Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 2 – Neutraal
Alle delen:
XCJeugd en vorming van de Koningin IS
XCKoningin der Nederlanden 29 Hoofdstuk 2 De eerste weken 49
XCHitler heeft haast 68 Hoofdstuk 3 - Het Venlo-incident 80
XCGevolgen 108 Hoofdstuk 4 - Het eerste alarm II6
XCEffect 133 Hoofdstuk 5 De neutraliteit als probleem 143
XCRegeringsbeleid 155 Hoofdstuk 6 - Tussen twee vuren 166
XCOorlogseconomie 181 Hoofdstuk 7 De conflicten met generaal Reynders 190
XCHet dispuut over het krijgsbeleid 203
Hoofdstuk 8 Het tweede alarm 222 Hoofdstuk 9 Generaal Winkelman treedt op
XCDe contacten met België, Frankrijk en Engeland 235 Hoofdstuk 10 April '40
XCStaat van beleg 269 277 297 Hoofdstuk II 'Fall Gelb' 3 1 5
XCWat wist men aan Nederlandse kant? 318 329 343 35 0 356 Hoofdstuk 12 De Nederlandse krijgsmacht
XCDe stellingen en de opstelling
XCSlotsom 360 362 381 3 88 4 02 Hoofdstuk 13 De 'boze droom'
XCHet vooruitzicht van langdurige strijd
XCHet vooruitzicht van een Duitse bezetting
XCBalans 4 0 5 4 20 43 1 Hoofdstuk 14 Codewoord 'Danzig'
XCVoorzorgsmaatregelen 44 2 446 451
XC'Morgenvroeg bij het aanbreken van de dag'
XCKoningin en ministers Lijst van illustraties 509 Lijst van kaarten 5 1 3 Lijst van bron-afkortingen Register 5 1 7
XCHet was in een stemming van grote verontwaardiging dat jhr. mr. B. C. de Jonge, de latere gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, zich in de namiddag van de röde mei I9I8 (kort voor het einde van de eerste wereldoorlog dus) naar 'De Ruygenhoek' begaf, het buitenverblijf van koningin Wilhelmina bij Scheveningen. Hij was op dat moment sinds bijna een jaar minister van oorlog in het kabinet-Cort van der Linden; op 'De Ruygenhoek' zou de koningin hem in audiëntie ontvangen en het zou een bewogen, ja een dramatisch onderhoud worden. Want wat was geschied, Aan hem, de verantwoordelijke bewindsman, had zich de overtuiging opgedrongen dat generaal C. J. Snijders, opperbevelhebber van land- en zeemacht sinds het begin van de oorlog, ontslagen diende te worden; dat was ook de overtuiging geworden van al zijn ambtgenoten behalve de ministerpresident - maar de koningin had twee dagen tevoren duidelijk gemaakt dat zij er niet aan dacht, een koninklijk besluit, strekkende tot het verlenen van eervolontslag aan de generaal, te ondertekenen.
XCVier weken tevoren, medio april I9I8, was er opeens grote spanning gekomen in de verhouding tussen het neutrale Nederland en het oorlogvoerende Duitsland. Duitsland, dat het grootste gedeelte van België bezet hield, had geëist dat het via Limburg aanzienlijke hoeveelheden zand en grint naar België zou kunnen overbrengen: die materialen had het daar nodig voor het aanleggen van betonnen versterkingen. Het Nederlandse kabinet had doorvoer op grote schaal geweigerd; sinds de eerste wereldoorlog begin augustus 'I4 uitgebroken was, was het beleid van dat kabinet er immers op gericht geweest, alle handelingen na te laten die een der twee strijdende coalities terecht zou kunnen beschouwen als in het directe voordeel van de tegenstander. Duitsland had de weigering van die zand- en grintdoorvoer hoog opgenomen: korte tijd zag het er naar uit dat ons land het lot ten deel zou vallen dat België in augustus 'I4 getroffen had: Duitse invasie, Duitse bezetting. Dus lieten op 22 april de minister-president en de minister van oorlog, Cort van der Linden en de Jonge, generaal Snijders bij zich komen: de opperbevelhebber van land- en zeemacht moest weten wat hem onverhoopt te wachten stond.
XCWat generaal Snijders in wezen dacht van de situatie waarin zich het land bevond, zette hij vijf weken later op schrift. Naar zijn overtuiging was de Nederlandse krijgsmacht weinig waard; Duitsland kon ons onverhoeds overvallen en dan was van de zijde der Entente (Frankrijk, Engeland en Amerika) niet voldoende hulp te verwachten; zou daarentegen de Entente ons ooit de oorlog aandoen, dan zouden de Duitsers veel gemakkelijker tot het verlenen van bijstand kunnen overgaan. 'De vooruitzichten nopens de militaire gevolgen van een oorlog met Duitsland zijn inderdaad voor ons belangrijk ongunstiger dan die bij een oorlog met de Entente' - zo vatte de generaal eind mei zijn inzichten samen-; een samenvatting die, schijnbaar louter militair, niet vrij was van politieke ondertonen.
XCOp 22 april was hij in het gesprek met Cart van der Linden en de Jonge zo ver nog niet gegaan. Toen had hij zich wel in pessimistische bewoordingen uitgelaten over de mate waarin de Nederlandse krijgsmacht weerstand kon bieden aan een Duits offensief en met dat pessirnisme alleen al had hij de ministers die voor de Duitse eisen niet wilden zwichten, een kwade dienst bewezen. Het had wrevel gewekt, maar vooral ook een onduidelijkheid doen ontstaan die opgehelderd moest worden. Dus liet jhr. de Jonge vier dagen later de opperbevelhebber van land- en zeemacht nog eens bij zich komen voor een grondig gesprek; hij zorgde voor twee getuigen: zijn landmacht-adjudant, kapitein Röell, en het hoofd van de afdeling generale staf ten departemente, majoor Insinger. 'De tijd voor kritiek is voorbij', hield de minister de opperbevelhebber voor. 'Wij moeten thans voorzichtig zijn met onze uitlatingen en liever trachten, er van te maken wat er van te maken is.' Maar generaal Snijders gaf geen krimp. Hij maakte het nog erger, 'zelfs noemde hij', aldus de Jonge, 'eventuele verdediging van Nederland doelIoos!'2 De Jonge brak het gesprek over dit onderwerp af en toen de opperbevelhebber vertrokken was, stond het voor hem, majoor Insinger en kapitein Röell vast, dat deze defaitistische, in zijn hart pro-Duitse generaal zo spoedig mogelijk ontslag diende te krijgen. De Jonge ging daarbij niet over één nacht ijs: hij besefte dat hij met een voorstel tot ontslagverlening eerst in de ministerraad kon komen als hij een opvolger had. Het zoeken nam hem bijna twee weken: toen meende hij in de sous-chef van de staf van het algemeen hoofdkwartier, generaal-majoor Burger, de man gevonden te hebben die de plaats van generaal Snijders kon innemen,
1 C.]. Snijders: 'Nota over de militaire toestand van Nederland' (29 mei 1918), 1848-1919. J (1964), p. 534-46. Verder aan te halen als 1917-1919 J. 2 B. C. de]onge: (1968), P: 41.
Nu zette hij door. Op 8 mei schreef hij een nota waarin hij tot de conclusie kwam, 'dat in het bijzonder een burgerminister een opperbevelhebber niet handhaven kon, die het geloof in zijn zaak heeft verloren of nooit heeft gehad." Vijf dagen later, op 13 mei, werd die nota in de ministerraad uitvoerig besproken; de Jonge's conclusie werd door zeven van zijn acht ambtgenoten onderschreven; alle zeven stelden zij op het voorbeeld van de minister van oorlog hun eigen aanblijven afhankelijk van het verdwijnen van de opperbevelhebber - de achtste die de zaak niet op de spits wilde drijven, was de premier (of, zoals het toen heette: de tijdelijke voorzitter van de ministerraad), Cort van der Linden.
XCDiens eerste taak was het nu, het aan generaal Snijders te verlenen ontslag met de koningin te bespreken. Aldus geschiedde, daags daarna al. 'Na afloop', aldus weer de Jonge, 'kwam Cort van der Linden mij het resultaat mededelen, Hare Majesteit wenste generaal Snijders niet te laten gaan. 'Hebt U haar dan niet gezegd', vroeg ik, 'dat dan niet ik alleen wegga, maar alle andere ministers behalve u zelf,' 'Zeker', antwoordde hij, 'maar Hare Majesteit was van mening dat men reizende heren niet moest ophouden.' 'Maar heeft Hare Majesteit dan in deze zaak niets aan de minister van oorlog te zeggen die er toch vrij nauw bij betrokken is l' 'Hare Majesteit heeft niets aan de minister van oorlog te zeggen.' '2
XCDan had de minister van oorlog wèl iets te zeggen aan Hare Majesteit! Onmiddellijk vroeg de Jonge audiëntie aan: 16 mei om vijf uur kon hij op 'De Ruygenhoek' komen - en nu volgen wij verder zijn verslag:
XC'Ik was diep verontwaardigd; mijn zwakke punt was dat ik zó gelijk had, dat zeven ministers zich solidair met mij verklaard hadden. Daardoor was het niet meer de quaestie of jk uit het kabinet zou treden toen ik mijn verantwoordelijkheid niet meer dragen kon, maar was het de vraag of door mijn toedoen het gehele kabinet in de toenmalige omstandigheden zou aftreden. Ik was overtuigd dat de koningin op de daaraan verbonden moeilijkheden speculeerde om de opperbevelhebber te handhaven. Dit vond ik unfair en inconstitutioneel; laat de koningin elke ambtenaar naar welgevallen handhaven tegen de betrokken minister in, mits deze vrij is, daartegenover zelf terug te treden, maar als de omstandigheden zich daartegen verzetten, zoals zijzelf moest toegeven, dan is de handhaving van zulk een ambtenaar een aanfluiting van de ministeriële verantwoordelijkheid en een zeer unfaire daad tegenover de betrokken minister.
XCEr vielen inderdaad harde woorden. Kort na de aanvang stond Hare Majesteit op om te zien of de deur goed gesloten was:' Ik geloof dat het beter is dat men buiten niet hoort wat wij tot elkaar zeggen.' Tot tweemaal toe was ik op het
1 A.v., p. 43. 2 A.v., p. 44.
punt, uit eigen beweging weg te gaan. Maar ik was ook niet altijd aangenaam; toen zij mij wilde uitleggen dat het 'doelloos' van generaal Snijders niet zo gemeend was, antwoordde ik dat ik één taal bijzonder goed verstond en dat dit Nederlands was, waarom ik omtrent het woord 'doelloos' geen uitlegging behoefde, ook niet van Hare Majesteit; dat bovendien ik niet alleenhet woord zo goed begrepen had, maar ook de twee bekwame stafofficierendie bij het gesprek tegenwoordig waren geweest. En zo ging het een uur lang door zonder ander resultaat dan de verklaring dat zij nader met de voorzitter zou overleggen. Toen ik wegreed, had ik toch bewondering voor de flinkheid waarmee Hare Majesteit de storm had doorstaan en met hoogrood gezicht voet bij stuk had gehouden. Ik had niets bereikt." Waarom had de koningin zich tegen het heengaan van generaal Snijders verzet? Wij kunnen er slechts naar gissen. De generaal (wiens pro-Duitse opvattingen zij allerminst deelde) was een flink krijgsman van het slag waar haar hart naar uitging. Zij vond, dat de minister aan dat ene ongelukkige woord 'doelloos' teveel betekenis toegekend had: de generaal had bedoeld 'vruchteloos' te zeggen; eind mei zou deze op schrift stellen dat ook hij van meningwas, 'dat het geval zich kan voordoen dat aan ons eisen worden gesteld die wij niet kunnen of moger! inwilligen en waarbij de eer des lands en onze nationale waardigheid eisen, ons gewapenderhand tegen het afdwingen van de verlangde con. cessieste verzetten, zelfs al bestaat het vooruitzicht dat deze weerstand ... met onze ondergang zal eindigen." Het is aannemelijk dat de koningin mede betoogde dat het heengaan van de opperbevelhebber (dat men niet zou kunnen toelichten!) alom in den lande deining zou veroorzaken; bovendien stond het ministerie op aftreden: zeven weken later, op 3 juli (dat was al aangekondigd), zouden verkiezingen plaats vinden voor een nieuwe Tweede Kamer; konden (wellicht was dat ook een vraag die zij stelde) de zittende ministers de beslissing in een zo belangrijke zaak dan niet aan hun opvolgers overlaten, Dat laatste geschiedde. De Jonge kwam van zijn besluit om af te treden terug: zijn zeven ambtgenoten deden toen hetzelfde. Generaal Snijders schreef een lange nota 0111. zich tegen de verwijten van de Jonge te verdedigen; de Jonge schreef een contra-nota en handhaafde zijn verwijten en in de notulen van de ministerraad van 8 juni '18 werd het volgende vastgelegd: 'Besloten wordt dat de tijdelijke voorzitter de nota van de minister van oorlog
XC1 A.v., p. 44. 2 C.]. Snijders: 'Nota over de militaire toestand van Nederland', Bescheiden buitenl. politiek 1917-1919 J, p. 535.
aan Hare Majesteit de Koningin zowel als aan de opperbevelhebber zal doen toekomen. Nu de Koningin heeft te kennen gegeven dat zij een eventuele aanvraag om ontslag van de opperbevelhebber niet zou aanvaarden, zelfs niet indien de minister van oorlog verklaarde, de verantwoordelijkheid voor die weigering niet op zich te knnnen nemen, besluit het kabinet, overwegende dat met het oog op de tegenwoordige omstandigheden noch een eventuele ontslagaanvraag van het kabinet of zijn meerderheid vóór 3 juli a.s., noch het doen van mededelingen aan de Staten-Generaal in's lands belang zou zijn, zich er toe te bepalen, aan Hare Majesteit eerbiedig in overweging te geven om aan de formateur van het vermoedelijk eerlang te vormen nieuwe ministerie mededeling te willen doen van het ten deze voorgevallene."
XCNog was het conflict niet ten einde, want nu deed generaal Snijders, gekwetst als hij was, de koningin weten dat hij wenste heen te gaan: samenwerking met een minister die hem wantrouwde, wees hij a£ Hij kreeg, àls die minister, nul op het rekest: de koningin weigerde zijn ontslagaanvraag in te willigen. Maar wie moest voor die weigering staatkundige verantwoordelijkheid aanvaarden? De minister van oorlog die het met het handhaven van generaal Snijders moeilijk eens kon zijn - of de ministerpresident wiens ressort het niet was I
XCDie vraag was in een onderhoud tussen de koningin en Cort van der Linden ter sprake gekomen. 'Hare Majesteit meende', zo legde de Jonge op gezag van Cort van der Linden vast, 'dat dit de taak van de premier was, maar deze vond dat hij dit niet kon doen zonder daarover eerst met m.ij te hebben gesproken. De koningin wilde daarvan niet horen en deelde daarop haar plan mede om aan generaal Snijders persoonlijk te schrijven dat er geen reden voor hem was om ontslag te vragen, aangezien hij het volle vertrouwen van de Kroon had behouden en zijn ontslag niet in het belang van het land zou zijn. Daarin heeft Cort van der Linden toegestemd! Hij weigerde echter vergunning om in dit persoonlijk schrijven te zetten dat dit met zijn instemming plaats vond. Er mocht wel in staan dat het met zijn medeweten geschiedde!
XCWelke figuur ontstond hierdoor? Was de minister nu voor die brief verantwoordelijk of niet? De bedoeling was waarschijnlijk het laatste, daar hij het medeweten blijkbaar niet gelijk stelde met een contraseign. Maar dan is hier aan de ministeriële verantwoordelijkheid ernstig tekort gedaan en is een daad door de persoonlijke koning verricht welke inconstitutioneel was en door de premier had kunnen en moeten worden voorkomen, maar is toegelaten.'>
XCDat de koningin iets gedaan had wat in normale omstandigheden door
XC1 A.v., p. 56 0. 2 B. C. de Jonge: Herinneriuoen, p. 46-47.
geen kabinet aanvaard zou zijn, is duidelijk - maar is de beschuldiging ('inconstitutioneel') van de gegriefde de Jonge wel juist? Is een minister, zolang hij niet aftreedt, niet staatkundig verantwoordelijk voor alle daden van het staatshoofd, 66k voor daden waarmee hij het niet eens is, a fortiori voor daden waar hij kennis van draagt en waar hij zich niet tegen verzet zoals in deze conflictsituatie het geval was?
XCCort van der Linden hield zijn kabinet bijeen. Generaal Snijders bleef aan. De generaal kreeg van het volgend kabinet begin november eervolontslag. En de Jonge was de enige minister uit het kabinet-Cort die geen onderscheiding ontving- - een verzuim waarvoor, uiteraard, de staatkundige verantwoordelijkheid niet bij de koningin lag maar bij de nieuwe ministers die opgetreden waren.
XCHet koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog vormt het onderwerp van dit seriewerk. Van dat koninkrijk was Wilhelmina de koningin en haar koningschap was, in tegenstelling tot wat wellicht vele tijdgenoten dachten, allerminst een loutere formaliteit. Zij heeft zichzelf beschouwd als een gids van de natie. Zij is dat tot op zekere hoogte ook geweest, maar dat geldt dan toch vooral, zo niet uitsluitend, voor de periode die zij zelf later als de belangrijkste uit haar levcri ging zien: de jaren der Engelse ballingschap. De gehele tweede wereldoorlog heeft zij als een worsteling ervaren die in betekenis slechts te vergelijken vielmet de Tachtigjarige Oorlog waarin haar grote voorzaat Willenl van Oranje grondvester geworden was van de vrijheid der Republiek. Vandaar dat het ons gepast leek om, nu ons werk de drempel van het uitbreken van die tweede wereldoorlog overschreden heeft, dit deel met een hoofdstuk te openen dat aan koningin Wilhelmina gewijd is. Haar beleid tijdens de neutraliteitsperiode (onderwerp van dit tweede deel) en, straks, tijdens de meidagen van(onderwerp van het derde) - het zou alles zijn noodzakelijke diepte en achtergrond ontberen wanneer wij niet eerst de vrouw schetsten die opseptemberdaags na haar negen-en-vijftigste verjaardag, getuige was van Duitslands aanval op Polen welke (daar maakte zij zieh geen illusies over) inleiding zou worden tot een nieuwe wereldbrand.
194-0 I 1939, 1 A.v., p. 49.
XCLaat OIlS duidelijk aangeven wat wij nu voornemens zijn. Wij schrijven geen uitgebreide biografie van koningin Wilhelmina, niet eens een beknopte levensschets; wat wij aan feiten (persoonlijke en zakelijke) willen vermelden, heeft slechts één bedoeling: duidelijk te maken waarom zij :in de tweede wereldoorlog handelde zoals zij deed - deed in dat' onafgebroken werken, zwoegen en scheppen', waarvan, tijdens haar eigen inhuldiging, koningin Juliana met betrekk:ing tot haar moeder gewaagde. Dat doet reeds onmiddellijk de vraag r:ijzen: wat waren binnen het Nederlandse bestel eigenlijk de mogelijkheden voor eigen ingrijpen waarover de drager of draagster van de kroon beschikte? 'De koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk' - met dat artikel begon, sinds 1848, het gedeelte van de Grondwet dat 'de macht des konings' behandelde. 'Wat dan de koning persoonlijk doet r' Struycken had :in 1909 die vraag gesteld en hij was zijn antwoord aldus begonnen: 'slechts in mysterious half-lights and vague shadows kan het worden omschreven ... Uit ondervinding weten het ten onzent slechts weinigen, en dezen zwijgen er over." Dat zwijgen zou ons niet passen. Veeleer leek het ons aanbevelenswaardig, dit hoofdstuk te beginnen met de beschrijving van het conflict dat zich:in 1918, in een periode van angstige nervositeit en uiteraard in diep geheim, tussen koningin Wilhelnllna en de meeste ministers voordeed.ê
XCWij willen op dat conflict (dat, als de meeste conflicten, wel zijn d:iepe wortels gehad zal hebben) niet verder :ingaan; wij willen er ook geen woord commentaar aan toevoegen; ons ging het slechts 0111 één ding : aan de hand van dat cne voorbeeld (dat men natuurlijk niet generaliseren mag) aan tevan f J.J.
1 A. A. H. Struycken: 4 p. 25. Een tweede conflict deed zich injuni 1918 voor. Bij het zenden van een door enkele marine-eenheden gedekt convooi naar Nederlands-Indië wilde de ministerraad zich houden aan door de Engelsen gestelde voorwaarden. De minister van marine, vice-admiraal Ram bonnet, vond dat onwaardig en trad af. Prompt benoemde de koningin hem tot adjudant in buitengewone dienst, Cort van der Linden droeg zij op, aan de minister van buitenlandse zaken, jhr. dr. Loudon, mee te delen dat zij zijn beleid afkeurde. Blijkens de notulen van zé juni 1918 besloot de ministerraad daarop, 'dat de tijdelijke voorzitter bij brief aan Hare Majesteit zal mededelen dat de overige ministers in die aangelegenheid solidair staan met de minister van buitenlandse zaken en, ten gevolge van de afkeuring door Hare Majesteit van het ten deze gevoerd beleid, gezamenlijk met de minister van buitenlandse zaken hun ontslag aan Hare Majesteit zouden wensen aan te bieden, doch daarvan zullen afzien, omdat op dit ogenblik een zoda nige ontslagaanvraag in strijd met's lands belang zou zijn, terwijl bnitendien de collectieve ontslagaanvraag van het kabinet in verband met de nieuwe verkiezingen eerdaags zal geschieden.' 1917-1919 p. 586.)
tonen, hoeveel spanning, hoeveel worsteling, hoeveel strijd er schnil kan gaan binnen de uitvoerende macht (de onschendbare koning en de verantwoordelijke ministers) die zich, dat eist de Grondwet, aan volksvertegenwoordiging en publieke opinie dient te presenteren als de gesloten en ondoorzichtige eenheid die met het begrip 'de regering' aangeduid wordt.
XCWij herhalen onze vraag: wat waren binnen het Nederlandse bestel de mogelijkheden voor eigen ingrijpen waarover de drager of draagster van de kroon beschikte 1 En nu willen wij niet overgaan tot staatsrechtelijke beschouwingen; liever willen wij de historische feitenlaten spreken. Zij wijzen in de negentiende eeuwalle in dezelfde richting: geleidelijke beknotting van de macht des konings.
XCKoning Willem I was een principieel tegenstander geweest van het delen van de nitvoerende macht met anderen. Tot aan de beperkte grondwetswijziging van 1840, waren de ministers, aldus Krabbe, 'de agenten des konings, enig ander verband dan uit deze verhouding ontsproot, bestond tussen hen niet'_! Wel werd in 1823 een raad van ministers ingesteld, maar deze had geen andere functie dan in het bestuursapparaat een zekere coördinatie aan te brengen: de koning bleef persoonlijk het land besturen, de milusters waren zijn dienaren.
XCDe grondwetswijziging van r840 (bevorderd door de ontevredenheid die, na de Belgische Afscheiding, door het starre beleid van Willem I gewekt was) bracht twee wijzigingen. De eerste hield in dat de ministers strafrechtelijk verantwoordelijk werden: voortaan zouden zij wegens het schenden van de Grondwet of van de wetten voor de Hoge Raad gedaagd kunnen worden. Dat geval heeft zich nooit voorgedaan, maar die nieuwe bepaling betekende toch wel dat de ministers meer dan tevoren rekening moesten houden met die eigen verantwoordelijkheid. De tweede wijziging was, dat alle beslniten des konings mede-ondertekend moesten worden door de minister tot wiens departement zij behoorden: dit verplichte contraseign maakte de koning in sterker mate afhankelijk van ministeriële medewerking. Niettemin bleef binnen de uitvoerende macht het accent bij hèm liggen: er was buiten die macht geen instantie waarop de ministers zich bij een conflict met de koning konden beroepen. Na 1840 verzette Willem II zich hardnekkig tegen verdere hervormingen en met name tegen het invoeren van de staatkundige verantwoordelijkheid der ministers. Immers, zouden deze in plaats van jegens de koning verantwoordelijk te zijn, verantwoordelijk worden jegens de volksvertegenwoordiging, dan zou deze laatste be
XC1 H. Krabbe: 'Constitutionele monarchic' (I900), opgenomen in Staatsrechtelijke opstellen, dl. I (1929), p. I20.
langrijk meer invloed krijgen binnen het staatsbestel en zouden de ministers de dominerende factor worden binnen de regering. Wij haalden ill het vorige deel al de kenmerkende uitspraak (1845) van Willem II aan: 'Ik offer de prerogatieven der Kroon niet op. Als men het schavot voor mijn ogen opricht, zal ik het schavot beklimmen en mijn hoofd geven, liever dan te ondertekenen.' 1
XCOnder de indruk van de in Frankrijk uitgebroken, naar Duitsland en Oostenrijk overgeslagen revolutie, werd deze koning ill maart 1848 van de ene dag op de andere van 'zeer conservatief''zeer liberaal' - aldus zijn eigen bekentenis. De nieuwe, hoofdzakelijk door Thorbecke ontworpen Grondwet waarin dan eindelijk uit het Engels bestel de bepaling overgenomen was: 'De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk', werd zeven maanden later, op 14 oktober 1848, afgekondigd. Nauwelijks had de iII Londen wonende kroonprins hiervan vernomen of hij berichtte zijn vader tot tweemaal toe dat hij afstand wenste te doen van het recht van troonopvolging, Willem II nam beide mededelingen voor kennisgeving aan, maar de dag waarop hij in maart 1849 stierf, heerste er in de kring der millisters nog aanzienlijke twijfel of de kroonprins wel bereid was, de kroon te aanvaarden. Deze werd hem krachtens de exacte toepassing van de Grondwet opgezet: 'Willem de Derde is koning der Nederlanden', heette het in de ministeriële preelamatie waarin het overlijden van Willem II bekendgemaakt werd.
XCWillem III kwam op zijn weigering terug: hij aanvaardde de regering. Aanvaardde ze, maar met een wrevel die zich bepaald ook richtte tegen de man die hij terecht als de auctor intellectunlis van de ill 1848 doorgezette beknotting der koninklijke macht beschouwde: Thorbecke, 'Ik mepriseer hem', zei hij medio oktober 1849, 'maar ik kon hem tolereren, maar ook niet meer.'2 De animositeit tussen de koning en de minister-president, die een zakelijke grondslag had maar door persoonlijke factoren verscherpt werd, dreef de twee elementen ill het staatsbestel (koning en ministers) die, ware alles goed gegaan, iII harmenie de uitvoerende macht gevormd zouden hebben, steeds verder uiteen. Thorbeeke's opvatting (de Fransman Thiers had het scherp geformuleerd: le roi règne, mals He gouverne pas) gaf de koning het gevoel dat hij gedegradeerd was tot een, aan publieke
1 Notities van]. B. van Son, minister van rooms-katholieke eredienst, 18 sept. 1845, aangehaald door E. van Raalte: 'Constitutionele en vorstelijke perikelen', 1965. p. 250. 2 Aldus in een bijeenkomst, !6 oktober r849, met twee ministers ell de directeur van zijn kabinet. aangehaald door C. W. de Vries: (r95!), p. 148.
kritiek onttrokken, machine voor het zetten van handtekeningen. Na een jaar was de verhouding al zo slecht dat Willem III weigerde, zijn ministers ter gelegenheid van Nieuwjaar 1851 te ontvangen.' Het ene conflict volgde op het andere. De koning uitte de wens dat elke minister die een bepaald wetsontwerp in de ministerraad aan de orde wilde stellen, het ontwerp eerst aan zijn goedkeuring zou onderwerpen; Thorbecke wees die wens af: daardoor werd onderstreept dat de koning in elk conflict over zodanig ontwerp niet de betrokken minister alleen maar de gehele raad van ministers als tegenstander kreeg." Hetzelfde gold voor benoemingen.
XCIn 1853 barstte de bom. De Paus had de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland hersteld. In april kwam het tot heftige protesten in het protestantse kamp. Op de ryde van die maand zou aan willem III in Amsterdam een adres overhandigd worden waarin op hem een beroep gedaan werd om dat herstel tegen te gaan. Het rninisterie-Thorbecke had de koning schriftelijk geadviseerd, bij het in ontvangst nemen van het adres te antwoorden, 'dat de zaak zijn erkenning of goedkeuring niet behoefde en dat er bij wederzijdse eerbiediging van rechten geen reden tot bekommering bestond." De koning legde dat advies naast zich neer en vlocht in zijn antwoord de opmerkingen in,
XC'dat het onlangs te Rome voorgevallene ook hem. diep geschokt had maar dat de bepalingen van de Grondwet hem gebonden hadden, dat hij daarvan geen verantwoording had, daar hij in 1848 als Prins van Oranje daarover niet gekend was, die Grondwet bij zijn troonsbeklimming zo had gevonden en had moeten bezweren, en thans daardoor in deze weinig vermocht, doch dat hij niettemin ten uiterste gevoelig was van het vertrouwen waarmede de protestantse bevolking hem bij deze gelegenheid naderde.':
XCOnmiddellijk stelde Thorbeckc de koning voor de keus: publieke herJJ.
1 G. Lammers: el! (195 2), p. 55. 2 C. W. de Vries: p. 134. 3 LJ Brugmans: (I958), p. I56. • Aldus het verslag van een der Amsterdamse wethouders, van Iddekinge, aan de minister van financiën, P. P. van Bosse, aangehaald door E. van Raalte 'Constitutionele en vorstelijke perikelen', 1965, p. 256. Sommigen geven '5 konings woorden iets anders weer. Hoe zij ook precies geluid hebben, zij deden Thorbecke onmiddellijk aan de koning schrijven: 'Men meent van Uwe Majesteit te hebben verstaan, dat Hoogstdezelve zich tegen Haren zin door de grondwet gebonden achtte; dat Uwe Majesteit door het ontvangen beklag over hetgeen volgens de grondwet gebeurd is, de band tussen het Huis van Oranje en Nederland nog versterkt rekende.'
roeping van deze verklaring of aanvaarding van het ontslag der ministers. Hij koos het laatste. Thorbecke keerde in de Tweede Kamer terug.
XCToen hij in 1862 wederom minister-president werd, kwam het tot een nieuwe maatregel die de invloed van de koning gevoelig beperkte. Tot in dat jaar had de directeur van het kabinet des konings als secretaris van de ministerraad gefungeerd: bij elk overleg in die raad was de koning dus als het ware direct en persoonlijk vertegenwoordigd geweest. Mocht hij zich met de genomen besluiten al niet verenigen, hij kende althans hun achtergronden; hij kende ook de stromingen in de raad; hij kon van die kennis gebruik maken. Op zijn verzoek had hij bovendien van eind 1850 af een afschrift ontvangen van de notulen van de ministerraad die als regel vrij uitvoerig waren. Dat zinde Thorbecke niet. De directeur van het kabinet des konings kreeg niet Ianger toegang tot de ministerraad: de raad ging zelf voor notulen zorgen. Thorbecke wilde niet zo ver gaan dat hij de koning ook die notulen onthield, maar daar vond hij iets anders op: zij werden tot een minimum gereduceerd. Veel meer dan eenlijst van sommige besluiten waren zij voortaan niet S0I1/11/ige besluiten: de belangrijkste werden er als rcgel niet in opgenomen en van die omissies werd in het geheel niet gerept. 'Zo onbeduidend' worden zij, 'dat de koning er letterlijk niets aan heeft.'! Voor de historicus geldt, helaas, veelal hetzelfde.
XCTot na de bevrijding in 1945 bleef, met betrekking tot de notulen, die gang van zaken gehandhaafd: een ongeschreven regel, een van generatie tot generatie overgedragen element in de praktijk van het staatsbestel en, naar onze overtuiging, een ongemeen belangrijk element. Omtrent het beraad in het kabinet konden koning Willem III, koningin-moeder Emma als regentes en koningin Wilhelmina uit de notulen (die aan de drager of draagster van de kroon eens per maand toegezonden werden) niets leren; de besluiten die in die notulen te hunner kennis gebracht werden, hadden voor een aanzienlijk deel betrekking op voorstellen tot het verlenen van onderscheidingen. Natuurlijk stonden hun andere informatiebronnen ter beschikking: de minister-president en de ministers konden ter audiëntie ontboden of schriftelijk om een opinie gevraagd worden, de directeur en de ambtenaren van het kabinet des konings of der koningin konden op inlichtingen uitgaan. Uitvoerige notulen evenwel hadden hun inzicht gegeven in wat in de ministerraad als hoogste bestuurscollege des lands werkelijk leefde: die kennis welke een natuurlijke grondslag gevormd zou hebben voor goede samenwerking en daar in elk geval een onmisbare voorwaarde voor was, ontbrak.
XC1 C. W. de Vries: Overgrootvader Willc/II III, p. II6.
XCKorting Willem III voelde zich uitgeschakeld. Zijn toch al zo geslonken invloed slonk nog verder toen als gevolg van de parlementaire crisissen van I866 en '67 (waar wij hier niet verder op in willen gaan) een nieuwe ongeschreven regel zijn intrede deed in het staatsbestel: geen kabinet kon voortaan aanblijven tegen de uitdrukkelijke wens van de meerderheid der Tweede Kamer in. Dat maakte het kabinet in sterker mate afhankelijk van de volksvertegenwoordiging en dus minder afhankelijk van de koning; ook was het hiermee voor de ministers gemakkelijk geworden, zich bij conflicten met de koning op de uitgesproken of onuitgesproken wensen van die volksvertegenwoordiging te beroepen. Koning Willem III trok zich meer en meer in een gemelijk isolement terug. 'De samenwerking en zelfs het gewone contact van de vorst en zijn ministers werd tot een minimum beperkt; er zijn tussen I870 en 1890 ministers geweest die de koning alleen bij hun beëdiging tot zich toeliet.'! De geleidelijke beknotting van zijn koninklijke macht en invloed kon hij niet verkroppen; zij vrat haast dagelijks aan zijn gemoedsrust. 'Hoewel hij', schreef een van zijnministers in 1875, 'sedert zes-en-twintig jaar Constitutioneel Koning is, heeft hij nog steeds de meest autocratische begrippen en neigingen. Te midden van de verwarring zijns geestes, te midden van de luimen, van zijn schijnbaar onredelijk willen of niet-willen, is één idéefixe altijd heersende bij hem en deze verklaart veel van zijn zonderlinge handelingen en uitingen. Hij is steeds beducht dat men de hand zal uitsteken naar zijn prerogatieven en hiertegen waakt hij met de meest angstvallige volharding maar dikwerf ook op de meest kleingeestige wijze."
XCHoe minder macht hij over hield, des te hardnekkiger klampte hij zich aan het schamele restje vast.
XCFactoren die in de persoon van de koning gelegen waren, speelden bij dit alles een belangrijke rol. Via zijn moeder, Alma Paulowna, was hij de kleinzoon van een der ziekste leden uit het door ziekten geteisterde geslacht der Romanows: de aan verstandsverbijstering lijdende Paul, van I796 tot 1801 Tsaar aller Russen. Van diezelfde Paul was zijn echtgenote, Sophia van Württemberg, een kleindochter. 'Via zijn moeder', aldus Rogier, 'erfde deze constitutionele koning over het tamste volk van Europa in de burgerlijkste eeuw der geschiedenishet bloed van Peter de Grote en Catherina II, d.i.Brugmans inbewerkt en ingeleid doorvan 't Veer
1 H. (1923), p. 1 I. 2 P. (1968), P·46-47·
van een in de negentiende eeuw steedsmeer degenererende dynastie die rijk was aan zonderling-gespleten typen: bulderende tyrannen, teder en wreed, impulsief en inert-vroom en losbandig tegelijk, voor wie de omgeving beefde, maar die, als de bui was uitgewoed, als was in gewiekste handen waren.T
XCVerscheidene van deze eigenschappen vinden wij in Willem III terug: kon hij het ene moment met bliksemende ogen 'geweldig bulderen, door driftbuien overheerst', het andere was hij 'kinderlijk goedig en hartelijk'." Had hij iemand mateloos gekwetst (en dat kwam nogal eens voor), dan kon hij zich ook mateloos inspannen om zijn leedwezen te tonen. Ook op staatkundig gebied neigde hij tot uitersten: de Pruisen haatte hij, uitbundig was zijn lof voor Napoleon III. Aileen op het gebied van de godsdienst was hij wars van alle extremisme. 'Mijn voorouders', zei hij eens in de tijd van Afscheiding en Réveil, 'hebben nooit het protestantisme in die exclusieve zin uitgelegd als nu vele heethoofden. Integendeel, de essentie van het protestantisme is verdraagzaamheid Ik zal dan ook altijd verdraagzaam wezen.P
XCDie verdraagzaamheid droeg een vrij abstract karakter. Tot zijn omgeving strekte zij zich in elk geval niet uit, evenmin tot zijn gezin. Koningin Sophia was een hoogst intelligente en ontwikkelde, zij het onevenwichtige vrouw die de excessen en grillen van haar onbeheerste echtgenoot niet verdroeg en ze hem ook spoedig niet meer vergaf De twee prinsen, Willem en Alexander (de derde, Maurits, was op zevenjarige leeftijd overleden), kozen in de twisten die het koninklijk gezin gingen verscheuren en tussen de twee echtgenoten een blijvende verwijdering teweeg brachten, de zijde van hun moeder die, lijkt het, door toegevendheid al even weinig tot de stabiliteit van hun persoon bijdroeg als de gekrenkte koning dat door zijn tyrannieke gestrengheid deed. Willem, de kroonprins, werd in de jaren '70 door zijn vader, de koning, gedwarsboomd in zijn voornemen, met de beeldschone Anne Mathilde gravin van Limburg Stirum in het huwelijk te treden: de koning zag er een mésalliance in, althans dat beweerde hij. Achter de houding van de kroonprins vermoedde hij machinaties van de koningin, van 'dat infame schepsel', zoals hij haar, in drift, in die tijd eens aanduidde": hij zou niet toegeven. De kroonprins vluchtte in '76 naar Parijs. Een jaar later stierfkoningin Sophia. Weer vroeg de kroonprins, zeven-enL.J. Rogier injulide Vries:p.Aldus in deeerder gememoreerde bijeenkomst,okt.met twee ministers en de directeur van zijn kabinet, aangehaalda.v., p.
1 21 195I. 2 C. W. 4I. 3 al 16 1849, 55. p. 122.
dertig jaar nu, tot tweemaal toe, zijn vader om toestemming om te trouwen met de vrouw van zijn keuze; hij kreeg niet eens antwoord. Men kan zich zijn gevoelens indenken toen hij, nog geen twee maanden na het overlijden van zijn moeder, uit Den Haag de gechoqueerde verhalen hoorde dat de vader die hem belet had, een gravin tot zijn levensgezellin te maken, van plan was, zelf in de echt te treden met een Franse operazangeres, een made nioiselle Ambre die hij maar vast als Comtesse d' Ambroise in de adelstand verheven had - een huwelijk dat door krachtig verzet van de hofhouding en van de ministerraad verijdeld werd.' Toen de een-en-zestigjarige koning in januari 1879 in Arolsen zijn tweede huwelijk aanging met een twintigjarige prinses uit een der kleinere Duitse vorstendommen, Adelheid Emma Wilhelmina Theresia prinses van Waldeck-Pyrmont, gaf de kroonprins uit Parijs waar hij nog steeds woonde, opdracht om op de dag van de huwelijkssluiting de luiken van zijn paleis aan de Haagse Kneuterdijk te sluiten 'als bij een sterfgeval'": heel Den Haag mocht weten dat het voor hem een dag van rouw was. Eenzaam en verbitterd stierf hij in juni 1879 in de Franse hoofdstad. Niet minder eenzaam bleef de dertien jaar jongere prins Alexander achter. 'Ik zal steeds met mijn doden blijven voortleven' - zo uitte deze zich; zijn ziekelijke mensenschuwheid deed hem Den Haag 'een levend graf' noemen." In 1884 kwam hem de dood als een verlossing.
XCZes jaar later overleed de vader - een in veel opzichten tragische figuur, want tragisch willen wij het noemen warmeer men, als willem III, gedoemd is, zijn levensjaren te slijten in een omgeving en in verhoudingen waarmee aard, temperament en opvattingen in lijnrechte strijd verkeren. De genegenheid voor zijn persoon was, behalve hier en daar op het platteland, getaand. In de kringen der vroege socialisten en anarchisten deden pamfletten de ronde waarin de uitspattingen waaraan hij zich overgegeven heette te hebben, breed uitgemeten werden, maar zij die deze, op het persoonlijke gerichte aanvallen onwaardig achtten, waren toch niet geneigd, deze koning werkelijke invloed op de gang van zaken te geven. Toen de liberale afgevaardigde mr. S. van Houten tijdens een staatsrechtelijk debat in de Tweede Kamer de Kroon 'veeleer een ornament dan het fundament' van het staatsbestel noemde, werden in die woorden (in 1884 gesproken) de feitelijke verhoudingen van het tijdsbestek eerder benaderd dan in het tegenbetoog van de katholieke voorman Schaepman die bij de Kroon liever dacht 'aan de sluitsteen in het gewelf die tegelijkertijd is een sieraad en tevens het constructieve lid, dat geheel de hoog opstrevende bouw tezamen houdt.'
1 A.v., p. 73-80; C. W. de Vries: p. 52. • A.v., p. 140. 3 A.v., p. 97.
Dat was hooggestemde taal, maar in de bijval welke hij van sommige liberalen kreeg die van oordeel waren dat mr. van Houten te ver gegaan was, zal wel mede een zekere ergernis over de socialistische en anarchistische agitatie een rol gespeeld hebben. Koning Willem III was in elk geval van grote delen van zijn volk volledig vervreemd geraakt.
XCIn 1898 aanvaardde Wilhchnina de regering.
XC'Thans is de ure gekomen waarin ik mij, te midden van mijn trouwe Staten-Generaal, onder aanroeping van Gods heilige naam, zal verbinden aan het Nederlandse volk, tot instandhouding van zijn dierbaarste rechten en vrijheden' - met die passage hief de korte toespraak aan die de jonge, pas achttien jaar geworden koningin op 6 september 1898 bij haar inhuldiging in de Nieuwe Kerk te Amsterdam uitsprak. 'Zo bevestig ik heden', zo vervolgde zij, 'de hechte hand die tussen mij en mijn volk bestaat en wordt het aloude verbond tussen Nederland en Oranje opnieuw bezegeld. Hoog is mijn roeping, schoon de taak die God op mijn schouders gelegd heeft. Ik ben gelukkig en dankbaar, het volk van Nederland te mogen regeren - een volk, klein in zielental, doch groot in deugden, krachtig door aard en karakter. Ik acht het een groot voorrecht, dat het m:ijn levenstaak en plicht is, al mijn krachten te wijden aan het welzijn en de bloei van mijn dierbaar vaderland. De woorden vanmijn benlinde vader maak ik tot de mijne: 'Oranje kan nooit, neen nooit genoeg voor Nederland doen."
XCDaarop volgde de eedsaflegging in de door de Grondwet voorgeschreven bewoordingen:
XC'Ik zweer aan het Nederlandse volk dat ik de Grondwet steedszalonderhouden en handhaven. Ik zweer dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des rijks 111.et al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren, dat ik de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle mijne onderdanen zal beschermen en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden welke de wetten te mijner beschikking stellen, zoals een goed Koning schuldig is te doen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig!'
XCOp de betekenis van de door de vorstin afgelegde eed komen wij terug. Hier willen wij allereerst wijzen op het kenmerkend feit dat haar korte
toespraak, ruim een week: tevoren aan de leden van het ministerie-Pierson toegezonden, 'gehéél haar eigen werk' was; 'wij hadden geen aanmerking, enkellof', tekende de minister-president in zijn dagboek aan.' Die toespraak getuigde van een zelfbewustheid, van een vastheid van opvatting, van een kordaatheid en van een plichtsbesef die men in het algemeen in die mate bij zo jeugdige personen niet zal aantreffen en zeker niet gecombineerd. Er sprak een gevormde persoonlijkheid uit, hij stond bovendien in dezelfde strijdbare toonsoort als de toespraken die zij, meer dan veertig jaar later, tijdens de tweede wereldoorlog voor de Londense radio zou houden.
XCEn inderdaad: wie zich in het leven van koningin Wilhehnina verdiept, wordt onmiddellijk getroffen door het feit dat hij in aanraking komt met een, in wezen zichzelf gelijkblijvende, figuur van bijzondere kracht en van bedwongen heftigheid - kracht en heftigheid die al in haar jonge jaren gebleken waren. Op haar vader geleek zij in temperament, van haar Duitse moeder ('a tremendous personality', aldus een van Emma's nichten, 'full of courage and intelligence'2) had zij een complex van eigenschappen geërfd dat wij misschien nog het best met het begrip Tüchtigkeit kunnen aangeven. Heftigheid en Tüchtigkeit waren beide versterkt door de speciale verhoudingen waarin zij als kind en jong meisje opgroeide; verhoudingen waarin zij enerzijds aan heel veel minder, anderzijds aan heel veel meer dwang onderworpen werd dan leeftijdgenoten.
XCEnig kind was zij; dochter van (zo zag zij hem) 'een imposante, mannelijk stoere, rijzige vader, een echte koning: figuur, houding, gebaren, stem. Een ontzagwekkende vader', aldus Booy die naast zoveel andere waardevolle herinneringen van Wilhelmina ook deze vastgelegd heeft. 3 Ontzagwekkend voor het jonge prinsesje - en verwennend. 's Levens stormen waren goeddeels uitgewoed toen de meer dan zestigjarige koning dit lieftallig dochtertj e als laat geschenk ontving: kon hij haar wensen inwilligen, dan deed hij zulks. Over de bladzijden die Wilhelmina in haar Eenzaam maar niet alleen aan haar vader wijdt, hangt dan ook een waas van kinderlijk geluk. Zozeer greep zijn overlijden haar, de tienjarige, aan, dat zij enkele maanden lang niet meer groeide. 'Nog kort voor haar dood sprak zij mij over hem', aldus weer Booy, 'met een ontroerende, warme genegenheid en echte verering. Deze liefde was zo innig dat zij zijn fouten nimmer op zijn rekening zette maar steeds op die van anderen. En dat zij zich tomeloosp.
1 Aangehaald door E. van Raalte in zijn inleiding bij 1814-1963 (I964), p. XXX. 2 Prinses Alice gravin van Athlone: (r966), p. 39. 3 Th. Booy: (I963), rol.
ergerde aan kritische stemmen over hem." Dat laatste kunnen wij beamen: toen wij in maart 1956 het tweede van een reeks gesprekken konden voeren met prinses Wilhelmina (zoals zij toen heette), bleek uit haar uiteenzetting over de Aprilbeweging van 1853 dat zij zich de afwijzende houding van haar vader ten aanzien van Thorbecke geheel eigen gemaakt had: 'De Grondwet werd hier precies naar de letter uitgelegd. Mijn vader heeft hier al zoveel mee te stellen gehad. Denkt u maar aan de Aprilbeweging: hij houdt een toespraak in Amsterdam en meteen gaat minister Thorbecke heen.'2
XCHet jonge prinsesje onderging niet de corrigerende werking die van broertjes of zusjes uit kan gaan: 'geen stevige kibbelarijen die een te grote hitte wegbuien, geen onenigheden waarin een kind al vroeg leert dat gelijkhebben bijzaak is, geen plagend uitlachen noch proestlachen en mekaar in 't ootje nemen." Nagenoeg geheel ontbrak in de opvoeding het element van de normale, directe straf, 'omdat men niet het risico kon lopen dat men een uur of wat later een schreiend koninginnetje bij de officiële gasten moest brengen/"
XCTegenover die toegevendheid stond evenwel de harde, onpersoonlijke dwang die in het door een strikte étiquette gekenmerkt hofmilieu aan de troonopvolgster en toekomstige koningin opgelegd werd. Een tijdgenote liep eens in Den Haag, niet ver van het Paleis Noordeinde:
XC'Ik zal een jaar of tien geweest zijn en Wilhe1mientje dus zeven jaar, want we schelen maar drie jaar met elkaar. Opeens kwam daar een grote Sint-Bernardshond aan. Slagersjongens en iedereen die langs kwam, keken natuurlijk naar dat beest en bleven even stilstaan. Ik ook ... Maar opeens zag ik voor mij twee dames met een kind tussen zich in en vlak daarachter een lakei. Ik begreep meteen: dat kind moet het prinsesje zijn. Ook zij wilde even blijven staan kijken en ze draaide zich al om naar die prachtige Sint-Bernardshond, maar toen nam een van de hofdames haar hoofdje tussen haar handen en wees haar, dat ze niet rechts, noch links, maar recht voor zich uit moest kijken. Ach wat had ik toen met dat kind te doen."
XCTweede momentopname van het jeugdig koninginnetje:A.v., p.Koningin Wilhelmina,maartMet een beknopte vermelding als deze worden de aantekeningen bedoeld die wij in het kader van ons onderzoek maakten naar aanleiding van gevoerde gesprekken. Vermeld worden dan de persoon met wie wij spraken en de datum van het gesprek.Henr. de Beaufort:p.Booy:p.in H. H. Felderhof enA. M. Middelhoff:
1 102. 2 1956. 3 (1965), 19. 92. 5 Aanhaling C. (1963), p. 26.
XC'Zij mag naar het strand ... Ze trekt haar witte handschoenuit. De hofdame schrikt zich ongelukkig: stelje voor dat Hare Majesteitook eenfort gaat bouwen! Een blik alseen doodvol1l1is. De witte handschoengaat weer aan.'!
XCMen vermenigvuldige deze opnamen met duizend - en dan wordt zij toch wel begrijpelijk, de weemoedige klacht die Wilhelmina, mijmerend over haar leven, kort voor haar dood uitte: 'Waarol11mocht ik toch nooit op de kettingen voor de Voorhout zitten schommelen e Ik wou het zo graag. Ik was toch ook een kind.'2
XCEen kind - en géén kind, want achter de kinderjurk schemerde steeds de hermelijnen mantel. De geest van de tijd, vormelijker dan de twintigste eeuw, eiste dat zij die tot het koningschap geroepen zouden worden, van jongsaf in het dwangbuis van knellende conventies geperst werden. Omgang met gewone kinderen was niet gepermitteerd; werden al bij tijd en wijle leeftijdgenootjes uitgenodigd om ten paleize te komen spelen, dan werden zij eerst zorgvuldig geïnstrueerd, het prinsesje, later het jonge koninginnetje, met 'mevrouw' aan te spreken: er zal van de spontaniteit der kinderspelletjes niet veel overgebleven zijn. Trouwens, ook de kleine Wilhelmina gedroeg zich dan afwerend. Eens werd gepoogd, een aantal van die opgetrommelde kinderen te laten spelen niet in de grote, kille zalen der paleizen maar in háár speelkamer en met háár speelgoed - ze was daar 'helemaal niet op gesteld', ze 'juichte' toen het speelterrein weer naar de zalen verplaatst werd,"
XCNu werd, zien wij het goed, die door de conventies voorgeschreven dwang in haar speciale geval door twee factoren versterkt. Booy geeft de eerste aan, waar hij er op wijst, 'dat het Huis van Oranje, toen de training voor het leven van Wilhehnina begon, in de sterke herinnering leefde aan een kroonprins wiens bestaan door wilszwakte getekend was.'4 Hiermee werd de zieke prins Alexander bedoeld." Op grond van die heugenis werd besloten, met de opvoeding van Wilhelmina geen risico te nemen, 'ieder slap toegeven van mij werd', aldus Wilhelmina-zelf, 'dadelijk streng aangepakt, soms zelfs met verwijzing naar het bedoelde antecedent." Koningin Emma (haar eigen Duitse opvoeding kan hierbij een rol gespeeld hebben) meende goed te handelen door met nimmer aflatende gestrengheid haar enig dochtertje zo spoedig en nadrukkelijk mogelijk in te stellen op 's levens hardheid. Dat werd welnooit drastischer gepoogd dan in de nacht van hetBooy:p.A.v., p.Koningin Wilhelmina:p.Booy:p.• Brief,dec.vanBooy.Koningin Wilhelmina:
1 95. 2 96-97. 3 (1959), 63-64. 4 Il4· 5 1968, Th. 6 p. 54.
overlijden van Willem III, toen de tienjarige wilhelmina gedwongen werd, geruime tijd geheel alleen bij zijn lijk in de sterfkamer te zitten ten einde zich te doordringen van de majesteit van de dood.' Twee-en-zeventig jaar later, 'de laatste dag in november I962 dat zij nog een poging deed om. op te staan, ging dat met de roep: 'Ik wil geen Alexander zijn, mijn moeder heeft altijd gezegd: je moet je er tegen in zetten.' '2
XCAls tweede factor die de door de conventies voorgeschreven dwang versterkte, zien wij het met het voorafgaande samenhangende beleid van sommige opvoeders. Met name de Engelse gouvernante, Miss Winter, was doordrongen van het besef (haar zeker ook door de koningin-moeder ingescherpt) dat zij geen andere opdracht had dan (wij citeren hetgeen wilhelmina van haar opvoedster te horen kreeg) 'to train yO~lrcharacter, to make a bold and a rwble woman out of you, unflinching and strong.'3 Wat hier aan conflicten uit voortgevloeid is, kunnen wij slechts gissen. Miss Winter 'kroop voor niemand in haar schulp of ging voor wie dan ook uit de weg'" - gaat het te ver, te veronderstellen dat ze op haar pupil een immense druk uitoefende? Onbarmhartig werd de jonge koningin in de vormen geperst die haar opvoeders voor de juiste hielden. Het is waarlijk geen wonder dat, als reactie daarop, in haar krachtige persoonlijkheid een driftige aggressiviteit gewekt werd.
XCOp te groeien als lid van een boven alle andere families gestelde en daardoor in psychologisch opzicht een aparte plaats innemende koninklijke familie dunkt ons onder de meest gunstige omstandigheden een proces met specifieke moeilijkheden. In de omstandigheden van haar eigen familie heeft Wilhelmina het in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw wel buitensporig moeilijk gehad. Mag men, aan de overmatige toegevendheid en aan de overmatige dwang denkend, spreken van een voortdurende afwisseling van gloeiend-hete en ijskoude stortbaden? Ze werd er, zonder twijfel, door gehard, ja gestaald; maar die grillige afwisseling wekte in haar ook, mede gegeven haar onstuimig temperament, op emotioneel gebied een situatie waarbij de negatieve en positieve stemmingen en gevoelens (Booy spreekt, wellicht ietwat overdreven, van 'himmelhoch jauchzende en zum Tode betriibte-stemmingen, schroeiende haat, smeulende rancune, bloedwarme sympathieën, bandjirs van blijdschap en afgronddiepe ontgoochelingen'ê) vlak naast elkaar lagen - een geheel van tegendelen dat zij zelf als regel aan haar Russische afkomst toeschreef", maar waarbij wijvan koningin
1 F. van 't Sant, 26 juni 1956. 2 Brief, 5 dec. 1968, Th. Booy. 3 Koningin Wilhelmina: p. 53. • A.v., p. 54. 5 Booy: l'mI (1965), p. 31. 6 A.v.
geneigd zijn, haar opvoeding van minstens zo grote betekenis te achten als de aard van die ene overgrootvader (tsaar Paul) en die ene grootmoeder (Alma Paulowna, moeder van koning Willem III).
XCDaarbij moet dan nog bedacht worden dat de combinatie van toegevendheid en dwang ook in later jaren gehandhaafd bleef; dwang, voorzover de koningin na haar inhuldiging dagelijks onderworpen bleef aan knellende voorschriften van étiquette en protocol, aan de nimmer-aflatende opeenvolging van publieke functies die zij moest uitoefenen - kortom, aan het jaar in, jaar uit nagenoeg voortdurend voor haar, voor haar alléén, geldend stelsel van geschreven en ongeschreven gedragsregels dat zij zelf in Eenzaam maar niet alleen als 'de kooi' zou gaan aanduiden.l Waar zij zich maar vertoonde, was zij door eerbetoon omgeven. Meer dan dat. De étiquette eiste dat niemand (met uitzondering van de ministers en de vice-president van de Raad van State) buitens- of binnenskamers haar ooit tegensprak. Strikt hield de hofhouding zich aan die misvormende regel. Dwaze situaties vloeiden er soms uit voort. Als 'een van de vele gevallen' noemt Booy het ingrijpen van hovelingen die
XC'een jong, eenvoudig standhouder op een expositie zo ongeveer besprongen, nadat hij op de opmerking van de koningin: 'Dat is dus kamgaren. Katoen, nietwaar?' geantwoord had: 'Nee, majesteit, kamgaren is wo!.' 'Men spreekt de koningin niet tegen!' 'Maar kamgaren is geen katoen.' 'Dat doet er niet toe.' 'Ik mag toch niet liegen en zeker niet tegen de koningin. Wat had ik dan moeten zeggen?' 'Ja, majesteit, dat is katoen, een wolsoort die katoen genoemd wordt, of alleen: Ja, majesteit.' '.
XCEn niet alleen het protocol bemoeilijkte de normale relatie tussen de koningin en andere mensen. Er was een tweede, minstens zo belangrijke factor.
XCKoningin Willleln1Ïna werd in haar tijd en in het toen geldend cultuurpatroon door de meeste mensen als een wezen van hoger orde beschouwd, als een soort sprookjesfiguur die over magische kracht beschikte. Ontzag en bevangenheid waren als regel al vóór enig contact plaats vond, in de geest van nagenoeg allen aanwezig die haar naderden. Dat betekende dat wat haar van jongsaf voorgehouden was: dat zij als koningin boven de medemens geplaatst was, in het gedrag van die medemens bevestiging vond. Dat bleef niet zonder gevolgen. Tijdens haar leven is Booy niet de enige geweest, die
XC1 Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen, p. 61. • Booy: De levensavond lInn koningin Wilhelmina, p. 232.
'veel gepiekerd heeft over de vraag hoe koningin, prinses Wilhelmina zo'n weinig soepele, zo'n baasachtige,zo'n scherpe figuur is geworden. Want dat was zij toch zonder twijfel. Tegenover haar hofhouding, tegenover haar personeel, tegenover de andere gezagsdragersin de staat, Wie anders beweert, heeft haar niet gekend of is een vleier. Zij was zichzelfhier trouwens ook werkelijk wel van bewust. Hoe vaak zei zij ons niet: 'Ik was wèl een pasja', of: 'Ik ben een lastig mens. Altijd geweest.' De eerste keer toen zij het woord 'pasja' gebruikte, vroeg ik haar wat zij er precies mee bedoelde ... 'een grote baas, meneer. Iemand die altijd het laatste woord en altijd zijn zin wil hebben. Iemand die de neiging heeft, iedereente ringeloren.Dat woord kent u toch wel ?' Ja, dat kende ik."
XCWij twijfelen er niet aan dat Booy dit kenmerkend gesprek naar waarheid weergegeven heeft. Niettemin halen wij de geciteerde passage met enige aarzeling aan. Zij kan immers licht misverstand wekken. Geen enkele menselijke persoonlijkheid is eenvoudig; die van Wilhelmina is, dunkt ons, heel veel gecompliceerder geweest dan in één zulk een passage tot uitdrukking komt. Ja, wij menen zelfs dat in die passage het wezenlijke niet gezegd en het wezenlijke probleem ook niet aangeduid is. Men lette op wat er staar: 'weinig soepel', 'baasachtig' was zij jegens hofhouding en jegens personeel, jegens 'de andere gezagsdragers in de staat' - maar dat waren altezamen de personen jegens wie zij niet als mens maar als koningin (dat wil zeggen: als een voor onaantastbaar gehouden autoriteit) van meet af aan en voortdurend in een bijzondere relatie stond, een relatie die haar, gegeven haar karakter en taakopvatting en gegeven, opnieuw, het cultuurpatroon van de tijd waarin zij leefde, er toe bracht, het menselijke op de achtergrond te dringen en in de eerste, vaak enige plaats koningin te zijn: de absolute meesteres, het onaantastbare staatshoofd.
XCHet is voor de meeste mensen, al zijn zij zich dat niet bewust, een zegen dat zij nagenoeg onopvallend hun levensweg kunnen afleggen en dat zij naast een deel van hun bestaan waarin gezagsverhoudingen een rol spelen, een ander deel hebben waarin hun alle ruimte gelaten wordt, zichzelf te zijn: mens naast andere mensen. Vergissen wij ons, watmeer wij stellen dat deze koningin vele tientallen jaren lang geworsteld heeft met het probleem dat voor háár het onopvallende niet weggelegd was, dat in háár bestaan gezagsverhoudingen nagenoeg voortdurend een rol speelden en dat, met andere mensen vergeleken, de ruimte die háár gelaten werd, zichzelf te zijn, 'benauwend klein was?
XCWij geven in dit hoofdstuk slechts feiten weer die op koningin wilhel
mina's leven vóór I940 betrekking hebben. Op latere feiten willen wij niet in bijzonderheden vooruitlopen. Roept men zich evenwel (om slechts dit ene voorbeeld te noemen) uit haar Londense radioredevoeringen de passages in de herinnering waaruit een diepe verbondenheid met de eenvoudige medemens sprak, dan is er reden, zich af te vragen, of de vooroorlogse verhoudingen waarin zij nauwelijks van verbondenheid, van mildheid, van mededogen kon getuigen, door haar niet als een ernstige beknotting van haar menselijke mogelijkheden gevoeld zijn. De kroon schept afstand. Wie kon die afstand overbruggen 1 Wilhelmina heeft zich vaak als een uitgestotene gevoeld, zij is vaak een uitgestotene geweest. Gaf de uitoefening van het koningschap haar een diepe bevrediging 1 Het moge zo zijn - maar wij menen, dat de werkelijke problematiek van haar leven, zo lang, zo bewogen, zo boordevol taken en verantwoordelijkheden, toch vooral gelegen heeft in het feit dat zij terzelfdertijd onder dat koningschap geleden heeft. En ook dat mocht niet getoond worden.
XCZulk een problematiek kan slechts aanvaard, zulk een taak kan slechts blijvend getorst worden, wanneer men dat aanvaarden en torsen voelt als een volstrekte, onontkoombare, indiscutabele noodzakelijkheid, wanneer men is wat men moet worden. Inderdaad, vanaf het moment waarop het vroegste zelfbewustzijn in haar ontwaakte, is Wilhelmina koningin geweest. 'Zonder dat het mij mogelijk was dit te uiten (ik was eerst tien jaar), hield toch' (wij citeren haar eigen beschrijving)
XC'mijn toekomstige taak mij bezig, vroeg ik mij af hoe ik mij die moest voorstellen en welke mijn verantwoordelijkheid zou zijn. Ik moest mij daar een voorstelling van kunnen maken, moest weten wanneer het tijdstip was dat deze taak aanving en hoe ik dan reeds groot en verstandig zou kunnen zijn. Anders kon ik niet tot innerlijke rust komen. Ik overwon mijzelf en stelde moeder de nodige vragen. We hebben daar samen lang over geboomd, in diepe ernst. Ik was er erg van onder de indruk, hoe kort de acht jaren waren waarin ik volwassen en wijs en verstandig moest worden en begreep dat er geen tijd verloren mocht gaan.'1
XCEen aandoenlijke passage - men is geneigd, er 'arm kind!' bij te verzuchten. Zo jong nog, en zozeer reeds geconcentreerd op de grote taak die komende is! Welnu, voor haar geestelijke vorming zijn die acht jaren welke tussen de dood van haar vader en haar eigen troonsbestijging verliepen, van fundamentele betekenis geweest. Wat zij zich in die jaren aan opvattingen eigen maakte, zou zij in wezen later niet meer prijsgeven.
XC1Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen, p. 31.
Die opvattingen werden absolute zekerheden, die zekerheden een grote, een onmisbare innerlijke steun - tegelijk een verplichting.
XCWij willen haar geloof voorop stellen want zij is, haar leven lang, een diepgelovig Christen geweest. Haar trok, evenmin als haar vader, een bepaald en daardoor in haar visie tegelijk beperkt kerkgenootschap aan. Haar geloofsleven was, aldus Rogier, 'ofschoon uitgesproken christocentrisch, dogmaloos en onkerkelijk'! - die twee laatste begrippen uiteraard relatief bedoeld: er is aile reden, aan te nemen dat een geloofsbelijdenis als in de zestiende eeuw door Guido de Brès ill gevangenschap geschreven, haar sterk aansprak. Aan de Bijbel klemde zij zich vast. Als jong meisje werd haar eens een natuurkundige proef getoond die het langzaam ontstaan van het zonnestelsel illustreerde. Was het Bijbels scheppingsverhaal dan niet juist, vroeg zij. 'Daarop kreeg ik', legde zij later vast,
XC'de schampere opmerking ten antwoord: 'Je hebt toch niet werkelijk geloofd dat de wereld in een week geschapen is!', een opmerking die mijn twijfel en vraagtekens alleen maar groter kon maken. Wat was het toen somber ill mijn zieleleven. Niemand bevroedde deze nacht van twijfel. De God van het scheppingsverhaal, de trouwe God waarop ik zo vast gebouwd had, bestond misschien helemaalniet, ik kon dus ook eigenlijk niet meer bidden. Ik stond geheel alleen voor dit raadsel; er was niemand die mij had kunnen helpen.
XCVoor mijn gevoel duurde het lang tot die donkere schaduwen verdwenen, tot ik had doorstreden en ik mij weer van Gods nabijheid bewust werd, en de schok over het scheppingsverhaal te boven was. Zó groot was mijn nood geweest zonder God en zó had die vreselijke twijfel mij gemarteld, dat mijn toen genomen besluit: 'dat nooit meer' zó vast stond, dat ik, op één kortstondige uitzondering na, die niet minder pijngevend was en mij diep ongelukkig maakte, in mijn verdere leven geen tijd van zogenaamde Godverlatenheid en twijfel en strijd daartegen heb gekend ...
XCDeze smartelijke ondervinding heeft ook een ander gevolg gehad, namelijk dat ik, zo jong alsik toen was, innerlijk de oorlog verklaarde aan de wetenschap'2
XCeen oorlog die zij een kleine veertig jaar voortgezet heeft tot zij, doorJ. Rogier, aangehaaldinp.2Koningin Wilhelmina:
1 L. IMII (1963), 64. p. 70-71.
Juliana's studie aan de Leidse universiteit, in persoonlijk contact kwam met hoogleraren in wie zij geen tegenstelling kon ontwaren tussen geloof en wetenschap, 'zij ontdekte toen, dat het mogelijk was om tegelijk een verknochte aan de wetenschap en een getrouw volgeling van Jezus te zijn." Haar volgelingschap wekte in haar, hoezeer zij ook 'een door-en-door reformatorische figuur' was en bleeP (waarbij tot laat in haar leven een negatieve benadering van het katholicisme paste), een diep en ongeduldig smachten naar de eenheid der christelijke kerken, ja naar de geboorte van de nieuwe mens, naar de vestiging van het Koninkrijk Gods op aarde.
XCHaar koningschap beschouwde zij als van God gegeven. 'Het 'bij de gratie Gods' was voor haar geen devotieformule, laat staan een historisch fossiel, maar een ontzaglijke realiteit: God in den hoge had in Zijn genade Zijn dienaresje Wilhelmina op de troon geplaatst.lê In trouwaan Hem wilde zij haar taak volbrengen, want, zo drukte zij het op het eind van haar leven uit, 'het is de wil van die hoge Wijsheid die, zonder dat de mensen die de geschiedenis maken zich ervan bewust zijn, de historie bestiert door de mensen die Zij zendt om het Goddelijk beleid ten uitvoer te brengen.l" Als een van die mensen beschouwde zij zichzel£ Nederland was in haar visie 'in verleden, heden en toekomst' bij uitstek 'door God geleid'." 'Zij was geneigd', aldus Booy, 'de Nederlandse geschiedenis te interpreteren als de geschiedenis van het Israël van het westen, het Nederlandse volk te zien als Gods nieuwe bondsvolk, een volk waar in Gods hart een uitzonderlijk grote plaats voor was. Zij kwam hiertoe na de bestudering kort na haar troonsaanvaarding van Groen van Prinsterers Geschiedenis van het Vaderland ('De geschiedenis van Nederland is boven die van de meeste, zelfs christelijke volken gewichtig. De Heer heeft grote dingen gedaan ... Nederland onder de natiën der aarde tot een toonbeeld Zijner genade gesteld.')
XCDit boek ontdekte zij zelf en het was een openbaring voor haar. Ook omdat het voldeed aan de diepgevoelde behoefte aan het in één bezield, ongecompliceerd verband hebben van bijbel en vaderlandse historie ... Het boek van Groen bleef tot haar dood een ereplaats behouden in Wilhelmina's boekerij. Allejaren dat ik bij haar werkte, lag het binnen handbereik."
XCAls de taak der Oranje's, ja als de hun door God geschonken opdracht zag zij het, een wijze Ieiding te geven aan het Nederlandse volk. Bij haar abdicatie uitte zij jegens Juliana het vertrouwen, dat deze het zou 'verstaan,Booy:p.A.v., p.A.v., p. 168-69. Koningin Wilhelmina: Beneaam maar niet alleen, p. II. 5 A.v., p. IS. 6 Booy: Het is stil op Het Loo, p.
1 II9. 2 190. 3
het grote gezin dat het Nederlandse volk is, ... te leiden met vaste, liefderijke hand.'l Dat had zij zelf steeds getracht, zulks op het voetspoor vooral van de Vader des Vaderlands, Willem van Oranje, met wie zij zich sterk verbonden voelde. Als de eerste twee voornamen van haar dochter koos zij dan ook die van's prinsen moeder, Juliana van Stolberg, enlaatste echtgenote, Louise de Coligny, wier vader, de admiraal de Coligny, een van de slachtoffers van de Franse Bartholomaei.isnacht, haar speciale verering genoot. De grote gebeurtenissen uit de Tachtigjarige Oorlog en uit het roemrijke tijdperk van de koning-stadhouder waren voor haar geen feiten en jaartallen uit een dor historieboek maar veeleer delen van een levend gebleven actualiteit, '1940 beleefde (zij) als haar 1672'.2 De grote Oranje's hadden niet gefaald - zij mocht evenmin falen. De ware leidster van haar volk zou zij evenwel slechts dan worden, zijn en blijven, indien van háár de impulsen uitgingen die het Nederlandse volk in het goede spoor hielden en indien zij het voorbeeld was waaraan dat volk zich zou kunnen optrekken. 'Dat is', zo drukte zij het zelf eens uit,
XC'de essentie van het koningschap: een voorbeeld voor alle burgers zijn, en dat maakt het juist zo zwaar, omdat je tenslotte ook een gewoon mens bent. Je kunt niet altijd een voorbeeld zijn, maar het moet, en je bent veel schuldiger dan een ander als je het een keer niet bent. Geleerde mensen hebben het over de vorsten als symbolen. Ik weet niet wat dat is, een symbool te zijn. Ik ben in deze dingen het eenvoudige kind gebleven dat van moeder leerde: je moet een voorbeeld zijn en dat altijd, zolang je leeft. Omdat ik dat ernstig heb genomen, was mijn leven zo moeilijk."
XCHoge eisen stellend aan zichzelf, stelde zij niet minder hoge eisen aan anderen, en dan in de eerste plaats aan diegenen die met haar de uitvoerende macht deelden: de ministers van de Kroon. De eerste eis was die van mannelijke moed: staatslieden moesten strijders zijn, pal staande voor hun overtuiging (en liefst dan een overtuiging die met de hare strookte) - op civiel gebied te vergelijken met de krijgsman die zijn leven waagt op het slagveld. Het martiale sprak haar in het algemeen sterk aan. Van de begeerte om 'grote daden' te verrichten, werd zij zich bewust toen zij als zestienjarig meisje in Den Haag de herdenking bijwoonde van de militairen die in de Indische archipel bij de expeditie naar het eiland Lombok gesneuveld waren.s Op het ontwerp voor de eerste door haar uit te spreken Troonrede had zij
1 Aangehaald door Hem. de Beaufort: p. 239. 2 Booy: p. 59. 3 A.v., p. 28. Koningin Wilhelmina: p. 76.
slechts op twee punten kritiek: er moest meer hulde gebracht worden aan het Indische leger en er dienden waarderende woorden gewijd aan de landen zeemacht in Nederland.! Meer dan een halve eeuw later kon zij, in 1954, bij de berichten over de strijd van een in Vietnam ingesloten Frans leger 'met een frenetiek pathos' uitroepen: 'Ik: hoop zo vurig als ik maar iets hopen kan, dat de held van Dien Bien Phoe morgen gesneuveld is. Als hem die glorie maar gegeven wordt .'2 Dat keizer Wilhelm II in 1918 niet de dood op het slagveld zocht maar uitweek naar Nederland, verbijsterde haar: 'Ik overdrijf niet, als ik zeg dat het mij een week en misschien tlOg langer gekost heeft voor ik geloof kon hechten aan de ingekomen berichten, zó onwaarschijnlijk leek mij deze handelwijze."
XCAan de hoge normen die zij liet gelden, konden de meeste ministers in haar ogen niet voldoen. 'De laatste vijf-en-zeventig jaren,' klaagde zij in 1959, 'hebben weinig werkelijke staatslieden opgeleverd.l" Van al haar kabinetten was er slechts één (het kabinet-Cort van der Linden), waarvan zij in haar Eenzaam maar niet alleen'het verstandige en vooruitziende beleid' prees": slechts zes andere ministers werden in die levensherinneringen met name genoemd, zeer terloops overigens"; geneigd als zij was tot een negatief oordeel, was een minister bij haar spoedig uit de gratie. Ze vond wel dat Booy gelijk had dat hij, haar medewerker, mensen altijd zeer gematigd kritiseerde, maar bij haar zelflagen ze, aldus haar eigen woorden, 'zo op de vuilnisbelt en hoe krijgt u ze er weer afl'7 Met een snijdende formulering (wij kwamen al een voorbeeld tegen: 'Hare Majesteit was van mening dat men reizende heren niet moest ophouden') kon zij ministers laten vallen of hun congé geven. '0, u gaat ook op de grote hoop', zei zij wel eens in een conflict. 'Welke hoop l''De hoop waar al die oud-ministers al liggen." In het bijzonder had zij het niet begrepen op diplomaten, 'zo vals als een diplomaat' was 'een van haar geliefkoosde uitdrukkingen'." 'Ik: heb altijd', zei ze eens tegen Booy, 'de mensen veracht die standpunten die ze hoog zaten, zo maar lieten vallen. Wat heb ik dat vaak beleefd!"? Waarbij de betrokkenen dan nog het nadeel hadden dat de koningin jegens wie zij zich te verantwoorden kregen, een ijzersterk geheugen had. Maar dat geheugen was toch niet meer dan een hulpmiddel: hulpmiddel van een vitale en
XC1 E. van Raalte: Troonredes, openingsredes, inllllidigillgsredes, p. XXX. 2 Booy: De levensavond van kOllillgin Wilhelmina, p. 21. 3 Koningin Wilhelmina: Eenraam maar niet alleen, p. 179. • A.v., p. 198. s A.v., p. 154. 6 Pierson, Kuyper, van Kleffens, Welter, Gerbrandy, van Maak. 7 Booy: Het is stil op Het Loo, p. 151. 8 E. N. van Kleffens, 19 april 1956, over de ervaringen van enkele van zijn ambtgenoten. • A.v., 2 juni 1958. 10 Booy: De IC1JCIISalJolldvall kO,lillgin Wilheltnina, p. Sr.
intelligente persoonlijkheid die het (zo zag zij het), mede in dienst van haar Schepper noodzakelijk achtte, onwrikbaar vast te houden aan de inzichten en overtuigingen die zij zich als jong meisje eigen gemaakt had.
XCEr is over die inzichten ·en overtuigingen uit de periode harer vorming meer te berichten.
XCAllereerst dit, dat haar neiging tot achterdocht, in het bijzonder jegens ministers, in belangrijke mate versterkt werd door hetgeen koninginmoeder Emma haar bij tijd en wijle vertelde van moeilijkheden met de leden van de kabinetten uit de jaren '90. 'Zo kreeg ik reeds jong', schreef Wilhelmina aan het eind van haar leven, 'een beeld van allerlei personen, indrukken die toen sterker waren dan ze later zouden zijn geweest. Het zal niemand verwonderen als ik schrijf dat deze indrukken niet onverdeeld gunstig waren en niet nagelaten hebben op mijn gedachtenleven en gedachtenwereld in te werken. Met het vertrouwen van moeder was ik heel gelukkig. Maar wel was het op deze leeftijd soms moeilijk alleswat ik hoorde te verwerken."
XCHoudt men in het oog dat deze passage met grote terughoudendheid geschreven is (een terughoudendheid die Wilhelmina in Eenzaam maar niet alleen, waar het haar relaties met ministers betrof, zeer bewust en zeer systematisch betracht heeft), dan gaat het wel niet te ver, te veronderstellen dat de koningin-moeder haar dochter voor ogen hield dat zij er als koningin verstandig aan zou doen, een zo groot mogelijke waakzaamheid te betrachten: hoe vaak was niet van het vertrouwen en van de aanhankelijkheid van vorsten misbruik gemaakt I
XCVoor de jeugdige Wilhelmina was, wellicht met een iets positiever accent, ook het contact met de enige zuster van koning Willem III, groothertogin Sophia van Saksen-Weimar, van eminente betekenis. Op haar droeg zij, aldus Booy, na haar vaders heengaan een groot deel van de liefde over die zij voor hem gekoesterd had. Wat leerde zij van haar tante I De groothertogin wist 'haarscherp ... dat de koning niet alleen een staatsman en een generaal moest zijn maar ook een cultuurdrager en een cultuurbehoeder en een vriend der mensen." Zij, 'die zo goed met het leven hier te lande op de hoogte was gebleven, was', schreef Wilhelmina, 'voor moeder een gesprekspartner als geen ander. Met haar kon moeder over alles spreken'ê, 'de gesprekken die zij met mij voerde, zijn werkelijk van onschatbare waarde voor mij geweest.I" In welke opzichten I Wij moetenKoningin Wilhelmina:p.Booy:p.KoninginWilhelmina:p.Zo tegen Booy.p.
1 42-43. 2 99. S 66. De 156.
met die enkele aanduidingen tevreden zijn, maar misschien heeft niemand met grotere duidelijkheid dan haar tante de jeugdige koningin voorgehouden hoe zij zich te gedragen had zodra zij haar hoge functie ging uitoefenen. Het was zaad dat op een vruchtbare akker viel.
XCDe voorbereiding op die functie was, wat het bijbrengen van de nodige kennis betrof, niet vrij van een eenzijdigheid waarin het liberale Nederland weerspiegeld werd. 'De werkelijke wereld der arbeiders bleef een gesloten boek voor haar ... Zij wist bij haar troonsbestijging meer van het adatrecht der Minangkabauers dan van de rechteloosheid van de arbeiders van AJ11sterdam.' Omtrent de Gereformeerde Kerken was haar weinig meegedeeld, 'het Réveil was voor haar alleen een Frans woord ... Vanhet actuele Katholieke leven in Nederland was zij eigenlijk wel zo ongeveer onkundig gelaten' - aldus weer Booy.' Eens kocht hij antiquarisch Het vergeten hoofdstuk: het over de toestand der arbeiders handelend supplement op het over de vooruitgang juichende boekwerk Een halve eeuw dat ter gelegenheid van Wilhelmina's troonsbestijging verschenen was. Dat vertelde hij haar.
XC'Ze keek ineens scherp geïnteresseerd en vroeg mij haar de inhoud te vertellen. Ik deed dit en citeerde uit mijn hoofd een en ander. Aan het eind deelde ik mee, dat dit geschrift over de sociale ellende in Nederland een tot haar gerichte open brief was en dat die sloot met de woorden: 'Wanneer allen u vleien, bewieroken, huldigen, maar u de waarheid onthouden, toch is er althans één stem tot u gekomen die u heeft ingelicht.'
XCHet was daarna een ogenblik stil. Evenwel slechts een ogenblik. Toen was ik getuige van een van de ergste woede-uitbarstingen die ik van de Prinses heb meegemaakt ... Haar bewoordingen zal ik niet weergeven ... De zakelijke inhoud was: ze hebben me alleen dat officiële gedenkboek gegeven, die aanvulling is me toegestuurd, natuurlijk, maar die hebben de heren achtergehouden."
XCAnders dan Booy zijn wij geneigd, in die uitbarsting ook een element van onbewust zelfverwijt te zien. Moest men nu waarlijk Het vergeten hoofdstuk gelezen hebben om iets te bevroeden van de levensomstandigheden der arbeiders 1 Had de koningin niet vaak genoeg als kind in gezelschap Vall de regentes door de arme wijken der grote steden gereden 1 Die vragen stellend, willen wij overigens niet ontkennen dat niets haar, door de verhoudingen van de tijd, moeilijker gevallen is dan te worden waar haar hart naar dorstte: koningin van het gehele volk.
XCZij heeft er meer dan veertig jaar op moeten wachten.
1 .A.v., p. 188. 2 .A.v., p. I3I-Ip.
XCWij hebben in het voorafgaande weergegeven, hoe koningin Wilhelmina het koningschap opvatte. Maar hoe heeft zij het uitgeoefend, 'Uit ondervinding weten het ten onzent slechts weinigen, en dezen zwijgen er over' - wij haalden Struyckens, uit 1909 daterend woord al aan. Wilhelmina zelf heeft dat zwijgen in het publiek nimmer doorbroken, haar ministers hebben, op een enkele uitzondering na, hetzelfde gedaan. Bitmenskamers is meer losgelaten, soms ook belangrijk meer aangetekend. In de Herinne ringeli van jhr. de Jonge troffen wij er al een voorbeeld van aan.
XCMet die voorbeelden moet men uiteraard voorzichtig zijn: perioden van goede sarnenwerking blijven niet in het geheugen hangen en worden meestal door de betrokkenen ook niet vermeldenswaard geacht - wèl de conflicten. Zou men zich dan uit een jarenlang onderzoek in de archieven der departementen en in het archief van het kabinet der koningin een adequaat beeld kunnen vormen van hetgeen de koningin strikt persoonlijk tot het tot stand komen van het regeringsbeleid bijgedragen heeft, Wij betwijfelen het. Daargelaten of alle stukken bewaard gebleven zijn (veel van de hare heeft zij, tot in haar laatste levensdagen, zelf vernietigd of door anderenlaten vernietigen), moet wel aangenomen worden dat haar invloed juist tot gelding kwam in persoonlijke contacten die geen enkele schriftelijke neerslag nagelaten hebben.
XCWij willen uitgaan van de eed die zij bij haar inhuldiging aflegde. Trouw zwoer zij toen aan de Grondwet en aan de overige wetten des rijks. Zij kon nier in feller woede ontsteken dan wanneer een der ministers haar meende te moeten verwijten (een verwijt dat jhr. de Jonge op schrift vastlegde en wellicht ook mondeling uitte), dat zij inconstitutioneel gehandeld had. M. W. F. Treub, een van haar ministers uit de eerste wereldoorlog, maakte eens in een audiëntie een opmerking waaruit, schreef hij, de koningin 'ten onrechte afleidde, dat ik haar verdacht, voorstandster te zijn van een verlicht desporisme. Ik kreeg toen de wind van voren en had heel wat moeite haar te overtuigen, dat zij mij verkeerd begrepen had.'! Andere ministers hadden wel eens overeenkomstige ervaringen. De in de Amsterdamse Nieuwe Kerk afgelegde eed was Wilhelmina heilig. Maar daaraan dient
1 M. W. F. Treub: 'Een persoonlijk woord', artikel in de bij het vijf-en-twintigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina, herdrukt in hetzelfde blad, 28 nov. 1962.
toegevoegd, enerzijds, dat het handelen overeenkomstig die eed voor haar ('iemand die altijd het laatste woord en altijd zijn zin wil hebben') vaak een moeilijke zelfoverwinning betekende, anderzijds, dat het belangrijkste artikel dat de Grondwet nopens de verhouding tussen de koning en de ministers bevat, niet meer zegt dan dat de eerste onschendbaar is en de laatsten verantwoordelijk zijn. Dat betekent, gelijk al betoogd, dat de uitvoerende macht (koning en ministers) naar buiten als eenheid dient op te treden - een eenheid waarbij de verdediging van het te voeren beleid uitsluitend aan de ministers toevalt. Maar de bepaling van dat beleid, Is de koning niet meer dan het 'ornament' waar van Houten van sprak, niet meer dan (wij citeren enkele andere opvattingen uit het einde van de regeringsperiode van Willem III) 'een kegeljongen die telkens de kegels opzet en afroept wie het spel wint, maar die zelf niet meespeelt' of' de klokopwinder van het staatsuurwerk dat, buiten hem om, vóór of achter loopt' ,I Nonsens. De constitutionele koning is volledig bevoegd, binnen de grenzen van de ministeriële verantwoordelijkheid zijn invloed tot gelding te brengen. Hij kan een ledepop zijn of worden, maar niets verplicht hem daartoe. Geen enkel wetsvoorstel, geen enkel koninklijk besluit behoeft hij automatisch te ondertekenen. Hij kan bezwaren opperen of anderszins aansporen tot heroverweging. Hij heeft, in de befaamde formulering van Quem Victoria's tijdgenoot Walter Bagehot, drie rechten die zijn persoonlijke mogelijkheden om in te grijpen en zijn persoonlijke mede-verantwoordelijkheid onderstrepen: het recht om aan te moedigen, het recht om te waarschuwen, het recht om geraadpleegd te worden. Wij zijn geneigd, dat derde recht het belangrijkste te achten en het in elk geval te beschouwen als de basis van de beide. andere: want wat zijn aanmoedigingen, wat zijn waarschuwingen waard als zij niet op deugdelijke inlichtingen berusten en hoe kan de koning die inlichtingen krijgen als hij niet geraadpleegd wordt,
XCHet loont de moeite, een blik te slaan op de Engelse praktijk.
XCToen Engeland in 1924 zijn eerste Labourkabinet kreeg, liet koning George V ten behoeve van de nieuwe premier, Ramsay MacDonald, een memorandum opstellen met betrekking tot de regels die voor het samenspel tussen koning en ministers golden. Wij willen slechts de belangrijkste weergeven. Was het Lagerhuis in zitting bijeen, dan diende de koning dagelijks bericht te ontvangen betreffende het verhandelde; elke kabinetswijziging vergde de goedkeuring van de koning, zo ook elke publieke3
1 Aanhalingen bij T. Sybenga: (r894), p. XXI.
mededeling over hetgeen in het kabinet ter sprake gekomen was; alle belangrijke uitgaande stukken van het Foreign Office moesten tevoren aan de koning voorgelegd worden.! Het sprak vanzelf dat hij als hoofd van de uitvoerende macht de notulen van de kabinetsvergaderingen ontving die in Engeland het verhandelde adequaat weergaven. Leest men de levensbeschrijvingen van George V en George VI, 2 dan wordt duidelijk, hoe groot menigmaal (vooral geldt dat voor George V) hun feitelijke invloed was. Veelvuldige besprekingen tussen de vorst en de prime minister droegen daar toe bij. Er was, in wezen, binnen de Engelse uitvoerende macht harmome.
XCWilhelmina evenwel (men kan dat feit nauwelijks krachtig genoeg onderstrepen) begon haar regering onder de druk van de disharmonie welke ten onzent sinds 1848 ontstaan was, zich onder koning willem III verder ontwikkeld had en daarmee, onbewust, een traditioneel element geworden was in het Nederlands staatsbestel.De notulen van de vergaderingen van de ministerraad die zij eens per maand ontving, waren, gelijk wij reeds vermeldden, gedenatureerd tot een zinloos document dat, op een enkele uitzondering na, over het werkelüke beleid van het kabinet geen grein inforrnatie bevatte. Daarover werd dus ook niets systematisch vastgelegd. In welke mate de koningin over het ministerieel beleid inlichtingen ontving, ging afhangen van persoonlijke factoren: háár min of meer grote aandrang om ingelicht te worden, aan de kant van de ministers de min of meer grote toeschietelijkheid om hun denkbeelden en plannen aan de vorstin te ontvouwen. De ene minister was zeer mededeelzaam, de andere niet. Het was een situatie die aan haar steeds waakzame achterdocht voortdurend nieuw voedsel gaf. Natuurlijk moest zij dagelijks tal van staatsstukken zien: ontwerp-koninklijke besluiten en ontwerpen van wet met de daarbij behorende adviezen van de Raad van State en memories van toelichting. Bij elk stuk kon zij om een nadere uitleg vragen of op wijziging aandringen; zij zal dat ook welmenigmaal gedaan hebben, jegens de ministers met name in de vorm van de zg. blocnote's. velletjes uit een schrijfbloc waarop zij aan de ene kant haar vragen formuleerde terwijl de minister op de keerzijde moest antwoorden - dit was een systeem dat zij, afkerig van schriftelijke plichtplegingen, na de eerste wereldoorlog ingevoerd had. 3 Maar in Eenzaam maar niet alleen vormt die periode van de eerste wereldoorlog toch de enige waaromtrent zij zelf vermeldt dat er intensief contact was tussen haar en deJ.3
1 H. Nicolson: (I952), p. 388. 2 W. Wheeler-Bennett: (I958). 3 Koningin juliana, 24 febr. 1969.
minister-president als representant van het kabinet: 'Cort vall der Linden kwam bijna iedere dag om tien uur's morgens bij mij om (de) vraagstukken met mij te bespreken. Er gebeurde haast iedere dag iets, dat ons belang benadeelde en waartegen onmiddellijk opgekomen moest worden. Ik zorgde er voor reeds op dat uur volkom.en beslagen ten ijs te zijn." Zou het dan toeval zijn dat het kabinet van deze, zich op samenwerking instellende minister-president het enige was dat in haar levensherinneringen een lovende vermelding kreeg 1 Van de periode 1898 tot 1940 als geheelmag gezegd worden dat Wilhelmina zelf het gevoel had, dat het staatsbestel (minder de geschreven Grondwet dan de ongeschreven regels en gewoonten) het haar niet mogelijk maakte, tot de bepaling van het regeringsbeleid in al zijn aspecten de bijdrage te leveren die zij zelf als bevredigend beschouwde. Zij die de op de achtergrond blijvende leidster van haar volk wilde zijn, als het ware een herboren Willem de Zwijger, kon dat leiderschap niet uitoefenen; dat wekte in haar een irriterende gefrustreerdheid. Want hoezeer ook de ministers staatkundige verantwoordelijkheid droegen voor het wel en wee der natie, de historische en laatste verantwoordelijkheid meende koningin Wilhelmina zelf te torsen. Zij ging er vaak zwaar onder gebukt. Want haar mogelijkheden tot ingrijpen waren beperkt.
XCBeperkt, maar niet afwezig. Niet in normale tijden; nog minder wanneer een kabinet zijn ontslag ingediend had: dan rustte immers op haar de taak, een nieuwe formateur aan te wijzen. Dat was een moment van grotere staatkundige vrijheid. Zij kon bredere informatie inwinnen dan gewoonlijk; zij kon bovendien, gehoord die informatie, aan het verlenen van de opdracht bepaalde voorwaarden verbinden die, door de formateur aanvaard, punten werden in het program van het nieuwe kabinet. Zo ontving Kuyper, de drie-en-zestigjarige staatsman, in 190I eerst de opdracht tot kabinetsformatie nadat hij in vier precies omschreven voorwaarden had toegestemd die hem onvervaard door de twintigjarige koningin gesteld waren: het nieuwe kabinet moest tot stand komen in samenwerking met de RoomsKatholieke Staatspartij en de overige groepen van de rechterzijde; het beleid van generaal van Heutsz in Atjeh voortgezet worden; de Nederlandse neutraliteit ten aanzien van de Boerenoorlog in Zuid-Afrika gehandhaafd; en de militie moest volgens de denkbeelden van een der generaals, generaal W. Cool, op peil blijven.ê
XCDie grotere staatkundige vrijheid waarover de koningin bij het verlenen van een formatie-opdracht beschikte, was uiteraard niet onbegrensd: haar
XC1 Koningin Wilhelmina: Beneaam tnaar niet alleen, p. 161. 2 G.J. Lammers: De kroon en de habinetsjonnatie, p. 8r.
streven moest er op gericht zijn, de vorming van een ministerie te bevorderen dat, eenmaal optredend, het land effectief kon besturen. Eerste voorwaarde was, dat zodanig ministerie rekenen kon op een stabiele meerderheid in de Staten-Generaal. De krachtsverhoudingen in die Staten-Generaal mocht de vorstin geen moment uit het oog verliezen: zij vormden sinds de crisis aan het eind van de jaren zestig der negentiende eeuw de basis van het staatkundig bestel.
XCNiet anders was de situatie wanneer eenmaal een kabinet geformeerd was en met zijn werkzaanweden begon. De ministers moesten met de krachtsverhoudingen in de Staten-Generaal en, in wijder zin, met de publieke opinie rekening houden. Zo ook de constitutionele koning, in ons geval koningin Wilhehnina. Zij was bevoegd, zich tegen elk ministerieel voorstel te verzetten; zij mocht haar verzet tot het uiterste volhouden. De grens werd bereikt wanneer de minister meedeelde, niet langer de staatkundige verantwoordelijkheid voor haar afwijzende houding te kunnen dragen. Met een door de Staten-Generaal gedekt kabinet kon de koningin de strijd niet volhouden. Dan moest zij zwichten. Alweer: dat was geen grondwettelijk of wettelijk voorschrift - het was in het geldend staatsbestel een regel: maar een regel van primaire betekenis. Door de Staten-Generaal geruggesteund, waren, bij conflicten, de ministers steeds de sterkste factor binnen de uitvoerende macht.
XCDat alles betogend (en de betekenis van ons betoog zal vooral blijken wanneer ons relaas de Londense regeringsperiode genaderd is waarin aan het staatsbestel de door de Staten-Generaal gevormde, stabiele basis ontvallen is), willen wij allerminst beweren dat zich tijdens Wilhelmina's bewind achter de uiterlijke eenheid van het regeringsbeleid een voortdurende worsteling afgespeeld heeft tussen de koningin en haar ministers; wèl, dat de werkelijkheid binnen de grenzen van de Grondwet veelmeer mogelijkheden tot conflicten bood dan de buitenwereld zich bewust was. Voor die buitenwereld waren, terecht, koningin en kabinet een eenheid - een eenheid die haar vaste, jaarlijkse manifestatie vond in de, telkens op de derde dinsdag in september, bij de opening der Staten-Generaal door de koningin uitgesproken Troonrede. Maar ook die Troonrede kwam niet zonder tegenspel harerzijds tot stand. Gebruikelijk was het (van Raalte schrijft: 'met name ten tijde van het vierde kabinet-Colijn', maar wij nemen aan dat het ten tijde van andere kabinetten niet wezenlijk anders ging), dat
XC'de minister-president ter vergadering verscheen met een hem door de koningin ter hand gestelde blocnote. Daarop kwamen dan in haar eigen handschrift de opmerkingen, suggestiesof vragen naar aanleiding van een ingekomen ontwerp
Troonrede voor. Die blocnote-aantekeningen vormden dan de grondslag voor de deswege verder in de ministerraad dienomtrent te voeren besprekingen."
XCHet laatste woord lag bij die ministerraad.
XCEr is reden, aan te nemen dat Wilhelmina, als koningin optredend, hoe breed ook de staatkundige voorlichting geweest was die enkele hoogleraren haar gegeven hadden, zich aanvankelijk niet ten volle bewust geweest is van de mogelijkheden tot ingrijpen die het staatsbestel haar bood. Dat ingrijpen beschouwde zij als haar recht en als haar plicht. Een eerste impuls in die richting was al van koningin Emma gekomen, 'het waren de gesprekken met moeder, die de eerste grondslagen voor mijn zedelijke moed legden." Een tweede impuls kwam uit de militaire sector:
XC'Later werd hierop voortgebouwd door het lezen van de Atjeh-rapporten en de andere expeditierapporten, die de moed van de krijgsman illustreerden Ik kreeg deze van moeder juist op de leeftijd, dat het heldhaftige, het fiere, zo sterk tot de verbeelding spreekt.
XCDaarna kwam het bezoek van van Heutsz en zijn staf 3 dit was voor mij de ontmoeting met een sterk reëel leven. Daarginds werd een waarlijk groots werk verricht; er was dus groots werk in de wereld te doen, er waren taken die meer vroegen dan stiptheid en toewijding. Een nieuwe wereld ging bij dit bezoek voor mij open. Maar wat moest ik met deze inspiratie doen? De weg van deze mannen kon niet de mijne zijn. Toen verscheen mij de gedachte, dat ik de eigenschappen, die zij op het strijdtoneel ten toon spreidden, moest transponeren in dezulke, die op mijn terrein bruikbaar waren en mèt de gedachte was er eigenlijk tevens het besluit al dit te doen: voortaan iemand te zijn die met zedelijke moed haar taak verrichtte en daartoe haar wilskracht aanwendde. Voorgoed was toen weggevaagd het gevoel van onzekerheid en de gedachte, dat er niets te presteren viel. Ik kon ook binnen de door de constitutie gestelde grenzen iets wezenlijks doen, als ik dit maar wilde en moedig volhield."
XCEen belangrijke passage - historisch een van de belangrijkste uit Eenzaam maar niet alleen; belangrijk ook, omdat zij onderstreept, hoezeer Wilhelmina
1 E. van Raalte: p. XXXIV. • Koningin Wilhelmina: P: 141. 3 A.v., p. II2. Dit bezoek viel in 1901. A.v., p. 142.
er van overtuigd was dat zij alle besluiten van wezenlijke betekenis geheel alleen moest nemen, in eenzaamheid als het ware. 'En vergeet u niet, meneer', zei zij eens tegen Booy, 'het was toen usance dat je als staatshoofd, hoe jong ook, over de zaken zelfs je moeder niet mocht raadplegen. Het was een toestand: op je achttiende jaar regeren en niet het recht hebben om je moeder iets op het gebied van het landsbestuur te vragen. Je moest meteen dertig zijn.'!
XCZowel bij het begrip 'usance' als bij de formulering 'niet het recht hebben' zouden wij een vraagteken willen plaatsen. Rechtens lag niets vast en het was vrij algemeen bekend dat in de negentiende eeuw in constitutionele monarchieën elders andere usances gegolden hadden: koningin Victoria van Engeland had, zolang haar echtgenoot, prins Albert, leefde, geen belangrijk besluit genomen zonder diepgaand overleg met hem. Hoe dat zij: zo wilde Wilhelmina koningin zijn - in soevereine, autoritaire eenzaamheid binnen haar familie en gezin. Van r898 af werd haar moeder, van r90I af haar echtgenoot, prins Hendrik, buiten alle staatszaken gehouden; haar officieel en haar particulier leven werden strikt gescheiden sferen - wat niet verhinderde dat zij de spanningen welke het officieel bestaan haar oplegde, vaak in haar particulier bestaall uitleefde, soms tot schrik van haar omgeving. Zij kon hoogst grillig zijn.
XCBij de eerste kabinetsformatie waartoe zij opdracht moest geven (zomer I90r) maakte zij, gelijk weergegeven, al gebruik van de mogelijkheid om aan de verlening Vall die opdracht bepaalde voorwaarden te verbinden. Twee jaar later grepen de spoorwegstakingen van 1903 die een revolutionaire sfeer in het land schiepen, diep in de gang van haar 'innerlijke ontplooiïng' in,
XC'want de leiding in mijn leven heeft juist door dit gebeuren mij tot het inzicht gebracht, dat heel het leven in al zijn vormen en geledingen alleen dan bewaard wordt Voor rampen, indien het in Gods licht gezien wordt. De bij mij toennog ontbrekende vastheid van overtuiging in dezen kwam. De lijn was getrokken, die Vall toen aan door heel mijn denken, spreken en handelen gelopen heeft."
XCDat het staatsbestel haar, strikt binnen de grenzen van de Grondwet, bij conflicten althans theoretisch ruimer mogelijkheden tot ingrijpen bood dan zij bevroedde, werd zij zich vier jaar na de spoorwegstakingen bewust. Hier willen wij iets langer bij stilstaan.
1 Booy: p. 158. 2 Koningin Wilhelmina: p. II9-120.
XCBij de begroting voor 1907 had de minister van oorlog, generaal H. P. Staal, ingrijpende bezuinigingen voorgesteld. Tot dat moment werd van elke lichting die na een oefentijd van acht-en-een-halve maand met groot verlof ging, een door loting aangewezen gedeelte, het z.g. 'blijvend gedeelte', onder de wapenen gehouden met het oog op mogelijke ordeverstoringen in het land en ter dekking van een eventuele mobilisatie; dat 'blijvend gedeelte' wenste minister Staal af te schaffen. Andere militaire deskundigen hadden hier ernstig bezwaar tegen. Staal zette door. De Tweede Kamer keurde zijn voorstellen goed, de Eerste daarentegen verwierp zijn begroting op 9 februari 1907. Twee dagen later diende het kabinet-de Meester waarin Staal de portefeuille van oorlog beheerd had, zijn ontslag in. Bij de oplossing van de daardoor gerezen moeilijkheden (nadat twee formatiepogingen mislukt waren, bleef het kabinet tenslotte aan, zij het dat generaal Staal op 4 april vervangen werd door een andere opperofficier) speelde de voorzitter van de Tweede Kamer, jhr. mr. J. Röell, een belangrijke rol. Hij had op r8 februari een eerste onderhoud met de koningin die hem, zo tekende hij aan, 'een helder overzicht (gaf) van Hoogstderzelver militaire inzichten';' Wat die inzichten waren, vermeldde hij niet, maar de koningin had, evenals haar vader (wiens 'heldere denkbeelden' terzake een van zijn ministers van oorlog 'versteld' hadden doen staan"), grote belangstelling voor militaire aangelegenheden: zij had twee jaar tevoren, in 1905, een nota over het Nederlandse lcger geschreven waarin zij 'de achteruitgang van de geoefendheid en de discipline' gegispt had en waarin zij had aangedrongen op verlenging van de eerste oefening van acht-en-een-halve maand tot twaalf maanden," Van de door minister Staal voorgestelde Ïiquidatie van het 'blijvend gedeelte' was zij een fel tegenstandster. Zij tilde hier zwaar aan. 'Hoogstderzelver vorstinne-plichtsbetrachting is', schreef Röell, 'bijzonder te waarderen; misschien gevoelt Hare Majesteit als constitutionele vorstin Hoogstderzelver private verantwoordelijkheid te zeer. Terloops zeide Hare Majesteit eens tot mij 'ik zou wel eens lust krijgen om te zeggen: Mijne Heren! De eer van het koningschap is groot; maar ik gevoel mij niet in staat die te dragen.' Ik antwoordde daarop: 'Maar Majesteit, daar beware God ons Land en Volk voor!' Ook de directeur van het Kabinet zei mij eens, dat HareJ. Röell: Aantekeningende kabinetscrisis(febr.p.(Algemeen Rijksarchief). •p.Nota,april'Nederlandse leger', doorvan Raalte gepubliceerdin dejan.
1 betreffende 1907), II P. 26. 3 29 1905, E. 30 1960.
Majesteit zich eens in gelijke zin tegen hem had uitgelaten, waarop hij had geantwoord: dat kan ik niet geloven, want daarvoor heeft Uwe Majesteit Land en Volk veel te lief."
XCAcht dagen later, op 26 februari, volgde een tweede onderhoud tussen de koningin en de voorzitter van de Tweede Kamer. Weer kwam de afschaffmg van het 'blijvend gedeelte' ter sprake:
XC'Hare Majesteit verklaarde mij, dat Zij in geweten bezwaard was daartoe over te gaan, omdat Hare Majesteit wist dat het uiterst nadelig was voor het leger ... Wanneer ik dat ontwerp dus indien, zo zeide Hare Majesteit, dan toon ik immers dat ik goedkeur wat ik afkeur. Meer dan drie-kwart uur lang onderhielden wij ons toen over de positie van de vorst in de Constitutionele Staat. Ik trachtte Hare Majesteit te overreden dat Hare Majesteit volkomen gelijk zou hebben om geen' wet in te dienen, die streed met Hoogstderzelver godsdienstige of zedelijke overtuiging bv. zei ik: als men Hare Majesteit een wetsontwerp wilde laten indienen tot legitimering van het vrije huwelijk .. . Maar hier geldt het toch een waardering of het blijvend gedeelte al dan niet nodig is; een mening, door sommigen bevestigwd, door anderen ontkennend beantwoord.
XCWalmeer Hare Majesteit dus een daartoe strekkend ontwerp aan de StatenGeneraal aanbiedt, doet Hare Majesteit niet anders dan te verklaren: ik wens het oordeel der Staten-Generaalomtrent dat denkbeeld mijner regering te vernemen. Ook is het waar, dat Hare Majesteit na de laatste grondwets-herziening zelfs bevoegd is om het wetsontwerp weder in te trekken ook als de Tweede Kamer het heeft aangenomen (art. r rö) en de ondertekening te weigeren ook als de Eerste Kamer reeds het ontwerp heeft aangenomen." Niet 0111 zulks aan Hare Majesteit aan te raden ... Hare Majesteit verklaarde daarop nog eens over deze quaestie te zullen nadenken.'!
XCWelnu, dat laatste deed zij. Op I april werd Röell opnieuw door haar ontvangen. Er ontstond een gesprek van bijzondere betekenis.
XC'Hare Majesteit verklaarde er prijs op te stellen mij uitdrukkelijk te berichten dat Hare Majesteit omtrent het 'blijvend gedeelte' allerminst Vall gedachte was veranderd, dat Hare Majesteit echter had gemeend tegen de indiening van een wetsontwerp, daar het ministerie zulks wenste, geen verder bezwaar te moetenJ.J.
1 Röell: Aantekeningen betreffende de kabinetscrisis (febr. 1907), tweede num mering, p. 22-23. 2 In de tekst staar 'een'. SArt. n6 Vall de Grondwet van 1887 luidde: 'Zolang de Eerste Kamer nog niet heeft beslist, blijft de koning bevoegd het door hem gedaan voorstel weder in te trekken.' Art. 121 luidde: 'De koning doet de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk kennis dragen, ofhij een voorstel van wet, door hen aangenomen, al dan niet goedkeurt.' 4 Röell: Aantekeningen betreffende de kabinetscrisis (febr. 1907), p. 18-19.
maken, maar zich Hoogstderzelver recht van veto volgens art. 71, tweede lid Grondwet ongeschonden en geheel voorbehield. 'Gij zijt de eerste geweest, mijnheer Röell' - zo zeide Hare Majesteit, 'die mij daarop attent hebt gemaakt.'
XCHet bedoelde lid (wellicht had Röell het op 26 februari al genoemd) luidde: 'Hij (de koning) heeft het recht de door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwerpen al of niet goed te keuren.' Maar kon dat recht ooit buiten de ministeriële verantwoordelijkheid vallen 1 Natuurlijk niet - en daar had de koningin kennelijk niet bij stil gestaan. Röell voelde zich genoopt tot een duidelijk antwoord:
XC'Zeer zeker, antwoordde ik: dat recht moet Uwe Majesteit ongeschonden handhaven, maar ... het te allen tijde niet dan met de uiterste omzichtigheid hanteren. Hoe bedoelt u dat, vroeg Hare Majesteit. Ik antwoordde, dat Hare Majesteit het veto niet moest hanteren, tenzij, sinds de indiening, de omstandigheden zijn veranderd of nadere données zijn verschaft die enig ontwerp ex post veroordelen. En 'bovenal: niet dan wanneer Uwe Majesteit zwart op wit heeft dat een ministerie gereed staat om het voor Uwe Majesteit op te nemen' Ik herinner mij, zo zeide ik, niet dat gedurende onze gehele constitutionele regime dat recht ooit door de Kroon is toegepast. Ik herhaalde overigens dat Hare Majesteit in elk gevalnooit dat recht mocht hanteren dan met de zekerheid (zwart op wit) dat Hare Majesteit een ministerie gereed had om Hoogstdezelve te dekken."
XCIn het conflict met het kabinet moest de koningin toegeven, maar uiteindelijk won zij de strijd. Niet uit eigen kracht evenwel: het wetsontwerp tot liquidatie van het 'blijvend gedeelte', nu verdedigd door de opvolger van generaal Staal, werd eind december 1907 door de Tweede Kamer verworpen. Het was haar stellig een pak van het hart. 'De landsdefensie gaat boven alles', had zij, toen het kabinet-de Meester nog demissionair was, gezegd; kon zij die defensie bevorderen, dan was zij 'zonder aarzelen' bereid, opdracht te geven tot vorming van een kabinet uit de rechterzijde, 'zo nodig met dr. Kuyper'i'' 'Zo nodig' - want 'Abraham de Geweldige' was een veel te dominerende figuur om bij de koningin in de smaak te vallen. 'Ik haat die man', zei zij eens in een klein hofgezelschap ; het ontsnapte haar."
XCDat zij ('een grote baas, meneer Iemand die de neiging heeft, iedereeen te ringeloren') voor de ministers een lastige en veeleisende koningin was, behoeft geen betoog. Zij meende het nationaal belang scherper te ontwaren
XC1 J. Röell: Aantekeningen betreffende de kabinetscrisis 1907, p. 66-68. 2 A.v., (17 maart 1907), p. 57. 3 Henr. de Beaufort: Wilhelmina 1880-1962,
dan wie ook. Dat zag zij niet als een verdienste: het hing al met haar functie samen, Als koningin stond zij immers niet aileen symbolisch boven de partijen en richtingen; daar stond zij in werkelijkheid. Waar diegenen die tijdelijk tot het ministersambt geroepen werden, als regel de feitelijke vertegenwoordigers waren dier partijen en richtingen, daar vloeide reeds uit haar centrale, hoge en permanente positie voort dat zij al die partijen en richtingen relativeerde en zich met geen kon identificeren of daar ook maar innerlijk enige behoefte aan had. In de tijd (het begin van de jaren' 20) waarin Wichman en Rijnders in Amsterdam de analfabeet Corrielis de Gelder ('Had-je-me-maar') als candidaat voor de gemeenteraad naar voren schoven, was een christelijk-historisch politicus eens zo onwijs en onbescheiden om haar te vragen, op welke partij zij stemmen zou, nu zij, na de invoering van het actief vrouwenkiesrecht, zelf ter stembus kon gaan. Vermoedelijk hoopte hij als antwoord te krijgen: 'Op de Christelijk-Historische Unie.' Flitsend kwam haar bescheid: 'Op Had-je-me-maar.' In augustus 1930 merkte jhr. de Jonge eens in een gesprek met haar op: 'Wij zijn tegenwoordig toch eigenlijk allemaallinks, vergeleken bij vroeger, Uwe Majesteit even goed als ik en iedereen.' Ze 'vloog op: mr. de Jonge, ik verzoek u mij niet te qualificeren; ik ben noch links, noch rechts, ik sta boven de partijen'! zij bracht dan ook nimmer haar stem uit."
XCNoodwendig moest haar positie als vorstin menigmaal tot verschillen van inzicht, ook tot confiicten leiden, waarbij van de ministers niet aileen vasthoudendheid doch ook tact gevergd werd; het een noch het allder werd door allen hunner steeds in voldoende mate opgebracht. 'Goed zal de verhouding tussen koning en ministers alleen dan zijn, als er is wederkerig volkomen openhartigheid en volledig vertrouwen' - aldus Aalberse, van september '18 tot augustus '25 minister van arbeid.ê Aan die openhartigheid en aan dat vertrouwen schortte het hem niet, en toch: hoe stijf doet ze ons aan, de beschrijving die hij geeft Vall zijn besprekingen in de werkkamer van de koningin:
XC'Wanneer de minister dan had plaats genomen, ving de koningin het onderhoud aan met hem vragen te stellen, vrijwel uitsluitend over zaken, zijn eigen departement betreffend. Waren deze beantwoord (daar ze nooit vooraf werden medegedeeld en de minister ze dus uit eigen parate kennis onvoorbereid had te beantwoorden, leek dit voor hem soms wel eens op een examen waarvan hij
1 B. C. deJonge: p. 87. 2 Koninginjuliana.ca febr, 1969. 3 P.J.M. Aalberse in: (1948), p. 22.
opgelucht het einde bemerkte), dan vroeg de koningin hem of hij zelf ook iets had mee te delen. En dan kon hij verhalen van de stand zijner werkzaamheden, van wetsontwerpen die in voorbereiding waren, van moeilijkheden welke hij in de eerstkomende tijden voorzag, enzovoort ... Het zal duidelijk zijn dat bij dit vragen en beantwoorden over velerlei dingen gesproken werd, temeer omdat de koningin, van wie men met stijgende bewondering telkens weer kon constateren hoezeer zij, soms zelfs van kleine onderdelen, volkomen op de hoogte was, ook harerzijds een mening over het behandelde onderwerp uitsprak,'!
XCN u had, lijkt het, de koningin voor Aalberse's arbeid warme belangstelling. Maar hij was open van natuur. Meer gesloten persoonlijkheden, van wier doen en laten zij geen denkbeeld kreeg, lagen haar niet. Nog minder lag het haar watmeer zij politici tegenover zich vond die van een absolute zelfverzekerdheid waren en zich gedroegen alsof zij de werkelijke en exclusieve leiders van het Nederlandse volk waren. Zij had, zei haar dochter ons, 'voor het grote in Colijn veel waardering.P Desondanks zal men zijn naam in Benzaatn maar niet alleen vergeefs zoeken.
XCBij die impressies, bij die algemene opmerkingen willen wij het in hoofdzaak laten. Nogmaals: niet het geven van een biografische schets stelden wij ons tot taak, maar uitsluitend het naar voren halen van die elementen uit leven en persoon van koningin Wilhelmina die het de lezer van dit deel en van de verdere delen van ons werk duidelijk zullen maken waarom zij tijdens de tweede wereldoorlog handelde zoals zij deed - een handelen waarvan nog veelvuldig te gewagen valt. Enkele elementen uit de periode waarop in ons eerste deel, Voorspel, het accent viel, moeten nu nog toegevoegd worden.
XCAllereerst dit, dat de eerste wereldoorlog speciaal voor de koningin een zenuwslopende beproeving vormde. De geringe militaire kracht die Nederland ontplooien kon (en hoeveelmoeite had zij zich, meest vergeefs, sinds'gegeven om die kracht tel), was haar een bron van dodelijke onrust. 'Haar grief tegen het departement van oorlog was', schreef, na een gesprek met haar, de meer placide de Jonge inin zijn agenda, 'dat men het onmogelijke niet mogelijk wist te maken. Niet onduidelijk liet
98 vergroten juni 'I7
XC1 A.v., p. 28. 2 Koningin Juliana, 24 febr.
zij haar opinie blijken over anti-militaire volks- en Kamergeest.'! Dat zij in 'rS betreffende de positie van generaal Snijders met het kabinet overhoop kwam te liggen, vermeldden wij al. Dat bleef niet geheim. Het was ook geen geïsoleerd gebeuren. Misschien hebben de door de oorlog opgewekte spanningen hierbij een belangrijke rol gespeeld. Hoe dat zij - nagenoeg alle ministers gingen grieven tegen haar koesteren, 'in groten getale', aldus een hunner." 'De waarachtige eerbied voor de koningin en voor de wijze waarop zij haar taak vervult, begint', schreef dezelfde eind augustus 'rS, 'in sommige kringen bedenkelijk te tanen - heel Europa leeft op een vulkaan.f
XCNovember 'rS bracht die vulkaan tot uitbarsting. In midden-Europa rolden de kronen over straat. Op de rzde van die maand was zelfs Colijn in Londen 'vrij pessimistisch over de mogelijkheid van de handhaving der koningin'r' Wij nemen aan dat Troelstra' s revolutiepoging, in ons Voorspel beschreven, haar diep schokte. Maar van wijken wist zij niet, Opgelucht dat bloedige tonelen zoals die elders aan de orde van de dag waren, zich hier te lande niet voorgedaan hadden, zei zij begin december 'rS tijdens een bijeenkomst in Den Haag dat zij het behoud van het grondwettig bestel in Nederland als bewijs zag voor het ingrijpen van een Hogere Macht: 'Wij zijn veilig geweest in Gods hand, Wij voelen dat Zijn leiding, aan onze historie gegeven, opnieuw is bevestigd."
XCDe jaren '20 vormden in haar leven, lijkt het, een iets kalmer periode. Wel vervulde het communisme haar met afschuw; in de heersers van de Sowjet-Unie zag zij in de eerste plaats de moordenaars van tsaar Nicolaas II en zijn gezin. Toen minister van Karnebeek in 1924 een mogelijkheid zag, op aanvaardbare voorwaarden tot de diplomatieke erkenning der Sowjet-Unie te geraken, weigerde zij alle medewerking: de minister moest zijn voornemen opgeven." De verre Sowjet-Unie vormde overigens voor Nederland geen acute bedreiging. Zou zulk een bedreiging vroeg oflaat niet van elders kunnen komen I Nuchter als zij dacht in zaken van defensie, achtte zij hetJ.vall4
lB. C. de]onge: p. 29. 2Brief, 17 juni 1918, van de min. van koloniën, Th. B. Pleyte, aan de gouverneur-generaal van Ned. Indië, P. van Limburg Stirum, 1917-1919 p. 570. S Brief a.v., 28 aug. 1918, a.v., p. 631. Dagboek, 12 nov. 1918, van E. Heldring, a.v., p. 733. 5 Toespraak, 2 dec. 1918, aangehaald in]. A. de Wilde en C. Smeenk: (1949), p. 388. 6 Brief 27 dec. 1950, H. van Blankenstein aan]. W. Albarda (Collectie]. W. Albarda, map 'Londen, diversen'). Van Blankenstein speelde in deze zaak een bemiddelende rol; omtrent de houding van de koningin lichtte hem na 1945 A. C. D. de Graeff in, minister van buitenlandse zaken in het tweede en derde kabinet-Colijn.
onverantwoord dat het militaire apparaat hier te lande afgebroken werd als in de jaren '20 het geval was. Tegen Booy zei zij eens dat zij toen en deswege voor het eerst reëel over abdicatie ging denken. Niet minder zwaar viel haar 'het dragen van de laatste verantwoordelijkheid voor de behartiging van 's lands zaken' (die zij meende te dragen), toen van ca. 1930 af successieve kabinetten onmachtig bleken, de massale werkloosheid op te heffen of ook maar terug te dringen. 'Zij had niet veel kennis van de economische wetenschap en wist geen acceptabel alternatief voor de Colijn-politiek, maar zij kon maar niet vatten dat dat 'jong Holland dat snakte naar werk', zoals de affiches zeiden, niet aan werk te helpen was', aldus Booy." 'Het ontbrak hen die tot een snelle, zakelijke oplossing moesten geraken, aan imaginatie en durf, aan doortastendheid en voortvarendheid en aan de werkelijke wil om een oplossing te vinden' - zo luidde haar eigen, latere oordeel. 2
XCDe jaren '30 brachten haar gevoelige verliezen in het menselijke vlak. Op 20 maart 1934 kwam koningin-moeder Emma, vijf-en-zeventig jaar oud, plotseling te overlijden: stil en teruggetrokken levend, had zij met name door haar grote belangstelling voor allerlei vormen van medische zorg voor hulpbehoevenden, veler sympathie verworven. Slechts ruim drie maanden later, op 4 juli 1934, bezweek Wilhelmina's echtgenoot, prins Hendrik, zeven-en-vijftig jaar oud, onverwachts aan een hartaanval.
XCIn veel opzichten had deze Mecklenburger, een eenvoudige, hartelijke buitenman, verzot op de jacht, hier te lande een moeilijke positie gehad. Wilhelmina's keuze was niet alleen door sommige leden van haar familie van moederszijde afgekeurdê, maar ook door een aanzienlijk deel van de hofhouding. De twee verloofden mochten vóór de huwelijkssluiting geen moment alleen zijn; het hofprotocol bleef nadien, als bij zoveel vorstenhuwelijken, een dagelijkse belemmering vormen voor normaal contact (hetgeen uiteraard niet geheel ontbrak) en schiep, verhaalde Wilhelmina later, 'een sfeer waarin moeilijk te leven viel en wij het toch uithouden moesten.ö Het kabinet was, de stemming in de Staten-Generaal gepeild hebbend, niet bereid geweest, voor de echtgenoot van de koningin een eigen inkomen aan te vragen bij de Staten-Generaal: prins Hendrik bleef dus financieel vrijwel geheel van de koningin afhankelijk. 5 Zij bezat een aanzienlijk vermogen dat zij zUÎ11Ïgbeheerde; die financiële afhankelijkheid vormde een engemakkeontving, maar uitsluitend tot 1918, ook een toelage van zijn oudere broer, de
1 Booy: p. 19. 2 Koningin Wilhelmina: p. 244. Alice, gravin van Athlone: p. 98. • Koningin Wilhelmina: P: Io8-I09. 5 Hij
lijk element in het bestaan van haar echtgenoot. Maar deze werd bovendien, gelijk reeds gezegd, buiten alle zaken gehouden die met haar taak als vorstin samenhingen - een taak die haar leven niet alleen uiterlijk, maar vooral innerlijk goeddeels vulde. De prins zette zich in voor het Rode Kruis, voor de padvinderij, voor allerlei ontginningswerk; zulks verhinderde hem niet om, eens bij manoeuvres verschenen, tegen een vriend te zeggen: 'Het is niet aardig meer als je altijd maar voor spek en bonen er bij bent's het was een onbevredigende en disharmonische levenssituatie waaruit tal van verdrietelijkheden voortvloeiden. De koningin kwam na zijn dood 'tot een sterke en innigeverering van haar gestorven echtgenoot'ê - dezelfde verering die blijkt uit de passages welke zij in Eenzaam maar niet alleen 3 wijdde aan deze toegewijde vader van haar enige, na enkele miskramen geboren dochter, aan deze goedhartige man wien, in de verhoudingen waarin hij was komen te verkeren, weinig ruimte gelaten was voor een zinvolle levensontplooiïng. Verloving en huwelijk van de kroonprinses mocht hij niet meer beleven.
XCToen dan, in '37, prinses Juliana in de echt trad, viel over het denken en doen van haar moeder reeds de schaduw van het Derde Rijk. In september' 32 was haar in Den Haag hulde gebracht tijdens een door de Algemene Nederlandse Fascisten Bond, de Fascisten Jongeren Bond, het Nationaal Jongeren Verbondl en de Nationale Unie georganiseerde demonstratie" - dat zij evenwel alle totalitarisme van Italiaanse, Duitse, Russische of Nederlandse oorsprong diep verafschuwde, was geen geheim voor wie contact met haar hadden. Ter gelegenheid van de herdenking van de geboorte, vier eeuwen eerder, van Willem van Oranje (24 april 1533) richtte zij begin mei 1933 een boodschap tot het gehele volk waarin zij de jegens de Zwijger betoonde aanhankelijkheid 'onafscheidelijk verbonden' noemde 'met onze verknochtheid aan de beginselen van ons staatsbestel, waarvan hij zo meesterlijk de grondslagen gelegd heeft, en welke in het heden zowel als in het verleden zo uitnemend bij onze volksaard passen en een waarborg voor de toekomst
1 Booy: p. 125. 2 A.v., p. 96. 'A.v., p. 127. 4 Op 20 september 1932 gebruikten de beide afgevaardigden van de Com munistische Partij Holland, L. de Visser en D. Wijnkoop, de opening van de zitting der Staten-Generaal voor een politieke demonstratie. Herhaalde malen riepen zij 'Weg met de koningin!' hetgeen door daverende toejuichingen overstemd werd. Enkele honderden communisten begonnen voorts op het Buitenhof en elders te betogen. Hierop organiseerden in het begin van de middag de genoemde groepe ringen een mars naar het Paleis Noordeinde waar althans een aantal deelnemers de koninklijke familie die op het balkon verscheen, met opgeheven arm groette.
vormen.' 'Wij willen onszelf zijn en blijven', zei zij vier maanden later, op 9 september' 3 3, aan het einde van de manifcstatie die ter gelegenheid van haar vijf-en-dertigjarig regeringsjubileum in het Amsterdamse Stadion plaats vond 'Wij willen voortbouwen op de grondslagen, door onze Vaderen gelegd, ons bewust van onze roeping tegenover onszelf en in het grote gezin der volkeren. Wij willen putten uit de schatten, ons door een groot voorgeslacht nagelaten, overtuigd daarin te allen tijde overvloedig te vinden hetgeen wij behoeven om met taaie volharding en zich steeds weer vernieuwende kracht te streven naar de aanpassing bij gewijzigde wereldomstandigheden, welke onder Gods zegen ons weer een gelukkige toekomst brengen kan.'
XCImpliciet behelsden deze en dergelijke, door haarzelf geformuleerde uitspraken een duidelijke afwijzing van wat maar zweemde naar fascisme, nationaal-socialisme of communisme, Vijf-en-dertig jaar tevoren had zij bezworen dat zij 'de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle mijne onderdanen ... beschermen' zou: het grondwettig democratisch bestel vond in haar, hoezeer zij zich soms aan haar eigen beperkte macht en aan de trage werking van de parlementaire demoeratie ten onzent mocht stoten, een principieel en overtuigd verdediger. Over de dwaze pretenties van een Mussert maakte zij zich geen zorgen.
XCMaar zoveel te meer over die van Hitler.
XCDuitsland en de Duitsers kende zij goed. Van de zijde van haar moeder en van haar echtgenoot had zij veel Duitse familierelaties, zij was er vaak op bezoek geweest. ·De chauvinistische Duitse mentaliteit beklemde haar al in de jaren '20. Met het nationaal-socialisme kreeg zij wellicht het eerst aanraking in de persoon van haar neef, de zestien jaar jongere Josias, erfprins van Waldeck-Pyrmont, in '25 al een fanatiek nationaal-socialist, later SS'er, wiens uitlatingen en gedragingen haar spoedig met zorg vervulden." Met haar heldere kijk op de grote stromingen in de wereldpolitiek was zij, veler optimisme ten spijt, in '32 verstandelijk overtuigd dat Hitler aan de macht zou komen.ê Toen het zo ver was, ontving zij dat bericht (dat toch als een schok kwam) op doorreis in Bazel:
XC'Welk een ontsteltenis maakte zich toen van mij meester. Wat zou er IIH wel gebeuren? De oude president Hindenburg was nog wel aan het bewind, maar van Mussolini hadden wij gezien hoe sne! fascistische krachten de wettige gezagsdrager op zij weten te schuiven. Het leed voor mij geen twijfel, dat nufebr.
1 Koningin Wilhelmina, 18 1956. 2 F. van 't Sant, 2 okt. 1956.
Hindenburg hetzelfde lot zou treffen en Hitler spoedig zijn dictatuur zou vcstigen. Vervuld van zorg reisde ik uit Bazel weg. Welke buitenlandse politiek zou Duitsland nu gaan voeren ?'l
XCDat werd spoedig duidelijk. Haar althans. Z0111.er '34 brachthet berichtvan de moord op de Oostenrijkse Bundeseaneler Engelbert Dollfuss 'de bevestiging dat van Hitler niets goeds te wachten was en dat hij voor geen enkelmiddel dat zijn politiek diende, zou terugschrikken.P Of viel het ook haar soms moeilijk, zich de realiteit van de komende wereldbrand ten volle in te denken 1 'Volkomen duidelijk' werd, schreef zij, ook haar de situatie eerst, toen Hitler zich in maart '38 van Oostenrijk meester maakte. 'De Duitse politiek zou voor Europa katastrofale gevolgen hebben." Niet veel later liet zij zich (ze had 'nooit tijd om dikke boeken zelf te lezen'r' door een van haar adjudanten de belangrijkste passages voorlezen uit Rauschnings alarmerende analyse van het nationaal-socialisme, Die Revolution des Nihili5/'/IU5. 5 Ontzet en verontwaardigd was zij toen haar bleek dat haar minister van buitenlandse zaken, mr. J. A. N. Patijn, Hitlers Mein Kamp/niet kende": haastig ging hij het lezen."
XCOntzet en verontwaardigd - maar niet in alle opzichten verbaasd. Al vóór de eerste wereldoorlog had zij zich geërgerd aan de zelfgenoegzaamheid van de meeste Nederlandse gezagsdragers die, meende zij, vooral bleek uit de verwaarlozing van het defensie-apparaat: dat werd er na de vestiging van het Derde Rijk niet beter op. Ze was een nuchter en scherp waarneemster. De geringe qualiteiten van dat defensie-apparaat waren haar een benauwenis, de meeste officieren zag zij als mannen die ouderwets in hun opvattingen waren en weinig begrip hadden voor de voortgang der militaire techniek - 'en de ministers wilden altijd een minimum vragen. Die hadden', zei zij ons, 'beslist onvoldoende oog voor de gevaren die dreigden.f
XCIn '38 dacht zij opnieuwernstig over abdicatie: ze zou 'veertig jaar koningin zijn. Ze was van mening dat ze haar volk lang genoeg had gediend en wilde zich wijden aan het geestelijk leven dat naar haar mening belangrijker was dan al het andere.l" Prins Bernhard, jegens wie zij in staatszaken minder gesloten was dan zij jegens haar overleden man steeds was geweest (het eerste kan uit het laatste voortgevloeid zijn), wist haar er van te overtuigen dat zij, op dat moment afstand doende van de troon, zowel aan prinses Juliana alsKoningin Wilhelmina:p.p.• Koningin Wilhelmina,febr.H.]. Phaff,maartKoningin Wilhelmina,febr.Zij zinspeelthierop inp.W. Drees:p.Koningin Wilhelmina,febr.Hatch:p.
1 262. 2 A.v., 263. 3 A.v. 18 1956. 18 1960. 18 1956. 265. 7 (1963), I22-I23. 8 18 1956. A. 89.
aan hemzelf te hoge eisen zou stellen. Zij bleef. Vanmening dat tegenover de totalitaire programma's van de jaren '30 te weinig andere progranuna's geplaatst werden waar voldoende positieve inspiratie van uitging, trachtte zij omstreeks die tijd (naar analogie van de door de Amerikaan Frank Buchman op touw gezette actie voor Geestelijke en Morele Herbewapening) een soort morele herbewapeningsactie in ons land tot leven te wekken - dat initiatief sloeg maar weinig aan.
XCIn ons Voorspel deden wij al in menige passage uitkomenhoezeer de koningin zich met name in de vooroorlogse perioden van internationale spanning beijverde om de nodige militaire voorzorgsmaatregelen te laten nemen. Onophoudelijk oefende zij, lange tijd zonder succes, pressie op de kabinettenColijn uit om tot een belangrijke versterking van de defensie over te gaan. Ten tijde van de Sudetencrisis, september '38, drong zij samen met generaal Reynders, de chef van de generale staf, op voormobilisatie aan; zij bereikte niet meer dan dat de ministerraad tot de beperkte, z.g. strategische mobilisatie overging. Na de bezetting van Praag (IS maart '39) vocht zij samen met generaal van Voorst tot Voorst, commandant van het veldleger, voor het denkbeeld ener algemene proefmobilisatie. Toen de ministers Colijn en van Dijk in de crisis van de Paasdagen van '39 (Italië bezet Albanië) weer niet verder wilden gaan dan tot het oproepen der grensbataljons en andere beveiligingseenheden, weigerde zij aanvankelijk het desbetreffend koninklijk besluit te ondertekenen. Zij deed een persoonlijk beroep op Colijn om verderstrekkende maatregelen te nemen - vergeefs. In de zomer wist zij het niet-doorgaan der herhalingsoefeningen te voorkomen. In augustus beijverde zij zich, een kabinet te doen vormen waarin het grote socialistische volksdeel voor het eerst vertegenwoordigd zou zijn: de Geer kreeg daar strikte opdracht toe. Toen hij, de formatie verricht zijnde, voor vakantie naar het Schwarzwald vertrok, liet ze de nieuwe minister van justitie, de strijdvaardige Gerbrandy, bij zich komen, 'onverantwoordelijk' noemde zij toen het gedrag van de minister-president. I Dat de ministerraad in de ochtend van 24 augustus, daags na de onheilspellende ondertekening van het DuitsRussisch niet-aanvalsverdrag, nog niet tot voormobilisatie besloot, stelde haar diep teleur; 's middags wisten de nieuwe minister van defensie, Dijxhoorn, en zijn ambtgenoot voor buitenlandse zaken, van Kleffens. gebruik makend van de Geers afwezigheid, het besluit tot voormobilisatie door te zetten.
XCZiedaar het beeld dat wij in het vorige deel schetsten, op een enkel punt nu aangevuld. Is het volledig 1 Geenszins. Is het representatief 1 Wij menen
van wel. Wij menen óók dat de Geer door die laatste gebeurtenissen het vertrouwen van de koningin, voorzover hij het nog genoot, grotendeels zo niet volledig verspeeld had.
XCIn de eerste wereldoorlog had zij, zoals wij zagen, de hoofdlijnen van het regeringsbeleid veelvuldig, in bewogen tijden nagenoeg dagelijks met de minister-president kunnen bespreken. Op zodanig contact met de Geer alléén stelde zij geen prijs. Zij zag in hem geen Cort van der Linden; in generaal Reynders, chef van de generale staf sinds' 34, had zij aanvankelijk veel vertrouwen gesteld, 'hij bezocht haar geregeld op 'De Ruygenhoek' en zij besprak', aldus eenneef van de generaal, 'het defensiebeleid zelfs liever met hem dan met de toenmalige minister van Dijk met wie zij niet goed kon opschieten.'! Wij nemen aan, dat in haar relatie met generaal Reynders in de loop van '38 en '39 verkoeling intrad: de generaal geloofdenietrecht in de waarschijnlijkheid van een Duitse aanval, bovendien was hij defensief ingesteld, zulks in tegenstelling tot de commandant van het veldleger, generaal J. J. G. van Voorst tot Voorst die, zoals wij in ons Voorspel weergaven, op kritieke momenten herhaaldelijk het oor van de vorstin had en wel niet nagelaten zal hebben, haar mee te delen dat hij de inzichten van generaal Reynders allerminst deelde. Over diens benoeming tot opperbevelhebber van land- en zeemacht werd, schreven wij in ons eerste deel, de koningin niet geraadpleegd. Of zij een andere candidaat geprefereerd zou hebben, zij in het midden gelaten - zij ontwaarde in elk geval in generaal Reynders niet de qualiteiten van generaal Snijders. Vandaar dat zij (de datum staat niet vast, vermoedelijk was het in de eerste dagen van september) aan minister Dijxhoorn meedeelde, dat het haar voornemen was, telkens over de grondslagen van het defensiebeleid overleg te plegen met een commissie van drie ministers (de Geer, van Kleffens, Dijxhoorn), bij welk overleg dan uiteraard generaal Reynders aanwezig zou zijn"; kennelijk meende zij dat van van Kleffens en Dijxhoorn de frisse aanpak uit zou gaan die zij van de Geer niet verwachtte. Haar voornemen werd goedgekeurd. Of dit in een formeel besluit van de ministerraad geschiedde, is ons onbekend. Wij zullen straks nog zien wat, op 9 september' 39, het resultaatwas van de eerste bespreking die de koningin met de drie genoemde ministers en de opperbevelhebber van land- en zeemacht belegde. Daaraan zij thans reeds toegevoegd, dat het aantal besprekingen in die kring nadien zeer beperkt bleef. Tot intensief overleg zoals de koningin dat een kwart eeuw tevoren met Cort van der Linden placht te voeren, kwam het niet. De Geer en Reynders hadden er weinig behoefte
XC1 Brief, 5 maart I966, van F. N. Sickeriga. 2 A. Q. H. Dijxhoorn: 'Het conflict met de opperbevelhebber, de generaal I. H. Reynders' (I94I), p. 9-10.
aan; beiden beschouwden de koningin als lastig en, wat erger was, als geneigd tot overdreven bezorgdheid. De Geer meende dat het algemene regeringsbeleid bij de ministerraad veilig was en generaal Reynders was van opinie dat niet-militairen zich met vraagstukken van defensie niet te bemoeien hadden,
XCNatuurlijk bleef de koningin bij dat allesjegens de buitenwereld de normen der constitutionele correctheid zorgvuldig in acht nemen: in de jaren sinds '33 waarin zich, althans voor haar, het gevaar van Nazi-Duitsland steeds duidelijker was gaan aftekenen, sprak zij in het publiek geen woord waaruit men op enig moment zou kunnen coneluderen tot diepgaande, concrete verschillen in opvatting tussen haar en het zittende kabinet; niet anders ging zij zich gedragen toen op 3 september '39 met de Engelse en Franse oorlogsverklaringen aan Duitsland de tweede wereldoorlog een feit geworden was. Het volk mocht slechts de buitenkant zien; meer werd door de meesten niet ontwaard en evenmin vermoed.
XCZij bleef wat zij sinds haar troonsbestijging geweest was: een fiere verschijning; niet groot van gestalte, met het klimmen der jaren van slank gezet geworden, geleidelijk gegroefd van gelaat en vergrijsd - maar haar profiel had zijn adel behouden, blik en stem waren helder gebleven. Die Nederlanders die zich met het Oranjehuis verbonden voelden, zagen in haar vóór alles de verpersoonlijking van de eenheid der natie. Met haar strakheid van optreden en gestrengheid van uiterlijk had zij velen misschien eerder ontzag dan liefde ingeboezemd. De t11et1S Wilhelmina was voor de grote massa een onbekende; wat haar aandeel geweest was aan het regeringsbeleid, was het geheim der constitutionele monarchie gebleven; zelfs voor haar naaste omgeving hield zij haar diepste zorgen verborgen - geen wellicht dieper dan deze dat zij, die zich jegens haar God, haar geweten en haar voorgeslacht verantwoordelijk voelde voor het lot van de natie, nochtans in het heersend bestel en bij de heersende mentaliteit onmachtig was, de koers te bepalen van het schip van staat dat, voor de tweede maal al in haar [even, in de stormzone
XCPolen werd in september 1939 het eerste slachtoffer van de Blitzkrieg: de nieuwe methode van oorlogvoering die de Duitse generaals onder de impuls van Hitler en het nationaal-socialisme tot ontwikkeling gebracht hadden. Duitsland sloeg zonder oorlogsverklaring toe. Al op de eerste oorlogsdag vernietigde de Luftwaffe de Poolse luchtmacht; haar vliegvelden werden onbruikbaar gemaakt, verkeersknooppunten en daarna Poolse steden zwaar gebombardeerd. Tegelijk drongen Duitse tankdivisies diep op Pools grondgebied door; zij sneden de verbindingslijnen van de Poolse formaties door die aan de grenzen en verder achterwaarts trachtten stand te houden. Na enkele dagen was het Poolse leger een wirwar geworden van zich wanhopig verdedigende, losse eenheden. Toen na een kleine twee weken vertraging optrad in het Duitse offensief, was dat minder gevolg van het, plaatselijk fanatieke, Poolse verzet dan wel van het feit dat de Duitse colonnes die het verst in Polen doorgestoten waren, hun voorraden motorbrandstof niet langer tijdig konden aanvullen. Aan de laatste hoop van de Polen, nog ergens stand te kunnen houden, sloeg Stalin op 17 september de bodem in toen hij (volgens de in augustus in het geheim met Hitler gemaakte afspraak) Polens oostelijke helft binnenrukte. Op 18 september trokken de Poolse regering en de Poolse opperbevelhebber de Roemeense grens over; negen dagen later, op de 27ste, gaf de zwaargebombardeerde hoofdstad, Warschau, zich over. Nogmaals een dag later, op de z Sste, troffen de Duitse en Russische regeringen een nader accoord dat de verdeling van Polen in een Duits en een Russisch gedeelte regelde. Stalin kreeg bij die gelegenheid van Hitler vrijheid van handelen nu niet alleen in Estland en Letland maar ook in Litauen.
XCVan de delen van Polen die de Duitsers bezet hadden, annexeerden zij ongeveer de helft: die waar de Duitse minderheden het sterkst waren; de andere helft werd als het Generalgouvernement eind oktober '39 onder het gezag van een Generalgouverneur geplaatst: dr. Hans Frank; hij vestigde zijn zetel in de oude Poolse koningsburcht in Krakau, dr. Arthur Seyss-Inquart die zich tijdens de Anschluss van Oostenrijk zo verdienstelijk gemaakt had voor het Derde Rijk, werd zijn plaatsvervanger.
XCWat moest in Polen geschieden?
XCEr woonde, zei Hitler, naar Berlijn teruggekeerd, 'cine dÜI111e germanische
XC1. De verdeling van Polen, september
Schicht, tinten ein furchtbares Material. Die [uden, das grallenhafteste, was tnan sich überhaupt vorstellen konnte": - uit die opvatting vloeide zijn beleid voort. In een bespreking met generaal Keitel, de chef van het Oberkollln1ando der Wehrmacht (de kleine staf die hem als opperbevelhebber terzijde stond) gaf Hitler er medio oktober de richtlijnen voor aan:
XC'Es muss verhindert werden, dass eine polnixhe Intelligellz sick als Führersehieht arifmaeht. III dem Lande sol/ ein niedriger Lebensstandart bleiben; w;r wol/en dort nut Arbeitskräfte schöpfen ... Die Durclifühmng bedingt einen hanen Volkstumskampf der keine gesetzlichen Bindungen gestattet ... Die Fiihrung des Gebietes muss es UrIS ernlögliehen, aueh das Reiehsgebiet von [uden und Polaeken ZIJ reinigen,'
XC'Billige Sklaven', zo vatte een der aanwezigen sommige passages uit Hitlers uiteenzetting samen. 'NuT eine Befehlsgewalt: Generalgouverneur. Scha_fJung einer totalen Desorganisationl Keine Mitwirkung von Reichsstellent Das Reich so11 den Generalgouverneur befähigen, dieses Teufelswerk zu voll enden.'3
XCDeze en dergelijke directieven werden met ijver gevolgd - en niet alleen met ijver: ook met haatdragende bezetenheid. In hun paniek hadden Polen in de weken van het Duitse offensief tussen de vier- en vijfduizend leden van de Duitse minderheid (de Z.g. Volksduitsers) die zij van directe hulp aan de binnenrukkende Wehrlllacht verdachten, om het leven gebracht; Hitler gaf persoonlijk opdracht, in de berichtgeving het aantal slachtoffers te vertienvoudigen" - die propaganda bleef niet zonder effect. Van oudsher waren vele Duitsers al geneigd, Polen als minderwaardigen te beschouwen, van die minderwaardigen werden nu ook moordenaars gemaakt jegens wie men zich alles permitteren kon. Het 'Teufelswerk' kon beginnen.
XCBinnen enkele maanden tijd werden alleen al in de geannexeerde gebieden, waar vier-vijfde van de bevolking toch nog uit Polen bestond, enkele tienduizenden leden van de Poolse intelligentsia door de Einsatzieonunandos van de Sicherheitspolizei of door gewapende formaties van Volksduitsers geexecuteerd of in geïmproviseerde concentratiekampen samengeperst waar zij spoedig stierven. Katholieke kerken werden gesloten, kloosters in beslag genomen, geestelijken verdreven of gearresteerd, soms ook gefusilleerd.DasAlfred Rosenbergs aus denPolenpolitik
1 Aldus op 29 september 1939 tegen Alfred Rosenberg. 1934/35 (1956), p. 81. 2 Verslag, 20 okt. 1939, van Hiders bespreking met generaal Keitel op 17 okt. 1939, Neur. doe. PS-864, IMT, dl. XXVI, p. 378-79. 3 Mededelingen, 18 okt. 1939, van generaal Wagner aangeneraalHalder, Halder: (Neur. doc. NOKW-3140), dl. II, p. 12. M. Broszat: 1939-1945 (1961),p. 48.
In het vroegere Poolse deel van Opper-Silezië werd het zingen vall Poolse liederen, ja zelfs het afnemen van de biecht in het Pools verboden. Een deel van de geestelijkheid werd naar het Generalgouuernemeut verdreven, andere Poolse priesters, uiteindelijk ca. zeventienhonderd, kwamen in het concentratiekamp Dachau terecht waar de helft hunner om het leven zou komen. In de geannexeerde gebieden moest plaats gemaakt worden voor enkele honderdduizenden Volksduitsers die het Derde Rijk met een speciale, alweer onder Hi111l111erressorterende organisatie liet overbrengen uit de Baltische republieken, later ook uit Roemenië; dat was een van de factoren die de Duitsers er toe bracht, de Polen en masse naar het Generalgouvernement te transporteren: bijna negentigduizend vóór midden december '39, een jaar later waren het meer dan driehonderdduizend geworden.
XCMèt die Polen werden uit de geannexeerde gebieden, zulks met uitzondering van de stad Lodz waar de Duitsers de Joodse arbeiders in de textielindustrie niet wilden missen, vele Joden naar het Generalgouvernement verdreven, zulks in volgepropte treinen waarin in de strenge winter van '39 op '40 tallozen doodvroren. Volgens een instructie die Heydrich, Chef der Sicherheitspolizei, uitgevaardigd had terwijl Warschau zich nog verdedigde, werden die verdreven Joden in het Generalgouvernement in steden geconcentreerd die goede spoorwegverbindingen hadden: het was niet de bedoeling dat zij er op de lange duur zouden blijven. Plaatselijk werden alle Joden aan het gezag van een Altestenrat onderworpen en deze was, aldus Heydrich, 'voll verantwortlich zu uiaenen [iiI" die exakte und termingemásse Durch[ühru1'lg aller ergongenen oder noch ergehenden Weisungen.? In Lodz kwam een ghetto tot stand; zo ook in de steden en kleinere plaatsen van het Generalgouvernement alleen al in Warschau werden vierhonderdduizend Joden in een klein deel van de stad samengedrongen; dat stadsdeel werd in de herfst van '40 met een hoge muur omgeven. Daarnaast werden op bevel van de Duitsers tienduizenden Joden door de Ältesten of, zoals men ze ging noemen, [udeurát« aangewezen om, in primitieve kampen ondergebracht, dwangarbeid te verrichten in kiezelen steengroeven en bij de aanleg van wegen.
XCUit het Ceneralgouvernentent werden voorts Poolse arbeiders en arbeidsters, ook al bij honderdduizenden, voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland getransporteerd, aanvankelijk geronseld, later bij massale razzia's opgepakt: meer dan tachtigduizend al in de lente van '40, het zouden er tenslotte meer dan een miljoen worden. In Duitsland werden zij als 'billige Sklaven' (Hiders
XC1 Schuellbrief, 21 sept. 1939, van Heydrieh aan de Chefs aller Einsatzoruppen der Siclierheitspolizei (Neur. doc. EC-307).
terminologie l) behandeld: zij kregen minder loon dan andere arbeidskrachten; op hun kledingstukken moest een grote P genaaid zijn; in openbare vervoermiddelen moesten zij in aparte ruimten plaats nemen, een fiets mochten zij niet bezitten; het bezoeken van kerken, bioscopen, theaters en dergelijke was hun verboden; huwelijken mochten zij niet aangaan, ook niet met landgenoten; op sexuele omgang met Duitse vrouwen stond de doodstraf
XCNiet anders was, in opzet, de behandeling die de Polen in het General gouvernement ten deel viel. Die opzet werd eind mei '40 nog eens duidelijk door de Reiehsführer-SS, Himmler, aangegeven toen deze in een memorandum dat Hitler 'sehr gut ulld ric/aig' vond, betoogde dat uit 'diesem ganzen Völkerbrei des Generalgouvernemcnts VOII fiillfze/m Millionen und die acht Millionen der Ostprovinzeu' de 'rassiscli wertuollen' na zorgvuldige schifting naar Duitsland overgeplaatst moesten worden. 'Den BegrifJ [uden hofJe ieh', aldus Himmler, 'durch die Möglichkeit einer grossen Ausuianderung sámtlicher juden natk Afrika oder SOlist in eine Kolonie völlig auslosdien xu sehen; wat dan in het vroegere Polen overbleef, zou een 'fi,jhrerloses Arbeitsvo/k' zijn, waarvoor een minieme mate van scholing voldoende was:
XC'Einfaches Ree/men bis liochstcns 500, Schreiben des Namens, eiue Lehre dass es ein göttliehes Gebot ist, den Deutschen gehorsalll Zit sein lind ehrlich, jleissig und brau zu sein. Lescn halte ieh nicht fiir erjorderlich'
XClnderdaad werden in het Generolgouvernement alle instellingen van voortgezet en hoger onderwijs gesloten en werd er het lager onderwijs beknot. Toch kon de opzet die Hitler en Himmler aangegeven hadden, slechts voor een deel verwezenlijkt worden. Zij hadden, midden in een steeds heviger wordende oorlog, de krachten niet om het Teujelsioerle te voltooien; ook werd de afbraak van het economisch leven in het Generalgouveruement door de eisen van de Duitse oorlogseconomie afgeremd; bovendien was het van meet af aan een Duits belang, er het ontstaan van epidemieën te voorkomen waarvan hun eigen strijdkrachten en ambtenaren slachtofferkonden worden; en tenslotte waren er onder die ambtenaren soms Duitsers die weigerden de normen van menselijkheid geheel uit het oog te verliezen. De bevelhebber van de Duitse strijdkrachten aan de Duits-Russische demarcatielijn, generaal Blaskowitz, protesteerde al midden november '39 in een aan Hitler gericht memorandum tegen het optreden van de links en rechts
1 Hinunlers memorandum is met zijnnotitie van 28 mei 1940 afgedrukt in de V (1957), P·194-98.
rovende en moordende Binsatzgruppen van de Sicherheitspolizei; de lezing van dat stuk deed Hitler in woede ontsteken tegen de 'kindliche Einstelhmg' der militaire bevelhebbers, 'mit Heilsarmee-Methoden führe man leeinen Krieg'.l Generalgouvemeur Frank wist in mei' 40 te bereiken dat generaal Blaskowitz uit Polen overgeplaatst werd; vijf jaar verder in ons relaas zullen wij hem in bezet Nederland opnieuw tegenkomen.
XCWat de Duitsers tijdens hun offensief en al in de eerste weken en maanden nadien in Polen aan onheil aanrichtten, bleef voor de buitenwereld nagenoeg geheel verborgen; voor de dwangmaatregelen en massale deportaties naar Siberië waar de Russen in het door hen bezette deel van het land toe overgingen, gold hetzelfde. Polen was verslagen, verdeeld en bezet verrassend snel. En Frankrijk en Engeland waren in het westen nagenoeg passief gebleven.
XCDat was niet het gevolg van enige numerieke minderheid. De Duitsers hadden bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog 105 divisies gemobiliseerd, van welke, met inbegrip van al hun tank- en gemotoriseerde divisies, 59 tegen Polen ingezet werden. Begin september stonden achter de Westwall (de versterkte zone van Emmerich tot het Saargebied die Hitler in '38 en '39 in allerijl had laten aanleggen) 43 Duitse divisies opgesteld. Het Franse leger telde er 84. Er was aan Franse kant evenwel geen enkel offensief voorbereid, legerleiding en leger, regering en volk (op het beleid der Franse communisten komen wij nog terug) waren defensief ingesteld. Niet anders was de mentaliteit in Engeland. Met de opbouw van het Engelse leger was nog maar nauwelijks een begin gemaakt; het Londense War Office had becijferd dat er ruim 1600 tanks voor nodig waren - men bezat er 60. De Duitse luchtmacht telde ongeveer evenveel toestellen als de Franse en de Engelse samen, maar de Duitse toestellen waren modern, de Franse en de meeste Engelse hopeloos verouderd. Ter zee was Duitsland daarentegen duidelijk de zwakste: die factor ging de strategie van Frankrijk en Engeland bepalen.
XCHet Franse kabinet-Daladier en het Engelse kabinet-Chamberlain meenden
1 Dagboekaantekening, 18 nov. 1939, van een van Hiders adjudanten, Engel, aangehaald door Broszat: 1939-1945, p. 4I. 1 Aldus Kingsley Wood tegen Leopold Amery, aangehaald door J. W. Wheeler Bennett: p. 431. 2 Brief, 5 sept. I939, van Chamberlain aan de Aartsbisschop van Canterbury, K. Feiling: (I946), p. 4 I9· 3 H. A. Jacobsen: (1957), p. 4. Verder aan te halen als Jacobsen: B. L. Montgomery: (1958), p. 58.
dat zij, geruggesteund door de koloniale gebieden en door de Britse DOI/Ii nions (Canada, Zuid-Afrika, Australië en Nieuw Zeeland), uiteindelijk ook door de Verenigde Staten, het Derde Rijk door middel van een strikte blokkade op de knieën zouden krijgen. Daar werden allerhande optimistische berekeningen over gemaakt. Voor directe aanvallen op Duitsland werd niet gevoeld, de Engelse minister van fmanciën achtte bombardementen op de Duitse oorlogsindustrie trouwens principieel verwerpelijk: die bedrijven waren immers 'private property'l. Engelands eerste minister, Neville Chamberlain, kon het gehele denkbeeld dat als gevolg van door hem gelaste operaties militairen het leven zouden verliezen, niet verdragen: 'Indeed', schreef hij op 5 september, 'I 1'I'/Ustput such thoughts out of my mind if I alii not to be unnerved altogether.'2 Tegen de toestand van quasi-oorlog die in West-Europa ontstond, had hij dan ook geen fundamentele bezwaren. Die phoney war vond zijn karakteristieke uitdrukking in het feit dat aan sommige Franse frontsectoren met grote letters te lezen stond: 'Bitte, nicht schiessen, wir schiessen nicht' - waar dan de Duitsers met gelijke aankondigingen op geantwoord hadden: 'Wenn ihr nicht schiesst, schietsen wir nicht.'3 Er stak in de oorlogsinspanning van Frankrijk en Engeland geen spoor van urgentie: de Duitse militaire voorsprong, daterend uit de jaren '33-'39, werd dan ook van maand tot maand groter. Men hield wel rekening met de mogelijkheid dat de Duitsers vroeg oflaat in West-Europa tot het offensief zouden overgaan: kwam het zo ver, dan zou men verder zien. In regeringskringen waren er overigens verscheidenen die het allerminst waarschijnlijk achtten dat Duitsland een stormloop naar het westen zou ondernemen. De Fransen waren overtuigd van de defensieve kracht van hun Maginotlinie: de fortengordel die zij in het noordoosten aangelegd hadden - gordel overigens die de invalsroutes via België niet dekte. Premier Chamberlain zei midden december tegen generaal Montgomery, commandant van een der weinige divisies die de Engelsen toen op de been hadden: 'I dOIl't think the Germans have any intention of attacking us. Do you ,'4 Montgomery was reëel genoeg om hem bij die gelegenheid te voorspellen dat Hitler op het eerste moment dat hem schikte, tot een groot offensief in West-Europa zou overgaan. Dat dag en uur van dat Duitse offensief Sir
toen al enkele malen nauwkeurig bepaald en even zo vaak op grond van de weersomstandigheden uitgesteld waren, kon hij moeilijk weten.
XCOp 12 september 1939 (de veldtocht in Polen was nog geen twee weken gaande) had Hitler al aan zijn voornaamste adjudant meegedeeld dat hij van plan was, na beëindiging van die veldtocht onverwijld in het westen aan te vallen.' Waar precies, zei hij toen nog niet, maar eind september werd hij duidelijker. Zijn besluit was, om (zo werd een jaar later ten behoeve van de geschiedschrijving in een geheim overzicht vastgelegd) 'jm'Westen anau greifen und zwar sobald als möglich, da französisch-englisches Heer noch unjertig, Absicht, durch Belgien und Holland [mindestens Sûdteil) anzugreijen, steht von vomherein fest. 2 Dit besluit stiet bij een groot deel van de Duitse generaals op heftige protesten die evenwel over het algemeen geen principieel maar een opportunistisch karakter droegen. Uit die protesten vloeiden, evenals ten tijde van de Sudetencrisis in '38 het geval geweest was, onderlinge besprekingen voort, die ten doel hadden Hitler af te zetten. Wij behoeven ze hier niet in bijzonderheden weer te geven: op het beslissende m.oment bracht geen van de protesterenden de kracht op om door te zetten. Vooral gold dat voor de opperbevelhebber van het leger, generaal von Brauchitsch.
XCDie protesten waren op de opvatting gebaseerd dat de Duitse Wehrmacht eenvoudig niet op korte termijn gereed kon zijn voor een nieuw offensief Er waren grote tekorten aan militaire vrachtauto's, begin oktober waren de voorraden aan munitie nog zo gering dat hoogstens een derde van de divisies twee weken lang slag zou kunnen leveren. Maar deze en dergelijke argumenten maakten op Hitler geen indruk: het kon wel zijn dat de Wehr ntacht naar verhouding zwak was, maar de Franse en Engelse strijdkrachten waren zijns inziens nog veel zwakker en het element van de verrassing mocht men niet uit het oog verliezen. Mateloos ergerde hij zich aan het gebrek aan voorstellingsvermogen en aan de neiging tot talmen bij de meesten zijner militaire bevelhebbers. In de nachten van 7 op 8 en van 8 op 9 oktober dicteerde hij zijn secretaressen een memorandum dat in eerste instantie uitsluitend bestemd was voor de chef van het Oberkommando der Wehrniacht, generaal Keitel, en de opperbevelhebbers van leger, marine en luchtmacht, respectievelijk generaal von Brauchitsch, admiraal Raeder en Generalfeldrnarschall Goering. Frankrijk en Engeland, betoogde hij hierin, moesten door middel van offensieve operaties verslagen worden; de SowjetUnie was een onbetrouwbare bondgenoot; België en Nederland zoudenJacobsen:p,Deyhle:aangehaald doorJacobsen:p.Verder te citeren alsJacobsen:
1 7. 2 (18 okt. 1940), H. A. 29.
door Frans-Engelse druk gedwongen kunnen worden, hun neutraliteit prijs te geven - dan zou het Ruhrgebied in een kwetsbare positie komen te verkeren. Daarentegen: 'Weltn wir Holland, Belgien ader gar das Pas de Calais als Ausgongsbosen deutscher Luftangriffe besitzen wieden, sa könnte damit ohne Zweifel aucli unter Aufnahme stärkster Repressalien Grossbritannien ill das Herz getroffet'l wetden ... Es ist daher", concludeerde hij, 'unter al/en Umstánden der Angriff als kriegsentscheidendes Verfahren der Verfeidigung vorzueiehen. Sein Beginn aber leann nicht friih gemlg erjolgen:'
XCWaar 1 De sector van Nijmegen tot Luxemburg leek hem de beste. Walmeen 'Unter allen Unistanden (wenn nur irgend III.öglich) noch in diesent Herbst.' 'Wam nur irgend mög!ich' want Hider gaf toe, dat de weersomstandigheden (niet teveel regen, geen mist) zodanig moesten zijn dat men met grote aantallen tanks en vliegtuigen kon opereren.' Intussen besefte hij dat leger, vloot en luchtmacht voor de gedetailleerde uitwerking van zijn instructie behoefte hadden aan vastheid; voorlopig werd de tweede helft van november bepaald als de periode waarin het offensief beginnen zou dat in elk geval (de in Polen geharde Duitse divisies moesten eerst nog naar het westen overgebracht worden) niet ingezet kon worden vóór ca. 10 novernber.ê
XCZo kwam als gevolg Vall Hiders denken en van de instructies die hij gaf, nauwelijks vier, vijf weken na het begin Vall de tweede wereldoorlog, boven Nederland het Damocleszwaard te hangen van een Duits offensief
XC'Ik weet niet, of men ooit aan de oorlog went', schreef Menno ter Braak op 6 september 1939 in zijn dagboek, 'maar aan de gedachte, dat er ergens anders oorlog is, went men zeer snel.'3 Dat gold, dunkt ons, ook voor ons volk als geheel. Er was een zekere mate Vall medeleven met de Polen; de snelle overwinning van de Duitsers en het samenspel tussen Hider en Stalin kwamen als onaangename verrassingen - maar het leven ging door, men keek niet ver vooruit, men paste zich aan,
1 Hiders (9 okt. 1939) en 6 (9 okt. 1939), Neur. doe. L-OS2, Jacobsen: p. 4-22. 2 Deyhle: ZUlli (6 okt. 1939), aangehaald a.v., p. 29. 3 M. ter (1945), p. 16.
XCNatuurlijk had het uitbreken van de tweede wereldoorlog in ons land beroering teweeg gebracht. Vooral gold dat voor de economische sector waar wij later op terugkomen. Het belangrijkste en ingrijpendste feit werd in die begintijd evenwel gevormd door de mobilisatie van een kwart miljoen dienstplichtigen: uit misschien één op de acht gezinnen had men een vader of zoon zien vertrekken naar de mobilisatiebesternming en men wist dat die vader of zoon na afloop van de daarop aansluitende transporten elders in Nederland terecht gekomen was. Waar precies, moest officieel geheim blijven: de gemobiliseerde eenheden kregen een veldpostnummer en voor het afwikkelen van de correspondentie werd in Den Haag in een leegstaand nieuw gebouw van de PTT een militair Hoofdexpeditiekantoor gevestigd waar men tien dagen nodig had om de chaos te bezweren: 'ontelbare dienst- en andere stukken' waren aanvankelijk onvolledig, onjuist of zelfs onbegrijpelijk geadresseerd, o.m. doordat 'tal van legeronderdelen op adressen voorkwamen, waarvan het postpersoneel nooit het bestaan, laat staan de naam had vermoed." Ook aan de voorgeschreven geheimhouding ontbrak nog heel wat. 'Alles was 'zeer geheim' " legde later een reserveofficier vast die tussen Tiel en Nijmegen terecht gekomen was,
XC'we mochten niet naar huis schrijven waar we zaten, doch toen ik mijn vrouw opbelde om haar te vragen hoe ze het maakte, was haar eerste vraag: 'Jullie zitten in Horssen hè, waar ligt dat?' Hoe ze daaraan kwam? De telefoonjuffrouw had gezegd: 'Hier is Horssen voor u' ... En omdat alles zo geheim was, had er de eerste zondag een ware invasie plaats van vrouwen uit Amsterdam en Rotterdam die per autobus naar het Land van Maas en Waal waren gekomen om te zien hoe hun weggeroepen echtgenoten het maakten."
XCDe mobilisatie was een onmiddellijke realiteit, maar van de gevechten elders vernam men slechts uit de kranten. Als vanzelf kwam het denken van verreweg de meeste mensen in het patroon terecht dat zich van '14 tot '18 gevormd had: anderen voerden oorlog, Nederland was neutraal.
XCOp 3 september verscheen in de Nederlandse Staatscourant de officiële Neutraliteitsproclamatie der regering. Daar hoorde een geheime instructie bij die het militaire apparaat maar ook de gezagsdragers en ambtenaren van het burgerlijk bestuur nauwkeurig inlichtte wat men, zolang de neutraliteit gehandhaafd werd, te doen of te laten had. Beide stukken, tevoren opgesteld door het departement van buitenlandse zaken en gedrukt door de Algemene'Overzicht van het verloop van de instelling van de Veldpostdienst tijdens de eerste maand van dep.(Sectiekrijgsgeschiedenis,archieven, groeppakno.'Tien jaar geleden',aug.
1 mobilisatie', 4 III-2, C, 2 1 1949.
Landsdrukkerij, stonden strikt op basis van het geldende volkenrecht. Artikel I van de Neutraliteitsproclamatie luidde:
XC'In het rechtsgebied van het Koninkrijk der Nederlanden, omvattende het grondgebied en watergebied van Nederland, Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao, de territoriale zee en de boven dit grondgebied, het watergebied en deze territoriale zee zich bevindende luchtruimte, worden generlei vijandelijkheden toegelaten. Dit gebied mag door geen der oorlogvoerenden als basis voor operatiën tegen de vijand worden gebruikt.'
XCTroepen of hun onderdelen, behorende tot de oorlogvoerenden, zouden dus, kwamen zij in dat Nederlands rechtsgebied, ontwapend en geïnterneerd worden; ook oorlogsschepen of militaire vliegtuigen dier oorlogvoerenden zou men in dat geval met hun bemanning interneren; in de Indische wateren zou evenwel, tussen Java en Sumatra, de doorvaart door Straat Soenda toegestaan zijn, mits tevoren aangevraagd. Andere bepalingen hielden in, dat de oorlogvoerenden in het Nederlands rechtsgebied geen strijdkrachten mochten ronselen of er oorlogsschepen uitrusten of herstellen (uit- of doorvoer van wapenen en munitie en in het algemeen van alles wat voor de oorlogvoering nut had, was toegestaan); evenmin mochten de oorlogvoerenden (wij zullen nog zien hoe die bepaling ontdoken werd) in het kader van hun oorlogvoering radiostations of andere middelen van berichtgeving in het Nederlands rechtsgebied oprichten of exploiteren.
XCEn als de oorlogvoerenden zich nu aan dat alles niet hieldent Het Nederlandse militaire apparaat en de burgerlijke overheid moesten weten hoe men dan moest optreden. Zo werd bepaald dat op militaire vliegtuigen der oorlogvoerenden die boven Nederlands territoir aangetroffen zouden worden en die niet kennelijk van plan waren te landen, 'zonder voorafgaande waarschuwing' het vuur geopend moest worden.'
XCDat was gemakkelijker gezegd dan gedaan.
XCDe luchtdoelartillerie kreeg nog in september '39 verlof, op elk boven Nederland komend Duits, Engels of Frans militair vliegtuig te schieten, Van dat verlofwerd druk gebruik gemaakt, vooral ook des nachts, 'en dat kostte', aldus na de oorlog de commandant van de luchtverdediging, generaal-majoor P. W. Best, 'niet alleen veel munitie die wij niet missen konden, maar bovendien waren daar gevaren aan verbonden, want wij maakten ook zelf luchtdoelmunitie en die was nu niet altijd achttienDepart. van buiten!. zaken:
1 (1939), p. 19.
karaats.'! Op 10 april '40 maakte generaal Best aan dat weinig effectieve nachtelijke geschiet een einde.ê De enige keer waarbij, voorzover bekend, een Duits toestel overdag van de grond af uitgeschakeld werd, was dat 'een zuiver geluk'": een korporaal die in midden-Limburg op wacht stond, trof de piloot van een laagvliegende Duitse jager met een schot in het hoofd, 'en toen was het eigenlijk heel erg dat hij dat gedaan had'; hij ontving dan ook geen enkel bewijs van waardering.s
XCTegen hoogvliegende toestellen kon het Nederlandse luchtdoelgeschut over het algemeen weinig bereiken. En de Nederlandse vliegtuigen e
XCVan september af, werd een tijdlang dagelijks gepatrouilleerd met enkele watervliegtuigen van de Marineluchtvaartdienst: zij voerden langs de kust verkenningen uit. Overeenkomstige patrouilles werden dagelijks met enkele landvliegtuigen ondernomen die op de vliegvelden Schiphol en Bergen gestationeerd waren. De moeilijkheid was dat, was een vliegtuig van vreemde nationaliteit waargenomen, het meestal zo hoog vloog dat het opstijgende Nederlandse toestel het in het Nederlandse luchtruim niet meer kon inhalen." In Bergen hadden de jachtvliegers 'onder elkaar een kruik jenever uitgeloofd voor degene die de eerste vent uit de lucht zou plukken." We hebben, verklaarde de commandant van de betrokken jachtvliegtuig-afdeling, 'een stuk of vijf beschoten en ook enkele tot landen gedwongen bij de Wadden, waarbij soms het fanatisme zo ver ging dat je het met de territoriale grens niet zo nauw nam om ze maar te pakken te krijgen."
XCDe Nederlandse regering zou dat fanatisme bepaald afgekeurd hebben. De enkele keer dat een Duitser neergeschoten werd, kwam er zo 'een vreselijk stampei van Duitse zijde', dat Buitenlandse Zaken er op ging aandringen, het schieten voortaan na te laten en te bepalen, 'dat met een lichtpistool lichtseinen zouden worden afgegeven opdat de schendende vliegers goed wisten dat ze boven vijandelijk gebied waren, en daar heb ik', aldus generaal Best, 'nooit iets voor gevoeld, dat heb ik altijd hardnekkig geweigerd." Tenslotte werd het patrouilleren met de jachtvliegtuigen toch gestaakt, niet om redeGetuigeW. Best,I c, p.Rondschrijven,aprilvan de afdeling luchtverdediging van het algemeen hoofdkwartier, a.v., dl. Ip.GetuigeReynders a.v.,Ic, p.Getuige J.J. G. van Voorst tot Voorst, a.v., p.GetuigeG. Winkelman, a.v., p.Getuige]. van der Werlf, a.v., p.Getuige Th.].Lamers, a.v., p.GetuigeW. Best, a.v., p.Volgens oud-minister vanwas het de bedoeling van Buitenlandse Zaken dat, werd op het lichtsignaalniet gereageerd, van Nederlandse kant wel degelijkgeschotenzou worden (brief,okt.vanE. N. van
1 P. dl. 464. 2 10 1940, b, 93. 3 1. H. dl. 4 78. 5 H. 64. 6 334. 7 A. 278. 8 P. 131. Kleffens 10 1968, Kleffens).
nen van politieke aard maar 'omdat het materieel opgesoupeerd werd." Dat Hitler minder scrupuleus was dan het Haagse departement van buitenlandse zaken, zal geen verbazing wekken. Hij gaf eind december '39 het Auswärtige Ami instructie om, mochten er van regeringen als de Nederlandse weer klachten komen over vluchten van Duitse militaire vliegtuigen boven neutraal territoir, ijskoud te ontkennen dat het Duitse toestellen geweest waren; was er een neergeschoten, dan lag, erkende hij, de zaak wat moeilijker: dan zou men verder zien."
XCVoor de Koninklijke Marine was het evenmin als voor de luchtmacht eenvoudig om met de beschikbare krachten de veelheid aan taken uit te voeren die al uit de Neutraliteitsproclamatie voortvloeiden. Naast de waarschuwingsdienst die uit de veertig posten van de marinekustwacht bestond, werd een bewakingsdienst in het leven geroepen om in de territoriale wateren te patrouilleren. Enkele zeesleepboten en trawlers werden daartoe gevorderd: de marine had niet genoeg eigen vaartuigen. Van de grotere eenheden was er vaak een nodig om Duitse kustvaarders te begeleiden die uit de Duitse Noordzeehavens naar Hoek van Holland voeren of terug. 'Het was', verzuchtte de chef van de marinestaf 'eenvoudig bijna een onmogelijkheid om de dienst te laren marcheren Er is zelfs een kanonneerboot, Hr. Ms. 'Flores' uit Indië teruggeroepen, terwijl zij deze daar toch ook broodnodig hadden, om hier aan de kust maar iets meer te hebben."
XCVóór die kust werden door de marine omvangrijke mijnenvelden gelegd en onderhouden: voor een deel bestonden die uit mijnen die van een in I907 ontworpen type waren en regelmatig gelicht en nagezien moesten worden. Dan raakten er mijnen op drift door zware stormen of ijsgang: men moest voor vervanging zorgen. Het naderen van de kust werd, afgezien nog van die mijnenvelden, bemoeilijkt doordat alle grote kustlichten noord van Egmond aan Zee gedoofd waren. Kwamen handelsof passagiersschepen van oorlogvoerende mogendheden de nog geopende havens binnen (Delfzijl, Harlingen, IJmuiden, Hoek van Holland ofVlissingen), dan werden zij zorgvuldig doorzocht; hadden zij kanonnen aan boord, dan werden enkele niet te vervangen onderdelen tot het vertrek in depot genomen; radio-antennes moesten neergehaald worden. Ook dat werd door de Neutraliteitsprocla
1 GetuigeJ. H. Droste, dl. I c, p. 352. 2 Notitie, 22 dec. 1939, van de verte genwoordiger van het bij HitIers staf voor Wörmann 3 Getuige F.J. Heeris, dl. II c, p. 203.
matic gevergd. Al die taken werden stipt verricht, incidenten bleven uit. Dat was de regering een grote geruststelling. Elke dag die zonder moeilijkheden verliep, versterkte bij diegenen die tot dat optimisme geneigd waren, de hoop, ja de verwachting dat het wonder van 'r4-'r8 zich opnieuw zou voordoen en Nederland voor het oorlogsgeweld gespaard zou blijven.
XCZo dacht wel bij uitstek de minister-president, jhr. de Geer. Oorlogvoeren lag hem niet - wij deden dat al uitkomen toen wij in ons Voorspel zijn persoon schetsten. Ook vermeldden wij daarin dat hij, op 4 augustus met de formatie belast, al op de yde aan Colijn het denkbeeld voorgelegd had, als premier op te treden van het kabinet dat hij, de Geer, zou vormen. Colijn had dat geweigerd, maar met de toevoeging, 'dat hij er mogelijk over denken wilde als de toestand ernstig werd.' 1 Welnu - de toestand was ernstig geworden: er was oorlog in Europa. Op de avond van s september zocht de Geer Colijn opnieuwop. 'Hij meende', legde Colijn vast, 'dat het voor de positie van het kabinet en voor het gezag ervan in binnen- en buitenland beter was dat ik de leiding had dan hij. Hij bood mij dus aan, uit het kabinet te treden en voor mij plaats te maken. Desvereist was hij bereid om het presidium aan mij over te dragen en zelf het departement van financiën te behouden."
XCColijn vroeg bedenktijd. Een dag later formuleerde hij zijn weigering:
XC'Na rijp overleg ben ik tot de conclusie gekomen dat ik op uw suggestie in ontkennende zin moet antwoorden. De gronden hiervoor zijn deels van zakelijke, deels van persoonlijke aard. De Anti-Revolutionaire groep had bezwaren om mede te werken aan de samenstelling van het huidige kabinet. Het zou wel vreemd zijn indien ik, zonder dwingende noodzaak, daartegen inging.
XCHet persoonlijke element werkt ook mee.
XCDe heren Steenberghe en Welter weigerden hun medewerking aan mijn formatie en gingen op uw voorstel in, hoewel uw program van het mijne niet verschilde. S Albarda was de heftigste bestrijder bij het debat over mijn verklaring.' Het is toch wel een vreemde positie dat ik nu de leiding zou overnemen.
XC1 Proces-verbaal, 31 jan. 1947, van verhoor van D. J. de Geer (Bijz. Raad van Cassatie, dossier-de Geer, proces-verbaal no. 52), p. 2. 2 Aantekening, 5 sept. 1939, in Colijns 'politiek dagboek', aangehaald door G. Puchinger: Colijn, Momenten uit Zijll lellen (1962), p. 182. 3 Dat is niet geheel juist. De Geer had in zijn program. gerept van de mogelijkheid van het aangaan van extra leningen voor 'productieve openbare werken'; ook wilde hij de werkloosheid bij onderwijzers tegengaan door bij het lager onderwijs het aantalleerlingen per klas te verlagen. Tegen beide voorstellen zou Colijn stellig bezwaren gehad hebben. • Bedoeld wordt het debat in de Tweede Kamer op 27 juli 1939.
XCDaarbij komt, dat ik van mijn kant rekening heb te houden met persoonlijke overwegingen (bv. van Dijk die mij altijd trouw steunde)."
XCVan ons hebt ge geen oppositie te verwachten, ga dus zitten aan Algemene Zaken en neem een ander voor Financiën zoals ik u bij de overgave reeds aanraadde."
XCDe Geer had, voor hij zijn tweede aanbod aan Colijn deed, uitsluitend overleg gepleegd met zijn partijgenoot van Boeyen (minister van binnenlandse zaken) en met de enige anti-revolutionair in het kabinet, Gerbrandy (justitie); zij hadden hem beidcn doen weten, geen bezwaar te hebben tegen de stap die hij wilde ondernemen." Daarentegen zei Albarda (een van de twee sociaal-democraten die van het kabinet deel uitmaakten), zodra hij van de Geers aanbod vernam, dat hij niet bereid was, onder Colijn aan te blijven." Precies wanneer hij die uitspraak deed, weten wij niet. De ministerraad als zodanig werd door de Geer niet ingelicht, laat staan geraadpleegd."
XCWat de portefeuille van financiën betrof, volgde de Geer Colijns advies. Wellegde hij een hem. door tussenpersonen overgebrachte mededeling van mr. Oud dat deze bij nader inzien toch bereid was, het burgemeesterschap van Rotterdam te ruilen voor het ministerschap aan de Kneuterdijk, naast zich neer, 6 maar hij bood Financiën aan een ander aan: het anti-revolutionaire Tweede-Kamerlid W. Wagenaar, oud-hoofdambtenaar van de Generale Thesaurie. Deze pleegde ruggespraak met zijn partijgenoten en weigerde," In de samenstelling van het kabinet kwam dus geen wijziging en het voorzitterschap bleef bij de Geer berusten, wiens 'vurig streven' zou zijn, zo schreefhij later,
XC'onze neutralitcit naar alle zijden getrouw te handhaven en mee hierdoor ons land er voor te behoeden, in de oorlog te worden meegesleept. Ik wist wel, dat velen dit onmogelijk zouden achten, maar ik wist óók, dat in de vorige krijg evenzeer door velen die onmogelijkheid verkondigd was, en dat niettemin de uitkomst toen die voorspelling beschaamd had's - ja, maar toen stond Duitsland er anders voor en werd zijn beleid niet door een Hitler bepaald!
XCHet betekende voor Nederland een groot nadeel dat de leiding van hetDe anti-revolutionair J. J.van Dijk was in het vierde en vijfde kabinet-Colijn minister van defensiegeweest. "Brief,sept. 1939,van H. Colijn aan D.]. de Geer, aangehaald door G. Puchinger:p. 182-83.P. S. Gerbrandy, 4juli 1955. • D. J. de Geer, 28 okt. 1955.G. Bolkestein: 'Herinneringen en beschouwingen' (ca. 1953), p. 2 (CollectieG. Bolkestein). 6 A.v., p. 2-3. 7 Getuige D. J. de Geer, Enq., dl. II c, p. I48. 8 D.]. de Geer: Herinneringen
1 C. 6 3 5
kabinet aan een politicus toegevallen was die het orgaan miste om het aggressieve beleid van het Derde Rijk te doorgronden, laat staan er adequaat op te reageren, en voor wie bovendien de krijgskunde een gesloten boek was. 'Ik heb van strategie helemaal geen verstand', zei de Geer in die tijd eens tegen een hoog militair, 'en ik begrijp niet, wat er voor redenen voor de Duitsers zouden zijn, ons land aan te vallen." Die tweede zin bevestigde de juistheid van de eerste.
XCNiettemin: het Nederlandse krijgsbeleid moest vastgesteld worden. Hoe en door wie 1 Was dat alleen een militaire zaak, d.w.z. een aangelegenheid die materieel uitsluitend de opperbevelhebber van land- en zeemacht aanging of moest men, gegeven het feit dat de regering toch steeds voor het beleid van die opperbevelhebber staatkundige verantwoordelijkheid droeg, die regering inspraak geven in dat beleid 1 Zo ja, hoe moest het begrip 'regering' dan geïnterpreteerd en hoe moest die inspraak geregeld worden?
XCVoor en in de eerste wereldoorlog was hier ten onzent al veel over te doen geweest. In 1913 had de generale staf een ontwerp-instructie voor een eventuele opperbevelhebber opgesteld waarbij deze uitsluitend verantwoordelijk gesteld werd aan 'de persoon des Konings'; dat was een staatsrechtelijk monstrum dat dan ook ten departemente van de kaart geveegd werd. Colijn was toen minister van oorlog, jhr. de Jonge hoofd van de afdeling secretariaat. Colijn zei, schreefhij in '18, generaal Snijders (de vermoedelijke opperbevelhebber) 'reeds dadelijk ... dat een dergelijke staatsrechtelijke figuur mij niet bekend was en dat het mij voorkwam, dat de normale staatsrechtelijke verhoudingen ook in tijd van oorlog niet verbroken dienden te worden'ê; het was de Jonge die, denkend aan de positie van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië aan wie in geval van conflict ook slechts bij koninklijk besluit (d.w.z. niet door de minister van koloniën alléén) aanwijzingen gegeven konden worden, de constructie bedacht waarbij de opperbevelhebber, wat zijn krijgsbeleid betrof, geplaatst zou worden onder enkele ministers, niet onder de minister van oorlog alléén (daarvoor telde dat krijgsbeleid veel te veel niet-militaire aspecten), terwijlopdrachten inzake dat krijgsbeleid door de koningin ondertekend en door een of meer ministers gecontrasigneerd moesten zijn. 'De opperbevelhebber', zo heette het in de instructie die tenslotte vastgesteld werd, 'is voor zijn krijgsbeleid en voor de wijze waarop hij zijn gezag uitoefent, verantwoordelijk aan de regering. Bij aan hem verstrekte opdrachten of bevelen,
XC1 Getuige H. A. C. Fabius, Enq., dl. Ic, p. 254. 2 Brief, 13 aug. 1918, van H. Colijn
welke zijn krijgsbeleid raken, moet blijken van voorafgegane koninklijke machtiging of goedkeuring, voorzien van de door de Grondwet vereiste medeondertekening. '1
XCMaar wat geschiedde 1 Op het laatste moment werden in dat vitale artikel ö de vitale woorden 'de regering' vervangen door: 'de minister van oorlog'. Dat zou betekenen dat de opperbevelhebber van land- en zeemacht slechts met één minister te maken zou hebben, in dit geval een militair, generaal Bosboom. Prompt weigerde generaal Snijders onder die omstandigheden het opperbevelhebberschap te aanvaarden - prompt kwamen de woorden 'de regering' weer in de Îl1structie terug. Maar nu vervielmen in der haast Îl1 het andere uiterste. 'Immers werd verklaard', aldus later de Jonge, 'dat 'regering' betekende de gehele regering, dat wil praktisch zeggen: de voorzitter van de ministerraad die dan ook (het toppuntl) alléén het benoemingsbesluit heeft gecontrasigneerd. Zo was de figuur geschapen die nooit had mogen ontstaan, dat feitelijk de opperbevelhebber aan het gezag van de militaire minister was onttrokken, wat geleid heeft tot een bron van ellende."
XCWij gaan twintig jaar verder.
XCIn 1935 of '36 (Oud, toen minister van financiën, wist zich later niet te herinneren wanneer het precies geweest was) kwam de instructie voor een eventuele opperbevelhebber van land- en zeemacht opnieuw in de ministerraad in bespreking ; in de notulen werden, zoals gebruikelijk, die belangrijke discussies met geen woord vermeld. Men werd het niet eens over de juiste formuleringen en 'het eind is geweest, dat tenslotte de ministerraad zei: zo urgent is het niet, dan laten wij het voorlopig maar rusten."
XCBegin mei '39 werd de nieuwe instructie voor een opperbevelhebber van land- en zeemacht door het vierde kabinet-Colijn vastgesteld. Het kreeg de vorm van een, door alle ministers gecontrasigneerd koninklijk besluit. De opperbevelhebber, bepaalde het eerste lid van artikel 2, 'is met betrekking tot de uitoefening van zijn taak aan de regering verantwoordelijk'. Het derde lid voegde, in een weinig duidelijke en dan ook terecht in I949 door de Enquêtecomnussie van de Tweede Kamer gewraakte formulering.' daaraan toe:
XC'Wij behouden Ons voor, zolang de oorlogstoestand voor Nederland niet feitelijk is; ingetreden, met betrekking tot de opstelling der weermacht, en, nadat de oorlogstoestand voor Nederland is ingetreden, met betrekking tot het krijgsj r juli 1914, Enq., dl. Ib, p. 5. 2 B. C. de Jonge: Herinneringen, p. IS. 3 Getuige P.J. Oud, EI"I., dl. I c, p. 511. A.v., dl. I a, p.
1 Art. 6 van de 'Instructie voor de opperbevelhebber van land- en zeemacht',
beleid, de opdrachten of aanwijzingen te verstrekken, welke Ons dienstig voorkomen."
XCOp enkele andere bepalingen van deze instructie komen wij nog terug. Hier willen wij slechts vermelden dat zij geheel buiten voorkennis van generaal Reynders vastgesteld was; toen hij eind augustus tot opperbevelhebber van land- en zeemacht benoemd werd, kreeg hij het stuk voor het eerst te zien, 'ik vond het', verklaarde hij in' 48, 'geen mooie instructie maar een stuk waaraan veel gedokterd was.' 'Aangenaam' was het hem intussen dat hij onder de regering kwam te ressorteren in plaats van alleen onder de hem weinig sympathieke minister van defensie, overste Dijxhoorn.ê Intussen moest hij aannemen dat hij menigmaalmet Dijxhoorn te maken zou krijgen wanneer deze, als de direct bij militaire aangelegenheden betrokken bewindsman, namens de regering zou optreden.
XCIn ons vorig hoofdstuk vermeldden wij dat, vermoedelijk in de eerste dagen van september, besloten werd dat de 'opdrachten of aanwijzingen' met betrekking tot het krijgsbeleid waarvan art. 2 van de instructie voor de opperbevelhebber repte, besproken en opgesteld zouden worden in nader overleg tussen de koningin, minister-president de Geer, de ministers Dijxhoorn en van Kleflens en generaal Reynders - zulks uiteraard onder de volle staatkundige verantwoordelijkheid der drie genoemde ministers. Op zaterdag 9 september vond dit overleg voor het eerst plaats. Bij de besprekingen werd hoofdzakelijk, zo niet alleen, uitgegaan van de mogelijkheid van een Duits offensief Waar moest dan de hoofdweerstand geboden worden? Aan het oostfront van de Vesting Holland waar het veldleger door de Nieuwe Hollandse Waterlinie gedekt zou zijn? Of moest men, daaraan voorafgaand, trachten, lange tijd weerstand te bieden achter de Grebbelinie ? Dat laatste denkbeeld had de voorkeur van de commandant van het veldleger, generaal J. J. G. van Voorst tot Voorst, die het (zoals wij in ons vorig deel vermeldden) voor wenselijk hield, juist van de Grebbelinie uit offensieve operaties in oostelijke richting te ondernemen.
XCVan de besprekingen in die eerste bijeenkomst van het hoogste overlegorgaan bezitten wij geen volledig verslag. Aannemelijk is, dat generaal Reynders erop wees dat de Grebbelinie nog geen enkele defensieve kracht had. Welwaren vier divisies van het veldleger achter die Grebbelinie geconcentreerd, maar hem leek het aanbevelenswaardig dat hun hoofdmacht het grote gevecht eerst achter de Waterlinie zou aangaan. Moest men daar danKoninklijkno.a.v.,p.
1 besluit, 6 mei 1939, 4, ell. I b, 9. 2 Getuige I. H. Rcynders, a.v., CU. I c, p. 22.
niet onmiddellijk gebieden inunderen? Generaal Reynders drong er op aan, maar de aanwezige ministers weigerden": zij waren van mening dat men, àls het tot een Duitse aanval kwam (een aanval die op dat moment weinig waarschijnlijk geacht werd), tijd genoeg zou hebben om de nodige inundaties te stellen." Men sprak ook over hetgeen bij zulk een aanval geschieden moest bezuiden de grote rivieren. Generaal Reynders meende dat daar, mede ter wille van de Belgen en Fransen die dan bondgenoot zouden zijn, krachtig weerstand geboden moest worden. Een der ministers (vermoedelijk de Geer) was daarentegen van mening dat in Noord-Brabant niet meer dan een 'symbolische verdediging' geboden kon worden.! Hoe dat zij: van het gebied bezuiden de rivieren werd, vreemd genoeg, in de opdracht die generaal Reynders verstrekt werd, met geen woord gerept. Het was de koningin die er aan het slot van het beraad op aandrong dat men die opdracht schriftelijk zou vastleggen." Aldus geschiedde, ongeveer (het stuk is niet bewaard gebleven) in deze bewoordingen:
XC'Bij een overmachtige aanval uit het oosten op het hart des lands neemt het veldleger in de Grebbelinie geen beslissende slag aan, doch trekt tijdig met de hoofdmacht van de ten noorden van de Maas opgestelde troepen terug naar het oostfront van de Vesting Holland onder achterlating van een achterhoede in de Grebbelinie."
XCDeze opdracht (wij komen er nog op terug) werd door de koningin ondertekend, althans geparafeerd; de naastbetrokken minister, Dijxhoom, wist zich na de oorlog niet te heri.tmeren of hij dan wel de Geer of van Kleffens het stuk contrasigneerde." Vermoedelijk is dat nagelaten.
XCMet het resultaat van dit eerste overleg was generaal Reynders bepaald ingenomen. Doordat het denkbeeld, in de Grebbelinie de hoofdweerstand te voeren, afgewezen was, had hij het gevoel dat zowel de koningin als de minister van defensie in de bespreking op zijn hand geweest waren" hij kwam er 'heel voldaan' van terug."
XCDie voldoening zou niet lang duren.J.].hoorn, a.v., dl. I c, p. 586. 81. H. Reynders, 26 okt. 1955. 9]. D. Schepers: 'Het orrtslag van generaal Reynders in 1940', Nieuwe Rotterd. Crt., 5 jan.
1 I. H. Reyndcrs, 26 okt. 1955. 2 Brief, 10 okt. 1968, van E. N. van Kleffens. 8 Tijdens de bezetting werd de Geers naam in dit verband 'herhaaldelijk' genoemd door generaal Reynders (brief, 19 dec. 1968, van]. C. Roelofsen). C. P. Wilson: (1960), p. 61. 5 1. H. Reynders: eH (1945), p. 20. 6 dl. I a, p. 36. 7 Getuige A. Q. H. Dijx
II. Plan voor Fall Gelb vall 19 oktober 1939 De Nederlandse legerkorpsen zijn met hun nummers aangegeven. Na het begin vat" het Duitse offensief zouden o.m. het Franse zetlende leger en de British Expeditionary Force België binnenruuken.
XCBevreesd dat de Geallieerden (Frankrijk en Engeland) van maand tot maand sterker zouden worden en dat hij het voordeel van de strategische verrassing zou verliezen, had, zoals wij al zagen, Hitler er van begin oktober afbij zijn generaals op aangedrongen, nog in november (mits althans de weersomstandigheden gunstig waren) in het westen tot het offensief over te gaan: eerder dan de lode zou evenwel niet mogelijk zijn. Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten: hij hield rekening met de mogelijkheid dat de Geallieerden hem vóór zouden zijn en uit eigen beweging tot de bezetting van België, wellicht ook van Nederland zouden trachten over te gaan. Dan moest de Wehrmacht beide landen onmiddellijk binnenrukken; die situatie werd in de plannen die de Duitse legerleiding ging ontwerpen, als 'der Sofort-Fall'
III. Plan voor Fall Gelb van 29 oktober 1939 Slechts het zesde Duitse leger zou Oller Nederlands grondgebied opntkken, en wel tussen Venlo en Aken.
XCaangeduid. Wij gaan er niet dieper op in: 'der Sofort-Fall' is, al heeft het, wat België betreft, niet veel gescheeld, nooit werkelijkheid geworden.
XCOp instructie van Hitler werden nog in oktober onder verantwoordelijkheid van de Oberbefehlshaber des Heeres, generaal von Brauchitsch, door de chef van diens staf, generaal Halder, en zijn medewerkers twee plannen voor een grootscheeps offensief uitgewerkt. Dat offensief kreeg de code-aanduiding Fall Celb (de aanval op Polen had Fall Weiss geheten); het eerste plan was ophet tweede opoktober gereed. Beide plannen gingen er van uit, dat de voornaamste strijd geleverd zou worden in België: immers, de Franse en Engelse divisies zouden, zodra de Duitsers de Belgische oostgrens overschreden, België van het zuiden uit binnenrukken, Nederland zou slechts neventoneel zijn. III het plan van 29 oktober kwam dat duidelijker tot uiting
19, 29
allereerst een opmars in tot aan de Grebbelinie. 'Jede Miiglichkeit', zo heette het verder, 'durch diese Linie und durck das zur Überschwemmuno vorbereitete Gebiet beiderseits Utrecht vorzustossen, gegebenenfalls zu Besetzunç von Amsterdam und Rotterdam zu schreiten. ist auszunützen. Die erforder/ichen Verstdreungen uierden alsdann zuge führt werden. Die Provinz Groningen ist dutch. schwache Kriifte Zit besetzen.'
XCDwars door Limburg en een deel van Noord-Brabant zou dan voorts een Duitse stoot uitgevoerd worden in de richting van Antwerpen en Brussel." Zo luidde, wat ons land betrof, die eerste algemene instructie welke generaal von Brauchitsch liet opstellen - en de staven van de Duitse legergroepen, legers en divisies gingen koortsachtig aan de slag om eik de taken uit te werken die zij binnen dat kader te verrichten zouden krijgen. Zij waren daar nog mee bezig, toen een nieuwe algemene instructie (die van de 29Ste oktober) met speciale koeriers rondgebracht werd. In die tweede Aufmarschan weisung was, teneinde de krachten in het zuiden sterker te kunnen concentreren, de opmars tot aan de Grebbelinie. eventueel tot in het hart van de Vesting Holland, komen te vervallen: alleen Limburg bezuiden Venlo zou Duits opmarsgebied zijn - een situatie waarin, had zij zich ooit voorgedaan, de Nederlandse opperbevelhebber van land- en zeemacht weinig gehad zou hebben aan de hem op 9 september schriftelijk verstrekte opdracht, want daarin was slechts sprake van 'een overmachtige aanval uit het oosten op het hart des lands' en werd over het gebied bezuiden de rivieren gezwegen. 'Sechste Armee', aldus een van de onderdelen van die tweede instructie van 29 oktober, 'tritt aus der Linie Venlo-Aachen (Orte einschliesslich] derart an dass sie die Maas Tasch uberwinden und unter Deckung ihrer rechten Plonee gegen die Einwirkung holländischer Kriifte die belgischen Grenzbefestigungen mit möglichst geringem Zeit auju/and durehstossen kann. Weitere Angr!fJsrichtung Brussel."
XCDe datum voor de inzet van dat offensief was inmiddels ook al bepaald. Hitler wist dat zijn tank- en gemotoriseerde divisies enige tijd nodig hadden voor hij ze, uit Polen aangevoerd, weer ten volle kon gebruiken: er was materiaal dat gerepareerd, ander materiaal dat vervangen moest worden. Op I9 oktober ontving hij bericht dat de bedoelde divisies weer einsatzfähig zouden zijn op zaterdag II november - meteen werd de datum voor Fall Celb vastgesteld: zondag de rzde, Als de weersomstandigheden het toelieten.Jacobsen:p.A.v., p.
1 4I-43. 2 48.
OFFENSIEF VIA LIMBURG De verkenners, jagers en bommenwerpers van de Duitse luchtmacht hadden behoefte aan een heldere hemel, de tanks moesten niet in de modder vastraken. Overigens was Goering als Oberbefehlshaber der Luftwaffe ontzet dat hem in Nederland benoorden de rivieren de grote vliegvelden zouden ontgaan die hij er voor de luchtoorlog tegen Engeland wilde aanleggen. Toen hij op 30 oktober gelezen had dat, wat ons land betrof, alleen ZuidLimburg bezet zou worden, had hij bij Hitler met klem laten protesteren tegen die beperking; Hitler had veel voor zijn bezwaren gevoeld, maar het plan voor Fall Celb kon nu niet meer veranderd worden: de tijd ontbrak.!
XCNagenoeg alle hooggeplaatste Duitse generaals achtten het offensief waar Hitler zijn zinnen op gezet had, een op dat moment onverantwoord avontuur: er ontbrak nog te veel aan de oefening, de organisatie en de uitrusting van de meeste Duitse divisies. Moesten zij zo al niet ingrijpen, dan toch waarschuwen I Dat laatste was wel het minste wat zij konden doen. De Ober befehlshaber des Heeres, generaal von Brauchitsch, werd bereid gevonden, zich persoonlijk met die weinig aanlokkelijke taak te belasten. Op zondagmorgen 5 november zocht hij Hitler in de rijkskanselarij te Berlijn op. Pas een week later, 12 november, zou het offensief ingezet worden maar gedurende die week zouden de bij het offensief ingeschakelde divisies in zes nachtelijke marsen (naar gehoopt werd: onopgemerkt) naar de grens oprukken: wilde men de rzde aanvallen, dan moest dus op zondag de sde het bevel voor het begin van die troepenbewegingen gegeven worden. Brauchitsch deed evenwel Hitler voorlezing van een memorandum waarin hij alle argumenten had samengevat die tegen dit offensief op dit moment pleitten. Woedend zond Hitler hem de deur uit - en nog diezelfde middag gaf de Führer via zijn eigen staf (het Oberko/JImando der Wehrnuuht) opdracht tot de uitvoering van Fall Gelb, aanvalsdag 12 november. 2 Alle onderdelen van het Oberkol1lmando der Wehnnacht en alle bevelsinstanties van leger, vloot en luchtmacht werden ingelicht, onder die onderdelen van het OKW ook de dienst voor spionage, sabotage en contra-spionage, het Amt Ausland-Abwehr. En in de nacht van zondag S op maandag 6 november begonnen de bij Fall Celb ingedeelde Duitse divisies naar de grenzen van Nederland, België en Luxemburg op te schuiven.
XCDe Duitse troepen die, als het offensief doorging, Limburg bezuiden Venlo moesten doorkruisen, dienden, gelijk de instructie voorschreef, hun rechterflank tegen het ingrijpen "an Nederlandse strijdkrachten te beschermen. Generaal von Brauchitsch was voor dat ingrijpen niet bevreesd: hemJacobsen:p.p.7
1 54-55. 2 A.v., 46--49.
was door de betrokken afdeling van het Oberleommando des Heeres gerapporteerd, dat de Nederlandse divisies slechts van geringe qualiteit waren; de grensbataljons waren iets hoger aangeslagen maar die stonden versnipperd opgesteld en hadden nergens de ruggesteun van grotere eenheden. Vanhet Nederlandse operatieplan bij een algemene Duitse aanval had het Duitse opperbevel een voorstelling die gedeeltelijk juist, gedeeltelijk onjuist was. <Aus dem Aufmarsch des Heeres' (over de positie van het veldleger hadden de Duitsers blijkbaar voldoende gegevens kunnen verzamelen) 'und aus Äusser rungen holländischer Offiziere' (die blijkbaar loslippig geweest waren)
XC<geht hervar dass neuerdings tlördlich der Maas das Gebiet ostwärts der Ijsel und der Nordostteil des Landes fast kalllp.fios mifgegeben werden wird. An der Ijsel wetden wahrscheiniicli vorgeschobene Teile /ûnhaltenden Widerstand leisten, um die für die Überschwemmunç der Grebbe-Linie nötige Zeit zu gewinnell. Erst in der Grebbe Linie wird sich das niederiändisthe Feldheer zur Verteidigung stellen ... Einsatz: starker KräJte sudlich der Maas ist jedoch ... bei einem Angriff ûber die Maas von Osten her unwahrscheinlick wegm der breiten Stromschranken, die einen etwa tlötigen Riickzug erschweren warden'
XC20 luidde de conclusie van een aan het Nederlandse veldleger gewijd geheim rapport waarvan op 20 oktober al meer dan duizend exemplaren toegezonden waren aan allestaven en eenheden die iets met Fall Celb te maken hadden.l Die conclusie werd op 5 november herhaald en bevestigd." In een apart bericht dat uitsluitend voor de bevelhebbers der verschillende legers bestemd was (onder hen de bevelhebber van het bij Zuid-Limburg opgestelde zesde leger), werd gerapporteerd dat het Nederlandse leger kennelijk tot taak gekregen had, 'im allgenseinen die 'Festung Holland' zu halten. Crössere Angri_8s Unternehniungen sind zunáchst nicht wahrscheinlich.'3 Anders gezegd: hetDuitse zesde leger hoefde in ofbij Zuid-Limburg niet bevreesd te zijn voor Nederlandse tegenaanvallen.
XCMaar daar lag, zo zag Hitler het, niet de kern van het probleem. Ook kortstondige Nederlandse weerstand kon hem noodlottig worden. Met maximale spoed moest hij in België doordringen: elke dag, elk uur zou meetellen. Afgezien van andere obstakels moesten de Duitse troepen daartoe bij Maastricht de Maas passeren en, iets verderwestelijk, in België de bruggenObereonunaudo des Heeres, Generalstab, IV, Abt. Fremde Heere West: 'Das niederlàndischeFeldheer, sein und seine Operationsabsichten' 7
1 {zo okt. 1939), Collectie stukken van verschillende Duitse instellingen (verder aan te duiden als: CDr), 14.0890-99. 2 A.v. 3 CDr, 1.001 7.
over het Albertkanaal. Een deel van die laatste bruggen kon bestreken worden door de zware kanonnen van het sterke fort dat de Belgen na afloop van de eerste wereldoorlog gebouwd hadden bij Eben Emael, 4 km ten zuiden van Maastricht op de westelijke oever van de Maas. Was het niet mogelijk, dat fort bij verrassing te veroveren, althans uit te schakelen I Was het niet mogelijk, te verhinderen dat de Nederlanders de bruggen bij Maastricht, de Belgen die over het Albertkanaal opbliezen I Het ergerde Hitler dat zijn hoge militairen op dat soort vragen nooit antwoord wisten te geven. 'Diese Generale silld xu korrekt', riep hij in die tijd eens verontwaardigd uit, 'sie wurzeln in iiherholten Begriffett, iltuen fallen leeine Listen ein. Sie hátten mehr Karl May lesen sollenl'?
XCDe Indianenboeken van Karl May kende hiJ' op zijn duimpje en de listen vielen hem in, de een na de ander.
XCVoor het fort bij Eben Emael bedacht hij als oplossing dat een groep militairen met zweefvliegtuigen boven op het fort zou landen om dan onmiddellijk met explosieve ladingen de lopen van de kanonnen op te blazen." Bij de bruggen over het Albertkanaal zouden eveneens militairen met zweefvliegtuigen afgezet worden," Maar Maastricht I De grote verleeersbruggen lagen midden tussen Maastricht en Wijk: daar kon men geen zweefvliegtuigen doen landen. Hitler had een ander plan: een afdeling speciaal opgeleide militairen zou in Nederlandse uniformen gestoken worden om vlak voor of tegelijk met het begin van het Duitse offensief de verkeersbruggen, zo mogelijk ook de spoorbrug in bezit te nemen." Die afdeling moest dus ergens de Nederlandse grens passeren. Hoe kon men de douane uitschakelen I Korte tijd overwoog Hitler overrompeling met behulp van als vrouwen verklede militairen", later leek het hem beter, die militaireninhet uniform van de Nederlandse marechaussee te steken.?
XCDe afdeling welke de operatie tegen Maastricht uit te voeren kreeg, was niet zo klein: vijfhonderd-vijftig man. Een Hauptmann Fleck werd verbindingsofficier tussen die afdeling en de Alnuehr. De operatie werd op 26 oktober in beginsel door Hitler vastgesteld." of die vijfhonderd-vijftig man hun actie uitsluitend op de bruggen bij Maastricht moesten richten dan wel of
1 B. von Lossberg : (1949), p. 2 Jacobsen: p. 154. 3 A.v., p. 4 B. von Lossberg: p. 53. 5 A.v. 6 Op 4 november '39 werd in het van aangetekend: (Uittreksels uit het p. 25, Doc I-999). 7 A.v., p. 24.
zij ook nog andere bruggen of anderszins belangrijke objecten in ZuidLimburg moesten trachten te bezetten, weten wij niet. Wèl weten wij (dat vloeit al uit het bovenstaande voort), dat voor Hitlers geheime opzet een aanzienlijk aantal Nederlandse uniformennodig geacht werd, allerlei soort uniformen ook: van het leger, van de marechaussee, van de douane, van de Nederlandse Spoorwegen, van de gemeentepolitie en van een postconducteur bij de spoorwegen. Hoe kon men daaraan komen? Modellen zouden voldoende zijn: die kon men dan in Duitsland namaken.
XCDe zuiver-militaire uniformen behoefden geen probleem te vormen: het Nederlandse leger placht een deel van zijn uniformen uit Duitsland te betrekken en afgedankte uniformen waren menigmaal door het Rijkskledingmagazijn te Woerden naar Duitsland als lompen verkocht. Die omstandigheden waren aan Hitler en zijn naaste militaire medewerkers niet bekend: aan de top van de staatweet men wel vaker niet, wat zich ergens in de diepte aan een economische sector afspeelt. Hitler zag maar één oplossing: exemplaren van al die uniformen, militaire en niet-militaire, moesten uit Nederland gesmokkeld worden. De Berlijnse centrale van de Abwehr kreeg daar opdracht toe, gaf die opdracht door aan de Abwehrstelle Münster en Münster schakelde een van zijn officieren in, Richard Gerken, in het burgerleven Kriminalhommissar in Osnabrück, maar in die tijd als AbLvehr-officier o.m. belast met het onderhouden van contact met agenten in Nederland en met Duits douanepersoneel dat gegevens over de situatie in de Nederlandse grensgebieden verzamelde. Gerken besefte dat hij een niet alleen moeilijke, maar vooral ook delicate taak te verrichten kreeg: als de smokkelarij ontdekt werd, wat dan? De Nederlanders zouden er de juiste conclusies aan kunnen verbinden, Hitlers gehele opzet zou in duigen kunnen vallen. Gerken bedacht er wat op: behalve de voor de militaire operatie benodigde uniformen zou hij ook kledingstukken zien te verzamelen van meer folkloristische aard en liep hij of liepen anderen tegen de lamp, dan zou beweerd worden dat al die kledij nodig was voor een speciale opvoering van de operette Der Graf von Luxemburg in het stadstheater van Osnabrück - een opvoering waarin men 'een paar acteurs als vriendelijke en sympathieke Hollanders ... in originele Nederlandse uniformen' zou laten optreden, 'ze zouden dan als vrienden uit ons buurland gefêteerd kunnen worden."
XCGerken was menigmaal in Nederland geweest. Voor het passeren van de grens placht hij, om minder op te vallen, gebruik te maken niet van een Duitse auto maar van een Nederlandse, eigendom van J. F. L. Albrink uit Denekamp, Overijsels Statenlid voor de NSB; de auto werd meestal
XC1 R. Gerken in De Telegraaf, I maart 1969.
bestuurd door diens zoon, G. A. M. A. Albrink, die in Nordhom in een garage werkte. In Amsterdam kende Gerken een inspecteur van politie, M. J. M. Gemmeke, die hij in de jaren '20 tijdens een excursie in Berlijn voor het eerst ontmoet had. Gemmeke was een groot bewonderaar van het Derde Rijk geworden; hij was in augustus '39 als reserve-kapitein der infanterie gemobiliseerd maar kwam regelmatig met verlof in Amsterdam. Tijdens bezoeken in september of oktober' 39 had Gerken hem al gevraagd ofhij hem in contact kon brengen met enkele Nederlanders die bereid waren, de Abwehr bij tijd en wijle te helpen. Gemmeke kende er twee: Emile Lalieu en Ab van Olst, beiden werkzaam in de handel. Lalieu aanvaardde van Gerken de opdracht, in België en Noord-Frankrijk te gaan spioneren; hij was al naar het zuiden vertrokken toen Gerken (die zich naar Amsterdam begeven had, Z.g. om een grote zilverdiefstal op te lossen') met zijn chauffeur, de jonge Albrink, op 29 of 30 oktober opnieuw bij Gemmeke verscheen: wie kon hem helpen bij het kopen van enkele oude uniformen en andere kledingstukken, bijvoorbeeld een Zeeuws of een Markens costuum 1 Gemmeke verwees hem naar van Olst.
XCOp woensdag I november, laat in de middag, maakten van OIst en Albrink jr. hun opwachting bij een joodse koopman in gedragen kleding, zekere Blom, die zijn bedrijf uitoefende in een loods bij het vroegere Amsterdamse Weesperpoortstation. Ze kochten de nodige uniformstukken en bestelden er meer die Blom niet voorradig had: de uniformen van een postbode, van spoorwegpersoneel, van de rijksveldwacht, ze zouden er de volgende dag al voor terugkomen, ze hadden haast en Blom moest alles zo inpakken dat, zeiden ze, 'niemand moest kunnen zien wat er in zat'. Blom vertrouwde het zaakje niet, noteerde in de schemering het nummer van de auto waarin de twee heren gekomen waren en gafhet nummer aan de politie door, vermoedelijk op donderdag 2 november toen de tweede zending kledij opgehaald werd. Ten huize van Genuneke die weer in dienst was, werden onder toezicht van Abwehr-officier Gerken de uniformstukken waar men in Duitsland om zat te springen, in twee grote koffers gepakt, Albrink jr. laadde die koffers in zijn auto en reed weg. Ter attentie van 'Herr Gerken, Stadttheater Osnabrück', moest hij ze afgeven aan de Duitse douanepost op de weg van Almelo naar Nordhorn.
XCDe auto waarvan het nummer doorgegeven was, werd evenwel bij Denekamp aangehouden en doorzocht: een hele collectie militaire kleding kwam te voorschijn, benevens uitmonsteringsstukken van de Nederlandse Spoorwegen, van de gemeentepolitie en van de Nederlandse posterijen. Albrink jr.
werd gearresteerd; bij zijn vader, eigenaar van de auto, werd huiszoeking gedaan. Berichten in de pers maakten van dat alles melding, koopman Blom werd er bij gehaald en Albrink die zich in de ene leugen na de andere verstrikt had, legde een gedeeltelijke bekentenis af: ook van Olst werd gearresteerd. De justitie kwam te weten dat de twee koffers ten huize van inspecteur Gemrneke volgepakt waren; ook bij hem werd huiszoeking gedaan, Albrink en Vall Olst hielden vol dat het een onschuldige zaak was: op verzoek van een Duitse relatie, Gerken, hadden ze alleen maar requisieten gekocht voor een operette-opvoering in het Osnabrückse Stadttheater, Gerken was onvindbaar: hij wist na een avontuurlijke tocht tien dagen later via België naar Duitsland terug te keren. Ook Lalieu's naam werd in de pers genoemd, 0.111. in De Telegraaf Lalieu las die berichten in Antwerpen, reisde spoorslags naar Osnabrück, kreeg daar een, door de burgemeester bevestigde, schriftelijke verklaring van de directeur van het Stadttheater dat hij, Lalieu, niets met die uniformzaak te maken had gehad en dat die uniformen waar de Nederlandse pers vol van stond, trouwens alleen maar bestemd geweest waren voor een operette-uitvoering. Met die twee verklaringen trok Lalieu naar Amsterdam om er opgewonden zijn beklag te dow bij De Telegraaf De politie werd gewaarschuwd, Lalieu werd gearresteerd, in zijn woning vond men een zakagenda met aantekeningen betreffende de observaties die hij in België en in het gebied van de Maginotlinie verricht had.
XCHoe liep de zaak voor de betrokkenen af?
XCLalieu werd na een paar maanden vrijgelaten (spionage in een allder land was in Nederland niet strafbaar) maar begin mei '40 geïnterneerd (daarop komen wij nog terug); tijdens de bezetting bleefhij allerlei werkzaamheden voor de Abwehr verrichten. Vall Olst zat nog in Amsterdam in arrest toen de Duitsers er binnenrukten; zij forceerden zijn vrijlating; nadien gedroeg luj zich, aldus zijn naoorlogs VOl1lUS,'als volledig NSB'er'. Gerken verscheen op 12 mei '40 onder de naam cdr. Müller' in het pas door de Duitsers bezette Almelo, dwong er de directeur van het Huis Vall Bewaring om Albrink jr. wiens proces samen met dat van Vall Olst op de 14de in Almelo gevoerd zou worden, vrij te laten en nam alle processtukken brutaalweg bij de officier van justitie in beslag. Inspecteur Gemmeke werd begin januari' 40 uit de Amsterdamse politie ontslagen; luj bekleedde van augustus '40 af de rang van Hauptsturmiûhrer der T¥affen-SS. 1ten behoeve van de naoorlogse berechting van Lalieu en van Olst, hetgeen bemoei
1 Het in '39-'40 door de Nederlandse justitie ten aanzien van deze affaire opge bouwde dossier is niet teruggevonden. Gedeeltelijk werd de affaire gereconstrueerd
XCGerkens operatie, die mislukt was, bleef niet de enige in haar soort. Er zijn aanwijzingen dat ook andere Duitsers in die tijd of enige tijd later in het oosten en zuiden van het land Nederlandse uniformen trachtten op te kopen, 'in Enschede werd', aldus Gerken, 'het hoofddeksel, behorend bij de uniform van een marechaussee, bij de kapper waar hij zijn haar liet knippen, van de kapstok gestolen.'! Die latere gevallen, soms ook in de pers gesignaleerd," trokken niet zo sterk de aandacht als dat eerste, de 'Denekampse smokkelzaak'. Albrink sr. was in Overijsel een prominent NSB'er; wat in de bladen te lezen stond, wekte of versterkte bij menigeen het vermoeden dat NSB'ers geneigd waren tot landsverraderlijk optreden. Veiligheidshalve besloten de Nederlandse Spoorwegen medio november om voor het gehele personeel van hoog tot laag identiteitsbewijzen in te voeren, voorzien van pasfoto en handtekening. Andere maatregelen werden, voorzover ons bekend, niet genomen; Hiders opzet werd in het algemeen niet doorzien, de listen en lagen waar de Fuhrer verzot op was, vielen buiten het voorstellingsvermogen van de meeste Nederlandse autoriteiten en van de Nederlandse burgerij.
XCWij moeten nog even terugkeren naar Hiders offensieve platmen zoals die op 19 en 29 oktober op schrift gesteld waren. Beide platmen behelsden de bezetting van Nederlands grondgebied. Hoe moest daar het bestuur ingericht worden en welke maatregelen moest men er nemen op de civiele sector? Bij vele generaals van de Wehrmacht stond één ding voorop: de willekeur die zich voorgedaan had in Polen waar allerlei partij-instanties zich met het bestuur waren gaan bemoeien en de Einsatzgruppen van de Sicher heitspolizei tot een barbaarse terreur overgegaan waren, moest in WestEuropa, dus ook in Nederland, voorkomen worden. In de daar te bezetten gebieden zou derhalve een militair bestuur in het leven geroepen worden.J.
Münster, in 1947 en '48 de fictie van de 'operette-uitvoering' volhielden. Wij gebruikten gegevens uit Doc 1-519 (M. M. Gemmeke), 1000 (M. P. A. E. Lalieu) en 1259 (A. van Olst), berichten uit de Nederlandse pers van begin november 1939 en een brief, 24jtU1i 1968, van R. Gerken, voorts Gerkens relaas 'De uniformsmok kel en de Graafvan Luxemburg' I en 3-7 maart 1969) dat op enkele ondergeschikte punten onjuistheden bevat. 1 R. Gerken in 6 maart 1969. 2 8, 9, 15 nov. 1939; I febr. 1940.
De staf van de Heeresgruppe B die in Nederland zou binnenrukken, legde op I9 oktober (datum van de eerste Aufiuarschanweisung) beginsel en motief duidelijk vast:
XC'Es solI unter allen Umständen die militärische Autorität in jeder Weise auck auf dem Verwaltungs- und Wirtschaftsgebiet gewährt werden, £1m zu verhinderen, dass irgendwelche höheren zivilen und Parteidienststellen ihre eigenen Wünsche und Absichten durch Einrichtunçen besonderer Organisationen zur Gelttlng bringen könnetl.'l
XCDaarvan uitgaand, werden allerlei regelingen voorbereid. 'Fremde Staats oberhäupter', zo heette het in een stuk van 24 oktober, 'sind gegebenenJàlls durch eine Ehrenkompanie zu bewachen. Ihrer persönlichen Preiheit sind sie nicht zu berauben. Dasselbe gilt für den ehemaligen Deutschen Kaiser'2 - die in Doom woonde, vlak bij de Grebbelinie. De tweede Aufmarschanweisung, die van 29 oktober, behoefde voor koningin Wilhelmina en de ex-keizer niets te bepalen: in Nederland zou immers alleen de zuidelijke helft van Limburg bezet worden. Dat maakte in wezen geen verschil voor de algemene maatregelen die vast op schrift gesteld werden. De belangrijkste punten werden op I november door de chef van het Oberkommando der Wehmiacht, generaal Keitel, aan Hitler voorgelegd; de ijverige generaal schreefbij die gelegenheid Hitlers opmerkingen naast de voorstellen die in de Vortragsnotiz betreffende het bestuur van de te bezetten delen van Nederland, België en Luxemburg ontwikkeld waren. 'Der Fuhrer hat Kenntnis und ist einverstanden', kwam er boven te staan.
XCTen aanzien van één hoogst belangrijk aspect, misschien wel het belangrijkste, had Hitler zelf moeten beslissen. In de Vortragsnotiz werd betoogd dat er twee mogelijkheden waren: hij kon, de drie westelijke buurstaten binnenrukkend, publiekelijk verklaren, 'dass Staatshoheit und Grenzen der besetzten Länder nicht angetastet werden sollen. Verneinung aller Annexionsabsichten' Of hij kon besluiten tot 'ofJenlassell dieset Frage besonders gegenüber Belgten (Eupen-Malmédy, Plamenjrage)', Hitler koos nadrukkelijk dat laatste. Bij het kruisje dat zijn keus aangaf, schreefKeitel: 'Fuhrer hat besenders bejaht'.
XCMet de 'reine Militárueru/altung' ging Hitler graag accoord: hij had al moeilijkheden genoeg met zijn generaals; als zij op die Militdrverwaltung gesteld waren, konden zij hun gang gaan - tenminste voorlopig. Evenmin had hij er bezwaar tegen, dat hun militair bestuur zich aan de bepalingen van het Haags Landoorlogreglement zou houden - bepalingen overigens die zijnKriegstagebuch 1.0155). • Vortragsnotiz, 24 okt. 1939, van het OKH, Abt. L IV (OKW, Sammel t/lappe 'Pall Gelb', a.v.,
1 no. I, 19 okt. 1939 (CDI,
militaire plannenmakers op hardhandige wijze interpreteerden: zo zouden sabotage, passief verzet en stakingen 'mit aller Schärfe' onderdrukt worden en in de landen die militair verzet boden, zou de gehele weerbare mannelijke bevolking geïnterneerd worden. 'Ausbelltung des Landes im einseitigen deut schen Interesse', zo heette het verder, 'muss zurückgestellt werden', 'die Landes presse brauch: nicht unterdrUckt zu wetden. Zensur genügt' ('Der Führer zweifeit, dass das genügen wird! K.' J, de radio-omroep moest daarentegen door het militair bestuur geheel overgenomen worden, eventueel kon men de radiotoestellen in beslag nemen - Hitler vond alles best. Twee speciale wensen had hij nog: Fall Gelb moest strikt geheim blijven, 'Bespreihungen mit anderen Ministerien sol/en keinesfalls stattfindm! !I', legde generaal Keitel vast, en bij de passage waar weer sprake was van de 'politische Begründung und Zielsetzung der Besetzung' tekende hij aan: 'macht der Führer selbst'.l
XCDie woorden schreef Keitel op I november.
XCAcht dagen later, op de çde, werden bij Venlo twee agenten van de Engelse geheime dienst over de grens gesleept die, van Nederland uit en met steun van Nederlandse collega's, getracht hadden, bij te dragen tot de val van het Naziregime. Over de politieke motivering van zijn offensief dat, als het weer het toestond, nog in november ingezet zou worden, maakte Hitler zich na dat Venlo-incident geen zorgen meer: er was hem een argumentatie in handen gespeeld die hij zorgvuldig zou bewaren om haar naar voren te brengen op een moment dat, naar hij hoopte, maximaal effect zou waarborgen.
1 31 okt. 1939, vall het OKH, L (OKW, a.v., 2.5009-13).
XCVlak voor het begin van de eerste wereldoorlog, in 1913, was een Nederlandse militaire inlichtingendienst opgericht die aanvankelijk slechts uit één officier bestond. Als derde afdeling van de Generale Staf (GS III) werd deze dienst in de jaren '14-18 aanzienlijk uitgebreid en onder leiding van de luitenant (later ritmeester) H. A. C. Fabius slaagde zij er in, regelmatig de gegevens te verzamelen waaraan de regering en de legerleiding behoefte hadden. Zij zat niet ruim in haar geld: in 1916 mocht zij f 25000 uitgeven, later werd dat f 40000.1 Dure geheime agenten konden er niet van af, maar die waren als regel in de eerste wereldoorlog ook niet nodig. Er waren in ons land Duitse, Franse en Engelse inlichtingendiensten actief: de Duitse poogde gegevens te verzamelen omtrent de militaire en civiele situatie in de Geallieerde landen, de Franse en Engelse diensten trachtten hetzelfde te doen met betrekking tot Duitsland. GS III hield een oogje in het zeil opdat geen Nederlandse belangen geschaad zouden worden. De buitenlandse diensten moesten GS III dus te vriend houden: zij lieten heel wat los.
XCNa de vrede van Versailles leidde GS III vele jaren lang een vrij kalm bestaan. De dienst moest met minder geld uitkomen: f 30000 in plaats van f 40 000 per jaar en uit die f 30 000 (later nog tot f 25 000 verlaagd) moesten bovendien de directe kosten bestreden worden van de na 1918 opgerichte binnenlandse veiligheidsdienst, de Centrale Inlichtingsdienst, die (zoals wij in ons Voorspelbeschreven) gecamoufleerd als GS III Baan GS III toegevoegd was. De afdeling die militaire gegevens over het buitenland verzamelde, heette nadien GS III A.
XCGS III A kreeg het in de jaren '30 heel wat drukker dan in de jaren '20. De jaarlijkse fondsen stegen dan ook uiteindelijk weer tot f 400002 toch nog een bescheiden bedrag. Niettemin slaagde de dierist er in, zich een redelijk goed beeld te vormen omtrent de snelle groei der Duitse strijdkrachten en met name ook omtrent die militaire formaties welke in tijden van spanJ.
1 A. Wolting: 'De eerste jaren van de Militaire Inlichtingendienst (GS 1914 1965, p. 566-71, en: 'Uit het dagboek van Kapitein van Woelderen, GS a.v., 1966, p. 32-35. 2 C. Roelofsen. 16 febr. 1967.
ning in de buurt van de Nederlandse grens opgesteld werden. Hoofd van GS III A was in de vooroorlogse jaren majoor J. G. M. van de Plassche, een gesloten en achterdochtig man. Aanzienlijk vlotter en gemakkelijker in de omgang was zijn rechterhand, kapitein C. M. Olifiers die in mei '34 bij GS III geplaatst werd en daar Duitsland te behandelen kreeg. 'Ik wist toen het verschilnog niet tussen de SA en de SS', zei hij ons eens/Maar datduurde niet lang! Kapitein Olifiers ging met ijver en scherpzinnigheid de Duitse pers volgen: het was verbazingwekkend wat daar soms aan kleine berichten in gepubliceerd werd die, als een mozaiek samengevoegd, een beeld gaven van de nieuwe regimenten die geformeerd werden. Ook gegevens over nieuwe vliegvelden kon men vaak in de Duitse pers vinden.
XCDaarnaast waren er de directe informanten. De marechaussee-commandan ten aan de grens waren meestal via verschillende kanalen goed op de hoogte van hetgeen vlak over die grens in Duitsland gebeurde; met de voornaamsten hunner nam kapitein Olifiers regelmatig en na de mobilisatie zelfs elke dag telefonisch contact op. Dan gebeurde het menigmaal dat Nederlandse zakenlieden die Duitse relaties moesten bezoeken, tevoren met GS III afspraken, dat zij in het Derde Rijk in het algemeen hun ogen goed de kost zouden geven of speciale dingen zouden trachten na te vorsen. Dat waren allemaal vrijwilligers: betaald werden zij niet, zij kregen hoogstens, als dat nodig was, vergoeding van reis- en verblijfkosten. Soms deden ook Nederlanders die in Duitsland werkzaam waren, GS III inlichtingen van militaire betekenis toekomen: toen kapitein Olifiers in de lente van '39 van enkelen hunner die bij grote firma's op het gebied van de benzineverkoop in dienst waren, vernam dat die firma's opdracht gekregen hadden, in het oosten en zuidoosten van Duitsland speciale reserves op te gaan bouwen, stond voor hem vast dat Polen het volgend doelwit zou zijn van Hiders aggressie. Ook van grote Nederlandse firma's ontving GS III menigmaal inlichtingen. Philips in Eindhoven kreeg bijvoorbeeld zoveel informatics uit en over Duitsland (ten dele via de secretaris van de directie, mr. W. E. A. de Graaft; die er zich op gespecialiseerd had relaties bij de Sicherheitspolizei uit te horenê), dat de president-directeur, ir. P. F. S. Otten, van' 39 af 'vrijwel iedere week' naar Den Haag moest reizen om het belangrijkste wat zijn concern te weten was gekomen, aan de autoriteiten door te geven."
XCNaast dat alles waren er Nederlandse particulieren die, gedreven door hun afkeer van het Derde Rijk, vaste contacten met GS III onderhielden, soms als feitelijke leiders van inlichtingendiensten waarin velen belangeloos mede
XC1 c. M. Olifiers, 20 jan. 1956. 2 W. E. A. de Graaff 19 juli 1956. 3 Getuige P. F. S. Otten, £lIq., dl. I c, p. 270.
werkten vooral teneinde de NSB of in ons land werkzame Duitse nationaalsocialisten in het oog te houden. P. Brijnen, de algemeen seretaris van de beweging 'Eenheid door Democratie', had al vóór haar oprichting zulk een dienst opgericht die hij later o.m. als persdienst van EDD camoufleerde.l Af en toe wist GS III ook goede verbindingen te leggen met politieke vluchtelingen uit Duitsland die er dan Of zelf op uitgingen om informaties in het Derde Rijk in te winnen Of gelijkgezinde Nederlanders naar Duitse relaties toezonden.ê In weer andere gevallen lieten majoor van de Plassche en kapitein Olifiers eigen tussenpersonen inlichtingennetten opbouwen. Een van die tussenpersonen was een oud-medewerker van GS III, J. Graafland, die van begin '39 af in allerlei kranten advertenties plaatste waarin hij gegadigden naar nevenverdiensten verzocht, zich bij hem te melden: gegeven de massale werkloosheid deden dat honderden en uit hun rijen koos Graafland diegenen die hem voor het inlichtingenwerk geschikt leken. 3 Zulk een opzet deugde niet: zo kwam men veelal in contact met personen van onzekere betrouwbaarheid wien het er eerder om te doen was, een paar tientjes te verdienen dan werkelijk belangrijke, visuele gegevens bijeen te brengen. Dat laatste was trouwens niet zo gemakkelijk. En zelfs als dat lukte, betrof datgene wat men aan informatie kreeg, als regel slechts de buitenkant van het Duitse militaire apparaat. Wat Hitler met dat apparaat van plan was, kon men uit al die waarnemingen nog niet met zekerheid afleiden.
XCErkend mag worden dat GS III A over de kracht van de mogelijke Duitse tegenstander adequate inlichtingen bijeen wist te brengen. Van herfst' 39 af werden die inlichtingen in dagelijkse en wekelijkse rapporten opgenomen die als geheim stuk aan alle hogere militaire commandanten toegezonden werden. In het Algemeen Hoofdkwartier aan het Haagse Lange Voorhout bevond zich verder in een afgesloten kamer een grote kaart waarop de Duitse eenheden aan gene zijde van de grens ingetekend waren; die kaart was met een wandbord afgedekt en dat wandbord was, tenzij op de kaart nieuwe gegevens vermeld moesten worden, op slot. Eén of twee keer per week ging het slot er af en werd het wandbord weggedraaid om generaal Reynders en zijn naaste medewerkers in staat te stellen, zich een beeld te vormen van de Duitse opstelling."
XCDit alles omtrent GS III vermeld zijnde (op de chef, generaal-majoorJ.
1 Getuige P. Brijnen, a.v., dl. II c, p. 443. 2 Vonnis, za juni 1937, van het Essen inz. G. H. Aalders (CD!). 3 25 aug. 1941, van de Berlijn, inz. Graafland (a.v.), Verkla ringen, 15 maart 1948, vanJ. M. Somer, p. I (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-2, pak A) enJ. G. M. van de Plassche, 29 nov. 1955.
J. W. van Oorschot, komen wij straks terug), heeft het zin, nu een blik te slaan op organisatie en werkzaamheden van de Engelse geheime dienst hier te lande; de Duitse komt later in dit deelnog ter sprake, en met gepaste uitgebreidheid.
XCDie Engelse dienst dan, was een onderdeel van de Secret Intelligence Service die vele jaren lang in romans en films afgeschilderd was als een orgaan van zeldzame doeltreffendheid en bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog internationaal dan ook een reputatie genoot die haar door haar concurrenten elders benijd werd. Het is de vraag of die reputatie, althans in de jaren' 20 en '30, nog wel in overeenstemming was met de werkelijke prestaties van de dienst. 'Essentially it remained', aldus de Britse historicus Hugh Trevor-Roper die er in '41 in opgenomen werd, 'an amateur organisation with a slender budget, dependant aften on voluntary assistance'; zij droeg het karakter van een gesloten coterie die haar officieren in hoofdzaak uit twee zeer beperkte kringen recruteerde: Engelse jongelieden die de exclusieve Londense clubs frequenteerden en oud-politie-officieren uit Brits-Indië. 'I doubt', schreef TrevorRoper, 'if there was one man amongst the professionals of SIS, at that time, who had read 'Meil'l Kampf', or more than olie who had read any of the works of Karl Marx.?
XCWie tijdens de eerste wereldoorlog van Nederland naar Engeland had willen reizen, had uiteraard een visum in zijn paspoort nodig gehad: men kwam het oorlogvoerende land niet zomaar binnen. Dat visum werd in het begin van de jaren '20 afgeschaft maar het Passport Control Office lieten de Engelsen in Den Haag bestaan en dit bureau werd een van de vormen van camouflage voor de Secret Intelligence Service. Vele jaren lang werd het Passport Control Office door een zekere Dalton geleid. Hij liet zich in '36-'37 zwaar betalen voor het verlenen van visa voor Palestina (dat was Engels mandaatgebied) aan joodse vluchtelingen uit Duitsland - visa die verlopen en dus waardeloos waren. 'Dat is uitgekomen en toen heeft die man zich van kant gemaakt', aldus, voor de Enquêtecommissie, overste Rooseboom, chef van GS III B. En verder:
XC'Aan zijn bureau waren twee lagere ambtenaren verbonden die zeer kundig waren en ook zeer goede relaties hadden, Nu is het grote ongeluk dat die mensen door de Engelsen ontslagen zijn. Toen kwam er een nieuwe Passport Control Officer, de Engelse majoor Chidson ... Hij was volslagen ongeschikt voor de inlichtingendienst en bracht er niets van terecht. Hij kreeg een maagkwaal en toen is hij vervangen."
XC1 H. R. Trevor-Roper: The Philby Affair. Espionage, Treason and Secret Services (1968), p. 72. Getuige T. S. Rooseboom, Enq., dl. II c, p.
Van die twee lagere ambtenaren, beiden dus ook ontslagen, nam een (vermoedelijk 'de jonge Hooper', Jackie; 'de oude Hooper', William, zullen wij nog in Londen tegenkomen) in begin '39 contact met de Abwehr op; wellicht speelde hij een dubbele rol; in elk gevalliet hij zich door de Duitsers betalen.'
XCAls hoofd van het Passport Control Office was de onbekwame majoor Chidson inmiddels opgevolgd door de man die bij het Venlo-incident een belangrijke rol zou spelen: majoor R. H. Stevens. Stevens had carrière gemaakt in het Brits-Indische leger en was lange tijd verbonden geweest aan de Intelligence Service in het noordwesten van Brits-Indië waar het Brits koloniaal bestuur last had met oproerige stammen. Hij was een groot sportsman, een groot talenkenner (behalve Frans, Duits en Russisch sprak hij Grieks en minstens drie Aziatische talen) en een groot toneelspeler. Zijn zelfvertrouwen was uitbundig, zijn eerzucht brandend. 'Wie hem aan het werk zag', aldus dr. M. van Blankenstein, 'kon niet anders dan hem bewonderen. Tegelijkertijd moest men zijn hart vasthouden bij de gedachte dat de methoden der Duitsers zo heel anders waren dan die aan de Brits-Indische grens. Hij mocht dan al in Duitsland geruime tijd hebben gestudeerd, de sfeer daar was hem ontglipt."
XCMajoor Stevens (volgens kapitein Olifiers 'een luchthartig persoon'ê) was in ons land 'wildvreemd' en door de personeelswisseling die gevolg was van de misdragingen van Dalton, bestond ook het personeel van zijn bureau 'uit wildvreemde lui die geen idee hadden van de Hollandse mentaliteit. Die hebben hier een reeks van stommiteiten uitgehaald.'!
XCNu moet billijkerwijs erkend worden dat, in het kader van het Passport Control Office, de fouten niet alleen door Engelsen gemaakt werden. De voornaamste functie van het bureau was het verzamelen van militaire gegevens over Duitsland. Voor die arbeid was men in ruime mate aangewezen op de medewerking van mensen die zich vrij in Nederland konden bewegen en, na het uitbreken van de tweede wereldoorlog, ook ongehinderd naar Duitsland konden gaan: Nederlanders dus. Om hen te vinden, te winnen voor devan C. M. Olifiers aan de commissie-Sillevis (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-I, pak D). • Getuige T. S. Rooseboom, Enq., dl. II c, p.
1 Proces-verbaal, 24 febr. 1947, van verhoor van H. ]. Giskes (Bijz. Gerechtshof 's-Gravenhage, dossier inz. F. A. van Koutrik); Bureau Nationale Veiligheid: Rapport, 27 nov. 1946, van ondervraging van H.]. Giskes, p. 4-5 (Doe 1-542). a M. van Blankenstein: 'De achtergrond van het grensincident op 9 november 1939 bij Venlo', 8 maart 1947 dl. II b, p. 63). 3 Verklaring, r r juni 1947,
spionage-arbeid, van instructies te voorzien en aan geld te helpen waren tussenpersonennodig. Een van die tussenpersonen, misschien wel de belangrijkste (Stevens noemt hem 'lilY most excellent Vertraueusmann+ï, was een zekere A. J. J. Vrinten uit Rotterdam.
XCVrinten was in de eerste wereldoorlog medewerker geweest van de Nederlandse Inlichtingendienst; gedemobiliseerd, werkte hij eerst bij enkele firma's, kwam. nog in het begin van de jaren '20 als ambtenaar van de dienst voor invoerrechten en accijnzen in contact met een collega, Zaal, en richtte enige tijd later samen met hem. in Rotterdam een agentuur- en commissiehandel op, Zaal & Co. Deze firma werd een feitelijk nevenbureau van het Passport Control Office. Opererend onder diverse schuilnamen, wierfVrinten in de jaren '30, soms voorgevend dat hij namens de Nederlandse geheime dienst optrad, tal van personen aan die zich bereid verklaarden, regelmatig of af-en-toe naar Duitsland te reizen om daar militaire observaties te verrichten. Hoevelen dat er in totaal waren, weten wij niet, maar zeker waren het vele tientallen. Alleen al één van Vrintens helpers, de Waalwijkse leerhandelaar F. A. Hensen, een neef van zijn vrouw, wist dertig personen voor die spionage-arbeid te winnen.
XCWij willen wel aannemen dat soms op die wijze interessante gegevens bijeen gebracht werden, maar moeten hieraan toevoegen dat het algemene beeld dat uit de bewaardgebleven stukken oprijst, een weinig verheffende indruk maakt. Overtuigde anti-nationaal-socialisten komt men nauwelijks tegen zoveel te meer avonturiers, scharrelaars en bedriegers, soms ook dubbelagenten: mensen die tegelijk aan de Engelse en de Duitse geheime dienst geld trachtten te verdienen. Niet zeldzaam waren de gevallen waarin Vrinten bedragen, meest kleine overigens, voor berichten betaalde die zijn Z.g. agenten geheel of grotendeels uit hun duim gezogen hadden. Van al die agenten hield hij zorgvuldig een kaartsysteem bij. Iets op ons verhaal vooruitlopend, willen wij hier vermelden dat Vrinten in gezelschapvan zijn naaste medewerker, F. A. vanKoutrik, op de eerste dag van de Duitseinvasie, 10 mei I940, uit Rotterdam naar Engeland vluchtte en dat spoedig nadien zijn kaartsysteem door de Duitsers gevonden werd", hetgeen er belangrijk toe bijdroeg dat allen die korte of lange tijd aan Vrinten hun diensten geleend hadden, gearresteerd en veroordeeld werden. Van slechts vijftien hunner zijn de vonnissen bewaard gebleven: drie, onder wie Hensen, werden ter doodo.
1 Brief, 28 sept. 1959, van R. H. Stevens. 2 Bureau Nationale Veiligheid: proces verbaal, 30 april 1946, van verhoor van H. C. Skrodzki (Bijz. Gerechtshof 's-Gravenhage, dossier inz. F. A. van Koutrik). 1 Vonnis, II maart I942, van het inz. Kolkman en K. Cam pagne en vonnissen, I94I-I943, van diverse inz. Barendregt, C. van Zanten en twee anderen, F. A. Hensen en zes anderen, Th. H. M. Franssen en twee anderen (CD I). • Hamburg, proces-verbaal, 9 aug. I940, van verhoor van F. W. L. K. Giinther (dossier G. Majoor, vonnissen CDI). 3 Getuige F. A. van Koutrik, dl. IV c, p. 1513.
veroordeeld, de overige twaalf tot gevangenisstraffen, variërend van tweeen-een-half tot tien jaar.' Hoe waren de Duitsers op Vrinten attent gewordent Aan het einde van de jaren '30 was zijn dienst zwaar door de Abwehr gepenetreerd: een agent van de Abwehrstelle Hamburg, Friedrich Günther, was een van zijn medewerkers geworden; herhaaldelijk was deze aanwezig warmeer Vrinten op een nevenadres in Amsterdam-zuid zijn relaties ontving; wat Günther te weten kwam, werd aan Hamburg doorgegeven." Ernstiger nog was, dat van Koutrik, in wie Vrinten een onbeperkt vertrouwen stelde, in de herfst van '38 naar de Abwehr overliep. Zaal woonde bij de ouders van van Koutrik in: zo kwam deze in '37 met Vrinten in contact. Van Koutrik was toen vier-en-twintig jaar oud en getrouwd met een Duitse vrouw. Majoor Chidson gaf hem zijn aanstelling als Vrintens medewerker, 'min of meer officieel, onder een borrel in een café'.3 Hij kreeg f 200 salaris per maand; het was weinig en dat weinige werd ook nog onregelmatig uitbetaald. Dat was één factor die hem deed overwegen, naar de Duitsers over te lopen. De tweede werd gevormd door zijn besef dat hij, werkend voor de Engelse inlichtingendienst, zijn vrouwen haar familie aan evidente risico's blootstelde. Hoe dat zij: van de herfst van ' 3 8 af ging hij alles wat hij wist, doorgeven aan een Nederlands medewerker van een der belangrijkste Duitse Abwehr-agenten in ons land, een oud-officier van de Kriegsmarine, Traugott Andreas Richard Protze. En van Koutrik wist veel. Tegen betaling van f 100, later f 200 per maand gaf hij de Abioehr de namen en adressen op van alle hem bekende medewerkers van Vrinten (onder hen Hensen) en van de Engelse geheime dienst in het algemeen. Onder die laatsten bevonden zich een in Godesberg wonend Duits zakenman die na arrestatie zelfmoord pleegde en de eerste secretaris van de Duitse legatie in Den Haag, Wolfgang zu Putlitz die onmiddellijk na het uitbreken van de tweede wereldoorlog het Passport Control Office opgave ging doen van Duitse schepen die uit Nederlandse havens zouden vertrekken: informatie die de Britse Navy hoogst welkom was. Protze, door van Koutrik ingelichtJ.J.J.
(die daar f 600 voor opstreek"), waarschuwde de Duitse gezant, Graf Zech von Burkersroda. Deze hield hem verontwaardigd voor, dat de naam van zu Putlitz 'tot de oudste van Duitsland behoorde en in de Alinanad: de Gotha voorkwam en dat, indien aan het gezantschap gespioneerd werd, dit wel door de nationaal-socialistische portier gedaan zou worden." Maar een paar dagenlater ging de gezant toch twijfelen. Ausgerechnet jegens zu Putlitz uitte hij op 15 september '39 het vermoeden, 'dat er wel eens een spion in het gezantschap werkzaam zou kunnen zijn'. Nog diezelfde dag pakte zu Putlitz zijn biezen: de Engelse dienst zorgde er voor dat hij, samen met zijn kamerdienaar (met wie hem een hornosexuele relatie verbond), met een KLM-toestelnaar Engeland de wijk kon nemen. Daar zullen wij Vrinten en van Koutrik nog tegenkomen, de laatste mede als betrokkene bij malversaties,"
XCVan alle details van het werk van het Passport Control Office en van die merkwaardige Rotterdamse firma Zaal & Co. was de Nederlandse geheime dienst, GS III, niet op de hoogte, maar zij wist er wel het een-en-ander van: met Vrinten werden wel eens gegevens uitgewisseld, en wat de Britse dienst betrof, droeg die uitwisseling zelfs een regelmatig karakter. Wij vermeldden al dat het in de eerste wereldoorlog niet anders geweest was; de contacten die men toen gelegd had met de geheime diensten van Duitsland, Engeland, Frankrijk en België werden in de jaren '20 aangehouden. Zo ook in de jaren '30, maar met één belangrijk verschil: die met de Duitsers gingen meer en meer een louter formeel en beleefdheidskarakter dragen. Het hoofd van GS III, generaal-majoor J. W. van Oorschot, bleef zich jegens de Duitse attaché's (van wie hij wist dat zij militaire gegevens verzamelden) correct en voorkomend gedragen; als de echtgenote van een hunner 'op Scheveningen kwam logeren, werd er voor bloemen gezorgd." Zo werd een façade van neutraliteir in stand gehouden die met de werkelijke opvattingen van de generaal allerminst in overeenstemming was.
XCGeneraal van Oorschot was in januari 1875 geboren; vijf-en-twintig jaar lang was hij beroepsofficier geweest, in 1920 had bij de militaire dienst verlaten, in 1930 was hij als referendaris bij Defensie hoofd vall GS III geworden. Hij bezat verscheidene eigenschappen die van een chef van een geheime dienst gevergd mogen worden: hij was een militair vakman, hij was niet bango. c.A.].]. Vrinren.Enç., dl. IV c, p. 1369. 4 Verklaring, op 3juni 1947 door]. W. van
1 Bureau Nationale Veiligheid: proces-verbaal, 30 april 1946, van verhoor van H. Skrodzki (Bijz. Gerechtshof's-Gravenhage, dossier F. A. van Koutrik). 2 Uittreksel uit het ondervragingsrapport van T.A.R. Protze (a.v.). 3 Getuige
verantwoordelijkheid te dragen en hij was voortvarend. 'Roekeloosheid is het woord niet', zei na de oorlog een van zijn naaste medewerkers, 'maar al (was) het water al vrij aardig warm, dan (was) hij nog niet bang om zich te branden.'! Andere eigenschappen evenwel, die voor de genoemde functie even essentieel waren, miste hij. Zorgvuldig overwegen lag hem niet, hij bezat weinig mensenkennis- en even weinig subtiliteitê - ja, er stak in deze drieste, ietwat artistieke oud-officier (zeldzaam begaafd als uniformschilder)" iets uitgesproken kinderlijks- en daardoor ook iets zuivers: juist die zuiverheid had in van Oorschot spoedig een diepe afschuw gewekt van het Derde Rijk. Hij had een Engelse vrouw, hij voelde zich met Engeland verbonden, 'hij hoopte van harte dat de Engelsen de oorlog zouden winnen."
XCDie oorlog verraste hem niet: met de mogelijkheid van zijn uitbreken had hij al enkele jaren lang rekening gehouden. 'Je hebt maar één gevaar in Europa', placht hij te zeggen, 'en dat is de Mof.'7 Anders gezegd, er bestond, zo zag hij het, een natuurlijk bondgenootschap tussen Nederland, Frankrijk en Engeland. Met de geheime diensten van de twee laatstgenoemde landen ging GS III dan ook nauw samen werken, vooral ten aanzien vall het uitwisselen van gegevens. Men sprak daar nooit over, men wist dat de Nederlandse regering het niet goed zou vinden, men deed het. Alle berichten die men omtrent de Duitse strijdkrachten wist te verzamelen, werden aan de Engelse en Franse geheime diensten doorgegeven," Natuurlijk moest dat met voorzichtigheid geschieden, 'Op verzoek van generaal van Oorschot; deze had het mij nadrukkelijk gevraagd", fungeerde de journalist dr. M. van Blankenstem vaak als tussenpersoon tussen GS III en het Passport Control Office: van de Plassche, hoofd van GS III A en majoor Stevens ontmoetten elkaar regelmatig in zijn Wassenaarse villa en van Blankerisrein gaf soms bedragen door aan derden die voor de Nederlandse of Britse geheime dienst bepaalde werkzaamheden verricht hadden.'? Hij kreeg het met dat alles 'wel wat druk', verklaarde hij jegens de Enquêtecommissie:
XC'Ik kreeg allerlei dingen van de Engelsen die ik doorgaf, en ik kreeg van GS III dingen die zij niet rechtstreeks aan de Engelsen konden geven maar die zij de Engelsen graag wilden laten weten. Was er een Duitse spion waaraan wij onze handen niet wilden branden, dan vroeg ik aan de Engelsen of zij hem wildenGetuige]. C. Roelofsen, a.v., dl. II c, p. 223.R. M. van Angeren, 7 nov. 1956.P. S. Gerbrandy, 4juli 1955.N. van Kleffens.juni 1955.P. s. Gerbrandy, zz1956. • Getuige]. C. Roelofscn.Eeç., dl. II c, p. 223.Olifiers, 20 jan. 1956.J. G.van de Plassche, 29 nov. 1955. • Getuigevan Blankenstein,dl. II c, p. 462.van Blankenstein, 4 sept. 1957.
1 2]. 3 4 E. II 5 juni 1 C. M. 8 M. M. 10 M.
schaduwen. Zij hadden mensen die zij van onze politie hadden betrokken. Dezen zijn later bij onze politie teruggekomen, nadat zij waren aanbevolen door GS III. Dit waren betrekkingen die niet op tafel konden worden gelegd.'1
XCEnige beloning accepteerde van Blankenstein voor al dat bemiddelingswerk niet; het kostte hem geld - dat had hij graag voor de goede zaak over." Wat hij zelf van zijn internationale relaties uit of over Duitsland vernam, gaf hij aan GS III doorê, in haar administratie had hij een eigen agentennummer.ê
XCNu werd aan deze samenwerking tussen de Nederlandse en de Britse geheime diensten in de winter van '38 op '39 nog weer een derde geheime dienst vastgehaakt: de Tsjechische. De secretaris van de Tsjechoslowaakse legatie, K. Erban, had in Nederland een inlichtingennet opgebouwd dat vertakkingen tot in Duitsland had. Het kostte f 400 per maand. Na de overeenkomst van Münchenkon hij er van zijn regering te Praag, die al onder zware Duitse druk stond, geen geld meer voor loskrijgen. Hij raadpleegde van Blankenstein; deze ging naar generaal van Oorschot; van Oorschot had geen fondsenmaar zei, aldus van Blankenstein: "Wilt u het de Engelsen niet aanbieden, maar op voorwaarde dat zij u van ieder rapport een afschrift geven,' Dit heb ik gedaan."
XCDe betekenis van deze contacten bleek in maart '39.
XCOp de r yde werden, gelijk in OilS vorig deel beschreven, Bohemen en Moravië door de Duitsers bezet. De avond tevoren wist de staf van de Tsjechische militaire inlichtingendienst, elf man sterk, per KLM-machine uit Praag te ontsnappen: de elflandden op Waalhaven, tien vlogen door naar Londen, één officier, majoor Alois Frank, bleef in Den Haag achter. Dat laatste had zijn goede redenen. Om motieven die niet geheel duidelijk zijn, had namelijk begin '36 een officier van de Duitse Abweltr, Paul Thümmel, contact opgenomen met de Tsjechische geheime dienst. Spoedig was gebleken dat zijn berichten van ongemene betekenis waren. Alvorens uit Praag te vertrekken, had de Ieiding van de Tsjechische dienst Thümmel zes adressen gestuurd waar hij zijn verdere correspondentie aan richten kon: één in Zweden, één in Zwitserland, twee in Engeland, twee in Nederland. 6 Inderdaad, bij een van die twee Nederlandse adressen ('Frau van Jansen, p.a. Fa. 'De Favoriet', Noordeinde 148, Den Haag') kwam op II april '39 tot grote opGetuigevandl.c, p.Brief,okt.vanvallaan de Enquêtecommissie.Getuige J.Somer,dl.p.Verklaring, opjunidoor J.vall Oorschot afgelegdvoor dea.v., dl.b, p.Getuigevan Blankenstein, a.v., dl.c, p.GR. Ströbinger:p.
1 M. Blankenstcin, II 463. 2 30 1949, M. Blankenstein 3 M. I.c, 389. 3 1947 W. commissie-Sillevis, II 40. 5 M. II 463. (1966), 102.
luchting van majoor Frank een eerste bericht van Thümmel binnen: een ansichtkaart uit Dresden. Het contact was hersteld.
XCFrank bleef in Den Haag domicilie houden. De Engelse geheime dienst zorgde er voor dat hij voor de schijn een functie kreeg bij een Engelse kolenexportfirma. Weinigen wisten van zijn eigenlijke werkzaamheden af-onder hen majoor van de Plassche.' Een groot probleem was, hoe majoor Frank zijnerzijds berichten aan Thümmel sturen kon. Dat werd o.m. opgelost doordat een Duits katholiek vluchteling, Karl Hespers, Franks brieven regelmatig wist te overhandigen aan een Duitse non die ze in haar habijt in de buurt van Aken over de grens smokkelde en dan op de post deed. Thümmel liet regelmatig van zich horen. Hij slaagde er in, aan de Abwehrstelle Münster toegevoegd te worden, daarmee werd Nederland zijn officieel werkterrein. Begin juni, begin juli en begin augustus '39 kon hij een dienstreis naar Den Haag ondernemen waar hij in de kunstbazar 'De Favoriet' (een firma die door een Tsjechisch echtpaar Jelinek gedreven werd) majoor Frank en een van diens uit Londen overgekomen collega's ontmoette. Begin augustus deed Thümmel hun mededeling van het komende offensief tegen Polen. Eind november '39 kwam hij weer.
XCOpnieuw op ons relaas vooruitlopend, voegen wij hieraan toe, dat de Tsjechische geheime dienst (en dus de diensten van Engeland en Nederland) via dit kanaal bericht ontvingen omtrent het Duitse offensief van 10 mei' 40; dat majoor Frank tijdens de meidagen naar Londen wist te ontkomen; dat het contact met Thiimmel van Londen uit tot in de zomer van' 41 gehandhaafd bleef; dat Thümmel, in maart' 42 gearresteerd, in april' 45 in het kamp Theresienstadt om het leven gebracht werd; dat Hespers in de oorlogsjaren spoorloos verdween en dat het echtpaar Jelinek, na Thümrnel gearresteerd, in Dresden geëxecuteerd werd.ê
XCMisschien is hier, voor wij verder gaan, een waarschuwing op haar plaats.
XCAchteraf is het niet moeilijk te constateren, dat de berichten al van die ene agent Thümmel van een verbluffende nauwkeurigheid waren, maar de geschiedenis is alleen achteraf eenvoudig. In de wereld van spionage en contraspionage is steeds druk gebruik gemaakt van z.g. Spielmaterial: inlichtingen die de ene partij de ander bewust in handen speelt met de bedoeling te ntisleiden. Voor de geheime diensten van Engeland en Nederland was elk bericht dat men van de Tsjechen kreeg (die natuurlijk hun bron niet noemden), één bericht uit vele: uit tientallen op één dag, van welke sommige, talrijke wellicht, in een geheel andere richting wezen. Al die berichten
XC1 Brief, 5 april 1968, van Alma Frankeva (Franks weduwe). "R. Ströbinger: A-54, p. 121-22, 128-30, 139-40, 240.
werden door feilbare mensen gelezen - gewikt en gewogen, ingevoegd in een algemeen beeld, waarbij de beoordelaars zich geen moment los konden maken van hun algemene inzichten, vaak ook niet van hun gevoelens: hoop aan de ene kant, angst aan de andere. Achterafkan men constateren dat GS III door haar samenwerking met Engelsen en Tsjechen al in de zomer van '39 de beschikking kreeg over geheime berichten van grote strategische betekenis - of die betekenis volledig beseft werd, is een geheel andere zaak.
XCNu strekte die samenwerking welke door generaal van Oorschot bevorderd werd, zich niet alleen tot het uitwisselen van militaire gegevens over Duitsland uit. De generaal zag, gelijk reeds gezegd, Nederland, Frankrijk en Engeland in de toekomst als feitelijke militaire bondgenoten en achtte het dus van belang dat de Nederlandse legerleiding tijdig zou weten wat zij van Fransen en Engelsen aan hulp te verwachten had en dat Fransen en Engelsen tijdig zouden weten, op welke hulp de Nederlandse legerleiding prijs steldedat alles voor het geval Duitsland tot aggressie zouovergaan, Elk jaar ging de generaal, vertelde hij in '48 aan de Enquêtecommissie, twee weken naar Parijs; tijdens een van die bezoeken (vermoedelijk viel het in '37) werd hij uitgenodigd om bij de chef van de Franse generale staf te komen, generaal Gamelin. Deze zei toen: 'Ik zal u de kroon op uw werk laten zien': daags daarna werd hij meegenomen naar Rijssel. Daar toonde men hem honderden, met munitie geladen militaire vrachtauto's. 'Zodra wij', werd daarbij gezegd, 'een telefoontje krijgen van de militaire attaché in Nederland om jullie te ondersteunen, komen zij." Gamelin had in het onderhoud met de chef van GS III nog meegedeeld dat hij vier divisies gereed had staan om Nederland bij een Duitse aanval te hulp te komen. Die mededeling (het is de vraag of van Oorschot haar tien jaar later juist weergaf) werd door generaal van Oorschot aan generaal Reynders doorgegeven.ê
XCTen aanzien van de Engelsen handelde generaal van Oorschot niet anders:
XC'De Engelsen hebben mij gevraagd (en ik heb er antwoord op gegeven): Neem eens aan dat de Duitsersjullie land aanvallen, wat hebben jullie dan nodig? Waaraan heb je behoefte? Ik heb met medewerking van het bureau generale staf een grote memorie gemaakt. Dit bureau wist niet, dat mij die vraag was gesteld, Ik heb die lijsten een half jaar vóór het uitbreken van de oorlog, dus 1939, verstuurd. Zij wisten dus wat wij nodig hadden ... Daarvoor waren die contacten wel goed."
XCOf generaal van Oorschot die lijsten zes maanden vóór het uitbreken van
XC1 Getuige J. W. van Oorschot, Enq., dl. II c, p. 452. 2 Getuige LH. Reynders, a.v., dl. I c, p. 12, "Getuige J. W. van Oorschot, a.v. dl. II c, p. 452. 9
de tweede wereldoorlog verzond, dan wel (hetgeen waarschijnlijker is) zes maanden vóór het uitbreken van de oorlog in Nederland, zij in het midden gelaten - dat hij, toen die tweede wereldoorlog een feit was, eerder meer dan minder behoefte had om de banden met de Engelse geheime dienst aan te halen, spreekt vanzelf: voor Nederland was het gevaar immers groter geworden.
XCVan Oorschot wist vermoedelijk niet dat Stevens door bemiddeling van een van zijn Nederlandse helpers, A. de Fremery, reeds in de zomer van '39 een geheime radio-ontvanger en -zender in bedrijf gesteld had die bediend werd door een handelsreiziger, J. Broers, die zich bij de Fremery gemeld had op grond van een advertentie waarin deze een goede positie in het vooruitzicht gesteld had. Waar de zender voor gebruikt werd, weten wij niet; wèl, dat hij begin september '39 uit zijn laatste vooroorlogse standplaats Delfzijl naar Nes op Ameland overgebracht werd, waar Broers zijn intrek nam bij een oud-politieman, bewerend dat generaal van Oorschot van zijn werk afwist: berichten over passerende Duitse schepen moest hij radiografisch naar Den Haag doorgeven. De oud-politieman belde GS III op: daar wist men van niets.! Enige tijd later evenwel, nadat in de buurt van Schiedam een geheime Duitse zender ontdekt en uitgeschakeld was, kwamen de Engelsen, zo vertelde generaal van Oorschot aan een van zijn naaste medewerkers die het relaas aan de Enquêtecommissie deed, 'vragen of zij het ook mochten doen, want ze wisten dat de Duitsers het al gedaan hadden ... Toen hebben wij gezegd: 'Ogen dicht en bouw maar raak en geef ons alle berichten en waarschuw ons,' '2
XCLang is Broers met zijn zender niet in de lucht gebleven: eind november werd hij gearresteerd, min of meer als gevolg van het Venlo-incident.
XCDaar gaan wij dan nu onze aandacht op richten.
XCToen wij in ons vorig deel het bestaan van de Duitse politieke vluchtelingen in ons land behandelden, wezen wij er op, dat zich menigmaal in hun rijen figuren trachtten in te dringen die zich als vluchtelingen, ja als kameraden
XC1 Vonnis, 20 mei I942, van het Vvlksgcrichtshojinz. ]. Broers (CDr). 2 Getuige ]. C. Roelofsen, Ellq., dl. II c, p. 224. 9
voordeden, maar in werkelijkheid in dienst stonden van officiële Duitse instanties: de Sicherheitspolizei annex Sicherheitsdienst of de Abwehr. Sicher heuspolizei en Sicherheitsdienst waren er vooral in geïnteresseerd, te weten te komen wat in Duitsland aan illegale politieke actie bedreven werd en de Abwehr nam aan, dat er onder de vluchtelingen personen waren die zouden trachten, militair-belangrijke gegevens uit Duitsland naar de buitenwereld door te geven. Sicherheitspolizei, SD en Abwehr werkten druk met Z.g. Vertrauensmënner; de meestal schamele plunje van de politieke vluchteling was een van de beste vermommingen waarin die V-Männer konden optreden.
XCKort nadat Hitler in januari '33 aan de macht gekomen was, was een zekere dr. Franz Fischer, een Zuidduitser uit de buurt Vall Stuttgart, betrokken geraakt in een grote verduisterings-affaire. Hij was in '35 naar het buitenland uitgeweken waar hij zich alspolitiek vluchteling uitgaf Hij kreeg er heimwee. Een Duits agent kwam dat te weten en spiegelde hem voor, dat hij naar Duitsland zou kunnen terugkeren als hij eerst de SD de nodige diensten bewees. Dr. Fischer bezweek voor die verleiding en ging contacten leggen in Duitse emigrantenrnilieus, vooral in de meer rechtse, hem persoonlijk bekende kringen Vall diegenen die tijdens de republiek Vall Weimar tot de Deutsch-Nationale Partel behoord hadden. In Londen was in hun rijen een experschef van de Reichseanzlei, dr. Spiecker, een belangrijk mall. Dr. Spiecker was zeer geïnteresseerd in contacten met ontevreden hoge Duitse militairen; Fischer, bewerend met dergelijke militairen verbinding te hebben, ging die interesse voeden door dr. Spiecker en via hem de Secret Intelligence Service van tijd tot tijd te voorzien Vall Z.g. Spielinaterial: schijnbaar belangrijke gegevens die hem door de AbuJelir ter hand gesteld waren.! Van eind '37 af ontving Fischer dat materiaal door bemiddeling Vall een gemobiliseerd kapitein Vall de Luftwaffè, [ohannes Travaglio, regisseur Vall beroep, die, bij de Abwehr ingedeeld, opdracht gekregen had, persoonlijk met Fischer (wiens broer hij kende) in verbinding te treden en op zijn verdere kwalijke arbeid supervisie uit te oefenen.ê Reizend in het buitenland noemde Travaglio zich 'dr. Sohns'. Injanuari '38 wist Fischer dr. Spiecker zo ver te krijgen dat deze in Amsterdam een eerste ontmoeting had met 'dr. Solms'i'' Wij moeten wel aannemen dat zijn mededelingen en wellicht ook zijn documenten dr. Spiecker en, via hem weer, de Londense centrale Vall de Secret Intelligence Service hogelijk interesseerden: men doorzag de Duitse opzet niet.
1 Verslag, 25 okt. 1948, vall verhoor, 21 okt. 1948, van Alfred Ulenberg, bij het J.V., dl. II b, p. 72. 2 Proces-verbaal, I nov. 1948, van een verklaring van]. Travaglio, a.v. 3 A.v., dl. II a, p. 37.
XCAcht maanden later deed dat wèl de algemeen secretaris van EDD, P. Brijnen, die, toen Fischer en 'dr. Solms' contact met hem zochten, de heren naar twee medewerkers van zijn inlichtingengroep verwees en, gehoord hun bericht over de duidelijk als provocatie bedoelde voorstellen van de beide Duitsers, onmiddellijk concludeerde dat zij niet te vertrouwen waren.! Brijnen waarschuwde Vrinten, Vrinten gaf die waarschuwing door aan majoor Chidson, toen hoofd van het Passport Control Office, en deze, die al enige aanraking met Fischer en 'dr. Sohns' gehad had, brak het contact af. 2 Dat die waarschuwing door Chidson aan zijn opvolger, majoor Stevens, doorgegeven werd, is onwaarschijnlijk. Bovendien verdwenen, zoals wij al eerder verhaalden, mèt Chidson in die tijd alle hoofdfiguren van het Passport Control Office. Majoor Stevens begon nagenoeg met een schone lei; een schone lei kan in het inlichtingenwerk levensgevaarlijk zijn.
XCNu bevond zich, naast Stevens en zijn officieren en zonder dat zij dat wisten, in Den Haag nog een andere Engelsman die in opdracht van de Secret Intelligence Service militaire spionage in Duitsland liet bedrijven: captain S. Payne Best. Hij had zich, ongeveer dertig jaar oud, in de eerste wereldoorlog in Den Haag gevestigd, aanvankelijk als vertegenwoordiger van enkele Britse firma's - in werkelijkheid was hij ook toen al een agent van SIS. Payne Best bleef na de oorlog in Den Haag wonen; hij werd er directeur van een chemisch-farmaceutische fabriek die o.m. babyzalf produceerde, trouwde met de dochter van een Nederlands generaal der mariniers en was in Haagse society-kringen een populaire figuur.
XCAan het eind van de jaren '30 ging de Londense centrale hem weer opdrachten geven. Men nam daar aan, en niet ten onrechte, dat het de Duitsers bekend was, dat het Passport Control Office onderdeel was van SIS - het leek van belang, naast dat bureau een tweede instantie te scheppen van welker bestaan ook aan Engelse kant zo min mogelijk mensen moesten weten en die mede daardoor wellicht blijvend aan de aandacht van de Duitsers zou kunnen ontsnappen. Met Payne Best werd dus van Londen uit contact onderhouden door een apart geheim bureau binnen de centrale van de Secret Intelligence Service: Organization Z. Dat geheime bureau ressorteerde rechtstreeks onder de chef van de SIS: tot begin november ' 3 9 admiraal Sinclair.
XCWij weten van het vooroorlogse spionagewerk van Payne Best weinig af; het enige Duitse stuk dat bewaard gebleven is, doet vermoeden dat althans één van zijn naaste Nederlandse medewerkers (P. N. van der Willik, mededirecteur van de bovenbedoelde fabriek) op dezelfde weinig-effectieve wijze
1 Getuige P. Brijnen, a.v., dl. II c, p. 443. 2 Getuige A.J.J. Vrinten, a.v., p. 603-04.
optrad die wij eerder in dit hoofdstuk schetsten met betrekking tot Vrinten.! Waar het ons nu op aankomt is, dat juist deze Payne Best in Den Haag instructie kreeg, de z.g. Duitse vluchteling Fischer te ontvangen, aan wie door majoor Chidson in datzelfde Den Haag nog geen jaar eerder de deur gewezen was. Had Chidson dan ook aan Londen niets meegedeeld over de vermoedelijke onbetrouwbaarheid van Fischer en 'dr. Solms'j Zo ja, dan was zijn waarschuwing terzijde gelegd. Men had in Londen omstreeks het uitbreken van de tweede wereldoorlog het Duitse Spiel nog niet doorzien. De Secret Intelligence Service wist uit tal van bronnen dat er aan de toppen van het Duitse militaire apparaat een sterke oppositie tegen Hitler bestond welke zelfs het ten val brengen van de Führer overwoog; die conclusie was juist. Maar SIS zag nog steeds, mèt dr. Spiecker, 'dr. Solms' als een authentiek vertegenwoordiger van die oppositie; die conclusie was onjuist.
XCBegrijpelijk was het, dat SIS met die veelbelovende oppositie in contact wilde treden. Wie kon daar beter voor zorgen dan 'dr. Solms' die, aldus Payne Best in zijn naoorlogs relaas, zo vaak 'reliable and often valuable infor motion' doorgegeven had 1 Waar nog bij kwam, dat 'dr. Sohns' zijnerzijds in die tijd via Fischer had doen weten dat 'he had some most important news to give', als hij er maar zeker van was dat hij 'a responsible British officer' tegenover zich had. 2
XCWat was hierbij de Duitse opzet 1
XCAan Duitse kant ontvingen Fischer en 'dr. Solms' van de lente van '39 af hun instructies van een van de medewerkers van de afdeling van het SD Hauptamt welke zich speciaal met contra-spionage bezig hield: dr. H. H. Knochen. Natuurlijk was deze er in geïnteresseerd, te weten met wie dr. Spiecker in Duitsland in contact stond, maar het zou van nog groter belang zijn indien men via de verbinding Fischer-Spiecker door kon dringen tot leden van de Secret Intelligence Service: allicht zou men in het contact met hen meer te weten komen over de organisatie, de werkwijze en wellicht ook de leden van Engelse spionagenetten in Duitsland. Bovendien mocht men aannemen dat als aan de Engelsen voorgespiegeld kon worden dat zij met een belangrijke oppositionele groep in Duitsland (die een fictie was) aanraking hadden, uit hun reacties iets zou blijken omtrent mogelijke contacten met andere groepen die in werkelijkheid bestonden - contacten die wellicht aan SD en Abwehr ontgaan waren. In de gehele operatie viel dus aanvankelijk aan Duitse kam het accent op de bestrijding en uitschakeling van binnenlandse tegenstanders van het regime; wellicht speelde óók bij deze of gene de
1 Vonnis, 24 aug. 1942, van het F.J. Her111aJ1S en twee anderen (CDI). 2 S. Payne Best: (1950), p. 7.
verwachting een rol dat men, eenmaal in contact met de SIS, in het geheim aanduidingen zou kunnen krijgen omtrent mogelijke concessies die de Britse regering wilde doen - concessies die men van haar in publieke uitlatingen niet verwachten mocht. Dr. Knochen vond de gehele opzet belangrijk genoeg om Fischer die hij al eenmaal in Parijs en eenmaal in Amsterdam gesproken had, in augustus '39 te berichten, 'dass er eine konkrete Verbindung schaffen mûsste UI1I in den politische« Absichten we iter zu kommen.'l
XCAlles hing er van af of de Engelsen zouden 'bijten'. Welnu, dat deden zij.
XCVermoedelijk op de avond van 30 augustus '39 kreeg Fischer telefonisch uit Londen opdracht van dr. Spiecker om Payne Best in Den Haag op te zoeken in het kantoor van zijn firma.ê Payne Best werd door SIS verwittigd van het doel van die samenkomst: hij zou de responsible British officer zijn die met 'dr. Sohns' (Travaglio) een eerste gesprek zou voeren; Fischer zou daarbij bemiddelen. Maar er was nog één moeilijkheid: Payne Best had geen eigen zendverbinding met Londen, majoor Stevens had die wel - dus kreeg Payne Best instructie, zijn berichtgeving met Londen via het bureau van Stevens te laten lopen, hetgeen hem, Payne Best, in hoge mate ergerde want hij vreesde (en meende spoedig te moeten constateren dat die vrees gerechtvaardigd was), dat het Stevens aan de nodige zwijgzaamheid ontbrak. Hoe dat zij - Fischer had succes gehad: er was een verbinding met de centrale van de SIS tot stand gekomen. Kon hij verder gaan! Mocht hij nu een ontmoeting tussen Payne Best en 'dr. Solms' arrangeren! Dr. Knochen verliet Berlijn en voerde, vermoedelijk omstreeks 10 september, in Duitsland vlak bij de Nederlandse grens een gesprek met Fischer die hem verslag uitbracht. Het resultaat was, dat Fischer verlef kreeg, 'die aufgen.ommene Ver bindung (zu) vertiejen', 3 Zo gezegd, zo gedaan.
XCHet eerste gesprek tussen Payne Best en 'dr. Sohns' vond, zonder dat enige Nederlandse instantie er van af wist, tussen IS en 20 september plaats in een hotel te Venlo." 'Dr. Sohns' speelde zijn rol goed: hij kon er maar niet overheen komen dat hij misschien zijn vaderland verried; een toezegging kon hij niet doen: eerst moest hij aan de 'leider van de oppositie' rapport uitbrengen. Er werd een tweede bijeenkomst afgesproken die, weer in Venlo, eind september gehouden werd. Nu had 'dr. Solms' aan Payne Best meer mee te delen want, aldus diens relaas:
XC'He answered one or two questions 011 teeunical airforce matters which I put to him
XC1 Proces-verbaal, 4 febr. 1949, van verhoor van H. H. Knochen op I, 2 en 3 febr. 1949, Enq., dl. II b, p. 8r. 2 A.v., dl. II a, p. 37. 3 Proces-verbaal, 4 febr. 1949, van verhoor van H. H. Knochen op I, 2 en 3 febr. 1949, a.v., dl. II b, p. 81. Proces-verbaal, 28 sept. 1948, van het verhoor, 27 sept. 1948, van F. Fischer,a.v., p. 67.
and, in the end, told me that there was a big conspiracy to remove Hitler from power in which some of the highest ranking arllly officerswere inooloed."
XCDat was dus het most important Hews dat in het uitzicht gesteld was! Details kon 'dr. Solms' helaas niet verstrekken maar 'the ringleaders' zouden met Payne Best rechtstreekse verbinding opnemen. Afgesproken werd, via welke kanalen zij dat zouden doen. Een aantal dagen later vernam Payne Best inderdaad dat een Duits 'generaal' hem wenste te ontmoetenmaar die 'generaal' had eerst behoefte aan zekerheid dat Payne Best was waarvoor hij zich uitgaf: een Engels agent; kon Payne Best er voor zorgen dat een bepaald bericht, dat de 'generaal' hem deed toekomen, door de BBC uitgezonden werd? Dat kon hij: op II oktober werd het omgeroepen. In diezelfde dagen deed 'dr. Solms' weten dat de Gestapo hem observeerde en dat hij dus een tijd lang niet van zich zou laten horen: regisseur en Abwehr-officier [ohannes Travaglio kon afscheid nemen van de rol die hij met bekwaamheid gespeeld had.
XCPayne Best had de overtuiging dat hij bezig was wereldpolitiek te maken: welk een zegen, welk een uitredding zou het zijn indien de tweede wereldoorlog, nauwelijks begonnen, zo spoedig eindigen zou - eindigen met de politieke uitschakeling van Hitler, hetgeen (daar zal Best wel niet aan getwijfeld hebben) de val van het Naziregime zou betekenen of althans inluiden! Maar hoe moest hij de nadere, belangrijke besprekingen regelen die hij metde 'ringleaders' zou voeren 1 Hij had op Stevens veel tegen, maar meende de verantwoordelijkheid voor de verdere gang van zaken niet alléén te kunnen dragen. Dus betrok hij Stevens bij zijn opdracht. Dat had ook een practische reden: het werd tijd, Nederlandse autoriteiten in te schakelen; de Duitse 'rinsleaders' zouden misschien vele malen zonder moeilijkheden de Nederlandse grens moeten passeren - dat kon bezwaarlijk zonder Nederlandse medewerking. Stevens was aan generaal van Oorschot bekend als officier van de Secret Intelligence Service, maar Payne Best niet" en deze wilde het masker van industrieelliever niet laten vallen. Dus werd het Stevens die de chef van GS III opzocht, bij voorbaat zeker van diens welwillende medewerking.
XCGeneraal van Oorschot kreeg in brede lijnen te horen wat er aan de hand was: kon hij een officier afstaan om de nodige hulp te verlenen? Die hulp werd meteen toegezegd, 'maar', aldus de generaal jegens de Enquêtecommissie, 'onder één conditie: er moet een vertegenwoordiger van mij bij zijn
1 Payne Best: p. 8. 2 Brief, okt. 1948, van]. W. van Oorschot aan de Enquêtecommisie, dl. II b, p. 84.
en die moet verslag uit kunnen brengen van hetgeen daar verteld wordt."
XCDie conditie werd aanvaard. Wie zou die officier-vertegenwoordiger worden? Generaal van Oorschot liet zijn keus vallen op majoor van de Plassche: wel een bewijs dat hij het een hoogst belangrijke aangelegenheid vond. Maar van de Plassche had er geen tijd voor. Kapitein Olifiers dan I Hem wilde van de Plassche niet afstaan. Dus werd het een lager officier, luitenant Dirk Klop."
XCKlop had vijfjaar in Canada gewoond: hij sprak vlot Engels." Mondeling instrueerde generaal van Oorschot hem, 'dat hij zich nergens mee moest bemoeien, alleen maar luisteren'4 en, natuurlijk, rapport uitbrengen.f Generaal Reynders, de opperbevelhebber van land- en zeemacht, werd enige tijd later nogal vagelijk omtrent de aan Klop gegeven opdracht ingelicht; het wezenlijke vernam hij niet: 'dat het eigenlijk een bepaalde Duitse oppositie was waarmee men in contact zou zijn', werd hem namelijk niet meegedeeld." Reynders had geen bezwaar tegen de inschakeling van luitenant Klop. De minister van defensie, Dijxhoorn, werd geheel buiten de zaak gehouden," zo ook de minister van buitenlandse zaken, van Kleffens." wel drongen er, toen de ene bespreking op de andere volgde, geruchten tot sommige departementen door: de secretaris-generaal van justitie, mr. J. R. M. van Angeren, ging zijn minister, prof. Gerbrandy, waarschuwen dat er iets gaande was dat hij niet vertrouwde," en ook een van de hoofdambtenaren van buitenlandse zaken, dr. J. H. van Royen, had vernomen dat er besprekingen gaande waren.l? maar niemand wist er het fijne van. Het was generaal van Oorschots gewoonte niet, anderen precies te vertellen wat hij deed, of, in dit geval: liet geschieden.
XCPayne Best had het druk gekregen.
XCNadat hij op II oktober via het BBC-bericht het bewijs geleverd had dat hij een officieel Engels agent was, duurde het enkele dagen voor hij via de kanalen welke hij in de tweede ontmoeting met 'dr. Solms' afgesproken had,J.P.251. 7 Ministerraad, riotulen, 23 aug. 1940. 8 Getuige E. N. van Kleffens, Enq., dl. II c, p. 289. 9 P. S. Gerbrandy, 4juli 1955. 10 J.
1 Getuige J. W. van Oorschot, a.v., dl. II c, p. 448. Van een tweede, door Payne Best vermelde voorwaarde: p. 9) maakte de generaal geen melding. • Getuige J. G. M. van de Plassche, dl. Ie, p. 221. 3 GetuigeW. F. Sillevis, a.v., dl. II c, p. 357. 4 GetuigeJ. W. van Oorschot, a.v., p. 448. S Verklaring, door W. van Oorschot op 3 juni 1947 afgelegd voor de commissie-Sillevis, a.v., dl. II b, p. 40. 6 Getuige I. H. Reynders, a.v., dl. II c,
weer bericht ontving van de z.g. militaire oppositie: men was bereid Payne Best ergens in Nederland te ontmoeten. Maar wie zou die 'men' zijn? Gezien het feit dat de zaak voor de Duitsers steeds interessanter werd, had Heydrich die als hoofd van het Reichssicherheitshouptamt de affaire in al haar stadia had kunnen volgen, besloten de verdere behandeling van een zo veel belovend Spiel niet meer aan 'dr. Solms' over te laten (een Abwehr-officier, en Heydrich had met de Abwehr niet veel op) maar toe te vertrouwen aan enkele geschoolde medewerkers van het Hauptamt van de Sicherheitsdienst. Als eersten werden hiervoor twee SS-Sturl'llbannführer aangewezen: Christensen en von Salisch. De eerste zou zich 'Leutnant Grosch' noemen, de tweede 'Hauptmann von Seidlitz' (of 'von Seydewitz'). Dr. Knochen bracht de z.g, luitenant en de Z.g. kapitein op 21 oktober naar de Nederlandse grens bij Dinxperlo in de Achterhoek : daar ontving hen Fischer die door luitenant Klop begeleid en bijgestaan werd.! Klop deed zich voor als Engelsman: hij had zich de naam 'Copper' aangemeten. Best en Stevens hadden 'Grosch' en 'von Seidlitz' mee willen nemen naar Amsterdam, maar dat was de twee Duitsers te ver: zij moesten, zeiden zij, vóór acht uur 's avonds weer in Duitsland terug zijn. Dus besloot Best, de eerste bespreking ten huize van een vriend in Arnhem te houden. Daar werd het gehele gezelschap bijna gearresteerd doordat het tijdens de lunch in een café tussen Dinxperlo en Arnhem de achterdocht van een kelner opgewekt had die de politie was gaan waarschuwen. Luitenant Klop wist opheldering te geven: de bespreking kon doorgaan. Ze leverde weinig op. Best en Stevens hadden gehoopt, 'de generaal' te ontmoeten, in wie zij de leider van de Duitse oppositie zagen in plaats van hem waren twee officieren van lager tang verschenen die wel wisten te bevestigen dat er een 'samenzwering tegen Hitler' bestond en zich ook inlieten op, aldus Best, 'a little general conversation on possible Allied peace terms', maar die toch kennelijk niet vall zodanig gewicht waren dat men met hen veel verder zou komen. Klop bracht hen naar de grens terug."
XCNatuurlijk waren Heydrich en dr. Knochen met opzet niet te hard van stapel gelopen. Zij mochten over het verloop van de eerste bespreking tevreden zijn: de Engelsen koesterden geen achterdocht, hadden althans geen achterdocht getoond. Berlijn zette dus het contact voort en Best en Stevens gingen er op in. Misschien had het gesprek in Arnhem de twee Engelsen wel teleurgesteld maar moesten zij daarom de hoop opgeven dat zij in een vol
1 Proces-verbaal, 4 febr. 1949, van verhoor van H. H. Knochen op I, 2 en 3 febr. dl. II b, p. 81. 2 Payne Best: p. II.
gend gesprek met andere en belangrijker vertegenwoordigers van de oppositie tegen. Hitler te maken zouden krijgen I Voor die vertegenwoordigers werd gezorgd. Men liet in Berlijn 'Hauptmann von Seidlitz' vallen. Om hem te vervangen werd een nieuwe figuur naar voren geschoven: een jong jurist die kort tevoren met grote doortastendheid in het Ruhrgebied een Pools spionagenet opgerold had, Walter Schellenberg. Ook hij was functionaris van de afdeling voor contra-spionage van het SD-Hauptamt. Deze Schellenberg zou naar Nederland reizen als 'Hauptmann Schemmel'. Er was bij de transportafdeling van het OberkolHmando der Wehrmacht een echte Hauptmann Schemmel werkzaam; die werd op een verre dienstreis gezonden: was de gefingeerde 'Hauptmann Schemmel' in Nederland, dan moest immers de echte niet in Berlijn waargenomen kunnen worden.!
XCSchellenberg was pas negen-en-twintig jaar oud: hij kon dus moeilijk de 'generaal' verbeelden die Best en Stevens wensten te ontmoeten; hoe dan ook was het onwenselijk, die 'generaal' te produceren want dan zou het Spiel veel te vlug aflopen. Dus kwam Schellenberg op het denkbeeld, behalve 'Leutnant Grosch' (Christensen) een veel oudere vriend, de Oostenrijker prof. de Crinis, directeur van de psychiatrische afdeling van het Berlijnse Charité ziekenhuis, uit te nodigen, mee naar Nederland te gaan om met zijn lange, voorname gestalte 'de rechterhand van de leider der oppositie' te verbeelden, 'Schemmel' zou diens 'adjudant' kunnen zijn. De Crinis ging onmiddellijk op het aanbod in: als 'kolonel Martini' zou hij 'kapitein Schemmel' en 'luitenant Grosch' vergezellen. 2
XCOp 30 oktober vond dan, nu in Den Haag, het nieuwe gesprek plaats tussen Best en Stevens en de Duitse 'samenzweerders'." Weer waren er eerst moeilijkheden: het Duitse drietal werd zelfs gearresteerd, vermoedelijk in Arnhem; Klop ('Copper') wist hen spoedig te bevrijden.
XCWat had 'Schemmel', de 'adjudant van de leider der oppositie', mee te delen? Volgens Best heel wat:
XC'He started by giving us a clear and convincing résumé d conditions in Germany and the degree in which the arllly had suffered in the Polish campaign. Losses in men and material had been high and the present lIIilitary and economic conditions made it impeSD-Hauptamt
1 W. Schellenberg: (1956), p. 80. 2 A.v., p. 81-82. 3 In zijn (p. 80-81) beweert Schellenberg, als enige Duitse afgezant aanwezig te zijn geweest bij de bespreking in Arnhem op 21 oktober. Deze voorstelling van zaken is in strijd met de mededelingen van Payne Best, van dr. Knochen en van HeinzJost, in die tijd hoofd van de afdeling voor contra-spionage van het (proces-verbaal, lokt. 1948, van verhoor, 30 sept. 1948, van H. Jost, dl. II b, p. 70).
rative that the war should be brought to all end quickly. Hitler, though, would not listen to the advice of his General Staff and allowed nothillg to stand ill the way of his ambitions. Therejore, he must be got rid of It was, though, of 110 use to assassinate him, as this would only lead to chaos. The intention therejore !/las to take him prisoner and force him to give orders authorizillg a junta of officers to reorganize the Government and start neçotiations for peace.' 1
XCMaar, aldus 'Schemmel', de 'samenzweerders' wilden eerst weten, tot welke vredesvoorwaarden Frankrijk en Engeland bereid waren.
XCEen lange discussie ontwikkelde zich, er werd een protocolopgesteld en majoor Stevens ging onmiddellijk de SIS-centrale in Londen opbellen. Een half uur later kreeg hij ten antwoord dat de minister van buitenlandse zaken, Lord Halifax, spoedig van zich zou laten horen.
XCDrie-en-een-half uur had het gesprek geduurd: het was tijd om uit te blazen. Payne Best zorgde te zijnen huize voor een voortreffelijk diner en hield, aldus Schellenberg, die nog in zijn mémoires dankbaar terugdacht aan de qualiteit van de oesters en van de wijn, 'eine nette kleine Tischrede die mein Freund de Crinis mit echten: WieHer Cliarnie beantwortete.'2 Fischer en luitenant Klop zaten mee aan tafel aan. De drie 'samenzweerders' gingen slapen in de Voorburgse villa van Payne Bests compagnon, van der Willik; Bests vaste chauffeur, de Hagenaar J. F. Lemmens, reed hen er heen."
XCDe volgende ochtend, 3 r oktober, werd het gesprek voortgezet. Lord Halifax had nog niet van zich laten horen : zodra hij dat gedaan had, moesten de 'samenzweerders' natuurlijk onverwijld bericht ontvangen. Zij kregen dus een Engels radiozend- en ontvangtoestel mee plus een code. Dat alles konden zij ook gebruiken voor het doorgeven van militaire inlichtingen. Het Engelse toestel was, naar spoedig bleek, te zwak en deugde dus niet: via een eigen toestel" gaf de SD daarop van DUsseldorf uit het nodige Spielmaterial aan Payne Best en Stevens door", hetwelk dezen, menend belangrijke informatie ontvangen te hebben, graag ontcijferden en aan Londen deden toekomen.
XCInde eerste dagen van november (de datum staat niet vast) liet Lord Halifax van zich horen. Zijn antwoord (dat wij niet kennen), was, aldus Payne Best, 'carejülly worded and rather non-conunitial', maar het leek de Britse minister van buitenlandse zaken in elk geval de moeite waard, op de gelegde contacten verder in te gaan. Payne Best en Stevens mochten hun DuitseTheMenioiren, J.
1 Payne Best: p. 12. 2 W. Schellenberg: p. 84. a Getuige F. Lemmens, dl. II c, p. 229. Proces-verbaal, 4 febr. 1949, van verhoor Van H. H. Knochen op 1,2 en 3 febr. 1949, a.v., dl. II b, p. 82. 5 Getuige W. Milller, a.v., dl. II c, p. 421.
gesprekspartners evenwel niets op schrift geven: de voornaamste inhoud van het ministeriële antwoord moesten zij hun mondeling mededelen. Dus was een nieuwe ontmoeting noodzakelijk. Maar waar 1 Klop suggereerde Venlo: dat was dichter bij Duitsland en daar konden de Duitsers aan de douanepost op de weg van Venlo naar Herungen gemakkelijker de grens passeren dan bij Dinxperlo. Payne Best en Stevens aanvaardden dat denkbeeld": in datzelfde Venlo had Payne Best in september zijn twee besprekingen met 'dr. Solms' gevoerd.
XCWat wist generaal van Oorschot nu van dit alles af? Voor de Enquêtecommissie heeft de generaal verklaard dat luitenant Klop hem na het gesprek te Arnhem (het gesprek van zaterdag 21 oktober) verslag uitbracht, naar wij aannemen: op maandag 23 oktober; dathij, generaal van Oorschot, toen begreep 'dat het Spielerei was', gezegd zou hebben: 'Ik geloof dat ze je voor de gek houden' en Klop alleen maar had toegestaan, nog één bijeenkomst bij te wonen, 'en het volgende dat ik van hem heb vernomen, was dat hij bij Venlo gewond of gedood is'2 - dat was op 9 november. Voerde generaal van Oorschot dat te zijner verdediging aan 1 Wij zijn veeleer geneigd, het een pijnlijk en bezwarend feit te achten dat hij volgens zijn eigen getuigenis twee-en-een-halve week lang (van 23 oktober tot 9 november) met geen woord informeerde naar het doen en laten van een zijner officieren die bij een zaak betrokken was die de chef van GS III volgens eigen zeggen als hachelijk was gaan beschouwen en die in werkelijkheid hachelijker was dan hij vermoedde (als hij het vermoeddeê) heel wat hachelijker.
XCWant wat was het geval? Bij hun vernuftig Spiel lag" zoals wij uiteenzetten, de interesse van de Duitsers aanvankelijk geheel op de sector van de contra-spionage. In dat opzicht hadden zij al reden tot tevredenheid daar het, aldus later Schellenberg, 'tatsáchlich' immer in den einze/net! Besprechungen gelang, immer u/ieder Namen VOIl IIlÖg!iChCll Agenten in Deutschland und vor allent die Arbeitsmethode... ill Erfahrttng zu bringen:' Daar was een tweede motief bijgekomen: het verlangen om via dit kanaal de Engelse minister van buitenlandse zaken, Lord Halifax, in de kaart te kijken. Maar ook een derde. Vier besprekingen waren in Nederland gevoerd en bij de twee laatste (Arnhem en Den Haag) had luitenant 'Copper' door zijn contact met Neder!"""'I 1 Payne Best: The VeIIIo incident, p. 13. 2 Getuige J. W. van Oorschot, Enq., dl. II c, p. 448. 3 In een brief van 22 augustus 1948 aan Payne Best schreef van Oorschot: 'I liever expected orforesaw the trouble IVe got into' (CollectieWalter Leschander, Hoover Institution 011 War, Revolution and Peace). • Amerikaans Militair Tribunaal Neurenberg, verhoor van W. Schellenberg op II mei 1948, Enq., dl. II b, p. 97.
landse autoriteiten weten te bewerkstelligen dat de Duitse 'samenzweerders' niet in hechtenis genomen of gehouden werden. In Den Haag was met alle duidelijkheid gesproken over de uitschakeling van Hitler en het ten val brengen van het Naziregime. Kon men dat alles niet construeren als bewijs dat het officiële Nederland gedoogde dat op zijn territoir en met zijn medeweten, zo niet met zijn medewerking, activiteiten plaats vonden die zich rechtstreeks richtten tegen het Derde Rijk en die dus te gelegener tijd gesignaleerd konden worden als een flagrante inbreuk op de verplichtingen der neutraliteit r
XCBij wie dat derde motief het eerst een rol ging spelen, weten wij niet; evenmin, op welke datum Hitler persoonlijk omtrent de voortgang van het Spiel ingelicht werd. Het ligt voor de hand, te veronderstellen dat hij, zodra hij er van vernam, besefte, welk tegen Nederland gericht, politiek gebruik hij van het Spiel kon maken en dat dat Spiel hem ook hoogst welkom was. Want, zoals wij eerder weergaven: in september had hij al besloten, 'sobald als ntöglich' ook Nederland aan te vallen; op I9 oktober was zijn eerste plan voor Fall Gelb uitgewerkt, op de zçste het tweede: Limburg bezuiden Venlo zou Duits opmarsgebied worden. Indien in de eerste dagen van november ook hem gerapporteerd werd dat die twee niets-vermoedende officieren van de Secret Intelligence Service bereid waren, nota bene in Venlo een nieuw gesprek te voeren, kan hij dat moeilijk anders beschouwd hebben dan als een gunstige bestiering van het lot. En wij zijn geneigd, het niet als toeval te beschouwen dat op of omstreeks diezelfde zondag 5 november waarop Hitler na zijn woedeuitbarsting tegen generaal von Brauchitsch bepaalde, dat het offensief voor Fall Gelb op I2 november ingezet zou worden, dr. Knochen vernam dat Heydrich (naar Knochen aannam: op bevel van hogerhand) opdracht gegeven had, zo enigszins mogelijk de twee Engelse officieren te ontvoeren": had men Best en Stevens eenmaal in handen, dan zou men hun de nodige bekentenissen kunnen afpersen of in de mond leggen. Natuurlijk, een ontvoering uit Venlo was uitgesloten, maar misschien zouden zij onvoorzichtig genoeg zijn om zich tot besprekingen aan of vlakbij de grens te laten verleiden.
XCKlop ('Copper') ging op dinsdag 7 november 'Schemmel' en 'Grosch' aan de grens ophalen. Zij deelden hem daar mee dat ze het riskant vonden om naar Venlr, te gaan: kon de bespreking niet aan de grens plaats vinden? Er lag daar, honderd meter oostwaarts van de Nederlandse douanepost en
XC1 Proces-verbaal, 4 febr. 1949, van verhoor van H. H. Knochen op I, 2 en 3 febr. 1949, a.v., dl. II b, p. 82.
vijf meter van de grens, een Nederlands café, café 'Backus': daar kon men toch ook een rustig gesprek voeren! Klop zag geen gevaren en op zijn aanraden reden Best en Stevens naar café 'Backus'."
XCDiezelfde dag, misschien al op de öde, was SS-Sturmbannführer Naujocks de situatie ter plaatse gaan opnemen. Naujocks had zijn sporen verdiend: hij was het geweest die ruim twee maanden tevoren, in de nacht van 3 I augustus op I september, de gefingeerde aanslag gepleegd had op de Duitse zender bij Gleiwitz welke wij in ons vorig deel beschreven - nu had hij opdracht gekregen, de overval op Best en Stevens voor te bereiden en uit te voeren. Samen met Naujocks waren er elf SS'ers voor aangewezen. De Gestapo-chef in DUsseldorf, dr. Hasselbacher, werd op 7 november ingelicht, dr. Knochen kwam uit Berlijn naar Düsseldorf: hij ging op de 8ste met Naujocks en Hasselbacher naar de grens. Daar werd, naar wij aannemen, besproken hoe de overval precies uitgevoerd kon worden.ê
XCSchellenberg ('Schenmlel') had op de 7de zijn opzet kunnen verwezenlijken: 'Copper' had Best en Stevens overgehaald, naar café 'Backus' te komen. Nu kwam het er op aan, de Engelsen zo belangrijke ontwikkelingen in het vooruitzicht te stellen dat zij bereid zouden zijn, opnieuw naar café 'Backus' te komen. Ook dat lukte. De 'leider van de Duitse oppositie', de 'generaal', had, zei 'Schemmel', die dinsdag niet kunnen komen, maar hij wilde de twee Engelsen de volgende dag in hoogsteigen persoon belangrijke documenten overhandigen, bovendien overwoog hij, naar Londen te vliegen voor persoonlijke besprekingen met Lord Halifax; Best en Stevens vonden dat verheugend: van de volgende dag af zou, zeiden zij, op Schiphol een vliegtuig klaar staan om de 'generaal' onmiddellijk naar Engeland te brengen",
XCHelaas, toen men elkaar op woensdag 8 november voor de tweede maal in café 'Backus' ontmoette, was de 'generaal' wéér verhinderd. Uiteraard had 'Schemmel' er een even sluitende als aanlokkelijke verklaring voor: koningin Wilhelmina en koning Leopold van België hadden op de 7de een vredesoproep gepubliceerd, Hitler had, zei hij, die 8ste zijn generaals bijeengeroepen, onder hen de 'leider van de oppositie', maar de volgende dag zou deze zich dan eindelijk persoonlijk komen presenteren: donderdag 9 novem
1 Payne Best: p. 13. 2 Proces-verbaal, 4 febr. 1949, van vcrhoor van H. H. Knochen op I, 2 en 3 febr. 1949, dl. II b, p. 82, en verklaring, 3 sept. 1945, van H. Dinkheller, chauffeur bij de Gestapo-DUsseldorf (collectie Neurenberg). 3 Payne Best: p. 13; Schellenberg: p. Best maakt van het vliegtuig geen melding, maar schrijft wel dat het zijn indruk en die van Stevens was, dat de
ber. En op zaterdag de rrde zou, aldus 'Schemmel', de staatsgreep tegen Hitler plaats vinden."
XCAfgesproken werd, dat men elkaar donderdag de ode opnieuw zou ontmoeten, uiteraard in café 'Backus', niet al te vroeg: de 'generaal' moest helemaal uit München komen. Vier uur's middags was een goede tijd.
XCIn de ochtend van donderdag de ode kwamen Payne Best, Stevens en Klop in Den Haag ten huize van Stevens bijeen. De avond tevoren (pers en radio berichtten er van) had zich in de Biagerbriiuleeller te München waar Hitler de jaarlijkse bijeenkomst ter herdenking van de mislukte Putsch van '23 placht bij te wonen, een explosie voorgedaan, een kwartier nadat Hitler, vroeger dan gewoonlijk, de zaal verlaten had; er waren zeven doden en talrijke gewonden." Payne Best vond dat wel een merkwaardig bericht: had de 'oppositie' iets met die aanslag te maken 1 Stevens achtte het ook een vreemde zaak. Voor alle zekerheid staken zij beiden een geladen revolver in de zak.
1 Payne Best: p. 14. 2 Schellenberg heeftjegens het Amerikaans Militair Gerechtshof te Neurenberg en in zijn (p. 86) beweerd dat het van Naujocks oorspronkelijk als functie had, hem te beschermen en dat Himmler hem, tot zijn verrassing, in de vroege ochtend na de explosie in de meedeelde dat Hitler besloten had Best en Stevens te laten arresteren, want, aldus Himrnler, die explosie was het werk geweest van de Schellenbergs voorstelling van zaken wordt al weerlegd door het feit dat hij zes-en dertig uur vóór de aanslag in München zijn Engelse tegenspelers naar de grens lokte. Hoe die aanslag in elkaar gezeten heeft, is (in tegenstelling tot andere versies die onbetrouwbaar zijn) opgehelderd door de onderzoekingen van een van de leden van de wetenschappelijke staf van het te München, dr. Anton Hoch, die zich o.m. heeft kunnen baseren op de verslagen van de verhoren die aan de dader, Georg Elser, en zijn familieleden en bekenden onmiddellijk na het gebeuren afgenomen werden. Elser had al in '38 het plan opgevat, de bij een van de jaarlijkse herdenkingen in de lucht te blazen. In november '38 en in april '39 nam hij de situatie ter plaatse nauwkeurig op; bij de bedrijven waar hij werkte, wist hij zich dynamiet toe te eigenen. De een caféruimte. werd slecht bewaakt, Elser wist er na begin augustus '39, toen hij in München was gaan wonen, herhaal delijk des nachts in door te dringen. Hij maakte er een holte in een van de zuilen en stopte daar het dynamiet in, met een tijdklok. Helaas verliet Hitler de bijeenkomst op 8 november vroeger dan gewoonlijk - vermoedelijk omdat hij in Berlijn de aarzelingen van een deel van zijn generaals met betrekking tot de inzet van wilde overwinnen. Intussen had Elser, zij het vagelijk, de aandacht van enkele kelners van de getrokken. Hij werd gearresteerd en in het concen tratiekamp Dachau opgeborgen. Men kon hem moeilijk een proces aandoen, aange
Ook Klop die iets later kwam, bleek een revolver bij zich te hebben. Hij was die ochtend nog gewaarschuwd.
XCDat was niet de eerste waarschuwing geweest die het drietal bereikt had. Stevens had begin november aan de Tsjechische majoor Alois Frank van de contacten bij Venlo verteld en deze had hem gezegd dat hij het als 'zelfmoord' beschouwde om zo dicht bij Duitsland dergelijke besprekingen te voeren.' Een tweede waarschuwing was, vermoedelijk iets eerder, binnengekomen van mr. de Graaff van Philips die, in Düsseldorf dr. Hasselbacher opzoekend, toevallig in de gang iets had opgevangen dat hem de indruk gaf dat een paar Duitsers zich in Nederland voor Engelsen uitgaven en dat enkele echte Engelsen 'an der Nase heruni geführt' werden: mr. de Graaffhad GS III ingelicht.ê Dat die inlichting luitenant Klop bereikte, staat niet vast; wèl staat vast, dat het hoofd van de afdeling van GS III welke zich met de codes en de censuur bezighield, kolonel H. Koot, gezien het primitieve karakter van de code die in het verkeer tussen het Passport Control Office en de Duitse 'samenzweerders' gebruikt werd, Klop (die hem daarover had ingelicht) in de ochtend van de çde waarschuwde 'voor een hinderlaag, gespannen door de Duitse onderhandelaars of door andere Duitsers'. Met de woorden 'kolonel, op deze mogelijkheid heb ik gerekend', had de luitenant zijn revolver getoond. 'Ja, Klop', had Koot geantwoord, 'maar dan kan het misschien te laat zijn."
XCToen Klop zich na dit gesprek bij de twee Engelsen voegde, bracht hij het bericht mee, dat de Nederlandse generale staf nogal in rep en roer was: er was een mededeling ontvangen dat de Duitsers elk ogenblik in Nederland konden binnenrukken. Klop geloofde dat niet - Best en Stevens evenmin. Toch bleef hun een vage onrust bij. Na de lunch in de buurt van Den Bosch stelde Stevens in overleg met Best een lijstje op van mensen die hij in geval van een Duits offensief naar Engeland moest zien over te brengen, onder hen zijn eigen medewerker Vrinten en die van Best, van der Wi1lik; hij hield dat lijstje in zijn zak."
XCKwart over drie precies arriveerde hun auto (de chauffeur Lemmens was
XCzien dan gebleken was dat de politie-organen hoogst onvoldoende voor Hiders veiligheid gezorgd hadden en dat de Secret Service niets met de aanslag uitstaande had gehad. Elser werd kort voor het einde van de oorlog in Dachau geëxecuteerd. (Brief, 4 febr. I969, van A. Hoch).
XC1 R. Ströbinger: A-54, p. 143-44; C. Amort en 1. M.Jcdlicka: On l'appelait A-54 (1966), p. 94-96. • W. E. A. de Graaff, 19 juli I956. 3 Brief. 16 febr. 1949, van H. Koot aan de Enquêtecommissie, Enq., dl. II b, p. 126. Brief. 28 sept. 1959, van R. H. Stevens.
meegekomen, Best reed) in Venlo. Klop zocht er veiligheidshalve de brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee op en vroeg hem, een patrouille naar café 'Backus' te sturen. 'Het gaat tegen de avond', zei Klop, 'en als het donker geworden is, zou men ons van buiten afkunnen beluisteren.' Kennelijk verwachtten Klop en de twee Engelsen niet, dat 'Schemmel' en de 'generaal' vóór vier uur zouden verschijnen: twee marechaussees gingen per fiets naar de grens, zij zelf reden met de auto vooruit.' Het was maar drie kilometer rijden. Spoedig waren ze bij de Nederlandse douanepost. Klop stapte er uit om, voor de derde maal al, te vertellen dat men enige tijd in café 'Backus' zou vertoeven. De door Best bestuurde auto reed vast naar het café. Schellenberg ('Schemmel') die, op de veranda van het café staande, de auto zag naderen, gaf een duidelijk armsignaal, duwde de caféhouder en diens vrouw naar binnen en nauwelijks had Best zijn auto naast het café geparkeerd of een Duitse ÜberfallwagC/l kwam aanrazen; een paar SS'ers zaten vurend op de motorkap, andere stonden op de treeplank. Allen waren in burger gekleed. Best en Stevens hadden de tijd niet om hun pistool te trekken; wèl kon dat de toesnellende Klop, maar hij viel ter aarde met een schot door het hoofd en een door een slagader bij zijn schouder. Luttele minuten later hadden de Duitsers zich met hun buit naar het douanekantoortje aan hun zijde van de grens teruggetrokken." Daar fouilleerden zij de vier gekidnapten. Dat Best en Stevens officieren van de Secret Intelligence Service waren, was Schellenberg bekend, maar nu bleek hem tot zijn aangename verrassing dat 'Copper' die hij óók voor een Engelsman gehouden had, in werkelijkheid de Nederlandse eerste luitenant Dirk Klop was, verbonden aan de generale staP Geboeid werden Best, Stevens en de chauffeur Lemmens in de overvalwagen naar het Gestapo-hoofdkwartier in Düsseldorf gereden, Klop werd in de auto van Best naar het Evangelische ziekenhuis in dezelfde stad getransporteerd. Enkele minuten nadat hij het gebouw binnengedragen was, overleed hij zonder bij kennis gekomen te zijn. 410
1 Rapport, II nov. 1939, van de brigade-commandant der Koninklijke Mare chaussee te Venlo, dl. II b, p. 60. 2 Payne Best: p. 17-18; proces-verbaal, 17 jan. 1948, van verhoor van]. F. Lemmens, dl. II b, p. 49. 3 Beëdigde verklaring, 5 jan. 1945, van A. H. Naujocks, a.v., p. lOS. Rapport 9 nov. 1939, van dr. lung, a.v., p. 1I4.
XCDe twee marechaussees die kort na de overval bij café 'Backus' kwamen aanfietsen, vernamen slechts dat er een vuurgevecht geleverd was, dat enkele personen over de grens gesleept waren en dat één hunner door een of meer kogels getroffen was. Onmiddellijk werd Den Haag ingelicht, het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) verspreidde een kort bericht; daarin stond dat nog niet meegedeeld kon worden 'wat werkelijk is geschied"! Bij GS III wist men meer: spoedig werd generaal van Oorschot bij minister Dijxhoorn op het matje geroepen. Van Oorschot gaf toe, dat hij van de eerste besprekingen die Payne Best en Stevens wilden voeren, geweten had en dat hij luitenant Klop te hunner beschikking gesteld had, maar, zei hij nu, dat had hij gedaan om te zorgen dat niets geschiedde dat met de Nederlandse neutraliteit in strijd zou zijn. De zaak kwam in de ministerraad aan de orde, van Oorschot moest er persoonlijk verschijnen." Bij de ministers heerste de algemene opinie dat de chef van GS III zijn bevoegdheden ver te buiten was gegaan: elf dagen na het gebeurde, op 20 november, werd besloten, dat hij met ingang van I december zijn functie zou neerleggen. Minister van Kleffens deed hiervan de Duitse gezant op 27 november (zes dagenna de verschijning van een Duits communiqué waar wij op terugkomen) vertrouwelijk mededeling, hem ook berichtend wat de ministerraad van de zaak afwist. De Nederlandse minister van buitenlandse zaken voegde er een bitter beklag aan toe over de spionage, 'die VOIl allen Kriegsführenden einschliesslich Deutschland von Hol/alld aus betrieben wurde"; hij had, zei hij tenslotte, de Engelse gezant gewezen op 'die höchste Inkorrektheit' van het optreden van Stevens die als hoofd van het Passport Control Office lid van het Engels gezantschap geweest was,"
XCPer I februari '40 werd van Oorschot gepensioneerd+, het laatste cadeautje dat een vriend en medewerker in april van hem kreeg, was een schilderij van de minister-president, zeer kunstzinnig afgebeeld als oorlogsinvalide van het Koninklijk Nederlands-Indisch legers: het was van Oorschot niet ontgaan dat geen van de ministers hem het Venlo-incident zozeer kwalijk genomen had als de Geer.
XCVoor de leiding van GS III had men inmiddels een beroep gedaan op
1 Bericht van het ANP, a.v., dl. II a, p. 34. "Verklaring, door]. W. van Oorschot op j juni 1947 afgelegd voor de cornmissie-Sillevis, a.v., dl. II b, p. 40. 3 Telegram, 27 nov. 1939, van de Duitse gezant, Den Haag, aan het (FO/SD, 84073). • Getuige]. W. van Oorschot, dl. II c, p. 450. S Getuige]. C. Roe lofsen, a.v., p. 503.
luitenant-generaal H. A. C. Fabius. Dat was geen gelukkige keuze. In de eerste wereldoorlog had Fabius de geheime dienst bekwaam opgezet; nu, in zijn een-en-zestigste levensjaar, bleek hij te oud voor dit werk. Hij stamde uit een ander tijdperk der Europese geschiedenis, van Hitler, het nationaalsocialisme en het Derde Rijk begreep hij weinig! hij geloofde geen moment in een Duitse aanval. 'Als de Duitsers de krankzinnigheid hebben, Nederland binnen te vallen, dan', zo placht hij zijn officieren voor te houden, 'hebben zij voor vier of vijf maanden eten en dan is het op, maar dan hebben zij hun internationaal prestige vergooid." Zo dwaas zouden ze toch niet zijn! Toen ook hij in april '40 ongerust werd, vroeg hij naïevelijk de Duitse militaire attaché om op erewoord te verklaren dat er geen Duitse aanval zou komen - een verklaring die de betrokkene grif aflegde. 3
XCDe Engelse geheime dienst ging, lijkt het, na het Venlo-incident voorzichtiger optreden. Enerzijds was de dienst generaal van Oorschot kwijtgeraakt als figuur op wie men zich (soms zonder dat de generaal er iets van afwist) kon beroepen, anderzijds waren de Nederlandse autoriteiten door de uniformsmokkel, het Venlo-incident en de spanningsperiode van begin november (die straks ter sprake komt) waakzamer geworden. Zo liep Broers op Ameland met de geheime zender die de Fremery, een van Stevens' agenten, hem gegeven had, spoedig tegen de lamp: verdacht van spionage, werd hij gearresteerd; hij noemde de naam van zijn opdrachtgever: deze werd ook opgepakt. Beiden werden begin '40 door de rechtbank te Leeuwarden veroordeeld, maar op 10 mei vrijgelaten; het dossier werd toen verbrand." De Duitsers wisten Broers weer te arresteren: hij kreeg levenslang. 5 Onder de indruk van het Venlo-incident had overigens Vrinten, de grote helper van de verdwenen Stevens, nog zijn best gedaan om de bezwarende zender van Ameland weg te halen: hij was er net te laat verschenen."
XCHet Venlo-incident bleef voor de meeste Nederlanders een vreemde zaak, maar, aldus de Enquêtecommissie, toch 'eer een mysterie dan een reden totJ.J.J.
1 R. M. van Angeren, 7 nov. 1955; G. M. van de Plassche, 29 nov. 1955; C. M. Olificrs, 20 jan. 1956. 2 Getuige H. A. C. Fabius, dl. I c, p. 252. 3 Fabius vertelde dit in die tijd aan een van de directeuren van het Unilever-con- ' cern, dr. Paul Rijkens (P. Rijkens, 8 febr. 1956). 4 Verslag, 30 mei 1947, van het onderzoek door de secretaris der commissie-Sillevis ingesteld te Leeuwarden op 23 mei 1947 (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-I, pak D). 5 Vonnis, 20 mei 1942, van het inz. Broers (CDr). 6 Proces-verbaal, 24 febr. 1947, van verhoor van F. A. van Koutrik (Bijz. Gerechtshof Den Haag, dossier inz. F. A. van Koutrik).
ongerustheid'.' Ongerustheid werd dan ook niet gewekt toen de Duitsers op 21 november de officiële mededeling publiceerden dat de 'leiders van de Britse Intelligence Service voor Europa, de heren Best en kapitein Stevens', een revolutie in Duitsland hadden trachten te ontketenen, waartoe zij gepoogd hadden, 'de Nederlandse grens bij Venlo naar Duitsland te overschrijden. De met elkander in strijd zijnde mededelingen betreffende hun gevangenneming, of deze nog op Nederlands gebied dan wel op Duits gebied geschied is, worden op het ogenblik onderzocht', heette het in de Duitse en daarna ook in de Nederlandse pers.ê Onmiddellijk knoopte minister van Kleffens hier bij aan. Dat de overval op Nederlands en niet op Duits territoir plaatsgevonden had, leed geen twijfel. Hij eiste opheldering en kreeg geen antwoord; stelde in januari '40 arbitrage voor en kreeg wéér geen antwoord; liet in april in het tweede Z.g. Oranjeboek van het ministerie van buitenlandse zaken een uitvoerige samenvatting opnemen van de hem bekende gegevens - en Berlijn bleef zwijgen.
XCDaags na het incident, op 10 november, had de Duitse pers reeds instructie ontvangen, er met geen woord van te gewagen." De verhoren van Payne Best en Stevens waren toen al gaande. Hunnerzijds had het geen zin, het te doen voorkomen alsof zij niet inderdaad van plan waren geweest, op een poging tot omverwerping van het Hitler-regime aan te haken: 'Schemmel' die hen nu als de SS-officier Schellenberg ging ondervragen, wist beter. Van meet af aan bevonden de twee Engelsen zich in een hopeloos-zwakke positie. Spoedig werden zij naar Berlijn overgebracht waar de specialist van de Sicherheitsdienst op het terrein van organisatie en werkzaarnheden van de Secret Intelligence Service hen aan lange verhoren onderwierp. Payne Best liet, schijnt het, over het algemeen weinig los, maar Stevens, in wiens zak men om te beginnen het lijstje met namen van zijn voornaamste medewerkers gevonden had, vertelde zoveel dat men Best zelfs bijna twee weken langa.v.,
1 dl. II a, p. 35. 22 nov. 1939, dl. II b, p. 48. 3 1939-1941. (1966), p. 222.
geheelmet rust liet. Schaamde Stevens zich over zijn psychische ineenstorting 1 Hij deed in Berlijn een poging tot zelfmoord." Door zijn gedetailleerde bekentenissen kwam ook Payne Best menigmaal in een moeilijke positie te verkeren. Het gevolg van de gehele gang van zaken was, dat aan de Duitsers vrijwel geen detail betreffende het werk van de Secret Intelligence Service in Nederland, met name ook betreffende haar samenspelmet GS III, onthouden bleef. Ook over het Tsjechische spionagenet dat majoor Frank, met medeweten van Stevens, van Den Haag uit leidde, werdenmededelingen gedaan. De belangrijkste informant van dat net, Paul Thümmel, die als Abwehr officier veel vernam, waarschuwde medio april zijn Tsjechische relaties dat al hun adressen verraden waren." De Duitsers hadden op Stevens niet eens physieke dwang behoeven uit te oefenen. Hij voelde zich, schreef hij in juni '40 in een kort briefje dat hij Payne Best in handen wist te spelen, 'compelled tell truth. Any other line useless - They already know too much ... I was told, if I did not talk, I'd soon be made to.'3 De Duitserswaren hem erkentelijk voor zijn medewerking: later ontving hij in het concentratiekamp Dachau, waar hij tenslotte met Payne Best opgesloten werd, een geprivilegeerde behandeling; van tijd tot tijd mocht hij, zij het onder bewaking, buiten het kamp tennis spelen en zwenunen of zelfs in München toneelvoorstellingen bezoeken.s Geen van die voorrechten werd aan Payne Best verleend. Niet dat de Duitsers met de verworven bekentenissen tevreden waren! De opzet van de ontvoering was geweest, bewijsmateriaal in handen te krijgen dat het officiële Nederland, d.w.z. de Nederlandse regering, onneutraal gehandeld had. Drie dagen na het incident stelde Himrnler aan Hitler voor, de SS'ers die de eigenlijke overval uitgevoerd hadden, te onderscheiden met het Eiserne Kreue, zweite Klasse (Schellenberg ontving diezelfde onderscheiding erste Klasse 5) 'Die Manner', schreefHinunler, 'katten die Al4gabe, besteheude Nachrichtenverbindunoen in der Weise auszunützen, dass der Beweis fiir den fortgesetzten Bruch der Neutralität Hollands zu Gunsten Englands erbracht wetden uonnte:"
XCMaar Wat was uit de verhoren van Stevens en Best (welke alleen maar op ondergeschikte punten door de chauffeur Lemmens bevestigd konden worVenlo
1 Schellenberg: p. 88. • R. Ströbinger: p. 148. 3 Brief van R. H. Stevens, op 23 juni 1940 door Payne Best ontvangen. 4 Payne Best: p. 188-89. 5 Verklaring, 12 dec. 1947, van F. Gaus, dl. II b, p. 124· 6 Brief, 12 nov. 1939, van Himmler aan Hitler, a.v., p. 123.
den-) gebleken 1 Er was uit gebleken, datregelmatig inlichtingen uitgewisseld waren tussen de Nederlandse geheime dienst, GS III, en de Secret Intelligence Service; dat de inmiddels ontslagen chef van GS III allerlei diensten placht te bewijzen aan de SIS; en dat die chef hulp had verleend bij Engelse besprekingen die ten doel hadden, een staatsgreep tegen Hitler welke door een Duitse oppositie zelfstandig ondernomen zou worden, te bevorderen door aan de uitvoerders van die staatsgreep duidelijk te maken dat Engeland en Frankrijk bereid waren tot een redelijke vrede. Men mocht wel veronderstellen dat die chef van GS III zich van het doel van die besprekingen bewust was, maar bewijsmateriaal dienaangaande bezat de Sicherheitsdienst niet. En zelfs àls men het bezat, zou het nog niets bewijzen ten ongunste van de Nederlandse militaire leiding, laat staan ten ongunste van de Nederlandse regering welke zich kennelijk geheel onschuldig voelde: zij drong inuners op een gemeenschappelijk onderzoek en, later, op arbitrage aan.
XCHier moest iets op gevonden worden. Wie dat 'iets' vond, weten wij niet. Wèl, dat Schellenberg en de chef van de Gestapo in Düsseldorf, dr. Hasselbacher, samen begin december een bekentenis opstelden die zogenaamd door luitenant Klop vóór zijn overlijden afgelegd was. Luidens die bekentenis zouden de 'Umsturzpldne' met betrekking tot het Naziregime door de Nederlandse generale staf in voortdurend overleg met de Engelse generale staf actief bevorderd zijn; bovendien zou het hem, Klop, bekend geweest zijn, dat beide generale staven nog vóór de aanloop tot het Venlo-incident minstens eenmaal in Brussel een gemeenschappelijke bespreking hadden gehouden; hij was daar 'Begleitoffizier' bij geweest. Papieren van Klop waren buitgemaakt: men kende dus zijn handtekening; die handtekening kwam nagemaakt onder het van a tot z gefantaseerde stuk te staan: stuk dat, samen met een vervalste overlijdens-acte, het pièce de résistance zou worden in het lange memorandum dat het Auswärtige Ami in de ochtend van IQ mei '40 wereldkundig zou maken ter rechtvaardiging van het offensief tegen Nederland, België en Luxemburg.ê
XCZo had Hitler het gewild. In de verhoren van Payne Best en Stevens was hij hevig geïnteresseerd. Elke dag moesten de belangrijkste passages uit de processen-verbaal, overgetypt met de grote letters die zijn verzwakt gezichtsvermogen vergde, aan hem voorgelegd wordenê; S0111S gaf hijJ.
1 Lemmens kon in oktober '40 naar Den Haag teruggaan (Proces-verbaal, 17 jan. 1948, van verhoor van F. Lemmens, a.v., p. 49). 2 A.v., p. 18-22, II4-I5. 3 Amerikaans Militair Gerechtshof Neurenberg: verhoor, 18 febr. 1948, van B. Grothe, a.v., p. 55.
persoonlijk instructies voor de lijn die men bij de verhoren volgen moest.! Nog vóór de Sicherheitsdienst al of niet met zijn medeweten voor de vervalste bekentenis van luitenant Klop gezorgd had, maakte hij het aan het gehele hogere kader van de Wehrmacht duidelijk dat hij over het Venlo-incident alleen maar zweeg om het later des te luider uit te bazuinen. In de uiteenzetting over de politieke en militaire situatie die hij op 23 november '39 aan dat kader gaf, kwam namelijk ook een 'Hinweis auf den Zwischenfall bei Venlo'voor:
XC'Der Mann der erschossen wurde, ist nicht ein E1lg1änder,sondern ein holländischer Generalstabs~zier. Dies ist in der Presse verschwiegen worden. Die hollëndische Regierung hat gebeten dass die Leiche des holländischen Offiziers ar~sgeliifert wird. Dies ist eine ihrer grössten Dummheiten. Die holländische Presse spricht nicht mehr van dem Zwischenfall. Zur gegebmell Zeit werde ich das alles ausnûtzen und mein Vorgehen motivieren."
XCOm meer dan een motivering ging het Hitler niet:
XC'Verletzung der Neutralitdt Belgiens und Hollands ist bedeutungslos. Kein Mensch fragt danach, wenn wir gesiegt haben. Wir weiden die Verletzung der Neutralität nicht sa idiotisch begriinden wie 1914.'3
XCWat het Duitse volk betrof, mocht die nieuwe motivering dan misschien effectiever zijn - dat zij een puur opportunistisch en gedeeltelijk leugenachtig karakter droeg, was Hitler zich bewust. Trouwens, vóór er sprake geweest was van enig contact van Payne Best en Stevens met de geveinsde vertegenwoordigers van de Duitse oppositie, had hij, in mei '39, al betoogd dat Nederland 'nus der Kaserne hercusiiberrannt' moest worden.
XCWij gevoelen ons dan ook, wat het beleid van Payne Best en Stevens alsook wat dat van generaal van Oorschot betreft, niet geroepen tot het uiten van morele verontwaardiging, laat staan dat wij de dwaze uitspraak van de Geer zouden willen onderschrijven die, aldus van Oorschot, 'nog in Engeland heeft gezegd: als het incident in Venlo er niet geweest was, hadden we nooit oorlog gehad.'! Een geheel andere vraag is of de beide Engelsen en de chef
1 Schellenberg: p. 89. 2 Verslag van Hitlers toespraak, 23 nov. 1939, Neur. doe. PS-789, dl. XXVI, p. 334. Volgens de aantekeningen van een der aanwezigen maakte Hitler ook de naam van be kend (Verslag van de bespreking, 4 dec. 1939, van de commandant van X met zijn bevelhebbers, Neut. doc. NOKW-482, p. 3 dl. XXVI, p. 335. 4 Verklaring, door]. W. van Oorschot op 3 juni I947 afgelegd voor de commissie-Sillevis, dl. II b, p. 40.
van GS III verstandig en beleidvolopgetreden zijn. Wij menen dat al het voorafgaande een ontkennend antwoord op die vraag behelst. zelden heeft men zo goede bedoelingen zo onhandig, ja onnozel nagestreefd. Daarbij mag overigens opgemerkt worden dat de primaire fout in Londen gemaakt werd waar de centrale van de SIS de dubbele rol die Franz Fischer speelde, niet doorzien had. Payne Best kreeg een opdracht die niet deugde. Hem en Stevens ontbrak het aan waakzaamheid en voor de Nederlanders die hen gingen helpen, gold hetzelfde. 'Maar wij hadden nu eenmaal', aldus generaal Fabius, 'het gevoel (toenmaals hadden wij het zeer zeker) dat de Engelse Secret Service schitterend werkte'." Generaal van Oorschot had dat gevoel in hoge mate. Hij is nooit neutraal geweest, hij heeft zich ook nooit als zodanig gedragen.
XCDie laatste factor heeft bij de Enquêtecommissie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet het gewicht gekregen dat hem toekomt. Wij hebben in veel opzichten voor het onderzoek dat de subcommissie-Donker naar het Venla-incident ingesteld heeft, grote waardering: zij heeft in het tweede Enquêteverslag het door de Duitsers bedreven Spiel schitterend ontrafeld; door verscheidene getuigen onvolledig voorgelicht en bij voorbaat geneigd tot de opvatting dat er aan Nederlandse kant niets geschied was wat men als een formele inbreuk op de verplichtingen der neutraliteit kon beschouwen, heeft zij evenwel (zulks op het voetspoor van een commissie van hoge militairen, de cornmissie-Sillevis, die in 1947 dezelfde materie onderzocht had) het wcrkelüke beleid van GS III onvoldoende gepeild. Daarbij heeft zij niet beseft dat haar conclusies op wezenlijke punten weerlegd werden door gegevens die de subcommissie-Ruys de Beerenbrouck bij het onderzoek naar een ander onderwerp, het militair beleid, al in het eerste Enquêteverslag gepubliceerd had.
XCVan twee dier conclusies kan de lezer van ons relaas de onjuistheid gemakkelijk beoordelen. Sprekend over de contacten met de buitenlandse geheime diensten schreef de Enquêtecommissie: 'Eén cling is zeker: er is geen samenwerking met dergelijke diensten in ambtelük of organisatorisch verband geweest. '2 In werkelijkheid was het tegendeel het geval. De tweede conclusie:
XC'Dat ... met hetgeen aan het Venlo-incident is voorafgegaan, iets geschied zou zijn, dat met de door de regering nauwlettend gevoerde politiek van neutraliteit strijdig zou zijn, is dan ook naar het oordeel van de commissie geheel en al onwaar. Hetgeen ook overduidelijk blijkt uit het feit dat, indien bij de Duitsers op dat ogenblik daaraan enige twijfel bestaan zou hebben, de volgende dag de
1 Getuige H. A. C. Fabius, a.v., dl. II c, p. 331. "A.v., dl. II a, p. 31.
Duitse gezant stellig bij de minister van buitenlandse zaken zou zijn geweest met de mededeling dat van Nederlandse zijde in strijd met de neutraliteit gehandeld was. En dit is niet geschied. Van Duitse zijde is geen enkel protest ingediend."
XCSancia siniplicitasl Hier getuigde de Enquêtecommissie eerder van haar gehechtheid aan de regels van het diplomariek fatsoen dan van begrip voor Hitlers geslepen tactiek.
XCAfgezien nog van het feit dat, wat het Venlo-incident betreft, het verslag der commissie niet geheel gedekt wordt door de verhoren en documenten", mag men in het algemeen zeggen dat de commissie, doordat zij het gevoerde neutraliteitsbeleid uitsluitend toetste aan abstract-volkenrechtelijke nonnen, aan het werkelijke probleem van het neutraliteitsbeleid I1Îet toekwam. Dat werd, na alles wat van '33 af in Europa gebeurd was, niet gevormd door de vraag of men er wijs aan deed, jegens een Hitler een politiek van volstrekte en angstvallige neutraliteit in acht te nemen: zodra het hem in zijn kraam te pas kwam, zou hij ons met of zonder motivering overvallen. Het werkelijke probleem werd gevormd door de veel subtieler en gecompliceerder vraag hoe ver men, vooruitlopend op Duitse aggressie, in zijn contacten met België, Frankrijk en Engeland kon gaan - contacten die in de waarschijnlijkheid van die aggressie hun verklaring en rechtvaardiging zouden vinden.
XCOp de dag waarop zich het Venlo-incident voordeed, was, voor de derde keer al, de begindatum voor Fall Gelb vastgesteld: zondag 19 november.
1 A.v., p. 46. 2 In haar verhoren heeft de Enquêtecommissie één vraag centraal gesteld: wat was de inhoud van de besprekingen die Payne Best en Stevens voerden? Ging het om vrede of om een omwenteling in Duitsland? Zij heeft dl. II a, p. 40) de afgelegde verklaringen eenzijdig samengevat en die van generaal Fabius en de heer Roelofsen niet juist weergegeven; zij heeft verzuimd, die vraag aan overste van de Plassche te stellen; zij heeft het verslag van Payne Best dat duidelijk van omwenteling rept, wel in haar Bijlagen opgenomen (a.v., dl. II b, p. 87) maar niet in haar verslag vermeld, laat staan verwerkt. Toen wij later kapitein Olifiers het betoog voorhielden, dat geen omwenteling voorbereid zou zijn, maar alleen de vrede zou zijn nagestreefd, sloeg deze de spijker op de kop met de opmerking: 'Hoe kon dat nou? Er kon geen vrede komen of dat regime moest weg!' (C. M. Olifiers, 20 jan. 1956).
XCVan de dag van de Machtiibernahine afhad Hitler met name aan de rechterzijde in Duitsland veler sympathie weten te winnen door het voeren van een onvervalst chauvinistische politiek. In kringen waar men zich innerlijk nooit bij de Vrede van Versailles had neergelegd, had men in de jaren na '33 aanvankelijk wellicht met enige beduchtheid, maar later met onverholen bewondering gadegeslagen hoe de Fûhrer zich straffeloos aan de ene vredesbepaling na de andere had weten te onttrekken. Het waren in die kringen slechts weinigen die van meet af aan het misdadig karakter van het nationaalsocialistische regime doorzagen en die bovendien beseften dat het nagenoeg zeker was dat Duitsland door Hitlers aggressieve politiek in een nieuwe wereldoorlog zou belanden. Tot die weinigen behoorde een beroepsofficier, kolonel Hans Oster. Jarenlang zou hij trachten, van binnen uit het Derde Rijk te ondermijnen. Met zijn leven zou hij er voor boeten: gearresteerd na de mislukte aanslag op Hitler van 20 juli '44, werd hij in april '45 in het concentratiekamp Flossenbiirg opgehangen. In enkele woorden die hij aan zijn zoon achterliet, had hij nog uitdrukking weten te geven aan zijn overtuiging dat hij die van land- en hoogverraad beticht was, in werkelijkheid de normen van menselijk fatsoen geen moment verzaakt had. 'Wir bleiben alle bis ZUlli letzien Atemzug', zo had hij vastgelegd, 'die anständigen Kerle wie wir es ill der Kinderstube und ill der Soldatenrucht ge/ernt haben. Es kamille wos da wol/el FIITcht haben iuir II ur var dein Zorn Gottes, wenn wir nicht sauber lind anständig sind und unscre Pfiicht nicht tun":
XCOster was in 1888 als zoon van een Luthers predikant geboren. Hij werd beroepsofficier, nam deel aan de eerste wereldoorlog en kon nadien zijn carrière in de Reichsioelir, het kleine beroepsleger van de republiek van Weimar, voortzetten. Hij was met hart en ziel monarchist. De eed van trouw die hij als jong officier aan keizer Wilhelm II afgelegd had, bleef voor hem zijn volle geldigheid behouden. Groot was zijn syrnpathie voor Nederland dat in I9I9 geweigerd had, zijn keizer aan de Geallieerden uit te leveren en
1 Aangehaald door E. Zeller: (1954), p. 36.
dat die keizer ook nadien asyl was blijven bieden. Hitler zag hij vóór en na de Machtûbemahme als een gewetenloos avonturier die niet alleen over Duitsland maar over gans Europa het grootste onheil zou brengen. Het viel Oster gemakkelijker dan menig ander officier om telkens nieuw bewijsmateriaal voor dat inzicht te verwerven: kort na ' 33 werd hij ingedeeld bij het Amt Ausland Abwehr, de grote centrale voor het verzamelen van militaire inlichtingen, waar men uiteraard ook veel te weten kwam. van wat zich in Duitsland afspeelde. Oster werd er hoofd van de Zentralabteilung die belast was met alle algemeen-organisatorische en administratieve werkzaamheden ten behoeve van de gehele dienst. In die functie kon hij zich een gedetailleerd beeld vormen Van de opbouw van Hitlers Wehrntacht, bovendien bleven Hitlers offensieve plannen hem niet verborgen: het Amt Ausland-Abwehr was in '38 aan het Oberko111111andoder Wehrmachi, toen dat opgericht werd, toegevoegd en als onderdeel van het 0 KW werd de Abioehr (wij zullen nu maar die kortere benaming gebruiken) telkens over die plannen ingelicht, zij moest bovendien regelmatig (men denke aan het smokkelen van de uniformen uit Nederland) bepaalde acties uitvoeren welke op die offensieven afgestemd waren.
XCEen van de officiële functies van de Abwehr was het onderhouden van contact met de in Berlijn geaccrediteerde buitenlandse militaire attaché's. Jegens diegenen hunner die hij meende te kunnen vertrouwen, maakte Oster geen geheim van zijn opvattingen. Hij was openhartig op het drieste af. Toen in '38 na de Anschluss het hoofd van de Oostenrijkse militaire inlichtingendienst, Obersileutnant Erwin Lahousen, in Berlijn chef werd van Abwehr-II (de afdeling voor het voorbereiden van sabotage-acties), was het eerste dat deze van Oster te horen kreeg: 'Sie mitssen sich dariiber klar sein dass an dey Spitze des Retches ein Verbreelter steht.'l Enkele maanden later, ten tijde van de Sudetencrisis, had Oster samen met gelijkgezinde officieren een plan voorbereid om Hitler in zijn Reichsleanzlei te overvallen en uit te schakelen: een toeval had de uitvoering verhinderd. Oster had toen al vele vertrouwelijke gesprekken gevoerd met een Nederlands leeftijdgenoot, beroepsofficier als hij, kapitein (later majoor) Gijsbertus Jacobus Sas, die in '36, toen ons land weer een militair attaché in Berlijn kreeg, in die functie benoemd was. Oster en Sas kenden elkaar sinds het begin van de jaren '30 en Sas had niet alleen voor het inzicht maar vooral ook voor de zedelijke moed van zijn Duitse relatie die spoedig zijn beste vriend werd, de grootst mogelijke bewondering gekregen. In '37 had Sas Berlijn verlaten; hij was in Den Haag hoofd geworden van de afdeling operaties van de generale staf, maar na de bezetting
1 Aangehaald door G. Buchheit: (1966), p. 143-44.
van Praag (IS maart 1939) werd hij opnieuwals militair attaché naar de Duitse hoofdstad gezonden: men wist dat hij er uitstekende relaties had; welke dat precies waren, hield Sas uiteraard verborgen.
XCDe berichten die Sas, door Oster gewaarschuwd of op grond van eigen observaties, naar Den Haag ging doorgeven, kregen spoedig een alarmerend karakter; spoedig waren er ook bij GS III en, in het algemeen, bij de generale staf velen die ze overdreven achtten. Sas rapporteerde in mei '39 dat de Duitsers over sterke eenheden parachutisten en luchtlandingstroepen beschikten. Toen hij enkele weken later in Den Haag was, 'werd er', vertelde hij later de Enquêtecommissie, 'met hoon over dit rapport gesproken door collega's van de Inlichtingendienst. Zulke troepen zijn geen gevaar, zo werd er geredeneerd: die vangen we met hooivorken op!" Niet veellater wist Sas te berichten dat Hitler besloten had, Polen aan te vallen en dat bij die gelegenheid Duitse militairen misbruik zouden maken van Poolse uniformen. 2 Na Polens nederlaag stond het voor Sas vast dat nu West-Europa aan de beurt zou komen, zulks met inbegrip van Nederland: in 1914 had het Duitse opperbevel Limburg gespaard, Sas nam aan (en leg de die conclusie eind september in een brief aan generaal Reynders vast) dat dat opperbevel nu een zo breed mogelijk aanvalsfront zou kiezen. 'Thans', zei hij begin oktober tegen Oster bij een van hun vele ontmoetingen, 'neemt men de kortste weg en gaat men er dwars doorheen.' 'Nu, zover is het nog niet', antwoordde Oster" - en hij had gelijk: onze lezer herinnert zich misschien dat Hitlers eerste plan voor Fall Celb (waarbij Nederland in eerste instantie tot de Grebbeliuie bezet zou worden) de datum droeg van 19 oktober en zijn tweede (waarbij Limburg bezuiden Venlo Duits opmarsgebied zou worden) die van 29 oktober. De Abwehr werd hierover ingelicht en op 22 of 23 oktober kwam Oster bij Sas met de mededeling: 'Mein lieber Freund, du hast rechtgehabt; jetzt ist auch Holland all die Reihe.": Een datum kon Oster nog niet noemen; die hing trouwens mede van de weersomstandigheden afhet zou, zei 11.Îj, wel de tweede helft van november worden voor het offensief zou worden ingezet.P
1 G.J. Sas]r.: 'Het begon in mei I940', I7 okt. I953. Dit artikel werd door de zoon van Sas op grond van de door zijn vader nagelaten papieren geschre ven. • A.v. 3 Getuige G.J. Sas, Etlq.,dl. I c, p. 208-09. 4 A.v., p. 209. s Deze laatste inlichtingen" door Sas na de oorlog niet vermeld, kwamen voor in het gecodeerde telefoonbericht dat de Belgische militaire attaché in Berlijn, kolonel Goethals, op 23 okt. I939 naar Brussel zond. Goethals noemde zijn zegsman niet; dit was Sas. (R. van Overstraeten : p. 392). Op I oktober had Goethals aan generaal van Overstraeten meegedeeld dat hij met majoor Sas nauw samenwerkte (a.v., p. 378-79).
XCOmstreeks dezelfde tijd dat Sas deze concrete mededeling van Oster kreeg, was zijn indruk versterkt dat het Algemeen Hoofdkwartier in het algemeen en GS III in het bijzonder weinig waarde hechtten aan de inlichtingen welke hij doorgaf. Zonder Sas er in te kennen, had van de Plassche, hoofd van GS III A (de afdeling die militaire inlichtingen verzamelde), een al gepensioneerd officier, overste Gijsberti Hodenpijl, naar Duitsland gezonden om er (hij was in de eerste wereldoorlog militair attaché in Berlijn geweest) zijn oude relaties uit te horen. Allen stelden de overste gerust: hun was van een op handen zijnde aanval op Nederland niets bekend.' De overste stuurde dus van Berlijn uit een brief aan zijn opdrachtgever, van de Plassche, waarvan de korte inhoud was dat men er goed aan zou doen, Sas niet au sérieux te nemen. Sas vernam hiervan van een relatie in Nederland. Onmiddellijk reisde hij naar Den Haag om zijn beklag te doen. Daar werden hem twee klappen toegediend. De eerste bestond uit het feit, dat, naar hem nu zwart op wit bleek, zijn berichtgeving in de strikt geheime overzichten van GS III 'gecommentarieerd en min of meer geridiculiseerd' alsmede 'van uitroeptekens voorzien' werd"; de tweede klap bracht generaal Reynders hem toe met de mededeling dat hij, de opperbevelhebber van land- en zeemacht, niet wenste dat Sas, zoals deze gewend geweest was, nog gesprekken voerde met ministers als Dijxhoorn en van Kleffens. 'Ik wens', zei de generaal, 'dat je alleen met mij spreekt en niet met de andere heren." Het was Sas duidelijk: men geloofde hem niet en hij werd geïsoleerd - hij dacht er over, zijn functie maar ter beschikking te stellen. Op de avond van maandag 6 november nam hij de nachttrein naar Berlijn: dinsdagmorgen de 7de zou hij er aan komen.
XCTekenend was het voor de mate waarin Sas al een eenzame figuur geworden was dat hij, op 4, 5 en 6november in Den Haag vertoevend, aldaar geen woord vernomen had van het bericht dat, van geheel andere kant komend, er op zaterdag 4 november als een bom ingeslagen was: Duitsland zou op zondag 12 november tot de aanval op Nederland overgaan. Wat zou logischer geweest zijn dan de militaire attaché in Berlijn op te dragen, dat bericht op zijn juistheid te toetsent Het werd nagelaten.
XCHet overbrengen van die waarschuwing werd opgedragen aan de Britse gezant in Den Haag, Sir Nevile Bland. Op zaterdag 4 november zocht deze minister van Kleffens op om hem mee te delen wat hij uit Londen vernomen had. Van Kleffens nam dat bericht ernstig op. Hij pleegde onmiddellijk overleg met de minister van defensie, Dijxhoorn; ook de koningin werd ingelicht; besloten werd dat op zondagmiddag 5 november een bespreking zou plaats vinden; generaal Reynders zou daaraan deelnemen: het leek verstandig dat deze zich er dan van te voren rekenschap van gegeven had, wat men in die ene week doen kon om het land in een betere staat van verdediging te brengen. Dus ontving Reynders het verzoek, zich onmiddellijk naar de ambtswoning van de minister van buitenlandse zaken te begeven. Hij werd er ingelicht over de Engelse waarschuwing- en besloot, de commandant van het veldleger, generaal J. J. G. van Voorst tot Voorst, te raadplegen. Die zaterdagavond belde hij hem op in zijn hoofdkwartier te Zeist en zondagmorgen om zeven uur verscheen van Voorst tot Voorst bij Reynders. Generaal Reynders had opdracht gegeven om plannen uit te werken teneinde bij een dreigende Duitse aanval gebieden ten oosten van de Grebbelinie en haar voortzetting in de Betuwe onder water te zetten: konden zij al uitgevoerd worden? Generaal van Voorst tot Voorst rapporteerde positief Gevolg was dat, toen zondagmiddag minister-president de Geer en de
1 Getuige I. H. Reynders, a.v., p. 13, 24 en 603. Reynders dateert de Engelse waarschuwing op 5 in plaats van op 4 november. Dergelijke onjuistheden komen in tal van getuige-verklaringen met betrekking tot het november-alarm voor.
ministers Dijxhoorn en van Kleffens onder voorzitterschap van de koningin bijeenkwamen, generaal Reyndcrs hun een uitvoerige uiteenzetting kon geven betreffende die mogelijke inundaties; natuurlijk, men zou mensen en vee moeten evacueren en dat zou, afgezien nog van de schadevergoedingen, geld kosten, maar het plan was uitvoerbaar. De generaal beperkte zich, schijnt het, tot die technische uiteenzetting; dat hij persoonlijk aan de Engelse waarschuwing niet veel waarde hechtte, hield hij maar voor zich. De Geer was tegen de inundaties, 'hij zei: moeten wij daar nu al aan beginnen / ... Minister van Kleffens', aldus later Reynders, 'was niet zeer positief maar hij voelde er wel voor, minister Dijxhoorn was positief Ten 'nadat Hare Majesteit de Koningin nog met een kort woord krachtig op de noodzakelijkheid van de voorgestelde maatregel had gewezen, werd tenslotte daartoe besloten. '2
XCEen tweede voorstel van generaal Reynders: de periodieke verloven stop te zetten, werd niet goedgekeurd." Alle gemobiliseerden genoten elke twee weken een verlofperiode van twee dagen: diegenen die zondagavond 5 november met verlof zouden gaan, zouden woensdagmorgen 8 november weer bij hun onderdelen terug zijn; zou men dus van maandag af geen verlof meer verlenen, dan zou het leger van woensdagmorgen af op volle sterkte zijn. Kennelijk waren de millisters van mening dat men, aangezien het Duitse offensief eerst voor over een week voorspeld was, nog wel enkele dagen kon wachten voor men ging raken aan de verloven waarop de gemobiliseerden zeer gesteld waren. Misschien was de situatie dan ook duidelijker geworden. Men was er tenslotte niet zeker van of de Engelse waarschuwing gefundeerd was.
XCHet zekere voor het onzekere nemend, leek het millister van Kleffens verstandig, de diplomatieke positie van Nederland te versterken doordat de koningin samen met de koning van België, eventueel ook met de groothertogin van Luxemburg, een beroep zou doen op Duitsland, Engeland en Frankrijk om de oorlog, welke nu ruim twee maanden gaande was, te beëindigen: zulk een beroep zou het Hitler niet gemakkelijker maken om op de rzde november Nederland te overvallen. Het leek de koningin een uitstekend denkbeeld. Nog diezelfde zondagavond ondertekende zij een brief waarin zij de Belgische koning ('mon cher Léopold') voorstelde om samen met hem en, als hij daar prijs op stelde, ook samen met de Luxemburgse groothertogin, een telegram te sturen aan Hitler, aan koning George VI van Engeland en aan president Lebrun van Frankrijk, aansporend tot
XC1 A.v., p. 17. 2 I. H. Reynders: De wisseling in het opperbevel, .p. 27-28. S A.v., p.28.
'overleg om aan deze voor allen zonder onderscheid ruïneuze oorlog een einde te maken en de gemeenschap der Europese natiën op nieuwe en deugdelijke grondslagen op te trekken ... België en Nederland die zich voelen als vrienden van beide partijen en aan wie het gemeenschappelijk heil van Europa ter harte gaat, doen daarom een dringend beroep op u om te komen tot overleg, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van wie dan ook."
XCVoor wij verder gaan, heeft het zin, hier een enkel woord te wijden aan de positie van koning Leopold III in België.
XCDie positie verschilde vrij ingrijpend van die welke koningin Wilhelmina ten onzent innam. Binnen de uitvoerende macht was in België de invloed van de koning veel groter. Dat was al zo geweest in de negentiende eeuw. Leopold I, Leopold II en Albert I hadden regelmatig de vergaderingen van de ministerraad gepresideerd, ook Leopold III, koning sinds 1934, had dat nog wel gedaan. Met name in tijden van crisis hadden zij alle vier menigmaal openlijk in de gang van zaken ingegrepen. In februari '39 had Leopold III tot tweemaal toe in redevoeringen in de ministerraad welke in hoofdlijnen publiek gemaakt waren, de staatkundige ontwikkeling in België getoetst aan de grondwet waarbij hij, in zijn tweede toespraak, de ministers er publiekelijk van beschuldigd had dat zij hem regelmatig buiten hun beraadslagingen hielden en voor voldongen feiten plaatsten." Het opperbevelhebberschap van de strijdkrachten dat ten onzent slechts in naam door de koningin uitgeoefend werd, berustte in België in ruime mate in werkelijkheid bij de koning: de belangrijkste militaire beslissingen werden door hem persoonlijk genomen, als regel na voorbereiding door en op advies van de chef van zijn militair kabinet, generaal van Overstraeten; diens invloed was heel wat groter dan die van de chef van de Belgische generale staf, laat staan van de minister van defensie.
XCHet was dan ook van Overstraeten die in de vroege ochtend van 6 november er als eerste door de secretaris des konings van verwittigd werd dat de Nederlandse gezant, B. Ph. baron van Harinxma thoe Slooten, had doen weten dat hij de koning een persoonlijke boodschap van koningin Wilhelmina te overhandigen had die als 'belangrijk en dringend' aangeduid werd." Nog diezelfde ochtend kreeg de generaal de boodschap te lezen. Voor inschakeling van de Luxemburgse groothertogin voelde de koning niet: dat zou maar tijd kosten. Hij raadpleegde zijn minister van buitenlandse zaken, de socialistDe tekst van dezebrief is afgedrukt invan Overstraeten:J. Lammers:p.van Overstraeten:p.
1 R. P.735-36. 2 G. 29-31. 3 R. 407.
Paul-Henri Spaak. Deze was van mening dat het beroep op Duitsland, Engeland en Frankrijk van de Belgische en Nederlandse regeringen uit moest gaan, niet van de staatshoofden (een opinie die Leopold verwierp: 'Je prestige des signata ires constitue son unique chalice de succès', zei hij), bovendien vond Spaak de voorgestelde tekst voor het telegram te vaag. Hij stelde een nieuw concept op; dat concept werd' s middags door Den Haag verworpen. Minister van Kleffens raakte geïrriteerd door het talmen van Brussel: 'au besoin, nous marcherons seui', liet hij antwoorden. Daar wilde Spaak zich bij neerleggen, maar de koning niet: had het geen zin dat hij onmiddellijk koningin Wilhelmina bezocht? Dat denkbeeld viel aan Nederlandse kant in goede aarde en in gezelschap van generaal van Overstraeten en minister Spaak vertrok koning Leopold nog diezelfde maandagavond per auto uit Brussel; kort voor middernacht werd hij in Den Haag door koningin Wilhelmina, prinses Juliana en prins Bernhard hartelijk welkom geheten.
XCDe twee ministers van buitenlandse zaken gingen samen onmiddellijk een nieuwe telegramtekst ontwerpen; die tekst beviel van Overstraeten niet toen deze hem de volgende ochtend te zien kreeg: zijn opinie was, dat de twee soevereinen voor de door hen aanbevolen bemiddeling uitdrukkelijk hun persoonlijke goede diensten moesten aanbieden. Koning Leopold stelde eigenhandig een nieuw concept op waarin dat denkbeeld vervat was: dat vierde concept werd tenslotte door alle betrokkenen goedgekeurd"; de telegrammen werden verzonden en hun inhoud werd op dinsdag 7 november wereldkundig gemaakt. Alvorens die dag naar Brussel terug te keren, had generaal van Overstraeten nog een ontmoeting met generaal Reynders die hem zei dat hij, Reynders, aan al die geruchten over een komende Duitse aanval welke de ronde deden, weinig waarde hechtte, 'neus ne crayons pas à un danger iuuuinent", waren zijn woorden."
XCHet aanbod van goede diensten haalde weinig uit. Voor Frankrijk antwoordde president Lebrun, voor Engeland koning George VI (beiden op de tzde november) dat het op de weg van Duitsland lag, het eerst met concrete voorstellen te komen; die twee antwoorden nam Hitler als aanleiding om zijnerzijds minister von Ribbentrop op 16 november te laten meedelen dat hij het aanbod als 'afgedaan' beschouwde.ê In Berlijn was intussen al op dinsdag 7 november binnenskamers aan de Duitse pers meegedeeld, 'dass12
1 A.v., p. 4 0 9-I3. 2 A.v., p. 4 I2. 3 Minist. van buitenl. zaken: ill eli 1939 - p. 5-6. Deze bron zal verder aangehaald worden als: (april I94 0).
eine Priedensmöglichleeit nicht bestûnde", de bladen mochten de vredesoproep van koningin Wilhelmina en koning Leopold alleen op de tweede pagina publiceren 'ohne jede Aujil1achung und ohne Pettdruck ... Komiuentierung ausgeschlos sel1'.2 Hitlers reactie op de oproep was 'ironisch und hämisch.' geweest: die twee, had hij gezegd, moesten "zerkleinert' worden." Inderdaad: zijn plannen daarvoor lagen klaar.
XCSas, in Berlijn teruggekeerd op diezelfde dinsdagochtend waarop de radio het bericht van de Belgisch-Nederlandse vredesoproep verspreidde, vond in zijn hotel een briefje liggen om onmiddellijk Oster op te bellen. Zij ontmoetten elkaar in het begin van de middag. Oster had schokkend nieuws. Hitler, zei hij, had besloten, op zondag rz november Nederland binnen te vallen. Dat Hitler in verband met de weersomstandigheden diezelfde dinsdag zou besluiten, dat offensief van zondag 12 tot woensdag IS november uit te stellen, kon Oster omstreeks het middaguur niet bevroeden en toen hij het, wellicht korte tijd later, vernam, was hij niet in staat om Sas te waarschuwen want deze was op zijn uitdrukkelijk verzoek onmiddellijk naar Den Haag teruggereisd om de regering te alarmeren.' Onkundig van de Engelse waarschuwing van de 4de, meende Sas, toen hij woensdagochtend 8 november in Den Haag uit de trein stapte, dat hij als eerste de Nederlandse regering kwam inlichten dat over vier dagen een Duits offensief op handen was. Voor dat offensief waren evenwel de ministers de Geer, Dijxhoom en van Kleffens alsmede generaal Reynders al de vorige zaterdag gewaarschuwd: zij waren, toen zij die woensdagochtend majoor Sas ontvingen, heel wat kalmer dan deze die zwaar gebukt ging onder de jobstijding waarmee hij, naar hij aannam, de ministers en de opperbevelhebber geheel verrassen zou. Van verrassing was geen sprake, maar erger nog: de onthulling die Sas deed, stiet vooral bij de Geer en generaal Reynders op wantrouwen. Dat wantrouwen maakte Sas extra nerveus, zo nerveus dat hij op een gegeven moment van zijn stoel opsprong, twee vingers in de lucht stak en uitriep, te kunnen zweren dat de aanval op de rzde zou doorgaan. 'u kunt moeilijk', zei de Geer toen, •een eed afleggen12
1 1939-1941, p. 221. 2 7 nov. 1939 (collectie Sänger). 3 Generaal Halder: 8 nov. 1939 (Neur. doc. NOKW-3140). • Getuige G.]. Sas, dl. Ie, p. 209.
op iets wat nog niet gebeurd is." Terneergeslagen verliet Sas de bijeenkomst.
XCDaags daarna, donderdag, raakte hij nog verder gedeprimeerd toen hij ten departemente de indruk kreeg, 'dat er van de zijde der regering eigenlijk niets gebeurde', en toen dan vrijdag 10 november bekend werd dat de dag tevoren luitenant Klop (die enige tijd aan Sas' bureau in Berlijn verbonden geweest was) bij Venlo neergeschoten was, raakte Sas de wanhoop nabij. Hij begon die vrijdag met naar admiraal Furstner te gaan, bevelhebber der zeestrijdkrachten, en zei hem dat hij de dadeloosheid der regering eenvoudig niet langer verdragen kon"; in de middag zocht hij Colijn op die sceptisch naar hemluisterde en vervolgens generaal Reynders deed weten dat 'de heer Sas blijkbaar over zijn zenuwen heen geraakt is'3; daarna ging hij zijn beklag doen bij generaal van Oorschot die aan zijn waarschuwing ook al geen geloof bleek te hechten en dus van Sas de nodige 'harde woorden' te horen kreeg. Woedend en met de uitroep 'Nu ga ik naar de koningin!' sloeg deze bij van Oorschot de deur dicht. Het was maar een kleine afstand van het Algemeen Hoofdkwartier aan het Lange Voorhout naar het Paleis Noordeinde, maar toen Sas daar 'totaal overstuur'" verscheen, bleek generaal Reynders, door van Oorschot gewaarschuwd, de dienstdoende adjudant van de koningin al opgebeld te hebben: aan Sas was het formele verbod opgelegd, met de koningin te spreken.ê Een dag later werdhij bij minister Dijxhoorn geroepen die hem een terechtwijzing gaf omdat hij naar Colijn gegaan was die op dat moment geen enkele officiële functie had. De minister schaarde zich bovendien achter de maatregel die van generaal Reynders uitgegaan was: ook hij verbood Sas, een audiëntie bij de koningin aan te vragen maar hij voegde daaraan toe dat hij persoonlijk veel vertrouwen in de berichtgeving van de Berlijnse attaché had - een toevoeging die, aldus Dijxhoorn drie jaar later, Sas 'zichtbaar genoegen' deed, 'voldaan ging hij heen." Dat laatste betwijfelen wij.
XCDe indruk die Sasop woensdag en donderdag gekregen had: 'dat er van de zijde der regering eigenlijk niets gebeurde', was niet juist. Hij had met zijn geëxalteerd optreden het vertrouwen in zijn mededelingen niet versterkt, maar doordat die mededelingen overeenstemden met hetgeen door Sir12
1 I. H. Reyndcrs, 26 okt. 1955. 2 Getuige G.J. Sas, dl. I c, p. 208. 3 Getuige I. H. Reynders, a.v., p. 601. In een gesprek met eenjournalist noemde Colijn enkele dagen later Sas 'een man die men eigenlijk als een gevaarlijke gek moest opsluiten'. (E. van Raalte: 'Parlementaire en onparlementaire herinneringen. Ontmoetingen met Colijn', De 1963, p. 334). • H.]. Phaff, IS maart 1960. 5 Getuige I. H. Reynders, dl. I c, p. 649. 6 Brief, Ia nov. 1943, van A. Q. H. Dijxhoom aan de minister van oorlog, a.v., dl. I b, p. 131.
Nevile Bland op 4 november bericht was, hadden zij toch indruk gemaakt, vooral op minister Dij:xhoorn. Toen Sas uit de kring der ministers verdwenen was, kwam dan ook het voorstel ter tafel, de militaire verloven in te trekken. Weer verzette de Geer zich, zoals hij ook op zondag al gedaan had; het Nederlandse volk, zei hij, zou zich maar ongerust gaan maken.' Er werd die woensdag dus geen besluit genomen, maar Dijxhoorn legde zich daar niet bij neer: de koningin werd ingelicht en met haar krachtige steunê kon hij een dag later, donderdag 9 november, bereiken dat toch tot het intrekken der verloven besloten werd: 's avonds riep de radio het bericht om, vrijdagmorgen verscheen het in de kranten. De motivering ('daar de regering het gewenst acht, de weermacht thans niet te zeer te verzwakken') was vaag, de opschudding in den lande groot. Tussen de vijf-en-dertig- en veertigduizend verlofgangers begaven zich onmiddellijk naar hun onderdelen.
XCVooruitlopend op de goedkeuring welke hij eerst een dag later verwierf, had Dijxhoorn woensdagmiddag al opdracht laten geven aan de Nederlandse Spoorwegen, er voor te zorgen dat donderdagavond 39 treinstellen geformeerd zouden zijn: die waren nodig voor het vervoer der terug te roepen verlofgangers." Bovendien had hij, eveneens nog op die woensdag, generaal Reynders telefonisch doen weten dat onverwijld overgegaan moest worden tot het stellen van alle inundaties waartoe zondag al besloten was"; was men er toen evenwel van uitgegaan dat de evacuatie van mensen en vee voltooid moest zijn voor men het water binnenliet, llU meende Dijxhoorn dat de militaire belangen dienden te prevaleren: ook waar de burgerbevolking nog niet ordelijk afgevoerd was, moesten de sluizen geopend worden. Zijn opdracht had niet alleen betrekking op de Grebbelinie en haar voortzetting in de Betuwe, maar ook op de Z.g. Zanddijklinie op het eiland Zuid-Beveland die, voorzover bekend, zondag niet ter sprake gekomen was. Vóór die linie, vlak ten oosten van het kanaal door Zuid-Beveland, lag de KruiningseJ.
1 Getuige 1. H. Reynders, a.v., dl. 1 c, p. 597. 2 Generaal Rcynders beweerde jegens ons (26 okt. 1955) dat hij het was die buiten de ministers om een beroep op de koningin gedaan had, oud-minister Dijxhoorn betoogde jegens de Enquête commissie dat niet de generaal, maar hijzelf zijn 'gehele persoon (had) moeten in zetten om te zorgen dat die verloven ingetrokken werden.' dl. 1 c, p. 648). Aangezien uit niets blijkt dat generaal Reynders innerlijk van de ernst der situatie doordrongen was, lijkt ons de voorstelling van zaken welke Dijxhoorn gegeven heeft, het meest plausibel. 3 Directie Etappe- en Verkeersdienst, sectie spoorweg dienst: 'Derde mobilisatie-verslag' (4 dec. 1939), p. I (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep 111-2, pak C, no.ro). 4 (Minist. van binnenl. zaken) Koolhaas Revers: ill (1950), p. 31.
polder; ook die moest geïnundeerd worden: dat zou het de Duitsers moeilijker maken om naar Vlissingen op te rukken.
XCVoor de ontruiming van de gebieden die bij dreigend invasiegevaar onder water gezet zouden worden of die, als het inderdaad tot een invasie kwam, vermoedelijk gevechtszone zouden worden, was al vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog een regeling voorbereid. Defensie en Binnenlandse Zaken hadden samen in maart' 35 een 'Voorschrift Afvoer Burgerbevolking' opgesteld dat van het beginseluitging dat een eigenmachtig uitwijken van de bevolking voorkomen moest worden; voorzover die bevolking geëvacueerd zou worden, zou ze uit de bedreigde gebieden in transporten van ongeveer duizend personen naar tevoren vastgestelde andere gemeenten overgebracht worden waar de burgemeesters voor de huisvesting en voor het uitbetalen van steun dienden te zorgen: als regel zou men die geëvacueerden bij burgers inkwartieren. Landelijk zou een interdepartementale commissie, de Commissie Burgerbevolking, op een-en-ander toezicht houden. Toen echter eind augustus '39 de algemene mobilisatie afgekondigd werd en het oorlogsgevaar opeens een realiteit leek te worden, bleek dat de in ' 35 ontworpen regeling 'bij het departement van binnenlandse zaken in het vergeetboek geraakt' was: nadere regelingen waren niet uitgewerkt. Overhaast moesten provinciale commissarissen (Commissarissen Afvoer Burgerbevolking) benoemd worden, niet minder overhaast werd in Den Haag een Bureau Afvoer Burgerbevolking in het leven geroepen! - dat alles volgens een nieuw voorschrift dat op 9 september '39 van kracht verklaard werd en het oude van' 35 verving. Het nieuwe voorschrift bepaalde dat de geëvacueerden per persoon maximaal dertig kg bagage mochten meenemen en dat, waar mogelijk, afzonderlijke veetransporten samengesteld zouden worden. Voor die vee-afvoer moest een nieuw bureau van Economische Zaken zorgen, het Bureau Ontruiming.
XCNauwelijks was dat nieuwe voorschrift bekend of het moest toegepast worden: op 8 september had de ministerraad besloten dat een klein gebied bij de Grebbelinie in de gemeenten Woudenberg en Leusden geïnundeerd zou worden. Vijf-en-zestig boerengezinnen woonden er: binnen vier dagen moesten zij hun boerderijen verlaten. Het was 'een welvarende, arbeidzame bevolking ... , zeer gehecht aan deze grond waarop hun families veelal
XC1 H. W.]. Mulder: Verantwoording 1940-45. De evacuaties (1946), p. 7. 12
sinds vele geslachten hadden gewoond ... Vden, vooral vrouwen, barstten', toen de evacuatie aangezegd werd, 'in snikken uit, enkelevervielen voor een ogenblik in uitingen van opstandigheid', maar 'dank zij de troostende woorden van de burgemeesters. .. en vooralook de verzekering, namens de regering gegeven, dat voor alles behoorlijk schadeloosstellingzon worden gegeven, kalmeerden de gemoederen.' De regering had trouwens bij deze eerste, kleine evacuatie met de hand over het hart gestreken: de vijf-en-zestig gezinnen mochten, met verwaarlozing van de dertig kg-grens, al hun bezittingen meenemen. Er bleef maar weinig in de boerderijen achter: van dat weinigewerd, helaas, spoedig nogal wat geroofd door militairen en burgers."
XCMet spoed ging het Bureau Afvoer Burgerbevolking in samenwerking met de militaire autoriteiten en de Nederlandse Spoorwegen nieuwe evacuaties voorbereiden, veel grotere ook: kwam het tot oorlog, dan (zo werd vastgesteld) zouden onder meer de plaatsen Baarn, Amersfoort, Rhenen en Wageningen nagenoeg geheel geëvacueerd worden - afgeziennog van de bevolking in de inundatiegebieden en van de verpleegden in een aantal gestichten welke gelegen waren in de Grebbelinie. in het Land van Maas en Waal of in de Peel en van welke de legerleiding aannam dat zij, bij het krijgsverloop dat men na een Duitse invasie verwachtte, onder artillerievuur zouden komen te liggen. Al die voorbereidende arbeid werd geremd door het feit dat de ministers de Geer en Dijxhoorn uitdrukkelijk 'het standpunt huldigden dat van de te nemen maatregelen naar buiten niets zou mogen blijken'": men wilde geen onrust wekken.
XCDie voorbereidingen waren nog in volle gang, toen, na de bespreking bij de koningin op zondagmiddag 5 november, de CommissieBurgerbevolking 's avonds in Spoedvergadering bijeengeroepen werd: alle kommen van de Grebbelinie en van de Betuwelinie zouden onder water gezet worden, met het inunderen zou men, zo werd bericht, op vrijdag 10 november beginnen." Gelijk wij vermeldden, gaf evenwel minister Dijxhoorn op woensdag 8 november opdracht, zonder verder uitstel het water bitmen te laten. In totaal werd, van donderdagmorgen af, vóór de Grebbelinie een gebied van ruim 5000 ha onder water gezet (3000 daarvan aan het IJselmeer bij Bunschoten). Ongeveer tweeduizend mensen moesten hun woningen verlaten; verreweg de meesten begaven zich niet naar de officiële vluchtoorden maar trokken, tenslotte met goedvinden van de autoriteiten, bij familieleden of kennissen in de buurt van hun woonplaatsen in, 'de eigen streek bleef boven alles trekken. '4 Het Bureau Ontruiming van Economische
XC1 J. Koolhaas Revers: Evacuaties 1939-1940, p. 17-23. 2 A.v.,p. 107. 3 A.v., p. 29. , A.v., p. 3D-]2.
zaken ontfermde zich over meer dan 7000 stuks vee, meer dan 60 000 stuks pluimvee en grote landbouwvoorraden. Van de kippen werd een groot deel geslacht en ingeblikt;' Moest nu deze ontruiming uit de Grebbe- en Betuwelinies op donderdag 9 en vrijdag JO november overhaast geschieden, op Zuid-Beveland ontstond op die donderdag in de Kruiningse polder een ware paniek: op last van Defensie begonnen de militaire autoriteiten hier om zes uur' s morgens met het binnenlaten van zeewater terwijl de burgemeester noch de bevolking ook maar enige waarschuwing ontvangen hadden wat hun boven het hoofd hing. Omstreeks vierhonderd personen werden afgevoerd, sommigen hunner moesten door politie enmilitairen tothet vertrek gedwongen worden. 2 Diezelfde donderdag werd de ontruiming van de gestichten waar wij eerder van repten, in allerijl voorbereid, tot tegen middernacht de mededeling kwam dat de ministerraad besloten had, de ontruiming niet te laten doorgaan, 'voornamelijk omdat men vreesde dat een dergelijke afvoer een paniekstemming onder de overige bevolking zou verwekken' - een motivering welke door de Commissie Burgerbevolking en alle anderen die bij de voorbereiding der evacuatiesbetrokken waren, alsweinig overtuigend beschouwd werd." In de grensstreken werd het hier en daar toch onrustig. Het plotselinge bezoek van koning Leopold aan Den Haag had de bevolking in het algemeen al de indruk gegeven dat er gevaar dreigde; die indruk werd op vrijdag door het intrekken der verloven belangrijk versterkt. Uit Zuid-Limburg vluchtten - vrij velen naar het noorden ("n angstige reis vol spanning en onderbrekingen wegens bomen welke door soldaten werden over de wegen gelegd'). 4 Men zag hoe hier en daar in allerijl versperringen aangelegd werden ('een paar boerenkarren, schuinliggend omdat ze een wiel misten. Op die karren wat stenen en zand. Daaromheen wat houten staken met prikkeldraad)" - versperringen welke niet de indruk maakten dat ze een modern leger lange tijd zouden tegenhouden. Op zaterdag II november, een dag na het intrekken der verloven, liet de burgemeester van Arnhem de bevolking die bij de verkeersbrug woonde, waarschuwen dat de mogelijkheid bestond dat de brug zou worden opgeblazen: in dat gevalmoest men tijdelijk zijn woning
XC1 Minist. vall econ. zaken: Nola over de economische verdediging vall de Nederlandse volkshuishoudil1g (dec. 1939), p. 45. Verder aan te halen als: Nola econ, verded. 1. 2 J. Koolhaas Revers: Evacuaties 1939-194°, p. 34-36. 3 A.v., p. lOS. J. C. M. Käller-Wigman: 'Verslag van de Duitse inval op 10 mei 1940', p. 3 (Collectie dagboeken, no. 289a). 51. de Groot: !iVat de oorlog bracut over Zevenaar (1947), P·3· 12
verlaten. Er vond toen een ware 'uittocht' over de brug plaats; velen trachtten de noordelijke Rijnoever te bereiken.!
XCEerst in een zeer laat stadium werd de Nederlandse Bank omtrent het invasiegevaar ingelicht. Had de Geer, minister van financiën, vergeten dat het wenselijk was, de goudvoorraad van de bank naar Engeland over te brengen? Of nam hij innerlijk geen moment aan, dat het werkelijk tot een invasie zou komen? Wij weten het niet. wel weten wij dat de directie van de bank eerst in de ochtend van zaterdag II november gewaarschuwd werd. Een hoge functionaris ging toen onmiddellijk naar Den Haag, kreeg daar van majoor Sas te horen, 'dat hij 99,9% zekerheid had dat de Duitsers die nacht Nederland zouden binnenvallen', reisde na overleg met de president van de bank, mr. L. J. A. Trip, meteen door naar Rotterdam, charterde daar twee schepen van de Maatschappij Zeeland en liet nog in de nacht van zaterdag op zondag in Amsterdanl voor een waarde van f 166 mln aan goud in houten kistjes inpakken. Toen de volgende ochtend de invasie uitbleef, liet men die goudvoorraad ingepakt staan": een verstandige maatregel. Dat zou op 10 mei' 40 blijken. Generaal Reynders had overigens voor de nacht van 1 I op 12 november voor de grenstroepen en voor de luchtverdediging volledige paraatheid bevolen; hij had voorts de verdediging van de Peel-Raamstelling op de grens van Limburg en Noord-Brabant ietwat versrerkt.P Zaterdagavond overwoog hij nog, te gelasten dat aile onderdelen van het leger zich zondagmorgen om drie uur marsbereid en in dekking tegen luchtgevaar buiten hun kwartieren moesten bevinden - hij liet die vèrstrekkende maatregel tenslotte achterwege omdat de berichten van de grens welke in de loop van de avond bij GS III binnenkwamen, niet de indruk gaven dat een Duitse aanval op handen was."
XCInderdaad: Hitler had, zoals wij al meedeelden, de aanvalsdatum voor Fall Gelb op dinsdag 7 november verschoven van de rzde tot de ryde. In verband met de weersomstandigheden schoof hij die daturn op donderdag 9 november op tot de rode en op maandag 13 november (de zondag was een mistige, regenachtige dag geweest)" stelde hij al de vierde aanvalsdatum vast: woensdag 22.6
XCOp diezelfde maandag 13 november hield minister-president de Geer eenr.r.
1 en IS nov. 1939. • Getuige A. M. de Jong, dl. c, p. 39. 3 H. Reynders: p. 28. 4 Brief, 20 dec. 1945, van H. Reynders aan de chef van de generale staf (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-I, pak B). 5 Brief, 8 aug. 1968, van het Koninklijk Nederlands Meteoro logisch Instituut. • Jacobsen: p. 141.
al op zaterdag aangekondigde radiorede, welke de bedoeling had de bevolking gerust te stellen. 'Het is aan de regering gebleken', zo begon hij, 'datinde laatste dagen geruchten gelopen hebben over een acu ut dreigend gevaar voor ons land en dat die geruchten in brede kring onrust hebben gewekt. En nu wil ik u even komen vertellen, dat daarvoor geen enkele grond bestaat.' Aan buitenlandse pers- en radioberichten moest men, zei hij, geen betekenis toekennen. Natuurlijk, de regering had wel enkele maatregelen genomen (daarmee doelde hij in de eerste plaats op het intrekken der verloven), maar het zou' een noodlottige dwaling zijn, hieruit op te maken dat de bedreiging van onze grenzen groter geworden is.' Men moest maar denken aan de eerste wereldoorlog: toen was men ook wel eens bevreesd geweest om in de strijd betrokken te raken, maar die vrees was telkens ongegrond gebleken.
XC'Niet anders zal men het ook nu mogen zien. Een acuut gevaar bestaat thans evenmin als in de eerste dagen van september ... De zorgen zijn waarlijk groot genoeg om zich niet nog denkbeeldige er bij te scheppen. Het is zo waar wat een oud lied zegt: Een mens lijdt dikwijls het meest Door 't lijden dat hij vreest, Doch dat nooit op zal dagen. Zo heeft hij meer te dragen Dan God te dragen geeft.'
XCEn dat was, aldus de minister-president, 'ook ondankbaar tegenover God".
XCHet kon niet ongelukkiger. Objectief droeg de Geers toespraak een misleidend karakter; hij speelde de Duitse propaganda in de kaart die op hoge toon beweerde dat al die invasiegeruchten te wijten waren aan de onbeschaamde intriges van Engelse en Franse persbureaus; hij verzwakte bij diegenen in de legerleiding die de ontvangen waarschuwing kenden en er geloof aan gehecht hadden, het vertrouwen in de regering"; hij versterkte bij de van-niets-wetende publieke opinie de uit de eerste wereldoorlog daterende illusies. Dat bleek. De pers gewaagde in het algemeen met lof van zijn redevoering. De Tüd meende dat de minister-president 'de evenwichtige houding van ons land temidden der oorlogvoerende mogendheden met welgekozen woorden helder omschreven' had", ook het Algemeen HandelsbladJ. J.
1 De tekst van de toespraak is afgedrukt in dl. I b, p. 94. 2 G. van Voorst tot Voorst: 'Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op de gevechtsterreinen', bijlage bij brief, 30 juni 1948, aan de Enquêtecommissie, a.v., p. 141. 3 13 nov. 1939.
sprak van een 'rustige, evenwichtige radiorede"; Het Volk juichte over een 'bevrijdend woord' ('Juist het woord dat wij nodig hadden om het spinrag uit de hoofden weg te vagen'). 2 De Utrechtse historicus Geyl was een der zeer weinigen die kritiek op de minister-president uitten, maar hoe voorzichtig was zij geformuleerd! 'De opmerking mag toch gewaagd worden dat hij', schreef Geyl in een brochure, 'misschien niet voldoende oog gehad heeft voor de wenselijkheid om het Nederlandse volk met de realiteiten van de toestand vertrouwd te maken.Pln die terughoudendheid kwam de gehele problematiek van de neutraliteitspositie tot uiting. Daarover straks meer.
XCEr kwam kritiek van nog een kant, algemener kritiek zelfs.
XCIn de avondeditie van De Telegraaf waarin de Geers toespraak afgedrukt werd, verscheen een interview met Colijn. Deze vond 'de ongerustheid die er in het volk heeft geheerst en die in sommige opzichten zelfs het belachelijke begon te naderen ... wel een bewijs dat het met onze zenuwen nog niet in orde is.' De oud-minister-president doelde daarmee uiteraard ook op de zenuwen van de regering. 'Ze zijn gek', had hij een dag tevoren tegen een neef gezegd, 'er is geen enkele reden tot ongerustheid.I? 'Ik kan wel vermoeden', liet hij nu schrijven, 'welke berichten de regering had' (de lezer herinnere zich het bezoek dat Sashem bracht), 'maar zekerheid heb ik daaromtrent niet.' Hij was er intussen van overtuigd, dat men 'onnodig ongerustheid gekweekt heeft.'Gekweekt - immers, er was 'geen vuiltje aan de lucht geweest.' Erger: de regering had, doende alsof zij een aanvalvan Duitsland duchtte, Duitsland alleen maar tegen zich ingenomen.è
XCDe strekking van Colijns zelfverzekerd betoog was dat hij, ware hij minister-president geweest, zich in het geheel niet had laten alarmeren; zo hij daarentegen tot voorzorgsmaatregelen besloten had, zou hij deze spoediger hebben toegelicht. 'Het staat nu wel vast', zo spitste De Telegraaf een dag later Colijns aanval op het kabinet-de Geer toe, 'dat de opwinding die in de afgelopen week heeft geheerst, uitsluitend haar oorsprong heeft gevonden in de verkeerde beoordeling van een mededeling die ons ministerie heeft bereikt." Eén mededeling slechts - en dan nog verkeerd beoordeeld: stupide regermg.J. J.
1 13 nov. 1939. 2 IJ nov. 1939. 3 P. Geyl: (1939), p. 13. G. Boot: (1967), p. 18. 13 nov. 1939. • A.v., 14 nov. 1939.
XCHet november-alarm (snel opgekomen, snel weer verdwenen) had in één opzicht een belangrijk effect gehad. Op zaterdag 4 november was niet alleen de Nederlandse regering maar waren ook de regeringen van Engeland en Frankrijk opeens geconfronteerd met het perspectief dat Hitler acht dagen later, op zondag de rzde, tot de aanval in het westen zou overgaan. Het bericht dat bij de Engelse regering binnengekomen was en de inlichtingen die majoor Sas op de 7de in Berlijn kreeg, spraken uitsluitend van een aanval op Nederland. Dat wierp, gelijk wij al vermeldden, voor de Geallieerde legerleiding (dat betekende in dit geval: voor de Geallieerde opperbevelhebber, de Franse generaal Gamelin) de vraag op, hoe men Nederland te hulp kon komen. Zonder de volledige medewerking van België zou dat bezwaarlijk gaan. De Belgische regering kwam dus voor het probleem te staan, wat zij zou doen indien Duitsland niet België en Nederland, maar uitsluitend Nederland zou aanvallen.
XCOp de dag waarop de vredesoproep van koning Leopold en koningin Wilhelmina gepubliceerd werd, 7 november, besloot het Belgisch kabinet om geen onmiddellijke beslissing te nemen: de minister-president, Hubert Pierlot, de minister van buitenlandse zaken, Spaak, en de chef van de generale staf, generaal Henri Denis, kregen volmacht om te handelen naar het hun goed dacht. Spaak ontving die avond nog de Franse gezant en vroeg hem wat men in Parijs wilde: dat België in geval van een Duitse invasie van Nederland neutraal bleef of dat het Duitsland de oorlog verklaarde en de Geallieerden te hulp riep. Parijs antwoordde: het laatste - maar dat wierp een nieuwe vraag op: welke hulp zouden de Geallieerden dan èn aan Nederland èn aan België kunnen verlenen s!
XCGeneraal Gamelin had geen enkel uitgewerkt plan gereed liggen. Na de eerste waarschuwing uit Londen had hij op 5 november opdracht gegeven, een transportschema te ontwerpen waarbij Geallieerde troepen eerst naar Zeeuws-Vlaanderen en vervolgens naar Walcheren en Zuid-Beveland zouden oprukken.ê Wat België betreft, had de Belgische regering gehoopt dat de Geallieerde legers, als Duitsland tot een aanval zou overgaan, onmiddellijk zouden doorstoten tot aan het Albertkanaal in de buurt van Luik en Maastricht, maar dat was Gamelin te ver; hij deed de Belgische militaire attaché in Parijs geen enkele concrete toezegging, hij hoopte alleen dat de GeallieerdeJ.
1 Vanwelkenhuyzen: p. 16. Dit is een rapport, geschreven voor een besloten conferentie van Franse, Belgische en Nederlandse historici die in mei 1966 in Parijs gehouden werd. 2 A.v., p. II. legers ongeveer een lijn van Antwerpen naar Namen zouden kunnen berei ken maar ook dat zou van de omstandigheden afhangen. De Belgische regering bleek door dat antwoord diep teleurgesteld. Geen wonder: wanneer het front ter hoogte van Antwerpen en Namen zou komen te liggen, zou men al de helft van België aan de Duitsers prijsgegeven hebben. De Belgische regering wendde zich dus opnieuw tot Gamelin en nu uitte deze zich iets optimistischer: misschien zou hij het Albertkanaal inderdaad kunnen berei ken, maar daar had hij dan toch minstens zes dagen voor Zo ver was men gevorderd toen de november aanbrak - en verstreek. Al die contacten hadden slechts het gebrek aan coördinatie onderstreept maar hoe kon men tot effectieve coördinatie overgaan zonder (als het uitlekte) Hitler een voorwendsel of zelfs een motief te geven tot de invasie die men juist wilde voorkomen I Dat probleem werd voorlopig niet opgelost. Met datzelfde probleem had men op het hoogtepunt van het november alarm in Den Haag geworsteld. Men mocht er van uitgaan dat, als Hitler inderdaad op I2 november aanviel, Frankrijk en Engeland bereid zouden 1 A.v., p. 17-19.
IV. Game/ins eerste hulpp/all nodig.'rzde
XCzijn om Nederland te hulp te komen. Hoe zouden zij dat kunnen doen, als
XCzij het Nederlandse krijgsplan niet kenden en als zij niet wisten waar Neder
XCland het dringendst behoefte aan had? Generaal Reynders dacht dat het vol
XCdoende was om pas bij een Duitse invasie verbindingsofficieren naar het
XCbuitenland te sturenl, maar minister van Kleffens was van opinie dat het lang
XCniet zeker was dat men daar dan voldoende tijd voor zou hebben; hij kwam
XCop het denkbeeld om de nodige informatie neer te leggen in brieven die
XCmen voorshands gesloten zou deponeren bij de Nederlandse gezantschappen
XCin Brussel, Parijs en Londen: zou de Duitse invasie werkelijkheid worden,
XCdan zouden die brieven onmiddellijk aan de regeringen en aan de militaire
XCleiders van België, Frankrijk en Engeland overhandigd kunnen worden.
XCEen eerste stuk 'waarin de eventueel van de Fransen te vragen hulp wordt
XCgeregeld', werd in de nacht van vrijdag Ia op zaterdag II november door
XCde Nederlandse gezant in Parijs ontvangenê - er kan maar weinig beraad aan
XCten grondslag gelegen hebben; daarvoor was de tijd te kort. Een betere versie
XCmoest vervaardigd worden. Daarmee belastte zich het hoofd van de afdeling
XCoperaties van het Algemeen Hoofdkwartier, majoor Wilson. Op zondag
XC19 november stelde hij de nieuwe stukken Op3, twee officieren van GS III
XCzorgden voor de vertaling in het Frans en het Engels+en nog diezelfde avond
XCwerden die vertalingen aan de ambtswoning van minister van Kleffens afge
XCgeven. De korte inhoud (de stukken zijn, zoals wij nog zullen verhalen, later door
XCandere vervangen en toen vernietigd) was, dat de Geallieerden in Noord
XCBrabant zo ver oostelijk moesten doordringen dat zij konden helpen bij de
XCverdediging van de Peel-Raamstelling." Dat was nog heel wat verder dan
XChet Albertkanaal! Inderdaad was generaal Reynders er zich niet van bewust , dat zijn denkbeeld allerminst strookte met de operatieve bedoelingen van
XCgeneraal Gamelin; hij had ook niet de behoefte, zich, hoe voorzichtig ook,
XCvan die bedoelingen te vergewissen: zijn opvatting was, dat de inhoud van
XCde bij de Nederlandse gezantschappen in Brussel, Parijs en Londen gedepo
XCneerde brieven strikt geheim moest blijven tot de dag waarop Duitsland zou
XCaanvallen." sloot dat niet het evidente risico in dat op die informatie dan
XConvoldoende gereageerd zou worden? Stellig - maar onze indruk is, dat
XC1 I. H. Reynders: De wisseling van het opperbevel, p. 29. 2 'Uittreksel uit het dag
XCboek van de militair attaché', II nov. 1939 (Enq., punt a, gestencildebijlage 158).
XC3 Proces-verbaal, 3 okt. 1946, van verhoor van].]. C. P. Wilson (Dossier-deGeer,
XCproces-verbaal no. 33), Enq., dl. I b, p. 35. 4 J. G. M. van de Plassche, 29 nov. 1955. s J.]. C. P. Wilson, 30 nov. 1955. 61. H. Reynders, 26 okt. 1955.
generaal Reynders daar niet zwaar aan tilde. Hij zag uiteraard een Duitse aanval als een mogelijkheid, hij hield die aanval evenwel niet voor waarschijnlijk en was in die opinie versterkt door alles wat met het novemberalarm samenhing. Zeker, hij had (maar dan op aandrang van de ministers Dijxhoorn en van Kleffens en vooral van de koningin) bepaalde voorzorgsmaatregelen genomen, maar zijn hart was er niet bij geweest; aan al die verontrustende geruchten had hij weinig waarde toegekend, in een 'danger imminent' had hij niet geloofd. En had de afloop hem niet in het gelijk gesteld? Er was op de rzde november niets gebeurd.
XCDe aanvalsdatum voor Fall Gelb is door Hitler vóór de lode mei 1940 niet minder dan negentien maal vastgesteld en achttien maal opgeschoven.' NegentienmaalkreegdusookdeAbwehrinformatie. Wijwetennietmetzekerheid of Oster in de gelegenheid was, al die data zonder uitzondering aan zijn vriend Sas door te geven; Osters inlichtingen waren niet altijd volledig, maar dat er, ook toen Sas op 13 november naar Berlijn teruggekeerd was, herhaaldelijk bericht van hem binnenkwam dat Nederland op een bepaalde datum door Duitsland overvallen zou worden, staat vast.ê Keer op keer was die informatie op het moment waarop zij doorgegeven werd, juist. Maar die data verstreken, de een na de ander. Niets geschiedde. Na het novemberalarm werd het midden januari voor er van Nederlandse zijde weer bijzondere voorzorgsmaatregelen genomen werden, en dat tweede alarm (dat wij nog beschrijven zullen) was minder gevolg van enige aankondiging van majoor Sas, dan van een waarschuwing uit België waar men door de noodlanding van een Duits vliegtuig documenten buitgemaakt had welke in de richting van een spoedige aanval op Nederland en België schenen te wijzen. Anders gezegd: de data die majoor Sas doorgaf, zijn op zichzelf, vóór de
1 Een volledige lijst bij Jacobsen: p. 141. Op 20 november bepaalde Hitler dat op 3 december ingezet zou worden; de Belgische militaire attaché te Berlijn, kolonel Goethals, wist die datum op 30 november aan Brussel te berichten. Diezelfde dag corrigeerde hij: het zou Ia december oflater worden. Inderdaad had Hitler op 27 november het offensief tot 9 december uitgesteld. De aanvalsdatum van 17 december, op 6 december door Hitler bepaald, werd op 7 de cember door Goethals aan Brussel gemeld (a.v. en berichten van Goethals in de collectie-Vanwelkenhuyzen). Stellig zijn die berichten door Sas aan Den Haag doorgegeven.
crisis van mei '40 begon, door de opperbevelhebber en door de regering nooit als voldoende aanleiding beschouwd om het land in een zo goed mogelijke staat van paraatheid te brengen. De conclusie ligt voor de hand: met elke datum die de militaire attaché uit Berlijn berichtte en die dan verstreek zonder dat er iets geschiedde, daalde zijn prestige verder.
XCNatuurlijk werd hem vaak gevraagd, wie toch die geheimzinnige informant was in wiens mededelingen hij een onbeperkt vertrouwen stelde. De naam Oster werd, uit veiligheidsoverwegingen, door Sas jegens niemand genoemd. Geen van de andere Nederlanders aan het gezantschap te Berlijn kende die naam.' Ook bij dat gezantschap werd, 'speciaal in de periode na de grote alerte van 12 november 1939', aan de betrouwbaarheid van die informant getwijfeld- - later verdween die twijfel goeddeels omdat de waarschuwingen die Sas kreeg, veelal klopten met overeenkomstige waarschuwingen welke het gezantschap, maar dan meest iets later, van anderen ontving: een functionaris van het Auswärtige Amt die Nederland welgezind was, liet wel eens in vage termen blijken dat de situatie kritiek werd, en een ontslagen ambtenaar van de Duitse buitenlandse dienst, graaf Albrecht von Bemstorff, een moedig tegenstander van het Nazibewind en een persoonlijk vriend van de gezant, jhr H. M. van Haersma de With," gaf menigmaal de hem bekend geworden aanvalsdata voor Fall Gelb aanhetgezantschap door." Jhr. van Haersma de with en zijn staf waren dus in beginsel geneigd, geloof te hechten aan de inlichtingen welke majoor Sas ontving - zij waren, afgezien van koningin Wilhelmina en een enkele minister als Gerbrandy, vrijwel de enigen.
XCGeneraal Reynders behoorde bepaald niet tot dat kleine groepje. Wat Sas uit Berlijn berichtte, moest hoe dan ook in de geheime overzichten van GS III opgenomen worden. Welnu, enige tijd na het november-alarm gaf de generaal aan majoor van de Plassche die voor het samenstellen van die overzichten zorg droeg, de ongepaste maar kenmerkende opdracht om het verstrekken van inlichtingen aan de koningin en aan minister Dijxhoom te beperken, 'Hare Majesteit', had de opperbevelhebber gezegd, 'wordt er maar zenuwachtig van en de minister van defensie krijgt maar aanleiding zich met de zaak te bemoeien.PGeneraal Pabius, opvolger van van Oorschot als hoofd van de geheime dienst, ging zelfs nog verder want hij wilde, aldus van de Plassche, 'dat ik helemaal geen berichtenmeer uitstuurde, want dan werden de mensen maar zenuwachtig."J.J.J.J.
1 Getuige G. de Beus, dl. I c, p. 626. 2 A.v., p. 625 3 Brief, II nov. 1955, van G. de Beus. • Getuige G. de Beus, dl. I c, p. 625. 5 Getuige A. Q. H. Dijxhoom, a.v., p. 31. G Getuige G. M. van de Plassche, a.v., p. 219·
XCVeel effect hadden dergelijke absurde opdrachten niet: van elk rapport dat Sas naar het Algemeen Hoofdkwartier zond, stuurde hij op verzoek van de koningin rechtstreeks een kopie naar een harer adjudanten! en de geheime overzichten welke GS III A samenstelde, werden menigmaal door enkele jongere officieren van de afdeling' clandestien' aan prins Bernhard meegegeven bij diens bezoeken aan het Algemeen Hoofdkwartier; 'die stak ze in zijn zak', aldus een der officieren, 'en ik hoor het hem nog zeggen: 'Dan kan ik het eens met Moeder bepraten, dan ziet ze het ook eens.' '2Wat het verbod betrof om minister Dijxhoom zo volledig mogelijk in te lichten: hier trok majoor van de Plassche zich op instructie van de minister (die hij zelf gewaarschuwd had) niets van aan." Contact met de secretaris-generaal van justitie, mr. van Angeren, was Sas (zij kenden elkaar sinds jaren) uitdrukkelijk door generaal Reynders verboden: oud-minister Geseling die, gemobiliseerd, als kapitein ingedeeld was bij de juridische afdeling van het departement van defensie, belastte zich toen met de taak, mondeling de waarschuwingen van Sas aan van Angeren door te geven? - van Angeren lichtte dan telkens minister Gerbrandy in en deze liet niet na, herhaaldelijk in de ministerraad uitdrukking te geven aan zijn overtuiging dat een Duitse aanval niet zou uitblijven; hij kreeg in het kabinet de naam van de man 'die altijd denkt dat er morgen oorlog komt'."
XCReeds eerder vermeldden wij dat generaal Reynders al vóór het november-alarm weinig geloofhechtte aan de berichten die majoor Sas placht door te geven. Na het november-alarm beschouwde hij hem eerst recht als 'een paniquard'. 6 Sas had hem meegedeeld dat zijn informaties van een officier van de Duitse generale staf afkomstig waren en hij was zo ver gegaan om aan te duiden dat het een officier van de Abwehr was.? Dat deed bij Reynders de deur dicht: leek het hem op zichzelf al hoogst onwaarschijnlijk dat een Duits officier 'verraad zou plegen', het stond voor hem als een paal boven water dat men aan gegevens die men uit kringen van de Abwehr ontving, geen waarde kon toekennen. Was het niet juist een van de functies van die dienst om de tegenstanders met Spielmaterial in verwarring te brengen 1 Pleitte niet veel er voor, dat Sas, ongewild, evenzeer werktuig in Duitse handen geworden was als Payne Best en Stevens 1 En hadden de Duitsers bij het doorgeven van dat Spieluioterial niet een evident belang 1 Elke keer wanneer het gealarmeerdeJ.J.J.12 jan. 1956. 6 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, Enq., dl. Ie, p.·647. 'I. H. Reyn
1 G. Sas jr.: 'Het begon in mei 1940', 17 okt. 1953. 2 Getuige M. Somer, dl. I c, p. 390. 3 Getuige A. Q. H. Dijxhoom, a.v., p. 31. 4 R. M. van Angeren: 'Nederlandsc regering in Londen' (1952), p. 4. 5 P. S. Gerbrandy,
Nederlandse leger zijn oorlogsopstellingen zou innemen, zou men in Berlijn door middel van de rapporten van agenten die in Nederland opereerden, een duidelijker beeld krijgen van hetgeen dat leger van plan was, indien het werkelijk tot een Duits offensief zou komen. Generaal Reynders zag al die opgegeven aanvalsdata dan ook als 'een proefballon; dat zij als het ware door het te doen voorkomen, alsof zij ons zouden aanvallen, wilden weten hoe wij daarop reageerden." 'Bovendien', aldus de generaal,
XC'waren die inlichtingen van de heer Oster al enige malen onjuist gebleken. Sas had mij ook verteld dat diezelfde meneer hem had meegedeeld dat hij bezig was, een aanslag op Hitler voor te bereiden. Toen geloofde ik het helemaalniet meer. Ik kon mij niet voorstellen dat een Duits officier die bezig was een aanslag op Hitler voor te bereiden, aan een buitenlands attaché zou vertellen dat hij daarmee bezig was.'2
XCIn het Algemeen Hoofdkwartier werd de afwijzende houding van de opperbevelhebber door velen gedeeld. De bewoordingen zelf waarin die geheimzinnige Duitse officier soms zijn berichten inkleedde (Hitler duidde hij wel eens als' de roverhoofdman' aan) versterkten, door Sas weergegeven, het wantrouwen; 'dergelijke berichten', aldus generaal Fabius, de chef van GS III, 'werden dan een beetje smalend opgenomen." Ook Fabius zag de berichtgeving door Sas als een vorm van Duitse zenuwoorlog, 'dat er in de Duitse generale staf verraders zaten ... was zo on-Duits ... , dat men dat niet zo dadelijk geloofde." Van de Plassche, hoofd van GS III A, had eveneens dikwijls 'het idee dat we 'gevoerd' werden met berichten." Dat was mede de opinie van de chef-staf van de landmacht, generaal-majoor Carstens: deze zag de alarmeringen vooral als een Duitse poging om de Nederlandse troepen af te matten." Meer en meer gingen sommigen majoor Sas als een tamelijk ridicule figuur beschouwen. Had hij weer eens een invasiedaturn gerapporteerd, dan werd op het Algemeen Hoofdkwartier gezegd: 'Het sast weer.'? Een van zijn collega's begroette Sas in Den Haag eens met de woorden: 'Zo, S-O-S, hoe gaat het met je geestelijke toestand 1'8
XCHet bleef niet bij het afwijzen van inhoud en toon van de berichten van de majoor. Van de Plassche reisde ter controle naar Berlijn 'om eens kennis te maken met die vertrouwde berichtgever' - hij kreeg Oster niet te zien." Sas
XC1 Getuige 1. H. Reynders, Enq., dl. I c, p. 23. 2 A.v. 3 Getuige H. A. C. Fabius, a.v., p. 252. A.v., p. 251. 5 Getuige ]. G. M. van de Plassche, a.v., p. 222. • Brief, lokt. 1940, van N.T. Carstens aan de commandant in hetjustitiële garnizoen Den Haag, a.v., dl. I b, p. 125. 7 H.]. PIlaff, 18 maart 1960. 8 G.]. Sas]r.: 'Het begon in mei 1940', De Spiegel, 17 okt. 1953. Getuige J. G. M. van de Plassche, Enq., dJ. Ic, p. 653.
zelf ergerde zich dermate aan de honende wijze waarop zijn berichten in de rapporten van GS III becommentarieerd werden, dat hij op 5 december '39 generaal Reynders per brief om de uitspraak vroeg of men hem nu wèl of niet geloofde. Hij kreeg geen antwoord, trok naar Den Haag, kreeg daar van de generaal te horen dat hij van het militair-attachéschap ontheven zou worden en toen Sas daarop de in zijn brief gestelde vraag herhaalde, werd generaal Reynders, aldus Sas, 'zeer kwaad en schreeuwde: 'Godverdomme, dat geklets van jou en die relatie, ik geloof er geen woord van. En je geeft me allerlei data en zo, wat moet ik er mee doen!' '1
XCSas zou dus een andere functie krijgen.
XCDat feit alleen al wees er op dat ook in de ministerraad aan de waarde van zijn berichtgeving getwijfeld werd. De Geer had dat van meet af aan gedaan, maar geleidelijk was die twijfel ook bij de ministers Dijxhoorn en van Kleffens gegroeid. Generaal Reynders wilde al na het november-alarm van die 'paniekzaaier' af, maar het bleek niet zo gemakkelijk om een opvolger te vinden. Toen men er een had (een gepensioneerd opperofficier van het Koninklijk Nederlands-Indisch leger, generaal-majoor A. G. van Triche), kwam men tot de ontdekking dat men aan de Duitsers geen acceptabele verklaring geven kon voor het feit dat men Sas wilde vervangen.ê bovendien arriveerde er een fel protest van de Berlijnse gezant, van Haersma de With het slot van het lied was, dat Dijxlioom en van Kleffens besloten, Sas te handhaven en van Tricht te benoemen tot militair attaché in Zwitserland en Italië.
XCBij dat alles speelde een rol dat Sas' scherpste criticus, generaal Reynders, begin februari '40 vervangen was; misschien ook, dat het januari-alarm bij sommigen het vermoeden gewekt had dat majoor Sas met zijn berichten in wezen gelijk had. Twijfel bleef bestaan, en niet alleen aan Nederlandse kant. De Belgische collega van Sas, kolonel Goethals, voegde, toen hij begin december '39 allerlei berichten doorgaf die via Sas kennelijk van Oster afkomstig waren, aan die berichten de opmerking toe dat de (hem, Goethals, onbekende) informant heel wel, zonder het te weten, als 'agent provocateur' kon fungeren," en nog op 7 mei '40 werd de uit dezelfde bron afkomstige inlichting dat het offensief voor Fall Gelb op 8 mei ingezet zou worden (inlichting welke op dat moment juist was), door de Belgische militaire attaché naar Brussel in code doorgetelegrafeerd 'ovec expresses reserves.":J.J.14
1 Getuige G. Sas, a.v., p. 210. Generaal Reynders heeft ontkend, zich ooit op die toon uitgelaten te hebben, hij herinnerde zich niet, Sas na het november alarm nog ontmoet te hebben. (Getuige LH. Reynders, a.v., p. 602). 2 H. Kruls, 16 febr. 1956. 3 R. van Overstraeten: p. 438-39. 4 A.y., p. 568.
XCDatzelfde voorbehoud trof vele van de detail-inlichtingen welke majoor Sas aan Den Haag deed toekomen. Oster legde er de nadruk op, dat de leden van het Koninklijk Huis bedacht moesten zijn op hun veiligheid-; hij waarschuwde herhaaldelijk en met klem dat men speciaal letten moest op het tijdig opblazen van alle bruggen over de Maasê; hij berichtte begin december '39 dat de Duitsers parachutisten en tanks zouden inzetten en sommige van hun troepen in Nederlandse uniformen zouden steken"; hij deelde eind januari' 40 mee dat zij, met inzet van een gehele tankdivisie, hun hoofdstoot via Noord-Brabant, de Moerdijkbruggen en de brug bij Dordrecht in de richting van Rotterdam zouden uitvoeren - een bericht dat bij generaal Fabius op tafel kwam die er, 'aannemende dat de opmars van het FransBritse reserveleger door België in de richting van de Ruhr tot de mogelijkheden behoorde', ter attentie van generaal Reynders (die op aftreden stond) een memorie aan toevoegde waarin hij 'het onwaarschijnlijke van een aanval . door Noord-Brabant' krachtig onderstreepte." Dit rapport van Sas, strategisch misschien het belangrijkste van de vele die hij doorgaf, raakte later zoek. Generaal Winkelman, opvolger van Reynders, kreeg het niet te zien",
XCAchteraf valt het niet moeilijk, te constateren dat het ongeloof dat de berichtgeving van de Nederlandse militaire attaché in Berlijn trof, in menig opzicht de Nederlandse verdediging geschaad of zelfs ernstig geschaad heeft. Maar hoe dat ongeloof te verklaren 1 Wij moeten ons hoeden voor een al te simpele voorstelling van zaken. Eenvoudig, gelijk reeds gezegd, is de historie alleen achteraf; zij heeft dan zelf, door haar verloop, helder gemaakt wat voor velen als tijdgenoten duister en ondoorgrondelijk was.
XCDe argumenten die naar het oordeel van de generaals Reynders en Carstens (om slechts hen te noemen) tegen de betrouwbaarheid van Sas' anonieme informant pleitten, waren allerminst gezocht. Dat zij erkend. Het was een vreemde zaak dat het zo nauwkeurig aangegeven offensief telkens niet doorging; de veronderstelling dat Hitler een soort zenuwoorlog voerde, was evenmin absurd als die andere dat het hem er om te doen was, een beter inzicht te krijgen in de oorlogsopstelling van het Nederlandse leger. MaarJ.J.schijnlijk dat het Oberkommando des Heeres vóór eindjanuari het plan voor de tankstoot door Noord-Brabant uitgewerkt had. 5 Getuige G. J.
1 G. Sas jr.: 'Het begon in mei I940', I7 okt. I953. 2 Getuige G. de Beus, dl. Ic, p. 627. 3 Dat berichtte kolonel Goethals op 8 december 1939 aan Brussel (R. van Overstraeten: p. 438). Het volledige rapport van 8 december komt voor in de collectie-Vanwelkenhuyzen. 4 H. A. C. Fabius: 'Mérnoires n.a.v. het requisitoir van van Genechten in de zaak van lt. kol. Mussert', p. 13-16 (Doe I-456, map a-r). Zoals wij nog zullen weergeven, besloot Hitler eerst medio januari tot de aanval op de Vesting Holland. Het is niet waar
daarmee hebben wij toch, dunkt ons, de kern van de zaak niet aangegeven.
XCDie kern lag bij twee factoren.
XCDe eerste was, dat verreweg de meeste Nederlanders (ministers en generaals incluis) het perspectief niet konden verdragen dat Hitler zo al niet met zekerheid, dan toch met grote waarschijnlijkheid tot de aanval op Nederland zou overgaan. Sas was een Cassandra: hij werd evenmin geloofd als de dochter van Priamus.
XCEn als tweede, daarmee samenhangende factor 'zien wij het feit dat het nagenoeg allen aan wie de berichten van Sas onder ogen kwamen (wij maken voor de koningin een uitzondering'), schortte aan begrip zowel voor de demonie van Hitlers politiek als voor de tegenstellingen en spanningen welke die politiek in de hogere regionen van het Derde Rijk had doen ontstaan. Sas placht bij zijn bezoeken aan Den Haag Hitler en de zijnen aan te duiden als 'die bende, die troep ploerten" - dat waren niet de categorieën waarin tom de meeste Nederlandse ministers en opperofficieren plachten te denken. Voor hen golden als regel nog fatsoensnormen waaraan Hitler zich in zijn gehele politieke loopbaan onttrokken had. Vandaar dat zij ook het gewetensconflict van Sas' ongenoemde informant niet konden aanvoelen. Een man als generaal Fabius zag die informant niet als een bij uitstek moedig, anti-nationaal-socialistisch patriot, maar als een 'verrader' en 'dat er in de Duitse generale stafverraders zaten', was 'on-Duits'. Generaal Winkelman kende in beginsel aan de inlichtingen welke Sas doorgaf, veel meer waarde toe dan zijn voorganger Reynders gedaan had, maar toen Winkelman medio maart '40 vernam dat die inlichtingen van een hooggeplaatst Duits officier afkomstig waren, zei toch ook hij, 'dat hij eigenlijk die berichtgever een beroerde vent vond."
XCDie geringe aandacht welke aan de berichten van de Nederlandse militaire attaché in Berlijn geschonken werd, was, in het negatieve, de uitdrukking van gebrek aan fantasie, gebrek aan begrip voor het wezen van het nationaalsocialisme, en, in het positieve, van gehechtheid aan het rustig nationaal en persoonlijk bestaan, gehechtheid aan de traditionele fatsoensnormen. Achter het probleem-Sas ging dan ook een veel algemener probleem schuil: het probleem van de mentaliteit en van de politiek in de neutraliteitsperiode.peilen.' (Th. Booy, 30 jan. 1956). 2 C. Ringeling, 6 juli 1960. 3 Getuige G. J. Sas, Enq., dl. I c, p.
1 De koningin zei eens tegen haar secretaris Thijs Booy: 'Het is heel wel denkbaar dat men afgestoten werd door de geëxalteerde toon van de heer Sas, maar werke lijke staatslieden hadden door die geëxalteerde toon heen de waarheid moeten
XCBijna vijf maanden na het uitbreken van de tweede wereldoorlog, op 20 januari 1940, hield Winston Churchill, minister van marine in het gereconstrueerde kabinet-Chamberlain, een radiorede waarin hij begon met de successen te onderstrepen die Engeland en Frankrijk in de strijd ter zee behaald hadden: het eerste U-Baat-offensief was afgeslagen; de Duitse mijnen behoefde men niet langer te duchten; de Geallieerde convooienleden vrijwel geen verliezen. Veel moeilijker was eigenlijk, betoogde hij, ook door de strijd ter zee, de positie der neutrale mogendheden; hen beklaagde hij: de Scandinavische staten, de volkeren van de Balkan en van het Donaubekken, Zwitsers, Belgen en Nederlanders. Passief en angstig zaten zij af te wachten wat het lot hun brengen zou. 'But what would happen', aldus Churchills rhetorische vraag, 'if all these neutral nations I have mentioned, and some others I have not mentioned' (de Verenigde Staten 0, 'were with one spontaneous impulse to do their duty in accordancewith the Covenant oj the League, and were to stand together with the British and French Empires against aggression and wrong? At present their plight is lamentable; and it will become much worse ... Each one hopes that if he feeds the crocodile enough, the crocodile will eat him last. All of them hope that the storm will pass before their turn comes to be devoured. But I Jear, I Jear greatly, the storm will not pass. It will rage and it will roar, ever more loudly, ever more widely. It will spread to the South; it will spread to the North _'
XChet westen en oostennoemde hij niet. Hoe ook, 'there is IlO chance of a speedy end except through united action' _ dat was zijn bondige conclusie.'
XCIn de betrokken landen (van welke, eer veel tijd verstreken zou zijn, niet minder dan vijf door Hitler overvallen en bezet zouden worden) maakte die klemmende oproep tot internationale solidariteit in de strijd tegen het Derde Rijk weinig indruk. Sterker: hij wekte wrevel. Zo ook in ons land. Hadden Frankrijk en Engeland nog wel het recht, een beroep te doen op een solidariteit die zij zelf in de voorafgaande jaren met betrekking tot Mandsjoerije, China en Spanje, tot Abessynië, Oostenrijk en Tsjechoslowakije verzaaktInto Battle. Speeches Winston
1 S. (1945), p. 160.
hadden e Hadden niet juist kleine mogendheden als Nederland onder verwijzing naar datzelfde Handvest van de Volkenbond dat Churchill noemde, getracht, het systeem van collectieve veiligheid leven in te blazen en hadden niet juist Frankrijk en Engeland, door te wijken voor de aggressie van Japan, Italië en Duitsland, die collectieve veiligheid ondermijnd I Engeland lag aan de andere kant van de Noordzee; Churchill, vond men, had gemakkelijk praten. Kleine mogendheden als Nederland zouden evenwel, zo zij zich bij de Geallieerden aansloten, een Duitse invasie uitlokken onder omstandigheden waarin effectieve hulp van Frankrijk en Engeland op zijn best twijfelachtig was. 'Teveel verlangd', zette het Algemeen Handelsblad boven een afwijzend commentaar. 'Men heeft ons', schreefhet blad, 'nooit werkelijke invloed gegeven op het verloop der 'grote Europese politiek' sedert Versailles. Men moet nu niet van ons vergen dat wij ons plotseling laren inschakelen, nu uit de wederzijdse fouten en wrijvingen der anderen een vuurzee is ontstaan."
XCDe Tijd meende dat de Geallieerden geen enkele opdracht hadden om zich als zaakwaarnemers der kleine neutralen op te werpen", De Maasbode sprak van 'een onsympathieke rede', gehouden door een 'vaak hopeloos doordravende patriot."'Selten', constateerde de Duitse gezant tevreden, 'dürften Äusserungen eines fiihrendel1 auslándischen Staatsmannes eine derart einiuiitige !/lId deutliche Zurechtweisung erfahren haben.'4
XCTot die terechtwijzing kwam het ook op het Binnenhof.
XCVier dagen nadat Churchill gesproken had, werd in de Eerste Kamer de begroting van buitenlandse zaken behandeld. Er was vrijwel geen spreker die niet de gelegenheid te baat nam om zich van het betoog van de Engelse minister te distanciëren; menigeen wees daarbij op de fouten die bij de vrede na de eerste wereldoorlog gemaakt waren; het katholieke Kamerlid van Lanschot zei, dat 'een der oorzaken, zo niet de hoofdoorzaak van deze verschrikkelijke oorlog te zoeken is in Versailles" - een regeling waar Nederland part noch deel aan had. Frankrijk en Engeland waren, zei de voorzitter van de SDAP, Koos Vorrink, 'de hoofdschuldigen' voor het
1 22 jan. I940. 2 23 jan. I940. 3 22 jan. I940. Brief, 24 jan. I940, van de Duitse gezant, Den Haag, aan het (FOjSD, 203238-39). 5 Staten-Generaal, Eerste Kamer: p. I59. Minister van Kleffens hield diegenen die voortdurend over Versailles jammerden, terecht in zijn antwoord 'pro memorie' voor, 'dat hetgeen vóór I9I8 bekend was geworden omtrent Duitse oogmerken in geval van een Duitse overwinning, weinig goeds beloofde.' (a.v., p. I73).
politiek verval van de Volkenbond, het was wel 'zeer te betreuren dat de heer Churchill ... zozeer de historische feiten uit het oog heeft verloren ... Hij heeft ook zijn eigen zaak geen goede dienst bewezen."'Deze oorlog', betoogde de anti-revolutionaire senator prof. Anema, 'is een particuliere oorlog voor nationale belangen die door Engeland aanvaard is alleen ter oorzake van die nationale belangen en op het ogenblik dat men dit zelf gewenst achtte, en als men dus tot ons komt met de eis om mee te doen, dan kan op die eis alleen een vonnis van niet-ontvankelijkheid worden geveld.'
XCWas daar nu alles mee gezegd I Anema meende van niet. 'Heeft', vroeg hij, 'deze oorlog dan geen betekenis voor de cultuur en voor het recht en voor de onafhankelijkheid van de kleine staten? Men zou wel blind en dwaas moeten zijn tegelijk, wanneer men dergelijke dingen ging beweren.'
XCEr was, aldus Anema, eigenlijk alle reden voor een collectiviteit van staten om actief op te treden - maar die collectiviteit bestond niet. Ook Amerika, de grote buitenstaander, greep niet in 'dan is het zeker niet de plicht van Nederland, dat op eigen houtje te gaan doen. Het enige gevolg zou zijn, dat het zichzelf alle ellende van de oorlog op de hals haalde en in Europa de toch al zo grote verwarring en de onrechtmatige verhoudingen nog meer zouden vermeerderen.I''
XCMinister van Kleffens, de sprekers beantwoordend, wees Churchills beroep op de neutralen met een enkel woord af - hij vermeldde Churchills naam niet eens. Zich bij Anema en anderen aansluitend, achtte hij het 'niet nodig ... hier meer te doen dan het bestaan voor Nederland van een rechtsplicht of van een morele plicht tot deelneming aan de oorlog nog eens scherp te ontkennen. Wij hebben er voor gezorgd vrij te staan en van die vrijheid gebruik makend, houden wij ... vol, dat ... onze weloverwogen taak is: eigen erf in eigen hand; geen aansluiting bij anderen. Dat is een positieve houding en positieve politiek, en het voeren van die politiek is ons goed recht."
XCIn één opzicht dekten deze betogen het denkbeeld niet dat Churchill geopperd had. Hij had er niet op aangedrongen dat àfNederland èf België Of Denemarken Of Zuid-Slavië of het niet-genoemde Amerika zich geïsoleerd aan de zijde van Frankrijk en Engeland zou scharen - hij had gerept van 'united action'. Daar had hij persoonlijk ook alle recht toe: sinds '35 was hij steeds klemmender voor de collectieve veiligheid opgekomen.
XC1 A.v., p. 162. 2 A.v., p. 164-66. "A.v., p. 171.
Intussen was het denkbeeld van gemeenschappelijke actie in de omstandigheden van begin '40 niet meer dan een vrome wens. Voorzover er in de jaren '30 in Europa van bereidheid tot collectief optreden sprake geweest was, hadden inderdaad in de eerste plaats Frankrijk en Engeland die bereidheid ondermijnd. Churchills brede alliantie was politiek niet te verwezenlijken - militair evenmin: geen van de door hem genoemde kleine mogendheden wierp op dat gebied enig gewicht in de schaal. En waar moesten zij het vertrouwen uit putten dat gemeenschappelijke operaties succes zouden hebben? De strategie der Geallieerden was zuiver defensief; Frankrijk had een groot leger op de been en deed er niets mee, het Engelse leger verkeerde nog in een pril stadium van opbouw. Bovendien was al in twee gevallen pijnlijk gebleken dat de Geallieerden niet bij machte waren, aan slachtoffers van aggressie hulp te bieden. Polen was het eerste slachtoffer geweest: in enkele weken was het onder de voet gelopen. En eind november ' 39 werd Finland het tweede - slachtoffer van aggressie door Duitslands bondgenoot de Sowjet-Unie.
XCHier moeten wij kort bij stilstaan.
XCZijn alliantie met Stalin sluitend, had Hitler de Russische dictator het recht gegeven, ten aanzien van de drie kleine Baltische republieken Estland, Letland en Litauen alsmede ten aanzien van het grotere Finland te doen wat hem goed dacht. Stalin zette er haast achter. Onder de dreiging van een Russische invasie legden de regeringen van Estland, Letland en Litauen zich bij een bezetting door Russische troepen neer - dat werd alles nog in de eerste helft van oktober geregeld. Toen waren de Finnen aan de beurt. Zij weigerden evenwel voor de Russische eisen te bukken. Dus gingen de Russen na zes weken onderhandelen eind november tot de militaire aanvalover; drie dagen na het begin daarvan erkenden zij een nieuw, in de Sowjet-Unie opgericht en aldaar gevestigd Fins bewind dat geleid werd door de communist Otto Kuusinen die in '18 na een mislukte communistische opstand uit Finland naar de Sowjet-Unie gevlucht was en in Moskou vele jaren een der secretarissen van de Communistische Internationale geweest was. Dat nieuwe bewind verrichtte geen andere regeringsdaad dan dat het Stalin op papier alle rechten schonk die hem door de eigenlijke Finse regering geweigerd waren. Met die weigering had Stalin geen rekening gehouden: het geïmproviseerde offensief dat hij zijn troepen liet inzetten, liep spoedig dood op de hardnekkige Finse verdediging. Finland deed een beroep op de Volkenbond; dat leidde er toe dat de Sowjet-Unie, als aggressor gebrandmerkt, medio december uit de bond gestoten werd. Belangrijke militaire of poli
XCGroot was in tal van landen, met name ook in Nederland, de verontwaardiging over het Russische optreden. Een klein aantal Nederlandse vrijwilligers ging aan de strijd deelnemen', in publieke inzamelingen werd meer dan f 200 000 bijeengebracht om de Finnen te helpen, de regering legde er met goedvinden van de Staten-Generaal f 100 000 bij en het Nederlandse Rode Kruis besloot om, met gebruikmaking van een deel van die fondsen, een ambulance naar Finland te zenden. Toen deze op 21 maart' 40 vertrok, was de strijd evenwel ten einde: een beter voorbereid Russisch offensief had in februari de Finse verdedigingslinie ten noordwesten van Leningrad doorbroken, Pinland had gecapituleerd: op 12 maart had het de in oktober en november afgewezen Russische eisen aanvaard.
XCDrie-en-een-halve maand moedig maar eenzaam verzet waren met een nederlaag geëindigd die Frankrijk en Engeland niet hadden voorkomen. Zij konden Duitsland al niet aan. Was het dan wijs, ook nog in oorlogshandelingen met de Sowjet-Unie verwikkeld te raken? Kennelijk niet, maar bij de publieke opinie in Engeland en vooral in Frankrijk was het medeleven met de Finnen zo groot, dat de twee Geallieerden in februari en begin maart' 40 serieus plannen gingen maken om een expeditiecorps naar Finland te zenden en, van het Midden-Oosten uit, de Russische aardolie-installaties in de Kaukasus te bombarderen. Een door het falen van het eerste Russische offensief versterkte onderschatting van hetgeen de Sowjet-Unie op militair gebied vermocht, speelde hier ook een rol bij. Het Fins-Russisch accoord haalde door heel die emotioneel-bepaalde, irreële plannenmakerij een streep. De aggressor had, hoezeer hij ook bij dat accoord van zekere matiging getuigde, gezegevierd.
XCToen Churchill op 20 januari '40 zijn beroep op de kleine neutralen deed, was het de publieke opinie in ons land zonneklaar dat de Finnen zich zonder hulp van enige betekenis verdedigden. Dat had, wat de internationale politiek betrof, onverschilligheid en cynisme versterkt, het had de bereidheid verzwakt om enig risico te nemen -laat staan de risico's die uit de aanvaarding van het denkbeeld van de Britse staatsman zouden voortvloeien. En toch! Was daar nu het laatste woord mee gezegd ? Was het niet veeleer zo, dat in het deel van de wereld waar het eigen land lag, Duitsland het grootste en eigenlijk het enige gevaar vormde? En stak dus niet in Churchills betoog, hoezeer het ook, gelet vooral op de militaire passiviteit van Frankrijk en Engeland, op dat moment irreëel was, in beginsel een kern van waarheid?
1 Zes vroegen de koningin om verlof, van wie enkelen hun verzoek introkken toen bleek dat zij, in Finse dienst tredend, het Nederlanderschap zouden verliezen (brief, 20 sept. 1968, van het ministerie van justitie).
Had niet ook de publieke opinie hier te lande voor die kern van waarheid iets te gemakkelijk de ogen gesloten 1
XCStellen wij die vragen aan de orde, dan heeft het zin om, met betrekking tot ons land, eerst enkele feiten te laten spreken die, door de tijdgenoot hoogstens vermoed, door het naoorlogs onderzoek vastgesteld werden. Zij vormen de kern van de zaak.
XCWelnu - in Europa ging, zoals wij in ons Voorspel betoogd hebben, de aggressie wezenlijk van het Derde Rijk en alléén van het Derde Rijk uit. Albanië bezettend, was Mussolini slechts een jaloerse imitator van Hitler. Hitler heeft de tweede wereldoorlog niet gewenst op het moment en in de constellatie waarin hij uitbrak - maar dat is de enige beperking die men maken kan en wij achten haar niet van fundalIlenteel belang. De oorlog eenmaal uitgebroken zijnde, was hü het, die van geen redelijk vergelijk wilde weten. De strijd in Polen was nog niet ten einde ofhij besloot tot het grote offensiefin het westen. Elk plan dat daartoe ontworpen en uitgewerkt werd, behelsde de schending van de N ederlandse neutraliteit - een schending die voor de Fahrer de natuurlijkste zaak van de wereld was ('Kein Mensch fragt danach, weun wir gesiegt habetl').
XCOmgekeerd hebben de regeringen van Frankrijk en Engeland nimmer enig voornemen gekoesterd dat men als aantasting van de Nederlandse soevereiniteit beschouwen kan of als een poging om in Nederland, met goedvinden van de regering, militaire baseste vestigen voor de oorlogvoering tegen Duitsland. Wat aan coördinatie van militair beleid, ook met ons land, tot stand kwam (wij zullen het nog schetsen), had een voorafgaande Duitse aanval als veronderstelling, grondslag en rechtvaardiging.
XCDat opmerkend, willen wij niet beweren dat Frankrijk en Engeland onze neutraliteit steeds gerespecteerd hebben overeenkomstig de in de Neutraliteitsproclamatie neergelegde regels: zij hebben in ons land geheime zenders gehad, zij hebben van ons land uit in Duitsland gespioneerd. Volkenrechtelijk was dat alles niet verboden; bovendien deed Duitsland mutatis mutandis hetzelfde. Maar de aggressie, de aantasting van het onafhankelijk volksbestaan, ging niec van Frankrijk en Engeland maar uitsluitend van Duitsland uit: reëel, als dreiging, als plan, als zorgvuldig voorbereide operatie - en zulks, op het voetspoor van Hitlers al vóór de oorlog geuit voornemen, Vall medio oktober '39 af
XCEvenwel: il [aut juger les faits d' après leurs dates. De tijdgenoot tast steeds in nevelen. De meeste, misschien wel verreweg de meeste Nederlanders zijn zich in de periode die wij thans beschrijven, Vall die primaire, ja exclusieve Duitse dreiging niet in voldoende mate bewust geweest. Menno ter Braak
XC'Neutraliteit: gevoel van opluchting, beschaming en onzekerheid. Opluchting: anderen knappen deze onaangename en onfrisse zaakjes voor ons op. Beschaming: het zijn ook onze zaken die zij behartigen en wij kijken voorlopig toe' _ 1 dat was de bekentenis van een overtuigd anti-nationaal-socialist, een bekentenis van bewuste partijdigheid. Maar hoevelen hadden geen behoefte, verder te zien dan hun neus lang was 1 Wij weten het niet. Peilingen van de publieke opinie vonden niet plaats. Hadden zij wèl plaats gevonden, dan zou het ons niet verbaasd hebben indien gebleken was dat de herinnering aan de eerste wereldoorlog een belangrijke rol speelde: het land was toen neutraal gebleven. Dat leek, ook achteraf, een wonder. Maar waarom zou zich dat wonder niet herhalen e Anderzijds was het perspectief dat wij ditmaal door Duitsland aangevallen zouden worden en dat de oorlog wijd en zijd dood en verweesring zaaien zou, te verschrikkelijk dan dat men het koel en helder onder ogen wilde zien. Wij zijn geneigd, bij de vele motieven die het gebrek aan realiteitsbesef bepaalden, de voornaamste plaats aan de angst toe te kennen.
XCVandaar ook, dat bij velen de neiging sterk werd om, met miskenning van hetgeen in Europa en Î11 Duitsland sinds '33 geschied was, bij de beoordeling der oorlogvoerenden, geen enkel principieel verschil te rnaken. Goed, Duitsland mocht dan Polen aangevallen hebben, maar Frankrijk en Engeland, zo werd geredeneerd, waren ook alleen maar ten strijde getrokken om hun nationale belangen te verdedigen: 'één pot nat'. Het paste in die oppervlakkige en gemakzuchtige visie om er, niet zonder een zweem van zelfverheffing, de opvatting op na te houden dat Nederland, zich buiten de wereldoorlog houdend, getuigenis aflegde van een staatsmanswijsheid welke men in de oorlogvoerende landen niet meer opbracht, en dat die oorlogvoerende landen er verstandig aan zouden doen, bij het neutrale Nederland te rade te gaan. Ja, met de handhaving van zijn neutraliteit bijdragend tot het Europese evenwicht, gaf ons land, zo werd wel gemeend, eigenlijk al aan, hoe de zaken in ons werelddeel anders en beter geregeld konden worden. De burgemeester van Middelburg, 111[, J. van Walré de Bordes, een prominent aanhanger van de Geestelijke en Morele Herbewapening, zag 'de roeping van Nederland' in het werken voor een 'vrede door verzoening":
XC'Wat zal dat niet voor gevolgen kunnen hebben? Duitsland, Engeland en Frankrijk, die drie prachtvolken van West-Europa, eendrachtig samenwerkend voor de opbouw van een nieuwe, betere wereld! ... Van de neutrale landen isterp.sept.
1 M. 5 (3 1939).
geen land beter dan Nederland in staar om Engeland, Duitsland en Frankrijk tot elkaar te brengen ... Wij moeten in beide partijen het goede zien, waarop een betere toekomst opgebouwd kan worden. Wij moeten (en nu gebruik ik een groot woord, maar weloverwogen) wij moeten voor beide partijen liefde hebben."
XCDe Leidse hoogleraar in het volkenrecht, mr. B. M. Telders, sinds de herfst van '38 voorzitter van de liberale partij, hield medio oktober '39 een voordracht ('De zedelijke verdediging van het neutraliteitsvraagsruk'), later ook als brochure verschenen, waarin hij Frankrijk en Engeland verweet dat zij door het verdrag van Versailles en het nadien gevolgde beleid het nationaal-socialisme 'in het leven geroepen' hadden. Nederland droeg daar geen verantwoordelijkheid voor, Nederlands handen waren schoon. 'Onzijdigheid in Europese conflicten', betoogde hij, 'is niet alleen Nederlands recht, zij is Nederlands hoogste plicht, ook en juist tegenover de mogendheden om ons heen. Zij berust in laatste en hoogste aanleg op de taak die Nederland in het Europese staatsbestel'geroepen is te vervullen en zonder welke ons voortbestaan als onafhankelijke staar ondenkbaar want onmogelijk is ... Wij zijn trustees, wier taak en roeping het is, de delta van Rijn, Maas en Schelde in het belang van het Europese evenwicht te bewaren, en ons recht op zelfstandigheid berust op onze richtige vervulling van die taak."
XCHoeveel reëler was het betoog dat Geyl in antwoord hierop publiceerde! Zeker, hij erkende, 'dat geen Nederlandse regering anders doen kan dan zolang mogelijk, en zo mogelijk tot het eind! buiten de oorlog trachten te blijven', maar was dat reden om de neutraliteit te verabsoluteren of te idealiseren? Haar krachtig handhavend, paste ons 'niets zo goed als bescheidenheid'. Het ging ook niet aan, de oorlogvoerenden over één kam te scheren. 'Niets is', schreef de Utrechtse historicus, fel tegenstander van het nationaal-socialisme, 'kortzichtiger, niets is onhistorischer dan wanneer men op grond van de in alle menselijk leven onvermijdelijke onvolkomenheid en onzuiverheid oordeelt dat zich louter een machtsstrijd, een worsteling tussen imperialismes, voor ons oog afspeelt. De grote gedachtenstrijden in de wereldgeschiedenis hebben zich altijdJ. van Walré de Bordes: 'De roeping van Nederland in de volkerengemeenschap',I/1r.].p.B.Telders: 'De zedelijkeverdediging van het neutraliteitsvraagstuk',dl.p.
1 ill te 14 15 F. (I940), 39,42. 2 M. IV (1947), IS9·
mee in oorlogen verwezenlijkt. Het gaat ook hier wel degelijk om ideologische tegenstellingen."
XCZo ook de socialistische publicist Jacques de Kadt die er van de herfst van '39 af in zijn tijdschrift De Nieuwe Kern op aangedrongen had dat het democratische Westen niet alleen het nationaal-socialistische Duitsland verslaan zou maar ook de Stalinistische Sowjet-Unie. 'Wie Duitsland voor de beschaving heroveren wil, en dat is natuurlijk de enige zin die men aan deze oorlog tegen Hitler kan geven, die moet', aldus de Kadt, 'niet alleen beletten dat het, na gehitleriseerd geweest te zijn, nog eens gestaliniseerd wordt, maar die moet tevens het andere bolwerk van het totalitarisme, Rusland, (Italië en Japan zijn slechts kleinigheden die we in deze beschouwing kunnen verwaarlozen) slopen." De Kadt had van november af een militair bondgenootschap met België bepleit; voorts de vervanging van het kabinet-de Geer ('zouden we niet eens gaan denken over een minister-president waar meer van uitgaat dan van jhr. de Geen') door 'een sterkere en energiekere regering (een regering-Goudriaan b.v.)'"; gelaakt had hij 'het gehakketak met Churchill waarin onze pers en ministers een moed vertonen die ze nooit tegenover Hitler aan de dag leggen'<; hij hield een Duitse aanval op ons land voor hoogst waarschijnlijk maar dacht niet dat de Duitsers met enig offensief in het westen succes zouden hebben" niettemin, 'een militair verbond met België zou misschien de Duitse militairen van iedere aanval op de Lage Landen afhouden', 'de katastrofe nadert', 6 Duitsland was en bleef voor hem 'de wereldvijand no. r'.7
XCNiet anders de katholieke publicist Gerard Knuvelder die in zijn tijdschrift Roeping constateerde dat 'West-Europa zich in staat van tegenweer gesteld' had tegen Hitler' om essentieel-Europese waarden van de hoogste natuurlijke orde te redden. Op de eerste en voornaamste plaats de vrijheid." Twee maanden later haalde de Delftse rector magnificus, prof. mr. J. M. Veraart (eeuwige rebel in het katholiek milieu), in Knuvelders tijdschrift het woord van de Amsterdamst jurist Paul Scholten aan: 'Het gaat niet om Danzig of Polen, het gaat 0111. de afweer van het régime van geweld' en voegde er aan toe:
XC'Engeland duldt niet de heerschappij van Duitsland over kleine beschaafde volken; Engeland duldt niet de greep van Duitsland naar de wereldheerschappij. EH hiermee heeft Engeland volkomen, objectiefgelijk'Geyl:no.
1 P. p. 14. 2 VI, p. 13. 3 A.v., P·59. • A.v., p. 134-35. 5 A.v., p. 133. 6 A.v. 7 A.v. 8 XVIII, I (okt. 19391), p. 4.
hij eindigde met een pleidooi voor de verdeling van Duitsland 'in natuurlijke delen die het eeuwig dreigend gevaar tot geringer afmetingen beperken' zou- - pleidooi, dat het anti-revolutionaire Eerste Kamerlid Briët bij de behandeling van de begroting van buitenlandse zaken als 'bedenkelijk misbruik ... van de vrije meningsuiting' karakteriseerde", en dat bleef niet zonder effect: Veraart werd bij de minister-president geroepen en kreeg van deze een schrobbering."
XCDie enkele stemmen aangehaald hebbend (de nationaal-socialistische en communistische komen later aan de orde), pretenderen wij geenszins, van de zich in geschrifte uitende publieke opinie tijdens de neutraliteitsperiode een adequaat beeld gegeven te hebben; wij stipten slechts haar geschakeerdheid aan - maar dat was dan toch een geschakeerdheid die (het gold ó6k voor Geyl, óók voor Veraart) in de gegeven omstandigheden van de onvermijdelijkheid van het neutraliteitsbeleid uitging, daargelaten of men dat beleid verheerlijkte dan wel het, misschien niet zonder spijt, misschien niet zonder schuldgevoel ('anderen halen ook voor ons de kastanjes uit het vuur'), als bittere noodzaak aanvaardde.
XCEr zou van die publieke opinie meer te verhalen zijn. Dat laten wij om twee redenen na. De eerste is, dat die publieke opinie, gegeven de identiteit van inzichten, in het regeringsbeleid geen wijziging teweeg bracht of ook maar wilde brengen; de tweede, dat zij zich, van september '39 af, niet in volle vrijheid of, beter misschien, in volle openhartigheid geuit heeft. De regering meende (het was een inzicht dat de meeste hoofdredacteuren deelden), dat het verstandig was, in de berichtgeving een zekere neutraliteit in acht te nemen en, voorzover men al van antipathieën blijk gaf (meest waren dat antipathieën jegens het Derde Rijk), dat te doen in termen die niet te zeer aanstoot zouden geven. Er werd veel con sordino geschreven - er werd ook veel niet geschreven. Men meende met die zelfbeperking's lands belang te dienen. Een Duits journalist die begin oktober '39 in Nederland was, kreeg van de hoofdredacteur van De Telegraaf, J. M. Goedemans, in een gesprek dat vijf uur duurde, te horen dat Duitsland de oorlog verdiende te verliezen en ook zou verliezen; hoogstwaarschijnlijk zou het Engeland lukken, de Verenigde Staten aan zijn kant te krijgen: dan was Duitslands lot bezegeld; op Russische hulp kon het niet rekenen" - een interessant betoog,'Bericht
1 A.v., 110. 3 (dec. 1939), p. 147, 151-52. 2 Staten-Generaal, Eerste Kamer, p. 148 3 E. N. van Kleffens, 7 febr. 1956; brief, 21 jan. 1956, van G. Bolkestein. (7. 11. 1939)', p. 2-3 (FOjSD, 225938-39).
maar geen hoofdredacteur welke die visie op de toekomst had, hield het voor prudent, haar zwart op wit aan zijn lezers voor te zetten. Die terughoudendheid gaf aan de dagblad-, misschien in iets mindere mate aan de weekbladpers, een gedempt en weinig aantrekkelijk, in zekere zin een onoprecht karakter. Wellicht pernutteerde de hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad, mr. dr. G. J. van Heuven Goedhart, een zeer actieflid van Eenheid door Democratie, zich nog de grootste vrijheid - zijn blad werd dan ook eind april' 40, toen het gehele land in staat van beleg was komen te verkeren, door de militaire autoriteitenmet een verbod bedreigd; van Heuven Goedhart deed toen zijn beklag bij de Geer, maar kreeg, aldus zijn later relaas, van de minister-president te horen, 'dat ik door de manier waarop ik over Hitler schreef, het Duitse gevaar als het ware aantrok. Ik vond dit onzin. Als Hitler niet wil komen, zei ik, doet het er niets toe Wat wij schrijven en als hij wel wil komen, komt hij toch, wat we ook geschreven hebben.'!
XCIn het beleid dat de regering ten aanzien van de pers volgde, zat niet veel lijn; ook Was er op dit punt in de ministerraad nogal eens verschil van mening;2 incidenteelliet men zich, om Duitsland te gerieven en eigenlijk tegen beter weten in, tot daadwerkelijk ingrijpen verleiden. Zo begin maart '40, toen bij alle boekhandelaren in Den Haag de Nederlandse editie van Hermann Rauschnings tweede boek, Hit/ers eigen woorden, in beslag genomen werd; Menno ter Braak en Max Nord hadden het vertaald, ter Braak had er een puntige inleiding aan toegevoegd. Op het moment van dit justitieel ingrijpen was overigens de eerste druk al nagenoeg geheel verkocht. In het boek kwamen 'beledigingen van het hoofd van een bevriende staat' voor - aldus, op I mei '40, de minister van justitie, prof Gerbrandy, in antwoord op vragen van een Kamerlid; een antwoord dat hem, naar wij aannemen, negen dagen later een bittere smaak in de mond gaf. Ter Braak en de uitgever, H. P. Leopold, waren toen gedagvaard om op I4 mei voor de Haagse rechtbank te verschijnsn.ê Het zou van beiden de laatste levensdag zijn.
XC'Ons zedelijk recht op neutraliteit blijft onverkort gehandhaafd, ook al zou men objectief tot de slotsom moeten komen dat een eventuele nederlaag van de Westerse democratieën een noodlottige invloed zou uitoefenen op de positie der kleine neutralen en al erkent men, dat daarmee de hoogste cultuurwaarden der Westerse beschaving met ondergang zouden worden bedreigd'- • een betoog waarbij de anti-revolutionair Anema zich in feite aansloot toen hij er op wees (wij haalden die woorden al aan) dat men wel 'blind en dwaas' moest zijn om te beweren dat de oorlog' geen betekenis voor de cultuur en voor het recht en voor de onafhankelijkheid van de kleine staten' had", met ook hier weer de impliciete maar onuitgesproken conclusie: het gevaar komt van Duitsland en het is, in de ruimste zin des woords, een Nederlands belang dat een overwinning van Duitsland voorkomen wordt.
XCEen onuitgesproken conclusie. En dat zwijgen, dat verzwijgen van wat men de waarheid wist te zijn, was een symptoom van het op zichzelf allesStaten-Generaal, Tweede Kamer:p.StatenGeneraal, Eerste Kamer:p.A.v., p.
1 290. I6I-62. 3 I65.
zins gerechtvaardigd besef dat het land, met een roofdier als buurman, in een bedenkelijk zwakke positie verkeerde. 'All of them hope', had Churchill met betrekking tot de kleine neutrale mogendheden gezegd, 'that the stOTIIl will pass before their turn comes to be devoured.' Daarmee had hij gelijk gehad, het grootste gelijk van de wereld. Misschien was dat een van de redenen geweest waarom men zich zo aan zijn betoog gestoten had. De profetie van het noodlot is dubbel onverdragelijk wanneer men in wezen niets doen kan 0111. dat noodlot te keren.
XCHet is moeilijk schrijven over het regeringsbeleid in de neutraliteitsperiode voorzover dat op de buitenlandse politiek betrekking had. Ook hier laten de notulen van de kabinetsvergaderingen ons geheel in de steek: zij verschaffen geen grein informatie of opheldering; een uitvoerig dagboek dat minister van Kleffens bijgehouden had, werd na de meidagen door de Duitsers in Den Haag gevonden en verdween tijdens de oorlog.' Dat de ministers zonder uit zondering voorstander waren van de handhaving en verdediging der neutraliteit, sprak. intussen vanzel£ Het zegt niet alles. Hoe werd die neutraliteit geïnterpreteerd 1
XCTwee vragen rezen hierbij: moest Nederland Duitsland de oorlog verklaren ook indien (het was een voor de hand liggende veronderstelling) de Duitse legers alleen door Zuid-Limburg zouden trekken - en moest Nederland de Geallieerden de oorlog verklaren en zich dus aan de zijde van Duitsland scharen indien Frankrijk en Engeland onverhoopt, in het kader van hun oorlogvoering tegen Duitsland, Nederlands grondgebied zouden schenden 1
XCEr zou misschien geen reden zijn, de eerste vraag aan de orde te stellen, ware het niet dat tijdens maar vooralook na de bezetting door sommigen, met name door het van achterdocht bezeten tweetal prof Gerretson en jhr. Groeninx van Zoelen, gecolporteerd werd met het betoog (wij komen er in een ander verband nog op terug) dat de z.g, inner circle van het kabinet (ministerpresident de Geer en de ministers Dijxhoom en van Kleffens) bezuiden de rivieren in het geval van een beperkt Duits offensief uitsluitend een 'symbo
XC1 Het dagboek bevatte bezwarend materiaal voor enige Dnitsers wat hun trouw aan. Hitler betrof, met name ten. aanzien. van de Staatssekretär van het Auswärtige Amt, Ernst van Weizsäcker; deswege werd het door een der ambtenaren verdonkeremaand; het is helaas na de oorlog niet teruggevonden (brief, 24jan. 1966, van E. N. Van Kleffens).
lischc verdediging' wilde voeren; Gerretson en Groeninx van Zoelen interpreteerden dat zo, dat die onbetrouwbare maar duivels-slimme inner circle in feite bereid was, de Duitsers dan vrije doortocht te verlenen. Een ernstige beschuldiging! De Enquêtecommissie heeft haar grondig onderzocht en er geen spaan van heel gelaten." Wij onderschrijven haar conclusie. Uiteraard hebben de Duitsers enkele malen Buitenlandse Zaken gepolst of de mogelijkheid bestond dat Nederland zich bij een doortocht van de Duitse troepen door een gedeelte van Limburg zou neerleggen; tweemaal geschiedde dat door gezant Zech in gesprekken met de secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken, Snouck Hurgronje, vermoedelijk eind '39 en begin '402 medio januari werd diezelfde suggestie met verzoek haar door te geven, aan een van de directeuren van Philips voorgelegd, ir. Otten. Uit eigen beweging waarschuwden Snouck Hurgronje en Otten de Duitse gesprekspartners al, dat hun denkbeeld door de regering nimmer aanvaard zou worden - een standpunt dat alle drie de keren door minister van Kleffens van harte onderschreven werd, 'zonder een moment van weifeling', aldus Otten.ê Daarbij speelde bij de minister ook de herinnering aan gebeurtenissen na de eerste wereldoorlog een rol: Belgische annexionisten hadden zich toen, vergeefs overigens en zonder in de provincie veel weerklank te vinden, moeite gegeven, Limburg of een deel van Limburg aan België toegevoegd te krijgen. 'Als er één provincie was', aldus het standpunt van mr. van Kleffens, 'ten aanzien waarvan wij de uiterste eonsequenties moesten trekken, dan was het Limburg.f Voor het Algemeen Hoofdkwartier was het, zo zei later het hoofd van de afdeling operaties, 'een wet van Meden en Perzen: bij iedere bezetting van een vierkante centimeter van ons gebied: oorlog." De in Limburg opgestelde troepen zouden, ook als de Duitsers een verrassende beperkte overval uitgevoerd hadden, onmiddellijk geschoten hebben. Dat was hun instructie."
XC1 Enq., dl. II a, p. 15-24. 2 Getuige A. M. Snouck Hurgronje, a.v., dl. I c, p. 172. 3 A.v., getuige P. F. S. Otten, a.v, p. 270-71. 4 Brief, 20 febr. I956, van E. N. van Kleffens. 5 J.J. C. P. Wilson, 30 nov. I955. 6 In de Akten zur Deutschen A1IS wärtigetl Politie 1918-1945, Serie D, dl. VIII (I96I) is op P: 608-09 een brief d.d. I2 februari I940 van Heydrich aan von Ribbentrop afgedrukt waaruit wij citeren: 'Ein Gewàhrsmann meiner Dienststelle verfiigt, wie bereits wiederbolt festgestellt urerden konnte, ûber ausgezeichnete Veroindungen eu holldndischen Regierungskreisen. Er ist personlick befreundet mit detn Aussenminister Kleijens und ist nack seinen eigenen Angaben in der letzten Zeit wiederhelt xu Sitzungen eines "Aktionsausschusses' der holldndischen Regierung herangezooen worden, dem unter anderent der Ministerpräsident de Geer und der Aussenminister KI~fjèns angehoren. Der Gewàhrsmann berichtet uber die AI~ffasslmg der holldndischen Regienmg VOIl der gegenwärtigm Lage wie foIgt: ... Würde Deutschland durch. Belgten tnarschieren, darm toûrde Holland
XCNu de tweede vraag: wat moest Nederland doen, indien niet Duitsland maar Frankrijk en Engeland de territoriale onschendbaarheid van Nederland zouden aantasten? Het heeft zin, die vraag te behandelen. Zeker, het geval heeft zich niet voorgedaan. Het leek ook niet waarschijnlijk dat het zich ooit zou voordoen. Niet waarschijnlijk - maar niet onmogelijk. En juist de discussie over deze vraag moest duidelijk maken, hoe men de neutralitcit interpreteerde.
XCMen kan zich dan indenken dat die tweede vraag voor sommige ministers een benauwend dilemma vormde.Immers, leek het enerzijds ondenkbaar dat men bijvoorbeeld een landing van een Frans-Engels troepencontingent in Vlissingen, Hoek van Holland en IJmuiden over zijn kant zou laten gaan, het was anderzijds niet minder ondenkbaar dat Nederlandse militairen zouden gaan schieten op Franse en Engelse en dat het land ill een situatie zou belanden waarin het niet mogelijk zou zijn om, zonder een onmiddellijke Duitse bezetting uit te lokken, een Duits aanbod tot hulpverlening van de hand te wijzen. Vooral de koningin was in dit opzicht bij tijd en wijle van grote zorg vervuld, 'menigmaal', zo verhaalde ons haar dochter, 'getuigde zij jegens mij van haar angst dat wij aan de verkeerde kant ill oorlog zouden geraken. 'Stel je voor dat dàt zou gebeuren', zei ze dan. Ze noemde het een groot gevaar.'! Dit dilemma nu, werd in de ministerraad nimmer grondig doorgesproken, het werd er ook nooit formeel aan de orde gesteld. 'We dachten dat de Geallieerden wel niet zo stom zouden zijn', verklaarde de
Een vreemde brief! Wie is die (vertrouwensman) geweest? De door hem bedoelde is niet maar slechts enkele malen bijeengekomen, particulieren waren daar nimmer bij aanwezig. Met volledige medewerking van mr. van Kleffens en anderen hebben wij in 1956 getracht na te gaan, wie die geweest kan zijn. Dit onderzoek is zonder resultaat gebleven. Het kan zijn dat iemand die niet bij de bepaling van het regeringsbeleid betrokken was, hier of daar in Den Haag iets opgepikt heeft waaruit hij, eigen belangrijkheid opblazend, een rapport voor de distilleerde. Op het gebied van spionage en inlichtingenwerk pleegt het van te wemelen. Het verdient overigens de aandacht, dat ook dit rapport opmerkte dat Nederland zich tegen een doortocht van Duitse troepen door Zuid-Limburg zou, anders gezegd: er zou dan een oorlogstoe stand intreden tussen Nederland en Duitsland. 1 Koningin Juliana, 24 febr. 1969.
minister van economische zaken, mr. Steenberghe, ons later." Niet onbekend was intussen, dat over dat dilemma verschillend gedacht werd, waarbij de meeste ministers van mening waren dat men zich tegen een aantasting van de neutraliteit door de Geallieerden gewapenderhand verzetten moest, terwijl een minderheid van de raad waartoe Gerbrandy (justitie) en van den Tempel (sociale zaken) behoorden, zich op het standpunt stelde dat een situatie waarbij men al ofniet als formeel bondgenoot aan de zijde van Duitsland kwam te vechten, onaanvaardbaar was." Het gehele dispuut droeg overigens een zuiver theoretisch karakter: de geschetste mogelijkheid werd, gelijk reeds vermeld, door de ministers niet als reëel gezien. Het enige krijgsbeleid waar de opperbevelhebber en zijn staf zich mee bezig hielden, was het beleid dat men ter afwering van een Duits offensief voeren moest, met een Geallieerde aanval werd geen rekening gehouden en er was ook geen enkel operatief plan voor voorbereid.ê De minister van defensie, Dijxhoom, was zich daar bewust van; dat men in de militaire planning slechts de m.ogelijkheid van een Duits offensief onder ogen zag, had zijn volle goedkeuring." Was dit niet-neutraal? Allerminst. Het was alleen maar reëel, er van uit te gaan dat werkelijk gevaar uitsluitend van Duitse kant dreigde. Het november-alarm had er (men denke aan de geheime brieven die bij de gezantschappen in Brussel, Parijs en Londen gedeponeerd werden) belangrijk toe bijgedragen dat vooral Dijxlioom en zijn ambtgenoot van buitenlandse zaken, van Kleffens, zich innerlijk meer en meer gingen instellen op een situatie waarbij men Duitsland als vijand en de Geallieerden als bondgenoot zou hebben.
XCHet is niet onze indruk dat ook de minister-president, de Geer, het opbracht, zich die situatie concreet voor ogen te stellen. Verstoken van begrip zowel voor de ware aard van het nationaal-socialisme als voor het principieel-aggressief karakter van Hiders politiek, meende hij, geheel te goeder trouw maar naïevelijk, dat Nederland, bleef het maar zorgvuldig neutraal, door geen der oorlogvoerenden aangevallen zou worden. Zijn overtuiging was, dat niemand er meer toe bijgedragen had dat ons land buiten de eerste wereldoorlog gebleven was, dan de toenmalige ministerpresident, Cort van der Linden; deze vormde, zei hij ons eens, 'het beroemde voorbeeld dat mij voor ogen stond." Elk onderhands contact met de Geallieerden wees de Geer dan ook af, de neutraliteit in de meest volstrektebrandy, 4juli en ra nov. 1955. 3 H. F. M. van Voorst tot Voorst, 16 febr. 1960. • Brief, 27 dec. 1968, van M. P. L. Steenberghe. 5
1 M. P. L. Steenberghe, 1 nov. 1955; Ch.], 1. M. Welter, 7 nov. 1955. 2 P. S. Ger
zin was voor hem, aldus een zijner ambtgenoten, 'een soort geloofsdogrna'." Hij had het minister-presidentschap niet begeerd, tweemaal had hij die hoge functie aan Colijn aangeboden, maar nu hij haar dan bekleedde, wenste hij met het kabinet dat hij niet zonder gezag presideerdeê, de lijn van het neutraliteitsbeleid strak te houden: zo en zo alleen zou het, meende hij, niet alleen mogelijk maar ook waarschijnlijk zijn dat men gespaard zou blijven voor een oorlog welks verschrikkingen hem, een vredelievend, die eerste oorlogswinter vaak ook dodelijk vermoeid man," tot in het diepst van zijn ziel benauwden. Niet het nationaal-socialisme maar die oorlog beschouwde hij als de werkelijke ramp; kracht putte hij uit de hoop dat de oorlogvoerenden tot bezinning zouden komen; voortgezette oorlogvoering zou, vreesde hij, het einde betekenen van de Europese beschaving, zulks ook al doordat, aldus het betoog dat hij op 3 januari '40 in een nieuwjaarstoespraak voor de radio ontwikkelde, 'algemene uitputting en verarming ... ons werelddeel tot een speelbal zouden maken van duistere machten welke de beschaving van geen enkelland onaangetast zouden laten' - waarmee hij, diep geschokt door de Russisch-Finse oorlog, kennelijk het communisme bedoelde.
XCDat laatste element speelde ook een rol in de geest van de minister van buitenlandse zaken. Ook hij zou, verklaarde hij in de Eerste Kamer, 'noch west- noch midden-Europa ... willen zien ondergaan in verarming en bolsjewisme en misschien vemieling's maar wij treffen daarnaast in het denken van mr. van Kleffens geheel andere elementen aan dan in de nu eens irreëel-optimistische, dan weer irreëel-zwartgallige overpeinzingen waarvan de minister-president zich niet konlosmaken. Een andere politiek dan die der neutraliteit hield ook de minister van buitenlandse zaken in de gegeven omstandigheden voor ons land niet voor wenselijk - dat was een zaak van nuchter inzicht. Maar van verabsolutisering of idealisering van de neutraliteit was bij hem geen sprake; 'wij verheffen', zei hij in januari in de Eerste Kamer, 'de onzijdigheid niet in beginsel tot een voor alle omstandigheden geldend volstrekt postulaat'. 5 Binnenskamers was hij bereid, volmondig te erkennen dat het neutraliteitsbeleid eennoodoplossing was, een pis-aller - die woorden gebruikte hij in april '40 tegen Geyl. 6 Hij hield het evenwelniet voor wijs, dat met alle duidelijkheid in de openbaarheid te zeggen. Integendeel: zou hij als minister de neutraliteit in het publiek gaan funderen op opportunistischeJ.J.
1 Getuige G. Bolkestein, 'dl. II c, p. 74. • eh. 1. M. Welter, 7 nov. 1955. 3 Getuige D. de Geer, dl. II c, p. 148. ~ Staten-Generaal, Eerste Kamer: p. 173. 5 A.v., p. I70. 6 P. Geyl: Inleiding, op 6 nov. I943 op 'De Ruwenberg' (het gijzelaarskamp in St. Michielsgestel) gehouden, p. 4-5 (collectie-Geyl) .
gronden, dan zou hij daarmee impliciet betogen dat zich een situatie kon voordoen waarbij Nederland aan de zijde van de Geallieerden aan de oorlog zou gaan deelnemen: dan gaf men Hitler een motief en in elk geval een excuus om tot de bezetting van ons land over te gaan.
XCVerstandig beleid eiste, meende van Kleffens, tweeërlei: aan de ene kant, gegeven het feit dat bij voortgezette oorlogvoering de gevaren voor Nederland evident waren, een onophoudelijk aftasten van de mogelijkheden, hoe gering ook, om tussen de Geallieerden en Duitsland een acceptabel cornpromis te bevorderen. Daarbij ging hij er overigens van uit dat Hitler en zijn minister van buitenlandse zaken, von Ribbentrop, dan op de een of andere rnanier uitgeschakeld dienden te worden-; verscheidene van die bemiddelingspogingen werden achter de schermen door van Kleffens ondernomen Glij zond er begin januari '40 Colijn voor naar Rome) - zij liepen alle op niets uit. En aan de andere kant leek het hem wenselijk, publiekelijk de positieve waarde van de neutraliteitspolitiek te onderstrepen en er daarbij vooral op te wijzen, welk een nuttige functie Nederland door zijn zelfstandigheid en onafhankelijkheid in Europa vervulde. De minister kwam daarmee dicht, gevaarlijk-dicht, in de buurt van de verheerlijking der neutraliteit zoals die door Telders ('wij zijn trustees') bedreven was, met dit verschil evenwel: waar Telders (hoe anders zou hij luttele maanden later over de situatie denkenl) in dat neutraliteitsbeleid oprecht geloofde, daar was in de geest van Vall Kleffens een element van gezonde twijfel aanwezig ofhet iets zou baten. Maar hij was minister: het had zin, het eigen volk een hart onder de riem te steken en de voorwendsels die Hitler bij een invasie van ons land stellig te berde zou brengen, bij voorbaat te ontzenuwen.
XCHet toeval gaf de twee lange, publieke uiteenzettingen die mr. van Kleffens aan zijn buitenlands beleid wijdde, een bijzondere plaats: de eerste in de Tweede Kamer op donderdag 9 november, midden in het 'eerste alarm' dat wij al geschetst hebben en op de dag volgend op die waarop majoor Sas onder ede had willen verklaren dat Hitler op zondag 12 november ons land zou aanvallen- de tweede in de Eerste Kamer op donderdag 25 januari 1940, anderhalve week na het 'tweede alarm' dat wij nog beschrijven zullen.
1 Dit denkbeeld legde hij, nadat hij op verzoek van de Rotterdamse zakenman A. G. Kröller de Zweed Birger Dahlerus, een relatie van Goering, ontvangen had, op 12 oktober 1939 aan de Franse gezant, baron de Vitrolles, voor. Diens brief aan Parijs vandezelfde datum werd in februari 1942 door het gepubliceerd (o.a. in 12 febr. 1942). Mr. van Kleffens erkende jegens ons op 25 januari 1957 de authenticiteit van de brief maar merkte op, dat de Vitrolles, die niet erg goed placht te luisteren, hem meer in de mond gelegd had dan hij had gezegd.
XCVanKleffens had, nog voor hij zijn eerste begroting in het publiek verdedigde, bij de Kamerleden een goede naam: hij gold als schrander en evenwichtig. Maar vooral had hij spoedig getoond, afkerig te zijn van de hautaine geslotenheid waaraan zich bij uitstek zijn onmiddellijke voorganger, mr. J. A. N. Patijn, bezondigd had. Op woensdag 8 november riep hij de leden van de Tweede-Kamercommissie van buitenlandse zaken voor vertrouwelijk beraad bijeen. 'Ik. leg u' zei hij hun, 'mijn kaarten open: morgen kunnen de Duitsers binnenrukken." Die ongewone openhartigheid werd op prijs gesteld; haar effect was, dat het, toen de minister op donderdagmiddag het woord nam, aan menig Kamerlid bekend was, welke loodzware dreiging de onuitgesproken achtergrond vormde voor het ministerieel betoog.
XCMr. van Kleffens gewaagde in zijn toespraak van de nauwe betrekkingen met België; hij hoopte, wat de oorlogvoerenden betrof, op 'een verstandig vergelijk'; hij erkende dat ons land terzake 'wellicht slechts een bescheiden rol spelen' kon; hij herinnerde in het verband van de twee dagen tevoren gepubliceerde vredesoproep van koningin Wilhelmina en koning Leopold aan de Duitse verzekering ('welker ernst niet kan worden betwijfeld') dat onze neutraliteit gerespecteerd zou worden; hij verwierp het denkbeeld om de Volkenbond vaarwel te zeggen ('de regering wenst geen oude schoenen weg te gooien vóór zij nieuwe kan aanbieden'), hij haalde ter kenschetsing van 'de Europese functie van Nederland' het woord van Thorbecke aan: 'De zelfstandigheid van Holland waar voor Europa zoveel op aan komt en zoveel Vall afhangt, te beschermen, is altoos een grondbeginsel der algemene staatkunde geweest.' 'Het is al meer gezegd', zo eindigde hij,
XC'maar het kan, met name ook met het oog op het buitenland, niet genoeg worden herhaald, dat het Nederlandse volk een afzonderlijk volk is, met een eigen aard en eigen idealen. Talloze leden van andere nationaliteiten nam het in zich op en heeft het geassimileerd, steeds zichzelf blijvend. Aan drie kanten is het met andere beschavingskringen in voortdurende aanraking, aldus eigen wezen verrijkend, zonder nochtans eigen karakter te verliezen. Aan zijn aloude vrijheden gehecht, beschouwt het Nederlandse volk zijn onafhankelijkheid, zijn ongereptheid, zijn vrijheid om zelf en naar eigen inzicht zijn zaken te regelen, als zijn hoogste goed.
XCZo, mijnheer de voorzitter, is het met dit land gesteld. Niemand kan ontkennen dat deze natie als zodanig verdient te worden erkend en in allen dele te blijven gerespecteerd. Maar dergelijke morele overwegingen daargelaten,'Puchinger:p.
1 G. (1966), 246.
en nu kwam een waarschuwing aan Duitslands adres die althans voor de leden van de commissie van buitenlandse zaken niets aan duidelijkheid te wensen overliet 'zal geen land, welk dan ook, zich aan onze zelfstandigheid kunnen vergrijpen zonder dat die aanranding zich op den duur zal moeten wreken ... Zo is het in de geschiedenis altijd gegaan. Mgezien van ogenblikkelijke schijnsuccessen is niemand die zich aan Nederland vergreep, daarbij tenslotte welgevaren. En meer dan ooit geldt in onze dagen dat diegene, wie het ook zij, die onze grenzen mocht overschrijden, een indruk op de wereldopinie zou maken die niet licht zou worden uitgewist . . . Van zijn roeping en defensieve taak zich bewust, wacht Nederland op hetgeen het lot ons brengen zal, eerlijk naar alle zijden zijn positie van zelfstandige onzijdigheid handhavend. Zo ooit, dan geldt thans de waarheid van een uitspraak van wijlen Koning Willem III in de Troonrede van 1886: 'In deze veelbewogen en ernstige tijd behoort ons volksbestaan, naast God, in zichzelf zijn hechtste steun te zoeken.' '1
XCIn ademloze stilte was dit slot beluisterd. Wie nog niets wist, kon veel vermoeden - een vermoeden dat versterkt werd toen op de avond van die donderdag de intrekking der verloven bekend gemaakt werd. NSB'ers en communisten uitgezonderd, had de minister met die ene toespraak de Tweede Kamer stormenderhand veroverd. De pers jubelde over zijn woorden. 'Mag ik', schreefhem jhr. dr. J. Loudon, Nederlands gezant te Parijs, minister van buitenlandse zaken in de eerste wereldoorlog, 'als uw voorganger van vijf-en-twintig jaar geleden en als oudste onzer diplomaren u in gedachte zéér hartelijk en bewonderend de hand drukken? Niet u alléén feliciteer ik, maar ook OilS allen. '2
XCNiet minder groet was de indruk die van het betoog uitging dat de minister twee-en-een-halve maand later, op 25 januari '40, in de Eerste Kamer uitsprak.
XCWeer wees mr. van Kleffens op de goede verstandhouding met België, weer waarschuwde hij 'dat Nederlands ligging nu eenmaal zodanig is, in Europa zowel als in Azië, dat geen grote mogendheid zich kan veroorloven, ons gebied in andere handen te zien vallen'; weer stak hij, iets uitbundiger nog dan aan de overzijde van het Binnenhof, de loftrompet over de gaven en hoedanigheden van het Nederlandse volk; weer drong hij op een vredesregeling aan - nu laakte hij ook het gemak waarmee in menig land van een inval in een der neutrale staten gerept werd: alsof zulk een rechtsschennisStaten-Generaal. Tweede Kamer:p.Brief,nov.van]. Loudon aan E. N. van Kleifens(collectie-E.N. van Kleffens).
1 313-17. 2 15 1939,
ooit een simpele zaak ware! 'Dat, mijnheer de voorzitter,' betoogde hi.j in zi.jnperoratie, 'raakt de collectiviteit in zijn diepste roerselen; dat roept alom in de ganse wereld krachten op van weerzin, van verzet, van bittere haat en rechtmatige drang naar vergelding. Het zij verre van mij, hier zedepreken te willen houden. Maar wèl zou ik hier willen doen uitkomen, dat de internationale moraal zich evenmin op den duur tot zwijgen laat brengen als het menselijk geweten dat haar bron is; zij is een realiteit, een politieke realiteit, en dus een zakelijke factor, waarover men kan spreken zonder in moraliseren te vervallen. .. . Voor eerbied voor elkanders erf, óók in de samenleving der staten, zal Nederland altijd bereid zijn op te komen op alle wijzen die met onze positie stroken, zelfhandelt Nederland naar de regel dat het richtig willeven, anderen niet wil deren en ieder het zijne wil geven'leen daverend applaus weerklonk na het slot, niemand vroeg meer het woord. Men had het gevoel dat mer, bij monde van deze nuchtere en precieze Fries, Nederland-zelf gesproken had, klaar en overtuigend, bezadigd en ferm.
XCEn daarmee zijn wij weer bij de kem van de zaak beland.
XCEerder schreven wij dat het werkelijke probleem van het neutraliteitsbeleid gevormd werd door de subtiele en gecompliceerde vraag hoe ver men, vooruitlopend op Duitse aggressie, in zijn contacten met België, Frankrijk en Engeland kon gaan. Evident ongewenst was het om, star vasthoudend aan een strikt-formele interpretatie van het neutraliteitsbeginsel, dadeloos af te wachten tot Hitler sterk genoeg was om Nederland met één klap te bezetten in omstandigheden waarbij met de Geallieerden terzake van hun hulpverlening geen enkele afspraak gemaakt was; even evident ongewenst was het om afspraken te maken die aan Duitsland bekend konden worden. Wel mocht men aannemen dat het Hitler, als hij zijn zinnen op een invasie van Nederland gezet had, niet aan argumenten zou ontbreken: daarom was het nog niet verstandig, ze hem op een presenteerblaadje aan te bieden.
XCRegeren is vooruitzien. Wie het in de maanden van september '39 tot mei' 40 opbracht, nuchter in de nabije toekomst te kijken, kon moeilijk tot een andere conclusie komen dan dat de waarschijnlijkheid er voor pleitte datStaten-Generaal, Eerste Kamer:p.
1 170-74.
Hitler vroeg of laat in het westen tot de aanval zou overgaan. Zou dat dan niet ook een aanval op Nederland worden? En was het dan geen eis van wijs beleid, om samen met België, Frankrijk en Engeland tevoren een zekere mate van coördinatie in het militair beleid tot stand te brengen? Het zou een coördinatie zijn die van Duitslands aggressie uitging, daar als het ware op vooruitliep en in die aggressie ook haar verklaring en rechtvaardiging zou vinden. De strekking van het neutraliteitsbeleid was, 's lands veiligheid zo goed mogelijk te waarborgen en daarmee zijn hoogste belangen te dienen. Vergden die belangen niet ook, dat men dat beleid met geheime afspraken combineerde die van een totaal andere situatie uitgingen - een situatie evenwel, waardoor men zich niet mocht laten verrassen? Zouden zulke afspraken wel een reële bedreiging voor Duitsland inhouden? Zou hun enig effect niet veeleer zijn dat het voor een aanvallend Duitsland moeilijker zou worden om zijn verfoeilijke doeleinden te bereiken en mocht men dat niet als verstandig en rechtmatig handelen aanmerken?
XCEen generatie later op een bepaalde periode terugziend, is het niet moeilijk, de beleidsvragen te formuleren die men toen had behoren te stellen. Wij zijn geneigd, de vragen die wij zojuist onder woorden brachten, als wezenlijk te beschouwen; wij menen ook dat zij, met uitzondering van de voorlaatste, bevestigend beantwoord moeten worden - anders gezegd: liadden moeten worden. Daar moeten wij aan toevoegen dat uit niets blijkt dat die vragen in de ministerraad ooit aan de orde gesteld zijn. Geen wonder! De Geer zou driftig zijn lorgnet afgezet en stellig betoogd hebben dat hij geen moment bereid was, onder zijn voorzitterschap een discussie toe te staan die hij als ongepast en levensgevaarlijk beschouwde. De ministers van Kleffens en Dijxhoorn hadden in zekere zin samen een stap in de goede richting gezet toen zij na het november-alarm besloten, bij de gezantschappen te Brussel, Parijs en Londen gesloten brieven te deponeren die, bij een Duitse aanval geopend, de Geallieerde hulpverlening zouden bevorderen. Misschien mocht men van de minister van buitenlandse zaken niet vergen dat juist hij het initiatief nam tot verdergaande stappen: ze zouden hem in zijn ambtelijke contacten met Duitsland in een moeilijke positie gebracht hebben. Eerder viel dat initiatief te verwachten uit de kring der hoge militairen.
XCAnders dan de burger-ministers waren deze hoge militairen gewend, in begrippen van oorlog en strijd, van aanval en verdediging te denken. Diegenen hunner die de Duitse militaire publikaties over de eerste wereldoorlog gevolgd hadden, wisten dat men in de buurstaat tot de conclusie gekomen was dat men in augustus' 14 een strategische fout van de eerste orde gemaakt had door, Nederland ontziende, het aanvalsfront in het westen smaller te
uitging dat Hitler in het westen zou aanvallen (generaal Reynders deed dat niet, in tegenstelling tot zijn opvolger, generaal Winkelman), ging er 66k van uit, dat die aanval over Nederlands grondgebied uitgevoerd zou worden. Menigeen onder die hoge militairen had geen aarzeling om op de toekomst vooruitlopende contacten met de Geallieerden aan te knopen. Zij die dat deden, voelden zich niet geremd door juridische overwegingen waar een Hitler zijn schouders over placht op te halen. Hun was duidelijk dat, zodra Hitler zou aanvallen, het land in een situatie zou komen te verkeren, zo benard als wellicht nog nooit in zijn lange en bewogen historie het geval geweest was: hoe kon men die het beste opvangen ~Hoe kon men, door in het heden de samenwerking met de toekomstige Geallieerden te bevorderen, het land in die toekomst in een zo goed mogelijke staat van tegenweer brengen e
XCWij pretenderen niet, dat dit op de toekomst vooruitlopend beleid consequent en over de gehele linie gevoerd is: dat zalnog blijken. Maar wie meent dat met de neutraliteitspolitiek zoals de minister-president en de minister van buitenlandse zaken die in het publiek formuleerden (de eerste met een onvoorwaardelijk geloof in haar doeltreffendheid, de tweede niet zonder een gezonde twijfel) het laatste woord gezegd is, vergist zich. Er is in werkelijkheid meer geschied. De Nederlandse militaire attaché in Parijs en de marine-attaché in Londen hebben met goedvinden van generaal Winkelman en admiraal Furstner met name in de maanden maart en april' 40, maar wat de militaire attaché betreft, ook al eerder, stappen ondernomen die wij later in dit deel nauwkeurig zullen beschrijven. Waren die stappen aan minister-president de Geer bekend geweest, dan zouden zij hem, vrezen wij,
XCAfgezien van de voortdurende dreiging van het Duitse offensief(waarvan de meeste Nederlanders zich niet bewust waren), heeft Nederland gedurende de gehele neutraliteitsperiode, ruim acht maanden lang dus, in dezelfde ongemakkelijke positie verkeerd als waarin het zich in de eerste wereldoorlog meer dan vier jaar had moeten schikken: het zat tussen twee vuren. Bij Duitsland en bij de Geallieerden prevaleerden de eisen der oorlogvoering: onvermijdelijk was het, dat de belangen der neutralen in het gedrang zouden komen - maar dan toch eerder die van de kleine neutralen dan van de grote als de Verenigde Staten en Italië, met welker gevoeligheden en belangen vooral de Geallieerden rekening zouden houden; en van de kleine neutralen bevond zich, door zijn geografische ligging en zijn functie in het internarionaal ruilverkeer, geen in een zo benarde positie als ons land. Daar kwam nog bij dat, anders dan in de eerste wereldoorlog, de economische oorlogvoering nu van meet af aan een belangrijke plaats innam in de strategie der belligerenten. Voor Engeland en Frankrijk gold dat in hoge mate. De kracht 0111 Duitsland door offensieve militaire operaties op de knieën te dwingen, ontbrak; men schrok terug voor de offers die zulk een strategie zou vergen; men hoopte dat men, om te beginnen, Duitsland op economisch gebied door een strenge blokkade gevoelig zou verzwakken - daarna zou men verder zien.
XCVaak waren in de geschiedenis oorlogen met blokkades gepaard gegaan. Engeland had er daarbij enkele eeuwen lang de gewoonte op nagehouden om alle voor een vijand bestemde goederen die aan boord van neutrale schepen vervoerd werden, als Z.g. eontrabande te bestempelen en dus in beslag te nemen; met die regel had het in het midden van de negentiende eeuw gebroken en enkele jaren vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog had een aantalmogendheden, waaronder Engeland, in Londen een verklaring opgesteld die het begrip 'contrabande' nauwkeuriger definieerde, Men onderscheidde toen 'absolute contrabande' (goederen die alleen voor oorlogsdoeleinden gebruikt konden worden en die men dus ill elk geval in beslag zou nemen), 'voorwaardelijke contrabande' (goederen die Of voor oorlogsof voor vredesdoeleinden gebruikt konden worden en die men dus desgewenst in beslag zou nemen) en 'vrije goederen'. Die Verklaring van Londen was, toen de eerste wereldoorlog uitbrak, nog niet geratificeerd; ze had dus geen
formele geldigheid. Bovendien bleek ze in haar uitgewerkte vorm niet toepasselijk: de volkenrechts-deskundigen door wie ze opgesteld was, hadden geen denkbeeld gehad van de eisen van de twintigste-eeuwse oorlogvoering: ze hadden o.m. textiel, rubber, glas, papier en ijzerertsen onder de 'vrije goederen' gerangschikt: allemaal artikelen die men uiteraard een vredesbestemming kon geven maar waarvan men zich spoedig realiseerde dat ze voor de oorlogsproductie van vitaal belang waren. Trouwens, naarmate de oorlog in het algemeen meer en meer een totaal karakter aannam, verloor het onderscheid tussen de soorten eontrabande zijn betekenis - in diezelfde mate werd de positie der neutralen moeilijker. Dat was de les van de eerste wereldoorlog geweest.
XCMet diezelfde les begon de tweede.
XCDuitsland was bij het uitbreken van die tweede wereldoorlog niet in staat, Frankrijk en Engeland aan een blokkade te onderwerpen. Nederland was als handelspartner voor Duitsland van veel betekenis, niet alleen voor zijn eigen uitvoer maar ook doordat grote hoeveelheden overzeese artikelen o.m. uit Nederlands-Indië via ons land Duitsland plachten te bereiken. Men voorzag in Berlijn dat de Geallieerden dat zouden trachten te verhinderen. Het hoofd van de economische afdeling van het Auswärtige Amt kwam dan ook al in de eerste dagen van september '39naar Den Haag om er op hoge toon te betogen dat Nederland zich tegenover de Geallieerden niet binden mocht ten aanzien van zijn leveranties aan Duitsland; ook moest Nederland van de Geallieerden vergen dat zij zich van elke controle op de scheepstransporten naar en van Nederland zouden onthouden.' Die stap gaf aan, van hoeveel betekenis men in Berlijn het handelsverkeer met en via Nederland achtte. Maar uit diezelfde omstandigheid vloeide voort (dat werd van Nederlandse kant terstond duidelijk gemaakt), dat men geen moment mocht aannemen dat de Geallieerden zich met dat handelsverkeer niet zouden bemoeien - en Nederland was, zo het dat al ooit van zins zou zijn, in elk gevalniet bij machte zich daar met kracht van wapenen tegen te verzetten.
XCInderdaad: de Geallieerde blokkade van Duitsland werd onmiddellijk afgekondigd en ze loog er niet om. Alle neutrale schepen zouden aangehouden en doorzocht worden. Van 'vrije goederen' was niet langer sprake; ook voedsel en kleding werden als 'voorwaardelijke contrabande' aangemerkt en de enige goederen die men, aldus een geheime instructie van de Britse regering aan het douanepersoneel, voorlopig zou laten passeren, waren
1 Getuige H. M. Hirschfeld, dl. II c, p. 364. H. M. Hirschfeld: (1960), p. 12.
medicamenten, tabak, sommige snuisterijen en de waren die de bemanning en passagiers van het betrokken schip zelf nodig hadden.'
XCDat alles vergde onderzoek. In de Stille Oceaan bleef dat onderzoek achterwege: Engeland en Frankrijk hadden er de krachten niet voor en zo kon Duitsland via de Russische havens in het Verre Oosten en via de Transsiberische spoorweg nog wel het een-en-ander aanvoeren, ook uit NederlandsIndië. Het veel belangrijker vervoer via de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan werd evenwel aan banden gelegd - banden die niet alleen Duitsland maar ook neutralen als Nederland gingen knellen. In beide zeegebieden werden aanloophavens of aanloopreden vastgesteld: de rede van Duins werd voor de Nederlandse scheepvaart spoedig de belangrijkste. Aangehouden door een Engelse, soms door een Franse marine-eenheid, moest elk Nederlands schip zich naar zulk een rede of haven begeven; daar moest het wachten tot het verlof kreeg om te vertrekken. Dat verlof werd eerst verleend nadat in Londen aan de hand van de scheepspapieren (vooral van de Z.g. 'manifesten' die oorsprong, aard en bestemming van de ladingen aangaven) vastgesteld was of zich eontrabande aan boord bevond: d.w.z. verboden goederen van welke het vast stond of waarschijnlijk was dat zij in Duitsland zouden belanden; dat laatste werd verondersteld indien die goederen bestemd waren voor een in Nederland gevestigde firma van welke de Engelsen aannamen dat zij uitvoer naar Duitsland beoogde. Engelse consuls in diverse landen hadden al vóór de oorlog lijsten met namen van dergelijke firma's, handelsagenten, tussenpersonen enzovoort opgesteld, op de eerste 'zwarte lijst'stonden in juni '39 al tienduizend namen.ê Het was dus een heel onderzoek dat in Londen moest plaats vinden; werd als resultaat daarvan een bepaalde lading in beslag genomen, dan vergde dat weer een besluit van andere Engelse overheidsinstanties: dan moest die lading gelost worden; ze kon eerst bij rechterlijke uitspraak tot Z.g. prijsgoed verklaard, anders gezegd: verbeurd verklaard worden.
XCHet was een omslachtige procedure. Ook als een schip geen eontrabande aan boord had, ging heel wat tijd verloren voor het verlofkreeg om te vertrekken. Zo werd de 'Statendam' van de Holland-Amerika-Lijn, komend uit de Verenigde Staten, op 24 september gedwongen, in de Duins ten anker te gaan; daar bleefhet schip met vierhonderd man équipage en driehonderd passagiers aan boord een week liggen. Daarna moest het naar Tilbury in de mond van de Theems opstomen. Acht dagen lang gebeurde niets. Toen kwamA.v.,
1 W. N. Medlicott: dl. I (I952), p. 70-7I. 2 p. 37.
instructie, 270 balen koffie en 100 balen cacao te lossen benevens een deel van de brievenpost: de voor Duitsland bestemde brieven. Om bij die goederen te komen, moest eerst een groot deel van de rest van de lading gelost worden: dat deel moest men opnieuw inladen; pas na achttien dagen kon het schip vertrekken.' Bijna achttien dagen was ook het gemiddelde tijdverlies dat zich bij de naar ons land varende schepen van de Stoomvaartmaatschappij Nederland voordeed; één schip van die maatschappij werd evenwelnegen weken vastgehouden.ê Dat alles bracht niet alleen overlast teweeg, het kostte ook geld: het schip lag maar onrendabel te wachten en moest, als het een vrachtschip was, al gauw f 1000 of f 2000 liggeld per dag betalen. De brandstof der schepen was ook duurder geworden, afgezien nog van de (grotendeels door de regering overgenomen) sterk verhoogde, ja tothet dertigvoudige gestegen molestpremies: in sommige gevallen bleken de reisonkosten der schepen begin '40 al tot het dubbele van het vooroorlogs peil gestegen te zijn." Bij dat alles zij overigens opgemerkt dat het oponthoud in de Duitsè controlehavens aan de Oostzee niet minder hinderlijk was, eerder meer: hier werd het record door twee vrachtschepen gevestigd die, eind november aangehouden, eerst eind maart vrijgelaten werden.?
XCIn totaal werden in Engeland tijdens de neutraliteitsperiode 1200 aan N ederlanders of Nederlandse firma's toebehorende partijen goederen aangehouden, tezamen bijna 60 000 ton wegend." Voor de behartiging van de belangen der eigenaren werd eind november '39 een Stichting 'Commissie voor Aangehouden Lading' opgericht in welker bestuur de regering vertegenwoordigd was en die een eigen bureau in Londen kreeg: daar zullen wij in een van de volgende delen deze 'Coval' nog tegenkomen.
XCWas nu niets te doen om het tijdverlies dat uit het onderzoek der scheepsmanifesten voortvloeide, te beperken e Er werden twee systemen voor ontworpen. Het eerste, medio september '39 ontwikkeld, hield in, dat een schip met 'verdachte' ladingen mocht doorvaren mits de reder schriftelijk garandeerde dat hij die ladingen in de haven van bestemming zou vasthouden en ze voor zijn rekening en risico naar een Engelse ofFranse haven zou vervoeren indien bij het voortgezette onderzoek van de manifcsten zou blijken dat zij inderdaad eontrabande waren, althans als zodanig beschouwd werden door Engelse of Franse autoriteiten.
XCHet tweede systeem, al in de eerste wereldoorlog toegepast en dat nu beginJ.16
1 Ms. Milo-van Popta, dl. II, p. 120-21. 2 W. de Roever: De (1951), p. 7. 3 A.v., p. ro. 4 Ms. Milo-van Popta, dl. p. 216. 5 Brief, 25 april 1949, van D. Keller aan de Enquêtecommissie, dl. III b (1949), p. 213·
december weer in zwang kwam, was dat van de Z.g. navicerts. Dat systeem hield in, dat de verscheper aan de Britse consul in de verscheephaven berichtte (die informatie bezat de verscheper als regel al geruime tijd vóór de afvaart), welke partij goederen hij naar welke ontvanger in een neutrale staat wilde verzenden; telegrafisch werden die gegevens naar Londen en naar de Britse consul in die neutrale staat doorgeseind; was hier nu een partij goederen bij die Engeland aan Duitsland wilde onthouden, dan riep die consul de ontvanger op, zich bij hem te melden; had deze schriftelijk gewaarborgd, dat hij de betrokken partij niet aan Duitsland zou leveren, dan werd de Britse consul in de verscheephaven gemachtigd, voor die partij een Z.g. naval certificate of navicert af te geven: had het betrokken schip nu alleen maar door navicerts gedekte ladingen aan boord, dan werd het oponthoud bij aanhouding tot een minimum gereduceerd.
XCBeide systemen waren, van de Nederlandse reders uit gezien, commercieel aantrekkelijk maar politiek riskant. Beide behelsden zij namelijk een feitelijke aanvaarding van de Geallieerde blokkade, ja een vorm van medewerking daaraan - en hoe zou Duitsland daarop reageren I
XCDe Nederlandse regering verwierp het navicert-systeem. Zij ging van september af in tal van nota's zowel in Londen als in Parijs protesteren tegen de Geallieerde blokkade, zich beroepend op het volkenrecht, vooralook op de Verklaring van Londen, die evenwel, zoals wij boven betoogden, weinig vastheid bood. 'Er bestaat', klaagde zij al in haar eerste nota's, 'bijna geen enkele stof die niet onder de uiterst uitgebreide definities' van de contrabandelijsten viel.! Niet alleen tegen vele van de beginselen der Geallieerde blokkade maakte de regering bezwaar maar ook tegen de wijze van uitvoering. Die had bij menige minister, onder hen van Kleffens, tot oprechte verontwaardiging geleid, ze ging, zei hij vele jarenlater, 'alle perken te buiten'"; de herinnering van de minister van koloniën, Welter (veel sympathie voor Albion had hij nooit gehad) was, 'dat de Engelsen ons op een verschrikkelijke manier gekneveld hebben, ze deden maar rücksichtslos wat zij wilden.P
XCWas er wel reden voor zo heftige verontwaardiging I Het is waar dat de Nederlandse doorvoer in de neutraliteitsperiode tot een tiende terugliep (N. J. Polak schatte, met inbegrip van de driehoekshandel, haar waarde in de vooroorlogse jaren op ongeveer een derde van de invoer"), maar het volumevanp.Verderhalen als: Oranjeboek I (nov. 1939). 2 E. N. van Kleffens, 7 febr. 1956. 3 eh. J. r. M. Welter, 7 nov. 1955. 4 N. J. Polak in Vijftig jaren, p.
1 Minist. buitenl, zaken: 1939 1939, 13. aan te
van de uitvoer was in april 1940, met de periode 1937-'38 vergeleken, slechts met 23% gedaald, dat van de invoer met 6% gestegen.' Wij kunnen daar nog een enkel cijfer aan toevoegen. In de acht maanden september 1939april 1940 was het maandgemiddelde van de waarde van de invoer uit Engeland f 9,6 mln: precies hetzelfde bedrag alsin de gemiddelde maand van 1938; toen was het maandgemiddelde van de waarde van de uitvoer naar Engeland f 19,5 mln geweest - dat daalde in de neutraliteitsperiode tot f 15,9 mln. De invoer uit Duitsland (maandgemiddelde 1938: f 25,1 mln) steeg tot een gemiddelde van f 30,7 mln, de waarde van de uitvoer daalde van f 12,9 mln (maandgemiddelde 1938) tot flO,S mln.ê Vergeleken met 1938 kromp het maandgemiddelde van de totale directe handelsbeweging met Engeland en Duitsland dus met 0,7% in; wij erkennen dat het veel moeite gekost heeft, te voorkomen dat de totale handelsbeweging (doorvoer inbegrepen) met meer dan een vierde à een vijfde daalde, zoals in werkelijkheid het geval was van 'verschrikkelijk knevelen' zouden wij niet willen spreken.
XCIntussen bleven de gepubliceerde protesten niet zonder effect op de publieke opinie: velen meenden dat vooral Engeland van zijn machtspositie een misbruik maakte dat niet door de beugel kon en de argumentatie van de Britse regering dat de beginselen waarvoor zij ten strijde getrokken was, 'should be entitled to count upon some measure of sYlJlpathy FOlll those countries to whom the ideals ofliherty and justice are not less dear than they are to His Majesty's Covemment'ê, maakte op overheid en bevolking hier te lande niet veel indruk: in de neutraliteitsperiode identificeerden slechts weinigen zich ten volle met de strijd der Geallieerden, men was bevreesd voor daling van het levenspeil en voor Duitse tegenmaatregelen. 'Es kann leeinem Zweifel unterliegen', rapporteerde de Duitse gezant in januari 1940, 'dass das ellglische Vorgehen, insbeson dere die rücksichtslose Wirtschaftskriegführung, den Brtten v iele Synipathien gekostet haben.": De verhoudingen waren toen nog wat scherper geworden doordat de Engelsen eind november het Duitse gebruik van magnetische mijnenDe
1 Minist. van econ. zaken: 'Derde nota over de economische verdediging van de Nederlandse volkshuishouding' (mei 1940), p. 7. Dit stuk (verder te citeren als: 'Nota econom. verded. III'), zou op II mei 1940 aan de Staten-Generaal aangeboden worden. drukproef is bewaard in het archief van het departement van econo mische zaken (Centrale Archiefbewaarplaats, afd. Algemene Politiek, volgno. 1439). 2 Cijfers Voor 1938 in CBS: 1943-1946 (1948), p. 229; cijfers voor de neutralitcitsperiode ; brief, 14 aug. 1968, van het CBS. 3 Nota, 14 dec. 1939, vall. de Engelse min. van buitenl. zaken aan de Nederl. gezant te Londen, (april 1940), p. 38. 4 Brief, II jan. 1940, van de Duitse gezant, Den Haag, aan het (FOjSD, 134009).
in de Noordzee (daar komen wij straks op terug) als aanleiding genomen hadden om te bepalen dat elke Duitse lading aan boord van uitgaande neutrale schepen in beslag genomen zou worden: een verscherping van de blokkade die zij, de Engelsen, weliswaar niet over de volle breedte gingen toepassen (om Italië te ontzien werden de verschepingen van Duitse steenkool via Rotterdam naar Italiaanse havens tot maart '40 ongemoeid gelaten-), maar die toch wel een nieuwe klap betekende voor de Nederlandse tussenhandel.
XCGelijk gezegd: van formele aanvaarding der Geallieerde blokkade door de Nederlandse regering was geen sprake. Eind september al kregen de directeuren van de Nederlandse rijksbureaus van handel en nijverheid (de overheidsinstellingen die het contactorgaan tussen regering en bedrijfsleven vormden) instructie, met de Engelse 'zwarte lijst' geen rekening te houden; ook deed de regering aan het bedrijfsleven weten (en zo zij er al niet zelf voor zorgde, was het haar in elk geval aangenaam dat zulks aan Berlijn bericht werd), dat zij ontried, enige verklaring van niet-uitvoer-naar-Duitsland te ondertekenen zoals die door de Britse eonsulaten vóór en na de invoering van het llavicert-systeem geëist werd; wilden exportfirma's bepaalde goederen naar verschillende landen uitvoeren, dan zouden zij, zo dreigde de regering, de daarvoor benodigde vergunningen pas krijgen nadat zij eerst de Duitse klant bediend hadden.ê Anders gezegd: de regering deed zoveel mogelijk of de blokkade niet bestond. Intussen was het haar niet onbekend dat verreweg de meeste firma's zich aan de blokkade-maatregelen onderwierpen (niet alle: de Stoomvaartmaatschappij Nederland weigerde bijvoorbeeld, het navicert-systeem te aanvaarden") en dat die firma's aan de Engelse eonsulaten alle gevraagde verklaringen afgaven: wetsontwerpen om dit te bemoeilijken werden hier te lande op het voorbeeld van Zwitserland begin '40 voorbereid" zij brachten het niet tot openbare behandeling.
XCVan de Engelse 'zwarte lijst' (er was daarnaast nog een 'grijze' van verdachte firma's) hadden de in ons land gevestigde grootste Duitse firma's die er op voorkwamen, niet veellast. De tien belangrijksten hunner wisten door middel van camouflage en inschakeling van aan de Engelsen niet bekende tussenpersonen hun zaken ongestoord voort te zetten - in Nederlands-IndiëJ.
1 W. N. Meellicott: dl. I, p. 121. 2 Brief, 3 okt. 1939, van de Duitse Amsterdam, aan het E 075403-08). 3 W. de Roever: P: 8. 4 Rapport door het Duitse Amsterdam, 12 jan. 1940, p. 19
hadden andere Duitse firma's het moeilijker": daar komen wij op terug in het aparte deel van ons werk dat aan Indië gewijd wordt. Maar NederlandsIndië lag ver weg en in Batavia behoefde men minder bevreesd te zijn voor Duitse represailles dan in Den Haag. Want wat was de kern van de zaak?
XCVoor ons land was zowel het handelsverkeer met Duitsland als dat met Engeland van vitaal belang. Wij konden Duitsland moeilijk missen als leverancier van steenkool, staal en industrieproducten, evenmin als markt voor zuivelproducten, eieren en vlees - maar alleen met verlof van de Engelsen konden wij de voedergranen invoeren die grondslag vormden voor een deel van de levensmiddelenuitvoer naar Duitsland. De Duitsers moesten weer verlof geven voor de aanvoer van hout uit de Oostzee - en nu hebben wij hiermee alleen de belangrijkste troeven vermeld die door Duitsland en Engeland tegen ons uitgespeeld werden.ê Dat doende, trachtte Duitsland ons land aan te zetten tot voortzetting van de doorvoer ondanks de blokkade; Engeland (Frankrijk speelde bij dit alles een minder belangrijke rol) trachtte daarentegen die doorvoer af te knijpen; beide landen oefenden druk op ons land uit door te dreigen met de weigering, de goederen af te nemen die ons land zelf wilde uitvoeren of de goederen te leveren die het zelf wilde invoeren. Die pressie op onze eigen volkshuishouding was het welke voor Engeland een middel werd om medewerking bij de blokkade af te dwingen - voor Duitsland een middel om ons tot verzet tegen die blokkade te stimuleren. Die pressie kon alleen maar afgeweerd worden door nu eens in Londen, dan weer in Berlijn te onderstrepen welke economische diensten ons land als im- en exporteur aan Engeland en Duitsland bewees. Het was een afweer die in langdurige en moeizame onderhandelingen plaats vond waarbij als regel dr. H. M. Hirschfeld, de directeur-generaal van handel en nijverheid bij het departement van economische zaken, als voorzitter van de Nederlandse delegatie optrad. Wij willen hier die onderhandelingen niet in bijzonderheden beschrijven: dat zou te ver voeren. Voldoende lijkt het ons, tweeërlei te onderstrepen.
XCTen eerste dan, dat er naar Engels oordeel geen land was waarmee zo taai en zo hardnekkig onderhandeldmoest worden als met Nederland. Het eind van het lied (maar het was een eind dat een half jaar op zich liet wachten) was, dat twee lijsten met goederen opgesteld werden, lijst A enlijst B. De A-goederen mochten, van overzee aangevoerd, niet naar Duitsland doorgevoerd worden maar wèl naar 'acceptabele neutrale mogendheden' (aanvankelijk waren dat de Scandinavische staten, België, Ierland, Spanje,
XC1 A.v., p. 2-3 (a.v., 470850-51). 2 H. M. Hirschfeld: Herinneringen uit de bezet tingstijd, p. II-I4.
Portugal, Griekenland en alle landen buiten Europa, later werden Zwitserland en Turkije toegevoegd en werd Zweden geschrapt) - de B-goederen mochten naar alle landen, ook dus naar Duitsland, doorgevoerd worden, maar dan binnen de grenzen van de doorvoer van 1938. Wat Nederland voor eigen gebruik aan A- en B-goederen ontving, zou voorts geconsigneerd worden aan een nieuwoverheidsorgaan: de Algemene Nederlandse Invoer Centrale, of Anic - de Anic mocht die goederen dan niet weer uit Nederland uitvoeren. Via de Anic stond dus de Nederlandse regering garant voor de i uiste uitvoering van het accoord.
XCVan begin april '40 afhandelde men van Nederlandse kant of deze overeenkomst al van kracht was; door allerlei conflicten over de uitvoer naar Denemarken dat de Engelsen na de Duitse bezetting als deel van Duitsland behandeld wilden zien, was de overeenkomst op 10 mei '40 nog steeds niet ondertekend;' Nederland was wellastig geweest! De Engelse autoriteiten die met de Nederlandse handelsdelegaties en met het gezantschap in Londen te maken hadden gekregen, hadden hier een manifestatie in gezien van 'national temperament and a centuries old tradition of stubborn commercial bargainil1g'2 - maar er was nog een andere factor: vasthoudendheid bij de onderhandelingen met Engeland zou, zo werd gehoopt, niet alleen de Nederlandse handelsbelangen ten goede komen, het kon in Berlijn ook gezien worden als een bewijs van goed gedrag.
XCHet was voor Den Haag vaak uiterst moeilijk, een evenwicht te treffen tussen wat Duitsland eiste en wat Engeland toestond. Wat de Duitsers verlangden, was duidelijk: Nederland moest aan Duitsland minstens blijven leveren wat het placht te leveren, zo mogelijk meer. Dr. Hirschfeld, herhaaldelijk in Berlijn, kon niet anders doen dan zijn Duitse gesprekspartners voorhouden dat dit een onmogelijke eis was: Engeland beheerste de toegangen tot de Noordzee, men was afhankelijk van hetgeen Engeland doorliet. Enkele malen onderstreepte hij dat Nederland aan Duitsland bijzondere hulp geboden had: na het uitbreken van de tweede wereldoorlog was nog verlof gegeven, grote partijen rubber, koper en wol uit ons land naar Duitsland uit te voeren" - aan koper alleen al IIOO ton." Verder had Nederland aan Duitsland geheime kredieten verstrekt om via andere landen rubber en tin in
1 W. N. Medlicott: dl. I, p. 218-23. 2 A.v., p. 209. 3 Brief, 3 okt. 1939, van het Duitse Amsterdam aan het 075407-08). • 27 nov. 1939, (23. 24. 1939), p. 4 (a.v., E 0754 1 5).
te slaan.! En tenslotte pernutteerde Nederland alle Duitse zeeschepen die Rotterdam wilden aandoen, gebruik te maken van zijn territoriale wateren: daar waren ook de schepen bij, die de Zweedse ijzerertsen aanvoerden welke voor de hoogovens van het Ruhrgebied van grote betekenis waren. Zolang die schepen zich binnen de Nederlandse driemijls-zone bevonden, kregen ze zelfs een eskorte van Nederlandse marine-eenheden. Met veel waardering gewaagde de Duitse consul-generaal in Amsterdam van deze 'stille, wohl wol/ende Mitwirk£lng der hol/ändischen Marine.'2 Het kon alles niet voorkomen dat, toen in april de bovengeschetste regeling met Engeland van kracht werd, een van de ambtenaren van het Auswártige Amt vastlegde dat Nederland hiermee 'zweifellos einen graben Neutralitätsbruch. begangen' had. 3
XCWas dat wel zo 'zweijèllos'l Toen Berlijn ons land op 10 mei '40 in alle toonaarden ging betichten van inbreuk op het neutraliteitsbeleid, maakten de verwijten die op de economische sector lagen, de indruk van een willekeurig toevoegsel. Wij hebben geen reden ons er op te beroemen, maar constateren eenvoudig een feit, Walmeer wij stellen dat ons land in de neutraliteitsperiode voor de eigen economische belangen, zoals men die zag, opgekomen is op een wijze die zowel door de Geallieerden als door Duitsland gezien is als een aanvaardbaar compromis. Of dr. Hirschfeld er in Londen veel sympathie mee verworven heeft, zij in het midden gelaten - in Berlijn had hij de goede naam die hij al bezat, bevestigd.
XCDaarvan zou de betekenis nog blijken tijdens de bezettingsjaren.
XCHerhaaldelijk hebben wij in het voorafgaande de scheepvaart genoemd. Hoe kon het anders 1 Als vorm van transport nan'! zij in het overzeese vervoer en verkeer de eerste plaats in: de luchtvaart was nog maar weinig ontwikkeld.
1 Brief, 16 jan. 1940, van het Duitse Amsterdam aan het (a.v., E 513651). Nog in maart '40 legde het hoofd van de economischeafdeling van het vast, dat dr. Hirschfeld had en dat zijn eventuele verdwijning zou beteke nen, zouden wegvallen. (Notitie, 4 maart 1940, van E. Wiehl, a.v. 84258-59). • A.v., E 513651. 3 Aantekening, 8 april 1940, van dr. Grünbeck (a.v., 486143).
Maar omtrent die scheepvaart valt het aspect dat het meest de aandacht trok en de gemoederen het diepste raakte, nog te behandelen: de verliezen. Hoe riskant in oorlogstijd het varen was op zeeën die door mijnen en torpedo's onveilig gemaakt werden, was in de eerste wereldoorlog al gebleken: 121 Nederlandse koopvaardijschepen en 96 vissersvaartuigen waren toen gezonken, bijna twaalfhonderd opvarenden in de golven meeslepend.
XCDe tweede wereldoorlog was nauwelijks een week aan de gang of ons eerste koopvaardijschip ging verloren: het stoomschip 'Mark' (ruim 1500 bruto registerton of brt) dat, met een lading hout uit de Oostzee op weg naar Rotterdam, op 9 september '39 in de Noordzee op een mijn liep; de gehele bemanning kon gered worden. Datzelfde was mogelijk toen een maand later, 7 oktober, het veel grotere vrachtschip 'Binnendijk' (bijna 6900 brt) van de Holland-Amerika-Lijn in de buurt van het eiland Wight eveneens op een mijn liep.l Dekustvaarder 'Tegri', uit de Oostzee onderweg, was toen met een bemanning van zeven personen al enkele dagen over tijd: men heeft van dit schip taalnoch teken meer vernomen - en zo zijn vóór de Duitse invasie nog twee andere schepen verloren gegaan zonder dat men iets naders omtrent hun ondergang weet." Precies bekend is daarentegen hoe op 16 november het motortankschip 'Sliedrecht' 150 mijl bewesten Ierland tot zinken gebracht werd. Met een lading dieselolie en petroleum onderweg naar Noorwegen, werd het schip bij het vallen van de avond door een Duitse onderzeeboot aangehouden. De commandant nam de scheepspapieren in beslag met de mededeling aan de eerste stuurman (die zich met een bootje naar de onderzeeboot begeven had), 'dat de papieren bij het Duitse consulaat-generaal in Nederland konden worden teruggehaald'. Hij had, zeillij , besloten, het schip tot zinken te brengen want uit die papieren was hem gebleken dat het de Engelse controlehaven op de Orkney-eilanden benoorden Schotland zou aanlopen; hij gaf een half uur tijd om de 'Sliedrecht' te verlaten. Van dat half uur had, bij de vrij hoge zeegang, het bootje met de eerste stuurman vijf-en-twintig minuten nodig om het schip weer te bereiken: het verlaten vond dus haastjerepje plaats. Bij de eerste boot voegde zich een tweede toen duurde het toch nog twintig minuten voor de Duitse torpedo's hun doel troffen. De U-Boot verwijderde zich. De commandant beweerde later,
XC1 Varen in oorlogstijd (1947), p. 17. 2 (Minist. van verkeer en waterstaat, directoraatgeneraal van scheepvaart) W. E. van Popta: 'Feiten en gegevens met betrekking tot de Nederlandse koopvaardijvloot in de tweede wereldoorlog' (stene., 1959), p. 29-30. Verder te citeren als van Popta: 'Koopvaardijvloot'. Hier worden in totaal zes schepen genoemd die spoorloos verdwenen zijn, maar van drie werd na 1959 bekend dat zij door U-Boofe getorpedeerd zijn (brief, 17 jan. 1969, van K. W.
het SOS-teken gegeven te hebben met vermelding van de precieze plaats der twee boten - slechts één daarvan (die met de eerste stuurman en vier roeiers) bereikte na zes dagen de Schotse kust; de mannen waren totaaluigeput: ze hadden niet eens een emmer aan boord gehad en hadden moeten hozen met een actetas en met zeelaarzen. Van de tweede boot met de gezagvoerder en vijf-en-twintig bemarulingsleden werd nooit meer iets vernomen."
XCNog voor men in Nederland van dit tot zinken brengen van de 'Sliedrecht' hoorde, had zich een andere scheepsramp voorgedaan die, onmiddellijk bekend geworden, de publieke opinie ten onzent diep geschokt had.
XCKort na het uitbreken van de oorlog waren de grote scheepvaartmaatschappijen er toe overgegaan, hun kostbaarste schepen uit de gevaarlijke Europese wateren te verwijderen. De Stoomvaart Maatschappij Nederland liet de 'Oranje' uit Indië via Kaap de Goede Hoop nog één reis naar Lissabon maken, de 'Marnix van St. Aldegonde' twee, liet beide schepen naar Indië terugkeren en legde ze daar op. Twee oudere schepen, de 'Jan Pieterszoon Co en' en de 'Johan de Witt' haalden in de Portugese hoofdstad passagiers en vracht op: die twee schepen werden toen in Amsterdam stilgelegd - we zullen ze tijdens de meidagen van '40 weer tegenkomen. De 'Nederland' stelde met andere schepen een nieuwe passagiersdienst naar en van Indië in via het Suezkanaal, met Genua als eindhaven." De Holland-Amerika-Lijn nam overeenkomstige maatregelen: de directie zond de 'Nieuw Amsterdam' naar Amerikaanse wateren. De Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij liet haar schepen uit de West ook al niet verder varen dan Lissabon, zij zond haar nieuwste passagiersschip, de 'Colombia', naar het Caraïbische zeegebied" - en met hetzelfde reisdoel vertrok op vrijdagavond 17 november het twaalf jaar oude KNSM-schip, de 'Simon Bolivar' (8300 brt) uit Amsterdam. De bemanning telde honderd-twee-en-dertig personen, er waren tweehonderd-vijf-en-zestig passagiers aan boord. Zaterdagavond kort voor middernacht werd het schip in de monding van de Theems door een zware ontploffing getroffen. Het rnaakte snel slagzij waardoor men een deel van de reddingssloepen moeilijk kon strijken; bovendien was verzuimd, sloepenrol te houden zodat de passagiers niet precies wisten, naar welke sloep zij zich begeven moesten. Nauwelijks was het schip in de golven verdwenen (de waterdichte schotten waren niet geheel gesloten geweest), of er deed zich een tweede ontploffing voor, die vooral onder de passagiers in deJ.
1 p. r8-20. De tussen de Nederlandse en Duitse regering terzake gewisselde stukken in (april 1940), p. 8-12. W. de Roever: p. 21. 3 Ms. Milo-van Popta, dl. p. 198-98a; van Popta: 'Koopvaardijvloot', p. 1.
reddingsboten tal van slachtoffers eiste: vier-en-tachtig hunner kwamen in totaal om het leven met achttien bemanningsleden, onder wie de gezagvoerder.! Totaal berooid kwamen de geredden aan land; die zondag wekte de predikant van de Nederlands-Hervormde gemeente in Londen in het oude kerkje Austin Friars zijn gemeenteleden op, aan kleding af te staan wat zij maar missen konden: weinig uren later begonnen de kledingstukken zich op te stapelen in enkele zalen van het Londense hotel waar de drenkelingen ondergebracht waren.ê De Nederlandse bladen kwamen vol te staan met de reportages van hun in Londen wonende correspondenten. Groot was de indruk in ons land. De risico's die aan het varen vastzaten, waren drastisch onderstreept. Veiligheidshalve zette de Maatschappij Zeeland de dienst Vlissingen-Londen stop - de 'Batavier' -lijn bleef van de Hoek doorvaren op Harwich."
XCDe 'Simon Bolivar' was getroffen door een betrekkelijk nieuw wapen waar Hitler veel van verwachtte: de magnetische mijn. Die mijn die alleen in ondiepe wateren gebruikt kon worden, lag op de zeebodem en werd door de massa van het er overheen varende schip tot ontploffing gebracht. Lukraak werden die mijnen door Duitse vliegtuigen bij de Engelse riviermonden uitgestrooid; vijf dagen na de ramp van de 'Simon Bolivar' werd zulk een mijn op een modderbank aan de Theemsmond door de Engelsen ontdekt en met grote moed gedemonteerd: het beginsel van de magnetische mijn was hun bekend (ze maakten ze zelf al), maar niet het mechanisme dat de Duitsers toepasten. Toen men dat kende, wist men ook een afweermiddel te vinden: Engeland liet al zijn oorlogs-, passagiers- en vrachtschepen ontmagnetiseren door om het dek heen een onder spanning staande kabel aan te brengen waardoor de magnetische lading van het schip opgeheven werd - in maart' 40 werden de regeringen van de neutrale, nog op Engeland varende landen door de Britse Admiralty ingelicht over die simpele maar als regel effectieve beveiligingsmethode. 4
XCMijnen (magnetische en andere) brachten na de 'Simon Bolivar' tot de rode mei 1940 nog zeven andere Nederlandse schepen tot zinken, de U-Boote namen er na de 'Sliedrecht' nog tien voor hun rekening, waarvan zeven tussen de 4500 en 8000 bruto registerton." Dan werd éénschip, dekustvaarder 'Elziena' (bijna 200 brt), op 2 maart '40 op de Noordzee door een Duits oorlogsvliegtuig in brand geschoten; bij de beschieting verloren de kapitein en de machinist het leven; de reddingsboot met drie overlevenden werdJ.J. Nederland ill de tweede wereldoorlog, p.IB. s Brief, 17 jan. 1969, van K. W. L.
1 Ms. Milo-van Popta, bijlage p. 6-7. 2 van Dorp: (1946), p. 14. 3 Van Popta: 'Koopvaardijvloot', p. I. W. de Roever:
lek geschoten: zes-en-dertig uur dreven zij op een vlot rond tot een Deense schoener hen uit zee oppikte.!
XCAan dit overzicht moeten wij dan nog drie opmerkingen toevoegen.
XCDe eerste is dat, met name in maart 1940, niet alleen Nederlandse koopvaarders maar ook vissersschepen op de Noordzee herhaaldelijk door Duitse vliegtuigen beschoten en beschadigd werden waarbij de Ijmuidense trawler 'Protinus' op de I Sde tot zinken gebracht werd": zes dagen lang moesten de zeven overlevenden in een sloep ronddobberen; drie hunner bezweken, vier werden door een Engelse onderzeeboot gered. Maar twee dagen nadat de 'Protinus' in de grond geboord werd, redde een andere Ijmuidense trawler bij Terschellingerbank vier Duitse vliegers van een wisse verdrinkingsdood.ê Het was een schril contrast.
XCOnze tweede opmerking sluit bij de eerste aan: Nederlandse zeevarenden hebben tijdens de neutraliteitsperiode, als regel onder grote moeilijkheden en vaak niet zonder eigen risico, in totaal de levens van ver over de driehonderd drenkelingen gered."
XCDe derde enlaatste opmerking is, dat, van maart' 40 af, aan de Nederlandse scheepvaart op de Noordzee aangeraden werd, zo dicht mogelijk onder de Belgische kust naar en van de Duins te varen: Nederlandse mijnenvegers veegden regelmatig die route schoon. Hier liep van dat moment af geen enkel schip meer op een mijn." Een voorstel om op die route ook een viertal trawlers te stationeren die het karakter van Rode-Kruisschepen zouden dragen, werd op I Smaart en daarna opnieuw op de zSste in de ministerraad aangehouden: men was nog bezig, over de kostenverdeling met de reders te onderhandelen." Tot uitvoering van een overeenkomstig plan ter bescherming van de vissersvloot (die na het gebeurde met de 'Protinus' van de Noordzee teruggetrokken was), werd wèl besloten: menhoopte medio april dat de drie trawlers die alsRode-Kruisschip ingerichtzouden worden, medio mei de dienst konden aanvangen? - medio mei stond men voor geheel andere problemen.
XCLaat ons nu dan het geheel van de verliezen overzien die de Nederlandse scheepvaart in de eerste acht maanden van de oorlog leed. De schepen die alleen maar beschadigd werden, laten wij buiten beschouwing.
XCOnze koopvaardijen passagiersvloot viel, naar de grootte der schepen gerekend, in twee delen uiteen: een vloot van kleine schepen, meest moderne
1 Van Popta: 'Koopvaardijvloot', p. 32. 2 Brief, 17 jan 1969, van K. W. L. Be zemer. 3 Ms. Milo-van Popta, dl. II, p. 215. A.v., bijL VI, p. 1-2. 5 A.v., dl. II, p. 213. 6 Brief, 8 maart 1940, van de Inspecteur-Generaal voor de Scheep vaart aan de minister van waterstaat (Ministerraad 28 maart 1940, agendastuk Ia). 7 Ms. Milo-van Popta, dl. II, p. 217.
z.g. kustvaarders, beneden de 500 bruto registerton, en een vloot van grote waarvan het merendeel een grotere inhoud had dan 2000 brt. Er waren (vier zeesleepboten, aannemersmateriaal en schepen met Nederlands-Indische, Curaçaose en Surinaamse zeebrieven niet meegeteld) per 1 januari 1940 alles bij een 746 Nederlandse vrachtschepen, 84 passagiersschepen en 85 tankschepen, resp. met een totaal aan bruto registerton van 1 I30 000, 760 000 en 451 000. 1 Daaronder waren 304 stoom- en 556 motorschepen die, als groepen, elkaar in gemeenschappelijk tonnage nauwelijks ontliepen: het gemiddelde stoomschip was dus aanzienlijk groter dan het gemiddelde motorschip. Volledigheidshalve zij nog vermeld dat het aantal zeilschepen (zonder hulpmotor) van 293 in 19I9 gedaald was tot 2 in 1940. 2
XCVan deze vrachtschepen, passagiersschepen en tankers waren 26 verloren gegaan met een gemeenschappelijk tonnage van 102650 bruto registerton: bijna 4t% van het totale scheepvaarttonnage; honderd-negen-en-vijftig Nederlandse zeelieden, zes Chinese opvarenden en vijf-en-tachtig passagiers hadden het leven verloren," Naar het tonnage gerekend, leed Nederland bijna een vijfde van de verliezen welke in die tijd de neutrale scheepvaart troffen."
XCWat de zeevisserij aangaat: van de bijna 300 geregistreerde loggers (meest oude tot zeer oude schepen'') was één verloren gegaan, van de ca. 80 in de vaart zijnde trawlers, grotere schepen maar ook als regel van een sterk verouderd type", drie.?
XCEn hiermee nemen wij dan afscheid van de Nederlandse zeevarenden - wat dit deel, allerminst wat ons gehele werk betreft.
XCMisschien kan het best in dit verband meegedeeld worden dat de Nederlandse kust, de gehele neutraliteitsperiode door, maar vooral tijdens de november-stormen, onveilig gemaakt werd door van hun ankers losgeslagen of anderszins op drift geraakte en aangespoelde mijnen: begin december had men al 170 Duitse, Engelse en Franse geteld" - daar moet mennog vele N ederlandse mijnen bijtellen: hun ankerkabels bleken gevoelig voor breuk door vermoeidheid: de marine moest voor een betere verankering zorg dragen."
XCElke aangespoelde mijnherinnerde aan de gevaren die buitengaats dreigden.J.
1 P. Kuin en H. Keuning in dl. XII, p. 14-16. 2 A.v., p. 17. s Ms. Milo-van Popta, bijl. III, p. 22. • A.v., dl. II, p. I04-05. 5 A. G. U. Hildebrandt in dl. X, p. 37. 6 A.v., p. 48, 62-63. 7 Ms. Milo-van Popta, bijl. UI, p. 22. 8 Brief, 8 dec. 1939, van de chef van het torpedo-atelier te Willemsoord aan de chef van de torpedodienst, 'Marine ... tweede wereldoorlog', dl. I, hfdst. 2, in 1955, no. 5, p. 151-52. • A.v., p. 47-49·
XC'Tussen twee vuren' noemden wij dit hoofdstuk. Wij schetsten de pressie die in het kader van de economische oorlogvoering van Duitse en van Geallieerde zijde op onze regering uitgeoefend werd, wij schetsten de verliezen die de scheepvaart leed. Aan dat alles mag men niet de conclusie verbinden dat onze gehele volkshuishouding reeds in de neutraliteitsperiode ernstig in het gedrang kwam. Dat viel mee. Aanvankelijk was er bij het kopend publiek wel sprake van enige acute beduchtheid voor spoedige schaarste en duurte. Het hamsteren van verbruiksartikelen voor dagelijkse consumptie werd evenwel door de regering tegengegaan, gebruiksartikelen met langere levensduur daarentegen, kleding, schoeisel en huisraad bijvoorbeeld, werden in de eerste weken na het uitbreken van de oorlog belangrijk meer gekocht dan tevoren: in de laatste week van september bereikten de omzetten in de winkels een peil dat meer dan 70% boven dat van de overeenkomstige week in 1937 lag, maar eind november lag het alweer bijna 10% beneden het peil van twee jaar tevoren.' De paniek die zich in augustus '14 voorgedaan had, bleef uit. Toen had men de beurs en de banken korte tijd moeten sluiten - dat laatste omdat duizenden verontruste mensen hun bankbiljetten wilden inwisselen tegen baar geld.
XCDit uitblijven van de 'veelszins onbeheerste reacties' uit '14 werd door de minister van economische zaken, mr. Steenberghe, in zijn eerste Nota over de economische verdediging vall de Nederlandse volkshuishouding (welke medio december aan de Staten-Generaal aangeboden werd) aan twee factoren toegeschreven: men was ditmaal door het uitbreken van de oorlog minder verrast geweest en de regering had lang tevoren de nodige voorbereidingen kunnen treffen zodat zij op korter termijn en met rninder weerstand de economische verdedigingsmaatregelen in werking had kunnen stellen."
XCWat die voorbereidingen betreft, kon, vooral op de sectoren van landbouw en veeteelt, in hoge mate geprofiteerd worden van het crisisapparaat dat sinds het begin van de jaren '30 als uitvloeisel van de diepe crisis in het leven geroepen was. Aan beide sectoren was men er herfst '39 al een kleine tien jaar aan gewend dat het de overheid was die bepaalde, wat en hoeveel geproduceerd moest worden en die de prijzen vaststelde. Het was duidelijk dat dit systeem, naarmate de oorlog langer zou duren, tot meer sectoren van het economisch leven uitgebreid zou moeten worden. Veel grond- en hulpstoffen zouden schaars worden, de economisch-zwakke producenten
1 p. 7. 2 A.v., p. 5.
en distribuanten zouden kunnen bezwijken en ook zouden zich, als in de eerste wereldoorlog, enorme prijsstijgingen kunnen voordoen waardoor tenslotte reeksen goederen alleen voor de beter-gesitueerden betaalbaar zouden zijn. Dat werd niet alleen uit economisch maar ook uit sociaal oogpunt ongewenst geacht; het als economisch gekenmerkte verdedigingsbeleid der regering had, evenals het crisisbeleid waar het de voortzetting van vormde, een sterke sociale component.
XCOp de sector van handel en nijverheid droeg dat beleid in de neutraliteitsperiode in hoofdzaak een voorbereidend karakter. Een reeks rijksbureaus werd in het leven geroepen: voor wol en lompen, voor textiel, voor huiden en leder, voor genees- en verbandmiddelen, voor papier, voor rubber, voor aardolieproducten, voor metalen, voor chemische producten, voor hout, voor kolen en voor bouwmaterialen." Zij kregen elk een directeur en een commissie van bijstand; de directeur en de voornaamste functionarissen dier rijksbureaus alsmede de voorzitters en leden van de commissies van bijstand waren als regel uit het bedrijfsleven afkomstig, veelal uit de besturen der organisaties, soms ook uit die der kartels, welke het bedrijfsleven zelf opgericht had. Uiteraard was het de taak der betrokkenen om, voorzover zij uit een bepaalde firma afkomstig waren, in hun nieuwe functie met de belangen dier firma geen rekening te houden; de voorzitters en leden van de commissies van bijstand mochten bovendien niet als mandatarissen van de organisaties van het bedrijfsleven beschouwd worden." Evenmin mochten de hoofdbestuursleden van de drie grote vakcentrales die minister Steenberghe begin' 40 in die commissies van bijstand ging opnemen, zich 'als vertegenwoordigers of lasthebbers van bepaalde groepen van belanghebbenden' beschouwen ('In verband met een en ander is de plicht tot geheimhouding nadrukkelijk vastgelegd.")" Minister Steenberghe verklaarde voorts in zijn in februari '40 aan de Staten-Generaal aangeboden tweede nota al even uitdrukkelijk ... dat het niet de bedoeling der regering is, de nieuwe maatregelen te beschouwen als de eerste fase van een straffe planhuishouding onder regeringsbeleid. De economische verdedigingspolitiek ontleent haar bestaansreden uitsluitend aan de bijzondere omstandigheden van het ogenblik. Zij zal slechts worden toegepast, waar en voorzover de abnormale situatie dit vereist; door haar karakter is zij niet geschikt tot basis te dienen voor een normale economische politiek."
XC1 'Nota econom. verded. III', p. 67-70. 2 Minist. van econom. zaken: Tweede nota over de economische verdediging van de Nederlaudse volkshuishouding (febr. 1940), p. 52. Verder aan te halen als: Nota econom, verded. II. 3 'Nota ecoriom. verded. III', p. 65. , Nota eCOIlOIIl. verded. II, p. 47-48.
XCDe bedoeling was, dat in het bedrijfsleven de status quo gehandhaafd zou blijven, d.w.z. dat de rijksbureaus bij hun maatregelen naar billijkheid alle bestaande firma's zouden beschermen. De concurrentie werd dus als het ware bevroren of, zoals de voorzitter van de commissie van bijstand van het Rijkstextielbureau het uitdrukte: 'De wielerwedstrijd wordt tot na de oorlog geneutraliseerd. '1
XCDe ondernemingen die werkzaam waren in een sector die door een der rijksbureaus bestreken werd, moesten zich in de neutraliteitsperiode bij dat bureau laren inschrijven. Voor goederen die schaars werden of dreigden te worden, werd door de regering een verbod uitgevaardigd om er, zo zou men het kunnen uitdrukken, in het economisch verkeer naar believen mee te handelen; voortaan waren daartoe vergunningen nodig die alleen aan de bij het betrokken rijksbureau ingeschrevenen verstrekt werden - vergunningen die tot wederopzeggens of voor een bepaalde tijd konden gelden. Veelal werd, voor men tot het uitreiken van die vergunningen overging, bij alle bedrijven een inventarisatie van voorraden gehouden. Dat hield alles al een omvangrijke administratieve arbeid in.
XCTen aanzien van de zeescheepvaart ging het regeringsingrijpen al in de neutraliteitsperiode wezenlijk verder: aan de rederijen werd in feite de vrije beschikking over de zeeschepen ontnomen. De Zeeschepenvorderingswet, en de Wet Behoud Scheepsruimte, in de zomer van' 39 door de Staten-Generaal aanvaard, hadden de regering de bevoegdheid verleend, elk zeeschip te vorderen: van die bevoegdheid werd na het uitbreken van de oorlog gebruik gemaakt, wanneer rederijen schepen die nog voor ons land nuttig konden zijn, naar het buitenland wilden verkopen. Wilden rederijen hun schepen laten varen op andere routes of met andere vrachten dan de regering wenselijk oordeelde, dan had men tot vordering kunnen overgaan. Dit bleek niet noodzakelijk; de instructies van het onder minister Steenberghe ressorterend Rijksbureau Zeescheepvaart werden opgevolgd. zulks betekende dat dit bureau, in overleg enerzijds met de reders, anderzijds met een interdepartementale commissie, bepaalde, welke ladingen door welke schepen aan- of afgevoerd zouden worden - de belangen van de volkshuishouding als geheel dienden te prevaleren. Daarbij werd ook met de belangen van Indië rekening gehouden, terwijl het in de lente van '40 zelfs mogelijk bleek, België op het gebied van het zeetransport bij te staan: een bewijs dat de
XC1 C. N. F. Swarttouw: De textielvoorziening Vatl Nederland gedIIrende de bezettingstijd 1940 1 945 (1947), p. 55
regering in die tijd meende dat met Nederlandse schepen aangevoerd was wat Nederland-zelf in eerste instantie nodig had.'
XCDaarbij was, dat spreekt vanzelf, aan de voedselvoorziening bijzondere aandacht besteed. Het was van meet af aan duidelijk dat de regering op de gebieden van landbouw, tuinbouwen veeteelt intensief zou moeten ingrijpen. Een week v66r het uitbreken van de oorlog werden provinciale voedse1commissarissen benoemd. In elke plaats ten plattelande kwam onder hen een bureau te ressorteren dat door een 'plaatselijke bureauhouder' geleid werd: hij was de verbindingsschakel tussen de boeren en de centrale overheidsorganen. Eind augustus' 39 werd voorts aan producenten en handelaren de verplichting opgelegd, over te gaan tot inventarisatie vanniet minder dan 250 producten die voor de voeding van mens en dier van het meeste belang waren. Voor al die producten werden voorts verboden afgekondigd om ze te verwerken, te vervoeren of af te leveren; eerst nadat de inventarisatie voltooid was, werden die handelingen, maar nu aan vergunningen gebonden, weer toegestaan.ê
XCDe landbouwers konden in de neutraliteitsperiode nog vrij normaal doorwerken. Wel was de kunstmest gerantsoeneerd, maar de toegewezen hoeveelheden kwamen ongeveer overeen met het normale verbruik.ê De tuinbouw kreeg het moeilijker, in de eerste plaats als gevolg van de zeer strenge winter: zes weken lang, van begin januari tot eind februari, waren alle waterwegen in het land dichtgevroren; dat belemmerde het vervoer naar de veilingen en van de veilingen naar de afnemers, bovendien gingen veel tuinbouwprodukten door bevriezing verloren." In de tweede plaats was de tuinbouween deel van de Engelse markt kwijtgeraakt. De import van bloembollen werd door Engeland zelfs geheel stopgezet: een ware ramp voor deze bedrijfstak, want Engeland placht van alle uitgevoerde bloembollen de helft te kopen; de teelt van hyacinten en tulpen werd onmiddellijk tot de helft beperkt." Men zat herfst '39 met een overschot aan onverkoopbare bollen, driemaal zo groot als normaal: ze werden door de regering opgekocht, vermalen en aan de boeren verkocht als veevoeder. 6 Voor menselijke consumptie achtte men ze ongeschikt; daar zou vijfjaar later, in de hongerwinter, anders over gedacht worden! Ook de bloemisterij kreeg hulp. Engeland kocht bijvoorbeeld geen seringen meer; v66r de oorlog placht het twee-derde van de totale Aalsmeerse oogst af te nemen. De regering besloot tot steun aan deIII', p. 21. 4 A.v., p. 3°-]2. 5 Nota eeO/IOII/. verded. J, p. 39-40. 6 Nota econotn, verded. II, p.
1 p. 71-72; p. II9-20; 'Nota econom. verded. III', p. 79-80. • p. 25-26. 3 'Nota econom. verded.
seringenkwekers, nam de onverkochte seringentakken tegen een bepaald bedrag over en draaide ze door - maar ter gelegenheid van het Kerstfeest werden grote hoeveelheden ter beschikking gesteld van ziekenhuizen ('in het bijzonder voor de patiënten die weinig of geen bezoek plegen te ontvangen') alsmede van tehuizen voor ouden van dagen.!
XCDe veehouders konden, als de landbouwers, hun bedrijf op de vooroorlogse basis voortzetten. Wel werd al in die vroege periode het z.g. scheuren van grasland bevorderd: één ha bouwland leverde voor de voedselproductie meer calorieën op dan één ha grasland. Verhoudingsgewijs waren de producten van de zuivel luxe-producten. Dat gold nog sterker voor de eieren en het varkensvlees: om de kippen en varkens te voeren placht ons land vóór de oorlog enorme hoeveelheden maïs, oliezaden voor veekoeken en met die zaden gefabriceerde veekoeken te importeren: een import van 800 000 ton aan maïs en van 600 000 ton aan veekoeken en oliezaden voor veekoeken was vrij normaal.ê De scheepsruimte die voor die aanvoeren nodig was, kon beter gebruikt worden voor voedsel dat direct door de mens geconsumeerd werd. Dr. Hirschfeld en de directeur-generaal van de voedselvoorziening, ir. S. L. Louwes, waren zich sinds geruime tijd bewust geweest dat, kwam het weer tot oorlog, de kippenstapel goeddeels opgeruimd zou moeten worden: een productie van bijna twee-en-een-half miljard eieren als in '39 (waarvan meer dan 55% geëxporteerd werd)3 was in oorlogstijd niet vol te houden. Begin september '39 werd de gehele pluimveestapel geïnventariseerd, laat in de herfst werd het aantal hoenders waarvoor elke kippenhouder nog rantsoenen kreeg, tot 80% van het inventarisatie-aantal verlaagd", begin januari werd het 60%. 5 De eierenproductie bleef met dat al groot genoeg om de binnenla.ndse vraag op te vangen.
XCDat gold in het algemeen: er deed zich in de neutra.liteitsperiode geen enkel tekort aan voedsel of aan andere eerste levensbehoeften voor. Dat vormde, oppervlakkig gezien, een ietwat vreemd contrast met het feit dat de overheid een straf-georganiseerd distributie-apparaat in het leven geroepen had. In Den Haag was een groot Centraal Distributiekantoor opgericht, voorzien van een moderne mechanische apparatuur, het land was in 479 distributiekringen ingedeeld, vier distributie-inspecties waren ingesteld en de ruim duizend gemeenten hadden, in de eerste plaats voor het uitdelen van bonnen,Voeding, VI (1946), 110. 7, p. 194. 3 A.v., p. 195. Nota econom, verded. I, p. 43. 6
1 A.v., p. 36. 2 M.J. L. Dols en D.J. A. M. van Arcken : 'De voedselvoorziening in Nederland tijdens en onmiddellijk na de tweede wereldoorlog 1940-1945',
gemeentelijke distributiediensten georganiseerd", waarvan het rijk 85 % van de kosten zou dragen.ê Voorts had, om te beginnen, elke inwoner een rijksdistributiekaart uitgereikt gekregen, maar deze telde slechts 26 bonnen. Zouden voor vijf artikelen wekelijkse rantsoenen vastgesteld worden waarvoor men dan telkens één bon zou moeten inleveren, dan zou men in de zesde week met die kaart al vastlopen. Deze eerste rijksdistributiekaart was dan ook slechts een voorzorgsmaatregel. Economische Zaken had de distributie anders en grondiger opgezet.
XCDe bonnen die recht zouden geven op de aankoop van een distributieartikel en die men bij elke winkelier in de betrokken branche zou kunnen presenteren, zouden voor veelvuldig aan te kopen artikelen (levensmiddelen) tot bonkaarten verenigd worden; die bonkaarten zou men stuk voor stuk kunnen betrekken op vertoon van een Z.g. distributie-stamkaart: daarin zou dan telkens in een bepaald vakje een stempel worden geplaatst. Het uitreiken van die distributie-stamkaarten die alle ingevuld waren aan de hand van de gegevens der bevolkingsregisters, was van de lente van '39 af voorbereid en vond plaats in de laatste maanden van dat jaar. Vastgesteld was voorts, dat de winkeliers de bonnen die zij van het publiek zouden ontvangen, op vellen zouden plakken; die vellen dienden zij op te zenden naar het Centraal Distributiekantoor. Daar zouden de bonnen geteld worden: op grond van die telling zouden de winkeliers (die in eerste instantie van elk distributie-artikel een voorschot-voorraad zouden ontvangen) opnieuw bevoorraad worden. Ook hier werd dus 'de wielerwedstrijd geneutraliseerd': een winkelier zou niet meer tlieuwe voorraad krijgen dan hij oude bonnen ingeleverd had.
XCZo was dus alles gereed - het wachten was op de schaarste.
XCOp II oktober' 39 werd suiker het eerste artikel dat, zoals het heette, 'op de bon kwam', een maand later volgden (doch slechts voor twee maanden) de erwten. Het suikerrantsoen was zo ruim dat het Centraal Distributiekantoor na afloop van de achtste distributieperiode van twee weken uit het gehele land nog maar 93% van de corresponderende bonnen ontving," anders gezegd: 7% van de bonnen voor suiker was niet ingewisseld; van de bonnen voor erwten werd in de eerste distributieperiode (vier weken in november en december) slechts 63 % gebruikt.s Waarom dan toch die distributie 1 'De inwerkingstelling' was, aldus munster Steenberghe na de oorlog, 'niet alleen geschied omdat wij een beetje krap begonnen te zitten' (dat gold alleen voor suiker), 'maar ook 0111 de proef te nemen of het systeem werkte."
1 p. lID. 2 p. 65. 3 'Nota econom. verded. III', p. 77. 4 A.v. S Getuige M. P. L. Steenberghe, dl. II c, p. 308.
XCHet werkte met voor de overheid als meest curieus resultaat dat zich in het gehele land in plaats van de verwachte veertig à vijftigduizend kruideniers, niet minder dan zeven-en-tachtigduizend kruideniers bleken te bevinden, onder wie evenwel twintigduizend die per week een omzet van 10 kg kruidenierswarennog niet haalden; van de resterende zeven-en-zestigduizend waren er zeventienduizend die een wekelijkse suikeromzet hadden van minder dan 5 kg - dat was de minimum-hoeveelheid die voor directe toewijzing door het Centraal Distributiekantoor vastgesteld was.' Naast die vijftigduizend winkeliers moesten dan ook nog omstreeks twaalfduizend instellingen (café's, hotels, cantine's, ziekenhuizen enz.) rechtstreeks een toewijzing krijgen."
XCNiet alleen levensmiddelen, ook aardolieproducten waren er nog voldoende. Eind september '39 werd meer om psychologische dan om economische redenen verboden om op zondag met particuliere auto's en motorfietsen te rijden - het verbod werd na zeven weken ingetrokken."
XCWil wat wij tot dusver vermeld hebben, nu zeggen dat de neutraliteitsperiode voor het bedrijfsleven een periode met weinig zorgen was I Bepaald niet. Zij die aan het hoofd van ondernemingen staan, grote of kleine, dienen zich af te vragen wat de toekomst brengen zal. Dat perspectief was van de herfst van' 39 af weinig aanlokkelijk. Ook als het land buiten de oorlog bleef, moesten de problemen steeds groter worden. Mochten bovendien voor de economie als geheel de moeilijkheden meevallen, dat nam niet weg dat sommige groepen ondernemers van de aanvang af in het nauw kwamen te zitten. Voor de pluimveehouders die voor twee-vijfde van hun kippenstapel geen voedsel meer kregen of voor de bloembol1en- en seringenkwekers die de Engelse afzet kwijtraakten (kurk waar hun bedrijven op dreven), waren de zorgen niet gering. De algemene invoer herstelde zich wel en kwam in april '40, zoals wij al vermeldden, zelfsboven het vooroorlogse peil te liggen, maar van de uitvoer was toen, ten dele als gevolg van door de regering afgekondigde uitvoerverboden, per saldo bijna een kwart verloren gegaan en de doorvoer (vooral naar en van Duitsland) was nagenoeg verdwenen. Het werd dan ook stil in de grote havens. In het eerste kwartaal van 1939 waren in de Nieuwe Waterweg schepen met een totaal tonnage van 8,2 mln brutoIII', p. !I8). 2 Nota econom. verded. J, p. 70. 3 J. L. Veldman: De voorziening van aardolieproducten. in Nederland gedurende de tweede wereldoorlog (I949), p.
1 Het gemiddeld aantal consumenten per detaillist varieerde van 267, 253 en 241 respectievelijk in Den Haag, Amsterdam en Rotterdam tot 95, 125 en I45 respec tievelijk in de provincies Zeeland, Friesland en Groningen. ('Nota econom. verded.
registerton verschenen, in het eerste kwartaal van '40 was het nog geen 1,4 mln; voor het Noordzeekanaal bedroegen die cijfers respectievelijk ruim 1,8 en ruim 0,5 mln.l Elk bedrijf dat met de scheepvaart te maken had, kon die teruggang merken.
XCOok in het bouwbedrijf werd het stil: er waren veel minder particulieren die huizen lieten bouwen. Daar stond voor de nijverheid als geheel tegenover, dat in sommige bedrijfstakken geprofiteerd werd van het feit dat de buitenlandse concurrentie verminderd was" en dat, gelijk vermeld, een deel van het publiek in de eerste oorlogsmaanden flinke inkopen had gedaan. In de herfst van '39 bleef de gebruikelijke stijging van het aantal werklozen dan ook achterwege. Dat hing ook samen met de mobilisatie. Ca. 8% van de in de industrie werkzame arbeiders was voor militaire dienst opgeroepen: zij werden althans gedeeltelijk door werklozen vervangen." Daarbij kwamen de jongeren eerder aan bod dan de ouderen." Toch bedroeg het aantal ingeschreven werklozen eind maart '40 nog bijna een kwart miljoen (248000).5
XCMisschien was hun lot in één opzicht een tikje minder moeilijk geworden: oorlog relativeert alle persoonlijke leed. Maar daar stond tegenover dat het voor die werklozen nog moeilijker geworden was, de eindjes aan elkaar te knopen. Wel streefde Economische Zaken er met succes naar, ongemotiveerde prijsverhogingen tegen te gaan (door stille pressie overigens, niet met dwang), maar onvermijdelijk was het, dat sommige artikelen door prijsstijgingen op de wereldmarkt, door verhoogde assurantiepremies en door verhoogde vrachten duurder werden." Gronden hulpstoffen voor de industrie waren begin januari '40, vergeleken met augustus '39, al 44% duurder geworden, industriële eindproducten 16%.7 Met diezelfde maand augustus vergeleken, waren de kosten van levensonderhoud van Amsterdamse arbeidersgezinnen, wat hun 'totale uitgaven' betrof, in maart' 40 met bijna 9% gestegen, die voor voeding alléén (voornaamste post op wat men met een weids woord 'het budget' der werklozen noemen kan) met ruim 13%.8
XCWas dat niet voldoende aanleiding om de werklozenuitkeringen te ver
1 'Nota econom. verded. p. 7. I p. 71. 3 A.v., p. 70. Per I april 1940 waren van de 324 000 leden van het NVV 27 000 in militaire dienst (8,2%) en 60 000 werkloos (18,5%). (NVV: p. 1 I. Na een telling op I januari 1940 constateerde men dat, vergeleken met I januari 1936, het totaal aantal mannelijke ingeschreven werklozen en bij werk verruiming geplaatsten met 29% gedaald was; die daling bedroeg voor de groep 18-24 jaar 57%, voor de beneden-IS-jarigen 61% 24 febr. 1940). 6 'Nota econom. verded. III', p. 9. 6 p. 58-59. 'A.v .• p.60. 8 'Nota econom. verded. p. II.
hogen e Zulks kostte de minister van sociale zaken, de sociaal-democraat dr. J. van den Tempel, de grootste moeite: de Geer, minister-president en minister van financiën wilde er niet aan; het grote tekort op de rijksbegroting vervulde hem toch al met zorg. Op dit punt kreeg van den Tempel met hem een conflict uit te vechten dat zo hoog liep, 'dat het kabinet in zijn voegen kraakte.'! Van den Tempel won het: het basisbedrag van de steun werd in februari met s% verhoogd - een verhoging die overigens aanzienlijk achterbleef bij de stijging van de levensmiddelenprijzen.
XCTegen de moeilijkheden welke in die eerste fase van de tweede wereldoorlog voortvloeiden uit de blokkade en uit de strijd ter zee, bleek de Nederlandse volkshuishouding bestand te zijn. Het vooruitziend beleid van minister Steenberghe en zijn hoofdambtenaren had hier een belangrijke rol bij gespeeld. Ook waren producenten en consumenten in hun reacties over het algemeen kalm gebleven. Het overheidsapparaat beheerste de binnenlandse situatie aanzienlijk beter dan in de jaren 'I4-'I8. De distributie was beter opgezet; aangezien zij bovendien gekoppeld was aan voorraadvorming (daar komen wij op terug) en aan het voornemen tot het instellen van een strikte prijscontrole zodra dat nodig zou blijken, mocht men aarmemen dat de sociale verwordingsverschijnselen van de eerste wereldoorlog achterwege zouden blijven, althans in de mate waarin zij zich toen voorgedaan hadden. Bij dat alles gold evenwel één voorwaarde: dat Nederland bleef wat het was en dat het als neutrale mogendheid met bekwaamheid verder kon laveren tussen de Scylla van de Duitse en de Charybdis van de Geallieerde oorlogvoering.
XCTwee factoren waren dat die aan elke beheersing door ons land ontsnapten.
XCDeze in de Grondwet beknopt aangegeven beginselen waren in de Oorlogswet-r Sçç nader uitgewerkt. Die Oorlogswet gaf aan het 'militair gezag' vèrgaande bevoegdheden. Zij kwamen hierop neer, dat de militaire commandanten die met dat militair gezag bekleed werden, in de gebieden welke in staat van oorlog of in staat van beleg zouden komen te verkeren, alle maatregelen konden nemen die hun uit militair oogpunt wenselijk leken; bij de staat van oorlog was hun daarbij voorgeschreven dat zij met het burgerlijk gezag overleg dienden te plegen en dat zij er 'met ernst' naar moesten streven, 'dat de uit te vaardigen voorschriften zoveelmogelijk rekening houden met de door het burgerlijk gezag bij dat overleg naar voren gebrachte zienswijzen en belangen' (artikel 10 van de Oorlogswet) - bij de staat van beleg, een meer acute noodtoestand zou men kunnen zeggen, konden zij dat overleg nalaten. Vooral dan kon het militair gezag op tal van terreinen rechtstreeks ingrijpen: het kon gebieden afsluiten (art. 23), openbare vergaderingen (behalve godsdienstoefeningen) en optochten verbieden (art. 24 en 25), café's, schouwburgen, fabrieken en werkplaatsen sluiten (art. 28), personen uit de in staat van beleg verklaarde gebieden verwijderen of hen in hechtenis nemen (art. 33), arbeidskrachten vorderen (art. 35), niet-militairen inlijven bij de militaire macht (art. 36) en de vrijheid van drukpers alsmede het post-, telegraaf- en telefoongeheim opheffen (art. 37 en 38) aldus de belangrijkste bepalingen.
XCIn de eerste wereldoorlog waren aanvankelijk alleen de gebieden waarin stellingenlagen en de provincies bezuiden de grote rivieren in staat van oorlog verklaard; korte tijd later was voor de grensgemeenten eerst in het zuiden, daarna in het oosten de staat van beleg afgekondigd. Tot die verscherping was hoofdzakelijk besloten om de militairen de gelegenheid te bieden, de smokkelarij effectief tegen te gaan; zo kon het militair gezag alleen al in Limburg en Noord-Brabant niet minder dan veertigduizend smokkelaars uit de grensgemeenten verwijderen.' Verreweg het grootste deel des lands kwam evenwel in de jaren '14-'18 in staat van oorlog noch in staat van beleg te verkeren. De Oorlogswet-r Soç had dus slechts beperkte toepassing gevonden - misschien was dat een van de redenen waarom men na die eerste wereldoorlog niet tot herziening van de wet overging. Objectief was daar overigens aile reden voor, want die wet weerspiegelde een heel wat simpelervan Tuinen in
1 C. De 1914 1919, (1920), p. lOO.
samenleving - een samenleving ook, waarin de burgerlijke overheid over het algemeen veelminder ingreep dan in de jaren '20 ell met name in de jaren '30 het geval werd.
XCNeem artikel II van de Oorlogswet: 'Het militair gezag stelt, na overleg met het betrokken burgerlijk gezag, zo nodig, de maatregelen vast welke genomen moeten worden om te voorzien in het onderhoud der inwoners en de behoeften der bezetting' - wat men zich daarbij in de negentiende eeuw voorgesteld had, zij in het midden gelaten, maar aan het eind van de jaren' 30 had, vooral door het crisisbeleid, de burgerlijke overheid op het gebied van de regeling van het economisch leven een ervaring en kennis opgedaan die de militairen niet bezaten en die men in redelijkheid van hen ook niet kon vergen - niettemin waren bij afkondiging van de staat van beleg die militairen op economisch gebied bevoegd, zelfs zonder enig overleg met het burgerlijk gezag, naar goeddunken te handelen.
XCAanknopend bij al in de jaren '20 gemaakte afsprakenbepaalde de ministerraad in maart' 33, dat (anders dan in 'I4 toen eerst ria de algemene rnobilisatie een deel van het land in staat van oorlog kwam te verkeren) in het gehele land 'de staat van oorlog of van beleg' afgekondigd zou worden, zodra als uitvloeisel van internationale spanningen tot de Z.g.voormobilisatie besloten zou worden": de mobilisatie van een deel van de krijgsmacht welke de functie had, de algemene mobilisatie te dekken. Twee maanden later werd besloten dat de opperbevelhebber van land- en zeemacht die als hoogste militaire autoriteit het militair gezag zou uitoefenen, voor zijn beleid terzake verantwoordelijk zou zijn, niet aan de gehele regering maar uitsluitend aan de minister van defensie: een vreemd, ja een onwijs besluit. Immers, dat militair gezag zou juist op de niet-militaire, op de civiele, onder andere ministers ressorterende sectoren moeten ingrijpen." Hoe dat zij, de generale staf wist na '33 dat hij, zodra het tot die voormobilisatie kwam, beschikken moest over commandanten die hun bevoegdheden onder de OorlogswetI899 nauwkeurig kenden. Bij Defensie werd dus, onder voorzitterschap van luitenant-kolonel, later generaal-majoor H. F. M. baron van Voorst tot Voorst (een jongere broer van de commandant van het veldleger, J. J. G. baron van Voorst tot Voorst), een commissie in het leven geroepen die met veel zorg en voortdurend op verstandige matiging aandringend, een Handarchieven, groep III-I, pak B). Het eerste gedeelte van dit relaas is in Enq., dl. I b, p. 73 weggelaten. • Ministerraad, notulen, 13 maart 1933. s Enq., dl. I a, p.
1 N. T. Carstens: 'Verhouding tussen regering en opperbevel tijdens de mobilisatie tot het aftreden van generaal Reynders' (dec. 1940), p. I (Sectie krijgsgeschiedenis,
leiding voor de uitoefening van het militair gezag samenstelde welke eind '38 als geheim stuk gedrukt en in enkele honderden exemplaren onder het hogere kader verspreid werd.! Het minste wat de ontvangers er uit konden opdoen, was inzicht in de gecompliceerdheid van de aanvullende taak die zij, eenmaal het militair gezag uitoefenend, te verrichten zouden krijgen: de Handleiding telde 166 pagina's, verwees naar 39 wetten, koninklijke besluiten en algemene maatregelen van bestuur en bevatte 52 modellen en formulieren waarvan de dragers van het militair gezag in voorkomende gevallen gebruik konden maken.
XCGeneraal Reynders, chef van de generale staf, begreep dat met die Hand leiding niet alle problemen opgelost waren; in de lente van '39 nam hij met verscheidene departementen rechtstreeks contact op om nader overleg te plegen; dat werd hem in mei door de minister van defensie, van Dijk, verboden; als hij wensen had, moest hij die maar aan de minister meedelen." Betekende dat voor de generaal al een eerste tegenslag, een tweede, veel zwaardere, was op komst.
XCOp 24 augustus '39 besloot het kabinet-de Geer tot de voormobilisatie. Zou nu ook, zoals in '33 vastgesteld was, het gehele land in staat van oorlog ofbeleg verklaard worden? Het kabinet tilde daar zwaar aan. Met name bij het departement van justitie had zich de krachtige overtuiging gevestigd dat men van militairen onder de staat van oorlog en a fortiori onder die van beleg geen verstandig beleid in civiele aangelegenheden kon verwachten: ze zouden, meende men, op het hun vreemde terrein Of in hun ijver te ver gaan Of in hun schroomvalligheid niet ver genoeg." Voor de staat van beleg die tal van vrijheden zou opheffen, werd door de ministerraad in het geheel niet gevoeld, afkondiging daarvan werd als 'gevaarlijk voor de mentaliteit, de stemming van het volk' gezien, 'en daarom', aldus later Albarda, 'was het kabinet niet bereid, eerder dan bij dwingende noodzakelijkheid' tot die afkondiging over te gaan! - maar ook de staat van oorlog zinde het kabinet niet, althans niet in volle omvang.
XCDe aarzelingen overwinnend die wij in ons vorig deel beschreven, hadden de ministers op 28 augustus '39 generaal Reynders als opperbevelhebber van land- en zeemacht voorgedragen; nog diezelfde dag werd hij door deJ.J.
1 Brief, 23 jan. 1956, van D. Schepers. • Brief, 12 mei 1939, van het dep. van defensie (llde afd. B) aan de chef van de generale staf (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-I, pak C). 3 Men vindt die argumentatie het duidelijkst in de nota, z jan , 1940, van mr.]. P. Hooykaas, raad-adviseur bij de IIde afdeling van het dep. van justitie (Getuige P. Hooykaas, dl. I c, p. 383-84). 4 Getuige ]. W. Albarda, a.v., p.
koningin benoemd. Daags daarna, 29 augustus (de algemene mobilisatie was juist afgekondigd), richtte de generaal een brief tot minister Dijxhoorn (twee dagen later herhaald") waarin hij op de afkondiging van de staat van beleg aandrong. Hij gaf er vier argumenten voor: men moest bij verwaarloosde vestingwerken en kazematten schootsveld-belemmeringen kunnen opruimen, men moest nieuwe gevechtsopstellingen kunnen maken en men moest bij personen 'welke (de) neutraliteit in gevaar brengen', huiszoeking kunnen doen; joeg dat derde argument Justitie al de stuipen op het lijf, het vierde wekte ook bij de overige ministers sterke en begrijpelijke weerstanden: de generaal wilde namelijk niet meer of minder dan de gehele pers aan censuur onderwerpen, de desbetreffende verordening lag, schreefhij, reeds klaar."
XCAl zijn voorstellen werden door de ministerraad verworpen; het leek de raad voldoende dat het land uitsluitend in staat van oorlog verklaard werd. Zulks geschiedde 'voor het gehele grondgebied des Rijks' bij koninklijk besluit van I september '39 en deze buitengewone rechtstoestand werd vijf dagen later bij de wet voor onbepaalde tijd verlengd" - dat allesevenwel met die wezenlijke beperking dat het militair gezag van de vele in de Oorlogswet vastgelegde bevoegdheden slechts die gebruiken zou welke 'het ter verdediging inrichten of verder inrichten van gevechtsopstellingen en hindernissen' ten goede zou komen.' Dat waren de bevoegdheid om aan alle overheidsorganen inlichtingen te vragen (artikel 9 van de Oorlogswet-r Sço), de bevoegdheid om 'alles te doen wegruimen wat aan de behoorlijke verdediging in de weg staat' (art. 15), de bevoegdheid om wegen, terreinen, gebouwen enz., aan wie ook toebehorend, 'in gebruik te nemen warmeer dit voor de uitoefening van de militaire dienst noodzakelijk is' (art. 16) en de bevoegdheid om bij verordening 'veranderingen in terreinen, als die voor de defensie schadelijk zouden zijn, te verhinderen' (art. 17 bis).
XCHet was dus een nogal uitgehold militair gezag dat, met instemming van de koningin," aan generaal Reynders aangeboden werd. Hij had het kunnen weigeren. Dat leek hem, nu de nood aan de man gekomen was, niet raadzaam; de mobilisatie en eoncentratie der troepen vergde trouwens op dat moment zijn volle aandacht. Wel was hij teleurgesteld" en ook enigszinsJ.r.
1 Generale staf: 'Beknopt overzicht van de gang van zaken, leidende tot het in staat van beleg verklaren van het gehele land', a.v., dl. I b, p. 13. Brief, 29 aug. 1939, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan de min. van defensie (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-I, pak C). 3 dl. I b, p. 23. Brief, I sept. 1939, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan zijn ondercom mandanten (a.v., p. 12). 6 Getuige D. Schepers, a.v., dl. Ic, p. 360. 6 Getuige H. Reynders, a.v., p. 8.
verbitterd jegens minister Dijxhoom, beroepsmilitair, die, meende hij, slecht voor de militaire belangen opgekomen was; Dijxhoom zelf had het eigenlijk ook anders gewild, maar had zich niet gerechtigd gevoeld, de portefeuillekwestie te stellen- (het is de vraag of dat gebaat had) - het slot van het lied was, dat toen de minister na het kabinetsberaad tegen de opperbevelhebber zei: 'Doe het nu maar, het komt wel in orde', die laatste, eigenlijk contre coeur, de beperking van zijn bevoegdheden aanvaardde'' of, om het zuiverder uit te drukken (want wettelijke bevoegdheden konden niet opgeheven worden) : met de regering afsprak dat hij slechts gebruik zou maken van de bevoegdheden welke uit de vier genoemde artikelen voortvloeiden. In de ministerraad dacht men, dat het, 'laat ik het maar populair uitdrukken,' (wij citeren Dijxhoorn) 'met een beetje scharrelen en een beetje schuffelen wel zou marcheren' - vandaar het 'gentlemen' 5 agreement'": zo duidde men die afspraak met de opperbevelhebber aan. Er zou geen lang leven aan beschoren zijn.
XCGeneraal Reynders kon overigens van de hem verleende bevoegdheden (bevoegdheden welke hij op zijn beurt op de eerste oorlogsdag, I september, aan de rechtstreeks onder hem geplaatste commandanten en territoriale bevelhebbers overdroegé) geen onbeperkt gebruik maken: voor alle uitgaven boven de f 50 000 had hij goedkeuring van de regering nodig - allicht zou men bij omvangrijke opruimingen in het terrein tot schadeloosstellingen aan particuliere of andere eigenaars komen welke die linnet zouden overschrijden."
XCHet was al-met-al een onbevredigende toestand: de regering had een opperbevelhebber benoemd jegens wie zij gereserveerd stond en deze moest zijn hoogst verantwoordelijke functie uitoefenen in juridische verhoudingen die niemand bevielen, hemzelf in de eerste plaats niet. Wat te doen? Het lag het meest voor de hand, de Oorlogswet-r Soo, die tenslotte veertig jaar oud was, te wijzigen. Maar hoe? De minister van justitie uit het vierde kabinetColijn, Goseling, had er zich al tijdens zijn ministerschap mee bezig gehouden: hij had toen contact gezocht met een prominent sociaal-democraat, mr. dr. G. van den Bergh, oud-lid van de Tweede Kamer, sinds '36 hoogleraar in het staats- en administratief recht aan de Universiteit van Amsterdam,
1 A. Q. H. Dijxhoorn: 'Het conflict met de opperbevelhebber, de generaal I.H. Reynders' (1941), p. 19. 2 Getuige I.H. Reynders, dl. I c, p. 8-9. 8 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, a.v., p. 37. Brief, I sept. 1939, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan zijn ondercommandanten, a.v., dl. I b, p. 12. Brief, 21 okt. 1948, van het hoofd Sectie krijgsgeschiedenis aan de min. van defensie (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-I, pak A).
en deze had voor hem een nieuwe regeling ontworpen waarvan de korte inhoud was, dat het militair gezag alle bevoegdheden, vallend op sociaal en economisch gebied dan wel op het terrein van de beperking der burgerlijke vrijheden zou verliezen: die bevoegdheden zouden door ministers uitgeoefend worden.' De minister van justitie, Gerbrandy, wilde nog verder gaan: mèt de andere ministers wilde hij voorkomen dat de militairen 'brokken zouden maken' - hij wilde daarnaast, vooral ter beteugeling van de spionage, met de nieuwe wet bevoegdheden voor het politie-apparaat verwerven die de oude niet kende, bijvoorbeeld het recht van toezicht op besloten vergaderingen.ê
XCHet kabinet gaf Gerbrandy min of meer plein pouvoir, Dijxhoorn zei: 'Ga gerust je gang, maar ik doe niet mee' 3 zijn moeilijkheid was, dat hij aan tegengestelde krachten blootgesteld stond: generaal Reynders en diens staf wilden van een principiële wijziging van de Oorlogswet niets weten, maar oud-minister Geseling, nu werkzaam bij de juridische afdeling van het departement van defensie, man van grote energie en als oud-minister ook nog van groot gezag, was van harte voorstander van die principiële wijziging en hij had nauwe relaties met de nieuwe minister van justitie en met de oude, hem (Geseling) goed bekende hoofdambtenaren van diens departement. Zo kwam men, na vele geprikkelde discussies met het hoofd van de juridische afdeling van het algemeen hoofdkwartier, kapitein mr. J. D. Schepers', tot een nieuw wetsontwerp dat minister Dijxlioom aan generaal Reynders voorlegde; de generaal vroeg het advies van dezelfde comrnissie-H, F. M. van Voorst tot Voorst welke de Handleiding voor de uitoefening van het mili tair gezag opgesteld had; haar conclusie luidde: 'onaanvaardbaar", generaal Reynders nam datzelfde woord in zijn brief aan minister Dijxhoorn over (hetgeenmen hem 'in de ministerraad ... zeer kwalijk (nam)") - een tweede nieuw wetsontwerp kon in de ogen van de generaal evenmin genade vinden. 7 Toen zei de minister van justitie tegen zijn raad-adviseur mr. J. P. Hooykaas: 'Wij onderhandelen niet meer met die heren ... maakt u maar een gematigd wetsontwerp.f Dat 'gematigde wetsontwerp' passeerde de ministerraad. InJ. van land- en zeemacht in februari 1940, p. 10. 8 Getuige J. P. Hooykaas, Enq., dl. Ie, p.
1 Verschillende stukken terzake in de collectie-Go van den Bergh. 2 Memorie van toelichting bij het Ontwerp van wet tot wijziging van de wet op de staat van oorlog en beleg, dl. I b, p. 16. 3 Getuige A. Q. H. Dijxhoom, a.v., dl. Ie, p. 38. • Getuige]. D. Schepers, a.v., p. 361-62; getuige P. Hooykaas, a.v., p. 381-82. s Advies van de Commissie-Oorlogswet, a.v., dl. I b, p. 21. N. T. Carstens: 'Verhouding tussen regering en opperbevel tijdens de mobilisatie tot het aftreden van generaal Reynders', a.v., p. 73. 'I. H. Reynders:
maart' 40 moest de Raad van State er advies over uitbrengen. De Raad ontried, in de toch al zo gecompliceerde rechtstoestand op dat moment zodanige wijzigingen aan te brengen, 'dat niemand meer weet, waaraan hij zich heeft te houden', bovendien constateerde hij (een voor de ministerraad ietwat pijnlijke constatering) dat de voorgestelde wijzigingen in strijd waren met de Grondwet"; het ontwerp verdween onder tafel. Zo was de regering (en zij is deswege terecht door de Enquêtecommissie gekapittelde), er niet in geslaagd, tijdig de verhoudingen te scheppen die zij zelf voor de beste hield. Men bleef in het' een beetje scharrelen en een beetje schuffelen' steken - waarbij opgemerkt mag worden, dat de ontevreden generaal Reynders ijverig naar zich toe schoffelde wat hij maar krijgen kon.
XCDat schrijvend, hebben wij niet het oog op het feit dat per 1 november alle gebieden waar stellingen of andere versterkingen lagen, met inbegrip van de provincie Utrecht (behalve de stad Utrecht), het westen van Gelderland en enkele territoriale zeegebieden, in staat van beleg verklaard werden": tot die maatregel, door generaal Reynders voorgesteld en, wat de landgebieden betrof, vooral bedoeld om spionage tegen te gaan, werd door de regering grif besloten. Neen, wij denken hieraan dat de generaal tell aanzien van het postgeheim handelde alsof de staat van beleg al in het gehele land afgekondigd was (had het hoofdveldpostkantoor in Den Haag stukken ontvangen die men niet vertrouwde, 'dan zeiden we:', aldus de generaal, 'stuur het maar over Zeist, dan kunnen ze het daar openmaken, hier mag het niet'é) - en vooral lijkt ons van belang dat de generaal een aantal artikelen van de Oorlogswet ging toepassen die uitdrukkelijk buiten het gentlemen's agreement van 1 september gebleven waren. Op 4 november gafhij zijn ondercommandanten de bevoegdheid, vergunningen uit te vaardigen voor openbare vergaderingen en optochten (art. 25)5; op 9 november (de donderdag waarop tijdens het november-alarm tot intrekking der verloven besloten werd) machtigde hij hen, de gemeente-politie te gebruiken voor het bewaken van objecten als telefooncentrales (art. 13, lid 1)6; op 16 november machtigde hij de comman
1 Advies, 19 maart 1940, van de Raad van State over het wetsontwerp tot wijziging van de wet op de staat van oorlog en beleg, a.v., dl. I b, p. 17. dl. I a, p. 30. 3 Generale staf: 'Beknopt overzicht van de gang van zaken, leidende tot het in staar van beleg verklaren van het gehele land', a.v., dl. I b, p. 13. Getuige I. H. Reynders, a.v., dl. Ie, p. 9. Zeist waar het veldpostkantoor van het veldleger ge vestigd was, lag, anders dan Den Haag, in het gebied waar de staat van beleg gold. 6 'Tweede regeling voor de uitoefening van het militair gezag' (4 nov. 1939), C (1940). a.v.
dant van het in Noord-Brabant opgestelde I1Ide legerkorps, bij een vergadering van het communistische werklozencomité in Eindhoven de orde te handhaven (art. 14)1; op 24 november machtigde hij al zijn ondercommandanten, nieuwe politie-verordeningen vast te stellen (art. 10), de dienst van politie en brandweer te wijzigen (art. 13) en de toegang tot, en het verlaten van, het in staat van beleg verklaarde deel van het land te regelen (art. 23)2 en (wij gaan voorlopig maar niet verder) op 19 december machtigde hij hen, de burgerbevolking bij militaire werkzaamheden in te schakelen (art. 12).3 Voor geen van deze handelingen had de generaal de toestemming van de regering of van de minister van defensie verworven; voorzover bekend, was er slechts één (het inschakelen van de burgerbevolking) waarvoor hij althans schriftelijk om verlof gevraagd had - een verlof dat mondeling verleend zou zijn." Twee opmerkingen willen wij hieraan toevoegen. De eerste is, dat generaal Reynders van de machtiging, burgerwerkkrachten te vorderen, nimmer gebruik gemaakt heeft. De tweede dat hij, enerzijds verder gaand dan hij mocht, anderzijds precies het tegendeel deed. De mogelijkheid om althans in die gebieden die in staat van beleg verkeerden, snel in te grijpen, hief hij zelf op door aan zijn ondercommandanten op 2 november de wens kenbaar te maken (drie weken later herhaald''), 'dat steeds, dus ook onder de staat van beleg, voor het toepassen van bevoegdheden welke ook aan burgerlijke overheden of overheidspersonen toekomen, met deze overheden of personen overleg wordt gepleegd." Was dat als . bewijs van goed gedrag bedoeld 1 Misschien. Duidelijk beleid was het niet. Daarbij moet dan nog bedacht worden dat de generaal, verder gaand dan het gentlemen's agreement inhield, eigenlijk begin oktober al tegen de lamp gelopen was: hij was toen in een conflict met de regering verzeild geraakt dat slecht voor hem afgelopen was. Zoals wij al weergaven, had hij, toen hij eind augustus voorgesteld had, de staat van beleg af te kondigen, als een van de motieven daartoe op de wenselijkheid gewezen om de gehele pers onder censuur te stellen: voor de regering een aanleiding te meer, 11 iet tot de staat van beleg over te gaan. De gene
XC1 A.v. ·2 'Vierde regeling voor de uitoefening van het militair gezag' (24nov. 1939), a.v. 3 Getuige J.D. Schepers, Enq., dl. Ic, p. 360 (noot). 4 A.v., p. 359. 5 'Vierde regeling voor de uitoefening van het militair gezag', Bijlage bij de Handleiding voor de uitoefening van het militair gezag, Boekwerk C. 6 Telexbericht, 2 nov. 1939, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan decommandanten vanhetveldleger,
raal legde zich daar niet bij neer. Zijn stafhad haar eigen denkbeelden hoe de pers zich gedragen moest: de meest strikte neutraliteit moest in acht genomen worden, 'ontoelaatbaar' waren publik.aties welke 'bij een of meer der strijdende partijen vijandige gevoelens ten aanzien van Nederland kunnen opwekken'; 'niet neutraal en mitsdien ontoelaatbaar' was 'het gebruik van sensationele koppen ... het opnemen van gruwelberichten ... het opnemen van berichten van een of meer der strijdende partijen zonder daartegenover het démmti of het standpunt der tegenpartij (zodra dit bekend mocht zijn) te vermelden ... het op niet-zakelijke wijze beoordelen van figuren ofhandelingen van een of meer der strijdende partijen', enzovoort, enzovoort'< kortom, die staf wenste (want daar zou het toch in hoofdzaak op neerkomen) dat elk woord van scherpe kritiek op het Derde Rijk achterwege zou blijven.
XCDie wens (ingegeven, nemen wij aan, door angstvalligheid, niet door enige sympathie met het nationaal-socialisme) werd medio september in een bespreking ten departemente van buitenlandse zaken (onder dit departement ressorteerde de Regeringspersdienst) kenbaar gemaakt aan de voorzitters van de Nederlandse Dagbladpers, van de Rooms-Katholieke Dagbladpers, van de Nederlandse [ournalistenkring en van de Rooms-Katholieke [ournalistenkring; zij kregen een schriftelijk concept mee van de regels die generaal Reynders voor de geest stonden, lieten niets van zich horent _ en op 5 oktober zond de generaal de 'richtlijnen' die wij in het voorafgaande al aangegeven hebben, aan de persorganisaties toe," zulks als bijlage bij een brief waarin hij het 'niet zonder bedenking' noemde, 'dat in enkele buitenlandse bladen en in een zeker gedeelte van de Nederlandse pers de vraag wordt gesteld of Nederland, blijkens de uitingen van de Nederlandse pers, wel inderdaad neutraal is.'4 Die vraag trof men in die tijd, wat de buitenlandse pers betrof, alleen in Duitse bladen aan, wat de binnenlandse aangaat, alleen in die van de NSB.
XCDeze onberaden, politiek geenszins onbedenkelijke wijze van handelen van de opperbevelhebber schoot de regering in het verkeerde keelgat. Dat de persvrijheid een tere zaak was, was ook in de eerste wereldoorlog gebleken: toen had, in '17, de commandant van het veldleger Het Eindnevens Dagblad een verschijningsverbod van tien dagen opgelegd wegens een geharnast
1 'Richtlijnen door de opperbevelhebber gegeven aan de pers' (5 okt. 1939), dl. I b, p. 70. Brief, 19 okt. 1939, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan de voorzitter van de ministerraad, a.v., p. 72. 3 A.v., P.70. Brief, 5 okt. 1939, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan de pers-organisaties, C.
protest tegen het torpederen van Nederlandse vissersschepen door de Duitse marine; 'heel de Nederlandse pers stond op z'n achterste benen, de [ournalistenkring protesteerde', in de Tweede Kamer waren vragen gesteld en het verbod was prompt opgeheven.! En nu dit! De opperbevelhebber was zijn boekje ver te buiten gegaan. Na bespreking in de ministerraad deelde minister Dijxhoorn hem op II oktober schriftelijk mede dat hij zijn Z.g.richtlijnen, voorzover betrekking hebbend op wat men de geestelijke neutraliteit zou kunnen noemen, nog diezelfde dag diende in te trekken.ê Dat trof de generaal als 'een donderslag bij heldere hemel', hij 'vond de behandeling van deze zaak bepaald ergerlijk."
XCTot een tweede politiek conflict met de regering kwam het in november '39.
XCIn de eerste wereldoorlog hadden SDAP en NVV Z.g. mobilisatieclubs georganiseerd: verenigingen van socialistische gemobiliseerden die in het leger een geest van oppositie tegen staat en maatschappij wakker gehouden en daarmee bijgedragen hadden tot de troebelen welke eind oktober '18 in de Harskamp uitgebroken waren. De herinnering aan die gebeurtenissen en aan de bewogen novembermaand toen in Duitsland 'soldatenraden' de macht in handen genomen hadden, was in '39 bij het hogere kader van de Nederlandse krijgsmacht allerminst vervaagd. Welnu, herfst '39 maakten SDAP en NVV duidelijk dat zij opnieuw 'mobilisatieclubs' wilden oprichten, met dien verstande dat alle bijeenkomsten dier clubs door militaire commandanten of door officieren die zij zouden aanwijzen, bijgewoond zouden kunnen worden. De besturen van SDAP en NVV hadden terzake de twee sociaal-democratische ministers, Albarda en van den Tempel, benaderd: die hadden op hun beurt contact gezocht met minister Dijxhoorn - de regering had tegen de oprichting der mobilisatie-clubs geen bezwaar gemaakt. Nog voor zij dat op 24 november aan de Kamers kenbaar maakte, had generaal Reynders op de 8ste verboden om, in welk verband ook, voor gemobiliseerden voordrachten 'met een politieke strekking' te houden"; de vroegere mobilisatieclubs waren, zei hij later, 'eenvoudig krijgstucht-ondermijnend' geweest", 1918 was 'een waarschuwend voorbeeld. Ik wilde niet op een gegeven ogenblik in dezelfde toestand geraken dat eigenlijk de mobilisatieclubs langzamerhand overgingen in soldatenraden." Communisme en
1 P. H. Ritter: dl. II (1931), p. 230-33. 2 Brief, II okt. 1939, van de minister van defensie aan de opperbevelhebber van land- en zeemacht, dl. I b, p. 71. 3 Getuige 1. H. Reynders, a.v., dl. I c, p. 2. Brief, 8 nov. 1939, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan zijn ondercommandanten , a.v., dl. I b, p. 64. 5 Getuige 1. H. Reynders, a.v., dl. Ie, p. 607. • A.v., p. II.
socialisme plaatste de generaal daarbij op één lijn-, 'ten aanzien van de SDAP mocht ik bovendien niet uit het oog verliezen', schreef hij na de oorlog, 'dat zij, hoezeer van de dwalingen haars weegs teruggekeerd, toch nog niet zo lang geleden de 'dappere ongehoorzaamheid' predikte' (Albarda in december! 9 3 0) 'en vóór enkele j aren geen woord van afkeuring had kunnen vinden voor de beschamende muiterij op 'De Zeven Provinciën' , (februari 193 3). 2
XCDeze motivering getuigde van weinig begrip voor de veranderde opvattingen die zich sinds' 33 in de rijen der sociaal-democraten doorgezet hadden - wij zijn niettemin geneigd, het standpunt dat generaal Reynders in dit conflict innam, als juist te beschouwen: waar zou het einde zijn, indien men gemobiliseerde sociaal-democraten oflicieel toestond, in het leger eigen partijbijeenkomsten te houden 1 Die vraag had minister Dijxhoorn behoren te stellen. Hij verzuimde zulks. Hij gaf generaal Reynders eind november opdracht, de mobilisatieclubs toe te laren": gedoogde dat de generaal ruim een week later zijn oude standpunt herhaalde+; verweet hem. daarentegen op 7 januari weer zijn 'starre houding tegenover de mobilisatieclubs , omdat ik,' aldus Reynders, 'het hem daardoor moeilijk maakte tegenover zijn sociaal-democratische ambtgenoten'": maar koos vijf dagen later, aldus de commandant van het veldleger, 'volledig (de) partij (van de) opperbevelhebber'", toen deze in weer een nieuw rondschrijven het reglement van de mobilisatieclubs definitief afkeurde? - hetgeen de mogelijkheid open liet dat de clubs met een andere opzet en met een ander reglement hun werk zouden kunnen hervatten.
1 'Er werd', schreef hij later, 'voortdurend communistische en socialistischelectuur verspreid' (a.v., p. 9). a 1. H. Reynders: p. 16. 3 Brief, 28 nov. 1939, van de minister van defensie aan de opperbevelhebber van land- en zeemacht, dl. I b, p. 63. • Brief, 6 dec. 1939, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan zijn ondercomnundanten, a.v., p. 65. 5 Getuige 1. H. Reynders, a.v., dl. Ic, p. I!. G J.J. G. van Voorst tot Voorst: 'Aantekeningen over de mobilisatieperiode', 'Dagaantekeningen' , p. I94 (Sectie krijgsgeschiedenis, archief). 7 Rondschrijven, I2 jan. I940, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht, dl. I b, p. 69. Het wantrouwen van generaal Reynders tegen alles wat uit de hoek van de SDAP kwam, kan slechts versterkt zijn door de circulaire van 9januari '40 waarin een van de bestuursleden van de socialistischejeugdorganisatie, de ArbeidersJeugd Centrale (AJC), W. Thomassen, aan een aantal gemobiliseerde AJC-leden ter beantwoording eenlange vragenlijst' stuurde met vragen als: 'Over welke zaken heb je ernstige klachten en waarom?' 'Wat heb je ons over de geest in je onder deel ... mede te delen?' 'Heb je op grond van je AJC-ervaring in je onderdeel wel eens iets kunnen doen? Zo ja, wat?' De generaal verbood deelneming aan deze enquête (brief, 23 jan. 1940, aan de ondercommandanten, Sectie krijgsge schiedenis, archieven, groep III-2, pak A).
XCDat laatste geschieddevan maart' 40 af. Toen wist de opvolger van generaal Reynders, generaal Winkelman, met merkwaardig weinig moeite te bereiken dat de clubs, herdoopt tot 'Algemene Vereniging voor Gemobiliseerden', het karakter kregen dat zij van meet af aan hadden kunnen aannemen: een organisatie van dienstplichtigen in wier geestelijke behoeften door de bestaande katholieke en protestantse tehuizen e.d, niet voorzien werd. Wat Reynders er niet door had kunnen krijgen, gelukte Winkelman in één bespreking op zijn Algemeen Hoofdkwartier.!
XCEn zijn wij hiermee niet tot het wezen van de zaak doorgedrongen 1 De verhoudingen tussen regering en opperbevel waren scheefkomen te liggen, de persoonlijke niet rninder dan de juridische. 'Met dit kabinet heb ik al ruzie voor ik ze gezien heb', had generaal Reynders gezegd toen hij begin augustus' 39 van de vorming van het ministerie-de Geer vernam; de nieuwe minister van defensie, overste Dijxhoorn, drie rangen lager dan hij en tien jaar jonger, beschouwde hij alseigenwijs, schoolmeesterachtig en onoprecht; de oorzaak der conflicten zocht hij steeds bij anderen, niet bij zichzelf. De hem eigen lichtgeraaktheid had de neiging, uit te groeien tot een verbittering die, menen wij, door verscheidene van zijn stafofficieren eerder bevorderd dan tegengegaan werd.
XCOnbegrijpelijk was dat niet.
XCHet hogere militaire kader had in de twintig jaren die sinds de eerste wereldoorlog verstreken waren, weinig plezier beleefd op zijn plaats in de Nederlandse samenleving: geminacht door een deel van het eigen volk, soms in het publiek gehoond, had het moeizaam een militair apparaat in stand gehouden waarop door successieve ministers van defensie voortdurend beknibbeld was - tot aan het eind van de jaren '30, midden in het gecompliceerd proces van gedeeltelijke herbewapening, veel te kleine staven opeens een meer dan verdubbelde legersterkte moesten opvangen. Om zich als opperbevelhebber van land- en zeemacht boven al dat oud zeer te verheffen, om weerstand te bieden aan de verleiding, het kabinet-de Geer het falen van vroegere kabinetten in te peperen, om het oor te sluiten voor de inblazing 'dat de militairen nu op te knappen hadden wat de heren politici al die jaren hadden verknoeid' - het vergde alles tezamen een sterke, een stabiele, een, ook in het staatkundige, wijze persoonlijkheid. Charme, levendigheid en toewijding hebben wij in generaal Reynders aangetroffen, niet die kracht, niet die stabiliteit, niet die wijsheid. Of de generaal con atnore de leiding van enige minister aanvaard zou hebben, zij in het midden gelaten - van minister Dijxhoorn accepteerde hij die leiding niet en diens soms wisselend beleid
XC1 Getuige H. G. Winkelman, a.v., dl. I c, p. 68; ell. I a, p. 68-69 en 72.
(men denke aan het gebeurde met de mobilisatieclubs) zou ook een opperbevelhebber die een zuiverder inzicht had in zijn eigen positie, schier tot wanhoop gebracht hebben. Minister en opperbevelhebber hadden de neiging, elkaars aggressiviteit te accentueren zodat elk zakelijk verschil van mening spoedig de vorm aannam van een vervaarlijk prestigeconflict. Hun onderlinge verhouding werd van een haast neurotische geprikkeldheid.
XCOp geen punt werd dat duidelijker dan op dat hetwelk eigenlijk het belangrijkste was van alle: het krijgsbeleid dat men voeren moest als ooit Duitsland tot de aanval zou overgaan.
XCIn ons tweede hoofdstuk stonden wij stil bij de bespreking met de koningin die op 9 september, ruim een week na het uitbreken van de oorlog, gehouden was: een bespreking welke ten doel had, de opperbevelhebber van land- en zeemacht een duidelijke richtlijn te geven voor het krijgsbeleid dat hij bij een Duitse aanval diende te voeren. Dat krijgsbeleid was in de vooroorlogse jaren onderwerp geweest van heftige meningsverschillen waarbij, zoals wij in ons eerste deel uiteenzetten, de chef van de generale staf (generaal Reynders) en de commandant van het veldleger (generaal van Voorst tot Voorst), hiërarchisch naast elkaar geplaatst, tegenover elkaar waren komen te staan vooral ten aanzien van de vraag waar men de hoofdverdediging moest voeren: in de Gelderse Vallei waar Nederland tussen IJselmeer en de grote rivieren het smalst was, of achter de, hoofdzakelijk in het westen van de provincie Utrecht gelegen, Nieuwe Hollandse Waterlinie 1
XCGeneraal van Voorst tot Voorst was voorstander geweest van verdediging in de Gelderse Vallei, niet alleen omdathij dat gebied er geschikter voor achtte maar ook omdat hij hoopte, van die Valleistelling uit tot offensieve operaties te kunnen overgaan. Generaal Reynders had zich daarentegen op het standpunt gesteld dat het veldleger (welks kern, het IIde en IVde legerkorps, na de algemene mobilisatie bij de Gelderse Vallei geconcentreerd zou worden) achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie de hoofdverdediging voeren moest. Dit verschil van inzicht was niet goed doorgesproken, beslissingen waren niet genomen. Eén ding stond bij alle betrokkenen voorop: uiteindelijk moest men trachten, het dichtstbevolkte, economisch belangrijkste deel des lands, de Vesting Holland, zo lang mogelijk in handen te houden. Uit militair oogpunt was op dat uitgangspunt wel iets aan te merken. Immers, zou
Duitsland ooit aanvallen, dan was het eigenlijk verkieslijk dat het veldleger zo nauw mogelijk zou kunnen samenwerken met de legers der vermoedelijke bondgenoten, België en Frankrijk, en liet men dus alleen de militaire factoren tellen, dan moest men tot de conclusie komen dat dat veldleger niet benoorden maar bezuiden de grote rivieren het meeste gewicht in de schaal zou werpen en dat het, benoorden die rivieren strijd voerend, grote kans liep, spoedig van die bondgenoten gescheiden te worden. De eonsequenties van die conclusie leken evenwel onaanvaardbaar: voor een krijgsbeleid dat betekenen zou dat, om te beginnen, acht van de elf provincies aan de vijand prijsgegeven zouden worden, voelde niemand; dat men, de hoofdverdediging in of bij de provincie Utrecht voerend, de snelle bezetting van vijf provincies (Friesland, Groningen, Drente, Overijsel, Gelderland) aanvaarden moest waar, met Limburg (dat men ook niet zou kunnen verdedigen) er bij, ca. 37% van de totale bevolking woonde, leek al erg genoeg.
XCHoofdverdediging benoorden de rivieren dus, met als uiteindelijk doel: de Vesting Holland beschermen; hart des lands, oorsprong van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, pand dat Willem van Oranje, Maurits en Frederik Hendrik in de Tachtigjarige Oorlog bewaard hadden en dat Willem III zelfs in het rampjaar r672 had weten te redden. Maar de tijden waren sinds de zestiende en zeventiende eeuw wèl veranderd! De oorlog had er een dimensie bij gekregen: hij werd niet alleen te land en ter zee maar ook in de lucht gevoerd.
XCJuist met die luchtoorlog rekening houdend, was er vóór de oorlog al veel voor te zeggen geweest om de hoofdverdediging niet achter de Nieuwe Holllandse Waterlinie te voeren. Aan die linie kleefden tal van bezwaren. Men zou er in laag gelegen polderland zitten: de troepen zouden zich nergens kunnen ingraven. Tegen artillerie-beschietingen en luchtaanvallen zouden zij slechts gedekt zijn in versterkingen - versterkingen evenwel, die men boven het maaiveld zou moeten opwerpen en die, tenzij goed gecamoufleerd, dus voor de vijand gemakkelijk zichtbaar zouden zijn. Een ander nadeel was, dat, zou de vijand tot de Waterlinie kunnen oprukken, Amsterdam al onmiddellijk binnen het bereik zou komen te liggen van vèrdragend Duits geschut. Als voordeel bood de Waterlinie dat, als alle inundaties gesteld waren (dat duurde een dag of tien), of eigenlijk al eerder: als de landerijen flink drassig werden", de vijand slechts op enkele punten, langs de hooggelegen wegen namelijk, westwaarts zou kunnen oprukken. Dat oprukken zou men belangrijk kunnen vertragen, misschien zelfs lange tijd kunnen verijdelen indien men de verdediging voerde van moderne, goed-gecamou
XC1 Getuige A. Q. H. Dijxhoom, a.v., dl. I c, p. 46. 20
fleerde versterkingswerken uit. Het z.g. oostfront van de Vesting Holland kende die moderne versterkingswerken evenwel niet; er waren in de jaren ' 3 0 niet eens aanwijzingen gegeven, waar en hoe die werken eventueel aangelegd moesten worden.' Af en toe waren er wel plannen voor gemaakt ('voor het bouwen van zoveel kazematten, zoveel schuilplaatsen, het aanbrengen van verbeteringen in het inundatiestelsel'), maar de gelden om die plannen uit te voeren waren door het departement nimmer aangevraagd." Artillerie was aan dat oostfront als zodanig ook maar weinig aanwezig : 44 stukken geschut stonden er, die alle al zestig jaar oud waren.ê Wel was de inundatie tot in details voorbereid, ook was er, aldus later minister Dijxhoorn, 'hier en daar een onderkomen, uit de vorige mobilisatie daterend'," en tenslottelagen er enkele totaal verouderde forten. Het was alles bij elkaar weinig - maar meer dan niets, En natuurlijk zou de inundatie op zichzelf al zekere defensieve kracht hebben: de Duitsers waren UI '14-'18 in zuid-west België bij de IJzer nooit door de inundatie heengekomen. Dat leek een belangrijk, in zekere zin een hoopgevend feit.
XCPotentieel was de linie van de Grebbe in sommige opzichten geschikter voor de verdediging: ze beschermde een groter deel des lands, het terrein was hoger en veel meer begroeid, men kon er met veel minder omhaalloopgraven en artillerieposten in aanleggen - en ook hier kon gebruik gemaakt worden van, zij het veel minder brede, inundaties. Daartoe zou in het noordelijk deel het water uit het IJselmeer moeten komen, in het zuidelijk deel uit de Rijn. De Rijn had echter vaak een te lage waterstand. Dat bezwaar kon opgeheven worden door bij Wageningen een gemaal te bouwen dat zorgen kon voor het oppompen van water voor de meest zuidelijke inundatiekommen. Een Grebbelinie, hier en daar door inundaties versterkt, was er al in de achttiende eeuw geweest maar in de tweede helft van de negentiende had men de verbetering van de inundatie-mogelijkheden nagelaten; wat er toen nog aan primitieve versterkingswerken restte, was geheel ill verval geraakt."
XCWelke defensieve ITlogelükheden een duchtig uitgebouwde Grebbelinie bood, had generaal van Voorst tot Voorst, commandant van het veldleger sinds april '37, als eerste weer naar voren gebracht. In juni '39 had hij er met het gehele hogere kader van de vier divisies die het ude en het IVde legerkorps zouden vormen, een terreinoefening gehouden. Eind augustus had hij in een bespreking met minister Dijxhoorn en generaal Reynders (toen nogJ.
1 Getuige H. Fruijt van Hertog, a.v., p. 279. 2 Getuige M. H. C. Herman, a.v., p. 458. 3 Nierstrasz: XIV, p. 54. 4 Getuige A. Q. H. Dijx hoorn, dl. I c, p. 562. S Nierstrasz: XIV, p. 6-7.
slechts chef van de generale staf en nog niet opperbevelhebber) betoogd dat men, waar men zich ook met ernst begon te verdedigen (de minister dacht toen: aan de IJsel), in elk geval de Grebbelinie weer in staat van verdediging moest brengen; daar waren Dijxhoorn en Reynders het mee eens geweest.'
XCAan de bespreking bij de koningin op 9 september nam generaal van Voorst tot Voorst niet deel. Hoe was toen de situatie 1 De kern van het veldleger stond achter de Grebbelinie opgesteld maar aan de verbetering van die linie was nog niets gedaan: er lag 'een onbetekenend slootje' en als het moerasgebied ervóór 'hier of daar tien meter breed was, dan was het al heel aardig." Daarentegen waren de inundaties van de Nieuwe Hollandse Waterlinie goed voorbereid. Die factor gaf de doorslag. 'Bij een overmachtige aanval uit het oosten op het hart des lands', aldus ongeveer de opdracht die generaal Reynders kreeg en die wij eerder al aanhaalden, 'neemt het veldleger in de Grebbelinie geen beslissende slag aan, doch trekt tijdig met de hoofdmacht van de ten noorden van de Maas opgestelde troepen terug naar het oostfront van de Vesting Holland, onder achterlating van een achterhoede in de Grebbelinie.'
XCIn de omstandigheden van begin september '39 was dat, gegeven het feit dat aan de Grebbelinie vrijwel niets gedaan was, geen onredelijk besluit. Als de Duitsers op hun offensief in Polen een offensief in het westen lieten volgen, moest generaal Reynders weten waar hij zich aan te houden had. Welnu, dat was vastgesteld."
XC1 J. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 23 aug. 1939. 9 Getuige A. H. Schimmel, Enq., dl. Ic, p. 146. 3 Oud-minister Dijxhoom heeft het in 1948 jegens de Enquêtecommissie doen voorkomen alsof generaal Reynders in die tijd geen enkel defensief plan had. 'Toen heeft hij mij de vraag gesteld: 'Excellentie, waar zoudt u gaan zitten?' Ik heb geantwoord: 'Het behoort niet tot mijn competentie dit uit te maken en,' zo vervolgde ik, 'de Grebbelinie is nog niets, de Hollandse Waterlinie is wat. Op het ogenblik zou ik achter de Hollandse Waterlinie gaan zitten" (a.v., p. 31). Aangezien uit alle stukken blijkt dat generaal Reynders reeds vóór de oorlog de hoofdweerstand achter de Waterlinie wilde voeren, zijn wij geneigd, de juistheid van dit verhaal te betwijfelen. Op dit punt, alsook op andere punten, is ook na de oorlog bij de betrokkenen zoveel animositeit blijven bestaan dat menige mededeling, hoezeer ook onder ede en te goeder trouw afgelegd, niet als betrouwbaar aanvaard kan worden. De Enquêtecommissie komt overigens in haar eerste verslag met een lang betoog (a.v., dl. I a, p. 41-42) dat al in de bespreking op 9 september sprake was van een diepgaand meningsverschil tussen generaal Reynders en 'de regering', ill cast" de minister van defensie: minister Dijxhoorn wilde de hoofdverdediging uitsluitend achter de Waterlinie voeren en de generaal wilde met dezelfde troepen zowel de Grebbelinie als de Waterlinie verdedigen; de commissie zag de opdracht als een compromis en meende 'dat de regering
XCUit die opdracht vloeide tweeërlei voort: het oostfront van de Vesting Holland moest belangrijk versterkt worden en de commandant van het veldleger moest nauwkeurig bepalen, hoe en waar hij met zijn hoofdmacht op dat oostfront zou terugvallen.
XCMinister Dijxlioom nam aan, dat die versterking van het oostfront met spoed ter hand genomen zou worden. Eind september en beginoktober ging hij er op inspectie; hij bezocht er o.m. twee oude forten (Muiderberg bij Amsterdam en Blauwkapel bij Utrecht); in beide waren troepen gelegerd. Hem bleek toen dat er nog niets aan gedaan was om die forten in een betere staat van tegenweer te brengen, 'de houten onderkomens waren verrot en ingestort en de loopgraven waren onbruikbaar omdat zij volkomen waren dichtgegroeid." Ook om de forten heen was nog geen enkel werk uitgevoerd om de militairen een betere dekking te geven. De verontwaardiging van de minister was niet gering. Generaal Reynders kreeg een uitbrander en deed prompt zijn beklag bij de koningin: de minister moest zich niet met zijn zaken bemoeien.ê Nadien werd er aan het oostfront van de Vesting Holland steviger aangepakt. Er werden betonnen opstellingen gebouwd. Dat kostte geld. Die opstellingen werden nog niet bekleed met aarden wallen, aan prikkeldraad-versperringen kwam men ook nog niet toe." Het probleem was, dat naarmate de maanden verliepen, steeds sterker de vraag rees of het wel zin had, aan dat oostfront miljoenen te besteden: was het niet beter, zich op de Grebbelinie te concentreren en dus de beschikbare gelden dáárin te steken 1
XCVoor generaal van Voorst tot Voorst, commandant van het veldleger, wàs dat geen vraag. Hij had in het oostfront van de Vesting Holland geen enkel vertrouwen, zijn hart ging naar de Grebbelinie uit. Daar kon hij ook iets aan doen: anders dan generaal Reynders had hij vier divisies rechtstreeks onder zich; hij liet die divisies onmiddellijk in de Grebbelinie (de Valleistelling) alsmede in de Betuwestelling en in de Maas-Waalstelling loopgraven en andere verdedigingswerken aanleggen, en die stellingen, vertelde hij aan de Enquêtecommissie, moesten 'natuurlijk telkens worden verzwaard en verbeterd naarmate wij daarvoor door het verloop van de oorlog de tijd kregen/"J.J.
de opperbevelhebber, toen bleek dat de strategische inzichten van de regering en de opperbevelhebber tegen elkaar botsten, dadelijk had moeten ontslaan.' Dit betoog is irrelevant: het berust op het in de tijd naar voren schuiven van het meningsver schil dat zich in december '39 openbaarde. 1 Getuige A. Q. H. Dijxhoom, a.v., p. 27. 2 A. Q. H. Dijxhoom: 'Het conflict met de opperbevelhebber, de generaal I. H. Reynders', p. 12. S Getuige G. van Voorst tot Voorst, dl. I c, p. 86. 4 A.v., p. 77.
Hij vertelde niet dat hij 'van de aanvang af zodanige bevelen aan zijn ondercommandanten (gaf) dat iedereen in het veldleger zich de hardnekkige verdediging van deze stellingen ten doel moest stellen' - aldus majoor Nierstrasz, hoofd van zijn afdeling operaties: de officier onder wiens directe verantwoordelijkheid die bevelen 'van de aanvang af' opgesteld waren.!
XCHet kwam er op neer, dat de commandant van het veldleger in september '39 een krijgsbeleid begon te voeren dat in lijnrechte tegenspraak was, niet alleen met de inzichten van de opperbevelhebber maar ook met de opdracht die deze van de regering ontvangen had. Enkele weken verliepen, voor gene-raal van Voorst tot Voorst van die opdracht in kennis gesteld werd: dat geschiedde, na een voorafgaande bespreking, in een stuk van 17 oktober '39 waarin generaal Reynders in de vorm van 'persoonlijke aanwijzingen' zijn krijgsplan ontvouwde: viel Duitsland aan, dan zou, zo schreef hij nu, het veldleger in de Maas-Waalstelling, de Betuwestelling en de Valleistelling (Grebbelinie) geen beslissende slag aanvaarden, maar in die stellingen een achterhoede achterlaten en zich op een door de opperbevelhebber vast te stellen tijdstip terugtrekken op het oostfront van de Vesting Holland dat tevoren door het (nu nog vlak achter de kust opgestelde) Iste legerkorps bezet zou worden; die terugtocht moest door generaal van Voorst tot Voorst voorbereid worden, in diep geheim: hij mocht er eerst alleen zijn eigen staf in betrekken, later mocht hij de twee legerkorps-commandanten der Grebbelinie en de commandanten van de brigades die in de Betuwe en in het Land van Maas en Waal stonden, inlichten,"
XCEr is weinig fantasie voor nodig om zich de reactie van generaal van Voorst tot Voorst op die 'persoonlijke aanwijzingen' in te denken. Hij achtte ze absurd en innerlijk tegenstrijdig. Immers, als men de hoofdweerstand achter de Waterlinie zou gaan voeren, waarom werd het veldleger er dan niet meteen opgesteld 1 Waarom moest hij met dat veldleger in de Grebbelinie blijven zitten en de troep daar druk laten graven, terwijl er tenslotte alleen maar een zwakke achterhoede het gevecht zou aangaan 1 En hoe groot waren eigenlijk de kansen dat het gros van het veldleger ondanks de Duitse superioriteit in de lucht ongeschonden het oostfront van de Vesting Holland zou bereiken I Welke wegen zou men daartoe kunnen gebruiken 1 Vaneen aantal wist men niet eens met zekerheid of ze bij inundatie droog zouden blijven.p.
1 (Sectie krijgsgeschiedenis) V. E. Nierstrasz (in samenwerking met F. A.J. de Klerck): (1955),p. IS· Dit werk zal verder aangehaald worden als Nierstrasz: • A.v., 12.
V. Het krijgsplan van generaal Reynders, oktober 1939 Afsluitdijk, oost- en zuidfront Vesting Holland en Zanddijkstelling moeten hardnekkig verdedigd worden. Er vindt een met rode pijlen aangegeven terugtocht van de eenheden van het veldleger plaats. Het Iste legerkorps wordt naar het oostfront van de Vesting Holland verplaatst. Ten aanzien van het JIJde legerkorps is geen beslissing genomen.
Waar zou het Iste legerkorps aan dat oostfront gelegerd worden en welke legeringsmogelijkheden bleven dan in het kale polderland waar slechts hier en daar dorpen en stadjes lagen, voor het veldleger over 1 Dat vormde alles tezamen, aldus weer majoor Nierstrasz, 'een verzameling vraagstukken die een kruiswoordraadsel nabij kwamen.'!
XCWij hebben niet de indruk dat generaal van Voorst tot Voorst zich geroepen voelde, dat kruiswoordraadsel met bekwame spoed op te lossen - zo dat al mogelijk was. Hij maakte zijn bezwaren evenwel niet aan generaal Reynders kenbaar en deze vergewiste zich niet van de mate waarin volgens zijn 'persoonlijke aanwijzingen' gehandeld werd. De opperbevelhebber nam aan, dat de commandant van het veldleger druk bezig was, het verlaten van de Grebbelinie alsmede de gecompliceerde terugtocht achter de Waterlinie op papier, d.w.z. in de vorm van uitgewerkte bevelen, voorte bereiden; controle daarop oefende hij niet uit. Dat zou hem in december op een pijnlijke verrassing te staan komen.
XCVoor wij nu die verrassing beschrijven, dienen wij onze blik te richten op het krijgsbeleid dat generaal Reynders bezuiden de grote rivieren voor ogen stond.
XCHier werd na mobilisatie en eoncentratie het rrrde legerkorps opgesteld, versterkt door de Peeldivisie en door de Lichte Divisie: een beweeglijke eenheid die 'licht' heette omdat ze uit snel-verplaatsbare, lichte troepen bestond. Die opstelling had grotendeels plaatsgevonden in en vlak achter het gebied waar men, ongeveer op de grens van Noord-Brabant en Limburg, de PeelRaamstelling wilde gaan aanleggen.
XCDie Peel-Raamstelling zou een groot en evident nadeel hebben: ze hield bij de Belgische grens abrupt op. Tussen die grens en het Albertkanaallag in de Belgische Kempen een gat van veertig km waarin de Belgen geen enkele versterking van betekenis aangelegd hadden. Het gevaar was dus groot dat de Peel-Raamstelling van het zuiden uit omvat en opgerold zou worden. Generaal Reynders en het hoofd van de afdeling operaties van de legerstaf, majoor Wilson, beseften dat gevaar heel wèlmaar zij zagen. die omvatting
1 A.v.
I"~ '-. I I _._\ -, i i \ \; \. \ Gamelin wil niet verder oostelijk gaan don Breda VI. Het dispuut over de Peel-Raanistelling I Met rood zijn 0.111. aangegeven de stelling ter hoogte van Tilburg die de commandant veldleger wenste en de linie Willemstad-Roosendaal-Antwerpen waar ook sprake van was.
XCals riskant voor de Duitsers omdat deze, zo meenden zij, bij zulk een operatie fl;mkaanvallen zouden kunnen krijgen van Belgen en Fransen; bovendien waren generaal Reynders en majoor Wilson van opinie, dat een frontale aanval met het zwaartepunt in het noorden de Duitsers het voordeel zou geven, dat het mde legerkorps, van de grote rivieren afgedrukt, niet de gelegenheid zou krijgen, 'op het hart des lands terug te gaan'i! Dat waren allemaal speculaties - riskante speculatiesook, 'maar', zei generaal Reynders ons eens (en de juistheid van die opmerking valt niet te ontkennen) 'je moest nu eenmaal risico's nemen als je een land met te weinig troepen verdedigt.PJ.J.
1 Getuige C. P. Wilson, dl. I c, p. II6. 2 I. H. Reynders, 26 okt. 195~.
XCHelaas: de defensieve kracht van de Peel-Raamstelling was niet erg groot. Wij komen daar later in dit deel nog op terug maar willen hier vast opmerken dat de stelling geen enkele diepte bezat en voor een hardnekkige, althans langdurige verdediging ook onvoldoende bemand was.' Aan de mogelijkheid van die langdurige verdediging twijfelde trouwens generaal Reynders zelf: hij dacht dat het mde legerkorps er bij een Duits offensief 'maar een paar dagen ... drie dagen ... misschien iets langer, misschien iets korter' zou kunnen standhouden.ê Intussen: aan die Peel-Raamstelling werd gewerkt; verder westelijk in Noord-Brabant was vóór de oorlog geen enkele stelling voorbereid; het rnde legerkorps bleef dus staan waar het stond.
XCDaar kleefden twee grote bezwaren aan.
XCHet eerste was, dat men, bezuiden de grote rivieren de hoofdverdediging voerend op de grens van Limburg en Noord-Brabant, het rnde legerkorps over een grote afstand zou moeten terugnemen wilde men het gebruiken voor de verdediging van het zuidfront van de Vesting Holland. Voor het oostfront van die Vesting had generaal Reynders, zoals wij zagen, het Iste, ude en IV de legerkorps bestemd; alleen het rrrde zou het zuidfront kunnen bemannen. Maar wat zou van dat rnde legerkorps nog over zijn indien het, uit de Peel-Raamstelling verjaagd, in volle oorlogstijd over de grote rivieren zou moeten trekken?
XCHet tweede bezwaar was, dat generaal Reynders, aan de Peel-Raamstelling vasthoudend, de aansluiting met de Belgen en Fransen miste: hun lag die stellingveel te ver naar het oosten. De commandant van het veldleger (onder wie ook het rnde legerkorps ressorteerde) hield niet op, daarop te wijzen; keer op keer bepleitte hij dat verder westelijk in Brabant, ter hoogte van Den Bosch en Tilburg, een andere stelling aangelegd zou worden - het was een vasthoudendheid waarbij de officieren van de staf van de opperbevelhebber zich, aldus één hunner, tenslotte 'blauw stonden te ergeren', en zij baatte niet: generaal Reynders wilde de Peel-Raamstelling niet bij voorbaat prijsgeven.
XCUit het aanleggen van die stelling was al gebleken dat er in vredestijd geen sprake geweest was van enige coördinatie tussen het Nederlandse en het Belgische defensiebeleid. Daartoe kwam het na het uitbreken van de oorlog aanvankelijk evenmin, Waarom niet? België was toch geen oorlogvoerende mogendheid! Maar veel Nederlanders hadden nu eenmaal de neiging, op de Belgen neer te zien; die neiging kwam ook in de hogere kringen van het leger voor." Men had er geen sterke behoefte om met Belgen samen tep.J.Plassche,
1 Getuige H. G. Winkelman, dl. I c, p. 69. • Getuige I. H. Reynders, a.v. 610. 3 G. M. van de 29 nov. 1955.
werken, eerder was men daar ietwat huiverig voor, ook omdat men vermoedde dat er tussen de Belgische en de Franse generale staf meer contact was dan de buitenwereld aannam. De Belgische militaire attaché in Den Haag, kolonel Diepenrijckx, kon medio september de opstelling van het Nederlandse leger aan Brussel berichten- - veel meer dan die opstelling vernam hij, schijnt het, niet. De Fransen vernamen aanvankelijk in het geheel niets.
XCNu vermeldden wij al eerder, dat (als uitvloeisel van het november-alarm) op zondag 19 november ten huize van minister van Kleffens door de generale staf stukken afgegeven waren, bestemd voor de regeringen van België, Frankrijk en Engeland - stukken die verzegeld opgelegd moesten worden bij onze gezantschappen in Brussel, Parijs en Londen. Zij bevatten een schets van het krijgsbeleid dat generaal Reynders bij een Duitse aanval wilde volgen alsmede een opsomming van de militaire hulp waar Nederland dan prijs op stelde, dat alles in de vorm van een memorandum. Majoor Wilson had die memoranda opgesteld, hem gaf generaal Reynders strikte opdracht, er met niemand over te spreken"; contacten met het buitenland, strekkende tot coördinatie van het krijgsbeleid, werden door de generaal die een zeer formalistische opvatting had van de neutraliteitspolitiek, met klem verboden.
XCDat verbod kon hij wel uitvaardigen, maar het was hem onmogelijk, op de naleving controle uit te oefenen. Welnu, de Nederlandse militaire attaché in Parijs en Brussel, overste D. van Voorst Evekink, trok zich van dit verbod niets aan. De overste bezat uitstekende contacten met de Franse generale staf en vooralook met zijn Belgische collega in Parijs, die door de Franse staf nauwkeurig ingelicht werd. Hij besefte dat op het moment waarop de Duitsers zouden aanvallen, voor werkelijke coördinatie geen tijd meer zou zijn: men moest tevoren coördineren of men kon het beter nalaten. Niet zodra ontving hij dan ook van de gezant te Parijs het door majoor Wilson opgestelde memorandum, ofhij maakte de brief open, las het memorandum door en vernam dus ook van de plannen tot verdediging in de Peel-Raamstelling. Waanzin! Kort tevoren had hij van zijn Belgische collega vernomen, dat de Geallieerde opperbevelhebber, generaal Gamelin, zou hij ooit België en Nederland te hulp moeten snellen, geen moment van plan was, in NoordBrabant verder oostelijk te gaan dan de buurt van Breda; de Peel-Raamstelling zou dus volledig in de lucht komen te hangen.
XCDe overste reisde naar Den Haag, had daar op 25 november een bespreking met de ministers Dijxhoorn en van Kleffens door wie hem, aldus de overste,
XC1 R. van Overstraeten: A/bert I-Léopold III, p. 364-65. 2]. J. c. P. Wilson, 30 nov. 1955. 21
'te kennen gegeven werd' (erg stellig klinkt dat niet), dat zij nader contact met generaal Gamelin goedkeurden-, en schreef er diezelfde dag (naar wij aannemen: op aansporing van minister Dijxhoorn) een rapport voor generaal Reynders dat, wat de Peel-Raamstelling betrof, eindigde met de lapidaire zin: 'dat mij met zekerheid bekend is, dat de Geallieerde legerleiding niet van zins is om maar één soldaat naar de genoemde, aan omtrekking bloot staande stelling te zenden."
XCNiets wijst er op, dat overste van Voorst Evekink in dat rapport berichtte dat hij zijn zekerheid ontleende aan directe en indirecte contacten met de Franse generale staf ('neutraal zijnde, mocht ik', erkende hij na de oorlog, 'dergelijke besprekingen eigenlijk niet houden'3); niets wijst er op, dat de ministers Dijxhoorn en van Kleffens. de Geers gevoeligheid op dit punt kennend, ook maar van die mogelijkheid repten toen het rapport, welks betekenis evident was, in discussie kwam - eerst, op maandag 4 december, in de ministerraad+ daarna, op zaterdag de çde, in een bijeenkomst waaraan, zoals gebruikelijk, mèt de koningin minister-president de Geer, de ministers Dijxhoorn en van Kleffens en generaal Reynders deelnamen. 5 Het kwam in die bijeenkomst tot een discussie 'waarin ik', zo schreef generaal Reynders na de oorlog, 'als mijn mening naar voren bracht dat ik aan de lijn Roosendaal-Willemstad' (overwogen was dus, dat het lIlde legerkorps in die lijn ten noorden van Antwerpen teruggetrokken zou worden)
XC1 Getuige D. van Voorst Evekink, Ellq., dl. I c, p. 617. Oud-minister van Kleffens herinnerde zich ruim vijftien jaar later niets van dit gesprek. Hij hield het voor mogelijk dat ook hij overste van Voorst Evekink gezegd had, 'de nodige contacten te onderhouden', maar achtte het onwaarschijnlijk dat in dat verband de naam van generaal Gamelin gevallen was. (E. N. van Kleffens, r r juni 1955). 2 D. van Voorst Evekink: 'Rapport over de Peel-Raarnstelling' (19 mei 1946), El1q., dl. I b, p. 42. 3 Getuige D. van Voorst Evekink, a.v., dl. I c, p. 617. 4 A.v., p. 619. 5 D. van Voorst Evekink: 'Rapport over de Peel-Raamstelling', a.v., dl. I b, p. 42. Overste van Voorst Evekink maakte een aantekening over deze bijeenkomst n.a.v. een telefonisch bericht terzake van een van de adjudanten van minister Dijxhoorn, kapitein mr. H.]. Kruls, op 12 december 1939. Kapitein Kruls had hem gezegd dat een 'bespreking met H. M. de Koningin' plaats gevonden had. Generaal Reynders deelde daarentegen aan de Enquêtecommissie mee dat de koningin op 9 december niet aanwezig was (a.v., dl. I c, p. 18). Dat laatste lijkt ons weinig waarschijnlijk, te minder omdat de koningin op 7 december een schriftelijk advies ontving van de vice-president van de Raad van State, mr. F. Beelaerts van Blokland, hoe men op het bericht van overste van Voorst Evekink het verstandigst kon reageren: de zaak had dus haar persoonlijke aandacht. Beelaerts had direct contact met het Geallieerde opperbevelontraden; 'elke te nemen maatregel', had hij geschreven, 'moet zo worden ingekleed en uitgevoerd dat hij niet anders te beschouwen is dan als volkomen passende in ons tot dusver geldende verdedigingsstelsel en als zijnde niet anders dan een perfectionering daarvan.' (Kabinet der koningin, archief)
'als verdedigingslijn weinig waarde toekende en voor ons land generlei belang zag in een opmars van Frans-Engelse troepen naar die lijn en dus niet tot het nemen van bijzondere maatregelen met het oog daarop meende te moeten adviseren. Ik bleef bij mijn mening dat wij ten zuiden van de grote rivieren al onze krachten behoorden te concentreren op de verdediging van de PeelRaamstelling omdat wij alleen op deze wijze aan onze neutraliteitsplichten zouden kunnen voldoen. De regering sloot zich bij dit standpunt aan.'!
XCMoeten wij dit niet zo interpreteren dat generaal Reynders (de aangehaalde passage is allerminst duidelijk) betoogde, dat men, het lIlde legerkorps verder westwaarts opstellend, enerzijds een Duitse invasie in België vergemakkelijkte en anderzijds, het beleid evident op samenwerking met België en Frankrijk oriënterend, tegelijk de Duitsers een motief zou geven om ook Nederland aan te vallen? En was dit het argument dat op dat moment op de koningin en op de drie aanwezige ministers indruk maakte? Het is denkbaar. Hoe dat zij: het belangrijke bericht dat overste van Voorst Evekink overgebracht had, werd voor kennisgeving aangenomen: generaal Reynders kreeg geen opdracht, zijn beleid te wijzigen. Het laat zich intussen denken dat bij de koningin en althans bij de ministers Dijxhoorn en van Kleffens ernstige twijfel gewekt was of het wel verstandig was, zich zo hardnekkig aan de Peel-Raamstelling vast te klampen. Wat minister Dijxhoorn betreft: hij ging op 21 december de stelling inspecteren, constateerde 'dat men met een Renau1t-tankje dat in de vorige oorlog nog dienst gedaan had', op sommige punten door de tankgracht kon heenrijden.ê gaf generaal Reynders onmiddellijk de beschikking over f 2 miljoen extra om het westelijk talud van die tankgracht steiler op te zetten," maar zei in de eerste dagen van januari '40 tegen de Belgische militaire attaché in Den Haag, dat hij niet dacht dat de Peel-Raamstelling veel zou uithalen; hij overwoog, verder westelijk in Brabant een nieuwe linie aan te leggen en meende dat men eigenlijk met het HIde legerkorps terug moest gaan tot Bergen-op-Zoom."
XCWat vond generaal Reynders daarvan?
XCDat was nauwelijks meer van betekenis: zijn dagen als opperbevelhebber waren geteld.
XCBeginnen wij met de Oorlogswet.
XCIn het voorafgaande gaven wij weer dat met generaal Reynders eind augustus de afspraak gemaakt was (het gentlemen's agreement) dat deze slechts een viertal artikelen van de wet zou toepassen; in feite was hij er, buiten medeweten van de regering, toe overgegaan, van de bevoegdhedenhem door andere artikelen verleend, ó6k gebruik te maken. Het was een scheve toestand. De generaal besefte dat heel wel: hij wilde van het gentlemen's agree ment af. Op 29 november vroeg hij de regering om verlof, de Oorlogswet, voorzover betrekking hebbend op de staat van oorlog, integraal toe te passen.' Omstreeks diezelfde tijd bereikte hem het verzoek (zijnnaaste juridische adviseur, kapitein Schepers, meende zich te herinneren dat het van de koningin afkomstig was": dat is alleszins waarschijnlijk), op schrift uiteen te zetten waarom het gehele land niet in staat van oorlog, maar (zoals hij eigenlijk wilde) in de zoveel verdergaande staat van beleg verklaard moest worden. Dat deed hij in een tweede brief, aan minister Dijxhoom gericht, van 8 december. 3 Wat met die brief geschied is, weten wij niet; dat het kabinet er niet aan dacht, in de gegeven omstandigheden het militair gezag onder de staat van beleg door deze opperbevelhebber te laten uitoefenen (men denke aan het gebeurde met zijn z.g. richtlijnen aan de pers), spreekt vanzelf Hoe dat zij: op die tweede brief van 8 december kreeg hij geen antwoord." Wèl op de eerste van 29 november - maar daar moest hij vier weken op wachten. Eerst kort voor Kerstmis deed de ministerraad hem weten dat de raad 'geen bezwaar (had) tegen uitbreiding van de gemaakte afspraak tot enkele artikelen van de Oorlogswet'; voor toepassing van alle artikelen werd evenwel niet gevoeld." Dat deed bij de generaal de deur dicht: nu had hij er genoeg van, het moest, zei hij ons zestien jaar later, 'nu maar buigen of bars ten worden." Op 30 december stuurde hij door tussenkomst van minister Dijxhoom een brief naar minister-president de Geer waarin hij, dat mag erkend worden,J.r
1 Het feit wordt vermeld in de brief, 30 dec. 1939, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan de voorzitter van de ministerraad, dl. I b, p. o Getuige D. Schepers, a.v., dl. I c, p. 361. 3 Generale staf: 'Beknopt overzicht van de gang van zakenleidende tot het in staat van beleg verklaren van het gehele land', a.v., dl. b, p. 13. A.v. 5 Brief, 30 dec. 1939, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan de voorzitter van de ministerraad, a.v., p. 61. H. Reynders, 26 okt.
inderdaad de zaak op scherp stelde: hij zegde het gentlemen's agreement eenvoudig op en berichtte de regering dat hij zich van dat moment af het recht voorbehield, van alle bevoegdheden gebruik te maken die hem. onder de staat van oorlog toevielen.!
XCOp deze aanmatigende daad paste, dunkt ons, van de zijde van de regering eigenlijk slechts één antwoord: onmiddellijk ontslag. Dat bleef uit. Waarom het uitbleef, is de Enquêtecommissie" noch ons recht duidelijk geworden: wij nemen aan, dat de ministers er zwaar aan tilden om, terwijl het land in een benarde situatie verkeerde, de opperbevelhebber van land- en zeemacht te ontslaan, zulks in omstandigheden die men in het publiek niet nader zou kunnen toelichten. Men wist bovendien op dat ogenblik niet, wie men als opvolger moest voordragen. Er is een enkele aanwijzing dat met name de minister-president die toch al niet zo besluitvaardig was, in hoge mate aarzelde om generaal Reynders heen te sturen." Dat de verhoudingen er door de brief van de generaal niet beter op waren geworden, behoeft geen betoog. Toegevoegd zij, dat de generaal van de extra-bevoegdheden die hij zich. aangematigd had, voorzover bekend, geen enkel gebruik maakte; 'hij heeft', constateerde generaal Winkelman later, 'wel een boze brief geschreven, maar hij heeft de eonsequentie daarvan niet ten gunste van de defensie aangewend. '4
XCEerder in december (de datum. is ons niet bekend) had generaal Reynders aan minister Dijxhoorn het verzoek voorgelegd, grote bedragen ter beschikking te stellen voor het aanleggen van betonnen versterkingen zowel aan het oostfront van de Vesting Holland als in alle stellingen van het veldleger, met name in de Grebbelinie. De minister was op dat moment al in hoge mate gaan twijfelen aan de juistheid van de opdracht die op 9 september aan de opperbevelhebber van land- en zeemacht verstrekt was: was de terugtocht van het veldleger op de Vesting Holland wel uitvoerbaar 1 Was het wellicht verkieslijk, de hoofdweerstand in de Grebbelinie te voeren? Met generaal Reynders viel hier, meende de minister, niet over te praten - zonder de opperbevelhebber hiervan te verwittigen, besloot hij zijn licht op te steken bij de comdl.b,A.v., dLa, p.Bijna drie weken later, opjanuarirapporteerde Beelaerts aan de koningin dat luinister van Kleffenshet nodig oordeelde, 'dat de heer de Geer nogmaals duidelijk wordt gemaakt, dat Uwe Majesteit van oordeel is, dat de vervanging van de opperbevelhebber van land- en zeemacht een dringend landsbelangis.' (Kabinetder koningin, archief).GetuigeG. Winkelman,dLc, p.
1 I P: IS. 2 I 23. 3 19 1940, 4 H. I 66.
mandant van het veldleger, generaal van Voorst tot Voorst, en bij de commandanten van het Ude en IV delegerkorps die inde Grebbelinie opgesteld stonden.
XCOp 20 december zocht hij hen in het hoofdkwartier van generaal van Voorst tot Voorst in Zeist op. Hij achtte, zei hij daar, 'de huidige voorbereidingen, waarbij zowel Valleistelling als Vesting Holland worden ingericht en bovendien de Peelstelling' 'min of meer tweeslachtig', de Peel-Raamstelling kon bovendien omtrokken worden en als daar ooit het lIlde legerkorps vernietigd werd, dan zou het zuidfront van de Vesting Holland open en bloot liggen - wat was de mening van de commandant van het veldleger en van de beide legerkorps-commandanten? Nu, die maakten van hun hart geen moordkuil. Generaal van Voorst tot Voorst betoogde, en de legerkorps-commandanten vielenhem bij, dat de Peel-Raamstelling betervervangenkon worden door een stelling ter hoogte van Breda en dat de Grebbelinie verre te verkiezen was boven het oostfront van de Vesting Holland waarop, volgens de nog steeds geldende opdracht van o september, het ude en IV de legerkorps moesten terugtrekken.' 'Argeloos en helemaal niet achter de rug van de opperbevelhebber om, uit pure belangstelling', begon de minister toen te spreken over de bevelen voor die terugtocht; de opperbevelhebber, zei hij later, had hem kort tevoren telefonisch meegedeeld dat ze uitgewerkt klaar lagen.ê Niets daarvan! Geen enkel bevel was nog gereed: de minister kreeg bovendien in een lange uiteenzetting te horen, 'dat aan de terugtocht zeer grote, zo niet onoverkomelijke moeilijkheden verbonden' waren. Tableau! Zijn conclusie was: de knoop moest doorgehakt worden. Eén van tweeën: Of de Grebbelinie Of de Vesting Holland in zo goed mogelijke staat van verdediging brengenniet beide tegelijk.ê Wat hem vooral pijnlijk getroffen had ('de druppel die de emmer deed overlopen'), was, dat generaal Reynders hem ten aanzien van de bevelen voor de terugtocht onjuiste inlichtingen gegeven had. 'Nu bleek' (hij nam tenminste aan dat dat gebleken was-) 'dat de opperbevelhebber bovendien nog onwaarheid sprak, stond', verklaarde hij aan de Enquêtecommissie, 'mijn besluit vast. Ik kon met deze opperbevelhebber niet verder werken. Na thuiskomst heb ik de heer de Geer omtrent het voorgevallene ingelicht en hem.
1 'Verslag van het bezoek van de minister van defensie aan de commandant van het veldleger op 20 december 1939', a.v., dl. I b, P: 25. 2 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, a.v., dl. I c, p. 32. 3 'Verslag van het bezoek van de minister van defensie aan de commandant van het veldleger op 20 december 1939', a.v., dl. I b, P: 25. 4 Het is uiteraard denkbaar dat de generaal die onjuiste inlichtingen te goeder trouw gaf, aannemend dat een opdracht die hij op 17 oktober schriftelijk gegeven had, ca. zes weken later uitgevoerd was.
gezegd (ik wilde het hem gemakkelijk maken): generaal Reynders weg of ik weg, de verantwoordelijkheid voor deze opperbevelhebber kan ik niet langer dragen.'!
XCMaar zo vlug ging alles niet - en ook het beleid van deze schijnbaar ferme, in werkelijkheid aarzelende minister zou aanzienlijk minder strak zijn dan men op grond van die uitspraak zou veronderstellen.
XCOp 30 december (dezelfde dag waarop generaal Reynders het gentlemen's agreement opzegde) vond een nieuwe bespreking bij de koningin plaats. Eerst de dag tevoren had de generaal van de minister vernomen waarover gesproken zou worden maar deze had niet open kaart gespeeld: hij had alles wat hij op 20 december in Zeist te horen gekregen had, voor zich gehouden. Minister Dijxhoorn betoogde tijdens die bespreking tweeërlei: een terugtocht in oorlogstijd van de Grebbelinie op het oostfront van de Vesting Holland werd door de opperofficieren welke die terugtocht moesten voorbereiden en leiden, voor onmogelijk gehouden (een mededeling die de opperbevelhebber volslagen overrompelde en 'uiterst pijnlijk' trof, 'aangezien hem hieromtrent geen enkele mededeling van de commandant van het veldleger had bereikt'ê), voorts zei de minister dat men niet twee stellingen tegelijk kon inrichten: men moest de hoofdweerstand bieden Of in de Grebbelinie Of aan het oostfront van de Vesting Holland, zelf prefereerde hij de -Grebbelinie.
XCGeneraal Reynders kwam aan het woord. Hij hield aan de conceptie vast -die aan de opdracht van 9 september ten grondslag gelegen had: eerst de -Grebbelinie verdedigen, dan het oostfront van de Vesting Holland, maar voor de verdediging van de Grebbelinie die inmiddels versterkt was en die -ook hij nog verder wilde uitbouwen, wenste hij nu meer te gebruiken dan alleen maar een achterhoede: de twee legerkorpsen namelijk die er opgesteld -stonden; moesten zij die verdediging opgeven, dan zouden zij beide westwaarts terugtrekken; datwas, meende hij, 'een manoeuvre welke, mitsnauw.keurig voorbereid, zeer goed uitvoerbaar was_'3 Minister Dijxhoorn dachtGetuigeDijxhoorn, a.v., dl. I c, p.)2.Generaalvan Voorst tot Voorst bracht zijn afwijkende inzichten eerst met een brief vanjanuariter kennis -vangeneraalOp die briefkwam te staan: 'In ontwerp gereeddecemberde dagwaarop ministerDijxhoorn in Zeistverscheen(a.v.,dl. I b, p.het geweten van generaal van Voorst tot Voorst niet geheel zuiver? Aan de Enquêtecommissie verklaarde hij uitdrukkelijk, dat generaal Reynders hem geen verwijt gemaakt had over zijn optreden (Getuige J.J. van Voorst tot Voorst, .a.v.,I c, p.Carstens: 'Verhouding tussen regering en opperbevel :tijdens de mobilisatie tot het aftreden van generaal Reynders', a.v.,p.21
1 A. Q. H. 2 2 1940 Reynders. 20 1939': 26-28). "Was G. dl. 86). 3 N. T. dl. I b, 75.
daar totaal anders over: generaal Reynders hield zijns inziens geen enkele rekening 'met vèrdragend geschut, vliegtuigen en andere zaken", wat deze wilde, 'was', vertelde Dijxlioom later aan de Enquêtecommissie, 'krankzinnig! '2 - hij zal zich in aanwezigheid van Hare Majesteit wel gematigder uitgedrukt hebben. Dat nam niet weg, dat zijn beide ambtgenoten en de koningin zowel zijn twijfel ten aanzien van de mogelijkheid van een terugtocht-in-volleoorlogstijd deelden als van mening waren dat men, wat de twee stellingen betrof, een keus moest doen. 'Ik geloof nu toch heus, meneer Reynders', zei de koningin, 'dat de minister van defensie het juist ziet." Over het gevaar van omtrekking van de Peel-Raamstelling was ook gesproken.
XCDe regering besloot, de opdracht van 9 september te herzien, anders gezegd: een nieuwe opdracht te formuleren. Daarbij kwam een absurd compromis uit de bus, waaraan (kennelijk hield minister Dijxhoorn toch weer rekening met de gevoeligheden van de opperbevelhebber) alle duidelijkheid vreemd was.! In haar eerste versie luidde de nieuwe opdracht (liet stuk zelf is verloren gegaan) ongeveer aldus:
XC(1) Bij een aanval op het hart des lands moet weerstand worden geboden, zowel in de Grebbelinie als in het oostfront van de Vesting Holland. (2) Aan de opperbevelhebber wordt overgelaten te bepalen, hoeveel troepen voor de verdediging van elk dier fronten zullen worden bestemd.
XC(3) De operatiën mogen niet worden gebaseerd op het slagen van een terugtocht van troepen, opgesteld in en achter de Grebbelinie. (4) De troepen ten zuiden van de Maas hebben tot taak, een opmars van de vijand te vertragen. (5) Hiertoe moet met een minimum aan troepen worden volstaan. (6) De vertraging van de vijandelijke troepen moet (hier) geschieden langs de vermoedelijke naderingswegen.
XC(7) Maatregelen moeten worden genomen tegen een omvatting van de zuidelijke vleugel (van de Peel-Raamstelling).'
XCNiet zodra had generaal Reynders deze nieuwe opdracht, hem op 2 januari
1 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, a.v., dl. I c, p. 585. A.v., p. 30. 3 A. Q. H. Dijxhoorn: 'Het conflict met de opperbevelhebber, de generaair. H. Reynders', p. 14. De aarzelingen van de minister zijn aan de Enquêtecommissie volledig ontgaan dl. I a, p. 47). s Wij ontlenen deze versie met een enkele toevoeging en stylistische wijziging aan het in 1940 door generaal-majoor Carstens, chef-staf landmacht onder generaal Reynders, geschreven stuk 'Verhouding tussen regering en opperbevel tijdens de mobilisatie tot het aftreden van generaal Reynders' (a.v., dl. I b, p. 75). De versie stemt nagenoeg overeen met die welke generaal Reynders zelf op 25 januari 1940 gaf in een bespreking op zijn hoofdkwartier (a.v., p. 3 I).
als concept toegezonden", ontvangen ofhij tekende protest aan. Hij was van opinie dat de regering op zijn stoel was gaan zitten; vooral gold dat, naar zijn mening, voor de punten (6) en (7): dat waren tactische aangelegenheden die men aan hem, de opperbevelhebber, behoorde over te laten. Hij had ook nog tal van andere bezwaren; hij legde ze alle mondeling aan minister Dijxhoorn voor. Het gevolg was, dat de ministerraad met de hand over het hart streek en de punten (6) en (7) uit de opdracht schrapte: wel werd, op 7 januari, in een brief van minister-president de Geer aan de opperbevelhebber opgenomen, 'dat de regering het op prijs zou stellen dat bij de uitvoering van de opdracht met het gestelde in die punten rekening zou worden gehouden.'2 Alle overige bezwaren die de generaal geopperd had, werden in die brief van 7 januari en bloc verworpen. Beelaerts van Blokland, vice-president van de Raad van State, had hem te lezen gekregen, enkele dagen voor hij verzonden werd. Hij nam aan dat generaal Reynders de brief zou beschouwen' als een duidelijke aanwijzing om heen te gaan'. 3
XCMaar de generaal dacht er niet aan om te vertrekken en zijn staf stijfde hem in die houding. Het was, aldus het hoofd van de afdeling operaties, majoor Wilson, 'voor de naaste medewerkers van de opperbevelhebber ... duidelijk, dat 'onze generaal' nooit zou accepteren dat de regering zich bemoeide met zuiver militaire aangelegenheden die tot de competentie van de opperbevelhebber behoorden.' Die naaste medewerkers waren 'hem dankbaar voor zijn vastheid van karakter en zijn besluit om niet te wijken voor opvattingen die naar zijn (en onze) overtuiging onjuist waren.l"
XCZo spitste het conflict zich voortdurend toe en het zou, nemen wij aan, medio januari reeds tot de defmitieve uitbarsting gekomen zijn, ware het niet dat het land juist toen, midden in de ijskoude winter, onverhoeds bedreigd scheen te worden door een Duitse invasie: dat was niet het moment om van opperbevelhebber te wisselen. Wat generaal Reynders betrof, zou dat 'tweede alarm' niet meer brengen dan uitstel van executie.
XCVoor het land gold hetzelfde.r.'J.J.
1 Brief, 3I januari 1940, van H. Reynders aan koningin Wilhelmina, a.v., p. 33. De door de Enquêtecommissie gepubliceerde tekst is ongedateerd, de gedateerde brief bevindt zich in het archiefvan het kabinet der koningin. 2 N. T. Carstens: 'Verhouding tussen regering en opperbevel tijdens de mobilisatie tot het aftreden van generaal Reynders', dl. I b, p. 75. 3 Brief, 5 jan. 1940, van F. Beelaerts van Blokland aan koningin Wilhelmina (kabinet der koningin, archief). C. P. Wilson: p. 7I.
XCVan begin november af hing boven Nederland het Damocles-zwaard van een Duitse invasie. Die invasie had, zoals wij zagen, aanvankelijk op zondag 12 november ingezet dienen te worden, maar Hitler had haar toen enkele dagen tevoren in verband met de weersomstandigheden afgelast: Fall Celb was uitgesteld. In de twee maanden die tussen 12 november en 9 januari verliepen, werd het moment van de aanvalnog acht keer bepaald - en telkens weer verschoven, waarbij in de bewaardgebleven stukken vijf maal uitdrukkelijk verwezen wordt naar de weersomstandigheden." Waren die herhaaldelijk uitgegeven en dan weer ingetrokken aanvalsbevelen van de kant van Hitler een sluw spel? Een poging om de Wehrmacht door telkens weer alarmeren aan te zetten tot de hoogste spoed bij de voorbereidingen? Wij menen van niet. Zulk een tactiek droeg het gevaar in zich, in haar tegendeel om te slaan, en wij zien de herhaalde orders om op korte termijn het offensief in het westen in te zetten dan ook eerder als uiting van het nerveus ongeduld dat in Hitler leefde - een ongeduld dat vooral samenhing met zijn opvatting dat Frankrijk en Engeland, naar verhouding, in de lente van 1940 in West-Europa sterker zouden staan dan in de late herfst van '39 en in de winter van '39 op '40 het geval was. In de al eerder door ons genoemde uiteenzetting die hij in Berlijn op 23 november '39 aan het verzamelde hogere kader van de Wehr mocht gaf (tussen de honderdtachtig en tweehonderd officieren en opperofficieren waren toen aanwezig"), kwam hij openhartig voor dat ongeduld uit: 'Alles geht darau] hinaus', zei hij ongeveer, 'dass jetzt der Moment gûnsüg' ist, in sec/Is Monaten kann es aber vielleicht nicht niehr so sein ... Es besteht kein Zweifel, dass England spatesteus Î11 seclis bis acht MOllaten mit einetn Melirjachen in Frankreieli steht:' En wat dan? Het Ruhrgebied was hoogst kwetsbaar: 'wenn England Hnd Pranlaeicn durcl: Belgien und Holland in das Ruhrgebiet vorstossen, sind wir in höchster Cefahr' en Engeland en Frankrijk hadden, meende hij, 'Pressionsiniuel uni Belgien uud Holland dazu zu bringen, englische und frallzösische Hilfe zu erbitten' Bezette Duitsland evenwel 'Belgien und Holland', dan zou dat niet alleen uit defensief, maar ook uit offensief oogpunt
XC1 Bevelen van het Oberkommando der Wehrmacht m.b.t. Fall Gelb, Neur. doe. C-072, IMT, dl. XXXIV, p. 284-92. 2 Jacobsen: Fall Celb, p. 59.
van groot voordeel zijn: indien de Luftwaffe in die twee landen eenmaal de beschikking had over de vliegvelden, dan zou men vóór en in de Engelse havens zoveel mijnen kunnen leggen dat Engeland zou moeten capituleren. 'Dies kamt aber 11UT erreicht werden wenn wir Be/giert und Holland besetzt liaben .. Mein Entsehluss ist unabanderlich. Ieh werde Frankreieh und England angreijèn zum gûnstigsten und schnellsten Zeitpunkt.?
XCHet eerste uitgewerkte plan voor Fall Gelb, 19 oktober '39, hield, zoals verhaald, de verovering van ons land tot aan de Grebbelinie in, eventueel ook verder; bij het tweede, 29 oktober, zouden de Duitse troepen alleen maar door Limburg bezuiden Venlo oprukken en ter vergemakkelijking van dat offensief was een aanslag op de bruggen bij Maastricht, wellicht ook elders in Zuid-Limburg, voorbereid welke uitgevoerd zou worden door ca. vijfhonderd-vijftig Duitse militairen die in allerlei Nederlandse uniformen gestoken zouden worden. De AbU/elir had getracht, modellen voor die uniformen uit ons land te smokkelen; dat was op 2 november ontdekt.
XCDe plannen van 19 en 29 oktober waren, wat ons land betrof, beide uit militair oogpunt niet volledig consequent. Immers, zou Duitsland Nederland tot aan de Grebbelinie bezetten of zou het alleen maar door een deel van Limburg trekken, dan kreeg het er in het westen een vijand bij - een vijand evenwel die, bij die twee concepties, in het bezit zou blijven vall het hart des lands, de Vesting Holland, en die de beschikking zou houden over de grote aanvoerhavens Rotterdarnen Amsterdam: het viel te voorzien dat de Geallieerden daar troepen aan land zouden zetten. Anders gezegd: elk Duits plan dat de verovering van een deel van Nederland, hoe klein ook, impliceerde, moest, logisch doordacht, tot de conclusie leiden dat men beter heel Nederland kon bezetten. Intussen was ons land voor Hitler maar een neventoneel; zijn aandacht richtte zich in november en december '39 in de eerste plaats op de beste strategic om de Frans-Engelse strijdmacht te vernietigen die, naar hij terecht aannam, als reactie op zijn offensiefBelgië binnen zou rukken; wat
1 Verslag van Hitlers toespraak, 23 nov. 1939,voor het hogere kader van de Neur. doc. PS-789, dl. XXVI, p. 332, 334-35. Hoth, bevelhebber van maakte van de betrokken passage in Hitlers. uiteenzetting deze samenvatting: (Neur. doe. NOKW 2717).
hij daar aan krachten voor nodig had, stond voorop - voor Nederland hield hij aanvankelijk niet genoeg over. Dat was een van de redenen, misschien wel de belangrijkste, waarom hij aarzelde, de eonsequentie te trekken uit zijn principieel besluit, de neutraliteit van ons land te schenden.
XCIn de loop van november werd hem duidelijk, dat een doortocht door een deel van Limburg alléén in elk geval niet voldoende was. Op de r sde gafhet Oberkol1'lmando des Heeres instructie, twee aanvullende operaties voor te bereiden: de stoot tot aan de Grebbelinie (die al eerder op het program gestaan had) en een verovering van de noordelijke helft van Limburg, van heel Noord-Brabant en van Zeeland.' Het was de bedoeling dat, na het begin van de algemene aanval, die twee operaties pas op een apart bevel ingezet zouden worden", maar vijf dagen later, 20 november, bepaalde Hitler dat dat aparte bevel achterwege zou blijven", 'Holland und Belgien junctim, tekende de chef van de legerstaf, generaal Halder, lakoniek in zijn dagboek aan." De staf van de Luftwaffe, tuk op vliegvelden benoorden onze grote rivieren en derhalve ·nicht zufrieden mit halber Lösung'5, had veel bezwaren tegen de beperking die toch nog bleef gelden; Hitler wilde op dat moment niet verder gaan.
XCDe listige plannen tot de verovering van de bruggen bij Maastricht kregen ook in deze periode weer zijn persoonlijke aandacht. Een speciale eenheid van de Abu/ehr, het Bataillon zur besonderen Verurendung 800, ofwel het Z.g. Brandenourg-Bataillon (het was aanvankelijk in Brandenburg, bij Berlijn, geoefend: vandaar de naam), moest zich vlak voor het begin van het algemene offensief in het bezit van die bruggen stellen: een riskante operatie; elk detail interesseerde Hitler in hoge mate. Op 18 november ontving hij in de Reichskanzlei de bevelhebber van het Brandenburg-Bataillon, Hauptmann Fleck, en diens adjudant, Leutnant Hocke; Hocke moest de overval op Maastricht leiden." Beide militairen wijdde Hitler persoonlijk in de geheimen van de operatie in die hij hun wilde toevertrouwen. Hocke raakte in extase en zei, na afloop van de bespreking kolonel Lahousen, hoofd van de sabotage-afdeling van de Abioehr opzoekend, 'dass seine Aktentasche Führer/uft geatmet háttet'"
XCDe snelle verovering van de bruggen bij Maastricht was, zoals wij eerder betoogden, vooral nodig om de Duitse troepen in staat te stellen, de ten westen van Maastricht liggende bruggen over het Belgische Albertkanaal
XC~ Instructie, 15 nov. 1939, van de Obeibefehlshaber des Heeres aan het Heeresgruppen kommando B (Jacobsen: Doluimente, p. 55-56). 2 Heeresgruppe B: 'Erganeende Weisungenzur Aufmarscuaniveisung 'Gelb" (19 nov. 1939) (CDI, 1.0035-47). 3 Hitlers < Weis~lIlg No.8 [ur die Kriegfühnmg' (20 nov. 1939) (Jacobsen: Dokumente, p. 23-24). 4 F. Halder: Tagehuch, dl. II, p. 21 (20 nov. 1939). 5 A.v., p. 20 (IS nov. 1939). 06 Jacobsen: Fall Ge/b, p. 158-59. 7 E. Lahousen, 28 sept. 1952.
te bereiken: Duitse parachutisten zouden trachten, zich van die bruggen meester te rnaken. Maar behalve over een divisie parachutisten beschikte Hitler ook nog over een divisie die met militaire transportvliegtuigen ergens aan de grond gezet kon worden. Waar kon die Luftlande-Divisiol1 samen met de hoofdmacht der parachutisten, de Plieger-Division, het beste ingezet worden 1 Hitler liet er het ene plan na het andere voor ontwerpen. Eind oktober dacht hij: in de buurt van Gent;' eind november werd Gent in reserve gehouden en liet hij drie andere landingsmogelijkheden tegelijk onderzoeken: het eiland Walcheren (of een van de Zuidhollandse eilanden), de Maasbruggen tussen Namen en Sedan, en het gebied ten noordoosten van Sedan.ê Na een dag of acht liet hij die eerste en die laatste mogelijkheid weer vallen, 'Fuhrer sckwanlet zwischen Cent und Dinant', tekende generaal Halder aan." Begin januari '40 werd weer een nieuw plan geboren, het vijfde al: tussen Namen en Sedan konden de parachutisten niet landen, de bodem was er door de strenge vorst veel te hard - zou zulk een landing niet wèlmogelijk zijn 'bei Aiusterdanïi"
XCWij moeten dat 'bei Amsterdam' niet al te letterlijk nemen: de eigenlijke bedoeling was, dat de Plieger-Divisioll op nader bevel tot de 'Besitznahme des Kerns der Pestling Holland' zou overgaan- en hiermee werd dan het logisch eindpunt benaderd van de aanvalsplannen die, wat ons land betrof, sinds oktober een halfslachtig karakter gedragen hadden.
XCPlannen - meer niet. Hun uitvoering, anders gezegd: de inzet van Pall Celb, vergde een apart bevel en het geven van dat bevel viel Hitler niet gemakkelijk. Niet om politieke redenen! De voornaamste factor die bewerkstelligde dat hij zijn driftig ongeduld bedwong, werd door de weersomstandigheden gevormd: was de grond door zware regens doorweekt, dan konden zijn tanks niet opereren, en was er mist of kans op mist of was er anderszins slecht zicht, dan moesten de eskaders van de Luftwaffè op hun vliegvelden blijven staan. Midden in de winter waren militaire operaties wel mogelijk (dat werd door de Fins-Russische oorlog opnieuw bewezen), maar in het aan oceaandepressies en korte perioden van hoge luchtdruk onderhevige West-Europa waren zij extra riskant. En Pall Celb was waarlijk geen kleinigheid: Hitler moest minstens de kust van het Kanaal bereiken het zou in mei' 40 dertien dagen vergen. Geen groter ramp zou hem kunnen
1 Jacobsen: p. 154-55. 2 Instructie, 28 nov. 1939, van het (Neur. doe. C-OIO, dl. XXXIV, p. 161-62). 3 F. Halder: dl. III, p. I (7 dec. 1939). • A.Jodl: ro jan. 1940 (Neur. doc. PS-ISII). 5 Bevel, II jan. 1940, van het OKW betr. (Neur. doe. C-û72, dl. XXXIV, p. 295).
treffen dan dat hij, het offensief ontketend zijnde, na een korte poos vast zou komen te zitten in modder en mist.
XCOp woensdag 10 januari zag hij zijn kans schoon.
XCGoering, bevelhebber van de Lultwaffe, kon hem die dag rapporteren dat de meteorologen aannamen dat, van vrijdag 12 of zaterdag 13 januari af, de strenge vorst nog tien of veertien dagen lang zou aanhouden: dat zou wel een periode zijn met korte dagen, maar zij zouden gekenmerkt worden door grote helderheid: uitstekend weer voor de vliegtuigen, en de tanks zouden op de keiharde bodem snel kunnen opschieten.
XCHitler had eind december mismoedig tegen een van zijn naaste militaire medewerkers verzucht dat hij, door de weersomstandigheden, Fall Gelb wel tot de lente zou moeten uitstellen', hij had op 9 januari opdracht gegeven, Fall Gelb op de 14de in te zetten", maar dat was een bevel zonder speciale aanleiding geweest. Nu, na Goerings rapport, stond de zaak er anders voor, nu moest Fall Gelb ook tot in de puntjes voorbereid worden, anders gezegd: een iets langere aanloopperiode krijgen - zeven dagen in plaats van vijf En op woensdag ro januari besloot Hitler dat precies een week later, op woensdag de 17de, zes minuten over half acht (Nederlandse tijd), het grote offensief van start zou gaan. Dat was een kwartier voor zonsopgang."
XCDiezelfde rode januari steeg omstreeks het middaguur van een vliegveld bij Münster een klein Duits toestel op, type Messerschmitt-t oê, en zette koers in de richting van de Rijn. Het toestel werd bestuurd door de commandant van het betrokken vliegveld, majoor Hoenmann. Hij had een passagier bij zich, een majoor van de Fa llschirmtruppen, Hellmuth Reinberger. Majoor Hoenmann wilde een oèfenvlucht naar Keulen maken; de avond tevoren had hij in het officiers-casino toevallig gehoord dat de hem verder niet bekende majoor Reinberger ook naar Keulen moest: hem had hij plaats in zijn toestel aangeboden. Reinberger moest in de genoemde stad deelnemen aan een bespreking met de staf van de Flieger-Division over de eventuele luchtlanding bij Namen. Hij had een dikke actetas met stukken bij zich: geheime documenten die alle betrekking hadden op Fall Gelb;p.p.p.
1 Jacobsen: 88. a A.v., I4I. 3 A.v., 89.
op de geldende instructie dat men dergelijke stukken nooit in een vliegtuig mee mocht nemen, had hij niet gelet.
XCHet zicht was matig en zonder het te merken vloog majoor Hoenmann dwars over de Rijn heen die dichtgevroren en met sneeuw bedekt was. Na een tijdje vermoedde hij dat hij boven Nederlands grondgebied was, draaide, kreeg bij die manoeuvre motorpech en werd gedwongen, een noodlanding te maken. In de nabijheid van het Belgische dorpje Mechelen (niet de gelijknamige stad), dat ca. IS km tennoorden van Maastricht even ten westen van de Maas gelegen is, wist hij zijn toestel aan de grond te zetten. Het was majoor Reinberger spoedig duidelijk dat hij zich met zijn actetas vol geheime stukken op Belgisch gebied bevond. Katastrofaal! Wat te doen? Er stond een ijskoude wind. Het was niet zo gemakkelijk, de papieren die hij bij zich had, te verbranden. Zijn sigaretten-aansteker weigerde. Een Belgische landarbeider kon hem één lucifer geven, daarmee slaagde hij er in, achter een heg een klein vuurtje te maken, De meeste documenten had hij in vlammen doen opgaan toen Belgische militairen naderden. Zij arresteerden de twee Duitse' officieren en namen hen met enkele documenten die halfverbrand waren maar die men gedeeltelijk nog goed lezen kon, mee naar een militair wachtlokaal in de buurt van Mechelen. Twee uur later waren de eerste officieren van de Belgische inhchtingendienst ter plaatse. In die tijd had majoor Reinberger onverhoeds de resterende paperassen die op een tafel lagen, boven in de brandende vulkachel geduwd; de aanwezige Belgische bewakingsofficier had ze er net op tijd weer uitgehaald. Daarna had de majoor getracht, die officier zijn revolver te ontrukken; toen ook dat mislukt was, zei hij dat hij zich een kogel door het hoofd had willen schieten om de schande die hij zijn vaderland aangedaan had, niet te overleven."
XCDe stukken die later op die woensdagmiddag bij de chef van de Belgische militaire inhchtingendienst op tafel lagen, waren slechts fragmenten, alle half-verbrand. Eén stel fragmenten bestond uit de linkerhelften van een situatie-beoordeling (de pagina met de datum ontbrak) die kennelijk betrekking had op de luchtlanding van een gehele Duitse divisie in de buurt van Namen; een tweede stuk waarvan ook al weer alle rechterhelften verbrand waren en dat door generaal Student ondertekend bleek te zijn, gaf een beeld van de Belgische verdedigingskrachten in het betrokken gebied; een derde stel fragmenten was van algemener aard. Eén fragment toonde aan dat een van het Luftflottenkommal1do 2 uitgegaan stuk in twee-enp.p.
1 Jacobsen: 93-96, enJacobsen: 161-68.
twintig exemplaren verzonden was, o.m. aan 'FI.Div.7', aan 'Heeresgruppe B' en aan 'AaK' (Arll1ee-Oberkol/llllando)'6'. Weer ontbrak elke datering, maar men kon op andere fragmenten o.m. de volgende passageslezen:
XC'3. Das dcutsche Westheer flihrt seine Offensive zwischen Nordsee und Mosel mit stärkster Unterstützung d,mh die üiftlvaffè durcli den belgisch-luxelnblJrgischen Raum mit dem Zweck, möglichst starke Teile des[ranzosischen Heeres und seiner'
XC'Daneben ist beabsichtigt, mil Teilkriiften (X. A.K. mit unterstellter 1. Kav, Div.) den holländischen Raum mit Ausnahnie der Pestung Holland in Besitz zu neT1I11e1l'
XC'Grenziiberjlug der AI.ifklärung am A-Tag erst ab X-Zeit + 5 Min,
XC10. AliftragJür Flieger-Korps VIII:
XCFlieger-Korps VIII unterstützt am 1. Angriffstag mit Teilen ein Landeunternehmen der Fl. Div. 7 [siehe Sonderbejehl}. In engstem Zusammenwirleen mit der 6. Armee (Sc/nverptlnkt bei und westl. Maastricht) unterstützt es das Vorgehen der Erdtruppe über die beJestigten Sicherunpslinien und Wasserlä"!fe im Fhlssgebiet der Maas lind zerschlägt die belgische Armee westlidi dleses Gebietes .. .'1
XCHier hadden de Belgen gedeelten van een document van kapitale betekenis in handen gekregen: de nieuwe instructies voor Fall celb die het Luftflottenkoll1l11ando 2 op II december '39 aan de onder dat commando ressorterende of er mee samenwerkende instanties toegezonden had. Wat ons land betrof, sloot, gelijk wij betoogden, Fall Celb toen nog slechts de aanval in over de Maas en dan verder westwaarts terwijl de Vesting Holland ongemoeid zou worden gelaten. Dat stond er ook: Nederland zou, afgezien van het gebied bezuiden de grote rivieren waar het Duitse zesde leger zou opereren, alleen 'mit Teilkräjien' (genoemd was het Xde Armee-Korps met de er aan ondergeschikte rste Kavalerie-Divisionï aangevallen worden, 'mit Ausnalune der Festung Hollalld.'
XCEen document van kapitale betekenis dus - niet moeilijk valt het, dat achteraf te constateren. Maar bij sommige Belgen en ook bij vele anderen die met die halfverbrande stukken te rnaken kregen of van bID korte inhoud in kennis gesteld werden, rezen sceptische vragen: was hier misschien sprake van een krijgslist 1 Waren die twee Duitsers soms opeettelijk met hun vliegtuig in België geland en hadden zij nadien toneel gespeeld 1 Hadden die stukken wellicht de bedoeling, tegenmaatregelen uit te lokken waardoor zowel de Geallieerden alsBelgië en Nederland zich in de kaart zouden laten kijken 1 Die fragmenten hadden betrekking op plannen en voornemens,
1 Jacobsen: p. 173-76.
maar een datum voor een offensief stond er niet in. Er was sprake van een A-Tag en een X-Zeit, maar welke dag en welk uur werden hiermee bedoeld? Hoe vaak hadden valse documenten niet een rol gespeeld in de geschiedenis! Hitler zou de eerste niet zijn die er zich van bediende!
XCDonderdagmorgen II januari kreeg de chef van het militaire kabinet van koning Leopold, generaal van Overstraeten, de stukken te zien. Hij was van hun echtheid overtuigd en legde ze in het begin van de middag aan de koning voor. Deze bepaalde, dat aan Belgische kant ;lleen de minister voor de landsverdediging gewaarschuwd zou worden; verder zouden onmiddellijk waarschuwingen uitgaall naar de opperbevelhebbers van de Franse legers, Vall de British Expeditionary Force en van de Nederlandse krijgsmacht: generaal Gamelin, generaal Lord Gort en generaal Reynders.! Leopold belde voorts zelf de groothertogin van Luxemburg op en zei haar: 'Prenez garde à la grippe', prinses Julialla kreeg van hem te horen: 'Be carefitl, weather very dangerous.'2 De prinses gaf dit bericht aan koningin Wilhelmina door; wat er precies de achtergrond Vall was, was niemand recht duidelijk.
XCDie duidelijkheid bleef ook nadien ontbreken want, hetzij uit de zucht een zo groot geheim met zo weinig mogelijk anderen te delen, hetzij door een angstvallig-strikte opvatting van het neutraliteitsbeleid, hetzij door angst voor voortijdige publikatie", besloten de koning en zijn invloedrijke militaire adviseur dat geen van die buitenlanders de buitgemaakte fragmenten of fotokopieën ervan te zien zou krijgen. Generaal Vall Overstraeten maakte op twee velletjes een korte samenvatting Vall hun inhoud: die samenvatting overhandigde hij donderdag in de namiddag aan de Franse officier die zich naar generaal Gamelin zou begeven; van Overstraeten dacht toen dat het Duitse offensief over twee of drie dagen ingezet zou worden. Aan de Engelse militaire attaché in Brussel dicteerde hij een résumé - een overeenkomstig résumé kreeg, later op die dag en ook in Brussel, de Belgische militaire attaché in Den Haag op te nemen, kolonel Diepenrijckx; deze had zich in grote haast naar de Belgische hoofdstad begeven."
XCGeneraal Gamelin belegde vrijdagochtend om half elf een bespreking in zijn hoofdkwartier. Algemeen twijfelde men er aan de waarde van de documenten die de Belgen beweerden buitgemaakt te hebben, niettemin werden enkele voorzorgsmaatregelen genomen: de legers aan de Belgische grens werden in staar van paraatheid gebracht. Maar er was meer spanning op komst.
XCEen dag na Gamelins besluit, zaterdag de rjde, kon Oster inBerlijnmajoor
1 R. v. Overstraeten: p. 449 - SI. 2 A. v. p. 454 3 Gen. van Overstraeten noemt alleen dat laatste motief (a.v., p. 484). • A.v., p. 452-53.
Sas inlichten dat Fall Gelb op zondag de rade in alle vroegte ingezet zou worden (Oster wist niet, dat Hitler dat bevel dat van de ode dateerde, op de rode vervangen had door een nieuw bevel: aanval op woensdag 17); Sas waarschuwde zijn Belgische collega, kolonel Goethals. Per telefoon gaf deze onmiddellijk die waarschuwing in cijfercode naar Brussel door, er overigens aan toevoegend (hoe vaak had Sas hem nu al gealarmeerd!) dat hij het bericht persoonlijk niet voor betrouwbaar hield.' Van Overstraeten dacht daar anders over: hem leek het een alleszins redelijke veronderstelling dat Hitler, vermoedend dat zijn aanvalsplannen de Belgen integraal in handen gevallen waren, tot het offensief zou overgaan vóór tegenmaatregelen genomen waren. In de nacht van zaterdag op zondag deed van Overstraeten generaal Gamelin dus weten dat de Duitse aanval 'bijna zeker' wasê - Gamelin geloofde daar niets van (het sneeuwde in grote delen van West-Europa), maar, het zekere voor het onzekere nemend, achtte hij het verstandig, in de nacht van zondag op maandag met zijn troepen tot de Belgische grensposten op te rukken: kwam het Belgisch verzoek om hulp binnen, dan zouden die troepen onmiddellijk Belgisch grondgebied kunnen betreden. Maar de maandag verstreek en het Belgisch verzoek bleef uit" Goethals had die maandagmiddag uit Berlijn bericht dat het Duitse offensief tot de zoste uitgesteld was." Inderdaad had Hitler daar op zaterdag 13 januari toe besloten" en deze keer had Oster de juiste datum tijdig kunnen doorgeven - datum overigens, die kwam en verstreek zonder dat er iets gebeurde.
XCHoe had men nu in Nederland gereageerd I
XCDe Mechelse documenten kreeg niemand te zien en wat generaal van Overstraeten op donderdagavond I I januari aan de Belgische militaire attaché in Den Haag, kolonel Diepenrijckx, dicteerde, weten wij niet: het stuk is verloren gegaan. Welstaat vast, dat van Overstraeten in algemene termen waarschuwde voor een Duits offensief; dat dat offensief benoorden de rivieren de Vesting Holland voorlopig met rust zou laten, verzweeg hij: misschien omdat hij vreesde dat die bijzonderheid in Nederland tot een gevoel van opluchting zou leiden" - hij wilde generaal Reynders liever zo sterk mogelijk alarmeren. Dat lukte hem niet. Toen de Nederlandse opperbevelhebber vrijdagochtend 12 januari de schriftelijke waarschuwing geJ.welkenhuyzen: 'Die Niederlande und der 'Alarm' im Jatwar 1940" Vjllf Ztg., 1960,
1 Vanwelkenhuyzen: 1960, p. 32-33. • Gamelin: dl. III, p. 156. 3 A.v., p. 157-59. • R. van Overstraeten: p. 465. 5 Jacobsen: p. 14I. • J. Van
lezen had die kolonel Diepenrijckx uit Brusselmeegebracht had, vroeg hij de kolonel: 'Gelooft u dan zelf in die berichten,' De kolonel bekende dat hij er maar half in geloofde. 'Welnu', zei Reynders, 'ik geloof er helemaal niet in. Ik zal morgen doen alsof er niets gebeurd is. Al moest men ook aannemen dat het plan werkelijk bestaan heeft - het is verbrand. Het zal in geen gevalmeer uitgevoerd worden. Daarom is ook elke bijzondere maatregel overbodig." Aan generaal van Overstraeten gaf kolonel Diepenrijckx de opinie van generaal Reynders in twee korte zinnetjes door: 'Merci, mais je n' y crois pas. C' est toujours la guerre des nerfs.'2 Zenuwoorlog dus. 'Wij begrepen, niet', zei generaal Reynders later, 'dat daar zomaar een vliegtuig landde waar zich het hele Duitse operatieplan in bevond. '3 Het hoofd van GS III, generaal Fabius, dacht er al net zo over: 'Wij vonden de omstandigheden teveel gewrongen; officieren in donker uniform, een Z.g. mislukte poging om papieren te verbranden, enzovoort.t- Minister van Kleffens was er daarentegen minder gerust op, zo ook minister Dijxhoorn - vrijdag 12 januari kwamen zij weer samen met de minister-president en de opperbevelhebber; besloten werd dat getracht zou worden, van de Belgische gezant in Den Haag bijzonderheden te vernemen over die documenten waar de Belgen zo geheimzinnig mee deden: die vraag om nadere informatie was het eerste wat die gezant van de gehele affaire hoorde, zijn eigen minister in Brussel wist ook nog van niets." Het gebeurde had althans bij de ministers van Kleffens en Dijxhoorn zekere bezorgdheid gewekt - stellig was dat ook het gevalmet de koningin die via haar dochter Leopolds persoonlijke waarschuwing ontvangen had. Heeft het bericht dat Sas een dag later, zaterdag 13 januari, aan kolonel Goethals kon doorgeven (Duits offensief, zondagmorgen in alle vroegte) die zaterdag ook Den Haag bereikt, Wij weten het niet. Waarschijnlijk is het wel - en dan is het merkwaardig dat er nu, in tegenstelling tot alle vorige keren, inderdaad op gereageerd werd. Midden in de nacht van zaterdag op zondag gelastte generaal Reynders dat tot nader order aan de troepen geen bewegingsvrijheid verleend zou worden; zondagmorgen om II uur 20 lichtte hij alle commandanten in, dat hij geen verloven, van
XC1 Kolone! Diepenrijckx maakte op 2 januari r941 in Londen een aantekening betreffende dit gesprek, generaal Reynders heeft zich na de oorlog van het bezoek van de kolonel niets meer herinnerd (a.v.). • R. van Overstraeten: Albert I-Léo pold III, p. 454. 3 Getuige 1. H. Reynders, Enq., dl. I e, p. 6r 1. 4 H. A. C. Fabius: . 'Memoires', p. ro (Doe. II-30r). 5 J. Vanwelkenhuyzen: 'Die Niederlande und der 'Alarm' im fanuar 1940', Vjh.]. Ztg., r960, p. 28-30.
welke aard ook, meer kon toestaan." Daarentegen maakte de Regeringspersdienst (de ministerraad had die ochtend ten huize van minister van Kleffensvergaderd-) om kwart voor één via de radio bekend, dat de periodieke verloven niet meer verleend zouden worden (de zakenverloven en verloven wegens bijzondere familie-omstandigheden, die generaal Reynders ook had willen intrekken, konden dus doorgaan). Evenals het overeenkomstige maar iets verder gaande bericht uit het november-alarm (toen waren alle verloven ingetrokken en moesten diegenen die met verlof waren, dus spoorslags naar hnn onderdelen terugkeren) was het dit radiobericht dat op zondagmiddag de gehele bevolking alarmeerde. Het land lag onder sneeuw, het vroor dat het kraakte: zou Hitler juist daarom aanvallen? De Hollandse Waterlinie was een ijslinie geworden: niet veel waard voor de verdediging, dacht men. In allerijl ging de genie er toe over, met gemotoriseerde ijszagen grote bijten te maken in de bevroren inundaties. Generaal Reynders had ook nog een reeks andere voorzorgsmaatregelen gelast: op zondag de rade had hij bepaald dat tot nader order alle verkeersbruggen over het Zuidlimburgse Julianakanaal, over de Maas, over het Maas-Waalkanaal, over de Waal bij Nijmegen en over de . IJsel van zonsondergang tot zonsopgang gesloten moesten zijn, en bij de explosieladingen onder die bruggen en de corresponderende spoorbruggen moesten de slagsnoerleidingen (ouderwetse lonten) aangebracht worden." De nachtelijke afsluiting van de verkeersbruggen werd een week later ongedaan gemaakt.? Het tweede alarm was toen voorbij. De dreiging bleef. Maar nu zou een nieuw, gepreciseerd bevel voor Fall Gelb tot de nacht van 30 april op I mei op zich laten wachten."
XCOp woensdag 10 januari (wij roepen die datum even in de herinnering terug) had Hitler gelast, dat Fall Gelb op de 17de ingezet zou worden, het Oberkommando der Wehrinacht had zijn orders doen uitgaan en in de nacht
. 1 Hoofdkwartier Veldleger: 'Dagboek' (14 jan. 1940), Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groepIV-2,map 1. 2 D.]. de Geer, 28 okt. 1955;]. Minart: C. 4, dL 1(1945), p. 129. 3 Hoofdkwartier Veldleger: 'Dagboek' (r a jan. 1940), Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep IV-2, map 1. • A.v. (21 jan. 1940). 5 Jacobsen: p. 141.
van Ia op II januari begonnen, niet voor het eerst, de troepenverplaatsingen die tot functie hadden, de Duitse legers zo ongemerkt mogelijk bij de grenzen van Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk te concentreren. Midden in diezelfde nacht kwam bij het OKW bericht binnen, dat een Duits vliegtuig met aan boord twee majoors van de Luftwaffe die een menigte documenten met betrekking tot Fall Celb bij zich hadden, in België een noodlanding had moeten maken. Hadden zij die documenten tijdig kunnen vernietigen 1 Het OKW tastte in het duister. Er zat niets anders op: Hitler moest ingelicht worden. Aldus geschiedde donderdagochtend. Groot was zijn woede, groter nog zijn bezorgdheid. Voorlopig handhaafde hij zijn aanvalsbevel. 'Was leanu der Feilld wissen, was nicht?' zo luidde de bange vraag die de chef-staf van het OKW, generaal Jodl, die middag in zijn dagboek vastlegde na een bespreking met Hitler, Goering en generaal Keitel. 'We/UI die ganzen Akten iin Besitz des Feindes, ist die Lage l.mgeheuerlich.'l Hoe kon men daaromtrent zekerheid krijgen 1 Het bureau van de Alnoehr te Keulen schakelde onmiddellijk een Nederlandse relatie in, G. J. H. Seelen, commissaris van politie te Heerlen; deze begaf zich naar Mechelen en wist te rapporteren dat althans een deel van de Fall-Celb documenten de Belgen in handen gevallen was." Misschien was, toen zijn bericht binnenkwam, de ergste onrust in Berlijn al weggeëbd. De Duitse militaire attaché in Brussel en zijn Haagse collega, Generalieutnant Wenninger, hadden namelijk op vrijdag 12 januari verlof gekregen om de majoors Hoenrnann en Reinberger op te zoeken in de gendarmerie-kazerne bij Brussel waar ze opgesloten zaten, en majoor Reinberger had hun verzekerd dat zijn documenten, aldus het telegram dat onmiddellijk naar Berlijn gezonden werd, verbrand waren 'bis auf unwesentlichen Rest'.3
XCNu, zo helemaal 'unu/esentliclï was die rest niet geweest. Aanvaardde men de authenticiteit der documenten, dan bleek er uit, dat Duitsland de beschikking had, minstens over één gehele divisie voor het uitvoeren van luchtlandingen. Het staat niet vast, dat generaal van Overstraeten dit detail aan generaal Reynders deed weten.
XCEén was door het gebeurde diep geschokt: Hitler. Vijf dagen nadat hij van de noodlanding bij Mechelen vernomen had, deelde hij generaal Jodl mee dat hij Fall Celb wilde uitstellen; in die tussentijd wilde hij het offensief een nieuwe vorm geven." De conclusie waar hij toch al naar toe groeide, nam nu vaste vorm aan: Nederland moest niet gedeeltelijk of bij stukjes en beetjes veroverd worden maar alsgeheel en met één klap. 'Gesamt Holland',
XC1 A.JodI: Tagebucll, rrjan. 1940. 2 Brief, 21 dec. 1962, van]. Vanwelkenhuyzen. 3 Jacobsen: Fall Ceib, p. 97. • A.v., p. 93.
legde generaal Halder op I7 januari in zijn dagboek vast 1twee dagen eerder had Goering die als Oberbefehlshaber der Luftwaffe sinds de herfst op die verovering van geheel Nederland aangedrongen had, de commandant van de Flieger-Division opdracht gegeven, de luchtlanding in het hart van de Vesting Holland, waar al eerder van gerept was, gedetailleerd voor te bereiden.ê
XCDaarnaast was Hitler tot een veel algemener besluitgekomen. Waaromhad majoor Reinberger een hele map met stukken betreffende Fall Gelb bij zich gehad 1 Waarom was het nodig, dat hogere instanties zoveellagere instanties inlichtten over hun plannen 1 Was het niet aanbevelenswaardig, de geheimhouding aan nieuwe, veel striktere regels te binden? Op de dag-zelf waarop hem de noodlanding gemeld werd, dicteerde Hitler aan een van zijn secretaressen een nieuwe versie van die regels" _ die versie kwam er op neer, dat voortaan niemand méér mocht weten dan voor de onmiddellijke uitoefening van de eigen, persoonlijke taak nodig was. Korte tijd later hingen die nieuwe regels gedrukt in alle ambtelijke Duitse bureaus; ze gingen er belangrijk toe bij dragen, dat de normale beleidscoördinatie in het Derde Rijk eennog zwakker element werd dan zij van '33 af al geweest was. De verschillende machtsapparaten raakten steeds minder van elkaars doen en laten op de hoogte en uit de nieuwe regels vloeide voort, dat, sterker nog dan tevoren, Hitler binnen zijn systeem van Instaneenhrieg en totalitaire anarchie de enige werd die (maar ook dat onvolkomen) de hoofdlijnen van het beleid kon overzien; dat strookte met zijn bedoelingen. Zijn leiderschap ging een volstrekt onbeperkt, een totaal ongeremd karakter dragen: elk gesprek kon hij afsnijden met argumenten die zijn gesprekspartners met geen mogelijkheid op hun juistheid konden toetsen. Zich alwetendheid aanmatigend, werd hij nu eerst recht heerser over onwetenden _ een heerser die zich zelf van de laatste mogelijkheid tot een constructieve discussie beroofd had.
XCZo is uit het verlies van wat men de Mechelse doeurnenren is gaan noemen, voor de oorlogvoering van het Derde Rijk niet de onmiddellijke schade voortgevloeid die Hitler enkele dagen lang duchtte, maar een veel breder, veel diffuser en uiteindelijk fataler nadeel.
1 F. Halder: dl. III, p. 8 (17 jan. 1940). 2 W. Pissin: jill p. 56. 3 Elfde proces, verhoor van E. Milch, procesverslag, p. 25990.
XCDe verhouding tussen de regering en de opperbevelhebber van land- en zeemacht, generaal Reynders, was begin januari van een scherpte geworden die eigenlijk voor beide partijen ondragelijk was. Alleen al met zijn mededeling dat hij, ongeacht de bezwaren der regering, de Oorlogswet integraal zou gaan toepassen, had de generaal, al liet hij die toepassing dan ook na, een onhoudbare situatie geschapen. Daar was het conflict over het krijgsbeleid nog bijgekomen. De nieuwe opdracht die hem verstrekt was, achtte hij, gelijk wij reeds deden uitkomen, een waardeloos stuk. Hij raakte aan een steeds groter verbittering ten prooi. De voortdurende bevoogding van de minister ('het leek net of hij een bemoeizuchtige schoonmoeder aan het departement van defensie had zitten") irriteerde hem, en hem niet alleen: in het Algemeen Hoofdkwartier werden zijn naaste medewerkers even recalcitrant. Er was er één die, toen de minister in die tijd opbelde en vroeg hoe het met de verdediging van Amsterdam aan de kant van het Ijselmeer stond; kortaf antwoordde: 'Excellenrie, laat u dat maar gerust aan mijn baas over.' Toen de minister door een van zijn adjudanten, kapitein Kruls, telefonisch liet aankondigen dat hij op inspectie wilde gaan, zei een ander dat Zijne Excellentie beter thuis kon blijven", bovendien moest hij 'uitscheiden met het geven van tactieklessen aan de opperbevelhebber, want we leggen zijn brieven nu voortaan onder het 100dje.'3 Minister Dijxhoorn mocht zichzelf dan wel als een uitstekend militair deskundige beschouwen, vele officieren van het Algemeen Hoofdkwartier die hem als hoofd van de afdeling generale staf van het departement van defensie gekend hadden, verdroegen het blijkbaar moeilijk dat zij, nu hij minister geworden was, indirect aan hun vroegere collega ondergeschikt waren geworden.
XCDe nieuwe opdracht inzake het krijgsbeleid welke na de bespreking bij de koningin (30 december) aan generaal Reynders verstrekt was en die kennelijk door de rninister was geformuleerd, werd, gelijk gezegd, door de generaal als een stuk beschouwd waar niet mee te werken viel. Met zijn jegens minisGetuigeDijxhoom:
1 W. Röell, dl. I c, p. IlO. 21. H. Reynders, 26 okt. 1955. ~ A. Q. H. 'Het conflict met de opperbevelhebber, de generaal 1. H. Reynders' p. 16.
ter Dijxhoorn geuite bezwaren had hij echter, zoals wij al eerder meedeelden, niet meer bereikt dan dat de twee laatste punten, betrekking hebbend op het krijgsbeleid in Noord-Brabant, uit de instructie gelicht waren en, naar de brief van minister-president de Geer van 7 januari overgebracht, de vorm hadden gekregen van een verzoek. De generaalliet het er niet bij zitten. Op 15 januari richtte hij door tussenkomst van minister Dijxhoorn een brief tot de minister-president waarin hij, na uitvoerig zijn beklag te hebben gedaan over de wijze waarop de nieuwe opdracht tot stand gekomen was, op die opdracht scherpe en ons inziens gerechtvaardigde kritiek uitoefende. Nu moest hij immers weerstand bieden, aldus die opdracht, 'zowel in de Grebbelinie als in het oostfront van de Vesting Holland', maar de operaties mochten 'niet worden gebaseerd op het slagen van een terugtocht van troepen, opgesteld in en achter de Grebbelinie' - anders gezegd: niet alleen de Grebbelinie maar óók het oostfront van de Vesting Holland moest hij van de aanvang af een sterke bezetting geven: waar moest hij al die troepen vandaan halen, En als midden in de strijd mocht blijken dat hij er goed aan deed, onmiddellijk versterkingen naar de Grebbelinie te sturen, dan zou hij daar 'volgens de letter van de opdracht' niet toe mogen overgaan.'
XCDe ministerraad besloot, de generaal zelf te horen. Op 22 januari (het 'tweede alarm' was net achter de rug) verscheen hij in de vergadering. Geladen! 'Ik: geef niets meer toe, ik houd voet bij stuk', zei hij, naar het Binnenhof op weg, tot de chef van de landmachtstaf, generaal Carstens, zijn 'rechterhand'." Er werd in de vergadering weer breedvoerig gesproken over de eventuele terugtocht van de Grebbelinie tot achter de Waterlinie; daarna kwam de Peel-Raamstelling in discussie. Wij nemen aan, dat alle bezwaren tegen die in de lucht hangende stelling herhaald werden en dat generaal Reynders opnieuw betoogde (zoals hij ook in de bespreking op 30 december gedaan had), dat het neutraliteitsbeleid vergde dat die stelling, van hoe betrekkelijk geringe waarde ook, niet prijsgegeven werd, 'waarop een van de ministers' (vermoedelijk Albarda) 'zei: generaal, wilt u daarvoor onze jongens opofferen ,'3 - een opmerking die Reynders, toch al zo geprikkeld jegens de twee sociaal-democratische leden van het kabinet die getracht hadden, hem de mobilisatieclubs op te dringen, interpreteerde als uitdrukking gevend aan de wens, de gehele verdediging van Noord-Brabant maar te laten schieten; hij zat daar, zei hij later tegen ons, tegenover 'het kabinet van de nationale ontwapenaars' 4 En die lieden wilden hellliessen geven in strategic
1 Brief, 15 jan. 1940, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan de voor zitter van de ministerraad, dl. I b, p. 29-30. 2 Getuige I. H. Reynders, a.v., dl. I c, p. 20. 3 A.v. • I.H. Reynders, 26 okt. 1955.
en tactiek! Die waren van Dijxhoorn al niet te aanvaarden, laat staan van de Geer, Albarda en van den Tempel!
XCDe opdracht werd niet gewijzigd. Diende de generaal nu zijn ontslag in 1 Neen, hij bleef Maar nu restte hem niets anders dan die opdracht als richtsnoer VOorzijn handelen te aanvaarden. Zulks deed hij ook. Wat zijn stafofficieren die hem zo bewonderden, daarvan vonden, weten wij niet; misschien hoopten zij mèt hem dat de regering op de dwalingen haars weegs zou terugkeren. Hoe dat zij, drie dagen na zijn verschijning in de ministerraad hield de generaal een bespreking met de commandant van het veldleger, generaal J. J. G. van Voorst tot Voorst, en de commandant van de Vesting Holland; in die bespreking zette hij de nieuwe opdracht uiteen; weer brak generaal van Voorst tot Voorst een lans voor een meer westwaartse stelling in Noord-Brabant, weer werd dat denkbeeld door generaal Reynders verworpen; deze had, zei hij nu, besloten om, zodra Duitsland zou aanvallen, alle troepen in Noord-Brabant rechtstreeks onder zijn bevel te nemen: de verantwoordelijkheid voor hetgeen in Noord-Brabant geschiedde, zou dan de commandant van het veldleger dus niet langer drukken.'
XCEen vreemd besluit, dat laatste. Het betekende immers dat de commandant van het veldleger, als de crisiskwam, op slag een derde van zijn troepenmacht zou verliezen en geen mogelijkheid meer zou hebben om zelfhet zuidfront van de Vesting Holland te bemannen - ja, hij zou eigenlijk gereduceerd worden tot commandant van de Grebbelinie. Trok generaal van Voorst tot Voorst er zich veel van aan e Wij veronderstellen van niet. Hij had genoeg relaties in Den Haag om te weten dat het opperbevelhebberschap van generaal Reynders ten einde liep.
XCWas die laatste zich eigenlijk bewust van de mate waarin hij het vertrouwen van de regering verloren had 1 En dan bedoelen wij met 'de regering' uitdrukkelijk ministers en koningin. Van augustus af had koningin Willlelmina aan de capaciteiten van de opperbevelhebber getwijfeld. Uit alles wat sindsdien gebeurd was, had zij voor zichzelf de duidelijke conclusie getrokken dat hij 'niet deugde voor zijn taak.'2 Maar week na week verstreek en het kabinet bracht het niet op, de knoop door te hakken; in januari bel de ze minister Dijxhoorn regelmatig op om te vragen, 'of de generaalnog niet verdwenen was'": de opperbevelhebber was haar niet actief en niet besluitvaardig genoeg," Intussen lag de beslissingniet bij haar maar bij de ministers.
XCIn hun kring had de discussievan 22 januari de doorslag gegeven. Los van
1 'Verslag van de bespreking bij de opperbevelhebber van land- en zeemacht op 25 januari I940', dl. I b,p. 3I. 2 Koningin Wilhelmina, IS febr. 1956. 3]. W. Albarda, 3 I aug. 1955. E. N. van Kleffens, II juni 1955.
de mérites van generaal Reynders' argumentatie, los ook van dewijze waarop hij die naar voren gebracht had (als hij in emotie was, had hij de neiging te gaan stotteren), waren alle ministers, zij het de een duidelijker dan de ander (de Geers aarzelingen noemden wij al, maar ook de twee sociaal-democratische ministers, Albarda en van den Tempel, hadden de generaal tot in een laat stadium de hand boven het hoofd gehouden"), er van overtuigd geraakt dat men zo niet kon doorgaan. Er was een vrij algemeen gevoel dat men bij de generaal nooit wist waar men precies aan toe wasê, bovendien scheen hij, aldus van Kleffens, 'een soort van zelfverzekerdheid te hebben dat hij ook in het negatieve juist handelde." Sommige ministers hadden daarnaast de sterke indruk dat de generaal het tezeer voor waarschijnlijk hield dat Duitsland niet zou aanvallen; tegen Albarda had hij een keer gezegd: 'Ze komen niet. '4 Al dit onbehagen vloeide samen en vier dagen na de bespreking van de zzste kon Beelaerts van Blokland aan de koningin berichten, dat de zaak beslist was: de generaal zou voor ontslag voorgedragen worden."
XCGerbrandy opperde het denkbeeld, minister Dijxlioom opperbevelhebber te maken - of iemand anders daar voor voelde, staat niet vast; de betrokkene zelf weigerde onmiddellijk." De minister van koloniën, Welter, was zeer geporteerd voor de jongere broer van de commandant van het veldleger, generaal-majoor H. F. M. baron van Voorst tot Voorst, op dat moment commandant van de Lichte Divisie die in Brabant opgesteld stond: deze gold als knap strateeg; beducht voor het nog steeds niet uitgestorven anti-papisme, meenden andere leden van de ministerraad, aldus Welter (zelfkatholiek), dat het niet raadzaam was, naast de katholieke commandant van het veldleger een katholiek tot opperbevelhebber te benoemen? - en dan de jongere broer de superieur van de oudere? Dat leek niet verstandig.
XCWie het eerst op generaal Winkelman wees, weten wij niet met zekerheid. De generaal die in '34 gepensioneerd was, had van '38 afhet Philips-concern6 A. Q. H. Dijxhoorn: 'Memoires' (1941-42), bijlage II c, 'Aan wie(n) de schuld p.124. 7 Getuige cs.j.
1 Getuige]. van den Tempel, dl. I c, p. 268. 2 Getuige P. S. Gerbrandy, a.v., p. 199. 3 Getuige E. N. van Kleffens, a.v., p. 401. 4 Getuige]. W. Albarda, a.v., p. 157. Generaal Reynders heeft die woorden ontkend (a.v., p. 608), maar dat hij een Duitse aanval voor onwaarschijnlijk hield, blijkt uit verscheidene van zijn uitlatingen. In de herfst van '39 wees de Nederlandse marine-attaché te Londen, luitenant-ter-zee eerste klasse A. de Booy, hem op het grote aantal Duitse divisies langs de Nederlandse grens, waarop de generaal zei: 'Ze moeten die divisies toch ergens neerleggen.' (A. de Booy, 25 jan. 1956). 5 Brief, 26 jan. 1940, van F. Bee laerts van Blokland aan koningin Wilhelmina (kabinet der koningin, archief).
geadviseerd bij de voorbereiding van een gedeeltelijke evacuatie van het Eindhovens bedrijf'! Hij had daar op elkeen die met hem te maken kreeg, een voortreffelijke indruk gemaakt.ê Het is alleszins denkbaar dat ir. Otten, een van de directeuren van Philips die veel met de evacuatie-voorbereiding te maken had en die min of meer regelmatig minister van Kleffens opzocht, deze van de qualiteiten van generaal Winkehnan vertelde; van Kleffens en Dij:xhoom hadden in die tijd een nauwonderling contact. Werd zo de aandacht op generaal Winkelman gevestigd I Wellicht. Hoe ook, zijn naam viel. Dat leidde er toe, dat de minister-president wijselijk zijn licht ging opsteken bij de anti-revolutionair J. J. C. van Dijk die van '2I tot '25 en van '37 tot in de zomer van '39 minister van oorlog of van defensie geweest was en, zelf oud-beroepsofficier, het hogere legerkader uitnemend kende. Van Dijk haalde, aldus de Geer,
XC'eenlijst VOorde dag ... van actieve officierenen van gepensioneerde officieren ... Zijn conclusie was: onder de actieve officierenis er niemand die ik bijzonder kan aanbevelen. Hij zei ook: ik heb in september een beetje met een bezwaard hart generaal Reynders zien optreden. Maar Winkelman is iemand die ik zeer geschikt acht.'a
XCDaarmee had althans de minister-president vaste grond onder de voeten.
XCMinister van defensie Dij:xhoorn was zo ver nog niet. Om te beginnen was hij tot de conclusie gekomen dat het aanbeveling verdiende, niet alleen een andere opperbevelhebber maar ook een andere chef van de legerstaf aan te trekken. De relaties tussen generaal Reynders en generaal-majoor Carstens waren zo nauw dat hij het heensturen van de een en het handhaven van de ander als een halve maatregel beschouwde; liever wilde hij aan de opperbevelhebber een zodanige chef van de legerstaf toevoegen dat vertrouwd mocht worden dat in de leiding complete harmonie zou heersen.
XCMet instemming van de koningin nodigde hij generaal Winkelman eerst voor een gesprek uit. Hij zei hem dat hij hem graag de beschikking wilde geven over generaal-majoor van Voorst tot Voorst als chef van de legerstaf, hij wist dat zij elkaar goed kenden en 'goed op elkaar afgestemd waren.w Er zal nog wel meer ter sprake gekomen zijn - daar weten wij niets van. Generaal Winkelman vroeg enige bedenktijd; de volgende ochtend belde hij de minister op en zei: 'Ik accepteer het." Grote opluchting bij Dij:xhoorn!GetuigeOtten, a.v., p.Linthorst Homan,aprilGetuigede Geer,c, p.Van Dijk kon zich negenjaar later dit gesprek met de Geer niet herinneren (getuigevan Dijk, a.v., p.• Getuige A.Dijxhoorn, a.v., p.A.v.
1 P. F. S. 269. 2 H. P. 16 1958. 3 D.J. dl. I 63. J.J. C. 98). Q. H. 34. 5
Met de woorden: 'Hoera, we hebben hem gestrikt!' betrad hij die dag zijn kabinet.' Hij ontbood vervolgens generaal-majoor vall Voorst tot Voorst en vroeg hem, zich in verbinding te stellen met generaal Winkelman, 'teneinde na te gaan', aldus later van Voorst tot Voorst, 'in hoeverre mijn strategische visie niet teveel zou botsen met de strategische visie van generaal Winkelman.P Op dat gesprek had ook Winkehnan zelf aangedrongen. Het vond op 31 januari te zijnen huize in Soesterberg plaats en het duurde twee uur. De twee opperofficieren waren het, de kaart bekijkend die generaal-majoor van Voorst tot Voorst meegebracht had", over een principieel punt volkomen eens: men moest voor de hardnekkige verdediging kiezen kiezen tussen de Grebbelinie en het oostfront van de Vesting Holland. Generaal Winkehnan voelde meer voor het oostfront, generaal-majoor van Voorst tot Voorst voor de Grebbelinie." Generaal Winkelman hield de beslissing aan: eerst wilde hij beide stellingen verkenncn.f
XCOp het resultaat van het gesprek tussen de a.s. opperbevelhebber en de a.s. chef van de legerstaf had minister Dijxhoorn niet gewacht: al op 30 januari, de dag voor het plaats vond, had de minister-president persoonlijk aan generaal Reynders meegedeeld dat minister Dijxhoorn zijn aanblijven afhankelijk gesteld had van het aftreden van de generaal; hem gaf de Geer nu in overweging, ontslag uit zijn functie te verzoeken. Reynders, diep geschokt, legde zijn aanvraag (niet om ontslag uit zijn functie, maar uit de militaire dienst) in een lange brief aan de koningin neer waarin hij het gehele dispuut over het krijgsbeleid en over de mobilisatieclubs ophaalde; het viel hem, schreef hij, 'uit de aard der zaak zwaar ... 0111 aan de wenk van de voorzitter van de raad van ministers gevolg te geven', maar het was hem zijnerzijds, erkende hij, 'meer en meer moeilijk' gemaakt, zijn functie goed uit te oefenen door 'het voortdurend ingrijpen in zijn bevoegdheden in het bijzonder ten aanzien van het krijgsbeleid, het herhaaldelijk buiten hem om overleg plegen door de minister van defensie met onder hem gestelde commandanten, de weinige steun welke hij ondervindt bij het weren van de politiek uit de weermacht, alsmede het streven van de regering naar inperking van Z.i. onontbeerlijke bevoegdheden van het militair gezag."
XC'0. J.sept.Getuigevan Voorst tot Voorst,c, p.Winkelman,sept.van Voorst tot Voorst: 'Notities over de rnobilisatieen de meidagenb, p.5 Getuige H. F. M. van Voorst tot Voorst, a.v., dl. I c, p. 90. 6 Brief, 3I jan. I940, van 1. H. Rcynders aan koningin Wilhelmina, a.v., dl. I b, p.
Sierserna, 29 1955. 2 H. F. M. dl. I 90. 3 A. E. 10 1968. • H. F. M. 1939-1940 1940', dl. I 99.
XCEen litanie van klachten dus. 'Ik: bereikte daardoor', schreef de generaal na de oorlog, 'dat Hare Majesteit bij haar beslissing niet eenzijdig zou zijn voorgelicht' (van Dijxhoorn verwachtte hij niet beter l) èn dat de koningin duidelijk zou weten, dat de opperbevelhebber onvrijwillig heenging." Als hij in haar nog een bondgenote tegen de ministerraad zag, vergiste hij zich deerlijk: haar opluchting was niet ruinder groot dan die van het kabinet. Reynders' ontslag ('in hoofdzaak wegens verschil van inzicht met de regering ten aanzien van vraagstukken van technisch-militaire aard', aldus het communiqué) werd op 5 februari bekendgemaakt. De gebruikelijke decoratie werd hem daarbij niet verleend, 'juist het uitblijven hiervan kon,' constateert de Enquêtecommissie terecht, 'niet nalaten, aan het ontslag een onnodig pijnlijk accent te geven."
XCWat gebeurd was, had de generaal tot in het diepst van zijn ziel geraakt. 'Ze hebben me als een schoffie de laan uitgestuurd', zei hij ons meer dan vijftien jaar later." Zo werd het ook door zijn stafofficieren gevoeld: de beminnelijke mens Reynders was bij hen geliefd en het ingrijpen van de regering in zaken van krijgsbeleid (waar de regering ons inziens volstrekt bevoegd toe was) werd als onberaden en onbehoorlijk beschouwd. Daar kwam nog bij, dat minister Dijxhoorn verzuimd had, generaal-majoor Carstens er van te verwittigen dat hij overgeplaatst zou worden: een vriend die een desbetreffend radiobericht gehoord had, was de eerste die de generaal telefonisch inlichtte," 'de ontheffing', aldus majoor Wilson, 'kwam voor deze algemeen zeer geachte en bijzonder bekwame opperofficier als een donderslag uit heldere hemel." Groot was de verontwaardiging jegens de minister, er heerste op de öde februari waarop de generaals Reynders en Carstens hun functies neerlegden, in het Algemeen Hoofdkwartier 'een begrafenisstemming van de sous-chef van de staf tot de bode', men was bovendien 'des duivels'", en toen generaal Reynders het gebouwaan het Lange Voorhout verliet, stelden alle officieren zich in de hal op om hem toe te juichen": een demonstratie tegen de regering en speciaal tegen minister Dijxlioom.
XCDiezelfde ochtend had Rcynders Winkelman ontvangen. Hij legde zijn opvolger de gang van zaken uit en wees hem er speciaal nog op, dat de koningin hem veelvuldig schriftelijke vragen zou doen toekomen die hij opin. J. J.J. J.o. J.
1 1. H. Reynders: (1946), p. 17. 2 dl. I a, p. 98. 3 I.H. Reynders, 26 okt. 1955. 4 N. T. Carstens: 'Verhouding tussen regering en opperbevel tijdens de mobilisatie tot het aftreden van generaal Reynders', a.v., dl. I b, p. 76. 6 C. P. Wilson: p. 72. 6 C. P. Wilson, 30 nov. 1955. 7 Siersema, 28 april 1955.
hetzelfde papier schriftelijk beantwoorden moest; hij eindigde, aldus Winkelman, 'met de mededeling: als hier wat gebeurt, benje nog niet gelukkig." Generaal Reynders gaf zelf die woorden later anders weer: 'Zij zullen jou niet wegjagen, dus jij kunt doen wat je wilt."
XC'Wegjagen'. Weggejaagd - zo voelde hij het. Ambteloos burger nu, trok deze lichtgeraakte man zich in een diepe rancune terug. Toen hij drie jaar later door de chef-staf van de Ordedienst, overste Six, gepolst werd ofhij te zijner tijd bereid was, het commando over de gebundelde illegale groeperingen op zich te nemen, zei hij, aldus de overste, 'dat hij door de wijze waarop hij in februari 1940 van het opperbevel was ontheven, thans hier geen leidende positie kon vervullen, tenzij de koningin hem dit persoonlijk vroeg. Hij wenste ook niet dat zijn standpunt naar Londen werd overgebracht; dit moest van Londen zelf uitgaan', en toen Six hem in september '44, ongeacht dit gesprek, toch het bevelhebberschap over de Binnenlandse Strijdkrachten aanbood, weigerde hij met dezelfde motivering," Dijxhoorn was toen al ruim drie jaar minister-af, maar de koningin, daar kwam het standpunt van generaal Reynders op neer, diende eerst persoonlijk jegens hem ongelijk te bekennen. Het manuscript voor zijn eerste naoorlogse brochure lag toen al klaar waarin hij, naar hij zelf meende, overtuigend aantoonde dat hij het steeds bij het rechte eind gehad had en dat men hem dus, tot nadeel van het land, in alle opzichten schandelijk bejegend had.
XCWij kunnen die opinie niet onderschrijven.
XCHenri Gerard Winkelman, de nieuwe opperbevelhebber van land- en zeemacht, was op 17 augustus 1876 in Maastricht geboren. Zijn vader was el ambtenaar bij de belastingen. Het gezin was protestants. Henri was de jongste zoon en een lastige knaap: voor zijn hbs-opleiding moest hij naar een internaat gezonden worden. Hij had eerst naar Indië zullen gam, maar aangezien daar al een oudere broer werkzaam was, hielden zijn ouders hem liever in Nederland. Een oom was generaal der cavalerie geweest, de keus voor de verdere opleiding viel op de Koninklijke Militaire Academie." Twintiga.v., p. 480. 3 Getuige P. J. Six, a.v., dl. VII C (1955), p. 53. • A. E. Winkelman,
1 Getuige H. G. Winkelman, dl. I c, p. 493. 2 Getuige I. H. Reynders,
jaar oud, legde hij als tweede luitenant de eed van trouw af Zijn loopbaan werd die van een bekwaam beroepsofficier aan wie geleidelijk functies van groter verantwoordelijkheid toevertrouwd werden, nu eens bij de troepen, dan weer op het departement van defensie ofbij de generale staf. In augustus '3! werd hij divisie-commandant, drie jaar later, in '34, verliet hij, bijna acht-en-vijftig jaar oud, als luitenant-generaal de dienst. Dat ging gepaard met een conflict. Er was hem te verstaan gegeven dat hij voor een hoger commando in aanmerking zou komen, het was dan ook 'een zware slag voor vader', aldus zijn dochter, 'toen op zekere dag totaal onverwacht een brief kwam waarin hem (het sloeg als een bom in) in overweging gegeven werd, ontslag uit de militaire dienst te vragen. Dat heeft hij geweigerd, menmoest hem dus het ontslag ongevraagd verlenen.'! Door dat gebeurde was hij wel ietwat verbitterd, maar die verbittering speelde geen enkele rol - niet toen hij in '39 commandant werd vandeluchtverdedigingskring Utrecht-Soesterberg, evenmin toen de regering hem eind januari' 40 het opperbevelhebberschap aanbood. Dat hij even aarzelde, was gevolg van het feit dat hij zich afvroeg ofhij, zoveel jaar uit dienst, nog wel voldoende in de militaire zaken thuis was. Hij had niet gedroomd dat hij ooit weer een zo verantwoordelijke post zou moeten bekleden, 'al zijn uniformjasjes had hij al voor tuinjasjes versneden.v
XCGeneraal Winkelman was een man van bijzondere gaven, zij het dat deze nooit de publieke aandacht getrokken hadden. Zijn gestalte was niet groot maar robuust, zijn vierkant, hoekig en wilskrachtig gelaat was door het veelvuldig verblijf in de buitenlucht verweerd. Wat in dat gelaat het eerste opviel, waren twee donkere, menigeen fascinerende ogen." Als organisator en administrateur had hij zich in het leger een grote naam verworven; met meerderen en minderen wist hij verstandig en beleidvol om te gaan. Hij had hart voor de troep. Er ging een opvallende rust van hem uit: bevond hij zich in een moeilijke situatie, dan gunde hij zich de tijd, te overwegen welke beslissing de beste was; had hij die beslissing genomen, dan zette hij door, maar zonder starheid. Zijn kinderen (er waren er vier) hield hij altijd voor, dat ze de dingen van twee kanten moesten bekijken, 'praterig', aldus zijn dochter, 'was hij helemaal niet, maar ook niet stug of stroef. Wat hij nodig vond te zeggen, zei hij - dat moest voldoende zijn.'4
XCGeneraal Reynders gold als een beter krijgskundige - Winkelmans ver
1 A.v. 2 A.v. 3 H. F. M. van Voorst tot Voorst, 16 febr. 1967. Generaal Winkel man overleed eind december 1952, ruim tweejaar voor mij de opdracht verleend werd, dit geschiedwerk te schrijven. Ikheb hem helaas nimrner persoonlijk ontmoet. • A. E. Winkelman, 10 sept. 1968.
dienste was dat hij zichzelf niet overschatte en, waar nodig, op het kompas van anderen wist te varen. Daarbij was hij bijzonder secuur en precies. Toen hij, zoals wij al vermeldden, in '38 als adviseur aangetrokken werd bij Philips (een zakenrnilieu waar men geneigd was, ietwat op beroepsofficieren neer te zien), was er aanvankelijk menigeen die hem voor 'een klein burgermannetje' aanzag. Maar dat duurde niet lang! De gepensioneerde generaal ging het gehele bedrijf door, overwoog hoe de evacuatie het best geregeld kon worden en legde spoedig verstandige en reële plannen aan de directie voor? Er ging, op een geheimzinnige manier, van deze bescheiden en eenvoudige man, die afkerig was van alle uiterlijk vertoon, groot gezag uit. Niemand die hem kende, twijfelde aan zijn moed en standvastigheid. Allerminst bevreesd was hij om verantwoordelijkheid te dragen; hij besefte er de uitgebreidheid, hij besefte er ook de grenzen van. Een harde werker was hij, voor zijn kinderen, aldus weer zijn dochter, 'een bijzondere vader, wel streng, maar toch ook erg hartelijk. Hij leefde in alles met ons mee. Toen een van mijn broers Latijn leerde, ging hij gelijk met hem op werken: vader wilde die taal ook leren." De adjunct-griffier van de Enquêteconunissie die na de oorlog jaren lang naar de elkaar tegensprekende verklaringen van tientallen vooraanstaanden had moeten luisteren en de gewoonte had, ook de mens te wegen die tegenover de commissie zat, zag generaal Reynders als 'een aardige maar geborneerde man, een typische bureau-oflicier'", van generaal winkelman had hij voor zichzelf aangetekend: 'Sympathieke, krachtige figuur. Geen intrigant.é 'Ik had het gevoel', vertelde hij ons later, 'dat ik best onder hem wilde dienen, hetgeen ik onder Reynders ofDijxhoorn bepaald niet wilde. Je dacht zo: Winkelman moet iemand zijn die een goede geest in zijn omgeving kweekt."
XCZonder bij een partij aangesloten te zijn, was de generaal van huis uit en van harte de liberale beginselen toegedaan. In de eerste wereldoorlog had hij, als zoveel officieren, grote bewondering gekoesterd voor Duitsland. Die bewondering bekoelde, korte tijd nadat Hitler aan de macht gekomen was; vooral de Jodenvervolging stuitte hem tegen de borst. Met vrouwen kinderen eens op doorreis naar Zwitserland, had de familie in een Duits stadje staan kijken voor de etalage van een schoenwinkel; toen was er een Nazi aangekomen die hun toegebruld had dat men zich niet behoorde op te houden bij 'dil jlldengeschöft' - het was een hele schok geweest."
XCDat de koningin aan het oordeel van generaal Winkelman grote waarde
1 H. P. Linthorst Homan, 16 april 1958. 2 A. E. Winkelman, 10 sept. 1968. 3 G. Duisterwinkel. 14 april 1958. • A.v., 6 juni 1958. 5 A.v., 14 april 1958. 6 A. E. Winkelman, 10 sept. 1968.
hechtte, zalnog blijken; zij had hem verscheidene keren ontmoet en waardeerde hem. Voor nagenoeg alle ministers daarentegen was de generaal, toen hij in zijn vier-en-zestigste levensjaar begin februari '40 als opperbevelhebber van land- en zeemacht opnieuw in actieve dienst trad, een vreemde. Maar al na de eerste bespreking met hem was, aldus de Geer, 'de eenstemmige mening: dat is een andere man'"; 'er kwam', bevestigde van Kleffens, 'een geheel andere sfeer."
XCHet oordeel van de ministerraad over de nieuwe chef-staf van de landmacht was niet minder gunstig." 'Rustig, krachtig, zeker niet dom', tekende de adjunct-griffier van de Enquêtecommissie aan, die wij al eerder bedoelden+ - neen: dom zeker niet. Herman Franciscus Maria baron van Voorst tot Voorst, tien jaar jonger dan Winkelman, was evenzeer pur sallg officier als zijn oudere broer, de commandant Vall bet veldleger. Hij was intelligent en snel Vall begrip. Winkelman en hij vulden elkaar op harmonische wijze aan: de opperbevelhebber vond in de chef-staf van de landmacht een ideale gesprekspartner wiens grote verdienste was, dat hij gecompliceerde situaties snel doorzag. Wij hebben dallook de indruk dat de meeste van de operatieve denkbeelden die aan generaal Winkelmans beleid ten grondslag gingen liggen, van generaal-majoor van Voorst tot Voorst afkomstig waren. Zo was de dubbele keuze die minister Dijxhoorn deed, een dubbel-gelukkige.
XCNa het vertrek van generaal Reynders was de sfeer waarin generaal Winkelman en generaal-majoor van Voorst tot Voorst in het Algemeen Hoofdkwartier met hun werkzaamheden begonnen, bepaald moeilijk. Dat duurde maar kort. Generaal-majoor Carstens bleef twee weken lang zijn opvolger inwerken" na afloop van die periode had men de nieuwe opperbevelhebber en zijn naaste medewerker voldoende op hun waarde leren schatten om hun gezag, wellicht nog met een restje van wrevel en weemoed, maar toch loyaal te aanvaarden. Trouwens, de tijd was er niet naar om ongeremd aan persoonlijke gevoeligheden toe te geven: zelfs de grootste optimist moest toegeven dat de kans bestond dat Duitsland ons zou aanvallen. De verwachting van generaal Reynders dat zulks niet zou gebeuren, werd door zijn opvolger, ook in dat opzicht een reëler man, geen moment gedeeld.
XCGelijk reeds gezegd: de voornaamste vraag die generaal Winkelman zich stelde, was, waar men in geval van een Duits offensief het best de hoofdweerstand voeren kon. De opstelling van het leger die hij aantrof beviel hem niet: ze was te versnipperd. Met inbegrip Vall de grensbewaking in de
1 Getuige D.]. de dl. I c, p. 55. 2 GetuigeE. N. van Kleffens, a.v.,p. 406. sp. S. Gerbrandy, 4 juli 1955. 4 G. Duisterwinkel, 6 juni 1958. 5 Getuige I.H. Reynders, dl. I c, p. 480.
oostelijke provincies stonden in de linie van IJsel en Maas 24 infanteriebataljons opgesteld (elk bataljon telde ongeveer 800 man); in de Grebbelinie, de Betuwelinie en de Peel-Raamstelling samen 90 bataljons met ca. tweederde van de veldartillerie; voor het oost- en zuidfront van de Vesting Holland waren samen 20 bataljons beschikbaar met ca. een-zesde van de veldartillerie; als algemene reserve fungeerde bij een Duitse aanval het Iste legerkorps dat hoofdzakelijk aan de kust in Zuid-Holl~d opgesteld was.' Concentratie leek geboden. Des te belangrijker was de vraag: eoncentratie waar?
XCSamen met generaal-majoor van Voorst tot Voorst ging generaal Winkelman een grondige inspectie uitvoeren waarbij het hoofd van de afdeling operaties van het Algemeen Hoofdkwartier, majoor Wilson, hen vergezelde. De majoor, een schrandere en kundige Westfries, was generaal Reynders en generaal-majoor Carstens met hart en ziel toegedaan geweest, maar de nieuwe chefs wisten spoedig zijn vertrouwen en zelfs zijn bewondering te wekken: onvermoeibaar trokken zij er dag na dag op uit om persoonlijk na te gaan, welke mogelijkheden het terrein bood in de gebieden waar al stellingen ingericht waren of alsnog ingericht konden worden. Als regel verliet men's morgens om zeven uur per auto Den Haag. De gehele dag werd dan gebruikt om observaties te verrichten en bij de commandanten nadere inlichtingen in te winnen. Na de ochtend was een kwartier voldoende voor een kop koffie en een broodje met kaas - voort ging het weer. Kon men niet naar Den Haag terugkeren, dan kwam aan het begin van de avond een ordonnans met urgente stukken van het hoofdkwartier, daar werd dan nog tot kort voor middernacht op gewerkt, de volgende dag ging het verder.ê
XCHet eerst kwamen het oostfront Vall de Vesting Holland met de Waterlinie alsmede de Grebbelinie aan de beurt, vervolgens strekte de inspectie zich tot de Peel-Raamstelling uit; in een later stadium werd nagegaan, in hoeverre het gebied van het riviertje de Linge in de Betuwe zich voor het inrichten van een stelling leende. Eén dag werd voor die verkenningen ook van een vliegtuig gebruik gemaakt. Zo werd een menigte aan gegevens verzameld en aan indrukken opgedaan. Bij het nader beraad dat plaats vond, wcrden ook anderen ingeschakeld, in het bijzonder de commandant van het veldleger (vóór de oorlog al een overtuigd aanhanger van de Grebbelinie) en diens stafofhcieren.ê
XCDe eerste en belangrijkste beslissing die generaal Winkelman nam, was datmeidagen 1940', a.v., dl. I b, p. 97. 2 J. J C. P. Wilson, 30 nov. 1955. S Hoofdkwartier veldleger: 'Dagboek', p.
1 H. F. M. van Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobilisatie 1939-1940 en de
hij zijn voorkeur voor de hardnekkige verdediging van het oostfront van de Vesting Holland liet vallen. De argumenten van de twee gebroeders van Voorst tot Voorst maakte hij tot de zijne: de Grebbelinie leek, hoewelminder door inundaties gedekt, door haar begroeiing veel beterbestand tegen artilleriebeschietingen enluchtbombardementen; ze beschermde een groter gedeelte van het land; ze bood, tenslotte, 'meer mogelijkheden om, indien de omstandigheden daartoe zoudenleiden, uit te breken en tot de aanvalover te gaan. '1 Voor de hoofdweerstand werd dus de Grebbelinie uitgekozen en het denkbeeld van de voorbereide terugtocht op het oostfront van de Vesting Holland liet men vallen. Voor die terugtocht waren tenslotte toch, in diep geheim uiteraard (de troep mocht er niets van weten), al hele dossiers uitgewerkt, zowel bij de staven van de twee legerkorpsen en vier divisies die in de Grebbelinie stonden als bij de staven van de twee brigades die in de Betuwe (brigade A) en in het Land van Maas en Waal (brigade B) positie ingenomen hadden" - die dossiers moesten begin april bij het hoofdkwartier van het veldleger ingeleverd worden," 'er mocht', aldus later een van de twee legerkorps-commandanten, 'eenvoudig over een terugtocht verder niet gedacht worden.ë Achter de Grebbelinie werd voor de militairen een noodvoorraad levensmiddelen voor zes dagen opgeslagen", de bezetting van de linie werd versterkt met drie bataljons die aan de grensverdediging in het oosten onttrokken werden" en de artillerie van het oostfront van de Vesting Holland werd naar de Grebbelinie overgebracht. Dat oostfront werd vrijwel van troepen ontbloot: afgezien van het gebied bij de Merwede zouden er slechts zes bataljons achterblijven. Generaal Winkelman meende daar des te gereder toe te kunnen overgaan omdat hij voor het bemannen van dat oostfront in geval van nood de beschikking had over het Iste legerkorps dat achter de kust opgesteld stond.
XCIn de defensieve kracht van de Peel-Raamstelling had de generaal geen vertrouwen: hij achtte de stelling te zwak-bemand en het gevaar van omtrekking van het zuiden uit (men denke aan het 'gat' tussen die stelling en het Belgische Albertkanaal) te groot. Essentieelleek het hem, na te gaan of de Belgen bereid waren, dat 'gat' te dichten: in dat geval wilde hij achter de Peel-Raamstelling aanzienlijk meer troepen opstellen. Daarbij was natuurJ.
1 H. F. M. van Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobilisatie 1939-1940 en de meidagen 1940', dl. I b, p. 99. 2 Nierstrasz: p. 12. 3 Hoofdkwar tier veldleger: 'Dagboek', p. 57. 4 Getuige Harberts, dl. I c, p. 14I. ó 'Mobilisatieverslag Etappen- en Verkeersdienst', p. 5. • (Sectie krijgsgeschiedenis) V. E. Nierstrasz: ell (1957), p. 12-14. Verder aan te halen als Nierstrasz:
hjk van veel belang of de Geallieerde opperbevelhebber, generaal Gamelin, bereid was, met zijn hulptroepen tot de Peel-Raamstelling op te rukken: waarschijnlijk was dat niet, maar generaal Winkelman moest dienaangaande zekerheid hebben. Zowel met de Belgische als met de Geallieerde legerleiding was dus nader contact noodzakelijk. Daarover aanstonds meer.
XCAls nu in dat contact zou blijken, dat de Belgen er niet voor voelden of niet in staat waren, met hWI eigen versterkingswerken bij de Peel-Raamstelhug aan te sluiten en dat generaal Gamelin niet zo diep in Noord-Brabant wilde doordringen - wat dan? Ook dat was een vraag van primair belang, en ook hier kwam generaal Winkelman tot een duidelijk antwoord. In dat geval zouden, beslistehij, het IIIde legerkorps dat achter de Peel-Raamstelling stond alsmede de Lichte Divisie die zich in de buurt van Eindhoven bevond, in de Vesting Holland teruggetrokken worden, het lIlde legerkorps met achterlating van zes bataljons die, samen met de Peeldivisie, de Peel-Raamstelling zo lang mogelijk moesten verdedigen. Het leek generaalWinkelman geboden om met die terugtocht te wachten tot het moment van het Duitse offensief Immers, zou men de verdediging in Noord-Brabant voordien zo gevoelig verzwakken (men moest aannemen dat die verzwakking onmiddellijk door de Duitse spionage opgemerkt zou worden), dan zou die verzwakking dat Duitse offensief als het ware kunnen uitlokken. Anderzijds leek het een riskante operatie om in volle oorlogstijd bijna een geheel legerkorps (twee divisies) met nog de Lichte Divisie over de grote rivieren terug te trekken. Generaal Winkelman wilde het IIIde legerkorps namelijk gebruiken voor de versterking van het oostelijk deel van het zuidfront van de Vesting Holland, waar van Tiel westwaarts, langs de Linge, tot aan de aansluiting bij de Waterlinie een nieuwe stclling aangelegd moest worden; de Lichte Divisie wilde hij in het hart van de Vesting Holland in reserve houden. Het gemotoriseerde deel van die divisie moest daartoe op de eerste oorlogsdag via de Moerdijkbrug naar het noorden trekken; de verdediging van het Hollands Diep zou versterkt worden met de twee grensbataljons die bezuiden Breda en Roosendaal stonden. Het IIIde legerkorps zou in de nacht, volgend op de eerste oorlogsdag, verplaatst worden.
XCTen aanzien van al die terugtochten besloot de generaal tot het houden van een gedeeltelijke oefening; alsgeheel kon deze natuurlijk niet uitgevoerd worden: dat zou voor alle betrokken militairen een te doorzichtige manoeuvre zijn, bovendien zouden de Duitsers, die, naar men aannam, overal hun agenten hadden, er de nodige conclusies uit kunnen trekken. De generaal achtte het voldoende, zich er van te vergewissen dat het IIIde legerkorps zich met redelijke snelheid ten zuiden van Den Bosch kon concentreren.
) ,..' .J.<: . VII. Generaal Winkeimans krijgsplarl Ajshlitdijk, Grebbelinie, Waai-Lingestelling, zuidfront Vesting Holland en Zallddijkstelling tnoeten hardnekkig verdedigd worden. Brigade B eli het JUde legerkorps trekken terug achter Waal eli Linge, de twee grensbataljons in westelijk Noord-Brabant gaan naar het Hollands Diep, de Lichte Divisie wordt reserve in de Vesting Holland.
korps verliet de streek van de Peel-Raamstelling met grote vlotheid, met diezelfde vlotheid keerde het er weer in terug, 'de gehouden oefening (had)', aldus generaal-majoor van Voorst tot Voorst, 'een zeer gunstig beeld .... gegeven van de manoeuvre-vaardigheid van dit korps en van zijn leiding."
XCDaardoor gesterkt, kon generaal Winkelman eind maart de commandant van het veldleger de nodige operatieve aanwijzingen doen toekomen. Op 30 maart werden zij op schrift gesteld.ê Uiteraard moesten enkele ondercommandanten ingelicht worden, welke beweging zij in geval van een Duits offensief (èn als Belgen en Fransen de Peel-Raamstelling niet te hulp wilden komen) met hun divisies uit te voeren kregen. In dat geheim moesten zo weinig mogelijk militairen ingewijd worden: wat het lIlde legerkorps betrof, beperkte generaal Winkelman de kennisgeving tot de commandant, de chef van zijn staf, het hoofd van zijn sectie operaties en twee van diens officieren. Ook de commandant van de Peeldivisie die het bevel zou krijgen over alle onderdelen die voor de verdediging van de Peel-Raamstelling zouden achterblijven, moest weten waar hij aan toe was. De commandant van de brigade B die in het Land van Maas en Waal stond en die, de terugtocht van het IIIde legerkorps dekkend, zelf achter de Waal terug moest gaan, werd niet ingelicht, evenmin de commandant van de Lichte Divisie: zij hadden minder troepen onder hun bevelen, hun terugtocht was dus minder gecompliceerd: een daartoe strekkend bevel kon op de eerste oorlogsdag gegeven worden.
XCToen dan de commandant van het Imle legerkorps en zijn chef-staf in diep geheim vernamen wat na die eerste oorlogsdag vermoedelijk van hen verwacht werd, was de mededeling die generaal Winkelman hun deed, 'eigenlijk verpletterend', aldus later de chef-staf, 'omdat wij ons hadden ingeleefd in de gedachte dat wij de Peel-Raamstelling zouden verdedigen feitelijk tot de laatste man, zonder teruggaan." De commandant van de Peeldivisie, kolonel Schmidt, was zo ontdaan van hetgeen de generaal hem zei (het kwam er op neer, dat hij zich met zijn zwakke troepen moest opofferen), dat hij in zijn auto sprong, naar huis reed en zijn vrouw zei dat hij op staande voet ontslag wilde vragen, 'ik heb eenlang gesprek met mijn vrouw gehad en zeer terecht werd mij van die kant meegedeeld dat ik op het punt stond, generaal te worden (de minister had gezegd: in november 1940), dat ik altijd zo impulsief was en dat ik niet de vervan Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobilisatieen de meidagen 1940" Enq., dl. I b, p. 100. S Volledige tekst in Nierstrasz: Algemeen Overzicht, p. 266-68. 3 Getuige A. G. J. F. M. van der Kroon, Enq., dl. I c, p.
1 H. F. M. 1939-1940
antwoordelijkheid droeg, hetgeen volkomen juist was, ten minste van die kant bezien. Ik ben teruggegaan."
XCHet I1Ide legerkorps zou, gelijk reeds vermeld, na die terugtocht achter de Linge geposteerd worden. Dat gebied leende zich goed voor inundaties. Hier moesten uiteraard ook bunkers gebouwd worden, trouwens aan de rest van het zuidfront van de Vesting Holland en in de Grebbelinie waren ook veel meer bunkers nodig. Ze vergden een uitgave van ca. f 100 mln. Het desbetreffende voorstel werd aan minister Dijxhoorn voorgelegd. 'Ik ben toen', vertelde deze, 'naar de heer de Geer gegaan, zeggende: 'Ik moet honderd miljoen hebben.' Begrijpelijk reageerde de heer de Geer met: 'Dat is nogal wat!' Hij vroeg rij voorts of ik het niet in tweeën kon doen. Ik antwoordde: 'Mijnentwege in vieren, als ik de honderd miljoen maar krijg.' De heer de Geer eindigde met: 'Als het moet, dan zal het wel moeten.' Terstond heb ik aan de generaal Winkelman doen weten: 'Gaat uw gang maar.' '.
XCHet geld was er dus, maar hoe kwam men op korte termijn aan de stalen schietkasten en deuren voor al die bunkers, hoe aan de nodige ingenieurs, opzichters, betonvlechters? Met man. en macht werd aangepakt, maar het stond in april vast, dat de Grebbelinie niet gereed zou zijn vóór oktober '40, de Lingestelling niet vóór januari '41. 3
XCZou de Duitse aanval zo lang op zich laten wachten? Het was een bt nauwende vraag.
XCHet denkbeeld, die laatste zin uitdrukkelijk in de opdracht op te nemen, was van de koningin afkomstig": een typerend bewijs voor de mate waarin zij de dingen in groot verband wist te zien.
XC'2. Blijkt een buitenlandse mogendheid uitsluitend ten doel te hebben, een deel van het land als doormarsgebied te bezigen, dan moet (indien die doormars zelve niet kan worden verhinderd), zonder de veiligheid van het hart des lands in gevaar te brengen, actief tegen die schending worden opgetreden.'
XCHiermee was dus voor het eerst een richtlijn gegeven, wat geschieden moest indien de Duitsers alleen door het gebied bezuiden de rivieren of alleen maar door Zuid-Limburg zouden trekken.
XC'3. Zodra een aggressie heeft plaats gehad, moet het vereiste worden verricht ter verzekering van de samenwerking met eventuele bondgenoten."
XCSloot die laatste formulering uit, dat generaal winkelman er zich vóór die aggressie kwam, van vergewiste, welke samenwerking 'de eventuele bondgenoten' (België, Frankrijk, Engeland) zelf in de geest hadden e Daar kan men over twisten. Voor de generaal stond vast, dat hij, voorzover zulks de Belgen en Fransen betrof, moest weten waar hij aan toe was. De vraag ofhardnekkige verdediging van de Peel-Raamstelling zin had, kon slechts in twee steden beantwoord worden: Brussel en Parijs.
XCGevolg gevend aan een suggestie van minister van Kleffens had, zoals wij eerder verhaalden, generaal Reynders een week na het november-alarm memoranda laten opstellen voor de gezanten te Brussel, Parijs en Londen - memoranda die een opsomming gaven van de militaire hulp welke Neder
1 H. F. M. van Voorst tot Voorst, 16 febr. 1967. 2 De opdracht wordt weergege ven in de brief, 7 dec. 1948, van generaal Winkelman aan de Enquêtecommissie, dl. I b, p. 54.
land in geval van Duitse aggressie graag zou ontvangen; ze moesten verzegeld opgelegd blijven bij die gezantschappen. Bepaald was, dat die memoranda eerst na het begin van die Duitse aggressie geopend mochten worden een bepaling waar, zoals wij óók verhaalden, de militaire attaché in Parijs en Brussel (later alleen in Parijs), overste van Voorst Evekink, zich niets van aantrok: het memorandum waarmee hij aan het werk moest gaan, had hij in november geopend; er in lezend dat generaal Reynders voornemens was, de Peel-Raamstelling met kracht te verdedigen, had hij zowel de ministers Dijxhoorn en van Kleffens als generaal Reynders terstond gewaarschuwd, dat generaal Gamelin niet van zins was, zo ver oostwaarts in Noord-Brabant met de Duitsers slag te leveren. Generaal Reynders had die waarschuwing naast zich neergelegd. wel had hij in die eerste memoranda nog enkele wijzigingen aangebracht: op 15 januari '40, oruniddellijk na het januarialarm, had overste van Voorst Evekink een nieuw stuk ontvangen! - het is verloren gegaan.
XCVreemd genoeg, had generaal Reynders toen hij op 6 februari het opperbevel aan generaal Winkelman overdroeg, omtrent die in Brussel, Parijs en Londen gedeponeerde stukken niets aan zijn opvolger meegedeeld." Majoor Wilson was het, die er generaal-majoor van Voorst tot Voorst attent op maakte; hij was het ook die in opdracht van de opperbevelhebber geheel nieuwe memoranda opstelde," zodra aan deze het krijgsbeleid dat hij wilde voeren, helder voor ogen stond: want de toekomstige bondgenoten moesten niet alleen Nederlands militaire behoeften kennen, zij moesten, tot de hulpverlening overgaand, ook weten hoe het Nederlandse militaire plan er uitzag waarin die hulpverlening ingepast moest worden.
XCIn die nieuwe memoranda die op 23 maart 1940 klaar waren, formuleerde generaal Winkelman zijn wensen: Frankrijk moest een legerkorps van vier divisies in gereedheid houden om het overzee naar de Vesting Holland over te brengen, van Engeland werd 'de onverwijlde beschikbaarstelling' gevraagd van één divisie voor de verdediging van Zeeland, bovendien van een grote hoeveelheid luchtdoelgeschut, van vier, later acht eskaders jachtvliegtuigen en van twee eskaders verkennings-vliegtuigen; tenslotte werd zowel aan de Franse luchtmacht als aan de Royal Air Force gevraagd, de bruggen welke de Duitsers over de IJsel en de Maas zouden slaan, met bommenwerpers aan te vallen. In die memoranda (die officieel dus pas op de eerste oor'Uittreksel uit het dagboek van de militair attaché'van Voorst Evekink),jan.punt a, gestencildebijlageGetuigeG. Winkelman, a.v., dl.c, p.Proces-verbaal,okt.van verhoor van].]. C. P. Wilson, a.v., dl.b, p.
1 (D. IS 1940, 158. H. I 73. 3 3 1946, I
logsdag ter kennis van de betrokken buitenlandse autoriteiten gebracht zouden worden) deelde generaal Winkelman als vaststaand feit mee, dat 'het gros der in Noord-Brabant opgestelde troepen' ten noorden van de Maas en de Waal teruggenomen werd, zulks als gevolg van de omstandigheid dat de Belgische legerleiding het denkbeeld van aansluiting bij de Peel-Raamstelling verworpen had.! In werkelijkheid stond dat feit op 23 maart nog geenszins vast. Generaal Winkelman hield wel voor waarschijnlijk dat het zich zou voordoen en het was dus ook alleszins redelijk, het op die datum in een stuk op te nemen dat eerst op een in de vage toekomst liggend moment gebruikt zou worden (men zou dat stuk bovendien tijdig kunnen wijzigen), maar het definitieve besluit tot de terugtocht van het IIIde legerkorps en van de Lichte Divisie had hij op 23 maart nog niet genomen. Hij nam het twee weken later.
XCDat die nieuwe memoranda opgesteld waren, was aan het kabinet bekend, hoewel het de precieze inhoud er van niet kende." Werd ook overwogen om, al was het maar voor de schijn, een overeenkomstig stuk bij de Nederlandse gezant te Berlijn te deponeren - stuk dus, waarin men aangaf welke hulp men van Duitsland verwachtte in geval van een Geallieerde aanvalt Met die mogelijkheid hield het krijgsbeleid geen rekening: geen enkel plan was er voor uitgewerkt.ê Er is een enkele aanwijzing dat zulk een voor Berlijn bestemd memorandum wèl opgesteld werd" - verzonden werd het niet."
XCDe wensen die generaal Winkelman met betrekking tot de Franse en Engelse hulp geformuleerd had, waren in de omstandigheden van 1940 vèrgaand: een Frans legerkorps moest overzee naar de Vesting Holland overgebracht worden, een Engelse divisie naar Zeeland. Dat was eenimmense operatie die gedegen voorbereiding zou vergen. Waren die troepen wel beschikbaar 1 Kon Engeland wel al dat luchtdoelgeschut en al die eskaders militaire vliegtuigen afstaall die de generaal wenste te ontvangen e Indie vragenJ.J.J.
1 Memorie, 23 maart 1940, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht voor de Nederlandse gezant te Londen en idem voor de gezant te Brussel, a.v., p. 48-50. 2 D. de Geer, 28 okt. 1955; eh. 1. M. Welter, 7 nov. 1955. H. F. M. van Voorst tot Voorst, I9 okt. 1955. Brief, 27 febr. I967, van F. Molenaar. • Brief, 27 april 1948, van de minister van buiten!. zaken aan de Enquêtecommissie, punt a, gestencilde bijlage III; getuige H. F. M. van Voorst tot Voorst, a.v., dl. I c, p. 95. Op 2 juli I940 deelde generaal Winkelman in een rondschrijven mee, dat hij in maart de gepensioneerde generaal-majoor G. B. Noothoven van Goor aangewezen had 'om het Nederlandse opperbevel te vertegenwoordigen bij de Duitse legerleiding, indien onze neutraliteit door de Geallieerden zou worden geschonden. '(0 dl. I, p. 279). Wij zijn er niet zeker van, dat dit meer was dan een gebaar
Brussel :::8Lcllven fW ::% ::% Gcallieerden ~ willen niet verder dan deze zone~ Namen VIII. Het dispuut over de Peel-Raamstelling II
XCverdiepte hij zich niet. Dat wèl te doen, zou betekend hebben, dat tot veelomvattende stafbesprekingen overgegaan werd: zulks leek ook generaal Winkelman in strijd met een verstandig neutraliteitsbeleid, althans te riskant. Hij meende bovendien dat men, als men het eerste offensief der Duitsers zou kunnen opvangen, voor die stafbesprekingen voldoende tijd zou hebben. Zijns inziens was het niet mogelijk, verder te zien dan de allereerste fase van de oorlogvoering. Juist voor die allereerste fase was evenwel één vraag open gebleven: moest het gros van de troepen de Peel-Raamstelling dan onmiddellijk verlaten, ja of neen r
XCVoor generaal van Overstraeten, de auctor intellectualis van het Belgische defensiebeleid, stond vast dat aansluiting bij de Peel-Raamstelling voor België geen zin had; hem was bekend, dat de Geallieerden met hun Franse en Engelse legers niet veel verder oostwaarts wilden gaan dan de lijn NamenLeuven-Antwerpen; toen generaal Reynders hem in de eerste dagen van
tebruari liet poIsen of hij bereid was, de Peel-Raamstelling in Belgisch Limburg te verlengen, kwam hij dan ook voor zichzelf al tot een ontkennend antwoord, zij het dat hij wèl wilde overwegen, een nieuwe Belgische verdedigingslinie ter hoogte van Turnhout aan te leggen, mits de Nederlanders daar met een nieuwe linie ter hoogte van Tilburg bij zouden aansluiten.!
XCHet eerste waartoe generaal Winkelman overging, was, op de verlenging van de Peel-Raamstelling aandringen. Dat deed hij kort voor de r yde februari in een gesprek met de Belgische militaire attaché in Den Haag, kolonel Diepenrijckx.ê De kolonel reisde naar Brussel en kwam met negatief bericht in Den Haag terug. Generaal Winkelman legde zich daar niet bij neer; voorziende dat met de Belgen een grondig gesprek gevoerd moest worden, besloot hij, eerst voor de nodige politieke rugdekking te zorgen. Vermoedelijk op 29 februari vroeg hij de ministers Dijxhoorn en van Kleffens machtiging om de zaak met de Belgen verder op te nemen en hun te berichten dat hij alleen dan de energieke verdediging van de PeelRaamstelling zou handhaven, ja de bezetting van die stelling zou versterken, indien de Belgen zich met een deel van hun troepen achter de Zuid-Willemsvaart wilden opstellen; wilden zij dat niet, dan ware hun, aldus de generaal, mee te delen dat, bij een Duitse aanval, de meeste troepen uit Noord-Brabant teruggetrokken zouden worden. De aangevraagde machtiging werd hem verleend, zulks ondanks de bezwaren van de bij het gesprek aanwezige secretaris-generaal van buitenlandse zaken, jhr. mr. A. M. SnouckHurgronje, die het voorstel, militaire besprekingen met de Belgen te houden, in strijd achtte met het neutraliteitsbeleid en hogelijk verbaasd was dat men van zoiets durfde reppen.f
XCKapitein P. L. G. Doorman, de te Brussel geplaatste adjunct van overste van Voorst Evekink, deed op 21 februari aan de sectie inlichtingen van de Belgische generale staf weten, welk alternatief generaal Winkelman gesteld had; de sectie gaf zijn bericht aan generaal van Overstraeten door; de generaal besprak de zaak twee dagen later met de Belgische koning. Beiden waren verbitterd: zij voelden niets voor een opstelling achter de Zuid-Willemsvaart, dus zou het er wel van komen dat generaal Winkelman Noord-Brabant grotendeels van troepen zou ontbloten; het was een 'stratégie d'isolenient' welke de Noorderburen nu in de geest hadden - strategie bovendien, die, aldus koning Leopold en zijn militaire adviseur, de Duitsers in de kaart speelde. Van Overstraeten antwoordde schriftelijk: konden de Nederlanders nietvan Voorst tot Voorst, 19 okt. 1955; brief, IS maart 1967, van H. F. M. van Voorst
1 R. van Overstraeten: p. 493-96. 2 A.v., p. 505. 3 H. F. M.
onder alle omstandigheden een legerkorps extra naar Noord-Brabant zenden en ter hoogte van Tilburg een nieuwe verdedigingslinie aanleggen 11
XCGeneraal Winkelman zag dat niet als het laatste woord uit Brussel. Die Tilburgse stelling wees hij af: het terrein was niet geschikt, men zou er bovendien de eerste spade nog in de grond moeten steken, de Peel-Raamstelling was er tenminste, en zij werd nog verbeterd ook. Het leek zinvol, de Belgen in staat te stellen, die stelling eens met eigen ogen te aanschouwen: misschien zouden zij dan toch voelen voor de verlenging op eigen grondgebied. Dus werd kolonel Diepenrijckx uitgenodigd, van 3 tot 5 maart de stelling te inspecteren; via een geheime deur werd hij in civiel (bij het Duitse gezantschap dat vlak bij het Algemeen Hoofdkwartier lag, mocht men niets merken l) bij de staf van de opperbevelhebber toegelaten," en majoor Wilson en overste van de Plassche, hoofd van de afdeling inlichtingen van GS III, togen met de Belgische kolonelnaar Noord-Brabant, er zorg voor dragend dat zij elke avond in Den Haag terug waren: hun vrees was dat zij in de Brabantse hotels te veel zouden opvallen,"
XCDiepenrijckx rapporteerde, schijnt het, niet ongunstig. Niettemin droeg generaal van Overstraeten hem op, het Nederlandse opperbevel te doen weten (voor de derde maal al) dat de Belgische legerleiding de verlenging van de Peel-Raamstelling afwees, wèl werd gevoeld voor aansluiting bij een (nog aan te leggen) stelling ter hoogte van Tilburg. Opnieuw verwierp generaal Winkelman dat laatste denkbeeld (ook al voor de derde maal) en op 26 rnaart tekende generaal van Overstraeten teleurgesteld in zijn dagboek aan, dat men er aan Belgische kant dus rekening mee moest houden dat, zodra de Duitsers zouden aanvallen, het Nederlandse IIIde legerkorps en de Lichte Divisie uit Noord-Brabant zouden verdwijnen" - een 'stratégie égoïste' achtte hij het." Maar zo dacht men in Den Haag ook over het Belgische defensiebeleid: toen kolonel Diepenrijckx omstreeks de lode april generaalmajoor van Voorst tot Voorst bezocht, waren diens eerste woorden een verwijt: "Ainsi, vous nOI,IS lûchez! Le haut conunandement beIge ne veut pas t10US épauler sur la position du Peel!' Toen van Voorst tot Voorst verdwenen was, stelde overste van de Plassche de gefroisseerde Belgische kolonel ietwat gerust: men kon, zei hij, wel van plan zijn, bij een Duits offensief van de 52 in Noord-Brabant opgestelde bataljons 37 over de rivieren terug te trekken, maar wat zou de Duitse luchtmacht van de bruggen heel laten e Was hetp.
1 R. van Overstraeten: 510-13. 2 H. F. M. van Voorst tot Voorst, 16 febr. 1967. 3 Brief, I maart 1940, van B. E. M. Diepenrijckx aan R. van Overstraeten (Collectie-], Vanwelkenhuyzen). • R. van Overstraeten: p. 529-34. s A.v., p. 541.
niet aannemelijk, dat het toch in Noord-Brabant tot een grote veldslag zou komen en had het, dat voorziende, dan geen zin, dat generaal van Overstraeten in hoogsteigen persoon de Peel-Raamstelling kwam inspecteren ,1
XCDe generaal had daar wel oren naar en met goedkeuring van koning Leopoldê werd op 5 mei afgesproken dat hij zich in civiel aan de NederlandsBelgische grens zou presenteren: Wilson en van de Plassche zouden hem dan de Pee1-Raamstelling laten zien." De datum werd ook al vastgesteld: woensdag 8 mei.
XCOp die woensdag had men evenwel andere, nog grotere zorgen. Het bezoek ging niet door en zo werd dus ook het dispuut niet opgelost, dat in wezen gevolg was van het feit dat de twee buurstaten in de vooroorlogse jaren beide een defensiebeleid gevoerd en verdedigingsplannen opgesteld hadden die met de evidente belallgen Vallde ander èn met de gemeenschappelijke belangen geen rekening hielden. Sterker nog: de twee concepties waren tegengesteld geworden, want, van Noord-Brabant uit gerekend, zouden de Nederlanders zich naar het noord-westen terugtrekken en de Belgen naar het zuid-westen. Het 'gat' Vall 40 km zou er een Vall tegen de 100 worden.
XCDe voor regering en legerleiding Vall België bestemde Franse vertaling van generaal Winkelmans memorandum Vall 23 maart I940 werd kort na de bezetting van Brussel (17 mei) door de Duitsers in het Belgisch ministerie van buitenlandse zaken gevonden en door hen in een Witboek gepubliceerd waar wij in een volgend deel nader op terugkomen. Die voor de Belgen bestemde versie gaf weer, welke hulp aan Fransen en Engelsen gevraagd zou worden. Bij de publikatie maakten de Duitsers geen melding van het feit dat de Nederlandse gezant instructie gekregen had, het zegel van de enveloppe waar zich het memorandum in bevond, eerst te verbreken nadat de Duitsers ons land binnengevallen waren: die omstandigheid was de Duitsers onbekend; zij hadden ook allerminst behoefte, op nader onderzoek uit te gaan. Hun gedeeltelijke publikatie scheen dus een misleidend karakter te dragen en generaal Winkelman, toen nog niet in krijgsgevangenschap weggevoerd,tie-]. Vanwelkenhuyzen). 2 R. van Overstraeren : Albert I=Léopold Ill, p. 558. 3 A.v., p. 565; getuige J.]. C. P. Wilson, Enq., dl. I
1 Brief, II april I940, van B. E. M. Diepenrijckx aan R. van Overstraeten (Collec
liet niet na, hier onmiddellijk de aandacht op te vestigen in een rondschrijven dat, hoewel aan ambtelijke instanties gericht, spoedig aan de buitenwereld bekend werd. In dat rondschrijven bevestigde hij, dat hij op 23 maart memoranda had laten opstellen voor de Nederlandse gezanten te Brussel, Parijs en Londen. 'Zij waren echter besloten', verklaarde hij,
XC'in een gezegelde enveloppe, welke pas mocht worden geopend na ontvangst van een mededeling van de minister van buitenlandse zaken dat Nederland in oorlog was met Duitsland. Vóór het tijdstip van openen van de verzegelde enveloppe kon de gezant uiteraard nier aan de inhoud van het memorandum gevolg geven! Noch door de Nederlandse gezanten, noch door vertegenwoordigers van de opperbevelhebber zijn, vóórdat Nederland door Duitsland werd overvallen, besprekingen gevoerd met de Belgische,Franse of Engelseregeringen, of met de generale staven dier rijken."
XCDeze, naar hun strekking zo stellige mededelingen van generaal Winkelman welke in de zomer van I940 een politiek geloofsartikel werden voor miljoenen Nederlanders, zijn niet in overeenstemming geweest met de feiten. Ten aanzien van België bleek dat reeds. Wat de generaal tot het afleggen van die verklaring bewoog, kunnen wij wel vermoeden: had hij op de Duitse aantijgingen dat ons land' de neutraliteit geschonden had', er het zwijgen toegedaan, dan zou luj de Duitse propaganda machtig gesteund en het Nederlands moreel ondermijnd hebben. Hij had kunnen betogen dat besprekingen met toekomstige bondgenoten die gebaseerd waren op Duitse aggressie en die alleen in geval van die aggressie een nadeel voor D uitsland zouden betekenen, zeker niet voetstoots als 'schending van de neutraliteit' aangemerkt konden worden, maar hij besefte, naar wij aannemen, dat dit betoog door de Duitsers als een bevestiging van hun aantijging beschouwd, althans gebruikt zou worden en dat het op vele Nederlanders, gevormd als zij waren (ook door de regering!) in een strikt formalistische interpretatie van het neutraliteitsbeleid, weinig indruk zou maken. Hij was een Spie! begonnen: nu moest hij doorspelen. Vandaar zijn ontkenning.
XCNiet anders minister van Kleffens. 'No alliances, na military conventions, no conversations with foreign general staB's could be entered into by the Netherlands', schreef deze later in I940,2 en: 'The Netherlands had made no previous military arrangements of any kind with France and Britainl? Hier noemde hij België niet.Tekst van het rondschrijven,juliindl.p.E.vanp.Dit is de Amerikaanse editie van het inin Engeland verschenenA.v., p.
1 2 1940, 0 et! I, 279. 2 N. Kleffens: (1941), 5-6. 1940 94.
Herinnerde hij zich de machtiging welke hij samen met zijn ambtgenoot Dijxhoom aan generaal Winkelman gegeven had om contact met de Belgische legerleiding op te nemen I Dat de generaalook ten aanzien van Frankrijk gedaan had wat hem uit militair oogpunt essentieelleek, wist de minister van buitenlandse zaken niet-; evenmin wist hij, dat de bevelhebber der zeestrijdkrachten, vice-admiraal Furstner, enkele voorbereidende regelingen getroffen had met de Britse admiraliteit. Het een en ander was, schijnt het, aan de minister van defensie al even onbekend." Generaal Winkelman en admiraal Furstner moeten zich bewust zijn geweest, dat zij beter buiten het kabinet om en geheel op eigen verantwoordelijkheid datgene konden doen wat hun geboden leek. Dat de koningin van hun beleid op de hoogte was en het ook goedkeurde, achten wij, al hebben wij er geen enkele aanwijzing voor, allerminst uitgesloten, ja plausibel; de relatieve waarde van de neutraliteitspolitiek besefte zij in elk geval veel beter dan de minister-president en de meeste leden van zijn kabinet.
XCVoor het noodzakelijke nadere beraad met de Geallieerde opperbevelhebber, generaal Gamelin, werd door generaal Winkelman en generaalmajoor van Voorst tot Voorst een voor de hand liggende oplossing gekozen. Overste van Voorst Evekink werd naar Den Haag geroepen. Daar kreeg hij op 29 maart twee stukken te lezen: het memorandum voor de gezant te Parijs en de daarmee corresponderende instructie voor de opper-officier (de gepensioneerde luitenant-generaal J. F. van de Vijver) die zich onmiddellijk na het uitbreken van de oorlog als persoonlijk vertegenwoordiger van de Nederlandse opperbevelhebber naar generaal Gamelins hoofdkwartier begeven moest. De stukken gelezen hebbend, wees overste van Voorst Evekink er weer op, dat de Peel-Raamstelling in de lucht hing; generaal-majoor van Voorst tot Voorst zei hem echter, dat nog steeds de mogelijkheid bestond dat de Belgen de stelling zuidwaarts zouden voortzetten; misschien kon de overste de Fransen er toe brengen, in die zin pressie op de Belgen uit te oefenen." Een afschrift van het memorandum kreeg de overste niet mee: wat van belang was, moest hij maar onthouden." Nadat hij de inhoud goed in zich opgenomen had, werd de enveloppe verzegeld.
XCNaar Parijs teruggekeerd, zocht de overste contact met generaal Gamelin, Op de ochtend van 5 april kon hij hem persoonlijk ontmoeten. Gamelin sprak zich duidelijk uit. Hij zei dat hij, als Duitsland in het westen zou aanUit
1 Brief, 24 febr. 1967, van E. N. van Kleffens. 2 geen enkel gegeven blijkt dat minister Dijxhoorn er kennis van droeg. Zijn landmacht-adjudant, kapitein Kruls, wist nergens van (H.]. Kruls, 16 febr. 1956). 3 Getuige D. van Voorst Evekink, dl. I c, p. 615. • A.v., p. 613.
vallen, twee gemotoriseerde divisies en één lichte tankdivisie naar Zeeland en westelijk Brabant zou zenden, daarna per trein naar diezelfde gebieden nog eens drie divisies ('waarvan één', tekende van Voorst Evekink aan, 'Zeeuws-Vlaanderen zal bezetten, opdat de Belgen daar wegblijven"): in België zouden, aldus Gamelin, de Geallieerde legers tot de lijn NamenLeuven-Antwerpen oprukken; hij zou het op prijs stellen als de Belgen ter hoogte van Turnhout en de Nederlanders ter hoogte van Tilburg wilden standhouden maar (weer citeren wij van Voorst Evekinks verslag) hij 'meent dat de Belgen niet bereid zullen zijn, aan te sluiten op de Peelstelling. Peelstelling te ver oostelijk om tijdig door Fransen te kunnen worden bereikt: 'je n'en réponds pas'.'2
XCHier was het tegendeel gebeurd van hetgeen de Nederlandse legerleiding voor wenselijk gehouden had: de Geallieerde generalissimus die de PeelRaamstelling afwees en een stelling ter hoogte van Tilburg begeerde, had zich ontpopt als bondgenoot niet van de Nederlandse generaal Winkelman maar van de Belgische generaal van Overstraeten. Dat verbaasde overste van Voorst Evekink allerminst. Hij besefte dat hij generaal Winkelman nu ten spoedigste moest waarschuwen. Na overleg met de gezant, jhr dr. J. Loudon, belde hij het Algemeen Hoofdkwartier op. Generaal Winkelman bleek in de Peel op inspectie te zijn. De overste liet niet los; wat hij de generaal te berichten had, was, zei hij, hoogst urgent. Men wist de generaal op te sporen: overste van Voorst Evekink kon nog diezelfde avond in Eindhoven bij hem komen. De overste sprong in zijn auto, een uur voor middernacht was hij bij de opperbevelhebber. Hem bracht hij verslag uit en het besluit dat generaal Winkelman nam, legde de overste aldus vast:
XC'Onder die omstandigheden zal Peelstelling door hoofdmacht worden ontruimd (blijven: ca. 15 bataljons, zonder artillerie). Hoofdverdediging wordt nu: Grebbelinie, Waal-Maas-groep, Merwede, Vesting Holland.'
XCEen dag later kon overste van Voorst Evekink zijn geheugen opfrissen en 'andermaal' kennis nemen van het memorandum van 23 maart"; wij nemen aan, dat hij toen de doorslag las die bij het Algemeen Hoofdkwartier gebleven was. Eén ding hinderde hem, dat hem misschien op 29 maart, toenNa de wapenstilstand vannovemberhad, zoalsin ons eerste deel weergaven, de Belgische regering gedurende enige tijd met betrekking tot ons land een anneÀ"Îonistische politiek gevoerd.van Voorst Evekink: 'Memorandum over deGetuigevan Voorsta.v.,c, p.
1 II 1918 wij 2 D. Peel-Raamstelling', dl. I b, p. 42-43. 3 D. Evekink, dl. I 616.
hij het stuk voor het eerst las, ook gehinderd had: generaal Winkelman vroeg om vier Franse divisies voor de Vesting Holland - maar die zou, nam hij aan, generaal Gamelin nooit willen afstaan! Was het dan niet verstandiger, de Nederlandse verlangens aan te passen aan de mogelijkheden der Geallieerden? Nog geen week na het gesprek met generaal Winkelman drong de overste er op aan. Antwoord kreeg hij niet. Het bleef hem dwars zitten. Vier weken later kwam hij er telefonisch op terug: kon het memorandum niet gewijzigd worden 1 Wat volgde, verhaalt zijn dagboek:
XC'Antwoord (van generaal van Voorst tot Voorst) luidt: Neen, wij zijn niemands slaaf Ik vestig er de aandacht op, dat wij dus, het geval dienende, iets gaan vragen waarvan wij weten dat er niet aan voldaan wordt. Generaal van Voorst tot Voorst draagt mij op, de autoriteiten hier (Parijs) te doordringen van ons standpunt. Ik antwoord dat het daarvoor rijkelijk laat is."
XCInderdaad rijkelijk laat: het was 9 mei.
XCNa de tweede wereldoorlog is in verscheidene Nederlandse publikaties beweerd, dat het voor de Geallieerde legerleiding en in het bijzonder voor het Franse zevende leger dat openmei tot in westelijk Brabant doordrong, een pijnlijke, ja voor ons beschamende verrassing was, dat generaal Winkelman opmei het gros van zijn in en achter de Peel-Raamstelling geplaatste troepen teruggetrokken had. Generaal Reynders zag er iets in dat weinig beter was dan snood verraad van de bondgenoten, maar van een regering waarvan het ene lid van een 'symbolische verdediging' bezuiden de rivieren gerept had en een ander hem de ontstelde vraag gesteld: 'generaal, wilt u daarvoor onze jongens opofferenverwachtte hij niet beter. Die paar gegevens, direct of indirect van hem afkomstig, waren, gekoppeld aan enig onbenullig geroddel, voor de Utrechtse hoogleraar Gerretson en zijn fanatieke politieke medestander jhr, Groeninx van Zoelen voldoende om in heilige verontwaardiging te ontsteken: Nederland had Gamelin niet ingelicht, 'zodoende', aldus Groeninx, 'werd het handhaven van het lIlde legerkorps en van de Lichte Divisie op de plaats waar zij niet bestemd waren te vechten, tot een bedriegelijk scherm."A.v., p.Groeninx van Zoelen: 'Tweede brochure' (gestencild,punt a, gestencildebijlageProf. Gerretsonbetoogde, ineigenwoorden,
Ia II 10 1', 1 619. • R. 1949), 159. zijn
XCDeze beschuldiging is van alle grond ontbloot.
XCUit Eindhoven naar Parijs teruggekeerd, richtte overste van Voorst Evekink op II april een uitvoerig schrijven tot generaal Gamelin waarin hij hem een nauwkeurig inzicht gaf in de opstelling van het Nederlandse leger en hem zwart op wit waarschuwde dat, bij een Duitse aanval, de Nederlandse hoofdmacht uit Noord-Brabant teruggetrokken zou worden benoorden de rivieren; in de Peel-Raamstelling zouden slechts 15 bataljons zonder veldartillerie achterblijven; het denkbeeld van het aanleggen van een nieuwe stelling verder westelijk in Noord-Brabant (Gamelins suggestie!) was afgewezen: het terrein was er alniet geschikt voor. Ook berichtte de Nederlandse militaire attaché, dat het Nederlands opperbevel bij een Duits offensief graag vier Franse divisies zou opnemen in de Vesting Holland.'
XCMet die mededeling had dat opperbevel zich volledig gekweten van zijn verplichting om de toekomstige bondgenoot nauwkeurig in te lichten. Gamelin kende de door generaal Winkelman ontworpen manoeuvre en hem was meegedeeld dat besloten was, haar onverwijld uit te voeren. Een geheel andere zaak (maar een zaak die men niet aan Nederlanders kan aanwrijven) is, dat de Geallieerde opperbevelhebber aan de ontvangen mededeling onvoldoende waarde gehecht heeft. Werd zijn geest teveel in beslag genomen door de gebeurtenissen in Noorwegen waar twee dagen tevoren, op 9 april, alle havens door de Duitsers bij verrassing bezet waren I Wellicht. Vast staat, dat hij op grond van van Voorst Evekinks missive een waarschuwing zond aan generaal Georges, bevelhebber van de legers in het noordwesten onder wie ook het zevende leger ressorteerde, maar ook dat uit zijn reactie op diens
eind 1947, 'dat een drietal ministers: de heren van Kleffens, Dijxhoorn en de Geer in de grond der zaak voor de, in voorzichtige suggesties vervatte, druk van Duits land zouden zijn bezweken, maar door geheimhouding van bepaalde feiten zo zouden heb ben gemanoeuvreerd, dat door het veroorzaken van een crisis in de leger leiding wegens andere bijredenen zodanig gewijzigde troepenopstelling kon worden doorgezet als aan de Duitse troepen een zo gemakkelijk mogelijke doortocht door het benedenmoerdijkse staatsgebied opzettelijk mogelijk maakte, zonder dat men daardoor de formele neutraliteit, d.w.z. de formele tegenstand tegen de schending der zuidelijke grenzen opgaf en zonder dat de meerderheid van de ministerraad en de legerleiding zich bewust waren, welke de ware motieven zijn geweest, waarom deze groep ministers de crisis in de legerleiding en daardoor de mogelijkheid van deze veranderde troepenopstelling heeft uitgelokt.' (Getuige F. C. Gerretson, dl. II c, p. 40). Onze bewondering voor deze vernuftige constructie blijft beperkt tot de lengte van de zin waarin zij neergelegd is. 1 Een kopie van deze brief bevindt zich bij de Sectie krijgsgeschiedenis.
antwoord bleek, dat hij, Gamelin, geheel ten onrechte in de mening verkeerde, dat tot het terugtrekken van het IIIde legerkorps en van de Lichte Divisie nog niet definitiefbesloten was; hij was, schreefhij generaal Georges in die tweede brief, nog bezig, het Nederlandse opperbevel ervan te overtuigen dat men het gebied ten zuiden van de Maas niet moest prijsgeven. In elk geval handhaafde hij de aan het zevende leger verstrekte opdracht, 'car il me paraft impossible pour nous', aldus Gamelin, 'J'abandonnet systematique ment la Hollande à I'Allemagl1e. Nous devons faire eHort pour donner, tout au mains, la main aux Hellandais et tacher d' avoir avec eux une communication terrestre'? Generaal Georges was daarentegen op 2 mei (het blijkt uit een brief van zijn hand van die datumê) van generaal winkelmans definitief besluit op de hoogte - maar niet hij, doch generaal Gamelin had de opdracht voor het zevende leger opgesteld en gehandhaafd. De solidariteit met Nederland die uit die handhaving sprak, viel als zodanig te waarderen, maar zij betekende in de gegeven omstandigheden dat de kans groot was, dat het betrokken leger zijn ondergang tegemoet zou gaan.
XCDe geheime contacten met Engeland hebben een aanzienlijk beperkter karakter gedragen dan die met België en Frankrijk. Zij vielen alle op de sector, niet van het leger maar van de marine. Voorzover die twee onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht (die elk een eigen, kleine luchtmacht hadden) zich rekenschap gaven van de problemen die bij een Duitse aanval zouden rijzen, leefde de legerleiding als het ware met het gezicht naar Frankrijk, de marineleiding met het gezicht naar Engeland. Te land zou immers Frankrijk, ter zee Engeland de sterkste bondgenoot zijn. Dat verschil in benadering werd niet overkoepeld door een goed coördinerende staf De opperbevelhebber van land- en zeemacht was, door loopbaan en opvatting, in feite veel meer opperbevelhebber van het leger dan van de marine. Over het deel van de marine dat niet bij de verdediging te land ingeschakeld was, had hij trouwens niets te zeggen: dat was ondergeschikt aan de bevelhebber der zeestrijdkrachten - een functie die (evenals die van opperbevelhebber van land- en zeemacht) bij de algemene mobilisatie in het leven geroepen was en dieBrief,aprilvan generaalGamelin aan generaal Georges (Collectie-J. Vanwelkenhuyzen).Brief,meivan generaal Georges aan generaal Billotte, aangehaald in het memorandum, 27 mei 1967, van kolonelle Goyet van de Franse Service historique de l'armée
1 15 1940, 2 2 1940,
bekleed werd door vice-admiraal Furstner die tevoren chef van de marinestaf was en dat ook bleef.' De admiraal had dus een dubbele functie: als bevelhebber der zeestrijdkrachten was hij generaal Winkelmans nevengeschikte, als chef van de marinestaf, voorzover het de inschakeling der marine bij de verdediging te land betrof, zijn ondergeschikte.ê Generaal Winkelman bezat als opperbevelhebber geen eigen staf van enige omvang. Generaal-majoor van Voorst tot Voorst was uitsluitend chef van de staf van de landmacht: de marine en de marineluchtvaartdienst vielen buiten zijn ressort. Door hemzelf en door generaal Winkelman werd dit als een leemte in de organisatie gevoeld. Zij hadden dan ook voorstellen uitgewerkt om de chef van de landmachtstaf chef-staf van de opperbevelhebber te maken, waaruit zou zijn voortgevloeid dat admiraal Furstner voor een deel van zijn werkzaamheden de ondergeschikte zou worden van de generaal-majoor - op IO mei' 40 waren die voorstellen nog niet verwezenlijkt.ê En zouden zij ooit aanvaard zijn? Het lijkt ons waarschijnlijk dat zij bij de marine op stevig verzet zouden stuiten. Mag men zeggen dat tussen de twee krijgsmachtdelen een aanzienlijke jalousie de métier bestond I Misschien zou dat te ver gaan - maar dan niet omdat de samenwerking een zo hartelijk karakter droeg, maar eerder omdat er, aldus onze indruk, over en weer opvallend weinig contact was. Rivaliteit veronderstelt een band. Welnu, het Nederlandse leger zag niet verder dan de Nederlandse grenzen in Europa, maar de marine had haar zwaartepunt in Indische wateren. Menleefde en dacht nogallangs elkaar heen. De opperbevelhebber en de bevelhebber der zeestrijdkrachten hadden bijvoorbeeld geen vaste wekelijkse bespreking, vice-admiraal Furstner wist niets van het krijgsbeleid dat generaal Reynders eerst en na hem generaal Winkelman wilde voeren. welstond er in de verzegelde memoranda die generaal Winkelman had laten klaarmaken dat, zo de Duitsers aanvielen, de Fransen overzee vier divisies naar de Vesting Holland moesten overbrengen en de Engelsen één divisie naar zeeland: operaties dus, die volledig op de sector van de zee-oorlog vielen, maar over die memoranda was admiraal Furstner niet geraadpleegd. Hij kende hWI bestaan niet eens en verzending en deponering waren hem totaal onbekend.'
XCHad hij daar wèl van afgeweten, dan zou hij, nemen wij aan, aanzienlijk meer voorbereidende maatregelen getroffen hebben dan nu het geval was.J.H. F. M. Van Voorst tot Voorst aan de Enquêtecommissie (punten b-e-d-e, nagekomen stukken). 4 J. Th. Furstner, 10
1 Getuige Th. Furstner, dl. V c (1951), p. 360. 2 A.v., dl. II c, p. 204. 3 Getuige H. F. M. van Voorst tot Voorst, a.v., p. 477, en brief, 26 okt. 1949, van
De admiraal had het al vóór de oorlog als hoogst waarschijnlijk gezien dat wij, in de oorlog betrokken rakend, Engeland als bondgenoot zouden hebben! en de Royal Navy genoot ook in Nederlandse marinekringen een uitstekende naam. Zij had bovendien in Den Haag in de persoon van de Britse marine-attaché, Rear Admiral (schout-bij-nacht) Gerald Dickens,' een even bekwaam als actief vertegenwoordiger die er keer op keer op aandrong (veel hardnekkiger, schijnt het, dan de Franse militaire attaché zulks deed) dat Nederland tijdig de nodige afspraken zou maken met zijn vermoedelijke toekomstige bondgenoten. In Londen gebeurde hetzelfde. Daar liet de Director of Naval Intelligence al begin oktober '39 jegens de Nederlandse marine-attaché, luitenant-ter-zee eerste klasse A. de Booy, doorschemeren dat Engeland graag stafbesprekingen zou voeren 2 Den Haag ging er niet op in. Schout-bij-nacht Dickens kwam er eind maart '40 weer op terug bij het hoofd van de marine-inlichtingendienst in Den Haag, luitenant-ter-zee eerste klasse C. Moolenburgh. Hij vroeg, aldus diens aantekening,
XC'of wij geen regeling kunnen treffen voor eventuele Britse hulpverlening, teneinde deze efficiënt te kunnen maken. Zeggen hem, dat wij daar niet aan denken vóórdat de aanval een feit is geworden Wijzen hem er op, dat wij heel blij zijn geen afspraken te hebben zolang het bij dreiging blijft, gezien de ervaring van november j.l.' '
XCde lezer herinnere zich, dat de Engelse regering op zaterdag 4 november een Duits offensief voorspeld had voor zondag de rzde, en dat het loos alarm gebleken was.
XCHet afwerend standpunt, door het hoofd van de marine-inlichtingendienst onder woorden gebracht, werd, wat de brede lijnen van het marinebeleid betrof, niet gewijzigd; de evacuatie van Nederlandse marine-eenheden naar Engelse havens werd dan ook niet grondig voorbereid, hoewel daar van Engelse kant herhaaldelijk op aangedrongen werd; ook zeiden de Engelsen dat zij bereid waren, grote aantallen Nederlandse vluchtelingen op te nemen, maar luitenant-ter-zee Moolenburgh antwoordde in januari ' 40 (een week na het tweede alarm), 'dat een evacuatie van Nederland niet in het voornemen ligt, dat natuurlijk een aantal mensen zullen pogen de Noordzee over te steken, doch dat daar geen vaste getallen voor te geven zijn noch enige organisatie voor is ontworpen."
1 Getuige]. Th. Furstner, dl. II c, p. 204. 2 A. de Booy: 'Herinneringen van de marine-attaché te Londcn Ijuni 1936-juni 1940)', 1952, no. 2, p. 32. 3 C. Moolenburgh: 'Dagnantckeningcn I939-I940', 23 maart 1940. 4 A.v., 22 jan. 1940.
XCMaar toen enige tijd later attaché de Booy uit Londen overkwam en berichtte dat Churchill-zelf hem de vraag gesteld had: 'What about your evacuation 1', was men daar op de marinestaf toch wel van 'geschrokkcri'I: stond het cr met Nederland dan zo slecht voor I De marine wist eigenlijk niet, hoe lang het leger de strijd zou kunnen volhouden en ook als men vreesde: misschien duurt het maar kort, dacht men toch niet dat het zo kort zou duren dat men gecn tijd zou hebben voor de nodige nadere afspraken met de Britten.
XCMen had meer kunnen docn dan men gedaan heeft, maar er is toch wel iets verricht. Minister Dijxhoorn werd daar buiten gehouden, maar (wat vreemder was) ook generaal Winkelman en generaal-majoor van Voorst tot Voorst werden niet ingelicht": de verstandige coördinatie heeft wel bedenkelijk veel te wensen overgelaten!
XCWat werd nu precies voorbereid I
XCOm te beginnen kregen sommige marine-eenheden in Nederlandse wateren begin 1940 (het tijdstip staat niet vast) een verzegelde enveloppe aan boord (het zegel mocht eerst op een bepaald sein verbroken worden) met in die enveloppe speciale zeekaarten en gegevens over de evacuatieroutes naar Engeland; daar was ook het herkenningssein van de Britse marine in opgegeven dat men uiteraard slechts van de Britten zelfhad kunnen ontvangen."
XCDan had admiraal Furstner op verzoek van de directie van de Nederlandse Bank voorbereid dat, bij een Duitse aanval, het transport van het (nog steeds in kistjes gereedliggende) goud van de Nederlandse Bank de dekking zou krijgen van enkele Engelse torpedobootjagers. De admiraal had hier minister Dijxhoorn niet in gekend, 'ik meen', schreef hij ons later, 'op de overweging dat het bij de bestaande mentaliteit dan wel geweigerd zou zijn. '4 Luitenant de Booy had in Londen het escorte weten te regelen. In Den Haag waren hem daar de nodige instructies voor gcgeven.?
XCEn tenslotte had de admiraal, vermoedelijk begin maart, een eigen directe radioverbinding voorbereid tussen de marinestaf in Den Haag en de Admi ralty te Londen. Daar waren bepaalde golflengten voor afgesproken; op een van die golflengten had de marinestaf geseind met een marine-ontvangststation in Amsterdam; de Admiralty had hetzelfde op de andere golflengte gedaan met een Brits radiostation; over-en-weer had men meegeluisterd en de ontvangst was goed geweest. Zodra nodig, kon men dus tot de directeJ. J.
1 C. Moolcnburgh, 22 april 1958. 2 H. F. M. van Voorst tot Voorst, 19 okt. 1955. 3 Getuige]. Metz, dl. VIII c (1956), p. IISO; getuige Hogendoorn, a.v., p. II36; getuige W. van Lier, a.v., p. II23;]. W. F. Nuboer, 30 jan. 1958. • Brief, 17 febr. 1956, van]. Th. Furstner. 5 Brief, 6 febr. van F.]. Heeris.
uitwisseling van seinen overgaan. De Duty officer Signals in Londen kreeg het telefoonnummer van attaché de Booy: het eerste sein dat uit Den Haag binnenkwam, zou onmiddellijk aan hem doorgegeven kunnen worden.'
XCUit ons volgend deel zal blijken, van hoe eminent belang die zendverbinding tijdens de meidagen geweest is. Of men zonder die verbinding het vertrek van het prinselijk gezin, van koningin Wilhelmina en van het kabinet had kunnen regelen, is in hoge mate twijfelachtig.
XCMet het Britse leger dat, gelijk wij zagen, voor 'de onverwijlde beschikbaarstelling' van een divisie voor zeeland zorgen moest, werd niets afgesproken. Nederland had niet eens een militaire attaché in Londen; het denkbeeld, zulk een attaché te benoemen, was nog door generaal Reynders verworpen: hij was bevreesd voor de Duitse reactie."
XCEvenmin waren voorbereidingen, van welke aard ook, getroffen met de Royal Air Force. Generaal Winkelman zou, gelijk wij al zagen, op de komst van een groot aantal eskaders aandringen; waar en hoe men die zou opvangen en posteren, bleef een open vraag. Ook zou de generaal verzoeken, de eventuele Duitse bruggen over ijsel en Maas te bombarderen. Generaal van Overstraeten gaf de RAF begin maart' 40 de beschikking over een kompleet stelluchtfoto's van het Belgische AlbertkanaaJ3; een overeenkomstige stap met betrekking tot ijsel en Maas werd van Nederlandse kant nagelaten.
XCWij zouden wat wij in het voorafgaande aan voorzorgsmaatregelen van generaal Winkelman en admiraal Furstner weergegeven hebben, bepaald niet als een optimum willen kenmerken, laat staan als een maximum; het was eerder een minimum. Maar dat minimum was dan toch verricht - verricht in een lente waarover steeds dreigender de schaduw viel van een nieuw Duits offensiefJ.
1 A. de Booy: 'Herinneringen van de marine-attaché te Londen', 1952, no. 2, p. 36. Getuige Th. Furstner, dl. II c, p. 208. I Getuige A. de Booy, dl. VIn c, p. 593. sR. van Overstraeten : I p. 519.
XCOp dinsdag 9 april werd de gehele wereld verrast door het bericht dat de Duitsers in Denemarken doorgedrongen waren, dat zij er Kopenhagen bezet en de Deense regering tot capitulatie gedwongen hadden en dat zij (veel belangrijker en veel schokkender nog) er bovendien in geslaagd waren, de Noorse hoofdstad Oslo en alle overige Noorse havens langs de lange kust van het land in handen te krijgen, met inbegrip van het in het verre noorden liggende Narvik, de Atlantische uitvoerhaven voor de Zweedse ijzerertsen. Het leek een nachtmerrie - het was harde werkelijkheid; maar een werkelijkheid die zozeer buiten het beeld van de normale oorlogvoering viel, dat zich vanzelf al aan miljoenen mensen de overtuiging opdrong, dat Hitler en het Derde Rijk van abnormale middelen gebruik gemaakt hadden.
XCVoor wij op dat punt terugkomen, heeft het zin om, zij het beknopt, weer te geven, hoe het kwam dat die bezetting van heel Denemarken en van de belangrijkste punten in Noorwegen zich zo snel voltrok. Daarbij moet dan het accent op Noorwegen vallen - Denemarken werd als het ware 'in één moeite door' veroverd.'
XCTwee factoren waren het, die voor Hitler de bezetting van Noorwegen aantrekkelijk maakten, een positieve en een negatieve. De positieve werd gevormd door zijn wens, er de beschikking te krijgen over nieuwe bases voor zijn vloot en luchtmacht en de ongestoorde toevoer van de Zweedse ijzerertsen (de Zweedse uitvoerhavens in de Botnische Golf waren in de winter dichtgevroren) te waarborgen; de negatieve factor was zijn angst dat vroeg of laat de Geallieerden tot de bezetting van Noorwegen zouden overgaan, waardoor (afgezien nog van andere nadelen) die ijzererts-toevoer in het gedrang zou komen en vermoedelijk geheel afgesneden zou worden. Aan Duitse kant kwam de eerste impuls om Noorwegen te veroveren, uit kringen van de Duitse marine; de Oberbefehlshaber der Krlegsmarlne, admiraal Raeder, was er al in de herfst van '39 een enthousiast voorstander van. Raeder was het ook, die enkele maanden later nauw betrokken werd bij besprekingen
1 Nadere bijzonderheden met gedetailleerde verwijzing naar al het bronnenmateriaal in L. de Jong: p. 203-29.
welke een Noors oud-minister van defensie, Vielkun Quisling, sinds '33 leider van een miniem-kleine Noorse nationaal-socialistische partij, Nasjonal Sam ling, in Duitsland kwam voeren. Raeder kwam met deze Quisling in contact via Alfred Rosenberg, hoofd van het Aussenpolitische Amt der NSDAP - een partijbureau dus, dat allerlei verbindingen onderhield met nationaal-socialistisch gezinden buiten Duitsland en dat geleid werd door een man die zich als een aanzienlijk capabeler minister van buitenlandse zaken beschouwde dan Joachim von Ribbentrop, de werkelijke bekleder van die hoge functie. Rosenberg (hij kende Quisling al een jaar of zes) had zich in december' 39 laten winnen voor een plan dat de eerzuchtige Quisling hem ontvouwd had. De Noor wilde in Oslo op zekere dag alle belangrijke regeringsgebouwen met een aantal aanhangers en Duitse supporters bezetten, zichzelf tot minister-president uitroepen en dan, zoals Seyss-Inquart in maart '38 aan de vooravond van de Oostenrijkse Anschluss in Wenen gedaan had, Duitsland te hulp roepen; lag op dat moment een Duits eskader voor de Oslofjord. dan had, zo meende hij, die staatsgreep grote kans van slagen. Dat eskader kon alleen via admiraal Raeder ter beschikking gesteld worden; deze werd dus in de arm genomen en was als uitvloeisel daarvan aanwezig, toen Quisling op 13 december zijn plan aan Hitler zelfkon voorleggen. Hitler toonde zich bereid, dieper op de zaak in te gaan, zegde Quisling in beginsel zijn steun toe, liet hem geld geven voor zijn propaganda - en hield hem alsook Rosenberg verder buiten alle plannen: de geheimen van een zo gecompliceerde en kwetsbare operatie als de bezetting van Noorwegen (de Britse , slagvloot was immers verre de meerdere van de Duitse) konden niet aan niet-militairen, laat staan aan buitenlanders toevertrouwd worden. wel werden aan Quisling op 4 april, toen de Duitse schepen voor Narvik al onderweg waren, in Kopenhagen door het hoofd van de spionage-afdeling van de Abwehr nog vragen gesteld over details van het Noorse verdedigingsstelsel, maar dag en uur van de Duitse overval werden hem niet meegedeeld; hij kon, naar Oslo teruggekeerd, hoogstens vermoeden dat deze op komst was.
XCBegin januari had Hitler door het Oberkommando der Welinnacht de eerste plannen laten ontwerpen voor de militaire bezetting van Noorwegen die de code-aanduiding Weserubung kreeg. Eind januari ging hij op spoed aandringen en toen enkele weken later, in de nacht van 16 op 17 februari, een Britse torpedobootjager, de 'Cossack', de Noorse territoriale wateren binnendrong om Britse krijgsgevangenen te bevrijden die zich aan boord van het Duitse vrachtschip 'Aftil/ark' bevonden, zag hij dat als bewijs, dat Engeland en
IX. De Duitse aanval De op 9 april 1940 door Duitsland bezette havensteden zijn rood onderstreept.
wegen te bezetten. Vijf dagen na die 'Altmark'-affaire ontbood Hitler een Duits generaal bij zich, von Falkenhorst: deze kreeg opdracht om met spoed voor Weserûbung een gedetailleerd plan te ontwerpen dat kans van slagen leek te bieden.
XCDat plan werd gebaseerd op het element van de complete verrassing: alle belangrijke Noorse havens (Oslo, Kristiansand, Stavanger, Bergen, Drontheim, Narvik) zouden in de vroege ochtend van een bepaalde dag (' Weser tag') militair bezet worden, op de vliegvelden bij Oslo en Stavanger zouden Duitse luchtlandingstroepen dalen. De genoemde havens zouden geforceerd worden door Duitse oorlogsschepen met troepen aan boord. Zware wapenen en voorraden zouden, onder ladingen steenkool verborgen, met zeven vrachtschepen naar de betrokken punten gebracht worden - vrachtschepen die er de avond vóór Wesertag, als neutrale schepen vermomd, zouden arriveren (ze zijn alle zeven te laat gekomen); een achtste schip, de tanker' 'Jan Wellen/ zou vanuit de Basis Nord (een marinebasis bij Moermansk waar Stalin als uitvloeisel van het Duits-Russisch verdrag van augustus '39 Hitler de beschikking over gegeven had) naar Narvik gedirigeerd worden. Waren die havens en vliegvelden eenmaal veroverd, dan konden de reserves per schip en transportvliegtuig het land binnenstromen: in totaal zouden bij die operatie zeven divisies betrokken worden.
XCVoor Denemarken reserveerde Hitler slechts twee divisies en een brigade; de brigade zou samen met één divisie op Wesertag Jutland bezetten, de andere divisie moest zich dan meester maken van alle strategische punten op de Deense eilanden (de grote bruggen, de radiozender Kalundborg), in Kopenhagen zouden haven en citadel bezet worden en met een demonstratieve vlucht van de LtJftwaffe boven de Deense hoofdstad hoopte hij dan de Deense regering tot onmiddellijke overgave te bewegen; weigerde zij, dan zou Kopenhagen gebombardeerd worden.
XCEind februari vroeg Hitler zich af ofhij de bezetting van Denemarken en Noorwegen [Weseriibung] vóór het grote offensief in West-Europa (Fall Gelb) zou uitvoeren, of omgekeerd." Een maand later, eind maart, leek het hem het meest wenselijk, Wesertag tussen 8 en 10 april te laten vallen (een periode met donkere maan), Fall Gelb zou dan een dag of vier, vijf later kunnen beginnen." Op dinsdag 2 april hakte hij de knoop door: Wesertag werd bepaald op dinsdag de ode, de aanvalsdag voor Fall Gelb werd aangehouden.
XCBeide berichten kon kolonel Oster op woensdag 3 april, ,s avonds laat,
XC1 A.Jodl: Tagebuch, 26 febr. 1940 (Neur. doe. PS-1809,!IMT,!dI. XXVIII, p. 408). • A.v., 26 maart 1940 (a.v., p. 415-16).
aan zijn vriend Sas doorgeven, alleen omtrent de precieze datum van Wesertag Was Oster niet zeker. Daags daarna, donderdag de 4de, waarschuwde Sas in Berlijn de Deense marine-attaché en de kanselier van de Noorse legatie; de Deense attaché gaf het bericht naar Kopenhagen door ('Nonsens! Nonsens!' was de reactie van de Deense minister van buitenlandse zaken"), de Noorse kanselier, sympathisant met Nasjonal Sanding, hield het bericht onder zich. Nog op woensdagmiddag had Sas telefonisch kapitein Kruls, een van de twee adjudanten van minister Dijxhoorn, te verstaan gegeven dat de grote Duitse invasie in het westen waarschijnlijk op 9 april ingezet zou worden"; woensdagavond zond de Nederlandse gezant te Berlijn een cijfertelegram naar Buitenlandse Zaken van de volgende inhoud:
XC'Geloofwaardige bron meldt aan de militair attaché invasie zeker van Denemarken en Noorwegen in begin volgende week, vermoedelijk dinsdag. Groot gevaar VOOl: aanval, hetzij tegelijk, hetzij korte tijd later, tegen Nederland, België en Frankrijk.'
XCBij Buitenlandse zaken wist men niet, welke waarde men aan dat telegram moest toekennen": hoe vaak had Sas niet al invasiedata voorspeld! Nooit waren die voorspellingen uitgekomen. Niettemin rees de vraag of men een zo concretewaarschuwing aan de Denen en Noren moest doorgeven, alof niet onder voorbehoud. Besloten werd, zulks na te laten. De Deense en Noorse legatie in Den Haag werden niet gewaarschuwd, misschien omdat men aannam; dat Sas in Berlijn voor bericht aan Kopenhagen en Oslo zou zorgen. Een andere, minstens zo belangrijke vraag was, of men de melding zou doorgeven aan de Engelsen. Minister van Kleffens gaf op die vraag een ontkennend antwoord: 'Het was niet aan mij als minister van buitenlandse zaken van een neutraalland', schreefhij eind '49, 'om een der belligerenten mededelingen te doen omtrent plannen van de wederpartij, althans niet warmeer die plarmen een derde land betroffen (en niet het onze).'! Mr. van Kleffens was van oordeel dat men, zo die waarschuwing aan Londen ooit zou uitlekken, Duitsland een perfect argument in handen gespeeld had omJ. Hvidtfddt,sept.Getuige G. J. Sas,dl.c, p.Toen hij in augustusdoor de Enquêtecommissie terzake verhoord werd, wist oudminister van Kleffenszich dit telegram 'absoluut niet' te herinneren; hetzelfde gold voor de toenmalige chef van de afdeling diplomatieke zaken, mr.J. H. van Royen, en voor de toenmalige chef van het kabinet van de minister, jhr. mr. H.van Vredenburch (a.v., dl.c, p.Overtuigd van hW1goede trouw, zijn wij niettemin van mening, dat het belangrijkeBerlijnsetelegram althans aan de minister bekend was. • E.van Kleffens:van kritiek en hW1 beantwoording'p.
1 9 1968. 2 I 210. 3 1949 dr. L. F. K. V 339). N. 'Punten (1949). I.
ons land terstond te bezetten. T~en de marine-attaché te Londen op zondag 7 april over de mogelijke invasie van Denemarken ell Noorwegen ingelicht werd", werd daar uitdrukkelijk bij gezegd, dat hij het bericht niet aan de Engelsen mocht doorgeven.ê Zonder dat de minister van buitenlandse zaken hier iets van wist, was het intussen toch doorgegeven: in Den Haag, door GS III, aan de Engelse militaire attaché.ê Aan Sas' waarschuwing met betrekking tot ons eigen land werd door de leiding van GS III overigens geen speciale betekenis toegekend: die waarschuwing had een voorwaardelijk karakter gedragen en ze stemde niet overeen met het algemene beeld dat de inlichtingendienst op dat moment bezat van de concentraties van Duitse troepen aan de grens en van hun bewegingen; er werd dan ook tussen 4 en 9 april geen enkele voorzorgsmaatregel genomen. Trouwens, ook bij het Nederlands gezantschap te Berlijn had men de alarmerende berichten van de militaire attaché weer met een korreltje zout genomen, 'zelfs op dinsdagochtend' (9 april), aldus de gezantschapssecretaris, 'zei iedereen nog, en hebben ook wij gezegd: nu is verder de authenticiteit van de bron van Sashopeloos, want er was verder niets gebeurd. Maar vijf minuten later kwam het bericht over de radio, dat de inval inderdaad had plaats gevonden, precies zoals hij voorspeld had."
XCWat de Engelse militaire attaché in Den Haag met het bericht uit Berlijn, dat GS III hem overbracht, gedaan heeft, weten wij niet. In algemene zin wàs Londen al gewaarschuwd: de Duitse eoncentraties van schepen en troepen in de Oostzee en bij Bremen en Hamburg waren niet onopgemerkt gebleven. Zij waren de Engelsen ook hoogst welkom. Waarom?
XCBegin februari had de Engels-Franse opperste oorlogsraad besloten om, onder het mom Finland te hulp te komen, Geallieerde troepen te landen in midden- en noord-Noorwegen en met die troepen ook de Zweedse ijzerertsmijnen te bezetten." Finland moest daartoe om hulp roepen en Noorwegen en Zweden dienden de nodige medewerking te verlenen. Alle driede Booy: 'Herinneringen van de marine-attaché te Londen',no.p.de Booy, z sVerklaring,maartvan J.Somer (Sectiekrijgsgeschiedenis,archieven, groeppak• Getuige J. G. de Beus,dl.c, p.Voor dit en het volgende, zieJ.Butler:dl.p.
1 A. 1952, 2, 41. 2 A. jan, 1956. S IS 1948, M. III-2, A). I 627. 5 R. M. II (1957), 92-126. 1 W. N. Medlicott: dl. p. 192. 2 L. de Jong: in p. 79-80. 3 A.v., p. 222-24.
. de regeringen weigerden evenwel de hun toebedachte rol. Eind maart nu, werd door de nieuwe Franse premier, Paul Reynaud (het kabinet-Daladier was op 20 maart gevallen), voorgesteld, toch in Noorwegen te landen en tegelijk de Russische aardolievelden in de Kaukasus te bombarderen. Dat laatste denkbeeld liet men wijselijk vallen, tot uitvoering van het eerste werd besloten, in dier voege dat men eerst mijnen zou leggen in de Noorse territoriale wateren, althans dat bekend zou maken (er werd uiteindelijk maar op één punt een klein mijnenveld gelegd'}; dan zouden, naar men aannam, de Duitsers in Zuid-Noorwegen landen; en zulks zou, aldus de opzet, de rechtvaardiging vormen voor een onmiddellijke Geallieerde landing bij Bergen, Drontheim en Narvik. Op zondag 7 april werden Geallieerde landingstroepen ingescheept aan boord van Engelse marine-eenheden; diezelfde dag werden eenheden van de Duitse Kriegsmarine waargenomen, varendin de richting van Noorwegen; toen werden die troepen in allerijlontscheept; dat gebeurd zijnde, ging de Navy op weg om slag te leveren met de Kriegsniarine - en zij kon geen Duits schip vinden. In Oslo had de regering op maandag 8 april de indruk dat vreemde dingen op til waren; ze besloot die avond tot een gedeeltelijke mobilisatie in sommige delen des lands; van omvang en uitgebreidheid der op handen zijnde Duitse landingen had zij geen denkbeeld. Kort voor middernacht kwam bericht dat de forten bij Oslo beschoten werden; toen nam het kabinet, in spoedzitting bijeen, het besluit tot gewapend verzet.ê Te laat! Narvik, Drontheim en Bergen werden's morgens vroeg met grote snelheid door de Duitsers veroverd, bij Kristiansand duurde het een paar uur langer, in de Oslofjord (waar de Noorse marine, rekening houdend met de mogelijke komst van Engelse schepen, geen mijnversperring gelegd had) werd een zware Duitse kruiser door de forten tot zinken gebracht, maar deDuitsers konden er hun troepen aan land zetten en de verovering van de twee bij de Noorse hoofdstad gelegen vliegvelden kostte hun luchtlandingstroepen (de eerder arriverende parachutisten konden door de mist niet landen) weinig moeite. Een Duitse divisie trok Oslo binnen. Van die gelegenheid maakte Quisling gebruik om er de macht te grijpen. Met de bezwaren van generaal von Falkenhorst hield Hitler geen rekening: in de middag stond hij telefonisch toe, dat Quisling door de radio liet omroepen dat hij, de leider van Nasjonal Samling, Noorwegens nieuwe minister-president was." Binnen een week liet Hitler hem overigens weer vallen: in het bezette deel van Noorwegen
nam toen een uit prominente Noren bestaande 'Administratieve Raad', benoemd door de Noorse Hoge Raad, de leiding van het bestuur in handen.
XCIn Denemarken was de Duitse verrassing even volkomen als in Noorwegen, met dien verstande dat hier voor een Quisling geen ruimte overbleef: zodra de Deense regering besefte dat zich al een Duits bataljon, met één schip aangevoerd, in Kopenhagen bevond, capituleerde zij, ook om verder bloedvergieten in Jutland te voorkomen. Aan Deense kant waren zes-en-dertig militairen gesneuveld of gewond, aan Duitse ongeveer twintig.!
XCIn Noorwegen zou de strijd langer duren. Koning Haakon en zijn kabinet waren uit Oslo ontkomen en trokken noordwaarts. Daar landden, op 16 en 18 april, de Engelsen ten noorden en ten zuiden van Drontheim; hun expeditie was miserabel voorbereid: de Duitsers wisten hen te dwingen, het land na twee-en-een-halve week in wanorde te verlaten. De Noorse koning en zijn ministers hadden inmiddels Engeland bereikt. Alleen Narvik, in het uiterste noorden, werd door de Engelsen en Fransen heroverd maar eind mei zouden zij het weer moeten prijsgeven aan de Duitse troepen die zich in de bergen rond de havenstad teruggetrokken hadden. Daarmee was de militaire strijd ten einde.
XCWeserubung was, wat de marine betrof, de Duitsers te staan gekomen op het verlies van drie kruisers, tien torpedobootjagers en één onderzeeboot: een, naar verhouding, geringe prijs voor grote voordelen. Want Duitsland kon de Britse convooiroutes over de Atlantische Oceaan voortaan sterker bedreigen, Denemarken en Noorwegen waren beide in de wacht gesleept en Zweden was voor de rest van de oorlog veroordeeld tot de positie van constant-bedreigde en dus zwakke, neutrale mogendheid. Over de aanvoer van het Zweedse ijzererts behoefde Hitler geen zorgen meer te hebben.
XCHij was de Geallieerden een slag vóór geweest - en welk een slag! Hij had handelend kunnen optreden zij hadden het gelaten bij een weinig effectieve reactie. Welwaren aan Geallieerde kant ook andere plannen overwogen: kon men Hitler, terwijl hij in Denemarken en Noorwegen bezig was, in West-Europa niet vóór zijn?
XCIn de nacht van 9 op Ia april hadden de regeringen van Frankrijk en Engeland sterke pressie op het Belgische kabinet uitgeoefend om goed te vinden dat Franse en Britse troepen onverwijld in België binnenrukten, maar dat kabinet had de vereiste medewerking resoluut geweigerd, mede in het licht van berichten uit Den Haag dat er geen tekenen waren van een
1 A.v., p. 77-78, II2.
spoedig dreigend Duits offensief." Op die dreiging wijzend, had de Britse gezant in Den Haag nog vóór de démarche in Brussel een beroep gedaan op minister van Kleffens opdat Nederland de hulp der Geallieerden zou inroepen. 'II lui a été répondu", tekende generaal van Overstraeten aan, 'que les Pays-Bas s'en tenaient à leur politique de neutralité et se rejusaient à tout appèl prévelltif'2
XCMisschien was het vooral Quislings radio-proclamatie geweest die eerst aan de Noren, maar daarna aan de burgers van tal van andere staten de overtuiging schonk dat de grondslag voor het onbegrijpelijk-snelle succesdat de Duitsers op dinsdag 9 april geboekt hadden, gelegd was door in Denemarken en Noorwegen wroetende geheime agenten: Duitsers en dan daarnaast Denen en Noren die zich met het Derde Rijk verbonden hadden. Men repte van valse orders, van doorgesneden verbindingskabeIs, van saboterende Noorse officieren, van Duitse soldaten en Duitse wapens die tevoren het land binnengesmokkeld waren, van Duitse vissers, handelsreizigers, toeristen, pleegkinderen die druk als spionnen gefungeerd hadden - kortom: de bliksemsnelle verovering van twee landenleek in de eerste plaats gevolg van het sinister optreden van een 'Vijfde Colonne' ; die term was, wij beschreven dat in ons vorig deel, herfst '36 tijdens de Spaanse burgeroorlog geboren.
XCDat aan het welslagen van de Duitse operaties heel andere factoren ten grondslag lagen: een gedurfde opzet, uitnemende planning en grote doortastendheid bij de uitvoering, besefte men niet of wilde men niet beseffen: de conceptie van de 'Vijfde Colonne' bood een veel simpeler verklaring, leek bij voorbaat bevestigd door het optreden van een Seyss-Inquart in Oostenrijk en een Henlein in het Sudetengebied - en voor het overige zorgden de verslagen van journalisten die, zelf slachtoffersvan de Vijfde-Colonnegeruchten, geheel te goeder trouw weergaven wat zij in Denemarken, maar vooral in Noorwegen opgemerkt of van anderen vernomen hadden. 'Noorwegen overrompeld, niet door militaire macht, maar door verraad', stond op 16 april met grote koppen in De Telegraaf te lezen; het blad citeerde (vele andere Nederlandse bladen deden hetzelfde) een reportage welke die ochtend in een groot deel van de wereldpers verscheen en die geschreven
XC1 J. Vanwelkenhuyzen: 'Deuxièine période', p. 60-64. 2 R. van Overstraeten: Albert I-Léopold III, p. 548.
was door een speciale verslaggever van de Chicago Dai /y News die, op terugweg van Finland, in Noorwegen was blijven hangen, daar verrast was door de Duitse overval, maar na enkele dagen naar Stockholm had weten te ontkomen. 'Noorwegens hoofdstad en Noorwegens zeehavens zijn', berichtte hij, 'niet genomen door een gewapende macht. Zij zijn met grote snelheid door een reusachtige, koelbloedige samenzwering in handen van de vijand gevallen, een samenzwering die men tot een van de meest stoutmoedige en meest volmaakte politieke conspiraties van de laatste eeuw moet rekenen. Door het land te doordringen met Nazi-agenten en door verraad van enkele hooggeplaatste Noorse burgerlijke en militaire autoriteiten bracht de Duitse dictatuur haar Trojaans paard in Noorwegen. Toen het uur geslagen had, waren het de Duitse en Noorse verraders die de sterke Noorse forten onmachtig rnaakten. Hiervoor was het nodig, dat een handvol sleutelposities in de administratie en in de vloot in handen van de verraders waren. De samenzwering voldeed voor 90% aan het te voren opgemaakte plan ... Men heeft dezelfde methode toegepast als tegen Oostenrijk en Tsjechoslowakije ... Majoor Quisling, de leider van de Noorse nationaal-socialisten, was (op 5 april) in Berlijn en organiseerde de expeditie. Hij keerde zaterdag 6 april in Oslo terug ... De engten van de Oslofjord waren afgesloten met mijnen. Om half twee in de morgen van de 9de april zijn al deze mijnen onschadelijk gemaakt door de Noorse marine die daartoe orders had ontvangen van de verraders. Zo is het land weerloos gemaakt."
XCDie reportage (de schrijver duidde haar zelf aan als 'het meest belangwekkende verhaal dat ik ooit sehreef'), een week na het alarmerend gebeuren gepubliceerd en door de lezers ook van de Nederlandse pers gretig verslonden, leek de oplossing te bieden voor alle raadsels. In tal van landen werden door nerveuze regeringen, opgejaagd door een nerveuze publieke opinie, voorzorgsmaatregelen genomen. Zo ook in het onze.
XCOp 3 april, een kleine week vóór Wesertag, had de Duitse gezant in Den Haag, Graf Zeeh von Burkersroda, aan al zijn officiële relaties doen weten dat hij op maandagavond 8 april in Den Haag een filmavond voor genodigden zou houden. Het Auswártige Amt had hem hier instructie voor gegeven. Een dag later kon hij onthullen welke film vertoond zou worden. Het bleek
'Feuertall[e' te zijn: de Duitse documentaire van de veldtocht in Polen. De fIlm was in ons land door de centrale filmkeuringscommissie begin maart voor openbare vertoning verboden. De Duitse marine-attaché voegde aan de uitnodiging van de gezant toe, dat 'vooral jonge officieren' welkom waren bij de besloten voorstelling welke plaats zou vinden in het gebouw 'Excelsior' dat door het Duitse gezantschap afgehuurd was.' 'Excelsior' was die maandagavond stampvol, leger en marine hadden er evenwel slechts enkele officieren heengezonden aan wie tevoren zorgvuldig opgedragen was dat zij zich gereserveerd te gedragen hadden.ê 'Peuertauje' gaf een beklemmend beeld van het Duitse militaire geweld; de onuitgesproken strekking was (daarom had het Duitse gezantschap in Oslo de film op 5 april moeten vertonen) dat men zich beter kon overgeven dan dat geweld over zich te laten komen.
XCDie strekking werd onderstreept door de berichten die op dinsdag 9 april uit Denemarken en Noorwegen binnenkwamen, Had 'Peuertauje' misschien ook de Nederlandse regering moeten intimideren? Die dinsdagmiddag kwam bij GS III bericht binnen van een van de inlichtingengroepen dat een Duitse aanvalop Nederland binnen zeer korte tijd te wachten stond."
XCGeneraal Winkelman had reeds des ochtends, met instemming van minister Dijxhoorn, alle periodieke verloven ingetrokken voor de grensbataljons, voor de brigades A en B (in de Betuwe en in het Land van Maas en Waal), voor de bataljons aan de Maas, voor de troepen van het zuid- en het westfront van de Vesting Holland en die van de stelling Den Helder, alsmede voor het gehele personeel van de luchtverdediging. Voorzover daarbij betrokken, moesten die eenheden voorts de onmiddellijke vernieling voorbereiden van de objecten, de grote bruggen in de eerste plaats, die voor vernieling aangewezen waren,
XCHet bericht dat GS III ontving, maakte verdere maarregelen noodzakelijk,
XCGeneraal Winkelman wilde alle verloven intrekken, maar minister-president de Geer, kennelijk niet overtuigd van de ernst van de situatie, vond dat te ver gaan: hij wist te bereiken dat de z.g. zakenverloven uitgezonderd zouden worden van die intrekking welke's middags bekend gemaakt werd. De generaal nam die middag nog een reeks andere besluiten die in zijn krijgsplan pasten. Voor het gros van het nrde legerkorps gelastte hij eoncentratie ten zuiden van Den Bosch; uit de buitenprovincies werden enige vliegtuigafdelingen naar de Vesting Holland en naar Zeeland overgevlogen; de comc.c.
1 Moolenburgh: 'Dagaautekeningen I939-I940', 3-6 april I940. 2 Moolen burgh, I4 mei I958. SH. F. M. van Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobili satie I939-I940 en de meidagen I940', dl. I b, p. I02.
mandant van de Vesting Holland kreeg een paar honderd man tot zijn beschikking 0111. eventuele parachutisten te bestrijden.' In de Waterlinie en in de inundatiegebieden bij de Moerdijk en in zeeland werd het water in de polderboezems ingelaten: men kon dus, zodra het vereiste peil bereikt was, tot inundatie overgaan.ê Dan werden in Den Haag eenheden uit de politie en troepen uit de infanteriedepots (kazernes waar de pas-opgekomen dienstplichtigen hun eerste oefening ontvingen) ingeschakeld bij de bewaking van regeringsgebouwen en van de woningen van de hoogste burgerlijke en militaire autoriteiten; de omgeving van het Binnenhof werd afgezet." En tenslotte gelastte generaal Winkelman des middags om kwart over vier dat de grensbataljons, de brigades A en B, de Maasbataljons en de troepen van de stelling Den Helder in de komende nacht volledig strijdvaardig moesten zijn: dat betekende dat zij zich niet in hun kwartieren mochten bevinden maar gewapend op post moesten zijn."
XCDe Duitse aanval bleef die nacht uit; hij bleef ook uit in de volgende nachten, waarvoor de opperbevelhebber van land- en zeemacht telkens voor de genoemde eenheden volledige strijdvaardigheid gelastte. Hij nam nog andere maatregelen: van de zeven bataljons in de noordelijke provincies verplaatste hij er twee naar de Betuwe; alle grenstroepen moesten hun moderne tankafweergeschut afstaall voor de hoofdverdedigingsstellingen, zij zouden gedeeltelijk in ruil oud veldgeschut ontvangen dat uit de jaren 'So Vall de negentiende eeuw dateerde; dan werden uit het oostfront van de Vesting Holland de meeste troepen naar het zuidfront en naar de nog in te richten Lingestelling overgebracht en bij die laatste stelling alsmede bij de Grebbelinie ging men tot inunderen over."
XCTerwijl dit alles voorbereid en uitgevoerd werd, gold voor de eenheden die, naar men meende, de eerste Duitse stoot moesten opvangen, nog steeds des nachts de volledige strijdvaardigheid. Daar kon men niet mee doorgaan: de troep kwam veel te veel slaap tekort. Na zes dagen, op IS april, werd de 'normale graad Vall strijdvaardigheid' weer voldoende geacht."
XCNog geen acht-en-veertig uur tevoren, in de nacht Vall 13 op 14 april was in het westen des lands groot alarm geweest. Op de avond Vall de r jde had
1 Sectie krijgsgeschiedenis) F.J. Molenaar: I, p. 40-4I (wij halen de eerste versie van dit, in 1968 nog niet verschenen werk aan onder verwijzing naar de nummers van de hoofdstukken en naar de betrokken pagina nummers binnen de hoofdstukken, een en andcr aan de hand van het getypte manuscript). 2 Nierstrasz: p. 17. 3 A.v., p. 20-21. 4 Hoofd kwartier Veldleger: 'Dagboek', 9 april 1940. 5 Nierstrasz: p. 18-19. 6 Hoofdkwartier Veldleger: 'Dagboek', april 1940.
een post van de marinekustwacht bij Den Helder menen te zien dat op grote afstand buiten de kust een zestiental schepen naar het zuiden voer. Was dit misschien een Duits convooi dat langs de kust afzakte om Ijmuiden en Hoek van Holland te overvallen zoals men het vier dagen tevoren met Oslo en de overige Noorse havens gedaan had 1 Generaal Winkelman, generaal-majoor van Voorst tot Voorst en vice-admiraal Furstner kwamen onmiddellijk voor spoedberaad bijeen. De nog in Noord-Brabant staande Lichte Divisie werd gealarmeerd om, als dat nodig was, snel naar de Vesting Holland op te rukken; daar werd voor alle troepen de volledige strijdvaardigheid gelast, ook werd de binnenstad van Den Haag weer afgesloten; admiraal Furstner stuurde de beschikbare drie onderzeebotennaar buiten om ÎlI de territoriale wateren op de loer te liggen: kwam het tot een landing op onze kust, dan moesten zij onmiddellijk aanvallen; ten noorden van Katwijk werd voorts de kustverlichting gedoofd.
XCDie nacht ging generaal Winkelman op inspectie, kort na het middernachtelijk uur.! Hij 'kwam in de buurt van Ijmuiden in de duinen bij een betonkazemat. Het was een betonkazemat die vuur op het strand en de zee moest kunnen brengen. Er heerste grote rust en diepe stilte. De generaal gaat binnen en ziet daar de wacht die inderdaad met uniform en zo aan zit. Evenwel had zij alle openingen, alle uitkijkgaten en alle spleten en alleswat er maar enigszins open was, met zakken zand dichtgestopt."
XCZo waren er meer punten waar de opperbevelhebber de indruk kreeg dat het alarm in hoogst onvoldoende mate doorgegeven was en dat de troep geen denkbeeld had van hetgeen oorlog betekenen kon. Dat was verontrustend. Gelukkig: de volgende ochtend bleek alles loos alarm geweest te zijn. Geen vreemd schip werd meer waargenomen. Het enige wat geschiedde, was dat een van de Nederlandse onderzeeboten die, teneinde de batterijen bij te laden, op de drie-mijls-grens boven water dieselde, door een Frans vliegtuig (de inlichtingendienst had in Den Haag onmiddellijk de Franse en Britse militaire attache's over het Z.g. Duitse convooi geïnformeerd'') voor een Duitse U-Boot gehouden en met bommen bestookt werd, en dat een van de Nederlandse verkenningsteestellen verongelukte."van Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobilisatieen de meidagendl.b, p.GetuigeM. van Voorst tot Voorst, a.v., dl.c, p.C. Moolenburgh,mei'Marine . .. tweede wereldoorlog', dl.hoofdstuk('Ontwikkeling van detoestand en de inleiding tot de Duitse inval opmeino.p.ms. Milo-vanp.
1 H. F. M. 1939-1940 1940', I 103. 2 H. F. I 489. 3 14 1958. 4 I, 7 internationale Ia 1940'), 1955, 6, 14; Popta, II, 168.
XCOf zich inderdaad op de avond van de r jde vreemde schepen ter hoogte van Den Helder bevonden dan wel of de kustwacht in de schemering een school robben voor Duitse schepen gehouden had, zij in het midden gelaten. Vast staat, dat de militaire leiding korte tijd beducht was voor een Duitse landing op de kust.! De bui dreef over. Generaal Winkelman was nuchter genoeg om daar geen geruststelling uit te putten. Op 10 april was uit Berlijn in Den Haag de nieuwe Japanse marine-attaché gearriveerd, kapitein-ter-zee Tadashi Maeda, en deze had zich gehaast om aan het hoofd van de marineinlichtingendienst (Maeda's voorganger, Tonaki, had veelmet deze gezeild) te berichten dat Nederland in elk geval door Duitsland aangevallen zou worden; toen dat hoofd die informatie aan generaal Winkelman overbracht, zei de generaal dat hij er persoonlijk op rekende, 'dat het vroeg aflaat mis zou gaan.'2
XCHoe 1 Welke vormen zou dat gevreesde Duitse offensief aannemen 1 Welke listen en lagen moest Nederland van Hitler verwachten 1
XCDe berichten uit Denemarken en Noorwegen hadden niet alleen bij de publieke opinie, maar ook bij vele ministers en bij de militaire leiding de nerveuze verwachting gewekt dat hier te lande, als in Denemarken en Noorwegen, een 'Vijfde Colonne' beslissend zou ingrijpen. Die verwachting knoopte aan bij een al bestaande bezorgdheid. De gehele winter door, maar met name in januari, daarna weer in februari en maart, was, vooral in het centrum des lands, des avonds, soms ook des nachts opwinding ontstaan doordat men meende, lichtsignalen waar te nemen; telkenmale werd de politie of werden militairen op nader onderzoek uitgezonden: nooit wisten zij de bron van die lichtsignalen te vinden. Tenslotte werden in het gebied van het veldleger grootscheepse patrouilletochten georganiseerd. De nachte-lijke waarnemingen werden in kaart gebracht. Geruchten gingen de ronde doen dat, na het invallen van de duisternis, geheimzinnige auto's door het land reden, soms ook dat even geheimzinnige vliegtuigen 'met lichtendenadering van een Duits, niet van een Engels convooi duchtte, staat vast (H. F. M. van Voorst tot Voorst, 16 febr. 1967). 2 c. Moolenburgh, 14 mei
1 In het 'Rapport van de generale staf inzake de opstelling van de Nederlandse troepen in de periode 1939-1940' (1947) lezen wij: 'Dat Nederland zijnneutraliteit wilde handhaven, dus ook door optreden tegen een eventuele Engelse aggressie of inval, moge o.m. blijken uit het feit dat het gehele Iste legerkorps direct werd ge alarmeerd en zijn voorbereide gevechtsopstellingen aan de kust innam, toen in de nacht van 21 op 22 maart 1940 verdachte Engelse vlootonderdelen op de Noordzee waren gesignaleerd.' dl. II b, p. 35). Wij hebben die alarmering in de nacht van z r op 22 maart nergens teruggevonden en dat men op de avond van 13 april de
rookpluimen' overvlogen. Het Algemeen Handelsblad zag hier in februari Duits opzet achter. 'Er kunnen belligerenten zijn', schreef het blad (de Duitsers werden bedoeld, maar niet genoemd), 'die niets liever wensen dan dat de publieke opinie in Nederland zich zenuwachtig zou gaan maken over uniformsmokkelarijen (nietwaar, in verband met parachutisten die vermomd als rijksveldwachter of marechaussees of postboden of melkboeren op donkere nachten uit de lucht zouden komen vallen om achter het 'front' verwarring te stichten of ministeries of de bureaux van de generale staf te overrompelen!) Ook de geheimzinnige verhalen over de lichtkogelseinen die langs steeds wisselende lijnen over ons land van grens tot grens zich zouden voortplanten passen natuurlijk prachtig in zulk een verwarrings-stelsel Volgens sommige opvattingen in Haagse kringen zou men hier te doen hebben met een stelselmatig geënscènccrde zenuw-zaaicampagne van NSB'ers."
XCIs er in werkelijkheid iets van belang aan de hand geweest?
XCIn een aantal gevallen bleken die z.g. lichtsignalen door kwajongens gegeven te zijn," in andere door geestelijk-gestoorden die, aanhakend aan de persberichten, graag sensatie wekten. Vaak ook bleek het z.g. lichtsignaal gevolg te zijn van het feit dat een auto met ongedimd licht een helling op reed of dat de bewoner van een eenzaam huis iets op zolder zoeken moest waar hij korte tijd het licht aan deed. Wij erkennen: er blijft een onverklaarde rest. Het is zeker niet ondenkbaar dat deze of gene individuele Duitser of individuele NSB'er bij tijd en wijle trachtte, de evidente nervositeit in Nederland te versterken. In de betrokken periode heeft men evenwel in ons land, alle nasporingen ten spijt, in geen enkel geval bezwarend bewijsmateriaal gevonden; voor de naoorlogse onderzoekingen geldt hetzelfde. Het hoofd van de afdeling van de Abwehr die een dergelijke nervositeits-actie had moeten organiseren, sprak in '52 met ons in grote openhartigheid over al datgene wat zijn dienst op touw gezet had, maar de Nederlandse 'lichtkogel-affaire' was nieuw voor hem." Uit de nerveuze reacties op die z.g. geheimzinnige signalen sprak een nerveuze angst.
XCJuist die angst werd door de gebeurtenissen in Denemarken en Noorwegen belangrijk versterkt: wij haalden de meest schokkende reportage met betrekking tot Noorwegen al aan. Zij verscheen, gelijk toen vermeld, op rö april in een groot aantal Nederlandse bladen. Diezelfde dag arriveerde uit Oslo op Schiphol het KLM-toestel 'Kemphaan' dat, op 8 april in de Noorse hoofdstad aangekomen, daar op de ede weer had zullen vertrekken, maar gezag
XC1 Algemeen Handelsblad, 23 febr. 1940. 2 Een voorbeeld in het Algemeen Handels blad,23 maart 1940. 3 E. Lahousen, 28 sept.
voerder Evert van Dijk had een week moeten wachten voor hij er verlof toe kreeg. Toen hij na terugkomst de pers te woord stond, beperkte hij zich, wat zijn waarnemingen in en bij Oslo betrof, tot algemeenheden, zij het dat hij zich 'ten volle rekenschap (had gegeven), zo zei hij ons, wat een land te wachten staat, dat zich niet voldoende op zijn verdediging voorbereid heeft' aldus de Nieuwe Rotterdamse Couraru+ In een rapport aan de regering en aan de militaire autoriteiten werd gezagvoerder van Dijk aanzienlijk nauwkeuriger. Hij had, berichtte hij, waargenomen dat de Duitse stoottroepen met normale verkeersmachines vervoerd werden; op hetkleine vliegveld Fornebu bij Oslo waren ze met vier of vijf toestellen tegelijk geland ('Op Schiphol zouden', merkte hij op, 'plus-minus twintig toestellen per halve minuut kunnen landen'); en de Oslo'se vertegenwoordiger van de Lufthansa, een Duitse burger, had aan de Duitse officieren, nauwelijks waren ze uit hun toestellen gestapt, kaarten en opdrachten uitgereikt- en was 'aan het hoofd der Duitse troepen' naar Oslo gemarcheerd": was dat niet een aanwijzing dat vrijwel geen Duitser die in het buitenland woonde, volledig te vertrouwen was 1
XCIn Den Haag had men bij Justitie diezelfde conclusie al getrokken.
XCOp 15 april, daags voor Evert van Dijk met zijn sinistere waarnemingen arriveerde, had een burger in Voorburg op straat een grote Duitse dienstenveloppe gevonden, geadresseerd aan zekere H. Cohrs, per adres Auslands Organisation der NSDAP in Berlijn. De enveloppe was naar het Haagse hoofdbureau van politie gebracht. Veertien pagina's aan stukken kwamen er uit te voorschijn, een daarvan met het briefhoofd van de Duitse legatie, twee ondertekend door diezelfde dr. O. Butting die, zoals wij in ons vorig deel vermeldden, in '37 als attaché aan het Duitse gezantschap toegevoegd was, belast met de supervisie over de Reichsdeutsclic Gemeinschaft, de gecamoufleerde voortzetting van de AO (de Auslands-Grganisation der NSDAP) hier te lande. Tientallen spionageberichten, op die veertien vellen aangetekend, lagen nu bij de hoofdcommissaris op tafel; ze waren van diverse genummerde agenten afkomstig. De nummers liepen tot 17. No. 3 had zijn waarnemingen in Amersfoort en omgeving verricht. Onmiddellijk werd daar de plaatselijke leider van de Reichsdeutsche Gemeinschajt, een Duitse reserve-officier, gearresteerd en verhoord; de man viel door de mand en bekende, door Buttingdiging, (Sectie krijgsgeschiedenis) V. E. Nierstrasz: De strijd 0/11 Rotterdam, mei 1940 (1952), p.
1 17 april 1940. 2 Deze had daar op 8 aprilopdracht toe gekregen via een stafofficier van generaal VOll Falkenhorst die op 7 april in civiel naar Oslo gevlogen was (1. de Jong: p. 224). 3 Rondschrijven, 22 april 1940, van de commandant luchtverde
aangezet te zijn tot spionage. Butting kreeg instructie, onmiddellijk het land te verlaten.! Wij komen in een volgend hoofdstuk nog op zijn werk terug.
XCBegrijpelijk was het, dat de berichten uit Scandinavië, gekoppeld aan de vondst van de Butting-envelop en aan het rapport van gezagvoerder van Dijk, voor opperbevelhebber Winkelman aanleiding werden, tot al zijn commandanten een rondschrijven te richten waarin hij, onder verwijzing naar het 'uitstekend georganiseerd systeem van verraad' dat in Noorwegen aan de dag getreden heette, een reeks maatregelen bekend rnaakte die in hoofdzaak de bedoeling hadden, het effect van valse orders zoals die, naar hij meende, door de Duitsers bij Oslo en elders gebruikt waren, te neutraliseren; bij elke grensoverschrijding door vreemde troepen, maar ook door 'gewapende Nederlanders', moesten de Nederlandse militairen, schreef hij nu, onmiddellijk handelend optreden; bevelen, betrekking hebbend op de krijgsverrichtingen, zouden, was de strijd eenmaalontbrand, uitsluitend door of namens de opperbevelhebber gegeven worden; zij zouden, indien schriftelijk verstrekt, in de linkerbovenhoek voorzien zijn van een dagelijks wisselend codewoord en datzelfde codewoord (dat telkens in de middag van de ene dag kenbaar gemaakt zou worden om te gelden op de volgende) zou van alle telefonische, radiografische en optische berichten het begin vormen. Nederland zou, aangevallen, niet aileen vechten maar d6órvechten. Daar moesten alle officieren en onderofficieren van doordrongen worden. 'Mitsdien moet reeds nu', aldus dit rondschrijven, 'aan alle commandanten (en door hen aan alle onder hun bevelen dienende officieren en kaderleden) bij herhaling worden meegedeeld,
XCdat bij een vijandelijke inval de regering het verzet nooit en onder geen voorwaarde zalopgeven;
XCdat berichten, in strijd zijnde met vorenstaand beginsel, derhalve onjuist zijn en van de vijand afkomstig moeten zijn;
XCdat alle troepen onder alle omstandigheden onvoorwaardelijk moeten weerstand bieden en tot de laatste man moeten standhouden (uitgezonderd uiteraard zij, die belast zijn met een vertragende taak)."
XCGehoopt werd, met deze duidelijke instructie te voorkomen dat Duitsers of anderen met gefingeerde bevelen Nederlandse cornmandanten zouden misleiden.
XCDaarnaast('Op Schipholzouden plus-minus twintig toestellen per halve minuut kunnen landen') was er het evidente gevaar van eenlanding of aanslag opdeJong:p.Rondschrijven,aprilvan de opperbevelhebber van land- en zeemacht (Sectie krijgsgeschiedenis,archieven, groeppakno.
1 L. 92-93. 2 19 1940, 1II-2, C, 2).
de vliegvelden. Een reeks bevelen ging uit om dat gevaar te keren. De vliegvelden Waalhaven, Ypenburg, Valkenburg, Ruigenhoek (bij Noordwijkerhout), Schiphol (waar het landingsterrein verkleind werd) en Soesterberg kregen een krachtiger militaire bezetting, op Waalhaven, Ypenburg en Schiphol versterkt met lichte pantserwagens; gelast werd, machinegeweren in stelling te brengen rondom de landingsterreinen, en die stellingen af te dekken: dan zouden de mitrailleurschutters beschermd zijn tegen de aanvallen van Duitse jagers; het vliegveld Twente werd opgeheven en versperd; de vliegvelden Eindhoven, Gilze-Rijen, Hilversum en Bergen behielden voorlopig hun oude bezetting." Voorts werden van de zeven groepen toestellen van de marineluchtvaartdienst de vier die op 'De Mok' op Texel gestationeerd waren, veiligheidshalve naar elders verplaatst: één groep naar het Alkmaardermeer, één naar Schellingwoude bij Amsterdam, één naar de Westeinderplas bij Aalsmeer, éénnaar Veere op Walcheren." Tenslotte kreeg, voor een betere bestrijding van eventuele parachutisten, de commandant van de Vesting Holland de beschikking over een deel van de Lichte Divisie dat naar Wassenaar verplaatst werd, en werden de infanteriedepots die normaal onder het departement van defensie ressorteerden, aan de commandant Vesting Holland en aan andere commandanten ondergeschikt gemaakt. 'Het was', aldus generaal-majoor van Voorst tot Voorst, 'geen fraaie figuur om nu reeds over deze troepen te beschikken die bestemd waren voor aanvulling van geleden verliezen, maar men moest alle hout benutten om pijlen te maken!'3
XCOvereenkomstige voorzorgsmaatregelen trof de marine.
XCAlle schepen die uit Duitsland of Scandinavië binnenkwamen, werden voortaan binnengaats onderzocht onder bescherming van een artillerieschip of van een kustbatterij: men kon die schepen dus zo nodig onmiddellijk in de grond beren." Van midden april af werden voorts, telkens wanneer de spanning steeg, alle kustlichten gedoofd en alle havens gesloten." Tenslotte werd de Z.g. IJselmeer-flottielje die uitsluitend bestond uit een verouderde kanonneerboot en acht met een mitrailleur bewapende motorboten, met drie pantserboten en twee mijnenvegers versterkt."
XCDe meeste van die maatregelen werden niet gepubliceerd en drongen dus niet tot het grote publiek door. Dat kende als voornaamste graadmeter voor
1 Molenaar: I, p. 42-44. 2 'Marine ... tweede wereld oorlog', dl. I, hfdst. 2 ('De algemene mobilisatie'), 1955, no. 5, p. 70. 3 H. F. M. van Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobilisatie 1939-1940 en de meidagen 1940', dl. I b, p. 102. 4 'Marine ... tweedewereld oorlog', dl. I, hfdst. 2, 1955, no. 5, p. 54. 5 A.v., p. 63-64. 6 A.v., p. 75-76.
de spanningen de stand van de militaire verloven: werden die verloven toegestaan, dan, zo meende men, was er geen reden tot acute bezorgdheid; die reden was er wèl, wanneer zij ingetrokken werden. WeInu: ingetrokken waren de meeste verloven op de dinsdag van de Duitse overval op Denemarken en Noorwegen, maar vijftien dagen later, op 24 april, werden die verloven weer toegestaan." En toch: het vroegere, ook toen al ietwat geforceerde gevoel van gerustheid keerde niet terug. Daarvoor was er teveel gebeurd in de wereld, en in de wereld niet alleen: ook in Nederland. Op vrijdag 19 april, tien dagen nadat de Duitsers twee Scandinavische volkeren, even vreedzaam als het onze, overvallen hadden, kondigde de regering voor het gehele land de staat van beleg af
XCDe afkondiging van de staat van beleg werd, dunkt ons, vooral door twee motieven ingegeven: de wens om de Duitse spionage effectiever tegen te gaan en de beduchtheid dat er kort vóór of tijdens de vijandelijkheden sprake zou zijn van het actief ingrijpen van een Vijfde Colonne, welke men gevormd zag door twee met elkaar samenwerkende, althans elkaar steunende groepen: de nationaal-socialistisch gezinden onder de Nederlanders en de nationaal-socialistisch gezinden onder de ruim vijftigduizend Rijksduitsers die zich in ons land gevestigd hadden. Op die Rijksduitsers komen wij in een volgend hoofdstuk terug; er is evenwel, op dit punt in ons relaas gekomen, alle reden om aandacht te wijden aan het optreden tijdens de neutraliteitsperiode van al die Nederlandse nationaal-socialistische en fascistische organisaties en groeperingen welker ontstaan en ontwikkeling, welker gedisputeer en geharrewar wij in ons Voorspel gedetailleerd beschreven.
XCWij willen de kleinste groeperingen niet in nadere beschouwing nemen: de NSNAP-Kruyt en de NSNAP-van Rappard bleven vagelijk als organisatie wel bestaan (van Rappard zat overigens in Duitsland), maar zij ontplooiden nauwelijks activiteit; leiding en leden droomden van de betere tijden die zouden aanbreken zodra, zo zagen zij het, Hitler, de Führer, het nationaal-socialisme in Nederland zijn historische kans zou bieden.
XCMeer dient verhaald te worden omtrent vier groeperingen die wij, tot het uitbreken van de tweede wereldoorlog, in ons Voorspel met aandacht
XC1 H. F. M. van Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobilisatie 1939-1940 en de meidagen I940', Ellq., dl. I b, p.
volgden: het Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen (Verdinaso), 'Zwart Front', de kring van het van autoritair geleidelijk fascistisch geworden weekblad De Waag en, tenslotte, de NSB.
XCBeginnen wij dan met het Verdinaso-Nederland, de door Ernst Voorhoeve geleide tegenhanger van het Vlaamse Verdinaso dat de door Voorhoeve aanbeden Vlaamse fascist Joris van Severen opgericht had. Voorhoeve aanvaardde de landsverdediging; 'ik verwacht', maakte hij begin september '39 bekend, 'dat de leden van het Verdinaso-Nederland die worden opgeroepen, hun militaire dienst uitstekend zullen vcrrichten.Î! Zijn verbond had niet veel om het lijf Eind oktober ging het tot een fusie over met de Nederlandse Volkspartij - het groepje maleontenten dat zich eind '37, na de nederlaag der NSB bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer, onder leiding van ds. G. van Duyl van de NSB losgemaakt had. 'Ds. van Duyl', schreef Voorhoeve na de oprichtingsvergadering van het Verbond der Nederlanders (zo zou de samensmelting van Verdinaso en Volkspartij heten), 'is werkelijk een schitterend redenaar. Die dag was een schepping, een onvergankelijke schepping en het Verbond der Nederlanders zal het worden. Ik ben gerust."
XCLang duurde die rust niet. Om te beginnen werd de fusie afgewezen door een deel van Voorhoeve's aanhang, met name door de secretaris van het Verdinaso, J. J. van der Hout. Bovendien moest Voorhoeve in maart '40 een van de bestuursleden van de nieuwe organisatie, G. J. Zwertbroek (in het begin van de jaren '30 secretaris van de Vara) die uit de Nederlandse Volkspartij afkomstig was, schorsen: Zwertbroek had geweigerd, het girosaldo van de Volkspartij op de rekening van het Verbond der Nederlanders over te schrijven en had een deel daarvan voor zijn huishoudelijke behoeften gebruikr.ê De herinnering aan de dag van 'de onvergankelijke schepping' was toen al ietwat aan het verbleken.
XCAlvorens met het groepje van van Duyl c.s. in zee te gaan, had Voorhoeve gepoogd, in die samenwerking ook Arnold Meyers 'Zwart Front' te betrekken. Henri Bruning had, niet voor het eerst, weer zijn best gedaan, Voorhoeve en Arnold Meyer met elkaar te verzoenen. De poging was mislukt. Tegen oprichting van een nieuwe organisatie had Arnold Meyer geen bezwaar, integendeel, maar hij eiste dat de 'eenhoofdige leiding in zijn persoon' aanvaard zou worden. Dat was Voorhoeve te machtig: de fusie wasJ.
1 2 sept. 1939. 2 Brief, 3 nov. 1939, van E. Voorhoeve aan van Bilsen (Archief Verdinaso, map II c). 3 Aantekeningen van E. Voorhoeve voor een inleiding in de lente van 1940 (a.v., map 12 b).
niet doorgegaan." Met 'Zwart Front', zoals het reilde en zeilde, was Meyer intussen niet langer tevreden. Eind' 39 ging hij een oproep verspreiden waarin hij op de vorming van een geheel nieuwe, uiteraard door hem persoonlijk geleide organisatie aandrong: 'Nationaal Front'. 'Wij wensen', zo heette het in die oproep, 'de nationale opstanding van ons volk: onder Oranje' - en daarop volgde dan een program dat repte van de aansluiting van Vlaanderen bij Nederland, van 'een sterk staatsgezag met ruime rechten voor de Kroon en de door de Kroon te benoemen minister-president', van beperking van de vrijheid van drukpers en van vergadering, van de oprichting van een 'Nationale Raad van Corporaties', 'de Joden zullen gastrecht hebben."
XCEnkele maanden lang zette Meyer dit program op besloten bijeenkomsten uiteen, maar op 20 april' 40 vond dan in Den Haag de openbare vergadering plaats ter oprichting van Nationaal Front. Dat front, zo betoogde hij, vormde voor ons land ('de parlementaire demoeratie is uitgeleefd') de enige hoop op herstel, en op herstel niet alleen: op een unieke plaats op aarde. Een 'wereldomvattend Rijk der Verenigde Nederlanden' zou gesticht worden.
XC'Is het een belachelijke fantasie, het drogbeeld van een verhitte verbeelding? Neen, en nogmaals neen! Het is de meest nuchtere werkelijkheidszin. Hebben wij niet een rijk van tachtig miljoen inwoners? ... Nederland heeft de mogelijkheid om. zich op te werken tot een mogendheid van de eerste grootte ... Wij willen slechts de plannen in gereedheid brengen, het volk nauwer samen bundelen, opdat er straks geen luchtledig zal zijn, maar wij aan Hare Majesteit, onze Koningin, die wij eerbiedigen en gehoorzamen, onze plannen voor een nieuwe staat en maatschappij kunnen voorleggen."
XCVeel indruk maakten die autoritair-getinte, chauvinistische snorkerijen niet. 'Nationaal Front' was weinig meer dan een voortzetting van 'Zwart Front', uitgebreid met een aantal figuren die de NSB vaarwel gezegd hadden, met de Rotterdamse oud-communist G. van Burink, met de onvermijdelijke 'dr.' Alfred A. Haighton - en naast anderen treffen wij ook Zwertbroek weer aan, ditmaal in gezelschap Vall een oud-voorzitter van het NVV, R. Stenhuis ; kortom: een vreemd allegaartje van meest uitgerangeerde opposanten, waarbij zich intussen ook, aldus een verslag, 'verschillende bekende figuren uit de zakenwereld en uit de industrie' (niet nader genoemd) gevoegd hadden: hun subsidies hadden 'leider Arnold Meyer' in staat gesteld,Voorhoeve: 'Het Verbond van Dietsep. 8 (Doe I - 1&19, map a-8). • A. Meyer: Alles voor het vaderland (1946), p. II-I7. 3 A. Meyer: Toespraak:op 20 april I940 (ArchiefNationaal Front, map 2
1 E. Nationaal-Solidaristen' (1950),
aan het Haagse Bezuidenhout een royaal 'hoofdkwartier' in te richten. Hier uitte na afloop van de oprichtingsbijeenkomst een neef van de grote anarchistische voorman Domela Nieuwenhuis, ds. J. D. Domela Nieuwenhuis Nijegaard, jarenlang een fervent aanhanger van het Vlaamse activisme, 'onder uitbundige bijval een heilwens voor het herboren Nederland."
XCWij komen in een volgend deel op Nationaal Front terug.
XCVoor het weekblad De Waag geldt hetzelfde. Maar hier zij dan, wat de neutraliteitsperiode betreft, vermeld, dat de werkelijke leider van deze kring, ir. B. Wigersma, in maart '40, voorlopig aanblijvend als voorzitter van de stichting 'De Waag', het voorzitterschap van de redactie aan dr. T. Goedewaagen overdroeg.ê Wigersma zag 'het wereldconflict dat wij thans meemaken', als een conflict 'tussen het individualistisch kapitalisme enerzijds en het nationale socialisme anderzijds.' wel moest, betoogde hij, De Waag'zich zoveelmogelijk achter de regering stellen en zich dus onthouden van kritiek'", maar, gegeven het geschetste uitgangspunt, was het onvermijdelijk dat de sympathieën van het weekblad geheel naar de kant van 'het nationale socialismc' gingen. Voor dr. Goedewaagen gold dat in versterkte mate: hij was voorstander van 'vernietiging van de Engelse macht', hij meende, 'dat Duitsland ons wel blijvend zou respecteren, dat wij met de Franse geest niets, met de Engelse weinig en met de Duitse veel gemeen zouden hebben, dat het een Nederlands belang zou zijn, wanneer wij ons zouden inlijven bij een Duits systeem' deze en dergelijke uitlatingen-in-besloten-kring waren het, die de secretaris van de redactie, mr. J. van der Hoeven, er medio maart toe brachten, zijn functie neer te leggen+ en met het gehele gezelschap te breken," Niet dat dr. Goedewaagen zich ooit in zijn artikelen zo duidelijk uitsprak! Wat hij en anderen, goeddeels fascistisch of nationaal-socialistisch gezinden, in die tijd in De Waag schreven, was eerder in zijn strekking dan in zijn uitgesproken bewoordingen pro-Duits, maar Goedewaagen was in die kring de enige niet die zich, nog vóór de Duitsers hier hun intocht deden, innerlijk al geheel ingesteld had op de inlijving bij 'een Duits systeem', welke hij binnenskamers (uitsluitend binnenskamers) bepleit had.
XCDiezelfde dubbelzinnigheid vormde, van de regering uit gezien, hetJ.óJ.
1 Verslag a.v. 2 Notulen van de vergadering van het bestuur der stichting 'De Waag' en der redactie, 8 maart 1940 (Archief map U 6 b). 3 Notulen van de redactievergadering, 9 sept. 1939 (a.v.). • Brief, 18 maart 1940, van van der Hoeven aan B. Wigersma (a.v., map U II d). van der Hoeven, 10 juni 1968.
moeilijkste probleem met betrekking tot de NSB. Men mocht aannemen dat ir. Musserts beweging zich in haar uiterlijk optreden alsook in haar publikaties zekere matiging zou opleggen, maar hoe stond het met de innerlijke gezindheid 1 Dat, als bij de uniformsmokkel in november '39, NSB'ers bij pro-Duitse activiteiten betrokken waren of schenen, gaf al te denken, maar behoefde op zichzelf niet meer te zijn dan resultaat van individueel optreden. Bestonden er verder gaande verbindingen met Duitsland 1 Leefde bij Mussert en de zijnen de behoefte om de Duitsers bij een eventuele invasie de helpende hand te bieden 1
XCDe stellingen welke de NSB in het publiek ging verkondigen, waren uitgesproken pro-Duits. Voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog en voor zijn voortzetting was zo heette het, in wezen slechts één macht verantwoordelijk: het Jodendom - dat was precies wat de Duitse propaganda betoogde. Men kan er de nummers van het partijweekblad Volk en Vaderland op naslaan en men zal overal van die kwalijke propaganda de kwalijke echo vinden. Wat Mussert zelf in zijn hoofdartikelen schreef, kwam er op neer, dat Nederland een Duitse nederlaag veel meer te duchten had dan een Engelse en dat men eigenlijk ook voor een Duitse invasie niet bevreesd moest zijn: nadien zou, onder vriendelijke Duitse supervisie, een nieuw Nederland opgebouwd kunnen worden. Wij kiezen één voorbeeld: Musserts hoofdartikel in Volk en Vaderland van 19 januari '40, geschreven midden in het z.g. tweede alarm. 'De Duitse regering', schreefhij toen, 'heeft maar één plicht: die is, de oorlog te winnen.' Dan zou Engelands machtspositie gebroken worden en zulks was, dat erkende hij, niet in alle opzichten een prettig vooruitzicht:
XC'Voor het prestige en de positie van het blanke ras ware het te wensen, dat ook dan Engelands imperiale positie in Azië gehandhaafd bleef en Duitslands leiding heeft zeker zoveel rasbewustzijn dat zij dat ook zou wensen. Maar achter de Engelsen staat als 'opduwer' de Jood. Het joodse volk is zich er volkomen van bewust dat het neerslaan van het Duitse volk noodzakelijk is om de heerschappij van de Joden in Europa onaantastbaar te vestigen.'
XCWelnu, 'de heren in Londen, in Parijs of Ït1 New York' waren, schreef Mussert, volkomen bereid om de nederlaag van Duitsland te bewerkstelligen door met him legers dwars door Nederland te trekken. Omgekeerd was Duitsland bereid om, tot het behalen van de overwinning, 66k met zijn legers dwars door ons land te gaan. Geschiedde het eerste, dan zouden, gelijk betoogd, 'de Joden' in Europa een onaantastbare heerschappij vestigen: hier moest (dat schrééf Mussert niet, maar die conclusie lag er duimendik bovenop) elke Nederlandse nationaal-socialist zich tegen verzetten. Geschiedde het tweede. d.w.z. viel Duitsland Nederland aan, dan betekende dat oorlog:
een stadium in de ontwikkeling dat Mussert in zijn betoog gemakshalve oversloeg. Hij was al een stadium verder:
XC'Als Nederlands nationaal-socialist heb ik de onwankelbare overtuiging dat de nationaal-socialistischeDuitse staatsleiding onder alle omstandigheden' (lees: ook na een bezetting van Nederland)
XC'meer begrip zal tonen voor de Europese noodzakelijkheid van een onafhankelijke Groot-Nederlandse staat dan de democratische heren in Londen en Parijs, die diep moeten bukken voor het internationale Jodendom en het internationale grootkapitaal, twee machten die de natuurlijke vijanden van onafhankelijke, volkse staten zijn."
XCIn dit gehele betoog was Nederlands nederlaag al verdisconteerd - een nederlaag waar Mussert trouwens zonder schroom, maar eerder met verlangen naar uitkeek: hoe zou hij zonder de voorafgaande vernietiging van de gehate 'demo-liberale' staat ooit de macht in handen krijgen 1 De mentaliteit welke door zulk een artikel aangewakkerd werd, was de mentaliteit der overtuigde collaboratie.
XCNiet alle vooraanstaanden in de beweging dachten hier hetzelfde over.
XCMr. A. J. van Vessem, een van de twee leden die de NSB in de Eerste Kamer vertegenwoordigden, verdedigde tijdens het begrotingsdebat over buitenlandse zaken dat wij eerder behandelden, het neutraliteitsstandpunt ('persoonlijke sympathieën voor vreemde volken zijn', zei hij, 'vaak op illusies gebouwd') met een duidelijkheid die allerminst geveinsd leek.ê en mr. M. M. Rost van Tonningen reisde, vermoedelijk in begin maart '40, naar Berlijn orner bij de Reichs!ührer-SS, Heinrich Himmler, op aan tedringen, dat Duitsland Nederland niet zou binnenvallen: zulk een inval zou, vreesde hij, de kansen voor een Groot-Germaans nationaal-socialisme in Nederland bederven. Rost wilde bovendien voorkomen, dat gemobiliseerde NSB'ers gewapenderhand zouden moeten optreden tegen hun Duitse geestverwanten. Van Himmler kreeg hij evenwel slechts een glimp te zien. 'Urn Cottes willen, wie hommt ihr hierher! Man dar! euch nicht so schwer belasten!' riepjan.P.]. Oud:dl.p.Rost van Tonningen zei tijdens dit bezoek ook, dat hij (hij had zich in septemberook al als Duits vrijwilliger aangemeld) persoonlijk graag aan Duitse kant zou meevechten,(Brief,febr.vanRost vanaan H. Himmler,dl.p.
1 19 1940. 2 VI (1951), 220-21. S '38 19 1941, M. M. Tormingen 5 82).
de ReichsjfJlwer-SS uit, toen Rost en zijn begeleidster, jkvr. Julia op ten Noort, in het Reichssicherheitshauptamt verschenen warenHimmler had zich meteen verwijderd.' Dat gedrag ('wij moeten de NSB niet cornpromitteren') was geheel in overeenstemming met de instructies welke de Duitse pers in die periode bij tijd en wijle ontving: Het Nationale Dagblad van de NSB dienden de Duitse bladen niet veelvuldig maar juist spaarzaam te citeren."
XCWelke uitwerking hadden artikelen als die van Mussert en had de algemene inhoud van de NSB-bladen op de gemobiliseerde NSB' ers e Ons is niet bekend, dat hun gedrag in het algemeen tot klachten aanleiding gaf. Wij kunnen ons intussen voorstellen, dat hun gemobiliseerd-zijn een zeker gevoelsdilemma versterkte: enerzijds moesten zij de abstractie 'het vaderland' beschermen, maar anderzijds identificeerden zij zich allerminst met een bewind dat alle NSB'ers uit het kader geweerd had en dat uit figuren bestond die, de een gematigder, de ander feller, nationaal-socialisme en NSB afgewezen hadden. Het kwam nogal eens voor, dat NSB'ers die met verlof waren, in eigen kring uitlatingen deden als 'ik vecht niet tegen Duitsland'; in januari' 40 noemde een der Haagse kringleiders dergelijke aankondigingen 'volmaakt in strijd met nationaal-socialistische beginselen Deze kameraden horen niet bij ons thuis. Vóór alles Nederland! Signaleren aan districtsleiders. Vaak wordt het niet direct uit kwaadwilligheid gezegd' - aldus het verslag van een vergadering van de betrokken kringraad. 3 Reacties als deze maakten evenwel het feit niet ongedaan, dat de NSB als geheel (zij had in april '40 in ons land een kleine dertigduizend aanhangers') met name door de beïnvloeding-naar-bullen die van haar pers uitging (Volk en Vaderland en Het Nationale Dagblad, het laatste met ca. tienduizend abonné's"), een wrokkige minderheid bleef die al door haar normale actie en door haar onophoudelijke bestrijding van het kabinet-de Geer de nationale weerstandskracht in het algemeen ondermijnde en zulks, wat de wil tot verzet tegen Duitsland betrof, nog in het bijzonder deed door zich geestelijk achter de Duitse oorlogsdoeleinden te scharen.
XCMussert ging persoonlijk verder.
XCHij hield, voorzover ons bekend, tijdens de neutraliteitsperiode drie geheime
1 A.v., p. 39. 2 29 dec. 1939, 2 febr. 1940 (Collectie-Sänger). 3 NSB, district 24, kring 5 west, 'Verslag van de kringraad gehouden op 11 januari 1940' (ArchiefNSB, map 1080). 4 Per 31 maart 1940 in Nederland 27339 leden en 2146 begunstigers, in Indië 1492 leden en 736 begunstigers; geheime leden (alleen Nederland): 1063; verspreide leden: 28; verspreide begunstigers: 37; totaal: 32 841 personen ('Leden en begunstigersrapport over de maand maart 1940', a.v., map 1571). De Nationale ]eugdstorm was op 24 februari 1940 opgeheven. 5 'Accountantsrapport inzake 2 maart 1940 (a.v., map 1030).
besprekingen met Duitse functionarissen, alle drie de keren officieren of medewerkers van de Abwehr. Het was een functie van de Alnuehr, contact te zoeken met ontevreden elementen in de legers van staten waarmee Duitsland mogelijk in oorlog kon geraken. Vooralonder de Vlaamse dienstplichtigen in het Belgische leger werd die ondermijnende arbeid met veel ijver bedreven. Kennelijk dacht de Abwehr dat de NSB in dat opzicht mogelijkheden bood met betrekking tot Nederland.
XCDe eerste bespreking, die vermoedelijk in de tweede helft van december '39 plaats vond, droeg, schijnt het, van Duitse kant een voorzichtig-oriënterend karakter. De twee Duitsers (dr. W. Bodens, een in volkskunde geinteresseerde Rijnlander die van ' 35 af herhaaldelijk in ons land geweest en per loktober '39 bij de Abwehr in dienst getreden was;' en een zekere Neumeister, oud-ambtenaar van de Duitse buitenlandse dienst) die Mussert toen in Den Haag ten huize van zijn gemachtigde voor Indische zaken, A. W. J. Harloff, opzochten, waren in gezelschap van Julius Herdtmann (wij komen op hem nog terug), leider van de organisatie van, in Duitsland wonende NSB'ers welke sinds de voorzomer van 1939 formeelniets meer met de NSB te maken had. Neumeister wees er Mussert op, dat hij deze Herdtmann nogal eens had kunnen helpen. Of dat op Mussert veel indruk maakte, weten wij niet; wèl, dat de leider der NSB zich jegens Bodens en Neumeister bitter beklaagde over de bestrijding die hij in Duitsland van de kant van de twee Nederlandse NSNAp'en (de groep-Kruyt en de groep-van Rappard) ontvangen had. 'Hij zei' (wij citeren Herdtrnanns na-oorlogse verklaring) 'dat hij met de NSB nogalmoeilijkheden met de Duitse partij had en hij dacht dat dit kwam omdat hij niet zo fel anti-joods was en niet zo erg tegen de Vrijmetselarij. Neumeister zei, dat men in Duitsland dacht, dat Mussert nogal proEngels was. Mussert zei, dat hij Nederlauder was en zeker niet tegen Duitsland, ja zelfs der-rtschfrermdlich. Neumeister vroeg Mussert wat hij van de toekomst dacht en Mussert antwoordde, dat hij hoopte dat een oorlog in het westen vermeden kon worden, doch dat hij wel vreesde dat het ervan zou komen, .... dat hij met zijn volle sympathie aan de zijde van Duitsland zou staan en dat hij daarom hoopte, dat Duitsland een eventuele oorlog zou winnen.P
XCVoor het tweede gesprek (begin '40, de datum is niet bekend) kwam Neumeister geheel alleen uit Duitsland. Het vond weer ten huize van Harloff plaats. Nu legde de Abwehr-man zijn kaarten op tafel. 'De heer Neumeister' (wij halen een uit november' 40 daterende brief van Mussert aan)Gegevenszijn persoonsdossier bij het Rijkscommissariaat.PRA-Utrecht, proces-verbaal van verhoren van J. Herdtmann (afgesloten opdec.Docmap a-I.
1 in 2 18 1947), 1-673,
'wilde met mij spreken over hetgeen de NSB zou doen als de Duitse troepen de grens zouden overschrijden. Hij meende dat de Vlaamse soldaten hun geweren zouden wegwerpen en zich solidair zouden verklaren met de Duitse troepen en vroeg of de NSB'ers in het leger dit ook zouden doen. Ik heb hem geantwoord dat dit, naar mijn mening, zeker niet zou geschieden en dat de NSB, hoewel zij het zeer betreurt, dat in deze Europese strijd het Nederlandse volk aan de verkeerde kant staat, er niet aan kan denken, zolang er nog één schot gelost werd, zich te keren in de strijd tegen eigen volksgenoten; dat mijn mening echter was, dat de strijd zeer kort zou zijn. Op zijn vraag wat er dan daarna zou gebeuren, was mijn antwoord, dat dit in de eerste plaats zou afhangen van de Duitse bezettende macht, wat zij al of niet zou toestaan. Ik heb hem. gezegd, dat ik mij voorstelde, ongeveer zes weken na het beëindigen van de strijd, in staar te zijn om een begin te maken met de wederopbouw.'>
XCVoor wij tot de derde bespreking komen, willen wij met betrekking tot Musserts beleid nog enkele andere uitlatingen en feiten vermelden die een helder licht werpen op zijn opvattingen. Welnu, hij gaf in de lente van I940 in de Z.g. politieke raad van de NSB als zijn mening weer, dat de strijd in Nederland 'in hoogstens vier dagen zou zijn beslecht'"; hij zei omstreeks die tijd tot de vijftig belangrijkste functionarissen van de NSB dat hij, kwam het tot een Duitse inval, bezuiden de rivieren en in de Vesting Holland een felle vervolging van NSB' ers verwachtte ('voor elke moord op een der kameraden zouden echter twintig tegenstanders vallen')"; hij liet in januari door enkele vertrouwde medewerkers zijn onderduik in het Gooi voorbereiden" en hij sliep, vermoedelijk van begin of medio april af, elke nacht ten huize van een ander NSB-lid: hij duchtte arrestatie."
XCNu het derde contact met de Abiuehr.
XCHieromtrent zijn slechts de aantekeningen bewaard die kolonel Lahousen, hoofd van Alncehr II, van een rapport maakte, hem uitgebracht door een zekere dr. Scheuermann, Beaujtragter des Referates I West van de Abwehr. Scheuermann had te Leuven gestudeerd, was getrouwd met de dochter van een Vlaamsgezind hoogleraar te Gent en sprak vloeiend Nederlands. 6 Hij had van 22 april tot I mei in Nederland en België rondgereisd. De precieze datum van zijn gesprek met Mussert staat niet vast. Omtrent de inhoud
XC> Brief, 25 nov. 1940, van Mussert aan Generaleommissar F. Schmidt (ArchiefNSB, map 15 d). Herdtmann hoorde later van Bodens dat Neumeister aan Mussert het voorstel gedaan had, de NSB financiële steun te geven; Mussert zou dat geweigerd hebben. (PRA-Utrecht, proces-verbaal van verhoor van]. Herdtmann, p. 57. Doe 1-673, liIlap a-r). 2 H.]. Woudenberg: 'Memoires', dl. I, p. 53 (Doe 1-1922). 3 A.v. 4 De NSB in oorlogstijd (194 0), p. 28. 5 N. Went: Hoe de Leider voor volk en vaderland behouden werd (1941), p. 9-10. 6 A. W. Willemsen: Het Vlaams Nationa lisine, 1914-1940 (1958), p. 402.
tekende Lahousen aan: 'Ill eiuer Unterredung mit Mussert, dei« Führer der NSB, erhlárte dieser, er wiirde alii liebstell tuit den Waffel! all deutscher Seite källlpfell' (bedoeld zal wel zijn: tegen Frankrijk en Engeland). 'Nacn dCIIIdeutschen Siege utûssten die Wallonen nacn Pranlereiclv verbracht werden, Bei eineni deutschen Ein marsen in Holland mûsse man die Erfahnmgen mit Kuusinen und Quisling berück sichtigen' (anders gezegd: slimmer optreden, de schijn van het rnarionettenbewind vermijden), 'd.h. die neue Regierung' (die hij, Mussert, graag zou vormen, heel graag zelfs) 'niûsse 'als Retteriu aus der Not' erscheiuen. Er verfügte aber eine [este Organisation VOIl 50 000 Mann' (het waren er 20000 minder, maar enige grootspraak kon geen kwaadj.!
XCDr. Scheuermanns rapport ligt geheel in de lijn van hetgeen wij in het voorafgaande omtrent Musserts opvattingen vermeld hebben; ja, het betoog dat Mussert thans ontwikkelde, knoopte aan bij dat hetwelk hij een jaar eerder, in april '39, jegens eenmedewerker van von Ribbentrop afgestoken had en dat wij in ons vorig deel uitvoerig aanhaalden. In zijn hart wenste hij een Duitse invasie, wenste hij Nederlands nederlaag. Nadien wenste hij de macht. Dat op regeringsniveau in Berlijn niemand enige aandacht had voor al dat gesolliciteer, is een geheel andere zaak.ê
XCUiteraard kon Mussert (zijn berucht 'gekruiste armen'-interview komt nog ter sprake) het feit dat eerst Bodens en Neumeister, daarna Neumeister alleen en tenslotte dr. Scheuermann contact met hem gezocht hadden, als bevestiging zien van zijn vermoeden dat een Duits offensieftegen Nederland in voorbereiding was. Hij hield dat alles zorgvuldig voor zich. Geen seconde dacht hij er aan, de Nederlandse autoriteiten te waarschuwen. Zijn besprekingen met de drie genoemde Duitsers waren voor die autoriteiten volkomen verborgen gebleven. De secretaris-generaal van justitie, mr. van Angeren, was er wanhopig van geworden: hoe vaak hij er ook op aandrong, de Utrechtse politie en de Centrale Inlichtingsdienst bleken niet bij machte, Musserts doen en laten regelmatig te observeren en voor 'min of meer volledige, werkelijk voldoende inzicht gevende rapporten' te zorgen." De afkondiging van dc staat van beleg bracht daar geen verbetering in.heeft, zien wij er toch niet meer in dan het zoeken van een politiek alibi. sJ. R. M.
1 Lahousens uittreksels uit het van P: 64-65, 2 In 1946, tijdens zijn proces, beweerde Mussert in zijn apologie die een hoogst eenzijdig karakter draagt, dat hij na de bezetting van Denemarken en Noorwegen zijn adjudant opdracht gegeven had dat deze medio mei naar Rome zou vertrekken, 'ik wilde Mussolini vragen, een onderhoud met Hitler voor te bereiden, opdat ik hem zou kunnen vragen: spaar ons land,' (Rijksinstituut voor Oorlogsdocumen tatie, (I948), p. II9). ZO Mussert dit voornemen al gekoesterd
XCEerder in dit deel deden wij uitkomen dat de regeling tot uitoefening van het militair ge~ag die bij het uitbreken van de oorlog getroffen was, eigenlijk niemand bevredigde. Heel Nederland was in staat van oorlog verklaard, maar opperbevelhebber Reynders had met de regering bij 'gentlemen's agreement' afgesproken dat hij van de bevoegdheden die de Oorlogswet-r Soç hem schonk, slechts een beperkt gebruik zou maken. Eind december had hij die afspraak opgezegd, zonder dat daarmee aan de feitelijke toestand veel veranderd . De staat van beleg, die verder ging dan de staat van oorlog, gold van begin :llovember af in de gebieden waar de stellingen lagen. Ziedaar de situatie die generaal Winkelman aantrof
XCDe generaal liet haar enkele weken bestaan (het vaststellen van het krijgsbeleid eist in februari en in de eerste helft van maart zijn volle aandacht), maar opende toen het overleg met de regering om de Oorlogswet een bredere toepassing te geven. De regering was daar zelf ook voorstandster van geworden: mede op verzoek van burgemeesters in de grensgemeenten nabij Duitsland, had zij medio februari de opperbevelhebber doen weten dat zij de betrokken gemeenten in staat van beleg wilde verklaren. Hier kon generaal Winkelman bij aanknopen. Hij gaf de regering de keus tussen twee voorstellen: afkondiging van de staat van beleg uitsluitend in de gemeenten langs de oost- en de zuidgrens (maatregelen met betrekking tot de oostgrens alléén zouden een te evident onneutraal karakter dragen) of in een bredere strook langs die grenzen. Onmiddellijk na de Duitse inval in Denemarken en N oorwegen aanvaardde de regering het verdergaande van die twee voorstellen: de betrokken gebieden werden op 13 april in staat van beleg verklaard." Zes dagen later (de berichten uit Noorwegen hadden de angst voor een Vijfde Colonne duchtig aangewakkerd) besloot de regering zonder nader voorstel van de opperbevelhebber tot de afkondiging van de staat van beleg voor het gehele land."
XC'Staat van beleg' - het was een vervaarlijk begrip, het leek te betekenen dat een soort nationale noodtoestand afgekondigd was. Van onmiddellijke betekenis waren evenwel slechts drie maatregelen die na die afkondiging genomen werden: ten eerste het verbod 0111 'militaire onderwerpen' te fotograferen en 'in een trein of in enig ander openbaar middel van vervoer' (particuliere auto's vielen hier dus buiten) 'fototoestellen voor onmiddellijkJ.
1 Getuige rrrr. D. Schepers, dl. I c, p. 36I; 'Beknopt overzicht van de gang van zaken leidende tot het in staat van beleg verklaren van het gehele land', a.v., dl. I b, p. 13. 2 A.v., p. I4.
gebruik' voorhanden te hebben"; ten tweede de afkondiging van een repressieve perscensuur; ten derde het in hechtenis nemen van een beperkt aantal personen die gevaarlijk geacht werden voor de veiligheid van de staat. Op die tweede en derde maatregel moeten wij dieper ingaan. Op 23 april vaardigde de opperbevelhebber een persverordening uit. De korte inhoud was, dat de gehele pers verboden werd en tegelijk ontheffing kreeg van dat verbod; die ontheffing kon evenwel zonder opgaaf van redenen ingetrokken worden indien een blad door zijn berichtgeving de landsverdediging schaadde dan wel in zijn berichtgeving en commentaren met betrekking tot een der oorlogvoerende mogendheden systematisch van eenzijdigheid of haatdragendheid getuigde, 'het opnemen van gruwel-propaganda-berichten' werd nog in het bijzonder verboden. Op papier was het een vèrgaande regeling, maar in de praktijk veranderde nagenoeg niets. Publikaties die Berlijn als Greuelpropaganda beschouwde (berichten bijvoorbeeld over de Duitse terreur in Polen) vielen onder geen enkel verbod wanneer zij bestonden uit 'zakelijke rapporten uit authentieke, althans betrouwbare bron over geconstateerde gruwelen.P In het algemeen beleid van de pers kwam dan ook geen wijziging - dat betekende óók dat de NSBbladen zich van de persverordening weinig aantrokken.
XCNu dan de preventieve arrestaties.
XCWij willen er eerst op wijzen dat zich onder de een-en-twintig personen die op 3 mei' 40 onder de staat van beleg geïnterneerd werden, drie cornmunisten bevonden. Hoe kwam dat I Voor wij die vraag beantwoorden, is het noodzakelijk, het beleid te schetsen dat de Communistische Partij Nederland gedurende de neutraliteitsperiode voerde. Wij komen daarna op die interneringen terug.
XCVóór zowel als na het uitbreken van de tweede wereldoorlog werd het beleid der CPN door Moskou bepaald. Strikte aanwijzingen waren daar alsniet voor nodig. Deder CPN was in beginsel al bereid, elke zwenking en elke manoeuvre van de Russische politiek onmiddellijk goed te keuren en toe te juichen (met betrekking tot het Duits-Russische bondgenootschapsverdrag van eind augustustoonden wij dat al in ons vorig deelzij
regel leiding '39 aan),
XC1 Nederlandse Staatscourant, 3 mei I940. 2 'Toelichting tot de persverordening'.
zag de Sowjet-Unie nu eenmaal als 'het bolwerk van het socialisme', als een heilstaat die de ganse wereld ten voorbeeld was en zich, zo werd vertrouwd, spoedig tot de sterkste mogendheid op aarde ontwikkelen zou, zulks als uitvloeisel van het feit dat zij onwrikbaar de koers volgde welke door 'de geniale leider, kameraad Stalin' bepaald werd: Stalin kon geen fouten maken. Van de mate waarin de Russische dictator directe economische en soms ook militaire steun verleende aan de Duitse oorlogvoering(wat dat laatste betreft, herinneren wij aan het ter beschikking stellen van de Basis Nord bij Moermansk), wist, naar wij aannemen, de CPN-leiding niets af en hetzelfde zal wel gegolden hebben voor het sinistere feit dat Stalin van eind '39 af ca. vijfhonderd vooraanstaande Duitse en Oostenrijkse communisten die in de Sowjet-Unie slachtoffer geworden waren van de z.g. zuivering uit de periode '36-'38, aan de Gestapo uitleverde" - de CPN-leiding ging in hoofdzaak af op wat uit de persberichten wereldkundig werd. Welnu, dat de Sowjet-Unie de oostelijke helft van Polen inlijfde en militaire steunpunten bezette in Litauen, Letland en Estland, juichte zij van harte toe; de aanval op Finland, anders gezegd: 'dat men gebruik heeft gemaakt van de staat van oorlog tussen de imperialistische staten om de risico's voor de volken der Sowjet-Unie zoveelmogelijk te verminderen', was 'niet anders dan een daad van wijs beleid' - zo heette het begin' 40 in een van de buitenlandse overzichten" welke mr. S. Davids, redacteur-buitenland van De Telegraaf, onder het pseudoniem 'mr. A. Jacobs'4 placht bij te dragen aan de uit programmatisch oogpunt belangrijkste publikatie van de CPN, het maandblad Politiek en Cultuur.
XCStaat van oorlog dus tussen' de imperialistische staten'. De Communistische Internationale had het begin november' 39 in een oproep ter gelegenheid van de twee-en-twintigste verjaardag der november-revolutie duidelijk gezegd:
XC'De heersende klassen van Engeland, Frankrijk en Duitsland voeren oorlog om de wereldheerschappij. Deze oorlog is de voortzetting Vall de langdurige imperialistische strijd in het kapitalistische kamp ... Dat is de ware zin van deze oorlog die een onrechtvaardige, reactionaire en imperialistische oorlog is ... De arbeidersklasse kan deze oorlog niet ondersteunen Eist de onmiddellijke
1 Stalin was met grootscheepse leveranties vooral aan graan en aardolie zo prompt, dat Hitler in maart '40 opdracht gaf, de Sowjet-Unie ten aanzien van de leveranties van Duitse wapenen prioriteit te geven boven de (G. Thomas: (1918-1943/45), p. 165,229. • M. Buber Neumann: 1919-1943 (1967), p. 489. 3 1940, p. 104. Brief, 24 nov. 1968, van S. Davids.
stopzetting van de roofzuchtige, onrechtvaardige imperialistischeoorlog !'1
XCNog voordeze en dergelijkeleuzen door de Komintern verkondigd werden, had de CPN (in overeenstemming met het beleid van de communistische partijen in andere Europese landen) de tweede wereldoorlog in gelijke termen gekarakteriseerd. Dat ging niet zonder spanningen aan de top waar zich binnenskamers drie stromingen gingen aftekenen: een eerste stroming, geleid door mr. A. S. de Leeuw (door Paul de Groot enkele jaren tevoren verdrongen uit de hoofdredactie van het communistische Volksdagblad) die meende dat de strijd tegen 'het fascisme' (in casu de strijd tegen Nazi-Duitsland) moest prevaleren; een tweede stroming die van mening was dat, al was de tweede wereldoorlog dan ook in hoofdzaak een imperialistische strijd, de communisten in elk land zich moesten keren tegen het imperialisme dat hen in het betrokken land onderdrukte (hetgeen dus eventueel ook onmiddellijk verzet tegen een Duitse bezetter insloot), en een derde stroming, de stroming-de Groot, die tussen de heerschappij van Duitsers of van de eigen bourgeoisie geen wezenlijk verschil zag en dus bepleitte dat de communistische partij in een bezettings-situatie althans beginnen zou met de voortzetting van haar legale actie." Alle drie de stromingen (en in dit opzicht dachten deze communistische leiders reëler dan de meeste andere Nederlanders) hielden het voor hoogst onwaarschijnlijk dat Nederland buiten de tweede wereldoorlog zou kunnen blijven.
XCHet manifest dat het partijbestuur der CPN uitgaf op de dag waarop de tweede wereldoorlog ontbrandde, droeg nog duidelijk het karakter Vall een compromis. Het noemde de Duitsers 'de voornaamste schuldigen aan de oorlogsmisdaad die thans wordt gepleegd', 'het Nederlandse volk', zo werd gezegd, 'moet er op voorbereid zijn, dat de Nazi-overweldigers kunnen pogen het, evenals Polen, zonder waarschuwing of zonder oorlogsverklaring te overvallen ... Weest bereid om met de wapens in de hand ... elke inbreuk op de onafhankelijkheid Vall het land en de vrijheid Vall het volk te weerstaan' (stroming-de Leeuw) - anderzijds heette 'de hel van de imperialistische oorlog ... losgebarsten! Doch de werkers Vall alle landen zullen hun leven niet op de slagvelden mogenlaten ten bate der imperialistische belangen van de ene uitbuitersgroep tegen de andere' (stroming-de Groot) - en daarop volgde dan een reeks sociale eisen aan het adres Vall de regering-de Geer ('die in haar meerderheid uit vertegenwoordigers Vall het grootkapitaal3
1 Om redenen die ons niet duidelijk zijn, is deze oproep niet in verschenen. 2 G. W. Harmsen: (1967), p. 81-83.
bestaat') en aanvallen op de 'rechtse sociaal-democraten': punten waarover beide stromingen, met inbegrip van de derde, het van harte eens konden zijn.!
XCAl of niet met steun van de Komintern wist Paul de Groot reeds in de eerste periode die op het uitbreken van de oorlog volgde, aan de stromingde Leeuw het zwijgen op te leggen. Wellicht werden de disputen binnenskamers voortgezet (zij zouden na de bezetting terstond in alle hevigheid opvlammen), maar daarvan bleek naar buiten niets. De toon in Politiek ell Cultuur werd door de Groot en zijn aanhang aangegeven. In een artikel waarin, op de geijkte wijze, een dozijn keren uitspraken van 'kameraad Stalin' als politieke bijbelteksten aangehaald werden, zette partijvoorzitter K. Beuzemaker al in het september-nummer uiteen, dat de oorlog' door de imperialisten van alle oorlogvoerende staten met gelijke schuld veroorzaakt' was, de arbeidersklasse kon 'in geen enkelland de oorlogvoerende imperialisten, hun eigen imperialisten, ondersteunen." Thans meende trouwens ook mr. de Leeuw dat voor ons land het gevaar van interventie 'van beide zijden dreigt'." Een ander bestuurslid, de aan de Groot verknochte L. Jansen die, evenals de Leeuw, een diepe buiging maakte voor 'het geniale inzicht van de bolsjewistische partij onder leiding van Stalin', meende, dat er, zelfs wat Polen betrof, 'geen sprake (was) van aanvallers of verdedigers'; hij viel de leiding van de SDAP scherp aan: 'ridderorden werden begerig aanvaard, het Huis van Oranje als een democratisch vorstenhuis bejubeld, het reactienaire Wilhelmus als vrijheidslied aanvaard.é
XCDe redactie van Politiek en Cultuur ontving naar aanleiding van deze uitspraken kritische brieven uit de lezerskring; hoevele, weten wij niet. Beuzemaker ging er in december op in en haalde toen bij wijze van tegenwicht een briefschrijver aan, die zich met het partijstandpunt accoord verklaard had:
XC'Alleen blinden zien niet en alleen door de wol geverfde kwakzalvers kunnen ontkennen, dat de huidige oorlog tussen Engeland en Frankrijk enerzijds en Duitsland anderzijds gevoerd wordt 0111 koloniën, 0111 de vindplaatsen van grondstoffen, 0111 de heerschappij over de zeewegen, om de onderdrukking en uitbuiting van vreemde volken.'
XC'Zo is het precies', voegde Beuzemaker hier aan toe."
XCIn januari' 40 deed Paul de Groot in Het Volksdagblad Churchills oproep tot gemeenschappelijke actie met de opmerking af, dat de zaak der 'Britse en
XC1 Het Volksdagblad, 4 sept. 1939. 2 Politiek en Cultuur, 1939, p. 585-86. S A.v., p. 597· • A.v., p. 600--01, 604. 5 A.v., p. 707.
Franse imperialisten ... niet minder barbaars en misdadig is als de Duitse.'! In maart schreefweer Beuzemaker, dat de volksmassa's 'voor de revolutionaire beëindiging van de oorlog en de afrekening met de imperialisten' dienden te zorgen." Vroeger, aldus tenslotte de Groot in april, 'streden (wij) onder de leuze: 'fascisme is oorlog' voornamelijk tegen het Duitse Nazi-systeem toen het als ergste drijver naar oorlog optrad. Nu echter het Brits-Franse imperialisme deze rol heeft overgenomen, is het plicht, daar in de eerste plaats de strijd van de arbeidersklasse tegen te richten'ê - de stroming-de Leeuw had de strijd dus wel radicaal verloren. Sterker nog: de Groot en de zijnen die in de herfst van ' 39 tussen de Geallieerden en Duitsland nog een zekere neutraliteit betracht hadden (toen hadden beide oorlogvoerenden even verwerpelijk geheten), verkondigden in de lente van' 40 stellingen welke de schuld voor het voortzetten van de oorlog bepaald aan Engeland en Frankrijk aanwreven: dat was precies wat Goebbels, dat was precies wat de NSB betoogde.
XCWelk effect had deze communistische propaganda /
XCPeilingen van de publieke opinie ontbreken. Onze indruk is, dat de werfkracht der CPN nogalleed onder haar constante betuiging van solidariteit met een Sowjet-Unie die Duitslands bondgenoot geworden was en Finland aangevallen had. Onder de partijgenotenheerste, schijnt het, meer verwarring dan naar buiten bleek; aanvankelijk konden verscheidenen het pact tussen Hitler en Stalin moeilijk slikken; dat pact werd dan ook in de herfst van '39 op besloten kadervergaderingen afgeschilderd als een supreem-handige politieke manoeuvre, meer niet. Later bleef de voorstelling van zaken dat, als het er op aankwam, Chamberlain en Daladier nog grotere schurken waren dan Hitler, niet geheel zonder effect; psychologisch ontstond een situatie waarbij, aldus een toenmalig lid van het Haags districtsbestuur, 'velen niet wisten of zij, in geval Duitsland Nederland binnenviel, Duitsland nu wèl of niet moesten bestrijden.f
XCVan de regering uit gezien, was het niet onbedenkelijk dat de CPN met haar ca. elfduizend leden (daarop had zich het ledental gestabiliseerd, Het Volksdagblad telde, heette het, twintig- totvijf-en-twintigduizendabolmé's)5 een groepering vormde welke in haar pers de defensie-inspanning afkeurde, voortdurend de hier en daar bestaande sociale ontevredenheid trachtte aan te blazen, kleine stakingen uitlokte onder de werklozen die in de werkverschaffingen geplaatst waren - kortom: de overheid voor de voeten liep. Dat ging alles in Nederland nogal kalm toe: de communistische agitatievanp.
1 zz jan. 1940. 2 1940, P: I78. 3 A.v., P: 205. • N. Wijnen: 'Verslag mededelingen' (2 febr. I948), 1. 5 CPN: (I951), p. I44.
uitte zich meer in woorden dan in daden. In Frankrijk hadden de verhoudingen zich echter toegespitst: daar was de communistische partij eind september '39 verboden: haar belangrijkste leider, secretaris-generaal Maurice Thorez, had begin oktober zijn plaats in het leger verlaten en was naar België gevlucht (eind november werd hij als deserteur veroordeeld); een groot deel van de partij was in de illegaliteit ondergedoken en wakkerde van daartut het defaitisme aan; ook deden zich in de oorlogsindustrie enkele gevallen van door communisten bedreven sabotage voor. In maart '40 zaten in heel Frankrijk ca. vier-en-dertighonderd communistische functionarissen gevangen.ê Dat alles deed bij de Nederlandse autoriteiten soms de vraag rijzen hoe ver de Nederlandse communisten zouden gaan.
XCDeze communisten waren in den lande niet de enigen die tegen de landsverdediging ageerden. Persoonlijke deelneming aan alles wat met oorlog of oorlogsvoorbereiding te maken had, was begin september' 39 afgewezen door de Christelijk-Democratische Unie, door enkele radicaal-pacifistische groeperingen, door de beweging 'Kerk en Vrede', en door anarchistische en syndicalistische groepjes ('Kan', zo vroeg een van hun organen, 'het land dat bezet wordt, er erger aan toe zijn dan het land dat mobiliseert of oorlog voert ?'2) maar van deze richtingen was geen militante actie te verwachten. Ten aanzien van de communisten daarentegen kon de zaak anders komen te liggen. Zij hadden een veel actiever en strijdvaardiger kader en, vooral, zij waren deel van een internationale beweging, zij hadden de ruggesteun van een grote mogendheid: de Sowjet-Unie.
XCEr bestond sinds het einde van de jaren '20 binnen de Communistische Internationale een 'Afdeling voor Internationale Verbindingen' (in het Russisch afgekort als: de OMS), die zorg droeg voor het geheime radiocontact tussen de Komintern en de leiding van de communistische partijen in landen buiten de Sowjet-Unie, voor het heen-en-weer gaan van koeriers, voor de smokkelarij van propagandamateriaal, van geld, soms ook van wapenen. Deze OMS had sinds '33 een eigen spionageschool bij Moskou waar als regel ca. tachtig mannelijke en vrouwelijke marconisten in opleiding waren,"
XCWat Europa betrof, bezat de OMS tot aan Hiders Machtuhemahnte haar voornaamste centrum buiten de Sowjet-Unie in Berlijn. Het werd naar Amsterdam overgeplaatst waar uiteraard kamers gevonden moesten worden voor het opstellen van de zend-apparatuur alsmede voor het coderen en decoderenJ. Socialist, 6 sept. 1939. S B. Gross: Willi Mitneenberg, Eine politische Biographie
1 Fauvet: dl. II (1965),p. 13-41. 2
van berichten. Daarbij ontvingen de Berlijnse functionarissen van de OMS alle noodzakelijke medewerking van een Nederlands communist, de in I90I geboren Daniël Goulooze die zich in '25 bij de CPH aangesloten had, in '26 een eerste reis naar de Sowjet-Unie gemaakt had en in '29 hoofd geworden was van de partij-uitgeverij die een jaar of vijf later de naam 'Pegasus' aannam. Voor de buitenwereld bleef Goulooze een eerzaam uitgever en hij besteedde aan die uitgeverij ook de nodige tijd, maar van' 35 af ging hij, met toestemming van de leiding der tot CPN herdoopte CPH, in hoofdzaak voor de Komintern werken en van '37 af kreeg hij een politiek nog veel belangrijker functie. Men had in Moskou zijn organisatorische kwaliteiten, zijn vindingrijkheid en zijn koelbloedigheid op waarde leren schatten: in laatstgenoemd jaar kreeg Goulooze opdracht, ten behoeve van de OMS in Amsterdam een geheel nieuwe centrale op te bouwen. Twee zenders stelde hij tenslotte in bedrijf en 'langs deze weg', aldus zijn biograaf, 'wisselden de Komintern en de CPN berichten uit; de CPN zond rapporten over haar activiteit en de Komintern gaf instructies en aanwijzingen.'!
XCDie Amsterdamse verbindingscentrale kreeg in de herfst van '39 speciale betekenis toen, als uitvloeisel van de vervolging der communisten in Frank rijk, alle verbindingen die van Parijs uit met de OMS onderhouden waren, afbraken: nadien kon de leiding van de Komintern alleen via Goulooze contact onderhouden met de communisten in West-Europa.ê Wij weten van de 'instructies en aanwijzingen' die uit Moskou kwamen, in detail niets af. Wel weten wij, dat Goulooze's apparaat uitstekend functioneerde. Hij was het ook die er op 9 mei, een dag voor het Duitse offensief in West-Europa ingezet werd, in slaagde, de Franse communistenleider Thorez en de Italiaanse, Palmiro Togliatti, die beiden in België ondergedoken waren, met valse papieren uit Brussel via Duitsland naar Moskou te doen ontsnappen."
XCMaar de Russen hadden in ons land nog meer pijlen op hun boog.
XCIn ' 38 was een kolonel van de Russische militaire inlichtingendienst die onder verschillende schuilnamen in België leefde, in Nederland begonnen met de opbouw van een aparte inlichtingengroep die twee leiders kreeg: de Arnhemse communist Anton Winterink ('Tino') en een zekere 'Velo' die vaak opdrachten voor Goulooze uitgevoerd had maar in '39 geheel voor het nieuwe werk vrijgemaakt werd." Op de activiteit tijdens de bezetting van deze groep van 'Tino' en 'velo' komen wij in een later deel terug.
XCMet een andere vorm van Russisch geheim werk was het in ons land evenwel misgegaan.
XC1 G. W. Harmsen: Daan COli/ooze, p. 73-75. 2 A.v., p. 79. 3 A.v., p. 80. 4 A.v.,
XCIn OilS Voorspel maakten wij er al melding van, dat een vooraanstaand, naar Oslo gevlucht Duits communist, Erich Wollweber, eind '36 in opdracht van de Komintern begonnen was met de opbouw van een organisatie tot het bedrijven van sabotage aan schepen van de drie mogendheden die het z.g. Anti-Komintern-verdrag gesloten hadden: Duitsland, Italië, Japan. Wollweber had de Nederlandse communist Jozef Rimbertus Schaap bereid gevonden, in Rotterdam en Antwerpen sabotagegroepen op te richten. De springstof welke die groepen nodig hadden, werd als regel uit de ijzerertsmijnen in Noord-Zweden via Narvik naar ons land gesmokkeld. Nederlandse cornmunistische zeelieden traden hierbij als koerier op. Schaap vertrouwde de leiding van zijn Rotterdam.se groep aan een zekere Adriaan Johannes Fey toe; voor de vervalste papieren die de groep nodig had, zorgde een communistisch kunstschilder, [ohannes Proost, het eigenlijke sabotagewerk (d.w.z. het aan boord smokkelen van de explosieve ladingen) namen twee Rotterdamse communisten voor hun rekening, Jan van Schaik en [an van den Hoonaard. Van den Hoonaard werd in augustus '37 terwijl hij in het bezit was van een pakje springstof, door de Rotterdamse havenpolitie gearresteerd en Fey werd in november aan de grens aangehouden, ook al terwijl hij springstoffen bij zich had: hij kreeg twee jaar gevangenisstraf Schaap dook onder, liet het werk een tijd liggenmaar begon in' 38 met de opbouw van een nieuw Rotterdarris groepje. Hij was daar nog niet ver mee gevorderd toen hij, de leiding aan een Amsterdams communist, zekere Beguin, overgedragenhebbend, uit ons land verdween: de grond was hem te heet onder de voeten geworden.'
XCEr zijn geen aanwijzingen dat men met de in Rotterdam ondernomen sabotagepogingen iets bereikt heeft. Wèl in Antwerpen. In november '37 zonk een Italiaans vrachtschip voor de Franse kust, in juli '38 werd een Japans vrachtschip in het Kanaal zwaar beschadigd - in beide gevallen ten gevolge van een ontploffing van explosieve middelen die de Antwerpse groep van de orgaIusatie-Wollweber aan boord gesmokkeld had. Schaap ging nadien naar Parijs, herfst' 39 naar Kopenhagen en werd daar in augustus' 40 door de Deense politie gearresteerd; in april' 43 werd hij in Berlijn ter dood veroordeeld.ê
XCFey, van den Hoonaard en Proost waren de drie communisren die op 3 mei ,40 onder de staat van beleg gearresteerd werden. Fey had inmiddels zijn straf uitgezeten. Hij en van den Hoonaard waren, zoals wij weergaven, in '37 met de politie in aanraking gekomen; hoe die politie achter de activiteit van Proost gekomen is, weten wij niet, Uit het feit dat zij Fey en van dcn
XC1 Verschillende stukken in Doe II-352 (Internationale Zeeliedenhulp). 2 Volks gerichtsuoj' Berlijn, vonnis, 2 april I943, inzake J. R. Schaap (CDI).
Hoonaard onder bezwarende omstandigheden had weten aan te houden, zijn wij geneigd af te leiden dat zij al in een vroeg stadium van binnen uit goed op de hoogte was van de werkzaamheden van de groep. Wat men van die werkzaamheden (met inbegrip van de namen der betrokkenen) wist, had de Centrale Inlichtingsdienst eind '37 aan de Gestapo doorgegeven op de (door de Belgen geboycotte) bijeenkomst van Duitse, Nederlandse, Deense en Noorse politiefunctionarissen die wij al in ons vorig deel noemden. Fey en van den Hoonaard stonden bij de Gestapo genoteerd! en de Gestapo placht dat soort namen niet te vergeten.
XCAanhouding en internering van de een-en-twintig hadden heel wat voeten in de aarde. Kort na het optreden van generaal Winkelman had de minister van justitie, prof Gerbrandy, getracht, het militair gezag de bevoegdheid tot het arresteren van verdachte personen te ontnemen: de minister meende dat de organen van politie en justitie beter geschikt waren, die functie uit te oefenen. Met' de volledige steun' van minister Dijxhoorn had generaal Winkelman dit offensief van Justitie afgeslagen.ê Dat nam niet weg dat hij, om te weten wie hij eigenlijk arresteren en interneren moest, vrijwel geheel op Justitie aangewezen was.
XCVan eind ' 38 af had men bij de gemeenten lijsten moeten maken van staatsgevaarlijk geachte Nederlanders en buitenlanders. Aan de uitvoering van die opdracht had alle uniformiteit ontbroken: de ene gemeente had alle haar bekende NSB'ers opgegeven, de andere geen enkele. De procureurgeneraal bij het Amsterdamse gerechtshof, mr. J. A. van Thiel, trof, toen hij op I januari '40 zijn functie aanvaardde, ten parkette 'een ongelofelijk hoge stapel van alle mogelijke lijsten' aan, waarmee hij niets beginnen kon: hij had de rijksrecherche toen opgedragen, alle gemeenten in zijn ressort langs te gaan en voor betere lijsten te zorgen. Die kwamen in februari gereed": hij had toen voor de provincies Noord-Holland en Utrecht driehonderd-acht-en-twintig Nederlanders genoteerd staan, van wie honderdvijftig in Amsterdam woonden"; daar kwamen dan nog' ongeveervijfhonderdJ.J.
1 Bijzonder gerechtshof Den Haag, sententie, 22 april 1949, inz. A. Fey, p. 12 (Bijzondere Raad van Cassatie, dossier 344/49). 3 Getuige H. G. Winkelman, dl. I c, p. 66-67. 3 Getuige A. van Thiel, a.v., P: 201. 'Opgave van gevaarlijke Nederlanders in het ressort van de procureur-generaal te Amsterdam', punt a, gestencilde bijlage 92. 1 Getuige A. van Thiel, dl. I c, p. 201. 2 Ministerraad, notulen, 4 maart 1940. S Ruim anderhalf jaar later zei minister Gerbrandy in Londen, dat het aantal interneringen beperkt was 'om provocatie te voorkomen.' (Ministerraad, Commissie Terugkeer, notulen, 9 nov. 1941). R. M. van Angeren, 7 nov. 1955. Bij het vooronderzoek tegen jhr. de Geer en ook ten overstaan van de Enquêtecommissie heeft pro£ Gerbrandy beweerd dat het initiatief, onder de gearresteerden ook enkele communisten op te nemen, van de Geer is uitgegaan (Proces-ves-leal, 22 okt. 1946, van verhoor van P. S. Gerbrandy, p. 17, Dossier-de Geer, proces-verbaal no. 34; getuige P. S. Gerbrandy, dl. II c, p. 137-38). De bewering werd door de Geer 'een finale leugen' genoemd (a.v., p. ISO), door geen der overige ministers werd zij bevestigd. De Enquêtecommissie sprak terzake
gevaarlijke vreemdelingen' bijl: dat zullen wel nagenoeg allen Duitsers geweest zijn. Overeenkomstige lijsten waren door de andere vier procureursgeneraal opgesteld. Welnu, op de dag waarop de staat van beleg afgekondigd werd (19 april), kwam.en de vijf procureurs-generaal des ochtends samen met minister Gerbrandyen met generaal Fabius, hoofd van GS III en in die functie ten aanzien van eventuele interneringen eerste adviseur van de opperbevelhebber. Generaal Fabius ontwikkelde toen een lang program van allerlei algemene veiligheidsmaatregelen die men zijns inziens diende te nemen: zij kwamen neer op scherpere controle. Zo bepleitte hij o.m. de invoering van een persoonsbewijs - een denkbeeld, dat begin maart door het kabinet uitdrukkelijk afgewezen was." Veel pleit er voor, dat dat van de kant van generaal Fabius in hoofdzaak pogingen waren om om de hete brij heen te draaien: op dit moment kwam het er allereerst op aan, te bepalen, wie men zou interneren. Of het 's morgens dienaangaande reeds tot een contiiet kwam, weten wij niet - 's middags deed dat conflict zich in alle hevigheid voor, want toen de generaal (na aan de koningin rapport uitgebracht te hebben) samen met de procureurs-generaal de lijst van te interneren personen moest opstellen, bleek dat zij veel verder wilden gaan dan hij. De procureurs-generaal bepleitten de internering van enkele honderden verdachten, maar generaal Fabius wees dat denkbeeld a£ Hij stelde zich, wellicht op instructie van generaal Winkelman, gedecideerd op het standpunt dat in eerste instantie alleen diegenen geïn.terneerd moesten worden van wie men bewijzen ten aanzien van landverraderlijk gedrag al in handen had; verdenking alléén was dus niet voldoende; ging men honderden mensen opsluiten, dan zou dat, vreesde de generaal, te veel beroering wekkenê ; bovendien wenste hij dat aan de eventueel te interneren nationaal-socialisten ter wille van het politieke evenwicht enkele communisten toegevoegd zouden worden, 'de stemming: wij moeten de Duitsers niet prikkelen, was bij dat alles', aldus de secretaris-generaal van Justitie, 'van veel belang.'4J.'J.
XCNadat goedgekeurd was dat, bij acuut gevaar, allen die op de lange lijsten der procureurs-generaal stonden, geïnterneerd zouden worden', kwam men (wij vermoeden: na nader overleg) tot een eerste, korte lijst van een-entwintig personen. Generaal Winkelman keurde die lijst goed." Fabius adviseerde hem, haar ook door de ministerraad te laten goedkeuren: er stond immers de naam op van een lid van de Tweede Kamer, mr. M. M. Rost van Tonningen, 'we krijgen over hem. zeker een interpellatie in de Kamer, zeide ik, en dan laten ze u in uw hemd staan." Daargelaten of generaal Winkelman die beduchtheid deelde, leek het hem prudent, de lijst van de een-en-twintig aan het kabinet voor te leggen. Daar werd zij 'ongewijzigd geaccepteerd' ; wel moest de generaal, aldus minister-president de Geer, 'verschillende opmerkingen beantwoorden, zoals: waarom staat die-en-die er niet op? Een van de leden heeft gevraagd: waarom staat Mussert er niet op? Generaal Winkelman zeide: 'Van Rost van Tonningen heb ik bewijzen dat hij een verrader is, van Mussert niet ... rk heb met geen partij gerekend. Het zijn grotendeels NSB' ers, maar er zijn ook anderen bij.' "
XCEr waren vrij wat leden van de ministerraad, Gerbrandy in de eerste plaats, die vonden dat de opperbevelhebber lang niet ver genoeg ging, maar deze hield 'voet bij stuk': 'Ik heb mij', zei llij later, 'op het standpunt gesteld dat ik alleenliet arresteren mensen die uit hoofde van hun uitlatingen of gedragingen geacht konden worden, voor Nederland gevaar op te leveren, maar mensen die, hoewellid van een niet-gewenste partij, zich nooit bloot hadden gegeven, heb ik toen niet willen arresteren. Er waren stemmen om dat wèl te doen."
een uit, daarmee in het midden latend of prof. Gerbrandy gelijk had of niet (a.v., dl. I a, p. 59). Wij durven verder gaan: ons lijkt de bewering van prof. Gerbrandy positief onjuist. De lijst van te interneren personen werd in nauwoverleg tussen de procureurs-generaal en GS III opgesteld. De secretaris-generaal van Justitie, als getuige door de Enquêtecommissie gehoord, herinnerde zich alleen, 'dat er ook nog een anarchist bij was' (hetgeen onjuist was) (getuige]. R. M. van Angeren, a.v., dl. II c, p. 179); jegens ons verklaarde hij dat generaal Fabius op 19 april met de mededeling kwam, 'dat er ook cornmunisten gearresteerd moesten worden ter wille van het evenwicht' (]. R. M. van Angeren, 7 nov. 1955). Vast staat voorts, dat toen of later ook afgesproken werd dat rnen bij verscherping van de toestand een aantal communistische voormannen zou interneren, zoals inderdaad tijdens de meidagen geschied is; hun namen en adressen waren, gelijk wij in ons meedeelden, sinds '33 door GS III B op aparte lijsten bijgehouden. 1 Getuige]. A. van Thiel, dl. I c, p. 202. 2 H. A. C. Fabius: 'Bemoeienis met de inwendige veiligheidsdienst', p. 8 (Doc II-30I). S A.v. • Getuige D.]. de Geer, dl. II c, p. IS0. s Getuige H. G. Winkelman, a.v., dl. I c, p. 294.
Dat de ministerraad zich bewust was dat op de lijst de namen van drie communisten prijkten, is waarschijnlijk, maar staar niet vast. Wat Rost van Tormingen betrof, leek het de raad wenselijk, dat nagegaan werd of zijn internering in strijd was met de wet. Twee leden van de Raad van State, mr. J. B. Kan en mr. J. Limburg, werden dienaangaande om spoedadvies gevraagd; gemeenschappelijk deden zij het kabinet weten dat zich huns inziens geen enkele wettelijke bepaling tegen zijn internering verzette.! Op de avond van 3 mei en in de nacht van 3 op 4 mei werden de een-entwintig gearresteerd; zij werden naar het interneringskamp Ooltgensplaat op het eiland Overflakkee overgebracht.
XCBezien wij die groep nu nader, dan willen we met de drie communisten beginnen.
XCWij beschouwen de beleidsoverwegingen die aan hun arrestatie ten grondslag lagen, als volslagen irrelevant. Van politiek evenwicht zou men eerst kunnen spreken indien men naast personen die men als agenten van Duitsland aanzag, anderen geïnterneerd had die agenten van de Gealheerden waren: dat waren de communisten bepaald niet. Zag men de CPN als staatsgevaarlijk, dan had men enkele vooraanstaande communisten moeten oppakken, niet drie leden die in het verleden aan de Komintern diensten bewezen hadden. Ook blijkt uit niets dat Duitsland er van verwittigd werd dat niet alleen pro-Duitse figuren gearresteerd waren. Was het niet veeleer zo dat er in het Algemeen Hoofdkwartier en in regeringskringen verscheidenen waren die het (niet terwille van het effect op Duitsland, maar terwille van het mogelijk effect in Nederland) voor wenselijk hielden, naast nationaalsocialisten ook communisten te interneren 1 Men koos enkelen uit, die men kende, los Van het feit of zij op dat moment nog actief waren. Wat de werkelijk belangrijke Russische agenten lente' 40 in ons land verrichtten, was de autoriteiten onbekend en de CPN-leiding werd met rust gelaten, zij het dat de demonstratieve vergaderingen welke zij op I mei had willen houden, verboden waren,
XCVoor Fey, van den Hoonaard en Proost, en niet voor hen alleen, had de internering rampzalige gevolgen. De groep van een-en-twintig werd eind mei (wij zullen dat in ons volgend deel beschrijven) in Calais bevrijd - dat wil zeggen: de Gestapo nam de drie communisten over: van minstens twee waren haar de namen sinds '37 bekend. Van den Hoonaard en Proost bezweken in de Duitse concentratiekampen, Fey nam in de herfst van '40 de rol van V-Mann op zich en droeg er toe bij dat in ons land en in België talrijke
XC1 D.]. de Geer: Herinneringen,
Nederlandse en Belgische en vermoedelijk ook enkele Duitse communisten door de Duitsers gearresteerd werden. Zulks kostte minstens zeven Nederlanders het leven. Hij werd deswege na de oorlog tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld.'
XCOnder de overige achttien personen bevonden zich twee die wij in het verband van de uniformsmokkel alnoemden: Lalieu en van Olst. Zij werden nu samen met twee anderen opgepakt die men er van verdacht, mede bij die zaak betrokken te zijn geweest; het bewijs in de gehele affaire was, zo bekende procureur-generaal van Thielna de oorlog, 'uitermate zwak en wij hebben die gelegenheid toen aangegrepen om de hoofdpersonen van die uniformzaak meteen op de lijst te zetten." Ook hier was de zorgvuldigheid die men beweerde te betrachten, ver te zoeken.
XCVan die veertien" waren zes lid van de NSNAP-Kruyt of de NSNAP-van Rappard. Wij nemen aan (alle stukken zijn verloren gegaan), dat zij allen verdacht werden van spionage ten gunste van Duitsland of dat van hen uitlatingen bekend waren die in de richting van bereidheid tot spionage wezen; hetzelfde geldt voor twee anderen van wie niet bekend is of zij ooit tot een nationaal-socialistische groepering behoordhebben. Blijven over vijfNSB' ers en één ex-lid van de NSB, die laatste ook al verdacht van spionage. Diezelfde verdenking was ten aanzien van drie van de vijf NSB' ers gerezen, onder hen de districtsleider in Rotterdam, W. N. A. Kröller, en een oud-hoofdinspecteur van politie uit Enschede, H. A. van Hilten. De twee nog overblijvende NSB' ers werden om geheel andere redenen gearresteerd: de negen-en-twintigjarige J. H. Feldmeyer omdat men van hem die sinds de herfst van '39 als leider van de Z.g. Mussertgarde optrad (een op de SS gelijkende formatie die sterk door Rost van Tonningen geprotegeerd werd), aannam dat hij bezig was, het meest strijdbare gedeelte van de NSB-jeugd tot een soort Vijfde Colonne te vormen; Rost van Tonningen, omdat men in hem, terecht, de inspirator van de Mussertgarde zag." Nu was die Mussertgarde zonder twijfel een hoogst kwalijk gezelschap" maar van enig landverraderlijk contact met Duitsland is ook later niets gebleken. Dat Rost van Tonningen, gelijk wij vermeldden, er bij Rimmler op had willen aandringen, niet ons land binnen te vallen, was de justitie onbekend; zij wist niet eens dat hij een bezoek aan Berlijn gebracht had. 6 Omgekeerd was haar evenmin bekend dat FeldmeyerJ.J.J.J.
1 Bijzondere Raad van Cassatie, dossier inz. A. Fey (344-49). • Getuige A. van Thiel, dl. I c, p. 202. 3 Lijst, opgesteld door A. Dekker, punt b-e-d-e, gestencilde bijlage 2793. 4 dl. I, p. 73. 5 A.v.,p. 67-69. 6 R. M. van Angeren, 7 nov. I955.
regelmatig naar Berlijn gereisd was om de Duitsers advies te geven voor de beleidslijnen die zij het beste konden volgen bij de propaganda-uitzendingen in het Nederlands van Radio Bremen, die sinds de herfst van' 39 plaats vonden."
XCVerscheidene namen van gearresteerden werden in de dagen die volgden, als resultaat van het speurwerk van ondernemende journalisten, in de pers vermeld, daaronder die van Fey, van den Hoonaard en Proost." Het Volk en De Telegraafkwamen er achter, dat Fey en Proost communisten waren; hen liet het communistisch Volksdagblad onmiddellijk vallen: Fey, zo heette het nu, was 'reeds sinds jaren geen lid meer van de CP waaruit hij wegens gebleken onbetrouwbaarheid werd verwijderd'3 en ook Proost behoorde tot de 'corrupte elementen die als zodanig door de CP zijn uitgeworpen'4 - aldus een mededeling op 8 mei. Toen had minister-president de Geer de interneringen waartoe overgegaan was, al toegelicht. Op zaterdag 4 mei betoogde hij in een radiotoespraak, dat van de een-en-twintig (die hij als ononderscheiden groep behandelde) was 'komen vast te staan, hoofd voor hoofd, en op grond niet van enig politiek inzicht, maar van persoonlijke gedragingen, dat de veiligheid des lands hun internering gebiedt.' De publieke opinie nam. zulks grif aan. Blijkbaar was (als in Noorwegen!) een gevaarlijke Vijfde Colonne aan het wroeten. En was dat gevaar geheel bezworen 1 Waarom, zo vroeg menigeen zich af, was niet naast of in plaats van Rost van Tonningen ook Mussert gearresteerd 1
XCDat denkbeeld was onder ogen gezien. Het was evenwel, aldus later procureur-generaal van Thiel, in de bespreking van I9 april 'met algemene stemmen verworpen omdat men eigenlijk vond dat Mussert te onbenullig was om hem de eer aan te doen, tot de een-en-twintig te behoren die als staatsgevaarlijk werden opgepakt." Generaal Fabius gaf er een ander argument voor op: er waren niet voldoende bewijzen dat Mussert zich schuldig gemaakt had aan strafbare feiten." Vreemde zaak! Van de zich noemende en schrijvende Mussertgarde, onderdeel van een volgens het leidersbeginsel opgebouwde beweging, werden de leider en de politieke beschermheer geïnterneerd - en Mussert-zelf liet men ongemoeid. Had de regering op duidelijke wijze willen doortasten, dan had zij Mussert in de eerste plaats, desnoods hem alleen, dienen te interneren. Dat zulks nagelaten werd, zien wij als uitvloeisel van de angst voor de Duitse reactie: een angst die men nergens3
1 Proces-verbaal van verhoor, 10 aug. 1948, van G. H.]. W. Noordhuis (Archief Commissie voor de Perszuivering, map I02 (VerenigdePersbureaux I)). 2 6 mei 1940. 3 6 mei 1940. 4 A.v., 8 mei 1940. 5 Getuige]. A. van Thiel, dl. I c, p. 202. 6 H. A. C. Fabius: 'Bemoeienis met de inwendige veiligheidsdienst', p. 8-9 (Doc II-30I).
in de bewaard gebleven stukken terugvindt - maar dat laatste is met de belangrijkste factoren die het beleid bepalen, vaker het geval. Tekenend was het dat de autoriteiten die, zoals wij al vermeldden, de I-mei-vergaderingen van de CPN verboden hadden, nog op 2 mei de NSB toestonden, op tweede Pinksterdag (13 mei), zij het onder beperkende bepalingen, een z.g. Hagespraak te houden op de Goudsberg bij Lunteren.! Hier sprak angst uit - angst voor Duitsland.
XCJuist wat Mussert betreft, gaat het, dunkt ons, niet te ver te constateren dat de regering elk argument aangreep om niet tot zijn internering over te gaan. Op 28 april had de leider der NSB een interview toegestaan aan een mej. Marvin Breckinridge, correspondente van een van Amenka's grootste radio-omroepmaatschappijen, Columbia Broadcasting System, omtrent welk interview in de Nederlandse pers een dag later meegedeeld werd dat Mussert gezegd had, 'de grootste eerbied voor Mussolini en Hitler' te koesteren ('Zij zijn de bouwers van het nieuwe Europa'). Voorts:
XC'Mej. Breckinridge vroeg: 'In geval van een mogelijke aanval van Duitsland op Nederland, zouden de Nederlandse Nazi's dan Duitse hulp gebruiken om hun doelstellingen in Nederland te bereiken, of zouden zij voor hun koningin vechten?' Toen ik, aldus mej. Breckinridge, deze vraag de leider stelde, antwoordde hij dat, sinds het Nazi's niet meer werd toegestaan legerofficieren te zijn, zij (de Nazi's) absoluut niets anders zouden doen dan zo te gaan zitten, zeide hij, terwijl hij zijn armen over de borst kruiste en in zijn stoel achterover leunde."
XCGeschrokken van de immense deining die deze oproep tot passief verzet en stille sabotage wekte, verzwakte Mussert enkele dagenlater zijn uitspraak door middel van een telegram aan zijn Indische partijgenoten dat schielijk in Het Nationale Dagblad gepubliceerd werd; nu deelde hij mee dat de NSB'ers die bij de overheid of bij de krijgsmacht hun functie verloren hadden, niets anders konden doen dan bij een Duitse aanval met gekruiste armen toezien; 'soldaten in het leger', zo voegde hij daaraan toe, 'doennatuurlijk hun plicht, dit valt buiten iedere bespreking, dus geen vraagstuk voor behoorlijke mensen." Deze gedeeltelijke intrekking (in de gegeven omstandigheden wel het minste wat de leider der NSB doen kon) werd door het kabinet, althans door de minister-president (wij weten niet, welke mate van overleg hij gepleegd heeft), voor zoete koek opgenomen. In antwoord op vragen, hemBrief,meivan de commandant van het IIde legerkorps aan 'het bestuur' van de NSB (Archief NSB, mapi). •aprilmei3
1 2 1940, 14 29 1940. 3 1940.
gesteld door het SDAP-Tweede-Kamerlid van der Goes van Naters, beriep de Geer zich op 4 mei op Musserts telegram, 'tot het nemen van bijzondere maatregelen tegen ir. Mussert geeft het interview, zoals het', aldus de Geer, 'nader werd toegelicht, de regering op dit ogenblik geen aanleiding.'!
XCMussert kon ietwat verlicht ademhalen. Ook nog in ander opzicht. Dat over zijn rivaal Rost van Tormingen de schaduw vanlandverraad was komen te vallen, was hem niet onwelkom. Van actieve en directe steun aan de Duitse oorlogvoering had hij, Mussert, zich steeds onthouden. Was Rost van Tonningen even voorzichtig geweest 1 Mussert betwijfelde ofhetwel op de weg lag van de Tweede-Kamer-fractie van de NSB om tegen de internering van Rost van Tonningen te protesteren. Op 7 mei zocht een van de leden dier fractie, H. J. Woudenberg, hem in Utrecht op. 'De vraag voor mij is', zei Mussert hem, , 'of Rost wel bij de Beweging hoort, of hij niet te onwaardig is om daartoe te behoren.'
XCWoudenberg: 'Maar Leider, Rost is toch .. .'
XCMussert (scherp en vinnig): Ja, hij is toch een onwaardige die tegen mij intrigeert en zelfs conspireert!'
XCWoudenberg: 'Maar wat moet de Beweging, de leden, de troep er van denken dat u Rost in dit belangrijke uur loslaat?'
XCMussert bleef enige tijd nadenkend staan. Plotseling keerde hij zich naar de kamer en zei: 'Woudenberg, je hebt gelijk. Wat ik persoonlijk met Rost heb, zal ik ook persoonlijk met hem uitvechten. Spreek jij er maar over in de Tweede Kamer, zeg tegen d'Ansembourg dat ik het goed vind.'"
XCHet werd Marchant et d' Ansembourg die protest aantekende tegenRostvan Tonningens internering, toen (wij komen daar nog op terug) op 9 mei het beleid van Justitie in de Tweede Kamer aan de orde kwam. Dat nam niet weg dat uit de solidariteitsbetuiging met de gearresteerde hoofdredacteur van Het Nationale Dagblad die Mussert voor het nummer van Volk en Vaderland schreef dat op IQ mei zou verschijnen, reserves spraken die aan de top van de NSB door menigeen gedeeld werden," Maar het slot van zijn artikel had Mussert positief, ja met blijde hunkering, met popelende verwachting geformuleerd. 'Meer dan ooit gevoelen wij, nationaal-socialisten, onze roeping', zo was hij geëindigd, 'een staat op te bouwen waarin een nationaal-socialistische Nederlandse volksgemeenschap tot bloei zal kunnen komen Het kan zijn dat dit eerder wordt bereikt dan de grootste optimist zich nu kan3 1
1 5 mei 1940. 2 H.]. Woudenberg: 'Memoires', dl. I, p. 44 (Doe I-1922). 3 dl. I, p. 74.
voorstellen, want er wordt met zevenmijlslaarzen wereldgeschiedenis gemaakt.'l
XCZo schreef de leider der NSB op woensdag 8 mei.
XCTwee dagen later zouden die laarzen het Nederlandse volk op het hart trappen.
1 10 mei 1940. Dit nummer kwam niet in verspreiding.
XCTer inleiding van het 'tweede alarm' dat zich, als gevolg van de noodlanding van een Duits toestel in België, in januari' 40 voordeed, gaven wij weer hoe Hitler en zijn generaals in de loop van november en december '39 waren gaan twijfelen of, wat ons land betrof, een oprukken aileen door het zuidelijk deel van Limburg voldoende zou zijn. Toen generaal Halder, chef-staf van het Oberkommmldo des Heeres, op 17 januari de twee woorden 'Gesamt Holland' in zijn dagboek schreef, was een logisch eindpunt bereikt. Maar dat offensief zou toch nog enige tijd op zich laten wachten. Op 16 januari deelde Hitler aan het Oberkommando der Wehrmacht mee, dat de grote aanval in het westen (Fall Gelb) eerst in de lente ingezet zou worden en het werd begin maart voor hij, in zijn ongeduld, maar nog met reserve, van nieuwe data voor die aanval ging reppen: 18 maart, 22 maart, 13 april, 14 april, 21 april, 24 april, I mei - geen van die data werd evenwel als vaststaand door het OKW doorgegeven aan de delen van de Wehrmacht die bij Fall Gelb geschakeld waren.'
XCAfgezien van de weersomstandigheden kunnen twee factoren dat talmen verklaren. De eerste is dat in februari en maart een groot deel van Hitlers persoonlijke aandacht zich richtte op de voorbereiding van de inval in Denemarken en Noorwegen; de tweede dat in diezelfde tijd het plan voor Fall Gelb (nu tot geheel Nederland uitgebreid) aan een grondige herziening onderworpen werd. Tot die herziening kan het feit dat een deel van de stukken die op een vroegere versie van het plan betrekking hadden, door de genoemde noodlanding in Belgische handen gevallen was, bijgedragen hebben, maar dat was niet de enige reden: het gehele plan beviel Hitler niet; het was hem te traditioneel en te orthodox, het voorzag hem teveel in een gelijkmatig westwaarts oprukken en omzwenken van alle legergroepen, een duidelijk zwaartepunt dat kans leek te bieden op een beslissende strategische verrassing, ontbrak. Juist die verrassing beschouwde hij als essentieel. Numeriek was er tussen de Duitse en de Geallieerde legers namelijk geen wezenlijk verschil: Hitler zou in totaal op IQ mei in het westen de beschikking hebben over 134 divisies, van welke 45 in reserve gehouden
XC1 Jacobsen: Fall Celb, p. 141.
zouden worden; onder de resterende 89 bevonden zich 10 tankdivisies. De Fransen hadden toen langs de grenzen met Duitsland en België 94 divisies opgesteld, de Engelsen 10, en dan stond in Frankrijk ook nog I Poolse divisie: bij elkaar l0S divisies, die (bij een Duits offensief) aangevuld zouden worden met 22 Belgische divisies en met de Nederlandse landmacht die, in grote eenheden uitgedrukt, ca. IQ divisies telde. De Geallieerden konden tegenover de 10 Duitse tankdivisies 3 zware en 3 lichte eigen tankdivisies plaatsen. Het totaal aantal van hun tanks verschilde niet veel van het aantal Duitse. De Duitse luchtmacht was daarentegen veel sterker dan de Geallieerde: bijna 4000 toestellen stonden op de vliegvelden klaar, de Fransen hadden er in het noorden 800, de Engelsen 400.1
XCEén ding wilde Hitler voorkomen: dat, als in '14, de strijd in het westen verstarren zou tot eenloopgravenoorlog. Hij had volledig vertrouwen in de qualiteit van zijn troepen en hun wapenen, maar veel, zo niet alles, zou aankomen op kracht en geconcentreerdheid van hun eerste stoot. Dat inzicht leefde ook bij verscheidenen van zijn hoge militairen, met name bij de chef van de staf van de Heeresgruppe A (de legers die ter hoogte van België en Luxemburg opgesteld waren), generaal van Manstein; van Mansteins adviezen en die van anderen (onder wie de Oberbefehlshaber des Heeres, generaal van Brauchitsch, en de chef van diens staf, generaal Halder) droegen er toe bij, dat in de tweede helft van februari een wezenlijk nieuw, gedurfd plan voor Fall Gelb uitgewerkt werd. Kern van dat plan was, dat de meeste Duitse tankdivisies (zeven van de tien) dwars door de Ardennen zouden trekken, met steun van de Luftwaffe tussen Sedan en Namen de Maas zouden overschrijden om vervolgens, brutaalweg ter hoogte van de Somme doorstotend naar het Kanaal, de Belgische troepen en de Franse en Engelse die (naar Hitler terecht aannam) België en Nederland te hulp zouden snellen, te omsingelen en hen, wat die Fransen en Engelsen betrof, van hun bases af te snijden." Was de strijd in Nederland, België en Noord-Frankrijk eenmaal gewonnen, dan zou daarmee de grondslag gelegd zijn voor de vernietiging van de resterende Geallieerde legers in de rest van Frankrijk.
XCHet nieuwe plan sloot geheel Nederland in. 'Der AngriH'Gelb' bezweekt', zo heette het wat ons land betrof, 'durch rasche Besetzung Hollands das nieder lándische Hoheitsgebiet dem Zugriff Englands ZIt entzielien' - die bezetting zou uitgevoerd worden door een deel van de krachten van de Heeresgruppe B die
1]. R. M. Butler: dl. II, p. I 77-7S ; brief, 19 dec. 1968, van de Sectie krijgsgeschiedenis Koninklijke Luchtmacht van de Luchtmachtsta£ 2 Jacobsen: p. II2-IS,
HITLERS PLAN X. Het definitieve plan voor Gelb Het Duitse achttiende leger moet de Vesting Holland veroveren, het zesde neemt deel aan de aanval op België. De tantedivisies van de Heeresgruppe A dienen naar het Kanaal door te stoten.
'FALL GELB' aan de meer zuidelijk opgestelde Heeresgruppe A aansloot." Wat dat plan voor ons land in bijzonderheden inhield, zullen wij later in dit hoofdstuk beschrijven, maar voor wij zulks doen, moet (het wordt tijd om dit onderwerp aan te snijden) weergegeven worden hoe de Duitsers in het bezit kwamen van voldoende gegevens over onze defensie - gegevens welke zij vooral daarom nodig hadden omdat met name bij de aanval op ons land de snelheid moest prevaleren. Ons land was neventoneel ; elke dag die verloren zou gaan in een gebied welks rasdie Besetzung voorgeschreven was, zou eigenlijk een dag teveel zijn. Maar een snel offensief kon alleen dan ingezet en volgehouden gehouden worden indien de Duitsers wisten, niet alleen hoe onze verdediging ingericht was, maar ook waar haar zwakke punten lagen. Dat wisten zij. Zij wisten het met vrij grote nauwkeurigheid.
XCHet verzamelen van geheime militaire gegevens over het buitenland (spionage) was, naast de bescherming van de eigen agenten-netten en het verijdelen van militaire spionage-activiteiten van vreemde mogendheden in Duitsland (contraspionage), in het Derde Rijk de functie van het Amt Ausland-Abwehr. Overeenkomstige activiteiten met betrekking tot politieke gegevens behoorden tot het ressort van de Sicherheitsdienst. Scherp was die onderscheiding niet en beide diensten kwamen veelvuldig op elkaars terrein ondanks het feit dat de Reichskriegsminister, von Blomberg, en de Reichs führer-SS, Himmler, in I935 afgesproken hadden dat Abioehr (wij willen weer die kortere benaming gebruiken) en Sicherheitsdienst hun werkzaamheden strikt gescheiden zouden houden.ê Begin' 38 was de Abwehr onderdeel geworden van het Oberkommando der Welumaclu, Hitlers persoonlijke staf in zijn qualiteit van Duits opperbevelhebber; de Sicherheitsdienst werd eind september '39 als Amt VI (wij kwamen het al tegen bij het Venlo-incident) deel van het Relchssuherlieitsliauptamt, de centrale van alle belangrijke politie-organen.
XCDe Alnuehr bezat drie afdelingen: Alnoehr I voor spionage; Abwehr II voor sabotage lund Insurgierung' (pogingen om in vreemde legers desertie, evenvor
1 OKH, 24 febr. 1940(jacobsen: p. 64-68). 2 W. Müller: p. 6 (Doc II-753, map a-z).
tueel actief verzet tegen de dienst, te bevorderen); Abwehr III voor contraspionage - en dan was er ook nog de centrale afdeling voor administratie (Abteilung Z) die, gelijk wij eerder vermeldden, onder leiding stond van kolonel Oster.' Hoofd van de Abwehr was sinds '34 kapitein-ter-zee, later vice-admiraal Wilhelm Canaris, een beroepsmilitair die deel had uitgemaakt van het Duitse spionage-apparaat in de eerste wereldoorlog.
XCHet Berlijnse hoofdbureau van de Abwehr bezat om te beginnen eigen agenten in andere landen die rechtstreeks met dat hoofdbureau correspondeerden-meest waren dat agenten 'van besonderer Qualität'.2 Als zodanig werd in ' 38 zekere Traugott Andreas Richard Protze naar ons land gezonden. Ook hem noemden wij al eerder. Protze, marine-officier als Canaris, was een jaar of tien aan de Abwehr-centrale verbonden geweest; laatstelijk had hij er de functie uitgeoefend van hoofd van het bureau dat door middel van penetratie spionage-organisaties van andere mogendheden trachtte op te rollen (Abwehr III F); hij ging in ' 3 8 met pensioen, maar admiraal Canaris meende dat hij zich in Nederland nog ten nutte kon maken voor de Duitse zaak. Protze vestigde zich in Wassenaar, voor de schijn kreeg hij, op naam van 'Richard Paarmann', een functie bij het Deutsche Verkehrsburo in de Amsterdanlse Kalverstraat; dat was het officiële reisbureau van de Duitse Spoorwegen," Van Protze's werk hebben wij al vermeld dat hij een belangrijk medewerker van de Nederlander Vrinten, F. A. van Koutrik, wist over te halen, alles te berichten wat hij, van Koutrik, van Vrintens werk en de overige activiteiten van de Britse geheime dienst wist. Zo behaalde Protze nog wel meer successen: zij vielen Of op het gebied van de contraspionage Of op het daarmee verbonden gebied van het doorgeven van misleidende informatie aan de geheime diensten van Engeland en Frankrijk.
XCAnders dan Protze stonden de overige Abwehr-agenten in ons land niet in rechtstreeks contact met de centrale in Berlijn. Die centrale bezat aparte bureaus, de z.g. Abwehrstellen, in aile Duitse steden die zetel van een Wehr kreis waren; Wehrkreise waren de delen waarin Duitsland o.m, ter wille van het oproepen Vall dienstplichtigen verdeeld was. Gross-Deutschland (Duitsland met Oostenrijk en het Sudetengebied) telde vijftien Vall dergelijke Wehrkreise met als zetels o.m. Hamburg, Hannover en Münster. Welnu, de Aburehrstellen die zich in die drie steden bevonden, waren aile drie met betrekking tot OllS land actief, met dien verstande dat de opdrachten en gegevens meest bij de Abwehrstelle Münster gecentraliseerd werden," dat elke
1 A'V.,P.7. 2 A.v.,p. 17. 3 Proces-verbaal, 9 april 1946, van verhoor van H. O. C. Skrodzki. Commissie voor de Perszuivering, map 102 (Verenigde Persbureaux I). • Brief, II okt. 1953, van G. W. Schulze-Bernett.
Abwehrstelle in andere steden weer haar ondergeschikte Z.g. Nebenstellen had (Hamburg bijvoorbeeld in Wilhelmshaven, Kiel in Bremen, Münster o.m. in Keulen) en dat die Abwehrstellen en Nebenetellen dicht bij de grenzen van de omringende landen Z.g. Meldeköpfe ingericht hadden: kleine bureaus waar uit die omringende landen komende agenten zich konden melden om informatie door te geven en nieuwe opdrachten in ontvangst te nemen. Abwehrstellen en Nebenstellen bezaten als regel zelfstandige, strikt van elkaar gescheiden agenten-netten.
XCHoeveel agenten-netten van de Abweh, in ons land actief waren en uit hoeveel personen zij bestonden, weten wij niet: de meeste stukken terzake zijn vernietigd. Uit de schaarse documentatie die bewaard gebleven is', blijkt dat af en toe Duitse zakenlieden met militair-interessante observaties uit ons land terugkeerden (Nederlandse zakenlieden bewezen overeenkomstige diensten aan GS III) en dat van grensgangers regelmatig dingen vernomen werden die van belang leken (omgekeerd werd eenzelfde bron door GS III aangeboord) - daarnaast waren er evenwel vaste agenten die in de administratie met een apart nurnmer aangeduid werden. De Abwehr had er, wat ons land betrof, in Hamburg en Bremen meer dan dertig geregistreerd, één daarvan een, uiteraard niet met zijn naam aangeduid, Nederlands reserveofficier; enkele van die agenten hadden tot taak, weerberichten door te geven (wij nemen aan dat dit met geheime zenders of met een telefonisch afgesproken code geschied is) dan wel berichten omtrent schepen die onze zeehavens verlieten. Andere agenten gingen bij tijd en wijle op verkenning uit; zo werden in februari en maart' 40 alle havens aan het IJselmeer door agent 's 2120' verkend met het oog op een eventuele Duitse landingsoperatie aan de IJselmeerkust van Noord-Holland. Onze indruk is, dat de visuele berichten die deze agenten doorgaven, ongelijk van waarde zijn geweest; menigmaal verstrekten zij :inlichtingen die er volkomen naast waren: zo berichtte agent 'A 3535' :in januari '40 dat de Nederlandse marine alleen al voor Scheveningen 63 000 zeemijnen gelegdhad. 2 Daarentegen beweerde Abwehr officier Richard Gerken, de organisator van de 'uniform-smokkel',:in maart '69 dat hij v:iazijn 'belangrijkste vertrouwensman' (een zakenman, door hem als 'Walter Ehlers' aangeduid) in contact stond met 'een hoogst interessante Nederlandse bron', waardoor hij met name met betrekking tot de Neder
1 Alle van de Bremen: inkomende berichten van de Hamburg (25 :lUg.1939- 3 maart 1941) en uitgaande berichten aan de trale, Berlijn (4jan.- II mei 1940) (CDr 23.0001-194,24.0001-658 en 25.0001-387). 2 Telexbericht, 13jan. 1940, van de Hamburg o.m. aan de Bremen (CDr, 24.01II).
landse formaties aan de grens nagenoeg alles wist. Soms werden berichten, op dun rijstpapier geschreven, met behulp van postduiven naar Duitsland overgevlogen; die postduiven waren, aldus Gerken, bij een boer in Ermelo gestationeerd.!
XCLaten de bewaard gebleven stukken van Hamburg en Bremen de conelusie toe, dat deze twee Abwehr-posten minstens enkele tientallen vaste, eigen agenten in ons land bezaten (van wie althans een deel regelmatig betaling ontving") - een overeenkomstige slotsom met betrekking tot het aantal agenten valt te trekken uit enige stukken van de Duitse grensposten die onder het Creurpolizetleonnnissoriat Kleef ressorteerden. Passeerden agenten de grens in de richting van Nederland, dan moest de Duitse grenspolitie in de paspoorten der betrokkenen geen stempel zetten: zulk: een stempel zou immers bij latere aanhouding in Nederland verdenking kunnen wekken. Vandaar, dat de Grenzpolizei ingelicht moest worden omtrent de identiteit der agenten. Welnu, in de bedoelde stukken die de gehele neutraliteitsperiode beslaan, wordt melding gemaakt van zes-en-veertig Nederlandse en een-en-twintig Duitse agenten alsmede van drie agenten van onduidelijke nationaliteit. Die agenten werkten èf voor de Abwehr Of voor de Sicherheitsdienst; de meesten hunner reisden slechts één keer heen en weer.ê
XCVan slechts weinig Nederlanders die in de neutraliteitsperiode handen spandiensten aan de Abwehr verleenden, zijn de namen bekend geworden; dat laatste geschiedde hoofdzakelijk doordat zij tijdens hun werk tegen de lamp liepen. Jegens een Abwehr-oHicier van Hamburg, Gerhard Dierks (die aan de grens van Groningen en Drente een organisatie opgebouwd had 'om post en de nodige mensen over de grens te smokkelen'ë) verklaarde zich in de herfst van '39 een handelaar uit het Noordhollandse St. Pancras, J. Kloosterboer, bereid om gegevens te verzamelen omtrent schepen die Rotterdam en Antwerpen verlieten; 'wanneer een schip uitging', aldus Dierks, 'telefoneerde hij bijvoorbeeld: er zijn twee wagons knolrapen of wortels afgezonden naar Hamburg, wagonnummer, enzovoort. In dit nummer was de code verwerkt." Toen Kloosterboer eind februari twee officieren van de Lllftwaffe trachtte te bevrijden die, na een noodlanding, in Noord-Holland geïnterneerd waren (de grens-organisatie van Dierks zou voor hun ontsnapping naar Duitsland zorg dragen), werd hij gearresteerd.
XCEerder al was een ander Duits scheepsspionagenet opgerold. Dit was ge
1 R. Gerken in 4 maart 1969. 2 Telexbericht, 3 maart 1940, van de Bremen o.m. aan de (CDI, 25.0197). 3 Gestapo Düsseldorf, Kleef, map III F 2. 4 Proces-verbaal, 10 nov. 1945, van verhoor van G. A. G. Dierks, p. I (Doe map a-s). 5 A.v., p. 8.
organiseerd door een in Den Haag wonende genaturaliseerde Duitser, ir. F. Sturm; deze had een hoofdambtenaar van het departement van sociale zaken, G. W. F. van Hoeven, en een ambtenaar van economische zaken, mr. W. B. J. Buve, bereid gevonden, hem regelmatig berichten te verstrekken betreffende de lading en de positie van Nederlandse schepen welke naar ons land onderweg waren. Buve had ambtshalve toegang tot die gegevens, van Hoeven (een extreem pro-Duitse figuur) gaf ze door. Toen men Sturm in november '39 aanhield, bleek hij enkele van van Hoeven afkomstige stukken bij zich te hebben. Sturm, van Hoeven en Buve werden alle drie door de Nederlandse rechter veroordeeld - en uiteraard door de Duitsers na mei '40 prompt op vrije voeten gesteld. Dat laatste geschiedde ook met Kloosterboer alsmede met een Nederlandse kantoorbediende uit Schiebroek, P. C. Bakker, in wiens woning in december '39 een radiozender in beslag genomen was waarmee hij, tegen betaling van f 250 per maand, van midden november· af dagelijks weerberichten naar Duitsland overgeseind had. Bakker kreeg midden maart' 40 zes jaar gevangenisstraf"; veel meer dan zes weken hoefde hij er niet van uit te zitten.
XCZo werden van de geheime Duitse agenten slechts weinigen ontdekt. En wij zijn met ons overzicht nog bij lange na niet gereed! Allereerst moetennog vier agenten genoemd worden, die in het apparaat van dè Abwehr een speciale plaats innamen - alle vier waren het functionarissen van de Duitse legatie die dus beschikten over diplomatieke immuniteit: de Duitse plaatsvervangende militaire attaché, Oberstleutnal'lt Otzen, de Duitse luchtvaart-attaché, General leutnant Wenninger, een derde attaché (voor Abwehr-zaken), Oberstleutnant G. W. Schulze-Bernett, ennog een vierde, aan de lezer van ons vorig deel reeds bekend en ook in dit deel alweer ter sprake gekomen: het hoofd van de Reichsdeutsche Gemeinscha[t, dr. Otto Butting.
XCOp de spionage-activiteiten van Otzen en Wenninger komen wij nog terug: beiden waren zij ervaren beroepsmilitairen die maar door het land hoefden te rijden om met hun geschoolde blik de nodige waarnemingen te doen. Schulze-Bernett en Butting willen wij thans behandelen.
XCG. Walter Schulze-Bernett, in 1896 in Hamburg geboren, had na de eerste wereldoorlog van '20 af vijftien jaar in ons land gewoond. In '35 vertrok hij naar Berlijn en werd er bij de Abwehr ingedeeld, maar drie jaar later, in de herfst van '38, werd hij als attaché aan de Duitse legatie in Den Haag toegevoegd. Zijn voornaamste opdracht was om, van Nederland uit, militaire spionage in Frankrijk en Engeland voor te bereiden, d.w.z. spionagenetten opAlgemeetl Handelsblad, enmaart3
4 18 1940.
te bouwen die, in geval van oorlog, in die drie landen aan het werk zouden kunnen gaan. Gezant Zech heeft beweerd dat hij, alvorens Schulze-Bernett tot zijn staf toe te laten, geëist had, dat deze zich van alle spionage-activiteit met betrekking tot Nederland onthouden zou"; wij hebben geen reden, de juistheid van die bewering in twijfel te trekken, maar zij was rijkelijk naïef In elk geval ontstond, en tenslotte met medeweten van de gezant, 'während Verlattfs des Kriegs' (na september '39 dus) een situatie waarbij, aldus de gezant in een telegram van april '40, 'Tätigkeit Schulze-Bernetts jetzt zu einem nicht unerheblichen Teil darin besteht, miliiàrische Nochrichten über Holland zu samnieln und weiterztlgeben.'2 Wij kennen van dat verzamelen niet alle bijzonderheden; wel staat vast dat Schulze-Bernett al in een vroeg stadium gebruik ging maken van de diensten welke dr. Butting hem met een deel van het kader der Reichsdeutsche Gellleinschaft kon verlenen. Bij wie van hen beiden het initiatief lag, weten wij niet. Misschien kunnen wij het zo stellen: Schulze-Bernett had vanhet moment afwaarop Berlijn hem opdracht gaf, de militaire spionage in Nederland te activeren, dringend behoefte aan betrouwbare helpers (in de betrouwbaarheid en de kunde van de lieden die hij aangeworven had voor het werk in Frankrijk en Engeland, had hij niet veel vertrouwen, 'die meisten arbeiteten Wil Geld Zit verdienen'3) en dr. Butting trappelde van ongeduld om door ijverig spioneren opnieuw te getuigen van de kracht van het nationaal-socialistisch geloofdat in hem brandde. Veel sympathie koesterde dit tweetal niet voor elkaar, maar zij hadden elkaar nodig. Dat was voldoende.
XCOntstaan en ontwikkeling van de Reichsdeutsche Gemeinschaj: (de gecamouHeerde voortzetting van de Landesgruppe Niederlande van de Auslands-Organi sation der NSDAP of AO) hebben wij in ons vorig deel uitvoerig beschreven. Als leider van die RDG was Butting per I juli '37 als attaché toegevoegd aan de Duitse legatie. Vanopleiding was hij arts, maar zijn hart ging eerder naar het nationaal-socialisme uit dan naar de wetenschap der medicijnen. Een tijd lang had hij in Lindau aan het Bodenmeer praktijk uitgeoefend. In '32 werd hij lid van de Nazipartij. Van' 33 af verleende hij de helpende hand bij het opbouwen van een AO-groep in Zwitserland, in '35 nam hij in Oostenrijk deel aan de illegale strijd van de Oostenrijkse NSDAP, hij was er in die tijd
XC1 Telegram, 17 april 1940, van de Duitse gezant, Den Haag, aan het Auswärtige (Neur. doe. NG-28I2). 2 A.v. 3 Brief, II okt. 1953, van G. W. Schulze-Bernett. 3 2
ook al een actief medewerker van de Sicherheitsdienst? Met de methoden van het illegale werk was hij vertrouwd en een van de eerste dingen die hij na zijn benoeming in Den Haag deed, was zorg te dragen voor een onopvallende postverbinding met de Gauleitung der AO in Berlijn; hij huurde, eerst in Kaldenkirchen, daarna in Elten, vervolgens in Kleef een postbus: daar kwamen alle stukken terecht die de AO-centrale hem (op zijn verzoek: in enveloppen zonder partij-aanduiding) toezond; hij liet ze er twee keer per week ophalen en degene die dat deed, kon dan tegelijk in Duitsland de brieven posten die Butting aan de AO-centrale wilde doen toekomen." Het was een simpel systeem - maar effectief.
XCButting gaf zich grote moeite om de in ons land wonende Rijksduitsers te winnen voor aansluiting bij de Reichsdeutsche Cemeinschajt (zijnde de NSD AP) of althans bij de Z.g. Berujsgruppen: de gecamoufleerde voortzetting van het Deutsche Arbeitsfrollt, de nationaal-socialistische eenheidsvakbeweging. Hij had daar een zekere mate van succes mee, maar de constatering van de Enquêtecommissie dat 'elke Duitser, ... zodra hij in het buitenland kwam te vertoeven, verplicht lid' moest zijn van de AO of een van haar voortzettingen," is formeel en zakelijk onjuist. Hiertelandewoondeninmei '40ruim twee-envijftigduizend Duitsers; van hen waren volgens opgave van Bohle, de Gaulei ter der AO, ca. drieduizend 'Partcigenosse's - drieduizend op een totaal van ca. twaalfduizend "deutsche Familien und Eineelpersonen', 5 Herhaaldelijk klaagde Butting er over dat het de meesten van die Parteigenossen aan strijdbaarheid ontbrak. In februari '38 berichtte hij Bohle dat de Rijksduitsers 'durch die bisherigen polisisdien Verhaltnisse iueistenteils sehr eingeschûchtert und ängstlich' waren," van de meest eenvoudige solidariteitsmanifestaties met het Derde Rijk hield het gros zich inderdaad verre. Zo in maart' 40 toen alle Rijksduitsers (mannen, vrouwen en kinderen) weer opgeroepen werden, deel te nemen aan het maandelijks Bintopjessen (een gemeenschappelijke maaltijd waarbij gecollecteerd werd voor het Z.g. Winterhilfswerk): er waren3 2
1 Brief, 30 jan. 1941 van E. W. Bohle aan de s Brief, IQ nov. 1937, van O. Butting aan der AO (Stukken van de Nederl. delega tie bij de processen te Neurenberg, groep XI B); telegram, 5 mei 1938, van E. W. Bohle aan O. Butting D 536516); brief, 28 juni 1938, van O. Butting aan III I der AO (Stukken van de Nederlandse delegatie bij de pro cessen te Neurenberg, groep XI B). 3 dl. II a, p. 32. 4 Verslag, 24 mei 1940, van een bespreking tussen E. W. Bohle, R. Hess en A. Hess (Neur. doc. NG-4314). 5 Brief, I maart 1938, van de afd. van de AO aan de (Collectie RDG, bundel 3). 6 Brief, II febr. 1938, vall O. Butting aan E. W. Bohle D 536489-90).
in het gehele land op ruim 52000 Duitsers 6348 deelnemers! - de wegblijvers zullen zonder twijfel Buttings felle ergernis opgewekt hebben." Ook over de Nederlandse nationaal-socialisten was hij niet te spreken. Eind ' 38 vroeg Bohle hem, vertrouwelijk rapport uit te brengen over de NSB. Butting noemde de leden toen over het algemeen 'immer noch BUrger, die ihre rulLigeBequemlichleeit nich: opfern, da es ihnen wirtschaftlich noch ziemlich gut geht"; van het gevaar dat Joden en Vrijmetselaars vormden, had Mussert zijns inziens geen denkbeeld, 'anstelle elner Idee wird nur Treue zu Mussert gepfiegt. Eine klare Idee ist nicht vcrhanden ... Mail zerjasert sich in Kleinkram der Organisation'3, enzovoort, enzovoort - het rapport kan Musserts naam in de hogere regionen der NSDAP geen goed gedaan hebben; vijf maanden later was een tweede rapport, opgesteld na een vertrouwelijk gesprek met Mussert (waar de leider der NSB zelf om verzocht had) niet wezenlijk gunstiger.? Butting moet welmenigmaal met verlangen teruggedacht hebben aan de jaren van bewogen strijd in Oostenrijk: van een Mussert kon men geen vernietiging van de Nederlandse democratische staat verwachten alleen het Derde Rijk kon daarvoor zorgen. Butting bood er graag de helpende hand bij.
XCEind' 38 en begin' 39 gaf hij zich moeite om de Duitse dienstmeisjes die nog in ons land werkzaam waren en wier aantal al belangrijk teruggelopen
1 7 april 1940(RDG, bundel 3). 2 Van het propagandistisch karakter dezer gemeenschappelijke maaltijden moge het verslag getuigen dat de plaatselijke leider van de RDG maakte van het waarbij ca. I70 Rijksduitsers in november '37 in Arnhem aanzaten: 12 14.11.1937, Collectie RDG, bundel I). Ook mag niet onvermeld blijven dat enkele maanden later een bekende Utrechtse NSDAP'er, prof. dr. Otto Nieschulz, voor de gewetensvraag staand of tijdens zulk een linzensoep met vlees dan wel boerenkool met worst genuttigd moest worden, linzensoep koos, (Brief, II febr. 1938, van O. Nieschulz aan Hertwig, a.v., bundel 3). 3 Brief, 2 jan. 1939, van O. Butting aan E. W. Bohle (Stukken van de Nederl. delegatie bij de processen te Neurenberg, Groep XI B). 4 Brief, 6 juni 1939, van O. Butting aan E. W. Bohle (a.v.).
was (ca. dertigduizend eind '33, nog maar dertienduizend eind '38)1, te bewegen naar die Heimat terug te keren. Men wilde ze als arbeidskrachten in Duitsland inschakelen. De meisjes werden dus onder zware druk geplaatst om hun betrekkingen op te zeggen, maar daarbij zonderde Butting diegenen hunner uit die, zo schreef hij Gauleiter Bohle, 'bei Deutschland besenders wichtigen politischen Persënlichheiten' werkzaam waren.ê Zijn bedoeling was duidelijk: die meisjes moesten hem alles wat zij toevallig zouden horen, overbrieven. Wij hebben daar geen nadere gegevens over."
XCNauwelijks was de oorlog uitgebroken of Butting bood de Abwehr aan, in ons land een organisatie voor scheepsspionage in, het leven te roepen. De verbindingsman van de Alnoehr bij de Gauleitung der AO, Heinz Cohrs, moest hem evenwel berichten, dat de Abioehr op zijn aanbod niet in wilde gaan: er bestond reeds een organisatie voor scheepsspionage; had Butting al een groep medewerkers aangetrokken, dan moest hij die, aldus Cohrs, ter beschikking stellen van de Duitse marine-attaché" (wiens spionageactiviteit verder geen spoor in de beschikbare documentatie nagelaten heeft). Was Butting teleurgesteld, Schulze-Bernett kwam hem te hulp: van deze kreeg hij, aldus later Bohle, 'den Auf trag, Material über die Organisation des holländischen Heeres, uber das hol ländische Verteidigungssystem und Anlagen, sowie über die Arbeit des ausldndischen Nachrichtendienstes in Hol/and Zit beschaffen. Er hat diese Atifiabe mit HilJe der ihm unterstellten ParteigenossengatlZ besenders erJolgreich erJül/t.'5
XCHet staat vast dat Butting van de herfst van '39 af bijzonder ijverig gespioneerd heeft. De aan Heinz Cohrs geadresseerde enveloppe met stukken die hij (of een ander), op weg naar Kleef, op IS april in Voorburg verloor, levert er het bewijs van. Uit die stukken bleek, dat Butting (die zich als 'Jonathan' aanduidde) een aantal genummerde agenten aan het werk had gezet, voor zichzelfhad hij het cijfer 0 gereserveerd, de cijfers liepen verder'carifully questioned after theirThe Venlo incident,der
1 Brief, 5 juli 1939, van de directeur der Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling en Werkloosheidsverzekering aan het ministerie van binnen!. zaken (Archief Rijks arbeidsbureau, map 362, Duitsland XXIV). 2 Brief, 2 febr. 1939, van O. Butting aan E. W. Bohle D 536559-60). 3 Aan Payne Best bleek na zijn arres tatie dat een van de Duitsers die hem verhoorde, een groot aantal rapporten bezat van Duitse dienstmeisjes die tewerk gesteld waren bij families die hij, Payne Best, placht te bezoeken. Die meisjes waren, schreef hij, (Payne Best: p. 44). 'Brief, 19 sept. 1939, van H. Cohrs aan O. Butting (FOjSD, 536604). s Brief, 30 jan. 1941, van E. W. Bohle aan de
tot 17; aan 'no. II' had hij (zulks bleek uit een doorslag) per brief Spiel material ter misleiding der Geallieerden toegezonden - die brief moest 'no. II' in aanwezigheid van de brenger verbranden. De laatste spionageberichten die zich in de envelop bevonden, dateerden van 9 april. Nagenoeg alle berichten bestonden uit visuele waarnemingen, maar 'no. 3' had in Amersfoort in hotel 'De Witte' een gesprek tussen enkele jonge infanterieofficieren kunnen afluisteren die er over hadden zitten praten dat stellingen welke tijdens de periode van hevige vorst gebouwd waren, begonnen in te storten.
XCOp drie stukken die zich in de envelop bevonden, stond aangetekend, dat 'K.O.' het 'Original' gekregen had; op drie pagina's waren voorts aan de kop twee letters getikt: 'S.B.'; drie stukken waren ondertekend met 'Jonathan', twee met 'Butting' - de handtekeningen waren in hetzelfde schrift gesteld.' Begreep de Justitie die, zoals wij reeds vermeldden, al die stukken in handen kreeg, dat 'K.O.' de afkorting was van Kriegs-Organisa tion (der Abweltr in Nederland), dat met 'S.B.' Schulze-Bernett bedoeld werd, de leider dier Kriegs-Organisation, en dat 'Jonathan' de schuilnaam was die Butting gebruikte 1 Wij zijn er allerminst zeker van.ê Dat Butting, wiens naam als afzender op de enveloppe stond, betrokken geweest was bij spionage, was evident: hij werd dan ook meteen het land uitgezet, maar niets wijst er op dat men uit die stukken ook afleidde, welke activiteiten Schulze-Bernett bedreef - deze werd ongemoeid gelaten. De nitwijzing van Butting trof gezant Zech pijnlijk: hij deed zijn beklag bij het At~swärtige Amt; Gauleiter Bohle, zo werd hem haastig bericht, was 'ûber das undiszipli nierte Verha lien von Butting und Cohrs ausserordentlick empiirt und Itabe beide Herren sofort ihrer Ämter in der Partei enthobert'3 - die verontwaardiging was lonter gespeeld. Bij de Auslands-Organisation en de AbU/ehr had men op de ijverige Butting maar één ding tegen: dat hij niet beter op zijn stukken gepast had.
XCTen tweede werden in Duitsland woonachtige Nederlandse dienstplichtigen die, gemobiliseerd, van tijd tot tijd met verlof naar huis gingen, in Duitsland door de Abwehr uitgehoord. Met die mogelijkheid was van Nederlandse kant rekening gehouden: bedoelde dienstplichtigen had men aan weinig-belangrijke sectoren in het westen des lands geplaatst. Denkbaar was intussen ook, dat enkelen of velen van deze lieden zich zoudenlenen voor systematische spionage of voor het smokkelen van uniformen"; om dat gevaar te bezweren werden die in Duitsland woonachtige dienstplichtigen eind februari '40 en bloc uit de dienst ontslagen en naar Duitsland teruggezonden.ê Daar wachtte de Abwehr hen op met een vragenlijst die niet minder dan zes pagina's telde; uit dit stuk bleek dat de dislocatie van de Nederlandse landmacht voor de Duitsers geen geheimen meer bevatte."
XCAlles wat zo door de Abwehr aan gegevens verzameld werd, werd in kaarten ingetekend die, periodiek aangevuld en verbeterd, toegezonden werden aan de eenheden die de aanval op Nederland moesten uitvoeren. Kort na de meidagen kreeg een Nederlandse militair die bij de Grebbe meegevochten had, de kaart van een Duitse luitenant te zien, 'en nu zag ik', schreef hij ontsteld, 'dat alle commandoposten, inundaties, mijnenvelden, rodekruishulpposten, versperringen, vuurorganen enz. er op aangebracht waren; op een bijbehorend vel stonden zelfs de namen van de betreffende commandanten die in onze verschillende genummerde commandoposten thuis hoorden" - overeenkomstige kaarten van het Grebbegebied kreeg ook de commandant van het veldleger te zien; de Duitsers hadden ze zeer gedetailleerd gemaaktJ.
1 Zie over maart 1940 het van de (CDr 1.0354). a Het gedeeltelijk gefantaseerd relaas van een van deze lieden, zekere Heinrich Janssen, werd in oktober-november 1951 gepubliceerd in de 3 V. E. Nierstrasz, 3 maart 1952. 4 Brief, 10 maart 1940, van het OKH, aan de inlichtingenofficier van de (CDr, 1.0395-400). 5 Hogen hout : 'Mijn dagboek over de periode 911lei-9 juni 1940', P: 22 (Collectie dagboeken, no. 439).
('die kaarten waren zelfs bedrukt met voor elke speciale kazemat een bepaald teken'), 'alleen de artillerie-opstellingen hebben ze niet gevonden, deze waren volkomen gemaskeerd.'l
XCZo was de Duitsers nog wel meer ontgaan. Een uit januari' 40 daterend geheim Duits memorandum over de Nieuwe Hollandse Waterlinie,2 bleek later alleen gebaseerd te zijn op kaarten van de Nederlandse waterstaat die vrij te koop waren en bevatte geen enkel detail over het tijdsverloop der inundaties.ê Dat generaal Winkelman bepaald had dat de hoofdweerstand in de Grebbelinie geboden zou worden en dat, zodra de oorlog uitbrak, het lIlde legerkorps en de Lichte Divisie benoorden de rivieren teruggetrokken zouden worden, was de Duitsers evenmin bekend geworden." Aan tactische details was hun daarentegen maar weinig ontgaan.
XCDe vraag wat aan Nederlandse kant gedaan (of niet gedaan) was om de Duitse spionage te bemoeilijken, eventueel te verhinderen, zullen wij nog behandelen.
XCHet kwam dus op snelheid aan. Voor Hitler was, zoals wij betoogden, elke dag die door de strijd in Nederland in beslag genomen zou worden, een verloren dag - al was het maar omdat hij van zijn tien kostbare tankdivisies voor die strijd één moest reserveren: de divisie die door Noord-Brabant naar Rotterdam zou oprukken. Vandaar dat Hitler al vrij vroeg na het begin van het nieuwe jaar, I940, zijn gedachten liet gaan over de vraag ofhet mogelijk was, de strijd in Nederland geheel te voorkomen. Maar hoe? De enige oplossing leek hem dat Nederland op het allerlaatste moment onder de dreiging van een overmachtig Duits offensief het hoofd in de schoot zou leggen. Eén moest daarvan het voorbeeld, ja één moest daartoe opdracht geven: de koningin. Bij het feit dat de constitutionele verhoudingen in ons land niet toestonden dat de draagster van de Kroon buiten de ministers om een besluit van zo verre strekking nemen zou, stond Hitler niet stil en van de peilloze minachting die koningin Wilhelmina voor hem en zijnJ. J.
1 Getuige G. van Voorst tot Voorst, dl. I c, p. 78. 2 OKH, (IO jan. 1940) (CD! 14.0860-87). 3 Memorandum, 6 maart 1959, van].]. de Wolf. Dat tijdsverloop werd in een eerder rapport op vijf tot zes dagen geschat (OKH, 20 okt. 1939, CD!, 14.0895). Nier strasz : p. 180.
regime koesterde, had hij geen denkbeeld - eind januari rijpte bij hem het plan om aan de onmiddellijke vooravond van Pall Celb een geschikt persoon naar Den Haag te zenden om (als alles goed ging: op het moment dat de eerste bommen op de Nederlandse vliegvelden zouden vallen) aan de koningin mee te delen dat Duitsland de aanval op Nederland alleen dan niet zou doorzetten, indien Nederland terstond Duitslands militaire bescherming aanvaardde. Wie zou die riskante missie op zich moeten nemen? Hitler had er een candidaat voor: een oud-gezant, Werner Kiewitz; deze was, schijnt het, gezegend met een imposant uiterlijk. 'Fuhrer will', tekende generaal Jodl, de chef-staf van het Oberkommando der Wehrmacht, op I februari' 40 in zijn dagboek aan, 'dass Major Kiewitz mit Sonderaujtrag von hier rechtzeitig entsandt wird'l - wat die Sondemuitrag inhield, legde generaal Halder diezelfde dag in deze woorden vast: 'Holland. 'Bewaffi7.ete Sicherung der holländischen Neutralitát', Kiewitz.'2 Die 'bewaffl'lete Sicherung' moest dus door de ex-gezant aangeboden worden, en zou de Nederlandse regering de Duitze bezetting de facto erkennen, dan zou zij in het bezit blijven van de soevereiniteit, zij het dat er dan sprake zou zijn van 'uusreichende Bewachung, abwehrmässige Abgrenxung und Sicherung des besetzten Landteiles/"
XCEen maand later ging Hitler twijfelen of het wel verstandig was, om op een moment waarop al oorlogshandelingen konden plaats vinden, Kiewitz geheel alleen naar het koninklijk paleis te laten gaan: kon men hem niet een soort lijfwacht meegeven, bestaande uit vertrouwde medewerkers hetzij van de Sicherheitsdienst, hetzij van de Alnuehr die eerst eens in Den Haag goed om zich heen zouden kijken en dan ten huize van de luchtmacht-attaché op Kiewitz zouden wachten? 'Himmler oder Canaris solZ', tekende Jodl op 4 maart aan, 'Leute abstellen die sicn iui Haag aaskennen. Diese xu Wenninger und uierden dort von Kiewitz gegriffen.'4 Kiewitz wist toen nog nergens van. Hij was gemobiliseerd en als reserve-majoor commandant van een infanteriebataljon in de buurt van Aken. 5 Wij komen op zijn missie terug.
XCHet was een plan dat nauwelijks kans van slagen bood. Kiewitz kon zijn eis uiteraard niet vóór de inzet van het Duitse offensief presenteren: deed hij dat, dan liep Hitler het risico dat, juist door het stellen van die eis, heel Nederland gealarmeerd zou worden. Neen, wat Kiewitz te berde zou
XC1 A. Jodl: T'agebuch, I febr. 1940 (Neur. doe. PS-I809, IMT, dl. XXVIII, p. 397). 2 F. Halder: Tagebuch, I febr. 1940, dl. III, p. 13 (Neur. doc. NOKW-3I40). 3 Deze formulering treffen wij aan in de paragraaf'Sonderregehmgfür HoI/mill' in de "Sonderbestimmunoen fiir die Verumltung und Befrieduug der besetaten Gebiete Hollands und Belgiens' (22 febr. 1940), van het Duitse zesde Ieger (CDI,2.6444). 4 A.Jodl: Tagebuch, 4 maart 1940, [MT, dl. XXVIII, p. 410. 5 Verhoor, 8 dec. 1947, van W. Kiewitz, Enq., dl. II b, p. 130. 33
brengen, moest de begeleiding krijgen van in de verte inslaande bommen - maar moest men niet aannemen dat juist daardoor en juist dàn het laatste spoor van bereidheid 0111. het hoofd in de schoot te leggen (zo die bereidheid al bestond) bij de Nederlanders en in de eerste plaats bij hun koningin zou verdwijnen, hl een gesprek op I februari met de chef-staf van de Luftwa_8è, generaal [eschonnek, was die twijfel bij [odl al gerezen; hij legde toen, niet ten onrechte, vast dat er een 'gewisser Widerspruclï bestond 'zwischen politischer Mission und geuraitsanieni Vorgehen gegen holländische Luftwaffe.'1 Eigenlijk moest men er wel van uitgaan dat Kiewitz, zo hij al tot de koningin zou kunnen doordringen, nul op het rekest zou krijgen. Ook Hitler hield daar van meet af aan rekening mee, maar daarmee was voor hem de zaak niet afgedaan. Als argumenten niet baatten, kon geweld meer effect sorteren. Terwijl hij dus aan de ene kant vasthield aan het denkbeeld, door middel van Kiewitz missie de koningin er toe te bewegen, het einde der vijandelijkheden te gelasten, ging hij aan de andere kant een opzet voorbereiden waaruit, zo hoopte hij, dat einde in elk geval binnen korte tijd zou voortvloeien: het zenuwcentrum van de Nederlandse verdediging moest uitgeschakeld worden. Indien hij met behulp van parachutisten en luchtlandingstroepen in de eerste uren van de eerste aanvalsdag koningin Wilhelmina, de voornaamste ministers, de opperbevelhebber van land- en zeemacht en wellicht nog enkele andere hoge militairen gevangen zou kunnen nemen en indien hij bovendien de bureaus van de opperbevelhebber en van de marinestaf gewapenderhand kon bezetten, dan zou, zo vertrouwde hij, aan Nederlandse kant een heilloze verwarring geschapen worden waar een spoedig einde van de strijd uit zou voortvloeien - en misschien zou men die hoogwaardigheidsbekleders na hun gevangenneming kunnen forceren om, hoe weerstrevend ook, opdracht te geven tot het staken van de strijd. 'Man IIIUSS', liet hij generaal [odl op 2 februari weten, 'sa starke Kräfte gegen Dell Haag ansetzen, dass sie dart die Gewalt iibernehmen könnell. Dazu leann man auck mitten ini Haag landen.'2
XCDat laatste denkbeeld was militair niet verantwoord: de kans was te groot dat die geïsoleerde parachutisten (hoevelen hunner zouden op straat, hoevelen op de daken terechtkomen e) snel opgeruimd zouden worden. De beste oplossing leek, de luchtlanding uit te voeren op de drie vliegvelden die dicht bij Den Haag lagen: Valkenburg, Ypenburg en Ockenburg. Daartoe moest33
1 jodl: I febr. 1940, dl. XXVIII, p. 397. 2 A.v., 2 febr. 1940, a.v., p. 398. 1 D. VOll Choltitz: (1951), p. 54-55. 2 A. Kesselring: (1953), p. 72. 3 Plus nog vijfhonderd die de verovering van de Belgische forten bij Eben Emael tot taak hadden (a.v., p. 166). 4 Molenaar: IX, p. 12-14.
natuurlijk eerst de Nederlandse luchtmacht uitgeschakeld worden. Om dat te bereiken, zouden in de nacht vóór de aanval ca. 160 Duitse bommenwerpers op grote hoogte dwars over Nederland vliegen; boven de Noordzee, ver buiten de kust, zouden zij keren om dan, niet van het oosten maar van het westen uit, alle Nederlandse vliegvelden in het westen des lands en de kazernes tussen Den Haag en Scheveningen bij verrassing te bombarderen; gehoopt werd, dat de Nederlandse militaire toestellen op hun vliegvelden vernietigd zouden worden. Onmiddellijk nadien zouden parachutisten (behorend tot de door generaal Kurt Student gecommandeerde 7de divisie, de Flieger-Dioisionï op en bij de vliegvelden Valkenburg, Ypenburg en Ockenburg landen; Hitler ging er van uit, dat zij die vliegvelden spoedig geheel of grotendeels in handen zouden krijgen: dan zouden daar de landingen beginnen van de zzste divisie, de Luftlande-Division, die onder bevel stond van generaal-majoor L. w. Graf von Sponeck. Die Luftlallde-Divisiol1 telde in hoofdzaak drie regimenten infanterie en één regiment artillerie; van die infanterie-regimenten (waarvan er één al ingezet geweest was bij de oorlog in Polen.! maar dat feit was niet bekend geworden) was één met nog wat kleinere onderdelen toegevoegd aan de hoofdmacht van de Flieger Division die als taak kreeg, het vliegveld Waalhaven, de Maasbruggen in Rotterdam en de bruggen bij Dordrecht en de Moerdijk te overmeesteren - daar komen wij straks op terug. De lezer gelieve vast te houden dat die twee divisies een deel van hun krachten aan elkaar moesten afstaan; de hoofdtaak van de Plieger-Division lag tussen Rotterdam en de Moerdijk, die van de Luftlallde-Divisioll bij Den Haag. Parachutisten enluchtlandingstroepen zoudenrnet ajo ]unkers-transporttoestellen overgevlogen worden, zulks onder dekking van ca. 240 jachtvliegtuigen; die transporttoestellen waren qualitatief niet erg goed: de benzinetanks hadden geen deugdelijke bescherming. Bovendien waren zij vrij klein: veel meer dan zestien tot achttien manschappen konden er niet in; per vlucht konden zij dus tezamen ca. zevenduizend militairen vervoeren" en aangezien de Flieger-Division ca. vierduizend militairen telde (allen parachutisten)" en de Luftlande-Divisiol'l ca. veertienduizend-vijfhonderd zouden drie heen-en-weer vluchten nodig zijn. Die 'golven' werden over twee dagen verdeeld. 4 Van die achttienduizend-vijfhonderd man was iets meer dan de helft voor Den Haag bestemd en de rest voor Rotterdam, 33
XC De doelen van het Luftlande-Korps
Dordrecht en de Moerdijk samen: daar blijkt al uit, hoe veel waarde Hitler er aan hechtte dat de Lujliande-Dtoiston de haar gestelde taak zou kunnen volbrengen. Die taak was essentieel van politieke aard. Generaal Student (die de Flieger-Division en tegelijk het uit de twee divisies bestaande Lujtlande Korps commandeerde) had zulks in de tweede helft van februari aldus vastgelegd: 'Festung Hollalld soll handstreichartig [unter Umgehung der Grebbe Lillie) aus detn Rückfront genommen werden.' Daarbij diende de (azste) Luft lande-Division 'die Hauptstadt Haag zu besetzen und dart befindliche Krone, Regiertmg und Wehr machtleitung soJart auszuschalten ... Hierbei wetden sojort besandere Teile des Fall schimyäger-Batai/lons zur überraschenden Besetzung des Königsschlosses (wichtigste Aufgabe), des Regierungsgebäudes und des Kriegsministeriums eingesetzt ... Für 22. Division kommt es besanders darau] an, die politische und militärische Leitunç des Staates sa schnel! wie ltIög/ich in die Hand zu bekommen und an jeder weiteren Tätig keit zu hindem.?
XCDe politieke overval in Den Haag zou overigens niet door luchtlandingstroepen uitgevoerd worden (hiermee bedoelen wij de troepen die met transportvliegtuigen overgebracht zouden worden) maar door parachutisten, Fallschirmjäger - d.w.z. door een deel van de parachutisten die op de twee het dichtst bij de stad gelegen vliegvelden zouden neerkomen: Ypenburg en Ockenburg. Het was ook logisch, daar parachutisten voor te gebruiken: zij zouden immers als eersten landen, op Ypenburg (het grootste vliegveld van de twee) aanzienlijk meer dan op Ockenburg.ê
XCDie overrompelingstroepen zouden heel wat te doen krijgen. Met motorfietsen zouden zij Den Haag binnendaveren, op weg naar het Paleis Noordeinde, naar de woningen van minister-president de Geer en minister Dijxhoorn, naar de woning van generaal Winkelman (die eind februari uit Soesterberg naar Wassenaar verhuisd was), naar het Algemeen Hoofdkwartier en ook naar enkele andere belangrijke militaire bureaus. Van de luchtlandingstroepen zou hun een deel achterna gezonden worden: dat deel moest voor zijn vervoer bij particuliere garagebedrijven auto's in beslag nemen. Natuurlijk mocht bij dat alles geen minuut verloren gaan. De Abwehr moest tevoren enkele agenten naar Den Haag sturen die (wij weten niet, hoe zij tijdig gewaarschuwd zouden worden) de overrompelingsploegen linea rectaDevan
1 23 febr. 1940 in (Sectie krijgsgeschiedenis) V. E. Nierstrasz: (1963). p. 238-39. 2 Molenaar: IX, p.2Q-22.
naar hun objecten zouden brengen; die agenten, in burger gekleed, zouden dus als gids optreden.!
XCDe overrompeling van de koningin had generaal Student (beter: Hitler) de 'wichtigste Aufgabe' genoemd, Haar moest, aldus later een van de stafofficieren van generaal von Sponeck, 'durch eineu höheren Offizier der Truppe ersucht werden, die Kampjhandlungen zur Venneidung weiteren unnûtzen Blut vergiessens einstellen zu lassen'; weigerde zij zulks, dan zou zij, maar 'unter ehrenhaften Bedingungen' in haar paleis gevangen gehouden worden.ê
XCEr was nog meer te doen: Abweur en Sicherheitsdienst stelden er de hoogste prijs op, onmiddellijk allen in handen te krijgen die bij het werk van de Nederlandse, Franse en Engelse inlichtingendiensten betrokken waren: van de meesten waren, vooral door de Duitse contra-spionage en door de bekentenissen van de bij Venlo gekidnapte majoor Stevens, namen en adressen aan de Duitsers bekend: die gegevens werden in een gedrukte Fahndungsliste (opsporingslijst) opgenomen," Om de betrokkenen te arresteren was een aparte militaire arrestatieploeg gevormd, de Z.g. Einsatzgruppe Feldmann. Hauptmann Adolf von Feldl11aIID, de commandant, was een officier van de Abwehr; vijf officieren en zes-en-veertig minderen had hij onder zijn bevelen plus nog drie leden van de Geheime Feldpolizei. Zijn Einsatzgruppe zou op Y penburg landen, maar iets later dan de parachutisten. Ook zij moest zo spoedig mogelijk in actie komen. Daarbij rekende zij op de hulp van enkele Abwehr-medewerkers (wij weten geen namen) die in Den Haag en omgeving al als vaste taak hadden, personen die als agenten van de Britse of Franse geheime dienst beschouwd werden, te schaduwen." Ook die Abwehr-medewerkers zouden in burger assistentie verlenen. Aangezien te voorzien was, dat die Duitse burgers en later misschien ook andere, normaal in Den Haag wonende Duitsers" bij hun werk (het overbrengen van berichten, het inleveren van arrestanten) de Duitse linies zouden moeten passeren, Waren gedrukte doorlaatbewijzen uitgereikt: negentien aan Hauptmann von Feldmann, zeventig aan de commandant van de Fall schirtnjäger (de overrompelingsploegen)."
1 L. de Jong: ill p. 240. 2 Brief, 5 juni 1953, van W. Ehrig. 3 De lijst is afgedrukt in dl. II b, p. 158. • L. de Jong: p. 241. 5 In de zomer van bestond de Rijksduitse kolonie in Den Haag uit 703 personen, van wie 165 lid waren van de (ArchiefRDG, bundel6). 6 Brief, 28 mei 1952, van V. E. Nierstrasz. Het feit blijkt uit de Z.g. Sponeek-papieren (Archief Sectie krijgsgeschiedenis) die op Ia mei 1940 gevonden werden op het lijk van een Duits officier die boven Den Haag neergeschoten werd; aanvullende papieren wer den op 12 moei bij Valkenburg gevonden op het lijk van een andere Duitse militair ..
XCzich grote moeite, het adressenmateriaalvoor Den Haag te completeren. De adressen van de belangrijkste militaire bureaus wist agent 'RR 2605' op 15 maart per brief door te geven aan de Abuiehr-Nebenstelle Bremen.' Op 9 april moest Oberstleutnant Otzen evenwel uit Den Haag berichten dat hij de woning van generaal Winkelman nog niet had kunnen vaststellen; prinses Juliana en prins Bernhard, schreefhij toen, verbleven meestal in het Paleis Soestdijk. Waar minister-president de Geer en minister Dijxhoorn woonden, konden de Duitsers zonder moeite te weten komen: de adressen stonden in de telefoongids. Midden april kreeg generaal van Sponeek uit Berlijn een eerste kaart van Den Haag toegezonden (een gewone Cito-kaart, in elke boekhandel verkrijgbaar) waarop met pijlen de bunker in de tuin van het Paleis Noordeinde aangegeven was waar men, naar men aannam, de koningin zou kunnen verrassen,alsmede de woonhuizen van de ministers de Geer en Dijxhoorn, de electrische centrale van Den Haag en het pompstation van de waterleiding tussen Scheveningen en Wassenaar (er waren bij von Sponecks divisie Sonderjuhrer voor Gas, Elektrizität en Wasser ingedeeld); een tweede Cito-kaart ontving de generaal enkele dagen later: hierop waren alle hoofdkwartieren en kazernes in en bij Den Haag gemarkeerd. Wat zich aan Nederlandse troepen in Den Haag en omgeving bevond, werd door verscheidene Abwehr-agenten regelmatig naar Duitsland gerapporteerd; Oberstleumant Otzen liet zich in dat opzicht niet onbetuigd: hij gaf op 15 april aan Berlijn een samenvatting door van de 'wiederholte Feststellungen' die hij 'wdhrend der letzien Wochen' in de streek van Noordwijk en Katwijk had kunnen verrichten: met het oog op de voorgenomen landing op het vliegveld Valkenburg moesten de Duitse bevelsinstanties natuurlijk nauwkeurig weten, hoeveel Nederlandse troepen in die streek lagen. Wat Den Haag betrof, hadden de Duitsers ook nog een lijst van zeven-en-zeventig garagebedrijven opgesteld, zulks ten gerieve van de Lu[tlandetruppen die de Fallscliirmjáger moesten gaan versterken.ê
XCBij dat allesmoet in het oog gehouden worden dat wij, naar verhouding, goed ingelicht zijn over de voorbereidingen die de Duitsers voor de politieke overval op Den Haag getroffen hadden: belangrijke stukken terzake zijn al tijdens de meidagen in Nederlandse handen gevallen. Over de meeste andere onderdelen van Fall Celb zijn wij, wat ons land betreft, aanzienlijk slechter ingelicht en van Fall Celb was die politieke overval op het regeringscentrum slechtseen onderdeel. Die overval vormde geen zelfstandige opera
XC1 Brief, 28 maart 1940, van de Aburehr-Nebeustelle Bremen aan de Abwehr-Berlijn (CDr, 25.0172). 2 Stukken terzake in de Sponeek-papieren.
tie. Integendeel: hij moest de steun krijgen van het algemene offensief dat, op een nader te bepalen dag, tegen ons land ingezet zou worden; misschien zouden de koningin en haar ministers, allen gevangen, aarzelen om opdracht te geven tot het staken van de strijd, misschien zouden zij zich afvragen of voortzetting van die strijd uit militair oogpunt zin had - welnu, het beeld van de operaties moest er van de eerste uren af bij de Nederlandse regering en bij het Nederlandse opperbevel slechts één conclusie inhameren: verder verzet is zinloos.
XCOp Nederlands grondgebied zouden de Duitse operaties uitsluitend taak zijn van de Heeresgruppe B, gesteund door een deel van de Luftwaffe. De Duitse Kriegsmarine kreeg met die operaties slechts weinig te maken. Wel waren allerlei plannen uitgewerkt om over zee enkele van de Waddeneilanden te bezetten, maar men liet die plannen tenslotte weer vallen en de marinestrijdkrachten die door de Duitsers op 10 mei bij Fall Celb ingeschakeld werden, beperkten zich tot twee U-Boote.!
XCHeeresgruppe B bestond uit twee legers, 'het zesde en het achttiende. Het zesde leger zou, met inbegrip van twee tankdivisies en twee pantsertreinen (een op de lijn naar Roermond, een op die naar Venlo), door Zuid-Limburg trekken alsmede door de rest van Limburg tot ongeveer halverwege Venlo en Mook en dan iets naar het zuidwesten afbuigen in de richting van Antwerpen; eigenlijk waren al die operaties van het zesde leger onderdeel van het offensief tegen het Belgische leger en zijn bondgenoten. De verovering van Nederland was taak, niet van het zesde maar van het achttiende leger waarbij de ode Panzer-Division alsmede vijf pantsertreinen ingedeeld waren. 'IB. AT/nee setzt sich', zo heette het in de laatste bewaard-gebleven complete Aufmarschanweisung voor Fall Celb, 'möglichst in einem Zuge durchstossend, in den Besitz van Holland. Schwerpunkt südlich der Strome. Die nordlid: der Ströme anzusetzenden Kriifte uberwinden [sdmelle Truppen voraus) sa rasch wie möglich zundchst die Ijsel-Linie und gehe!'! unuer züglich gegen die Osifront der Festung Holland var. Gleichzeitig setzen sich südlich der Strome die Hattptkriifte der 18. Armee, unter Vonuerfen schneller Verbdnde, in dem Besitz der Brücken über das 'Hollands Diep' bei Moerdijk und ûber die 'Oude Maas"
1 Ms. Milo-van Popta, II, p. 134.
bei Dordrecht, tim in Zusammenwirleen mit Sonderverbënden in die Festune Holland von Siiden her einzubrechen ... Der ostwärtige Teil des nördlichen Abschlussdamms .der IJsel-See (ist) in Besitz ZIJ nehmenl?
XCVandat achttiende leger zouden o.m. twee infanteriedivisies en de al genoemde tankdivisie bezuiden de Waal opereren. Op die tankdivisie kwam het aan. Zij moest zo spoedig mogelijk via Moerdijk en Dordrecht Rotterdam zien te bereiken; de parachutisten van de Flieger-Division, voorzover niet bij Den Haag ingezet, dienden zich meester te maken van de grote bruggen bij Moerdijk en Dordrecht alsmede van het vliegveld Waalhaven; naar Waalhaven zou een van de drie regimenten van de Luftlande-Division getransporteerd worden; de bruggen over de Maas midden in Rotterdam zou men trachten te veroveren met een klein getal militairen die met watervliegtuigen in het hart van de Maasstad op de rivier zouden landen.
XCUiteraard werden ook over al deze punten de nodige gegevens door spionage verzameld. Bijzonderheden kennen wij niet; wij weten alleen, dat de Duitse luchtvaartattaché, Generalleutnant Wenninger, nog op IS april visuele waarnemingen kon doorgeven met betrekking tot de Moerdijk en omgeving."
XCBenoorden de Waal moest een Duitse cavalerie-divisie, met steun van één pantsertrein op de lijn naar Groningen, de provincies Groningen, Drente en Friesland bezetten, zulks met inbegrip van het oostelijk uiteinde van de Afsluitdijk; gedekt door de Wonsstelling op Fries gebied lagen daar de versterkingen van Kornwerderzand. Tegen de lJsellinie en de daarachter gelegen Grebbelinie (plus Betuwestelling) zouden de Duitsers oprukken met twee divisies en twee regimenten SS-troepen, de SS-Standarte 'Der Fuhrer' en de Leihstandarte-SS 'Adolf Hitler'. Hier zouden drie pantsertreinen de aanval ondersteunen: op delijnennaar Oldenzaal, Winterswijk en Arnhem.
XCTwee divisies en twee regimenten: dat was numeriek minder dan de vier divisies welke generaal Winkelman alleen al achter de Grebbelinie opgesteld had. Hitler en de Duitse generaals waren er evenwel van overtuigd dat de grotere kunde en, vooral ook, de betere bewapening van de Duitse troepen (beide factoren zullen wij nog analyseren) de doorslag zouden geven. Dat nam niet weg dat de stoot door de Grebbelinie allerminst als simpel probleem gezien werd. Waar moest die stoot uitgevoerd worden: ter hoogte van Amersfoort of ter hoogte van Wageningen?1940, in Jacobsen: Doleutuente, p. 64-68. 2 Van zijn rapport van IS april wordt
1 24 febr.
Het Duitse aanvalsplan De hoofdstoot moet uitgevoerd worden door de gde Panzer-Division, richting Rotterdam.
XCOnder meer om die vraag te beantwoorden werd eind februari een officier van de Genera/stab des Heeres, Hauptmann Kriebel, op verkenning uitgezonden samen met de inlichtingen-officier van het achttiende leger, Hauptmann Heinrich. Op 23 februari arriveerden beide officieren per trein in Den Haag, uiteraard in civiel; per auto verlieten zij ons land op de zöste, Van die vier dagen hadden zij er één gebruikt om aan Abwehr-officier Schulze-Bernett, aan de Duitse militaire attaché, Oberstleutnan: Rabe von Pappenheim, en zijn door ons al genoemde plaatsvervanger, Oberstleutnant Otzen precies de objecten op te geven waaromtrent men nadere gegevens wenste, de overige drie dagen doorkruisten zij in de auto en in het gezelschap van SchulzeBernett ons land en speciaal de gebieden waar de srellingen lagen. Ongehinderd! 'Schwierigheite» infolge der Überwachung durch die Hollánder hnben sich nicht ergeben', kon Hauptmann Kriebel rapporteren. 'Es war moglich, selbst die Be[estigungszonen kreu» und quer zu durchfahren, ohm allch nur einmal allgehalten zu uierden. Eine Kontrolle erfolgte nUT an einigen stark beurachten Brûcken:' Alles hadden de Duitse officieren gezien: de Waterlinie, de Grebbelinie, de PeelRaamstelling, de Maaslinie. Wat zij aan grote en kleine bunkers waargenomen hadden, had maar weinig indruk op hen gemaakt: die bunkers waren nauwelijks gecamoufleerd en dus al uit de verte te zien; erg degelijk zagen zij er ook niet uit. 'st« sind', aldus de Hauptmann, 'i11 ihrer gegcnwártigen Forni als Menschenfallen zu bezeuhnen' De Grebbelinie had een iets solidere indruk gemaakt: deze linie kon, aldus de conclusie van beide officieren, het best bij Wageningen aangevallen worden. 'Das niederlándische Heer', schreef Kriebel nog, 'ist besser geworden', maar' eineni uberraschend Imd wuchtig geführten Al1griff wird es nicht standhaltell.'l
XCOp de dag waarop dit rapport door de Generalstab des Heeres rondgezonden werd (6 maart), arriveerde in ons land een derde geschoolde waarnemer die ook al drie dagen lang alle stellingen en bruggen (met inbegrip van de Moerdijkbruggen) in ogenschouw zou nemen: Major Mantey, hoofd van de afdeling inlichtingen van het opperbevel van de Heeresgruppe B. Hij constateerde dat de IJsellinie 'nur einen sehr geringeu Kampfwert' bezat, maar hier was, meende hij, een waarschuwing op haar plaats: 'Palls es nicht gelingt, die vor handenen Brilcleen durd. Überfall in die Hand zu bekonunen, IIlUSS mit einer starker! Vereogerung des Vorgehens gerechnet werden:' De Nederlandse versterkingen hadden, schreef de majoor, slechts geringe betekenis: 'Sie sind sofort zu erken nen uud leich! xu bekälllp[e'1.' 'Der Angriff gegeIt die Grebbelinie' , aldus ook zijn34
1 R. Kriebel: 6 maart 1940 (CDr, 1.0506-18).
conclusie, 'ist am leicktesten im Gegend Wageningen, weil hier günstige Bedin gut/gen fUr den Einsatz starker Artillerie vorhanden sind und die Stellung die geringste Tiefe hat.'l
XCDe Oberhefehlshaber van de Heeresgruppe B, Generaloberst von Bock, dacht, die rapporten gelezen hebbend, dat inderdaad de stoot door de Grebbelinie het best bij Wagenillgen kon plaats vinden maar toen dit onderwerp op 30 maart in een stafbespreking aan de orde kwam, hield hij de beslissing toch nog aan: beter leek het hem, het ~ErkundungsergebHis v. Z.' af te wachtenê - en hiermee is dan de verkenning ter plaatse bedoeld die omstreeks die tijd uitgevoerd werd door Genera/major F. Zickwolf, commandant van de 227ste divisie": een van de twee Duitse divisies die als onderdeel van het achttiende leger samen met de twee SS-Stm/darten de Grebbelinie zou moeten aanvallen. Wij moeten wel aannemen dat ook hem geen strobreed in de weg gelegd is tijdens zijn verkenning die al heel eenvoudig kon plaats vinden: Ouwehand' s Dierenpark bij Rhenen had een fraaie uitkijktoren. Een familielid van minister-president de Geer had er kort te voren bij deze op aangedrongen, dat hulpmiddel voor observaties af te breken, maar de Geer had gezegd, 'dat we ons bezorgd maakten om niets (en) dat de neutraliteit van Nederland volkomen was gewaarborgd. . . Die toren was een belangrijke toeristische attractie en het zou de Nederlandse economie geld kosten, het ding af te breken.ö
XCWij keren terug naar een van de conclusies van Major Mantey: 'Palls es nicht gelingt, die oorhandenen Brücken durch Überfall in die Hand zu behommen, muss mit einer starken Verzögerung des Angriffi gerechnet werden.'
XCAls de N ederlanders er in slaagden, alle bruggen over de IJsel, de Waal, het Maas-Waalkanaal, de Maas en het [ulianakanaal op te blazen, dan kon de Duitse genie natuurlijk op sommige plaatsen nieuwe bruggen slaan, maar dat zou tijd kosten tijd, terwijl het juist van vitaal, ja van essentieel belang was, zo spoedig mogelijk de Luftlande-Division en de Plieger-Division in het gebied tussen Moerdijk en Leiden te bereiken. Beide divisies konden geen zwaarMantey:(a.v.,(a.v.,Brief,in Telegrarif, 34
1 I.4025-34). 2 20 maart 1940 2.0390). 3 27 aug. 1957, van]. Zwart en 10 sept. 1957 van W. K. van Oppen. • R. Voorhoeve 12 mei 1965.
veldgeschut meenemen: zouden zij omsingeld worden, dan zouden zij zich hoogstens enkele dagen kunnen verdedigen. Anders gezegd: het door list in handen krijgen van althans een deel dier Nederlandse bruggen was een voorwaarde voor het welslagen van het gehele plan.
XCOp dit soort overvallen had, wij zagen dit reeds, Hitler van de herfst van '39 af aangedrongen: toen ging het alleen om de bruggen tussen Venlo en Maastricht - nu Fall Gelb zich tot heel Nederland uitstrekte, moest men trachten veel meer bruggen onbeschadigd in handen te krijgen. Zij werden met zorg verkend. Van de spoorbrug bij Westervoort (waar een Duitse pantsertrein overheen moest gaan die, door een troepentrein gevolgd, op de lijn naar Utrecht moest opstomen om achter de Grebbelinie een heel Duits. bataljon te ontladen) kon een V-Mann midden februari nauwkeurig aangeven, waar de met een houten koker omgeven e1ectrische leiding lag: 'V-Mann hat ein Stack des Deckels abgehoben und sich davon überzeugt, dass in der Holzbettung ein fingerdickes Gummikabel liegt das, nack Aussagw eines Soldaten der Brûdeenwache, der Sprengkabel ist ... Die Erkundungen laufen weiter.'l Ook aan de bruggen over het Maas-Waalk:anaal en aan de grote verkeersbrug bij Nijmegen werd alle aandacht besteed; men ging, aldus een uit begin maart daterend rapport van de Abwehr-Meldekopf Kleef ('sämtliche Meidungen von erprobten V-Leuten neuesten Datums' J, niet alleen na, waar de explosieve ladingen lagen, maar ook hoe de telefoonverbindingen van de detachementen liepen die de bedoelde bruggen bewaakten.ê
XCVoor de grote Waalbrug bij Nijmegen werd een apart plan gemaakt: een Duitse rijnaak zou een uur vóór de inzet van Fall Gelb met een compagnie troepen aan boord (ca. 200 man) de Rijn en de Waal afzakken om dan bij de brug te meren, waarna die troepen, te voorschijn komend, de brug zouden trachten te veroveren.ê Ook die operatie (die de passende code-aanduiding Trojanisches Pferdkreeg) werd zorgvuldig voorbereid: twee keer (in de nacht van 6 op 7 april en overdag op 9 en IQ april) legden Duitse rijnschippers, in opdracht van het Duitse opperbevel aan de betrokken sector, het traject van de grens naar Nijmegen vice-versa af, ten eerste om de tijdsduur van de operatie te bepalen, ten tweede om na te gaan, hoe scherp de Nederlandse controle was; het eerste schip werd niet eenmaal gecontroleerd.s het tweede (maar dat34
1 Rapport, 12 febr. 1940, van de Münster (CDI, I.1040-41). 2 2 maart 1940 (a.v., I.1026-27). 3 Jacobsen: p. II8-19_ • Rapport, 8 april 1940, van het aan 18 (CDr, 2.0936-37).
was op 9 april: de dag, waarop het alarmerend bericht kwam van de Duitse inval in Denemarken en Noorwegen) werd daarentegen grondig doorzocht en de schipper van die tweede rijnaak had ook waargenomen dat er tussen de Waalbrug en de Duitse grens drie kle.inekanonneerboten lagen: twee bij het fort Pannerden, één bij Nijmegen.' Dat was een tegenvaller! Heeresgruppe B waarschuwde op 14 april dat de betrokken compagnie de zwemvesten niet vergeten moest."
XCDe operatie tegen de Waalbrug bij Nijmegen was de enige in haar soort. Op alle andere bruggen, van Zutfen tot Maastricht, werden overvallen over, land voorbereid, uit te voeren door militairen - militairen evenwel, die van verschillende soorten Nederlandse uniformen gebruik zouden maken, en bij die overvallen was het, dat een aanzienlijk aantal in Duitsland wonende NSB'ers ingeschakeld werd, een-en-ander met de zeer actieve medewerking van Musserts onofficiële vertegenwoordiger in Duitsland, Julius Herdtmann.
XCJulius Herdtmann was in 1883 in Düsseldorf geboren als zoon van Duitse ouders. Zijn vader, een ijzerhandelaar, was Nederlands consul ter plaatse. Vijf-en-twintig jaar oud, werd Julius in datzelfde Düsseldorf op voorspraak van zijn vader tot vice-consul benoemd; op zijn acht-en-twintigste trouwde hij met een Duitse vrouw, wier vader een goede bekende was van prins Hendrik, echtgenoot van koningin wilhelmina. In 1920 werd hij bevorderd tot consul in Kleef; bezoldiging genoot hij niet in die functie, maar hij had voldoende inkomsten uit de consulaatsrechten. In die tijd was het Rijnland. waar Kleeflag, door buitenlandse troepen bezet - Kleef door de Belgen, en jegens hen trad Herdtmann die toen nog steeds Duits staatsburger 'was, met een welwillendheid op die hem door de Duitse bevolking alsmede door de Duitse autoriteiten in hoge mate kwalijk genomen werd: zo placht hij op de verjaardag van de Belgische koning de vlag uit te steken. Duitsland ging het in die tijd slecht en Herdtmann gaf zich dan ook moeite, de Nederlandse nationaliteit te verwerven. Dat gelukte hem in '24. Hij had toen met zijn in de ogen der Duitsers onpatriottische houding zoveel wrevel gewekt dat, toen de Nederlandse regering enkele jaren later de Duitse om verlof vroeg,aprilaan(a.v.,
1 Idem, 10 1940 (a.v., 1.1°99-1°4). 2 Brief, 14 april 1940, van 18 I.II07).
Herdtmann als opvolger van zijn vader tot consul in Düsseldorf te benoemen, dat verlof geweigerd werd. Herdtmann nam ontslag uit de consulaire dienst en verliet Duitsland, zich tenslotte vestigend in Den Haag waar hij, hoofdzakelijk door hetgeen. hij van zijn vader geërfd had, als rentenier kon leven. Hij werd er een enkele keer ten hove ontvangen.
XCHitlers Machtûbemanme volgde hij met instemming. Het zag er naar uit, dat Duitsland weer sterker werd. Hoe kon hij bij de nieuwe machthebbers in het gevlij komen 1 Een Duitse relatie vertelde hem, 'dat de NSB door de Duitsers sympathiek werd beoordeeld. Voor mij was er nu dus', verklaarde Herdtmann na de oorlog, 'een reden mij aan te sluiten bij de NSB, hetgeen ik in augustus 1933 dan ook deed." Het 'dus' is veelzeggend. Herdtmann werd een ijverig NSB' er en blééf ijverig lid toen hij zich in maart' 35 weer in Düsseldorf vestigde. Hij werd er gewestelijk organisatie-inspecteur van de NSB en kreeg er, aldus enkele maanden later graaf de Marchant et d' Ansembourg, de naam van' een degelijk persoon die op volstrekt waardige en voorzichtige manier onze Beweging in Duitsland weet te vertegenwoordigen.P In '37 benoemde Mussert hem tot zijn gemachtigde voor alle in Duitsland wonende NSB'ers: dat waren toen een kleine twaalfhonderd." Herdtmann bleek een goed propagandist te zijn: het aantal klom, tot in de lente van 1939 bijna de drieduizend bereikt was.'
XCToen kwam er een kink in de kabel. Een door minister Goseling voorgestelde wijziging van de Wet op het recht van vereniging en vergadering bepaalde o.m. dat geen enkele Nederlandse 'staatkundige vereniging' haar werkzaamheden tot het buitenland mocht uitstrekken - daar vloeide uit voort, dat de NSB formeel haar banden met de in Duitsland wonende kameraden moest verbreken. 'Ik hoop', schreef Mussert aan Herdtmann, 'dat de tijd niet meer verre zal zijn, dat deze onzedelijke wet in het vuilnisvat gedeponeerd kan worden'; de leider der NSB hoopte óók dat Herdtrnann nog 'veel (zou) kunnen doen in het belang van ons Volk en ons Vaderland." Op verzoek van Mussert nam Herdtmann zijn NSB-leden in een nieuwe groepering mee: de Bond van Nationaal-Socialistische Nederlanders in Duitsland; officieel werd deze op 20 mei '39 opgericht. De inrichtingskosten Vall het kantoor betaalde Herdtmann uit eigen zak."J.J.
1 PRA-Utrecht, proces-verbaal van verhoren inz. Herdtrnann (afgesloten 18 dec. 1947), p. SI (Doe 1-673, lUap a-r). • Brief, 6 jan. 1936, van M. d'Ansembourg aan C. van Geelkerken (Archief NSB, lUap 1347). 3 Gegevens a.v., map 1569. 4 In mei '39: 2880 (a.v., map 1570). 5 Brief, 12 mei 1939, van Mussert aan]. Herdt mann (a.v., map 13 f). G PRA-Utrecht, proces-verbaal van verhoren inz. Herdt mann, p. 82.
XCNu rijpte, gelijk betoogd, in de herfst van '39 bij Hitler het plan om zich van de bruggen in het zuiden van Limburg met list meester te maken. De uitvoering van dat plan werd aan de Abiuehr toevertrouwd, t.w. aan AbU/eltr II, de afdeling voor sabotage. Abwelir II bezat toen al een eigen militaire groepering welker leden (hoofdzakelijk uit het buitenland afkomstige Duitsers, of Rijksduitsers die een goede kennis hadden van vreemde talen) in allerlei vormen van sabotage geoefend werden: de Bau-Lehrleompanie zur besonderen Veru/endung 800,1 toen (gelijk al vermeld) meest aangeduid als de Brandenhurg-Kompanie - het zou in de loop van de tweede wereldoorlog van een compagnie een bataljon, van een bataljon een regiment, en van een regiment uiteindelijk een gehele divisie worden: een groei van ca. tweehonderd tot misschien zesduizend man.
XCDe officieren van de Abwehr, die de sluwe verovering van de Limburgse bruggen in studie namen, moeten al spoedig tot de conclusie gekomen zijn dat het wenselijk was, bij die operaties Nederlanders, althans N ederlandssprekenden in te schakelen: men zou Nederlandse uniformen gebruiken vreemd zou het zijn, wanneer die gedragen werden door mensen die geen woord Nederlands konden spreken. Maar hoe kon men die Nederlanders recruteren? Wie in AbU/ehr-kringen het eerst op het denkbeeld kwam, een beroep te doen op Herdtmann, weten wij niet, maar het was de Abwehr bekend dat Herdtmann de WA van de NSB voortgezet had in de vorm. van een para-militaire organisatie die zich'Sport en Spel' noemde - wat was, van de Alnuehr uit gezien, logischer dan dat men op de leden van 'Sport en Spel', jonge, flinke kerels tenslotte, een beroep zou doen? Natuurlijk moest men een voorzichtige opzet kiezen: het was niet nodig, meteen al te zeggen dat men die leden voor de overvallen op diverse bruggen nodig had; had men hen maar eerst in een militair verband bijeen, dan kon men in een later stadium op de eigenlijke taken ingaan. Maar hoe hen te recruteren? Herdtmann had medio november '39 in Berlijn een bespreking met enkele Abtvehr-officierenen na die bespreking stuurde hij op de rade een telegram naar Düsseldorf, naar een zekere Hubert Köhler,
XCKöhler was een Nederlander, een huisschilder, lid Vall de NSB; hij was in '38 op zoek naar werk naar het Rijnland gegaan, was in september '39 werkloos geworden en had toen op verzoek van Herdtmann de administratieve leiding Vall 'Sport en Spel' op zich genomen, zich uitgevend voor oud-onderofficier hoewel hij het, bekende hij in een naoorlogs verhoor, tijdens de mobilisatie in de eerste wereldoorlog niet verder had gebrachtwaseen
1 Later er naast het
dan tot 'hoornblazer bij het tweede regiment vestingartillerie te Naarden." Voor die nieuwe administratieve functie schoot Herdtmann aan Kohler, alweer uit eigen zak (hij moet al die uitgaven toch wel als politieke beleggingen gezien hebben!), 300 Rm. per maand voor."
XCHet telegram nu, dat Kohler van Herdtmann ontving, behelsde de opdracht om op zondag 19 november de leden van 'Sport en Spel' voor een 'proefalarm' op te roepen. Ongeveer tweehonderd hnnner meldden zich in een café in Düsseldorf"; enkele Abwehr-officieren waren daar aanwezig, vermoedelijk om te zien wat voor vlees zij in de kuip hadden. Hun indruk was kennelijk gunstig, waarbij wij moeten bedenken dat de meeste leden van Herdtmanns Bond alsook van 'Sport en Spel' louter formeel Nederlanders waren: zij hadden als regel een Duitse moeder en waren ook in Duitsland geboren en getogen, maar verscheidenen hnnner konden redelijk Nederlands spreken. Bepaalde afspraken werden, schijnt het, bij dat eerste 'proefalarm' niet gemaakt - en daar vloeide uit voort dat, voorzover bekend, eind '39 bij de voorbereiding der Abwehr-operaties ter verovering van de bruggen in Zuid-Limburg (onderdeel van de plannen voor Fall Gelb die toen golden) geen Nederlanders, althans geen leden van 'Sport en Spel' (die waren militair nog niet eens geoefend l), ingeschakeld werden: die operaties zouden toen uitgevoerd worden door in Nederlandse uniformen gestoken leden van het Brandenburg-Bataillon (de compagnie was dus al tot een bataljon uitgedijd), meest Duitsers uit Opper-Silezië.' Als hun gids zou een Rijksduitser optreden die van ' 30 af zes jaar lang onderwijzer aan de Duitse school te Heerlen geweest was, goed Nederlands sprak en, naar Duitsland teruggekeerd, in november '39 ingedeeld was bij het bedoelde Bataillon, dat zich toen in een oefenkamp bij Keulen bevond. In Maastricht en elders in Zuid-Limburg voerde de ex-onderwijzer de nodige verkenningen uit, eenmaal ook in gezelschap van een onderofficier der pioniersê - maar Fall Gelb werd uitgesteld en de geheime operaties ter verovering van de bruggen gingen dus niet door.
XCInmiddels hield de Abwehr de contacten met Herdtmann aan: nu waren het o.m. Bodens en Neumeister (ons al bekend van hun gesprekken met Mussert) die daarbij ingeschakeld werden. 'Gesaint Holland' zou object worden van het Duitse offensief: de taken welke het Brandenburg-Bataillon
XC1 PRA-Utrecht, proces-verbaal van verhoren inz.]. Herdtmann, p. 3 (verhoor van H. Köhler). 2 A.v., p. 82 (verhoor van]. Herdtmann). 3 H. Köhler: 'Verweer' (5 aug. 1941), Het Proces Mussert, p. 333. 4 E. Lahousen, 28 sept. 1952. 5 'Enige gegevens omtrent het optreden van personeel van het Bataillon z.b.V Nr. 100' in (Sectie krijgsgeschiedenis) C. D. Kamerling: De krijgsverrichtingen ill ZlIid-LimbtlTg (1952), p.
te verrichten zou krijgen, werden uitgebreider; het werd tijd, spijkers met koppen te slaan. Al in februari was aan Herdtmann door een van de Abwehr officieren met wie hij in relatie stond, gevraagd of de leden van 'Sport en Spel' bereid waren, als tolk of gids op te treden wanneer de Duitse legers Nederland zouden binnenvallen; Herdtmann had toen gezegd dat hij met Mussert overleg wilde plegen; dat overleg liet hij na - wel zei hij na een week aan de betrokken Abwehr-oflicier dat hij 'alle Leute Hitler zur Ver jiïgung steIlte.'l Er werden toen op grond van de door KöhIer bijgehouden kartotheek ca. honderdvijftig leden van 'Sport en Spel' uitgekozen en deze lieden werden eerst in besloten bijeenkomsten opgeroepen en ontvingen toen de uitnodiging, op 17 maart weer in een café in Düsseldorf bijeen te komen. Hier werd behalve door een Abwehr-officier het woord gevoerd door Herdtmann en KöhIer. Tevoren was al bekend gemaakt dat, wie dat wilde, deel kon nemen aan een 'sportopleiding' in kampen in het Rijnland en was ook gezegd, dat 'de jongens sportief getraind (moesten) zijn in het geval er vermoedelijk iets met Holland zou gebeuren, omdat zij dan in Holland politiediensten konden verrichten', uiteraard pas nadat Mussert de macht in handen gekregen had 2 nu werd in gelijke geest gesproken maar bovendien werd aan de ca. honderd aanwezigen de volgende, door Herdtmann gesuggereerde en door KöhIer geredigeerde eed" afgenomen:
XC'Ik geloofin het leidend beginsel der NSB.
XCIk beloof, mijn volk, mijn koningin, mijn vaderland steeds te dienen.
XCIk beloof trouwen gehoorzaamheid aan de leider Mussert.
XCIk beloof mij te allen tijde te zullen gedragen zoals een weerman betaamt.
XCBovendien beloof en zweer ik, dat van alles, wat ik van heden af hiervoor doen moet, stipte geheimhouding tegenover iedereen door mij in acht zal worden genomen' 'van heden af' -:-dat liet nog de mogelijkheid open dat aanwezigen die niet voor die 'sportopleiding' voelden, het een-en-ander zouden meedelen over hetgeen die dag ter sprake gekomen was. Dat laatste gat was gedicht doordat op voorstel van Herdtmanns plaatsvervanger als Bondsleider, F. van der Veen, aan de eed nog een' alinea extra toegevoegd was:
XC'Verder zweer ik, dat ik over alle zaken die mij bij deze gelegenheid ter kennis
XC1 Bijzonder GerechtshofAmsterdam, E. PraenkelVerkade: Aantekeningenbetr. het proces, 24 nov. 1949, tegen H. KöhIer (getuige Rutmeister Mirow), p. 13-14 (Doe I-673, map b-a). 2 PRA-Utrecht, proces-verbaal van verhoren inz. ]. Herdtmann, p. 4 (getuige H. KöhIer). 3 Bijzonder Gerechtshof Amsterdam, proces tegen]. Herdtrnann, requisitoir, procesverslagdl. II, p. 4 (Doe 1-673, map b-z) en RIJT, dl. I, p. 657.
komen, tegenover elkeen, zelfs mijn naaste familieleden, absoluut stilzwijgen zal bewaren, ook later ten aanzien van alles wat ik gedaan heb."
XCDat de opstellers van de eed (en zeker Herdtmann en van der Veen die beiden aanzienlijk intelligenter waren dan Köhler) wisten dat diegenen die die eed moesten afleggen, gebruikt zouden worden voor kwalijke zaken die op het terrein vanlandverraad vielen, is duidelijk. Trouwens, een van de aanwezigen zei letterlijk: 'Laten we dat nooit doen, dat riekt naar landverraad'2 - wat zich in de hoofden van de overigen afgespeeld heeft, weten wij niet. In elk geval stelden nagenoeg allen zich voor de 'sportopleiding' beschikbaar. Zij werden, sommigen meteen, anderen eerst na enkele weken, door de Alnoehr onder schuilnaamnaar vier volledig geïsoleerde opleidingskarnpen gezonden, ontvingen daar eerst een militaire basisopleiding en werden toen speciaal getraind voor het type taak dat hun wachtte. Enkelen trokken zich terug," de training was hard, de controle bijzonder strikt: één deelnemer die het levensgevaarlijk bericht uit zijn kamp gesmokkeld had dat bij de opleiding met Nederlandse karabijnen werd geoefend, werd onmiddellijk gearresteerd en tot de rode mei vastgehouden.t
XCIn totaal kwamen in de opleidingskampen uit de rijen van 'Sport en Spel' een kleine tweehonderd Nederlanders terecht," Drong toen pas ten volle tot Köhler door, wat te geschieden stond? Het is mogelijk. Toen hij een keer een van de karnpen bezocht en daar leden van 'Sport en Spel' in Duits militair uniform zag oefenen, schrok hij. Meteen zocht hij Herdtmann op en 'Herdtmann', aldus Köhler na de oorlog, 'vertelde mij toen, dat het eigenlijke doel Vall de oproep Vall de jongens ... was om hen deel te doen nemen aan de inzet, dus om de Duitsers bij de inval in Nederland behulpzaam te zijn. Herdtmann verklaarde toen dat hij wist dat de Duitsers Nederland zouden binnenvallen. Ik vroeg hem of de leider, Mussert, hiervan op de hoogte was en hij antwoordde dat alles in kannen en kruiken was ... Ik voelde toen blijkbaar de ernst van de zaak niet aan ... Ik stond eigenlijk altijd onder een soort hypnose van Herdtmann."J.J.honderdnegentig (Het proces Mussert, p. 342). 6 PRA-Utrecht, proces-verbaal van verhoren inz. J. Herdtmann, p. 8
1 H. Köhler: 'Verweer', p. 334. 2 Bijzonder Gerechtshof Amsterdam: proces-verbaal terechtzitting inz. Herdtmann (10 juni 1948), p. 8 (Doe 1-673, map b-j), 3 Dr. E. H. van Rappard, leider van de NSNAP-van Rappard bevond zich in de winter van' 39 op '40 bij de die de overval op de bruggen te Maastricht moest plegen; hij nam in februari '40 ontslag (Bijz. Raad van Cassatie, dossier 380/49 t.n.v. E. H. van Rappard). • Bijzonder Gerechts hof Amsterdam, aantekeningen betr. het proces (17 nov. 1949) tegen Herdtmann (getuige Lankes) (Doe 1-673, map b-I). 5 In september 1940 sprak Köhler van
XCIn welke kampen die kleine tweehonderd Nederlanders precies terecht gekomen zijn, heeft n1.enna de oorlog niet kunnen reconstrueren. Er waren er in elk geval vier, samenhangend met de te verrichten taken, en in die kampen kwam een gemengd gezelschap bijeen: niet alleen Duitsers en Nederlanders, maar ook Vlamingen en Fransen waren er onder, afgezien nog van hoofdzakelijk Pools sprekende Oppersileziërs.
XCMet hoeveel zorg de verschillende overval-operaties voorbereid werden (van enkele stafofficieren vergezeld, kwam admiraal Canaris, de chef van de Abwelir in april de kampen inspecteren)", zullen wij in het laatste hoofdstuk van dit deel beschrijven, wanneer wij genaderd zijn tot die nacht Vall 9 op 10 mei waarin de overvalploegen hun karnpen verlaten - verlaten op weg naar de bruggen welker tijdige verovering van zo groot belang geacht was voor het offensief tegen ons land.
XCIn het kader Vall de 'Vijfde Colonne' -paniek die in het volgend deel aan de orde komt, deden, toen dat offensief ingezet werd, onmiddellijk geruchten de ronde in ons land dat onze verdediging op tal van plaatsen gesaboteerd werd of eigenlijk al gesaboteerd wàs: aannemers zouden opzettelijk en dus in Duitse opdracht ondeugdelijke bunkers gebouwd hebben, munitie zou defect zijn gemaakt en dan werd ook, nam men aan, op tal van plaatsen door onbekenden op onze troepen geschoten. In dat alles zag men het sinister optreden van een 'Vijfde Colonne' welke uit Rijksduitsers en nauw met hen samenwerkende NSB' ers bestond.
XCGeen van de bewaardgebleven Duitse stukken bevat enige aanwijzing dat dit soort activiteiten door enige Duitse instantie (waarbij wij dan weer in de eerste plaats aan de Abwehr en de Sicherheitsdienst moeten denken) in ons land op touw gezet is. Er zijn evenwel, wat de Abwehr betreft, twee uitzonderingen te vermelden.
XCAbwellr II smokkelde in de eerste maanden Vall 1940 met behulp van enkele Nederlanders explosieve stoffen naar Rotterdam met de bedoeling, die aan boord te laten brengen van Engelse schepen.ê Een van de N ederlanders die
XC1 W. Walther: 'Stosstruppenuntemelunen au] Maasbriulee bei Gennep alii 10.5.194°' (rapport, 5 nov. 1947, Doe. II-7S6a). 2 In de uittreksels uit het KriegstagebJ/clJ van Abll1elzr II wordt onder 21 maart 1940 melding gemaakt van de sabotage aan boord van de 'Me/rose'. De 'Bortlnuice' zonk op 9 maart bij de mond van de Schelde, de 'Melrose' op de r yde voor de zuid-oostkust van Engeland (brief, 17 jan. 1969, van K. W. L. Bezemer).
voor dit transport van de explosieven gezorgd had, Andries Christen, een Rotterdams auto-monteur, kreeg f lOOO beloning toen bekend werd dat een van die schepen, de 'Borthwick', in de Noordzee gezonken was.' Dit schip werd evenwel door een Duitse U-Boot getorpedeerd, en een tweede Engels schip, de 'Melrose', waarvan de Abwehr aannam dat er sabotage aan gepleegd was, liep in werkelijkheid op een Duitse mijn.ê
XCInde tweede plaats zij vermeld dat in de herfst van' 39 een nationaal-socialistisch inwoner van Amsterdam, de Brabander Joseph van Poppel, zich op verzoek van de Abwehr bereid verklaarde, een sabotagegroep te vormen teneinde bij een Duitse inval sabotage te bedrijven, hoofdzakelijk aan het N ederlandse spoorwegnet. VanPoppel, een onderwereldfiguur met psychopatische trekken (hij had een aantal jaren tevoren een lift op zijn hoofd gekregen en was nadien geruime tijd in zenuwinrichtingen verpleegd"), reeruteerde enkele helpers, hoofdzakelijk onder hem bekende NSB' ers, maar tot actief optreden kwam het niet: toen de rode mei aanbrak, had hij de hem beloofde springstoffen nog steeds niet ontvangen.s Na de Nederlandse capitulatie toog dit kwalijk gezelschap meteen naar het door de Duitsers ook al bezette Antwerpen; van daaruit werd het als onrustzaaiers en [nmc-tireurs ingezet in de Belgische kustprovincies waar Belgische, Franse en Engelse troepenhun wanhopige verdediging voerden. Vooraanstaande en lucratieve functies waren aan van Poppel en de zijnen toegezegd, maar 'van de beloofde betrekkingen enz. is niets terecht gekomen."
XCIn een vorig hoofdstuk gaven wij al weer, dat Hitler en zijn hoge militairen van het moment af dat besloten was, Nederlands grondgebied te bezetten, zich er rekenschap van gegeven hadden hoe er het Duitse bestuur ingericht
XC1 Christen beweerde kort nadien tegen drie personen dat hij de ontplofbare lading aan boord van een Engels schip gebracht had; na de oorlog beweerde hij dat hij de explosieven in Rotterdam in het water geworpen had. De justitie heeft deze zaak niet kunnen ophelderen (procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam, dossier 58497 T ten name van A. Christen). 2 Brief, 17 jan. 1969, van K. W. L. Bezemer. 8 Getuige]. van Nieuwenhove, Enq., dl. IV c (1950), p. 152627. • Bureau Nationale Veiligheid: 'Overzicht van het gedurende de bezettingstijd gevormde net van sabotageagenten, ten behoeve van de Duitse Inlichtingendienst aangeworven door]. F. M.]. C. van Poppel' (29 okt. 1946). • Mededelingen, zomer 1940, van B. Boekling (Doe I-I23a, map a-r).
zou worden. Daarbij wenste de Wehrmacht in ons land een zuivere Militär verwaltung in het leven te roepen, d.w.z. zelfhet bestuur uit te oefenen, ook om excessen zoals die zich in Polen door het barbaars optreden van de Ein satzgruppen van de Suherheitspolizei voorgedaan hadden, te voorkomen. Hitler had die wens ingewilligd. Hij had voorts persoonlijk besloten, de vraag open te laten ofhij tot annexaties zou overgaan: annexaties van Nederland of delen van Nederland, wat België betrof eventueel van de districten Eupen en Malmédy die Duitsland bij de Vrede van Versailles aan België had moeten afstaan - en dan was er natuurlijk de Vlaamse kwestie. Duitsland had in de eerste wereldoorlog binnen de grenzen van het eigen belang het Vlaams separatisme krachtig bevorderd: moest dat weer geschieden? Al die kwesties liet Hitler rusten. Hij beschouwde ze als prematuur: eerst moest zo al niet de oorlog, dan toch de veldtocht in het westen gewonnen worden. Wilden zijn generaals, moetwie hij toch al zo veellast had, een Militärverwaltung voorbereiden, dan konden zij hun gang gaan; hadden zij eenmaal de hun opgedragen Inilitair-technische taak verricht, dan kon hij alsnog besluiten, die Militär verwaltung te handhaven dan wel haar door een ander type bezettingsbestuur te vervangen - een bestuur met een duidelijk nationaal-socialistisch accent dat (zulks ontveinsde hij zich niet) bij die generaals van wie de meesten er politiek-traditionele en -conservatieve denkbeelden op na hielden, de nodige weerstanden zou wekken: men moest geen slapende honden wakker maken.
XCDe militairen konden dus voorlopig hun gang gaan en zij deden dat met veel ijver en toewijding. Reeksen stukken werden hiertoe opgesteld, aangevuld, gewijzigd, nog eens verbeterd, dat alles in intensief overleg tussen de Heeresgruppen A en E, het Oberkommando des Heeres en het Oberkomma1~do der Wehrmacht - het heeft geen zin, de verschillende versies van al die stukken weer te geven. Het belangrijkste kwam te staan in eenErlass (decreet), ondertekend door Hitler zelf en uiteindelijk gedateerd op 9 mei '40, waarvan de voornaamste bepalingen luidden:
XC'Der Oberbifehlshaber des Heeres hat Jür die zu besetzenden Gebiete Franlaeichs, Luxemburgs, Belgiens und Hollands eine Militärverwaltung einzusetzen. Die Durch Jührung der Militärverwaltung ist hieifar ausgestatteten militärischen Dienststellen zu übertragen. Die Exekutiv-Organe sind vom Heer zu stellen. Die Handhabung der Militiirvenvaltung hat so zu eifolgen, dass der Bindrude einer beabsichtigtenAnnektion der besetzten Geblete nicht entsteht. Die Bestimmungen der Haager Landkriegsordnul~g sind eu achten. Die Bevölkerung ist zu schonen, das Wirtschafisleben in Gang zu halten. Feindselige Handlungen der Landesbevälkerung (Freischärlerei, Sabotage, passiver Widerstand, politisch-demonstrative Arbeitsniederleglmg) sind mit voller Schärfe zu unterdrücken.'l 1 FOjSD, 215786-87.
XCOrganisatorisch betekende zulks dat, zodra de gevechtszone tot rust gegekomen was, het hoogste Duitse gezag uitgeoefend zou worden door de bevelhebbers van de Heeresgruppen - voor ons land zou dat de bevelhebber van Heeresgruppe B zijn, Generaloberst von Bock. In diens stafbevond zich bij de Oberquartiermeister een Militärverwaltungsstab met een Chef der Militáruer waltung aan het hoofd en onder deze zouden Ober[eldkol/I//la/ldanturen, Peld leommandanturen en Ortskommandanturen het militair gezag uitoefenen. Voor ons land waren drie Oberfeldkollll/landanturen voorzien: een in Zwolle, een in Den Haag en een in het zuiden.! Uiteraard zou, bij het voortduren van de veldtocht, von Bock die in de eerste plaats veldheer was, niet in de gelegenheid zijn, als hoogste autoriteit van het Duitse militaire gezag in ons land op te treden: die functie werd gereserveerd voor een andere Duitse militair, de een-en-zestigjarige General der Infanterie von Falkenhausen. Op hem komen wij in een volgend deel terug. Economische aangelegenheden zouden, dat voorzag men, onmiddellijk de aandacht vragen. Zij zouden behandeld worden door een Wirtschaftsbevolunächtigter (dat werd een Staatssekretär van het Reichsu/irtschajtsministerium, dr. H. E. Posse) die niet aan de bevelhebber van een der drie Heeresgruppen ondergeschikt zou zijn, maar aan de Ober befehlshaber des Heeres, generaal von Brauchitsch." Aldus de organisatie aan de top.
XCWelk beleid werd nu uitgestippeld I
XCDe grondslagen werden aangegeven in Hiders Erlass, maar hier valt meer over te berichten.
XCAan alle militaire instanties werd op het hart gedrukt dat zij zich ordelijk te gedragen hadden, ja het inslaall Vall een venster of Vall een deur door een Duits militair moest desgewenst als plundering bestraft worden. Had een apotheek in het bezette gebied tekort aan medicamenten, dan moest het leger uit eigen voorraden voor aanvulling zorgen. Vall Jodenvervolging mocht geen sprake zijn. 'Ein Aufrollell der Rassenjrage ist', zo heette het in stukken die eind februari' 40 rondgezonden werden, 'zu unterlassen, weil daraus auf AIl nelaionsabsuhten geschlossen werden kÖllnte'; ook de Vrijmetselaars moest men met rust laten. Het beheer Vall de radiozenders zou overgenomen worden (daarvoor werd dus ook het nodige voorbereid), maar de bevolking mocht haar radio-ontvangers 'vorläufig' behouden, daarentegen moest 'die Weiter uerbreitung deutschfeind/icher Funiaiachricltten oder soustiger deutschfeindlicher Nachrichteu' onmiddellijk verboden en bestraft worden. Theaters en biosco35
1 110.1,14 april 1940 (CDr, 1.0188). 2 van het OKW: 10 mei 1940 (FOjSD, 21 5783-85).
pen mochten in de te bezetten gebieden open blijven, maar 'deutschfeil1dliche' toneelstukken of films mochten niet meer opgevoerd of vertoond worden. Ten aanzien van de pers werd vastgesteld:
XC'Die landeseioenen Zeitungen sollen nadi Möglichkeit weiter erscheinen. Die Schriftleiter sind darauJ hinzuweisen dass böswilliges Einstellen einer Zeitung als Jeindliche Handillng aufgefasst wird. Andererseits ist ihnen ;'1 Aussicht zu stellen, dass sie von deutscher Seite regelmässig mit Nachrichten bedtent werden. Eine Vorzellsur leann vorlälifig nicht entbehrt werden'
XCDe pers zou bovendien scherp gecontroleerd worden en, bij overtredingen, bestraft.
XCKwam het ergens tot verzet, dan moest men gijzelaars nemen, maar liefst geen' leitende Bell/lite, Ärzte oder Angehörige lebenswichtiger Betriebe'; met [ranc tireurs moest men korte metten maken. Duitse politie zou in de te bezetten gebieden niet verschijnen, de politionele taken die zich daar zouden voordoen, zouden ter hand genomen worden door militaire politie-eenheden, in de eerste plaats door de Geheime Feldpolizei en de Peulgendarmerie.
XCWat de economische maatregelen betrof, kwam het volgende beginsel voorop te staan:
XC'Die Ausnutzuno des Landes Jür die Truppenversorgung hat unter dent Gesichts punkt zu erfolgen, dass die Ernährrmg der ZillilbevölkwlIIg und der Gang des Wirt schqftslebellsgesichert bleiben muss.'
XCVoor alles wat de troep nodig had, moest hij betalen, niet in Reiihsmarken evenwel, maar in speciaal bankpapier, de Z.g. Reichslaeditkassenscheine waarvan een halve Reichsmarlz de laagste waarde werd; de ornrekenkoers werd bepaald op één gulden gelijk aan anderhalve Reichsmarle. Het meenemen van goederen zonder betaling zou als plundering gelden en bestraft worden. Wat in de te bezetten gebieden aan economische rijkdommen voorhanden zou zijn, zou men in eerste instantie alleenmaar registreren, zulks met uitzondering evenwel van grondstoffen-voorraden en machines die Duitsland dringend nodig had: die zouden door speciale detachementen, de Wirtsihajts Trupps, in beslag genomen worden; eind januari was al een lange lijst opgesteld die, wat de grondstoffen betrof, non-ferro-metalen, edele metalen, allerlei soorten asbest, oliën en vetten, rubber, sommige textielgrondstoffen en huiden en leer omvatte.' De Duitse militairen mochten daarentegen niet
1 Brief, 24 jan. 1940, van het OKW betr. jill (CD!, 14.0768-77).
hamsteren voor persoonlijk gebruik, voorlopig zouden zij niet eens pakketten naar hun familie in Duitsland mogen zenden.
XCDe belangrijkste van de in het voorafgaande weergegeven maatregelen werden, voorzover de bevolking van de te bezetten gebieden er onmiddellijk kennis van moest dragen, op aanplakbiljetten vastgelegd; midden januari '40 kwamen de eerste gereed. Zij werden toen met vrachtauto's naar de Heeres gruppen gebracht en daar voorlopig opgeslagen.' Ook alle militairen die de inval in ons land zouden plegen, kregen individueel de nodige instructies, de lagere uiteraard eerst aan de vooravond van die inval. Hun werd toen allen door de Heeresgruppe B ingescherpt, dat zij zich keurig te gedragen hadden:
XC'Anständiges, soldatisches Benehmen ist erste Pflicht . .. Das besetzte Land und seine Einwouner diirJen nicht ausgebeutet werden.. Sie stehen unter dent besonderen Schutz jedes einxelnen deutschen Soldaten ..• BestelIte Pelder und Gärten sind ZIJ schonen. Das kulturelle Leben der Bevölkerung ist zu achten. Kunstschätze und Bau dellkmäler sind ZIt schonen.juden int besetsten Gebiet sind unbehelligt zu lassen.?
XCWelke waarde moeten wij aan al die richtlijnen en instructies toekennen? Geen enkele? Dat zou bepaald onjuist zijn. Aanvankelijk zijn al die richtlijnen inderdaad gevolgd en die instructies inderdaad uitgevoerd. Alleen al in dat opzicht zijn zij dus van betekenis geweest. Ons land werd overvallen, bezet en onder Militärverwaltung geplaatst - dat alles door een leger dat strikte opdracht gekregen had om zich gedisciplineerd te gedragen; in die discipline vindt men de weerslag van de denkbeelden die het Oberkommando des Heeres en de Heeresgruppe B op schrift gesteld hadden - op schrift gesteld met grote uitvoerigheid en duidelijkheid. Maar die uitvoerigheid en duidelijkheid getuigen ons inziens van meer. Zij getuigen óók van de bange voorgevoelens der Duitse generaals die, een misdadig systeem dienend en opgejaagd door de bezeten fanaticus Adolf Hitler, zich vastklampten aan de bepalingen van het Haagse Landoorlogreglement (daargelaten of niet ook zij al letter en geest van dat reglement overtraden) en die het militair bestuur van de te bezetten delen van Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk vooral daarom zo ijverig gingen voorbereiden omdat zij vreesden dat hun militaire taakvervulling de grondslag zou leggen voor eenpolitieke ingreep op tal van terreinen die (dat bevroedden zij, zeker na Polen) het
XC1 Heeresgruppe B, Ooerquartienneister, Kriegstagebuch. no. I, 15-16 jan. 1940 (CDr, 1.0173). "De uitgebreidste en hier geciteerde versie van al deze regelingen is te vinden in de door het Duitse 6de leger op 22 febr. 1940uitgegeven 'Sonderbestiui Inlmgen[ur die Verwaltung und BefriedUIIgder besetzten Gebiete Hollands und Belgiens' (CDr, 2.6408-55).Het lijdt geen twijfel dat die regelingen ook voor het r Sde leger golden. Een gedeeltevan dit stuk vormt Neur. doe. NOKW-1515.
Landoorlogreglement en de meest simpele wetten van menselijkheid met voeten zou treden.
XCDat beleid was gedoemd, goeddeels te mislukken. De door die hoge militairen voorbereide en uitgevoerde aggressie zou op zichzelf al, ook door de te verwachten reacties van de overvallen volkeren en zeker op den duur, aan elk Duits bestuur het karakter geven van een dwangregime. De door die militairen voorbereide aantasting van de geestelijke vrijheid wees al in die richting. Daarenboven was het hunnerzijds een illusie, te menen dat zij van enig bezet gebied een enclave zouden kunnen maken waar men andere potentaten van het Derde Rijk blijvend buiten de deur kon houden. Die potentaten maakten zich integendeel allen op, de voetsporen van de Wehr mocht te drukken, elk hunner krachtens met Hitler gemaakte afspraken waar deze zijn generaals zorgvuldig buiten hield. Die raakten begin december '39 verontrust toen tot hen doordrong dat Goebbels bezig was, een propagandaapparaat voor de te bezetten gebieden in het leven te roepen, en dat Himmler een aanvang had gemaakt met de vorming van speciale detachementen van de Sichetheits- en Ordnungspolizei: Heeresgruppe B vond dat 'illegale Bestre bungen' die in strijd waren met de 'reine Militärverwaltt.mg' die men in het westen wilde inrichten.' Het Oberkol1lll/al/.do des Heeres uitte eind januari '40 de dringende wens, dat het tot een 'nochnialig«, klare Bestätigung der Führer entscheidung' uber die Militärverwaltung' zou komen.ê Eind maart kwam het daartoe (wij kennen de tekst niet), maar begin april was bij de generaals het wantrouwen met name jegens de machinaties van Himmler en Heydrich zozeer gegroeid, dat de chefs van de staven van het achttiende leger en van de twee daartoe behorende legerkorpsen overwogen, de bevelhebbers van de twee SS-Stalldarten die aan de veldtocht in Nederland zouden deelnemen, schriftelijk mee te delen dat niet geduld zou worden dat ze in die Standorten Duitse SS'ers Nederland zouden binnensmokkelen die, een maal daar aangekomen, een politiële taak ter hand zoudennemen. Immers: 'Eingreifstruppell der Gestapo (wie ;'1 Polen) sind fiir Holland offiziell nicht vor gesehen.'3
XCWelk een illusie! Alsof, gegeven de machtspositie die een Himmler in het Derde Rijk bezat, ook maar één moment aan te nemen viel dat hij het verrichten van de 'skherlieitspolizeiiidie Aufgabw' in het gebied van de Heeresno.jan.van
1 I, (a.v., 1.0165-67). 2 20 1940, het (OKW, a.v., 2.5044-45). 3 X. 6 april 1940 (a.v., 2.°575-76).
gruppe B zou overlaten aan de zes schamele geheime Feldpolizeigruppen welke die Heeresgruppe eind maart nog moest gaan opleiden- en dat hij, de Reichsfiihrer-SS, met zijn gehele machtsapparaat van Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst braaf en gehoorzaam halt zou houden voor de Nederlandse grens.
XCDe Heeresgruppe had, zich op haar sicherheitspolizeiluhe Aufgaben voorbereidend, geen enkel beroep kunnen en misschien ook willen doen op het rijke materiaal van de Sicherheitsdienst; ijverig had zij van elke Nederlandse provincie en van elke stad van betekenis een documentatiemap aangelegd," een soort 'Baedeker' (die term werd gebezigd) die Himmler hoogstens zou kunnen waarderen voorzover er het aantal joodse inwoners precies in opgegeven werd en de vooraanstaande derltschfeindliche Hollànder met naam en adres genoemd werden alsmede de Duitse of Nederlandse Verbindungs en Vertrauensmdnuer (meest Abwehr-relaties)3 - overigens droegen die 'Baedekers' een zo primitief karakter dat de Reichsführer-SS, kende hij ze, ze als ondeugdelijke grondslag beschouwd zou hebben voor het regime dat hèm voor de geest stond. En wie kon verhinderen dat hij zijn grijpgrage vingers ook naar een land als Nederland zou uitstrekken 1 Hitler 1 De generaals zouden met hun overwinningen in het westen ZÜn positie heel wat meer versterken dan de hunne, Hoe meer zij zich op de Führer beriepen, des te sterker onderstreepten zij hun afhankelijkheid van een heerser die in zijn gehele binnenlandse en buitenlandse beleid alleen maar aangetoond had, dat men op zijn toezeggingen niet kon afgaan.
XCTot een reine Militárverwaltung is het nergens in West-Europa gekomen en in Nederland was het met von Falkenhausens heerlijkheid na twee weken gedaan.
XCFall Gelb is nu, wat ons land betreft, geschetst - en dat doet de vraag rijzen die wij aan deze paragraaf als titel meegaven: wat wist men aan Nederlandse
XC1 Heeresgruppe B, Oberquarticnneister, Kriegstagebucli no. 1, 'Elide März' (a.v., 1.0183). 2 A.v., 14 april 1940 (a.v., 1.0188-89). 3 De bewaardgebleven 'Baedekers' noemen voor Nijmegen acht Duitse en vijf Nederlandse Vertrauensleute, voor Amersfoort twee Duitse en één Zweedse, voor Arnhem twee Duitse en twee Nederlandse, voor Hilversum vier Duitse en één Nederlandse. Bij drie van de acht Nederlandse Vertrauensleute werd aangetekend dat zij NSB'er waren (a.v., 1.0981-82, 1.1001-7, 1.Iar8, 1.I021-2S).
kant e Ook als wij ons tot de regering en de militaire leiding beperken, blijft die vraag in verschillende opzichten moeilijk te beantwoorden. Alle rapporten van GS III zijn na de meidagen van '40 om veiligheidsredenen vernietigd; slechts één stuk dat gegevens van GS III bevat, is bewaard gebleven. Bovendien moeten wij niet uit het oog verliezen (er zal reden zijn, daar in latere delen vaker op te wijzen) dat geen begrip zo onzeker is als het schijnbaarzekere begrip 'weten'. Misschien kunnen wij de gestelde vraag dan ook beter aldus formuleren: wat bezat mel) aan Nederlandse kant aan informatie I Dat kan weergegeven worden - maar dan blijft die volgende, minstens zo belangrijke maar veel moeilijker te beantwoorden vraag buiten beschouwing, in hoeverre men geneigd was, aan die informatie waarde te hechten. Dat laatste was slechts ten dele een intellectueel proces. Men kon een vracht aan informatie krijgen over een dreigend Duits offensief - wist men dan, dat dat offensief komende was I Was de gehele geest er van doordrongene Of werd die informatie, al stond zij dan zwart op wit, toch maar ten halve geloofd I Kwam uit het gevoelsleven de impuls naar boven, haar 'met een korreltje zout te nemen' of zelfs geheel te verwerpen I Wij zullen straks nog zien dat, alle verzamelde gegevens en alle waarschuwingen van majoor Sas ten spijt, er op de avond van 9 mei nog officieren van GS III waren die niet wensten te aanvaarden dat de Duitse invasie op handen was.
XCDe enige bewaard gebleven gedetailleerde gegevens van GS III treffen wij aan in de 'Mededeling van gegevens no. 27 (tijdvak t.e.m. 23 april I940)'1een stuk, uitsluitend voor officieren bestemd, dat op 26 april I940 door de commandant van de brigade B doorgegeven werd aan de commandanten van de bataljons welke die brigade vormden. Wij nemen aan, dat het de letterlijke weergave bevat van het periodieke rapport dat van GS III uitging. Dit rapport nu, zag de algemene toestand somber in: 'Naar tot oordelen bevoegde kringen in Duitsland beweren, zal', zo heette het, 'het al of niet binnenvallen in Nederland en (of) België slechts een kwestie van gunstige eonjunctuur zijn ... De opstelling der Duitse troepen is zodanig, dat op elk gewild ogenblik overgegaan kan worden tot een aanval naar het westen, waarbij de rechtervleugel (noord van de rivieren gedekt door Duitse troepen) zijn opmars zou kunnen kiezen door Noord-Brabant.'
XCDie Duitse opstelling werd op basis van de door GS III verzamelde gegevens aldus weergegeven dat zich ten noorden van de lijn EmmerichMünster 'ongeveer 23 divisies, benevens 2 pantserbrigades' zouden bevinden en tussen die lijn en de lijn Aken-Bonn 'ongeveer 33 divisies waaronder 4
XC1 Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-I, pak B.
pantserdivisies, 2 gemotoriseerde divisies en I cavaleriedivisie. Bovendien 2 pantserbrigades.' Die getallen waren te hoog: vermoedelijk waren door de Nederlandse verkenners in Duitsland verscheidene divisies elk voor meerdere divisies aangezien"; bovendien kan men reserve-divisies meegeteld hebben die niet bij de Heeresgruppen A en B ingedeeld waren. Ook voor de SS-eenheden werd in dit rapport een te hoog getalopgegeven: drie in plaats van twee. Gesproken werd van 'de formaties Gross-Deutscliiand, Germania en Der FUhrer', van welke alleen die laatste, samen met de SS-Standarte 'Adolf Hitler', aan het offensief tegen ons land zou deelnemen. Gesignaleerd werd voorts 'de aanwezigheid van veel cavalerie langs de Gelders-Overijselse grens' (delen van de rste Kavalerie-Division!) 'en in het gebied om en ten noorden van Aken.' 'Ongeveer twee kilometer ten oosten van Emmerich', zo heette het verder, 'bevinden zich sedert 14 april in een Rijnbocht zes Rijnpassagiersschepen en vijftig à zestig rijnaken onder militaire bewaking. Er wordt aangenomen dat deze vaartuigen bestemd zijn voor troepentransporten (reeds eerder zijn te Emmerich en Wesel kanonneerboten gesignaleerd).'
XCDie observatie was juist. Zij droeg tot een scherpe bewaking van Rijnen Waal in het grensgebied bij (daar werden ook in allerijl enkele kanonnen opgesteldê) en zulks leidde er toe, dat de Duitsers de operatie Trojanisches Plerd (de overval via de rivier op de brug bij Nijmegen) niet konden uitvoeren": het enige onderdeel van Fall Gelb datniet doorging-afgezien vanKiewitz' missie.
XCGaan wij op het geciteerde rapport af, dan had de Nederlandse inlichtingendienst uit de beschikbare gegevens voorts geconcludeerd, dat de Duitsers het zwaartepunt van hun offensiefbezuiden de grote rivieren zouden laten vallen waarbij hun rechtervleugel door Noord-Brabant trekken zou; benoorden de rivieren zou dat offensief slechts 'gedekt' worden. Die conclusie was juist maar er kwam niet in tot uiting dat de Duitsers via Noord-Brabant niet alleen, zoals kennelijk verwacht werd, zuidwaarts België binnen zouden zwenken,Een overeenkomstige fout werd, althans in de herfst valldoor degemaakt, toen hetin sommige gevallen de grensbataljons voor divisies aanziend, de sterkte van de Nederlandse landmacht op bijna het dubbele schatteman) van wat zij in werkelijkheid wasokt.CD!,van Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobilisatieen de meidagendl.b, p.De Duitse rijnaak met de compagnie troepen aan boord werd opmei in elke vroegte door een motorboot van de Nederlandse douane aangehouden en voer onmiddellijk terug {HeeresgruppeB, KTB no. 4, 10 mei 1940, CD!,
1 '39, Duitsers (455000 (OKH, 20 1939, 14.0892--93). 2 H. F. M. 1939-1940 1940" I 103. 3 10
maar ook, en JUIst, met een van hun tankdivisies noordwaarts: richting Dordrecht en Rotterdam. Hier had, vermoedelijk eind januari, majoor Sas uitdrukkelijk op gewezen, maar generaal Fabius, hoofd van GS III, had, zoals wij zagen, zijn bericht niet plausibel geacht en aan generaal Winkelman was het niet doorgegeven.
XCMet de mogelijkheid van kleine luchtlandingen in het westen des lands werd van onze kant rekening gehouden. De luchtlanding van twee gehele Duitse divisies in het gebied tussen Leiden en Moerdijk zou echter, samen met het bombardement van onze vliegvelden van het westen uit, een strategische verrassing van de eerste orde vormen. Hier wisten ook kolonel Oster en dus majoor Sas niets van af Andere onderdelen van Fall Gelb waren, zoals wij al weergaven, de kolonel wèl bekend geworden, zij het vagelijk, en dus door Sas aan Den Haag gerapporteerd: de voorgenomen poging om de koninklijke familie gevangen te nemen, het voorgenomen misbruik van Nederlandse uniformen, de voorgenomen aanslagen op de bruggen over de Maas - dat generaal Winkelman die berichten gekend heeft, staat niet vast.
XCOf de generaal, zijn troepen anders opstellend, langer weerstand had kunnen bieden, vermogen wij niet te beoordelen; men moet, die mogelijkheid opperend, billijk blijven en vooral beseffen, enerzijds dat de aanvaller het voordeel der verrassing heeft en dat degeen die zich verdedigt, de beschikbare krachten verstrooid moet opstellen, anderzijds dat die verstrooide opstelling in het geval van ons land, door de geringe mobiliteit der troepen, extra nadelig was. Intussen is het evident dat de generaal, het gros van het IIIde legerkorps terugtrekkend juist uit het gedeelte van Noord-Brabant dat de ode Paneer-Division op weg naar Moerdijk en Rotterdam passeren moest, ongewild zijn Duitse tegenstander in de kaart zou spelen. Waarbij overigens bedacht moet worden dat de Duitsers van dat IIIde legerkorps niet veel weerstand verwachtten: zij hadden de route voor de ode Paneer-Division uitgestippeld zonder dat zij Winkelmans plan kenden om het korps onmiddellijk na het uitbreken der vijandelijkheden benoorden de rivieren terug te nemen.
XCUit dat enkele feit blijkt al, dat de Duitse generaals zeker waren van hWI zaak. Afgezien nog van alle tactische details hadden zij over de Nederlandse krijgsmacht met inbegrip van haar zwakke bewapening en zwakke stellingen voldoende gegevens verzameld om de verwachting te koesteren dat de bezetting van ons gehele land niet teveel moeite of tijd zou kosten. Meer dan enkele dagen strijd verwachtten zij niet.
XC'De strijd', schreven wij in ons vorig deel, 'die men in de meidagen van '40 te voeren kreeg, is in de jaren '20 en '30 verloren.' Dat was de conclusie die wij toen vastknoopten aan een overzicht van de verwaarlozing der Nederlandse defensie in de periode na de eerste wereldoorlog. Wij wezen er toen op, dat het aantal dienstplichtigen dat jaarlijks onder de wapenen geroepen werd (negentienduizend-vijfhonderd man tot in de herfst van ' 38, nadien twee-en-dertigduizend man) veel te klein was; dat eerste oefening en herhalingsoefeningen (die in de jaren van bezuiniging soms bekort werden) weinig om het lijf hadden; dat de uitrusting vooral van de landmacht sterk verouderd was; dat met de modernisering der bewapening een begin gemaakt werd in een periode waarin men bij de Europese en Amerikaanse wapenindustrie nog slechts met grote moeite orders kon plaatsen; dat het beroepskader weinig talrijk en ook weinig ervaren was (menigmaal werd voor leger-oefeningen geen geld ter beschikking gesteld) ; dat aan de luchtverdediging tot diep in de jaren '30 vrijwel alles ontbrak - kortom, 'dat dat Nederlandse legerfspiegel ten deze van het Nederlandse volk), slecht geoefend, slecht bewapend en matig-geïnspireerd als het was, bij elke aanval door een volwaardig tegenstander', zo schreven wij, 'spoedig, zeer spoedig zou bezwijken.'
XCEn waarlijk, een volwaardig tegenstander was zij, die Wehrmacht van het Derde Rijk! Duitsland had een rijke militaire traditie. Het officierskorps stond er, anders dan in ons land, hoog in aanzien. De beperkingen van de V rede van Versailles bleken achteraf een voordeel te zijn: uit het geschoolde beroepsleger van honderdduizend man (meer troepen mocht de republiek van Weimar er niet op na houden) kwam, maar dan van meet af aan uitstekend getraind, een groot deel van het lagere kader voor Hiders nieuwe Wehrmacht voort en hetfeit dat men, na '18, vijftien jaar lang niet tot wapenproduktie van enige omvang kon overgaan, betekende dat men, toen men zulks wèl deed, aan de nieuwe divisies welke de een na de ander geformeerd werden, een gloednieuwe en moderne uitrusting verstrekte. Ook aan de luchtmacht en aan het tankwapen was alle aandacht besteed; het was vooral op de tactische samenwerking van die twee wapenen dat de Blitzkrieg berustte waarvan, in september' 39, Polen het eerste slachtoffer werd. De overwinningen, daar en, in april '40, in Noorwegen behaald, hadden
trouwen van elke Duitse militair versterkt; velen hunner wisten wat oorlog was, zij hadden ervaring op het slagveld opgedaan. Daar kwam bij, dat het militaire vak als vak de doorsnee-Duitser in die tijd toch al aanzielilijk beter Jag dan de doorsnee-Nederlander.
XCEen zeker verschil in volksaard kan hierbij een rol gespeeld hebben, maar wij zien dat verschil niet als de belangrijkste, laat staan als de enige factor die onze aandacht verdient. Nederlanders konden uitstekende militairen zijn het zou later in deze wereldoorlog blijken. Dat was een zaak van oefening, encadrering, uitrusting en, vooral, moreel. In die vier opzichten schoot de Nederlandse krijgsmacht die in '40 ten strijde moest trekken, ernstig tekort; tekort als gevolg van ontwikkelingen die wij in ons vorig deel schetsten en die wij mans niet behoeven te herhalen - wij moeten er slechts de gevolgen van aangeven.
XCLaat ons dan beginnen met de materiële uitrusting. Wij willen haar apart behandelen voor het leger, de luchtmacht (met inbegrip van de luchtafweer) en de marine. Zelfstandig was die luchtmacht overigens niet: een deel ressorteerde onder het leger, een deel onder de marine; het leek ons zinvol, die twee delen welke overeenkomstige taken hadden, in ons overzicht samen te voegen.
XCHet Nederlandse leger bezat geen enkele tank.
XCBegin '37 had generaal Reynders op de aanschaffing van 60 tanks aangedrongen, de commandant van het veldleger achtte korte tijd later een aantal van 200 een minimum. Al die voorstellen waren door minister van Dijk verworpen die ten deze op het kompas voer van het hoofd van de afdeling generale staf bij het departement van defensie, overste Dijxhoom. De overste meende namelijk dat het tankwapen uit de tijd was; al op de École Supérieure de Cuerre die hij gevolgd had, was hem. bijgebracht dat na de eerste wereldoorlog de kracht van de militaire verdediging veel sneller gegroeid zou zijn dan die van de militaire aanval en met name de burgeroorlog in Spanje (1936-39) zou hebben aangetoond, dat tanks niet bestand waren tegen modern tankafweergeschut.' Dijxhoorn meende bovendien dat men met
XC1 J.J. G. van Voorst tot Voorst: 'Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op
tanks in ons met sloten en heggen doorsneden land niet veel kon uitrichten; toen de Nederlandse marine-attaché te Londen hem in oktober '39 (Dijxhoorn was toen minister van defensie geworden) waarschuwde dat de Duitsers wel met hun Paneer-Divisionen door het zuiden van ons land konden trekken, liet de minister de attaché weten, 'dat naar zijn gevoelen Brabant geen geschikt terrein voor tanks was.'! Desondanks werd enige tijd later in beginsel besloten tot de bestelling van ruim 140 tanks (IlO lichte, 36 middelzware), en van 100 lichte pantserwagens. Wat die tanks betrof, waren, voorzover bekend, in mei' 40 de bestellingen nog niet geplaatst, van de 100 lichte pantserwagens waren toen 18 beschikbaar; zij waren alle ingedeeld bij de verdediging van de vliegvelden in het westen des lands" en zouden daar op Ypenburg goed van zich af bijten, hoewel ze met verkeerde munitie uitgerust waren: per vuurmond hadden zij nl. 70 anti-tank-projectielen bij zich (en Duitse tanks verschenen daar niet) en slechts 26 brisantgranaten die men tegen algemene doelen gebruiken kon."
XCDe Duitse Paneer-Division die dwars door Noord-Brabant trekken zou, bezat ca. ISO tanks die uitgerust waren met een stevig kanon (kaliber 3,7 cm) en met een machinegeweer. De gevaarten wogen ruim 20 ton en konden op de weg een snelheid van 40 km per uur ontwikkelen.'
XCDe Duitse Heeresgtuppe B telde dan voorts één gemotoriseerde divisie, d.w.z. een divisie welke met al haar toebehoren in militaire vrachtauto's vervoerd werd, hetgeen uiteraard haar snelheid in hoge mate ten goede kwam; de overige divisies verplaatsten zich te voet en vervoerden hun voorraden meest in door paarden getrokken wagens. In ons land was alleen de Lichte Divisie gemotoriseerd - helaas was dit een divisie die vlak voor de meidagen al haar pantserwagens en een van de twee regimenten huzaren-motorrijders had moeten afstaan voor de verdediging van de vliegvelden en voor de bestrijding van mogelijke parachutisten in Zuid-Holland; ze was nog steeds snel verplaatsbaar (volgens generaal Winkehnans plan zou zij zich, voorzover niet al overgeplaatst, op de eerste oorlogsdag uit de buurt van Eindhoven via de Moerdijkbrug naar de Vesting Holland moeten begeven) maar ze was een groot deel van haar stootkracht kwijt geraakt.18 okt. 1968, van de afd. Militärarchiv van het Bundesarchiv te Freiburg; F. M. von Senger und Etterlin: Die deutschen Panzer 1926-1945 (1968), p.
1 A. de Booy: 'Herinneringen van de marine-attaché te Londen', I952, no. 2, p. 31. 2 J.J. G. van Voorst tot Voorst: 'Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op de gevechtsterreinen', dl. I b, p. I45. Brief, 29 dec. I968, van F.J. Molenaar. 3 Nierstrasz: De XII, p. 44. F. A. J. de Klerck geeft die cijfers op als 90 en 15 dl. I C, p. 346). 4 Brief,
XCBehalve ca. 30000 paarden, had ons leger als geheel ca. rz 000 vrachtauto's en ca. r600 personenauto's gevorderd, maar die auto's dienden vóór en tijdens de meidagen zelden voor troepenverplaatsingen-voorzover zij toen nog in gebruik waren: er waren namelijk 'zeer veel uiteenlopende merken en jaarklassen en voertuigen van zeer uiteenlopende kwaliteit; dit was niet gunstig voor de herstelling." Een groot deel van de chauffeurs die aanvankelijk met die auto's reden (bedoeld worden de ca. vijfduizend vrijwilligers van de Landstorm), bleek niet te voldoen; zij moesten in oktober '39 vervangen worden door gemobiliseerden die de nodige rijbewijzen hadden: dat was een gevoelige aderlating voor de troep te velde."
XCHet Nederlandse leger verplaatste zich te voet, de veldartillerie werd als regel door paarden getrokken, aileen de meer moderne stukken (het waren er niet vele) hadden motortractie.
XCDe verbindingen tussen de eenheden van dat leger waren over het algemeen gebrekkig. Hoewel Nederland in Philips een van de grootste Europese fabrieken op het gebied van radiozend- en ontvangst-apparatuur bezat, was van de leverantie-mogelijkheden die aileen al dit concern bood, slechts in bescheiden mate gebruik gemaakt. Welwaren in tal van plaatsen aan de grens kleine geheime zenders geplaatst die, na in werking te zijn gesteld, automatisch een bericht herhaalden waaruit bleek of de Duitsers benoorden of bezuiden de grote rivieren de grens overschreden hadden; o.m. in de commandoposten van de grensbataljons en in die van de politietroepen welke de grote bruggen tijdig moesten opblazen, waren automatische ontvangers opgesteld; dit radiografisch waarschuwingssysteem was dus onderdeel van het strategisch beveiligingsstelsel dat in '35-'36 opgebouwd was." Er werd overigens van radioverbindingen alleen gebruik gemaakt bij de artillerie waar men '225 toestelletjes bezat ... terwijl de Duitsers in alle onderdelen, van een compagnie, batterij of eskadron af, over een groot aantal toestellen beschikten.'! Het Nederlandse leger bezat veldtelefoons; daarvan liepen deM. L. van Ham: 'De verzorging van de Koninklijke Landmacht inen(onuitgegeven studie van de Sectiekrijgsgeschiedenis),dl.p.dl.p.Verder te citeren als van Ham: 'Verzorging'.H. H. Thaden van Velzen:bilisatieverslag Etappen- en Verkeersdienst' (sept.p.(Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groeppakno.De zenders bevonden zich o.m. in Almelo, Hengelo, Groenlo, Winterswijk, 's Heerenberg (Azewijn), Zevenaar, Gennep, Venlo en Roermond. (Sectiekrijgsgeschiedenis)V.Nierstrasz en A. van der Wiel:p.A. van der Wiel:m IJsellinie (1952), p. 9. 4 Brief, 16 mei 1957, van H. H. Thoden van Velzen am de Sectiekrijgsgeschiedenis(archieven,groep III-2, pak C, no.
1 1939 1940' I, 144-45, II, 112. 2 'Mo 1940), 13-14 111-2, C, 2). 3 E. (1952), 89;
draden als regel bovengronds: zij waren dus zeer kwetsbaar. Grondkabels zouden beter geweest zijn, maar Iller was een groot tekort aan.' 'Er was', aldus een der artillerie-officieren van het veldleger,
XC'wèl grondkabel voor verbinding van de divisiecommandant naar de regimentscommandant, maar verder ging het niet, en de bataljonscommandanten moesten het maar doen met eenvoudige telefoonlijnen. Reserves hadden we niet, dus wanneer een lijn defect was, dan was het een wonder, als er voor de herstelling misschien nog een stukje draad over was."
XCExtra riskant was, dat de telefoon- en telexverbinding met het Algemeen Hoofdkwartier, waar de territoriale bevelhebber Friesland (die, behalve Friesland, ook Groningen en Drente verdedigen moest) gebruik van maakte, mèt de andere telefoon- en telexverbindingen der PTT via de spoorbrug over de IJsel bij Zwolle liep: een brug die onmiddellijk opgeblazen moest worden; die bevelhebber was er op 10 mei nog niet in geslaagd, een reserveverbinding via telefoon- en telexkabels over de Afsluitdijk te krijgen: die kabels heetten overbezet.ê Vermeld zij nog, dat de commandanten voor het doorgeven van berichten aan het Algemeen Hoofdkwartier ook de beschikking hadden over postduiven en dat zij, voorzover ze in provinciale hoofdsteden gevestigd waren (Leeuwarden, Maastricht), gebruik konden maken van de radiozenders die de regering daar na Troelstra' s revolutiedreiging van 1918 geplaatst had.
XCUit de gebrekkige verbindingen moest voortvloeien dat de commandanten na het ontbranden van de strijd spoedig in het duister zouden tasten. Hun telefoon- en telexinstallaties waren niet gemakkelijk verplaatsbaar: elke eenheid die haar oorspronkelijk gebied verliet (en dat zou meestal overhaast gaan), zou, als men niet van de gewone telefoon gebruik wilde maken (en die kon, vreesde men, afgeluisterd worden) de verbindingen met de hogere staven en met het Algemeen Hoofdkwartier door middel van ordonnansen moeten onderhouden. Wij zullen in ons volgend deel nog zien hoe dat hoofdkwartier eigenlijk van de eerste oorlogsdag af slechts een gebrekkig beeld had van het verloop van de strijd.
XCDie strijd zou in hoofdzaak neerkomen op de infanterie: bij dit wapen was ca. drie-vijfde van alle militairen ingedeeld. Die infanteristen staken, gelijk trouwens ook de leden van de overige wapenen, in een goedkoop en ongep.J.dl. I c, p. 338. 3 (Sectie krijgsgeschiedenis) A. van der Wiel: De territoriale verde digillg van de noordelijke provinciën (I952), p.
1 Nierstrasz: XII, 69. 2 Getuige F. A. de Klerck, 1 Het uniform der mariniers was donkerblauwen dus zeer opvallend; met hun mogelijke inzet als gevechtstroep in Nederland was geen rekening gehouden.
makkelijk, fantasieloos uniform.' De militaire intendance ging er van uit dat elk die opkwam, een eigen paar deugdelijke schoenen en een eigen stel deugdelijk ondergoed in de dienst meebracht. Velen bezaten dat niet. De militaire kleding die men, na eerste oefening met groot verlof gaand, mee naar huis had moeten nemen, was in menig geval versleten of verslonsd geraakt dan wel te nauw geworden, maar de voorraden in de centrale intendance-magazijnen waren te gering om, na de algemene mobilisatie van eind augustus '39, aan alle aanvragen om aanvulling tegemoet te kunnen komen. Gevolg was, dat sommige soldaten in de eerste mobilisatiemaanden hun dienst verrichtten in burgerkleding.ê Bovendien kregen de meeste soldaten slechts . één stel militaire bovenkleding; moest die gerepareerd worden, dan moesten zij eveneens hun burgerkleding weer aantrekken - of binnenblijven. Het uniform, grijs-groen van kleur, was weinig flatterend en zat ongemakkelijk; hinderlijk waren vooral de hoge kraag van de veldjas en de beenwindsels (de z.g. puttees of 'peetjes') die door allen gedragen werden die niet tot de cavalerie behoorden (cavaleristen droegenleren beenstukken) : die puttees had men in de eerste wereldoorlog van de Engelsen overgenomen maar waar dezen voor die windsels een soepele, tricotachtige stof uitgekozen hadden, bestonden de puttees van de Nederlandse militairen uit goedkoop en vrij stijf laken waarvan het model zelden paste; wilde men voorkomen dat de puttees afzakten, dan moest men ze zo stijf aanleggen dat de bloedsomloop belemmerd dreigde te geraken. Eetketel en veldfles van de militair waren uit goedkoop blik vervaardigd en niet, zoals bij Engelsen en Amerikanen toen al gebruikelijk was, uit aluminium; de naden waren gesoldeerd: men kon dus de inhoud van de eetketel noch van de veldfles boven een vuur verhitten. De ransel die tevens als draagstel fungeerde voor de koppel met de daaraan opgehangen patroontassen, pioniersgereedschappen en broodzak annex veldfles en eetketel, was als regel veel te zwaar bepakt. Hier was een simpele oplossing mogelijk: men kon de inhoud van de ransel in eenlosse ranselzak doen en die ranselzakken konden dan bij elke verplaatsing in militaire vrachtauto's vervoerd worden. Een commissie had al enkele jaren vóór de oorlog tot aanmaak van voldoende ranselzakken geadviseerd, maar toen de beslissing uitbleef, was aan een der stafofficieren van de commandant veldleger gebleken, 'dat de betrokken intendant het dossier rustig in zijn bureaulade had geborgen, zich niet bewust van het belang van een spoedige beslissing."• Van Ham: 'Verzorging', dl. I, p. 205. s Nierstrasz: De voorgeschiedenis, XII,
XCWaren dat kleinigheden 1 Bepaald niet. Kleding en bepakking deden afbreuk aan de beweeglijkheid van de militair; minstens zo belangrijk was, dat zij hem door hun schamel en armelijk karakter het gevoel gaven dat hij een taak verrichtte waarvoor de gemeenschap waartoe hij behoorde en die hij moest verdedigen, zich slechts beperkte offers getroost had.
XCWie met kritische zin naar de bewapening keek, moest tot dezelfde deprimerende conclusie komen.
XCDe meeste infanteristen waren uitgerust met een geweer van een Oostenrijks model dat uit de jaren '90 van de negentiende eeuw dateerde; het was, mits goed gebruikt, een niet ineffectief wapen maar het was (evenals alle geweren in die tijd) vrij zwaar en niet gemakkelijk te hanteren: na elke vijf schoten moest men een nieuwe patroonhouder opzetten. Er was als regel onvoldoende mee geoefend. Bij de eerste oefening werd niet meer dan enkele keren met scherp geschoten: er was niet genoeg munitie. Het hoofd van de afdeling operaties van de legerstaf, majoor Wilson, stond na de algemene mobilisatie terecht op het standpunt dat de troep met scherp moest oefenen: 'wat had ik', zei hij ons eens, 'aan mensen die, als er oorlog kwam, wèl munitie hadden, maar niet konden schieten e Maar het hoofd van de technische sectie van de generale staf zei: Wat heb je aan mensen die wèl kunnen schieten maar geen munitie hebben s'!
XCDan hadden voorts 'vele onderdelen onvoldoende of in het geheel geen handgranaren.P Alle voorraden meegerekend, waren er in mei '40 per rnilitair hoogstens drie handgranaten beschikbaar; 'erger was het, dat een groot deel der dienstplichtige onderofficieren en soldaten het gebruik der handgranaten niet meester was en dat ook vele reserve-officieren daarvan I1Îetop de hoogte waren."
XCDe Duitse infanterist was lichter en moderner bewapend, had talrijke schietoefeningen gehad en had aan handgranaten geen gebrek.
XCWat de mitrailleurs betrof, was het gemiddelde Duitse regiment infanterie numeriek al beter uitgerust dan het gemiddelde Nederlandse: het Nederlandse regiment bezat 108 lichte en 36 zware mitrailleurs, het Duitse 81 pistoohnitrailleurs, 85 lichte en 42 zware mitrailleurs; de Duitse mitrailleurs waren bovendien van een aanzienlijk betere kwaliteit. Generaal Reynders had begin '37 een totaal van bijna 12000 lichte mitrailleurs noodzakelijk geacht; er waren er in mei' 40 vermoedelijk niet veel meer dan ruim 8 000;4 ze dateerden uit de eerste wereldoorlog, waren moeilijk te torsen, haperden
XC1 J.J. C. P. Wilson, 30 nov. 1955. 2 Getuige F. A. J. de Klerck, Enq., dl. I c, p. 346. S Nierstrasz: De voorgeschiedenis, XII, p. 43.
'dikwijls' en waren 'in vuursnelheid verre de mindere ... van de knetterende Duitse lichte mitrailleur.'! De Nederlandse zware mitrailleurs dateerden goeddeels uit 1910 maar waren na de eerste wereldoorlog enigszins verbeterd; generaal Reynders had ze willen aanvullen tot een totaal van 2 800, bijna 2 200 konden in mei' 40 ingezet worden. Met beide soorten mitrailleurs was, alweer, bij gebrek aan munitie onvoldoende geoefend."
XCGeweren en mitrailleurs waren lichte wapenen; de infanterie had bij de aanval, maar a fortiori bij de verdediging de onmiddellijke steun nodig van geschut: vlakbaangeschut of krombaangeschut (de mortieren) en die steun kon uiteraard het snelst verleend worden door het geschut dat bij het regiment-zelf ingedeeld was. Het gemiddelde Nederlandse regiment infanterie bezat zes stukken anti-tankgeschut, het gemiddelde Duitse twaalf Generaal Reynders had in '37 op de aanschaffmg van bijna 1200 stukken anti-tankgeschut aangedrongen; in mei '40 konden 370 ingezet worden die evenwel hoogstens de helft van de voorgeschreven voorraad munitie bezaten," Dit geschut kwam uit Oostenrijk. In de lente van '39 waren 655 stukken besteld die geleidelijk afgeleverd werden; in november '39 had Hitler de verdere leveranties stopgezet." Van de geleverde vuurmonden was slechts een deel voorzien van dekkingsschilden voor de bedieningsmanschappen.ê
XCAan ander vlakbaangeschut bezat het Nederlandse infanterieregiment slechts vier stukken met een kaliber van 6 cm, het Duitse zes met een kaliber van 7,5 cm, twee met een kaliber van 15 cm: dat waren zware kanonnen (houwitsers) waarvan de granaten een geduchte uitwerking hadden. De Nederlandse stukken dateerden van lang voor de eerste wereldoorlog (1899), van de noodzakelijk geachte hoeveelheid munitie was de helft aanwezig."
XCEn tenslotte had elk Nederlands infanterieregiment de beschikking over zes mortieren, elk Duits over vijf-en-veertig." De Nederlandse mortieren waren van een type dat uit 1928 dateerde; er waren 454 noodzakelijk geacht, 386 waren in de meidagen aanwezig met een hoeveelheid munitie die ongeveer een derde beneden het voorgeschreven peillag. 8
XCDe legerleiding had de infanterie ook de beschikking willen geven over anti-tankbuksen. Meer dan 300 waren in Zwitserland besteld 90 waren tijdig afgeleverd maar de munitie die uit Duitsland moest komen (60000J.].van De voorgeschiedenis, XII, p. 42. 7 De vergelijking van de Nederlandse en de Duitse gegevens in <I.V., VI, p. 29. 8 A.v., XII, p.
1 G. Voorst tot Voorst: 'Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op de gevechtsterreinen', dl. I b, p. 144. 2 Nierstrasz: XII, p. 36-39. 3 A.v., p. 40-41. Notitie, z.d., van E. Wiehl voor de (FO/SD, E 064101). s Van Ham: 'Verzorging', dl. II, p. 50. 6 Nierstrasz:
granaten), ontbrak] ; de leveranties hadden III februari' 40 moeten beginnen, 2
XCWij komen nu tot de uitrusting van de artillerie-regimenten.
XCElke volwaardige Nederlandse divisie bestond uit drie regimenten infanterie en één regiment veldartillerie dat drie z.g. afdelingen telde (bij de infanterie heetten dat 'bataljons') ; bij elk legerkorps van als regel twee divisies was bovendien nog één extra afdeling veldartillerie ingedeeld. S Die veldartillerie maakte van verscheidene types gebruik die wij hier niet alle willen opsommen; bij de mobilisatie werden de twee grootste groepen gevormd door ruim 300 stukken veldgeschut met een kaliber van 7 cm waarvan het model uit 1905 dateerde; die stukken (enigszins gemoderniseerd) werden III de jaren '20 nog steeds aangeschaft." De artillerie bezat voorts aan het einde van de eerste wereldoorlog nog 157 stukken veldgeschut met een kaliber van 12 cm die eigenlijk toen al volkomen verouderd waren: het model dateerde namelijk uit 1878; van die 157 stukken waren niettemin tijdens de meidagen nog 144 in gebruik. 5 De beschikbare ruim 100 houwitsers (kalibers: 12 en 15 cm) dateerden alle uit de eerste wereldoorlog. Bij een kwart had men voor motortractie gezorgd. Wij slaan enkele klemere groepen over.
XCIn de jaren '20 was nieuw 10 cm-veldgeschut besteld, model 1927, en daarvan waren 52 stukken in mei '40 aanwezig, alle gemotoriseerd." Het is evenwel begrijpelijk dat met name in de jaren '30 de behoefte groeide, geschut aan te schaffen dat als werkelijk up to date kon gelden - die behoefte groeide echter slechts langzaam. Het werd 1938 voor er zich een commissie over kon gaan beraden welk modern type houwitser aangeschaft moest worden. Men koos er een dat door de Zweedse Bofors-fabrieken vervaardigd werd. Toen de eerste series klaar waren, verbood Zweden de uitvoer. Vervolgens werden ca. 120 bij Krupp besteld - de eerste zouden in maart '41 afgeleverd worden."
XCGevolg van dit alles was, dat de Nederlandse veldartillerie (haar munitievoorraad was althans voor een gering aantal gevechtsdagen voldoende)" in mei' 40 niet alleen numeriek zwak maar ook, globaal gesproken, hopeloos verouderd was. Maar men deed wat men doen kon: elke vuurmond-extra was al een aanvulling. In april '40 stelde de waarnemend inspecteur der6 A.v. 7 Allifllhrgellleillschaftfiir Kriegsgerät ... Statistik: "Holland und Kolonieti .. .', p. 2 (CDr, AuslV. Amt I/OA, 91). 8
1 A.v., p. 42. 2 p. 3 (CDr, I/OA, 92). 3 Nierstrasz: p. 27. • Nierstrasz: XII, p. 45. s A.v., p. 47.
artillerie aan generaal Winkelman voor, het personeel dat voor de artillerie in opleiding was, maar vast de beschikking te geven over kanonnen van types uit en vlak na de eerste wereldoorlog welke het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen juist afgeleverd had - gedeeltelijk stonden ze nog in de menie. Het voorstel werd goedgekeurd: dat betekende een versterking van het veldleger met veertien batterijen (42 stukken geschut). Bovendien slaagde de inspecteur er in, ca. 100 stukken van '8 staal' (stalen kanonnen met een kaliber van 8 cm) van bemanningen te voorzien: de officieren en manschappen namelijk die voor de moderne houwitsers (wel besteld, maar niet afgeleverd) opgeleid waren. Het grootste deel van die stukken van '8 staal' (oude beestjes waarvan al exemplaren in het legermuseum prijkten) werd naar de bataljons gezonden die aan IJsel en Maas en in de Peel-Raamstelling stonden: al die troepen hadden hun oorspronkelijk geschut voor de hoofdstellingen moeten afstaan.' De stukken '8 staal' dateerden uit r88r; het vuren ging gecompliceerd in zijn werk, het richtinstrument moest men voor elk schot afnemen en daarna weer opzetten, snel draaien was uitgesloten en bij ieder schot steigerde de vuurmond omhoog en achteruit - maar men kon er tot op 3 km afstand vrij zuiver mee schieten." 'Schilden ontbraken en de stukken vormden hoge en zichtbare doelen.f
XCIn totaal telde de landmacht in de meidagen van '40 niet minder dan achten-dertig verschillende types geschut, 'die elk vaak weer uiteenlopende modellen en merken omvatten. Een deel was verouderd en vrijwel waardeloos; een ander deel van dit verouderde geschut was gewijzigd en gemoderniseerd, doch dit bleef eigenlijk lapwerk. Een kleiner gedeelte bestond uit moderne vuurmonden'r
XCWij komen nu tot luchtverdediging en luchtmacht.
XCWat de luchtverdediging betreft, willen wij beginnen met de beschrijving van de wapens welke het leger bezat om zich tegen aanvallen van de Duitse luchtmacht te verdedigen. We zijn spoedig uitgepraat.
XCElk legerkorps had de beschikking over welgeteld twee compagnieën metachter Mill', p. 17 (Collectie dagboeken,no. 288). 3 Wilson: Vijf oorlogsdagen, p. 66. 4 Van Ham: 'Verzorging', dl. II, p.
1 H. F. M. van Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobilisatie 1939-1940 en de meidagen 1940', dl. I b, p. 102-03. 2 H. A. Robbé Groskamp: 'III-20 RA
luchtdoelmitrailleurs - dat waren dus voor de vier legerkorpsen bijeen acht compagnieën, plus nog een negende bij de brigades in de Betuwe (brigade A) en het Land van Maas en Waal (brigade B). Samen bezaten die compagnieën 113 moderne wapenen (licht afweergeschut waar wij nog op terugkomen) en 68 oude mitrailleurs.! Dat waren oorspronkelijk gewone infanterie-mitrailleurs geweest van het Duitse leger in de eerste wereldoorlog; ze waren in ' 17 gefabriceerd, in '40 'dus niet alleen drie-en-twintig jaar oud doch ook versleten. Het aantal storingen aan deze wapens was tijdens de gevechtsdagen van mei '40 dan ook legio." Divisies, regimeriten en bataljons bezaten, afgezien van de brigades A en B, als zodanig geen enkel gespecialiseerd wapen om Duitse luchtaanvallen af te weren; dat zou een demoraliserend effect hebben op de troep.
XCDe luchtverdediging was in hoofdzaak losgemaakt van de legererganisatie. Zij ressorteerde onder de conunandant luchtverdediging, luitenantgeneraal P. W. Best. Het land telde 180 verschillende meldingsposten (159 bezet door leden van het Vrijwillig Landstormkorps Luchtwachtdienst, 21 door de marine-kustwacht) die alle via normale telefoonlijnen aangesloten waren op de hoofdluchtwachtbureaus te Amsterdam, Rotterdam en Utrecht en op het centraalluchtwachtbureau in Den Haag. Dat laatste bureau was direct verbonden met de radiokamer van de Hilversumse zenders. Het was namelijk de bedoeling dat in geval van oorlog de waarnemingen der posten door de gewone radio uitgezonden zouden worden. Vooral hier zou zich het ontbreken van een militair radionet bitter doen gevoelen want het gevolg van die regeling was (niemand had zich daar blijkbaar rekenschap van gegeven) dat de berichten omtrent die waarnemingen schrik en verwarring zouden zaaien onder de gehele burgerij - nog los van het feit, dat de plaats van de Duitse toestellen gemiddeld met drie minuten vertraging door de radio gemeld werd, hetgeen betekende (de Duitse toestellen waren dan alweer 20 km verder) dat de observaties nagenoeg waardeloos zouden zijn voor militaire tegenactie van Nederlandse kant,"
XC's Nachts konden door de luchtwachtposten maar weinig observaties verricht worden. Dan moesten zoeklichten in werking treden. Er waren er ca. r68 die meest bij de grote steden in het westen opgesteld waren (enkele bij de stelling-Den Helder, bij het vliegveld Bergen en op Walcherenl.s De apparatuur was vrij modern maar ze was voor het richten goeddeels afhankelijk van luistertoestellen die, door de snelheid der Duitse vliegtuigen, als opsporings
1 Nierstrasz: p. 25. 2 Molenaar: I, p. 22-23. 3 A.v., p. 26-29. • Nierstrasz: V, p. 32-33.
middel weinig waard waren.' Engeland en Duitsland hadden al radar-apparaten; die ontbraken ten onzent."
XCEveneens ontbraken sperballons om Duitse vliegtuigen te dwingen, op aanzienlijke hoogte te blijven, hetgeen hen zou hinderen bij hun aanval en hetgeen de verdediging zou vergemakkelijken. Aanschaffing van die ballons was begin '38 voor het eerst voorgesteld: het voorstel was verworpen; toen Defensie het twee jaar later wilde inwilligen, waren die ballons (die men in ons land niet produceerde) in het buitenland nergens meer te koop,"
XCDe z.g. passieve luchtverdediging was, zoals wij in ons eerste deel reeds weergaven, zaak der gemeentebesturen. Men had er vooral in de grote gemeenten veel zorg aan besteed. De beroepsbrandweer was met een vrijwilligers-brandweer versterkt, medische hulpposten waren ingericht, hulpcolonnes waren gevormd. Op vele plaatsen had men voor de gevels van openbare gebouwen zandzakken opgestapeld om de uitwerking van in de nabijheid vallende brisantbommen op te vangen. Ook aan de gasoorlog was gedacht; ontsmettingsploegen waren geformeerd en wie het wilde, kon een gasmasker kopen. Het grote publiekhad daar opvallend-weinig belangstelling voor.s
XCDe actieve luchtverdediging moest landelijk gevoerd worden met luchtafweergeschut en met jagers.
XCAllereerst dan het luchtafweergeschut.
XCVan een totaal aan ca. 450 vuurmonden bestond een klein deel (60 vuurmonden) 'uit bijna waardeloos, verouderd en omgebouwd kust- en stellinggeschut', daterend uit de jaren 1917-22.5 Wij kunnen het gevoegelijk overslaan maar willen wel vermelden dat minister Dijxhoorn bepaald had, dat die 60 vuurmonden toch maar 'op vijandelijke vliegtuigen moesten vuren, ook al was de trefkans minimaal of nihil." In de tweede helft van de jaren '30 had men getracht, modem luchtafweergeschut aan te schaffen. In '35 was men begonnen met het bestellen van Engelse batterijen (merk Vickers) met een kaliber van 7,5 cm: daarmee kon men tot 7 km hoog vuren. Begin '39 werden de eerste 16 batterijen (48 vuurmonden) afgeleverd. De vuurmonden waren goed maar de Britse vuurleidings-apparatuur was voor verbetering vatbaar. De firma Hazemeyer in Hengelo had een betere apparatuur ontworpen. Derhalve werd besloten, de vuurmonden in ons land nadien in licentie aan te maken, Hazemeyer zou dan voor de vuurleidings-apparatuurA.v.,37
1 Molenaar: I, p. 23. 2 Het beginsel was wel bekend en twee prototypes waren al gereed. Er waren plannen om de eerste radartoestellen in 1941 eperationeel in te schakelen. 3 Brief, maart 1940, van de opperbevel hebber van land- en zeemacht aan de min. van defensie, dl. I b, p. 91. 4 p. 61. s Van Ham: 'Verzorging', dl. II, p. 40, 42. 6 p. 43.
zorgen. Helaas werd bij dit bedrijf de hoofdconstructeur van die apparatuur ziek - gevolg was dat 100 van die vuurmonden in mei' 40 kant en klaar in de magazijnen stonden met welke men, bij gebreke aan vuurleidings-apparatuur, geen enkel gericht schot kon lossen; 72 kanonnen van dit type kon men in mei' 40 wèl gebruiken, samen met 12 overeenkomstige die men bij de Skoda fabrieken in Pilsen had kunnen kopen.' Er waren bij Skoda 60 kanonnen besteld, maar Hitler had begin maart '40 persoonlijk besloten, 'dass weitere Flak-Liefmmgen an Holland nich: getätigt wetden sollen, dass vielmehr versucht wetden mûsse, die Hollander weiter hil/zuhalten'2 een alleszins begrijpelijk besluit. Staatssekretär von Weizsäcker kreeg de taak, dr. Hirschfeld (die er voortdurend op aandrong dat een firma als Skoda haar contractuele verplichtingen zou nakomen": nota bene was voor IS van die kanonnen al f 3 mln betaald+) aan het lijntje te houden; von Weizsäcker deed zulks op 20 maart met de hem voorgeschreven mededeling, dat de batterijen voor Nederland natuurlijk gereserveerd bleven, ja zelfs prompt ter beschikking gesteld zouden worden, 'sobald entschieden sei, dass wir sie selbst nicht braucnen.": Die mededeling had ook betrekking op 20 stukken middelbaar luchtafweergeschut (3,7 cm) die bij Rheinmetall-Borsig besteld waren" en waar al boter voor geleverd was ter waarde van f 2 mln.?
XCOok na 20 maart bleef Den Haag op levering aandringen. De Duitsers wisten de ene uitvlucht na de andere te bedenken, zulks volgens instructie van Hitler die nog op 7 mei als richtlijn aangaf, 'dass die Angelegenheit weiter dilatorisch behandelt wird.'8
XCHet Vickers-geschut en het Skoda-geschut dat wij noemden, waren bedoeld om vliegtuigen te treffen die op voor die tijd grote hoogte vlogen; de kanonnen van Rheinmetall-Borsig waren lichter - maar die kregen wij niet. Nu was in '38 van de Zweedse Bofors-fabrieken overeenkomstig middelbaar luchtafweergeschut van een ander type gekocht: 12 luchtafweerkanonnen met een kaliber van 4 cm; ze waren volautomatisch, hadden lichtspoormunitie en hun plafond was 3 km. Nederland plaatste een grotere order, maar de Zweedse regering verbood de uitvoer. Men kon toen nog in Polen, voor het bezet werd, 24 kanonnen van dit type kopen die er in licentie vervaardigd waren. Zo kon men er ook in Hongarije 50 bestellen, doch daarvan
XC1 Nierstrasz: De voorgeschiedenis, V, p. 5; Van Ham: 'Verzorging', dl. II, p. 40. 2 Notitie, 19 maart 1940, van E. Wielil (FOjSD, 84258). 3 H. M. Hirschfeld: Herinnerineen uit de bezettingstijd, p. 2I. • Notitie, 5 febr. 1940, van H. F. Sabath (CDr, Ausw. Amt IjOA, I). 5 Notitie, 19 maart 1940, van E. Wiehl (FOjSD 84258-59). 6 Nierstrasz: De voorgeschiedenis, V, p. 7. 7 Notitie, 5 fcbr. 1940, van H. F. Sabath (CDr, Aflsw. Allit IjOA, I). 8 Notitie, 7 mei 1940, van W. Hewel (a.v., 82). 37
werden slechts IQ tijdig afgeleverd. Er waren dus in mei '40 in totaal 46 moderne 4 cm-luchtafweer-kanonnen; aan munitie bezaten zij helaas slechts een derde van de vastgestelde hoeveelheid.' Resteert nog het lichte luchtafweergeschut. Hier was een goed model voor gevonden: gemakkelijk hanteerbare 2 cmkanonnen die kleine explosieve granaatjes wegschoten met een snelheid van drie per seconde. Ze waren een produkt van de Zwitserse Oerlikon-fabrieken. Lente '39 werden er 450 besteld, maar door 'moeilijkheden tussen de Zwitserse en de Nederlandse regering betreffende het ruilverkeer' werd de aflevering ZOZeervertraagd dat er september '39 nog slechts I20 geleverd warenook alweer met te weinig munitie. Toen verbood de Zwitserse regering verdere leveranties. Er kwamen toen nog wel 35 overeenkomstige lichte vuurmonden uit Italië binnen.ê Alles bijeen was het luchtafweergeschut uit negen verschillende landen afkomstig met tien verschillende fabrikaten en dan waren er nog zeven types vuurleidingstoestellen en vijf soorten hoogtemeters.ê De legerstaf had eind' 39 berekend dat voor ons land minstens ca. 1250 stukken modern luchtafweergeschut nodig waren+; men bezat er tenslotte 285: iets meer dan een vijfde. Ze zouden na twee dagen schieten nagenoeg door hun munitie heen zijn." Van die 285 stukken waren er in de meidagen 260 opgesteld. Waar zij precies stonden, laten wij maar onvermeld." Behoorlijk verdedigd was eigenlijk alleen Den Haag: dat zou de divisie van Graf von Sponeek op 10 mei merken. Amsterdam en Rotterdam waren zwak verdedigd, Utrecht en de bruggen over de grote rivieren nauwelijks." Ook ten aanzien van deze wapenen had het bezuinigingsbeleid ons parten gespeeld. Men was te laat tot het inzicht gekomen welk een vitale rol modern luchtafweergeschut in de oorlog speelde en toen dat besef eindelijk tot de autoriteiten doordrong, had men nagelaten, tijdig orders te plaatsen van voldoende grootte. Uit hetzelfde bezuinigingsbeleid vloeide voort dat de regering in de herfst van '39 goed vond, dat grote bedrijven in het westen des lands, onderling samenwerkend, zelfhet afweergeschut van het merk Bofors gingen bestellen: de banken, de levensverzekeringsmaatschappijen, de indus. triële bedrijven, de groothandel en vermogende particulieren zouden hier
XC1 Nierstrasz: De voorgeschiedenis, V, p. 6. 2 A.v., p. 7. Molenaar: De luchtverdedi ging, mei 1940, I, p. I7. 3 S. H. Hoogterp : Strijd om OrIS luchtruim (I950), p. 38. • Nierstrasz De voorgeschiedenis, XII, p. 52. ó Brief, I6 mei 1957, van H. H. Thoden van Velzen aan de Sectie krijgsgeschiedenis (archieven, groep 1II-2, pak C, no. I). • Details bij Nierstrasz: Algemeen Overzicht, p. 24-25. 7 Molenaar: De luchtverde diging, mei 1940, VI, p. 22, 91--92.
samen een garantiefonds voor vormen; de stukken zouden bediend worden door vrijwilligers, de regering zou alleen de munitie bekostigen. De garantiefondsen kwamen tot stand, maar voor de aanschaffingen was geen tijd meer. Het komt ons overigens voor, dat de regering zich een brevet van onvermogen uitreikte door de fmanciering van een stuk landsverdediging aan particuliere instanties over te laten.
XCWij moeten dan tenslotte in dit verband vermelden dat generaal Best besloten had om, wat aan stukken luchtafweergeschut opgesteld stond, onmiddellijk na het uitbreken van de oorlog te verplaatsen. De generaal (een van de weinigen onder de hoge militairen die de betekenis van de strijd in de lucht terdege besefte) ging er namelijk van uit, dat de positie van elke batterij aan de Duitsers bekend was. Hij was een voorstander van behoorlijke geveehtsdekkingen maar die moest men in zijn conceptie gaan voorbereiden niet waar de stukken aanvankelijk stonden maar op de plaatsen waarheen zij tenslotte overgebracht zouden worden. Voor dat laatste gaf Defensie onvoldoende geld. Het aanleggen van gevechtsdekkingen in de Z.g. neutraliteitsopstellingen werd verbodende gevolgen vanditverbod zouden 'rampzalig' zijn: 'het tempo en de hevigheid van de verrassende Duitse aanval waren', aldus de geschiedschrijver onzer luchtverdediging, F. J. Molenaar, 'zodanig dat de luchtdoelonderdelen aanvankelijk geen tijd hadden voor stellingverandering, zodat zij de strijd met de overvliegende vliegtuigen moesten aanbinden vanuit hun veelalonbeschermde neutralireirsopstellingen."
XCBehalve door luchtafweergeschut moest de actieve luchtverdediging gevoerd worden door militaire jachttoestellen.
XCRekenen we de lichte verkenners op grond van het feit dat zij althans enkele mitrailleurs bezaten, ook bij die jagers, dan waren er niet minder dan zes verschillende types. Daarbij bevond zich de FK-SI, een uitdaterend lestoestel van de Koolhoven-fabrieken dat slechts een snelheid had vankm per uur en als lestoestel eigenlijk totaalongeschikt was voor de luchroorlogê ; de overige vijf types waren een product van Fokker. Type C-S was een 'sterke, goedmoedige en betrouwbare 'kist' , (het toestel kon ookkg aan bommen vervoeren) maar het model dateerde uit I925,3 'en eenleeftijd van vijftien jaar is', aldus later generaal Best, 'wat men bij een mensenleeftijd zou
'37 230 200 1 A.v., I, p. 36-37. 2 A.v., p. 12. 3 A.v., p. II.
noemen honderd jaar." Uit het midden van de jaren '30 dateerden twee andere types van Fokker, de D-r7 (in '40 ook al alleen nog maar als lestoestel bruikbaarjê en de C-IO, een beter bewapend toestel (het kon 400 kg aan bommen vervoeren), maar met een maximurn snelheid van slechts even boven de 300 km - dat was veel te langzaam," Twee types jachttoestellen van Fokker waren van recenter datum: de D-21 (een goed wendbaar maar ook nog steeds te langzaam toestelr' en de G-1. De G-1 was een vliegtuig met twee staartliggers; het had een topsnelheid in de buurt van 450 km: een voor die tijd hoge snelheid, De Militaire Luchtvaart bezat begin '40 twintig G-l'S; zes-en-twintig toestellen van dit type die door Finland besteld waren, werden in april' 40 door Defensie aangekocht, maar bij slechts drie van die zes-entwintig kon men de uit België afkomstige mitrailleurs nog tijdig inbouwen." Naast die in totaal drie-en-twintig G-l'S waren er 29 D-2I'S: tezamen welgeteld twee-en-vijftig jagers die zich van alle overige onderscheidden doordat zij niet als volkomen verouderd aangemerkt moesten worden.
XCTijdens de mobilisatie waren uit Amerika elf lichte Douglas borrunenwerpers ontvangen: het eerste geheel metalen vliegtuig dat de Militaire Luchtvaart aanschafte. De bommen ontbraken evenwel en aangezien het toestel vier mitrailleurs in de vleugels had, werd het bij de jagers ingedeeldeen gebruik waarvoor het zich 'ten enenmale niet (leende)." De enige bommenwerpers waarvoor men dan wèl bommen bezat, waren van het type T-5, een product van Fokker - eigenlijk ontworpen als luchtkruiser, maar toen men het toestel in ' 38 begon af te leveren, werd het voor die functie te langzaam geacht: het werd derhalve bestemd als bombardementsvliegtuig op te treden. Mei '40 waren er zestien van die T-5'S, maar slechts twee daarvan waren met de bomrekken uitgerust die hen voor hun taak geschikt moesten maken." Bovendien had de borrunenrichtkijker 'een onoverkomelijk nadeel, omdat hij niet electrisch-automatisch werkte, maar met de hand moest worden ingesteld en bediend.f
XCTot ZOVerde sterkte van de legerluchtmacht. Nu de indeling.
XCDie luchtmacht bestond uit twee regimenten. Het eerste ressorteerde onder de commandant luchtverdediging, het tweede onder de commandant veldleger. Dat eerste regiment (staf op Schiphol) beschikte over de volgende vliegvelden: 'De Kooy' bij Den Helder (II D-21'S), Bergen (Ia C-IO's en 12 G-r's), Schipholfç Dcz r's en 9 T-5's) en Waalhaven (II G-l'S); het tweede regiment (staf in Zeist) had zijn toestellen verdeeld over Hilversum (4 FK
1 Getuige P. W. Best, ell. Ie, p. 126. "Molenaar: I, p. I6-I6a. 3 A.v., p. 12-13. A.v., p. 14-15. 5 A.v., p. 15-16. 6 A.v., p. 16. 7 A.v., p. r 3 1 4. S A.v., II, p. 37.
SI'S, 4 C-S's, I C-IO), Ruigenhoek bij Noordwijkerhout (3 FK-SI'S, 9 C S's), Ypenburg (5 FK-SI'S, 7 C-S's, 9 D-2I'S en II Douglas) en Gilze-Rijen (3 FK-SI'S, 7 C-S's).l
XCWie de moeite wil nemen, deze cijfers op te tellen, komt tot een totaal van 125 toestellen waaraanmen dan nog enkele moet toevoegen die in reparatie waren (men kon in de meidagen nog 14 gevechtsgereed maken), alsmede een allegaartje van andere types die niet bij de twee luchtvaartregimenten ingedeeld waren" - daarvanlaten wij derhalve de opsomming maar achterwege."
XCAl die 125 toestellen waren op 10 mei' 40 operationeel bruikbaar; van de 29 D-2I' s waren evenwel slechts 7 van radiozenders en -ontvangers voorzien, van de 23 G-I'S slechts 14. En tenslotte was, aldus generaal Winkelman in maart '40, bij de luchtgevechten die men in de neutraliteitsperiode had moeten leveren (meestal tegen Duitse toestellen die ons luchtruim binnendrongen), gebleken, 'dat verschillende mitrailleurs Of geheel of na een korre serie schoten weigerden': de wapenolie was' geheel ongeschikt voor gebruik op hoge vlieghoogten.é Munitie en vliegtuigbenzine waren er voor drie weken strijd": er waren voor de bommenwerpers echter alleen lichte bommen beschikbaar; in de magazijnen stonden wèl zware bommen maar daar ontbraken de ontstekingsdoppen nog aan."
XCDe marineluchtvaartdienst had zijn toestellen die eperationeel bruikbaar waren (30 lesvliegtnigen op het vliegveld 'De Kooy' bij Den Helder zonderen wij uit) over zes punten verdeeld: 'De Mok' op Texel (17 toestellen), Alkmaardenneer (3), Schellingwoude bij Amsterdam (II), Westeinderplas (8), Brasemermeer (3), Veere (8): een totaal van 50 toestellen," practisch alle verouderd. De bedoeling was, dat zij met kleine bommen en met torpedo's tegen vijandelijke landingsondernemingen zouden optreden, maar de torJ.(archieven, groep HI-2 pak C, no. I). 7 K. W. L. Bezcmer : Zij vochten op de
1 Nierstrasz: p. 24. Nierstrasz plaatst op Bergen 12 G-I's; dit waren er volgens Molenaar 13 (F. Molenaar in (1963), p. III). 2 Daartoe behoorden 0.111 .. 22 toestellen die in gebruik waren bij dejachtvliegschool en bij de school voor verkenners en bommenwerpers op het vliegveld 'De Vlijt' dat op het eiland Texel gelegen was. Enkele van die toestellen waren modern. Eenvoudig lesmateriaal was in gebruik bij de elementaire vlieg opleiding op het vliegveld Vlissingen en bij de voortgezette op het vliegveld Haamstede. De vlieger die zijn groot militair vliegbrevet gehaald had, kreeg op 'De Vlijt' zijn gespecialiseerdeopleiding. (Molenaar: IV, p. 46-49.) 3 Te vinden bij Nierstrasz : XII, p. 98. • Brief, IS maart 1940, van de opperbevelhebber van land- en zeemacht aan de min. vall defensie, dl. I b, p. 90. • Van Ham: 'Verzorging', dl. H,p. 43-44 6 Brief, 16 mei 1957, van H. H. Thaden van Velzen aan de Sectie krijgsgeschiedenis
'---".' '-;-.: .r>XIII. De dislocatieplaatsen van de luchtmacht De op 10 mei 1940 in gebruik zijnde vliegvelden van de Militaire Luchtvaart (vliegvelden voor opleiding uitgezonderd} zijn met rode stippen aangegeven, die tJan de Marineluchtvaartdienst met rode cirkeltjes. Afkortingen: LR-Luchtvaartregiment; CLvd-ColIlIHandant luchtverdediging; eMS-Chef marinestaf
pedo's waren in mei' 40 nog niet gereed.' Een groot aantal moderne marinevliegtuigen was in bestelling, ten dele bij Nederlandse bedrijven, ten dele bij de Duitse Dornier-£'lbrieken. De Nederlandse waren in mei' 40 nog niet klaar, 24 Dornier-vliegtuigen waren dat wèl, de Duitse fabriek had zich contractueel tot tijdige levering verplicht.ê ons land zou voor een derde met goud betalen, ja het had, om. de aflevering te bespoedigen, 120 ton rubber voor export naar Duitsland vrijgegeven," maar niets mocht baten: die aflevering (het zal niet verbazen) werd door Hitler verboden.
XCToen de strijd ontbrandde, telden leger en marine dus samen ruim. 170 toestellen. Ze waren goeddeels verouderd.
XCDuitsland zou tegen ons land 160 moderne bommenwerpers inzetten en 240 moderne jagers, die laatste mede ter begeleiding van meer dan 400 transporttoestellen.
XCHet was een éclatant verschiL
XCMen was aan Nederlandse kant met de opbouw van een moderne luchtmacht te laat begonnen. Hierbij speelde enerzijds perfectionisme een rol waardoor zelfs de productie-mogelijkheden van de eigen industrie niet voldoende benut waren (met de opdrachten werd, aldus een van de directeuren van Fokker, zo getraineerd 'dat, als er een vliegtuig eindelijk besteld werd, het alweer verouderd was'4) - en anderzijds was er het schadelijk effect vande, met het perfectionisme samenhangende, zuinigheid. Generaal Best kreeg begin '40 van de vertegenwoordiger van de Amerikaanse vliegtuigfabriek Curtiss 36 'ultra-moderne jagers' aangeboden; hij kon ze kopen, vertelde hij aan de Enquêtecommissie, mits hij ze nam zoals ze waren: 'bewapend en wel, met munitie en radio-uitrusting, kant en klaar. Dus geen veranderingen, zoals dat dikwijls bij onze bestellingen was. Toen ben ik naar minister Dijxhoorn gestapt en heb gezegd: 'Excellentie, dat moeten we doen, u weet hoe het met onze luchtmacht is gesteld' ... Het antwoord was: 'Ja, ik zal er over denken.' Toen is die vertegenwoordiger bij me gekomen en eiste dat hij de volgende week vrijdag uiterlijk een beslissing moest hebben rk zal het heel kort in telegramstijl vertellen. Ik ben nog eens terug geweest bij de minister, maar hij had nog geen gelegenheid gehad, er met zijn ambtgenoot van fmanciën over te spreken. Ik wees er op, dat de toestellen wel duurder waren dan men ze elders vroeger kon kopen, maar dat het op het ogenblik ging om vliegtuigen die nergens meer te krijgen waren en niet om het geld - 'kunt u daar niet zelfstandig toe besluiten?' 'Neen', zei de minister, 'dat kan ik niet doen,van H. M. Hirschfeld aan Ministerialdireletor dr. Walter (CDI, AilSf./!. AIIII I/OA, IS). • Getuige P.J. C. Vos, Euq., dl. VIII c, p.
1 'Marine ... tweede wereldoorlog', dl. I, hfdst. 7 1955, no. 6, p. 50). • Nierstrasz: V, p. 24. 3 Brief, r yjan, 1940,
dat moet ik eerst aan minister de Geer vragen.' Toen eindelijk brak de donderdag aan en heb ik de minister telefonisch gevraagd of hij al had kunnen besluiten, omdat we morgen moesten beslissen 'en als men er verder niets van hoorde, komt er niets van.' De minister antwoordde toen: 'Neen, ik zal zien dat ik het vanmiddag nog even met de minister bespreek', en toen heb ik vrijdagochtend eindelijk een telefoontje gekregen van de minister, waarbij hij zei dat het zo duur was, dat de collega-minister een aankoop van slechts 24 toestellen kon toestaan. Toen heb ik geZegd: 'Het is één koop van 36 stuks. Ze willen de hele serie verkopen en niet nog een paar vliegtuigen daarvan overhouden.' 'Neen, het was veel te duur' ... Tenslotte is het een bestelling van 20 vliegtuigen geworden ... Eer dat dat naar Amerika is gegaan en eer dat er gecorrespondeerd was over de mogelijkheid, in plaats van 36 vliegtuigen 20 te leveren, waren we zover. Dat geval werd op een dergelijke krentenmanier behandeld."
XCWij herinneren aan twee feiten. Ten eerste dat aan te nemen viel dat, gegeven de superioriteit van de Britse slagvloot, de Duitse Kriegsinarine bij een aanval op Nederland geen krachten van betekenis in de strijd zou werpen; ten tweede, dat het grootste deel van onze vloot in Indische wateren vertoefde.
XCToen de Duitsers aanvielen, bevond zich hier te lande van de grotere eenheden slechts de kort na de eerste wereldoorlog afgebouwde kruiser 'Sumatra'; het schip lag bij Vlissingen, waar zich ook (wij slaanilier en elders de bewakingsvaartuigen en hulpschepen over) twee moderne kanonneerboten bevonden (de 'Flores' en de 'Johan Maurits van Nassau') alsmede vier oudere mijnenleggers.ê Mijnenvegers (begin september '39 en begin oktober waren er twee verloren gegaan, beide doordat zij op een Nederlandse mijn voeren'') bevonden zich bij Hoek van Holland en Ijmuiden alsook bij Den Helder; dan bevonden zich bij Den Helder vijf moderne mijnenleggers: de 'Jan van Brakel', de 'Willem van der Zaan', de Pieter Plorisz', de 'Abraham van der Hulst' en de 'Jan van Gelder' - de laatste drie konden tevens voor het vegen van
XCGetuigeW. Best, a.v., dl. Ic, p.De 'Vande 'Hydra', de 'Bulgia', deDe 'Van Ewyck' opseptember, de 'Jan van Gelder' op loktobermet resp. negen-en-twintig en vijf doden. Beide schepen (het tweede kon hersteld worden) voeren op mijnen bij Terschelling, onderdeel van een mijnversperring die gedeeltelijk gelegd was onder verantwoordelijkheid van twee cornmandanten die dit werk voor het eerst deden ('Marine ... tweede wereldoorlog', dl. I, hfdst.no.p.
P. 13I-p. 2 Meerlant', 'Vidar'. 3 8 '39 2, 1955, 5, 36-37).
mijnen gebruikt worden. Ook bij Terschelling lag een mijnenlegger, de 'Douwe Aukes'. De enige motortorpedoboot die ons land rijk was (de 'TM SI'), lag bij Schiedam: wij zullen van de verrichtingen van dit scheepje op 10 mei' 40 nog gewagen. Van de onderzeeboten lagen er zes- (van welke twee in reparatie waren) bij Den Helder. Daar lagen ook nog zes oude kanonneerboten" alsmede de pas uit Indië overgekomen torpedobootjager 'Van Galen': na de verouderde 'Sumatra' in mei '40 de grootste eenheid in onze wateren, maar de 'Van Galen' was moderner; het schip was in '28 in dienst gesteld. Bij Terschelling waren dan nog behalve de al genoemde mijnenlegger ook een kanonneerboot" en een torpedoboot" samengetrokken,
XCTaak van al deze schepen was, het optreden van de Duitse marine in de Noordzee te bemoeilijken; ze zouden daarbij enige steun ontvangen van de kustartillerie die evenwel grotendeels verouderd was; zwaar kustgeschut ontbrak geheel"; bij de kustverdediging waren enkele zoeklichten ingeschakeld."
XCOm het oversteken van het IJsehneer tegen te gaan, was daar de z.g. IJselmeer-flottielje geposteerd: uiteindelijk bestond zij uit twee oude kanonneerboten", een torpedoboot" en acht bewapende motorboten. Duitse operaties op Rijn en Waal zou men trachten te keren met enkele meer dan zestig jaar oude rivierkanonneerboten, 'die tegen de stroom nog geen 10 km konden lopen maar door het kaliber van hun kanonnen" toch immer in staat waren, een zekere, zij het uiterst langzame vuursteun te geven.' Er waren drie van die scheepjes: één bij Millingen-", één bij Nijmegen'}, één bij Arnhernl''. Wij zagen al dat hun aanwezigheid voldoende was om de Duitse aanslag op de bruggen bij Nijmegen te verijdelen.
XCOp papier vormde dit alles een niet onaanzienlijk aantal schepen-ê, 'doch het materieel', aldus de deskundige Bezemer, 'was grotendeels verouderd en voor een moderne oorlog onvoldoende uitgerust.' De kanonnen die men had, konden een effectief vuur afgeven - maar niet in voldoende mate op vliegtuigen. Alleen de in '38 gereedgekomen grote mijnenlegger 'Willem van der Zaan' had een uitstekende luchtafweer, de overige schepen hadden lichte luchtafweer-mitrailleurs aan boord die niet talrijk en niet krachtig genoeg waren.P7','Freyr'. 13 Overzicht ontleend am K. W. L. Bezerner : Zij vochten op de zeven xeeën. p. IS, 30. 14 A.v., p.
1 De '0 8' t.e.m. '0 13'. 2 De 'Z 'Z 6', 'G 13', 'G IS' en de 'Brinio' (de eerste vijf waren oorspronkelijk torpedoboten). 3 De 'Gruno'. 4 De 'Z S'. 6 Nierstrasz: XII, p. 48. 6 A.v., p. 63. 7 De 'Hefring' en de 'Friso'. 8 De 'Z 3'. 9 De marine spreekt van kanons i.p.v. kanonnen. Het leek ons aanbevelenswaardig, slechts één meervoud te gebruiken. 10 De 'Braga'. 11 De "Tyr'. Daar lagen ook de 'Christiaan Comelis' en de sloep 'Cressy'. 12 De
XCHiermee zijn wij nog niet uitgesproken, want het verdient vermelding dat een groot aantal moderne schepen op verschillende Nederlandse werven op stapel stond of, te water gelaten, afgebouwd werd: twee kruisers, een lichte kruiser, vier torpedobootjagers, drie kanonneerboten, zeven onderzeeboten, twintig motortorpedoboten, een marinetanker en een mijnenveger; in de meidagen van' 40 zou men er in slagen, die lichte kruiser (de 'Jacob van Heemskerk'), één van de vier torpedobootjagers (de 'Isaac Sweers') en vier van de zeven onderzeeboten (de '0 21' t.e.m. '024') naar Engeland over te varen! - met hoeveel moeilijkheden, valt in ons volgend deel te verhalen.
XCDe marine had een goed eigen verbindingsnet: de staf in Den Haag had tijdig voor ondergrondse telexverbindingen gezorgd met de marine-commandanten in Den Helder, Ijmuiden, Hoek van Holland en Vlissingen - ook was, voorzover bekend, de marine de enige overheidsdienst die in '40 reeds met machines werkte voor het coderen en decoderen van berichten.ê
XCOver de bewapening waarmee de Nederlandse weermacht in mei '40 uitgerust was, is het gemakkelijker schrijven dan over kader en manschappen. Aantal en aard van die bewapening konden in feiten en getallen weergegeven worden, maar zodra men met mensen-in-actie te maken krijgt, faalt die benadering. De goede of minder goede hoedanigheden van de strijdende militair laten zich niet zomaar in cijfers uitdrukken en zelfs wanneer men na afloop van de strijd constateert dat een bepaalde eenheid gefaald heeft, heft zulks het feit nog niet op, dat sommige officieren, onderofficieren, korporaals en manschappen op uitnemende wijze hun plicht gedaan hebben. Al die cUfferentiaties kunnen wij thans nog niet aanbrengen - wij moeten nu een globaal beeld geven en warmeer dat globale beeld misschien weinig verheffend is, gelieve de lezer te bedenken dat het zonder de toewijding en kunde van menig kaderlid en menig gewoon militair nog veel minder verheffend zou zijn geweest.
XC'De geest van de natie was afkerig van de defensie', schreven wij in ons Voorspel. De lezer kan zich dat niet duidelijk genoeg inprenten. Het Neder
XC1 'Marine .... tweede wereldoorlog', dl. I, hfdst. 2 (Mededelingen van de Marinestaf, 1955, no. 5, p. 127-30). a Getuige J. Th. Furstner, Enq., dl. II c, p.
landse officierenkorps had eigenlijk al generaties-lang tegen de stroom moeten oproeien. Had, ook in de jaren' 20 en '30, de marine voor sommigen nog een zekere aantrekkingskracht (er ging van de zee-oorlogen die in de zeventiende eeuw gevoerd waren, meer inspiratie uit dan van de landoorlogen uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw) en leek, vooral in de jaren '30, de militaire luchtvaart attractief voor ondernemende jongeren - van de landmacht waar verreweg de meeste dienstplichtigen terecht kwamen, kan men bezwaarlijk beweren dat zij veel status of glamour bezat. Ze vormde een armelijk geheel, allerminst een slagvaardig leger. De bewapening was, gelijk betoogd, verouderd. Op alle niveaus waren de opleidingen te kort. Bovendien deugden de systemen van selectie en bevordering niet. Het heeft zin, daar hier op in te gaan: voorzover de troep in gevechten gewikkeld raakte, zouden juist de meidagen van' 40 aantonen wat elk waard was. Geen heeft de gevechtsrapporten welke na die meidagen geschreven werden, zo nauwkeurig bestudeerd als generaal-majoor V. E. Nierstrasz aan wiens grondige en nuchtere onderzoekingen wij ook voor dit deel zo veel te danken hebben. 'In de meeste gevallen', aldus zijn algemene conclusie,
XC'werd de toestand opgegeven en stortte de verdediging ineen vóórdat de daadwerkelijke uitwerking van de vijandelijke aanval dit noodzakelijk maakte. Het was bijna steeds paniek die de troep aangreep en die het de bevelhebbers onmogelijk maakte, hun taak te volbrengen. Er zijn zeer zeker (zoals in alle legers) talrijke gevallen van lafheid en plichtsverzaking te constateren geweest, ook bij officieren, doch hoofdzaak was het gebrek aan moreel weerstandsvermogen bij de troep (inclusiefaanvoering) en onvoldoend overwicht bij het lagere kader."
XCLaat ons beginnen met het beroepskader: beroepsofficieren en -onderoffieieren,
XCDe stamkaders die in de mobilisatieperiode tijdens de eerste wereldoorlog de vaste kern van het leger gevormd hadden, waren, aldus de commandant van het veldleger.ê als uitvloeisel van de bezuinigingspolitiek der jaren '20 en '30 'onbarmhartig uitgedund.' Daardoor was om te beginnen al een groot tekort aan beroepsofficieren ontstaan. Er waren er aan de vooravond van de eerste wereldoorlog 1650 geweest, in '33 (jaar waarin Hitler aan de macht kwam) II23, in '40 (zevenjaar later) waren er nog geen 100 méér: 1206.3 Het gemiddeld aantal beroepsofficieren bij een regiment van ca. 4000 militairenV.Nierstrasz: 'Memorie over de houding van de troepen in de meidagenIp.J.J.van Voorst tot Voorst: 'Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op de gevechtsterreinen', a.v., p. 142. 3 Nierstrasz: De 'voor geschiedenis, X, p. 32-33.
1 E. 1940', dl. b, 184. 2 G.
was ontstellend laag; het bedroeg slechts veertien of vijftien: één luitenantkolonel, twee majoors, zes kapiteins en vijf of zes luitenants.' De doorstroming geschiedde traag en vrij mechanisch. Men was tegen de veertig jaar wanneer men als beroepsofficier eindelijk kapitein werd, de majoorsrang werd gemiddeld eerst na zeven-en-twintig dienstjaren bereikt." Vooral veel van de oudere officieren die op posten van hoge verantwoordelijkheid stonden, hadden het tempo van de moderne tijd niet kunnen bijhouden. Ervaring in het hanteren van grotere eenheden hadden zij niet kunnen opdoen, in vredestijd commandeerden zelfs de regimentscommandanten in feite 'niet een echt regiment, doch twee tot vier schooleenheden ter sterkte van een compagnie' (een compagnie telde ca. 200 man). 'Bataljons' (van ca. 800 man) 'bestonden er bij de infanterie slechts tijdens de herhalingsoefeningen gedurende ongeveer veertien dagen.'3 Alle staven waren onderbezet; er waren ook niet altijd de meest geschikten terecht gekomen. Wie niet voldeed, moest het echter al heel bont maken, wilde hij naar een minder verantwoordelijke post overgeplaatst worden. De meidagen van '40 zouden duidelijk doen uitkomen 'dat talrijke beroepsofficieren' (wij citeren weer Nierstrasz) 'hun vak niet verstonden.v Eén werd in het dagboek van een der onder hem geplaatste militairen aangeduid als 'een beroepsbullebak en donderhond'. 'De eerbewijzen', zo had die commandant de troep geïnstrueerd, 'moeten zo overdreven correct worden uitgevoerd dat ze ieders achting afdwingen" - was hij de enige die het zocht in het handhaven van een super-strakke discipline zonderwerkelijke bezieling 1 Niet weinigen waren de beroepsofficieren van wie al in vredestijd, zoals dat heette, 'niets uitging'.
XCHet aantal beroeps-onderofficieren was, vergeleken met de eerste wereldoorlog, al even gevoelig gedaald als dat der officieren - met dien verstande dat, Derde Rijk of geen Derde Rijk, die daling (afgezien van de cavalerie en de genie) na het dieptepunt van de wereldcrisis nog voortgegaan was: de infanterie, de 'koningin van het slagveld', telde 1609 beroeps-onderofficieren in '31,1246 in '39 althalls voorzover zij bij de instructie en administratie betrokken waren." Het totale lagere beroepspersoneel van de landmacht bestond in '39 uit ruim 5 000 man.? Hun betaling was schriel, hun bevordedant-onderofficieren, I287 sergeanten-majoor en opperwachtmeesters, 2365 wachtmeesters, sergeanten en fouriers, 479 korporaals, 106
1 A.v., p. 34. 2 A.v, p. 43. 3 A.v., IV, p. 78. • A.v., X, p. 48. á]. Th.]. Westen: 'Relaas van mijn belevenissen tussen 10 mei en II juni 1940', p. 7, II (Collectie dagboeken, no. 223). 6 Nierstrasz : X, p. 86. 7 A.v., bijl. 8 bij I-VII. Er waren 49 hoofdopzichters van fortificatiën, 768 adju
ringskansen waren gering. Het effect van dat alles zou des te ernstiger zijn omdat de meidagen zouden aantonen, 'dat het', aldus Nierstrasz, 'in de eerste plaats neerkomt op de lagere commandanten, dat zijn de sergeants. De sergeant is de man die een groepje mannen onder rechtstreekse controle heeft ... Als de sergeant niet goed is, niet hard is en niet goed gekozen, geen vent is die de mensen onder zijn invloed houdt, dan valt het geheel in elkaar want dan deugen de cellen niet."
XCDat zou maar al te vaak blijken.
XCOvereenkomstige gebreken toonde het reserve-kader.
XCEr waren ruim 10000 reserve-officieren van wie meer dan de helft bij de infanterie ingedeeld was." Voor de opleiding als officier kwam men in aanmerking als men in het bezit was van een einddiploma gymnasium, lyceum, hbs of mts: gegeven het feit dat vooral de gymnasia, lycea en hbs' en in overwegende mate door jongens uit gegoede gezinnen bezocht werden, maakte die bepaling ons leger tot een standenleger waarin te veel naar schoolopleiding, te weinig naar karakter werd gekeken. Werd men tot de officiersopleiding toegelaten, dan duurde de scholing weer veel te kort, daadwerkelijke commando's oefende men slechts zelden uit, de bevordering was gekoppeld aan die van de beroepsofficieren en verliep dus al even traag." Werkelijk bekwame figuren kwamen bij dit systeem niet vooruit. Gevolg was, dat het oorlogsleger, niet alleen wat het beroeps-, maar ook wat het reservekader betrof, door te oude officieren aangevoerd werd, 'de toestand was zelfs zo, dat vele reserve-officieren nog niet de rang hadden overeenkomstig hun oorlogsfunctie en dus ook niet de daaraan verbonden bezoldiging'": alles moest nu eenmaal zo goedkoop mogelijk in zijn werk gaan.
XCVoor de reserve-officieren gold wat wij van de officieren schreven. Ook hier geschiedde de promotie mechanisch en vond de selectie eenzijdig intellectualistisch plaats. 'Ik heb zelf nog eens gehad', vertelde Nierstrasz aan de Enq uêtecommissie, 'een compagnie van Amsterdamse bootwerkers en dergelijke en wie waren de aanvoerders? Jongens met mulo die nooit ergens anders waren geweest dan Vall de lagere schoolnaar kantoor, die daar eenvoudig werk hadden gedaan en nu kwamen deze mensen plotseling als aanvoerders van een stel bootwerkers. Neen: dat is beslist fout. Van dat stel bootwerkers moet men de beste bootwerker hebben. Dat is de man waar de troep naar luistert, die moet men gaan
XC1 Getuige V. E. Nierstrasz, Enq., dl. Ic, p. 372. 2 Nierstrasz: De voorgeschiedenis, bijl. 9 en 10 bij I-VII. 3 A.v., XI, p. 76.
uitzoeken en dan moet men hem gaan opleiden; ons legersysteem liet dat niet toe."
XCEr kleefde aan dat systeem nog een ander euvel. Onvoldoende aandacht was besteed aan de vorming van homogene eenheden die uit een bepaald deel des lands afkomstig waren. Na de eerste indeling en oefening kwam het zo veelvuldig tot overplaatsingen dat zich binnen geen enkele eenheid een sterke regionale of leeftijds-solidariteit kon ontwikkelen. Zo was (wij ontlenen het voorbeeld aan een memorie van de commandant van het veldleger) één willekeurig grensbataljon (het r sde) samengesteld uit lager kader en manschappen van niet minder dan zestien verschillende lichtingen terwijl in dat ene bataljon dan ook nog dienstplichtigen opgenomen waren die aanvankelijk tot elf verschillende regimentcri behoord hadden.ê Zo gingen belangrijke delen van het leger een vreemd dooreengeklutst geheel vormen. Het saamhorigheidsgevoelleed er schade door.
XCOver de gewone soldaten willen wij kort zijn. Men kan over hen nog moeilijker generaliseren dan over het kader. Er zullen er wel geweest zijn die zich al in de mobilisatietijd ijverige en toegewijde militairen betoonden, niet te zwaar tilden aan de gebrekkige uitrusting en evenmin aan de schamele soldij: welgeteld twee gulden en drie-en-twintig cent per week. Misschien moeten wij er wèl met enige nadruk op wijzen dat systematische voorlichting over de oorlogstaak die men eventueel te verrichten zou krijgen, ontbrak. Wel werden met veel ijver door een aparte dienst 'Ontwikkeling en Ontspanning' (geleid door mr. L. Binthoven die wij in ons vorig deel reeds tegenkwamen als hoofdcommissaris van politie te Rotterdam) lezingen en gezellige avonden georganiseerd, maar van concrete staatkundige scholing in de ruimste zin des woords was geen sprake. De troep moest Nederland verdedigen; waarout dat Nederland de moeite waard was, verdedigd te worden, kwam niet aan de orde. Trouwens, het gehele perspectief dat men in een oorlog, in een werkelijke militaire strijd, in een gevecht op leven en dood gewikkeld kon raken, bleef vaag en onwezenlijk. Heel wat soldaten legden in het militaire apparaat een aperte onverschilligheid aan de dag: de 'hoge omes' moesten het maar uitmaken - wie dat precies waren, interesseerde velen niet. Menigeen kende de hoogste rangen nauwelijks uiteen .. Generaal Reynders werd eens op inspectie in Groningen door een soldaat als 'overste' aangesproken (de hoogste officier met wie men direct contact had,GetuigeNierstrasz,I c, p.J.]. G. van Voorst tot Voorst: 'Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op de gevechtsterreinen', a.v., dl.
1 V. E. dl. 372. 2
de regimentscommandant, was overste) en toen die soldaat er op attent gemaakt werd dat hij een generaal tegenover zich had, was zijn reactie: '0, is dat nou een generaal,'! Hier sprak een branie-achtige onverschilligheid uit die, wat men er verder van zeggen moge, het ontstaan van gezonde hiërarchische verhoudingen bepaald niet vergemakkelijkte en maar al te licht afbreuk deed aan gepaste waakzaamheid.
XCHoeveel er aan die waakzaamheid schortte, is al gebleken bij onze beschrijving van de Duitse militaire spionage. Herinnert de lezer zich nog het rapport dat Hauptmann Kriebel uitbracht na zijn dagenlange verkenning van eind februari '40? 'Schwierigkeiten info/ge der Übenvachung durch die Hollánder haben sick nicht ergeben. Es war l'1löglich, selbst die Befestiglm.gszonen' (die sinds begin november '39 in staat van beleg verkeerden en waar de militaire comrnandanten dus alle veiligheidsmaatregelen konden nemen die hun gepast leken l) 'kreuz und quer zu durchfahren, ohne auck nur einmal angehalten zu werden. Eine Kontrolle erfolgte nut an einigen stark bewachten Brûcken' - maar daar stonden politietroepen op wacht: leden van een beroepskorps dat er op getraind was, waakzaam te zijn. Hoeveel anderen 'geloofden het wel'? Of beter: geloofden niet, dat de defensie-inspanning een urgente noodzaak vormde? Tegenover dat hele 'militaire gedoe' stond men onwenuig, men besefte niet dat, zodra de strijd zou ontbranden, het persoonlijk leven van snel reageren kon afhangen. Over de symptomen van laksheid maakte de commandant van het veldleger zich ernstige zorgen. 'Dikwijls' zag hij bij oefeningen onderdelen 'waar bijvoorbeeld midden onder een aanval bij een zoetelaar fruit werd gekocht." Generaal Winkelman deelde die bezorgdheid. Hij bezocht op een dag
XC'een grenswacht, een kilometer van de Duitse grens gelegen. De 'asperge'« hindernis" was slechts over de helft van de weg gesloten, daar het verkeer (terecht op dat ogenblik) niet mocht worden versperd. De opperbevelhebber van landen zeemacht zegt tegen de schildwacht: 'Ge ziet op de weg vreemde gewapende militairen naderen - wat doet ge?' De schildwacht geeft geen antwoord. De generaal herhaalt zijn mededeling en vraagt: 'Hoe moet ge de wacht alarmeren?' 'Door op mijn signaalfluit te blazen', zegt de schildwacht. 'Doe dit dan!' Hierop blies de schildwacht. De wacht kwam naar buiten en bezette de loopgraaf die aan weerszijden van de weg was aangelegd, doch in een kalm tempo. Op deJ.J.
1 Vraaggesprek met I. H. Reynders. (bijlage bij de Geïllustreerde Pers), 29 aug. 1964. G. van Voorst tot Voorst: 'Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op de gevechtsterreinen', dl. I b, p. 144. 3 Stalen palen die in betonnen kokers dwars over de weg geplaatst moesten worden en in die kokers met een pal vastgezet konden worden.
vraag van de generaalof de hindernis niet eerst moest worden gesloten, zei de wachtcommandant '0 ja!' en begon de hindernis te sluiten en wel van de zijkanten uit, in plaats van eerst een van de palen in het midden te plaatsen, waardoor de weg althans voorlopig voor auto's versperd zou zijn ... Maar nu komt het meest ergerlijke. Twee der hogere, ter plaatse verantwoordelijke oflicieren schroomden niet om jegens de opperbevelhebber van land- en zeemacht beleefdelijk op te merken dat het geval dat de generaal stelde, 'in de praktijk wel niet zou voorkomen'! !'1
XC- en die inspectie vond plaats na de Duitse overval op Denemarken en Noorwegen.
XCHet is niet moeilijk, ook elders op voorbeelden van gebrek aan waakzaamheid te wijzen. Dat alle gebieden waar stellingen lagen, nog vóór het november-alarm in staat van beleg verklaard waren, maakte weinig verschil; wij stipten dat al aan. Er kwamen in de Grebbelinie, aldus de commandant van het IV de legerkorps, 'allerlei mensen, oogluikend en onder geleide, maar waarvan men niet altij d kon nagaan wat dat voor mensen waren' (waarom niet e). 'Dat tippelde maar allemaal belangstellend rond'2 - onder die belangstellenden, zoals wij zagen, het hoofd van de Kriegsorganisation van de Abwehr in Den Haag, drie Duitse stafofficieren en de commandant van een van de twee Duitse divisies die de Grebbelinie moesten doorbreken. Dat de Duitse militaire attaché's 'de beste spionnen' waren aan Duitse kant, nam ook minister Dijxhoorn aan" - maar uit niets blijkt dat men zich voldoende moeite gegeven heeft hun gangen na te gaan, zelfs niet nadat ontdekt was dat één hunner, Oberstleutnant Otzen, zich in de buurt van de Moerdijkbruggen opgehouden had.! Van dr. Butting wist de Haagse politie en dus de Centrale Inlichtingsdienst en wist ook de gehele ministerraad sinds begin '38 dat hij een kwalijke en intrigerende Nazi was" - dat hij zich niettemin tijdens de mobilisatie-periode vrij door ons land begeven kon, bleek in ons vorig hoofdstuk.
XCHet euvel zat diep - diep in de historie. Oorlogservaring ontbrak. Werd
XC1 H. F. M. van Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobilisatie 1939-194° en de meidagen 1940"Enq., ell. I b, p. 104. 2 Getuige A. R. van den Bent, a.v., ell. I c, p. 136. 3 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, a.v., p. 39. Getuige H. F. lVI.van Voorst tot Voorst, a.v., p. 91. Kort na 19 april 1940 werd aan de gezantschappen van Duitsland, Engeland en Frankrijk meegedeeld dat elk van de gezantschapsleden die zich buiten Den Haag en omgeving wilde begeven, voortaan een speciale vergwlning nodig zou hebben (c. Moolenburgh: 'Dagaantekeningen 1939-1940', 19 april 1940); wij hebben niet de indruk dat op de naleving van die regeling scherpe controle uitgeoefend is. 5 Brief, 21 febr. 1938, van de hoofdcommissaris van politie, Den Haag, aan de procureur-generaal bij het gerechtshof te Den Haag, Ministerraad-rçj S, agendastuk
bij sommigen een reële kijk op de dreigende gevaren door een alleszins gerechtvaardigde bezorgdheid gescherpt, bij anderen, vele anderen, stimuleerde die bezorgdheid eerder de neiging om de kop in het zand te steken. Men dacht liever niet aan die mogelijke oorlog - die houding was ook bij de militairen wijdverbreid. Alle inspanningen van sommige commandanten ten spijt, slaagde men er niet in, de goeddeels uit gewone burgers bestaande krijgsmacht te bevrijden van de illusies welke onder het gros der burgerij opgeld deden.
XCDe dislocatie van de organen van de luchtverdediging en van de Koninklijke Marine hebben wij eerder in dit hoofdstuk al aangegeven, maar nu moeten wij dieper ingaan zowel op de opstelling van de landmacht als op de stellingen die zij te harer verdediging ingericht had - goeddeels zèlf ingericht, want tot rnaart '40 werd slechts twee dagen per week geoefend en werd vier dagen gegraven; nadien was de verhouding omgekeerd.' Die cijfers geven nog een te gunstige indruk; eigenlijk was bijna zes maanden lang nauwelijks geoefend: op de twee daarvoor uitgetrokken dagen vonden namelijk ook andere bezigheden plaats: 'uitgeven en innemen van wasgoed, geestelijke verzorging, baden, sport, inspecties'; gevolg was, dat op die schamele twee oefeningsdagen de gemiddelde uitruksterkte van een compagnie infanterie althans in de Grebbelinie niet veel hoger was dan een kwart van norrnaal.ê De lezer die, ons relaas volgend, straks de stellingen langs gaat, bedenke dus dat er in militair opzicht een hoge prijs voor betaald was. Niet alleen had al dat graafwerk het uitvoeren van veldoefeningen bemoeilijkt, maar er was bovendien, aldus majoor Wilson, 'veel tijd verhunmeld en de resultaten waren zo slecht dat in de eerste maanden veel wat was gemaakt, weer moest worden afgebroken.f 'Donderdag en vrijdag en ook zaterdagmorgen', zo schreef bijvoorbeeld eind september '39 een sergeant-sectiecommandant van de Grebbelinie uit aan zijn vrouw, <hebben we ons dapper geweerd met graven in de liniedijk. Grote gaten voor mitrailleurnesten en schuilplaatsen. De zaak raakte aardig voor elkaar. Zaterdag
XC1 Wilson: Vijfoorlogsdagen, p. 67. J. Harberts: 'Aanvullend verslag' (okt. 1946), Enq., punt a, gestenc. bijlage 92. 3 Wilson: Vijf oorlogsdagen, p.
middag kwam echter het bevel dat alles weer dichtgegooid moest worden. De Generale Staf was van oordeel dat de dijk door al dat graafwerk tezeer verzwakte. Echt militair, hoor, eerst graven en dan weer dichtgooien, straks moeten ze weer open, die gaten die wij gegraven hebben. 't Is echt niet prettig zo iets, maar je kunt er niets tegen doen."
XCDe bosjes die vlak ten oosten van de dijk lagen, moesten, teneinde een vrij schootsveld te krijgen, gekapt worden. 'Bij de compagnie', herinnerde diezelfde sergeant zich later, 'waren enige bijlen en kapmessen beschikbaar, veel te kort om elke soldaat te kunnen laten werken. Als één man werkte, stonden er ongeveer vijf anderen te wachten tot hij moe werd. Zo was het trouwens ook met de schoppen en houwelen gesteld. Van alles veel te weinig en aanvulling was blijkbaar niet mogelijk ... De waterplaatsen moesten van afvalhout gemaakt worden. Spijkers waren er niet, deze moesten uit oud timmerwerk worden getrokken en worden rechtgeslagen. Timmeren moest met een steen of ander hard voorwerp gebeuren, want er was slechts zo nu en dan een hamer te krijgen.'2
XCBij het maken van gevechtsdekkingen in het onderhavige stellinggedeelte werden in een later stadium, maar pas na de zware vorstperiode van de winter '39-'40, aannemers ingeschakeld die met het nodige moderne materieel verschenen. Men vraagt zich af waarom dat niet van meet af aan geschied is, temeer omdat, althans volgens verklaring van minister Albarda, het departement van Waterstaat aan Defensie over alle aannemers de vrije beschikking gegeven had." Wij nemen aan dat veel tijd verloren ging met het opstellen, wijzigen en nog eens wijzigen van de uit te voeren plannen, het maken van begrotingen en het aanvragen en toestaan van de benodigde gelden. Een merkwaardig contrast blijft het: de visie en de energie waarmee in de periode tussen de twee wereldoorlogen de Zuiderzeewerken aangepakt werden - en het gebrek aan visie en het gebrek aan energie die bleken uit de traagheid waarmee stellingen aangelegd werden die het land in een betere staat van verdediging moesten brengen.
XCGeven wij in het nu volgende de bezetting van bepaalde stellingen en linies aan, dan beschrijven wij (tenzij anders vermeld is) de situatie welke bij het begin van het Duitse offensief bestond, anders gezegd: in de nacht van 9 op 10 mei. Daarbij mag men het krijgsbeleid dat generaal Winkelman wilde voeren, niet uit het oog verliezen. Hardnekkig moesten verdedigd worden: de Afsluitdijk, de Grebbelinie, de in de Betuwe aansluitende linie naar Ochten, vandaar westwaarts de stellingen langs Waal en Linge, en dan
XC1 Brief, 24 sept. 1939, van L. H. E. de Ridder aan zijn echtgenote. 2 Brief, 24 febr. 1969, van L. H. E. de Ridder. 3 Getuige]. W. Albarda, Enq., dl. I c, p.
begon bij de Merwede het zuidfront van de Vesting Holland; vanuit die vesting hoopte de generaal de verbinding in stand te houden met het Franse zevende leger dat (zulks wist hij) op komst was, ten dele via Noord-Brabant, ten dele via Zeeland; daar werd de toegang tot Zuid-Beveland door twee stellingen versperd. Uit dit krijgsbeleid, uit deze opzet vloeide dus voort, dat de provincies Groningen, Friesland, Drente, Overijsel, Gelderland (behalve de westelijke helft van de Betuwe), een groot deel van Noord-Brabant en geheel Limburg spoedig door de Duitsers bezet zouden worden. In die delen des lands stond in totaal iets meer dan 25 % van de totale sterkte aan infanterie van de landmacht": al die troepen hadden niet meer dan een vertragende taak - een taak evenwel, die zij vrijwel zonder steun van artillerie moesten uitvoeren.
XCWij beginnen in het noorden des lands,"
XCIn de provincies Groningen en Drente waren enkele zwakke bewakingslinies achter elkaar aangelegd, hoofdzakelijk op de westoever van kanalen en vaarten, langs de Hoogeveense vaart op de noordoever. Overeenkomstige, nog zwakkere linies lagen midden door Drente en dwars door Friesland. Die laatste linies waren onbemand, in de eerste bevonden zich 5 bataljons infanterie. Verwacht werd, dat die bataljons vrij spoedig, na zoveel mogelijk bruggen vernield te hebben, op de Afsluitdijk zouden terugvallen. Overwogen was, in het gebied van de Friese meren tevoren inundaties te stellen maar dat denkbeeld was door generaal Winkelman verworpen aangezien niet verwacht mocht worden dat die paar bataljons weerstand van betekenis konden bieden.ê De civiele schade zou dus niet in verhouding staan tot het militair resultaat dat men van die inundaties verwachten mocht.
XCIn de Wons-stelling die op Fries gebied vóór de Afsluitdijk aangelegd was en die onder de commandant van de stelling Den Helder ressorteerde, stond iets meer dan één bataljon infanterie met drie stukken veldgeschut en enig antitankgeschut. De stelling was ca. 7 km lang ; er waren niet meer dan eenvoudige veldversterkingen aangelegd die evenwel gemakkelijk zichtbaar waren. Met de bouw van twaalf betonnen bunkers die op het program stonden, was men nog niet begonnen. De inundatie vóór de stelling was smal en weinig waard. Gehoopt werd dat de bezetting versterkt zou worden met een deel van de troepen die uit de drie noordelijke provincies zouden terugvloeien.?
XC1 Nierstrasz: Algenteen Overzicht, p. I47. 2 Gegevens over de opstelling der troepen bij H. F. M. van Voorst tot Voorst: 'Notities over de mobilisatie 1939-1940 en de meidagen 1940"Euq., dl. I b, p. 101. 3 A. V3n der Wiel: De territoriale verdediging' val! de noordelijke provinciën, p. 2 e.v., p. 14-16. 4 (Sectie krijgsgeschiedenis) O. J. Sierserna en V. E. Nierstrasz : De stellillg val! Dell Helder, mei 1940 (1960), p. 29-30. 39
XCXIV. Opstelling der bataljons volgens generaal Winkelmans krijgsplan De aantallen infanterie-bataljons zijn met cijfers aangegeven. Met de verplaatsingen die generaal Winkelll1an na het uitbreken der vijandelijkheden wilde uitvoeren, is rekening gehouden. 39
XCEen kilometer of drie uit de kust werd de Afsluitdijk verdedigd van zestien stevige betonnen bunkers uit die door allerlei versperringen goed aangevuld werden. De bunkers waren electrisch verwarmd en verlicht; het er geplaatste antitank-geschut van 5 cm dat vóór de oorlog met veel moeite in Polen aangekocht was,! was niet erg zwaar maar kon op korte afstand een geduchte uitwerking hebben. Het bezettingsdetachement (ca. 220 man) was artilleristisch goed geoefend, de kanonnen werden bediend dool' personeel van de marine - het gehele detachement was sindsde 'Albaniëmobilisatie' van april '39 al ter plaatse en had 'een onwrikbaar vertrouwen in de kracht van het complex dat het zou moeten verdedigen.P Dat vertrouwen zou niet beschaamd worden.
XCIn Overijsel en de Achterhoek bevonden zich 5 grensbataljons. Ook hier waren allerlei lijnen van hindernissen en vernielingen uitgestippeld; meer dan 130 verschillende vernielingen moesten uitgevoerd worden, maar op ra mei kon, mede doordat generaal Winkelman in april 3 bataljons uit dit gebied teruggetrokken had, slechts een deel der objecten bezet worden. Taak van de overblijvende grensbataljons was het, de hindernissen te stellen (stalen palen in de weg plaatsen, bomen opblazen, betonring-versperringen sluiten: dat zou ook elders langs de Duitse grens geschieden) en voorts de vastgestelde vernielingen uit te voeren (merkwaardig genoeg niet aan de spoorwegen"), maar het was niet de bedoeling dat die bataljons beoosten de Ijsel nog weerstand van betekenis zouden bieden. Zij moesten trachten, de westelijke IJseloever te bereiken: daar zouden zij dan bij de verdediging van de IJsellinieingeschakeld worden."
XCIn die IJselliniestonden tevoren al 5 bataljons: het zouden er dus, als alle grensbataljons uit Overijsel en de Achterhoek zich in goede orde konden terugtrekken, 10 worden. Bij de grote bruggen bevonden zich hier (evenals bij de bruggen over de Waal, de Maas, de Bergse Maas en het Hollands Diep) de uit '35 en '36 daterende zware bunkers; verder waren langs de gehele lengte van de ijsel (alsook, verder zuidwaarts, in de Over-Betuwe, langs het Maas-W aalkanaal en langs de Maas) versterkingen aangelegd:J. J.39
1 Getuige C. van Dijk, dl. Ic, p. 99. • Siersema en Nierstrasz: lIall p. 31-)2. 3 De Nederlandse Spoorwegen hadden voor gesteld, bij alle rails even ten westen van de grensstations een permanente explosie lading aan te brengen; het voorstel was aanvaard maar de genie was niet in staat geweest, het ook uit te voeren. (Verslag: 'Ontsporingen en vernielingen', nov. 1940, p. 1-2. Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-2, pak C no. 2). • A. van der Wiel: ill p.
betonnen bunkertjes met of zonder gietstalen koepels, bedoeld om de mitrailleurschutters een goede dekking te geven. Simpeler dekkingen waren er voor de manschappen die in de bunkertjes geen plaats konden vinden. De IJsellinie bezat, afgezien nog van de kanonnen in de grote bunkers bij de bruggen, enig veldgeschut en antitankgeschut." De kleine bunkers hadden, met uitzondering van die welke gietstalen koepels bezaten, niet veel weerstandskracht en waren bovendien stuk voor stuk goed zichtbaar. Wel vormden zij, volgens het denkbeeld van minister van Dijk, met hun mitrailleurs 'een aaneengesloten vuurfront', maar dat front bezat slechte interne verbindingen (geen enkel versterkt punt had telefoon) en was bemand met troepen die weinig munitie bezaten en van handgranaten nagenoeg verstoken waren.ê Te vrezen viel, dat het de Duitsers weinig moeite zou kosten, al die langgerekte, plaatselijk zwak-bemande rivierlinies te doorbreken: dan zou, van het punt van doorbraak uit, de gehele linie, voorzover nodig, sector voor sector opgerold kunnen worden.
XCDe linie in de Over-Betuwe was met 2 bataljons bezet, ressorterend onder de commandant van de brigade A (Betuwe), achter en bij het Maas-Waalkanaallagen er ook 2, ressorterend onder de commandant van de brigade B (Land van Maas en Waal). De bruggen over het kanaal waren, als de bruggen over de grote rivieren, voor vernieling voorbereid en bezet door politietroepen en infanteristen."
XCOp gelijke wijze was, van Grave tot Eysden, de verdediging van de Maas voorbereid, met dien verstande dat hier het troepenscherm nog dunner was dan langs het Maas-Waalkanaal: 7 bataljons langs de Maas met inbegrip van de grensdetachementen in Noord- en Midden-Limburg beoosten die rivier, en 5 bataljons in Zuid-Limburg die (afgezien nog van andere taken) ook de verdediging van het Julianakanaal voor hun rekening moesten nemen. Vlak langs de westelijke oever van de Maas was een aaneengesloten versperring aangelegd van prikkeldraad op stalen ofhouten palen": hier zouden de Duitsers plaatselijk felle weerstand ontmoeten, in Zuid-Limburg zou daarentegen de overgave van de territoriale bevelhebber slechts een kwestie zijn van enkele uren.
XCLaat ons nu zien, wat er aan stellingen lag en aan troepen opgesteld stond ten westen van die zwakke linies van IJselen Maas.
XCBeginnen wij nu in het zuiden, dan moet er allereerst aan herinnerd
1 A.v., p. 4-5. 2 Wilson: p. 1°5-07. 3 V. E. Nierstrasz en A. van der Wiel: eI1 p.I-2. • (Sectie krijgsgeschiedenis) V. E. Nierstrasz ; (1953), P: 6, 10.
worden, dat het de bedoeling van generaal Winkelman was, vlak na het ontbranden van de strijd (d.w.z. in de nacht, volgend op de eerste oorlogsdag) het restant van de Lichte Divisie naar de Vesting Holland over te brengen en het gros van het lIlde legerkorps samen met de brigade B terug te nemen achter Waal en Linge. Dat was een omvangrijke en betrekkelijk gecompliceerde operatie die een groot deel van het materiaal van de genie opeiste. Welzouden de terugtrekkende troepen gebruik kunnen maken van de verkeersbruggen bij Hedel, Heusden en het Keizersveer (over Maas en Bergse Maas) alsmede bij Zaltbommel (over de Waal), maar daarnaast zouden tien schip- of pontonbruggen geslagen worden en zouden op zeven andere punten veerdiensten georganiseerd worden.' Het vertrek van al die troepen zou betekenen dat de verdediging van de PeelRaamstelling overgelaten werd aan slechts 16 bataljons, van welke 8 de Peeldivisie vormden.
XCDe Peel-Raamstelling was, wat de aangelegde versterkingen betrof, niet uitgesproken zwak te noemen. In het zuidelijk gedeelte lagen vele kanalen die, alweer, bunkers kregen aan de westelijke oever (tussen Weert en Nederweert werden ze door een onbegrijpelijke fout aan de oostelijke oever gebouwd; de nieuwe aan de westelijke waren op 10 mei nog niet klaarê). Ook waren bij die Zuidelijkehelft van de Peel-Raamstelling gebieden geinundeerd. Kwetsbaarder was de noordelijke helft, ongeveer van de spoorweg Venlo-Eindhoven tot de Maas bij Grave. Dit was ideaal terrein voor tanks. In de zomer van '39 was dan ook besloten, hier een ongeveer 10 m breed kanaal te graven (het Defensiekanaal) dat aan de westelijke oever een 2 m hoge aarden wal zou krijgen met betonnen bunkers er in en aan de oostelijke oever stevige prikkeldraadversperringen. Het kanaal vond noordwaarts zijn voortzetting in het kleine riviertje de Raam."
XCUiteraard had de gehele stelling als nadeel dat zij via het 'gat' in België snel omvat kon worden. Bovendien was de bezetting, gegeven de lengte van de stelling, numeriek zwak en aan de bewapening ontbrak veel. 'Ik had', klaagde de commandant van de Peeldivisie, 'geen artillerie, geen pantserafweer, geen verbindingen, geen munitietrein, geen luchtafweergeschut, geen luchtdoelmitrailleurs ik had niets, niets, niets'! - dat was wel ietwat overdreven, maar dat de verdedigers van de Peel-Raamstelling, metJ.J.
1 V. E. Nierstrasz en F. A. de Klerck: p. 8. 2 Brief, IQ mei 1948, van A. Plesman aan G. Duisterwinkel,Euq., punt a, gestenc. bijlage no. lIS. 3 V. E. Nierstrasz: p. 12-17. 4 Getuige L, Schmidt, dl. I c, p. 274.
andere troepen vergeleken, weinig wapens bezaten om van zich af te slaan, mag grif erkend worden. Generaal Winkelman had nu eenmaal zijn beslissing genomen: niet de Peel-Raamstelling zou met kracht verdedigd worden - wèl de stellingen die het hart des lands omgaven: de Grebbelinie met haar voortzetting in de Betuwe, de Waal-Lingestelling en het zuidfront van de Vesting Holland.
XCDe Grebbelinie die door vier divisies met 44 bataljons verdedigd zou worden, volgde over het algemeen het laagste deel van de Gelderse vallei. Dat had zijn goede redenen. Dit was een gebiedsstrook met, over het algemeen, slechte afwatering: men kon er dus gemakkelijk inundaties stellen. Een deel van het water kwam daarbij uit het IJselmeer waar de Waterstaat op verzoek der militaire autoriteiten het peil hoger opgezet had dan eigenlijk toegestaan was.! De gevechtsopstellingen van de linie waren over het algemeen vrij primitief, slechts hier en daar stonden er betonnen bunkers. De gehele stelling had drie zwakke punten: de omgeving van Amersfoort, de omgeving van Veenendaal en de omgeving van de Grebbeberg. Bij Amersfoort en Veenendaal bevonden zich evenwel inundaties - juist die inundaties vormden tussen Wageningen en de Grebbeberg een probleem. Hier moest, zoals wij al eerder vermeldden, het inundatiewater uit de Rijn komen en de Rijn had vaak in de lente en zomer een lage waterstand. Dat nadeel was slechts op te heffen door bij de Grebbe een bomvrij gemaal te bouwen dat bij lage waterstand voldoende water kon oppompen. De genie had er in de zomer van '39 een project voor ontworpen; dat was toen 'van de hand gewezen omdat het te kostbaar was" zes maanden later werd toch tot de bouw besloten, d.w.z. de bouw van een ander gemaal want de Rijkswaterstaat had het ontwerp van de genie afgekeurd. 'Er is', legde ir. Ringers, oud-directeur-generaal van de Waterstaat aan de Enquêtecommissie uit, 'altijd een wrijving geweest tussen militairen en Waterstaat omdat de Waterstaat nogal pretentieus is en wel eens laat voelen dat ze iets beter weet .. '3 Aanvankelijk kon men geen pompinstallaties vinden voor het nieuwe gemaal, maar gelukkig: hier wist ir. Ringers (die in die tijd, eigenlijk zonder formele positie, met grote energie en bekwaanmeid alle militaire kwesties behandelde waar waterstaatkundige aspecten aan vast zaten: zijn inschakeling was een denkbeeld van minister van Kleffens geweesr') - voor die pompen dan, wist ir. Ringers een oplossing te vinden: bij de gemalen van het [ulianakanaal in Zuid-Limburg kon een stel pompen gellust worden. Die werden dus voor het Grebbegemaal bestemd. Met de bouw van het
XC1 Getuige F. A. Vaillant, a.v., p. 290. 2 Getuige J.]. C. P. Wilson, a.v., p. lIS. a Getuige]. A. Ringers, a.v., p. 123. Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, a.v., p. 28.
gemaal werd in december '39 begonnen! - hij was in mei '40 wel gevorderd, maar het gemaal stond er nog steeds niet en de waterstand in de Rijn was als gevolg van de droogte in de lentemaanden extra-laag. De natuurlijke inundatie was langs de gehele Grebbelinie verdwenen- en bij de strook voor de Grebbeberg was nog geen vierkante centimeter grond kunstmatig geïnundeerd.
XCNu moet erkend worden: het bouwen en inrichten van een geheel gemaal (dat ook nog bestand moest zijn tegen bombardering en beschieting) vormde geen geringe opgave. Erger was evenwel dat niet minder noodzakelijke beveiligingsmaatregelen welke een veel simpeler karakter droegen, óók niet genomen waren. Het Grebbefront had een breedte van vier kilometer. De voorposten bestonden uit twee compagnieên: ca. 400 man. Het terrein dat zij verdedigen moesten, leende zich bij uitstek voor de aanval: het was landbouwgebied met heggen en boomgaarden, 'een aanvaller', aldus Nierstrasz, 'kan zich door dit terrein voorwaarts werken zonder dat hij behoorlijk onder het vuur van de verdediger behoeft te komen.P Het zicht van die verdediger zou namelijk belemmerd zijn. Dat gold bij uitstek voor de straatweg van de Grebbeberg naar Wageningen die omzoomd was met dubbele rijen eiken.
XCNu had de commandant van het !Ide legerkorps (waartoe de 4de divisie behoorde die de zwaarbeboste Grebbeberg en omgeving verdedigen moest) al in de herfst van '39 om verlof gevraagd, de nodige opruimingen uit te voeren: hij wilde het voorterrein van de Grebbeberg geheel 'schoon' maken en bovendien een flink bosperceel op de berg kappen.s De commandant van het veldleger, generaal J. J. G. van Voorst tot Voorst, nam zijn voorstel over; hetzelfde deed de opperbevelhebber, toen nog generaal Reynders maar de noodzakelijke toestemming werd door de regering die de betrokken eigenaars schadeloos moest stellen, geweigerd. Generaal van Voorst tot Voorst nam die weigering hoog op. Tijdens de nieuwjaarsaudiëntie van de koningin deed hij begin januari' 40 op generaal Reynders een beroep, de kwestie die hij, van Voorst tot Voorst, als urgent beschouwde, met enkele der aanwezige ministers te bespreken. Reynders zag er geen gat in. Van Voorst tot Voorst schoot toen zelf Steenberghe en welter aan. Vermoedelijk verwezen zij hem naar hun ambtgenoot Dijxhoorn en de opnieuw gevraagde toestemming werd opnieuw niet verleend." Enkele maanden later
XC1 Getuige C. Mattern, a.v., p. 241. 2 Getuige W. F. Sillevis, a.v., p. 470. 3 Getuige V. E. Nierstrasz, a.v., p. 375. 4]. Harberts: 'Aanvullend verslag', p. 8 (Ellq., punt a, gestenc. bijlage no. 92). s Brief, 24 nov. 1948, van].]. G. van Voorst tot Voorst aan de Sectie krijgsgeschiedenis (Archieven, groep III- I, pak C); brief, 26 dec. I968, van M. P. L. Stccnberghe.
was het generaal Winkelman die om dezelfde toestemming vroeg - ook hij bereikte niets.'
XCEr moet over die zaak in de ministerraad of in onderlinge besprekingen van ministers menig woord gewisseld zijn (zoals gebruikelijk vindt men er in de notulen van de kabinetsvergaderingen geen spoor van terug), maar kennelijk stonden diegenen bij wie de beslissing lag (in de eerste plaats de minister van financiën, de Geer), met grote beslistheid op het standpunt dat de uitgave, bestaande uit de schadevergoedingen die het rijk zou moeten betalen, niet verantwoord was. Wat was de opinie van de minister van defensie, Dijxhoorn e Hoe hoog nam hij de zaak op ? Wij weten het niet. Het lijkt ons niet uitgesloten dat hij meende dat men, als de Duitsers aanvielen, nog wel enkele dagen tijd zou hebben om althans de meest noodzakelijke opruimingen uit te voeren. De gehele trage gang van zaken had overigens, volkomen begrijpelijk, de diepe ergernis van generaal van Voorst tot Voorst opgewekt. Toen het er op 8 mei naar uitzag dat de Duitsers elke dag konden aanvallen, hakte hij de knoop door: op eigen gezag verleende hij zijn ondercommandanten machtiging, alle opruimingen te verrichten die zij noodzakelijk achtten; per telexbericht rapporteerde hij zijn beshut aan de opperbevelheber, tien minuten later kwam, eveneens over de telex, diens goedkeuring binnen," Onmiddellijk begon men, ook voor de Grebbeberg, met het omhakken van bomen - dat werk werd nog op 10 mei voortgezet. Tijd ontbrak om de omgehakte bomen weg te slepen, en op II mei bleek, wat men verricht had, helaas 'een groot voordeel' voor de aanvallende Duitsers te zijn, 'want liggende bomen zijn betere dekking dan staande bomen' - aldus de commandant van de ade divisie, de divisie die op en bij de Grebbeberg de volle kracht van de Duitse aanval te doorstaan kreeg; een aanval die door inundaties noch door opruimingen gehinderd werd en waarvan het snelle succes, mede door die omstandigheid veroorzaakt, een bepalend effect zou hebben op het verloop van de gehele strijd. Want het komt er in een aanvalsoorlog (Clausewitz had dat al geleerd) niet op aan, sterk te zijn op alle punten; het komt er op aan, sterk te zijn op dat ene punt waar men de beslissing forceren wil. Ten noorden van de grote rivieren lag dat punt voor de Duitsers bij de Grebbeberg waar zij tevoren zo goed om zich heen gekeken hadden.
XCVan die linie vormde de Z.g. Betuwestelling (de linie Ochten-de Spees), aangelegd Waar de Betuwe tussen Rijn en Waal het smalst was, de zuid
XC1 A.v. (de brief van van Voorst tot Voorst) 2 Brief, 18 maart 1949, van].]. G. van Voorst tot Voorst aan de Sectie krijgsgeschiedenis (a.v.).
waartse voortzetting. Het was een veldstelling met hier en daar kleine bunkers. Zij werd door inundaties gedekt." Brigade A die er de wacht hield, telde 6 bataljons.
XCLangs Waal en Linge volgde dan westwaarts de Waal-Lingestelling.
XCDe hoge Waaldijk leek voor verdediging minder geschikt: in het dijklichaam kon men moeilijk goede gevechtsopstellingen aanbrengen, maar posteerde men de troepen achter de dijk, dan konden zij niet zien wat op de rivier gebeurde. Tussen de Spees en Tiel had men evenwel geen keus: hier zou noodgedwongen de verdedigingslijn toch langs de dijk komen te liggen. De opzet was, dat de betrokken sector bemand zou worden met de 5 bataljons van de brigade B die ten zuiden van de Waal stond (en dus de rivier moest oversteken) en met I bataljon uit de Peel-Raamstelling. Voorbereidingen voor stellingbouw waren in mei '40 aan die Waalsector nog niet getroffen: dat zou voor de brigade B een pijnlijke verrassing worden want de veldstelling in het Land van Maas en Waal die zij op 10 mei opeens verlaten moest, was (mede door haar brede inundaties) van redelijke kracht. Het verlaten van die stelling was ook niet voorbereid": zoals wij al eerder zagen, had generaal Winkelman besloten, de commandant van de brigade B niet in te lichten omtrent de terugtocht die, zodra de Duitsers zouden aanvallen, gelast zou worden.
XCTen westen van Tiel kon men de Waaldijk verlaten en de verdediging in het gebied van het riviertje de Linge voeren dat zich ook goed bleek te lenen voor het stellen van inundaties, Met de aanleg van die Lingestelling was evenwel in mei '40 nog niet begonnen.ê Intussen had generaal Winkelman in de loop van april voor de bezetting van het betrokken gebied een nieuwe brigade gevormd (brigade G) waarvoor hij uit alle delen van het land bataljons bijeengeschraapt had; het werden er 6. De bedoeling was, dat het gros van het HIde legerkorps, uit Noord-Brabant teruggetrokken, zich hier met 13 bataljons zou inrichten.
XCDan volgde verder westwaarts de Groep Merwede (3 bataljons) die de verbinding vormde tussen de Lingestelling en het zuidfront van de Vesting Holland; dat zuidfront zou een bezetting krijgen van 9 bataljons waaronder de 2 grensbataljons uit Breda en Bergen op Zoom die naar het Hollands Diep zouden terugtrekken. Vóór dat zuidfront lagen de Nieuwe Merwede, het Hollands Diep en het Haringvliet: brede stromen die als zodanig een aanzienlijk obstakel vormden voor vijandelijke legers. Des te groter was de betekenis van de bruggen die bij Moerdijk het Hollands Diep overspanden:
XC1 V. E. Nierstrasz: De operatiën vall liet veldleger en het oostfront vall de Vesting Holland, p. 19. 2 A.v., p. 24-25. A.v., p.
de uit 1872 daterende spoorbrug en de in 1936 gereedgekomen moderne verkeersbrug. Bij beide bruggen was een stelsel van grote en kleine bunkers aangelegd, bovendien lagen er sinds mei ' 38 explosieve ladingen in de pijlers. Die moesten tot ontploffing gebracht worden door middel van slagsnoeren (lonten) die in de grote bunkers bewaard werden en dus bij acuutdreigend gevaar eerst nog bevestigd en ontstoken moesten worden; hier was een sP~cialeopdracht voor nodig van de opperbevelhebber - uitvoering van die opdracht vergde minstens een vol uur.!
XCGeneraal Winkelman voorzag de Duitse luchtlanding juist bij deze bruggen nl.et - zijn vrees was niet dat zij in Duitse handen zouden vallen maar veeleer dat zij, in de nervositeit van de strijd, te vroeg opgeblazen zouden warden: dat zou, waren de Duitsers nog verre, betekenen dat de Lichte Divisie zich uit Noord-Brabant niet naar de Vesting Holland kon verplaatsen en dat de verbinding met het Franse zevende leger verbroken zou worden. De ontsteking door middel van lonten was eigenlijk allang uit de tijd; dat de landmacht nog niet over de gehele linie een moderner systeem (elecrrische ontsteking) had kunnen invoeren, was een typerend symptoom van gebrek aan visie en in elk geval ook van de mate waarin de legerleiding zich jarenlang met ouderwetse hulpmiddelen had moeten behelpen omdat moderne nu eenmaal geld kostten. Medio januari '40 was besloten, alle slagsnoeren te vervangen door systemen van electrische ontsteking. Daar was een urgentieplan voor opgesteld. Men begon met de bruggen die dicht of vrij dicht bij de Duitse grens lagen, de Moerdijkbruggen stonden 'geheel onderaan op deze lijst' en konden in mei '40 dus niet electrisch tot springen gebracht worden.ê
XCDe spoorbrug en de verkeersbrug te Dordrecht waren in het geheel niet voor springen voorbereid; beide bruggen hadden een zwakke veiligheidswacht." De Maasbruggen in Rotterdam hadden geen springlading maar !;ier bevond zich bovendien, behalve op de spoorbruggen, geen enkele bezetting. Welhad de Rotterdamse hoofdcommissaris van politie, mr. L. Einthoven, er herhaaldelijk op aangedrongen, ook de verkeersbruggen door enkele troepen te laten bewaken, maar de garnizoenscommandant was daar niet op ingegaan; er legerden, had hij gezegd, in Rotterdam, afgezien van 1 bataljon dat Waalhaven verdedigen moest, alleen troepen in opleiding en die kon men niet met een militaire taak belasten." Aan de in Rotterdam aanwezige mariniers werd niet gedacht.
XC1 Getuige A. van Almkerk, Bnq., dl. I c, p. 377. • Getuige M. R. H. Calmeyer, a.v., p. 303. 3 Nierstrasz: De krijgsverrichtingm op het zuidfront val'! de Vesting Holland, mei 1940, p. 12. 4 F. A. de Graaff: Op Ieven ell dood, kroniek vall oorlog ell bezetting, 1940-1945 (1946), P: 4-5.
XCWij gaan nu verder Holland in.
XCHet Iste legerkorps dat met 19 bataljons dicht achter de kust opgesteld stond, ongeveer van Velsen tot Hoek van Holland, vormde (samen met de Lichte Divisie) de strategische reserve waarover generaal Winkelman in geval van een Duits offensief hoopte te kunnen beschikken. De bedoeling was dat, bij zodanig offensief, het Iste legerkorps in het oostfront van de Vesting Holland opgesteld zou worden. Er bevonden zich voorts in het westen des lands, met name in en bij Den Haag, verscheidene depots waar infanteristen en recruten voor andere wapens in opleiding waren: de gewone dienstplichtigen van de zomerlichting-roze waren begin februari in dienst gekomen en op I april de buitengewoon dienstplichtigen van de lichtingen '38 en '39: dienstplichtigen dus, die in die jaren niet aan de eerste oefening deelgenomen hadden. Al deze troepen, maar met name de op I april opgekomenen, waren in de meidagen van '40 nauwelijks geoefend.' Afgezien van de 19 bataljons van het Iste legerkorps bevonden zich in de Vesting Holland nog 5 bataljons geoefende troepen: telkens I in Rotterdam (wij noemden het al), Den Haag en Amsterdam en voorts telkens I in de twee belangrijkste kusthavens: Hoek van Holland en IJmuiden.
XCWat de Vesting Holland betreft, zij dan tenslotte vermeld dat, zoals wij al weergaven, generaal Winkelman na de Duitse luchtlandingen bij Oslo de vliegvelden in het westen des lands een sterkere bezetting gegeven had; dat het oostfront van de Vesting (waarop het veldleger uit de Grebbelinie eventueel zou moeten terugtrekken) op 10 mei slechts een bezetting van 6 bataljons behouden had en dat de provincie Noord-Holland tussen het Noordzeekanaal en de stelling Den Helder geen bezetting van betekenis had: gegeven de mogelijkheid van Duitse landingsoperaties dwars over het Ijselmeer, was dat wel enigszins bedenkelijk, maar er waren nu eenmaal geen troepen meer.
XCDe stelling Den Helder die, gezien de betekenis van de marinehaven, rechtstreeks onder de opperbevelhebber ressorteerde en niet onder de commandant van de Vesting Holland, had een bezetting van 5 bataljons.
XCTenslotte dan de commandant Zeeland. Hij had 8 bataljons van de landmacht plus nog I marine-bataljon onder zijn bevelen. De meeste troepen stonden op Walcheren; zou Duitsland aanvallen, dan zouden die per trein en per auto naar het oostelijk deel van Zuid-Beveland overgebracht worden waar achter elkaar twee zwakke stellingen aangelegd waren: de Bathstelling en de Zanddijkstelling ; de bedoeling was, dat die laatste stelling hardnekkig
XC1 (Sectie krijgsgeschiedenis) C. D. Kamerling: Algemeen overzicht vall de strijd 0/11 CII ill de Vesting Holland (zonder het oostfront}, mei 1940 (1954), p. 25.
verdedigd zou worden.! Artillerie was er overigens nauwelijks; voor Ie stelling Den Helder gold hetzelfde."
XCHebben de cijfers omtrent al die bataljons bij de lezer misschien toch de indruk gewekt dat het er met de Nederlandse verdediging niet zo slecht voorstond: Die indruk zou onjuist zijn. Men herinnere zich wat wij in dit hoofdstuk eerder berichtten omtrent de zwakke uitrusting der troepen en hun gerin~e gevechtsvaardigheid, omtrent het ernstig tekort aan artillerie, tanks en lllunitie en het niet minder ernstig tekort aan vliegtuigen. Neen - Hauptmann Kriebel had het in maart terecht geconcludeerd: tegen een zware aanval van een goed-uitgerust tegenstander zou de Nederlandse krijgsmacht niet opgewassen zijn.
XCOok de Engelsen hadden in ons vermogen om stand te houden, geen vertrouwen. Het enige wat zij gingen voorbereiden was (na overleg) het convooieren van het goudtransport van de Nederlandse Bank en (zonder overleg) het sturen van vernielingsploegen naar Vlissingen, Hoek van Holland en IJmuiden: die moesten in de gebieden van de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal zorg dragen voor het in brand steken van de daar aanwezige raffinaderijen en aardolietanks. Men ging er dus in Londen van uit dat het wel niet lang zou duren voor de Duitsers in het westen des lands doorgedrongen waren; men ging er óók van uit dat nagelaten zou worden, tijdig de aardolie-installaties en -voorraden te vernietigen.
XCDe Fransen zagen, zoals wij al deden uitkomen, de zaak iets anders. Generaal Gamelin meende dat men Nederland niet in de steek mocht laten en dat hulpverlening ook mogelijk was; vastgesteld was dat, bij een Duits offensief, het Franse zevende leger, in hoofdzaak met twee infanteriedivisies en één lichte tankdivisie", dwars door de Belgische opstellingen heen (een hachelijke zaak!) zou doordringen tot in Zeeland en in Noord-Brabant, dat laatste evenwel niet verder oostelijk dan ter hoogte van Breda. Het was een manoeuvre die de Duitsers in de kaart speelde. Hoe verder dat zevende leger zich immers van zijn basis in Noord-Frankrijk verwijderde, des te minder zou het kunnen reageren op de tanks toot tot de monding van de SOlrune waarmee Hitler in het westen de beslissing hoopte te forceren.
XCWij warcn in mei '40 zwak; hulp van betekenis konden de bondgenoten niet bieden.
1 (Sectie krijgsgeschiedenis) C. D. Kamerling: P: 25-26, 46-47. 2 Nierstrasz: VI, p. 3 I. 3 De bedoeling was, dat dat leger met zes infanteriedivisies, waaronder drie gemotoriseerde, versterkt zou worden (M. Lerecouvreux: (1951), p. 18).
XCHoe talrijk de Nederlandse krijgsmacht in mei '40 was, d.w.z. hoeveel officieren, onderofficieren, korporaals en manschappen zij telde, staat niet precies vast. Bij de marine (met inbegrip van de Marineluchtvaartdienst) zal het aantal de tienduizend wel niet ver overschreden hebben, de schattingen voor de landmacht (met inbegrip van de Militaire Luchtvaart), variëren van ruim tweehonderdvijftigduizend totruim driehonderdduizend"; Nierstrasz spreekt (zonder 'ruim') van tweehonderd-vijftigduizend tot driehonderdduizend man." Wij zouden, om de gedachten te bepalen, van een totale strijdmacht van driehonderdduizend man willen spreken. Aangezien wij al hebben doen uitkomen, dat bij de uitrusting dier strijdmacht noodgedwongen zelfs wapens ingedeeld waren die uit de jaren '70 en '80 van de negentiende eeuw dateerden, kan de vraag of het, ook achteraf gezien, zin gehad zou hebben, meer buitengewoon dienstplichtigen op te roepen, ontkennend beantwoord worden: er waren geen faciliteiten voor de opleiding, er waren geen wapenen om hun uit te reiken. Onze krijgsmacht was eigenlijk voor een verdediging volgens de normen van '14-'18 al te zwak, op een verdediging tegen Hitlers Blitzkrieg was zij in het geheel niet ingesteld.
XCHoe stond het er in België voor 1 Het heeft zin, met betrekking tot onze zuidelijke buurstaat enkele summiere gegevens te vermelden.
XCBelgië had eigen wapenfabrieken van aanzienlijke omvang. Het had dan ook een leger dat, met vijfhonderdvijftigduizend man, bijna tweemaal zo talrijk was als het Nederlandse; de Belgische kaders waren vier keer zo talrijk als de onze, de Belgische infanteristen hadden moderne geweren en zaten ruim in hun antitank-geschut; voldoend luchtafweergeschut daarentegen, voldoende tanks (er waren, welgeteld, acht lichte tanks) en voldoende vliegtuigen (er waren er ca. 200, van welke slechts 93 niet volstrekt verouderd waren) bezat ook het Belgische leger niet" - en het tempo van de Blitzkrieg zou in België en Noord-Frankrijk niet veellangzamer zijn dan in Nederland. Anders gezegd: die Blitzkrieg berustte meer op een qualitatieve dan op een quantitatieve superioriteit.
XCDe kern van de zaak was dat het Derde Rijk, steunend op de machtigste zware industrie die centraal- en West-Europa kenden, van '33 af een splinternieuwe, een moderne Wehnnacht opgebouwd had: modern qua bewapening en (wat zeker zo belangrijk was) qr,(a tactiek - een Wehnuacht bovendien die4
1 Van Ham: 'Verzorging', dl. I, p. 207. s Nierstrasz: VI, p. 26. 3 O. Michiels: (1947), P: II-IJ.
gedragen wcrd door een sterk moreel. Duitsland had daarmee een beslissende voorsprong veroverd, niet in de eerste plaats op Nederland, België en Luxemburg, maar op Frankrijk en Engeland. Bovendien lieten, toen de tweede wereldoorlog eenmaal uitgebroken was, Frankrijk en Engeland na om zich tot het uiterste in te spatmen teneinde die achterstand in te lopen.
XCWilmen daar, wat Frankrijk en Engeland betreft, regering, volksvertegenwoordiging en publieke opinie een verwijt van maken (waar alle reden voor is), dan mag ook de vraag gesteld worden of ons eigen land tijdens de algemene mobilisatie ter verzekering van zijn veiligheid verricht heeft, wat het menselijkerwijs verrichten kon. Wij erkennen: er is veel gedaan. Het enkele feit dat in die acht maanden, vergeleken met het gehele jaar 1938, bijna het zesvoud aan de defensie uitgegeven werd-, verdient de aandacht - maar men moet er zich niet op blindstaren. In wezen konden ook ten onzent kabinet, volksvertegenwoordiging en publieke opinie zich niet in voldoende mate losmaken van gedachtengangen die in de vooroorlogse periode gedomineerd hadden en die (wij hebben dat in ons Voorspel met nadruk betoogd) hun achtergrond vonden in bijkans anderhalve eeuw vaderlandse geschiedenis. Sinds de Napoleontische tijd en de Afscheiding van België had de historie ons als volk dramatische schokken en pijnlijke verrassingen bespaard. Dat was niet zonder effect gebleven. Men was niet gewend, ver vooruit te zien; slechts weinigen brachten in die ruim acht maanden van onzekere en hachelijke neutraliteit de kracht en het inzicht op om de gevaren van de toekomst, van de onmiddellijke toekomst wellicht, nuchter en onvervaard onder ogen te zien.
XCWat doen wij als Duitsland ons aanvalt? Het antwoord stond vast: ons verdedigen met de middelen die wij hebben. Dat was een axioma - een haast instinctieve reactie.
XCMaar achter die ene vraag rezen twee andere op: wat was de overheid voornemens te doen wanneer die Duitse aanval tot langdurige strijd zou leiden? En wat, wamleer Duitsland ons gehele land bezette?
1 In 1938 ca f mln, in de mobilisatieperiode bijna f 900 mln, waarvan f 100 mln voor de z.g. defensieschade (College var). secretarissen-generaal, notulen 13 jan. 1941:, p. 2).
XCGroot is dan de verleiding om, uitsluitend van dat latere historische inzicht uit, te oordelen over de generaties die in '39-'40 het Nederlandse volk vormden en speciaal dan over diegenen die op posten van verantwoordelijkheid stonden. Aan die verleiding moet resoluut weerstand geboden worden. Het onzekere perspectief van waartut toen geleefd en te goeder trouw gehandeld werd, mag men nooit uit het oog verliezen. Wie, als later-levende,
XC1 D.]. de Geer: Hall en trouiu tot het einde (1953), p.
aan het gebeuren van vroeger louter de maatstaf aanlegt van de voldragen historische kennis, reduceert de geschiedenis tot een reeks van ongerijmdhedenen verzuimt veelal, te beseffen dat hij, de later-levende, in zijn eigen tijd opvattingen aanhangt en daden bedrijft die op hun beurt in een toekomst die zich nog ontvouwen moet, gedeeltelijk of zelfs geheel inadequaat zullen blijken. Elke generatie maakt haar eigen fouten. Dat wil niet zeggen dat het kritisch oordelen de historicus niet zou passen. Integendeel: het is een van de functies die hij, van het moment af waarop hij zijn onderzoek begint, bewust of onbewust uitoefent; een functie die mede bepaalt wat hij de moeite waard acht, in zijn onderzoek te betrekken en in zijn op dat onderzoek gebaseerd relaas op te nemen. Maar voorzover hij daarbij de daden van mensen beschrijft en hun motieven tracht te peilen, moet hij, zich van eigen feilbaarheid bewust, vóór alles een gepaste billijkheid blijven betrachten. Die billijkheid vergt dat men, als uitgangspunt voor elke verdere beoordeling, het historisch gebeuren in een bepaalde periode tracht te zien door de ogen van de mensen die toen leefden: wat wisten zij 1 wat konden zij weten?
XCWij komen op die vragen terug. Wij zouden nu namelijk eerst enkele feiten willen laren spreken die tezamen een antwoord behelzen op die twee andere vragen waarmee wij ons vorig hoofdstuk besloten: wat was de overheid voornemens te doen wanneer de Duitse aanval tot langdurige strijd zou leiden 1 En wat, wanneer Duitsland ons gehele land bezette?
XCVóór de strijd ontbrandde, gingen regering en legerleiding er van uit, dat men aan het Duitse offensief geruime tijd het hoofd zou kunnen bieden; gehoopt werd: lang genoeg om Frankrijk en Engeland (voor wie het een levensbelang was, een Duitse bezetting van geheel Nederland te voorkomen) in staat te stellen, belangrijke versterkingen over te brengen, in elk geval naar Zeeland en naar de Vesting Holland. De verdediging van zeeland en van de Vesting Holland zou immers pas in laatste instantie aan de orde komen: eerst zou men weerstand bieden langs IJsel en Maas, dan kwamen de Grebbelinie en de Peel-Raamstelling aan de orde en eerst als onze troepen al die stellingen hadden moeten verlaten, waren wij aan de verdediging van Zeeland en van de Vesting Holland toe.
XCHoeveel tijd zou, meende men, met dat alles gemoeid zijn 1
XCDe chef-stafvan de landmacht, generaal-majoor H. F. M. van Voorst tot Voorst, uitte eind maart' 40
de hoop dat men de Maaslinie en de Peel-Raamstelling, mits deze laatste sterker bemand werd, 'minstens gedurende twaalf of vijftien dagen' zou kunnen verdedigen.' Begin april (vee! hulp van België of van de Geallieerden was kennelijk niet te verwachten) was generaal van Voorst tot Voorst minder optimistisch: toen dacht hij dat men in het gehele land slechts tien dagen weerstand zou kunnen bieden. 2 Na de oorlog zei hij ons in alle eerlijkheid dat hij innerlijk op 'minstens veertien dagen' gerekend had." Generaal Reynders was in zijn verwachtingen verder gegaan. Hij had in een bespreking met zijn hoogste onder-commandanten eind januari betoogd, 'dat wellicht eerst na drie weken strijd aan de Grebbelinie teruggaan noodzakelijk zou blijken als gevolg van bedreiging uit het zuiden.'! Van generaal winkelman zijn ons geen uitspraken bekend; gezien zijn nuchterheid zou het ons niet verbazen walmeer de opvallend optimistische verwachtingen die in de kring der ministers opgeld deden, eerder uit de era-Reynders dan uit de era Winkelman stamden. 'Van militaire zijde hadden we dikwijls gehoord', aldus namelijk Albarda, 'dat waarschijnlijk aan de IJsellinie een dag of vier stand zou kunnen worden gehouden en dat waarschijnlijk in de waterlinies vier weken tot vier maanden stand kon worden gehouden en dat in die tijd wel hulp zou komen opdagen."'Ik heb militairen gesproken', aldus Gerbrandy, 'die mij ... verzekerden: u kunt op tenminste drie maanden rekenen."
XCHet was wellicht geen toeval dat die termijn van drie maanden genoemd was. In ons vorig dee! wezen wij er op, dat de anti-revolutionaire minister van defensie, J. J. C. van Dijk, in I924 als richtlijn gesteld had, dat 'het Nederlandse leger ter sterkte van driehonderdduizend man zich gedurende drie maanden zelfstandig moet kunnen handhaven, terwijl bovendien gerekend moet worden op een voldoende voorraad ter voorziening in de verpleging van de burgerbevolking in de Vesting Holland en in de stelling van Den Helder, te stellen op drie miljoen mensen gedurende een gelijk tijdvak.'
XCDrie maanden verdediging dus, zelfstandige verdediging: verdediging zonder hulp der bondgenoten. Dat laatste element had men laten vallen (men besefte in de neutraliteitsperiode dat bondgenoten veel spoediger, ja onmiddellijk hulp moesten bieden), maar de grondconceptie was niet verdwenen. Wij vinden haar nog in april' 40 in de opdracht terug die minister
XC1 R. van Overstraeten A/bert I-Léopoid III, p. 528. 'Brief, II april 1940, van B. E. M. Diepenrijckx aan R. van Overstraeten (Collectie-Vanwelkenhuyzen). 3 H. F. M. van Voorst tot Voorst, 19 okt. 1955. 'Verslag van de bespreking bij de opperbevelhebbervan land- en zeemacht op 25 januari 1940', Enq., dl. I b, p. 3I. s Getuige J. W. Albarda, a.v., dl. Ic, p. 160. 6 Getuige P. S. Gerbrandy, a.v., dl. II c, p. 138. 4 0
Dijxhoorn aan de chef van de militair-pharmaceutische dienst verstrekte: 'een oorlogsvoorraad pharmaceutische goederen aan te leggen voor driehonderdduizend man gedurende drie maanden." Van Dijks denkbeelden waren springlevend gebleven.
XCHoe werd nu verder het verloop van de strijd gezien?
XCMen hield rekening met de mogelijkheid dat de Duitsers bij de inzet van hun offensiefDen Haag, het regeringscentrum, zwaar zouden bombarderen: zij hadden met Warscl1au hetzelfde gedaan. Wij wezen er al op dat, naar verhouding, juist om Den Haag de meeste stukken modern luchtafweergeschut opgesteld waren. Maar zouden, na zulk een bombardement, misschien na een reeks bombardementen, de ministers en de militaire bevelhebbers hun arbeid kunnen voortzetten? Dat leek onzeker. Aanknopend bij voorbereidingen die al vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog getroffen waren, werd dus een spreiding nagestreefd van hetgeen men het zenuwcentrum der landsverdediging zou kunnen noemen. Het departement van buitenlandse zaken zou uit het zeer kwetsbaar geachte onmiddellijke centrum van Den Haag overgeplaatst worden naar het nieuwe, nog leegstaande kantoorgebouw van de Hollandse Beton Maatschappij aan de Haagse Groothertoginnelaan : dat gebouw had een betonnen skelet. Minister van Kleffens had zijn eigen verhuizing naar de onmiddellijke nabijheid van dit HBM-pand al voorbereid.ê Hij kon, meende men, Den Haag niet verlaten, aangezien, werd Nederland in de oorlog betrokken, het contact met de buitenlandse vertegenwoordigers van bijzondere betekenis zou zijn. De overige ministers zouden zich evenwel, elk met een kleine staf van hoofdambtenaren en lager personeel, verplaatsen naar oude forten in de buurt van Amsterdam; daar waren al telefonische verbindingen aangelegd. Per departement waren dool' het Algemeen Hoofdkwartier de nodige instructies opgesteld die zich, met enkele andere stukken (waaronder de Z.g. 'Aanwijzingen' uit 1937), in een verzegelde enveloppe bevonden die eerst bij het uitbreken van de oorlog door de minister persoonlijk geopend mochtworden Dat was alles een denkbeeld geweest van minister Dijxhoorn ('Ik: achtte het', zei hij na de oorlog, 'helemaal niet uitgesloten dat, mocht de oorlog komen, Den Haag, met name het Plein en omgeving platgebombardeerd zou worden'), maar de verplaatsing naar al die oude forten was, dat erkende hij, 'nog niet in alle details uitgewerkt.f
XCMinister van den Tempel (sociale zaken) had die verzegelde enveloppe wijselijk tevoren geopend. Het fort waarheen hij zou moeten gaan, achtte
XC1 Van Ham: 'Verzorging', dl. I, p. 134. Z Getuige E. N. van Kleffens. Euq., ell. II c, p. 294. 3 Getuige A. Q.
hij 'een volkomen ontoegankelijke plaats ... Om u eerlijk de waarheid te zeggen, vond ik het', zo biechtte hij op jegens de Enquêtecommissie, 'een dwaze onderneming.'! Maar van den Tempel was, voorzover ons bekend, de enige minister die tevoren in bijzonderheden kennis nam van de opzet die zijn ambtgenoot Dijxhoorn had laten uitwerkenaan de gehele ministerraad was die opzet slechts in globale lijnen bekend. Er was tijdens het vierde kabinet-Colijn (1937-39) al over die mogelijke dislocatie gesproken en toen was vastgesteld dat de ministers, naar die uitwijkoorden vertrekkend, hun echtgenote en kinderen niet zouden meenemen." De zaak kwam in de neutraliteitsperiode ook in het kabinet-de Geer ter sprake, 'heel toevallig', aldus Dijxhoorn, 'niet eens omdat het urgent scheen ... Toen heb ik gezegd dat, naar mijn oordeel, de ministers zich zonder gezin en zonder echtgenote zouden moeten verplaatsen. Daar is verder geen aandacht aan besteed."
XCWelke staatsrechtelijke eonsequenties zou die verplaatsing hebben?
XCHet landsbestuur berustte op het samenspel van vier krachten: de koningin, het kabinet, de Raad van State en de Staten-Generaal. Wilde men de normale verhoudingen handhaven, dan moest bereikt worden dat, ook als 'Den Haag, met name het Plein en omgeving' (waar het Binnenhof ligt) 'platgebombardeerd zou worden', het contact tussen die vier krachten niet verbroken zou worden.
XCWat was koningin Wilhelmina voornemens te doen?
XCAan strijdlust en fierheid ontbrak het haar niet. Geenmoment wenste zij, de Oranjevorstin, te bukken voor een Hitler van wie zij voor haar volk niets dan onheil duchtte en in wie zij niets anders zien kon dan een politieke parvenu, een desperado, een belager van Christendom en humaniteit. Jarenlang, eigenlijk al sinds vóór de eerste wereldoorlog, van diepe bezorgdheid over de zwakte van het Nedcrlandse defensie-apparaat vervuld, koesterde zij ten aanzien van de duur van onze weerstand geenhoge verwachtingen. Wat prins Bernhard, in '39 haar adjudant in buitengewone dienst geworden, haar kon rapporteren over de tekortkomingen die hem bij zijn inspecties in denlande getroffen hadden, wakkerde haar bezorgdheid slechts aan." De illusies van een de Geer deelde zij niet. Zij nam aan dat vroeg oflaat de Duitse invasie komen zou en dat de Duitsers daarbij grote aantallen parachutisten zouden inzetten. 5 Wat was dan haar taak als koningin 1
XCIn haar gemoedsleven leefde de sterke drang, persoonlijk deel te nemenvana.v.,Bernhard.J.
1 Getuige]. den Tempel, a.v., P: 64. 2 Getuige M. P. L. Steenberghe, a.v., p. 311. 3 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, p. S7. • Brief, 21 febr. 1966, van prins 5 H. Phaff IS maart 1960.
aan de militaire strijd: het was haar vaak onverdraaglijk dat de leden van de koninklijke marine en van de koninklijke landmacht hun leven zouden inzetten, terwijl zij, hun koningin, niet hetzelfde zou doen, ja ze kon soms zeggen, dat ze niet van zins was, de nederlaag van haar troepen te overleven. Verstand en geweten hielden haar voor, dat met zulk een persoonlijk offer harerzijds geen enkel nationaal belang gediend zou zijn. De ongerustheid liet haar niet los. Begin '40, vermoedelijk omstreeks de tijd van het januarialarm, werd minister van Kleffens op een zondagavond laat opgebeld ofhij nog ten paleize kon komen. Hij ging er heen. In een kille kamer (de koningin hield niet van warme vertrekken) werd hij door de vorstin ontvangen die achter een ouderwets bureau zat met het oude horloge van haar vader voor zich. Wat moest zij doen, vroeg zij, als de Duitsers plotseling zouden aanvallen. 'Ik zei', vertelde mr. van Kleffens ons later,
XC'dat we niet teveel moesten voorbereiden want het gaat toch anders dan we denken. We moeten kW111enimproviseren. Ik zei: als het bijvoorbeeld opeens vanavond zo ver zou zijn, zou ik Uwe Majesteit aanraden, over het ijs naar Flakkee te gaan. 'Dan trek ik mijn witte bontmantel aan', zei de koningin. Dat was zo'n echt vrouwelijke uitlating van haar.'!
XCVrouwelijk misschien - maar toch ook practisch: in de witte bontmantel zou zij niet afsteken tegen de sneeuw.
XCMet de mogelijkheid dat zij Nederland zou moeten verlaten, ging de koningin rekening houden. Haar vertrouwde medewerker in particuliere aangelegenheden, F. van 'r Sant, oud-hoofdcommissaris van politie in Den Haag (wij komen in eenlater deel op zijn relatie met de koningin terug), ging begin '40 na, van welke plaatsen in het westen des lands de koningin eventueel per vliegtuig zou kunnen vertrekken of welke route haar auto zou kunnen nemen." De koningin verwachtte intussen niet dat zij al spoedig na het uitbreken van de strijd het land zou hebben te verlaten. Het plan, dat de meeste ministers in forten bij Amsterdam hun intrek zouden nemen, was haar bekend - de opzet was, dat zij in een van die forten enkele woon- en werkvertrekken zou krijgen. In aprilmaakte zij met de vice-president van de Raad van State, jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, de afspraak, dat deze haar dan als haar persoonlijke adviseur naar dat fort zou vergezellen.ê
XCTen aanzien van haar dochter, prinses Juliana, en haar twee kleinkinderen, de prinsesjes Beatrix en Irene, had de koningin een ander besluit genomen: het leek haar geboden dat zij drieën, die de toekomst van de Oranjedynastie
XC1 E. N. van Kleffens. z yjan. 1957. 2 F. van 't Sant, z yjuni 1956. 3 Getuige F. Beealerts van Blokland, Enq., dl. II c, p.
belichaamden, zodra het oorlogsgeweld zou losbarsten, Nederland zouden verlaten. Het plan was dat zij dan hun intrek zouden nemen in de buurt van Parijs bij prins Bernhards oom en tante, de graaf en gravin de Kotzebue. Per auto zouden zij via de Belgische westkust naar de Franse hoofdstad rijden. Voor een vlot passeren van België werd contact gezocht met de gouverneur van de Belgische provincie West-Vlaanderen. Omtrent dat alIes werd de minister van buitenlandse zaken, mr. van K1effens, ingelicht- - als enige minister. Hoe minder mensen van de zaak afwisten, des te veiliger zou dat zijn. Minister Dijxhoom werd er buiten gehouden ('Hare Majesteit', legde hij aan de Enquêtecommissie uit, 'wenst over zaken, haar huis betreffende, nooit ingrijpen van het kabinet"), ook minister-president de Geer wist van niets." Vastgesteld werd tevens, hoe de prinses en haar twee dochtertjes naar België zouden gaan. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat zij met de enige Nederlandse motortorpedoboot, de 'TM 51', die in de Nieuwe Maas lag, naar Breskens zouden varen" (een plan waar de chef van de marinestaf, vice-admiraal Furstner, geheel onkundig van was"), later werd gemeend dat men beter per auto via de Moerdijkbruggen kon gaan." Aan de gepensioneerde schout-bij-nacht C. baron de Vos van Steenwijk was 'in januari of februari' door de koningin in diep geheim. verzocht, of hij bij een Duitse invasie prinses Juliana en de beide prinsesjes wilde vergezellen? - prins Bernhard zou bij de koningin en de koningin zou, gelijk gezegd, althans aanvankelijk in Nederland blijven. Contact tussen koningin en kabinet zou dus mogelijk zijn. Wij voegen hieraan toe dat de prins de bezorgdheid die de besluiten van zijn schoonmoeder bepaald had, geenszins deelde: hij 'weigerde te geloven dat er oorlog zou komen'; familierelaties hadden hem in november '39 gewaarschuwd dat een Duitse invasie op handen was en omdat, zei hij zijn biograaf, die 'waarschuwingen eenmaal loos alarm waren gebleken, was ik later dubbel sceptisch."
XCTerwijlnu, zoals wij zagen, de koningin uitsluitend met de vice-president van de Raad van State een afspraak gemaakt had, werd door het kabinet de wenselijkheid gevoeld, onder alle omstandigheden het contact met de gehele Raad te bestendigen. Op 7 mei kregen alle leden opdracht, zich gereed te houden om, zo tekende Aalberse, lid van de Raad van State, in zijn dagboek aan, 'wanneer de zetel der regering buiten Den Haag zouJ.J.
1 E. N. van Kleffens, II jW1Î 1955. 2 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, dl. II c, P.91. 3 D. de Geer, 28 okt. 1955. • K. W. L. Bczemer : p. 46. ó Th. Furstner, 24 nov. 1955. 6 Prins Bernhard, 6 april 1956. 7 Getuige C. de Vos van Steenwijk, dl. II c, p. 607. 8 A. Hatch: p. 97.
worden verlegd, haar te volgen ... Waarheen: Onbekend. Ik vind 't naar, mijn vrouw te moeten achterlaten. Maar plicht gaat voor."
XCWat moest met de Staten-Generaal gebeuren:
XCIn de herfst van '39, vermoedelijk in november omstreeks de tijd van het 'eerste alarm', had de minister van justitie, prof Gerbrandy, zich met die vraag bezig gehouden. Denkbaar was, dat de Duitsers een deel des lands zouden bezetten: misschien bevonden zich daar dan toevallig zoveelleden van Eerste en Tweede Kamer dat de Kamers niet meer met het vereiste t]1I0rUI1I konden bijeenkomen; denkbaar was ook, dat zij in het geheelniet meer zouden kunnen vergaderen. Was de regering dan nog bevoegd, maatregelen van wettelijke aard af te kondigen 1 Gerbrandy gaf de Amsterdamse hoogleraar mr. dr. G. van den Bergh en het hoofd van de departementale afdeling voor staatsrecht, mr. J. P. Hooykaas, opdracht, zich in dat probleem te verdiepen - het werd tenslotte prof. van den Bergh die geheel alleen een 'Ontwerp van wet tot voorziening in een mogelijke noodtoestand van de staat (Staatsnoodwet)' ging opstellen. Die Staatsnoodwet (die als wet tijdig door de Staten-Generaal goedgekeurd moest worden) zou de regering de bevoegdheid geven om, indien een deel van Nederland door vijandelijke troepen bezet zou worden, de Z.g. noodtoestand af te kondigen: zolang die toestand bestond, zou zij desnoods mogen regeren zouder volksvertegenwoordiging - d.w.z. de regering zou wel verplicht zijn, zowel de afkondiging van de noodtoestand als de wettelijke maatregelen die zij als uitvloeisel daarvan zou nemen (formeel genomen dus koninklijke besluiten die als wetten zouden gelden) achteraf, en als rcgel binnen acht dagen, aan de goedkeuring van de Staten-Generaal te onderwerpen, maar als de StatenGeneraal niet zouden kunnen vergaderen, zou zulks aan de bevoegdheden der regering onder de noodtoestand geen afbreuk doen. 'Dat was', aldus prof. van den Bergh, 'het wezen van de zaak. Dat was de hoofdbedoeling."
XCMr. Hooykaas had tegen die opzet ernstige bezwaren. Hij vreesde dat de openbare indiening en behandeling van het betrokken wetsontwerp het gehele volk een grote schok zou geven; hij was 'niet zeker, dat we aldus het gevaar niet zullen aantrekken, doordat de Duitsers zullen zeggen: je verwacht zelf blijkbaar wat, je voelt je zeker schuldig', en hij meende tenslotte dat de regering de handen beter vrij kon houden: wat ook gebeurde, zij bleef regering en kon een beroep doen op noodrecht; zijns inziens was het dus niet wenselijk en niet noodzakelijk, de Kamers 0111 een machtiging te vragen, dat noodrecht toe te passen.ê
XC1 P.]. M. Aalberse: 'Dagboek', 10 mei 1940. 2 Getuige G. vall den Bergh, El1q., dl. II c, p. 394. 3 Getuige]. P. Hooykaas, a.v., dl. I c, p. 385-86.
XCMinister Gerbrandy volgde het advies van prof. van den Bergh. Kort voor de lode mei (wij kennen de datum niet) werd diens ontwerp-Staatsnoodwet door het kabinet goedgekeurd"; tot voorlegging aan de Raad van State en indiening bij de Staten-Generaal is het niet meer gekomen. Dit betekende dat, toen de rode mei aangebroken was, omtrent het verdere samenspel tussen regering en volksvertegenwoordiging niets bepaald was. Door leden van de Tweede Kamer was dat als een ongewenste toestand beschouwd. In vertrouwelijk beraad hadden enkelen hunner aan de regering gevraagd waar zij prijs op stelde: dat het parlement, als de Duitsers aanvielen, bij de hand bleef of dat de Kamerleden dan juist in hun woonplaats zouden blijven om de bevolking 'door hun aanwezigheid moreel " . te steunen.' De regering had die vraag op de Iade mei nog steeds niet beantwoord.ê
XCVoor het Algemeen Hoofdkwartier was een plan voorbereid om Den Haag te verlaten. Eerst (zulks was al onder generaal Reynders vastgesteld) zou het hoofdkwartier naar het hotel 'Kasteel Oud-Wassenaar' in Wassenaar overgeplaatst worden; allerlei villa's in de buurt waren er voor bestemd om aan de stafhuisvesting en soms ook bureauruimte te bieden. Die voorbereiding had in het geheim plaats gevonden, maar toen generaal Winkelman vernam, dat in verschillende villa's 'Duitse dienstmeisjes wisten te vertellen, welk bureau er zou komen", gelastte hij het hele plan af: het Algemeen Hoofdkwartier zou aan het Haagse Lange Voorhout blijven." Het gebouw werd in een betere staat van verdediging gebracht: zwaar ijzergaas kwam voor de benedenramen te hangen en aan de zolder werden 'prikkeldraadconsrrucries' bevestigd, 'die men met één handbeweging op de trappen kon doen vallen. Verder waren wij', aldus overste Wilson, 'steeds gewapend en was de binnenverdediging voorbereid. Dat was na 'Noorwegen'; wij begonnen er toen iets van te begrijpen." Er werd, schijnt het, terzelfdertijd toch nog een overplaatsing van het Algemeen Hoofdkwartier voorbereid: naar een fort bij Hoofddorp, maar daar waren op Ia mei de telefoon- en telexverbindingen nog bij lange na niet gereed."
XCOp militair gebied werd voorts in beginsel besloten om, bij een Duits offensief, de vliegscholen van de Militaire Luchtvaart (Vlissingen, Haamstede, Texel) naar het buitenland over te brengen: men zou dan immersJ. a.v.,J.J.A.v., p.
1 Brief, 20 okt. 1955, van G. van den Bergh. 2 L. G. Kortenhorst : 1891, deel V, (1956), p. 3. 3 Getuige H. G. Winkelman, dl. I c, p. 556. • Getuige]. M. Somer, p. 396. 5 C. P. Wilson: p. 8r. 6 8r-82.
boven Nederland geen lesvluchten meer kunnen ondernemen. Waarheen de scholen vertrekken zouden, werd voorlopig in het midden gelaten, contact met Frankrijk of Engeland werd terzake niet opgenomen.' Het vertrek naar Engeland van een aantal nieuwe marineschepen die, te water gelaten, afgebouwd werden, werd voorbereid: er moest 'altijd genoeg personeel aanwezig zijn om die schepen, hetzij op eigen kracht, wanneer dat kon, hetzij getrokken door andere schepen, over te brengen.f Een eventueel vertrek van de gehele marine werd nog niet onder ogen gezien. Dat was niet zo vreemd: marine-eenheden zouden het gemakkelijkst kunnen wegkomen en men kon moeilijk voorzien, welke taken de marine nog zou moeten verrichten wanneer, na enige tijd, alleen de Vesting Holland, eventueel ook de strook tussen de Waterlinie en de Grebbelinie, eventueel ook Zeeland, nog in Nederlandse handen zouden zijn.
XCMoesten in de buitenprovincies die men zou moeten prijsgeven, ook nog bedrijfsinstallaties vernietigd worden die voor de Duitse oorlogsproductie van direct belang zouden zijn ? Voorzover ons bekend, werd hiertoe slechts besloten met betrekking tot de n.v. Hazemeyer-Signaal-Apparaten te Hengelo (een hoofdzakelijk Duits bedrijf dat o.m. vuurleidingsapparatuur voor de marine produceerdeê) en het Stikstofbindingsbedrijf van de Staatsmijnen te Lutterade: dat zou onmiddellijk overgeschakeld kunnen worden op de productie van explosieven. Er werd instructie gegeven, dat laatste bedrijf bij de nadering van Duitse troepen op te blazen.! de afspraken ten aanzien van Hazemeyer waren minder duidelijk.
XCNaast dit alles was overwogen om, in geval van een Duits offensief, enkele bedrijven die voor de voortzetting van de Nederlandse oorlogsproductie van belang waren, geheel of gedeeltelijk binnen de Vesting Holland terug te trekken. V óór het uitbreken van de tweede wereldoorlog was in dat verband o.m. gedacht aan de enige Nederlandse fabriek voor hoefijzers (men denke aan de 30000 paarden die-het leger gevorderd had) welke in de provincie Groningen lag - generaal Reynders had tenslotte het denkbeeld van overplaatsing van dit bedrijf laten vallen.ê Wel was, op verzoek der militaire autoriteiten, van '38 af de evacuatie van een deel van de Philips-fabrieken in bijzonderheden voorbereid. Wij maakten al melding van de adviezen die Winkelman als gepensioneerd generaal terzake uitJ.4 1
1 Molenaar: IV, p. 8. 2 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, dl. II c, p. 87. 3 K. W. L. Bezemcr: (1967), p. 499-505. • Getuige H. M. Hirschfeld, dl. VII c (1955), p. 501--02. 5 O. Sierserna, 29 sept. 1955.
bracht. In totaal zouden ca. negenhonderd personen Eindhoven verlaten: in Dordrecht zou een Philips-bedrijf voor de vervaardiging (in licentie) van antitank-geschut ondergebracht worden," bij de Technische Hogeschool in Delft het befaamde Philips-laboratorium, in Den Haag zou een lampenfabriek gevestigd worden.ê Elk die bij die overplaatsingen betrokken was, had een verzegelde enveloppe waar precies in stond wat hij te doen had. 3
XCVan belang was natuurlijk ook, mede uit militair oogpunt, dat in die Vesting Holland sprake zou zijn van een zo goed mogelijk spoorwegvervoer. Het was denkbaar dat de directiegebouwen van de Nederlandse Spoorwegen in Utrecht door de Duitsers gebombardeerd zouden worden; in Utrecht werd dus een lagere-schoolgebouw als noodbureau ingericht. Tevens werden in Den Haag o.m. een meisjeslyceum en de bovenverdieping van het Staatsspoorstation ingericht om, voor het geval de militairen Utrecht moesten prijsgeven, althans een deel van directie en personeel van het hoofdkantoor de gelegenheid te bieden, verder te werken+
XCEr was nog meer voorbereid. Daarbij denken wij aan de evacuaties.
XCMet de stellingen die ingericht waren, hoopte men de vijand enkele weken, wellicht enkele maanden op te houden. Wat de gevechten en artillerieduels voor de burgerbevolking konden betekenen die bij die stellingen woonde, had men, met name in België en Noord-Frankrijk, in de eerste wereldoorlog gezien. Bij de meeste van die stellingen moesten bovendien gebieden onder water gezet worden. Het leek dus noodzakelijk, grote aantallen burgers te evacueren. Van enkele evacuaties in de herfst van '39 maakten wij al melding, alsmede van de algemene regelingen die er bij golden. Die eerste evacuaties vormden echter slechts een klein onderdeel van een veel omvangrijker plan dat door de militaire autoriteiten, in samenwerking vooralmet het ministerie van binnenlandse zaken en de Nederlandse Spoorwegen, opgesteld werd.
XCGeneraal Reynders' staf had er zich in de herfst al rekenschap vanmoeten geven, enerzijds uit welke gebieden men mensen moest afvoeren, anderzijds naar welke gebieden men hen zou overbrengen. Hij had toen voorgesteld,J.4 I
1 Getuige P. F. S. Otten, dl. Ie, p. 269. 2 Koolhaas Revers: p. 186. 3 H. P. Linthorst Homan, 16 april 1958. • Getuige G. F. H. Giesberger, dl. VII c, p. 691.
de burgerbevolking uit de inundatiegebieden van de Grebbelinie en het oostfront van de Vesting Holland te verplaatsen naar het middengedeelte van de provincie Noord-Holland alsmede naar de Zuidhollandse eilanden en naar Schouwen-Duiveland; daarnaast kon men, meende de generaal, ook het noordwestelijk deel van Noord-Brabant, Tholen en St. Philipsland, Noord-Beveland, Zeeuws Vlaanderen, de kleinere plaatsen achter de kust van Zuid-Holland en het westen van de provincie Friesland als vluchtoorden gebruiken; die laatste suggestie hing samen met de toen bestaande plannen, dwars door Friesland de z.g. merenstelling aan te leggen.
XCGeneraal Reynders' voorstellen werden begin oktober '39 door het kabinet goedgekeurd. De bedoeling was toen dat, zo Duitsland ons op zekere dag zou aanvallen, de evacuaties op de derde dag nadien zouden beginnen, liefst per spoor, desnoods te voet. Alleen de verpleegden in psychiatrische inrichtingen en diegenen die in gevangenissen opgesloten zaten, zou men eerder afvoeren. In totaal zouden meer dan driehonderdduizend personen geëvacueerd moeten worden, uiteraard in geordende groepen. De besturen van de gemeenten die geheel of gedeeltelijk geëvacueerd zouden worden, kregen opdracht, de bevolking zorgvuldig in drie categorieën in te delen: de burgemeester en het personeel van belangrijke gemeentelijke diensten en bedrijven zouden achterblijven en 11Ïervloeide uit voort dat ook enkele bakkers, slagers en kruideniers ter plaatse hun werk zouden voortzetten; voorts vormden de dienstplichtigen, voorzover nog niet in werkelijke dienst geroepen, een aparte groep: hen zou men wellicht liever inlijven dan evacueren. De gehele rest van de bevolking evenwel, en dat was het overgrote deel, zou geëvacueerd worden.
XCDie vertrekkenden werden op papier in kleine groepen ingedeeld; elke groep kreeg een groepsleider; boven de groepsleiders kwamen hoofdgeleiders te staan en de opzet was, dat zodra het gemeentebestuur bericht van evacuatie ontving, het gemeentehuis de hoofdgeleiders zou waarschuwen; die zouden hetzelfde met de groepsleiders doen; de groepsleiders zouden op aangegeven plaatsen van samenkomst appèl houden onder hun respectieve gezinshoofden en dan zou per gemeente de afvoer kunnen beginnen. Het teken daarvoor zou men evenwel niet kunnen geven door middel van sirenegeloei of klokgelui (dat waren waarschuwingen voor luchtalarm), men moest maar een trommel, bekken of hoorn gebruiken. De te evacueren gezinnen moesten uiteraard hun huizen behoorlijk afsluiten; de sleutels zouden centraal ingezameld worden; elk moest de belangrijkste persoonlijke papieren meenemen (waarbij aangemaand werd, de belastingaanslagbiljetten niet te vergeten) en dan kon men, met maximaal 30 kg bagage per volwassene, op weg gaan. Het meenemen van huisdieren
als honden en katten zou toegestaan zijn (en bleek later, toen het tot werkelijke evacuaties kwam, 'haast onoverkomelijke moeilijkheden' op te leveren).
XCAldus de regeling die herfst '39 in de te evacueren gemeenten voorbereid werd.' Corresponderende voorbereidingen werden getroffen voor het vervoer en uiteraard ook voor het opvangen en huisvesten van al die vluchtelingen in de gemeenten die als vluchtoord bestempeld waren. Besloten werd, hen zoveel mogelijk volgens religie bijeen te houden. In eerste instantie zouden de geëvacueerden in grote groepen in school- en verenigingsgebouwen ondergebracht worden (strodepots werden aangelegd, 200 000 bedden- en kussenzakken werden besteld, van welke 40 000 in mei ,40 afgeleverd waren) -later zou men, maar alweer: zoveel mogelijk volgens gezindte gescheiden, voor onderbrenging bij particulieren zorgen,"
XCEr rezen bij dit alles reeksen problemen.
XCWat moest men doen met de a-sociale gezinnen 1 Een aparte regeling werd voorbereid; zij kwam niet op tijd gereed. Wat moest men doen met diegenen die thuis ziek lagen (geschat op één tot twee per honderd inwoners) dan wel in ziekenhuizen of krankzinnigengestichten verpleegd werden 1 Transporten met auto-colonnes en met ambulancetreinen werden georganiseerd. Wat moest men doen met de inwoners van oude-lieden-gestichten 1 Besloten werd, hen voorlopig te huisvesten in schuren in de bollenstreek. Wat moest men doen met de, bij de Hoofdinspectie van de Velksgezondheid geregistreerde, zeven-en-twintig tbc-bacillendragers en hun gezinnen die in de evacuatiegebieden woonden 1 Het plan was, hen met auto's naar een tehuis in Bloemendaal over te brengen, maar de voorbereidingen voor die aparte regeling kwamen niet op tijd klaar," Wat moest men doen met de Duits-Joodse vluchtelingen in het kamp Westerbork, vlak bij de Duitse grens 1 Er werd een trein gereserveerd om hen via Zwolle naar Dordrecht te vervoeren, vanwaar zij dan overgebracht zouden worden naar Terneuzen+ Wat moest men doen met de drie-en-twintig paarden en vijf schapen van het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid te Utrecht die onmisbaar waren voor de vervaardiging van serums tegen tetanus, difterie en andere ziekten? Men zocht nog naar vee-auto's toen de Duitsers aanvielen."
XCHet gehele evacuatieplan (gebaseerd op het krijgsplan dat generaal Winkelman voor ogen stond) voorzag tenslotte in de afvoer van de bevolking van zestig gestichten alsmede van ca. vierhonderdveertigduizend andereJ.
1 Koolhaas Revers i Evscearies ill. p. 40-53. 2 A.v., p. 62-7I. 3 A.v., p. 108-34. 4 A.v., p. 94. 5 A.v., p. 18 7.
personen. Uit de Maas-IJselliniezou men niemand evacueren; uit de streek langs het Maas-Waalkanaal meer dan zevenduizend personen (te voet naar Nijmegen of naar dorpen in de buurt); uit de Peel-Raamstelling meer dan drie-en-dertigduizend (te voet naar dorpen in de buurt); uit het Land van Maas en Waal meer dan elfduizend; uit de Betuwe bijna achtduizend (allen per schip naar Zeeland; 30 van de ca. 180 evacuatieschepen die ingericht werden, reserveerde men hiervoor, plus de nodige sleepboten-): uit de Grebbelinie bijna zes-en-negentigduizend mensen (per trein en schip naar Noord-Holland en de Zuidhollandse eilanden); uit het gebied tussen de Grebbelinie en het oostfront van de Vesting Holland meer dan honderdtwintigduizend (naar de kop van Noord-Holland, de bollenstreek, het Westland en Schouwen); uit oost- en zuidfront van de Vesting Holland bijna honderdnegen-en-veertigduizend (naar de al genoemde gebieden en naar Friesland dat, vreemd genoeg, als uitwijkoord gehandhaafd was) - en dan zouden tenslotte uit het gebied van de Zanddijkstelling op ZuidBeveland bijna veertienduizend mensen naar andere delen van het eiland en naar Zeeuws Vlaanderen geëvacueerd moeten worden.ê
XCAl die voorbereidingen vergden heel wat energie. Neem de stad Utrecht. Van de ca. honderdvijftigduizend inwoners zouden er in eerste instantie veertigduizend afgevoerd worden. Daar waren vier-en-veertig treinen voor uitgetrokken die naar elf verschillende stations in Zuid-Holland moesten vertrekken," Dat werd alles tevoren nauwkeurig geregeld.
XCZo werd ook de evacuatie geregeld van een groot deel van het vee uit de te ontruimen gebieden: meer dan honderddertigduizend koeien (de stieren zou men afmaken); die koeien moesten eerst naar centrale punten geleid worden; vandaar zouden zij grotendeels per schip binnen de Vesting Holland gebracht worden (over het IJselmeer waren voor die transporten zes dagen uitgetrokken), uit het Utrechtse zou het vee in grote kudden langs de weg de Vesting binnengedreven worden; langs Vecht en Merwedekanaal lagen vlotten en onderdelen voor noodbruggen klaar. Het was overigens niet de bedoeling dat het geëvacueerde vee binnen de Vesting Holland lang in leven zou blijven; men nam aan dat er niet voldoende veevoeder voor was: de dieren zouden dus geslacht en het vlees zou ingeblikt worden." Dat zou een nuttige aanvulling zijn op de rantsoenen waarmee 'drie miljoen mensen' het 'gedurende drie maanden' zouden moeten stellen.
XCDe voorbereiding der vee-evacuatie viel onder het departement van economische zaken. Het was datzelfde departement dat zich, de moeilijkeA.v., p.A.v., p.A.v., p.A.v., p.4 1
1 I57-63, 304. 2 574-85. 3 582. 4 136-43.
bevoorrading in de eerste wereldoorlog indachtig, veel moeite gaf om grote hoeveelheden voedingsmiddelen en grondstoffen in het westen des lands op te slaan. Economische Zaken charterde door middel van het Rijksbureau voor de Zeescheepvaart de nodige transportschepen: bijna 200 scheepsladingen werden tenslotte aangevoerd, op 10 mei waren er nog 55 onderweg.' Tot de aangevoerde voorraden behoorden, wat de voedingsmiddelen betreft, 450000 ton tarwe, 167000 ton rogge, 252 000 ton gerst, 123 000 ton haver, 80000 ton peulvruchten, 95000 ton suiker, 131 000 ton eetbare vetten en oliën en bijna 200 000 ton oliezaden en veekoeken.ê Voorts was bijna 250 ton ruwe wol door de regering ingeslagen," ruwe katoen was er voldoende voor een half jaar verbruik," aan aardolie en aardolieproducten lag per I mei in en bij de zeehavens een voorraad van meer dan 650 000 ton: wat benzine betreft, voldoende voor een half jaar verbruik," wat smeerolie aangaat, voor meer dan twee jaar." Een groot deel van de totale voorraad was in de olietanks bij Pernis opgeslagen, een ander deel bevond zich in tankschepen welke (dat leek veiliger) in de Oude Maas en elders verspreid voor anker lagen.? Bij de militaire vliegvelden was, ook alweer in verspreide hoeveelheden, de nodige vliegtuigbenzine opgeslagen.f In totaal waren voor de landmacht hoeveelheden auto- en vliegtuigbenzine gereserveerd, 'voldoende', aldus de directeur van de Etappen- en verkeersdienst vanhet AlgemeenHoofdkwartier, 'voor een driemaandelijks verbruik" - drie maanden, weer komen wij die termijn tegen.
XCWat zou, eventueel in die drie maanden, in de Vesting Holland gebeuren?
XCTwee wetten werden voorbereid om de regering op economisch gebied grotere bevoegdheden te geven: een Deviezenwet die de vrije beschikking over buitenlandse betaalmiddelen zou opheffen, en een Wet tot regeling van het rechtsverkeer in oorlogstijd die de regering zou machtigen, particuliere leveranties aan de vijand te verbieden.P Voor beidewettenkwamen de ontwerpen te laat gereed.
XCMet het effect van voortgezette oorlogshandelingen werd in nog tweeJ.J.J.4 I
1 Ms. Milo-van Popta, bijlage IV. 2 M. L. Dols ell D. A. M. van Arcken : 'De voedselvoorziening in Nederland tijdens en onmiddellijk na de tweede wereld oorlog', VI, no. 7, p. 195. 3 C. N. F. Swarttouw: p. 44. • A.v., P: 49. 5 L. Veldman: p. 36. 6 A.v., p. 144-45. 1 H. H. Thoden van Vclzen: 'Mobilisatieverslag Etappen- en Verkeersdienst', p. 7-8 (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-2, pak C, no. 2). 8 Van Ham: 'Verzorging', dl. I, p. 130-38. 9 H. H. Thoden van Velzen: 'Mobilisatieverslag', p. 7-8. 10 W. G. Belinfante: 'Rechtsverkeer' in (1945), p. 56.
opzichten rekening gehouden: voor de verpleging van gewonde militairen werden in het westen des lands bijna 40000 bedden gereserveerd! en aan het in veiligheid brengen van de belangrijkste kunstschatten werd aandacht besteed. De directeur van het rijksbureau voor de monumentenzorg, dr. J. Kalf, had al vóór de oorlog onophoudelijk aangedrongen op de bouw van ondergrondse, betonnen schuilkelders. In de herfst van '39 kon als zodanig de zwaar versterkte kelder van het Haagse Mauritshuis in gebruik genomen worden (hij was met gewapend beton van bijna twee meter dikte afgedekt), met de bouw van een tweede rijksbergplaats werd in oktober '39 in het Nationale Park 'De Hoge Veluwe' begonnen.ê Die kelder kwam inde lente van '40 gereed: de kunstschatten van het Kröller-Müller-museum waren . dus veilig.ê Toen waren evenwel de twee schuilkelders die voor de kunstschatten van het Amsterdamse Rijksmuseum geprojecteerd waren (bij Zandvoort en Heemskerk) nog niet klaar; gevolg was dat men die kunstschatten wel had kunnen verspreiden maar nog niet waarlijk veilig opbergen. In het museum werden de antieke meubelen, zware beeldhouwwerken en scheepsmodellen in de gestutte kelders geplaatst, maar meer dan tweeduizend schilderijen, de ganse verzameling tapisserieën en gebrandschilderd glas alsmede meer dan dertigduizend kleine objecten van artistieke of historische waarde en meer dan tweeduizend portefeuilles en dozen van het Rijksprentenkabinet werden naar tijdelijke bergplaatsen in NoordHolland geëxpedieerd: kerken, schoollokalen, ook een leegstaand weeshuis, alle gelegen in dorpen tussen Alkmaar en Hoorn. Rembrandts 'Nachtwacht' en andere schuttersstukken werden in de ridderzaal van het kasteel Radboud te Medemblik geplaatst.? Uiteraard kregen al die tijdelijke depots een eigen bewaking. Het was niet eenvoudig geweest, de grootste stukken over te brengen. Het enorme doek van Jan Willem Pieneman's 'De Slag bij Waterloo' was een van de stukken geweest die men had moeten oprollen, de 'Nachtwacht' werd, goed afgedekt op een glastransportauto geplaatst, naar Medemblik gereden. Voor de kunstschatten uit de Amsterdamse gemeentemusea kwam in april '40 een betonnen schuilkelder in de duinen bij Castricum gereed: tevoren had men de belangrijkste stukken, waaronder de schilderijen van Vincent van Gogh, in schepen ondergebracht die in de buurt van het Alkmaardermeer lagen, uiteraard ook weer onder bewaking.ê
XC1 Van Ham: 'Verzorging', dl. I, p. 156. 2 H. P. Baard: KU/1st in schuilkelders. De Odyssee der nationale kunstschatten gedurende de oorlogsjaren 1939-1945 (1946), p. 16. 3 Brief, 13 maart 1966, van G. A. van Poelje. • H. P. Baard: Kunst in schuilkelders, p.20-23. 5 A.v.,
XCDr. Kalf, iruniddels rijksinspecteur voor de bescherming van schatten van kunst en wetenschap geworden, had dus wel iets bereikt maar, in mei '40, minder, veel minder dan hij gewenst had. De nodige kredieten had hij te laat gekregen en toen de vijand aanviel, was van de unieke kunstschatten van het Amsterdamse Rijksmuseum geen enkele tegen bominslag beschermd.
XCWij komen nu tot onze tweede vraag: wat was de regering voornemens te doen, indien vroeg of laat het gehele grondgebied van het rijk in Europa door de Duitsers bezet zou worden 1
XCKoningin Wilhelmina had, zoals wij al deden uitkomen, min of meer voor zichzelf vastgesteld dat zij in dat geval zou trachten, naar het buitenland (Frankrijk of Engeland) uit te wijken; de ministers waren, schijnt het, aan de vraag niet toegekomen. Zij zagen niet verder vooruit dan naar hun vertrek naar forten in de buurt van Amsterdam. Vroeg toch deze of gene hunner zich soms af of men, als alles nus ging, vandaar het land zou moeten verlaten? Wellicht. Dan werd, nemen wij aan, verondersteld dat er voldoende tijd zou zijn voor nader beraad. De behoefte, zich in al die sombere mogelijkheden te verdiepen, was niet groot. Daar vloeide uit voort dat de ministerraad ook nauwelijks stil stond bij de vraag of tevoren nog maatregelen getroffen moesten worden met betrekking tot die delen des lands die, hoe de strijd ook verliep, spoedig door de Duitsers bezet zouden worden. Want dat de Nederlandse troepen spoedig de provincies Friesland, Drente, Overijsel en Limburg geheel en Gelderland en Noord-Brabant gedeeltelijk zouden moeten prijsgeven, was evident.
XCNu kan men zeggen: hier wáren toch al maatregelen voor getroffen. Had niet het derde kabinet-Colijn in '37 de Z.g. 'Aanwijzingen' opgesteld welke voor alle burgerlijke bestuursorganen een op het volkenrecht gebaseerde instructie behelsden hoe zij zich in het contact met een bezetter te gedragen hadden e Waren die 'Aanwijzingen' niet, gedrukt, in ' 3 8 als geheim stuk aan alle provinciale besturen en via hen aan de burgemeesters toegezonden? Zeer zeker. Maar geen van de leden van het derde kabinet-Colijn had zitting in het tweede kabinet-de Geer en aangezien de Nederlandse ministerraad als zodanig geen enkel bureau bezat waarvan de ambtenaren als een soort 'geheugen van het kabinet' konden fungeren, was het de leden van het kabinet-de Geer, in augustus '39 optredend, volstrekt onbekend 4
dat de 'Aanwijzingen' ruim twee jaar tevoren opgesteld en ruim een jaar tevoren in denlande rondgezonden waren. Van den Tempel had de 'Aanwijzingen' aangetroffen in de geheime enveloppe! die hij zo vrij was geweest, voortijdig te openen - blijkbaar had ook hij verder bij dat stuk niet stilgestaan; de aandacht van zijn ambtgenoten had hij er niet op gevestigd. 'Tot mijn schande moet ik bekennen', aldus Gerbrandy na de oorlog, 'dat de minister van justitie de 'Aanwijzingen' niet kende.'> Natuurlijk waren er verscheidene hoofdambtenaren die bij de samenstelling betrokken geweest waren en die de 'Aanwijzingen' dus wèl kenden, maar het is duidelijk dat ook zij het stuk min of meer vergeten waren; zij lieten in elk geval tijdens de neutraliteitsperiode na, de nieuwe ministers uitdrukkelijk op het bestaan ervan te wijzen. Mr. P. J. Oud die als lid van het derde kabinetColijn de 'Aanwijzingen' mede goedgekeurd had en burgemeester van Rotterdam geworden was, bracht ze op het Rotterdamse stadhuis nimmer ter sprake."
XCAanwijzingen dat de Geer zich ooit afvroeg of een stuk als de 'Aanwijzingen' noodzakelijk zou zijn, kennen wij niet. Toen hem door de Enquêtecommissie in '54 gevraagd werd of er tussen september '39 en mei '40 in de ministerraad nooit over gesproken was, 'wat de ambtenaren dienden te doen in geval van oorlog', gaf de oud-minister-president ten antwoord: 'Dat herinner ik mij niet. Dit punt was overigens meer aan de orde onder het kabinet-Cort van der Linden, toen men dichter bij een oorlog was dan in 1937'4 alsof men er in '39-'40 niet nog dichter bij was!
XCMisschien moeten wij ten aanzien van de minister van binnenlandse zaken, H. van Boeyen, de zaak anders stellen. Hij was voor het contact met de provinciale- en de gemeentelijke besturen verantwoordelijk en onder de commissarissen der koningin in het oosten en centrum des lands waren er verscheidene die zich tijdens de neutraliteitsperiode wel degelijk afvroegen wat bij een Duitse bezetting hun positie zou worden. Begin december '39,
1 Wij nemen dit aan, omdat minister Steenberghe ze aantrofin de voor hem bestem de enveloppe die hij op 10 mei opende (H. M. Hirschfeld: p. 23). 2 Getuige P. S. Gerbrandy, dl. VII c, p. 671. Oud minister Steenberghe schreef ons eind '68: 'Ik meen mij te herinneren dat in het kabinet wel enkele keren over de 'Aanwijzingen' gesproken is, waarbij door de betrokken ministers werd meegedeeld dat deze 'Aanwijzingen' bestonden en aan alle vereisten voldeden.' (Brief, 27 dec. 1968, van M. P. L. Steenberghe) Indien de ministerraad dus al geweten heeft dat de 'Aanwijzingen' bestonden (zekerheid heb ben wij dienaangaande niet), blijft in elk geval het feit bestaan dat de raad geen behoefte had, zich van de inhoud rekenschap te geven. 3 Getuige P.]. Oud, dl. VII c, p. 665. • Getuige D.]. de Geer, a.v., p. 729.
tijdens een van de periodieke besprekingen die minister van Boeyen met de commissarissen der koningin hield, had de commissaris van Noord-Brabant, jhr. mr. dr. A. B. G. M. van Rijckevorsel, 'er op aangedrongen, dat aan de commissarissen der koningin zekere volmachten zouden worden gegeven om in geval van een vijandelijke bezetting als centraal bestuur op te treden." De bedoeling was, aldus later de commissaris der koningin in de provincie Utrecht, jhr. mr. dr. L. H. N. Bosch ridder van Rosenthal, 'dat, wanneer bijvoorbeeld Friesland, Groningen, Drente, Limburg etc. zouden zijn bezet vriend en vijand zouden weten dat de commissaris de man zou zijn tot wie men zich zou hebben te wenden."
XCDe commissarissen moesten lang op antwoord wachten. Van Boeyen bracht hun suggestie in het kabinet ter sprake - zijn antwoord legde hij namens de regering ('de regering heeft zich omtrent deze suggestie beraden') eerst meer dan twee-en-een-halve maand later (27 februari '40) in een brief neer, die pas weer ruim twee wekenlater (14 maart) aan de commissarissen der koningin toegezonden werd: hun verzoek was door 'de regering' verworpen. 'Zij laat zich daarbij', aldus van Boeyen (en wij kunnen nauwelijks aannemen dat hij de 'Aanwijzingen' niet gelezen heeft), 'leiden door de overweging, dat voldoening aan dit verzoek niet alleen in strijd zou zijn met de Grondwet, doch bovendien rechtstreeks zou ingaan tegen het volkenrechtelijke beginsel dat in geval van bezetting de occupator in het desbetreffende gebied binnen bepaalde grenzen de bevoegdheid van het centrale gezag uitoefent. De nationale wetgeving kan daarin geen wijziging brengen.'
XCHad de minister het denkbeeld van de commissarissen der koningin wel goed begrepen 1 Hun bedoeling was niet, bouen of naast een Duits gezag gesteld te worden - zij wensten alleen dat zij, onder dat Duits gezag staande, aan alle, ook aan de rijksambtenaren in de betrokken provincies, voorzover nodig, als centrale instantie aan Nederlandse kant aanwijzingen zouden kunnen geven. Als de Duitsers bijvoorbeeld van de provinciale voedselcommissaris in Assen zouden vergen dat deze een onevenredig groot deel van de aardappeloogst afleverde, aan wie moest die voedselcommissaris dan om raad en eventueel om richtlijnen vragen 1 De minister zou hij niet kunnen bereiken. Had de regering tevoren niemand gemachtigd namens haar te spreken, dan zou die voedselcommissaris of niet weten :wat hemBrief,febr.van de minister van binnenl. zaken aan de commissarissen der koninginpuntgestenc.bijlage no.Brief,jan.vanBosch van Rosenthal aanvan Wijnbergen (a.v., punt b-e-d-e, gestenc. bijlage no.4
1 27 1940, g-h, 124). 2 20 1942, L. H. N. A.1. N.J. 278).
te doen stond, Of op eigen gezag een beslissing moeten nemen. Dat dàt onwenselijk was, werd ook door de regering enigermate beseft. Zij verklaarde zich in die brief van minister van Boeyen van 27 februari dan ook bereid,
XC'de onder de verschillende departementen ressorterende ambtenaren te doen instrueren dat zij, in geval van moeilijkhedenmet de bezetter, zich verstaan met hun hogere chef in het bezet gebied en dat de hoogste chefs in dergelijke gevallen contact zoeken met de commissaris der koningin als hoogste voor hen bereikbare Nederlandse autoriteit."
XCBosch van Rosenthal vond van dit ministeriële antwoord terecht dat het in 'een vrij slap briefje' neergelegd was," Inderdaad, de commissarissen der koningin kregen (op grond van een argumentatie welke ons inziens niet terzake was) wezenlijk minder dan waarom zij gevraagd hadden: de rijksambtenaren moesten met die commissarissen 'contact zoeken'; daar vloeide nog niet uit voort, dat zij de aanwijzingen dier commissarissen zouden hebben op te volgen. Anders gezegd: de regering had het denkbeeld van centralisatie, welke ook, van het overheidsapparaat in de te bezetten delen des lands verworpen - dat, terwijl zij het zelf voor mogelijk hield dat het rijk in Europa misschien wel enkele maanden lang uit een bezet en een onbezet deel bestaan zou.
XCWat moest in de provincies welke bezet zouden worden, de houding der bevolking zijn?
XCEnkele jaren vóór de tweede wereldoorlog was, zoals wij in ons Voorspel vermeldden, overwogen, een soort 'Aanwijzingen' op te stellen welke niet voor de ambtenaren maar voor de burgerij bestemd zouden zijn. Belangrijke volkenrechtelijke bepalingen waren immers aan die burgerij ten enen male onbekend. Wij noemen er vier: dat, wat ook geschiedde, de soevereiniteit over Nederland bij de wettige Nederlandse regering zou blijven berusten; dat de bezetter bevoegd was, binnen zekere grenzen een feitelijk gezag uit te oefenen; dat hij, 'behoudens volstrekte verhindering', niet bevoegd was,r.4 2
1 Brief, 27 febr. 1940, van de minister van binnenl. zaken aan de comrnmissarissen der koningin. 2 Brief, 20 jan. 1942, van L. H. N. Bosch van Rosenthal aan A. N.]. van Wijnbergen. De cernmissaris der koningin in de provincie Gro ningen, mr. ]. Linthorst Homan, verklaarde in '52 jegens de Enquêtecommissie: 'Eén van de commissarissen had voorgesteld, dat men per provincie tijdelijk de soevereiniteit in handen zou nemen om op die basis daden te knnnen verrichten. Daarop zou de regering zich beraden, maar ik heb er nooit iets naders van gehoord.' dl. VILe, p. 492) Die verklaring, getuigend van Linthorst Hornans verbitte ring, was, wat de laatste zin betrof, onjuist.
in bestuur en wetgeving in te grijpen - maar dat de bevolking harerzijds niet gerechtigd was, aan de gevechten deel te nemen. Men had hier tevoren een proclamatie over kunnen opstellen - men had ook voorlichting in de pers kunnen geven. Dat denkbeeld, kennelijk niet erg lang overwogen, hadden de kabinetten-Colijnlaten vallen; tijdens het kabinet-de Geer werd het weer aan de orde gesteld - misschien vooral als gevolg van het feit dat de Zwitserse regering eind oktober '39 'Instructies aan de bevolking voor het geval van oorlog' in de Zwitserse pers had laten opnemen waarvan de korte inhoud- was, dat vrijwilligers in ongeorganiseerd verband niet -, in georganiseerd wèl aan oorlogshandelingen mochten deelnemen en dat in de eventueel te bezetten delen van het land de Zwitserse autoriteiten op hun post moesten blijven.
XCDie instructies waren aan het kabinet-de Geer bekend - toch duurde het nog vier maanden voor de minister van binnenlandse zaken namens het kabinet aan de commissarissen der koningin deed weten dat de regering, gezien het Zwitserse voorbeeld, voornemens was, 'aan de bevolking binnenkort schriftelijk aanwijzingen te doen verstrekken nopens de houding, welke zij in geval van een vijandelijke inval heeft aan te nemen."
XC'Binnenkort'. Maar ruim twee maanden later, op 10 mei, was terzake nog geen enkel stuk uitgegaan - evenmin was aan de bevolking op andere wijze voorlichting gegeven.
XCSlechts in één opzicht werd door de regering, althans door de betrokken ministers, met de mogelijkheid van een gehele bezetting des lands rekening gehouden. In april werd aan de Staten-Generaal een wetsontwerp voorgelegd, hetwelk in Nederland gevestigde naamloze vennootschappen het recht gaf, hun zetel officieelnaar andere delen des rijks te verplaatsen: ondernemingen die zulks deden, zouden juridisch moeilijker grijpbaar zijn voor een Duitse bezetter, bovendien zouden de directies of door hen gemachtigde personen dan volledig gerechtigd zijn, aan de delen dier ondernemingen die buiten bereik van de Duitsers zouden blijven, leiding te geven. De Wet op de zetelverplaatsingen verscheen op 26 april in het Staatsblad. De grote scheepvaartondernemingen behoorden tot de eerste die er gebruik Vall maakten: de Holland-Amerikalijn en de KNSM verplaatsten hun zetels schielijk naar Curaçao, de Maatschappij Nederland, de Rotterdamse Lloyd en de JavaChina-japanlijn de hunne naar Batavia (Djakarta), de directie Vall de Maatschappij Nederland sprak met haar in Batavia vertoevend lid mr. D. A.1940, van de min. van binnenl. zaken aan de commissarissen der koningin (kabinet, no. 381,
1 O.m. te vinden in de 3 nov. 1939. 2 Rondschrijven, 28 febr.
Delprat af dat deze, zodra Nederland door Duitsland overvallen zou worden, als gemachtigde namens de gehele directie zou optreden.'
XCIn dat verband zij vermeld, dat minister Steenberghe 'geruime tijd vóór mei 1940' een regeling getroffen had om, in geval van oorlog, de schepen die buitengaats waren, te instrueren, geen route te kiezen waardoor zij in handen van de vijand zouden kunnen vallen: die schepen moesten zich dan naar Geallieerde of neutrale havens begeven." Dezelfde minister had er bij de grote rederijen (van welke wij enkele al noemden) herhaaldelijk op aangedrongen, er voor te zorgen dat zich steeds minstens één directeur buiten Europa zou bevinden - een advies dat door sommige rederijen wèl, door andere niet gevolgd werd."
XCTen aanzien van de geheime dienst werd niets voorbereid.
XCIn mei '39 had de Utrechtse commissaris der koningin, Bosch van Rosenthal, een toevallige ontmoeting gehad met de Amerikaanse militaire attaché in Lissabon. Deze was er zeker van geweest dat een wereldoorlog op handen was en had, aldus Bosch van Rosenthal,
XC'mij uitdrukkelijk verzocht, mij onmiddellijk in verbinding te stellen met de geheime militaire dienst om deze te waarschuwen om thans, nu er nog geen oorlog was, alle contacten klaar te maken opdat, wanneer de regering naar elders zou moeten vluchten, een gehele organisatie klaar was voor het contact van de regering met bezet Nederland. Hij vertelde dat dit tussen 1914 en 1918 de grote moeilijkheid in België was geweest omdat toen het contact tijdens de bezetting moest worden opgebouwd.'
XCBosch van Rosenthal vervolgde:
XC'Van dit alles heb ik mededeling gedaan aan de koningin in algemene trekken en meer nauwkeurig aan generaal Reynders, en over het laatste punt heb ik een uitvoerig onderhoud gehad met GS III in de persoon van generaal van Oorschot' -'
XCvan Oorschot wist zich na de oorlog van dit gesprek niets te herinneren. 'Ik (heb)', verklaarde hij, 'waarschijnlijk gedacht dat het zo'n hopeloos geval was, dat ik het maar terzijde heb geschoven." In elk geval deed hij er niets aan. 'Daar denken Nederlandse militairen niet aan', was in '48 het wel zeerJ.de Roever:p.GetuigeSteenberghe,dl.c, p.s Brief,dec.vanSteenberghe. • (Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie)Vollgraff: 'Verslag van een. onderhoud metH. N. Bosch van Rosenthal', p.puntgestenc.GetuigeJ.van Oorschot.dl. IV c,p.4 2
1 W. 56-57. 2 M. P. L. II 308. 27 1968, M. P. L. D. D. L. 14-15 g-h, bijlage no, 88). 5 W. Enç., 1537.
pover verweer van deze beroepsofficier, voormalig hoofd van de geheime dienst.!
XCZijn opvolger, generaal Fabius, stelde zich in februari' 40 de vraag of het niet wenselijk was, er voor te zorgen dat, als bijvoorbeeld Nederland beoosten de IJsel bezet zou zijn, militaire inlichtingen uit dat deel des lands naar het westen doorgegeven konden worden; zijn naaste medewerker, kolonel J. C. Roelofsen (in het burgerleven een vall de hoofdambtenaren van fmanciën), kreeg opdracht, de technische mogelijkheden te onderzoeken. De kolonelnam contact op met enkele specialisten van de PTT en van de militaire verbindingsdienst en toen hij van hen vernam dat men in die tijd met verplaatsbare radiozenders slechts over een afstand van 50 km zenden kon, concludeerde hij (naar ons voorkomt: bijzonder snel) dat tussen de bezette en onbezette delen van Nederland geen radiocontact mogelijk zou zijn.ê Uit niets blijkt dat generaal Fabius (die het voor hoogst onwaarschijnlijk hield dat Duitsland ons zou aanvallen) zich ooit de vraag stelde, hoe het eventueel contact tussen Nederland en een elders vertoevende regering onderhouden moest worden; hij beschouwde zulks in elk geval niet als een zaak die urgent voorbereid moest worden. Generaal Winkelman, geheel op de verdediging van Nederland geconcentreerd, stond er evenmin bij stil." Hetzelfde gold voor de minister van defensie, Dijxhoorn.s
XCIn hoeverre particulieren of particuliere instanties tijdens de neutraliteitsperiode maatregelen genomen hebben die voortvloeiden uit het besef dat een Duitse bezetting mogelijk, waarschijnlijk of zelfs zeker was, is moeilijk adequaat weer te geven: er ontbreken teveel gegevens. Algemeen was dat besef niet. Het staat intussen wel vast, dat vele tientallen, misschien enkele honderden personen, een Duits offensief duchtend, overzee emigreerden, de meesten waarschijnlijk naar de Verenigde Staten. Een deel, wellicht een groot deel hurmer bestond uit Joden - Nederlandse Joden of Duits-Joodse vluchtelingen: zij wisten zich extra bedreigd. Van tijd tot tijd publiceerde Volk en Vaderland honend lijsten met namen en adressen van deze vertrekkenden: het NSB-kader werd aangespoord, de betrokken gegevens systeQ.
1 A.v., p. 349. 2 Getuige]. C. Roelofsen, a.v., dl. VII c, p. 472;]. C. Roelofsen, 16 febr. 1967. 3 Getuige H. G. Winkelman, dl. I c, p. Getuige A. H. Dijxhoorn, a.v., dl. IV c, p.
matisch te verzamelen en aan het hoofdkwartier der beweging door te geven.'
XCDaarnaast waren er, naar wij aannemen, vrij veel personen of firma's die hun kapitalen in Engeland of, beter nog, in de Verenigde Staten in veiligheid brachten. Onder dezulken bevond zich, curieus genoeg, de Duitse gezant in Den Haag, Graf Zech von Burkersroda, die zijn groot persoonlijk vermogen dat bij een New Yorkse bank gedeponeerd was, fictief in eigendom overdroeg aan de zoon van een bevriende relatie uit de bankwereld; de z.g. eigendomsoverdracht vond op 8 mei '40 plaats.ê
XCTijdens de neutraliteitsperiode zette de Nederlandse Bank de in '38 begonnen goudverschepingen voort. Van de totale goudvoorraad ter waarde van f tzj ; mln lag op 31 maart '40 f750 mln in Londen en New York.ê Philips had niet alleen, zoals wij al vermeldden, de evacuatie van een deel van het bedrijf binnen de Vesting Holland voorbereid, maar ook de overbrenging naar Engeland van alle fabrieksgeheimen - dat laatste in de vorm van documenten en rapporten en soms van modellen. In Engeland en Amerika waren al in '39 de eerste schaduw-archieven ingericht. De zetel van de naamloze vennootschap was volgens de mogelijkheden welke de wet van 26 april geopend had (een wet op welker totstandkoming Philips van begin '39 af aangedrongen had), naar Curaçao verplaatst; bovendien was het bezit van een groot aantal buitenlandse dochtermaatschappijen in mei '39 overgedragen aan in Engeland en Amerika gevestigde trustees; en tenslotte was voor de huisvesting van directie en stafleden (men wilde in totaal ca. honderdvijftig personen, vrouwen en kinderen incluis, eerst binnen de Vesting Holland en vandaar eventueel naar Engeland evacueren) in de buurt van Londen een groot landgoed gekocht; afgesproken was, dat een deel van de wetenschappelijke staf aan de Universiteit van Manchester toegevoegd zou worden. Het getuigde alles van deugdelijke voorbereiding. Inderdaad, de directie van Philips had in '40 al een jaar of vijf met het uitbreken van een nieuwe wereldoorlog rekening gehouden: in '35 had zij haar Bureau Interne Voorbereiding Oorlog opgericht.s
XCNiet anders een groot concern als de Unilever. Het concern bezat in Duitsland ondernemingen waar ca. zestigduizend arbeiders werkten. Er wasP. F. S. Otten, De Telex, 18 jan. 1946; P.]. Bouman: Anton Philips. De IIICIlS, de ondernemer (1956), p. 232-34, 237-38; P. F. S. Otten, 27 juni
1 'De groepen moeten actiefblijven in het opgeven van adressen vanjoden die ver huizen' (NSB, kring 51 (Rotterdam-noord), verslag, 18 maart 1940, van de kring strijdraad, ArchiefNSB, map 1081). 2 Doe 1-1946, beschrijving. 3 30 jan. 1948, van A. M. de Jong, dl. b, p. 102. Persconferentie van
veelvuldig contact met Nazi-groten als Goering en Ribbentrop. Het lid van de Raad van Bestuur dat over de Duitse bedrijven supervisie uitoefende, P. D. H. Hendriks, liet zich evenwel door hen geen rad voor ogen draaien. Hij was een goede relatie van majoor Sas, wiens pessimistische kijk op de situatie hij geheel deelde, 'in 1938 zei hij dat het mis ging.' De Raad van Bestuur van de Unilever twijfelde er niet aan, dat Hitler vroeg oflaat Nederland zou aanvallen; door Hitlers inval in Denemarken en Noorwegen werd men evenwel verrast. Tijdig, d.w.z. al in de zomer van '39, had de Raad belangrijke voorzorgsmaatregelen getroffen. Het in ons land gevestigd deel van het concern had namelijk formele zeggenschap over alle eigendommen van het concern die zich buiten Engeland bevonden. Dus werd een holding COl'llpally in Zuid-Afrika opgericht: werd Nederland door de Duitsers bezet, dan zouden enkele in Londen geplaatste handtekeningen voldoende zijn om te verhinderen dat de Duitsers via het Rotterdamse hoofdkantoor de hand zouden leggen op delen van het concern buiten Engeland. Enkele Engelse directieleden hadden eind maart' 40 in Londen nog oud-minister-president Colijn kunnen ontmoeten; deze had jegens hen betoogd dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat Hitler ons land zou aanvallen en deed hij dat wèl, dan zou het hem, aldus Colijn, heel wat moeite kosten, door de Waterlinie heen te komen- zij hadden de ene mededeling al even irreëel geacht als de andere."
XCIn de wereld der vakbonden werd op het naderende Duitse gevaar verschillend gereageerd. Men wist er, wat in Duitsland geschied was: de met de Sozialistische Partei Deutschlands verbonden Allgemeine Deutsche GeUJerkschafts blmd en de twee confessionele vakcentrales waren in '33 'gelijkgeschakeld', zoals dat heette: van al hun bezittingen had de Nazipartij zich in de vorm van het Deutsche Arbeitsfrvnt meester gemaakt. Was het dan niet verstandig om, al was het slechts bij wijze van voorzorg, het vermogen van de Nederlandse vakbonden en vakcentrales naar Engeland of de Verenigde Staten over te brengen, althans voorzover dat vermogen zich daartoe leende? En verdiende het niet evenzeer aanbeveling dat zich enkele bestuursleden naar het buitenland begaven om zich met de zorg over de overgebrachte kapitalen te belasten?
XCHet bestuur van het Christelijk Nationaal Vakverbond beantwoordde beide vragen ontkennend. Men meende dat bestuur en leden bij elkaar moesten blijven. En wat de eigendommen betrof: die zou men in bezet Nederland nodig kunnen hebben. 'Dat bij deze redenering in onvoldoende mate rekeik eind mei 1940 te Londen van een van de leden van de Raad van Bestuur, J. L.
1 P. Rijkcns, 8 febr. 1956. De bijzonderheden over Colijns mededelingen vernam
ning werd gehouden met de mogelijkheid dat de Duitsers het bezit der vakbeweging zonder meer zouden onteigenen, kan, achteraf gezien', aldus de geschiedschrijver van het CNV, 'toegegeven worden. Maar wie had kunnen denken dat de bezettende macht zo in alle opzichten in strijd met internationale afspraken zou handelen ;'1
XCOok in de kringen van het Rooms-Katholiek \Verkliedenverbond werd 'als algemene gedragslijn vastgesteld dat de bestuurders op hun post moesten blijven en geen poging mochten ondernemen, naar het buitenland te vluchten.' Overbrenging van kapitalen naar het buitenland werd op advies van de president van de Nederlandse Bank, mr. Trip, overwogen- maar uit angst voor Duitse represailles nagelaten. Welwerden door het RKWV alsmede door zes katholieke vakbonden reservegelden tot een totaal van bijna f I,3 mln in dollars omgezetê - die dollars bleven evenwel in Nederland. Voorzover bekend, liet alleen de Rooms-Katholieke Mijnwerkersbond (maar hij had in Zuid-Limburg de Nazi's van '33 afvan nabij leren kennenl) zijn dollarbezit op een rekening in Amerika plaatsen."
XCIn het bestuur van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen werd voorzien dat, bij een Duits offensief, een deel des lands spoedig bezet zou worden; men hoopte dat de Vesting Holland tijdig hulp zou krijgen van de Geallieerden. In de Ieme van '40 gafhet verbondsbestuur de Z.g. bestuurdersbonden (plaatselijke of districtscolleges, bestaande uit bestuursleden van afdelingen van bij het NVVaangesloten landelijke bonden) de raad om in het geval van een Duitse bezetting 'bij elkaar te blijven, terwijl in elke provincie één man de contributie in ontvangst zou nemen, welk geld dan zou worden besteed voor oorlogsslachtoffers en werklozen."
XCMoest nog meer voorbereid worden?
XCEnkele vakbonden meenden van niet. Het hoofdbestuur van de Landarbeidersbond hield het bondsvermogen in Nederland." 'Eenstemmig' kwam het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel tot eenzelfde besluit." Dat waren, lijkt het, in de kringen van hetJ.J.J.soneel) F. Landskroon: Crisis, bezettiug, wederopbouw. Twitltig jaar geschiedenis "at!
1 A. Stapclkamp en Schipper: (I956), p. 7-8. 2 Brief, 27 dec. I968, van M. P. L. Steenberghe. 3 S. Stokman: (I946), p. 9. • (Nederlandse Katho lieke Mijnwerkersbond), P. Kannen: (z.j.), p. 261. 5 (Neder lands Verbond van Vakverenigingen) 2, 3, 4 5 1946, p. 52. 6 Hilgenga : 1942) (z.j.), p. 7. 7 (Nederlandse Vereniging van Vervoersper
NVV uitzonderingen. Zowel het NVV zelf als de meeste bij die centrale aangesloten bonden gingen er spoedig na de Sudetencrisis (september '38) toe over, hun reservefondsen, in goud omgezet, bij een Londense bank te deponeren. Tien vakbondsbestuurders werden gemachtigd om, mits twee hunner zich samen konden presenteren, over dat goud te beschikken. Eén hunner, een bestuurslid van de Transportarbeidersbond, vestigde zich maar vast in Londen - de bedoeling was dat, zodra Duitsland zou aanvallen, één of meer van de negen anderen zich bij dat bestuurslid zouden voegen. Datlaatste bleek tijdens de meidagenniet mogelijk - en de man van de Transportarbeidersbond was toen net naar Nederland teruggekeerd om de Pinksterdagen (12 en 13 mei) bij zijn familie door te brengen: hij kon Engeland niet meer bereiken.'
XCZo ook bij de Fabrieksarbeidersbond. Deze bond had de helft van het bondsvermogen in buitenlandse effecten belegd die in een Engelse banksafe gedeponeerd werden. Het hoofdbestuur had in augustus '39 voorzitter en penningmeester opgedragen, naar Engeland te gaan en daar te blijven om dat kapitaal te beheren; in oktober hadden zij er genoeg van: ze keerdennaar Nederland terug. In april '40 waren zij weer in Londen, maar vóór I mei bevonden zij zich wederom in Nederland en zij waren er nog, toen de rode mei aanbrak- - ook al zonder mogelijkheid om naar Engeland te gaan.
XCDe Vara bracht ruim f 100 000 naar Londen over en bepaalde dat van haar drie dagelijkse bestuurders twee tezamen over het kapitaal zouden kunnen beschikken; van die drie bestuurders wist evenwel slechts één op 14 mei naar Engeland te ontsnappen.
XCGevolg van dit alles was, dat van de fondsen der modeme arbeidersbeweging wèl tijdig voor een totale waarde van ruim f 4 mln naar Engeland overgebracht was" - maar die fondsen lagen na de meidagen voorshands geheel geblokkeerd doordat diegenen die er over hadden mogen beschikken, Of niet in Engeland gearriveerd Of zelfs naar Nederland teruggekeerd waren.
XCIn de besturen van SDAP en NVV alsmede in de Raad van Commissarissen van de Arbeiderspers was de vraag onder ogen gezien of, aldus Drees, 'voorbereidingen zouden worden getroffen om te kunnen uitwijken als het tot een Duitse bezetting van ons land kwam. Wij gingen uit van de verwachting dat wij in het land niets meer zouden kunnen verrichten en het lot zouden delen dat Duitse socialisten en vakverenigingsmannen getroffen had. Wij kwamenSluyser:p.(Nederlandse Vereniging van Fabrieksarbeiders)(z.j.), p.Sluyser:43
1 M. (I965), 95-96. 2 ill I-2. 8 M. p. 96.
echter tot de conclusie dat het treffen van voorbereidingen niet toelaatbaar was. Het zou moreel ongunstig inwerken op wie er van hoorden. Het zou de indruk wekken dat bij voorbaat op een nederlaag werd gerekend. De vraag zou ook worden gesteld waarom voor anderen geen uitweg werd gezocht. Daarom is van elke stap in die richting afgezien.'l
XCOok bij dit beraad speelde kennelijk de verwachting een rol, dat ons leger zich in de Vesting Holland enkele weken, misschien langer, zou kunnen handhaven: er zou dan altijd nog tijd zijn, bepaalde vooraanstaanden weg te zenden. Want, aldus Drees, 'geheel anders stond het als de strijd ten einde liep'2 - dat zulks een kwestie zou zijn van enkele dagen, leek ondenkbaar.
XCNederland werd tijdens de neutraliteitsperiode door mannen van gevorderde leeftijd bestuurd. Dat gold op gemeentelijk en provinciaal-, dat gold ook op landelijk niveau. De leden van het kabinet-de Geer waren gemiddeld meer dan vijf-en-vijftig jaar oud. Al dezulken hadden als meer dan dertigjarigen de eerste wereldoorlog meegemaakt en het is duidelijk dat zij (voor de regeerders van België, Frankrijk en Engeland gold hetzelfde) in '39 nog in de voorstellingen leefden welke de grote strijd van '14-'18 had doen ontstaan. Toen waren in West-Europa de Duitse legers enerzijds, de FransBritse anderzijds in een verwoede strijd gewikkeld geweest die jaren geduurd had: vrij algemeen werd in '40 aangenomen dat een strijd van gelijke verwoedheid en wellicht ook duur ontstaan zou, indien hetzij de Duitsers, hetzij de Geallieerden zo vermetel zouden zijn, tot het offensief over te gaan. Dat het roemrijke Franse leger door Hitlers Wehrmacht min of meer onder de voet gelopen zou worden, werd door nagenoeg niemand aangenomen. De Blitzkrieg, als in Polen toegepast, was een vaag begrip gebleven en in Denemarken en Noorwegen hadden de Duitsers het voordeel van de verrassing gehad: een voordeel dat zij in West-Europa zouden ontberen. De Franse en Britse legers stonden immers klaar om hun een warme ontvangst te bereiden.
XCWat die Franse en Britse legers waard waren, was de Nederlandse regeringDrees:p.
1 W. II-I2. 2 A.v.
onbekend: dat kon alleen de strijd aantonen. Er was, met name na hun goeddeels mislukte landingsoperaties in Noorwegen, wel reden tot twijfel aan hun kunnen, maar die twijfel ging niet erg diep. Dat de Nederlandse regering in de lente van I940 waarin de spanning van week tot week steeg, aannam dat de Fransen en Britten op zijn minst geruime tijd aan een Duits offensief het hoofd zouden kunnen bieden, was een veronderstelling die, zeker, spoedig genoeg door de feiten weerlegd zou worden, maar die wij in de maanden waarin zij gehuldigd werd, niet als onredelijk willen qualificeren.
XCDie veronderstelling was het welke bij de autoriteiten die met de mogelijkheid van een Duitse aanval op ons land ernstig rekening hielden (lang niet alle!), het beleid bepaalde: zij zagen Nederland als bondgenoot in een, straks wellicht ook door de Verenigde Staten actief gesteunde coalitie - een coalitie, welke moest trachten te verhinderen dat de Duitsers de Noordzee, het Kallaai en de Atlantische Oceaan bereikten; in die, in wezen defensieve strijd moest dan het Nederlandse leger pogen, de Vesting Holland en de provincie Zeeland te behouden. Dat dat leger zulks niet lang uit eigen kracht zou kunnen doen, was evident. Spoedige hulp der bondgenoten werd essentieel geacht. Dat de Engelsen, nog maar nauwelijks gemobiliseerd, niet bij machte waren, die hulp te bieden en dat generaal Gamelin bijstand bij de verdediging Vall de Vesting Holland afgewezen had, daarvan had zich, menen wij, de legerleiding duidelijker bewust kunnen zijn dan in feite het geval was. Die legerleiding dacht te optimistisch. Misschien vergden de lopende zaken teveel aandacht, misschien ontbrak de tijd, misschien waren de staven te zwak bezet - men krijgt in elk geval de indruk dat allerlei vragen die men had leunnen stellen, Of niet gesteld zijn Of dat men, voorzover ze wèl gesteld werden, de antwoorden onvoldoende met elkaar in verband bracht. Voor een intensieve strijd van enkele weken ontbrak reeds de munitie; afgezien van andere factoren zou dat feit alleen al beslissend zijn.
XCN u was de verantwoordelijkheid welke op generaal Winkelman en zijn naaste medewerkers rustte, geringer dan die van het kabinet. Opdracht, gezag en verantwoordelijkheid van de opperbevelhebber droegen een afgeleid karakter: hij was de ondergeschikte der regering en zulks betekende in de heersende constitutionele verhoudingen, dat het kabinet de staatkundige verantwoordelijkheid droeg voor generaal Winkelmans gehele beleid. Aangezien men mocht aannemen, ja in zekere zin moest vergen, dat de opperbevelhebber zijn volle aandacht op de toch al zo zware en hachelijke taak die hem toevertrouwd was, concentreerde, had het, dunkt ons, bij uitstek op de weg van het kabinet gelegen, verder te zien. Zulks gold met name voor de minister van defensie, Dijxhoorn - de enige beroepsmilitair in 's lands hoogste bestuurscollege, maar hij, oud-leerling van de Franse 43
École Supérieure de Guerre, had een nog groter vertrouwen in de kracht van de Franse legers dan zijn ambtgenoten. In '40 hoopte hij, bekende hij acht jaar later, dat we ons 'misschien een paar weken' zouden kunnen handhaven- anders gezegd: ook hij trok uit de feiten met betrekking tot de gebrekkige bevoorrading van de Nederlandse krijgsmacht, voorzover hem bekend, niet de juiste conclusies.
XCHet ligt voor de hand te veronderstellen dat Dijxhoorns ambtgenoten in de eerste plaats op zijn kompas voeren. Heeft men in het kabinet de minister van defensie ooit met kritische vragen bestookt? Heeft men hem ooit opdracht gegeven, zo nauwkeurig mogelijk na te gaan, of voor een verdediging van enige duur voldoende krachten en voorraden aanwezig waren e Er is niets dat daarop wijst. 'Wij durfden', aldus Steenberghe, 'er eigenlijk niet over spreken, hoe kort of lang het Nederlandse leger het zou kunnen uithouden.P
XCMen is geneigd, aan die bekentenis toe te voegen: was één vraag belangrijker dan deze?
XCDat het kabinet het niet opbracht, nadrukkelijk en herhaaldelijk juist die vraag te stellen, had tot gevolg dat de maatregelen die men nam met het oog op de mogelijkheid van langdurige strijd in de Vesting Holland, een merkwaardig ongecoördineerd geheel vormden (immense voedselvoorraden werden met grote energie opgebouwd die militair volstrekt onvoldoende verdedigd waren) en dat, gelijk weergegeven, van serieuze bezinning op de eonsequenties van een Duitse bezetting in het geheel geen sprake was, zelfs niet met betrekking tot de delen des lands welke, ook bij de beste gang van zaken, spoedig bezet zouden worden.
XCRegeren is vooruitzien - wij betoogden zulks al eerder. Zonder twijfel is het aanbrengen van eenheid van beleid in lopende zaken een belangrijke taak van elk kabinet, maar zeker in oorlogstijd dreigt voor een kabinet dat in die lopende zaken opgaat, het gevaar om door de feitelijke ontwikkelingen overspoeld en meegesleurd te worden. Ja, dat vooruitzien was, dunkt ons, de essentiële taak waar het kabinet voor stond en wanneer de kracht en de fantasie daartoe door de meeste ministers niet voldoende opgebracht werden, dan had het, menen wij, op de weg van de voorzitter van de ministerraad gelegen, zijn ambtgenoten tot dat kritisch vooruit-denken te stimuleren.
1 Getuige A_ Q. H. Dijxhoorn, dl. I c, p. 30. 2 Proces-verbaal, 22 aug. 1946, van M. P. L_ Steenbcrghe (Bijz. Raad van Cassatie, dossier-de Geer, proces-verbaal no. 35,p. 2). Mr. van Kleffens tekenthierbij aan: 'Die angstigheid heb ik bij de grote meerderheidlmijner collega's nooit geconstateerd; ik was er persoonlijk vrij van.' (Brief, 4 dec. 1968).
Helaas, de Geer miste daar aile vermogen toe. Wij haalden als motto boven dit hoofdstuk zijn kenmerkende na-oorlogse uitspraak aan: wat achter de handhaving der neutraliteit kon liggen, 'zag ik niet. Althans niet anders dan in wazige verte. Het werd niet als realiteit verwerkt, veeleer als boze droom terzijde geschoven.' Anders gezegd: de minister-president keek niet verder dan tot de ode mei' 40 de lode mei, de r jde, de rade, zij zouden hem. aile in gelijke mate verrassen, ja verbijsteren.
XCNu was, dat moet erkend worden, op officieel niveau de fatale neiging om die 'boze droom' terzijde te schuiven, heel veel wijder verbreid. Steenberghe's bekentenis haalden wij al aan. De twee sociaal-democratische leden van het kabinet, Albarda en van den Tempel, werden van september '39 af door de voorzitter van de SDAP, Koos Vorrink, lid van de Eerste Kamer, keer op keer 'bezworen om maatregelen te nemen voor geval van een oorlog, voor als de regering het land zou moeten verlaten ... Maar ze rekenden altijd op eenlangdurig beleg in de Vesting Holland en afspraken maken was tegen het neutraliteitsbeginsel. '1 'Geen mens had aan de mogelijkheid van een volledige bezetting gedacht', aldus de secretaris-generaal van het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen, prof van Poelje," en in de vraag wat na een eventuele capitulatie met zijn vitale en kwetsbare bedrijf zou gebeuren, had de president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen, prof. Goudriaan, zich geen moment verdiept: 'Wij hebben dit onderwerp niet opzettelijk vermeden; het is eenvoudig niet in onze gedachten gekomen. Wij waren in elk geval één stap vóór op de gemiddelde Nederlander die zelfs de mogelijkheid van oorlog in eigen land niet onder ogen wilde zien."
XCDe gemiddelde Nederlander - wat wist hij eigenlijk van de gevaren die het land bedreigden 1
XCSpeciaal hier zouden wij willen teruggrijpen op de algemene waarschuwing waarmee wij dit hoofdstuk openden. Het relaas immers dat wij in dit gehele deel ontvouwden, verschilt wezenlijk van de ervaringen (en dus,p.
1 E. Fraenkel-Verkade: 'Verslag van mededelingen door K. Toornstra', 25 maart 1951, p. 9 (Commissie voor de Perszuivering, map 217, Arbeiderspers algemeen). 2 Getuige G. A. van Poelje, dl. VII c, p. 539. sJ. Goudriaan: ell 1938-1948 (1961), 25·
naar wij aannemen: ook van de herinneringen) van die gemiddelde Nederlander. Wat hij in de neutraliteitsperiode deed of naliet, hebben wij nauwelijks vermeld. Had hij werk, dan zette hij het voort; was hij werkloos, dan sjokte hij (hoeveel jaren al e) naar het stempellokaal; hij mopperde over de duurte; van midden december '39 afkreeg hij te lijden onder de vorst, die van eind december af een barre winter deed ontstaan (het werd de koudste januari-maand sinds 1838) een winter, welke tot eind februari aanhield en medio maart nog een uitloper kreeg"; hij ging in zijn dagelijks bestaan op - ja, de oorlog wekte in hem misschien wel een vage bezorgdheid, maar de landen waar die oorlog woedde of gewoed had, lagen ver weg: Polen, Finland, Denemarken, Noorwegen. Zeker bij vele ouderen was de neiging sterk, het in de eerste wereldoorlog ontstane beeld als het ware automatisch te continueren: zou het in West-Europa tot gevechtshandelingen komen, dan zou vermoedelijk wel hetzelfde gebeuren als in '14; dan zou Duitsland door België marcheren en Nederland zou buiten schot blijven. Oorlog in ons land? Daar kon men zich niets bij voorstellen. Daar had men wel eens over gelezen in geschiedenisboekjes maar de fantasie ging niet zover dat men zich in dat perspectief waarlijk verdiepen wilde. Daar wekte het ook teveel angst voor.
XCAls dan zo het gedachtenpatroon van die abstractie, de doorsnee-Nederlander, weergegeven kan worden, dan menen wij dat wij er in dit deel terecht niet bij stil stonden: historisch was het namelijk volstrekt irrelevant. Omgekeerd moet van de aspecten van het gebeuren die wij wèl als relevant beschouwden en dus met uitvoerigheid behandelden, opgemerkt worden dat zij de doorsnee-Nederlander Of geheel onbekend waren Of maar nauwelijks tot zijn bewustzijn doordrongen. De pers schreef con sordino; zo sprak ook de radio; geen van de Kamerleden achtte het wijs, de alarmklok te luiden en in alle drie de radiotoespraken die de minister-president tijdens de neutraliteitsperiode hield, overheerste het element der vaderlijke geruststelling. Voorzover de ministers van werkelijke bezorgdheid vervuld waren (het gold voor Dijxhoorn, het gold voor Gerbrandy, het gold voor van Kle.ffens), meenden zij dat de wenselijkheid, Duitsland niet te provoceren, het hun onmogelijk maakte, in het publiek van die bezorgdheid te getuigen op een wijze die geen misverstand toeliet.
XCVoltrekt zich in normale tijden een deel van het regeringsbeleid al zo dat de doorsnee-Nederlander er geen weet van heeft, in tijden van oorlog of dreigend oorlogsgevaar moet elke regering met de inlichtingen die zij
1 Brief, 27 aug. I968, van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut.
publiekelijk over haar motieven en daden geeft, spaarzaam zijn: de potentiële of de werkelijke vijand luistert mee. Zien wij dan ook terug op de materie die wij in dit deel behandeld hebben, dan menen wij te moeten constateren dat zij voor de doorsnee-Nederlander tom een gesloten boek vormde. Van de ontwikkeling van Hiders aanvalsplannen wist hij niets; het Venlo-incident was hem volmaakt duister; omtrent de achtergronden van het november- en januari-alarm werd hij niet ingelicht; waarom generaal Reynders door generaal Winkelman vervangen moest worden, begreep hij niet; wat generaal Winkelmans krijgsbeleid zou zijn, wat er aan Duitse, wat er aan Nederlandse kant aan militaire krachten opgesteld stond en of Nederland rekenen mocht op Franse en Engelse bijstand, was alles militair geheim. Zo tastte die doorsnee-Nederlander rond in een duister dat eerst in de schemering van de lode mei in alle vroegte verrassend aan flarden gescheurd zou worden: aan flarden gescheurd door de lichtflitsen van het Duitse geschut aan de oostgrens en door de explosies van de Duitse bommen op de vliegvelden in het westen.
XCMaar neen: volkomen was die verrassing toch niet. Ook in het voorafgaande hebben wij doen uitkomen hoe sterk, helaas tot op het niveau der regering, de neiging was, zich geen rekenschap te geven van de gevaren die dreigden. Wij spraken van angst. En inderdaad: van angst getuigde zij, die verdringing. De struisvogel die de kop in het zand steekt, reageert inadequaat - maar hij is bevreesd. En het wil ons voorkomen dat (generaliserend gesproken, er zullen wel scherpzienden, er zullen wel botteriken geweest zijn) die doorsnee-Nederlander in de maanden die tussen de onderwerping van Polen en de inzet van Fall Gelb verliepen, bij tijd en wijle over de algemene situatie piekerde en dan bepaald niet vrij was van angst. De nerveuze reacties op de z.g. lichtsignalen, de eerste symptomen van de vrees voor de Vijfde Colonne die zich in april na de Duitse invasie van Denemarken en Noorwegen voordeden - zij wezen er op, dat dieper in het bewustzijn, ongeweten wellicht, bij menigeen een aarzelend besef van naderend onheil niet ontbrak: onheil dat dreigde uit het Derde Rijk, uit de staat van die bezeten Hitler, van Goebbels, Goering, Himmler, uit het land van concentratiekampen en Jodenvervolging, uit das Reich dat, de grenzen van '37 ver achter zich latend, successievelijk Oostenrijk, het Sudetengebied, Bohemen en Moravië, het Memelland, Polen, Denemarken en Noorwegen opgeslokt had - en was de honger van het roofdier waarlijk gestild 1
XCIn de nacht van dinsdag 30 april op woensdag I mei had Hitler voor het eerst sinds de rjde januari weer een vaste daturn voor de inzet van Fall Gelb bepaald: zondag s mei.! Hij had zijn ongeduld nauwelijks kunnen bedwingen. Enkele dagen eerder, op de 27ste april, had hij tegen generaal [odl, de chef-staf van het Oberkommando der Wehrmacht, gezegd, dat hij het grote offensief in het westen in elk geval tussen I en 7 mei zou beginnen" S mei was de eerste datum die hij vaststelde. Onmiddellijk ging naar alle hogere bevelsinstanties van de Wehrmccht bericht uit. Dat het offensief op die sde mei zou doorgaan, stond intussen nog niet vast: dat zou mede van de weersomstandigheden afhangen. Ook stond nog niet vast, dat de parachutisten en luchtlandingstroepen in de strijd geworpen zouden worden. Dat was een bij uitstek riskante operatie - Hitler was er niet gerust op. Op Hemelvaartsdag (2 mei) ontbood hij Goering, Oberbefehlshaber der Luftwaffe, de luchtmacht-generaals Kesselring en Jeschonnek alsmede de cernmandanten van de Plieger-Diuision en van de Luftlatlde-DivisioI1, de generaals Student en von Sponeck: zij moesten gevijven nog eens nauwkeurig uiteenzetten, wat de plannen tot uitvoering van de politieke overval op Den Haag en ter verovering van de bruggen in Rotterdam, bij Dordrecht en bij Moerdijk inhielden: 'Fall Festung' heette dat (met 'Festung' werd de Vesting Holland bedoeld). 'Er tvird durchgeführt' tekende generaal [odl na de discussie aan, nog toevoegend: 'Landung auf Autobahn mäglich.'3 . Wat met die laatste woorden precies bedoeld werd, kunnen wij slechts gissen. Er liepen uit Den Haag autowegen naar Utrecht en Rotterdam, er was een autoweg van Rotterdam via Dordrecht naar de Moerdijk. Was tot de Duitsers doorgedrongen dat de viervliegvelden die hun parachutisten veroveren moesten (Valkenburg, Ypenburg, Ockenburg, Waalhaven), sinds midden april sterker verdedigd waren o.m. doordat er zich nu lichte pantserwagens bevondene Beschouwden zij de mogelijkheid om met hun transporttoestellen
XC1 Jacobsen: Fall Ge/b, p. 141. A.]oell: Tagebuch, 27 april 1940, I!\IIT, ell.XXVIII, p. 425. s A.v., 2 mei 1940, a.v., p.
op die autowegen te landen, als een nuttige aanvulling I Het is mogelijk. Geen van de bewaardgebleven Duitse stukken vermeldt bijzonderheden. Daags na de discussie over Fall Festung, op vrijdag 3 mei, stelde Hitler in verband met de weersvooruitzichten Fall Gelb tot maandag de 6de uit, op zaterdag 4 mei besloot hij tot weer een dag uitstel: tot dinsdag de 7de. 1 Op vrijdag 3 mei vernam kolonel aster, dat het binnenkort tot een invasie van Nederland en België zou komen. Onmiddellijk zocht hij contact met de Nederlandse militaire attaché, majoor Sas. Samen overlegden zij, wat hun te doen stond. 'Oster', aldus Sas, 'zei tegen mij: 'Je hebt zoveel moeilijkheden gehad in Nederland, ze geloven het toch niet. Laten we het eerst nog maar even aanhouden om te zien wat er verder gebeuren gaat.' Dat was vrijdagsmiddags." Den Haag werd dus niet gewaarschuwd en daar mogen wij uit afleiden dat de toen geldende datum voor Fall Gelb (6 mei) aan aster en dus aan Sas op 3 mei niet bekend was. Een dag later evenwel, zaterdag 4 mei, kwam in Den Haag een waarschuwing langs geheel andere weg binnen.
XCaster was niet de enige Abwehr-ofiicier die van binnen uit het Derde Rijk bestreed; een tweede, Paul Thümmel, de informant van de Tsjechische geheime dienst, kwamen wij al tegen. Er waren er meer. Enkelen hunner waren verbonden aan de Alnoehrstelle München, onder hen een reserveofficier, in het burgerleven advocaat, Joseph Müller. Müller trad al sinds '39 als verbindingsman op tussen, enerzijds, kolonelaster en vermoedelijk ook admiraal Canaris, hoofd van de Abwehr, anderzijds het Vaticaan. Een van zijn relaties was daar de Jezuïetenpater Robert Leiber, een vertrouwd medewerker van Paus Pius XII. Het was langs deze weg dat het Vaticaan geinformeerd werd over het op handen zijnde Duitse offensief in WestEuropa. De Paus besloot, Nederland en België te waarschuwen. Die waarschuwing werd op 3 mei vervat in een codetelegram, gericht aan de pauselijke nuntius in Brussel en aan de internuntius in Den Haag (mgr. P. Giobbe) - telegram dat beiden persoonlijk moesten ontcijferen en, na ontcijfering, vernietigen. Zo geschiedde het dat minister van Kleffens op zaterdag 4 mei van mgr. Giobbe de waarschuwing ontving dat, 'behoudens onvoorziene omstandigheden of tussentijdse interventie', het Duitse offensief in het westen 'zeer nabij' was ('prossima') en zich ook tot 'Nederland en België en misschien Zwitserland' zou uitstrekken,"
1 Jacobsen: p. 141. 2 Getuige G.J. Sas, dl. Ic, p. 2II. 3 dl. I (1965), p. 77, 436-37.
XCMen ziet: weer werd geen datum genoemd. Dat gegeven was aan Müller dus evenmin bekend geworden als aan Oster.'
XCNog voor die waarschuwing binnengekomen was, had minister van Klefl:èns een belangrijke maatregel genomen. Hem leek het nagenoeg zeker dat Nederland spoedig overvallen zou worden. Denkbaar was het, dat de regering niet bij machte zou zijn, het land te verlaten. Wat zou dan de positie worden van Nederlands-Indië, Suriname en de Antillen? Bestond met name niet het gevaar dat Japan, dat toch al zulk een opvallende belangstelling voor Nederlands-Indië aan de dag legde, van de gelegenheid gebruik zou maken om aan de gouverneur-generaal aggressieve eisen te stellen? De buitenwereld, maar in de eerste plaats de Japanse, de Amerikaanse en daarnaast de Engelse regering, moest weten dat, wat ook in Nederland zou geschieden, de gouvernementen van Nederlands-Indië, Suriname en de Antillen (Curaçao) het Nederlands gezag zouden handhaven. Om terzake geen enkele onduidelijkheid te laten bestaan, zond minister vall Kleffens op 3 mei een brief aan de gezant te Londen, jhr. mr. E. F. M. J. Michiels van Verduynen, waarin hij deze opdroeg om, zodra Duitsland Nederland zou aanvallen, namens de minister aan alle Nedcrlandse diplomatieke posten en aan de belangrijkste eonsulaten het volgende telegram te sturen:
XC'Oorlogstoestand met Duitsland ingetreden. Gelicf hiervan schriftelijk kennis geven regering land uwer vestiging. Daarbij officieel vermelden dat, wat ook lot van Nederland in Europa moge zijn, gouverneur-generaal Nederlands-Indië evenals gouverneurs Suriname en Curaçao zowel volkomen bevoegd als in staar zijn, administratie in die gebieden voortzetten en openbare orde naar buiten en binnen handhaven, weshalve elke interventie van buiten door Nederlandse regering wordt afgewezen. Gelief voorts verzoeken, geen beperkende maatregelen nemen handelsverkeer en geldverkeer met niet door Duitsland bezette delen van het koninkrijk en met name niet tegenover Nederlands-Indië, Suriname, Curaçao die volgens ons staatsrecht evenals Nederland in Europa afzonderlijke delen zijn van het koninkrijk, zodat de bezetting van een groter
1 In Brussel werd de waarschuwing door de pauselijke Nuntius (die aan de juistheid van het bericht twijfelde) op 4 mei aan koning Leopold overgebracht en op 6 mei aan generaal van Overstraeten. (R. van Overstraeten : p. 567)· De Duitsers hadden de code van het Belgische gezantschap bij het Vaticaan kunnen breken. Kort vóór 10 mei vingen zij twee van de telegrammen van dat gezantschap op waaruit hun, na ontcijfering, bleek, (W. Schellenberg: p. p8). Volgens generaal jodl werd op 7 mei een telefoongesprek van de Belgische gezant bij het Vaticaan afgeluisterd (A.Jodl: 7 mei 1940, dl. XXVIII, p.428).
of kleiner oppervlak van een dier delen geen rechtsgevolgen heeft ten opzichte van de andere ... Tenslotte gelieve u mededelen dat Nederlandse gezantschappen en eonsulaten overal behalve in Duitsland en door Duitsland bezet niet-Nederlands gebied normaal blijven functioneren, zelfs in geval geheel Europees Nederland bezet mocht worden, en dat regering(en) Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao thans bevoegd zijn, zelfstandig aan gezanten en consuls instructies te geven omtrent zaken, die gebiedsdelen betreffende.' 1
XCBij die op 3 mei genomen maatregel sloot nog aan, dat minister van Kleffens er enkele dagen later, met medewerking van de Geer in diens kwaliteit van minister van financiën, zorg voor droeg dat, voor het geval de regering niet zou kunnen uitwijken, de gezant te Washington, dr. A. Loudon, zou optreden als algemeen betaalmeester voor alle Nederlandse ambtenaren in het buitenland; hij werd, aldus later van Kleffens. 'aangesteld als ontvanger-uitgever, vooral uitgever waarschijnlijk." Het bericht omtrent de opdracht die dr. Loudon gekregen had, verscheen op 8 mei in de Nederlandse pers.
XCVier dagen eerder, op zaterdag 4- mei, kwam, gelijk reeds vermeld, de waarschuwing van het Vaticaan. De minister van buitenlandse zaken zond haar terstond ter verificatie naar het Nederlands gezantschap in Berlijn door. De gezant antwoordde, dat majoor Sas daags tevoren, vrijdag, overeenkomstige inlichtingen ontvangen had: 'te voorzien was, dat de invasie in het midden van de volgende week zou plaats vinden." Zondag 5 mei kreeg Sas aanwijzingen in diezelfde richting en wel van de Griekse marineattaché; deze had van zijn Japanse collega vernomen dat het Duitse offensief in het westen over een paar dagen zou beginnen; bovendien was een majoor van de Berlijnse Grune Polizei zo loslippig geweest om aan een Griekse vrouw met wie hij een verhouding had, mee te delen dat hij opdracht ontvangen had, zich op 12 mei bij de Grime Polizei in Utrecht te melden; Sas wist, dat overeenkomstige opdrachten vóór de aanval op Polen verstrekt waren.t
XCDrie aanvalsdata voor Fall Celb (5, 6 en 7 mei) waren Oster niet bekend geworden, maar van de vierde aanvalsdatum. woensdag 8 111.ei, door Hitler op zondag 5 mei bepaald.ê ontving hij op maandagmiddag de 6de bericht. Hij kon Sas 's avonds inlichten dat Nederland en België beide op woensdagochtend overvallen zouden worden 'en dat de troepen zodanig in de uitgangsstellingen waren gebracht dat een aanval binnen twaalf uur na hetvana.v.,Sas,jr.:Jacobsen:4-4
1 dl. I b, p. 47. 2 Getuige E. N. Kleffens. dl. II c, p. 291. 3 Getuige G.J. a.v., dL Ic, p. 211. 4 A.v.; G.J. Sas 'Het begon in mei 1940', 24 okt. 1953, p. 16. 5 p. 141.
bevel van de Rijkskanselier kon geschieden. Een ultimatum op zeer korte termijn werd waarschijnlijk geacht.' Het Berlijns gezantschap seinde dit bericht onmiddellijk naar Den Haag door! - bovendien werden zonder verwijl de Belgen gewaarschuwd. Het was allaat: kort voor middernacht. De Nederlandse gezantschaps-secretaris, mr. J. G. de Beus, had moeite, de Belgische gezantschapsraad uit zijn bed te krijgen; die haalde er de militaire attaché bij. De relatie van Sas had, aldus mr. de Beus (wiens getuigenis wij hier volgen), gezegd: 'Ieh binfelsenfestüberzeugt, dass es gesellellen wird',
XC'maar de Belgen zeiden: ach, hij isJest überzeugt, maar dat heeft hij zo vaak gezegd. Ik zei: Enfin, u moet er mee doen wat u wilt, maar zoudt u het in ieder geval niet naar Brussel seinen? Neen, dat vonden zij niet nodig om daar de regering voor wakker te maken, het was midden in de nacht, dat zouden zij de volgende dag wel seinen"
XCen eerder in dit deel gaven wij al weer, dat die waarschuwing daags daarna inderdaad 'avec expresses reserves' naar Brussel doorgegeven werd.
XCDat voorbehoud had betrekking op de datum. Men hield namelijk bij het Belgische gezantschap te Berlijn een Duits offensief in het westen wèl voor zeer waarschijnlijk, maar juist op die maandag waarop mr. de Beus tegen middernacht met zijn alarmerend bericht kwam, had dat gezantschap vernomen dat een spoedige inzet van het offensief niet zeker was, 'men zou van Duitse zijde bezig zijn met het opstellen van een dossier en dat was nog niet gereed, dus misschien dat er nog enige mogelijkheid van verschuiving was.'3
XCInderdaad: aan het 'dossier', d.w.z. aan het memorandum met bijlagen waarmee de Duitse regering de invasie in Nederland en België wilde motiveren, werd die maandag nog steeds gewerkt - hard gewerkt.
XCHitler en zijn minister van buitenlandse zaken, Joachim von Ribbentrop, waren zich bewust dat zij, Nederland en België overvallend, niet alleen in strijd handelden met het volkenrecht maar ook met de plechtige toezeggingen welke zij de regeringen van de twee buurstaten gegeven hadden. Voor Hitler en von Ribbentrop vormde dat geen persoonlijk probleem, maarvanWith: 'Overzicht van de gebeurtenissen te Berlijn gedurende de laatste dagen voor de Duitse inval',dl.b, p.Getuige J. G. dea.v., dl. Ic, p.Getuige G.J. Sas, a.v., p.44
1 H. M. Haersmafde II 133. 2 Beus, 628. 3 2II.
vooral met het oog op de publieke opinie in Duitsland en in landen als Italië en de Verenigde Staten leek het hun wenselijk, met argumenten te komen die althans op diegenen die er niet bij voorbaat van overtuigd waren dat men van Berlijn slechts leugens verwachten kon, op het eerste gezicht, en misschien ook wel op het tweede, een overtuigende indruk zouden maken. Te'bewijzen' viel dan, dat Nederland en België hunnerzijds niet neutraal geweest waren, d.w.z. dat zij in het geheim met de Geallieerden gemene zaak gemaakt hadden, ja dat zij op het punt stonden, de Geallieerde legers de gelegenheid te bieden, via Nederlands en Belgisch territoir een offensief in te zetten in de richting van het Ruhrgebied. Kon men dat 'bewijzen', dan zou Duitsland slechts uit zelfverdediging handelen en als het ware moreel gerechtigd zijn tot de preventieve bezetting van de twee buurstaten.
XCIn januari '40 had van Ribbentrop aan een van zijn ambtenaren opdracht gegeven, uit de Nederlandse en de Belgische pers 'alles Material zu saiumeln, das eine unneutrale uud feindliche Halttmg gegeniiber Deutschland zeigte.'l In maart drong hij er op aan, dat men veelvuldig bij Nederland zou protesteren tegen het feit dat Engelse vliegtuigen de neutraliteit van het Nederlandse luchtruim schonden: ook die protesten zouden straks 'bewijsmateriaal' vorrnen.ê Daarnaast kreeg het Oberkommando der Wehrmacht tot taak, alle berichten van geheime agenten (daargelaten of die berichten juist waren of niet) door te werken om er die elementen uit op te diepen welke men als aanwijzingen voor samenwerking met de Geallieerden kon aanduiden. En uiteraard moest in de 'bewijsvoering' die Hitler en von Ribbentrop in de geest hadden, de voorgeschiedenis van het Venlo-incident breed uitgemeten worden. Dat er een nauwe samenwerking bestaan had tussen de Nederlandse geheime dienst en de geheime diensten van Frankrijk en Engeland, was de Duitse autoriteiten bekend geworden, o.m. uit de bekentenissen van de bij Venlo gekidnapte Engelse majoor Stevens, en bij al dat materiaal had men (zoals wij veel eerder vermeldden) de gefingeerde verklaring van luitenant Klop gevoegd die Z.g. in Brussel aan een bespreking van de Nederlandse, Belgische en Engelse generale staven deelgenomen had.
XCHet grootste deel van al dit materiaal werd in twee rapporten neergelegd die bijlagen zouden worden bij een meer algemeen memorandum waar von Ribbentrap voor zorgen moest. Het eerste rapport, dat op de geheime dienst betrekking had en de datum droeg van 29 maart 1940, was door de
1 Verklaring, 12 dec. 1947, van F. Gaus (Ncur. doe. a. v., dl. II b, p. 124. 2 A.v., p. 12 5.
Reiihsminister des Innern, Frick, en de Reichsfiihrer-SS, Chef der deutschen Polizei, Himmler, ondertekend."
XCDit rapport gaf van de organisatie van de Secret Service in OIlS land en van haar samenwerking met GS III een beeld dat in hoofdtrekken juist was, zij het dat het hier en daar met details opgesierd werd welke aan de fantasie van de SD, van Duitse agenten of van Stevens ontsproten waren. Zo werd beweerd dat de in 1934 gestorven echtgenoot van de koningin, prins Hendrik, via de 'Vertrauensinann der hollándischen Konlgin', van 't Sant, geld van de Secret Service aangenomen had." Van 't Sant was sinds de eerste wereldoorlog van doen en laten van GS III alsmede van haar contacten met de Secret Service goed op de hoogte; wij hebben in de herfst van ,56 het gehele rapport van Frick en Himmler punt voor punt met hem doorgenomen; de meeste details waren zijns inziens juist, maar de mededeling betreffende prins Hendrik karakteriseerde hij als 'onzin'."
XCNatuurlijk werd (dat was van meet af aan Hitlcrs bedoeling geweest) de voorgeschiedenis van het Venlo-incident in het rapport sterk naar voren gehaald met als climax de, als 'besonders erschûttetnd und allfsch1ussreich' aangeduide, vervalste verklaring waar Klops nagemaakte handtekening onder geplaatst was; die falsificatie was een overtuigend bewijs dat Himmler, Heydrich, Schellenberg en wie verder met die onsmakelijke affaire te maken hadden, zich bewust waren, dat die voorgeschiedenis dan misschien wel bezwarend was voor het toenmalig hoofd van GS III, generaal-majoor van Oorschot, maar dat zij schijn noch schaduw van bewijs bood, dat de Nederlandse opperbevelhebber of de Nederlandse regering iets met het gebeurde te maken hadden gehad.
XCStond nu, wat de contacten van GS III betrof, het rapport van Frick en Himmler met één been in de werkelijkheid, het rapport dat het Ober leoinmando der Wehrniaclu opstelde 0111. te 'bewijzen' dat Nederland een bedreiging voor Duitsland vormde," was in hoofdzaak een samenraapsel van berichten van geheime agenten die Of onjuist waren èf waar men opzettelijk onjuiste conclusies aan verbonden had. Juist was alleen de constatering dat het Nederlandse leger hoofdzakelijk front-oost stond; daar was dan ook alle reden voor. Maar dat feit was geen bewijs voor het bestaan van militaire afspraken met Frankrijk en Engeland welke een bedreiging voor Duits gebied inhielden. Te dien aanzien werd er dan ook lustig op los gefantaseerd.
1 Tekst a.v., p. I9-22. De ondertekening door Frick vond volgens Schellenberg eerst begin mei plaats (W. Schellenberg: p. I04). 2 dl. II b, p. 19. S F. van 't Sant, 2 okt. 1956. 4 Tekst: dl. II b, p. 23-27.
'Die letzten eingegaugeneu Nachrichten'; zo heette het, 'erbringen dell Beweis, dass nuntnehr in kürzester Frist mit dent Beginn der el1g1isch-französischell Of[ensille über Belgien und Hol/and geredmet wetden muss'?
XCNog op 3 mei was von Ribbentrop over het rapport van het OKW niet erg te spreken geweest: het miste, vond hij, 'dass Crescendo das zu der Schluss apotlieose {ii.hren mûsse', Kon men, suggereerde hij, niet boudweg beweren dat zich al oflicieren van de Franse en Britse generale staven in Brussel bevonden / Kon men niet' ein Einmarschbefehl für die verbundeten fral1zösisch englisdien Truppen nach Belgien uud Hollalld' voor de dag toveren? Admiraal Canaris moest bekennen dat hij de Reicusaussetuuinister helaas niet van dienst kon zijn. 2
XCIntussen had von Ribbentrop met enkele naaste medewerkers naarstig zitten zwoegen op het memorandum dat hij zijnerzijdsaan de twee rapporten diende toe te voegen: memorandum dat, met die rapporten als bijlagen, bij de inzet van Fall Gelb wereldkundig gemaakt zou worden en dat hij in Berlijn aan de gezanten van Nederland en België wilde laten overhandigen." De Reichsaussenminister en zijn staf zaten, hetzij op zaterdag 4, hetzij op zondag 5 mei urenlang het memorandum op te stellen, 'Niemand der Mit arbeiter dltrfte wáhrend dieser Zeit das Dienstgebáude in der Wilhelmstrosse verlassell.'4
XCWij willen 11Î.erop dit memorandum niet dieper ingaan: het was in hoofdzaak een aggressief toegespitste samenvatting van de rapporten van Frick-Himmler en het OKW, de conclusie (echo van een argumentatie die Hitler al bij vorige gelegenheden ontwikkeld had), 'dass der ellglisch-franzö sische AngrifJ gegen Deutschland unmittelbor beuorsteht und dass dieset Vorstoss an die Ruhr Uber Belgien und die Niederlande e~rolgen wird', was een slag in de lucht. Aan die conclusie werd dan vastgeknoopt, dat de Duitse regering haar troepen gelast had, de neutraliteit van Nederland en België 'mit allen tnilitárischen Machtmitteln des Relehes sicherzusteilen", de soevereiniteit van de
1 A. v., P: 27. Zo was gerapporteerd dat op 28 en 29 maart 1940 een aantal burgers in het gezelschap van Nederlandse officieren nit Utrecht in auto's oostwaarts ver trokken was en die burgers zouden Engelse, Franse of Belgische officieren in civiel geweest zijn (a.v.) - in werkelijkheid was dit een gezelschap leden van de Tweede Kamer die, door enkele officieren begeleid, de stellingen gingen bezichtigen. (a.v., dl. II a, p. 30). 2 Notitie, 4 mei 1940, van het (Neur. doc. PS-790). :3 Tekst: dl. II b, p. 18-19. 4 Schellenberg: p. 103. Sehellenbelrg was niet zeker van de datum. Volgens Gaus dic teerde Vall Ribbentrap een eerste versie van het memorandum al enkele dagen eerder (Verklaring, 12 dec. 1947, van F. Gans, dl. II b, p. 125).
twee landen zou niet aangetast worden; de twee regeringen zouden nog in staat zijn, 'das Wohl ihrer Völker in letzter Stunde sicherztlstellen' - zij behoefden daartoe niet meer te doen dan het hoofd in de schoot te leggen; lieten zij dat na, dan zouden 'fijr die sich daraus ergebenden Polgen und für das dann unvermeidiiche Blutvergiessen ... die Kó',ûglich-Belgische und die Königlich-Niederländische Regierung ausschliesslich die Verantwortung zu tragen haben.'l
XCEen overeenkomstig, veel korter memorandum werd voor het groothertogdom Luxemburg klaar gemaakt.
XCHet voor de regeringen van Nederland en België bestemde stuk kreeg de datering van 9 mei. Het gehele 'dossier' werd inderdaad vermoedelijk eerst op die dag afgesloten: na zondag de sde drong von Ribbentrap er nog enkele dagenlang bij het OKWop aan, te zorgen voor 'das Crescendo das zu der Schlussapotheose führe1'l müsse'2-crescendo èn apotheose hebben wij (maar het kan aan ons liggen) in het OKW -rapport vergeefs gezocht.
XCEén punt uit von Ribbentrops memorandum verdient speciale aandacht: het al gememoreerde slot. Dat slot behelsde immers een oproep om geen gewapend verzet te bieden tegen de binnenrukkende Duitse troepen. Op welk moment zou die oproep aan de Nederlandse regering kenbaar gemaakt worden 1 De lezer kent het antwoord al: het zou de taak zijn van de imposante Werner Kiewitz om, zo mogelijk precies op het uur waarop het offensief ingezet zou worden, van koningin Wilhelmina te vergen dat zij opdracht zou geven tot staking van de strijd.
XCWerner Kiewitz, ambtenaar van de Duitse buitenlandse dienst met de rang van gezant, diende, gelijk wij al vermeldden, in '40 als reserve-officier in de Wehrmacht: in de buurt van Aken commandeerde hij een infanteriebataljon. Tot zijn verrassing werd hij eind maart naar Berlijn geroepen" (in die tijd overwoog Hitler inuners, het offensief in het westen begin april in te zetten). Kiewitz meldde zich bij de adjudant van generaal Keitel, chefhoor op 8 dec. 1947 sprak hij van 'Ende April'; dat zulks niet juist kan zijn, blijkt uit zijn eigen verder relaas ('VernehmuIIg des Wemer Kiewitz', 8 dec. 1947, a.v., p.
1 A.v., p. 19. s Verklaring, 12 dec. 1947, van F. Gaus, a.v., p. 125. 3 In zijn ver
van het OKW, die hem alleen maar kon zeggen: 'Weswegetl Sie besteltt sind, I,veiss ich selbst nicht. Warten Sie in Berlin, sch/aim Sie sich gut aus, Sie wetden es nötig haben.' Enkele weken lang hing Kiewitz in Berlijn rond, zich afvragend waarom hij zijn bataljon had moeten verlaten. Omstreeks de zoste april werd echter een tipje van de sluier opgelicht: midden in de nacht werd hij bij von Ribbentrop geroepen die hem zei dat hij op een nader te bepalen moment een audiëntie bij koningin Wilhelmina moest aanvragen; wat hij dan mee te delen had, kon von Ribbentrop hem nog niet zeggen. Een paar dagen later werd Kiewitz weer bij de minister geroepen, weer midden in de nacht. Nu ging von Ribbentrop een stap verder: het grote offensief in het westen zou, zei hij, spoedig ingezet worden en in dat verband zou Kiewitz een directe opdracht moeten overbrengen aan de koningin; die opdracht was nog niet klaar, maar Kiewitz moest vast zijn paspoort afgeven bij het Ausu/ártige Amt, het Auswärtige Amt zou bij de Nederlandse legatie een visum vragen en was dat visum eenmaal in zijn pas gestempeld, dan kon Kiewitz, aldus von Ribbentrop, elke dag met de D-trein die kort na het middaguur Berlijn verliet, naar Den Haag vertrekken; aldaar omstreeks middernacht aankomend, zou hij door gezant Zech afgehaald worden.'
XCWat hield die opdracht in, De lezer weet het al: Kiewitz moest er voor zorgen, dat Nederland Duitslands 'bescherming' aanvaardde. Wat betekende zulks in de praktijk, Dat werd op zaterdag 4 mei aangegeven in een stuk dat de titel kreeg 'Militärische Porderungen an die Hollándische Regie rung' - wij zien dit, door Keitel ondertekende stuk als het document dat Kiewitz aan koningin Wilhelmina overhandigen moest: het bevatte de eisen welke de Nederlandse regering onmiddellijk moest inwilligen. Die eisen waren als volgt gespecificeerd:
XC, (1) AuJruf an Volk und Wehrmacht zur Einstelllmg jeden Widerstandes. (2) Sperrunç der Landesgrenze gegen Be/gim und der Seegrenze (Auslaufverbot für Kriegs- und HandelsJahrzeuge). Startverbot für alle Flugzeuge.
XC(3) Eifüllung van weiteren Farderungen a"!f dem Gebiet des Nacntichtemuesens, (Transport? )wesens' und Wasserbauwesens nack Anordmmg der deutschen Trappen beJehlshaber.
XC(4) Entsendlmg !Jon Verbindungskommandos flir den deutschen HeeresbeJehls heber, SeebeJehlshaber, Lt!.ftbeJehlshaber (Abntf im Haag), für die ört/ichen deutschen Tntppenführer (Verbindungsarqnahme an art und Stelle). Dureli diese Verbindungs kommandos solI u.a. [olgendes geregelt werden:
1 A.v. 2 Dit woord is niet goed leesbaar.
XC(a) gruppellweises Zusamtneneiehen der holländisehen Truppen die in Besitz ihrer W'!ffen bieiben, diese jedocn geseh/ossen Iagem;
XC(b) zur Veifügungstellen der mditärischen Anlagen {einschiiesslith. Verleehts mittel, Nachrichten-Netze j.?
XCNu werd, gelijk wij al vermeldden, Fall Gelb op zaterdag 4 mei tot dinsdag 7 mei uitgesteld en op zondag 5 mei tot woensdag de 8ste. Vermoedelijk werd Kiewitz eerst twee dagen vóór die 8ste, op maandag de 6de, ten volle in het geheim ingewijd," Hij moest in de Reiehskanzlei verschijnen voor Hitler, von Ribbentrop, Keitel, Goering 'und sa weiter' en daar werd hem meegedeeld, 'es wäre so weit, die Reise kö'rme [eden Tag stattjindm, ich solle meinen Koffer patleen und mick [eden Vormittag bereit halten'3 hoogstwaarschijnlijk werd hem nog wel meer meegedeeld (hoe hij zich te gedragen had, welke toon hij moest aanslaan, hoe hij de lnilitärische Farderungen eventueel moest toelichten, wat hij doen moest in het geval van een Nederlandse weigering), maar over dat alles heeft Kiewitz na de oorlog gezwegen.
XCDinsdagmorgen 7 mei om ca. tien uur ontving het Nederlandse gezantschap te Berlijn verzoek van het Auswärtige Amt, onmiddellijk een visurn te verstrekken voor de 'Gesandter in der Reichskm1z1ei des Führers', Kiewitz, die zich met de D-trein van 12 uur 43 naar Den Haag moest begeven. Mr. de Beus die dat verzoek in behandeling nam (normaal werd zulk een visum onmiddellijk verleend), rook lont en zei dat hij eerst Buitenlandse Zaken in Den Haag om toestemming moest vragen. Veel haast maakte hij daar niet mee. Zijn neiging tot talmen werd bovendien versterkt, toen plotseling bleek (vermoedelijk was dat Duitse camouflage) dat nog vier andere hooggeplaatste Duitsers met spoed naar Den Haag vertrekken moesten. Mr. de Beus liet het Auswärtige Amt, aile telefonische verwijten ten spijt, rustig wachten en de D-trein verliet Berlijn zonder Kiewitz. Inmiddels had mr. de Beus Buitenlandse Zaken inderdaad om instructies gevraagd. Om kwart voor twee werd hem. door het hoofd van de afdeling diplomatieke zaken van het departement, mr. van Royen, telefonisch meegedeeld dat hij de visa kon verlenen. Ruim een uur tevoren was evenwel de Belgische militaire attaché bij het Nederlandse gezantschap verschenen: deze had vernomen, dat von Ribbentrop met zijnnaaste medewerkers bezig was, 'een ultimatum aan Nederland en België te redigeren, welk ultimatum door speciale afgeII b, p. 130), hetgeenniet erg waarschijnlijk is, aangezien zijn visum eerst op 7 mei aangevraagd werd. 3
1 Het stuk in OKW, (Neur. doe. 2 Zelfver klaarde hij: 4. 5. dl.
zanten te Brussel en Den Haag overhandigd zou worden" (onmiddellijk werd die informatie in een codetelegram aan Buitenlandse Zaken neergelegd) - het lag voor de hand, te veronderstellen dat Kiewitz de voor Den Haag bestemde 'speciale afgezant' was. Om. kwart over twee met mr. van Roven telefonerend, begon mr. de Beus dan ook met dat codetelegram door te geven, er aan toevoegend dat hij met de uitreiking van de vijf visa wilde wachten tot hij nader uit Den Haag gehoord had. 'Om een uur of half vijf', aldus mr. de Beus, 'kwam de heer van Royen met de mededeling dat het visum kon worden verleend aan de heren.P Dat werd aan het Auswártige AII/t bericht. Het Auswartige Amt deed toen de ietwat overbodige, ja onvoorzichtige mededeling, dat Kiewitz voornemens was, per vliegtuig te vertrekken. Dat kon zo maar niet, meende mr. de Beus wéér belde hij Buitenlandse Zaken op, en inderdaad: per vliegtuig werd niemand in Nederland toegelaten. Het Auswärtige Alllt deed toen weten, 'dat de heer Kiewitz dan woensdag te I2 uur 43 per trein zou reizen.P Zijn visum had hij - eindelijk.
XCMaar neen: er kwam een kink in de kabel. Sas had dinsdagavond van kolonel Oster vernomen, 'dat Gesendter Kiewitz een persoonlijke boodschap voor Hare Majesteit zou meenemen, in verband waarmee aanbevolen werd, op deszelfs aankomst te letten, aangezien zulks de voorbode zou kunnen zijn van een imminente aanval'. Onmiddellijk werd dit bericht (waardoor de veronderstelling welke mr. de Beus 's middags geopperd had, zekerheid werd) naar Buitenlandse Zaken geseind. Buitenlandse Zaken kwam tot de conclusie, dat men deze Kiewitz op zijn minst duchtig in de gaten moest houden; het departement droeg woensdagmorgen het gezantschap op, het Auswärtige Amt te vragen, 'vooraf mededeling te doen van dag en plaats van de inreis in Nederland van vooraanstaande personen zoals die waarvoor visa gevraagd waren, zulks in verband met voor hun veiligheid te nemen maatregelen'< Het Auswärtige Aiut werd hieromtrent ingelicht.
XCVon Ribbentrop en Hitler realiseerden zich dat de Nederlanders die
1 H. M. van Haersma de With: 'Overzicht van de gebeurtenissen te Berlijn gedu rende de laatste dagen voor de Duitse inval' (a.v., p. 134). 2 Getuige]. G. de Bcus, a.v., dl. I c, p. 628. 3 H. M. van Haersrna de With: 'Overzicht van de gebeurte nissen te Berlijn gedurende de laatste dagen voor de Duitse inval', a.v., dl. II b, p. 134. A.v. De mededeling van mr. de Beus dat hij het bericht omtrent de speciale ont vangst van Kiewitz c.s. dindagmiddag in zijn eerste telefoongesprek met mr. van Rayen ontving (a.v., dl. I c, p. 628), berust op een geheugenfout.
precies wilden weten, waar en hoe laat Kiewitz de grens zou passeren en die maatregelen wensten te nemen voor zijn 'veiligheid', hem vermoedelijk geen moment uit het oog zouden verliezen. Het leek twijfelachtig ofhij wel naar Den Haag zou kunnen doorreizen. Kiewitz, misschien al op weg naar het station, werd, aldus generaal JodI, 'im letzten Moment angehalten'l; hij begafzich weer naar de Rijkskanselarij.
XCWat te doen? Goering zag een oplossing: men kon Kiewitz als parachutist bij Den Haag afwerpen. Dat werd hem, toen hij opnieuw voor Hitler en zijn paladijnen verschenen wasê, door von Ribbentrop meegedeeld, waarop Kiewitz antwoordde dat hij, zo hij al zonder letsel de aarde bereikte (het zou zijn eerste parachutesprong worden), hoogstwaarschijnlijk als spion gearresteerd zou worden. Hitler barstte los: 'Wer hat denn diesen blöden Vorschlag gemocht? J'3 Peldmorschall Goering achtte het geraden, zich op dat moment, een deuntje fluitend, uit de zaal te verwijderen."
XCNoodgedwongen viel men op het oude plan terug: dan toch maar per trein, ongeacht alle risico's. Besloten werd, dat Kiewitz met de D-trein van donderdagmiddag zou vertrekken, generaal JodI stelde die woensdagavond samen met hem de tekst vast van 'die verschiedenen Telegramme' vermoedelijk werden daar de telegrammen mee bedoeld, met welke Kiewitz het welslagen of falen van zijn missie berichten moest."
XCKiewitz is tenslotte ook die donderdag niet vertrokken. Waarom niet, is niet duidelijk. Ware hij wèl vertrokken, dan zou hij overigens niet verder gekomen zijn dan het grensstation Oldenzaal. Woensdagavond wist men in Den Haag, dat Kiewitz Berlijn nog niet verlaten had." Denkbaar was, dat hij onaangemeld en ongemerkt uit de Duitse hoofdstad vertrekken zou. De ministers van Kleffens en Gerbrandy hadden derhalve besloten, geen risico te nemen: in de nacht van woensdag 8 op donderdag 9 mei hadden alle grensposten van de Nederlandse marechaussee alsmede alle militaire grenswachten opdracht ontvangen, Kiewitz, als hij zich ergens presenteerde, niet door te laten; hij moest dan vastgehouden doch daarbij 'met onderscheiding behandeld' worden."
XCVoor die waakzaamheid was alle reden.45
1 A. Jodl: 8 mei 1940, dl. XXVIII, p. 429. Zelf geeft hij 6 mei als datum aan dl. II b, p. 130) dat kan niet juist zijn. 3 A.v., p. 131. Vraaggesprek met W. Kiewitz, dec. 1948. 5 A. Jodl: 8 mei 1940, dl. XXVIII, p. 429. 6 H. M. van Haersma de With: 'Overzicht van de gebeurtenissen te Berlijn in de laatste dagen voor de Duitse inval', dl. II b, p. 134. 7 Notitie, 9 mei 1940, van een der marechausseeposten, a.v., p. 136.
XCEr verstreek in de week welke op zondag 5 mei begonnen was, haast geen dag zonder dat het Nederlands gezantschap te Berlijn mededelingen of aanwijzingen ontving omtrent het komende Duitse offensief Zondag de twee aanwijzingen van de Griekse marine-attaché; maandagavond de aankondiging van Oster: 'Pall Gelb op woensdag'; dinsdag in het begin van de middag de mededeling van de Belgen dat von Ribbentrop zijn ultimata zat te redigeren; diezelfde dag: nieuw bericht van Oster: 'dat de invasie waarschijnlijk enige tijd uitgesteld was maar dat deze in ieder geval zou komen vóór het weekend'"; dinsdagavond een naamloos briefje bij de gezant in de brievenbus (afkomstig van de al genoemde Graf Albrecht von Bernstorff), 'dat ons land in onmiddellijk gevaar verkeerde'2 - en woensdag een omineuze stilte. Waarlijk : men had in de voorafgaande drie dagen voldoende waarschuwingen ontvangen. Die waren telkens met spoed in codeberichten verwerkt welke als regel telegrafisch en, zoals wij zagen, in een enkel geval telefonisch aan Buitenlandse Zaken doorgegeven waren en door Buitenlandse Zaken aan Defensie, d.w.z. aan minister Dijxhoorn, aan de opperbevelhebber van land- en zeemacht, generaal Winkelman, en aan de bevelhebber der zeestrijdkrachten, admiraal Furstner.
XCSas' bericht van maandagavond ('Pall Gelb op woensdag') had op dinsdag 7 mei tot een gehele reeks militaire voorzorgsmaatregelen geleid. Minister Dijxhoorn pleegde 's morgens overleg met de opperbevelhebber. Hun eerste conclusie was, dat de verloven onmiddellijk ingetrokken moesten worden, alleen een deel van de Z.g. weermachtsindustrieverloven (dat betrof dus dienstplichtigen die zich voor de landsverdediging het nuttigst maakten als zij in de defensiebedrijven aan het werk bleven) werd gehandhaafd" - minister Dijxhoorn schreef de betrokken order eigenhandig, zittend aan generaal Winkelmam bureau." Het bericht werd meteen per radio omgeroepen: alle verlofgangers moesten zich onverwijld naar hun onderdelen begeven.
XC'De verloven ingetrokken!' - dat wekte in het land weer danige ongerustheid. Aan de pers werd in Den Haag evenwel te verstaan gegeven dat het hier een normale voorzorgsmaatregel betrof: 'uiterste waakzaamheid' was nodig, 'ook al bestaat er niet in het bijzonder een dreiging ten aanzien van ons land'. 5 Dwaze toevoeging!G.J.rJ.r
1 Getuige Sas, a.v., dl. c, p. 211. 2 Getuige G. de Beus, a.v., p. 628. 3 Nierstrasz: p. 36. • Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, dl. c, p. 44. Dijxhoorn geeft als datum abusievelijk 5 mei aan. 5 Aldus het verslag van de parlementaire redacteur van 7 mei 1940.
XCVan de andere voorzorgsmaatregelen merkte het publiek weinig. Het waren er vele. Generaal Winkelman gelastte dat, voorzover zij tegen Duitsland opgesteld stonden, voor de troepen die de 'strategische beveiliging' vormden (in hoofdzaak de grensbataljons en de politietroepen die de bunkers bij de grote rivieren bemanden alsmede het gehele systeem van luchtbescherming en vliegveldbewaking) en eveneens voor alle troepen in de Peel-Raamstelling de 'verhoogde graad van strijdvaardigheid' zou gelden: zulks hield 0.111 .• in, dat bij alle op te blazen bruggen, voorzover nog niet van electrische ontsteking voorzien, de lonten aan de explosieladingen aangebracht werden en dat de troepen te velde's nachts hun stellingen niet mochten verlaten; van slapen kwam daar niet veel terecht. Uit het Maas-Waalkanaal, de Maas boven Grave en het Julianakanaal moest men beginnen, alle schepen af te voeren (die zouden de Duitsers kunnen gebruiken om die wateren over te steken); aanvullende inundaties en versperringen door middel van zinkschepen werden voorbereid; binnen de Vesting Holland werden uit de troepen die in de depots opgeleid werden, bewakingscompagnieën gevormd; gelast werd, dat de troepen die de vliegvelden bewaakten, op woensdag 8 mei een vol uur vó6r zonsopgang geheel gevechtsgereed moesten zijn; op die vliegvelden dienden de vliegtuigen verspreid opgesteld te worden, jachtvliegtuigen en bommenwerpers moesten, ook al weer een vol uur v66r zonsopgang, gereed staan om op te stijgen, alle oefenvluchten werden atgelast.! ' s Avonds laat werd aan de troepen in eerste linie ook nog order gegeven om, bij een Duitse aanval, onmiddellijk alle geheime stukken te vernietigen.ê
XCDe marine begon die dinsdagavond met het leggen van nieuwe mijnversperringen." Eerder op die 7de waren de marinedienstplichtigen van de lichtingen '27 en '28 die men eind oktober '39 met groot verlof gezonden had, weer in werkelijke dienst geroepen: zij moesten zich terstond in Rotterdam melden." Voorts had het hoofd van de afdeling materieel-zeemacht van het departement van defensie, schout-bij-nacht L. A. C. M. Doorman, opdracht gegeven, alle schepen die in aanbouw waren en eventueel naar Engeland moesten oversteken, zodanig vaargereed te maken dat zij binnen twee uur zouden kunnen vertrekken."45
1 Nierstrasz: p. 36-37. 2]. Th.]. Westen: 'Relaas van mijn belevenissen tussen 10 mei en II juni 1940', p. !I-I2 (Collectie dagboeken, no. 223). 3 'Marine ... tweede wereldoorlog', I, hfdst. 2 no. 5, p. 40). 4 A.v., p. 94. 5]. F. van Dulrn : '0 21', (z.j.), p. 5-6.
XCHet was die 7de mei voor het eerst dat generaal Winkelman, opdracht gevend tot verhoogde paraatheid, een uitzondering maakte voor de troepen aan en achter de zuidgrens. 'Ik hoor', aldus Wilson, bijna twintig jaar later schrijvend, 'generaal Winkelman nog zeggen: 'De bedreiging komt nu toch wel zó duidelijk uit het oosten, dat het dwaasheid zou zijn, de troepen aan het zuidfront te alarmeren.' Toen wij bij de sectie operatiën de bevelen uitzonden, bleek ... dat, door de beslissing van de generaal, bij de bruggen bij de Moerdijk, bij Keizersveer, bij Heusden en bij Hedel dientengevolge geen ontstekingsmiddelen zouden worden aangebracht. Ik meldde dit persoonlijk aan de chef-staf van de landmacht en gezamenlijk deelden wij het aan de opperbevelhebber mee. Generaal Winkelman lachte vriendelijk en zei vrijwel woordelijk: 'Zo, mijn compliment dat jullie dat hebben ontdekt, maar ik wist het wel. Over die bruggen moet de Lichte Divisie en het IIIde legerkorps terug en ik wil tot elke prijs voorkomen, dat zij door nervositeit of anderszins ontijdig de lucht in gaan' 'I_ de commandant van de Vesting Holland belde er nog verontrust over op, maar generaal Winkelman legde ook hem uit, waarom het hem als opperbevelhebber onwenselijk leek, de snelle vernieling van genoemde bruggen voor te bereiden."
XCWoensdag 8 mei (het was wel vreemd, dat het zo stellig aangekondigd offensief toch weer uitgebleven was) werden de op 7 mei genomen voorzorgsmaatregelen uitgebreid. De nog in Friesland en Noord-Brabant aanwezige depots werden naar de Vesting Holland overgeplaatst evenals de buiten die Vesting aanwezige onderwijsinrichtingen (zoals de Koninklijke Militaire Academie te Breda)"; generaal Best, commandant van de luchtverdediging, gelastte dat de luchtafweer en de bewaking der vliegvelden op 9 mei 's morgens om kwart over drie geheel paraat moesten zijn en liet de Deuglas-toestellen van Soesterberg overvliegen naar Ypenburg ; van de werkplaatsen van de Militaire Luchtvaart te Soesterberg waarvan een deel al eerder naar Oegstgeest en Wassenaar overgebracht was, werd nu het restant verplaatst," en in de grensgebieden werd voor de nacht van 8 op 9 mei het particuliere telefoonverkeer (men nam aan, dat Duitse agenten of andere Vijfde-Colonnisten zich van de telefoon konden bedienen) onmogelijk gemaakt": in de centrales bleven alleen de verbindingen van de officiële instanties gehandhaafd.Wilson:p.J. J.Wilson,nov.Nierstrasz:p.Molenaar:p.Hoofdkwartier veldleger: 'Dagboek',meidl.b, p.
1 82-83. 2 C. P. 30 1955. 3 32. 54-56. 5 8 1940, I 154.
XCNaast dit alles waren, door samenwerking van burgerlijke en militaire instanties, van de nacht van dinsdag 7 op woensdag 8 mei af versperringen geplaatst op de autowegen in het westen des lands.
XCUit de berichten waarmee de KLM-vlieger Evert van Dijk een week na de Duitse overval op Noorwegen teruggekeerd was uit Oslo, had men geconcludeerd dat de Duitse ]vl1.b:rs-transporttoestellen met vrij geringe snelheid op een klein oppervlak konden landen. Zou het hun wellicht mogelijk zijn, onze autowegen als landingsbaan te gebruiken 1 De ministers Dijxhoorn en van Kleffens die veel onderling overleg pleegden, waren, vermoedelijk op zondagavond 2I april (nadat van Kleffens de zaak eerst die ochtend met ir. Ringers besproken had)", tot een bevestigend antwoord op die vraag gekomen, Dijxhoorn had toen omstreeks middernacht de minister van waterstaat, Albarda, opgebeld en bij hem geïnformeerd of daar iets aan te doen viel, Albarda had daags daarna de verantwoordelijke directeur van de rijkswaterstaat, dr. ir. L. R. Wentholt, bij zich geroepen en hem opgedragen, na te gaan, hoe men de autowegen kon versperren." De zaak werd met generaal Winkelman besproken en deze legde haar aan de commandant van de luchtverdediging voor, generaal Best. Ondanks het feit dat omstreeks die tijd (wij weten niet precies, wanneer) een waarschuwing van Sas binnenkwam, dat het mogelijk was dat de Duitsers 'op de grote wegen landden'ê, leek het generaal Best in hoge mate onwaarschijnlijk, dat de Duitsers dat inderdaad zouden doen - niettemin werd de versperring der wegen in onderzoek genomen. Men kwam daarbij tot de conclusie dat men op niet te grote onderlinge afstanden dwars over de wegen gaten moest maken waarin men, als gevaar dreigde, betonnen palen zou plaatsen," Toen evenwel in de vroege ochtend van dinsdag 7 mei het stellige bericht uit Berlijn kwam dat de Duitsers woensdagmorgen zouden aanvallen, was men met deze wijze van versperring (geen simpele aangelegenheid l) nog niet begonnen.
XCAlbarda hield het niet uit. Hij belde Dijxhoorn op en zei hem: 'Nu wacht ik niet langer, maar ik ga vanmiddag met of zonder u maatregelenJ.
1 Getuige E. N. van Kleffens, a.v., dl. II c, p. 291. Getuige W. Albarda, a.v., dl. I c, p. 157. Albarda zei in 1948 dat de eerste gesprekken over dit onderwerp 'op de zondag na de inval in Scandinavië' plaats vonden, d.w.z. op 14 april. De informatie over hetgeen op het vliegveld van Oslo geschied was, kreeg men evenwel eerst in de week die op de rade begon (Getuige P. W. Best, a.v., p. 465). S Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, a.v., p. 592. Het is mogelijk dat dit punt, op 2 mei in de be spreking bij Hitler genoemd, al eerder onder ogen gezien was in militaire kringen waarmee Oster contact had. • Getuige P. W. Best, dl. I c, p. 465.
nemen, die wegen te versperren." Dijxhoom vroeg hem, even te wachten en raadpleegde zijnerzijds generaal Winkelman; generaal Winkelman stelde zich opnieuw met generaal Best in verbinding: deze bleef bij zijn opinie, dat landingen op de autowegen onwaarschijnlijk waren. In die omstandigheden leek het generaal Winkelman (die het die dinsdag al druk genoeg had) geraden, wat er aan maatregelen te nemen viel, aan minister Dijxhoom over te laten. Het enige wat men toen in alle haast kon doen, was auto's midden op de wegen plaatsen. Generaal Winkelman vond goed, dat de minister bij de voorbereiding daarvan de directeur van de Etappeen Verkeersdienst van het Algemeen Hoofdkwartier inschakelde (die beschikte over auto's) alsmede een van de stafofficieren van generaal Best die aangeven moest, op welke weggedeelten het gevaar van vliegtuiglandingen het grootst was." Dat alles werd aan minister Albarda bericht die de nodige ingenieurs van de Rijkswaterstaat optrommelde.
XCLaat in de middag van die dinsdag was het plan gereed: op gedeelten van de autowegen van Den Haag naar Amsterdam, Utrecht en Rotterdam, alsmede op de weg Rotterdam-Gouda zouden, als regel ongeveer 0111 de 60 meter, soms op grotere afstanden, auto's geplaatst worden (op smalle weggedeelten beurtelings rechts en links, op brede in het midden: het verkeer kon dus, zij het langzamer dan normaal, voortgang vinden)," de Etappe- en Verkeersdienst stelde die auto's (ca. 800 militaire vrachtauto's) ter beschikking, maar op voorwaarde dat ze binnen één of twee dagen vervangen zouden worden, hetzij door andere auto's, hetzij door betonringen. Langs die wegen zou van zonsopgang tot zonsondergang gepatrouilleerd worden door een eskadron van het rste regiment huzaren-motorrijders dat, als onderdeel van de Lichte Divisie, al in april naar de Vesting Holland overgeplaatst was; op enkele plaatsen zouden bovendien machinegeweren in stelling gebracht worden." Nog in de late avond van die dinsdag en in de nacht van dinsdag op woensdag werden de auto's naar de betrokken wegvakken gereden en toen minister Albarda woensdagochtend samen met ir. Wentholt op inspectie ging, 'was het precies in orde'."
XCElders in het westen werden op enkele plaatsen overeenkomstige maatregelen getroffen. Bij de autoweg van de Moerdijkbrug naar Dordrecht werden enkele zware mitrailleurs opgesteld" en op de weg over de AfsluitJ.
1 Getuige]. W. Albarda, a.v., p. 157. 2 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, a.v., p. 592. 3 Getuige]. W. Albarda, a.v., p. 158. Molenaar: p. 49-50. 5 Getuige W. Albarda, dl. I c, p. 533. 6 Getuige M. R. H. Calmeyer, a.v., p. 304.
dijk plaatste men autowrakken: daar waren door de commandant van de stelling-Den Helder tijdig drie autokerkhoven voor aangekocht."
XCDe Duitse spionage had door de uitwijzing van dr. Otto Butting een stevige klap gekregen. Buttings net was van midden april af uitgeschakeld, Schulze-Bernett kon evenwel zijn werk voortzetten. Hij had een Duitse zakenman, Alfred Plesche, lange tijd directeur van Rhodius-Königs handelmaatschappij en president van de Deutsche Hatuielsleammer fiir die Niederlaude, als zijn eigen plaatsvervanger aangewezen; diens functie en adres (Flcsche woonde in Haarlem) was aan andere Abwehr-egcsvxt: bekend. Een van die agenten, een officier van de AbwellYStelle Hannover, had begin mei een aantal rapporten verzameld (vermoedelijk gedeeltelijk door hemzelf, gedeeltelijk door anderen opgesteld) : tekeningen van bunkers en van verdedigingsstellingen in de buurt van Nijmegen, Delfzijl, Harlingen en Utrecht met bijbehorende toelichtingen, gegevens betreffende de spoorwegen bij Ijmuiden en betreffende de waterhoogten in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De betrokken AblVehr-officier had opdracht, zijn spionagemateriaal aan Butting te doen toekomen. Hij deed het in een grote enveloppe, schreef daar 'PUr Dr. Otto' op en gaf die enveloppe op 3 mei bij Flesche af: daarmee was hij het kwijt enliep hij niet het risico dat men aan de grens die enveloppe bij hem ontdekte. Flesche wist niet dat Butting uit het land gezet was en begon met enkele malen het Duitse gezantschap in Den Haag op te bellen en naar Butting te vragen, met wie hij een afspraak wilde maken. Kennelijk waren de antwoorden die hij kreeg, niet erg duidelijk - in elk geval had hij de enveloppe nog in huis (verstopt in een opgevouwen rubberboot) toen de Haarlemse politie op 5 mei een inval in zijn woning deed: Flesche werd al geruime tijd van spionage verdacht. De enveloppe werd gevonden, Flesche wist haar aan de adjudant van politie die de vondst deed, onverhoeds te ontrukken en scheurde haar aan stukken, maar het kostte niet veel moeite, op het politiebureau de fragmenten weer in de goede volgorde te leggen. Uiteraard werd Flesche onmiddellijk gearresteerd."J.
10. Siersema en V. E. Nierstrasz : "all p. 39. 2 Gegevens in Doc 1-480 (A. Flesche), map a-3.
XCZijn arrestatie kan er toe bijgedragen hebben, dat, een dag later, SchulzeBernett aan Protze en zijn secretaresse opdracht gaf, onmiddellijk Nederland te verlaten: zij namen de trein naar Berlijn op diezelfde dinsdag 7 mei waarop in ons land de verloven ingetrokken en tal van andere voorzorgsmaatregelen genomen werden.'
XCHet intrekken van de verloven werd, gelijk gezegd, publiek aangekondigd en van de voorzorgsmaatregelen konden verscheidene niet onopgemerkt blijven: men denke aan de versperring van de autowegen welke woensdagochtend 8 mei een feit was. Die dag kon de Duitse luchtvaart-attaché, generaal Wenninger, hetzij des ochtends, hetzij des middags een codetelegram naar Berlijn seinen waarin hij berichtte dat in Den Haag het Binnenhof met omgeving afgezet was, zo ook de weg bij Y penburg en de toegang tot het Huis ten Bosch waar de koningin verblee£2 Later op die dag kwam uit Den Haag een nog verontrustender telegram in Berlijn binnen:
XC'Weitere Beobachtungen: Schiphol sdmtllche Flugzeuge startbereit am Platzrand verteilt. Zwei Panzerwagen auf dem Flugbahnsteig. Von Leiden bis Amsterdam je 400 Meter ein Lastwagen ... Alle Brûcken der Autobahn. Amsterdam-Haag militiirisch mit Maschinençewehren besetzt'
XCwoensdagavond om zeven uur had het Ausurártige Aiut de tekst ontcijferd die telefonisch onmiddellijk aan het Oberkommando der Wehrmacht en het Oberkoll1mando der Kriegsmariue doorgegeven werd, naar het Reichsluft [ahrtministeriuin waar Goering zetelde, werd een bode gezonden.ê Daarop volgde, 's avonds om 7 uur 27 uit Den Haag afgezonden (9 uur 7 Duitse tijd), nog een derde telegram:
XC"Autostrassen Amsterdam-Haag, Utrecht-Haag, Rotterdam-Haag sperroereit gemacht dutch Aufstellung Lastkrafiwagell, Abstände 50-100 Meter au] Mitte Auto bahn, Lastkrtiftwagen bemannt. Sällltliche Autostrassenbrucken durd: Maschinen gewehre gesichert. Strasse Haag-Rotterdam durcli Maschinençewehre Schussrichtung Rotterdam gesichert.'4
XCIn eerste instantie wekten die berichten stevige consternatie. Generaal JodI maakte die avond in zijn dagboek de volgende aantekening:o. Atlslllärtige Amt
1 Proces-verbaal, 9 april 1946, van H. C. Skrodski, Commissie voor de Pers zuivering, map 102 (Verenigde Persbureaux I). • Telegram, 8 mei 1940, no. 360, van het Duitse gezantschap, Den Haag (ondertekend "Wenninger, Zech') aan het (CDT, 1.6508). 3 A.v., no. 361 (ondertekend 'Wenninger, Zech') (a.v., 1.6507). 4 A.v., no. 364 (ondertekend 'Otzen, Zech') (a.v., 1.6503).
1 'Alarmierende Nachrichten aus Holland. Urlaubssperre, Evakuierungen, Sperren, restliche Mobllisations-Massnahmen; nach Abwehrmeldungen sollen Ellg/änder um Erlaubnis zum Einrücken gebeten haben, die Holländer aber abgelehnt haben. Nach Meldungen richten sich Massnahmen der Hollander teils gegen die Kuste, teils gegen uns. Klares Bild ist nicht zu gewinnen, ob Holländer nicht mit Engländem unter einer Decke steeken ader ob sie wirklich ihre Neutralität gegen den ersten Angreifer ver leidigen wollen.' 1
XCDe eonsternatie drong ook tot het Amt A£lsland-Abwehr door, kolonel aster was er spoedig van op de hoogte, lichtte majoor Sas in en Sas liet in de nacht van woensdag 8 op donderdag 9 mei een telegram naar Buitenlandse Zaken zenden- dat er toe leidde, dat minister van Kleffens donderdagochtend om negen uur zijn ambtgenoot Albarda (die zich voor de versperring van de wegen zo ingespannen had) persoonlijk kwam meedelen: 'We hebben bericht uit Berlijn gekregen, dat men in Berlijnse militaire kringen zeer teleurgesteld is, want daar hebben ze al het bericht gekregen dat de wegen versperd zijn. Dus dat schijnt hun plannen in de war gejaagd te hebben.f Soortgelijke optimistische conclusies trok men elders. Die donderdagochtend seinde de marinestaf op grond van de van GS III ontvangen inlichtingen naar de marine-attaché te Londen: 'Volgens ontvangen bericht is er aan de andere zijde aarzeling als gevolg van onze tijdig getroffen maatregelen. Toestand dus iets minder gevaarlijk.f
XCWoensdagochtend was het Duitse offensief uitgebleven, donderdagochtend ook, Kiewitz was niet komen opdagen" en Sas, altijd zo pessimistiséh, had
XCA.Jodl: Tag ebuch, 8 mei 1940, IMT, dl. XXVIII, p. 428. 2 Sas heeft zelfvan dat telegram later nooit melding gemaakt, maar aster was, via Sas, de enige informant die het Berlijns gezantschap 'in Berlijnse militaire kringen' bezat. Het is uit Jodls dagboek duidelijk dat er die woensdagavond in Berlijn (niet bij Hitler!) een aanzienlijke mate van aarzeling bestond. Wat Sas vernomen had, had hij weer aan zijn Belgische collega doorgegeven. Woensdagavond om 23 uur IQ onving de Belgische generale staf uit Berlijn een bericht dat als volgt luidde: 'Hésitation et nervosité Chancel/erie et aKW. D' après informateur habituel' (aster) 'tout seralt reinis ell question:' (R. van Overstraeten: Albert I-Léopold III, p. 570. De tekst van het bericht in de collectie-Vanwelkenhuyzen). 3 Getuige J. W. Albarda, Enq., dl. I c, p. 158. Mr. van Kleffens zei tegen de Enquêtecommissie, dat een Duits telegram onderschept was (a.v., dl. II c, p. 291), maar uit niets blijkt, dat men aan Nederlandse kant de Duitse code kende. • A. de Booy: 'Herinneringen van de marine-attaché te Londen'(Mededelingen van de Marinestof. 1952, no. 2, p. 43-44). ij Vermoedelijk was het die ochtend dat minister van Kleffens de Nederlandse gezant te Brussel, baron van Harinxrna thoe Slooten, opbelde en hem, teneinde niet door onbevoegden afgeluisterd te worden, in het Fries de vraag stelde: 'Witjö ek hwer de ljeap bliuwt?' ('Weetje ook waar de kieviet blijft?') (Brief, 4 dec. 1968, van E. N. van Kleffens).
bericht dat men in Berlijn 'zeer teleurgesteld' was: het leek of enige ontspanning ingetreden was. 's Morgens om 10 uur bepaalde het Algemeen Hoofdkwartier dat bij de Militaire Luchtvaart de lesvluchten hervat konden worden", in de middag werd na overleg tussen het departement van defensie en het Algemeen Hoofdkwartier bepaald dat in geval van ernstige ziekte of overlijden van naaste verwanten alsmede bij de bevalling van een echtgenote of bij het in ondertrouw gaan weer militair verlof verleend kon worden- het desbetreffend bericht kwam laat in de middag of in het begin van de avond Over het militaire telexnet bij de commandanten aan," Het initiatief tot deze verzachting van de op dinsdag genomen maatregel ('alle verloven ingetrokken') was door het departement genomen waar sinds die dinsdag vragen van commandanten binnengekomen waren of zij in die bijzondere gevallen niet toch verlofkonden verlenen. Generaal Winkelman had, kennelijk met het oog op de betere berichten van die donderdagochtend, tegen de verzachting geen bezwaar gemaakt.? minister Dijxhoorn was in de zaak niet gekend: het was het hoofd van de afdeling kabinet van defensie die de opperbevelhebber machtigde, het betrokken bericht door te geven+
XCWelwas het zo, dat andere voorzorgsmaatregelen die donderdag gehandhaafd bleven of zelfs aangevuld werden (zo werd de Lufthansa gelast, op Eelde in plaats van op Schiphol te lauden"), maar het was begrijpelijk dat het feit dat een deel der verloven weer toegestaan was, in het militaire apparaat vrij algemeen als bewijs gezien werd, dat de ergste spanning achter de rug was. Hier zou uit voortvloeien dat de alarmerende berichten en instructies welke het Algemeen Hoofdkwartier op donderdagavond deed uitgaan (waarbij men verzuimde, de verzachting ten aanzien van de verloven ongedaan te maken), een deel van hun effect zouden missen. 'Er werd weer verlof gegeven': de bui dreefblijkbaar over.
1 Getuige P. W. Best, dl. I c, p. 461. 2 Molenaar: I, p. 58. 3 Het ging om 17 uur 30 van het algemeen hoofdkwartier uit (tekst: dl. I b, p. II 8). 4 Brief, 9 april 1941, van overste Prey aan het hoofd van het hoofd regelingsbureau, afd. Landmacht (a.v., p. 1I9). 5 Nierstrasz: p. 37· Dijxhoorn wist zich van deze zaak na de oorlog niets te herinneren en zag het betrokken telexbericht als 'een volkomen misplaatst 'grapje' van de Vijfde Colonne' dl. J c, p. 592-93). In België werden die donderdag aan het eind van demiddag zelfs verloven weer toegestaan. Hier wisten koning Leopold (de opperbevel hebber) en het hoofd van zijn militair kabinet, generaal van Overstraeten. niets van (R. van Overstraeten: p. 573). 6 Molenaar: p. 57.
XCVan de nacht van 30 april op I mei af waarin hij gelast had dat het offensief in het westen op zondag 5 mei ingezet zou worden, had Hitler dag na dag in klimmend ongeduld zien verstrijken, telkens door de weersomstandigheden gedwongen, de A-Tag uit te stellen. Alles was in gereedheid. Werd eenmaal het codewoord 'Pall Celb' doorgegeven, dan zou één volle dag voldoende zijn om de laatste toebereidselen te treffen, met name de troepen dichter naar de grenzen van Nederland, België en Luxemburg op te schuiven: dan zouden zij in de vroege ochtend na die volle dag tot de aanvalovergaan. Natuurlijk was denkbaar dat in de loop van die ene dag een wijziging in de situatie kwam. Waren de weersvooruitzichten opeens extra ongunstig, dan moest men op het laatste moment het offensief nog kunnen annuleren. Daar was een regeling voor getroffen: ging het al bevolen offensief door, dan zou op de avond vóór A-Tag aan de onderdelen van de Weluniacht het 'codewoord 'Danzig' geseind worden, ging het niet door, het codewoord 'Augsbtlrg'. Die regeling werd op maandag 6 mei aan de onderdelen van de Wehrmacht doorgegeven: toen werd tegelijk de order: Pall Celb op woensdag, bevestigd.'
XCOp dinsdag 7 mei waren de weersvooruitzichten evenwel slecht, althans onzeker: opnieuw werd Pall Celb uitgesteld, al voor de vierde maal in nog geen zeven dagen. Hitler was hoogst opgewonden ('sehr erregt'; schrijft Jodl) - tot die opwinding droeg bij, dat uit een afgeluisterd telefoongesprek (een andere bron spreekt van een door de Duitsers ontcijferd codetelegram) van de Belgische gezant bij het Vaticaan met Brussel gebleken was dat een Duitser die eind april uit Berlijn naar Rome gereisd was, gegevens met betrekking tot Pall Celb doorgegeven had; de Belgische gezant had overigens aan die gegevens toegevoegd dat hij niet kon aannemen dat ze juist waren: verraad aan de top van het Derde Rijk leek hem ondenkbaar. 2
XCWoensdagmorgen 8 mei werd opnieuwoverleg gepleegd in de Reicks ka1'lzlei. Nu hadden de meteorologen doen weten dat het weer in de volgende dagen langzaam beter zou worden. Dat gaf bij Hitler de doorslag: onmiddellijk wilde hij aanvallen, donderdagmorgen al. Goering, ober befehlshaber der Luftwaffè, achtte dat onverantwoord: op de Lt.tftwaffe kwam het aan, de Luftlvaffe had goed weer nodig (er was voor de eerstvolgende ochtenden in West-Europa nog mist voorspeld!) - Goering bepleitte dus met klem dat men in geen geval vóór vrijdag 10 mei zou aanvallen, liefst
XC1 A. Jodi: Tagebllch,6 mei I940 (rMT, dl. XXVIII, p. 428). "A.v., 7 mei I940 (a.v.}; brief, 8 febr. I952, van M. GrafSoltikow aan G. J.
nog één of meer dagen later. Generaal Keitel, chef van het OKW, drong daarentegen weer op spoed aan. 'Führer', schreef [odl, 'ist sehr erregt, gibt dann gegell sein Gefiihl, wie er sagt, die Genelunigung zur Verscliiehung auf 10.5. Aber keinen Tag mehr läl1ger.'l
XCHet besluit tot de aanval op vrijdag 10 mei werd dus op woensdag 8 mei genomen, en toen dat besluit donderdagmorgen aan de onderdelen van de Wehrll1acht werd doorgegeven, werd er tegelijk het aanvalsuur (de X-Zeit) bijgevoegd: 5 uur 35 Duitse tijd. 2 Hoe laat zou het dan in Nederland zijn?
XCHet verschil tussen de Duitse en de Nederlandse tijd bedroeg normaal 40 minuten: Nederland had in het begin van de jaren '20 de z.g. 'tijd van de Amsterdamse Westertoren' gehandhaafd: een hele eer voor de hoofdstad en haar hoogste kerktoren, maar een grote hinder in het Europees verkeer. Wij sloten met onze tijdrekening bij geen der buurstaten aan, maar lagen, aldus Oud, 'als een eiland in de tijdzee/" Bij die 40 minuten kwam nog een vol uur doordat in mei' 40 in Duitsland de zomertijd gold.
XCDuitse tijd 5 uur 35 was dus Nederlandse tijd 3 uur 55: vijf minuten vóór vieren. Wij zullen de gebeurtenissen nu verder (tenzij anders aangegeven) in die Nederlandse tijd blijven volgen.
XCBij het doorgeven van 'A-Tag 10.5, X-Zeit 5.35' werd donderdagmorgen aan de onderdelen van de Weiuniacht ook bericht dat zij die avond uiterlijk tien vóór acht de definitieve beslissing zouden vernemen: 'Danzig' of 'Augsburg' . 4 Daags vóór die donderdag, op woensdag 8 mei, hadden de generaals Student en von Sponeek voor het eerst aan de eenheden die hun Plieger- en Luitlande-Division vormden, meegedeeld, wat hun taak zou zijn,5 de avond daarna (donderdagavond) verzamelde de commandant van het regiment dat Waalhaven veroveren moest en zo spoedig mogelijk naar de Maasverleden, dl. II, p. 85-86. • Bevel van het OKW van 9 mei 1940 (no. 180/40), IMT, dl. X.XXIV, p. 297. 5
1 A.Jodl: 8 mei 1940, dl. XXVIII, p. 428. 2 In dl. XXXIV, p. 297, staar met de datum van 7 mei een bevel van het OKW afgedrukt (Neur. doe. C-072) waarbij de datum van Ia mei als doorgegeven werd. Uit de gesten cilde versies van dit document blijkt, dat '7 mei' '9 mei' moet zijn. Jacobsen p. 141) maakt melding van een besluit van de 7de: op 9 mei. Die vermelding is in strijd met de gang van zaken, als weergegeven in Jodls dagboek. Bovendien had het bevel van 7 mei waarbij het bevel van de 6de op 8 mei) geannuleerd werd, het volgnummer 179; volgnummer 180 kreeg het OKW-bevel van 9 mei op Ia mei): er is dus geen ruim.te voor een bevel dat op een op 9 mei betrekking had dl. XXXIV, p. 296-97). 3 P.]. Oud:
bruggen diende door te stoten, al zijn officieren en onderofficieren om een grote maquette van Waalhaven en omgeving, 'nochmals wurde die Landung durchgesprochen, jede Phase des Gefechtes, jede Möglichkeit der [eindlichen Gegenahtio« ergrûndet und erklärt. Mit ernster Zuversicht wurde die ganxe Aküo« nockinals durihdach: und jeder kleine Unterjûhrer auf seine Aufgabe vor bereitet'» Eerder op die dag had de order: Fall Gelb op 10 mei, staf en ondercommandanten van de Kavallerie-Division die in onze noordelijke provincies moest binnendringen, bereikt terwijl men aan een Kriegsspiel (een tactische oefening op de kaart) bezig was - 'Ueberall /reudige Erregung!' werd later in een verslag van de operaties dier divisie als herinnering vastgelegd.ê
XCGoebbels, Reichsminister [iir Volksaufklärung und Propaganda, had zich inmiddels niet onbetuigd gelaten. In de eerste dagen van mei had de Duitse pers op hoge toon beweerd dat Engeland vertwijfeld zijn best deed, de oorlog naar de Balkan en het Middellandse Zeegebied uit te breiden, Goebbels gaf op 4 mei op de dagelijkse geheime conferentie waarop hij zijn Duitse inktkoelies van richtlijnen placht te voorzien, de pers instructie, op de ingeslagen weg voort te gaan: 'Dringend sei darauf zu achten, dass nicht Deutschland der Erfinder der Aggressionsangst sei. Die Welt miisse den Englándern alles zutrauen, so dass diese stets als Aggressoren und Schuldige empfunden werden, welches Ereignis aucli immer eintreten mag.'3 Op diezelfde 8ste mei waarop Hitler de datum voor Fall Gelb op de rode bepaalde, karakteriseerde de zegsman van het Auswàrtige Amt de berichten van Reuter waarin van Nederlandse angst voor een Duits offensief sprake was, als 'E11tlastungsof[en sive auf propagandistischem Gebiet' ,4 het Deutsches Nachrithten Büro deed weten dat berichten dat Nederland bedreigd werd, 'militaire onzin' waren ; die berichten kwamen, zo heette het, uit de koker van het Britse ministerie van voorlichting. Nederlandse bladen drukten dit DNB-commentaar in bescheiden opmaak af 5, maar aan de Duitse pers werd gelast, voor koppen van minstens twee kolom breedte te zorgen. 6 De lastgeving werd stipt opgevolgd.
XCHitler had intussen met enkele naaste medewerkers in de loop van de middag zijn Reichseatizlei verlaten. Het gehele gezelschap was in auto's naar een baanwachtershuisje ten noorden van Berlijn gereden en daar in Hitlers speciale trein gestapt. Die trein begon in noordelijke richting te rijden, tegen zijn secretaressen merkte Hitler op, dat zij nu de gelegenheid zouden krijgen, een bontmantel als trofee mee te nemen. Diegenen die niet in het geheim van Fall Gelb ingewijd waren, dachten dat een reis naar Noorwegen op het program stond, maar toen het donker werd, ging de trein naar het westen afbuigen, in de vroege ochtend werd de Eifel bereikt.ê De gehele nacht had Hitler geen oog dichtgedaan." Onderweg, in Celie bij Hannover." was er nog telefonisch contact geweest met Berlijn. De chef van de luchtmachtstaf, generaal J eschonnek, had toen bericht, dat de weersvooruitzichten voor vrijdag de rode gunstig waren. Hitler had de knoop doorgehakt: Fall Gelb zou doorgaan. 'sAvonds om 7 uur 20 (Nederlandse tijd) had hij opdracht gegeven, aan alle onderdelen van de Wehrmacht die bij het offensief in het westen betrokken waren, het codewoord 'Da11Zig' door te geven.ê De Operations Abteilung van het Oberkommando des Heeres werd door het OKW korte tijd later ingelicht, om 8 uur 10 (twintig minuten later dan afgesproken was) meldde zij het codewoord aan de staf van de Heeresgruppe B en binnen een half uur waren de staven van het achttiende en het zesde leger die het offensief tegen Nederland moesten inzetten, er van op de hoogte dat de aanval zou doorgaan,"J.XXVIII, p. 429. 6 Heeresgruppe B, Kriegstagebllch no. 4, 9 mei 1940 (CDI, 34.0485
1 1939 1 94 1, P.333.344. 2 D. Kelley: (1947), p. 188. 3 17-18 okt. 1941 (1952), p. 70. • Brief, 8 febr. 1952, van M. Soltikow aan G. Sas (Sectie krijgsgeschiedenis, archief). 5 A. jodl: 9 mei 1940, dl.
XCIn Berlijn had de Nederlandse militaire attaché, majoor Sas, die donderdag even vóór half zes een ontmoeting gehad met kolonel Oster. Oster had hem gezegd dat 'nu werkelijk de zaak afgelopen was': de bevelen voor de invasie in het westen waren uitgegaan en Hitler had Berlijn verlaten. Maar er was, aldus Oster, nog steeds de mogelijkheid, dat het offensief uitgesteld zou worden, tien voor acht (half tien Duitse tijd) was, zei hij, het kritieke uur (of hij ook goed ingelicht was!) : waren er dan geen tegenbevelen gegeven, dan was het 'endgültig aus','Oster en ik', zo vertelde Sasaan de Enquêtecommissie, 'hebben toen samen in de stad gegeten. Dat was natuurlijk min of meer een begrafenismaal . .. Ik ben om halftien met hem meegegaan naar het Ober kommando der Wehrmacht. Ik heb buiten in het donker gewacht, waarbij aster na twintig minuten terugkwam en zei: 'Meitl lieber Freund, jetzt ist es wirkLich aus. Es sind keine Gegen.bifehle gegeben. Das Schwein ist abgeJahren zur Westfront, ietzt is est wirklich endgü/tig aus. Ho./Jentlich sehen wir 14I'IS nacn diesem Krieg wiedes' '
XCeen hoop die helaas niet in vervulling zou gaan.
XCSas rende in looppas naar het Nederlandse gezantschap. Vaak al had hij gewaarschuwd en telkens op goede gronden- maar nooit nog had de onverschrokken Oster hem zo gedetailleerde, zo nauwkeurige, zo definitieve inlichtingen gegeven: nu was er geen enkele reden tot twijfel meer. De Belgische militaire attaché had hij allaten waarschuwen: aan deze gaf hij, het gezantschap bereikt hebbend, onmiddellijk het van Oster ontvangen bericht door.! Om geen minuut verder verloren te laten gaan besloot hij zelf tot een ongewone stap: persoonlijk zou hij trachten, Den Haag te alarmeren en wel telefonisch. Dat was wel riskant, gezien de mogelijkheid dat (en zeker op die avond!) telefoongesprekken tussen het gezantschap en Den Haag door de Duitsers afgeluisterd zouden worden, maar Sas, zelf beroepsofficier, meende dat elk uur dat men zijn waarschuwing eerder zou ontvangen, voor het Nederlandse militaire apparaat van grote betekenis kon zijn. Men was op het gezantschap wel onmiddellijk begonnen met het opstellen van een codebericht, maar het vercijferen vergde tijd; eemnaal in Den Haag ontvangen, zou dat bericht ook weer ontcijferd moeten worden: al dat tijdverlies wilde Sas voorkomen. Na de Belgische militaire attaché ingelicht te hebben, nam hij dus zelf de telefoon op en vroeg het ministerie van defensie in Den Haag aan. Twintig minuten moest hij wachten voor het gesprek doorkwam, 'in
XC1 Diens bericht bereikte later op de avond het ministerie van buitenlandse zaken te Brussel (R. van Overstraeten. Albert l-Léopold III, p.
die twintig minuten ... hebben wij', vertelde hij later, 'etter en bloed gezweet.' Bij Defensie kreeg hij Dijxhoorns marine-adjudant aan de telefoon, de luitenant-ter-zee eerste klasse, J. E. A. Post Uiterweer. Sas kende hem goed.
XC'Ik zei: 'Post, je kent mijn stem, nietwaar, ik ben Sas in Berlijn. Ik heb je nog maar één ding te zeggen: morgenvroeg bij het aanbreken van de dag. Houd je taai! Wil je het even herhalen? Je begrijpt het natuurlijk wel.' Hij heeft het herhaald en heeft aan het slot gezegd: 'Dus brief 210 ontvangen.' Ik heb dat herhaald ell gezegd: 'Ja, brief 210 ontvangen.' Dat was een code-afspraak die wij op het laatste ogenblik nog gemaakt hadden. 'Brief 210' betekende 'invasie'1 en de twee laatste cijfers zouden de dag aangeven van de invasie.>
XCSas zei ook nog, dat hij 'honderd procent zekerheid' had."
XCDoordat hij zich in zijn emotie niet aan de code-afspraak gehouden had maar over de open telefoon 'morgenvroeg bij het aanbreken van de dag' gezegd had, had hij het de grote decodeer- en a£luistercentrale van het Derde Rijk, het Z.g. Forschungsanu van de Luftwaffe, al bijzonder gemakkelijk gemaakt; men had er zijn gesprek gevolgd. De inhoud daarvan zou er toe bijdragen dat de officier van de contraspionage-afdeling van de Abwehr die kort na de meidagen te onderzoeken kreeg, wie aan Duitse kant de aanvalsdatum aan buitenlanders doorgegeven had, spoedig tot de conclusie kwam dat dat Oster was. Had de betrokken officier, dr. Michael GrafSoltikow, zijn eigen leven niet in de waagschaal gesteld door, na overleg met admiraal Canaris, het resultaat van zijn onderzoek in de doofpot te stoppen, dan zouden Oster en diegenen met wie hij in persoonlijk contact stond, al in de zomer van' 40 hun leven verspeeld hebben."
XCTerug naar de avond van de ode mei.
XCKorte tijd na het telefoongesprek dat Sas gevoerd had, was op het gezantschap het codebericht vercijferd. Het luidde: 'Mededeling relatie militaire attaché begin offensief morgen bij aanbreken van de dag. Volgens hem volkomen zeker.' De cijfers (de laatste zin getuigde toch nog van zekere reserve) werden aan Buitenlandse Zaken doorgetelefoneerd. Vervolgens begon men bij het gezantschap met het verbranden van alle documenten van geheime aard welke niet al eerder vernietigd waren - onder die documenten uiteraard de cede." Men was er nog mee bezig toen de legatie-secretaris, mr. de Beus, terugging naar de woning van de Amerikaanse zaakgelastigde; eerder in de
XC1 Sas bedoelt: een brief met het serienummerGetuige G. J. Sas,dl. r c, p.H.van Haersma de With: 'Overzicht van de gebeurtenissente Berlijn gedurende de laatste dagen voor de Duitse inval', a.v., dl. r b, p. I34. • Brief, 8 febr. 1952, van M. GrafSoltikow aan G. J. Sas. 5
200. 2 2I1. 3 M.
avond had hij er aan een diner aangezeten, hij was er weggeroepen, maar keerde terug, 'want', zo verklaarde hij aan de Enquêtecommissie, 'wij wisten nog steeds niet of het zeker zou gebeuren of niet.'!
XCDiezelfde onzekerheid bestond in Den Haag. Hoe vaak had Sas niet al gewaarschuwd en met stelligheid invasiedata gemeld! Ettelijke keren had hij dat in november en december gedaan, nu had hij drie dagen tevoren (in de nacht van maandag op dinsdag) de invasie voor woensdag aangekondigd. De woensdag was gekomen en verstreken: niets was gebeurd. Moest men dat alles niet zien als onderdeel van een zenuwoorlog die van Duitse kant tegen ons land gevoerd werd I De chef van de afdeling inlichtingen van het Algemeen Hoofdkwartier (GS III), generaal Fabius, was daar volstrekt van overtuigd, maar onder de jongere officieren waren verscheidenen (onder hen de kapiteins R. Römer en dr. J. M. Somer) die Fabius als een starre en onverbeterlijke optimist waren gaan beschouwen. Zo overtuigd als hij was, dat Duitsland, zo het al in het westen zou aanvallen, als in '14-'18 onze neutraliteit zou ontzien, zo overtuigd waren zij van het tegendeel. Menigmaal had dat al tot heftige conflicten geleid, het laatste daags voor die donderdag.
XCIn de loop van dinsdag hadden ook Römer en Somer vernomen dat bij de Nederlandse legatie in Berlijn een visurn voor Gesandter Kiewitz aangevraagd was. Sas had die dinsdagavond doen weten dat Kiewitz hoogstwaarschijnlijk aan de koningin een-of-ander ultimatum zou overhandigen. Römer en Somer geloofden daar niets van: zij namen aan, dat Nederland juist zonder ultimatum overvallen zou worden.
XCWoensdagochtend moest generaal Fabius aan de koningin rapport uitbrengen over de situatie. Bij Römer en Somer ging hij zijn licht opsteken. Zij drukten hem op het hart, aan de koningin te zeggen, dat het algemene beeld somber was en dat er kans bestond op een invasie die zonder enig ultimatum zou beginnen. 'Toen zei hij', aldus Somer, • 'Ja, maar Hare Majesteit mag niet verontrust worden, want dan wordt zij bang.' Ik zei: 'Dat geeft niet, de koningin heeft recht om te weten hoe de internationale situatie is.' Generaal Fabius is naar Hare Majesteit gegaan en om ongeveer kwart voor twaalf weer teruggekomen voor de lunch. Nogal opgewekt vertelde hij, dat hij Hare Majesteit had ingelicht, maar dat van het ultimatum
XC1 Getuige J. G. de Beus, a.v., dl. I c, p.
had hij maar achterwege gelaten, 'want dan zou zij bang zijn geworden .. .' Op dat moment hebben Römer en ik beiden 'Godverdomme!' geroepen en gezegd: 'En nu gaat u terug, vanmiddag, want u moet het wèl vertellen!' Ik weet niet of hij 's middags nog teruggegaan is."
XCDonderdag 9 mei waren Römer en Somer bij GS III niet de enige officieren die vrij bleven van het gevoel van opluchting dat toen in ministeriële kring, bij het departement van defensie en bij het Algemeen Hoofdkwartier merkbaar werd en dat er, zoals wij al verhaalden, toe leidde dat aan het eind van ,de middag aan alle commandanten bericht werd, dat in enkele buitengewone gevallen aan militairen weer verlof verleend kon worden. De specialist voor het verzamelen van inlichtingen betreffende Duitsland, kapitein Olifiers, werd, als Römer en Somer, in de loop van die donderdag van uur tot uur ongeruster: van de grens kwamen tal van berichten die op bijzondere activiteit aan Duitse kant wezen, het totale beeld van die berichten was anders dan het ooit geweest was.ê Motoren ronkten, luide commando's werden gegeven, honden sloegen aan het blaffen. Was dit nu misleiding of waren het juist tekenen van een komend offensief 1 Kapitein Rörner die aan het eind van de middag op het punt stond naar huis te gaan ('S avonds om elf uur zou zijn nachtdienst beginnen), zocht eerst nog generaal-majoor van Voorst tot Voorst op en deze vond goed dat de berichten, zoals zij binnenkwamen, per telex aan de voornaamste commandanten doorgegeven zouden worden, maar zonder commentaar en zonder conclusie," D us werden die commandanten om vijf uur ingelicht dat in allerlei Duitse plaatsen vlak bij de grens blijkbaar groot alarm gegeven was; om kwart voor zeven, dat de Duitse grens bij Nijmegen een half uur eerder gesloten was dan normaal; om twintig over zeven, dat bij Kaldenkirchen Duitse vrachtauto's met pontons waargenomen waren, dat het aantal Duitse posten langs de grens uitgebreid was, dat er Duitse troepenverplaatsingen waren in de richting van Aken en dat in het Duitse grensgebied de 'algemene opinie' was: 'actie tegen Holland.f
XCDat waren alles berichten ter informatie. Gelijk gezegd: geen woord commentaar was er aan toegevoegd en geen enkele conclusie was er aan verbonden. Dat veranderde ruim een uur na het laatste bericht. Om kwart voor negen deed het Algemeen Hoofdkwartier aan de territoriale bevelhebbers Friesland, Overijsel en Z uid- Limburg, aan de commandant van het veldleger, aan de commandant van de luchtverdediging en aan de commandanten vanJ.pak A). • Hoofdkwartier veldleger: 'Dagboek' (9-10 mei), p. 87 (a.v., groep
1 Getuige M. Somer, a.v., p. 390. 2 C. M. Olifiers, 20 jan. 1956. 3 Verklaring, 6 maart 1948, van R. Römer (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-2,
de stelling - Den Helder, van de Vesting Holland en van zeeland het telexbericht uitgaan: 'Van de grens komen zeer verontrustende berichten binnen. Weest dus zeer op uw hoede' - meer niet; welke extra-maatregelen die commandanten moesten nemen, werd dus voorshands aan hun eigen beleid overgelaten. Ook drie van de vier legerkorps-commandanten ontvingen dat telexbericht: de commandanten van het Ude en IVde legerkorps die in de Grebbelinie opgesteld stonden en de conunandant van het rude legerkorps dat zich nog in Noord-Brabant bevond - de commandant van het Iste legerkorps dat achter de Noordzeekust opgesteld was, ontving die algemene waarschuwing niet.'
XCOp het hoofdkwartier van de Vesting Holland werd de telexwaarschuwing wèl ontvangen, maar de officier die haar las, vond haar niet van voldoende belang om haar ter kennis te brengen van de commandant, diens chef-staf of de overige leidinggevende officieren. De waarschuwing werd dus ook niet aan de ondercommandanten doorgegeven die van de eerdere telexberichten welke van Duitse activiteit bij de grens gewaagden, al evenmin iets vernomen hadden.ê De commandant van de Vesting Holland, luitenant-generaal J. van Andel, had na ontvangst van die eerdere berichten met zijn staf overleg gepleegd, 'om', zo verklaarde hij later, 'te overleggen wat ik doen zou: alarmeren of niet. Omdat wij in de tweede linie stonden, zuidfront, heb ik overwogen dat ik mijn troepen die nacht niet zou alarmeren, zelfs als er wat gebeuren zou, omdat ik dacht: ik heb nog vier-entwintig uren de tijd en ik wil niet met troepen die niet geslapen hebben, de volgende dag het gevecht nog ingaan. Dus ik heb niet gealarmeerd.'3
XC'Aangezien kort tevoren,' aldus de chef-staf van de commandant Vesting Holland, 'de verloven weer op een beperkte schaal waren toegelaten, scheen een lichte ontspanning te zijn ingetreden.f
XCDat generaal van Andel wèl gealarmeerd zou hebben indien hem de algemene telexwaarschuwing ('Weest dus zeer op uw hoede') onder ogen gekomen was, is dus hoogst onwaarschijnlijk: hij had immers voor zichzelf vastgesteld, dat hij zijn troepen zou laten rusten, 'zelfs als er wat gebeuren zou', anders gezegd: als de Duitsers die nacht zouden aanvallen - aanvallen uitsluitend in het oosten, naar hij aannam. Uit zijn besluit vloeide voort, dat de garnizoensconunandanten van Amsterdam en Rotterdam niet gewaarNierstrasz:p.Kamerling:tuige]. A. van Andel, Enq., dl. I c, p. ISS. 4 Brief, dec. 1952, van W. Thomson aan de Enquêtecommissie (Enq., punt a, gestenc. bijlage no.
1 38. • C. D. p. 10. 3 Ge
schuwd werden; evenmin de commandanten van de eenheden die het zuid front van de Vesting Holland dekten waar o.m. de Moerdijkbruggen lagen. Op de dag van de Duitse inval in Denemarken en Noorwegen, 9 april, waren alle verloven in den lande ingetrokken. Generaal van Andel had toen bepaald dat aan de manschappen in de Vesting Holland munitie uitgereikt moest worden. Op 24 april waren de verloven weer toegestaan, op de 28ste had de generaalorder gegeven, de munitie wederom in te nemen en compagniesgewijs op te bergen. Toen evenwel op 7 mei de verloven opnieuw ingetrokken werden, had hij verzuimd om (zoalshij op 9 april gedaan had) order te geven, de munitie weer aan de manschappen uit te reiken.' Het uitblijven van die order had uiteraard bijgedragen tot hun gevoel dat zij in eerste instantie niets te duchten hadden. Van de dekkingsdetachementen bij de Moerdijkbruggen (die in afwijking van de algemene toestand wèl hun munitie bij zich hadden'') ging het grootste gedeelte op de avond van 9 mei normaal slapen; wel werden de bruggen bewaakt, maar scherp was die bewaking niet: een burger die omstreeks middernacht met zijn auto de grote verkeersbrug passeerde, werd niet eens aangehouden." Aan de explosieladingen onder de bruggen waren geen lonten aangebracht. 'Op het zuidfront', aldus de chef-staf van een der daar gelegerde brigades, 'hadden wij natuurlijk wel idee dat er weer spanning was, zoals er al meer geweest was, maar dat het inderdaad nu zou gebeuren, daar hadden wij geen flauw idee van.'4 In het garnizoen Rotterdam werd op die avond van de ode mei een ontspanningsavond voor militairen gehouden," in Amsterdam ging de garnizoenscommandant om half twaalf met vrienden mee naar huis om een glas wijn te drinken: tot twee uur zou hij, niet gewaarschuwd en dus niets vermoedend, bij hen blijven."
XCPrecies hoe laat de mededeling die Sas van Berlijn uit aan luitenant-ter-zee Post Uiterweer gedaan had ('morgenvroeg bij het aanbreken van de dag')op het algemeenhoofdkwartier etc.', a.v., dl. I b, p. 129. 6 A. Andriesse: 'Herinneringen 1940-1941', p. 2-3
1 Nicrstrasz : p. 43. 2 Getuige M. R. H. Calmeijer, dl. Ie, p. 306. sJ. M. Somer: 'Rapport omtrent de gebeurtenissen op het algemeen hoofdkwartier, in het bijzonder bij sectie UIa, gedurende de dagen voor de Duitse inval in Nederland' (2 april 1943), a.v., dl. I b, p. 129. Getuige M. R. H. Cal meijer, a.v., dl. I c, p. 305. 5 J. M. Somer: 'Rapport omtrent de gebeurtenissen
de sectie GS III bereikte, weten wij niet - het zal wel niet lang na negen uur geweest zijn. Ze sloeg als een bom in. Olifiers en Somer waren beiden aanwezig, spoedig voegde zich Römer weer bij hen die thuis rust noch duur gevonden had. Het hoofd van de afdeling inlichtingen, overste van de Plassche, was niet op zijn bureau maar men wist dat hij in het restaurant 'Trocadero' zat te dineren met de Franse militaire attaché. Somer werd er op uit gestuurd om van de Plassche op te halen.' Deze had (dat was te merken) nogal zwaar gegeten en gedronken; nauwelijks op het Algemeen Hoofdkwartier gekomen, noemde hij Römer en Somer 'een stel zenuwpezen' (hij had Somer, die hij als een autoritaire betweter beschouwde, nooit kunnen zetten), alles was zijns inziens zenuwoorlog.ê de alarmberichten die in het begin van de avond van de grens gekomen waren, interesseerden hem nietê - kortom, hij was niet bereid, af te gaan op die enkele mededeling van Sas die hij niet zelf vernomen had en die, bij de overbrenging, misschien niet juist weergegeven was. Dat moest alles geverifieerd worden. Zulks was ook de opinie van generaal Fabius die inmiddels was komen opdagen.
XCVan de Plassche begon met de chef-staf van de territoriale bevelhebber Zuid-Limburg alsmede de commandant van de marechaussee in dat gebied op te bellen: zij hadden op dat moment niets extra verdachts te berichten waarop van de Plassche superieur tegen Somer zei: 'Zie je nu wel,' 'Ik merkte sarcastisch op', aldus Somer, 'dat hij ook de Duitse militair-attaché wel kon opbellen om te vragen of het waar was, dat de Duitsers in de komende nacht Nederland zouden binnenvallen. In stede van mijn ironie te begrijpen, moedigde generaal Fabius het idee nog aan en inderdaad belde overste van de Plassche de Duitse luchtvaart-attaché, generaal Wenninger, op. Het bleek (althans zo deed mevrouw Wenninger, die overste van de Plassche te woord stond, voorkomen) dat generaal Wenninger niet thuis was. Dientengevolge ontspon zich met mevrouw Wenninger een geanimeerd discours over een uitstapje naar de tulpenvelden gedurende de Pinksterdagen; overste van de Plassche zou wel voor een permit zorgen. Aan het slot stelde overste van de Plassche schertsend de vraag of mevrouw Wenninger ook op de hoogte was van de geruchten dat het Duitse leger in de komende nacht Nederland zou binnenvallen. Zonder twijfel zal het antwoord van mevrouw Wenninger ontkennend geweest zijn, doch enige minuten later belde generaal Wenninger zelf terug en deelde mee dat hij zich verwonderde over deRömer: Verklaring,maartp.(Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groeppakSomer: 'Rapport omtrentde gebeurtenissenop het algemeenhoofdkwartier etc.',dl.b,Proces-verbaal, z.d. (begin sept.van verhoor van].Somer, a.v., p.
1 R. 16 1948, 2 III-2, A). ']. M. I P: 128. 3 1940) M. 121.
in omloop zijnde geruchten. Hij gaf de verzekering dat Duitsland tegen Neder
XCland niets in het schild voerde.' 1 Maar de mededeling van Sas dan I Hoe kon men daar bevestiging van
XCkrijgen I Iemand suggereerde dat men Sas zou opbellen. Het leek Somer
XChoogst onwaarschijnlijk dat de Duitsers een telefoongesprek met het Nederlandse gezantschap zouden doorlaten, maar het kon geprobeerd worden.
XCHet gesprek werd aangevraagd en zowaar (het was intussen tegen half elf
XCgeworden): het gezantschap kwam aan de lijn, eerst de gezant, na hem Sas. Van de Plassche had enige tijd tevoren een soort gesprekscode met Sas
XCafgesproken; daarbij aansluitend zei hij nu, volgens Sas (wiens relaas wij volgen)
XC'met min of meer twijfel in zijn stem: 'Ik heb zulke slechte berichten vanje over die operatie van je vrouw. Wat is dat beroerd. Heb je nu wel alle dokters gezien?' , Waarop ik, nu ik mij voor de tweede keer over de open lijn had blootgesteld, kwaad ben geworden en onder meer heb gezegd: Ja, ik begrijp niet dat je me onder deze omstandigheden nog lastig valt. Je weet het nu: de operatie daar
XCis niets meer aan te doen. Ik heb alle dokters gezien. Morgenvroeg bij het aanbreken van de dag vindt het plaats.' Toen heb ik de telefoon op de haak gesmeten." Na dit telefoongesprek stond het voor van de Plassche en voor generaal Fabius zo vast als een huis, dat er geen sprake was van een onmiddellijk dreigende invasie. In tegenstelling tot Fabius meende van de Plassche dat een Duits offensief tegen Nederland op zichzelf wèl hoogst waarschijnlijk was (zelfs Somer erkent dit S), hij had kapitein Olifiers al ca. 20 aprilopdracht gegeven, het complete archief van GS III in de ketels van de Haagse vuilverbranding in vlammen te laten opgaan! - maar dat de Duitsers, uitstekende militaire deskundigen als zij waren, aan de vooravond van een tegen Nederland gericht offensief zouden toestaan dat de Nederlandse militaire attaché te Berlijn tot tweemaal toe over een open telefoonlijn (de eerste keer in de duidelijkste bewoordingen, de tweede keer in een doorzichtige gesprekscode) dat offensief aankondigde - neen, dàt leek hem absurd. Korte tijd na al die telefoongesprekken verlieten generaal Fabius en overste van de Plassche het Algemeen Hoofdkwartier. 'Ik ga lekker nog een
XC']. M. Somer: 'Rapport omtrent de gebeurtenissenop het algemeen hoofdkwartier, etc.', Enq., dl. I b, p. 128. 2 GetuigeG.J. Sas,a.v., dl. Ie,p. 2Il-I2. sJ. M. Somer: Verklaring, IS maart 1948, p. I (Sectiekrijgsgeschiedenis,archieven, groep III-2, pak A). • C. M. Olifiers, 20 jan. 1956. 47
biertje drinken', zei de overste, 'en wens niet meer gestoord te worden. Ze komen toch niet.'!
XCDat laatste was ook de opinie van het hoofd van de afdeling operaties van het Algemeen Hoofdkwartier, Wilson, pas tot overste bevorderd. Toen hij om ca. elf uur, van besprekingen in Am.ersfoort terugkomend, door kapitein Römer ingelicht werd over de telefoongesprekken met Sas en het opvallende lawaai bij de grens, barstte hij los, Römer (volgens diens naoorlogse verklaring) toevoegend:
XC'Nog een zenuwpatient! Jullie zitten de zaak te alarmeren en op te jagen! Ik geloof van de hele zaak geen donder. Heb je mijn strategische lessengevolgd? Als ik geweten had dat je zo zou optreden, had je van mij nooit voldoende gekregen. Deze berichten zijn vals en ik geloof dat het een afleidingsmanoeuvre is. Een strategische overval gaan ze niet van te voren aankondigen!"
XCKapitein Somer was onder de bedrijven woedend weggelopen, kapitein Olifiers die na alle spanningen van de dag, speciaal van de laatste uren, doodop was, ging in zijn werkkamer een paar uur slapen maar voor hij dat deed, verbrandde hij het zakboekje waar de aantekeningen betreffende al zijn inlichtingen-agenten in stonden: geraden leek het hem, geen enkel risico meer te nemen."
XCKort nadat luitenant-ter-zee Post Uiterweer over de telefoon de waarschuwing van Sas ontvangen had, was generaal Winkelman ingelicht; hij was op dat moment thuis, te Wassenaar. 'Er zijn minder goede berichten', zei hij tegen vrouwen kinderen" snel was hij in zijn auto gestapt om naar het Algemeen Hoofdkwartier te rijden. Daar had hij om tien uur een bespreking met de commandant van de marinestaf, tegelijk bevelhebber der zeestrijdkrachten, admiraal Furstner. De admiraal had die avond om zes uur voor de marine de Z.g. eerste graad van paraatheid gelast: nog v6ór zonsondergang verlieten de marineschepen de havens waar zij in de ochtendschemering door vijandelijke bommenwerpers verrast konden worden.êJ.Somer: 'Rapport omtrent de gebeurtenissenop het algemeen hoofdkwartier, etc.',dl.b, p.R. Römer: Verklaring,maartp. 2 (Sectie krijgsgeschiedenis,archieven, groep III-2, pakgetuige R.dl.c, p.jan.Winkelman,sept.Getuige J.Gauw,dl. VIII c, p.47
1 M. I 128. 2 6 1948, A); Romer, I 527. 3 C. M. Olifiers, 20 1956. • A. E. Ia 1968. 5 A. 682.
al die havens werden gesloten, bij de sluitversperringen in de zeegaten werden mijnenleggers gestationeerd, de kustverlichting werd bij het invallen der duisternis niet ontstoken, bij Egmond gingen Nederlandse onderzeeboten onder water op de loer liggen. Na het overleg met generaal Winkelman verscherpte admiraal Furstner die voorzorgsmaatregelen: de maritieme commandanten (Den Helder, Ijmuiden, Hoek van Holland, Vlissingen) werden opgebeld en hun werd gelast, dat alle marine-strijdkrachten tegen het aanbreken van de dag (ca. half vier: de zon zou om kwart over vier opgaan) geheel paraat moesten zijn. Admiraal Furstner bleef in het sta£kwartier op de Badhuisweg te Scheveningen overnachten, de militaire wacht in de verschillende afdelingen werd er versterkt": men vreesde aanslagen door Vijfde Colonnisten. Iets eerder op de avond had luitenant-ter-zee Post Uiterweer de marine-attaché te Londen gebeld, 'zijn woorden', aldus die attaché, 'lieten geen twijfel. De volgende morgen vroeg zou de invasie beginnen.P Kort na middernacht gelastte de marinestaf nog, dat de watervliegtuigen van de Marineluchtvaartdienst die verspreid en gecamoufleerd op het Brasemermeer lagen, onmiddellijk naar de steigers gehaald en van hWI bommenlast ontdaan zouden worden; zij moesten klaargemaakt worden 'voor het overbrengen van regeringspersonen naar het buitenland'." Hoe verstandig die voorzorgsmaatregel was, zou binnen luttele uren blijken.
XCEvenals de chef van de marinestaf had de commandant van het veldleger zonder nader overleg met de opperbevelhebber bepaalde voorzorgsmaatregelen genomen. In de loop van die donderdag had hij al een hogere graad van paraatheid voorbereid, 's avonds, na ontvangst van de algemene telexwaarschuwing ('van de grens komen zeer verontrustende berichten binnen'), gelastte hij even vóór half tien o.m., dat de troepen in de Peel-Raamstelling de volgende ochtend om vier uur geheel strijdvaardig moesten zijn; op datzelfde uur moesten de brigades in de Betuwe en in het Land van Maas en Waal alle voorbereidingen getroffen hebben om in zeer korte tijd de stellingen volledig te kunnen bezetten." Bij de troepen in het Land van Maas en Waal (vermoedelijk ook elders) werd toen in het holst van de nacht, om één uur, réveille geblazen. 'In de schuur', schreef een der militairen later, 'was het een groot kabaal, de kapitein en de luitenant liepen
1 'Marine .... tweede wereldoorlog', dl. I, hfdst. 7, 1955, no. 6, p. 31-32. 2 A. de Booy: 'Herinneringen van de marine-attaché te Londen', a.v., 1952, no. 2, p. 44. s L. Honselaar: (1950), p. 73. Nierstrasz: P·4°.
rond om de jongens uit hun krib te trekken, daar niemand lust had om zo vroeg op te staan, vooral nu er gezegd werd dat het voor een oefening was.'! Midden in de nacht werden voorts aan het zuidelijk deel van de PeelRaamstelling boeren uit hun bed gehaald om in allerijl de betonweg van Leende naar Maarheeze (onderdeel van de weg Eindhoven-Weert) met karren, eggen en ploegen te versperren: men vreesde dat de Duitsers dat weggedeelte als landingsbaan voor vliegtuigen zouden gebruiken."
XCOp het Algemeen Hoofdkwartier had generaal Winkelman zich inmiddels rekenschap gegeven of, naast de orders van admiraal Furstner en generaal J. J. G. van Voorst tot Voorst, zijnerzijds nog maatregelen genomen moesten worden. Die vraag was ook bij minister Dijxhoom gerezen. Deze gaf om ongeveer kwart over tien generaal Winkelman telefonisch in overweging, de vernielingen die ten oosten van de Maas en de Ijsel voorbereid waren, onmiddellijk te laten uitvoeren. 'Ik merkte daarbij', schreef Dijxhoorn drie-en-een-half jaar later, 'nog schertsend op: 'Als er goed lawaai wordt gemaakt, schrikken we ze misschien nog wel af" Alie moeilijkheden over de opruimingen indachtig, stelde de generaal aan de minister de vraag, op wiens verantwoordelijkheid die vernielingen uitgevoerd zouden worden. 'Ik aarzelde geen ogenblik', aldus Dijxhoorn, 'om die verantwoordelijkheid persoonlijk te dragen."
XCMen ziet: er werd geen opdracht gegeven, de grote bruggen over de Ijsel, het Maas-Waalkanaal, de Maas en het [ulianakanaal op te blazen. Zowel aan de minister als aan de opperbevelhebber was bekend, dat zij voor vernieling voorbereid waren; beiden gingen er van uit, dat de bewakingsdetachementen zich niet zouden laten verrassen. Daar nam men een zeker risico mee. Hetzelfde risico werd genomen met betrekking tot de kostbaarder objecten ten oosten van Ijsel en Maas, te weten de spoorbruggen: deze werden van die eerste vernieling uitdrukkelijk uitgezonderd; in hoofdzaak moesten bomen opgeblazen worden terwijl tegelijk (naast andere versperringen) de stalen palen van de Z.g. asperge-hindernissen in de gaten geplaatst moesten worden, voorlopig los: door het doorknippen van een draad waardoor een pal losschoot, kon men ze onwrikbaar vast zetten. Een bevel, op dit alles betrekking hebbend, gaf generaal winkelman aan de commandant van het veldleger en deze instrueerde per telex de commandant van het lIlde legerkorps. Het algemeen hoofdkwartier
1 A. W. van Straaten: 'Vijf dagen oorlog, verteld door een soldaat', p. 2 (Collectie dagboeken, no. 201). 2 Brief, 23 juli 1946, van F. C. M. Vogels. 3 Brief, ro nov. 1943, van A. Q. H. Dijxhoorn aan de minister van oorlog, O. C. A. van Lidth de Jeude, dl. I b, p. 132.
verzuimde, dezelfde order te geven aan de territoriale bevelhebber ZuidLimburg.' Gevolg was, dat hier de wegversperringen die door de zorgen van de territoriale bevelhebber tot op het springen na voorbereid waren, niet tijdig uitgevoerd werden. wel werd er in Zuid-Limburg door de in der haast gealarmeerde waterstaat in de nacht voor gezorgd dat de paar schepen die zich (in strijd met generaal Winkelmans order van 7 mei) nog aan de oostelijke oever van het Juliallakanaal bevonden, naar de westelijke oever verhaald werden. In de Maas en in de Zuid-Willemsvaart gebeurde hetzelfde.ê
XCHet duurde natuurlijk enige tijd voor de order tot het aanbrengen van de nodige wegversperringen de betrokken grensdetachementen bereikt had. Vall twaalf uur af werden in het grensgebied, met name in Limburg (behalve dus in Zuid-Limburg) de explosies hoorbaar. Burgers schrokken wakker, ze begrepen niet wat er aan de hand was. Voor de militairen die niet bij het opblazen van bomen betrokken waren, gold soms hetzelfde. In een rivierbunker bij Roermond werd een sergeant die te slapen lag, door 'een daverende knal' opgeschrikt: . 'Wat is dat nou weer voor gedonder? Flauwtjes zie ik de twee onthutste gezichten van m'n kameraden.
XC'Het zal welonweer zijn, sergeant, maar het gekke is: ik heb geen enkele bliksem gezien.' ' De sergeant ging weer slapen.
XC'Midden in een van de heerlijkste dromen schrik ik weer wakker door een nog heviger klap dan de eerste. Ik vang nog net de uithaal van het 'sergeant!' op dat de schildwacht 11lÏj toeroept. 'Alweer een dreun, sergeant, en ik zag weer geen enkele bliksem"
XCIk kijk op m'n horloge. Het is één uur in de morgen."
XCMede met het oog op de omstandigheid dat de bruggen over de grote rivieren en over het Maas-Waalen Julianakanaal voorshands intact bleven,J.
1 Nierstrasz: p. 38. 2 C. Witteveen en G. Slotboorn : 'Vemielingen en herstel van bruggen, wegen en vaarwateren', in (1949), p. 49. sH. H. A. Sengers: 'Herinneringen' (mei 1946), p. 5-6 (Collectie dagboeken, no. 776).
was het van essentieel belang, er voor te zorgen dat, nog voor het in het oosten zou beginnen te schemeren, de grensverdediging in de ruimste zin des woords paraat zou zijn. Welnu, om kwart over elf gaf generaal Winkelman bevel, dat alle troepen die bij de strategische beveiliging ingedeeld waren (zulks sloot de compagnieën in die de vliegvelden in het westen bewaakten alsmede de luchtafweer), de volgende ochtend om drie uur volledig strijdvaardig moesten zijn (dat was een half uur voor het licht begon te worden) en dat op dat uur op wegen en bruggen alle voorbereide hindernissen aangebracht moesten zijn. De grensbataljons langs de Belgische grens in het gebied van het IIIde legerkorps en in Zeeland zonderde hij daarvan uit. De order ontvangen hebbend, liet de commandant van het lIlde legerkorps vervolgens vragen of, bij een Duitse aanval, de wegen die uit Brabant naar België voerden, alsnog versperd moesten worden. Generaal Winkelman antwoordde bevestigend, er van uitgaand, enerzijds, dat er kans was dat de Duitse troepen eerder in het betrokken grensgebied zouden komen dan de Franse, anderzijds, dat (volgens zijn krijgsplan) twee van de drie grensbataljons welke in Brabant die versperringen moesten aanbrengen, zich zo spoedig mogelijk naarhet Hollands Diep zouden moeten terugtrekken.!
XCTenslotte deed de generaal om twaalf uur aan de commandant van de Vesting Holland weten dat deze, zodra hij zulks nodig oordeelde, over onderdelen van het Iste legerkorps kon beschikken.ê Men moet wel aannemen dat de generaal die mededeling deed, rekening houdend met de mogelijkheid dat het, eerder dan men dacht, in het westen des lands tot strijd kon komen. De luchtlanding van twee gehele divisies voorzag hij daarbij niet, maar uit tal van maatregelen was gebleken dat hij, met name na de Duitse overval op Denemarken en Noorwegen, wel rekening was gaan houden met de verspreide inzet van Duitse parachutisten alsook met mogelijke operaties door een Vijfde Colonne, Niettemin liet generaal Winkelman (op dit beslissend moment toch iets te traditioneel denkend) na, enige order te geven waaruit zou voortvloeien dat men in de Vesting Holland bij het aanbreken van de dag over troepen zou beschikken die men onmiddellijk of op zeer korte termijn in de strijd kon werpen. Hij ging, vermoedelijk kort na het middernachtelijk uur, naar huis, op de stoep van het Algemeen Hoofdkwartier tegen een andere officier zeggend: 'Nu kunnen de heren komen, wij hebben alles er aan gedaan wat wij kunnen. Ik ga nu naar huis een paar uur slaap pakken.P Naast zijn bed had hij,'Aanvullende opmerkingen op het rapport-Gerbrandy', no. 9, De Stem Vat~ Neder land, 19 juli
1 Nierstrasz: p. 38-39. 2 A.v., p. 39. 3 M. van Blankenstein:
evenals de chef-staf van de landmacht, generaal-majoor H. F. M. van Voorst tot Voorst, een militaire telefoon staan: binnen het half uur zouden beiden op het Algemeen Hoofdkwartier terug kunnen zijn." Als verantwoordelijk officier bleef daar de sous-chef van de landmachtstaf achter, kolonel M. W. L. van Alphen.
XCOp de vliegvelden in westfalen stegen omstreeks één uur de Duitse bommenwerpers op. Zij koersten naar het westen, hoofdzakelijk hun route kiezend over het IJselmeer en de Waddenzee. Men kon ze niet nauwkeurig waarnemen: in de delen van het land die ze passeerden, stonden maar weinig zoeklichten, De hemel was helder, maar het was de derde nacht na nieuwe maan. Hier en daar ging het luchtafweergeschut vuren. Het zware gebrom der motoren was duidelijk hoorbaar, veel van de toestellen hadden trouwens de navigatielichten ontstoken. Kennelijk hadden zij tegen ons land niets kwaads in de zin. Het overvliegen werd kort na half twee door de posten van de luchtwachtdienst aan de Haagse centrale gemeld en die centrale begon die meldingen over het gewone radionet om te roepen. De weinigen die nog op waren en ze hoorden, dachten: 'Het zal wel een aanval op Engeland zijn.'
XCOok de commandant van de luchtverdediging, luitenant-generaal Best, had op donderdagavond met generaal Winkelman overleg gepleegd: omstreeks kwart over elven kwam hij op zijn stafkwartier terug, waar hij verder de gehele nacht wildeTussen middernacht en één uur bereikten hem daar berichten van luchtwachtposten uit Noord-Limburg dat bij de grens (daar werden immers bomen opgeblazen) zware ontploffingen hoorbaar waren. Zolang het donker was, behoefde generaal Best niet beducht te zijn voor Duitse luchtaanvallen - maar als het ging dagen e Dan moest de luchtmacht paraat zijn. Hij nam een ruime marge. Om kwart
blijven, 1 H. G. Winkelman: Memorie bij zijn brief van 8 juni 1945 aan de minister van oorlog, dl. I b, p. 135.
over vier zou, gelijk gezegd, de zon opkomen en een half uur eerder zou het al licht zijn. Om drie uur was het nog donker. Welnu, even na enen gaf de generaal de order, dat aile gevechtsvliegtuigen (jagers en bommenwerpersde verkenners werden uitgezonderd), voorzover gevechtsgereed (sommige toestellen waren in revisie) om drie uur op de vliegvelden opgesteld moesten zijn, klaar voor onmiddellijk opstijgen.' Dat bevel werd per telex doorgegeven, de commandanten van aile vliegvelden en de staven van de jagerafdelingen werden telefonisch nog extra gewaarschuwd; bij het vliegveld Ruigenhoek legde de dienstdoende officier de waarschuwing naast zich neer.ê bij de afdeling op het vliegveld Bergen werd verzuimd, haar aan de commandant door te geven. Desondanks belde die commandant om kwart voor drie generaal Best op: hij hoorde vreemde vliegtuigen in groten getale overvliegen en wilde onmiddellijk met zijn jagers opstijgen. Generaal Best gaf hem instructie: 'Alleen starten op gezichtswaarneming." Het was toen nog donker.
XCOmstreeks die tijd eindigde het overvliegen van de Duitse toestellen.
XCDat overvliegen was aan generaal Best van meet af aan gemeld, zijnerzijds had hij, vermoedelijk kort na half drie, het Algemeen Hoofdkwartier en de ministers Dijxhoorn en van Kleffens ingelicht. Waarheen waren die toestellen onderweg! De generaal was niet zeker van het antwoord. Een luchtaanval op Nederland zag hij als een aanval uit het oosten die onderdeel zou zijn van een algemeen offensief dat men het eerst aan de grens zou opmerken. Wat gebeurde aan die grens! Hij ontving geen berichten. Enkele malen belde hij na half drie het Algemeen Hoofdkwartier op: aile lijnen waren voortdurend in gesprek. Gebeurde er aan de grens iets ernstigs, dan, zo nam hij aan, zou het Algemeen Hoofdkwartier hem stellig onverwijld inlichten. Blijkbaar was er niets aan de hand - maar dan waren al die Duitse toestellen naar Engeland onderweg. Dan moest men ook verwachten dat zij weer via Nederland zouden terugkeren - maar, gegeven de afstand en hun snelheid, zeker niet v66r vier uur. Goed, om drie uur zouden aile Nederlandse gevechtstoestellen klaar staan om op te stijgen, zodra iets verdachts waargenomen werd. Pas om kwart voor vier zou het licht zijn: dan zouden zij de strijd met die de neutraliteit schendende Duitsers kunnen aanbinden."2 Molenaar: De luchtverdediging, mei 1940, III, p. 88-89. 3 P. W. Best: 'Paraatheid van de luchtverdediging, nacht 9-10 mei, Enq., dl. I b, p. 149.
1 P. W. Best: 'Paraatheid van de luchtverdediging, nacht 9-10 mei', a.v., p. 149.
XCOm ongeveer kwart over drieën bereikten de Duitse bommenwerpers boven de Noordzee het punt waar zij hun koers wijzigden: zij draaiden om en vlogen terug. Precies om vijf minuten voor vieren moesten zij een reeks van doelen in het westen van Nederland bombarderen, in de eerste plaats de vliegvelden. Daarbij moesten zij beschermd worden door Duitse jagers. Die jagers konden niet voldoende brandstof meenemen om de misleidende vlucht tot boven de Noordzee mee te maken: zij moesten rechtstreeks naar de Nederlandse kuststrook vliegen. Om daar op tijd te komen, stegen zij omstreeks drie uur van hun vliegvelden in Duitsland op, van de transporttoestellen met de parachutisten (toestellen die langzamer waren dan de jagers) waren die welke van de het diepst in Duitsland gelegen vliegvelden kwamen, toen al meer dan een uur in de luchr.! Al deze toestellen naderden het westen des lands, zonder dat de luchtwachtposten (die blijkbaar door alle observaties en radioberichten van half twee tot kwart voor drie ietwat in de war geraakt waren) een duidelijk beeld doorgaven. Om twintig over drieën ontving generaal Best slechts de meldingen dat zich grote aantallen vliegtuigen 'boven Limburg, daarna boven Zeeland bevonden. Eerstgenoemde afdelingen geraakten in gevecht. Ook deze berichten gaven', aldus de generaal, 'versterking aan het vermoeden dat het hier een aanval op Engeland betro£'2
XCMussert had donderdagavond 9 mei enkele vertrouwde medewerkers voor spoedoverleg naar het NSB-hoofdkwartier in Utrecht laten komen. D'Ansembourg was verschenen en J. W. de Ruiter, districtsleider der NSB in Amsterdam, ook het NSB- Tweede-Kamerlid H. J. Woudenberg ; nog twee anderen waren aanwezig, him namen zijn niet bekend.
XCMussert was nerveus. Hij begon met een onjuiste mededeling: hem was, zei hij, bekend geworden dat de NSB binnen enkele dagen verboden zou worden; de vijf aanwezigen verzocht hij, de beweging ondergronds in stand
1 Jacobsen: p. 165. P. W. Best: 'Paraatheid van de luchtverdediging, nacht 9-10 mei', dl. I b, p. 149.
te houden. Papier en potlood pakte hij: ietwat overbodig (maar zoiets kon hij nooit laten) ging hij een tekening maken van een schema met cellen van vijf personen die elk door middel van één persoon met hogere cellen van vijf in contact zouden staan. 'Over een op handen zijnde oorlog sprak hij', aldus Woudenberg, 'niet. Hij maakte niet de indruk, te weten dat de oorlog de volgende morgen een voldongen feit zou zijn."
XCDat bleek ook uit Musserts daden. In het Gooi had hij, gelijk vermeld, een betrouwbaar onderduikadres voorbereid. Daar ging hij niet heen. Hij sliep niet thuis, maar bleef wel in Utrecht.
XCDat enige NSB'er, waar ook, in de nacht van 9 op 10 mei binnen Nederland enige handeling verrichtte die men met het Duitse offensief in verband kan brengen, is bij de onderzoekingen welke ter zake na de bevrijding ingesteld werden, niet gebleken. Deze of gene zal misschien wel bereid geweest zijn, de Duitsers een handje te helpen, maar Hitler stelde op die hulp geen prijs. Wat hadden die NSB'ers moeten doen? Op het juiste moment sabotage bedrijven? Theoretisch was dat mogelijk, practisch was het heel moeilijk uitvoerbaar, al op grond van het feit dat, zoals wij zagen, het definitieve besluit: Fall Gelb op 10 mei, eerst op donderdagavond omstreeks acht uur aan het OKW bekend was.
XCOok de in ons land wonende Rijksduitsers waren van hetgeen te geschieden stond, niet op de hoogte. Van het personeel van het Duitse gezantschap vierde een deel die donderdagavond de koperen bruiloft mee van persattaché Willi Janke,2 een ander deel had een diner ten huize van de Abwehr Beaujtragte in Den Haag, Schulze-Bernett. Men bleef napraten. Pas om twee uur ging Schulze-Bernett slapen. Hij wist van niets."
XCMaar andere bij de Abwehr ingeschakelde Duitsers waren er èn andere, in Duitsland wonende NSB'ers, die maar al te goed wisten wat komende was.
XCDrie dagen voor de rode mei had opeens groot gevaar gedreigd voor de geheime operaties ter verovering van de bruggen over Ijsel, Maas-Waalkanaal, Maas en [ulianakanaal die de Abwehr, een deel van de mannen vanH.J. Woudenberg: 'Memoires', dl.p. 54 (Doe I-I922).A.J. van der Leeuw: 'Notities van gesprekken met W. P. W. Janke' (sept. 1947), p. I (Doe I-8IO, map a-22). 3
1 I, 2
'Sport en Spel' inschakelend, met zoveel sluwheid voorbereid had.' Regelmatig waren leden van de groepen welke zich van die bruggen meester moesten maken, de situatie ter plaatse gaan opnemen. Hun spionage was. nimmer ontdekt. Op dinsdag 7 mei evenwel had uit het opleidingskamp Arsbeck, dat op Duits gebied ter hoogte van Roermond lag, een zekere Ortha" de grens overschreden, wellicht om nadere gegevens te verzamelen over de verkeersbrug of de spoorbrug bij Roermond. De man was gegrepen en, van spionage verdacht, in de marechaussee-kazerne te Vlodrop opgesloten. Dat feit moet spoedig aan de Abwehr-officieren in het kamp Arsbeek bekend geweest zijn. Hoe, weten wij niet - misschien was Ortha in het gezelschapgeweest van een medespion, althans een helper, die hem tot aan zijn insluiting had kunnen volgen. Men kan zich de ontsteltenis in het kamp Arsbeck indenken: als Ortha een volledige bekentenis aflegde en vertelde wat hij van de voorbereidingen in kampen als Arsbeek wist, was het nagenoeg zeker, dat de bruggen die de Abwehr op het oog had, extra-scherp' bewaakt zouden worden en dat zij vermoedelijk alle door de Nederlanders tijdig tot springen zouden worden gebracht. Wat zouden daar niet voor onvoorziene nadelen uit kunnen voortvloeien !Was het niet denkbaar dat de gehele opzet van Fall Gelb, voorzover hij Nederland betrof, extra-riskant zou wordene Men kon pogen, Ortha te bevrijden maar dat zou alleen met list kunnen geschieden: door een troep in Nederlands uniformnaar de betrokken marechausseekazerne te sturen. Dat sloot echter het risico in, dat het gebruik van dat uniform aan Nederlandse kant bekend zou worden- beter misschien: opnieuw bekend. De Abwehr wist dat de uniformsmokkel in november '39 in Nederland ontdekt was. Intussen was het gebruik van dat uniform slechts één element in de operaties die voorbereid waren. Bevrijdde men Ortha niet, dan was er het risico dat het geheim van de operaties als geheel ontsluierd zou worden. Besloten werd, te pogen, Ortha uit handen van de marechaussee te krijgen.
XCBij de marechaussee-kazerne te Vlodrop" meldde zich om half één in deBooy: 'Herinneringen van de marine-attaché te Londen'(Mededelingen pan de Marinestaf, 1952, no. 2, p.
1 Enkele leden van 'Sport en Spel' zijn niet bij de brug-operaties ingezet maar ah tolk: toegevoegd aan onderdelen van Een die op Waalhaven zou landen wist 'bij het commando 'instappen!' niet, waar of de tocht heen zou gaan.' (PRA-Leeuwarden, processen-verbaal van verhoren inz. D. de Vries, afgesloten 3 april 1947, p. 1-3. Doe I-I8p, map a-r). 2 Zijnnaam werd in het proces tegen Herdtrnann en Köhler genoemd (Bijzonder Gerechtshof, Amsterdam, requisitoir, woordelijk verslag dl. II, p. 5, Doe 1-673, map b-ç), 3 De plaats wordt genoemd in het bericht dat de marine-attaché te Londen op 8 mei terzake ontving. A. de Roermond '_'\'_"
('./ -. \ i ./' .-....j_.- -\.-....j_.- -\-\ \DUITSLAND
XCXV. De Abwehr-operaties in de nacht van 9 op 10 mei 1940
nacht van dinsdag op woensdag- een persoon in het uniform van kapitein der politietroepen. Hij had enkele in burger geklede personen bij zichë; het gezelschap had tevoren de telefoonleiding van de kazerne doorgesneden, hetgeen nog niet ontdekt was. 'In perfect N ederlands'3 beweerde de 'kapitein', de van spionage verdachte arrestant te moeten horen. De marechaussee die de wacht had, begeleidde hem naar de cel. Enkele ogenblikken later was die marechaussee in die celopgesloten, de 'kapitein' en de overigen verwijderden zich met Ortha.
XCBericht omtrent dit gebeurde bereikte die woensdag het Algemeen Hoofdkwartier in Den Haag. Nog diezelfde dag liet generaal Winkelman een rondschrijven opstellen waarin weergegeven werd wat zich in Vlodrop afgespeeld had. Het wierp, schreefhij, 'een smet op de Nederlandse weermacht en is te beschouwen als een gemis aan 'geestelijke paraatheid." 'Bepaald noodzakelijk' noemde hij het, 'dat een einde komt aan de geest van 'goede trouw' en gemoedelijkheid die aan de Nederlandse soldaat en onderofficieren eigen zijn ... Posten en wachten moeten doordrongen worden van een geest van wantrouwen tegen ieder en alles wat hun vreemd is.' Zij moesten voortaan in zulk een situatie steeds eerst naar het oorlogszakboekje vragen en naar het herkenningsplaatje (een plaatje waar, gezien de mogelijkheid van zware verwonding of sneuvelen, de belangrijkste persoonsgegevens op stonden). 'Het is', zo eindigde de generaal, 'mijn uitdrukkelijke wens dat ten spoedigste, zo mogelijk nog hedenavond, theorie over deze aangelegenheid wordt gehouden, in het bijzonder met personeel dat aan of nabij de grens is opgesteld.'
XCVan dit rondschrijven" werden onmiddellijk bijna 3000 exemplaren afgedraaid; aan alle commandanten en territoriale bevelhebbers werden via de normale kanalen de nodige exemplaren toegezonden, de territoriale bevelliebber in Overijsel ontving er 'spoedshalve rechtstreeks' IlO, de commandant van het llIde legerkorps (onder wie de grensverdediging in Limburg ressorteerde) 400. Uiteraard moesten al die oommandanten en territoriale bevelhebbers voor verdere doorzending zorgdragen.
XCNergens hebben wij de vermelding aangetroffen dat de door de opperbevelliebber gelaste voorlichting hetzij op de avond van woensdag 8 mei, hetzij op die van donderdag 9 mei aan de troep gegeven is. Het systeem van
XC1 Het tijdstip wordt vermeld in H. H. A. Sengers: 'Herinneringen', p. 12 (Collectie dagboeken, no. 776). Sengers, een sergeant, hoorde het verhaal van de Duitse overval op 10 mei van een wachtmeester van de marechaussee die Ortha gearresteerd had. 2 Aldus het rapport aan het Algemeen Hoofdkwartier. Sengers hoorde dat die andere personen ook het uniform van de politietroepen droegen (a.v.). "A.v.
verspreiding dat gekozen was, werkte te langzaam. Ware het gebeurde die woensdagavond via pers en radio wereldkundig gemaakt, dan zou het gehele militaire apparaat tijdig gealarmeerd geweest zijn; dat zulks nagelaten werd, is des te vreemder omdat het Algemeen Hoofdkwartier die woensdag moest aannemen dat er op zijn minst een gerede kans bestond dat de Duitsers donderdagochtend zouden aanvallen.
XCX-Zeit voor het offensief tegen Nederland was, gelijk wij vermeldden, bepaald op 3 uur 55. Wat hebben de Duitsers vóór dat tijdstip op Nederlands grondgebied ondemomen I Dat willen wij nu in bijzonderheden weergeven.
XCWij beginnen in Zuid-Limburg.
XCEen snelle verovering van de bruggen bij Maastricht (de twee verkeersbruggen en de spoorbrug) was voor de Duitse troepen ook daarom noodzakelijk omdat zij op de kortst mogelijke termijn de parachutisten dienden te bereiken die op Belgisch grondgebied een kilometer of vijf ten westen en zuidwesten van Maastricht de bruggen over het Albertkanaal in handen moesten zien te krijgen. Aan de Sondertrupps van de Abwehr (die, wat Maastricht betrof, de laatste fase van hun opleiding in een kamp te Linnich ge kregen hadden) was eind april bericht gestuurd dat zij in geen geval vóór 12 uur 55 (drie volle uren vóór X-Zeit: 3 uur 55) de grens mochten overschrijden; bovendien mochten zij vóór 3 uur 55 niet van hun schietwapenen gebruik maken." Die regeling werd, wat de Maastrichtse Wilhelminabrug betrof (de grootste verkeersbrug), niet safe genoeg geacht. Op de avond van 9 mei was een Duits onderofficier met zes leden van 'Sport en Spel' in Wijk aangekomen dat tegenover Maastricht op de oostelijke Maasoever ligt. Met zijn zevenen moesten zij trachten, het opblazen van de Wühelminabrug te voorkomen. Het gezelschap sloeg aan het drinken, vrijdagochtend vroeg waren vijf van de zes Nederlanders zo beschonken dat zij niet aan de overval konden deelnemen. De twee overigen werden omstreeks 3 uur 55 door de wachtcommandant van de brug aangehouden, de Duitser trok zijn pistool en werd neergeschoten, de Nederlander rende weg.ê
XC1 Rondschrijven, 28 april 1940, van het Armeeoberkommando 6 (CDI, 1.0736-37). 2 C. D. Kamerling: De krijgslJerrichtillgen ill Zuid-Limburg, mei 1940, p. 44. Dat de Duitser neergeschoten werd, blijkt uit de getuige-verklaring van de Nederlander, zekere Epskamp, bij het proces tegen Herdtmann en Köhler (E. Fraenkel-Verkade: 'Aantekeningen bij het proces tegen Herdtmann en Köhler' (17 nov. 1949), p. 10
XCXVI. De Abwehr-operaties in Zuid-Limburg en bij Roermond Objecten die de Duitsers in handen vielen, zijn met een rode stip aangegeven,
XCBehalve dit ene groepje waren, ook alweer op donderdagavond, drie Trupps van de Abwehr in burgerkleding bij Herzogenrath over de grens. gesmokkeld. Zij begaven zich naar Voerendaal, even ten westen van Heerlen. Daar kregen zij de beschikking over fietsen van welke een deel in april gekocht was door de Duitse ex-onderwijzer die wij al eerder in ons relaas als verkenner voor de Abwehr tegenkwamen; hij had die fietsen in april opgeborgen in het Deutsche Haus te Bleijerheide, vlak bij Kerkrade- ; kennelijk waren zij van Bleijerheide naar Voerendaal getransporteerd. De mannen van de Abwehr gingen op weg. Een deel hunner werd omstreeks middernacht een kilometer of vijf ten oosten van Maastricht aangehouden bij een controlepost op de weg uit Valkenburg ; twee werden gearresteerd en naar Maastricht gevoerd, ze verklaarden Tsjechen te zijn die uit een Duits gevangenenkamp ontsnapt waren; de overigen verdwenen in de velden." Een ander deel, twaalf man, ook al op de fiets, werd omstreeks diezelfde tijd nog dichter bij Maastricht aangehouden op de weg uit Gulpen. Hier greep men één die beweerde een Pool te zijn. De overigen ontsnapten." Geen van deze fietsende groepen waagde het toen nog, de Maasbruggen bij Maastricht te naderen - zij kwamen er althans niet op tijd aan.
XCDat laatste gold ook voor nog weer een ander detachement van de Abwehr, een deel van het Sonderverband-Hocke - een Sonderoerband dat dus door de luitenant geleid werd wiens actetas in november '39 'Führer/uft geatmet' had. Het detachement telde aanvankelijk in totaal vijf-en-tachtig man en bestond uit fietsers en motorrijders-met-zijspan; het bezat een kleine radiozender benevens enkele vlammenwerpers. Alle leden van het detachement droegen het uniform van de Nederlandse politietroepen. Volgens de plannen mochten zij de grens niet vóór 2 uur 40 overschrijden." Dat deden de motorrijders op dat uur ten zuidoosten van Sittard." Om drie uur passeerden zij op weg naar Maastricht, niet ver van de grens, een wegversperring: degeen die zich voor hun commandant uitgaf, kende het wachtwoord van 9 mei (hoe dat aan de Abwehr bekend geworden was, is ons onbekend). Op het feit dat dit wachtwoord niet meer gold, werd niet voldoende gelet: de motorrijders werden doorgelaten.? Nadien ging veel tijd verloren (wij wetenen dat ook de 'kapitein' der motorrijders het wachtwoord van 9 mei noemde. 6
1 C. D. Kamerling: in p. 93-94. 2 A.v., p. 38. 3 A.v., p. 40. • Jacobsen: p. 168. 5 Van de groep die bij de brug van Roosteren kwam, wordt uitdrukkelijk vermeld dat zij het wachtwoord van ç mei kende, niet van 10 mei (C. D. Kamerling: p. 65). Wij leiden daaruit af, dat de het wachtwoord van 10 mei (zo men dat al kende) niet op tijd heeft kunnen doorgeven,
niet, waardoor) want zij kwamen eerst om kwart voor vier, tien minuten vóór X-Zeit, in Beek aan, halverwege Sittard en Maastricht. Zij moeten toen wel begrepen hebben dat het voor de aanslag op de bruggen te laat geworden was; in elk geval bogen zij af naar de grote hefsluis bij Borgharen. zuidelijk uiteinde van het Julianakanaal. Dat ook de fietsers van het Sonderverband Hocke tegen Maastricht ingezet zijn, is onwaarschijnlijk. plausibeler is, dat zij op 9 mei elders ingedeeld waren.' Hoe dat zij: Hocke bereikte zijn doelen niet op tijd. De Führerluft had niet gebaat.
XCOver het Julianakanaal dat van Borgharen tot Maasbracht loopt, lagen veertien bruggen; daarvan wilden de Duitsers er vijf in handen krijgen: bij Stein, bij Urmond, bij Berg, bij Obbicht en bij Roosteren; de brug bij Roosteren was van speciaal belang: even ten westen daarvan lag bij Maaseyck een grote verkeersbrug over de Maas. Al die plaatsen lagen min of meer ter hoogte van Sittard. Tegen een van de bunkers bij Sittard werd een stoottroep van het Infanterie-Bataillon z.b. VI 00 ingezet die om 3 uur 10 de grens mocht overschrijden.ê Vermoedelijk was het een deel van deze stoottroep dat een half uur later bij Sittard in een gevecht gewikkeld raakte. Om kwart voor vier waren de Duitsers Sittard al op tal van punten binnengedrongen, de territoriale bevelhebber Zuid-Limburg ontving hier toen bericht van.ê
XCTegen de bruggen bij Stein, Urmond, Berg en Obbicht werd een Abwehr detachement ingezet dat, naar de ons verder niet bekende commandant, het Sonderuerband-Kurscher heette. Ook deze militairen droegen alle het uniform van de Nederlandse politietroepen. Zij overschreden de grens ca. I uur, vermoedelijk in de buurt van Sittard" - hun overval op de bruggen vond kort vóór of omstreeks X-Zeit plaats. Bij Urmond en Berg werden de Duitse wielrijders voor terugtrekkende eigen troepen gehouden. Zij waren tevoren, voorzover bekend, nergens aangehouden.ê
XCDe detachementen die naar de bruggen bij Roosteren en Maaseyck op weg gingen, kregen het moeilijker. Naar Roosteren moest een groep gaan, bestaande uit dertien man, onder wie twee 'Sprachhmdige' (wij nemen aan, dat dit leden van 'Sport en Spel' waren), naar Maaseyck een van veertien, met één "Sprachkundiger', Gekleed in het uniform van de politietroepen, fietsten beide groepen samen om vijf minuten voor tweeën ten oosten van
XC1 In De krijgsverrichtingen in Zuid-Limburg, mei 1940, werd aangenomen (p. 20) dat de aanslag op de brug bij Roosteren door fietsers van het Sonderverband-Hocke uitgevoerd werd; in werkelijkheid traden hier militairen van de tweede sectie, vierde compagnie van het Brandenburg-Bataillon op (CDI, 2.076r-62). 2 Rapport, 5 april r940, van het Armeeoberkommando 6 aan het Generalkommando IV. Armee korps (CDI, 1.0735). 3 C. D. Kamerling: De krijgsverrichtingen in Zuid-Limburg, mei 1940, p. 30-31. 4 A.v., p. 30. 6 A.v., p.
Susteren over de grens en raakten volgens de Duitse gegevens onmiddellijk, volgens de Nederlandse' ruim een half uur later, om half drie, in gevecht met een Nederlandse grenspatrouille van vijf man. De Duitse groepen waren .aangehouden, aan de patrouillecommandant werd toen door een 'zuiver Nederlands sprekende''kapitein' van de politietroepen een schriftelijke opdracht getoond, ondertekend namens de commandant van een der in Zuid-Limburg gelegen grensbataljons. Vreemd: de Duitse fietsers droegen geweren van een afwijkend model; bovendien begon een van die fietsers in het Duits te vloeken. De patrouillecommandant eiste nadere legitimatie; onverhoeds werden hij en zijn manschappen toen met ploertendoders overvallen, de grenspatrouille werd uit elkaar geslagen."De twee Abwehr-groepen namen toen aan, dat alle wachtposten tot aan het [ulianakanaal gealarmeerd zouden zijn (hetgeen niet het geval was) - zij verlieten de wegen, lieten hun fietsen liggen en slopen door de velden naar het Julianakanaal, een korte afstand: vijf kilometer. Bij de brug over een beek bij Oud-Roosteren werd de Nederlandse wachtpost om kwart over drie door hen overvallen, 'door de duisternis en de mist heeft deze wacht de naderenden niet tijdig onderkend'." Om 3 uur 55 hadden de twee groepen de brug over het Julianakanaal bereikt, een deel van de manschappen bevond zich al op de westelijke oever. Zij hadden die via een sluis kunnen bereiken waar de militaire post er niet op gelet had dat het wachtwoord dat hem gegeven werd, dat van 9 mei was en niet dat van de IOde. 4
XCWij komen nu tot midden- en Noord-Limburg.
XCDe brug over het kleine riviertje de Roer bij St. Odiliënberg werd beslopen door een Abwehr-groep van negen man, onder wie twee 'Landes kundige' ; de groep was om I uur 55 de grens gepasseerd. Ongehinderd bereikte zij de brug; daar raakte zij in gevecht met de Nederlandse bewakers van wie vijf soldaten over de brug de Abwehr-groep tegemoet gelopen waren. De vaandrig die met één soldaat bij de brug gebleven was, besefte onmiddellijk het gevaar. Hij blies (het was 3 uur 48) de brug op,s holde St. Odiliënberg binnen en meldde de overval telefonisch aan de commandant van het betrokken grensbataljon; de ene soldaat die nog maar net op tijd de brug had kunnen verlaten, was toen 'zo overstuur dat hij zich niet kon herinneren wat er was gebeurd'."
XCBij Roermond had de Abwehr aanslagen voorbereid op twee bruggen:
XC1 A.v., p. 29. A.v. 3 A.v., p. 6S. • Rapport, IS mei 1940, over de Einsatz 3. und 4. Gruppe, 2. Boueug, 4. Konipanie, Bau-Lehrbataillon z.b. V. 800 (CD!, 2.°76162). s Rapport, IS mei 1940, over de Einsatx 5. Gruppe, 2. Bauxug, 4. Kompanie, Bau-Lelubataillon z.b.V. 800 (a.v., 2.0763). • V. E. Nierstrasz : De verdediging van Noord-Limburg en Noord-Brabant, mei 1940,
de verkeersbrug en de spoorbrug over de Maas; over die spoorbrug moest een Duitse pantsertrein westwaarts opstomen.
XCNaar de verkeersbrug begaf zich een groep van vijftien man op weg (met één 'Lan.deskundiger') die om 12 uur 55 over de grens glipte en, volgens het Duitse rapport dat na de actie uitgebracht werd, om 3 uur 20 in Roermond aankwam waar men (de gehele stad was gealarmeerd: militairen en burgers liepen op straat) niet tot de brug kon doordringen. De groep werd aangehouden en er ontstond een gevecht; ze nam zeven Nederlandse soldaten krijgsgevangen, ontwapende hen en dreef hen vervolgens als bescherming voor zich uit. Veel verder kwam de groep overigens niet: zij werd uiteengeslagen.'
XCWaarschijnlijk is het, dat naar die verkeersbrug (een object, weinig minder belangrijk dan de verkeersbruggen bij Maastricht) nog een tweede Abwehr groep gezonden werd die in de Duitse documentatie (welke verre van compleet is) geen spoor nagelaten heeft. Die groep moet het dan geweest zijn welke kort na één uur in gevecht raakte met Nederlandse militairen die in de Kapellerlaan (de weg naar St. Odiliënberg) bomen moesten opblazen die dwars over de weg zouden vallen. Die Z.g. 'verhakking' lag tussen de huizen. Men stond even na enen op het punt de explosieladingen te ontsteken (de burgers in de straat waren al gewaarschuwd), toen opeens bevel kwam van de commandant van de Peeldivisie dat men nog wachten moest. Die commandant was hogelijk bevreesd voor acties van een Vijfde Colonne, maar meende dat men belangrijke objecten eerst mocht opblazen of anderszins schade aan civiele eigendommen toebrengen, wanneer de Duitsers met hun troepen de grens duidelijk overschreden hadden, Zijn tegenorder wekte in de Kapelierlaan verwarring. Op dat moment zag de verhakkingsploeg een troep van ongeveer dertig man naderen, sommigen in het uniform van de politietroepen, 'de helmen leken Nederlandse (bleken later van karton te zijn)'. Er ontstond een verward gevecht - tot die vreemde troep even plotseling verdween als zij gekomen was." Het schieten was in een groot deel van de stad te heren geweest.
XCHet voorval werd gemeld aan de commandant van het grensbataljon bij Roermond en door deze om ongeveer twee uur aan de commandant van de Peeldivisie en de commandant van het IIIde legerkorps." De commandant van het grensbataljon dacht dat men te maken gehad had met een actie van in Nederland wonende Duitsers of NSB' ers, niet van uit DuitslandLehrbataiilon z.b.v. 800 (CDr, 2.0760). 2 V. E. Nierstrasz: De verdediging van Noord-Limburç en Noord-Brabant, mei 1940, p. 32-33. 3 A.v., p.
1 Rapport, mei 1940, over de 2. 2. 4.
gekomen militairen - zulks droeg er toe bij, dat de commandant van de Peeldivisie en die van het lIlde legerkorps in de schietpartij 'nog niet een duidelijk oorlogsbegin' zagen.' De commandant van de Peeldivisie ging zo ver dat hij, om half vier ingelicht dat de al bedoelde bataljonscommandant order gegeven had, de Roermondse verkeersbrug op te blazen, een tegenorder gaf, 'het geval in de Kapellerlaan scheen mee te vallen, daar in een uur niets was gehoord'." Wie toen precies, in strijd met die tegenorder, bevel gegeven heeft, de brug toch te vernielen, staat niet vastê - zij ging in elk geval de Iucht in, volgens de Nederlandse gegevens om ongeveer 3 uur 55 4 - volgens de Duitse om 3 uur 35. 5 'In de stilte die volgt', aldus de al eerder aangehaalde sergeant die zich niet ver van Roermond in een bunker bevond, 'dringt het angstige krijsen der opgeschrokken vogels tot mij door."
XCNaar de spoorbrug bij Roermond ging een Abwehr-groep van veertien man op weg, onder wie twee 'Landesleundige' . De mannen hadden zich als spoorwegarbeiders vermomd, zij waren gekleed in overalls en droegen houwelen over de schouder. Ook zij overschreden de grens om 12 uur 55; zij vermeden alle versperringen en bereikten de brug even over half vier. Zij kwamen aanlopen langs de spoorlijn, waren in Roermond al gesignaleerd, de wacht aan het oostelijk uiteinde van de brug was gewaarschuwd. Zij werden aangehouden - ook Iller ontstond een schietpartij waarna een N ederlandse korporaal, hoewel gewond door een schot in de lever, over de brug wist te rennen om de detachementseemmandant aan de westelijke oever te waarschuwen." Een aantal Duitsers rende ook de brug op, een krijgsgevangene meeslepend die gedwongen werd, aan te wijzen waar de explosielading lag. Net te laat: ook deze brug ging de lucht in, mèt zeven leden van de Abwehr-groep en de Nederlandse krijgsgevangene."
XCDe spoorbrug bij Venlo zouden de Duitsers wel bij verrassing in handen trachten te krijgen, maar bij de daartoe strekkende operaties was, voorzover bekend, de Abwehr niet ingeschakeld en die operaties begonnen ook niet vóór het officiële aanvalsuur, 3 uur 55. 9 Wij komen er in ons volgend deel op terug.
XCVerder noordwaarts volgde dan de spoorbrug bij Gennep en daarna kwamen de bruggen over het Maas-Waalkanaal, van welke de Duitsers
XC1 A.v., p. 66. 2 A.v., p. 43. 3 A.v., p. 44-45. • A.v., p. 46. 5 Rapport, 15 mei 1940, over de Einsatz: 2. Gruppe, 2. Baueug, 4. Kompanie, Bau-Lehrbatailkni z.b.V. 800 (CDr, 2.0760). 6 H. H. A. Sengers: 'Herinneringen', p. 8. Sengers schrijft dat het toen half vier was. 'V. E. Nierstrasz: De verdediging vall Noord-Limburg er! Noord-Brabant, mei 1940, p. 74-75. 8 Van die zeven wisten vijf de oever te bereiken. (Rapport, 15 mei 1940, over de Einsatz 1. Gruppe, 2. Bauxug, 4. Kompanie, Bau Lehrbataillon z.b.V. 800, CDr, 2.0759). 9 Nierstrasz: Algemeen Overzicht, p. 247-48.
er drie (bij Heumen, Malden en Hatert) in handen wilden krijgen. De overval op deze vier bruggen was toevertrouwd aan de sectie van het Brandenliurg-Bataillon (het compagnie-nummer kennen wij niet) die gecommandeerd werd door een Leutnant Witzel. Aanvankelijk hoorde de spoorbrug bij Mook ook tot de te veroveren objecten;' maar die liet men later vallen.
XCWitzel was eind februari, van negen onderofficieren en acht-en-zestig manschappen vergezeld, uit Brandenburg in het Rijnland aangekomen jê zijn sectie werd in het opleidingskamp Asperden, dat tussen Goch en Kleef lag, met leden van 'Sport en Spel' aangevuld. Een Oberleutnant Walther was de commandant van het kamp, waar zich tenslotte (zo drukte eenlid van 'Sport en Spel', Martin van Haalem, zich uit) 'ungefähr dreissig Mussert manner und etwa achtzig Kameraden der deutschen Wehrmacht' bevonden. In de middag van 9 mei liet deze Walther al die lieden aantreden: nu werd hun voor het eerst mededeling gedaan van de taken die zij in de komende nacht moesten uitvoeren. 'Als der Oberleutnant zu uns sprach, schim es mir'; aldus van Haalem, 'als stûnde mein Herz JUr den Bruchteil einer Sekunde still. Dann aber durchdral7g m ich ein ganz bestimmtes, festes Empfinden, ein Gifühl der Fröhlichkeit und Freude: endlich würde die Zeit anbrechen JUr mich, in der aucli ich zeigen können wûrde, dass ich ein-Nationalsoxialist bin, bereit ZUlli OpJerJUr meinen Führer und mein Vaterland, das der Engländer zugleich mil Belgien zum Kriegsschauplatz machen wol/te."
XCDe spoorbrug te Gennep was voor de Duitsers van belang omdat zij via die brug met twee treinen door de Peel-Raamstelling wilden heenbreken : een pantsertrein, gevolgd door een goederentrein met een bataljon aan troepen. Zulks vergde de tijdige verovering van drie punten: de kleine spoorbrug over de Niers, het station Gennep en de grote spoorbrug over de Maas.
XCDe bewakers van de spoorbrug over de Niers (die volgens de orders van het Algemeen Hoofdkwartier Hief opgeblazen was) werden door een Abwehr-groep van ca. twintig man overrompeld de twee Duitse treinen stoomden op en bereikten het station Gennep dat door een marechaussee en vier soldaten bewaakt werd. Die soldaten boden, schijnt het, geen verzet, de marechaussee belde de wachtpost bij het oostelijkproces Mussert, 49
1 Brief, 29 maart 1940, van het aan (CDI, I.II27). 2 Brief, 27 febr. 1940, van aan (a.v., I.II24). 3 Martin van Haalern: Verslag van de overval op de spoorbrug te Gennep (1940), p. 337-38. De naam staat daar abusievelijk als 'van Haalen' aangegeven.
XVII. De Abwehr-operaties van Gennep tot Zutfen Bruggen die de Duitsers in handen vielen, zijn met een rode stip aangegeven.
uiteinde van de spoorbrug op, riep 'Gennep overvallen, laat brug springen", en snelde weg. Het was half vier.
XCJuist op dat moment werd die wachtpost bij het oostelijk uiteinde overvallen. Bij de groep welke die overval pleegde, was van Haalem ingedeeld. Oberleutnant Walther had de leiding, De groep telde, Walther meegerekend, tien man, onder wie drie leden van 'Sport en Spel'. Die drie hadden het uniform van de Nederlandse marechaussee aangekregen, zo ook een Duitser uit het grensgebied die met een vrouw uit Gennep getrouwd was, goed Nederlands sprak en als gids zou optreden. Het tiental was, per vrachtauto vervoerd, even voor half een bij de Nederlandse grens aangekomen. Een van die drie 'Sport en Spel'smannen (een Nederlandse soldaat die bij de brug te Gennep gediend had en blijkbaar gedeserteerd was: hij had ook, overigens onjuiste, informaties over de brugbewaking gegeven) had bij de grens gezegd dat hij liever niet mee deed. De resterende negen hadden tegen half drie de grens overschreden en naderden de spoorbrug ongeveer een uur later.
XCDe militaire wachtpost op de oostelijke oever bestond uit vier soldaten. Een van hen ging naar het wachthuisje waar de telefoon rinkelde, hoorde dat het station te Gennep overvallen was, gafhet bericht meteen telefonisch door naar de westelijke oever, drukte ook de knop in waardoor aan die westelijke oever de alarmschel overging (er werd niet op gereageerd)" en snelde weer naar buiten. Hij hoorde namelijk dat zijn drie kameraden die, de marechaussee-uniformen ziende, geaarzeld hadden, overweldigd werden; naar buiten gestormd, loste hij een schot (waar op de westelijke oever weer niet op gereageerd werd) en werd toen op zijn beurt gevangen genomen. Van zijn telefoon maakte de Duitse 'marechaussee' toen gebruik om, zich uitgevend voor de brigadecommandant der marechaussee te Gennep, naar de westelijke oever bericht door te geven, dat twee marechaussees vier gevangen genomen Duitse soldaten over de brug zouden brengen. Van de negen Abwehr-mannen bleven er drie op de oostelijke oever achter ter bewaking van de vier Nederlandse krijgsgevangenen, de resterende zes liepen de brug over. De wacht midden op de brug liet hen passeren, men wenste elkaar vriendelijk goede morgen. Op de westelijke oever gekomen, droegen de twee 'marechaussees', onder wie van Haalem, die vier 'gevangenen', onder wie Oberleutnant Walther, aan de commandantJ.J.
~ Getuige A. Tak, dl. I c, p. 434. De woorden worden in het stafwerk weer gegeven als: 'Overval station Gennep - doorgeven.' (Nierstrasz: p. 160.) 2 Getuige A. Tak, dl. Ie, p. 434.
der politietroepen over die hen met een vrij aanzienlijk detachement politietroepen en andere militairen (ca. zestig tot zeventig man, schrijft van Haalem) opwachtte: al deze mannen waren volgens de geldende regeling van drie uur af op post. De vier 'gevangenen' werden gefouilleerd en hoewel 'ongelogen een berg wapens voor de dag kwam'", werd niet ontdekt dat zij elk nog een m.achinepistool en een broodzak met handgranaten bij zich hielden. Van Haalern en de tweede 'marechaussee' liepen over de brug terug. Daar openden zij het zware hek dat de spoorbaan afsloot. Intussen naderden de Duitse treinen.
XCDe wacht midden op de spoorbrug (die vlak bij de lont stond) zag eerst de pantsertrein opstomen, daarna hoe het afsluithek geopend werd, belde twee keer de detachementseemmandant der politietroepen aan de westelijke oever op om te vragen wat hij doen moest en kreeg van deze (die extra in de war was doordat Duitse jagers kwamen overvliegen, zo laag 'dat je bij wijze van spreken er een kuchie in kon gooien") twee keer ten antwoord: 'Niet laten springen. Afwachten.' Toen de trein midden op de brug was, kon de wacht de lont niet meer bereiken. Ongeveer op hetzelfde l11.oment werd het detachement op de westelijke oever door Oherleutnant Walther en de drie andere 'gevangenen' overvallen die er eerst in geslaagd waren, de manschappen die hen ter insluiting wegvoerden, buiten gevecht te stellen. Pantsertrein en goederentrein reden door. 'Als wir das Ende der Brücke passierten' , aldus van Haalem die nu in de pantsertrein meereed, 'sahen wir lauter /wchge/1ObeneHände.'3
XCDe drie bruggen over het Maas-Waalkanaal (Heumen, Malden en Hatert) werden ongeveer op X-Zeit overvallen.
XCDe overval op de brug te Heumen vond onder leiding van Leutnant Witzel plaats. Hij had achttien man onder zijn bevelen, onder wie tienleden van 'Sport en Spel'. Twee hunner waren samen met één Duitser als marechaussees uitgedost, de overigen droegen burgerkleding. De gang van zaken was ongeveer als bij Gennep, met dien verstande dat hier door deJ.
1 Getuige H. van den Nahmer, a.v., p. 429. 2 Getuige L. Bakker, a.v., p. 438. 3 Martin van Haalem: Verslag van de overval op de spoorbrug te Gennep, p. 339-40; Nierstrasz: p. 159 - 164.
'marechaussees' verklaard werd, dat de mensen die zij 'opbrachten', Duitse deserteurs waren. Door de wachtpost aan de oostelijke oever werd het gehele gezelschap doorgelaten (de brug die geheven was, liet men keurig zakken), waarna het op een gegeven teken de Nederlandse militairen op de westelijke oever met succes overviel. Die militairen konden de lont van de explosielading (een electrische ontstekingsleiding was ook hier nog niet aangelegd) niet meer bereiken."
XCVan de brug te Malden weten wij slechts dat 'tien gewapende Duitsers in burgerkleding' er zich bij verrassing meester van wisten te maken," bij de brug te Hatert kwam de Duitse overvalploeg te laat aan,"
XCNu dan de laatste uit deze reeks Abwehr-operaties: die ter verovering van de bruggen over de IJselbij Westervoort en Zutfen.
XCEr waren twee Einsatztrupps voor aangewezen die zich zouden voordoen als fietsende patrouilles van de Nederlandse politietroepen. Aan de uitrusting ontbrak nogal het een-en-ander: de 'helmen' waren weer van karton. Hun 'commandant' was in het bezit van een marsorder naar Apeldoorn die Z.g. ondertekend was door de chef van de staf van de territoriale bevelhebber Overijsel (onder wie ook de verdediging van de Achterhoek ressorteerde). De twee groepen zouden een eindweegs dezelfde route volgen om zich later te splitsen. Zij trokken volgens de Duitse gegevens om. I uur 20 bij Elten over de grens, slopen in het donker met hun fietsen door de linie van de grensposten heen en werden volgens de Nederlandse gegevens om 3 uur bij de aspergeversperring te Didam aangehouden: één 'commandant', acht-en-twintig manschappen. De 'commandant' toonde zijn marsorder, de Nederlandse luitenant die hem te woord stond, merkte de kartonnen helmen en de afwijkende bewapening op. Hij liet de troep niet door. Dat deze zich toen passief gedroeg, was vermoedelijk gevolg van het feit dat de twee Nederlandse gidsen welke zich bij de Einsatztrupps bevonden, er op dat moment ofkort tevoren tussenuit geknepen waren: de Duitsers kenden de weg niet en daarmee was hun operatie mislukt. Zij werden op last van de territoriale bevelhebber Overijsel (die telefonisch kort na drie uur gewaarschuwd werd) gevangen genomen en ontwapend."
XC1 Nierstrasz en A. van der Wiel: De verdediging van het Maas-Waalkanaal ell de Over-Betuwe, mei 1940, p. 22-28. 2 A.v., p. 31. 3 A.v., p. 32-33. Nierstrasz: De krijgsverrichtingen telt oosten vall de Ijsel en in de Ijsellinie. p. 13; X. Armee-Korps, OberkomrnaHdo, Abt, Ic: 'Tiitigkeitsberichtfiir die Zeit vam 10. Mai bis ZUni 23. Mai 1940' (CD!, 2.0528-29); Anlagw ZUlli Kriegstagebuch FeldzlIg in Holland, Mappe A (a.v., 2.°384).
XVIII. Andere Duitse grensoverschrijdingen v66r 3 uur 55 Plaatsen en tijdstippen zijn in rood aangegeven. Ajkortil1gen: TBF-Territoriale bevelhebber Friesland; TBO-Territoriale bevelhebber Overijsel; Ci/-Comman dant veldleger; ARK-Algemeen hoofdkwartier; III LK-Commandant IIJde legerkorps; Peeld-Commandant Peeldivisie; TBZL-Territoriale bevelhebber Zuid-Limburg.
Nogmaals: wij hebben in het voorafgaande de Abwehr-operaties beschreven welke vóór het algemene aanvalsuur (3 uur 55) uitgevoerd moesten worden. Enige tijd vóór dat uur hadden evenwel ook geregelde Duitse troepen op tal van punten uit onachtzaamheid of met opzet (dat laten wij in het midden) de grens overschreden.
XCTussen drie uur en kwart-over-drie werd in Groningen de militaire wacht bij het grensstation Nieuwe Schans overvallen; de spoorbrug was er opengedraaid, zij werd door de Duitsers voor hun pantsertrein die naar Groningen moest rijden, dichtgedraaid.' In Zuid-Limburg werd in datzelfde kwartier bij Waubach een Nederlandse grenspatrouille gevangen genomen, één man wist te ontkomen en meldde het gebeurde aan zijn commandopost vanwaar het telefonisch aan de compagniescommandant doorgegeven werd."
XCTussen kwart-over-drie en half vier overschreden geregelde Duitse troepen de grens ten zuiden van Coevorden," ten noorden van Tubbergen (hier kwam het om 3 uur 40 tot een vuurgeveclur- en ten oosten van Haaksbergen." Om half vier kwam het bij Roermond op drie plaatsen tot grensoverschrijding," Ook werd toen in Zuid-Limburg de grens overschreden bij Vaals.?
XCKort na half vier passeerden de Duitsers de grens in de richting Oldenzaal: om kwart voor vier berichtte een van de grenswachten de stationschef te Oldenzaal dat een Duitse trein vol soldaten de grens al voorbij was," de Duitsers kwamen toen ook over de grens bij Hardenberg, waar zich een vuurgevecht ontwikkelde." Om kwart voor vier tenslotte overschreden zij de grens bij ,s Heerenberg-? en overvielen zij aan weer een andere sector een Nederlandse mitrailleurpost bij Beek ten oosten van Nijmegen.l
XCWij ontlenen ook die gegevens aan de, om hun accuratesse niet genoeg te waarderen delen die de krijgsgeschiedkundigen van de Koninklijke Landmacht in de jaren' 52 tot' 57 deden verschijnen - gemiddeld vijftien jaar na de invasie van mei '40: zoveel tijd had men nodig gehad om de verwarde gebeurtenissen (want een oorlog voltrekt zich, met name in zijn
1 A. van der Wiel: P·40. 2 C. D. Kamerling: in p. 23. 3 Nierstrasz: ill p. 32. A.v., p. 31. 5 A.v., p. 25. 6 Nierstrasz: p. 37. 'C. D. Kamerling: in p. 14. 8 Nierstrasz: e/'I p. 26. A.v., p. 32. 10 A.v., p. 19-20. 11 Nier strasz en A. van der Wiel: p. 14.
beginfase, in chaotische verwarring) nauwkeurig te reconstrueren. Voor wie nu die gegevens, met inbegrip van hetgeen wij over de Abwehr-operaties vermeldden, overziet, is het niet moeilijk, tot de conclusie te komen dat het al enige tijd vóór 3 uur 55 aan het Algemeen Hoofdkwartier zonneklaar had moeten zijn dat de Wehrmacht tot het offensief overgegaan was. Zo haastig mogen wij evenwel niet oordelen. Vele, ja de meeste van de gevechtscontacten die wij in het voorafgaande beschreven, werden aan de hogere commandanten niet of te laat bericht en voorzover die berichtgeving plaats vond, trok men er vaak de conclusie uit, dat de grens slechts door kleine Duitse patrouilles overschreden was, welker optreden nog geen onomstotelijk bewijs leverde voor de inzet van een algemeen Duits offensief De berichten van de radiozendertjes aan de grens (die in veel gevallen in werking gesteld werden) reikten niet ver - maar toch wel zo ver, dat de territoriale bevelhebber Friesland om 3 uur 20 indirect bericht ontving, dat de grens in Zuid-Limburg overschreden was"; om 3 uur 30 zond de territoriale bevelhebber Zuid-Limburg een radiobericht naar het Algemeen Hoofdkwartier dat in zijn gebied de grens overaloverschreden was'': de Hengelose zender werd om 3 uur 45 in werking gesteld."
XCIntussen lag het zo, dat de territoriale bevelhebbers Friesland, Overijsel en Zuid-Limburg in eerste instantie alleen vernamen (en ook dat nog incompleet) wat aan de grens van Groningen-Drente, Overijsel-de Achterhoek en in Zuid-Limburg geschiedde; wat zich in de rest van Limburg afspeelde, werd hoogstens aan de oommandanten van de Peeldivisie en van het IIIde legerkorps gemeld. Geen van deze militaire autoriteiten kon zich een beeld vormen van het geheel der gebeurtenissen. Dat geheel kon men slechts op twee punten beter overzien: bij de staf van de commandant veldleger, en vooral, bij het Algemeen Hoofdkwartier.
XCWelnu, de commandant van het veldleger hoorde maar bitter weinig. Om 3 uur IS vernam hij het gebeurde bij Didam; ongeveer om 3 uur 30 kreeg hij bericht dat de spoorbrug bij Roermond 'bij de nadering van een aantal burgers' tot springen was gebracht - meer werd in die vitale uren in het dagboek van het hoofdkwartier van het veldleger niet vastgelegd.s
XCBij het Algemeen Hoofdkwartier kwam, aldus kapitein Rörner, tegenhalf vier bericht binnen van marechausseepostenin Overijsel. bij Nijmegen en in3 Nierstrasz: De krijgslJcrrichtillgen tel! oosten vall de Ijsel ell in de Ijsellinie. mei 1940, P.29. 4 Hoofdkwartier veldleger: 'Dagboek', 10 mei 1940,
1 A. van der Wiel: p. 42, 46. 2 C. D. Kamerling: p. 69.
Zuid-Limburg, dat de grens overschreden was. Römer meldde dit aan kolonel van Alphen. De kolonel was een rustige, betrouwbare militair; men kan evenwel niet zeggen dat hij in zijn reacties van veel fantasie getuigde. Na Römers bericht zei hij deze uitsluitend, dat de secties GS I (operaties) en GS III A onmiddellijk gealarmeerd moesten worden. 'Ik heb hem', aldus Römer, 'nog gevraagd: 'Moet de luchtmacht niet gewaarschuwd worden?' 'Neen', was het antwoord, 'het is toch donker, ik kan de jagers toch niet in de lucht sturen; tegen het aanbreken van de dag zal ik het doen"leen totaal onjuiste beslissing: de kolonel had haar aan de commandant luchtverdediging dienen over te laten. Römer belde de adjudant van dienst van de koningin op, haalde de luitenant van dienst van de sectie operaties, die in het gebouw sliep, uit zijn bed, alarmeerde de officieren van GS III A en antwoordde omstreeks half vier op de telefonische vraag van de Engelse militaire attaché: 'What is the matter? Is it war?' slechts met één woord: 'Yes.'2
XCEr moet (wij gaven dat al weer) in de vijf-en-twintig minuten die toen nog zouden verstrijken vóór alle vliegvelden in het westen des lands gebombardeerd zouden worden en de daar nog op de grond staande toestellen goeddeels vernietigd, naar en uit het Algemeen Hoofdkwartier druk getelefoneerd zijn. Generaal Best kon het hoofdkwartier niet bereiken. Om kwart voor vier was het licht, Om tien voor vier gaf de generaal (die nog steeds in de mening verkeerde dat men niet méér behoefde te doen dan de uit Engeland terugkerende Duitse bommenwerpers onderscheppen) de order dat van de vliegvelden 'De Kooy' en Bergen jagerpatrouilles moesten opstijgen. Om vijf voor vier (X-Zeit) was die order nog niet uitgegaan."
XCKolonel van Alphen had van half vier af de commandant luchtverdediging geen enkele waarschuwing doen toekomen- - evenmin had hij enige order doen uitgaan om de troepen in het westen des lands die niet onder de strategische beveiliging vielen (deze was van drie uur af paraat), in staat van alarm te brengen.
1 Getuige R. Römer, a.v., dl. I c, p. 528. 2 R. Rörner: Verklaring, 6 maart 1948, p. 3 (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, groep III-2, pak A). 3 P. W. Best: 'Paraatheid van de luchtverdediging, nacht 9-10 mei', dl. I b, p. 149. 4 Ge tuige P. W. Best, a.v., dl. I c, p. 462.
XCVan de mate waarin koningin Wilhelmina in de week die op zondag 5 mei begonnen was, over de situatie geïnformeerd werd, weten wij in bijzonderheden weinig af. Er is intussen alle reden te veronderstellen dat zij frequent inlichtingen kreeg. Veelvuldig contact was er tussen haar adjudanten en de officieren van GS III; zelf zal zij, vermoedelijk meerdere malen per dag, rechtstreeks of via de directenr van haar kabinet contact gehad hebben met de ministers Dijxhoorn en van Kleffens alsmede met generaal Winkelman. Zij verbleef in het Huis ten Bosch in Den Haag. Daar had, uit veiligheidsoverwegingen (Paleis Soestdijk lag tnssen de Grebbelinie en de Nieuwe Hollandse Waterlinie), ook het prinselijk gezin zijn intrek genomen.
XCOp donderdagavond 9 mei werd de eerste telefonische waarschuwing van majoor Sas ('morgenvroeg bij het aanbreken van de dag') vermoedelijk door luitenant-ter-zee Post Uiterweer die haar in ontvangst nam, doorgegeven naar het Huis ten Bosch. Later in de avond verscheen er generaal Winkelman, gewapend en met de helm op. De koningin had zich toen al in haar vertrekken teruggetrokken. Winkelmans persoonlijke waarschuwing droeg er, aan haar overgebracht, toe bij, dat zij besloot (zij verwachtte niet anders dan dat Hitler het ook op haar persoonlijk gemunt had), de nacht door te brengen in de schuilkelder die in de tuin van het Huis ten Bosch gebouwd was' - ca. half twaalf begaf zij zich daarheen, korte tijd later gevolgd door prinses Juliana, prins Bernhard en prinses Beatrix; freule Feith droeg de slapende prinses Irene, negen maanden oud, op de arm mee."
XCIn de schuilkelder was het benauwd, prins Bernhard kreeg er last van; hij stond op en zocht zijn slaapkamer in het Huis ten Bosch weer op. Daardoor werd hij, tegen half vier, als eerste door de adjudant van dienst gewekt die toen van kapitein Römer het telefonische bericht ontvangen had dat de Duitsers op drie plaatsen de grens overschreden hadden. De prins snelde naar de schuilkelder; hij wekte de koningin," zij was het die zelf kort na vier uur haar dochter wakker maakte met de woorden: 'Ze komen! Ze hebben al veel vliegvelden gebombardeerd!'4
XCDe koningin had die komst voorzien, ze had er zich innerlijk op ingesteld. Geschokt was ze, maar niet verrast. 'Flink en strijdvaardig' - zo gedroegJ.J.J.
1 H. Pharf 18 maart 1960. 2 G. Boot: ill p. 58. Boot vernam dit in oktober' 40 van de brigadier van de rijksveldwacht die in de nacht van 9 op 10 mei voor de vertrekken van de koningin op wacht gestaan had. S Prins Bernhard, 6 april 1956. Koningin Juliana, 23 mei 1958, en brief van de koningin, sept. 1958.
ze zich, aldus haar landmacht-adjudant, van het moment af dat prins Bernhard haar gewekt had.! Het was toen nog schemering, maar de hemel had zich al gekleurd aan de oosterkim.
XCOp donderdag 9 mei zou in de overigens lege zalen van het Rijksmuseum te Amsterdam een grote tentoonstelling van Belgische schilderijen geopend worden. Hoge Belgische gasten, onder wie de minister van onderwijs en schone kunsten, zouden des avonds in de hoofdstad aanzitten aan een diner waar de Nederlandse regering vertegenwoordigd zou zijn door de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, Bolkestein. De minister van waterstaat, Albarda, zou hem vergezellen. Na het diner (dat in het Amstelhotel zou plaats vinden) zou Bolkestein in het Rijksmuseum. de openingstoespraak houden. In het begin van de middag vroeg hij zich evenwel af of het voor hem als minister verantwoord was, Den Haag te verlaten. Hij wist, als de andere ministers, dat er grote kans bestond dat de Duitsers een of ander ultimatum zouden overhandigen waarover het kabinet een onmiddellijke beslissing zou moeten nemen. Hij belde zijn ambtgenoot van defensie op. Vernemend dat hij naar Amsterdam wilde gaan, zei Dijxhoorn: 'Dat kan niet meer.' Mede op Dijxhoorns advies raadpleegde Bolkestein toen van Kleffens. Diens opinie was, aldus later Bolkestein, 'dat ik daar niet verstek kon laten gaan, want als deze tentoonstelling plotseling werd uitgesteld, wat voor indruk moest dit dan op het buitenland maken, want de Belgen waren reeds onderweg.f 'Een plotseling wegblijven van onze kant zal', had van Kleffens ook gezegd, 'onrust wekken bij het publiek en de Duitsers prikkelen."
XCBolkestein besloot te gaan. Zo ook Albarda die er zorg voor droeg, dat het Amstelhotel in blijvende telefonische verbinding stond met Den Haag: in een uur konden de beide ministers er terug zijn. Met de mogelijkheid dat het kabinet voor spoedberaad bijeen moest komen, werd inderdaad rekening gehouden. In Den Haag belde minister-president de Geer in het begin van de avond alle nog niet ingelichte leden van het kabinet op 'met het verzoek, thuis ter beschikking te blijven in verband met een te verwachten vergadering van de ministerraad.f Intussen presideerde in Am
1 H.]. Phaff, 18 maart 1960. 2 Getuige G. Bolkestein, dl. II c, p. 74. 3 G. Bolkestein: 'Herinneringen en beschouwingen', p. 10. Brief, 27 dec. 1968, van M. P. L. Steenberghe.
sterdam Bolkestein in rok maar met een hart vol zorgen aan de tafel der eregasten. Nadien opende hij de tentoonstelling. Het was toen al middernacht. Er was in het Rijksmuseum nog een groot banket aangericht ('heerlijke wijnen, kreeft"), het feest werd door vele genodigden op de Amsterdamse kunstenaars-sociëteit 'De Kring' voortgezet. Bolkestein had om één uur afscheid genomen en was naar Den Haag teruggereden. 'Tegen ruim twee uur', schreef hij, 'was ik in mijn Haags pension terug: doodop. Ik: strooide mijn avondkleding over enige stoelen in de slaapkamer, te moe om ze dadelijk weg te bergen, en duizelde in slaap.'2
XCVoor de minister van justitie, Gerbrandy, was die donderdag een drukke dag geweest. Voor het eerst sinds 19 april was de Tweede Kamer weer in vergadering bijeengekomen (van de honderd leden waren er acht-en-tachtig aanwezig), hoofdzakelijk ter bespreking van een wetsontwerp dat hij medio april ingediend had - een wetsontwerp dat de straffen op het verraden van staatsgeheimen en op enkele andere misdrijven tegen de veiligheid van de staat aanzienlijk wilde verhogen; bovendien had Gerbrandy in de met de Kamer gewisselde stukken uitdrukking gegeven aan zijn voornemen om verraders of staatsgevaarlijken die tot de hoogste straffen veroordeeld zouden worden (vijftien jaar, maar in geval van oorlog zou dat levenslang kunnen worden), naar Nederlands-Indië of naar de West over te brengen: ze zouden (dat werd er niet bij gezegd, maar door ieder begrepen) dan niet door de Duitsers bevrijd kunnen worden.
XCDit voorstel ging de meerderheid van de Karner niet ver genoeg: zulks was al gebleken bij het overleg in de Kamercommissie voor privaaten strafrecht: die meerderheid wenste de onmiddellijke wederinvoering van de doodstraf die (zij was in het militaire strafrecht in geval van oorlog gehandhaafd) in 1870 voor burgers afgeschaft was. Over het betrokken ontwerp hadden in de Kamerzitting negen sprekers hun licht laten schijnen, onder wie de NSB'er d'Ansembourg, aan wie, toen hij tegen de internering van Rost van Tormingen protesteerde, door de voorzitter het woord ontnomen was. De meesten dier sprekers hadden met klem van argumenten op de wederinvoering der doodstraf aangedrongen ('te laat was men in Delle
XC1 L. P.]. Braat: Omkranste hiaten, p. 109. 2 G. Bolkcstein: 'Herinneringen en beschouwingen', p. Ia. 5
marken', zei de anti-revolutionair mr. J. Terpstra, 'te laat in Noorwegen, te laat op vele plaatsen elders. Laat ons niet te laat ons uitstel berouwen l'J), maar tegen die wederinvoering hadden zich de woordvoerders uitgesproken van de sociaal-democraten en van de Vrijzinnig-Democratische Bond, mr. L. A. Donker (SDAP) o.m. met het argument dat zodanige wederinvoering zou leiden tot 'de verruwing der volkszeden'"; voor de Vrijzinnig-Democratische Bond had mevr. Bakker-Nort zelfs van 'een aanmerkelijke verruwing van onze zeden' gesproken.ê Gerbrandy had de sprekers nog niet beantwoord toen, laat in de middag, de zitting verdaagd werd tot de volgende dag, vrijdag 10 mei.
XCGerbrandy ging's avonds naar zijn departement. Een van de redenen was dat hij, àls Gesendter Kiewitz alsnog zou arriveren, door de grenspost der marechaussee als eerste der ministers gewaarschuwd zou worden Kiewitz zou, dat wist men, het Duitse ultimatum meebrengen; verder dan Oldenzaal zou hij niet komen: wat zou dàn Hiders reactie zijn? Om elf uur telefoneerde een der ambtenaren van justitie naar het station Oldenzaal, de laatste trein uit Duitsland was binnen - géén Kiewitz. Uiteraard was dit negatief bericht van groot belang voor de minister van buitenlandse zaken, van Kleffens. Gerbrandy belde hem persoonlijk op. 'Zo', zei van Kleffens, 'ik verwacht dat ze dan morgenochtend vroeg zo maar op ons neerploffen.f
XCDe minister van defensie, Dijxhoorn, was die donderdagavond ca. half acht van zijn departement thuis gekomen. Hij at er met vrouwen dochter (zijn zoon lag als tweede luitenant ergens bij Ede) en ontving in de huiskamer kort na negen uur van zijn adjudant Post Uiterweer de mededeling, 'dat uit Berlijn telefonisch het bericht was ontvangen: 'Morgen tegen het aanbreken van de dag; sterkte." Met zijn ambtgenoot van Kleffens sprak hij toen af dat hij naar diens woning zou komen. Voorziende dat hij de eerstvolgende dagen en nachten op het departement zou moeten blijven (hij zou er diezelfde nacht al heen gaan), pakte hij samen met zijn vrouween koffertje in met persoonlijke benodigdheden; afgesproken werd, dat zijn vrouwen5 0
1 Staten-Generaal, Tweede Kamer: p. 1539. 2 A.v., P·1541. 3 A.v., p. I543. 4 Brief, II okt. 1966, van]. K. O. Heyligers: 'Het tele foongesprek werd gevoerd waar ik bij zat en ik zie nog Gorbrandy zich na het op hangen van de hoorn omdraaien en vertellen wat van Kleffens zei te verwachten.'
dochter de volgende dag naar een familielid in Delft zouden gaan: het leek Dijxhoorn gevaarlijk dat zij geheel alleen in huis zouden achterblijven. Intussen had hij (wij maakten daar al melding van) telefonisch contact met generaal Winkelman over de vernielingen ten oosten van Maas en IJsel. Om half elf vertrok hij. 'Nooit', schreefhij ruim een jaar later, 'zal ik het ogenblik waarop ik afscheid van vrouwen dochter nam, vergeten. Ik voelde dat we allen dachten: 'Wanneer zullen we elkaar terugzien? Zullen we elkaar wel ooit terugzien?' Maar ik had haast, ik moest weg. Ik heb diepe bewondering voor mijn vrouwen dochter, zo goed hebben zij zich gehouden. Krachtig en flink stonden ze daar in de voortuin toen ik wegreed. 'Het allerbeste, sterkte en houd je maar flink', klonk het over en weer.'!
XCTen huize van de minister van buitenlandse zaken trof Dijxhoorn, behalve de minister en diens vrouw, twee hoofdambtenaren van het departement aan: de secretaris-generaal, Snouck Hurgronje, en de chef van de afdeling diplomatieke zaken, van Royen; ook de directeur van het kabinet der koningin, van Tets van Goudriaan, was aanwezig. Dijxhoorn moet niet lang bij van Kleffens geweest zijn toen deze van Gorbrandy vernam dat Gesondier Kiewitz, vreemd genoeg, niet was komen opdagen. Van Kleffens was, gelijk wij al zagen, niet geneigd, dat feit optimistisch te interpreteren: daar waren de berichten die aan het eind van de middag van de grens gekomen waren, te verontrustend voor. Bovendien was er de stellige mededeling van Sas. Maar absolute zekerheid bood, meende men, dat alles toch niet. Theoretisch was denkbaar dat wat men van de Duitse maatregelen opgemerkt had en dat ook het vreemd-openhartige bericht van de militaire attaché te Berlijn vormen waren van Duitse camouflage. Er was, alle sombere mogelijkheden ten spijt (of misschien juist daardoor) 'hoop dat de bui zou overdrijven" - zoals, meende men, al zo vaak geschied was: ook die woensdag, ook die donderdag. Een maand tevoren was aan Denen en Noren een ultimatum overhandigd: zou ook Nederland er een ontvangen, Als Kiewitz niet kwam opdagen, moest men dan Zech verwachten, Uur na uur verstreek - niets geschiedde. Men kreeg honger; mevrouw van Kleffens bakte een paar spiegeleieren. Om twee uur (nog geen Kiewitz, nog geen Zech) ging men uiteen - niet zonder een vleugje optimisme. Dijxhoorn reed naar het departement van defensie op het Plein. In zijn kamer was een veldbed opgeslagen. Zijn beide adjudanten, luitenant-ter-zee
XC1 A. Q. H. Dijxhoorn: 'De dagen van 9-13 mei 1940' (1941), p. 22. 2 J. H. van Royen, 12 aug.
Post Uiterweer en kapitein Kruls, verbleven al sinds het begin van de week dag en nacht in het departementsgebouw. Er werden nog een paar woorden gewisseld. Tegen half drie trok elk zich terug in de eigen werkkamer, Dijxhoorn hield zijn kleren aan.
XCMen had ten huize van van Kleffens niet naar de radio geluisterd (wat kon die in het holst van de nacht uitzenden 1): dus wist men niet, en wist ook de minister van defensie niet, dat het Centraal Luchtwachtbureau van kort na half twee af onafgebroken het overvliegen van vreemde toestellen gemeld had. Dijxhoorn lag evenwel nog maar nauwelijks te rusten toen een van zijn adjudanten met de mededeling kwam, dat generaal Best had doen weten, dat 'vreemde vliegtuigen van oost naar west vlogen' . Wat had dat te betekenen 1 Er was verder niets verdachts gemeld. Voor de hand lag, te veronderstellen dat die 'vreemde vliegtuigen' Duitse bommenwerpers waren, op weg naar Engeland.
XCTegen half vier bereikte, gelijk wij zagen, GS III het bericht, dat Duitse troepen op drie plaatsen de grens overschreden hadden. Noch aan de minister van defensie, noch aan de minister van buitenlandse zaken, noch aan de opperbevelhebber gafkoloneI van Alphen dat bericht door.
XCHet moet omstreeks kwart voor vier geweest zijn, dat minister van Kleffens van zijn departement vernam, dat uit Brussel telefonisch verzocht was, dat Nederlandzich zou matigen met al die radioberichten omtrent overvliegende toestellen. De minister van buitenlandse zaken had er geen enkel bezwaar tegen, als intermediair op te treden. Het Centraal Luchtwachtbureau ressorteerde onder Defensie; dus belde hij zijn ambtgenoot Dij:xhoom op en zei hem: 'Ze vroegen in Brussel of wij niet kunnen ophouden met die radioberichten van de luchtwachtdienst. De mensen in Brusselmaken zich ongelofelijk zenuwachtig over al die berichten.'
XCHet verzoek leek Dijxhoorn alleszins redelijk. Met voorbijgaan van generaal Best belde hij persoonlijk (gebruik makend van een van de twee telefoontoestellen op de kamer van zijn adjudant Post Uiterweer) de dienst
doende officier van het Centraal Luchtwachtbureau op. Hij begon 'uit te leggen, dat het wel eens een Duitse aanval op Engeland zou kunnen zijn, in welk geval het misschien verstandiger was, deze neutraliteitsschendingen niet zo van de daken af te schreeuwen." Die explicatie was nog niet voltooid toen het andere telefoontoestel begon te rinkelen. Post Uiterweer nam de hoorn van de haak en wat hij vernam, bracht Dijxhoorn er toe, zijn uitleg abrupt af te breken.ê
XCDe vliegvelden Waalhaven en Bergen werden zwaar gebombardeerd.
1 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, Et/']., dl. I c, p. 292. 2 A. Q. H. Dijxhoom: 'De dagen van 9-13 mei 1940" p. 24.
XCI Koningin Emma en prinses Wilhelmina, 1885 2 Koninklijke ijsbaan, 1893
XC3 Koningin Wilhelmina en prins Hendrik op straat in Den Haag 4 De koningin en prinses Juliana, 1912 5 De koningin op inspectie in de eerste wereldoorlog 6 Het koninklijk gezin aan het strand 7 Het koninklijk gezin, ca. 1920 8 De koningin in Den Haag, 1939 9 De koningin op inspectie, april 1940 10 De koningin, 1934 II In het gebombardeerde Warschau 12 Duits-Russische bespreking aan de demarkatielijn in Polen 13 Bezet Polen. Duitse arrestaties 14 Bezet Polen. Een executie 15 en 16 De Poolse Joden worden het Generalgouvernement binnengedreven 17 Duitse soldaten op weg naar Polen, 'um juden zu versohlen' 18 Tram in Krakau met aparte afdeling voor Joden 19 Aparte armband voor Joden 20 De bouw van de muur om het ghetto van Warschau 21 S. Payne Best 22 R. H. Stevens 23 J. W. van Oorschot 24 W. Schellenberg 25 Hitler spreekt in de Bûrgerbráuleeller te München 26 Café Backus, de plaats van het Venlo-incident 27 en 28 Gedeelten uit het verslag van Hitlers uiteenzetting van 23 november 1939 29 Hans Oster 3 0 G. J. Sas 31 Finse skitroepen in de Fins-Russische oorlog 152 32 Russische gesneuvelden 152 33 Overdracht van het stoffelijk overschot van een Duitse vlieger 152 na pag. 40 4 0 40 40 40 40 40 4° 4 0 40 56 56 56 56 56 56 56 56 56 II2 II2 II2 II2 II2 II2 II2 136 13
na pag. 34 Begrafenis van een Engelse vlieger 152 35 Duitse magnetische mijn 176 36 Geredden van de 'Simon Bolivar' 176 37 De rijks-distributiekaart 176 38 De eerste distributie-stamkaart 176 39 en 40 Op het ijs van de inundaties 224 41 en 42 Document van het Oberhommande der Wehrnuuht, II januari 1940 43 Generaal H. G. Winkelman 224 256 44 Generaal Winkelman en generaal-majoor H. F. M. baron van Voorst tot Voorst 256 45 en 46 Pagina's uit generaal Winkelmans memorandum van 23 maart 1940 47 De Duitse invasie in Denemarken 48 Ontscheping van Duitse troepen in Kopenhagen 49 Duitse troepen op mars in Noorwegen 272 50 Vidkun Quisling 272 51 Stormaanval in Noorwegen 272 52 Duitse troepen - Noorse toeschouwers 272 53 en 54 De enveloppe met Buttings spionageberichten 288 55 en 56 Musserts brief aan Generalleotnmissar Schmidt van 25 november 1940 288 57 en 58 Berichten van Duitse spionage-agenten 328 59 Document betreffende Buttings geheime postverbinding 328 60 Buttings brief van II februari 1939 betreffende zijn 'vlaggenactie' 328 61 Gedeelte van de Duitse Fahndungsliste 344 62 Schetskaartje voor de route der Fallschirnijáger naar het Paleis Noordeinde 344 63 Bericht van een Duits spionage-agent betreffende de te overvallen adressen 344 64 Gedeelte uit het verkenningsrapport van Hauptmann Kriebel 344 65 Nederlandse pantserwagens 360 66 De soldaat met zijn geweer 360 67 Militaire wielrijders 360 68 en 69 Modern veldgeschut 360 70 Veldgeschut van vóór de eerste wereldoorlog 360 71 Stuk 8-staal (ca. 1880) 360 72 Oude luchtdoelmitrailleur 36C
73 Modem licht luchtafweergeschut 360 74 Modem zwaar luchtafweergeschut 360 75 Fokker D-21-jager 360 76 Fokker G-I-jager 360 77 Fokker T-5-bommenwerper 360 78 en 79 Vliegtuigen van de Marineluchtvaartdienst 360 80 Marinevliegkamp 'De Kooy' 360 81 Marinevliegkamp te Schellingwoude 360 82 De kruiser 'Sumatra' 360 83 De torpedobootjager 'van Galen' 360 84 Nederlandse onderzeeboot 360 85 De rivierkanonneerboot 'Christiaan Cornelis' 360 86 en 87 Aanleggen van versterkingen in de Grebbelinie 360 88 Graven van een defensiekanaal 360 89 Kustwachtpost te Scheveningen 360 90 Bunker van Komwerderzand 360 91 Een 'stekelvarken' 360 92 en 93 Gecamoufleerde bunker 360 94 t.e.m. 99 Foto's, bedoeld om de kracht der inundaties te onderstrepen 392 100 Zandzakken bij het Amsterdamse Rijksmuseum 424 101 en 102 Transport van schilderijen uit het Rijksmuseum 424 103 De Ridderzaal van het kasteel Radboud als schilderijen-depot .P4 104 en 105 Andere depots in Noord-Holland 424 106 Aanbrengen van een springlading aan een boom 480 107 en 108 Generaal Winkelmans rondschrijven van 8 mei 1940 480 109 Hitlers order: Fall Gelb op 10 mei 480 BRON-OPGA VEN DER ILL USTRATIES
XCBureau maritieme historie van de marinestaf: 79, 80, 81, 85 Das Dritte Reich, dl. II (Kurt Desch, 1964): 12, 25, 52 (alle Ullstein) Meczenstuio, walka zaglada Zydow w Polsce (1962): IS, 16, 17 S. Payne Best: The Venlo incident (Hntchinson, 1959): 21 (Charles Doran),
XC22,26 Regeringsf'ubileum 1898-1938, Koningin Wilhelmina (1938): 5 Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie: 6, 18, 23, 24, 27, 28, 29, 30, 31,
XC32, 33 (polygoon), 34 (Polygoon), 37, 38,40, 41, 42, 44 (S. Presser), 45,
XC46,47, 48 (Polygoon), 49 (AssociatedPress), 50, SI (AssociatedPress), 53,
54,55,56,57, 58, 59, 60, 63,64,65,7°,71,72,75, (G. H. Kamphuis, Voor
XCburg), 76, 77, (G. H. Kamphuis, Voorburg), 78, 82, 83, 86, 89, 90, 94,106,
XC1°9 Rijksmuseum, Amsterdam: 101, 102, 103, 104, 105 G. Schoenberner: De gele ster (Bezige Bij, 1961): 19,20 Sectie krijgsgeschiedenis en ceremoniëel van het hoofdkwartier der konink
XClijke landmacht: 61, 62, 66, 67, 68, 69, 73, 74, 87, 88, 92, 93, 107, 108 'De Spaarnestad' , foto-archief: 3, 7, 8 (Polygoon), 9 (Verenigde Foto bureaux),
XC35, 36 (Verenigde Fotobureaux), 39, 84 (Verenigde Fotobureaux), 91, 95,
XC96,97,98,99 (van 95 afVerenigde Fotobureaux) Union des combattants pour la liberté et la démocratie: 1939-1945. Nous n'avons
XCpas oublié(Warschau, 1959): II, 13, 14 Veertig jaar koningin der Nederlanden (1938): 4 Wilhelmina, een levensgeschiedenis in [oto's (Bezige Bij, 1948), 1,2, 10 (Ziegler) A. E. Winkelman: 43
XCVII Generaal Winkelmans plan voor de eerste Duitse aanvalsdag 249
XCVIII Het dispuut over de Peel-Raamstelling II 255 IX De Duitse aanval op Denemarken en Noorwegen 27 1 X Het defmitieve plan voor Fall Gelb 317 XI De doelen van het Luftlande-Korps 333 XII Het Duitse aanvalsplan met betrekking tot ons land 339
XCXIII De dislocatieplaatsen van de luchtmacht 377 XIV Opstelling der bataljons volgens generaal Winkelmans krijgsplan 391
XCXV De Abwehr-operaties in de nacht van 9 op 10 mei 1940 482 XVI De Abwehr-operaties in Zuid-Limburg en bij Roermond 485 XVII De Abwehr-operaties van Gennep tot Zutfen 492 XVIII Andere Duitse grensoverschrijdingen vóór 3 uur 55 496 5 1
XCAMT American Military Tribunal Nuremberg (Amerikaans Militair GerechtshofNeurenberg, 19461949) Als voren Collectie fotokopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig uit het Berlin Document Center, Berlijn (SS-archieven) Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Collectie stukken van verschillende Duitse instellingen Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Collectie Documentatie A.v. BDC
XCDocStaten-Generaal, Tweede Kamer, Enquêtecommissie 'Regeringsbeleidverslagen, bijlagen en verhoren dl. I-VIIICollectie fotokopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig uit het Foreign Office - State Department Document Center, Berlijn (archieven van het Auswärtige Ann en de Reichskatlzlei) Departement van .Defensie, Hoofdkwartier der Koninklijke Landmacht, Sectie Krijgsgeschiedenis en Cerernonieel, M. L. van Ham: 'De verzorging van de Koninklijke Landmacht inen(onuitgegeven studie) International Military Tribunal, Nuremberg: Trial of the major war criminals, d. I-XLII (19471949) Van Ham: 'Verzorging'
1940-1945': (1949 1956) 1939 1940'
Jacobsen: Dokuniente
XCNota econ, verded. I H. A. Jacobsen: Dokumente zur Vorgeschichte des Westfeldzuges 1939-1940 (1956) Kriegstagebuch Directoraat-Generaal van Scheepvaart: Manuscripten van T. H. Milo en W. E. van Popta betreffende de geschiedenis van koopvaardij en marine in de tweede wereldoorlog Departement van Marine, Chef van de Marinestaf, Bureau Maritieme Historie: 'De Koninklijke Marine in de tweede wereldoorlog' Departement van Defensie, Hoofdkwartier der Koninklijke Landmacht, Sectie Krijgsgeschiedenis en Ceremonieel: De strijd op Neder lands grondgebied tijdens wereldoorlog II, Hoofddeel III, deel 7: F. J. Molenaar: De Luchtver dediging, mei 1940 (geciteerd naar de onuitgegeven tekst, eerste versie) De Nederlandse volkshuishouding tussen twee wereldoorlogen. Bijdragen tot de sociaal-econo niische vernieuwing (1952) Document, gebruikt bij de Neurenberger processen, 1945-1949. V. E. Nierstrasz: Inleiding fI1 Algemeen Over zicht van de gevethtsdagen van 10-19 mei 1940 (De strijd op Nederlands grondgebied tijdens wereldoorlog II, Hoofddeel III, deel I) (1957) V. E. Nierstrasz en F. A. J. de Klerck: De operatien vall het Veldleger en het oostfront van de Vesting Holland, mei 1940 (De strijd op Neder lands grondgebied tijdens wereldoorlog II, Hoofddeel III, deel 3) (1955) Departement van Economische Zaken: Nota over de economische verdediging van de Neder landse volkshuishouding, aangeboden aan de Staten-Generaal 11 december Nota econ. verded. II
XCVjh.f Ztg. Departement van Economische Zaken: Tweede 110taover de economische verdediging van de Neder landse volkshuishouding, aangeboden aan de Staten-Generaal 17 februari 1940 Departement van Economische Zaken: 'Derde nota over de economische verdediging van de Nederlandse volkshuishouding' (Departement van Economische Zaken, Centrale Archiefbewaarplaats. afd. Algemene Politiek, no. 1439) Onderdrukking en Verzet. Nederland in oorlogs tijd, dl. I-IV (1948-1955) Departement van Buitenlandse Zaken: Over zicht van de voornaamste, tot november 1939 in verband met de oorlogstoestand door het ministerie van buitenlandse zaken behandelde en voor open baarmakirzg geschikte aangelegenheden, november 1939 Departement van Buitenlandse Zaken: Over zicht van de voornaamste, in verband met de oorlogstoestand door het ministerie van buiten landse zaken behandelde en voor openbaarmaking geschikte aangelegenheden, november 1939-april 194 0 Departement van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal van Scheepvaart, W. E. van Popta: 'Feiten en gegevens met betrekking tot de Nederlandse koopvaardijvloot in de tweede wereldoorlog' (1959, gestencild) Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie: Correspondentie van Mr. M. M. Rost van Ton ningen, dl. I (1967) Sectie Krijgsgeschiedenis en Ceremonieel van het Hoofdkwartier der Koninklijke Landmacht Vierteljahrshejte fiir Zeitgeschichte 5 1
XCgeval van een vijandelijke inval',
XC4°7,420-423 Abessynië, 143 'Abraham van der Hulst', de, 379 Abwehr, 71, 73-76, 86, 89, 93-95,
XCII7-II8, 136, 138,223,233,270,283,
XC294,295,318-329,33°,334-343,345,
XC346,348,349,350,387,456,458,465, 480-495; Einsatzgruppe Feldmann.ss; 5;
XCEinsatsirupps, 495; Operaties 9-10
XCmei 1940, 481-499 passim; Sonder
XCtrupps, 484; Senderverband Hocke, 486
XC487; Sonderoerband Kûrscher, 487 Abwehr-Meldekopf Kleef, 342 Abwehr-Nebenstelle Bremen, 320, 321,
XC336 Abwehrstelle Hamburg, 86, 319-32°,321 Abwehrstelle Hannover, 319, 456 Abwehrstelle München, 439 Abwehrstelle Miinster, 74-76, 90, 319 Abu/ehrstellen, 319 e.v. Achterhoek, 392, 495, 498 Actes et documents du Saint Siège relatifs
XCà la seconde guetre mondiale, 439n Afsluitdijk, 209, 249, 338, 364, 389,
XC390-392, 455 e.v, Aken,90, 357, 358, 467 Akten zur Deutschen Auswdrtigen. Politik,
XCI56n Alarm, april 1940, 272-274, 279-281,
XC287. Zie ook: Januari-alarm; Novem
XCber-alarm Albanië, 46, 148 Albarda, J. W., 4In, 62, 63, 193, 200,
XC201, 236 e.v., 238, 389, 406, 434,
XC454-455, 458, 501 Albertkanaal, 73, 133, 134, 135, 210, 224-225,247,268,484 Albrink, G. A. M. A., 75 Albrink,J. F. L., 74, 76, 77 Alexander, Prins, 13, 14, 18, 19 Algemeen Handelsblad, 77n, 131, 132n, 144, I53n, 283, 312n, 322n Algemeen Nederlands Persbureau, 108 Algemene Landsdrukkerij, 59 Algemene Nederlandse Fascisten Bond, 43 Algemene Nederlandse Invoer Centrale (Anie), 174 Algemene Vereniging voor Gemobiliseerden, 202 Alice, gravin van Athlone, Prinses, 16n, 42n Alkmaar, 419 Alkmaardermeer, 286, 376, 419 Allgemeine Deutsche Ceioerleschajtsbund, 4 28 Almelo, 75 e.v., 363n Almkerk, A. van, 399n Alphen, M. W. L. van, 477, 499, 505 'Altmark', de, 270, 272 Ameland, 109 Amersfoort, 128,284,327,338,395 American Military Tribunal, I12n, 23411 Amery, Leopold, 55n Amort, C., I06n Amsterdam, 10, IS, 44, 58, 70, 75, 76, 93, 96, 99, 130, 177, 188, 204, 223, 225,235,267,3°3,3°6,319,37°,373, 4°0,4°7,4°9,455,457,468,469,5°1 Amsterdams Gerechtshof, 306 Anarchisten, 303 Andel, J. van, 468-469 Andriesse, A., 46911 Anema, A., 145, 154 Angeren, J. R. M. van, 88n, 98, 10911, 5 1
138,296, 307n, 308n, 3Ion Alma Paulowna, 12, 20 Anschluss, II7, 270 Anticommunisme, 159, 200-201 Anti-Komintern-pact, 305 Antimilitarisme, 202 Antimonarchisme.iajn Antipapisme.caj S Antisemitisme, 291-292. Zie ook: Joden Antisocialisme, 201 Antillen, 440 e.v. Antwerpen, 70, 76, 134, 2II, 214, 255,
XC261,3 0 5,321,337,35° Apeldoorn, 495 April-beweging 1853, 10, 17 Arbeiders Jeugd Centrale, 20In Arbeiderspers, 430 Arbeitseinsatz, 52-53 Archief Commissie voor de Perszuive
XCring, 3IIn, 3I9n, 434n, 457n Archief Kabinet der Koningin, 2I4n,
XC2I7n, 22In, 238n, 469n Archief ministerie van binnenl. zaken,
XC4 2 4 11 Archief Nationaal Front, 289n, 290n Archief NSB, 293n, 295n, 3I2n, 344n,
XC4 2 7 n Archief Rijksarbeidsbureau, 326n Archief Rijkscommissariaat, 294n ArchiefVerdinaso, 288n Archief De Waag, 290n Archieven Sectie Krijgsgeschiedenis,
XC58n, 82n, 84n, I09n, I26n, I30n, I92n,
XCI93n, 19411,I95n, 20In, 232n, 263n,
XC274n, 284n, 285n, 335n, 357n, 363n,
XC373n, 376n, 392n, 396n, 397n, 398n,
XC4I8n, 463n, 465n, 467l1, 470n, 47In,
XC472n, 483n, 499n Arcken, D.]. A. M., I85n, 4I8n Ardennen,316 Arnhem, 99, 100, 102, 129, 338, 380 Arsbeck, 481 Asperden.xçr Atlantische Oceaan, 168, 276, 432 Attaché's, Marine. Zie onder: Gezant
XCschappen Attaché's, Militaire. Zie onder: Gezant
XCschappen Auswärtige Alllt, 61, II2, 137, 167, 175,278,447,448,449,457, 462. Zie ook: ]. von Ribbentrop Baard, H. P., 419n Baarn.u zê Bagehot, Walter, 30 Bakker, L., 494n Bakker, P. C., 322 Bakker-Nort, B., 503 Barendregt, J.]., 86n Basis Nord, 272, 299 Bataillon zur besonderen Venuendung 800. Zie: Brandenburg-Bataillon ' Batavia, 424 'Batavier'-lijn,178 Bathstelling, 400 Bau-Lehrkompanie zur besonderen Ver wendung 800. Zie: Brandenburg-Kern panie Bazel,44 Beatrix, Prinses, 409 e.v., 500 Beaufort, H. de, 17n, 25n, 38n Beek (Gld.), 497 Beek (L.), 487 Beelaerts van Blokland, F., 214n; 217n, 221,238,4°9 Beguin, A., 305 België, I, 55, 56, 68 e.v., 71, 72, 75-'76, 78, 120, 122, 123, 136, 151" 156, 161, 163 e.v., 173, 183,204,223,227-23°, 247,260,261,276-277,294,3°3,3°4, 309, 316,31~351,354, 357, 358, 375, 394,4°1,4°2,4°6,410,414,431,439, 441,442,443-446,448,459,476,484, 5°1; defensiebeleid, 133-134, 212e.v., 255-258; legerleiding, '122, 248, 256258,260,402,458n Belgisch Limburg, 256 Belinfante, W. G., 418n Bent, A. R. van den, 387n Berg (L.), 487 Bergen (N.H.)-vliegveld, 60, 286, 370, 375,478,499,5°6 Bergen (Noorwegen), 272, 275 Bergen op Zoom, 215, 398 Bergh, G. van den, 195 e.v., 4Il, 412 Bergse Maas, 392, 394 . Berlijn, 71, 96, 99, roo, 104, 'l0S, IlO,
111,117,119,123,136,139,167,233,
XC278,282,292,303,310,311,319,336,
XC345,444,447,450,454,457,458,459,
XC460, 463,464 e.v., 503 Bernhard, Prins, 45, 123, 138,336,408,
XC410, 500 e.v. Bernstorff, Graf Albrecht von, 137, 451 Bescheiden buitenl. politiek 1917-1919 I,
XCzn, 411, yn, 7n, 4In Best, P. W., 59-60, 370, 374, 375n,
XC378-379, 453, 454, 455, 459n, 499, 505. Zie ook: Koninklijke Lucht
XCmacht: Commando luchtverdediging Best, S. Payne, 94-100, 102-108, IlO
XClIS, IJ8, 326 Betuwe, 120, 126, I28, 247, 279, 280,
XC338, 370, 390, 392, 393,417,473 Betuwestelling, 207-208, 246, 389, 395,
XC397-398 Beus, ]. G. de, 137, 14In, 274n, 442,
XC448-449, 45I1l, 465 e.v. Beuzemaker, K., 301,302 Bezerner, K. W. L., 17611, 178n, 179n,
XC349n, 350n, 376n, 380, 4Ion, 4I3n Billotte, generaal, 264n 'Binnendijk', de, 176 Bland, Sir Nevile, I20, I26 Blankenstein, H. van, 4 In Blankenstein, M. van, 84, 88-89, 476n Blaskowitz,]., 53 e.v. Bleijerheide, 486 Blitzkrieg, 360,430,43 I. Zie ook: Dene
XCmarken, Noorwegen en Polen Bloemendaal, 416 Blokkade, 54-55, 166-175 Blomberg, W. von, 318 Bock, Generaiaberst F. von, 341, 352 Bodem, W., 294, 295, 296, 346 Boekling. B., 350n Boeyen, H. van, 63, 421-424 Bofors-fabrieken, 368, 372, 373 Bohle, E. W., 324-327 Bolkestein, G., 63n, 152n, 153n, 159n,
XC501 e.v. Bond van Nationaal-Socialistische Ne
XCderlanders in Duitsland, 344 Bonn,357 Boot,].]. G., 132, soon Booy, Th." 16, 17n, 18, 19,20, 21,24,25n, 26, 27, 28, 35, 42n, 43n, I42n Booy, A. de, 238n, 266-268, 274, 362, 458n, 473n, 48 m Borgharen. 487 'Borthwick', de, 349n, 350 Bosboom, N., 65 Bosch Ridder van Rosenthal.jhr, L. H. N., 422 e.v., 425 Bosse, P. P. van, IOn Botnische golf, 269 Bouman, P.]., 427n Braak, Menno ter, 57, 148 e.v., 153 Braat, L. P.]., 502n 'Braga', de, 380n Brandenburg-Baiaillon, 224, 487n, 491 Brandenbutg-Kompanie, 345, 346-347 Brasemermeer, 376,473 Brauchitsch, generaal W. von, 56, 69, 70,71, 103, 316, 352 Breckinridge, M., 312 Breda, 213, 218, 248, 398, 401 Bremen,274 Breskens, 410 Briët, P. E., 152 'Brinio', de, 380n British Broadcasting Corporation, 97, 98 Britse Dominions, 54 e.v. Britse geheime dienst, 319. Zie ook: Secret Intelligence Service Britse vloot, 86 Broers, J., 92, 109 Broszat, M., 5 Ill, 54n Brugmans, H., 12n Brugrnans, 1.]., Ion Bruning, H., 288 Brussel, 70, 112, 123, 136, 230, 233, 256, 258, 304, 439, 440n, 443, 460, 46411, 5 0 5 Brijnen, P., 82, 94 Buber-Neumann, M., 299n Buchheit, G., Il7n Buchman, F., 46 Biirgerbräukeller, München, 105 'Bulgia', de, 379n Bunschoten, I28 Bureau Afvoer Burgerbevolking, 127I28 Bureau Nationale Veiligheid, 350n Bureau Ontruiming, 127, I28 e.v. 5 1
Burger, J., 2 Burink, G. van, 289 Butler, J. R. M., 27411,316n Butting, 0., 284-285, 322, 323-327,
XCCalais,309 Calmeyer, M. R. H., 399n, 455n, 46911 Campagne, K., 86n Canaris, W., 319, 330, 349, 439, 445,465 Carstens, N. T., 139, 14.1, 192n, 196,
XC2I9n, 22In, 236, 239, 241, 245, 246 CastricW11,419 CelIe,463 Centraal Bureau voor Statistiek: Jaar
XCcijfers voor Nederland 1943-1946, 17I11 Centraal Distributiekantoor, 185-187 Centraal Luchtwachtbureau, 505-506 Centrale Filmkeuringsdienst, 279 Centrale Inlichtingsdienst, 80, 83, 296,
XC306, 308n, 387,425 Chamberlain, N., 54, 55, 143, 302 Chicago Daily News, 278 Chidson, majoor, 83, 84, 86, 94-95 China,143 Choltitz, D. von, 33211,462n Christelijk Nationaal Vakverbond, 428
XC4 2 9 Christelijke Democratische Unie, 303 Christen, A., 350 Christensen, SS-Sturmbamifiihrer, 99
XC100, 103 'Christiaan Cornelis', de, 38011 Churchill, W., 143-147, 151, 155, 267,
XC301 Coevorden, 497 Cohrs, H., 284, 326 Collectie Dagboeken, Rijksinstituut
XCvoor Oorlogsdocumentatie, 328n,
XC369n, 383n, 452n, 47411,475n, 48311,
XC491 Collectie Office of Chief oj War-Crimes,
XC1°411 Collectie stukken Duitse Instellingen,
XCRijksinstituut voor Oorlogsdocu
XCmentatie, 72n, 78n, 82n, 86n, 92n,
XC95n, I09n, 22411, 305n, 320n, 321n,328n, 329n, 330n, 336n, 34011,341n, 342n, 343n, 352n, 353n, 35411,355n, 356n, 35811,368n, 372n, 378n, 457n, 463n, 487n, 488n, 489n, 490n, 495n Collectie Walter Leschander, 102n College van secretarissen-generaal, notulen.xcjn 'Colombia', de, 177 Columbia Broadcasting System, 312 Colijn, H., 40, 41, 46, 62-63, 64, 125, 132,159,160,428 Commissarissen der koningin, 422, 423, 4 2 4 Commissie Burgerbevolking, 127-129 Commissie-Sillevis, 87n, 89n, 98n, 108n, I09n, II3, II4 Communisten, 198, 299, 303, 305, 307, 308, 309. Zie ook: Communistische Partij Nederland; internering Communistische Internationale, 146, 299-3°0, 301, 303-304, 305, 309 Cornmunistische Partij Nederland (CPN), 43n, 298-302, 304, 309, 3II, 312 CPN: Leerboek voor de arbeidersbeweging, 3°211 Concentratiekarnpen, 5I, 52, 309 Consulaat, Duits - in Amsterdam, I72n, 17411,175-176 Contrabande, 166-170 Cool, W., 32 Cort van der Linden, P. W. A., 1-3, 5, 6,7n,47,I5 8 'Cossack', de, Britse torpedobootjager, 27 0 Coval. Zie: Stichting 'Commissie voor Aangehouden Lading''Cressy', de, 380n Crinis, prof. de, IOO-IOI Curaçao, 424, 427 Cllrtiss-vliegtuigfabrieken, 378 e.v. Dachau, 52, 105 e.v., III 'Dagaantekeningen J. J. G. van Voorst tot Voorst', 20In, 206n Dahlerus, B., I60n Daladier, E., 54, 275, 302 Dalton (Britse geheime dienst), 83 e.v.
Danzig, 151 Davids, S, 299 Dekker,]. A., j ron Delft,4I4 Delfzijl, er, 92, 456 Delprat, D. A., 425 Demonstraties, 43, 44 Denekamp, 74, 75 Denemarken, 174, 269-274, 276, 277,
XC282,283,297,315,428,431,476,503 Denis, generaal H., 133 Departement van Binnenlandse Zaken,
XC12 7, 4 1 4 Departement van Buitenlandse Zaken,
XC58, 60 e.v., 156, 199, 273, 407,
XC448-45 0, 451, 458, 465, 504. Zie ook:
XCKletren:>, E. N. van Departement van Defensie, 127, 129,
XC192, 371, 374, 375, 389, 451, 459,
XC464 e.v., 467, 504 Departement van Economische Zaken,
XCI7I11, 186, 187, 417-418. Zie ook:
XCMinistelrie-de Geer, economisch be
XCleid Departement van Justitie, I47n, 194,
XC284, 3015, 313. Zie ook: Internering Departement van Waterstaat, 389, 395 Deutsche Arbeitsfront, 428 Deutsche Handelsleaninier [ûr die Nieder
XClande,456 Deutsche Lufthansa, 284, 459 Deutsches Nachrichtenbüro, 462 Deutsches Verkehrsbiiro, 319 Deviezenvvet, 418 Deyhle, Major, 56, 57n Dickens, Rear-Admiral G., 266 Didam, 495, 498 Diepenrijckx, P. ]., 213, 215, 229, 230,
XC231, 256, 257, 40611 Dierks, G., A. G., 321 Dinant, 2~5 Dinaso-Orde, 288n Dinkheller-, H., I04n Dinxperlo, 99, 102 Dollfuss, E., 45 Dols, M. J. L., I85n, 4I8n Domela Nieuwenhuis Nijegaard, ]. D.,
XC29° Donker, L. A., 503Donselaar, L., 473n Doorman, L. A. C. M., 452 Doorman, P. L. G., 256 Doorn,78 Dordrecht, 141, 3P, 338, 359, 399, 414, 416, 438, 455 Dornier-fabrieken, 378 Dorp, ]. van, I78n 'Douwe Aukes', de, 380 Drees, W., 45n, 430 e.v. Drente, 204, PI, 338, 364, 390, 498 Dresden, 90 Drontheim, 272, 275, 276 Droste, ]. H., örn Düsseldorf, 106, 343, 344, 345, 346, 347 Duins, 168, 179 Duisterwinkel, G., 244n, 245n, 394n Duitse propaganda, 3II, 355. Zie ook: Film Duitsland, I, 2, 9, 49, 144-153 passim, 166-168, 305, 309, 367, 371. Zie ook: Hitler A.; Wehrmacht, Deutsche. Zie ook: Blokkade; Ministerie-de Geer, neutraliteitsbeleid Duim, J. F. van, 452n Duyl, G. van, 288 Dijk, E. van, 284-285 Dijk,].]. C. van, 46, 47, 63, 193, 239, 361, 392n, 393n,406,407,454 Dijxhoorn, A. Q. H., 46, 47, 66, 67, 98, 108, II9, 120-121, 124, 125-126, 128, 136, 137, 138, 140, ISS, 158, 164, 194, 195, 196, 200-203, 204n, 205, 206-2°7, 213-217, 218-221, 231, 235-240, 244, 245, 251, 253, 256, 260, 263n, 267, 273, 279, 306, 334, 336, 361-362, 371, 378-379, 387, 395n, 396-397, 407, 408, 410, 426, 432 e.v., 435, 451, 454, 455, 459, 474, 478, 500, 501, 503-506 Eben Emael, 73, 332n École Supérieure de Guerre, 361, 433 Eelde, vliegveld, 459 'Eenheid door Democratie', 82, 153 Eenzaam maar niet alleen, 16, 1811, 1911, 20, 2211, 23n, 2411, 2511, 26n, 27, 31, jzn, 34, 3511,40, 42n, 43, 44 e.v., 4511 5
Egmond aan Zee, 61, 473 Ehrig, W., 335n Eifel, 463 Eindhoven, 198, 261, 263, 362,
XC394, 413, 474 Eindhoven, vliegveld, 286 Eindhovens Dagblad, Het, 199 Einsatzkommandos, 51, 54, 77, 351 Einthoven, L., 385, 399 Elser, G., 105-106n Elten, 324, 495 'Elziena', de, 178 e.v. Emigranten, Duitse, 93 Emma, Koningin-moeder, II, 14, 16,
XC18, 27, 34,42 Emmerik, 54, 357, 358 Engel, Hauptmann, 54 Engeland, 2, 7n, 30 e.v., 54, 55, 71, 89,
XC120, 130, 133, 134, 143, 144, 146,
XC148,167-168,184,260,264-268,276,
XC371,381,4°1,4°3,413,427,43°,431,
XC440, 452. Zie ook: Frankrijk; Ge
XCallieerden; Strijdkrachten, 54, 56, 91,
XC146,253,260,266-268,275,401,431; Ministerie-de Geer, neutraliteitsbeleid Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940
XC1945', deel I, 6011, 61n, 64J1, 65, 66n,
XC6711, 81n, 89n, 91n, 98n, 109, u8,
XCII9n, 120n, 121n, 124n, 125n, 126n,
XC131n, 13511, 137n, 138n, 139n, 141n,
XC142n, 192n, 193n, 194n, 195, 19611,
XC197, 198n, 199n, 200n, 201n, 202n,
XC204J1, 205n, 206n, 207, 2IIn, 212n,
XC214n, 215n, 21611, 217, 218, 219n,
XC220, 22111, 231n, 235n, 236n, 237n,
XC238n, 239n, 240n, 241, 245, 246n,
XC24'711, 250n, 25111, z yzn, 253n, 254J1,
XC25811, 260n, 261n, 266n, 27311, 274J1,
XC279n, 281n, 282n, 286n, 287n, 297n,
XC306n, 307n, 308n, 310n, 3II11,
XC329n, 358n, jörn, 362n, 364n, 366n,
XC36711, 369n, 37In, 375n, 37611, 379n,
XC38211, 38411, 38 sn, 386n, 387n, 389n,
XC39on, 392n, 39411, 395n, 396n, 39911,
XC406n, 412n, 414J1, 426n, 43311, 439n,
XC44111, 442n, 44911, 451n, 453n, 45411,
XC45511, 45811, 459n, 464, 465n, 466,
XC467n, 468n, 469n, 47011, 47In, 47211,
XC474n, 477n, 47811, 479n, 493n, 49411,498n, 499n, 506n deel II: 6311, 82n, 83, 84n, 87n, 88, 8911, 9In, 9211, 93n, 94n, 96n, 9711, 98n, 9911, 10011, rorn, 102n, I03n, I04J1, 106, 10711, 108n, II011, lII11, II3n, II4, II5, 156, 15911, 16711, 18611, 263n, 26511, 26611, 268n, 282n, 30711, 308n, 324J1, 330n, 335n, 38In, 40611, 407n, 408, 4°911, 4Ion, 4un, 413n, 42511, 44111, 442n, 44311, 444J1, 44511, 446n, 447n, 448n, 449n, 450n, 45811, 50rn deel III: 130n, 16911, 427n deel IV: 86n, 8711,350n, 42511,42611 deel V: 265n, 273n deel VII: 242n, 413n, 41411, 421n, 42311, 42611, 434J1 deel VIII: z67n, 268n, 378n, 472n punt a.öan, 13511, 253n, 254n, 262n, 306n, 388n, 396n, 468n pnnt b-e-d-e, 3 IOn punt g-h, 422n, 425n Enschede, 77 Epskamp, 484n Erban, K., 89 Ermelov jz r Estland, 49, 146, 299 Eupen,351 Evacuaties, 126, 127-129, 239, 244, 407-408, 412-417, 427-428 Eysden,393 Fabius, H. A. C., 64n, 8o, 109, 114, II5n, 137, 139, 141, 142, 307, 308, 311,359,426,466,47°,471 Fabrieksarbeidersbond, 430 Falkenhausen, General der Infanterie von, 352,356 Falkenhorst, Generaal von, 272, 275 Fall Festung, 438-439 Fall Gelb, 69-71, 77-79, 103, 105, lIS, II8-120, 124, 130, 141, 222-234 passim, 315-359 passim, 438-506 pas sim; A-Tag - X-Zeit, 461, 484, 487, 494; aanvalsdata. 71, 103, IIS, 124, 130, 136, 137, 140, 222, 226, 230, 315, 438-439, 441, 460-461; grensoverschrijdingen, 480-499;
tegen bruggen, 480-495. Zie ook:
XCAbwehr; A. Hitler Fall Weiss, 69 Fallschirmjäger, 224-225, 334, 335, 476,
XC484 FascistenJongeren Bond, 43 Fauvet,]., 303n Peiling, K., 55n Feith, Freule, 500 Felderhof, H. H., 17n Feldgendarmerie, 353 Feldmann, A. von, 335 Feldmeijer,J. H., 310, 3II Feldpolizei, Geheime, 353, 356 Fey, A.]., 305-306, 309, 3II Film,279 Fll~and, 146-147, 274, 299, 302, 375 Fischer, F., 93-96, 101, II4 Fleck, Hauptmann, 73, 224 Flesche, A., 456 Plieger-Diuision, 225, 226, 228, 234,
XC332-334,338, 341, 342, 438, 461 'Flores', de, 61, 379 Flossenbi.irg, concentratiekamp, II6 Fokker-vliegtuigfabrieken, 374-375,
XC378 Foreigtl O.ffice/State Department Dow
XCment Center, 108n, 14411,15211,171n,
XC17211,17311,17411,175n, 324n, 326n,
XC32711,35I11, 35211,367n, 372n Fornebu, vliegveld, 284 Fort Blauwkapel. 207 Fort Muiderberg, 207 Fraenkel-Verkade, E., 34711,43411,48411 Frank, A., 89-90, 106, III Frank, H., 49, 54 Pranefurter Zeitnng, 42411 Frankrijk, 2,9, 54, 55,75, 133, 134, 144,
XC146,148,167-168,2°4,260,275,3°3,
XC3°4,316,354,4°1,4°2,4°3,414,431. Zie ook: Engeland; Geallieerden;
XCleger, 54-56, 91, 146, 213-214, 229,
XC253,260-264,401,431,433. Zie ook: Gamelim; Ministerie-de Geer, neu
XCtralitei ts beleid Fremery, A. de, 9;2, 109 'Freyr', de, 380n Frick, W., 444,445 Friesland, 204, 338, 364, 39°,415,417,453,467,498 'Friso', de, 380n Fruijt van Hertog, J. H., 2°511 Furstner,J. Th., 125, 165,260,265-268, 281, 38In, 410, 451, 472-474 Gamelin, Generaal, 91, 133-135, 213214, 229, 230, 248, 253, 260, 261, 262-264, 401, 432 Gaus, F., IIlI1, 44311,445n, 44611 Gauw,]. A., 47211 Geallieerden, 68 e.v., 133,146 e.v., 166, 223, 248, 252-268 passim, 274-277, 316, 405, 443. Zie ook: Blokkade; Engeland; Frankrijk; Ministerie-de Geer, neutraliteitsbeleid Geer, D. ]. de, 46-48, 62-64, 66, 108, II3, 120-121, 124-126, 128, 130-131, 14°,151,152,153, ISS, 156, 158 e.v., 164, 189, 214, 215-218, 221, 232n, 236, 237, 239, 240, 245, 251, 263n, 308, 309n, 312, 313, 334, 336, 341, 379, 397, 404, 408, 410, 421, 434, 5°1 Geestelijke en Morele Herbewapening, 149 Geheime Ministerkonfereneen im Reichs propagandaministerium, I Ion Gelder, C. de, 39 Gelderland, 197, 204, 390. Zie ook: Achterhoek Gelderse Vallei, 203, 395 Gemeentepolitie, 197 Gemeenten, 306, 371, 415-416 Gemmeke, M.J. M., 75 e.v.'"77n Gennep, 363n, 490-493, 494 Gent, 225 Genua, 177 George V, koning van Engeland, 30 George VI, koning van Engeland, 121, 12 3 Georges, generaal, 263, 264 Gerbrandy, P. S., 26n, 46, 63, 88n, 98, 137, 138, 153, 158, 196, 238, 245, 306-308, 406, 411-412, 421, 435, 450, 502 e.v. Gerken, R., 74-77, 32°-321 Gerretson, F. C., 155-156, 262, 263n 5 2
Gestapo, 299, 306, 309 Gestapo Düsseldorf, 101, 104, 106, 107 Geyl, P., 132, ISO, I5In, 152, 159 Gezantschap, Belgisch - in Duitsland,
XC442, 445; Militaire attaché, II8n,
XCI36n, 140, 448, 464 Gezantschap, Belgisch - in Frankrijk,
XCMilitaire attaché, 133, 213 Gezantschap, Belgisch - in Nederland,
XC231; Militaire attaché: 213, 215, 229,
XC256, 405. Zie ook: P. J Diepenrijckx Gezantschap, Belgisch - bij het Vati
XCcaan, 440n, 460 Gezantschap, Deens in Duitsland,
XCMarine-attaché, 273 Gezantschap, Deens - in Nederland,
XC273 Gezantschap, Duits - in België, Mili
XCtaire attaché, 233 Gezantschap, Duits in Nederland,
XC284, 387n, 456, 480. Zie ook: J Graf
XCZech van Burkersroda; Marine
XCattaché, 279; Militaire attaché, 109,
XC233, 322, 387 Gezantschap, Duits - in Noorwegen,
XC279 Gezantschap, Engels in België,
XCMilitaire attaché, 229 Gezantschap, Engels - in Nederland,
XC108, 120, 277, 387n; Marine-attaché,
XC266, 274; Militaire attaché, 499 Gezantschap, Frans in Nederland,
XCI60n,387n Gezantschap, Grieks in Duitsland,
XCMarine-attaché, 441, 451 Gezantschap, Japans - in Nederland,
XCMarine-attaché, 282, 441 Gezantschap, Nederlands - in België,
XC135, 158, 164, 213, 252, 254n, 258,
XC259; Militaire attaché, 212, 253 Gezantschap, Nederlands - in Duits
XCland 137, 254, 273, 274, 441-442,
XC445, 448-449, 451, 464; Militaire
XCattaché, II7, II9. Zie ook: G. J Sas Gezantschap, Nederlands - in Enge
XCland, 135, 158, 164, 213, 252, 254n,
XC259; Marine-attaché, 165, 238n, 266,
XC274, 362, 458, 473, 48rn. Zie ook: A. de BooyGezantschap, Nederlands - in Frankrijk, 135, 158, 162, 164, 213, 252, 259, 260; Militaire attaché, 165, 212, 253. Zie ook: D. van Voorst Evekink Gezantschap, Noors - in Duitsland, 273 Gezantschap, Noors - in Nederland, 273 Gezantschap van de Verenigde Staten van Amerika - in Portugal, Militaire attaché, 425 Gids, De, çn, Ion, I25n Giesberger, G. F. H., 4I4n Gilze-Rijen, vliegveld, 286, 376 Giobbe, P., 439 Giskes, H. J, 84 Goebbels, J, 302, 355, 462, 463 Goedemans, J, 152 Goedewaagen, T., 290 Goering, H., 56, 71, I60n, 226, 233, 234, 428, 438, 448, 450, 460, 463 Goes van Naters, M. van der, 154, 313 Goethals, kolonel G., II8n, I36n, 140, I4In, 230, 23I Gooi, Het, 480 Gort, Lord, 229 Goseling, C. M. J F., 138, 195-196, 344 Gouda,455 Goudriaan, J, 434 Goulooze, D., 304 Goyer, kolonel le, 26411 Graaff, F. A. de, 399n Graaff, W. E. A. de, 81, 106 Graeff, A. C. D. de, 4I11 Graafland. J, 82 Grave, 393, 394, 452 's-Gravenhage, 14, 17, 25, 41, 43 58, 83, 89, 90, 94, 95, 100, 102, 103, 105, III, 130, 135, 197, 278, 280, 281, 289, 290, 294, 322, 324, 338, 340, 344, 35 2, 387, 400, 414, 439, 442, 447, 448, 450, 451, 455, 457, 464, 465,466,480, 500,501; als regeringscentrum, 81, 118, II9, 120, 123,124, 127, 129, 134, 136, 142, 167, 185, 213, 23 I, 246, 256, 257, 260, 266, 268,276,282,330-332,334-336,359, 370, 372, 373, 381, 387n, 407-410, 412e.v·,438
Grebbe,39S Grebbeberg, 395 e.v. Grebbelinie, 66 e.v., 70, 72, lI8, 120,
XC205-208, 210, 217-220, 223-224,
XC236, 237, 240, 246, 247, 249, 250, 251, 261, 280, 328, 329, 334, 338,
XC340-341,342,387,388-389,395-397,
XC405, 406, 413, 415, 417, 468, Sao; inundering, 126, 127, 128, 129, 280,
XC395-396; Grenzpolizei, 321 Grenzpolizeikommissariat Kleef, 321 Griekenland, 174 Groen van Prinsterer, G., 24 Croese Amsterdammer, De, 437 Groeninx van Zoelen, R., 155-156,262 Groenlo, 363n Grondwetsartikelen, 37-38, 190 Groningen, 497 Groningen (prov.), 70, 204, 321, 338,
XC364, 390,413, 498 Groot, I. de, I29n Groot, P. de, 300, 301, 302 Gross, B., 303n Grothe, B., r rzn Günther, F., 86 Crûne Polizei. Zie: Ordnungspolirei'Gruno', de, 380n GS III. Zie: Militaire Inlichtingendienst Gulpen, 486 Gijsberti Hodenpijl, lI9
XCHaakon, koning van Noorwegen, 276 Haaksbergen, 497 Haalem, M. van, 491, 493, 494 Haamstede, 412 Haarlemç a çö Haersma de With, Jhr. H. M. van,
XC137, 14 0, 442n, 449n, 45011, 46sn Haighton, Alfred A., 289 Halder, Generaal, SIn, 69, 124n, 224,
XC225, 234n, 315, 316, 330 Halifax, Lord, 101, 102, 104 Ham, M. L. van, 363n, 36sn, 367n,
XC369n, 371n, 372n, 376n, 402n, 407n,
XC4I8n,4 I 9n Hamburg, 274 Handel, Nederlandse, 170-175. Zie ook:Blokkade Handelingen Eerste Kamer Staten-Gene raal, I44n, I4Sn, IS2n, I54n, 159n, I63n Handelingen Tweede Kamer Staten-Gene raal, 154, I62n, 503n Handleiding 1I00r de lIitoefening van het militair gezag, 193, 196, I97n, 198n, 199n, 298n Hannover, 463 Harberts, J., 247n, 388n, 396 Hardenberg, 497 Haringvliet, 398 Harinxma thoe Slooten, B. Ph. baron van, 122, 4s8n Harlingen, 61, 456 Harloff, A. W. J., 294 Harmsen, G. W., 300n, 304n Harskamp, 200 Harwich, 178 Hasselbacher, dr, I04, 106, lI2 Hatch, A., 4sn, 410n Hatert, 491, 494 e.v. Hazemeyer-Signaal-Apparaten, 37137 2 ,4 1 3 Hedel, 394, 453 Heemskerkv a rç Heemskerk, Th., 64n 's-Heerenberg, 363n, 497 Heeris, F. J., 6In, 267n Heerlen, 233, 346 'Hefring', de, 380n Heinrich, Hauptmann, 340 Den Helder, 281 e.v., 379, 380, 381, 473 Heldring, E., 4In Hendrik, Prins, 35, 42-43, 343, 444 Hendriks, P. D. H., 428 Hengelo (0.), 363n, 371, 413 Henlein, K., 277 Hensen, F. A., 85, 86 Herdtmann, Julius, 294, 295, 343-348, 48In, 48411 Herman, M. H. C., 205n Hermans, F. J., 9sn 's-Hertogenbosch, I06n, 212, 248, 279 Hertwig, Pg., 32sn Herungen, I02 Herzogenrath, 486
Hess, A., 324n Hess, R., 324ll Heumen, 491, 494 e.v, Heusden, 394, 453 Heutsz, Generaal J. B. van, 32, 34 Heuven Goedhart, G. J. van, 153 Hewel, W., 372n Heydrich, R., 52, 99, 103, 156n, 355,
XC444 Heyligers, J. K. 0., 50311 Hildebrandt, A. G. D., 180n Hilgenga, J., 429n Hilten, H A. van, 310 Hilversum, 370 Hilversum, vliegveld, 286, 375 Himmler, H., 52, 53, III, 292-293,
XC310, 318, 330, 355, 356, 444 Hindenburg, P. von, 44 e.v. Hirschfeld, H. M., 167n, 173-175,
XC185, 372, 42Il1 Hitler, A., 44 e.v., 49, 54, 56, 73, 93,
XC95, 97, 105 e.v., II2-II3, II7,
XC123-124, 146, 160, 163-165,222-223,
XC269-276, 302 312,315,329, 330,331,
XC351-352, 354-355, 442-450; en Fall
XCGelb, 55-57, 68-71, 78, 103, 105,
XC272, 315-316, 401, 438-439, 441,
XC454n, 458n, 460-463; 'Libres propos
XCsur la guerre et la paix,' 463n Hoch, A., I05-106n Hocke, Leutnani, 224 Hoek van Holland, 61, 157, 178, 281,
XC379, 381, 400, 401, 473 Hoenmann, Major, 226-227, 233 Hoeven, G. W. F. van, 322 Hoeven, J. van der, 290 Hogendoorn, J. J., 267n Hogenhout, J., 328n Holland-Amerika-Lijn, 168, 176, 177,
XC4 2 4 Hollands Diep, 249, 337, 392, 398, 476 Hongarije, 372 Hoofddorp, 412 Hoofdinspectie van de Volksgezondheidv arö Hoofdkwartier veldleger: 'Dagboek',
XC246n, 247n, 280n Hoogeveense vaart, 390Hoogterp, S. H., 37311 Hoonaard,J. van den, 305-306, 309, 3II Hooper, J., 84 Hooper, W., 84 Hoom,419 Hooykaas, J. P., 193n, 196, 411 Horssen, 58 Hoth, Generaloberst. 223 Hout, J. J. van der, 288 Houten, S. van, 14 e.v., 30 Huis ten Bosch, 500 Hvidtfeldt, J., 273 'Hydra', de, 379n Iddekinge, J. van, Ion Ierland, 173 Injanterie-Bataillon z.b.V. 100,487 Inlichtingendiensten, 87, 88, 443; Belgische Inlichtingendienst, 227; Duitse Inlichtingendienst, Zie: Abwehr; Engelse Inlichtingendienst, Zie: Passport Control Office, Secret Intelligence Ser vice ; Nederlandse Inlichtingendienst, Zie: Centrale Inlichtingsdienst, Militaire Inlichtingendienst; Tsjechische geheime dienst, 89-91, III Insinger, E. F., 2, 4 International Military Tribunal, SIn, II3n, 222n, 223n, 225n, 272n, 330n, 331n, 440n, 450n, 458n, 460n, 46Il1, 463n Internering, 76, 298, 306-313 Inundaties. Zie: Koninklijke Landmacht, Nieuwe Hollandse Waterlinie Irene, Prinses, 409 e.v., 500 'Isaäc Sweers', de, 381 Italië, 46, 144, 166, 172, 3°5, 373, 443 'Jacob van Heemskerk', de, 381 Jacobs, A. Zie: Davids, S. Jacobsen, H. A., 55n, 56n, 57n, 70n, 71n, 73n, 130n, 136n, 222n, 224n, 225n, 226n, 227n, 228n, 230n, 232n, 233n, 315n, 316n, 318n, 338n, 342n, 438n, 439n, 44Ii1, 46I11, 479n, 486n 'Jan van Brake!', de, 379 'Jan van Gelder', de, 379
'Jan Pieterszoon Coen', de, 177 'Jan Wellem', de, 272 Janke, W., 480 Jansen, L., 301 Janssen, H., 328n Januari-alarm 1940, 140, 160, 222-234,
XC3 I 5, 409, 436 Japan, 144, 305, 440 Java-China-Japanlijn, 424 Jedlicka, I. M., (106). (Zie: C. Amort) Jelinek, echtpaar, 90 Jeschonnek, generaal, 331, 438, 463 Joden - in Polen, 52-53 Joden vluchtelingen uit Duitsland,
XC83, 416, 426 Jodenvervolging, 244, 352. Zie ook:
XCJoden - in Polen Jodl, A., 225n, 233, 272n, 330, 33 I,
XC438, 440n, 450, 457-458, 460n, 461 'Johan Maurits van Nassau', de, 379 'Johan de Witt', de, 177 Jong, A. M. de, 427n Jong, L. de, 17, 40, 243n, 269n, 275n,
XC276n, 284n, 285n, 33 5n, 428n,
XC437 Jonge, B. C. de, 1-6, 29, 39, 40 e.v., 64,
XC65 Josias, erfprins van Waldeck-Pyrmont,
XC44 Jost, H., loon Juliana, Prinses, 7, 24, 3In, 39n, 40,43,
XC45 e.v., 123, 157, 229, 336, 409-410, 500 Juliana van Stolberg, 25 Julianakanaal, 232, 341, 395, 452, 474,
XC475, 480, 487, 488 Jung, SS-Hal~ptst,.rmführer, I07n
XCKaanen, P.]., 429n Kadt,]. de, 151 Käller-Wigman,]. C. M., I29n Kaldenkirchen, 324n, 467 Kalf,]., 419-420 Kalundborg, 272 Kamerling, C. D., 346n, 400n, 40In,
XC468n, 484n, 486n, 487n, 488n, 497n, 498n Kan, ]. B., 309Kanaal, Het, 316,432 Karnebeek, H. A. van, 41 Katwijk, 281, 336 Kaukasus, 147, 275 Kavallerie-Division, 462 Keitel, W., 51, 56, 78 e.v., 253, 447, 448, 461 Keizersveer, 394, 453 Keller, D., 169n Kelley, D., 463n Kempen, de Belgische, 210 'Kerk en Vrede', 303 Kesselring, A., 332,438 Keulen, 226 e.v., 233, 346 Keuning, H.]. Zie: P. Kwn Kiel,32o Kiewitz, W., 330-331, 358, 446-450, 458, 466, 5°3-5°4 Kleef, 324, 326, 343 Kleffens, E. N. van, 26n, 46, 47, 60n, 66, 67, 88n, 98, 108, IlO, 1I9, 120121, 123, 124, 135, 136, 140, 144n, 145, I52n, I53n, 154, 155-15~ 158163, 170, 213-215, 23 I, 232, 237n, 238, 239, 245, 252, 253, 256, 258, 260, 263n, 273-274, 277, 327n, 395, 407, 409, 410, 433n, 435, 439, 440, 450, 454, 458, 478, 500, S0l, 503-505 Klerck, F. A. J. de, 362, 36411, 366n, 39411 Kloosterboer. J., 321, 322 Klop, D., 98-108, 1I2-1I3, 125, 443, 444 Knochen, H. H., 95-96, 99, rorn, 1031°4 Knuvelder, G., 151 Köhler, H., 345-348, 48m, 484n Kolkman, ]., 86n Komintern. Zie: Communistische Internationale Koninklijk Huis, 141, 500. Zie ook: Koningin Wilhelmina, Prinses Juliana, Prins Bernhard Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut, 435n Koninklijke Landmacht, 402; Algemeen Hoofdkwartier, 1I9, 135, 138, 139, 156, 202, 235, 241, 245, 257, 261, 309, 334, 364, 407, 412, 5 2
418, 459, 467, 472, 475, 477, 478,
XC483, 484, 491, 498-499; artilleric, 368-369; bewaking bruggen, 224, 225, 232,
XC248, 332, 338, 340-343, 359, 363,
XC364, 373, 387, 392, 393, 398-399,
XC410, 452, 453, 455, 462, 469, 474,
XC475-476,484-494 passim; bewaking regeringsgebouwen, 28o; bewaking vliegvelden, 438, 452,
XC453,457,476; bewapening, Zie: uitrusting;
XCbouw versterkingen, 207, 217, 251,
XC390, 392, 394; Brigade A, 247, 279, 28o, 370, 398,
XC473; Brigade A, commandant, 393; Brigade B, 247, 249, 250, 279,280,
XC357,37°,394,398,473; Brigade B,
XCcommandant, 357, 393; Brigade G, 398; Commandant luchtverdediging, 467,
XC477-479,499. Zieook:P.W.Best; Commandant veldleger, 207-208,
XC210, 2lI, 212, 218-219, 237, 246,
XC250, 328, 361, 375, 386, 396--397,
XC467,473,474,498. Zie ook: J. J. G. van Voorst tot Voorst; Commandant Vesting Holland, 237,
XC286, 453, 468; Commandant Zeeland, 400, 468; concentratie, 246, 279; Etappen- en Verkeersdienst, 455; garnizoenscommandanten, 468
XC469; Generale Staf, lI8, 199, 213, 257,
XC264-265,432,455,499; grensbewaking, 245, 247, 248; grenstroepen (-bataljons), 130, 279,
XC280,363,392,393,398,452,477; infanterie, 364-368, 390-391; infanteriedepots, 280; intrekking verloven, 121, 126, 129
XC162, 231-232, 279, 287, 451, 459; inundaties, 120-121, 126, 205, 251,
XC28o, 390, 398, 452. Zie ook: Evacu
XCaties; kader, 281-284; krijgsbeleid, 158,203-217, 240, 252
XC268. Zie ook: Ministerie--de Geer,I. H. Reynders, H. G. Winkelman; re Legerkorps, 208-210, 212, 247, 400,468,476; lIe Legerkorps, 2°3, 205, 212, 218, 247, 346, 468; lIe Legerkorps-ac Divisie: 396; Ille Legerkorps (Commandant van), 198, 2°9, 210, 2lI, 212, 214, 215, 218, 248, 249, 250, 251, 254, 257, 262, 264, 279, 329, 359, 394, 398, 453, 468, 474, 476, 483, 489 e.v., 498; Ive Legerkorps, 203. 205, 212, 218, 247,387,468; Lichte Divisie, 210, 238, 248, 249, 250, 254, 257, 262, 264, 281, 286, 329, 362, 394, 399, 400, 453, 455; (Lichte Divisie): re regiment huzaren-motorrijders, 455; lichtingen, 36--38, 400; Maasbataljons. 280; manschappen, 385-388; munitie-voorraden, 366--367,376; oefeningen, 248, 250, 388; opstelling, 388-401; Peeldivisie, 210, 248, 250, 394, 489 e.v., 498; politietroepen, 280,363,452; reserve-kader, 384; staat van beleg, 287 e.v., 297-298; stellingen, 388-401; tanks, 361-362; territoriale bevelhebbers, 496-499; uitoefening Militair Gezag, 191-195, 216-217, 297, 306; uitrusting, 361-369; Veldleger, 204, 206--208,217. Zie ook: Commandant Veldleger, J. J. G. van Voorst tot Voorst; verbindingen, 363-364, 498; verdedigingslinies. Zie: Afsluitdijk, Wonsstelling, Stelling Den Helder, IJssellinie, Betuwe, Peel-Raamstelling, Maas-Waalstelling, WaalLingestelling, Grebbelinie, Vesting Holland, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Bathstelling, Zanddijkstelling. Zie ook onder: provincies, grote rivieren en kanalen; 5 2
versperringen, 474-475;
XCZie ook: Ministerie de Geer, defensiebeleid, krijgsbeleid ; I.H. Reynders, H. F. M. van Voorst tot Voorst, J. J. G. van Voorst tot Voorst, H. G. Winkelman; wapenleveranties uit buitenland Koninklijke Luchtmacht (Militaire
XCLuchtvaart), 4°2, 412, 453, 459; commando luchtverdediging, 130,
XC279, 369-374, 375, 453, 475. Zie ook:
XCP. W. Best; uitrusting, 369-379 Koninklijke Luchtvaart Maatschappij
XC(KLM), 283 e.v. Koninklijke Marechaussee, 107, 450,
XC470, 481, 483 Koninklijke Marine, 7n, 61, 264-268,
XC286, 402, 413, 452, 472 e.v.; inlichtingendienst, 266, 282;
XCmarinestaf, 265-268, 381, 458;
XCtorpedobootjagers, 380 e.v.;
XCZie ook: J. Th. Furstner; marinekustwacht ; Marineluchtvaartdienst; I]ssehneer-flottielje Koninklijke Militaire Academie, 453 Koninklijke Nedcrlandse Stoomboot
XCMaatschappij, 177 e.v., 424 Koolhaas Revers, J., I26n, I28n, I29n,
XC4I4n, 416n, 417n Koolhoven vliegtuigfabrieken, 374 Koot, H., I06 'De Kooy' - vliegveld, 375, 376, 499 Kopenhagen, 269, 270, 272, 273, 276 Kornwerderzand,338 Kortenhorst, L. G., 412n Kotzebue, graaf de, 410 Koutrik, F. A. van., 84n, 85-87, 109n,
XC319 Krabbe, H., 8 Krakau,49 Kriebel, Hauptmann, 340, 386,401 Kriegsmarine, Deutsche, 275, 276, 337,379, 457 Kriegspropaganda 1939-1941, r ron, I24n, 462n,463n Kriegstagebudi - Abwehr II, 73n. Zie ook: E. Lahousen Kristiansand, 272, 275 Kröller, A. G., I60n Kröller, W. N. A., 310 Kroon, A. G.]. F. M. van der, 250 Kruiningse polder, 127, 129 Kruls, H.J., 140n, 21411,235, 260n, 273, 5°5 Kuin, P., 180n Kuusinen, Otto, 146 Kuyper, A., 26n, 32n, 38 Lahousen, E., 1I7, 224n, 283n, 295-296, 34611,349n Lalieu, Emile (M.P.A.E.), 75 e.v., 77iL, 310 Lamers, Th. J. A., 60n Lammers, G. J., IOn, 32n Land van Maas en Waal, I28, 247, 250, 261, 279, 370, 393, 398, 417, 473 Landarbeidersbond, 429 Landoorlogreglement, 78, 354-355 Landskroon, F., 429n Lanschot, W. M. van., 144 Lebrun, president van Frankrijk, 121, 123 Leende,474 Leeuw, A. S. de, 3°°, 301, 302 Leeuw, A.]. van der, 480n Leeuwardenv jöa Lehning, A., 153n Leiber, R., 439 Lelbstandarte-S'S 'Adolf Hitler', 338, 341, 355,358 Leiden, 342, 359, 457 Lemmens, J. F., 101, 107, III, 1I211 Leopold III, koning van België, 104, 121,122-124,129,133,161,229,256, 258, 440, 459n Leopold, H. P., 153 Lerecouvreux, M., 40ln Letland, 49, 146, 299 Leusden, 127 Leuven, 255, 261
Libre Belgique, La, 450n Lidth de Jeude, O. C. A. van, 474n Lier, W. van, 267n Limburg, I, 70, lI8, 156, 191,204,223
XC224,315,337,345,39°,393,467,479, 483, 488-494, 498. Zie ook: Noord
XCen Zuid-Limburg Limburg, J., 309 Limburg Stirum, A. M. gravin van, 13 Limburg Stirum,]. P. van, 4In Linge, 246, 248, 249, 250, 389, 398 Linnich (Did), 484 Linthorst Homan, H. P.,239n, 244n,
XC4I4n, 423n Lissabon, 177 Litauen, 49, 14 6, 299 Lodz, 52 Lombok. z j Londen, 84, 90,93,94,95, 96, 101, 120,
XC133, 166, 168, 169, 170, 178, 427,
XC42 8, 430, 473 Lossberg, B. von, 73n Loudon, A., 441 Loudon,]., 7n, 162, 261 Louise de Coligny, 25 Louwes, S. L., 185 Luchtaanvallen, Duitse, 478-479, 506 Luchtlandingstroepen, Duitse, 272, 275.
XCZie ook: Luftlande-Division; Flieger
XCDivision Luchtwachtdienst, 477-479. Zie ook:
XCCentraal Luchtwachtbureau Lf1iJlottenkommando 2, 227-228 Lu{tlmlde-Divisiofl, 225, 332-334, 338,
XC341, 342, 438, 461 Lufûande-Korps, 333, 334, 48In Lfiftrvaffe, Deutsche, 49, 54, 272, 316,
XC321, 337, 378, 460, 465. Zie ook:
XCFlieger-Division; Luftlande-Division Luik, 133 Lunteren, 312 Lutterade, 413 Luxemburg, 57, 71, 78, 316, 354, 403,
XC446 Luxemburg, groothertogin Charlotte
XCMaarheeze,474Maas, 67, 70, 72,73,141,206,220,228, 246,253,254,268,279,316,341,369, 392,393,394,405,474,475,480-494, 5°4 Maas-Linie, 246, 340, 393, 405, 417, 452 Maas-Waalkanaal, 232, 341, 342, 392, 393,417,452,474,475,480,49°,494495 Maas-Waalstelling, 207, 208, 280, 389 Maasbode, De, 144 Maasbracht, 487 Maaseyck, 487 Maastricht, 72, 73, 133, 223, 224-225, 227,228,242,342,343,346,348,364, 484, 486, 487, 489 Maatschappij Zeeland, 130, 178 MacDonald,]. R., 30 Maginot-linie, 55, 76 Majoor, G., 86n Malden, 491, 494 e.v. Malmédyv j yt Mandsjoerije, 143 Manstein, generaal von, 316 Mantey, Major, 340-341 Marchant et d'Ansembourg, M. V. E. H.]. M., graafde, 313, 345, 479,5°2 Marinekustwacht, 61, 281, 370 Marineluchtvaartdienst, 60, 286, 37637 8, 402, 473 'Mark', de, 176 'Marnix van St. Aldegonde', de, 177 Mattern, C., 396n Maurits, Prins, 13 Mechelen (Belgisch Limburg), 227, 233 'Mechelse documenten', 226-234 Mededelingen van de Marinestaf, I80n, 266n, 268n, 274n, 281n, 286n, 36211, 378n, 379n, 38111,45211,473n, 48 m Medemblikv arç Medlicott, W. N., 168n, 17311,17411, 275n 'Melrose', de, 34911,350 Merwede, 247, 261, 391, 398 Merwedekanaal. 417 Metz, ]., 267n Meyer, A., 288-290 Michiels, 0., 40211 Michiels van Verduynen, Jhr. E. F. M. ].,44 0
Middelhoff, C. A. M., 17n Middellandse Zee, 168 Milch, E., 234ll Militaire Inlichtingendienst, 80-82, 87
XC91, 102, 106, 108, 111-114, 118, II9,
XC13°,134,137,138,14°,257,274,279,
XC320,357,358,425-426,443-444,458,
XC466-467, 47°-471, 499, 505 Militaire Luchtvaart. Zie: Koninklijke
XCLuchtmacht Militaire Spectator, 80n Millingen, 380 Milo-van Popta, Manuscripten, 169n,
XC177n, 178n, 179n, 180n, 281n, 337n,
XC418n Minart. ]., 2]2n Ministeries:
XCMinisterie-Pierson (1897-1901), 16 Ministerie-de Meester (1905-1908), 36-38 Ministerie-Cort van der Linden (1913-1918), 1-6, 7n, 26, 31 e.v., 4 21 Derde Ministerie-Colijn (1935-1937), 420
XCVierde Ministerie-Coljjn ttçj ç-rçjç), 65-66, 195
XCTweede Ministerie-dc Geer (19391940) ; defensiebeleid, 193-221, 231-232, 251, 252, 253-268, 279, 297, 373, 396-397, 403, 406-407, 420-423, 431-434, 440-441, 451 455. Zie ook: A. Q. H. Dijxhoorn; economisch beleid, 167, 181-189, 418; evacuatie-beleid, 405-420 pas sim, 424-425; krijgsbeleid, 66-67, IH-IJ5, 158, 235-242, 251-252, 405-406; neutraliteitsbeleid, 58-59, 108,110,121-124,130-132,144-145, 152, 153, 155-165, 170-175, 199, 213-215, 236, 252-268, 273-274, 3°7,312-313,4°6; ontslag generaal Reynders, 235-242. Zie ook: Internering. Ministerraad, 98n, 108, 138, 140, 153,
XC157, 179, 194, 195, 196, 197, 19911,
XC200,214-216,221,232,236,238,240,
XC245, 254, 30711, 3°8-3°9, 312, 387,
XC397, 408, 420-422, 501Mobilisatieclubs, 200-202, 236, 385 Mooilisaüeverslag Etappen- en Verkeers dienst, 247n Moerdijk, 141, 248,280, 332, 337-338, 342,359, 362, 387, 398-399,438 Moerrnansk, 272, 299 'De Mok', vliegveld (Texel) 286,376 Molenaar, F.J., 254n, 280n, 28611, 332n, 33411, 362n, 37on, 37 111, 37311, 374, 375n, 376n, 413n, 45311, 455n, 459n, 478 Montgomery, B. L., 55 Mook, 337, 491 Mook,H.J. van, 26n Moolenburgh, c., 266, 267n, 279n, 281n, 282n, 387n Moskou, 298, 303, 304 MUller,]., 39 e.v. Mimer, W., torn, 318n, 319n München, 105 MUnster, 226, 357 Mulder, H. W.]., 127 Musea, 419-420 Mussert, A. A., 44, 291-296, 308, 311314,325,343,344,347,479-480 Mussert, J. A., 141n Mussertgarde, 310, 3 II Mussolini, B., 44, 148, 296n, 312 Mijnen, magnetische, 178 Mijnenvelden, 61, 180, 275 Nahmer, J. H. van den, 494n Namen, 134, 225, 226, 227, 255, 261, 3 1 6 Narvik, 269, 270, 272, 275, 276, 305 Nasjonal Sanding, 270, 273, 275 Nationaal Front, 289-29°. Zie ook: Zwart Front Nationaal Jongeren Verbond, 43 Nationaal Socialistische Beweging (NSB), 74, 288, 289, 291-296, 302, 310, 312, 313, 325, 343, 344, 427, 479-480. Zie ook: A. A. Mussert, 'Sport en Spel' Nationaal-Socialistische Nederlandse Arbeiderspartij (maj. Kruyt), 287, 294, 3 10 Nationaal-Socialistische Nederlandse
Arbeiderspartij (van Rappard), 287,
XC294,348 Nationale Dagblad, Het, 293, 312, 313 Nationaal Park 'De Hoge Veluwe',
XC4 1 9n Nationale Unie, 43 Nationalsazialistische Deutsche Arbeiter
XCpartei, Auslands-Organisation, 284. Zie
XCook: Reiclisdeutsche Cemeinschaft Nationalsoziallstische Deutsche Arbeiter
XCpartel - Aussenpolitische Amt, 270 Naujocks, A. H., 104, 105, I07n Navicerts, 170, 172 Nederlands-Indië, 7n, 64, 167, 168,
XC172, 177, 183, 293n, 440 e.v., 502 Nederlands Verbond van Vakvereni
XCgingen (NVV), 200, 429-43I Nederlands Verbond t/a/~ Valeuereuigingen:
XCVerslag over de jaren 1940-1945, 188n Nederlandse Bank, 130, 267, 401, 427 Nederlandse Dagbladpers, 199 Nederlandse Journalistenkring, 199, 200 Nederlandse Rode Kruis, 147 Nederlandse Spoorwegen, 77, 126, 128,
XC392n,414,434 Nederlandse Staatscourant, 58, 298n Nederlandse Vereniging van Spoor- en
XCTramwegpersoneel. 429 Nederlandse Volkshuishouding, 180n Nederlandse Volkspartij, 288 Nederweert, 394 Nes (Ameland), 92 Neumeister, 294, 295, 296, 346 Neurenberg-documenten, 124n, 323n,
XC324n, 325n, 443n, 445n, 448n Neutraliteit, 103, lII-II5, 143-155,
XC166, 224, 442-445, 458 Neutraliteit Eerste Wereldoorlog, I
XCe.v·,7n Neutrali teitsproclamatie, 58-61 New York, 427 Nicolaas II, tsaar van Rusland, 41 Nicolson, H., 3In Niers,491 Nierstrasz, V. E., 205n, 208,210, 247n,
XC250n, 280n, 284n, 328n, 329n, 33411,
XC335n, 36211,363n, 36411,365n, 366n,
XC367n, 368n, 37on, 372n, 373n, 376n,
XC378n, 380n, 382, 383, 384, 390n, 392n,393n, 394n, 396, 398n, 399n, 40In, 402, 45In, 452n, 453n, 456n, 459n, 468n, 469n, 473n, 47511,476n, 488n, 489n, 49011,49311,494n, 495n, 49711, 498n Nieschulz, 0., 32511 'Nieuw-Amsterdam', de, 177 Nieuwe Apeldoornse Courant, 58n Nieuwe Hollandse Waterlinie, 66, 203, 204, 206, 208, 210, 232, 236, 246, 248, 280, 329, 340, 406, 413, 428, 456, 5°0 Nieuwe Kern, De, 151 Nieuwe Merwede, 398 Nieuwe Rotterdomsdie Courant, 3611,6'711, 284, 3I In, 3I3n Nieuwe Schans, 497 Nieuwe Waterweg, 187, 401 Nieuwenhove, J. van., 350n Noord-Beveland, 415 Noord-Brabant, 67, 70, 135, 141, 191, 198, 224, 236, 237, 238, 248, 249, 254, 256, 257, 258, 261, 262, 263, 264, 281, 329, 357, 358, 362, 390, 398, 399, 401, 415, 453, 468, 476. Zie ook: Peel-Raamstelling Noord-Holland, 306, 321, 400, 415, 417, 419 N cord-Limburg, 477. Zie ook: Limburg Noordwijk, 336 Noordzee, 172, 174, 176, 178, 179, 350, 380, 432, 479 Noordzeekanaal. 188, 400 e.v. Noort, jkvr. J. op ten, 292-293 Noorwegen, 176, 263, 269-276, 277, 278, 282, 283, 285, 297, 315, 431, 463, 476, 5°3 Noothoven van Goor, G. B., 25411 Nord, M., 153 Nordhom.vzj Nota econotuisclte verdediging I; 129n, 181, 184n, I8sn, 186n, 187n Nota economische verdediging II; 182, I84n, I85n, 186n, I88n, 37In. 'Nota economische verdediging III', I7In, I82n, 18411,I8sn, I86n, I87n, I88n November-alarm 1939, II6-I42, 158, 16o, 164, 197, 232, 387, 4II, 436
Novernber-rçr S, 41 NSB in oorlogstijd, De, 295 Nuboer,]. W. F., 267n Nijmegen, 57, 58, 232, 342-343, 358,
XCObbicht, 487 Ochten, 389, 397 Ockenburg, 331, 3]2, 334,438 St. Odiliënberg, 488, 489 Oegstgeest, 453 Oerlikotl-fabrieken, 373n Oldenzaal, 338, 450, 497, 503 Olifiers, C. M., 81, 82, 84, 88n, 98,
XC109n, 115n, 467, 470, 471n, 472 Olst, A. van, 75 e.v., 77n, 3IO Otlderdmkkillg en Verzet, 25411,259n Ooltgensplaat, 309 Oorlogswet-r Sçç, 190--197, 216, 235,
XC297 Oorschot, J. W. van, 83, 87-89, 91-92,
XC97-98, 102, 108-109, 112-114, 125,
XC137, 425, 444 Oostenrijk, 9, 45, 49, 143, 277, 319,
XC323, 367 Oostzee, 169, 173, 176,274 Oppen, W. K. van, 34Ill 'Oranje', de, 177 Oranjeboeie-I, 170n Oranjeboek-II, IlO, 17Ill, 177n Ordnungspolizei, 355, 441 Orkneyeilanden, 176 Ortha, 481, 483 Oslo, 269, 270, 272, 275, 276, 278,
XC281, 283 e.v., 285, 305, 400 Oslofjord, 275, 278 Osnabrück, 74, 76 Oster, Hans, II6-II9, 124, 136, 137,
XC139, 140, 141,229 e.v., 272-273, 319,
XC359, 439, 440, 449, 451, 454n, 458,
XC464,465 Otten, P.F.S., 81, 156, 239, 414n, 427n Otzen, Oberstleutnant, ]22, 336, 340,
XC387,457n Oud,P.J., 63,65, 292n,421,461 Oude Maas, 418 Overstraeten, R. van, r r Sn, 122, 123,
XC140n, 141n, 213n, 215n, 229-231, 233,255-258, 261, 268, 277, 406n, 440n, 458n, 459n, 46 41 1 Overijsel, 204, 390, 392, 467, 483, 495, 498. Pacifisten, 303 Paleis Noordeinde, 17,43, 125, 334, 336 Pannerden, 343 Pantsertreinen, 337, 338, 342, 494 Panzer Dillision, çde, 337, 339,359,362 Parool, Het, 8411 Parijs, 91, 96, 133, 170, 304, 410 Passport Control O.ffice, 83-88, 94, 106, 108 Patijn,]. A. N., 45, 161 Paul I, tsaar van Rusland, 12, 20 Peel, 128 Peel-Raamstelling, 130, 135, 210-215, 218, 220, 236, 246, 247-248, 250, 252, 253-258, 260-263, 340, 369, 394-395,398,4°5,417,452,473-474, 491 Pegasus, Uitgeverij, 304 Pemisç a r S Pers, 130, 199, 312, 443 Pers, Duitse, 123 e.v., 199, 293, 462 Pers, Nederlandse, 200, 3II, 312, 435, 443, 451 Perscensuur, 198-200, 298 Phaff, H.]. 45n, 125n, 139n, 408n, soon, 5 0n1 Philips-fabrieken, 81, 238 e.v., 244, 363. 413 e.v., 427 St. Philipsland, 415 Pierlot, H., 133 Pierson, N. G., 26n 'Pieter Florisz', de, 379 Pilsen, 372 Pissin, W., 23411 Pius IX, Ia Pius XII, 439 Plassche, ]. G. M. van de, 81, 82, 88, 89, 98, 109n, r r jn, II9, 135n, 137, 138, 139, 212n, 257, 258, 470-472 Pleyte, Th. B., 4Ill Poelje, G. A. van, 419n, 434 Polak, J. L., 428n Polak, N. J., 170
Polen, 49-54 (verdeling en bezetting),
XC77, II8, 146, 151,279,299,351, 354,
XC355, 372, 392, 431 Politie, Duitse, 353, 355, 356. Zie ook:
XCGestapo Diisseldorf, Ordnungspolizei,
XCSicherheitsdienst, Siclierlieitspolizei Politie, Nederlandse, 296, 305, 387, 456 Politiek en Cultuur, 299, 301, 302 Poppel, ]. van, 350 Popta, W. E. van, 176n, 177n, 178n,
XC179n Portugal, 174 Posse, H. E., 352 Post Uiterweer, ]. E. A., 465, 469, 472,
XC473, 500, 503, 505, 506 Praag, 46, 89, 118 Presseanweisungen, 12411,29311,462n Prey, overste, 459n Proces Mussert, Het, 346n, 348n, 49I11,
XC494n Procureurs-generaal, 306, 307, 308 Proost, ]., 305-306, 309, 3II 'Protinus', de, 179 Protze, T. A. R., 86, 8711,319, 457 PTT, 58, 364, 426 Publieke opinie, 109-IIO, 147, 149
XC153, 171, 177, 283 e.v., 302, 3II Puchinger, G., 62n, 161n Putlitz, W. zu, 86-87
XCQuisling V., 270. 275, 277, 278
XCRaad van State, 197, 309, 408, 410, 411 Raalte, E. van, 9n, Ion, 16n, 26n, 33,
XC3411,3611,12511 Raam, 394. Zie ook: Peel-Raamstelling Rabe von Pappenheim, Oberstleutnant,
XC34° Radio, Nederlandse, 435 Radio Bremen, 3II Raeder, admiraal, 56, 269 Rambonnet, ]. ]., 7n Rappard, E. H. van, 348n Rappard, W. F. ridder van, 38 Rauschning, H., 45, 153 Rechtbank 's-Gravenhage, 153 Rechtbank Leeuwarden, 109Regeringspersdienst, 199, 232 Reichsdeutsche Gemeinschajt, 284, 323324, 335n Reichsluftjahrtministerium, 457 Reiclissicherheitshauptamt, 293, 3I 8 Reinberger, H., 226-227, 233, 234 Reynaud, P., 275 Reynders, I. H., 46, 47 e.v., 60n, 66-67, 82, 91, 98, II8-121, 123, 124, 126, 13°,135-142, 165, 193-203, 205-221, 229,230-232,233,235-238,240-242, 243,244,245,246,251,253,255-256, 262, 265, 297, 361, 366, 367, 385, 386n, 396, 406, 412, 413, 414, 415, 425, 436 Rheinbaben, Preihert von, 152n Rheinmetall-Borsig-îz brieken, 372 Rhenen, 128, 341 Ribbentrop, J. van, 123, 156n, 160, 270, 296, 428, 442-446, 447-450, 451 Ridder, L. H. E. de, 389n Ringeling, C., 142n Ringers, J. A., 395, 454 Ritter, P. H., 200n Robbé Graskamp, H. A., 36911 Roëll, J., 36-38 Roëll, W., 2, 4, 235n Roelofsen, ]. C., 67n, 80n, 88n, 92n, 108n, II5n, 426 Roemenië, 52 Römer, R., 466-467, 470, 472, 498-499, 5 00 Roeping, 151, 152n Roer,488 Roermond, 337, 363n, 475, 481, 485, 488 e.v., 490, 497, 498 Roever, ]. W. de, 169n, 17211,177n, 178n, 425n Rogier, L.]., 12-13, 23n Rome, 160, 460 Rooms-Katholieke dagbladpers, 199 Rooms-Katholieke Journalistenkring, 199 Rooms-Katholieke Mijnwerkersbond, 4 2 9 Rooms-Katholiek Werkliedenverbond, 4 2 9 Rooseboom, T. S., 83, 84n Roosendaal, 2II, 214, 248
Roosteren, 486n, 487 Rosenberg, Alfred, 5 In, 270 Rost van Tonningen, M. M., 292-293,
XC308,3°9,310, 3lI, 313,347n, 502 Rotterdam, 58, 63, 70, 85, 130, 141,
XC172,175,223,3°5,321,329,332,338,
XC349,350,359,370,373,399,400,421,
XC428, 438, 455, 457, 468, 469 Rotterdamse Lloyd, 424 Royal Air Force. Zie: Engeland Royal NIlIJ)'. Zie: Engeland Royen, J. H. van, 98, 273n, 448-449,
XC5°4 Ruhrgebied, 57, 100, 175, 222, 443 Ruigenhoek, vliegveld, 286, 376, 479 Ruiter, J. W. de, 479 Rijckevorsel, jhr. A. B. G. M. van, 422 Rijkens, P., I09n, 428 Rijksbureau voor de Zeescheepvaart,
XC183, 418 Rijksbureaus van handel en nijverheid,
XC172, 182 Rijksduitsers in Nederland, 480 Rijksinstituut voor de Volksgezondheid,
XC4 1 6 Rijkskledingmagazijn, 74 Rijksmuseum Amsterdam, 419 e.v.,
XCS0l e.v. Rijkswaterstaat, 395,454-455 Rijn, 342, 358, 38o, 395, 396, 397 Rijssel, 91
XCvan, 27 e.v. Salisch, van, SS-StwlIlbannjührer, 99
XC100 Sant, F. van 't, I9n, 44n, 409n, 444 Sas, G. J., II7-1I9, 124-126, 132, 133,
XC136-142,23°,231,273,274,357,359,
XC428, 439, 441-442, 449, 45In, 454,
XC45S, 463n, 464-466, 469, 470, 471,
XC472, 5 0 0, 504 Sas Jr., G. J., IISn, 1I9n, 138n, I39n,
XC14 I n, 44In Scandinavische landen, 173 Schaap,J. R., 305Schaepman, H. J. A. M., 14 Scheepsmanifesten, 168-169 Scheepssabotage, 305-306, 349-350 Scheepsspionage, 321-322, 326 Scheepsverliezen, 175-180 Scheepvaart, Nederlandse, 175-180, 183, 187-188 Schellenberg, W., 100-105, 107, IlO, III, 1I2, 1I3, 440n, 444, 445 Schellingwoude, 286, 376 Schepers, J. D., 6711, I93n, 19411, 196, 19811,216,29711 Scheuermann, dr., 295-296 Scheveningen, I, 320, 332, 473 Schiebroek, 322 Schiedam, 92, 38o Schimmel, A. H., 206n Schiphol, öo, 1°4, 283, 284, 285, 286, 375, 457, 459 Schipper, J., 429n Schmidt, F., 295n Schmidt, L. J., 250-251, 394n Scholten, P., 151 Schouwen-Duiveland, 415, 417 Schulze-Bernett, G. W., 31911, 322-323, 326, 327, 340, 456, 457, 480 Secret Inteliigence Service, 79, 83-86, 89II2 passim, IJ4, 443, 444 Sedan, 225,316 Seelen, G. J. H., 233 Senger und Etterlin, F. M. von, 362n Sengers, H. H. A., 47511, 483n, 490n Severen, J. van, 288 Seyss-Inquart, A., 49, 270, 277 Siberië, 54 Sicherheitsdienst, 93, 95, 99, 101, IlO, II2, II3, 157, 318, 321, 324, 330, 335, 349, 356, 444 Sicherheitspolizei, SI e.v., 93, 107, 351, 355, 356. Zie ook: Einsatzkommandos Sickenga, F. N., 47n Siersema, O. J., 240n, 24In, 39011, 392n, 413n,4s6n Sillevis, W. F., 98n, 396n 'Simon Bolivar', de, 177-178 Sinclair, admiraal, 94 Sittard, 486, 487 Six, P. J., 242 Skoda-fabrieken, 372
Skrodzki, H. O. C., 85n, 87n,319n,45711 'Sliedrecht', de, 176 e.v. Slotboom, G., 47511 Sluyser, M., 430n Smeenk, C., 41n Smokkelarij, 9I. Zie ook: Uniform
XCsmokkel Snouck Hurgronje, A. M., 156, 256,
XC504 Snijders, C. J., 6, 41, 47, 64, 65 Sociaal-DemocratischeArbeiders-Partij,
XC200 e.v., 301, 430 Soestdijk, 336 Soesterberg, 240 Soesterberg, vliegveld, 286, 453 Soltikow, Michael Graf, 46011, 46311,
XC465 Somer, J. M., 82n, 89n, 138n, 274n,
XC412n, 466-467, 469n, 47°-472 Somme, 316, 401 Son, J. B. van, çn Sowjet-Unie, 41, 49, 54, 56, 146 1 47,
XC151, 168, 299, 302, 303 Sozialistische Partei Deutsddands, 428 Spaak, P. H., 123, 133 Spanje, 143, 173 Spees, 397, 398 Spiecker, dr., 93, 95-96 Spiegel, De, II8n, II9n, 138n, 13911,
XC141n, 441n Spionage, 75-76, 85, 100, 196, 197,248,
XC300, 318-329, 386, 453, 456-4<;8. Zie ook: Abu/ehr, Fall Gelb, Geheime dien
XCsten, Secret Intelligence Service, Vijfde
XCColonne, Venlo-incident Sponeck, L. W. Graf von, 332, 335,
XC336, 373, 438, 461 Spoorwegsabotage, 350 Spoorwegstakingen 1903, 35 'Sport en Spel', 345-349,481,484,487,
XC491, 493, 494 SSi-Standarte 'Germania', 358 SS-Standarte 'Gross Deutschland', 358 SS-Stalldarte 'Der Fiihrer', 338, 341,355,
XC358 Staal, H. P., 36, 38 Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen,
XC369 Staatsblad, 424Staatsmijnen, 413 Staatsnoodwet, ontwerp, 4!I-412 Stalin, J., 49, 146, 272, 299, 301, 302 Stapelkamp. A., 42911 Staten-Generaal, 36-38, 42, 43n, 144145,147,154,159-162,163,183,200, 292,3°8,313,4°8,411-412,424,44511 502 e.v. 'Statendarn', 168 Stavanger, 272 Steenberghe, M. P. L., 62,158,181-182, 186, 189, 396, 408n, 421, 425, 429n, 433, 50m Stein,487 Stelling Den Helder, 198, 279, 280, 370, 390,400,401,4°6,456,468 Stem van Nederland, De, 476n Stenhuis, R., 289 Stevens, R. H., 84-85, 92, 94, 96-97, 99-II5, 138, 335, 443, 444 Stichting Commissie voor Aangehouden Lading, 169 Stille Oceaan, 168 Stockholmc zçê Stokman, S., 429n Stoomvaartmaatschappij Nederland, 169, 172, 177, 424 Straat Soenda, 59 Straaten, A. W. van, 474n Ströbinger, R., 89n, 90n, 106n, I r rn Struycken, A. A. H., 7, 29 Student, K., 227,332,334,335,438,461 Sturm, F., 322 Sudetencrisis, sept. 1938, 46, 56, II7, 430 Sudetengebied, 277, 319 'Sumatra', de, 379, 380 Suriname, 440 e.v. Susteren, 488 Swarttouw, C. N. F., 183n, 418n Sybenga, T., 30n Syndicalisten, 303 Tadashi Maeda, 282 Tak, J. A., 493n, Technische Hogeschool Delft, 414 'Tegri', de, 176 Telders, B. M., 150, 160
Telegraof, De, 7411, 7511, 76, 77n, 132,
XC152,277, 27811,299, 3II, 32111,341n,
XC45111 Telex, De, 427n Temidden van haar volk. Ontmoetingen
XCniet Koningin Wilhelmina, 17n Tempel,]. van den, 158,189,200,237,
XC238n,407-408, 421, 434 Terneuzen, 416 Terpstra, ]., 503 Terschelling, 379, 380 Terschellingerbank, 179 Tets van Goudriaan, G. C. W. VJl1, 504 Texel. arz Theems, 168, 177 e.v. Theresienstadt, 90 Thiel,]. A. van, 306, 308n, 310, 3II Thiers, A., 9 Thoden van Velzen, H. H., 36311,373n,
XC376n, 418n Thclen.u r ; Thomas, G., 29911 Thomassen, W., zorn Thomson, W., 468n Thorbecke, ]. R., 9, 1o-II, 17, 16r,
XC19° Thorez, M., 303, 304 Thü1l1111el,Paul, 89-90, III, 439 Tiel, 58, 248, 398 Tilburg,168,211,212,256,257,261 'TM 51', de, 380, 410 Togliatti, Palmiro, 304 Tonaki,282 Transportarbeidcrsbond, 430 Travaglio, johannes, 93-99, 102 Treub, M. W. F., 29 Trevor-Roper, H. R., 83 Tricht, A. G., Vall, 140 Trip, L.]. A., 130, 429 Troelstra, P. J., 41 Trojanisches Pjerd, 342, 358 Troonredes; openingsredes, inhuldigings
XCredes1814-1963, 16n, 26n, 34n Tsjechoslowakije, 89, 143 Tubbergen, 497 Tuinen, C. Vall, 191n Turkije, 174 Turnhout, 256, 261 Twente, vkiegveld, 286Tijd, De, 131, 144 'Tyr', de, 380n U-Boote, 143, 177-179,337 UIenberg, 93n Uniforrnsmokkel, 73-77, 109,223,291, 310, ]20, 481 Unilever, 427-428 United Kingdom, Cabinet Office, History of the Second World War, Civil Series, 168n United Kingdom, Cabinet Office, History of the Second World War, Military Series, 274n Urmond, 487 Utrecht (prov.), 197, 203, 204, 306 Utrecht (stad), 70, 197, 313, 342, 370, 373,414,416,417,438,441,445,455, 456, 457, 480 Utrechts Nieuwsblad, 153 Vaals, 497 Vaderland, Het, r ron, 188n Vaillant, F. A., 395n Vakbonden, 428-43 I Vakcentrales, 182, 188n Valkenburg, 486 Valkenburg, vliegveld, 286, 331, 332, 335n, 336, 438 'Van Ewyck', de, 379n 'Van Galen', de, 380 'Van Meerlant', de, 379n Vanwelkenhuyzen,]., 133n, 134n, 136n, 141n, 230n, 23 In, 233n, 257n, 258n, 264n, 277n, 406n, 458n Vara (Vereniging van Arbeiders RadioAmateurs), 288, 430 Varen in Oorlogstijd, 176n, 177n Vaticaan, 439, 441, 460 Vecht,417 Veen, F. van der, 347, 348 Veenendaal, 395 Veer, P. van 't, 12n Veere, 286, 376 Veldman,]. L., 187n, 418n 'Velo', 304 Velsenv aoo
Venlo, 70, 103, II8, 223, 337, 342, 363n,
XC394,490. Zie ook: Venla-incident Venlo-incident, 79, 92-II5, 125, 318,
XC436,443 Veraart, J. M., 151 e.v. Verbond der Nederlanders, 288 Verbond van Dietse Nationaal-Solida
XCristen. Zie: Verdinaso Verdinaso, 288-289 Verenigde Staten, 2, 55, 143, 145, 166,
XC375,378,426,427,432,440,443 Vergeten hoofdstuk, Het, 28 Verklaring van Londen, 166-167, 170 Vertrauensmänller, 93, 309, 356 Vessem, A. J. van, 292 Vesting Holland, 66 e.v., 70, 14Il1,198n,
XC2°3,2°4,2°5,2°9-210,220,223,225, 228,230,234,236,253,261,262,263,
XC265,279,280,281,286,317,334,337
XC339,362,390,394,395,399,4°0,4°5,
XC406,413,414,417,427,429,432,433,
XC434, 438, 452, 455, 468, 469, 476; Oostfront, 206-208, 212, 217, 218
XC219, 240, 246, 247, 415; Zuidfront,
XC212, 218, 246, 248, 249, 251 Victoria, koningin van Engeland, 35 'Vidar', de, 379n Vierteljahrshefte [itr Zeitgeschichte, 53,
XC230n, 231n Visser, L. de, 43n Vitrolles, baron de, 160 Vlaams nationalisme, 288, 290, 351 Vlissingen, 61, 127, 157, 178, 379, 381,
XC401, 412, 473 Vlodrop, 481, 483-484 Vluchtelingen, 266, 426. Zie ook: Eva
XCcuaties; J oden Voeding, 18511,418n Voedselcommissarissen, 184 Voedselvoorziening. Zie: Ministerie-de
XCGeer, economisch beleid Voerendaal, 486 Vogels, F. C. M., 47411 Volk, Het, 132, 3II Volk ell Vaderland, 130n, 291, 29211,313,
XC3 1 41 1 ,4 2 6 Volk fell baat, Het, 4Ill Volkenbond, 143-144, 146, 161 Volksdagblad. Het, 300, 301,302, 3IIVolksduitsers, 41, 52 Volksgerichtshof, 82n, 109n, 305n Vollgraff, D.D., 425n Voorburg, 284, 326 Voorhoeve, E., 288-289 Voorhoeve, R., 34Ill Voorst Evekink, D. van, 213-215, 253, 256, 260-263 Voorst tot Voorst, H. F. M. baron van, 192, 196, 238, 239-24°, 243n, 245247, 250, 25111, 25211, 25411, 256n, 257, 260, 261, 265, 267, 279n, 281, 282n, 286, 358n, 369n, 38711,390n, 405-406, 477 Voorst tot Voorst, J. J. G. baron van, 46, 47, 60n, 66, 120, 13111,192,201, 203, 205-208, 210, 211, 212, 218, 219, 237, 247, 32911, 36111, 362n, 36711,38211,385n, 386n, 396,467,474 Vooruit, 7711 Vorrink, J. J., 144, 154, 434 Vos, P. J. C., 37811 Vos van Steenwijk, C. baron de, 410 Vrede van Versailles, 351 Vredenburch, jhr. mr. H. L. F. K. van, 273n Vries, C. W. de, 9n, 1011,IIn, 13n, 14n Vries, D. de, 48m Vrinten, A. J. J., 85-87, 94-95, 106, 10 9, 319 Vrije Socialist, De, 303n Vrijmetselaars, 352 Vrijwillig Landstormkorps Luchtwachtdienst, 370 Vrijzinnig Democratische Bond, 503 Vijfde Colonne, 277-296 passim, 436, 459n, 476, 489 Vijver, J. F. van de, 260 Waag, De, 288, 290 Waal, 232, 249,25°,254,338,341,342, 358, 380, 392, 397. Zie ook: Waal-Lingestelling Waal-Lingestelling, 249, 251, 280, 394, 395, 398 WaaThaven, vliegveld, 89, 286, 332, 375, 399, 438, 461 e.v., 481n, 506
I I Waddenzee,477 Wagenaar, W., 63 Wageningen, 128, 338, 340, 341, 395, 396 Wagner, generaal, SIll Walcheren, 225, 370, 400 Walré de Bordes, J. van, 149 e.v. Walther, Oberleutnant, 491, 493, 494 Walther, W., 34911 Wapenleveranties, buitenlandse, 367368, 371-373, 378-379, 392 Warschau, 52,4°7 Wassenaar, 286, 319, 412, 453, 472 Waubach,497 Weekend,386n Weert, 394, 474 Wehrmacht, Deutsche, 54, 77, 315-316, 402 e.v., 460, 461, 463; Heeresgruppe A, 316, 317, 318, 351, 358; Heeres gruppe B, 78, 316, 337-341, 351, 352, 354,355, 356,358,362,364; Militär Ilerwaitung van Nederland, 350-356; Oberkommando der Wehrmacht, SI, 56,71, II7, 232 e.v., 270, 315, 318, 351, 438, 443, 444, 446, 447, 357; Oberkommando des Heeres, I4In, 224, 315, 351, 354, 355, 358, 463· Zie ook: Abu/ehr; Fall Celb; Fe/d gendarmerie; Feldpoiizei, Geheime; A. Hitler. Weizsäcker, E. von, Issn, 372 . Welter, Ch. J. I. M., 26n, I58n, I59n, 170, 238, 254, 396 Wenninger, Ceneralleutnant, 233, ]22, 330, 338, 457, 470 Went, N., 295n Wentholt, L. R., 454, 455 Werff,J. van der, 60n Werkloosheid, 188-189 Wesel,358 Weserübung, (Wesertag), 270, 272, 273, 274, 275, 278 West-Indië, 177, 502 Westeinderplas, 286, 376 Westen, J. Th. J., 383n, 452n Westerbork,4I6 Westervoort, 342, 495 Westfalen,477 Westland,4I7 Westwall, 54 Wet Behoud Scheepsruimte, 183 Wet op de zetelverplaatsingen, 424-425 Wet tot regeling van het rechtsverkeer in oorlogstijd, 418 Wheeler-Bennett, J. W., 3In, 55n Wiehl, E., 367n, 372n Wiel, A. van der, 363n, 36411,-390n, 392n, 393n, 495 11, 497n, 498n Wigersma, B., 290 Wight, 176 Wilde, J. A. de, 4Il1 Wilhelm II, keizer van Duitsland, 26, 78, 116 Wilhelmina, koningin, 1-48, 78, 104, 121-124, 133, 137-138, I47n, 161, 229, 307, 329-337, 343, 408-411, 447,457,466, 500; als constitutioneel vorstin, 29-33, 34-35, 36-38, 39-40, 47-48; en defensie, 36-38, 40-41, 45-48,66-68,120-121,126,128,136, 206, 214-217, 219-221, 251-252, 260; geloof, 23-24; jeugd en vorming, 15-22, 27-28; en generaal Reynders, 194, 207, 214-217, 219220,237-238,240-241; ontslag generaal Snijders, 1-6; en generaal Winkelman, 239, 241-242, 244-245, 251; toespraken, IS, 22, 25 e.v., 33,41, 43 e.v.; haar visie op koningschap, 15,22,24-26,38-4°,41,42 Wilhelmshaven, ]20 'Willem van der Zaan', de, 379 e.v. Willem van Oranje, 25, 32, 43 Willem, Prins (kroonprins), 13-14 Willem I, Koning, 8 e.v. Willem II, Koning, 8 e.v, Willem III, Koning, 9-15, 16, 19, 20, 27, 30, 31, 162 Willemsen, A. W., 295n Willemstad, 2II, 214 Willik, P. N. van der, 94, 101, 106 Wilson,].J. C. P., 67n, 135, 156,2102II, 213, 221, 241, 246, 253n, 257, 258, 366, 388, 393n, 395n, 412, 453, 472 Winkelman, A. E. 242n, 243, 244, 472n Winkelman, H. G., 60n, 141, 142, 165, 202, 2I2n, 217, 334, 359, 369, 376,
413, 416, 436, 500; benoeming tot
XCopperbevelhebber, 238-241; inspec
XCties, 246 e.v., 281, 386-387; krijgs
XCbeleid, 245-25°, 252-268, 329, 338,
XC362, 389-40I ; levensloop en karakter,
XC242-244; als opperbevelhebber, 279
XC282,285-286,297-298,3°6,3°8,412,
XC426, 432 e.v., 451-477, 483, 504 Winter, Miss, 19 Winterink, Anton, ('Tino'), 304 Winterswijk, 338, 363n Wirtschofts- Trupps, 353 Witteveen, C.]., 475n Witzel, Leutnant, 491 Woelderen, C. A. van, 80n Woerden,74 Wörmann, Staatssekretär, 6In Wolf, ]. J. de, 329n Wollweber, E., 305 W olting, A., 80n Wonsstelling, 338, 390 Wood, Sir Kingsley, 55 Woudenberg, 127 Woudenberg, H.]., 295n, 313, 479-480 Wiirttemberg, Sophia van, 12, 13 Wijnbergen, A. r. N.]. van, 422n, 423n Wijnen, N., 302n Wijnkoop, D., 43n
XCIJmuiden, 60, 157, 28!, 379, 381, 401,
XC456, 473 Ypenburg, vliegveld, 286, 331, 332,
XC334, 335, 362, 376, 438, 453, 457 Ijsel, 72, 206, 232, 246, 253, 268, 341,
XC364, 369, 392, 405, 426, 474, 480,
XC495, 504 IJsel-linie, 246, 337, 338, 340, 392-393,
XC405, 406, 417 IJselmeer, 128,203,2°5, 235, 320, 338,380, 395, 400, 417, 477 IJselmeer-fiotttielje, 286, 380 Zaal en Co., 85, 87 Zaltbommel, 394 Zanddijklinie. 126, 209, 249, 400, 417 Zandvoort, 419 Zanten, C. van, 86n Zech von Burkersroda, Graf Julius, 87, 108, 144, 156, 171, 278, 323, 327, 427, 447, 457n, 504 Zeeland, 224, 252, 253, 261, 265, 268, 279,280,39°,4°0-4°1,4°5,413,417, 468, 476, 479 Zeeschepenvorderingswet, 183 Zeeuws-Vlaanderen, 133, 260, 415,417 Zeist, 120, 197, 218, 219, 375 Zeit, Die, I60n Zeller, E., rr6n Zevenaar, 363n Zickwolf, F., 341 Zuid-Afrika, 428 Zuid-Beveland, 126, 129, 390, 400, 417 Zuid-Holland, 362, 415, 417 Zuid-Limburg, 70-71, 72, 74, 78, 103, 129, 155-!57n, 223, 252, 346, 393, 395, 429, 467, 470, 475, 484-488, 499 Zuid-Willemsvaart, 256, 475 Zuiderzeewerken, 389 Zutfen, 343, 495 Zwart Front, 288-289. Zie ook: Nationaal Front Zwart,]., 34Ill Zweden, 89, 174, 269, 274, 276, 305, 368, 372 Zwertbroek, G.]., 288, 289 Zwitserland, 89. 172, 174, 323, 367, 373, 424,439 Zwolle, 352, 364,416