Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 6 – Juli '42 – mei '43 (1e band)
Alle delen:
XCProtesten Naar een nieuw systeem Nederlandse Spoorwegen vlucht en onderduik Uitzonderingen? 10 24 38 43 52 Hoofdstuk 2 Waar blijft het Tweede Front? 58
XCDe fletsenvordering De vijf gijzelaars van Rotterdam De landing bij Dieppe en haar gevolgen 60 66 81 Hoofdstuk 3 De illegaliteit I 9 2
XCEerste falsificatie- en verzorgingsgroepen Illegale pers Spionagegroepen / Verbindingen met Londen Sabotage CPN DeOD Nationaal Comité Het Spiel tegen Vorrink Terugblik 94 130 14 1 163 167 181 195 2°5 223 Hoofdstuk 4 ]odendeportaties, tweede fase
226
XCDe Joodse werkkampen leeggehaald
233 373
Rol van de politie 240 Inde val 252 De Joodse Raad 259 De 'stempels' en'lijsten' 266 Candidaten voor emigratie 274 Bestemd voor Theresienstadt 282 De gemengd-gehuwden 290 'Rüstungs-]uden' 294 'Diamant-juden' I het '120 000 stempel' 298 'Christen-jaden' 301 De Calmeyer-gevallen 305 Terugblik 316 Nieuwe ophaalacties 318 Hetjudendurchgangslager Vught 330 Het leeghalen der woningen 335 Hulp aan joden 339 De 'Jodenjagers' 360 Naar de derde fase 368 Hoofdstuk 5 - De 'foute' sector
XCMussertOrganisatie der NSBFinanciënLedenDe geheime dienst der NSB I DenunciatiesDeWADe SS'Foute' gezagsdragers 422 Duitse semi-militaire hulpdiensten'Oostfront-vrijwilligers''Oostinzet' 449 Departement van Volksvoorlichting en Kunsten I KultuurkamerNederlands ArbeidsfrontNederlandse LandstandWinterhulp / VolksdienstNederlandse ArbeidsdienstSlot
374 378 38o 382 393 403 407 435 439 465 478 48 I 489 497 511
Tweede helft Hoofdstuk 6 - Ommekeer 515 Hoofdstuk 7 - December' 4 2Februari '43 544
XCEen regering-Mussert? Troostprijs De sector van het hoger onderwijs Studenten naar Duitsland? Prinses Margriet Stalingrad Seyffardt geliquideerd / De razzia's op jongeren Gevolgen 545 559 57 1 594 602 6 0 4 612 623 Hoofdstuk 8 'In naam van het recht'
XC'Normale'rechtspraak: Schrieke Vrederechtspraak: HogeRaad Protesten tegen Ommen Hoofdstuk 9 - Toenemend verzet
XCDe artsen-demonstratie De aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister De strijd om de loyaliteitsverklaring der studenten Bombardementen / Schaarste Evacuatie en afbraak: Arbeidsinzet 7°0 712762779
737 765
Hoofdstuk 10 De April-Meistakingen 799
XCVrijdag 30 april 806 Nederlandse Spoorwegen 818 Zaterdag I mei 828 Zondag 2 mei 830 De stakingen verlopen 837 Effect 844 Bijlage - Datumlijst van de belangrijkste gebeurtenissen 863 Lijst van illustraties 869 Lijst van kaarten 871 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnotenRegister 875
872
ISBN90 247 1742
XCHet Duitse besluit stond vast: de Volljuden zouden uit Nederland gedeporteerd worden. 'Zij zullen even arm daarheen terugkeren vanwaar ze gekomen zijn' - die woorden van Generalkommissar Schmidt stonden op maandag 29 juni 1942 in de avondbladen te lezen. Seyss-Inquarts naaste politieke medewerker had van geen enkele uitzondering gerept: allen, zo nam men aan, zouden dus verdwijnen, Duitse Joden èn Nederlandse, gemengd-gehuwden en zij die een Joodse huwelijkspartner hadden, 'Hoogduitse' Joden en Portugese, ja óók de Joden die tot het Christendom overgegaan waren. In Amsterdam deed toen al sinds zaterdag in Joodse kring het bericht de ronde dat Joden in gezinsverband opgeroepen zouden worden voor werkkampen in Duitsland - dat was vrijdagavond door SS-Haupt sturmführer Aus der Fünten, de dagelijkse leider van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung, aan de leiding van de Joodse Raad meegedeeld, maar Aus der Fünten had gezegd, 'dat zeer vele Joden in Nederland zouden overblijven'." Hoe vielen Schmidts woorden daarmee te rijmen?
XCOp zaterdag en zondag was in de Joodse gezinnen in de hoofdstad al een diepe ontsteltenis ontstaan, maar na Schmidts uitlating werd de gemoedstoestand door de twee voorzitters van de Joodse Raad, Cohen en Asscher, nog met een geheel ander woord weergegeven: 'paniek'! Die term gebruikten zij toen zij Aus der Fünten dinsdagochtend om opheldering vroegen. Aus der Fünten had inmiddels vernomen dat de Joodse Raad op zaterdagmiddag in een extra-vergadering besloten had, zijn arbeid ook in het kader van de aangekondigde deportaties voort te zetten: zijn organen zouden de voor deportatie op te roepen Joden behulpzaam zijn bij het invullen van registratiefarmulieren waarop dezen al hun bezittingen moesten specificeren - de leider van de Zentralstelle besefte dat zijn eerste taak was, de 'paniek' te bezweren. Wat Schmidt gezegd had (dat het de bedoeling was, alle Joden te deporteren), dementeerde hij niet, integendeel: hij bevestigde het, maar (en dat leek Cohen en Asscher het belangrijkste) hij deed blijken dat die deportaties geruime tijd in beslag zouden nemen. Hij eiste namelijk dat de
XC1 D. Cohen: 'Onderhoud met de heer Hauptsturmfuhrer Aus der Fünten ... op 26 juni 1942' aR, voorzitters: map 'Besprekingen met Duitse autoriteiten').
Joodse Raad per dag de registratieformulieren van zeshonderd Joden gereed zou maken (de Joodse Raad had driehonderdvijftig à driehonderdvijf-en-zeventig aangeboden) - zeshonderd per dag, ca. vierduizend per week; dat betekende dat de deportatie van de omstreeks honderdveertigduizend Volljuden negen maanden in beslag zou nemen. Zou de Duitsers daar voldoende tijd voor gelaten worden? Cohen en Asscher meenden van niet. Nog maar ruim twee weken tevoren had de Londense radio in een officieel communiqué bekendgemaakt dat er tussen de regeringen van Engeland, de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie 'volledige overeenstemming' bestond 'met betrekking tot de dringende taak om in 1942 een Tweede Front in Europa te doen ontstaan.' Mèt nagenoeg alle andere Nederlanders hadden Cohen en Asscher die bewoordingen opgevat als een stellige aankondiging dat de Engelsen en Amerikanen nog in '42 in West-Europa zouden landen, en dan natuurlijk vóór de periode van de herfststormen. De Duitsers, zo verwachtten zij, zouden dus hoogstens een klein, misschien maar een zeer klein deel van de Joden kunnen deporteren. Welk deel? Beter misschien: welk deel niet? Aus der Fünten verklaarde dat 'vermoedelijk' veertig jaar als leeftijdsgrens zou gelden, dat de diamantbewerkers, 'wanneer ze althans niet te lang uit de arbeid zijn', van deportatie vrijgesteld zouden worden en, zei hij, 'ook alle medewerkers van de Joodse Raadzullen worden vrijgesteld, daar ze Arbeitseinsatz verrichten in Nederland." Met hen die naar Duitsland zouden moeten vertrekken, zou bovendien, aldus nog een toezegging van Aus der Fünten, briefverkeer mogelijk zijn.
XCCohen en Asscher haastten zich, die mededelingen aan de Joodse Raad over te brengen. Alwie er in de bureaus van de raad van hoorde, werd gemachtigd, ze aan buitenstaanders door te geven, maar hij moest dan zwijgen over de uitzonderingspositie waarin 'alle medewerkers' van de raad, en natuurlijk ook zijn beide voorzitters en zijn leden, kwamen te verkeren en hij diende te onderstrepen dat de verantwoordelijkheid voor de deportaties niet bij de raad zou liggen, maar bij de Duitse autoriteiten: van hen, niet van de Joodse Raad, zouden de bevelen tot deportatie uitgaan.
XCDie bevelen kregen het karakter van een gedrukt formulier, afkomstig van de Zentralstelle met als adres: Adama van Scheltemaplein I, Amsterdam. De Zentralstelle was daar gevestigd in het gebouw van de gemeentelijke hbs voor meisjes, een instelling voor voortgezet onderwijs. Wie dat formulier uitgereikt zou krijgen (de namen en adressen zouden geschreven of getypt ingevuld worden), zoulezen dat hij of zij zich 'voor eventuele deelname aan een, onder politietoezicht staande, werkverruiming in Duitsland voor
XC1 A.v., '30 juni 1942, des ochtends om tien uur' (a.v.).
persoonsonderzoek en geneeskundige keuring' begeven moest naar het doorgangskamp Westerbork, station Hooghalen.' Hij of zij diende daartoe op een bepaalde datum en op een bepaald uur aanwezig te zijn op een verzamelplaats in Amsterdam (die eveneens apart ingevuld zou worden). Een 'reisvergunning' (Joden moesten voor elke reis een aparte vergunning hebben) en een 'vervoerbiljet' vormden een onderdeel van het deportatiebevel. Het bevel gaf ook nauwkeurig aan, wat men als reisbagage mocht meenemen; die bagage moest in tweeën gedeeld worden: 'noodzakelijke reisbehoeften' moest men bij de hand houden, maar de 'grote bagage', bijvoorbeeld beddegoed en 'werklaarzen' , moest men in een koffer of rugzak doen, 'welke op duidelijke wijze voorzien moet zijn van naam, voornamen, geboortedatum en het woord 'Holland'.' Kennelijk zou men die 'grote bagage' pas weer uitgereikt krijgen na aankomst in het werkkamp, niet in Westerbork. Voor de reis naar Westerbork en voor de ('eventuele') verdere reis moest men tenslotte 'marsproviand voor drie dagen' meenemen. Zo gaf het gehele deportatiebevel de indruk dat het inderdaad in het voornemen van de Duitsers lag, de betrokkenen naar werkkampen over te brengen. In de herfst van '4I had de leiding van de Joodse Raad in alle steden en overige plaatsen waar aanmerkelijke aantallen Joden woonden, vertegenwoordigingen benoemd: vertegenwoordigers in kleine plaatsen en in de steden hoofdvertegenwoordigers die door een commissie bijgestaan werden. Die hoofdvertegenwoordigers werden door de leiding van de Joodse Raad in Amsterdam in vergadering bijeengeroepen. Wij nemen aan dat die vergadering op woensdagochtend I juli gehouden werd - in Rotterdam vond althans op de middag van die dag een bijeenkomst plaats waar de hoofdvertegenwoordiger in Rotterdam, dr. H. Cohen (geen familielid van prof Cohen), aan zijn commissie de mededelingen overbracht die hem in Amsterdam gedaan waren: in eerste instantie zouden alleen zij die jonger waren dan veertig jaar, moeten vertrekken, medewerkers van de Joodse Raad zouden in Nederland mogen blijven, de Joodse Raad zou de opgeroepenen helpen bij het invullen van de registratieformulieren. Er werd aan dr. Cohen een groot aantal vragen gesteld: warmeer zouden de eersten moeten vertrekken? hoeveel zouden dat zijn? was van die werkkampen in Duitsland iets naders bekend? 'Een geest van gelatenheid' overheerste in de bijeenkomst - tot het een van de aanwezigen, mr. M. J. Pool, te machtig werd. 'Wordt het', barstte hij los, . 'niet tijd (ik zou ook kunnen zeggen: het is eigenlijknagenoeg, zo niet helemaal, te laat) om eindelijkeenséén keer het woord neen tegenoverde bezettingte laten horen? .... Het gaat er nu niet meer om, te overwegen hoe we deze nieuwe
plannen zullen verzachten en de uitvoering rekken. Hier past alleen maar een antwoord dat de bezetting duidelijk maakt dat dit de druppel is die de beker doet overlopen ... Moeilijk kan van ons verwacht worden dat wij zullen blijven helpen, een apparaat op te bouwen en te doen functioneren dat op niets anders is gericht dan onszelf ter slachtbank te leiden.'!
XCDiezelfde woensdag, misschien al eerder, was het personeel van de Zentral stelle in Amsterdam begonnen met uit de kartotheek van de in Nederland woonachtige Joden die eind' 41 in opdracht van de Zentralstelle door medewerkers van de Joodse Raad opgebouwd was", de kaarten te lichten van diegenen aan wie de eerste deportatiebevelen uitgereikt zouden worden." Men beperkte zich daarbij tot Amsterdam. Eichmanns bureau IV B 4 had uit Berlijn de instructie gezonden dat van IS juli af regelmatig treinen om Joden naar Auschwitz te transporteren, van Westerbork moesten vertrekken, n1. van het stationnetje Hooghalen (er bestond nog geen aftakking naar het kamp Westerbork) - in eerste instantie wenste Berlijn dat vierduizend Joden Nederland zouden verlaten. De opzet was dat de betrokkenen thuis een oproep zouden ontvangen om zich bij de Zentralstelle te melden; daar zou men hun dan tegelijk het deportatiebevel uitreiken en de registratieformulieren waarop zij hun bezittingen moesten specificeren; die formulieren moesten vervolgens met hulp van de bureaus van de Joodse Raad ingevuld worden en weer ingeleverd bij de Zentralstelle; in de eerste deportatiebevelen zou het Centraal Station als 'verzamelplaats' aangegeven worden. Vandaar zouden in de nacht van 14 op IS juli de eerste twee treinen (treinen van de Nederlandse Spoorwegen) naar Westerbork vertrekken en ter aansluiting op die treinen zou de Amsterdamse gemeentetram uit de wijken waar de meeste opgeroepenen woonden, extra-trams laten lopen, ook al weer in de nacht. Beide treinen zouden opnieuw naar Westerbork vertrekken in de nacht van IS op 16, daarna in die van 18 op 19 juli. Drie transporten dus zes treinen; zij zouden tezamen vierduizendtweehonderd personen kunnen vervoeren. IV B 4-Berlijn had om vierduizend gevraagd.
XCVoor die eerste drie transporten koos de Zentralstelle hoofdzakelijk DuitseBrief, 3 julivan M. J. Pool aan H. Cohen (Doe I-I339In die kartotheek waren de gegevens verwerkt die voorkwamen op de persoonsformulieren die deJoden injanuari'I krachtens een Duitse verordening ingevuld hadden; die formulieren waren geconcentreerd bij de rijksinspectievan de bevolkingsregisters in Den Haag.Die kaarten werden na het vertrek van de betrokkenen weer in de kartotheek opgenomen met de letterer op. Vermoedelijk was dat de aanduiding voor
1 1942, A, a-r). 2 4 3 A
Joden uit - het kan zijn dat zulks samenhing met Hiders wens, in ons vorige deel vermeld, dat de Duitse Joden als eersten gedeporteerd zouden worden. De Zentralstelle nam daarbij de leeftijdsgrens van veertig jaar in acht, maar aan de toezegging dat het gezinsverband gehandhaafd zou blijven, hield zij zich niet: zij lichtte de kaarten van een aantal jongeren van vijftien tot achttien jaar die zonder hun ouders zouden moeten vertrekken. Van de namen en adressen der geselecteerden werden lijsten opgesteld. Die lijsten gingen mèt de nodige exemplaren van de oproepen, zich bij de Zentralstelle te melden, en van de deportatiebevelen via de Expositur (het verbindingsbureau tussen de Zentralstelle en de Joodse Raad dat door dr. Edwin Sluzker geleid werd) naar het hoofdbureau van de Joodse Raad toe. Daar kreeg men de gelegenheid, na te gaan of zich onder de geselecteerden medewerkers van de raad bevonden - die mocht men, nadat er via de Expositur verlof toe verleend was, van de lijsten schrappen. Van de overigen werden door typistes van de Joodse Raad de namen en adressen op de voor hen bestemde stukken getypt, vervolgens werd al het materiaal weer naar de Zentralstelle terug vervoerd en daar gingen op zaterdag 4 juli de eerste duizend oproepen, zich bij de Zentralstelle te melden, de deur uit; zij werden aangetekend verzonden en op zondagmorgen 5 juli door de Nederlandse posterijen rondgebracht.
XCHet sprak vanzelf dat elke oproep in het betrokken gezin en in een wijde kring daaromheen als een verpletterende slag aankwam. Aan de in Amsterdam woonachtige Duitse Joden werd daarbij spoedig duidelijk dat de meeste oproepen tot leden van hun groep gericht waren. Dat was een bevestiging van de toch al bij hen gewekte indruk dat de uitsluitend uit Nederlandse Joden bestaande Joodse Raad de neiging had, met de belangen van de Duitse Joden geen rekening te houden: was het soms de bedoeling van de Joodse Raad, alle Duitse Joden voor de wolven te gooien om de Nederlandse te redden? Cohen en Asscher werden met felle verwijten overstelpt. Zij vingen ze op door goed te vinden dat een Duitse emigrant, de bijna zeventigjarige prof. dr. Max Brahn, namens aile niet-Nederlandse Joden de vergaderingen van de Joodse Raad, zonder stemrecht overigens, zou bijwonen - 'dit niet aileen opdat hij', zei Asscher op 9 juli in de eerste vergadering waar Brahn aanwezig was, 'geheel op de hoogte zal kunnen zijn, maar ook daar de JoodseRaad wil tonen, de kop in te willen drukken aan animositeiten die bij enkelen in hun nervositeit te voorschijn komen. '(Applaus)!
1 JR: Notulen, 9 juli 1942, p. I. Brahn vormde een die eerst uit tien, later uit twintig leden bestond, onder wie ook twee vertegenwoordigers van de Poolse en de Russische Joden. Invloed op het beleid van de Joodse Raad kreeg die niet.
XCDie nervositeit was maar al te begrijpelijk, vooral bij diegenen die de oproep, zich bij de Zentralstelle te melden, ontvangen hadden. Wat moesten zij doen? Aan de oproep gevolg geven of hem negéren? Aansporingen in de richting van dat laatste gingen van de Joodse Raad niet uit, maar zoveel te meer van anderen. Misschien, zei men, zou het beloofde Tweede Front volgende week of volgende maand al een feit zijnl Konden de opgeroepenen zich dan niet beter een korte tijd schuil houden? Maar waar en bij wie? En welke risico's zouden daaruit voortvloeien? Joden moesten 's avonds na acht uur elk in hun eigen woning aanwezig zijn. Wat moest men doen met het persoonsbewijs waarin zich een duidelijke zwarte J bevond? Wat met de Jodenster die men buitenshuis steeds moest dragen? Ouderen die opgeroepen waren, worstelden met die vragen - jongeren vaak niet minder. Op JO juli vond in het Joods Lyceum te Amsterdam de jaarlijkse promotieplechtigheid plaats. Na de uitreiking van de diploma's kreeg, aldus Presser (die als geschiedenisleraar aanwezig was),
XC'een meisje uit de hoogste klas, dat pas een uitstekend eindexamen had afgelegd, verlof ... , de dames en heren leraren om raad te vragen. Zij en haar zusje, ook op die school, hadden de oproep ontvangen, een paar dagen later naar Duitsland te gaan.' Welnu: wat moesten ze doen? Daar stond dat meisje, zeventien jaar, met haar einddiploma vol achten en negens, helemaal alleen, onbeschermd, maar rechtop voor de groene tafel waarachter haar leraren zaten ... 'Dames en heren, zegt u ons toch asjeblieft wat we doen moeten.' Een enkele onzer' reageerde onmiddellijk: 'Niet gaanl' Een ander stemde er mee in, nog een, nog een. De anderen zwegen, weer iemand boog het hoofd. Niemand kon ze werkelijk helpen."
XCVelen waren er die zich, ongeacht de lastgevingen van de Zentralstelle en de bemoeienissen van de Joodse Raad, op het standpunt stelden dat zij uit zichzelf geen stap zouden zetten om hun deportatie te vergemakkelijken. Reeds enkele dagen na de verzending van de eerste duizend oproepen (die eerste duizend werden spoedig door ruim drieduizend andere gevolgd), was het aan Aus der Fünten en zijn directe chef Lages duidelijk dat hun systeem dreigde spaak te lopen: de aangetekende oproepen, zich bij de Zentrolstelle te melden, waren de deur uitgegaan en velen reageerden daar niet op. De eerste maatregel welke de Zentralstelle daarop nam, was, de oproepen niet langer via de posterijen te verzenden maar ze, ter intimidatie, te laten afgeven door agenten van de Amsterdamse gemeentepolitie. DatZij hadden zich dus bij degemeld waar men hun het deportatiebevel uitgereikt had.Presser(RvO) J. Presser:p.
1 a zelf a (1965), dl. I, 255.
geschiedde voor het eerst in de middag van zondag 12 juli. Allen aan wie die oproepen uitgereikt werden, moesten zich de volgende dag, maandag 13 juli, bij de Zentralstelle vervoegen. En wéér bleven velen weg. Dus werd (wij vermoeden: na overleg met het Reichsleontmissariatï besloten, reeds de volgende dag, dinsdag 14 juli, op dat weerbarstige Amsterdamse Jodendom de krachtigst mogelijke vorm van pressie toe te passen: een razzia die verbonden zou worden met de aankondiging dat diegenen die men zou arresteren, naar het beruchte vernietigingskamp Mauthausen overgebracht zouden worden indien allen die tot dusver bij de Zentralstelle weggebleven waren, zich niet alsnog zouden melden om er hun deportatiebevel in ontvangst te nemen; vertrouwd werd dat razzia en dreigement tevens zouden waarborgen dat met de eerste treinen die in de nacht van dinsdag 14 op woensdag IS juli het Centraal Station zouden verlaten, inderdaad ongeveer veertienhonderd Joden naar Westerbork zouden vertrekken.
XCHet in Amsterdam gelegerde bataljon van de Ordnungspolizei werd gealarmeerd. Omacht uur 's morgens werd de razzia ingezet: in de Jodenhoek en in delen van Amsterdam-zuid. Overvalwagens kwamen er aanrijden, de mannen in hun groen uniform sprongen er uit, zetten straten af en dreven de Joden die er woonden of die er toevallig liepen, bijeen. 'Jonge kerels', aldus Vrij Nederland, 'vluchtten in doodsangst over de daken ... Mannen werden van hun vrouwen gescheiden, kinderen van hun moeders. '1 Volgens Het Parool werden in de Jodenhoek enkele Grünen door Joden die zich verzetten, in het water gesmeten, maar 'ookjoden, vooral vrouwen en meisjes, sprongen in paniek ofbij pogingen om tussen de Duitse cordons uit te komen, in de grachten, waarbij burgers die deze drenkelingen wilden redden, zich door de Duitse politie verschillende malen met de vuurwapenen zagen bedreigd. Op andere plaatsen weigerden de Joden zich vrijwillig naar buiten te begeven en lieten zij zich letterlijk uit de huizen sleuren."
XCZeven Joden raakten die ochtend ernstig gewond. De overigen moesten zich in stoeten opstellen. De stoet uit de Jodenhoek trok eerst onder zware bewaking naar het Koloniaal Instituut in Amsterdam-cost" waarin de Ord nungspolizei gelegerd was, vervolgens vandaar naar de Zentralstelle; de stoeten uit zuid werden rechtstreeks daarheen gevoerd. Dr. J. Hemelrijk, ex-conrector van het Gymnasium te Alkmaar, nadien leraar aan het Joods Lyceum te Amsterdam totdat hij na lange tweestrijd geweigerd had, de Jodenster te dragen, zag een van die stoeten:julip.julip.ThansKoninklijk Instituut voor de Tropen.
1 II, I7 (23 I942), I. a 4I (25 I942), 3. a het
XC'Over de brug kwamen ze aan, mij tegemoet, onzeker lopend, als waren ze licht beschonken; een groep mensen, zomaar bijeen geraapt van straat en huis. Nette landverhuizers zonder bagage. Nog begreep ik niet wat voor gruweldaad daar werd bedreven. Ze kwamen dichterbij en plotseling zag ik een bekend gezicht: vooraan liep mijn collega van het Joods lyceum, dr. Presser, en aan zijn armen liepen, als door een duizeling bevangen, twee vrouwen. Nauwelijks herkende hij mij, terwijl ik argeloos op hem toe wilde stappen, of driftig wenkte hij mij met zijn duim terzijde om me te waarschuwen (want ik liep zonder ster) en zijn blik duidde fel naar achteren. Ik. hield mijn pas en adem in en zag de bleek-vertrokken en verstarde gezichten van meisjes, vrouwen en ook mannen.
XCPlotseling sloeg de werkelijkheid me met verbijstering en woede, toen ik naast de ontstelde mensengroep en ook er achter de cynische tronies zag van enkele als heer verklede dienders. Het was me alsof een wilde schreeuw zich wou losscheuren uit mijn keel, toen ik stilstaande het menselijk offervee voorbij liet gaan. Daarna, als uit een verdoving ontwakend, zag ik van alle kanten zulke groepen mensen aankomen, voortgedreven op eendere manier naar de Euterpestraat, naar het ommuurde plein van het schoolgebouw. Magnetisch werd ik meegetrokken en keek door een spleet van de zijpoort. Daar zag ik een ontroerend mooi meisje van ongeveer 16 jaar, dat handenwringend in haar wanhoop rechtop en naar me toegekeerd juist midden op het plein stond, haar betraande ogen in een van smart verwrongen gezicht doelloos omhoog en in de verte richtend te midden van een onbeschrijfelijke ellende om haar heen. Toen ik me tandeknarsend omdraaide, keek ik in de Hitsende ogen van een bejaard dametje, dat zei, alsof ze bijtend gif wou spugen: 'Wat een gespuis, meneer!"l
XCVan de bijeengedreven Joden werd in de Zentralstelle nagegaan of ieder wel de Jodenster droeg en of die ster stevig vastgenaaid zat. Enkele tientallen bij wie dat niet het geval bleek te zijn, werden apart gezet om als strafgevallen naar het concentratiekamp Amersfoort gevoerd te worden. Hetzelfde gebeurde met enkele niet-Joden die tegen het barbaarse optreden van de Ordnungspolizei geprotesteerd hadden en die aan de stoeten der slachtoffers toegevoegd waren. In totaal kreeg de Ordnungspolizei bijna driehonderd Joodse mannen en ruim tweehonderdveertig Joodse vrouwen in handen. Zij werden die dinsdag overdag op de binnenplaats van het gebouw van de Zentralstelle vastgehouden; de vrouwen werden in het midden opgesteld, de mannen moesten er urenlang omheen marcheren. 'Uit de ramen', aldus Presser, 'hingen vrouwelijke employé's van de Duitsers, maakten kiekjes voor de Heimat en amuseerden zich blijkens hun geschreeuwen gelach kostelijk.PJ. Hemelrijk:p.J. Presser:dl.p.
1 II-I2. 2 257.
XCIn het begin van de middag werden Cohen en Asscher naar de Zentralstelle geroepen. Zij betoogden er dat men in elk geval allen die staflid van de Joodse Raad waren, diende los te laten. Het waren er ruim dertig. Zij herkregen meteen hun vrijheid. Van de voorzitters van de Joodse Raad werd vervolgens geëist dat zij het bericht van de razzia en het er aan vastgekoppelde dreigement aan de gehele Joodse bevolking van Amsterdam zouden doorgeven. Cohen en Asscher verklaarden zich daartoe bereid. De tekst voor een 'extra-editie' van Het Joodse Weekblad werd opgesteld waarin zij zouden bekendmaken:
XC'De Sicherheitspolizei deelt ons het volgende mede: Ongeveer zevenhonderd Joden zijn heden te Amsterdam gearresteerd. Als deze week niet de vierduizend daartoe aangewezenjoden naar de werkkampen in Duitsland vertrekken, zullen de zevenhonderd arrestanten naar een concentratiekamp in Duitsland worden overgebracht'
XCaan welk concentratiekamp daarbij werd gedacht (Mauthausen), werd bekend verondersteld en de Zentralstelle had er geen bezwaar tegen gehad, het aantal der opgepakten iets te hoog aan te geven.
XCVan de Zentralstelle begaven Cohen en Asscher zich naar het hoofdbureau van de Joodse Raad. De raad werd er in spoedvergadering bijeengeroepen. 'Ons is', aldus, volgens de notulen, Cohen en Asscher, 'in het belang van de gearresteerde gijzelaars dringend verzocht, onze medewerking te verlenen om de aangewezenen voor Duitsland over te halen, inderdaad te vertrekken. De voorzitters menen voorts, dat een beroep moet worden gedaan op de aanwezige leden, zoveel als in hun macht is, de gemoederen te trachten te kalmeren.'
XCHoe kon de Joodse Raad die 'medewerking verlenen'? Hierover vond een 'uitvoerige bespreking' plaats waarvan de slotsom was dat bij de vierduizend die naar Westerbork moesten vertrekken, nog diezelfde dag door boodschappers van de Joodse Raad een circulaire rondgebracht zou worden waarin 'de voorzitters van de Joodse Raad' de tekst van de bekendmaking in Het Joodse Weekblad zouden herhalen maar er ook nog één (door Cohen geformuleerde) passage aan zouden toevoegen: 'Wij voelen ons verplicht, u te wijzen op de ernst dezer waarschuwing. Overweegt haar goed. Zij betreft het lot van zevenhonderd uwer mede-joden.v De lezer ziet: er werd hierin niet expliciet op aangedrongen dat de vierduizend zich naar het Centraal Station zouden begeven - impliciet natuurlijk wèl.
XC1]R: Notulen, ra juli 1942, p. 1.
XCIn de gezinnen waar men de extra-editie van Het Joodse Weekblad en de circulaire van de Joodse Raad ontvangen had, vonden vaak vertwijfelde discussies plaats, speciaal ook in de gezinnen van jongeren die zonder hWI ouders zouden moeten vertrekken. Verscheidenen van die jongeren hadden vernomen dat, als zij niet kwamen opdagen, hun ouders naar Mauthausen gezonden zouden worden. 'Ik: heb', aldus Hemelrijk, 'bij enkele meisjes aan huis de wanhopige besprekingen meegemaakt en ging geslagenweer weg, omdat ik geen uitkomst wist. 'Niet gaan!' was mijn dringende raad. 'En dan?' was de radeloze vraag van de radeloze ouders. De meesten gingen dan ook'!
XCgingen, na een hartverscheurend afscheid, het pikdonker in; gingen naar de tram of liepen, een rugzak op, een koffer in de hand, dwars door de verduist~rde stad naar het Centraal Station. En stapten in de gereedstaande trein.
XCIn de nacht van 14 op IS juli was in de twee treinen van de Nederlandse Spoorwegen plaats voor veertienhonderd personen. Veertienhonderd waren opgeroepen - negenhonderdtwee-en-zestig verschenen: van elke drie opgeroepenen had dus één het deportatiebevel naast zich neergelegd. In de nacht die volgde, die van IS op 16 juli, was het resultaat voor de Zentralstelle nog teleurstellender: van de veertienhonderd meldden zich nog geen zeshonderd bij het Centraal Station. Intussen hadden zich evenwel van diegenen die in de nacht van 18 op 19 juli moesten vertrekken, zovelen bij de Zentralstelle vervoegd om hun deportatiebevel in ontvangst te nemen, dat de ruim vijfhonderd slachtoffers van de razzia van 14 juli, de strafgevallen uitgezonderd, in de ochtend van de rode vrijgelaten werden, onder hen Presser en zijn jonge vrouw. De mannen hadden twee nachten moeten doorbrengen, liggend in de gangen van de Zentralstelle, de vrouwen in de kelder annex fietsenbergplaats. De Joodse Raad had hen van eten mogen voorzien.
XCOp de aankondiging der deportaties was door de illegale bladen met felheid gereageerd. 'Men bedenke', schreef Het Parool, 'wat te gebeuren staat. Ruim honderdduizend Nederlanders, aanvankelijk misschien alleen de mannen, maar daarna ook grijsaards,vrouwen en kinderen,J. Hemelrijk:p.
! I!.
Nederlanders als wij allen ... , zullen aanstonds als vee worden weggevoerd om in een ontredderde omgeving te worden opgesloten in kampen waar geen menswaardig bestaan meer mogelijk is .... Hoon en schande zullen ons deel zijn als wij dit alles zouden toestaan.'!
XCDe Vonk riep tot staking op, De Oranjekrant (een illegaal blad dat sinds begin '42 door de journalist Johan H. Doom uitgegeven werd) betoogde dat men 'een volkomen chaos op administratief gebied' moest laten ontstaan: 'Steek de gemeentehuizen in brand, leg de bevolkingsregisters in de as !'2 Door de beeldhouwer Gerrit vim der Veen, die zich zo geweerd had in het kunstenaarsverzet, werd een 'Manifest bij de wederinvoering der slavernij' opgesteld dat o.m. in De Waarheid gepubliceerd werd. Daarin werd op de politie een beroep gedaan, gegeven opdrachten slechts in schijn uit te voeren: 'Weet dat van elke man, van elke vrouw, van elk kind, die gij aanbrengt, gij ook de moordenaar zoudt zijn! Spoorwegpersoneel, machinisten, bedenkt dat iedere trein die geladen met slaven door u vervoerd wordt, ter slachtbank gaat! f'S De socialistische leider Koos V orrink en de hoofdredacteur van Vrij Neder land H. M. van Randwijk stelden samen een illegaal pamflet op waarin zij meedeelden dat van de nacht van 14 op 15 juli af telkens twaalfhonderd Joden Amsterdam zouden moeten verlaten. 'Wij verwachten', schreven zij, 'dat secretarissen-generaal, burgemeesters, hogere ambtenaren hun ambt in de waagschaal zullen werpen en zullen weigeren om nog langer met de Duitse bezetting samen te werken.' V orrink en van Randwijk riepen voorts een ieder op, een brief te sturen aan de Wehrmachtbefehlshaber, generaal Christiansen, waarin aan deze verzocht werd, zijn 'invloed aan te wenden om de meedogenloze deportatiemaatregelen te voorkomen . . . Wij doen een beroep op u, in de naam van de gerechtigheid en de Christelijke naastenliefde, terwille van onze Joodse landgenoten, voor de toekomst van onze beide volken en van Europa.î+
XCDe protesten en oproepen tot hulpverlening werden herhaald na de razzia van 14 juli en het vertrek van de eerste deportatietreinen. 'Een levend deel van het Nederlandse volk is', schreef De Vonk,'uit ons midden weggescheurd, zoals men honden naar het asyl brengt om gegast te worden."De
1 40 (ra juli 1942), p. 1,4. 2 Ia (eindjuli 1942), p. 3. 3 SI (3 aug. 1942), p. I. 4 Pamflet: 'Landgenoten! De slag is gevallen!' (Collectie pamfletten, 308) Vorrink en van Randwijk meenden dat deze actie effect kon hebben, gezien 'het bekende feit dat er ten aanzien van de Jodenver volgingen geen eensgezindheid bestaat tussen en Nazipartij.' 3 (aug. 1942), p. 6). Dat zij met hun beroep bij Christiansen geheel aan het verkeerde adres waren, zal nog blijken. 5 Ia (aug. 1942), p. 1.
Waarheid riep zijn lezers op, de Joden aan onderduikadressen te helpen, maar achtte het overigens, 'behoudens in noodgevallen', onjuist indien men adressen die voor het herbergen van illegale werkers gebruikt werden, aan Joden ter beschikking stelde: 'onze Joodse landgenoten zijn het meest geholpen door de strijd die tegen onze en hunne vijanden wordt gevoerd.'!
XCAl in juli werd duidelijk dat deze en dergelijke oproepen, voorzover zij er op gericht waren, het apparaat van de Nederlandse overheid te beinvloeden, geen succes hadden. 'Wij willen er geen doekjes om winden', schreef Vorrink in Verzet, het illegale blad dat hij was gaan uitgeven nadat hij de redactie van Het Parool verlaten had:
XC'Tegenover de grootte van de verschrikkingen waarvan wij de stomme getuigen zijn, blijft ons volk beneden de maat. Hoe lang nog zullen Nederlandse ambtenaren . .. voortgaan met hand- en spandiensten te verlenen aan de beulen van ons volk? De heren secretarissen-generaal, vooraan de karakterloze individuen Frederiks en Hirschfeld, blijven op hun zetels zitten en geven aldus het minderwaardige voorbeeld aan de rest ... Bedrijfsdirecteuren, rijks- en gemeente-ambtenaren van allerlei slag, politie en justitie, spoor- en tramwegpersoneel, zij voeren de bevelen van de vijand uit, zij houden punctueel de administratie bij van ons vclksleven.l"
XC'De gemoedstoestand der Joden', aldus Slaet op den Trommele, 'is hartverscheurend. De Joodse stadsdelenzijn van geween en gekerm vervuld ... Maar de Nederlandse politie (thans door zijn superieuren wel ganselijk tot een groep gehuurde moordenaars gemaakt) verleende zijn medewerking tot deze gruwelen; en de hoge ambtenaren, de secretarissen-generaal voorop, staken de kop voor de zoveelste maal in het Haagse zand.>
XCEr lag, als steeds, aan dit spreken gemeenschappelijk beraad ten grondslag, gevoerd in het Convent der Kerken, dat zich sinds enige tijd als 'Interkerkelijk Overleg' aanduidde." Tot dit college dat in de zomer van' 40 door acht
XC1 De Waarheid (eind aug. 1942), p. 5. 2 Verzet, I, 3, p. 6. 3 Slaet op den Trommele, 21 (eind juli 1942), p. 1-2. Tot rue naamsverandering was besloten om met de indruk te wekken dat het college van overleg 'een bepaald georganiseerd lichaam (was) dat eventueel zou kunnen worden opgeheven' - opgeheven door de bezetter (H. C. Touw: Het verzet der Hervormde Kerk (1946), dl. I, p. 142). Na zulk een ingreep hadden de kerkgenootschappen natuurlijk hun overleg wel kunnen voortzetten maar aangezien dat overleg gericht was op het behoud van de normale kerkelijkevrijheden, wilden zij de schijn,illegaalwerkzaam te zijn, liever vermijden.
protestantse kerkgenootschappen gevormd was! (een negende, de door ds. G. H. Kersten geleide Gereformeerde Gemeenten, was er in '41 slechts korte tijd in vertegenwoordigd geweest), was eind '41 ook de RoomsKatholieke kerk toegetreden. Nu was er in mei en juni '42 in dit Interkerkelijk Overleg overeenstemming over bereikt dat met het oog op de nieuwe, hoogst ernstige discriminerende maatregelen die de bezetter getroffen had (de invoering van de Jodenster, de voortgezette beroving der Joden, de beperking van hun bewegingsvrijheid) een nieuwadres tot de Reichskommissar gericht moest worden. Er werd hier al een concept voor opgesteld, o.m. door de vertegenwoordiger van het Episcopaat, mgr. F. A. H. van de Loo, en door een van de twee vertegenwoordigers van de Nederlandse Hervormde Kerk, prof dr. H. Kraemer, toen het door Schmidts toespraak en de nadere berichten uit Amsterdam duidelijk werd dat iets nog veel ernstigers te geschieden stond: de deportatie van alle Joden. Op 10 juli kwam het Interkerkelijk Overleg in Den Haag bijeen; van de Loo en Kraemer stelden er voor, het nieuwe adres even te laten rusten maar onmiddellijk een protesttelegram te richten tot Reiihskommissar Seyss-Inquart, tot de Generallcommis sare Schmidt en Rauter en tot generaal Christiansen. Er werd een tekst opgesteld waarmee ook de Gereformeerde Gemeenten zich konden verenigen, en het gevolg was dat reeds één dag later, II juli, namens tien Nederlandse kerkgenootschappen (het hoogste aanta! dat ooit een tot de bezetter gericht stuk ondertekend heeft) een telegram gezonden werd aan de genoemde Duitse autoriteiten, waarvan de tekst luidde:
XC'De ... Nederlandse Kerken, reeds diep geschokt door de maatregelen tegen de Joden in Nederland, waardoor zij uitgesloten worden van het deelnemen aan het normale volksleven, hebben met ontzetting kennis genomen van de nieuwe maatregelen, waardoor mannen, vrouwen, kinderen en gehele gezinnen zullen worden weggevoerd naar het Duitse rijksgebied en onderhorigheden. Het leed dat hiermede over duizenden gebracht wordt, de wetenschap dat deze maatregelen tegen het diepste zedelijk besef van het Nederlandse volk strijden, bovenal het indruisen van deze maatregelen tegen hetgeen ons van Godswege als eis van gerechtigheid en barmhartigheid gesteld wordt, nopen de Kerken tot u de dringende bede te richten, aan deze maatregelen geen uitvoering te geven. Voor de Christenen onder de Joden wordt ons deze dringende bede tot u bovendien nog ingegeven door de overweging, dat hun door deze maatregelen het deelnemen aan het kerkelijk leven wordt afgesneden."
XC1 De Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Remonstrantse Broederschap, de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, de EvangelischLutherse Kerk, het Hersteld Evangelisch-Luthers Kerkgenootschap. 2 Tekst in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p. ror.
XCBij de verzending van dit telegram hadden de twee afgevaardigden der hervormden, prof. Kraemer en ds. H. J. Dijckmeester, waarnemend secretaris der Synode (de secretaris, ds. K. H. E. Gravemeyer, was begin mei in het kader van de eerste grote gijzelaarsactie gearresteerd), op eigen gezag gehandeld: zij hadden het kerkbestuur, de Algemene Synodale Commissie, niet geraadpleegd.
XCHet Interkerkelijk Overleg had op 10 juli nog méér besloten: op zondag 26 juli zou in alle kerken de tekst van het protesttelegram aan de Duitse autoriteiten voorgelezen worden en voorts zou op die zondag in alle diens~en een speciaal gebed uitgesproken worden waaraan een zoveel mogelijk gelijkluidende inleiding zou voorafgaan; in die inleiding zou de tekst van het telegram opgenomen worden.
XCHet telegram leidde binnen het Reichskommissariat tot snel beraad. Generaal Christiansen nam daar persoonlijk niet aan deel: hij had het telegram dat hem bereikt had, aan Seyss-Inquart doorgezonden met de aantekening: 'die Unterschriften' (d.w.z.: de ondertekenaars) 'aucl: gleich mit abführen.'l Een, onzinnige opmerking! Alsofhet niet Seyss-Inquarts opdracht was, openlijke strijd met de kerken uit de weg te gaan! De wenselijkheid daarvan was nog onderstreept door de gebeurtenissen die zich enkele maanden tevoren in bezet Noorwegen afgespeeld hadden: daar was de Lutherse bisschop van Oslo afgezet en als reactie daarop had de Lutherse kerk alle banden met de staat verbroken. Aan die Noorse kerkstrijd hadden Duitslands tegenstanders in hun propaganda veel aandacht besteed - een openlijk conflict met de Nederlandse kerken was het laatste wat Reichskommissar Seyss-Inquart en Generalleommissar Schmidt begeerden. Maar wat zouden de Nederlandse kerken op hun telegram laten volgen? Op IS juli zou het eerste deportatietransport Amsterdam verlaten en daarna zou het tot nieuwe transporten komen, maandenlang. Wat, als de kerken in het voetspoor van de illegale pers (de voornaamste artikelen werden door de Sicherheitsdienst in vertaling aan het Reichsleommissariat voorgelegd) de burgerlijke ongehoorzaamheid zouden gaan prediken of van de kansels af de gelovigen zouden oproepen, hun woningen open te stellen voor Joodse onderduikers ? Was dat alles te voorkomen? Inderdaad, Seyss-Inquart en Schmidt meenden dat de slotzin uit het telegram van het Interkerkelijk Overleg, die betrekking had op 'de Christenen onder de Joden', hun de gelegenheid bood, een zekere greep op de kerken te krijgen: werden de Christen-Joden voorlopig van deportatie uitgezonderd, dan zouden de kerken het gevoel hebben, iets positiefs bereikt te hebben, en Seyss-Inquart en Schmidt koesterden de hoop
XC1 BdS, WB 4: map 'Euangelischejuden',
dat zij dan feitelijk verzet van de zijde der kerken tegen de deportatie van de overige Joden konden tegengaan met het dreigement dat, als de kerken zich niet onmiddellijk intoomden, aan de uitzonderingspositie der ChristenJoden een einde zou worden gemaakt. Die uitzonderingspositie werd door hen als tijdelijk gezien. Het punt kwam op de eerstvolgende Chcfsitzung (vrijdag 17 juli) ter sprake. Seyss-Inquart, door Rauter onder druk gezet, gaf daar als zijn opvatting weer, 'dass nachdem alle anderen Juden abgeschoben sein werden, bei nächstbester Gelegenheit, die politisch passt, auch die letzten 'christ lichen' Juden nach dem Osten verpflanzt wetden sollien', Rauter, aldus SeyssInquart, moest zijn beleid niet verkeerd begrijpen: 'Wenn er, der Reichs Ieommissar ... durch dieses Entgegenleommen die christ lichen Kirchen aus Anlass der Evakuierung der niederiándischen Juden zum Schweigen brtngen könnte, wäre [ür ihn viel gewonnen', Niet anders dacht Schmidt er over. Deze gaf een dag later aan Rauter de verzekering dat; wat hem betrof, alle Christen-Joden 'letztlich auch abgeschoben uierden kölmen.'l Over dat alles zou uiteraard jegens de vertegenwoordigers van de kerken gezwegen worden.
XCOp de avond van de rade juli (de dag waarop in Amsterdam ruim vijfhonderd Joden bij een razzia gegrepen waren) was ds. Dijckmeester bij Schmidt geroepen. Hij kreeg namens de Reichskommissar te horen dat de ChristenJoden, voorzover zij vóór 1 januari 1941 gedoopt waren, van deportatie vrijgesteld zouden worden, en, deed Schmidt weten: 'aan verzachting der maatregelen voor gemengd-gehuwden werd nog gewerkt." Dat alles mocht Dijckmeester aan de besturen der kerkgenootschappen meedelen. Dijckmeester antwoordde, aldus Touw, 'dat de kerken voor deze toezegging erkentelijk waren, maar natuurlijk het standpunt handhaafden dat in hun telegram uitkwam."
XCOp 13 juli, daags voor de bespreking tussen ds. Dijckmeester en Schmidt, was prof. Kraemer in het kader van de tweede grote gijzelaarsactie gearresteerd. Gravemeyer gijzelaar, Kraemer nu ook, prof mr. P. Scholten (in de tweede helft van' 41 voorzitter van het Convent der Kerken) naar de
1 Notitie, 18 juli 1942, van Rauter Harster 185 b) ... 2 Mededeling, r yjuli 1942, van H.]. Dijckmeester aan de overige leden van Interkerkelijk Overleg, in Touw: dl. II, p. lar. 3 A.v., dl. I, p. 40r.
Veluwe verbannen! - en Gravemeyers secundus, dr. G. P. van Itterzon, zat nog steeds wegens zijn rol in het Schoolverzet in het concentratiekamp Amersfoort! In de Algemene Synode der Hervormde Kerk die volgens tevoren gemaakte afspraken op 15 juli geopend werd, ging zich beduchtheid aftekenen. Het Interkerkelijk Overleg wenste dat het algemene bezwaarschrift tegen de Jodenvervolging, ongeacht het telegram van II juli, in verdere voorbereiding genomen zou worden, maar de Synode 'voelde minder voor zulk een schriftelijk protest en wilde', aldus Touw, 'desnoods alleen een verzoek aan de bezettende macht richten'; wat de voorlezing in de kerken betrof waartoe het Interkerkelijk Overleg op 10 juli besloten had, was de Synode van opinie dat de inleiding (waarin de tekst van het protesttelegram opgenomen zou worden) kort gehouden moest worden en dat de 'hoofdzaak' diende te bestaan uit 'het gebed, in een toon van ootmoed en schuldbesef'i'' De formulering van dat gebed werd opgedragen aan de Groninger hoogleraar prof. dr. W. J. Aalders, aan ds. Dijckmeester en aan ds. R. Dijkstra.lnderdaad, de tekst die zij opstelden", voldeed aan de gestelde etsen:
XC'Hoog en heilig God, God van Abraham, Izaäk en Jacob, Vader van onze Here Jezus Christus, Wiens oordelen over de aarde gaan, wij werpen ons voor U ter neder in onze grote nood. Wij willen niet slechts klagen over zoveel leed als waardoor Uw mensenkinderen worden gewond. Wij willen ook niet enkel hen beklagen wie dit leed bijzonder zwaar drukt. Wij bidden U, of Gij ons wilt bewaren, opdat wij niet alleen anderen aanklagen, maar allereerst onszelven. Beweeg ons door Uw Heilige Geest zó, dat wij vóór alles en in alles klagen over onze zonden.
XCHet zijn onze zonden, die van ons land en volk, onze kerk en gemeente, onze gezinnen en personen, die Uwe oordelen naar recht over ons hebben gebracht. Wij hebben geleefd in zelfgenoegzaamheid en gerustheid, in overmoed en eigenwaan, in wereldse gezindheid en genietingen, in dubbelhartigheid en in dubbelzinnigheid van leven, ook in schijn van godsvrucht en deugdzaamheid, en wij hebben daarbij vergeten en vertreden het recht dat Gij op ons hebt en dat onze naasten in Uw naam op ons kunnen doen gelden ...
XCLeer ons aanvaarden en dragen wat Gij ons oplegt, zolang het U behaagt ons te straffen, omdat wij het hebben verdiend'
XCen in deze, wat de actualiteit betrof, overwegend passieve toon ging dit
1 Scholten had begin '42 eerst een gedwongen verblijfplaats in Zuid-Limburg gekregen. 2 Touw: dl. I, p. 402. 3 Tekst in a.v., dl. II, p. 103-04.
gebed geruime tijd voort, speciale aandacht vragend voor de slachtoffers van de arbeidsinzet en hun gezinnen, en voor de Joden:
XC'Wij dragen bepaaldelijk aan U op het volk Israël dat in deze dagen zo bitter wordt beproefd. Gij zult hen niet voor altijd verstoten, want bij U zijn levende beloften voor hun toekomst. Houd hen staande. Breng hen tot bekering, opdat zij de waarachtige verlossing mogen verkrijgen die Gij geschonken hebt in Christus, Uw zoon. In het bijzonder bidden wij U voor die kinderen Israëls die met ons verbonden zijn door eenzelfde geloof. Schenk hun de kracht om hun kruis te dragen, achter Hem aan in Wien zij hun Verlosser hebben gevonden'
XCgaan wij te ver wanneer wij stellen dat dit gebed van dezelfde gedistancieerdheid getuigde die men reeds kon aantreffen in het uit september' 41 daterende 'herderlijk schrijven' van de hervormde synode? En dat in dit gebed weer het hatelijke element stak: de vervolging der Joden is gevolg van het feit dat zij Christus verworpen hebben en is dus, theologisch beschouwd, hun eigen schuld? Zeker, er werd een krachtig verband gelegd tussen het Nieuwe en het Oude Testament ('God van Abraham, Izaäk en Jacob, Vader van onze Here Jezus Christus'), maar overigens ontbraken passages die men zou kunnen interpreteren als aansporingen tot feitelijke hulpverlening. Passages die de bezetter zou kunnen beschouwen als bij uitstek tegen hèm gericht, ontbraken eveneens, zij het dat hij natuurlijk het gebed als geheel diende te zien als een bittere klacht over de nood waarin zijn bewind zovelen gestort had.
XCHet gebed werd door de overige protestantse kerkgenootschappen overgenomen; de Gereformeerde Kerken brachten één wijziging aan: in de tekst die aan de gereformeerde kerkeraden toegezonden zou worden, zou niet van 'het volk Israël' gesproken worden maar van 'Uw oude bondsvolk Israël' .1
XCBeide stukken, inleiding èn gebed, werden door de hervormde synode op 16 juli goedgekeurd. Diezelfde dag kwamen noodkreten uit Amsterdam en Westerbork binnen: onder diegenen die met de eerste deportatietransporten Amsterdam verlaten hadden, bevonden zich Joden die lidmaat waren van de hervormde kerk! Vanuit de synode werd Generalkommissar Schmidt opgebeld en hem werd ook een telegram gezonden. Op 18 juli deed Schmidt weten dat de bezetter zich aan zijn toezegging zou houden - en uit beduchtheid dat hij daarvan zou terugkomen, besloot de synode, het afgesproken bezwaarschrift tegen de algemene Jodenvervolging dat in voorbereidingTekst in Th. Delleman e.a.:
1 (1950), p. 583-86.
was (geen 'protest', slechts een 'verzoekschrift'), geheel te laten vervallen.
XCOp donderdagochtend 23 juli gingen, zoals gebruikelijk, van het secretariaat der synode de stukken uit die voor alle hervormde predikanten in den lande bedoeld waren. Zij ontvingen het boven weergegeven gebed plus de korte inleiding waarin het telegram van II juli letterlijk opgenomen was. Eén of meerdere verraders onder die predikanten gaven de ontvangen stukken onmiddellijk aan organen van de bezetter door. De teksten werden met spoed in het Duits vertaald. Vrijdagochtend 24 juli werd ds. Dijckmeester bij Schrnidts plaatsvervanger geroepen. Er werd Dijckmeester gezegd dat de Reichskommissar wenste, dat de tekst van het telegram geschrapt zou worden uit de inleiding tot het gebed. Als argument liet Seyss-Inquart naar voren brengen dat het telegram een vertrouwelijk stuk was. Dat was natuurlijk niet zijn werkelijke argument: kennelijk beschouwde hij het ootmoedige gebed als vrij onschuldig, maar het telegram niet: het repte van 'ontzetting' en het sprak uit dat de Jodendeportaties strijdig waren met 'het diepste zedelijk besef van het Nederlandse volk' en indruisten 'tegen hetgeen ons van Godswege als eis van gerechtigheid en barmhartigheid gesteld wordt' - dat waren krachtige bewoordingen die men als een aansporing tot hulpverlening kon opvatten.
XCDijckmeester antwoordde dat hij Seyss-Inquarts wens aan alle kerkgenootschappen zou overbrengen maar dat hij persoonlijk inwilliging afwees aangezien 'er een onlosmakelijk verband bestond tussen de gehele afkondiging en de voorlezing van het telegram." Hij spoedde zich naar de synode die nog in vergadering bijeen was. Daar betoogde hij, 'dat het niet mogelijk was, noch tegenover de Heer der Kerk, noch tegenover de Joden, noch tegenover de andere kerken, de voorlezing van het telegram in te trekken.P 'In de synode', aldus Touw, 'overwoog echter de gedachte: onder fatsoenlijke mensen mag de ene partij niet tot publikatie van een document overgaan wanneer de andere partij zich daartegen verzet'3 - wij achten ons ontslagen van de plicht, de gezochtheid van dit argument aan te tonen. In werkelijkheid was de synode bevreesd: bevreesd wellicht voor strafmaatregelen tegen haar voorgangers wanneer zij de bezetter trotseerde, bevreesd in elk geval dat zij, dat laatste doende, de deportatie van de Christen-Joden, onder wie zich bijna zeshonderd hervormden bevonden, niet zou kunnen voorkomen. Zij besloot, het telegram uit de voor de komende zondag vastgestelde kanselboodschap te laten vervallen en lichtte nog diezelfde dag alle hervormde predikanten in.
XCOok de andere kerkgenootschappen waren op de hoogte gesteld van
XC1 A.v., p. 156. 2 A.v. 3 Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. I, p. 403.
Seyss-Inquarts wens. Er was er geen een die bereid was tot de wezenlijke concessie die de hervormden gedaan hadden - gedaan zonder enig overleg met vertegenwoordigers dier andere kerkgenootschappen. Dr. J. J. C. van Dijk, afgevaardigde van de Gereformeerde Kerken in het Interkerkelijk Overleg, deed mgr. van de Loo weten dat hij het besluit der hervormden diep betreurde. 'Hij deelde mij mee', zo lichtte van de Loo op zijn beurt de aartsbisschop, mgr. de Jong, in,
XC'dat de Gereformeerde Kerk zich daar niet aan zou storen en dus de tekst van het telegram wèl zou voorlezen. Ik heb gemeend hem de verzekering te kunnen geven dat ook wij de voorlezing er van zouden handhaven ... , en hij was door deze verzekering zeer gerustgesteld. Te verwachten valt, dat ook de andere kerkgenootschappen het wèl zullen voorlezen.
XCHet verzoek van de Duitse instanties, om het weg te laten, is overigens een evident bewijs, hoezeer zij de kracht er van vrezen - daarom voor mij persoonlijk een reden te meer, om het wèl te laren doorgaan.'!
XCDe aartsbisschop was het hier geheel mee eens. 'Ik kon, u niet meer raadplegen', schreef hij de volgende dag, zaterdag 25 juli, aan de bisschoppen van Haarlem, Breda, Den Bosch en Roermond, 'doch veronderstelde dat u met mij van oordeel zoudt zijn, de voorlezing' (van het telegram) 'zonder meer te laten doorgaan' ; de houding der hervormden achtte de aartsbisschop 'wel enigszins te excuseren, want de Ned. Hervormde Kerk heeft zwaar geleden; bijna al haar kopstukken zijn geïnterneerd.P
XCIn alle katholieke kerken werd op zondag 26 juli de tekst van het telegram waarmee tien kerkgenootschappen tegen de Jodendeportaties geprotesteerd hadden, voorgelezen. Daar en in de protestantse kerken werd voorts meegedeeld dat toegezegd was dat de Christen-Joden niet weggevoerd zouden worden, 'voorzover zij vóór 1 januari 1941 tot een der Christelijke kerken behoorden' (Schmidt had gezegd: voorzover zij vóór die datum gedoopt waren - op het onderscheid komen wij nog terug). In alle kerken weerklonk voorts het afgesproken ootmoedige gebed dat bij de katholieken in bij hun geloofsleer aangepaste bewoordingen overgenomen was in de herderlijke brief die ook het telegram weergaf.3 Er werd die zondag in de kerken door verspieders van de Sicherheitsdienst extra-scherp opgelet. Trouwens, Schmidt had Seyss-Inquarts Beaujtragten in de elf provincies en in de steden Amsterdam en Rotterdam opgedragen, hem onmiddellijk per telex te berichten of hetBrief,van mgr. van de Loo aan aartsbisschop de Jong (Archief Aartsbisdom).Archief Aartsbisdom.Tekst in S. Stokman:
1 24 juli 1942, 2 3 (1945) p. 249-51.
telegram van I I juli wel of niet voorgelezen was. Uit de telex-rapporten bleek dat dit althans in de katholieke kerken overal het geval was geweest, maar omtrent de protestantse kerken, de hervormde kerk inbegrepen, werd slechts uit Friesland gerapporteerd dat men het telegram had voorgelezen, 'einheitlich' nog well - nauwkeurig waren die rapporten niet, volledig evenmmo
XCDe besturen van acht protestantse kerkgenootschappen en het Episcopaat hadden Seyss-Inquarts wens naast zich neergelegd. De wraak van de Reichs kommissar beperkte zich tot de katholieke kerk. Het kan zijn dat het inderdaad slechts onvoldoende tot het Reichskommissariat doorgedrongen is dat de protestantse kerkgenootschappen, van de hervormden afgezien, de voorlezing van het telegram uitdrukkelijk gehandhaafd hadden - plausibel is in elk geval dat Seyss-lnquart, sluwals hij was, verwachtte, de goede verstandhouding tussen katholieken en protestanten te kunnen schaden wanneer hij alleen die eersten met strafmaatregelen trof welke een gevoel van bitterheid konden achterlaten.
XCVan die maatregelen werden katholiek-gedoopte Joden het slachtoffer.
XCEr waren er in totaal ruim zevenhonderd. Van die zevenhonderd waren evenwel de meesten gemengd-gehuwd; zij zouden buiten de actie vallen. In opdracht van Harsters plaatsvervanger Knolle werden op zondagmorgen 2 augustus in de vroegte in alle delen des lands in totaal tweehonderdvijf-enveertig katholieke Joden door de Sicherheitspolizei, de Ordnungspolizei of de Nederlandse politie gearresteerd en in eerste instantie naar het concentratiekamp Amersfoort gebracht; vier-en-veertig die men opgepakt had hoewel ze gemengd-gehuwd waren, werden spoedig vrijgelaten. De overigen kwamen in Westerbork terecht. Van hen werden nog in augustus twee-en-negentig naar Auschwitz getransporteerd, onder wie de begaafde filosofe dr. Edith Stein en een aantal andere kloosterlingenê: die 'nonnen en paters in hun zwarte en bruine kloosterdracht met de goudgele ster bestegen, terwijl zij de rozenkrans door hun handen lieten glijden en het Onze Vader baden, de wagon naar Polen."
XCDiep werd de aartsbisschop getroffen door deze strafactie die ook hem volledig verrast had. Zij bracht hem overigens niet tot wijziging van zijn
XC1 Telexbericht, 26 juli 1942, van de BRK-Leeuwarden aan het Reichskommissariat (RK: Telexberichten T 43/176765-67). 2 Eén-en-twintig anderen gingen later op transport, de meesten naar de vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor. De resterenden bleven in Westerbork of werden uit het kamp ontslagen (gegevens in A. J. van der Leeuw: 'Die Deportation der Römisch-Katholischen Juden aus den Nieder landen im Monat August 1942' (Notitie 136 voor het Geschiedwerk)). 8 H. Wielek (ps. van W. Kweksilber): De oorlog die Hitler Walt (1947), p. 292.
houding. Slechts enkele weken later liet hij uit de opbrengst van de eerste z.g. 'collecte voor de bijzondere noden' die eind juni '41 speciaal gehouden was om gelden bijeen te brengen voor steunverlening aan katholiek-Joodse vluchtelingen uit Duitsland, een bedrag van f 12 500 uitkeren aan een Utrechtse groep die Joodse kinderen in niet-Joodse gezinnen onderbracht.
XC'De houding die de synode ten opzichte van het niet-voorlezen van het telegram aannam, is', aldus Touw, de geschiedschrijver der hervormde kerk tijdens de bezetting, 'een zaak van veel kritiek geweest. Men sprak van woord- en trouwbreuk. Sommigen deelden openlijk hun grote teleurstelling over deze handelwijze van de synode aan haar mede in een rekest. Zij betreurden ten zeerste dat, zoals zij zeiden, 'de beginselvastheid in het gedrang is gekomen, terwijl zodoende, ... en wel op een zeer belangrijk punt, de eenparigheid van handelen der christelijke kerken door de Nederlandse Hervormde Kerk verbroken werd. Zij zijn er daarbij niet van overtuigd, dat op deze wijze protestantse Joden van deportatie werden gered, daar het zeer de vraag is of de bekende maatregel tegen de RoomsKatholieke Joden zou zijn toegepast, indien de eenheid van houding van alle christelijke kerken niet verbroken ware geweest op het aangelegen punt ""
XCmen kan die laatste conclusie niet bewijzen (er zijn geen Duitse gegevens); onwaarschijnlijk is zij niet. Touw is zelf van opinie dat de houding der synode 'inderdaad voor ernstige kritiek vatbaar (was). Scherp inzicht en een krachtige houding ontbraken op dit ogenblik op bedenkelijke wijze. Maar', zo vervolgt hij, 'alleen de synode, niet de andere kerken stonden voor deze beslissing." Dat laatste dunkt ons niet juist: het sprak voor de andere kerkgenootschappen vanzelf dat Seyss-Inquarts wens ook tot hen gericht was; zij meenden evenwel, in tegenstelling tot de hervormde synode, dat zij er geen gevolg aan konden geven.
XCMaar Touw stelt nog meer kritische vragen, aanknopend bij het feit dat het grootste protestantse kerkgenootschap, zich richtend tot vele honderdduizenden kerkgangers, geen enkel duidelijk woord van protest tegen de aangekondigde Jodendeportaties had laten horen en in feite alleen de zeerTouw:dl.p.Het geciteerderekest was door ds. Touwopgesteld.A.v., p.
1 I, 406. 2 66.
kleine groep der protestants-gedoopten in bescherming genomen had: 'Mocht de Kerk die zich geroepen wist op te komen voor het gehele Joodse volk, in overleg treden met de fanatieke Jodenhaters om het leven van een aantal Christen-Joden te redden? Ging het er hier niet om, 'een stukje van een oor uit de muil van de leeuw te redden'(Amos 3 : 12)? Heeft de synode inderdaad de rechte beslissing genomen? Of is zij voor een satanische verzoeking bezweken? Is zij om de levens van haar eigen leden te redden, ontrouw geweest aan haar Heer ?'l Wat dat redden van mensenlevens betreft: ongeveer vierhonderd hervormde Joden zouden gespaard blijven, maar de . door de synode geboden bescherming is, achteraf beschouwd, slechts één factor uit vele geweest die dat resultaat bewerkstelligd hebben. Een feit is het (en wij achten dat feit van groot gewicht) dat Seyss-Inquart er van overtuigd was dat hij het verzet tegen de [odendeportaties, maar nu niet alleen der hervormden doch van alle christelijke kerken, effectief had weten in te dammen door een situatie te scheppen waarin zij hun aandacht en energie concentreerden op de gedoopte Joden. 'Ich habe bekanntlich', schreefhij eind februari '44 aan Bormann, 'die Einmischung der ]f:irchen in die gesamte ]udenfrage im wesentlichen dadurch abgewehrt, dass ich die l Konfessions juden in einem geschlossenen Lager in den Niederlanden behielt' (dat was toen Westerbork), 'wo sie allwöchentlich durch einen Geistuchen besuch: werden."'Het blijft toch', aldus Touws slotbeschouwing, 'een diep beschamend feit dat midden uit ons volk meer dan honderdduizend Joodse mensen zijn gedeporteerd om vergast te worden. De Gemeente van .Christus heeft dat aangezien en niet kunnen verhinderen." De rapporten over de houding der Gemeente in de oorlogsjaren maken dan
XC1 A.v., p. 174 en 407. 2 Brief, 28 febr. 1944, van Seyss-Inquart aan Bormann (Vu], Stab, 079758-61). 3 In augustus '42 werd door ds. F. Kleijn, een van de twee vertegenwoordigers van de Remonstrantse Broederschap, namens dit kerkgenootschap in het Interkerkelijk Overleg voorgesteld dat men, wanneer weer een razzia in Amsterdam gehouden zou worden, de Nieuwe Kerk op de Dam tot toevluchtsoord voor de] oden zou proclameren. 'De voorgangers van de verschillende kerken zouden', aldus ds. Buskes na de oorlog, 'in ambtsgewaad de toegangen tot de kerk moeten bezetten en met de Joden in de kerk moeten staan of vallen. Als demonstratie zou dit gebeuren van de allergrootste betekenis zijn geweest, een getuigenis met de daad in het hart van ons volksleven.' O. ]. Buskes: Waar stond de kerk? Schets van het kerkelijk verzet (I947), p. 69). Het voorstel der Remonstranten werd niet aanvaard; Buskes was de enige die er steun aan verleende. 'Nadat Kleijn gesproken had', schreefBuskes ons eind '73, 'waren allen met stomheid geslagen. Ze waren onder de indruk. Toch maar heel even. In feite waren ze allen bang voor een publieke demonstratie. Het voorstel werd dan ook als een uiting van onwerkelijke romantiek van de tafel geveegd.' (brief, 24 dec. 1973, van].]. Buskes)
ook telkens melding van een zeer onprincipiële houding bij velen, 'bangheid bij de goê-gemeente', 'vrees om zich aan koud water te branden', enz. Vooral de berichten over het platteland spreken hier telkens van. Zoals er op .de kansels te veel is gezwegen, is er in de huizen ongetwijfeld te weinig geherbergd. Het werd door velen ook als een gemis gevoeld, dat de synode in dit opzicht geen leiding gaf, geen vermaning deed horen, geen vormen vond om de gewetens te scherpen. Hier moet van grote gemeenschappelijke schuld gesproken worden. Er is geen enkele reden voor de Christenheid zich hier te beroemen. Eerder alle reden zich te schamen.' 1
XCZÓ gebrekkig was de geheime berichtgeving tussen bezet gebied en de Nederlandse regering, dat het enkele weken duurde voor de eerste, nog vrij vage berichten over de deportaties de regering bereikten." Zij wist, in elk geval van de op I4 juli in Amsterdam gehouden razzia nog niets af toen de minister-president, prof mr. P. S. Gerbrandy, op 25 juli (de dag waarop het eerste nieuws ontvangen werd) in de avonduitzending van Radio Oranje het woord richtte tot de luisteraars in bezet gebied." 'Er bereiken ons', zei hij,
XC'berichten omtrent nieuwe maatregelen welke de vijand heeft beraamd tegen de Joodse Nederlanders. Blijkbaar is met de uitvoering dier maatregelen die een vèrgaande strekking hebben, reeds begonnen. Zij komen neer op niets meer of . minderdan de wegvoering van tienduizenden volwaardige Nederlandse burgers naar Duitsland en waarschijnlijk vandaar verder naar het oosten ... De gedwongen verhuizing van Joodse Nederlanders naar Amsterdam, het uiterlijk kenmerken van de vervolgden door de on-Nederlandse Jodenster, het verbod om bij niet-Joodse medeburgers de huizen te betreden, de verplichting om op bepaaldeuren thuis te zijn, het verbod van reizen - al deze maatregelen hebben duidelijk de bedoeling, een cordon te trekken om een groep van honderdtachtigduizend Nederlandse staatsburgers met de bedoeling om dan in één enkele slag de sinds weken luid aangekondigde gewelddaad tegen weerlozen uit te voeren.
XCWij weten dat niet alleen wij, maar ook gij, landgenoten in bezet.gebied, de samenhang in al deze maatregelenduidelijk hebt gezien. Omdat wij weten dat gij gebleven zijt wat gij waart, vertrouwen wij er op dat ge inmiddels hebt gezonnen o~ middelen om deze onschuldige mensen, zoveel in uwvermogen ligt, bij
XC1 Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. I, p. 433-34. 2 Schmidts uitlating die op 29 juni in de kranten stond, was wel al eerder in Londen bekend, maar werd daar beschouwd als een dreigement. Het was eerst het bericht: de deportaties zijn begonnen, dat de regering alarmeerde. 3 Tekst in Enq., dl. VII a, p. 412-13.
te staan in dit ogenblik van hun diepste nood. De vijand luistert mee. Ik zal op deze middelen dus niet nader duiden. Ik zeg u slechts: luistert naar uw geweten en handelt in Christelijke barmhartigheid.'
XCVijf dagen verliepen voor 'De Brandaris, de radio-omroep voor Nederlandse zeevarenden' (die in bezet gebied druk meebeluisterd werd), iets over de deportaties zei. 'De Rotterdammer' (H. J. van den Broek) legde ook uit, waarom hij gewacht had: hij had aan de juistheid van de berichten getwijfeld, maar sinds hij vernomen had dat in NSB-bladen gepubliceerd was dat zich op I juni '43 geen Jood meer in Nederland zou bevinden', twijfelde hij niet langer. De deportaties noemde hij 'een bewuste poging tot uitroeiïng, een bewuste poging tot moord op weerlozen."
XCDaar bleef het voorlopig bij. Een campagne om de bevolking in bezet gebied aan te sporen, de Joden zoveel mogelijk hulp te bieden, werd niet ingezet. Zowel Radio Oranje als 'De Brandaris' waren zich bewust dat zij de situatie in bezet gebied slechts gebrekkig overzagen; niemand in Londen had enig denkbeeld van de mate waarin zulk een campagne zou aanslaan. Het bleef dus bij Gerbrandy's 'luistert naar uw geweten en handelt in Christelijke barmhartigheid' - maar die oproep werd slechts één keer uitgezonden. Wanneer er nog Joden waren die regelmatig naar de Londense uitzendingen luisterden, dan moesten zij wel het gevoel hebben dat deze hun bitter weinig steun gaven in een periode waarin elke maand de voorafgaande in verschrikkingen overtrof.
XCDe weinige bewegingsvrijheid die de Joden in Amsterdam nog bezaten, werd op 20 juli, vijf dagen na het vertrek van de eerste twee deportatietreinen, verder beperkt: aan alle Joden werd gelast, de volgende dag hun fiers in te leveren. Wij hebben geen denkbeeld van de mate waarin dat geschied is. In elk geval konden nagenoeg alle Amsterdamse Joden na de z rste juli niet meer van een fiets gebruik maken; wie dat, met de Jodenster op, toch deed, liep grote kans om als 'strafgeval' gearresteerd te worden. Wij voegen hieraan toe dat de Joodse Raad wist te bereiken dat een aantal van zijn eigen functionarissen alsmede de Joodse artsen hun hetsen behielden. Voor Joden die voor de Wehrmacht werkten, ging hetzelfde gelden.
1 Dat stond bijvoorbeeld op 17 juli te lezen in het weekblad van de Nederlandse SS, 2 'De Brandaris': uitzending van 30 juli 1942.
XCEr was inmiddels, en met name bij de razzia van 14 juli, gebleken dat een aanstelling bij de Joodse Raad bescherming kon bieden tegen deportatie. Trouwens, dat was op 30 juni door Aus der Fünten aan Cohen en Asscher toegezegd: 'alle medewerkers van de Joodse Raad zullen worden vrijgesteld, daar ze Arbeitseinsatz verrichten in Nederland'. Het probleem was dat medewerkers toch gedeporteerd dreigden te worden, hetzij doordat zij, zoals op 14 juli, op straat gegrepen waren, hetzij doordat hun namen en adressen voorkwamen op de deportatielijsten die de Joodse Raad van de Zentralstelle ontving. De Zentralstelle was wel bereid, de betrokkenen vrij te laten of van de lijsten te schrappen, maar zij stelde de eis dat zij precies zou weten, wie als medewerkers van de Joodse Raad mochten gelden. Er moesten dus naamlijsten opgesteld worden; begin juli was overigens verlof verleend tot ruimere criteria: niet alleen diegenen die bij de Joodse Raad in dienst waren, zouden voorlopig van deportatie vrijgesteld worden maar ook allen die naar het oordeel van de Joodse Raad 'voor het gemeenschapsleven der Nederlandse Joden onmisbaar' waren.' Die Joodse gemeenschap, schrijft Presser, 'had wel uit heiligen moeten bestaan, indien toen de corruptie, het nepotisme, het kruiwagensysteem met alle begeleidende verschijnselen niet waren uitgebarsten - dat is wel het woord." Slechts enkelen waren er, onder hen mr. Pool te Rotterdam, die principieel zulk een bevoorrechte positie weigerden. Anderen trachtten zich, al of niet via bureaus van de Joodse Raad, op allerlei wijzen te beschermen:
XC'Men joeg op papieren, op Ausweise, men bedelde om één week uitstel, men verschafte 'bewijzen', doktersvoorschriften, men was gedoopt, gewond, invalide. Vooral op het hoofdkantoor op de Nieuwe Keizersgracht ('Nieuwe Martelaarsgracht' , zei men) was de hellosgebroken. De portiers wisten zich vaak geen raad; trucjes, allerlei vriendjes hielpen om maar alvast binnen te komen; 'binnen werd gesmeekt en gebedeld, gevleid en gevraagd. Anderen schreeuwden en eisten.' Men stond uren in rijen, niet zelden zichzelf vonnissend en niettemin meedoend. In rijen bij de specialist die het attest, bij de advocaat die het advies, bij de kerk die het briefje, bij de goede-bekende-van-een-hoge-Duitser die de voorspraak schonk."
XCTrein na trein verliet inmiddels' s nachts Amsterdam op weg naar Westerbork. Na de eerste drie transporten van 15,16 en 19 juli vonden in de rest van de maand nog zes transperten uit de hoofdstad plaats. De Joodse Raad nam talrijke nieuwe medewerkers in dienst om diegenen die voor die transporten
1 JR: Notulen, y juli 1942, p. I. 2 Presser: dl. I, P: 253. 3 A.v.
opgeroepen waren, te helpen bij het invullen vande registratieformulieren hunner bezittingen. Er werd overigens eind juli tot wijzigingen in het systeem van oproeping besloten. Ten eerste verving de Zentralstelle de leeftijdsgrens van veertig jaar door die van vijftig; ten tweede werd een nieuw verzamelpunt in gereedheid gebracht: de Hollandse (sinds herfst' 41 : Joodse) Schouwburg. Aanvankelijk was door de Zentralstelle overwogen, de statige Portugese synagoge aan het Jonas Daniël Meyerplein als verzamelpunt te gebruiken, maar daar was slechts een kaarsenverlichting zodat men er 's avonds moeilijk paperassen zou kunnen invullen; legde men er electrisch licht aan, dan zou het verduisteren van de grote ramen moeilijkheden bieden. Begin augustus was overigens, schijnt het, de Hollandse Schouwburg nog niet in gebruik genomen; toen gold nog het oorspronkelijke systeem: melden aan het Centraal Station. Er zijn aanwijzingen dat het percentage van hen die daar wegbleven, nog toenam en dat het een bepaald sterke stijging vertoonde nadat men op maandag 3 augustus uit de dagbladen vernomen had wat Generalkommissar schmidt daags tevoren in Zuid-Limburg in een toespraak over de Z.g. werkkampen in Duitsland gezegd had. 'Wij zijn geen barbaren', zo had men gelezen,
XC'wij willen ook de Joden toestaan dat hun gezinnen meereizen. Zij moeten echter ginds in het verwoeste oosten in de ledige steden een begin maken met het opruimingswerk. Hun lot zal hard zijn, maar laten wij ook niet vergeten dat zij eens arm en haveloos onze landen zijn binnengekomen.'
XCVreemd: toen Schmidt op 14 juni in Zeist op een gemeenschappelijke vergadering van de NSB en de NSDAP blijkens een verslag in de pers gezegd had: 'Het Jodendom wordt hier en in geheel Europa vernietigd', en toen men voorts gelezen had: 'Onder grote bijval van de vergadering verklaarde hij, dat men niet eerder zal ophouden, voordat de laatste jood verdwenen is', was de betekenis van die uitlatingen aan het Joodse volksdeel ontgaan. Sindsdien waren evenwel duizenden uit Amsterdam gedeporteerd. Aan de juistheid van die paar woorden die Schmidt op 2 augustus uitgesproken had; 'hun lot zal hard zijn', werd niet getwijfeld, en wij moeten wel aannemen dat van de eerste transporten uit het Centraal Station die na 3 augustus vertrokken, opnieuw velen wegbleven..
XCWeer volgde een razzia: op donderdag 6 augustus.
XCDeze razzia vond plaats in een deel van Amsterdam-zuid. 'Uit de wagens komen ze' (wij citeren Vorrinks illegaal blad Verzet),
XC'het schuim van de wereld, de Crüne Polizei en hun helpers, de Nederlanders, op
Nederlands kosten opgeleid bij het politie-opleiding-bataljon te Schalkhaar.! Dom, bruut en gemeen hun gezicht. Op de trekken vertoont zich dezelfde haast zinnelijke spanning, als wij gezien hebben op de brutale tronies van Heydrich en Röhm, moordenaars-en gros par excellence.
XCIn een korte tijd (maar waarom zou men zich haasten, de Joden kunnen toch niet weg) zijn alle straten tussen de wolkenkrabber op het Daniël Willinkpleinen de Scheldestraat afgezet. En dan begint het: op elke hoek staan de Duitse agenten, het geweer aan de schouder, de vertegenwoordigers van het Herrenvolk. Het Herrenvolk met brillen op en laarzen aan, met gevangenis-gezichten en ingeschrompelde figuren, met kromme benen en onesthetisch gezwollen lijven ... 'En daar stampen ze al de trappen op: 'Wonen hier Joden?' En dan worden de Joden van Nederland op een hoek samengedreven. Mannen en vrouwen en kinderen. Kinderen soms, zo uit hun bedje getild ... Daar staan ze op de hoeken van hun eigen straat, alleen en verlaten. Neen, Godlof niet verlaten, er zijn Christenen, echte Christenen, mensen met een hart in het lijf, die te hulp komen. Ziet, zij redeneren tegen de geüniformeerde Duitsers, zij pleiten, en geen bedreiging van óók te worden meegenomen, weerhoudt hen. Zij stoppen de ongelukkigen eten en lekkers in de zak, zij slepen aanmet warm goed en rennen weg om in de buurt wonende familie op de hoogte te stellen ...
XCVan de vierde verdieping springt eenjood te pletter, liever dan in de handen der Duitsers te vallen." Op het dak volgden hem de Duitsers, nadat ze kasten en kelders, zolders en schuurtjes hadden doorzocht. 'n Hond, dapper zijn baas verdedigend, wordt door de Duitsers neergeschoten. Het is het enige schot dat die avond valt.
XCDan is er temidden van de groene horde plotseling een uitzondering: er is een groene agent die bij het zien van een slapend kind de ouders vrijuit laat gaan. Er is een officier die een moeder niet van haar kind wil scheiden. Er zijn agenten (ook een paar Hollanders) die willens en wetens mannen laten zitten, huizen overslaan ... Het zijn er niet eens zo weinig."
XCCa. zestienhonderd mensen werden bij de razzia opgepakt, onder hen opnieuw Presser, opnieuw samen met zijn vrouw. Allen brachten de nacht op de binnenplaats van de Zentralstelle door, onder de blote hemel. Vrijdaggrüne Polizei'Verzet,
1 Bij deze actie werd het z.g. Politiebataljon Amsterdam ingezet dat tegenover het oude RAl-gebouw in een scholencomplex gekazerneerd was. 2 Thans: Victorie plein. 3 Drie dagen later schreef een NSB'er uit Amsterdam in een brief aan zijn zoon: 'Een der mensen van kantoor die tussen de middag naar huis wandelde, schrok geweldig toen er vier meter voor hem op het trottoir ineens een jood neer kletste, die uit de bovenste verdieping was gesprongen, toen de hem kwam halen. Gelukkig op slag dood. Zoiets is natuurlijk tragisch om te zien, maar is nu eenmaal niet te voorkomen, wanneer de joden allemaal hier weg moeten en dat is de enige methode om hier in Europa vrede te krijgen.' (brief, 9 aug. 1942, van F. H. U., Doe. 1-1726 A, a-r) 4 (sept. 1942), p. 4-5.
de 7de brak aan. 'Al van heel vroeg in die ochtend' (wij volgen Pressers beschrijving) 'stonden de honderden gevangenjoden op de binnenplaats. Van tijd tot tijd riep iemand een naam, en een uitverkorene kon uittreden, naar wij veronderstellen (wel niet ten onrechte) een medewerker of vriend van de zéér onmisbaren, de leden van de Joodse Raad. Spoedig verbreidde zich, waar ook vandaan, het gerucht, dat Aus der Fünten zelf een aantalonzer zou vrijstellen en inderdaad: hij verscheen op het bordes dat naar de binnenplaats leidde, de ene sigaret na de andere opstekend, nonchalant tegen een muurtje geleund; achter hem een paar van de functionarissen van de Joodse Raad waaronder mr. Leo de Wolff.' Op heel zachte toon sprak hij, de binnenplaats overkijkend: 'Es ist nicht ruhig hier!' en het was dadelijk stil, doodstil. En daarna begon hij. Hij liet rijen mensen voor zich opstellen, gewoonlijk niet meer dan een vijftien of twintig achter elkaar, liet hen één voor één voor zich komen, bekeek henzelf, hun papieren, vroeg wat aan mr. de Wolff en besliste, doorgaans zonder een enkel woord, met een vermoeid handgebaar: links of rechts."
XCDe meesten werden door Aus der Fiinten op grond van hun papieren of hun functies vrijgelaten, zo ook Presser en zijn vrouw. Ca. zeshonderd bleven achter; zij verdwenen via het Centraal Station naar Westerbork.
XCEén dag na die razzia, op vrijdag 7 augustus, maakten 'de Duitse autoriteiten' in een tweede 'extra-editie' van Het Joodse Weekblad bekend dat diegenen die voortaan niet 'onverwijld' gevolg zouden geven 'aan een tot hen gerichte oproep voor de arbeidsverruiming in Duitsland', naar Mauthausen gezonden zouden worden; dat gold speciaal voor hen die niet gereageerd hadden op de oproepen, zich bij de Zentralstelle te melden, welke hen in de voorafgaande dagen bereikt hadden. Voorts werd meegedeeld dat 'alle Joden die geen Jodenster dragen' of 'die zonder toestemming der autoriteiten van woonplaats of woning veranderen (ook indien zij dit slechts tijdelijk doen)', eveneens met transport naar Mauthausen gestraft zouden worden.
XCHadden deze dreigementen in Amsterdam voldoende effect? Neen. Dat bleek om te beginnen al uit het feit dat op zondag 9 augustus opnieuween razzia op Joden gehouden werd, weer in zuid, ditmaal in de buurt van de Beethovenstraat. Volgens Verzet werd zij niet door de Ordnungspolizei uitgevoerd maar door de Sicherheitspolizei in burger, 'jong, gemeen en bruut." Weer werden enkele honderden opgepakt en naar de Zentralstelle gebracht. Cohen en Asscher snelden er heen en eisten dat Aus der Fiinten zich aan de afspraak zou houden: medewerkers van de Joodse Raad en alle
XC1 Deze was verbonden aan Sluzkers Expositur waarvan hij eerst samen met Sluzker de leiding gehad had. • Presser: Ondergang, dl. I, p. 270-7I. S Verzet, 4, p. 5.
overigen die 'voor het gemeenschapsleven der Joden onmisbaar' waren, moesten vrijgelaten worden. 'Ik zei Aus der Piinten', aldus Cohen in zijn naoorlogse herinneringen, 'dat, als hij deze mensen zonder nader onderzoek wegzond, hij de Joodse Raad en het Joodse leven in Amsterdam zou ontwrichten. Hij legde daarom twintig briefjes voor Asscher en mij en zei dat wij twintig mensen konden uitkiezen, die wij onontbeerlijk achtten. Later heb ik mij vaak verbaasd dat ik dat onmiddellijk aanvaardde'
XCeen begrijpelijke verbazing want in het voetspoor van Aus der Fünten gaf Cohen de gestelde regel prijs en daarmee de bescherming die hij voor allen die door de Joodse Raad van belang geacht werden, bereikt meende te hebben.
XC'Asscher kon, toen eenmaal de keuze kwam, het niet verdragen en ging weg. Ik zelfbleef staan naast Aus der Fünten die half dronken was. De gearresteerden kwamen daarop langs ons en ik moest de keuze doen. Deze was in zoverre aangewezen, dat de Joodse Raad altijd vrijstellingen kon vragen voor diegenen die voor de Joodse gemeenschap van belang waren, en daar ik de meesten kende, kon ik deze dus aanwijzen. Maar in mijn leven heb ik later meer gedacht aan hen, die ik had afgewezen dan aan hen die ik aangewezen heb."
XCTwee-en-twintig personen kreeg Cohen vrij, Sluzker nog eens achttien. De overigen verdwenen naar Westerbork.
XCWij hebben de razzia van 9 augustus aangeduid als een aanwijzing dat zelfs de 'extra-editie' van Het Joodse Weekblad van 7 augustus met haar drievoudig dreigen met Mauthausen slechts een beperkt effect had. Er is nog een aanwijzing: de Zentralstelle ging de deportatieprocedure drastisch bekorten. Vermoedelijk kort na de çde augustus gingen de politie-agenten oproepen rondbrengen die slechts inhielden dat men zich bitmen drie dagen bij de Hollandse Schouwburg melden moest. De directeur had daar het gehele personeel van het Joodse revuegezelschap dat er opgetreden was, onder hen Henriëtte Davids, tot medewerkers van de Joodse Raad laten benoemen. 'Wij gaan met de laatste trein', had hij gezegd, 'en voor het zover is' (waar bleef het beloofde Tweede Front?) 'kan er nog veel gebeuren!'2 De schouwburg telde negenhonderd zitplaatsen; er waren koffiekamers die men tot cantine kon inrichten; de ingangen waren gemakkelijk te controleren - kortom, het gebouw was aanzienlijk geschikter dan de school waar
XClD. Cohen: 'Herinneringen', p. 74 (Doe 1-294, d-I). 2 Henriëtte Davids: Mijn levenslied (1948), p. 127.
zich de Zentralstelle bevond, om gedurende één of meer dagen als verblijfplaats te dienen voor de te deporteren personen.
XCHoeveel opgeroepenen zich op de eerste daarvoor aangewezen datum bij de schouwburg meldden en op welke dag dat precies geschiedde, weten wij niet, maar reeds die eerste 'opeenhoping van mensen begon zich', aldus Henriëtte Davids,
XC'gauw te wreken. De sanitaire installaties van de 'schouwburg waren op een invasie niet berekend en het gevolg was al terstond: overlopende wc's en verstopte urinoirs ... De volgende morgen begon de registratie van al die ongelukkigen. Heel de nacht hadden zij.,in doffe berusting doorgebracht op hun plaatsen, soms even indommelend in het halfduister waarin de zaal was gelaten. Dan werden zij per luidspreker stuk 'voor stuk opgeroepen om voor de mannen der registratie te verschijnen. Die hadden in de vestibule plaats genomen aan een lange tafel en stelden de lijsten Op.1 Zij werden daarbij ijverig geassisteerd door de hogere bestuurders van de Joodse Raad. Maar het was merkwaardig: de Duitsers schenen zich uitsluitend te bedienen van Duitse Joodse Raadsleden." Die Duitse Joden waren een en al kruiperige serviliteit ...
XCTegen middernacht, na die lange dag als een nachtmerrie, begon de uittocht. De rugzakken werden uitgereikt en men maakte zich gereed voor de lange reis. Velen hebben toen de droevige ervaring opgedaan, dat zelfs van hun laatste bezit nog geroofd was. Vele rugzakken bleken danig door de Duitse bewakers doorzocht te zijn ...
XCLangzamerhand werd de schouwburg ontvolkt. Maar de ondragelijke lucht bleef nog hangen in zaal en gangen. Het gebouw dat steeds zo zorgvuldig schoon was gehouden, bleek na die eerste nacht al herschapen in een verontreinigde stal die zelfs met de grootste inspanning en arbeid niet meer in zijn vroegere staat zou zijn te brengen."
XCKwamen nu alle opgeroepenen zich melden? Nog steeds niet. 'Tweemaal per week vertrok er een trein en tweemaal per week hadden wij', schrijft Henriëtte Davids, 'in de schouwburg dezelfde lugubere voorstelling. Maar het was net alsof de toeloop minder werd."
XCHet passieve verzet der opgeroepen Joden noopte de Zentralstelle, op een fundamenteel ander systeem over te schakelen. Gelijk uiteengezet, hield het tot dusver gevolgde in, dat de opgeroepenen eigener beweging hun woning verlieten, op weg naar de Zentralstelle c.q. naar de Hollandse Schouwburg, aanvankelijk mede naar het Centraal Station. Dat werd, nog steeds, door
XC1 D.w.z.: vulden de registratieformulieren in. 2 D.w.z.: van Duits-Joodse functionarissen van de Joodse Raad, nl. vande afdeling Expositur. 3 Henriëtte Davids: Mijn levenslied, p. 129-30, 133-34. • A.v., p. 134. 3
velen geweigerd. Wat lag dan meer voor de hand dan dat de procedure tot één simpele operatie teruggebracht werd? De oproep zich bij de Zentralstelle of de schouwburg te melden, zou komen te vervallen, alleen het deportatiebevel zou gehandhaafd blijven; dat bevel zou door, politie-agenten uitgereikt worden en die agenten zouden de betrokkenen meteen meenemen, eerst naar de Zentralstelle waar de registratieformulieren ingevuld konden worden en waar functionarissen van de Expositur mèt functionarissen van de Zentralstelle zouden nagaan of er gearresteerden waren die over geldige vrijstellingspapieren beschikten; was alles geregeld en uitgezocht, dankonden de overigen naar het Centraal Station of naar de Hollandse Schouwburg getransporteerd worden. De Joodse Raad zou dus niet langer tevoren de lijsten ontvangen van diegenen die voor deportatie bestemd waren, en dus ook niet langer de gelegenheid kqigen, tevoren de namen van zijn medewerkers en van allen die voor 'de Joodse gemeenschap' van belang geacht werden, te schrappen. Aan het typen van namen en adressen op de oproepen en deportatiebevelen door typistes van de Joodse Raad zou ook een einde komen; de oproepen vervielen, en de namen en adressen zouden nu op de deportatiebevelen geschreven worden door personeel van de Haus raterjassung dat als voornaamste taak had, de inboedels in de verlaten Joodse woningen te inventariseren.
XCHet nieuwe systeem werd eind augustus-begin september voor het eerst toegepast. Het wekte bij de nu goeddeels uitgeschakelde Joodse Raad een ontsteltenis die in de notulen van de raad doorklinkt. 'De voorzitter, de heer A. Asscher, wijst', aldus de notulen van 3. september,
XC'op de allerergste problemen en rampspoedige gebeurtenissen van de jongste tijd. Gisterenavond zijn opnieuw vier- à vijfhonderd mensen uit hun huizen gehaald, waarvan negen-en-dertig weder zijn vrijgelaten en ongeveer vijftig zich althans hier ter stede bevinden', met de kans dat een groot gedeelte van hen vrijkomt ... Bij het weghalen van de mensen gisteren, werkte de politie volgens lijsten en had een' oproeping'> voor de mensen bij zich."
XC'De politie' - wèlke politie?
XCDat waren, in deze fase,-niet de 'Schalkhaarders' van het Politiebataljon Amsterdam, maar de 'gewone' Amsterdamse politiemannen - dezelfden die onder het vorige systeem de oproepen uitgereikt hadden. De Zentralstelle stuurde, aldus mr. J. van der Hoeven, een van de inspecteurs van politie die aan het hoofdbureau verbonden was,
XC1 M.a.w.: nog niet doorgezonden zijn via de Hollandse Schouwburg. 2 Het gedrukte deportatiebevel. 3 JR: Notulen, 3 sept. 1942, p.
'de arrestatiebevelen van Joden aan het hoofdbureau van de Amsterdamse politie door ... Elk arrestatiebevel bevatte de naam van een Jood. De arrestatiebevelen werden aanvankelijk door het hoofdbureau verdeeld en naar de afdelingen doorgestuurd, waarna de afdelingen belast waren met de arrestaties. Deze arrestaties moesten's avonds worden uitgevoerd. Zij hebben aanleiding gegeven tot protesten aan de afdelingen door de inspecteurs en wel eigenlijk om twee redenen: ze vonden het onaangenaam werk en bovendien gaf het omvangrijk werk in de avonduren, dus overwerk. Het is dus gereorganiseerd op deze wijze dat, ook op aandringen van bedoelde inspecteurs, het personeel van het hoofdbureau mee moest doen ... De organisatie is toen zo geworden dat de staf ... detachementen vormde onder leiding van een inspecteur, waarna elk detachement opdracht kreeg, in een bepaald stadsgedeelte het werk uit te voeren ... Er is onder elkaar een bespreking geweest tussen verschillende inspecteurs waarbij tot uitdrukking is gebracht, dat men het werk natuurlijk niet wenste te doen. Ik voor mij heb verklaard dat ik het niet zou doen, anderen weifelden"inderdaad weigerde van der Hoeven een hem in dit kader gegeven taak; hij werd prompt geschorst en vervolgens ontslagen. Verdere maatregelen werden niet tegen hem genomen. Niemand was er, voorzover bekend, die zijn voorbeeld volgde.
XCOnder het nieuwe systeem werden de gearresteerde Joden eerst met politie-auto's of onder politiegeleide naar de Zentralstelle gebracht. Zij gaven daar in de hal hun deportatiebevel en hun persoonsbewijs af; typistes van de Joodse Raad stelden naamlijsten op. 'Daarna', aldus Sluzker, 'kwamen de Joden in de gymnastiekzaal (Daar) waren veertigà vijftig mensen van de Joodse Raad werkzaam, althans bezig, om van de binnengebrachte personen alle gegevens te verzamelen die voor een eventuele invrijheidsstelling dienstig konden zijn."
XCMenigmaal slaagden Sluzker en zijn medewerkers er in om, als de controle even verslapte, opgepakte Joden die niet voor invrijheidsstelling in aanmerking kwamen, de deur uit te werken; een van de Nederlandse employé's van de Zentralstelle, [cop Liet, was hun daarbij vaak behulpzaam.ê Veruit
XC1 BG-Amsterdam, raadsheer-commissaris: p.v. inz. G. Nieuwenhuis (19 okt. 1949), getuige]. van der Hoeven(DocI-1221 A, a-IO). 2 BG-Asd, rijksrecherche: p.v. inz. Asscher en Cohen, getuige E. Sluzker (4 mei 1948), p. 10-II (Doe II-366 A, a-r). 3 Liet heeft bovendien enkele hem bekende Joodse families geholpen door op hun persoonskaarten in de kartotheek van de Zentralstelle de letter A te schrijven, waaruit voortvloeide dat de betrokkenen althans op hun oorspronkelijk woonadres niet gezocht werden. Hij liep in oktober '42 tegen de lamp, werd gedegradeerd en moest vervolgens de binnenkomende post sorteren, 'waaruit ik', zo stelt hij, 'stapels verraadbrieven mee naar huis nam'; die verbrandde hij. a. Liet: Ik deed mijn plicht als mens en Hollander (1949 ?), p. 7) 3
de meesten moesten evenwel blijven en werden, als alle gegevens opgenomen waren, naar het Centraal Station of naar de Hollandse Schouwburg gebracht.
XCHet is onze indruk dat er onder de Amsterdamse politiemannen die hun Joodse medeburgers kwamen ophalen, verscheidenen waren die deze kwalijke, veelal ook met tegenzin verrichte arbeid gingen saboteren: het werk werd traag uitgevoerd of men zei dat men de gezinnen wier namen en adressen op de deportatiebevelen stonden, niet thuis had aangetroffen. 'Das Zusammenjangen der Juden macht uns', schreefRauter op 10 september aan Himmler, 'die allergrössten Kopjzerbrechen.? Na enkele weken werden de 'normale' politiemannen dan ook uitgeschakeld. De Zentralstelle ging aparte detachementen vormen, bestaande uit mannen van de Ordnungspolizei, van de uit NSB' ers bestaande Hulppolitie, van het Politiebataljon Amsterdam, en van haar eigen personeel, vooral van de Hausraterjassung.'De razzia's', aldus een medewerker van laatstgenoemde dienst, 'begonnen meestal's avonds na acht uur. Om zes uur, na beëindiging van de normale diensttijd dus, werd medegedeeld dat men niet naar huis mocht. Eten werd dan op de Dienststelle der HausraterJassung gebracht. Dit was een veiligheidsmaatregel om vroegtijdig bekend worden der razzia te voorkomen.'>
XCTot medio oktober bracht men de slachtoffers als regel eerst naar de Zentralstelle, nadien leverde men hen rechtstreeks bij de Hollandse Schouwburg af; de registratie der bezittingen werd toen verplaatst naar Westerbork.
XCTrein na trein kwam daar aan.
XCDezelfde rapportrice was eind augustus in Maastricht aanwezig toen zich een groot aantal Joden uit Limburg in een schoolgebouw moest melden. 'Er deed zich', schreef zij,
1 Uit Meppel fietste Willem Kel, de niet-Joodse verloofde van een Joods meisje, naar Westerbork om haar bij de deportatie te vergezellen; beiden kwamen om het leven. 2 De brief was afkomstig van mej. M. van der Hoop en gericht aan een schoonzuster van Vorrinks medewerker Althoff, mevr. G. Althoff-Loubère, van wie mej. van der Hoop Spaanse les had gehad. "'Briefuittreksel' (z.d.) (Collectie J.J. Vorrink, 3 a).
'het merkwaardige feit voor dat hier de grootste opkomst is geweest van het hele land: 50 % van de oproepen. In de regel is er overallo tot 25 % opgekomen In Limburg was het vluchten echter zeer moeilijk, er waren uitdrukkelijke waarschuwingen gegeven en 'de grens was driedubbel bewaakt In de school was voor iedere stad een lokaal ingericht. Verder was er een z.g. 'linnenkamer', d.w.z. daar konden de mensen die niets bij zich hadden, nog een hele uitrusting krijgen. Het is geweldig, zoveel als daar bij elkaar gebracht was. Zowel de grote zaken (b.v. Vroom en Dreesmann) als de particulieren hebben alles gegeven, wat ze missen konden ...
XCVan het verplichte uur van opkomst af (vier uur 's middags tot elf uur 's avonds) liepen er aan één stuk door dames rond, die belegde broodjes, koffie, thee, melk en fruit presenteerden. Er was ook snoep en koekjes voor de kinderen gezonden. In het gebouw was ter bewaking marechaussee aanwezig, die helemaal niet wist waar het om ging. Dat h06rden ze pas van ons. Allemaal prima lui, die er ontzettend de smoor in hadden, temeer omdat ze velen van de vertrekkenden persoonlijk kenden De vrouw van een onzer advocaten, een arische doktores, heeft prachtig werk verricht: in de dokterskamer verzamelde ze alle invaliden (kreupelen, gebochelden, verlamden enz.) - Toen riep ze de Obersturm führer en zei: 'Dat isjullie Arbeitseinsatz voor Duitsland.'
XCDie avond na elf uur gingen de opgeroepenen zich klaar maken voor het vertrek.
XC'Om kwart voor twaalf werden ze naar buiten gebracht en opgesteld in colonnes. Ze werdennog even toegesproken: ze mochten niet spreken onderweg en wie uit de rij liep, werd doodgeschoten. De stoet werd als volgt gevormd: voorop politie op de fiets, de marechaussee in een motorzijspan met de Ober sturmführer, dan vier man van de marechaussee te voet, daarachter vier stuks Joodse Raad als een soort van gijzelaars. Daarachter het transport, dat weer op dezelfde wijze van achteren gedekt was. Aan beide kanten gewapende ss.' Het is jammer dat mijn uitdrukkingsvermogen zo beperkt is. Ik zou zo graag mijn indruk willen weergeven v:an deze nachtelijke exodus. Deze zwaarbepakte zwijgende troep mannen en vrouwen die, bewaakt als gevaarlijke misdadigers, door de stad naar het station trok ... Bijna geen Maastrichtenaar heeft er iets van gemerkt: het was bijna twaalf uur en de weinigen die nog op straat waren, werden van te voren door de politie weggejaagd. Kun je begrijpen, hoe ik me voelde, toen die mensen, eenmaal in de coupé's ingeladen, ons begonnen te bedanken voor alle goede zorgen en ons het beste en sterkte wensten? Stel je voor: zij, de slachtoffers, aan ons, Joodse Raad, ridders van de droevige figuur, Don Quijotes in het kwadraat! Met een voorbeeldige zelfbeheersing en rust zijn ze weggereden.'
XC1 D.w.z.: mannen van de Sicherheitspolizei ..
XCEnkele dagen later, 27 augustus, werden in Noord-Brabant de eerste deportatiebevelen uitgereikt: melding de volgende dag aan diverse stations om vandaar naar 'de centrale verzamelplaats Den Bosch' te gaan. In Eindhoven had de directie van Philips er toe bijgedragen dat van vijf- tot zeshonderd opgeroepenen de meesten uitstel kregen; tweehonderdveertig moesten opkomen - er kwamen er vier-en-dertig. Een aantal gevangenen uit het hoofdbureau van politie werd er aan toegevoegd. Hetzelfde geschiedde in Den Bosch met tachtig Joodse vluchtelingen die, op weg naar België, in Noord-Brabant gegrepen waren. 'Hier was het', aldus onze briefschrijfster, 'vooral de firma de Gruyter, die zich heeft uitgesloofd en 200 repen chocolade, koekjes, cacao, thee en limonade heeft gestuurd.
XCZelfs de moffen waren in een goede bui; de Hauptsturmluhrer hier was niet eens in uniform, maar liep in een Schillerhemd rond, wat de verstandhouding zeer bevorderde. Er zijn zelfs complimentjes gewisseld. Hij zei dat de staf van de Joodse Raad 'Eins A' was en een van ons heeft hem bedankt voor zijn 'gerechte' houding, waarop hij antwoordde, dat dat ook zijn plicht was ...
XCEr was een heel tragisch geval van een doofstom meisje dat uit een kloosterschool voor doofstommen kwam en alleen kon omgaan met de non die haar verzorgd had. Ze zat in een hoekje te huilen met twee zware koffers en een rugzak bij zich. Het is niet gelukt haar vrij te krijgen. 'Och', zei die SS-vent, 'ik kan haar wel een paar maanden uitstel geven, maar na die tijd is ze nog even doofstom dus wat geeft dat ?'
XCIk begrijp eigenlijk van mezelf niet, dat ik zo ijzig kalm gebleven ben bij al die ellende om me heen.'
XCDe trein naar Westerbork kwam voorrijden.
XC'Het gaf zo'n onwezenlijk toneelidee, zoals we daar in het station de grote trap afliepen naar het perron: in de verte de grote bogen van de overkapping, daarvoor het lege donkere perron met de wachtende trein en vlak voor ons de brede, eindeloos lijkende treden van de trap. Het leek of die lange rij mensen, die er af liep, hoewel het maar tweehonderdvijf-en-zeventig waren, ook eindeloos was, of er steeds méér kwamen, alle Joden die in het westen met de bevolking vergroeid waren en nu weer weggerukt werden, weggesleept naar Oost-Europa, waar ze z.g. thuishoren. En weer gaan ze, na zoveel eeuwen, in diaspora. Wat gebeurt daar met ze in het oosten? Niemand weet het.'!
XCHet is onze indruk (en het ligt, gezien het bovenstaande, eigenlijk voor de hand) dat het 'nieuwe systeem' (niet laten melden, maar na acht uur' s avonds. thuis ophalen) van Amsterdam spoedig tot het gehele land uitgebreid werd en dat daarbij, als in de hoofdstad, in de overige grote steden aanvankelijk de normale gemeentepolitie ingeschakeld werd. De eerste keer dat zulks in
1 Van eind november '42 af werden aile Joodse 'strafgevallen' krachtens een bevel van Harster, de steeds naar Westerbork gezonden; zij moesten dan met prioriteit in de trein naar Auschwitz ingedeeld wor den. Deze 'strafgevailen' waren de enigen omtrent wie bericht van overlijden naar Nederland gezonden werd. 2 Het transport van de 'normale' Joodse gevangenen uit Nederland vond plaats nog voordat in Duitsland een overeenkomstige regeling gold. Deze werd eerst op 18 september' 42 getroffen in een gesprek tussen Himmler en de dr. G. Thierack, met de beperking dat zij aileen gold voor diegenen die tot gevangenisstraf langer dan drie jaar veroordeeld waren. In maart '43 werd bepaald dat zij die tot een kortere straf veroordeeld waren, na afloop van de straftermijn naar Auschwitz of Majdanek gezonden moesten worden.
Den Haag geschiedde, 22 augustus, (er vond toen een grote ophaalactie in Scheveningen plaats), werden er driehonderd politiemannen voor opgetrommeld die eerst door Fischer, de no. 2 van IV B 4-Den Haag, toegesproken werden. Voorzover ons bekend, was er slechts één weigeraar: een agent van politie, Pieter Machiel Biever; hij werd gestraft noch gedegradeerd. Bij het ophalen in Den Haag bleek overigens dat het adressenmateriaal dat de Zentralstelle aan IV B 4 toegezonden had, tal van onjuistheden bevatte: het was immers gebaseerd op uit januari' 4I daterende opgaven. De hoofdvertegenwoordiger van de Joodse Raad in Den Haag, mr. H. Edersheim, en zijn plaatsvervanger, M. J. Keyzer, maakten het IV B 4 gemakkelijk en gingen daarbij wezenlijk verder dan de Joodse Raad in Amsterdam gedaan had: zij lieten een splinternieuwe kartotheek van in Den Haag woonachtige Joden opbouwen, die bij IV B 4 door enkele typisten van dè Joodse Raad zorgvuldig up to date gehouden werd, en 'zodra bekend werd dat Den Haag weer een groep Joden naar Westerbork moest sturen, stelde Juden-Pischer ... zich in verbinding met het bestuur van de Haagse afdeling van de Joodse Raad en deelde mee dat weer een bepaald aantal Joden weg moest. Door de Haagse Joodse Raad werd aan de hand van de kartotheek het verlangde aantal plus een paar voor eventuele uitvallers op lijsten, wijk- en straatgewijze ingedeeld, aan Fischer opgegeven."
XCDe in Den Haag gegrepenen werden aanvankelijk in de Cellenbarakken geconcentreerd, maar spoedig in een doorgangshuis aan de Paviljoensgracht dat dezelfde functie kreeg als de Hollandse Schouwburg in Amsterdam. \
XC'Spoorwegpersoneel, machinisten, bedenkt dat iedere trein die geladen met slaven door u vervoerd wordt, ter slachtbank gaat!" - aldus de hartstochtelijke oproep van Gerrit van der Veen die wij reeds aanhaalden. Er waren meer van die oproepen die zich bij uitstek tot leiding en personeel van het spoorwegbedrijf richtten. Dat was ook begrijpelijk. wel gingen aan het vertrek per trein der gedeporteerde Joden, zoals wij deden uitkomen, activiteiten vooraf waarbij andere onderdelen van de Nederlandse overheid
XC1 BG-Amsterdam, rijksrecherche: p.v. inz. Asscher en Cohen (18 dec. 1947), p. 7 (getuige D.
of andere overheidsbedrijven betrokken waren, maar de deportatie werd eigenlijk pas realiteit op het moment van vertrek uit de stad van inwoning. In Amsterdam waren de ritten van de gemeentetram er de inleiding toe inleiding tot het ogenblik waarop vele honderden plaats namen in een trein van de Nederlandse Spoorwegen die op het teken van een Nederlandse perronchef door een Nederlandse machinist in beweging gezet werd.
XCOp de positie van de Nederlandse Spoorwegen en het beleid der directie willen wij in het laatste hoofdstuk van .dit deel terugkomen wanneer die directie bij het uitbreken van de April-Meistakingen voor de vraag komt te staan of zij al of niet zal meestaken - een vraag waarvoor zij zich op dat moment met onontkoombare duidelijkheid gesteld wist. Zo werd, althans door de directie, de situatie in de periode waarin de eerste deportatietreinen met Joden naar Westerbork (aanvankelijk: naar Hooghalen) vertrokken, niet beleefd. Ze was er aan gewend geraakt om, teneinde het bedrijf zoveel mogelijk in eigen hand te houden, Duitse opdrachten stipt uit te voeren, van welke aard deze ook waren. Van het begin van de bezetting af had zich een omvangrijk vervoer ten behoeve van de Wehrmacht ontwikkeld. Voorts waren Nederlandse arbeiders en Nederlandse gevangenen regelmatig naar Duitsland gebracht in Nederlandse treinen. Gevangenen werden veelal niet met speciale treinen getransporteerd, maar wèl de arbeiders, en ook waren het speciale treinen geweest die bijvoorbeeld in mei '42 de onverhoeds gearresteerde Nederlandse beroepsofficieren over de grens voerden. Die treinen waren aangevraagd door de Duitse functionaris die alle kwesties van Duits vervoer regelen moest: de Bahnbevollmächtigte die bij de in Utrecht zetelende directie geplaatst was. Via hem werden ook de deportatietreinen met bestemming Hooghalen aangevraagd; die aanvraag werd dan, wat Amsterdam betreft, door de Zentrolstelle gedaan, wat de rest van het land aanging, door IV B 4-Den Haag. Het feit dat die treinen als regel's nachts moesten rijden, onderstreepte hun sinister karakter: hier vond een transport plaats dat het daglicht niet verdragen kon. Veel personeelsleden waren zich daarvan bewust en zij waren het die (naar wij aannemen: reeds naar aanleiding van de eerste nachtelijke transporten uit Amsterdam op IS, I6 en I9 juli) via hun vakbonden aan de Personeelraad van de Nederlandse Spoorwegen de vraag voorlegden of hier niet alle medewerking geweigerd moest worden. Ir. W. Hupkes, de sterkste figuur in de spoorwegdirectie (wij mogen hem wel als de feitelijke president-directeur beschouwen), verklaarde in '53 jegens de Enquêtecommissie dat 'het Jodenvervoer' 'misschien al een week of een dag of tien liep', voor hij er.persoonlijk van hoorde; dat achten wij niet onmogelijk. Er ontwikkelde zich toen tussen de voorzitter van de Enquêtecommissie en Hupkes de volgende dialoog:
XCVraag:'Zijn er nooit conducteurs of machinisten geweest die hebben gezegd: Ik heb dat nu éénsgedaan, maar dat doe ik nooit meer; neemt u maar liever een ander voor mij, ofiets in die geest?'
XCAntwoord: 'Neen, in ieder geval is dat nooit tot mij doorgedrongen' ...
XCVraag:'Het probleem dat men mensen het land uitvoerde die, evenals elke Nederlander, alle rechten en vrijheden hadden in ons land, heeft zich dus bij u niet voorgedaan als zijnde een verkrachting van het Landoorlogreglement ?'
XCAntwoord:'Neen, zo hebben wij dat niet gezien."
XCDe juistheid van het eerste antwoord betwijfelen wij in hoge mate; bij het tweede tekenen wij aan dat Hupkes, zijn mededirecteur ir. W. F. H. van Rijckevorsel en G. F. H. Giesberger, de directe verbindingsman van de spoorwegen met de Bahnbevollmächtigte, zich wel degelijk rekenschap gegeven hebben van het problematische karakter van 'het [odenvervoer'. Het is trouwens nauwelijks aannemelijk dat leden van de Personeelraad hierover niet informeel van gedachten gewisseld hebben met de directie. Formeel heeft deze raad de zaak bij de directie nimmer aan de orde gesteld. Hij heeft er zich wèl mee bezig gehouden. 'Wij werden er voor geplaatst', aldus een der leden, 'ook omdat onze mensen er naar vroegen. Wij hebben toen dit standpunt ingenomen: het is ellendig dat dit moet gebeuren, maar ze zouden toch vervoerd worden. De deportatie van de Joden zou niet afhangen van de vraag, of de spoorwegen hen al of niet vervoerden; ze zou er niet door worden tegengehouden, misschien werden zij wel op beroerder manier vervoerd ... Weigering, hen per spoorweg te vervoeren, zou waarschijnlijk hebben betekend dat de directie van de spoorwegmaatschappij werd verjaagd.'2
XC'Wanneer wij het hadden verdomd', aldus G. Joustra, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, lid van de Personeelraad, 'hadden die mensen moeten gaan lopen ... Er was iets dat naar onze mening veel belangrijker was. Dat was, dat onze gehele taakvervulling in stand moest blijven.P Bij Giesberger persoonlijk kwamen, erkende deze, 'diverse mensen ... die zeiden: ... je moet die Joden niet vervoeren.l" Hij nam dan 'het standpunt (in) dat het nog niet de tijd was om de Jodentransporten als zodanig te weigeren. Hij heeft de mensen uiteengezet, hoe dit moest worden gezien en dat men kiezen moest tussen te zeggen: We stoppen er allemaal mee, met alle gevolgen van dien voor het Nederlandse volk, of: We moeten maar zien,
XC1 Getuige W. Hupkes, Enq., dl. VII c, p. 684. 2 Getuige F. P. A. Landskroon, a.v., P.707. 3 Getuige G. Joustra, a.v., p. 700-01. 4 Getuige G. F. H. Giesberger,a.v., p.694· 4
dat we dit een beetje doen en we moeten maar eens kijken of we op een bepaalde tijd moeten stoppen, maar dat weten wij nu nog niet."
XCBij de woorden : 'We moeten maar zien, dat we dit een beetje doen', tekenen wij aan dat de Joodse deportatietransporten door de Nederlandse Spoorwegen met hun traditionele punctualiteit uitgevoerd zijn; dat de spoorwegen voor alle transporten aparte betalingen hebben ontvangen van het bureau van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (nl. uit de opbrengsten van de Joodse vermogens die bij de Vermögensverwaltung und Rentenanstalt geconcentreerd werden) en dat de Dienst van Weg en Werken van het bedrijf op 15 juli '42 van de Bahnbevollmächtigte de schriftelijke opdracht ontving, van Hooghalen een ruim vijf kilometer lange aftakking aan te leggen tot in het kamp Westerbork die' nach einem Jahr' (als alle Joden gedeporteerd waren) 'wieder abgebrochen wetden soli' en waarvoor enig extra materieel 'mietweise' (betaling uit de fondsen van de VVRA) ter beschikking gesteld moest worden 2 (de aftakking werd in januari' 43 in gebruik genomen). En zouden feiten als deze niet alle aan Hupkes bekend zijn geweest? N atuurlijk wel. De gehele zaak is hem wel degelijk in juli '42 voorgelegd en hij heeft toen zijn beslissing genomen. 'Ik vond', zei hij ons in 1960, 'de Jodentransporten allerberoerdst. Inderdaad hoorde ik er pas van toen het al enige tijd aan de gang was, een week of twee. Ik heb er een gesprek over gehad met Giesberger. We vonden het allebei verschrikkelijk. Ik heb regelmatig naar de BBC geluisterd, maar herinner me niet, gehoord te hebben dat de Joden in Polen in massa vermoord werden. Van gaskamers en zo wist ik niets af Je dacht: de mensen krijgen het er moeilijk maar verder wist je van niets. Ik heb overlegd en we kwamen tot de conclusie: we kunnen het niet tegenhouden. Daarom heb ik ook niet de portefeuillekwestie gesteld, waarmee ik in andere gelegenheden soms wel iets bereikt heb. Ik hoorde dat de Joodse Raad in Amsterdam Hofman van de tram gevraagd had, de tram wèl te laten rijden voor de transporten naar het Centraal Station." Ik begrijp best dat de machinisten het ver
XC1 Getuige G. P. Wouters, a.v., p. 715. 2 Brief, 15 juli 1942, van de Bahnbevoll mächtigte aan 'die Generaldirektion der Niederländischen Eisenbahnen, Dienst van Weg en Werken' (Doc II-536, b-I). 3 Wij achten het aannemelijk dat in Amsterdam geprotesteerd werd vanuit het trambedrijf en dat namens de Joodse Raad inderdaad aan de directeur van het gemeentelijk trambedrijf, ir. W. B. I. Hofman, gezegd is dat menliever had dat de voor deportatie opgeroepenen per tram naar het Centraal Station vervoerd werden dan dat zij er heen moesten lopen., Uit de Hollandse Schouwburg vond het eerste transport per tram naar het Centraal Station op 21 oktober plaats. Een van de monteurs van het Gemeente-Energiebedrijf, J. Carels, ontwierp na het begin van de deportaties met enkele gelijkgezinden plannen om sabotage te plegen aan het dradennet van de tram; door gebrek aan steun kwam hij niet aan de uitvoering toe. 4
schrikkelijk vonden, maar die konden in een bedrijf als het onze met alléén in staking gaan. De directie moet het voorbeeld geven'1
XCen tot dat laatste achtte de directie zich niet geroepen. Trouwens, in de eerste vergadering van de raad van commissarissen die na het begin van de transporten naar Westerbork gehouden werd, op 5 september '42, werd wèl door de voorzitter, mr. R. J. H. Patijn, hulde gebracht aan de directie voor de wijze waarop zij onder moeilijke omstandigheden aan het bedrijf leiding gaf, maar over de deportatietreinen werd, althans blijkens de vrij uitgebreide notulen, niets gezegd; dat onderwerp komt ook in de notulen vanlaterevergaderingen niet voor. Patijnheeft het slechts bij één gelegenheid, vermoedelijk in de tweede helft van '43, aangeroerd toen hij buiten de vergadering tegen Hupkes zei dat hij 'er onder het publiek veel over hoorde klagen, dat de spoorwegen maar doorreden, Duitse troepen vervoerden en Joden en nog anderen.' Hupkes antwoordde toen dat hij 'niets buiten de regering in Lon:" d~n en buiten de Personeeiraad om' deed (met de regering zou hij 'door de ondergrondse in voortdurend contact' staan) en Patijn nam daar genoegen rnee.ê
XCDe Enquêtecommissie noemde zich in '55 'getroffen' (het bijwoord 'pijnlijk' zou ons inziens niet misstaan hebben) 'door de laconieke wijze waarop de leiding van de spoorwegen en de representanten van de personeelsorganisaties hebben gereageerd op het vervoer van tienduizenden [oden." De commissie wilde overigens 'niet stellen, dat fellere protesten van de zijde van de spoorwegen' (het woord 'fellere' is ons niet duidelijk: er isbeter, want dan konden zij nog iets meenemen ... Zij hadden grote pakken bij zich en dan waren ze beter afin een goederenwagon' (a.v., p.
1 W. Hupkes, jo sept. 1960. 2 GetuigeR.J. H. Patijn,Enq., dl. VII c,p. 748. SWat de leiding vande spoorwegen betrof, had ,L. Neher, die van '43 af een van de voormannen was van het Nationaal Comité van Verzet, van 'niet iedereen' 'de indruk dat ze 'er mee zaten' ten opzichte van de kwestie van het Jodenvervoer en dergelijke.' (getuige L. Neher, a.v., p. 712) Wij vermelden in dit verband dat wij van het relaas dat Giesberger voor de Enquêtecommissie opgehangen heeft: dat eens een trein naar Auschwitz door een verzetsgroep 'tussen Zwolle en Raalte' tot stilstand zou zijn gebracht, maar dat de Joden die zich 'in de bossen verbergen' moesten, toen de wagons niet wilden verlaten (getuige G. F. H. Giesberger, a.v., p. 694), nergens een bevestiging gevonden hebben. Giesberger had dit relaas trouwens uit de tweede hand. Wij zijn bereid aan te nemen dat hij het graag ge loofde. Zonder commentaar citeren wij nog de volgende uitlatingen van hem: 'In het algemeen waren de Joden helemaalniet anti dat vervoer! Zij hebben dat altijd als huil noodlot gevoeld! Dat is zo geweest van het begin af ... In de aanvang hebben wij al die mensen in personenrijtuigen laten vervoeren, wat later echter absoluut verboden werd ... Langzamerhand moesten wij ze toen in goederen wagons vervoeren. Dat was voor die mensen aan de ene kant misschien toch wel
door de directie en de personeelsorganisaties in het geheelniet geprotesteerd) 'in zoverre concrete resultaten zouden hebben opgeleverd, dat dit transport niet zou hebben plaatsgevonden'l - die conclusie dunkt ons onvolledig. Nederland van Joden te zuiveren, was inderdaad een hoofdpunt op het Duitse program dat de bezetter onder alle omstandigheden en met alle middelen zou hebben trachten te verwezenlijken. Een weigering tot medewerking van de zijde der Nederlandse Spoorwegen zou dan ook, zo vermoeden wij; met terreur gebrokeri zijn. Maar welk effect zou die weigering gehad hebben in andere kringen van de samenleving? Welk effect op de Joden? Welk effect op de niet-Joden die met de vraag worstelden of zij Joden onderdak zouden verlenen? Die vragen laten geen nauwkeurige beantwoording toe - met dat al lijkt ons de conclusie van de Enquêtecommissie te simplistisch. Wij komen in ons volgend deel nog op deze problematiek terug. Hier willen wij er slechts op wijzen dat, in de beginperiode der Jodendeportaties, bruut geweld alleen op de Joden toegepast werd. Elders was dat niet nodig: zonder noemenswaard verzet deden de bij de deportaties betrokken instanties wat van hen verlangd werd. Ten aanzien van een mogelijke bescherming der Joden of zelfs maar van pogingen in die richting liet met name de Nederlandse overheid volledig verstek gaan. Dat heeft zich, dunkt ons, het meest schrijnend geuit bij het door ons vermelde feit dat bij het eerste transport uit Den Haag Joodse 'oorlogsgewonden' gedeporteerd werden, 'die sinds mei '40 in het Militair Hospitaal hadden gelegen.' Kennelijk had geen enkele autoriteit een vinger voor hen uitgestoken.
XCHet isolement waarin de Joodse bevolkingsgroep bij het begin van de deportaties al was gedreven, werd door de bezetter nog niet strikt genoeg geacht. Wij vermeldden al dat de Joden te Amsterdam (elders was dat al geschied) eind juli hun fietsen moesten inleveren. In diezelfde maand ontvingen alle Nederlanders die een telefoonaansluiting bezaten, een z.g. Ariërverklaring ter invulling: de Joden onder hen zouden hun aansluiting verliezen, zo ook de niet-Joden .die zouden weigeren, de verklaring in te vullen en op te zenden. Er waren inderdaad niet-Joden die dat weigerden en die afgesneden werden. In totaal werden, hoofdzakelijk ten nadele van Joodse
1 A.v., dl. VII a, p. 390.
abonné's, per I augustus ca. 10000 nummers buiten dienst gesteld, 6000 daarvan in Amsterdam. Bureaus en functionarissen van de Joodse Raad benevens bijvoorbeeld Joodse artsen bleven aangesloten. Het feit dat nagenoeg alle Joden hun telefoon waren kwijtgeraakt, betekende niet alleen dat zij hun vroegere persoonlijke en zakelijke contacten moeilijker onderhouden konden, zij waren ook niet langer in de gelegenheid, elkaar bij voorkomende gelegenheden, bijvoorbeeld wanneer in een bepaald stadsgedeelte een razzia plaatsvond, te waarschuwen.
XCEr werden nog méér maatregelen genomen.
XCMet de ingang van de nieuwe cursus werden Volljuden van het volgen van hoger onderwijs uitgesloten; voor alle andere vormen van onderwijs waren een jaar tevoren aparte Joodse scholen opgericht - die werden nu aan het rijksschooltoezicht onttrokken en voortaan gefmancierd uit een apart fonds bij Lippmann-Rosenthal-Sarphatistraat, in welk fonds de Nederlandse overheid per leerling tussen de zeven en vijftien jaar f 40 per halfjaar als subsidie stortte. Schoolgelden die Joodse ouders moesten betalen, kwamen ook in dat fonds terecht.
XCHet lag, tenslotte, in hetzelfde vlak dat in de herfst van '42 overal de aan Joden herinnerende namen van straten enz. gewijzigd werden en dat de dagbladpers niet langer Joodse familie-advertenties mocht opnemen. Begin september '42 klaagde het departement van volksvoorlichting en kunsten er overigens over, dat het nog 'regelmatig' voorkwam, dat namen van Joden in de pers aangehaald werden: 'Dit geldt zowel voor overleden Joden, zoals bijv. Mendelssohn, Esther de Boer-van Rijk, Jozef Israëls, Querido, da Costa, als voor personen die ... Jood of joods-vermaagschapt zijn'"; dit werd, opnieuw, verboden. De bezetter wenste niet alleen dat de Joden uit Nederland verdwenen - Nederland moest een land worden dat er uitzag en zich gedroeg als hadden er nooit Joden gewoond.
XCDie levenswil was het welke velen deed zinnen op mogelijkheden om zich aan vervolging, althans aan deportatie te onttrekken. Wij hebben de indruk dat de gedachten van sommigen zich in de eerste plaats richtten op vlucht naar het neutrale buitenland, vooral naar Zwitserland. Daar zou men veilig zijn. De vlucht bood het voordeel dat men niet voor onbestemde tijd (aan jaren dacht men niet, maar toch wel aan maanden) afhankelijk zou zijn van de hulp van niet-Joden - niet-Joden die men, in de gehele periode waarin men bij hen ondergedoken was, in gevaar zou brengen. Menige Jood die de onderduik overwoog, zag ook daar tegen op.
XCEr bevonden zich al Joden onder de Engelandvaarders die, voor de deportaties begonnen, in Engeland arriveerden; wij moeten aannemen dat er ook Joden waren onder diegenen die op de Noordzee verdronken. Anderen
(precieze cijfers zijn niet bekend) trachtten via België en Frankrijk te ontsnappen. In minstens één geval slaagde een groepje van zes Joden er in, Bern te bereiken in een verzegelde goederenwagon die voor meubeltransport gebruikt werd en waarin helpers een goed gecamoufleerd luik aangebracht hadden; toen de zes in Bern de wagon verlieten en naar de chef van het rangeeremplacement gebracht werden, was het eerste wat zij van deze functionaris te horen kregen 'dat wij dan de vracht van Bazel naar Bern moesten betalen, daar wij als passagiers met een vrachttrein meegekomen waren.'! Dat gebeurde op 25 juni' 42 ca. een week voordat de aankondiging der deportaties diepe ontsteltenis wekte onder de in Nederland levende Joden. De impuls tot vluchten werd sterker. Hoevelen in de weken die volgden, dat waagstuk ondernamen, weten wij niet. Het zullen er niet zo weinigen geweest zijn: wij vermeldden al dat het eerste Jodentransport uit Den Bosch meer dan tachtig Joden telde die in Noord-Brabarit tijdens hun vlucht gearresteerd waren. Hulp was bij die vlucht haast onontbeerlijk, speciaal voor het illegaaloverschrijden van de Belgische grens. In de periode '40-' 42 was al e.en aanzienlijk elandestien grensverkeer tot ontwikkeling gekomen waarbij de smokkel van goederen een grote rol speelde. Het kwam er nu op aan, van 'smokkelaars''passeurs' te maken: personen die mensen over de grens smokkelden. Een van diegenen die daarin slaagden, was de Haagse journalist en schrijver Jan Campert.
XCCampert, 'een schuchtere, een eenzelvige, een gekwelde', had op zijn vriend Han G. Hoekstra (van wie die kwalificaties afkomstig zijn) de indruk gemaakt, 'het ontbreken van een duidelijke levenslijn' gevoeld te hebben 'als het kernpunt van zijn lot.'2 Inderdaad, ook in '40 en '4I had Campert danig gezwalkt. Hij had het in die tijd vooral ook in materieel opzicht uiterst moeilijk. Hier was o.m, uit voortgevloeid dat hij in de zomer van '40 bij het gelijkgeschakelde ANP solliciteerde en in de herfst in opdracht van MeyerSchwencke een Duits propagandageschrift vertaalde; Meyer-Schwencke liet hem ook de lay-out ontwerpen van het orgaan van de Nederlandse Kultuurkamer, De Schouw. Er is overigens geen reden om aan te 'nemen dat Campert deze en dergelijke werkzaamheden met voldoening verrichtte: zijn hart was bij het verzet. Enige tijd na de eerste executies die op de Februaristaking gevolgd waren, schreefhij in een flits van inspiratie 'Het lied der achttien doden', dat door meer gedichten van eenzelfde strekking gevolgd werd. Hij was toen ook al bezig, de verzetsdaad bij het verzetswoord te voegen: in de zomer van '42 nam hij contact op met een hem goed bekende
XC1 Niet ondertekende brief, 25 juli 1942 (Collectie-J. J. Vorrink, 3a). a Han G. Hoekstra: Over Jan Camper!
journalist van de Bredase Courant, M. J. G. Nijkamp, en hij wist, samen met deze, twee passeurs in België te vinden die bereid waren, vluchtelingen via het gebied van Baarle-Nassau over de grens te brengen en hen aan Belgische identiteitspapieren te helpen; de in Baarle-Nassau wonende broer van een van die helpers werd de persoon die waarschuwde als Campert en Nijkamp weer met vluchtelingen in aantocht waren. Voor de gehele operatie moesten die vluchtelingen f 300 per persoon aan de helpers betalen. Zij werden naar Turnhout gebracht en dienden vandaar op eigen gelegenheid verder te reizen. Campert en Nijkamp hadden op deze wijze ongeveer twintig Joden helpen ontsnappen toen zij omstreeks 20 juli '42 samen met een nieuwe Joodse vluchteling gearresteerd werden doordat hun activiteit aan de Sicherheitspolizei verraden was door een onbekende denunciant; de gehele groep werd opgerold. De vluchteling pleegde in de daarop volgende nacht zelfmoord, Campert en Nijkamp zaten geruime tijd in Breda gevangen (waar Campert een roman van Joseph Conrad en gedichten van Shakespeare vertaalde) en kwamen uiteindelijk in het concentratiekamp Netiengamme terecht, waar beiden stierven - Campert in januari' 43, veertig jaar oud.'
XCIn de zomer van '42 werd door een Amsterdammer, Eduard Messer, nog een andere vluchtweg naar België op touw gezet.ê Messer had daartoe contact opgenomen met een oud-politieman uit Essehen (België) en een slagersknecht uit Roosendaal die al een Joodse vrouwen haar dochter, beiden aan Messer bekend, over de grens gesmokkeld hadden, tegen vrij hoge betaling overigens. Messer maakte van deze route gebruik om een tiental Joden naar België te laten brengen, maar hij brak de relatie met de oud-politieman en de slagersknecht af toen hem bleek dat dezen hun fmanciële eisen gingen opschroeven. Messers vriend, de journalist Peter
1 Er is eertijds welbeweerd dat Campert bij zijn hulp aanjoden hoofdzakelijk door financiële motieven gedreven zon zijn; er werd dan op gewezen dat hij in de periode waarin hij die hulp verleende, minder op zwart zaad zat dan tevoren.Wij houden het voor aannemelijk dat Campert wel eens een gift aanvaard heeft van diegenen die hij over de grens bracht, maar het staat vast dat het genoemde bedrag van f 300 niet bij Nijkamp of hem terechtkwam maar bij degenen die de vluchte lingen over de grens hielpen. (PRA-Den Bosch: p.v. no. 5599 inz. het arresteren van Joodse Nederlanders in Noord-Brabant (12 dec. 1947), getuige A. van Loon (16 nov. 1945), p. 46 (Doe. II-363 b, b-I) Campert wordt in dit proces-verbaal als 'Kamper' aangeduid.) De twee passeurs die in België woonachtig waren, kwamen ook in concentratiekampen terecht; zij overleefden de oorlog. 2 Messer was in mei '40 leerling-journalist bij hervatte in de herfst zijn universitaire studie en kreeg een jaar later een aanstelling bij de inspectie van de prijsbeheersing.
Mathijs ('Mathieu') Smedts-, die uit de Peel afkomstig was en daar veelvuldig contact gehad had met personen die in de 'pilotenhulp' ervaring hadden, slaagde er toen in, een nieuwe ontsnappingsroute te organiseren waarvan gebruik gemaakt werd niet alleen door relaties van Messer en Smedts maar ook van de journalist A. Ekker en de student H. Pelser; deze laatste kwam de lezer in ons deel 4 al tegen als een van de helpers van Frans Goedhart bij de uitgave van De Nieuwsbrief van Pieter 't Hoen en van Het Parool. Als regel was het Smedts die de vluchtende Joden naar Brussel bracht waar een 'lijn' begon die tot in Frankrijk liep, Die 'hjn' werd in oktober' 42 door de Abwehr gepenetreerd; deze arresteerde Smedts in Brussel terwijl hij in het bezit was van rapporten die V orrink hem toevertrouwd had. Messer werd eind november '42 gearresteerd en Ekker en Pelser vielen begin '43 in Duitse handen. Er zijn door hen samen verscheidene tientallen Joden naar het buitenland in veiligheid gebracht."
XCNaast bonafide personen die bereid waren, aan de bedreigde Joden hulp te verlenen, kwamen ook geheel andere naturen naar voren: bedriegers en oplichters die beweerden volstrekt veilige vluchtwegen te kennen, zich voor hun bemiddeling grote sommen heten betalen en vervolgens de Joden die zich aan hen toevertrouwd hadden, Of volledig aan hun lot overlieten Of aan de Sicherheitspolizei in handen speelden. Dergelijke gevallen hadden zich al vóór de zomer van '42 voorgedaan; zij werden, toen de deportaties eenmaal ingezet waren, frequenter. Daar was een technicus uit Maastricht die aan Joden tegen betaling een adres in Brussel opgaf waar zij verder geholpen zouden worden. Het adres bestond niet; de technicus streek minstens f I2 000 op. Daar was een bouwvakarbeider uit Tilburg die met vier anderen in minstens één geval twee vermogende Joden die hij over de grens zou brengen, van al hun bezittingen beroofde. Daar was een handelaar uit Hilversum, die tegen betaling van f 5 000 per persoon Joden naar de grens bracht waar hij hen vervolgens het staan na eerst nog hun persoonsbewijs aan stukken gescheurd te hebben; in één geval zei hij tegen een vluchteling diesmokkelen, ter dood veroordeeld maar zijn executie werd uitgesteld. Eind april '45 werd hij door de Russen uit een gevangenis in Brandenburg
1 Bij het begin van de bezetting was Smedts medewerker van het Amsterdamse bureau van In september' 40 werd hij verbonden aan het Amsterdamse bureau van de waarvan de leiding en verscheidene medewerkers spoedig in contact kwamen met het de Smedts was begin '42 ondergedoken toen een artikel gepubliceerd had waarvoor de gegevens kennelijk van hem afkomstig waren. 2 Messer, Ekker en Pelser werden tot matige gevangenisstraffen veroordeeld, overigens eerst in maart '44. Smedts was eind oktober '43 wegens zijn poging, geheime gegevens naar het buitenland te
zijn koffers terug wilde hebben: 'Ik steel graag en toen ik voor de eerste keer uw mooie costuum zag, dacht ik: die koffers moet ik hebben. En nu heb ik ze. Ik maak nu nog één Jood met vijftigduizend en dan sluit ik de zaak.'! .Daar was een vertegenwoordiger uit Amsterdam die beweerde, een schitterend werkende vluchtlijn tot in Zwitserland te bezitten - een lijn die in feite niet verder liep dan tot Brussel; ook deze man wist tienduizenden guldens in de wacht te slepen, nog in '44 kon hij zich 'gemiddeld eenmaal per week' een fles 'zwarte' jenever veroorloven 'à f 150 tot f 200 per fles.'2 Daar was een stoffeerder uit Hilversum, G. J. H. Ganzevles, die van de zomer van' 42 afin enkele gevallen Joodse families die hij tegen betaling van f 2 500 naar het grensgebied zou brengen, al op het Centraal Station door de Sicherheitspolizei liet arresteren; de man verried later minstens acht-enveertig Joodse onderduikers waarvoor hij, volgens zijn eigen bewering, van de Sicherheitspolizei f 700 beloning ontving.
XCMisschien zijn deze enkele voorbeelden voldoende om begrijpelijk te maken dat de versterkte drang om te vluchten in Joodse kring gepaard ging met geruchten dat men juist tijdens zulk een vlucht grote kans liep, aan oplichters en verraders in handen te vallen. Henriëtte Davids kwam in de herfst van '42 in contact met een hele organisatie die beweerde, met een rijnaak regelmatig vluchtelingen naar Bazel te kunnen brengen, 'betaling: duizend gulden per persoon vooruit en tweeduizend gulden na aankomst in Bazel.' Ze werd bij 'het tweede transport' ingedeeld, maar trok zich haastig terug toen zij vemam dat het eerste aan de steiger in het IJ geen boot gevonden had, 'maar wel een detachement groenen die vluchtelingen inrekenden.P Verhalen over dit soort gebeurtenissen verspreidden zich als een lopend vuur.
XCHet was overigens in zekere zin gelukkig dat het niet óók nog tot de Joden in Nederland doordrong dat de Zwitserse autoriteiten, bevreesd dat anders teveel Joden in Zwitserland zouden arriveren, medio àugustus '42 de grenzen voor Joodse vluchtelingen gesloten hadden.
XCVan de vluchtelingen naar de onderduikers.
XCWij willen voorop stellen dat het niet mogelijk is, adequaat weer te geven
XC1 PRA-Utreeht: p.v. inz. H. B. (8 okt. 1946), getuige H. J. Cahn (p. 7) (Doe 1-142, a-r), 2 Arr. rechtbank Amsterdam: p.v. zitting inz. Chr. B. (19 dec. 1952), p. 12 (getuige A. van Wilsen) (Doe 1-235 A, a-j), 3 Henriëtte Davids: Mijn levenslied, p. 139-4°·
hoe de hulp aan Joodse onderduikers in juli-augustus' 42 op gang gekomen is: er zijn te weinig gegevens. Dat is ook heel wel verklaarbaar. Voor de hulp aan onderduikers, speciaal aan diegenen die zich aan de uitzending als arbeider naar Duitsland wilden onttrekken, kwam begin '43 een grote organisatie tot stand, de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (de LO) die mennauwkeurig in haar ontwikkeling kan volgen, in de eerste plaats door haar eigennaoorlogse documentatiearbeid. De hulp aan de Joodse onderduikers werd daarentegen nimmer landelijk georganiseerd: zij is het werk geweest van talloze kleine groepjes (vaak ontstaan uit aanvankelijk individueel optredende helpers), die soms wel onderling in contact kwamen, in '43-'44 ook wel eens aanhaakten bij de LO, maar toch wezenlijk een zelfstandig karakter bleven dragen. Het waren er, zeker in den beginne, honderden: personen die Joden bij zich thuis verborgen, veelal in samenwerking met andere personen die er voor zorgden dat men voor die Joden de beschikking kreeg over bonkaarten voor levensmiddelen, soms ook over valse persoonsbewijzen en over geld. Geen van die talloze kleine groepjes heeft de eigen geschiedenis op schrift gesteld - een geschiedenis die, daarvan zijn wij overtuigd, in de meeste gevallen een aaneenrijging zou zijn van onvoorziene moeilijkheden die opgelost, levensgevaarlijke crises die bezworen moesten worden. Wij komen er later in dit deelnog op terug en speciaal ook in ons volgend deel, deel z, waarin wij op de gehele problematiek van het onderduiken dieper zullen ingaan.
XCHoeveel Joden in totaal al ondergedoken waren op het moment waarop de 'tweede fase' van de deportaties begon (de fase waarin's avonds ploegen agenten de ronde deden om Joodse gezinnen te arresteren), weten wij niet; wij kunnen het ook niet schatten. Misschien is het een plausibele veronderstelling dat het er niet zovelen waren. In Amsterdam troffen de eerste deportatie-acties hoofdzakelijk Duitse Joden: die hadden over het algemeen minder niet-Joodse relaties dan de Nederlandse Joden, en zonder hulp van dergelijke relaties was onderduiken niet mogelijk. Dan: de deportaties kwamen vrij langzaam op gang; zeker in juli en augustus kon men nog menen dat men een redelijke kans had, nog niet aan de beurt geweest te zijn wanneer het beloofde Tweede Front geopend werd. Voorts: in augustus werden, aldus onze indruk, in hoofdzaak Joden gedeporteerd die in het geheel niet over financiéle reserves beschikten. Tenslotte: die onderduik was zozeer een sprong in het ongewisse dat men er, zo vermoeden wij, niet schielijk toe besloot; er was tijd nodig om naar dat hachelijke besluit toe te groeien.
XCHoe dat alles zij: in juli en augustus' 42 waren er al Joden die onderdoken. Dat ging, wat de volwassenen onder hen betreft, als regel op basis van be
staande banden: Joden kregen hulp van niet-Joodse familieleden, van vrienden, van kennissen, van politieke of zaken-relaties. Maar het eerste duikadres behoefde niet het laatste te zijn; was er gevaar voor ontdekking, dan moest men verhuizen. Men kwam dan vaak bij vreemden terecht. Jonge Joodse kinderen werden daarentegen al van de zomer van '42 af systematisch juist bij vreemden ondergebracht. Het eerst gebeurde dat op I4 juli, de dag van de razzia in de Amsterdamse Jodenhoek en in Zuid. Een studente uit Utrecht die toen toevallig' in Amsterdam was, nam met toestemming der ouders onmiddellijk negen Joodse kinderen mee naar Utiecht waar zij ze (de jongste was twee jaar) bij de moeder van de student Jan Meulenbelt onderbracht. Meulenbelt moest er op uit om nieuwe onderduikadressen te zoeken. Hij wendde zich voor dat laatste o.m. tot de hoofdassistent van het Criminologisch Instituut der rijksuniversiteit, dr. G. Th. Kempe, en deze adviseerde, het hulpwerk zo breed mogelijk op te zetten. Aldus geschiedde. Er werd in Utrecht een hoofdzakelijk uit studenten bestaand 'Kindercomité' gevormd; dat comité ging in alle delen des lands contacten leggen, vooral natuurlijk in Amsterdan'l: daar zouden de meeste kinderen die men wilde redden, vandaan moeten komen. Intussen was het vinden van de onderduikadressen slechts één probleem uit vele: men moest voor de ondergedoken kinderen ook bonkaarten verkrijgen. 'Normaal' kon dat niet langer - dan maar op andere wijze! Spoedig vond een Utrechtse studente er een dagtaak in om de distributiebureaus in kleine gemeenten af te reizen waar zij goedwillende ambtenaren bereid vond, haar de nodige bonkaarten te geven.' Er waren er steeds méér nodig. Het Kindercomité moest bonkaarten gaan bijkopen op de zwarte markt. Hoe aan geld te komen? Het Episcopaat sprong bij, zoals wij eerder al vermeldden, maar hoe lang zou men met zijn gift van f I2 500 kunnen uitkomen? Wie met het illegale werk begon, viel van het ene probleem in het andere. Gelijk gezegd: dit hoofdstuk is de plaats niet om dieper op die problemen , in te gaan. Liever willen wij de lezer vragen, een moment terug te keren naar die gebeurtenis die wij zoëven slechts terloops vermeldden: dat negen Joodse kinderen uit Amsterdam door hun ouders meegegeven werden aan een
XC1 Iedere burger bezat een distributiestamkaart. Bij die kaart behoorde een inlegvel en op een bonnetje van dat inlegvel verkreeg men periodiek een bonkaart voor levensmiddelen, waarbij dan in een vakje van de distributiestamkaart een teken gezet werd. Doken Joden onder, dan namen zij wel hun distributiestamkaart en inlegvel mee, maar hun bonkaart kwam alleen dan ter beschikking wanneer een ambtenaar bereid was, de kaart af te staan tegen inlevering van het bonnetje van het inlegvel zonder dat de stamkaart, zoals voorgeschreven was, door de houder getoond werd.
studente uit Utrecht. Het is toch wel een duidelijke aanwijzing dat die ouders niet slechts voor zichzelf maar ook voor hun kinderen levensgevaar vreesden. Het is, later, duizenden malen geschied: dat Joodse ouders hun kinderen, klein of groot, aan helpers afstonden. En misschien is de vervolging op geen moment zozeer een overweldigende, een verpletterende realiteit geweest als op dat waarop een vader en een moeder, hun machteloosheid beseffend, dwars tegen al hun diepste gevoelens in, hun kind of hun kinderen een onbekende toekomst tegemoet lieten gaan, hopend op wederzien en tegelijk er aan twijfelend. Ach, in elk Joods gezin had men wel van de zomer van' 40 af begrepen, hier vagelijk, daar scherper bewust, dat de bezetting een moeilijke tijd zou worden, maar dat men, na al op tal van wijzen geknauwd te zijn (bedreigd, geplunderd, te hoop gedreven, geïsoleerd), zo spoedig en in feite zo onverwacht voor beslissingen geplaatst zou worden, ondenkbaar in het normale leven, eigenlijk te zwaar om óóit te nemen - neen, dat was niet voorzien. De vervolgers waren bezig, het masker af te werpen, en wat men, als men scherp durfde zien, te ontwaren kreeg, waren moordenaarstronies.
XCWij hebben er in ons vorige deel op gewezen dat zich van de lente van' 41 af, d.w.z. vanafhet moment waarop het aan Seyss-Inquart en zijn naaste medewerkers bekend werd dat tot een Endlösung der Judenfrage besloten was die zich ook tot de in Nederland levende Joden zou uitstrekken, binnen het Reichskommissariat een heftige competentiestrijd ontwikkeld heeft. Die strijd ging over de vraag wie op het terrein van de Jodenvervolging in laatste instantie, uiteraard binnen het kader van de Berlijnse richtlijnen, de nodige beslissingen zou nemen. Dat conflict lag niet alleen in het formele, maar ook in het materiële vlak en wat zich daarbij in Den Haag afspeelde, was, als steeds, een afspiegeling van een overeenkomstige worsteling aan de top van het Derde Rijk.
XCIn Duitsland strekte de Jodenvervolging zich als regel niet tot personen uit met één of twee Joodse grootouders en, in verscheidene van haar manifestaties, evenmin tot de meeste Volljuden die gemengd-gehuwd waren: zij allen werden niet gedeporteerd (gedoopte Volljuden wèl). Tenslotte was in de herfst van '41, toen uit de grote steden de eerste deportatietreinen naar het oosten vertrokken, bepaald dat Joden, werkzaam in bedrijven die voor de Wehrmacht van belang waren, uitstel van deportatie zouden krijgen. Al die uitzonderingen werden in beginsel door de meest fervente, de meest 'prin
cipiële' Jodenvervolgers absurd geacht, ja schadelijk; zij wensten een integrale [odenverdelging, er mocht nergens, waar ook, een druppel 'Joods bloed' blijven bestaan: eigenlijk moesten dus ook de z.g, half- en kwartJoden verdwijnen, evenals de Volljuden die gemengd-gehuwd waren, en de Joden die voor de Wehrmacht werkten, dienden ten spoedigste door nietJoodse arbeidskrachten vervangen te worden. Zo dacht Himmler er over, zo Heydrich, chef van het Reichssicherheitshauptamt, zo vooralook Eichmann, die eind' 40 binnen dat RSHA hoofd geworden was van het Rejerat IV B 4 waar de algemene organisatie der Endlösung onder ressorteerde.
XCIn '41 hadden Heydrich en Eichmann tot tweemaal toe getracht, de Jodenvervolging en de Jodendeportaties, wat bezet Nederland betrof, als het ware uit het Reichsleommissariat te lichten en ze tot een beschermd domein te maken voor de Sicherheitspolizei. Seyss-Inquart had hun beide keren de voet dwarsgezet : ook ten aanzien van de deportaties moest binnen bezet gebied de hoogste verantwoordelijkheid bij hèm blijven liggen; die deportaties, zo had hij in de herfst van '41 bepaald, zouden, maar dan toch steeds onder zijn supervisie, georganiseerd worden door het in Den Haag gevestigde Rejera: IV B 4 van de staf van Harster, de Befehlshaber der Sicherheitspolizei and des SD, en de daaraan ondergeschikte Zentrolstelle für jüdische Auswande rung die in Amsterdam ressorteerde onder Lages, de chef van het bureauAmsterdam van de Sicherheitspolizei en de SD. Afgezien van de deportaties zouden evenwel, alweer onder Seyss-Inquarts supervisie, de overige beslissingen op het terrein van de Jodenvervolging niet door de Sicherheitspolizei genomen worden maar door Seyss-Inquarts Beauftragter in Amsterdam, dr. Böhmcker (die in de zomer van '42 door dr, Schröder opgevolgd werd). Die beperking van haar competentie was de Sicherheitspolizei zeer onwelkom geweest; misschien had binnen haar ressort niemand er zich meer aan geergerd dan de Höhere SS- und Polizeiführer Rauter, die met verlangen naar de dag uitkeek waarop hij, tot tevredenheid van zijn aanbeden chefHimmler, een volledig genazificeerd en dus volledig van Joden 'gezuiverd' Nederland kon laten opgaan in het germanische Reich dat de eeuwen zou tarten. Dat men voor de Wehrmacht werkende Joden zou toestaan, lange tijd in Nederland te blijven, leek Rauter een dwaasheid en dat men de bescherming van Christen Juden en gemengd-gehuwden een permanent karakter zou geven, beschouwde hij als iets tegennatuurlijks. Misschien maakte hij zich aanvankelijk over al die uitzonderingen niet al te veel zorgen: het moet wel tot hem doorgedrongen zijn dat er gedurende de eerste fase van de deportaties, van medio juli tot eind augustus '42 dus, lang niet algemeen rekening mee gehouden was.
XCWij laten in het midden of daarbij van de zijde' an de Zentrolstelle die de deportatielijsten samenstelde, steeds sprake geweest is van opzet dan wel
of er in de haast die men betrachtte (zo mogelijk moest tweemaal per week een trein met duizend Joden van HooghalenfWesterbork naar Auschwitz vertrekken), vergissingen gemaakt werden - een feit is dat diegenen die zich aan de uitzonderingsregels wilden houden, gealarmeerd werden door wat zij als eigenmachtig optreden van de Sicherheitspolizei beschouwden. In juli en augustus werden namelijk in vrij wat gevallen deportatiebevelen uitgereikt aan leden van wat wij nu maar 'beschermde groepen' zullen noemen: gemengd-gehuwde Joden, Christen-juden (minus de katholieken onder hen) en Joden die werkzaam waren in bedrijven die Wehrmacht-orders ontvangen hadden. Wat die laatste groep betreft: eind juni hadden IV B 4 en de Zentral stelle lijsten aanvaard met in totaal z 250 namen van Joodse arbeiders die door de directies van de betrokken bedrijven opgegeven waren. De Zentralstelle moest dus eigenlijk in haar kartotheek op de persoonskaarten van die 2 250 arbeiders en van hun gezinsleden een aantekening plaatsen waaruit zou blijken dat zij althans voorlopig niet op de deportatielijsten mochten worden opgenomen. Daar kwam men niet of althans niet bver de gehele linie aan toe. Het gevolg was dat personen die eigenlijk niet of nog niet gedeporteerd mochten worden, toch in verzamelplaatsen als de Hollandse Schouwburg belandden; was men eenmaal daar, dan verdween men als regel linea recta naar Westerbork, en was men eenmaal in Westerbork, dan had de noodzaak, de voor Auschwitz bestemde trein te vullen, veelal het effect dat men al doorgezonden was voor de protesten hetzij van de niet-Joodse huwelijkspartner, hetzij van de kerken, hetzij van de Rüstungsinspektion duidelijk gemaakt hadden dat de Sicherheitspolizei zich niet aan de geldende regels gehouden had.
XCNog meer groepen waren er die op een zekere bescherming aanspraak maakten: ten eerste diegenen die aan het bureau van de Duitser Calmeyer (onderdeel van Wimmers Generalkommissariat für Verwaltung und justiz) schrifturen hadden voorgelegd waaruit zou blijken dat zij 'eigenlijk' geen Joden waren, althans geen Volljuden; ten tweede een groep Portugese Joden die in de herfst van '41 waren gaan werken met een rapport, 'De afkomst der dusgenaamde Portugese [oden', waarin beweerd werd dat in hun groep nauwelijks 'semietisch bloed' aanwezig zou zijn. De Amsterdamse advocaat mr. H. van Krimpen, die ook al voor vele anderen bij Calmeyers bureau had geïntervenieerd, had dat rapport aan Calmeyer persoonlijk voorgelegd; het was medio juni '42, enige tijd na de invoering van de Jodenster, gevolgd door een adres aan Seyss-Inquart, door bemiddeling van van Krimpen en drie andere advocaten ingediend, waarin drie-en-vijftig 'Portugese Joden' verzocht hadden, van het dragen van de Jodenster alsook van enkele andere vervolgingsmaatregelen te worden vrijgesteld. Het sprak vanzelf dat die
drie-en-vijftig na de aankondiging der deportaties met verdubbelde kracht gingen werken aan het anthropologische vlot waarop zij en de andere 'zuivere' Portugese Joden in de orkaan die opgestoken was, veilig hoopten te zijn. Drie problemen rezen hierbij: was het wel waar dat in de aderen der oorspronkelijk Portugese (eigenlijk: Spaanse) Joden nauwelijks 'semietisch bloed' stroomde? Zo dat al waar was, moest men dan niet aannemen dat er met name door de huwelijken tussen Portugese en Hoogduitse Joden die na de achttiende eeuw tamelijk frequent waren geworden, nog maar weinig Portugese Joden waren van wie men kon beweren dat zij, naar het 'ras', niet of nauwelijks als 'Joden' behoefden te gelden? En, de kernvraag: was de bezetter bereid, voor die kleine groep een uitzondering te maken?
XCVan Krimpen drong op dat laatste aan in een brief aan Seyss-Inquart van I augustus' 42 waarin 'hij er op wees, 'dass die Blutmischung der' niederländischen Portugiesen' mit ostjüdischen Familien auf aile Fälle bis rund 1800 auf Aus nahmen beschränkt worden ist.'l Een overeenkomstige conclusie werd in een breed betoog dat tot in het Spanje der Middeleeuwen terugging, aan Calmeyer voorgelegd door een Haarlemse advocate, mr. L. M. 1. L. van Taalingen-Dols; volgens haar waren praktisch alle Spaanse (later: Portugese) Joden van Oostgothische oorsprong.
XCCalmeyer begreep van meet af aan dat hij de grote groep van ongeveer vierduizend Portugese Joden onmogelijk kon redden. 'Man kann', zo adviseerde hij Generalkommissar Schmidt (en dus ook Seyss-Inquart), 'nur bei den aus der Gruppe über eine sowohl genealogische wie p ilitische Prüfung auszusortierenden Personen unter Aufrechterhaltung ihrer Registrierung 2 solche Personen entweder der Behandlung des 'blauen Reiters' zuführen 3 ader hinsichtlich dieser aus sortietien Gruppe eine Auswanderung bezw. Rückwanderung nach Spanien ader Portugal ins Augefassen oderplanen Bin Austausch mit in Süd-Amerika weilenden Deutschen aderNiederlëndern wäre vielleicht zweckentsprechend?»
XCBij Schmidt hadden nog anderen er op aangedrongen, voor de 'zuivere' Portugese Joden een uitzondering te maken, bijvoorbeeld de Haagse procureur-generaal, de NSB' er mr. R. van Genechten, en mr. Vissers opvolger als
XC1 Brief, 1 aug. 1942, van H. van Krimpen aan Seyss-Inquart (Vu], HA Inneres, 152 a). 2 alsJoden. 3 In de lente van' 42 was men ten aanzien van enkele tientallen Joden begonnen, bij de ontvangstbewijzen-persoonsbewijs, bij de registratieformulieren krachtens verordening 6/41 en bij de persoonskaarten in de gemeentelijke bevolkingsregisters de z.g. zwarte ruiter (witte J op zwarte ondergrond) door een blauwe ruiter (witte J op blauwe ondergrond) te vervangen: de betrokkenen bleven daardoor in de bevolkingsregisters alsJoden geregistreerd maar wat de vervolgingsmaatregelen betrof, golden zij niet als Joden. 'Brief, 6 aug. 1942, van H. Calmeyer aan GK Schmidt (Vu], HA Inneres, 152 d).
president van de Hoge Raad, mr. J. van Loon. Er werd nu van Den Haag uit bij het Auswärtige Amt geïnformeerd of Portugal dan wel een Zuid-Amerikaans land bereid gevonden kon worden, een groep uit Nederland afkomstige Portugese Joden op te nemen. Het Auswärtige Amt deed weten dat men die zaak eerst kon gaan overwegen wanneer Portugal of een Zuid-Amerikaans land er het initiatief toe nam; dat laatste werd weinig waarschijnlijk geacht - conclusie: 'Bereinigung durch Abschiebung, genau wie [uden, nach dem Osten.'! Die conclusie werd in de Chejsitzung die, onder Seyss-Inquarts voorzitterschap, vermoedelijk op 21 augustus gehouden werd, aanvaard, met dien verstande evenwel dat Calmeyer in wezen zijn zin kreeg: 'Ein zeljlille, bei denen die portugiesische arische Abstammung glaubhaft gemacht wetden honne, könnten zur Entscheidung vorgelegt werden'2 - en voor het desbetreffende voorstel diende Calmeyer te zorgen. wel te verstaan: Calmeyer kon wel menen dat een bepaalde Portugees-Joodse familie 'eigenlijk' niet-Joods was, maar het bleef de vraag of de Sicherheitspolizei bereid zou zijn, zich bij die constatering neer te leggen. Trouwens onder de vierduizend Joden die in de eerste helft van juli naar de Zentralstelle ontboden waren om hun deportatiebevel in ontvangst te nemen, waren al verscheidenen die konden aantonen dat Calmeyers bureau bezig was te onderzoeken of zij wel terecht als Voll juden golden; Calmeyer had toen aan Harster voorgesteld dat hij een lijst zou maken van 'alle noch schwebende Gesuche, soweit nicht vö'llig aussichtslos' die lijst zou hij dan aan Aus der Fünten doen toekomen, aanvullingen zouden kunnen volgen."
XCHet werd, al met al, reeds in de eerste fase van de Jodendeportaties aan het Reichsleommissariat duidelijk dat er onder de honderdveertigduizend Voll [uden, tot wie de Endlösung zich diende uit te strekken, vele duizenden waren die in het kader van de geldende regels voorlopig niet of in het geheel niet gedeporteerd mochten worden. Ordnung muss sein! Begin september werd besloten dat diegenen die tot de beschermde groepen behoorden, een gedateerd en op bepaalde wijze genummerd stempel in hun persoonsbewijs zouden krijgen. De tekst luidde: 'Inhaber dieses Ausweises ist bis auf weiteres vom Arbeitseinsatz freigestellt' - 'bis auf weiteres' : de Zentralstelle welke die stempels zou aanbrengen, en de sector van de Sicherheitspolizei in het algemeen, dachten voor geen enkele groep aan blijvend uitstel. Intussen zou dat stempel het begaan van vergissingen kunnen voorkomen; men zou er ook veel rompslomp door vermijden, veel interventies, veel noodkreten op het
1 Notitie, II aug. 1942, van Calmeyer (a.v., 122 b). 2 Brief, 25 aug. 1942, van Bene aan het 362433-34). 3 Notitie, 16 juli 1942, van Cal meyer betr. een gesprek met Harster 151 h).
laatste moment. De speciale ophaalploegen die bij de tweede fase van de Jodendeportaties ingeschakeld zouden worden, zouden precies weten waar zij aan toe waren: zolang een bepaald sternpel geldig was, mocht de houder niet gedeporteerd worden.
XCHet lag voor de hand dat de medewerkers van de Joodse Raad en allen die, naar het oordeel van de raad, 'voor het gemeenschapsleven der Nederlandse Joden onmisbaar' waren, óók zulk een stempel zouden ontvangen. Dat zou, van de bezetter uit gezien, grote voordelen bieden: bij hun vertwijfeld pogen, zulk een stempel te verkrijgen, zouden de Joden hun aggressiviteit op elkaar richten, niet op de bezetter, en de bezetter mocht verwachten dat allen die een Joodse Raad-stempel zouden ontvangen, er toe zouden bijdragen dat die raad hem belangrijke diensten zou blijven bewijzen. Nadelen zag de bezetter niet: uitstel, altijd tijdelijk, van de deportatie van enkele tienduizenden paste in zijn opzet; hij kon tenslotte bezwaarlijk honderdveertigduizend Joden tegelijk deporteren.
XCWas het feit dat de Joden gedeporteerd zouden worden, aan alle Nederlanders bekend? Dat gaat vermoedelijk te ver. Zeker, op 29 juni had men het kunnen lezen in het krantenverslag van Schmidts toespraak en op 26 juli was het in de kerken meegedeeld, maar niet iedereen was op een krant geabonneerd of ging terkerke; lang niet iedereen luisterde naar de Engelse radio; ook kreeg lang niet iedereen min of meer regelmatig exemplaren van illegale bladen in handen en die bladen waren de enige die berichtten dat en hoe de deportaties begonnen waren: zij bevatten bijvoorbeeld (wij citeerden ze) beschrijvingen van de razzia's die op 14 juli en op 6 en 9 augustus in Amsterdam gehouden waren. Natuurlijk waren er talloze Amsterdammers die deze razzia's persoonlijk zagen, talloze anderen in en buiten de hoofdstad die er van hoorden. Men moet evenwel goed voor ogen houden dat de deportaties, nu even van de razzia's afgezien, zich eigenlijk van meet af aan op zulk een wijze voltrokken dat er maar weinig van doordrong tot de niet-Joodse buitenwereld: het vertrek naar Westerbork speelde zich meestal's nachts af. Werden Joden door politie-agenten uit hun huizen opgehaald, dan konden de buren het merken en, in ruimere zin, de bewoners van dezelfde straat of van dezelfde buurt. In andere buurten hoorde men dan hoogstens de dag daarna 'dat ze weer bezig geweest waren, de vorige avond.' De Nederlandse pers en de Nederlandse omroep zwegen over dit alles en wij achten het aannemelijk dat er hele streken in het land waren (streken waar weinig of geen Joden woonden), waar de bevolking hoogstens bij geruchte vernam wat zich elders afspeelde, en daar in elk geval geen duidelijk beeld van had.
XCAllen, en dat was toch stellig een aanmerkelijk deel van de bevolking, die dat duidelijke beeld wèl hadden, konden zich in de eerste fase van de Jodendeportaties aan de verwachting vastklampen, dat deze niet lang zouden duren: het zou met de macht van de vijand spoedig gedaan zijn, het Tweede Front was beloofd, en wie 'Tweede Front' zei, zei 'bevrijding'. De grote massa leefde in de veronderstelling dat op het moment waarop de (naar men aannam) gigantische legers van Engelsen en Amerikanen in West-Europa zouden landen, het Derde Rijk als een kaartenhuis ineen zou storten. Men had die Geallieerde invasie al in de lente verwacht, het Amerikaans-EngelsRussische communiqué van II juni dat als de aankondiging van het spoedig
te openen Tweede Front geïnterpreteerd werd, was eigenlijk niet meer dan een bevestiging van die verwachting. Nog een bezettingswinter, even bar als die van' 4I-' 42? Verdere verarming? Weer tienduizenden arbeiders naar Duitsland? Voortgezet getreiter door NSB'ers en andere 'foute' elementen met hun hele sleep van akelige Nazi-organisaties: Landstand, Arbeidsfront, Winterhulp, Volksdienst, Kultuurkamer? Dat mocht niet, dat kon niet. Velen hadden al bij het begin van de zomer van' 42 het gevoel dat zij in een onleefbare wereld beland waren; dat gevoel was door de intimiderende maatregelen die de bezetter getroffen had, nog belangrijk versterkt: de executie, eerst van Sneevliet en de zijnen, nadien van twee-en-zeventig, vervolgens nog eens van vier-en-twintig OD' ers; daarna het met list wegvoeren van alle Nederlandse beroepsofficieren, het als gijzelaar arresteren van vele honderden vooraanstaanden. Twee jaar bezetting - neen, er mocht geen derde jaar aan toegevoegd worden! 'Slapeloos liggen we te woelen, lange uren van de nacht, door de ellende die ons benauwt en van alle rust berooft', schreef eind juli een met het verzet samenwerkende ambtenaar van het gewestelijk arbeidsbureau-Zwolle in zijn dagboek - '0, wij hijgen naar de bevrijding .. .'1
XCDe meeste illegale bladen gingen er van uit dat die bevrijding niet lang op zich zou laten wachten. Vrij Nederland leidde in juni uit de Britse berichtgeving af dat er geen reden was, 'te twijfelen aan de komst der invasie. Die komt zeker en hoogstwaarschijnlijk deze zomer." Eind juli sprak het blad de verwachting uit, 'dat de eerstkomende weken voor de toekomst van ons land van het allergrootste belang zullen zijn.'3 Eveneens eind juli publiceerde Het Parool'aanwijzingen voor de burgerbevolking in geval van invasie', een en ander gebaseerd op 'de grote waarschijnlijkheid van een spoedige Engelse landing' :
XC'Alle mogelijke hulp aan de invasiesoldaten moet gegeven worden door levensmiddelen,fietsen, inlichtingen te verstrekken. Vergeet niet dat ge dan vaak staanzult tegenover een dier dappereHollandersdie in Engeland thans onze bevrijding voorbereiden.Wijs daarentegen de Duitsersverkeerd de weg, hak zo mogelijk hun vele richtingsbordenom of, nog beter, stel deze een kwart of een halve slag om. Maak hen nerveus door verkeerde inlichtingen, vertel aan elke Duitser, dat ge iemand bent tegengekomen die u vertelde dat hij daarginds Engelseparachutistenen vliegtuigenzagneerkomen" - wie deze en dergelijke instructies in de illegale pers las, haakte naar het
XC1 A. van Bov~n(ps.van A. van de Kamp) :JanJansen in bezetgebied. Oorlogsdagboek van een ambtenaar (1946), p. 159 (30 juli 1942). 2 Vrij Nederland, II, 12 (beginjuni 1942), p. 8. 3 A.v., II, 17 (23 juli 1942), p. 5. Het Parool, 41 (25 juli 1942), p. 2.
ogenblik waarop hij er naar kon gaan handelen! Evenals in '40 en '41 geschied was, werden ook nu, in die nerveuze zomer van '42, tal van 'voorspellingen' doorgegeven: de 'profetie van een onbekende monnik', 'de profetie van Sint Odilia', 'de voorspelling van de zalige pastoor van Ars' het waren allemaal even vage als duistere, uit het verleden daterende teksten waarin wie dat wilde de spoedige val van het Derde Rijk aangekondigd zag; concreter en actueler was de 'voorspelling van een kapitein van het Indische leger' die vermoedelijk in de lente van '42 in circulatie kwam. Onder' 5 juni' las men daar: "Tobroek gaat verloren', en ziet: in juni hadden de Britten die vesting in Libye inderdaad moeten prijsgeven! Geen nood: volgens dezelfde voorspelling zou Duitsland op 7 oktober '42 capituleren en drie weken later zou koningin Wilhelmina in Scheveningen landen.
XCTallozen waren er die de bedwelming van dit soort voorspellingen moeilijk konden missen. '0, wij hijgen naar de bevrijding .. .'
XCTot dat verlangen droeg de verontwaardiging over de willekeur van het Duitse bewind in hoge mate bij. Welnu, juist in die periode waarin men dagelijks het nieuws van de inzet der invasie verwachtte, deden zich twee gebeurtenissen voor die het vrijwel alle Nederlanders, 'fouten' en onverschilligen uitgezonderd, opnieuw inscherpten dat zij onder een systeem van volstrekte rechteloosheid waren komen te leven. Wij denken dan aan de grootscheepse en onverhoedse fietsenvordering die zich medio juli voordeed, en aan het fusilleren van vijf gijzelaars wegens een spoorwegaanslag te Rotterdam een maand later.
XCWelke factoren er toe geleid hebben dat het begin juli binnen het Duitse militaire apparaat in bezet gebied tot een vrij acute beduchtheid kwam voor een Geallieerde invasie in Nederland, weten wij niet; wel was het vanuit die beduchtheid dat Wehrmachtbefehlshaber Christiansen op 9 juli per brief aan Seyss-Inquart deed weten dat hij voor de Wehrmacht vooreerst ca. 50000 herenfietsen nodig had die 'spätestens innerhalb 8-14 Tagen' ter beschikking gesteld moesten worden. 'Die Räder', aldus Christiansen, 'sind fast ausnahmslos zur schnelleren Verschiebung von Reserven bestimmt. Die Verzögerung des Einsatzes einer Reserve um eine halbe Stunde kann die Entscheidung einer Kampf handlung bedeuten.'l
1 Brief, 9 juli 1942, van de van de aan Seyss-Inquart 136 g).
XCHoe kon men op zo korte termijn aan 50000 fietsen komen? De Joden buiten Amsterdam hadden kort tevoren hun fietsen moeten inleveren; 10000 fietsen (6 500 herenfietsen, 3 500 damesfietsen) bevonden zich nog in de opslagplaatsen, maar, aldus IV B 4-Den Haag: 'der Zustand der abgelieferten Räder ist derartig schlecht, dass bestenfalls gegenwärtig nur 1000 brauchbare Räder zur Verfügung stehen.? Inbeslagneming bij de fabrieken zou niet voldoende resultaat bieden, evenmin inbeslagneming bij de groot- en kleinhandel, want wat daar aan nieuwe fietsen stond, had geen banden. De fietsen die de Wehrmacht zo dringend nodig had (van 50000 waren het inmiddels lOO 000 geworden), moesten dus bij het publiek in beslag genomen worden.
XCSeyss-Inquart besliste op 14 juli dat men in alle gemeenten des lands een vorderingsactie moest uitvoeren. Er werden toen vanuit het Reichskommissa riat bezwaren kenbaar gemaakt (vermoedelijk werd voorzien dat die actie grote verontwaardiging zou wekken) en zo werd het zaterdagavond 18 juli (van de door Christiansen genoemde termijn van acht tot veertien dagen waren al negen verstreken!) voor de secretarissen-generaal Frederiks en Hirschfeld door de Generalkommissar fiir Verwaltung und Justiz, Wimmer, van de Duitse eisen in kennis gesteld werden, zulks met de mededeling erbij dat de eerste 50 000 fietsen al op dinsdag 21 juli ter beschikking moesten staan, de tweede 50 000 twee-en-een-halve week later: op 8 augustus. Wimmers medewerkers hadden de termijn van drie dagen voor de eerste vordering (met nog een zondag er bij!) absurd kort gevonden, maar Christiansens stafofficier met wie telefonisch contact opgenomen was, had van geen ververlenging willen weten: 'jede halbe Stunde sei kostbar' , had hij gezegd.ê
XCEr leek Frederiks en Hirschfeld geen andere mogelijkheid te bestaan dan dat de 100 000 herenfietsen door de gemeentepolitie in beslag genomen zouden worden. Zij meenden evenwel dat het niet nodig was, het gehele land in rep en roer te brengen: de actie kon beperkt blijven tot de 144 gemeenten die meer dan tienduizend inwoners hadden. Een snelle becijfering leerde dat men de eerste 50000 fietsen bijeen kon krijgen indien daar per gemeente een aantal gevorderd werd, gelijk aan 0.9 % van het aantal inwoners per I januari 1941. Voor de drie grootste gemeenten werden aparte aantallen bepaald: Amsterdam zou 8 000 fietsen moeten leveren, Den Haag 4000, Rotterdam werd ietwat gespaard (3 300 fietsen), vermoedelijk vanuit het besef dat het toch al zo zwaar getroffen was door de bombardementenInneres
1 Brief, 18 juli 1942, van de aan (a.v.). 2 Notitie, zz juli 1942, van de aan Wimmer (a.v.).
van mel 40 en oktober '41. 1 Nog op zaterdagavond werden de burgemeesters in de grootste gemeenten telefonisch gewaarschuwd; zij en alle overige van de 144 ontvingen voorts een regeringstelegram waarin bepaald was dat 'handwerklieden' , landbouwers, personeel van politie, brandweer en luchtbescherming alsmede bezitters van dienstfietsen hun fiets zouden mogen behouden; 'indien enigszins mogelijk, dienen mede te worden vrijgesteld zij die het rijwiel voor de uitoefening van hun beroep volstrekt nodig hebben.' Frederiks seinde tenslotte:
XC'Laat wijze van organisatie overigens aan uw beleid over zo bijvoorbeeld of het niet wenselijk ware vordering in de eerste plaats te verrichten bij verhuurinrichtingen, garages en andere opslagplaatsen en voorts bij voorkeur op straat, bij sportwedstrijden enzovoort stop u dient u voor te bereiden op een tweede inlevering in aanvang maand augustus stop strikte geheimhouding dringend geboden.'"
XCDit telegram riep een niet gering aantal problemen op. Frederiks' suggestie om o.m. 'bij voorkeur op straat, bij sportwedstrijden enzovoort' de fietsen in beslag te nemen, leek het beste middel om een maximum aan onrust te veroorzaken. Bovendien: waarom werden de 'handwerklieden' zonder uitzondering vrijgesteld en niet al diegenen 'die het rijwiel voor de uitoefening van hun beroep volstrekt nodig' hadden? En moest geen vergoeding betaald worden? Binnen enkele dagen verstrekte Frederiks nadere instructies: de burgemeesters werden gemachtigd, fietsen die in beslag genomen waren bij hen die ze inderdaad voor hun beroep behoefden, terug te geven en de schadevergoeding werd op f 50 per fiets vastgesteld - maar toen lag de vorderingsactie die grote onrust gewekt had, al achter de rug.
XCIn Amsterdam belegde burgemeester Voûte op zondagmorgen 19 juli een bespreking o.m. met de gemeentepolitie. Daar werd vastgesteld dat men maandagochtend in de vroegte de fietsenstallingen in het grootste deel van Amsterdam-zuid zou bezetten (alleen de arbeidersbuurt 'de Pijp' viel er buiten). De politie bezat geen lijst van stallinghouders ; zondagmiddag werden er motorrijders op uitgezonden om hun adressen te noteren. Verscheidene van die motorrijders waarschuwden de stallinghouders en bovendien drongen die middag al berichten door dat in het nabije Amstelveen fietsen gevorderd werden. Er ontstond een run op de stallingen: duizenden, wellicht tien
1 Vlissingen kwam geheel buiten de actie te vallen; de haveninstallaties waren er in de voorafgaande periode het doelwit geweest van Engelse luchtaanvallen. De bevolking had daar zozeer onder te lijden gehad dat zelfs de gehele evacuatie van de stad overwogen werd. 2 Telegram in 136 g.
duizenden haalden in de gehele stad hun fiets uit de stalling, verborgen deze op zolders of in schuurtjes of gingen haar demonteren. IJlings begon de politie agenten te sturen naar de stallingen met opdracht niemand meer toe te laten, maar eerst in de loop van de avond had men voor alle ruim honderd stallingen die uitgekozen waren, wachtposten kunnen plaatsen. Maandagmorgen kregen diegenen die onder de uitzonderingsregels vielen, nog gelegenheid, hun fiets uit de stalling te halen voorzover zij dat niet al gedaan hadden ; toen men ging tellen wat er nog stond, had men 2 000 herenfietsen bijeen - een kwart van wat nodig was! Er werd toen door de burgemeester en de politie-autoriteiten besloten, tussen twaalf uur en half een op vier punten om de binnenstad heen fietsen op straat in beslag te nemen; elk punt werd met tien agenten en tien man personeel van het stadhuis bemand opbrengst: 67 fietsen. Vervolgens werden de fietsenstallingen bij het Centraal Station en de stallingen van enkele grote banken bezet - dat leverde meer op: ruim 600 fietsen, maar met name bij enkele bankinstellingen had het personeel, tijdig gewaarschuwd, zijn fiets in veiligheid kunnen brengen door het werk af te breken en naar huis te gaan. Van vier uur op die maandagmiddag tot des avonds zeven uur werd toen door dertig agenten en dertig ambtenaren van het stadhuis een vorderingsactie ondernomen in de Watergraafsmeer (Amsterdam-oost): huis aan huis werd aangebeld en gevraagd of er fietsen waren. Resultaat: 17Ó fietsen, ofwel per agent c.q. ambtenaar nog niet eens één fiets per uur! Er werd, dat is duidelijk, op enorme schaal gesaboteerd en wij veronderstellen dat de 170 fietsen die tenslotte gerequireerd werden, in ruime mate in beslag genomen waren bij NSB' ers voor wie tot hun grote ergernis geen algemene uitzondering gemaakt was. Dinsdag 2! juli (de actie moest die dag voltooid zijn!) huis-aan-huis razzia in heel Amsterdam-zuid: meer dan honderd agenten konden welgeteld 220 fietsen buitmaken. Nog twee dagen lang werden die razzia's voortgezet - toen had men in Amsterdam eindelijk een kleine 3 600 fietsen bijeen.
XCIn de overige gemeenten die onder de vorderingsactie vielen, ging het, naar wij aannemen (onze gegevens zijn onvolledig), niet wezenlijk anders toe. In Tilburg (buit: 841 fietsen) zag men maandagmorgen mensen 'op fietsen, zo gammel en zo slecht dat zelfs de Duitsers ze niet wilden hebben en her was soms vermakelijk om te zien, hoe zelfbewust deze fietsers de ene na de andere vorderingshindernis namen.'> In Wisch en Terborg kocht het gemeentebestuur 'wat oude fietsen op, om het de mensen niet te moeilijk te maken'2 (wij nemen aan dat dit geschiedde ter aanvulling van de fietsen
XC1 Gemeente Tilburg: Tilburg in de oorlogsjaren 1940-1945 (z.j.), pag. 35. 2 J.J. G. Boot: Burgemeester in bezettingstijd
die gevorderd waren). In Leeuwarden gingen op maandagmorgen zestien agenten in zestien straten die door loting bepaald waren, huis aan huis hetsen in beslag nemen. 'De mare', aldus de burgemeester aan Frederiks, 'ging nog sneller dan radioberichten door de betrokken en aangrenzende straten; voorzover de rijwielen niet reeds weggewerkt waren, werden zij ... over de schuttingen heen aan achterburen gegeven ... Uit aangrenzende straten werden zij Of naar de hersteller gebracht, z.g. voor reparatie, of naar buiten de gemeente wonende kennissen. Daarna is overgegaan tot de ook in uw telegram genoemde manier van op straat aanhouden ... Het gaf weinig, aangezien de aanhoudingsposten spoedig door een belangstellende menigte waren omringd en dus reeds van verre kenbaar waren . .. Maandagavond zijn daarom nieuwe adressen uit het bevolkingsregister genomen en zijn 1000 (vorderings)lastgevingen gemaakt (later nog uitgebreid tot 1200). Van de ingeleverde rijwielen was een groot aantal ondeugdelijk."
XCIn Den Haag had men op maandag 20 juli de gevraagde 4 000 hetsen bijeen (waaronder de flets van Frederiks die hem bij een straatrazzia ontnomen was!) 'Den Haag hat ... sehr gute Arbeit geleistet', werd bij het Reichs kommissariat genoteerd.ê In Rotterdam werden in plaats van de opgelegde 3 300 hetsen 5 000 in beslag genomen. In totaal werden in de gemeenten die onder de actie vielen, ruim 53 000 hetsen buitgemaakt, maar het duurde bijna twee weken voor daarvan de eerste partijen tot een totaal van bijna 25 000 door de Ortskommandanten afgenomen waren. Van die ruim 53 000 was 'ein grosser Teil infolge schlechter Bereifung für Wehrmachtsaujgaben unge eignet'"; het werd oktober voor men uit de Duitse en de Nederlandse productie voldoende banden bijeen had om de laatste partijen van de ruim 53 000 fletsen onder de eenheden van de Wehrmacht te verdelen.
XCOp 7 augustus, één dag voor de datum waarop, volgens het oorspronkelijke plan, de tweede actie die opnieuw 50 000 fietsen had moeten opleveren, ten einde moest zijn, was Frederiks door Wimmer 'streng vertraulich' ingelicht dat die tweede actie 'zurückgestellt' was: 'Infolge des Eintreffens motorisierter Verbande in den Niederlanden wetden die weiteren 50 000 Fahrräder einst weilen nicht benötigt.'4 Dat argument was er, dunkt ons, met de haren bijgesleept; wij nemen aan dat het in werkelijkheid ook tot Seyss-Inquart doorgedrongen was dat de twijfelachtige militaire baten van de vorderingsactie verre overtroffen waren door de politieke kosten. 'Nauwelijks enigeBrief,julivan de burgemeester van Leeuwarden aan Frederiksj).Notitie,julivan de(a.v.,g).Telexbericht, II aug. 1942, van de WEN aan de HA Inneres (a.v., 136 k). Brief, 7 aug. I942, van de HA Inneres aan Frederiks (a.v., I36
1 24 1942, 136 2 .20 1942, 136 3
andere daad der bezetters (heeft)', schreef Het Parool, 'een zo wilde woede, een zo grote verbittering veroorzaakt als deze massale rijwieldiefstal'l - dat was een constatering die geheel overeenkomt met die welke men in de geheime maandrapporten van de grootste Duitse Peldkommandantur in ons land kan aantreffen: 'Der Niederländer, derfast mit der fiets geboren wird, sieht in der Wegnahnie desse/ben sa ungefähr das Schlimmste, was ihn treffen konnte>, 'wahl noch keine deutsche Massnahme hat derartige Erbitterung in allen Volkskreisen ausgelost.? Niet anders oordeelde de Sicherheitsdienst: "Stimmungsmássig hat sich die Aktion derart deprimierend ausgewirkt, wie bisher noch keine deutsche Massnahme' (Den Bosch), 'die Aktion hat eine bisher nie gekannte Empörung in der Bevölkerung ausgeliist' (Arnhem), 'man bezeichnet die Aktion ganz oBen als Diebstahl' (Leeuwarden)."
XCBij dat alles moet men bedenken dat, toen de actie ingezet werd, niemand onder de burgerij er enig denkbeeld van had, hoeveel fietsen de bezetter in handen trachtte te krijgen. Dat was, het land als geheel genomen en nu alleen op de eerste actie lettend, niet meer dan één op de vijftig à zestig - maar dat wist men niet. In de steden durfden velen dagenlang hun fiets niet meer te gebruiken. Een ieder voelde er zich in zijn bezit bedreigd - bovendien in een deel van zijn bezit dat, gegeven de volte in de publieke vervoersmiddelen en het naderen van de vakantieperiode, dubbel waardevol was; óók onvervangbaar: nieuwe fietsen waren praktisch niet te krijgen. Men begreep trouwens de haast niet die het overheidsapparaat, kennelijk onder Duitse druk, had moeten betrachten. Waren de Engelsen soms al in Frankrijk geland, moesten daar haastig versterkingen heengezonden worden en was dat de achtergrond van de actie waar men in de betrokken gemeenten op zondag 19 juli van vernam? Op maandag de zoste deden er wilde geruchten de ronde: de een zei dat er in Frankrijk al gevochten werd, de ander dat de invasie in elk geval binnen enkele dagen ingezet zou worden, een derde dat het gebeurde aantoonde dat de Duitse industrie zozeer in puin lag dat de Duitsers zelf geen fietsen meer konden produceren.
XCDe meeste van die geruchten ebden na enkele dagen weg. Wat achterbleef was de overtuiging dat de bezetter, als het er op aankwam, voor geen enkele vorm van roof zou terugschrikken. Wat evenwel medio augustus, lutteleParool,'LageParool reageerde op de fietsenvordering dan op de aangekondigde deportatie der Joden;
1 Het blad uitte tevens kritiek op 'de al te gewillige en serviele medewerking van vele Nederlandse burgemeesters en politie-ambtenaren'. 4I (25 juli I942), p. 4-5) 2 724: (3I juli I942), p. 3. 3 A.v.: 26' (29 aug. I942), p. I. 4 Notitie, 20 juli I942, van de aan de I36 g). Het verdient de aandacht dat, blijkens en de Duitse rapporten, de bevolking algemener en feller
weken later, geschiedde, trofhet volk als geheel nog dieper: er werd bekendgemaakt dat uit de groep der gijzelaars die in interneringskampen in NoordBrabant opgesloten zaten, vijf personen gefusilleerd waren als represaille voor een verzetsdaad waarvoor hun, gevangenen als zij waren, geen enkele verantwoordelijkheid aangewreven kon worden.
XCIn de loop van '42 had zich in Rotterdam en omgeving een sabotagegroep van hoofdzakelijk CPN' ers gevormd die nauw samenwerkte met het Z.g. Militair Contact van de CPN, de landelijke sabotage-organisatie welke in de herfst van '41 ontstaan was. De Rotterdamse groep noemde zich 'de Nederlandse Volksmilitie'; leider was de in 1908 in Rotterdam geboren Samuel Zacharias Dormits. Deze had een deel van zijn jeugd in Zuid-Amerika doorgebracht, was nadien in Den Haag gaan wonen, had van eind '37 af als vrijwilliger meegevochten in het Spaans-republikeinse leger en was, vermoedelijk in '39, weer naar Den Haag teruggekeerd waar hij in radioonderdelen ging handelen. Hij was een overtuigd commnnist - en hij had militaire ervaring. Van de acties die hij vóór augustus '42 ondernam, kennen wij geen bijzonderheden; wij weten wel dat Dormits in de zomer van '42 aan de leiding van het Militair Contact, te weten aan Gerben Wagenaar, het plan voorlegde voor een spectaculaire aanslag: hij wilde midden in Rotterdam op het spoorwegviaduct tussen de stations Beurs en Delftse Poort een zware lading tot ontploffing brengen op het moment dat een trein met Duitse militaire verlofgangers dat punt zou passeren; de rails maken er een bocht en Dormits nam aan dat mede daardoor een deel van de wagons van het viaduct naar beneden zou storten. Wagenaar was het met hem eens dat de aanslag, als hij lukte, diepe indruk zou maken op de burgerbevolking, vooral op de arbeiders; hij droeg zorg dat Dormits de beschikking kreeg over een aanzienlijke hoeveelheid trotyl die afkomstig was van de Staatsmijnen waar Wagenaar enkele goede contacten bezat.
XCOp vrijdagochtend 7 augustus ca. kwart voor zeven slaagde de groep van Dormits er in, de explosieve lading op de plek te plaatsen die zij uitgekozen had; er liep van de lading een draad vermoedelijk naar een punt onder het viaduct waar Dormits of een van de leden van zijn groep zich verborgen opgesteld had. De trein met verlofgangers (uit contacten binnen de spoorwegen wist men hoe laat hij vertrekken zou) had enige vertraging; toen een baanopzichter om tien voor zeven de plek waar de lading lag, per fiets passeerde, raakte hij de draad met zijn.wiel of een trapper aan. Een klein deel
van de lading ontplofte, de opzichter werd zwaar gewond; het baanvak was binnen enkele uren weer in beide richtingen berijdbaar, maar voor het zover was, had de Sicherheitspolizei het deel van de lading dat niet ontploft was, gevonden en,was het haar duidelijk dat de trein met verlofgangers aan een groot gevaar ontsnapt was. De zaak werd zowel aan de Wehrmachtbejehls haber als aan het Reichsleommissariat gerapporteerd.
XCImpulsief en driftig als hij was, geraakte generaal Christiansen in grote opwinding: het mocht dan waar zijn dat de aanslag mislukt was, maar ware een deel van de lading niet voortijdig ontploft, dan zouden stellig onder de verlofgangers talloze slachtoffers gevallen zijn. Zijns inziens diende men te reageren alsof.er inderdaad Duitse slachtoffers waren; gegeven de waarschijnlijkheid dat de Geallieerden spoedig in West-Europa zouden landen, wellicht in Nederland, achtte hij het noodzakelijk dat het de bevolking eens en voor al duidelijk gemaakt werd dat zij zich van elke vorm van actieve steunverlening aan de Engelsen en Amerikanen te onthouden had. Notabene: twee dagen tevoren, 5 augustus, had de gehele pers een waarschuwing van hem, de Wehrmachtbefehlshaber, opgenomen waarin van die bevolking een volstrekt ordelijk gedrag gevergd werd - nauwelijks was de tekst verschenen of een grote aanslag was bijna werkelijkheid geworden. Hier moest een duidelijk voorbeeld gesteld worden! Er zaten op dat moment in NoordBrabant meer dan duizend gijzelaars gevangen van wie veruit de meesten begin mei en medio juli gearresteerd waren; 'wanneer het', zo had het Reichsleommissariat medio mei bekendgemaakt, 'tot gewelddadige handelingen tegen .. _Duitsers in de bezette Nederlandse gebieden zou komen ... , dan staan deze gijzelaars met him leven hiervoor borg.' Welnu, voor Christiansen stond vast dat een aantal van de Brabantse gijzelaars onverwijld gefusilleerd moest worden; daar had hij evenwel niet over te beslissen, maar Seyss-Inquart, de Reichskommissar.
XCOp zaterdagmorgen 8 augustus belegde Seyss-Inquart een bespreking waar Christiansen met twee van zijn naaste medewerkers verscheen: de chef van zijn staf, Generalmajor K. Drum, en het hoofd van zijn juridische afdeling, Oberstkriegsgerichtsrat der Luftwaffe dr. Gaykow; ook Rauter, Schmidt en Wimmer waren aanwezig. Christiansen die tevoren overleg gepleegd had met het Oberkommando der Wehrmacht, stelde namens de Wehrl1lacht de formele eis dat twintig gijzelaars met hun leven zouden boeten voor hetgeen in Rotterdam geschied was en dat aan die represaille een maximale publiciteit gegeven zou worden. Rauter sprak zich daar fel tegen uit; de Hohere SS und Polizeiführer wees er op dat elk bericht waarin men zou erkennen, onschuldigen gefusilleerd te hebben, grote verontwaardiging zou wekken, men zou er de Londense radio die in de herfst van' 41
aan de executie van gijzelaars in Frankrijk, een grote dienst mee bewijzen"; in een 'Germaans' land als Nederland paste het executeren van gijzelaars niet en bovendien, aldus Rauter: de aanslag was vermoedelijk door geheime agenten uit Engeland gepleegd, hij had het onderzoek aan Kriminalleommissar Schreieder opgedragen die nagenoeg al die agenten had weten te arresteren, Schreieder had er zijn meest geslepen Vi Mann (Anton van der Waals) bij ingeschakeld en Rauter vertrouwde dat de Sicherheitspolizei binnen enkele dagen de daders van de aanslag in handen zou hebben.
XCChristiansen handhaafde zijn eis: onmiddellijke executie van twintig gijzelaars; dat was, zei hij opnieuw, een eis van de Wehrmacht,
XCSeyss-Inquart en Schmidt (Wimmer zal in de discussie wel geen grote rol gespeeld hebben) zaten tussen twee vuren. Gegeven de snelle vorderingen die de Duitse legers maakten in de richting van de Kaukasus, vertrouwden zij dat het, al was Amerika dan aan de oorlog gaan deelnemen, toch zou komen tot consolidatie van het door Duitsland gedomineerde Europa waarin N ederland zou moeten opgaan; veruit de meeste Nederlanders waren fel antiDuits - zouden die gevoelens (die, naar zij hoopten, op den duur zouden uitslijten) niet nog aanmerkelijk sterker worden, ja zou de weg naar het politieke doel dat de bezetter trachtte te bereiken, niet volledig versperd worden als het bloed van onschuldigen publiekelijk vergoten werd? En zonder dwingende noodzaak! Er was een aanslag beraamd - maar hij was niet doorgegaan. Anderzijds: hoe zou Hitler reageren als hij vernam dat de Reichskommissar en zijn naaste politieke medewerker de eis van de Wehrmacht afgewezen hadden? En als een overkomstige aanslag een week of een maand later wèl gelukte, zou men dan niet kunnen stellen dat zij door hun terughoudendheid de levens van Duitse soldaten in gevaar gebracht hadden?
XCDe discussie golfde heen en weer, drie uur lang. Het kwam tenslotte tot een compromis. Om te beginnen werd afgesproken dat het recherchewerk met kracht voortgezet zou worden en dat de Nederlandse bevolking tot vrijdagavond 14 augustus de gelegenheid zou krijgen, er medewerking aan te verlenen door het doen van mededelingen, desgewenst anoniem - daarvoor zou een beloning van f 100 000 in het uitzicht gesteld worden. Kreeg men evenwel de daders van de aanslag, die zich natuurlijk ook zelf zouden kunnen melden, niet in handen, dan zouden op zaterdagochtend 15 augustus gijzelaars gefusilleerd worden: niet twintig, maar vijf. Vijf was een voorstel van
lOp 20 oktober '4I was in Nantes de bij een aanslag om het leven gebracht; diezelfde dag waren vijftig inwoners van Nantes bij wijze van represaille gefusilleerd, enkele dagen later opnieuw acht-en-veertig omdat de bevolking bij het onderzoek onvoldoende medewerking zou hebben verleend.
Schmidt dat, ondanks Rauters voortgezette oppositie, eerst door SeyssInquart en vervolgens door Christiansen aanvaard werd.
XCDiezelfde avond, 8 augustus, werd 'op bevel van de Weermachtsbevelhebber in Nederland' (Seyss-Inquart had er geen bezwaar tegen, de indruk te wekken alsof hijzelf slechts uitvoerende instantie was) in de Nederlandse pers en radio een officiële bekendmaking van Rauter gepubliceerd waarin meegedeeld werd dat 'onverantwoordelijke elementen' daags tevoren 'een aanslag gepleegd (hadden) op een spoortrein der Duitse weermacht. Een Nederlandse spoorwegbeambte is bij de vervulling van zijn plicht het slachtoffer van deze aanslag geworden' (de man was in leven gebleven). Hadden de daders van de aanslag zich niet vóór l4 augustus te middernacht bij de politie gemeld of waren zij dan niet 'vooral door medewerking van de bewoners des lands' opgespoord (de beloning van f lOO 000 werd vermeld), dan zou 'teruggegrepen worden op een aantal gijzelaars die met hun leven voor dergelijke daden van sabotage borg staan.' Dat 'aantal' werd niet nader gespecificeerd. Er zijn aanwijzingen dat aan Duitse kant de afspraak gemaakt was dat men, als Nederlanders daarnaar informeerden, meedelen zou dat aan een aantal van vijftig gedacht werd. Dat zou er de schrik injagen!
XCHet lijkt ons onwaarschijnlijk dat er van de zijde van de daders ernstig over gedacht is, zichzelf bij de politie te gaan melden. Dat doende zouden zij immers niet alleen hun eigen leven verspelen maar ook dat van anderen in gevaar brengen: zij moesten aannemen dat de barbaarse Duitse verhoormethoden tot talrijke arrestaties in hun kring konden leiden waaruit nieuwe doodvonnissen zouden voortvloeien. Bovendien wist niemand hunner met zekerheid dat de bezetter inderdaad gijzelaars zou gaan fusilleren; deed hij dat wèl, dan kon overigens het effect van deze evidente rechtsschending de verzetsgeest alleen maar ten goede komen.
XCHet scheelde niet veel of Dorm its en de zijnen vielen de Duitsers in handen. Schreieder was, in tegenstelling tot Rauters opinie, al spoedig tot de conclusie gekomen dat Engeland met de aanslag niets te maken had. Op zaterdag 8 augustus had hij een van de gevangen genomen agenten van het Bnglandspiel naar Rotterdam meegenomen en deze had bevestigd dat het trotyl en de wijze waarop de aanslag voorbereid was, er op wezen dat de Britse sabotagedienst SOB er buiten stond. Die conclusie werd nog bevestigd door het Kriminaltechnische Institut der Sicherheitspolizei te Berlijn waaraan
weten dat het trotyl van een type was dat veel in steenkolenmijnen gebruikt werd. Het leek Schreieder aannemelijk dat men de daders in arbeiderskringen moest zoeken, en dan vermoedelijk bij de communisten die in het algemeen op sabotagegebied zeer actief waren.
XCInmiddels was van der Waals aan het werk getogen.
XCSchreieder was er van uitgegaan dat personen die iets met de aanslag te maken hadden gehad, bezwijken zouden voor de verleiding, af en toe in de buurt poolshoogte te nemen, en inderdaad kwam van der Waals op maandag 10 augustus in een café bij het viaduct in gesprek met iemand die op hem de indruk maakte, een communist. ja de eigenlijke pleger van de aanslag te zijn wellicht heeft van der Waals met Dormits zelf gesproken. Vast staat in elk geval dat Dormits op dinsdag I I of op woensdag 12 augustus in handen viel van de Rotterdamse Sicherheitspolizei toen deze buiten medeweten van Schreieder ter controle opeens een groot aantal personen oppakte die zich bij de plek van de aanslag bevonden. De Sicherheitspolizei liet Dormits nog diezelfde dag na controle vrij (hij had een persoonsbewijs op naam van iemand anders) maar de leider van de Volksmilitie had kunnen zien dat een van de leden van zijn groep, een spoorwegman, vastgehouden werd; hij dook onmiddellijk in Den Haag onder. Van der Waals was op donderdag 13 augustus het spoor bijster; hij kon slechts hopen dat het hem zou lukken, binnen enkele dagen nieuwe contacten te leggen - hij wist nu definitief, waar hij zoeken moest: bij de illegale CPN.
XCNa de bekendmaking van zaterdagaugustus was in het gehele land, speciaal natuurlijk in de kringen van familieleden en vrienden van de meer dan duizend gijzelaars, de spanning van dag tot dag gestegen. Ook de angst: angst dat de Duitsers hun dreigement zouden uitvoeren. Het sterkst waren die gevoelens in Rotterdam. De burgemeester, de NSB'er ir. F. E. Müller, deed er op dinsdagaugustus in de pers een beroep op de inwoners 'om hun volle medewerking te verlenen bij het ophelderen van deze wandaad'. De Nieuwe Rotterdamse Courant schreef op woensdag dat 'de persoonlijke eer' van de plegers van de aanslag vergde dat zij zich bij de politie zouden melden- en op donderdag verschenen in de Rotterdamse bladen twee verklaringen, de eerste van een aantal burgers, de tweede van de kerkeraden van alle protestantse gemeenten in Rotterdam.
8 II
XC1 Nieuwe Rotterd. Crt., 12 aug.
XCDie eerste verklaring wenste 'duidelijk naar voren te brengen, dat de vrijdag 7 augustus 1942 te Rotterdam gepleegde bomaanslag te beschouwen is als een onverantwoordelijke daad, die aan dit feit geheel onschuldige medeburgers aan levensgevaar blootstelt'; aan die verklaring hadden twee-en-dertig vooraanstaande Rotterdammers hun naam gegeven. Het initiatief tot die actie was genomen door Seyss-Inquarts Beaujtragter, dr. C. L. F. Völckers, die als eersten burgemeester Müller, mr. K. P. van der Mandele (voorzitter van de Kamer van Koophandel), mr. A. R. Andringa (officier van justitie) en mr. A. F. Zwaardemaker (president van de Rotterdamse rechtbank) in de arm genomen had. Völckers had er niet alleen op aangedrongen dat er een publieke verklaring zou komen waarin de aanslag duidelijk afgekeurd werd - hij had ook het plan ontwikkeld dat enkele jeugdige personen die zoons, broers of verwanten van uit Rotterdam afkomstige gijzelaars waren, zich als vrijwilligers voor het Oostelijk front zouden melden. Generalkommissar Schmidt had dat een schitterend denkbeeld gevonden; hij had, toen Völckers hem het plan was komen voorleggen, diens beide handen gepakt en gezegd: 'Wenn Sie das erreichen leonuten, ~ürden Sie meiner hiesigen Politik einen grossen Dienst leisten.? Bij van der Mandele, Andringa en Zwaar.demaker had Völckers op dit punt evenwel niets bereikt: zij waren bereid, samen met anderen de gepleegde aanslag publiekelijk te veroordelen - zij waren niet bereid, dienstneming aan het Oostelijk front te bevorderen.
XCDe kerkeraden van de protestantse gemeenten zeiden in hûn verklaring, 'dat ze de daad van sabotage op vrijdag 7 augustus, waardoor het leven zowel van Duitse als van Nederlandse staatsburgers in het uiterste gevaar is gebracht, ten strengste veroordelen' - en hierop volgden zes-en-dertig namen, tezamen negentien kerkelijke gemeenten vertegenwoordigend. Bij de voorbereiding van deze actie was men hoogst onzorgvuldig geweest: voor de kerkeraad der Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband stond er de naam van Buskes als praeses onder, terwijl deze van de gehele actie niets wist; hij keurde later de inhoud van de verklaring scherp af.
XCHoe oordeelden de Rotterdammers? Wij hebben er geen denkbeeld van. Verscheidenen waren er in elk geval die er geen bezwaar tegen hadden, adhesie te betuigen aan de oproep van mr. van der Mandele c.s., zulks in de hoop dat men daardoor de executie van gijzelaars zou kunnen voorkomen. Er gingen op vrijdag 14 augustus (de dag waarop de aanslag uiterlijk opgehelderd moest zijn) in verschillende stadswijken lijsten rond waarop men zijn
XC1 GemeentepolitieRotterdam: p.v. C.L.F. Völckers (31juli 1946), p. 7 (Doe. 1-1808. a-z), 7
handtekening kon plaatsen. De nervositeit was aangewakkerd doordat menigeen vernomen had dat in de voorafgaande dagen nog meer Rotterdammers in gijzeling genomen waren: de chef van het station Delftse Poort, een substituut-officier van justitie, een bankdirecteur', een bedrijfsleider, een ingenieur, twee kooplieden en het oud-lid van de Tweede Kamer, mr. L. A. Donker.
XCInmiddels was aan Duitse kant bepaald, welke gijzelaars eventueel gefusilleerd zouden worden: vijf Rotterdammers. SS-Obersturmbannführer Knolle, hoofd van de Abteilung Sicherheitsdienst binnen Harsters staf, op dat moment plaatsvervangend Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (Harster vertoefde in Berlijn), had samen met de Rotterdamse Aussenstellenleiter een keuze gemaakt uit de dossiers van de uit Rotterdam afkomstige gijzelaars. Ze hadden er twintig geselecteerd. Die twintig dossiers waren aan Rauter voorgelegd. Rauter had de vijf met de meest bezwarende gegevens uitgekozen; die vijf dossierswaren, vermoedelijk op donderdag 13 augustus, aan Seyss-Inquart en Schmidt overhandigd. Schmidt had er Seyss-Inquart toen op gewezen dat koningin Wilhelmina op 6 augustus, een week tevoren, voor het Amerikaanse Congres in Washington een toespraak gehouden had die weer van haar onverzoenlijke vijandschap jegens het Derde Rijk getuigd had, en hij had voorgesteld dat men onder de vijf twee zou opnemen van wie men mocht aannemen dat de koningin zich met hen speciaalverbonden zou voelen. Dat had Seyss-Inquart een uitstekend denkbeeld geleken. De naamlijst van alle gijzelaarswerd geraadpleegd en de keuze viel op de negenen-veertigjarige Otto Ernst Gelder graaf van Limburg Stirum die eind '41 na een conflict met de secretaris-generaal van justitie, de NSB' er Schrieke, uit zijn functie als substituut-officier van justitie te Arnhem ontslagen was; blijkbaar veronderstelden Seyss-Inquart en Schmidt dat er een bijzondere band bestond tussen de koningin en de nazaten van het Driemanschap van 1813. Meer nazaten leverde de gijzelaarslijst evenwel niet op. Dus werd de lijst van reserve-gijzelaars er bij gehaald. Daarop troffen de Reichskom missar en zijn politieke adviseur de naam aan van een Schimmelpenninck, nl. van Alexander baron Schimmelpenninck van der Oye, een landeigenaar op Schouwen. Hij was nog jong: acht-en-twintig jaar; eind '41 was hij getrouwd, zijn vrouw was in verwachting. De Sicherheitspolizei had al twee
XC1 Tot een zoon van deze bankdirecteur drong het voorstel van Völckers door met betrekking tot de dienstneming aan het Oostelijk front. Hij meldde zich als vrijwilliger. Zulks maakte op Seyss-Inquart zoveel indruk dat hij de vader onmiddellijk -uit de gijzeling ontsloeg. De zoon behoefde overigens niet naar het Oostelijk front
maal getracht, hem als gijzelaar te arresteren; beide keren had zij hem in Den Haag vergeefs op het adres gezocht waar hij voor zijn huwelijk gewoond had. Nu werd het juiste adres vastgesteld. Op vrijdagochtend 14 augustus ging de opdracht uit, Schimmelpenninck naar het gijzelaarskamp te St. Michielsgestel te brengen; 's middags om één uur werd hij gearresteerd. De avond tevoren had hij tegen een landbouwer gezegd: 'Ik voel het zwaard van Damocles aan een draad boven mijn hoofd hangen; morgen is het een gevaarlijke dag' - toch was hij thuis gebleven.!
XCVan de vijf oorspronkelijk uitgezochte Rotterdammers werden drie gehandhaafd: mr. Robert Baelde, vijf-en-dertig jaar oud, een bekend vrijzinnig-protestant die op sociaal-paedagogisch gebied grote activiteit ontplooid had en bovendien een vurig kaderlid geweest was van de Nederlandse Unie; Christoffel Bennekers, acht-en-veertig jaar, hoofdinspecteur van de Rotterdamse politie, en Willem Ruys, eveneens acht-en-veertig jaar, een van de directeuren van de Rotterdamse Lloyd; van hem wisten de Duitsers dat hij in de herfst van '41 contact gehad had met een SOE-agent, Homburg. Vrijdagochtend kwamen Seyss-Inquart, Schmidt en Christiansen opnieuw bijeen; Christiansen keurde de wijzigingen goed.
XCOp donderdag 13 augustus hadden niet alleen de protestantse gemeenten in Rotterdam zich moeite gegeven, het fusilleren van gijzelaars te voorkomen, het Interkerkelijk Overleg had hetzelfde gedaan: de waarnemend secretaris van de Algemene Synode der hervormde kerk, dr. W. J. de Wilde, had een telegram tot Seyss-Inquart gericht- waarin de 'onderstaande kerken' (het waren er negen, van welke met minstens één, de door Buskes vertegenwoordigde Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, geen contact opgenomen was") 'het dringend verzoek' uitten, 'geen onschuldigen te doen boeten. Immers, zij kunnen part noch deel hebben aan een daad, zoals in uw bekendmaking vermeld, die door de kerken en daarin door het overgrote deel van ons volk wordt afgekeurd.'
XCZowaar: er werd op dit telegram gereageerd. Vrijdagochtend 14 augustus
1 (1947), p. 34. Tekst in Touw: dl. II, p. 107. 3 De Gereformeerde Ge meenten van ds. G. H. Kersten ontbraken; Kersten had wèl de oproep van de Rotterdamse kerken ondertekend.
werd dr. de wilde naar het Reichskommissariat ontboden, waar hij door Schmidts Persönlicher Referent, Hauptmann E. Gruf£ke, ontvangen werd. De Wilde zou er het slachtoffer worden van een perfide comedie. 'Haupt mann Gruffk:e', aldus Touw,
XC'deelt hem mede dat het telegram vanmorgen besproken is door Seyss-Inquart, Christiansen en Schmidt. Inderdaad zit dit illustere drietal in de aangrenzende kamer. Aan dr. de Wilde wordt meegedeeld dat er vijftig personen op de lijst staan om gefusilleerd te worden. Deze protesteert daartegen. Hij kondigt aan dat dit tot een opstand van het Nederlandse volk zalleiden, en dat het bovendien in flagrante strijd is met alle recht. Daarop gaai Gruf£kenaar de aangrenzende kamer en blijft daar ongeveer een kwartier. Als hij terugkomt, brengt hij het bericht: in verband met het telegram is de lijst tot de helft ingekort. Dr. de Wilde herhaalt opnieuw: 'Dat zijn er nog veel te veel!' Weer gaat Gruf£ke weg en komt terug met de boodschap: 'Er zijn er slechts vijf overgebleven.' Onverstoorbaar houdt dr. de Wilde vol: 'Dat zijn er vijf te veel. Ik vraag de vrijlating voor allen.' Maar Gruffke antwoordt dat er in elk geval een voorbeeld moet gesteld worden en dat verder protest nu geen zin had.
XC'Maar het is toch verschrikkelijk, onschuldigen te laten boeten! Is daaraan nu niets meer te doen ?'
XC'Ja, mein Gott, ich kann es auch nicht helJen.Es wird uns auch au/er/egt.' '1
XCDie vrijdagavond om negen uur, drie uur voor middernacht, belde Schreieder Rauter op. Schreieder zei dat van der WaaIs vertrouwde, zeer binnenkort de illegale CPN in de gewenste richting te kunnen penetreren. 'Aan het einde van mijn gesprek met Rauter heb ik', aldus Schreieder kort na de oorlog,
XC'woordelijk gezegd: 'Gruppenführer, ich rufe Sie deswegen an wei/ nach meinet Überzeugung die Erschiessung van Geise/n nicht mehr. natwendig ist.' Rauter vroeg mij daarna naar de naam van de dader en wanneer ik dacht hem te arresteren. Ik antwoordde hem dat ik de naam nog niet wist omdat: de man op het laatst was weggebleven, doch dat ik ervan overtuigd was, binnen enkele dagen weer in contact. met hem te kunnen komen, daar de kring waarin de man verkeerde, mij bekend was. Na enig heen en weer.gepraatbesloot Rauter het gesprek met deTouw: Het verzet derHervormde Kerk, dl.p.
1 I, 66-67.
vaststelling dat de fusillering zou doorgaan omdat de medewerking van de bevolking niet voldoende was geweest.'!
XCBaelde, Bennekers, van Limburg Stirum, Ruys en Schimmelpenninck van der aye werden in de ochtendschemering van zaterdag I S augustus in de bossen bij St. Michielsgestel door een executiepeleton van de Ordnungspolizei gefusilleerd. Pers en radio verspreidden diezelfde dag een bekendmaking van Rauter:
XC'Aangezien ondanks de uiterst dringende uitnodiging van de Wehrmachtbefehls haber, General der Flieger Christiansen, de daders van de springstofaanslag te Rotterdam te laf zijn geweest om zich aan te melden', zijn de volgende gijzelaars aangepakt en hedenmorgen doodgeschoten' de namen: volgden.
XCNeen, het kwam in bezet gebied niet tot de 'opstand' die dr. de Wilde voorspeld had. Wèl durven wij stellen dat zich gedurende de vijfbezettingsjaren zelden een moment voorgedaan heeft waarop de Nederlandse bevolking met zo heftige verontwaardiging kennis genomen heeft van een daad van de bezetter als op die r sde augustus 1942 waarop het bericht van de terechtstelling van 'de vij~ gijzelaars van Rotterdam' gepubliceerd werd. Een stroom van protestbrieven kwam bij Christiansen binnen, vele daarvan met naam en-adres erbij. Het Lagebericht van zijn eigen staf sprak van 'een 'aus serordentliche Erregung>, het Monatsbericht over augustus constateerde, 'dass seit Beginn der Besatzungszeit kein deutscher Schlag so stark empfunden wurde ... Soviel Ablehriung bis tief in die Kreise der wirklich deutschfreundlid: gesinnten Hollander sah man nie, soviel Hass wurde wohl selten mit einem Mal festgestellt.'3
XC'Die letzten Verständigungsmöglichkeiten zwischen der Besatzungsmacht und dem niederländischen Volk gingen für immer verloren', aldus een Duitse officierinz.(Doea-r). WBN, c: 'Lagebericht'Auszug aus Monatsbericht WBN, Monat A'tlgustOCCWC, solI).
1 PR,A-Den Haag: p.v. H.A. Ranter (6 dec. 1947), p. 128 r-I380, 2 p. 5 (CDr). S 1942', p. 2 (Neur, doc. PS-I857,
toen hij zes weken later in een stafbespreking bij Christiansen een overzicht gaf van de binnenlands-politieke toestand.' 'Ein Tiefstand nie erlebter Ableh nung, ein nie gekannter Hass gegen Deutschland gewinnt in den Niederlanden an Raum.'2
XCStellig moeten wij in die rapporten van het Duitse militaire apparaat ook de weerslag zien van de opvattingen van menig traditioneel denkende officier uit de Wehrmachi: dat het Nazibewind en de bij impulsen zo fanatiek optredende Christiansen het Nederlandse volk systematisch de verkeerde richting opdreven; die rapporten waren dan ook mede als kritiek bedoeld aan het adres van de Wehrmachtbefehlshaber en van zijn twee stafleden die hem bij de beslissende bespreking op 8 augustus vergezeld hadden - wij zouden ze daarom nog niet onjuist willen noemen. Waarlijk, men had van de Duitsers al veel meegemaakt, maar dit! Vijf onschuldigen gefusilleerd! Men was er diep ontzet over ('dit salvo heeft's lands hart kapot gereten', schreefTop Naeff)3ontzet, ook wanneer men er niet bovendien van overtuigd was (en die overtuiging werd door velen aangehangen) dat de gehele spoorwegaanslag door de Duitsers zelf geënscèneerd was. Er zijn, dunkt ons, velen geweest aan wie nu opeens het inzicht daagde dat men via de bezetter met een systeem geconfrontreerd werd dat niets gemeen had met Nederlandse waarden. Zelfs aan Hirschfeld die steeds van opinie geweest was dat hij met de Duitsers op de grondslag van een zeker wederzijds vertrouwen zaken kon doen, vielen de schellen van de ogen. Hij had Ruys goed gekend. Diens fusillering werd voor hem, zo drukte hij het in de herfst van '45 uit, 'een keerpunt van beslissende betekenis.ë
XCTekenend voor de veranderde stemming was een waagstuk dat J. C. Fraenkel, de kort tevoren benoemde waarnemend hoofdredacteur van De Telegraaf, ondernam. Op maandag 17 augustus wees hij er in een hoofdartikel op (wij memoreerden het reeds kort in ons vorige deel) dat' de leider van het Nederlandse informatiebureau' te Londen op 8 augustus in een reactie op de eerste bekendmaking naar aanleiding van de spoorwegaanslag te Rotterdam verklaard had: 'Het ergste wat zou kunnen gebeuren is voor de bevolking van het bezette land in opstand te komen tegen de Duitsers voordat de tijd daartoe rijp is. De Nederlandse regering te Londen heeft de Nederlandse bevolking herhaaldelijk gewaarschuwd, niets te ondernemen, voordat een
XC1 Deze spreker wees ook op de invoering van de Jodenster, op de gijzelaarsacties en op de fietsenvordering. 2 'Protokoll abeT die Besprechung der Bejehlshaber und Kom mandeure am 2.10.1942 beim WBN' (CDI, 10.0812). 3 Top Naeff: 'De eerste gijzelaars', In Klein witboek. Verzen 1940-1945 (1947), p. 27. 4 H. M. Hirschfeld: 'Mijn beleid als secretaris-generaal en mijn standpunt t.a.v. de 'Illegaliteit" (22 okt. 1945),
definitieve instructie uit Londen wordt gegeven.' 'Daarmee', had Fraenkel toegevoegd, 'wordt elke twijfel opgeheven aan wat onder deze omstandigheden Nederlandse plicht voorschrijft'l - het was een dubbelzinnige formulering: aansporing zich nu rustig te houden, maar ook om in de laatste fase van de oorlog (en die was, meende men, een kwestie van weken, hoogstens maanden) de 'definitieve instructie' van Londen op te volgen: Verscheidene nationaal-socialistische C.q. pro-Duitse journalisten verbaasden er zich hogelijk over dat Fraenkel niet meteen gearresteerd werd", het weekblad van de Nederlandse SS, Storm-SS, noemde zijn stuk 'het meest krankzinnige hetzartikel dat sinds 1939 geschreven werd."
XCEnkele tientallen vooraanstaande Rotterdammers hadden, zoals wij weergaven, 'de gepleegde bomaanslag''een onverantwoordelijke daad' genoemd en de Rotterdamse kerkeraden hadden verklaard dat zij 'de daad van sabotage ten strengste veroordelen' - op die twee uitlatingen (het telegram van het Interkerkelijk Overleg bleefbinnenskamers) werd in de illegale pers met leedwezen dan wel met verontwaardiging gereageerd. Het Parool en Vrij Nederland deden het eerste. 'Wij betreuren ten zeerste', schreef Het Parool, 'dat dergelijke verklaringen onder de gegeven omstandigheden in het openbaar worden afgelegd, en dat nog wel in dagbladen waarvan iedereen weet dat Jozef Goebbels er de eeuwige eindredacteur van is. Want daarmee spelen degenen, die
XC1 De Telegraaf, 17 aug. 1942. 2 Radio Oranje heeft op zaterdagavond 8 augustus '42 inderdaad een mededeling uitgezonden over Rauters bekendmaking van die datum. In die mededeling is gezegd dat alle Duitsers of Nederlanders die zich aan de gijzelaars zouden vergrijpen, na de oorlog berecht zouden worden. De 'leider van het Nederlandse Informatiebureau' heeft niet gesproken en de door Fraenkel z.g. aangehaalde passage is niet uitgezonden. Zij was in werkelijkheid een combinatie van instructies die al veel eerder uitgezonden waren, o.m. in mei '42 toen Radio Oranje een officiële Engelse mededeling uitgezonden had waar in stond: 'Wanneer de tijd komt om een beroep te doen op het Nederlandse volk, zult u van te voren gewaarschuwd worden.' Aangezien de door Fraenkel aangehaalde passage gelijktijdig ook in andere bladen gepubliceerd werd, nemen wij aan dat de Presse Abteilung er de tekst voor verstrekt heeft in de verwachting dat deze louter opgevat zou worden als een aanwijzing, zich van verzet-mi te onthouden. Zo alleen is ook verklaarbaar dat tegen Fraenkel geen maatregelen genomen werden. 3 Storm-SS, 21 aug. 1942.
de verklaring aflegden, direct in de kaart van de vijand. Wie 'sabotage' meent te moeten afkeuren, doe er het zwijgen toe.'! Vrij Nederland schreefin gelijke geest:
XC'Over georganiseerd verzet dat, naar wij redelijkerwijs mogen veronderstellen, steeds volgens opdracht geschiedt, vellen wij geen oordeel. Dat is een zaak van oorlogvoering, plichtsbetrachting en gehoorzaamheid. Zolang wij ... het karakter van de onderhavige gevallen van sabotage niet kennen, past het oris niet, goed- of afkeuring uit te spreken, en wij wilden wel dat de Rotterdamse burgers en kerkeraden dit begrepen hadden, die openlijk van hun afkeuring getuigden.'>
XCAanzienlijk feller uitte zich het illegale blad van de CPN, De Waarheid:
XC'Een aantal laffe en volksvijandige elementen zijn door hun knieën gezakt. Wie zijn die 'verantwoordelijke' zedemeesters? Het zijn justitie-ambtenaren .... die voor de mof 'recht' spreken ... , plutoeraren en ondernemers uit de Rotterdamse haven die schatten verdienen aan het zakendoen met de rover en uitplunderaar van ons volk. Dat zijn de heren die waarschuwen tegen sabotageactie! Deze lieden zijn nog verachtelijker dan de NSB'ers die tenminste ongemaskerd landverraad plegen ... Verder vinden we daar de kerkeraden van de Gereformeerde en Hervormde Kerken van Rotterdam. Welk een schande! Nauwelijks enkele dagen hadden deze lieden zich tot een zwak protest tegen de gruwelijke Jodenvervolgingen verstout. Terwijl de Rooms-Katholieke kerk op haar stuk bleef staan, krabbelden de protestantse geestelijken terug, toen SeyssInquart met zijn bijl zwaaide." Na deze verloochening van de Christelijke plicht tot bescherming van de zwakke vervolgden, hebben zij thans ook de Vaderlandse strijd van hun volk tegen de onmenselijke vijand verloochend."
XCOp de algemene problematiek der sabotage komen wij in ons volgende deel terug.
XCAls vorm van intimidatie heeft de executie van 'de vijf gijzelaars van Rotterdam' volledig gefaald. Reeds eind augustus was het de Duitsers duidelijk dat er geen sprake was van vermindering in het aantal sabotagedaden. September bood hetzelfde beeld en toen zich vervolgens in de eerste helft van oktober met name in Twente enkele nieuwe spectaculaire sabotagesept.p.aug.p.3 Dit gold, gelijk eerder uiteengezet, uitsluitend voor de hervormde kerk. De Waarheid (eind aug. 1942), p.
1 43 (25 1942), 6. 2 III, 1 (19 1942), 2.
daden resp. pogingen daartoe voordeden, kwam het opnieuw tot een executie van gijzelaars. De Sicherheitsdienst had weten te rapporteren dat de meeste sabotagegevallen van de illegale CPN uitgingen. Er werd toen in een Chefsitzung bij Seyss-Inquart besloten om, zoals Rauter later verklaarde, 'vijftien vooraanstaande communisten terecht te stellen om de communistische beweging te tonen dat wij ook in hun kringen zouden ingrijpen en daardoor de gijzelaars in Michielsgestel zouden sparen.T.In werkelijkheid werd de keuze ruimer genomen: twaalf cornmunistenê en drie socialisten. De communisten behoorden grotendeels tot het vooroorlogse kader van de CPN waaronder in september nieuwe grote razzia's gehouden waren. De drie socialisten bevonden zich onder de in mei en juli opgepakte gijzelaars: J. Haantjes, sociaal-democratisch wethouder van Enschede, J. van den Kerkhoff, districtsbestuurder van de Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond te Zwolle, en mr. H. W. Vrind uit Almelo, een pacifistische socialist, , advocaat van beroep, die uit protest tegen het gelijkschakelingsbeleid van Woudenberg in de lente van '41 ontslag genomen had als adviseur van het bureau voor arbeidsrecht van het NVV in Overijssel"; ook van den Kerkhoff had zich tegen de gelijkschakeling van het NVV verzet. De vijftien werden in de bossen bij Woudenberg gefusilleerd; hun executie werd op 16 oktober bekendgemaakt. Haantjes, van den Kerkhoff en Vrind waren de laatsten uit de groepen der gijzelaars die, al werden velen hunner nog twee jaar oflanger vastgehouden, ten gevolge van hun gijzeling om het leven kwamen. In zoverre kan men zeggen dat de ongekend felle reacties die de executie van de eerste vijf gijzelaars teweeggebracht had, niet spoorloos aan Seyss-Inquart voorbij zijn gegaan; overigens waren die reacties bij de executie van de tweede groep, al vielen er toen driemaal zoveel slachtoffers,' opmerkelijk zwakker - niettemin liet de bezetter nadien de Brabantse gijzelaars met rust. Waarom werd midden oktober, zoveel zwakker gereageerd dan midden augustus ? Was dat alleen een gevolg van afstomping? Die kan een rol gespeeld hebben, maar wij zien daarnaast een andere factor: toen de bezetter op 8 augustus met betrekking tot de Rotterdamse gijzelaars de eindtermijn (14 augustus, 24 uur) bekendmaakte, bracht hij een element van klimmende
XC1 PRA-Den Haag: p.v. H. A. Rauter (6 dec. 1947), p. 207 (Doc 1-1380, a-r). 2 D. Bannink, A.]. Gerritsen,]. C. Endeveld, W. Ewijk, D. van der Meulen, P. A. van Heijningen,]. H. Roebers,]. van Veen, J. Kors, E. Ooijevaar, A. J. Ymkers, H. van Dam. Van die twàalf waren zes uit Overijssel afkomstig, onder hen Bannink, een badmeester uit Deventer, die zich in het kamp Amersfoort zeer verdienstelijk had gemaakt als hoofdverpleger. S Sinds begin '42 was Vrind bovendien een van de redacteuren van het illegale blad De Vonk.
spanning in de situatie dat zich, toen hij het tenslotte tot de executie liet komen, tegen hem keerde. Het was een experiment dat Seyss-Inquart nimmer herhaald heeft.
XCNog maar ruim twee weken na de 7de augustus deed zich een nieuw geval van spoorwegsabotage voor: op 23 augustus bleek op de lijn DeventerApeldoorn een stuk raillosgedraaid te zijn; dat werd door een spoorwegbeambte ontdekt, de schade was spoedig verholpen. Een dag later werden de secretarissen-generaal Frederiks en Schrieke bij Rauter ontboden. Hun werd gezegd dat geen gijzelaars zouden worden doodgeschoten, 'omdat', zo lichtte Frederiks zijn ambtgenoten in, 'een Nederlandse spoorwegbeambte zelf de sabotagedaad heeft aangebracht', maar er moest nu, had Rauter geëist, een organisatie komen, 'waardoor zodanige sabotagehandelingen onmogelijk zouden worden gemaakt.'! Er volgde nader overleg van de directie der Nederlandse Spoorwegen met Ranter en 'in kürzester Zeit' werd door die directie een nieuwe bewakingsdienst in het leven geroepen, 'nur um das Leben der Geiseln zu erhaltenl'; berichtte Rauter aan Himmler.ê De nieuwe organisatie kreeg de naam 'Railwacht' . Via de gewestelijke arbeidsbureaus namen de Spoorwegen tweeduizend man in dienst die door de politie op hun betrouwbaarheid onderzocht waren. Aile hoofdlijnen, tezamen ongeveer vier-vijfde van het net, werden van begin september af achtmaal per etmaal 'geschouwd', om de drie uur dus; 's nachts werd die controle door twee 'schouwers' tegelijk uitgevoerd. Zij deden niets anders dan over een bepaalde afstand (vier kilometer) langs de lijn lopen en zien of er iets verdachts viel waar te nemen. Van de tweeduizend man werden zestienhonderd 'schouwers' en vierhonderd 'controleurs'; het hoge aantal van de controleurs was een eisvan Rauter geweest.
XCHet spreekt vanzelf dat deze Railwacht (de kosten, f 5 mln per jaar, werden door de staat gedragen) het uitvoeren van sabotage aan het spoorwegnet bemoeilijkte. De taak van de 'railwachters' was overigens nogal geestdodend: dag in, dag uit moesten zij enkele malen in weer en wind heen en terug precies dezelfde wandeling maken. Gemiddeld kwamen er per maand twee bij dodelijke ongelukken om het leven.
1 Csg: Notulen, 27 aug. 1942. 2 Brief, 10 sept. 1942, van Rauter aan Himmler
XCMedio juli de fietsenroof medio augustus de executie van de vijf gijzelaars van Rotterdam, week na week nieuwe transporten naar Westerbork - dat alles deed met meer klem dan ooit de oude vraag rijzen: waar blijft het Tweede Front?
XCIn april '42 hadden de regeringen en de militaire staven van Engeland en Amerika in beginsel afgesproken dat in de zomer een poging ondernomen zou worden om Normandië of Bretagne in handen te krijgen. Aan de uitvoerbaarheid'van dit project werd toen overigens reeds getwijfeld door Churchills War Cabinet en door de Britse Chiefs of Staff; die twijfels werden steedssterker en eind juli kwam vast te staan dat er in '42 geen sprake zou zijn van een grootscheepse landing in West-Europa; wèl zou men trachten te landen in Frans Noordwest-Afrika. Een kleinere landing, in de zomer, ergens op de Franse kust leek verantwoord: men hoopte op het geselecteerde punt de Duitsers aanzienlijke schade te kunnen toebrengen; die kleine landing zou bovendien het voordeel bieden dat men zou ervaren, hoe sterk de Duitse kustverdediging eigenlijk was. Strategisch en tactisch zou men daar belangrijke conclusies aan kunnen verbinden.
XCKleinere landingen waarbij zij zich spoedig terugtrokken, waren al eerder door de Engelsen uitgevoerd. Eind december '41 had een eenheid van de Britse Commandos (een formatie die speciaalopgericht was om hit-and-run aanvallen uit te voeren) de Duitsers op het Lofoten-eiland Vaagsö voor de Noorse kust verrast; negentig Duitsers waren er krijgsgevangen gemaakt, een kleine veertig Noren waren naar Engeland mee teruggevaren. Korte tijd later had een groep Britse parachutisten een Duits radarstation bij Bruneval, aan de Kanaalkust, overvallen, ze had belangrijke onderdelen van de installatie buit kunnen maken. Tenslotte had' eind maart' 42 een kleine gemengde strijdmacht waarbij een aantal Commandos ingedeeld was, met een oude torpedobootjager de deuren van het grote dok te St. Nazaire kunnen rammen; die jager was met explosieven volgestouwd die kort nadat de strijdmacht aan de terugtocht begonnen was, ontploften. Het gevolg was dat het enige dok in West-Europa waarin eventueel het gloednieuwe Duitse slagschip 'Tirpitz' (dat sinds medio januari in het Noorse Trondheim lag) gerepareerd kon worden, buiten gebruik gesteld werd; de schade was eerst na anderhalfjaar hersteld.
XCVoor de proeflanding op de Franse kust werd in april '42 een plan gemaakt: landen bij Dieppe, aan het Kanaal. Het plan werd op 13 mei door de Britse Chiefs of Staff goedgekeurd. De opzet was dat de te landen troepen
XCOp woensdag 19 augustus even voor vijf uur 's morgens werd de operatie ingezet. De Duitsers werden er door verrast maar doordat op de dag van de aanval binnen het Duitse militaire apparaat nog een algemeen alarm gold (het was het einde van een periode waarin de stand van de maan en de eben vloedbeweging in het algemeen gunstig waren voor landingsoperaties), was het Duitse regiment dat Dieppe verdedigen moest, voltallig op post; het beet stevig van zich af: alleen bezuiden Dieppe kon het oorspronkelijke aanvalsplan uitgevoerd worden, elders kwam men daar niet aan toe; een groot deel van de tanks kon niet eens ontscheept worden. De troepen, voorzover geland, kwamen niet veel verder dan de kustlijn en toen zij zich volgens plan om elf uur 's morgens terugtrokken, hadden zij zware verliezen geleden, vooral de Canadezen: van hen keerde nog geen derde deel zonder verwondingen terug. Tweeduizend Geallieerde militairen waren krijgsgevangen gemaakt, de Britse Navy had een torpedobootjager en 33 landingsvaartuigen verloren en in hevige luchtgevechten waren meer dan honderd toestellen van de Royal Air Force verloren gegaan. De Duitse verliezen, ook in de lucht, waren veel geringer.
XCWoensdagmorgenaugustus om negen uur berichtte de BBC dat een landingsoperatie op de Franse kust gaande was. Er werd te verstaan gegeven dat zij een beperkt doel had, maar die waarschuwing was, wat de bevolking jn bezet gebied betrof, aan dovemansoren gericht. Maandenlang leefde men al in afwachting van het Tweede Front, vier dagen tevoren- had men het schokkende bericht van de executie der vijf gijzelaars vernomenkwamen ze, de bevrijders! Opgewonden werd het grote nieuws doorgegeven. Nog geen uur later gingen geruchten de ronde doen dat de Engelsen Brest ver
19
vast oranjestrikjes opspeldden: misschien zou men alover een paar uur bevrij d zijn! Toen de Amsterdamse effectenbeurs om half twee geopend werd, golfde het enthousiasme door de zaal; de NSB'ers onder de beursgangers stonden er bleek en bedrukt bij. In het concentratiekamp Amersfoort barstte de vreugde los: 'Nu komt het! nu komt het! Matmen die een proces verwachten, dat wel eindigen zal met de doodstraf, huilen van blijdschap. Goddank! Als die Engelsen nu maar doorzetten, dan behoeven zij niet te sterven!"'Vandaag', (wij zijn weer in het gewestelijk arbeidsbureau te Zwolle)
XC'worden meer dan zestigjoodse Nederlanders gekeurd voor tewerkstelling in de werkverruimingskampen. Voortdurend heb ik ze op m'n kamer ... Alshet bericht over Le Havre komt, zit er één bij me die ik heel goed ken. Ik vertel hem wat er gezegd wordt. Dan beven zijn handen, hij slikt en fluistert met schorre, moeilijke stem: 'Zou - zouden ze werkelijk komen? Misschien is 't voor ons dan niet te laat!'
XCDie hoop werd spoedig de bodem ingeslagen.
XC's Middags om twee uur berichtte de BBC dat er slechts sprake was van een raid, niet van een invasie. Welk een teleurstelling! Op de beurs 'werden de gezichten langer en daalden de koersen.f Later op de dag deelde de BBC mee dat de gelande troepen zich in goede orde teruggetrokken hadden. Dat nieuws werd met bitterheid vernomen. De NSB' ers, van hun angst bekomen, juichten, de Duitse berichtgeving in woord en beeld legde er een schepje bovenop: zo zou elke Geallieerde landingspoging afgeslagen worden!
XCMen wist niet wat men er van denken moest. Aan het zuidelijk deel van het Oostelijk front waren de Duitsers nog steeds in volle opmars - was de landing bij Dieppe (de plaatsnaam was inmiddels genoemd) niet meer dan een eerste aanloop? Zou er spoedig een tweede komen? Of hadden de Geallieerden alleen maar acte de présence gegeven en waren zij er bewust op uit, de Sowjet-Unie minder hulp te geven dan in hun vermogen lag? Van dat laatste waren de meeste communisten overtuigd. Zij hadden over de radio vernomen dat Churchill medio augustus in Moskou besprekingen met Stalin gevoerd had. Waar konden die anders over gegaan zijn dan over het Tweede Front? 'Het is niet de vraag', schreef De Waarheid na Dieppe,Lieve enter Steege:p.A. van Boven: [an Jansen in bezet gebied, p. 170. a C. F. Overhoff: 'Effectenhandel in oorlogstijd' (1949), p. 222 (Doe.
1 H. L. K. R. (z.j.), 60. 2
'of Engeland en Amerika landen kunnen, doch of zij het willen en wanneer zij het willen. Deze vraag zalongetwijfeld de hoofdschotel van de besprekingen tussen Churchill en Stalin hebben uitgemaakt. Is deze brandende vraag, die miljoenen en miljoenen gekwelde mensen in Europa dag en nacht martelt, daar thans eindelijk beslist? Wij kunnen er van op aan, dat onze kameraad Stalin, de meest vertrouwde en geliefde aanvoerder van alle weldenkende mensen van onze tijd, geen moeite zal hebben gespaard om een snelle en succesvolle, gemeenschappelijke aanval op de Hitlermacht te bereiken."
XCWat Churchill aan Stalin meegedeeld had, wist De Waarheid niet. Wij komen er veellater in dit deel nog op terug.
XCDe les van Dieppe was duur - maar nuttig. De Duitse tegenstand was sterker geweest dan de Britse stafofficieren die het plan voor een grote landing in West-Europa moesten ontwerpen, verwacht hadden. Zij verbonden er belangrijke conclusies aan. Hadden zij tevoren wel eens gedacht aan het gelijktijdig landen op verschillende punten, nu beseften zij dat eoncentratie geboden was en dat reeds op D-Dayeen zeer aanzienlijke troepenmacht (minstens vier divisies in eerste linie en zes in de tweede, tezamen dus meer dan honderdvijftigduizend man) moest worden ontscheept. Ontscheept niet alleen, maar ook bevoorraad! Waar? Er was jagerbescherming nodig. Daarmee viel de kust van Noord- en Zuid-Holland al uit, want daar zouden de jagers van de Royal Air Force slechts zeer korte tijd kunnen opereren voor zij, gegeven hun beperkte benzinevoorraad, weer naar de vliegvelden in Engeland moesten terugkeren; bovendien voorzagen de Britse stafofficieren dat zo men al met tanks door het moeilijke duingebied heen kwam, de polders daarachter gemakkelijk onder water gezet konden worden. Aan de Belgische kust waren de vlakke stranden in het voordeel van de verdediger, ook hadden die stranden geen enkele bescherming tegen stormen uit het westen, en grote havens lagen er niet. Die vond men (zie de kaart op p. 82) wèl in Frankrijk: Le Havre, Cherbourg, Brest. Een landing bij Le Havre was moeilijk doordat de invasie-strijdmacht door de Seine in tweeën gedeeld zou worden en Brest lag wel erg ver westelijk - Cherbourg bood de beste mogelijkheden, d.w.z. een landing in en bij Cherbourg zou nog moeilijker zijn dan die bij Dieppe, maar men kon landen in de buurt van Caen en vandaar naar
XC1 De Waarheid (eind aug. 1942), p. 4.
Cherbourg doorstoten; de stranden bij Caen boden het voordeel dat zij nogal beschermd waren tegen 'de stormen uit de Atlantische O~eaan. Zij gaven aansluiting op een goed wegennet en, anders dan bij het Kanaal, lagen hier geen hoge klippen waarop de Duitsers hun artillerie konden opstellen.
XCDe meeste Nederlanders hebben van het begin van de bezetting af in de veronderstelling geleefd dat de bevrijding waar zij naar haakten, de vorm zou aannemen van een grootscheepse landing op de Nederlandse kust. Wat de Geallieerden betrof, stond eind' 42, enkele maanden na de raid op Dieppe, al vast dat Nederland voor zulk een landing' niet in aanmerking kwam.
XCHitler zag de zaak anders. Overal waren, dacht hij, landingen der Geallieerden mogelijk. Midden december' 41, toen de Verenigde Staten aan de oorlog waren gaan deelnemen, had hij opdracht gegeven, bij de Noorse havens en aan de kusten van Nederland, België en Frankrijk enorme versterkingswerken te bouwen, eind maart '42 waren nadere aanwijzingen uitgegaan voor de bouw van wat de Atlantikwall moest worden en een week na Dieppe, op 25 augustus, gaf Hitler de Oberbefehlshaber West, Generalfeldmarschall'von Rundstedt, instructie, in de winter van '42 op '43 als onderdeel van die Atlantikwall niet minder dan 15000 permanente versterkingen te bouwen. Bij dat alles was Hiders uitgangspunt dat de Geallieerden, zoals bij Dieppe mogelijk was gebleken, eigenlijk al op het strand verslagen moesten worden. Het bemannen van de Atlantikwall vergde dus veel van de beschikbare Duitse militaire mankracht; er bleven niet veel operationele reserves over.
XCIn bezet Nederland was de Wehrmacht in de lente van '42 begonnen met de bouw van nieuwe versterkingswerken aan de kust. Het gehele Noordzeestrand werd met de aansluitende duinterreinen verboden gebied en medio mei werd een deel van Scheveningen dat dicht bij het strand lag, ontruimd. Eind juli of begin augustus gelastte Christiansen de ontruiming van een groot deel van de kuststrook van Holland en Zeeland en voorts eiste hij dat in elk geval op de kortst mogelijke termijn een deel van deburgerbevolking van Walcheren afgevoerd zou worden. Een speciale dienst van Binnenlandse Zaken, het Bureau Afvoer Burgerbevolking, ging die evacuatie haastig voorbereiden en op IQ augustus, negen dagen voor de aanval op Dieppe, werden de eersten van de ruim tienduizend personen die Walcheren dienden te verlaten, naar elders overgebracht. De meesten hunner konden bij familie of bekenden buiten Zeeland hun intrek nemen, maar ca. vijf-en-twintig
honderd moesten in toevluchtsoorden in Noord-Brabant opgenomen worden, onder hen ook de bewoners van het Gereformeerde Rusthuis te Middelburg:
XC'Hoe smartelijk en roerend was dit vertrek! Daar waren mensen die niet meer konden lopen, anderen die nog nooit in een trein gezeten hadden, weer anderen die nimmer van het dorp of van het eiland waren weggeweest.'!
XCDe evacuatie had nogaloverhaast plaatsgevonden. Velen trachtten, eenmaal geëvacueerd, verlof te krijgen voor een bezoek aan hun oorspronkelijke woonplaats om goederen op te halen die men vergeten of bewust niet meegenomen had: de winterkleding bijvoorbeeld die 'een groot aantal geëvacueerden' achtergelaten had. 2 Vóór de winter zou men immers bevrijd zijn!
XCDe aanval op Dieppe gaf Christiansen te denken: wat daar in NoordFrankrijk geschied was, kon elk moment in Nederland herhaald worden! Er werd toen door hem 'begrepen' (aldus een verslag van mededelingen welke Generalleomniissar Wimmer enkele maanden later aan een aantal Nederlandse autoriteiten deed) 'dat Den Haag zeer gevaarlijk ligt en dat bij een aanval op grote schaal Den Haag wel eens afgesloten kon worden. Dan zou het gehele Duitse en Nederlandse regeringsapparaat verhinderd zijn, invloed in het land uit te oefenen, hetgeen zeer nadelig zou zijn voor het (Duitse) Rijk evenals voor Nederland"
XCdaarom had men, zei Wimmer toen, besloten, beide regeringsapparaten naar het oosten des lands over te brengen.
XCWij zullen de evacuaties welke op die van Walcheren volgden, mèt de conflicten waarmee zij gepaard gingen, in een volgend hoofdstuk beschrijven. Hier willen wij er slechts op wijzen dat de overhaaste evacuatie van een deel van de Walcherse bevolking niet de enige aanwijzing vormt voor het feit dat de leiding van de Wehrrnacht in ons land in augustus' 42 bepaald bezorgd was dat het spoedig tot grote Geallieerde landingen op de Nederlandse kust zou komen. In september moest de PTT in de kustgemeenten vrijwel alle telefoonaansluitingen, in totaal ca. 20 000, verbreken"; de bedoeling daarvanverkeer uit Zeeland werd nadien via Breda geleid waar de schakelpost door Duitse
1 M. W. G. van der Veur: (1945), p. 58. 2 A.v., p. 83. 3]. A. Ringers: 'Verslag van de besprekingen betr. de evacuatie der departementen, 27 november--j december 1942' (7 dec. 1942), p. I (Collectie-E.E. Menten). 4 Het resterende telefoon- alsook het gehele telegraaf
was dat het de burgers in die gemeenten niet mogelijk zou zijn, telefonische informaties door te geven aan de invasietroepen.
XCMen kan zich die bezorgdheid van de Wehrmachtbefehlshaber en zijn staf wel indenken. Natuurlijk zouden zij, wanneer het tot grote landingen kwam, uiteindelijk mogen rekenen op de komst van versterkingen uit Duitsland, eventueel ook uit België en Frankrijk, maar zij wisten dat Hitler verwachtte dat zij in staat zouden zijn om, zoals ook in Dieppe geschied was, met eigen krachten de Engelsen en Amerikanen tot de terugtocht te dwingen. Die krachten nu, waren bepaald niet imponerend. In de herfst van '42 stonden, van Schouwen noordwaarts (de monding van de Wester-Schelde viel nu onder de Duitse bevelhebber die de Belgische kust verdedigde) slechts twee DUItse infanterie-divisies opgesteld', waarvan evenwel één nog steeds niet als een volwaardige divisie beschouwd mocht worden; voorts was als reserve slechts één divisie aanwezig.ê Zeker, er bevonden zich op Nederlands gebied nog andere Duitse militaire eenheden: zes reserve-bataljons van het Heer, een zevenduizend recruten van de Kriegsmarine, enkele opleidingsregimenten van de Luftwaffe en ca. zes- tot zevenduizend man van de Waffen-SS (die in geval van een Geallieerde landing een reeks punten van Amsterdam tot Roosendaal zouden bezetten, de z.g. I]ssel-Stellung 3) alles bij elkaar was dat niet veel, en in eerste instantie mocht Christiansen bij een Geallieerde landing slechts rekenen op de komst van één infanterieregiment uit Duitsland. Daar kwam bij dat de Wehrmacht in ons land nogal krap in haar munitie zat: deze was slechts voor twaalf gevechtsdagen aanwezig.
XCNiet alleen door Duitse instanties in Den Haag, maar ook door instanties in Berlijn werd be~wijfeld of men het westelijk deel van Nederland met zo zwakke krachten lange tijd zou kunnen verdedigen. Amt VI van het Reichs sicherheitshauptamt besloot in de herfst van '42, op het landgoed 'Park Zorgvlied' tussen Den Haag en Scheveningen een school op te richten voor de opleiding van geheime agenten die, voor het geval het westelijk deel van Nederland (of andere delen van West-Europa) in Geallieerde handen zouden vallen, in de bevrijde gebieden als spionnen en saboteurs werkzaam zouden zijn. De school (A-SchuTe West) kreeg de naam Seehof; Knolle, hoofd van de Abteilung III bij de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, werd met het toezicht belast, commandant werd een vroegere Nederlandse reserve-officier,
1 De 167ste en de 719de. 2 De j Sste. • Hierbij is van Duitse kant aan de Hollandse ijssel gedacht.
nu Hauptsturmjûhrer der Waffen-SS, B. Sprey.'
XCDat de vrees der Duitsers dat het tot een grote Geallieerde landing in Nederland zou komen, niet reëel was, bleek al uit hetgeen wij in het voorafgaande over de verdere ontwikkeling der Geallieerde invasieplannen berichtten. Die plannen waren de Duitsers evenwel onbekend en Christiansen en zijn stafofficieren meenden dat het juist voor de hand lag, aan te nemen dat de Geallieerden de Festung Europa via Nederland zouden bestormen. Duitsland was er immers het hart van en in Duitsland was het Ruhrgebied het belangrijkste centrum van de industnêle productie. Welnu: 'die zu erwarterule englisch-amerihanische Crosslandung wird mit einem Teil in den niederlandisch-belgischen Raum erjolgen, da der Weg von hier in das Ruhrgebiet nur etwa 200 Km beträgt' aldus de conclusie die door de bevoegde officier aan Christiansen, zijn staf en de bevelhebbers van alle in Nederland gelegerde eenheden meegedeeld werd.ê
XCHet was toen 2 oktober; de herfst was begonnen.
XC'Indien ... invasie-operaties op til zijn, zal het Nederlandse volk tijdig worden ingelicht en wel door middel van alle Engelse radiostations
XCEen z.g. 'bijltjesdag' moet tot elke prijs worden voorkomen. Onbevoegde individuele en collectieve gewelddaden zijn strafbaar.
XCEr zullen in Nederland mensen aanwezig zijn, die namens onze Koningin hier voorlopig het gezag zullen uitoefenen. De daartoe aan te wijzen personen en instanties zullen via alle radiozenders door onze Regering tijdig worden bekend gemaakt"
XCwie dit alles in mei of juni had gelezen, had wel moeten aannemen dat zo concrete mededelingen op een spoedige bevrijding wezen! Zeker, in juni waren de Britten in Noord-Afrika tot dicht bij de Nijldelta teruggedreven en kort nadien begonnen de Duitsers aan het Oostelijk front snel op te rukken in de richting van de Wolga en de Kaukasus, maar dat laatste feit maakte het, zo zag men het, eigenlijk dubbel onbegrijpelijk dat in West-Europa door de Geallieerden niets van belang ondernomen werd. In juli werd door velen smalend op de Engelsen afgegeven: die deden weer niets! 's tik in je clandestiene spek en verdwijn', voegde van Randwijk in Vrij Nederland 'al die kortademige, zelf niets riskerende en mopperende toeschouwers en kouwegrond-strategen' toe: men moest enig geduld hebben." Véél geduld was niet eens nodig, want, zo schreefVrij Nederland medio augustus: 'Het laatste bedrijf in deze oorlog laat naar onze mening geen jaren en zelfs geen maanden op zich wachten" weken dus. Gereserveerder uitte zich in diezelfde tijd Het Parool: de 'grote aanval' zou 'straks of misschien op een verder verwijderd tijdstip' komen"; in hetzelfde nummer werd evenwel gemeld dat er al 'parachutisten' uit Engeland bezig waren, af en toe in Nederland te landen.? In september uitte Slaet op den Trommele zich pessimistischer; het liberalevrijheid. SonnettenDe Wervelwind,Vrij Nederland,Het Parool,
1 P. Geyl: 0 (1945), p. 8r. 2 Het eerste nummer werd in april 1942 verspreid. a I, 2 (mei 1942), p. 4. 17 (23 juli 1942), p. 3. 5 A.v., III, I (19 aug. 1942), p. 3. 6 42 (21 aug. 1942), p. 2. 7 A.v., p. 3.
illegale blad durfde toen niet verder te gaan dan te schrijven dat 'de mogelijkheid nog niet (kon) worden uitgesloten' dat het Geallieerde offensief 'voor de winter' zou worden ingezet.'
XCJohan Doorn had al in augustus' 42 in De Oranielerant geschreven dat het 'natuurlijk onzin' was, te beweren, 'dat Engeland nog niet klaar is voor 'n invasie'; de Sowjet-Unie was 'de grootste 'vijand' van de 'Anglo-Amerikaanse miljardairs'; daarom moest 'ten koste van miljoenen levens''eerst Rusland zijn uitgeput, zo uitgeput dat het geen gewicht meer in de schaal kan leggen bij de politieke herconstructie van Europa. Engeland slaat dan twee vliegen in één klap.'2 Niet anders oordeelde Paul de Groot in De Waarheid: in Engeland stonden, schreef hij in september, 'reeds jaren miljoenen goedgeoefende en bewapende Engelse soldaten kringetjes te spugen.' Om het lijden der volkeren bekommerden Churchill en Roosevelt zich niet en 'de Engelse grootkapitalisten' evenmin'en dan komen er Engelse sociaal-democraten om dit goed te praten ... Hoeveel ellende en rampen heeft de sociaal-democratie niet reeds op haar geweten De Nederlandse arbeiders ... moeten weten dat zij hun ellende van thans voor een groot deel aan de Engelse sociaal-democratie te danken hebben . .. Zij handelt daarbij als altijd en overal als handlangster van het grootkapitaal."
XCHerfst dus - en geen invasie.
XCHet was, schreven wij, 'een haast niet te aanvaarden teleurstelling' voor de brede massa. Maar die teleurstelling was zeker niet geringer voor de kleine minderheid die zich met hart en ziel aan het illegale werk gaf. Haar rijen, telkens aangevuld, werden telkens opnieuw gedund en de problemen waarmee zij geconfronteerd werd, waren met name in de zomer van '42 een veel acuter karakter gaan aannemen: de Jodendeportaties hadden, om slechts dat ene punt te noemen, een ongekende vraag doen ontstaan naar valse persoonsbewijzen en bonkaarten voor levensmiddelen.9
1 23 (sept. 1942), p. 2. 2 12 (aug. 1942), p. 5. 3 sept. 1942, p. 2.
XCDat de illegale actie in de periode die wij thans behandelen (juli' 42 - mei' 43), aanzienlijk breder van opzet was dan in die welke wij in het voorafgaande deel aan de orde stelden (maart' 41 - juli' 42), kan reeds blijken uit de cijfers omtrent de aantallen Nederlanders die wegens verboden activiteit gearresteerd werden. Wij kennen helaas geen detailcijfers betreffende de arrestanten omstreeks juli '42; wèl bezitten wij een overzicht d.d. 8 november '421 en het is wellicht nuttig, die cijfers te vergelijken met de overeenkomstige cijfers d.d. 14 december' 41 die ook bewaard gebleven zijn." Wij kunnen de lijn nog iets doortrekken: de cijfers d.d. 2 mei 1943 (waar diegenen die 'in verband met de April-Meistakingen gearresteerd werden, nog niet in verwerkt waren) zijn eveneens bekend."
XCWelnu, op 14 december '41 b.evonden zich in Nederlandse gevangenissen 1805 gevangenen 'zur Vorbereitung eines Strafverfahrens', op 8 november '42 3773, op 2 mei 1943 5057.4 Niet al die gevangenen waren illegale werkers. Een nadere indeling van de bedoelde groep bezitten wij slechts voor de laatstgenoemde datum: 2 mei 1943, en die indeling (die niet allen omvat) toont aan dat tegen 52 personen een proces voorbereid werd wegens clandestein slachten en zwarte handel en tegenI 032 wegens diefstal ten nadele van de Wehrmacht en wegens overeenkomstige delicten; I 541 personen zaten gevangen wegens 'Verstoss gegen die Judenverordnungen' (dit waren Joden alsmede niet-Joden die aan de vervolgden hulp geboden hadden) en 2 152 wegens' Widerstandsorganisationen, CPN, Abhören englischer Sender, Spionage, Sabotage, Beleidigung der Wehrmacht' een nogal gemengd geheel, zoals men ziet.
XCVoorts bevonden zich op grond van een Schutzhaftbefehl op 14 december '41 I 104 Nederlanders in een concentratiekamp in Duitsland, op 8 november '42 1461, op 2 mei '43 2281.
XC1 "Meldungen. aus den Niederlanden', II9 (IQ nov. 1942), Anlage 1. 2 A.v., 74 (16 dec. 1941), Anlage. 3 A.v., 142 (4 mei 1943), p. 25. 4 Dit waren de gevangenen van de Sicherheitspolizei. Er konden met hen drie dingen gebeuren: vrijlating, transport naar een concentratiekamp krachtens een Schutzh'!ftbtjèhl, en overdracht aan een Duitse rechtbank; in dat laatste geval werden zij Untersuchungshàjtlinge en de aantallen van deze groep werden in de aangehaalde cijfers niet vermeld. 9
XC'Al. die cijfers vormen momentopnamen. Men treft er, wat de Duitse concentratiekampen betreft, niet diegenen in aan die daar gestorven of geliquideerd, C.q. (dat deed zich soms voor) er uit ontslagen waren. Ook geven die cijfers niet weer, hoeveel Nederlanders op de genoemde data na veroordeling door eeri Duitse rechtbank in Duitse gevangenissen opgesloten zaten; van hen zijn de precieze aantallen niet bekend. En tenslotte blijkt uit de cijfers niet hoeveel Nederlanders tussen de data die wij weergaven, gearresteerd werden maar vóór de datum van het overzicht weer vrijgelaten. Het overzicht van 8 november ?42 doet zien dat op die datum 5 234 Nederlandse gevangenen (een overzicht van 3 januari '43 vermeldt er 6181) hetzij op hun eventueel proces wachtten, hetzij in een concentratiekamp opgesloten zaten. Wij weten evenwel dat in het gehele jaar 1942 in totaal 10069 Nederlanders door de Sicherheitspolizei gearresteerd werden", als volgt onderverdeeld: 'wegen Zugehörigkeit und Betätigung in nationalen Wider standsorganisationen": 891; 'wegen Betatigung im marxistischen und kommunis tischen Sinne: 950; 'wegen sonstiger reichsfein~licher Betätigung, z.B. unbefugter WajJènbesitz, Feindbegünstigung, Beleidigung und tätliche AngrijJè auf Deutsche, Abhören und Verbreitung der Nochrichten auslandischer Sender usu/': 8228. Van die 8228 waren 309 wegens spionage ter dood of tot lange gevangenisst~affenveroordeeld, zulks op grond van onderzoekingen door d~ Sicher heitspolizei; tot hoeveel vonnissen overeenkomstige onderzoekingen door de Abwehr geleid hebben, weten wij niet.
XCMen ziet: het materiaal is niet vrij van lacunes. Het toont intussen wel aan dat de leden van illegale groeperingen in steeds grotere aantallen gearresteerd werden; in de acht weken tussen 8 november '42 en 3 januari '43 steeg bijvoorbeeld, zoals wij weergaven, het aantal gevangenen met 947: gemiddeld met bijna I~O per week. Dat waren niet allen leden van illegale groepen, hetgeen voor die leden overigens slechts een schrale troost betekende. Van diegenen die in het illegale werk zaten, mag men stellen dat geen maand voorbijging waarin zij niet vernamen dat ergens in hun eigen organisatie of in een verder verwijderde kring nieuwe arrestaties plaatsgevonden hadden. De pers had in het gehele jaar 1941 melding gemaakt van. 39 doodvonnissen; in '42 waren het er 238 geworden. Elke illegale werker wist dat hem hetzelfde lot kon wachten.
XCDe taak die de falsificatie- en verzorgingsgroepen zich stelden, was het bieden van hulp aan allen die door de Duitsers gezocht werden: illegale werkers die zich van hun oorspronkelijk bestaan losgemaakt hadden en dus 'illegaal' leefden, Joden die zich moesten schuilhouden, arbeiders en anderen die weigerden in het kader van de Z.g. arbeidsinzet naar Dnitsland te vertrekken. Voor die drie groepen (er kwamen later nog andere bij) was het moeilijk, zo niet onmogelijk, om op vertoon van hun distributiestamkaart plus inlegvel de nodige bonkaarten voor levensmiddelen te krijgen en het gebruik van hun eigen persoonsbewijs was hoogst riskant.
XCWat nu die distributiebescheiden betreft: het namaken van bonkaarten was technisch moeilijk. Het is wel geprobeerd maar, aldus onze indruk, in hoofdzaak door falsificateurs die het er om te doen was, geld te verdienen in de
zwarte handel." Nagemaakte bonnen boden, wat de hulp aan onderduikers betrof, ook nooit meer dan een tijdelijke oplossing: in de loop van een jaar werden immers ettelijke bonkaarten uitgegeven. De bonkaarten gingen overigens eerst een probleem vormen toen er grote aantallen onderduikers C.q. in de illegaliteit levenden kwamen. Aanvankelijk konden die illegalen op hun 'woonadres' (dat veelal voortdurend wisselde) of ergens anders wel mee-eten; naarmate de rantsoenen krapper werden en het aantal illegaal levenden toenam, werd dat moeilijker, Dat probleem had zich in de zomer van' 42 al gemanifesteerd; het werd in de herfst veel groter doordat juist toen vele duizenden Joden onderdoken. Wij hebben er al op gewezen dat zulks ook fmanciële problemen met zich bracht, Zij die de zorg voor een groepje Joodse onderduikers op zich genomen hadden, moesten, als die bonkaarten niet door distributie-ambtenaren ter beschikking gesteld werden, bonkaarten op de zwarte markt kopen en bovendien diende men, als de Joodse onderduikers geen financiële reserves hadden of daar doorheen waren, er vaak voor te zorgen dat de gezinnen waarin zij opgenomen waren, extra geld kregen.
XCWat de persoonsbewijzen aangaat: Joodse onderduikers hielden zich in beginsel schuil; ze kwamen niet of alleen als het donker was, buitenshuis. Voor de 'illegalen' geldt daarentegen dat zij overdag veel mobieler waren dan tevoren. Het waren immers de leiders en de kaderleden van de illegale organisaties die illegaalleefden - voor de meeste 'gewone' leden was dat niet nodig. Het leven van die leiders en kaderleden was veelal een leven van reizen en trekken, d.w.z. dat zij zich met name tijdens hun treinreizen voortdurend blootstelden aan de controle van hun identiteit. De illegaal levende die zijn vroeger bestaan met het daarbij behorend persoonsbewijs vaarwel gezegd had, kon als regel de bescherming van een 'nieuw' persoonsbewijs niet missen; dat laatste was zelfs essentieel wanneer hij (of zij) wist dat zijn (ofhaar) oorspronkelijke naam in het Opsporingsregister opgenomen was. Een 'nieuw' persoonsbewijs was natuurlijk ook voor de ondergedoken Joden hoogst wenselijk; wij zijn er intussen van overtuigd dat, zeker in de tweede helft van' 42, talrijke Joden zonder 'nieuw' persoonsbewijs ondergedoken zijn: er waren er eenvoudig niet genoeg. Wij tekenen hierbij aan dat voor de meeste Joodse kinderen geen persoonsbewijs nodig was want dit was slechts voorgeschreven voor personen van vijftien jaar en ouder.
1 In '42 wist de 'Centrale inzake falsificaten', die onderdeel was van de Rijks recherchecentrale, in totaal bijna 18 000 nagemaakte bonnen op te sporen, tot 48 verschillende typen behorend; dit waren voornamelijk bonnen voor suiker. In de eerste maanden van '43 werden vooral nagemaakte bonnen voor boter en tabak ontdekt.
XCHet vervaardigen van een 'nieuw' persoonsbewijs (of 'pb', zoals men meestal zei) scheen aanvankelijk haast ondoenlijk; J. L.L. Lentz, hoofd van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, had het pb immers een maximale bescherming gegeven tegen namaak of tegen wijziging van de officieel er in opgenomen geschreven of getypte gegevens. Het document was uit een speciale kartonsoort vervaardigd waarin de Nederlandse leeuwals watermerk aangebracht was; dat karton was met een gecompliceerd ondergrondpatroon bedrukt waarin telkens de woorden 'Bevolkingsregisters van Nederland' herhaald waren. Daar was een paarse drukinkt voor gebruikt die onzichtbaar werd indien men het pb tegen een kwartslamp hield. De tekstdruk was uitgevoerd met een zwarte inktsoort die uiterst gevoelig was voor het meest gebruikelijke oplosmiddel, aceton. In een 'venster' in een van de pagina's van het pb stak de foto van de houder die aan de achterkant zijn vingerafdruk vertoonde; elders in het pb stond een tweede vingerafdruk, geheel gelijk aan de eerste. Die foto was aan de achterzijde met een doorzichtig zegel vastgeplakt dat een hoogst ingewikkeld lijnenpatroon vertoonde. Het stempel'van de gemeente van uitreiking was gedeeltelijk over dat zegel en (tweede stempel) over de foto aangebracht. Van die gemeente stond in het pb ook nog op drie pagina's een gedrukte code-aanduiding ('A 35' voor Amsterdam bijvoorbeeld), gevolgd door een gedrukt nummer: het nummer van uitreiking dat correspondeerde met de datum daarvan; deze was met een datumstempel in het pb aangegeven. De handtekening van . de met de uitreiking belaste ambtenaar ontbrak evenmin als die van de houder. Van die houder werden voorts in het pb steeds vermeld: de naam, de geboortedatum, het adres en het beroep en, eventueel, de naam van zijn echtgeno(o)t(e). Die persoonsgegevens kwamen ook op de kaarten voor waarmee de betrokkenen in het jaar 1941 opgeroepen waren, het voor hen bestemde pb in ontvangst te nemen, en die oproepingskaarten golden; na ook al van de handtekening, de foto en de vingerafdruk van de houder voorzien te zijn, als 'Ontvangstbewijs Persoonsbewijs'. Eind' 41 bevonden zich bij Lentz' rijksinspectie meer dan zeven miljoen van die ontvangstbewijzen, alle per gemeente alfabetisch op naam gerangschikt. Tot die collectie had de Sicherheitspolizei vrije toegang. Binnen die collectie waren de ontvangstbewijzen van Joden van een zwarte 'ruiter' voorzien; in de zomer van '41 was in de pb's van die Joden met zwarte inkt op twee plaatsen een <iuidelijke J aangebracht.
XCOp een 'nieuw' pb kreeg een illegale werker of een anderszins vervolgde de naam van iemand die hij niet was. Was die iemand een andere Nederlander, dan bevond zich diens authentieke ontvangstbewijs persoonsbewijs bij de rijksinspectie: als de Nederlandsé politie of de Sicherheitspolizei
'nieuwe' pb niet vertrouwde, kon zij de illegale werker of anderszins vervolgde arresteren en daarna onmiddellijk nagaan of de twee foto's klopten. Maar erger nog: van die andere Nederlander bevond zich ook in het bevolkingsregister van zijn, woonplaats de gebruikelijke persoonskaart. Had men op een 'nieuw' pb gefantaseerde persoonsgegevens ingevuld, dan ontbraken zowel het ontvangstbewijs persoonsbewijs als de persoonskaart. Een perfect 'nieuw' pb bood dus alleen dan veiligheid indien bij controle hetzij van het corresponderend ontvangstbewijs, hetzij van de persoonskaart, bleek dat alle gegevensovereenstemden; gelukkig werd die vorm van controle niet zo heel vaak uitgevoerd. Wij komen op deze materie in ons volgende deel terug waarin wij het falsificatie- en verzorgingswerk in zijn volle omvang zullen schetsen.
XCEr was een voor de hand liggende manier om iemand die zijn eigen pb niet langer gebruiken kon, aan een ander pb te helpen dat de oppervlakkige controle kon doorstaan; die controle bestond nl. als regel uitsluitend hieruit dat het uiterlijk van de gecontroleerde vergeleken werd met de foto in het doorhem getoonde pb, Welnu: persoon A kreeg het persoonsbewijs van persoon B. B gaf zijn pb dan als vermist aan. De politie maakte daar volgens voorschrift proces-verbaal van op; daarvan gingen afschriften naar het bevolkingsregister van B's gemeente en naar de rijksinspectie. B kreeg voorts een bewijsje van de politie dat hij aangifte gedaan had van de vermissing van zijn pb. Zulk een bewijsje was als regel drie dagen geldig. Binnen die drie dagen kreeg B van zijn bevolkingsregister een nieuw pb en er ging een nieuwontvangstbewijs naar de rijksinspectie. Teneinde A te beschermen, geschiedde in '41 en' 42 als regel niet meer dan dat de foto van B in het door deze z.g. verloren pb vervangen werd door die van A. Van B's foto werd dan de beeldlaag afgekrabd of met een lancet 'geschild' en op het restant werd de beeldlaag van A's foto geplakt; het gemeentestempel werd bijgewerkt en zo kreeg men wat men 'een vermaakt pb' noemde. Men moest er natuurlijk op letten dat A er niet veel jonger of ouder uitzag dan B wiens geboortedatum immers in het pb stond. Gelijk gezegd: voor oppervlakkige controle was dit voldoende. Bij grondiger controle liep men onmiddellijk tegen de lamp: de vingerafdrukken die in het pb stonden, waren van B en niet van A.
XCBeter was het natuurlijk indien men A aan een geheel nieuw persoonsbewijs kon helpen, een blanco pb dus (inclusief het doorzichtige zegel), waarin zowel A's nieuwe (gefantaseerde) persoonsgegevens kwamen te staan als zijn (authentieke) vingerafdrukken. Daarbij vormde het een probleem dat
de hoeveelheden blanco pb's die zich bij de bevolkingsregisters bevonden, van tijd tot tijd door de rijksinspectie gecontroleerd werden. Een voorbeeld van de aangegeven vorm van malversatie vermeldden wij al in ons vorige deel toen wij er op wezen dat de secretarisvan de burgemeester van Pijnacker (Zuid-Holland) in de lente van' 42 een aantal geheime agenten uit Engeland (die zonder pb of met een in Engeland nagemaakt, onbruikbaar pb gearriveerd waren) aan pb's hielp. Iets dergelijks geschiedde eind '41 en begin '42 in Zwartsluis waar de ambtenaar-ontvanger ter gemeentesecretarie, J. B. de Goede, en een volontair, J. M. Schaart, aan een vooraanstaand orr», W. M. Kolff, burgemeester van Deil (Betuwe), ca. dertig blanco pb's met evenveel zegels deden toekomen, 'voor die tijd een groot aantal'"; de ontvanger en de volontair moesten onderduiken toen bij controle de vermissing geconstateerd werd. In de zomer van '42 wist ook de verzetsman Theo Dobbe (eind '4I door het werk van Vi-Mann van der Waals gearresteerd, ontvlucht, sindsdien ondergedoken in Friesland) aan blanco pb's te komen: hij had een vriend in Woudenberg, Gerrit Kleinveld, en deze kende een secretarie-ambtenaar van die gemeente, N. H. ('Nico') Bergsteyn. Deze laatste gafDobbe ca. 250 blanco pb's met de nodige zegels; hij voegde er een afdruk van het gemeentestempel van Woudenberg bij: dat kon men laten namaken. De pb's gingen naar een groot aantal vooraanstaande figuren van de OD, Vrij Nederland, Het Parool en De Oranjekrant toe 'en overal werd dit met gejuich begroet'P Toen in Woudenberg het bezoek van een controleur aangekondigd werd, dook Bergsteyn meteen onder. Dobbe vond toen de burgemeester van Woudenberg, P. A. G. baron van Heeckeren van Brandsenburg, bereid, hem ter vemietiging de staten te geven waarop de nummers van de door Bergsteyn verstrekte pb's stonden. Die nummers raakten na enige tijd toch aan de recherche bekend; ze werden in het Opsporingsregister gesignaleerd en daarmee hadden de zo enthousiast ontvangen pb's, voorzover men de nummers niet kon wijzigen (geen eenvoudig werk l), hun waarde verloren. Maar Dobbe was er de man niet naar om op te geven. Begin september '42 kwamen hij en Bergsteyn aannieuwe pb' s; met nagemaakte visitekaartjes gaven zij zich voor hoofdinspecteur en inspecteur van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters uit, in die kwaliteit 'controleerden' zij de bevolkingsregisters van Leeuwarderadeel (Huizum en omgeving) en Idaarderadeel (Grouw en omgeving) en in beide gemeenten eigenden zij zich een hoeveelheid pb's toe, in Huizum 70, in Grouw enkele tientallen. Wat zij in Grouw gepresteerd hadden, werd ontdekt toen zij nog niet per trein
XC1 J. C. Wannée: 'Rapport' (z.j.), p. 8 (Enq., punt f, gestene. bijl, 313). 2 'Verslag
vertrokken waren; men nam hun de gekaapte pb's af en bracht hen naar de burgemeester, mr. C. N. Renken. Dobbe wist deze er van te overtuigen dat het hier om bonafide steunverlening aan het verzet gegaan was. Mr. Renken liet hen lopen. Hij had ook alle reden dat te doen: zelf had hij zich enkele weken tevoren een aantal blanco pb's toegeëigend toen een nieuw gemeentehuis in gebruik genomen werd, hetgeen met de nodige wanorde gepaard ging.
XCEr hebben zich wellicht meer van die gevallen voorgedaan. Niettemin zouden wij willen opmerken dat er een opmerkelijk, ja pijnlijk contrast bestaat tussen de immense hoeveelheid keurig volgens voorschrift uitgereikte pb's, meer dan zeven miljoen, en het haast te verwaarlozen aantal, hoogstens enkele honderden, dat in het eerste jaar na de uitreiking door ambtelijke hulp aan de illegaliteit toevloeide. Dat wist men ook wel in illegale kringen: het was nog steeds uiterst moeilijk, voor illegaal werk hulp te krijgen van het Nederlandse ambtenarenkorps dat zich zo angstvallig aan de voorschriften hield en er vrijwel nergens toe te brengen was, met zijn traditie van stiptheid en accuratesse te breken.
XC'Om het regeltje 'Afdruk rechterwijsvinger' te krijgen, lieten we een bidprentje drukken, met daaronder: 'Verkrijgbaar bij de sacristijn van de H. Martinikerk, à 5 cent per afdruk'. En voorts een spelletje, met het onderschrift: 'Men houdt de schijf in de linkerhand, draait haar vervolgens met de rechter wijsvinger, enz. Deze onnozele drukwerkjes werden nauwkeurig op schaal verkleind. De beide begeerde woorden werden uit het zink gezaagd"en opnieuw gemonteerd. Dit werkje kostte dagen van minutieuze inspanning. Op dezelfde wijze verkregen we het zinnetje: 'Tevens bewijs van opname in het bevolkingsregister' door het in een prospectus van een school voor achterlijke kinderen te vervlechten. Doordat echter al deze zinnetjes op veel grotere blokken hout moesten worden gemonteerd dan het zetsel aan ruimte bood, was de drukker genoopt enige malen méér te drukken. In totaal ging een persoonsbewijs acht maal door de pers! En als men daarbij bedenkt dat dit alles op een gewoon degelpersjegeschieddeen geen millimeter verschilgeoorloofd was, moet zelfsde leek bewondering hebben voor van Velzen die dit voor elkaar bokste op klaarlichte dag, vlak voor een groot raam waar elke'voorbijganger kon zien wat hij deed."
XCHoe bootste Veterman het onmisbare watermerk na? Hij liet het uit zes pagina's (drie 'voor'- en drie 'achter'<pagina's) bestaande pb op twee velletjes
XC1 A.v., p. 26. 2 A.v. 3 Vetermanhad die woorden dus laten clicheren. 'E. N. Veterman: Keizersgracht 763, p. 27-28.
drukken die samen de dikte van een echt pb hadden. De binnenkant van een van die twee velletjes werd volledig in een bepaalde kleur met een cliché bedrukt waarin de drie leeuwen uitgespaard waren. 'Als men later het samengeplakte pb tegen het licht hield, kreeg je dus een vrij goed watermerk-effect dat aileen ingewijden als vervalsing konden herkennen.' Het cliché van de leeuwen was weer van de Arbeiderspers afkomstig. Veterman had het besteld, voorzien van bovenen onderschrift 'Lowenseije =Lourenseii« - Lowenseije','alsofhetvoor wikkels van een Duits zeepproduct bestemd was.'! Voor de aanduiding 'A 35' (Amsterdam) liet hij een scheepvaartmaatschappij, waar iemand bereid gevonden was hulp te verlenen, een cliché bestellen: 'So S. CORNELIA 350 B. R. T.' - een ongebruikelijke combinatie, maar ze leverde 'A 35' op. 'Een week lang speurden drie mensen naar een numeroteur die dezelfde cijfers had als de echte pb's, We vonden er één, en moesten daardoor driemaal de nummers drukken' (die stonden driemaal in elk pb vermeld) 'en toch zo accuraat alsofhet tegelijk was geschied.
XCVoor het plakken namen we eveneens een serie proeven. De plakstof mocht niet door vocht of lichaamswarmte oplossen. Cellulose-lijm bleek daaraan te voldoen, maar was buitengewoon lastig te behandelen. Mijn vrouwen ik werkten soms 24 uur achtereen; niet alleen moesten de twee velletjes met spelden precies op elkaar worden geplakt, maar ook worden geperst, afgesneden en de veelhoek voor het portret uitgeponst."
XCAl die arbeid werd door Veterman en zijn vrouw in een vertrekje aan de voorkant van. Keizersgracht 763 verricht: zij konden er zien wie de stoep opkwam. Bij onraad doken zij met een zorgvuldig gerepeteerde manoeuvre, al het bezwarend materieel meenemend, in een hok achter het huis waar bovenin cokes lag; onder die cokes was een ruimte uitgespaard die toegankelijk was via een goed gecamoufleerd klapdeurtje in een wc. 'Driemaal hebben we een inval van de Gestapo gehad, die het huis van onder tot boven doorzocht, zonder iets te vinden, terwijl de slimmerikken zelfs, leunend tegen het kolenhok, een eonversatie voerden die we met ingehouden adem volgden."
XCEr werden in totaal door Veterman, telkens bij van Velzens drukkerij, in een tijdsverloop van ca. anderhalf jaar (de eerste serie werd in februari '42 afgeleverd, Veterman werd in de herfst van '43 gearresteerd) tussen de 1 800 en 2 000 blanco pb's vervaardigd; de laatste serie was op het echte pb-karton gedrukt. Een van zijn talrijke helpers en helpsters was met de
XC1 A.v., p. 29. A.v .., p. 39. 3 A.v., p. 38.
dochter van een rechercheur verloofd, de rechercheur kende een beroepsinbreker en deze, die zijn leven wilde beteren, was bereid als laatste inbraak een partij pb-karton te stelen; 'hij wilde', aldus Veterman, 'voor deze patriottische daad zelfs geen.sigaret als beloning hebben.'!
XCDe meeste van Vetermans pb's kwamen aan Joden ten goede alsmede aan leden en relaties van de spionagegroep 'Luctor et Emergo', waarmee hij in de lente van '42 in contact kwam. Die groep ontwikkelde zich tot de 'pilotenhulp'corganisatie 'Fiat Libertas' en deze had uiteraard voor de Geallieerde .krijgsgevangenen die ze naar België smokkelde, pb's nodig. Veterman vervaardigde overigens ook veel andere nagemaakte papieren, ten dele voor de Belgische groepen waarmee 'Fiat Libertas' samenwerkte; de politie in een Brusselse voorstad werd zelfs 'een afnemer in het groot', 'de Belgische ambtenaren', aldus Veterman, 'werkten in dit opzicht oneindig veel meer mee dan de Hollandse." In het laatste jaar van zijn werkzaamheid had Veterman veel hulp van de clichéfabriek van van Tijn & Zack te Amsterdam, een Joods bedrijf dat onder een Verwalter stond; een vroegere employé van dat bedrijf, Jos van Weeren, was een van zijn belangrijkste helpers.
XCDe kwaliteit van Vetermans pb's was uitstekend. Gelijk gezegd: in februari' 42 werden de eerste honderden in gebruik genomen. Eind' 42 was nog geen enkele daarvan of van de later in '42 uitgegeven series als nagemaakt ontdekt en voor verder onderzoek doorgegeven aan de Rijksteeherchecentrale. Daarbij moet dan wel bedacht worden dat het hier om vele honderden nagemaakte pb's ging, niet om vele duizenden of zelfs tienduizenden. Het was een andere groep die, geheel zelfstandig en zonder iets van Vetermans werk te weten, tot die hogere productie kwam. Tot de oprichting van die groep die zich later de Persoonsbewijzencentrale ('de PBe') ging noemen, was het initiatief genomen door de man die wij in ons vorige deel al schetsten in zijn strijd tegen de Kultuurkamer: de beeldhouwer Gerrit van der Veen.
XCGerrit (officieel: Gerrit Jan) vander Veen was inin Amsterdam als zoon van een slager geboren. Hij kwam uit een ontwikkeld gereformeerd gezin. Hij volgde een driejarige hbs, daarna ging hij naar de Spoorwegschool
1902 1 A.v., p. 30. 2 A.v., p. 36.
in Utrecht. Bij de Nederlandse Spoorwegen bleefhij evenwel slechts drie jaar in dienst ; in '25 werd hij werktuigkundige bij de Bataafse Petroleum Maatschappij op Curaçao. In de raffinaderij van de BPM braken nogal eens branden uit - hij was steeds bij de eersten die ze blusten, en in '28 bedwong hij zelfs geheel alleen een brand die uitgebroken was op een in de haven liggende tanker welke met het oog op het explosiegevaar al door de bemanning verlaten was. Het geredde schip liet hij aan de BPM over. De maatschappij gaf hem vrije keus ten aanzien van. een beloning. Die keus stond spoedig vast: opleiding als beeldhouwer bij de Amsterdamse Academie voor Beeldende Kunsten. De BPM gaf hem toen f 500 reisgeld en f 720 voor één jaar studie. Dat was nogal schriel want die studie duurde normaal minstens twee jaar. Vander Veen keerde niet naar Curaçao terug: hij voltooide zijn opleiding, trouwde (er werden twee dochtertjes geboren) en trachtte als beeldhouwer zijn brood te verdienen. Dat viel niet mee. Er waren in de jaren' 30 perioden dat zijn vrouwen hij nog geen gulden in huis hadden om in de Z.g. muntmeter te doen.' Langzamerhand kwamen er opdrachten: van particulieren, ook wel van de overheid. De Spoorwegen lieten hem beelden vervaardigen voor het nieuwe viaduct bij het Centraal Station te Utrecht. Zijn politieke belangstelling was in die tijd gering, maar van het nationaal-socialisme en het Nazi-bewind had hij een instinctieve afkeer en deze werd in het over het algemeen fel antifascistischeAmsterdanlse kunstenaarsmilieu waarin hij zich bewoog, versterkt.
XCBij het begin van de bezetting was van der Veen blokhoofd van de luchtbescherming in Amsterdam-zuid waar hij woonde. In juli' 40 weigerde hij de Ariërverklaring te tekenen die opeens door de leiding van de luchtbescherming voorgeschreven werd. Later in '40, maar vooral in '41 ging hij, eerst in de kring der beeldhouwers, later in Wijdere kring actie voeren tegen de plarmen voor de Kultuurkamer. Hij was een van de opstellers van het in februari '42 bij Seyss-lnquart ingediende adres van kunstenaars tegen deze Nazi-instelling. III het midden van die maand ging hij illegaalleven; hij bracht vrouwen kinderen op een ander adres onder dan het zijne (zulks om te voorkomen dat via hïin arrestatie pressie op hem uitgeoefend zou worden), meed zorgvuldig alle contact met hen en werd spoedig als redacteur van het illegale blad De Vrije Kunstenaar maar ook in ander verband volstrekt opgezogen door het illegale werk.
1 Veel mensen hadden in die tijd 'muntmeters' in huis. In de elektriciteitsmeters gebruikte men veelal guldens, in de gasmeters 'muntjes' die men bij winkeliers kon kopen. Was dan de corresponderende hoeveelheid stroom of gas verbruikt, dan moest men opnieuween gulden of een 'gasmuntje' in de meter doen.
Hij was een intelligent en vindingrijk man maar, belangrijker toch, een formidabele doorzetter en uiterst sensitief. 'Als hij hoorde van vervolging van weerlozen en opgejaagden, ... werd zijn stem staal', aldus een van zijn medewerkers in de illegaliteit, de binnenhuis-architect Einar Berkovich.! Niet dat het van der Veen ooit gemakkelijk viel, desnoods de revolver te richten op Duitsers of op Nederlandse helpers van de vijand! Daar moest ook hij naar toegroeien, en dat begrip' groei' gebruiken wij Iller bewust want wij kunnen bij menigeen in de bezettingstijd een ontwikkeling zien van de persoonlijkheid waarbij eigenschappen die in het normale leven als regel niet centraal staan: fysieke moed, verantwoordelijkheidsgevoel, solidariteit met alle lijdenden, als het ware in versneld tempo opbloeiden. Zo bij Gerrit van der Veen. Albert Helman, zijn biograaf, schrijft hem 'een moeilijk teruggedrongen minderwaardigheidsgevoel' toe." Ook van een 'natuurlijke tederheid' rept Helman, maar, 'als bij kinderen, troebel en verweven met een zekere wreedheid." Die 'wreedheid' kon van der Veen, als van Randwijk die wij in ons vorige deel beschreven, in het contact met medewerkers en medewerksters tonen. Personen die, als zij beiden, zich bewust waren, leiding te geven aan illegaal werk van uitzonderlijke betekenis, waren niet steeds vrij van de neiging, dat leiderschap met brute kracht te accentueren. Van der Veen eiste het uiterste van de leden van zijn groep. Hij was buitengewoon attent voor hen - een minuut later kon hij hen uitfoeteren. Vele van de vrouwen met wie luj in zijn illegale werk in contact kwam, waren dol op die drieste strijder die bij elke actie voorop wenste te gaan en waar zulk een stuwende kracht van uitging. Hij had, van virulente jaloezieën omspoeld, de ene verhouding na de andere. Trouwens, zijn ganse leven kreeg een ontzaglijke spanning; die spanning sleepte hem mee en zij deed in hem, hij was zich dat bewust, de behoefte ontstaan, de inzet steeds hoger te maken. De ene operatie was nog niet voltooid of een nieuwe werd op touw gezet, moeilijker nog, grandiozer. Elke operatie betekende een zelfoverwinning - overwinning in de eerste plaats van de angst die hem tijdens zijn acties vreemd was maar die hem onmiddellijk nadien kon doen trillen als een espenblad. Er stak . in dat gedreven handelen haast een artistiek-scheppende factor: alsofhij in de illegaliteit een uniek en onvergankelijk oeuvre creëren wilde waarvan hij betwijfelde of het hem in de klei of in het marmer ooit zou gelukken.
XC1 E. Berkovich in: Frans Duuraer (van zijn vrienden) (z.j.), p. 27. 2 Albert Helman: Een doodgewone held. De levensgeschiedenis van Gerrit-Jan van der Veen 1902-1944 (1946), p. 81-82. 3 A.v., p. 86. 10
De aankondiging van de Jodendeportaties bracht van der Veen tot nieuwe vormen van activiteit. Om te beginnen ging hij er met een aantal medewerkers en medewerksters toe over, uit persoonsbewijzen van Joden de J weg te snijden. Mogelijk heeft hij dit werk ook al vóór juli' 42 ondernomen. Een moeilijke taak! Het papier zelf immers 'was maar de fractie van een millimeter dik en slechts tot een fractie van die fractie mocht het chirurgische lancet doordringen dat de snede maakte om uit het bovenste papierlaagje het vierkant met de J weg te snijden ... Het gebeurde boven de lichtbak met het gewapende oog. Was men zover, dan werd het open witte vakje opgevuld met een stukje uit een van de persoonsbewijzen die als verwerkingsmateriaal werden gebruikt.' Dit moest zeer nauwkeurig passen, zó dat de tekst-onderdruk in alle standen doorliep, wat geen geringe opgaaf was, want door de veelheid en de uitgebreidheid van de tekstwoorden in de onderdruk was altijd door de letters heen gesneden. Voor het inplakken moest een speciale, kleurloze lijm worden gebruikt. Na het inplakken werd het persoonsbewijs geperst onder een strijkijzer of onder de druk van een bankschroef. Was daarna bij een doorlichtingsproef de snede nog te zien, dan werd het persoonsbewijs tussen kranten in zijn geheel een beetje vuil gewreven, zodat het er als van het vele dragen groezelig uitzag. Deze kleine veranderingen kostten eindeloos veel tijd'2teveel tijd, vond van der Veen; ook het 'vermaken' van de pb's beviel hem niet: dat was niet veilig genoeg. Nieuwe pb's waren nodig die machinaal vervaardigd waren! Het ondergrondpatroon ('Bevolkingsregisters van Nederland') verwaarloosde hij: dat zou met diagonaal gedrukte 'schaduwen' aangegeven worden. Via de conservator van de Amsterdamse Gemeentemusea, jhr. W. M. H. B. Sandberg, en de directeur van de Kunstnijverheidsschool, Mart Stam, kwam hij in contact met de directeur van de Amsterdamse drukkerij Duwaer, Frans Duwaer; deze was tot medewerking bereid. Helaas had zijn drukkerij het lettertype 'Gill sans sérif' niet - wèl het type 'Nobel' dat er enigszins op lijkt. Besloten werd, daaruit de tekstdruk te zetten. Dat deed Duwaer zelf, op een zondag: zijn personeel mocht niets merken. Een afdruk van het zetsel werd gefotografeerd; van de foto maakte een afdelingschef van van Leers Clichéfabrieken te Amsterdam, H. F. van der Hulk, een cliché. Nu kon het drukken beginnen. Weer op een zondag werden de eerste duizend nagemaakte pb's gedrukt. Eigenlijk waren ze nauwelijks bruikbaar, maar, aldus later twee vooraanstaande medewerkers van de Persoonsbewijzencentrale
1 Dat waren z.g. verloren pb's; voor dergelijke doeleinden werden ook wel pb's gestolen uit de kleding van particulieren. 2 Antoon Coolen in: in (1951), dl. p. 340-4I.
XC'Iedereen die zich met vervalsen bezig heeft gehouden, kent aan de ene kant het eindeloze geploeter, het nauwkeurige geduldwerk, en aan de andere kant de wanhoopsboodschappen van al die in nood verkerenden, het aandringen van de illegale relaties. Vandaar dan ook dat er soms papieren werden afgeleverd, waar de makers zelf nog niet tevreden over waren'! van der Veen en Duwaer waren allerminst tevreden: een pb zonder ondergrondpatroon - èn zonder watermerk ! Want ook daar had van der Veen nog geen oplossing voor kunnen vinden. En toch: die eerste duizend vlogen weg. hoofdzakelijk naar Joden.
XCHet probleem van het ondergrondpatroon werd opgelost: het werd nagetekend en via van der Hulk geclicheerd. Een tweede serie pb's werd gedrukt - weer zonder watermerk. Vervolgens ging van der Veen proeven nemen met het scheppen van papier waarin het watermerk, de drie leeuwen, aangebracht was; na lang experimenteren lukte het, maar het nam teveel tijd. 2 Toen bedacht hij, sjablonen van de. drie leeuwen te laten uitknippen die tussen de twee helften van het pb ingeplakt zouden worden. Dat systeem, waarbij 'een hele ris medewerkers, rnannen en vrouwen'3 alsmaar leeuwtjes zaten te knippen, werd tot eind december' 42 gevolgd, 'maar elke politieman met maar een greintje opmerkingsgave ontdekt almet het blote oog', aldus Helman, 'de grove vervalsing'." Er werd iets beters gevonden: het watermerk werd voortaan aangegeven met een tussengeplakt vel waarin (dezelfde vondst die Veterman een klein jaar eerder gedaan had!) de leeuwtjes bij, de druk uitgespaard waren. Ook aan het namaken van de pb-zegels werd nu meer aandacht besteed. Tenslotte besloot men, de tekstdruk van het pb toch maar uit de Gill sans sérif te laten zetten. Weer gebruikte van der Veen een list die Veterman vóór hem toegepast had: bij de Amsterdamse Stadsdrukkerij plaatste hij schijnbaar onschuldige bestellingen waaruit de gezochte woordcombinaties geknipt konden worden. Van der Hulk zorgde voor nieuwe cliché's en begin '43, toen door van der Veen en de zijnen al ca. 3000 nagemaakte pb's in circulatie gebracht waren, kon de productie van nieuwe series beginnen die veel minder kans op ontdekking boden.
XC1 C. J. Riibsaam en H. C. de Lange-Wibaut in: 0 en V, dl. III, p. 745. 2 'In het laatst van I942 kwamen', zo berichtte het jaarverslag-o.çaz van de Rijksrecherchecentrale, 'twee typen van geheel valse persoonsbewijzenbij de Centrale binnen ... In het ene type komt het watermerk niet voor, in het andere is getracht, vermoedelijk door middel van een droogstempel het watermerk na te bootsen. Er bestaat aanleiding te veronderstellendat beide types uit dezelfdewerkplaats afkomstig zijn. De pogingen tot opsporing van deze werkplaats zijn aan de gang.' (Rijksrecherchecentrale: 'Jaarverslag I942', p. 58 (CNO, 353 d) 3 Albert Helman: Een doodgewone held, p. I45. 4 A.v.
XCWij zullen in ons volgende deel weergeven hoe de PEe van de lente van ,43 af de belangrijkste landelijke leverancier werd van nagemaakte officiële papieren. Hier volstaan wij met op te merken dat de organisatie eind '43 of begin '44 de beschikking kreeg over twee uit de Algemene Landsdrukkerij ontvreemde numeroteurs, dat zij in april' 4.4 van een relatie bij deze drukkerij een hoeveelheid van de paarse inkt kreeg die bij het drukken van de ondergrond van het pb werd gebruikt en die onzichtbaar werd in het licht van een kwartslamp, dat zij in diezelfde maand bij een overval bij dezelfde drukkerij enkele duizenden blanco-pb's wist te bemachtigen, en dat door de drukker Frans Duwaer, toen hij begin juni' 44 gearresteerd werd, vermoedelijk tussen de 60 000 en 70 ooo pb's gedrukt waren.
XCAl dit werk had veel geld gekost. Vander Veen en zijn medewerkers lieten als regel diegenen die hun pb's ontvingen, naar draagkracht betalen; dat bedrag kon tot f 300 of f 400 oplopen. Die 'verkoop' leverde intussen zelden voldoende geld op' want veruit de meesten die een nagemaakt pb nodig hadden, bezaten' weinig of geen financiële middelen. In '42 en in het grootste deel van '43 heeft in veel sectoren van de illegaliteit een nijpend gebrek aan geld bestaan.
XCIn de herfst van ' 42 werden drie pogingen ondernomen om deze bezwaren op te heffen: een poging om met één slag een grote hoeveelheid echte bonkaarten en persoonsbewijzen te bemachtigen van welke men een deel zelf zou kunnen gebruiken en een deel op de zwarte markt verkopen hetgeen veel geld zou opleveren; een poging om een het gehele land bestrijkende organisatie op te richten om onderduikers aan een duikadres en aan werkgelegenheid te helpen, en een poging om een waarlijk nationale verzetsactie te ontketenen. Die eerste twee pogingen zijn met succes bekroond, de derde is mislukt; zij ging van een groep uit die geleid werd door een socialistische arbeider van de Nederlandse Spoorwegen te Haarlem die in de herfst van '42 al maanden door het land trok in een streven, de verzetsgeest onder de bevolking aan te wakkeren: Jacob Jan Hamelink.
XCKorte tijd later ging Hamelink een gestencild veertiendaags illegaal blad uitgeven, De Kern, waarin hij zijn actie tegen het NVV, spoedig het Nederlands Arbeidsfront, voortzette. Hij was inmiddels in contact gekomen met J. H. Scheps wiens felle, legaal gepubliceerde brochure tegen de Nederlandse Socialistische Werkgemeenschap (het kleine groepje SDAp'ers dat zich achter Rost van Tonningen geschaard had) zijn bewondering gewekt had. Scheps die zijn publicistische arbeid onvervaard voortzette, eerst legaal, later illegaal, was een bezielend spreker en Hamelink ging er toe over, in allerlei plaatsen bijeenkomsten te organiseren waar Scheps tot verzet aanspoorde. Op verzoek van de Amsterdamse hoogleraar prof. dr. G. C. Heringa, een van de voormannen van het Medisch Contact, deed Scheps dat ook voor groepen medische studenten in Amsterdam, en via Heringa ontmoette Hamelink talrijke personen uit andere maatschappelijke kringen dan die waarin hij tevoren steeds verkeerd had, o.m. de Amsterdammer H. P. J. van Ketwich Verschuur en de Hagenaar mr. W. R. van Emmen Riedel; deze laatste was een enthousiast lid van de Nederlandse Unie geweest. Hamelink maakte grote indruk op hen: hier was een eenvoudig man die onwrikbaar principieel dacht - en ernaar handelde.
XCBegin' 42, ongeveer in de tijd waarin hij De Kern was gaan uitgeven, was Hamelink illegaal gaan leven. Vertrouwde partijgenoten in Haarlem en elders hielpen hem; zijn vrouwen kinderen bleven op het oude adres wonen. Het begin van de Jodendeportaties had op hem de uitwerking van een zweepslag. Hij reisde onmiddellijk naar Amsterdam en trachtte er het spoorwegpersoneel toe te bewegen, de treinen voor Westerbork-te laten staan - vergeefs. Dan moesten de Joden op andere wijzen geholpen worden! Ook Hamelink ging er toe over, van pb's van Joden de J te verwijderen; in Haarlem en omgeving bracht hij op diverse adressen Joodse onderduikers onder, ook in zijn eigen vroegere woning. Daar vond in september een inval van de politie plaats: de onderduikers werden weggevoerd, Hamelinks vrouw werd gearresteerd - een verpletterende slag. Hij zette door, beseffend overigens dat nu ook zijn eigen veiligheid in versterkte mate gevaar liep. Eén ding stond voor hem vast: hij zou de vijand niet levend in handen vallen! Hij kwam in het bezit van een revolver.
XC1 (RvO) A. J. C. Rüter: Rijden en staken. De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd, 1940-1945 (1960), p. 126.
XCKort voor de inval in zijn eigen woning had Hamelink, weer via Scheps, in Den Haag de emeritus-predikant ds. F. J. Krop Sr kunnen ontmoeten. Krop (van zijn vooroorlogse actie naar aanleiding van de kerkvervolging in de Sowjet-Unie maakten-wij melding in hoofdstuk 2 van ons vorige deel) had jarenlang in Rotterdam gestaan waar zijn gemeente in de Eerste Pijnackerstraat een eigen wijkgebouw bezat, 'Geloof en Vrijheid' geheten. Met zijn zoon mr. F. J. Krop [r die in Rotterdam woonde, behoorde ds. Krop tot de actiefste verspreiders van Vrij Nederland. Vader en zoon kwamen evenwel in augustus' 42, vermoedelijk naa~ aanleiding van de eerste Jodentransporten uit Den Haag (18 en 22 augustus), tot de overtuiging, 'dat het zo niet langer ging. Uit de incidentele persoonsbewijzenvervalsing, hulp aan onderduikers en verspreiding van krantjes diende een machtig actief verzet te groeien.'! Dat denkbeeld werd aan van Randwijk en zijn mederedacteuren van Vrij Nederland voorgelegd, maar het vond bij hen geen instemming: geforceerde groei, zo werd gemeend, zou de illegaliteit alleen maar aan groter gevaren blootstellen. De Krops en een aantal mensen die dachten als zij, vonden evenwel bij Hamelink, die zij korte tijd later voor het eerst ontmoetten, gehoor en hier vloeide uit voort dat op woensdag 14 oktober in Amsterdam ten huize van van Kerwich Verschuur een bespreking plaatsvond, waar 'in principe besloten (werd), het actieve verzet bedrijfsgewijze te organiseren, de Nederlandse collaborateurs die sleutelposities innemen, te liquideren en langzamerhand grote landelijke stakingen voor te bereiden. In de eerste plaats werd hierbij gedacht aan de algemene spoorwegstaking.T Er waren nog meer punten: de hulp aan de Joden moest, zo meende men, beter gecoördineerd worden, men diende maatregelen te treffen 'om Nederlanders die weigerden in Duitsland te werken, het bestaan hier mogelijk te maken', en wat de liquidaties betrof: daar was' een eendrachtig samenwerkende knokploeg' voor nodig." Dat alles moest nader uitgewerkt worden. Men diende ook anderen in die plannen in te wijden. Daartoe werd op zondag 18 oktober, vier dagen later dus, een bespreking belegd in het gebouw 'Geloof en Vrijheid' te Rotterdam. 's Morgens om 10 uur opende Hamelink de bespreking. Er waren, afgezien van hem, tien aanwezigen, onder hen van Ketwich Verschuur, mr. Krop en mr. van Emmen Riedel. Van de zeven overigen waren zes sociaal-democraten uit Rotterdam, Den Haag, Beverwijk en Amersfoort, allen relaties van Scheps; de zevende was een ingenieur uit Beverwijk, R. Cox. De bedoeling was dat zij man voor man 'werkgroepen' (plaatselijke comité's) zouden vormen, en wij nemen aan
XC1 F. J. Krop Sr: Gevangenis en concentratiekamp, B: Het Haagse Veer (z.j.), p. 46. 2 A.v. 3 A.v., p. 13.
dat het ook in het voornemen lag, die eerste bijeenkomst door andere te laten volgen waarvoor personen uit de niet vertegenwoordigde delen des lands uitgenodigd zouden worden; Scheps die in Rotterdam niet aanwezig was (hij was toen nog een principiële tegenstander van liquidaties), kende in vrijwel alle delen des lands socialisten die, naar vertrouwd werd, tot medewerking bereid zouden zijn.
XCDe bijeenkomst in Rotterdam was verraden, vermoedelijk door een vrouwelijke kennis van de Krops. Er was bericht van gegeven aan de Rotterdamse gemeentepolitie. Om half twaalf verschenen vijf 'foute' reehercheurs bij het gebouw 'Geloof en Vrijheid'. Twee drongen naar binnen. Zij begonnen de deelnemers aan de bijeenkomst te fouilleren. Valse pb'skwamen bij hen voor de dag, bovendien bleken enkelen hunner pakken met exemplaren van Vrij Nederland meegenomen te hebben die zij ter distributie aan andere aanwezigen hadden willen geven. Hamelink besefte dat zijn arrestatie voor de deur stond. Toen een der rechercheurs hem wilde gaan fouilleren, trok hij zijn revolver, riep 'Jongens, valt aan!' - en-viel dood neer, in het hart getroffen door een politiekogel. Ee~ algemene vecht- en schietpartij ontstond. Twee aanwezigen, onder wie van Emmen Riedel, ontkwamen in de verwarring, twee anderen (de sociaal-democraten T. van Est en E. Z witser) werden, als Hamelink, dodelijk getroffen, en mr. Krop en ir. Cox raakten zwaar gewond. De rechercheurs gedroegen zich aldus mr. Krop, 'als dolle beesten Zo werd ik zelf in het straatvuil gelegd, waarbij de wens werd uitgesproken dat een flinke infectie de .ernstige wonden dodelijk zou maken." .
XCDe overlevenden (zij hadden het werkelijke doel van hun samenkomst kunnen verzwijgen) werden veroordeeld in het Vrij Nederland-proces dat in januari' 44 gehouden werd en zaten tot het einde van de oorlog gevangen, ds. Krop Sr werd een jaar lang in arrest gehouden.
XCOp 14 oktober '42 (dezelfde dag waarop de groep-Hamelirik in Amsterdam vergaderde) was de eerste overval op een' distributiekantoor een succes geworden: in Joure, en negen dagen later, op de zjste, lukte de tweede: in W onunels, even ten zuiden van Franeker. De eerste was georganiseerd doorJ
1 F. Krop Jr in a.v., p" 47.
Dobbe, de tweede door een verzetsman die tot zijn groep behoord had, Harry Reeskamp, een apothekers-assistent uit Naarden.'
XCReeskamp had al met Dobbe samengewerkt in de periode, zomer' 40, toen Dobbe wapens en explosieven ontvreemdde uit opslagplaatsen in de vestingNaarden. Die actie was later ontdekt en Reeskamp was toen in Friesland ondergedoken. Hij werd daar door velen ongunstig beoordeeld. Hij was een man van sterke verhalen en men vernam bovendien dat hij voor de oorlog een keer wegens oplichting veroordeeld was. Maar hij had wat gedurfd, en men verleende hem gastvrijheid. Trouwens, ook Dobbe zelf had zowel vóór zijn arrestatie als na zijn ontsnapping (eind' 41) af en toe in Friesland kunnen onderduiken. Hij vond vooral helpers in de buurt van Heerenveen en laat in de zomer van '42 kon hij daar een soort operatie-basis vestigen in een leegstaand jachthuis dat bij Mildam in het Oranjewoud gelegen was op enige afstand van de grote wegen. Een veldwachter van de gemeente Heerenveen met standplaats Oudeschoot (dicht bij Mildam), Sietse de Jong, had Dobbe op het huisje gewezen; Dobbe nam er zijn intrek, de eigenaar was ingelicht. Anderen voegden zich bij Dobbe: .Dobbe's vriend Gerrit Kleinveld. uit Woudenberg, en de Woudenbergse ambtenaar Bergsteyn die Dobbe aan 250 blanco pb's geholpen had; dan een zwager van Kleinveld, Evert van Voorthuizen, en een vertegenwoordiger uit Wassenaar, Pieter Johannes Prekenhorst; tenslotte een leraar uit Groningen, Hendrik Adrianus Rotte. Prekenhorst had in de buurt van Den Haag voor Vrij Nederland gewerkt en Rotte was betrokken geweest bij de liquidatie van een verrader in Zuidlaren; hij was deswege samen met zijn zoon ondergedoken. Ook anderen verschenen bij tijd en wijle in het jachthuis, maar wij willen ons relaas niet met meer namen belasten dan strikt noodzakelijk is. In feite was de situatie deze dat men in kringen van ingewijden wist dat het jachthuis (er waren nog andere schuilplaatsen in de buurt) een goede' duikbasis' vormde - wie zich acuut bedreigd voelde, trok er een poos heen.
XCTot degenen die er vaak verschenen, behoorde ook D.D.B. ('Dick') van Veen. Deze die uit Boskoop stamde (hij had er een opleiding tot kweker gevolgd), had in Amsterdam actief geholpen bij de productie en verspreiding van het 'eerste'Vrij Nederland; toen die organisatie in de lente van' 41 opgerold werd, was hij naar Friesland gevlucht, had daar later min of meer bij toeval Reeskamp ontmoet en was door Reeskamp met Dobbe in contact
1 Men vindt het beste overzicht van de vooral door zijn nasleep bijzonder ge compliceerde overval te Joure in P. Wijbenga: dl. 1(1970), p. 304-32. Wij baseren ons beeld hoofdzakelijk op Wijbenga's samenvatting, die wij met gegevens uit andere bronnen aangevuld hebben.
gebracht. Van Veen was Vrij Nederland trouw gebleven; begin '42 had de centrale leiding hem de organisatie van de verspreiding in het noorden des lands toevertrouwd. Trouwens, wij moeten bij uitstek een groep als die van Dobbe niet als een geïsoleerde eenheid zien. Er waren in '42 nog maar weinig 'illegalen' en de werkzaamheden werden vaak niet strikt gescheiden gehouden. Velen deden wat hun hand te doen vond; Dobbe's groep had bijvoorbeeld via van Veen niet alleen verbindingen met Vrij Nederland maar ook met de OD die in die tijd belangrijke contacten met Vrij Nederland had.
XCVoor Dobbe en de zijnen sprak het vanzelf (trouwens, ook voor de Vrij Nederland-groep) dat zij van medio juli' 42 af Joden hielpen onderduiken. Dobbe deed dat bijvoorbeeld met de Joodse directiesecretaris van de linoleumfabriek welker vertegenwoordiger hij geweest was, een zekere Seligmann; met zijn vrouwenhun kindje kon deze door Dobbe's hulp een schuilplaats vinden in de buurt van Heerenveen maar daar moest per maand een niet gering bedrag voor betaald worden: ca f 300. Dobbe had dit onderduikadres gevonden door de hulp van een drukker uit Sneek, H. J. Lever, die met zijn twee zoons graag het verzet steunde. Dat laatste gold ook voor een schoenwinkelier uit Heerenveen, H. Steenwijk. Lever had een enkele keer op verzoek van Dobbe goederen die voor Joodse onderduikers bestemd waren, aan Steenwijk doen toekomen. Want er kwamen meer onderduikers dan alleen het gezin-Seligmann! Zo haalde Frekenhorst twee jonge meisjes uit Wassenaar, die hem bekend waren, Elly en Rita Polak, naar Friesland toe. Rita kreeg na enige omzwervingen een schuiladres bij een predikant in Heeg, met Elly kwamen er moeilijkheden. Dobbe moest haar tenslotte enige tijd in het jachthuis opnemen, van daaruit vond hij voor haar een nieuw duikadres in Utrecht. Nagenoeg een ieder die de zorg voor enkele Joodse onderduikers op zich had genomen, had met dit soort problemen te worstelen. Maar er waren ook andere. Wij noemden ze al: blanco persoonsbewijzen waren nodig, bonkaarten en, dàt vooral, geld.
XCWij verhaalden reeds hoe Dobbe en Bergsteyn begin september' 42 zich op de gemeentehuizen te Huizum en Grouw een flink aantal blanco pb's hadden weten toe te eigenen. Als gevolg van dit succesdrong zich vooral aan Dobbe de overtuiging op dat men met overdonderend optreden eigenlijk alIesin de wacht kon slepen waaraan men behoefte had. Was het niet mogelijk, ergens met één slag een grote hoeveelheid bonkaarten en losse bonnen te bemachtigen? Voor de periode waarin deze geldig waren (de distributie werkte toen als regel met perioden van vier weken), zou men uit de zorgen zijn en bovendien zou men de overtollige bonnen, als men ze tijdig in handen kreeg, d.w.z. voor het begin van hun geldigheidsperiode, tegen flinke bedragen op de zwarte markt kunnen verkopen. In de grote steden in
het westen waren tal van punten waar zwarte handelaren elkaar en hW1 klanten plachten te ontmoeten, de scherpe politiecontrole was volstrekt niet bij machte, dat verschijnsel de kop in te drukken. Welnu, een zuster van veldwachter Sietse de Jong (de man die Dobbe op het jachthuis attent gemaakt had) werkte op het distributiekantoor in Joure. Begin oktober deed zij weten dat op het kantoor een kleine onregelmatigheid ontdekt was; Dobbe knoopte dat in zijn oor. Vermoedelijk op zaterdag 10 oktober gaf zij voorts het bericht door dat het Centraal Distributiekantoor aan de distributiedienst van [oure (beter gezegd: van de gemeente Haskerland) de bonnenvoorraad had doen toekomen voor de eerstvolgende distributieperiode die op zondag 8 november zou ingaan: bonnen voor ruim tienduizend Nederlanders.
XCDobbe's plan had vaste vorm aangenomen: met een aantalleden van zijn groep zou hij naar de kassier van de distributiedienst in [oure gaan om Z.g. in opdracht van de justitie de gehele bonnenvoorraad plus alle desbetreffende administratiestukken in beslag te nemen; hij zou beweren dat de justitie vermoedde dat er niet een simpele onregelmatigheid gepleegd was maar dat er sprake was van ernstige malversaties. Voor het transport was een auto nodig. Weinig particulieren in Heerenveen hadden nog een rijvergunning. maar een hunner, de vee-arts H. S. Ho£kamp, was bereid, zijn wagen, een Citroën, 's avonds ter beschikking te stellen; hij zou deze dan parkeren voor het hotel waar hij placht te kegelen, Hotel Vernimmen, en er de sleuteltjes in achterlaten. Eén eis stelde hij: aangezien men zijn auto voor een illegale actie ging gebruiken, moest zijn nummerbord 'B 15800' door een ander bord vervangen worden. I Van Veen nam op zich, voor dat andere bord te zorgen, maar had daar nog geen tijd voor kW1I1en vinden toen hij op woensdag 14 oktober in de vooravond, terugkomend van drukke werkzaamheden voor Vrij Nederland, in Heerenveen uit de trein stapte. Dobbe stond op hem te wachten en deelde hem mee dat de overval in Joure diezelfde avond uitgevoerd zou worden. Van Veen protesteerde: het nieuwe nummerbord was er nog niet, maar toen Dobbe hem tartte ('Als je niet durft, blijf je maar thuis'), verklaarde hij zich bereid mee te doen. Besloten werd, het nummerbord van dokter Hofkamp met modder moeilijk leesbaar te maken.
XCDobbe en van Veen togen naar schoenwinkelier Steenwijk die ook in het complot was. Zij trokken er marechaussee-uniformen aan die een al onder
1 In die tijd had elke eigenaar van een auto een persoonlijk nummer dat bij een nieuwe auto weer gebruikt werd. Dat nummer bestond uit een aanduiding van de provincie (A voor Groningen, B voor Friesland, enzovoort), gevolgd door een aantal cijfers.
gedoken collega van veldwachter de Jong, Jacob Nieuwland, van een vriend had weten te verwerven. Van de leden van Dobbe's groep bleefFrekenhorst bij Hotel Vernimmen achter; Rotte, van Voorthuizen en Bergsteyn reden mee naar Joure. Van Voorthuizen en Bergsteyn zouden zich voor rechercheurs uitgeven en Rotte die goed Duits sprak, zou voor 'SD' er' spelen.
XCDe opzet slaagde. De kassier van de distributiedienst van de gemeente Haskerland liet zich omstreeks negen uur volledig overdonderen, opende in het gebouw van de dienst de kluis waarin de waardepapieren lagen, hielp de volledige nieuwe bonnenvoorraad plus de desbetreffende administratiestukken in de auto laden, liet zich huisarrest opleggen ('Er staat een wachtpost voor uw deur', werd hem gezegd) - en rook eerst onraad toen hij tegen middernacht merkte dat de 'wachtpost' in geen velden of wegen te bekennen was; hij alarmeerde de politie.'
XCDe bonnenvoorraad was inmiddels afgeleverd bij veldwachter de Jong, dokter Hofkamp kreeg zijn auto terug en een dag later begonnen Dobbe en de zijnen in hun jachthuis methet sorteren van de duizenden bonkaarten en tienduizenden losse bonnen die hun in handen gevallen waren. De gehele voorraad werd spoedig door een broer van Gerrit Kleinveld in een melkauto naar Woudenberg overgebracht en vandaar in grote partijen naar Amsterdam waar o.m. eenzekere KlaasWerkman zich met de taak belastte, de partijen tegen provisie op de zwarte markt te spuien en met Dobbe en van Veen af te rekenen. Allen die bij de overval betrokken geweest waren, hielden overigens ook hoeveelheden bonnen ~nder zich, zo ook Frekenhorst die met medenemen van het nagemaakte sternpel van de gemeente Woudenberg in Amsterdam onderdook.
XCDaar had men zulk een groot aanbod op de zwarte markt nooit gekend: de prijzen kelderden. Desniettemin kregen Dobbe en van Veen elk de beschikking over het voor die tijd zeer hoge bedrag van f 60000. Van dat geld ging een aanzienlijk deel onmiddellijk naar de illegaliteit: naar Vrij Neder land en de OD. Dobbe gaf voorts hoge sommen aan personen die de zorg voor Joodse onderduikers op zich genomen hadden, en aan familieleden van verzetsslachtoffers; hij hield ook een bedrag in reserve, van Veen in eerste instantie zelfs een groot bedrag. 2 Men slaagde er niet in, alle bonnen tijdig op de zwarte markt te verkopen.
1 De kassier is later een vooraanstaand medewerker van de LO geworden. 2 Met dat bedrag ging van Veen in '43 en '44 speculeren. Hij rnaakte flinke winst, gaf nieuwe bedragen aan en aan diverse personen die hulp boden aan slachtoffers van het bezettingsregime, en richtte met het restant begin' 44 een illegale drukkerij in die een belangrijke bijdrage tot het verzet geleverd heeft.
'We wisten er geen raad mee', vertelde van Randwijk ons zestien jaar later, 'er zijn zelfs bonkaarten verbrand."
XCWat in de avond van 14 oktober in Joure geschied was, werd de volgende ochtend aan de Rijksrecherchecentrale gerapporteerd. Men nam daar in eerste instantie aan dat de overval niets met de illegaliteit te maken had maar dat hier een sluwe dievenbende aan het werk geweest was (de onderwereld had in '41 in Amsterdam en Beverwijk grote 'bonnenkraken' kunnen plegen). Met de leiding van het onderzoek belastte zich Kriminalkommissar Walter Julius Horak die sinds enige tijd aan de Rijksrecherchecentrale toegevoegd was om bij ernstige malversaties op economisch gebied de opsporing te leiden. Aangezien de kleine en grotere economische delicten hand over hand toenamen, werd besloten, het recherchewerk met de grootst mogelijke energie uit te voeren; het werd aan rijksrechercheurs toevertrouwd die er niet meer in zagen dan het ophelderen van een ernstig commuun misdrijf.
XCInmiddels was de politie van de gemeente Haskerland met het onderzoek begonnen. Op IS oktober vernam zij van de broer van de kassier die bij het z.g. onderzoek door Dobbe en de zijnen aanwezig geweest was, dat hij meende, twee van de overvallers wel eens in Heerenveen gezien te hebben, nL in Hotel Vernimmen. Voorts verklaarde de gemeente-tuinman van Joure dat hij de auto waarin de overvallers gezeten waren, had zien wegrijden; hij dacht dat 'B 5800' het nummer was. Dat spoor liep meteen dood. Horak uitte de veronderstelling dat de tuinman zich bij zijn waarneming vergist kon hebben: moest misschien aan 'B 5800' een cijfer toegevoegd worden? Inderdaad, op 20 oktober verklaarde een chauffeur die de auto ook gezien had, dat 'B 15800' het nummer was; hij gaf tevens het merk op: Citroën. Nog diezelfde dag werd de veearts Hofkamp gearresteerd. Deze kon bewijzen dat hij de gehele avond van de rade in Hotel Vernimmen gekegeld had; desondanks werd hij vastgehouden.
XCHofkamp gearresteerd! Dat bericht alarmeerde Dobbe. Met Bergsteyn was hij in het jachthuis achtergebleven. In grote haast werd daar nu alles opgeruimd. De kachel trok niet goed, veel werd in de tuin begraven: lege jeneverkruiken, brieven die Dobbe ontvangen had, losse bonnen, stempelafdrukken van de gemeente Haskerland, allerlei Duitse formulieren.
XC1 H. M. van Randwijk, 5 nov. 1958.
XCInmiddels hadden de rechercheurs (het waren er tien geworden) het onderzoek voortgezet en op de dag waarop Hofk:amp gearresteerd werd, 20 oktober, verklaarde een kelner van Hotel Vemimmen dat hij in de voorafgaande weken enkele malen telkens eenzelfde gezelschap in Heerenveen bijeen gezien had - een gezelschapdat niet uit Heerenveners bestond en dat op hem een verdachte indruk gemaakt had; hij gaf een beschrijving van die personen. De rechercheurs gingen bij de taxichauffeurs en garagehouders in Joure en Heerenveen informeren. Een van die garagehouders herinnerde zich aan de hand van de voorlopige signalementen dat hij wel eens iemand die op een der gezochten leek, op de straatweg afgezet had dicht bij het jachthuis, een ander, dat hij vermoedelijk dezelfdepersoon een keer vervoerd had in gezelschap van de drukker Lever uit Sneek. De drukker en zijn twee zoons werden gearresteerd. Zij bekenden dat zij met de gezochte, die zich jegens hen steeds 'Oom Jan' genoemd had, contact hadden gehad; het duikadres van het gezin Seligmann werd prijsgegeven. De Levers werden op 21 oktober in het politiebureau te Sneek opgesloten.
XCDiezelfde avond trachtten Dobbe en Bergsteyn hen te bevrijden. Als 'SD'ers' vervoegden zij zich bij het bureau; zij eisten op hoge toon dat de arrestanten aan hen zouden worden overgedragen maar de twee dienstdoende agenten zeiden dat zij eerst contact met hun superieuren moesten opnemen. Eén ging de corrunissarishalen; voor deze verschenen was, waren Dobbe en Bergsteyn verdwenen.
XCDrie rampen volgden. Ten eerste gaf Seligmann, na de belofte ontvangen te hebben dat hij met zijn gezin naar Zwitserland mocht emigreren (Horak heeft zich aan die belofte gehouden), de naam van Dobbe prijs; ten tweede werd bij huiszoeking bij de Levers een vrachtbrief ontdekt waaruit bleek dat er enige tijd tevoren goederen aangekomen waren die de schoenwinkelier Steenwijk uit Heerenveen afgezonden had - ook Steenwijk werd opgepakt; ten derde werd in het jachthuis geconstateerd dat onbevoegden er zich toegang toe verschaft hadden en dat zij kennelijk in grote haast waren vertrokken. Nader onderzoek leidde er toe dat alleswat in de tuin begraven was, ontdekt werd: de lege jeneverkruiken, de paperassen van de gemeente Haskerland, maar ook de brieven die Dobbe ontvangen had. Daar was een briefbij van Elly Polak, met haar duikadres er op. Ze werd in Utrecht gearresteerd en naar Heerenveen overgebracht. Bij Elly had men een brief van haar zuster Rita uit Heeg gevonden. Ook Rita werd gearresteerd en bij haar trof men zelfs een hele correspondentie aan: brieven die zij van verscheidene andere Joodse onderduikers in Friesland ontvangen had; allen werden opgepakt. Elly was tegen de noodsituatie waarin zij zich plotseling bevond, totaal niet bestand: uit angst naar Mauthausen opgezonden te worden,
beweerde ze dat Prekenhorst haar zusje en haar tot onderduiken gedwongen had en dat zij beiden voor een vals pb f I 500 hadden moeten betalen, ja ze ging ook een heel verhaal ophangen dat Dobbe haar geprest had, in het jachthuis haar intrek te nemen waar hij en anderen haar sexueel misbruikt hadden; ze gaf de namen van Bergsteyn en van Veen prijs en ze verklaarde tenslotte dat zij in het jachthuis herhaaldelijk veldwachter Sietse de Jong gezien had. Sietse de Jong werd opgepakt.
XCToen deze met Elly geconfronteerd werd, vertelde zij hem op verzoek van Horak hoe zij misbruikt was en hoeveel geld haar afgezet was voor haar valse pb ; Horak memoreerde de talrijke lege jeneverkruiken die opgegraven waren, en uit een en ander trok Sietse de Jong de conclusie dat de groepDobbe het tegendeel geweest was van een bonafide verzetsgroep, eerder een stel louche avonturiers die op een plezierig en gemakkelijk leventje uit waren. Hij verklaarde zich, bereid, te helpen bij het opsporen van Dobbe. Het verhaal van de jeneverkruiken en van de wijze waarop Elly Polak misbruikt en afgezet was, ging in Friesland in brede kringen de ronde doen en werd, gegeven de algemeen menselijke neiging, eerder het kwade dan het goede van de medemens te geloven, grif aanvaard. Ook schoenwinkelier Steenwijk werd er mee bewerkt - hij gaf toe dat 'Oom Jan' en een ander zich bij hem thuis op de avond van de overval in marechaussee-uniformen gestoken hadden.'
XCHet onderzoek werd nu verplaatst naar het westen des lands. Horak en de rijksrechercheurs namen aan dat de buit van de overval daar in de zwarte handel wel geheel of grotendeels boven water zou komen.
XCDobbe had.Harry Reeskamp geheel buiten het plan voor de overval gehouden: hij was zijn vertrouwen in hem kwijtgeraakt. Dat de overvallers zoveel succes gehad hadden, vervulde Reeskamp met felle jaloezie: dan zou hij tonen dat ook hij tot zulk een stunt in staat was! Hij stond met een verzetsman in contact, Andries Joustra, wiens broer Gerard werkzaam was op de kleine distributiepost in Wommels tussen Franeker en Bolsward. Er werkten daar slechts twee man: Gerard [oustra en zijn chef, Meindert de Boer. Gerard [oustra verklaarde zich bereid, zich op 23 oktober tijdens het schaftuur te laten 'overvallen', maar toen die overval plaats vond, had hij zijn plaats
XC1 De uniformen werden eind december in een schuur bij hetjachthuis gevonden; ze waren verborgen onder een hoeveelheid stro.
aan de Boer afgestaan. Reeskamp en een helper, Leendert van der Groep, een broodbezorger uit Amsterdam die ook al wegens illegaal werk in Friesland ondergedoken was, maakten, met revolvers dreigend, twee koffers bonkaarten en bonnen buit. Een deel gingen ze doorgeven aan personen die voor Joodse onderduikers zorgden, een deel begonnen ze ten eigen bate in de zwarte handel te verkopen.
XCTwee-en-een-halve week later werd van der Groep, toen hij opnieuw Heerenveen bezocht en er bij Hotel Vernimmen wat gebruikte, door de kelner herkend die hem wel eens in gezelschap van Dobbe en de zijnen gezien had. De kelner waarschuwde de politie. Van der Groep werd ingerekend en drie dagen later werd Reeskamp door Horak in een hotel in Arnhem gearresteerd waar hij enkele relaties die Joden hielpen, o.m. ds. L. Overduin uit Enschede, bonnen zou overhandigen; Reeskamp had er ook een afspraak met Dobbe maar deze arriveerde eerst toen Horak met zijn arrestanten, onder wie Overduin. verdwenen was.
XCSpoedig kwam nu aan het licht hoe de overval in W 011ID1.elS geënscèneerd was. Gerard [oustra en Meindert de Boer werden opgepakt. De Boer kon aantonen dat hij door het gebeurde verrast was, Joustra (wiens broer Andries onmiddellijk ondergedoken was) werd vastgehouden. In de zomer van '44 waren hij en van der Groep nog steeds niet berecht: men was opnieuw naar Reeskamp op zoek. Deze die immers apothekers-assistent was, had met behulp van een in de gevangenis naar binnen gesmokkeld preparaat een maagbloeding weten te simuleren; men had hem in december '42 onder bewaking opgenomen in het Binnengasthuis te Amsterdam. Daar was hij met de nodige assistentie nog voor Kerstmis uit ontsnapt. Men kreeg hem niet meer te pakken.
XCVan diegenen die de overval in Joure uitgevoerd hadden, was Frekenhorst de eerste die in handen van de politie viel. Toen hij nog in Wassenaar woonde, had hij daar de arts K. Bolle uit Pijnacker ontmoet. Zoals wij in ons vorig deel beschreven, had Bolle in de lente vanbelangrijke hulp verleend aan geheime agenten uit Engeland, hij had o.m. de agent Jan Emmer gehuisvest. Dat was aan Schreieder bekend geworden via de Nederlandse V-Mmm L. A. Poos, een Haagse politieman, die door Schreieder als 'Dick', een Z.g. geheime agent, op Bolle was afgestuurd. Toen nu allen die met Bolle in contact gestaan hadden, gearresteerd werden, had Schreieder Bolle met rust gelaten; hij hoopte, via 'Dick' aan meer gegevens te komen. Maar Bolle had
'42
verdenking opgevat, had plannen gesmeed om 'Dick' uit de weg te ruimen en was tenslotte veiligheidshalve met zijn vrouw bij een tandarts in Wassenaar ondergedoken. Daar was hij met Frekenhorst in aanraking gekomen. Het contact was, ook toen Prekenhorst in Friesland ondergedoken was, bestendigd en toen Frekenhorst met 'zijn deel van de buit in Amsterdam verschenen was, deed hij op Bolle een beroep om hem bij de transacties op de zwarte markt ten behoeve van Vrij Nederland te helpen. Bolle deed dat, werd bij een politierazzia onder zwarte handelaren toevallig gearresteerd, bleek in het bezit te zijn van uit Joure afkomstige distributiebescheiden en werd meteen met zijn vrouw door Horak nader aan de tand gevoeld. Wij nemen aan dat Horale ook jegens hen de jeneverkruiken en het relaas van Elly Polak uitspeelde - hoe dat zij, bekend werd wanneer en waar Bolle zijn volgende afspraak met Frekenhorst had. Mevrouw Bolle begaf zich daarheen en Frekenhorst werd gearresteerd. Men vond in zijn kamer een grote hoeveelheid bonnen plus het nagemaakte gemeentestempel van Woudenberg. Het was toen 30 oktober, ruim twee weken na de overval.'
XCNog geen twee weken later, op 10 november, werd, ditmaal via contacten in de zwarte handel, Klaas Werkman gearresteerd - de man die het grootste deel van de buit al zwart had weten te verkopen en van wie Dobbe en van Veen elk een deel van hun f 60 000 ontvangen hadden. Werkman had nog f 15 000 bij zich thuis, ook nog een groot aantallosse bonnen en vierduizend bonkaarten. Horak liet hem na een dag lopen.
XCWaar was het Horak om te doen? Het ziet er naar uit dat deze en de rijksrechercheurs die met de naspeuringen belast waren, inderdaad aanvankelijk van mening waren dat de overval te Joure niets te maken had met de illegaliteit; had Horak er anders over gedacht, dan had hij de zaak onmid- , dellijk aan de Abteilung IV (Gegnerbekämpfung) moeten overdragen. Maar het kan niet lang geduurd hebben of er moet zich aan Horak en de rijksrechercheurs de indruk opgedrongen hebben dat aan het geval nog heel andere kanten zaten: men wist dat Dobbe in '40 wapenen en explosieven ontvreemd had en in '41 betrokken was geweest bij enkele opzienbarende sabotagegevallen; nu zag het er bovendien naar uit dat er talrijke verbindingen waren tussen de groep-Dobbe en de Vrij Nederland-groep.
XCIn die laatste groep waren in september' 42 talrijke arrestaties verricht en inIV
1 Horak liet mevrouw Bolle vrij, de arts zelf kwam voorwaardelijk in vrijheid: hij had op erewoord beloofd, Horak steeds te doen weten waar hij zich ophield. Tijdens een bezoek aan Horak werd hij in maart' 43 op last van gearresteerd. De arts en zijn echtgenote werden wegens hulp aan spionage ter dood veroordeeld, kregen gratie en zaten tot het einde van de oorlog in Duitsland gevangen.
november speelde de cadet Pasdeloup die, om het leven van zijn Joodse verloofde te redden, al maandenlang af en toe illegale werkers aan de Sicherheitspolizei uitleverde", twee van de topfiguren van Vrij Nederland in Duitse handen: de organisatoren van de landelijke distributie Henk Hos en Wim Speelman. In tegenstelling tot anderen viel het Horak die in Oostenrijk aan het illegale werk van de NSDAP deelgenomen had, niet moeilijk, zich met bonafide Nederlandse illegale werkers te identificeren; zo zag hij allen die met Vrij Nederland te maken hadden. Zijn streven werd er op gericht, te verhoeden dat de overval te Joure bezwarend materiaal zou opleveren ten nadele van de Vrij Nederland-groep; in het algemeen had hij trouwens geen enkele behoefte, slachtofferste maken. Twee dingen wilde hij bereiken: dat Vrij Nederland ophield te verschijnen en dat Dobbe, in '4I ontsnapt, gearresteerd werd. De collega's van de Abteilung IV zouden staan te kijken als hij, man van de gewone Kriminalpolizei (Abteilung V), dàt gepresteerd had! Die collega;s moesten er dus buiten gehouden worden. Dat kon alleen wanneer hij aan de constructie vasthield dat de overval in wezen een economisch misdrijf geweest was. Daarvan wist hij de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD Harster te overtuigen. Door deze gedekt, ging Horak verder. De Levers, scheenwinkelier Steenwijk en de veearts Hofkamp werden met zijn machtiging uit hechtenis ontslagen, de familie Seligmann hielp hij naar Zwitserland vertrekken, Elly en Rita Polak en de overige Joodse onderduikers die ontdekt waren, werden niet aan IV B 4 overgedragen en diegenen die deze onderduikers gehuisvest hadden, werd geen haar gekrenkt. Ook ds. Overduin werd door Horak niet in arrest gehouden. Maar Dobbe moest hij in handen krijgen!
XCHoe zagen de Nederlandse rijksrechercheurs de zaak?
XCDe twee die tot het einde bij het onderzoek betrokken bleven, L. A. Noppen en J. J. C. Flipse, stonden niet stil bij het feit dat Dobbe in '4I belangrijk illegaal werk verricht had. Zij constateerden dat Horak tallozen vrijliet of niet vervolgde die Abteilung IV bepaald zou hebben vastgehouden of gearresteerd, ja die ter dood veroordeeld konden worden, en alles wijst er verder op dat Noppen en Plipse van de juistheid der tegen Dobbe gerichte aantijgingen volstrekt overtuigd w.ill"en.Zij zagen hem als een bendehoofd dat onschadelijk gemaakt moest worden. Niet anders veldwachter de Jong, zij het dat deze zich tot medewerking aan Dobbe's opsporing slechts met aarzeling bereidverklaard had. Die aarzeling werd in gesprekken met
1 Pasdeloup, een koerier van de OD-leiding, was in januari '42 op het strand in Scheveningen gearresteerd bij"de mislukte poging van de groep-Hazelhoff Roelf zema om Frans Goedhart en dr. H. B. Wiardi Beckman op te halen.
betrouwbare Friese illegale werkers overwonnen: wat, naar zij meenden, in het jachthuis geschied was, moest men een schande voor het verzet noem.en, de Jong had, zeiden zij, gelijk wanneer hij Horak die voortdurend voor nieuwe vrijlatingen zorgde, hielp Dobbe te vinden. De Jongs collega Nieuwland (de man die de marechaussee-uniformen geleverd had) kwam zelfs uit zijn onderduik te voorschijn om zich te laten overtuigen dat ook hij bij het opsporingswerk moest helpen. Daar was hij zelfs bij uitstek geschikt voor: Dobbe en de zijnen konden jegens de Jong een zeker wantrouwen koesteren (gearresteerd en zo spoedig vrij? - dat kon niet deugen), maar van Nieuwland wisten zij slechts dat hij ondergedoken was.
XCOp 30 oktober had Horak Frekenhorst in handen gekregen. Prekenhorst verklaarde zich bereid, contact met Dobbe te zoeken waarbij hij op erewoord beloofde, zich na dat contact weer in gevangenschap te zullen melden. In opdracht van Horak zei hij Dobbe dat Vrij Nederland moest ophouden te verschijnen en dat Dobbe zich bij de Duitsers moest aangeven; als hij dat niet deed, zouden vele gearresteerden gefusilleerd worden. Dobbe was geen moment bereid, op die koehandel in te gaan. Sterker nog: hij overtuigde Frekenhorst dat het volstrekt onverantwoord was indien deze zich weer in gevangenschap begaf. Prekenhorst dook in Scherpenzeel onder, Dobbe haalde zijn eigen vrouwen kinderen op en ging met hen naar een adres in Arnhem waar hij zich zes maanden lang zou schuilhouden. Horak heeft hem er niet weten te vinden.
XCHet adres in Scherpenzeel waar Frekenhorst veilig hoopte te zijn, was aan Klaas Werkman bekend: deze had zich daar wel eens vervoegd om partijen bonnen in ontvangst te nemen en om af te rekenen. Het adres was door Werkman toen hij op 10 november gearresteerd werd, genoemd - twee dagen later werd Frekenhorst er voor de tweede maal gearresteerd; Nico Bergsteyn die zich toevallig in hetzelfde huis bevond, ontkwam.
XCOok Dick van Veen bleef niet lang op vrije voeten. Nieuwland, die door niemand gewantrouwd werd, wist eerst met Gerrit Kleinveld in contact te komen, vervolgens met van Veen. Beiden werden omstreeks de jaarwisseling gearresteerd.' Kleinveld slaagde er in, op I maart '43 op miraculeuze
1 Kleinveld had stukken bij zich waaruit bleek dat bepaalde drukkers opdtachten voor uitgevoerd hadden; dit soort materiaal werd door Horak en de met hem samenwerkende rijksrechercheurs eenvoudig terzijde geschoven.
wijze uit de z.g. bunker (de gevangenis) van het concentratiekamp Amersfoort te ontsnappen - van Veen liet zich met dezelfde transactie in die Horak aan Frekenhorst voorgelegd had. Hij benaderde de centrale leiding van Vrij Nederland (daar komen wij in dit hoofdstuk op terug) en hij benaderde Dobbe, dat laatste via Evert van Voorthuizen, een van de twee 'rechercheurs' bij de overval in Joure. Het gesprek tussen van Veen en Dobbe duurde vijf uur. Dobbe weigerde, op Horaks voorstellen in te gaan. 'Je speelt met vuur', zei hij tegen van Veen. Deze keerde onverrichterzake in gevangenschap terug maar werd weer vrijgelaten, nu om de besprekingen met Vrij Nederland voort te zetten.
XCDe zaak (die wij hier alleen in hoofdlijnen weergegeven hebben) heeft zich nog maanden voortgesleept. Zij vond als volgt haar einde. Op een vroeger duikadres van Dobbe dat in elk geval door van Veen en wellicht ook door Kleinveld aan Horak en de rijksrechercheurs Noppen en Flipse bekendgemaakt was, werd van Voorthuizen eind juni' 43 gearresteerd. Diens zwager Kleinveld, de tweede 'rechercheur', besloot toen, de Duitsers op chantagegebied met gelijke munt te betalen: tegen de wil van zijn medeleden van de inmiddels opgerichte Raad van Verzet ontvoerde hij de vrouw van Noppen en hij deed weten dat hij haar zou liquideren als van Voorthuizen niet op vrije voeten gesteld werd. Rauter, die dit vernam, werd razend: het gehele gezag van de Sicherheitspoiizei stond op het spel als Nederlandse illegalen de brutaliteit hadden, de vrouw van een rijksrechercheur te ontvoeren die in Duitse opdracht werkzaam was! Hij liet links en rechts familieleden van Dobbe, Kleinveld en van Voorthuizen als gijzelaars oppakken en gafbericht door dat als de ontvoerde niet binnen drie dagen terug was, elke twee uur twee van de gegijzelden gefusilleerd zouden worden. Kleinveld liet zijn buit toen weer los. Het gevolg van dit alleswas dat Rauter zich in de gedragingen van Horak ging verdiepen. Deze had wel een sluitend betoog ter verdediging van zijn beleid en kon er zich op beroepen dat het telkens door Harster goedgekeurd was - desniettemin werd hij naar Stuttgart overgeplaatst. Het was hem niet vergund geweest, bij Abteilung IV zijn grote troeven op tafel te leggen: dat hij Dobbe in handen gekregen had en dat hij bereikt had dat Vrij Nederland niet langer uitkwam.'
XCWij hebben, dunkt ons, terecht een zo uitgebreide samenvatting gegeven
XC1 Evert van Voorthuizen zat tot het einde van de oorlog gevangen, van september '44 af in verschillende Duitse concentratiekampen. 12
van de overval te Joure en zijn gecompliceerde nasleep. Dit leek ons al verantwoord op grond van het feit dat het de eerste overval was die door een illegale groep uitgevoerd werd. Maar los daarvan: hoe tekenend is het gebeuren! Tekenend, in de eerste plaats, voor de moeite die het de illegaliteit kostte om ten behoeve van de onderduikers aan bonkaarten en geld te komen, tekenend voor het isolement der illegalen, voor de spanningen in hun bestaan en voor de complicaties die er uit konden voortvloeien. Die complicaties hebben, in dit geval ook een lange naoorlogse nasleep gehad, want allen die Horak bij _:;;ijnjacht op Dobbe terzijde gestaan hadden (de rijksrechercheurs Noppen en Flipse maar ook Sietse de Jong, van Veen en Nieuwland) hebben zich nooit kunnen schoonwassen van de verdenking dat zij, zij het in verschillende gradaties, te ver gegaan waren. Wat van Veen betreft, staat overigens ons inziens vast dat deze nimrner van plan geweest is, Dobbe aan Horak in handen te spelen; wèl vond hij dat op Dobbe de plicht rustte, zich bij de Sicherheitspolizei aan te melden om de levens van anderen te redden. De twee rijksrechercheurs en de Jong en Nieuwland waren er daarentegen van overtuigd dat de jacht op Dobbe en zijn voornaamste medewerkers volstrekt gerechtvaardigd was. Welnu, heeft men in de Friese verzetskringen waarmee de twee laatstgenoemden in contact stonden, niet wel heel erg grif en gretig de verhalen over de drinkgelagen en orgieën in het jachthuis geloofd? Wij menen van wel. Fries provincialisme heeft hierin, dunkt ons, een belangrijke rol gespeeld. Voor vele Friezen waren Dobbe en de zijnen, afkomstig als zij waren uit het westen des lands, 'Hollanders', 'die 'wildemannen' wilde men in Friesland', aldus K. Norel in het geschiedwerk van de LO en de LKP, 'in die tijd liever kwijt dan rijk", 'en toen de groep uit Friesland verdween', zo Y. N. Ypma in zijn geschiedenis van het Friese verzet, 'treurde daar niemand om.'2 Daarmee waren overigens de problemen niet uit de wereld geholpen die Dobbe met zijn gedurfde actie althans tijdelijk voor velen opgelost had: Vrij Nederland en de OD hadden belangrijke financiële hulp ontvangen en allen die met de groep-Dobbe in aanraking waren en zelf illegaalleefden dan wel voor onderduikers moesten zorgen, waren, wat hun bonnen en bonkaarten betrof, enkele weken uit de zorgen, sommigen ook veellanger door de geldsommen die zij bovendien kregen.
XCMet één probleem had de groep-Dobbe zich niet bezig gehouden': het vinden
XCvan schuilplaatsen voor arbeiders en anderen die zich aan de tewerkstelling
XCin Duitsland wilden onttrekken. Daar kwam in de herfst van' 42 nóg een
XCcategorie personen bij die zich moesten gaan schuilhouden: de achttienjari
XCgen die dienst in de Nederlandse Arbeidsdienst weigerden. Het is hier niet de plaats om deze Arbeidsdienst in den brede te gaan
XCbehandelen; wij zullen dat in een volgend hoofdstuk doen. Welwillen wij
XChier opmerken dat de Arbeidsdienst van zijn oprichting af door velen als
XCeen kwalijk instituut beschouwd werd waar jongeren aan het gevaar van nationaal-socialistische beïnvloeding blootstonden. Zolang de toetreding tot
XCde Arbeidsdienst een vrijwillig karakter droeg, kon men er min of meer aan voorbijleven, maar deze zaak kwam er geheel anders yoor te staan toen eind september '42 bepaald werd dat mannelijke achttienjarigen voortaan verplicht waren, zes maanden in de Arbeidsdienst te dienen. Moest dat geweigerd worden? De grootste protestantse kerkgenootschappen en het Episcopaat meenden van niet, maar er waren in protestantse alsook (in mindere mate, dunkt ons) in katholieke kringen velen die dit een onprincipieel standpunt vonden. Jongeren evenwel die zich aan de vervulling van hun arbeidsdienstplicht onttrokken, waren strafbaar: ook hen moest men dus helpen bij hun onderduik. wel te verstaan: werd een achttienjarige bakkersknecht voor de Arbeidsdienst opgeroepen en wilde hij die oproep naast zich neerleggen, dan was het niet noodzakelijk dat hij zich, zoals voor Joden als regel wenselijk was, elders in een achterkamer of op zolder verborg - hij kon, als hij geen onvoorzichtigheden beging (en aanvankelijk was de controle niet intensief), best blijven rondlopen, mits in een andere plaats. Wensehjk was dan wèl dat hij, zo enigszins mogelijk, bij een andere bakker in dienst trad; wenselijk was óók dat hij binnen afzienbare tijd een nieuw persoonsbewijs kreeg en de nodige bonkaarten. Extra-geld, dat bij het onderduiken van, Joden vaak zo een belangrijke rol speelde (zij verdienden immers niets en Het risico van herberging werd groter geacht), was niet nodig: de bakkersknecht zou van zijn nieuwe baas misschien wel niet zijn oorspronkelijk loon krijgen, maar toch wel voldoende om in leven te blijven. Het lag' eigenlijk zo voor de hand: dat men diegenen die van plan waren, niet voor de arbeidsinzet naar Duitsland te vertrekken of niet voor de Arbeidsdienst op te komen, tot volharden zou kunnen bewegen als men een organisatie schiep die hen elders zou kunnen onderbrengen hetzij in hun oorspronkelijk, hetzij in een verwant beroep en dan liefst bij een geloofsgenoot. Wie 'Joden hielp onderduiken, zocht schuilplaatsen; die Joden kwamen buiten het maatschappelijk productieproces te staan. Wie de weigeraars van arbeidsinzet of Arbeidsdienst zou gaan helpen onderduiken, zou in veel gevallen
heel iets anders gaan zoeken: clandestiene plaatsen in het productieproces.
XCZulke plaatsen waren in een-en-dezelfde grote stad nog wel te vinden. Bij de oprichting van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers is dan ook, dunkt ons, van grote betekenis geweest dat de denkbeelden die er toe leidden, niet in een van de grote steden van het westen geboren werden, maar juist in plattelandsstreken. Wij moeten ons die oprichting overigens niet als een daad voorstellen waarbij de voldragen conceptie aan de initiatiefnemers voor ogen stond: het is allemaal geleidelijk gegaan.
XCHet begon met een ontmoeting in Winterswijk tussen een strijdbare gereformeerde predikant en een strijdbare gereformeerde huisvrouw: ds. Frits Slomp en Helena Theodora Kuipers-Rietberg.
XCMevrouw Kuipers ('tante Riek') was in mei 1893 in Winterswijk geboren; zij had er haar gehele leven gewoond en er haar vijfkinderen zien opgroeien. In gereformeerde kring had zij op organisatorisch gebied veel werk verricht, ze was hoofdbestuurslid van de Bond van Gereformeerde Vrouwenverenigingen. Ze had groot gezag bij allen die haar kenden; wie in moeilijkheden kwam, wist dat hij zich nooit vergeefs om advies ofhulp tot haar zou wenden. Ze was een diep gelovige vrouw - en ze wist, al vóór mei' 40, wat er aan gene zijde van de nabije Duitse grens geschiedde. Hitler ging zij zien als de Anti-Christ, geen groter gevaar bestond er dan dat het Nederlandse volk zich na mei '40 schikken zou in de geleidelijke, sluwe N azificatie. Daar moest door elke burger op zijn plaats strijd tegen geleverd worden, daar moesten, zo nodig, offers voor worden gebracht.
XCNiet anders waren de opvattingen van ds. Slomp. Hij was vijf jaar jonger dan mevrouw Kuipers en ook hij stamde van het platteland: uit Ruinerwold (Drente) waar hij in 1898 ter wereld kwam. Hij had gestudeerd aan de Theologische Hogeschool in Kampen. Zijn eerste standplaats werd Nieuwlande (Drente), maar in ' 30 aanvaardde hij een beroep van de Gereformeerde Kerk te Heemse dat bij Hardenberg in Overijsselligt, op weinige kilometers van de Duitse grens. Hij had er Duitse kerkgangers, hij had in Duitsland trouwens ook een goede vriend, een Duitse studiegenoot uit Kampen, die hem nauwkeurig over de kerkstrijd inlichtte. De gevaren van het nationaalsocialisme waren hem spoedig duidelijk en van het begin van de bezetting af behoorde hij tot de predikanten die op de kansel een duidelijk geluid lieten horen: het volk van Nederland moest den Boze weerstaan! Vaak sprak hij op de bijeenkomsten van het kader van de Anti-Revolutionaire Partij die aanvankelijk legaal, maar van de zomer van' 41 af illegaal gehouden werden; ook diegenen die de kaders van het opgeheven Christelijk Nationaal Vakverbond bijeen trachtten te houden, vroegen hem vaak om als inleider op te treden. Al die activiteit bleef de Duitsers niet onbekend; zijn naam
stond op de lijsten van gijzelaars die op 13 juli '42 opgehaald moesten worden. Hij werd die dag op het nippertje gewaarschuwd door de echtgenote van zijn hervormde collega die de auto herkende die Heemse binnenreed: het was de auto waarmee haar man een half jaar tevoren als arrestant weggevoerd was. Ds. Slomp, telefonisch gewaarschuwd, verborg zich in de toren van zijn kerk. Hij werd er niet ontdekt.
XCNog diezelfde dag dook hij elders onder, eerst in Ruurlo, na enige tijd in Winterswijk. Hij verdiepte zich in studieboeken, hij sprak af en toe in kleine kring. Het beviel hem niet, het was hem allemaal te passief, de studie wilde niet vlotten; deed hij er niet beter aan, naar zijn gemeente terug te keren? 'Je moet eens m.et mevrouw Kuipers gaan praten', zei zijn gastvrouw op zekere dag. Mevrouw Kuipers had een inleiding van hem gehoord, de vorige avond, "en toen ik je gisteravond hoorde spreken", zo gaf ds. Slomp ruim twintig jaar later haar woorden in dat eerste beslissende gesprek weer,
XC, 'toen dacht ik bij mezelf: ik heb mijn man gevonden Ik heb hier en daar al jongens laten onderduiken, ik heb Joden opgeborgen, maar je weet toch uiteindelijk er geen weg meer mee. Wij moeten een organisatie stichten opdat wij die onderduikers een plaats kunnen geven. En nu dacht ik dat jij dat moest doen, dat je 't land door moet om de mensen daar warm voor te maken.' Ik zeg: 'Maar dat durf ik niet. Waar ik kom ... , daar ga ik heen op de fiets, maar ik durf niet in de trein te reizen.' En toen sprak ze dit woord dat ik nooit zal vergeten. Ze keek me aan en zei: 'Kerel, zou 't nou zo erg zijn als jij om het leven kwam en als er duizenden jongens gered worden?' Ik heb daar niks meer op kunnen zeggen.'l
XCDs. Slomp stapte in de trein en begon aan een lange reeks rondreizen, spoedig onder de toepasselijke schuilnaam 'Frits de Zwerver'. Hij begon met Driebergen waar een van de beste vrienden van de echtgenoot van 'tante Riek' woonde, C. B. Nienaber van Eijben, een meubelhandelaar, die veel relaties in de (opgeheven) Christelijke Meubelmakersbond had. Nienaber van Eijben riep een aantal plaatsgenoten bijeen die hij (hij was zelfhervormd) uit protestantse kring kende. Ds. Slomp kwam op hen een beroep doen, het plaatsen van onderduikers systematisch ter hand te nemen: een commissie uit hun midden diende de namen te verzamelen van mannen en jongens uit Driebergen en omgeving die bereid waren, elders onder te duiken, en zij moest tevens nagaan bij wie men in en bij Driebergen onderduikers uit andere streken kon plaatsen. Nienaber van Eijben gaf ds. Slomp aan zijn talrijke relaties door, hoofdzakelijk in de provincies Utrecht en Noord12
1 F. Slomp in L. de Jong: (I966), p. 586.
Brabant en in Rotterdam. 'Er zijn plaatsen waar', aldus het geschiedwerk van de LO en de LKP,
XC'de zwervende dominee geen voet aan de grond en geen man in de corrunissie krijgt. Soms komen er een tiental mannen bijeen van wie men mag veronderstellen dat zij het werk krachtdadig zullen aanvatten, maar de een na de ander trekt zich terug en de dingen blijven bij het oude. Menigeen kent in zijn angst of egoïsme geen ander doel dan zichzelf en zijn gezin er zo goed mogelijk door te krijgen'!
XCvaker lukt het ds. Slomp, bezielend spreker als hij is, wèl een commissie gevormd te krijgen: in Noord-Holland, op de Veluwe, in Drente, in het Westland, in Kampen, in Overijssel. 'In de meeste plaatsen was het zo dat er wel enig werk verricht werd, doch zonder organisatorisch verband. De brandstof lag klaar.' Slomp bracht 'de vonk die de zaak in vlam zette.'2 De plaatselijke commissies kwamen benoorden de grote rivieren, al maakten er spoedig ook hervormden en christelijk-gereformeerden deel van uit, als regel in de consistoriekamer van een gereformeerde kerk bijeen; er werd daar dan Z.g. een bijbelkring gehouden. Aan die commissies gaf Slomp aanvankelijk louter de adressen door van de commissies elders in het land, maar in december '42 ging hij er toe over, zijn belangrijkste verbindingsmannen in de verschillende provincies wekelijks in Zwolle bijeen te roepen waar hij ook zelf een vast onderduikadres gevonden had - Winterswijk lag te excentrisch. In Zwolle kreeg ieder 'de gelegenheid, de onderduikers welke zich in de afgelopen week bij hem of zijn contacten in de omgeving gemeld hebben en waarvoor hij nog geen plaats gevonden heeft, met de andere bezoekers uit te wisselen'3 - het werd er een soort landelijke 'beurs' die spoedig gecoördineerd werd met provinciale 'beurzen'. Friesland, waar het plaatsen van onderduikers al in de zomer van '42 begonnen was, haakte er in februari' 43 op aan. Hier waren het 'vogels van diverse pluimage die', aldus weer het bovenaangehaalde geschiedwerk, in Leeuwarden 'elke week samenkwamen in de consistorie van de Noorderkerk: een boer, een aannemer, een architect, een kaaskoopman, een dominee, twee leraren, een paar kooplui, een kleermaker ... Hier moeten stippeltjes staan, want wij weten niet meer het beroep van .elke medewerker. Peter, de boer uit Wolvega, werd voorzitter ... Hij werd ook afgevaardigde naar de landelijke vergadering. Als vergaderingsdag werd vrijdag gekozen omdat dan verschillende leden toch in de stad moesten zijn. 's Morgens dreven ze handel in zaai- en pootgoed, kaas enz. en 's middags in levende ziel~n ... De een kon een hervormde bakker gebruiken,
XClA. Goede in Het Grote Gebod, dl. I, p. IS. 2 A.v., p. 12. 3 A.v., p. 20.
de ander had een roomse smid of een gereformeerde wagenmaker te 'verhandelen', enz. Vooral de man van Sneek was een goede afnemer. En's zaterdags reisde Peter dan naar Zwolle om daar een afzetgebied te vinden voor hetgeen overkompleet was en aanbod voor plaatsen te vinden die in Friesland over waren ... De aanwezigen voelden zich veilig in de consistoriekamer en de koster was eenjuweel."
XCWie hielp men onderduiken? Aanvankelijk vooral jongeren die niet in de' Arbeidsdienst wilden opkomen. Het is onze indruk dat daar spoedig de arbeidsinzet-weigeraars bijkwamen; het doen onderduiken van Joden werd evenwel, hoezeer Slomp daar persoonlijk ook op aandrong, niet systematisch ter hand genomen. Hoe dat zij: het aantal door de LO geplaatste onderduikers ging snel groeien, vooral in de lente van '43. De vraag naar persoonsbewijzen en bonkaarten nam dus ook toe. Tot de eerste overval door de eerste Knokploeg van de LO (een ploeg uit Groningen) kwam het evenwel pasna de April-Meistakingen van '43: op 4 juni, in Langweer (Friesland). De leden van die knokploeg hadden zich een tweeledig doel gesteld:
XC'Ze hebben bonnen nodig en ze gaan een medewerker van het distributiekantoor helpen, want deze man heeft zoveel bonkaarten aan de onderduikers verstrekt dat het bij de a.s. controle moet mislopen. Deze controle moet onmogelijk worden gemaakt .... Een vijftal jongemalmen stapte in een auto, gebrekkig bewapend met hier en daar opgescharrelde vuurwapens, gedeeltelijk niet eens bruikbaar, ze reden naar Langweer, stapten het Gemeentehuis binnen. De aanwezige ambtenaren werden uitgeschakeld door hen het pistoolonder de neus te duwen. Alles waarbij men belang had, werd verzameld. Het personeel werd daarna in de kluis opgesloten en de 'rovers' konden zich weer per auto richting Groningen begeven. De buit bedroeg 24931 rantsoenen en 4860 bonkaarten."
XCWat was het verschil met de overvallen van Joure en Wommels ? Het was dit, dat de groepen van Dobbe en Reeskamp (een andere mogelijkheid was er toen niet) het veruit grootste deel van hun buit op de zwarte markt verkocht hadden, terwijl de Knokploeg zijn bonkaarten en rantsoenbonnen afleverde aan de LO die er voor zorgde dat die distributiebescheiden rechtstreeks en zonder betaling terechtkwamen bij diegenen die Ze nodig hadden: de onderduikers. En tot hoeveel honderdduizenden het aantal van die onderduikers ook zou groeien, de Landelijke Knokploegen hebben er steeds voor gezorgd dat er regelmatig grote hoeveelheden distributiebescheiden kwamen. De spectaculaire groei van die verzetsactiviteit zullen wij in ons volgende deel beschrijven.
XC'A. Algra in a.v., p. 162-64. '(Ver. van Groningse oud-illegale werkers) Hoe Groningen streed. Provindaal gedenkboek van het verzet 1940-1945 (z.j.), p. 249.
XCIn de eerste twee hoofdstukken van dit deel hebben wij wederom op verscheidene plaatsen de illegale pers geciteerd; het dunkt ons zinvol, dit ook in de volgende hoofdstukken te doen. Het gaat in deze paragraaf dan ook niet om de standpunten waarmee de illegale bladen van diverse richtingen op de actuele gebeurtenissen reageerden, het gaat om die pers in haar algemeenheid (haar technische en organisatorische problemen komen eerst in ons volgende deel aan de orde) en om de moeilijkheden en conflicten die zich bij enkele van de grootste bladen voordeden.
XCWat dat eerste betreft, willen wij er, om te beginnen, in het voetspoor van Lydia WinkelI op wijzen dat het aantal verschillende illegale bladen eind' 42 geringer was dan eind '41: 96 in plaats van 120. Mej. winkel heeft die daling aan twee factoren toegeschreven: in de eerste plaats verdwenen Spartacus en het Bulletin van het MLL-Front die met hun talrijke nevenedities door de begin' 42 opgerolde groep-Sneevliet uitgegeven waren; in de tweede plaats werd de productie van een aanzienlijk aantal kleine gestencilde illegale bladen gestaakt doordat de samenstellers constateerden dat van de grote, gedrukte bladen steeds meer exemplaren in omloop kwamen.
XCIn ons vorige deel wezen wij er op dat tot in de zomer van '42 de meeste illegale bladen uit de socialistische, links-socialistische en communistische hoek kwamen met als belangrijkste uitzonderingen Slaet op den Trommele (liberaal) en De Geus onder studenten; dat laatste blad zal in dit deel nog ter sprake komen. In de eerste jaren van de bezetting was confessioneel Nederland in de sector van de illegale pers zwak vertegenwoordigd met als enige meer bekende uitzondering het 'eerste'Vrü Nederland. In de periode die wij thans beschrijven, kwam daar evenwel wijziging in: eind december '42 verscheen het eerste specifiek katholieke landelijke illegale blad, Christofoor voortzetting van een plaatselijk verzetsblad dat door de secretarie-ambtenaar L. F. W. Jansen van de zomer van '42 af in Ijsseisrein uitgegeven was, en begin' 43 kwam het tot de oprichting van het grote gereformeerde verzetsblad Trouw.
XCEind' 42 waren De Waarheid (gestencild) en Vrü Nederland en Het Parool (beide gedrukt) nog steeds de meest verbreide illegale bladen, zij het dat de oplage van De Waarheid door het grote aantal arrestaties in cornmunistische kring teruggelopen was. Ook van Het Parool dat het in '42 uitzonderlijk moeilijk kreeg, daalde het aantal exemplaren dat in circulatie kwam; eind' 42
XC1 (RvO) L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945 (I954), p. 24.
waren het vermoedelijk niet meer dan ca. 5000, maar enkele maanden later waren het ca. 40 000 geworden. Van Vrij Nederland werden in de zomer van ,42 ca. IS 000 exemplaren gedrukt door de zorgen van de centrale leidingvan elk nummer verschenen evenwel in verschillende delen des lands herdrukken in een onbekend aantal exemplaren.
XCBij deze bladen had zich in januari '42 een nieuw gedrukt illegaal blad gevoegd, De Oranjelerant, In een oplaag van ca. 8000 exemplaren begon het te verschijnen. Als regel werden alle artikelen door de oprichter geschreven, de drie-en-dertigjarige journalist Johan H. Doorn. Een moedig man, ongetwijfeld, maar zijn opvattingen waren simplistisch en hij trok graag de profetenmantel aan. Volgens hem was de tweede wereldoorlog, als vroegere oorlogen, gevolg van' de belangen van het Groot Kapitaal ... geld-belangen waarvoor miljoenen onschuldigen werden vermoord'l - maar dat zou niet zo blijven! 'Via Liberalisme en Socialisme' zou Europa 'onweerstaanbaar tot het Communisme' komen; dat was "n soort oer-wet'." Hoewel hij geen partijcommunist was, zag hij de politiek van de 'kapitalistische' Geallieerden toch volstrekt gedomineerd door de wens, de Sowjet-Unie te laten doodbloeden voor het tot de grote invasie in West-Europa zou komen. Die invasie zou gepaard gaan met 'de verschrikkingen van een gas-oorlog': bovendien zouden in dat geval 'tweehonderdduizend Nederlanders als gijzelaars ... worden weggevoerd naar Duitsland'."
XCDoorn was geneigd tot snelle generalisaties. De Nederlandse boeren noemde hij in de lente van '43 'voor het merendeel platte schobbejakken'"; bij zijn collega's van de illegale pers had hij al in de zomer van '42 sterke weerstanden gewekt met een felle uitval tegen de Joden waarin hij van 'veelvuldig te aanschouwen geflirt van [odenmeisjes met moffen' repte." In november maakte hij het er niet beter op toen hij, vanuit de groep-Dobbe ingelicht over de nasleep van de overval te [oure, naar aanleiding van de gedragingen van de onderduikers Seligmann en de gezusters Polak, 'de Joden' n ernstige berisping' toediende, culminerend in de aantijging:
XC'Het is, in veelvuldige gevallen, gebleken dat bij onverhoopte arrestatie de Joden onverwijld namen en adressenvan hun weldoenersverrieden en zodoende mensen die hen wèldeden, aan hun eigen aartsvijanden uitleverden. Dat is ongemeenlafen verachtelijk."
XCDoorn meende, aldus schrijvend, de Joden in hun eigen belang 'iets zeer(junip.A.v.,(junip.A.v., p., A.v.,(meip.A.v.,p."A.v.,(eindnov.p.
1 6-7 1942), 5. 2 8 1942), 6. 3 2. 19 1943), 2. 5 8, 7. 14 1942), 8.
noodzakelijks bij te brengen'! en hun aldus een dienst te bewijzen; hij deed het 'tegendeel. 2
XCHet Parool had in de eerste helft van '42, zoals wij in ons vorige deel beschreven, zware klappen moeten incasseren: in januari was de eigenlijke oprichter, Frans Goedhart, in Duitse handen gevallen en in rnaart hadden V orrink en Althoff de redactie verlaten; V orrink ging nadien een eigen illegaal blad uitgeven, Verzet. Van de oorspronkelijke redactie waren slechts twee leden overgebleven: J. Nunes Vaz en mr. J. C. S. Warendorf. Drie nieuwe, nogal jeugdige redacteuren trokken zij aan: drs. J. Meijer en diens twee vrienden mr. C. H. de Groot en drs. W. van Norden. Met de nodige ups en downs (onder de drukkers en verspreiders vielen nieuwe slachtoffers) werd de productie voortgezet. In de: herfst van '42 werd de top door een haast dodelijke slag getroffen: vlak ~chter elkaar werden Meijer, van Norden en Nunes Vaz gearresteerd, de laatste" als Joodse onderduiker"; Warendorfbesloot toen, naar Engeland te vluchten. Via een fimctionaris van de Joodse Raad in Maastricht kwam hij met een Belgische pilotenhulporganisatie in contact die hem over de grens haalde. Hij zat daarop van begin november' 42 tot begin mei '43 in Parijs ondergedoken. Weer was het een Belgische organisatie die hem hielp, Spanje te bereiken; uit Lissabon kwam hij eind mei in Londen aan.
XCMeijer en van Norden waren niet gearresteerd wegens hun activiteit voor Het Parool maar omdat vermoed werd dat zij spionagemateriaal het land uitwerkten. Dat vermoeden was juist, maar beiden wisten zich met zoveel slagvaardigheid te verdedigen dat de Abwehr niet voldoende bewijsmateriaal tegen hen kreeg. Wat Het Parool betrof, was door de Sicherheitspolizei wèl waargenomen dat Meijer enkele keren grote aantallen exemplaren in brievenbussen gedaan had (die brievenbussen waren, onmiddellijk nadat Meijer vertrokken was, geledigd), maar hij had het geluk dat zijn activiteit, wat Het Parool betrof, onder een niet erg snuggere Sachbearbeiter viel, 'een heel domme, niet eens erg kwaadaardige domme man, die met de verdichtsels die ik hem', aldus Meijer voor de Enquêtecommissie, 'erover heb verteld,
XC1 A.v., 17 (febr. 1943), p. 2. 2 In de lente van '43 werd Doorn lid van de Raad van Verzet. In november' 44 ging hij met belangrijk spionagemateriaal op weg naar het bevrijde zuiden. Hij is daar nimmer aangekomen. Vermoedelijk is hij in de buurt van Ede door een Duitse patrouille neergeschoten. 3 Nunes Vaz werd via Westerbork naar Sobibor gedeporteerd waar hij in de gaskamer om het leven gebracht werd.
genoegen heeft genomen.'! Van Norden en hij werden resp. in maart en in juni '43 vrijgelaten, zulks tot stomme verbazing van diegenen die van hun rol in de redactie van Het Parool afwisten. Die redactie was na de crisis van oktober' 42 geheel alleen voortgezet door mr. de Groot. 'Hij deinsde', schreef Lydia Winkel, 'voor geen karwei terug, hoe gevaarlijk het ook mocht zijn. Hij redigeerde de berichten, schreef artikelen, voerde besprekingen met drukkers en verspreiders, reed met kar en paard om papier te halen, corrigeerde drukproeven, verpakte en vervoerde per bakfiets vele duizenden kranten en hield vrijwel alleen Het Parool ;staande.'2 Spoedig kreeg hij evenwel hulp. Frans Goedhart had, voor hij gevangengenomen werd, al eens gesuggereerd dat men mr. dr. G. J. van Heuven Goedhart, oud-hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad, in de redactie van Het Parool zou opnemen; met deze had Goedhart in de tijd waarin hij met de geheime agent Aart Alblas samenwerkte, al veel contact gehad (van Heuven Goedhart was een goede bekende van Alblas' 'mentor' Siegfried Vaz Dias) en na Goedharts uitschakeling had van Heuven Goedhart al enkele artikelen voor Het Parool geschreven. Mr. de Groot deed een beroep op hem. Van Heuven Goedhart aanvaardde het onmiddellijk en in zijn persoon (wij komen in een volgend deel op hem terug) werd de redactie niet alleen versterkt met een ervaren journalist maar ook met een man die zelf en via de ontslagen commissaris van de provincie Utrecht, jhr, mr. dr. L. H. N. Bosch ridder van Rosenthal, een groot aantal relaties meebracht. Het Parool werd onmiddellijk rijker van inhoud; het kwam ook de inzinking in de oplage spoedig te boven. Vanmaart' 43 afkreeg het blad bovendien een belangrijke helper in het kamp van de vijand. Een maand of zes tevoren was daar namelijk de neergang begonnen van Arie Meijer-Schwencke die vooral in '40 bij de gelijkschakeling van de N ederlandse pers zulk een belangrijke rol gespeeld had en er nadien door middel van intriges en omkoperijen in geslaagd was, een omvangrijk commercieel imperium op te bouwen. Wij komen op 's mans onfrisse praktijken in een volgend hoofdstuk nog terug; hier willen wij slechts opmerken dat zij in de loop van '42 tot een groot schandaal leidden. Begin '43 had Meijer-Schwencke besloten, zich in Gorssel terug te trekken toen hij, daags na diens vrijlating, van Norden ontmoette; drs. J. Meijer, een jongere broer van Meijer-Schwencke, zat toen nog vast. In Noord-Afrika waren de Duitsers op dat moment in 'Tunesië samengedrongen, aan het Oostelijk front was hun Zesde Leger bij Stalingrad verloren gegaan - het was duidelijk, dat Duitslands nederlaag
XC1 Getuige J. Meijer, Enq., dl. VII c, p. 284. 2 L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945, p. 231.
slechts een kwestie was van tijd. Toen van Norden aan Meijer-Schwencke de suggestie deed dat deze, 'als hij iets van zijn slechte daden wilde goedmaken', in Den Haag zou trachten, zijn broer te beschermen, en af en toe gegevens zou verstrekken aan hem, van Narden, ging Meijer-Schwencke daar gretig op in; dat die gegevens voor Het Paroolbestemd waren, vertelde van Narden hem voorlopig niet.'
XCVrij Nederland kwam in andere, maar niet geringere moeilijkheden te verkeren dan Het Parool.
XCEind' 41 was, zoalswij in ons vorige deel beschreven, H. M. van Randwijk er de dominerende figuur in geworden, eigenlijk in het' derde'Vrij Nederland. Van het 'eerste', dat door Amsterdamse anti-revolutionaire jongeren opgericht en in de lente van' 41 door de Sicherheitspolizei opgerold was, waren slechts drie prominente figuren op vrije voeten gebleven: de organisator van de verspreiding, mr. A. H. van Namen, en twee hoofdverspreiders, Wim Speelman en Anne Kooistra. Van het 'tweede'Vrij Nederland kreeg Edouard de Nève de leiding; hij werd in de herfst van' 41 als pilotenhelper gearresteerd. Van Namen en Speelman (Kooistra werd kort na de Nève opgepakt) slaagden er toen in, een nieuwe redactie te vormen. Van Randwijk werd hoofdredacteur en afgezien van een medewerker van de Nève die spoedig verdween, betrok hij drie nieuwe personen in de z.g. centrale leiding: de journaliste mej. dr. G. H. J. vall der Molen, de dichter Jan H. de Groot en een analist uit Haarlem, Henk P. Hos. Begin '42 kwam een nadere werkverdeling tot stand: van Randwijk, de Groot, van Namen en mej. van der Molen gingen als redactie fungeren, Speelman en Hos belastten zich met de productie en distributie van het blad. Voor die distributie stelden zij in de verschillende delen des lands vertegenwoordigers aan; wij maakten er al melding van dat Dick van Veen, een van de deelnemers aan de overval te [oure, hoofdvertegenwoordiger was in het noorden.
XCNaar buiten maakte Vrij Nederland een homogene indruk; in werkelijkheid bestond er onder de nieuwe opzet van meet af aan oppositie tegen van Randwijk. Speelman en mej. van der Molen, beiden anti-revolutionairen, vonden dat hij op het blad tezeer het stempel drukte van zijn algemeen-socialistische overtuiging en dat hij de neiging had, de Sowjet-Unie te idealiseren. Mej. van der Molen was de eerste die de samenwerking verbrak. Zij had naar aan
XC1 Cpz: p.v. zitting inz. A. Meijer-Sehweneke (22-23 febr. I950), p. 6 (Doe I-II37, c-ro).
leiding van het fusilleren van de vijf Rotterdamse gijzelaars (15 augustus' 42) een artikel geschreven waarin zij gesteld had dat, binnen bepaalde grenzen, zodanig ingrijpen volkenrechtelijk niet volstrekt verboden was; dat artikel werd, zonder nader overleg met haar, door van Randwijk en van Namen drastisch gewijzigd - na een daverende ruzie trad zij toen uit de redactie.
XCHet gebeurde was voor haar slechts de druppel geweest die de el11111er had doen overlopen. Ze had, vertelde zij later aan de Enquêtecommissie, 'eigenlijk steeds meer principiële bezwaren (gekregen) tegen de leiding van van Randwijk. Hij was erg pro-Russisch, pro-communistisch zou ik bijna zeggen, zond~r dat hij nu zelf cOl11111Wlist was.'! Die bezwaren werden door Speelman op dat moment nog niet ten volle gedeeld. Deze had wel al moeilijkheden gehad met delen van het verspreiders-apparaat. Hier zaten veel gereformeerden in en sommigen hunner hadden geweigerd, bepaalde nummers door te geven waarin hoofdartikelen van van Randwijk stonden waarmee zij het op een aantal punten principieel niet eens waren. 'De man is communist', werd wel gezegd en die zaak liep na het uittreden van mej. van der Molen zo hoog op dat een gesprek gearrangeerd werd tussen de centrale leiding van Vrij Nederland en een vooraanstaand leider van het ondergrondse anti-revolutionaire kader, dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot. Van Randwijk kon diens bezwaren slechts voor een deel ontzenuwen, tot een verdere breuk kwam het intussen niet. Het conflict was evenwel niet wezenlijk bijgelegd; van Randwijk was geen moment van plan, zijn hoofdredactionele koers te wijzigen en dat Bruins slot veel indruk op hem gemaakt heeft, betwijfelen wij: deze was een, vertegenwoordiger van de traditionele democratische partijen die, zo meende van Randwijk, hun historische kans gemist en hun tijd gehad hadden. Een nieuw Nederland moest ontstaan! Vooral moest voorkomen worden dat die traditionele partijen in de overgang bij de bevrijding de touwtjes weer in handen kregen! Dat laatste was ook de opvatting van de nieuwe chef-staf van de OD, jhr. P. J. Six, en tussen hen beiden kwam het in de herfst van '42 tot een politiek monsterverbond dat wij later in dit hoofdstuk zullen beschrijven. Er waren in die tijd (wij stipten het al aan bij de beschrijving van de overval van [oure) talrijke verbindingen tussen de Ordedienst en de Vrij Nederiand-gtcet»:
XCHet conflict met mej. van der Molen en met Bruins Slot bleef niet de enige bron van spanningen. In de herfst van '42 sloeg de Sicherneitspolizei toe: de twee drukkers die Vrij Nederland drukten, werden in september gearresteerd en door de infiltratie van twee Vi-Manner werden in oktober grote gaten geslagen in het verspreiders-apparaat. Van Randwijk en van Namen
XC1 Getuige G. H. J. van, der Molen, Enq., dl. VII c, p: 300. 135
verbonden hier de conclusie aan dat Speelman en Hos de distributie anders en beter moesten organiseren; Speelman en Hos betoogden van hun kant dat juist de redactie die bezig was, in heel Nederland een net van radiozenders op te bouwen en een toenemend deel van haar energie ging besteden aan de geheime berichtgeving naar Zwitserland, waarover aanstonds meer, teveel hooi op haar vork nam. In elk geval waren zij niet bereid, op teclmisch gebied directieven van van Randwijk en van Namen in ontvangst te nemen. In oktober huurde van Namen een vakantiehuisje in Overijssel. Daar werden de tegenstellingen dagenlang besproken men werd het niet eens, niet op technisch-organisatorisch, maar evenmin op redactioneel gebied, aangezien vooral Speelman van Randwijks hoofdredactionele lijn, daar waar zij hem te 'links' was, bleef afwijzen. Van Randwijk had weer andere bezwaren tegen Speelman: de arrestaties in de herfst (tientallen medewerkers waren opgepakt) zag hij als bewijs dat Speelman onvoorzichtig opereerde, hij vond deze, tien jaar jonger dan hij, 'te wild' worden. Notabene: Speelman was kort tevoren met het (juiste) bericht gekomen dat de Duitsers ergens in Pommeren, bij Peenemünde, bezig waren, geheime wapens te construeren! 'Dat zagen we', vertelde van Randwijk ons vijftien jaar later, 'als het zoveelste bewijs voor zijn fantastcrijen.'!
XCDoor het al gememoreerde verraad van de cadet Pasdelcup werden Speelman en Hos met twee anderen op 9 december' 42 in Amsterdam tijdens een bespreking gearresteerd. Hun stond met zekerheid een doodvonnis te wachten. De verhoren namen niet veel tijd in beslag; medio december werden Speelman en Hos opgesloten in de gevangenis die de Sicherheits polizei in het Kleinseminarie te Haaren (Noord-Brabant) ingericht had. Speelman wist in zijn cel de beschikking te krijgen over een spijker. Daarmee werkte hij de tralies van zijn venster los. In de avond van 30 december waagde hij het er op: hij bond zijn lakens en repen van zijn deken aan elkaar, klom het raam uit, begon te dalen - een laken of een reep deken scheurde en hij viel van twee hoog naar beneden waar hij op zijn rug in de sneeuw terecht kwam. Half verdoofd kon hij zich nog tussen de struiken rollen waar de passerende schildwacht hem niet opmerkte. Daar lag hij drie kwartier voor hij zich weer bewegen kon. Hij klom over een prikkeldraadversperring en kwam via een smal sluismuurtje buiten het gevangenisterrein. Daar hield hij zich tot vier uur 's morgens, het einde van de in heel Nederland geldende spertijd, in een stenen portiek schuil. Vervolgens legde hij op kousevoeten de twaalf kilometer naar Den Bosch af waar vrienden hem verder hielpen.
XCContact met de redactie van Vrij Nederland nam hij niet meer op. Hij had
er genoeg van! Aan de OD-Ieiding gaf hij bericht door dat Pasdeloup (de enige die buiten de gearresteerden het adres kende waar op 9 december de bespreking plaatsvond) een verrader was' - overigens concentreerde zijn gehele denken en doen zich op de oprichting van een nieuw illegaal blad: van een nieuw Vrij Nederland. Welk recht had van Randwijk op die titel? Die was eerst met het 'derde'Vrij Nederland bij het blad betrokken geraakt, hij, Speelman, had zich al voor het 'eerste' ingezet! Voor de verwezenlijking van zijn denkbeeld zocht hij contact met mej. van der Molen en met Bruins Slot. 'Ik zie hem nog voor mij', schreef Bruins Slot na de oorlog: 'met verfomfaaide kleren, een ronde rug (vanwege de val) ... , het hoofd erg in de schouders en met een bleek, mager gevangenisgezicht. Maar daarin ogen die al dat teniet deden. Donkere, levendige ogen waaruit een felle vitaliteit straalde. Wij bespraken de zaak'2 - en na mej. van der Molen maakte nu Bruins Slot aan Speelman duidelijk dat men de titel Vrij Nederland niet aan van Randwijk en de zijnen mocht ontnemen. Overigens waren beiden, mej. van der Molen en Bruins Slot, tot medewerking bereid. Speelman riep de hoofdverspreiders van Vrij Nederland bijeen. De meesten hunner voelden alles voor het nieuwe blad dat Speelman voor ogen stond. De voorbereidingen waren nog in volle gang toen de Londense radio op 20 januari' 43 berichtte dat prinses Juliana in Canada haar derde dochter ter wereld gebracht had. Daar moest onmiddellijk op gereageerd worden! De Meppelse groep waarmee Speelman in contact stond, liet toen in grote haast bij een drukkerij in Meppel van een klein gereformeerd verzetsblad dat in Klundert uitgekomen was: Het drievoudig snoer: God-Nederland-Oranje, een extranummer vervaardigen dat onder de titel De Oranjebode in 15 000 exemplaren verscheen, gedeeltelijk gedrukt met zwarte druk op oranje papier, gedeeltelijk met oranje druk op wit papier. De journalist E. van Ruller, een van Colijns 'twaalf apostelen', had regelmatig aan Het drievoudig snoer: God Nederland-Oranje meegewerkt; hij werd een van de redacteuren van Speelmans landelijke gereformeerde illegale blad. Naast van Ruller namen mej. van der Molen en Bruins Slot plaats in de redactie en, last but not least, de pas . uit het concentratiekamp Amersfoort ontslagen leider van de anti-revolutionaire partij, Jan Schouten. Schouten bedacht de titel voor het nieuwe blad: Trouw, en stelde de eis dat men zou mikken op een grotere oplaag dan een van de andere illegale bladen: 50 000 exemplaren. Een eerste nummer van Trouw verscheen niet (De Oranjebode werd als zodanig beschouwd) - hetJ.J.
1 Deze werd, zoals wij al in ons vorige deel vermeldden, kort nadien in opdracht van de OD-Ieiding doodgeschoten. 2 A. H. S. Bruins Slot in Delleman: p. 371.
nieuwe blad opende zijn eerste jaargang met nO.2. Schouten schreef een hoofdartikel, 'Onze naam', dat als een geactualiseerde beschouwing van Groen van Prinsterer klonk, vervat in de korte, hamerende zinnen waarin Kuyper zijn hoofdartikelen in De Standaard geschreven had:
XCHij heeft ons Zijn wil geopenbaard.
XCHij heeft ons Zijn geboden bekendgemaakt.
XCHij stelt ons in staat, Zijn waarheid te kennen.
XCHij gaf ons een rijk verleden, een historie vol roerende en ontroerende momenten, vervuld van strijd en zegen, zegenin nederlagen, zegen in overwinningen en uitreddingen ; een historie waarin telkens klaar is gebleken, wat trouw is en wat zij vermag.
XCHij schonk aan ons volk ons vaderland, ons staatsbestel, onze geestelijke vrijheid, onze volksrechten, onze traditie, onze constitutionele monarchie, ons Oranje-geslacht, onze geëerbiedigde Koningin.
XCHij schonk ons dat alles, opdat wij het naar Zijn waarheid trouw zouden zijn.
XCHij vraagt die trouwook nu, vooral nu, meer dan ooit nu, terwijlons land bezet is, terwijlons volk zucht onder de tyrannie en het geweld van de bezettende macht.
XCTot die trouw willen wij opwekken en aansporen.
XCVoor die trouw willen wij getuigen en oproepen.
XCWerk met ons mede; steun ons, sterk ons, help ons.
XCHerneem u zelf, en sta er naar, mede aan anderen te geven wat zij van node hebben om trouw te zijn ...
XCTrouw in de strijd tegen de aanslagen op het Christelijk onderwijs.
XCTrouw in de strijd tegen Winterhulp en Volksdienst.
XCTrouw in de strijd tegen de Arbeidsdienst en de deportage naar Duitsland.
XCTrouw in de strijd tegen het Naf.
XCTrouw op alle verantwoordelijke posten in het weigeren van medewerking aan de Duitse maatregelen tot knechting en die tot inschakeling van ons volk in de Duitse oorlogvoering. . .
XC'Zij zullen het niet hebben, de goden van de tijd.'
XCLaten wij trouw zijn aan ons Vaderlijk erfdeel, aan het pand ons toebetrouwd.
XCDe Waarachtige en Getrouwe zij onze Toeverlaat, onze Helper.
XCHij sterke en bekwame ons voor onze taak. , Hij make ons trouw.
XCZijn trouw warde mede in onze trouwopenbaar" dit was wat Speelman en de meeste van zijn hoofdverspreiders gewenst hadden: een principieel en strijdbaar, zuiver anti-revolutionair geluid! Met enthousiasme sloegen zij aan het werk voor het nieuwe blad dat in zijn
XC, Trouw, I, 2 (18 febr. 1943), p.
volgend nummer, no. 3, een scherpe waarschuwing bevatte tegen het idealiseren van de Sowjet-Unie.
XCGeen wonder dat De Waarheid op het verschijnen van het nieuwe illegale blad zuur reageerde: 'waar was dat nu voor nodig? 'Kan dat wat Trouw te zeggen heeft tot het Nederlandse volk, niet gezegd worden in Vrij Nederland ofin Het Parool?'!
XCHet verschijnen van Trouw vervulde van Randwijk met grote bitterheid. Een 'jongeman' die aan 'oorlogskolder' leed (Speelman), was, zo lichtte hij dr. W. A. Visser "t Hooft in Genève in, tot 'een ondoordachte en gevaarlijke' actie overgegaan:
XC'Zelfs wilde hij op een gegeven moment zover gaan, een tweede VN naast het bestaande uit te geven. Dit is gelukkig voorkomen. Erger is, dat enkele oudere mensen, die wijzer hadden moeten zijn, hun medewerking aan deze knaap toegezegd hebben. Deze mensen komen vrijwel alle (het zijn er weinige overigens) uit streng-gereformeerde kringen, die politiek door dik en dun aan het oude A.R.-standpunt vasthouden Belangrijk is het voorlopig niet. Van 'ruzie' is verder geen sprake ... Van andere Gereformeerden blijft VN enthousiaste medewerking ontvangen. VN wil tot elke prijs voorkomen dat dit conflictje publiek wordt. Politiek is de zaak verder onbelangrijk. De actie van deze onverantwoordelijke knapen verhoogt alleen onze gevaar-risico's."
XCVersterkt was van Randwijks bitterheid nog doordat het er enkele weken naar uitzag alsof Speelman het gehele verspreidingsapparaat van Vrij Neder land naar 'Trouw zou overhevelen. Sommige verspreidersgroepen hielden evenwel de banden met VN aan, 'akelige ruzies', ontstonden hieruit 'tussen de verspreidersgroepen onderling die elkaars terrein bestreken.P Grotendeels moest Vrij Nederland een nieuw verspreidingsapparaat in het leven roepen; hiervoor gaf mr. J. Cramer, directeur van de stichting 'Opbouw Drente', zich veel moeite. Deze werd ook in de centrale leiding opgenomen, samen met de secretaris van het opgeheven Nede~lands Christelijk Werkliedenverbond 'Patrimonium', J. C. Pellicaan, die al aan het 'eerste'Vrij Nederland medewerking verleend had."
XC1 De Waarheid (I april 1943), p. 3. 2 Brief, I maart 1943, van H. M. van Randwijk aan W. A. Visser't Hooft (H 14 (2), Zwitserse Weg A, 2 f). 3 Getuige G. H.]. van der Molen, Enq., dl. VII c, p. 302. 4 'Patrimonium', in 1876 opgericht, verwierp de klassenstrijd en had daar de eonsequentie aan verbonden dat het niet aan loonacties wilde deelnemen. Het Christelijk Nationaal Vakverbond, in 1909 opgericht, deed dat laatste wèl. 'Patrimonium' trachtte met andere middelen de positie van de arbeiders te verbeteren, o.rn. door goede volkswoningbouw. Het verbond (welks functie te vergelijken is met die van de katholieke diocesane arbeidersbonden) telde in '40 ca. vijftienduizend leden.
XCIn de loop van' 42 had de Sicherheitspolizei telkens weer geconstateerd dat in alle delen des lands exemplaren van Vrij Nederland in circulatie kwamen. De Aussenstelle Amsterdam noemde het blad in haar Jahresbericht 1942 van alle illegale bladen 'am stárlesten verbreitet und auch inhaltlich und technisch am besten aufgezogen'.l Hoe kon men voortgezette publikatie voorkomen? De vele arrestaties, meer dan zestig in de laatste maanden van '42, baatten niet: nummer na nummer verscheen. Welnu, in de lente van '43 zag de Sicher heitspolizei een kans om met de centrale leiding van Vrij Nederland in contact te komen. Dick van Veen, die eind december Kriminalkommissar Horak in handen was gevallen, had zich bereid verklaard, een gesprek te voeren met Dobbe, de leider van de overval van Joure. Horak vroeg zich evenwel af of van Veen, als hij in vrijheid gesteld werd, wel zou terugkeren. Van dat alles hoorde Pellicaan via van Veens verloofde; hij bood Horak aan, van Veens plaats in de cel in te nemen in de tijd waarin deze naar Dobbe op zoek zou gaan. Het aanbod werd door Horak aanvaard. De centrale leiding van Vrij Nederland wist van dat aanbod af; zij hoopte dat Pellicaan bij Horaks collega's, de mannen van Abteilung IV, iets ten gunste van de gearresteerde VN-medewerkers zou kunnen bereiken. Het slot van het lied was dat Pellicaan en van Veen (die, zoals wij eerder vermeldden, bij Dobbe geen succes had) aan de centrale leiding van Vrij Nederland een voorstel van de Sicher heitspolizei overbrachten: als Vrij Nederland de publikatie staakte, zouden alle gearresteerden in leven blijven, zij zouden dan aan de groep der Brabantse gijzelaars toegevoegd worden - maar er was één belangrijke voorwaarde: alle medewerkers van Vrij Nederland moesten schriftelijk verklaren dat zij zich in de toekomst van anti-Duitse activiteit zouden onthouden.
XCVan Randwijk die in die tijd onder extra-hoge spanningen leefde doordat zijn vrouw gearresteerd was'', kwam voor een verscheurend dilemma te staan: aanvaarding van het Duitse aanbod betekende dat hij ontrouw zou worden aan wat hij als zijn roeping voelde; verwerping, dat er grote kans bestond dat gevangen medewerkers van zijn blad gefusilleerd zouden
XC1 BdS, Aussenstelle Amsterdam: 'Jahresbericht 1942', p. 21. 2 Zij was in het Amsterdamse distributiekantoor aangehouden toen zij de bonkaarten voor een nieuwe periode op haar gewone, door de politie gesignaleerde pb kwam halen. Toevallig had zij bij die gelegenheid de komplete kopij voor een nieuw nummer van Vrij Nederland in een pakje bij zich; uiterlijk volkomen rustig gaf ze dit pakje aan een kennis die toevallig aanwezig was, met verzoek het op een bepaald adres af te geven - hetgeen geschiedde.
worden of naar concentratiekampen overgebracht. Maar waar zou de Nederlandse illegaliteit belanden als zij zich door de bezetter liet chanteren? I-lij besloot tot verwerping. Horak droeg er niettemin zorg voor dat zijn vrouwalsmede Pellicaan en van Veen vrijgelaten werden - voor Abteilung IV later een reden temeer om zich van harte in Horaks overplaatsing te verheugen.
XCHet z.g. tweede Vrij Nederland-proces dat in januari '44 gevoerd werd, eiste verscheidene slachtoffers; een van hen was Henk Hos die enkele maanden later, in mei, in de duinen bij Scheveningen gefusilleerd werd. Hij had de wens geuit, twaalf uur voor zijn executie gewaarschuwd te worden om zich daar innerlijk op te kunnen voorbereiden. Aldus geschiedde. Een Duitse predikant kwam hem toen nog bezoeken en hij schreef een afscheidsbrief aan zijn vader die weduwnaar was. 'Vader ik moet gaan eindigen', zo heette het aan het slot, 'nogmaals wees niet verdrietig. We moeten in het onvermijdelijke leren berusten. We moeten leren zeggen: 'Uw wil geschiede' en dit is dikwijls 0 zo moeilijk .. .'1
XCMoeilijk, ook voor hem: zeven-en-dertig was hij toen hij voor het vuurpeleton stond.
XCIn ons vorige deel hebben wij er op gewezen dat op het gebied van de geheime verbindingen tussen Londen en bezet Nederland omstreeks juni 1942 een dieptepunt bereikt was. Alle geheime agenten die de Engelse diensten voor militaire spionage (MI-6) en voor sabotage (SOE) in samenwerking met Nederlandse geheime diensten uitgezonden hadden, waren op één na, W. J. Niermeijer, in Duitse handen gevallen. MI-6 stuurde in de zomer geen agenten meer naar Nederland, de Dutch Section van SOE deed dat wèl en meende ook dat haar agenten uitermate verdienstelijk werk deden - in werkelijkheid werden zij allen in het kader van het Englandspiel bij hun aankomst in bezet gebied gearresteerd; de twee leiders van dat Spiel aan Duitse kant, Schreieder (Sicherheitspolizei) en Giskes (Abwehr), slaagden er in, SOE-Dutch met telkens nieuwe listen in de waan te brengen dat de geheime verbindingen uitnemend, ja voorbeeldig functioneerden. Eind juni' 42 waren ten behoeve van het Spiel al vijf zenders van geparachuteerde
XC1 De vrijheid sterft niet, Brieven van ter dood veroordeelden uit het Europees verzet (1956), p. 292-93,
en gearresteerde marconisten in gebruik genomen, eind maart' 43 waren het er zeventien geworden. Er waren in de zomer van '42 van bezet gebied uit slechts twee bonafide zenders in werking : die van Niermeijer en, heel af en toe, die van dr. M. Brouwer in Bilthoven; Niermeijer (wij weten van zijn berichtgeving niets af) werd begin oktober als uitvloeisel van het England spiel gearresteerd! - toen was er nog maar één.
XCWat de in bezet gebied werkzame spionagegroepen betreft: de meeste waren opgerold, met uitzondering slechts van de groep van kapitein de Geus. De spionage-afdeling van de OD werd evenwel opnieuwopgebouwd en er gingen daarnaast door in bezet Nederland genomen initiatieven nog drie andere groepen tot het verzamelen van gegevens over: de groep 'Luctor et Emergo' (die van Vetermans nagemaakte persoonsbewijzen gebruik maakte), de groep-Kees', zo genoemd naar de Rotterdammer C. C. ('Kees') Dutilh die al samengewerkt had met de eind mei gearresteerde geheime agent jhr. mr. E. W. de Jonge, en een groep die !zich eind ,42 als 'Packard' ging aanduiden. Hèt probleem voor deze laatste drie groepen was dat zij de grootste moeite hadden met het wegwerken van hun gegevens. wel werd van juni '42 af van Zweden uit een regelmatige geheime verbinding met bezet gebied onderhouden (de 'Zweedse Weg') en kwam in de herfst een overeenkomstige verbinding tot stand met Zwitserland (de 'Zwitserse Weg'), maar de genoemde spionagegroepen waren daar aanvankelijk niet bij gebaat: die 'wegen' waren hun onbekend. Bovendien zou het via beide 'wegen' enkele weken, zo niet langer, duren voor spionagerapporten Londen zouden bereiken. Het was, van Londen uit gezien, een hoogst onbevredigende, ja een ondragelijke situatie. Zeker, de rapporten van kapitein de Geus bleven binnenkomen en Nienneijer was tot begin oktober in de lucht, maar om een beeld te krijgen van wat de vijand aan krachten bezat, had men de resultaten van de spionage-arbeid van ettelijke groepen nodig; bovendien was wenselijk dat men de gegevens spoedig kreeg, veelal onmiddellijk, anders gezegd: radiografisch; dan kon men inmaakte om een van haar eigen agenten te benaderen, bewijst dat MI-6 op dat
I Op loktober '42 arriveerde per parachute een sabotage-agent van Hij werd, zoals gebruikelijk, onmiddellijk gearresteerd en bleek een zaklantaarn bij zich te hebben waar zich f IQ 000 in bevond en een nieuw persoonsbewijs. Die zaklantaarn' moest hij afgeven aan een adres in Amsterdam dat in code aangegeven was. Het adres werd ontcijferd en van der Waals werd er op afgestuurd. Niermeijer werd op 6 oktober gearresteerd. Het kostte van der Waals weinig moeite om met een voorwendsel Niermeijers zender en codegegevens los te krijgen ·op het adres van waaruit deze geopereerd had. Dat van een verbinding van gebruik
voorkomende gevallen (bijvoorbeeld wanneer bericht binnenkwam dat een Duits convooi de Nieuwe Waterweg verlaten had) ook onverwijld tot actie overgaan.
XCDe Dutch Section van 1\11-6 maakte zich over het ontbreken Vail voldoende militaire gegevens uit bezet Nederland in de zomer van '42 zoveel zorgen, dat ze een beroep deed op de Belgian Section van SOB en de daarmee samenwerkende Belgische geheime dienst van welke bekend was dat hij een snelle verbinding met Brussel bezat. De Belgische dienst had in die tijd een actieve coördinator in onbezet Frankrijk zitten, in Toulouse, kapitein Ugeux. Diens voornaamste koerier naar Spanje was een student uit Gent, Gaston V andermeerssche. Welnu, deze ontving in augustus '42 opdracht,' naar België terug te keren en van daar uit een nieuwe spionagegroep in Nederland op te bouwen. Vandermeerssche stelde zich in Brussel in verbinding met een van Ugeux' relaties, de Belg John Cohen; diens buurman, de Nederlander Wim Stenger, verklaarde zich bereid, naar Nederland te gaan om te zien wat hij er bereiken kon. De door hem op te richten spionagegroep zou zich als de 'Dienst-Wim' aanduiden; ze zou haar materiaal moeten afleveren bij een slagerij in Antwerpen.
XCEen znster van Stenger woonde in Leiderdorp. Stenger toog daarheen en kwam via haar in contact met de Leidenaar mr. A. B. J. Koch. Koch was de mail geweest die, zoals wij in deel 4 beschreven, eind november '40 voor de verspreiding van Cleveringa' s befaamde toespraak gezorgd had. Hij had nadien veel werk voor Vrij Nederland verzet en was zelfs een tijdlang hoofdverspreider voor Leiden geweest. Hij ging op Stengers uitnodiging in. Als een van zijn voornaamste medewerkers bij het nieuwe werk trok hij mr. J. le Poole aan. Deze had talrijke relaties bij de Haagse departementen; die relaties gingen daar rapporten voor Koch opstellen; hetzelfde gebeurde in de wereld van het hoger onderwijs. Koch was overigens niet de enige geweest die door Stenger voor de 'Dienst-Wim' aangetrokken was. Ook in Bussum en Dordrecht had Stenger medewerkers gevonden, en vooralook in NoordBrabant. Er was daar, gegroepeerd om een onderofficier van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, Jan B. Vermeulen, een rest van Somers spionagegroep (die met de ID Vail van Hattem contact had gehad) blijven bestaan; Vermeulen bracht die groep in de 'Dienst-Wim' in en ging als leider van de ondergroepen fungeren. De verbinding tussen die groepen werd door een Haagse ambtenaar onderhouden, de Groninger mr. D. Schortinghuis. Wekelijks stroomde een grote hoeveelheid rapporten naar Noord-Brabant toe; ze werden in Bergen op Zoom, waar de oud-hoofdredacteur van De Avondster, ir. A. J. L. Juten, medewerking verleende, gemicrofilmd, de grens over gesmokkeld naar de Antwerpse slagerij en daar regelmatig door Vander
meersche of John Cohen opgehaald. Via de Pyreneeën en Spanje gingen die microfilms dan naar Londen toe. Wij merken hierbij op dat ze in Londen aanvankelijk niet verder kwamen dan de opbergkasten van de Belgian Section van SOB; de nieuwe Nederlandse geheime dienst, het Bureau Inlichtingen, ontdekte diep in '43 tot zijn verontwaardiging dat bij de Belgen een aanzienlijke hoeveelheid uit bezet Nederland afkomstige microfilms lag die nog niet eens uitgepakt waren - niemand had geweten voor wie dat materiaal bestemd was.
XCDe heropbouw van de spionage-afdeling van de OD zullen wij later in dit hoofdstuk beschrijven, wij willen thans wèl stilstaan bij de drie andere nieuwe groepen die wij noemden: 'Luctor et Emergo', de groep-Kees' en de 'Packard' -groep,
XCDe groep 'Luctor et Emergo' was opgericht door een ambtenaar van het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd, J. C. Wannée, die van' 40 af in zijn functie enkele keren besprekingen had moeten voeren met Belgische autoriteiten. Wannée had steun verleend aan de SOB-agenten Taconis en Lauwers en was, toen dezen in maart '42 gearresteerd waren, ondergedoken, aanvankelijk bij de al eerder genoemde mr. Kolff, de burgemeester van Deil. Hij besloot diens talrijke relaties aan te schieten om gegevens te verzamelen die hij naar Engeland wilde doorgeven. Hij ging dus door het land reizen en trekken (Kolffhad, gelijk reeds vermeld, blanco persoonsbewijzen gekregen uit Zwartsluis) en hij trachtte na enige tijd in Brussel aan te haken bij een Belgische verzetsgroep die een vaste verbinding met Londen had. Hij kwam daar na enig zoeken in contact met een Belgische geheime agent, Édouard Cleeren; deze was bereid, voor de verzending van Wannée's stukken zorg te dragen. Daardoor gesterkt, ging Wannée zijn organisatie uitbreiden. Dat ging niet zo gemakkelijk. 'Merendeels speelde', schreefhij na de oorlog, 'de angst voor ontdekking of verraad een grote rol; doch meer dan eens werd als bezwaar aangevoerd dat men niet de indruk kreeg dat 'er wat mee gedaan' werd in Londen, en men weinig zin had, voor het archief te werken, naast het vele dat hier te lande verzet moest worden.'!
XCDe secretaris-generaal van het departement van koloniën, jhr. mr. O. E. W. Six, weigerde medewerking aan Wannée's opzet maar in het Haagse
XC1 J. C. Wannée: 'Rapport' (z.d.), p. Ia (DocII-424, a-r).
milieu vond deze steun bij een van Six' hoofdambtenaren, dr. J. P. Barmier, die regelmatig voor rapporten van diverse departementen kon zorgen en die ook zelf veel op schrift stelde. Nog bij Kolff had Wannée een katholieke geestelijke ontmoet, pater Kloeg, van wie, aldus Veterman, 'een bisschop verklaarde dat hij beter met een revolver dan met een rozenkrans kon omgaan.'! Kloeg had van Weert uit een hele passeursgroep gevormd; Wannée, ook anderen, werden door die groep regelmatig en vlot de grens over geholpen. Later in '42 kwam 'Luctor et Emergo' overigens ook in contact met de 'Zweedse Weg'; nadien werden haar rapporten dus ook via Delfzijl-Stockholm naar Londen gestuurd.
XCDat 'Luctor et Emergo' bij de Belgische grens over goede passeurs beschikte, was in Londen bekend. In maart' 43 kreeg de tweede geheime agent die door het Bureau Inlichtingen uitgezonden werd, P. R. Gerbrands, de opdracht, een veilige route tot in Spanje op te bouwen; hij moest daartoe met Wannée contact opnemen en deed dat na zijn aankomst des te gereder omdat hij zijn marconist was kwijtgeraakt. Het toestel dat hen beiden naar bezet gebied bracht, was namelijk in het Ijsselmeer gestort; Gerbrands had zich met behulp van een vissersboot uit Enkhuizen weten te redden, maar zijn marconist was verdronken. Wannée kreeg van Gerbrands te heren dat het Bureau Inlichtingen wenste dat zijn groep een andere naam aannam: 'Fiat Libertas'. Aldus geschiedde. Gezien Wannée's ervaring, het werk van pater Kloeg (die in februari '43 gearresteerd was) en Gerbrands' opdracht, was het niet onlogisch dat het accent van de werkzaamheden van 'Fiat Libertas' bij de 'pilotenhulp' kwam te liggen; wij komen daar in ons volgende deel op terug.
XCAanvankelijk bezaten Pot en Dutilh geen veilige route naar Engeland. Er verliep enige tijd voor daar verbetering in kwam. In de zomer van '42 kwam Pot in contact met de Nederlandse leiding van de 'Zweedse Weg': de arts en reder A. L. Oosterhuis te Delfzijl en diens plaatsgenoot, de fabrikant D. Boerema; Pot kende beiden uit de militaire dienst - er was nu een verbinding met Londen. Bovendien werd Dutilh begin '43 in de gelegenheid gesteld, de rapporten van zijn groep via een Leidse clubgenoot, mr. L. Bosch ridder van Rosenthal (zoon van de ontslagen commissaris van de provincie Utrecht), door te geven aan de Nederlandse leiding van de 'Zwitserse Weg'. Dit alles betekende dat de rapporten van de groep- 'Kees' nu via twee kanalen naar Londen gezonden werden. Men voelde het als een beloning voor het vele en grondige werk dat in de voorafgaande maanden verricht was. Tevreden waren Dutilh en Pot overigens niet: zij hadden geen zender.
XCDe eerste groep die na de zomer vande beschikking kreeg over een Engelse zender, was die welke zich met de naam van die zender ging aanduiden: 'Packard'. Ook deze groep ging weer terug op een initiatief niet van een dienst uit Engeland maar van Nederlanders in bezet gebied: twee jeugdige, met elkaar bevriende technici, H. Deinum en ir. M. Vader. Eind ,41 kwam Deinum bij Vader met zijn eerste plannen. Zij besloten toen, die
'42
hadden. Toen nu een van hun vrienden in juni '42 naar Zweden vluchtte, gaven zij hem een brief mee waarin zij om hulp vroegen. Die briefkwam bij consul-generaal de Jong terecht, werd door hem met de Britse Intelligence besproken en het gevolg was dat aan Deinum en Vader in september door een medewerker van de Jong (een Nederlandse journalist die van Zweden uit in overleg met de Jong nogal pro-Duitse artikelen schreef teneinde van tijd tot tijd een visum voor een reis naar bezet gebied te krijgen) de gegevens overhandigd werden die zij voor zendverkeer met Engeland nodig hadden: golflengte, roepletters, code en zendschema. De bedoeling was dat Deinurn en Vader zelf een zender zouden bouwen. Dat hadden zij ook aangeboden; onderdelen zouden zij van relaties bij de Philips-fabrieken kunnen verkrijgen. Op dat aanbod was de Britse Intelligence vooral daarom zo grif ingegaan omdat Deinum en Vader, zoals zij bericht hadden, vertrouwden, van waarnemers in het gehele land dagelijks weerkundige gegevens te kunnen krijgen. Natuurlijk zouden die gegevens voor de Geallieerde luchtmachten met het oog op hun operaties boven Nederland maar vooralook boven Duitsland van veel betekenis zijn - mits zij onmiddellijk doorgegeven zouden worden. Een zender was essentieel.
XCMet veel moeite slaagde Deinurn er in, een zender te bouwen. Deze kwam begin december '42 gereed. MI-6 had daar overigens niet eens op willen wachten want nog voor Deinum en Vader met hun eigen zender in"de lucht kwamen, was in Londen besloten, hun een Engelse zender toe te sturen. De kapitein van een van de kustvaarders die bij de 'Zweedse Weg' ingeschakeld waren, nam die zender met aile bijbehorende nieuwe aanwijzingen mee en leverde het geheel medio december bij Vader af. De zender heette 'Packard' " - in die tijd een Amerikaans automerk van superieure kwaliteit. Hij deed' zijn naam overigens geen eer aan, want hij bleek niet te werken en tot' overmaat van ramp had MI-6 de zendgegevens voor de eerste zender van Deinurn en Vader geannuleerd en bleek dat de zendgegevens die bij 'Packard' behoorden, evenmin deugden-als het apparaat: men had een .verkeerde golflengte gekozen. Het werd eind april '43 voor Deinurn en Vader aan een Engelandvaarder een noodkreet konden meegeven waarin zij op die defecten wezen. Notabene: hun organisatie was klaar, zij kregen gegevens uithet gehele land, hun marconisten waren uitstekende vaklui, zij bezaten een zender en ze kregen geen contact! 'Het verwezenlijken van deze opzet heeft', schreven zij niet zonder bitterheid, 'vrij veel moeite en tijd gekost. In het algemeen is de Nederlander zeer voorzichtig en ook. bang geworden. Bovendien redeneert men maar al te graag: 'Waarom moet juist ik dit risico lopen? Er zijn genoeg anderen. Dergelijke zaken zullen zeker al wel prachtig geregeld zijn. De oorlog winnen w~ nu toch
meen het minst genegen, zelf iets te presteren of ook maar een betrekkelijkklein risico te lopen ... Het zou o.i. in veel opzichten doeltreffenderzijn, indien we rechtstreekscontactmet Engelandkregen' 1 maar daar zouden Deinum en Vader, toen zij dit schreven, nog ruim twee maanden op moeten wachten.
XCVia de 'Zweedse Weg' konden Wannée en Pot-Dutilh hun rapporten spuien en via diezelfde weg kregen Deinum en Vader him instructies alsmede de zender 'Packard' - het wordt tijd dat wij op die geheime verbinding dieper mgaan.
XCZij was, gelijk in ons vorige deel uiteengezet, in juni '42 begonnen te opereren als verbinding tussen Oosterhuis in Delfzijl en consul-generaal de Jong in Stockholm. Voor die verbinding werd gebruik gemaakt van Nederlandse kustvaarders welker kapiteins bereid waren, goederen en stukken mee te smokkelen. De Duitse controle was wel vrij scherp maar een kustvaarder biedt genoeg gelegenheid om goederen en stukken te verbergen. Oosterhuis schatte na de oorlog dat hij, zolang de 'Zweedse Weg' functioneerde (een dertien maanden), in totaal 36 of 37 zendingen stukken aan de Jong had doen toekomen. Daarbij waren spionagerapporten van de groep die hij zelf samen met Boerema opgericht had en waarvoor vooral deze laatste zich veel moeite gaf; ook rapporten van 'Luctor et Emergo' en van de groep'Kees' en, zoals wij nog zullen uiteenzetten, tevens van de OD en, later, van de 'Dienst-Wim'; voorts exemplaren van illegale bladen en rantsoenbonnen opdat deze in Engeland nagemaakt zouden worden. De Jong had, voor hij met het werk begon, in Londen de afspraak gemaakt met MI-6 dat de Engelse dienst alles wat via de 'Zweedse Weg' binnenkwam, aan de Nederlandse geheime dienst zou doorgeven. Die Nederlandse dienst was evenwel in de zomer van '42 zozeer een object van verdeeldheid en ruzies, dat MI-6 het veiliger achtte, zich vooreerst niet aan die afspraak te houden; hij werd eerst in acht genomen toen in de lente van '43 bleek dat het Bureau Inlichtingen efficiënt opereerde.
XCMI-6 kon via de 'Zweedse Weg' aan Oosterhuis allerlei vragen stellen. Die waren niet steeds even zinvol. Oosterhuis was bepaald verontwaardigd
XC1 H. Deinum en M. Vader: 'Verslagover ervaringen, opgedaanbij pogingen om tot een geheimradiotelegrafischcontactte komen' (26 april 1943) (Doe II-29I,
toen hem verzocht werd, op te geven wat de lengte was van de kademuren in Rotterdam. Alsof men dat in Nederlandse scheepvaartkringen te Londen niet wist! Er werd gelukkig van de 'Zweedse Weg' ook wel een nuttiger gebruik gemaakt: exemplaren van het Londense Vrij Nederland, foto's van de koninklijke familie (die dan op grote schaal vermenigvuldigd werden) en hoeveelheden insuline werden naar bezet gebied gesmokkeld samen met goederen die de groep Oosterhuis-Boerema voor haar werk zeer welkom waren: fietsbanden, koffie en cognac; kousen voor de dames werden niet . vergeten. En, zoals wij al weergaven: de zender 'Packard' arriveerde via de 'Zweedse Weg'. Het bleef niet bij die ene zender. Het lag voor de hand dat MI-6 de zo actief werkende groep van Oosterhuis-Boerema de beschikking zou geven over een eigen zender. Die zender, 'Wolseley' (de naam van een Engels automerk), arriveerde in Delfzijl terzelfdertijd als de 'Packard' -zender; beide apparaten, niet veel groter dan een sigarenkistje, waren door kapitein Roossien, de Jongs beste verbindingsman, meegesmokkeld. Oosterhuis kon zelf niet seinen. Hij trok een kracht aan die dat wèl kon: H. Koning, leraar aan de Zeevaartschool te Groningen. Maar hoe Koning ook zijn best deed, op de morsetekens die de 'w olseley' uitzond, werd door Engeland niet gereageerd. Er ging een klacht naar Stockholm en er arriveerde in februari' 43 een tweede zender bij Oosterhuis, voor welks naamgeving men opnieuween beroep gedaan had op de Amerikaanse auto-industrie: 'De Soto', Intussen had Oosterhuis, zeer gefrustreerd door het falen van de 'w olseley', contact opgenomen met de OD. Op ruim 20 km van Delfzijl, in Middelstum, woonde een zendamateur, Dirk Rustema, die niet alleen een uitstekend technicus was maar omtrent wie Oosterhuis van OD-relaties in Delfzijl vernomen had, dat hij de verbindingsofficier was van de Ofr-leiding in Noord-Groningen. Rustema vond de zaak belangrijk genoeg om de chefstaf van de OD, Six, te waarschuwen. Van die waarschuwing nam Six met gemengde gevoelens kennis. Acht maanden lang was hij nu bezig, de OD opnieuw op te bouwen, de spionageafdeling werkte goed, hij (Six) had een enkel bericht ontvangen via de zender van dr. Brouwer, maar terwijl hij zich tot taak gesteld had, namens de regering op het moment der bevrijding de ordehandhaving in het gehele land ter hand te nemen, bezat hij nog steeds geen eigen zendverbinding met Londen. Hij had wèl een net van zenders in Nederland laten opbouwen welke bij die bevrijding contact met het algemeen hoofdkwartier van de OD mogelijk zouden maken, maar die gehele opzet hing in de lucht zolang er geen snelwerkend radiocontact met de regering bestond. En nu bleek dat een in dit verband nogal willekeurige particulier in Delfzijl een zender ontvangen
had! Het apparaat scheen niet te werken. Six pleegde overleg met het hoofd van zijn Radiodienst, Jan Thijssen (de man die het binnenlandse net opgebouwd had) en deze zond de chef-marconist van de OD, A. S. M. van Schendel, naar het noorden.
XCVan Schendel bouwde de 'w olseley' volledig om - het hielp niet: Londen zweeg. Intussen arriveerde de tweede zender, de 'De Soto'. En waarlijk, 'de eerste uitzending naar Engeland', aldus later van Schendel, 'slaagde volkomen ... Wij kwamen in Engeland keihard door.'! Dit betekende overigens niet dat de OD nu de beschikking had over een zender: de 'De Soto' werd door Oosterhuis in gebruik genomen met de leraar Koning als marconist en in de maanden waarin de groep Oosterhuis-Boerema nog functioneerde, gaf zij via de zender berichten door waar de Engelse strijdkrachten onmiddellijk op konden reageren:
XC'Verplaatsing van twee Duitse divisiesvan Zeeland naar elders. Verzoek: strooi wat bommen! Twintig schepen met munitie in de ijssel: strooi wat bommen! De nummers van de trawlers uit ijmuiden, Katwijk en Scheveningen die een zender ten behoeve van de Duitsers aan boord hadden: heb daarmee geen consideratie! ... Vertrek uit Rotterdam van grote schepen, diep geladen met pakken stro, bestemd als legeringsstro voor Duitse bezettingstroepen in Kirkenes, Noorwegen. Resultaten van bombardementen van Emden, waarover gemakkelijk informaties doorkwamen'<
XCdeze en dergelijke berichten waren MI-6 zeer welkom, en het feit dat zij ze konden doorgeven, versterkte Oosterhuis en zijn marconist Koning in hun overtuiging dat zij van de 'De Soto' -zender een gepast gebruik maakten. Trouwens, de OD mocht op de verbinding aanhaken: Oosterhuis en Koning namen graag spoedeisende berichten in ontvangst; die werden dan door de Koning gecodeerd en uitgezonden. Voor Six was dit een hoogst onbevredigende situatie: hij wenste met de regering in een strikt geheim radiocontact te treden ter voorbereiding van de gezaguitoefening door de OD - en Koning weigerde, zijn code af te staan! Het zendschema mocht de OD krijgen (het was van belang dat men daar wist wanneer de zender weer in de lucht zou komen) - maar de code'niet! Six brandde van verlangen, de OD weer bij de regering present te melden - er restte niets anders: hij moest het via Koning doen. Geantwoord werd: 'Hare Majesteit en de GeallieerdenS. M. van Schendel: 'Mijn werkzaamheden en mijn verrichtingen als chefmarconist van de OD en mijn belevenissenin de gevangenis' (z.j.), p. 16 (Doc II584,b:'I4). 2 A. L. Oosterhuis: 'Zwaantje', p. 40-41 (Doe 1-1270 A,
1 A.
stellen uw getrouwe en gewaagde diensten zeer op prijs." 'Het dwaze was', aldus van Schendel, 'dat Koning die geheel buiten de OD stond' (en ook Oosterhuis) 'op deze wijze kennis nam van de inhoud van berichten, gewisseld tussen de chef-staf en de Nederlandse regering te Londen.P
XCVan Schendelliet het er niet bij zitten. Koning kreeg zoveel berichten te coderen en te decoderen dat hij soms de hulp van Rustema uit Middelsturn . inriep; op aansporing van van Schendel slaagde deze er in, tersluiks alle codegegevens te bemachtigen. Wat dat betrof, kon van Schendel dus zelfstandig gaan zenden. Nu nog een zender ! Waarom niet de 'W olseley' ? Die w;s misschien te repareren. De volgende stap lag voor de hand. Vermoedelijk na overleg met Thijssen eigende van Schendel zich de 'Wolseley' toe - de OD, beter gezegd: Thijssen, kon nu hopen contact met Engeland te kunnen opnemen. Via de 'Zweedse Weg' en Oesterhuis werden de OD overigens spoedig, vermoedelijk in april '43, twee nieuwe Engelse' zenders toegezonden, 'Eton III' en 'Eton IV'. Bij de naamgeving was men dus van de' automerken op de Britse Public Schools overgestapt.
XCWij hebben in het voorafgaande van het zendverkeer met MI-6 gesproken. Inderdaad: de technische installaties in Engeland werden door deze Britse geheime dienst beheerd maar hij was in de lente van '43 al tot een goede samenwerking gekomen met de nieuwe Nederlandse dienst die wij reeds noemden: het Bureau Inlichtingen.
XCNa veel verwarring en moeilijkheden (die wij in deel ç hopen te schetsen) was dit bureau eind november '42 opgericht. Als eerste hoofd fungeerde reserve-majoor H. G. Broekman die nog deel had uitgemaakt van de 'eerste' OD en die in september '41 de Noordzee overgestoken was. Na korte tijd· moest Broekman zich op medische gronden terugtrekken. Hij werd opgevolgd door majoor dr. J. M. Somer onder wiens leiding het Bureau Inlichtingen ('BI') zich tot een uitnemend functionerende dienst zou ontwikkelen. Niet alleen had Somer daar persoonlijk de nodige capaciteiten voor, maar hij had een half jaar langer dan Broekman aan het illegale werk in bezet gebied deelgenomen en bovendien in de spionagesector : hij had eenJ.
1 C. Bührmann: 'Het Algemeen Hoofdkwartier maakt bekend' (z.j.), p. 53 (Doe II-340, b-r). 2 A. S. M. van Schendel: 'Mijn werkzaamhedenenmijn verrichtingen als chef-marconist van de OD en mijn belevenissen in de gevangenis', p. r7.
belangrijke rol gespeeld in van Hattems ID. Toen deze organisatie in de lente van '42 opgerold werd, was hij naar België gevlucht. Begin januari '43 kwam hij in Londen aan. Hij begon er 'met niets': 'met lege kasten en lege stoelen.'! Slechts één agent was in opleiding: H. G. de Jonge. Voor diens opleiding voltooid was, verliep enige tijd; in de nacht van I I op 12 maart' 43 werd de Jonge gedropt. Somer had hem welgeteld één contactadres kunnen meegeven: dat van zijn eigen broer die in Assen woonde. En hoe uiterst bescheiden het eerste contact tussen BI en bezet gebied was, moge blijken uit het feit dat, afgezien van telegrammen over technische aangelegenheden, BI in januari '43 slechts 6 telegrammen met bezet gebied wisselde (via Koning dus), in februari I, in maart 5; eerst in april waren het 33 geworden.
XCIn maart '43 werden twee agenten uitgezonden: de Jonge (over hem aanstonds meer) en Gerbrands die wij reeds noemden toen wij de groep van Warmée behandelden. Gerbrands was de agent wiens vliegtuig in het Ijsselmeer stortte waarbij zijn marconist, A. Bergman, verdronk. Diens lijk werd door de Duitsers gevonden; zij vonden toen ook een door Somer afgegeven autorisatie met Somers portret en handtekening. Het document was Schreieder hoogst welkom.
XCHenk de Jonge was een beroepsofficier - een van de zeer weinige beroepsofficieren die zich aan de wegvoering naar Duitsland (mei' 42) onttrokken hadden. In juli' 42 was hij naar het zuiden gegaan, eind november kwam hij in Engeland aan, 'een stille, zeer godsdienstige jongeman, van volstrekt Calvinistische levensopvatting', aldus Somer. 2 Daar is niet alles mee gezegd. De Jonge had een vasthoudendheid die aan fanatisme grensde. Het Nederlandse volk moest, meende hij, een wezenlijke bijdrage geven tot zijn eigen bevrijding, het moest in opstand komen op de dag waarop de Geallieerden op de Zeeuwse en Hollandse kust zouden landen; dat het tot die landing zou komen, stond voor de Jonge als een paal boven water. Graag aanvaardde hij dan ook de opdracht, een spionagegroep te vormen. De bedoeling was dat hij militaire en economische inlichtingen zou gaan verzamelen; eigenlijk interesseerde hem alleen die militaire spionage en op dat gebied had hij maar nauwelijks belangstelling voor gegevens uit andere delen des lands dan de westelijke kustprovincies. Maar hij kreeg en aanvaardde nog een tweede opdracht. Sinds de zomer van '42 had de regering de indruk gekregen dat er een vrij scherpe tegenstelling bestond tussen de OD en het uitvoerend comité van het Grootburgercomité, het z.g. Nationaal Comité: beide wens
XC1 Getuige J. M. Somer, Enq., dl. IV, c. p. 18p. 2 J. M. Somer: Zij sprongen in de nacht. De Nederlandse Inlichtingendienst te Londen in de jaren 1943-1945 (1950), p. 65.
ten op de dag der bevrijding het gezag in handen te nemen. De Jonge diende na te gaan hoe het met die tegenstelling precies zat. Om te beginnen moest hij daartoe contact opnemen met het Nationaal Comité. Voor het radioverkeer met Engeland kreeg hij een z.g. telefoniezender mee.!
XCMet die zender werd de Jonge in de nacht van donderdag II op vrijdag 12 maart '43 bij Hooghalen gedropt, niet ver dus van Assen waar Somers broer woonde. Hij had een groot bedrag aan geld bij zich, in bankbiljetten van f 500 en f I 000. Helaas: op de tweede dag waarop hij in bezet gebied was, zaterdag 13 maart, werden alle bankbiljetten van f 500 en f I 000 ongeldig verklaard. De Jonge moest nieuw geld zien te vinden. Wij nemen aan dat dit het contact zoeken met het Nationaal Comité ietwat vertraagd heeft. In Londen was verondersteld dat Jan Schouten wel meer van dat Nationaal Comité zou weten (hij was er lid van) - de Jonge bracht dus een bezoek aan de anti-revolutionaire leider. Diens medelid van het Nationaal Comité Vcrrink stond toen al maandenlang in contact met een zekere 'Anton de Wilde' (de Vi-Mann van der Waals) in wie Vorrink een onbeperkt vertrouwen was gaan stellen, maar Schouten was er nog steeds niet zeker van dat 'de Wilde' dat vertrouwen waard was. Jegens de Jonge stelde Schouten zich dan ook zeer gereserveerd op. In een eerste gesprek weigerde hij inlichtingen. Een tweede gesprek volgde, iets later; wij nemen aan dat Schouten inmiddels bij enkele door de Jonge opgegeven relaties naar diens betrouwbaarheid was gaan informeren. Die informaties luidden gunstig. 'Ik kreeg de indruk', vertelde de Jonge later, 'dat na het tweede bezoek de basis van vertrouwen er was.'2
XCDe datum van dat 'tweede bezoek' staat niet vast. Werd een derde bezoek afgesproken ? Vermoedelijk wel. Het ging niet door. Op I april' 43 werd de fuik die van der Waals en zijn opdrachtgever Schreieder met zoveel raffinement geplaatst hadden, opgehaald: alle leden van het Nationaal Comité, Schouten incluis, werden gearresteerd. De Jonge's tweede opdracht was vervallen; hij zal er wel niet rouwig om geweest zijn.
XCIn dezelfde tijd waarin van der Waals zijn Spiel met Vcrrink en de zijnen speelde, had hij belangrijke en voor de Duitsers veelbelovende contacten
XC1 Dit was een zender waarmee men in het donker op afgesproken tijden gecodeerde gegevens kon wisselen met een vliegtuig of schip dat dicht bij de Nederlandse kust kruiste. De Jonge had per week twee vaste zendtijden. 2 Getuige H. G. de Jonge, Enq., dl. IV c, p. 963.
weten te leggen met andere illegalen: hij was via een relatie van Vorrink als 'Anton' in aanraking gekomen zowel met de Delftse student Pahud de Mortanges die een sabotagegroep leidde, als met de leider van de groep'Kees', Dutilh. Deze had in die tijd verschillende films met spionagegegevens via de 'Zweedse' en de 'Zwitserse Weg' naar Londen kunnen doorgeven, waar hij overigens nimmer iets op gehoord had. 'Anton' beweerde dat hij een eigen radioverbinding met Londen bezat. Was dat zo? Dutilh zei dat 'Anton' er voor diende te zorgen dat de Londense radio een bepaalde slagzin uitzond ten bewijs dat een van de microfilms van de groep-'Kees' aangekomen was. Schreieder kon dat via een van de zenders van het Englandspiel regelen. 'Anton' was dus, zo zag Dutilh het, inderdaad een Engelse geheime agent. Dutilh sprak zich vrij tegen hem uit: 'Wij werken hier in Nederland', zeihij, 'onder de grootste gevaren, riskeren iedere dag dozijnen malen ons leven en die in Engeland vinden het niet eens de moeite waard, ons de ontvangst van ons onder levensgevaar verrichte werk te bevestigen. Waarom zegt men ons niet, of ons werk slecht of goed is en hoe wij het anders en beter moeten doen? Heeft men er soms geen belangstelling voor ?'l
XCPot, achterdochtiger dan Dutilh, was over 'Anton' minder enthousiast; hij had geconstateerd dat 'Anton' enige dingen gezegd had die niet waar konden zijn. Persoonlijk ontmoette Pot 'Anton' overigens niet, Dutilh vond het veiliger om dat als enige te doen. De rapporten die hij 'Anton' gaf, wekten, aldus later Schreieder, 'bij de Duitse militaire autoriteiten grote verbazing. Er bleek nl. een buitengewoon goede kennis op militair gebied uit en het was zeer nauwkeurig en netjes uitgewerkt." Er was intussen maar één naam die 'Anton' van Dutilh loskreeg: die van Pot; de namen van alle overige medewerkers werden door Dutilh niet genoemd. Wij moeten wel aannemen dat hij bij die zwijgzaamheid een algemene regel volgde, want van .wantrouwen jegens 'Anton' was bij Dutilh bepaald geen sprake. Dat bleek mede hieruit dat hij de Vi-Mann in contact bracht met een actief communistisch verzetsman, dr. Gerrit Kastein.
XCOp 10 maart '43 werd het Spiel met Dutilh beëindigd: hij werd gearresteerd.ê Alle hem bekende namen en adressen verzweeg hij - Pot zette het werk voort en toen hij enkele maanden later, in mei, via Delfzijl ontkwam, belastte Siewert de Koe zich met de leiding van de groep- 'Kees'. De Koe had
XC1]. Schreieder: Het Englandspiel (1949), p. 199. 2 A.v., p. 200. S Dutilh werd eind februari '44 gefusilleerd.
voor die groep, gelijk vermeld, studenten als verkenners aangetrokken.
XCMaar van der Waals had nog meer gepresteerd. Naast de vier zoëven genoemde Spiele (met Vorrink, met Dutilh, met Kasten:;.en met Pahud de Mortanges) had hij zich, nu als 'Piet van de Velde' optredend, nog op een vijfde Spiel ingelaten: tegen de 'Dienst-Wim'. In maart kwam namelijk via de pas in gebruik genomen zestiende radioverbinding van het Englandspiel de opdrachtbinnen dat de marconist van die zestiende 'lijn' (die bij aankomst gearresteerd was) zich met een bepaalde slagzin moest melden bij ir. Juten te Bergen op Zoom om bij deze spionagemateriaal af te halen; men wist in Londen datjuten een belangrijke rol speelde bij het doorgeven van de rapporten vall de 'Dienst-Wim'. Vander Waals begaf zich naar Juten en introduceerde zich met de slagzin zoals deze door de Duitsers gedecodeerd was: 'Het werd op het vuur gezet.' De slagzin die door de 'Dienst-Wim' voor een dergelijk contact opgegeven was, had evenwel iets anders geluid: 'De pot werd op het vuur gezet.' Juten vertrouwde de zaak niet en zei (naar wij aannemen: na overleg met Vermeulen) dat 'Piet' er maar eerst voor moest zorgen dat de Londense radio een nieuwe slagzin doorgaf: 'Glymes houdt het vuur warm.' Er ging enige tijd overheen voor een en ander geregeld was, maar op 27 mei was het zo ver: 'Glymes houdt het vuur warm', weerklonk in de avonduitzending van Radio Oranje. Hiermee was voor Juten de betrouwbaarheid van 'Piet' boven alle twijfel verheven. Hij bracht Jan Vermeulen, de coördinator van de 'Dienst-Wim', met 'Piet' in aanraking en zo Vermeulen nog aarzelde, dan werd die aarzeling wel overwonnen toen 'Piet' hem een op naam van 'Piet van de Velde' gesteld, door Somer ondertekend en van diens foto voorzien introductiebewijs liet zien - een document waarvoor Schreieder de foto en de handtekening van Somer gebruikt had die bij de papieren op het lijk van Bergman gevonden waren. Vermeulen had met Somer samengewerkt. Het stond nu vast: 'Piet' was een geheime agent uit Engeland. Een zeer welkome bovendien: hij beweerde een zender te hebben! Nu had Vermeulen wel eens spoedeisende berichten kunnen doorgeven aan een zender in de Ardennen waarmee Vandermeerssche in verbinding stond, maar de zender van 'Piet' was veel dichterbij. 'Vooral Vermeulen', aldus later Koch, leider van een der ondergroepen van de 'Dienst-Wim' , 'was er erg trots op. Hij omringde van der Waals met alle zorgen die hij kon geven, en was een beetje de kloek op het ei. Hij vond dat iemand anders zich daarmee niet moest bemoeien.'!GetuigeJ. Enq., dl.p.
1 A. B. Koch, IV c, 1696.
XCNu kunnen wij ons bovendien indenken dat 'Piet' juist eind mei door Vermeulen en Juten met open armen ontvangen werd: zij hadden toen namelijk sinds enkele weken geen contact meer met Vandermeerssche. Hoe kwamdat?
XCEind april, toen in Londen vernomen was dat het Nationaal Comité opgerold was en toen men er het gevoel had gekregen dat de Nederlandse illegaliteit diep was gepenetreerd, had de Belgische geheime dienst Vandermeerssche twee opdrachten gegeven: alle contacten met de 'Dienst-Wim' te verbreken en een spionagegroep in Duitsland op te bouwen. Vandermeerssche vond de eerste opdracht absurd en de tweede praktisch onuitvoerbaar - maar hij gehoorzaamde. Hij liet de 'Dienst-Wim' volledig schieten, trok naar Duitsland en werd daar meteen gearresteerd. Enige tijd later werd de slagerij in Antwerpen opgerold en werd ook John Cohen uit Brussel die daar zo vaak stukken opgehaald had, gevangen genomen; de Sicherheits polizei vond in zijn kamer een grote hoeveelheid spionagerapporten die van de 'Dienst-Wim' afkomstig waren. Al deze feiten waren Vermeulen onbekend. Deze constateerde slechts één ding: dat de verbinding met België niet meer werkte. 'Piet' nam op zich, via zijn zender Londen te waarschuwen.
XCGelukkig: eind mei of begin juni' 43 vond de 'Dienst-Wim' een andere weg om zijn rapporten naar Engeland te zenden. Vermeulen ontmoette via een relatie bij de Philipsfabrieken een oud-leerling van Koning, de leraar van de Groninger Zeevaartschool die als marconist voor Oosterhuis optrad. Met die oud-leerling (die van Konings werk afwist) reisde Vermeulen, de jongste spionagegegevens meenemend, naar Delfzijl. Een welkome verrassing wachtte hem daar: de mededeling namelijk dat zijn rapporten al binnen enkele dagen naar Stockholm onderweg zouden zijn. Er werd de afspraak gemaakt dat de 'Dienst-Wini' voortaan elke week een zending naar Delfzijl zou brengen; met die taak werd Schortinghuis belast die ook al de verbindingen tussen de ondergroepen van de 'Dienst-Wim' onderhield.
XCSchorringhuis had nog veel verderstrekkende plannen. Hij was een ervaren wadloper. Elfkilometer uit de kust, tussen Schiermonnikoog en Rottumeroog, ligt het verlaten Simonszand. Kon men niet een regeling treffen dat daar regelmatig Engelse onderzeeboten zouden verschijnen om ontsnapte krijgsgevangenen ('piloten') en anderen die moesten uitwijken, aan boord te nemen? Vermeulen vond het een prachtig plan, 'Piet' ook, en in de loop van juli werd afgesproken dat Schortinghuis met een aantalleden van de 'Dienst-Wim' een expeditie naar het Simonszand zou ondernemen om er de situatie te verkennen; terzelfdertijd zou Vermeulen samen met 'Piet' naar Engeland vliegen. 'Piet' beweerde dat in de nacht van 16 op 17 juli zijn
Vermeulen en hij dan in de nacht van 20 op 21 juli door een toestel van de RAF opgehaald worden. Inderdaad, 'Piets plaatsvervanger' (wij weten niet, wie daarvoor gespeeld heeft) daalde in de afgesproken nacht uit een toestel van de Luftwaffe op de Veluwe neer, Vermeulen sloeg zijn aankomst gade en introduceerde de 'plaatsvervanger' prompt bij twee van zijn belangrijkste helpers. Zij en nog een derde zouden Schortinghuis vergezellen. Allen zouden zich op de zoste in Apeldoorn komen melden waar 'Piet' hen bij het station zou opwachten; hij bracht hen in kleine groepjes naar een villa in de bossen buiten Apeldoorn. Hetzelfde deed hij met Vermeulen die, toen hij uit de trein stapte, van 'Piet' te horen kreeg: 'We vertrekken vanavond pas; maar kom mee, ik heb een heerlijk potje eten, bruine bonen met spek.' 'Daar had ik wel trek in', vertelde Vermeulen later aan de Enquêtecommissie, 'want dat kreeg je niet veel.'! Bij de villa liep 'Piet' naar de achterdeur en aan de voordeur werd Vermeulen, nauwelijks was hij binnen, door medewerkers van de Sicherheitspolizei, onder wie Poos en Slagter, besprongen; in een formidabele vechtpartij werd hij bewusteloos geslagen. Toen hij bijkwam, lag hij geboeid en met een pleister op de mond op een bovenkamer waar zich zijn vier medewerkers, onder wie Schortinghuis, in dezelfde situatie bevonden.
XCDe volledige leiding van de 'Dienst-Wim' was uitgeschakeld. Alleen de door Koch geleide ondergroep was nog intact: diens naam en adres waren van der Waals onbekend gebleven. Doorgaan of stoppen? 'Wij hebben', aldus Koch later, 'een hele tijd nagedacht over de vraag of wij niet zouden ophouden. Wij wisten alles van van Hamel af tot Ernst de Jonge toe. Het leek onbegonnen werk om er mee door te gaan. Het leek volkomen hopeloos, in Nederland een verbinding met Londen op te zetten. Je moet verantwoord zijn voor iedereen die je er in brengt, voor het leven van die mensen. Je moet het goed weten, wat je gaat beginnen.
XCWij hebben het toch gedaan. Het werkt een beetje mousserend; dat kan ik niet ontkennen."
XCZeven maanden tevoren, in december '42, had zich bij consul-generaal de Jong in Stockholm een nieuwe kapitein gemeld met de mededeling dat hij iets voor de vaderlandse zaak ondernemen wilde. Het was F. J. M. Aben,J.J.
1 Getuige B. Vermeulen, a.v., p. 1927. 2 Getuige A. B. Koch, a.v., p. 1696.
gezagvoerder van de 'Bertha', later van de 'Excelsior'. De Jong was niet onmiddellijk op zijn aanbod ingegaan, maar hij kon nadien constateren dat Aben er in slaagde, het vertrek van de 'Bertha' belangrijk te vertragen: de man scheen betrouwbaar. Toen Aben in maart weer in Zweden aankwam, beweerde hij dat hij relaties in Zeeland had van wie hij belangrijke gegevens kon verwerven. De Jong informeerde in Londen of hij met Aben in zee kon gaan, MI-6 had geen bezwaar maar adviseerde, Aben onkundig te laten van het bestaan van de 'Zweedse Weg' en hem dus ook niet met dokter Oosterhuis in contact te brengen. De Jong had ook Oosterhuis de vraag voorgelegd of hem iets van Aben bekend was. Oosterhuis had geantwoord dat de man een tijdlang NSB' er geweest was, maar de Jong was zozeer van Abens goede trouwovertuigd (deze had hem ook nog geheime Duitse routegegevens doen toekomen) dat hij Oosterhuis had doen weten dat hij Aben toch zou inschakelen - Oosterhuis had zich geschikt, hoewel zijn vrouw het hem ontried. De Jong handelde tegen de raad van MI-6 in toen hij in juli Aben op de 'Excelsior' een pakje meegaf met f 30000 er in I dat Aben bij een relatie van Oosterhuis moest afgeven. Die relatie" niet beter wetend, bracht Aben meteen met Oosterhuis in contact - een contact dat Oosterhuis overigens op dat moment zeer welkom was want op de dag dat Aben bij hem kwam, 15 juli, had hij een Engelandvaarder in huis die zo spoedig mogelijk naar Stockholm moest vertrekken. Die Engelandvaarder kreeg van Oosterhuis de gebruikelijke, voor de Jong bestemde zending stukken mee; het was een pakje dat Aben moest verbergen. Aben nam de Engelandvaarder aan boord en verborg het pakje. Hij voer weer uit met de 'Excelsior', vermoedelijk op 17 of 18 juli. Nog voor hij het Kielerkanaal bereikt had, kwam plotseling Duitse controle. Aben wierp het pakje overboord, de Engelandvaarder werd niet ontdekt. Deze bevestigde jegens consul-generaal de Jong dat Aben met grote tegenwoordigheid van geest gehandeld had en de Jong zag dan ook geen enkele reden, Aben te wantrouwen toen hij enige tijd later vernam dat de Sicherheitspolizei Oosterhuis, diens marconist Koning en anderen die in , Nederland bij de 'Zweedse Weg' betrokken geweest waren, gearresteerd had. In werkelijkheid stond Aben al sinds mei' 43 in vast contact met de Sicher heitspolizei. Hij had haar de naam van de relatie van Oosterhuis verraden; bovendien had hij de stukken uit het pakje dat hem ter hand gesteld was, door de Sicherheitspolizei laten fotokopiëren voor hij het verborg. De z.g.
XC1 Het geld was voor de vrouwen van zeevarenden bestemd die voor de Geallieerden voeren; de Duitsers hadden de maandelijkse uitkeringen aan die vrouwen tot een minimum gereduceerd.
Duitse controle was afgesproken werk geweest. Mag men daarom stellen dat, zoals de Bijzondere Raad van Cassatie gedaan heefc', Oosterhuis en zijn relatie als gevolg van Abens verraad gearresteerd zijn? Zeker, Aben had hun positie alsook die van anderen na hun arrestatie fataal ondermijnd doordat de Sicherheitspolizei door zijn optreden in staat was, aan de Duitse rechtbank het bewijs voor de geleverde spionage over te leggen: de gefotokopieerde stukken. Tot het oprollen van de groep-Oosterhuis wàs evenwel al besloten. Wat die groep deed, had van der Waals ('Piet') via de 'Dienst-Wim' uitgevist. En op 22 juli' 43, twee dagen na het oprollen van de leiding van de 'Dienst-Wim', bevond zich ook de leiding van de 'Zweedse Weg' achter slot en grendel; kapitein Roossien werd gearresteerd zodra hij weer in Delfzijl aankwam. Alleen Boerema ontkwam.ê
XCHet was het einde van de verbinding met Stockholm, het einde ook van, zo drukte Oosterhuis het later uit: 'de long die zo 'n groot stuk van het verzet in Nederland in de zomer van 1943 nog vanlevensadem voorzag.P Het beeld lijkt ons toepasselijk.
XCMaar er waren twee longen, niet één.
XCNaast de 'Zweedse Weg' begon in de herfst van '42 de 'Zwitserse Weg' te' functioneren, en opnieuw: niet van Londen uit werd er het initiatief toe genomen, maar van bezet gebied uit. Dat initiatief is de verdienste geweest van Hebe Charlotte ('Lotje') Kohlbrugge.
XCOok zij was een pionier van het verzet.
XCLotje Kohlbrugge was in' 36 op twee-en-twintigjarige leeftijd in Duitsland een Seminar für kirchlichen Prauendienst gaan volgen, had zich daar bij de Bekennende Kirche aangesloten en was begin '39, toen zij als assistentevan een predikant inFehrbellin werkzaam was, Duitsland uitgezet. Nadien studeerde zij enige tijd in Bazel bij de befaamde theoloog Karl Barth, maar bij het uitbreken van .de wereldoorlog bevond zij zich in Nederland waar zij toen in Amsterdam verbonden werd aan het bureau van de Amsterdamse hervormde kerkeraad. Elk initiatief in bezet gebied dat tegen de bezetter gericht
XC1 ERve: Arrest inz. F. J. M. Aben (17 mei 1950), p. 8 (DoeI-S, a-3). 2 In delente van '44 werd tegen negen-en-veertig personen die bij de 'Dienst-Wim' en de 'Zweedse Weg' betrokken geweest waren, vonnis gewezen: vijf-en-veertig doodvonnissen, vier vrijheidsstraffen. Geen van de doodvonnissen is uitgevoerd. De veroordeelden werden eind juli' 44 naar gevangenissen in Duitsland overgebracht waar de meesten, onder hen Oosterhuis, Schortinghuis en Vermeulen, in leven bleven. 3 A. L. Oosterhuis: 'Zwaantje', p. 56.
was, had haar sympathie. In de zomer van '40 had zij samen met dr. J. Koopmans de stoot gegeven tot de conferentie te Lunteren waar de z.g. Lunterse Kring uit voortkwam; ze had in november' 40 de productie van Koopmans' illegale brochure Bijna te laat! georganiseerd en in mei '41 die van Buskes' illegale brochure Ons kind in gevaar! Daarbij had zij samengewerkt met van Randwijk. In december' 41 kwam zij in contact met Speelman en Hos; zij ging voor Vrij Nederland werken. In februari' 42 werd zij op grond van haar activiteit voor de Bekennende Kirche door de Sicherheitspolizei gezocht - zij wist zich in haar woning te verbergen ('zij hebben mij na drie uur zoeken niet kunnen vindcn'I), ging de volgende dag illegaalleven en verzette daarbij steeds meer werk voor Vrij Nederland. Ze had veel durf en een groot doorzettingsvermogen, een en ander gemengd met een stevige dosis eigengereidheid die trouwens wel vaker voorkwam in de illegaliteit.
XCNa overleg met Speelman en Hos besloot zij in juni '42, naar Zwitserland te gaan. Velen in protestantse kring worstelden met morele vragen (bijvoorbeeld: mocht men liegen jegens de Sicherheitspolizei?) vragen die zij aan Barth wilde voorleggen. Zij had echter vooral de behoefte, de Londense regering in te lichten over de situatie en de stemming in bezet gebied alsmede over de daar levende denkbeelden voor de toekomst. Omtrent haar besluit lichtte zij van Randwijk in. 'Als ik je vader was, zou ik het verbieden', zou deze gezegd hebben." Lotje Kohlbrugge zette door. Dr. Koopmans hielp haar; hij gaf haar tal van stukken mee. Voorts stak ze exemplaren van Vrij Nederland en Het Parool bij zich alsmede de eerste nieuwe rapporten van de OD (haar door van Randwijk verstrekt) - en ze vertrok. Via van Niftriks 'lijn' kwam ze na een moeilijke tocht op 25 juni '42 in Zwitserland aan; ze zou er zes weken blijven. Haar eerste ervaringen waren teleurstellend: tot de gezant kon zij niet doordringen. Een haar door Speelman genoemde relatie ried haar toen aan zich te wenden tot dr. W. A. Visser 't Hooft te Genève, die daar als secretaris van de wereldraad van Kerken sinds '38 woonachtig was.
XCVisser 't Hooft had kort tevoren een bezoek aan Londen gebracht. Uit brieven uit Nederland had hij geconcludeerd dat er een ontstellend gebrek aan contact was tussen de regering en bezet gebied. Begreep de regering wel wat daar aan nieuwe denkbeelden naar voren kwam? Omgekeerd: wist men in bezet gebied wat de regering aan het voorbereiden was? Minister-president Gerbrandy had Visser' t Hooft naar Londen laten komen en toen deze naar Genève terugkeerde, had hij de opdracht, al het zijne te doen om het wederzijdse contact tussen Londen en bezet gebied te bevorderen. 'Met het zeer
XC1 Getuige H. C. Kohlbrugge, Enq., dl. IV c, p. 685. 2 A.v.
vage idee hoe ik de zaak op zou zetten' , arriveerde Visser' t Hooft in Genève en daar 'stond opeens', zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'mej. Kohlbrugge voor me, wat toen een buitengewoon grote vreugde was." Hij gaf haar opdracht, een rapport te schrijven. In dat stuk dat in de eerste helft van juli op schrift gesteld werd", onderstreepte mej. Kohlbrugge o.m. dat in bezet gebied algemeen op een spoedige invasie gerekend werd; 'De Brandaris' werd, schreef zij, meer op prijs gesteld dan Radio Oranje." 'Een volk van helden en martelaren' was het Nederlandse volk bepaald niet, vooral van de ambtenaren ging weinig uit. Het antisemitisme nam toe en men verwachtte na de bevrijding 'een chaotische toestand. In dit verband', zo schreef zij, wellicht een rapport van de nieuwe chef-staf van de OD, Six, citerend, 'moge er op gewezen worden, dat men van de regering in Londen verwacht de vorming van een krachtig staand leger dat behalve voor invasiedoeleinden zeker niet minder voor binnenlandse troebelen zal moeten worden gebruikt. Attent worde gemaakt op de bestaande OD-organisatie die aanstonds volledig bewapend zou moeten worden en zou kunnen worden ingeschakeld.'
XCWat de toekomst betrof: 'in wezen' moest het constitutioneel koningsschap gehandhaafd blijven, maar als 'overgangsvorm' was een 'persoonlijk bewind van H.M. de Koningin, bijgestaan door een bijzondere Raad van Advies', wenselijk.
XCDit rapport en het materiaal dat mej. Kohlbrugge meegebracht had, zond Visser 't Hooft naar Londenniet naar de Centrale Inlichtingendienst, maar naar Gerbrandy's departement. Het was namelijk de bedoeling dat hij geen militaire gegevens zou gaan doorgeven, maar eerder algemene rapporten die vooral een beeld zouden geven van de geestelijke gesteldheid in bezet gebied. Aldaar was dus een rapporterend centrum nodig. Welnu, Visser 'r Hooft maakte met mej. Kohlbrugge de afspraak dat zij daartoe twee relaties van Visser 't Hooft zou uitnodigen: mr. G. H. Slotemaker de Bruïne (een zoon van de in '41 overleden christelijk-historische voorman) en de bekende protestantse publicist, theoloog en paedagoog N. Stufkens; zij moesten samen dat centrum vormen. Het zou met de afkorting 'GC' ('Geestelijk Contact') aangeduid worden.
XCMet deze opdracht verliet mej. Koblbrugge begin augustus Zwitserland.
1 Getuige W. A. Visser 't Hooft, dl. IV c, p. 6I2. 2 Tekst in Zwitserse Weg A, I a (A 4 (2). 3' 'De Brandaris': meer gewaardeerd dan Radio Oranje want feller en duidelijker, mist evenwel het officieel karakter en de mysterieuze glans van Radio Oranje. Men zou het zo kunnen formuleren: 'De Brandaris' wordt gehoord omdat ze goed is, Radio Oranje ondanks het feit dat ze slecht is.'
Visser 't Hooft gafhaar alles mee wat hij in Londen verzameld had, en Karl Barth had op de hem voorgelegde vragen een zeer uitvoerig antwoord geschreven dat aan duidelijkheid niets te wensen overliet; het werd na mej. Kohlbrugge's terugkeer door ds. K. H. Kroon vertaald en ging spoedig als illegale brochure circuleren.' Men las :
XC'Vraag 1: Is het mogelijk de kerkelijke voorbede voor de Koningin der Nederlanden te laten vervallen? Antwoord: Onvoorwaardelijk: Neen! ... Het is een artikel waar de kerk mee staat of valt.
XCVraag 2: Is het rechtvaardig en noodzakelijk, dat de kerkelijke diaconie de arbeiders, die weigerden in Duitsland te werken, maatschappelijk ondersteunt? Antwoord: Onvoorwaardelijk: Ja! ... Hen bij te springen is thans gewis een daad van Christelijke liefde van de hoogste orde.
XCVraag 3: Is het de individuele Christen geoorloofd, de 'illegale' organisaties tot herstel van de rechtstoestand in Nederland financieel en door persoonlijke deelname te steunen? Antwoord: Niet alleen geoorloofd, maar geboden! Het Duitse nationaal-socialisme is geen van God ingestelde overheid; zij verdient slechts uiterlijke en tijdelijke gehoorzaamheid, in werkelijkheid echter verzet en niets dan verzet, tot haar macht volledig is gebroken.
XCVraag 4: Bestaat er in verband met de verplichte strijd ... tegen de roversstaat een bijzondere opvatting van het Goddelijke gebod, de waarheid te spreken? Antwoord: (Met voorzichtigheid en bedachtzaamheid, maar onversaagd) Ja! ... Waarheid is uitsluitend God in de openbaring van Zijn wil De gehoorzaamheid jegens de erkende Wil van God heiligt elk middel.
XCVraag 5: Kan een groep kerkleden haar meningen en eisen, die verder reiken dan de uitspraken van de officiële kerkelijke leiding, publiceren zonder gevaar voor een schisma? Antwoord: Ja! ... De kerk zou te beklagen zijn wanneer er niet naast hen die van ambtswege met de leiding belast zijn, altijd ook nog een vrije voorhoede was die, zonder direct met hen te breken, de verantwoordelijkheid op zich neemt om de zelfstandig onderzochte kerkelijke vraagstukken tegenover de ganse gemeente in dat principiële licht te stellen dat aan de besluiten van de officiële kerkeraden en synodes pleegt te ontbreken."
XC1 Tekst in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p. 244-48. "Ds Kroons illegaal geschrift was binnen enkele weken bij de NSB bekend. Max Blokzijl waarschuwde onmiddellijk alle propagandisten van de NSB en gaf daarbij weer dat op de vijf gestelde vragen 'volgens Barthjes' aldus geantwoord moest worden: 'I. Weest goede Christenen; 2. Verwerpt uw reglementen, gebruikt het geld der liefdadigheid voor de strijd; 3. Communisten, vrijmetselaars en inbrekersbenden dienen de zaak der Kerk en van het Huis van Oranje; 4. Lieg maar raak; 5. Trekje niets aan van het kerkelijk gezag.' (NSB, hoofdkwartier, hoofdafd. pers en prop.: 'Mededelingen van de prop.1eider, no. 4' (3 sept. 1942) (NSB, 202).
Wij komen in ons volgende deel met enige uitgebreidheid op de Zwitserse Weg terug. Deze geheime verbinding heeft namelijk in de periode die wij thans behandelen (tot mei '43), niet erg frequent gewerkt. wel slaagde mej. Kohlbrugge er in om na haar terugkeer van deze eerste reis een kanaal te. openen waardoor gemicro£lmde stukken verzonden werden. Dat microfilmen vond plaats door een Amsterdamse fotograaf, de OD' er W. Prins, en de microfilms werden vervolgens via mej. Kohlbrugge's zuster Dina J ohanna, . die werkzaam was in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek, door een binder van deze UB, D. J. Sakkers, verstopt in de banden van wetenschappelijke boeken; die boeken werden in het 'normale' internationale ruilverkeer naar een met Visser 't Hooft afgesproken adres in Zwitserland gezonden. Daar haalde men de microfilms uit de banden en de boeken werden dan aan de Utrechtse UB geretourneerd, waarbij Visser 't Hooft, van dezelfde techniek gebruik makend, zijnerzijds microfilms liet insluiten.
XCHet aantal van de stukken dat aldus naar Zwitserland gestuurd werd, was aanvankelijk niet hoog: van zomer '42 tot zomer" 43 'ongeveer honderd' (maar van zomer' 43 tot zomer' 44 'een paar duizend'j.! Intussen: de nieuwe 'weg' wàs er. Slotemaker en Stufkens gingen zich moeite geven, exemplaren van illegale bladen en doeurnenten te verzamelen die via Genève naar Londen gestuurd zouden worden. Zij kwamen via Vorrink ook in contact met het Nationaal Comité. Af en toe gafVorrink belangrijke stukken door, en hetzelfde deden van Randwijk en Six - wij komen er in dit hoofdstuk nog op terug.
XCDe georganiseerde sabotage zag zich in de periode die wij in dit deel behandelen: juli 'az-mei '43, voor dezelfde moeilijkheden geplaatst als in die welke in het voorafgaande beschreven werd: maart' ar-iuli ' 42. Het grootste probleem werd gevormd door de schaarste aan deugdelijk sabotagemateriaal : explosieven en middelen tot brandstichting. Zeker, SOB zond daar aanzienlijke hoeveelheden van naar bezet Nederland, maar deze vielen in het kader van het Bnglandspiel alle in Duitse handen. De groepen die sabotage wensten te plegen, waren dus op eigen middelen aangewezen. De communisten hadden een goed contact bij de Staatsmijnen" waardoor hun trotyl toegespeeld werd (wij maakten daar al melding van toen wij de spoorwegaanslag in Rotterdam beschreven) en het is mogelijk dat anderen uit dezelfde bron
XC1 Getuige G, H. Slotemaker de Brutne, EI1q., dl. IV c, p. 577. 16
explosieven verwierven, maar onze algemene indruk is dat het niet om grote hoeveelheden ging. De cijfers die men in Duitse rapporten en in de rapporten van de Nederlandse Spoorwegen vindt, tonen aan dat de sabotage in de periode tot de April-Meistakingen bleef wat zij tevoren al geweest was: een randverschijnsel in de Nederlandse samenleving.
XCVolgens die rapporten deden zich van I juli' 42 tot 29 april' 43 (de dag waarop de April-Meistakingen uitbraken) 54 gevallen voor waarin de eenvoudigste vorm van sabotage toegepast werd: het doorsnijden van militaire verbindingskabels. Bij de spoorwegen kwam het in die periode in totaal tot 22 gevallen van effectieve sabotage; daaronder bevonden zich, ia november' 42, een explosie op de spoorbrug te Zaltbommel waardoor de brug overigens slechts tien uur lang buiten bedrijf was, en, in de nacht van I4 op I5 maart' 43, een reeks gecoördineerde acties op de lijnen AmsterdamAmersfoort en Amsterdam-Utrecht. Ook deze hadden slechts weinig effect - de directie van de Nederlandse Spoorwegen sprak van 'sabotagegevallen welke alle een dilettantisch karakter droegen." Sabotage aan andere objecten deed zich volgens de bedoelde rapporten in 24 gevallen voor; het meest spectaculair waren de aanslag van de groep van Gerrit van der Veen op het Amsterdamse bevolkingsregister in de avond van 27 maart' 43 (wij zullen deze aanslag later in dit deel beschrijven) en de aanslag op een Duitse mijnenveger te Alblasserdam in de nacht van 7 op 8 januari' 43. Die laatste was het werk van de groep-Pahud de Mortanges.
XCDeze groep (wij beschreven haar begin in ons vorige deel) bestond uit Delftse studenten. Ze had in '42 spoorwegsabotage bedreven maar daarbij geconstateerd dat de schade steeds spoedig hersteld werd. Eind' 42 had zij haar aandacht op andere objecten gericht: Duitse mijnenvegers die op een werf in Alblasserdam gebouwd werden en bijna klaar waren. Er lagen er twee. Een poging om in de Oudejaarsnacht explosieven tegen de romp aan te brengen, mislukte, maar een week later had men bij een van de twee (aan boord van de ander bevond zich een wacht) succes: het schip dat al te water gelaten was, sloeg lek en kapseisde. Dit stimuleerde de groep om op de ingeslagen weg voort te gaan: men besloot, voorshands nog drie mijnenvegers uit te schakelen. Het kostte grote moeite, daar de nodige explosieven voor bijeen te brengen en het plan was nog niet uitgevoerd toen Pahud, gelijk reeds vermeld, via een relatie van V orrink in contact kwam met 'Anton' (van der Waals); Pahud ontmoette deze voor het eerst op 7 maart, in Delft; 'Anton' was bij hem geïntroduceerd als een Engelse agent die voor springstoffen kon zorgen. Pahud zei dat het zijn groep geweest was die begin
XC1 Nederl. Spoorwegen, Raad van Commissarissen: Notulen, 3 april 1943, p. 3.
januari een mijnenveger had doen kapseizen; nu stonden er drie op het program en de eerste nieuwe poging zou over twee dagen, op 9 maart, ondernomen worden. 'Anton' zei dat hij hem aan de modernste explosieven kon helpen. Dat aanbod was Pahud hoogst welkom. Er werd de afspraak gemaakt dat hij 'Anton' in de middag van.o maart in Rotterdam opnieuw zou ontmoeten.
XCVan der Waals haastte zich, Schreieder rapport uit te brengen. Natuurlijk moest de nieuwe aanslag voorkomen en moest dus Pahud voordien gearresteerd worden, maar niet deze alleen. Het was Schreieder ook om de leden van diens groep te doen.
XCHij vond er een oplossing voor. Hij liet een huis aan de Heemraadsingel in Rotterdam bezetten, bracht daar een grote hoeveelheid Engelse explosieven naar toe (uit de voorraden van het Englandspiel), en toen Pahud op die ode maart 'Anton' ontmoette, zei deze dat hij Pahud de begeerde sabotagemiddelen kon tonen. Pahud ging mee naar de Heemraadsingel, was enthousiast over wat hij daar te zien kreeg en beloofde dat hij, zodra het donker was, met zes leden van zijn groep terug zou komen. Uiteindelijk verschenen er, met Pahud, maar drie; zij werden in het pand aan de Heemraadsingel besprongen en gearresteerd. De drie anderen die op enige afstand bij een telefooncel stonden te wachten, werden in de duisternis benaderd door drie 'SD'ers' die ongeveer de lengte hadden van hun drie makkers die zich naar de Heemraadsingel begeven hadden. Onverhoeds gingen de 'SD'ers' tot de arrestatie over. Een vechtpartij ontstond; één van de leden van de groep ontkwam.
XCMèt de vijf gevangengenomen leden van zijn groep werd Willem Theodoor Pahud de Mortanges in mei 1943 gefusilleerd; hij was toen een-entwintig jaar.
XCWij komen nu tot een groep die sterke bindingen had met de illegale CPN maar toch niet, gelijk het 'Militair Contact' of de Nederlandse Volksmilitie, als onderdeel van de CPN beschouwd mag worden: de groep CS-6.
XCDe oorsprong van deze groep moeten wij bij een aantal jeugdige Amsterdamse studenten zoeken: Hans Katan, Leo Frijda (een zoon van de Amsterdamse hoogleraar H. Frijda die als enige op principiële gronden geweigerd had, lid van de Joodse Raad te worden) en de gebroeders Gideon Willem en Jan Karel Boissevain. De Boissevains woonden bij hun ouders op het adres Corellistraat 6 - vandaar 'CS-6'. Er kwam op dat adres in de loop van
'42
een hele werkplaats tot stand om sabotagemiddelen te vervaardigen. Dat was verre van gemakkelijk. Tot de vier genoemden alsook tot anderen, die allen sterke communistische sympathieën hadden, zal wel doorgedrongen zijn dat de CPN een sabotage-organisatie bezat die tot effectieve aanslagen in staat was; men denke slechts aan de explosie in het Amsterdamse tehuis der NSB-studenten in januari '42. Hoe dat zij, Hans Katan kwam in contact met de leider van het MC, Jan Hendrik van Gilse. Een specifiek communistische groep werd CS-6 overigens niet; in de tweede helft van '42 sloot er zich een Amsterdammer bij aan, Pam Pooters, die vóór- de oorlog met de CPN gebroken had en die op zijn beurt nauw samenwerkte met Jacques Gans die door de communisten als een van hun uitgesproken tegenstanders beschouwd werd. Pooters had tijdens de mobilisatie in het Centraal Militair Magazijn te Amsterdam gewerkt, nadien werd hij chef van de expeditie bij de Amsterdamse centrale keukens. Uit zijn diensttijd kende hij een katholieke jongeman, Jan Verleun, die graag aan acties wilde deelnemen; ook deze werd lid van CS-6. Wij moeten ons de groep overigens niet als al te hecht georganiseerd voorstellen; wel speelde bij de jongeren die er deel van gingen uitmaken, een ontzaglijke dadendrang een rol. Er werd, vonden zij, in Nederland niet genoeg daadwerkelijk verzet geboden; op de communisten onder hen ging van de prestaties van het Rode Leger en van de Russische guerrillatroepen die de Wehrmacht achter het Oostelijk front bestreden, een machtige inspirerende werking uit. Vanbelang was daarbij ook dat de groep, vermoedelijk in de tweede helft van' 42; met een communist in contact kwam die buiten het MC stond, maar in wie dezelfde dadendrang leefde: dr. Gerrit Kastein.
XCKastein was in 1909 geboren. Hij was in Groningen medicijnen gaan studeren en werd daar voor zijn eigen gevoel als zoon van een hoofdambtenaar van de posterijen door de studenten met rijke ouders niet geaccepteerd. Het schijnt dat rancune over deze achterstelling hem de radicale richting opdreef In ' 3 2 ging hij een tijd in Duitsland, in Heidelberg, colleges volgen. Hij trouwde er met een Duitse vrouwen nam in links-socialistische kringen deel aan de strijd tegen de NSDAP. In '33 keerde hij naar Nederhuid terug waar hij in Leiden zijn studie afmaakte, zich specialiseerde als neuroloog en kort voor de bezetting promoveerde. Al die tijd was hij politiek actief gebleven. Hij was eerst lid geworden van de Onafhankelijke Socialistische Partij maar enkele jaren later sloot hij zich bij de CPN aan. Hij werd betrokken bij het uit Duitsland smokkelen van vervolgde communisten. Als chef van een Nederlandse ambulance nam hij voorts aan de burgeroorlog in Spanje deel. Bij het begin van de bezetting was hij als neuroloog verbonden aan de kliniek van het grote Haagse ziekenfonds 'De Volharding'. Het
medische werk alléén beviel hem niet; het contact met de jeugdige Amsterdammers van de groep CS-6 was hem zeer welkom: jongens die wat durfden!
XCWij hebben van de activiteit van de groep CS-6 in de vroege fase van haar bestaan geen duidelijk beeld. De groep verzamelde militaire inlichtingen en het is denkbaar dat deze later via Kastein doorgegeven werden aan Kees Dutilh die zich ook al sterk tot het communisme aangetrokken voelde en met wie Kastein, gelijk reeds vermeld, samenwerkte. Er is in die vroege fase door CS-6 ook sabotage gepleegd, 0.111. aan opslagplaatsen van radiotoestellen uit Joods bezit, en in '42 zijn, met name toen de Jodendeportaties uit Amsterdam begonnen, pogingen ondernomen, treinen tot ontsporing te brengen. Bij de eerder genoemde actie tegen de lijnen Amsterdam-Amersfoort en Amsterdam-Utrecht in de nacht van 14 op IS maart '43 was CS-6 betrokken en dezelfde groep trachtte enige tijd later brand te stichten in de Hollandse Schouwburg. Voordien evenwel was zij ook nog een geheel andere doelstelling gaan nastreven: het liquideren van vooraanstaande NSB'ers en andere prominente helpers van de vijand. Kastein was daar een groot voorstander van. Wij komen er in de tweede helft van dit deel op "terug.
XCToen wij in ons vorige deel de CPN behandelden, hebben wij onderstreept dat deze als illegale organisatie met inachtneming van strikte veiligheidsmaatregelen opgebouwd was en dat zij mede daardoor een aanzienlijke activiteit ontplooien kon. Speciaal gold dat ook voor de sabotage-organisatie, het 'Militair Contact'. Dit 'MC' was krachtens besluit van het driemanschap dat de illegale CPN leidde (Paul de Groot, Lou Jansen, Jan Dieters), in de herfst van '41 opgericht. Het werd geleid door Jan Hendrik van Gilse, die als naaste medewerkers Gerben Wagenaar, Max Meyer en Jan Schouten (een assistent van de Landbouwhogeschool te Wageningen) aangetrokken had. Eind' 41 en begin' 42 slaagde de Sicherheitspolizei er in, enkele tientallen leden van het MC te arresteren. In het algemeen vond trouwens een felle jacht op communisten plaats; onze schatting was dat van de ca. tweeduizend communisren waarmee de illegale CPN in de zomer en herfst van '40 van wal gestoken was, in de zomer van '42 al meer dan duizend gearresteerd waren.
XCNaast het MC kwam in de loop van '42 nog een tweede op daadwerkelijk verzet gerichte communistische organisatie tot stand met als voornaamste centrum niet Amsterdam, maar Rotterdam. Dat was de Nederlandse Volks
militie van welke wij reeds meedeelden dat zij door Samuel Zacharias Dormits geleid werd en dat zij in Rotterdam in de vroege ochtend van 7 augustus' 42 een aanslag trachtte te plegen op een trein met Duitse militaire verlofgangers; Dormits werd enkele dagen na de sabotagepoging bij een razzia gearresteerd maar weer vrijgelaten doordat de Sicherheitspolizei zijn ware identiteit niet had kunnen vaststellen. Hij bezat namelijk een 'vermaakt' persoonsbewijs; zijn eigen foto stak er in maar het stond op naam van een Amsterdammer.
XCWij noemden de Nederlandse Volksmilitie een communistische organisatie. Inderdaad, Dormits was communist en de kaderleden van de NVM waren dat eveneens, maar er waren in de NVM ook niet-leden van de CPN opgenomen. Was dat in overeenstemming met de directieven van de partijleiding? Wij zijn er niet zeker van. Onze indruk is veeleer dat Dormits, hoewel hij met de partijleiding in contact stond, in hoge mate zijn eigen gang gegaan is. Een feit is in elk geval dat hij de veiligheidsmaatregelen die over het algemeen in het communistisch milieu golden, sterk veronachtzaamde. Vier soorten groepen was hij gaan vormen: S-groepen voor sabotage, K -groepen ('knokploegen') om te 'knokken', O-groepen voor de opsporing van militaire gegevens en V-groepen voor de verspreiding van communistische lectuur en voor het aanwerven van nieuwe leden. Telkens vier tot zes personen vormden een 'patrouille', twee 'patrouilles' een' groep', vier 'groepen' een 'afdeling'. Elke 'afdeling' telde dus acht 'patrouilles' met tezamen twee-en-dertig tot acht-en-veertig leden. Hoeveel 'afdelingen' er waren, weten wij niet. De meeste 'groepen' bestonden, schijnt het, uit Rotterdammers maar er was er ook één in Den Haag en er waren er minstens drie in Amsterdam waarvan één uit Joodse arbeidskrachten bestond bij de Hollaudia Confectiefabrieken Kattenburg n.v. in Amsterdam-noord. Dormits had. deze organisatie gedecentraliseerd kunnen opbouwen - hij deed het tegendeel: alle draden kwamen van de basis tot de top bij hem, de 'commandant', samen. Persoonlijk wenste hij over de aanneming van eik lid te beslissen. Voor aspirantleden moesten dus formulieren ingevuld worden. Daar stonden vragen op als: 'Is hij in militaire dienst geweest?' 'Komt hij voor straatgevechten in aanmerking?' 'Komt hij voor sabotage of voor knokploeg in aanmerking?' De namen en adressen van die aspirantleden waren veelal volledig ingevuld. Werden zij door Dorrnits aangenomen, dan kregen zij een cijfer. Patrouille-, groepsen afdelingsleiders kregen een letter en Dormits wenste dat met betrekking tot elke actie op een gedrukt formulier een rapport ingeleverd werd waarop de desbetreffende letters en cijfers vermeld waren. De daarmee corresponderende namen en adressen tekende hij op lijsten aan. Al dat materiaal bewaarde hij op het adres waar hij
in Rotterdam ondergedoken was: een zolderwoning in de Bijlwerffstraat no. 37 b. Hij leefde daar samen met een vriendin, een Joodse kapster, Sara van Gigch. Op die zolder bewaarde hij ook grote hoeveelheden C0111111Unistisch agitatiemateriaal alsmede ingrediënten om explosieven te vervaardigen. Officieel stond hij nog steedsingeschreven op het adres in de Begoniastraat in Den Haag waar hij gewoond had voor hij in Rotterdam ondergedoken was.
XCVóór de spoorwegaanslag van 7 augustus had de NVM-groep in Rotterdam tweemaal brand gesticht in het Luxor-theater dat Duits eigendom geworden was; na de aanslag trachtte zij elders sabotage aan spoorlijnen te plegen, vooral in Gelderland en Overijssel waar de groep contacten had. Men had daar weinig succes mee - de Railwacht van de Nederlandse Spoorwegen maakte het bedrijven van dit soort sabotage niet gemakkelijker! Dorrnits' aandacht richtte zich op een ander object en in de avond van I3 oktober gelukte het hem persoonlijk om, door enkele leden van de Haagse groep bijgestaan, in Den Haag een grote opslagplaats van de Wehrmacht voor hooi en stro in vla111111en te laten opgaan: meer dan 500 ton hooi en 30 ton stro gingen verloren. Er was een wacht bij de opslagplaats aanwezig en.toen de vlammen oplaaiden, werd de waakhond losgelaten. Dorrnits werd in zijn been gebeten. Hij stak de hond dood, klom over het hek, maar kon niet meer fietsen. Vermoedelijk nam een van zijn makkers hem achterop mee - in elk gevalliet Dorrnits zijn eigen flets liggen.
XCOnder leiding van de commissaris van politie M. D. Pool begon de Haagse recherche onmiddellijk aan een grondig onderzoek. De flets bleek een merkfiets te zijn met een leesbaar framenu111111er. De recherche ontdekte, bij wie de fiets gekocht was. De betrokken rijwielhandelaar had de naam van Dorrnits als koper genoteerd. Een inval in de Begoniastraat volgde - er was in Dormits woning niemand thuis. Maar de recherche wist nu, wie zij moest zoeken. Het door Dormits ingevulde ontvangstbewijs-persoonsbewijs, bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters bewaard, bevatte zijn foto; die foto werd bij duizenden vermenigvuldigd en in het gehele land in politiebureaus en postkantoren opgehangen.
XCOp I7 oktober, vier dagen na de aanslag in Den Haag, trachtte Dorrnits die zich weer in Rotterdam bevond, in een winkel aan een vrouw haar tasje te ontrukken. Vermoedelijk deed hij dat om aan een pb voor zijn vriendin Sara van Gigch te komen, die nog steeds geen pb zonder J bezat. Er ontstond tumult; buiten dewinkel werdDorrnits door eenhulpagent gegrepen. Hij werd naar het politiebureau in de Oostervantstraat gebracht. Hij had een pistool op zak, maar dat haalde hij eerst te voorschijn toen hem op het politiebureau bleek dat hij in arrest zou blijven. Hij schoot zich een kogel door het hoofd
en bleek aloverleden toen men hem naar het ziekenhuis op de Coolsingel overgebracht had. De Rotterdamse recherche ging na wat er aan papieren op het lijk aanwezig was. Men vond het persoonsbewijs op naam van de Amsterdammer, een kassabon van een winkelier aan de Walenburgerweg, en een textielkaart met de naam 'Dormits', Dormits! Die man werd gezocht in verband met de brand in de opslagplaats van de Wehrmatht in Den Haag! De Rotterdamse recherche spoedde zich naar de winkelier. Zij toonde hem de foto van Dormits. De winkelier herinnerde zich dat hij kort tevoren in opdracht van iemand die wel op de afgebeelde persoon leek, goederen afgegeven had aan de Bijlwerffstraat 37 b. Dat bericht werd doorgegeven aan het hoofdbureau waar inmiddels uit Den Haag commissaris Pool, hoofdinspecteur Assink en twee rechercheurs gearriveerd waren. Dezen begaven zich met de Rotterdamse inspecteur K. F. van der wilt en een Rotterdamse rechercheur naar de Bijlwerffstraat. Met Dormits' huissleutel die in zijn broekzak aangetroffen was, kwamen zij zijn zolderwoning binnen. Zij vonden er, aldus het proces-verbaal van inspecteur van der Wilt, 'een groot aantal pamfletten, lectuur, getypte en gestencilde brochures, en lectuur kennelijk behorende tot een communistische organisatie, flessenchemicaliën en een vermoedelijke bom, electrische batterijen, enz. enz.' Alles werd in beslag genomen en naar het hoofdbureau overgebracht. 'Vervolgens is door mij', aldus de inspecteur, 'onmiddellijk de Sicherheitspolizei met een en ander in kennis gesteld.'! Zulks geschiedde in opdracht van de Rotterdamse hoofdinspecteur A. H. Weekenstroo.
XCNog voor de zaak aan de Sicherheitspolizei gemeld was, was van der Wilt in de Bijlwerffstraat te weten gekomen dat de vriendin van Dormits kapster was in een Joodse kapsalon. Hij ging er heen, constateerde dat zij Sara van Gigch heette en dat zij volgens haar pb in de Zaagmolenstraat woonde. 'Ik vroeg haar', aldus van der Wilt na de oorlog, 'of zij niet aan de Bijlwerffstraat woonde en stelde haar opzettelijk deze vraag opdat zij zou begrijpen dat ik meer wist ... Ik arresteerde haar opzettelijk niet.'2
XCZij was een van de zeer weinigen.
XCWant de met zo grote spoed gealarmeerde Sicherheitspolizei ging nog diezelfde dag op nader onderzoek uit. Zij vond in de woning van Dormits de inschrijfformulieren van de aspirantleden. de registratieformulieren van diegenen die als lid aangenomen waren, talloze rapporten op de gedrukte(Doc 1-1897, a-I). 2 K. F. van der Wilt: 'Verklaring' (10 nov. 1948) in C. Leemhuis en]. N. Viëtor: 'Verweerschrift' (1949), p. 124 (Doc 1-1022,
1 Politie Rotterdam, centraal bureau,just. dienst, groep 3: p.v. 4187 (18 okt. 1942)
formulieren die, 'voorzover het de omschrijving der gerapporteerde daden van sabotage betrof, van een verbluffende openhartigheid (waren), Op de rapporten stond', aldus de Kriminalseleretdr die bij het onderzoek betrokken was, 'de naam van de rapporteur en van zijn chef in codeletters en codecijfers.'! Wie met die letters en cijfers aangeduid werden, stond op staten te lezen die in de lade van een bureau aangetroffen werden.
XCOnmiddellijk werd een Sonderkommando van de Sicherheitspolizei gevormd onder leiding van een functionaris van Harsters bureau in Den Haag, SS-Obersturmführer en Kriminalseleretár Herbert Johannes Wölk. Nog voor diezelfde nacht werd een omvangrijke arrestarie-actie op touw gezet. De Rotterdarnse politie ontving opdracht, een ieder die in spertijd op straat zou lopen, in te rekenen en vast te houden. Die politie moest ook een groot aantal krachten afstaan voor het vormen van arrestatieploegen ; met de Ordnungspolizei geschiedde hetzelfde. Er werd bepaald dat alle arrestanten (hun namen en adressen werden snel uitgesplitst) naar een schoolgebouw aan de Mathenesserdijk overgebracht zouden worden dat als kazerne fungeerde voor de Ordnungspolizei. Meer dan tweehonderd mannen en vrouwen bracht men daar binnen. 'Er werd', aldus een hunner, 'steeds gestompt en geslagen en geschopt. Geslagen werd er met geweerkolven, stoelpoten en alles waarmee maar geslagen kon worden.P 'De hele kazerne', aldus een ander, 'leek meer op een gekkenhuis dan op een arrestantenlokaal.'3 De Joden onder de arrestanten werden extra mishandeld. Men dwong hen, de laarzen van de Duitsers en gedeelten van de vloeren schoon te likken. Toen de arrestanten de volgende ochtend naar de Cellenbarakken in Scheveningen overgebracht werden, bleek, aldus een derde arrestant, 'het lokaalwaar wij gestaanhadden, nogal vuil geworden. In ons gezelschapwas ook een Joodse vrouwen toen nam een Mof de Jodin vast bij haar enkels en veegde met haar de grond aan, zodat telkens haar hoofd tegen de lambrizering stootte en haar hoofd overdekt was met bloed. Ondertussen stond een aantal Moffenhet schouwspelalsietszeervermakelijksaan te zien."
XCGillend en jammerend werd de vrouw naar Scheveningen meegevoerd.
XC1 Brief, 7 nov. r942, van Rauter aan E. Voorhoeve (Doc I-r8r9, b-r). 2 Dingsdag belandde uiteindelijk in Buchenwald; hij overleefde de oorlog.
zulks mede daarom omdat een van Dormits' afdelingscommandallten, Hendrik Speksnijder, er in geslaagd was, een rest van de NVM in stand te houden die, zij het op kleinere schaal, het bedrijven van sabotage voortzette. Dat duurde niet lang. Begin januari '43 werd een van Speksnijders medewerkers door de op de Jodenvervolging gespecialiseerde 'groep X' van de Rotterdamse politie aangehouden omdat hij, hoewel hij er Joods uitzag, geen Jodenster droeg. Hij had zijn oorspronkelijk pb bij zich - een pb met een J. Zijn naam stond als lid van de NVM genoteerd. De Rotterdamse politie droeg hem aan de Sicherheitspolizei over. Hij bekende, waar en hoe laat hij twee dagen later Speksnijder zou ontmoeten. Deze werd na een enorme vechtpartij overmeesterd. Zijn kaak was kapotgetrapt. Desondanks trachtte hij op het hoofdbureau van politie, hoewel geboeid, door het gesloten venster te springen; hij bleef er in steken. Eén dag later werd zijn neef, Kaspar Speksnijder, in Den Haag gearresteerd. Ook deze werd door de Sicherheitspolizei barbaars mishandeld. 'Het vlees op zijn zitvlak was', aldus een Nederlandse agent van politie die Kaspar Speksnijder op het hoofdbureau opving, 'totaal kapotgeslagen en hing erin vellen bij. Hij was niet in staat om te lopen, te zitten of te liggen, doch hing toen ik hem zag, tegen een tafel aan."
XCAfgezien nog van de slachtoffersbij de Hollandia-fabrieken zijn in het kader van de actie tegen de N ederlandse Volksmilitie ca. zeshonderd Nederlanders gearresteerd. Van hen werd een aantal na enige tijd vrijgelaten. Van de gevangen genomen Joden kwamen de meesten in Auschwitz om. De overige niet-vrijgelatenen werden grotendeels naar concentratiekampen gezonden; veertien werden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld, een-en-twintig, onder wie de neven Speksnijder, in de loop van '43 gefusilleerd. Wölk maakte promotie: hij werd Leiter van de Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD te Rotterdam; aan enkele van de Haagse en Rotterdarnse politiefunctionarissen die betrokken geweest waren bij het onmiddellijk aanbrengen van deze zaak bij de Sicherheitspolizei en die de Sicherheitspolizei nadien bij haar onderzoekingen en arrestaties ijverig terzijde gestaan hadden, werden hoge beloningen uitgekeerd. Opgemerkt zij nog dat zich onder hen zeer weinig NSB'ers bevonden.J.
1 Boom, Subcommissie Rotterdam: p.v. inz. W. Hoffmann (16 juli 1947), p. 6 (getuige F. A. Colette) (Doc 1-1897,a-y).
XCDe geschiedenis van de Nederlandse politie tijdens de Duitse bezetting vertoont talrijke donkere bladzijden; de bladzijde waar 'Nederlandse V olksmilitie' boven staat, is een van de donkerste.
XCVan september' 42 af werden in De Waarheid regelmatig 'berichten van het ondergrondse Tweede Front (sector Nederland)' geplaatst. Grotendeels lagen hier inlichtingen van het Me en van de Nederlandse Volksmilitie aan ten grondslag. Dormits' actie in Den Haag werd in een nummer dat eind november '42 uitkwam, aldus gememoreerd: 'In het westen van het land gingen grote opslagplaatsen van de weermacht in vlammen op. De schade is aanzienlijk.'! De berichten in De Waarheid hadden evenwel niet uitsluitend betrekking op door communisten ondernomen acties. In januari ,43 werd het resultaat van het optreden van de groep-Pahud de Mortanges in de volgende bewoordingen vermeld: 'Op een werf vond in een op stapel staande mijnenveger een explosie plaats.P Wil men van de specifiek communistische acties een beeld krijgen, dan kan men dus niet op De Waarheid afgaan. Wat die acties betreft, is ons slechts met zekerheid bekend dat drie communistische arbeiders te Velsen in de periode oktober '42-april '43 spoorwegwagons en bergplaatsen van de Wehrmacht op de stations Velsen en Beverwijk in brand staken; dat vier communisten in Amsterdam tussen augustus en november '42 o.m. een brandje wisten te stichten in het gebouw van de Arbeiderspers ; dat een aantal communisten in de Zaanstreek spoorwegsabotage pleegde in november' 42 en april' 43 en, tenslotte, dat de grote actie tegen de spoorlijnen Amsterdam-Amersfoort en Amsterdam-Utrecht in de nacht van 15 op 16 maart '43, waarbij ook de groep eS-6 betrokken was, van het MC uitging en door het Me gecoördineerd werd. Deze gegevens zijn bepaald niet volledig: er is meer gebeurd. Desniettemin is het onze indruk dat het grote aantal arrestaties in communistische kring dat al vóór de zomer van '42 verricht is, niet zonder effect gebleven is op de activiteit die het Me nadien kon ontplooien. Het nijpendst was, gelijk reeds vermeld, het tekort aan sabotagemiddelen. De leiding van het MC liet in de zomer van '42 'door iemand in wie wij', aldus later Gerben Wagenaar, 'wel vertrouwen hadden en die contact had met de OD'3 (wij houden het
XC1 De Waarheid, 58 (eind nov. 1942), p. 8. 2 A.v., 64 (30jan. 1943), p. 7. 3 Getuige G. Wagenaar, Enq., dl. VII c, p. 480.
voor mogelijk dat dit van Randwijk geweest is) een beroep doen op de OD : kon deze het Me wellicht aan sabotagemiddelen helpen of bevorderen dat die van Engeland uit gedropt werden? Er werd niets ontvangen.
XCNu hebben wij tot dusver louter over de sabotage-acties der communisten geschreven. Daarmee was de activiteit van de illegale CPN bij lange na niet uitgeput. De publikatie van De Waarheid werd voortgezet en daarnaast werden talrijke gestencilde pamfletten verspreid, met name op de herdenkingsdag van de Russische revolutie, 7 november '42. Ook werd in eigen kring nog steeds veel geld ingezameld waarmee men arbeiders steunde die werk in Duitsland geweigerd hadden, en vooralook de leden van het illegale kader die ondergedoken waren. Talrijk waren de communisten die voorts hulp gaven bij het onderduiken van Joden. De SD-Aussenstelle te Amsterdam noemde, op het gehele jaar' 42 terugziende, de illegale CPN 'die stärkste Kampfgruppe unter den gegnerischen Organisationen in den Niederlanden über haupt' en 'ein besenders homogener und daher gefähr/icher Cegnerapparat.? Nu moet daarbij bedacht worden dat Amsterdam steeds het sterkste bolwerk van de CPN geweest was. Maar ook in de Zaanstreek en in Rotterdam en Den Haag werd door cornmunisten veel activiteit ontplooid. Ondanks de vervolging! Want daar, maar ook elders, werd de CPN door talrijke arrestaties getroffen.
XCAfgezien van de al gememoreerde actie tegen de N ederlandse Volksmilitie werden in de tweede helft van '42 vele honderden communisten in alle delen des lands gearresteerd, hoofdzakelijk groepen die regelmatig De Waarheid verspreidden. In de eerste maanden van' 43 werd vrijwel de gehele illegale CPN in Den Haag opgerold, waarbij Tjerk Kloostra, de leider van het plaatselijke technische apparaat (de functionaris dus die het stencilwerk coördineerde) een S'S-Hauptschariuhrer doodschoot; Kloostra werd zelf bij zijn arrestatie eveneens dodelijk getroffen. Bij die actie tegen de Haagse groep viel ook de leider van de plaatselijke sabotagegroep, Pieter Wapperom, in handen van de Sicherheitspolizei. Dan werd in april '43 in Haarlem een drukker gearresteerd die, gecamoufleerd als lid van de NSB, ruim twee jaar lang illegaal drukwerk voor de CPN vervaardigd had, en naast dit alles waren dan bovendien nog in september' 42 ca. honderdtwintig vooroorlogse functionarissen van de CPN opgepakt en als gijzelaars in het concentratiekamp Amersfoort opgesloten; uit deze groep werden, gelijk eerder vermeld, op 15 oktober' 42 inderdaad een aantal personen gefusilleerd.
XCEr ging van al deze acties van de Sicherheitspolizei annex de Nederlandse politie (men denke aan de NVM-zaak) een enorme druk uit, en vooral door
XC1 SD-A~lssenstelle-Amsterdam: "[ahresbericht 1942', p. 2.
dat zich vaak koeriers onder de arrestanten bevonden, werd het in de loop van '42 voor het driemanschap de Groot-jansen-Dieters steeds moeilijker, effectieve leiding te geven. Vielen er koeriers uit, .dan duurde het soms maanden voordat nieuwe verbindingen gelegd waren met afgesneden groepen: Met Groningen, Friesland en Drente waren er sinds eind '41 in het geheel geen verbindingen meer, met Zuid-Limburg verdwenen zij in de zomer van '42. Het schijnt dat het driemanschap in de lente van '43 nog slechts regelmatig in contact stond met de districten Amsterdam, Haarlem, de Zaanstreek, Twente en Tilburg. Niettemin: het illegale werk werd onverschrokken voortgezet; elke illegale communist voelde zich daarbij gesterkt door de prestaties van het Rode Leger.
XCZoals wij in deel 4 uiteengezet hebben, vormden de illegale CPN' ers een elite uit de vooroorlogse partij. Mede door de golven van arrestaties was het vaak nodig dat een beroep gedaan werd op de medewerking van vooroorlogsecommunisten die men in eerste instantie voor deelneming aan het illegale werk niet uitgenodigd had. Aan dat beroep werd niet steeds gehoor gegeven. Eind' 42 werd in De Waarheid geschreven over 'talrijke gevallen van lafheid en onverschilligheid die wij geregeld' ontmoeten." Het was voorgekomen dat partijleden opdrachten om opengevallen plaatsen in te nemen, geweigerd hadden. Dat werd met bitterheid vermeld en met diezelfde bitterheid was er iets eerder op gewezen dat de oproepen van De Waarheid om de arbeidsinzet in Duitsland door massaleacties onmogelijk te maken, geen effect hadden gehad: 'De Nederlandse arbeidersklasse heeft zonder noemenswaardig verzet de deportatie van haar beste zonen aanvaard. De massastaking. door onze krant gepropageerd als enig middel om deze deportatie tegen te gaan, is uitgebleven.f
XCDe Jodendeportaties werden in dit verband niet genoemd, maar het spreekt vanzelf dat het Paul de Groot, hoofdredacteur van De Waarheid, niet ontgaan was dat ook zij niet tot massaleprotesten en stakingen geleidhadden.
XCZelf was de Groot als Jood bijna in Duitse handen gevallen.
XCMedio oktober' 42 was het adres in Zutfen waar hij met zijn v:rouw en hun een-en-twintigjarige dochter Rosa ondergedoken was, 's nachts over
XC1 De Waarheid, 60 (12 dec. 1942), p. 8 2 A.v., 58 a (25 nov. 1942), p.
vallen. Vermoedelijk was dat adres verraden als een waar zich willekeurige Joodse onderduikers schuilhielden. Rosa redde het leven van haar vader: ze vloog een van de twee Nederlandse politiemannen aan die het onderzoek kwamen instellen. In de verwarring wist Paul de Groot te ontkomen. Hij zwierf in pyama door de velden tot hij de woning van een man van de spoorwegen, een communist, bereikte; vandaar ging hij naar een andere communist die in Dieren woonde. Deze achtte het terecht veiliger indien de Groot bij een niet-communist zijn intrek kon nemeri. Hij zei tegen een buurman, een sociaal-democraat, dat hij met een onderduiker zat. 'Laat maar komen', antwoordde de man, 'ik kan maar één dood sterven.'! De Groot bleef daar maandenlang, tot hij weer in Zutfen onderdook op een ander adres dan waar hij zich met zijn vrouwen dochter verborgen had.
XCZij beiden waren op 30 oktober' 42 naar Auschwitz gedeporteerd.
XCBegin aprilwerden twee leden van het driemanschap der CPN, Lou Jansen en Jan Dieters, gearresteerd, Dieters als eerste, Jansen drie dagenlater.
'43
XCOpfebruari was in Amsterdam in het kader van een actie tegen De Waarheid Jan Jansen gearresteerd die na de Februaristaking de leiding van het district-Amsterdam der CPN van Jaap Brandenburg overgenomen had. Nadien wist het driemanschap zich extra bedreigd: veel van hun activiteit was aan Jansen bekend, Zij besloten, nieuwe onderduikadressen op te zoeken en tussen zichzelf en de illegale partij een nieuwe tussenschakel aan te brengen. Jaap Brandenburg en de AmsterdamSe communist Gerrit van den Bosch zouden met de directe partijleiding belast worden; zij zouden met het driemanschap uitsluitend in contact blijven: door middel van één vertrouwde koerier, P.O. C. Vosveld, een ruim dertigjarige communist die in Beverwijk woonde en die voor de oorlog een aantal jaren lang een van de zenders van Goulooze (de verbindingsman met de Komintern) in huis gehad had. Vosveld zou uitsluitend met Dieters die in Apeldoorn ondergedoken was, besprekingen ·voeren; Dieters zou dan zijnerzijds de Groot en Jansen inlichten. Afgesproken werd dat Vosveld op telkens apart vast te stellen data Dieters in ofbij Apeldoorn zou ontmoeten. Eind maart'werd de afspraak gemaakt dat Vosveld Dieters op vrijdagapril om twee uur 's middagsRapport van w. van Eerten (Zutfen), aangehaald invan der Voort:
3 43 2 1 D. (1967), p. 44.
zou komen spreken in café 'Ruimzicht' te Apeldoorn.! Vosveld zou bij die gelegenheid een nieuw persoonsbewijs voor Paul de Groot meebrengen. Maar hij had die dag nog meer te doen. 's Morgens om negen uur zou hij eerst in de Théophile de Bockstraat in Amsterdam een bespreking hebben met de nieuwe Amsterdamse districtsleider Jan Postma. Om die afspraken niet te vergeten had Vosveld ze samen met andere afspraken met kryptische aanduidingen genoteerd op een papiertje dat hij in de rand van zijn hoed verborgen had; de datum stond er niet bij.
XCAls gevolg van het 'doorslaan' van een in Kennemerland gearresteerde communist werd Vosveld op donderdag I april om zes uur 's morgens gearresteerd. Hij moest zich aankleden en werd meegenomen naar de Aussenstelle van de Sicherheitspolizei in Amsterdam. Hij had zijn hoed opgezet. In die hoed werd het briefje gevonden. Wat betekenden die aanduidingen? Vosveld zweeg. Hem werd gezegd dat hij doodgeschoten zou worden als hij geen antwoord gaf. De hele donderdag zweeg hij en ook een groot deel van de vrijdag. Zijn weerstandsvermogen brak eerst toen hem in de kelders van het gebouw van de Aussenstelle in de Euterpestraat het lijk getoond werd van een hem bekende conununist die inlichtingen geweigerd had en die zich, na ernstig mishandeld te zijn, had opgehangen. Vosveld erkende toen dat hij in regelmatig contact stond met Postma en Dieters. Hij verklaarde ook zijn geschreven aantekeningen: hij zei dat hij met Postma op zaterdag' s morgens om negen uur een afspraak had in Amsterdam, met Dieters's middags om twee uur in Apeldoorn. Hij verklaarde zich bereid, beide ontmoetingen te laten doorgaan. Daarbij hoopte hij dat Postma en Dieters beiden uit het feit dat hij op vrijdag niet verschenen was, de conclusie zouden hebben getrokken dat er iets mis was.
XCPostma verscheen zaterdagochtend niet in de Théophile de Bockstraat. Vosveld herademde. Door 'SD'ers' begeleid, reisde hij naar Apeldoorn en, door hen gevolgd, liep hij naar 'Ruimzicht' . Hij ging er zitten. Tot zijn ontzetting zag hij er Dieters binnenkomen. Hij liet na, deze te waarschuwen. Buiten op straat werd Dieters gearresteerd. Dat werd door Paul de Groot gezien die met Dieters de afspraak gemaakt had dat hij hem even later inlijk voorkomt en bovendien in strijd zou zijn geweest met de veiligheidsregels die
1 Vosveld heeft na de oorlog volgehouden dat die afspraak voor donderdag I april gemaakt was. De vriendin met wie Dieters samenleefde, verklaarde evenwel in 1952 dat Dieters haar op woensdag 31 maart meegedeeld had dat hij Vosveld op vrijdag 2 april zou ontmoeten. Dat laatste lijkt ons plausibel. Is Vosvelds voorstelling van zaken juist, dan zou Dieters (I, 2 en 3 april) naar het afgesproken punt gegaan zijn, hetgeen ons voor een ervaren illegaal werker weinig waarschijn
'Ruimzicht' ontmoeten zou. Het is denkbaar dat bij dat laatste de Groots wens om zo spoedig mogelijk over het nieuwe pb te beschikken, een rol gespeeld heeft. Hoe dat zij, de Groot wist dat zijn eigen onderduikadres alsmede de onderduikadressen van Lou Jansen en van Jansens vrouwaan Dieters bekend waren. Hij vertrok onmiddellijk uit Apeldoorn naar een nieuwonderduikadres in Zwolle en gunde zich in zijn nervositeit de tijd niet om Jansen te waarschuwen.
XCDrie dagen later, op 6 april, werd Jansen te Eerbeek op het aan Dieters bekende onderduikadres van zijn vrouw gearresteerd. Dieters had het opgebracht, dat adres drie dagenlang te verzwijgen. Toen hij het prijsgaf, mocht hij aannemen dat de 'SD' Jansen er niet meer zou vinden. Dieters had gezien dat zijn arrestatie door Paul de Groot gadegeslagen was en hij veronderstelde dat de Groot in die drie dagen wel tijd gevonden zou hebben, Jansen te waarschuwen. Diep verbitterd raakten zij beiden jegens de Groot toen hun bleek dat dat laatste niet het geval was geweest, en die verbittering droeg er toe bij dat zij uitvoerige politieke verklaringen aflegden jegens de Sicherkeitspolizei.
XCZij werden ter dood veroordeeld en op 9 oktober' 43 gefusilleerd.
XCWij keren naar Vosveld terug.
XCHij had, zij het onder dwang, de Sicherheitspolizei een grote dienst bewezen. Tevreden was deze niet. Nog in Apeldoorn werd van Vosveld geëist dat hij voor maandagochtend 5 april een nieuwe afspraak met Postma zou maken. Hij beloofde dat en werd op zaterdagavond vrijgelaten. 'De SD' ers', zo verklaarde hij na de oorlog, 'zijn daarop zonder mij vertrokken uit Apeldoorn.'! Overwoog hij te vluchten? Stellig. Maar wat zou de Sicherheits polizei dan met zijn vrouwen drie kinderen doen?
XCOp maandagochtend bleef Postma met wie de nieuwe afspraak gemaakt was, weer weg. Op dinsdag 6 of woensdag 7 april dook Vosveld onder, 'omdat ik', aldus zijn naoorlogse verklaring, 'de mensen wilde bewijzen dat ik geen verrader was." Hij nam met zijn gezin zijn intrek in een huisje te Nunspeet. Onmiddellijk werden zijn ouders en werd een groot aantal familieleden gearresteerd. De Sicherheitspolizei wist dat haar met Vosveld de koerier van de landelijke leiding der CPN ontsnapt was: zij moest en zou die man opnieuw in handen krijgen! Vermoedelijk werd het adres in Nun
XC1 Rechtbank Amsterdam, bijz. strafkamer: p.v. zitting inz. P.O.C. Vosveld (II okt. 1952), p. 17 (Doe 1-18z7, a-j). 2 A.v.
speet door een aangetrouwd familielid prijsgegeven. Vosveld werd daar omstreeks de rode april opnieuw gearresteerd en toen hij in de Euterpestraat grondig verhoord, maar nu ook gruwelijk mishandeld was, kon hij na één of twee dagen zelf aanschouwen dat de Sicherheitspolizei zijn gezin en talrijke familieleden in gijzeling genomen had. Hem werd gezegd dat zijn vrouw, zijn kinderen en zijn ouders op I mei naar het concentratiekamp Buchenwald gedeporteerd zouden worden als hij zich niet bereid verklaarde, Jaap Brandenburg, Gerrit van den Bosch en nog een derde communist aan de Sicher heitspolizei in handen te spelen. 'Ik ben toen gezwicht.'! Van den Bosch werd op 23 april gearresteerd (en zou ruim een jaar later in Dachau sterven), Brandenburg en de derde communist kon Vosveldniet bereiken. Zijn familieleden werden begin mei vrijgelaten. Ook hijzelfkwam op vrije voeten. Met hulp van de Sicherheitspolizei verhuisde hij naar De Bilt; hij bleef haar van tijd tot tijd diensten bewijzen, hetgeen aan vijf of zes communisten het leven kostte. Tot hij er een clandestiene jeneverstokerij op na ging houden, betaalde de Sicherheitspoiizei hem maandelijks een bescheiden bedrag uit. Met zijn gemoedsrust was het gedaan: hij wist dat men in communistische kring zijn rol kende; geen dag ging voorbij waarop hem niet de vrees bekroop, vroeg oflaat geliquideerd te worden.
XCDe arrestatie, eerst van districtsleider Jansen, daarna van Jan Dieters, vervolgens van Lou Jansen, betekenden een zware slag voor de illegale CPN. Daar kwam nog bij dat Paul de Groot na de uitschakeling van zijn twee collega's niet meer aan het illegale werk deelnam. Brandenburg heeft na de oorlog verklaard dat door de Groot verder contact geweigerd werd: hij had door een toeval de Groots onderduikadres ontdekt, was daar heen gegaan, had er een brief achtergelaten en de Groot had niet geantwoord. Een commissie van onderzoek daarentegen, ingesteld door het naoorlogse partijbestuur van de CPN, kwam tot conclusies die de Groot ontlastten: hij zou wel degelijk getracht hebben, weer in contact te komen met de illegale partijleiding, maar die leiding zou zich op het standpunt gesteld hebben dat de Groot voor de naoorlogse periode gespaard moest blijven, zij zou hem evenwel, in tegenstelling daarmee, in zijn onderduik geen enkele hulp geboden hebben. Wat is de waarheid? Wij durven geen oordeel uit te spreken. Eén feit staat vast: de Groot is in begin april' 43 'passief' onder
duiker geworden en hij heeft van die periode af niet langer deelgenomen aan de illegale communistische activiteit, laat staan dat hij daar, zoals hij van de zomer van '40 af gedaan had, de richtlijnen voor bepaalde.
XCHet gevolg was dat anderen de zwaargehavende illegale CPN moesten gaan leiden. Het schip was stuurloos geworden. Goulooze bracht telegrafisch aan Moskou rapport uit. Hij kreeg, aldus zijn biograafHarmsen, 'het advies, een oude vertrouwde partijgenoot te belasten met het vormen van een nieuwe leiding.'! Goulooze koos er niet Brandenburg voor uit, maar de nieuwe Amsterdamse districtsleider Jan Postma. Natuurlijk had de partij tijd nodig om weer op adem te komen. De kracht die zij in de zomer van '43 zou kunnen ontwikkelen, zou heel wat geringer zijn dan in '41 en '42 het geval was geweest. Die verzwakking deed zich overigens in een situatie voor waarin, door de Russische militaire successen en door het uitblijven van een Tweede Front in West-Europa, in sommige kringen sprake was van een groeiende angst voor de Sowjet-Unie en voor het communisme.
XCBeduchtheid voor links-revolutionaire woelingen die met de bevrijding gepaard konden gaan of daar onmiddellijk op konden volgen, leefde sterk bij de man die in de zomer van '42 met grote energie de OD opnieuw begon op te bouwen: de reserve-ritmeester der huzaren, jhr. P. J. Six. Wij noemden hem al toen wij er in ons vorige deel op wezen dat hij in '41 optrad als chef-staf van het gewest-Amsterdam van de OD: de 'tweede' OD, die van Versteegh. De 'eerste' had onder leiding gestaan van Westerveld. Westerveld was in de lente van '41 gearresteerd, Versteegh in de herfst. Nadien had de 'commandant' van de OD, luitenant-generaal b.d. jhr. W. Röell (die zich op de achtergrond hield), jhr. Joan Schimmelpenninck tot landelijk chefstaf benoemd, de derde al. Schimmelpenninck werd twee maanden na Verstcegh gevangen genomen en na een korte periode waarin een van de 'adjudanten' van Schimmelpenninck, de sergeant-adelborst Gerard Dogger, de OD zo goed en zo kwaad als het ging in stand gehouden had, werd opnieuween beroepsmilitair, majoor Tibo, chef-staf - de vierde; Tibo werd op 15 mei '42 in krijgsgevangenschap weggevoerd. Er was van hem weinig uitgegaan. Maar ook anderen die méér gedaan hadden, waren uitgeschakeld; door het optreden van de V-Mmm Ridderhof en door het
XC1 G.J. Harmsen: Daan Goulooze, p. 1}2.
begin van het Englandspiel had de OD met name in Den Haag en omgeving talrijke actieve helpers verloren. Eind mei '42 was de situatie deze dat van Schimmelpennincks zes 'adjudanten' Dogger naar Engeland was gegaan, twee in vrijheid waren gebleven: Dudok van Heel en Navis, en drie gearresteerd; een van de gearresteerden, Pasdeloup, was weer op vrije voeten gesteld maar had zich onder pressie bereid verklaard, als V'-Mann op te treden - welnu, medio juli '42 werd Dudok van Heel gearresteerd. Navis bleef op vrije voeten.'
XCDat de Nederlandse beroepsofficieren medio mei '42 in krijgsgevangenschap afgevoerd waren, had betekend dat de OD een groot deel van zijn hogere kader in de negentien gewesten waarin het land verdeeld was, kwijt was geraakt. Röell zat zonder verbindingen. Hij zond Dudek van Heel naar Amsterdam. Commandant van het gewest aldaar was de vroegere garnizoenscommandant, luitenant-kolonel b.d. W. A. Boswijk; deze had het organisatorische werk in de hoofdstad goeddeels aan zijn chef-staf Six overgelaten en Six was het die nu de relaties met de overige gewesten zoekend en tastend opnieuw liet opbouwen. Dat doende begon hij min of meer als landelijk chef-staf te opereren. Trouwens, daartoe was hij door Dudok van Heel ook aangespoord, want Dogger had bij zijn vertrek naar Zwitserland (februari '42) aan zijn collega-adjudanten gezegd: 'Als iedereen wegvalt, moet je Six vragen.' Six vond dat overigens niet de beste oplossing: hij was van mening dat de zaak meer gediend zou worden door de benoeming (door 'commandant' Röell) van een officier van de generale staf De OD, schreef hij later, moest geleid worden door 'iemand die door zijn verleden het vertrouwen in den lande zou hebben, zodat de OD bij het in open daglicht verschijnen door zijn commandant ook op grond van diens militaire capaciteiten het vertrouwen van de grote massa gemakkelijker zou kunnen winnen.P Welnu, in juni '42 keerde de luitenant-kolonel van de generale staf V. E. Wilmar uit krijgsgevangenschap terug; hij was hartpatiënt. Hij verklaarde zich bereid, chef-staf van de OD te worden. Six zette zijn eigen werk voort. Hij had nu twee superieuren: Wilmar en Röell. Dat duurde niet lang. Röell werd eind augustus gearresteerd toen de Duitsers er door verhoren van andere arrestanten achtergekomen waren wat zijn rol in de OD geweest was, en korte tijd later deed Wilmar aan Six weten dat hij 'mede op grond van een verslechtering in zijn gezondheidstoestand' de directe leiding van de OD liever uit handen gaf3; hij wilde wèl adviseur blijven en
1 Na zijn veroordeling in het z.g. tweede OD-proces werd Dudok van Heel in de zomer van '43 gefusilleerd. 2 P.]. Six: 'Verslag over de OD' (1946), p. IQ (Doc II-S82, a-r). 3 A.v.
hij heeft in die laatste functie Six inderdaad belangrijke diensten bewezen. Six was met die ontwikkeling niet gelukkig en op zijn verzoek gingen Wilmar en Boswijk op zoek naar een nieuwe commandant c.q, chef-staf; wie zij benaderd hebben, is niet bekend, maar zij vonden in elk geval niemand bereid. Er restte Six niet anders dan zich met de feitelijke leiding van de OD te belasten. De 'chef-staf' werd in werkelijkheid de 'commandant'. Hij zou dat tot het einde van de bezetting blijven.
XCJhL Pieter Jacob Six was in 1895 in Amsterdam geboren. Zijn vader, eigenaar van een befaamde schilderijencollectie, werd er een jaar later hoogleraar in de aesthetica en de kunstgeschiedenis. Het gezin was vermogend. Pieter Jacob, de vierde zoon, doorliep inAnisterdam het gymnasium, Van jongsaf was hij een uitnemend ruiter - hij kon die sport vooral ook beoefenen op het landgoed '[agtlust' onder 's-Graveland in het Gooi dat eigendom van de .familie was. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog meldde hij zich als vrijwilliger bij de cavalerie. Tot begin' 19 bleefhij in dienst. Inde jaren' 20 en ' 30 was hij enige tijd in de scheepvaart werkzaam, nadien nog in de koffiehandel, maar zijn voornaamste functies vond hij op organisatorisch gebied: hij werd o.rn. secretaris van de Nederlands-Italiaanse, in '27 bovendien van de NederlandsAmerikaanse .Kamer van Koophandel, In die laatste functie kon hij de regering belangrijke diensten bewijzen die in ' J5 met een koninklijke onderscheiding beloond werden. Veel van zijn vrije tijd besteedde hij aan diverse sporten waarbij hij het gevaar niet schuwde. Hij was een van de eerste Nederlanders die zich met een zweefvliegtuig de lucht in waagde, bovendien trad hij een tijdlang als invlieger op van de eerste Nederlandse helikopter. . Wat zijn staatkundige opvattingen betrof, was hij conservatief-liberaal en hij ging in de kringen waarin hij zich bewoog, in hoofdzaak met gefortuneerde mensen om die er dezelfde opvattingen op na hielden als hijzelf. Dat droeg niet tot verruiming van zijn politieke horizon bij. Eind augustus '39 werd hij gemobiliseerd bij het eerste regiment huzaren. Als eskadroncommandant trok hij in de meidagen op de noordelijke Veluwe met zijn manschappen terug; hij kreeg de vijand niet te zien, hij behoefde geen schot te lossen. 'Ik had', vertelde hij ons achttien jaar later, 'geen gelegenheid, mezelf op de proef te stellen.'! Nu, die gelegenheid zou de bezetting hem bieden!
Na zijn demobilisatie wijdde hij zich eerst aan het landbouwbedrijf op '[agtlust' (hij vestigde er een houtbewerkingsbedrijf), maar in de zomer van '4I vroeg Versteegh hem of hij overste Boswijk in Amsterdam als chef-staf terzijde wilde staan. De vele arrestaties die in O'D-kringen plaatsvonden, schrikten hem niet af; persoonlijk had hij een zeldzaam fijn ontwikkeld gevoel voor security. Zeer weinigen wisten van zijn functie af. Hij dook ook niet onder. Welverliet hij in maart' 42 zijn vaste woonadressen in Amsterdam en 's-Graveland. Nadien kon hij gebruik maken van de gastvrijheid van collega's-officieren in Amersfoort en Eefde, van de burgemeester van Kortenhoef (bij' s-Graveland) en, in Amsterdam, van de echtgenote van een overleden vriend. Voor zijn verplaatsingen maakte hij bij voorkeur van een racefiets gebruik - hij had er twee gekocht: één extra met het oog op de banden die spoedig bijna nergens meer te krijgen zouden zijn.
XCSix was een man van zeldzame koelbloedigheid; de angsten die anderen teisterden, voelde hij nauwelijks. 'Ik heb', vertelde hij ons, 'geen angst gekend.Ja toch wèl: tweemaal,maar dat was in een droom. De eerste keer dat ik illegalepapieren bij me had, brandden ze me wel in mijn zak, maar later niet meer. Ik ben ook gewoon onder mijn eigen naam blijven doorleven.'!
XCVan het voorbeeld van onaandoenlijke rust en ijzeren discipline dat hij in zijn dagelijks bedreigd bestaan gaf, ging op zijn naaste medewerkers een sterk inspirerende werking uit. En van zijn energie! Hij was ongetrouwd; hij leefde voor zijn OD, en hij had, wat voor een illegaal werker van veel belang was, een fenomenaal geheugen. Bovendien was hij, waar anderen veel en maar al te vaak te veel praatten, opvallend gesloten; hij kon er, hoewel hij in het persoonlijke vlak toch eerder verlegen was, de indruk mee wekken van hautaine ongenaakbaarheid.
XCDe functie van chef-staf van de OD heeft Six niet gezocht: ze is hem, gelijk uit het voorafgaande bleek, aangeboden en hij heeft haar eerst blijvend aanvaard toen anderen de moed misten om zich ter beschikking te stellen. Wij zouden daarmee niet willen beweren dat die functie hem onwelkom was. Integendeel! Hij was vervuld van een diepe minachting jegens de overweldiger en vond dat bij uitstek ook op hem, afstammeling van een trots geslacht dat in de zeventiende eeuw het machtig Amsterdam bestuurd had, de plicht rustte, zich voor vaderland en vorstenhuis in te zetten. Voor het vaderland, wel te verstaan, dat hij als het enig leefbare beschouwde: een land met een geordende samenleving waarin de ondernemers hun plicht en de arbeiders hun plaats zouden kennen. Hij had een grondige afkeer van
maatschappelijke onrust en revolutionaire woelingen: één 'november 'IS' was genoeg geweest! En zijn vrees was, dat juist in de bezettingstijd honderdduizenden politiek op drift zouden raken en gevoelig zouden worden voor communistische en revolutionair-socialistische leuzen. Zeker, voor de OD zag hij óók een taak in de strijd tegen de bezetter: op spionagegebied allereerst, en de OD diende voorts, als er voldoende wapenen kwamen, in de eindfase militair in te grijpen, maar als niet minder wezenlijk beschouwde Six de functie die de OD in de daarop volgende fase te vervullen zou krijgen: in die overgangstijd moest de organisatie belast worden met de uitoefening van het overheidsgezag. Daar deugden de traditionele politieke partijenniet voor! Formeel verkeerde Nederland nog steeds in de op 19 april' 40 afgekondigde staat van beleg, de ministers hadden, toen zij op 13 mei' 40 naar Engeland vertrokken, het regeringsgezag in handen gelegd van de opperbevelhebber van land- en zeemacht - wat was dan logischer dan dat, vóór de koningin en haar ministers zouden terugkeren, dat regeringsgezag opnieuwaan een opperbevelhebber toevertrouwd zou worden die voor de uitoefening van zijn gezag een beroep zou doen op de OD? Natuurlijk zou die opperbevelhebber door de Londense regering benoemd moeten worden. Koos men daar een figuur in Engeland voor uit, zou deze dan wel tijdig ter plaatse zijn? Zou de regering niet veiligheidshalve iemand in Nederland kunnen aanwijzen, desnoods de chef-staf van de OD? Zo, en zo alleen, zou men verhoeden dat zich onlusten zouden voordoen, ja dat een revolutionaire situatie tot ontwikkeling kwam; zo alleen zou men Nederland in de hand houden. Een ander Nederland moest het worden! Zonder het krakeel van diezelfde partijen die in de jaren '20 en '30 de defensie zo laakbaar verwaarloosd hadden! Beter was het indien de koningin na de bevrijding vooreerst zèlf, 'bijgestaan door een bijzondere Raad van Advies' (aldus,in haar rapport, mej. Kohlbrugge, maar zij citeerde vermoedelijk een stuk van Six), het bewind zou voeren.
XCHerhaaldelijk sprak Six over dit alles met overste Boswijk. Deze had in Amsterdam in mei, na het fusilleren, eerst van twee-en-zeventig, nadien van vier-en-twintig OD' ers, aan zijn kader ter bemoediging een stuk doen toekomen! waarin hij als 'doel' van de organisatie aangegeven had: 'op het ogenblik van de bevrijding onmiddellijk het lot van Nederland in handen te nemen. Van Hogendorp heeft bij de vrijwording van de overheersing der Fransen bewezen van hoe grote betekenis een dergelijk streven is.' Hoelang zou dat 'ogenblik van de bevrijding' nog op zich laten wachten? Nagenoeg
XC1 Brief, 2I mei I942, van de plaatselijk commandant-OD, in J. Chr. Bührmann: 'Het Algemeen Hoofdkwartier maakt bekend', p. 27-28 (Doe II-340, b-I).
ieder rekende er op dat het 'tweede front' een kwestie was van enkele maanden, wellicht slechts enkele weken. Het wekte bij Six en Boswijk dan ook aanzienlijke ontsteltenis toen zij, vermoedelijk eind juli, een voor de 'commandant Ordedienst' bestemd telegram met 'aanwijzingen' ontvingen, binnengekomen via de zender van dr. Brouwer in Bilthoven, waaruit bleek dat de regering voor de OD geen enkele speciale functie zag! De op zichzelf in veel opzichten hoopvolle tekst luidde:
XC'Invasie: De te verwachten invasie, niet bekend waar en wanneer. Echter spoedig te verwachten, vermoedelijk ook in ons land.
XCBurgemeesters: Afgetreden en ontslagen burgemeesters nemen direct hun plaats weer in. Bij ontstentenis neemt een der wethouders die plaats.
XCPolitie: Burgemeester hoofd plaatselijke politie. : .. Regering roept uw aller medewerking in om deze te steunen ... , zodat zij direct de macht in handen kan krijgen en moordpartijen voorkomen.
XCNSB en Rijksduitsers: Direct arresteren.' Wie zich verzet, (wordt)' neergeschoten. Een specialerechtbank zal hen vonnissen ...
XCBevelen: Berichten over alle Engelse zenders.
XCRadio: Vanuit Den Haag zullen naar alle grote plaatsen bevelen worden uitgezonden. Er moeten zich overal ordonnansen beschikbaar stellen ... De vijand moet bij een invasie plotseling tegenover geheel volk staan. Spoorwegen, bruggen, kabels, benzinedepots enz. moeten worden vernield.
XCMilitie: De burgemeester roept alle vroegere militieplichtigen op ... Direct met een landingsleger komen ook wapens en kleding.
XCVoedselvoorziening: De burgemeesters nemen zo spoedig mogelijk de voedselvoorziening ter hand. Zodra er een haven in het bezit der Geallieerden is, komt er meer voedsel. Niettemin zal het de eerste tijd nog schaarszijn.'
XC'De invasie spoedig te verwachten, vermoedelijk ook in ons land' - en het gehele gezag zou weer bij de burgemeesters komen te liggen! Hoe kon Six de regering tot andere denkbeelden brengen? Was het telegram wel authentiek? Hij besloot het naar Visser 't Hooft te zenden. Vermoedelijk nam een Nederlandse verpleegster die legaal naar Zwitserland gaan mocht, de tekst mee; zij wist niet dat het telegram via dr. Brouwers zender binnengekomen was - ze had alleen de tekst waaraan Six twee regels had laten voorafgaan: .'De OD alhier heeft andere opvatting. Meent nl. dat niet burgemeester maar plaats. comm. OD leiding heeft.' Visser 't Hooft legde het ontvangen stuk aan de Nederlandse gezant voor en deze nam de inhoud in een brief naar Buitenlandse Zaken op die op 21 augustus Bern verliet. Vier weken later arriveerde de brief in Londen. Hij werd er op zaterdag
XC1 In de tekst staat: 'gearresteerd'. 'Dit woord ontbreekt.
26 september door minister-president Gerbrandyen de ministers van Kleffens en Furstner samen met enkele hoofdambtenaren besproken. Men ,begreep er niets van! Geen van de aanwezigen had opdracht gegeven, zulk een telegram te verzenden! Besloten werd, op zondag 27 september via een van de geheime verbindingen een ontkenning te laten uitgaan, en maandag werd inderdaad genoteerd: 'Met kol. de Bruijne geregeld - bericht maandag uitgegaan voor drie opeenvolgende dagen."
XCWat betekende dat? Het betekende dat de Bruijne op die maandag de Dutch Section van SOE opdracht gaf, op drie opeenvolgende dagen door middel van een codetelegram. aan een van de SOE-agenten het telegram dat dr. Brouwer ontvangen zou hebben, te dementeren. Wij nemen aan dat die drie codetelegrammen uitgegaan zijn. Schreieder en Giskes zullen er, toen ze gedecodeerd waren, wel niets van begrepen hebben. Hoe dat zij, tot Six drong het démenti niet door en tot dr. Brouwer evenmin want deze stond niet met SOE in contact maar met MI-6. 2
XCBegin oktober richtte Six tot dr. Brouwer het verzoek, in Londen te informeren of men bereid was, de OD wapenen te sturen. Toen hij een maand later niets gehoord had, kreeg dr. Brouwer van hem te horen dat hij betwijfelde datdeze contact had met een Engelse dienst. Dr. Brouwer reageerde als was hij door een horzel gestoken. Omgaand schreefhij Six: 'Ons werk voor Koningin en Vaderland, waarvoor reeds velen van ons hun leven gaven en waarvan wij weten dat dit nog het enig overgebleven contact is met onze regering en onze bondgenoten, is ons heilig en hierin dulden wij geen enkele inmenging." Nadien had dr. Brouwer geen behoefte, Six iets telatenhoren, en Six geen behoefte, op de medewerking van dr. Brouwer een beroep te doen.
XC1 Brief, 21 aug. 1942, van de gezant te Bern aan Buitenlandse Zaken (Londen) en aantekening, 26 sept. 1942, van het dept. voor de algemene oorlogvoering van het Koninkrijk (Londen) (Enq., punt g en h, gestenc. bijl. 91). 2 In tegenstelling tot de Enquêtecommissie betwijfelen wij dus niet dat dr. Brouwer inderdaad met MI-6 verbinding had en het dodr hem aan Six doorgegeven telegram ontvangen heeft. Voor de veronderstelling dat dr. Brouwer dit telegram gefantaseerd zou hebben, is, dunkt ons, geen reden. Maar wie in Londen heeft dan opdracht gegeven, het uit te zenden? Een Nederlandse dienst? Een Engelse? WU weten het niet. Zou een Nederlandse dienst, als hij het telegram opgesteld had, het begrip 'militieplichtigen' gebruikt hebben in plaats van 'dienstplichtigen"? Misschien was het MI-6 dat, rekening houdend met de mogelijkheid dat het telegram in Duitse handen zou vallen, de Duitsers met de woorden: 'De invasie spoedig te verwachten, vermoedelijk ook in ons land', wilde misleiden. Er was weinig fantasie nodig om de rest van het telegram te formuleren. 3 Brief, begin nov. 1942, van P. J. Six aan M. Brouwer en brief, 8 nov. 1942, van M. Brouwer aan P. J. Six in 'Berichtwisseling OD-Londen", bijlage bij de nota van Six voor de Enquêtecommissie (9 juli 1948), p. 10 (Eng., punt f, gestenc. bijlage
XCVoor zich dit conflict voordeed, was Six met zijn binnenlandse voorbereidingen verder gegaan. Samen met overste Boswijk had hij een aantal stukken opgesteld: een 'Oproep aan de bevolking' en een 'Algemene Bekendmaking' no. I, no. 2 en no. 3, die aan alle gewestelijke commandanten toegezonden waren.
XCHet uitgangspunt van deze stukken! was dat een te benoemen opperbevelhebber van land- en zeemacht met het regeringsgezag bekleed zou worden en dat onder hem het militair gezag door de commandanten van de OD uitgeoefend zou worden. Dezen zouden onmiddellijk het gehele militaire kader en de jongste lichting die in '40 onder de wapenen was, eventueel ook andere lichtingen, in werkelijke dienst roepen. De gehele bevolking moest, aldus de 'Oproep', begrijpen, 'dat het een misdaad jegens ons volk zou zijn, indien thans de orde in het land op enigerlei wijze zou worden verstoord.' In die op de bevrijdingsdag overal aan te plakken 'Oproep' zou men voorts lezen dat het' alleen dan wanneer orde en rust in ons land heersen', mogelijk zou zijn, het volk 'een staatsbestuur te verschaffen hetwelk gebaseerd is op de sinds 15 mei 1940 over de gehele wereld gewijzigde politieke en economische inzichten.' Voorts zou de bevolking in de 'Oproep' en de 'Algemene Bekendmaking', no. I, 2 en 3 o.m. lezen dat tegen elk die zich tegen het 'wettig gezag' zou keren, 'met niets ontziende gestrengheid' zou worden opgetreden, dat niemand de gemeente van inwoning zou mogen verlaten, dat NSB' ers en Rijksduitsers binnenshuis moesten blijven, dat elk zijn eventuele wapenen moest afgeven, dat de gehele bezettingswetgeving, behalve de bepalingen op het gebied van de Jodenvervolging, voorlopig van kracht zou blijven, dat politieke gevangenen onmiddellijk in vrijheid gesteld zouden worden, evenwel 'voorzover hun vrijlating de openbare orde niet in gevaar brengt' (de militaire commandanten zouden alle links-revolutionaire elementen dus in arrest kunnen houden) en dat men er rekening mee moest houden dat NSB'ers e.d. aan hun berechting zouden trachten te ontkomen bijvoorbeeld door het dragen van een Jodenster.
XCNadat deze merkwaardige stukken in bezet gebied gedistribueerd waren, trachtte Six opnieuw met de regering in contact te komen. Overste Boswijk
1 De versie die met een brief d.d. 13 april '43 aan de regering toegezonden werd, is bewaard gebleven bij de sectie krijgsgeschiedenis van de staf van de bevelhebber der landstrijdkrachten (archief Binnenlandse Strijdkrachten, 9003).
schreef in overleg met hem een memorandum, gedateerd 20 oktober 1942, dat via de Zwitserse Weg aan Londen toegezonden werd.' De OD, zo werd hierin gesteld, zou na de bevrijding 'in samenwerking met de politie gedurende langere of kortere tijd geheel zelfstandig voor de handhaving van de orde' kunnen zorgdragen. Wapenen had die OD overigens nog niet maar die konden gestuurd worden. 'Er zijn thans', zo vervolgde het stuk,
XC'verschillende driemanschappen e.d., bijna alle met politieke inslag, die elk voor zich voornemens zijn om, zolang de regering na het vertrek der Duitsers nog niet in het land teruggekeerd mocht zijn, een voorlopig bewind te vormen. Het behoeft geen betoog dat dat tot grote verwarring aanleiding zal geven met de fatale gevolgen van dien voor ons land ... Wellicht zou het de voorkeur verdienen indien hier op het ogenblik van het vertrek der Duitsers een opperbevelhebber aanwezig was dien ... alle bevoegdheden van de regering werden verleend, onverschillig of dit een officier zou zijn die zich reeds in Nederland bevindt, ofwel een officier die daarvoor bijvoorbeeld per vliegtuig naar hier komt.
XCDe omstandigheden zouden het nodig kunnen maken, de commandant-OD met het opperbevel te belasten, zolang deze organisatie geheel op zichzelf is aangewezen ...
XCDoor de grote spanning waarin het volk gedurende jaren heeft geleefd ... , moet zeker rekening gehouden worden met een mentaliteit welke ontvankelijk is voor aanzetting tot plundering e.d. en zelfs voor aanhitsing tot revolutionaire acties . . . Het is van groot belang, de leiders van bedoelde eventuele onregelmatigheden onmiddellijk onschadelijk te maken en tegen wanordelijkheden onmiddellijk met de grootste gestrengheid op te treden, aangezien aangenomen mag worden dat het overgrote deel der bevolking, aan zichzelf overgelaten, niet anders verlangt dan in nieuwe vorm en in rust en harmonie weder op te bouwen wat vernield is of verloren is gegaan. Het verlangt daarbij hartstochtelijk naar de terugkeer van H. M. de Koningin.'
XCMen had zich kunnen indenken dat Six met de verdere opbouw van de OD, voorzover deze op het functioneren in de overgangstijd betrekking had, gewacht zou hebben tot hij uit Londen bericht ontvangen had dat de regering die opzet goedkeurde. Bvenals het Grootburgercomité (wij komen hier straks aan toe) deed hij het tegendeel: hij handelde alsof hij die goedkeuring al bezat.
XCZij bleef uit. In december ontving Six van Visser 't Hooft slechts bericht dat zijn memorandum in Londen ontvangen was. Dat was alles. Londen antwoordde niet.
XC1 'Memorandum', no. 108 (20 okt. 1942), opgenomen in de 'Berichtwisseling OD
XCEind maart '43 zond Six het memorandum, ZIJn 'Oproep aan de bevolking' en zijn 'Algemene bekendmaking', no. I, no. 2 en no. 3 opnieuw aan de regering toe.
XCToen de April-Meistakingen een maand later uitbraken, zat hij nog steeds op antwoord te wachten.
XCWat heeft de 0 D onder Six in de hier beschreven periode gedaan?
XCSix heeft geen sabotage laten bedrijven en hij heeft zich met de hulp aan onderduikers niet bezig gehouden - hij heeft er wèl voorbereidingen voor getroffen dat de OD in de laatste fase aan de strijd zou kunnen deelnemen en dat hij nadien het militair gezag zou kunnen uitoefenen. Ten behoeve van die gezagsuitoefening werd de gehele organisatie opnieuwopgebouwd waarbij Six het leggen van contacten aan twee onvermoeibare 'adjudanten' overliet: C. Navis en F. J. Chr. Bührmann. Deelneming aan de strijd maakte het wenselijk dat men wist hoe de Duitse strijdkrachten verdeeld waren; wense-' lijk was uiteraard óók dat het Algemeen Hoofdkwartier van de OD de beschikking kreeg over eigen radioverbindingen met de gewestelijke commandanten; dat werden er tenslotte negentien.
XCEerst iets over' Ide'spionage.
XCDat de OD zich van de zomer van '42 af tot een van de belangrijkste spionage-organisaties ontwikkeld heeft, is goeddeels te danken geweest aan een majoor van de genie, J. Kok. Deze, een beroepsofficier, vijf-en-veertig jaar oud bij het begin van de bezetting (even oud als Six dus), had carrière gemaakt bij het wapen der genie en had daarbij veel .relaties onderhouden met de rijkswaterstaat. In de lente van '41 werd hij in Utrecht hoofdingenieur bij de rijkswaterstaat, een jaar later kwam hij met Six in contact; dat contact werd door Biihrmann gelegd die Kok uit de burgerwacht kende. Six zorgde er voor dat enkele losse spionagegroepen welker bestaan hem bekend was (een tweede rest van de ID bijvoorbeeld), aangehaakt werden aan wat zich ontwikkelde tot de aparte spionagesectie (sectie V) van het hoofdkwartier van de OD. Daarnaast ging Kok (die om gezondheidsredenen uit de krijgsgevangenschap ontslagen was) in de negentien gewesten nieuwe spionagegroepen vormen die enerzijds met hem, anderzijds met hun gewestelijke commandant in contact ~tonden. De organisatie was in de lente van '43 in volle opbouw. Hoe zij het toen al ondernomen verkenningswerk ging voortzetten en uitbreiden, zullen wij in ons volgende deel beschrijven.
XCWat Kok ten behoeve van de OD deed op spionagegebied, deed weer een ander in OD-verband op het terrein van de binnenlandse radioverbindingen:
een PTT-ambtenaar, Jan Thijssen. Bij Thijssen moeten wij evenwellanger stilstaan, want hij heeft zich in de periode' 43-' 44 tot een van de belangrijkste verzetsleiders ontwikkeld.
XCJan Thijssen was een neef van Theo Thijssen, bekend als schrijver en als Tweede Kamerlid van de SDAP. Hij kwam ook zelf uit een socialistisch gezin; zijn vader was firmant van het in kringen van SDAP en NVV vaak ingeschakelde accountantskantoor Thijssen & van de Kieft.
XCDe Thijssens hadden het niet breed. In Bussum waar Jan Thijssen opgroeide (hij was in december '08 geboren), doorliep hij de vijfjarige hbs. Geld voor een universitaire studie was er niet, maar al op de hbs was hij begonnen, radiotoestellen in elkaar te knutselen die hij aan particulieren verkocht en zo verdiende hij zelfhet geld voor zijn studie in de electrotechniek aan een mts. Na zijn militaire dienstplicht vervuld te hebben, werd hij electrotechnisch ambtenaar bij de PTT. In '38 werd hij door het staatsbedrijf belast met het opsporen van clandestiene zenders. In de meidagen was hij infanterie-officier, kort nadien trouwde hij (het huwelijk bleef kinderloos) en ging wonen in Rijswijk.
XCWat zou hij geworden zijn indien de bezetting hem niet tot daden gestimuleerd had die hij zich voordien in zijn 'stoutste fantasie niet had kunnen voorstellen? Wij weten het niet. Het kenmerkende van de bezettingstijd was, dat los van elke vooroorlogse maatschappelijke hiërarchie, in alle delen des lands en uit alle lagen der bevolking personen naar voren traden in wie een potentieel aanwezige strijdbaarheid' opeens geactiveerd werd personen die zich ontpopten als de geboren leiders van de illegaliteit. Zo Six, een Amsterdamse patriciërszoon, bekend slechts in een kleine kring van welgestelden; zo van Randwijk, een hoofdonderwijzer die een verdienstelijke roman op zijn1naam had staan; zo Gerrit van der Veen ('wij hadden hem tot dan toe een stille, bescheiden, zelfswat saaiejongeman gevonden')! zo ook Thijssen. Hij was te actief, te fel, om in de bezettingstijd bevrediging te vinden in zijn normale werk, in zijn normale huwelijk. Hij wilde méér doen, méér presteren, en misschien was die prestatiezucht niet vrij van eerzucht waar zij bij'velen zo dicht tegenaan ligt. Hij wilde óók in de kring die hij leidde, de baas zijn. Een illegale groep zag hij als een militaire eenheid: één was de 'commandant. Hijzelfl Hij was snel in zijn beslissingen, snel in zijn actie, snel in het aanvaarden van duizelingwekkende risico's, maar
XC1 L. P.]. Braat: Omkranste hiaten. Levensherinneringen (1966), p. II6.
tegelijk ook van een nerveuze rusteloosheid die hem opvrat. 'Hij vond', vertelde van Randwijk ons later, 'dat hij de techniek van het illegale werk beter beheerste dan wie ook. Hij en anderen werden mensen die geen uur meer rustig op hun stoel konden zitten. Gerrit van der Veen was niet zo. Met hem kon ik nog uren over kunst spreken, wandelend langs de Amsterdamse grachten.' Met Thijssen kon je alleen nog maar spreken over het illegalewerk.'>
XC'Spreken over' - en daar moest men hem niet bij tegenspreken! Dan stoof hij op, dan ontlaadde zich zijn vulkanisch temperament. Verscheidenen van zijn medewerkers werden tenslotte bang om, op welk punt ook, jegens hem van een andere mening blijk te geven. Hij had een natuur die het gevaar van vereenzaming in zich borg.
XCMaar hoe was het dan mogelijk, zo vraagt de lezer misschien, dat deze gedreven illegale werker, deze heerszuchtige activist, voorman werd in een verzetsorganisatie als de OD waarin hij zich aan een chef-staf onderschikken moest - een verzetsorganisatie bovendien die, afgezien nu even van de spionage, de feitelijke verzetsactiviteit uitstelde tot de verre en vage fase van de bevrijding? Moest dat niet misgaan? Natuurlijk. Het is ook misgegaan. De politieke opvattingen van Six en Thijssen botsten al op elkaar, maar niet minder botsten hun opvattingen over de taak der illegaliteit _:_ èn hun karakters.
XCThijssen was al bezig, een binnenlands radionet op te bouwen voor hij voor het eerst met de OD in aanraking kwam. Hij was een goed radiotechnicus en zijn vooroorlogsewerk :het uitschakelen van clandestiene zenders, had hem geleerd hoe hij het moest inrichten indien hij tijdens een vijandelijke bezetting zèlf clandestiene zenders in bedrijf wilde gaan stellen. Eind' 41 en begin' 42 begon hij er mee en de eerste illegale organisatie waarmee hij daarbij in contact kwam, was de Vrij Nederland-groep. Het gehele jaar' 42 door had Vrij Nederland veel aanraking met de OD. Het kan zijn dat Thijssen via van Randwijk met de OD in contact gekomen is. Wat Thijssen in dat contactNa een bespreking in Utrecht heeft Gerrit van der Veen Gerben Wagenaar eens meegenomen naar het viaduct bij het Centraal Station om hem zijn beelden te tonen. Jan Thijssen zou dat vermoedelijk als tijdverspilling beschouwd hebben. 2 H. M. van Randwijk, 5 nov.
1
aanbood, was precies wat Six nodig had', en in de zomer van '42 mocht Thijssen menen dat de 'Radiodienst' die hij zou gaan vormen, bij de spoedig verwachte Geallieerde invasie belangrijke diensten zou kunnen bewijzen: de nieuwe taak kwam aan zijn onstuimige dadendrang tegemoet.
XCThijssen vond een medewerker in Eindhoven, dr. J. Hoekstra, die via een familierelatie talrijke onderdelen uit de Philipsfabrieken smokkelde. De eerste zenders voor het binnenlandse net werden op de zolder van Thijssens woning gebouwd, in Bussum (hij was verhuisd), en daar vonden ook de eerste proefuitzendingen plaats. In september' 42 vestigde hij in Amsterdam een clandestiene werkplaats. Hij ging via Navis en Bührmann contacten leggen inalle gewesten van de OD. In elk gewest werd een 'radiogroep' opgericht waaraan code-officieren verbonden werden. Zendposten kwamen tot stand in Amsterdam, Hilversum, Utrecht, Den Haag, Breda, Den Bosch, Venlo, Nijmegen, Arnhem, Apeldoorn, Groningen en Leeuwarden. Elkeradiogroep had eigen marconisten; de chef-marconist, A. S. M. van Schendel, evenals Thijssen eenfunctionaris van de PTT, wist drie maanden ziekteverlof te krijgen en werkte in die periode harder dan ooit om de marconisten te selecteren en te scholen. Elke zendpostwerd voorts met denodige accu's uitgerust om, wanneer het electrisch net uitviel, met het zenden en ontvangen door te kunnen gaan. Uiteraard was het wenselijk dat allen die aan de Radiodienst medewerkten, zich gemakkelijk konden verplaatsen, ook in spertijd. Daar werden vervoerbewijzen en vergunningen van de PTT voor gebruikt, soms echte, vaker nagemaakte. De resultaten van de proefuitzendingen waren, aldus later van Schendel,
XC'zeer verschillend. Sommige posten kwamen uitstekend door en werden overal gehoord, andere waren minder goed of zelfs onhoorbaar. Een nieuw bezoek aan die zendposten volgde dan, met beproeven en nazien van de apparatuur, verbeteren en verleggen van de antenne, enz."
XCHet is duidelijk: vele tientallen mensen zijn vele maanden in touw geweest om Thijssen te helpen bij het opbouwen van zijn Radiodienst. En welk een voldoening moet het zijn geweest toen hij inderdaad van Amsterdam tutEr was inenvoor de OD van Versteegh, later Schimmelpenninck, nog later Tibo, ook al een radionet gebouwd door twee ingenieurs van de Amsterdamse Telefoondienst, ir. B. ten Bosch (een van de oprichters van het Legioen OudFrontstrijders) en ir.J. Bijleveld, maar dat net was na hun arrestatie, resp. in septemberen in januariverwaarloosd. Ir. ten Bosch werd in meigefusilleerd, ir. Bijleveld stierf in februariin een Duits concentratiekamp.'Ton': 'Mijn werkzaamheden als chef-marconist van de OD' in
1 '41 '42 W. '41 '42, '42 '45 2 (1947), p. 36.
codetelegrammen kon wisselen met Breda en Groningen, met Den Haag en Nijmegen! Het verbindingsapparaat lag klaar. Wat nu?
XCMaar dat was het laatste wat Thijssen begeerde. Hij kon het niet. Ja hij vond het zinloos om de Radiodienst niet onmiddellijk te laten functioneren als hulporgaan voor de gehele illegaliteit. Hij ging zich ergeren aan het passieve karakter van de OD. Hij sprak daar ook over in de vertrouwde kring van enkele activisten die dachten als hij. 'Kijk eens', zo werden zijn woorden later door een hunner weergegeven, 'de OD is een dood ding. De mensen van de OD ... regelen wel wat, maar ze doen niets in het verzet; zij wachten af tot de oorlog voorbij is, waarna zij de orde moeten regelen.'! Dat alles was niets voor Thijssen! Hij ging drie doeleinden nastreven: de Radiodienst (die hij als een door hem geschapen, louter aan hem ondergeschikte organisatie beschouwde) de plaats geven van een binnenlands berichtennet ten dienste van alle illegale organisaties, de OD inbegrepen; trachten in .direct contact te komen met de regering te Londen; en een nieuwe landelijke geheime organisatie oprichten die, anders dan de OD, zich op het daadwerkelijk verzet-nu zou concentreren.
XCWat die tweede doelstelling betreft: in ons relaas over de Zweedse Weg gaven wij al weer dat Thijssens chef-marconist er in februari of maart' 43 in slaagde, alle'codegegevens die door Koning, de marconist van de groepOosterhuis, gebruikt werden voor zijn 'De Soto'-zender, tersluiks in handen te krijgen, en dat hij zich de (voorhands niet bruikbare) 'Wolseley'-zender toeëigende; bovendien, schreven wij, werden, vermoedelijk in april '43, twee nieuwe Engelse zenders, 'Eton III' en 'Eton IV', via de Zweedse Weg aan de OD toegezonden.
XCWie kreeg die codegegevens, wie kreeg de twee nieuwe zendersin handen? Niet Six, maar Thijssen. Welnu, deze was geen seconde van plan, het beheer over deze verbindingen aan Six over te dragen. Zeker, Six mocht via 'Eton III' en 'Eten IV' eigen berichten gaan spuien - maar dan toch steeds via hem, Thijssen. En het mocht dan waar zijn dat die twee zenders uitdrukkelijk voor de OD bestemd waren, Thijssen vond het zinloos om een organisatie die 'een dood ding' was (van het werk van Koks Sectie V wist hij niets af), de beschikking te geven over zenders die men bij uitstek gebruiken kon voor steunverlening, door de Engelsen, aan het actieve verzet in Nederland. Hij eigende zich de twee zenders toe en hij deed dat met des te meer I graagte omdat hij in dezelfde tijd waarin hij ze ontving, een eerste begin kon maken met de verwezenlijking van zijn plan tot oprichting van een
XC1 GetuigeJ. A. Engel, Enq., dl. VII c, p. 768-69.
nieuwe landelijke geheime organisatie die het daadwerkelijk verzet ter hand zou nemen. Eind april kwam hij met een zestal anderen samen die hij in zijn werk had leren kennen: Gerrit Kleinveld (de deelnemer aan de overval van Joure die uit de bunker van het concentratiekamp Amersfoort ontsnapt was), B. Graafhuis, een medewerker van de Radiodienst, Jan Brouwer, een veekoopman uit de buurt van Amersfoort, D. van der Meer, een communist 'uit Amersfoort, Johan Doorn, de sa~ensteller van De Oranjekrant, en Willem Santerna, een verzetsman uit Sneek die aan Dobbe sinds' 41 hulp verleend had. De nieuwe organisatie tot welker oprichting zij besloten, gaven zij een trotse naam die de overkoepelende functie aanduidde: 'Raad van Verzet in het Koninkrijk der Nederlanden', In de persoon van Thijssen waren die Raad van Verzet en de Radiodienst één geheel- en Six kon niet anders .doen dan met verontwaardiging constateren dat de man die notabene formeel nog steeds zijn ondergeschikte was, volledig zijn eigen gang ging.
XCMet drie zenders, waarvan twee werkten.
XCZoals wij in ons vorige deel schetsten, was begin' 42 uit het bijeenkomen van drie componenten (het Politiek Convent, de groep-Paul Scholten en het tweemanschap Menten-Ringers) het z.g. Grootburgercomité gevormd dat eind januari onder voorzitterschap van de anti-revolutionaire leider Jan Schouten voor het eerst in vergadering bijeengekomen was.' Uit dat comité, dat te groot geacht werd om vaak te vergaderen (dat is nadien slechts een tweetal keren het geval geweest) had men een kleine commissie gevormd, het Nationaal Comité, dat de eigenlijke werkzaamheden zou uitvoeren. Dat Nationaal Comité bestond uit drie politieke voormannen: Schouten (ARP), Verschuur (RKSP) en Vorrink (SDAP), en Itwee partijlozen: Menten en Ringers. De traditionele politieke partijen waren er dus in de meerderheid en dit was ook geheel in overeenstemming met hun wensen: in de overgangstijd moesten zij hun stempel drukken op de ontwikkelingen - niet een beweging als de Nederlandse Unie, niet de secretarissen-generaal, niet een Driemanschap als door Schimmelpenninck in de zomer van '41 gevormd was.
XC1 Aanwezig waren toen: mr. T.]. Verschuur (RKSP),]. Schouten en dr. J.]. C. van Dijk (ARP), prof dr.]. de Zwaan (CHU), mr. M. H. de Boeren mr.J. Rutgers (Liberale Staatspartij), mr. A. M. Joekes (Vrijz. Democr. Bond), Koos Vorrink (SDAP), prof. mr. P. Scholten, prof. dr.]. A.J. Barge en prof. ir.W. Schermerhorn (groep-Scholten), mr. E. E. Menten en ir.]. A. Ringers. Aan de latere vergaderingen namen ookir. A. H. IngenHouszen (vermoedelijk) H. D. Louwes deel.
XCIn de zomer van '42 waren er onder de vijf leden van het Nationaal Comité twee die uitgesproken illegaal werk deden: Vorrink, redacteur van Verzet en schrijver van verscheidene illegale brochures (waaronder in de herfst van '42 een principiële beschouwing tegen het communisme en de CPNl) en de bankier Menten die enkele spionagegroepen fmancierde en trouwens ook Vorrink veel geld gaf voor zijn publicistische arbeid. Jan Schouten die van de zomer van' 41 af het kader van de opgeheven en verboden ARP bijeenhield, was in juni '42 gearresteerd; hij werd pas begin december uit het concentratiekamp Amersfoort vrijgelaten: in het grootste deel van '42 heeft hij dus aan de beraadslagingen in het Nationaal Comité niet kunnen deelnemen. In feite werd zijn plaats toen door dr. van Dijk ingenomen. 'Aan de oud-minister van Dijk', aldus later de in juli '40 ontslagen burgemeester van Den Haag, mr. S. J. R. de Monchy, 'die mij in 1942 namens een niet nader genoemde, in het geheim werkende, voorlopige regering vragen kwam of men er op rekenen kon dat ik terstond na de bevrijding het bestuur van Den Haag weer op mij zou nemen, gaf ik natuurlijk een toestemmend antwoord,"
XCHoe moet men dat begrip 'voorlopige regering' interpreteren? Men moet het zien als een overgangsbewind dat misschienmaar enkele dagen, hoogstens enkele weken aan de macht zou zijn. Het Nationaal Comité zag dit als zijn taak; vooral meende het dat het op zijn weg lag, tijdens de bezetting de vele voorbereidende maatregelen te treffen die nodig waren om te waarborgen dat het Nederland van na de bevrijding in staatkundig opzicht wezenlijk hetzelfde zou zijn als daarvóór ; op sociaal-economisch gebied, dat realiseerde men zich, moest veel verbeterd worden. Het was van Dijk die behalve de Monclry ook tal van andere ontslagen burgemeesters en commissarissen der koningin ging polsen en die naging, 'of de politie ter plaatse betrouwbaar was en, zo niet, wat er dan moest gebeuren." Men concentreerde zich op het uitvoerend gezag; aan de vertegenwoordigende lichamen werd nauwelijks aandacht besteed. Menten en Ringers waren er trouwens fel tegen dat de Staten-Generaal weer onmiddellijk in hun oude samenstelling zouden terugkeren (van NSB' ers gezuiverd uiteraard), 'want dat betekende', aldus later Schouten, 'dat de oude 'zwaar belaste politieke partijen' en hun leidslieden zouden terugkeren met den aankleve van dien.'4
XC'Op deze brochure: De oorlog en hetgevaar van het bolsjewisme, die in een oplaag van Ia 000 exemplaren verscheen, komen wij in deel 9 terug waarin wij de ontwikkeling van de in bezet Nederland levende toekomstdenkbeelden zullen weergeven als inleiding tot de besluitvorming te Londen. 2 S. J. R. de Monchy: Bezetting en beorijdino. Persoonlijke herinneringen (1953), p. 32. 3 Getuige J. Schouten, Enq., dl. V c, p. 79I. 4
XCHoe het Nationaal Comité zichzelfbeschouwde, vinden wij het duidelijkst uitgedrukt in een in de lente of zomer van' 42 opgestelde concept-bevrijdingsproclamatie.' 'In dit grote uur', zo zou men daarin lezen,
XC'richt zich tot u met machtiging van Harer Majesteits regering in Londen het Nationale Comité dat optreedt als Voorlopig Bewind. Het Nationale Comité is belast met het treffen van al die maatregelen die de toestand van het ogenblik vereist. Het vertegenwoordigt door zijn samenstelling de grote geestelijke stromingen en groeperingen van het Nederlandse volk.
XCDe eerste taak is: het handhaven. van orde en rust in het gehele land ...
XCBestuurs- en politieorganen zijn reeds van landsverraderlijke en onbetrouwbare elementen gezuiverd. De arrestatie van de landverraders is gelast ...
XCIn het uur onzer nationale bevrijding verenigen wij ons in een vastberaden wil om al onze krachten in te zetten voor een betere toekomst. Voor niemand onzer bestaat meer een terug tot v66r 10 mei 1940.
XCWel willen wij in het besef der historische verbondenheid trouw blijven aan de grote waarden van het verleden ... Daarom stellen wij ons op de grondslag van een georganiseerde invloed van het volk op de wetgeving en het bestuur, van het behoud van onze traditionele volksvrijheden. Maar wij zijn niet blind voor de grote tekortkomingen van het verleden ...
XCLeve de Koningin! Leve het vaderland!'
XC'Met machtiging van Harer Majesteits regering te Londen' - men ziet: het Nationaal Comité en de chef-staf van de OD deden precies hetzelfde. Beiden gingen er van uit dat zij die machtiging vroeg of laat zouden verwerven en lieten hun handelen door die verwachting bepalen.
XCDie verwachting werd bij het Nationaal Comité versterkt toen van Dijk, Verschuur en Vorrink als leden van het Politiek Convent (dat ook in '42 af en toe apart bleef bijeenkomen) een aantal belangrijke, op de toekomst betrekking hebbende vragen voorgelegd kregen die de regering door het Politiek Convent beantwoord wilde zien. Het Convent stelde hier een lange nota over op die via Genève aan Londen toegezonden werd.ê Op de inhoud komen wij terug in deel 9. Relevant lijkt ons wèl, hier weer te geven dat het Politiek Convent 'een noodlottige, in bolsjewistische richting gaande radicalisering der massa's' wilde voorkomen." Over het gezag in de overgangstijd sprak het Convent zich niet uit; dat was ook niet gevraagd.
XCDe vragen der regering hadden het Convent via de Zwitserse Weg bereikt. V orrink had in mei' 42 al een gesprek gehad met van Randwijk over de vraag hoe men de arbeiders die niet naar Duitsland wilden gaan, het beste
XC1 Tekst in Collectie-Wo Drees, map 'Eerste Nationaal Comité, Vaderlands Comité'. 2 Tekst: Enq., dl. VII b, p. 26-29. 3 A.v., p. 29.
kon steunen, en wij nemen aan dat Vorrink, toen hij via de Zwitserse Weg de lijst met de door het Politiek Convent te beantwoorden vragen ontving, ook vernam dat hij via Lotje Kohlbrugge stukken die hij naar Londen wilde sturen, kon doorgeven aan Slotemaker de Bruïne en Stufkens die de zendingen voor Visser 't Hooft klaarmaakten. Lotje Kohlbrugge was evenwel een medewerkster van de Vrij Nederland-groep en zij stond tegelijk in nauwe verbinding met de 'adjudant' die voor Six de belangrijkste schakel was met . de overige illegaliteit: Bührmann. Een en ander betekende dat de stukken die Vorrink opstelde, niet automatisch doorgegeven werden - van Randwijk kreeg ze in handen. Welnu, begin oktober '42 schreefVorrink het eerste lange rapport dat hij via de nieuwe verbinding aan de regering wilde doen toekomen.' Het is de moeite waard, hier grote gedeelten uit weer te geven. Het eerste punt dat V orrink aan de orde stelde, was de verbinding met Londen. Meer dan anderhalf jaar tevoren had hij zijn eerste verslag geschreven over: de ontwikkelingen in bezet gebied - geen enkele reactie had hem bereikt; een jaar tevoren had hij ir. Springer als zijn persoonlijke boodschapper naar Londen gezonden- taal noch teken had hij vernomen. Hij schreefnu:
XC'Taak regering: in samenwerking met Engelse diensten: instandhouden goede verbindingswegen. Wensen: A. Voor dit doel afzonderlijke dienst met geëigend personeel ... B. Zender en reserve-zender met code en bediening uitsluitend ten dienste van het civiele contact ter beschikking van door regering aan te wijzen persoon. Rapporteur bereid deze man te zijn.'
XCNadat Vorrink bepleit had dat de regering ten behoeve van het verzet in al zijn vormen 'vanuit Engeland grote bedragen aan contant geld' ter beschikking zou stellen ('schatting: fIS 000 per maand voor eigenlijke actie'), kwam hij te schrijven over het bewind in de overgangstijd: 'Nationaal Comité I Burger Comité
XC,Tweemaal bericht uit Zwits.: Nat. Com. door Ned. reg. erkend." Aldus
XC1 Van de volledige tekst (Enq., punten g en h, gestenc. bijl. 99) is slechts een klein gedeelte door de Enquêtecommissiegepubliceerd: Enq., dl. VII a, p. 166. 2 Als reactie op het rapport dat de conrector van het Prinses Beatrix-Lyceum te Glion (Zwitserland) in december '41 uit bezet gebied meegenomen had, had Vcrrink inderdaad in de lente van '42 uit Bern vernomen dat de regering accoord ging met de vorming van het Grootburgercomité, maar daarbij was niet uitdrukkelijk
opgevat: Kan reg. op uur bevrijding niet dadelijk in Ned. zijn, dan treedt Nat. Com. als voorlopig bewind op.
XCa. erkenning schriftelijk te bevestigen in door H.M. Koningin en/of de MinisterPresident getekend schrijven van enkele regels.
XCb. in het uur van de overgang per radio het Ned. volk mede te delen dat H. M. de Koningin en de regering achter het Nat. Com. staan.'
XCMet klem drong Vorrink er vervolgens op aan dat de regering daadwerkelijk zou optreden ter bescherming van vier bedreigde groepen: de Joden ('zij worden uitgeroeid. Massadeportaties ... naar Polen aan de orde van de dag .. .'), de werknemers ('tussen de 100 000 en 200 000 ... uit alle beroepen geprest voor arbeid in Duitsland'), de krijgsgevangen beroepsofficieren ('worden uitgehongerd') en de gijzelaars in Brabant ('voortdurend in levensgevaar'). Voor een 'contra-actie' ontwikkelde hij de volgende voorstellen:
XC'1. In beweging brengen: Engelse reg.; Intern. Rode Kruis; neutrale regeringen.
XC2. Toepassing zelfde uithongersysteem op krijgsgevangen Duitsers, Italianen en civiel-geïnterneerden in Engeland en Amerika.
XC3. Het nemen van gijzelaars uit krijgsgevangenen en civiel-geïnterneerden; stellen van ultimata; executie gijzelaars indien aan eisen niet voldaan.
XC4. Bombardementen op zo mogelijk 24 uur van te voren aangewezen niet te grote Duitse steden, indien aan eisen niet voldaan.
XCVan elke stap breedvoerige radio-aankondiging en motivering.
XCIndruk: in Londen onvoldoende voorstelling van lijden bezette gebieden. Vragen niet om medelijden. Vragen om daden, ongeacht de gevolgen.'
XCIn zijn laatste paragraaf behandelde Vorrink de richtlijnen die de regering in haar radioprogramma's moest volgen:
XCDankbaar voor neiging tot duidelijker parolen in Radio Oranje. Twee punten van eminent belang:
XCa. grootste ellende ... de driewerf vervloekte, grondige en nog steeds accuraat werkende Nederlandse administratie. Alle gegevens voor de mensenjacht der Duitsers voor het grijpen. Instelling persoonsbewijzen misdaad van alle secretarissen-generaal. Was geen Duitse eis. Is met de ellendigste nauwkeurigheid geregeld. De administratie verslindt mensenlevens. Parool moet luiden: ambte naren maakt de administratie kapot! ...
XCb. Men moet in Londen eindelijk de moed hebben om officieel vanuit de regering de hoogste ambtelijke functionarissen in geëigende vorm op plicht te wijzen. Zij zijn het, die de Joden en de arbeiders uitleveren aan hun beulen. Secretarissen-generaal, leden Hoge Raad, commissarissen Koningin, burgemees
ters enz. enz. niet anders dan dienstknechten Duitsers. Beweren: houden veel tegen. Waarheid: houden niets tegen.'
XCVan dit rapport nu, belandde een exemplaar bij van Randwijk.' Het was V orrinks wens, aan van Randwijk bekend, dat deze het stuk ongelezen naar Genève zou zenden. VanRandwijk trok zich van die wens niets aan en las het gehele rapport. Met veel kon hij zich verenigen maar tegen twee punten had hij fundamenteel bezwaar: dat het Nationaal Comité in de overgangstijd de lakens zou gaan uitdelen (wat bleef er van de 'vernieuwing' van Nederland over als de traditionele partijen meteen weer aan de macht kwamen?) en dat er voor 'het civiele contact' een aparte zend.organisatie zou komen; dat laatste achtte hij extra onwenselijk indien notabene Vorrink 'zender en reserve-zender' in handen zou krijgen! Van Randwijk zocht contact met Six en deze, die voor personen die buiten de OD stonden, zelden te spreken was, vond de zaak van voldoende belang om aan nader beraad deel te nemen. Dat werd op 4 november '42 in Amsterdam gevoerd - vier weken nadat Vorrink zijn (nog steeds niet doorgezonden) rapport afgesloten had. Aanwezig waren van Randwijk, van Namen, Lotje Kohlbrugge, Six en Bührmann.
XCVanRandwijk stak als eerste van wal. Hij meende dat V orrink geen kennis had van hetgeen zich in de wereld van de illegaliteit afspeelde en daar ook . alle begrip voor nllst~. Zeker, hij was een bekwaam man, maar hij was 'als buitenstaander', zo gaf Biihrmann van Randwijks woorden weer, toch niet geschikt om 'op te treden in een wereld waarin men zich slechts na rijpe ervaring kon bewegen zonder ongelukken te maken. Ons leven was te moeilijk en te riskant om, zonder onze stem daartegen te verheffen, ons te schikken naar de aanwijzingen van iemand die het illegale werk slechts van de buitenkant kende." Vol bewondering luisterde Bührmann naar dit betoog: van Randwijk, niet Vorrink, was de man die 'contact (had) met degenen die er zich op mochten voorstaan, Neerlands illegale wereld, dus Neerlands merkbare wil, te vertegenwoordigen' !3 Ook Six was het met van Randwijk eens. Moest Vorrink (Six noemde deze 'een Marxist' en trok zijn betrouwbaarheid in twijfel+) als beheerder gaan optreden van wat de belangrijkste zender zou worden? Dat was voor hem als chef-staf van de OD onaanvaardbaar. Het slot van het lied was dat van Randwijk en Six samen (bien étonnés de se trouver ensemble het heeft ookniet zo lang geduurd) aan Vorrinks nota een commen
XC1 Een ander exemplaar werd door Vorrink aan Mathieu Smedts meegegeven maar deze werd, gelijk reeds vermeld, in Brussel gearresteerd. 2 J. Chr. Bührmann: 'Het Algemeen Hoofdkwartier maakt bekend', p. 48. 3 A.v., p. 47. 4 Getuige H. M. van Randwijk, Enq., dl. IV c, p. I288.
XCtaar toevoegden- waarvan de strekking was dat de regering op V orrinks voorstellen ten aanzien van de zendverbinding en het gezag in overgangstijd
XCniet moest ingaan: de 'rapporteur' (Vorrink) had geen overleg gepleegd; er
XCbestond inderdaad een Grootburgercomité, maar anderen, 'die zich daartoe (terecht of niet) de jure bevoegd achtten', waren met 'soortgelijke werkzaamheden' bezig; er zou dus, aanvaardde men V orrinks denkbeelden, 'grote verwarring' ontstaan, tenleer wanneer 'de rapporteur''de 'Weg" en 'de
XC'radio' onder zijn beheer zou krijgen; beter zou het zijn indien eerst nog eens 'overleg' gepleegd werd tussen vertegenwoordigers van a. 'kerken, voorm. poL partijen enz.', b. 'leiding OD', c. 'leiding beheer v. 'onze' weg', d. 'enkele vertegenwoordigers v.d. ill. actie voor het ev. practische werk.' Jegens Vorrink speelden van Randwijk en Six open kaart: zij berichtten hem dat zij zijn nota gelezen hadden en stuurden hem afschrift van hun commentaar. V orrink was des duivels. Hij zal, nemen wij aan, van Randwijk wel gezien hebben als een idealist die het abc van de politiek niet kende, en er zich over verbaasd hebben dat de hoofdredacteur van een christelijksocialistisch illegaal blad als Vrij Nederland zich politiek gelieerd had aan de chef-staf van de OD, van wie Vorrink voldoende gehoord had om hem als een gevaarlijke sinjeur te beschouwen. 'Schimmelpenninck', zo vertelde hij later aan de Enquêtecommissie, 'was, naar mijn smaak, een eerlijk en onnozel man. Zó beschouwde ik Six niet en daarom heb ik in deze tijd angstvallig vermeden, contact met hem te leggen." Overigens maakte Vorrink zich over de pretenties van de OD niet al teveel zorgen: er was nu eenmaal 'tweemaal bericht uit Zwits.: Nat. Com. door regering erkend' - Vorrink vertrouwde dat de schriftelijke bevestiging niet al te lange tijd op zich zou laten wachten; daarna zou het Nationaal Comité een monopoliepositie bezitten waarvan het een effectief gebruik zou kunnen maken." Wenselijk was die bevestiging wèl. 'Men zei', zo gafVorrink jegens de Enquêtecommissie de stemming in het Nationaal Comité weer: 'wij zijn geautoriseerd, maar toch met het gevoel: wij hebben de OD nog niet helemaal de ~ek omgedraaid.'?
XC1 Tekst: a.v., dl. VII a, p. 166-67. 2 Getuige J.J. Vorrink, a.v., dl. IV c, p. 1737. 3 Het was aan het Nationaal Comité bekend dat in die tijd in christelijk-historische kring een studiegroep onder leiding van Bosch van Rosenthal bezig was een rapport op te stellen waarin uiteengezet werd hoe men in de overgangstijd bij het feit kon aansluiten dat de staat van beleg nog bestond. Na een vergadering van het Nationaal Comité op 26 augustus' 42 noteerde Menten : 'Er is een gezelschap dat Staat van Beleg enz. bestudeert en nu een nota naar Londen zendt. Dezerzijds bezwaar tegen contact met Londen tegen 011S in. Dat geeft verwarring aldaar. De B(oe)r zal , daarom proberen de verzending te torpederen.' (Collectie-E. E. Menten). 4 Getuige J. J. Vorrink, Enq., dl. VII c, p. 183·
XCIn afwachting van zijn schnftelijke erkenning had het Nationaal Comité de werkzaamheden voortgezet. Verschuur had in de herfst een lange nota geschreven, aan de regering gericht, waarin de in het comité levende denkbeelden in den brede ontvouwd waren.! Die nota ging er van uit dat er in Nederland van de ene dag op de andere (na een staatsgreep in Duitsland?) opeens geen bezettingsgezag meer aanwezig zou zijn. In die 'weinige uren of dagen ... zou in geval van anarchie onherstelbare schade kunnen worden geleden'. Gelukkig, de staat van beleg bestond nog 'in latente vorm', welnu: 'de buitengewone bevoegdheden' die uit die staat van beleg voortvloeiden, moesten door 'een burgerlijk gezag' uitgeoefend worden; daarin kon de Nederlandse Unie gemakkelijk gemist worden: zij had 'haar bestaansredenen verloren.' Van gezagsuitoefening door de secretarissen-generaal kon geen sprake zijn: 'een der eerste daden van het Nationaal Comité' zou moeten zijn, 'hen zonder uitzondering met tijdelijk verlof te zenden'. 'Allereerst' zou nodig zijn, 'dat de orde wordt gehandhaafd' (geen 'Bijltjesdag'I):
XC'Orde en nog eens orde zal voor de overgang nodig zijn. Het is ondoenlijk geacht, voor te bereiden de vorming van een ordedienst, welke over het gehele land bij wijze van een politie-corps of van een militie zou gereed staan. Regelmatige opbouw in rangen, stelselmatigeverdeling over het land eiseneen werkzaamheid, welke thans niet kan plaats vinden. Dit ideaal loslatende moet men met ietsmeer bereikbaarsvolstaan.'
XCWat was dan wèl bereikbaar? Het Nationaal Comité had in de twintig belangrijkste steden al afgesproken wie er als burgemeester zou optreden, en 'buiten verband met burgemeester en politie moet er van ordehandhaving geen sprake zijn' - weg, OD! 'In de overgangsdagen' moest er voorts 'een nationale omroep' komen. Op persgebied diende aan de dagbladen die nog steeds uitkwamen, een verschijningsverbod opgelegd te worden; het beste leek 'de inrichting van een eenheidscourant, welke onmiddellijk verschijnt onder leiding van een groep eerbare journalisten' - 'weldra' zou men in die 'eenheidscourant' dan 'een of twee kolommen' beschikbaar kunnen stellen 'voor de bediening van de speciale lezerskring'; 'het lid nummer S' van het Nationaal Comité (Vorrink) was al met de voorbereiding van die 'eenheidscourant' bezig. Dat leek hoogst wenselijk: 'Extremistische bewegingen zouTekst: a.v.,a, p.
1 dl. VII I57-62.
den bij de gisting der geesten een gevaarlijke rol kunnen spelen. Dat moet worden voorkomen door de beschikking over persen en papiervoorraden aanvankelijk in centraal geregelde banen te leiden.'
XCMen ziet: deze nota (waarin ook nog een aantal financieel-economische maatregelen werd opgesomd) ademde, wat de overgangstijd betreft, eigenlijk een niet minder autoritaire geest dan de stukken die Six had laten opstellen. Zij werd, in afwezigheid van Jan Schouten, door het Nationaal Comité goedgekeurd en een exemplaar, gedateerd I november '42, werd, vermoedelijk zowel via de Zwitserse als de Zweedse Weg, naar Londen gezonden.
XCEr kwam geen antwoord, er kwam geen schriftelijke machtiging.
XCVan Dijk, Menten en Ringers vergaderden opnieuw op 26 november. 'Er is geen opdracht van H.M.', noteerde Menten. Hij zou opnieuw overgaan tot 'contact met Zw(itserland) om te vragen om een machtiging'; van Dijk zag daar niet veel in: 'is bang dat V(isser) 't H(ooft) een eigen spel speelt.'1 Het was alles bij elkaar een hoogst onbevredigende situatie: al bijna een jaar lang was men tezamen bezig een ordelijk overgangsbewind voor te bereiden - en nog altijd wist men niet met zekerheid of dat streven door de regering goedgekeurd werd, en bezat men ook geen enkel stuk waarop men zich beroepen kon indien anderen (Six of de secretaris-generaal van binnenlandse zaken, Prederiks) in het uur der bevrijding de macht aan zich zouden trekken. Pas in de loop van december ging V orrink de zaak beduidend hoopvoller inzien. Om te beginnen bleek hem dat de gewezen onderdirecteur van de Fokkerfabrieken, J. E. van Tijen, die hij in de zomer van '42 voor het eerst ontmoet had, een zorgvuldig plan had uitgewerkt om vanuit de Zeeuwse wateren naar Engeland te ontsnappen. Van Tijen zou kopieën van de door Vorrink en door het Nationaal Comité opgestelde rapporten kunnen meenemen. Hij liet overigens omstreeks Kerstmis '42 het ontsnappingsplan per boot vallen omdat een van V orrinks naaste medewerkers in de illegaliteit, de journalist L. J. van Looi, hem toen namens Vorrink berichten kon dat hij binnenkort per vliegtuig naar Engeland zou kunnen gaan. V orrink en van Looi waren namelijk met een Engelse geheime agent in contact gekomen die een vliegtuig kon ontbieden. De man had een zender meegebracht en stond regelmatig met Engeland in contact. Van Tijen was van harte voorstander van het nieuwe plan. Het leek Vorrink toen wenselijk dat van Tijen vóór zijn vertrek persoonlijk met alle leden van het Nationaal Comité kwam overleggen, 'opdat hij', aldus Vorrink,20
1 E. E. Menten: Notitie, 26 nov. I942 (Collectie-E. E. Menten).
'niet zou hoeven zeggen: ik heb met die rooie Vorrink gesproken, maar opdat hij zou kunnen zeggen: ik heb met aile heren gesproken en dat is de mening van de zes politieke partijen.'!
XCIn het kantoor van Schouten vond op II januari' 43 die bespreking met van Tijen plaats. Menten tekende aan':
XC'5 (Vorrink) heeft beschikking over een zender, enige minuten per nacht, dubbel gecodeerd.
XC1 (Menten) : ... Er moet orde komen. 1-5 (Meuten, Ringers, Schouten, Verschuur, Vorrink) moeten de erkenning hebben, anders wordt het een warboel. Daarvoor moet er een erkenning zijn. De overigen zijn het er mee eens....
XC3 (Schouten) formuleert een ontwerptelegram dat 5 (Vorrink) zal verzenden, o.m.: wij zullen niets doen dat materieel tegen de constitutie ingaat en voorts dat wij niets doen dat de regering zou binden voor de toekomst ...
XC5 (Vorrink) deelt mede dat Londen graag weet wat wij doen om dan met hetgeen zij doen te coördineren.
XC1 (Menten) en 3 (Schouten) over de radio-organisatie en het vacuum. Radio staat onder het comité ...
XC1 (Menten) acht de eenheidscourant te weinig uitgewerkt ... Toezicht op de pers nodig, omdat onder vacuum toezicht moet zijn om verkeerde voorlichting te voorkomen, om profiteurs te hinderen.
XCHet zal dan nodig zijn met politie in te grijpen als illegaal geschreven wordt.
XC3 (Schouten): Er moet begonnen worden met een persverbod."
XCEén dag later, 12 januari, werd Menten gearresteerd.
XCDe overige leden van het Nationaal Comité vernamen spoedig dat die arrestatie niet met het comité te maken had, maar voortvloeide uit de fmanciële hulp die Menten aan enkele spionagegroepen verleend had. Zij konden hun vergaderingen hervatten en er vond er geen plaats waarin V orrink niet kon bevestigen dat hij over een niet aileen goedwerkende maar zijns inziens ook volstrekt veilige verbinding met Londen beschikte; de nieuwe geheime agent was zijn gewicht in goud waard. V orrink kon de bewijzen van's mans betrouwbaarheid op tafel leggen: Engelse thee, Engelse chocolade, Engelse sigaretten.Getuige J. J. Vorrink,dl. IV c, p.E. E. Menten: Notitie,jan.(Collectie-E. E. Menten). Men zal de laatste zin wel zo moeten interpreteren dat Schouten een algemeen persverbod wenste waarvan ontheffingen zouden kunnen worden gegeven.
1 1735. 2 II 1943
XCVan Londen uit waren in februari' 42 twee pogingen ondernomen om met Vorrink in contact te komen: door MI-6 via de agent jhr. E. W. de Jonge, door SOE via de agent George Dessing. Beiden hadden van Vorrink te horen gekregen dat hij niet bereid was, het bezette gebied te verlaten. Dessings missie was voorbereid met medewerking van Meijer Sluyser, ambtenaar van de Regeringsvoorlichtingsdienst te Londen, di~ naast zijn ambtelijke werk nauwe relaties met SOE onderhield. Sluyser had SOE ten behoeve van Dessing twee 'aanloopadressen' in Amsterdam gegeven: de gezusters Lelie, en Alex Wins en zijn vrouw - vier Joodse socialisten van wie Sluyser vertrouwde dat zij Dessing rechtstreeks dan wel via van Looi of Karel van Staal, beiden aan alle vier goed bekend, in contact konden brengen met Vorrink. Ter introductie bij de gezusters Lelie had Dessing twee exemplaren van een fotootje van Sluysers dochtertje Marijke meegekregen, in Engeland genomen; waren de gezusters Lelie niet bereikbaar, dan moest Dessing naar Wins gaan, vragen of 'Sander Rewochem' thuis Was ('rewochem' is het Hebreeuwse woord voor 'winst'; Wins, die goochelaar was, had vroeger als journalist van het pseudoniem 'Sander Rewochem' gebruik gemaakt). Aan Wins moest Dessing vragen, in contact gebracht te worden met 'Pinus' , de naam waaronder Levin'usJ. van Looi bij zijn naaste vrienden bekend was; dezen noemden hem ook wel 'Fia'.
XCHet was voor Dessing niet nodig, zich tot Wins te wenden: de gezusters Lelie vingen hem op. Overigens werd zijn missie een mislukking. Molenaar, de marconist met wie hij had moeten samenwerken, verongelukte en hij zat dus zonder verbinding. Vorrink en van Looi zonden hem begin augustus naar Zwitserland, maar Dessing kwam niet verder dan Brussel. Eind augustus was hij weer in Amsterdam terug.
XCDit alles had betekend dat SOE maandenlang niet wist of Dessing al of niet bij Vorrink iets bereikt had. In de zomer werd overwogen opnieuw contact met Vorrink te zoeken, en een van de agenten die door de Dutch Section van SOE naar bezet gebied gezonden werd, de saboteur-marconist" G. F. van Hemert, kreeg veiligheidshalve een exemplaar van het fotootje van Marijke Sluyser mee, overigens met de mededeling er bij dat hij nog wel zou horen, welk gebruik hij van dat fotootje moest maken.
XCVan Hemert werd op 24 juli '42 gedropt en bij aankomst gearresteerd. 'Je bent door Londen verraden', werd hem gezegd. Hij gaf zijn code en al zijn security-checks prijs en via zijn zender openden Schreieder en Giskeseen nieuwe 'lijn' in het Englandspiel - de zevende. Het fotootje van Marijke 20
Sluyser werd door de twee Duitsers zorgvuldig opgeborgen; waar het voor diende, wist ook van Hemert hun niet te vertellen.
XCEind september of begin oktober ontving Sluyser via Portugal een brief van van Looi waar o.m. het volgende in stond:
XC'Ikzelf heb het nogal druk gehad sinds ik met Loen (Dessing) geassocieerd was. Prettig werk en een prettig collega. Alleen: de omstandigheden zaten ons nogal eens tegen ... Er zou ook nog een broer van Loen in het Geschiift komen (Molenaar), maar dat is bij losse beweringen gebleven. Dat was erg jammer, want die beschikte juist over de nodige technische kennis die aan ons zaakje ontbrak. Wij hebben toen een aantal maanden doorgewerkt, zo goed en zo kwaad als het ging en daarna hebben we het bedrijfje voorlopig stop moeten zetten. Loen is nu met Ilg, de metaalbewerker+; . . gaan praten, teneinde weer bij zijn oude baas (SOB) in dienst te komen. Ik zet de zaak op bescheiden voet voort, in de hoop dat de geschikte technische hulpkracht toch nog eens opduikt. Tja, so ist das Leben!
XCP.S. Deze briefis een paar dagen blijven liggen en inmiddels is Loen weer bij mij gekomen: het is niets geworden met Ilg. Wij gaan nu maar weer samen doen."
XCKorte tijd nadat van Looi deze brief geschreven had, vertrok Dessing voor de tweede maal naar het zuiden. Dat vernam Sluyser niet.
XCOp 3 november '42 werd Sluyser bij de koningin ontboden. 'In dit gesprek' (wij citeren het verslag van de Enquêteconunissie) 'deelde zij aan M. Sluyser mee dat zij het op prijs zou stellen als V orrink zich rechtstreeks tot haar wendde."'Rechtstreeks' - dat wilde zeggen: buiten de ministers en buiten de Nederlandse geheime dienst om. Sluyser was de koningin ter wille. Hij wendde zich tot SOB-Dutch en het gevolg was dat op I2 november instructie uitging naar van Hemert (die al drie-en-een-halve maand gevangen zat) om zich in Amsterdam bij het adres van Wins te vervoegen, daar te vragen naar 'Sander Rewochem' en deze te verzoeken, hem met 'Pinus' inL.J.
1 Naam van een Zwitserse vakbondfunctionaris, bedoeld als aanduiding voor Zwitserland "Brief, z.d. (sept. 1942) van van Looi aan M. Sluyser (Collectie M. Sluyser, I). 3 De Enquêtecommissie heeft met deze zin in haar verslag dl. IV a, p. 662) de norm overtreden die zij zichzelf gesteld had: geen mede delingen te doen over het beleid van koningin Wilhelmina. De betrokken passage komt in het protocol van Sluysers verhoor (a.v., dl. IV c, p. 275-78) niet voor; zij is er vermoedelijk uit geschrapt. Dat de passage in het verslag wèl voorkomt, kan bezwaarlijk toeval geweest zijn.
contact te brengen. SOE seinde die laatste naam overigens als 'Penus' over, dat immers in het Engels als 'Pinus' uitgesproken wordt. Aan 'Penns' moest van Hemert ter introductie het fotootje van Marijke Sluyser tonen.
XCWat, zo vroeg Schreieder zich af, stak achter die opdracht?
XCHij wist het niet. Hij besloot, van der Waals naar het opgegeven adres te laten gaan. Toevallig vervoegde deze zich daar één dag voor Wins en zijn vrouw zouden onderduiken. Ja, Wins bleekSander Rewochem' te zijn. Van der Waals diende zich aan als een geheim agent van de Nederlands-Engelse dienst, 'Anton de Wilde', 'eerste luitenant voor speciale diensten'; hij vroeg naar 'Penns' . Dat begreep Wins niet, tot het hem daagde dat vermoedelijk 'Pinus' bedoeld werd. Hij zocht contact met Karel van Staal, van Staal kreeg uit de verhalen van 'Anton de Wilde' de sterke indruk dat deze bonafide was; hij waarschuwde van Looi (die in Epe ondergedoken zat) en er vond op 19 november een eerste gesprek plaats tussen van Looi en 'Anton de Wilde'; 'de Wilde' toonde het fotootje van Marijke Sluyser. Dat wekte bij van Looi verdenking. Van Looi wist dat Dessing dat fotootje óók al meegekregen had; hij vond het vreemd dat een geheime dienst tweemaal hetzelfde intreductiemiddel gebruikte. 'Door wie is u eigenlijk gezonden?' vroeg hij. "Door Captain Blunt', was het antwoord. 'Waar hebt u uw opleiding gehad?' Ik kreeg hetzelfde antwoord dat ik van Dessing had gekregen: 'Dat mag ik u niet zeggen.' Ik vroeg: 'Wat voor opleiding hebt u gehad?' Hij vertelde mij dat, en het klopte Op een gegeven ogenblik staken wij ... een sigaar op. Ik sneed het puntje van mijn sigaar af met een mes dat ik uit mijn zak haalde, waarop van der Waals zei: 'Dat mes dient anders niet om puntjes af te snijden, het dient om de lijnen van een parachute af te snijden.' Het was inderdaad een mes zoals de parachutisten bij zich droegen 1 ••• Van der Waals vertelde mij ook dat hij marconisten bij zich had.'2
XCMarconisten! Van Looi besloot, zich er via hen terdege van te vergewissen of 'Anton de Wilde' inderdaad door een Londense geheime dienst uitgezonden was. Hij had sinds' 40 Sluyser verscheidene brieven doen toekomen en herinnerde zich dat hij de tweede brief, mede namens V orrink verstuurd, ondertekend had met de namen 'Fia en Koert' - 'Koert' was een voornaam die Vorrink wel eens gebruikte. Van Looi zei tegen 'de Wilde' dat hij eerst van diens betrouwbaarheid overtuigd zou zijn indien Radio Oranje een boodschap uitzond waarin de namen voorkwamen waarmee hij zijn tweede brief aan Sluyser ondertekend had. Dat moest hij maar aan Londen berichten!
XC1 Van Looi had het van Dessing gekregen. 2 Getuige 1.]. van Looi, Enq., dl. IV c, p. lala. 20
XCSchreieder waagde het er op.
XCVia van Hemerts 'lijn' werd van Loois opdracht naar SOB-Dutch geseind. SOB-Dutch vroeg aan Sluyser, welke namen onder de tweede brief stonden die hij van van Looi ontvangen had. 'Ben je er zeker van', vroeg Sluyser aan de officier van SOB-Dutch die zich met hem in verbinding stelde, 'dat degene die om bevestiging vraagt, dezelfde knaap is die je naar Holland hebt gestuurd? Hij zei: wij hebben zijn radiohand vergeleken met de grammofoonplaat'l - dat was de opname die SOB van elke marconist maakte voor hij op zijn missie uitgezonden werd.
XCSluyser ging zijn correspondentie raadplegen.
XC'Hier is een bericht voor Fia en Koert: heb vertrouwen.'
XCZo luidde de boodschap die op de avond van 23 november' 42 door Radio Oranje uitgezonden werd. En 'ik houd tegenover een ieder vol', zei van Looi zes-en-een-half jaar later tot de Enquêtecommissie, 'dat dit in oorlogstijd een voldoende anker was om er voor te gaan hggen.'2
XCSpoedig bracht van Looi 'Anton'de Wilde' met Vorrink in contact. Dat betekende dat twee personen in grote innerlijke spanning geraakten: Vorrink die in 'Anton de Wilde' een geheime agent met zendverbinding tegenover zich meende te hebben die voor het contact met de regering kon zorgen dat hem, Vorrink, na de tegenwerking door Six en van Randwijk uiterst welkom was, en Schreieder die eindelijk de triomf beleefde dat hij er in geslaagd was, tot Vorrink door te dringen die zich meer dan twee jaar lang zo effectief had weten af te schermen. Onmiddellijk gaf Schreieder de algemene instructie uit dat geen van de Aussenstellenleiter van de Sicherheits polizei enig spoor dat in de richting van Vorrink of de leden van zijn groep wees, mocht volgen, laat staan in die kring arrestaties verrichten. Er werd een groot Spie! op touw gezet. Schreieder zou het uiteindelijk vier volle maanden volhouden, uiteraard via van der Waals, of beter: via de 'luitenant voor specialediensten, Anton de Wilde'.
XC1 Getuige M. Sluyser, a.v., p. 277. 2 Getuige L. J. van Looi, a.v., p. IOIO.
'De Wilde' kwam in een steeds nauwer contact met van Looi. Hij vertelde daarbij dat hij van beroep ingenieur was, dat hij familie had in Doorn en dat hij een verre neef was van de minister-president, prof Gerbrandy. Die mededelingen werden door van Looi niet geverifieerd. Deze had daar na het uitzenden van de boodschap: 'Hier is een bericht voor Fia en Koert: heb vertrouwen', geen enkele behoefte aan. Ja, hij hàd vertrouwen, een onbeperkt vertrouwen, in die intelligente en hulpvaardige 'Anton de Wilde' die week in, week uit, nieuwe tastbare bewijzen op tafellegde dat, zoals hij zei, Engelse zendingen hem regelmatig bereikten: Engelse thee, Engelse chocolade, Engelse sigaretten, een Engelse regenjas, Engelse revolvers, Engelse stenguns, Engelse munitie. Van Looi verhuisde naar Amsterdam, 'Anton de Wilde' nam zijn intrek bij hem. Van Loois achttienjarige dochter was zeer gevoelig voor de attenties van die moedige 'geheime agent'; ze verloofde zich met hem, ze trad met hem in het huwelijk.
XCNiet minder groot was het vertrouwen van Karel van Staal-, niet minder groot dat van Vorrink.
XCIn de tweede helft van december stelde Vorrink de tekst op van een lang telegram aan de koningin dat 'de Wilde' naar Engeland moest doorgeven.ê De inhoud was goeddeels gelijk aan die van zijn rapport van 6 oktober waaruit wij eerder de belangrijkste passages citeerden. Welhad Vorrink in zijn telegram een aantal actuele gegevens opgenomen. Hij schreef nu ook over de Joodse Raad: 'Joodse Raad administratief hulporgaan Duitsers'. Hij herhaalde zijn voorstel datvan Londen uit aangekondigd moest worden dat, indien de Duitsers hun vervolging van gehele volksgroepen niet staakten, successievelijk met name ,genoemde Duitse steden zwaar gebombardeerd zouden worden. Hij memoreerde de collaboratie van het Nederlandse overheidsapparaat ('leveren Joden, arbeiders, gijzelaars, illegale strijders aan beulen uit') en signaleerde in dat verband speciaal de secretarissen-generaal Frederiks en Verwey.
XC'De Wilde' nam de tekst mee. Schreieder pleegde overleg met het Reicks kommissanat. De passages over het overheidsapparaat en over Frederiks en Verwey werden uit de tekst geschrapt, die over de Joodse Raad aldus ge
XC1 Toen de bankbiljetten van f 500 en f 1000 op 13 maart '43 ongeldig verklaard werden, moest van Staal zich dagenlang grote moeite geven om briefjes van f I 000 die hij onder zich had en die ten dele van Joodse onderduikers afkomstig waren, toch nog ingewisseld te krijgen. 'Methoeveel briefjes zit je nog?' vroeg 'de Wilde' hem. 'Geef ze mij maar. Ik krijg toch alles van de koningin terug en dan ben jij meteen van die zorg af.' 'Ik gaf hem', schreef van Staal na de oorlog, 'vijftien briefjes van duizend, en heb daar natuurlijk het nazien naar gehad.' (K.R. van Staal: Van muzikant tot reclameman (1949), p. 180). 2 Tekst: Enq., dl. IV a, p. 674-75. 20
wijzigd: 'Hulp geregeld door Joodse Raad'. Vervolgens werd de tekst in gedeelten geknipt. Met dat al vroeg Schreieder, die wist dat een marconist slechts een minuut of tien in de lucht mocht zijn, zich af of SOE geen verdenking zou putten uit het feit dat zo lange telegrammen doorgeseind werden. Hij besloot dat risico te aanvaarden en begon de telegrammen door te geven, overigens met de klacht van 'van Hemert' er bij dat ze zo lang waren. Toen SOE-Dutch op 12 januari '43 het eerste grote gedeelte van de gedecodeerde teksten aan het Nederlandse departement van oorlog deed toekomen voor doorzending aan de koningin (de Engelse dienst leende zich niet voor rechtstreekse berichtgeving aan haar), werd daarbij opgemerkt:
XC'We have already pointed out to your operator that he should use his judgment in regard to the matter which he will transmit, explaining tacifully to the originator that long messagesgiving information oj a general nature already well known in this country, should not besent?»
XCWat Vorrink in eerste instantie precies van 'de Wilde' te lezen kreeg, weten wij niet. 'Die ganze Reaktion von der anderen Seite war', aldus Schreieder, 'ein Funkspruch derfolgenden Sinn hatte: 'Die Dinge interessierenuns nicht,für uns ist primär die Einhaltung der Sendezeit massgeblich.' Das war praktisch der Inhalt des Funkspruchs. Er bezog sich auch auf die Judenfrage. Ich kamt mich erinnern, dass ich seinerzeit mit Rauter, bessergesagt: Rauter mit mir, gesprochen hat und dass Rauter sagte: 'Diesen Funkspruch sollte man in der holländischen Presse veröJfentlichen.' '2
XCWij willen hierbij opmerken dat de door deze passage gewekte indruk niet juist is. Het eerste telegram dat SOE aan 'van Hemert' zond, was namelijk niet' die ganze Reaktion'. Er volgde een nadere reactie waaraan beraad met de Engelse autoriteiten ten grondslag gelegen had. Die nadere reactie die vermoedelijk medio maart bij Vorrink binnenkwam, hield in dat de regering de door Vorrink bepleite represaille-acties' politiek te gevaarlijk' vond, 'men (was) bang voor represailles van Duitse kant'", 'in this way the misfortunes of the country would be increased.": Vorrink kreeg dus wel degelijk antwoord, zij het laat. Bovendien had hij het feit dat minister-president Gerbrandy begin februari het gehele overheidspersoneel in een krachtige radioSOB-DutchAbwehrstelleSpiel(Bnq.,
1 Brief, 12 jan. 1943, van aan de minister van oorlog (a.v., p. 660). 2 Getuige]. Schreieder, a.v., dl. IV c, p. 71. 3 Getuige].]. Vorrink, a.v., p. 1733. 4 Deze formulering treft men aan in de Engelse vertaling van een rapport van de F aan Berlijn, 26 maart 1943, waarin een overzicht gegeven wordt van het tegen Vorrink van medio januari tot eind maart 1943. punt f, bijl. VI bij gestenc. bijl. 10)
toespraak formeel verboden had, medewerking te verlenen aan het arresteren en wegslepen van Nederlanders, stellig als bewijs beschouwd dat Londen voor zijn suggesties gevoelig was. Hij heeft er, naar wij aannemen, óók een nieuw bewijs in gezien dat aan de betrouwbaarheid van 'de Wilde' niet getwijfeld behoefde te worden.
XCEen Nederlander, assistent-dienstgeleiderbij de belastingen, W. Kik, die zich vóór de oorlog in overleg met de Nederlandse geheime dienst in de Duitse spionagegroep van Protze naar binnengewerkt had en die tijdens de bezetting met diens milieu in relatie gebleven was, nam medio februari' 43 aan een etentje deel waar twee functionarissen van de Sicherheitspolizei aanwezig waren. Er werd stevig gedronken, de tongen raakten los. De twee mannen van de Sicherheitspolizei gingen opscheppen over de prestaties van hun dienst: tientallen door Engeland uitgezonden geheime agenten waren hun in handen gevallen, 'met wapenen en nog veelmeer, en dat ging maar door', zeiden ze. 'Die dummen Hollander hadden niets gemerkt!' Ze moesten er die nacht weer op uit om agenten op te vangen.' Kik knoopte dit allesin zijn oor. Hij zocht onmiddellijk in Den Haag een van de firmanten van Heldring & Pierson op, jhr. J. A. G. Sandberg; deze gaf het bericht aan Vorrinks vriend ds. J. Eykman door, Eykman gaf het door aan Vorrink, er bij zeggend dat het via Sandberg van Kik afkomstig was. 'Vorrink geloofde er niets van', kreeg Kik later te horen, 'maar had gezegd dat hij het wèl zou doorgeven, want hij had een prima contact met Engeland.f Vorrink vertelde dus aan 'de Wilde' wat Sandberg op gezag van Kik meegedeeld had en 'de Wilde' beloofde dat hij het bericht onmiddellijk naar Londen zou seinen.
XCDat dat laatste niet geschiedde, behoeft geen betoog.
XCVermoedelijk had omstreeks die tijd, medio februari, nog een tweede waarschuwing, veel vager overigens, Vorrink bereikt. Twee maanden eerder, op J6 december' 42, had Visser' t Hooft telegrafisch aan Londen doen weten dat het Grootburgercomité aandrong' op schriftelijke bevestiging van regering om leiding in handen te nemen, als het nodig is.' Op de r Sde had Gerbrandy, ook per telegram, een antwoord gezonden waarin hij herinnerd had aan de wens van de regering dat van Genève uit zowelmet het Groot
XC1 In het kader van het Englandspiel zijn agenten opgevangen in de nachten van 13 op 14, van 16 op 17 en van 18 op 19 februari '43. 2 W. Kik, 9 okt. 1957.
burgercomité als met de OD contact zou worden opgenomen, en op het vreemde bericht dat via de zender van dr. Brouwer binnengekomen zou zijn, aldus gezinspeeld had:
XC'Regering in hoge mate verontrust door verschillende gegevens in laatste weken die er op wijzen dat op een of andere wijze berichten en instructiesnaar Nederland worden gezonden die zogenaamd van Ned. regering afkomstig zijn stop regering heeft nog geen antwoord ontvangen poging contact met Grootcomité en OD stop verzoeke zeer dringend poging aanwenden beide organisaties te doen waarschuwen stop hier bestaat ernstige vreesvoor Gestapotruc of onbevoegde handeling.'?
XCWij nemen aan dat deze waarschuwing via de Zwitserse Weg aan het Nationaal Comité, d.w.z. in de eerste plaats aan Vorrink, doorgegeven werd. Wel- hij was er zeker van dat wat hij uit Londen hoorde, niet 'zogenaamd van Ned. regering' afkomstig was: hij stond.via 'de Wilde' ontwijfelbaar met de regering in contact; zijn fantasie ging niet zo ver dat hij zich kon voorstellen dat dat contact via een Duitse zender plaatsvond.
XCEr is, voorzover wij weten, in Vorrinks kring niemand en in de kring van het Nationaal Comité slechts één geweest die de zaak niet vertrouwde: Schouten. Tweemaal had deze jegens Vorrink betwijfeld of 'de Wilde' was voor wie hij zich uitgaf, 'overigens in de beste vriendschap', vertelde Schouten later aan de Enquêtecommissie. Vorrink had hem de oorsprong van de aan 'Fia en Koert' gerichte boodschap van Radio Oranje verteld en had gewezen op het feit dat hem door Londen bevestigd was dat zijn telegrammen, een en al aanklacht tegen.het bezettingsregime, daar aangekomen waren 'ik heb', aldus Schouten, 'daarop gezegd: Vorrink, word niet boos, ik vind d~t geen zekerheid, maar ik moet het aan u overlaten; ik ken de man niet.'2
XCIn de lange telegrammen aan de regering die omstreeks de jaarwisseling '42-'43 door 'de Wilde' doorgegeven waren, had Vorrink niets opgenomen over de wens die zo sterk leefde bij het Nationaal Comité: dat het van de regering een bewijsstuk zou mogen ontvangen dat het als overgangsbewind erkend was. Die wens was al via Genève ter kennis van de regering gebracht.Telegram,dec.van gezantBern (namensVisser't Hooft) aan Gerbrandy en antwoordtelegram,dec.dl.a, p.Getuige J. Schouten,a.v., dl. V c, p.
1 16 1942, 18 1942 IV 162-63). 2 791.
Er kwam geen antwoord. Werkte SOE soms tegen? Vorrink had vernomen dat 'de Wilde' zijn telegrammen wisselde met een militaire dienst in Londen. Dat beviel hem niet. Hij wijde voor zijn politieke berichtgeving en voor de gedachtenwisseling met de regering de beschikking krijgen over een eigen zender en een eigen marconist uit Londen. Hij drong daar op aan in een stuk d.d. 20 februari' 43 waarin hij zich aanbood als 'leider van de politieke en burgerlijke inforrnatiedienst'.' Het stuk gafhij aan 'de Wilde'.
XCVorrinks wens plaatste Schreieder voor moeilijkheden. Een eigen zender kon Vcrrink van hem krijgen, maar een marconist uit Londen was teveel gevraagd: die man zou een eigen zendschema en code meebrengen en dat zou betekenen dat Vorrink behalve via 'de Wilde' ook nog via een eigen zender met Londen in contact zou komen; bovendien: de nieuwe marconist zou stellig van het bestaan van 'de Wilde' vernemen - dat was wel het laatste wat Schreieder begeerde. 'De Wilde' bracht het antwoord over dat z.g. uit Londen ontvangen was: een marconist kon niet gestuurd worden, een zender wèL Toen Vorrink die zender kreeg (een apparaat uit de voorraad van het Englandspiel), zorgde van Tijen, nog steeds niet naar Engeland vertrokken, er voor dat een van zijn kennissen als marconist ging fungeren. Er werd met dit toestel overigens maar één keer heen-en-weer geseind (in contact met een zender die in Den Haag door de Ordnungspolizei bediend werd): 'Londen' bevorderde bij die gelegenheid 'de Wilde' tot 'kapitein van speciale diensten' en benoemde van Looi tot 'luitenant'; deze ontving in het vervolg van 'de Wilde' zijn bezoldiging als officier. Nadien was het apparaat dat 'de Wilde' meegebracht had, plotseling 'defect'.
XCBegin maart toonde 'de Wilde' Vorrink een telegram dat van SOE ontvangen zou zijn: de regering wilde de namen weten van de leden van het Nationaal Comité. Het telegram was door Schreieder gefantaseerd dan wel uitgelokt. Vorrink drong er in zijn antwoord op aan dat de regering het Natio~aal Comité 'een'schriftelijke volmacht' zou verstrekken; 'hoofden van N at. Comité zijn', schreefhij verder, 'Koos Vorrink, minister Verschuur, Schouten Rotterdam, minister van Dijk: ir Ringers, bankier Menten.' Het telegram werd door Schreieder aan Londen doorgegeven'', de namen werden genoteerd.
XCVorrink hoopte op gunstig bericht, maar hem wachtte een teleurstelling: in het telegram dat hij (vermoedelijk) medio maart ontving en waarin hem bericht werd dat zijn voorstellen tot represaillebombardementen op Duitse steden afgewezen waren, kon hij ook lezen dat de regering de situatie in
XC1 Collectie-]. J. Vorrink, I h. 2 Op 13 maart stuurde SOE de gedecodeerde tekst aan prof. Gerbrandy. (Enq., dl. VII a, p. 163) 21
bezet gebied onvoldoende overzag om het Nationaal Comité als overgangsbewind te erkennen.'
XCWij nemen aan dat V orrink zich die teleurstelling niet erg aantrok. Hij begreep wel dat de regering niet veel informatie bezat. Welnu, die informatie was onderweg en vermoedelijk al bij haar aangekomen: op woensdagmiddag 10 maart had van Tijen eindelijk Amsterdam verlaten om in de avond door een Engels vliegtuig opgepikt te worden; hij had een lange brief van Vorrink aan de koningin bij zich.
XCAl van eind december' 42 af had van Tijen te horen gekregen dat hij via 'de Wilde' per vliegtuig naar Engeland zou vertrekken. Die missie werd in de loop van januari, na van Tijens gesprek met de leden van het Nationaal Comité, met kracht voorbereid en die voorbereidingen werden in februari voortgezet. Zij leken van Tijen bij uitstek zinvol: 'de Wilde' had hem naar een dropping meegenomen waar een Engels vliegtuig een container met allerlei materiaal afwierp dat' de Wilde' aangevraagd had; van Tijen twijfelde er niet aan dat' de Wilde' voor hem een vliegtuig zou kunnen bestellen. 'De Wilde' zei evenwel dat van Tijen er beter aan deed, niet te haastig te zijn: hij kon toch beter eerst de nodige gegevens verzamelen die de regering en de Engelse militaire instanties welkom zouden zijn.
XCInderdaad, een indrukwekkende hoeveelheid rapporten en andere stukken werd voor van Tijen bijeengebracht: verslagen van departementsambtenaren die met Vorrink en zijn groep in contact stonden, een lang rapport over de [odenvervolging", het signaalcodesysteem van de Duitse nachtjagers (verkregen van een lid van de Wehrmacht), spionagerapporten over de Duitse stellingen bij Den Helder (verkregen van de burgemeester, G. Ritmeester), lijsten van fabrieken in Duitsland, een schets van drie sluizen in Zuid-Limburg die men zou kunnen bombarderen (afkomstig van de directeur van de staatsmijnen, dr. ir. Ch. Th. Groothoff), kaarten met de locatie van Duitse radarstations (vervaardigd door een ambtenaar van het kadaster in Den Bosch,
XC1 Wij kennen de tekst van dit telegram niet. In de al eerder geciteerde Engelse vertaling van het rapport van Abwehr III F d.d. 26 maart 1943 wordt dit gedeelte van de inhoud als volgt weergegeven: 'Avoidance of any clear decision ... The reply was brief ... and asfar as the full powers demanded by Vorrink are concerned was equivalent to a refusal', 2 Vorrink zei later dat hij dat 'ontvangen (had) van de Joodse Raad' (Enq., dl. IV c, p. I732). Wij nemen aan dat hij het van iemand kreeg die bij de Joodse Raad in dienst was of daar contact mee had. 21
H. Hansen), gegevens over de vliegtuigfabrieken van Fokker en Aviolanda, rapporten over de dislocarie van de Wehrmacht in Nederland en over de politieke situatie in bezet gebied, Duitse verordeningen en een nota hoe men deze na de bevrijding weer zou kunnen opheffen, nummers van illegale bladen en, tenslotte, de brief van V orrink, 'een tamelijk dikke brief, geadresseerd aan H.M. de Koningin';' Het ging alles in een grote koffer.
XCDie koffer was bijna vol toen van Tijen op zaterdag 6 maart opeens bezoek ontving van Six, de chef-staf van de OD. Deze had van twee kanten gehoord dat van Tijen spoedig naar Engeland zou vertrekken. Six die nog steeds niet wist ofhij gemachtigd was, bij de bevrijding het militair gezag uit te oefenen, wilde van Tijen een boodschap meegeven. Van Tijen vertelde hem dat de geheime agent' de Wilde' voor zijn vliegtuig zou zorgen en zei er bij dat deze een neef van Gerbrandy was. Six schrok daarvan: hij meende te weten dat een neef van de minister-president als V-Malm optrad; hij noteerde het signalement van 'de Wilde' en zei dat van Tijen spoedig van hem zou horen. Op maandagochtend 8 maart belde hij van Tijen op: Gerbrandy's neef zag er anders uit. 'Ik was toch niet helemaal gerust', vertelde van Tijen ruim zes jaar lateraan de Enquêrecommissie." 'Toen ben ik 's middags naar van Looi gegaan; daar was de Wilde en ik heb hem à bout portani gezegd dat iemand mij had meegedeeld: degene die zich uitgeeft voor de neef van prof Gerbrandy, is een verrader. Ik had mijn revolver bij me Hij werd helemaal grauw, zodat ik dacht: het is toch niet in de haak. Hij heeft echter een verhaal weten op te hangen dat voor mij aanvaardbaar was. Hij wist te vertellen dat de Duitsers achter ons plan waren gekomen, en dit leek mij en de vrouw van van Looi die er ook bij was, een aanvaardbare verklaring."
XCIn de avond van de volgende dag, dinsdag 9 maarr', deed 'de Wilde' telefonisch aan van Tijen weten dat hij woensdagavond samen met deze zou
XC1 Getuige L. J. van Looi, a.v., p. lO13. 2 Getuige J. E. van Tijen, a.v., p. II90. a Van Tijens mededeling is niet duidelijk. Wij nemen aan dat van der Waals (die zich inderdaad voor een neef van Gerbrandy uitgegeven had) betoogde: De Duitsers weten dat een Engelse geheime agent op het punt van vertrekken staat. Zij weten óók dat een andere neef van Gerbrandy als verrader geldt en nu hebben ze het gerucht verspreid dat ik die neef zou zijn. Wij merken hierbij op dat met die neef Willem Gerbrandy bedoeld werd, geboren in 1915. De geruchten dat deze een verrader zou zijn geweest, zijn van alle grond ontbloot geweest. Hij is als verzetsdeelnemer in december' 41 in het concentratiekamp Amersfoort opgesloten, werd in de zomer van '43 ernstig ziek uit gevangenschap ontslagen en overleed kort nadien ten huize van zijn ouders. 4 Van Tijenlaat zijn gesprek met van der Waals op die dinsdag vallen. Dat moet een geheugenfout zijn: van der Waals was die gehele dinsdag in Rotterdam in verband met het 'oprollen van de groep-Pahud de Mortanges. 21
vertrekken. Samen en meteen, want om bij van Tijen (men kan zich indenken dat Schreieder de behoefte had deze, wiens achterdocht eenmaal gewekt was, onmiddellijk uit te schakelen) het laatste restje wantrouwen weg te nemen, zei 'de Wilde' nu opeens dat ook hij, 'de Wilde', naar Engeland zou vliegen. Daartoe zou, berichtte hij, het al zo lang beloofde Engelse vliegtuig in de avondschemering bij Hoorn landen. Hij maakte de afspraak dat hij van Tijen de volgende dag, woensdag IQ maart, 's middags op het station te Zaandam zou ontmoeten.'
XCVan Tijen verscheen daar. De koffer vol geheime stukken had hij bij zich. 'De Wilde' had er op verzoek van van Tijen voor gezorgd dat zich in die koffer een kleine handgranaat bevond die met een druk op een knop in werking gesteld kon worden. Van Tijen werd evenwel bij het uitgaall van het station onverhoeds besprongen en had de tijd niet om die knop in te drukken. Hij viel met al zijn spionagegegevens in Duitse handen.
XCIn de sabotagegroep-Pahud de Mortanges die de dag tevoren (9 maart) opgerold was, had 'de Wilde' via een relatie van Vorrink kunnen doordringen en via een andere relatie had hij begin januari contact kunnen aanknopen met Kees Dutilh die diezelfde ochtend (ra maart) in Leiden gearresteerd was: Schreieder moest met de mogelijkheid rekening houden dat het bericht van die arrestaties tot Vorrink en zijn groep zou doordringen. Trouwens, had die groep wellicht van Tijen laten schaduwen zodat Vorrink of anderen wisten wat zich bij het station te Zaandam afgespeeld had? Er werd een operatie op touw gezet om de status Vall 'de Wilde' als 'geheim agent' nog eens te bevestigen. Toen hij die woensdagavond met van Looi's dochter een wandelingetje maakte, werd hij bij het Rijksmuseum plotseling door een paar 'SD' ers' overvallen. Er werd gevuurd. Niemand werd gewond. Van Loci's dochter rende weg, ook 'de Wilde''ontsnapte'. En in de Amsterdamse pers verscheen op vrijdag 12 maart een bekendmaking waarin Lages f IQ 000 beloning uitloofde voor hulp bij het opsporen van 'een sedert lang gezochte, gevaarlijke misdadiger ... Signalement: 1.75 à 1.80 meter lang, slank figuur, smal gezicht, sterk gebogen neus, donker haar, donkere ogen' - de gegevens klopten met het uiterlijk van 'de Wilde'. Negen dagen later zond Radio Oranje bovendien een bericht uit dat leek te bevestigen
XC1 In de ochtend van Ia maart heeft van der Waals Kees Dutilh in Leiden in Duitse handen gespeeld.
dat Vorrinks stukken in Londen gearriveerd waren - Schreieder had dat via het Englandspiel kunnen regelen.
XCAl deze misleiding had het beoogde effect.Niettemin besefte Schreieder dat het tijdstip naderde waarop het Spiel tegen Vorrink zijn afsluiting moest vinden - afsluiting met massale arrestaties uiteraard. Vooral Vorrinks verzoek om een eigen zender had hem verontrust; hij kreeg de indruk dat 'de Wilde' Vorrink op den duur niet in de hand zou kunnen houden. Intussen begreep hij dat in Londen verband gelegdkon worden tussen de arrestatie van Vorrink en de zijnen en de persoon van van Hemert via wiens 'lijn''de Wilde' in de groep-Vorrink had kunnen penetreren. De vraag zou dan in Londen rijzen of van Hemert in november' 42 nog wel op vrije voeten geweest was toen SOE hem opdracht gegeven had, naar het huis van Alex Wins te gaan. Om dat gevaar te bezweren liet Schreieder medio maart enkele nieuwe arrestatiesin de OD uitvoeren. Aan SOE had' de Wilde' kort tevoren bericht gezonden, 'dat Koos Vorrink in verband met zijn contact met de OD in ernstig gevaar verkeerde en dat de mogelijkheid bestond dat bij eventuele arrestaties van leidende OD-leden ook de groep-Vorrink daarvoor in aanmerking zou komen." Nadien vertrouwde Schreieder dat men in Londen, als men daar bericht ontving van het oprollen van de groep-Vorrink en van het Nationaal Comité, geen verdenking zou koesteren die de voortzetting van het Englandspiel zou bemoeilijken.ê
XCTussen de arrestatie van de OD' ers, midden maart (een veel grotere groep werd eind april gearresteerd), en het oprollen van het Nationaal Comité moest natuurlijk niet teveel tijd verlopen. Ca. twee weken leek Schreieder de beste termijn.
XCEind februari of begin maart had 'de Wilde' Vorrink voor het denkbeeld weten te winnen om overal in het land groepen te vormen die, zodra de Geallieerden in West-Europa zouden landen, tot sabotage zouden overgaan. Vorrink had de vorming van dergelijke groepen al in de lente van '42 overwogen en met enkele vertrouwden overleg gepleegd. 'Laten wij afspreken', zei hij nu tegen 'de Wilde', 'dat ik je alleen in contact brengJ.21
1 Schreieder: p. 210. 2 Om diezelfde reden trachtte Schreieder via het contact tussen 'de Wilde' en van Looi te bewerkstelligen dat Dessing die in april '42 geconstateerd had dat de geheime agent Andringa gearresteerd was, uit het zuiden naar bezet Nederland zou terugkeren. Dat lukte niet. Wel ontving Dessing bericht van van Looi maar hij weigerde te komen.
met lieden in Leeuwarden, Groningen en andere provinciale hoofdsteden, die in staat zijn dat te organiseren, en dat de rest aan hen wordt overgelaten.'! Bij wie precies 'de Wilde' toen door V orrink geïntroduceerd werd, weten wij niet met zekerheid. De meesten waren beproefde sociaal-democraten, onder hen K. Toomstra, die, al was hij nu in Amsterdam woonachtig en werkzaam", in Friesland de nodige verbindingen ging leggen. In de belangrijkste plaatsen ging hij daar met één man 'onder vier ogen' spreken. 'Ik ontmoette', schreef hij in zijn herinneringen,
XC'nogal wat wantrouwen, wat mij nog voorzichtiger maakte. We kwamen, ook na een tweede of soms een derde gesprek, niet verder dan een principiële toezegging. De kwaliteit van de mannen was echter voor mij een voldoende waarborg dat er op hen te rekenen viel. Terug in Amsterdam liet ik weten, aan mijn opdracht te hebben voldaan, en, als het ogenblik gekomen was, nadere mededelingen te doen, niet eerder'>
XCanders gezegd: Toornstra hield de namen voorlopig geheim, Anderen waren minder voorzichtig. De groepen die Vorrink gevormd wilde zien, bestonden overigens niet alleen uit socialisten. Van Looi reisde naar Den Helder waar burgemeester Ritmeester hem niet alleen gedetailleerde schetsen van de Duitse stellingen gaf (die kwamen in van Tijens koffer terecht), maar hem ook de verzekering schonk dat 'er voor elke verzetsdaad op elk gewenst moment tweehonderd man beschikbaar waren ... Met deze mooie resultaten ging ik', aldus later van Looi, 'naar de Wilde terug die er opgetogen over was.'4
XCVeel van dit werk had Vorrink aan van Looi overgelaten. Eind maart berichtte deze aan 'de Wilde' dat de organisatie klaar was. 'De Wilde' zei hem toen dat hij in de ochtend van donderdag I april' 43 in Eindhoven ten huize van een helper in N oord-Brabant, W. Spruit, een afsluitende bespreking wilde hebben met van Looi, Vorrink en Hansen; die laatste was de man van het kadaster die aan van Tijen tekeningen van de Duitse radarstations verstrekt had. Voor's middags 2 uur maakte 'de Wilde' een afspraak met Koos V orrinks broer Adri op een nauwkeurig aangegeven punt in het station te Den Bosch, voor de volgende avond, vrijdag 2 april, met Karel van Staal in een café in Den Haag.Getuige].]. Vorrink,dl. IV c, p.had in de zomer vanontslag genomen als directeur van het bedrijf van de Arbeidersperste Leeuwarden. In Amsterdam had hij.toen een betrekking gekregen bij de schoolinspectie.Toornstra:p.van Looi:p.
1 1734. 2 Toerustra '40 3 K. (1972), 92. 'L.]. De (1948), 48.
XCDonderdagochtend vond de bespreking bij Spruit plaats. Nadien bracht 'de Wilde' eerst Hansen naar het station; onderweg werd deze gearresteerd. 'De Wilde' ging vervolgens V orrink en van Looi ophalen' en op het stationsplein', aldus van Looi, 'werden wij overvallen door meer dan een dozijn Gestapolieden.V's Middags om twee uur werd Adri Vorrink (die zijn broer van '40 af in het verzetswerk terzijde gestaan had) in Den Bosch op het afgesproken punt gevangen genomen. Trouwens, in tal van steden raasden op die dag en op de volgende de auto's van de Sicherheitspolizei rond. In totaal vonden bijna ISO arrestaties plaats. Menten, Ringers, Schouten en Verschuur, Toornstra en tal van anderen die zich tot het vormen van sabotagegroepen bereidverklaard hadden, werden ingerekend, ook de leden van het Politiek Convent (behalve mr. G. E. van Walsum die men over het hoofd zag, en W. Drees van wie vermoedelijk aangenomen werd dat hij ernstig ziek wasê), óók diegenen wier spionagegegevens men in van Tijens koffer aangetroffen had, zoals Ritmeester en Groothoff. Kik en jhr. Sandberg die V orrink in februari gewaarschuwd hadden, werden niet vergeten. Het gerucht van al die arrestaties verspreidde zich met bliksemsnelheid althans in de steden waar zij ';erricht werden. Drees dook onmiddellijk onder.
XC,s Avonds realiseerden Schreieder en van der Waals zich opeens dat zij met het uitstellen van de arrestatie van Karel van Staal een groot risico genomen hadden. Als deze constateerde dat V orrink en van Looi niet uit Eindhoven teruggekeerd waren, zou zijn achterdocht zich dan niet onmiddellijk op 'de Wilde' concentreren? Zou hij dan niet wegblijven van de afgesproken ontmoeting? Een snelle beslissing viel: van Looi's dochter ('de Wilde's vrouw) werd nog diezelfde avond door de Sicherheitspolizei gearresteerd 'de Wilde''bevrijdde' haar. Opgetogen berichtte zij dat op zijn aanraden aan van Staal. Vrijdagavond was deze precies op het afgesproken uur bij het Haagse café present. Hij werd er door vijf 'SD' ers' besprongen en een uur later had zich in de Cellenbarakken te Scheveningen een celdeur achter hem gesloten. Van Looi's dochter werd kort nadien gearresteerd."
XC1 K. R. van Staal in: Wat deed Koos Vorrink?, p. 52.
XCWij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat de beslissing,het niet te laten komen tot een berechting van Vorrink en de zijnen alsmede van de grote groep Nationaal Comité annex Politiek Convent, in Den Haag op het hoogste niveau genomen is, d.w.z. door Seyss-Inquart; het is alleszins denkbaar dat ook het Reichssicherheitshauptamt, wellicht zelfs Himmler en Hitler persoonlijk er in gekend zijn. Wat de groep Nationaal Comité / Politiek Convent betreft, moet natuurlijk bedacht worden dat hun besprekingen, gericht als zij waren op hetgeen tijdens en na de bevrijding diende te geschieden, wel een illegaal karakter gedragen hadden, maar op zichzelf de macht van de bezetter niet hadden aangetast. Bovendien: wat voor zin had het, de voormannen van het vooroorlogse politieke Nederland en bloc te liquideren? Was het niet beter, hen als het ware op sterk water te zetten? Dood konden zij niemand meer van nut zijn, levend zouden zij wellicht nog een rol kunnen spelen als het tot een compromis-vrede kwam: men kon hen beter sparen. Welnu, Vorrink en de zijnen zijn niet berecht doordat men hen als het ware aan de groep Nationaal Comité / Politiek Convent aangehaakt heeft: men heeft hun zeer duidelijke, rechtstreeks tegen de bezetter gerichte activiteit door de vingers gezien.
XCDe belangrijksten van de op I en 2 april '43 gearresteerden werden ruim een jaar vastgehouden hetzij in het Kleinseminarie te Haaren, hetzij in de Cellenbarakken te Scheveningen. Medio april' 44 werdcri diegenen die in Scheveningen gevangen zaten, naar Haaren overgebracht. Zij werden in de Cellenbarakken drie aan drie geboeid. 'Ik stond', schreef Toornstra later, 'tussen Jan Schouten van de Anti-Revolutionaire Partij en Johannes Rutgers! en Rutgers, altijd bereid tot een grapje, fluisterde: 'Als ik straks hard wegloop, moeten jullie mee.' '2 Het verblijf van de twee groepen in Haaren duurde nadien nog geen twee weken. Jan Schouten verdween naar Mauthausen, dr. van Dijk naar Dachau; van Staal, van Looi en mr. [ockes werden naar Buchenwald gezonden, Koos en Adri Vorrink, Ringers, Rutgers, Verschuur en Toornstra naar Sachsenhausenwaar van Tijen al eerder binnengevoerd was; van hen allen zou Verschuur als enige overlijden: in april '45. Koos Vorrink werd in Sachsenhausen niet in een van de normale barakken opgenomen; hij werd strikt geïsoleerd in een klein kamertje, gelegen in een van de ziekenbarakken van het z.g. Russenlager - het kampgedeelte waar duizenden Russische krijgsgevangenen te gronde gingen. Machteloos moest hij hun peilloze misère aanzien, wetend (als alle Häftlinge in de eoncentratieJ.
1 Mr. Rutgers, die de Liberale Staatspartij in het Politiek Convent vertegenwoor digd had. 2 K. Toornstra: p. 99.
kampen) dat de kans groot was dat het ten ondergang gedoemde Derde Rijk ook hem in zijn val zou meeslepen.
XCEr is geen periode geweest waarin van der Waals als verrader en provocateur intensiever voor zijn opdrachtgevers gewerkt heeft dan het tijdvak eind november' 42-begin april' 43. Wij schreven het al eerder: als 'Anton' of 'Anton de Wilde' voerde hij het Spiel uit tegen de wijdvertakte groepVorrink, tegen Kees Dutilh en tegen de groep-Pahud de Mortanges; hoe. hij in februari tot de arrestatie van dr. Kastein bijdroeg, zullen Wijin een later hoofdstuk nog beschrijven. Maar in diezelfde periode voerde van der Waals als 'Piet van de Velde' óók nog een Spiel uit met de spionagegroep 'DienstWim' ; de meeste voormannen van die groep werden, zoals wij eerder vermeldden, op 20 juli '43 in Apeldoorn gearresteerd.
XCDaags tevoren, op 19 juli, was in Rotterdam een actie uitgevoerd die de bedoeling had, bij de Nederlandse illegaliteit en de geheime diensten te Londen waar men nu wel vermoedde dat 'de Wilde''fout' was, de indruk te wekken dat deze eindelijk was geliquideerd. In de avondschemering was van der Waals in Rotterdam z.g. ontvlucht uit een auto waarin zich drie 'SD' ers' bevonden; die waren druk gaan schieten en ze hadden van der Waals die z.g. zwaargewond neergestort was, in de auto gehesen, tegen omstanders zeggend dat zij 'illegalen' waren. De Sicherheitspolizei - Rotterdam liet twee dagen later, 21 juli, in de gehele Nederlandse pers de. bekendmaking opnemen dat 'de Nederlandse staatsburger Anthonius van der Waals' bij een schietpartij 'ernstig gewond' en 'tijdens het vervoer naar het ziekenhuis aan zijn verwondingen bezweken' was. 'Op de dode', zo heette het verder, 'werd een persoonsbewijs gevonden, uitgeschreven ten name van Antoon de Wilde. Het vermoeden bestaat dat het slachtoffer zich soms van de naam 'Antoon de Wilde' heeft bediend.' Een beloning van flo 000 werd uitgeloofd voor hulp bij het opsporen van de daders van deze 'politieke moord'. Hierdoor gedekt zette van der Waals zijn bestaan onder een nieuwe naam voort: 'baron van Lynden'. De 'baron' kon royaalleven: hij had na het Spiel tegen Vorrink bovenop zijn hoog salaris een gratificatie van f 50 000 gekregen. Hij begon een verhouding met een jong meisje dat hij, nu weer als 'Herik', in de zomer van '43 op de Kaag had leren kennen en als 'dr. Hendrik Jan van Veen' trad hij in juni '44 met haar in het huwelijk.
XCHet heeft, dunkt ons, zin dat wij een korte terugblik werpen op de materie die wij in dit hoofdstuk behandelden.
XCWij begonnen met te onderstrepen dat het illegale werk van de zomer van '42 af een breder karakter aannam en dat zulks ook bleek uit de groei van het aantal arrestanten. Terwijl het aantal illegaallevenden tevoren wellicht in de honderden gelopen had, werden het er nu duizenden: bij de leiders en kaderleden van illegale groepen voegden zich Joodse onderduikers, jongemannen die weigerden in de Nederlandse Arbeidsdienst te gaan dienen, en arbeiders die bereid waren, hun woonadres te verlaten teneinde zich aan de arbeidsinzet in Duitsland te onttrekken. Door dit alles ging de vraag naar 'nieuwe' persoonsbewijzen en bonkaarten met sprongen omhoog, ook was er voor de steun aan die illegaallevenden veel meer geld nodig. Voor die problemen moesten diegenen die de zorg voor Joodse onderduikers op zich genomen hadden, veelal een eigen oplossing vinden. Wat de persoonsbewijzen betrof, behielpen zij zich vaak met het 'vermaken', d.w.z.: de foto van de oude houder werd door die van de nieuwe vervangen. In de eerste maanden van '42 begon daarentegen de groep- Veterman met het volledig namaken van pb's en de groep-van der Veen ging, aanvankelijk nogal primitief, van.de zomer van '42 afhetzelfde doen; zij werd door de hulp van de drukker Frans Duwaer de grootste producente van nagemaakte pb's, Maar die pb's vormden slechts één probleem. Een aanloop tot de oprichting van een nationale verzetsorganisatie werd in de herfst van '42 door de groep-Hamelink ondernomen; de groep werd in oktober opgerold. In diezelfde maand werd de eerste grote 'bonnenkraak' (joure) een succes: met de buit kon men een aantalonderduikers tijdelijk helpen en ook financiële steun bieden aan de OD en aan Vrij Nederland. Vanveel belang was dat in diezelfde tijd met steun hoofdzakelijk uit gereformeerde kringen de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers van de grond begon te komen, die zich tot taak zou gaan stellen, onderduikers zowel distributiebescheiden te geven als 'normale' arbeidsplaatsen in het productieproces,
XCTot ernstige verstoringen van dat productieproces kwam het niet: de sabotage bleef een maatschappelijk randverschijnsel. Wij memoreerden de groep-Pahud de Mortanges, de groep CS-6, en de twee communistische sabotage-organisaties: het Militair Contact en de Nederlandse Volksrnilitie. Demeest spectaculaire verzetsdaad die in de periode valt welke in dit deel aan de orde is: de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, beschreven wij overigens nog niet (hij komt in hoofdstuk 9 aan de orde), evenmin als de massale April-Meistakingen waarmee wij dit deel zullen afsluiten.
XCZiet men die stakingen als een climax (en dat wàren zij), dan mag nu reeds onderstreept worden dat de illegale pers er machtig toe bijgedragen heeft om de verzetsgeest wakker te houden. Bij Vrij Nederland, Het Parool en De Waarheid voegden zich als belangrijkste landelijke illegale bladen De Oranje krant (het blad van Johan H. Doorn), Trouw (de anti-revolutionaire afsplitsing van Vrij Nederland) en Je Maintiendrai waarvan de redactie in de lente van' 43 overgenomen werd door een groep voormalige kaderleden van de Nederlandse Unie.
XCOp deze gehele ontwikkeling heeft de regering te Londen nauwelijks greep gehad; ze heeft er door middel van de radio algemene steun aan geboden, meer niet. Er is midden in dit tijdperk (van 6 oktober' 42 toen de geheime agent Niermeyer gearresteerd werd, tot 12 maart' 43 toen H. G. de Jonge, de eerste door het Bureau Inlichtingen uitgezonden agent, arriveerde) mede door de bedriegelijke indruk die in het kader van het Englandspiel gewekt werd, een periode van ruim vijf maanden geweest waarin zich, twee-enhalf jaar na het begin van de bezetting, in bezet gebied geen enkele geheime agent bevond die door middel van een eigen zender met Londen in regelmatig contact stond. Alleen de zender van dr. Brouwer was in die periode nog in actie maar door hem werd maar weinig doorgegeven. De enige spionagegroep die af en toe van dat kanaal kon profiteren, was die van kapitein de Geus. Als andere groepen noemden wij: de 'Dienst-Wim' (van België uit opgebouwd, grotendeels opgerold in de zomer van '43, voortgezet door mr. Koch), de groep 'Luctor et Emergo' (ging zich op 'pilotenhulp' toeleggen), de groep-Kees' (voortgezet door Siewerd de Koe na de arrestatie van Kees Dutilh en het vertrek van Leendert Pot), sectie-V van de OD (opgebouwd door majoor J. Kok) en tenslotte, de groep Oosterhuis-Boererna ('Zwaantje') die het Nederlandse eindpunt vormde van de Zweedse Weg - waarnaast, toen hij injuli '43 opgerold werd, gelukkig al de Zwitserse Weg voorbereid werd. Slechts drie groepen beschikten in april' 43 over een Engelse zender: de groep Oosterhuis-Boerema, de groep-'Packard' (maar haar zender werkte niet goed) en de Radiodienst, die formeel tot de OD behoorde, maar in werkelijkheid een aparte organisatie vormde onder Jan Thijssen.
XCHet uiterst gebrekkig functioneren van de geheime verbindingen met Londen had ook zijn weerslag op de 'strijd om de macht' die, na in '41 ontbrand te zijn (men zou kunnen zeggen: tussen Schimmelpenninck en Vorrink), in '42 en in de eerste maanden van' 43 voortgezet werd tussen de OD en het Nationaal Comité; beide smeekten Londen om autorisatie van hun optreden - aan geen van beide had de regering op het moment waarop het Nationaal Comité opgerold werd (I april' 43), doen weten wat zij positief wenste. En dat laatste hing niet alleen met de tegenstellingen in het Londense
milieu samen maar ook met het feit dat de regering zich bewust was, geen duidelijk overzicht te hebben van de opvattingen en de krachtsverhoudingen in de illegaliteit.
XCTrouwens: hoe representatief was die illegaliteit eigenlijk?
XCHet is een vraag die de regering zich stelde. Het is een vraag die ook de lezer stellen mag. Wij komen er inlatere delen op terug waarin wij ook de problemen en gevaren van het illegaal bestaan in hun algemeenheid zullen behandelen. Wat wij hier willen onderstrepen is dat de lezer zich door de veelheid van namen (namen van personen en van organisaties) die wij in dit hoofdstuk noemden, niet moet laten misleiden. Wij hebben er de activiteit in beschreven van een zeer kleine minderheid der bevolking: van kleine groepen waarvan de massa van de bevolking soms wel eens iets merkte (men denke vooral aan de illegale bladen die verspreid werdcn), maar waar zij in wezen buiten stond. Vandaar dat wij het ook verantwoord achtten, zo betrekkelijk vroeg in dit deel ons panorama van de illegaliteit op te nemen: het verzet is een onderwerp op zichzelf welks behandeling wij vooraf mochten laten gaan aan de algemene ontwikkeling in bezet gebied die wij, na wat wij daaromtrent in hoofdstuk 2 vermeldden, eerst in hoofdstuk 7 zullen voortzetten. Hier ligt ook het raakpunt met het thema dat wij, in aansluiting op hoofdstuk I, in het nu volgende hoofdstuk zullen behandelen: de Jodendeportaties van september' 42 tot mei' 43 . Want wat met de Joden gebeurde, had met de activiteit der illegale groepen één wezenlijk aspect gemeen: de meeste Nederlanders hebben er in hun dagelijks bestaan weinig van gemerkt.
XCIn de nacht van 14 op IS juli '42 had, zoals wij eerder beschreven, de eerste trein met Joden die naar het oosten gedeporteerd zouden worden, Amsterdam op weg naar het doorgangskamp Westerbork verlaten en daarop waren tot begin september tal van andere treinen gevolgd, zowel uit Amsterdam als uit andere steden. Aanvankelijk hadden de te deporteren Joden zichzelf moeten melden voor zij hun woonplaats verlieten, maar dat hadden zovelen nagelaten (nagelaten, ook na Rauters bekendmaking van begin augustus dat elke Jood die een deportatiebevel naast zich neerlegde, naar Mauthausen gebracht zou worden), dat IV B 4 en de Zentralstelle begin september noodgedwongen tot een ander systeem overgegaan waren: de melding kwam te vervallen en voortaan werden de te deporteren Joden 's avonds na acht uur uit hun woningen gehaald en, voorafgaand aan hun transport naar Westerbork, naar een plaatselijk verzamelpunt gebracht; in Amsterdam werd dat de Hollandse Schouwburg. Daarmee begon de tweede fase van de Jodendeportaties. Het ophalen geschiedde aanvankelijk door de normale gemeentelijke politie, maar toen na enkele weken gebleken was dat de gemiddelde agent die taak niet alleen met tegenzin, maar ook zonder ijver en nauwkeurigheid verrichtte, was zij (eerst in Amsterdam, later ook elders) aan kleine geselecteerde groepen toevertrouwd: NSB'ers en Duitsgezinden die bij de politie dienden, leden van de uit NSB' ers bestaande Hulppolitie en van het Politiebataljon Amsterdam (de 'Schalkhaarders') en personeel van de Hausraterfassung; die groepen gingen er avond na avond op uit om de naam- en adreslijsten af te werken die hun door de Zentralstelle op grond van de daar aanwezige Jodenkartotheek verstrekt waren.
XCDe eerste fase van de deportaties had eennogal chaotischkarakter gedragen. Zo waren er Joden gedeporteerd die eigenlijk niet gedeporteerd hadden mogen worden: protestants-gedoopte en gemengd-gehuwde Joden, Joden die werkzaam waren in bedrijven met Wehrmacht-orders, Joden wier aanvraag om niet langer als Volljude erkend te worden, bij het bureau van Calmeyer in onderzoek was, en Joden die een aanstelling hadden bij de Joodse Raad. In totaal waren in de eerste fase, van midden juli tot begin september dus, ruim dertienduizend Joden uit Westerbork naar het oosten doorgezonden. Het werden er in september zesduizendzeshonderd-vijf-en-zev'entig
en er is reden om aan te nemen dat degenen die in die maand in Westerbork arriveerden, vrijwel uitsluitend uit Amsterdam afkomstig zijn geweest.
XCDat laatste kan samengehangen hebben met het feit dat in Amsterdam als eerste stad nauwkeurig kwam vast te staan, welke Joden voor deportatie in aanmerking kwamen, beter gezegd: welke Joden voorlopig niet gedeporteerd mochten worden. Die laatsten zouden in hun persoonsbewijs een stempel krijgen: 'Jnhaber dieses Ausweises ist bis auf weiteres vom Arbeitseinsatz [rei gestellt.' Een overeenkomstige aantekening moest in de kartotheek van de Zentralstelle op de persoonskaarten van de betrokkenen geplaatst worden: zij waren dan gesperrt, zoals dat heette. Daar zou het gevolg van zijn dat hun namen en adressen niet opgenomen werden op de lijstjes waarmee de ophalers na acht uur' s avonds de stad introkken.
XCNa oproepen die van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters uitgingen, werden medio september ca. vijftienhonderd protestants-gedoopte Joden alsmede ca. achttienhonderd anderen wier aanvragen door Calmeyers bureau als serieus beschouwd werden, naar de Zentrolstelle ontboden waar het begeerde sternpel in hun persoonsbewijs aangebracht werd. Een soortgelijk stempel verwierven de Joden van sommige buitenlandse nationaliteiten (de Duitse Joden vielen hier niet onder: zij waren allen in november' 41 van hun staatsburgerschap vervallen verklaard), voorts enkele honderden Joden die op allerlei gronden speciale bescherming genoten en tenslotte enkele duizenden die als alleenstaanden of als kostwinner in bedrijven met Wehrmacht orders werkten. De lezer moet dat kostwinnerschap goed in het oog houden: hun stempel bood namelijk (als alle stempels) niet alleen bescherming aan diegene voor wie het 'eigenlijk' bedoeld was, bijvoorbeeld de arbeider in een bedrijf waar men bontmutsen maakte voor de Duitse troepen aan het Oostelijk front, maar, als hij gehuwd was en kinderen had, óók aan zijn vrouw, 'óók aan zijn kinderen. Men heeft bij de totaalcijfers de kinderen beneden de vijftien jaar meegeteld die nog geen persoonsbewijs bezaten; die jonge kinderen golden wel als gestempeld, maar kregen dus zelf geen stempel.
XCStempels werden in de tweede helft van september weer wèl aangebracht in de pb's van verscheidene duizenden Joden die gemengd-gehuwd waren: dezen hadden daartoe eerst ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand een verklaring moeten afleggen dat zij met een niet-Joodse man of vrouw gehuwd waren.
XCHet totaal aantal der bovenbedoelde Joden dat eind september '42 onder de.sternpel-regelingen viel, is zeker niet groter geweest dan vijftienduizend. Dat betekende dat in die tijd van de ca. honderdtwintigduizend Volljuden die zich nog in Nederland bevonden (ca. twintigduizend waren vóór loktober
al gedeporteerd), hoogstens één op de acht tijdelijk beschermd was door het feit dat hij tot een van de opgesomde categorieën behoorde.
XCDe weergegeven cijfers waren ten naaste bij aan de leiding van de Joodse Raad bekend. Zij kon er niets aan toe- of afdoen: de beslissingen op grond waarvan de Zentralstelle de betrokken stempels verleend had, waren geheel buiten haar om genomen. Welging zij daarnaast van meet af aan haar uiterste best doen om zoveel mogelijk stempels te verwerven voor diegenen die bij de Joodse Raad in dienst waren dan wel geacht werden, 'voor het gemeenschapsleven der Nederlandse Joden onmisbaar' te zijn; dat ook die tweede groep voorlopig niet gedeporteerd zou worden, hadden Cohen en Asscher begin juli van Aus der Fünten vernomen. Hoe ver mocht men daarbij gaan? Enkele weken lang hulde Aus der Fünten zich in nevelen, maar eind juli deed hij weten dat hij er accoord mee ging indien per gemeente een vijfde van de daar woonachtige Joden door de Joodse Raad voor een stempel opgegeven werd. Er ging toen op 30 juli een circulaire van de Joodse Raad naar alle hoofdvertegenwoordigers uit: zij moesten 'in volgorde van onmisbaarheid' opgeven, wie tot dat vijfde deel behoorde. 'Het is duidelijk', schrijft Presser, 'dat hiermee al het afschuwelijke bederf van de zelf verrichte discriminatie volledig vrij spel kreeg in het Nederlandse Jodendom: het veroorzaakte een morele ontwrichting van waaruit men van kwaad tot erger verviel. '1
XCDe lijsten die vervolgens door de hoofdvertegenwoordigers opgesteld werden, zijn verloren gegaan. Vijf groepen moesten zijin elk gevalopnemen: functionarissen van de Joodse Raad (dat sloot henzelf en hun eventuele gezinnen in), functionarissen van de Joodse kerkelijke gemeente, directie en personeel van Joodse inrichtingen, directie en personeel van Joodse scholen, en bedrijfsleiders en personeel van Joodse winkels. Wat de overigen betreft, nemen wij aan dat menige hoofdvertegenwoordiger zijn best deed om bij het bepalen van wie 'onmisbaar' waren, zakelijke overwegingen te laten gelden (in Groningen achtte men het billijk, de volledige lijst door loting samen te stellen), maar het zou ons niet verbazen indien niet reeds in die vroege fase hier of daar 'vriendjespolitiek' c.q. corruptie een rol ging spelen. Was men zich bewust dat men, de 'onmisbaren' (en zichzelf) reddend, alle overigen voor deportatie vrijgaf? Cohen besefte dat ongetwijfeld, en aangezien hij dat besefniet verdragen kon, ontwikkelde hij een argumentatie die in kringen van de Joodse Raad grif aanvaard werd: het mocht dan waar zijn dat de Joodse Raad betrokken was bij het selecteren van te deporteren Joden, maar daarbij moest bedacht worden dat zó bewerkstelligd zou worden dat
XC1 J. Presser: Ondergang, dl. I, p. 289.
een gedeelte, hopelijk een groot gedeelte, in Nederland zou blijven om na de bevrijding (waar bleef de Geallieerde invasie?) een nieuwe bloei van het Nederlandse Jodendom mogelijk te maken. Medio september, bij het Joods Nieuwjaar, bracht Cohen in een vergadering van de z.g. Centrale Commissie van de Joodse Raad
XC'in herinnering dat wij thans een der zwaarste jaren (uit de Joodse geschiedenis) achter de rug hebben. Wat wij thans beleven, is echter nog niets in vergelijking met de toestanden in andere lauden.' Wij dienen dit te aanvaarden en te berusten. Het komende jaar zullen wij trachten, het lijden te verlichten van wat overgebleven is van Israël, opdat er een mogelijkheid is, dat er weder enige toekomst komt met geluk. Wij zullen trachten te redden wat er te redden valt, om met deze rest te trachten, te zijner tijd wederom de kracht van de Joden te doen ontplooien."
XC'Wij zullen trachten te redden wat er te redden valt' - dat hield in dat zoveel mogelijk Joden, hun gezinnen incluis, van de Zentrolsteile een z.g. Joodse Raad-stempel dienden te ontvangen. Begin september werd opdracht gegeven, nieuwe lijsten van medewerkers van de Joodse Raad op te stellen. Het werd een immens gedrang om op die lijsten een plaatsje te veroveren. In juli en augustus was al bekend geworden dat wie in dienst stond van de Joodse Raad, min of meer tegen deportatie beschermd was; dat was gebleken doordat die personen, ook al waren zij opgepakt (zoals in Amsterdam bij de razzia's van I4 juli en 6 augustus), toch weer vrijkwamen. Los daarvan had de Joodse Raad in de 'eerste fase' der deportaties de gelegenheid gehad om de namen van zijn employé's en van anderen die 'onmisbaar' geacht waren, van de deportatielijsten te schrappen. In de 'tweede fase' kreeg de Joodse Raad evenwel in Amsterdam (in Den Haag was dat anders) de deportatielijsten niet meer te zien. Anders gezegd: de Joodse Raad-stempels waren nodig om de betrokkenen des avonds en des nachts tijdens de ophaalacties te beschermen ..
XCIn eerste instantie vroeg de Joodse Raad ten behoeve van ca. vijf-en-dertigduizend personen stempels aan. Wat Amsterdam betrof, werd de keuze door de Amsterdamse staf van de Joodse Raad gedaan, elders in het land moesten de provinciale vertegenwoordigers er voor zorgen, met inschakeling van de plaatselijke vertegenwoordigers. In Gelderland (gegevens over hetgeen elders geschiedde, ontbreken) werden die vertegenwoordigers daartoe inHet is niet duidelijk waar Cohen met deze zin op doelde - vermoedelijk mede op de ondragelijke toestanden in de Poolse ghetto's; deze waren hem uit een enkele brief die ontvangen was, bekend,]R-CC: Notulen,sept.p.
1 2 16 1942, 2.
Arnhem bijeengeroepen bij de provinciale vertegenwoordiger van de Joodse Raad, mr. M. J. Wolff. 'Deze deeldemee', aldus schreef ons de vertegenwoordiger van Winterswijk, 'dat de Duitsers een bepaald aantal Sperrenvocx Gelderland beschikbaar gesteld hadden, naar evenredigheid over het inwoneraantal te verdelen . . . De afgevaardigde van Dinxperlo reageerde door te zeggen dat hij aan dit beulswerk, want dàt was het, niet wilde meedoen. Mr. Wolff zei nadrukkelijk dat hij daarvoor begrip had, maar dat men er niets mee bereikte wanneer men de Sperren ongebruikt aan de Duitsers zou terugzenden, met alle gevolgen van dien. En zo aanvaardden wij de opdracht. In de trein naar huis zei ik tegen mijn collega uit Aalten, dat ieder leven mij even lief was en dat ik nauwgezet het meeste rendement van de Sperren zou trachten te maken door de grootste gezinnen uit te zoeken. Waarop mijn metgezel mij vroeg: 'En uw vader en moeder die samen alleen wonen?' Ik zat hiermee en hij adviseerde mij zonder meer, de eigen ouders te sperren, wat ik uiteraard gedaan heb.'!
XCDe namen en adressen van de vijf-en-dertigduizend geselecteerden werden alle op lijsten gebracht. Men zou kunnen zeggen: er werd uitstel van deportatie gevraagd ten behoeve van één op de drie Joden. Op vrijdag 25 of zaterdag 26 september deed Aus der Fünten evenwel weten dat het getal 35 000 gehalveerd was: méér dan 17 500 Joodse Raad-stempels mocht hij niet uitreiken en dinsdagmorgen 29 september wilde hij precies weten, wie daar naar het oordeel van de Joodse Raad recht op hadden. Eén op drie werd dus op slag één op zes. Zondagmorgen 27 september riep Cohen zijn voornaamste stafleden bijeen: de ingediende lijsten moesten, zei hij, tot de helft teruggebracht worden. Een groot aantal medewerkers werd opgetrommeld. Zondagmiddag om 4 uur begonnen zij te schrappen; de hele nacht van zondag op maandag werkten zij door en maandagmiddag om 4 uur waren de nieuwe lijsten met de nodige kopieën keurig uitgetypt gereed. Voor het halveren van het aantal beschermde personen had geen Duitser een vinger behoeven uit te steken: medewerkers van de Joodse Raad hadden de selectie verricht. 'Als ze te kiezen hadden tussen iemand die hun lief was en een vriend, kozen ze', aldus Herzberg, 'de eerste. En als ze moesten kiezen tussen een vriend en een kennis, kozen ze de vriend. Moesten ze kiezen tussen een kennis en een vreemde; dan kwam de kennis aan de beurt."
XCHoeveel stempels naar Amsterdam, hoeveel naar elders gingen, is niet met zekerheid bekend. Vermoedelijk kreeg 'de provincie' er 5 000 en Am sterdam de rest, hetgeen dan betekend zou hebben dat de Amsterdamse Joden, op dat moment ca. 60% van alle in Nederland woonachtige Volljuden, de beschikking kregen over 70% van de stempels. Hoe dat zij, in de herfst .kwam vast te staan dat van de honderdtwintigduizend per I oktober aanwezige Volljuden zeventienduizendvij£honderd voorlopig beschermd zouden worden door hun Joodse Raad-stempel, ca. vijftienduizend door andere stempels. De overigen, zeven-en-tachtig-en-een-half duizend, hadden voorlopig geen enkele vorm van bescherming weten te vinden. Dat waren, zeker niet uitsluitend maar toch wel in hoofdzaak, de armen, de ongeschoolden, de kleine venters en andere neringdoenden, de ploeteraars zonder relaties. Zij en anderen hadden zich al maandenlang voor talrijke besognes, klein of groot, bij het hoofdbureau van de Joodse Raad, aan de Nieuwe Keizersgracht te Amsterdam, of bij een van de talrijke andere kantoren moeten vervoegen - die noodzaak bleefbestaan, maar er kwam, toen eenmaal de ophaalploegen de ronde gingen doen, nog een factor bij: de drang tot zelfbehoud, het verlangen naar hulp, naar redding, naar een baantje, naar een
1 'De leiders van de Joodse Raad', schrijft Herzberg, 'vroegen 35 000 en kregen 17 500 stempels voor hun personeel en gezinnen. Niemand heeft ooit geteld hoeveel er méér zijn uitgegeven.' (a.v., p. 157). Bij dat laatste tekenen wij aan dat er niet méér, maar twee stempels zijn dan toegezegd was. Voor Herzbergs suggestie als zou de Joodse Raad er in geslaagd zijn, het toegestane totaalaantal met slinkse middelen te verhogen, hebben wij nergens een aanwijzing gevonden. • BG-Amsterdam, rijksrecherche: p.v. verhoren inz. Asscher en Cohen, p. 4 (getuige B. M. Swagers, 27 nov. 1947) (Doc II-366 A, a-r).
stempel. Het was altijd al dringen geweest bij de Joodse Raad, nu werd het er een chaos. De functionarissen die voor reeksen maatschappelijke handelingen adviezen moesten geven of te bemiddelen hadden bij het verkrijgen van vergunningen, werden, eigenlijk van begin juli af, overstroomd met verzoeken en smeekbeden die op de deportaties betrekking hadden. In september kwam daar de nieuwe smeekbede bij: een stempel! 'De toegangsdeuren van het pand van de Nieuwe Keizersgracht zijn op slot. Want buiten op straat', aldus Herzberg,
XC'dringt de hele dag een menigte van honderden mannen en vrouwen op, die om alle mogelijke redenen iemand moeten spreken. Meestal gaat het om een stempel Men moet een voorspraak van deze of gene hebben, nog niet eens voor zichzelf, maar voor een vijf:-en-zeventigjarige vader, voor een moeder die suikerziek is, voor een broer met tuberculose, voor een oom die zijn gebit verloren heeft, voor een zuster die een verlamde jongen niet verlaten kan, voor een dochter die zwanger is, of men moet een vergunning hebben om te reizen, of om te verhuizen, of om zijn slagerij open te mogen houden, of men moet een plaats hebben in een rusthuis. of een stand op de groentemarkt ... of men komt over algemene belangen spreken, over een weeshuis, of een oudeliedengesticht dat moet sluiten en bedreigd wordt met deportatie, over een opleidingsinstituut in de provincie, over kinderen in een kleine gemeente die van school af moeten, . .. over de papieren betreffende gemengd huwelijk, over de vraag of men scheiden of niet scheiden zal, of men voldoende bewijs heeft dat een grootvader nooit lid was van de Joodse gemeente, of een grootmoeder overspel heeft gepleegd ... Men wil weten of er post is van zijn zoon in Mauthausen, of er weer een transport gaat, of men met zijn dubbele nationaliteit gesperrt is, of, of, of, of
XCDe portiers worden razend. Men beukt op de deuren. Het huis is vol. Op alle trappen zitten al wachtenden. Men moet echter naar binnen. Men heeft afgesproken. Men bezweert, men raast, men scheldt, men vleit, men probeert het met sigaretten of met geld, men dringt, men stompt, men kijft, men vloekt op de Joodse Raad, die gemakshalve 'hetjoodse Verraad' genoemd wordt, men vloekt op Asscher en Cohen. Men heeft een uur moeten lopen, men wacht al twee uur, men moet weer naar huis, men komt van buiten, men heeft met de grootste moeite na twee dagen dringen in de Joodse Raad elders een reisvergunning bemachtigd, men is om zes uur in de morgen opgestaan, men moest vijf kilometer lopen naar de trein, in de trein moest men staan, men heeft geen slok kunnen drinken, men wil nog iets doen in de stad, men kan zo niet terug, men wil telefoneren, alleen maar telefoneren, waartoe bestaat die hele Joodse Raad, als men er niet even telefoneren kan ?
XCEn de ambtenaar binnen? Dezelfde zorgen, dezelfde angsten. Hier zijn alleenspraak: 'Wat willen die mensen allemaal?Wat kan ik er aan doen? .. Moeder is gisteren ook weggehaald. Volgende week zou ze zeventig worden. Mooi feestje
wordt dat. Heb je de Engelse radio al gehoord? Als' t een beetje wil, landen ze vóór 't eind van de maand in Duinkerken! Landen ze niet? Weet je veel! Ik garandeer je dat ze landen! Hij garandeert, meneer garandeert! Wegaan allemaal naar Polen, zal je zien. Alle stempels zijn vodden. Hoe lang nog? Asscher en Cohen gaan ook. Sluzker is de enige die blijft. Die mag de rommel aanvegen. Wij hebben de rugzakken klaar staan. Onderduiken? Heb je geld ?Wij zijn met z'n zessen,kleinigheid, zes mensen! Onderduiken is ook niks gedaan. Ze worden gepakt als de ratten. Voor een tientje word je verkocht en verraden.' En dan hardop: 'Wat zegt u, meneer? Neen meneer, dan bent u verkeerd. Daarvoor moet u aan de van Eyckstraat wezen (bij de Expositur). Daar bent u geweest? Daar hebben ze u hierheen gestuurd? Begrijp ik niet. Wij kunnen hier niets voor u doen .. .' En tegelijkertijd in zichzelf: 'Ik ga niet naar Polen. Ik kàn niet. Bennie heeft asthma. Hoe kan ik met een kind van negen jaar met asthma naar Polen gaan? En als ik doodga in Polen, en de kinderen blijven alleen, wat dan? .. .' Hardop: 'Maar meneer, als ik u toch zeg: er zijn geen stempels meer.' '1
XCIn januari' 42 was men begonnen met het zenden van mannelijke Joden naar aparte Joodse werkkampen. Aanvankelijk had men uitsluitend Joden uit Amsterdam gekozen, hoofdzakelijk werklozen, maar in maart had men er ook Joden voor aangewezen die nog normaal werk hadden; die acties hadden zich later in het jaar tot andere steden en streken uitgebreid. Kampen waren er toen in de drie noordelijke provincies alsmede in Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant. De Joden die er moesten werken, waren er van april af vrijwel geïsoleerd; verlof kregen zij toen niet meer. wel werden er, ook in de zomer, velen wegens physieke ongeschiktheid weer naar huis gezonden.
XCTot oprichting van die kampen was door het Reichsleommissariat bevel gegeven op een moment waarop 'men er al maandenlang wist dat de Joden uit Nederland' naar het oosten gedeporteerd zouden worden. In de ogen van de bezetter hadden de kampen de nuttige functie dat duizenden mannelijke Joden uit de grote steden verdwenen en op het land gingen werken. Daarnaast lag het voor de hand, de kampen als 'val' te gebruiken zodra de deportaties begonnen waren. Dus moesten zich ook zoveel mogelijk Joden in die kampen bevinden. De bedoeling was, in één grote actie niet aileen hèn naar Westerbork over te brengen, maar ook hun vrouwen en kinderen.
XC1 A. J. Herzberg in 0 en V, dl. III, p. ISS-57.
Het uitzenden van Joden naar werkkampen werd derhalve in augustus en september voortgezet; begin september werden overigens ca. honderdvijftig Joden naar een apart kamp gezonden, een opleidingsschool van de Nederlandse SS, de sS-Schule'Avegaar', die zich in Ellecom bevond.
XCDeze SS-Schule, die onder bevel stond van SS-Hauptsturmführer dr. Alfons Brendel, was in de lente van '41 opgericht. De SS'ers die er, meestal ten getale van een man of honderd, een cursus gingen volgen die enkele weken duurde, kregen er onderricht in schieten maar werden er vooralook ideologisch geschoold. Een virulent antisemitisme speelde daar een belangrijke rol in. Dat uitte zich al in de liederen die er gezongen werden. Eén, 'Het gebed van Sallie Zwanenberg'l bevatte o.m. de volgende strofen: '0 heilige Abraham, kom toch gauw naar beneden want ze beweren zelfsdat wij niet goed zijn besneden. Koor: wij zijn niet goed besneden. Ze willen ons opnieuw besnijden, maar nu in de top, want ze vinden eenJood veel mooier zonder kop. Koor: eenjood is mooier zonder kop. o heilige Mozes, kun je niet aanJehova vragen ofhij Stalin een handje helpt om Hitler te verjagen. Koor: om Hitler te verjagen. o heilige Mozes, wil dit gebed aanJehova geven, alshet helpt, zal ik twee kwartjes aan de Unie geven. Koor: zij zullen twee kwartjes aan de Unie geven Ozo, ozo, Salum Aleikum."
XCBij het kamp moest een sportterrein aangelegd worden. Men kwam op het denkbeeld, dit werk door Joodse werkkrachten te laten uitvoeren. De desbetreffende opdracht werd door de bureaus van de Beaujtragten in behandeling genomen en het gevolg was dat van de Amsterdamse, Haagse en Rotterdamse Joden ca. vijftig krachtens een lastgeving van de gewestelijke arbeidsbureaus naar Ellecom moesten vertrekken. Het schijnt dat de Amsterdamse en Rotterdamse Joden gedeeltelijk gekozen werden uit diegenen die zich al in werkkampen bevonden, in Den Haag wees men er nieuwe krachtenwas maandenlang in de bladen van Zwart Front en van deeen felle antisemietischeagitatie gevoerd wegens het feit dat M. van Zwanenberg, een van de directeuren van van Zwanenberg's Exportslachterijen te Oss, terecht moest staan omdat hij sexuelerelatiesonderhouden had met enkele tientallen vrouwelijke personeelsleden.Uit de gestencilde bundel liederen van dedieAvegoor gebruikt werd. (exemplaar in
1 In '38 NSB 2 SS in 394 f).
voor aan, voornamelijk gemengd-gehuwden. Wie in het kamp, dat 'Jodenkamp Palästina' ging heten, aankwam, mocht één keer bericht aan zijn familie sturen, een gestencild briefje van de volgende inhoud:
XC'Ik bevind mij sinds september in een arbeidskamp. Het gaat mij zeer goed. Eten en drinken krijgen we voldoende en smaakt uitstekend. Ik mag voorlopig geenpost ontvangen.
XCNaar men ons mededeelde,is ons verblijf hier slechts van korte duur en je behoeft mij daarom ook verder niets te sturen. Wasgoed wordt hier van het kamp uit verzorgd. Zo je ziet, behoefje je over mij geen zorgen te maken. Ik wensje tenslottehet beste.Hartelijkgegroet.'
XCDe Duitse en Nederlandse SS'ers die zich in de sS-Schuie bevonden, konden zich naar hartelust uitleven. De Joodse slachtoffers,jongens en mannen van zeventien tot zes-en-zestig jaar, onder hen verscheidenen die aan ernstige kwalen leden, werden onder slagen en trappen naar hun kwartier gedreven: een geblindeerde villa aan de Middachter Allee die met prikkeldraad omgeven was. Zij werden er kaalgeknipt en kregen klompen aan die veel te groot waren; die zouden spoedig open wonden en zweren veroorzaken. 's Nachts lagen ze als haringen in een ton op een zolder die stikte van de vlooien. Metzweepslagen werden zij naar hun werk gevoerd; er mochten dan nooit meer dan drie zieken achterblijven en terwijl de stoet der ongelukkigen over de Middachter Allee strompelde, werd er alle verkeer tegengehouden en was het de bewoners niet toegestaan voor de ramen te verschijnen. Het eten was miserabel slecht en veel te weinig; drie marmen overleden in het kamp, één werd er krankzinnig.
XCEind november' 42 werd het '[odenkamp Palästina' opgeheven. Er werden toen een kleine honderdvijftig vermagerde en met zweren en striemen overdekte overlevenden in Westerbork afgeleverd; hun gewicht varieerde tussen de 32 en 40 kilo. Een aantal hunner leed aan hongeroedeem. Enkelen stierven na aankomst in Westerbork. Bij die aankomst hadden overigens alle overlevenden een verpletterende mededeling ontvangen: hun gezinnen waren zes weken tevoren naar het oosten doorgezonden.
XCOp 23 september had Schröder, Seyss-Inquarts Beaujtragter in Amsterdam, die, behalve wat de deportaties betrof, de Jodenvervolging coördineren moest, 'au! Wunsch des Hemt Reichsleommissar' opdracht gegeven aan alle overige Beaufiragten, er voor te zorgen dat 'alle arbeits!ähige mánnliche Juden,
soweit sie nicht ausdrücklich zurückgestellt sind', uiterlijk donderdag loktober in de werkkampen ondergebracht waren.' Op IQ september had Rauter in een opschepperige brief aan Himmler bericht dat zich in de kampen al zevenduizend 'Freiwillige' bevonden en dat 'in den letzten Tagen' aan nog eens twintigduizend Joden gelast was, 'in diesen Dienst abzuwandern. Nach diesem Aufruf werde ich', schreef Rauter, 'diese Lager eines Tages dicht machen und mit ihnen nach dem Osten abfahren.'2 Twee weken later, 24 september, berichtte Rauter aan zijn chef opnieuw dat zich in de werkkampen ca. zevenduizend Joden bevonden, nu niet langer als 'Freiwillige' aangeduid. 'Wir haffen bis zum 1. Oktober auf 8 000 [uden zu kommen. Diese 8 000 Juden haben ca. 22 000 Angehörige im ganzen Lande Holland' - al die mensen, dertigduizend dus, zou hij, Rauter, 'am 1. Oktober' laten oppakken."
XCHet door Rauter opgegeven totaalcijfer was meer dan twee keer te hoog. Eind september bevonden zich in de werkkampen ('Palästina' inbegrepen) in totaal 5242 Joden. Van hen waren 3 9II getrouwd. Het totaal aantal vrouwen en thuiswonende kinderen bedroeg 8877. De maximum-'buit' die binnengehaald kon worden, bedroeg dus niet dertigduizend personen maar ruim veertienduizend. Waar die ruim veertienduizend verbleven, was aan de Zentralstelle bekend; de Zentralstelle kende de namen van de Joden die naar de werkkampen gezonden waren (wij nemen aan dat zij die gegevens aan de administratie van de gewestelijke arbeidsbureaus ontleend heeft) en zij had nadien in haar kartotheek de namen van de vrouwen en de thuiswonende kinderen alsmede hun adressen laten nagaan; bij elkaar waren dat bijna vierduizend adressen in vijf-en-tachtig verschillende gemeenten. Van die bijna vierduizend adressen bevonden zich ruim vier-en-twintighonderd in Amsterdam. Al die gegevens werden uitgesplitst en op lijsten gebracht die in de grotere gemeenten over de verschillende wijken en delen van wijken verdeeld werden.
XCUit twee-en-veertig verschillende karnpen moesten de Joden die er werkten, naar Westerbork gebracht worden. Bij elk van die kampen vervoegden zich op vrijdagmiddag 2 oktober een paar man van de Ordnungspolizei. Ze vertelden overal hetzelfde verhaal: ze hadden zich bij een kazerne moeten melden, de kazerne was vol geweest en ze vroegen nu of ze één nacht in het . kamp mochten blijven. Dat werd goedgevonden. Hier en daar was hun komst door boeren gadegeslagen die in een aantal gevallen de op het land werkende Joden waarschuwden. Misschien is deze of gene onder die Joden177124). 2 Brief, 10 sept. 1942, van Rauter aan Himmler (BDC, 00026-32). 3 A.v., 24 sept. 1942 (a.v.,
1 Telexbericht, 23 sept. 1942, van de BRK-Amsterdam Telexberichten,
toen wel gevlucht, maar dit is, aldus onze indruk, slechts bij uitzondering .gebeurd. Toen de Joodse arbeiders in het kamp te Staphorst terugkwamen, lagen de mannen van de Ordnungspolizei, aldus een dier arbeiders, 'te zonnebaden. Ze hielden zich nog kalm. Er werd gezegd dat ze alleen maar een dag en een nacht in het voorbijtrekken in ons kamp waren, daar er in Meppel geen plaats was. W.ij gingen dus rustig in de cantine eten en waren vol goede moed. De inspecteur van de Heidemaatschappij had trouwens gezegd dat onze arbeid zo belangrijk was voor de voedselvoorziening en de ruilverkaveling en dat wij daar zouden blijven.'
XCToen kwamen na het eten de Duitsers binnen met een stapel brieven. Loné? moest ons toespreken, maar was zo zenuwachtig dat hij het niet kon. Hij was alleen in staat onze namen op te roepen. Ik was de eerste die opgeroepen werd en ik moest een acte ondertekenen dat ik me vrijwillig had opgegeven voor arbeid in Duitsland, en na mij moesten de anderen hetzelfde doen. De nacht er op zijn nog twaalfjongens ontvlucht."
XCDeze zegsman maakt er geen melding van, maar er zal in Staphorst, evenals in de overige kampen, wel meegedeeld zijn dat zij die naar 'Duitsland' moesten vertrekken, in Westerbork hun vrouwen en kinderen zouden aantreffen; de 'twaalf jongens' die uit het kamp in Staphorst ontsnapten, waren vermoedelijk ongetrouwd,
XCDe volgende ochtend, zaterdag 3 oktober (Grote Verzoendag) zag de Meppelaar J. Poortman 'de lange colonne' uit Staphorst in Meppel aankomen:
XC'marcherende, hinkende, soms strompelende mensen die hun bagage moeizaam meedroegen. Nog zie ik een oudere Jood met grijze baard struikelen. De vetgevreten Grüne-begeleider schoot toe en schopte grijsaard en koffer zo tegen een boom dat de man bloedend verder krabbelde terwijl de koffer open vloog: 'Opstaan! Verder gaan!' brulde de onmens die steeds doorschopte tot het slachtoffer kruipend wegging en op de been geholpen werd door lotgenoten.
XCO.a. Jan Oten en ik knepen de nagels in 't vlees toen we dit staaltje Germaanse heldenmoed zagen. We konden niets doen, en het was slechts één feit. Gestompt, getrapt, geslagen schoof de colonne langzaam voorwaarts naar 'tostation. Berusting, angst en ontzetting was in de ogen der weggevoerden te lezen."
XCWij moeten wel aannemen dat het beeld elders niet wezenlijk anders geweest is.
XC1 Er was natuurlijk van medio juli af grote nervositeit in de werkkampen ontstaan door de berichten over de deportaties. Wij mogen aannemen dat aan de geruststellende mededelingen van de Nederlandse Heidemaatschappij bedriegelijke inli'chtingen van Duitse kant tel). grondslag gelegen hebben. 2 De niet-Joodse kok in het betrokken kamp. "S. Lierens: 'Verslag' (z.d.), p. 1 (GC). 'J. Poortman: De jaren 1940-1945 (1968), p. 97.
XCIn Amsterdam werd op enkele honderden Joden die overdag in de IJpolder werkten en die's morgens vroeg telkens met een boot naar de Westhaven vertrokken om dan's middags om vijf uur met diezelfde boot naar de kade achter het Centraal Station terug te komen, een speciale list toegepast: de boot voer die vrijdagavond door naar het Lloydhotel dat door de Ordnungspolizei bezet was; vandaar werd men de volgende ochtend naar het Centraal Station overgebracht. Daar arriveerden ook groepen Joodse arbeiders van andere objecten in de buurt van Amsterdam; hen had men de gehele nacht vastgehouden in de marechaussee-kazerne in Amsterdam-oost.
XCInmiddels waren in Amsterdam ook de meeste vrouwen en kinderen opgehaald. Dat de mannen uit de Ijpolder en elders die vrijdag om zes uur nog niet thuis waren, had vooralin de Jodenhoek (waars middags al angstige geruchten de ronde waren gaan doen-) een zenuwachtige spanning doen ontstaan. Toen een niet-Joodse vrouw die met haar Joodse man op weg was om in de Nieuwe Kerkstraat bij haar schoonouders te gaan eten, de straat inkwam, waren, zo constateerde zij,
XC'de mensen helemaal in de war. Iedereen bleef op straat. Wat zou men in huis moeten doen? Eten, zonder de mannen? Wie zou er een hap door zijn keel kunnen krijgen?
XCMijn man voelde onheil en zei dat iedereen zo snel mogelijk de buurt moest verlaten. Maar waar moesten al die mensen naar toe? Hij ging weg, ikzelf bleef bij mijn schoonmoeder die tot elke prijs op vader wilde wachten. Om acht uur moest iedereen naar binnen. Heel veel mensen gingen uit de ramen hangen, keken uit en wachtten. We waren opgesloten. Mijn schoonmoeder was helemaal overstuur. Ik maakte een poeder klaar, een heel zware slaappoeder die ik voor haar van dokter Kits van Heijningen had gekregen om in geval van nood te gebruiken. 2 Half negen: de eerste laarzen kwamen de straat in stampen, ze gingen de huizen binnen. Ook bij óns kwamen ze. Het waren Nederlanders in zwart uniform. Mijn schoonmoeder lieten ze liggen.
XCZes uur lang, van's avonds negen tot's nachts drie, hing ik uit het raam. Allen gingen één richting, in die van de Magere Brug. Hier en daar riepen ze elkaar gedag en hoorde je kinderstemmetjes. Later was er alleen een voortschuifelen van mensen."
XCElders was het in veel gevallen ook weer de gemeentepolitie die de vrouwen en kinderen uit hun huizen moest halen. Behalve Duitse politiemannen, Nederlandse SS'ers en leden van de NSDAP werden daar in sommige plaatsen ook formaties van de WA bij ingeschakeld. De gemeentepolitie heeft, en dat is kennelijk óók in Amsterdam gebeurd, talrijke vrouwen en kinderen tijd gelaten om te vluchten; afgezien echter van het feit dat het verre van simpel was, op slag een onderduikadres te vinden, voelden ook nagenoeg alle vrouwen zich genoopt, zich in Westerbork bij hun mannen te voegen. Zoals aan de mannen in de kampen gezegd was, dat hun vrouwen en kinderen naar Westerbork overgebracht zouden worden, zo werd aan de vrouwen meegedeeld dat zij in dat kamp weer hun man zouden ontmoeten die de meesten in geen maanden gezien hadden.
XCIn Meppel werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om alle Joden die er nog woonden, naar Westerbork over te brengen. 'Een ding wat ik mij', aldus een Meppelaar, 'mijn hele leven zal blijven herinneren, is het schouwspelvan de samengedreven Joodse bewoners van Meppel op het Stationspleinen het wegvoeren van een aantal van hen in een autobus; o.a. zag ik hier enkele speelmakkers tussen - vreselijk! Ook heb ik gezien dat mevrouw Godfried aan de Blankensteinweg al gillendeuit haar huiswerd gesleept."
XCEen andere inwoner van Meppel, J. Poortman (die wij al eerder citeerden), was zaterdagochtend bij het station. 'Van enige daadwerkelijke controle van de zijde van de politie was', schrijft hij, 'geen sprake ... Op het perron werd het mevrouw Wolff te machtig. Ze had haar baby bij zich,hield die omhoog naar de kijkende mensen,roepend: 'Mensen,
XC1 Rapport (z.d.) van de commandant van het Amsterdamse bataljon van de Ordnungspolizei aan de Verbindungsoffizier zum Staatsanwalt (bijlage 13 n bij J. H. Heijink: 'Kort chronologisch verslag van de evacuatie der Arnsterdams-joodse bevolking gedurende het tijdvak 1940-1945' (maart 1951,) (Doe U-363, a-s). 2 J. Poortman: Dejaren 1940-1945, p. 96.
neem toch mijn baby! Red die toch!' Niemand durfde. Zo ging een groot deel van de Joodse Meppelaars naar Westerbork. Echter niet allen! Er waren er die uit doodsangst moed putten (en) onderdoken." Op grond van de landelijke ophaalactie arriveerden op zaterdag 3 oktober twaalfduizendtweehonderdzes-en-negentig personen in Westerbork. Menhad ruim veertienduizend willen grijpen. Had men dus ruim zeventienhonderd niet-in handen gekregen?Van dat laatste cijfer zou men in elk geval diegenen moeten aftrekken die te ziek waren om vervoerd te worden; anderzijds zou men het ook weer met de cijfers voor drie groepen moeten verhogen: de resterende Joden uit Meppel, de Joden uit 'Palástina' en de Joodse onderhuurders die men aangetroffen had op de adressen die op vrijdag 2 en zaterdag 3 oktober bezocht waren. In Amsterdam moest men die onderhuurders namelijk óók oppakken, en vermoedelijk is dat elders eveneens geschied. Al bij al lijkt het ons een redelijke schatting dat zich minstens vijftienhonderd Joden aan de actie met betrekking tot de Joodse werkkampen onttrokken. Het kamp in Westerbork had normaal slaapplaatsen voor niet meer dan enkele duizenden mensen; de keuken had een maximum-capaciteit van 4 000 porties. En opeens werden aan de ca. tweeduizend personen die zich op 2 oktober in het kamp bevonden, meer dan twaalfduizend toegevoegd. Er ontstond 'een warboel van jewelste, een chaos is het!' - de mensen kregen 'twee juslepeltjes met warm eten p~r dag', duizenden moesten op de vloer of op banken en tafels slapen." Beauftragter Schröder werd op die noodsituatie attent gemaakt; deze wees er Seyss-Inquart op en Rauter haastte zich, de Reiehsführer-SS, Himmler, een pocherig verhaal op te dissen: hij zou bij Seyss-Inquart bereikt hebben dat 'der sogenannte Judenkommissar' (Schröder) . eindelijk verdween en 'dass die gatize Liquidierung der [udenangelegenheit nunmehr aussehliessliehe Angelegenheit der Polizei wird, womit wir aueh auf diesem Gebiete um ein Stüek weitergekommen sind. leh bin also, wie Sie sehen, Reiehsführer, mit der Entwieklung recht zufrieden.'3
XCHet lijkt ·ons zinvol, iets op ons verdere relaas vooruitlopend, hier nader in te gaan op de rol die de politie bij de Jodendeportaties gespeeld heeft. Immers, terwijl van midden september '42 af in wat wij de 'tweede fase' dier depor
XC, A.v., p. 97-98. 2 Brief, 9 okt. 1942, uit Westerbork in De Waarheid (2 nov. 1942), p. 3-4. 3 Brief, 7 okt. 1942, van Rauter aanHimmler
taties noemden, het avond na avond ophalen van de Joden uit hun woningen althans in de grootste steden aan speciale ploegen toevertrouwd was, werd de 'normale' politie nu juist weer bij de landelijke actie in verband met het leeghalen der Joodse werkkampen op grote schaal ingeschakeld. Tegen dergelijk werk was bij de doorsnee-politieman tussen midden juli en midden september al een sterke weerzin gegroeid. Zeker, slechts zeer, zeer weinigen hadden principieel medewerking geweigerd maar de vorming van de speciale ophaalploegen toont op zichzelf al aan .dat de politiemannen die men tevoren bij de Jodendeportaties betrokken had, nogal passief opgetreden waren. Dat bleek ook bij de ophaalactie in Amsterdam in de nacht van 2 op 3 okto ber: de Amsterdamse gemeentepolitie ha:d van haar deel niet veel meer dan een derde binnengebracht; het restant of een deel van het restant werd op zaterdag 3 oktober opgehaald. Het is onze indruk dat het werk op zaterdag vlotter ging. Menige politieman zal toen wel gedacht hebben: 'Nu heb ik die mensen urenlang de gelegenheid gegeven om onder te>duiken, en ze zijn er nog!' Die reactie hield evenwel geen rekening met het feit dat het uiterst moeilijk was, op stel en sprong een onderduikadres te vinden en dat trouwens nagenoeg alle vrouwen het niet over hun hart konden krijgen, hun man alléén naar de 'werkkampen' in het oosten te laten vertrekken.
XCVoorzover de gemeenten eigen politiekorpsen of gemeenteveldwachters kenden, fungeerden de burgemeesters nog steeds als hoofd der politie. Het mocht ,dan waar zijn dat deze politie aan steeds striktere aanwijzingen uit Den Haag gebonden werd, plaatselijk waren de burgemeesters de hoogste politie-autoriteit. In de ca. I 050 gemeenten die het land tijdens de bezetting telde, waren in oktober '42 honderdeen-en-vijftig NSB'ers tot burgemeester benoemd. Wij moeten daar nog een aantal Duitsgezinden bij tellen die geen NSB' er waren, zoals Voûte in Amsterdam - dat neemt niet weg dat vooral talrijke kleinere gemeenten waaruit in de tweede helft van' 42 Joden gedeporteerd werden, burgemeesters hadden die 'goed' waren, zoals dat heette.
XCHet ophalen van leden van gezinnen waarvan het gezinshoofd naar een werkkamp overgebracht was, vond, gelijk al vermeld, in 85 gemeenten plaats. Slechts één burgemeester: mr. dr. H. J. Wytema, te Beilen, weigerde medewerking (hij werd ontslagen en twee maanden lang gevangen gehouden), een tweede: H. de Wit, te Wildervank, die op 2 en 3 oktober niet in zijn gemeente aanwezig was, deed secretaris-generaal Frederiks weten dat hij, ware hij wèl present geweest, gehandeld zou hebben als zijn ambtgenoot te Beilen; hem werd op eigen verzoek ontslag verleend. Frederiks had hem meegedeeld, 'respect te hebben voor (zijn) standpunt maar van oordeel te zijn dat door het in functie blijven nog zeer veel voor de bevolking kon worden gedaan De burgemeester had teveel het oog gericht
gevallen waarin hij geen resultaat had kunnen bereiken en zag voorbij wat door zijn aanblijven preventief nog werd bereikt." Het voorbeeld van Wytema en de Wit werd gevolgd door hun ambtgenoten in Ermelo en Borculo, resp. H. M. Martens en mr. J. P. Drost; zij weigerdeninnovember alle medewerking aan het deporteren van Joden en werden gestraft met ontslag en verlies van hun pensioenrechten.
XCWat de politie betreft, maakten wij reeds melding van twee weigeringen: van agent Biever in Den Haag en van inspecteur mr. van der Hoeven in Amsterdam. Van der Hoeven kreeg in Amsterdam medio september (juist in de fase waarin de speciale ploegen het ophalen overnamen) een tweede weigeraar naast zich: inspecteur mr. J. van den Oever; deze werd, evenals van der Hoeven, ontslagen. De ophaalactie van 2 en 3 oktober leidde er toe dat in Rotterdam een inspecteur van politie, D. J. de Jong (die in het begin van de bezetting een paar maanden NSB'er geweest was), ontslag nam; hij werd geschorst, dook onder met medenemen van een volledige ledenlijst van de NSB in Rotterdam, en vluchtte in febru~ri '43 naar Zwitserland waar hij een vooraanstaand medewerker werd van Visser 't Hooft. Voorts deed zich bij die ophaalactie grote deining voor in Enschede. De gemeentepolitie en de marechaussee weigerden er er! bloc de Joodse vrouwen en kinderen op te halen; zij gaven hun verzet eerst op toen de hoogste plaatselijke functionaris van de Sicherheitspolizei hun meedeelde dat zij bij volharding allen gearresteerd zouden worden.
XCIn november en december werd medewerking aan het arresteren van Joden in Tiel geweigerd door de commissaris van politie, J. S. de Jong, in Velp eveneens door de commissaris, C. Borstlap, in EIst en Nunspeet door de chef-veldwachters, resp. J. H. H. Broens en S. van Ingell, in Kampen door de hoofdagent P. Kapenga. Al deze politiefunctionarissen werden gestraft met ontslag.ê
XCHiermee is onze opsomming ten einde. Wij gaan voorlopig niet verder dan januari '43 omdat wij eerst in een later hoofdstuk willen nagaan wat het effectwas van de instructie van minister-president Gerbrandy, begin februari '43 uitgezonden, om voortaan de medewerking aan alle deportaties te weigeren. Wij nemen aan dat onze opgave niet volledig was. Niettem.in menenJ.
1 'Verslag van het onderhoud van mr. Frederiks met de burgemeester van Wilder vank, de heer H. de Wit, op 13 oktober 1942' (Collectie-K, Frederiks, 2 e). 2 Kapenga werd in maart' 43 gearresteerd en zat tot het einde van de oorlog eerst in Vught, daarna in Dachau gevangen. Op het bericht van zijn arrestatie weigerden in Kampen vier agenten verdere 'politieke' arrestaties te verrichten; ook zij werden in Vught opgesloten.
wij te mogen stellen dat de Jodendeportaties slechts bij een zeer gering aantal burgemeesters en bij een naar verhouding nog veel geringer aantal politiefunctionarissen geleid hebben tot een principiële weigering, er medewerking aan te verlenen. Van de zeer weinigen die 'neen' zeiden, werd in eerste instantie slechts één gearresteerd: burgemeester Wytema. Kennelijk was het beleid van de bezetter er op gericht, deining zoveel mogelijk te voorkomen.
XCSinds de lente van' 42 was de gehele Nederlandse politie, de gemeentepolitie incluis, gebonden aan de instructies van de z.g. gemachtigde voor de reorganisatie van de politie, de NSB'er mr. L. J. Broersen. Aan Nederlandse kant was deze ondergeschikt aan de secrotaris-generaal van justitie, de NSB' er mr. J. J. Schrieke, die, zoals wij in hoofdstuk 5 van ons vorige deel vermeldden, in maart '43 tot waarnemend directeur-generaal van politie benoemd werd. Bij de Jodenvervolging werkten zowel Broersen als Schrieke naar vermogen mee. Schrieke gaf begin mei '42, vlak na de invoering van de Jodenster, de gehele politie opdracht om van alle processen-verbaal, tegen Joden opgemaakt, onmiddellijk drie afschriften aan de Sicherheitspolizei te sturen en de betrokken Joden ook bij de onbenulligste overtreding steeds ten behoeve van de Sicherheitspolizei in arrest te houden. Broersen bepaalde begin juli '42 in opdracht van Rauter dat alle politiemannen die gemengdgehuwd waren, onmiddellijk ontslagen moesten wordenen eind oktober instrueerde hij het gehele politiekorps, Duitse opdrachten tot het arresteren en transporteren van Joden steeds stipt uit te voeren.
XCDe secretaris-generaal van binnenlandse zaken had over de gemeentepolitie geen directe zeggenschap meer - wèl natuurlijk over de burgemeesters die hunnerzijds nog steeds hoofd van de gemeentepolitie waren. Welnu, in de periode begin augustus-begin september waarin in Amsterdam en elders de Joden door detachementen van de 'normale' gemeentepolitie uit hun huizen gehaald werden, stelde Frederiks zich de vraag of de gemeentepolitie niet geheel ontlast kon worden van taken die met de Jodendeportaties
1 Wij vermelden in dit verband dat de ca. driehonderdvijftig niet-Joden in over heidsdienst die gemengd-gehuwd waren, per I april' 43 ontslagen werden; zij ont vingen nadien een wachtgeld. Frederiks trachtte medio februari vergeefs te bereiken dat diegenen hunner die vóór I april tot scheiding zouden overgaan, in dienst zouden mogen blijven.
in verband stonden: kon men die niet overdragen aan de marechaussee? Hij richtte op I I september een daartoe strekkend verzoek tot General kommissar Wimmer; Wimmer legde het vier dagen later aan Rauter voor en deze antwoordde nagenoeg per kerende post dat hij er niet over peinsde, het in te willigen. 'Ob staatliche oder Gemeindepolizei - die polizeiliche Funktion muss', schreefRauter, 'bei beiden die gleiche sein. Ich werde gegen jeden niederländischen Polizisten vorgehen, der sich einem Befehl der deutschen Polizei, Juden zu verhqften, widersetzt. Solche Polizisten, gleichgfiltig ob Staats- oder Gemeindepolizei, werden nicht nur aus dem Dienst entlassen, sondern es müsstegegen sie auch disziplinär vorgegangen werden+
XCzoals wij zagen, bleven die disciplinaire maatregelen aanvankelijk menigmaal achterwege.
XCPrederiks' probleem" was hiermee niet opgelost. Erger nog: na het heengaan van de burgemeesters van Beilen, Wildervank, Ermelo en Borculo vreesde hij dat anderen hun voorbeeld zouden volgen. Hij dacht daarbij in het bijzonder aan de burgemeesters die vóór de oorlog benoemd waren. Begin' 43 waren dat er ca. zevenhonderd. Kon men die zevenhonderd dan niet sparen, d.w.z. bepalen dat de gemeentepolitie in hun gemeenten (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht, om slechts deze te noemen, vielen daarbuiten) niet bij de Jodendeportaties betrokken zou worden? Weer gaf Wimmer Frederiks' verzoek door, in heel voorzichtige b~woordingen overigens: wellicht kon Rauter 'in der nächsten Zeit' en 'wenn dies praktisch halbwegs mäglich ist', de gemeentepolitie in de betrokken gemeenten uitschakelen.ê Rauter weigerde - en daar bleefhet bij.
XCGelijk reeds vermeld, is bij het ophalen van de Joden, met name in de grote steden, van medio september' 42 af door de Duitsers vooral gebruik gemaakt van detachementen, gevormd uit de Ordnungspolizei, de gekazerneerde politie-eenheden waar hoofdzakelijk 'Schalkhaarders' deel van uitmaakten'' en die onder rechtstreeks bevel van de Ordnungspolizei stonden, en de uit NSB' ers bestaande Z.g. Hulppolitie. Er ging dan ook een personeelslid van de Hausraterfassung mee, welk bur;au de taak had, de inboedels in de ver
1 Brief, 17 sept. 1942, van Rauter aan Wimmer 57013). 2 Brief, 8 febr. 1943, van Wimmer aan Rauter (a.v., 079801). 3 Politiemannen dus die in Schalk haar bij Deventer speciaal opgeleid waren in de ,geest van de
laten Joodse woningen te inventariseren, voorzover dat niet al eerder geschied was, en de woningen te verzegelen. Die detachementen hadden steeds lijsten met namen en adressen bij zich; deze werden in Den Haag opgesteld door de plaatselijke vertegenwoordiging van de Joodse Raad, overal elders waren zij, voorzover ons bekend, op de kartotheek van de Zentralstelle gebaseerd.
XC,Gekazerneerde politie-eenheden ter sterkte van een bataljon of van één of meer compagnieën bevonden zich in Amsterdam, Haarlem, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Eindhoven, Arnhem en Groningen. Nadere gegevens omtrent hun optreden bezitten wij slechts voor Amsterdam. Het daar .gelegerde Z.g. Politiebataljon Amsterdam werd van de herfst van '42 af zo intensief met het ophalen van Joden belast dat men voor de exercities alsmede voor het voorgeschreven verdere onderricht totaal geen tijd meer had. Het politiebataljon kreeg op acht dag~n in november '42 en op zeven in januari '43 lijsten mee met in totaal de namen en adressen van 4 482 Joden; daarvan werden 2 II6 opgehaald - minder dan de helft dus. Hoe is dat verschil te verklaren? Om te beginnen waren van die 4 482 Joden velen (wij weten niet, hoevelen) ondergedoken; voorts waren de adressen zo verspreid dat men vaak, mede door het gebrek aan transportmiddelen, geen tijd had, de lijsten af te werken. Door datzelfde gebrek was men vaak ook niet in staat, zieken naar de Hollandse Schouwburg te vervoeren. Naast dit alles nemen wij aan dat er onder de mannen van het Politiebataljon verscheidenen waren die het ophalen saboteerden; slechts een klein d~el hunner was lid van de NSB.
XCGevallen van sabotage hebben zich, maar dan veel zeldzamer, ook voorgedaan bij de Ordnungspolizei. Velen van deze 'Grünen' legden evenwel grote ijver aan de dag en dit zal bij de Hulppolitie wel regel geweest zijn. Men moet er zich, aldus een g,oedgezinde Duitser die 'bij de OrdnurgspoÎizei ingedeeld was,
XC'niet over verwonderen dat de onmenselijke actie ook de laagste instincten bij gemene individuen onder de Grünen en de Nederlandse zwarte hulppolitiedeed ontwaken. Roof en plundering was het parool van dit gespuis ... Tweemaal heb ik met deze Nederlandse hulppolitie razzia gehouden. Daarbij zag ik hoe een Nederlander in zijn roofzucht eenjoodse vrouw de trouwring van haar vinger rukte."
XCEnkele aantekeningen uit de zakagenda voor 1943 van een lid van de Hulppolitie uit Amsterdam luiden:
XC1 NSB!ers en WA-lieden in hun zwarte uniform. 'J. Henneböhl: Ik kon niet-anders (195 0), p. 39·
XC"zz jebruari. Vanavond 8 uur Joden vangen ... 24Joden gearresteerd.
XC12 maart. Vanavondjodenjacht, zeer succesvolleavond. Ik denk dat ik in deze paar weken zeker al een paar honderd Joden gevangen heb. Vanmorgen 3.30 uur thuis.
XC2 april. Vanavond weer op Jodenjacht. Bruin kwam nog even en kon met volle tas terugkeren.
XC9 april. Vanavond Joden-Aktiolt in Noord. Geweldige massa kinderen achter ons aan ... Vanavond zijn drie Joden doodgeschoten."
XCOmtrent de tonelen die zich bij het ophalen van de Joden afgespeeld hebben, kennen wij slechts weinig bijzonderheden. Er werd soms ('drie Joden doodgeschoten') verzet geboden - in uitzonderingsgevallen. De Joden waren tegenover de geüniformeerde en gewapende kerels die hen kwamen ophalen, volstrekt machteloos. Ergerlijke details omtrent het optreden van de ophaalploegen werden van medio september af menigmaal aan de leiding van de Joodse Raad doorgegeven. Cohen en Asscher deden in november hun beklag bij Lages. Deze verzocht om nadere bijzonderheden die hem 'äusserst vertraulich' en 'persönlich' toegezonden moesten worden. De twee voorzitters van de Joodse Raad rapporteerden hem toen begin december vijf gevallen, van welke wij drie willen weergeven:
XC'Frau Andriessen-Tels in Amsterdam, Lekstraat 52, Erdgeschoss, ist am Donnerstag, dem 12. November, Abends, aus ihrer Wohnung geholt worden. Da sie schwer herz leidend ist, lag sie bereits seit einigen Monaten zu Bett. Die Dame die sie pflegte, wies die Polizei darau]hin, dass die Kranke auf dem Transport bestimmt sterben werde. Sie erhielt darau] von der Polizei die Antwort: 'Das ist ja gerade der Zweck.' Als die Pflegerin erwiderte, sie könne dies angesichts des Zustands der Kranken nicht tun, erklärten die Beambten, dann würden sie es selbst tun aber in ganz anderer Weise."
XCAm Donnerstag, dem 19. November, Abends gegen 9 Uhr wurde bei den Eheleuten Peereboom, Nieuwe Keizersgracht 19, die beide uber 70Jahr sind, geläutet. Als geöffnet wurde, kamen drei Polizeibeamte herein, die]ür den Mann und die Frau Einberufimgen mithatten. Die Eheleute, die beide im Bett lagen, mussten sich anideiden. Die Frau, die sich zwei Monate vorher einer schweren Operation (Enifernung der Brust) hatte unter ziehen mussen, durfte zu Hause bleiben, aber die Beamten übergossen sie mit Wasser, sodass sie völlig durchnässt wurde. Auch ihr Bett wurde mit Wasser begossen. Der Ehemann aber musste mitkommen. Er hat ein verkrümmtes Bein. Deshalb legten ihn die Beamten au] den Boden und versuchten, mit Fusstritten das Bein gerade zu richten ... Als sie weggingen und den 75-jährigen Mann mitnahmen, zogen sie noch die Siche
XC1 Collectie Ondergang, 10, no. 98. 2 Mevr. E. Andriessen-Tels is eind januari' 43 in
rungen aus der Lichtanlage. Die alte Frau musste infolgedessen die ganze Nacht hindurdi in ihrem durchndssten Bett im Dunlee In liegen ... '
XCAm Montag, dem 23. November, Abends, erschienen elf holländische Polizeibeamten in dem Altershaus der Schwester de Groot, Middenweg 201, um zwei der Insassen zu holen. Als Schwester de Groot äusserte, sie brauche doch nut Patienten abzugeben,für die die Herren Einberu_fungenader andere schriftliche Anureisunçen mithätten, wurde sie angeschnauxt: 'Halt Dein Maul, sonst schmeissen wir Dir Dein ganzes Haus durehem ander und lassen keinen Menschen. hier!' ... Im Lauje der Razzia im Hause (insgesamt tuurden 6 Personen mitgenommen, Einberu_fungen lagen nur für 2 var) wurde u.a. a~if lärmende Weise gerufen: 'Kerls, das ist ein Prachthaus, hier ist noch wenigstens was zu holen' (gemeint warenJuden). Es blieb aber nicht beim Toben. Einer der Patienten, der auf der Liste stand, wurde, nachdem er aus einer Olmmocht wieder zu sichgekommen war, buchstäblich die Treppe heruntergeworjen ... Während alledem taten sicn die Beamten an den Inhalt einer Schüssel Suppe gütlich.'2
XCHet beklag van de voorzitters van de Joodse Raad had geen enkel effect.
XCHet ophalen van Joden uit hun woningen was slechts een van de functies die onderdelen van de Nederlandse politie in het kader van de Jodendeportaties uitvoerden. Er was nog een tweede: het betrappen van Joden op overtredingen, waarna zij volgens Schrieke's instructie gearresteerd en ter beschikking van de Sicherheitspolizei gehouden moesten worden. De betrokken Joden werden dan als 'strafgeval' behandeld: aanvankelijk werden zij via het concentratiekamp Amersfoort naar Mauthausen gezonden, later verdwenen zij via Westerbork met de deportatietransporten naar het oosten.
XCIn de loop van '41 was de Joden zoveel verboden,. dat wie dat wilde als regel geen moeite had om overtredingen te constateren. De meeste Nederlandse politie-agenten gedroegen zich op dat gebied passief Vandaar dat kort na de invoering van de Jodenster (begin mei' 42) in de meeste steden speciale, als regel door NSB'ers geleide groepen politiefunctionarissen gegevormd werden die louter tot taak hadden, Joden op overtredingen te betrappen. Een deel van die groepen werd aangehaakt aan de Aussenstellen van de Sicherheitspolizei (in Den Haag aan het Referat IV B 4), andere groepen bleven aanvankelijk in Nederlands verband werkzaam. Het zijn deze twee
1 L. Peereboom is op 23 maart '43 met zijn echtgenote naar Sobibor gedeporteerd. 2 Brief, 4 dec. 1942, van Asscher en Cohen aan Lages (JR, map 'Correspondentie voorzitters met Duitse autoriteiten').
soorten groepen geweest waaruit de echte '[odenjagers' voortkwamen: diegenen die geen overtreding door de vingers zagen, die van mei '42 af in het bijzonder Joden trachtten te identificeren die zonder Jodenster liepen, en die van juli '42 af speciaal belast werden met het opsporen en arresteren van Joodse onderduikers.
XCWij kunnen de ontwikkeling het nauwkeurigst volgen in Amsterdam.
XCDaar werd met ingang van I juni '42 bij het hoofdbureau van politie een speciaal bureau 'Joodse zaken' ingesteld. Het kwam onder leiding te staan van een NSB'er, de commissaris van politie R. W. Dahmen von Buchholz. Het initiatief tot de oprichting lag bij de hoofdcommissaris, de NSB'er S. Tulp, die, wat de controle op de naleving der tegen Joden uitgevaardigde maatregelen betrof, er Rauter, aldus Lages, van 'overtuigd (had) dat het Amsterdamse politiepersoneel meer succes daarbij zou hebben dan de Duitse politie, aangezien zijn personeel Amsterdam beter kende." Het bureau 'Joodse zaken' begon aanvankelijk met zeven krachten; spoedig werden het er zestien. Enkele Amsterdamse politiemalmen hadden geweigerd, bij dit bureau ingedeeld te worden. Er waren superieuren die dit afkeurden: 'Juist bij dit bureau kun je goed werk doen', zeiden ze. Dat dit speciale bureau gevormd werd, was het gros van de Amsterdamse politie, aldus een hoofdinspecteur, 'wanneer ik mijn mening eerlijk moet zeggen, niet onwelgevallig, omdat men wel begreep dat deze afdeling de Joodse aangelegenheden, totdien door de Amsterdamse politie behandeld, althans ten dele zou overnemen." Bij de administratie van 'Joodse zaken' werd in de herfst een nietNSB' er ingedeeld, J. J. Davids. Davids bleef er zes weken werkzaam en kon 'iedere dag' de 'talloze aangiften' (denunciaties van Joodse onderduikers of Joden die anderszins in overtreding waren) welke met de post binnenkwamen, 'in zeer vele gevallen' wegwerken," Af en toe werden bij ~Joodse Zaken' ook nog andere niet-NSB'ers tewerkgesteld, maar vrijwel het gehele personeel bleef uit volgelingen van Mussert bestaan. De NSB'er Abraham Kaper, een wat oudere brigadier van politie, werd min of meer de dagelijkse leider van het bureau; dit hing samen met het feit dat Dahmen von Buchholz, formeel de chef, alcoholist was. Beiden, Dahmen von Buchholz en Kaper, hebben herhaaldelijk gearresteerde Joden gruwelijk mishandeld, Kaper zag overigens af en toe een overtreding ook wel eens door de vingers. Het rijk van Dahmen duurde niet lang; begin '43 bleek dat hij in Joodse woningenmissaris: p.v. inz. G. Nieuwenhuis (16 juli 1949), p. I (getuige T. Rozema) (Doc I 1221 A, a-ç). • A.v. (29 april 1949), p. 5 (getuige J. J.
1 PRA-Amsterdam: p.v. inz. R. W. Dahmen von Buchholz (28 nov. 1946), p. 26 (getuige W. P. F. Lages) (Doc I-3II A, a-2). 2 BG-Amsterdam, raadsheer-com
gestolen had als de raven. Hij werd toen van de leiding ontheven en het bureau werd van het Hoofdbureau verplaatst naar de Paulus Potterstraat. Begin mei '43 werd het opgeheven - d.w.z. het bleef feitelijk in stand maar het ressorteerde voortaan rechtstreeks onder SS-Urltersturmfiihrer, Kriminol sekretär Otto Kempin, hoofd van de Abteilung IV B 4 van Lages' Aussenstelle, ja het werd spoedig een onderdeel van die [udenabteilung en toen dus ook naar het gebouw van de Zentralstelle verplaatst.
XCHet zou onjuist zijn te menen dat, na de oprichting van het bureau 'Joodse Zaken', de rest van de Amsterdamse gemeentepolitie niets meer met aangelegenheden van Joden te maken had. In de zes weken dat Davids bij het bureau werkzaam was, kwamen er 'geregeld', zo verklaarde hij, 'meldingen binnen van de bureaus van de afdelingen, omtrent ontvangen aangiften van de verblijfplaats van Joden. Deze aangiften werden aldus op Joodse Zaken afgeschoven, waarna inderdaad de rechercheurs van Joodse Zaken de arrestatie deden, maar dat neemt niet weg dat degene die de melding deed, wist wat er ging gebeuren ... Bij de recherche (van het Hoofdbureau) werkte als afdeling de Transportenploeg. Deze ploeg heeft alle opgedragen transporten uitgevoerd, ook van Joden in de stad en van Joden naar de kampen.'!
XC'Bij de motordienst heb ik', aldus een agent van politie, 'ook dienst gedaan als chauffeur op een van de zes of zeven arrestantenwagens van het Hoofdbureau en heb aldusJoden vervoerd naar de Paulus Potterstraat en naar de Joodse Schouwburg ... Tegen het overbrengen van Joodse mensen heb ik bij de brigadier Eelsing wel geprotesteerd. Eelsing heeft mij toen geantwoord: 'ofik mijn collega's daar dan alléén voor op wilde laten draaien en zelf de mooie jongen wilde spelen."2
XC'Aan de Joden-arrestaties', aldus een rechercheur, 'heeft 90% van de Amsterdamse politie meegedaan. De cellen hebben dag en nacht vol met Joden gezeten zodat er voor criminele gevangenen geen plaats was. Voor zware misdadigers heb ik soms geen arrestantenwagen kunnen krijgen, maar wanneer er Joden gereden moesten worden, werd er niet gesaboteerd, maar stond de wagen klaar."
XCEnig verschil bleef er bestaan. Voor de Amsterdamse politie die voor '90 %' meedeed, vormde het arresteren en transporteren van Joden slechts één taak uit vele; voor het onder Kempin geplaatste personeel was dit dagwerk, beter misschien: dag-en-nacht-werk.
XC! A.v., p. 5-6. 2A.v., p. 3 (getuige J. C. van der Hilst). 3 A.v., p. 4 (getuige W. Klarenbeek).
XCNiet anders was het in andere steden. In Apeldoorn, de uitgebreidste gemeente des lands, werd door de commissaris van politie J. Meyer, lid van de NSB, een aparte '[odenploeg' ingesteld die van oktober' 42 afin tien maanden tijds een kleine tweehonderd ondergedoken Joden en helpers van Joden arresteerde. In Utrecht kwam er in plaats van een '[odenploeg' een afdeling 'Centrale Controle' die van juli '42 af uitsluitend de Joden 'controleerde', d.w.z. Joden die in overtreding waren, arresteerde en ondergedoken Joden opspoorde. In Rotterdam kreeg de Aussenstelle van de Sicherheitspolizei voor hetzelfde werk de beschikking over niet minder dan dertig Nederlandse politiemannen ('Groep X'). In Den Haag werd een aantal politiemannen gedetacheerd bij IV B 4, terwijl daarnaast de z.g. Documentatiedienst van de Haagse politie zich op het gebied van de Jodenvervolging speciaal beijverde. Bij die Documentatiedienst waren tien tot twaalf rechercheurs ingedeeld, onder wie een zevental NSB'ers. 'De meeste aangiften kregen wij', aldus een dier NSB' ers, 'anoniem binnen. De anonieme aangiften die op het Hoofdbureau van politie binnenkwamen, werden netjes in handen gespeeld van de Documentatiedienst zonder dat deze vernietigd werden, laat staan dat de adressen gewaarschuwd werden. De aangiften die binnenkwamen bij de Joodse Raad, werden netjes . . . afgegeven in opdracht van mr. Edersheim, in plaats dat deze vernietigd werden. Maar de aangiften die op de afdeling Bevolking en op het Arbeidsbureau binnenkwamen, werden nagenoeg alle door de leden van deze diensten vernietigd.'!
XCAfgezien van diegenen die bij IV B 4 en de Documentatiedienst ingedeeld waren, hadden ook in Den Haag talloze andere politiemannen met Joodse onderduikers of andere 'strafgevallen' te maken, zij het slechts van tijd tot tijd. 'Gedurende de bezettingsjaren was', aldus later twee leden van de Documentatiedienst, C. Leemhnis en J. N. Viëtor, 'in het perceel Nieuwe Parklaan 76 ('Hnize Windekind') het zogenaamde [udenrejerat van de Sicherheitspolizei gevestigd. Voor het transport van Joodse gevangenen van dit perceel naar de Cellenbarakken en omgekeerd werd door de 'SD' telefonisch personeel van de Haagse politie van het bureau Duinstraat en het bureau Gevers Deynootweg gerequireerd. De wachtcommandanten verstrekten binnen de kortst mogelijke tijd het nodige personeel om deze transporten uit te voeren. Het is driemaal voorgekomen dat Joden tijdens deze transporten trachtten te ontvluchten. In alle drie gevallen werd door het begeleidende Haagse
XC1 C. J. Kaptein: 'Mijn standpunt gedurende 1940-1945' (z.j.), p. 13 (Doe I-861,
politiepersoneel op de vluchtende Joden geschoten. Hoewel hierbij niemand werd aangeschoten, werden toch allen naar aanleiding van dit schieten tot staan gebracht en opnieuwaangehouden. Gedurende al deze transporten is het nimmer een Jood gelukt te ontvluchten. Het is meermalen voorgekom.en dat Joden tijdens hun transport briefjes afgaven aan de hen begeleidende agenten, met het verzoek deze briefjes aan hun familieleden door te sturen. Deze briefjes werden echter door de agenten prompt aan [uden-Fischer overhandigd' Deze agenten van politie noch hun chefs die hen hiervoor aanwezen, waren NSB' ers.
XCHet overbrengen van gearresteerde Joden naar het kamp Westerbork werd bijna uitsluitend uitgevoerd door niet-NSB'ers en genoot bij hen een dermate grote belangstelling dat zij zich niet ontzagen om hun vrije dagen met die van hun collega's te ruilen en deze daarvoor f 25 en meer te betalen om toch maar als geleider aan zulke transporten te kunnen deelnemen. De voordelen voor hen waren: het declareren van reis- en verblijfkosten, het maken van overuren die extra betaald werden, het overbrengen van brieven en boodschappen voor Joden tegen betaling van geld en sieraden, en in het kamp Westerbork inontvangstneming van per persoon twintig goedbelegde boterhammen.v
XCWij komen later in dit hoofdstuk op de activiteit speciaal van de Amsterdamse en de Haagse Jodenjagers terug. Wat wij bier willen onderstrepen is dat de Joden zich van de zomer van '42 af overal bedreigd moesten voelen: bedreigd in hun woningen, bedreigd op hun vluchtwegen, bedreigd in hun onderduik.
XCDe slotzin van onze vorige paragraaf moeten wij aanvullen: ook op straat werden de Joden nog steeds bedreigd, met name in Amsterdam. Er werden daar, na de razzia's van 14 juli en van 6 en 9 augustus, in september en november '42 nieuwe razzia's uitgevoerd. In september (de precieze datum is ons niet bekend) vond de razzia plaats in de Weesperstraat en omgeving, in een deel dus van de oude Jodenhoek. 'De mensen', aldus een ooggetuige, 'holden alsof losgebroken wilde dieren hun op de hielen zaten; dat leek er trouwens veel op. Kinderen huilden, mannen holden en wierpen al vluchtende vrouwen omver, oude mensjes strompelden hijgend voort, nu en dan toch stilstaand en tegen een hoge stoep leunend. Alles wat de Moffen voor de hand kwam, ging mee naar de dichtstbijzijnde auto ... Lopende kinderen gingen mee voorzover die niet zelf het hazenpad kozen. Verzoeken, smeekbeden, protesten, niets hielp. Felle tonelen kwamen haast niet voor. Eén enkele vrouw wierp zich op straat, haar handen vast aan de kinderwagen geklemd. Toen de Crüne haar een stomp met zijn geweer gaf, vloog zij gillend overeind, sloeg hem in het gezicht en pakte het huilende kind uit de wagen. De Mof was zo verrast door deze uitzonderlijke reactie, dat de vrouw het met het kind op een lopen had gezet vóór hij het goed en wel besefte. Hij legde zijn geweer aan, maar schoot niet. Het hoefde ook niet meer, want inmiddels had een andere Crüne de vrouw zo een slag met zijn geweer gegeven dat zij neerviel, met het kind onder zich. Beiden bleven liggen. De vrouw kermde, het kind was stil. De eerste Crüne kwam er bij en schopte de vrouw die niet reageerde. 'Aufstehen! Mitkommen!' Na nog een paar schoppen kwam de vrouwovereind, het kind hing slap in haar armen en bloedde uit beide oortjes .... Wat bij de auto's kwam, werd ingeladen, aangespoord zo nu en dan door een stomp met een geweerkolf/s
XC1 H. Kraaijenbrink: 'Politierapport 1940--1945' (1945), dl. III, p. 42 (Doe 1--959A, a-r). 2 D. Dresden: De beul regeert (1946), p. 25-27.
XCNiet anders ging het, weer op een onbekende datum, in november toe, nu in de buurt van het Jonas Daniël Meyerplein, waar Sam de Jong uit Zwolle, met een vals pb ten name van 'Klaas de Groot' op zak, zich opeens midden in het razzia-gebied bleek te bevinden: waar hij keek, werden Joden in overvalwagens geduwd. 'Ik was juist', schreefhij, 'het gebouwencomplex van de Grote en Nieuwe Synagoge gepasseerd, toen ik vlak vóór mij een postbode in uniform zag lopen. Ik haalde hem snel in, keek hem van terzijde aan en groette de man. Hij zei: 'De rotzakken.' Dit was voor mij voldoende. Ik bedacht mij geen moment meer en fluisterde hem in het oor: 'Ik ben zelfjood, hoe kom ik hier uit?' Nooit in mijn leven zal ik dát moment vergeten. De man ziet me even aan en drukt mij metéén een stoot brieven in de hand: 'Wezijn van de post, jij bent een nieuweling, ik moet je inwerken.' Mijn hart bonsde zoals nimmer tevoren in mijn hele leven, want nu was hèt ogenblik aangebroken, nu ging het: der op of der onder. Ik zag niet meer op en noemde aileen nog maar de adressen die ik op de brieven en briefkaarten las. De eerste post, Feldgendarmerie, twéé man sterk, keek even naar ons en vroeg niets, wij liepen rustig de Amstelstraat in ... De hele Amstelstraat geen verdere controle, maar we zagen de Griinen uit de verte al staan over de héle breedte van de Blauwbrug Halverwege zei de postman tegen me: 'Hoe héét je?' - hij bedoelde natuurlijk mijn vals pb. Ik zei het hem. Hij zei: 'Goed zo, Klaas', méér niet. Toen naderden we de driedubbele post der Crüne Polizei. Zelfs een kip had er niet meer door gekund. Twee posten waren al met controle bezig. De derde had ons in de gaten. Op dàt moment haalde de postman zijn legitimatie uit de zak, wilde het al aan de Crüne overgeven, doch deze maakte een afwerende handbeweging. We waren de controle gepasséérd l Ik moest mij geweld aandoen om de postman niet om de hals te vliegen. Hij zei: 'Jo, nou breng ik je tot het Rembrandtplein en daar maak je as de sodemieter dat je de stad uit komt I I'
XCEven later kwamen we op het Rembrandtplein. Daar stond voor Hotel Schiller een overvalwagen met er vóór een groepje zó van de straat gegrepen Joden. Het gezicht van één van hen is me na jaren nog bijgebleven. Hij schreide, een goeie vijftiger, nóóit zou hij vrouwen kinderen weer terugzien. Ze werden bewaakt door twee NSB-rechercheurs met geladen revolver in de vuist. Verzet of poging tot ontvluchting was volmaakt nutteloos. Hoe ik van het Rembrandtplein ben afgekomen, weet ik nu nog niet 1'1
XCIn oktober rapporteerde de Wehrmachtkommandantur-Den Haag:
XC'Die Sympathie der Bevölkerung für die [uden tritt immer wieder in Kundgebungen zu Tage, die sich in Zusammenhang mit dem Abtransport van judenfamilien ereignen. In Alphen, var allem auch in Gouda wetden die juden beim Abtransport fast regel mässig zum Bahnhif begleitet und in herzlichster Weise, unter Umarmunçen und Tranen verabschiedet.In Gouda nahm selbst die Gemeindepolizei teil an diesen Freund schajtsbezeugmmgen.'l
XCDe ambtenaar van het gewestelijk arbeidsbureau-Zwolle die wij al eerder aanhaalden, noteerde na zijn reis uit Kampen op 17 november:
XC'Gisternacht zijn de pogroms weer begonnen!
XCOp het station was vanmorgen een gedeelte van het perron door de politie afgezet. En eenzaam - afgezonderd als misdadigers - waren daar vrijwel al onze Joodse stadgenoten bijeen. Mannen, vrouwen en kinderen. Uit hun huizen gesleurd, van geld en goed beroofd, staan ze daar met rugzakken en koffers en dekenrollen in de grauwe morgen.
XCHet is stiller langs de trein dan anders. Het eindeloos-trieste gezicht doet ons zWIJgen ...
XCIn Zwolle is het nog erger. Met alle treinen komen nieuwe slachtoffers aan. Twee agenten helpen een zeker tachtigjarige blinde vrouw uitstappen. Een moeder draagt een reiswiegje mee, achter haar aan trippelt een lief, klein meisje van misschien drie jaar. Ik ga weg, ik kàn het niet langer aanzien l'"
XCIn totaal werden in de laatste drie maanden van '42 uit Westerbork negentienduizend-zeshonderdzestig Joden naar het oosten gezonden. Dat beteken
XC1 Wehrmachûeommandantur-Deti Haag: 'Lagebericht' (21 okt. 1942), p. 6 (CDI). 2 A. van Boven:JanJansen in bezetgebied, p. 183-84.
de dat van midden juli af, in ruim vijf maanden dus, bijna veertigduizend van de honderdveertigduizend Volljuden gedeporteerd werden, Die bijna veertigduizend waren in hoofdzaak genomen uit de grote groep die door geen enkel'stempel''bis auf weiteres' tegen deportatie beschermd werd. Uit de provinciesteden (men denke aan wat wij weergaven uit Alphen aan de Rijn, Gouda, Kampen en Zwolle) vond de deportatie als regel overdag plaats, maar in de grote steden werden de Joden' s avonds na acht uur uit hun woningen gehaald. A vond na avond zaten die mensen, veelal op van de zenuwen, te wachten op het moment waarop aangebeld zou worden door de ophaalploeg die met het deportatiebevel in de hand het portaalof de trap zou binnenstampen. Elke auto die naderde, kon de auto zijn. Velen waren tegen de nimmer aflatende spanning niet bestand. Alleen al in Amsterdam pleegden vele tientallen zelfmoord. Heel af en toe werd verzet geboden.' In Amsterdam maakte 'kameraad Joosten', lid van de Hulppolitie. eind '42 'een jodin mee die niet mee wou en daarom spiernaakt in haar bed gillg liggen en vertikte zich aan te kleden. Toen hebben ze eenlaken genomen en het mens er in geknoopt en zo in de ophaalwagen gelegd. Die zal haar plezier wel opkunnen, zo zonder kleren ill die kou!"
XCResolute weigeringen om de eigen woning te verlaten, zullen zich wel vaker voorgedaan hebben. Het bleven toch, dunkt ons, uitzonderingen. Men was er te geknauwd voor, te machteloos. Soms lukte het, de ophaalploeg om te kopen. 'Amsterdam, 's nachts één uur' (wij citeren een beschrijving uit Het Parool) 'Vier of vijf maal wordt er ruw gebeld. De man springt verschrikt op van zijn bed, de zieke vrouw krijgt een rilling van angst, de kinderen beginnen te roepen.
XCSchalkhaar-politie: 'Zit hier Jood (volgt de naam)?' Drie jonge kerels treden binnen. 'Alles moet mee.' 'Mijn vrouw ligt op bed met hoge koorts.' 'Kan niets verdomme - d'r uit!'
XCDe man plaatst zich voor zijn vrouw. De Schalkhaarjongens zwaaien met hun
XC1 In Den Haag werd door een half-Jood, Benedictus Hijmans, op I I januari' 43 een aanslag gepleegd op Juden-Fischer. Hij mans , vader was, ondanks het feit dat hij gemengd-gehuwd was en drie kinderen had, gearresteerd. Zijn zoon Benedictus ging bij Fischer protesteren, greep na het gesprek een pistool dat aan de muur hing en trachtte op Fischer te vuren - het wapen was niet geladen. Hijmans werd een week later door het SS- und Polizeigericht ter dood veroordeeld en gefusilleerd. Omstreeks diezelfde tijd slaagde in Den Haag een niet nader bekende Jood er in, een collega van Fischer die hem gearresteerd had, in een gracht te werpen; de gearresteerde ontkwam. Er hebben zich nog enkele van die gevallen voorgedaan waaromtrent wij geen bijzonderheden kennen, • Brief, 23 febr. 1943, van F. H. U. aan zijn zoon in Duitsland (Doc I-1726 A, e-r),
revolver. Wederzijds gevloek en getier, gestomp en geduw. De vrouw begint hysterisch te schelden en smijt met alles wat in haar handen komt. De politiejongens: 'Nou, geef eerst maar eens wat te eten,je mag toch niets meenemen. Je hebt zeker ook nog wel geld in huis.' Het is het begin van de maand, de bonnen zijn juist ingewisseld. 'Geef op die boter en die koek.' Twee gaan zitten te eten terwijl de derde alle kasten openrukt en omverhaalt om te zien wat er van zijn gading is ... 'We telefoneren de overvalwagen van de Grune''Hé,jood,je mag toch geen geld meenemen!' De bedoeling is duidelijk: de schamele hoeveelheid geld die nog over is na de officiële beroving, kan als afkoopsom dienen. Het valt de Schalkhaar-heren blijkbaar mee wat er 'te vinden' was. Men, vertrekt" om een week, een maand, twee maanden later terug te komen. Uitstel was nimmer afstel. Buiten de groepen der gestempelden werd niemand gespaard. Voor de 'onder politietoezicht staande arbeidsinzet in Duitsland' werden zieken evengoed opgehaald als gezonden, zuigelingen evengoed als hoogbejaarden. Toen Asscher een keer bij de Zentrolstelle zei dat een vrouw van vijf-en-negentig, aan wie een deportatiebevel uitgereikt was, 'toch niet meer voor Arbeitseinsatz in aanmerking kon komen', werd geantwoord: 'dat zij de ervaring hadden dat deze vrouwen nog welluiers konden wassen'" - ook zij werd meegenomen.
XC• Het Parool, 47 (23 dec. 1942), p. 6. 2 BG-Amsterdam, rijksrecherche: p.v. A.
XCWerd men in het gebouw binnengevoerd, dan werd men geregistreerd door employé's van de Joodse Raad die door de afdeling Expositur (Sluzker, het hoofd van de Expositur, kwam er vrijwel dagelijks) in de schouwburg gedetacheerd waren. Zij hielden de kaartenbakken met de namen der binnengevoerden bij. Vond een transport, plaats, dan werden de namen der slachtoffers door hen op transportlijsten getypt. De controle was toevertrouwd aan twee of drie leden van de Waffen-SS (als regel invaliden van het Oostelijk front, nu personeel van de Zentrolstelleï, aangevuld met vier man van de roofbank Lippmann-Rosenthal die er voor zorgden dat de bezittingen der binnengevoerden naar behoren geregistreerd werden. Alleen die Waffen SS'ers waren gewapend. Zij werden na enige tijd in hun werk terzijde gestaan door enkele tientallen leden van de uit Joden bestaande Ordedienst van het kamp Westerbork; dezen hadden een door de Duitsers afgestempelde armband om en mochten het gebouw vrij in- en uitlopen.
XCNeiging om te vluchten hadden de meesten van de binnengevoerden niet: waar moest men heengaan als men op straat stond? Toch kwamen ontvluchtingen wel voor. Daartegen werden voorzieningen getroffen: alle ramen werden door arbeiders die in dienst van de Joodse Raad stonden dichtgetimmerd en de Joodse Raad betaalde ook het optrekken van een hoge muur achter het gebouw. Trouwens, het geschiedde herhaaldelijk dat Joden die op de een of andere wijze kans zagen, overdag te ontkomen, achterna gerend en gegrepen werden door leden van de Ordedienst - zij werden dan weer de schouwburg binnengevoerd.
XC'Mijn keel werd toegeschroefd toen ik', aldus de advocaat mr. B. Stokvis, 'de eerste keer dit inferno binnentrad. Men stond als in een reusachtige muizenval, met dooreenkrioelende, vragende, zoekende, roepende vrouwen, mannen en kinderen die geen uitweg wisten.'! Geen uitweg, inderdaad figuurlijk niet, letterlijk evenmin. Dat men door Duitsers bewaakt werd, paste in de situatie; dat die Duitsers door Joden bijgestaan werden, werd door velen als een schande beschouwd; hier was, zo voelden deze~ het, de Joodse Raad reëel het 'Joodse Verraad' geworden: onderdeel van de machinerie die hulpelozen greep en voor vertrek naar Westerbork gereedmaakte.
XCEr is eenmaal, eind april '43, door de groep CS-6 getracht de Hollandse Schouwburg in brand te steken: er waren toen, terwijl het gebouw voor een schoonmaakbeurt leeg stond, brandrniddelen naar binnen gesmokkeld en o.m. in een berghok neergelegd. Het kleine binnenbrandje dat ontstond, werd spoedig geblust.
XCNiet onvermeld mag blijven dat er onder het Joodse Raad-personeel
XC1 B. Stokvis: Advocaat in bezettingstijd (1968), p. 9.
verscheidenen waren die er vele malen in slaagden, de kartotheek en de transportlijsten dusdanig te wijzigen dat personen het gebouw konden verlaten zonder gemist te worden. Een tijdlang kon men daarbij gebruik maken van nagemaakte armbanden van de Ordedienst die ten kantore van de stempelfabriek van de fa. Posthumus van een nagemaakt stempel voorzien waren. Dit verzetswerk werd door de Duits-Joodse emigrant Walter Süskind geleid. Hij was een van diegenen die de kartotheek beheerden en hij liet in honderden gevallen de kaarten verdwijnen van grotere kinderen of van volwassenen die door de z.g. bagageploeg van de Joodse Raad het gebouw uit gesmokkeld werden, of van Joodse babies en jonge kinderen uit de crèche welke aan niet-Joden overgedragen werden die ze naar onderduikadressen brachten. Een van prof Cohens dochters, Virginie Cohen, werkte hier als directrice van de crèche ijverig aan mee. Trouwens, ook een Duitser, SS Unterscharjuhrer Alfons Zündler, was in het komplot. Dat laatste werd ontdekt; Zündler verdween naar een Strafkompal1ie aan het Oostelijk front.
XC'Het spel dat in de Schouwburg werd gespeeld om de Duitsers te misleiden, was, naar ik zeggen mag, groots van opzet' - aldus, na de oorlog, prof. Cohen. 'zelfs onze felste tegenstanders hebben eerbied voor het werk dat daar ten bate van de vertrekkenden werd verricht. Zij vergeten echter steeds er bij te vermelden dat het beambten van de Joodse Raad waren die deze hulp brachten en dit spel speelden.'>
XCWij willen geen mument ontkennen dat inderdaad Süskind en de zijnen honderden personen gered hebben. Daar wist de leiding van de Joodse Raad evenwel niets van. 'Dit werk', aldus een van Süskinds naaste medewerkers,
XC'geschiedde geheel op eigen risico en werd niet gestimuleerd door de leiding van de Joodse Raad. Integendeel, indien de leiding van de Joodse Raad dit officieel zou hebben geweten, zou zij dit uit angst hebben verboden. Het is mij namelijk bekend dat personeelsleden van de Expositur die bij een of andere onregelmatigheid betrapt werden en deswege op transport moesten, niet geholpen werden door de leiders van de Joodse Raad. Integendeel, deze spraken er hun afkeuring over uit dat de betrapte personen zich onverantwoordelijk gedragen hadden tegenover deJoden.'"
XC'Wat Asscher en Cohen betreft, kan ik zeggen', zo verklaarde een tweede
XC1 BG-Amsterdam, rijksrecherche:p.v. D. Cohen (27 mei 1948), p. 45. "A.v.: p.v. inz. Asscheren Cohen (17 febr. 1948), p. 3
van Süskinds naaste medewerkers, 'dat deze door ons als een paar grote 'nullen' werden beschouwd zonder enige werkelijkheidszin.'!
XCWij hebben tot dusver in dit deel de Joodse Raad louter beschreven voorzover zijn organen met de deportaties te maken hadden: de administratieve hulp, verleend in de beginfase van de deportaties, het doorgeven van de Duitse dreigementen, het opkomen voor de belangen vanhet eigen personeel, het verdelen van 17500 'stempels', de werkzaamheden in de Hollandse Schouwburg. Dit alles vormde, van de bezetter uit gezien, de voornaamste functie van de Joodse Raad: deze moest door middel van zijn apparaat de te deporteren Joden tot een gedwee opvolgen van de te verstrekken instructies aansporen en ook in tal van opzichten de deportaties praktisch vergemakkelijken. Maar de Joodse Raad werd veel méér: hij werd de Joodse overheid.
XCVoorzover zij zich niet aan het gezag van de bezetter onttrokken, gingen de Joden een bevolkingsgroep vormen die, gebonden aan de algemene, in bezet Nederland geldende regels, ook aan aparte, uitsluitend voor hen geldende regels onderworpen werd. Men zou kunnen zeggen dat zij, steeds onder Duits oppertoezicht, onder twee soorten autoriteiten geplaatst werden: Nederlandse en Joodse. Het apparaat van de Joodse Raad kreeg wezenlijke karaktertrekken met het Nederlandse overheidsapparaat gemeen; het kreeg als het ware eigen departementen van algemeen bestuur, gelegen op de gebieden van buitenlandse zaken, binnenlandse zaken, financiën, economische zaken, volksgezondheid, onderwijs, cultuur en recreatie, posterijen, sociale zaken en voorlichting. Een 'staat in de staat'? Ja - maar dan een staat die jegens de bezetter volstrekt machteloos was.
XCHet lijkt ons niet nodig, in ons werk de activiteiten van dit wijdvertakte Joodse 'overheidsapparaat' uitgebreid te gaan beschrijven; veel details kan men in het vierde hoofdstuk van deel I van Pressers Ondergang vinden. Wij willen ons beperken. Welnu, het apparaat van de Joodse Raad bemiddelde in de talloze kwesties die in het contact met de bezetter rezen; het gaf richtlijnen door aan provinciale en plaatselijke vertegenwoordigers; het beheerde geldmiddelen; het trad als grossier en organisator op bij de voedselvoorziening der Joden welke diverse Duitse en NSB-instanties voortdurend poogden te beknotten; het richtte in Amsterdam een centrale keuken met diverse uitdeelposten in; het coördineerde de medische zorg voor Joden;
XC1 A.v. (4 febr. 1948), p. 3 (getuige R. Halverstad).
het organiseerde het onderwijs aan Joodse leerlingen; het trachtte het culturele leven en ook de ontspanning naar vermogen te bevorderen; het zamelde de brieven in die voor de gedeporteerden bestemd waren en vertaalde deze in het Duits; het deelde de naar verhouding weinige en als regel nietszeggende kaarten uit die van die gedeporteerden binnenkwamen; het nam alle Joodse ziekenhuizen, weeshuizen en tehuizen van ouden van dagen onder zijn hoede; het verleende ondersteuning aan Joodse behoeftigen; het stond de voor deportatie opgeroepenen terzijde bij hun vertrek en het was voor alle bepalingen en maatregelen ten aanzien van Joden het centrale voorlichtingsorgaan, tegelijk ook de instantie die bij contact met Westerbork bemiddelde.
XCHet maximum aantal personeelsleden van de Joodse Raad in Amsterdam en elders staat niet vast. 'vast stond wèl het maximum aantal Joodse Raadstempels: 17500, maar wij weten niet, hoeveel hiervan aan echtgenoten en kinderen van Joodse Raad-employé's verleend zijn, evenmin hoeveel er verleend zijn aan personen (plus hun gezinsleden) die, zonder employé van de Joodse Raad te zijn, voor 'het Joodse gemeenschapsleven van belang' geacht werden. Vast staat voorts dat er, na het begin der deportaties, een grootscheepse inflatie van personeel plaatsvond. Velen werden bij de Joodse Raad aangesteld zonder dat zij daar enige betaling voor ontvingen, beter misschien: zonder een andere betaling te ontvangen dan de begeerde stempels voor zichzelf en hun gezinsleden. De zo belangrijke afdeling Hulp aan Vertrekkenden (waarover straks meer) telde in november '42 vierhonderdzestien krachten van welke slechts twintig salaris ontvingen. Elke dienst werd met een maximum aan medewerkers volgepropt; alleen al het centrale magazijn dat goederen trachtte te verzamelen waaraan vooral de vertrekkenden behoefte hadden, telde er meer dan driehonderd. Voorts nam de Joodse Raad behalve de 'officiële' tehuizen van ouden van dagen ten getale van 13, nog eens 185 particuliere tehuizen onder zijn vleugels, stuk voor stuk van directieleden en personeel voorzien die alle hoopten, door de erkenning van de zijde van de Joodse Raad mèt de door hen verzorgde personen beschermd te zijn tegen deportatie.
XCVan speciaal belang waren de 'raakpunten' van het gehele apparaat: de Expositur, raakpunt met de Zentralstelle, en de dienst Hulp aan Vertrekkenden, raakpunt met de deportatie in engere zin: het vertrek uit de plaats van in woning,
XCEdwin Sluzker, hoofd van de Expositur, was een in 1907 in Oostenrijk geboren jurist. Na de Reiehskristallnacht was hij in december '38 met zijn vrouw naar Nederland gevlucht, waar hij eerst in enkele kampen voor illegale vluchtelingen opgesloten werd. Hij ging hun belangen bepleiten bij
het Joodse Vluchtelingencomité en kreeg uit dien hoofde eind '39 bij dat comité een aanstelling. Hij was intelligent en een goed organisator, hij verstond elk Duits of Oostenrijks dialect - en hij was een geboren onderhandelaar, beter misschien: 'pingelaar'. Terwijl hij met zijn staf van ca. honderdvijftig medewerkers en medewerksters in het contact met de Zentralstelle Aus der Fünten en anderen over de volle breedte van het bestreken terrein steeds ter wille was, trachtte hij met geduld en vriendelijkheid, maar ook wel met sluwheid, aan de marges gunsten voor deze en gene te verwerven. Dat gaf hem de roep van een uiterst invloedrijk man. Zelf overschatte hij zijn positie niet. Jegens ieder die hem bezocht, was hij even voorkomend - dit in tegenstelling tot zijn naaste medewerkster, zijn vrouw, die, aldus Gertrud van Tijn-Cohn (hoofd van de dienst Hulp aan Vertrekkenden), 'door een mengsel van minderwaardigheidscomplex, tomeloze eerzucht, overwerktheid (en) teveel alcohol en tabak... alle zin voor proportie (verloor). Zij behandelde zowel haar collega's als het publiek op zo'n arrogante manier dat zij spoedig algemeen gehaat was.'l
XCHeeft jaloezie bij Gertrud van Tijn, die dit onvriendelijke portret schetste, een rol gespeeld ? Wellicht. Het viel haar, als nagenoeg alle mensen, in elk geval gemakkelijker, anderen kritisch te beoordelen dan zichzelf Wij herinneren er aan dat zij, medewerkster van Cohen sinds '33, begin juni '42 geweigerd had, de leiding op zich te nemen bij de registratie van de bezittingen der Nederlandse Joden (duidelijke aanloop tot de deportaties), en zich op het standpunt gesteld had dat zij voortaan in het kader van de Joodse Raad geen verantwoordelijk werk wilde doen. Onmiddellijk nadien was zij psychisch ingestort. En waar vinden wij haar twee maanden later terug? Bij de afdeling Hulp aan Vertrekkenden, als hoofd. Zij had, schreef zij herfst' 44, die functie aanvaard 'onder voorwaarde dat van den beginne af vast zou staan dat ik alleen sociaalwerk zou doen en op generlei wijze verantwoordelijk gesteld zou kunnen worden voor welke politieke beslissing ook die door de Joodse Raad wel of niet genomen mocht worden. Hierin werd toegestemd.'!
XCWij tekenen hierbij aan dat Gertrud van Tijn toen zij zich terugtrok, evenmin voor enige 'politieke beslissing' van de Joodse Raad verantwoordelijk was geweest; zij was een hoofdambtenaar van de Joodse Raad geweest, en dat werd zij opnieuw. De nieuwe afdeling die zij ging leiden, ging met haar meer dan vierhonderd employés, verdeeld over diverse posten in en
XC1 G. van Tijn-Cohn: 'Bijdrage tot de geschiedenisder Joden in Nederland van 10 mei 1940 totjuni 1944' (herfst 1944), p. 44 (Doe 1-1720 B, a-r). 2 A.v.
buiten Amsterdam, op alle mogelijke manieren hulp bieden hetzij aan diegenen die zich thuis voor deportatie gereedmaakten (lang niet iedereen bezat de onontbeerlijke koffers of rugzakken), hetzij aan hen die al uit hun huis waren gehaald en aan wie men dan voor hun vertrek naar Westerbork nog goederen die zij misten, kon doen toekomen. In Amsterdam was ook de algemene verzorging van diegenen die zich in de Hollandse Schouwburg bevonden, aan Gertrud van Tijns afdeling toevertrouwd. Het werd een afdeling die, zo schreef zij, 'schitterend functioneerde. Ik heb nog nooit met iemand gesproken die een verblijf in de 'Schouwburg' had doorgemaakt of die op een of andere wijze de diensten van Hulp aan Vertrekkenden had nodig gehad, die niet met grote lof sprak over de hulp, van Hulp aan Vertrekkenden ontvangen.'! Al dit werk van de Joodse Raad heeft veel geld gekost. Waar kwam het vandaan? Nauwkeurige gegevens zijn niet bewaard gebleven, maar het is . onze indruk dat de Joodse Raad aanvankelijk zijn activiteiten gefinancierd heeft uit een deel van de opbrengst van de grote inzameling ten behoeve van de Duits-Joodse vluchtelingen waarmee men in de zomer van '40 begonnen was. Die gelden werden beheerd door het 'Comité voor Steun' dat onder voorzitterschap stond van A. Krouwer, lid van de Joodse Raad. Dit comité werd eind '41 tot 'Commissie Financiële Aangelegenheden' van de Joodse Raad (de 'Comfina') herdoopt. Het had toen de vrije beschikking over de resterende geldmiddelen verloren: die waren bij Lippmann-Rosenthal-Sarphatistraat gedeponeerd. Een tweede geldinzameling die van meet af aan het karakter van een verplichte heffing zou dragen", werd van eind '42 af overwogen, maar ging niet door. Het gevolg was dat de Joodse Raad, geheel buiten de betrokkenen om, gefinancierd werd uit de saldi en andere vermogensbestanddelen die Joodse particuheren bij Lippmann-Rosenthal hadden moeten deponeren. Niet zonder eindeloze chicanes deed deze bank van tijd tot tijd de 'Comfina' althans een deel van de bedragen toekomen die op grondslag van een ingediende begroting aangevraagd waren. Voorts werd er, schijnt het, door Lippmann-Rosenthal de hand aan gehouden dat van de gelden, meestal geringe maar soms hoge bedragen, die bij Joden in beslag genomen werden als zij in Westerbork aankwamen, IQ % naar de 'Comfina' toeging. Met uitzondering van een bijdrage in het onderwijs kostten de werkzaamheden van de Joodse Raad de Nederlandse overheid in
XC1 A.v., p. 45. 2 Dat karakter had de eerste heffing gekregen toen eind' 41 bepaald was dat de bureaus van de Joodse Raad slechts diensten mochten verlenen aan diegenen die de z.g. grijze kaart konden tonen: bewijs dat men zijn 'aanslag' onder de eerste heffing voldaan had.
elk geval geen cent. Ook in het Duitse ressort is de Jodenvervolging van begin tot eind uit Joodse gelden gefinancierd. De opbrengst van geliquideerde of verkochte Joodse bedrijven en van, bijvoorbeeld, Joodse huizen en landbouwgronden was, zoals wij in ons vorige deel beschreven, bij de Vermö gensverwaltung- und Rentenonstalt terecht gekomen, en het waren de fondsen van deze VVRA waaruit alle gelden geput werden voor de werkzaamheden van de Sicherheitspolizei op het gebied van de Jodenvervolging, alsmede voor de bouw c.q. de uitbreiding en de exploitatie van Westerbork en van het [udendurchgangslager te Vught dat begin '43 in gebruik genomen werd. Voor Westerbork werd in' 42 en '43 ruim f 9 mln ter beschikking gesteld, voor het [udendurchgangslager Vught (dat moest nog geheel gebouwd worden) f IS mln, voor het [udenrejerat (IV B 4 dus, annex de Zentralstellet tot in de lente van' 44 bijna f 0,5 mln en uit deze zelfde bron ontvingen bijvoorbeeld ook de Nederlandse Spoorwegen en de Amsterdamse Gemeentetram betaling voor de extra-treinen en extra-trams die zij ten behoeve van de transporten naar Westerbork inlegden. Het Amsterdamse trambedrijf ontving per tramstel en per rit f 12.50.
XC'Het apparaat brokkelt af en de positie van de Joodse Raad is stellig aangetast. Echter, ophouden met het werk is onmogelijk, want ons werk is voor de Joodse Gemeenschap onmisbaar. Wat in Westerbork, wat zelfs in de Joodse Schouwburg geschiedt, is werk dat absoluut niet stilgezet kan worden, omdat het in eenelders ook wel geschied, zij het minder systematisch. 2 Bedoeld werd: de verantwoordelijkheid
1 Van Cohen alsmede van de vertegenwoordiging van de Joodse Raad in Den Haag staat vast dat zij in een aantal gevallen de Duitsers de onderduikadressen gaven van Joodse kinderen die hun bekend geworden waren; zulks is ons van Asscher niet bekend hoewel deze in één geval wèl adviseerde, enkele kinderen die gepakt waren, in Westerbork te laren omdat zij daar veilig zouden zijn. Het schijnt wel dat de 'Comfina' buiten medeweten van de leiding van de Joodse Raad in beperkte mate gelden verstrekt heeft aan Joden die wilden onderduiken. De vertegenwoor diging van de Joodse Raad in Enschede is de enige van welke ons bekend is dat zij het onderduiken systematisch bevorderd heeft; dit is vermoedelijk hier of daar
dringende behoefte voorziet. Zelfsalsde voorzitter zelfietszou gebeuren, zou hij stelligde eisstellen,dat het werk voortgang zalvinden.
XCDe vergadering ishet met dit standpunt eens" en het werk werd voortgezet, al moet menigeen het oppakken van Sarlouis en Bolle toch wel als uitermate onheilspellend gevoeld hebben. Misschien moeten wij het omkeren; misschien was juist de twijfel ofhet Joodse Raadstempel (uitdrukkelijk 'bis auf weiteres' verleend) wel voldoende bescherming zou bieden, een reden te meer om zich in zijn angst des te sterker aan dat stempel, d.w.z. aan zijn arbeid, vast te klampen. In die angst richtte men zich op het voorbeeld dat met name voorzitter Cohen gaf: steeds aanwezig, dag en nacht beschikbaar, onvermoeibaar, onverst~orbaar. Ach, men wist waarlijk niet altijd of de arbeid die men, omspoeld door de heftige emoties van de Joden, vooral van de onbeschermden onder hen, verrichtte, te verantwoorden was - des te sterker werd de neiging, onwrikbaar vast te houden aan Cohens consigne: doorwerken! In hem zag de groep haar werkelijke leider.
XCVoor Cohens naaste medewerkers sprak het vanzelf dat zij hem op zijn zestigste verjaardag, 3 I december' 42, de hulde brachten die hij, zo meenden zij, als hun grote voorman dubbel en dwars verdiend had. Men zorgde er voor dat een gedrukte Gids van de Joodse Raad die dag gereed was; het eerste exemplaar zou hem overhandigd worden. Men het een album vervaardigen met fraaie foto's van alle aspecten van het werk. Men zamelde gelden in bij de staf (niet iedereen gaf een bijdrage) om de jubilaris een gemakkelijke leunstoel te kunnen aanbieden. Al die geschenken werden hem op zijn verjaardag overhandigd in het bijzijn van familieleden, vrienden, leden van de Joodse Raad en hoogste functionarissen van de raad die tezamen, aldus 'algemeen adviseur' Meijer de Vries die de bijeenkomst opende'', 'hier vertegenwoordigen het ,beste gedeelte van de Joodse Raad en van het Joodse gemeenschapsleven.' 'Ik wil namens u allen', zo eindigde hij, 'de bede uiten dat de zon die thans in het oosten opgaat' (bij Stalingrad was het Duitse Zesde Leger ingesloten) 'in zeer afzienbare tijd haar levenwekkende en verwarmende stralen ook over ons zal doen schijnen en dat onze broeders en zusters die naar het oosten zijn vervoerd, binnenkort met ons verenigd door die stralen zullen worden verwarmd en dat het u en uw gezin gegeven moge zijn, aan de wederopbouw van ons volk mede te werken.' Vervolgens vergeleek Cohens medewerker in het vooroorlogse' vluchtelingenwerk, R. H. Eitje, de voorzitter van de Joodse Raad met Mozes; Eitje bood hetNotulen,okt.p.Teksten van toesprakenDoe
1 JR-CC: 21 1942, 1-2. Z in I-294, a-2.
fotoalbum aan als 'herinnering aan een uitermate droeve tijd, maar ook aan een tijd van grote heroïek.' De Groninger opperrabbijn S. Dasberg werkte de vergelijking met Mozes nader uit en nadat ook nog mr. S. J. van Lier namens. de leden van de Joodse Raad Cohen hulde gebracht had, sprak Cohen zelf een slotwoord waarin hij bescheidenlijk veronderstelde dat men in hem slechts 'het symbool' had willen eren van al deze 'arbeid voor ons Joodse volk'. 'Gij hebt mij', zo eindigde hij,
XC'wellicht beklaagd om die arbeid. Maar gij weet immers zelf dat in die arbeid het grootste gelnk ligt en dat, wanneer ieder van ons zijn deel bijdraagt, een betere en een goede tijd komt voor ons volk en door ons volk. Tot dat werk roep ik u op .
XC. . . Laat ik dan beloven dat ik voort zal gaan voor mijn volk met grote kracht en grote energie. En belooft ook gij in deze ure dat geen rust voor u komt, voordat het geluk van uw volk opnieuw is aangebroken. En als dat uur komt roep ik u weer tot nieuwe arbeid!' (Applaus)
XCVeertigduizend Joden waren al gedeporteerd - een volstrekt onzekere, een evident hachelijke toekomst tegemoet gezonden, losgescheurd uit het land waarin zij zich thuis gevoeld hadden. En geen Geallieerde invasie in '42 ... Zou het nieuwe jaar de bevrijding brengen? Allen die aan de Joodse Raad verbonden waren, rekenden daar op. En als zij die dag in Nederland beleefden, aan wie zouden zij dat dan meer te danken hebben dan aan Cohen die, dwars tegen alle weerstanden en kritische sternmen in, onverdroten gestimuleerd had tot voortzetting van de arbeid, zodat, almochten dan ook velen reeds gedeporteerd zijn, althans 'het beste gedeelte van de Joodse Raad en van het Joodse gemeenschapsleven' gespaard gebleven was - gespaard dank zij het niet génoeg te waarderen 'stempel', het reddende vlot waarop men in de orkaan die sinds juli woedde, met zijn gezin drijvend gebleven was.
XCDat bepaalde groepen Volljuden althans voorlopig van deportatie vrijgesteld zouden worden, was van meet af aan een wezenlijk onderdeel van het Duitse beleid. verdeel en heers! Als de bezetter in de zomer van '42 bekendgemaakt had dat alle Volljuden zonder uitzondering binnen de kortst mogelijke termijn naar het oosten gezonden zouden worden, dan zou hij hen op één hoop gedreven hebben. Hij deed het tegendeel: hij ging'stempels' uitgeven waarvan de houders voorlopig van deportatie vrijgesteld waren, hij erkende
'lijsten' met namen van Joden die hij voorshands evenmin zou deporteren, en het gevolg van dit alles was dat tienduizenden wanhopig naar wegen en middelen gingen zoeken om óók zulk een 'stemperte ontvangen, óók op een 'lijst' ingeschreven te worden, anders gezegd: zij richtten hun aggressiviteit op elkaar, niet op de vijand van wie de vervolging uitging.
XCDergelijke uitzonderingen waren ook in Duitsland gemaakt. Wij herinneren aan de z.g. Wannsee-Konjerenz die in januari '42 in Berlijn onder voorzitterschap van Heydrich gehouden was. De gemachtigde voor de Endlösung had daar meegedeeld dat Joden die ouder waren dan vijf-en-zestig jaar alsmede Joden die in de eerste wereldoorlog hoge militaire onderscheidingen verworven hadden dan wel zwaargewond geraakt waren, naar het Altersghetto Theresienstadt (een vestingstadje in Bohemen) gezonden zouden worden; voorts was komen vast te staan dat Joden, werkzaam in bedrijven die voor de Wehrmacht van belang waren, enig uitstel van deportatie zouden krijgen en dat bij gemengd-gehuwde Joden van geval tot geval bepaald zou worden of men hen naar Theresienstadt dan wel naar de vernietigingskampen zou zenden; tenslotte was afgesproken dat men de halfJoden als regel ook ter liquidatie zou wegvoeren, maar niet de gemengdgehuwden onder hen: voorzover dezen kinderen hadden, zou men hen niet deporteren doch dwingen zich te laten steriliseren, en voorzover zij geen kinderen hadden, zou men, alsbij de gemengd-gehuwde Volljuden, geval voor geval bepalen wat te geschieden stond: liquidatie of overbrenging naar Theresienstadt.
XCTegen deze richtlijnen werd door plaatselijke autoriteiten vaak gezondigd, maar het valt buiten ons bestek, hier weer te geven in hoeverre men er in Duitsland de hand aan gehouden heeft. Men heeft er in het algemeen een deel van de gemengd-gehuwden en hun kinderen (die dus half-Jood waren) sterker gespaard dan men op grond van het voorafgaande zou verwachten. Dit hing samen met het feit dat men de familie van de niet-Joodse huwelijkspartner althans voorlopig wilde ontzien en het sloot ook aan bij de sinds eind '38 ontwikkelde praktijk waarbij Joodse mannen die gemengd-gehuwd waren, buiten de Jodenvervolging vielen als uit het huwelijk kinderen geboren waren, en gemengd-gehuwde Joodse vrouwen ook dan wanneer zij geen kinderen hadden; men sprak dan van een 'privilegierte Mischehe' (een 'bevoorrecht gemengd-huwelijk') . Vooral het Reichsinnenministerium in Berlijn had zich grote moeite gegeven om althans dit deel der gemengdgehuwden alsook de half- en kwart-Joden tegen vervolging en a fortiori tegenliquidatie te beschermen. De antisemietische scherpslijpersevenwel die men op allerlei niveaus in de Nazipartij vond maar vooral ook in de kring
de zijnen), achtten die bescherming van gemengd-gehuwde en half-Joden (Mischlinge) in strijd met de rassenleer, absurd, ja gevaarlijk, en van hen zou dan ook een onophoudelijke druk uitgaan in de richting van de opheffing van alle uitzonderingsbepalingen.
XCWat Seyss-Inquart aan uitzonderingsmaatregelen trof, moet men niet als gunsten zien die de Reichskommissar uit eigen bevoegdheid verleende: het sloot aan bij de Duitse praktijk. Niet precies! Dat zal nog blijken. In het algemeen kan men evenwel stellen dat, met uitzondering slechts van de protestants-gedoopte Joden die in Duitsland niet beschermd werden, in bezet Nederland geen enkele groep uitstel van deportatie verkregen heeft of zelfs verlof, het Duitse machtsgebied te verlaten, die niet overeenkwam met eenzelfde groep in Duitsland. Het waren zo vele en zo verschillende groepen, anders gezegd: er bestonden zo veel soorten 'stempels' en zo veel 'lijsten', dat het de Joden-zelf en anderen die er van vernamen, volstrekt onmogelijk was, het gehele stelsel van uitzonderingen te overzien. Het leek een chaos, een warwinkel. Het wàs dat niet. Zeker, men heeft niet alle uitzonderingen steeds erkend en er zijn, met name in de eerste twee maanden der deportaties, verscheidenen (vooral gemengd-gehuwde en protestantse Joden) naar het oosten gezonden die volgens de geldende regels in Nederland hadden behoren te blijven, desniettemin heeft de bezetter zich over het algemeen aan de door hemzelf gestelde regels gehouden; hij deed dat des te gereder omdat nagenoeg alle gemaakte uitzonderingen door hem als tijdelijk bedoeld waren. , In september en begin oktober '42 hadden successievelijk verschillende groepen Volljuden voor zichzelf en, eventueel, hun vrouwen en kinderen het begeerde stempel verworven. Tot de protestants-gedoopte groep behoorden ca. vijftienhonderd mannen, vrouwen en kinderen, tot de groep van diegenen die de Duitsers iets te bieden hadden (buitenlandse deviezen c.q, diamanten en sieraden) dan wel die onder speciale bescherming .stonden (van Mussert bijvoorbeeld), enkele honderden en tot de groep der Z.g. Rüstungsjuden (personen, werkzaam in bedrijven waar men voor de Wehr macht werkte, hun gezinnen inbegrepen) enkele duizenden; voorts hadden de Joden van sommige buitenlandse nationaliteiten een sternpel gekregen, zo ook enkele duizenden van de in totaal ruim twaalfduizend gemengd-gehuwde Joden alsmede ca. achttienhonderd personen (hun gezinnen inbegrepen) van wie de Duitser Calmeyer verklaard had dat, al waren zij ook als Volljude C.q. als half- of kwart-Jood geregistreerd, niet vaststond dat die registratie terecht geschied was. Bij dat alles moet men dan de grootste groep optellen: de 17 500 Joodse Raad-stempels.
XCWij zijn er nog niet. Er kwamen méér groepen die uitstel van deportatie kregen. Om te beginnen slaagden de secretarissen-generaal Frederiks en van Dam
er eind' 42 in, verlof te krijgen om enkele honderden wetenschappelijken cultureel-vooraanstaande Joden voorshands geïnterneerd te krijgen in enkele gebouwen te Barneveld, en tenslotte wist Calmeyer te bereiken dat voorlopig ten aanzien van een kleine minderheid onder de Portugese Joden aangenomen werd dat zij geen of nauwelijks 'Joods bloed' in hun aderen hadden.
XCDe lezer zal zich afvragen: hoe heeft de bezetter dit alles kunnen bijhouden? Ho~ wist hij bijvoorbeeld of een bepaald Joods gezin dat, hoewel het stempels bezat, in Westerbork afgeleverd werd, zich daar terecht op die stempels beriep? Het antwoord is simpel: al die stempels waren genummerd en geregistreerd - dat laatste niet alleen bij de Zentralstelle für jüdische Auswanderung in Amsterdam, maar ook bij het Rejerat IV B 4 in Den Haag, anders gezegd: aan de Nieuwe Parklaan.! Hier vloeide uit voort dat de opgave van elkeen die zich op een stempel, een plaats op een lijst of een andere vorm van bescherming beriep, zowel bij de Zeetralstelle als bij IV B 4 geverifieerd kon worden; in twijfelgevallen nam als regel IV B 4 de beslissing. Het was voor IV B 4 (Den Haag) dan ook wenselijk, de beschikking te hebben over een eigen Jodenkartotheek naast die van de Zentralstelle (Amsterdam).
XCWie de kartotheek van de Zentralstelle gekopieerd heeft, weten wij niet; wij vermoeden dat het door personeel van de Expositur geschied is, en wel in de herfst van '42. In elk geval: die duplikaat-kartotheek ging naar IV B 4 -Den Haag en zij werd daar bijna twee jaar lang bijgehouden door vier personeelsleden van de vertegenwoordiging van de Joodse Raad in Den Haag. In beide kartotheken werd aangetekend, aan wie de Zentrolstelle een stempel uitgereikt had, zomede of dat nog geldigheid bezat dan wel vervallen was. Voor de Zentralstelle was de administratieve procedure ten einde indien tenslotte op de persoonskaarten der betrokkenen de A van Abtrans portiert geplaatst was: Abtransportiert"naar Westerbork of het eoncentratiekamp Amersfoort (de 'stratgevallen' tot in de herfst van '42) dan wel, van begin '43 af, naar het [udendurchgangslager in Vught. Bij de kartotheek van IV B 4-Den Haag ging men verder: daar werd ook bijgehouden, op welke data de betrokkenen naar Auschwitz, Sobibor of andere kampen gedeporteerd waren. 'Als Duits politieman had ik', aldus na de oorlog Fischer,van de persoonsbewijzen was als regel zeer oppervlakkig, maar met een nagemaakt stempel zou men in Westerbork
1 Het is, voorzover ons bekend, niet voorgekomen dat men stempels nagemaakt heeft. Dat is ook wel begrijpelijk. Immers, de leden van de falsificatiegroepen hadden in die stempels geen vertrouwen en hun streven was er op gericht,Joden voor niet Joden te laten doorgaan, niet voor Joden met een bepaald stempel. De controle
'groet belang bij het goed in orde zijn van deze kartotheek en ik heb nimmer kunnen constateren dat er enige onregelmatigheid in voorkwam. Dit had ik te danken aan de vier mij ter beschikking gestelde Joodse personen. Deze waren mijn beste werkkrachten, zelfs nog beter dan de Duitsers die mij ter beschikking gesteld waren" de vier werden begin september' 44 naar Theresienstadt gedeporteerd.
XCDe statistische gegevens van IV B 4 die wij in dit en in het volgende deel zullen vermelden, waren aan deze zorgvuldig bijgehouden duplikaatkartotheek ontleend; wij zijn geneigd, de betrokken cijfers voor betrouwbaar, ja voor exact te houden, met uitzondering evenwel van de aspecten 'vlucht' en 'onderduik' - op die twee gebieden kon ook IV B 4 niet anders doen dan schattingen maken.
XCVan de herfst van '42 afliepen de verschillende stempels en lijsten in de tijd gelijk op. Velen waren er die zich moeite gaven, meer dan één van die z.g. Sperren te verwerven. Men kon een Joodse Raad-stempel bezitten en tegelijk jegens Calmeyer laten betogen dat men het buitenechtelijk kind was van een niet-Joodse vader; werd dat betoog door Calmeyer aanvaard, dan was men op slag een half-Jood hetgeen een grondige bescherming leek tegen deportatie. Men kon als Rüstungsjude gelden en tegelijk proberen op een lijst geplaatst te worden van Volljuden die, tegen betaling van voldoende deviezen, wellicht naar Zwitserland mochten vertrekken. Velen liepen van het ene adres naar het andere in een vertwijfeld pogen om aan de dreigende deportatie te ontkomen. Het Duitse bestuursapparaat was zo ondoorzichtig! Oplichters viel het niet moeilijk, in die sfeer van onzekerheid en angst goede zaken te doen. Ieder die redding beloofde te bieden, vond slaafse volgelingen. Zo waren er in de laatste maanden van '42 met name in Den Haag en omgeving enkele duizenden die een haast onschokbaar geloof koesterden in de verhalen van een Scheveningse doctorandus in de economie, F. Weinreb, die beweerde van de Wehrmacht verlof te hebben gekregen om met drie treintransporten de ingeschrevenen op zijn lijst naar onbezet Frankrijk (later zei hij: naar Spanje) te mogen brengen." Het leek absurd - maar was het absurder dan de Jodenvervolging zelf? Het feit dat duizenden het een of ander stempel verkregen hadden (het was te zien: het stond in hun pb),
XC1 P.v. inz. Asscher en Cohen (22 dec. 1947), p. 7 (getuige F. Fischer). 2 Wij komen op Weinrebs acties, die tot begin' 44
wakkerde bij duizenden anderen het verlangen aan, óók zulk een stempel te verwerven. En zo ontstond tegen de achtergrond van de met grote regelmaat uit Westerbork vertrekkende deportatietrein een tomeloze jacht op de stempels en lijsten die uitstel van deportatie beloofden. Voor hoelang? Dat wist men niet. Uitstel was beter dan géén uitstel. Misschien zou Hitler opeens sterven, misschien opeens de Geallieerde invasie een feit zijn. 0 dat men die dag toch in Nederland beleven mocht!
XCDe lezer moet zich die onzekerheid, die spanning, dat nerveus zoeken naar redding goed voor ogen houden wanneer wij nu de stempels en lijsten de een na de ander gaanbespreken in zekere systematische volgorde; volgorde is onvermijdelijk in alle geschiedschrijving - onvermijdelijk ook dan wanneer het een materie betreft die geen volgorde maar alleen maar een verwarrende gelijktijdigheid gekend heeft.
XCWij zullen nu ten aanzien van de verschillende kategorieën naast elkaar plaatsen de voorstellen van Schmidt (beraad van 13 oktober) en de beslissingen die in de Chefsitzung (Seyss-Inquart, Schmidt, Rauter) genomen werden. (beraad van 16 oktober).
XC1. PROTESTANTS-GEDOOPTE JODEN. Schmidt: aan de ca. vijftienhonderd die al een sternpel verkregen hebben, ca. honderdvijftig die alsnog ingediend zijn, toevoegen. Chefsitzung: accoord.
XC2. KATHOLIEK-GEDOOPTE JODEN. Schmidt: alsnog een stempel geven. Chefsitzung: deporteren.
XCWij tekenen hierbij aan dat Calmeyers verslag van de bespreking van 13 oktober gespatieerd, en dus uitdrukkelijk, vermeldt: 'Bei allen Christen-juden ist Dauerschutz nicht beabsichtigt' een bevestiging van het standpunt dat in de Che(sitzung van 17 juli ingenomen was.
XC3. 'RÜSTUNGSJUDEN'. Schmidt: moeten per I maart '43 verdwenen zijn. Chefsitzung: zij die in de textielbranche werkzaam zijn, moeten per I februari '43 met hun gezinnen naar een ]udendurchgangslager in Vught overgebracht worden om daar tewerkgesteld te worden, de Diamant-]uden (ondernemers en arbeiders in de diamantbranche) moeten in een apart ghetto in Amsterdam ondergebracht worden.
XC4. GEMENGD-GEHUWDEN. Schmidt: de gemengd-gehuwden met kinderen en de gemengd-gehuwde Joodse vrouwen zonder kinderen moeten blijvend beschermd worden en derhalve ook vrijgesteld van de verplichting, de Jodenster te dragen (beide groepen vielen in Duitsland onder de Z.g. privi legierte Mischehe), gemengd-gehuwde mannen zonder kinderen zullen gedeporteerd worden. Chefsitzung: de gemengd-gehuwde Joodse vrouwen zonder kinderen worden gedeporteerd, de gemengd-gehuwden met kinderen niet, en voor hen komt de Jodenster te vervallen.
XC5. PORTUGESE JODEN. Schmidt: van de ca. vierduizend Portugese Joden worden driehonderdtwee-en-zestig met zeven of acht Portugees-Joodse overgrootouders blijvend beschermd; de Jodenster komt voor hen te vervallen en nagegaan moet worden of deze groep naar Spanje of Portugal
kan emigreren. Chefsitzung: Rauter zal laten beoordelen of die driehonderdtwee-en-zestig Portugese Joden inderdaad bescherming verdienen.
XC6. JOODSE OUDGEDIENDEN UIT DE EERSTE WERELDOORLOG. Schmidt: diegenen die onderscheidingen bezitten of oorlogsinvalide zijn, moeten naar Theresienstadt getransporteerd worden. Chefsitzung: accoord.
XC7. GROEP VAN DE Z.G. 'BLAUE REITER'.l Schmidt: blijvend beschermen en de Jodenster komt blijvend te vervallen, maar een deel moet later naar Theresienstadt. Chejsitzung: allen gaan naar Theresienstadt.
XC8. CALMEYER-GROEP. Schmidt: de ten onrechte geregistreerden blijvend beschermen en voor hen komt de Jodenster te vervallen. Chefsitzung: beslissing aangehouden.
XCMen ziet: nagenoeg overal waar de beslissing van de Chefsitzung afweek van het voorstel waarmee Schmidt, kennelijk onder invloed van Calmeyer, ter vergadering was verschenen, was die beslissing inhet nadeel van de Joden. Het is aannemelijk dat de scherpste antisemietische pressie van Rauter uitging (met denke aan zijn brieven aan Himmler) ; doorslaggevend was dat Seyss-Inquart zich bij hem aansloot. Op één punt wilde deze zelfs nog verder gaan dan de praktijk in Duitsland was: de gemengd-gehuwde Joodse vrou- . wen zonder kinderen die in Duitsland beschermd werden, zouden uit Nederland gedeporteerd worden. Men moet de beslissingen die in de Chefsitzung van 16 oktober vastgelegd werden, overigens niet als een vaststaand gegeven zien. Het bleef op dit terrein een hevig touwtrekken tussen scherpslijpers en 'gematigden'.
XCDe verschillende soorten stempels en lijsten zullen wij nu successievelijk in nadere beschouwing nemen; de fictieve Weinreblijst zonderen wij, gelijk reeds gezegd, uit en de Joodse Raad-stempels hebben wij al behandeld. De overige willen wij aldus indelen dat wij beginnen met die Joden voor wie de mogelijkheid bestond of geopend werd dat zij het Duitse machtsgebied zouden verlaten (sommige Joden van buitenlandse nationaliteit, Joden die voor uitwisseling met Duitsers-in-den-vreemde in aanmerking kwamen en 'Devisen- Juden'). Dan komen wij bij de groepen die in zoverre geprivilegieerd werden dat zij niet naar Auschwitz maar vroeg of laat naar Theresienstadt gezonden zouden worden (oud-gedienden met onderscheidingen, oorlogsinvaliden, de blaue-Reiter-gevallen en diegenen die op de lijsten van Frederiks en van Darn stonden). Vervolgens behandelen wij de groep die in een be
1 Dit was de kleine groep vanjoden (uiteindelijk acht-en-veertig personen) hetzij met grote verdiensten jegens Duitsland, hetzij geprotegeerd door hoge Nazi's c.q. door Mussert, die sinds '41 niet als Joden golden; zij waren vrijgesteld van het dragen van de Jodenster.
schermd en een onbeschermd deel gesplitst was: de gemengd-gehuwden. Daarna komen de twee groepen aan de orde waaromtrent in de Chefsitzung bepaald werd dat zij uiteindelijk naar vernietigingskampen gedeporteerd zouden worden: de Rüstungsjuden op korte, de Christen-Juden op iets langere termijn, en wij eindigen met de twee groepen die beweerden, 'eigenlijk' geen Joden te zijn: de Calmeyer-gevallen en de kleine groep der 'zuivere', anders gezegd 'Arische' Portugese Joden.
XCWat zich ten aanzien van al deze groepen afgespeeld heeft, zullen wij in dit deel over het algemeen niet verder weergeven dan tot de lente van '43; ons overzicht zal in het volgende deel voortgezet en afgesloten worden.
XCOok alle Joden die een niet-Nederlandse nationaliteit bezaten, hadden begin ,4I aan de algemene Jodenregistratie moeten deelnemen en volgens de letter waren dan ook alle verordeningen die in '4I en '42 tegen Joden uitgevaardigd werden, op hen van toepassing. Hier maakte het Auswärtige Amt bezwaar tegen, als regel via zijn Haagse vertegenwoordiger Bene, en met dat bezwaar hield het Reichseommissariat rekening. Wel te verstaan: de Joden die de nationaliteit bezaten van landen die door Duitsland bestuurd werden en waar de Jodenvervolging dus ook in voile omvang doorgevoerd werd, werden behandeld alsof zij Nederlanders waren; dit betrofjoden met Noorse, Belgische, Luxemburgse, Franse, Poolse en Griekse nationaliteit en de meesten met Tsjechoslowaakse en Zuidslavische nationaliteit. Zij hebben ailen aan het feit van hun vreemde nationaliteit geen enkele bescherming kunnen ontlenen. Daarnaast waren er drie soorten staten over welker burgers de Duitse autoriteiten in bezet Nederland niet vrij beschikken konden: staten die formeel met Duitsland verbonden waren: Denemarken (dat feitelijk bezet was), Finland, Slowakije, Kroatië, Italië, Hongarije en Roemenië"; neutrale staten: Zweden, Zwitserland, Turkije, Spanje, Portugal, enkele Latijns-Amerikaanse landen en Liberia; en staten die met Duitsland in oorlog waren dan wel de diplomatieke betrekkingen verbroken hadden: Engeland en zijn Dominions, de Verenigde Staten van Amerika, de Sowjet-Unie en weer een aantal Latijns-Amerikaanse landen (de Dominicaanse Republiek, Haïti, Honduras, Mexico, Nicaragua, Peru, San Salvador en Uruguay).
XCWat de staten betreft welke tot die derde groep behoorden: hen wilde
XC1 Er bevonden zich in Nederland geen Bulgaarse Joden.
Duitsland ontzien, met uitzondering in zoverre dat de Joden van Russische nationaliteit die in de bezette delen van de Sowjet-Unie gedomicilieerd geweest waren, gedeporteerd werden. Ten aanzien evenwel van, bijvoorbeeld, Amerikaanse en Engelse Joden werd deportatie onwenselijk geacht: maatregelen tegen Amerikaanse en Engelse staatsburgers zouden tot represailles kunnen leiden tegen Duitse staatsburgers die in de Verenigde Staten of in het Britse Rijk geïnterneerd waren. Begin' 43 werd derhalve uit Nederland een aantal Joden die burgers waren van de Verenigde Staten, Engeland en de Dominions, de Sowjet-Unie (minus de al genoemde groep) en de bovengenoemde Latijns-Amerikaanse staten naar civiele interneringskampen in Duitsland overgebracht; het waren er een-en-tachtig. Ruim honderd bleven er toen in bezet gebied achter plus nog eens honderdtwintig Russische Joden van wie nog niet vaststond of hun Russische staatsburgerschap erkend zou worden.
XCWat de staten betreft, die formeel met Duitsland verbonden waren: in hun geval hing het er van af of de betrokken regeringen zich voor het behoud van ll1IDin Nederland woonachtige burgers moeite wilden geven. Bij de regeringen van Slowakije, Kroatië en (aanvankelijk) Roemenië die wat de Jodenvervolging betrof niet bij het Derde Rijk wilden achterblijven ja het eerder wilden overtreffen, was dat niet het geval: zij spanden zich wèl in, de opbrengst van de inbeslaggenomen bezittingen dier Joden te verwerven, maar lieten hen verder aan hun lot over; alleen een klein aantal Roemeense Joden werd eind' 43 toch naar ll1IDland teruggezonden. Denemarken, Finland en Italië maakten gebruik van de gelegenheid, de Deense, Finse en Italiaanse Joden, bij elkaar zes-en-twintig, te laten repatriëren; de Hongaarse regering liet in de lente en zomer van' 43 acht-en-zeventig Hongaarse Joden repatriëren (in Hongarije zouden de Jodendeportaties eerst in de zomer van ,44 beginnen), maar er waren toen almeer dan honderdvijftig naar de vernietigingskampen gezonden.
XCOok de neutrale staten kregen de kans, hun Joodse burgers te laten repatriëren; daarvan maakten Zweden, Zwitserland, Spanje, Portugal, Liberia en Argentinië begin' 43 gebruik, Turkije eerst eind' 43. Het betrofhier steeds zeer kleine aantallen.
XCWij hebben samengevat. Het ging allemaal niet zo ordelijk als het bovenstaande suggereert. Buitenlandse Jodenkonden, voorzover zij op bescherming aanspraak maakten, die aanspraak alleen effectueren wanneer zij een geldige pas konden tonen; die passen werden hun menigmaal afgenomen en als zij dan niet tijdig van hun eigen consul of van de consul van de mogendheid die de belangen van hun staat waarnam, een nieuwe pas of een ander bewijsstuk kregen, dan konden zij heel wel toch opgepakt worden. Arriveerden dezulken
in Westerbork, dan beriepen zij zich op hun buitenlandse nationaliteit, maar als de bevestiging lang op zich liet wachten, bestond de kans dat zij al naar het oosten verdwenen waren voor nader bericht binnenkwam. Vanhet vervolgingsapparaat maakten velen deel uit die principieel tegenstander waren van elk deportatie-uitstel. In de lente van '43 kwam het nogal eens voor dat bijvoorbeeld in Zweden of Portugal woonachtige Joden voor familieleden in Nederland de Zweedse ofPortugese nationaliteit aanvroegen. Die familieleden beriepen zich dan op de aanvraag. Wat moest men in die gevallen doen, vroeg Zöpf eind april' 43 per brief aan IV B 4- Berlijn. Eichmann antwoordde twee maanden later, dat met ingewilligde aanvragen rekening gehouden .moest worden, maar gaf overigens de volgende kenmerkende instructie: 'Sofem bekannt wird, dass sich [uden darum bemuhen, eine neue Staatsangehörigkeit zu erwerben, braucht hierauf keine Rücksicht genommen zu werden, die betr~fJenden Personen sind vielmehr bevorzugt nach dem Osten alizutransportieren'»
XCSoms werd er in Berlijn waarde aan gehecht, na te gaan of men de Rijksduitsers die in een bepaald land geïnterneerd waren, naar Duitsland kon laten repatriëren. Er werd dan een ruil voorbereid en wanneer van het betrokken land slechts weinig niet-Joodse staatsburgers in Europa woonden, kon het van belang zijn, ook de Joodse staatsburgers te sparen. Er ontstond dus langzamerhand de behoefte aan een soort reservaat voor al die uitwisselingsgevallen, een Austausch-Lager; daartoe werd in de loop van '43 een 'nieuw kamp ingericht dat tussen Hannover en Hamburg kwam te liggen: Bergen-Belsen. Wij komen op dat kamp in deel 8 terug. De eerste groep Rijksduitsers voor wier repatriëring men zich in Berlijn moeite ging geven, waren de protestants-Duitse kolonisten die zich bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog in Palestina bevonden. Palestina was toen Brits mandaatsgebied ; men kwam het land legaal alleen maar binnen wanneer men een z.g. certificate of immigration bezat van de Britse autoriteiten.
XC1 Brief, zö juni 1943, van Eichmann aan Zöpf(HSSuPF, 183a). W B 4-Den Haag had zulk een instructie nauwelijks nodig: eind '42 waren al talrijke Joden die in Engeland geboren w\lren en zich dus op hun Engelse nationaliteit beriepen, met prioriteit naar Auschwitz gezonden. IV B 4 zei dat zij Nederlanders waren. Toen IV B 4 in de lente van '43 via de Zwitserse regering de eerste lijsten ontving met namen van vijfhonderd Joden die volgens de Engelse autoriteiten het Engelse staarsburgerschap bezaten, bleek dat van hen al honderdacht-en-dertig gedepor
Uit de groep van Rijksduitsers in Palestina dienden in september '39 enkelen in de. Wehrmacht. Zij vernamen dat hun familieleden door de Engelsen geïnterneerd waren en legden toen aan het Auswartige Amt het verzoek voor, stappen te ondernemen opdat de Palástina-Deutschen allen gerepatrieerd zouden mogen worden, waartegenover een aantal Joden uit het Generalgouvernement die het voornemen hadden, naar Palestina te vertrekken, daartoe de gelegenheid zouden krijgen. Die uitwisseling kwam tot stand, beter gezegd: er vonden in '41 en '42 drie uitwisselingstransporten plaats, het laatste in november '42. Het Auswártige Amt knoopte hier hoge verwachtingen aan vast. Men wilde uit allerlei staten vele tienduizenden Rijksen Volksduitsers naar Duitsland terughalen, maar men had die staten te weinig te bieden in de vorm van hun eigen burgers die zich in het Duitse . machtsgebied in Europa bevonden. In februari' 43 stelde Reichsaussenminister von Ribbentrop derhalve voor dat men voor de toekomstige uitwisselingsacties ongeveer dertigduizend niet-Duitse Joden, bij voorkeur Noorse, Nederlandse en Belgische, zou reserveren (en dus niet deporteren) - de Sicherheitspolizei wees dat voorlopig van de hand, maar het gevolg was wèl dat voorzichtigheid betracht werd in al die gevallen waarin Joden een papier konden tonen dat de indruk wekte dat zij vroeg of laat voor uitwisseling in aanmerking konden komen. Tot die uitwisseling behoefde nog niet besloten te zijn - voldoende was dat ze overwogen werd. Het Auswärtige Amt begon daarover in de lente van' 43 te onderhandelen met Ecuador, Honduras en Paraguay, en dat betekende dat Joden met een paspoort van die landen in geen geval gedeporteerd mochten worden. Wij komen er in ons volgende deel op terug.
XCHier willen wij vermelden dat de uitwisselingstransporten naar en van Palestina in de zomer van '42 in ons land bekendgeworden waren. Er verbleven hier enkele echtgenoten van in Palestina gedomicilieerde Joodse mannen die in Duitsland geïnterneerd waren. Die echtgenoten kregen kort na het begin van de Jodendeportaties opeens de gelegenheid, met hun kinderen naar Palestina terug te keren. Het was een groepje van tien of twaalf personen. In de herfst kwam bericht van hun veilige aankomst binnen. Dat deed bij Gertrud van Tijn, het vroegere hoofd van de emigratie-afdeling van de Joodse Raad, alsmede bij een employé van het Zwitserse consulaat in Amsterdam, de Duits-joodse vluchteling Helmuth Mainz, het plan rijzen om Z.g. Palestina-certificaten aan te vragen ten behoeve van een groot aantal Nederlandse Joden. Natuurlijk, het certificaat was alleen maar een soort immigratie-visum, het betekende niet dat men de nationaliteit van het mandaatsgebied verworven had, maar bij het eerste groepje van tien of twaalf was in één geval gebleken dat IV B 4 een certificaat voldoende vond om verlof tot vertrek te geven. Na enige tijd ging men toen twee wegen tege
lijkertijd be~andelen. Namen van Nederlandse en Duitse Joden die reeds familieleden in Palestina hadden, werden via het Zwitserse consulaat kenbaar gemaakt aan de Zwitserse regering met verzoek, bij de Britse regering een certificate aan te vragen ten behoeve van de betrokkenen en bij de Duitse regering te bewerkstelligen dat hun namen vast genoteerd zouden worden voor een toekomstige uitwisseling. De personen voor wie men deze stappen ondernam, ontvingen daarvan een schriftelijke bevestiging van de emigratieafdeling van de Joodse Raad; daarin werd o.m. vermeld (op hoopvanzegen), 'dat er binnenkort een Palestina-certificaat voor u hier verwacht wordt.' De verlening van die certificaten trachtte men te bespoedigen door via het Rode Kruis (het Amstérdamse bureau van die organisatie werkte uitstekend mee) de namen van allen voor wie men een certificate in de wacht hoopte te slepen, aan Nederlands-Joodse instanties in Palestina door te geven. Daarbij beperkte men zich niet tot personen die al familie in Palestina hadden, 'wij besloten', aldus Gertrud van Tijn, 'deze actie zodanig uit te breiden dat ook al diegenen eronder zouden vallen voor wie in vooroorlogstijd certificaten konden beschikbaar geweest zijn.'Konden geweest zijn. Ja, voor wie zou vóór de oorlog wèl een certificate aangevraagd zijn, voor wie niet? Men was bang, teveel aanvragen in zee te sturen en maakte dus een keuze waarbij men de verdiensten voor de Zionistische beweging van de een afwoog tegen die van de ander. Gertrud van Tijn riep er een commissie van zes personen voor in het leven waarin de drie grote vooroorlogse Zionistische organisaties (de 'algemene', de socialistischeen de orthodoxe) vertegenwoordigd waren, en die commissie nam 'ieder geval afzonderlijk' in overweging, 'somtijds urenlang, somtijds drie- of viermaal.'!
XCAllen van wie verklaard was dat zij voor uitwisseling in aanmerking kwamen (lente '43 waren dat ca. tweeduizend mannen, vrouwen en kinderen), werden voorlopig niet gedeporteerd, maar in juni '43 bepaalde IV B 4 onverwachts dat het aan de z.g. bevestiging van de emigratie-afdeling van de Joodse Raad geen waarde meer toekende: vijftienhonderd personen, onder hen veel jongeren, werden toen gedeporteerd. Vijfhonderd candidaten voor de uitwisseling die al een certificaat bezaten, bleven over en door de komst van nieuwe certificaten zou hun aantal vóór eind' 43 weer tot bijna dertienhonderd oplopen. Of het ooit tot een uitwisseling zou komen, was toen nog volstrekt onzeker.
XC1 G. van Tijn-Cohn: 'Bijdrage tot de geschiedenis der Joden in Nederland van 10 mei 1940 tot juni 1944', p.
Wij maakten er almelding van in ons vorige deel: Joden voor wie een groot bedrag aan buitenlandse deviezen in het neutrale buitenland aan Duitsland' ter beschikking gesteld werd, konden verlof krijgen, met hun gezinsleden naar Zwitserland te emigreren. De betrokkenen behoefden die deviezenniet uit hun eigen vermogen af te staan - dit kon te hunnen behoeve ook door een in het buitenland woonachtig familielid gebeuren.
XCDat Joden tegen betaling konden emigreren, was, wat Duitsland betrof, een vorm van nationale en ideologische corruptie. De Duitsers waren zich dat bewust. Hun probleem was dat zij enerzijds via vermogende Joden graag zoveel mogelijk buitenlandse deviezen in de wacht sleepten, maar anderzijds hun actie buiten alle publiciteit wensten te houden. Zij hadden dus tussenpersonen nodig: mensen die bij de transactie zouden bemiddelen. Zij vonden er in ons land twee waarvan één jegens de betrokken Joden (de Duitsers spraken van Devisen-juderà bonafide opgetreden is en de ander niet veel beter was dan een oplichter. Bonafide was de Duitser E. A. P. Puttkammer, procuratiehouder van een der Amsterdamse kantoren van de Rotterdamse Bankvereniging; de oplichter was een Nederlander: J. J. Weissman, lid van de NSNAP-van Rappard, vader van twee zoons die bij de Waffen-SS dienden. Puttkammer stond al sinds vóór de oorlog met Duitse Joden in contact die wensten te emigreren, Weissman kreeg in Joodse kringen in Den Haag enige bekendheid toen hij er in de zomer van '40 in geslaagd was, de dochter van een Joodse afdelingschef van de 'Bonneterie' in Den Haag in Zuid-Frankrijk op te sporen en haar naar Nederland terug te brengen; hiervoor ontving hij van haar vader f 3 000 beloning hetgeen voor hem (hij zat aan lager wal) een groot bedrag betekende. In '41 slaagde hij er bovendien in, te bemiddelen bij de emigratie naar Cuba van een gemengdgehuwde [ood.'
XCZowel bij Puttkammer als bij Weissman kon men zich laten registreren als candidaat voor emigratie-tegen-losprijs. Men kwam dan resp. op de Puttkamnierof op de Weissman-lijst en men kreeg op grond daarvan een soort bewijs van inschrijving, later, als het aanbod in beginsel aanvaard was, een stempel. Puttkammer vroeg voor zijn bemiddeling hoogstens een bescheiden gift ten bate van het Deutsche Rate Kreuz, Weissman liet zich als
XC1 Er is in ons land in een klein aantal gevallen nog een derde figuur actief geweest, de Zwitser Walter Büchi. Hij was eenvoudig een handlanger van de Sicherheits polizei. Minstens twee vermogende Joodse families heeft hij bewogen tot het afdragen van kostbare diamanten, Perzische kleden en grote sommen gelds, in ruil waarvoor zij verlof zouden krijgen, naar Zwitserland te vertrekken. Toen de buit binnen was, werden beide families, naar Bazel onderweg, op het station te Keulen gearresteerd; de meeste leden kwamen in 'Auschwitz of elders om het leven.
.regel fr 000 betalen. Na de oorlog beweerde hij zelf dat hij op deze wijze f 125 000 verdiend had - hij ontving in feite nog veel meer. Verlof tot emigratie werd namelijk aan 'zijn' gevallen, voorzover bekend, nooit verleend; zijn lijst platzte dus, zoals dat heette (dit geschiedde in februari' 43) de ingeschrevenen werden opgepakt' en gedeporteerd, en Weissman ontving van de vermogens die zij achtergehouden hadden, ca. IQ %. Hij kon er een dure vriendin op nahouden en richtte in Den Haag een woning in met 'driedubbeldik liggende Perzische tapijten in voor- en achterkamer alsmede dito tafelkleden."
XCOok Puttkammers bemiddeling schijnt niet tot emigratie geleid te hebben. Zijn eerste lijst platzie tegelijk met die van Weissman. Hij ging toen een tweede lijst aanleggen. In totaal werden tussen april en eind november '42 door honderdvijftien Joden aanvragen ingediend om tegen betaling van deviezen met hun gezin naar Zwitserland te mogen vertrekken. Daarvan was eind november op negen-en-zeventig afwijzend beschikt, alsregel omdat men het aangeboden bedrag niet hoog genoeg vond; acht aanvragen waren ingewilligd en daarvoor was (het betrof acht-en-twintig personen) bijna 1,3 mln Zw. frs. betaald (ruim 46 000 frs. ofwel ruim f 20 000 per persoon); acht-en-twintig aanvragen zouden alsnog ingewilligd worden en daarvan verwachtte IV B 4 een opbrengst van bijna 2,9 mln Zw. frs. Nadien werd deze vorm van emigratie (waarbij veelal een advocaat uit Zürich, dr. A. Wiederkehr, als tussenpersoon opgetreden was) bemoeilijkt: Seyss-Inquart en Bene waren van mening, zo schreef Bene eind november' 42 aan het Auswärtige Amt, 'dass bei Juden und Holländern der Eindruck entstonden ist, dass die deutsche Polizei käufiich sei'2 (dat was maar al te.waar) en het Reichssichemeitshauptamt ging in januari '43 het te betalen bedrag tot 'mindestens' roo 000 Zw. frs. (f 44000) verhogen en bepaalde toen ook dat die transacties alleen toegestaan waren, 'wenn es sich um alte [uden handelt.'3
XCEr was nog een moeilijkheid bijgekomen die stellig de reactie van SeyssInquart en Bene mede bepaald heeft. Op 24 november, zesdagen voor Bene's brief aan het Auswärtige Ami uitging, had de Nederlandse regering zich via Radio Oranje principieel tegen de koop van uitreisvergunningen uitgesproken. De regering had meegedeeld dat haar voorgesteld was, medewerking te verlenen aan het vertrek van vijfhonderd 'Nederlanders', zulks tegen betalingvan 5 mln Zw, frs. (per persoon 10 000 frs. ofwel slechtsfa 400) datJ. J.
IPRA-Den Haag: p.v. inz. Weissman (8 nov. 1946), p. 8 (getuige A. Smit) (BG-Den Haag: dossier I!61/1947). 2 Brief, 30 nov. 1942, van Bene aan het 387576-77). 3 Brief, 13 jan. 1943, van het aan de van het
weigerde zij en aan een ieder die tot medewerking bereid zou zijn, bracht zij onder de aandacht, 'dat de Nederlandse wet elke handeling verbiedt die de vijand direct of indirect tot voordeel kan strekken."
XCWij betwijfelen ofhet weergegeven voorstel een serieuze achtergrond had: het dunkt ons onwaarschijnlijk dat de Duitsers op dat moment in de oorlog inderdaad bereid waren, aan vijfhonderd Joden tegelijk verlof tot emigratie te geven. En dan de lage losprijs: f 4 400 per persoon!
XCEen geheel andere zaak is, 'hoe men de reactie van het Londense kabinet beoordelen moet.
XCWij willen vooropstellen dat het naar ons oordeel voor de regering niet wel mogelijk was, op het Duitse aanbod, op deze 'vieze transactie' (aldus Het Parooi/}, in te gaan. Waar zou men belanden als men aan deze vorm van chantage toegaf? Afgezien daarvan: de Engelse autoriteiten die het betalingsverkeer van Engeland uit nauwkeurig controleerden, zouden nooit toestaan dat de fmanciële blokkade van Duitsland op deze wijze doorbroken werd. Sterker nog: op de dag waarop de verklaring van de Nederlandse regering verscheen, waarschuwde de Engelse publiekelijk dat ieder die Duitsland op de geschetste wijze aan deviezen hielp of daarbij bemiddelde, op de Z.g. zwarte lijst geplaatst zou worden." Maar de Nederlandse regering deed meer: zij weigerde niet" alleen zèlf, Duitsland deviezen te verstrekken, zij keurde óók het gedrag van een ieder af die zich en zijn gezin op deze wijze trachtte te redden, ja zij bedreigde de betrokkenen met strafvervolging: zowel de Joden in Nederland zèlf als Nederlanders in het buitenland die bereid waren, de vereiste deviezen ter beschikking te stellen. Het is geen simpele zaak. Niettemin onderschrijven wij het oordeel van de Enquêtecommissie: 'dat de regering ... beter had gedaan, toe te laten dat Nederlanders die daartoe bereid waren, voortgingen met het betalen van een losprijs aan de Duitsers ten behoeve van benarde landgenoten.t" Voor 'benarde' lezen wij overigens liever: 'dodehjk bedreigde' - want zo was de werkelijkheid,
XCDat diegenen die tegen betaling van buitenlandse deviezen hun leven trachtten te redden, steun verleenden aan de vijand, is duidelijk. Begrijpelijk is het dan ook wel dat de regering hun handelwijze afkeurde en er nog een dreigement aan toevoegde - een dreigement dat later loos bleek te zijn: geen van de betrokkenen is vervolgd. Wij merien evenwel dat de Londense regering tot die negatieve beoordeling en a fortiori tot haar dreigen met straf
1 Radio Oranje, 24 nov. 1942, aangehaald in dl. VI b, p. 2 46 (12 dec. 1942), p. 3 Dat was de lijst van personen en firma's in neutrale landen met wie geen enkele commerciële transactie van Engeland uit geoorloofd was. 4 dl. VI a, p.
vervolging alleen gerechtigd was indien aan twee voorwaarden voldaan was: dat de regering eenzelfde beleid voerde jegens andere Nederlanders en dat zij zich de uiterste moeite getroostte om, zonder steun te geven aan de Duitse oorlogvoering, zoveel mogelijk Joden te redden. Wat die eerste voorwaarde betreft, merken wij op dat het de regering bekend was, dat een groot deel van het Nederlandse bedrijfsleven werkzaam was ten behoeve van de Duitse oorlogsinspanning maar dat zij dit bedrijfsleven er nimmer op gewezen heeft, 'dat de Nederlandse wet elke handeling verbiedt die de vijand direct of indirect tot voordeel kan strekken.' Wat de tweede voorwaarde aangaat, verdient het de aandacht dat de regering die het aan Joden verbood, op de geschetste wijze aan deportatie te ontkomen, zelfkort te voren de mogelijkheid om enkele honderden Nederlandse Joden die naar onbezet Frankrijk gevlucht waren, via Spanje en Portugal naar Suriname of de Antillen te evacueren, zo traag behandeld had dat al die mensen zich nog in onbezet Frankrijk bevonden, toen de Duitsers er op II november binnenrukten; wij komen hier in"deel o op terug.
XCDat men in die gevallen waarin een Duits belang gediend werd, kleine groepen Joden toestond, naar civiele interneringskampen, naar het neutrale buitenland of zelfs naar Palestina te gaan, bracht, wat het Duitse machts"gebied betrof, de integrale uitvoering van de Endlösung niet in gevaar. Evenzeer was daarmee verenigbaar dat men bepaalde Volijuden voorshands niet naar de vernietigingskampen zond, maar naar een klein reservaat; als zodanig was eind '41 het vestingstadje Theresienstadt aangewezen, waaromtrent Heydrich op de Wannsee-Konferenz meegedeeld had dat het zou dienen voor het opnemen van Volljuden die ouder waren dan vijf-en-zestig jaar dan wel in de eerste wereldoorlog zwaar gewond waren ofhoge militaire onderscheidingen verworven hadden; bovendien zou ten aanzien van gemengd-gehuwde Volljuden alsmede van gemengd-gehuwde kinderloze Halb juden van geval tot geval nagegaan worden of ook zij voor opzending naar Theresienstadt in aanmerking kwamen.
XCHoofdzakelijk uit de eerste twee groepen (de boven-vijf-en-zestigjarigen en de oorlogsgewonden annex gedecoreerden) werden uit Duitsland van begin' 42 af vrij velen naar Theresienstadt overgebracht, van de boven-vijfen-zestigjarigen evenwel lang niet allen. Hoopten Heydrich en Eichmann
of waren zij voornemens, allen die daar opgesloten zaten, uiteindelijk toch naar de vernietigingskampen te voeren? Dat laatste lijkt ons zeker. Voor het zover was, kon Theresienstadt dan de nuttige functie vervullen dat het aan vertegenwoordigers van vreemde mogendheden of van organisaties als het Internationale Rode Kruis als keurig Altersghetto getoond kon worden. Het werd in feite spoedig een miserabel verbhjfsoord - maar er waren geen gaskamers..
XCUiteraard gold de door Heydrich uitgestippelde beleidslijn ook voor bezet Nederland. Men was in Duitsland nog een stap verder gegaan: als men Joden met hoge militaire onderscheidingen naar Theresienstadt liet gaan, waarom dan niet óók Joden die zich in andere opzichten jegens Duitsland verdienstelijk gemaakt hadden? Het kwam menigmaal voor dat niet-Joodse Duitse wetenschapsbeoefenaren bij Eichmarm en zijn staf intervenieerden om te bereiken dat vooraanstaande Joodse geleerden niet naar het oosten gedeporteerd werden. Theresienstadt kreeg er een funcrie bij: reservaat van een aantal z.g. Verdienstjuden; tot die Verdienstjuden zou men in Duitsland natuurlijk ook de besturen van de Reichsoereinigung der Juden en van de j{idische Kultusgemeinden kunnen rekenen en, in Nederland, de leiding van de Joodse Raad en de voormarmen van de Joodse kamphiërarchie in Westerbork: hun verdiensten bij het vlot uitvoeren van de deportaties waren in Duitse ogen niet gering. Of de functie van Theresienstadt het Referat IV B 4-Den Haag en zijn onmiddellijke superieuren (Harster, Rauter) bij het begin van de deportaties uit Nederland duidelijk voor ogen stond, weten wij niet. Wèl kreeg IV B 4 met moeilijke gevallen te maken: Duitse Joden die militaire onderscheidingen verworven hadden dan wel zich anderszins jegens Duitsland verdienstelijk hadden gemaakt, gingen zich op hun prestaties beroepen; vermoedelijk waren er ook bejaarde Duitse Joden die er op wezen dat boven-vijf-en-zestigjarigen in Duitsland naar Theresienstadt hadden mogen vertrekken (dat was uit brieven gebleken) - een en ander leidde er toe dat Zöpf begin oktober' 42 Eichmarm opbelde. Zöpf tekende aan:
XC'Laut Auskunjt van SS-Obersturmbannführer Eichmann bietet sich auch in den Niederlanden für solche [uden ein Ausweg, die auf der einen Seite wegen Alters ader Verdiensten nicht ganz in die Reihe der übrigen Auschwitzer Juden zu stellen sind, die aber auck nicht schlechthin hierzubleiben brauchen. Wir können nämlich zu beliebiger Zeit einmal von Westerbork einen Zug nach dem Propagandalager Theresienstadt fahren lassetï+>
XC1 Notitie, 5 okt. 1942, van Zöpf (HSSuPF,
dat was eigenlijk de juiste term: het Propagandalager; was er voor die propaganda geen aanleiding meer, dan kon het geliquideerd worden.
XCMaandenlang gebeurde er niets. Op een verzoek, buiten de deportatie te mogen vallen, ingediend door een Duitse chirurg die in de eerste wereldoorlog het Eiserne Kreuz 1. en II. Klasse verdiend had, werd nog in december '42 door de Zentralstelle afwijzend beschikt. Calmeyer protesteerde daartegen en misschien droeg zulks er toe bij dat B 4-Den Haag eind januari '43 B 4-Berlijn om nadere richtlijnen vroeg - richtlijnen die ook daarom nodig waren omdat inmiddels aan de secretarissen-generaal Frederiks en van Dam verlof verleend was, enkele honderden cultureel- dan wel wetenschappelijk - vooraanstaande Nederlandse Joden aan te wijzen die voorlopig niet naar Auschwitz gedeporteerd zouden worden. B 4-Berlijn antwoordde dat Theresienstadt ter beschikking stond voor Joodse oudgedienden voorzover zij minstens met het Eiserne Kreuz 1. Klasse dan wel het 'schwarze Ver tuundetenabxeichen' onderscheiden waren; zij zouden met hun echtgenoten en kinderen (die laatsten evenwel alleen voorzover dezen veertien jaar of jonger waren) naar Theresienstadt mogen vertrekken, en, deed Berlijn weten: 'Von Verdieustjuden (Künstler, Ärzte, Wissenschaftler usw.) können auch nieder ländische Staatsangehörige nach Theresienstadt mitgesandt werden.?
XCVijf weken later, begin maart, deed Eichmann Zöpf een rilstructie toekomen die inmiddels in Duitsland verspreid was: behalve de al genoemde groepen moesten, ter voorbereiding van hun vertrek naar Theresienstadt, de boven-vijf-en-zestigjarige Volljuden alsmede de alleenstaande Halbjuden apart geregistreerd worden. Geregistreerd, - van vertrek was nog geen sprake. Eichmann schreef er trouwens bij dat 'die Aufnahme weiterer [uden im Alters ghetto aus bestimmten Grunden vorubergehend gesperrt ist.'2 De ontvangen instructie leidde er toe dat Cohen en Asscher van Aus der Fünten vernamen 'dat Nederlandse Joden die door hun leeftijd niet tot werk in staat zijn, volgens een afgekomen Verfügung naar Theresienstadt (waar de toestand niet ongunstig moet zijn) zijn of worden overgebracht."
XCNiets daarvan. De boven-vijf-en-zestigjarigen werden, zowel wat de Nederlandse als wat de Duitse Joden betrof, in ons land niet als aparte groep behandeld. Het enige wat geschiedde, was dat uit de groep der Duitse Joden tweehonderdvijf-en-negentig (louter diegenen met hoge onderscheidingen"Fräulein Notulen, 25 maart 1943, p. I. 4 In totaal hadden ca. achthonderd onderscheiden
1 Notitie, 25 jan. 1943, van Slottke voor Zöpf (a.v.). 2 Brief, 2 maart 1943, van Eichmann aan Zöpf en (20 febr. 1943) (a.v.). 8 JR:
c.q. ernstige verwondingen samen met hun gezinnen, behalve de kinderen die vijftien jaar of ouder waren) op 21 april '43 uit Amsterdam met een extra-trein naar Theresienstadt vertrokken; een gehele wagon was gereserveerd voor oudgedienden met kunstledematen.
XCHet lijdt voor ons geen twijfel dat het reeds eind' 42 in het Duitse voornemen lag, de Volljuden die niet als Joden golden (de blaue Reiter-gevallen), en de ingeschrevenen op de lijsten van Frederiks en van Dam uiteindelijk naar Theresienstadt te brengen. Deze zaak lag evenwel anders dan die van de Duits-Joodse oud-militairen. Met die oud-militairen kon de bezetter doen en laten wat hij wilde, maar tot de blaue Reiter-gevallen behoorden eind' 42 elf NSB' ers die samen met de tekenaar Jo Spier door Mussert beschermd werden, en aan Frederiks en van Dam had Seyss-Inquart toegezegd dat de door hen geprotegeerden in Nederland zouden mogen blijven.
XCUit de groep van de blaue Reiter moesten medio februari '43 ca. twintig personen met hun gezinnen (in totaal ca. zestig personen) naar Doetinchem vertrekken waar de meesten in de in beslag genomen hervormde pastorie ondergebracht werden.
XCWij komen nu tot de lijsten van de secretarissen-generaal Frederiks en van Dam.
XCOm te beginnen willen wij er op wijzen dat deze twee secretarissengeneraal de enigen geweest zijn wier voorstellen door de bezetter aanvaard zijn. Hirschfeld heeft zich in die richting geen moeite gegeven', Goedewaagen heeft het tot tweemaal toe pertinent geweigerd- (ook Verwey weigerde) en de secretaris-generaal van koloniën, jhr. O. E. W. Six, en het hoofd van hetGoedewaagen aan de dir. gen. Nederl, Omroep DVK, Afd. radio-omroep,
1 Hij heeft wèl enkele relaties op de lijst-Frederiks laten plaatsen. 2 Eind september, toen de Jodendeportaties ruim twee maanden gaande waren, schreef Goedewaagen aan de directeur-generaal van de Nederlandse Omroep: 'In verband met de om standigheid dat de anti-Joodse propaganda in het Zondagmiddag-cabaret in de laatste weken in verminderde mate werd gevoerd, deel ik n hierbij mede, dat het mijn wens is, dat deze propaganda in het vervolg wederom op dezelfde wijze en in dezelfde mate als voorheen ... wordt opgenomen.' (brief, 2.1 sept. 1942., van
Afwikkelingsbureau van defensie, L. C. Rietveld, hebben eind '42 wel getracht, voor enkele honderden Joden die zich in Indië dan wel in de meidagen van '40 in Nederland militair onderscheiden hadden of gewond waren C.q. voor weduwen en wezen van gesneuvelde Joden uitstel van deportatie te verkrijgen, maar deze poging is stukgelopen op de weigering van Wehr machtbefehlshaber Christiansen om er medewerking aan te verlenen. Christiansen zou niets geriskeerd hebben als hij zich bij de Duitse praktijk aangesloten had _ hij was daar niet toe bereid. Al begin oktober' 42 had hij op het verzoekschrift om van deportatie vrijgesteld te worden, ingediend door een oorlogsgewonde van de Grebbeberg, wiens rechterbeen geamputeerd en wiens linkervoet verbrijzeld was, eigenhandig de volgende aantekening geplaatst: 'Jud ist Jud, ob mit, ader ohne Beine, und wenn wir den Juden nicht besiegen u. ausschalten, damt schaltet er uns aus'l_ ach, hij was, aldus zijn adjudant zulk 'ein herzensguter Me1tsch'!2
XCWat van Dam aangaat: deze had als hoogleraar in Amsterdam zoveel relaties gehad in het Joodse milieu dat hij zich graag moeite wilde geven om een aantal Joden die grote verdiensten bezaten voor de Nederlandse kunst dan wel voor het Nederlandse geestesleven, buiten de deportaties te laten vallen. Dat de bezetter de Joodse bevolkingsgroep als zodanig naar het oosten zou doen verdwijnen, beschouwde hij overigens als een daad waartoe de bezetter het volste recht had en die hij persoonhjk ook begrijpelijk achtte. Frederiks stond ambivalent tegenover de Joden. Zij waren hem over het algemeen niet sympathiek. Toen hem, zo vertelde hij aan een aantal burgemeesters uit de Achterhoek, na het begin van de deportaties gevraagd was, 'ofhij de Joden niet geheel andersoortig vond', had hij dat bevestigd, 'door te zeggen dat hij niet graag zou zien dat zijn zoon of dochter met een Jood of Jodin trouwde.' 'Zie je wel dat je 't met me eens bent', had Wimmer toen gezegd, maar Frederiks had toen gerepliceerd: 'Neen, want ze zijn bovendien nog Nederlanders, en dat bepaalt mijn houding. '3J. J.
1 Verzoekschrift, 5 okt. 1942, van G. A. van der Hal IS3 j). 2 Aldus die adjudant in oktober' 41 tegen een predikant uit Enschede die tegen de Jodenrazzia in Enschede en Hengelo was komen protesteren; wij gaven die uitlating al weer in ons vorige deel. Wat Christiansen betreft, willen wij 's mans gevoeligheid toch niet geheel onvermeld laten: 'Toen de tekkel van Christiansen last kreeg van zijn melktandjes en deze door de veearts moesten worden uitgetrokken, liet hij hem de boodschap overbrengen, het tekkeltje vooral geen pijn te willen doen. De veearts antwoordde dat hij dan iedere dag zou komen om dagelijks één melktandje te trekken.' (E. J. Th. van Heemstra: (1945), p. 259). 3 G. Boot: p. IIS 19·
XCWat was die houding dan? Een jaar tevoren, in de herfst van '41, had Frederiks tegen Rauter gezegd dat hij, als de Nederlandse Joden naar Polen gedeporteerd zouden worden, onmiddellijk zijn functie zou neerleggen. In maart' 42 had hij dat standpunt prijsgegeven: hij zou, zo had hij General kommissar Wimmer toen doen weten, het Duitse bevel, zich niet meer met de aangelegenheden der Nederlandse Joden te bemoeien, gehoorzamen. Er ging dan ook in juli, toen de deportaties begonnen (deportaties waarmee alom gemeentelijke instanties te maken kregen, de gemeentepolitie incluis), geen enkel protest van hem uit. Wèl sprak hij er met Wimmer over en Wimmer deelde eind juli in een Chefsitzung mee dat Frederiks "zum Ausdructe gebracht hat, dass es sich urn ein europoisehes Problem handelt, an dessen Durch führung nichts zu ándern sei.'1 Wij laten in het midden of Frederiks zich inderdaad zo of in die geest uitgelaten heeft, een feit is dat hij zich bij de deportaties neerlegde en gedoogde dat alle onder hem ressorterende rijks- en gemeentelijke instanties er medewerking aan verleenden. Dit was voor de Duitsers een pak van het hart. Frederiks mocht dan in maart wel verklaard hebben dat hij zich met alles wat de Nederlandse Joden aangedaan werd (de Duitse had hij al eerder prijsgegeven), niet meer zou bemoeien, SeyssInquart en zijn Generalleommissare moeten zich, dunkt ons, in de voorzomer toch wel met enige bezorgdheid afgevraagd hebben of Frederiks, zodra de deportaties der Joden feitelijk begonnen, wellicht tot zijn vroegere standpunt zou terugkeren. Wat, als hij uit protest zou aftreden? Wat, als dat voorbeeld door andere secretarissen-generaal en door honderden burgemeesters gevolgd zou worden? Er zou in het gehele Nederlandse bestuursapparaat een immense deining ontstaan die, zeker wanneer de kerken energiek tot verzet zouden oproepen, de vlotte en als het ware geruisloze uitvoering van de Endlösung in Nederland ernstig in gevaar zou hebben gebracht.
XCWat de kerken betrof: die hield Seyss-Inquart in toom met zijn toezegging dat hij de Christen-juden, althans de protestants-gedoopten onder hen, zou sparen. De Reichskommissar had er geen bezwaar tegen, Frederiks een overeenkomstige dienst te bewijzen. In het algemeen was het, aldus Wimmer medio september, 'erwünscht, Dr. Prederiks gelegentlich ein Entgegenleommen zu erweisen'2 waarom dan niet ook op het gebied van de Jodendeportaties waarop hij de bezetter geen enkele last veroorzaakte? Dat een aantal Ver dienstjaden op voorspraak van Frederiks (en ook van van Dam) voorlopig niet naar het oosten gedeporteerd zou worden, sloot geheel bij de praktijk
XC1 Brief, 3I juli I942, van Bene aan het Auswärtige Amt (FOjSD, 362444). 2 Conceptbrief, I4 sept. I942, van Wimmer aan Rauter (Vu], Stab,
in Duitsland aan: men zou die groep dan later naar Theresienstadt kunnen brengen.
XCDe zaak kwam geleidelijk op gang. Al in juli en augustus werd door verschillende Nederlanders eerst aan Frederiks, nadien aan van Dam de vraag voorgelegd of zij niet konden bereiken dat sommige vooraanstaande Joden buiten de deportaties zouden vallen. Frederiks sprak daar met Wimmer over en noemde bij die gelegenheid vijf namen; Wimmer stelde Frederiks' verzoek in een Chefsitzung aan de orde. Het werd Schmidt die Frederiks meedeelde dat zijn verzoek ingewilligd was: de vijf konden er zich op beroepen dat zij onder de bescherming stonden van de secretaris-generaal van binnenlandse zaken. Dat raakte aan anderen bekend die nu hunnerzijds zowel bij Frederiks als bij van Dam (die ook tot medewerking bereid bleek) gingen interveniëren: dat waren, aldus Frederiks, 'oud-ministers, leden van de Staten-Generaal, oud-gouverneurs-generaal, oud-opperofficieren, professoren e.a." eenieder kwam voor Joden op die hem persoonlijk bekend waren. Als regel werd men dan bij van Dams departement naar diens kabinetschef verwezen, prof mr. A. 1. de Block, en bij Binnenlandse Zaken naar een ambtenaar van de afdeling openbare orde en veiligheid, mr. S. Kloosterman; speciaalzij gingen zich voor de uitbreiding van wat de 'lijst-Frederiks' en de 'lijst-van Dam' werd, veel moeite geven. Allen die daar definitief op geplaatst werden, kregen van de Zentralstelle het begeerde stempel in hun persoonsbewijs, en dat beschermde, zoals gebruikelijk, ook hun echtgenote en jeugdige kinderen. Twee vragen rezen bij dat alles: hoevelen zouden in totaal op de lijsten geplaatst mogen worden? En wat zou met de betrokkenen gebeuren?
XCWat die eerste vraag betreft: begin '43 werd een limiet gesteld van vijfhonderd personen; die limiet werd nog overschreden ook: de 'lijst-Frederiks' telde in maart '43 tweehonderdzes-en-zeventig namen, de 'lijst-van Dam' driehonderdnegen, samen dus vijfhonderdvijf-en-tachtig.
XCWat de tweede vraag aangaat: aan Frederiks en van Dam werd de toezegging gedaan dat de door hen beschermden in Nederland zouden blijven. In werkelijkheid was de bezetter geen moment van plan, zich aan die toezegging te houden. Het eerste stadium hield in dat degenen die op de twee lijsten stonden, geleidelijk in een gebouw in de gemeente Barneveld ondergebracht werden: het kasteel 'De Schaffelaar'. Het tweede stadium zou zijn (begin '43 ontving IV B 4 hier reeds een instructie voor van Seyss-Inquart) dat men hen, als alle Joden via Westerbork uit Nederland afgevoerd waren,
XC1 K. J. Frederiks: Op de bres 1,940-1944. Overzicht van de werkzaamheden van het departement van binnenlandse zaken gedurende de oorlogsjaren (1945), p. 74.
naar Westerbork zou overbrengen, en het judenrein-maken van Nederland vergde dat zij ook daar niet zouden mogen blijven: zij zouden vroeg of laat naar Theresienstadt afgevoerd worden.'
XCDiegenen die medio december' 42 op de lijst-Frederiks en de lijst-van Dam geplaatst waren, ontvingen op zaterdag I2 december een brief van Frederiks met daarbij een verhuisplan, aangevend op welk van de data tussen I6 en 26 december zij naar 'De Schaffelaar' zouden moeten verhuizen; zij mochten een groot deel van hun inboedel meenemen. Per kerende post moesten zij antwoorden of zij inderdaad naar 'De Schaffelaar' zouden vertrekken. In menig gezin vonden bewogen discussiesplaats: deed men er niet beter aan, onder te duiken? Bood het Joodse Raad-stempel dat menigeen bezat, niet veiligheid genoeg ? Wat waren Duitse toezeggingen waard ? Was het niet riskant dat men in één gebouw geconcentreerd zou worden, van waaruit men als groep op een later moment toch gedeporteerd kon worden? Toen het er op aankwam, was er evenwel slechts één die weigerde naar Barneveld te vertrekken: mr. 1. Kisch 2, en op I januari' 43 bevonden zich precieshonderd Joden in 'De Schaffelaar'; drie maanden later waren het er tweehonderdzeven-en-dertig geworden terwijl toen honderdtwee-en-vijftig ondergebracht waren in de barakken van het vroegere werkverschaffmgskamp 'De Biezen', eveneens binnen de gemeente Barneveld."
XCGelijk gezegd: op de lijsten van Frederiks en van Dam waren toen in totaal vijfhonderdvijf-en-tachtig Joden geplaatst (van wie zich dus toen een kleine tweehonderd nog niet in Barneveld gemeld hadden) en dat aantal zou in de maanden die volgden, nog toenemen: begin september bevonden zich zeshonderdvier-en-vijftig Joden hetzij in 'De Schaffelaar' hetzij in 'De Biezen';' naar verhouding was van hen een groot aantal uit Den Haag en omgeving afkomstig: tweehonderdtwee-en-dertig. Van de personen dieJ.J.gezien die gemeente een NSB'er als burgemeester had, wijzigde Frederiks de ge
1 oktober' 42 zond het hoofd van de afdeling muziek van het departement van volksvoorlichting en kunsten, G. Goverts, een brief aan Schmidts waarin hij bepleitte dat zeven Joodse oudleden van het Concert gebouworkest (één met 44 dienstjaren )van deportatie vrijgesteld zouden worden. Slottke van 4 tekende op deze brief aan: Van deze zeven werden twee op de lijst-van Dam geplaatst. de zomer van' 43 werd er overi gens door 4-Berlijn op aangedrongen dat men de Barneveldse groep naar het Bergen-Belsen zou zenden, niet naar Theresienstadt. 2 Kisch aanvaardde wèl dat hij tot de Barneveld-groep bleefbehoren ; hij werd door Binnen landse Zaken benoemd tot de verbindingsman van de groep te Amsterdam. Dat hij als zodanig buiten het apparaat, van de Joodse Raad bleef staan, spreekt vanzelf. a Dat kamp lag oorspronkelijk op het grondgebied van de gemeente Ede, maar aan
wij in de voorafgaande delen of in dit deel vermeldden, behoorden tot de Barneveld-groep de Amsterdamse advocaat mr. Abel J. Herzberg, M. J. Keyzer, adjunct-hoofdvertegenwoordiger van de Joodse Raad in Den Haag, de ontslagen Leidse hoogleraar mr. E. M. Meijers-, de Amsterdamse notaris E. Spier, vooraanstaand medewerker van de Joodse Raad te Amsterdam, de violist Sam Swaap en de weduwe van mr. Visser, C. J. S. Visser-Wertheim.
XCDe groepen die wij tot dusver als uitzonderingsgroepen behandelden, waren klein tot zeer klein, maar met de gemengd-gehuwden komen wij bij een veel grotere groep: het waren er ruim twaalfduizend, bijna JO % dus van alle Volljuden die met deportatie bedreigd werden.
XCWij herinneren er aan dat de gemengd-gehuwden in Duitsland in twee subgroepen verdeeld waren. Onder de regels van de privilegierte Mischehe vielen alle gemengd-gehuwde Joodse vrouwen en de gemengd-gehuwde Joodse mannen voorzover zij kinderen hadden. De leden van deze subgroepen behoefden in Duitsland geen Jodenster te dragen; dat laatste moesten in Duitsland wèl de gemengd-gehuwde Joodse mannen zonder kinderen, maar het was er geen regel dat dezen gedeporteerd werden. Wèl werd in veelJ.
1 Velen hebben zich grote moeite gegeven, prof. Meijers, alsmede zijn vrouwen zijn dochter Clara tegen deportatie te beschermen, onder hen de Leidse secretaris van het college van curatoren, mr. P. ldenburg, maar vooral ook een advocate uit Heem stede, mr. L. M. 1. L. van Taalingen-Dols; van haar meenden anderen overigens dat zij zich zozeer voor Meijers inzette dat zij eerder de aandacht op hem vestigde dan hem beschermde. Van mogelijkheden om onder te duiken, maakte Meijers geen gebruik. Hij werd met andere Leidse hoogleraren begin augustus' 42 gearresteerd en naar de Cellenbarakken overgebracht, maar vandaar onmiddellijk naar Westerbork gezonden waar toen zijn vrouwen dochter rechtstreeks naar toe getransporteerd waren. ldenburg kon via Rajakowitsch op het nippertje voorkomen dat de familie Meijers onmiddellijk doorgezonden werd. Nadien gingen mevr. van Taalingen en hij zich moeite geven dat de familie tegen betaling van 150 000 Zw. frs. (dit bedrag werd met veel moeite bijeengebracht) naar Zwitserland zou mogen vertrekken; die opzet moest prijsgegeven worden toen bleek dat de Zwitserse bank waarmee men contact had, gezien het standpunt van de Nederlandse regering, voor dit doel geen deviezen meer vrijgaf. De familie Meijets kon toen medio februari '43 naar 'De Schaffelaar' vertrekken. Mevrouw van Taalingen wist in juli '43 tot een van Eichmanns naaste medewerkers door te dringen die haar beloofde, dat de familie Meijers, als 'De Schaffelaar' opgeheven zou worden, in elk geval niet naar de z.g. werkkampen in Oost-Europa gezonden zou worden. Meijers kwam uiteindelijk met een groot deel van de Barneveld-groep in Theresienstadt terecht.
gevallen op hun niet-Joodse echtgenoten sterke pressie uitgeoefend, zich te laten scheiden. Sommigen deden dat (en dan werd de man gedeporteerd), anderen weigerden.
XCHet cijfer van ruim twaalfduizend hebben wij met aarzeling genoemd. Exacte cijfers over de groep der gemengd-gehuwde Joden en over de subgroepen bestaan namelijk niet. De desbetreffende vragen op de persoonsformulieren die alle Joden begin '4I hadden moeten invullen, waren zo onduidelijk gesteld geweest dat men tot veel te hoge cijfers gekomen was. Er vond toen in september '42 een tweede registratie plaats, die veellagere cijfers opleverde - vermoedelijk te lage omdat de neiging, zich door vlucht of onderduiken aan de vervolging te onttrekken, zoveel sterker geworden was. Als vaststaand nemen wij aan dat er ruim duizend gemengd-gehuwde Joodse vrouwen waren die geen kinderen hadden, en ca. vijftienhonderd gemengd-gehuwde Joodse mannen voor wie hetzelfde gold; alleen die laatsten zouden in Duitsland buiten de privilegierte Mischehe gevallen zijn. Van die ruim duizend gemengd-gehuwde vrouwen zonder kinderen hebben zich bij de specialeregistratie van september' 42 ruim negenhonderd gemeld, van alle gehuwden mèt kinderen (schatting: een kleine negenduizendvijfhonderd) slechts ruim zesduizend. Bij dat allesmoet óók bedacht worden dat al van midden juli tot midden september' 42 een zeker aantal gemengd-gehuwde Joden van beide subgroepen (preciezecijfersontbreken) gedeporteerd is. Dat laatste vloeide enerzijds voort uit de slordigheid waarmee het Duitse vervolgingsapparaat op lager niveau optrad, anderzijds uit het kenmerkende feit dat het begrip privilegierte Mischehe in Nederland niet ingevoerd was.
XCIn Duitsland was de handhaving van dat begrip te danken geweest aan de inspanningen die het Reichsinnenministerium zich getroost had. In de sector van de Sicherheitspolizei beschouwde men die protectie van gemengdgehuwde Volljuden alsook van Halbjuden (hun kinderen) als een absurditeit. Wij herinneren er aan dat Heydrich tijdens de Wannsee-Kon(erenz ten aanzien van de gemengd-gehuwde Joden meedeelde dat zij Of geliquideerd Of naar Theresienstadt gezonden zouden worden. Door de gehele privilegierte Mischehe wilde hij dus een streep halen; in feite wist het Reichsinnenminis terium te bereiken dat dat begrip toch erkend bleef.
XCRauter, Harster, Rajakowitsch en Zöpf behoorden in ons land tot diegenen die geen enkele noodzaak voelden om gemengd-gehuwde Joden te beschermen; Wirnmers ambtenaar Calmeyer daarentegen wees telkens op de Duitse bepalingen terzake. Intussen konden noch de scherpslijpersvan de Sicherheitspolizei noch Calmeyer vaststellen wat in bezet Nederland geschieden zou; uiteindelijk was dat Seyss-Inquarts taak en dat werd het in dit geval
XCOp 8 mei' 42, een kleine week na de invoering van de Jodenster, kwam de zaak in een Chefsitzung ter sprake. Cahneyer had er bij Wimmer op aangedrongen dat de privilegierte Mischehe ook in Nederland erkend zou worden. Wellicht heeft Winuner in die geest gesproken. Wij zijn daar niet zeker van, maar hoe dat zij: Seyss-Inquart voelde er niet voor, behalve in de gevallen waarin de niet-Joodse huwelijkspartner Rijksduitse(r) was. of men de privilegierte Mischehe over de volle breedte in bezet Nederland zou invoeren, moest, besliste Seyss-Inquart, door Heydrich en Bormann uitgemaakt worden - en, zo vroeg hij : hoe stond het er eigenlijk mee in andere bezette gebieden? Calmeyer trachtte nadere gegevens van IV B 4-Den Haag te verkrijgen; die werden hem geweigerd. Hij vond ze toch en wees er Wimmer medio juni op dat de privilegierte Mischehe in België en in het Protektorat (Bohemen en Moravië) volledig erkend werd. Begin juli verklaarde SeyssInquart zich bereid, het gehele vraagstuk opnieuw te overwegen; eind juli (de deportaties waren inmiddels begonnen) was hij nog steeds niet tot de bepaling van zijn standpunt gekomen; of Bormann inmiddels iets van zich had laten horen, weten wij niet; in welke geest Heydrich, ware hij in leven gebleven, geadviseerd zou hebben, kan de lezer zich indenken. En in diezelfde geest ging IV B 4-Den Haag optreden: de deportatie van gemengd-gehuwde Joden die kinderen bezaten, werd louter 'bis auf weiteres' uitgesteld en waren er geen kinderen, dan werd zowel de gemengd-gehuwde Joodse man als de gemengd-gehuwde Joodse vrouw gedeporteerd. 'Der SD ist', aldus een notitie d.d. I september van een van Fischböcks ambtenaren, 'naeh Mitteilung von Hauptsturmjuhrer Zöpf grundsätzlieh gegen jede Privilegierung der Mischehen, da man bei der grossen Zahl von Misehehen in den Niederlanden ... dureh eine solche Privilegierung die Durchführung dey allgemeinen Entjudung ernstlidi gifähren würde. Das Bestreben gehe dahin, auf jede Weise, noifalls sogar dureh ein besonderesGesetz, die Au.fiösung von Miseheken zu erleichtern. '1
XCPrecies zo dacht Rauter er over. 'Bei den Mischehen schieben wir', schreef hij Himmler op 10 september, 'so/em keine Kinder oorhanden sind, mit Genehmigung des Reiehskommissars den jüdischen Teil naeh dem Osten ab, denn ieh musste feststellen, dass in den letzien drei jahren unerhört viele Misehehen gesehlossen worden sind, die' noeh kinderlos sind. Da kann noeh viel Unheil vermieden werden. Eigent/ieh müsste man aueh dort, wo der Mann Volijude ist, die Mischehe" mit naeh dem Osten nehmen, wenn nieht besondere Umstände dagegen spreehen. Wir werden mit diesen Fällen sonst ewig Sehwierigkeiten haben.'s
XC1 Notitie, I sept. 1942, van dr. Rothe (Abteilung Feindvermögen) (FiWi, Wirtschafts prûjstelle, III-c). 2 D.w.z.: de vrouwen de eventuele kinderen. 3 BDC, 00026-32.
XCVoorlopig had Calmeyer dus ten aanzien van de gemengd-gehuwde Joden-met-kinderen enig succes gehad: die mochten niet gedeporteerd worden. Het leek alsof hij nog iets meer bereikt had, want uit een bericht in de pers bleek op 12 september dat óók de gemengd-gehuwde kinderloze Joodse vrouwen buiten de deportaties konden vallen. In dat bericht werden namelijk met uitzondering slechts van de gemengd-gehuwde kinderloze mannen alle gemengd-gehuwden opgeroepen, zich bij de bevolkingsregisters te melden: er zou dan onderzocht worden, 'of er redenen bestaan om vrijstelling te verlenen van tewerkstelling.'
XCZij die aan die oproep gehoor gaven, moesten ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand een 'verklaring voor de vaststelling van een gemengd huwelijk' afleggen. Die verklaringen werden bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters bijeengebracht en er werd vervolgens bij de Algemene Landsdrukkerij een naamlijst gedrukt van alle gemengd-gehuwde Joden die zich gemeld hadden.
XCMaar neen, de Reichskommissar besloot toch, niet verder te gaan dan hij sinds juli gedaan had. Toen alle gegevens binnen waren, liet hij de groep van de gemengd-gehuwde kinderloze Joodse vrouwen vallen. Hij bevestigde op 16 oktober dat voorshands alleen de gemengd-gehuwden die kinderen hadden, buiten de deportaties zouden blijven en dus een sternpel in hun pb zouden krijgen.' Een en ander betekende dat de ruim vijf-en-twintighonderd die géén kinderen bezaten, vrij bleven voor deportatie. Eerst in februari' 43 liet Seyss-Inquart zich tot een kleine concessievermurwen. Hij bepaalde toen dat gemengd-gehuwde kinderloze Joodse vrouwen niet gedeporteerd behoefden te worden, wanneer zij geen kinderen meer konden krijgen, dus ouder waren dan vijf-en-veertig jaar; 'dureh eine derartige Massnahme' (d.w.z. als men die oudere vrouwen toch zou deporteren) 'würden wir', zo berichtte hij aan zijn Beaukragter te Amsterdam, Schroder, 'nur unnotig böses Blut machenl>
XCEn hoe ging het met de Jodenster? Had Seyss-Inquart op 16 oktober' 42 niet bepaald dat die voor gemengd-gehuwde Joden-met-kinderen kwam te vervallen? Inderdaad - maar hij had, vermoedelijk onder pressie van Rauter, die beslissing geannuleerd: de Jodenster was gehandhaafd.
XCHoe hebben de gemengd-gehuwde Joden op dit alles gereageerd? Wij
XC1 Per I december waren 5080 van die stempels afgegeven. Voor het verkrijgen van het stempel moest men met zijn persoonsbewijs naar de Zentra/stelle für jûdische Auswanderung in Amsterdam gaan. Wij vermoeden dat velen dit te riskant achtten. In totaal kwamen (naar schatting) ca. negenduizendvijfhonderd Joden voor het gemengd-gehuwden-stempel in aanmerking. 2 Telexbericht, 2 febr. 1943, van Seyss-Inquart aan de BRK-Amsterdam (RK: Telexberichten, 178204).
hebben er geen gegevens over maar wij vermoeden dat, mede als gevolg van het volstrekt ondoorzichtige Duitse beleid, velen hunner zich evenzeer bedreigd gevoeld hebben als hun naaste familieleden die niet gemengd-gehuwd waren. Men wist van gemengd-gehuwden af die gedeporteerd waren. Men vernam ook dat er meer en meer pressie uitgeoefend werd op de niet-Joodse huwelijkspartners om tot echtscheiding over te gaan. Eén geval is ons bekend waarin een niet-Joodse Nederlander, sinds lang gescheiden van tafel en bed, 'de SD' in de arm nam om zijn vrouw tot volledige echtscheiding te bewegen (ze weigerde en werd naar Auschwitz gedeporteerd) - er zijn wellicht meer van die gevallen geweest. Voor menige gemengd-gehuwde Jood was het overigens een martelende vraag of hij er verstandig aan deed, zich ten behoeve van zijn niet-Joodse huwelijkspartner en zijn half-Joodse kinderen te laten scheiden.' Het zijn, aldus onze indruk, vaak die niet-Joodse partners geweest die medewerking geweigerd hebben, in de eerste plaats ten behoeve van degeen met wie zij gehuwd waren. Dat huwelijk bood bescherming. Voor hoelang? Niemand wist het. Veel gemengd-gehuwde Joden, voorzover niet gevlucht of ondergedoken, leefden in de angstige verwachting dat zij, als de bevrijding niet tijdig kwam, als laatsten gedeporteerd zouden worden. Zij droegen de Jodenster. Dàt alleen al! leder die een ster droeg, kwam voor deportatie in aanmerking (dat kon men dagelijks constateren) - waarom zij dan niet? En in feite was het inderdaad zo dat elke 'foute' politie-agent hen voor elke overtreding, reëel of gefantaseerd, kon inrekenen en als zij dan als 'strafgeval' in Westerbork belandden, zouden dan hun papieren (als ze die bij arrestatie bij zich hadden!), zou eventueel de interventie van hun niet-Joodse huwelijkspartner of van de niet-Joodse familie voldoende effect sorteren? Men kon daar nooit op rekenen.
XCVormden de gemengd-gehuwde Joden een groep waaromtrent de Duitsers niet wisten hoe ver zij zouden gaan, zulks leed voor de z.g. Rüstungsjuden geen twijfel: nog voor de deportaties begonnen, was al bepaald dat men hun slechts tijdelijk uitstel zou geven, ja dat alles op alles zou worden gezet
1 Dergelijke scheidingen waren in de fase waarin het leek alsof de Joden alleen geplunderd werden, tamelijk freqnent geweest. Toen de deportaties begonnen, trachtte men veelal, de scheiding ongedaan te maken. Er moesten dan wel allerlei juridische puzzels met bekwame spoed opgelost worden. De rechtbanken waren soms wèl, soms (op juridische gronden) niet tot medewerking bereid.
om hun plaatsen in bedrijven waar men aan Duitse orders werkte, zo spoedig mogelijk door niet-Joden te laten innemen. Dat laatste bleek overigens moeilijk en daar vloeide uit voort dat er bij de Rüstungsinspektion 1 en de Zentralauftragsstelle 2, beide verantwoordelijk voor de stipte uitvoering van Duitse opdrachten door het Nederlandse bedrijfsleven, verscheidenen waren die er weinig voor voelden dat zij de Joodse arbeidskrachten op korte termijn zouden verliezen. Waarom moest men arbeidskrachten die hier te lande nuttig werkzaam waren, uit hun werk halen? In één sector: de diarnantnijverheid, waren de Joden trouwens geheel onvervangbaar; die sector zou dan ook een afwijkend beeld vertonen.
XCIn juni '42, nog voor de deportaties begonnen, hadden IV B 4 en de Zen tra/stelle aanvaard dat ca. tweeduizendtweehonderdvijftig Joodse arbeidskrachten voorlopig niet gedeporteerd zouden worden; lijsten met hun namen en adressen waren aan de Zentralstelle toegezonden. Hier vloeide uit voort dat aan deze groep een groter aantal stempels ter beschikking gesteld zou worden. Immers: niet alleen die arbeidskrachten maar ook hun eventuele vrouwen en kinderen zouden 'bis auf weiteres' in Nederland mogen blijven. Op 14 juli, onmiddellijk voor het eerste deportatietransport uit Amsterdam dus, riep het hoofd van de Riistungsinspeletion, Konteradmiral Reimer, zijn vier-en-twintig belangrijkste medewerkers in een vergadering bijeen waar ook Aus der Pünten aanwezig was. Er werd daar op gewezen dat verschillende Nederlandse bedrijfsleiders inmiddels op verhoging van het aantal uit te zonderen Joodse werkkrachten aangedrongen hadden; die bedrijfsleiders hadden, aldus Reimer, 'kein Verstandnis für die Judenfrage.' De weerstand van een aantal van zijn eigen medewerkers kennend, wees hij er op, 'dass die Aktion vom Führer befoh/en und daher durchzufiihren ist.' Aus der Fünten zei eveneens dat hij voor uitbreiding van het aantal beschermde Joodse werkkrachten niet voelde; hij wilde niet verder gaan dan verlenging van het hun verleende uitstel te overwegen."
XCDe situatie vormde voor de Zentralauftragsstelle een groot probleem: er werkten alleen al in de confectie-industrie ca. vierduizendzeshonderd geschoolde Joodse arbeiders; van hen wilde de Zentralauftragsstelle in augustus in elk geval ca. vijftienhonderd handhaven. Meer dan drieduizend werden toen dus voor deportatie vrijgegeven, maar een groot opgezette reclamecampagne om nieuwe arbeiders voor die industrietak te vinden, leverde
1 Het Duitse bureau dat toezicht had op de uitvoering van Z Het Duitse bureau dat bemiddelde bij aile Duitse orders die door het Nederlandse bedrijfsleven aanvaard werden. 3 14.7.1942' (ra juli 1942) 8 g).
welgeteld zestien sollicitaties Op! Zulke moeilijkheden maakt~n op IV B 4 en de Zentralstelle geen indruk. Eind augustus kregen alle afdelingen van de , Zentralaujtragsstelle te horen dat het aantal Rustungsjuden nog verder beperkt moest worden. In eerste instantie werden door IV B 4 en de Zentrolstelle slechts negenhonderd aanvaard, maar dat lage cijfer bleek niet te handhaven. De Rûstungsinspeletion en de Zentralau[tragsstelle gingen- op hun achterste benen staan, kregen kennelijk steun van het Generalkommissariat für Finane und Wirtschaji, wellicht ook van economische instanties in Duitsland, en het gevolg was dat het aantal voorlopig beschermde Rüstungsjuden met sprongen steeg: van negenhonderd begin september tot meer dan drie-en-veertighonderd twee maanden later, van wie ruim de helft (drie-en-twintighonderd) werkzaam was in de textielbranche.! Met belangrijk werk! De kledingvoorziening van de Duitse burgerbevolking hing er gedeeltelijk van af en bij de fabriek van Hollandia-Kattenburg in Amsterdam-noord, waar ca. zeshonderd Joden werkzaam waren, werkte men uitsluitend aan orders van de Wehrmacht, o.m. ten behoeve van Romrnels Afrika-Korps. '
XCDe groei van het aantal Rustungsjuden was IV B 4 en de Zentralstelle een doorn in het oog. Ook Rauter vond hem in hoge mate ergerlijk. Hem kwam het dan ook zeer te stade dat begin november bleek dat de door Dormits (een Jood!) geleide Nederlandse Volksmilitie vertakkingen had binnen het bedrijf van Hollandia-Kattenburg. Dat daar van sabotage niets gebleken was, wierp bij Rauter geen gewicht in de schaal: de NVM was hem veldoende als bewijs dat het aan Rüstungsjuden verleende deportatie-uitstel ten spoedigste ingetrokken moest worden. Niet anders dacht Himmler er over: Rauters eerste telexrapporten over de NVM-zaak leidden er toe dat op Albert Speer, de Reiihsminister für Bewaffnung und Munition, pressie uitgeoefend werd om in Duitsland alle Rüstungsjuden zo spoedig mogelijk voor deportatie vrij te geven en Rauter ontving opdracht, er zorg voor te dragen dat de Rûstungsjuden in Nederland liefst onmiddellijk verwijderd werden uit de bedrijven waar zij werkzaam waren. Die opdracht was Rauter welkom. Hij wachtte eerst de resultaten af van de verhoren die na de II de november (de dag van de razzia bij Hollandia-Kattenburg) afgenomen werden aan de daar gearresteerde leden van de NVM. Enkelen hunner ging hij zelf verhoren - toen pakte hij de zaak aan. Op 12 november liet hij de voornaamste functionarissen van de Rustungsinspeletion en de Zentralau[trags stelle samen met o.m. de vertegenwoordiger van minister Speer (dat was dehonderdtwintig in de handel in oude metalen en afgedankt leer en honderdvier-en
1 Voorts: negenhonderd in pelterijen, ruim achthonderd in de diamantsector, ca.
Duitser Richard Fiebig) bij zich komen. De heren kregen er van langs zulks met 'gegevens' die zij onmogelijk konden verifiëren, 'Es ist [estgestellt worden', beweerde Rauter, aldus het verslag van deze bijeenkomst-, 'dass alle Sprengstoffanschläge, Brandstiftungen politischer Art und Kabeldurchschnei dungen auf Organisationen zurückgehen deren Leitung fast rein jüdisch und deren auiführende Mitglieder ebenfalls zur Hälfte aus [uden bestehen . .. Geradezu sensa tionell waren die Feststellungen, die ... getroffen sind ... in der Gummimantelfabrik Hollandia-Kattenourg, Amsterdam. Dort wurden van den 600 dort noch arbeitenden [uden schlagartig 260 verhqftet und es gelang in einer Nacht bei 130 der Nachweis, dass sie in Beziehung zu einer Terror-Organisation stonden ... Bei vielen Überführten war eine ausoesprocheneBrutalitdt und Entschlossenheit zum letzien [estzustellen. Auf, die Frage, ob sie sich dann gar keine Gewissensfrage darausgemacht hätten, dass ihrent wege Geisein erschossenworden sind', aniworteten die meisten[uden SS-GTUppenführer Rauter kaltschna14zig,es sei Krieg und die Geisein seien eben im Kampfe gegen Deutsch landgifallen ... DaTUmmuss mit der bisherigen Sorglosigkeit gegenüber den Rüstungs juden endgültig Schlussgemacht werden.'
XCTegen die druk waren de meeste vertegenwoordigers van de Rustungs inspektion en de Zentralauftragsstelle niet bestand. De Zentralaujtragsstelle liet onmiddellijk achthonderd Rustungsjuden vallen en beloofde dat binnen vijf maanden tijd nog vijftienhonderd zouden volgen - de Rûstungsinspektion bood nog enig verzet maar werd in de rug aangevallen door Fiebig die beweerde dat men de Joden die nog in bedrijven werkten waar men met Wehrmacht-orders bezig was, zonder moeite door niet-Joden zou kuruien vervangen.
XC.Binnen enkele weken werd het aantal Rûstungsjuden -drastisch verminderd. Per I december lag het in de buurt van de 2 000, althans: op die datum waren aan Rustungsjuden (een groep handelaren in oude metalen meegerekend) en h~ gezinsleden 6 746 stempels uitgereikt. Met zekerheid weten wij voorts dat er eind maart' 43 nog achttienhonderdtwee-en-veertig Joodse arbeidskrachten in het bezit waren van een stempel (onder wie zeshonderd in de confectie-branche en ca. achthonderd van de in totaal ruim duizend diamantbewerkers). Seyss-Inquart had overigens twee maanden tevoren, medio januari, al beslist dat de laatste stempels van deze groep uiterlijk eind mei vervallen verklaard moesten worden. De groep moest dan gedeporteerd zijn of worden, met uitzondering slechts van ca. tweehonderdvijftig diamantbewerkers die krachtens een uit december '42 daterend bevel van Rimmler
XC+BdS, III C 4: Verslag 'Sitzung beim Höheren SS- und Polizeifuhrer van 12.11.42' (14 nov. 1942) (HSSuPF, 97 g). a De vijf 'gijzelaars van Rotterdam' n.a.v. de mislukte NVM-aanslag op de trein met Duitse verlofgangers.
voorlopig tewerkgesteld moesten worden in een diamantbedrijf in te richten niet in Amsterdam (zoals in de Chefsitzung van J6 oktober '42 bepaald was), maar in het [udendurchgangslager te Vught dat in voorbereiding was. Wij komen hier in dit hoofdstuk nog op terug.
XCHet zal de lezer in het voorafgaande opgevallen zijn dat de diamantsector een aparte behandeling kreeg: naar verhouding werden er veel vrijstellingen (veel stempels dus) verleend en een rest van de arbeiders zou niet gedeporteerd worden maar voorlopig in Nederland blijven, zij het in een coneentratiekamp.
XCDeze aparte behandeling heeft haar voorgeschiedenis die wij aan de hand van de onderzoekingen van A. J. van der Leeuw willen weergeven. Die voorgeschiedenis begon al in' 41. Er was toen bij het Duitse bezettingsbestuur in Antwerpen een Duitse accountant, T. U. Lemberg, als Kriegsverwaltungsrat werkzaam en deze liet zich door een van de firmanten van de Hamburgse diamanthandel van de gebroeders Bozenhardt (die op zijn beurt bewerkt was door Joodse diamantairs te Antwerpen) voor het denkbeeld winnen dat Duitsland er wijs aan deed, de diamantindustrie in Nederland en België ongerept te laten voortbestaan. Na de gewonnen oorlog zou Duitsland dan tegenover het Zuidafrikaanse wereldmonopolie op het gebied van het winnen van diamant, een wereldmonopolie op het gebied van de bewerking kunnen plaatsen. Dat denkbeeld sprak Goering aan. Er vloeide, wat ons land betrof, uit voort dat de Joodse diamantbedrijven niet onder Verwaltung kwamen (Asscher, een van de twee voorzitters van de Joodse Raad, had dus ook geen Verwalter in zijn bedrijf) en dat op allerlei niveaus in het Duitse bestuursapparaat de grondslag aanvaard werd dat men de Joden die in de diamantnijverheid werkzaam waren diende te sparen, althans voorzover men hen nodig had. Amsterdam telde ca. een-en-twintighonderd diamantbewerkers; van hen hadden evenwel velen sinds tien jaar oflanger hun vak niet uitgeoefend. IV B 4 en de Zentralstelle keurden goed dat van diegenen die werkzaam gebleven waren (ruim duizend), een groot deel voorshands een sternpel kreeg; óók dat men de meeste diamantairs (fabrikanten en handelaren) voorlopig in Nederland zou laten. Wat de eerste groep betrof, werd de keuze overgelaten aan de enige vooroorlogse bestuurder van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond die nog in functie was (nu in het kader van het Nederlandse Arbeidsfront),
vóór de oorlog een ijverig lid van de SDAP, had zich in '40 bij de TroelstraBeweging van Paul Kiès aangesloten en in '41 bij de NSB - dat hij zich voor de Joodse diamantbewerkers veelmoeite gegeven heeft, staat vast. Hij wist in eerste instantie stempels te verwerven voor ca. achthonderd; hun namen kwamen op een aparte lijst: Liste II. Datzelfde gelukte de directeur van het rijksbureau voor diamant, mr. N. R. H. van Essen, ten aanzien van ca. driehonderd diamantairs (Liste I).
XCAan Duitse kant werd vermoed dat de Joodse diamantairs aanzienlijke hoeveelheden industrie- c.q. geslepen diamant achtergehouden hadden, en, als veel vermogende Joden, nog in het bezit waren van gelden die zij niet bij Lippmann-Rosenthal gedeponeerd hadden. Weh1U, er werd goedgevonden dat, naast de gezinsleden van de diamantairs, ook familieleden een sternpel konden krijgen waarbij hun deportatie bis auf weiteres uitgesteld werd (weer kwamen namen op een lijst: Liste III) mits daar per persoon 50 karaat industriediamant voor werd aangeboden tegen de normale prijs: nog geen f 3 per karaat. Sommige diamantairs konden die industriediamant uit eigen voorraad leveren, maar velen moesten het op de zwarte markt kopen waar de prijzen tot boven de f 300 opliepen. De betrokken stempels kostten in veel gevallen dus niet f ISO maar fIS 000. Toen de buit binnen was, 'platzte' Liste III (vermoedelijk eind december' 42): allen voor wie de diamantairs stempels gekocht hadden, ca. tweehonderd personen, werden op slag naar Westerbork gezonden.
XCIn januari werd Liste II (de lijst van de diamantbewerkers) gehalveerd en toen was, gelijk wij vermeldden, al bepaald dat een nog geringer aantal, ca. tweehonderdvijttig, in het concentratiekamp Vught sam.engebracht zou worden. Wat in werkelijkheid geschiedde, was mede door de interventie van de gebroeders Bozenhardt gecompliceerder; dat zal in ons volgende deel blijken.
XCWij moeten de actie tot aanbieding van industriediamant niet als een zelfstandige operatie zien.wilde de bezetter in handen krijgen wat door Joden aan waardevolle voorwerpen achtergehouden was: diamant in de eerste plaats, daarnaast andere edelstenen, sieraden, kunstvoorwerpen en effecten. Enkele weken na het begin van de deportaties wist de bezetter al hoe hij dat doel bereiken kon. Toen werd namelijk de mogelijkheid geopend om tegen inlevering van de genoemde objecten een stempel te verwerven dat aanvankelijk in de serieviel, later (van juni'af) in een aparte serie
40000 43
die met 120000 begon.' Wij zullen ter wille van de duidelijkheid van meet af aan van '120 ooo-stempels' spreken.
XCEen probleem voor de Sicherheitspolizei was dat het zijn functionarissen verboden was, zelf terzake contact op te nemen met vermogende Joden. Ook hiervoor waren, als in het geval van de Devisen-juden, tussenpersonen nodig. Een daarvan werd Puttkammer die uit zijn nieuwe activiteit geen persoonlijk profijt wenste te trekken. Het tegendeel gold voor twee Nederlanders die ingeschakeld werden; de een, P. C. Docter, een oude kennis van Lages, was chef van het Nederlandse personeel der Hausraterfassung, de ander, N. J. Ros, was voor de oorlog particulier chauffeur geweest van een Joodse familie. Ros werd in '41 Verwalter van een Joodse zaak en trad toen ook tot de NSB toe; hij werd voor het eerste geval dat hij te behandelen kreeg, naar Docter verwezen. Aanvankelijk moest voor elk 120 ooo-stempel per persoon die het verwierf (kinderen van vijftien jaar en jonger uitgezonderd) ca. f 20 000 aan waarde ingeleverd worden; later werd dat f 30000, en Docter en Ros legden daar dan steeds een toeslag van IQ % boven op voor hun 'bemiddeling'. Na de oorlog werd geschat dat elk hunner in de periode zomer '42-eind '43 een vermogen van ca. f 400000 had kunnen opbouwen. Men kan hier al uit afleiden dat zij tezamen in enkele honderden gevallen hun lucratieve 'bemiddeling' verleend hebben.ê Er waren meer van dergelijke inhalige bemid3
1 Alle stempels warën genummerd. De stempels voor buitenlandse Joden en voor de beschermde Portugese groep begonnen met het cijfer 10000, die voor met 20 000, die voor personen die nog bij Calmeyer in onderzoek waren, met 30 000, die voor de voor de personen op de lijsten van Frede riks en van Dam en voor met 40 000, die voor met 60000, de Joodse Raad-stempels vielen in de groep 80 000-100 000, de gemengd gehuwden kregen stempels van 100 000 af, en tenslotte waren er dan de stempels van 120000 af voor diegenen die diamant of andere kostbaarheden konden inleveren. Alleen in de serie 80 OOQ-IOO 000 zijn, gegeven de 17500 Joodse Raad-stempels, grote aantallen stempels uitgegeven. 2 Ra; werd na de oorlog veroordeeld o.m. omdat hij zich dat bedrag van f 400 000 'wederrechtelijk' zou hebben toegeëi gend. Hij ging in beroep, waarna de Bijzondere Raad van Cassatie in zijn arrest bepaalde dat van 'wederrechtelijk' slechts sprake kon zijn, 'indien hetzij de Joodse personen door misleiding of andere onbehoorlijke middelen tot de afgifte van die gelden zijn bewogen, hetzij gezegde bedragen' (de IO%-bedragen die Ros opgestreken had) 'dermate hoog waren berekend dat zij in geen geval als een redelijke beloning voor de door requirant gepresteerde bemiddeling konden worden aangemerkt'. (BRvC: Arrest inz. N. J. Ros (19 okt. 1949), p. 6, Doe 1 1433, a-ç) Ronduit verbijsterend achten wij het dat Ros vervolgens op dit punt door de Bijzondere Strafkamer van de Haagse rechtbank in december 1950 vrijge sproken werd. AlsofRos niet van meet af aan zijn actie bedreven had in een sfeer van onbeschaamde afpersing!
delaars. Soms moesten nog wel hogere waarden ingeleverd worden tot f 1 mln, en meer toe: dan nL wanneer een 'overtreding' moest worden afgekocht.
XCEr zijn op deze wijze ca. 1300 z.g. rzo ooo-stempels door vermogende Joden verworven. Dezen werden op_eenAustausch-Liste geplaatst en kwamen tenslotte in Bergen- Belsen terecht waar minstens een kwart hunner omkwam.
XCBij de groep van de 'Christen-juden' moeten wij onderscheid maken tussen de katholiek- en de protestants-gedoopten. Zoals wij in ons hoofdstuk 1 beschreven, waren van die eerste groep, die in totaal ruim zevenhonderd personen telde, begin augustus tweehonderdvijf-en-veertig opgepakt (van wie nog diezelfde maand twee-en-negentig náar Auschwitz gedeporteerd werden; de vier-en-veertig gemengd-gehuwden onder hen liet men vrij, de overigen bleven voorlopig in Westerbork. Voorts gaven wij eveneens al eerder Seyss-Inquarts beslissing van 16 oktober weer: alle katholiek-gedoopte Joden moesten, behoudens diegenen die tot andere uitzonderingsgroepen behoorden, gedeporteerd worden en wij vermeldden toen ook de aantekening van Calmeyer: 'Bei allen Christen-juden ist Dauerschutz nicht beab sichtigt'; zij zouden, zo was al in juli bepaald, uitsluitend bis auf weiteres gespaard worden. Daartoe zouden zij een stempel krijgen.
XCWat nadien met de katholieke Joden geschied is, weten wij niet nauwkeurig. Verscheidenen hunner waren gemengd-gehuwd en zouden uit dien hoofde niet gedeporteerd worden. Anderen doken onder. Het is evenwel een redelijke schatting dat in totaalongeveer de helft (van de ca. zevenhonderd waren een kleine driehonderd Duits-Joodse vluchtelingen) wèl slachtoffer geworden is van de deportaties. Een kleine rest bleef in Westerbork achter.
XCWat de protestantse Joden betreft: met hen werd van meet af aan door de Duitsers gechicaneerd. Bij de Jodenregistratie van begin' 41 hadden een kleine twaalfhonderd Joden opgegev~n, protestant te zijn. Er waren onder hen bijna zeshonderd hervormden; de overigen behoorden tot andere protestantse kerkgenootschappen. Het staat niet vast dat al die protestanten begin ,41 hun kinderen opgegeven hadden; ook die kinderen. hadden recht op een stem:peLOp 1 december' 42 waren 1 156 van die stempels uitgegeven, op 20 maart' 43 ruim 400 méér: 1 572. Het had voor velen blijkbaar moeite gekost, het feit van hun protestant-zijn door IV B 4 en de Zentralstelle erkend te krijgen.
XCInderdaad waren er op dat gebied van meet af aan moeilijkheden geweest. 3
Al in de periode medio juli-medio augustus waren verscheidene protestantse Joden via Westerbork doorgezonden, hoewel zij zeiden tot een protestants kerkgenootschap te behoren. 'Waar is uw doopbewijs', werd dan gevraagd. Dat was er vaak niet. Een en ander leidde er toe dat de Algemene Synodale Commissie der hervormden (de hervormden traden in deze materie voor alle protestantse kerken op) kort na de r yde augustus de zaak opnam met Schmidts adjudam Bühner en deze keurde toen goed dat het begrip 'behorend tot een christelijke kerk' (zulks naar de stand van 1 januari 1941) ruim uitgelegd werd. 'Geacht moet worden', zo werd aan de kerkeraden bericht,
XC'tot een christelijke kerk te behoren zij:
XCI. die geboren zijn uit tot de kerk behorende ouders;
XC2. die onderwijs in de christelijke leer ontvangen met de bedoeling tot belijdenis des geloofs te komen;
XC3. die de godsdienstoefeningen regelmatig bijwonen en met wie de kerkeraad geestelijk contact heeft;
XC5. die belijdenis des geloofs hebben afgelegd."
XCIV B 4 en de Zentralstelle begonnen met zich van deze specificaties weinig aan te trekken. De datum I januari' 41 werd niet door hen aanvaard, maar alleen de datum 9 mei' 40, en voorts wezen zij systematisch de aanspraken af van al diegenen die onder de kwalificaties 2 en 3 vielen. Er werd toen in grote haast namens alle protestantse kerken in de Nieuwe Kerk te Amsterdam een 'Adviesbureau ten bate van de niet-Arische christenen' geopend waaraan o.m. dr. J. Koopmans en drs. E. H. van der Beugel verbonden werden, en dat bureau ging naamlijsten opstellen van die Joden op wie een van de kwalificaties I t.e.m. 5 van toepassing was. Elke predikant kon de hem bekende Joden opgeven die 'tot zijn gemeente behoorden.' Zijn er in dit stadium volledig valse verklaringen afgegeven? Het kan zich hier of daar hebben voorgedaan, maar dan toch slechts bij hoge uitzondering. Vaker geschiedde het dat een predikant bereid was, van een Jood op wie kwalificatie 2 of 3 van toepassing was, te verklaren dat hij tot de kwalificatie 4 of 5 gerekend mocht worden, dus al gedoopt was dan wel de belijdenis had afgelegd; die predikanten aarzelden dan ook niet om hun doopboeken te vervalsen. Vele andere predikanten hebben zich evenwel, aldus onze indruk, met grote stiptheid aan de gestelde regels gehouden, enerzijds uit angst dat, als zij dat niet
XC1 Circulaire, 21 aug. 1942, van de Alg. Syn. Commissie der hervormden aan de kerkeraden (Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p. 107-08). 3
deden, zijzelf gestraft zouden worden dan wel dat de Sicherheitspolizei de bescherming van alle protestantse Joden zou opheffen, anderszijds vanuit de behoefte, de zaken des geloofs even waarheidsgetrouw te behartigen als zij steeds gedaan hadden.' Binnen de Gereformeerde Kerken werden de opgaveI?- gecentraliseerd bij een Haagse predikant die vóór de oorlog de gereformeerde zending onder de Joden geleid had. 'Wat zouden wij', zo rapporteerde hij begin september '42 aan de gereformeerde deputaten voor de Jodenzending, 'graag alle Joden in deze dagen geholpen hebben, als 't aan ons gestaan had ... Hoe konden we 't begrijpen dat ze zich in hun uiterste nood tot de Kerk wendden ... Maar wij moesten het dan tot dezulken, die nu eerst tot de Kerk kwamen, zeggen, dat het daarvoor nu te laat was en dat de Kerk geen misbruik mocht maken van de haar gegeven bevoegdheden en de heiligheden van het Koninkrijk Gods hoog moest houden.'
XCIn Den Haag riep deze predikant alle Joden die zich op zijn minst bereid verklaard hadden, zich op het afleggen van de gereformeerde belijdenis voor te bereiden, op I september bijeen, vlak nadat in Den Haag twee grote ophaalacties plaatsgevonden hadden. Elk hunner zou de begeerde verklaring krijgen. Hij wees hun op hun verantwoordelijkheid. 'Daarna hebben wij met eik afzonderlijk nog ernstig gesproken vóór wij de verklaring afgaven. Bij die afzonderlijke bespreking waren er zes, aan wie wij toch de verklaring
XC1 De secretaris van de Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge te Amsterdam, dr. D. M. Sluijs, lid van de Joodse Raad, trad met dezelfde, voor de betrokkenen hoogst schadelijke punctualiteit op. Cohen legde hem begin december '42 het verzoek voor van een aantalJoden die, vermoedelijk teneinde hun aanvrage bij Calmeyer te ondersteunen, een verklaring wensten dat zij geen lid waren van de Joodse gemeente. De betrokkenen hadden zich als zodanig nimmer aangemeld, ook hadden zij nooit kerkelijke belasting betaald. Sluijs was wèl bereid op schrift te stellen dat zij 'naar Nederlands burgerlijk recht' niet geacht konden worden, tot de Joodse gemeente te behoren of behoord te hebben, maar hij weigerde te verklaren dat zij geen lid waren van de Joodse gemeente, aangezien zij 'immers zeker in godsdienstige zin leden der gemeente' waren, en, schreefhij aan Cohen: 'hoe gaarne ik ook de betrokkenen help, kan ik dat niet doen door het afgeven van een m.i. onjuiste verklaring.' Cohen was het daar geheel mee eens. (brief, 7 dec. 1942, van D. M. Sluijs aan Cohen en brief, 8 dec. 1942, van Cohen aan M. C. Slotemaker de Bruïne) (Doe. 1-294, a-a) Een van dr. Sluijs' ambtenaren, mr. E. E. van der Horst, was minder scrupuleus: hij heeft in veel gevallen schriftelijk willen verklaren dat bepaalde personen nimmer tot de Joodse geloofsgemeenschap behoord hadden. Trouwens, ook dr. Sluijs zelf heeft later in sommige gevallen Joden aangeraden, te vluchten of onder te duiken. Hetzelfde deed dr. A. van der Laan, tweede algemeen secretaris van de Joodse Raad. Gelijk wij al in ons vorige deel vermeldden, gaf ook Asscher soms het advies om onder te duiken. 3 0
nog niet konden afgeven, omdat wij geen genoegen konden nemen met de beantwoording van de vragen die wij stelden.'! Men kan zich de gevoelens van die zes indenken: de redder op wie zij al hun vertrouwen gevestigd hadden, trok zijn hand terug en liet hen en hun gezinnen weer wegzinken in de grote, radeloze schare die met deportatie bedreigd werd.
XCHet Adviesbureau te Amsterdam gaf alle van de protestantse kerken afkomstige opgaven aan Schmidts Generalkommissariat door. Daar vertrouwde men de zaak niet: men wilde liever afgaan op de opgaven die de betrokkenen begin' 41 gedaan hadden toen nog van geen Jodendeportaties sprake was. Hun persoonsformulieren lagen bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters. De inspectie kreeg opdracht, de gegevens op staten te brengen (de gemaakte overuren werden aan IV B 4 'in rekening gebracht) en d~e staten te laten drukken, en zo kwam medio september een gedrukte Lijst van per sonen van vol-Joodse bloede die als kerkelijke gezindte een Christelijke godsdienst hebben opgegeven gereed met in totaal ca. I 900 namen. Met een exemplaar van die lijst (die ook de katholieke Joden vermeldde) reisde een SS-Schar führer van IV B 4 medio oktober naar Westerbork alwaar hij aan de hand van de daar aanwezige kartotheek constateerde dat vier-en-vijftig protestantse Joden die allen op de lijst voorkwamen, inmiddels naar Auschwitz gedeporteerd waren. Schriftelijk, later ook mondeling protesteerde de Algemene Synodale Commissie der hervormden bij Schmidt. Voordien, nl. op 16 oktober' 42, had Seyss-Inquart er al zijn goedkeuring aan gehecht dat er aan protestantse Joden nog 150 stempels méér uitgegeven werden dan de I 500 die hij aanvankelijk als limiet gesteld had. In feite zijn er echter geen I 650 stempels uitgegeven, maar (per 20 maart' 43) I 572. Wèl had de rijksinspectie van de bevolkingsregisters verlof gekregen, op de eerste gedrukte Lijst van personen van vol-Joodse bloede die als kerkelijke gezindte een Christelijke gods dienst hebben opgegeven (ca. negentienhonderd) een gestencild supplement te laten volgen met de namen van nog eens vierhonderd personen: de nakomers. Hun groep was in de lente van '43 tot ca. duizend gegroeid. In mei '43 deed Seyss-Inquart via Schmidt aan de protestantse kerken weten dat hij ten aanzien van die duizend geen bescherming toegezegd had;
XC1 Aangehaald in Delleman: Opdat wij niet vergeten, p.
Schmidt wilde zich daar opnieuw moeite voor geven.' Daaraan werd evenwel de mededeling toegevoegd dat de protestantse Joden niet in vrijheid mochten blijven; zij zouden in Westerbork ondergebracht worden. De vertegenwoordigers van de kerken die met Schmidt spraken, onder wie Ds. Dijckmeester en dr. Koopmans, drongen er toen op aan, 'dass entspre chende Riiume geschafJen (würden), sodass man von einer menschenwürdigen Unter bringung reden könnte. Dies wurde sowohl vom Generaleommissar Schmidt als auch von dem Vertreter des SD' (dat was Zöpf) 'zugestanden.'2 Korte tijd nadien telde de protestant-joodse groep in Westerbork ca. driehonderdvijftig personen, voor ongeveer de helft vrijzinnigen. Zij kregen er een eigen christelijk schooltje.
XCWij hebben in ons vorige deel verhaald hoe een van Wimmers hoofdambtenaren, dr. Hans Georg Calmeyer, hoofd van het Rejerat Innere Verwaltung, er van begin' 41 af toe bijdroeg dat het aantal personen dat onder de Jodenvervolging viel, beperkt werd. Om te beginnen waren er in de~ lande enkele honderden die betwijfelden of zij zich wel volgens de bepalingen van de in januari '41 afgekondigde verordening als Jood moesten melden. Calmeyer, zo schreven wij, 'was als regel geneigd, die twijfel gefundeerd te achten. Kon men bijvoorbeeld aantonen dat men, formeel ingeschreven als kind van een Joodse vader en een niet-Joodse moeder, in werkelijkheid het buitenechtelijk verwekte kind was van[udendurchgangslager te Vught, korte tijd later van een geheel apart kamp voor
1 De vormden vooral daarom voor de bezetter een probleem omdat hij dezelfde mensen als Joden wenste te vervolgen en als Christenen wenste te ontzien. Het probleem is misschien het duidelijkst gebleken bij het vreemde beleid tegenover het Nederlands Bijbelgenootschap dat begin november '42 opgeheven werd omdat het bijbels aanjoden uitgereikt had en dat na enkele weken in feite zijn arbeid kon voortzetten toen men zich binnen het realiseerde dat het verhinderen van de verspreiding van de bijbel in strijd was met Hiders richtlijn t.a.v. de kerken. Er was daar wèl iets anders op gevonden: hetBijbelgenootschap kreeg geen papier meer om nieuwe bijbels te drukken. In '40 en '41 had het bestuur evenwel zo grote drukkenlaten vervaardigen dat de Duitse maatregel op het gebied van de papiervoorziening geen effe,ctsorteerde. 2 18 mei 1943, door Schmidts Gruftke, over de bespreking op IS mei 074740-43). Eind maart was sprake geweest van een protestantse afdeling in het
een niet-Joodse vader, dan vond hij goed dat men niet aan de Jodenregistratie deelnam. Hij eiste dan wèl bewijzen; soms konden oude brieven als zodanig gelden, soms verklaringen van personen die van de werkelijke feiten op de hoogte waren. Hij eisteook dat de betrokkenen zelfhun afkomstvastlegdenin een 'plechtige verklaring' ten overstaan van een ambtenaarvan de burgerlijke stand. Er werden heel wat van die verklaringen afgelegd,vele te goeder trouw, maar, ook in die begintijd,zekerniet alle.'
XCMet dit werk was Calmeyer nog maar enkele maanden bezig, aanvankelijk geheel bonafide (hij dacht niet aan bedrog), toen hij argwaan begon op te wekken: argwaan bij figuren als Rauter, Rajakowitsch en Zöpf die er aanstoot aan namen dat personen die zich als Volljude opgegeven hadden, door een beslissing van de Duitse overheid die kwalificatie verloren - argwaan ook en vooral bij een Nederlandse SS'er, Ludo ten Cate, die, zelf van twijfelachtige afstamming, via Rauter wist te bereiken dat hij als hoofd van een nieuwe dienst, de Centrale Dienst voor Sibbekunde, afschrift kreeg van Calmeyers beslissingen. Ten Cate liet het daar niet bij zitten: hij ging die beslissingen verifiëren en had daartoe eind '41 al een collectie van 300 000 fiches opgebouwd: extracten uit de in het jaar I8II aangelegde Jodenregisters, uit doopboeken, uit registers van de burgerlijke stand, uit oude notariële acten, uit oude Indische en vooral ook uit oude West-Indische kranten. Van die 300 000 fiches had eind '41 de helft betrekking op Joden uit de West. 'Had Calmeyer', zo schreven wij, 'mede op grond van de 'plechtige verklaring' aanvaard dat een bepaalde Surinaamse Jood geen Jood was, dan kon ten Cate, als het even wilde, de huwelijksadvertenties van de grootouders tonen waaruit bleek dat zij volgens de Joodse ritus in de echt verbonden waren' - en met dit soort gegevens snelde ten Cate dan naar Rauters staf. Calmeyer wist dat. Hij moet in de herfst van '41 en begin' 42 wel begrepen hebben dat men hem soms, wellicht al menigmaal, fictieve bewijzen voorgelegd had. Dat laatste had hij niet voorzien. Toen het tot hem doordrong, had hij er geen bezwaar tegen, te minder omdat hij sinds de herfst van '41 besefte dat de te deporteren Joden in het oosten hun ondergang tegemoet gingen. Hij besefte ook dat hij met zijn arbeid steeds groter risico's ging lopen - risico's niet alleen voor hemzelf maar ook voor al diegenen ten aanzien van wie hij gunstige beslissingen genomen had. Het gevaar bestond immers dat indien doorzien zou worden dat vele van die beslissingen geen reële basis hadden, alle beslissingen met één pennestreek ongedaan gemaakt zouden worden. Tegen dat gevaar ging hij zich dekken, enerzijds door zich in de algemene stukken die van hem uitgingen, steeds op een zeer geprononceerd rassenstandpunt te plaatsen, anderzijds door een groot aantal gevallen waarin hij van meet af aan het gevoel had: daarmee loop ik tegen de
lamp, met grote gedecideerdheid af te wijzen. Dat laatste vervulde hem met sterke schuldgevoelens. Hij wist dat hij als hoofdambtenaar onderdeel was van een misdadig systeem, hij wist dat toen eenmaal tot de Endlösung besloten was, zijn beslissingen in feite beslissingen waren over leven of dood, hij wist dat hij sommigen alleen maar kon redden door anderen prijs te geven. Zijn schaamte over het tweede was groter dan zijn voldoening over het eerste.
XCMenneme het geval van de Portugese Joden. De rapporten over hun z.g. niet-Joodse afstamming kwamen bij Calmeyer terecht. Het was hem duidelijk dat de gehele groep, die ca. vierduizend personen omvatte, vertwijfeld poogde, aan deportatie te ontkomen. Wat werd nu zijn tactiek? Hij aanvaardde dat de Portugese groep oorspronkelijk inderdaad niet van volledig Joodse afkomst geweest was, 'rassiseh', zo schreef hij begin '43, 'waren die Gründer der Gemeinsehaft schátzungsweise 1/4 bis 1/2 jüdiseh'; sterker nog: 'die Inzucht bis etwa 1800 verminderte diesen Bestand auf durehsehnittlieh 1/4-1/8' (een evident nonsensikaal betoog), maar na I800 was het misgegaan: 'Dann aber kam ansteigend bis 1940 eine Zeit soleh starker Zuflüsse ostjûdisches Blutes, dass heute von rund 4 000 See/en mehr als 9/10 mindestens 1/4 ostjiidisehen Einsehlag Dat negen-tiende deel liet Calmeyer vallen. Er werd hem in de herfst van '42 een lijst voorgelegd van ruim duizend Portugese Joden die geheel of overwegend van 'zuivere' Portugees-Joodse afstamming zouden zijn. Hij reduceerde die lijst tot driehonderdtwee-en-zestig, o.m. door allen te schrappen die, zèlf wel van 'zuivere' afstamming, met een Hoogduitse Jood of Jodin getrouwd waren, en voor die driehonderdtwee-en-zestig liet hij via Schmidt in de besprekei.ng van Seyss-Inquart, Schmidt en Rauter die op I6 oktober' 42 plaatsvond, bepleiten dat de Jodenster voor hen zou komen te vervallen (hetgeen impliciet betekende: geen deportatie) en dat nagegaan zou worden of men hen naar Spanje of Portugal kon terugvoeren. Calmeyer was toen evenwel door ten Cate al zo zwart gemaakt bij Ranter dat deze met kracht opponeerde; er werd besloten dat Rauter die driehonderdtwee-enzestig personen nader zou laten beoordelen. Met dat al had Calmeyer bereikt dat zij voorlopig niet gedeporteerd werden. Zij kregen dus een stempel, en een lijst met hWI namen (het waren er driehonderdacht-en-zestig geworden) werd aan IV B 4 ,aan de Zentrolstelle en, voor alle zekerheid, ook aan de Lagerkommandant in Westerbork toegezonden. Zulks verhinderde niet dat van die driehonderdacht-en-zestig voor eind juni '43 acht-en-zeventig tochder geschuhtlithen Entwicklung der portugiesischen Gemeinschaft in den Niederlanden'
1 H. G. Calmeyer: aantekeningen (4 febr. 1943) op het rapport
gedeporteerd werden. Calmeyer berichtte in die tijd evenwel aan IV B 4 dat hij de resterende tweehonderdnegentig nog honderdeen-en-twintig tevoren door hem niet opgegeven Portugese Joden opgeteld moesten worden van wie zijn 'Prüfung' aangetoond zou hebben, dat zij 'weder ostjüdischen Einschlag haben, noch ostjüdisch versippt sind.'1
XCToen de deportaties begonnen, had Calmeyer reeds in vele gevallen voor de aanvragers gunstige beslissingen genomen. Wij schatten in ons vorige deel dat het er ca. duizend waren; bij nadere overweging menen wij dat die schatting (precieze cijfers ontbreken) te hoog geweest is. Enkele honderden waren het evenwel stellig en het gevolg hiervan was dat het in Joodse kring tamelijk algemeen bekend werd dat men, zoals dat heette, 'ge-Calmeyerd' kon worden. Wij nemen aan dat de inzet van de deportaties er toe leidde dat tallozen via advocaten die zich op dat werk specialiseerden, aan calmeyers bureau de stukken deden toekomen waaruit zou blijken dat zij hun afstamming onjuist opgegeven hadden. Dat geschiedde in verscheidene duizenden gevallen; zoveel werden het, dat Calmeyer besefte dat hij onmogelijk voor al die duizenden uitstel van deportatie kon verkrijgen. De gevallen die hem de indruk gaven dat zij totaalongefundeerd waren (hij moest rekening houden met ten Cate's controle en Rauters argwaan), wees hij af. De namen van de overigen nam hij op lijsten op waarvan de eerste die begin oktober '42 gedrukt werd, ruim vijftienhonderd namen telde; vóór eind oktober verschenen er nog drie aanvullingslijsten met tezamen ca. vierhonderdvijftig namen en van die negentienhonderdvijftig Joden liet Calmeyer in de bespreking bij Seyss-Inquart (16 oktober' 42) bepleiten dat, als hun verzoeken ingewilligd waren, de Jodenster voor hen zou komen te vervallen. Rauter en Seyss-Inquart wilden niet op de toekomst vooruitlopen: elk geval moest apart onderzocht worden. Enige bescherming kregen de betrokkenen toch: Calmeyer vroeg voor allen het begeerde stempel aan. Van medio oktober tot eind november werd de groep iets kleiner, vermoedelijk doordat Calmeyer in grote haast in enkele honderden gevallen beslissingen trof, hetzij gunstige, hetzij ongunstige. Hoe dat zij - per I december hadden zestienhonderdeen-en-zeventig Volljuden het z.g. Calmeyer-stempel3
1 Brief, ro juli 1943, van Calmeyer aan 4 152 b).
verworven. Dat betekende uitstel van deportatie. Ofhet tot afstel zou komen, hing van het nadere onderzoek en van Calmeyers beslissing af Onder aandrang van IV B 4 had Seyss-Inquart evenwel eind november bepaald dat het Calmeyer verboden was, na I december' 42 nieuwe gevallen in behandeling te nemen en dat gevallen waarin Rauter (door ten Cate gewaarschuwd) en Wimmer het niet eenswaren, aan hem, de Reichskommissar, voorgelegd moes- ' ten worden. of dat tweede in concrete gevallen gebeurd is, weten wij niet; wat het eerste betreft: Calmeyer heeft zich niet aan de gestelde tijdsgrens gehouden; hij is na I december '42 nieuwe 'gevallen blijven aanvaarden, vermoedelijk met steun van Wimmer die zich wel geërgerd zal hebben aan de mate waarin Rauter in zijn (Wimmers) ressort ingreep.
XCWij geven nu eerst enkele cijfers en zullen daarbij de voor dit deel geldende tijdsgrens overschrijden. Op de Portugees-Joodse groep komen wij in ons volgende deel terug, maar op de overige Calmeyer-gevallen niet. Welnu: per 20 maart' 43 had Calmeyer van de lente van '41 af onderzoekingen ingesteld met betrekking tot 2197 personen (het aantal onderzoekingen was geringer: één onderzoek kon op meerdere personen, broers en zusters bijvoorbeeld, betrekking hebben). Van die 2197 had hij op de genoemde datum in 835 gevallen nog geen beslissing genomen. Van de overige had hij ca. 340 afgewezen, maar hij had ca. 680 personen tot half-Joden geproclameerd en ca. 340 tot kwart-Joden of zelfs tot Ariërs. Bijna een jaar later, per 15 januari '44 (latere cijfers ontbreken) had hij in 'totaal 2026 half-Joden 'erkend' en 873 kwart-Joden of Ariërs. De totale g~oep der 'ge-Calmeyerden' had hij dus van maart' 43 tot januari '44 kunnen uitbreiden van ca. 1020 tot 2899 een verschil van 1879; dat is 1044 méér dan de 835 personen die hij in maart '43 nog niet onderzocht had. Anders gezegd: de datumgrens van I december '42 had hij niet in acht genomen en in januari '44 had hij bereikt dat 2899 Joden, die volgens hun eigen opgave uit begin' 41 Joden waren, buiten de Jodendeportaties, ten dele ook buiten de Jodenvervolging waren komen te vallen. Daarentegen had hij, naar de stand vanjanuari '44, aanvragen die op 1868 personen betrekking hadden, afgewezen. Globaal: van elke vijf gevallen had hij twee afgewezen en drie erkend. Naast die 1868 afgewezenen waren er evenwel ca. 500 geweest die hij aan IV B 4 gemeld had als 'bei der Abstammungs klärungen neu entdeckte [uden'? Hoe moeten wij dat interpreteren? Waren dat vijfhonderd half-Joden die bij Calmeyer aangevraagd hadden of zij kwart-Joden dan wel Ariërs konden worden en van wie hij bij zijn onderzoek geconstateerd had dat zij in werkelijkheid Volljuden waren? Het is
XC1 'Vermerkfür Frl. Frielingsdorf: Stand per 15.1.1944' (z.d.) (HSSuPF, 177
mogelijk, Rekening houdend met ten Cate's gedegen controle, ging Calmeyer wel eens te werk met een grondigheid die voor de aanvragers fatale gevolgen had. Wij hebben overigens de indruk dat hij het getal 500 te hoog opgegeven heeft teneinde de verdenking die IV B 4 tegen hem koesterde, te ontzenuwen.' Hoe dat zij: zelfs als het cijfer juist zou zijn, dan nog zouden tegenover vijfhonderd slachtoffers van Calmeyers werkzaamheden bijna drieduizend geredden staan en het zouden er, wij zijn er van overtuigd, méér zijn geweest als Calmeyer niet bij elke beslissingdie hij genomen had, rekening had moeten houden zowel met de fanatieke ijver van zijn feitelijke controleur ten Cate als met de honderdduizenden fiches die deze met hulp van een twintigtal medewerkers aangelegd had. Trouwens, niet alleen fiches had ten Cate bijeengebracht maar ook grote aantallen historische documenten. Tot zijn collectie die in het kasteel 'De Cannenburgh' bij Vaassen ondergebracht werd, behoorden een omvangrijke bibhotheek op het gebied van de Joodse geschiedenis, de oorspronkelijke Jodenregisters uit het Napoleontische tijdperk, voorts oude besnijdenisboeken en tenslotte immense hoeveelheden achttiende- en negentiende-eeuwse stukken uit Nederlandse archieven met betrekking tot individuele Joden, dan wel kopieën van dergelijke stukken die hij met een hem door Rost van TOlmingen verleend extra-krediet van f 100 000 had laten vervaardigen. Dat al dit controlemateriaal een zware druk uitoefende op Calmeyer, is evident; zijn aanvragers hebben er als regel niets van geweten.
XCDoor veruit het grootste gedeelte van die aanvragers is Calmeyer bedrogen. Hij ging zich datMaar hij en enkele medewerkers, van wie wij in het bijzonder Heinrich Miessen en, voor de periode oktober '42-april '43, dr. Gerhard Wander willen noemen-, vergden, moesten vergen, dat men hen met zekere deskundigheid bedroog. Het was levensgevaarlijk werk. Calmeyer voelde zichzelf alskapitein van een reddingsboot en hij besefte dat het3
realiseren, 1 Precies hetzelfde globale cijfer gafhij namelijk eind november '43 op. 2 Wander die relaties had met het Duitse verzet, werd begin' 44 bij de gedetacheerd. Hij dook op 6 september '44, daags na 'Dolle Dinsdag', in Amsterdam bij zijn vriendin onder en hielp in de hongerwinter verscheidene illegale groepen aan Duitse papieren en aan inlichtingen uit het Duitse militaire apparaat. Bij een toe vallige controle van de woning waar hij verbleef, werd hij in januari '45 in een vuurgevecht dodelijk getroffen.
antwoord op de vraag of hij bepaalde personen aan boord zou toelaten, eigenlijk niet bepaald werd door de papieren die zij lieten indienen, maar door de capaciteit van de boot: hoe ver kon hij gaan zonder dat zijn boot met alle inzittenden door Rauter in de grond geboord werd? Anders gezegd: sommigen kon hij alleen redden door anderen aan hun lot over te laten. Dat ging met grote innerlijke spanningen gepaard die hij wel eens afreageerde in zijn frequente contacten met Nederlandse advocaten. Zelf was hij onomkoopbaar. Welnu, als hij de indruk kreeg dat deze of gene van die advocaten van zijn Joodse cliënten te hoge honoraria vroeg, dan wees hij al diens gevallen af. Hetzelfde gebeurde wanneer hij het gevoel had dat een advocaat te zeer bleef insisteren. 'Hij die door zich vast te klampen en door het gebruiken van ellebogen bij het opzijduwen Vall anderen, hen die in de door mij bestuurde reddingsboot zaten, in gevaar bracht, kreeg', schreef Calmeyer na de oorlog, 'wanneer het noodzakelijk was, een klap met de roeispaan op het hoofd." Maar ook Walmeer een advocaat hem bij uitstek sympathiek was, kon hij wel eens systematisch 'Nein' gaan zeggen; hij koesterde dan de vrees dat hem gevallen door de vingers zouden glippen waarop hij later vast zou lopen. Met beide gedragswijzen wekte hij bij de bedoelde advocaten de indruk van grilligheid, Vall volmaakte willekeur. Men had een bijzonder fijne intuïtie nodig om precies aan te voelen hoe ver men bij hem kon gaan. Vooral de Amsterdamse advocaten mr. A. N. Kotting, mr. J. van Proosdij en mr. B. Stokvis en hun Haagse eonfrater mr. Y. H. M. Nijgh wisten precies hoe zij Calmeyer benaderen moesten. 'Op een middag einde 1943 besprak ik', aldus Stokvis, 'met hem een hangend verzoekschrift waarmee de redding van man, vrouwen vijf kinderen gemoeid was. Hoewel de zaak formeel keurig in orde was, wilde Calmeyer er niet aan. Het was: 'Nein, nein und abermals neinl' Tenslotte stond ik op. En vóór ik het mij had gerealiseerd, had ik het gezegd: 'Herr Kollege! Sie sind der Bevollmäehtigte des Generalkommissars, und ieh bin ein kleiner holländiseher Rechtsanwalil Aber ich sehlafe heute Nacht, ich habe meine Pflieht getan! Sie, Sic sehieken hier sieben Menschen in den Tod, und Sie wissen es!' Calmeyer was opgesprongen, vuurrood. Een ogenblik dacht ik dat hij een apoplexie zou krijgen. Maar hij herstelde zich. Hij ging weer zitten. En terwijl hij het dossier oppakte en op zijn bureau terugsmakte, riep hij grimmig: 'Am Ende, was liegt mir daran? Ieh unterschreibe!' '.
XCVan Proosdij kwam eens voor de belangen op 'van een man, vrouwen twee kinderen, heel onaangename mensen, maar hun documenten waren in
XC1 H. G. Calmeyer: 'Rapport' (16-17 april 1946), p. 9 (Doc 1-271, a-c). 2 B. Stokvis: Advocaat in bezettingtijd. p. 36. 3
orde. Calmeyer wees het af, ik kreeg een huilbui en Calmeyer vroeg: 'Es sind wohl Freunde von Ihnen?' Antwoord: 'Nee, het zijn rotlui, maar het is gemeen!' Beslissing herzien, mensen gered."
XCUiteraard dienden personen die 'ge-Calmeyerd' waren, weer de beschikking te krijgen over hun vermogen. Anders gezegd: de roofbank LippmannRosenthal moest dat teruggeven. Nu, daar ging Lippmann-Rosenthal zich met hand en tand tegen verzetten. Hieruit zijn van de herfst van' 42 af grote moeilijkheden voor Calmeyer voortgevloeid want Lippmann-Rosenthal was niet geneigd, zijn beslissingen voetstoots te aanvaarden. Een voorbeeld. De befaamde vioolpaedagoog Oscar Back, Hongaarse Jood van afstamming, Nederlander sinds '23, die zich evenals zijn in Nederland wonende zuster als Volljude gemeld had, notabene met vier [oodse grootouders, had nadien stukken laten indienen waaruit bleek dat drie van de vier grootouders onmiddellijk na hun geboorte katholiek gedoopt waren en dat in elk geval vijf van de acht overgrootouders niet-Joods waren omdat zij op hun beurt niet voldoende Joodse grootouders bezaten. Van de twee grootmoeders van Oscar Back en zijn zuster was evenwel één een Jodin geweest en zij zou, zo bleek uit die stukken, op haar sterfbed Oscar Backs vader er toe bewogen hebben, zijn twee kinderen bij de Joodse gemeente te laten inschrijven. Calmeyer slikte dit onwaarschijnlijke verhaal en bepaalde dat' Oscar Back en zijn zuster kwart-Joden waren. Back vroeg de gelden terug die hij bij Lippmann-Rosenthal gedeponeerd had: ruim f I1OO. De bank protesteerde: Back zag er uit als een Jood en Joden liepen in zijn woning in en uit! Calmeyer hield vol: in zijn persoon had het Reichsleommissariat een geldige beslissing genomenen Lippmann-Rosenthal dolf het onderspit.ê Disputen als dit droegen er niet toe bij dat Calmeyer bij de antisemietische scherpslijpers een betere naam kreeg.
XCMet welke middelen lieten Calmeyer, Miessen en Wander zich bedriegen? Miessen, vroeger wethouder van Aken, was het gemakkelijkst. 'Toen ik hem eens', aldus weer Stokvis, 'een stel vakkundig vervalste afstamrningsbewijzen voorlegde, bekeek hij die nauwkeurig en zweeg. En daarop zei hij : 'Prima Werk! Der Fall ist günstig!'3 Calmeyer was lastiger. Hem moestOndergang,Advocaatbezettingstijd, 3
1 Aangehaald in Presser: dl. p. 70--71. 2 Back vertrok in de zomer van '43 met zijn gezin (hij had een niet-Joodse vrouw) naar Hongarije. Hij over leefde de oorlog. 3 B. Stokvis: in p, 32.
men zo bedriegen, dat hij bij hoog en laag kon volhouden dat bedrog uitgesloten was. Het eenvoudigst waren in veel gevallen de valse verklaringen waaruit zou blijken dat een bepaalde Volljude Halbjude moest worden omdat hij of zij als buitenechtelijk kind verwekt zou zijn door een niet-Joodse vader. 'Ich habe nie gewust', zei Wander eens, 'dass die jüdischen Frauen so unsittlich sindl'?'Getuigen' die de 'werkelijke feiten' zouden kennen, legden dan ten overstaan van notarissen valse verklaringen af en die werden dan menigmaal onderheid met geleerde rapporten van prof. dr. C. U. Ariëns Kappers, dr. A. de Froe of dr. H. J. T. Bijlmer, die er met nadruk op wezen dat de betrokken Jood of Jodin anthropologisch niets gemeen had met h~t 'Joodse' type. Soms gaf Calmeyer opdracht dat een Duitse hoogleraar in de anthropologie, prof. dr. Hans Weinert, te Kiel, een nader rapport uitbracht. Nu, dat luidde steeds gunstig. Weinert was morfinist, morfine was schreeuwend duur en elk gunstig rapport leverde hem minstens fl 750 op;' soms vroeg hij veel meer, tot fl 10000 toe.
XCMenigmaal waren die arithropologische 'bewijzen' niet voldoende. 'Foto's met gelijkenissen werden geproduceerd', aldus Herzberg.
XC'Medici werden bewogen, verklaringen af te leggen omtrent de onderhavige bloedgroep. Het Rode Kruis werd ingeschakeld, dat een blanco kaart gaf voor het invullen van een bloedtransfusie die nooit had plaatsgevonden. De kaart kwam in het archief terecht en het Rode Kruis gaf op aanvrage een verklaring af dat de kaart zich in het archief bevond. Oude minnebrieven werden gefabriceerd op papier dat vijftig of zestigjaar oud was en ergens bij een papierhandelaar was gevonden. Inkt, die naar uiterlijk en eigenschappen tientallenjaren oud was, werd chemisch samengesteld"
XCde lezer moet zich, anders gezegd, goed voor ogen houden dat in menig geval velen illegaal werkzaam waren om een advocaat te helpen bij het redden van één bepaald gezin.
XCOverspel werd dok wel eens aangetoond met 'bewijzen' uit het grijs verleden. Een Jodin, Betje Wery (zij werd in '44 berucht als agente van het Devisenschutzleommando), slaagde er bijvoorbeeld in, als half-Jodin érkend re worden doordat Calmeyer aanvaardde dat haar grootmoeder van moederszijde, Kaatje Marits, die zij als Jodin opgegeven had, in werkelijkheid in 1864 in Utrecht ter wereld gekomen was als buitenechtelijk kind van een niet-Joodse inwoner van Gorinchem, zekere Arie de Vries. Betje Wery's advocaat had twee stokoude Gorcummers weten te vinden die onder ede verklaard hadden dat ill 1864, meer dan drie-kwart eeuw geleden dus,
XC1 A.v.,'p. 46. 'A. J. Herzberg in 0 en V, dl. III, p: 138. 3 1
'iedereen' in Gorcum 'wist' dat Kaatje Marits de onwettige dochter van Arie de Vries was. En Calmeyer liet zich 'overtuigen'.
XCIn reeksen andere gevallen ging men 'bewijzen' dat als Joods opgegeven grootouders in werkelijkheid niet-Joods waren doordat hun grootouders (de bet-overgrootouders van de aanvrager dus) geen Joden zouden zijn geweest, hetgeen dan bijvoorbeeld zou blijken uit het feit dat die bet-overgrootouders ingeschreven stonden in protestantse of katholieke kerkregisters.' In die registers werd druk geknoeid. Calmeyer eiste verklaringen van echtheid van de fotokopieën die men hem toonde. Mr. Kotting schakelde daar de bekende gerechtelijke expert C. J. van Ledden Hulsebosch bij in. Ten aanzien van één boeking die Calmeyer niet vertrouwde, verklaarde deze dat ze inderdaad vals was. 'Daarna ben ik', aldus later van Ledden Hulsebosch, 'rustig voortgegaan om in de verdere gevallen het schrift (van zulk een "boeking) even oud te noemen en te verklaren dat het door dezelfde koster of ouderling geschreven was die voorafgaande boekingen tot stand had gebracht.'2
XCHet betekende voor Calmeyer (en voor de aanvragers!) een groot gevaar dat, vermoedelijk begin '43, door Seyss-Inquart, wéér op aandrang van Rauter, bepaald werd dat Calmeyer al deze laatste gevallen, de z.g. genealogische, aan ten Cate moest voorleggen. Menigmaal was ten Cate op grond van zijn documentatiemateriaal in staat, aan te tonen dat de aanvragen ongefundeerd waren of zelfs dat valsheid in geschrifte een rol had gespeeld. Zo kreeg mr. Korting eind' 43 de zaak te behartigen van een zekere johanna Presburg-Blazer: ze was half-Joods maar gold als volijadin doordat zij met een Jood gehuwd was - en ze bevond zich al in Westerbork! Er was maar één oplossing om haar tegen de dreigende deportatie te beschermen: een van haar twee Joodse grootouders moest gedeeltelijk arisch gemaakt worden. Kotting presteerde dat door een van zijn helpers, drs. C. Teutscher, valse aantekeningen te laten maken in r Sde eeuwse doopregisters waaruit zou blijken dat de grootouders van de te ariseren grootvader hervormd gedoopt waren. Calmeyer had op de hem getoonde fotokopieën niets aan te merken. Ten Cate wèl! Deze constateerde dat de vier z.g. arische betovergrootouders vangemeente tot Volljude bestempelde. 2 PRA-Zutfen: p.v. inz. C. L. ten Cate (5 jan. 1948), p. 9 (Tribunaal Zutfen: dossier-ten
1 Het is volgens Herzberg dr. Wander geweest die eens, toen Calmeyer met va kantie was, goedkeurde dat men 'bewees' dat een Joodse grootouder 'eigenlijk' niet-Joods was. Wij willen aan Wanders verdiensten niet te kort doen wanneer wij opmerken dat Calmeyer, van vakantie teruggekeerd, diens beslissing goedgekeurd en overgenomen heeft. Calmeyer had het van meet af aan, d.w.z. al in '41, absurd genoemd dat men Ariërs louter op grond van hun lidmaatschap van de Joodse
Johanna Presburg zich in 1809 als Joden opgegeven hadden. Meer nog: hij bedreigde Kotting met het concentratiekamp (Koning redde zich uit de moeilijkheden door te beweren dat hij uitsluitend de fotokopieën had gezien), hij bradit aan Calmeyer en aan IV B 4 rapport uit - en hij maakte het met dat alles extra-riskant om bij nieuwe aanvragen fotokopieën van vervalste kerkelijke dccurnenten over te leggen.
XCJohanna Presburg werd gedeporteerd; zij stierf in Bergen-Belsen.
XCMinstens twee advocaten, één een half-Jood, zijn als gevolg van ten Cate's verificaties om het leven gekomen. In hoeveel gevallen hij de annulering van Calmeyers beslissingenbewerkstelligd heeft, is niet nauwkeurig bekend. In één geval kon hij in '43 aantonen dat een vier-en-tachtigjarige Joodse vrouw met een blinde dochter, die beweerd hadden dat hun het 'ras' van twee Surinaamse grootouders niet bekend was, wel degelijk vier Joodse grootouders hadden; beiden stierven in Bergen-Belsen.
XCNeen, niet IV B 4 en de Zentralstel/e waren Calrneyers gevaarlijkste tegenstanders. Lages,onder wie de Zentralstel/e geplaatst was, erkende na de oorlog openhartig dat hem 'die Calmeyer-Tätigkeit' 'stets ein Buch mit sieben Sicgein geblieben' was; hij had wèl de indruk gehad dat Calmeyer 'recht judenfreund lich' was, maar hij had die indruk nooit kunnen bewijzen.' Het was ten Cate die, tot op de dag waarop hij, de SS-officier, weigerde in militaire dienst te komen", Cahneyer dwars zat, daarmee bijdragend tot de gewetensnood waarin deze zich bevond. Wij schreven het eerder: sommigen had hij alleen maar kunnen redden door anderen prijs te geven en zijn schaamte over het tweede was groter geweest dan zijn voldoening over het eerste. Dat bleef zo. 'Verzweifelt sein, verzweifelt bleiben das ist', zo schreef hij in '65, 'die einzig wiirdige und wertvolle Haltung, die wir gegenüber dem Geschehenen
1 W. Lages: 'Kroniek der Jodenvervolging" (sept. 1952), p. 39 (Doc 1-998,0-3». 2 Toen ten Cate eind augustus '44 bevel ontving, zich voor de Landstorm te melden, dook hij onder. Hij werd spoedig ontdekt en op grond van tot drie jaar veroordeeld. De verzamelingen in het kasteel 'De Cannenburgh' werden door het van de SS gestolen. Medio april '45 ontvluchtte ten Cate in Beieren uit het kamp waar hij opgesloten was, wandelde later naar Sicilië en keerde in november '45 naar Nederland terug. Door het Tribunaal te Zutfen werd hij in februari' 48 veroordeeld tot vier jaar internering; een maand later was hij weer vrij man.
und bei dem Versuch, das Geschehene zu beurteilen und zu verarbeiten, einnehmen miissen.?
XCBijna drie jaar lang had hij beslissingen moeten nemen over leven of dood - beslissingen, niet ten aanzien van abstracte groepen, maar van concrete, individuele mensen wier persoonlijke omstandigheden hem in uitgebreide documentaties voorgelegd waren en van wie hij wist dat zij in wezen allen. aanspraak maakten op behoud. Wie als fatsoenlijk mens door de speling van het lot op zulk een post geplaatst wordt, lijdt onherstelbare schade aan lichaam en ziel.
XCNa de oorlog zakte Calmeyer in zijn woonplaats Osnabrück uiteindelijk in steeds diepere depressies weg; hij is er in '72 onverwachts 's nachts in zijn slaap overleden.
XCMet onze beschrijving van de gebeurtenissen die zich in de tweede fase van de Jodenvervolging (het ophalen uit de woningen) afgespeeld hebben, zijn wij eerder in dit hoofdstuk niet verder gegaan dan eind '42 toen, per 3 I december, in totaal van de ca. honderdveertigduizend Volljuden al veertigduizend via Westerbork naar het oosten afgevoerd waren. De vraag rijst: hoeveel Joden waren toen in het bezit van een sternpel of mochten anderszins (door inschrijving op een van de vele lijsten) hopen dat zij althans 'bis auf weiteres' niet gedeporteerd zouden worden?
XCWij bezitten een opgave van Fräulein Slottke waaruit blijkt dat de Zentrol stelIe per I december '42 de volgende aantallen stempels uitgereikt had: aan buitenlandse Joden: 56; aan protestantse Joden: II56; aan Calmeyer-Joden: I67I; aan Angebots- und Protelaions-juden (Devisen-juden, de blaue Reiter gevallen, de 'I20 ooo-stempels' en degenen die op de eerste lijsten van Frederiks en van Dam stonden): 448; aan handelaren in oude metalen: 2I3; aan Rûstungsjuden: 6533; Joodse Raad-stempels: I7498; aan gemengdgehuwden met kinderen: 5080. Dit geeft een totaal van 32 655 stempels. Uit sommige series werden kort nadien meer stempels uitgereikt. Het aantal Joden dat door hun nationaliteit min of meer beschermd was, steeg tot enkele honderden, de protestants-Joodse groep klom tot bijna zestienhonderd, bij de Calmeyer-groep (die ook toenam) moet men een kleine vierhonderd Portugese Joden optellen, op de lijsten van Frederiks en van Dam stonden in maart '43 bijna vijfhonderd Joden meer dan in december en tenslotte werd voor dertienhonderd Joden het I20 ooo-stempel gekocht.
XC1 Brief, 27 sept. 1965, van H. G. Calmeyer aan]. Presser (Doe I-271, a-II).
Houdt men voorts rekening met het feit dat ca. tweeduizend 'Zionisten' (personen die als Zionisten bekend stonden of zich opeens als zodanig aangemeld hadden) voor uitwisselingsacties met Palestina genoteerd werden, dat enkele honderden Duits-Joodse oudgedienden en oorlogsinvaliden mochten verwachten dat zij niet naar de z.g, werkkampen in het oosten zouden behoeven te vertrekken, en dat in totaal niet ruim vijfduizend maar negenduizendvij£honderd gemengd-gehuwde Joden met kinderen voorlopig buiten die deportaties vielen, dan komt men, allen optellend, tot de slotsom dat, naar de stand omstreeks de jaarwisseling '42-'43, meer dan veertigduizend Volljuden voorshands niet gedeporteerd zouden worden: zij waren 'bis alt! weiteres gesperrt.'
XCDat wisten zij geen van allen.
XCWij schreven het vaker: het historische perspectief kan wezenlijk van het belevings-perspectief verschillen. Achtera!kan men constateren dat van de gemengd-gehuwde Joden met kinderen, van de protestantse Joden en van de 'ge-Calmeyerden' de meesten gespaard zijn, maar ~ie mocht daar in de tijd zelf op vertrouwen? Er was vrijwel geen groep van stempel-bezitters waarbinnen niet eind '42 berichten de ronde deden dat leden van de groep toch g~grepen en gedeporteerd waren - misschien maar weinigen, maar dat feit maakte geen verschil: de gehele groep voelde zich opnieuwacuut bedreigd; die angst kon dan weer wegzakken als het een tijdlang rustig bleef. Met dat al: wie een stempel bezat, kon in elk geval enigermate vertrouwen dat hij, als weer een ophaalactie plaatsvond en als de ploeg ophalers zich bij vergissing of met opzet bij zijn woning vervoegde, met zijn gezin niet zomaar doorgezonden zou worden; misschien liet men hen thuis zitten, misschien kwamen zij, als het Amsterdam betrof, vrij uit de Hollandse Schouwburg, misschien zouden zij uit Westerbork weer huiswaarts mogen keren. Elk stempel gafhoop - hoop in de eerste plaats dat men nog in Nederland zou zijn .op het moment waarop het Derde Rijk instortte. Zeker, het leek onwaarschijnlijk dat de Geallieerde invasie van West-Europa in de winter zou komen, maar de Amerikanen en Engelsen zouden. toch stellig in de lente van '43 de grote sprong wagen! Dat was een verwachting die bij nagenoeg alle Joden leefde. Bezat men een stempel, dan zou men op die grote dag wellicht nog in Nederland zijn!
XCMaar de zestigduizend die geen enkel stempel bezaten, moesten vrezen dat die redding voor hen te laat zou komen. Weerloos voelden zij zich overgeleverd aan een monster, een roofdier, dat week in, week uit nieuwe slachtoffers greep: gruwelijke climax van een periode van twee jaar waarin alle maatschappelijke zekerheden verloren gegaan waren - de veiligheid op 3 1
straat, de veiligheid op het werk, tenslotte ook de veiligheid in de eigen woning. Wat deed men daar nog? Eten zonder eetlust, slapen zonder rust te vinden, wachten - elke avond, elke nacht. Alles overheersend was de beklemming die van de deportaties uitging. Wie zelf nog gespaard was, wist dat anderen die deel waren van zijn leven (ouders, kinderen, broers, zusters, andere familieleden, vrienden, bekenden, buren) opgehaald waren, doorgezonden naar Westerbork en vandaar verder getransporteerd naar het oosten, waarna in veruit de meeste gevallen taal noch teken meer vernomen was.
XCHoewel de Duitse autoriteiten, naar wij aannemen, in het algemeen niet ontevreden waren over de resultaten van de ophaalacties die van begin september tot eind december plaatsgevonden hadden, waren zij vermoedelijk toch niet in alle opzichten voldaan: elk gezin moest apart uit de woning gehaald en naar een verzamelplaats overgebracht worden. Dat vergde veel tijd en veel personeel. Kon men niet, zoals begin oktober met de Joden uit de werkkampen gebeurd was, grote aantallen Joden tegelijk grijpen en naar Westerbork overbrengen? Het lag voor de hand, daarbij te denken aan die groepen die in bepaalde gebouwen geconcentreerd waren: wezen, ouden van dagen, patiënten in ziekenhuizen en geestelijk gestoorden. In elk van die gebouwen zou men tientallen of zelfs honderden Joden kunnen aantreffen. Bij hun transport zou men bovendien Joden als helpers kunnen inschakelen: leden namelijk van de Joodse Ordedienst die inmiddels als een soort kamppolitie in Westerbork gevormd was en die onder bevel stond van een DuitsJoodse vluchteling, Arthur Pisk. Ten aanzien van de patiënten in ziekenhuizen en de geestelijk gestoorden was er evenwel een moeilijkheid: zij bevonden zich lang niet allen in specifiek Joodse gestichten maar werden ook in nietJoodse verpleegd.In welke? Dat stond in de kartotheek van de Zentralste lle (die alleen de oorspronkelijke adressen der betrokkenen vermeldde) niet aangetekend. De Zentralstelle zou de gegevens van twee instanties kunnen verwerven: van de directies der gestichten die de met een J gemerkte persoonsbewijzen der Joodse patiënten onder hun berusting gekregen hadden, en van de gemeentesecretarieën waaraan althans bekend was, welke patiënten op gemeentekosten of met een gemeentelijke bijdrage in gestichten verpleegd werden; dat laatste betrof vooral de langdurig zieken en de krankzinnigen.'
XC1 Langdurig verpleegde krankzinnigen waren in het algemeen overgeschreven naar
XCDe bezetter begon met de burgemeesters te benaderen en het schijnt dat de Beaujtragte in Noord-Brabant hun als eerste verzocht, hem opgave te doen. Verscheidenen van deze burgemeesters gaven hem geen antwoord, doch maakten zijn wenswèl kenbaar aan de besturen van de rooms-katholieke ziekenhuizen. Die besturen waarschuwden het bestuur van de RoomsKatholieke Vereniging van Ziekenhuizen. Het bestuur vroeg de aartsbisschop om een richtlijn. Nu, die werd duidelijk aangegeven. 'Er is geen twijfel over', deed mgr. de Jong medio december weten, 'wat de uiteindelijke bedoeling van deze registratie is ... Nu zou het een verschrikkelijke lafheid zijn indien onze R.K. ziekenhuizen die opgave zouden verstrekken . . . . Ernstige gevaren voor represailleszijn in ieder gevalmaar verwijderd. Daarom. moeten de besturen van onze R.K. ziekenhuizen de gevraagde gegevens niet verstrekken. Zij moeten een eventueel verzoek daartoe naast zich neerleggen. Zij hebben de patiënten opgenomen om ze te genezen en niet om mede te werken aan hun deportatie en erger."
XCWij nemen aan dat men zich bij veruit de meeste katholieke ziekenhuizen aan deze richtlijn gehouden heeft. Desniettemin kregen de Duitsers (wij weten niet precies hoe) de door hen gezochte gegevens bijeen; het was hun eind december althans bekend dat in totaal ca. achtduizend Joodse patiënten verpleegd werden.
XCDe grootste eoncentratie van Joodse verpleegden: ruim elfhonderd, bevond zich in de paviljoens van het Joodse krankzinnigengesticht 'Het Apeldoornse Bos', even ten zuiden van Apeldoorn. Bij deze inrichting la:g ook nog een gesticht voor moeilijk opvoedbare of ernstig gestoorde jeugdigen, 'Achisomog"; daar werden vier-en-zeventig jongens en twintig meisjes verpleegd. Het personeel van beide instellingen samen telde vier- tot vijfhonderd personen; het was sinds het begin van de deportaties uitgebreid; menigeen had het gevoel dat werkkrachten in dergelijke gestichten minder gevaar liepen, gedeporteerd te worden. In niet-Joodse kringen waren er evenwel verscheidenen die wisten dat de ontruiming van 'Het Apeldoornse Bos' op handen was.
XCBegin november '42 werd aan de directeur van het staatstoezicht op de krankzinnigengestichten, dr. A. G. Audier, door dr. F. Reuter, hoofd van de Abteilung Volksgesundheit van het Generalkommissariat für Verwaltung und
XC1 Brief, II dec. 1942, van de vicaris-generaalmgr. D. Huurdeman namens de aartsbisschopaan de R.K. Ver. van Ziekenhuizen (Nederland in de oorlog zoals het werke lijk was! Herinneringen en onthullingen, VI (19477), p. 52. 3 1
Justiz, onder geheimhouding meegedeeld datin Nederlandse gestichten plaats gezocht moest worden voor ca. tweeduizend patiënten uit West-Duitsland en dat men daartoe 'Het Apeldoornse Bos' zou ontruimen; alle patiënten zouden, zei hij, gedeporteerd worden. Dr. Audier, die in Assen woonde, was NSB' er, maar bij hem prevaleerde de menselijkheid boven de trouwaan het nationaal-socialisme. Hij had sinds het begin van de bezetting aan individuele Joden in Westerbork hulp geboden, sommigen zelfs helpen ontsnappen. Hij deed nu twee dingen: hij waarschuwde secretaris-generaal Frederiks en hij waarschuwde de directeur van 'Het Apeldoornse Bos', .dr, J. Lobstein. Zij reageerden op diametraal tegengestelde wijze. Prederiks nam aan dat aan het bericht dat hem door Audier overgebracht was, niet getwijfeld behoefde te worden; vooruitlopend op de ontruiming, werd er op 22 december in het college van secretarissen-generaallang en breed over gediscussieerd, welke uit het westen des lands te evacueren overheidsinstellingen men in de lege paviljoens van 'Het Apeldoornse Bos' zou kunnen onderbrengen. Dr. Lobstein daarentegen wilde niet voetstoots aanvaarden wat Audier hem berichtte. Hoewel Audier hem zei dat de juistheid van dat bericht door de Lagerkommandant van Westerbork, Gemmeker, bevestigd was, trok hij het toch in twijfel. wel werd onder aandrang van Audier door Lobstein in overleg met zijn bestuur besloten om veiligheidshalve het nieten half-Joodse personeel te ontslaan, geen patiënten meer op te nemen en de patiënten die daarvoor in aanmerking kwamen, naar huis te sturen, maar achter dit alleswerd geen haast gezet. 'Het Apeldoornse Bos' werd trouwens in november met rust gelaten en in december eveneens, en zulks versterkte dr. Lobsteins indruk dat dr. Audier loos alarm gegeven had; ook in de juistheid van een tweede waarschuwing die Audier in deçember jegens hem uitte, kon hij niet recht geloven.
XCBegin januari' 43 werd Aus der Fünten bij Harster geroepen. De Bejehls haber der Sicherheitspolizei und des SD zei hem namens Rauter dat de Waffen SS overwoog, de paviljoens van 'Het Apeldoornse Bos' in gebmik te nemen; de instelling moest dus ontruimd worden en Aus der Fünten diende voor een plattegrond te zorgen opdat Rauter kon nagaan of de paviljoens inderdaad voor de Waffen-SS geschikt waren. Aus der Fünten ging toen op II januari in burger naar 'Het Apeldoornse Bos', nam er alle gebouwen in ogenschouwen gaf met zijn mededelingen aan dr. Lobstein 'de indruk dat hij kwam om plaats te zoeken voor Joden die op de een of andere manier moesten worden ondergebracht" - hij kreeg een plattegrond
XC1 BOOM-Amsterdam: p.v. inz. F. H. Aus der Fünten (12 febr. 1946), p. 3 (getuige A. Querido) (Doc I-SOD, a-y). 32
mee. Hij bracht vervolgens aan Harster rapport uit en werd toen samen met Zöpf naar Rauter gezonden die aan de hand van de plattegrond constateerde dat 'Het Apeldoornse Bos' bij uitstek geschikt zou zijn als herstellingsoord voor de Waffen-SS. Er werd nu opdracht gegeven, op korte termijn tot actie over te gaan; daar had ook Eichmann van Berlijn uit op aangedrongen, vermoedelijk op verzoek van het SS-Führungshauptamt waar de Waffen-SS onder ressorteerde. Besloten werd, de patiënten en een deel van het personeel niet naar Westerbork maar met een .extra-trein rechtstreeks naar Auschwitz te brengen: een trein die uit goederenwagons zou bestaan met één personen"wagon voor de Begleitmannschaft van de Ordnungspolizei en voor de te deporteren personeelsleden. De Nederlandse Spoorwegen kregen opdracht, die trein op het emplacement Apeldoorn te laten formeren; hij moest op woensdag 20 januari gereedstaan. De spoorwegbeambte die daar te Apeldoorn voor ging zorgen, Harrnannus Kalkerna, vernam van het Duitse spoorwegpersoneel dat te Apeldoorn dienst deed, dat de trein bestemd was voor de deportatie van de patiënten van 'Het Apeldoornse Bos"; hij liet dr. Lobstein waarschuwen en ging zelf veiligheidshalve de volgende ochtend, donderdag, twee hem bekende patiënten uit de inrichting weghalen. In de inrichting waren op de woensdag waarop de trein geformeerd werd, opeens uit Westerbork ca. honderd man van de Ordedienst komen opdagen, samen met Lagerkommandant Gemmeker, de commandant van de Ordedienst Pisk en het hoofd van de medische dienst van Westerbork, dr. F. M. Spanier. Ook werden die woensdag opeens alle nog in Apeldoorn woonachtige Joden 'Het Apeldoornse Bos' binnengevoerd; zij waren door de gemeentepolitie uit hun woningen gehaald. Het was eerst hun aller komst die het, gekoppeld aan het bericht over de trein, dr. Lobstein duidelijk maakte dat hij in illusies geleefd had. Hij gafhet personeel de gelegenheid, de inrichting te verlaten; omstreeks de helft van de vier- tot vijfhonderd personeelsleden deed zulks. Ook aan de minst gestoorden onder de patiënten werd aangeraden, snel naar huis te gaan; dat waren er die dag ruim honderd; een kleine tweehonderd waren in de voorgaande weken huiswaarts gekeerd. Op het vertrek van de overigen ging men zich voorbereiden:
XC'Al het voorradige meel werd opgebakken en alle eieren gekookt. Er werden pakketten levensmiddelen gemaakt: telkens voor vijf personen bij elkaar."Ook het linnengoed werd in draagbare pakken ingepakt. De hoofd- en eerste verplegers werden uitgerust met flessen scopolamine en spuiten, bij geval een en ander tijdens de reis voor patiënten gebruikt moest worden."
XCOp donderdag 21 januari werd de ontruimingsactie ingezet. Ze werd door Zöpf die bij het station in Apeldoorn bleef, gecoördineerd. Dat station werd door de Ordnungspolizei afgezet. Een ander deel van de Ordnungspolizei begaf zich naar 'Het Apeldoornse Bos' en kwam er omstreeks zes uur 's avonds aan; daar leidde Aus der Fiinten de actie. Hem smeekte dr. Lobstein, een aantal patiënten die zijns inziens wegens ernstige ziekte perse niet vervoerd konden worden, met rust te laten. 'Alle Patienten sind [ür uns trans portfähig', luidde het antwoord.! Toen onverwachts bleek dat Aus der Fiinten de pupillen van 'Achisomog' óók ging deporteren, wees een der Joodse artsen, dr. A. Querido, hem er op, dat er onder hen slechts twintig jongeren waren die men als medische patiënten beschouwen kon; de overigen waren voogdijgevallen (die men niet de gelegenheid gegeven had, de inrichting te verlaten). "Sie sind alle a-sozial', zei Aus der Fünten, 'sie gehen auch weg.'2 Alleen van enkele gemengd-gehuwde patiënten uit 'Het Apeldoornse Bos' gedoogde hij dat ze niet afgevoerd werden, maar dat· verlof gaf hij zo laat dat een aantal al naar het station vervoerd was; die liet hij niet terughalen.
XCTer voorbereiding van het vervoer naar het station waarvoor van vrachtauto's gebruik gemaakt werd, werden de paviljoens met een kordon van de Ordnungspolizei omgeven. Het waren de leden van de Ordedienst uit Westerbork die, paviljoen na paviljoen, de patiënten naar buiten haalden waar zij onder toezicht van de Ordnungspolizei of van functionarissen van de Zentral stelle of van IV B 4 ingeladen werden. Patiënten die geweigerd hadden, zich aan te kleden, werden (het was vijf graden boven nul) in nachtgewaad in de vrachtauto's gesmeten, sommigen naakt. Zij die zich verzetten, werden naar buiten gesleurd. Er waren er ook die met een dwangbuis om naar de vrachtauto's geduwd of gedragen werden. Een deel van de patiënten liet dit alles verwezen over zich heen gaan, anderen jammerden of stieten kreten uit. Het was dr. Audier die naar 'Het Apeldoornse Bos' gesneld was, onmogelijk, dit alles passief aan te zien. Met kracht protesteerde hij bij Aus der Fiinten ; deze beet hem toe dat hij, als hij zijn mond niet hield, meegedeporteerd zou worden.
XCDe vrachtauto's reden naar het station; hadden zij de ene groep patiënten afgeleverd, dan werd de volgende opgehaald. Op het perron werden de patiënten in de wagons geduwd, vaak ook naar binnen gesmeten. De wagons werden afgegrendeld waarbij de vingers van sommige patiënten door de3
1 BG-Amsterdam, rijksrecherche: p.v. inz. F. H. Aus der FÜ11ten(5 okt. 1949), p. 7 (getuige N. Speijer )(a.v., a-S). 2 A.v. (14 okt. 1949), p. 4 (getuige A. Querida) (a.v., a-ç).
zware deuren verpletterd werden. De luchtkokers werden dichtgemaakt. 'rk heb', aldus later een OD' er uit Westerbork, 'de afgesloten krankzinnigen in de wagons horen gillen en schreeuwen.'! Zo bleef de trein staan.
XCAus der Fünten was, toen het ophalen der patiënten eenmaal begonnen was, met Zöpf bij het station gaan dineren. Nadien sloeg hij eerst het inladen gade, later begaf hij zich naar 'Het Apeldoornse Bos'. Hij liet daar het personeel dat in de inrichting gebleven was, geleidelijk in de eetzaal samenbrengen. 's Nachts om een uur of vier kwam hij er binnen en zei dat hij vijftig vrijwilligers nodig had om de patiënten te vergezellen. Hij zei ook dat die vrijwilligers, als zij de patiënten eenmaal afgeleverd hadden, naar Nederland zouden terugkeren. Er meldden zich ruim twintig leden van het verplegend personeel; dertig anderen wees hij aan. Het werden er in totaal twee-en-vijftig: zestien broeders, zes-en-dertig zusters. Ook zij werden naar de trein gebracht; zij moesten plaatsnemen in de personenwagon.
XCAlles wat in 'Het Apeldoornse Bos' voor de patiënten aan voedsel, lakens, medicamenten enz. in gereedheid gebracht was, moest daar blijven liggen. De medische staf en de achtergebleven personeelsleden werdcri met de Apeldoornse Joden naar Westerbork afgevoerd, alleen dr. Lobstein en een paar man van de administratie bleven nog een week in Apeldoorn.
XCOp de vrijdag waarop de trein het station Apeldoorn verliet, gaf een man van de Ordnungspolizei die de telefooncentrale van 'Het Apeldoornse Bos' bezet had, wanneer naar een patiënt geïnformeerd werd, steevast ten antwoord: 'Der ist int Himmel, er ist heute aufgefiogen.'2 Diezelfde dag werd de inrichting door de Ordnungspolizei en door de mannen van de Zen tralstelle en van IV B 4 die Aus der Fiinten en Zöpf vergezeld hadden, grondig geplunderd. Voor het leeghalen van het paviljoen van de eersteklas-patiënten lieten zij op zaterdag een autobus voorrijden. Er ontstond zulk een chaos dat men uit Westerbork (waar Pisk en de honderd man van zijn Ordedienst totaaloverstuur teruggekeerd waren) weer tweehonderd man van de Ordedienst liet komen om, terwijl de marechausseehet complex tegen plunderaars afsloot, de rommel op te ruimen. Verscheidenen van die OD' ers sloegen er in een orgie van vernielzucht nog méér kort en klein. Het duurde enige tijd voor de Wa.Bèn-SS'Het Apeldoornse Bos' in gebruik
XC1 A.v. (5 okt. 1949), ~J. 10 (getuige A. M. van Witsen). 2 A.v., p. 7 (getuige N. Speijer).
kon nemen - 'een zeer uitgebreid soort gekkenhuis voor Joden', schreef in april een Nedetlands lid van de Waffen-SS aan een kameraad. 'We zijn hier buitengewoon gunstig gelegen, prima kamers en mooie omgeving."
XCZes dagen nade wegvoering, op 28 januari, brachten Cohen, Asscher en Sluzker het gebeurde bij Aus der Fünten ter sprake. Zij hadden inmiddels vernomen, welke tonelen zich in 'Het Apeldoornse Bos' afgespeeld hadden, maar zij beperkten zich et toe, te vragen waarom de inrichting ontruimd was en waar de patiënten heengebracht waren. 'Geantwoord werd dat men deze inrichting nodig had ... Op onze vraag werd geantwoord dat de krankzinnigen en de-zieken in lazaretten zouden worden opgenomen en verplecgd.f
XCDe speciale trein uit Apeldoorn kwam op zondag 24 januari in Auschwitz/ Birkenau aan. De zestien verplegers en zes-en-dertig verpleegsters werden naar de quarantaine-barakken van het immense concentratiekamp gevoerd. Van de in totaal achthonderdnegen-en-zestig patiënten waren enkelen onderweg overleden en van de andere patiënten renden sommigen weg op het lange perron; zij werden neergeknald. De overigen werden door een Joodse werkploeg (onder hen enkele Nederlanders), die door tierende SS'ers met knuppels opgejaagd werd, eerst in kipkarren gegooid en vervolgens uit die kipkarren in vrachtauto's die kwamen aanrijden. De vrachtauto's voerden hen niet naar de gaskamers maar naar een van de grote langgerekte kuilen waarin de lijken van vergasten verbrand werden. Hoog laaiden er de vlammen op. De pas aangekomenen werden er midden in gesmeten. Brokken hout en blikken petroleum volgden."
XC1 Brief, 17 april 1943, van F. de Z. aan D. Hatenboer (Doe 1-1957, a-r). 2 'Onder, houd met de heer Hauptsturmfuhrer Aus der FÜ11ten... op 28 januari 1943', p. I (JR, voorzitters: map 'Besprekingen met Duitse autoriteiten'). 3 Deze wijze van massamoord werd in Birkenau vaker toegepast op slachtoffers voor wie men het in werking stellen van de gaskamers. niet noodzakelijk vond. Dat veruit de meeste inzittenden van de trein op de beschreven wijze hun einde vonden, werd korte tijd later door een van de leden van het Kommando dat bij de gaskamers en de verbrandingskuilen dienst deed, verteld aan een van de Nederlandse leden van het Kom mando dat de groep uit Apeldoorn op het perron van Birkenau in de kipkarren en de vrachtauto's had moeten werpen.
XCDr. Audier, diep geschokt door wat hij in de nacht van 2I op 22 januari in 'Het Apeldoornse Bos' had moeten aanschouwen, liet het er niet bij zitten. Hij zocht Frederiks op. Deze vroeg hem, schriftelijk rapport uit te brengen. Audier deed zulks en voegde aan zijn rapport verslagen toe van Nederlandse spoorwegmannen die aanschouwd hadden wat zich aan het Apeldoornse station afgespeeld had. Frederiks liet de stukken in het Duits vertalen en legde ze op 30 januari aan Wimmer voor met een brief waarin hij niet tegen de deportatie op zichzelf protesteerde maar louter tegen het feit dat zij buiten hem om uitgevoerd was alsmede tegen de wijze van uitvoering. 'Was jetzt', schreef hij, 'mit diesen unglücklichen Patienten geschehen ist ... , wird unzweifelhaft in breiten Kreisen der Bevolkerung tiefe Rührung und tiefen Ärger erregen, zûmal da mit etwas mehrgutern Willen dies zu vermeidengewesen wäre'?
XC, - anders gezegd: men had de deportatie kunnen regelen zonder dat aanstoot gegeven was. Was er sprake van 'diepe ontroering' en 'grote ergernis''in brede kringen der bevolking'? Wij betwijfelen het. Veruit de meeste mensen wisten van niets. In Apeldoorn en omgeving zal het gebeurde wel bekendgeworden zijn en wij nemen am dat ook veel Joden er in algemene zin van vernamen. Enkele illegale bladen maakten er melding van, zo Vrij Nederland ('Voordat de Nederlandse grens was bereikt, waren er reeds veel doden. De vreselijkste tonelen moeten zich hebben afgespeeld. De overblijvenden zijn in Duitsland gegast'ê) -en De Waarheid. Het communistische illegale blad plaatste de ontruiming van 'Het Apeldoornse B~s' in een ruimer kader door er op te wijzen dat in Amsterdam ook Joodse tehuizen van ouden van dagen leeggehaald werden. En ook 'daar verleende de Ordedienst van Westerbork assistentie bij! Zulks wakkerde, constateerde De Waarheid, het antisemitisme aan: 'Mensen die zelf geen poot hebben uitgestoken om de geteisterde Joden hulp te bieden, die niets, maar dan ook niets hebben gedaan om de afschuwelijke , deportatie naar de moordkampen te verhinderen, durven nu beweren. dat de Joden ook geen eergevoel hebben ... De gehele Joodse Raad (is) scherp te veroordelen die walgelijke handlangersdiensten aan de Nazi-beesten heeft .verricht ... Zij zullen vroeg aflaat evenzo worden gedeporteerd ... (Maar) als Nederlanders die niets gedaan hebben om deze massadeportaties, met massa
XC1 Brief, 30 jan. 1943, van Frederiks aan Wimmer (Collectie-K. J. Frederiks, 3 d). 2 Vrij Nederland, III, 7 (21 febr. 1943), p. 6.
moord als doel, te verhinderen, staan wij allen even schuldig. En in het bijzonder zij die hun directe hulp daarbij hebben geboden, als de Nederlandse politie, de Nederlandse spoormannen.'!
XCWij hebben geen volledig overzicht van de mate waarin in de eerste maanden van '43 de Joodse weeshuizen, tehuizen van ouden van dagen en ziekenhuizen leeggehaald zijn, en ook onze gegevens over het wegslepen van Joden uit andere ziekenhuizen alsmede uit de overige krankzinnigengestichten waarin naast 'Het Apeldoornse Bos' Joodse patiënten opgenomen waren, zijn incompleet. Vast staat dat bij vele van deze acties (De Waarheid signaleerde het al voor Amsterdam) assistentie verleend werd door de Ordedienst uit Westerbork die menigmaal aanstoot wekte: 'Zij stonden met Grûnen op straat pret te maken, presenteerden sigaretten, kortom: een uiterst vriendschappelijke verhouding." Wij weten voorts dat uit Den Haag begin januari en medio februari bijna duizend patiënten weggesleept werden. In Rotterdam werden het Joodse ziekenhuis en het Joodse weeshuis eind februari leeggehaald, in Amsterdam gebeurde op I maart met 'De Joodse Invalide' hetzelfde. 'Dit toppunt van barbaarsheid was', aldus weer De Waarheid,
XC'de oorzaak van het gerucht dat ook het Israëlietisch ziekenhuis" leeggehaald zou worden. Wat alsgevolg daarvan geschiedde, ishaast niet te beschrijven.
XCPatiënten die lopen konden, kleedden zich overhaast aan en gingen weg. Het verplegend personeel, met uitzondering van de vaste kern, vluchtte eveneens. Nog erger was dat ook patiënten die pas geopereerd waren ... , door familieleden werden weggehaald. Met drie of vier tegelijk op een handkar of een bakfiets werden patiënten vervoerd die niet vervoerd mochten worden. En zo waren er in één dag van de honderden patiënten nog maar vier-en-twintig over."
XCHet leeghalen van de gestichten ging menigmaal met tonelen gepaard die gelijk waren aan wat zich in Apeldoorn afgespeeld had; Kisch zag in Amsterdam hoe bejaarde patiënten in het gebouw van 'De Joodse Invalide' de trappen afgesmeten werden, in Den Haag werden medio februari patiënten, velen in nachtgewaad, in aanwezigheid van Fischer over het perron naar dejan.p.Aangehaald in Presser:dl.p.Het Nieuw IsraeliëtischZiekenhuis aan de Nieuwe Keizersgracht in de oude Jodenhoek.aprilp.
1 64 (30 1943), 6. 2 II, 182-83. S 4 (1 1943), 4.
trein voor Westerbork gesleurd, brancards werden niet gebruikt; behalve diegenen die aan besmettelijke ziekten leden, werden ook de meest ernstig zieken meegenomen. 'Bei mir gibt' 5 nur gesund oder tot', placht Fischer te zeggen.' 'Voordat het eerste transport plaatsvond, heb ik', aldus de directeur van het krankzinnigengesticht Oud-Rozenburg, een stichting, 'kennis gegeven aan de officier van justitie, de inspecteur van het staatstoezicht en het bestuur van de stichting. Deze personen en instanties hebben zich niet daadwerkelijk verzet tegen het op transport stellen van de in de stichting verpleegde Joodse patiënten. Het bestuur van de stichting in persoon van de voorzitter heeft mij opdracht gegeven, in zoverre mede te werken dat er geen moeilijkheden met de Duitsers zouden ontstaan.'!
XCEr is op enkele plaatsen (vermoedelijk op meer dan ons bekend is) verzet geboden. In het Zuidwalziekenhuis in Den Haag weigerde in februari' 43 één specialist, dr. J. W. G. ter Braak, een broer van Menno ter Braak, medewerking; hij werd gearresteerd. In Leiden werd in maart medewerking bij het leeghalen van het Joodse weeshuis geweigerd door een inspecteur van politie, o. W. van der Wal, en in de N ederlands- Hervormde Stichting voor Zenuwen Geesteszieken te Assen weigerden in diezelfde maand successievelijk de geneesheer-directeur, dr. A. van de Graaff, zijn plaatsvervanger, dr. c. W. van Rooyen, en de administrateur, A. Strop, mee te delen wie onder de patiënten Joden waren. Alle drie werden gearresteerd. Eerst toen men de sleutel van de kluis bemachtigd en in de kluis de persoonsbewijzen der patiënten gevonden had, konden diegenen die de actie uitvoerden (hier waren het leden van de WA der NSB), de Joodse patiënten gaan zoeken.
XCEerder al, begin februari, had zich iets overeenkomstigs afgespeeld in het gesticht 'De Willem Arntsz Hoeve' te Den Dolder. Daar had de geneesheerdirecteur, dr. C. F. Engelhard, in januari geweigerd, aan de Beaujtragte in Utrecht een opgave te verstrekken van de in zijn gesticht aanwezige Joodse patiënten; hij had dat mede daaromniet gedaan omdat hij wist dat zich onder de patiënten van het krankzinnigengesticht te Santpoort die kort tevoren naar de Willem Arntsz Hoeve geëvacueerd waren, verscheidene Joden bevonden aan wie niets mankeerde maar die in de tweede helft van '42 in 'Santpoort' ondergedoken waren. Engelhard was toen bij de Beaujtragte geroepen. Hij had zijn weigering toegelicht, hetgeen de Beauftragte ruim drie jaar later nog 'helder voor de geest (stond) omdat een dergelijke weigering niet dagelijks
1 PRA-Den Haag: p.v. inz. F. Fischer (14 mei 1948), p. 1I2 (getuige]. F. Kling) (Doe I-479, a-r). "A.v., p. 168 (getuige A. C. A. Rademaker).
voorkwam.'! De Beauftragte was er toen in geslaagd, de gevraagde gegevens toch te verkrijgen: van de NSB'ers namelijk, die in '42 het door Mü1lerLelming weggejaagde bestuur vervangen hadden. Engelhard en drie doktoren: J. C. Boswijk. H. van der Hoeven en W. A. C. van Essen, hadden toen hun ontslag ingediend. Het bestuur had intrekking van de ontslagaanvrage geëist, hetgeen geweigerd was; vervolgens had het de Beauitragte gewaarschuwd.
XCDe crisiskwam op 2 februari. Die dag verscheen een inspecteur van politie uit Utrecht; de NSB' er P. 1. M. Thijssen, bij de willem Arntsz Hoeve om de doktoren Engelhard en Boswijk te arresteren maar toevallig bevonden zich op het moment dat Thijssen aankwam, al twee beruchte '[odenjagers' van de Documentatiedienst der Haagse politie in het complex: M. Spaans en M. C. Dusschoten. Enige tijd tevoren was namelijk in Amsterdam een Jood gearresteerd die tijdens zijn verhoor meegedeeld had dat zich in de Willem Arntsz Hoeve talrijke Joodse onderduikers bevonden. Spaans en Dusschoten waren er op uitgezonden om die onderduikers op te sporen en af te voeren. Zij vroegen naar de twee medici die met de patiënten uit ;Santpoort' meegekomen waren, dr. P. van den Esch en A. Haxe. Van beiden eisten zij dat zij de uit 'Santpoort' gekomen Joodse patiënten zouden aanwijzen. Dat werd geweigerd, eerst door van den Esch, vervolgens door Haxe. Beiden werden door Spaansen door Thijssen (diezich bij zijn Haagse collega's gevoegd had) mishandeld en, toen I zij volhardden, gearresteerd en weggevoerd. Inmiddels waren door alle deining talrijke Joden, in de eerste plaats natuurlijk de onderduikers onder hen, gevlucht. Thijssen requireerde een detachement van de marechaussee; dat legde een cordon om het complex dat vervolgens door Spaans en Dusschoten in de rest van de dag en in de daarop aansluitende nacht doorzocht werd. Vijftien Joden werden ontdekt; een van hen, een vrouw, nam vergif in en stierf ter plaatse; de overigen werden weggevoerd.
XCThijssen had dr. Engelhard en zijn collega Boswijk niet in de Willem Arntsz Hoeve aangetroffen: zij waren die dag niet aanwezig. 's Avonds werd toen in Utrecht van der Hoeven gearresteerd. Het bericht van zijn arrestatie leidde er toe dat Engelhard en Boswijk, beiden wetend dat men hèn zocht, zich bij het Utrechtse hoofdbureau van politie als arrestanten kwamen aanmelden.ê
XC1 PRA-Utreeht: p.v. inz. F. W. Fabius (12 april 1946), p. 9 (getuige B. MüllerReinert) (Doe 1-455, a-z). 2 Zij werden evenalsdiegenendie wij eerder alsarrestanten vermeldden,na enkeleweken vrijgelaten.
Tegen het wegslepen van de Joodse patiënten werd door de besturen en de directies van ca. 160 confessionele ziekenhuizen en krankzinnigengestichten geprotesteerd. Zij ondertekenden gelijkluidende brieven die eind april' 43 door het Interkerkelijk Overleg aan het Reichskommissariat voorgelegd werden met een door de protestantse kerkgenootschappen en het Episcopaat ondertekend adres waarin ook op andere punten bezwaar gemaakt werd tegen het ingrijpen van de bezetter. Er kwam geen antwoord.
XCTerwijl de acties tegen de Joodse weeshuizen, tehuizen van ouden van dagen, ziekenhuizen en andere verpleeginrichtingen plaatsvonden, werd in de steden het ophalen van niet door stempels beschermde Joodse gezinnen voortgezet, speciaalvan gezinnen waaruit patiënten elders verpleegd werden. Dat ophalen vond plaats in Amsterdam, Den Haag, Gouda, Rotterdam, Leeuwarden, Groningen - wij hebben er geen volledig overzicht van. Eerder gaven wij weer dat er in Nederland eind december' 42 ca. achtduizend Joodse verpleegden waren. Welnu, tussen I januari en I mei' 43 zijn in totaal ruim negentienduizend Joden naar het oosten afgevoerd.
XCBij het begin van de deportaties waren er Joden geweest die meenden dat de Duitsers inderdaad binnen bepaalde leeftijdsgrenzen gezinnen naar 'Duitsland' wilden overbrengen voor een polizeilicher Arbeitseinsatz, maar die opvatting had de ene zware schok na de andere gekregen. Al in augustus '42 waren de leeftijdsgrenzen vervallen en was gebleken dat ook zieken en ouden van dagen naar het oosten afgevoerd werden. Dat laatste was nu evenwel niet incidenteel geschied, maar systematisch: systematisch had de bezetter gebrekkigen gedeporteerd - gebrekkigen bovendien van wie hij in het oosten geen enkele arbeidsprestatie verwachten mocht. Wat zou dan met hen geschieden? Wie achterbleef, moest wel het ergste voor hen vrezen. Daarnaast waren evenwel tienduizenden gedeporteerd die nog wèl in staat waren, arbeid te presteren. Zeker, de achterblijvenden in Nederland zullen wel aangenomen hebben dat de weggevoerden in het oosten een ongewisse, uiterst moeilijke toekomst tegemoet gingen, maar wie nog werken kon, zou, zo dachten zij, juist dàt moeten doen, jongen en ouden, gezonden en misschien ook diegenen die niet al te ziek waren: werken, hard werken - in leven blijven.
XCBij die illusie knoopte de bezetter aan.
XCIn overleg met het Reichssicherheitshauptamt had de bezetter in '42 besloten, het concentratiekamp Amersfoort door een nieuw, een 'echt' concentratiekamp te vervangen dat bij Vught opgetrokken zou worden. 'Vught' zou evenwel een dubbele functie krijgen: concentratiekamp voor niet-Joden, doorgangskamp voor Joden. Een ander Durchgangslager dan Westerbork, een kamp namelijk waar men iets langer zou verblijven. Het kwam er de bezetter vooral op aan dat de Joden uit de Nederlandse samenleving verdwenen, liefst nog voor zij naar het oosten getransporteerd werden. Westerbork bood daartoe niet voldoende plaats en het tempo van afvoer uit Westerbork kon niet willekeurig verhoogd worden. Een Judenlager in Vught had het voordeel dat men daar voorshands vele duizenden Joden kon concentreren; zou men bovendien beweren dat dat kamp het karakter zou krijgen van een echt werkkamp en dat de Joodse arbeidskrachten er zouden mogen blijven, dan kon men om te beginnen rekenen op de medewerking van de Joodse Raad en zou men bovendien kunnen bereiken dat talloze Joden zich, daartoe opgeroepen, zelf naar Vught zouden begeven; dat spaarde moeite.
XCOp 13 januari '43 kwamen de eerste tweehonderdvijftig gevangenen uit Amersfoort in Vught aan, onder hen een aantal Joden die door de Duitse kampbewakers gruwelijk mishandeld werden. Drie dagen later evenwel, op 16 januari, werden ruim vierhonderdvijftig Joden die uit de Hollandse Schouwburg in Amsterdam afkomstig waren, het kamp binnengevoerd, d.w.z. zij kwamen er in een kampgedeelte terecht dat strengvan -de rest gescheiden was. Velen van hen hadden als Riistungsjuden een stempel gehad. Nieuwe transporten uit Amsterdam volgden op 20 en 27 januari en in het gesprek dat Cohen, Asscher en Sluzker op 28 januari met Aus der Fiinten voerden (het was het gesprek waarin zij hem hun vragen stelden over de ontruiming van 'Het Apeldoornse Bos'), zei Aus der Fiinten dat Vught (Cohen en Sluzker hadden het inmiddels mogen bezoeken) 'een groot arbeidskamp' zou worden. 'De zieken met hun familie zouden', aldus Cohens verslag, 'naar Westerbork gaan, alle anderen naar Vught. Onze vraag of de kinderen' (die niet konden werken) 'daar zouden blijven, werd bevestigend beantwoord.Wij vroegen hierop of het geoorloofd was, onderwijs voor de kinderen in te richten. Geantwoord werd, dat dit zelfs gewenst was, omdat men geen analfabeten wenste.'!33
1 Cohen: 'Onderhoud met de heer Aus der Fünten. . . op 28 januari 1943', p. I (JR, voorzitters: map 'Besprekingen met Duitse autoriteiten').
XC'Alle anderen naar Vught'! Dat wekte bij de leiding van de Joodse Raad de hoop dat 'alle anderen' dus niet gedeporteerd zouden worden. Cohen gaf de Joodse Raad op II februari een niet onaantrekkelijk beeld van de situatie in het nieuwe kamp:
XC'Men is daar ondergebracht in stenen barakken, zeer hygiënisch ingericht ... Aparte zalen voor mannen, vrouwen en kinderen. Slaapgelegenheid goed, met dekens. Voeding niet voldoende, maar de pakketten komen goed aan ... Stemming behoorlijk, doch men verlangt naar werk; de machines enz. zullen worden verzorgd, en hierin werkt deJoodse Raad mede. De kinderen ontvangen al onderwijs. In het algemeen is de toestand (en is trouwens de bejegening) er goed te noemen. Discipline is streng. Er is een ziekenhuis, doch gebrek aan artsen (er zijn slechts twee semi-artsen) en verplegend personeel . .. Feitelijk heeft de Joodse Raad in het kamp zelf geen gelegenheid om invloed uit te oefenen, doch wel om verschillende dingen voor de kampbewoners te verzorgen.'!
XC. In de twee weken die volgden, vonden nieuwe transporten naar Vught plaats en in diezelfde tijd werden de mededelingen van Duitse kant over het nieuwe Judenlager concreter en aanlokkelijker. Lages liet de zaak niet aan Aus der Fünten over maar ging er zich persoonlijk mee bemoeien. Hij zei, ofliet althans doorschemeren, dat er in geheel Nederland 'een belangrijke verandering in de situatie der Joden' zou komen, 'samenhangende met de plannen ten opzichte van Vught'": hij wilde een overzicht hebben van alle soorten werk die men in Vught zou kunnen verrichten; het voornemen bestond, zei hij, daar tal van bedrijven te vestigen. Er moesten dan in het kamp voldoende geschoolde arbeiders komen - wel te verstaan: die arbeiders, meest Amsterdammers, waren als Rüstungsjuden gesperrt en die gesperrten zouden zich nu mèt hun gezinnen naar een kamp moeten begeven; zij zouden achter prikkeldraad komen te zitten - was het dan voor de Joodse Raad verantwoord, aan die nieuwe opzet medewerking te verlenen?
XCIn de ochtend van 25 februari (er bevonden zich toen in het Judendurch garlgslager Vught ruim drieduizenddriehonderd [oden") legden Cohen en Asscher de situatie aan de Joodse Raad voor. Zij vertelden van de 'belangrijke verandering' die Lages in het uitzicht gesteld had. Zij zeiden dat LagesNotulen,febr.p.A.v.,febr.p.Van rö januari totmaart'werden in hetVughten-dertig Joden opgenomen. Van hen werden een-en-tachtig naar Amsterdamn teruggezonden, zeshonderdvijftiennaar Westerbork gevoerd, honderd (onder wie vermoedelijk de uit Amersfoort aangekomenen) naar een Duitsgezonden, en twee stierven.
1 ]R: II I943, 2. 2 25 I943, L 3 2 43 vierduizendhonderddrie
gezegd had dat de staf van de Joodse Raad in drieën gesplitst zou worden: Amsterdam, Westerbork, Vught. 'Het doel met dit alles is', had Lages gezegd, 'dat ook de Joden in Nederland zoveel mogelijk arbeidskrachten moeten leveren.
XCDe voorzitters hebben toen hieraan het verzoek verbonden, het wegvoeren naar Duitsland te staken. Dit is, ten opzichte van personen die niet kunnen werken, niet ingewilligd; wèl echter werd de verzekering gegeven dat zij die naar Vught werden gebracht om er te werken, aldaar ook zullen blijven ...
XCBij de gedachtenwisseling ter vergadering ontveinst men zich niet de ernst van hetgeen deze mededelingen onthouden', vooral wat betreft het feit van het doen vertrekken van een groot deel der Joden van Amsterdam, al staat daartegenover de mogelijkheid om in Nederland te kunnen blijven werken. De heer Brandon' verschaft naar aanleiding daarvan cijfers omtrent de aantallen der oorspronkelijk aanwezige, der weggevoerde, der in karnpen aanwezige, der gemengd-gehuwde Joden enz., om zodoende te komen tot de getallen van hen die vermoedelijk bij het nieuwe procédé betrokken kunnen zijn. Westerbork blijft het kleinste kamp; Vught zou misschien tot vijftigduizend uit te breiden zijn'3vijftigduizend! Een kleine stad! Beter misschien: een groot ghetto •
XC. Inderdaad, vier dagen later, na weer een nieuw gesprek met Lages 'en enige andere Duitse autoriteiten' gebruikten Cohen en Asscher die term toen zij verslag uitbrachten aan alle leidende functionarissen van de Joodse Raad: 'De bedoeling van de Duitse autoriteiten is nu duidelijk: er zullen dus drie ghetti komen: één te Vught, één te Westerbork en tenslotte één te Auschwitz.I" Vught stond voorop.
XCIn de avondbladen van dinsdag 30 maart '43 werd een bekendmaking opgenomen dat tien met name genoemde niet-Joodse Nederlanders 'wegens het verborgen houden van Joden en wegens Jodenbegunstiging' naar een concentratiekamp overgebracht waren of alsnog zouden worden." Daaraan was een Anordnung van Rauter gekoppeld waarin aan Volljuden het verblijf in de drie noordelijke en de drie zuidelijke provincies alsmede in OverijsselDe vele besprekingen met de Duitsers bleven op Cohens taalgebruikditteerde de notulen) blijkbaar niet zonder effect. 'J. Brandon, Bolle's opvolger als secretaris van de Joodse Raad. 3JR: Notulen,febr.p.• JR, CC: Notulen,maartp."van die tien zijn inderdaad acht in het concentratiekamp Vught terecht gekomen. 33
1 25 1943, I. I 1943, 1. 5
en Gelderland met ingang van 10 april verboden werd. Alle Joden die daar nog woonden, moesten zich naar het kamp Vught begeven, na aanmelding bij de plaatselijke politie die hun huissleutels in ontvangst zou nemen en hun een reisvergunning zou uitreiken. Daarvan waren voorshands alleen de gemengd-gehuwde Joden uitgezonderd; alle overigen die een stempel bezaten (de Joden met Joodse Raad-stempel, de protestantse Joden en de Calmeyer-Juden bijvoorbeeld), dienden bij de Zentralstelle te informeren of hun stempel nog geldig was. Wie zich-niet aan de bepalingen van de Anord nung hield, zou ten hoogste zes maanden hechtenis en/of tweeduizend gulden boete krijgen, maar: 'het nemen van maatregelen op het gebied van de Sicherheitspolizei blijfi onaangetast' - weer werd dus met Mauthausen gedreigd. Een tweede Anordnung verscheen in de avondbladen van 13 april: .nu werd eenzelfde regeling afgekondigd met betrekkingtot de Joden 'in de provincies Utrecht, Noorden Zuid-Holland' - zij moesten zich uiterlijk op 22 april in Vught gemeld hebben.' De Zentrolstelle deed weten dat deze Anordnung niet voor Amsterdam gold.
XCHoeveel Joden na deze twee Anordnungen onderdoken, weten wij niet, evenmin hoeveel zich precies in Vught kwamen melden. Op één dag, vermoedelijk vrijdag de ode of donderdag de zzste april, waren het ca. vierduizend. 'Wij zien ze binnenkomen', schreef een gevangene uit het eigenlijke concentratiekamp, 'een schier eindeloze rij mannen, vrouwen en kinderen. Mannen: oude mannen en jonge mannen, de meeste vaders hun babyangstig aan de borst geklemd en met hun grotere kinderen aan de hand ... Oude kromgebogen vrouwen, ondersteund door hun kinderen; gebrekkigen en lammen in hun wagentjes die ze zelf voortbewegen of die door familie voortgetrokken worden. Tussen al deze mensen worden de babies in kinderwagens' en wandelwagentjes gereden en de oudere kinderen stappen ferm mee, nieuwsgierig het nieuwe bekijkend.
XCGezinnen en families bij elkaar trekt deze karavaan het kamp binnen. Ieder heeft zijn eigen bagage en alsof ze gaan kamperen, torsen ze grote pakken dekens, rugzakken goed volgepakt, met er bovenop hun pannetjes, bekers, lepels, vorken.
XCZo staan er vierduizend mannen, vrouwen en kinderen op de appèlplaats, in afwachting wat er verder met hen gebeuren gaat.
XCHet commando: 'Männer und Jungen austreten!' brengt de grootste beroering onder hen.
XCDe mannen worden weggevoerd naar hun nieuwe verblijf en hierin opgesloten.
XCDan klinkt het commando: 'Frauen austreten!' Hartroerend is het afscheid. De
XC1 Medio februari hadden de nog in Haarlem, Heemstede, Bloemendaal en Voorschoten woonachtige Joden aanzegging gekregen dat z~ binnen drie dagen naar Amsterdam moesten verhuizen.
kleinen begrijpen niet waarom óók hun moeder nog weggaat. De groten worden door moeder aangemaand, goed op hun kleinere broertjes en zusjes te letten.
XCTwee uur staan de kinderen alleen op de appèlplaats, niet wetend wat er van te denken."
XCIn totaal bevonden zich op 2 mei '43 in het Judendurchgangslager Vught bijna achtduizendzevenhonderd Joden, onder hen ook de laatste oorlogsinvaliden uit Den Haag."
XCDat Cohens mededeling van II februari over Vught: 'In het algemeen is de toestand (en is trouwens de bejegening) er goed te noemen', geen enkele geldigheid meer bezat, was ook tot de leiding van de Joodse Raad doorgedrongen. Zeker, er waren in het kamp enkele bedrijven opgericht, o.m. een apparatenbedrijf van Philips, voorts een confectiewerkplaats, een bontbewerkingsbedrijf en een lompensorteerderij en er kwamen zelfs diamantbewerkingsmachines uit Amsterdam, maar in al die werkplaatsen vond slechts een deel van de Joden emplooi. Enkele duizenden mannen waren naar Aussenkommandos (kleine nevenkampen) gezonden waar zij het soms buitengewoon zwaar te verduren kregen. De gezinnen waren uiteengerukt. Een en ander leidde er toe dat Cohen en Asscher op 14 april Aus der Fünten verzochten 'om hen die zich voor de Joodse Raad verdienstelijk hebben gemaakt, in een afzonderlijk kamp bijeen te brengen. Medegedeeld werd dat dit onmogelijk is, doch dat zij wel in zoverre een tegemoetkoming zullen krijgen, dat zij in Vught belangrijke plaatsen in de organisatie zullen bekleden. Wij zeiden, hieruit met voldoening te begrijpen, dat wij in de organisatie van Vught zouden worden ingeschakeld; deze opvatting werd alsjuist erkend."J.(JR,
1 (A. Santegoeds) 469: De (1946), p. 59-60. 2 Een Haagse advocaat, mr. P. A. van den Oever, had er op verzoek van enkelejoodse oorlogs invaliden 4 op gewezen dat dezen als krijgsgevangenen onder de bescherming stonden van de Conventie van Genève. Die moeilijkheid werd door 4 aldus omzeild dat men eerst de gezinnen der invaliden naar Vught bracht en nadien hun zelf de gelegenheid gaf, zich weer bij hun vrouwen kinderen te voegen. 3 Cohen: 'Onderhoud met de heer Aus der Fiinten ... op 14 april 1943', p. 1 voorzitters: map 'Besprekingen met Duitse autoriteiten').
XCVan 15 juli '42 tot I mei '43 werden via Westerbork bijna zestigduizend Joden naar het oosten gezonden. In de kampen Westerbork en Vught samen bevondenzich op laatstgenoemde datum ca. achttienduizend Joden. Van de oorspronkelijk honderdveertigduizend Volljuden hadden dus al acht-en-zeventigduizend hun woning moeten verlaten - hierbij moet men dan nog de Joodse onderduikers optellen, op wier aantal wij nog terugkomen. Het gaat niet te ver om te veronderstellen dat tijdens de eerste en de tweede fase van de Jodendeportaties samen ongeveer twee op elke drie door Joden bewoonde woningen door de bewoners verlaten waren. Wat gebeurde met de inboedels ? Wat met de lege woningen?
XCTen aanzien van de inboedels had Hitler, zoals wij in ons vorige deel weergaven, in december '41 een duidelijke richtlijn aangegeven: zij moesten ter beschikking gesteld worden van de bewoners van Duitse steden die door de Geallieerde luchtmacht geteisterd waren. Tevoren had Hitler evenwel goedgevonden dat Alfred Rosenberg, de Reiihsminister _(iir die besetzten Ostgebiete, over die inboedels beschikken zou; Rosenberg was door middel van de naar hem genoemde Einsatzstab Rosenberg al van de zomer van '40 af in Nederland, België en Frankrijk met diverse roofacties bezig geweest. Hij bleef op Hitler pressie uitoefenen en wist tenslotte te bereiken dat Hitler op I maart' 42 de inboedels weer aan hèm toewees. Maar ook andere Duitse instanties waren tuk op een deel van de buit. Het Reichsleommissariat werd van tal van kanten onder druk gezet. Seyss-Inquart trof toen in een Geheim erlass van 16 juni '42 (een maand voor de deportaties der Joden zouden beginnen) een compromis: de inboedels zouden naar Rosenberg gaan", maar de Gauleiter van Keulen en Münster zouden via de Einsatzstab Rosenberg datgene krijgen wat zij voor hun gebombardeerde steden nodig hadden. In feite bleek spoedig dat de moeilijkheden van het transport naar OostEuropa zo groot waren, dat de inboedels uit de woningen der Joden toch vrijwel alle naar de gebombardeerde steden in Duitsland gingen.
XCDe bezetter wenste deze grootscheepse roof punctueel te organiseren. Er werd daartoe aan de Zentralstelle Fir jiidische Auswanderung te Amsterdam een aparte afdeling toegevoegd, de Hausraterjassung, die maximaal ca. tachtig Nederlanders in dienst kreeg. Die Nederlanders waren in z.g. Kolonnen van een man of twintig ingedeeld die naar hun leider genoemd werden. Zo
1 Kostbare Joodse bibliotheken werden door de in de statige Portugese synagoge aan het Jonas Daniël Meyerplein te Amsterdam geconcen treerd; het bordje 'Verboden voor Joden' hing aan de toegangsdeuren.
werd een zekere W. Ch. Henneicke, een Amsterdamse automonteur annex zwarthandelaar en tegelijk tipgever van de Sicherheitspolizei bij de bestrijding van de zwarte handel (het mes sneed aan twee kanten), chef van de Kolonne Henneicke. In de periode waarin de Joden uit hun woningen gehaald werden, gingen de leden van zulk een Kolonne als regel twee ian twee met de agenten mee die een Joods gezin moesten ophalen; er was dan veelal ook een ambtenaar van Lippmann-Rosenthal-Sarphatistraat aanwezig. De mannen van de Hausraterfassung registreerden de inboedel, de man van Lippmann-Rosenthal nam de waardevolle voorwerpen in beslag. Vervolgens werd, nadat het gezin afgevoerd was, de sleutel vail hun woning (wij beperken ons nu maar tot Amsterdam) bij de Zentralstelle afgegeven. Later kreeg de Einsatzstab Rosenberg die sleutel uitgereikt om de inboedel in verhuisauto's te laden. Dat waren auto's van de verhuisfirma Abraham Puls (de leeggehaalde woningen werden spoedig 'gepulste' woningen genoemd). De verhuisauto's brachten de inboedels als regel naar opslagplaatsen bij de haven waar zij in binnenschepen geladen werden; die schepen voeren naar Duitsland.
XCVan de nagestreefde punctualiteit kwam niets terecht. In alle stadia tussen het ophalen van het gezin tot het inladen van de inboedel in een binnenschip werd gestolen - gestolen niet alleen door de mannen van de Hausraterjassung, maar ook door de agenten, door deambtenaren van Lippmann-Rosenthal, door het personeel van de Einsatzstab Rosenberg en door de arbeiders van de firma Puls. Wel had de Sicherheitspolizei op allerlei punten controleurs aangesteld maar die waren als regel geen haar beter dan diegenen op wie zij toezicht moesten uitoefenen. De salarissenvan de betrokkenen waren aan de lage kant (zij werden wat de Hausraterjassung betrof, door Lippmann-Rosenthal aan de Zentralstelle vergoed, uit de geroofde Joodse vermogens dus) - dat droeg er toe bij dat elk naar zich toe haalde, wat van zijn gading was. Het werd één grote dievenbende. Tekenend was het dat het hoofd van de recherche-afdeling van de Hausraterjassung, P. J. Hermans, in oktober' 42 tegen de lamp liep toen uit een onderzoek dat de Amsterdamse officier van justitie, mr. H. A. Wassenbergh, had laten instellen, bleek dat hij zich in Amsterdam, Hilversum, Arnhem, Leiden en Helmond aan Joden toebehorend goud, geld en diverse kostbare voorwerpen toegeëigend had; bovendien had hij zich aan afpersing schuldig gemaakt. Het werd februari' 43 voor hij voor een aantal maanden in de Cellenbarakken te Scheveningen opgesloten werd - de zaken werden door anderen op de oude voet voortgezet. Het werd Lages tenslotte te bar. In maart' 43 (toen ging de Einsatzstab Rosenberg in plaats van Lippmann-Rosenthal de kostbare voorwerpen naar zich toe halen) ontbond hij de meeste Kolonnen
van de Hausraterjassung; één, de Kolonne Henneicke, hield hij in stand en deze gafhij een nieuwe taak: het opsporen van Joodse onderduikers. Omstreeks diezelfde tijd kreeg de Einsatzstab Rosenberg de beschikking over in bruine overalls gestoken Joodse hulpkrachten die door de Joodse Raad ter beschikking gesteld waren en die voortaan hielpen bij het inladen der meubelen.
XCIn totaal werdcri in ons land (wij overschrijden de voor dit deel geldende tijdsgrens) minstens 29 000 Joodse woningen 'gepulst'. In augustus '43 waren reeds de inboedels van 25 000 van die woningen in 666 binnenschepen alsmede in 100 goederenwagons naar verschillende steden in WestDuitsland overgebracht. Intussen verlieten niet alle meubelen ons land. Een klein deel bleef bij de Wehrmacht in gebruik. De meubelen van geringe kwaliteit werden aan een Nederlandse opkoper verkocht, die vóór de oorlog wegens verscheid~ne delicten veroordeeld was, nu in enkele jaren minstens f 60 000 wist te verdienen - en na de oorlog vrijgesproken werd door een Amsterdams Tribunaal.'
XCBij dat laatste zal wel een rol gespeeld hebben dat het de leden van dat tribunaal niet onbekend was dat talloze Nederlanders zich wederrechtelijk goederen uitdoor Joden verlaten woningen toegeëigend hadden. 'Als je ziet', schreef een jeugdige Amsterdamse typiste eind juni '43 in haar dagboek, 'hoeveel z.g. medelijdende en medelevende Christenen als gieren op de boel van de weggesleurde Joden neerdalen en begerig graaien naar alles wat van hun gading is, dan draait je hart in je lichaam om van afkeer. Wat is er te halen? is hun eerste gedachte enniet het lot dat de Joden te wachten staar."
XCIn Den Haag namen zoveel agenten aan die collectieve diefstal deel dat, toen er twaalf door de recherche gearresteerd waren, commissaris Pool uitgeroepen zou hebben: 'Indien ik dit onderzoek nog verder zou moeten doorvoeren, heb ik na een week zeker honderd Haagse agenten gearresteerd en
XC1 Zulks Op grond van de overweging dat hij 'weliswaar weinig elegant', maar 'niet bewust in strijd heeft gehandeld met de belangen van het Nederlandse volk' (Tribunaal Amsterdam, rzde kamer: Uitspraak inzake O.B. D., 6 okt. 1947, p. 2, Doc 1-361 C, a-çj). De uitspraak van het Tribunaal is des te merkwaardiger omdat in het over de opkoper uitgebrachte rapport van de PRA-Amsterdam, afd. Collaboratie, terecht opgemerkt werd: 'Sterk komt naar voren, dat verdachte, zonder rekening te houden met hetjoodse leed, zich ten koste van de Joden heeft verrijkt.' (pRAC-Amsterdam: 'Korte inhoud van het dossier t.a.v. O.B. D .. .' (31 mei , 1947), p. 2 (a.v., a-I». 2 Aangehaald in (RvO) Dagboekfragmenten 1940-1945 (1954), p. 313·
wordt de zaak een katastrofe voor de naam van de Haagse politie!" Hoofdcommissaris Hamer vond voor de betrapten een disciplinaire straf voldoende.
XCWij nemen aan dat bij de transporten die in het kader van het wegvoeren der Joodse meubelen naar Duitsland plaatsvonden, verschillende overheidsinstellingen betrokken zijn geweest. Elke vorm van vervoer te land en te water stond immers onder strikte overheidscontrole. Met het eerste had vooral de rijksverkeersinspectie te maken en wanneer wij met zekerheid weten dat voor de transporten van Joodse meubelen uit Rotterdam, uit delen van Zuid-Holland en uit Zeeland vrachtauto's in opdracht van de Duitse Bevollmächtigte für den Nahverkehr door de rijksverkeersinspectieZuid-Holland gevorderd werden, dan durven wij veronderstellen dat dit ook elders geschied is. Wat laatstbedoelde transporten betreft: zij werden georganiseerd door een Rotterdamse expediteur, J. W. Hofmeester, 'vóór de oorlog zo arm als de mieren", maar in '43 ging hij er bij het Rotterdamse agentschap van de Autobevrachtingsdienst prat op, 'dat hij voor het onderhoud van zijn gezin minstens f IOOO per week nodig had en dat hij zich niet kon voorstellen dat men anders zou kunnen rondkomen." De lucratieve opdracht tot de bedoelde transporten die voor de firma Kühne & Nagel uitgevoerd werden, had Hofmeester in de wacht gesleept via een relatie, zekere D. Köh1er, die op elke bij Kühne & Nagel ingediende nota 5% commissie ontving. Die commissie liep wel eens tot bijna f 5 000 per maand op. Al deze bedragen werden door Hofmeester geboekt als 'representatiekosten' ; Köh1er bleef, wat de belastingen betrof, buiten schot.
XCWij hebben er geen overzicht van wat in het gehele land met de ontruimde Joodse woningen geschied is. Vele van mindere kwaliteit bleven leegstaan; dat gold bijvoorbeeld voor een groot deel van de woningen in de Amsterdamse Jodenhoek. De betere woningen werden menigmaal door gemeentelijke diensten ter beschikking gesteld aan geëvacueerden; in de nog betere namen vaak NSB'ers of andere Duitsgezinden hun intrek. In Amsterdam werden de makelaars P. N. van Bruggen en zijn zoon, B. P. N. van Bruggen, beiden NSB' ers, bij uitstek berucht als bemiddelaars bij dat laatste soort acties. Zij handelden ook druk in '[odenpanden' . Hun vooroorlogse personeelJ.onderzoek collaboratie Rotterdam: p.v. inz. fa. Kruithof(6 mei 1946), p. 3 (getuige L. Tol) (Doe 1-726 A, a-r). 3
1 C. Leemhuis en N. Viëtor: 'Verweerschrift', p. 44. 2 DGBR, bureau voor
van drie man werd totvier-en-twintig man uitgebreid en de transactieslegden hun geen windeieren. Hun bedrijfswinst, nog geen f I4 000 in '39, steeg tot f 55 000 in '42 en tot f 66 000 in '43 . Van Bruggen sr had daarenboven per 3 I december' 43 panden tot een waarde van f 250 000 in particuliere eigendom waarvan hij tot een waarde van f I60 000 tijdens de bezetting gekocht had. Zijn belastbaar inkomen, ruim f II 000 in het belastingjaar I940, bedroeg in de jaren '4I, '42 en '43 tezamen bijna f 230 000. Er waren er meer zo die goede zaken deden.
XCEr is tijdens de bezetting mateloos geleden - en mateloos geprofiteerd.
XCWij komen nu tot geheel anders geaarde groepen: Joden die onderdoken, niet-Joden die hen daarbij hielpen. Noch van de ene, noch van de andere groep hebben wij, gelijk al in hoofdstuk I opgemerkt, een volledig overzicht. Eén ding staat vast: voor de leden van beide groepen vormde de onderduik een immens waagstuk. Joden die onderdoken, gingen er na de bekendmaking van 9 augustus' 42 van uit dat zij, als zij ontdekt werden, naar Mauthausen gezonden zouden worden. Zij namen evenwel aan dat zij, als zij zich via Westerbork heten deporteren, ergens in Oost-Europa in miserabele levensomstandigheden zouden komen te verkeren - die situatie wensten zij te ontlopen; zij aanvaardden dus bewust het risico, naar Mauthausen gezonden te worden, en wij nemen aan dat het geruime tijd duurde voor het geleidelijk tot die Joodse onderduikers doordrong dat zij bij ontdekking in het geheel niet naar Mauthausen gestuurd werden, maar als 'strafgeval' naar Westerbork; 'strafgeval' betekende als regel dat zij dan met prioriteit gedeporteerd werden, niet evenwel met een andere bestemming dan de niet-ondergedoken Joden maar met precies dezelfde.
XCWelke straffen riskeerden de niet-Joodse helpers? Aanvankelijk was dat van Duitse kant pubhekelijk niet duidelijk gemaakt. Het was pas de eerder vermelde bekendmaking in de pers van 30 maart '43 waarin men zwart op wit las dat niet-Joden 'wegens het verborgen houden van Joden en wegens [odenbegunstiging' naar een concentratiekamp gezonden waren of alsnog zouden worden. zulks was in overeenstenuning met een interne instructie die Harster begin oktober '42 aan het gehele apparaat van de Sicherheits polizei gegeven had:
XC'Nichtjuden die den Juden bei der Verschleierung der Rassenzugehörigkeit (z.B. Kennkartenfälschung), bei der Flucht oder bei der Verschleppung von Vermögenswerten
behilflich sind, sind auf die Dauer VOlt wenigstens 6 Monaten dem Po/.-Durchgangslager Amersfoort zuzuführen.'l
XCDe werkelijkheid werd gecompliceerder. Diegenen die bij hulpverlening op grote schaalontdekt waren, werden veelal naar concentratiekampen in Duitsland gezonden; in andere gevallen werd men zes maanden in Vught opgesloten. Met name in '43 en '44 kwam het evenwel herhaaldelijk voor dat men personen die huisvesting aan Joodse onderduikers verleend hadden, na de arrestatie van die onderduikers met rust liet. Achteraf gezien is het risico dat men bij huisvesting van Joodse onderduikers aanvaardde, minder groot geweest dan men in de tijd zelf dacht. Want wie Joden in zijn woning opnam, ging er van uit dat hem dat bij ontdekking zeker zijn vrijheid, wellicht zelfs zijn leven zou kosten. Voor zware bestraffing van niet-Joodse helpers waren veelal ook Joden bevreesd. Verscheidenen waren er onder hen die meenden dat he't niet verantwoord zou zijn indien zij niet-Joden zo ernstige risico's lieten lopen. Was dat het enige of voornaamste motief om niet onder te duiken, ja om op duidelijke aanbiedingen van een veilige schuilplaats niet in te gaan? Wij betwijfelen het. Eerder geloven. wij dat, globaal gesproken, de angst voor Mauthausen meer gewicht in de schaal geworpen heeft dan de behoefte om de niet-Joodse medemens tegen evidente gevaren te beschermen. Velen waren zich overigens van die tweede factor duidelijker bewust dan van de eerste. Er was een (begrijpelijke) neiging om de motivering waarom men hulp afwees, een zo positief mogelijke inhoud te geven: het leven in het oosten, zo redeneerde men dan, zou moeilijk zijn, men wenste die moeilijkheden niet op anderen af te schuiven maar ze zèlf het hoofd te bieden; dat hadden Joden ill hun historie steeds gedaan, en nu vergde de Joodse solidariteit (wij zouden ook kunnen zeggen: het gevoel van verbondenheid met familieleden die al eerder opgehaald waren) dat men de ramp van de deportatie over zich liet komen, in de hoop overigens dat men met zijn gezin in het oosten het hoofd boven water zou kunnen houden om dan, zodra het Derde Rijk ingestort was, naar Nederland terug te keren. De ideologie van de Joodse Raad wees in diezelfde richting: Joden moesten geen verzet bieden maar juist trachten zich te handhaven in de aanvaarding van de boosaardige vervolging die hen trof. Niet anders luidden de adviezen die de geestelijke voorgangers, de rabbijnen, gaven. Van geen hunner gingen, voorzover bekend, impulsen tot daadwerkelijk verzet uit. Toen in de tweede helft van' 42 aan de Rotterdamse opperrabbijn A. B. N. Davids door drie jeugdige Joden een onderduikadres aangeboden werd, was, aldus
XC1 Rondschrijven, 8 okt. 1942, van Harster aan zijn staf, aan de Aussenstellen en aan de Zentralstellefjüd. Auswanderung (HSSuPF, 53 a).
één hunner, H. J. van Dam, Davids' reactie 'sympathiek maar onherroepelijk afwijzend: hij zou gaan waar zijn gemeente ging. En-we verzuimden waarlijk niet, hem het lot van die gemeente te schilderen.' Er ging, aldus van Dam, van de Joodse orthodoxie een 'verlammende invloed' uit: 'de opvatting dat men zijn lot dient te dragen - een soort Joodse passievepredestinatieleer.'!'Verlammend' was die invloed zeker in zijn uitwerking op de neiging, zich door vlucht of onderduik aan de vervolging te onttrekken; toch lijkt ons daarmee niet alles gezegd. Er was moed voor nodig om onder te duiken; er was óók moed voor nodig om, gelijk Davids deed, een aanbod tot hulp te weigeren en de solidariteit met de leden van de Joodse gemeente te laten prevaleren - een solidariteit die men bij de voormannen van de Joodse Raad pijnlijk mist.
XCVan groot belang lijkt ons bij dit alles dat zeker die Joden welke in juli, augustus en september '42 onderdoken, aannamen dat zij hun waagstuk slechtskorte tijd behoefden vol te houden: voor' 42 was immers, zo meende men, de invasie beloofd. In oktober daalde dat optimisme: de herfststormen kwamen gevaarlijk dichtbij. Begin november landden de Geallieerden in Marokko en Algerië, midden november vernam men dat een geweldige Duitse troepenmacht bij Stalingrad ingesloten was. Verwachtte men nadien de Geallieerde invasie in de winter? Dat lijkt ons onwaarschijnlijk, maar de Duitse débacle bij Stalingrad deed een oude hoop herleven: dat het Naziregime dat kennelijk de oorlog zou verliezen, door een staatsgreep ten val gebracht zou worden. Die val bleef uit - met als gevolg dat men er in de eerste maanden van '43 weer op ging rekenen dat de lente of de zomer de grote bestorming van de Atlantikwall zou brengen. Al met al geloven wij niet dat er onder diegenen die het besluit namen om onder te duiken of om onderduikers te helpen, velen waren 'die verwachtten dat zij dat jarenlang zouden moeten volhouden. Dat was juist het probleem: dat men telkens opnieuw zijn gevoel van diepe teleurstelling te boven moest komen en al zijn moed en energie bijeenschrapen om op de ingeslagen weg voort te gaan.
XCDoken Joden in de plaats van hun inwoning onder, dan viel althans één probleem weg: het probleem van de reis naar hun nieuwe adres. Velen (wij weten niet hoevelen) hebben inderdaad in hun eigen plaats van inwoning veiligheid gezocht. Dat lag ook enigszins voor de hand: daar woonden als regel vrienden of bekenden die tot hulp bereid waren. Enkelen waren er die in de stad of in het dorp waar zij woonden, een zorgvuldig voorbereide schuilplaats betrokken. Dat deed bijvoorbeeld in de zomer van '42 Anne Franks vader met zijn gehele gezin. Hij nam aan de Prinsengracht te Amsterdam
XC1 Brief, 15 okt. 1965, van H.]. van Dam aan]. Presser. 34
zijn intrek in een 'achterhuis' op de bovenverdiepingen van het pand waarin hij zijn bedrijf uitgeoefend had; de toegang was met een boekenkast gecamoufleerd. In de herfst van '42 werden in Amsterdam Joden gearresteerd die zich in de Jodenhoek in onbewoonbaar verklaarde woningen verborgen hadden. Enige tijd later vond men in een washuis in de Jodenhoek twintig Joodse onderduikers die daar een schuilplaats hadden weten te vinden dank zij de hulp van een gemeente-opzichter. Vaker, dunkt ons, kwam het evenwel voor dat Joodse onderduikers, zeker wanneer zij stedelingen waren, de plaats hunner inwoning verlieten; de grote steden in het westen des lands, Amsterdam in de eerste plaats, golden door hun talrijke razzia's als onveilig. In het provinciale krankzinnigengesticht te Santpoort doken in de tweede helft van '42 een kleine tweehonderd Joden onder, van wie evenwel de meesten al vóór de evacuatie naar Den Dolder en Vught naar elders vertrokken waren.' Bij de organisatie van dit onderduiken in 'Santpoort' speelde Vorrinks medewerker Karel van Staal een belangrijke rol; de Amsterdamse zenuwarts dr. P. Th. Hugenholtz ondertekende de nodige attesten en het parket van de Amsterdamse officier van justitie, mr. Wassenbergh, gelastte dan de opneming in de inrichting. Later werd de in Delft ontslagen hoogleraar prof. mr. A. C. Josephus Jitta als 'patiënt' in het gesticht 'Rijngeest' te Oegstgeest opgenomen. Dergelijke schijnopnamen zullen zich wel vaker voorgedaan hebben, in ziekenhuizen ook op momenten waarop bepaalde Joden zich acuut bedreigd achtten. Daarnaast deden zich in de vroege lente van '43 op de Veluwe enkele gevallen voor waarin Joden, geholpen door omwonenden, in holen in de hei woonden; tot echte 'kampen' voor Joodse onderduikers kwam het evenwel eerst in de zomer van '43. Misschien bezaten evenwel ook reeds ruim twintig Joden zulk een kamp die zich in september' 42 in een hoogveengebied bij Winterswijk verscholen; zij werden eind november door de Winterswijkse politie gearresteerd waarbij één 'goede' politieman één onderduiker liet ontsnappen.
XCDoken Joden in een andere gemeente onder dan die waarin zij hun vaste woonplaats hadden, dan moesten zij naar hun onderduikadres reizen. Een riskante onderneming! Ze konden bezwaarlijk als Joden reizen omdat zij geen reisvergunning bezaten. Als niet-Joden dan? Dat betekende dat zij de Jodenster moesten afdoen. Hadden zij geen opvallend 'Joods' uiterlijk en bezaten zij een 'nieuw' persoonsbewijs (aanvankelijk was dat praktisch steeds een 'vermaakt' pb), dan was het risico objectief niet zo groot - het kon desondanks hartkloppingen veroorzaken. Moeilijker lag de zaak wanneer aan
XClOok in de 'Ramaer-kliniek' te Loosduinen bevonden zich eind '42Joodse onderduikers.
een van die twee voorwaarden niet voldaan was. Naar verhouding was het transport van jonge Joodse kinderen het eenvoudigst: die hadden geen pb nodig en als zij jonger waren dan zesjaar, was ook de Jodenster niet voorgeschreven. Veiligheidshalve liet men de reis bij voorkeur in de schemering of in het duister plaatsvinden, maar dat was niet steeds mogelijk, zeker in de zomer niet. Joden zijn naar hun onderduikadres vervoerd 'in kisten, kasten en bakkerskarren. Ze zijn ook wel' (maar dat eerst in '43 en '44) 'in gewone auto's weggebracht, met handboeien om en met een chauffeur in SS uniform aan het stuur.'! In minstens één geval werd een Joodse onderduikster in' een lijkwagen naar haar duikadres gebracht.
XCOver het algemeen was het moeilijk, voor Joden duikadressen te vinden. Naar verhouding was men, menen wij, in communistische en socialistische kringen waarin men talrijke Joden uit de gemeenschappelijke politieke strijd kende, het eerst tot hulpverlening bereid; voor de communisten vormde het daarbij een probleem dat zij zelf zo onbarmhartig door de Sicherheitspolizei vervolgd werden. Op grote delen van het platteland waren evenwel socialisten, laat staan communisten, dun gezaaid en vooral onder de katholieke en protestants-orthodoxe plattelandsbevolking waren er velen bij wie antisemietische gevoelens levend gebleven waren. Zij die onderduikadressen zochten, kregen vaak te horen dat Christus door Joden gekruisigd was en dat de Joden hun lot verdiend hadden - zelfs van predikanten kon men dat vernemen. Anderen beweerden dat de ervaring aangetoond had dat Joden, waren zij eenmaal gearresteerd, spoedig hun helpers verrieden. Er is in Rotterdam een verzetsgroep geweest voor hulp aan onderduikers ('Nomedos'2) die op grond daarvan elke hulp aan Joden weigerde. De leiding van de grote Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers wenste naast de weigeraars van arbeidsdienst of arbeidsinzet ook Joden te beschermen, maar dat laatste bleek niet eenvoudig: 'Het ging er op de beurs om, snel zaken te doen, en het was zeer moeilijk, Joden te herbergen; bijna niemand nam ze.'3 De LO heeft dan ook, aldus het historiewerk dezer organisatie, 'bij het onderbrengen van de Joden ... slechts een bescheiden rol gespeeld.f Dat wil niet zeggen dat niet verscheidene LO' ers zich voor het onderbrengen van Joodse onderduikers de grootste moeite getroost hebben.
XCWij gaan wat verder in de tijd: eind februari '44. Een koerierster van de
XC1 K. Norel in Het grote gebod, dl. II, p. 8. 2 Dit woord was gevormd nit de eerste letters van: 'Niet ondergegaan met en door onze schuld.' 'Nomedos' was een hoofdzakelijk protestants-christelijke groep die bijna f 700 000 aan steungelden uitgekeerd heeft waarvan f 140 000 van het Nationaal Steunfonds verkregen was. S Getuige H. van Riessen, Enq., dl. VII c, p. 262. 4 K. Norel in Het grote gebod, dl. II, p. 12.
LO arriveert met zes onderduikers, onder wie een Joods echtpaar, aan het station te Meppel, de LO' er Arnold Douwes neemt dat echtpaar (dat een vorig onderduikadres opeens heeft moeten verlaten) van haar over: 'Aardige mensen, niet zonder humor', schrijft hij in zijn dagverhaal 'Ze hebben geen bagage vanwege een paar overhaaste vluchtpartijen. 'Wel gemakkelijk', merkten ze op, 'nu hebben we niets mee te sjouwen.'
XCHuis aan huis moet ik nu trachten, plaats voor hen te vinden.
XCEerst naar Jantje Dekker: zij konden niemand herbergen, want vanwege de radio die bij hen werd weggehaald, hadden ze al hun beddegoed uitbesteed. Immers de straf na de ontdekking van 'n radio' is het weghalen van al het huisraad.
XCToennaar een paar anderen die nog op waren, maarniemand wilde onderduik geven, ook niet voor één nacht.
XCDe heer Kramer", de evangelist, ontving me met allerlei bezwaren en uitvluchtjes Enfin, met grote ruzie weggegaan bij hem, na hem te hebben meegedeeld dat ik me in hem vergist had en wel weer naar meester Otten zou gaan om hulp. Daar kan altijd alles.
XCZe waren nog niet naar bed en juftrouw Otten vroeg me, waarom ik niet rechtstreeks bij hen was gekomen: 'Je weet toch dat het altijd goed is en je op ons kunt rekenen. "
XC'Het echtpaar bij Otten (we noemden hen voortaan 'tante Marie' en 'de badmeester') hebben we 's avonds laat naar Berkhof", een boer heel ver achteraf, gebracht. Eerder waren meester Otten en ik er al heen geweest om hem te bewerken. 'Neen, ze wilden geen onderduikers nemen, dat was veel te lastig voor de vrouwlui en ook veel te gevaarlijk.' We maakten hen attent op de spreuk boven hun deur: 'Op God vertrouwen/altijd goed bouwen.' Enfin, die avond slaagden we niet. Later zijn Nico- en ik er nog eens geweest en kregen we ten langen leste de halve belofte van hen dat ze één persoon zouden opnemen. Maar nu kwamen we er met twee aanzetten! Nico en ik kwamen overeen dat we een weigering eenvoudig niet zouden 'nemen'.
XCToen we er aankwamen, lieten we 'de badmeester' en 'tante Marie' even buiten wachten, onder voorwendsel onzerzijds om te zien of alles veilig was. Nico en ik gingen dus naar binnen, waar we de bewoners aantroffen in de keukenkamer, geschaard rondom de kachel. Heel hartelijk werden we begroet, doch toen we vertelden dat buiten een echtpaar dat we voor hen hadden meegebracht,
1 Voor het behoud van een radio had men van de zomer van' 43 af een speciale vergunning nodig; die kregen slechts NSB'ers en andere Duitsgezinden. "De werkelijke naam luidde anders. 3 De werkelijke naam luidde anders. • Een andere LO' er.
stond te wachten om binnengeroepen te worden, veranderde de uitdrukking hunner gezichten als bij toverslag. Alle mogelijke bezwaren kwamen natuurlijk voor de dag: 't zelfde lied op een andere wijs gezongen hier en .daar - enfin, 't kwam er op neer dat we de lui mee terug moesten nemen. Ja, en waarheen dan? Naar meester Otten dat ging niet, daar was 't vol. 'Bij Otten zitten ze tot in de dakgoot', zeiden we ... 'Bovendien, 't is nu al zo laat, we kunnen nergens meer terecht, iedereen slaapt.'
XCEindelijk, eindelijk mochten ze dan blijven, maar - voor slechts één nacht. Daarvan hebben we evenwel veertien dagen weten te maken. Ze zouden f 100 kostgeld van hen krijgen.
XCHet echtpaar dat ook binnengeroepen was toen wij vertelden dat ze buiten stonden, hoorde alles gelaten aan. De vrouwelijke helft huilde maar.'
XC'Naar Berkhof geweest met ons beiden en vijf uren zitten praten en tenslotte het echtpaar er voorgoed geplaatst à f 100 per man per maand. Ze hebben een kamertje apart. Nu moeten we trachten kleren voor hen te krijgen."
XCDe moeilijkheden welke Douwes eind februari' 44 ondervond", waren dezelfde welke anderen ondervonden in de periode die wij thans behandelen: juli '42-mei '43. Trouwens, had men een onderduikadres gevonden, dan was men er nog niet. Douwes moest voor het echtpaar dat hij ondergebracht had en dat al zijn bezittingen verloren had, kleren vinden en hij diende elke maand f 200 kostgeld te betalen. Begin' 44 kon de LO het geld dat iemand als Douwes nodig had, van het Nationaal Steunfonds krijgen en bonkaarten alsmede valse pb's vormden toen voor de LO geen onoplosbaar probleem meer, maar aan al deze benodigdheden konden nu juist de eerste personen en groepjes die in de zomer en herfst van '42 Joodse onderduikers onder hun hoede namen, slechts met grote moeite komen. Het 'vermaken' van een pb was het eenvoudigst, maar men had er een echt, Z.g. verloren pb voor nodig. Welnu: 'voor wie zich in deze tijd bezig hield met het verschaffen van papieren aan Joden, was het', aldus enkele specialisten op dit terrein, 'ontstellend te merken, hoe moeilijk de Nederlander afstand kon doen van
1 'Dagboek van Arnold Douwes', p. I05--o8 (25-28 febr. 1944)., (LO-LKP-collectie, BO-4). Douwes was een van de vroege medewerkers van johannes Post. Hij werd in oktober' 44 gearresteerd, maar overleefde de oorlog.
zijn pb dat hij nog pas één jaar gewend was bij zich te dragen.'! Veel Joden moesten zonder vals pb onderduiken of met een zo primitieve falsificatie dat men ook bij oppervlakkige controle tegen de lamp kon lopen. Wat de rantsoenbonnen betreft: sommige bonnen konden door boeren die onderduikers huisvestten, wel gemist worden, maar dat was ook op het platteland geen regel - in de steden waren alle bonnen onontbeerlijk. Voordat de LO dank zij de overvallen van de Knokploegen (de KP) aan grote hoeveelheden bonkaarten wist te komen, was het nodig dat men via een vertrouwd adres bij een van de distributiekantoren de nodige bonkaarten kon krijgen dwars tegen alle geldende voorschriften in. Wie voor Joodse onderduikers zorgde, zat dus altijd voor het probleem hoe hij voor hen aan voldoende distributiebescheiden kon komen - en aan geld! Er moest als regel op zijn minst een 'normaal' kostgeld betaald worden (de 'f 100 per man per maand' die Douwes betalen moest, was, zeker in een boerengezin, aan de hoge kant), soms een uitgesproken groot en in menig geval een exorbitant groot bedrag. Hadden vermogende Joden belangrijke sommen weten achter te houden, dan konden zij zich althans een tijdlang in hun onderduik fmancieel redden. Zij hadden dan wel eens het gevoel dat zij 'uitgekleed' werden. Er kwamen gevallen voor waarbij zij, als ze door hun reserves heen waren, op straat gezet werden. Trouwens, menigeen hunner moest soms al voor zijn eerste valse pb, voor zijn reis naar het eerste onderduikadres, ja voor het feit zelf dat men hem dat eerste adres verschafte, een groot bedrag betalen. De cabaretière Henriëtte Davids deed met haar man in september '4-2 ervaringen met een hulporganisatie op die haar die organisatie deden aanduiden als een 'naamloze vennootschap tot exploitatie van vervolgde [oden'." Gevallen van pure oplichting kwamen ook wel voor: hulp werd beloofd, er werden aanzienlijke sommen voor betaald - en er geschiedde verder niets.
XCK warn dat alles nu vaak voor? Wij hebben er geen denkbeeld van. Malafide gevallen van hulp trokken meer de aandacht dan bonafide. Onze indruk is dat de bonafide, d.w.z. de onbaatzuchtige hulp duidelijk geprevaleerd heeft.
XCTwee factoren hebben die hulp in sterke mate bemoeilijkt. De eerste is dat de LO eerst in de lente van '43 duidelijk van de grond kwam, d.w.z. nadat men al voor vele duizenden Joodse onderduikers een schuilplaats had moeten vinden; de tweede, dat de onontbeerlijke hulp die vanuit het ambtelijk apparaat geboden moest worden, zich eerst van de lente van '43 af, na de April-Meistakingen, op aanmerkelijke schaal ging manifesteren. De
XC1 (VerzetsgroepTD) 1940-1945.Eenanalysevanhetverzet(I94S),P. 59. 2 Henriëtte Davids: Mijn levenslied, p.
Joodse onderduikers kwamen, zou men kunnen zeggen, te vroeg aan de markt. De illegaliteit was toen ook technisch nog niet ver genoeg ontwikkeld om hen op te vangen. Des te groter zijn dan ook, dunkt ons de prestaties geweest van diegenen die zich van de zomer van '42 af het lot van Joodse onderduikers aangetrokkenhebben. Wie er eenmaal mee begon, kon er spoedig een volledige dagtaak in vinden.
XCEr is, gelijk reeds gezegd, door communisten en socialisten veel hulp geboden, daarnaast (maar, naar onze indruk: in een iets later stadium) door gereformeerden. Op de hulp aan Joodse kinderen in het katholieke zuiden komen wij nog terug. Wat de gereformeerden aangaat, verdient het de aandacht dat zij die toch niet meer dan 8 % van de bevolking vormden, uiteindelijk ongeveer een kwart van de Joodse onderduikers geherbergd hebben. Vooral de Friese gereformeerden waren tot hulp genegen; zij namen, aldus een van de organisatoren van deze vorm van verzet, Joden op 'uit geloofsovertuiging, ondanks het feit dat bij velen een zweem van antisemitisme beslist aanwezig was." Veel Joodse kinderen kwamen in Friesland terecht, daarnaast volwassenen uit het westen des lands, uit Groningen, uit Noord-Brabant en, het eerst, uit Twente. Ds. L. Overduin uit Enschede (die wij al noemden bij onze beschrijving van de overval van [oure) was een van diegenen die zijn Joodse onderduikers vooral in Friesland trachtte te plaatsen - daarnaast, en met succes, o.m. bij enkele hem goed bekende NSB'ers in Twente.ê In Friesland kwamen voorts spoedig, d.w.z. al in de zomer van '42, verscheidene kleine groepen tot stand die Joden uit het westen ophaalden. Het probleem der distributiebescheiden werd er opgelost: 'De distributiekantoren van Doniawerstal en Wijmbritseradeel gaven bonkaarten af op stamkaarten en inlegvellen.' Ook andere hulp werd geboden:
XC'Toen er meer duikelaars op een en hetzelfde adres konden worden geplaatst en er tekort aan slaapgelegenheid was, zorgde een firma uit Leeuwarden voor ledikanten tegen de kostende prijs van het hout. Iemand uit Heerenveen kon er gratis de matrassen bij leveren. Dat was in december 1942. Het was en bleef echter moeilijk om mensen bereid te vinden, Joden in huis te nemen. De meeste mensen bleven er bang voor. En daarom bleven deJoden dikwijls een particuliere verzorgingsgroep vormen voor degene die ze geplaatst had. Dat bracht veel extra werk mee. Men moest dan zelf gaan fourageren: boter, kaas, tarwe, havermout, tot buitenmodelcorsetten voor zware figuren toe."Y. N. Ypma:p.In dit verband willen wij vermelden dat ook de anti-nationaal-socialistischegrootvader van vaderskant van Feldmeijer, de Voorman van de NederlandseJoodse onderduikers geherbergd heeft. s Y. N. Ypma:p.
1 78. 2 SS, 157.
XCDe organisatoren van de, hulp aan Joodse onderduikers hadden veelal behoefte aan één of meer adressenwaar zij de groepjes die zij uit verschillende delen des lands ophaalden, enkele dagen konden onderbrengen; had men dan de 'definitieve' onderduikadressen gevonden, dan werden de onderduikers daarheen overgebracht. Ook in het westen des lands ontstonden van die 'doorgangshuizen' van waaruit de Joden bijvoorbeeld naar overeenkomstige 'doorgangshuizen', in Friesland of in de Achterhoek overgebracht werden. Zo doken in Den Haag veertig Joden onder via de woning van de verpleegster Sara Walbeehm; dertig anderen bevonden er zich nog toen de woning in 'maart '43 overvallen werd.' Vanuit de Haarlemse woning van de horlogernaakster Corrie ten Boom werden minstens tachtig Joodse onderduikers naar hun onderduikadressen gebracht.ê Een soortgelijke functie werd in Varsseveld vervuld door de woning vàh twee onderwijzeressen aan een protestantse lagere school, Gerrie en Minni Jolink - 'heldinnen', aldus burgemeester Boot: 'Ze verborgen Joden en herbergden onderduikers. Ze vonden het ook niet nodig, extra geheimzinnig te doen. Hoewel ze, volgens zichzelf, voorzichtig waren, was hun roepingsbesef van die aard dat ze feitelijk een hekel hadden aan alle voorzichtigheid." Beiden werden in februari' 44 gearresteerd, beiden stierven in Ravensbrück.ê
XCMisschien mag dat begrip 'roepingsbesef' wel bij uitstek toegepast worden op de familie van een oude gereformeerde boer in Nieuw-Vennep (Haarlemmermeer), Johannes Bogaard ('Opa Bogaard'). Twee ongetrouwde zoons, Willem en Teun, en een dochter, Aagje, woonden bij hem in; twee andere zoons, Piet en Johannes Jr. ('Oom Hannes') hadden eigen boerenbedrijven vlak in de buurt. Voor de Bogaards stond van mei' 40 af vast dat
XC1 Mej. Walbeehm werd naar het concentratiekamp Vught gevoerd waaruit zij begin augustus '44 ontslagen werd. 2 Mej. ten Boom werd eind februari '44 met haar zuster Betsie en haar hoogbejaarde vader gearresteerd, Zij werd begin december '44 uit het concentratiekamp Ravensbrück vrijgelaten, waar haar zuster overleden was. Haar vader was aloverleden in de Cellenbarakken. 3 J. J. G. Boot: Burge meester in bezettingstijd, p. 200. 4 Toen de woning van de gezusters Jolink medio februari' 44 overvallen werd, bevonden er zich zes Joodse onderduikers. Drie man van de Sicherheitspolizei drongen de woning binnen. Eén ging de Landwacht waarschuwen. Een onderduiker, Nico Gitz, sloeg toen een der Duitsers neer en poogde de ander zijn revolver te ontrukken. In het gevecht dat ontstond, werd Gitz doodgeschoten. De Duitsers lieten de gezusters J olink met rust; dezen lieten toen rouwkaarten drukken waarop zij vermeldden dat Gitz 'voor zijn vaderland gevallen' was. Hij kreeg een indrukwekkende begrafenis. Ook toen nog weigerden de gezusters Jolink onder te duiken; zij werden kort na dit gebeuren gearresteerd: 'dit was Gods weg en ze lieten aan Hem over wat er moest gebeuren ... Toen ze met de Duitsers meegingen, droegen beide dames een grote oranjekokarde op de borst.' (a.v., p.
de bezetter op alle terreinen tegengewerkt moest worden. Ze poogden van meet af aan, voedsel achter te houden om minder bedeelden te helpen, ze verspreidden illegale bladen, ze wekten (vergeefs) op, geen persoonsbewijzen in ontvangst te nemen, ze lieten hun radio niet registreren, ze leverden hun koper niet in, ze voerden een felle actie tegen de Nederlandse Landstand. Dat' zij zoveel mogelijk Joden, leden van 'het volk van de Bijbel', zouden trachten te redden, sprak voor hen vanzelf. 'Oom Hannes' kende één Joods gezin in Amsterdam, een familie Mogendorff. Dat gezin ging hij in juli' 42 ophalen. Toen hij andere Mogendorffs moest gaan ophalen uit Schiebroek, zat hij voor het eerst van zijn leven in een trein. Via de Mogendorffs kwam hij in contact met de niet-Joodse echtgenote van een van de Amsterdamse gebroeders de Swaan, Geertruida C. M. ('Truus') de Swaan-Willems. Zij werd het die hem, door anderen bijgestaan, steedsmeer Joden die in Nieuw- Vennep wilden onderduiken, toespeelde. De zuster van een van haar schoonzusters werkte in een verpleegtehuis voor Joodse kinderen te Amersfoort, de BergStichting. Het gevolg was dat een groot aantal pupillen uit die stichting op de boerderijen van de Bogaards belandde. Willem en Teun namen -daar de organi~atie.in handen, 'Oom Hannes' was degeen die ging reizen en trekken om steeds meer Joden naar Nieuw-Vennep te halen. Veel van die Joden werden door willem en Teun bij anderen in of bij de Haarlemmermeer ondergebracht, maar een aanzienlijk aantal bleef op de boerderijen van de Bogaards achter. Er werden daar de nodige schuilplaatsen ingericht. Voor de voeding der onderduikers werd gezorgd doordat de oogstopgaven bekwaam vervalst werden - wel was daar, schreef Oom Hannes later, 'een ingewikkelder berekening voor nodig dan om uit te rekenen hoe ver de aarde van de zon staar." De kostgelden waren zeer bescheiden: nooit meer dan f 50 per maand voor volwassenen en f 30 per maand voor kinderen. Bonkaarten kreeg men na enkele maanden van een goede relatie bij een distributiedienst. Natuurlijk moesten regelmatig geld en bonnen gebracht worden naar de adressen elders waar de Bogaards Joden ondergebracht hadden. Daar werden soms veel hogere kostgelden geëist en er ging in het algemeen geen week voorbij zonder dat op een van die adressen ernstige moeilijkheden opgelost moesten worden.
XCIn november '42; toen al dit werk nog in een aanvangsstadium was, werden de boerderijen van de Bogaards voor de eerste keer o_"ervallen. ElfJoodse onderduikers werden gevonden, Opa Bogaard werd gearresteerd. Hij werd na twee-en-een-halve maand vrijgelaten - de hulp aan de Joodse onderduikers was inmiddels door zijn vrouw, zijn zoons en dochter Aagje
XC1 J. Bogaard: 'De jaren 1942-1943-1944' (1945), p. 3 (Doe II-364, a-z).
voortgezet. Tot een tweede overval kwam het eind mei' 43 ; men vond slechts drie onderduikers en liet de Bogaards met rust. Medio juli vond de derde overval plaats; geen enkele onderduiker werd ontdekt (de schuilplaatsen die ten dele in de landerijen lagen, waren uitnemend gecamoufleerd) _ dit versterkte het zelfvertrouwen: het aantal onderduikers steeg. Het werden er op de boerderijen van de Bogaards ca. honderd, van wie er zeventig bij Opa Bogaard zaten. 'Op de boerderij', aldus een dier onderduikers, 'was een schooltje ingericht voor de kinderen, ik meen dat er soms wel dertig kleintjes waren. Des zondags hield Opa een soort evangelisatiebijeenkomst, waarbij hij voorlas uit de statenbijbel en onder begeleiding op een huisorgel psalmen werden gezongen. De grote kamer was dan vol met Joodse onderduikers en anderen zoals familieleden Bogaard en contactpersonen. Uit veiligheidsoverwegingen stond er permanent iemand buiten in een soort stookhut op wacht."
XCElders waren omstreeks die tijd door de Bogaards wellicht een tweehonderd Joden ondergebracht. Hoe graag hadden zij er méér geholpen! 'Het was', schreef Oom Hannes later, 'niet mogelijk, voor allen plaats te krijgen en ik herinner mij nog goed hoe ik bij een boer kwam met een heel groot huis (man en vrouwen één klein kind) en ik vroeg, al was het maar voor enkele dagen, een kind te mogen plaatsen en het antwoord was: 'Nog voor geen miljoen, Bogaard, zou ik er mijn gezin aan wagen', en wat die zei, leefde bij zo velen, maar zodoende kregen wij veel te veel nlensen'2_
XCJoodse onderduikers dus, die men niet kon afvoeren. Het feit dat zo grote aantallen bij de Bogaards moesten blijven zitten, vormde een evident risico.
XCBegin oktober' 43 kwam het tot de vierde overval. Deze liep ernstiger af dan de derde want een van de Joodse onderduikers die ontdekt werd en die een pistool bezat, schoot de enige 'foute' onder de zes politiemannen die aan de overval deelnamen, dood. De andere vijf braken toen de actie af Binnen enkele uren was een detachement van de Ordnungspolizei ter plaatse dat de gehele omgeving met speurhonden ging afzoeken. Vier-en-dertig Joden werden ontdekt en weggevoerd, alleen de meeste kinderen vond men niet: die waren tot aan hun hals in sloten gaan staan. Oom Hannes die die dag afwezig was geweest en pas's avonds terugkwam, ging met enkele familieleden de kinderen zoeken,
XCBrief, 10 febr. 1974, van]. Joosten. 2]. Bogaard: 'De jaren 1942-1943-1944', P·14· 35
'en dit was heel erg. De meesten waren de schoenen en kousen kwijt en doornat en koud zodat zij niet meer lopen konden. Wij hebben ze moeten dragen. Wij hebben ze toen verborgen op dezelfde boerderij waar mijn dochter zat zonder dat die boer het wist. Die nacht heb ik in mijn hart meer geschreeuwd dan ooit in mijn leven en je moet zoiets meemaken om zo'n zee van ellende te voelen. Wij hebben ze verzorgd zo goed het ging en alles wat aan dekens,jassen en zakken in huis was, hebben wij er heen gebracht om ze maar warm te krijgen, en's morgens om vier uur toen de maan onder was, zijn ze allemaal tussen de afzetting door weggebracht, zeven met mijn broer mee en de anderen in Bennebroek, Leiden en Hoofddorp."
XCBij deze vierde overval werden Opa Bogaard en zijn zoon Piet gearresteerd. Toen Opa Bogaard na een tijd uit Vught vrijgelaten werd en constateerde dat zijn harmonium door de politie gestolen was, ging hij het bij de 'SD' in Amsterdam reclameren. Hij zei daar nog eens duidelijk waar het op stond: Duitsland dat zijn hand tegen de Joden opgeheven had, was het land van Satan en het zou te gronde gaan. Hij werd opnieuw gearresteerd.
XCInmiddels was in december '43 de vijfde overval gekomen. Weer werden enkele onderduikers gegrepen en toen een van de zoons van Oom Hannes, Teun, enkele uren later met nog een onderduiker verscheen, werd Teun (de boerderij was nog steeds door 'SD' ers' bezet) afgrijselijk mishandeld, 'zo, dat ze vrijwel al zijn tanden en kiezen uit zijn mond hebben geslagen, hij heeft echter niet gesproken.' Teun en enkele van zijn broers werden gearresteerd, een van de schoondochters werd naar Westerbork gezonden waaruit zij een paar maanden later door omkoping vrij kwam. Voor de f 7 000 die dat kostte, had Truus de Swaan gezorgd die toen met haar man in Brussel ondergedoken zat maar af en toe weer naar Nederland kwam om te zien ofhaar hulp nodig was. Na die vijfde overval verliet Oom Hannes de Haarlemmermeer. Hij dook in Bennekom onder maar bleef voor de Joden zorgen die zijn broers en hij ondergebracht hadden.
XCOpa Bogaard stierf in Sachsenhausen, negen-en-zeventig jaar oud. Ook Oom Hannes' zoon Teun kwam daar om het leven. Zijn broer Piet stierf kort na de bevrijding als gevolg van de doorstane ontberingen. 'Dit was', zo stelde Oom Hannes na de oorlog op schrift, 'een zware slag voor OIlS en wij hebben wel geleerd, maar niet te zien naar hetgeen wij verloren maar naar wat behouden bleef God riep ons tot dit werk en Hij heeft ook de kracht daartoe gegeven, en als Nederlanders konden wij niet anders.P
In hoofdstuk I hebben wij verhaald hoe in Utrecht in de zomer van '42 een 'Kindercomité' gevormd weid dat zich ging beijveren om jonge Joodse kinderen, tot baby's toe, uit Amstêrdam en andere plaatsen te halen om hen naar onderduikadressen te brengen. Ook anderen gingen zich individueel of in kleine groepjes op dit werk toeleggèn. Het onderbrengen van kinderen was iets minder moeilijk dan dat van v~lwassenen: ze hadden, zeker als ze heel jong waren, minder voedsel nodig (delkostgelden waren dus ook lager) en menigeen sprak het aan om juist kinderen onderdak te verschaffen. Ze konden voor logerende neef es of nichtj es doorgaan of voor evacué's en, als het baby's betrof, kon men wel eens zeggen dat de zwangerschap blijkbaar aan de buren ontgaan was; sloot het opnemen van zulk een baby bij een verhuizing aan, dan lag de zaak al weer gemakkelijker. Had men dan verder een betrouwbare relatie bij het bevolkingsregister, dan kon men de babyals· eigen kind laten inschrijven.
XCVan de Joodse kinderen uit Amsterdam die men liet onderduiken, waren (gelijk reeds vermeld) de jongsten voor een deel afkomstig uit de crèche die tegenover de Hollandse Schouwburg gelegen was. Een aantal van die baby's en kleuters werd van juni '43 af via de Hervormde Kweekschool die naast de crèche lag, naar buiten gesmokkeld. Mej. van der Molen (die wij reeds eerder noemden als redactrice van Vrü Nederland, later van Trouw) was in die maand als gecommitteerde bij de eindexamens in de kweekschool aanwezig, constateerde dat men baby's en kleuters over de omheining kon halen, gaf daar de start toe en nam voor het onderbrengen van de kinderen contact op met een Hongaarse Jood, S. Baracs, die al enige tijd ondergedoken leefde'. Voor deze actie begon, waren ook al door anderen baby's en kleuters uit de crèche gehaaldr-rnen smokkelde ze in lege melkbussen naar buiten of een verpleegster kwam na een wandeling met een grote pop in plaats van een baby terug zodat de wachtpost niets merkte. Een en ander betekende dat telkens kaarten gelicht moesten worden uit de kartotheek die in de Hollandse Schouwburg bijgehouden werd; dat namen Süskind en zijn medewerkers voor hun rekening. Men schat dat zij in totaal de ontsnapping (beter: de ontvoering) van ca. duizend baby's en kleuters mogelijk hebben gemaakt.
XCVan deze groep zijn enkele honderden door het Utrechtse Kindercornité35
1 Baracs, in I900 in Hongarije geboren, was in '27 naar Nederland gekomen waar hij een im- en exportzaak opzette. Al in '40 organiseerde hij een kleine verzetsgroep die aan de 'eerste' OD aangehaakt was. In de zomer van '42 weigerde hij voor een van de Joodse werkkampen op te komen, begin september dook hij onder. Hij was verloofd met mej. H. van Lennep, zuster van een vriendin van mej. Van der Molen, A. M. Boisserain-van Lennep.
overgenomen. Het comité had in de herfst van '42 met twee Amsterdamse studentengroepen contact gekregen van welke er één een vaste verbinding met Süskind bezat. In vele plaatsen kreeg het comité relaties waardoor het er baby's en kleuters kon onderbrengen: in Leeuwarden, Arnhem, Den Haag, Rotterdam, Haarlem en Gouda - vooralook in Noord-Limburg, 'het kleine Broekhuizen had er honderdtwintig. De kinderen leefden het gewone dorpsleven mee. Het heette dat ze evacuétjes waren uit het geteisterde Rotterdam.' In de noord-Limburgse dorpen, 'waar geen NSB' ers woonden, werd nooit een kind verraden.'! Duikadressen werden hier gezocht via de geestelijkheid; er was voor de kinderen ook een doorgangshuis ingericht. Hun leeftijd liep tot vijftien jaar. Men kan hier al uit afleiden dat het Kindercomité zijn pupillen niet alleen uit de crèche betrok.
XCIn Noord-Limburg was de medewerking vlot - elders ging het vaak veel moeilijker. 'Ik heb eens', aldus de Utrechtse student Jan Meulenbelt, een van de leiders van het Kindercomité, 'op een klein dorp een aardig gezin bezocht en er uren gepraat ..Mijn gastheer vertelde dat er geen NSB'ers woonden en dat er bijna nooit een Duitser kwam. Ik was over kleuters en baby's begonnen. Hij zei dat hij hoogstens een meisje van een jaar of dertien zou kunnen hebben, waarop ik zei dat ik een meisje van dertien hàd. Hij zei dat het risico op zo'n dorp toch te groot was, tenzij het voor een paar weken was. Ik zei: over twee weken kom ik haar halen. Hij zei: ik zie er toch maar van af.'2
XCVaak was het nodig, kinderen van het ene adres naar het andere te brengen. Anne Maclaine Pont, studente in de kunstgeschiedenis, medewerkster van het comité, was een van de velen die steeds zorgzaam waakten over de ondergebrachte kinderen. 'Wanneer een stadskind het op een bepaald plattelandsadres niet kon uithouden, was ze onvermoeibaar in het zoeken en vinden van nieuwe adressen." Van alle pupillen werd een kaartsysteem bijgehouden dat later in de kluis van het aartsbisdom opgeborgen werd - de adressen werden apart bewaard. Toen men voor al dit werk extra geld nodig had, werd besloten, van Jan Camperts gedicht 'Het lied der achttien doden' een rijmprent te maken en deze voor het goede doel te verkopen. Die eerste actie leverde zoveel op dat men regelmatig illegale bellettrie in de clandestiene handel ging brengen; hieruit groeide de uitgeverij 'De Bezige Bij' waar wij in ons volgende deel nog op terugkomen.
XCNa de oorlog bleken er ca. vijf-en-veertighonderd Joodse oorlogspleegkinderen te zijn. Het Utrechtse Kindercomité heeft in totaal voor driehon
XC1 K. Norel in Het grote gebod, dl II, p. 8. 2 J. Meulenbelt in L. deJong: De bezetting, P.385. 3 R. F. Roegholt: Degeschiedenis van 'DeBezigeBij' 1942-1972 (1972), p. 39.
derd à driehonderdveertig gezorgd, de niet met Süskind samenwerkende Amsterdamse groep (hoofdzakelijk oud-leerlingen van het V ossius Gymnasium) voor een kleine driehonderd. Ook via de Hervormde Kweekschool zijn verscheidene honderden baby's en kleuters in veiligheid gebracht - dan nog blijft men met een groot aantal zitten dat door zelfstandig werkende personen of kleine groepen ondergebracht is. Zo hadden Groninger studenten een eigen comité. Ook ds. Overduin werkte (evenals trouwens de Bogaards) op eigen gelegenheid; hij bracht veel Joodse kinderen uit Twente in Friesland onder. Datzelfde Friesland was naast Salland en de Achterhoek een belangrijk 'afzetgebied' voor mej. van der Molen en haar medewerkers. Een deel van hun pupillen konden zij overigens in Amsterdam onderbrengen in het door prof. dr. J. Waterink geleide Paedologisch Instituut van de Vrije Universiteit; wel een kwart van de daar verpleegde kinderen waren Joodse onderduikertjes - H. C. C. Blumenthal, hoofd van de Sicherheitsdienst in Amsterdam, wist daar van maar zag het door de vingers.
XCWij hebben het tot dusver over hulp aan Joodse onderduikers gehad, maar in aansluiting op wat wij daaromtrent reeds in hoofdstuk I meedeelden, verdient nog een kategorie onze aandacht: de Joden die naar Zwitserland of Spanje trachtten te ontkomen. Wij willen ons thans tot de belangrijkste georganiseerde groep beperken, de z.g. Palestina-Pioniers. Het is de enige Joodse groep geweest die als groep een verzetshouding aangenomen heeft. Intussen heeft ook zÜ hulp van niet-Joden nodig gehad. Niemand heeft zich voor haar verdienstelijker gemaakt dan het hoofd van de Rotterdamse lagere Montessori-school Johan Gerard ('Joop') Westerweel.
XCWesterweel was in 1899 in Zutphen geboren. Hij werd christen-socialist, toog als onderwijzer naar Indië, weigerde er militaire dienst, werd uitgewezen, was in België aan verschillende scholen verbonden en bereikte eerst een zeker rustpunt toen hij in ' 33 aan 'De Werkplaats' van Kees Boeke te Bilthoven verbonden werd. Hij was evenwel tezeer individualist om ook daar geen conflicten te krijgen; begin '40 kwam het tot een breuk. Een jaar lang volgde hij toen een Montessori-opleiding te Utrecht en in de herfst van '41 werd hij hoofd van de lagere Montessori-school te Rotterdam. Het ambtelijk gareellag hem overigens niet, 'zijn inspecteur zei over hem: 'Westerweel, je bent mijn beste onderwijzer en mijn slechtste ambtenaar.''1
XC1 A. Simon: 'Verslagvangegevensvan WilWesterweel' (z.j.),p. r (DocI-r885 A,a-3).
XCIn de lente van '42 kwam Westerweel in contact met de Loosdrechtse groep Palestina-Pioniers - een van de zeven groepen die zich in ons land bevonden. Zij bestonden uit jeugdige Zionisten die zich in kamptehuizen op hun uitzending naar Palestina voorbereidden; zij werkten meestal bij boeren. De gehele opleiding ressorteerde sinds de lente van '41 onder de Joodse Raad. Eén van die groepen: die uit het werkdorp Wieringermeer, had, zoals wij in ons vorige deel beschreven, zware verliezen geleden door de Amsterdamse razzia van II juni' 41 - een razzia waarbij de Sicherheits polizei gebruik had kunnen maken van het adressenrnateriaal dat Cohen naïevelijk ter beschikking gesteld had. Dat feit was aan de Palestina-Pioniers bekend. Het droeg er toe bij dat zij het beleid van de Joodse Raad gingen verafschuwen. Dat betekende niet dat allen zich op het standpunt stelden dat men zich aan de vervolging onttrekken moest. Er waren er, vooralonder de [oods-orthodoxen, die van mening waren dat de Palestina-Pioniers ook na hun deportatie voortrekkers konden zijn. Bij andere groepen overwoog evenwel het inzicht dat men juist die deportatie moest trachten te ontlopen: Palestina was het doel, men moest pogen te ontsnappen. Van die noodzaak, sterk ook bepleit door de krachtigste figuur in de leiding van de Zionistische jeugdbeweging in ons land, Lion Nordheim, was de Loosdrechtse groep doordrongen, binnen de groep niemand sterker dan de met grote leiderscapaciteiten begaafde Joachim ('Schuschu') Simon. In hem vond Westerweel een bij uitstek verwante geest en hij steunde 'Schuschu' Simon dan ook toen deze in augustus '42 het plan opvatte om zelf een 'ontsnappingslijn' naar Zwitserland op te bouwen om dan via die lijn de gehele Loosdrechtse groep en later de andere groepen, voorzover daartoe bereid, in veiligheid te brengen. De leden van de afdeling van de Joodse Raad waar de Palestina-Pioniers onder ressorteerden, werden er buiten gelaten, 'toen dezen op het laatst ervan op de hoogte kwamen, verzetten zij zich tegen de uitvoering.'!'Schuschu' trok zich daar niets van aan. Hij toog naar Frankrijk, keerde terug, bracht met hulp van Westerweel de eerste Loosdrechtenaren naar Frankrijk, keerde wéér terug, haalde een tweede groep - en werd, toen hij voor de derde maal illegaal Nederland trachtte binnen te komen, aan de grens gearresteerd. Alle adressen van de ontsnappingslijn waren hem bekend; hij wilde het risico dat zij hem in barbaarse verhoren afgeperst zouden worden, niet lopen en offerde zijn leven: hij pleegde zelfmoord in de gevangenis te Breda. Het werk ging door.
XCDoor anderen, Joden en niet-Joden, geholpen, slaagde Westerweel er in, honderdvijftig à tweehonderd jeugdige Joden (onder hen ca. zeventig Pales
XC1 J. Melkman in het Nieuw Israëlietisch Weekblad, 21 mei 1965.
tina-Pioniers) naar Frankrijk te brengen. Zwitserland kwam men nauwelijks meer binnen, Spanje werd nu hetnaaste reisdoel. Ca. tachtig wisten over de' Pyreneên te komen, de overigen bleven, op allerlei punten te werk gesteld (tot bij Duitse bureaus toe), in Frankrijk achter. Palestina-Pioniers die Nederland niet konden verlaten, werden door Westerweel aan onderduik-adressen geholpen; er doken van de ca. vij fhonderddertig die na de Amsterdamse razzia en na de ontsnappingen naar Frankrijk over waren, ruim tweehonderdvijftig onder (van wie ruim tachtig tijdens hun onderduik gearresteerd en nadien toch gedeporteerd werden) - uit die onderduikers vormde zich een groep die een aantal gearresteerden uit Westerbork wist te bevrijden.
XCIn december '43 werd Westerweels vrouw, wil Westerweel, die haar man van meet af aan terzijde gestaan had, gearresteerd. [oop wist dat het de Sicherheitspoiizei om hèm te doen was geweest. Zijn activiteit zette hij voort, maar hij was een gebroken man. Misschien maakte dat hem minder voorzichtig. Op II maart '44 werd hij aan de Nederlands-Belgische grens gepakt.
XCPrecies vijf maanden later, op II augustus '44, werd JooP Westerweel bij het concentratiekamp Vught gefusilleerd. 'Over de laagheid van het departement van onderwijs dat', aldus na de oorlog de voorzitter van zijn schoolbestuur in een herdenkingstoespraak, 'enkele dagen tevoren ons zijn ontslag aanzegde, zal ik hier verder maar zwijgen.'!
XCHoeveel Joden zijn in totaalondergedoken of gevlucht?
XCHet is een moeilijke vraag en wij kunnen in haar beantwoording nauwelijks genoeg reserves inbouwen. Zinvol lijkt het ons om eerst de gegevens van enkele gemeenten weer te geven. Het verdient dan de aandacht dat er slechts één vrij grote groep geweest is waaruit relatief velen gered zijn: de Joden van Enschede. Zulks is de verdienste van de plaatselijke vertegenwoordiging van de Joodse Raad (S. N. Menko, I. van Dam en G. B. Sanders) die, in afwijking van de door 'Amsterdam' gevolgde gedragslijn, het onderduiken krachtig propageerde en bevorderde. Die vertegenwoordiging werkte met ds. Overduin nauw samen. Zij bracht voor de fmanciering van de onderduik ook gelden bijeen - begin' 43 al f 4000 per week, hoofdzakelijk afkomstig van collega's-fabrikanten van S. N. Menko. Enschede telde na de in ons vorige deel beschreven razzia van september '41 ca. twaalfhonderd
1 Tekst: Doe I-1885 A, a-4.
zestig Vol/juden, van wie bijna veertig gemengd-gehuwd waren. Van de resterende twaalfhonderdtwintig overleefden meer dan vijfhonderd de oorlog; er zijn er méér ondergedoken, want ook van de Joodse onderduikers uit Enschede is stellig een deel gepakt. Deze gang van zaken te Enschede toont aan dat een strijdvaardige leiding, een moedig voorbeeld, blijkbaar een groot deel van de groep tot een verzetshouding kon inspireren. Want wie onderdook, verzette zich.
XCNeem Tiel. De commissaris van politie weigerde Joden te arresteren. Kan er geen verband geweest zijn tussen deze daad en het feit dat van de acht-enzestig Tielse Joden zeven-en-vijftig onderdoken? Uit Olst doken alle negen Joden onder, uit Enkhuizen twee-en-vijftig van de vier-en-vijftig, uit Aalten één-en-vijftig van de vijf-en-tachtig - maar in het nabijgelegen Winterswijk slechts vijf-en-dertig van de tweehonderdzeventig. Van de Groninger Joden doken naar verhouding slechts weinigen onder", veel meer van de Friese, maar toch ook hier met markante verschillen: nauwelijks onderduikers uit Harlingen, maar uit Sneek vijf-en-twintig op acht-en-zestig Joden. Leeuwarden valt dan weer terug: op zeshonderdvijf-en-zestig Joden slechts honderdzes onderduikers. Daarbij moet bedacht worden dat de Leeuwarder opperrabbijn A. S. Levisson, 'gedurende lange, al te lange tijd onderduiken met klem afried', aldus Wijbenga. 2 'God kan ons ook in Polen beschermen, zei hij, toen een gemeentelid afscheid nam voor de duik. Jawel, was het antwoord, maar Elia vluchtte ook om aan Izabel te ontkomen. Tenslotte gelukte het Sjoerd Wiersma van Joure de opperrabbijn over te halen, zijn vrouwen kinderen te laten onderduiken. zelf ging deze moedige herder met zijn schapen mee."
XCZo bezitten wij nog enkele verspreide gegevens, alle op kleine plaatsen betrekking hebbend; wij zullen ze hier maar overslaan want zij kunnen ons toch niet helpen, het antwoord op de gestelde vraag te benaderen. Ook kan het voor Friesland met aarzeling opgegeven cijfer dat er bij de' bevrijding ca. vijftienhonderd Joodse onderduikers waren", ons hoogstens een nieuwe aanwijzing zijn dat in deze provincie aan Joden veel hulp geboden is, maar het leert ons niets voor het land als geheel.Ze hadden daar weinig tijd voor: nagenoeg alle mannen waren naar de werkkampen gezonden en'gezinnen werden openoktober'opgehaald.P. Wijbenga:dl. Ip."Opperrabbijn Levisson stierf in aprilin een trein die Bergen-Belsenverlaten had.Wijbenga:dl.p.
1 hun 2 3 42 2 (1970), 210. '45 4 P. I, 224.
XCWat dat laatste betreft, willen wij allereerst gaan schatten hoeveel Joden zich ten tijde van de bevrijding (herfst '44 voor de zuidelijke provincies, lente '45 voor de rest van het land) in Nederland buiten de greep van de bezetter bevonden. De cijfers die wij daarbij in het volgende weergeven, zullen wij in twee soorten verdelen: cijfers die ten naaste bij vast staan, en cijfers die niet meer zijn dan schattingen; die eerste worden kursief gedrukt.
XCWij gaan van het vaststaande feit uit dat zich in de eerste maanden van '41 ca. 140 000 Volljuden gemeld hebben. Hier begint de onzekerheid al want wij weten niet hoeveel van die Volijuden in de jaren die volgden, een natuurlijke dood stierven, evenmin hoeveel er geboren werden. Niettemin willen wij het cijfer 140 000 aanhouden.
XCHoevelen hunner kwamen buiten Nederland terecht?
XCEr zijn ca. 1 000 legaal geëmigreerd (bijna allen naar Noord- of ZuidAmerika), voorts nemen wij aan dat er 200 rechtstreeks naar Engeland ontsnapt zijn, 500 naar België, 1 000 naar onbezet Frankrijk en I 000 naar Zwitserland. In de jaren '41, '42 en begin '43 werden voorts ca. 4 000 Joden naar Mauthausen, Buchenwald en Ravensbrück gevoerd en via Westerbork en Vught verdwenen (met inbegrip van de trein van 'Het Apeldoornse Bos') 103 000 Jodennaar het oosten. Telt men al deze cijfers op, dan blijkt dat van de 140 000 Joden lID 700 buiten Nederland terecht kwamen. Bij dat laatste cijfer moet men het cijfer voor de Joden optellen die zich ten tijde van de bevrijding in Westerbork bevonden: een kleine 900. Hieruit resulteert dus dat zich in ons land bij de bevrijding 140 000 III 600 ofwel z S 400 Joden bevonden. Allen ondergedoken? Neen - er waren twee groepen die zich tot op zekere hoogte veilig mochten achten: 9500 gemengd-gehuwden met kinderen en 3 000 ge-Calmeyerden. Waarschijnlijk zijn uit de groep der geCalmeyerden enkelen toch ondergedoken en wat de gemengd-gehuwden met kinderen betreft, nemen wij aan dat het aantal onderduikers bij tijd en wijle niet onaanzienlijk was. Om te beginnen is het opvallend dat slechts een deel hunner (ruim 5 000) het stempel aanvroeg waar zij recht op hadden; voorts zal de neiging, onder te duiken, bepaald sterker geworden zijn toen in de voorzomer van '43 sterke pressie op hen uitgeoefend werd om zich, althalls beneden een zekere leeftijdsgrens, te laten steriliseren. Wij nemen evenwel aan dat velen van die ondergedoken gemengd-gehuwden in de hongerwinter weer op hun normale adressen zijn gaan wonen. Onze schatting is dat de twee groepen samen niet meer dan 2 500 onderduikers opgeleverd hebben. Het eerder genoemde cijfer van 28400 moeten wij dus met 10 000 (9500 plus 3000 min 2 500) verlagen en wij komen dan op een getal van 18400 opgedoken onderduikers; onder hen bevonden zich, gelijk eerder vermeld, ca. 45°0
XCRuim achttienduizend Joodse onderduikers dus? Wij durven niet verder gaan (teveel van de weergegeven cijfers zijn onzeker) dan te zeggen dat dit getal de orde van grootte aangeeft. Maar er zijn meer, veelmeer Joodse onderduikers geweest. Vele duizenden zijn namelijk gepakt en toch gedeporteerd, Hoevelen ? Vermoedelijk (het enige verhoudingscijfer dat nauwkeurig vaststaat: dat van de Palestina-Pioniers, is daarmee in overeenstemming) één op de drie. Dat zou betekenen dat wij bij de achttienduizend nog eens negenduizend zouden moeten optellen, anders gezegd: dat in totaal vroeg of laat ca. zeven-en-twintigduizend (zeg: minstens vijf-entwintigduizend) Joden onderdoken. Dat wil niet zeggen dat er ooit op één bepaald moment vijf-en-twintigduizend Joodse onderduikers waren. Onder de ruim achttienduizend die (naar schatting l) min of meer 'permanent' onderdoken, bevonden zich velen die eerst in de lente of in de zomer van '43 of, in het geval van de gemengd-gehuwden, nog later hun woonadres verlieten, en van de eerste duizenden Joden die in juli en augustus' 42 onderdoken, was in de lente van' 43 alweer een deel gepakt. Fischer schatte begin februari '43 dat twaalf- tot vijftienduizend Joden hetzij gevlucht, hetzij ondergedoken waren.' Zöpf stuurde eind april' 43 IV B 4 -Berlijn een overzicht toe" waarin hij de schatting opnam dat er tien- tot vijftienduizend Joodse onderduikers waren; in dit overzicht gafhij evenwel het aantal van hen die legaal of illegaal Nederland verlaten hadden (onze schatting: zevenen-dertighonderd) als zesduizend aan; bij zijn tien- tot vijftienduizend moeten wij dus ruim tweeduizend optellen. IV B 4-Den Haag schatte in september' 43 het aantal nog aanwezige Joodse onderduikers op twintigduizend; Calmeyer veronderstelde dat dat iets te hoog was." Men ziet: de Duitse schattingen zijn wat lager dan de onze, maar toch niet van een andere orde van grootte.
XCWij schreven het eerder: wie onderdook verzette zich. Welnu, vermoedelijk zijn vijf- tot zesduizend Joodse kinderen naar onderduikadressen gebracht (ook van die kinderen is immers een aantal gegrepen) en omstreeks twintigduizend Joodse volwassenen hebben in de periode van de deportaties het moeilijke besluit genomen om onder te duiken, terwijl daarenboven, ten dele al vóór het begin der deportaties, een kleine drieduizend (kinderen inbegrepen) illegaal het land verlieten. De opvatting dat de Joodse volksgroep als geheel de deportaties passief over zich heen heeft laten gaan, achten wij
1 Hij noemde dit cijfer op 10 februari' 43 in een bespreking te Arnhem met politie functionarissen uit Gelderland (H. Kraaijenbrink: 'Politierapport 1940-1945', III, P.I3). 2 Brief, 27 april 1943, van Zöpfaan 4-Berlijn 177 a). a Aantekening, 14 okt. 1943, van Calmeyer 122 b).
door die cijfers weerlegd. In hoofdstuk I wezen wij al op het verzet tegen de 'oproepen' die in de eerste fase der Jodendeportaties toegezonden of uitgereikt werden. Daar voegen wij nu onze geschatte cijfers aan toe: een kleine drieduizend illegaal geëmigreerden, vijf-en-twintigduizend onderduikers. Bij dat laatste moet dan nog bedacht worden dat dat lang niet allen personen waren die op hun onderduikadres de bevrijding afwachtten; er waren er verscheidenen onder hen die, door een vals pb beschermd, aan de acties der illegale groepen deelnamen.
XCEén op de drie onderduikers werd, aldus onze schatting, gepakt. Wij willen, dit thema aan de orde stellend, wederom de voor dit deel geldende tijdgrens overschrijden en daarbij vooropstellen dat het met name voor de antisemietische scherpslijpers in het bezettingsapparaat een ondragelijke gedachte was dat zich in het land dat zij judenrein wensten te maken, vele duizenden Joden bevonden die zich dank zij de hulp van niet-Joden konden schuilhouden. In de lente van '43 was, zoals men zag, de officiële schatting van IV B 4-Den Haag dat er tien- tot vijftienduizend onderduikers waren - dat waren er tien- tot vijftienduizend teveel. Hoe hen op te sporen?
XCAl in de herfst van '42 werden op het platteland af en toe razzia's gehouden door detachementen van de Ordnungspolizei waarbij boerenhoeven doorzocht werden; veelal wisten 'goede' elementen onder de plaatselijke politie dan tijdig te waarschuwen. Zeker, de niet-nationaal-socialisten in de politiekorpsen zijn vaak bij het arresteren van Joodse onderduikers betrokken geweest in die zin dat zij binnengekomen verraadbrieven niet steeds vernietigden, soms op last van de Sicherheitspolizei onderduikers die verraden waren, gingen ophalen dan wel, als dezen door anderen gearresteerd waren, hen opsloten en zorgden voor het transport naar de verzamelcentra of naar Westerbork, maar dat alles neemt niet weg dat de niet-nationaal-socialisten in de korpsen bij het echte opsporingswerk c.q. bij het betrappen van Joden op overtredingen zich als regel passief gedroegen. Zij 'zagen niets'. Toen Fischer van IV B 4-Den Haag in februari '43 een bespreking had met de chefs van de politiekorpsen in Gelderland, beklaagde hij zich bitter over die passieve houding. 'Spreker heeft het nog niet meegemaakt', zo werden zijn woorden door een der aanwezigen weergegeven, 'dat een Nederlandse politie-ambtenaar, behalve die voor speciale diensten, een voortvluchtige heeft aangehouden. Hij wil het gehele land doorreizen met trein, tram, auto3
bus of wat wij maar willen, zelfs met een Jodenster op de borst, zonder ook maar één keer te worden aangehouden!'1
XCEén voorbehoud maakte Fischer: 'die voor speciale diensten' hadden wèl Joden aangehouden. Wellicht doelde hij hiermee op de agenten van de rijksopsporingsdienst die in de treinen en op de stations de pb's van de reizigers controleerden, stellig ook op de politiemannen die bijvoorbeeld in Amsterdam bij de Zentralstelle en in Den Haag bij IV B 4 gedetacheerd waren. Trouwens, niet alleen in Amsterdam en Den Haag, maar ook elders (eerder in dit hoofdstuk wezen wij al op Rotterdam, Utrecht en Apeldoorn) waren in de lente of zomer van' 42 binnen de politie kleine, als regel uit nationaalsocialisten bestaande groepen gevormd die er zich in het bijzonder op toelegden, Joden op overtredingen te betrappen - en welke overtreding was ernstiger dan het onderduiken? De leden van die groepen (wij willen hen als '[odenjagers' aanduiden) speurden op straat naar personen die een 'Joods' uiterlijk hadden maar die geen Jodenster droegen. Bezat de betrokkene een persoonsbewijs met een J, dan werd hij gearresteerd; bezat hij een persoonsbewijs zonder J dat evident vervalst was, dan werd hij óók gearresteerd en mishandeld opdat hij zou bekennen wie hem aan zijn 'vermaakt' of 'nieuw' pb geholpen had. Was hij een onderduiker, dan werd hij geprest te zeggen op welk adres hij ondergedoken was - allicht kon men daar meer Joden vinden. Het waren die Jodenjagers bij wie de denunciaties van Joodse onderduikers terecht kwamen - denunciaties die van nationaal-socialisten of anderszins pro-Duitsers afkomstig waren, maar daarnaast van politiek-kleurloze Nederlanders die hun buren en de Joden een hak wilden zetten. Een anoniem briefje: daar-of-daar zitten Joden ondergedoken, was dan voldoende. Duizenden van die briefjes kwamen bij de politie binnen. 'Goede' elementen, in de korpsen konden ze vaak vernietigen, maar dat lukte niet altijd. Boven-dien kwamen die briefjes veelal rechtstreeks bij de Jodenjagers of bij instanties van de Sicherheitspolizei terecht. Dan gingen de Jodenjagers er op af, telkens weer met de bedoeling om niet alleen de Joden die verraden waren, tearresteren maar ook om door mishandelingen en dreigementen achter nog onbekende onderduikadressen te komen.
XCHet aantal van die Jodenjagers werd in de lente van '43 belangrijk uitgebreid toen een aantal Nederlandse medewerkers van de Hausraterjassung aan hun registratiewerk onttrokken werd en, gelijk reeds gezegd, de jacht op Joden als nieuwe taak kreeg. Hun ijver werd gestimuleerd doordat op suggestie van het Reichssicherheitshauptamt besloten werd, elke politieman die Joodse onderduikers binnenbracht, een premie uit te keren. Over de
XC1 H. Kraaijenbrink: 'Politierapport 1940-1945', III, p. 13.
hoogte van die premie pleegden Seyss-Inquart, Rauter en Harster. overleg; ze werd aanvankelijk bepaald op f 5, steeg spoedig tot f 7,50 en blééf stijgen tot in de zomer van '44 een bedrag van f 40 bereikt was. De uitbetaalde gelden werden aan de Zentrolstelle (die de administratie in handen had) uit fondsen van de Vermögensverwaltung und Rentenanstalt vergoed. Dergelijke premies werden ook wel uitbetaald aan burgers die onder eigen naam Joodse onderduikers bij de Sicherheitspolizei ofbij de Jodenjagers aanbrachten. Begin april '43 werd dit premiestelsel aan de gehele Nederlandse politie alsmede aan de marechaussee bekendgemaakt; door de procureur-generaal in Den Bosch, mr. N. J. van Leeuwen, werd daarbij mede het bericht doorgegeven dat bij het tijdig melden van pogingen van Joden om illegaal de Belgische grens te overschrijden, de premie verdubbeld zou worden. Enkele weken later, eind april, kon Bene in een brief aan het Auswärtige Amt uit een (niet bewaard gebleven) nummer van de 'Meldungen aus den Niederlanden' (het geheime weekrapport van de Sicherheitsdienst) de volgende passage citeren:
XC, 'In den /etzten Weehen wurde die Erfassungfiüchtiger juden intensiviert, indem durch Aussetzung von Kopfprämien eine gesteigerte Mithilje ausgewäh/ter niederländischer Polizeitrupps in Anspruch genommen und auch die Mitarbeit der niederldndischen BelJö/kerung angeregt wetden konnte. In manthen Fällen erfolgten zunächst anonyme Anzeigen und nack Abholung der betreJJenden[uden eine persön/iche Vorstellung des Anzeigers, um in den Empfang der Prdmie Zf.l kommen. Mit Hilfe dieser Sonderbeloh nungen leonnten in den letzien andertha/b Monaten mehrere Tausend von nicht zurück geste/lteli, teilweise auch untergetauchten [uden auf rascherem Wege zusammenoeholt werden'?
XC- men ziet: de Joden die men gegrepen had, waren slechts 'ten dele' ondergedoken; de overigen waren overtreders die buitenshuis gepakt waren.
XCWij moeten, wat Amsterdam betreft, twee groepen Jodenjagers onderscheiden: het personeel van het bureau 'Joodse Zaken', door brigadier Abrallam Kaper geleid, dat in maart '43 in feite bij de Sicherheitspo/izei ingelijfd werd; en de personeelsleden van de Hausraterjassung die als 'Kolonne Henneicke' berucht werden - berucht, niet alleen in Amsterdam. Want al , waren diejodenjagers ook aan de Zentralstelle in Amsterdam, aan IV B 4 in Den Haag of aan een Aussenstelle. van de Sicherheitspolizei aangehaakt, zij beperkten hun activiteit niet tot de genoemde steden maar zwermden in voorkomende gevallen over het gehele land uit.
XCDe-groep van Kaper bestond uit ca. twaalf Amsterdamse politiemannen. 'Elke morgen van elke dag werd', aldus een hunner,
XC1 Brief, ,3D april 1943, van Bene aan het Auswärtige Amt (FOjSD, 362397-(8).
'door Kaper aan de rechercheurs het werk verdeeld. Hiertoe waren 'colonnen' in het leven geroepen, waarbij bijvoorbeeld de colonne-Oude Wolbers of de colonne-Schaap opdracht kregen om dp een bepaalde aangewezen plaats ondergedoken Joden te arresteren. Na arrestatie van Joden moesten deze door ons worden voorgeleid voor Kempin die hen ondervroeg. Ook ontving hij in dat verband van ons rechtstreeks de processen-verbaal en het inbeslaggenomen geld en sieraden. Behalve de arrestatie van ondergedoken Joden behoorde het ook tot de taak van de leden van die afdeling, de Jodenbegunstiging te onderzoeken en daarvan proces-verbaal op te maken. , . In het jaar dat ik bij de Nederlandse afdelingjoodse Zaken van de Sicherheitspolizei Amsterdam heb gewerkt, werden er elke dag bosjes Joden uit geheel Nederland binnengebracht.'!
XCI Volgens schatting van een van de leden van de groep-Kaper, D. Capelle" zijn door de Abteilung van Kempin ca. zesduizend Joden, gedeporteerd. Dat getal sluit evenwel de Joden in die op straat wegens overtredingen gearresteerd waren, en onder die zesduizend bevinden zich ook de arrestanten van de Kolonne Henneicke. Van de zesduizend waren, alweer volgens Capelle's schatting, tweeduizend zelfstandig opgespoord en vierduizend gearresteerd op grond van berichten die via Nederlandse politie-instanties binnengekomen waren. Het aantal arrestanten van de Kolonne Henneicke is precies bekend voor de periode 5 april-8 juli 1943: tweeduizendnegenhonderdvijftien; daar kwamen in de maanden augustus en september '43. nog eens vijfhonderddertien arrestanten bij. Totaal: meer dan vier-en-dertighonderd arrestanten in nog geen zes maanden tijd. De Kolonne bestond uit ongeveer vijf-en-dertig man. Zij kreeg een eigen bureau in Amsterdam-zuid en bezat in verschillende delen van de stad woningen waar arrestanten tijdelijk vastgehouden werden. Zij werd vermoedelijk eind '43 door Lages ontbonden, zulks in verband met gepleegde malversaties; Henneicke en een tiental anderen (de ijverigsten, naar wij aannemen) werden toen aan de dienst van Kempin toegevoegd. Een van de leden van de Kolonne vertelde vermoedelijk in de zomer van '43 aan een functionaris van de Joodse Raad, 'dat hij op een vrije zondagmiddag op de Weteringschans liep bij de Vijzelgracht en daar een vrouw zag lopen waarvan hij vermoedde dat ze Jodin was. Hij ging toen van het standpunt uit: 'Als ik vandaag een onderduikster pak, heb ik die fIS zo verdiend. Dus laat ik eens naar haar persoonsbewijs vragen.' Verder vertelde hij dat hij die vrouw had meegenomen naar de Zentralstel/e, waar bleek . dat zij Jodin was en dat hij die f IS premie zou krijgen."
XC1 EG-Amsterdam, rijksrecherche: p.v. inz. O. Kempin (20 dec. 1949), p. 5-6 (getuige H. Krikke). • PRA-Amsterdam: p.v. inz. de Kolonne Henneicke (22 maart 1948), p. 8 (getuige M. Gobets) (Doe II-3 17 A, a-I).
XCGaan wij van de weergegeven cijfers uit, dan hebben de vijf-en-dertig man van de Kolonne Henneicke in de zes maanden van begin april tot eind september' 43 gemiddeld elk bijna honderd Joden gearresteerd en daarvoor minstens f 750 aan premies opgestreken - vermoedelijk aanzienlijk meer want de premies werden immers voortdurend verhoogd.
XCDe Nederlandse helpers van IV B 4-Den Haag (ten dele politiemannen, ten dele Polizeiangestellten zonder politie-ervaring) brachten het tot ongeveer tweeduizend arrestanten, hoofdzakelijk Joden; de overigen waren niet-Joden die Joden geholpen hadden. Van één politieman van de Documentatiedienst der Haagse politie (die naast IV B 4 opereerde), K. J. Leseman, weten wij dat hij tussen oktober' 42 en oktober' 43 'mit Hilfe ein oder zwei Kameraden der Doleumentenstelle in Total 141 untergetauchte [uden bezw. [uden die sich nicht hie/ten an den vorgeschriebenen Verordnungen, aan IV B 4 afleverde.' De bij IV B 4 geplaatste Nederlandse rechercheur J. H. C. Krom arresteerde in een jaar tijd ongeveer tweehonderd Joden. Tot IV B 4 behoorde ook de Nederlandse politieman C. J. Kaptein die in de lente van '44 enkele Joden die hij op hun onderduikadres kwam ophalen, in het Duits toebrulde: 'Mein Name ist Kaptein, ich bin der grösste Judenhasser in der ganzen Welt und habe schon zweitausend Juden arrestiert.? Hij was het die in diezelfde tijd in Haarlem de invalleidde in het huis van de gezusters ten Boom dat als doorgangshuis voor Joodse onderduikers gebruikt was (er bevonden er zich op dat moment vier) - 'Kaptein', aldus Corrie ten Boom, toen twee-en-zestig jaar oud, 'een man met een bleek, wreed gezicht, gebiedt mij mee naar mijn winkel te gaan. 'Zet je bril af', snauwt hij.
XCEn dan begint het 'verhoor'. Na iedere vraag die hij stelt, geeft hij me een klap in mijn gezicht. Het duizelt me al na de eerste slag. 'k Heb even hevige pijn die echter vrij gauw zakt. Maar als hij blijft slaan, word ik bang dat ik het niet zal uithouden.
XC'Heer Jezus, bedek mij!' roep ik luid.
XCEen afschuwelijke uitdrukking komt op het wrede gelaat. Hij sist: 'Als je die naam nog eensnoemt, slaik je dood."3
XCOok de politiemannen Spaans en Dusschoten wier optreden bij de inval in de Willem Arntsz Hoeve wij al weergaven, waren aan de Haagse DocuBrief,okt.van het hoofd van de Documentatiedienst aan deDen Haag (DoeVerklaring,maartvan L. van Gelder (Doe 1-861, C-l). 3 C. ten Boom: Gevangene en toch ... Herinne ringen uit Scheveningen, Vught en Ravensbrück (1946), p.
1 22 1943, 1-1046, a-z). 2 18 1948,
mentatiedienst verbonden. Beiden arresteerden minstens tweehonderd Joden. Die arrestaties gingen veelal met barbaarse mishandelingen gepaard, vooral wanneer de arrestanten weigerden, andere onderduikadressen te noemen of te bekennen wie hun aan distributiebescheiden geholpen hadden. In minstens één geval (augustus '44) schoten zij in Delft een Joodse onderduiker die trachtte te vluchten, dood. Spaans zei in oktober '42 tegen een gemengd-gehuwde niet-Joodse vrouw dat zij blij mocht. zijn dat zij geen kinderen had, 'aangezien deze kinderen toch niet zouden blijven leven'i! Een aantal maanden later zei hij tegen iemand bij wie hij samen met Dusschoten een Joodse onderduiker ontdekt had: 'Je bent de dupe geworden van de Joden, voor mijn part hangen ze al dat tuig Op.'2 Aan een Rijksduitser die hij eind' 43 toevallig ontmoette, vertelde Dusschoten 'met zichtbare voldoening dat hij Joden bij hun arrestatie bewusteloos had geslagen, en verklaarde dat, zolang hij adem kon halen, elke Jood die in zijn handen zou vallen, moest 'verrekken"."
XCHet lijkt ons plausibel dat andere Jodenjagers zich ettelijke malen op overeenkomstige wijze geuit hebben.
XCBij het opsporen van Joodse onderduikers werd in enkele gevallen gebruik gemaakt van Joden die hWI eigen leven trachtten te redden door als verraders van andere Joden op te treden. Aanbiedingen om zulk een verradersrol te spelen, werden meermalen aan opgepakte Joodse onderduikers gedaan; hoe vaak, weten wij niet, en hoevelen van die Joden (totaal ca. zevenduizend volwassenen) voor die verleiding bezweken, evenmin - in elk geval minstens enkele tientallen. In Amsterdam werd in de zomer van' 43-een Joodse onderduiker, Salomon Vos, gearresteerd samen met zijn niet-Joodse vriendin; Vos weigerde V-Mann te worden en hij zei tegen zijn vriendin: 'Als jij om mij of jezelf vrij te krijgen, Joden gaat verraden, breek ik je bij mijn terugkomst allebei je benen.l" De meesten van diegenen die korte of langeJ.Branca Simons (20 jan. 1947), p. 3 (getuige P. Schaap) (Doc 1-1574, a-z), Salomon
1 PRA-Den Haag: p.v. inz. M. Spaans en M. C. Dusschoten (9 juni 1947), p. 6 (Doe 1-1613, a-r). 2 BG-Den Haag: sententie inz. M. C. Dusschoten (3 maart 1949),p. 2 (DocI-384, a-j). S PRA-Den Haag: p.v. inz. M. Spaans en M. C. Dus schoten, p. 131 (getuige R. Boekelmeyer.) 4 PRA-Amsterdam: p.v. inz.
tijd als handlanger van de Sicherheitspolizei gingen optreden, werden vroeg oflaat toch gedeporteerd. Enkelen overleefden de oorlog.'
XCZo een Duitse Jood, Bernhard ('Bubi') Joseph die in '23 in Breslau geboren was en in '37 met zijn ouders naar Nederland was geëmigreerd. Hij behield desondanks een grote innerlijke verbondenheid met Duitsland ('Ik heb mij nooit Jood gevoeld, ik voelde mij Duitser'ê) en werd al in '40 een V-Mann van de Sicherheitspolizei te Amsterdam. Aanvankelijk schreef hij louter Z.g. Stimmungsberichte, maar van de zomer van '42 af ging hij op zoek naar Joodse ,onderduikers die hij dan verried, daarbij later geholpen door zijn vader en zuster. Het gehele gezin werd op grond van deze diensten niet gedeporteerd. 'Bubi' Joseph heeft minstens enkele tientallen Joden, onder wie een aantalondergedoken kinderen, aan de dienst van Kempin verraden, volgens Kempin voorts o.m. één familielid, een tante.
XCEffectiever dan 'Bubi' Joseph opereerde een Nederlandse Jodin, Anna ('Ans') van Dijk, die in 1905 in Amsterdam geboren was. Zij had een zaak voor dameshoeden; die werd door de bezetter geliquideerd. Zij hielp een Joodse vriendin met wie zij een tijd samenleefde (ze was homosexueel), naar Zwitserland ontsnappen en ging van de zomer van' 42 afvermaakte' persoonsbewijzen voor Joden verzamelen en doorgeven. Zelf dook zij begin' 43 in Amsterdam-west onder. Zij werd daar enkele maanden later verraden door de vrouw des huizes die als beloning van de 'SD' o.m. een nieuw ledikant kreeg. De rechercheur van het bureau 'Joodse Zaken' die Ans van DijkV-Mann J.
1 Dat laatste gold bijvoorbeeld voor twee Joden die als optraden resp. van de en van de in Rotterdam. De eerste,Jacob Lion Mendels, vroeger lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij, stelde zich in dienst van Protze om het leven van zijn ouders en van zichzelf te redden. Hij deed eerst enig verraderswerk in Gelderland, verried vermoedelijk nadien in Amsterdam o.m, Pam Pooters, lid van de groep CS-6, maar 'presteerde' steeds minder; als beloning werd hij met zijn ouders naar Theresienstadt gezonden. Eveneens in het linkse Amsterdamse milieu ging als van de Rotterdamse een jeugdige Rotterdamse Jood optreden, Menasse Joseph Eck stein. Deze leefde eerst zes maanden ondergedoken, scharrelde toen met veel moeite f 2 000 bijeen waarvoor een relatie hem naar het buitenland zou helpen ontsnappen, constateerde dat hij opgelicht was en ging toen die relatie opsporen ten behoeve van een Rotterdamse politieman die bij de gedetacheerd was. Afgezien van die relatie (die spoedig vrij kwam) speelde hij vijf illegale werkers in Duitse handen, onder wie, in Amsterdam, Saartje van Gigch, de vriendin van Dormits, leider van de Nederlandse Volksmilitie. Voor dat laatste verraad kreeg hij 'een beloning van f 500 en een nieuw costuum'. (pOD-Den Haag: p.v. M. Eck stein (5jan. 1946), p. 16 (Doc 1-418, a-r) Saartje van Gigch werd in juli '43 naar Sobibor gedeporteerd. 2 PRA-Amsterdam: p.v. B. Joseph (3 maart 1948), p. 5 (Doc 1-845, a-j).
arresteerde, Pieter Schaap, zei haar dat zij op grond van haar illegale werk als strafgeval behandeld zou worden; hij stelde naar voor, Joodse onderduikers voor hem te gaan opsporen. 'Ik: heb toen', verklaarde Ans van Dijk na de oorlog 'een krankzinnige angst gekregen en toegezegd dat ik dit zou doen.'! Zij hield zich aan haar toezegging. Samen met een nieuwe vriendin, Johanna Maria de Regt, betrok zij in opdracht van Schaap een woning in Amsterdam-zuid die als basis ook door enkele andere verraders en verraadsters gebruikt werd, o.m. door Roza Roozendaal en door Branca Simons, een gemengd-gehuwde Jodin; de man van Branca Simons, W. J. H. Houthuys, ging begin '44 aan het verraderswerk deelnemen toen hij ontslagen was uit het concentratiekamp Vught waarin hij wegens diefstal uit door Joden verlaten huizen opgesloten was. Naar de woning in zuid werden telkens nieuwe onderduikers gelokt (en dan op straat gearresteerd) - vooral Ans van Dijk had er slag van, zich als illegaal werkster voor te doen die onderduikers aan betere papieren kon helpen. Zij trad ook wel als celspionne op: zij werd dan bij gearresteerde onderduikers ingesloten om te weten te komen wie hun geholpen hadden C.q. waar hun achtergehouden eigendommen verborgen waren. Schaap schatte het aantal door haar aangebrachte Joden op minstens honderd; daaronder bevonden zich haar broer met diens vrouwen kind.
enige dwangpositie. De meesten hunner waren NSB' ers die de Joden graag naar het oosten zagen verdwijnen waar dezen dan, zo Dusschoten, konden 'verrekken'. Van de vele duizenden die zij gearresteerd, veelal mishandeld en vervolgens aan de Sicherheitspolizei ter deportatie uitgeleverd hebben, zijn slechts zeer weinigen teruggekeerd. Maar al deze activiteit heeft toch slechts aan vier van de Jodenjagers het leven gekost: aan Henneicke die in december' 44 in Amsterdam door een verzetsgroep geliquideerd werd, en aan Kaper, Schaap en Kaptein wier doodvonnissen ten uitvoer gelegd werden. Alle overigen kregen gratie of werden niet eens tot de zwaarste.straf veroordeeld. Wij achten dat feit (waarop wij in ons slotdeel terug hopen te komen) in schril contrast te staan met de executie van Ans van Dijk.
XCIn de zomer van '42 was voor de Jodendeportaties een simpele opzet gekozen: transport van alle Volljuden (behoudens de gemengd-gehuwden die kinderen hadden) naar het Judendurchgangslager Westerbork, transport uit Westerbork naar Auschwitz. In Nederland hadden allerlei factoren die simpelheid aangetast: afgezien nog van de complicaties die de Joden met buitenlandse nationaliteit teweeggebracht hadden, had de bezetter goedgevonden dat de protestantse Joden (ca. zestienhonderd) voorlopig niet naar Auschwitz gedeporteerd zouden worden en had hij vastgesteld dat één groep: de ca. zeshonderd die zich in Barneveld bevonden, zo zij al gedeporteerd zouden worden, naar Theresienstadt zouden gaan, niet naar Auschwitz; naar datzelfde Theresienstadt waren in april' 43 een kleine driehonderd Duitse Joden vertrokken, zulks overigens in aansluiting op de praktijk in Duitsland.
XCTwee factoren hadden de zaak nog wat ingewikkelder gemaakt. Om te beginnen bepaalde Himmler eind '42 dat in de concentratiekampen meer werk verricht moest worden voor de Duitse oorlogsindustrie; daar vloeide in Nederland het plan uit voort om in het tweede Judendurchgangslager, Vught, een aantal bedrijven te vestigen waar men Joodse gevangenen tewerk zou stellen. Met de verwezenlijking van dat plan was men in januari '43 begonnen en in de eerste dagen van mei bevonden zich in Vught bijna achtduizendzevenhonderd Joden, voor een klein deel afkomstig uit Amsterdam, de overigen uit de rest van het land waar zich van 22 april af geen enkele Jood meer legaal kon ophouden. De tweede factor waar complicaties uit voortvloeiden, was de wens van het Auswärtige Amt om vele duizenden
een Austausch-Lager (Bergen-Belsen), bijeen te brengen teneinde hen later uit te wisselen tegen Rijksduitsers die uit overzeese landen naar Duitsland zouden repatriëren. Voor opzending naar Bergen-Belsen werden in Nederland twee groepen gereserveerd: de Joden die beweerden, tot Palestina toegelaten te worden of daar al een immigration-certificate voor bezaten, èn de Joden (dat waren er ca. dertienhonderd) die tegen betaling van f 20000 of f 30 000 het Z.g. 120 ooo-stempel verworven hadden, waarbij hun beloofd was dat zij 'bis auf weiteres' niet naar de kampen in Oost-Europa gedeporteerd zouden worden.
XCVan de honderdveertigduizend Volljuden werden in de periode juli '42april' 43 ca. negen-en-vijftigduizend naar Auschwitz en Sobibor gedeporteerd terwijl in diezelfde periode of voordien vierduizend naar Mauthausen, Buchenwald en Ravensbrück gezonden waren. Daarnaast waren eind april nog ca. achttienduizendvij£honderd anderen van hun vrijheid beroofd: achtduizendzevenhonderd zaten in Vught opgesloten, negenduizenddriehonderd in Westerbork, ruim vijfhonderd in Barneveld. Wij willen nu niet opnieuw gaan berekenen hoeveel Joden zich naar schatting per I mei '43 nog in vrijheid bevonden, hetzij ondergedoken, hetzij niet ondergedoken duidelijk is, dat de Volljuden die nog op hun normale, aan de Zentrolstelle bekende adres woonden, in hoofdzaak tot drie groepen behoorden: de Rustungsjuden (ca. achttienhonderd arbeiders met zeven-en-dertighonderd gezinsleden), de Joden met Joodse Raad-stempels (daarvan waren er eind april ca. veertienduizend overgebleven doordat de Joodse Raad-stempels buiten Amsterdam bijna alle vervallen waren) en de negenduizendvijfhonderd gemengd-gehuwde Joden die kinderen hadden. Welnu, ten aanzien van alle drie deze groepen kwam de bezetter in de lente van' 43 tot duidelijke beslissingen: de stempels der Rûstungsjuden zouden uiterlijk per I juni '43 vervallen verklaard worden en met de veertienduizend Joodse Raad-stempels zou in successieve porties precies hetzelfde gebeuren; restte de groep der gemengd-gehuwde Joden. Voorzover dezen kinderloos waren, hadden zij geen enkele bescherming gekregen, maar zij die wèl kinderen bezaten, hadden een sternpel in hun persoonsbewijs kunnen ontvangen en SeyssInquart had, zoals wij eerder weergaven, in februari '43 bepaald dat gemengd-gehuwde Joodse vrouwen, mits ouder dan vijf-en-veertig jaar, definitief van deportatie uitgezonderd zouden worden; dat betekende ook dat zij van de verplichting, de Jodenster te dragen, ontslagen zouden worden. Het was de bezetter om twee dingen te doen: Nederland moest ook naar het beeld dat het vertoonde (geen Jodensterren meer!) [udenrein worden en er mochten uit gemengde huwelijken geen nieuwe kinderen
met IV B 4-Berlijn, besloten om de gemengd-gehuwde Joden, voorzover nog in staat om kinderen voort te brengen, te steriliseren. . Op 29 april, de dag waarop in Twente de April-Meistakingen uitbraken, overhandigde Zöpf aan Rauter een (niet bewaardgebleven) afsluitend rapport 'uber die Provinzräumung'. Rauter nam de gelegenheid te baat om' duidelijk aan te geven hoe men 'die weitere Entjudung der Niederlande' bewerkstelligen moest: uit Amsterdam moesten de Joden 'etappenweise' verdwijnen, ca. tienduizend konden, met handhaving van het gezinsverband, naar Vught gezonden worden; waren zij eenmaal in Vught, dan zou 'in nicht allzu langer Zeit die Familientrennung erfolgen': zij die niet konden werken, zouden via Westerbork gedeporteerd' worden, de overigen konden in Vught blijven maar dat was 'nur ein Übergang, da es schliesslich darauf ankomme, die Juden nicht nur aus dem Volkskörper zu entjernen, sondern auch aus dem Lande'; voorts meende Rauter dat alle gemengd-gehuwden 'nach irgend einer Kleinstadt, mäglichst im Osten oder Südosten des Landes' moesten verhuizen, een en ander na sterilisatie; wat tenslotte de Barneveld-groep betrof: Rauter zou zich 'beim Herrn Reichskommissar dafür einsetzen, dass diese Juden nach Theresienstadt umgesiedelt werden.' Aldus het uitdrukkelijk als Geheim! gestempelde rapport over het gesprek met Rauter dat Zöpf nog diezelfde dag, 29 april, voor Harster opstelde; Fischer en Fräulein Slottke ontvingen het ter inzage.'
XC-Van Harster ging vervolgens zes dagen later, op 5 mei, een eveneens als Geheim! aangeduide gestencilde circulaire uit naar de Zentralstelle, de cernmandanten van Westerbork en Vught en alle Aussenstellen 2 waarin, in aansluiting op de door Rauter gegeven richtlijnen en op grond van de 'mit dem Vertreter des RSHA geführten Besprechungen' (wij weten niet of dit Eichmann geweest is), nauwkeurig aangegeven werd, welke 'Aletionen' 'in der Judenbearbeitung der náchsten Monate' uitgevoerd moesten worden.
XCIV B 4-Berlijn wenste, aldus Harster, dat in mei achtduizend en in juni vijftienduizend Joden uit Nederland gedeporteerd zouden worden; dat was, zo was gezegd, mede daarom wenselijk omdat in Auschwitz een nieuwe fabriek voor kunstrubber gebouwd moest worden." Trouwens, Harster stelde voorop: 'Der RF-SS' (Himmler) 'wünscht, dass in diesem Jahre an [uden nacli dem Osten abtransportiert wird, was menschenmbglich ist.' De ontruiming van het [uderulurchgangslager Vught moest dus spoedig beginnen; uit Amster37
1 Tekst in 183 f. 2 Exemplaar in a.v., 53a. 3 Alle transporten die in mei, juni enjuli '43 Westerbork verlieten, werden naar het vernietigingskamp Sobibor gedirigeerd, niet naar Auschwitz; zij telden tezamen ruim drie-en-twintigduizend slachtoffers.
dam dienden de resterende Joden in twee etappen te verdwijnen; de Rus tungsjuden zouden voor een deel naar Vught kunnen gaan; de Portugese Joden van z.g. niet-Joodse afstamming (de door Calmeyer beschermde groep) moesten in een aparte barak van Westerbork geconcentreerd worden waar zij door Rauter en de chef van het SS-Rasse und Siedlungshauptamt uit Berlijn 'auf ihre Abstammung geprüft' zouden worden; de Barneveldgroep zou naar Theresienstadt verdwijnen (Seyss-Inquart had dat kennelijk nu goedgekeurd); de Joden met een 120 000 stempel konden voor het Austausch-Lager Bergen-Belsen gereserveerd blijven; kinderloze gemengdgehuwde Joden moesten naar Westerbork gezonden worden, voor de overige gemengd-gehuwde Joden 'soli die freiwillige Sterilisierung angestrebt und in Amsterdam durchgeführt werden. Im Ablehnungsfall soll Zwangssterili sierung im Lager Hertogenbosch' (Vught) 'erfolgen' ; nagegaan moest worden of die gesteriliseerde gemengd-gehuwde Joden vervolgens inderdaad in 'irgend eine Kleinstadt im Osten oder Sudosten des Landes' geconcentreerd konden worden, en tenslotte werd 'bepaald dat via de Nederlandse autoriteiten voortaan alle, vondelingen in één inrichting verzameld moesten worden; de bedoeling was, vondelingen bij wie men een Joodse afkomst vermoedde, via Westerbork te deporteren.
XCWat er met de [udendurchgangslager Westerbork en Vught uiteindelijk geschieden moest, werd in Harsters circulaire niet vermeld. Dat sprak vanzelf; Zöpf had het enkele dagen eerder in een rapport aan IV B 4-Berlijn duidelijk aangegeven waar hij de '2 000 jüdische Arbeiter der Lagerstammmann schaften' memoreerde, 'die als letzte abgeschoben werden sollen.'1 '
XCDe eerste en de tweede fase van de Jodendeportaties lagen achter de rug, de derde fase, die van de grote 'Aktionen', moest nog volgen - en dan de onderduikers nóg! De bezetter zag het judenreine Nederland, deel van een judenrein, door Duitsland beheerst Europa, langzaam maar zeker dichterbij komen. Stonden intelligente lieden als Seyss-Inquart en Harster in die tijd ooit stil bij het feit dat het er meer en meer naar ging uitzien dat Duitsland de oorlog zou verliezen? Wij weten het niet. Vermoedelijk gingen zij er van uit dat de Festung Europa met succes verdedigd kon worden,' welnu: binnen die Festung mochten zich geen Joden meer bevinden. Dezen werden vooral door een fanaticus als Rauter als de instigatoren van alle verzet gezien. Hoe dat zij: de Endlösung, opgezet en begonnen in een fase waarin elke nationaalsocialist van Duitslands uiteindelijke zegepraalovertuigd was, had zich tot een proces ontwikkeld dat, los van de gebeurtenissen aan de fronten, een eigen vaart gekregen had, en zeker voor de antisernietische scherpslijpers in het
XC1 Brief, 27 april 1943, van Zöpf aan IV B 4-Berlijn (HSSuPF, 177 a),
Derde Rijk gold dat hun behoefte, hun belustheid, om althans die Endlösung te voltooien, groeide naarmate Duitsland er slechter voor kwam te staan. Wat Nederland betrof, leken de perspectieven gunstig: van de Joodse Raad was geen verzet te verwachten, de kerken werden in bedwang gehouden door middel van de kleine groep der protestantse Joden die in feite als gijzelaars fungeerden, ten aanzien van Frederiks en de onder hem ressorterende 'goede' gezagsdragers vervulde de Barneveld-groep dezelfde functie en het mocht, tenslotte, dan waar zijn dat de NSB slechts een zeer kleine minderheid in het Nederlandse volk vormde, er waren uit haar rijen voldoende Jodenjagers te voorschijn gekomen om te vertrouwen dat dezen er, door de premies aangespoord, in zouden slagen, uiteindelijk de laatste Joodse onderduiker in zijn laatste schuilplaats op te sporen.
XCAan het einde van het vorige hoofdstuk hebben wij, niet voor het eerst in dit werk, de betekenis onderstreept van de diensten welke NSB' ers de bezetter bewezen.
XCZij waren allerminst toevallig. Wij hebben in Voorspel de NSB geschetst in haar oorsprong en vooroorlogse ontwikkeling, in Neutraal weergegeven hoeMussert vóór de Duitse inval contacten met Duitse instanties had die hem de hoop gaven dat hij, als Nederland eenmaal bezet was, de macht in handen zou krijgen, in Mei' 40 beschreven hoe Mussert zelf tijdens die inval onderdook en vele duizenden van zijn volgelingen geïnterneerd werden en daarop volgden dan de eerste twee delen over de bezettingsgeschiedenis, handelend over de periode mei' 4o-juli '42, waarin de NSB en de NSB' ers veelvuldig ter sprake kwamen. Het was een periode waarin Mussert meer teleurstellingen dan triomfen beleefde. Inderdaad, triomfen ontbraken niet: een 'nieuw Europa' scheen te ontstaan, de gehate demoeratie was verdwenen, in het openbare leven domineerde het nationaal-socialisme, hij, Mussert, had zijn rivalen (Rost van Tonningen, van Rappard) de pas weten af te snijden en zijn partij, de NSB, was in december '41 tot de enig toegelaten politieke partij uitgeroepen. Maar daar stonden ernstige teleurstellingen tegenover: zijn NSB was een miniem-kleine minderheid gebleven, hij had geen regering mogen vormen, hij had weinig invloed op het landsbestuur gekregen, hij vreesde dat de bezetter van plan was, Nederland uiteindelijk bij Duitsland in te lijven, en hij had moeten aanschouwen hoe binnen zijn eigen partij een groepering tot ontwikkeling kwam, de Nederlandse SS, in wier 'Grootgermaans' ideaal voor een zelfstandig Nederland geen plaats meer was.
XCIn de periode die ons in dit deel bezig houdt (juli' 42-mei '43) valt Musserts uitroeping tot 'Leider van het Nederlandse volk' en de institutionalisering van de politieke invloed der NSB door middel van de oprichting van haar z.g. Secretarie van Staat. Wij willen de beschrijving van deze gebeurtenissen, die van de kant van de illegaliteit tot felle reacties leidden, tot een volgend hoofdstuk uitstellen. Dit hoofdstuk heeft een andere functie. Het wil voor de periode van de bezettingstijd tot de zomer van' 44 de NSB in haar algemene aspecten behandelen, voorts weergeven welke diensten door NSB' ers in
georganiseerd verband aan de Duitse oorlogvoering bewezen werden, en tenslotte de lotgevallen schetsen van de als regel door NSB' ers geleide 'foute' instellingen en organisaties die, alle op basis van de nationaal-socialistische ideologie, door de bezetter in het leven geroepen waren: het departement van volksvoorlichting en kunsten (inclusief de Nederlándse Kultuurkamer), het Nederlands Arbeidsfront, de Nederlandse Landstand, de Winterhulp N ederland annex de Nederlandse Volksdienst en, tenslotte, de Nederlandse Arbeidsdienst. Enerzijds zullen wij dus in dit overzicht van de 'foute' sector gegevens opnemen die naar de tijd in de twee voorafgaande delen thuis horen, anderzijds ten aanzien van de te beschrijven instellingen en organisaties de ontwikkelingslijnen tot in de zomer van '44 doortrekken. Dat laatste leek ons mede daarom verantwoord omdat, hoezeer men zich ook door individuele NSB' ers bedreigd bleef voelen en hoeveel kwalijke acties nog door de NSB en haar formaties ondernomen werden (men denke slechts aan het optreden van de Landwacht en aan de Silbertanne-moorden), het toch na de April-Meistakingen met de politieke invloed van de NSB gedaan was; de nationaal-socialistische instellingen die toen nog in een sfeer van onderlinge verdachtmakingen en ruzies hun leven rekten, waren niet veel meer dan een lege huls.
XCDe gehele bezetting door is Mussert de onbetwiste leider van de NSB geweest. Zeker, Rost van Tonningen heeft in de zomer van '40 gepoogd hem voorbij te streven, niet evenwel door hem de leiding van de NSB te ontrukken maar door te trachten naast de NSB een nieuwe beweging van de grond te krijgen welke de NSB zou overvleugelen. Dat streven is spoedig mislukt. Ook het gewroet van Feldmeijer mogen wij niet als een poging zien, de leiding van de NSB in handen te krijgen. De Voorman van de Nederlandse SS wist dat hij Mussert niet van zijn plaats kon verdringen; hij kon hoogstens vertrouwen dat Himmler en de SS na een door Duitsland gewonnen oorlog een zo dominerende positie zouden innemen dat Mussert, die als leider der NSB hinderlijk en hardnekkig aan een beperkte zelfstandigheid van Nederland vasthield, uitgeschakeld zou worden. De mogelijkheid van die uitschakeling heeft Mussert van '41 af onder ogen gezien; hij is zich ervan bewust geweest dathet ook na een Duitse overwinning slecht met hem kon aflopen. Wij herinneren aan de woorden die hij eind mei' 42 in Den Bosch tegen het provinciale kader vall de Landstand sprak: 'Er bestaat een Nederlands volk en er
blijft een Nederlands volk bestaan. Daar moeten wij voor strijden ook als wij naar Dachau gestuurd zullen worden. Wie daar anders over denken, zijn schoften.' Binnenskamers heeft Mussert zich vaker zo uitgelaten en dit versterkte de gevoelens van aanhankelijkheid die zijn volgelingen jegens hem koesterden. Dezen beschouwden Feldmeijer als een politieke verrader en Rost van TOlmingen als een onbetrouwbare intrigant; aan Mussert die hen van het begin van de jaren' 30 af was voorgegaan, klampten zij zich vast. Vóór de bezetting hadden zij dat al gedaan, maar de neiging daartoe werd alleen maar sterker toen zij na de meidagen als 'landverraders' in, hun eigen omgeving man voor man in een moeilijk te verdragen isolement waren komen te verkeren. Het bepalen van de politieke lijn die gevolgd moest worden, lieten zij aan hub.leider over. Gretig lazen zij zijn hoofdartikelen in Volk en Vaderland, trouw luisterden zij naar de toespraken die hij alom in den lande op hun vergaderingen hield. Eerst in de tweede helft van de bezetting kwam het in de hogere regionen van de NSB tot een zekere wrevel jegens Mussert, niet evenwel op grond van de politiek die hij voerde, maar wegens enkele gedragingen in het persoonlijke vlak - gedragingen waar wij als regel in ons werk aan voorbijgaan (overspel bijvoorbeeld is een verschijnsel van alle tijden) maar die vermeld dienen te worden zodra zij in de geschiedenis gaan meespelen. Het huwelijkdat Mussert als drie-en-twintigjarige in '17 gesloten had met een tante, achttien jaar ouder dan hij, was, schreven wij in Voorspel, weinig vreugdevol. Tegen die achtergrond richtte ziéh Musserts affectie in de loop van '42 op een in '23 geboren meisje, Marie C. ('Marietje') Mijnlieff; haar moeder was een volle nicht van Mussert, dochter van een zuster van zijn moeder. Bij die nicht, Helena Mijnlieff-Verburg, die als weduwe in Den Haag woonde, was Mussert al vóór de bezetting vaak thuis gekomen. Tijdens de bezetting deed hij dat nog vaker; moest hij in verband met besprekingen 's avonds in Den Haag zijn, dan bleefhij menigmaal bij zijn nicht logeren. Hij had zich al jaren voor de opvoeding van Marietje geïnteresseerd maar die belangstelling kreeg van '42 af (Marietje was toen dus negentien jaar) een ander karakter. Met zijn eigen vrouw die van alle belangstelling voor de politiek gespeend was (ze was niet eens lid van de NSB), kon Mussert niet spreken over datgene wat hem dag en nacht bezighield - met zijn nicht en met Marietje wèl; beiden sloten zich in '41 bij de NSB aan. Musserts affectie werd door Marietje beantwoord. Voor haar en haar moeder kocht hij in '42 een villa in Bussum; regelmatig bezocht hij Marietje daar. 'Mussert', ·zo vertelde zijn secretaresse,mej. C. W. van Bilderbeek, ons later, 'had een grote behoefte aan liefde. Ik vond Marietje geen aardig meisje. Mussert verwende haar enorm. Voor mevrouw Mussert is het een zaak van veel ellende 375
geweest en in de beweging heeft de zaak veel aanstoot gewekt.'! 'Veel aanstoot'? Toch alleen, dunkt ons, in de hogere regionen en bij diegenen die daarmee in contact stonden. Tot veruit de meeste NSB' ers drong de zaak niet door.
XCMusserts liaison was aan de bezetter bekend. Mussert had Generalkommissar Schmidt ingelicht en, schijnt het, eind '42 met deze het plan besproken, Marietje enige tijd naar Duitsland te sturen; korte tijd later, in januari '43, werden Rauter en Harster ingelicht door rapporten van het spionagenet dat de Sicherheitsdienst in het hoofdkwartier der NSB opgebouwd had. 'Mussert', aldus een nader rapport uit april, 'wartet, wie er zu van Geelkerken sagte, auf den Tod seiner Frau, die Krebsleidende ist, und will ilann 'Marietje' heiraten.'2 'Einen grossen Krach gibt es in der Partei wegen seines Mädchens', berichtte Rauter in september '43 aan Himmler. 'Die sturen kalvinistischen Kreise verstehen Mussert nicht und verlangen, dass er an seine Mutt! Jesthä/t. Er hat mir erst vorgestern wieder erklärt, dass das Miidel einmal seine Frau wetden wird, dass er sie auch darnach behandele, aber aus Gründen der Politil: und Öffent/ichkeit gezwungen ist, mit seiner alten Frau zusammenzuleben?»
XCHirnmler antwoordde op deze inlichtingen met te berichten dat SeyssInquart maar beslissen moest of een scheiding politiek verstandig was. Mussert zelf wenste in die tijd ook met vooraanstaande partijgenoten geen woord over het onderwerp te wisselen. Onze indruk is, dat het thema in de loop van '44 op de achtergrond raakte. De affaire heeft Musserts naam geen goed gedaan.
XCMisschien zou zijn naam nog meer schade geleden hebben indien enkele andere feiten met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden tijdens de bezetting wereldkundig geworden waren. Die feiten lagen in het fmanciële vlak. Vóór de oorlog ontving Mussert per jaar f 520 pensioen als ontslagen hoofdingenieur van de waterstaat plus f 6000 als inkomen uit de winst van de uitgeverij van de NSB, de Nederlandse Nationaal-Socialistische Uitgeverij (de Nenasu). Hij was in mei '40 eigenaar van zijn woonhuis te Utrecht, van ca. f 90000 aan effecten, f 30000 aan goud, f 20000 aan bankpapier en van(HSSuPF
1 C. W. van Bilderbeek, 6 juni 1961. 2 'S 2': Rapport, 21 april 1943 396 d). 3 Brief, 16 sept. 1943, van Rauter aan Himmler
enkele kostbare kunstvoorwerpen. Van al die vermogensbestanddelen (die hij vermoedelijk grotendeels aangeschaft had met van de Nenasu ontvangen gelden) had hij nooit opgave aan de belastingen gedaan; hij was, schreefhij na de oorlog", bevreesd geweest dat die gegevens aan politieke tegenstanders in handen gespeeld zouden worden. De belastingontduiking zette hij na mei' 40 voort: Als zuiver inkomen gafhij voor het jaar' 41 ruim f IO 000 op en voor' 42 nog iets minder. In feite had hij in '41 alleen al uit de winst van de Nenasu naast een bedrag van f 9 000 een uitkering van bijna f 44 000 ontvangen; het zal in '42 en '43 (nadere gegevens ontbreken) zeker niet minder, eerder veel meer geweest zijn. Een en ander leidde er toe dat Mussert voor '43 opeens ruim f 50 000 als zuiver inkomen opgaf; over '44 is dat inkomen niet bekend. Hij moet uit andere bronnen nog veel hogere sommen in handen gekregen hebben want zijn vermogen (dat hij voor de belastingdienst verborgen blééf houden) steeg met een bedrag dat men uit jaarlijkse uitkeringen van de Nenasu tussen de f 40000 en f 50000 niet verklaren kan. Hij kocht enkele huizen, voorts antiek en Perzische tapijten, hield een staafje goud achter en bezat van de drukkerij die o.m. Volk en Vaderland drukte, aandelen tot een nominale waarde van f 400 000. Zelf schatte hij na de bevrijding zijn vermogen op f 700000.1
XCBij dat allesmoet men dan nog in het oog houden dat de levensstaat die hij voerde, voor een groot deel rechtstreeks door de NSB betaald werd. Zijn vier auto's werden bijvoorbeeld door de NSB gefinancierd." Uit gelden van de NSB werd ook zijn eind november '40 opgerichte Lijfwacht bekostigd, hetgeen in de tweede helft van '41 (vroegere gegevens ontbreken) ca. f 20000 vergde en in '42 (latere gegevens ontbreken eveneens) ca. f 55000. De commandant van deze Lijfwacht, W. J. C. Hein, werd begin' 43 wegens malversaties ontslagen; hem werd nadien een jaar lang zijn salaris doorbetaald, zulks in verband met het feit 'dat ik', aldus Hein na de oorlog, 'teveel afwist van de verhoudingen der verschillende functionarissen der NSB onderling ... Het werd dan ook 'zwijggeld' genoemd." Ondanks dit ontslag bleef Hein voor van Geelkerken allerlei opdrachten uitvoeren; hij zette zijn relaties in het NSB-milieu voort en fungeerde van juni '43 af als
XC1 In een stuk dat hij kort voor zijn execntie ten behoeve van zijn echtgenote opstelde. (Doc 1-1204, d-o). 2 De NSB kreeg van de bezetter een aparte benzinetoewijzing die overigens van 3800 liter in september '40 daalde tot 2000 liter in de zomer van '42 en 1200 liter in de zomer van '43. Als regel werd meer dan de helft van die benzine aan 'het bureau van de Leider' ter beschikking gesteld. In de tweede helft van de bezetting had de NSB ook een eigen 'distributiedienst' die mede de sterke drank distribueerde waaraan een groeiend aantal NSB'ers steeds meer behoefte had. 3 PRA-Utrecht: p.v.W.]. C. Hein faê jan. 1947),P. 48 (Doc 1-657, a-z).
een van de betaalde spionnen van de Sicherheitsdienst binnen de NSB. Hein verkeerde dus in de aangename situatie dat hij gelden opstreek zowel voor zijn zwijgen als voor zijn spreken.
XCWij zien dit gebeuren als symptomatisch voor de mentaliteit die aan de top van de NSB ontstaan was.
XCAan de organisatie der NSB willen wij niet teveel aandacht besteden, en dat niet alleen omdat er de gehele bezetting door voortdurend aan gesleuteld is, maar vooralomdat die organisatie er telkens op papier fraaier uitzag dan in de werkelijkheid. Al in de zomer van '40 werd het hoofdkwartier zulk een verward geheel dat Mussert de behoefte gevoelde, het gehele apparaat onder een kundige organisator te plaatsen die als 'secretaris-generaal' de nodige coördinatie tot stand zou brengen. Een werkelijk krachtige figuur wenste hij evenwel niet; hij trok voor de nieuwe functie in september '40 een volgeling aan die sinds '33 een getrouw lid van de NSB geweest was en die enige ervaring bezat in het bedrijfsleven: de drie-en-veertigjarige Carolus Josephus Huygen.
XCHuygens vader was firmant van een bekend ingenieursbureau: Huygen & Wessel, maar de zoon had als student in Delft meer tijd aan het roeien besteed dan aan de studie. Hij was er tot teleurstelling van zijn familie mislukt. In de jaren '20 behaalde hij in Duitsland het einddiploma van een met een Nederlandse middelbare technische school te vergelijken opleiding, hetgeen hem in Duitsland het recht gaf, 'Ing.' voor zijn naam te plaatsen. In Nederland ging men binnen de NSB over 'ir. Huygen' spreken en hij liet zich dat aanleunen. In '32 was hij directeur geworden van een firma die centrale verwarmingen installeerde; in hoofdstuk 14 van ons deel 4 vermeldden wij reeds dat hij in die functie in contact kwam met de eigenaar van De Telegraaf annex De Courant/Het Nieuws van de Dag, H. M. C. Holdert, en dat deze het was die Huygens salaris als secretaris-generaal van de NSB voor zijn rekening nam.
XCHuygen was een gemakkelijk ievende, nogal oppervlakkige man, geen scherpslijper en geen doorzetter - hij kreeg op het apparaat van de NSB niet veel vat en zulks droeg er toe bij dat de beweging als los zand aan elkaar bleef hangen. Afdelingshoofden van het hoofdkwartier en districtsleiders hadden maar al te vaak de neiging, hun stokpaardjes te berijden en zich van de algemene richtlijnen die van Huygen uitgingen, weinig aan te trekken. Riep deze zijn voornaamste
enkelen die op het appèlontbraken. Trouwens, in januari' 42 werden die coördinerende bijeenkomsten (die tevoren elke twee weken plaatsgevonden hadden) geheel beëindigd. Toen werd besloten, eens per maand de 'Grote Raad der Beweging' bijeen te roepen, maar die telde, zo werd genotuleerd, '50 tot 60 man' (men wist dus niet eens precies wie daar lid van waren); voorts werd toen vastgesteld dat Huygen dagelijks overleg zou plegen met de hoofden van de vijf nieuwe 'hoofdafdelingen' van het hoofdkwartier! - wij zijn er niet van overtuigd dat men daar de hand aan gehouden heeft. De regeling leidde trouwens tot woedende protesten van diegenen die alleen maar hoofd van een 'afdeling' waren, niet van een 'hoofdafdeling'.
XCIn die zwakke coördinatie werd de zwakke leiding weerspiegeld. Wel was het zo dat Mussert althans in '41 en '42 regelmatig diegenen in wier oordeel hij het meeste vertrouwen stelde, voor beraad bijeenriep, soms met tussenpozen van enkele weken maar ook wel van enkele maanden, doch men kwam daar vaak niet tot duidelijke conclusies en bovendien werden die conclusies, voorzover wèl duidelijk, niet stringent genoeg naar beneden doorgegeven. Het gevolg van dit alles was dat een wijde kloof ging gapen tussen de formele en de reële organisatie: de reële macht en de reële invloed van laaggeplaatsten waren veelal groter dan die van hooggeplaatsten. Binnen de NSB raakte men er bijvoorbeeld van overtuigd dat men bij Mussert nog het meest bereikte als men hem benaderde via zijn secretaresse, de al genoemde mej. van Bilderbeek, 'een domme vrouw' volgens van Geelkerken. 'een dom schepsel' volgens Huygenê - maar niemand kon haar uit haar vertrouwenspositie bij Mussert verdringen; zij werd daar fel om benijd, bij tijd en wijle het felst door 'eerste plaatsvervangend leider' van Geelkerken (Rost van Tonningeris functie van 'tweede plaatsvervangend leider' kreeg geen reële inhoud).
XC'Bij tijd en wijle', schrijven wij, want van enig systematisch streven op welk gebied ook was bij van Geelkerken geen sprake. Hij was en bleef de beste spreker die de NSB telde, maar hij was tezeer opportunist om veel politiek gewicht in de schaal te werpen. Men krijgt van hem de indruk dat hij zijn politieke houding steeds liet bepalen door wat hij voor de krachtsverhoudingen in het Duitse kamp aanzag. Daar paste hij zich telkens wonderlijk snel bij aan. Zijn 'soepelheid' kon voor de NSB wel eens nuttig zijn: had Mussert ruzie gemaakt met Rauter of Seyss-Inquart, dan kreeg van Geelkerken, aldus de commandant van de WA, 'de opdracht om de scherven te gaan lijmen ... Wij in Utrecht zeiden onder elkaar: 'Kees is handig genoeg
XC1 NSB: 'Verslag hoofdkwartierraad', rç jan -, 1942 (NSB, 38 d). 2 PRA-Utreeht: p.v. inz. C. W. van Bilderbeek (12 juli 1946), p. 1 (Doe 1---98,a-s).
en zal de Duitsers wel te slim af zijn.' '1 Ja 'handig' wàs van Geelkerken, maar hij miste vasthoudendheid. Anders dan Mussert die sober bleef leven, had hij ook een neiging tot luxe die door zijn vrouw sterk gestimuleerd werd. Zij wilde paardrijden: vijf paarden (vier van de Nationale [eugdstorm) kwamen in een stal te staan bij de als woonhuis ingerichte boerderij bij Wassenaar waar de van Geelkerkens (ook zij hadden geen kinderen) hun intrek namen. De Joodse familie die de boerderij bewoond had, was er uit verdreven, er was voor tienduizenden guldens door de Duitsers aan verbouwd - van Geelkerken kon deze riante woning voor een gering bedrag huren. Hij zat overigens, hoewel ook hij een hoog inkomen had, door de uitgaven die zijn echtgenote zich veroorloofde, regelmatig in de schulden. Af en toe moest Mussert bijspringen om een faillissementsaanvraag te voorkomen. In en buiten de NSB deden geruchten de ronde dat van Geelkerken tijd aan de rijsport gaf, maar, aldus zijn adjudant: 'hij hield helemaal niet van paarden, 'desnoods als rookvlees op de boterham', zoals hij altijd zei.'2
XCDe gemiddelde NSB' er behoefde voor het lidmaatschap van de beweging geen grote fmanciële offers te brengen. In '41 werd per lid per week 12 cent opgebracht; in '42 was dit tot ongeveer 20 cent gestegen. Hoewel per 1 januari '43 een nieuwe contributieregeling ingevoerd werd die vooral diegenen met hoge inkomens zwaarder belastte, daalde de gemiddelde contributieopbrengst - over het gehele jaar' 43 werd althans gemiddeld per lid slechts IS cent per week ontvangen. Latere gegevens ontbreken.
XCHet was de NSB uiteraard volstrekt onmogelijk, uit deze bescheiden bedragen het omvangrijke apparaat te financieren dat zij voor haar actie nodig had. De gelden waarover zij de beschikking kreeg, waren dan ook in hoofdzaak van de bezetter afkomstig. Afgezien nog van het feit dat een deel van haar propaganda door het departement van volksvoorlichting en kunsten betaald werd en dat zij in '42, '43 en' 44 voor het tijdelijk uit de kuststreek evacueren van vrouwen en kinderen een apart subsidie kreeg van f 0,5 mln (Financiën moest dat bedrag op last van Seyss-Inquart beschikbaar stellen), ontving de beweging van I januari '41 af uit de fondsen waarover het Reichskommissariat beschikte (Nederlandse belastinggelden uiteraard), per
XC1 A. v.: p.v. inz. C. van Geelkerken (IS aug. 1948), p. 44 (Doe I-51°, b-I). 2 A.v., p. 86 (getuige K.
maand een bedrag van f 250000; dit werd, vermoedelijk per 1 januari '42, tot f 275000 verhoogd, per 1 april '43 tot f 240000 verlaagd maar eind '43 weer verhoogd: tot f 300 000.11n '41 vormde dit politiek subsidie ca. 90% van de inkomsten waarover het hoofdkwartier beschikte, in '42 en '43 vermoedelijk (nauwkeurige gegevens ontbreken) 80 %. Een en ander maakte de NSB in wezen volstrekt afhankelijk van de bezetter.
XCVan de totale bedragen die het hoofdkwartier in '41 ontving, f 3 mln van de bezetter, ca. f 300000 van de leden", werd ongeveer de helft ter beschikking gesteld aan de WA, de SS, de [eugdsrorm, de geheime dienst van de NSB, Musserts lijfwacht en diverse mantelorganisaties; wat overbleef, was voor het hoofdkwartier. Veel geld werd gebruikt om voor de beweging gebouwen te kopen en te verbouwen. De salarissen van medewerkers in vaste dienst waren aanvankelijk aan de lage kant, maar werden van begin '43 af althans voor de topfunctionarissen stevig verhoogd; voor de directe propaganda schoot slechts weinig over: in '42 en '43 ongeveer 4 %.
XCIn dit verband willen wij vermelden dat de Nederlandse NationaalSocialistische Uitgeverij door de talrijke opdrachten die zij kreeg, goed boerde; dat bleek al uit de hoge bedragen die Mussert er aan kon onttrekken. Er werd winst gemaakt op Volk en Vaderland, ten dele doordat het departement van volksvoorlichting en kunsten voor zijn rekening 8 000 exemplaren naar de Nederlandse vrijwilligers in Duitse militaire dienst liet zenden. Er heeft zich overigens het merkwaardige feit voorgedaan dat de belangstelling voor het weekblad van de NSB van begin' 43 af opmerkelijk is gaan stijgen. In'41 en '42 bleef van de oplage (ruim 70 000 exemplaren) een aanzienlijk deel onverkocht liggen (in '42 'ongeveer 30-40%'3) maar tot Musserts
XC1 Soms kregen vooraanstaande NSB'ers een apart bedrag rechtstreeks van het Reichskommissariat, zo van Genechten in '42 f 2000 voor representatiekosten. De Amsterdamse districtsleider, J. W. de Ruiter (een tandarts die zijn praktijk had zien verlopen) ontving van begin '43 af frooo per maand van de Nenasu. • De districten behielden een deel van de contributies. 3 NSB, hoofdkwartier, prop agandaraad: Notulen, 7 dec. 1942, p. I (NSB, 206). Wat Amsterdam betrett, hebben wij voor de maand mei ' 4I een nauwkeurig overzicht van de dagbladen en tijdschriften die in de NSB-winkel in de Kalverstraat verkocht werden. Van de totale omzet, f 323 was f 172 afkomstig van de verkoop van 860 exemplaren van het Duitse geïllustreerde weekblad Signal. Van de Völkischer Beobathter werd daarentegen in die maand geen enkel exemplaar verkocht, de Deutsche Zeitung in den Niederlanden bracht het tot 19 verkochte exemplaren, Volk en Vaderland tot 208 (retour: 257), Het Nationale Dagblad tot 143 (retour: 232), De Waag tot 30 (retour: 20), De Misthoorn tot 164 (retour: 3Il), Der Sturmer tot 4 (retour: 16), Das Reich tot 67 (retour: 6), De Zwarte Soldaat (het weekblad van deWA) tot 26 (retour: 176). De omzet in de winkel was twee jaar later, in april' 43, gedaald tot bijna een vijfde
stomme verbazing werden er nadien veel méér exemplaren verkocht. Mussert was daar 'zeer tevreden' over-: de stijging van de oplaag (tot boven de 200 000) zag hij als een bewijs dat de denkbeelden waar de NSB voor vocht, begonnen door te dringen in het volk. In de zomer van '43 stelde de NSB een enquête in waarbij aan ruim tweeduizend Nederlanders, 'merendeels lezers van Volk en Vaderland', de vraag voorgelegd werd hoe zij de stijging in de verkoop verklaarden.ê Ongeveer een derde deelde aan de enquêteurs mee dat zij persoonlijk VoVa kochten uit sympathie voor de NSB. Uit de antwoorden van het resterende twee-derde bleek evenwel dat men VoVa uit heel andere motieven aanschafte: nieuwsgierigheid hoe de NSB DUItslands nederlagen goedpraatte, leedvermaak in de kapriolen die de beweging maken moest, de behoefte om voor de naoorlogse afrekening NSB'ers met naam en adres te noteren - en 7% verklaarde 'VoVa te kopen omdat dit nagenoeg de enige krant is die nog in zo'n formaat verschijnt en dus zeer geschikt is als pakmateriaal enz."
XCHet Nationale Dagblad 4 1eidde al die jaren een kwijnend bestaan: de oplaag kwam niet boven de 20 000 uit. 5
XCIn juni '40 telde de NSB ca. zeven-en-twintigduizend leden; zij behoorden tot de z.g. 'eerste ban'. In de 'tweede ban' werden diegenen opgenomen die zich als nieuw lid kwamen aanmelden (tot eind '40 ca. drie-en-twintigduizend personen) en die dus niet aan de vooroorlogse strijd deelgenomen hadden; zij werden door de 'oudere' NSB'ers vaak als 'de meikevers' 'aangeduid, en wanneer die 'meikevers' vooraanstaande functies in de belos verkochte exemplaren vanjanuari tot april '43 bijna verdubbeld: het steeg van ruim 1800 tot ruim 3300.
1 Verslag van Musserts bespreking met zijn gemachtigden, 28 jan. 1944, p. 1 (NSB, 28 a). 2 De enquête werd uitgevoerd door het z.g. Bureau voor Bijzondere Aan gelegenheden dat in september' 42 opgericht werd teneinde onderzoekingen in te stellen naar de publieke opinie. De enquêteurs waren allen NSB'ers zonder enige functie in de beweging. Hun aantal is niet bekend. Zij werden voor hun rapporten betaald. Velen hunner rapporteerden hoogst onregelmatig; het bureau werd per 1 april '44 opgeheven. S NSB, hoofdkwartier, hoofdafd. III, bureau voor bijzon dere aangelegenheden: Mededelingen no. 5 (juni 1943) (a.v., 239). Wij hebben in deel 5 als hoofdredacteur van abusievelijk genoemd J. G. Raatgever; dit moet zijn: Joh. Raatgever. 5 De oplage-stijging deed zich bij in' 43 niet voor. Bij daarentegen werd het aantal
weging kregen, leidde zulks menigmaal tot bittere klachten, 'dan regent het rapporten over deze mensen bij de Hoge Raad van Discipline'< Medio juli '41 werd deze 'tweede ban' door Mussert gesloten verklaard; wie nadien als lid wilde toetreden, moest eerst als 'syrnpathisant' een soort proeftijd doormaken. Naast die leden en sympathisanten waren er ook 'begunstigers' - een kategorie die in januari' 42 opgeheven werd: toen werden de eerste en de tweede ban samengevoegd en de sympathisanten en begunstigers tot de groep 'sympathiserenden' verenigd. Deze groep omvatte in maart 1942 ruim elfduizend personen. Er traden nadien nog nieuwe 'sympathiserenden' toe, veel meer 'sympathiserenderi' verbraken evenwel de banden met de NSB, vooral in '43. Blijkens de onderzoekingen van J. F. VOS2 verwierf de NSB in totaal uit deze groep in '42 en '43 een aanwas van ruim vijfduizend leden. In die twee jaren kreeg de NSB er evenwel in totaal ruim dertigduizend nieuwe leden bij - veruit de meesten mochten het tussenstadium 'sympathiserend lid' dus overslaan.
XCHet aantal leden behaalde zijn maximum in het derde kwartaal van '41: ruim vijf-en-zeventigduizend"; het daalde nadien vrij constant tot ruim drie-en-zestigduizend eind '43 (er waren toen bijna twee-en-twintigduizend sympathiserende leden) om nadien weer te stijgen tot ca. vier-en-zeventigduizend in juli '44; men moet daar nog ruim tienduizend leden bijtellen die in het buitenland woonden, nagenoeg uitsluitend in Duitsland.
XCDeze cijfers zijn momentopnamen. De doorstroming komt er niet in tot uiting. Welnu, in feite was de NSB in hoge mate een fluctuerende beweging. In de periode 1 april '40-31 december '43 traden in totaal bijna zeven-enzestigduizend nieuwe 'gewone' leden toe en bedankten er bijna vier-entwintigduizend. Tot die vier-en-twintigduizend behoorden slechts weinigen die vóór mei' 40 lid van de NSB geweest waren. Dat lag ook voor de hand: wie ondanks alle vooroorlogse bestrijding in mei '40 nog lid was van de NSB, blééf lid. Het verdient de aandacht dat van allen die vóór mei '40 voor de NSB bedankt hadden, ca. 12 % weer tot de NSB toegetreden is, deJ.vermoedelijk iets lager geweest dan de door ons genoemde. Anderzijds moet men
1 NSB, hoofdkwartier, propagandaraad: Notulen, 22 dec. 1941, p. 1 (NSB,206). 2 F. Vos: 'Het ledenverloop van de NSB' (scriptie Nederlandse Economische Hogeschool, Rotterdam, 1971). Het cijfermateriaal in deze paragraafis als regel aan het onderzoek van Vos ontleend. 3 Wij geven de cijfers in deze paragraaf slechts met reserve weer. Het is waar dat de ledenadministratie op.het hoofdkwartier keurig bijgehouden werd, maar enkele verspreide gegevens doen vermoeden dat de maandelijkse opgaven van de groepen, kringen en districten die in het hoofd kwartier samengevat werden, menigmaal slordig waren. De werkelijke cijfers zijn
meesten evenwel pas van' 41 af; zij wilden dus eerst de kat uit de boom kijken.
XCDe meeste leden woonden in Noord- en Zuid-Holland: de helft of meer. Vergeleken met de totale provinciale bevolking telden Friesland en N oordBrabant weinig en telde Noord-Holland (met Amsterdam!) veel NSB'ers. 1 Naast de gewone leden waren er ook nog geheime die apart geadministreerd werden: bijna zeshonderdvijftig eind' 40, nog maar honderdzeventig eind' 43.
XCEen diepgaand en zorgvuldig onderzoek met betrekking tot de NSB' ers is slechts ingesteld voor de gemeente Winterswijk, en wel door dr. G. A. Kooy. In deze gemeente trad in de jaren '41 tot '45 ca. een vierde van de leden uit; dit betekende overigens niet dat men de overigen als 'echte' nationaal-socialisten beschouwen mag: volgens Kooy gold dat slechts voor 'hoogstens 65 %'. Meer dan een derde bleef dus lid uit sleur, 'zelfs dient men rekening te houden met de mogelijkheid dat sommigen zich al vrij lang niet meer hadden gerealiseerd dat zij überhaupt nog lid waren.l'' Kooy kwam voor Winterswijk tot de conclusie dat opvallend veel buiten die gemeente geborenen lid van de NSB geworden waren (ca. de helft van alle leden); voorts dat naar verhouding weinig jongeren toegetreden waren en dat 'stedelijk' Winterswijk veel meer leden opgeleverd had dan de landelijke gedeelten van die gemeente. 'Voor 90 %' werd de NSB er voorts gedragen door het nietkerkelijke, 'geseculariseerde' deel van de bevolking." Sociaal-economisch was zij 'overwegend ondernemerspartij' : 'ruim 55%' van de leden behoorde tot de economisch zelfstandigen, onder hen naar verhouding veel timmerlieden, slagers, caféhouders en bakkers; de kleine, de middelgrote en de grote boeren waren gelijkelijk vertegenwoordigd." Als groepen waren overigens de boeren mèt de arbeiders en de gesalarieerden onder-vertegenwoordigd; 40 % van de leden kwam uit wat men 'de oude middenstand' zou kunnen noernen.P
XCNatuurlijk mag men Kooy's conclusies ten aanzien van Winterswijk niet
XC1 Van het totaal aan leden (sympathiserende leden meegeteld) woonden per 31 december 1941 de volgende percentages in de volgende provincies (tussen haakjes geven wij aan, welk percentage de provinciale bevolking op die datum vormde van de bevolking van Nederland): Groningen 4,7 (4,8); Friesland 2,2 (4,8); Drente 3,3 (2,8); Overijssel 4,7 (6,6); Gelderland 9,1 (10,6); Utrecht 6,2 (5;5); NoordHolland 31,3 (18,9); Zuid-Holland 24,4 (24,2); Zeeland 2,1 (2,9); Noord-Brabant 4,9 (11,9); Limburg 7,2 (7). Per 3 I december 1938 waren de NSB'ers als volgt over de verschillende provincies verdeeld geweest (percentages van het landelijk totaal) : Groningen 4,2; Friesland 1,3; Drente 1,9; Overijssel a.a ; Gelderland 8,7; Utrecht 6,5; Noord-Holland 32,1; Zuid-Holland 32,1; Zeeland 1,1; Noord-Brabant 2,3; Limburg 5,3. 2 G. A. Kooy: Het échec van een 'volkse' beweging. Nazificatie en denazificatie in Nederland 1931-1945 (1964), p. 179. 3 A.v" p. 152. • A.v., p. 15456. 5
zo maar tot het gehele land uitbreiden. De door de NSB zelf opgestelde landelijke cijfers zijn evenwel alleen betrouwbaar, althans van duidelijke kriteria uitgaand, voorzover zij de kerkelijke gezindte aangeven. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat van de toetredende sympathisanten welke die gezindte opgaven, in de periode juli' 42-december '43 43 % hervormd was (landelijk percentage der hervormden bij de volkstelling van '47: 31), 33% katholiek (landelijk percentage '47: 39), maar slechts 2,6% gereformeerd (landelijk percentage' 47: 9,7). De kriteria die de NSB op sociaal gebied aanlegde, waren daarentegen te onduidelijk om scherpe conclusies toe te laten. Onze algemene indruk is dat er met name in de grotere steden meer arbeiders, vooral werklozen, lid van de NSB waren dan men op grond van de Winterswijkse gegevens zou verwachten. In de zomer van '41 werd becijferd dat van de leden in Zuid-Holland 29% uit arbeiders bestond; in de tweede helft van '42 zou in het gehele land van de nieuwe leden en syrnpathiserenden zelfs 58% uitarbeiders bestaan hebben, in '43 van de nieuwe leden 50%.
XCBehalve een grote groep leden in Duitsland had de NSB ook een kleine groep in België. De beweging werd daar overigens door de Duitse autoriteiten krachtig tegengewerkt, veel animo om lid te worden, was er onder de in België woonachtige Nederlanders niet. Een inspecteur van het hoofdkwartier constateerde in de zomer van '42 dat de NSB in België 'een grote warboel' was, 'wijntje en trijntje speelden een belangrijke rol', een nieuw kringhuis in Brussel was, nauwelijks had men het geopend, een centrum van levendige zwarte handel geworden."
XCDat de Joodse leden van de NSB eind '40 geroyeerd werden, vermeldden wij reeds in hoofdstuk 13 van deel a. Het lag in hetzelfde vlak dat nog een andere groep niet 'zuiver-Arische' leden moeilijkheden bleef ondervinden: zij die van gemengd Nederlands-Indische afkomst waren, de Indo-Europeanen (ook wel 'Indo's' genoemd). Mussert had in '34 elke tegen hen gerichte discriminatie afgewezen, maar daarmee waren na mei '40 de problemen niet van de baan. De 'rasbewusten' binnen de NSB, vooral de SS'ers met hun aanhang, keken de Indo-Europeanen met de nek aan en nagenoeg alle Duitsers deden hetzelfde. De NSB ging daar in zoverre rekening mee houden dat men leden van Nederlands-Indische afkomst niet naar cursussen
in Duitsland zond. 'Een feit is', schreef het hoofd van de afdeling Indische
XCZaken van het hoofdkwartier op 9 maart '41 aan propagandaleider Voor
XChoeve, I 'dat zeer vele Duitsers van het bestaan van de z.g. Indokwestie (de Leider ver. vloekt het woord 'Indo' en spreekt steeds van 'Indische Nederlanders') niets
XCafweten en die niet begrijpen, omdat Duitsland pas sedert ca. 1880 zijn koloniën kreeg en het aantal gemengdbloedigen vrij gering is.'!
XC.Diezelfde dag ging van hetzelfde afdelingshoofd een schrijven aan een Indo-Europeaan uit dat aantoonde dat het in elk. geval ook volgens de leiding der NSB met de verdere vermenging van Nederlands en Indonesisch bloed uit moest zijn: 'Natuurlijk zalonze eigenwaarde en ons zelfrespect verdere bloedvermenging met mensen van ander ras moeten tegengaan, m.a.w. er zal een tijd komen dat
XCde Regering van Mussert de z.g. gemengde huwelijken (een rechtsterm die bedoelt de huwelijken van Nederlanders en Indische Nederlanders met Inlanders) wettelijk verbiedt en zo nodig met strafmaatregelen bedreigt... Kameraad, houd goede rnoed!'"
XCWat de formaties betreft waartoe de leden der NSB behoorden, willen wij de W A en de SS later in dit hoofdstuk behandelen. Hier willen wij allereerst vermelden dat de Nationaal-Socialistische Vrouwen-Organisatie, de NSVO, ca. vijftienduizend leden kreeg. Zij bewoog zich hoofdzakelijk op sociaal terrein (zulks in samenwerking met de Stichting Gezinsen Jeugdzorg die enkele tehuizen exploiteerde), maar beschikte slechts over een gering kader; dat remde haar activiteit. Uitgebreider was het kader van de jeugdorganisatie, de Nationale Jeugdstorm. Vandeze formatie konden kinderen van hun tiende jaar aflid worden. Het ledental steeg tot ca. twaalfduizend - 'dit lag', aldus later 'hoofdstormer' van Geelkerken, 'zeker tienduizend kinderen onder het aantal dat de NSB had kunnen opbrengen. De oorzaak was hierin gelegen dat op zeer veel plaatsen geen leiders en leidsters aanwezig waren' (met dat al waren er in '43 meer dan duizend kaderleden)
XC1 Brief, 9 maart 1941, van het hoofd afd. 6 van het hoofdkwartier aan E. Voorhoeve (a.v., 1719).
XC'en dat in de grote steden bij de verscherping van de oorlog, verduistering en
XCuitgaansverbod enz., de kinderen van hun ouders niet meer op straat mochten. Voorts was een argument bij zeer vele ouders dat de kinderen op de scholen
XCgeen leven en geen toekomst hadden als zij bij de Jeugdstorm waren. De opleiding van de Jeugdstorm in deze jaren droeg een gemilitariseerd
XCpadvinderskarakter, zoveel mogelijk sport en spel, het zingen en aanleren van
XCNederlandse, Vlaamse en Zuidafrikaanse liederen.'!
XCDe ideologie van de Jeugdstorm was in de periode' 40:-' 44 uitgesproken
XC'N ederlands-nationalistisch' en 'Diets', soms met duidelijk anti-Duitse
XCelementen. Die ideologie botste evenwel op een werkelijkheid waarin bij
XCuitstek de oudere leden van de jeugdstorm alsmede de kaderleden zich lieten
XCinschakelen in de Duitse oorlogsinspanning : als vrijwilligers bij de Wehr
XCmacht, de Waffen-SS, het Nederlands Legioen, de Organisation Todt en het
XCNationalsozialistische Kraftfahr-Korps, als helpers in de landbouw in Duitsland
XC(de z.g. Germaanse Landdienst"), later ook bij de Landstorm en de Landwacht
XCen in het z.g. SS-Wachbataillon dat de in ons land gelegen concentratie-'
XCkarnpen bewaakte. Van de tweede helft van '43 af was een groot deel van de
XCmannelijke nationaal-socialisten boven de zeventien jaar militair of serni
XCniilitair ingeschakeld, de jongsten als koeriers van de Ortskommandanten.
XCVerscheidenen onder die Jeugdstormers lieten zich toen volledig winnen
XCvoor de Grootgermaanse ideologie van de SS. In de herfst van' 44leidde dit
XCtot een conflict met Mussert dat wij in deel IQ hopen te beschrijven. Van de Jeugdstorm als zodanig was in de tweede helft van de bezetting niet
XCveel meer over. Het was eigenlijk alleen in de eerste helft dat deze formatie
XCvrij veel activiteit ontplooide. Dat wekte weerstanden. Op tal van scholen
XCdeden zich moeilijkheden voor met de jeugdige volgelingen van Mussert.
XCNiet zelden stonden dezen geheel alleen tegenover een gehele klas of zelfs
XCtegenover een gehele schoolbevolking.ê Zij kregen het vaak zwaar te ver
XCduren: zij werden geplaagd, uitgelachen, nagejouwd, hun boeken werdengeteld slechts zeven-en-twintig 'NSB-kinderen'. (OKW: Het onderwijs in Nederland.
, 1 PRA-Utrecht: p.v. C. van Geelkerken (IO okt. 1948), p. 19 (Doe 1-510, C-I). 2 In dit kader werden in de zomer van '42 en ~ 43 ca. vijfhonderd leden van de , ]eugdstorm met andere jeugdige vrijwilligers naar West-Pruisen gezonden; zij moesten daar helpeil bij het binnenhalen van de oogst. 'Het was', schreef een leider, 'ontzettend wat voor asfaltgespuis er tussen zat.' (brief, 26 juli 1942, van W. F. van S. M. aan zijn ouders (Doc 1-1664, a-sj) Eerst toen men dejeugdige delinquen ten in een apart kamp opgenomen had, ging het in de overige, beter. a Onder de ruim vijfduizend leerlingen der kweekscholen bevonden zich bijvoorbeeld wel
XCVerslag over de iaren 1944, 1945 eli 1946, dl. II (1949), p.
beklad, of er werd in hun aanwezigheid uitgebreid en opgewekt over gediscussieerd hoe men na de oorlog hun ouders zou afmaken.
XCBij de beschrijving van de NSB in de vooroorlogse jaren die wij in Voorspel opnamen, hebben wij er op gewezen dat de bewaardgebleven stukken een rancuneuze geest ademen - rancuneus niet alleen jegens politieke tegenstanders maar ook wat de onderlinge verhoudingen betreft. Natuurlijk moeten wij ons hoeden voor generalisaties. Er waren in de vooroorlogse NSB idealisten die er volstrekt van overtuigd waren dat alleen Mussert en het nationaal-socialisme een beter Nederland konden doen ontstaan en die voor hun ideaal grote persoonlijke offers brachten. Dezulken kregen het tijdens de bezetting niet gemakkelijker maar moeilijker: de massa des volks beschouwde hen als 'landverraders', elk hunner raakte in zijn omgeving geisoleerd. Bet viel niet mee om dan stand te houden en trouw te blijven aan eigen overtuiging. Menigeen die die trouw beleed, werd door motieven gedreven die menniet voetstoots als oneervol mag kenmerken. Er zijn schurken lid geweest van de NSB maar ook 'normale', 'fatsoenlijke', zij het verblinde lieden. Dat neemt niet weg dat de NSB als groepering de kwalijke trekken bleef vertonen die zich al vóór mei '40 gemanifesteerd hadden. Op alle niveaus werd druk geroddeld en geïntrigeerd. Huygen wees in mei '42 in een bespreking met twee leiders van hoofdafdelingen van het hoofdkwartier 'op het bijna sadistisch belust zijn van het personeel op het verspreiden van schandaaltjes, al dan niet tot lasterpraat uitgebreid." In de lagere regionen was het vaak niet veel beter. Talrijk waren van meet af aan de klachten over de kliekjesgeest; daar kwamen, naarmate de oorlog langer duurde, klachten over drankmisbruik bij. Van Genechten, hoofd van de afdeling vorming, wees er overigens al in november '41 op, 'dat er in de Beweging te veel gedronken wordt. Kameraad van Genechten kan zich dit zeer goed indenken, maarwaarschuwt er voor." De waarschuwing hielp niet. 'Vanafhet ogenblik dat de NSB zich heer en meester voelde op het terrein, vanaf datzelfde ogenblik', aldus later de districtsleider van Overijssel, 'openbaarde zich de kwaal: het zoeken van zetels, het uitdenken van uniformen, rangen, het theoretiseren, het op de achtergrond raken van het socialisme, de
XC1 NSB, hoofdkwartier, raad van beleid: Notulen, 28 mei 1942, p. I (NSB, 38 e). I NSB, hoofdkwartier, propagandaraad: Notulen, 10 nov. 1941, p. I (a.v.,
zucht naar sfeer, genot, gemak... Iedere bijeenkomst was steeds weer een ontnuchtering en een gekrabbel aan de oppervlakte.l
XCIn de eerste jaren van de bezetting werden door de NSB nog vrij regelmatig vergaderingen gehouden: propagandavergaderingen en ledenvergaderingen. Op die laatste werd veelal een soort filmjournaal vertoond, 'De Spiegel der Beweging', dat door Profilti en Polygoon voor rekening van de NSB vervaardigd werd; het was voor de bezoekers veelal het aantrekkelijkste onderdeel van het programma want van de officiële propagandasprekers die de NSB opgeleid had, ging als regel geen bezieling uit, 'de meesten', aldus het hoofd van hun opleiding, 'zijn niet in staat om over een actueel onderwerp een kwartier te improviseren. De kameraden hebben geen wil in zich, het zijn geen mànnen." Later werd er veel minder vergaderd. Naarmate meer NSB'ers op overheidsposten benoemd werden dan wel dienst namen in militaire en semi-militaire formaties, daalde de activiteit van de partij, zowel naar buiten als naar binnen. 'Van enig politiek leven', aldus' weer de districtsleider van Overijssel, schrijvend over de laatste fase der bezetting, 'was geen sprake meer ... Men kreeg het gevoel alsof men op een wonder zat te wachten De NSB was volkomen uitgespeeld.f
XCEerst in '44? Bepaald niet. Huygen ging eind' 42 datzelfde district Overijssel inspecteren. Wij citeren uit zijn rapport:
XC'Algemene indruk. De activiteit ... is bar slecht te noemen Het merendeel van de districtsfunctionarissen zijn geen stuwende krachten
XCWA. De weermannen zijn zeer slecht geoefend ... Opkomst 50 % ...
XCNSVO ... Er zijn in Overijssel in de NSVO en ook in de Politieke Organisatie zeer veel kliekjes. Het is altijd zo geweest.
XCVorming. De deelname aan de vorming is uitermate slecht ... De leden tonen zeer weinig interesse."
XCDoor het feit dat het archief van de hoogste NSB-functionaris in Limburg, M. V. E. H. J. M. graaf de Marchant et d'Ansembourg (de commissaris van de provincie), voor een groot deel bewaard gebleven is, kunnen wij de situatie binnen de NSB in die provincie het nauwkeurigst volgen.
XCAl in januari' 41 klaagde het hoofd van de propagandadienst in Limburg over een algemeen gebrek aan medewerking. 'Krijgt de propagandist', aldus een nieuwe klacht uit augustus, 'een ledenlijst van een groepsleider,loop', p. 87. • C. J. Huygen: Reisverslag Overijssel, 24-25 nov. 1942 (NSB,
1 W. R.Jager: 'Levensloop' (z.j.), p. 58 (Doe 1-807, C-1). 2 NSB, hoofdkwartier, propagandaraad: Notulen, 24 mei 1943, p. 3 (NSB, 206). 3 W. R.Jager: 'Levens
dan deugt hier ongeveer niets van. De .blokleiders weten, soms niet eens, welke leden in hun blok wonen." In november was 'de medewerking der kameraden' in de kring-Venlo 'allertreurigst' 2 'De grote fout', aldus de waarnemend districtspropagandaleider in zijn rapport over december, 'ligt in het gehalte der ftmctionarissen. Kameraden die niet eens behoorlijk hun naam kunnen schrijven en van administratie geen begrip hebben, zijn groepsbeheerder. Kameraden die van organisatie geen begrip hebben en niet behoorlijk kunnen optreden of zich uitdrukken, zijn groepsleider."
XCIn mei' 42 klaagde het district-Venlo over het slechte bezoek aan de vergaderingen. Men zag er nimmer een nieuw gezicht:
XC'In de openbare vergaderingen toch, durft geen buitenstaander, hoe gaarne hij het zou willen, zich te vertonen, omreden voor het hotel Rheinischer Hof steeds vele tegenstanders staan, die een ieder zouden noteren die het zou wagen, een openbare vergadering te bezoeken ... Wat echter het gehalte der leden aangaat, is dit een slappe boel en is hier weinig of niets mee te bereiken."
XCDe propagandaleiderVenlo schreef in november' 42 dat er in heel N oordLimburg zijns inziens maar vijf NSB' ers waren die werkelijk activiteit ontplooiden, en dat 'de rest het wel gelooft en niets anders doet dan contributie betalen en dat nog niet eens steeds op tijd." Uit volledig bewaarde inspectierapporten over de maand mei '43, betrekking hebbend op delen van Maastricht en op negen andere Limburgse gemeenten, blijkt dat daar op u6 230 inwoners-I 854 NSB'ers waren (r,6%) van wie nog slechts 140 het waagden, een propagandaplaat op te hangen. Al een jaar eerder, in '42, waren et' talrijke NSB' ers die hun partij-insigne niet meer opspeldden. Bij het departement van volksvoorlichting en kunsten waren vele nationaal-socialistische ambtenaren werkzaam die het insigne afdeden zodra zij het departementsgebouw verlieten. Het dragen van het insigne werd in sommige districten verplicht gesteld - landelijk durfde men die regeling niet afkondigen: te velen zouden zich er niet aan houden. Zo waren er ook maar weinig NSB' ers die in' 43 op Musserts verjaardag, I I mei (vlak na de April-Meistakingen dus), de vlag uitstaken. In diezelfde maand waren er in dertien NSB-groepen in Overijssel met tezamen 766 leden 88
XC1 NSB, district Limburg, propagandadienst: 'Verslag over de maand augustus 1941' (9 sept. 1941), p. 3 (a.v., 1308). 2 A.v., kringpropagandist-Venlo: 'Maandverslag over november 1941' (I dec. 1941) (a.v.). 3 A.v., wnd. districtspropagandaleider: 'Maandrapport over de wintermaand 1941' (a.v.). • A.v., kringpropagandaIeider-Venlo : 'Maandverslag' (1 juni 1942) (a.v.). 5 A.v.: 'Maandrapport' (3 nov. I(42) (a.v.).
leden die een propagandaplaat opgehangen hadden, waarvan 40 in een groep, Dedemsvaart. De groepsleider van Zwolle-I zag, 'gezien de aard der bevolking', geen kans, zijn leden er toe te bewegen, Genemuiden beweerde 'dat er ruiten worden ingegooid', en op Urk (Ia NSB' ers) werden 'behaalde successen steeds weer teniet gedaan door de dominee.'! In juli' 43 werd na een inspectie van de kring-Den Bosch o.m. het volgende gerapporteerd:
XC'Groep Werkendam. In deze groep in 't geheel geen colportage .... Groepsleider beweert, leden niet tot colportage te kunnen krijgen ... De groepsleider is zeer pessimistisch en beweert dat leden niet te activeren zijn uit angst voor terreur ... Deze terreur zou hoofdzakelijk uitgeoefend worden door de vier grote aannemersbedrijven waar het overgrote deel van de Werkendamse bevolking van moet bestaan. Zodra bekend raakt dat een of ander volksgenoot sympathie voor de Beweging toont, volgt er onmiddellijk uitzending naar Duitsland.
XCGroep Sleeuwijk. In deze groep vindt ook geen colportage plaats ... Bij geen enkel lid hangen platen voor het -raam ... Bij vroeger gehouden colportages werd de deur dichtgesmeten, de hond losgelaten, het erf verboden, enz. enz. Zowel groepsleider als leden zijn doodsbang. Gevolg, dat deze groep absoluut dood is ...
XCGroep Wijk en Aa/brug ... In deze groep wordt hard gewerkt. Wekelijks worden door huis-aan-huis colportage 300 VoVa's aan niet-leden verkocht Dit werk wordt geheel verricht door zeven kameraden, waaronder de burgemeester van Heusden, die in zijn gemeente wekelijks colporteert.
XCGroep Vlijmen ... De groep verkoopt wekelijks 125 VaVa's aan niet leden ... Pogingen om nieuwe lezers bij te winnen worden echter nagelaten.
XCGroep Vr4ght... Van enige activiteit is hier niets te merken. Groepsleider klaagt steen en been over gebrek aan werklust bij de leden.
XCGroep Den Bosch-' t Zand Activiteit benadert ook in deze groep het nulpunt.
XCGroep Den Bosch-Centrum Niets dan klachten over de geringe werklust der leden.
XCGroepen Den Bosch-Muntel en Den Bosch-Watertoren ... Georganiseerde huisaan-huis colportage vindt niet plaats.
XCDen Bosch algemeen ... In geheel Den Bosch hangen bij leden 3 platen voor het raam. Dit wordt door de groepsleiders hieraan geweten dat de kringleider zelf ook geen plaat ophangt. Hierover ondervraagd, deelt de kringleider mede dat dit inderdaad 'het geval is. Als reden hiervoor gaf hij op dat zijn vrouw geen plaat wil ophangenen ze onmiddellijk weer verwijdert indien de kringleider het huis verlaat. Wat dit op de leden voor een indruk maakt, is duidelijk.
XCGroep Schijndel, .. Er is geen colportage Bij geen enkel lid hangen propagandaplaten.'
XC1 'Rapport over gehouden propaganda-inspectie in de kring Noord-Overijssel' (mei 1943) (a.v., 231). 39
XCOverigens gebeurt ook hier absoluut nièts. Groepsleider staat geheel alleen voor een grote zaak en heeft zeer weinig tijd, zich met propaganda-acties op te houden. Hij is al zeer blij als hij de animositeit en het geroddel onder de kameraden onderling binnen de perken kan houden.
XCGroep Uden ... De nieuwe groepsleider is zeer actief en heeft thans een aantal van 60 VoVa's per week, hetgeen iedere week weer stijgt ...
XCGroep Oss-Zuid ... Huisbezoek geschiedt regelmatig door de groepsleider en de blokleiders. Verleden jaar hadden alle leden een plaat voor hun raam hangen. Dit zou thans ook nog zo zijn, als er maar ooit een plaat werd ontvangen.
XCGroep Berghem... Iedere activiteit wordt hier onmogelijk gemaakt door de terreur die hier tegenover de leden der NSB wordt uitgeoefend. Er is hier vroeger getracht, colportage te ondernemen. Colporteurs werden echter letterlijk van het erf af gegooid ...
XCSamenvatting ... Activiteit is, wat betreft de propaganda, nagenoeg nihil te noemen. Propagandaplaten hangen er in de gehele kring amper 25. 1 De kringpropagandist . .. blijkt ook volgens de kringleider voor zijn taak volkomen ongeschikt. Hij kon er evengoed niet zijn."
XCZeker, de NSB telde in Noord-Brabant relatief minder leden dan in de overige provincies (met uitzondering van Friesland) en het kan dus wel zijn dat overeenkomstige rapporten voor andere delen des lands een voor de NSB minder somber beeld gegeven zouden hebben - minder somber, maar zeker niet opwekkend. Gemakshalve kan men aanhouden dat, de gehele bezetting door, elke NSB' er zeventig tot tachtig niet-NSB' ers tegenover zich had staan; lnin opvattingen, hun stemming, hûn wijze van reageren bepaalden het Nederlandse milieu, en zelfs wanneer die NSB' er zich in de kring zijner 'kameraden' terugtrok, louter Het Nationale Dagblad en Volk en Vaderland las ennooit naar de Engelse radio luisterde, dan nog bleven de opvattingen, de wensen, de verwachtingen van de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk hem niet verborgen. Hij wist zich geïsoleerd en gehaat." wel vernam hij dat het aantal NSB'ers toenam, maar een brede volksstroming werd de NSB nimmer en ook de 'Fronten' en 'Gilden' (mantelorganisaties waartoe ook niet-NSB' ers konden toetreden) hadden geen werfkracht; alleen het z.g. Rechtsfront waartoe allen die op de sectoren
XC1 Per 31 juli' 43 telde de NSB volgens de statistieken van het hoofdkwartier in de kring-Den Bosch 653 leden en 301 sympathisanten. • NSB, hoofdkwartier, afd. propaganda: 'Rapport over de inspectie van de Kring-'s-Hertogenbosch op 20 en 21 juli '43' (a.v.). 3 Bij de voor- en naoorlogse politieke partijen kan men steeds een vrij kleine kern ('de leden') aantreffen temidden van een veel bredere, zij het fluctuerende aanhang ('de kiezers'). Bij de NSB was er tijdens de bezetting niet veel verschil tussen kern en aanhang. Grof gezegd: wie pro-Duits was, was NSB'er en wie buiten de NSB bleef staan, was niet pro-Duits.
van de politie en de justitie werkzaam waren, konden toetreden, kreeg vrij veelleden - wéér overwegend NSB' ers.
XCMisschien moet men verschil maken tussen de z.g. eerste ban en diegenen die pas na mei' 40 tot de NSB toetraden. Bij die later toetredenden ontbrak als regel het element van het opportunisme niet: zij rekenden er op dat Duitsland de oorlog zou winnen. Deden zij dat lange tijd? Bij menigeen was van meet af aan sprake van twijfel en die twijfel werd in de winter van '41 op '42 sterker toen bleek dat de Sowjet-Unie allerminst uitgeschakeld was en toen bovendien de Verenigde Staten aan de oorlog gingen deelnemen. Het gaat voor de NSB als geheel niet te ver om te zeggen dat van '42 af de fut er volledig uit was. Dat behoefde evenwel niet te verhinderen dat zich met name onder diegenen die sinds vóór de oorlog lid waren, velen bevonden die zich aan hun geloof in Mussert en het nationaal-socialisme vastklampten en het ook hun persoonlijke plicht achtten, zich tot het uiterste voor Duitslands overwinning in te zetten.
XCKort na het succes dat de NSB bij de provinciale statenverkiezingen van' 35 behaald had, was door het hoofdkwartier aan de z.g. kringverkiezingsleiders opdracht gegeven, een kartotheek samen te stellen die zou aangeven 'hoe de bewoners van iedere woning politiek georiënteerd zijn.'! Wij hebben niet de indruk dat tussen '35 en '40 van die opdracht veel werk gemaakt is - er sprak wèl een kwalijke mentaliteit uit. De NSB'ers die in '35 meenden dat zij een onweerstaanbare stormloop naar de macht ingezet hadden, waren kennelijk van plan om, wanneer die macht eenmaal veroverd was, de verzamelde gegevens te gebruiken voor een vorm van controle der gehele bevolking; die controle sprak voor een autoritair bewind vanzelf.
XCBij dit initiatief en bij deze mentaliteit werd aangeknoopt toen de NSB in de herfst van '40 overging tot de vorming van een eigen geheime dienst, de Centrale Inlichtingen Dienst of CID. Hoofd hiervan werd een veertigjarige boekhouder, Paulus Gerardus de Jager Meezenbroek, die vóór de oorlog een tijdlang werkzaam geweest was bij de Bataafse PetroleumMaatschappij en die zich reeds in een vroeg stadium, begin' 32, bij de NSB aangesloten had. Wij weten weinig van hem af - hij is na de oorlog verdwenen.
XC1 'Wenk no. I9' (23 aug. I935) van het Centraal Propagandabureau der NSB (NSB, I84).
XCDe Jager Meezenbroek richtte voor zijn CID een centraal bureau in Den Haag op met vier afdelingen: afdeling I was de afdeling interne organisatie; afdeling II bracht gegevens over de leden en aspirant-leden der NSB bijeen (en kreeg daartoe, wij weten niet hoe, spoedig de beschikking 'over de volledige kartotheek van Nederlanders die een strafvonnis achter de rug hebben, die uit de ouderlijke macht zijn ontzet, enz."), afdeling III verzamelde inlichtingen over acties die tegen de NSB beraamd werden (verstoren van vergaderingen bijvoorbeeld) en bij afdeling IV kwamen de gegevens terecht die betrekking hadden op illegale activiteiten van Nederlanders. In alle districten, kringen en groepen der NSB moesten speciale CID-functionarissen benoemd worden die tegen vergoeding van de gemaakte onkosten inlichtingen zouden gaan verzamelen teneinde deze aan het centraal bureau van de CID door te geven. In de meeste provincies werd toen in enkele maanden tijd een geheime dienst opgebouwd, alleen in Friesland, NoordBrabint en Limburg ging dat niet zo vlot.
XCReeds eind oktober' 40 werd aan alle medewerkers van de CID door de Jager Meezenbroek verzocht, er op te letten of ergens anti-nationaal-socialistische dan wel anti-Duitse pamfletten circuleerden. Daar moest 'onmiddellijk' bericht van gegeven worden. 'Ik zal', aldus het hoofd van de CID, 'na ontvangst van deze aanwijzingen... onmiddellijk maatregelen nemen opdat de betreffenden niet verder in de gelegenheid zullen zijn, hun afbrekend werk voort te zetten.l'' Uiteraard was de Jager Meezenbroek en was ook de NSB niet in staat, 'de betreffenden' uit te schakelen: dat was de taak van de Sicherheitspolizei annex Sicherheitsdienst. Welnu, met die Sicherheits dienst had de Jager Meezenbroek kort voor de aangehaalde circulaire uitging, contact opgenomen. Potentieel werd de gehele CID dus een verlengstuk van de Sicherheitsdienst. Men mag daar evenwel niet de conclusie aan verbinden dat inderdaad alle gegevens over anti-Duitse activiteiten die bij de CID binnenkwamen, aan de Sicherheitsdienst doorgegeven werden en dat die ook tot arrestaties leidden. Om te beginnen waren velen die de rapporten opstelden, voor betrouwbaar en nauwkeurig recherchewerk niet geschikt. 'De rapporteurs waarvan de gewestelijke Inlichtingendiensten gebruik maken, zijn', aldus mr. 1. J. Broersen" begin juni '4I in een concept-rapport voor Rauter, 'voor het merendeel absoluut niet voor hun taak berekend. Zij gaan te werk zonder enig oordeel des onderscheids. Volkomen onbe
1 NSB, hoofdkwartierraad: Notulen, 7 april 1941 (a.v., 38 c). 2 Rondschrijven, 29 okt. 1940, van het hoofd van dienst CID aan de medewerkers in de districten, kringen en groepen (Doe. 1-304, C-1). 3 Broersen was van medio februari tot eind maart '41 werkzaam geweest bij afdeling IV van de CID.
langrijke zaken worden dikwijls doorgegeven, terwijl belangrijke zaken over het hoofd worden gezien.'! Daar kwam bij dat de Jager Meezenbroek jegens de Sicherheitsdienst een zekere terughoudendheid bleefbetrachten, niet omdat hij tegen het uitschakelen van tegenstanders van het Derde Rijk bezwaren had, maar omdat hij. zich (mèt Mussert) zorgen maakte over de machtspositie van de SS waarvan het apparaat van de Sicherheitspolizei en Sicher heitsdienst deel uitmaakte. 'De CID', aldus Broersen, 'werkt zo min mogelijk samen met de Duitse autoriteiten.P 'Zo min mogelijk' - samenwerking was er dus wèl. Het staat dan ook vast dat een aantal gegevens die op personen C.q. illegale organisaties betrekking hadden, door de CID aan de Sicherheitsdienst doorgegeven zijn; wat daar de gevolgen van waren, hebben wij bij gebrek aan bijzonderheden niet kunnen traceren. Aileen van de CIDrapporteur te Leiden is een aantal rapporten bewaard gebleven; deze man, die ook directe contacten met 'de Sicherheitsdienst in Den Haag onderhield, gaf o.m. gegevens over de hoogleraren Huizinga en Meijers door. Arrestaties vloeiden er niet uit voort; daarvoor waren zijn rapporten te onbenullig.
XCEr was de ÇID geen lang leven beschoren. Broersens rapport deed bij Ranterde deur dicht en medio juni' 41 werd door deze aan van Geelkerken (die namens Mussert toezicht op de CID uitoefende) meegedeeld dat hij het bestaan van een geheime dienst der NSB niet kon dulden; de CID moest ontbonden worden en diende, zei Rauter, al zijn materiaal aan de Sicherheits dienst over te dragen. Dat laatste werd door Mussert die woedend protesteerde, geweigerd: het schijnt dat een deel van het CID-archief toen vernietigd is. Een restant dat betrekking had op leden en aspirant-leden van de NSB, kon Mussert verder laten gebruiken; hij wist bij Seyss-Inquart namelijk te bereiken dat afdeling II van de CID mocht blijven bestaan, zij het onder een nieuwe benaming: Algemeen Toezicht Leden. De medewerkers van de CID werden, nog steeds onder de Jager Meezenbroek (die, toen zich het conflict met Rauter voordeed, een paar dagen ondergedoken was), medewerkers van 'het ATL', zoals de nieuwe dienst spoedig aangeduid werd: zij moesten schriftelijk beloven, 'op straffe van onmiddellijk ontslag uit de Beweging, afgezien van andere straffen van de zijde der Duitse bezetting, hun investigaties strikt te zullen beperken tot personen welke lid of begunstigend lid van de NSB waren. '3 En zo stak het ATL van wal.
XCHet kreeg drie functies: het moest rapporten opstellen over aspirant-ledenJ.
,1 L. Broersen: 'Rapport over de CID der NSB' (5 juni 1941), p. 1 (Doe. 1-304, e-r), 2 A.v" p. 2. 3 Ch. A. H.: Rapport over de CID en het ATL (z.d.), p. 3 (Doc 1-661, a-8).
der NSB, het moest als recherche-apparaat fungeren voor alle onderlinge ruzies die bij de 'Raden van Discipline' en de 'Hoge Raad van Discipline' der NSB aangebracht werden, en het moest de leiding der NSB op de hoogte houden omtrent de capaciteiten en gedragingen der gezagsdragers. Die derde taak beschouwde de Jager Meezenbroek als veruit de aantrekkelijkste. In alle kringen en districten der NSB werden ATL-rapporteurs aangesteld; trots op hun gewichtige functie gingen dezen er toe over, gegevens over de groeps-, kring- en districtsleidersalsmede over andere functionarissen te verzamelen en die gegevens werden dan aan de centrale van de Jager Meezenbroek doorgegeven. Het kwam er op neer dat elke NSB-functionaris zich voortdurend bespied wist zonder dat hij de mogelijkheid bezat, te controleren wat over hem doorgegeven werd, laat staan zich te verdedigen tegen de hem onbekende aantijgingen. Het rapporteren geschiedde overigens nogal onregelmatig. Er waren ATL-rapporteurs die weinig van zich lieten horen, anderen daarentegen maakten van elke observatie maar ook van elk roddelverhaal (en die waren er legio) een apart rapport.
XCDe eerste functie: het opstellen van rapporten over aspirant-leden, werd door het ATL dusdanig verwaarloosd dat het veelal een half jaar of langer duurde voor het betrokken district bericht ontvangen had of de naam van een aspirant-lid in de kartotheek van de strafvonnissen voorkwam dan wel of andere ongunstige feiten bekend waren; de betrokkene was dan vaak al als lid aangenomen. De tweede functie: onderzoek in discipline-zaken, werd zo traag verricht dat er een achterstand kwam van enkele honderden nietafgehandelde aanklachten; de derde functie daarentegen: het beoordelen van het eigen kader, werd met graagte ter hand genomen; de Jager Meezenbroek werd de beheerder van honderden geheime dossiers. Het ATL ontwikkelde zich met dat al tot een staat in de staat, een soort 'SD' binnen de NSB, die alleen met van Geelkerken en Mussert in contact stond.
XCDe wrevel tegen het ATL en vooralook tegen de Jager Meezenbroek nam van jaar tot jaar toe. Deze was, zo schreef Rost van Tonningen eind' 42 aan Hinunler, 'einer der grössten Lumpen der Bewegung'; van anderen had Rost gehoord dat voor een man als de Jager Meezenbroek, 'nur der Fehmemord eine Lösung darstelle'? Het duurde nadien toch noch anderhalf jaar voor de bom barstte en Mussert er toe gebracht kon worden, een commissie van onderzoek in het leven te roepen waarvan de burgemeester van Rotterdam, ir. F. E. Miiller, voorzitter werd. De instelling van die commissie was een gevolg van sterke aandrang uit het Utrechtse hoofdkwartier waar men zich groen en geel geërgerd had aan de onafhankelijke positie die het in Den Haag
XC1 Brief, 30 nov. 1942, van Rost van Tonningen aan Himmler (BDC, 2010).
gevestigde ATL innam. De druppel die de emmer had doen overlopen, was een instructie van de Jager Meezenbroek geweest om van alle leden der NSB geheime dossiers aan te leggen.
XC'De ATL-rapporten', zo lichtte het hoofdkwartier de commissie-Müller in,
XC'zijn in vele gevallen volkomen onbetrouwbaar, vaag, en van een inhoud die soms geheel tegenstrijdige meningen weergeeft... Volgens welke normen wordt bijvoorbeeld bepaald: 'Huwelijksleven normaal?' 'Matig gebruik van sterke drank?' 'Goed zedelijk gedrag?' 'Goed nationaal-socialist?' - uitdrukkingen die in de meeste rapporten voorkomen. Wie speelt hier alsrechter? Een onbekende spion, de bevraagde zelf of een konkelende buurvrouw?"
XCEr werden voorbeelden aangehaald waarbij rapporten van het ATL gebaseerd waren op mededelingen van leveranciers; over de programmadirecteur van de Nederlandse Omroep had het ATL informaties ingewonnen bij de kapper van zijn echtgenote! Het apparaat had bovendien veel geld gekost: f II I 000 in ' 4I, bijna f 200 000 in '43. Bovendien was aan de commissie-Müller in een gesprek met de Jager Meezenbroek gebleken dat deze geen enkele inmenging duldde, 'het ATL', had hij gezegd, 'is een meer persoonlijke zaak van mij'; ja, hij bezat geheime dossiers, maar die waren 'alleen voor de Leider ter inzage. . . Het is niet de bedoeling om deze dossiers ter gelegener tijd uit te spelen.P Dat laatste geloofde niemand.
XCDe commissie-Müller adviseerde, het ATL op te heffen. Mussert volgde dit advies."
XCWij willen in deze paragraaf de vraag behandelen, in hoeverre NSB' ers als denuncianten opgetreden zijn. Dat de CID een denunciatie-functie had, deden wij reeds uitkomen; het ATL denuncieerde óók: NSB' ers aan Mussert, l1iet:Nederlanders aan Duitsers. Wij hebben althans voor dat laatste geen bewijzen gevonden, al achten wij het wel waarschijnlijk dat de Sicherheits dienst hier of daar de relaties' met vroegere CID-rapporteurs, nu ATLrapporteurs, aangehouden heeft.NSB, hoofdkwartier, organisatieleider: 'Bezwaren tegen de organisatie en werkwijze van het Algemeen Toezicht Leden'meip.(NSB,f).NSB, Commissie-ATL: Notulenvergadering (zöjunip.en(a.v.). • Het ATL·werd peraugustusopgeheven. Bij hetwerd toen een 'afdeling ledenonderzoek' in het leven geroepen; begin september, tijdens de Dolle Dinsdag-crisis, zakte de gehele NSB ineen.
1 (9 1944), 3 32 2 jde 1944), 2 5 I '44 hoofdkwartier
XCVan het feit zelf dat Nederlanders door leden van de NSB aan de Sicher heitsdienst of aan andere Duitse instanties verraden werden, hebben wij in de delen 4 en 5 van ons werk alsook in dit deel al voorbeelden gegeven. De meeste V-Männer van de Sicherheitsdienst en de Abwehr die wij noemden (onder hen van der Waals), de meeste politiefunctionarissen die op Joden jacht maakten, waren lid van de NSB. Wij herinneren er voorts aan dat voor de gijzelaarslijsten die de bezetter in de lente van '42 opgesteld had, in een speciale actie candidaten opgegeven waren door alle groepsleiders van de NSB. Wij zullen later in ons relaas nog enkele van dergelijke acties vermelden.
XCToen nu de NSB in de lente van '42 de taak aanvaardde, namen van gijzelaars aan de bezetter op te geven, kwam zij daar niet onvoorbereid voor te staan. Al van de zomer of herfst van '40 af waren door de kringleiders de namen genoteerd van allen die als prominente tegenstanders van de NSB golden, en enige tijd later was besloten, 'de voor de NSB gevaarlijksten over te hevelen naar het district. De districtsleider' , aldus deze functionaris in Overijssel, 'had dan de taak, een kartotheek op te stellen aan de hand van gevraagde gegevens ter plaatse, die hij zelf regelmatig moest controleren en opnieuw controleren, daarbij niet alleen gebruik makend van het NSBoordeel ter plaatse, doch dit onderzoek zo breed mogelijk te verrichten teneinde de kans op fouten tot een minimum te beperken.'! Volgens deze districtsleider was het daarbij aanvankelijk de bedoeling, vast te stellen op welke gijzelaars men diende terug te grijpen indien het na de vorming van een regering-Mussert tot verzet zou komen. Was het dan niet logisch om ook verzet tegen de Duitsers tegen te gaan? Uiteraard. Dat individuele NSB' ers met hun denunciaties rechtstreeks naar de bezetter liepen, werd door Mussert evenwel onwenselijk geacht; hij was van mening dat het signaleren van tegenstanders steeds via NSB-instanties geschieden moest: de NSB kreeg daar als organisatie dan de 'eer' van.
XCDat signaleren heeft herhaaldelijk plaatsgevonden.
XCVan '40 af zorgden de districtsleiders van de NSB er voor dat de gehele provinciale pers (die voor de bezetter moeilijk te volgen was) door NSB' ers op anti-Duitse uitlatingen gecontroleerd werd; de rapporten gingen naar de persafdelingen der Beaujtragten toe. In maart' 41 moesten de districtsleiders in opdracht van van Geelkerken rapporten indienen over alle burgemeesters. In juli moesten de kringleiders alle scholen opgeven waar nog portretten hingen van leden van het Koninklijk Huis. Omstreeks diezelfde tijd werd aan de districtsleiders voorgeschreven dat zij in hun maandrapporten personen
die van anti-Duitse activiteit verdacht waren, steeds apart moesten vermelden. 'Wij moeten zorgen', zeid'Ansembourg in mei '42 aan de kringleiders van het district Limburg, 'die mensen genoteerd te hebben welke principiële en gevaarlijke tegenstanders zijn.' Het is derhalve noodzakelijk, dat iedere Kring een z.g. zwarte lijst aanlegt waarop deze personen genoteerd staan. Hierop dienen ook de namen van die geestelijken .voor te komen die op bijzondere wijze hetzen.I"
XCIn juli '42 werd aan de kringleiders verzocht, op speciale formulieren rapporten in te dienen over alle Nederlandse artsen. In de herfst werden via de districtsleiders opnieuw gegevens over alle burgemeesters (voorzover niet 'fout') verzameld. In februari '43 werd er op gewezen dat 'namen van Nederlanders die volgens de persoon die ze opgeeft, geschikt zijn om als gijzelaar te dienen', niet rechtstreeks 'aan de SD opgegeven' mochten worden; 'indien men van deze Nederlanders kent, dient men ze rechtstreeks door te geven aan de Gemachtigde" daarmee werden de provinciale Gemachtigden van de NSB bedoeld die o.m. het contact met Seyss-Inquarts Beauftragten onderhielden. In juli '43 werd, als wij althans Rauter geloven mogen, die omweg opgeheven. 'lch vereinbarte', rapporteerde hij toen aan Himmler, 'ein engeres Zusammenarbeiten zwischen NSB und SD. Mussert hatte seinerzelt wahl durch seinen Generalsekretär ein Verbot erlassen, dass niemand van der NSB mit dem Sicherheitsdienst zusammenarbeiten diirfe. 4 lch habe ihn jetzt darau] atifmerksam gemacht, dass dieses Verbot -schon einer Anzahl van NSB' em den Tod gebracht habe. Vorfälle wichtiger Art sind nicht dem SD sondem der holländischen Polizei gemeldet worden. Mussert sah dies vollkommen ein und ordnete an, dass in den nächsten Taoen van Geelkerken alle Distriktsleiter einzuberujen habe und dass dabei van Geelkerken das Verbot aufheben und engste Zusammenarbeit mit dem SD anordnen muss. lch und Dr. Harster wetden bei der Besprechung zugegen sein und zu den Distriksleitern auch speechen'» die bespreking vond inderdaad plaats, Welke vormen die 'engste Zu sammenarbeit' toen aannam, weten wij niet.
XCAl het voorafgaande blijkt uit bewaardgebleven stukken - maar er is
XC1 D'Ansembourg was zich ervan bewust wat met die tegenstanders kon geschieden. In maart' 41 duidde hij de inspecteurs -lager onderwijs in Maastricht en Heerlen aan als 'candidaten voor Dachau'. (brief, 7 maart 1941, van d'Ansernbourg aan H. M. Keller, districtsleider van de NSB in Limburg (NSB" 1360)). 2 NSB, district Limburg: 'Verslag van de kleine districtsraad, gehouden op 7 mei I942', p. 2 (a.v., 1078). 3 A.v., 23 febr. 1943 (a.v.). 4 Dit stuk is niet bewaard gebleven. 5 Brief, 30 juli 1943. van Rauter aan Rimmler (BDe, 361).
maar zo weinig bewaardgebleven. Er zijn stellig systematisch veel meer inlichtingen over tegenstanders verzameld, er is ook systematisch meer aan Duitse instanties als de bureaus van de Beauftragten en de Aussenstellen van de Sicherheitspolizei doorgegeven dan wij met zekerheid weten. Met 'systematisch' bedoelen wij: door gezagsdragers van de NSB in hun functie en krachtens een ontvangen opdracht. Daarnaast zijn in talloze gevallen tegenstanders van het bezettingsregime hetzij bij Duitse, hetzij bij 'foute' Nederlandse autoriteiten aangegeven door NSB' ers die op eigen initiatiefhandelden. Van de groepsleider der NSB te Epe weten wij dat hij in '40 en '41 in 'tientallen gevallen' rapport uitbracht 'aan kringleider, SD en Beaujtragte voor de provincie Gelderland'," Regelmatig kwam het voor dat leerlingen van instellingen van voortgezet onderwijs en studenten die NSB' er waren, antiDuitse uitlatingen van docenten of hoogleraren overbriefden. Zo stelde een 'SS-maat'in de zomer van' 41 een rapport op 'betr.: politieke verhoudingen aan de Vrije Universiteit' waarin hij de hoogleraren dr. J. Waterink en mr. J. Oranje ('komt wegens zijn sluwheid veel eerder in aanmerking geëlimineerd te worden dan bijv. prof. Rutgers') 'gevaarlijke 'anti-mensen' noemde." In '42 schreef een NSB' er, leraar aan het gemeentelijk lyceum te Kampen, een rapport over zijn collega's waaraan wij bij wijze van voorbeeld het volgende ontlenen:
XC'Dr. C. G. B. ten Kate, rector ... anti-NSB en anti-nationaal-socialistisch. Is vooral op de WA en uniformen gebeten ... Zit nog aan allerlei dwaze Uniegedachten vast.
XCH. J. Moerman, conrector. Rustig, neutraal, correct.
XCMej. drs. Ida M. G. Gerhardt. Volkomen verjoodste, hyperspirituele blauwkous. Anti-Germaans, gevaarlijk, kwaadaardig. Volgens haar is door de uitschakeling der Joden alle cultuur en beschaving verdwenen."
XCDr. S. Blankert ... Vond de oude orde goed ..•
'uitlatingen in persoonlijke gesprekken'van de dichteres Ida
' 'Naar aanleiding van de metaalinzameling zei zij in de pauze in de
XCDr. E. Bos. Zeer Christelijk ... Gelooft aan kerkvervolging.
XCP. H. Ligtenberg ... Slaaf van chr. hist. predikant. Gelooft aan kerkvervolging en vindt onze beweging on-Nederlands, Gelooft in Engeland en Oranje. J. P .. P. Nelek. Sociaal-democraat. Niet geheel toerekenbaar ...
XCMej. drs. J. H. van Lessen. Lerares Engels. Heeft veel familie in Engeland. Instelling dementspreehend.
XCB. J. Krijgsman. Een volslagen Oranjegek. .J. B. Hallekamp. Fel anti. Kwaadaardig. Hatelijk ... Ongeneselijk.
XCW. H. de Boer. Fel anti. Voorzitter Oranje-vereniging ...
XC(Algemeen) ... Op de andere scholen in Kampen ishet ook mis. Van de honderd onderwijzers die ik op 9 mei 1942 uitnodigde op een openbare vergadering van het Opvoedersgilde, kwam er geen een!"
XCOok vanuit het bedrijfsleven en vanuit het bestuursapparaat kwamen regelmatig door NSB'ers geschreven denunciaties binnen. Gevallen deden zich voor waarbij 'foute' wethouders aan de Beaujtragten C.q. Sieherheits polize! doorgaven wat 'goede' burgemeesters gezegd hadden. Rost van Tormingen ontving in de zomer van '41 een uitgebreid rapport over de opvattingen van personeelsleden van de afdeling magazijnen der ArtillerieInrichtingen plus 'enkele uitlatingen, gebezigd door Ir. den Hollander ... Thans zijn nog een paar personen bezig, gegevens te verzamelen van andere afdelingen. Ik hoop u deze de volgende week te doen toekomen. Ik heb de toezegging dat enkele goedwillende personen, onder strikte geheimhouding, bereid zijn inlichtingen te verstrekken.f D' Ansembourg kreeg begin '41 een eerste 'rapport inzake de leiding der Staatsmijnen', gebaseerd op inlichtingen van 'zeven leden van het Technisch Gilde, allen lid der NSB en allen sinds vele jaren werkzaam in middelbare posities op de verschillende bedrijven der Staatsmijnen'; 'nagenoeg alle directeuren, hoofdingenieurs, bedrijfsingenieurs, ingenieurs enz. zijn', zo stond daarin, 'uitgesproken anti-nationaal-socialistisch en anti-Duits'. 3 Binnen de PTT die per I januari '42 een NSB'er, ir. W. L. Z. van der Vegte, als directeur-generaal kreeg, werd een aparte dienst van NSB' ers opgebouwd die niet alleen de stemming van het personeel moest peilen maar ook naar 'tegenwerking en sabotage' moest speuren"; de rapporten gingen naar van der Vegte' s politieke rechterhand, J. de Kloet, hoofd van een nieuwe afdeling: Algemene Zaken. Bij al deze den uncia ties werden soms zelfs familieleden niet gespaard. De groepsleider van de NSB te Gronsveld gaf in '41 zijn eigen broer, commies ter
XC1 Rapport (z.d.) door M. Th. H. (a.v., a-y). 2 Brief, IS juli 1941, van H. D. aan Rost van Tormingen (Doe 1-1262, a-z). 3 'Rapport inzake de leiding der Staatsmijnen' (z.d.) (NSB, 1395). • J. G. Visser: PTT 1940-1945. Beleid en bezetting (1968), p. 106. 4
provinciale griffie, bij d' Ansembourg aan: die broer beschouwde Hitler 'als een struikrover' en had, toen een neefje, zoon van de groepsleider, samen met die groepsleider Duitse V-zegels aan de huizen was komen aanplakken, het neefje 'op de weg geslingerd' en 'luidkeels' over straat geschreeuwd,
XC'met de uitgesproken bedoeling dat de hele verzamelde buurt, tuk op een relletje, het kon horen: 'Wie tot zoiets opdracht geeft, is crapule en voedt de jeugd op tot bandieten!' Dit herhaalde hij menigmaal met klem ... Hier wil ik tevens bijvoegen dat de loco-burgemeester Nic. Dassen het plakken van V -zegeltjes werk van smeerlappen en crapule noemde.'!
XCVeruit de meeste verraadbrieven en -rapporten zijn verloren gegaan. Onze algemene indruk is dat zij lang niet altijd en misschien zelfs betrekkelijk zelden tot' actie' geleid hebben. Dat lag dan niet aan de schrijvers, maar hetzij aan de Nederlandse instanties die de gedane mededelingen voor kennisgeving aannamen, hetzij aan de Duitse die de denunciaties niet vertrouwden of niet van voldoende gewicht achtten. Speciaal van de Sicherheitspolizei hebben wij de indruk dat zij over het algemeen aan inlichtingen uit NSBkringen niet veel waarde hechtte: zij ging liever op haar eigen V-Männer af.
XCTer voorkoming van misverstand willen wij er op wijzen dat wij bepaald niet van mening zijn dat praktisch elke NSB' er bij tijd en wijle een verradersrol gespeeld heeft. Wij menen dat bij menigeen het denkbeeld verraad te plegen niet eens opkwam;' wij weten dat er anderen waren die verraad principieel weigerden en van hun weigering ook mededeling deden in het milieu waarin zij werkzaam waren. Dat alles neemt niet weg dat de nietnationaal-socialistische Nederlanders terecht voor NSB' ers op hun hoede waren: die NSB'eq 'heulden met de vijand' en dat danniet alleenin politieke zin maar ook, wat menig actief lid betrof, in zijn dagelijks doen en laten. De goeden moesten, als steeds, onder de kwaden lijden. Voor elkeen die vernam dat een collega of kennis maatschappelijk benadeeld of zelfs gearresteerd was door ingrijpen van NSB-zijde, waren alle NSB' ers verdoemd: 'verraders', niet slechts van hun land, maar ook van hun landgenoten. Er ging van dit alles een enorme druk uit. Wat zich binnen de NSB aan krakeel en wanorde, aan tegenstellingen en conflicten voordeed, bleef de bevolking meestal verborgen. Voor haar was de NSB gerepresenteerd in die ene buurman, die ene collega, die 'fout' was - 'fout', dus handlanger van de vijand en, zo zag men het, potentieel verrader. Men was bang voor hem, omdat men bang was voor de macht die achter hem stond.Brief,julivanaan d'Ansembourg (NSB,4
1 23 1941, P. H. H. 1353).
XCNaast het verraderlijk gedrag van NSB'ers was het vooral het optreden van de Weer-Afdelingen der beweging, de WA, die de haat jegens Mussert en zijn volgelingen versterkte. De straatterreur die deze formatie van de zomer van '40 af uitoefende, hebben wij in de delen 4 en 5 van ons werk al beschreven. Hij ontbrak in '42 niet maar kwam toen toch minder veelvuldig voor, ten eerste doordat allen die tegen de NSB gekant waren, minder geneigd waren het op relletjes te laten aankomen, ten tweede doordat de rijen van de WA periodiek gedund werden als gevolg van de dienstneming voor de strijd aan het Oostelijk front. Dat laatste is een van de factoren die het moeilijk maken, de precieze sterkte van de WA aan te geven. Zij werd in elk geval belangrijk uitgebreid toen Mussert in augustus' 4I bepaalde dat alle mannelijke NSB' ers van achttien tot veertig jaar, mits medisch goedgekeurd, tot de WA moesten toetreden. Dat werd door ruim zeventienhonderd NSB'ers geweigerd van wie de meesten vervolgens van 'hd' tot 'sympathiserend lid' gedegradeerd werden. Vermoedelijk telde de WA per I september 4I ca. z~sduizendvijfhonderd man, per I mei' 42 ca. twaalfduizend en een jaar later ca. achtduizend. Wij staan voor die cijfers niet in: de administratie van de WA liet veel te wensen over. Los daarvan geven die cijfers slechts de sterkte op papier weer. Legt men alle in het materiaal voorkomende klachten bij elkaar, dan mag gemakshalve aangenomen worden dat ca. de helft van de W Amannen nooit of zelden bij oefeningen, appèls en demonstraties aanwezig was. Deelneming aan dat soort manifestaties kon namelijk niet afgedwongen worden. \
XCHet gehalte van leden en kader liet veel te wensen over. Er bevonden zich onder de leden zoveel personen met een strafregister dat voortdurend tot 'zuiveringen' overgegaan moest worden waarbij althans de kwalijkste elementen geroyeerd werden. Het hielp nooit voldoende., Zo was het WA-kwartier op het Spui in Den Haag in de lente van '43 een centrum van zwarte handel. 'Bij het betreden', aldus een WA-wachtmeester uit Amsterdam, 'werd ik begroet met 'Houzee, kameraad'. De vijftien minuten die ik daar geweest ben, kon ik achtereenvolgens sigaretten, 'sigaren, koffie en thee kopen, alles tegen half-zwarte ofhele zwarte prijzen."
XCWas het elders beter? Hier en daar wellicht, maar toch niet overal. Er kwam, dunkt ons, vrij spoedig in de formatie een sfeer van landerigheid
XC1 Brief, 28 juni I943, van R. de J.
te hangen. Zeker, velen zullen aanvankelijk wel genoten hebben van de gewelddadigheden die zij zich konden permitteren, maar daar ging het plezier van af. 'Knokken tegen de Unie' kon bevrediging geven, maar toen van begin april '4I af met het weekblad De Unie niet meer gevent mocht worden, behoorde ook dat genoegen tot het verleden. Doordat het politieke leven van de straat verdween, bleef er voor de WA eigenlijk niets meer te doen. Eind' 4I zond de z.g. vormingsleider van ban 3 van de WA (ZuidLimburg) een rapport aan zijn banleider waaruit wij het volgende aanhalen:
XC'Nu ik bijna een jaar dienst gedaan heb in de WA en practisch alle bijeenkomsten en oefeningen heb meegemaakt ... , voel ik mij als nationaal-socialist verplicht, u, banleider, mijn ervaringen mee te delen ...
XCI. De opkomst van de weermannen is slecht. Gemiddeld komt ca. 30 % van de totale sterkte op ... Opkomst in verhouding slechter dan vóór september van dit jaar.
XC3. Er wordt onder de weermannen veel gekankerd en de bevelen en maatregelen van het kader becritiseerd. zelfs gebeurt dit in het openbaar en in treinen.
XC4. De dienst evenals het groeten, zingen, sport en colportage wordt zonder enthousiasme uitgevoerd. Dezelfde geest als in het Ned. leger breekt zich baan.
XC5. Onder het kader dezelfde bovengenoemde fouten ...
XC6. Het kader heeft geen opleiding gehad zowel in vorming als militair technisch ... Ik persoonlijk heb in een maand van vier verschillende kaderleden vier verschillende manieren van exerceren geleerd, waaronder het brengen van de groet bij het zich melden en bij het zingen van het Wilhelmus.
XC7. Bij verschillende wachtmeesters en konstabels ontbreekt de kennis van de eerste grondbeginselen van het nationaal-socialisme.
XC8. Bij vele oefeningen ontbreekt alle leiding. Het kader komt te laat of in het geheel niet en verschijnt dan in burgerkleding met de pet op en de pijp in de mond. Het eerste half uur wordt doorgebracht met kletsen, wat gedurende de oefeningen nog een paar maal herhaald wordt."
XCDe commandant van de WA, mr. A. J. Zondervan, had geen gezag. Hij was reserve-onderofficier van het Nederlandse leger, maar verscheidenen van de onder hem geplaatste z.g. heerbancommandanten (op papier telde een heerban ca. negenhonderd man) waren in dat leger beroepsofficier geweest. Zij constateerden spoedig dat Zondervan de scholing miste om een goed-gedisciplineerde semi-militaire formatie op te bouwen - zij liepen over hem heen. Het werd een bandeloze troep. Vooral in de hogere regionen
XC'WA, Ban 3, vormingsleider: Rapport aan de banleider, ban 3 (I dec. 1941) (a.v.,
tekende zich de neiging af om de bloemetjes buiten te zetten. De Jager Meezenbroek. hoofd van het A TL, kon menig rapport aan zijn geheime dossiers toevoegen! Enkele voorbeelden:
XC'Berichtgever vernam van meerdere zijden:
XCOp donderdag 24 april '41 heeft de W A en hoofdkwartierstaf een feest aangeboden aan Duitse gasten. Dit vond plaats in 'De Dietse Taveerne' te Utrecht. Aanwezig waren ca. zestig man. Om ca. zes uur ging men aan tafel. Er werd zeer zwaar geborreld Kameraad van Scheltingal had al spoedig teveel gedronken, wat tot uiting kwam in zeer misplaatste uitdrukkingen zijnerzijds aan het adres van mensen, werkzaam op het departement van kameraad Goedewaagen. Hij gaf sterk af op hun werk, zeide o.m.: 'Ze weten er allemaal de kloten van .. .' Omstreeks elf uur ging men naar boven alwaar het feest werd voortgezet tot zes uur in de ochtend. Tijdens dit gedeelte maakte kameraad Langeveld, banleider WA, die positief dronken was, ongenoegen met kameraad Kardoes". Dit geschilliep uit op een handgemeen. Kardoes ... ontdook een klap van Langeveld en stootte daarbij zijn hoofd tegen een stoel waardoor hij verwondingen opliep. Hierop werd Langeveld door van 't Hofs en Nederkoonr' vastgegrepen. Langeveld ging hierop naar beneden en haalde zijn revolver om Kardoes neer te schieten. Sportleider Wittkamp en Nederkoorn gingen ook naar beneden en ontwapenden Langeveld die afgetransporteerd werd.'
XCEr stonden op dat moment beneden zes prostituées te wachten die 'naar boven wilden gaan.' Dit was van 't Hof te bar: 'Zij werden elk met een paar rijksdaalders naar huis gestuurd."
XCEenjaar later, eind april '42, was van 't Hofin Utrecht in een café aanwezig met een banleider, een onderbanleider en twee opperhopmannen van de WA. Hieromtrent werd door twee getuigen gerapporteerd dat ze 'meer als genoeg aan Bachus geofferd' hadden. Ze hadden een meisje van zestien jaar in hun midden waarmee een van de opperhopmannen tenslotte verdween."
XCBegin mei bevond van 't Hof zich in Maastricht:
XC'Op 3 mei 1942, na afloop van het Heerbanappèl te Maastricht, zijn de verschillende functionarissen naar Koch gegaan om aldaar een (eerste) gezellig samenzijn te vieren. Het (tweede) gezellig samenzijn in 'Lm welssen Rössl' te Valkenburg begon om ongeveer 22 uur (en duurde tot 5 uur) de volgende ochtend. Aanwezig waren opperheerbanleider van 't Hof met chauffeur en adjudant, burgemeester Peeters van Maastricht, kameraad Koch, hotelier, kameraadbanleider te Haarlem. s Rapport (z.d.), ATL-dossier 24II8 (NSB, 714). 6 Rapport, 27 april 1942, van het hoofd ATL, district IS, ATL-dossier 27527
1 Jhr. D. de Blocg van Scheltinga , adjudant van Mussert. "M. Kardoes, organisatie leider van de NSB. s Opperheerbanleider H. C. van 't Hof. 4]. Nederkoorn,
Kocks uit Hotel Kocks te Valkenburg, banleider Röthengatter, kompaan Savelberg, weerman Sackers ... Kameraad Peeters begon met enige flessen champagne te schenken waarna kameraad Koch dit voorbeeld volgde. Toen de champagne op was, begon men met chablie ... Toen het gehele gezelschap langzamerhand onder invloed des alcohols was, begon men redevoeringen af te steken die weldra de gemoederen zo verhitten dat binnen korte tijd iedereen . ruzie had ... Kameraad Koch die van 't Hof enige keren interrumpeerde tijdens zijn redevoering, werd later in een donkere gang zozeer mishandeld dat hem de tanden uit de mond vielen en hij nn nog met een blauwoog rondloopt."
XCMilitaire dienst aan het Oostelijk front was een waar schrikbeeld voor menige WA-man. Naar schatting hebben daar in totaal vier- à vijfduizend man uit de WA meegevochten. Het heeft heel wat moeite gekost, hen bijeen te krijgen. Een zeker aantal vrijwilligers meldde zich in de zomer van '41; diegenen di~ toen nalieten zich aan te ~elden, voelden er over het algemeen weinig voor, aan de gevaarlijke militaire strijd in de Sowjet-Unie deel te nemen. Begin' 42 werd opnieuw de gelegenheid geopend, toe te treden tot een aparte eenheid van WA-mannen die naar het Oostelijk front zou vertrekken. De WA telde toen tussen de tien- en twaalfduizend man. Ca. vijftienhonderd verklaarden zich in principe bereid om te vertrekken, maar van die vijftienhonderd kwamen slechts vijfhonderd voor de keuring op. In oktober' 42 gaf Zondervan een order uit waarin hij gelastte dat alle kaderleden alsmede alle leden van de staven der WA (anders gezegd: de bezoldigde full-time functionarissen 2) zich schriftelijk bereid zouden verklaren, in militaire dienst te treden. Vijf maanden later hadden velen op die order nog niet gereageerd, sommigen hadden hun best gedaan om in het kader van de Jeugdstorm opgenomen te worden. Medio maart' 43 bepaalde Zondervan .dat allen die de gevraagde verklaring nog niet getekend hadden, onmiddellijk ontslagen moesten worden; bleven zij in de WA, dan zouden zij tot weerman gedegradeerd worden. Van de deining die een en ander in de WA veroorzaakte, hebben wij geen volledig overzicht; wij weten slechts dat in enkele heerbarmen het ondertekenen van de verklaring als een pure formaliteit voorgesteld werd en dat gezegd werd dat 'direct getekend' moest worden, 'daar
XC1 Rapport, 8 mei I942, door H. J. P. (a.v.). 2 Eind '4I liepen die bezoldigingen van ca. f roo p.m. voor een weerman op tot bijna f 600 voor de opperheer-· banleider. Daar kwamen eventueel nog kindertoeslagen bij.
anders de formulieren te laat op het Heerbankwartier zouden zijn.'! Velen waren dan ook zeer onthutst toen zij onmiddellijk nadien door de SS Ergänzungsstelle Nord- West voor de keuring opgeroepen werden - nog onthutster toen daarbij bleek dat men, 'indien men geen lopende oren had en geen platvoeten had, zonder gevraagd te worden naar andere ziekten welke' men had', goedgekeurd werd. 'Alles bij elkaar genomen, kreeg ik de indruk', aldus een weerman, 'dat het verbazend veel op ronselarij begon te lijken." Ca. vijfhonderd WA-mannen werden goedgekeurd. Zij kwamen evenwel niet aan het Oostelijk front maar in de Landstorm terecht, een Waffen-SS formatie, die in Nederland opgesteld werd voor de inzet tegen de Geallieerden.
XCDe vlucht in het kader van de Jeugdstorm bleek niet te baten toen in september' 43 bepaald werd dat alle mannelijke leden en kaderleden van de Jeugdstorm van zeventien jaar af zich ook al voor die Landstorm moesten melden. Een groot deel van de WA belandde korte tijd later in de Landwacht. Landstorm en Landwacht komen in ons volgende deel ter sprake,
XCDe Nederlandse SS (niet te verwarren met de groepen Nederlanders in de Waffen-SS) is van meet af aan het Grootgermaanse koekoeksjong geweest in het nest van de NSB. De naam van de formatie werd eind' 42 gewijzigd tot 'Germaanse SS in Nederland' - van 'Nederlandse' werd zij dus 'Germaanse'SS; dat is zij in feite van den beginne af geweest: de groepering van diegenen die, in tegenstelling tot Mussert, Nederland geheel wilden doen opgaan in een Grootgermaans rijk. Ook Seyss-Inquart zag dat Grootgermaanse rijk in de lijn der ontwikkeling liggen; zijn opvatting was dat de idee van het Grossdeutsche Reich pas door de actie van niet-Duitse 'Duitsers' (Hitler en hijzelf waren als Oostenrijkers geboren) werkelijkheid geworden was - het Grossgermanische Reich moest, zo meende hij, vooral door het streven van niet-Duitse 'Germanen' (Noren, Denen, Nederlanders, Vlamingen) tot doorbraak komen. Dat Hitler, zoals wij in hoofdstuk 3 van ons vorige deel deden uitkomen, het Grossgermanische Reich evenals trouwens het Gross deutsche_ louter als een uitbreiding van Duitsland zag, is wellicht niet tot Seyss-Inquart en zeker niet tot leiding en leden van de Nederlandse SS doorgedrongen.
XC1 Brief, 7 april 1943, van A. K. aan het stafkwartier der WA (NSB, 695). 2
XCHet was Himmler die in de zomer van '40 doorzette dat in het 'Germaanse' Nederland de politieke strijdformatie der SS opgericht werd. In Vlaanderen kwam de Vlaamse SS naast het Vlaams Nationaal Verbond te staan - in Nederland werd de Nederlandse SS (wij zullen die benaming gemakshalve aanhouden) formeel een onderdeel van de NSB; in werkelijkheid was zij van haar oprichting af door Himmler, Seyss-Inquart en Rauter (die als Hoherer ss und Polizeijuhrer op de SS en het gehele door haar bestreken terrein supervisie moest uitoefenen) als een middel beschouwd om, zelfstandig agerend, de NSB de Grootgermaanse richting op te duwen. Feldmeijer, de Voorman van de SS, bepaalde zijn gehele beleid in voortdurend overleg met Rauter en diens staf. Het zou evenwel onjuist zijn, dat beleid "louter te zien als een politieke aangelegenheid: het was in wezen van wereldbeschouwelijke oorsprong.
XCOok in Nederland heeft het nationaal-socialisme in de ideologie van de SS zijn radicaalste en dus markantsteuitdrukkinggevonden. 'De SS', zo heette het in een uit december '40 daterend 'Oefeningsvoorschrift';' 'is een nationaal-socialistische orde van mannen, die het noordse kenmerk dragen, en is een aaneengeklonken gemeenschap van hun sibben' - een Männerbund dus, zoals zij zo vaak in de geschiedenis voorgekomen zijn'', maar een Männer bund met een speciale functie: de bond, beter: de orde, van de ware, de zuivere nationaal-socialisten die met hun heel Duitsland, straks heel 'Germanje' bestrijkende organisatie waarborg moesten zijn voor het voortbestaan van het Duizendjarig Rijk; het moest een orde zijn van ascetische, onkreukbare politieke strijders. 'zelfbewust en toch bescheiden, trouw en eerlijk, stilzwijgend en onomkoopbaar, zó', aldus weer het Oefeningsvoorschrift,J. J.
1 Tekst d.d. 18 dec. 1940 in 395 a. 2 Op homosexualiteit stond binnen de en dus ook binnen de Nederlandse SS de doodstraf - gaat het te ver wanneer men in deze zw are straf een aanwijzin g ziet voor de krach t van de verboden neiging? In Nederland is minstens één feitelijk doodvonnis uitgevoerd. Dit betrafhet hoofd van de spionnageschool die de in 'Zorgvliet' tussen Den Haag en Scheveningen opgericht had, B. Sprey. Op grand van mededelingen van mie leerlingen van deze school dat Sprey een poging tot homo sexueel contact ondernomen had, werd door Himmler na een uitvoerig onderzoek bepaald dat Sprey (die inmiddels in het Kleinseminarie te Haaren opgesloten was) de gelegenheid zou krijgen, zelfmoord te plegen. Sprey was op dat moment met de dochter van een Duitse generaal verloofd. Rauter bracht hem in zijn cel een revolver en Sprey maakte een einde aan zijn leven. Hij werd met militaire eer begraven; een overlijdensadvertentie in deelde mee dat hij bij een oefening met handgranaten om het leven gekomen was.
'moet de SS-man tegenover het gehele volk een voorbeeld van mannelijke kracht en ridderlijke deugd zijn ... Eer- en betamelijkheidsgevoel zijn de redenen dat de SS-man slechts met fatsoenlijke mensen omgaat. Hij ... vermijdt de omgang met liederlijke vrouwen Overmatig gebruik van alcohol is voor zijn gezondheid en houding schadelijk. Het zitten of staan aan een bar is een SS-man verboden. Op straat is het roken verboden.'
XCGoedewaagen, die de SS na de oorlog als 'een keurcorps, een Gideonsschare' aanduidde, schreefhaar 'een Jezuïtisme zonder Jezus, een Puritanisme zonder de Schrift' toe' - inderdaad, Jezus en de Schrift ontbraken, maar voor de SS als orde alsook voor menige SS' er persoonlijk was Hitler de aardse Verlosser en nam Mein Kampf de plaats in van de Bijbel. Ook het feit dat af en toe de term 'God' nog gebezigd werd, maakte niet ongedaan dat bij uitstek in de SS een heidense religie tot doorbraak kwam met nieuwe normen en een nieuwe Messias: 'de Führer, die meer en beter werk verzet dan ooit een mens op aarde gedaan heeft.'2 De SS ontwikkelde dan ook een eigenliturgie die wel vaak aansloot bij de Christelijke ('Midwinterfeest' in plaats van Kerstmis bijvoorbeeld), doch waaruit alle elementen geloogd waren die aan het Christendom zouden kunnen herinneren; men knoopte bij de Germaanse Oudheid aan, althans voor wat men daar voor hield. Vanuit die nieuwe leer wenste de SS te breken met het traditionele Nederland : met zijn staatsbestel. met zijn historische indeling, met zijn door Christendom en Humanisme gevormd geestesmerk; de invloed van de kerken moest gebroken worden, de Joden moesten uit Nederland worden verwijderd. Storm-SS, het weekblad van de orde, was even virulent antisemietisch als bijvoorbeeld De Mist hoorn, maar minder grof, hautainer als het ware, eerder met de kille, sadistische 'hardheid' die als het hoogste ideaal voor de SS' er gold" - een 'hardheid'3'concentratiekamp ... Politiek gezien is het verpolitiekte en volksvreemde christendom de grote gifmenger van deze tijd ... De joden 'inperken'
1 T. Goedewaagen: 'Politiek portret. De NSB'er' (1952), p. 9 (Doe 1-548, f-r). 2 W. J. Heubel (leider van SS-Standaard 3): 'Rondschrijven aan de frontsoldaten van Standaard (3 dec. 1942), p. 3 (Doe 1-683, a-14). 3 Wij beperken ons tot één voorbeeld: het artikel dat op 17 juli '42 publiceerde toen de deportatie der Joden aangekondigd was waartegen de kerken (op rut moment nog uitsluitend binnenskamers) geprotesteerd hadden. 'Zo wordt', aldns 'de verderf zaaiende jood als een broeder, als een gelijke en als een volwaardig volksgenoot steeds weer aangeprezen door allerlei lieden ... In het bijzonder is dit met het politieke Christendom het geval, dat dan ook eveneens zo snel mogelijk onschadelijk gemaakt dient te worden ... De kerk is een politiek broeinest geworden waarvan een adem van lengen en sabotage uitgaat, kruisrnol en preektijger wedijveren in verkapte verdachtmakingen en tegenwerking en dwarsdrijven op het kantje van het
bijvoorbeeld ook bij de SS-opleiding in Ellecom bewust aangekweekt werd.
XCGemakkelijker is het overigens, aldus de ideologie van de SS te kenschetsen, dan weer te geven in hoeverre allen die tot de formatie toetraden, zich door die ideologie lieten beheersen. Wij hebben de indruk dat de kern der waarlijk gelovigen betrekkelijk klein gebleven is. Trouwens, aan de scholing ontbrak veel; er was een tekort aan kader. Van handhaving der hoge gedragsnormen die gepredikt werden, was in het geheel geen sprake. In dit opzicht gaf Voorman Feldmeijer het slechte voorbeeld: naarmate de oorlog langer duurde, ging hij er steeds sterker als een pafferige Lebemann uitzien; hij liet zich geld toestoppen, hij werd betrapt tijdens een vrijage met een prostituée die negerin was en hij pleegde in de laatste fase van de oorlog diefstal ten nadele van zijn kameraden. Tot het einde toe hield Rauter hem de hand boven het hoofd. Waarom? Omdat er, wat men ook op Feldmeijer tegen mocht hebben, niemand was die naar Rauters oordeel zijn plaats kon innemen, I
XCHoeveel SS'ers zijn er geweest?
XCDie vraag is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Definitief werd men slechts aangenomen wanneer men minstens 1 m 72 lang was en tot genoegen van het SS-Rasse und Siedlungshauptamt te Berlijn zowel voor zichzelf als voor zijn echtgenote C.q. verloofde had kunnen aantonen dat men, teruggaande tot 1800 (voor officieren, SS-Führer: tot 1750) van zuiver 'noordse' afstamming was en dat zich bovendien bij die voorouders geen afwijkingen gemanifesteerd hadden die beschouwd werden ;Us een aantasting van de 'gezonde' kiemcellen: had een grootvader een hazelip, dan werd de klein
XCschappelijk leven bannen, is dilettanterig prutswerk vergeleken bij het immer dreigende gevaar van het levende en duizendvoudig beschermde jodendom ... Er is maar één werkelijke oplossing: de volledige en radicale uitdrijving van het hele jodendom uit de Germaanse wereld naar een gebied waar zij nog wèl onder Germaanse controle staan. Zo een gebied is bijvoorbeeld het Oosten. Het ligt ver genoeg om de joden buiten het Europese leven te houden. Er is ruimte genoeg om ze te herbergen en er is werk genoeg dat gedaan moet worden, en binnen hun beperkte vermogens valt ... De situatie is dan ook zo dat van nu af aan regelmatig transporten van joden naar het Oosten zullen gaan en wel in zodanig tempo dat op I juni 1943 geenjood meer in Nederland zal worden aangetroffen ... Geen spoeden schijnhuwelijken, geen ijldoopfeesten en kerkbriefjes zullen baten en jodenknechten enjodenslavinnen zullen meemaken dat hun volksverraad en bloedschande een kwaad was dat zichzelf straft!' 4
zoon niet in de SS opgenomen.' De SS heeft in ons land velen die zich voor het lidmaatschap kwamen aanmelden, afgewezen omdat zij niet de vereiste minimurnlengte hadden dan wel er niet 'noords' genoeg uitzagen; volgens H. W. van Etten, de tweede hoofdredacteur van Storm-SS, betrof dit niet minder dan de helft der zich aanmeldenden. Wie de eerste keuring doorstond, werd 'SS-maat' - candidaat-SS' er als het ware, en de meesten die wij als 'SS-ers' plegen aan te duiden, hebben het niet verder gebracht, mede doordat de oorlogsomstandigheden het verzamelen van de nodige genealogische gegevens steeds sterker bemoeilijkten. Wij zullen toch maar van 'SS' ers' blijven spreken, en dat is ook niet onjuist, want al had het Rasse- und Siedlungshauptamt nog geen uitspraak gedaan: zij diein eerste instantie aangenomen waren, golden als lid der organisatie, Er kwamen vijfStandaarden', overeenkomend met de vijf gewesten waarin vooral Rauter Nederland uiteindelijk wilde indelen, plus een het gehele land omvattende 'politieStandaard'. Het ledental steeg regelmatig en bereikte zijn maximu~ in de zomer van '44: ruim vierduizend.
XCDat betekent niet dat er ooit ruim vierduizend Nederlandse SS'ers in Nederland zijn geweest. In sterker mate dan uit de WA gaven zich namelijk uit de SS vrijwilligers op voor de strijd aan het Oostelijk front, in totaal een kleine acht-en-twintighonderd. In de herfst van' 43 waren een kleine duizend SS' ers hier te lande aanwezig, begin' 44 ca. zevenhonderd. Veel kracht konden die niet ontplooien.
XCNaast de 'leden' waren er de 'begunstigende leden' - men zou kunnen zeggen: de donateurs. In de vorm van die begunstigende leden trachtte Feldmeijer een achterban te vormen, een groepering van mensen die, zonder aan de verplichtingen van het lidmaatschap onderworpen te zijn, toch getuigden van solidariteit met het streven van de SS. Er waren er die uit wrevel tegen de NSB begunstigend lid van de SS werden (secretaris-generaal van Dam bijvoorbeeld), er waren er ook die dat begunstigend lidmaatschap als een politieke of commerciële verzekeringspremie zagen: zou de SS het ooit voor het zeggen krijgen, dan hadden zij zich 'gedekt'. Er kwamen in totaal4
1 Hoe dodelijk ernstig dit onderzoek opgevat werd, moge blijken uit het feit dat Rauter in de bewogen maand mei '43 tijd moest vrijmaken om op verzoek van Himmler zowel de bruid van een Nederlandse soldaat in de als baar vader en moeder persoonlijk in ogenschouw te nemen. Aan Himmler was bericht gezonden dat de verloofde gedeeltelijk van Indonesische afkomst was; Rauter achtte dat niet bewezen. Wel was maar 'ze was 7 en hij verzocht Himmler derhalve, zijn hoge goedkeuring aan het huwelijk te hechten. (brief, 28 mei 1943, van Rauter aan Himmler
een kleine vierduizend begunstigers, van wie een groot deel niet bij de NSB aangesloten was. Enige behoefte om zich voor de SS in te zetten, was overigens bij de meesten dier begunstigende leden (of 'BL' s', zoals ze meestal genoemd worden) niet aanwezig. In april '43 schreef de colportageleider van de SS in Breda: 'We hebben nu een veertig BL's hier, maar vijf-endertig kunnen er geschrapt worden. Allemaal vodde." Elders zijn de meeste 'BL's' even passief geweest.
XCWat die begunstigende leden in totaal aan de SS afgedragen hebben, weten wij niet. Wel is bekend dat de SS van I juni' 41 af per maand f 27 000 van de NSB ontving; dat bedrag werd later tot f 20 000 verlaagd en daar verdween per I april '43 weer een zesde van. Rauter gaf van I september af een extra-toelage van f 6000 per maand. Deze gelden werden hoofdzakelijk gebruikt om het organisatorische apparaat (het kwartier van de stafleiding en de stafkwartieren der Standaarden) te fmancieren. Het weekblad Storm-SS, dat bij de Arbeiderspers gedrukt werd, bedroop zichzelf, mede doordat een groot aantal exemplaren (naar wij aannemen: voor rekening van de Wa.Bèn SS) aan de SS-vrijwilligers aan het Oostelijk front toegezonden werd. In de zomer van '42 werden 12 500 exemplaren gedrukt van welke er bijna 5000 naar abonné's toegingen en ongeveer evenveel afgezet werden in de losse verkoop. Nadien ging die losse verkoop stijgen. Bij de SS meende men dat zulks samenhing met een wisseling in het hoofdredacteurschap (hoofdredacteur Nico de Haas had op grond van zijn felle aanvallen op de kerken die niet in Seyss-Inquarts beleid pasten, het veld moeten ruimen voor H. W. van Etten) - onze opinie is dat de stijging veeleer verklaard moet worden uit de factoren die wij al bij Volk en Vaderland vermeldden benevens uit enkele andere: van Etten viel soms Nederlandse officiële instanties aan en menige NSB'er wilde weten wat zijn tegenstanders van de SS schreven. Tot in de zomer van '44 steeg de losse-nummer-verkoop van Storm-SS tot ruim 17 000, het aantal abonné's nam tot ruim 7000 toe en bovendien werden van de herfst van '43 af wekelijks IQ 000 exemplaren aangeschaft door het Nederlands Arbeidsfront die ze naar bedrijven in Duitsland zond waar Nederlandse arbeiders werkzaam waren.
XCEen feitelijk gevaar voor de NSB heeft de Nederlandse SS niet gevormd - zij was daarentegen wèl een potentieel gevaar. Dat heeft Mussert van den begin
XC1 Brief, 5 april 1943, van]. S. aan G. C. B. (Doe 1-2041, a-r), 4
ne af beseft. De scherpste crisis die zich tussen de NSB en de SS voordeed: die van de zomer van '43, zullen wij pas in ons volgende deel beschrijven. Hier willen wij allereerst opmerken dat de meeste NSB' ers Musserts kijk op de SS deelden: zij zagen Feldmeijer en zijn schare als voorstanders van Nederlands opgaan in Duitsland; het verbaasde hun allerminst dat NSNAP' ers die men tot de NSB niet toeliet, in de SS met open armen ontvangen werden; zij ergerden zich aan de pretentie van de SS, het monopolie te bezitten van het 'ware' nationaal-socialisme. Tot menigeen drong door dat Mussert de SS eens aangeduid had als 'een club van noordrassige slagersjongens van minstens I,72 meter lengte.'! Dergelijke uitspraken waren vooral populair in de WA die er zich heel wel bewust van was dat de gemiddelde SS' er met onverholen minachting op de gemiddelde WA-man neerkeek. Voor beide formaties gold een wederzijdse groetplicht; die werd veelvuldig verwaarloosd.
XCDat de SS deel van de NSB was en bleef, was eigenlijk een vorm van politieke onoprechtheid. Maar het kon moeilijk anders: naast de 'enig toegelaten' politieke beweging kon bezwaarlijk officieel het bestaan van een tweede erkend worden. In feit was de SS dat wèl en als zodanig gedroeg zij zich ook. Tegen de uiterlijke schijn van eenheid met de NSB werd als regel niet te zwaar gezondigd, maar binnenskamers werden het 'burgermanneke' Mussert en zijn NSB' ers 'die niets van het nationaal-socialisme begrepen', afgekraakt waar dat maar mogelijk was. Elke vorm van samenwerking met de Jager Meezenbroek en zijn Algemeen Toezicht Leden werd door de SS geweigerd; begin '43 weigerde de SS voorts de bevoegdheden van de Raden van Discipline en van de Hoge Raad van Discipline der NSB te erkennen omdat een lid van deze Hoge Raad met betrekking tot Feldmeijer gezegd zou hebben: 'Die vent is mij geen knip voor de neus waard, ik beschouw hem als niet minder dan een landverrader.'
XCHet tekent de verhouding tussen de SS en de NSB dat de Z.g. Inlichtingendienst van de SS er zich van begin '43 af toe leende om systematisch in opdracht van de Sicherheitsdienst spionage te bedrijven op het hoofdkwartier van de NSB. Hoezeer ook in strijd met de gepredikte normen van 'trouw', 'eerlijkheid' en 'ridderlijke deugd', lag een dergelijk optreden volledig in de lijn der ontwikkeling: versterking van de positie der SS vergde dat men de NSB bij de hoogste Duitse machthebbers, vooral bij Seyss-Inquart, Rauter en Himmler, voortdurend zwart maakte; vaak gelukte dat door op gepubliceerde uitlatingen van NSB' ers te wijzen, maar het signaleren van uitlatingen die binnenskamers gedaan waren, was veelal effectiever.
XC1 H. W. van Etten: 'De Nederlandse SS', p. 55 (Doe I-447, b-z). 4 I
Een voorbeeld van interne spionage gaven wij al in hoofdstuk 3 van ons
XCvorige deel toen wij er op wezen dat twee ex-N'SNAP' ers, werkzaam bij de hoofdafdeling pers en propaganda van het hoofdkwartier der NSB, in de lente van '42 enkele venijnig anti-Duitse uitspraken van propagandaleider Voorhoeve aan de bezetter overbriefden. Omstreeks diezelfde tijd gelastte Feldmeijer de vorming van een aparte Inlichtingendienst van de SS. Rauter sprak er zijn veto over uit (wie als V-Mann wilde optreden, kon zich, meende hij, beter rechtstreeks aan de Sicherheitsdienst verbinden), maar toen in de lente van' 43 bleek dat zulk een spionagegroep voor het materiaal kon zorgen waarmee Mussert steeds opnieuw in discrediet gebracht kon worden, mocht
XCde Inlichtingendienst zijn werk hervatten. Binnen de stafleiding van de SS . werd SS-Untersturmführer H. W. Bettink er de leider van. Deze ontving zijn salaris van de NSB. Rauter stelde per maand een extra bedrag beschikbaar waaruit onder Bettink een kleine staf bezoldigd werd - een chef de bureau en twee typistes, bij wie alle inlichtingen zouden samenkomen die men aan de Sicherheitsdienst in Den Haag zou doorgeven. Dat laatste was geen probleem: in Utrecht zetelde de stafleiding van de SS naast de Aussenstelle van de Sicherheitspolizei annex Sicherheitsdienst; rapporten die men daar afgaf, werden per Deutsche Dienstpost (de posterijen van het bezettingsapparaat) naar het bureau van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD gezonden waar zij in eerste instantie bij het afdelingshoofd van de Sicherheitsdienst belandden onder wie de NSB ressorteerde, SS-Hauptsturmführer Helmut Proebsting. Deze kwam in nauw contact niet alleen met de Z.g. stafchef der Nederlandse SS, J. L. Jansonius, maar ook met Bettink en vooral met de bovenbedoelde chef de bureau, SS-onderschaarleider A. H. den Breems, Hoeveel SS-leden en -begunstigende leden in totaal vast informant van de Inlichtingendienst der SS werden, weten wij niet. Alleen al in Noord-Brabant en Limburg waren het er minstens dertig. Vermoedelijk zijn er in het gehele land wel een tweehonderd geweest; nagenoeg al hun berichten en nagenoeg alle daarop gebaseerde rapporten.zijn verloren gegaan, maar enkele stukken die bewaardgebleven zijn, laten de op zichzelf al plausibele conclusie toe dat wat door deze informanten vernomen werd over de activiteit van' illegale groepen en over Joodse of andere onderduikers, eveneens door hen aan den Breems en door den Breems aan Proebsting doorgegeven werd . . Leek het bericht van voldoende belang, dan greep de Sicherheitspolizei in. Welnu, deze Inlichtingendienst was het die tegen de NSB tot actie overging. 'Anti-Duitse' uitlatingen van NSB' ers werden systematisch verzameld, bovendien werd een kantoorkracht die op het NSB-hoofdkwartier werkzaam was, met f 150 per maand omgekocht om alle dossiers die interessant
dienst gefotografeerd werden. Sterker nog: den Breems die in opdracht van de stafleiding der Nederlandse SS de NSB bespioneerde, ging na een aantal maanden naast deze taak in opdracht van Proebsting óók de stafleiding der SS bespioneren en onthield haar van dat moment af de meest waardevolle stukken uit het archief van het NSB-hoofdkwartier. In de archiefruimte brak hij samen met twee Nederlandse 'Sfr'ers' meermalen's nachts in met behulp van een valse sleutel; dan fotografeerde hij er de stukken met een apparaat dat Proebsting hem ter beschikking gesteld had. Eind' 43 werd hij op diefstal ten nadele van de SS betrapt (tot het einde van de oorlog zat hij eerst in Natzweiler, later in Dachau gevangen) - de spionage werd voortgezet; de laatste berichten die wij bezitten, dateren van eind augustus '«.
XCHet is vooral de sector van de Nederlandse SS geweest van waaruit met krachtige steun van Rauters staf, later vooral van de z.g, Germanische Leit stelle, aandacht besteed werd aan de Nederlandse prehistorie en aan de Z.g. 'heemkunde. De bedoeling was, aan te tonen dat Nederland in zijn oorsprong even 'Germaans' was als Duitsland en dat het Christendom ook in ons land eigenlijk niet meer was dan een dun vernisje over Germaanse zeden en gewoonten. In het gehele land werd naar resten en oude symbolen van die zeden en gewoonten gespeurd. Nieuwe genootschappen en nieuwe tijdschriften werden er voor opgericht - telkens waren het de Germanische Leitstellecsi de SS die, bijgestaan door een bureau van Generalkommissar Schmidt, de Forschungsstelle 'Volk und Raum', op de achtergrond stonden. In het geheel van deze activiteiten trachtte de Z.g. Volkse Werkgemeenschap iets van coördinatie aan te brengen. De 'leider achter de schermen is Henk', te weten Feldmeijer, zo lichtte een medewerker eind november' 40 Rost van Tonningens a.s. zwager W. J. Heubel in, 'geld komt van Schmidt en Rauter, we worden zeer behoorlijk betaald.'! Onder die Volkse Werkgemeenschap kwam een uitgeverij te ressorteren, de Uitgeverij 'Hamer', die enkele tijdschriften ging uitgeven: Hamer, Sibbe en 'Volkse Wacht. Hamer had in de zomer van '42 ruim negenduizend abonné's, Sibbe drieduizend, Volkse Wacht achthonderd. De belangstelling was dus ook in het milieu der 'fouten' niet overmatig groot. Dat bleek mede uit het feit dat een groots opgezette tentoonstelling: 'Wat aarde bewaarde', die van eind december' 42 tot eind maart' 44 in een reeks steden te bezichtigen viel,
XC1 Brief, 24 nov. I940, van W. F. H. D. aan W.]. Heubel (Doe 1-863, a-I4). 4 1
in totaal slechts negen-en-twintigduizend bezoekers trok, ofwel gemiddeld nog geen vijfhonderd per week. Ook allerlei 'Arbeidsgemeenschappen' die in het kader van de Volkse Werkgemeenschap bepaalde thema's gingen bestuderen, kwamen hetzij door gebrek aan krachten, hetzij doordat op zichzelf capabele figurennaar het Oostelijk front vertrokken, niet recht van de grond. De Arbeidsgemeenschap voor Volkslied bestond in de zomer van '42 'nog slechts uit twee actieve leden', 'de overige Arbeidsgemeenschappen' , zo werd in een stafvergadering van de Volkse Werkgemeenschap genotuleerd, 'zijn vrijwel dood en werken niet. Dit zijn de Arbeidsgemeenschap voor het Handwerk, voor Landelijke Architectuur en voor Vrouwen. Over een Arbeidsgemeenschap voor Germaans Recht moet nog gesproken worden.'! Met die VolkseWerkgemeenschap was dan voorts een Bond voor Heemkunde gelieerd waarnaast ook nog enkele regionale organisaties bestonden; de belangrijkste daarvan was het door de Groninger hoogleraar prof dr. J. M. N. Kapteyn geleide Genootschap Saxo-Frisia dat in januari '4I opgericht werd en dat begin' 44 ruim vijfhonderd leden telde. Kapteyn was een zeldzaam eigenzinnige figuur die het in het bijzonder niet kon zetten dat zijn Amsterdamse collega G. A. S. Snijder (een van de eersten die zich bij de Nederlandse SS aangesloten had) in '43 de leiding van de Volkse Werkgemeenschap, toen tot 'Germaanse Werkgemeenschap Nederland' herdoopt, in handen kreeg.
XCHet archaeologische en volkskundige werk dat op deze sector verricht werd (bij het voortduren van de oorlog schrompelde het ineen), was op zichzelf veelalniet waardeloos, maar het vond met een politieke gerichtheid plaats die door de meeste op die terreinen geïnteresseerde Nederlanders afgewezen werd en trouwens ook in het NSB-milieu weerstanden ontmoette. Er waren anderzijds doordravers die elke 'Germaanse' deurversiering van een oude boerderij als overtuigend bewijs zagen dat voor Nederland slechts een opgaan in het Grootgermaanse Rijk zinvol was"; met die doordravers kon men soms zelfs binnen de genoemde organisaties de spot drijven4
1 Volkse Werkgemeenschap: Notulen stafvergadering, 8 juni 1942 (II juni 1942), p. 3-4 (Doe II-267, a-r). 2 Tot die doordravers rekenen wij ook een wiskundige adviseur van de Pensioenraad die eind '43 een lange memorie schreef waarin hij uiteenzette dat de twee runen die het SS-teken vormden, alleen dan de zuiver zouden uitdrukken wanneer het teken als geheel een helling vertoonde van 73 graden 17 minuten en wanneer in elke rune de twee diagonale strepen met de horizontale een hoek van 51 graden en 50 minuten maakten: dezelfde hoek die men, zo constateerde de schrijver, al in de Pyramide van Cheops kon aantreffen - een kunstwerk dat, voorzover ons bekend, met de Germaanse Oudheid niet te maken had. (Doe 1-291, a-r).
althans, ter gelegenheid van de 'Midwinrerzonnewende'<roaj werd door de Germaanse Werkgemeenschap Nederland een gestencild boekwerk uitgegeven! waarin men o.m. de volgende suggestie voor tijdverdrijf aantrof:
XC'Je neemt een grote koekplank en bindt die met twee ruwe henneptouwen vast aan de takken van een eeuwenoude boom, liefst een es die bij een hunebed staat. Ga met blote voeten in sandalen en in een witte, loshangende jurk met een geweven gordel er om op de koekplank zitten en schommel. Dit is een echt volks spel.'
XCWij hebben het Genootschap Saxo-Frisia genoemd; daar is nog wel iets meer over te zeggen. In hoofdzaak dit, dat Kapteyn die in de Saksische delen van Nederland eigenlijk geen basis vond voor zijn werk, in Friesland zou hebben kunnen aanknopen bij het streven dat de waarde van de Friese taal en de Friese cultuur wilde onderstrepen. Hij verknoeide die mogelijkheid doordat hij van begin tot eind (het blijkt al uit de naam van zijn genootschap) krampachtig poogde, Friezen en 'Saksers' in één, door hem geleide organisatie onder te brengen - een streven dat door de weinige Friezen die 'Grootgermaans' dachten, afgewezen werd. Dat betekende het einde van het kleine restant van de z.g. Friese beweging welker eerste manifestaties in de zomer van '40 door de bezetter niet zonder hoop gadegeslagen waren.
XCOm die manifestaties te begrijpen, moeten wij iets in de geschiedenis teruggaan.
XCDe Friese taal was al tijdens de Republiek in belangrijke mate teruggedrongen; de officiële taal was, ook in Friesland, van het einde der zestiende eeuw af het Nederlands. Kort na de vestiging van het Koninkrijk werd voorts de enige hogeschool die Friesland rijk was, die te Franeker, door een Athenaeum vervangen dat ruim dertig jaar later verdween. De geestesstroming van de Romantiek deed evenwel een nieuwe belangstelling voor het Fries ontstaan dat als spreektaal bij veel Friezen in gebruik gebleven was. In 1844 werd het Se/skip for fryske tael- en skriften kennisse opgericht dat als eerste genootschap de eis stelde dat de ambtelijke taal in Friesland het Fries diende te zijn. Dit streven vond weerklank. De rijke bibliotheek van de hogeschool van Franeker werd naar Leeuwarden overgebracht waar zij de kern van de provinciale Friese bibliotheek ging vormen, in 1877 werd een apart Fries museum in Leeuwarden gesticht, een
XC1 Exemplaar in Doe II-267, a-IO. 4 1
.1 ,nieuwe impuls tot behoud van het Fries kwam aan het einde van de negentiende eeuw uit de socialistische hoek, mede geïnspireerd door de Friese gedichten van de jonge Troelstra, en in I908 werd het Krist/ik Frysk Se/skip opgericht. Al deze activiteiten lagen louter in het culturele vlak, maar toen er na de eerste wereldoorlog in heel Europa meer belangstelling kwam voor de Z.g. nationale minderheden, ging van jonge Friezen een meer politieke impuls uit in de vorm van de [ongfriese Beweging die contacten aanknoopte met de Oostfriezen in Duitsland en die in de jaren' 20 enkele malen deelnam aan internationale Friese congressen. Nieuwe verenigingen kwamen er, o.m. van Friese sociaal-democraten en katholieken (in de katholieke organisatie was Titus Brandsma zeer actief), en tenslotte vond de overheid aansluiting bij wat in de maatschappij gegroeid was: in '28 stelden de Provinciale Staten van Friesland de eerste gelden beschikbaar voor de bevordering van het onderwijs in het Fries, in '37 werd de Friese taal, voor een beperkt aantal lesuren overigens, als leervak ingevoerd op alle Friese lagere scholen en in ,38 keurde de regering goed dat in Leeuwarden een Friese Academie opgericht werd. Waren hiermee alle Friese wensen vervuld? Neen, niet de wensen van sommigen die wezenlijk verder wilden gaan en er bijvoorbeeld voorstander van waren dat van allen die in Friesland in overheidsdienst waren, gevergd zou worden dat zij het Fries beheersten en van die kennis ook gebruik zouden maken.
XCDe punten van het program van actie sloten hierbij aan: o.m. moest het onderwijs in het Fries uitgebreid worden, de 'Friese wetenschappen' moesten aan minstens één universiteit gedoceerd worden, de geschiedenis, de aardrijkskunde en de 'heemkunde' van Friesland dienden leervakken te worden bij het lager onderwijs in Friesland, in alle vergaderingen van publiekrechtelijke lichamen in Friesland diende men Fries te mogen spreken, alle in Friesland geplaatste ambtenaren moesten zich binnen twee jaar een voldoende kennis van het Fries eigen maken en er moest 'een volksgemeenschap in strenge zedelijke tucht' ontstaan met bescherming van het gezin en bestrijding van alles wat de openbare zedelijkheid in gevaar zou kunnen brengen. Zeker, onder punt 2 stond: 'Het Friese volk voert geen actie ter verandering van staatsverband' , maar dat nam niet weg dat oproep èn program in de gebezigde bewoordingen en in hun strekking een stevig eind weegs in de richting van de 'Nieuwe Orde' gingen. Verscheidenen weigerden dan ook, de oproep te ondertekenen, onder hen H. Algra en drie andere journalisten alsmede dr. Wumkes.
XC1 Tekst: Doc 1-891, a-6. 2 'Ja, zo heb ik het ook altijd voor mezelf opgezet', schreefSybesma enkele weken later aan een geestverwant, 'de grote toekomst van Friesland zou liggen in een distantiëring van Holland dat ik van kindsbeen af mijn vijandschap al aangezegd heb.' (vertaalde brief, aug. 1940,van R. P. Sybesma aan J. Th. (Doc. 1-1688, b-1)) Sybesma, lid van de Troelstra-Beweging, ging met haar leider Paul Kiès naar de NSNAP-van Rappard over. 3 Wij danken die vertaling aan F. Dam, conservator van het Frysk Letterkundich. Museum en Dokumintaesje sintrum
XCToen oproep en program begin juli' 40 gepubliceerd werden, stonden er vijf-en-veertig namen onder zowel van uitgesproken Nazigezinden als van anti-nationaal-socialisten als de pacifist Fedde Schurer. Die Nazigezinden behoorden of tot het in '33 opgerichte Frysk Faksiste Front, een miniem kleine groepering, of tot de eerder nationaal-socialistisch te noemen.Fryske Folkspartij - een iets grotere groepering die in '38 opgericht was door de candidaat-notaris J. M. van der Goot uit Heerenveen en de landbouwer D. H. Kiestra uit Terzool, bij Sneek.'
XCEind juli besloten het Selskip for Fryske tael- en skriftenketmisse en het Kristlik Frysk Se/skip tot samenwerking; zij besloten óók, de Fryske Folkspartij daarbij te betrekken. Een driemanschap zou gevormd worden. Folkertsma zou er het christelijk genootschap in vertegenwoordigen, van der Goot (die publiekelijk de Duitse invasie afgekeurd had) de Folkspartij en het bestuur van het Selskip for Fryske tael- en skriftenkennisse liet zijn keuze vallen op dr. Douwe Kalma. Wat bleek? Nog vóór zijn benoeming had Kalma zich bij de Fryske Folkspartij aangesloten! Hij had dat verzwegen. Het gevolg was dat de nationaal-socialistische Folkspartij in het driemanschap een meerderheid zou krijgen. Van der Goot werd er overigens geen lid van; hij stierf kort nadien. 'Geen nood', aldus Wijbenga in zijn waardevol geschiedwerk over Friesland in de jaren '40-'45, 'Kalma voelde zich 'de' leider; zonder iemand er in te kennen, vroeg hij Rintsje P. Svberna uit Heerenveen in de plaats van van der Goot en deze nam het aan.'2 Een en ander was het bestuur dat Douwe Kalma benoemd had, te gortig. Het trok diens mandaat in en gaf het aan een naamgenoot, de predikant J. J. Kalma, die zich spoedig bij de Nederlandse Unie aansloot.
XCEén demonstratie kon het driemanschap beleggen: een grote vergadering42
1 Van der Goot en Kiestra hadden in de zomer van '39 politieke samenwerking met het Verdinaso-Nederland afgewezen. Politiek was voor de Friezen, schreven zij, 'niets anders dan een verlengstuk van hun persoonlijk geestelijk leven ... Daarom geloven wij niet dat een fascisme dat zich eenzijdig concentreert op politieke vraagstukken, veel succes kan hebben. Onze mensen zitten vastgeroest in hun humanitaire en diverse Christelijk-kerkelijke dogma's. Om voor de mensen hier een anders gerichte politiek aannemelijk te maken, kan men er o.i. niet aan ont komen om de humanitaire en Christelijke leerstellingen openlijk te bestrijden ... De zaak is o.i. in hoofdzaak deze: de mensen hier zijn te beschaafd, d.w.z. te vast geroest in valse beschavingsbegrippen, zij missen de spontaniteit van de primitieven. Met de Engelsen is het al evenzo: met welk een volledig misbegrip bijv. worden daar (en door onze intellectuelen) de daden en de wensen van het nieuwe Duitsland beoordeeld!' (brief, j juli 1939, van]. H. van der Goot en D. H. Kiestra aan E. Voor hoeve (Verdinaso, II a)). 2 P. Wijbenga: dl. T,p. 60.
te Leeuwarden waar Sybesma zich gematigd uitdrukte en Kalma en Folkertsma beiden betoogden dat zij er niet op uit waren, politieke oorlogswinst te maken. Het daverend applaus dat daarop volgde, mocht Sybesma zich aantrekken - hij liep spoedig kwaad uit het driemanschap weg. Voor de twee die overbleven, had de bezetter geen belangstelling. Zo was eind' 40 de poging, om het verlangen der Friezen naar meer steun voor hun cultuur als breekijzer te gebruiken op de eenheid van de staat der Nederlanden, mislukt, de bezetter was ook niet van plan zijnerzijds aan dat verlangen werkelijk tegemoet te komen! - en dat betekende óók dat de Nederlandse SS en prof. Kapteyn die met hun SS-ideologie in Friesland trachtten door te dringen, haast bij niemand weerklank vonden. Het werd mei '41 voor Kapteyn een 'Friese Raad', de Fryske Rie, van de grond gekregen had - een college waarin vooral Kiestra zich ging beijveren, met steun van Sybesma overigens. Veel plezier beleefde de Groninger hoogleraar daar niet aan want binnen enkele maanden was de Fryske Rie met zijn door Kiestra geredigeerd tijdschrift It Fryske Folk 'ein Klotz am Bein', zoals Kapteyn aan Schmidts medewerker dr. W. Ispert schreef.2 Trouwens, tussen Kapteyn en de Volkse Werkgemeenschap waar hij aan ondergeschikt was, boterde het ook niet: het ene competentieconflict volgde op het andere, en er waren dan als regel ook nog twee of drie Duitse instanties bij betrokken. 'Het geheel van dit alles', zo schreef eind '42 een SS'er ,'doet je zo af en toe met de handen naar het hoofd grijpen. Het is een bende, een chaos, waar geen kop en staart aan is te vinden."
XCHet slot van het lied was dat Kiestra' s Fryske Ric begin '44 op krachtige aandrang van Kapteyn wegens zijn de bezetter onwelgevallig, eigenzinnig beleid ontbonden werd." Wat had de bezetter er op tegen? Toch vooral dit dat Kiestra's streven, ja dat eigenlijk het gehele Friese nationalisme dwars tegen de concepties inging die zijn beleid bepaalden. Wij weze_n er al in hoofdstuk 4 van ons vorige deel op; de bezetter wenste uiteindelijk de elf provincies te vervangen door vijf gewesten; de opzet van Saxo-Frisia liet zich daarmee verenigen, niet die van een zich onafhankelijk gedragende Fryske Rie die ook nog aantrekkingskracht zou kunnen uitoefenen op de
XC1 Wat het onderwijs in het Fries en het gebruik van die taal betrof, zei Schmidt in april' 43, 'dass er nicht wûnsche, dass uber den var 10.5.40 erreichten Stand hinaus weitere Massnahmen ergrijJen uierden:' (W. Ispert : Aktenvermerk over een bespreking bij Schmidt op 2 april 1943, p. I (Doe 1-862, b-z)). 2 Brief, 3 okt. 1941, van]. M. N. Kapteyn aan W. Ispert (a.v., a-r). • Brief. 18 nov. 1942, van H. E. Boerma aan J. C. Nachenius (Doe 1-140, b-v). • Kiestra sloot zich in '42 bij de NSB aan. Uit de SS werd hij geroyeerd omdat hij weigerde, de eed op Hitler af te leggen. Hij kreeg een functie in de Nederlandse Landstand. 4
Duitse Oost-Friezen. 'Die von Prof Kapteyn vertretene Synthese' Saxo-Frisia' " zo werd begin april' 43 een betoog van Generalkommissar schmidt weergegeven, 'entspreche seinen politischen Absichten für die später einmal durchzu [ûhrende Neuordnung des Raumes'?
XCHet tijdstip waarop Schmidt dat constateerde, moet niet uit het oog verloren worden: begin april' 43. De Duitse steden werden toen steeds zwaarder geteisterd, Rommel kon zich nog maar nauwelijks in Tunesië handhaven en aan het Oostelijk front was het tij gekeerd. Gezien deze voor Duitsland ongunstige situatie was Schmidt over de herverdeling van Nederland nogal vaag geweest: 'später einmal' - het kostte de bezetter al moeite genoeg om in Nederland zoals het was, gezagsdragers te vinden die bereid waren, zich tot het uiterste voor zijn overwinning in te zetten; het 'vijf-gewesten-plan' werd op sterk water gezet.
XCDe gehele bezetting door is het Nederlandse overheidsapparaat door de bezetter beheerst. Zeker, in augustus' 40 had Seyss-Inquart bepaald dat hij formeel alleen zou zorgen voor benoeming of ontslag van de hoogste functionarissen (o.m. de secretarissen-generaal, de zittende en staande magistraturen van de Hoge Raad en de vijf gerechtshoven, de hoogste pohtiefunctionarissen, de commissarissen der provincies en de burgemeesters van de provinciale hoofdsteden en van gemeenten met meer dan vijftigduizend inwoners), maar in feite vond nadien in het bestuursapparaat geen enkele benoeming van enig belang plaats waar Duitse organen niet hun fiat aan verleend hadden; wat de departementen betrof, moest, aldus de secretarisgeneraal van waterstaat, 'de aanstelhng zelfs van de jongste schrijver of schrijfster door de Duitsers worden goedgekeurd. Daar kwam de gehele doopceel bij te pas." Bij dat alles vormde het voor de bezetter een probleem dat de richtlijnen die hij in het oog moest houden, eigenlijk met elkaar in strijd waren. Hij moest enerzijds Nederland nazificeren, anderzijds rust en orde handhaven opdat het land een maximale bijdrage zou leveren aan de Duitse oorlogsinspanning. Hier vloeide al uit voort dat hij zich bij de benoeming van NSB' ers een zekere terughoudendheid moest opleggen. Dat capabele figuren in de NSB dun gezaaid waren, was daarbij een belangrijke factor, maar minstens zo belangrijk was dat de bezetter zeker in de
XC1 w. Ispert: Aktenvermerk over een bespreking bij Schmidt op 2 april 1943, p. 2. 2 Getuige D. G. W. Spitzen, Enq., dl. VII c, p. 549.
jaren' 40-' 42 grote schokken wilden vermijden. Trouwens, een al te sterk pousseren van NSB'ers paste ook niet in zijn conceptie; daarvoor koesterde hij teveel wantrouwen jegens Mussert. Behalve uit de rijen 'der [ûr die Gleich schaltung der niederländischen Verwaltung zunachst unentbehrlichen und daher deutscherseits anerkannten NSB' (het woordje 'daher' is in deze uit begin' 43 daterende formulering! wel uiterst veelzeggend), koos hij de nieuwe bestuurders dan ook graag mede uit de groep der Duitsgezinden die zich nu juist niet bij de NSB aangesloten hadden.
XCHet is niet onze bedoeling, in ons werk dat een algemeen karakter draagt, voor elk onderdeel van het overheidsapparaat weer te geven, in hoeverre daar 'foute' figuren in binnendrongen. Wij willen ons tot de belangrijkste aspecten beperken, waarbij wij er allereerst op wijzen dat de ontwikkeling binnen de politie reeds in ons vorige deel geschetst werd." Wat de justitie betreft: in dat vorige deel vermeldden wij dat eind '41 de procureursgeneraal der gerechtshoven alle vijf 'fout' waren; wij komen in een later hoofdstuk nog op het justitiële apparaat terug . . *
XCTwee departementen waren er die volledig met 'foute' figuren bezet waren: Goedewaagens departement van volksvoorlichting en kunsten en Rost van Tonningens departement v:oor bijzondere economische zaken. Elders waren de 'fouten' schaars. Aan Algemene Zaken waren in '43 hondetdzeven-enzestig NSB' ers verbonden, maar die waren allen werkzaam in het kader van de Nederlandse Arbeidsdienst; Landbouw. en Visserij telde drie-en-zestig NSB' ers, maar daarvan maakten zeven-en-twintig deel uit van één buitendienst: de Centrale Crisis-Controle-Dienst, die op de naleving der distributievoorschriften toezag. Zo werkten ook bij Binnenlandse Zaken van de zestien.J.J.
1 1942', p. I. 2 Aan het daar gegeven beeld willen wij nog toevoegen dat in mei '42, toen het Nederlandse beroepskader in krijgsgevangenschap afgevoerd werd, ook de beroepsofficieren der marechaussee naar Duitsland verdwenen, onder hen alle vijf gewestelijke commandanten. Rauter maakte van de gelegenheid gebruik om vier NSB'ers tot gewestelijk commandant van de marechaussee te benoemen. Aan Broersen, de gemachtigde voor de reor ganisatie van de Nederlandse politie, bleek toen dat drie hunner 'van politie-aan gelegenheden niets afwisten' (PRA-Den Haag: p.v. L. Broersen (4 juni 1947), p.26 (BG-Den Haag: dossier 2481 inz. L. Broersenj), hetgeen overigens geen reden- was om hen niet te handhaven.
daaronder ressorterende NSB' ers elf bij ten Cate's Centrale Dienst voor Sibbekunde. Bij Handel en Nijverheid werkten (r944) negen NSB'ers, bij het Afwikkelingsbureau van defensie vier, bij Justitie (onder de NSB'er Schrieke als secretaris-generaal!) zes. Onze gegevens zijn niet volledig (Sociale zaken ontbreekt bijvoorbeeld) en de weergegeven cijfers zijn vermoedelijk iets te laag, niettemin mag gezegd worden dat, de 'nieuwe' departementen uitgezonderd, het departementale milieu 'goed' was - 'goed' in de zin van 'niet fout'; dat is de enige betekenis die wij hier en elders in ons werk aan de term 'goed' willen geven.
XCWij brengen nog een beperking aan: op de rijksdiensten gaan wij hier niet verder in (enkele daarvan zullen in dit deel en in verdere delen nog ter sprake komen), wij willen ons concentreren op de provinciale en gemeentelijke besturen en wel tot september '44 (nadien treedt een andere situatie in). Afgezien van het feit dat zij op zichzelf een belangrijke sector vormen, vond er het naar voren schuiven van 'foute' figuren als regel demonstratief plaats. Dat de NSB zich in de gunst van de bezetter verheugde, werd aan de bevolking door weinig dingen zo duidelijk gemaakt als door het feit dat steeds meer NSB' ers tot provinciale commissaris of tot burgemeester benoemd werden.
XCVan de vooroorlogse commissarissen der koningin waren aan het einde der bezetting nog slechts drie in functie: de commissarissen van Friesland, Gelderland en Noord-Brabant. Van de acht overige waren zeven 'fout' Zuid-Holland bezat geen commissaris meer; mr. van Genechten, die in januari '43 tot commissaris van die provincie benoemd was, had namelijk van alle 'bestuursraden' (vroeger: gedeputeerden) te horen gekregen dat zij niet bereid waren, met hem samen te werken, en hij was nadien niet meer komen opdagen. Korte tijd na dit fiasco (het was de periode waarin op de eerste vooraanstaande NSB'ers aanslagen gepleegd werden) had hij getracht zelfmoord te plegen. Seyss-Inquart liet de zaak toen maar op haar beloop, de waarnemend commissaris mr. E. J. M. H. Bolsius, die geen NSB' er was, bleef in funcrie.
XCDat de 'foute' commissarissen zich veel moeite gaven, de personelen der griffies te indoctrineren, spreekt vanzelf; succes hadden zij niet. In een aantal provincies slaagden zij er wèl in, een naar verhouding groot aantal NSB' ers bij die griffies aan een aanstelling te helpen; daarbij traden overigens variaties op. Bij de griffie van Overijssel was in '44 één NSB' er werkzaam (op vijf-enveertig ambtenaren), bij die van Gronirigen waren het er vijf (op drie-envijftig ambtenaren), bij die van Utrecht acht (op honderdvij[-en-veertig ambtenaren). Als regellieten de 'foute' commissarissen zich bijstaan door bestuursraden die eveneens 'fout' waren. Deze 'foute' colleges trachtten het 4 2
aantal NSB'ers bij de provinciale diensten en bedrijven (de provinciale waterstaat, ziekenhuizen, electriciteitsen waterleidingbedrijven) te doen toenemen. Die pogingen werden als regel met succes afgeweerd. In de zomer van '44 bevonden zich bijvoorbeeld onder de bijna een-en-twintighonderd personen die, van de griffie afgezien, in dienst van de provincie NoordHolland waren, slechts twee-en-twintig NSB' ers.
XCDe eerste drie uitgesproken 'foute' commissarissen die benoemd werden, begin '41 al, waren mr. A. J. Backer (Noord-Holland), ir. F. E. Miiller (Utrecht) en graaf d'Ansembourg (Limburg). D'Ansembourg hebben wij in ons werk reeds herhaaldelijk ter sprake gebracht. Müller verdween spoedig naar Rotterdam waar hij burgemeester werd - het lijkt ons nuttig, bij wijze van voorbeeld bij Backer iets langer stil te staan, waarbij de lezer gelieve te bedenken dat hij onder de NSB' ers-gezagsdragers tot de 'gematigden' behoorde.
XCBacker was, toen hij op een-en-veertigjarige leeftijd tot commissaris van Noord-Holland benoemd werd, nog geen NSB'er. Hij was in '30 tot hoofdcommies op de provinciale griffie te Haarlem benoemd waar hij in mei '40' tot afdelingschef en chef van het kabinet promoveerde. Hij stond bekend als voorstander van de 'Nieuwe Orde'; men wist van hem ook dat hij nauw contact onderhield met Seyss-Inquarts Beaukragter in Haarlem - zijn benoeming lag geheel in de lijn der ontwikkeling. Toen hij geïnstalleerd werd, werden alle burgemeesters van Noord-Holland verplicht, bij die plechtigheid aanwezig te zijn; bij het begin van de receptie liepen veruit de meesten evenwel weg, 'binnen de kortst mogelijke tijd kon men vrijwel alle Noordhollandse burgemeesters vinden in 'Brinkman' op de Grote Markt.'!
XCBacker meldde zich in december '41 als lid der NSB aan. Een maand tevoren, eind november, was hij pressie gaan uitoefenen op de burgemeesters. van zijn provincie om zich ten gunste van de 'Nieuwe Orde' uit te spreken; hij riep hen in groepjes bijeen, hield dan telkens een toespraak die ongeveer twee uur duurde, en eindigde met 'zonder voorbehoud' hun steun te vragen. 'Ik zal u', zo gaf later J. C. Haspels, burgemeester van Enkhuizen, aan de hand van ter plaatse gemaakte notities Backers woorden weer, 'een vraag stellen waarop ik een antwoord vraag en wel 'ja' of 'neen'; niet 'ja, maar', ook niet 'neen, maar'. Mijn vraag is: 'Wilt gij in actieve zin, los van enig partijpolitiek program, buiten de ambtelijke medewerking welke gij uiteraard verleent, een positieve kracht zijn om mij te sterken in mijn streven, zodat gij dus, overeenkomstig mijn uiteenzetting, meer doet dan uw ambtelijke plicht?'
XC1 PRA-Haarlem, p.v. inz. A. J. Backer (4 juli 1947), p. 37.(getuige J. C. Haspels)
Het aantal burgemeesters dat op deze vraag 'ja' antwoordt, taxeer ik op 40 à 45 %. Ik zeg dit niet om uw antwoord te beïnvloeden. Ik stel prijs op een eerlijk antwoord.' . De commissaris begaf zich van zijn plaats naar elke aanwezige burgemeester om elk antwoord te incasseren. Toen ik aan de beurt was, zei ik: 'Mijn antwoord is 'neen', mijnheer de commissaris.' '1
XCEr waren méér weigeraars, in totaal acht-en-vijftig van de honderdvijftien. Tot de resterende zeven-en-vijftig (méér dan de '40 à 45 %: die Backer verwacht had) behoorden Voûte, de burgemeester van Amsterdam, en negen NSB' ers die inmiddels burgemeester geworden waren, maar ook zeven-en-veertig anderen die het op dit beslissende moment niet opbrachten, een duidelijk 'neen' te 'laten horen.
XCDe door Backer uitgeoefende pressie werd aan Frederiks gerapporteerd. Deze beklaagde zich bij Wimmers Generalkommissariat en men gaf hem daar gelijk, waarmee het gebeurde overigens niet ongedaan gemaakt was. Backer en de Beauftragte wisten nu precies, wie zij er uit moesten werken. NoordHolland telde 120 gemeenten (sommige aan elkaar grenzende kleine gemeenten hadden een en dezelfde burgemeester) ; daar waren een jaar later honderdnegen burgemeesters of waarnemend burgemeesters in functie, onder hen twee-en-dertig NSB'ers en, aldus Backer, 'vijf-en-dertig andere goedgerichte hachten.'2 Nadien steeg het aantal NSB'ers tot vijf-en-veertig. De nazificatie werd door Backer dus met kracht bevorderd. Hij was er zich overigens bewust van dat hij en de overige NSB' ers-gezagsdragers volstrekt geïsoleerd stonden. 'Het meest bedroevende is eigenlijk wel hierin gelegen', rapporteerde hij in de zomer van '43 aan de NSB-instantie die het optreden van NSB'ers-gezagsdragers trachtte te coördineren, 'dat het 'anti'-ingestelde bevolkingsdeel zich over de nationaal-socialisten praktisch weinig zorgen meer maakt. Men schijnt feitelijk reeds met de NSB te hebben afgerekend en thans' (de Geallieerden hadden Sicilië veroverd, het Rode Leger was aan het Oostelijk front in opmars) 'met vertrouwen het ogenblik tegemoet te zien waarop deze organisatie uit de Nederlandse samenleving zal verdwijnen."
XCMet de Beauftragte bleef Backer nauw contact onderhouden; als een vooraanstaand ambtenaar evident tegenwerkte, opdrachten weigerde of onderdook, dan zond hij een rapport aan diverse NSB-instanties alsook aan de Beaujtragte; het was hem bekend dat dergelijke rapporten aan Lages' Aussen stelle in Amsterdam doorgestuurd werden. In hoeverre hier arrestaties uit
XC1 A.v., p. 39-40. 2 A. J. Backer: 'Maandrapport over november 1942' (23 dec. 1942), p. 8 (NSB, 631). 3 A.v.: 'Maandrapport over augustus 1943' (6 sept. 1943). p. I (Doc
zijn voortgevloeid, heeft men bij gebrek aan het nodige bewijsmateriaal . na de oorlog niet kunnen vaststellen.
XCHet benoemen van NSB'ers tot burgemeester was geen eenvoudige zaak. Aan Duitse kant waren hierbij rechtstreeks de Beauftragten en de Abteilung für niederländische Personalangelegenheiten van Wimmers Geneialleommissariat für Verwaltung und Justiz betrokken. De Beaujtragte moest een candidaat voordragen; hij pleegde dan tevoren overleg met functionarissen van de NSB en van de NSDAP in de betrokken provincie. Verwaltung und Justiz won het advies in van Binnenlandse Zaken, van de afdeling bestuurszaken van het hoofdkwartier der NSB (later: van de Secretarie van Staat der NSB) en van het Arbeitsbereich der NSDAP; ook werd de Sicherheitsdienst om een rapport gevraagd. De NSB-instanties gingen zich dan als regel vergewissen of de provinciale gemachtigde der NSB het met de keuze van de Beauftragte eens was, 'de eenvoudigste benoeming', aldus de gemachtigde in Zeeland, 'duurde op deze wijze een half jaar.'! Deze procedure kon gevolgd worden wanneer de ambtstermijn van een burgemeester verstreken was zodat deze herbenoemd moest worden. De NSB zat daar niet passief op te wachten; haar hoogste gezagsdragers hadden opdracht, het hoofdkwartier tijdig de nodige gegevens toe te zenden waarmee men d~ herbenoeming van een 'anii'i-burgemeester kon voorkomen of zijn ongevraagd ontslag kon uitlokken. Nagenoeg al die rapporten zijn verloren gegaan. Eén bewaardgebleven stuk van Musserts gemachtigde in Zuid-Holland is overigens sprekend genoeg. Deze rapporteerde in de zomer van '42 aldus over de burgemeesters van de volgende gemeenten: 'Rozenburg" ... Fel anti-Duits en anti-NSB. Den Briel. Christelijk-historisch. Zeer sterk anti-Duits en anti-NSB ... staat volledig onder de plak van de Unie-elite aldaar. Rockanje. Liberaal ... An:ti-Duits. Nieuw Helvoet ... Een huichelaar tegenover de Duitse weermacht ... Hij is sterk Engels-gezind. Hellevoetsluis. Een echteJodenvriend ... Felanti-NSB en abnormaal anti-Duits, GoedereedefStellendam. Anti-revolutionair. Fel anti-NSB. Ouddorp ... Een edel man, maar van de 'oude orde'.'2
XC1 J. A. Dekker: 'De Beauftragtenfür die Provinzen' (z.j.), p. 37 (Doc 1-323, a-a). 2Brief, 20 juli 1942, van Musserts gemachtigde in Zuid-Holland aan het hoofdkwartier der NSB (NSB,
XCDat de benoemingsprocedure zoveel tijd in beslag nam, was de NSB aanvankelijk niet onwelkom. Toen namelijk in '4I de eerste tientallen NSB'ers tot burgemeester benoemd moesten worden, bleek al dadelijk dat het de NSB de grootste moeite kostte, geschikte candidaten te leveren. SeyssInquarts Beaujtragter in Zuid-Holland, Schwebel, deed de NSB toen de suggestie, een speciale cursus te organiseren om diegenen die voor een benoeming in aanmerking wilden komen, de nodige kennis bij te brengen van het staatsrecht, het gemeenterecht en de gemeentefinanciën. De bedoeling was dat de lessen mondeling gegeven zouden worden, maar het kwam tenslotte tot een schriftelijke cursus waarbij de deelnemers drie maanden lang elke week een 'les' van ongeveer vier kantjes toegezonden kregen. Aan het einde van de cursus werden zij door een commissie van deskundigen, allen lid der NSB, geëxamineerd.
XCDeze 'burgemeesterscursus' stak van wal met ca. honderdtwintig candidaten van wie niet minder dan zes-en-negentig door de examencommissie afgewezen werden; de resterende vier-en-twintig werden voor een extra scholingsweek bijeengeroepen. Nadien meldden zich, nog steeds in '4I, ca. tweehonderdvijftig nieuwe candidaten aan maar reeds in de herfst deden alom in het land zoveel boosaardige grapjes over de 'burgemeesterscursus' de ronde ('Zeg, bode, moet je volgende week ook niet examen doen voor burgemeester?' 'Dat gaat niet, burgemeester, ik zit in de examencommissie'), dat op aanraden van Schmidt het aannemen van nog méér candidaten gestaakt werd; ook bij Verwaltung und Justiz beschouwde men de cursus als tamelijk waardeloos. Men hield er met de positieve beoordelingen van de candidaten door de examencommissie maar weinig rekening; met de negatieve trouwens ook - althans, in mei '42 werd het burgemeesterschap van Zaltbommel toevertrouwd aan een NSB' er, handelaar in oude hetsen en radio's, omtrent wie door zijn docenten aldus gerapporteerd was: 'totaal onvoldoende, weetniets en is bepaald dom' (staatsrecht),'moeilijk van begrip, weinig parate kennis' (gemeenterecht), 'verstandelijke ontwikkeling matig, parate kennis onderdeel ontbreekt' (gemeentefinanciën).'
XCNederland telde tijdens de bezetting ruim duizend gemeenten maar ongeveer een honderd burgemeesters minder doordat, gelijk reeds gezegd, aangren
zende kleine gemeenten soms een en dezelfde burgemeester hadden, Welnu, per I juni' 42 had de bezetter honderdtwee-en-vijftig nieuwe burgemeesters benoemd: zes-en-zeventig niet-NSB'ers, zes-en-zeventig NSB'ers. Later in de bezetting werd voor de nieuwe burgemeestersposten praktisch uitsluitend een beroep op de NSB gedaan. De zes-en-zeventig NSB'ers waren in december '42 honderdeen-en-zestig geworden, in oktober' 43 tweehonderdzeven-en-twintig, in juli '44 tweehonderdvijf-en-zeventig. Naast die tweehonderdvijf-en-zeventig waren in totaal (de eerder genoemde zes-enzeventig meegeteld) zeven-en-zeventig niet-NSB' ers tot burgemeester benoemd; herbenoemd waren tweehonderdzes vooroorlogse burgemeesters, en driehonderdacht-en-veertig vooroorlogse burgemeesters waren toen nog niet aan hun herbenoeming toe.' Ongeveer drie-tiende van alle burgemeestersplaatsen werd dus in de zomer van '44 door NSB'ers bezet; daartoe behoorden nagenoeg alle grote en middelgrote gemeenten, zodat niet éénmaar bijna twee-derde van de bevolking een burgemeester had die 'fout' was; vaak, maar niet altijd, had deze 'foute' burgemeester 'foute' wethouders naast zich. Onder al die NSB-burgemeesters bevonden zich eind' 43 slechts twee ex-arbeiders. Limburg telde de meeste NSB-burgemeesters: bijna een vijfde van de tweehonderdvijf-en-zeventig. Dit was gevolg van het feit dat veel Limburgse burgemeesters hun functie in september '41 neergelegd hadden toen het 'leidersbeginsel' in het bestuur van provincies en gemeenten ingevoerd was.
XCDe installatie van een NSB-burgemeester droeg steeds het karakter van een nationaal-socialistische demonstratie. Hem moest dan door de locoburgemeester de ambtsketen omgehangen worden - een symbolische handeling, maar zij viel menige loco-burgemeester zwaar. Zo in Rotterdam, waar de sociaal-democratische wethouder A. B. de Zeeuw (tevoren tevens lid der Eerste Kamer) eind oktober' 41 de NSB' er ir. F. E. Müller als opvolger van Oud installeren moest. De Zeeuw had het advies van het Politiek Convent en van zijn eigen partijbestuur: aftreden na de invoering van het 'leidersbeginsel', niet aanvaard. Dat hij bovendien als loco-burgemeester zijn gezag aan een NSB' er overdroeg, werd hem door zijn partijbestuur hoogst kwalijk genomen; men moet overigens erkennen dat hij, staande tegenover een zaal vol Duitsers en NSB'ers ('als een martelaar tussen de verscheurende dieren', aldus een aanwezige"), een toespraak hield die voor de goede verstaander duidelijk genoeg was." Hij schetste de vertrouwensrelatie tussen de4 2
1 Er waren in juli '44 in totaal 9II burgemeestersposten; daarvan waren toen 105 onbezet. 2 W. F. Lichtenauer: 'Verslag' (dec. 1972), p. I (Doe I-IOSI A, a-I). 8 Tekst: 29 okt. 194I.
voegde hij Müller toe, 'ontleent uw gezag alleen en uitsluitend aan de centrale overheid ... Deze zo principiële wijziging in het ambt van burgemeester zal de een toejuichen, zij zal de ander droevig stemmen' - geen nood: de Zeeuw sprak de 'innige wens' uit dat hij het zelf nog zou beleven dat 'alle rampen van de oorlog voorbijgegaan zijn' (Müllers burgemeesterschap incluis). Toen 'wenkte hij een stadhuisbode en beduidde deze dat hij de ambtsketen aan de nieuwe burgemeester kon omhangen. Een grievender belediging was wel niet denkbaar."
XCDuidelijker nog was de loco-burgemeester van Goes die twee maanden later de NSB' er die hij installeren moest, in het gezicht zei dat zijn komst 'noch door het overgrote deel der burgerij, noch door degenen waarmee u dagelijks moet samenwerken, met vreugde wordt begroet.' De aanwezige NSB'ers zaten zich daarbij 'op te vreten van ergernis'." Die ergernis spoot een maand later naar buiten toen van het slot van de toespraak van de locoburgemeester van Axel die de NSB'er Smallegange installeren moest, in het Zeeuwse districtsblad van de NSB het volgende verslag verscheen:
XC'En ja - daar kwam het dan toch weer ... het zich beroepen op de Almacht Gods. Hier kreeg zijn stem iets zoets als van een in priklimonade gedoopte vijg. De ogen draaien een halve slag opwaarts enjahoor! 'Zonder God die alleen heerst' (waarna even rust - met andere woorden: denk maar niet, mannetje, dat jullie heerst) kon Srnallegange niets doen! ... 'God is rechter' kwam er daarna. Vooral dat 'rechter', met de blik van een preektijger geuit, deed het bijzonder, m.a.w.: die zal jullie wel eens mores leren, schavuiten!
XCHet was ongeveer welletjes, maar toen kwam het mooiste nog. 'En hierbij', zo vervolgde de man die zoeven het over God had, 'verzoek ik de waarnemend bode, de keten te willen omhangen.'
XCWij zijn gewend aan hoon, laster, leugen, sabotage, krenking onzer eergevoelens, plagerijen onzer kinderen, naroepingen, anonieme brieven etc., maar hieraan waren wij niet gewend ... De gemachtigde van de Leider, die reeds met klimmende ergernis het geleuter van deze spreker had aangehoord, stond op. Met een kort gebaar wees hij de verschrikte waarnemende hulpbode of helpende waarnemerijbode naar zijn stoel, nam hem de keten af, en zei kort: 'Datdoeik!' '8
XCVijf maanden later, in mei '42, werd de NSB'er jhr. ir. E. F. Sandberg als burgemeester van Kampen geïnstalleerd. 'Buiten de partijgenoten is er', aldus een dagboekschrijver,w. F. Lichtenauer: 'Verslag',J. Karhof:jan.(Collectie-K. J. Frederiks,e). 43
1 p. 2. 2 N. (1946), p. 25. S 8 1942 2
'niemand uit vrije wil aanwezig. De waarnemend burgemeester zit vlijtig op 't postkantoor zijn werk te doen en de gemeente-secretaris kan er eerst na een dreigement met de Sicherheitspolizei toe gebracht worden, het benoemingsbesluit voor te lezen, waàrna, bij gebrek aan een geschikt persoon, Sandberg zichzelf maar de ambtsketen omhangt ...
XCDan het défilé ... WA en SS en ]eugdstorm zijn op kosten der gemeente uit de wijde omtrek bijeengetrommeld ... En als de mars door de stad begint, de zwarthemden twee aan twee aan weerszijden van de straat stappend (anders is de stoet zo kort l), stromen de straten plotseling' leeg ...
XC'Je snapte niet, waar het volk zo gauw bleef', zei een gedwongen ooggetuige.'>
XCMedio december '42"enkele dagen nadat Mussert tot 'Leider van het Nederlandse volk' uitgeroepen was, instrueerde Veruraltung und Justiz de provinciale Beaujtragten dat het niet toelaatbaar was dat (zoals in Axel geschied was) NSB-functionarissen aan NSB-burgemeesters de ambtsketen omhingen; was de loco-burgemeester daar niet toe bereid, dan 'bestehen keine Bedenken, dass sich der Burgermeister die Amtskétte selbst umhängt'2 anders gezegd: er bestonden bij de bezetter geen bezwaren dat het isolement der NSB duidelijk aan de dag trad.
XCWij willen de NSB-burgemeesters niet over één kam scheren. Er waren fanatici en meer gematigden onder hen; Voûte in Amsterdam, geen NSB' er, behoorde ook tot de gematigden - hij bood zijn NSB-wethouders wanneer zij wegens 'slapheid' fel vanuit de beweging aangevallen werden, steeds de nodige bescherming. Vooral die gematigden hielden, wanneer het secretariepersoneel en d~ hoofden van de gemeentelijke diensten één gesloten afweerfront vormden, de ongelijke strijd niet lang vol. Met name in de tweede,helft van de oorlog, toen het duidelijk was dat Duitsland de grote strijd zou verliezen, pasten die gematigden zich aan, zulks als regel tot levendige teleurstelling van de groeps-, kring- en districtsleiders der NSB die de centrale instanties der beweging met klachten gingen overstelpen. Op anderen had de geïsoleerde positie waarin zij zich, veelal samen met hun wethouders, bevonden, een tegengesteld effect: zij werden dubbel zo lastig.
XCHet sprak vanzelf dat beide groepen aanvankelijk hun best deden, zoveel mogelijk NSB' ers in gemeentelijke dienst aan te stellen. In maart' 42 bestond
XClA. van Boven:]an Jansen in bezet gebied, p. 138. a Rondschrijven, 16 dec. 1942, van Vu] aan de BRK'en (Vu], 94 a). 43
het gemeentepersoneel van 15 vrij grote gemeenten die een NSB-burgemeester hadden, voor 4,8% uit NSB'ers, met markante verschillen overigens: 1,5 % in Leiden, 2 % in Eindhoven, 8 % in Zaandam, 12 % in Emmen. Een jaar later, maart '43, was dat percentage in 30 gemeenten (waarvan II in Zuid-Limburg) boven de 20 gekomen, hier en daar zelfs boven de 30 (maximum: 37% in Cadier en Keer, in Zuid-Limburg). In Rotterdam (wij hebben geen vergelijkbare gegevens voor Amsterdam en Den Haag) bestond 5,6% van het gemeentepersoneel uit NSB'ers, in Utrecht 8,2 % - Eindhoven was nu tot bij de 9% gekomen. Er zal zich nadien nog wel enige stijging voorgedaan hebben. Misschien mogen wij het zo stellen dat de NSB'ers, terwijl zij in de bevolking een minderheid vormden van één op zeventig tot tachtig, in de gemeentelijke administraties, voorzover door NSB' ers geleid, veelal een minderheid vormden van één op tien.
XCHoe de fanatici onder de NSB-burgemeesters optraden kan het best gedemonstreerd worden aan het voorbeeld van C. van Ravenswaay die kort na de Februaristaking tot burgemeester van Zaandam benoemd was. Wij kunnen hem dat in zijn eigen woorden laten vertellen omdat hij begin' 42 een voordracht hield over zijn prestaties waarvan de tekst bewaard gebleven is.!
XCOm te beginnen had van Ravenswaay het politiekorps (waar tevoren maar één NSB'er in zat) 'geducht onder handen genomen'; de commissaris en de hoofdinspecteur had hij door NSB' ers vervangen en hij had bereikt dat er onder twee-en-veertig agenten nu zes waren die zich bij het Rechtsfront van de NSB aangesloten hadden. Het vertrek van de gemeentesecretaris en van de vier wethouders had hij met genoegen gadegeslagen, de besturen van gemeentelijke instellingen van voortgezet onderwijs had hij met NSB' ers volgestopt. Veel moeite had hij zich gegeven voor 'ondersteuning van de Beweging en werkgeving aan werkloze kameraden. Een en ander ging belangrijk samen, daar van de ca. tweehonderd kameraden er ongeveer honderdtachtig werkloos waren, zodat ik in het begin mijnneus nergens kon vertonen of mij werd om werk verzocht.'
XCDe gemeentelijke inspecteur van het onderwijs, de directeur van sociale zaken, de directeur van het electriciteitsbedrijf en de adjunct-directrice van het gemeentelijke ziekenhuis had hij weggewerkt plus de leiding van de luchtbeschermingsdienst. Hij had een 'Personeel-Centrale' opgericht die gegevens over het gehele gemeentepersoneel verzamelde en, als nieuwe krachten aangetrokken moesten worden, steeds NSB'ers uitkoos; 'het principe van de Personeel-Centrale is', aldus van Ravenswaay,
'partijdigheid, d.w.z. partij kiezen voor de gebroodroofde kameraden, tegen de saboteurs en lijdelijk verzetplegers De door mij gevolgde politiek is niet, door vriendelijk optreden trachten de tegenstanders te paaien. Eerst moeten de felste hetzers en de leiders der obstructie, in de eerste plaats bedrijfsleiders en chefs, verwijderd worden ... De kringleider der NSB werd gemaakt tot adjunctdirecteur van sociale zaken.'
XCVan Ravenswaay had voorts alle lopende contraeten van leveranties aan de gemeente opgevraagd en een Bestel-Centrale opgericht. 'De hoofdinstructie van de Bestel-Centrale is nu: offertes van kameraden te krijgen en deze in te schakelen.' Tevreden was hij overigens niet: hij had nog 'wensen'. Eén daarvan was: 'een iets vlotter weghalen van de hetzers' - daar moest de Sicherheitspolizei voor zorgen.
XCIn april' 42, kort na het houden van zijn voordracht, werd van Ravenswaay tot burgemeester van Utrecht benoemd. Alle nog zittende wethouders vroegen er ontslag. Dat moest hun door Frederiks verleend worden. Aan deze was inmiddels een exemplaar van van Ravenswaays voordracht in handen gevallen; hij riep van Ravenswaay ter verantwoording. Die liet zich door Frederiks niet intimideren en aan het slot van het onderhoud deed Frederiks hem de welkome mededeling dat hij, Frederiks, 'de Generalkom missar für Verwaltung und [ustiz nog heden (zou) voorstellen, hem te machtigen, het ontslag der wethouders goed te keuren.'! In een minimum van tijd had ookUtrecht zijn Personeelen zijn Bestel-Centrale." Die laatste kreeg van het Economisch Front der NSB opgave van 'kameraden-leveranciers'."
XCVan Ravenswaays tekst had niet alleen Binnenlandse Zaken bereikt maar ook de illegale pers; De Waarheid publiceerde hem voluit in juni '42.4 Dat was de bezetter hoogst onaangenaam. Seyss-Inquart en Wimmer wensten geen deining in het Nederlandse overheidsapparaat. Ook NSB'ers waren er die van Ravenswaays aggressiefbeleid afkeurden, onder hen mr. dr. J. H. Carp die als hoofd van afdeling XVII (bestuurszaken) van het hoofdkwartier
XC1 'Korte aantekening inzake de bespreking op 10 april 1942 door de secretarisgeneraal van ... binnenlandse zaken .. . gehouden met de burgemeester van Utrecht' (Collectie-K. J. Frederiks, 2 e). 2 Toen de Utrechtse hoogleraar mr. dr. H. Westra in juni' 42 tot burgemeester van Den Haag benoemd werd, riep ook deze een Personeelcentrale in het leven. Het hoofd daarvan was een Utrechter die dermate ontactisch optrad en voor zichzelf,· ongeacht een abnormaal hoog salaris, zo aanzienlijke bedragen opnam dat hij na een paar weken op straat gezet moest worden; een maand of acht later werd hij wegens oplichting veroordeeld. Notabene had Beauftragter Schwebel deze sinjeur willen benoemen eerst tot 'bestuursraad' (gedeputeerde) van Zuid-Holland, daarna tot burgemeester van Delft! 3 Rapport, 17 okt. 1942, van C. van Ravenswaay aan F. E. Miiller, p. 4 (Doc 11887, a-r), 4 De Waarheid, 45 (juni 1942), p. I c:v,
der NSB enige coördinatie trachtte aan te brengen in het beleid van NSB' ers die provinciaal commissaris, burgemeester of wethouder geworden waren. 'Ik voor mij', schreef Carp in november' 42, 'heb de bestuurswijze van kameraad van Ravenswaay reeds lang met bezorgdheid gadegeslagen en heb zijn plaatsing aan het hoofd van de stad der Beweging' (Utrecht) 'betreurd. Dat ik nochtans daarover gezwegen heb, vindt zijn oorzaak in de omstandigheid dat de Leider een grote mate van ingenomenheid met, kameraad van Ravenswaay toont'! ja, met dat zwijgen lokte Carp uit dat.over hem heen gelopen werd! Aldus geschiedde. Een Commissie van Advies, ingesteld om hem bij te staan als hoofd van afdeling XVII, trok het gehele contact met de NSB-burgemeesters aan zich. In die commissie had notabene van Ravenswaay zitting, samen met mr. Backer; burgemeester Müller van Rotterdam was er de 'leider' van en deze, die een kundig organisator was en in hoge mate het vertrouwen van Mussert genoot ('Mussert', aldus Zondervan, commandant van de WA, 'trof ... geen enkele belangrijke beslissing zonder eerst met Müller uitvoerig overleg gepleegd te hebben'"), nam de leiding der NSB-burgemeesters (en -wethouders) gedecideerd 'in handen. Hij vormde 'burgemeesters-kringen' waarin NSB-burgemeesters uit de verschillende delen des lands elkaar periodiek ontmoetten (telkens op kosten van hun gemeenten, Frederiks had dat goedgekeurd) en hij droeg er zorg voor dat zij allenmaandelijks aan hem rapporteerden wat zij voor de NSB hadden kunnen bereiken.
XCFrederiks heeft de NSB' ers die in het bestuursapparaat binnendrongen, dwars gezeten - dat lijdt geen twijfel. De vooroorlogse burgemeesters trachtte hij zo lang mogelijk te beschermen en vaak verzette hij zich geruime tijd wanneer voor een opengevallen plaats een NSB' er voorgedragen' was. Zei Verwaltung und Justiz evenwel dat het benoemingsbesluit ondertekend moest worden, dan plaatste hij zijn handtekening. In de zomer van '44 waren van de ca. negenhonderdvijftig vooroorlogse burgemeesters nog vijfhonderdvijftig in functie - meest burgemeesters van kleine of zeer kleine gemeenten. VoorBrief,nov.van J.Carp aan van Geelkerken (NSB,Utrecht: p.v. inz. C. van Geelkerkenaug.dl.p.(getuigeJ. Zondervan) (Doe
1 24 1942, H. 518). • PRA (IS 1948), A, 43 A. 1-501, b-I).
velen onder hen was Frederiks de steun en toeverlaat geweest. Hadden zij van NSB-commissarissen aanwijzingen ontvangen die hun niet zinden, dan .hadden zij bij Frederiks in beroep kunnen gaan en deze had de zaak dan met Winuners hoofdambtenaren besproken. Hetzelfde had hij gedaan wanneer een NSB-burgemeester een besluit genomen had dat als een directe bevoordeling van de NSB of van NSB' ers beschouwd mocht worden. De hoofdambtenaren van Verwaltung und [ustiz hadden hem dan veelal in het gelijk gesteld.
XCTerwijl de vooroorlogse burgemeesters dachten dat Frederiks hen uit eigen kracht verdedigde, was het in feite zo dat Frederiks de NSB-pretenties alleen maar kon afwijzen doordat het Reichshommissariat zulks billijkte. Dat laatste hing samen met Seyss-Inquarts algemene beleidslijn: 'geen monopolie voor de NSB " Anderzijds is het, wat dit terrein betreft, een verdienste van Frederiks geweest dat hij althans getracht heeft, het Nederlandse bestuursapparaat tegen d~ kwalijke invlo~d van de NSB te beschermen.
XCVoordat wij in ons overzicht van de 'foute'tsector de 'Oostfront-vrijwilligers' gaan behandelen alsmede de pogingen om Nederlanders te betrekken bij de exploitatie van de veroverde delen van de Sowjet-Unie (de 'Oostinzet'), willen wij stilstaan bij enkele semi-militaire hulpdiensten welke door Duitse instanties in het leven geroepen werden. Verscheidene duizenden mannelijke NSB'ers kwamen hier, naast anderen, in terecht.
XCDe hulp die zij de Duitsers boden, lag op twee gebieden: bewaking en transport.
XCWij willen met de bewaking beginnen en er dan op wijzen dat twee soorten objecten bewaakt moesten worden: installaties van de Wehrmacht en de onder de Sicherheitspolizei ressorterende concentratiekampen. Aanvankelijk had de> Wehrmacht voor die bewaking (van vliegvelden, militaire depots enz.) een particuliere Duitse nachtveiligheidsdienst ingeschakeld, de Nieder sächsische Wach- und Schliessgesellschaji. Deze firma die een contract met de Wehrmacht had, wierf in Nederland bewakers aan die in een aparte groepering samengebracht werden: de Wachdienst Niedersachsen; naast deze was er nog een tweede, kleinere dienst: de Westdeutsche Wach- und Schutzdienst, die ook al door een particuliere firma opgericht was. Zij die van die twee formaties deel uitmaakten, werden met een geweer bewapend. Hun bewakingstaak verrichtten zij hoofdzakelijk in Nederland, maar er werden ook groepen naar België en Frankrijk overgebracht. De lonén waren hoog, men kreeg
goede rantsoenen, ook aan sterke drank - het gevolg was dat zich vrij veel werklozen voor de twee genoemde diensten kwamen melden. 'Hun was op zichzelf', aldus drs. E. Fraenkel-Verkade, 'aan de Duitse overwinning niets gelegen. Kankeren, luieren, dienst verzuimen en weglopen kwam steeds meer voor.'! Beide diensten gingen er toen toe over, hoofdzakelijk NSB' ers aan te trekken. In de lente van' 42 was bijvoorbeeld 'zeker 75 %' van de WA in Friesland in het kader van de Westdeutsche Wach- und Schutzdienst bij de bewaking van het vliegveld Leeuwarden ingeschakeld; vermoedelijk was dit een honderdvijftig man.ê De klachten hielden evenwel niet op. Bij de Wachdienst Niedersachsen werden in de lente van '43 de directeur en de procuratiehouder gearresteerd wegens deviezenovertredingen ; ook hun opvolgers ontpopten zich als deviezensmokkelaars, maar zij stalen bovendien uit de kas van de Wachdienst. Zo heer zo knecht. De Wehrmachtkomman danturen klaagden steen en been speciaal over de Wachdienst Niedersachsen, 'der durch ... Diebstähle, Veruntreuungen, Betragereien und ähnliche Straftaten der Feldgendarmerie' (de Duitse militare politie) 'ebensoviel Arbeit mache wie sàmtliche anderen Binheiten zusarnrnen'.3 Aldus een rapport uit juli '43. Een maand later zegde Christiansen het contract met de twee Duitse particuliere firma's op; de bewakers werden nu rechtstreeks bij de Wehrmacht ingedeeld, nl. bij de Wachabteilung des Chefintendanten beim Wehrmachtbejehlshaber in den Niederlanden. De opleiding van het personeel werd verbeterd, zij kregen allen een blauw-groen uniform aan (in de volksmond gingen zij 'de groene kikkers' of 'de petroleummannetjes' heten) en de discipline werd strakker. Hoeveel Nederlanders in totaal bij de Wachabteilung ingedeeld waren, weten wij niet; het enig bekende cijfer is dat in de herfst van '41 vijfhonderdvijftig NSB' ers alleen al tot de Westdeutsche Wach- und Schutzdienst behoorden.
XCVoor de bewaking der concentratieen gevangenenkampen werd per I januari '42 door het SS-Führungshauptamt het SS-Wachbataillon Nord West opgericht. Met de vorming werd een SS-officier belast, SS-Haupt sturmjührer P. A. Helle. Bij het concentratiekamp Amersfoort dat in augustus '4I geopend was, bestond toen al een SS- Wachleommando ; dat werd in het Wachbataillon opgenomen. Personeel voor dat bataljon werd aangeworven door de dienst waarbij men zich ook als vrijwilliger voor de Waffen-SS kon melden: de SS-Ergänzungsstelle Nord-West. Het Wachkommando werd de rste
1 E. Fraenke1-Verkade: 'Dienstneming van Nederlanders bij de vijand' (Notitie 39 voor het geschiedwerk), p. 16. 2 Brief, april 1942, van de commandanten van de heerbannen II en 12 van de WA aan de wnd. commandant van de WA (NSB, 684). • 724: 7/43' (3I juli 1943), p. II (CDr).
compagnie van het Wachbataillon en bleef voor de z.g. buitenbewaking van het concentratiekamp Amersfoort zorgen, de zde compagnie bewaakte een .half jaar lang het kamp Westerbork en werd nadien naar Den Haag verplaatst waar zij in de 'Vesting Scheveningen' gelegerd werd, de 3 de bewaakte de gijzelaarskampen in Noord-Brabant, de 4de en 5de bewaakten het coneentratiekamp Vught. Aan de jde compagnie werd in '44 nog een öde toegevoegd. Bovendien werd uit de manschappen van het Wachbataillon (plus uit anderen) een eenheid gevormd die de verdediging van het IJsselmeertot taak kreeg. In totaal werden in de loop van de bezetting ca. drie-en-dertighonderd Nederlanders onder het Duitse kader van het Wachbataillon geplaatst.
XCDie Nederlanders werden op alle mogelijke manieren bijeengeronseld; het bataljon had betaalde aanwervers in dienst die onder meer hun best deden, jongeren die in psychiatrische inrichtingen geplaatst waren, bij hun ontslag tot dienstneming te verleiden.' Ook tot gevangenisstraf veroordeelden traden toe om zich (in strijd met de wet) aan het uitzitten van hun straf te onttrekken. Vandeze groepen afgezien, kwamen de manschappen van het Wachbataillon uit organisaties die zich met de bezetter solidair verklaard hadden: van elke tien naar schatting zes uit de NSB, drie uit de NSNAP-van Rappard, één uit de Troelsera-Beweging, Voor velen onder hen was het Wachbataillon aantrekkelijk omdat men er beschermd was tegen uitzending als arbeider naar Duitsland en niet behoefde mee te vechten aan het Oostelijk front. Daar kwam bij dat men, eenmaal toegetreden, links en rechts op roof kon uitgaan. Spoedig lag er bij de Peldgendarmerie een heel dossier tegen Helle. Helle verdedigde zich: zijn bataljon had te weinig sterke drank en versnaperingen gekregen - ten tijde van de Arnhem-crisis (september '44) besliste Himmler uiteindelijk dat de commandant van het Wachbataillon niet vervolgd mocht worden. 'Die Kriminalität in diesem Bataillon', aldus na de oorlog Rauters Untersuchungsrichter, 'ist besondersgross gewesen, aucn wenn ieh bei dieser Beurteilung von rein militärisehen Delikten (Fahnenfiueht, unerlaubte Enifernung, Waehvergehen, Ungehorsam u.s.w.)linea rectaDe politieke delinquent
1 Dit type dienstneming kwam van het begin van de bezetting af voor. De genees heer-directeur van de Rijksasyls voor Psychopathen te Avereest, dr. A. L. C. Palies, zag 'onmiddellijk na 10 mei 1940 ... gedetineerden, wier termijn der terbeschik kingstelling afgelopen was, naar het de SS of welke andere vijan delijke instantie ook hollen. Ik vermoedde toen reeds een grote aantrekkingskracht van deze organisaties op onze onevenwichtige, onnadenkende, wilszwakke en on betrouwbare gepsychopathiseerde verpleegden.' (A.L.C. Palies : (1948), p. 13).
absehe.. Mit diesen militärischen Delikten ist sie beim Wachbataillon ebensogross gewesen wie bei allen deutschen Einheiten der Waffen-SS und Polizei zusammen .•• Bei den Männern des Wachbataillons kamen so ungefähr alle Tatbestdnde des zivil strcifrechtsvor, wie Diebstahl, Betrug, Unterschlaounç, Plünderung, unbefugte Durch suçhungen und Aneignung fremder Sachen, Erpressungen U.S.W.'l
XCVoor het uitvoeren van transporten ten behoeve van de Wehrmacht traden van de zomer van '40 af talrijke NSB' ers tot het Nationalsozialistische Kraft fahr-Korps, het NSKK, toe. Hun totaal aantal werd in september' 43 door van Geelkerken op ca. drieduizend geschat; zij waren grotendeels uit de WA afkomstig, 'een belangrijk gedeelte' had zich evenwel alleen gemeld 'om geld te verdienen'. 2 Velen hunner namen dienst in het vertrouwen dat zij in Nederland zouden mogen blijven, maar werden tot hun onaangename verrassing naar België en Frankrijk verplaatst en in de lente van '41 van daaruit naar Polen. 'Ronduit gezegd', aldus op 23 juni '41 (de tweede oorlogsdag aan het Oostelijk front) een konstabel van de Haagse WA, 'is de mening van zeker 75% dat zij eenvoudig geronseld zijn.'3 De meesten bleven: schijnt het, achter het Oostelijk front ingezet; omstreeks de jaarwisseling '41-'42 kwamen ca. tweeduizend met Kerstverlof terug; het was, aldus de Haagse heerbanleider van de WA, 'een ongeordende bende'. 4
XCN aast het NSKK werd in de zomer van '42 op last van Christiansen een speciaal korps van uit de NSB gerecruteerde militaire chauffeurs gevormd die zich moesten melden zodra de Geallieerden in of bij Nederland zouden landen; zij zouden dan geüniformeerd en bewapend worden en hun soldij zou zes gulden per dag bedragen. Het totaal aantal chauffeurs dat bij deze 'Transportactie' ingeschakeld werd; was ca. vijf-en-twintighonderd. Welte verstaan: deze lieden werden in reserve gehouden. Andere NSB'ers die konden autorijden, waren al van '40 afbij 'normale' Wehrmacht-transporten in ons land ingeschakeld of werkten als chauffeurs van de dienstauto's van officieren van de Wehrmacht; het aantal NSB'ers dat tot deze twee kategorieën behoorde, werd door van Geelkerken in september' 43 op bijna twee
XC1 PRA-Den Haàg: p.v. E. Härtel (9 mei 1947), p. 5 (Doe 1-663, a-r). 2 Brief, 19 nov. 1941, van D. E. aan de commandant van de WA (NSB, 668). S Brief, 23 juni 1941, van P. R. J. B. aan de heerbanleider van de WA in Den Haag (a.v., 710). • Brief, 8jan. 1942, van de WA-heerbanleider Den Haag aan de waarnemend
duizend geschat. Zij werden in oktober in een nieuwe NSKK-Staffel WEN samengebracht.
XCDe cijfers die wij in deze paragraaf noemden, kunnen ten dele verklaren waarom in de loop van de bezetting van de NSB steeds minder activiteit uitging: vele duizenden NSB'ers waren bij 'de hulpdiensten van de Wehr macht ofbij het SS- Wachbataillon ingeschakeld en dus niet langer voor partijarbeid beschikbaar.
XCAndere duizenden vochten aan het Oostelijk front.
XCOorspronkelijk vielen de 'Oostfront-vrijwilligers' in twee groepen uiteen: zij die dienst namen bij de Waffen-SS (wèl te onderscheiden van de leden van de Nederlandse SS die een politieke formatie was) en zij die zich opgaven voor het Z.g. Vrijwilligers-Legioen Nederland dat begin juli '41, enkele weken na het begin van de Duitse invasie van de Sowjet-Unie' (22 juni), opgericht was.' Over beide groepen schreven wij al in ons vorige deel. Wij onderstreepten daarin dat Mussert aanvankelijk tegen dienstneming bij de Waffen-SS, om precies te zijn: bij de S'S-Standane 'Westland', groot bezwaar had, maar dat hij in februari '41 zijn houding wijzigde. Uit vrees, door de Nederlandse SS overvleugeld te worden, ging hij er nadien naar streven, juist zoveel mogelijk NSB'ers dienst te laten nemen bij Duitse formaties; hij trachtte hen als een aparte groep bijeen te houden en daar het sternpel van de NS13 op te drukken. Daarom voelde hij oorspronkelijk ook niets voor het Vrijwilligers-Legioen dat volgens de wensen van Seyss-Inquart en van de 'commandant', luitenant-generaal b.d. H. A. Seyffardt, oud-chef van de generale staf, een algemeen-Nederlands karakter diende te krijgen; na korte tijd ging Mussert er evenwel accoord mee dat zich uit de WA een zo groot mogelijk aantal vrijwilligers juist voor het Legioen zou melden.
XCOver het algemeen kan men zeggen dat de SS-gezinden in de Standarte 'Westland' en de NSB-gezinden in het Vrijwilligers-Legioen terecht kwamen. Dat Vrijwilligers-Legioen werd evenwel van meet af aan door de centrale bestuurs- en militaire instanties van het Derde Rijk als een onderdeel van de Waffen-SS beschouwd en hier vloeide uit voort dat het Vrijwilligers
XC1 Behalve voor de Waffen-SS en voor het Vrijwilligers-Legioen zijn er ook Nederlanders geweest die zich opgegeven hebben voor dienst bij de Kriegsmarine (ca. driehonderd) of bij de z.g. Nachtichtentruppen van de Luftwaffe (ca. vijfhonderd). Dit waren, schijnt het, hoofdzakelijk zo niet nagenoeg uitsluitend NSB'ers.
Legioen na een korte aanloopperiode ook geen eigen recruteringsdienst meer bezat: het was een SS-bureau, t.W. de SS-Ergänzungsstelle Nord-West, dat de recrutering van alle vrijwilligers voor zijn rekening nam; datzelfde bureau belastte zich ook met de sociale zorg voor de familieleden van de vrijwilligers.
XCWat dat laatste aangaat: er werden in bezet gebied door het Reichs kommissariat allerlei regelingen afgekondigd die de vrijwilligers alsmede diegenen die van hen afhankelijk waren, bescherming gaven. Om te beginnen bepaalde Seyss-Inquart eind juli '41 dat Nederlanders die in Duitse militaire dienst traden, het Nederlanderschap niet .verloren! en niet onder de bepalingen vielen van het Wetboek van Strafrecht die hulp aan de vijand strafbaar stelden'': waren zij bij overheidsinstellingen in dienst, dan hadden zij recht op een aanzienlijk wachtgeld en moesten zij, ook al waren zij afwezig, normaal bevorderd worden; hun gezinsleden kregen kostwinnersvergoeding.ê In april '42 verscheen een verordening die de Nederlanders die tot het NSKK of de Reichsarbeitsdienst toegetreden waren, aan de militaire vrijwilligers gelijkstelde.f in december' 42 werd de wachtgeldregeling ook van toepassing verklaard op alle vrijwilligers die bij particulieren of bij particuliere firma's werkzaam geweest waren." Speciale faciliteiten kregen de eindexaminandi van alle instellingen van voortgezet onderwijs: wie zich als vrijwilliger meldde, behoefde geen eindexamen te doen en kreeg toch het einddiploma wanneer aangenomen mocht worden dat hij dat diploma normaal zou hebben behaald; zelfs leerlingen van de voorlaatste klassen konden zulk een einddiploma verwerven. Vanbelang was voorts dat in november '42 bepaald werd dat de echtgenote, de kinderen en de ouders van vrijwilligers voortaan hogere rantsoenen zouden krijgen."
XCGelijk gezegd: de aanwerving van de vrijwilligers geschiedde via de bureaus van de SS-Ergänzungsstelle Nord-West. Aangenomen werden alleen diegenen die niet jonger waren dan zeventien of niet ouder dan vijf-enveertig jaar; zij moesten ook minstens 1 m öy lang zijn (voor de Waffen-SS: 1 m 70). Bij het aanmeldingsbureau lette men voorts allereerst op het 'ras' zoals dat uit het uiterlijk bleek; 'Indische jongens', maar ook vele anderen, werden al op grond van hun uiterlijk veelal niet aangenomen. Daarop volgde de physieke keuring waarbij alweer een groot deel der candidaten afviel. In totaal hebben zich wellicht ca. dertigduizend Nederlanders als Oostfrontvrijwilligers laten keuren. Het aantal van degenen die aangenomen zijn, ligt
1 VO 134/41 1941, p. 549-50). 2 VO 135/41 (a.v., p. 551). 3 VO 136/41 (a.v., p. 551-59). 4 VO 45/42 1942, p. 209). ö VO 137/42 (a.v., p. 596-600). 6 VO 122/42 (a.v., p. 519-22).
beduidend lager; drs. N. K. C. A. in 't veld (wiens onderzoekingen op het terrein van de SS voor deze paragraaf van grote betekenis geweest zijn) schat het op zeventientot twintigduizend, hetgeen zou betekenen dat N ederland (in tegenstelling tot wat veelal aangenomen is) naar verhouding niet wezenlijk méér Oostfront-vrijwilligers opgeleverd heeft dan Noorwegen, Denemarken en Vlaanderen. Verder dan het 'ras' en de physieke toestand keek de Ergänzungsstelle niet; een aanzienlijk strafregister vormde geen bezwaar om aangenomen te worden. Trouwens, de physieke eisen werden steeds lager gesteld: er zijn.in '43 en '44 vrijwilligers goedgekeurd die kreupel waren of maar één oog hadden. En in het algemeen werd de Ergänzungs stelle (toen tot 'Ersatzleommando Niederlande' herdoopt) in die jaren een bureau dat er de meest kwalijke ronselpraktijken op nahield. Aan personen die wegens 'normale' criminele daden tot gevangenisstraf veroordeeld waren, werd systematisch het aanbod gedaan, zich door dienstneming in de Waffen SS aan het uitzitten van de hun opgelegde gevangenisstraf te onttrekken (ook in de gevangenissen werd geronseld) en in de herfst van '43 zette het Ersatzkommando een grootscheepse actiein teneinde voogdijkinderen, jeugdige criminelen en ernstig gestoorde jongeren die in gestichten verpleegd werden, voor de Waffen-SS en het NSKK aan te werven. Verscheidene besturen, als eerste het bestuur van het hervormde gesticht 'Valkenheide' te Maarsbergen, dienden, daarin gesteund door de kerkgenootschappen, protesten in bij de secretaris-generaal van justitie, prof Schrieke; die protesten baatten niet: Schrieke was, zo schreef hij, 'persoonlijk van oordeel dat het voor meerdere van de betrokken jongelieden uitstekend zou zijn, zo zij tot de Waffen-SS werden toegelaten.'! Nadien werden uit verscheidene gestichten vele tientallen jongeren weggelokt. In sommige gestichten werd aan de ronselaars de toegang geweigerd - dat was de houding die aartsbisschop de Jong van de besturen der katholieke gestichten vergde.
XCZeventientot twintigduizend vrijwilligers dus. Wanneer men het feit in aanmerking neemt dat de Nederlandse strijdkrachten in mei' 40 een sterkte hadden gehad van ca. driehonderdduizend man, kan men zich indenken dat Seyss-Inquart door het kleine aantal vrijwilligers bitter teleurgesteld was.ê Kort na het begin van de invasie van de Sowjet-Unie had hij de hoop ge44
1 Nota, 3 juni 1944, van de seer. gen. vanjustitie aan het hoofd van de 7de afd. van het departement, aangehaald in (dep. vanjustitie) 'Rapport prof. Schrieke' (1945), p. 70 (BRve: Dossier-Schrieke (176 a/46». 2 In '42 betoogde hij eens tegen prof. Snijder dat, mede door de passiviteit van het Nederlandse volk, de oorlog met de Sowjet-Unie langer duurde dan no dig was. 'Nu, zei hij met een spottend glimlachje, herinneren de Nederlanders ... mij enigszins aan de kleine jongen die met zijn
koesterd dat zich in Nederland een brede volksbeweging zou aftekenen die bereid zou zijn tot hulp in de 'strijd tegen het bolsjewisme'. Niets daarvan. De Oostfront-vrijwilligers bleven een kleine groep - een groep overigens die voor minder dan de helft uit nationaal-socialisten bestond: hoogstens vierduizend WA-mannen en een kleine drieduizend SS'ers plus nog wat NSNAp'ers. Wat dreef de overigen?
XCTot de SS-Standarte 'Westland' traden van den beginne af allerlei a-politieke avonturiers toe. Ook de eerste vrijwilligers van het Legioen vormden een gemengd gezelschap: overtuigde NSB'ers en overtuigde andere anticommunisten naast avonturiers en criminelen. Mede als gevolg van het feit dat de Ergänzungsstelle rijp en groen accepteerde, werd het geduld der idealisten op een zware proef gesteld. VanEtten, de latere hoofdredacteur van Storm-SS, zond in de herfst van '4I Feldmeijer een rapport over de vrijwilligers van de Waffen-SS die hij in het Waffen-SS-depot in Sennheim in de Elzas aangetroffen had; 'het doorsnee gehalte der uit Nederland afkomstige transporten' noemde hij 'zeer slecht'
XC'Twee gevolgen springen in het oog:
XCI. Dat de leiding en leerkrachten een zeer slechte indruk hebben gekregen, aangezien het schuim der natie zich onder de vrijwilligers bevindt (zeer vele diefstallen).
XCz. Dat de idealisten onder de vrijwilligers zich verkocht en verraden gevoelen, als zij tussen dergelijk uitschot terecht blijken te zijn gekomen.
XCHet (is) menigeen bitter tegengevallen dat' ons transport voor ca. 40 % uit mannen bestond die niet tot de SS behoorden, maar voor een deel zich als ware bandieten ontpopten ... Er is gestolen dat het meer dan beschamend was. Aan tafel gedroegen deze vrijwilligers zich als uitgehongerde roofdieren. De tonelen in de eetzaal tarten door hun grofheid elke beschrijving - zij tonen mensen, in wie de hebzucht elk gevoel van eigenwaarde heeft verstikt.'!
XC'Vankameraadschap is hier geen sprake', aldus in december' 4I een NSB' er, lid van het Vrijwilligers-Legioen, in een brief aan de propagandaleider van de NSB, Voorhoeve, 'daarbij heerst hier tevens een mentaliteit die slechts gevangenen kunnen
XCZondagse pak in de regen gaat staan enzichzelf zegt:maar, voegde hij daaraan toe: 'ich(G.S. Snijder: 'Gesprekken met(maartp.(Docd-z».Brief,okt.vanW. van Etten aan
bij A. Seyss-Inquart' 1947), 6 1-1603, 1 6 1941, H. Feldmeijer 376 b).
hebben ... Dat komt van het groot aantal avonturiers en deels misdadigers en uitschot dat hier tussen zit, wat die heren hier heeft gebracht is mij nog een raadsel."
XCEen ander, een jaar later (nadat diegenen met de langste strafregisters.uit het Legioen verwijderd waren), in een brief aan zijn vader:
XC'Kijk eens, het is zo: door de Duitsers wordt hier vaak gezegd: och, jullie zijn alleen gekomen om te vreten en te slapen, maar werkelijk voor het merendeel gaat dat ook op. Het-gehalte van wat Holland aan rekruten stuurt is zó slecht, dat het mij ook absoluut geen plezier meer doet om in het Legioen te dienen ... Ik mag geen namen noemen vanwege dienstgeheim en zo, maar als jullie die strafregisters eens konden zien van wat zich Legionair noemt, dan zouden de haren je te berge rijzen. Diefstal, mishandeling, zedenmisdrijven in lange, bonte rij. Er zijn er die eenvoudig hier komen omdat de grond in Holland te heet onder hun voeten werd ... Ik kan er niets aan doen, maar als de Duitse Unterjührer hier schelden van Sauvolk,faule Bande, etc. etc., mijn hemel ze hebben gelijk.'2
XCIn de zomer van '43 werden de Legionairs in Kroatië ingezet. 'De indruk die ik daar van de doorsnee Hollander heb gekregen, is hier aan het front nog versterkt', aldus een SS-Oberscharführer aan Feldmeijer in januari' 44 toen de Legionairs zich weer bij Leningrad bevonden, 'en ik moet u eerlijk zeggen dat deze indruk heel slecht is ... Politiek en geestelijk en lichamelijk is er heel wat afval bij. Wanneer men eens een straflijst in handen krijgt, hoeft men niet te schrikken wanneer er een gevangenisstraf van twee tot zesjaar op vermeld staat. En zo kan men doorgaan. Hier aan het front, de meeste gevallen van Selbstverstümmlung betreft Hollanders."
XCWaren de 'idealisten' onder de vrijwilligers teleurgesteld in velen van hun landgenoten, niet minder teleurgesteld waren Zij in de meeste Duitsers onder wier bevelen zij gesteld werden: brute officieren die Kadavergehorsarn eisten, in de eerste en vaak ook in de laatste plaats Duitsers waren en de Nederlanders behandelden als leden van een overwonnen volk, Orders van Rimmler dat men van een Grootgermaanse solidariteit getuigen moest, hadden slechts weinig effect.
XCWanneer er in de formaties waarin de vrijwilligers terecht kwamen, toch van solidariteit sprake was, dan was het er een die opgelegd werd door deBrief, 7 dec. 1941,van M. van B. aanVoorhoeve (DocI-1819, b-I).Getypt afschrift van een brief, kort nadec. 1942geschreven, door de vader van de schrijver aan Mussert gezonden (NSB, 16 a).Brief, 16jan. 1944,van H.aan Peldmeijer379 a).
1 E. 2 5 3 L.
gevaren die men gemeenschappelijk liep. De oorlog aan het Oostelijk front was hard - harder dan die in Noord-Afrika. Hij was ook veel wreder. Oorlogsmisdaden (waaraan overigens zeker niet allen deelnamen) kwamen frequent voor. In het spaarzame materiaal dat bewaard gebleven is, vangt men er hier en daar een glimp van op. 'De zon scheen ontzettend fel', aldus in juli '41 een vrijwilliger bij de SS-Standarte 'Westland', 'we liepen alle in sportbroekjes rond. De rste kompanie benutte de vrije tijd om joden dood te schieten die Partisanenkrieg gevoerd hadden. Voor deze beesten was geen andere oplossing. Het geld dat deze bij zich hadden, werd onder de Oekraïners verdeeld.'!
XCRuim twee jaar later (oktober '43) vanuit dezelfde eenheid:
XC'Hier in het dorp liggen veertig dode Russen. Die heren haalden het laatst in hun hoofd's avonds op bezoek te komen ... Om nu die lui te begraven was geen tijd en hebben we geen zin. Een paar werden gebruikt als wegenplaveisel. Twee zijn al voor de helft verdwenen, d.w.z. in de weg gereden. Ieder dag een stukje verder. Dat brengt zo deze oorlog hier met zich."
XCIn januari' 44 werden bij een eenheid aan het Oostelijk front twee vrijwilligers door partisanen gedood. 'Janus', schreef een derde vrijwilliger aan een vriend in Holland, 'het bloed stokt in je aderen alsje alles meemaakt. Ze zijn laf vermoord, Janus, ik kan geen kip kapot maken en jij ook niet maar kom een half jaar hier en je schiet alles overhoop, toen wij ze vonden Janus wat er toen afgespeelt is daar rijzen je haren te bergen. Voor iedere Hollander hebben we honderd mannen, vrouwen en kinderen afgemaakt. God geeft het dat je dat nooit meemaakt, men heeft een heel dorp platgebrand, ja de commandant was door het dolle heen, alles wat we op onze weg tegenkwamen dat werd omgelegd."
XCIn maartbevonden zich ca. veertienhonderd Nederlanders in dehetzij bij deof deof in het depot te Sennheim (dat in een ontruimd krankzinnigengesticht gevestigd was). Vóór het begin van de Russische veldtocht werden deentot dep.Brief,okt.vanaan zijn ouders (DoeAangehaald in Antoon Coolen:p.
'41 :1 II5-I6. 2 27 1943, L. W.]. 1-827, a-r). 3 (1945), 127-28.
verenigd die onder commando stond van SS-Brigadeführer Felix Steiner. Steiner was een capabele bevelhebber en een van de weinigen die de onder hem dienende 'Germaanse' vrijwilligers op voet van gelijkheid met de Duitsers behandelde. De eerste commandant van het 'Westland' -regiment was SS-Stattdartenfiihrer Wäckerle - de man die als bataljonscommandant (SS-Obersturmbannführer) in de nacht van zondag 12 op maandag 13 mei '40 met een man of honderd op de Grebbeberg doorgebroken was tot bij het spoorwegviaduct te Rhenen.
XCDe 'Wiking' -divisie was een gemotoriseerde infanteriedivisie. Zij werd aan het zuidelijk deel van het Oostelijk front ingezet (Wäckerle sneuvelde er begin juli), trok in '41 in de richting van de Zwarte Zee en wist in '42 de Kaukasus te bereiken.' In de winter van '42 op '43 begon de terugtocht. In de zomer van' 43 was de divisie bij Charkow in hevige gevechten gewikkeld; nadien trok zij westwaarts over de Dnjepr. De verliezen aan gesneuvelden, vermisten en gewonden waren zwaar geweest. 'De Westland', zo schreef een vrijwilliger aan zijn ouders, 'heeft gemiddeld nog maar Ia % van de mannen over van die het in 't begin had. Onze compagnie moet tachtig man zijn, en toen ik wegging waren er nog vijf over, en zo is het met alle compagnieën. Denk er om, ik schrijf dit alleen aan jullie, dit is beslist niet voor anderen."
XCVolgens een ander telde 'ons bataljon' (normale sterkte: ca. duizend man) 'op het laatst nog zestig soldaten en onderofficieren, waarbij wij een frontbreedte van vier-en-een-halve kilometer moesten verdedigen.P
XCEind '43 kreeg de 'Wiking' een aantal tanks; zij werd als SS-Panzer Division nieuwopgebouwd (het Ersatz-bataljon van waaruit verse vrijwilligers de opengevallen plaatsen innamen, bevond zich bij Klagenfurt) en overgebracht naar het zuidelijk frontgedeelte in Rusland. Daar moest zij zich begin' 44 onder grote moeilijkheden ten westen van Kiew terugtrekken uit een gebied waar zij met andere Duitse eenheden omsingeld geweest was. Zij vocht in de zomer van '44 bij Warschau en begin' 45 in Hongarije; wat er toen nog van over was, gaf zich bij het einde van de oorlog aan de Amerikanen over.
XCGelijk al aangeduid: naast de Nederlandse vochten ook andere 'Germaanse' vrijwilligers in de 'Wiking'-divisie mee (in het 'Nordland'-regiment DenenFronteinsatz
1 Feldmeijer nam aan die tocht naar de Kaukasus deel - een die zijn politieke positie in Nederland versterkte. "Brief, sept. 1943, van W. F. van S. M. aan zijn ouders (Doe 1-1664, 3 PRA-Utrecht: p.v. G.S. dec. 1947), p. 21 (Doc 1-1610, a-r).
en Noren). De niet-Duitse vrijwilligers hebben evenwel mer meer gevormd dan ruim IO % van de totale sterkte.
XCIn de lente van '41 werd in Hamburg een nieuw SS-regiment opgericht: de SS-Freiwilligen-Standarte 'Nord-West', gecommandeerd door SS-Stan dartenführer Otto Reich, 'een schreeuwerige, onaangename, tactloze bruut', aldüs in 't Veld." Indit regiment kwamen uit ons land de vrijwilligers terecht die door de Ergänzungsstelle als 'tweede keus' beschouwd werden; dat waren er aanvankelijk ca. duizend. Welnu: het Nederlands Vrijwilligers-Legioen dat, zo heette h~t in de oproepen van Seyss-Inquart en generaal Seyffardt van 10 juli '41, 'onder eigen vlag en eigen officieren' aan de strijd zou gaan deelnemen, werd onder diezelfde Reich geplaatst en dus in feite samen met het regiment 'Nord- West' als een eenheid behandeld - niet een Nederlandse eenheid, maar een eenheid van de Waffen-SS. Grote moeilijkheden vloeiden hier uit voort: talrijke vrijwilligers achtten zich bedrogen, in september '41 (men bevond zich toen in een kazerne in Arys, in Oost-Pruisen) wilde de helft van de ca. twaalfhonderd Legionairs zelfs naar Nederland terugkeren, medio oktober kregen ruim tweehonderdvijftig daar verlof toe, van de rest weigerden eind oktober ca. zeventig de eed op Hitler af te leggen. De kwaliteit van de manschappen die onder Reich dienden (de twee eenheden werden eind' 41 tot één samengevoegd waarbij de naam 'VrijwilligersLegioen Nederland' gehandhaafd werd), was in doorsnee minder dan die van de manschappen in de ' Wiking' -divisie.
XCBegin februari '42 werd het Legioen ingezet, eerst bij Leningrad, later iets zuidelijker, in een moerassig gebied bij de rivier de Wolchow (zie de kaart op pag. 455) waar men in de zomer verging van de muggen. Begin '43 bevond het Legioen zich weer bij Leningrad." Ook deze eenheid leed zware
XC1 In zijn nog niet gepubliceerde Inleiding bij de uitgave Brieven en bescheiden be treffende Nederland uit de archieven der SS. 2 In maart' 43 werd aan een van de vrijwilligers van het Legioen, Gerardus Mooyman, die een aantal Russische tanks vernietigd had, de hoge Duitse onderscheiding van het Ritterkreuz zum eisernen Kreuz verleend. Mooyman, volgens van Rappard 'een aardige, onschuldige kerel, politiek volkomen ongeïnteresseerd' (brief, 25 maart I943, van E. H. van Rappard aan Rost van Tormingen (selectie 'Correspondentie van mr. M. M. Rost van Tonningen', no. 4I9), werd in de 'foute' sector in Nederland uitbundig gefêteerd. Vooral Rauter verwachtte propagandistische wonderen van die onderscheiding; hij zei althans tegen een Nederlandse SS'er, 'dat hij één Mooyman belangrijker vond dan tien redevoeringen van Mussert', (brief, 22 juni I943, van J. S. aan Feldmeijer (HSSuPF, 377 b))
verliezen (van de zes-en-twintighonderd Nederlanders die er in dienden, waren eind' 42 ca. zeshonderd gesneuveld) - die verliezen werden aangevuld uit een depot bij Graz. Men kwam daar als regel terecht na eerst Sennheim gepasseerd te zijn dat eind' 41 de functie gekregen had van politiek scholingskamp. Aan die scholingwerd overigens weinig gedaan; men werd er gedrild in Pruisische tucht.
XCHet Vrijwilligers-Legioen N~derland is een mislukking geworden - een mislukking voor Seyss-Inquart (dat stipten wij al aan), voor Mussert en voor Seyffardt.
XCSeyffardt had reeds na enkele weken het gevoel dat hij weinig meer was dan een vlag op een modderschuit. De Ergänzungsstelle deed alsof hij niet bestond. 'Commandant' van het Vrijwilligerslegioen was hij alleen op papier, te 'conunanderen' had hij niets. Hij liet een fraaie regimentsvlag vervaardigen maar kreeg geen verlof, de vlag in het oosten aan het Legioen te gaan overhandigen; na enige tijd werd hij niet eens meer uitgenodigd warmeer eontingenten vrijwilligers naar Sennheim of Graz vertrokken, en zijn pogingen om bij de sociale zorg voor de familieleden der vrijwilligers betrokken te worden, leden schipbreuk. Begin maart '42 werd hem door Rauter meegedeeld dat hij ook de titel 'commandant' maar moest laten vallen en zich voortaan 'stafchef' moest noemen. Toen liep hem de gal over. Hij vroeg Seyss-Inquart om ontslag. Het verzoek werd niet ingewilligd en Seyffardt berustte daarin.
XCBij de leider der NSB was zonder twijfel sprake van innerlijke verbondenheid met 'zijn jongens' die zich voor het Vrijwilligers-Legioen gemeld hadden. Wat zich daar aan onverkwikkelijke toestanden voordeed, bleef hem niet verborgen; mondeling en schriftelijk werd hij er over ingelicht. Van meet af aan was hem duidelijk dat de Waffen-SS :zijn' Legioen trachtte op te slokken. Wij kennen alle verhalen niet die degenen hem deden die in de herfst van '41 verlof kregen, uit Arys huiswaarts te keren, maar wij nemen aan dat Mussert niet het kenmerkend detail onthouden is, 'dat twee oranje-witblauwe vlaggen die wij bij ons vertrek uit Den Haag van generaal Seyffardt meegekregen hadden, door de Duitse bataljonsfourier werden gebruikt als tafelkleden in zijn magazijn." Trouwens, voorzover er in Sennheim en Graz
XC1 Verklaring, 3I jan. I948, van L. H. (Doc 1-86I, C-2).
dan wel in de SS-Junkerschule Tölz te Bad Tölz (hier werden SS-officieren opgeleid) voorlichting gegeven werd, droeg deze als regel een voor Nederlanders honend karakter. In '42 zond Mussert een Opperbanleider van de WA als spion naar die Junkerschule toe; aan deze bleek dat alle 'Nederlands' denkenden er 'extra-streng ausgebildet' werden:
XC'Op zondagen, wanneer iedereen vrij was, werden deze mannen voor bepaalde diensten gecommandeerd ... Men begon dan gedurende enige uren de mensen beurtelings in sportkledij, marstenue, uitgaanskleding, skikleding enz. op de binnenplaats te laten aantreden. Dit verkleden moest in een paar minuten plaatsvinden. Het is duidelijk dat dit een ontzettend geren en gedraaf gaf en de kasten geheel overhoop lagen. Na afloop van dit Maskenball werd kasteninspectie gelast, waar ook weer enige uren in gingen zitten, daar alle kledingstukken weer zo nauwkeurig op stapeltjes moesten worden gelegd dat niets ook maar een millimeter mocht uitsteken. Ook werden deze 'spelletjes' afgewisseld met het schoonmaken van de vloeren der dag- en slaapverblijven met tandenborstels.'!
XCHet scherpste incident deed zich in de lente van '43 bij het depot van het Legioen in Graz voor. Op een zondagmorgen hield een Duitse hoogleraar van de universiteit van Graz, een zekere prof. Meijer, er een lezing. Hij werd ingeleid door de Duitse commandant van het betrokken onderdeel van het Ersatz-Bataillon van wie bekend was dat hij de groet 'Houzee !', zijnde 'een Joodse groet', in de kazerne verboden had. Prof. Meijer betoogde dat Nederlanders en Vlamingen 'eigenlijk' Duitsers waren en in elk geval zo spoedig mogelijk weer Duitsers moesten worden. De propagandaleider van de NSB, Voorhoeve, die zich op dat moment bij het Ersatz-Bataillon bevondê, formuleerde toen enkele kritische vragen, waarna, zo berichtte hij aan Mussert", 'een stormachtig applaus' losbrak, 'ook door geroep en gestamp betuigden de aanwezigen, inclusief de Vlamingen en de Denen, hun instemming.l"
XCGezien dit soort gebeurtenissen viel het Mussert zwaar, er in te berusten dat het Vrijwilligers-Legioen formeel verdween. Zijn verzet baatte niet.A.(okt.p.(Doea-s).Voorhoeve was in de zomer vannaar het Legioen vertrokken, maar werd er spoedig ziek. Op terugweg naar Nederland was hij enige tijd in Graz.Brief,meivan E. Voorhoeve aan Mussert (Doeb-r).Naar aanleiding van dit incident eiste Seyss-Inquart, stellig onder pressievan Rauter, dat Voorhoeve, die zijn werk aan het departement van volksvoorlichting en kunsten had mogen hervatten (hij was er in junigeschorst), definitief van het departement verdween. Aldus geschiedde.Eind' 43 legde Voorhoeve bovendien zijn functie alshoofd van de hoofd
1 K. E.: 1948), 10 1-433, 2 '42 S 3 1943, 1-1819, 4 '42
Himmler zette door en in de zomer van '43 werd het Legioen omgezet in de 4de SS-Freiwilligen-Panzergrenadier Brigade 'Nederland'. Mussert moest zich dan maar troosten met de naam 'Nederland' en met het feit dat de twee regimenten waaruit de brigade bestond, de namen kregen van generaal Seyfiardt (die inmiddels geliquideerd was) en van admiraal de Ruyter. Meer dan een zes- tot zevenduizend man telde die brigade niet: een derde Nederlanders, een derde Rijksduitsers, een derde Volksduitsers uit Roemenië. Zij werd eind augustus '43 in Kroatië ingezet voor de strijd tegen Tiro's partisanen en in december' 43 weer naar Leningrad verplaatst. Daar begon in de zomer van '44 de grote terugtocht waarbij het regiment 'Generaal Seyffardt' in de pan gehakt werd. De rest van de brigade werd nog begin '45 aan de Oder ingezet, de laatste rest in april bij Berlijn uit elkaar geslagen.
XCIn 't velds schatting is dat van de zeventien- tot twintigduizend Oostfront-vrijwilligers tussen de vier- en zesduizend gesneuveld zijn of anderszins om het leven zijn gekomen.
XCOok de Z.g. Oostinzet is een deerlijk fiasco geworden. Zoals wij in hoofdstuk 2 van ons vorige deel beschreven, had Seyss-Inquart er in de zomer van '41 op aangedrongen dat uit de Nederlandse samenleving krachtige steun gegeven zou worden aan de exploitatie van de gebieden welke Duitsland in Oost-Europa zou gaan veroveren. Aanvankelijk hadden secretaris-generaal Hirschfeld en de directeur-generaal van de voedselvoorziening, ir. S. L. Louwes, aan dat beroep gehoor gegeven door, onder leiding van ir. C. Staf, directeur van de Nederlandse Heide-Maatschappij, een 'Commissie tot uitzending van landbouwers naar Oost-Europa' (de Z.g. Culano) in het leven te roepen. In totaal werden door die commissie ca. zeshonderd landbouwkrachten uitgezonden, voor een deel Nazigezinden maar 'veelal avonturiers, hele en halve analfabeten.'!
XCHet was een slecht begin. Het vervolg werd er niet beter op. Zes maanden na het begin van het Duitse offensief in het oosten was duidelijk dat van een snelle uitschakeling van de Russische strijdkrachten geen sprake zou zijn. Wat Hirschfeld, Louwes en Staf hadden trachten te bereiken, had in de Nederlandse samenleving praktisch aileen op de 'foute' sector weerklank
XC1 Brief, 15 febr. 1942, van J, S. aan de Culano (Culano, 2 I).
gevonden - het werd die 'foute' sector waaruit de verdere initiatieven moesten voortkomen die de Duitsers bij hun opzet zouden helpen. Die sector was evenwel klein en gehaat en hij beschikte maar over weinig figuren die commercieel en organisatorisch voldoende capabel waren.
XCMussert was in beginsel allerminst afkerig van de. Oostinzet. In december '41 had Japan zijn eerste grote successen in de Stille Oceaan behaald - Nederlands-Indië kwam in gevaar. Wel gaf Mussert de hoop niet op dat Nederlands-Indië, of althans een groot deel daarvan, na een Duits-Italiaans-Japanse overwinning weer onder Nederlands gezag geplaatst zou worden, maar hij durfde daar niet op te rekenen. Als Indië verloren ging, wat moest het N ederlandse volk dan met de energie doen die het tevoren in zijn overzeese gebieden gestoken had? Mussert twijfelde er niet aan dat de Duitsers in '42 zouden bereiken wat hun in ' 4I niet gelukt was: de uitschakeling van de Sowjet-Unie als volwaardige militaire tegenstander; het leek hem wenselijk dat Nederlanders bij de exploitatie van de reusachtige gebieden die in het oosten veroverd waren, betrokken zouden worden. Intussen was zijn achterdocht jegens de Duitsers wel zo levendig dat hij voor een geïsoleerde inzet van die Nederlanders (een groepje hier, een groepje daar) niet voelde; zijns inziens diende aan Nederland een aaneengesloten gebied ter beschikking gesteld te worden waarover hij, het toekomstige Nederlandse staatshoofd, zekere zeggenschap zou krijgen. Begin januari '42 bracht hij in Berlijn een bezoek aan de Reiihsminister für die besetzten Ostgebiete, Alfred Rosenberg. 'Mussert', zo tekende deze aan,
XC'/egte besonderes Gewicht daratif, dass (die) Sied/ung van Niederländern im gesch/ossenen Verbande durchgeführt wurde. .. Mussert bat, dass es sich dabei um ein Gebiet am Meer handeln solI. Auf meine Frage, ob nicht ein grosser Fluss genüge, bejahte Mussert auch das, wenn dieser F/uss ins Schwarze Meer führe. Ich nahm zu diesem konkreten VOTschlag nicht eindeutig Stellung. Ich sagte, dass angesichts der jetzigen politischen Zustände und der Transportschwierigkeiten eine grössere Siedlung zunächst noch nicht in Frage käme, wahl aber ein einzelner Arbeitseinsatz auf allen Gebleten'?
XCRosenberg hield de mogelijkheid voor een 'grössere Siedlung' dus wèl open. Het is waarschijnlijk dat hij zich nog iets gedetailleerder uitgelaten heeft dan uit zijn notitie blijkt; Generalkommissar Schmidt deelde althans aan zijn naaste medewerkers mee dat er nog geen regeling van een 'geeignetes Sied lungsgebiet' getroffen was,"weil in den ersten fünf Jahren an eine Besiedelung nicht'Aktenvermerk über den EmpJang des Leiters der Nationalsozialistischen Bewegung in Hal/and, Dipl. Ing. A. A. Mussert',
1 A. Rosenberg: (5 jan. 1942) (CDI, 14.0328).
zu denken sei und man nur Pacharbeiter und Ingenieure für die Anlaufzeit brauche. Ob Gemeinschaftssiedlungen oder Streusiedlungen gebaut würdert,' stehe noch zur Diskussion. '1
XCOok later in '42, ja in '43, toen de krijgskansen in het oosten definitief gekeerd waren, bleef Mussert aan zijn denkbeeld: een aaneengesloten kolonisatiegebied in bezet Rusland vasthouden. In '40 en '41 waren er trouwens ook Duitsers geweest die in het kader van de Neuordnung Europas met plannen speelden om, na een gewonnen oorlog, een deel van de Nederlanders en van de Vlamingen naar Oost-Europa te verplaatsen om ze daar in te voegen in de Blutwall die het 'Germaanse' Derde Rijk tegen 'de Slavische horden' moest beschermen. Bij de aparte, door SS-Brigadeführer Ulrich Greifelt geleide Dienststelle die Himmler als Reichskommissar für die Festigung deutschen Volkstums opgebouwd hadê, werd al in de zomer van '40 gerept van de overplaatsing van '2-3 Millionen' personen uit 'den Niederlanden' (die sloten Vlaanderen in) naar 'Nord- und vielleicht auch Ost-Deutschland'", Himmler ging eind '40 of begin '41 met zulk een 'nach dem Kriege geplante Ostsiedlung' van Nederlanders en Vlamingen accoord." Men bleef bij Greifelts bureau over het plan tot overplanting van 'twee of drie miljoen''Nederlanders' spreken, Rosenberg deed af en toe hetzelfde en eind mei '42 (om precies te zijn: de zzste) werd in De Landstand, het weekblad van de Nederlandse Landstand, een verhaal opgenomen van de leider van een groep NSB-boeren die eind' 41 naar Wit-Rusland getrokken waren, 'Het doel der uitzending', zo heette het; 'is de stichting van een grote Nederlandse kolonie, waar plaats zal zijn voor de rond drie miljoen Nederlanders die er in Nederland teveel zijn ... Is de oorlog voorbij, dan zal hier een uitgebreid gebied worden gereserveerd voor Nederlandse kolonisten, met een eigen bestuur en een eigen cultuur."
XCHet bericht in De Landstand trok vermoedelijk nauwelijks de aandacht (de meeste boeren die dat weekblad toegezonden kregen, lieten het ongelezen), maar dat veranderde toen de Deutsche Zeitung in den Niederlanden en Het Nationale Dagblad op 9 juni' 42 op de eerste pagina juichende artikelen wijd
1 5 jan. 1942, p. 1. 2 Dit bureau organiseerde in de periode herfst '39-zomer '41 de overplanting naar Duitsland van ca. een half miljoen 'Duitsers': uit de Baltische republieken en uit de door de Sowjet-Unie geannexeerde delen van Polen en Roe menië. S Brief, II juni 1940, van U. Greifelt aan Himmler 4 Dat blijkt uit het door Greifelt ondertekende (9 mei 1941) (a.v., 12085-91). 6 22 mei 1942, p. IS.
den aan de oprichting van de Nederlandse Oostcompagnie - waarover aanstonds meer. Boven het stuk in de Deutsche Zeitung stonden grote koppen: 'Bin weites Feld der wirtschaftlichen Betätigung für Niederlànder tut sich im Osten auf', 'Lebensraum fiir drei Millionen Niederländer'. In het artikel werd overigens gezegd dat niet aan deportatie ('Aussiedlung') gedacht werd maar dat men hoopte dat, 'auf langere Sicht gesehen', grote aantallen vrijwilligers naar het oosten zouden migreren. Niet anders Het Nationale Dagblad:'Men rekent er nu reeds op dat na verloop van tijd ongeveer drie miljoen Nederlanders zich in het Oosten zullen kunnen vestigen, natuurlijk niet op stel en sprong, doch na verloop van tijd. Het zal dus ook geen kwestie van gedwongen verhuizing worden.'
XCIn bezet Nederland was vrijwel eenieder volstrekt van het tegendeel overtuigd en binnen vier-en-twintig uur drong het tot het Reichskommissariat door dat hier een publicistische blunder van de eerste grootte gemaakt was: als iets geschikt was, de geest van verzet aan te wakkeren, dan wel de mededeling dat de Duitsers een derde van de toenmalige Nederlandse bevolking in Rusland wensten te zien! Op 10 juni deed het Reichskommissariat aan de pers weten, 'dat het getal j miljoen, aangevende het aantal Nederlanders dat eventueel door de Oostcompagnie naar Oostland gebracht zou kunnen worden, verder niet genoemd mag worden." Wie had dat getal eigenlijk in de mond genomen? Het Reichslzommissariat ging op informatie uit. Bij de Deutsche Zeitung beriep men zich op de Landstand, bij de Landstand op het Ostministerium. Er ging op 12 juni per telex een waarschuwing naar Berlijn: 'Die Zahl van 2-3 Millionen ... wird van hiesigen Bxperten als übertrieben hoch bezeichnet und ihre weitere VeröjJèntlichung is gesperrt worden.'2 Nog diezelfde dag deelde het Oostministerium op de dagelijkse persconferentie in Berlijn mee dat ook in Duitsland het getal van 3 miljoen niet meer genoemd mocht worden, 'die Zahl sei falsch. Man wurde die deutsche Politik nUT belasten, wenn sie weiter in der Presse erscheine'ê
XCMaar het onheil was geschied. Ingetrokken werd het cijfer van 3 miljoen niet - er werd louter verboden, het verder te publiceren. Dat zag er als een bevestiging uit. De Londense radio-uitzendingen hielden het thema warm. De Zweedse pers had in berichten uit Berlijn ook al van drie miljoen Nederlanders gesproken die naar het oosten zouden moeten gaan; men was er in Londen in regeringskringen alsook bij de redacties van Radio Oranje en
1 'Noot voor de redacties no. 1363', ro juni 1942 (DVK, 84 c). 2 Telex, 12 juni 1942, van de aan de Telexberichten, 176310). 3 r a juni 1942 (Collectie-Sänger).
'De Brandaris' van overtuigd dat in die onheilspellende berichten weergegeven was wat men aan de top van het Derde Rijk reëel in de geest had.'
XCNiets daarvan. Hitler dacht er geen ogenblik aan, een situatie te scheppen waarin Duitsland de volstrekt dominerende positie in het oosten die hij al in Mein Kampfbepleit had, met andere naties, hoe afhankehjk ook, zou moeten delen. Rosenberg tekende op 9 mei' 42 na een gesprek met Hitler aan:
XC'Der Führer meinte in Prinzip die Holländer ruhig nach dem Osten hereinzulassen, denn wenn es nicht mehr als 1 000 Menschen seien, dann könnten sie verdaut werden. Er wünschte nur keine grossen Kolonien."
XCNiet anders dacht Himmler er over. 'Die grösste Gefahr fijr uns als germa nisches Reich wäre', zo deed hij in februari '42 aan Heydrich en aan Rauters collega in Noorwegen, SS-Obergruppenführer F. W. Rediess, weten, 'wenn wir in Niederdeutschland' (een kenmerkende aanduiding!) 'eine dietscheReichsidee ader Staatsidee dulden würden ... Dies wäre einer der schlimmsten Hemmschuhe für die Entwicklung eines germanischen Relehes ... Ich kamt es mir aber nicht vorstellen, dass einzelne Staaten dieses germanischen Reiches nun besandere Gebiete bekommen. also dass Nordrussland norwegische ader dänische Provinzen bekäme, dass die Niederlande irgendeinen anderen Teil Russlatuis als Provine bekämen. Dies halte ich für völlig unmöglich.'s
XCIn deze uitspraken van Hitler en Himmler kan men een nieuw bewijs zien voor het gefantaseerde karakter van Kerstens rapport over Hitlers z.g. besluit, Himmler te laten zorgen voor de deportatie van het gehele Nederlandse volk naar Oost-Europa - een punt dat wij aan het slot van ons deel a al aanstipten. Nu komt het er evenwel op aan, te accentueren dat aan de top van het Derde Rijk (waar Rosenberg nauwelijks meetelde) nimmer over een andere 'Oostinzet' gedacht is dan een waarin de Nederlanders die er zich voor beschikbaar stelden, op zijn best zouden opgaan in het Duitse Herrenvolk+FührerMittelstelle
1 Radio Oranje sprak over het plan om drie miljoen Nederlanders naar het oosten te verplaatsen, voor het eerst in de uitzending van 15 juni '42, 'De Brandaris' een dag later: 16 juni. 2 A. Rosenberg: 9.5.42' (Neur. doc. PS-044). 3 Brief, 16 febr. 1942, van Himmler aan Heydrich en Rediess 3205-07). 4 'Op zijn best', schrijven wij, want het denkbeeld dat Nederlanders op voet van gelijkheid met Duitsers behandeld moesten worden, leefde eigenlijk alleen in een deel van het SS-apparaat en daar werd dan soms de eis bij gesteld dat die Nederlanders voor het gemak dan maar Duitsers moesten worden. In die richting gaf zich vooral de z.g. moeite - een alweer onder Himmler ressorterend bureau
XCBehalve de boeren die de Culano uitgezonden had, waren er begin '42 nog andere Nederlanders naar het oosten vertrokken: timmerlieden, metselaars en andere ambachtslieden. Generalkommissar Fischböck had in de herfst van '41, toen hij verwachtte Generalkommissar in het district Charkow te worden, aan de Duitser Erwin Nimtz, die in Den Haag hoofd was van de Zentralauj tragsstelle, opdracht gegeven, honderden Nederlandse ambachtslieden aan te werven die bij de heropbouw van Charkow tewerkgesteld zouden worden. Met verlof van Mussert schakelde Nimtz de districtsleider van de NSB in de Achterhoekin, : A. W. J. Borggreven; deze ging ambachtslieden aanwerven voor een Werkdienst Ukraine en toen Fischböcks benoeming in Charkow niet bleek door te gaan, bood Nimtz de honderden die zichgemeldhadden, plus alle werktuigen, meubels en andere goederen die hij had weten op te kopen, aan de Reichskommissar fiir die Ukraine aan, Erich Koch, een van de Gauleiter van de NSDAP. Kochs mentaliteit moge blijken uit de zin die hem voor in de mond lag: 'Nächstes.]ahr sitzen wir hier in Smoking und lassen die anderen weiter schuften.'l Hij was een brute geweldenaar, volledig overtuigd van de juistheid van Hiders richtlijn dat de volkeren van de SowjetUnie als slaven behandeld moesten worden. Nimtz' aanbod was hem welkom. De Werkdienst Ukraine werd tot Werkdienst Holland herdoopt en in de lente van '42 vertrokken een paar honderd man, de eersten eind maart,
XCdat o.m. ten aanzien van Oosteuropeanen die gedeeltelijk van Duitsers afstamden, naging of zij, zoals dat heette, 'eingedeutscht' konden worden. Die Volksdeutsche Mittelstelle zou eind' 42 en in de loop van' 43 ca. honderdvijftig ingenieurs, architecten, boeren, tuinders en kooplieden, allen in Nederland door Rauters Germani sche Leltstelle geronseld, naar de buurt van Lublin laten overkomen. De meesten (onder wie weer verscheidenen, die enige jaren gevangenis achter de rug hadden) waren lid van de NSB. De groep kreeg begin' 44 te horen dat haar leden voor een commissie moesten verschijnen, 'en daar wordt beoordeeld', zo schreef een lid van de groep aan Mussert, 'of wij rassiseh, karakterlijk en aan de hand van onze 'straflijst' waardig bevonden zullen worden om de Rijksduitse Bürgerrechte te krijgen, waarna wij ... ons zeer waarschijnlijk zullen moeten verplichten om voor goed hier te blijven.' (Brief, 25 jan. 1944, van A. Ph. C. aan Mussert (NSB, 16 b)
XCOf die burgerrechten verleend zijn, hebben wij niet kunnen nagaan. Het feest was in elk geval van korte duur: in de zomer van' 44 werd het gehele gebied van Lublin door de Russen heroverd.
XC1 BG-Amsterdam, parket proc. fisc., Dienst Voorlichting: 'Derde critisch commentaar' op het stuk 'Over de Nederlandse deelname aan de exploitatie der bezette Oostelijke gebieden' (1949), p. 12 (Doe II-S9S, a-ç),
XCDe rode stippellijn geeft het frontverloop aan na het Russische zomeroffensief van 1943
naar Rowno waar Koch zetelde. De bedoeling was dat zij daar een ziekenhuis en (dat was Kochs hartewens) een theater zouden bouwen alsmede een nieuwe woonwijk voor de functionarissen van het Reichsleommissariat. De eerstaankomenden werden uiterst primitief gehuisvest; besloten werd dat de Werkdienst Holland te Rowno ook een nieuw verblijfskanip voor de eigen ambachtslieden zou optrekken. Er kwam nog een tweede kamp bij Kiew. Voorts werd een groep schilders naar Zjitomir gestuurd en tenslotte werden bij tijd en wijle groepen ambachtslieden naar diverse objecten gezonden waar zij bij de Organisation Todt tewerkgesteld werden.
XCAan al die ambachtslieden was voorgespiegeld dat zij zich in de Oekraïne als zelfstandigen zouden mogen vestigen. Hun wachtte een reeks bittere teleurstellingen. Ze kwamen in smerige kampen terecht waar zij bij de Werkdienst Holland in loondienst traden. Van de loonadministratie deugde niets; er kwam een half jaar achterstand en ook de gezinnen in Nederland kregen hun uitkeringen veel te laat. In de Oekraïne moest alles wat men nodig had, aangevoerd worden: elke hamer, elke spijker, elk vel papier, elke bus verf, elk doosje lucifers. Het eten was er veelal slecht. Velen gingen aan buikloop lijden, maar medicamenten waren er niet voldoende. Van de selectie in Nederland had bovendien niet veel gedeugd: meer dan de helft van de ambachtslieden waren personen met een strafregister; dat soort verviel spoedig tot zwarte handel en diefstal. Zulks gaf de gehele Nederlandse groep (spoedig als 'de witte Joden' aangeduid) een slechte naam. Veel Duitsers waren overigens geen haar beter, Nimtz voorop. Hij en de Duitse topfunctionarissen van de Werkdienst Holland brachten voor de gepresteerde arbeid hoge bedragen in rekening, controle ontbrak - de overschietende sommen staken zij in hun eigen zak. Nimtz liet tenslotte werktuigen en voorraden stelen en transporteerde die, door 'vriendjes' in Kochs omgeving gedekt, naar Duitsland. Toen dat in de zomer van '43 uitkwam en hem een proces wachtte, vluchtte hij; hij werd, naar het schijnt, onderweg neergeschoten.
XCIn het kader van de Werkdienst Holland waren eind september '42 ruim vijfhonderdvijftig ambachtslieden (of personen die zich daarvoor uitgaven) naar de Oekraïne vertrokken; van hen waren toen evenwel al bijna driehonderd naar Nederland teruggekeerd. Men kan zich hun verhalen indenken - en die bereikten ook het lichaam welks oprichting wij al memoreerden: de Nederlandse Oostcompagnie.
XCRost was, als zo vaak:, in de lente van '42 hoogst ontevreden over hetgeen hij bereikt had. Als president van de Nederlandse Bank had hij geen greep gekregen op de Nederlandse fmanciële wereld: als secretaris-generaal van financiën kon hij weinig meer doen dan beknibbelen op de begrotingsaanvragen van zijn ambtgenoten en als secretaris-generaal van bijzondere economische zaken mocht hij trachten te bevorderen dat NSB' ers bij de arisering van de Joodse bedrijven aan hun trekken kwamen, maar de leiding van de Nederlandse economie (binnen het kader van de bezettingspolitiek uiteraard) wist hij in handen van Hirschfeld en bij de organisatie van het bedrijfsleven speelde Hirschfelds vriend, de Rotterdamse bankier mr. H. L. Wolters om, de belangrijkste rol. Invloed op de Arbeiderspers had Rost niet kunnen krijgen; slechts van het door zijn relatie W. Goedhuys geleide weekblad De Waag kon hij de grote lijnen van de politiek bepalen, maar dat blad verscheen slechts in een oplaag van enkele duizenden exemplaren.'
XCJa, Rost was ook nog 'tweede plaatsvervangend leider' van de NSB. Dat was een titel, geen functie. Voor het beleid van Mussert en van General kommissar Schmidt, en dus eigenlijk ook voor dat van Seyss-Inquart, had Rost geen goed woord over: knoeiers waren het! 's-« zwei-ein-halb [ahren', zou hij begin' 43 aan een Duitse vertrouwde schrijven (hij rekende dus van de zomer van '40 af), 'kämpfen wir nun gegen die verfehlte Politik in Holland. Soviele Manner und Frauen, die dem Führer mit Herz und Seele verschrieben sind' (Rost dacht bepaald ook aan de NSNAp'ers die Nederland geheel in Duitsland hadden willen laten opgaan'') 'sind hier liquidiert. Die Ideale werden systematisch zerstort." Was in Nederland dan niet een nieuw begin mogelijk? Nederlands-Indië was verloren gegaan. Dáár had het Nederlandse bedrijfs
1 Goedhuys was als opvolger van mr. A. F. Zwaardemaker in augustus '41 hoofd redacteur van geworden; de tekorten van het blad werden aanvankelijk gedekt door het departement voor bijzondere economische zaken, in de herfst van ,44 liet Rost de Nederlandse Bank een tekort van f 60 000 aanzuiveren. 2 'Ik heb', schreefRost in maart '43 aan van Rappard, 'met mateloze verontwaar diging de schandelijke behandeling van de door jou geschapen Beweging gevolgd. Doch je werk is niet tevergeefs geweest. Je hebt in duizenden harten het geloof aan de ontstoken ... De strijd is bitter, vooralomdat de knoeiers achter het front verraad plegen tegenover de frontsoldaten. Daarom, Ernst, staan wij pal en moeten wij strijdend wachten tot de oorlog gewonnen is, tot de de zaken achter het front aanpakt, de frontsoldaten terug zijn en de etappe overhoop loopt.' (brief, 18 maart 1943, van Rost aan E. H. van Rappard (selectie 'Correspondentie van mr. M. M. Rost van Tonningen', 413)). 3 Brief, 13 jan. 1943, van Rost aan K. Wolff (a.v., 380).
leven een groot deel van zijn energie in gestoken. Waarom dan niet nu in Oost-Europa?
XCUiteraard begreep Rost dat deze opzet alleen verwezenlijkt kon worden indien grote Nederlandse ondernemingen tot medewerking bereid waren. Veel zou, meende hij, van de houding van mr. Woltersom afhangen. Eerst werd door hem overwogen, de Nederlandse Handel-Maatschappij bij de Oostinzet te betrekken maar hij zag wel in dat hij bij haar raad van commissarissen niet op steun moest rekenen. Met Woltersom viel te praten; deze zei althans dat hij aannam dat een deel van het Rotterdamse bedrijfsleven zich voor de Oostinzet zou interesseren en dat hijzelf ook in beginsel tot medewerking bereid was.
XCWij betwijfelen of die bereidheid erg diep ging.
XCHet belangrijkste dat Woltersom voor Rost zou kunnen bereiken, was dat hij vooraanstaande figuren in het bedrijfsleven vond, niet- NSB' ers, die bereid waren, als leden van de raad van commissarissen de nieuwe naamloze vennootschap die opgericht zou worden (en die met een herinnering aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie 'Nederlandse Oostcompagnie' zou heten), een zeker krediet te geven bij het bedrijfsleven. Talrijke besprekingen werden hierover gevoerd: met Seyss-Inquart, met Fischböck, vooral ook met de NSB'er F. B. J. Gips, lid van de door Woltersom gepresideerde Organisatie-Commissie voor het Bedrijfsleven; Gips' houthandel had een zekere ervaring met de handel op Oost-Europa - hij had althans vóór de oorlog veel hout geïmporteerd uit de Baltische republieken. In de loop van mei begon. de nieuwe opzet vaste vorm te krijgen; de Oostcompagnie zou in elk geval minstens vier aandeelhouders krijgen, de Staat der Nederlanden, de Nederlandse Bank en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, die in de raad van commissarissen vertegenwoordigd zouden zijn door hun burgemeesters: Voûte en de NSB'er ir. Müller.
XCZo ver was men (Wolters om had nog steeds niet definitief 'ja' gezegd) toen Rost, Gips en Müller op 3 juni' 42 het gehele plan voor de Oostcompagnie met Mussert bespraken. Mussert keurde het goed; het was al tot hen allen doorgedrongen hoe kwalijk de behandeling 'was die bijvoorbeeld aan de ambachtslieden van de Werkdienst Holland ten deel gevallen was. Afgesproken werd dat men opnieuw contact zou opnemen met Woltersom; men hoopte dat enkele vooraanstaande figuren uit het bedrijfsleven tot de raad van commissarissen van de Oostcompagnie zouden willen toetreden; bezat men hun bereidverklaring, dan kon de oprichting van de compagnie bekendgemaakt worden en als men dan wist, welke ondernemingen voor het stichten van vestigingen in het oosten in aanmerking kwamen, zou een eerste reis ondernomen worden
Ostministerium) teneinde de Duitse autoriteiten in de bezette delen der Sowjet-Unie er toe te bewegen, Nederlandse ondernemingen tot hun gezagsgebied toe te laten.
XCDit schema werd op 4 juni, daags na de bespreking met Mussert, omvergeworpen. Er kwam een telefoontje van het Ostministerium: de studiereis moest onmiddellijk ondernomen worden. Drie dagen later, op 7' juni, vertrokken Rost, Gips, drie andere 'foute' Nederlanders en drie vertegenwoordigers van het Reichskommissariat naar Berlijn. Vandaar reisden zij door naar het gebied van de vroegere Baltische republieken. Op 19 juni waren zij in Den Haag terug. Daar lagen drie onaangename mededelingen op hen te wachten. De eerste was dat de artikelen in de Deutsche Zeitung in den Nieder landen en Het Nationale Dagblad van 9 juni (waarin sprake geweest was van de vestiging van drie miljoen Nederlanders in het oosten) in brede kring ontsteltenis en verontwaardiging gewekt hadden; de tweede dat op de dag waarop die artikelen verschenen, enkele grote Nederlands-Indische cultuurmaatschappijen onder Verwaltang geplaatst waren-, hetgeen bij het bedrijfsleven de indruk gewekt had dat de bezetter met slinkse middelen die ondernemingen wilde dwingen, aan de Oostinzet deel te nemen; de derde dat Woltersom een defmitief'neen' zou doen horen. Het kwam et alles tezamen op neer dat de poging om met de Nederlandse Oostcompagnie iets te onderneme,n dat de benauwend enge grenzen van de 'foute' sector zou doorbreken, mislukt was. Zeker, bij de man die als directeur van de Oostcompagnie zou optreden, mr. D. Krantz, waren, zo schreef deze later aan Rost, wel 'bergen brieven' en 'offertes bij de vleet' binnengekomen, maar die waren 'hoofdzakelijk' afkomstig van 'alles wat in Nederland op zakengebied onsolide was', en de 'stapels sollicitaties' kwamen 'bijna uitsluitend van Gesin nungslumpen",'Op 1 augustus 1942 kon ik mij', aldus Krantz,
XC'geheel aan mijn nieuwe taak.wijden. Ik begon met één typiste. Men had mij toen men mij omtrent de functie van directeur polste, instantelijk verzekerd, dat' ik mijn medewerkers zou kunnen kiezen uit zeer kundige en fatsoenlijkelieden ... Deze categorie van personen is, met een enkele uitzondering, nooit komen opdagen.'>
XCHet hoofdkantoor van de Nederlandse Oostcompagnie werd een janboel. Regelmatig kwam Rost er binnenstuiven om er zijn banbliksems in het rond te slingeren en, als steeds, te betogen dat men van zijn schitterende plannenMet een aantal andere geschieddetien dagen later, opjuni, hetzelfde.Brief,maartvanKrantz aan Rost van Tonningen (selectiepondentie van mr. M. M. Rost van Tonningen',
1 19 2 27 1945, D. 'Corres 707).
niets terechtbracht. Deskundige leiding ontbrak, deskundig toezicht eveneens. De raad van commissarissen werd in '42 niet eenmaal bijeengeroepen en de conunissarissen kregen ook nauwelijks informatie over de gang van zaken (drie, onder wie Gips en Voûte, trokken zich in de zomer van '43 terug). Er werd gesmeten met geld. Het avontuur kostte de Staat der Nederlanden ca. f 15 mln - gelden die mede daarom vrijwel niets konden opleveren omdat de voor het Derde Rijk zo typische bureaucratische strijd speciaal ten aanzien van de gezagsuitoefening in de bezette delen van de Sowjet-Unie met ongekende felheid gevoerd werd. Het was er een jungle waarin ook een competent geleide Oostcompagnie nauwelijks iets van betekenis zou hebben tot stand gebracht.
XCDe Werkdienst Holland, die wij eerder behandelden, werd eind september' 42, gehoord de droevige verhalen waarmee enkele honderden uit de Oekraïne teruggekeerd waren, onder de Oostcompagnie geplaatst. Dat betekende alleen dat de Oostcompagnie voor een snellere betaling aan de achtergebleven gezinnen zorg ging dragen, de werving overnam en haar best deed, de nieuw uit te zenden ambachtslieden (er vertrokken nog enkele honderden) beter te scholen. In mei '43 werd met het Ostministerium afgesproken dat de ambachtslieden, na eerst een jaar voor de Werkdienst gewerkt te hebben, zich als zelfstandigen zouden mogen vestigen. Velen bevonden zich toen al een jaar in de Oekraïne. Reichskommissar Koch (die zich van Rosenbergs Ost ministerium niets aantrok) erkende de afspraak niet, de Oostcompagnie zette de uitzendingen toen stop en nog voor de Oekraïne door het Rode Leger heroverd werd, hadden talrijke employé's van de Werkdienst Holland, voorzover zij niet door de Russische partisanen vermoord waren, de terugtocht naar het westen aanvaard; een deel werd verplaatst naar Kowno (Kanen) in het Reichskommissariat Ostland.
XCTot nog een tweede groep strekte de Oostcompagnie haar bemoeienissen uit: de Nederlanders onder de Z.g. SS-Frontarbeiter. 1 Hoofdzakelijk waren datJ.gedeelte in het werk van dr. B. A. Sijes: De arbeidsinzet. De gedwongen arbeid van
1 Wij ontlenen onze gegevens in hoofdzaak aan de verhandeling van drs. E. Fraenkel Verkade (met medewerking van A. van der Leeuw): 'Nederlandse SS-Front arbeiders', opgenomen in de publikatie van Oorlogsdocumentatie: dl. I (I972), en aan het aan de SS-Frontarbeiders gewijde
bouwvakkers die in '41 en '42 in dienst getreden waren bij kleine Nederlandse aannemers die zich met hun personelen en werktuigen verhuurden aan het SS-Wirtschaftsverwaltungs-Hauptamt, dat binnen Himmlers immens rnachtsdomein de functie vervulde van departement van economische zaken. Die Nederlandse aannemers 'hebben zich', aldus een door ingewijden opgesteld naoorlogs verslag,
XC'in zeer vele gevallen op schandelijke wijze jegens de arbeiders gedragen. Hoge lonen en prima verzorging werden vaak voorgespiegeld - in de praktijk waren de lonen lager dan beloofd ... en werden de aan de achtergeblevenen te betalen lonen voor een goed deel niet uitbetaald ... De kleding der arbeiders was merendeels volstrekt onvoldoende, vooral het schoeisel, de voeding vaak uiterst slecht, de transporten waren (ondanks het feit dat het hier vrijwillig gemelde personen betrof) vaak mensonterend.'!
XCBegin '43, toen zich ca. drie-en-twintighonderd Nederlanders onder de SS-Frontarbeiter bevonden, werden de aannemers onder de controle van de Oostcompagnie geplaatst. Deze richtte daartoe een nieuwe naamloze vennootschap op, de Nederlandse Oostbouw; ir. P. S. Heerema, leider van een van de Standaarden van de Nederlandse SS, die inmiddels naast Krantz tot tweede directeur van de Oostcompagnie benoemd was, kreeg bij de Oostbouw de leiding in handen en onder druk van SS-instanties in Berlijn aanvaardde Heerema dat de Oostinzet, wat de SS-Frontarbeiter betrof, een fundamenteel ander karakter kreeg." Tot dusver waren slechts vrijwilligers naar het oosten vertrokken, maar van mei' 43 af werd dwang toegepast: de Duitse Fachwerber die aan de gewestelijke arbeidsbureaus verbonden waren, legden aan grote aantallen Nederlandse arbeiders die zich voor de arbeidsWirt Rauter een bevel tot Heerema's aanhouding uit. Het was een slag in de lucht: Heerema was in maart naar Zwitserland
1 BG-Amsterdam, parket proc.-fiscaal, Dienst Voorlichting: 'Over de Nederlandse deelname aan de exploitatie der bezette Oostelijke gebieden', III (28 dec. 1948), p. 15 (Doe 1I-595, a-4). 2 In de zomer van '43 ontstond er een daverende ruzie tussen Heerema en Rost. Heerema deed zijn beklag bij de chef van het Het gevolg was dat Rauter en Himmler hem heten vallen. Er werd hem de eis gesteld dat hij weer bij de (die hij voor zijn werk bij de Oostcompagnie verlaten had) zou gaan dienen. Heerema die inmiddels in Den Haag met een illegaal groepje in contact gekomen was, wist zich, ziekte voorwendend, aan die opdracht te onttrekken. Hij bleef in het Duitse milieu ver keren en bestendigde vooral zijn contacten met aannemers die in ons land bij de bouw van de ingeschakeld waren. Alle gegevens die hij in handen kreeg, speelde hij aan het illegale groepje toe; zij belandden uiteindelijk bij een wijd vertakte spionage-organisatie, de Geheime Dienst Nederland. In juli '44 vaardigde
inzet in Duitsland moesten melden, de verplichting op, niet naar Duitsland te vertrekken maar via de Oostbouw naar gebieden vlak achter het front in de Sowjet-Unie. N~ar diezelfde gebieden werden van augustus '43 af ook ca. zeshonderd onderduikers gezonden die men gepakt en in de kampen Ommen en Amersfoort opgesloten had. In totaal werden tot eind '44 qt. zeven-en-dertighonderd arbeiders onder dwang aan de SS-Frontarbeiter toegevoegd waartoe dus in totaal ca. zesduizend Nederlanders gingen behoren. Zij moesten achter het noordelijk gedeelte van het Oostelijk front in hoofdzaak bunkers bouwen en er primitieve verbindingswegen aanleggen.' Daartoe waren zij van begin' 44 af in Baubataillone der Waffen-SS samengevoegd; men stak hen toen ook in oude Waffen-SS-uniformen uniformen zonder militaire distinctieven overigens. Dat die inlijving bij de Waffen-SS bij de dwangarbeiders onder de Nederlanders heftige protesten uitlokte, behoeft geen betoog. Trouwens, de omstandigheden waarin zij leefden en werkten, waren uiterst moeilijk: ze waren primitief behuisd, kregen slecht voedsel, de meesten hadden spoedig geen behoorlijke schoenen meer, velen kregen buikloop, allen kwamen bij tijd en wijle onder de luizen te zitten. Bovendien gebeurde het enkele keren dat zij, als de Russische tankdivisies aan een bepaalde frontsector doorbraken, midden in de gevechten belandden. Sommigen vluchtten met nagemaakte reispapieren naar Nederland terug, anderen doken in de Baltische landen onder waar vooral de Letlandse bevolking tot hulp bereid bleek. Toen de Duitsers begin '45 de Baltische landen ontruimden, konden ca. driehonderd man op het nippertje de Oostzee oversteken. Enkele duizenden raakten in Russische krijgsgevangenschap.
XCOok ten aanzien van het Nederlandse bedrijfsleven poogde men dwang toe te passen. Wij vermeldden al dat enkele grote Indische cultuurmaarschappijen in juni '42 onder Verwaltung geplaatst werden. De Duitse zaakwaarnemers gingen pressie uitoefenen opdat de betrokken ondernemingen hun technische kennis en hun personelen ter beschikking zouden stellen van deInin de winter van' 42 op '43 werd zij onder grote moeilijkheden weer westwaarts
1 '42, toen alleen nog maar vrijwilligers tot de behoorden, was een groep Nederlanders achter de aan totin de Kaukasus doorgedrongen;
Oostinzet. Ook de Bataafse Petroleum-Maatschappij werd onder druk gezet. In de zomer van '42 verwachtten de Duitsers dat zij de petroleumvelden bij de Kaspische Zee in handen zouden krijgen; de installaties die Deterding daar had laten bouwen, waren in het begin van de jaren' 20 door de Sowjetregering o~teigend en de Verwalter van de BPM wenste dat de BPM zich gereedmaakte om de oude installaties weer in gebruik te nemen. Nagenoeg het gehele hogere kader weigerde medewerking; wachtgelders lieten zich liever ontslaan dan aan het verlangen van de Verwalter tegemoet te komen. Slechts één ingenieur, lid der NSB, kwam zich bij hem aanmelden en onder de ruim honderd overige personeelsleden die zich voor de Oostinzet opgaven, bevonden zich vier-en-dertig NSB' ers. De gehele expeditie naar de Kaukasus ging overigens niet door.
XCOok de Indische cultuurmaatschappijen wisten aan het drijven van de Verwalter, meestal onbekwame figuren, met succes het hoofd te bieden. Trouwens, nagenoeg het gehele bedrijfsleven wees de Oostinzet af. Slechts enkele ondernemers, bijna allen NSB'ers, waren bereid, het in het oosten te proberen waar zij dan veelal moesten pogen, Russische staatsbedrijven weer op gang te krijgen: steenbakkerijen, een klompenfabriek, een confectiebedrijf, een wasserij, een limonadefabriek - het had alles niet veel om het lijf Een N ederlandse onderneming op het gebied van de centrale verwarming vestigde bedrijven in Kiewen Rowno (zie de kaart op pag. 436); ze had spoedig tekort aan materialen. Veelal was het de Oostcompagnie die deze en dergelijke waagstukken grotendeels financierde. Zij richtte voorts een rederij op (voor de vaart op de Oostzee), een binnenvaartmaatschappij en een baggermaatschappij. De binnenvaartmaatschappij ging voor de vaart op de Dnjepr ca. veertig sleepboten en motorvrachtschepen kopen; daar moest men eerst houtgasgeneratoren in installeren en 'toen dat klaar was, was de Dnjepr alweer in Russische handen. Voor de baggermaatschappij werd baggetmateriaal naar de Weichsel gebracht; daar bleef het liggen. Kanalen via welke men, naar men vertrouwd had, de baggerschepen naar de Dnjepr had kunnen overbrengen, bleken slechts enkele decimeters diep te zlJn ...
XCIn de agrarische sector werd evenmin iets van belang bereikt.
XCOp de 'Culano-boeren' liet de Oostcompagnie vermoedelijk nog een vier- tot vijfhonderd anderen volgen, onder hen een honderdtal t~inders van wie de helft in de Oekraïne terecht kwam, de meeste overigen in . Litauen. De 'boeren' (van wie velen nimmer het boerenbedrijf uitgeoefend hadden) werden in het oosten op twee' scholingslandgoederen' opgevangen: één bij Wilna, één bij Rowno. Met het oog op het partisanengevaar kregen
maar wemig geweren beschikbaar. Een deel van de boeren bleef bij de exploitatie van de scholingsbedrijven betrokken, anderen werden op twee grote kolchozen bij Kiew ingezet, nog anderen kregen als Stutzpunktführer de leiding in een bepaald landbouwdistrict. Het scholingsbedrijf bij Rowno werd in juni '43 door Russische partisanen overvallen aan wie de Oostboeren haastig al hun geweren afgaven; een deel hunner trachtte men nadien bij wijze van straf te verplichten, in de Waffen-SS dienst te nemen. Slechts weinigen waren er onder die oostlandboeren voor wie de uitzending niet al voordat de grote Duitse terugtocht begon, op een bittere teleurstelling uitgelopen was.!
XCVerleid door de propaganda had men zich een welvarende toekomst in 'Oostland' voorgesteld. Bij menigeen was de fantasie op hol geslagen. Zo bij een NSB'er, ir. E. van Dieren, die in de zomer van '42 bij Gips bepleit had dat men zich op het droogleggen van moerassen zou concentreren:
XC'Een moeras levert turf, er groeit hout, er kunnen kanalen gegraven worden, dit betekent scheepvaart. Er kan ingepolderd worden, dit betekent dat volkomen waardeloos gebied waardevol wordt.
XCMet de turf draaien wij electriciteit in een centrale, welke electriciteit voor alle doeleinden bereikbaar is. Het warme koelwater gebruiken wij voor de verwarming van broeikassen.
XCWebouwen dus een tuinderij rondom onze centrale. Deze tuinderij combineren wij met een conservenfabriek Op de vrijgekomen dalgrond, op de bodem van de polder, maken wij aardappelen en graan, benevens koolzaad en andere producten. De aardappelen zetten wij voor een gedeelte om in varkens. Op de weiden kweken wij Hollands vee en met het graan maken wij kippen, benevens eieren.
XCAl deze mogelijkheden zouden bijv. kunnen worden uitgevoerd in een paar honderdduizend hectaren Pripetmoerassen.
XC. . .. Ik vergat nog de mogelijkheid te vermelden van een zoetwater-viskwekerij met alle bijbehorende industrieën.P
XCEen droom was het, meer niet. Alles was in 'Oostland' anders dan men gedacht had: primitiever, grimmiger, gevaarlijker. Men kreeg er te maken met bulderende Duitsers, onwillige Russen, en erger nog, Russische partisanen die steeds driester aanvielen. De verbindingen met Nederland waren slecht. Men voelde zich door de Oostcompagnie in de steek gelaten, menzonden werd. 2 Brief, 25 juni 1942, van E. van Dieren aan F. B. J. Gips (selectie 'Correspondentie van mr. M. M. Rost van Tonningen', 313
1 Hetzelfde gold voor een groep van enkele tientallen vissers die met lichte boten door de Oostcompagnie naar het Peipusmeer in de buurt van Leningrad uitge
voelde zich van meet af aan geïsoleerd - geïsoleerd niet alleen als Nederlanders maar ook als NSB'ers.
XCPropaganda voor de NSB was niet eens toegestaan. Departement van Volksvoorlichting en Kunsten/ Kultuurkamer
XCGrote moeite heeft de bezetter zich gegeven om de geesten der Nederlanders gelijk te schakelen. De eerste stadia van dat proces schetsten wij in de voorafgaande delen. Daarin vermeldden wij dat pers en radio reeds in de zomer van ,40 aan banden gelegd waren, dat eind' 40 een nieuw departement opgericht was: het departement van volksvoorlichting en kunsten, -hetwelk door de NSB' er dr. T. Goedewaagen geleid werd, en dat een jaar later, eind' 41, door Seyss-Inquart twee lichamen in het leven geroepen waren die de Nederlandse cultuur in nationaal-socialistische zin moesten hervormen en herordenen: de Nederlandse Kultuurraad en de Nederlandse Kultuurkamer.
XCBeide lichamen stuitten van de aanvang af op verzet.
XCVan de Kultuurraad hielden zich nagenoeg alle gezaghebbende figuren afzijdig; het kostte de president, de Amsterdamse hoogleraar dr. G. A. S. Snijder, de grootste moeite om voor zijn raad voldoende leden te vinden. Wij behoeven bij dit lichaam niet lang stil te staan: het heeft tijdens de bezetting nauwelijks een rol gespeeld. De raad heeft in totaal slechts vijfmaal vergaderd en de onderwerpen die daar ter sprake kwamen, waren van geringe betekenis. Snijder raakte er gedeprimeerd van. 'Ons werk', verzuchtte hij op de laatste vergadering, medio juni' 44, 'was maar al te veel een nalopen van kleinigheden'! - wij zullen de lezer er niet mee vermoeien.
XCBij het departement van volksvoorlichting en kunsten en bij de Kultuurkamer moeten wij langer stilstaan. Dat zijn veel grotere lichamen geweest lichamen bovendien die veel Nederlanders veellast veroorzaakt hebben. De meesten die er werkten (ca. tweehonderdvijftigpersonen bij het departement en een even groot aantal bij de Kultuurkamer) waren NSB'ers; Mussert zag beide instellingen eenvoudig als een verlengstuk van de NSB. Dat waren zij niet. Niet door de NSB werden zij beheerst maar door het Reichs kommissariat dat alle benoemingen moest goedkeuren en trouwens ook de hoofdlijnen van het beleid bepaalde. Dat beleid vergde aanvankelijk dat Mussert op zekere afstand gehouden werd. Een verandering trad eerst eind
XC1 G. A. S. Snijder: 'Toespraak op de zitting van de Nederlandse Kultuurraad'IS juni 1944 (Nederl. Kultuurraad, 2 I
'41 in toen de NSB door Seyss-Inquart als enig toegelaten partij uitgeroepen werd. Ook nadien kreeg Mussert het evenwel op die sector niet voor het zeggen. Seyss-Inquart stond nu eenmaal met aanzienlijke reserves tegenover de NSB die hij als te 'Nederlands' beschouwde, en het had dan ook zijn volledige instemming dat niet alleen secretaris-generaal Goedewaagen maar ook verscheidenen van diens hoofdambtenaren de SS-ideologie toegedaan waren. Dat laatste drong in de loop van '41 tot Mussert door - en het ergerde hem diep. In '42 zette hij zijn aanval in. In het begin van dat jaar wist hij met steun van Generalkommissar Schmidt te bereiken dat Voorhoeve, hoofd van de hoofdafdeling pers en propaganda van het hoofdkwartier der NSB, tegelijk hoofd van de afdeling actieve propaganda van het departement werd. Voorhoeve kende mèt Mussert slechts één soort propaganda: propaganda voor de NSB. Voorzover deze mondeling gevoerd werd, moest zij van de NSB uitgaan, voorzover schriftelijk (hetgeen dan op kosten van de belastingbetalers geschieden kon), van het departement. Maar Voorhoeve's rijk was maar van korte duur: in juni '42 werd hij, doordat enkele van zijn anti-Duitse uitlatingen aan het Reichskommissariat gerapporteerd waren, geschorst.
XCMisschien voelde Mussert het als compensatie dat korte tijd later een heel wat invloedrijker figuur van het toneel verdween: de aartsintrigant Arie Meijer-Schwencke, lid van de Nederlandse SS en V-Mann van de Sicher heitsdienst, die achter de schermen herhaaldelijk secretaris-generaal Goedewaagen naar zijn hand gezet had. Meijer-Schwencke was eigenaar geworden van een grote drukkerij, van enkele uitgeverijen, van een groothandel in papier en kantoorbehoeften, van een reclamebedrijf .van een boekhandel. Enorme drukorders van de bezetter, de Sicherheitspolizei inbegrepen, had hij naar zich toe weten te halen, maar ook uitgaven van Goedewaagens departement waarin hij voor zijn particuliere projecten reclame gemaakt had op een wijze die ook de Duitsers te bar was. Zelf corrupt, had hij bovendien systematisch getracht, anderen te corrumperen. Rauter had hem in hoge mate kwalijk genomen dat hij Feldmeijer, de Voorman van de Nederlandse SS, een groot bedrag toegestopt had - minstens f 5 500. Meijer-Schwencke was, toen dat uitkwam, uit de SS geroyeerd, Feldmeijer was gehandhaafd. Nu had Mussert bij de oprichting van Goedewaagens departement weten te bereiken dat een trouw NSB-lid, ir. W. L. Z. van der Vegte, aangesteld was als raadadviseur (in feite als pottekijker namens de NSB). Eind' 41 had van der Vegte al een heel dossier tegen Meijer-Schwencke opgebouwd. Dat dossier werd in de lente van '42 aan Schmidt voorgelegd en door Schmidt' aan Wimmer doorgegeven. Een van diens hoofdambtenaren ging de zaak
ment en Meijer-Schwencke verbroken werden. Aan deze werd een deel van zijn lucratieve zaken ontnomen. Enkele ondernemingen kon hij in stand houden en daar bleefhij, zoals zijn personeel het uitdrukte, 'de lade lichten'iVoor zijn villa in Wassenaar, zijn landhuis aan de Kaag, zijn kwekerij in Gorssel en zijn drie auto's plus particuliere chauffeur had hij nu eenmaal veel geld nodig - dat geld bleefhij naar zich toe halen. Met zijn politieke invloed was hei: evenwel gedaan. Intelligent als hij was, ging hij zijn draai nemen. Eerder gaven wij al weer dat hij in maart '43, toen zijn broer drs. J. Meijer, een van de redacteuren van Het Parool, nog gevangen zat, in contact kwam met een der andere redacteuren, drs. W. van Norden. Van Norden begon hem als informatiebron te gebruiken maar vertelde hem overigens 'eerst tien maanden later, in januari '44, dat de inlichtingen die Meijer-Schwencke in het milieu van 'de SD' verzamelde, voor Het Parool bestemd waren.
XCTussen Goedewaagen en Mussert kwam het in '42 tot een uitbarsting. De aanwezigheid van raadadviseur-pottekijker van der Vegte was Goedewaagen van meet af aan een gruwel geweest. In de zomer van '41 had deze laatste bijna bereikt dat van der Vegte verdween. 'De drijvers van het ontslag van . van der Vegte zijn', zou Mussert toen gezegd hebben,"de ploerten en schoeljes van het «lepartement die onze hele beweging aan Duitsland willen uitleveren." Vander Vegte blééf Hij werd evenwel in januari' 42 tot directeurgeneraal van de PTT benoemd. Er werd toen in het hoofdkwartier van de NSB al ijverig gewerkt aan een dossier tegen Goedewaagen dat voor Schmidt en Seyss-Inquart bestemd was, en toen Goedewaagen in de lente van '42 tegen een van zijn hoofdambtenaren, lid van de NSB, voor het eerst duidelijk gezegd had dat Nederland geheel in een 'Germaans' rijk moest opgaan, deed dat voor Mussert (aan wie de uitlating prompt overgebriefd werd) de deur dicht. Kort tevoren hid Mussert van een andere NSB'er, zekere], de Weille, die de Nederlandse Kultuurkamer' op poten had moeten zetten maar die door intriges van Meijer-Schwencke buiten de deur was gezet, een rapport ontvangen dat de Kultuurkamer als een janboel schetste. In Musserts aanwezigheid werd de Weille door Goedewaagen voor leugenaar uitgemaakt. M ussert gaf dit aan de Weille door. De Weille diende een klacht tegen Goedewaagen in bij de Hoge Raad voor Discipline der NSB. De raad dagvaardde
XC1 Cpz: Uitspraak inz. A. Méijer-Sehweneke, p. 5 (Cpz, 102). 2 A. Meijer- .
Goedewaagen, Goedewaagen weigerde te verschijnen. Hij werd toen door Mussert als lid van de NSB geschorst en Mussert eiste van het Reichskommis sariat dat Goedewaagen ontslagen zou worden. Schmidt had daar wel oren naar, maar Seyss-Inquart wees de eis af De verhoudingen werden verder verscherpt toen Goedewaagen aan de afdeling van zijn departement waar de NSB de meeste invloed had (de afdeling actieve propaganda), het recht om zelfstandig te corresponderen ontnam en bovendien in de herfst een oud-NSNAp'er, nu lid van de NSB (maar ook van de Nederlandse SS), mr. E. Otto, tot Algemeen Bestuurder van de Kultuurkamer benoemde.
XCIn december '42 werd Musserts 'Leiderschap van het Nederlandse volk' door Hitler min of meer erkend. Nu kon Seyss-Inquart Goedewaagen niet langer handhaven. Over de persoon van zijn opvolger werd nog een paar weken touwgetrokken (ook Himmler bemoeide zich er mee), maar eind januari' 43 was het zo ver: Goedewaagen verdween om voortaan als hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, 'zij het ook voor een minimum aan studenten', zoals hij later schreef, college te geven 'over Heraclitus en de Eleaten, verder over de ethica van Kant en over wijsgerige anthropologie.'!
XCDe NSB' er die hem eind januari opvolgde, mr. H. Reydon, tevoren een van de hoofdfunctionarissen van de Nederlandse Landstand, werd nog geen twee weken later doer een lid van de groep CS-6 bij een aanslag zwaar gewond. Waamemend secretaris-generaal werd toen de twee-en-veertigjarige jhr. mr. S. M. S. de Ranitz, die van de aanvang afbij het departement chef was geweest van de afdeling kabinet en juridische zaken. De Ranitz was NSB'er maar ook begunstigend lid van de Nederlandse SS. Maandenlang hoopte Mussert dat Reydon zou herstellen, maar toen deze in augustus overleed, zat de Ranitz (die volgens Mussert geen haar beter was dan Goedewaagen) nog steeds op de stoel van de secretaris-generaal en hij blééf daar zitten. Wij nemen aan dat Mussert hem zelfs niet erkentelijk geweest is voor het feit dat eind juni '44 (de Geallieerden waren toen al in Normandië geland) van het departement de persoekaze uitging dat het woord 'leider' als aanduiding van Musserts positie steeds met een hoofdletter geschreven moest worden.
XCHet departement van volksvoorlichting en kunsten is steeds een chaotisch geheel geweest. Van Goedewaagen ging weinig leiding uit, van de Ranitz nog minder. De meeste ambtenaren waren onbekwaam. Zij konden, aldus
de Ranitz in '42, niet eens behoorlijk Nederlands schrijven ('het houden van een taalcursus zou zeer gewenst zijn')." Er werd ook vrij veel gestolen: tijdschriften die binnenkwamen, potloden, schrijfpapier. Weinigen hielden zich aan de voorgeschreven werktijden. Van begin '43 af waren trouwens verscheidene ambtenaren permanent afwezig, 'aangezien zij zijn ingelijfd bij de Waffen-SS, NSKK, Hulppolitie, Legioen, enz.'.2 Frictie met het hoofdkwartier van de NSB was van begin tot eind een dagelijks voorkomend verschijnsel. Binnenlandse Zaken werkte tegen door de burgemeesters die 'goed' waren, te steunen in hun afwijzing van de propaganda die van het departement uitging. Bovendien deed ook hier het Z.g. leidersbeginsel zijn kwalijke invloed gelden: niet een verstandige coördinatie werd er door bevorderd maar eerder een toestand waarbij een elk zich koninkje waande in zijn eigen domein. De NSB'ers die bij de Nederlandse Omroep de lakens uitdeelden, trokken zich van departementale instructies, richtlijnen en adviezen niets aan en de verhoudingen met de Kultuurkamer waren van meet af aan gespannen doordat ook Goedewaagen, die behalve secretarisgeneraal van het departement president van de Kultuurkamer was, er niet in slaagde, duidelijk aan te geven wat de bevoegdheden van het departement, wat die van de Kultuurkamer waren. Toen Goedewaagen verdween, werd prof. dr. J. de Vries, leider van het Letterengilde, waarnemend president van de Kultuurkamer. De Ranitz haalde in de zomer van' 43 die functie naar zich toe - de Vries liep kwaad weg.
XCVan '41 tot '44 heeft het departement, de gebieden radio en film uitgezonderd, bijna f 8,5 mill uitgegeven, daarvan meer.dan de helft, f 4,8 mln, aan propaganda. Die propaganda is hoofdzakelijk gevoerd in de vorm van drukwerk dat gratis verspreid werd, en van aanplakbiljetten. Van die verspreiding kwam vaak weinig terecht. In maart' 43 legde een van de sprekers in een vergadering van de Propagandaraad van het departement 'nogmaals de nadruk op de schandelijke wijze waarop propagandamateriaaloveral in Nederland is weggevoerd en zoekgeraakt, eensdeels door sabotage, anderdeels door nonchalance, onkunde en gebrek aan interesse. '3 De affiches werden veelal niet aangeplakt, 'wij hebben', zo werd in mei' 43 opgemerkt, 'zelf thans de bewijzen dat in sommige provincies in de grootste helft van het totaal aantal gemeenten nooit geplakt is'4 - wèl hadden de firma's die dat plakken zouden verzorgen, er dan de gelden voor opgestreken.II9/1). 4 DVK, bureau propaganda-uitvoering: circulaire, II mei 1943 (a.v.,
1 DVK, departementsraad: Notulen, 2 april 1942, p. 3 (DVK, 3 d). 2 A.v., 2 april 1943 (a.v., 3 f). 3 DVK, propagandaraad: Notulen, 9 maart 1943, p. 3 (a.v.,
XCWij hebben in hoofdstuk 8 van ons vorige deelverhaald met hoeveel moeite de Kultuurkamer in de lente van '42 van start ging. Zes gilden werden ingesteld: het Persgilde, het Gilde voor Theater en Dans, het Muziekgilde. het Letterengilde, het Filmgilde en het Gilde voor Bouwkunst, Beeldende Kunsten en Kunstnijverheid, en nadien mocht op de genoemde sectoren niemand méer in het publiek optreden of anderszins normaal zijn vak be oefenen die zich niet bij de Kultuurkamer aangemeld had. Dat laatste werd vooral in de wereld van de schrijvers door veel vooraanstaande figuren geweigerd; weigeraars bevonden zich met name ook onder de toneelspelers, de solisten op muziekgebied en de beeldhouwers en schilders.
XCJoden mochten zich niet bij de Kultuurkamer aanmelden en over de toelating van half- of kwart-Joden dan wel van 'Ariërs' die gemengd-gehuwd waren, werd van geval tot geval beslist. Ook voor 'Maleiers, Negers en Indiërs' was in de Kultuurkamer geen plaats (personen van gemengd Nederlands-Indonesische afstamming werden wèl toegelaten), zij het dat Maleiers en Indiërs verlofkonden krijgen om te blijven optreden, 'mits zij zich in één kapel samenvoegen en zich 'Indische kapel' enz.' noemen." Aanvankelijk mochten ook de negers nog optreden, in jazz-orkesten bijvoorbeeld, maar toen .dr. Joachim Bergfeld, hoofd van de Abteilung Kultur van Schmidts Generalkommissariat (de man die in feite op de sector van de kunsten het beleid bepaalde), in de herfst van '43 'zijn bijzondere vergunning voor het negerorkest Hidalgo introk, kon het negerprobleem', aldus de leiding van de Kultuurkamer, 'radicaal worden geliquideerd.f
XCHoeveel personen hebben zich bij de Kultuurkamer aangemeld?
XCIn eerste instantie, d.w.z. in april '42, waren er ca. zestienduizend individuele aanmeldingen terwijl via de Federatie van Nederlandse Toonkunstenaars (waarbij de leden van aile grote orkesten aangesloten waren) en via de Bond van Nederlandse Zangverenigingen en de Bond van Nederlandse Muziekverenigingen (de harmonie- en fanfarekorpsen!) tienduizend 'collectieve aanmeldingen' binnenkwamen. Nadien kwamen daar nog enkele duizenden bij: er zouden in november '42 'ongeveer dertigduizend' aanmeldingen geweest 'zijn die toen 'mapje voor mapje doorgewerkt' werden.êaan47
1 Notitie, 14 april 1942, van het hoofd van de afd. muziek van het DVK S. M. S. de Ranitz (NKK, Ia hh). 2 NICK: Maandrapport over oktober 1943, p. 5 (pers gilde, ,127). 3 NICK, Raad: Notulen, II nov. 1942, p. 2 (NICK, I i).
Daaronder bevonden zich aanmeldingen van ca. veertienduizend musici; het Muziekgilde telde dus bijna de helft van het totaal aantal 'leden' van de Kultuurkamer en dat aandeel kan later nog wel gestegen zijn omdat toen ook 'caféhouders in wier lokaliteit muziek ten gehore wordt gebracht', zich bij het Muziekgilde moesten aanmelden."
XCKerkkoren vielen buiten de aanmelding; er waren, toen dat eenmaal doordrong, vrij veel protestantse en katholieke zangverenigingen die zich haastig in kerkkoren omzetten." Dat kostte de Kultuurkamer 'leden' anderzijds kwamen er ook telkens nieuwe 'leden' bij doordat velen om enig geld te verdienen beroepen kozen die men alleen mocht uitoefenen als men zich bij de Kultuurkamer aangemeld had. Het totaal aantal aanmeldingen overschreed in de zomer van '44 de 42 000.
XCWij hebben het begrip 'leden' tussen aanhalingstekens geplaatst, en daar is alle reden voor, Puur formeel al: aan het definitief als 'lid' accepteren van degenen die zich gemeld hadden, kwam de Kultuurkamer (met uitzondering van de sector van het Persgilde) niet toe - wèl werden voorshands enkele tientallen die als beunhazen beschouwd werden, geweigerd. Het onderzoek van alle overigen kwam niet eens behoorlijk op gang doordat veel tijd besteed werd aan het ontwerpen van telkens nieuwe indelingen. Trouwens, in mei '43 bevond zich bij de afdeling ledenregistratie 'een bak met 7000 kaarten waar niemand meer weg mee weet.'3 Maar er is nog een reden waarom het begrip 'lid' met voorzichtigheid gehanteerd moet worden. Bij de meeste 'leden' was van identificatie met de organisatie waar men 'lid' van was, geen sprake. Men had zich onder dwang aangemeld en voelde dat veelal zelf als een daad die van zwakheid getuigde. En waarom had men dat gedaan? Als regel om de vroegere activiteit te kunnen voortzetten. Maar het bleef niet bij die simpele aanmelding. Spoedig ontving men een invulformulier waarmee men ook moest opgeven of men 'Ariër' was. Later kreeg men nog een formulier dat (vermoedelijk) betrekking had op de contributiebetaling. 4 Veelal blééf men dan 'lid' omdat men via de Kultuurkamer vrij47
1 NKK: Maandrapport over april 1944, p. II (Persgilde, 127). 2 Voor dat geschied was, hadden in december '42 protestantse zangverenigingen 'bij de Kultuurkamer in de rij (gestaan)', aldus 'om te vragen of zeop de Kerstdag het lied in dienst mochten stellen van de geboren Heiland. Zuiver gezien was het dus zo dat de Christenen zich tot de heidenen wendden met het verzoek: Sta ons toe het loflied ter ere van onze Koning te zingen in onze Kerk.' 2 (18 febr. 1943), p.8). 3 NKK: Stafbespreking, 12 mei 1943 (NKK, I h). 4 Aan contributies werd in '43 (gegevens voor '42 en '44 ontbreken) bijna f 200 000 ontvangen; de kosten van de Kultuurkamer bedroegenin datjaar ruim f'ç ço 000 (in '42 ca. f 400 000, in '44 in de periode tot oktober f745 000).
gesteld konworden van de arbeidsinzet dan wel materialen kon verwerven die men voor zijn beroep nodig had. Aangemelde kunstschilders kregen via de Kultuurkamer bijvoorbeeld schilderslinnen en verf.
XCEn degenen die zich niet aangemeld hadden of uitdrukkelijk van hun aanmelding terugkwamen dan wel na aanmelding niets meer van zich lieten horen?
XCTegen een Groninger die zich niet aangemeld had, werd een proces aangespannen; de rechtbank sprak hem vrij, omdat zijn werkzaamheid zuiver commercieel geacht werd. Nadien besefte de leiding van de Kultuurkamer dat langs de weg van het recht niets te bereiken viel. Duitse pressie dm? Ingrijpen van de Sicherheitspolizei? Seyss-Inquart voelde er niets voor. De Sicherheitspolizei had de handen vol met belangrijker zaken en het was Seyss-Inquart in het algemeen niet onwelkom wanneer een door NSB' ers geleide instelling aan de grond kwam te zitten. Aan enkele prominente weigeraars werd in de herfst van '43 door de Tuchtraad van de Kultuurkamer een boete opgelegd; de meesten weigerden te betalen en daarmee was de kous af Welging de Kultuurkamer enkele tientallen controleurs aanstellen om bijvoorbeeld na te gaan of musici die in het publiek optraden, hun 'voorlopig bewijs van aanmelding' konden tonen, maar als dat niet het geval was, bleven verdere maatregelen meestal achterwege. Trouwens, de Nederlandse Omroep trok zich van die voorlopige bewijzen van aanmelding niets aan. Men kan zich indenken hoe alleen al zulk een feit de staf van de Kultuurkamer het gevoel gaf dat men met zinloos werk bezig was. Men kreeg geen greep op het artistieke leven. Natuurlijk wist men bijvoorbeeld dat verscheidene prominente toneelspelers en musici regelmatig in particuliere kring optraden; er kwamen denunciatiebrieven binnen, maar daar kon men tot zijn leedwezen niets mee ondernemen: de Sicherheits polizei weigerde medewerking. Het blad dat de Kultuurkamer uitgaf, De Schouw, had in de lente van '43, na anderhalf jaar verschijnen, nog geen veertig abonné's! Geen wonder dat de Kultuurkamer met zijn tweehonderdvijftig ambtenaren intern spoedig een beeld ging vertonen dat met dat van het departement van volksvoorlichting en kunsten overeenkwam. Toen mr. Otto in oktober '42, een jaar na de oprichting, de dagelijkse leiding kreeg, trofhij, zo schreefhij een jaar later, 'een tamelijk chaotische toestand' aan. 'De houding van het personeel werd gekenmerkt door wanorde, ondisciplinair optreden, geïntrigeer en geroddel.'! Dat werd er niet beter op. Elk gilde had een leider en een dagelijks bestuurder; als derde autoriteit was
XC1 E. Otto: 'Memorandum betreffende de huidige situatie van de Nederlandse Kultuurkamer' (I7 okt. I943), p. I (NKK, 4 d).
er het hoofd van de afdeling van de Kultuurkamer zelf onder wie het betrokken gilde ressorteerde. Geen maand ging voorbij zonder wisseling onder al die functionarissen, geen maand zonder competentie-conflicten die zich in daverende ruzies ontlaadden.
XCDe Kultuurraad, het departement van volksvoorlichting en kunsten en de Kultuurkamer hebben voor de Nederlandse cultuur weinig betekend. Zeker, er werden betere salarisregelingen ingevoerd, het subsidiebeleid werd verruimd en er werdcri staatsprijzen ingesteld, maar dat alles vond plaats als onderdeel van een stelsel van akelige bevoogding. De cultuur werd gemass regelt.
XCWat het toneel betreft, willen wij er op wijzen dat velen van de beste acteurs en actrices niet langer optraden. Geen stuk mocht opgevoerd worden en geen voorstelling gegeven (ook niet van revues of cabaretprogramma's> zonder dat de teksten tevoren door het departement goedgekeurd waren .. Voor nieuwe teksten had het departement 'lectoren' in dienst. Oude teksten konden wel eens moeilijkheden geven. Toen bijvoorbeeld in november '42 in Den Haag Seyss-Inquarts 'hoftheater' , het Deutsche Theater in den Nieder landen, in aanwezigheid van Goebbels geopend werd", gafDirk Verbeek die met zijn gezelschap uit de vroegere Koninklijke Schouwburg (die voor het Deutsche Theater was gevorderd) naar de Princesse-Schouwburg verdreven was, in laatstgenoemd theater een opvoering van Gerhard Hauptmanns 'De Beverpels' waarin de woorden voorkomen: 'Alles wat hier gestolen wordt, gaat naar Berlijn.' Daverend gelach! De tekst moest gewijzigd worden: 'Alles wat hier gestolen wordt, gaat naar de grote stad'.
XCIn '42 (het jaar waarin de principiëlen onder de toneelkunstenaars zich terugtrokken) steeg het toneelbezoek, met' 41 vergeleken, met 21 %; in '43 (cijfers over '44 ontbreken) kwam daar nog eens 2% bij. Onze algemene indruk is dat vooral voorstellingen in het lichte genre druk bezocht werden. Trouwens, ook voor de opvoeringen van het Deutsche Theater bestond een zekere belangstelling buiten de 'foute' sector. Daarnaast werden verscheidene Duitse kunstenaars van niveau naar ons land gehaald door de begin' 41 opgerichte Nederlands-Duitse Kultuurgemeenschap die tenslotte ca. achttienduizend leden kreeg, drie-kwart Nederlanders. Van die Nederlanders be
XC1 Het Deutsche Theater had een staf van ca. tweehonderd medewerkers. Het voerde ook opera's op. In de zomer van '44 werd het naar Arnhem geëvacueerd.
hoorde minder dan de helft tot de NSB - onder de overigen bevonden zich aanvankelijk met name in het zuiden des lands vrij veel zakenlieden (er stonden op het lidmaatschap geen kerkelijke sancties), die het nuttige: contacten met de Duitsers die voor commerciële opdrachten zorgden, combineerden met het aangename: luisteren naar een recital van Elly N ey of Wilhelm Backhaus.
XCStellig, er waren Nederlanders die principieel weigerden, voorstellingen te bezoeken waar kunstenaars optraden die zich in de loop van '42 bij de Kultuurkamer aangemeld hadden, laat staan voorstellingen onder Duitse auspiciën of onder die van een 'foute' organisatie als de Nederlands-Duitse Kultuurgemeenschap, maar die principieel denkenden waren nogal dun gezaaid. De cijfers voor het toneelbezoek gaven wij al; vergeleken met' 4I steeg in '42 het bezoek aan concerten met 2 %, in '43 zelfs met 45 %.
XCHet duidelijkst tekende zich die stijging bij het bioscoopbezoek af.
XCVan de filius die in de bioscopen vertoond werden, was uiteindelijk viervijfde Duits.! Daar gingen dan het Duitse U/a-wereldnieuws en het Nederlandse bioscoopjoumaal van Polygoon-Profilti aan vooraf; van dat laatste werd de inhoud nauwkeurig door het Reichskommissariat voorgeschreven: per journaal was maar één onderwerp toegestaan dat de NSB betrof. Eerst st~lde de NSB eigen controleurs aan die moesten nagaan of dat onderdeel niet uit de journaalkopie geknipt was, later kwamen er vijfhonderd ongesalarieerde controleurs die in plaats van de politie-agenten (die veelal 'niets opgemerkt hadden') de algemene controle moesten uitoefenen. Soms werd de vertoning van korte propagandafilms verplicht gesteld en ook daar moesten die controleurs over rapporteren. Incidenten kwamen herhaaldelijk voor. Verscheen Hitler of Mussert op het doek, dan werd gejoeld en gefloten. Later werd het gebruik dat tijdens de vertoning van de journaals het zaallicht half opgedraaid werd opdat men kon zien wie er demonstreerden. Onze algemene indruk is dat die demonstraties in '40 en ' 4I aanzienlijk frequenter geweest zijn dan in '42, '43 en '44, toen afstomping een rol ging spelen. Juist in die latere jaren ging het bioscoopbezoek opvallend stijgen: het lag in '43 bijna 80 % boven het peil van '41. De illegale pers sprak er schande van. 'De uitverkochte cinemazalen zijn', aldus Trouw in oktober' 43, 'een slag in het aangezicht van onze jongens die alles voor het vaderland veil hebben.l" 'De mensen staan uren in de rij' (uren!) 'om er zeker van te zijn, zich een plaats te kunnen verschaffen in de filmpaleizen waar Duits filmvuil
1 Talrijke bioscopen werden door de grote Duitse filmconcerns opgekocht - de zelfde concerns die via hun contacten bij het wisten te bereiken dat hun films in Nederland gepousseerd werden. 2 12 (okt. 1943), p. 8.
wordt .... opgediend', aldus Het Parool in februari' 44. 1 Slaet op den Trommele in maart: 'Terwijl de executiepelotons knallen, ... staan hier lange rijen voor de bioscopen en schouwburgen ... Vervloekte slappelingen l'ê
XCHeeft de propaganda via de bioscopen veel effect gehad? Het is moeilijk te zeggen. Maar er zijn toch wel 'gevallen bekend van jongelieden die zich als vrijwilligers bij een of ander onderdeel van het Duitse leger gemeld hebben, volgens hun eigen verklaring alleen door het zien van ... films die vooral de nadruk legden op de romantiek der opleiding.P
XCWij voegen hieraan toe dat elandestien in besloten kring menigmaal smalfilms vertoond werden waarvan de bezetter vertoning verboden had: Chaplinfilms, films van Oranjefeesten, enzovoort.
XCNog twee sectoren waren er waarop het verboden regende: de litteratuur en de muziek.
XCEnkele duizenden boeken werden verboden: alle boeken waarin positief over het Jodendom geschreven werd, of die van Joden afkomstig waren, boeken van Duitse emigranten, van Sowjet-Russische auteurs en van Engelse en Amerikaanse auteurs die na 1904 nog gepubliceerd hadden, van Nederlanders ook die als tegenstanders van het Derde Rijk bekend stonden, voorts litteratuur over het socialisme en het communisme, de psycho-analyse, theosofie, anthroposofie, vrijmetselarij, enzovoort, enzovoort. Periodiek ontving de politie ellenlange, nogal willekeurig samengestelde lijsten met verboden auteurs of verboden titels - diezelfde lijsten werden via de Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken rondgezonden. De politie had als regel geen tijd voor effectieve controle, in verscheidene leeszalen en bibliotheken ontdook men de verbodsbepalingen. Ook de boekhandel hield zich daar lang niet altijd aan. zelfs vooroorlogse anti-nationaalsocialistische lectuur bleef men verkopen.
XCMoeilijker lag het bij nieuwe publikaties. Daar was (afgezien van de clandestiene uitgaven waar wij in ons volgende deel op terugkomen) verlof van het departement voor nodig. Meer dan honderdtwintig 'lectoren' werden aangesteld die tegen betaling van twee kwartjes per gelezen vel rapporten
1 64 (5 febr. 1944), p. 3. 2 35 (29 maart 1944), p. 3. 3 W. H. M. Boonekamp: 'De film in bezettingstijd', 1945, p. 190.
strekking' beoordeeld werden. I Verlof tot publikatie mocht alleen dan verleend worden wanneer het Referat Schrifttum van Schmidts General kommissariat een desbetreffend voorstel goedgekeurd had. De uitgever kreeg dan een papiertoewijzing. Papier werd evenwel zo schaars dat er, met name van de tweede helft van' 43 af, maar weinig boeken (herdrukken of nieuwe boeken) verschenen. Het departement en het Referat Schrifttum gaven natuurlijk prioriteit aan 'foute' boeken, waarvan enkele nieuw-opgerichte 'foute' uitgeverijen profiteerden. Zo kon de Uitgeverij 'Westland' in '43 nog 103 boeken doen verschijnen. Eind '43 had deze uitgeverij de beschikking over drie-en-twintig eigen boekwinkels; van de oprichting in de zomer van '41 af waren daarin eind '43 meer dan een half miljoen boeken verkocht. De Nederlandse vertaling van Hitlers Mein Kampf, verschenen bij een tweede 'foute' uitgeverij: de Amsterdamse Keurkamer, bracht het tot een verkoop van ca. 100000 exemplaren.
XCWij vermelden in dit verband dat De Nieuwe Gids, het blad der Tachtigers, een droevig einde vond. De weduwe van Willem Kloos gedoogde dat het door de fascist Alfred A. Haighton gekocht werd. Het kreeg een 'foute' redactie die in de zomer van '42 na een conflict met de querulant Haighton aftrad. Toen de uitgave in '43 gestaakt werd, had het tijdschrift nog welgeteld acht-en-negentig abonné's, Kloos' weduwe en Lodewijk van Deyssel aanvaardden een bescheiden steungeld van de Reichskommissar.
XCMuziek van Joodse componisten mocht niet langer uitgevoerd worden, evenmin van Russische. Toen evenwel begin' 44 bleek dat Willem Mengelberg in Parijs werken van Tsjaikowski gedirigeerd had, kreeg hij 'als een uitzonderlijk geval' verlof, in een van de programma's van het ConcertgebouworkestTsjaikowski's Zesde Symphonie op te nemen. 2 Muziek van Franse componisten werd gerantsoeneerd: nadat in het seizoen' 42-' 43 meer en meer Franse muziek uitgevoerd was, bepaalde het Reichsleommissariat dat voortaan per concert slechts één Franse compositie gespeeld mocht worden. Jazzen Hawaiïan-muziek werden tegengegaan, uiteindelijk ook verboden, maar of men zich aan de desbetreffende richtlijnen hield, viel niet te controleren.
XCAmusementsorkesten moesten afstand doen van hun Engels! Amerikaanse
XC1 DVK, Afd. Lectoraat: 'Handleiding no. 2' (13 maart 1942) (Doe 1-882, m-I). 2 Verslag persconferentie, 12 febr. 1944 (DVK, 53).
orkest' op, 'The Blue Stars' van Pi Scheffer als 'De Blauwe Sterren', 'The Moochers' achtten een fonetische weergave in het Nederlands voldoende: 'De Moetsjers', "Jack and his Swinging Queens' oogstten in Den Haag op een 'schouwavond' (voorheen 'show') een daverend lachsucces door zich te laten aandienen als 'Jaap met zijn Zwaaiende Koninginnen",'! Menigmaal vonden clandestiene jazz-uitvoeringen plaats die door honderden jongeren bezocht werden. Trouwens, conférences in revues moesten wel tevoren van begin tot eind door het departement goedgekeurd worden, maar welke zekerheid was er dat de conferencier zich aan zijn tekst hield? Paul Ostra vertelde eind' 42 ter inleiding van zijn cabaretrevue in Alkmaar, aldus een 'foute' politieagent die als controleur optrad, 'dat hij tijdens zijn aanwezigheid in Kopenhagen een bezoek had gebracht aan een theater, meer om eens te luisteren waarom de mensen zouden lachen. De aldaar optredende conferencier vertelde aan het publiek dat men ergens een halve liter water bij een liter melk voegde, hetgeen de lachlust van het aldaar aanwezige publiek opwekte. 'Maar daar lachen wij in het geheel niet om', aldus Ostra, 'dat vinden wij hier heel gewoon.' Zijn gehele conférence ... was als het ware doorweven met hatelijkheden, de tegenwoordige tijd betreffend. Op vorenomschreven door Ostra gehouden praatjes werd door het publiek gereageerd op een wijze die het normale te buiten ging: er werd met de voeten gestampt en gejoeld."
XC'Rijksfilmcontroleur no. 472' bevond zich eind maart '44 in Nijmegen bij een uitvoering 'alwaar', zo rapporteerde hij, 'o.m. optraden het Radio-Dansorkest van Klaas van Beek, Hans Snel en een Honoloeloe-Trio Nadat meneer van Beek had aangekondigd dat zijn gezelschap na I april uit elkaar zou gaan, en daarbij tevens aankondigde dat ze na de oorlog weer zouden terugkeren, hetgeen reeds een ovatie uitlokte, meende Hans Snel daar nog aan toe te moeten voegen dat hij hoopte dat dit tijdstip heel spoedig daar zou zijn ... Het publiek brak de zaal bijna a£
XCDe Honoloeloe-'Girls' kwamen op met rokjes in de kleuren rood, wit en blauw. Zijn dit soms de kleuren van de vlag van Hawaii?'S
XCHet door Seyss-Inquart op 1 mei '42 opgerichte, door de NSB'er H. J. Woudenberg geleide Nederlands Arbeidsfront (het N af) was van meet af aan een mislukking. Van de drie belangrijkste componenten waren het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond en het Christelijk Nationaal Vakverbond na hun gelijkschakeling in de zomer van '41 leeggestroomd en de meeste bestuurders van de NVV-bonden legden als reactie op de oprichting van het Naf hun functie neer. Van de ca. zevenhonderdduizend leden die
XC1 Mussert: 'Bespreking met de Rijkscommissaris op I4 januari 1944', p. 2 (NSB,
NVV, RKWV en CNV samen geteld hadden, waren slechts ca. honderdduizend overgebleven. Later steeg dat ledencijfer niet onaanzienlijk, ten dele doordat arbeiders in Nederland door Duitse Verwalter van grote bedrijven als leden van het Naf opgegeven werden, ten dele doordat op het loon van arbeiders in Duitsland door het Deutsche Arbeits[ront vakhondscontributie ingehouden werd, waarna de betrokkenen automatisch naar Amsterdam als leden van het Naf gemeld werden. Er waren evenwel ook arbeiders die zich de sociale voordelen die aan het lidmaatschap verbonden waren (hogere uitkeringen bij werkloosheid bijvoorbeeld), niet wilden laten ontgaan en die dus eigener beweging tot het N af toetraden. Volgens Woudenberg waren er begin '43 weer 360000 leden -op papier. Vermoedelijk is dat cijfer veel te hoog.' Nauwkeurige cijfers bezitten wij slechts voor zeven Noordbrabantse fabrieken. Daaruit blijkt dat er eind '42 bij Philips op 24021 personeelsleden 250 leden van het Naf waren. De overeenkomstige cijfers voor de volgende fabrieken zijn: Hollandse Kunstzijde Unie (Breda) 1592 - IS; n.v. Zwanenbetg's Vleeswarenfabriek (Oss) 560 - 125 (druk van de Duitse Verwalter!); n.v. de Gruyter (Den Bosch) 2500 - 38; n.v. Jansen de Wit's Kousenfabriek (Schijndel) I 354 I; n.v. Kwatta Chocoladefabriek (Breda) 590 - I; n.v. Velasques Sigarenfabriek (Meerveldhoven) 456 - 2 .
XC.Aan functionarissen was geen gebrek. Het aantal der bezoldigden liep tot ca. veertienhonderd op, van wie drie-kwart lid was van de NSB. Daarentegen was van de onbezoldigde Z.g. 'sociale voormannen' (die in de bedrijven het Naf vertegenwoordigden) slechts één kwart NSB' er. De overigen hadden zich als regel tot sociaal voorman laten bombarderen omdat zij dan niet naar Duitsland uitgezonden werden. Het gehele apparaat kostte veel geld. jaarlijks kwamen er tekorten van vele miljoenen guldens. Ongeveer 30% van het totale vermogen van NVV, RKWV en CNV werd opgesoupeerd. Woudenberg leverde daar een eigen bijdrage toe; hij toucheerde in '43 f 22 500, in '44 f 27 500 meer dan het dubbele van een vooroorlogs ministerssalaris.
XCJegens ondernemers en arbeiders manifesteerde het Naf zich vooral in de vorm van de Z.g. bedrijfsappels : vergaderingen van arbeiders waarop voormannen van het N af het woord voerden. Er werd dan meer gelachen en gehoest dan geluisterd. Medewerking werd aanvankelijk vaak door de bedrijfsdirecties geweigerd, later schikten deze zich, "waarbij ik', aldus de provinciaal leider van het Naf in Friesland in een uit de zomer van '42 daterend rapport,
XC1 Vast staat slechts dat via het Naf eind '42 180 000 arbeiders bij de vakbondswerklozenkassen ingeschreven waren.
directies ... zeggen: 'Wij doen het niet eerder of wij moeten worden gedwongen.' Voor dit dwingen zorgt dan wel de Sozialrejerent'?
XCdat was de functionaris van de Beauftragte die toezicht uitoefende op de arbeidsinzet en het vakverenigingswezen. Op steun van die Sozialrejerenten kon het Naf steeds rekenen; het werd daarentegenmet name wat de bedrijfsappèls betrof, stevig tegengewerkt door de Rûstungsinspektion en de Zentral auftragsstelle die beide afkerig waren van onrust in de bedrijven.
XCZwak stond het Naf mede hierom omdat het zich voor de verbetering van de sociale positie van zijn leden en van de arbeiders in het algemeen nauwelijks kon inzetten. Het loon- en prijsbeleid werd door de bezetter bepaald; op het gebied van de arbeidsinzet was het Naf machteloos en in de colleges die toezicht hielden op de naleving der sociale wetten, kreeg het geen invloed doordat die colleges haastig subcommissies instelden waaringeen voormannen van het Naf opgenomen werden; het waren die subcommissies die het eigenlijke werk gingen doen.
XCEnkele maanden na de oprichting van het Naf werd het college van rijksbemiddelaars volgens de eisen van het leidersbeginsel door één functionaris vervangen: een 'gemachtigde van de arbeid'. Het college dat zich met de vooroorlogse organisaties van ondernemers en arbeiders zeer verbonden voelde, had in de lente vanwegens een conflict van ondergeschikte betekenis zijn functie neergelegd. In oktoberverscheen toen een verordening van Seyss-Inquart'' die uit de in Duitsland geldende regelingen plompverloren Duitse termen in ons land introduceerde: Betrieb, Betriebs fi:ïhrer en Gefolgschaft; binnen een Betrieb moest de ondernemer (de Betriebs führer) met de arbeiders (de Gefolgschaft) samenwerken. Bij conflicten trof voortaan de gemachtigde van de arbeid de beslissing; deze moest 'bij maatregelen van principiële betekenis' overleg plegen met Woudenberg.
'42 '42
XCEnkele maanden lang trad de secretaris-generaal van sociale zaken, ir. Verwey, als gemachtigde van de arbeid op, maar in maart'werd die functie overgenomen door een zes-en-veertigjarige gewezen stuurman ter koopvaardij, nadien handelaar in gedroogd zeewier, C. J. van Rijst, lid van de
43
XC1 'Rapport voor de Frontleider van de Provinciaal LeidersNaf, 20juni-zo juli I942', p. 4 (Doe I-I922, m-y). 2 va II4/42 (Verordeningenblad,
NSB. Van Rijst was geen scherpslijper. Hij kwam bovendien spoedig met Woudenberg overhoop te liggen. Zijn staf, goeddeels overgenomen van het bureau van het college van rijksbemiddelaars, wees de inmenging van het Naf en in het algemeen van NSB-instanties af en van Rijst verzette zich daar niet tegen.
XCBij de invoering van de weergegeven Duitse termen willen wij een ogenblik stilstaan.
XCHet woord 'Betrieb' had men gekozen omdat men bij het Duitse 'Betriebs führer' wilde uitkomen dat geheel iets anders betekende dan het Nederlandse 'bedrijfsleider'; waren al twee Duitse termen aanvaard, dan kon een derde geen kwaad: 'Gefolgschaft'. Het Reichskommissariat achtte de zaak van voldoende principieel belang om haar aan Mussert voor te leggen; deze had tegen het gebruik van Duitse termen in Nederlandse regelingen die een wettelijk karakter droegen, geen bezwaar. Uit de NSB kwamen evenwel protesten, waarop geantwoord werd: 'Er zijn in onze taal zoveel vreemde woorden, is het nu zo erg als er nog een paar Duitse bijkomen?'! Snijder, president van de Kultuurraad, was verontwaardigd: waarom had men niet 'bedrijfshoofd' en 'manschap' gesproken? 'Unrichtig' noemde hij het gebruik van de Duitse termen, 'weil dies in der Tat sonderbare Sprachengemisch, wie ich feststellen konnte, bereits in weiten Kreisen Veran/assung dazu gegeben hat, die Verordnung /ächer/ich zu machen und ihre Wirkung zu sabotieren' zo schreef hij aan Seyss-Inquart." De Reichskommissar beperkte zich tot een korte notitie op de brief: 'GK Schmidt - zur direkten Erledigung. Sr.
XCDe verordening werd niet gewijzigd."
XCTussen het Nederlands Arbeidsfront en de organisatie die wij thans gaan behandelen: de Nederlandse Landstand, heeft een kenmerkend verschil bestaan. Voor arbeiders bestond geen verplichting, lid van het N af te worden, maar aan de boeren, tuinders en vissers was geen keuze gelaten: toen de(GKzbV, HA VuP, 21 h). 3 In de praktijk liet men de Duitse termen spoedig vallen; 'Betrieb' werd 'bedrijf', 'Betriebsfûhrer''bedrijfsvoerder' en 'Gefolgschaft'
1 Aangehaald in de brief, II sept. 1943, van]. van Ham aan L. P. Krantz (Doe 1 965, b-r). 2 Brief, 14 nov. 1942, van G. A. S. Snijder aan Seyss-Inquart
Landstand in oktober' 41 door Seyss-Inquart opgericht en onder 'Boerenleider' E. J. Roskam geplaatst werd, werden alle boeren, tuinders en vissers geacht er deel van uit te maken, met hun gezinnen nog wel. De Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (de KNBTB) stond toen al onder het commissariaat van een corrupte kleine zakenman, ex-administrateur van het Nederlands Agrarisch Front (een mantelorganisatie van de NSB), O. F. J. Damave; de Christelijke Boeren- en Tuindersbond, het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité en de provinciale Maatschappijen van Landbouw werden ontbonden - de nationaal-socialistische opbouw in de agrarische sector werd geheel aan de Landstand toevertrouwd. Seyss-Inquart en Schmidt hadden er goede verwachtingen van, en vooral ook Rauter: jegens deze had Roskam, vooraanstaand lid van de NSB, zich 'Grootgermaans' uitgelaten.
XCEen imposante organisatie werd op papier ontworpen: het gehele platteland moest met een net van 'dorpsboerenleiders' en 'buurtboerenraden' overdekt worden. Die kwamen onder 'provinciale boerenleiders' te staan en die leiders op hun beurt weer onder het hoofdbureau van de Landstand dat in ettelijke hoofdafdelingen verdeeld werd. Tot leiding geven aan die organisatorische opbouw was Roskarn incapabel; hij liet het aan de 'hoofdstafleider' over: Damave, en diens erkentelijkheid uitte zich in het feit dat hij uit de nu door hem beheerde fondsen van de KNBTB Roskam een bedrag schonk van f 50 000 waarmee deze bij enkele familieleden een oude schuld kon aanzuiveren die uit het vooroorlogse faillissement van zijn bakkerij voortgevloeid was. Het is mogelijk dat dit douceurtje aan Roskam uitbetaald werd met goedvinden van het hoofd van de Hauptabteilung Ernährung und Landwirtschaft van Fischböcks Generalkommissariat, Graf Grote, maar deze verleende stellig geen machtiging voor Damave' s verdere fmanciële kapriolen. Damave had als hoofdstafleider de beschikking gekregen over de fondsen die bij de opgeheven vroegere landbouw-organisaties in beslag genomen waren: meer dan f I,S mln. Daarvan eigende hij zich minstens f 100000 toe. Hij richtte voorts samen met Roskam, beiden als particulieren optredend, een uitgeverij, een reclame-adviesbureau en een drukkerij op - drie firma's die met lucratieve opdrachten van de Landstand volgestopt werden; voorts stak hij een deel van de gelden die hij als commissaris van de KNBTB beheren moest, in de drukkerij van De Residentiebode - daarvoor streek hij een flinke vergoeding op. Een en ander combineerde hij met zwarte handel en transacties in '[odenpanden' . Grote kapitalen vloeiden hem toe; al kort na de oprichting van de Landstand was hij in de gelegenheid, zijn vrouwen kinderen permanent hun intrek te laten nemen in het luxueuze
XCNatuurlijk waren er in het snel groeiende apparaat van de Landstand ook personen werkzaam die zich onbaatzuchtig aan hun taak gaven, maar ook dezen stuitten daarbij onmiddellijk op weerstanden op het platteland. Roskam en de zijnen werden er door velen als de vernietigers gezien van wat uit de boerenstand zelf opgekomen was en Roskam droeg koren op de molen van zijn tegenstanders toen hij in januari' 42 het gehele katholieke bijzondere onderwijs op landbouwgebied met inbegrip van de katholieke landbouwhuishoudscholen onder een NSB' er plaatste; de scholen stroomden leeg, vooral in Limburg." Daar en in Noord-Brabant leidde het verzet van de boeren tegen de Landstand er in eerste instantie toe dat men op benoemingen als lid van een 'buurtboerenraad' niet reageerde en het wekelijkse nummer van De Land stand, het orgaan der organisatie dat men gratis toegezonden kreeg (de totale oplaag bedroeg 180000 exemplaren), ongelezen terugzond. De katholieke geestelijkheid spoorde daar toe aan. Dit verzet was in de lente van '42 in Noord-Brabant zo algemeen, 'dass', aldus de Sicherheitsdienst-Den Bosch, 'van 40 000 Exemplaren 30 000 zurückgesandt UJurden.'2'Men lacht ons gewoon uit', schreef de provinciale boerenleider van Noord-Holland in april aan Damave. 'Mijn dorpsboerenleiders die met veel enthousiasme en werklust zijn begonnen, worden geheel geïsoleerd door de tegenwerking en sabotage van de worteltje-boven klanten.P
XCFeiten als deze werden aan het Reichskommissariat gerapporteerd. Zij vormden een belangrijke reden waarom in de zomer van '42 een poging van Roskam om Hirschfelds plaats als secretaris-generaal van landbouwen visserij in te nemen, mislukte. Aanvankelijk had vooral Rauter daar wel oren naar maar de Duitser die GrafGrote (naar het Oostelijk front vertrokken en daar gesneuveld) als afdelingshoofd bij Fischböcks Generalkommissa riat opgevolgd was, J. C. G. von der Wense, wees Roskams drijven met grote beslistheid af Het was von der Wense's overtuiging dat Roskam en zijn
XC1 Elders werden de scholen veelal voortgezet tot het Episcopaat eind maart' 43 die voortzetting verbood. De Landstand trad jegens de overheids- en bijzondere protestantse scholen op het gebied van het landbouwhuishoudonderwijs met meer terughoudendheid op. Verscheidene leraressen achtten het derhalve verantwoord, hun onderwijs (waarbij men van de Landstand weinig merkte) niet te staken. 2 Volgens de Sicherheitsdienst was het cijfer 30000 eind '42 tot 3000. gedaald; de daling bewijst niet dat de nummers welke men niet langer terugzond, inderdaad gelezen werden. (BdS, Aussenstelle-Den Bosch: tekst voor de paragraaf'Emährungs wirtschajt' in het jaaroverzicht 1942 (HSSuPF, 48 c)). 3 Brief, 21 april 1942, van de provo boerenleider-Noord-Holland aan de hoofdstafleider (Doc I-317, a-r). De anti-nationaal-socialisten (de 'Oranjeklanten') werden in het Zondagmiddagcabaret van de Nederlandse omroep belachelijk gemaakt met hun z.g. afscheids
Landstand niets te zeggen mochten krijgen ten aanzien van de agrarische productie- en distributieregelingen ; zijn mening was, 'dass die Kriegsernährungswirtschaft hier in den Niederlanden mit dem vorhandenen staattichen Apparat durchgeJührt wetden muss, der den Beweis erbracht hat, dass er varbildlich funktianiert und sich gut van der Hauptabteilung Ernährung und Landwirt schaft lenken lässt.' 1
XCNiet alleen met Hirschfeld kon von der Wense uitstekend samenwerken, maar vooral ook met de directeur-generaal van de landbouw, de NSB'er G. J. Ruiter, en de directeur-generaal van de voedselvoorziening, ir. S. L. Louwes. Alle drie wezen zij er von der Wense op dat een benoeming van Roskam tot secretaris-generaal van landbouwen visserij de' Nederlandse agrarische wereld in rep en roer zou brengen met als gevolg: onrust onder de bevolking en daling van de export van levensmiddelen naar Duitsland. Rauter stribbelde nog wat tegen, maar tenslotte legde hij zich bij de conclusie neer die Seyss-Inquart, Wimmer en Schmidt al eerder bereikt hadden: men zou Hirschfeld handhaven. Het verslag van de desbetreffende Chef sitzung bezitten wij niet (hls er al een verslag van gemaakt is!), maar het is aalmemelijk dat in dezelfde bijeenkomst, althans omstreeks die tijd, besloten werd, meer toezicht op de Landstand uit te oefenen. Die taak werd niet ten onrechte aan Schmidts Hauptabteilung Politischer Aufbau toevertrouwd; er werd daar een Referent für Agrarpolitik aan verbonden, Ulrich O. Ernst, een boer uit Duitsland. Spoedig kon Ernst het met von der Wense en Ruiter, die beiden het boerenbedrijf door en door kenden, uitstekend vinden, Roskam joeg hem tegen zich in het harnas toen hij hem op een interne vergadering waar Ernst vergeefs trachtte, een van Roskams even langdradige als rancuneuze betogen te onderbreken, het woord ontnam, ja hem de zaal uitstuurde. Medio oktober '42 legde Ernst een lang rapport met gedocumenteerde klachten aan Seyss-Inquart voor; wij geven hier slechts uit weer dat hijzelf en von der Wense met hun Duitse medewerkers door Roskam voor '[uden und Freimaurerjreunde' uitgemaakt waren.ê
XCDit rapport was bedoeld voor een bespreking op 13 oktober' 42 die kennelijk aan de Landstand gewijd zou worden. Er was daar ook alle reden voor. De organisatie zat namelijk fmancieel volledig aan de grond. Ze bestond eenJ. HA BuL, zijn mening was. 2 U. O. Ernst: 'Feststellungen und Vorschldge nebst Unterlagen fur den Herrn Reichsleommissar [ûr den 13.10.1942' (GKzbV, HA Po lit. Aufbau, 12
1 Brief, 7 jan. 1943, van C. G. van der Wense aan Fischböck D Iof12). Van der Wense legde in die brief van januari '43 neer wat
jaar, maar ze had nog geen cent contributie geïnd bij de honderdduizenden 'leden' - ze had voor haar fmanciering simpelweg geput uit de fondsen van de opgeheven landbouworganisaties. Er was voor meer dan twee ton aan panden gekocht en voor meer dan anderhalve ton aan bureau-inventarissen, het weekblad De Landstand kostte ca. f 50 000 per maand en voor de staf van soms hardwerkende maar vaker lanterfantende en roddelende functionarissen was per maand ook al ca. anderhalve ton nodig. Seyss-Inquart nam een snel besluit: per maand zou de Landstand van hèm (d.w.z. uit de gelden van Nederlandse belastingbetalers waarover hij als Reichskommissar beschikken kon) een subsidie krijgen van een kwart miljoen. Voorwaarde was daarbij dat de Landstand nu eindelijk spoed zou gaan zetten achter het innen van de contributies. Die bijdrage werd bepaald op gemiddeld f 6 per jaar en er werd besloten dat er postkwitanties voor zouden worden aangeboden. De eerste tienduizenden gingen begin' 43 de deur uit. In april werd toen de katholieke geestelijkheid door het Episcopaat geïnstrueerd, het parool door te geven dat men die kwitanties moest weigeren en met de betaling van de f 6 moest wachten 'tot na ontvangst van een dwangbevel en bij voorkeur totdat de deurwaarder overgaat tot de tenuitvoerlegging van het dwangbevel."
XCNiet alle landbouwers durfden dit advies opvolgen. In de loop van '43 werden voor de heffmg-' 42 ruim 366 000 kwitanties aangeboden; bijna r62 000 kwamen onbetaald terug. Het landelijk gemiddelde van de weigeraars was dus 44 %. Vier provincies staken daar aanmerkelijk boven uit: Limburg (55% weigeraars), N cord-Brabant (55 %), Friesland (53%) en Utrecht (52 %) de minste weigeraars vond men onder de kleine boeren in Drente (24 %). 2 De Landstand had gehoopt, in totaal f 3 ,6 mln te innen - hij ontving in werkelijkheid nog geen f 1,5 mln. Dat bedrag dat men eind '43 ontvangen had (toen de Landstand al meer dan twee jaar bestond l), was nauwelijks voldoende om de lopende onkosten voor een half jaar te dekken.wist men het wel. De flinkste boeren hadden later spijt.' O. P. Wiersma: In storm getij. Lellen en verzet in Idaarderadeel tijdens de bezettingsjaren 1940-1945 (z.j.), p.
1 Aangehaald in S. Stokman: p. 273. 2 De cijfers voor de overige provincies zijn: Overijssel 50% weigeraars, Noord-Holland 44%, Zuid-Holland 42%, Gelderland 37%, Groningen 34%, Zeeland 28%. Wat Friesland betreft, wordt ten aanzien van de niet-weigeraars in een geschiedenis van Grouw en omgeving het volgende vermeld: 'De een vreesde dat zijn vee werd op gehaald, anderen voerden als argument aan dat zij onderduikers in huis hadden die bij het bezoek van Landstand-mensen gevaar zouden kunnen lopen. . . Dat de boeren hun slapheid zelf wel voelden, bewees de geheimzinnigheid waarmee zij het gevalomringden en behandelden; niemand sprak er over, doch op 't postkantoor
Of de heffing-'43 méér opgeleverd heeft (nauwkeurige cijfers ontbreken), betwijfelen wij.
XCIn de eerste maanden van '43 begon het bouwsel dat Roskam en Damave opgetrokken hadden, ineen te storten. Een aantal kundige medewerkers, wanhopig om het feit dat hun brieven aan het hoofdbureau nooit beantwoord werden, nam ontslag. Binnen en buiten de Landstand raakten meer en meer personen er van overtuigd dat Roskam en Damave dienden te verdwijnen. Men zag Damave als Roskams kwade genius. Het probleem was dat Roskam, die enkele jaren lang een geprononceerd vertolker van de SS-ideologie geweest was, machtige beschermers had: Rauter (en achter deze Himmler), voorts Mussert; deze laatste constateerde begin '43 met ingenomenheid dat Roskam zich in zijn redevoeringen iets meer 'Nederlands', iets minder 'Grootgermaans' uitliet. De opbouw van de Landstand was bovendien met de persoon van Roskam geïdentificeerd; het viel Seyss-Inquart moeilijk, publiekelijk te erkennen dat hij de nationaal-socialistische hervorming van agrarisch Nederland toevertrouwd had aan een incapabel warhoofd. Maar de Reichsleommissar kon tenslotte de waarschuwingen die hem uit zijn eigen apparaat bereikten (van von der Wense, van Ernst, van de Sicherheitsdienst) niet naast zich neerleggen.
XCBij de oprichting van de Landstand was deze onder het toezicht geplaatst van Hirschfeld. Roskam had de onder de 'Jood' Hirschfeld ressorterende accountants steeds de toegang geweigerd; controle door de accountants van Rost van Tonningens departement voor bijzondere economische zaken had hij aanvaard: van deze lieden, allen NSB' ers, had hij niets te duchten. In maart '43 werd Rost evenwel uitgeschakeld. Op voorstel van Hirschfeld keurde Seyss-Inquart namelijk goed dat Ruiter, de directeur-generaal van de landbouw, die NSB' er was, met de feitelijke controle op de faits et gestes van de Landstand belast zou worden. Damave verzette zich fanatiek. Hij weigerde de accountants van het departement van landbouwen visserij inlichtingen te verstrekken; aanvankelijk konden dezen slechts constateren dat van de administratie van de Landstand niets deugde. Begin juni legde Damave zijn lidmaatschap van de NSB neer. Zes weken later, eind juli, lichtte Storm-SS (welks hoofdredacteur, van Etten, met zijn jonge vrouw op huwelijksreis in 'Bad Boekelo' gelogeerd had) zijn lezers in over het luxeleventje dat Darnave' s gezin zich al anderhalf jaar in dit hotel kon permitte
'dat deze troebele zaak onverwijld en onverbiddelijk volledig wordt opgehelderd."
XCBinnenskamers was ook Roskam onder vuur gekomen. Medio juni kreeg Musserts gemachtigde voor landbouwen visserij, P. F. Tammens, burgemeester van Groningen", van de 'boerenleiders' ill de provincies Groningen en Friesland te horen hoe het er met de Landstand voorstond:
XC'De Boerenleider Roskam en de hoofdstafleider Damave hebben beiden door hun dwaze handelwijze en onbetrouwbaarheid het vertrouwen zowel bij de voorals tegenstanders verloren. Organisatorisch is er in Den Haag bij de Landstand niets in orde ... De volkomen onbetrouwbaarheid, het gebrek aan. kennis, de door Roskam en Damave gebruikte middelen ten eigen bate, de levensloop van beiden en hun huidige gedragingen, acht men ... voldoende om deze heren ill hun huidige positie niet te handhaven. De toestand is van dien aard dat de boerenleider van Friesland in eigen gezin niet meer over de Landstand durft te praten en zich gaarne ontheven zag van de functie van boerenleider. Meerdere provinciale boerenleiders denken er evenzo over . . . Een samenwerking van anderen met Roskam acht men uitgesloten op grond van zijn onbetrouwbaarheid, onkunde en eigenwijsheid."
XCWat die onkunde betrof: Ruiter legde begin juli Seyss-Inquart een memorandum voor waaruit nu niet alleen bleek dat bij de Landstand een financieel wanbeheer gevoerd was, maar waarin ook met kennelijk welgevallen een uit ,42 daterend officieel rapport geciteerd werd waarin ten aanzien van het door Roskam gepachte landgoed 'Groot Batelaar' onder Barneveld geconstateerd werd dat het bedrijf alles te wensen overliet. 'Te dier zake moeten we mededelen', aldus het rapport, 'dat hoewel we ill ons leven al meerdere staaltjes van vervuiling en verwaarlozing van cultuurgronden hebben moeten constateren, dit evenwel nog nooit ill die mate het geval is geweest als we hedenmiddag op vermelde boerderij constateerden Als ergens onbekwaamheid en ondes kundigheid wordt gedemonstreerd, dan is het op dit bedrijf'4 Eilld juli kreeg Mussert van de boerenleider ill Noord-Holland te horen, 'dat het bij de Landstand een onhoudbare toestand'5 was, twee dagen later kwam Tammens ill gezelschap van von der Wense en Ernst er bij Mussert op aandringen dat hij accoord zou gaan met de afzetting van Roskam en
XC1 Storm-SS, 25 juli 1943, p. 1. 2 Begin '43, ten tijde van de oprichting van de z.g. Secretarie van Staat der NSB, had Mussert voor de verschillende takken van bestuur 'gemachtigden' benoemd. 3 'Verslag van de op 19 juni j.l. te Groningen plaatsgevonden bespreking', p. 1-2 (NSB, 27 c). • Brief, 5 juli 1943, van G. J. Ruiter aan Seyss-Inquart (eNO, 197 g). 5 Mussert: 'Gebeurtenissen op maandag, 26 juli 1943', p. 2 (NSB, 27
Damave. Tarnmens legde in augustus het voor Damave bezwarend materiaal aan Rauter voor; Rauter gelastte een onderzoek door de Sicherheits dienst. Dat onderzoek was nog gaande, toen Seyss-Inquart op 3 september de situatie besprak met Rauter, Schmidts opvolger Ritterbusch, Mussert, van Geelkerken en Tammens. Er werd toen besloten om Damave vier dagen later, op 7 september, te arresteren. Damave werd getipt en verbrandde een aantal papieren, maar er bleef genoeg over om hem na zijn arrestatie althans tot een gedeeltelijke bekentenis te brengen van de malversaties die hij gepleegd had.' Na die arrestatie was aan Roskam de eis gesteld dat hij Damave als hoofdstafleider zou ontslaan; Roskam had geweigerd - Seyss-Inquart had toen de ontslagbrief ondertekend. Zou de bui voor Roskam overdrijven? Dat was al weinig waarschijnlijk (krachtens het leidersbeginsel was hij tenslotte voor Damave's misdragingen aansprakelijk), maar aan alle onzekerheid werd een eind gemaakt toen bij Damave het hoge woord er uit kwam: hij had Roskam f 50 000 toegestopt.
XCOp 3 september hadden zowel Seyss-Inquart als Mussert zich nog verzet tegen het denkbeeld, Roskam te ontslaan; hun opvatting was, noteerde Mussert, 'dat het aftreden van Roskam hem zou kunnen stempelen tot medeplichtigheid aan eventuele fraude van Damave'2 - nu stond niet alleen de fraude vast, maar was ook gebleken dat Roskam er van geprofiteerd had. Roskam gaf toe dat hij de f 50 000 ontvangen had, hij overhandigde dat bedrag aan Mussert en eind september diende hij bij Seyss-Inquart een verzoek om eervolontslag in. Het werd ingewilligd. De bedoeling was daarbij geweest om Roskam, zo legde Mussert vast, 'verder zoveel mogelijk te sauveren opdat hij straks wederom de gelegenheid krijge, als nationaal-socialist zijn dikwerf goede theorieën te verkondigen.P 'Roskam had veel fouten', verklaarde Mussert korte tijd later aan zijn gemachtigden, 'maar hij kent het nationaal-socialisme precies. Weinigen voelden het zo goed aan als Roskam. Hij is nu wel weg als Boerenleider, maar niet als nationaal-socialist. Hij blijft onze kameraad.v
XCDat Roskam, teneinde particuliere schulden af te lossen, een groot bedrag uit de fondsen van de KNBTB aanvaard had, nam Mussert kennelijk niet al te zwaar op. Men kan zich dat indenken: Mussert ontleende tenslotte zelf grote financiële voordelen aan zijn leiderschap van de NSB. Toen in deseptember 1943', p. I (a.v.). 4 Verslag, 4 okt. 1943, van Musserts bespreking met zijn gemachtigden, p. I
1 Damave werd tot eind '43 door de Nederlandse justitie in hechtenis gehouden, nadien hield de hem vast. 2 Mussert: 'Bespreking op 3 september 1943', p. I (NSB, 27 a). 3 Mussert: 'Bespreking met de Rijkscommissaris op 23
maanden die volgden, de bewijzen op tafel gelegd werden voor de overige malversaties die Damave en Roskam gepleegd hadden (men denke aan de door hen opgerichte firma's die op de orders van de Landstand grote winsten gemaakt hadden), werd Roskam daar niet mee lastig gevallen; hij had nu eenmaal 'veel fouten', en één daarvan was geweest, zo meenden Mussert en anderen, dat hij zich door de geraffmeerde Damave op sleeptouw had laten nemen.
XCTammens werd tot 'Gemachtigde van de Landstand' benoemd. Deze begon de Augiasstal uit te mesten. Moeilijk werk! De fmanciële noodtoestand bleef bestaan. Eind maart' 44 was er geen geld meer in kas om de salarissen van het personeel te betalen. Weer sprong Seyss-Inquart bij; in juni kreeg de organisatie nog eens f I mln extra toegewezen om de inmiddels ontstane schulden af te lossen. Er was toen van de Landstand niet veel meer over.
XCOok de Winterhulp Nederland en de Nederlandse Volksdienst zijn, evenals het Nederlands Arbeidsfront en de Nederlandse Landstand, kopiëen geweest van instellingen van het Derde Rijk. Daar bracht het Winterhilfswerk des Deutschen Volkes jaarlijks in demonstratieve collectes en met andere middelen (grote bedrijven moesten 5 % van hun winst aan het Winterhilfswerk afstaan en op de lonen en salarissenvan arbeiders en employe's werd voor hetzelfde doel als regel I % ingehouden) grote bedragen bijeen waaruit het behoeftige deel van de bevolking, ca. IQ %, in de winter goederen ontving alsmede waardebonnen waarmee men in de winkels betalingen kon verrichten. Een deel van de gelden van het Winterhilfswerk ging naar een organisatie, de National-Sozialistische Volkswohlfahrt, of NSV, toe die, naast de wettelijke regelingen, op sociaal gebied werkzaam was, bijvoorbeeld ten dienste van moeders en jonge kinderen. Al die aanvullende steun werd uiteraard aan Joden en aan politieke tegenstanders van het regime onthouden.
XCIn oktober' 40 was in ons land de Winterhulp Nederland van start gegaan met krachtige steun van de Nederlandse autoriteiten. Tot directeur-generaal had Seyss-Inquart een zakenman benoemd, C. Piek, die pro-Duits was maar begin' 40 zijn lidmaatschap van de NSB neergelegd had. Het Reichskommissa riat wenste bepaald dat de Winterhulp niet het karakter zou krijgen van een NSB-instelling; in het Landelijk Erecomité waarin behalve drie secretarissen
zich onder de ruim vijftig leden slechts vijfNSB'ers. Dat waren er voor de massa des volks vijf te veel. Bovendien: de Winterhulp was door de bezetter in het leven geroepen (alleen die naam all), en ondanks het feit dat SeyssInquarts initiatief van verscheidene kanten steun ontving, van de leiding van de Nederlandse Unie bijvoorbeeld, maakten de meeste Nederlanders spoedig duidelijk dat zij er niets voor voelden, geld te schenken aan de nieuwe organisatie. Eind november' 40 bracht de eerste landelijke collecte nog ruim f 0,5 mln op, maar de opbrengst van de tweedewas nog maar de helft daarvan en toen in de zomer van '41 de Nederlandse Volksdienst. ofNVD, opgericht werd (weer met.Piek aan het hoofd), was de Winterhulp al volledig met de 'Nieuwe Orde' geïdentificeerd; voor de Volksdienst gold dat van meet af aan. Een en ander betekende dat men over het algemeen slechts op de 'foute' sector bereid was, vrijwillig steun te geven aan beide organisaties.
XCWat het ontvangen van steun betreft, lag het anders.
XCEr zijn hier en daar behoeftigen geweest die weigerden, de waardebonnen en de goederen welke de Winterhulp ging distribueren, in ontvangst te nemen, maar onze algemene indruk is dat tallozen die het moeilijk hadden, niet te zwaar tilden aan de bron waaruit hun in de winter (die van '41 op '42 was uitzonderlijk streng) enige extra steun toevloeide, en die steun eenvoudig accepteerden. De bezetter zag dat als een succes, als een stukje 'praktisch nationaal-socialisme' - voor hem een reden te meer om het 'neutrale' karakter van Winterhulp en Volksdienst niet aan te tasten. Hij kwam daarmee in moeilijkheden: voor de Winterhulp werd van de lente van '41 af vrijwel uitsluitend door NSB'ers gecollecteerd. Niettemin: beide instellingen stonden onder een 'landelijk leider' (de aanduiding 'directeur-generaal' was gewijzigd) die niet alleen persoonlijk de NSB de rug had toegekeerd maar bovendien bij de opbouw van de twee organisaties talrijke niet-NSB' ers inschakelde: politiek kleurlozen, soms ook leden, later oud-leden van de NSNAP. Waarom, zo vroeg men zich in de NSB af, werden al die goedbetalende baantjes niet aan NSB'ers gegeven? Notabene, wie bij de Winterhulp ofV olksdienst aangesteld was, mocht tijdens bijeenkomsten van de twee organisaties waar wellicht veel andersdenkenden aanwezig waren, niet eens zijn NSB-speldje dragen!
XCPiek, door het Reichskommissariat gesteund, bleef weerstand bieden aan de pressie die van de NSB uit op hem uitgeoefend werd. In de herfst van '41 kwam het binnen de NSB tot groot gemor; in sommige districten werd verdere medewerking aan de Winterhulp geweigerd. Aan een NSB' er die een functie bij de Volksdienst gekregen had, verklaarde Piek in januari '42 'nadrukkelijk dat de NVD van elke politieke beïnvloeding, ook van die van de NSB, vrij moet zijn, daar anders het werk dat hij had opgebouwd, weer
totaal ineen zou storten respectievelijk zou worden gesloopt." De NSB'er haastte zich, deze uitlating (niet de eerste van die aard) aan het hoofdkwartier over te brieven. Daar stond men nu sterker: de NSB was sinds december' 41 de enig-toegelaten politieke partij - was het dan niet dwaas, de leiding van twee organisaties die een belangrijke functie hadden in de opbouw van een nationaal-socialistischNederland, in handen te laten van een geprononceerde niet-NSB' er? Schmidt, die in '41 de NSB naar voren geschoven had, liet zich voor dat inzicht winnen; eind april '42 kreeg Piek van hem te horen dat hij binnenkort als landelijk leider door een NSB' er vervangen zou worden.
XCDie wisseling vond plaats per 1 juni '42.2 Piek werd opgevolgd door de drie-en-vijftigjarige Frederik Willem van Vloten, lid van de NSB sinds '33 en sinds maart' 41 burgemeester van Delft. Dat betekende niet dat de moeilijkheden met de NSB van de baan waren. Om te beginnen was van Vloten begunstigend lid van de Nederlandse SS en voorts bleefhet Reichskommissa riat ook van hèm eisen dat hij de NSB binnen de Winterhulp en de Volksdienst op afstand hield. Reeksen centlieten vloeiden hieruit voort. 'De kloof tussen de NSB en het volk is groot, de taak van de NVD is nu, deze kloof smaller te maken, zo mogelijk weg te nemen. Dit kan gebeuren', betoogde van Vloten in november '42, 'door het volk voor de NVD te winnen en daardoor voor de NSB.'3 Het was een absurde argumentatie; ze werd door de meeste NSB'ers dan ook verworpen. Trouwens, van Vloten vond goed dat NSB' ers en WA-mannen in uniform voor de Winterhulp collecteerden; het gevolg was dat beide organisaties in hun publiek optreden nog sterker met de NSB geïdentificeerd werden. 'In Goes wordt', aldus in juni '43 Musserts gemachtigde in Zeeland, Jan Dekker, 'de gehele NVD gedragen door de NSB die bij de laatste collecte' (voor de Winterhulp) 'niet minder dan zeventig collectanten op straat bracht waarvan negen-en-zestig leden der Beweging' - en nu was tot hoofd van het bijkantoor van de NVD ter plaatse iemand benoemd die 'uit de NSB getreden' en 'politiek twijfelachtig' was, en van 'kameraad van Vloten' had Dekker na zijn beklag de mede49
1 Brief, 9 febr. 1942, van de kringleider der NSB in Groningen aan het hoofd afd. IV van het hoofdkwartier (NSB, II31). 2 In de zomer van '42 ging Piek voor de Nederlandse Oostcompagnie allerlei voorbereidend werk in de Oekraïne verrichten. In september schreef hij in een brief aan een kennis dat hij 'overtuigder dan ooit' stond 'achter de grote gedachten die door de in Europa verwezenlijking worden gebracht.' (brief, 8 sept. 1942, van C. Piek aan A. M. (Doe 1-II8S, a-rj) In augustus' 43 zond Hirschfeld Piek naar Zuid-Frankrijk om daar de hulpverlening aan Nederlandse gepensioneerden die er woonden, op gang te brengen. 3 NSB burgemeesterskring Zuid-Holland: Notulen, 2S nov. 1942, p. 4 (NSB, 641).
deling ontvangen 'dat dit een interne zaak is die mij totaal niets aangaat." Protesten van NSB-kant baatten niet: Mussert en de zijnen kregen noch de Winterhulp noch de Volksdienst in handen.
XCDe fondsen die de Winterhulp verzamelde, kwamen, wat ons land betrof, uit vier bronnen: de collectes, de Winterhulp-loterijen, de inhoudingen op lonen en salarissen en de winstpercentages die de bedrijven moesten afstaan; daarnaast waren er bedrijven die giften in natura schonken." De bedragen uit de vierde bron waren verreweg het hoogst. Het was niet zo dat alle bedrijven die winst maakten, inderdaad de gebruikelijke 5 % aan de Winterhulp deden toekomen. Er was geen dwang. Natuurlijk, bij bedrijven die onder beheer van een Duitse Verwalter stonden, hield deze zich aan de ook in Duitsland geldende regeling en bij Nederlandse directies die tuk waren op grote Duitse orders, was vaak een stille wenk voldoende om het tot de 5 %-afdracht aan de Winterhulp te laten komen, maar directies die dat pertinent weigerden of de zaak op de lange baan schoven, ondervonden daar als regelniet veellast van. Wat de Winterhulp in het boekjaar '40-'41 uit deze vierde bron ontvangen heeft, is niet precies bekend - vermoedelijk bijna f 1,9 mln; in het boekjaar' 41-' 42 (de pressie werd sterker en meer bedrijven stonden onder 'Verwaltung) steeg dat bedrag tot f 5,8 mln, in het boekjaar '42-'43 was het f 5 mln. Latere gegevens ontbreken. De waarde van de giften in natura was in '41-'42 f 0,7 mln, in '42-'43 f 2,4 mln. Cijfers voor 'loonoffers' zijn bekend voor de boekjaren '41-'42 en '42-'43: f 107 000, resp. f 248 000 •. Dat zijn zeer geringe bedragen. In dat verband vermelden wij dat secretaris-generaal Frederiks met steun van het Reicks kommissariat wist te voorkomen dat NSB' ers-gezagsdragers het recht kregen, van het onder hen geplaatste overheidspersoneel te eisen dat het een bijdrage aan de Winterhulp zou geven: aan het beginsel van de formele vrijwilligheid mocht, zo besliste Seyss-Inquart, niet getornd worden. Backer, commissaris van de provincie Noord-Holland, was een van diegenen die ten bate van de Winterhulp grote pressie uitoefende op de provinciale ambtenaren en
XC1 Brief, 8juni 1943, van]. Dekker aan C.]. Huygen (a.v., 1358). 2 Kleine bedragen vloeiden de Winterhulp voorts nog toe uit concerten en uit de z.g. eenpansmaaltijden (collectieve maaltijden waar een eenvoudig gerecht geserveerd werd) waarbij gecollecteerd werd. 49
werklieden. Veel succes had hij niet. Eind' 42 verklaarden zich in de provinciale griflie van de I22 personeelsleden (onder wie zich toen vermoedelijk ca. twintig NSB' ers bevonden) 29 bereid, maandelijks een half procent van hun salaris aan de Winterhulp af te staan; bij het Provinciale Electriciteitsbedrijf waren er op 85I personeelsleden II4 welke die bereidverklaring afgelegd hadden, bij het Provinciaal Waterleidingbedrijf op 337 personeelsleden 25, bij de Provinciale Waterstaat op 224 personeelsleden 2.
XCCollectes waren er in twee soorten: straatcollectes en huis-aan-huiscollectes. Bij de straatcollectes waren de gevers anoniem maar bij de huisaan-huis-collectes kwamen medewerkers van de Winterhulp met naam- en adreslijsten (die lijsten waren opgesteld door de bevolkingsregisters) aan de deur; men kon dan voor een bepaald bedrag intekenen. Wie bang was dat uit een weigering moeilijkheden konden voortvloeien, tekende in. In doorsnee brachten de huis-aan-huis-collectes het dubbele op van de straatcollectes. Behalve in de zomermaanden vond als regel elke maand een collecte plaats. De totale collecte-opbrengst was in het boekjaar '40-'4I f 2,4 mln, in het boekjaar '4I-'42 f I,6 mln, in het boekjaar '42-'43 f I,7 mln. De gegevens over de opbrengsten per provincie zijn te onvolledig om enige conclusie toe te laten, wèl zijn Duitse klachten bewaardgebleven dat die opbrengsten in de provincie Limburg steeds uitzonderlijk laag waren. Limburg en Drente hadden overigens, althans bij de collectes in het boekjaar' 40-' 4I, de meeste collectanten: I op elke I23, resp. I2I inwoners; het landelijk gemiddelde was toen I collectant op I89 inwoners (in Den Haag I op 380, in Amsterdam I op 445, in Rotterdam IOp 701). Nadien nam het aantal collectanten af.
XCMerkwaardig is het dat de Winterhulp-loterijen, die in de lente van '41 van start gingen (men kon bij stands op straat voor twee kwartjes een lot kopen en kreeg, als hierop een 'prijs' van tien gulden oflager viel, dat bedrag meteen uitbetaald), de Winterhulp meer geld hebben doen toevloeien dan de collectes: in de twee boekjaren '4I-'42 en '42-'43 samen (collecte-opbrengst f 3,3 mln) f 3,7 mln ('4I-'42 f 1,3 mln, '42-'43 f 2,4 mln). 'Het was', aldus de naoorlogse beheerder van Winterhulp en Volksdienst, 'niet erg consequent van een gedeelte van het Nederlandse volk om aan de ene zijde de Winterhulp-bussen te negéren en aan de andere kant door deze marktloterij miljoenen in de kas van deze instelling te doen vloeien.' 1
XCIn totaal kreeg de Winterhulp in '40-'4I f 7,2 mln aan ontvangsten, in '4I-'42 f 9,8 mln, in '42-'43 f 13 mln. Als we '40-'41 buiten beschouwingenp.
1 H. Stravers: 'NVD-WHN in Nederland' (z.j.), 4 (Doe II-915, a-j).
laten (de gegevens vertonen lacunes), dan blijkt dat de Winterhulp in '41-'42 f 0,3 mln meer ontving dan haar uit de bovenbehandelde bronnen toevloeide en in '42-'43 zelfs f 1,4 mln meer. Dat geld kwam uit Duitsland. In bezet gebied waren veel mensen er van overtuigd dat de gelden die de Winterhulp inzamelde, voor een deel aan Duitsland of aan de NSB afgedragen werden(in die geest voerde Radio Oranje in de herfst van '41 een venijnige campagne) - het tegendeel was waar: de NSB en de Duitsers hebben van de Winterhulp-opbrengsten geen cent gekregen en de National Sozialistische Volkswohlfahrt heeft de Winterhulp in het 'stamverwante' Nederland met grote subsidies gesteund.
XCIn de drie boekjaren bedroeg het totaal aan ontvangsten van de Winterhulp f 30 mln; de organisatie had toen f 2,5 mln aan onkosten; het totaal aan uitkeringen beliep ruim f 26 mln: f 6,2 mln in '40-'41, f 9,6 mln in '41-'42 en f 10,6 mln in '42-'43. Dat laatste bedrag wilde van Vloten in het boekjaar ,43-' 44 tot f rö mln verhogen - het Reichskommissariat verlaagde het tot f 6 mln. Wat toen in '43-'44 aan gelden ingezameld, resp. uitgekeerd is, weten wij niet: in de loop van '44 raakte de Winterhulp gedesorganiseerd en na de Dolle-Dinsdag-crisis zakte zij ineen.
XCWat de uitkeringen betreft: de Winterhulp verstrekte hulp in 'geld' (waardebonnen) en in goederen: levensmiddelen, kleding, zeep, brandstoffen, dekens en speelgoed. Die uitkeringen gingennaar gezinnen of alleenwonende personen toe die bij gemeentelijke instellingen geregistreerd stonden of anderszins bekend waren als hulpbehoevend. Ook Joden vielen de eerste jaren onder die regeling, althans buiten Amsterdam. Plaatselijk waren de burgemeesters hoofd van de Winterhulp en met name in de periode' 40-' 42 hebben de 'goeder;' onder die burgemeesters, ook wanneer zij actieve hulp bij de collectes afwezen, aan de Winterhulp als uitdelings-organisatie steun verleend. 'Winterhulp in Dordt is', aldus de burgemeester uit de eerste oorlogsjaren (hij werd na de April-Meistakingen ontslagen), 'niet anders geweest dan een extra steunuitkering. Wat dit betekende, kan men afleiden uit het feit dat tot mijn ontslag f 187788 is uitgekeerd geworden, terwijl de opbrengst van de collectes niet meer bedroeg dan enkele honderden guldens"
XC- per collecte, nemen wij aan.
XC1 Het aantal grapjes over de Winterhulp was legio. Een voorbeeld: 'Ook op het departement gaat de bus rond. De collectant valt iedere ambtenaar lastig, heftig schuddend met de bus: 'Meneer, ik rammel.' 'Ik ook', antwoordt de ambtenaar.' (T. E. N. Ozinga: 'Oorlogshumor', p. 53 (Doc II-857 A, a-rj) J. Bleeker: De buffer. Enkele aantekeningen van persoonlijke belevenissen en voorvallen van 10-14 mei 1940 en uit de tijd der Duitse bezetting (z.j.), p. 72-73.
XCHet was deze situatie die secretaris-generaal Frederiks er in de herfst van '41 toe bracht, zijn aarzelingen te overwinnen en opnieuw, bij de aanvang van het tweede Winterhulp-seizoen, voor de radio een woord ter aanbeveling te spreken', waarop hij overigens binnenskamers een brief aan Wimmer liet volgen met de constatering 'dass die Winterhilfe beim nieder ländischen Volk hoffnungslos in Misskredit geraten ist.'2
XCIn het tweede Winterhulp-seizoen (gegevens over het eerste ontbreken) werd gemiddeld per gezin vijftig gulden aan waardebonnen uitgekeerd, in het derde ruim acht-en-veertig gulden. De steun in natura had in het tweede seizoen (waar de strenge winter '41 _' 42 in viel) niet veel om het lijf, in het derde had zij per gezin een waarde van zestien gulden. Het weekloon van een geschoolde arbeider was in die tijd omstreeks dertig gulden. Van elke uitkering profiteerden tussen de zes- en zevenhonderdduizend Nederlanders. Van Vloten achtte dit een hoogst belangrijk feit. 'Dagelijks is groter waardering merkbaar', zei hij in januari '44 tijdens een bespreking onder leiding van Mussert. 'Men accepteert ons.' 'Accepteert men ons of van ons?' vroeg Mussert toen." Het was een prijzenswaardig nuchtere vraag; van Vloten ging het antwoord uit de weg.
XCDe Nederlandse Volksdienst heeft het karakter gedragen van een vereniging.J. J.J.
1 Frederiks' opmerking in zijn naoorlogse brochure 'Niets lag mij verder dan een lans te breken voor een instituut dat ook mij tegenstond' (p. 91), wordt weerlegd door de tekst van zijn radiotoespraak die in de brochure op de pagina's 89 en volgende afgedrukt is. Wij citeren: 'Een concreet feit is nu dat wij op het ogenblik hebben te aanvaarden dat de Winterhulp Nederland er is. Hoe men zich ook tegenover de stichting stelt, vast staat dat zij het enige kanaal is waarlangs het sociale werk van de georganiseerde weldadigheid mag worden beoefend. En nu staat men voor de vraag: hoe denkt men de nood het hoofd te bieden, indien dit kanaal niet gebruikt wordt?' (a.v., p. 90) Trouwens, toen Frederiks in de zomer van '42 in de Achterhoek zijn periodieke bespreking hield met een aantal burgemeesters (louter 'goede'), bepleitte hij dat men toch vooral de Winterhulp, 'het troetelkind van de Rijkscommissaris', zou blijven steunen. 'Toen de burgemeester van Dinx perlo vroeg of hij niet van de Winterhulp afkon, omdat hij geen collectanten kon krijgen, stelde mr. Frederiks voor, de dames uit Dinxperlo bijeen te roepen en enkele tranen te plengen, waarna de dames zo week zouden worden dat Ze hem beslist zouden helpen.' ('Verslag van bespreking van seer. gen. mr. Frederiks met burgemeesters uit de Achterhoek, 23 juli 1942' in G. Boot: p. 377) 2 K. Frederiks: p. 92 3 Verslag; 28 jan. 1944, van Musserts bespreking met zijn gemachtigden, p. 8 (NSB, 28 a).
Eind '41 telde zij nog maar weinig leden: minder dan zes-en-twmnghonderd. Dat aantal is nadien aanzienlijk gestegen: tot ca. zes-en-vijftigduizend. De leden, die nagenoeg uitsluitend uit de 'foute' sector kwamen, betaalden contributie, maar die bedragen, gemiddeld ruim tien gulden per jaar, waren niet in de verste verte voldoende om de werkzaamheden te fmancieren. Ook de vermogens van de ca. ISO charitatieve instellingen die opgeheven werden teneinde ruim baan voor de Volksdienst te maken, waren daar onvoldoende voor. Al in het boekjaar '41-'42 moest de National Sozialistische Volkswohlfahrt met enkele miljoenen aan subsidie bijspringen, zo ook in '42-'43, en in' 43-' 44 (het enige jaar waaromtrent precieze gegevens bekend zijn) bedroeg dit subsidie zelfs f 7 mln. Seyss-Inquarts tweede 'troetelkind' (want zo mogen wij de NVD wel zien) heeft niet Nederland, maar Duitsland veel geld gekost. Het heeft Nederland wèl schade berokkend - schade in zoverre dat de Volksdienst met minder deskundigheid en met meer kosten èn met een aanzienlijke mate van tegenwerking, ja afwijzing, taken overnam die te voren door particuliere charitatieve instellingen verricht waren. Het uiterlijk beeld dat de Volksdienst vertoonde, deed hem meer en meer op een onderdeel van het apparaat der NSB lijken; dat was al het geval doordat na de komst van van Vloten de rood-wit-blauwe vlaggen die van de bureaus en hulpposten van de Volksdienst wapperden, door oranjeblanje-bleu vlaggen vervangen werden: de kleuren die de NSB gebruikte. Trouwens, plaatselijk was de leiding van de Volksdienst veelal in handen van personen van wie in brede kring bekend was dat zij lid van de NSB waren.
XCVan de wijze waarop de organisatie functioneerde (er waren meer dan duizend betaalde krachten), weten wij niet zo heel veel af. Tehuizen van· opgeheven verenigingen maakten er deel van uit waar soms intern niets veranderde - de grotere bureaus daarentegen en vooral ook het hoofdbureau vielen op de 'foute' sector en vertoonden daar ook aile kenmerken van: er werd 'geroddeld en gekletst'}, er kwamen klachten binnen 'dat er gestolen wordt'ê, het provinciaal bureau in Limburg was, aldus van Vloten, 'één zwijnenbende Men was, bij wijze van spreken, er steeds op uit, de poten onder elkaars stoel weg te zagen'3 - heeft van Vloten er veel verbetering in kunnen brengen? Wij hebben niet de indruk. Hoewel hij als landelijk leider van Winterhulp en Volksdienst bezoldigd werd (als burgemeester van Delft ontving hij geen salaris), was hij maar weinig aanwezig en ook hij moest als regel met onbekwame krachten werken; competentiegeschillen waren schering en inslag.
XCDat de Kultuurkamer, het Arbeidsfront, de Landstand, de Winterhulp en de Volksdienst 'fout' waren, leed voor de overgrote meerderheid van het Nederlandsevolk geen twijfel. De Nederlandse Arbeidsdienst was ook 'fout', 'fout' in zijn opzet, maar (in tegenstelling tot de andere organisaties die wij beschreven) niet 'fout' wat zijn kader betrof, laat staan diegenen die er telkens
XCde Volksdienst zich meester. Wie zijn kinderen buiten de Volksdienst om wilde uitzenden, kon soms toch geholpen worden. Zo kwam in Rotterdam in de zomer van '40 een katholieke organisatie tot stand die katholieke kinderen van het Noordereiland naar Noord-Brabant zond. Die organisatie breidde zich uit en kon tenslotte in de zomer van '42 ruim zesduizend en in die van' 43 ruim vijfduizend katholieke kinderen uit Rotterdam en omgeving naar landelijke districten uitzenden. De Volksdienst werd dan 'wel 'ns ontmoet op een station'. (brief, 27 dec. 1972, van B. J. J. van Bussen)
XC1 NVD, hoofdbureau: 'Weekbespreking op 10 april 1943' (WBNjNVD, 2 b). 2 A.v., II juni 1943 (a.v.). S Brief, 29 okt. 1942, van F. W. van Vloten aan d'Ansembourg (NSB, 1361).
zes maanden in opgenomen werden: de z.g. arbeidsmannen, Dat is een wezenlijk verschil geweest; het heeft óók een probleem gevormd, want als gevolg daarvan heeft het de reacties op de Arbeidsdienst vaak aan duidelijkheid ontbroken.
XCOok dit instituut (in '40-'41 voorbereid door de Opbouwdienst waar gedemobiliseerde ex-militairen in opgenomen werden die in de maatschappij geen emplooi hadden kunnen vinden) was uit Duitsland geïmporteerd. De eerste 'waarnemend commandant', Breunese, was pro-Duits maar trok zich in de zomer van '41 terug; hij had toen het gevoel, op het verkeerde padte zijn en was de constante bevoogding door de afgezant van de Reichsarbeitsdienst,. Generalarbeitsjuhrer Bethmann, beu. Zijn opvolger, luitenant-kolonel L. A C. de Bock, was eveneens pro-Duits. De Bock was in '84 geboren, was beroepsofficier geworden en had zich in '32 bij de NSB aangesloten. In '34 had hij als gevolg van het ambtenarenverbod bedankt en in '40 werd hij niet opnieuw lid. Was hij NSB'er geweest, dan zou hij stellig niet de plaats van Breunese gekregen hebben; de bezetter wenste nu eenmaal geen NSB'er aan het hoofd van de Arbeidsdienst - eerder wenste hij een Arbeidsdienst die in 'Grootgermaanse' geest geleid werd.
XCDe benoeming van de Bock viel samen met een zuivering van het kader; Frederiks gaf de instructie door dat de weggezuiverden niet elders in overheidsdienst aangesteld mochten worden. Als chef-staf koos de Bock een zeven-en-veertigjarige oud-reserve-officier uit, E. Ekker. Deze koesterde sterke sympathieën voor de Nederlandse SS; hij was intelligenter en sluwer dan de Bock en ging binnen het kader een eigen kongsi vormen. Met de Bock (en, wat belangrijker was: met Bethmann) meende ook hij dat voorkomen moest worden dat de NSB de Arbeidsdienst in haar macht kreeg.
XCIn de kampen van de Arbeidsdienst bevonden zich in de zomer van '41 ca. vierduizend jongemannen. Er bestond toen al een kleine Arbeidsdienst voor Meisjes (allen vrijwilligsters) die van meet af aan volslagen 'fout' was', maar in de kampen van de Arbeidsdienst voor jongemannen was de geest niet ongelijk aan die welke men in heel Nederland kon aantreffen: fel tegen de bezetter, feller nog tegen de NSB. Dat nam niet weg dat de Arbeidsdienst 'fout' was in zijn opzet: bedoeld immers als instituut waarin jongeren het 'nationaal-socialistische gemeenschapsideaal' zouden beleven. Men wist inbedroeg zes maanden. Er bevonden zich dus telkens gemiddeld ruim vierhonderd
1 De Arbeidsdienst voor Meisjes heeft ca. honderdzeventig kaderleden geteld van wie ruim honderd in Duitsland opgeleid waren. Bijna drieduizend meisjes hebben in totaal in de periode begin 'z.r-zomer '44 deze formatie doorlopen. De diensttijd
brede kring dat in het kader vooral na de zuivering die op Breunese's heengaan volgde, tamelijk veel NSB'ers opgenomen werden; men nam voorts aan dat de ideelogische vorming in de karnpen een geprononceerd nationaalsocialistisch karakter zou krijgen; men zag het-tenslotte als een reële mogelijkheid dat de Duitsers vroeg of laat de duizenden 'arbeidsmannen' semimilitaire taken zouden geven, wellicht zelfs in Oost-Europa, en er waren dan ook maar weinig jongeren die er voor voelden, de 'arbeidsdienstplicht' te gaan vervullen die eind mei' 41 afgekondigd was in een verordening- waarin mede bepaald was dat Volljuden niet tot de Arbeidsdienst zouden worden toegelaten; half- en kwart-Joden mochten er dus wèl in worden opgenomen, maar zij konden geen plaats krijgen in het kader, ja wie met een vrouw getrouwd was die één Joodse grootouder had, mocht evenmin kaderlid van de Arbeidsdienst worden.ê
XCVan de nieuwe 'dienstplicht' merkte men weinig, het gehele jaar' 41 door. Er werd toen wel al bij Algemene Zaken en bij justitie gewerkt aan een besluit dat precies zou aangeven tot wie die dienstplicht zich zou uitstrekken. Allerlei juridische lacunes werden door een commissie onder voorzitterschap van mr. J. P. Hooykaas (waarnemend secretaris-generaal van justitie in de lente van '41) gedicht en zo kon eindelijk op I april' 42 het Z.g. Arbeidsdienstplichtbesluit verschijnen" hetwelk bepaalde dat allen die in dienst waren bij . de overheid ofbij het bijzonder onderwijs, zes maanden in de Arbeidsdienst moesten gaan dienen zodra zij achttien jaar werden; wie al achttien jaar was, zou voortaan alleen bij de overheid ofhet bijzonder onderwijs kunnen gaan werken nadat hij eerst in de Arbeidsdienst geweest was; studenten zouden pas tot de universiteiten en hogescholen toegelaten mogen worden na de vervulling van hun arbeidsdienstplicht en tot dienstneming konden voorts de achttien- tot vier-en-twintigjarigen verplicht worden die niet of niet volledig in een beroep of een bedrijf werkzaam waren. Men kon vrijstelling of uitstel vrag~n; werd dat verzoek niet ingewilligd, dan moest men zich aan
XC1 VO 97/41 (Verordeningenblad, 1941, p. 370-75)'. 2 Eind maart '43 werd een tweede vorm van discriminatie toegepast toen Schrieke als waarnemend secretaris-generaal van algemene zaken (de Arbeidsdienst ressorteerde onder dit departement) bepaalde dat personen met Indonesische voorouders in het kader geen promotie zouden kunnen maken, althans wanneer zij 'een opmerkelijk Indisch uiterlijk' hadden (NAD, 13). Wij herinneren er overigens aan dat Snouck Hurgronje na zijn aftreden in de zomer van' 41 als secretaris-generaal van algemene zaken opgevolgd was door Frederiks. Waarom werd Frederiks in maart '42 door de NSB'er Schrieke vervangen? De veronderstelling ligt voor de hand dat conflicten inzake de Arbeidsdienst hierbij een rol gespeeld hebben. Merkwaardig is evenwel dat Frederiks hier in zijn Op de bres 1940-1944 geen woord over schrijft. 3 Het werd gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant. Ook dit besluit was door Schrieke ondertekend.
een medische keuring onderwerpen; diegenen tenslotte die niet ter keuring verschenen of zich na goedkeuring niet bij de kampen meldden, zouden door de politie naar de keuringslokalen of naar de kampen gebracht worden. Aldus het Arbeidsdienstplichtbesluit.
XCKort tevoren, in januari' 42, had Het Parool, wetend wat komende was, op een weerbare houding aangedrongen:
XC'Verbiedt uw kind, zich vrijwillig op te geven voor de NAD ... Maar, zo zal men vragen, straks dan als het verplicht wordt? Mannen, dan wacht jullie een prachttaak ... Bij de keuring ben je ziek, blind, doof, platvoeten, maagklachten. Duizend en één kwaaltjes zijn er. Word je toch goedgekeurd, ga dan niet vrijwillig. Laat je halen. Het isje plicht te demonstreren. Als je dan ingedeeld bent, is het een koud kunstje, een lorrie uit de rails te laten lopen, zodat de zaak golft als de zee, een prachtgezicht.'!
XCOok Vrij Nederland viel de Arbeidsdienst aan: 'Onze mening is dat jongelui die tot de Arbeidsdienst toetreden om wat voor reden ook, zich verkopen aan het nationaal-socialisme en de nazi's bewust of onbewust handlangersdiensten bewijzen.P
XCBinnen de kerken had men zich al in '41 beraden over de houding die men jegens de Arbeidsdienst zou innemen. Voor 'Kerkelijk Overleg', het breed samengesteld adviesorgaan der Nederlandse Hervormde Kerk, had prof. dr. H. Kraemer eind '41 een uitvoerig memorandum geschreven dat in januari' 42 eerst door Kerkelijk Overleg en vervolgens door de Algemene Synode aanvaard werd: deelneming aan de Arbeidsdienst werd er onaanvaardbaar in genoemd. De zaak kwam op scherp te staan toen op 1 april het Arbeidsdienstplichtbesluit verscheen. Er ging toen op z r april een vertrouwelijke circulaire uit naar alle kerkeradens waarin het strakke standpunt herhaald werd: geen medewerking aan de Arbeidsdienst, zulks 'ongeacht de maatschappelijke gevolgen'. 'Een bevrijdend geluid', schrijft Touw, 'was dit klare getuigenis, na het lange zwijgen . . . De inhoud werd spoedig bekend aan allen die begerig waren naar voorlichting.é
XCDe Gereformeerde Synode had zich in december '41 iets gereserveerder opgesteld: de kerkeraden moesten vrijwillige toetreding tot de Arbeidsdienst ontraden, maar 'hoe zij hebben te handelen met hen die daardoor in de grootste maatschappelijke moeilijkheden zouden kunnen geraken, maar bij wie het ernstige voornemen leeft om zich door de Arbeidsdienst niet te laten
XC1 Het Parool, 32 (3 jan. 1942), p. 3. 2 Vrij Nederland, II, II (18 maart 1942), p. 7. 3 Tekst in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p. 85-87. • A.v., dl. I,p. 446.
opvoeden' (m.a.w.: de nationaal-socialistische vorming over zich heen te laten gaan), 'moet aan de prudentie van de kerkeraden worden overgelaten, die elk geval op zichzelf moeten beoordelen Ingeval de Arbeidsdienst algemeen verplichtend wordt gesteld, hoopt de synode de kerketaden nader advies te verstrekken.'! De classis-Almelo achtte dat een onduidelijk advies, drong op een uitgewerkte gedragslijn aan en vroeg om 'een getuigenis ter afkondiging", zodat alle gereformeerde gezinnen ingelicht zouden worden; andere classes sloten zich bij Almelo aan. Maar het werd juni voor die uitgewerkte gedragslijn doorgegeven werd: het denkbeeld, een 'getuigenis' te laten uitgaan, was door de synode niet aanvaard en met het oog op de mogelijkheid van daadwerkelijk toegepaste dwang meende de synode opnieuw, 'geen absoluut bindende regel voor alle gevallen te kunnen geven."
XCBij de katholieken lag dit laatste anders. De bisschoppen beseften dat van hen juist wèl een algemene richtlijn verwacht werd zodat elke priester en elk katholiek gezin zou weten welke houding aangenomen moest worden. Mgr. de Jong, de aartsbisschop, was geneigd, juist de Arbeidsdienst niet louter principieel te benaderen. Stellig, de opzet deugde niet, maar zouden de gevaren voor katholieke jongeren zo groot zijn? In de kampen was ook katholieke zielszorg toegestaan: enkele tientallen priesters hadden er toegang toe, hun arbeid werd gecoördineerd door een vroegere aalmoezenier van het leger, H. J. J. M. van Straelen, en deze verzekerde de aartsbisschop herhaaldelijk dat het grootste deel van het kader, ongeacht alle zuiveringen, nog steeds' goed' was en dat zich onder de arbeidsmannen slechts zeer weinig NSB'ers bevonden. Omgekeerd: stelde men de eis dat de oproepen voor de Arbeidsdienst eenvoudig genegeerd moesten worden, vroeg men dan van de gelovigen niet meer dan zij konden en zouden opbrengen? In de herderlijke brief die op 19 april' 42 in alle katholieke kerken werd voorgelezen", werd 'een Arbeidsdienst met nationaal-socialistische doelstelling een groot gevaar voor onze jeugd' genoemd
XC'Daarom ook, dierbare ouders, moogt gij, als gij er enigszins buiten kunt, uw kinderen niet toestaan, tot de Arbeidsdienst toe te treden ...
XCEn gij meerderjarige jongemannen, zonder dringende noodzakelijkheid moogt gij niet tot de Arbeidsdienst toetreden.
1 Brief, 17 dec. 1941, van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken aan alle kerkeraden, in Delleman: p. 550-51. 2 Brief, 22 jan. 1942, van de classis-Almelo der Gereformeerde Kerken aan de classis-Den Haag (a.v., p. 554-55). 3 Brief, II jnni 1942, van de Generale Synode van de Gere formeerde Kerken aan alle kerkeraden (a.v., p. 580-81). Tekst in S. Stokman: p. 236-38.
XCMeent gij, ouders en jonge mannen, dat die dringende noodzakelijkheid aanwezig is, dan is het uw plicht, in deze zo gewichtige zaak geen besluit te nemen zonder een beproefde geestelijke leidsman te raadplegen.'
XCHet Arbeidsdienstplichtbesluit had vier groepen jongeren onderscheiden die voor de Arbeidsdienst moesten opkomen: a.s. studenten, personen die bij de overheid of bij het bijzonder onderwijs in dienst wilden treden, personen van achttien tot vier-en-twintig jaar die al bij de overheid ofbij het bijzonder onderwijs in dienst waren, en achttientot vier-en-twintigjarigen die niet of niet volledig in een beroep of bedrijf werkzaam waren. Voor die laatste groep was toetreding tot de Arbeidsdienst niet onaantrekkelijk. Immers, als men in de zomer van '42 opkwam, zou men zes maanden lang beschermd zijn tegen het gevaar om in het kader van de arbeidsinzet naar Duitsland gezonden te worden. Zes maanden! Men was er in die tijd van overtuigd dat de Geallieerde invasie een feit zou zijn voor die periode verstreken was. In de ca. 50 kampen van de Arbeidsdienst was plaats voor achtduizendvijfhonderd arbeidsmannen. Nog geen vierduizendtweehonderd kwamen zich vrijwillig aanmelden en van hen werden nog enkele honderden afgekeurd. Bijzonder gering was de animo om zich aan te melden onder de a.s. studenten (van de ca. tweeduizend van wie men aannam dat zij na de zomervakantie hoger onderwijs wilden gaan volgen, meldde zich niet meer dan een kwart') en tot ergernis van Bethmann en de Bock bleek in de herfst d~t bij de inschrijvingsbureaus van de universiteiten en hogescholen nauwelijks gecontroleerd werd of men zijn arbeidsdienstplicht vervuld had. Ook onder de jongeren die zich al in dienst van de overheid of van het bijzonder onderwijs bevonden, waren er maar weinig vrijwilligers. Het gevolg was dat de eenen-twintigjarigen onder hen per I juli man voor man opgeroepen werden; hetzelfde geschiedde met ca. tweeduizend werkloze jongeren of jongeren zonder een volledige dagtaak; wat die laatste groep betreft, werd slechts een uitzondering gemaakt voor diegenen die werkzaam waren in metaalbedrijven, in de mijnen of in de landbouw.
1 Begin augustus' 42 verscheen een besluit van Schrieke waarbij een lacune in het Arbeidsdienstplichtbesluit gedicht werd: alle jongeren die het middelbaar nijver heidsonderwijs wilden gaan volgen (er deed zich een ware 'vlucht' voor naar de zeevaartscholen ~n de middelbaar technische scholen), konden voortaan voor de arbeidsdienst opgeroepen worden.
XCOnder de opgeroepenen bevonden zich uiteraard talrijke jongeren uit katholieke gezinnen. Wat moest men hun en hun ouders adviseren? Het Episcopaat had de Arbeidsdienst tot in april nogal fors afgewezen. Nu wijzigde het zijn houding. De bisschoppen duchtten talrijke arrestaties; zij waren bovendien bevreesd dat weigeraars naar Duitsland gezonden zouden worden waar, zo meenden zij, de zedelijke gevaren en het gevaar van ver.vreemding van het geloof groter zouden zijn. Daar kwam bij dat van aalmoezenier van Straelen vernomen was dat de Bock zich tegen een verder opdringen van de NSB in de Arbeidsdienst verzette en dat bij deze bereikt was dat seminaristen en kloosterlinge~ (die Bethmann natuurlijk liever buiten de karnpen hield) niet voor de Arbeidsdienst behoefden op te komen. Het gevolg was dat in de katholieke wereld een nieuw parool doorgegeven werd: wèl opkomen, maar dan ook in de karnpentrouw blijven aan het katholiek geloof.
XCDat parool was de bezetter en de leiding van de Arbeidsdienst welkom. Niettemin bleef het feit bestaan dat talrijke niet-katholieke jongeren dienstneming weigerden. De dwang werd dan ook uitgebreid en verscherpt. Eind september '42 bepaalde Schrieke dat hij voortaan allen die achttien jaar werden, voor de Arbeidsdienst kon oproepen en begin november verscheen een besluit van zijn hand! waarbij de werkloze en niet volledig werkende jongeren die in het laatste kwartaal van '24 geboren waren, alsmede de jongeren die bij de overheid ofbij het bijzonder onderwijs werkzaam waren voorzover zij van I april '22 tot en met 31 maart '23 geboren waren, opgeroepen werden, in het eerste halfjaar van '43 hun arbeidsdienstplicht te vervullen; in het tweede half aar zouden diegenen moeten opkomen die aan het einde van de cursus' 42-' 43 een diploma zouden behalen dat toegang gaf tot het middelbaar nijverheids- of tot het hoger onderwijs. Uit dit alles vloeide voort dat in november en december '42 vele duizenden jongeren thuis bericht ontvingen dat zij zich voor de Arbeidsdienst moesten laten keuren. Verscheidenen weigerden en besloten onder te duiken. In hoofdstuk 3 wezen wij er al op dat hier een van de oorsprongen ligt van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers.
XCWat zou de houding van de protestantse kerken zijn?
XCDe hervormde kerk had in de lente van '42 een duidelijk standpunt in genomen: men moest, aldus de circulaire van 21 april, 'neen' zeggen tegen de Arbeidsdienst, 'ongeacht de maatschappelijke gevolgen'. Dat advies was geheel in overeen~temming geweest met de opvattingen van de algemene
XC1 Het besluit dat van I2 oktober '42 dateerde, werd in de Nederlandse Staatscourant van 4 november gepubliceerd. 5 0
secretaris der synode, ds. Gravemeyer. Deze was evenwel begin mei '42 als gijzelaar opgepakt, er waren in hervormde kring nog méér arrestaties verricht en bovendien had het Episcopaat zijn beleid gewijzigd. Dit alles deed een aanzienlijk aantal leden van de Algemene Synode van opvatting veranderen niet de mannen van Kerkelijk Overleg: zij meenden dat men voet bij stuk moest houden. Een conflict was onvermijdelijk,
XCDe synode stelde eind oktober (men wist toen al van Schrieke's besluit af dat begin november gepubliceerd zou worden) een concept-rondschrijven aan de kerkeraden op! dat met twee zinnen begon die het in april ingenomen standpunt desavoueerden: 'De synode is zich bewust dat door de verplichting de gehele zaak van de Arbeidsdienst in een andere fase is gebracht. Zij meent de jongemannen niet te mogen opwekken tot dienstweigering'." Kerkelijk Overleg was ontzet toen het van deze volte face vernam. Notabene had het Interkerkelijk Overleg nog op 20 oktober in een adres aan de Reichs kommissarê de Arbeidsdienst 'onaanvaardbaar' genoemd! Kerkelijk Overleg, dat de concept-circulaire 'een smaad voor de Kerk' achtte", wist te bereiken dat de synode opnieuw bijeengeroepen werd. Met nadruk bepleitte ds. Eykman daar als afgevaardigde van Kerkelijk Overleg het standpunt van radicale afwijzing; bij de discussie die op zijn woorden volgde, mocht hij niet aanwezig zijn. Die discussie leverde een compromis Op5 waarin van de beide zinnen die wij uit het concept citeerden, de tweede verdwenen was. 'Wanneer onze jongemannen in hun geweten oordelen, toch in de Arbeidsdienst te moeten gaan, dat zij', aldus het nieuwe advies, 'deze dan onder protest op zich nemen. Maar dan zijn zij ook geroepen, welbewust en beslist, persoonlijk en gemeenschappelijk, in waakzaamheid en gebed, zich te wapenen tegen alle geest die ill strijd is met het Woord van God'
XCja, maar wat zou daar in de praktijk van terecht komen?
XCToen dit advies begin november' 42 de hervormde kerkeraden bereikte, kwam spoedig 'een stroom van protesten van zeer vele kerkeraden en predikanten' bij het bureau van de synode binnen" - één predikant, ds. L. Buenk (Veessen), schreef dat hij aannam dat het ontvangen stuk een falsificatie was. Gravemeyer, in december uit de gijzeling ontslagen, begon er onmiddellijk op aan te dringen dat men tot het vroegere, meer weerbareJ.5 0
1 Tekst in Touw: dl. p. 120. 2 Dat laatste argu ment was vooral door de Groninger hoogleraar dr. W. Aalders met klem onder streept, 'omdat', zei hij, 'de Kerk in geen geval tot dienstweigering mag oproepen.' (a.v., dl. p. 176). 3 Tekst in a.v., dl. p. II4-16. 4 A.v., dl. p. 450. 5 Tekst in a.v., dl. p. 121. 6 A.v., dl. p. 68.
standpunt zou terugkeren. Dat geschiedde evenwel eerst in augustus' 43, toen de synode aan de kerkeraden bericht zond", 'dat het geenszins de bedoeling der synode was, het standpunt dat zij blijkens haar brief d.d. 21 april 1942 had ingenomen, te verzwakken en dat zij het betreurt dat deze indruk werd gewekt.'
XCDe Generale Synode van de Gereformeerde Kerken die met betrekking tot de Arbeidsdienst in juni' 42 'geen absoluut bindende regel voor alle gevallen' aan de aangesloten kerken doorgegeven had, voelde zich, toen de arbeidsdienstplicht tot alle achttienjarigen uitgebreid was (eind september), geroepen, nu toch een duidelijk woord te spreken. In een schrijven van 7 oktober '42 2 deed zij de kerkeraden met betrekking tot de Arbeidsdienst weten dat deze 'aan de daarvoor in aanmerking komende jonge mensen en aan hun ouders ten sterkste behoren te ontraden, enigerlei actieve medewerking daartoe te verlenen, zodat zij alleenvoor dwangmaatregelen wijken.' 'De Synode had', merkte Vrij Nederland op, 'haar schrijven korter kunnen maken en eenvoudig kunnen zeggen: wijk voor dwang en meld je aan!'3 - een kritiek die door het illegale blad Geïllustreerd Vrij Nederland (waar veel anti-revolutionairen aan meewerkten) afgewezen werd : 'Want alleen voor dwangmaatregelen wijken is stellig iets anders dan wanneer er stond: alleen voor dreigementen al wijken ... Neen, zich niet aanmelden luidt uitdrukkelijk het advies !'4
XCDat laatste mocht waar zijn, maar desniettemin waren in gereformeerde kringen velen teleurgesteld. De synode verscherpte haar standpunt: ook voor de keuring moest men niet opkomen en, berichtte zij in januari' 43: met 'alleen voor dwangmaatregelen wijken' werd bedoeld: 'alleen voor de sterke arm wijken;" Er bleef verontrusting. 'Wie zijn kinderen naar de Arbeidsdienst laat gaan, geeft', schreef Trouw in april' 43, 'de goede strijd op en capituleert voor de duivel.'6
1 Tekst in a.v., dl. II, p. 159. 2 Tekst in Delleman: p. 591 92. 3 III, 4 (2 nov. I942), p. 3. Scherper nog dan op het gerefor meerde stuk reageerde medio december '42 op de stukken die de hervormde synode en het Episcopaat hadden doen uitgaan: 'Deze houding van de kerk betreuren wij meer dan wij kunnen zeggen.' (A.v., 5 (II dec. 1942), p. 2). 4 III, 6 (eind dec. I942), p. 3. 6 Delleman: p. 198. 6 4 (8 april I943), p. 2.
XCIn de zomer van '43 liet de gereformeerde synode een enquête houden naar de toestanden in de kampen van de Arbeidsdienst. In het daaruit resulterend rapport+ werd opgemerkt dat, stellig, in die kampen veel nationaal-socialistische propaganda bedreven werd, maar deze had over het algemeen geen effect: 'Een der predikanten schrijft als toelichting bij de ingevulde vragenlijst: 'Vaninfectie door de propaganda bemerk ik niets. Het schijnt dat eer het tegendeel bereikt wordt." De gereformeerde synode besloot nadien geen nieuwadvies te laten uitgaan. Vanbelang was hierbij dat het in de zomer- van l43 met name in gereformeerde kring bekend was dat jongeren die zich aan keuring of opkomst in de Arbeidsdienst wilden onttrekken, door de LO opgevangen werden.
XCIn welke mate hebben zich die weigeringen voorgedaan?
XCIn een artikel dat zich scherp tegen de jeugd richtte ('in de zwarte handel slaan onze Hollandse jongelui geen slecht figuur'), noemde Trouw in oktober '43 'de lichtingen die opgekomen zijn voor de nationaal-socialistische Arbeidsdienst' (jongeren, geboren in de eerste helft van '25) 'ontstellend groot. Er zijn plaatsen waar vrijwel geen jongen is achtergebleven.P Inderdaad, angst om naar Duitsland gezonden te worden, dreef velen de Arbeidsdienst binnen; men wist bovendien dat men er goed te eten zou krijgen. Vooral in '43 achtte menigeen de onderduik nog een te groot waagstuk. Pas in '44 kwamen er meer weigeringen. In januari' 44 moesten tienduizenddriehonderdtwintig jongeren voor de Arbeidsdienst opkomen (diegenen die in de tweede helft van' 25 geboren waren") - van hen kwamen in eerste instantie zevenduizendzevenhonderd opdagen, nadien door herhaalde oproepingsbevelen nog eens zeshonderd, maar ruim tweeduizend meldden zich niet (19,6%). De politie kreeg opdracht, hen op te sporen; In'44 zal zich toen wel op verscheidene plaatsen afgespeeld hebben wat zich in de zomer van '43 al in Harderwijk voordeed:
XC'Het is merkwaardig: de jongelieden zijn geen van allen thuis wanneer de politie komt en de agenten kennen hun lesje van buiten: 'Ik kom Jan halen, want5 0
1 Tekst in Gereformeerde Kerken: 1943-1945 (1947), p. 442 e.v. 2 I, 12 (okt. 1943), p. 2. 3 In totaal waren dat er ca. vijf-en twintigduizend. Een deel van hen werkte in Duitsland, vele duizenden hadden om uitstel verzocht en een deel was afgekeurd. In elk geval was in de kampen slechts plaats voor ca. tienduizend arbeidsmannen. Wel werd in die tijd in de overheids administraties al flink geknoeid (en 'goede' elementen bij het aanmeldingsbureau van de Arbeidsdienst hielpen een handje), maar doordat de plaatsruimte in de kam pen beperkt was, kon die tegenwerking toch niet voorkomen dat de kampen voor ca. vier-vijfde gevuld werden.
die had zich in het arbeidskamp moeten melden, maar hij is er zeker niet, hè?'
XC'Dat dacht ik wel. Nou dan gaan we maar weer. Goeie dag.' De rapporten eindigen meestal aldus: ... 'en toen bleek mij dat de gezochte niet thuis was en de ouders niet wisten waar hij was.' '1
XCDe greep van de NSB naar de Arbeidsdienst is mislukt. Eén NSB'er was er, de journalist en politieke tekenaar M. Meuldijk, in de zomer van '40 hoofdredacteur van Volk en Vaderland, die zichzelf bij uitstek geschikt achtte voor de functie van commandant van de Arbeidsdienst. In '41 werd hij in de gelegenheid gesteld, de Reichsarbeitsdienst te bestuderen. 'Ik acht het in het belang van de Beweging en van het Nederlandse volk', schreefhij in februari '42 aan Mussert, 'dat mij de leiding wordt opgedragen in de Nederlandse Arbeidsdienst.'2 Mussert richtte toen binnen zijn hoofdkwartier een 'bureau Arbeidsdienst' op en plaatste daar Meuldijk aan het hoofd. Meuldijk vroeg de staf van de Arbeidsdienst om nadere gegevens over de organisatie; deze werden hem door de SS-gezinde Ekker botweg geweigerd. Een jaar later, medio mei '43, tekende Meuldijk in een bespreking met Mussert en diens gemachtigden 'de mentaliteit in de NAD door aan te geven, hoe het gegaan is met de portretten van de Leider' (na Musserts uitroeping tot 'Leider van het Nederlandse volk' was bepaald dat in elk kamp van de Arbeidsdienst een foto van hem moest worden opgehangen). 'Eerst was er moeilijk glas te krijgen. Toen dit er was, kwamen de portretten in Doom' (bij het stafkwartier van de Arbeidsdienst), 'De helft is kapot in de kampen aangekomen, Er zijn korpscommandanten die geweigerd hebben, het portret van de Leider te plaatsen."
XCBijna vijf maandenlater, oktober '43, dezelfde spreker:
XC'Kameraad Meuldijk memoreert de cynisch-brutale sabotage in de Arbeidsdienst. In de laatste tijd braken herhaaldelijk branden uit, welke van te voren werden aangekondigd. Nu is er weer een grote brand geweest in de kwartieren van de Staf. Bij het blussingswerk werden de slangen doorgesneden. Dit alles is tekenend voor de geest. ',' Onder het kader bevinden zich uitstekende kameI 1 H. Kraaijenbrink: 'Politierapport 1940-1945', dl. III, p. II3. 2 Brief, II febr. 1942, van lI.;1. Meuldijk aan Mussert (Doe 1-II27, a-j). 3 Verslag, 17'mei 1943, van Musserts bespreking met zijn gemachtigden, p. 5
raden, doch zij zijn machteloos . .. Ook zijn er malversaties geweest ... De Arbeidsdienst is ook de schuilkelder voor die gewezen officieren die op Engeland wachten."
XC'Kameraad Meuldijk: De Arbeidsdienst zoals hij nu is, heeft geen reden van bestaan.
XCDe Leider: Inderdaad. Hij is niets anders dan een schuilkelder van allerlei onbetrouwbare elementen.
XCKameraad Meuldij'k: En onze kameraden, die er in zitten hebben het moeilijk. Zij denken te kunnen opvoeden in onze geest, maar er komt in de praktijk weinig van terecht.'>
XCHerfst' 43 bestond het kader van de Arbeidsdienst uit achttienhonderdeenen-twintig personen; onder hen bevonden zich vierhonderdnegen-en-veertig NSB' ers: bijna 25% dus. Een hoog percentage, maar nog altijd een minderheid èn een minderheid die men niet als een eenheid beschouwen mag. Er waren vrij veel Nederlandse SS'ers onder die van de NSB en Mussert niets wilden weten. 'Goede' elementen in de staf van de Arbeidsdienst wisten beide groepen herhaaldelijk tegen elkaar uit te spelen.
XCDe Arbeidsdienst heeft de Staat der Nederlanden in totaal bijna f 140 mln gekost, zulks met inbegrip van ca. f 1 mln schade als gevolg van ondeugdelijke aankopen op de zwarte markt. Van de taakvervulling: 'werkend in de geest ener ware volksgemeenschap, de Nederlandse jeugd te doordringen van de ethische waarde van de arbeid in het algemeen en haar in het bijzonder de vereiste waardering voor de handenarbeid bij te brengen' (zo heette het in artikel 1 van de verordening waarbij de dienst formeel opgericht werd"), is weinig terecht gekomen. Veelal werden de arbeidsmannen- onder toezicht van de Nederlandse Heidemaatschappij ingezet bij ruilverkavelingsprojecten, later ook bij de oogst; de prestaties waren dan als regel gering. Velen verveelden zich stierlijk en geneerden zich ietwat wanneer zij in hunA.v.,okt.p.(a.v.).A.v.,jan.p.(a.v.).Verordeningp.totaal hebben tot meiruim drieen-veertigduizend arbeidsmannen deel uitgemaakt van de Arbeidsdienst.
1 4 1943, 6 2 28 1944, 6-7 S 1941, 370). 4 '44
groene uniform met verlof waren.' Wel werd er in algemene zin in de kampen veel propaganda gemaakt voor het nationaal-socialisme, maar daar bezweken slechts weinigen voor. Het nationaal-socialistisch geïnfecteerde kaderblad Vorming werd nauwelijks gelezen. In de meeste kampen werd de order dat er collectief geluisterd moest worden naar Max Blokzijls radiopraatjes genegeerd, 'en', aldus de klacht van een arbeidsman, lid van de NSB, 'als er dan de draak wordt gestoken met een gesproken dagblad door de voorman van Mechelen een Nationaal Dagblad in handen te drukken en hem te zeggen: 'Alleen het ernstige voorlezen', waarop prompt de voorman van Mechelen op een stotende wijze in misvormde, hakkelende zinnen de overlijdensberichten gaat voorlezen van gesneuvelde kameraden, dan gaat je bloed als NationaalSocialist wel eens koken van drift en woede."
XCAls nationaal-socialistisch vormingsinstituut IS de Arbeidsdienst dus mislukt.
XCDat laatste bleek mede uit het vrij gering aantal vrijwilligers dat zich in het verband van de Arbeidsdienst voor de 'Oostinzet' meldde: in de zomer van '42 ca. driehonderd man, in de zomer van '43 ca. zeshonderd, dat laatste op een totaal van ca. vijf-en-twintigduizend man die in '43 voor de Arbeidsdienst opgeroepen waren. In het begin van dat jaar was overigens van NSBzijde gesuggereerd, de gehele Arbeidsdienst naar Oost-Europa te verplaatsen; de bezetter had dat denkbeeld verworpen. Intussen heeft dit gebeuren wèl onderstreept dat aan de Arbeidsdienst zekere risico's vastzaten. Trouwens, de kaderleden waren zich dat bewust: men was in een organisatie werkzaam waarin zich telkens weer kwalijke impulsen konden manifesteren die van de bezetter uitgingen; de hulp die men aan illegale groepen kon geven (met de transportmiddelen van de dienst bijvoorbeeld) vormde slechts een onzeker tegenwicht.
XCEen crisis deed zich eind' 43 voor.
XCBethmann, die al van Breunese geëist had dat de 'Germaanse groet' in de Arbeidsdienst ingevoerd zou worden (de groet met het gebaar van de Heil Hitler-groet maar zonder deze woorden), had van de Bock enkele malen gevergd dat deze het kader een nationaal-socialistische geloofsbelijdenis ter ondertekening zou voorleggen. De Bock, formeel 'commandant' sinds I aprilJ.5 0
1 Het van de Arbeidsdienst was niet verbeterd toen een langdurige adverten tie-campagne in de dagbladpers 'Koenraad van de Arbeidsdienst' als een irriterende brave Hendrik was gaan afschilderen. 2 Brief, 1 aug. 1942, van H. v. d. V. aan de commandant van het 8ste korps NAD (Doe II-497, a-rö).
,43, had dat telkens afgewezen. Toen nu op Koninginnedag-' 43 (3 I augustus) in tal van kampen het Wilhelmus gezongen was en bovendien op de Bocks verjaardag, 14 september (een week na de capitulatie van Italië !), in het stafkwartier een toast op de koningin was uitgebracht, eiste Bethmann dat 'ganz rücksichtslos zurückgeschlagen' zou worden.' De Bock, die kort voor Bethmanns brandbrief de 'Germaanse groet' al toegelaten had, ging nu een stap verder: in een rondschrijven van I loktober stelde hij die groet voor het gehele kader van de Arbeidsdienst verplicht. Grote deining ontstond. Zij nam nog toe toen begin november bleek datmen schriftelijk verklaren moest, voortaan de voorgeschreven groet te zullen brengen. Het slot van het lied was dat van de tweeduizend man die het kader vormden, een kwart ontslag nam; door velen van diegenen die bleven, werd de nieuwe groet waar mogelijk achterwege gelaten.
XCAan die 'groet-crisis' werd door de illegale pers veel aandacht besteed. Trouwens, de kerken protesteerden bij Seyss-Inquart. Een en allder droeg er toe bij dat, gelijk reeds vermeld, van de lichting die in het eerste halfjaar '44 dienen moest, bijna 20% niet opkwam. Aan de wèl opgekomen 80% manifesteerde zich het gevaar dat potentieel steeds in de Arbeidsdienst gezeten had: hij werd ingezet voor semi-militaire taken. Ca. twee-derde Vall alle arbeidsmannen werd nu gebruikt voor het aanleggen van nooddijken die onderdeel waren van nieuwe Duitse inundaties, en ca. een-derde moest omwallingen om munitiedepots gaan opwerpen op de vliegvelden Schiphol, Deelen, Leeuwarden en Gilze-Rijen en op tal van andere plaatsen. Ook werden nieuwe startbanen aangelegd en werden langs de straatwegen Z.g. eenmansgaten gegraven. Met dat alles was de Arbeidsdienst een hulpdienst van de Wehrmacht geworden. Seyss-Inquart zag er niet veel meer in; zijn Arbeidsdienst was deerlijk mislukt - en hij wist het. Verhoren die na enkele incidenten afgenomen waren, hadden hem, zo schreef hij medio juh ' 44 aan het hoofd van de Reichsarbeitsdienst, Konstantin Hied, het volgende beeld gegeven: 'Die hëheren Arbeitsdienstführer seien zwar prodeutsch, die Vor manner und die Werkmeister, ebenso aile Arbeitsdienstmänner antideutsch. Einer gab die Zahl der antideutsch eingestellten Arheitsdienstmanner mit 99 % an'2 - het leek Scyss-Inquart eerder riskant dan aantrekkelijk om, als straks de Geallieerden wellicht naderden (die vochten al in Normandië) zoveel duizenden jongeren bijeen te houden die zich wellicht en bloc bij hun bevrijders zouden aansluiten. Ten aanzien van de nieuwe lichting die in die tijdBrief,sept.van Bethmannaande Bock (aangehaald'Deen de zuiveringvan officieren'p.(DoeBrief, tzvan Seyss-InquartaanHierl
1 30 1943, L. A. C. in NAD (I946?), 26 II-497, a-roj). 2 juli 1944, K.
opkwam(jongeren, geborenin '26, van wie overigens de helft niet opdaagde), bepaalde hij dat ze spoedig naar een nieuwe formatie overgebracht moest worden: de z.g. Hulpdienst, die onder het directe commando stand van Bethmann. Die reorganisatie had nog niet plaatsgevonden toen de Dolle-Dinsdagcrisis het resterende bouwsel van de Arbeidsdienst deed ineenzakken.
XCWij hebben er naar gestreefd, in het voorafgaande de ontwikkeling te belichten van de NSB en van de overige organisaties en instellingen die tezamen de 'foute' sector vormden, en wij koesteren de hoop dat wij de lezer in menige passage feiten en vooral ook cijfers hebben kunnen meedelen die hem onbekend waren. Op twee wezenlijke punten evenwel hebben wij die lezer, voorzover hij tijdgenoot was, niets nieuws verteld: de 'foute' sector was de sector van waaruit met overtuiging hulp geboden werd aan de bezetter, tot aan het bedrijven van verraad toe - en hij was klein en geïsoleerd. Die punten waren niet met elka~r in tegenspraak. Voor die ene NSB'er die in een bepaalde straat woonde of die op een bepaald kantoor of in een bepaalde fabriek werkte, was men op zijn hoede; men was bang voor hem, men haatte hem: hi} was de vijand die men dagelijks in het eigen leef- en werkmilieu ontmoette. Door de aanwezigheid van die ene man konden honderd anderen zich bedreigd voelen. Dit feit (feit van kardinale betekenis) werd door de omstandigheid dat er naar verhouding slechts weinig NSB' ers en andere 'fouten" waren, niet opgeheven maar eerder geaccentueerd; het we~d ook niet ongedaan gemaakt door de twisten die het NSB-milieu gingen verscheuren. Bij het nu volgend overzicht houde men dit voor ogen. Een reactie in de geest van: 'Op de keper beschouwd had die NSB niet veel ,. r te betekenen', zou misplaatst zijn. Zij had in haar uitwerking op de massa des volks, in de druk die van haar uitging, heel veel te betekenen, ongeacht haar isolement, ongeacht haar inwendige afbraak. Wat haar ledenaantal betreft, is de NSB niet wezenlijk boven het peil uitgekomen dat zij eind' 40 al bereikt had toen enkele tienduizenden opportnnisten zich bij haar aangesloten hadden; zij' heeft nooit meer omvat dan ca. 1,5 % van diegenen die voor het lidmaatschap in aanmerking kwamen. Een kleine minderheid was zij, fmancieel volstrekt afhankelijk van de bezetter, inwendig reeds ~ '42 goeddeels gedemoraliseerd, bovendien in toenemendernate leeggezogen door de militaire en semi-militaire formaties 5
tegen- en voorstanders van Nederlands opgaan in een Grootgermaans rijk. Hoe kon van zulk een beweging, object van de volkshaat en arm aan capabele krachten, ooit politieke werfkracht uitgaan? Het Reichsleommissariat had er slechts een gering vertrouwen in; toen wij in ons vorige deel het thema 'gelijkschakeling' behandelden, hebben wij dan ook onderstreept dat SeyssInquart de nieuwe instellingen die hij op basis van de nationaal-socialistische ideologie in het leven riep, vrij heeft willen houden van identificatie met de NSB: Piek, landelijk leider van de Winterhulp en de Volksdienst, was geen NSB'er, evenmin waren dat de twee waarnemend commandanten van de Arbeitsdienst, Breunese en de Bock.
XCDie pogingen van de bezetter om zich van de NSB te distantiëren, waren gedoemd te mislukken. Zoals Mussert vereenzelvigd werd met de bezetter, zo werd de bezetter vereenzelvigd met Mussert. De massa des volks had geen behoefte aan onderscheidingen: zij zag de 'foute' sector als één geheel. Terecht ook, want het was de sector waarin men zich met hart en ziel moeite gaf voor Duitslands overwinning en waarin de nieuwe instellingen ontstonden die als aanloop tot een nationaal-socialistisch Nederland bedoeld waren. Dat laatste werd spoedig doorzien, en het gevolg was dat de bezetter, eigenlijk in strijd met zijn bedoelingen, genoopt werd, meer en meer NSB' ers naar voren te schuiven. Nieuwe 'foute' gezagsdragers kon hij spoedig alleen nog maar uit de rijen der NSB' ers recruteren en ook de Winterhulp en de Volksdienst werden na anderhalf jaar onder een NSB'er geplaatst: het bezegelde een isolement dat zich reeds duidelijk afgetekend had. Zo moest alles wat door het Reichsleommissariat in de eerste twee bezettingsjaren niet zonder hooggespannen verwachtingen (en niet zonder sluwheid) op touw gezet was, deerlijk misl~en. NSB'ers-gezagsdragers konden hun ondergeschikten, laat staan het bevolkingsdeel waarover zij het gezag uitoefenden, niet voor het nationaal-socialisme winnen; wat zich naast de NSB' ers kwam aanmelden voor dienst in de Waffen-SS en het Nederlands Legioen en in formaties als het SS-Wachbataillon Nord-West en het NSKK, waren goeddeels avonturiers en delinquenten; de 'Oostinzet' werd een fiasco; het departement van volksvoorlichting en kunsten en de Kultuurkamer vonden zo weinig weerklank dat, zoals wij vermeldden, het officiële orgaan van de Kultuurkamer, De Schouw, na anderhalf jaar slechts veertig abonné's telde; het Arbeidsfront werd een topzware organisatie met hoofdzakelijk papieren leden, tezamen niet meer dan een derde van de ledenaantallen van NVV, RKWV en CNV vóór hun gelijkschakeling; de Landstand kreeg maar weinig greep op agrarisch Nederland; de Winterhulp raakte spoedig geisoleerd en de Volksdienst was dat van den beginne af; de Arbeidsdienst 5
tenslotte was pas meer dan anderhalf jaar na zijn oprichting in staat ca. tienduizend jongeren op te nemen, maar slaagde er niet in, hun anti-nationaal-socialistischegezindheid te wijzigen. Stuk voor stuk waren dit politieke nederlagen - nederlagen bovendien die elkaar aanvulden en versterkten. Wat mocht de bezetter als' successen' zien? Dat enkele tienduizenden zich om den brode bij de Kultuurkamer meldden? Dat het bioscoopbezoek opvallend steeg? Dat de Winterhulp-loterijen, pure speculatiesop de goklust, veel geld in het laadje brachten? Dat de behoeftigen over het algemeen de waardebons en overige giften van de Winterhulp accepteerden? Dat men zich bij de Volksdienst vervoegde als men met prioriteit een paar nieuwe schoenen wilde kopen? Dat meer dan de helft van de boeren in '43 de paar gulden van de heffmg-'42 van de Landstand betaalde? Dat er in '42 en' 43 nog maar weinigen weigerden om voor de Arbeidsdienst op te komen? Het was alles bij elkaar maar een pover resultaat - resultaat van pogingen die enkele honderden miljoenen guldens gekost hebben; pogingen tenslotte die veelal gepaard gingen met fmanciële en morele corruptie op een schaal die een novum was in de geschiedenis van het koninkrijk. En ook dat wist de brede massa: de Nieuwe Orde was de orde van de profiteurs.
XC'I I ,t Wij hebben in dit hoofdstuk de voor dit deel geldende tijdgrens overschreden en keren nu weer naar de periode juli '42-mei '43 terug. Belangrijke aspecten van die periode behandelden wij reeds: het wachten op de Geallieerde invasie in de zomer van '42, de Jodendeportaties, en de activiteit der illegale groepen. Maar er valt nog zoveel meer te verhalen: de oprichting van de Secretarie van Staat der NSB en de benoeming, door Mussert, van een aantal' gemachtigden' in wie sommigen a.s. ministers zagen; de liquidatie van twee van die gemachtigden door leden van de verzetsgroep CS-6; de daarop aansluitende grote razzia's onder de studenten en andere jongeren; de nieuwe publieke protesten der kerkgenootschappen; de protesten van de rechterlijke macht tegen de wantoestanden in het concentratiekamp Ommen; de demonstratieve afwijzing van de nationaal-socialistische Artsenkamer door het overgrote deel der artsen; de strijd op de universiteiten en hogescholen tegen de van de studenten geëiste loyaliteitsverklaring - en dan leidt heel die beroering die de periode eind januari-midden april' 43 vult, eind april, wanneer aangekondigd wordt dat alle dienstplichtigen van de voor5 1
malige Nederlandse krijgsmacht naar Duitsland gevoerd zullen worden tot de immense explosie van de April-Meistakingen.
XCVandeze reeks naar een climax stuwende gebeurtenissen is één feit het uitgangspunt geweest: dat nu juist Mussert, 'manneke Mussert', symbool van de 'foute' sector, voortrekker der 'verraders', in december '42 min of meer uitgeroepen werd tot de officiële 'Leider van het Nederlandse volk'. Het was deze 'promotie' welke de ontwikkelingen in bezet Nederland in een stroomversnelling bracht die uiteindelijk in en door de April-Meistakingen een duidelijk nieuwe periode in de bezettingsgeschiedenis deed ontstaan.
XCDie stroomversnelling nu mogen wij geen moment losmaken van het algemene oorlogsverloop. Sterker nog: zij is er wezenlijk door beïnvloed. Want de Engelse overwinning bij El Alamein, de Geallieerde landingen in Marokko en Algerië en de imposante Russische zegepraal bij Stalingrad vormden eind '42 het grote keerpunt in de tweede wereldoorlog. Die gebeurtenissen waren het, in ademloze spanning gevolgd, welke bij het naar bevrijding snakkende Nederlandse volk opnieuw de verwachting wekten dat het einde van hetDerde