Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 4 – Mei '40 – maart '41 (1e band)

Alle delen:

1234-14-25-15-26-16-27-17-28-18-29-19-210a-110a-210b-110b-211a-111a-211b-111b-211c12-112-21314-114-2reg

Inhoud

XC

XCNa Rijsoord

XCDe greep naar pers en radio

XCHet centrale gezag

XCHiders beleid

XCWinkelman

XCSeyss-Inquart arriveert Hoofdstuk 2 De heersers

XCSeyss-Inquart

XCDe opzet van het Reichskommissariat

XCHimmler en Rauter

XCHet onderdrukkingsapparaat

XCSchmidt

XCWimmer, Fischböck, Bene

XCCoördinatie

XCChristiansen

XCHet garnizoen

XCOp kosters. van Nederland

XCIn strijd met het volkenrecht Hoofdstuk 3 Onder controle

XCDe secretarissen-generaal

XCSnouck Hurgronje

XCRingeling

XCScholtens

XCVan Poelje

XCTenkink

XCTrip

XCSpitzen

XCSix

XCFrederiks

XCDe eerste ontslagen op de bestuurssector

XCHirschfeld XI 1 4 8 16 24 3 1 39 49 51 66 7 1 83 95 99 1°4 110 115 Il8 121 12 4 12 7 142 145 146 147 149 150 1S2 153 154 15 8

INHOUD

Hoofdstuk 4 - Werken voor de vijand

XCWinkelmans richtlijnen

XCOverstag

XCRingeling en de Artillerie-Inrichtingen

XCVliegvelden voor de Luftwaffe

XCDe spoorwegen

XCMilitaire productie

XCExport van werklozen

XCTerugblik 173 175 179 185 19° 197 201 206 212 Hoofdstuk 5 Mussert presenteert zich

XCDe bespreking met Leutnant Töpfer

XCAlles loopt mis

XCRost van Tonningens terugkeer

XCNieuwe moeilijkheden

XCDe 'Hagespraak der bevrijding' 223 225 229 234 239 246 Hoofdstuk 6 Zes bewogen weken

XCDe demobilisatie en de terugkeer der krijgsgevangenen

XCEngeland vecht door

XCHerwonnen zelfbewustzijn 25 0 259 264 27 1 Hoofdstuk 7 Anjerdag en zijn nasleep

XCTegenmaatregelen

XCWinkelmans laatste verzet

XCHet erewoord der beroepsofficieren

XCHulp aan de Duitse oorlogsvoering 282 293 3 0 3 312 J 33 1 Hoofdstuk 8 Een compromisvrede ?

XCDe eerste groep Indische gijzelaars

XCPlesmans vredespoging

XCEen telegram naar Batavia

XCDe tweede groep Indische gijzelaars

XCDe missie Jongejan-Boerstra 336 339 347 353 355 357 Hoofdstuk 9 - De 'Nieuwe Orde'

XCRoof, vordering en aankopen

XCDe kapitaals-Verfiechtung mislukt 363 366 375

INHOUD

XCDe opheffing van de deviezengrens

XCStaatsfmanciën

XCOorlogsschade

XCTouwtrekken om de productie

XCDaling van de levensstandaard Hoofdstuk 10 Seyss-Inquart zoekt een basis

XCNaar de Siebener-Ausschuss

XCProf. Snijder en zijn Cultuurkring

XC'Geen voorkeur voor enige partij'

XCSeyss-Inquarts eerste rapport 4 12 4'15 4 20 4 2 5 443 Hoofdstuk II Rost van Tormingen faalt

XCHet NVV overvallen

XCArbeiderspers

XCVara

XCSDAP

XCMislukt 45 0 456 46 5 476 480 49 2 Tweede helft Hoofdstuk 12 De aanloop tot de Nederlandse Unie 497

XCEendracht of eenheid? 498

XCKritiek op het vooroorlogs bestel 502

XCHet Driemanschap 51 1

XCDe eerste aanloop 519

XCDe tweede aanloop 536

XCDe derde aanloop 541 Hoofdstuk 13 Twee beslissende maanden 546

XCDe Nederlandse Unie steekt van wal 546

XCEykmans brochure 553

XCHet anti-revolutionair réveil 556

XCInvasie van Engeland? 565

XCMussert krijgt een streepje voor 567

XCDe WA komt in actie 585

XCMussert bezoekt Hitler 592

XCInvasie van Engeland gaat niet door 595

XCPublieke opinie 597

XCNSB: gehate minderheid 601

INHOUD

Hoofdstuk 14 In de pas!

XCPers

XCRadio

XCOpbouwdienst

XCBoekenzuivering

XCOprichting van de Winterhulp Nederland

XCBalans 607 612 649 667 676 68r 686 688 689 693 7 02 7 12 7 2 5 Hoofdstuk IS De eerste illegalen

XCDe 'Geuzen'

XCParamilitaire groepen

XCSpionage

XCOndergrondse pers

XCBeleid van de politie Hoofdstuk 16 - Het begin der Jodenvervolging

XCDe eerste maanden

XCHet beleid der secretarissen-generaal

XCDe eerste protesten

XCDe kerken

XCDe Joden uit overheidsdienst verwijderd

XCCleveringa' s toespraak 74 2 744 753 7 62 769 780 79 2 Hoofdstuk 17 Groeiende verontwaardiging

XCEngeland komt sterker te staan

XCWinter

XCNSB

XCNationaal Front

XCNederlandse Unie

XCWA tegen Unie

XCHet Driemanschap valt bijna uiteen

XCDe Winterhulp wordt afgewezen

XCMandement tegen de NSB Hoofdstuk 18 De Februaristaking

XCNieuwe anti-Joodse maatregelen

XCVechtpartijen

XCRazzia

XCCornmunistische Partij Nederland

INHOUD

XCDe staking 915

XCReacties 926

XCDe achttien doden 938 Bijlage - Datumlijst van de belangrijkste gebeurtenissen 943 Lijst van illustraties 948 Lijst van kaarten 950 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten 95I Register 954

1 J. P. Sartre: 'Paris sous I'occupation' in La France libre (Londen), no. 49 (15 nov. 1944), p. 12.

VOORWOORD VOORWOORD VOORWOORD
geworden van Duitse propaganda; de vrijheid van vergadering was opgeheven; gemeenteraden en provinciale staten voerden, tot zij in de herfst van '41 verdwenen, een schijnbestaan; Eerste en Tweede Kamer kwamen in het geheel niet bijeen en het land werd onder Duitse supervisie en in menig opzicht volgens Duitse richtlijnen administratief bestuurd door de secretarissen-generaal der verschillende departementen. Die Duitse supervisie, die Duitse richtlijnen en de beleidsoverwegingen dier Nederlandse hoofdambtenaren droegen een geheim karakter. Zo is het, in wezen, tot het einde der bezetting gebleven - met dien verstande dat, terwijl het officiële nieuws steeds schraler werd, de redacties van de illegale bladen er in toenemende mate in slaagden, inlichtingenbronnen op de departementen aan te boren. Dat nam veel tijd. Bovendien kreeg lang niet iedereen nummers van illegale bladen in handen. Wat de Londense radio (Radio Oranje en BBC) aan 'binnenlandse' informatie bracht, was, behalve in de laatste bezettingswinter, steeds geruime tijd bij de feiten ten achter, veelal schaars en soms onbetrouwbaar. Dat alles tezamen gaf de periode der bezetting het karakter van volstrekte ondoorzichtigheid. Pas nu kunnen wij nauwkeurig en in detailoverzien hoe de vertegenwoordigers van het Derde Rijk (de werkelijke machthebbers), al hun onderlinge tegenstellingen ten spijt, systematisch getracht hebben, het Nederlandse volk in te schakelen bij de Duitse oorlogsinspanning en te forceren tot aanvaarding van het nationaal-socialisme - het eerste met meer succes dan het tweede; overzien kunnen wij de actie der Nederlandse nationaal-socialisten, dromend van de dag waarop hun Mussert (of Kruyt, of van Rappard, of Feldmeijer) het in ons land voor het zeggen zou hebben; overzien kunnen wij het beleid van de secretarissen-generaal, beter misschien: van de verschillende secretarissen-generaal, want er is na een korteaanloop eigenlijk geen sprake meer geweest van gemeenschappelijk beleid; overzien kunnen wij, zij het soms met pijnlijke lacunes, de bedrijvigheid der illegale groeperingen waaraan, van een vroeg stadium af, bij alle solidariteit in de strijd tegen de vijand en zijn handlangers, politieke tegenstellingen niet vreemd waren; overzien kunnen wij óók het beleid van de Nederlandse regering te Londen - en daarbij was mijn conclusie dat zij over het algemeen tot in de voorzomer van 1944 weinig feitelijke invloed uitgeoefend heeft op de ontwikkelingen in bezet gebied. Dat laatste is voor de verdere indeling van mijn. werk van speciaal belang. Op grond van die conclusie komt het mij namelijk zinvol voor om dit deel en de eerstvolgende delen te concentreren op de beschrijving van de worsteling die, tegen de achtergrond van het algemene oorlogsverloop, tot in die voorzomer van '44 in bezet Nederland gevoerd is; het is mijn voornemen, daarbij de lotgevallen van al diegenen (krijgsgevangenen, dwangarbeiders, geïnterneerden, politieke en andere gevangenen, gedeporteerde Joden) die als het ware uit de Nederlandse samenleving gelicht werden, apart te beschrijven. Daarna komt het beleid van de regering te Londen, met inbegrip van de strijdkrachten, de koopvaardij, Suriname en de Antillen, aan de orde tot het moment (voorzomer '44) waarop uit Londen de impuls komt tot coördinatie van de illegaliteit en waarop na het fiasco van het Englandspiel het zenden van wapens naar de illegale groepen hervat wordt. Er resten dan nog het laatste bezettingsjaar en Nederlands-Indië vóór en tijdens de Japanse bezetting. Het slotdeel zal het karakter dragen van een epiloog. In dat slotdeel zullen ook de in de verschillende drukken aangebrachte correcties opgenomen worden alsmede de kritische beschouwingen die dan naar aanleiding van de verschijning der successieve delen in de pers of in vaktijdschriften gepubliceerd zijn. Ik beschouw het als een integraalonderdeel van de opdracht die mijverleend werd om de kritiek op mijn werk in dat werk zelf op te nemen. Het nageslacht moet niet alleen van mijn visie kennis kunnen nemen maar ook, en tegelijk, van de visies van mijn critici. L. DE JONG

Hoofdstuk 1: De 'Militärverwaltung' komt en gaat

XC

XCMet de eerste Duitse troepen trokken op IQ mei '40 ook de eerste Duitse bestuursambtenaren ons land binnen. Zij waren militairen.

XCDat was uitvloeisel van de regelingen die de Duitse legerstaf met Hiders machtiging in detail uitgewerkt had sinds begin oktober' 39 de eerste plannen voor een offensief tegen Nederland ontworpen waren. Hitler had het voornaamste op 9 mei '40, aan de vooravond dus van de invasie, samengevat in een decreet dat bepaalde dat de bezette delen van Nederland, met die van België, Luxemburg en Frankrijk, onder militair bestuur geplaatst zouden worden; hoogste Duitse autoriteit in ons land werd dan de bevelhebber van de legergroep (Heeresgruppe B) waartoe de twee Duitse legers behoorden die daags daarna onze grenzen zouden schenden: Generaloberst van Bock. Persoonlijk zou het van Bock natuurlijk aan tijd ontbreken om zich met bestuursaangelegenheden bezig te houden; tevoren had hij daar trouwens ook niet veel tijd voor kunnen vrijmaken. In zijn staf was evenwel tijdig een Militärverwaltungsstab ingebouwd met een hoge Duitse ambtenaar, dr. Reeder, aan het hoofd. Als organen van die Militärverwa/tung zouden, naarmate meer gebied veroverd was en dus bestuurd moest worden, Ortskom mandanturen, Feldkommandanturen en Oberfeldkommandanturen het militair gezag gaan uitoefenen; bepaald was tenslotte dat van Bocks plaats aan de top van die bestuurspiramide spoedig ingenomen zou worden door een andere Duitse generaal, von Falkenhausen.

XCDe Militärverwaltungsstab had in de maanden die aan de Duitse inval voorafgingen, met veel ijver gewerkt. Hij had uitgebreide richtlijnen voor het bestuur opgesteld die wij in het tweede deel van ons werk al weergaven. Die richtlijnen waren geheim, maar wat er in eerste instantie uit voortvloeide, kon de bevolking in de bezette provincies allezen op de rood-omrande biljetten die, tijdig gedrukt en aan de troep gedistribueerd, kort na de doortocht van de Duitse voorhoeden op tal van plaatsen aangeplakt werden. 'Wie zich rustig en vreedzaam gedraagt, heeft niets te vrezen', stond er; wapens en mnnitie moesten ingeleverd worden; elke vorm van anti-Duitse actie zou zwaar gestraft worden; de Nederlandse overheidsorganen dienden hun werk normaal voort te zetten; hamsteren werd verboden. 'Het zou', zo heette het in een 'Oproep aan de bevolking van Nederland en België', 'de Duitse weer

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

macht spijten, moest zij zich, gedwongen door vijandelijke handelingen van onverantwoordelijke elementen der burgerbevolking, tot scherpe maatregelen tegen de ganse burgerbevolking genoodzaakt zien.' Deze en dergelijke bekendmakingen verschenen ook in de plaatselijke dagbladen die onmiddellijk aan preventieve censuur onderworpen werden: door middel van een tolk werd elke krant vóór verschijning 'gespeld'; 'waren er ongeoorloofde zinnen of passages in, dan werden deze onherroepelijk geschrapt. Open plaatsen mochten echter niet blijven bestaan om elke gedachte aan censuur bij het publiek te voorkomen. Het gehele zetsel moest dus weer aangevuld worden." Tegelijkertijd werd luisteren naar andere dan naar Duitse radiozenders verboden." Controle daarop was natuurlijk onmogelijk.

XCIn verscheidene plaatsen nam de bezetter extra-voorzorgsmaatregelen.

XCDe Duitse legers die in augustus' 14 België binnengevallen waren, hadden veelal gemeend (meestal ten onrechte) dat zij door franc-tireurs beschoten werden. Om dat nu tegen te gaan en om in het algemeen een onberispelijk gedrag der bevolking te waarborgen, werden gijzelaars in hechtenis genomen. InMaastricht moest de burgemeester er al op 10 mei tien aanwijzen"; in Helmond werden op II mei tweehonderd inwoners gegijzeld (en na een halve dag vrijgelaten)"; in Leende op 12 mei twee (de burgemeester en de pastoor)"; in Den Bosch op 13 mei drie (de burgemeester, de commissaris van politie en de directeur van het postkantoor)" het nemen van gijzelaars heeft zich wellicht ook elders voorgedaan. Tot feitelijk verzet kwam het, voorzover ons bekend, nergens. Trouwens, dat was niet te verwachten. De overrompelde bevolking voelde zich machteloos en de Nederlandse autoriteiten, met name de commissarissen der koningin en de burgemeesters, drongen er volgens de instructies die hen tevoren van de zijde van de regering bereikt hadden, op aan (50111.5 in perspublikaties, soms ook in aanplakbiljetten) dat men zich waardig maar ook rustig zou gedragen. Hun eigen aanwijzingen volgend, deden trouwens ook de officieren van het Duitse militaire gezag als regel hun best om niet te bruut of zelfs met zekere matiging op te treden zij het dat wel niet elke Ortsleommandant het zo ver gedreven zal hebben als die van Harlingen die er prijs op stelde, bij de vergadering van de gemeenteraad op 14 mei in gala-uniform naast de burgemeester plaats te nemen."

XCAnders dan in Polen gedroegen de Duitse troepen zich jegens de Nederlandse burgerbevolking gedisciplineerd; dat was hun ook ingescherpt. Op

XC1 G. H. J. Bodewes: 'De Gelderlander' in oorlogstijd (1944), p. 8. 2 De Gelderlander, 12 mei 1940. 3 Gemeenteraad van Maastricht: Verslag van de vergadering van s jun! 1940. 4 J. G. Visser: PTT 1940-1945 (1968), p. 46. 5 Brief, 23 juli 1946, van F. C. M. Vogels. 6 Telegram, 13 mei 1940, betreffende de bezetting van Den Bosch (CDr, 32.1015-16). 7 H. H. Drost: Harlingen in oorlogstijd (1946), p. 13.

'ZE KOPEN ALLES'

I4 mei hoorde een Nederlandse krijgsgevangene bij Wageningen van een Duits officier dat 'een Duits soldaat op heterdaad betrapt (werd) bij het stelen van een paar doosjes sigaretten uit een winkel; een ander deed een greep in de vernielde etalage van een gcudsmidswinkel; beiden zijn op slag door een daartoe bevoegd officier neergeschoten." Het kopen in winkels was de Duitse militairen wèl toegestaan en daar maakten velen met uitbundige graagte gebruik van. 'Ze kopen - ze kopen alles', nam de schrijver Antoon Coolen bij Eindhoven waar 'tubes tandpasta bij het gros in dozen, kammen, schortebont, potloden, vulpennen, couponstoffen, actetassen, sigaren, sigaretten, rollen pepermunt, elastiek, fietsbanden, schoenen, peperkoek, sardines, koffie, thee, suiker, zeep, eiercognac, zalm in blik, chocolade, boter. Ik heb soldaten gezien die een winkeltje uitkwamen, op de stoep gingen zitten en een groot pak chocola van minstens twintig repen en een pond roomboter, beurtelings in beide happend, achter elkaar opaten, om daarna een orgie te vieren aan smeuige Öl-sardines waarvan de vingers dropen. Het Germaanse Herrenvolk geneert zich niet .... Ik heb na die eerste strooptochten volkomen lege dorpswinkels gezien waar men wasmanden vol van papiergeld had.'2

XCIn Tilburg was het, aldus het naoorlogs gemeenteverslag, 'geen zeldzaamheid als een soldaat achter elkaar vijf dozen bonbons of acht à tien gebakjes verslond.' Hier liet ook een ingekwartierd Duits officier na vertrek een brief van een vriendin achter die, zich er in verheugend 'was bei den Plutokraten der Niederlande noel: zu erben ist', hem een hele reeks bestellingen opgegeven had."

XCHet 'correcte' optreden der Duitsers dat al in schril contrast stond met het feit zelf van de overval, werkte op menige Nederlander als een absurditeit; deze nam op de avond van 14 mei, niet ver van de laaiende vuurzee in het hart van Rotterdam, een haast surrealistisch karakter aan toen een klein groepje Duitse militairen die in een woning een mitrailleur geïnstalleerd hadden, door een officier uitgefoeterd werden omdat zij een paar sinaasappelschillen door een raam in het daktuintje geworpen hadden: 'een ongehoord schandaal Als mevrouw nog verdere onbehoorlijkheden ontdekte, had ze het maar te melden; de soldaten zouden dan zeer zwaar gestraft worden/" 'Jede tote Kuh tut uns leid', zei een van de bataljonscommandanten van de SS-Standarte 'Der Führer' (het Duitse regiment dat op en bij de

XC1 J. Hogenhout : 'Mijn dagboek over de periode 9 mei-9 juni 1940' (Collectie dagboeken, no. 439), p. 26. 2 A. Coolen: Bevrijd vaderland (1945), p. 25. 3 Gemeente Tilburg: Tilburg in de oorlogsjaren 1940-1945 (z.j.), p. 34. 4 A. C. de Neeve: 'Rotterdam, 10-16 mei 1940' (Collectie dagboeken, no. 315), p. 53-54.

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

Grebbeberg enkele honderden Nederlandse militairen had doen sneuvelen); superieur sprak hij met Nederlandse krijgsgevangenen, 'alsofhij met een tegenpartij-voetbalelftal napraatte over een 'juist gespeelde voetbalwedstrijd ... ; maar 'sans rancune', voor ons was de oorlog nu voorbij."

XCZo was het een vreemde, soms onwezenlijk aandoende wereld waarmee de Nederlandse autoriteiten in de bezette delen des lands opeens geconfronteerd werden. Het hoofd liep hun om. Afgesneden van de centrale overheid, kwamen provinciale en gemeentelijke bestuurders voor dozijnen meestal onvoorziene problemen te staan. Duitse militairen en Nederlandse vluchtelingen moesten ingekwartierd worden, de vluchtelingen ook geregistreerd,' gewonden opgehaald en verzorgd, levensmiddelen die schaars dreigden te worden, volgens geÏmproviseerde regelingen gedistribueerd. Met het haperen van het economisch leven (vervoer en post vielen enige tijd uit) ging in menige plaats een acuut tekort aan geldmiddelen gepaard. Door de provinciale besturen van Friesland en Groningen werd f 3 miljoen (mln) aan noodgeld aangemaakt; hetzelfde geschiedde door verscheidene gemeenten (waarbij het Zuidlimburgse Hoensbroek 'uit de toon (viel) door de aanmaak van coupures van zes-en-zestig cent, zijnde één Reichsmark)' alsook door fabrikanten of (Helmond) door combinaties van fabrikanten. Meestal waren die vreemdsoortige betalingsmiddelen (in totaal werd nog geen twee pro-mille van het circulerend bankpapier op deze wijze uitgegeven) zeer eenvoudig gedrukt, maar soms gestencild, getypt of zelfs met de hand geschreven.ê Het was slechts een bescheiden voorproefje van de economische problematiek die zich zou voordoen als eenmaal het gehele land bezet was.

Na Rijsoord

XC

XCIn Rijsoord, even bezuiden Rotterdam, werd op woensdagmorgen IS mei de capitulatie-overeenkomst ondertekend door generaal Winkelman en, voor Duitsland, door de bevelhebber van het achttiende Duitse leger, generaal von Küch!er. De overeenkomstê bevatte een groot aantal bepalingen die daarop neerkwamen dat alle onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht in afwachting van hun ontwapening als het ware geïmmobiliseerd zouden worden; generaal Winkelman moest evenwel tevens de gemeentelijke enJ. en

1 Hogenhout : 'Mijn dagboek over de periode 9 mei-ç juni 1940', p. 21. 2 A. M. van de Waal: 'Provinciaal, gemeentelijk en particulier noodgeld - mei 1940' (stene.), p. 2-5. 3 Tekst o.m. in 0 dl. I, p. 265-67.

NIEUWE OVEREENKOMSTEN

provinciale besturen alsmede de burgerij gelasten, zich van elke vijandige daad jegens het bezettingsleger te onthouden; ook dienden alle Nederlandse autoriteiten de bezetting in elk opzicht te ondersteunen. In de overeenkomst werden voorts twee Duitse officieren aangewezen voor het treffen van nadere regelingen op het gebied van de luchtmacht en van de marine: een generaal van de Luftwaffe voor de luchtmacht (hij is nooit komen opdagen") en voor de marine de verbindingsofficier van de Kriegsmarlne bij von Küchlers staf, Kapitan zur See Hain, een bruut heerschap. Tenslotte had von Küchler 'für die Verhandlungen über Versorgung der Wehrmacht und Verwaltung des Landes' zijn Oberquartiermeister aangewezen, Generalmajor Schlieper. Hain moest, had Winkelman gezegd, contact opnemen met schout-bij-nacht F. J. Heeris, aan wie vice-admiraal Furstner in verband met zijn eigen vertrek naar Engeland nauwelijks vier-en-twintig uur tevoren de functie van chef van de marinestaf overgedragen had. Schlieper werd verwezen naar de directeur van de afdeling materieellandmacht van het departement van defensie, generaal-majoor H. D. S. Hasselman.

XCNog geen uur na de bespreking te Rijsoord vervoegde Schlieper zich in gezelschap van een tolk in Den Haag bij generaal Hasselman. Hij bracht een lange lijst van onderwerpen mee, aangeduid als 'Verhandlungspunkte'.2 Generaal Hasselman was zich totaal niet bewust dat verscheidene van deze onderwerpen in Rijsoord niet eens ter sprake geweest waren - misschien werd hij ook door Schlieper misleid. Het 'doel van de bespreking' werd althans door de Nederlandse overste die Hasselman terzijde stond, als 'de bekrachtiging van voorlopige onderhandelingen' aangegeven. Een deel van de Verhandlungspunkte had.betrekking op militaire aangelegenheden maar nu werd o.m. ook bepaald dat alle vernielingen met spoed door burgerarbeiders hersteld moesten worden ('er moet met overuren worden gewerkt'), dat de banken weer moesten openen, dat de gulden (die vóór de Duitse inval ca. een-en-een-derde Reiihsmare waard geweest was) gelijkgesteld werd aan anderhalve Reichsmare, dat de werklozen in het arbeidsproces opgenomen moesten worden, alle handelsschepen vastgehouden, de export van levensmiddelen naar Duitsland bevorderd, wegwijzers en plaatsnaamborden weer geplaatst en, laatste punt: alle postduiven moesten gedood worden," Kwart over twee was het, toen generaalWinkelmans naaste medewerker, generaalmajoor H. F. M. baron van Voorst tot Voorst, er door Hasselman telefonisch van verwittigd werd onder welke lange lijst bepalingen hij zonder enig verJ.II

1 Getuige D. Schepers, dl. c, p. 578. 2 Tekst o.m. in 0 fit dl. I, p. 267-69. 3 Lt.-kol. A.' van der Waag: 'Aantekeningen betreffende het bureau van generaal-majoor Hasselman op 15 mei 1940' (Doe II-13°, a-r),

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

weer en in elk geval zonder nader overleg "Anerkannt, Hasselman generaalmajoor' geschreven had; zijn toeschietelijkheid werd door van Voorst tot Voorst niet gewaardeerd.!

XCHain had zich inmiddels vervoegd bij schout-bij-nacht Heeris. Aan deze had Winkelman gezegd dat er ten aanzien van de marine een nader stuk opgemaakt moest worden.ê Inlichtingen over de capitulatie-overeenkomst kreeg Heeris, vreemd genoeg, niet; hij nam aan dat wat hij te tekenen zou krijgen, daar niet van zou afwijken. Inderdaad sloot het Z.g. Zusatzprotokoll dat hem door Hain voorgelegd werd", op veel punten bij de capitulatieovereenkomst aan, maar wat had de marine te maken met wat onder punt 5 ('Hafenanlagen und Werfteiï] stond: 'Privatbetriebe arbeiten voll weiter' ? 'Denkt L1 er goed aan', zei Heeris (die uitsluitend met de Rijkswerfbij Den Helder bemoeienis had),

XC'dat ik met particuliere werven en particuliere en gemeentelijke havenwerken niets, maar dan ook niets te maken heb. Hij antwoordde: wat denkt u wel, dat de Duitse marine met een ieder afzonderlijk onderhandelt en orders geeft? Ik stel u er voor verantwoordelijk. Ik antwoordde dat ik er niets mee te maken had en er mij niets van aantrok ... Ik heb hem ook gezegd dat hij niet zo behoefde te schreeuwen Toen heb ik gedacht: dat is een zin die vanzelf na verloop van enige dagen, als hij tot de conclusie komt dat wij als marine er niets mee te maken hebben, wordt vergeten; dus dat laat ik over mijn kant gaan.'!

XCHet Zusatzprotokoll werd ongewijzigd door Heeris ondertekend. Winkelman kreeg er pas enkele dagen later kennis van." Toen had de marinestaf aan de Duitsers (die hoogst verbolgen waren dat vrijwel alle varende eenheden van de Koninklijke Marine naar Engeland ontsnapt waren) ook al nauwkeurig moeten opgeven, welke marine-orders op Nederlandse particuliere werven in bewerking waren. 6 Van dat alles was de secretaris-generaal van handel, nijverheid en scheepvaart, dr. H. M. Hirschfeld, onder wiens deparJ.

1 Het blijkt uit zijn verhoor, dl. IIc, p. 482-83. 2 De conclusie van de Ell q uêtecommissie, 'dat generaal Winkelman niet geweten heeft dat er met be trekking tot de afwikkeling van de overgave der marine nog een schriftelijk stuk ter tafel zou komen' dl. IIa, p. 133), lijkt ons te ver gaan: de generaal die de Duitsers naar Heeris verwezen had mocht aannemen dat ook hier een soort protocol uit zou resulteren. 3 Tekst o.m. in 0 dl. I,p. 269-70. 4 Getuige F. Heeris, dl. II c, p. 5 GetuigeH. G. Winkelman, a.v., p. 105. 6 Nota, 17 aug. 1940, van de chef bureau scheepsbouw voor het hoofd van de 4de afd. A van het dep. van defensie, aange haald in de cassatie-memorie inz. Wilton-Fijenoord (nov. 1948), p. 10-II (Doe I-II99, a-4)·

NIEUWE OVEREENKOMSTEN

tement de particuliere werven ressorteerden, geheel onkundig; hij kende het Zusatzprotokoll niet eens.'

XCBinnen het ressort van de marine vloeiden uit het Zusatzprotokoll en binnen dat van de landmacht uit de overeenkomsten die de generaals Winkelman en Hasselman ondertekend hadden, tal van nadere aanwijzingen voort die wij hier willen overslaan. Voor de burgerbevolking was van belang dat het gehele gemotoriseerde verkeer behalve voor beroep of bedrijf verboden werd; dat het algemene tapverbod werd opgeheven voor Duitse militairen; dat wegwijzers en plaatsnaamborden weer opgesteld werden en dat Winkelman op 16 mei in een dagorder aan de burgerbevolking bekend maakte, 'dat elke vijandelijke handeling tegen het Duitse leger, zijn personeel, zijn materieel en zijn inrichtingen verboden is en dat de rust en de orde onvoorwaardelijk moeten worden gehandhaafd." Om ordeverstoringen tegen te gaan behielden marechaussee en politie hun wapenen.ê Een "aantal punten uit de gesloten overeenkomsten werd door de Duitsers overigens gewijzigd; de order tot het afmaken van alle postduiven die bij de ca. vijf-en-twintigduizend duivenhouders grote ontsteltenis gewekt had, werd door de bemoeienissen van generaal van Voorst tot V oorst? en van enkele duivenhouders" ingetrokken."

XC'Had de vroegere regering niet geluisterd naar Engelse raadgevingen maar een werkelijke neutraliteit bewaard', zo verklaarde van Bock ill een 'Tweede oproep aan de bevolking van Nederland' welke ook al weer aangeplakt enJ.

1 Bijz. Gerechtshof Amsterdam, proces-verbaal (verder aan te duiden als: p.v.) van de zitting, 8 dec. 1949, inz. Wilton-Fijenoord, getuige H. M. Hirschfeld, p. 7-8 (a.v., a-7). 2 Men vindt de teksten in de dagbladen van de betrokken periode. 3 Hoofdkwartier veldleger: 'Dagboek' (16 mei 1940), p. 135. 4 Getuige H. F. M. van Voorst tot Voorst, dl. II c, p. 484. 5 Brief, 27 mei 1955, van]. Horn stra-Breman (Doe II-634, a-a). 6 Verordening 25/40 bepaalde eind juni dat alle postduivenhouders zich bij een vereniging moesten aansluiten, hun duiven op lijsten moesten brengen en van gestorven postduiven een gedeelte van de poot plus ring bij de burgemeester van hun gemeente moesten inleveren; ook werd het vrij rond vliegen van alle soorten duiven verboden p. 60-61). De verordening werd veelvuldig overtreden (J. van Eerd.: 'De postduiven in bezettingstijd', p. I, Doe. II-634, a-y), Eind september. '40 waren al meer dan 1400 duiven in beslag genomen. c, 21 - 28292 p. 3, CD 14.0544)

DB MILITARVBRWALTUNG KOMT BN GAAT

in de pers gepubliceerd werd (in sommige bladen enkele dagen achtereen),

XC'dan zouden alle nu gebrachte offers van goed en bloed onnodig geweest zijn. Nu de wapens neergelegd zijn, is de Nederlandse bevolking in staat, haar vreedzame arbeid te hervatten. Ieder wordt verzocht, na deze verschrikkelijke dagen, tot zijn gewoon werk terug te keren ... Volgens het bevel van de Führer zal de Duitse weermacht haar best doen om een ieder het lot der bezetting te vergemakkelijken. Zij zalleven en eigendom der bevolking tegen alle vijandelijke aanvallen beschermen en de vredelievende elementen zo veel mogelijk steunen. Daartegenover zal de Duitse weermacht ieder vernietigen die rust en vrede stoort.'

XCDie laatste zin liet aan duidelijkheid niets te wensen over.

De greep naar pers en radio

XC

XCDe gelijkschakeling van pers en radio stond hoog op het Duitse program. Wat de normale nieuwsvoorziening betreft, waren beide media afhankelijk van één-en-dezelfde instelling, nl. het pas enkele jaren tevoren opgerichte Algemeen Nederlands Persbureau of ANP, welks directie in Amsterdam zetelde en dat een nevenkantoor had in het regeringscentrum, Den Haag. Van de centrale betekenis van het ANP was de culturele attaché van de Duitse legatie, Heinrich Hushahn, zich ten volle bewust. Hushahn was in Nederland opgegroeid: zijn vader was er hoofdvertegenwoordiger geweest van het grote Duitse chemische concern I. G. Farben; in Den Haag had hij het gymnasium bezocht, gestudeerd had hij in Duitsland; als 'enthousiast nationaal-socialist en lid der ss' was hij in '37 door het Reichsministerium [ûr Volksaufklärung und Propaganda aan de staf van de Duitse gezant ,Graf Zech, toegevoegd.' Evenals een van de medewerkers van de persafdeling der legatie, Willi Janke, had Hushahn met name in de neutraliteitsperiode zijn best gedaan, zonder veel succes overigens, om de Nederlandse pers in pro-Duitse zin te beïnvloeden. Zo waren er, ook voor niet-journalisten, soirées gehouden waardoor, aldus Janke, met enkele persmensen 'goede betrekkingen' ontstonden."van der Leeuw: 'Notities van een gesprek met Heinrich(febr.p.(Doevan der Leeuw: 'Notities van gesprekken met w.Janke' (sept.p.(Doca-22).

1 A. ]. Hushahn' I950), I 1-787, a-z), 2 A.]. P. W. I947), 6 I-8IO,

HUSHAHN GAAT NAAR HET ANP

XCToen deze Hushahn zich nu op IS mei nog in Hotel des Indes bevond aan het Haagse Voorhout.(de gezant en zijn stafleden waren daar op 10 mei geinterneerd), kwam een bekende van hem, een Duits officier, met een auto voorrijden; de officier moest nog naar Amsterdam. Hushahn sprong in zijn wagen en liet zich naar de hoofdstad rijden"; duidelijk stond hem voor de geest wat hij daar bij het ANP wilde bereiken. De president-directeur, H. H. J. van de Pol, was niet aanwezig: deze had de avond tevoren getracht, via Den Helder naar Engeland te ontkomen en lag op die r yde mei halfziek in zijn huis te Aerdenhout. Hushahn maakte zich brutaalweg meester van het gehele bedrijf; de Joodse medewerkers stuurde hij op staande voet de deur uit. Hij vond het niet nodig, die medewerkers nog een cent te betalen, maar toen van de Pol de volgende dag verscheen, streek Hushahn met de hand over het hart en vond goed dat zij nog enkele weken salaris kregen; aan de twee Joodse directeuren, mr. J. J. en mr. J. F. E. Belinfante, werd een wachtgeldregeling beloofd. In Den Haag werd voorts aan de Joodse redacteur van het in Indië gevestigde persbureau Aneta, Herman Salomonson, de toegang tot het ANP-gebouw waar hij zijn bureau had, ontzegd.ê Van de Polondertekende alle ontslagbrieven en voegde er de schriftelijke mededeling aan toe dat omgang met de vroegere collega's verboden was; in de dagen die volgden, weigerden enkelen hunner bij toevallige ontmoetingen de ontslagenen ook maar aan te zien."

XCVan de Pol aanvaardde verder dat de redactionele leiding van zijn bedrijf volledig gelijkgeschakeld werd. Hushahn had de belangrijkste functies (hoofdredacteur te Amsterdam en hoofd van het Haagse bureau) aan twee figuren toegedacht 'die kennelijk al in de voorafgaande maanden vriendschappelijke relaties met hem onderhouden hadden: hoofdredacteur zou de redacteur-buitenland van Het Vaderland worden, de vijftigjarige P. J. van Megchelen, een oud-onderwijzer, in zijn jeugd socialist, later lid van kleine nationalistische groeperingen, in de jaren' 30 uitgesproken pro-Duits 4,; als hoofd van het Haagse bureau had Hushahn dr. H. W. van der Vaart Smit uitgekozen die onze lezer reeds in Voorspel tegenkwam als de directeur vanw.

1 Commissie voor de perszwvering (voortaan aan te duiden als Cpz): p.v. van verhoor, 24 sept. 1947, van P. W. Janke door A.]. van der Leeuw, p. 2 (a.v., a-12). Bij processen-verbaal van verhoren zullen wij de woorden 'van verhoor' voortaan weglaten. Welzal steeds, voorzover bekend, de datum van het verhoor vermeld worden of, voorzover het complexe onderzoekingen betreft, de datum waarop de betrokken verhoren afgesloten werden. 2 Origineel telexbericht in de Collectie-].]. Vorrink, I c. 3 C. D. Lissaûer: 'Ontslag van de]oodse medewerkers van het ANP op 15 mei 1940' (Cpz, 219). 4 'Pleitnotities inzake P.]. van Megche len' (okt. 1949) (Doc 1-III6, a-o).

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

het pro-Duitse Nederlands Christelijk Persbureau." Dat hem deze man opgedrongen werd, stemde van de Pol bitterê - overigens had Hushahn niet veel moeite met de president-directeur van het ANP. Al op IS mei gaf deze aan zijn voornaamste redacteuren een aantal richtlijnen ('voorlopig nog aan niemand laten zien') die hun de plicht van volstrekte loyaliteit jegens de bezetter oplegden:

XC'Loyaal nu kan niet anders zijn dan een vermijding, met uitsluiting van onze persoonlijke, subjectieve gevoelens, van een tendenz in de berichten en mededelingen welke afbreuk zou kunnen doen aan de heersende opvattingen omtrent de behoeften en de wenselijkheden van's lands bestuur. Het is moeilijk dit nader te omschrijven, doch gij begrijpt wat ik bedoel."

XCDe ontvangers begrepen het en handelden dienovereenkomstig.

XCZo was het ANP met één slag een centrale geworden voor het verspreiden van Duitse propaganda. Hushahn mocht tevreden zijn; zijn hemel bleef overigens niet lang onbewolkt: in de loop van' 40 ging hij zich ergeren aan Seyss-Inquarts dubbelhartig beleid" en toen hij begin '41 de tactloosheid beging om, n.b. ten overstaan van enkele NSB'ers, de Reichskommissar aan te duiden als 'dieser [aule Slowake', moest hij naar de Wehrmacht verdwijnen.P

XCOp de dag waarop van de Pol zich door Hushahn liet overrompelen (16 mei), ontving de gehele Nederlandse dagbladpers instructie van de Militärbefehls haber om in de kranten van 17 mei op pagina 1 in de linkerbovenhoek over twee kolommen het volgende bericht op te nemen:

XC'De bladen, behorende tot de Nederlandse dagbladpers, zullen tijdens de duurJ.J.J.

1 De inhoud van de voorlaatste alinea op pag. 361 van is niet juist. Bij het ontslag dat van der Vaart Smit in 1936 als predikant verleend werd, speelden zijn syrnpathieën voor het Derde Rijk geen rol, wel o.rn. de 'gestoorde onderlinge ver houdingen' tussen hem en een deel van zijn gemeentenaren; het ontslag was eervol. (brief, 8 juli 1970, van de Classis Dordrecht der Gereformeerde Kerken) 2 H. H. van de Pol: 'Verantwoording inzake het gevoerde beleid tijdens de bezetting' (juni 1948), p. 9 (Cpz, 223). • Telexbericht, 18 mei 1940, van H. H. van de Pol aan vier redacteuren (a.v., 219). 4 A. van der Leeuw: 'Notities van een gesprek met Heinrich Hushahn', p. 2. 5 A.v. en Cpz, recherche: p. v. A. Meyer-Schwencke (23 jan. 1950), p. 19 (Doc I-lIJ7, c-5).

REPRESSIEVE CENSUUR

der bezetting door de militaire autoriteiten verschijnen zonder dat op deze bladen voorcensuur wordt uitgeoefend. Deze tegemoetkomende houding veronderstelt natuurlijk een absoluut loyale houding van uitgevers en redacteuren.'

XC'Streng vertraulich' ontvingen de directies en hoofdredacties daarbij een reeks richtlijnen die hun duidelijk maakten wat die 'absoluut loyale houding' inhield: verboden werd, iets te publiceren dat voor Duitsland in enig opzicht nadelig zou kunnen zijn dan wel van militair voordeel voor de Geallieerden; berichten uit Engelse, Franse, Belgische of andere anti-Duitse bronnen mochten niet meer opgenomen worden, daarentegen diende men dagelijks het communiqué van het Oberkommando der Wehrmaeht af te drukken. De directies moesten er voorts voor zorgen dat, ter controle, van de eerste exemplaren van elke editie drie onmiddellijk afgegeven werden bij de Ortskomman dantur ; bladen die tegen inhoud of geest van deze voorschriften zondigden, zouden verboden worden.'

XCHier bleef het niet bij.

XCNog geen week later werd aan het bestuur van de vereniging 'De Nederlandse Dagbladpers' meegedeeld, 'dat het niet gewenst geacht wordt, dat Joden nog belangrijke posities in de dagbladpers bekleden.f Het algemeen bestuur van de vereniging 'De Nederlandse Periodieke Pers' ried zijn leden aan, de voor de dagbladen geldende richtlijnen te volgen maar ging nog een stap verder: het stelde haastig een dagelijks bestuur in, waarvan het voorzitterschap toevertrouwd werd aan een NSB'er. Dat was H. J. Kerkmeester, directeur van Het Nationale Dagblad. 3

XCBij enkele bladen hadden zich intussen in die eerste dagen vreemde gebeurtenissen afgespeeld.

XCDe hoofdredacteur van De Telegraaf annex De Courant-Het Nieuws van de Dag, J. M. Goedemans, stelde zich op dinsdagavond I4 mei op het standpunt,

XC'dat wij het uitgeven van onze bladen moesten staken. Het was mij bijgebleven dat ook de Belgen dit in 1914 hadden gedaan en ik slaagde er in, de directie van ons blad voor dit standpunt te winnen. Zo gebeurde het dat op de ochtend na de capitulatie van alle Nederlandse dagbladen alleen De Telegraaf en De Courant Het Nieuws !Jan de Dag niet verschenen. Ik was niet weinig teleurgesteld toen ikEen exemplaar van de instructies in Doc !I-69S,Vereniging 'De Nederlandse Dagbladpers', bestuursnotuien 22 mei 1940,p. I (Doc !I-IOI2, a-I).Vereniging 'De Nederlandse Provinciale en Periodieke Pers', circulaire, 24 mei 1940, aan de leden (Doc II-643, a-r).

1 a-3. 2 3

DE MILITARVERWALTUNG KOMT EN GAAT

moest constateren dat de overige Nederlandse dagbladpers een andere houding had aangenomen.' 1

XCEven teleurgesteld was de eigenaar van de twee bladen, H. M. C. Holdert: 'Wanneer wij er uitscheiden', zei hij, 'zullen wij alleen afbreken en anderen zullen over ons heen opbouwen." De publikatie werd hervat - trouwens, dat was in overeenstemming met de richtlijn die Holdert en Goedemans nog die dag van de Nederlandse autoriteiten uit Den Haag ontvingen: 'dat het economisch leven, en dus ook het dagbladbedrijf, onveranderd zijn gang moest blijven gaan_.'3

XCBij de Arbeiderspers stelde de directeur, Y. G. van der Veen, teruggekeerd uit Haarlem waar hij de middag en avond van de rade mei in een paniekstemming had doorgebracht, de redacteur Halbo C. Kool als waarnemend hoofdredacteur aan. Kool ging zijn licht opsteken bij de ervaren hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad, D. J. von Balluseck, en deze ried hem aan, 'op belangrijke redactionele posten (bijv. buitenlandse redactie) en op plaatsen waar de journalist naar buiten voor de krant optreedt (verslaggeverij !) beter geen Joodse collega's' te laten werken." Het advies werd opgevolgd; dat bracht in het bedrijf van de Arbeiderspers 'een begrijpelijke opwinding' teweeg." Koollegde na zes dagen zijn functie neer.

XCDramatisch was de ontwikkeling bij het Utrechts Nieuwsblad. Met steun van de directeur, J. van Straten, had mr. dr. G. J. van Heuven Goedhart sinds zijn benoeming tot hoofdredacteur in '33 door een strijdvaardig beleid het noodlijdende blad omhoog weten te werken: het aantal abonné's was met 40% gestegen. Van Heuven Goedhart had dr. M. van Blankenstein, toen deze kort voor de Duitse inval als schrijver van het buitenlands weekoverzicht door de Haagse Post afgedankt werd, onmiddellijk gastvrijheid in zijn kolommen verleend. Op 14 mei had hij evenwel samen met van Straten in de namiddag Utrecht verlaten en was naar Den Haag gevlucht"; van Straten die aannam dat hij wegens de anti-Duitse strekking van het blad onmiddellijkJ.Goedemans: 'Het beleid van de hoofdredacteur (mei 194o--juni1942)', p. 2 (Cpz, 200).'Algemene overzichten en beschouwingen', p. 1 (a.v., map 226). • J.Goedemans: 'Het beleid van de hoofdredacteur', p. 2. • Cpz, recherche: p.v. H. C. Kool(juli 1947),p.(Cpz, 217).G.van Overbeek: 'Nota betreffende zijn werkzaamheid gednrende de bezettingstijd alsjournalist en als ambtenaar aan het departement van socialezaken', p. 13 (a.v., 205); verder aan te halen als van Overbeek: 'Nota'.Het gesprek met de historicus Geyl waarvan wij450) vermeldden dat het op 14 mei 's avonds gevoerd werd, moet des middags plaatsgevonden hebben.

1 M. 2 M. I. 5 P.]. 6 in (p.

DAG- EN WEEKBLADEN

ter verantwoording zou worden geroepen, had het gehele b e drijf die dinsdag gesloten. Na d e capitulatie werd van Straten door de raad van commissa rissen onmiddellijk geschorst, van Heuven Goedhart met één maand salaris ontslagen; later in mei kwam een bevredigende fmanciële regeling tot stand die beiden accepteerden, van Heuven Goedhart des te gereder omdat hij aannam dat voorshands het einde van zijn journalistieke carri è re gekomen was. 'Het ware misdadig en dom, thans nog op enigerlei wijze tegen de draad in te willen gaan', schreef hij aan de r a ad van commissarissen. 'Ik behoor te wijken. Ik heb eerlijk mijn mening verdedigd. Nu daarvoor niet langer plaats is, strijk ik de vlag ' 1 een vlag die eerder weer omhoog zou gaan dan van Heuven Goedhart op dat moment meende.

XCIn Nijmegen nam de Joodse directeur-hoofdredacteur van het Nijmeegs Dagblad achter de rug van de redactie-chef om op 15 mei een uitg e sproken pro-Duits hoofdartikel op - op de redactie kwam het tot een vechtpartij met hem. Veel Nijmegenaren ergerden zich aan het stuk; de burgemeester intervenieerde en de redactiechef werd na enkele dagen tot adjunct-hoofdredacteur gepromoveerd, waarmee de moeilijkheden overigens niet van de baan waren. 2

XCWat de weekbladen betreft, paste de Haagse Post zich verder aan . Het blad kreeg 'een Duitse voogd' die bepaalde dat het eertijds door van Blanken stein geschreven buitenlands weekoverzicht voortaan geschreven moest worden door dr . H. Krekel. Deze was in maart '39 ontslagen door Het Vaderland toen hij met een van zijn quasi diepzinnige histori s che be s chou wingen Hiders intocht in Praag had trachten goed te praten. Na de capitulatie had Het Vaderland Krekel overigens onmiddellijk weer in dienst wille n nemen maar dat was de directie van de Nieuwe Rotterdamse Courant (tot wie r concern H e t Vad e rland behoorde) te gortig geweest: zij wenste een Duitse wenk af te wachten; toen de ijverige Janke die wenk gaf, kon Krekel zijn oude plaats bij Het Vaderland weer innemen 3 _

XCNiet alleen de pers kreeg de Duitse druk te bespeuren, ook de boekhandel.

XCIn Den Haag gingen de Duitsers al op 19 me i anti-Duitse boeken bij boekwinkels in beslag nemen. Dat leidde er toe dat de voorzitter van de 's-Gravenbaagse Boekhandelaars Vereniging en de secretaris van de NederJ.

1 Brief, 21 mei 1940, van G. van Heuven Go e dhart; overige gegevens in brief, 16 aug. 1971, van de directie van het plus bijlagen. 2 A . Lammerts van Bueren : 'Rapport', 14 okt . 1944, voor het hoofd van de Neder!. per scens uur (Militair Gez a g, g e heim art hief no. 271). 3 PRA-Leiden, p.v. inz. H. Krekel (I aug. 1947), p. 9-10, IS (Doe 1-966 , a-I).

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

landse Boekverkopersbond met Janke (het moeten voor hem drukke dagen geweest zijn l) contact opnamen. Zij adviseerden vervolgens alle boekhandelaren, uitgevers en bibliotheekhouders om boeken die men als anti-Duits kon beschouwen, uit de verkoop te nemen en in verzegelde pakken op te slaan, C.q. niet langer uit te geven of uit te lenen; 'onder het verbod vallen ook de werken van Heinrich Heine en van Martin Niemöller en verder alle ernigranten-litteratuur'! - de lijst zou nog langer, veellanger worden.

XCTenslotte zij dan in dit verband vermeld dat twee hoofdambtenaren van Binnenlandse Zaken op 18 mei van een Duitse Hauptmann te horen kregen dat anti-Duitse Hms uit de circulatie genomen moesten worden, dat een Duitse Sonderjuhrer voortaan alle films aan 'een soort voorkeuring' zou onderwerpen en dat het wenselijk was dat de voorzitter van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, een sociaal-democraat, vervangen werd.ê

XCOp het gebied van de radio waren de Duitse voorbereidingen extra grondig geweest. Heeresgruppe B had rekening gehouden met de mogelijkheid dat de Nederlandse zendapparatuur geheel vernietigd zou zijn. Er was dus, onder leiding van Sonderführer E. A. Freudenberg, een groep van een man of vijftien gevormd die zich onmiddellijk naar Hilversum zou begeven met enkele auto's waarin zich de technische apparaten bevonden voor het snel opzetten van een kleine zender; men had niet minder dan duizend grammofoonplaten bij zich: er zou dus terstond weer uitgezonden kunnen worden.

XCOp woensdag IS mei reed Freudenberg Hilversum binnen 3; hij vroeg er 'waar de studio was' en werd naar de grootste en modernste, die van de Avro, verwezen." Daar bleek hem al spoedig dat in de studio's niets vernield was en dat van de radiozenders alleen die van Hilversum en Huizen opgeblazen waren; de grote zender Jaarsveld was bedrijfsklaar. Eerder op die woensdag was uitsluitend de Scheveningse zender in de lucht geweest waarvoor Winkelman dinsdagavond gesproken had; Scheveningen had op woensdag af en toe nieuwsberichten van het toen nog niet gelijkgeschakelde

1 Circulaire, 22 mei 1940 (Doc II-lIS, a-3). 2 'Korte samenvatting van de bespre king op IS mei 1940 aan het dep. van birmenl. zaken gehouden inzake de in Neder land te vertonen films' (Collectie-Frederiks, ö-a-r). 3 DGBR: p.v. E. A. Freuden berg (ra sept. 1947), p. I (Doc 1-1814, d.r). • BG Amsterdam, rijksrecherche: p.v. B. K. Th. F. Taubert (13 jan. 1947), p 2 (a.v., b-ö).

DE OMROEP

ANP laten horen en tussen die berichten, met naargeestige eentonigheid, uitsluitend het pauzeteken uitgezonden.' Op woensdagavond kwam, onder Freudenbergs toezicht, de Avro weer in de lucht, op donderdag (als onderbreking van het Avro-programma) de VPRO.2

XCBij alle omroepverenigingen had men die woensdag gemeend dat de Duitsers, zodra zij verschenen, het gehele omroepbedrijf zelf in handen zouden nemen; de KRO had die dag zijn gehele personeel onder het meegeven van drie maanden salaris ontslagen." Kennelijk viel evenwel met Freudenberg te praten. Donderdagmiddag kregen de secretaris van de Vara, A. Pleysier, en de chef de bureau, J. B. Broeksz, van hem te horen dat ook de Vara haar uitzendingen kon hervatten; daaraan werd, aldus Pleysier in zijn kort nadien geschreven verslag,

XC'geen andere voorwaarde verbonden dan dat hierin niet mocht voorkomen hetze tegen het Duitse rijk of zijn weermacht. Joden behoefden niet te worden ontslagen. Aan de uit te zenden muziek werden verder geen voorwaarden gesteld. Gesproken woord moest voor censuur schriftelijk worden ingeleverd waarbij een vertaling in het Duits moest worden gevoegd. Op een desbetreffende vraag onzerzijds werd meegedeeld dat geen nationaal-socialistische propaganda behoefde te worden gemaakt. Door de heer Freudenberg werd de vraag gesteld of deze voorwaarden door de Vara konden worden geaccepteerd, welke vraag door Pleysier bevestigend kon worden beantwoord."

XCOp vrijdagmiddag hield Freudenberg in de Avro-studio een bespreking met bestuursleden van alle vijf omroepverenigingen; hij herhaalde wat hij Pleysier en Broeksz gezegd had, daarbij extra onderstrepend dat geen 'hetze' mocht worden gevoerd tegen het Derde Rijk ('de omroepverenigingen hebben daarop geantwoord dat aan deze voorwaarde vrij gemakkelijk kon worden voldaan daar dit vóór mei 1940 evenmin geoorloofd was') en dat van de omroepverenigingen geen nationaal-socialistische propaganda gevergd werd; 'het nationaal-socialisme', zei hij, 'is geen exportartikel."

XCDe omroepverenigingen verklaarden zich daarop alle bereid, hun uitzendingen te hervatten." Daags daarna kreeg Freudenberg versterking in de persoon van een andere Duitser die Nederland veel beter kende dan hij: B. K. Th. F. Taubert; deze was van '28 tot '3 I in Amsterdam werkzaam ge

XClOverzicht,meidoor de secretarisvan de Radioraad, p.(Collectie-B.de Gaay Fortman).A.v.Dag. Bestuur Vara: Verslag,meiaan het hoofdbestuur, p.(Doea-r). 'A.v. s J. B. Broeksz: 'Omroepverenigingenp.(Collectie-Broeksz).Dag. bestuur Vara: Verslag,meiaan het hoofdbestuur, p.

20 I940, 2 2 3 27 1940, 5 II-8I8, 1940-1946', 2 6 27 1940, 5.

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

weest bij een radiofabriekje- - en zo begon de Rundfunkbetreuungsstelle te draaien die de gehele bezetting door het Nederlandse omroepbedrijf onder haar dagelijkse controle zou houden.

XCOp maandag 20 mei waren alle omroepverenigingen weer in de lucht.

XCEén dag later werden, hoewel Freudenberg daar geenszins op aangedrongen had, doorW. Vogt, de directeur van de Avro, alle Joodse medewerkers ontslagen; het waren er negen, onder wie algemeen bekende figuren als de dirigent Albert van Raalte en de voetbalverslaggever Han Hollander. Enkele van de ontslagenen waren aan de Avro van de oprichting af verbonden geweest. Geen hunner kreeg een cent vergoeding aangeboden behalve van Raalte: f 200; het aanbod werd door hem verontwaardigd afgeslagen. Vogt had hem als motief 'bedrijfsbeleid' opgegeven, 'doch ieder mens', aldus van Raalte, 'voelde en wist dat ik ontslagen werd omdat ik een Jood was." Enkele andere Avro-medewerkers staakten hun radio-arbeid op eigen initiatief, onder wie de filmrecensent 1. J. Jordaan, bekend als politiek tekenaar van De Groene Amsterdammer."

XCMet de radionieuwsberichten van het ÄNP hadden de omroepverenigingen geen bemoeienis; daar was overigens in de visie van lieden als Hushalm, Janke, Freudenberg en Taubert alles perfect in orde.

XCDe snelle Duitse greep naar pers en radio had zich voltrokken zonder dat de centrale Nederlandse overheidsinstanties in Den Haag er iets van wisten, laat staan dat zij er enige invloed op hadden kunnen uitoefenen. Mèt alle krantenlezers en radioluisteraars werden Winkelman en de secretarissengeneraal voor een voldongen feit geplaatst.

Het centrale gezag

XC

XCHoe verward de omstandigheden ook waren waarin koningin en kabinet op de vierde oorlogsdag, maandag 13 mei, Den Haag verlaten hadden, op één punt was, vooral door het initiatief van minister Steenberghe, duidelijkheid geschapen: hij had maandagmiddag generaalWinkelman en de secretarissengeneraal toegesproken, zeggend dat hij 'uit naam van de koningin en van het kabinet' het regeringsgezag aan de generaal overdroeg; de secretarissen

1 BG-Amsterdam, rijksrecherche: p.v. Taubert, p. 3. 2 BG-Amsterdam, rijksre cherche: p.v. inz. W. Vogt (30 april 1947), p. 26 (Doe 1-1814, b-l). Overige gege vens in Doe 1-378A, b-17. 3 BG-Amsterdam, rijksrecherche: 'Overzicht zaak Vogt' (22 april 1947), p. 3-6 (Doc 1-1814, a-2).

DE SECRETARISSEN-GENERAAL

generaal had hij verzocht, 'zich in alle opzichten naar de aanwijzingen van de opperbevelhebber te gedragen.' Onder voorzitterschap van het oudste lid, de secretaris-generaal van sociale zaken, Scholtens, kwam het college op dinsdag I4 mei bijeen. De capitulatie was nabij. Er heerste een nerveuze stemming. Hoe de Duitsers op bestuursgebied zouden ingrijpen, was een open vraag. Men zocht steun bij elkaar. Afgesproken werd, er naar te streven 'dat het bestuur ook onder de gewijzigde omstandigheden zo goed mogelijk zijn taak blijft vervullen'; kwam de bezetter met onaanvaardbare eisen, dan zou onderling overleg gepleegd worden; aanspraken van particulieren die zouden beweren, 'door of vanwege de Duitse regering gemachtigd te zijn het bestuur te voeren' (Mussert wellicht ?), zouden afgewezen worden.'

XCIn de nacht van dinsdag op woensdag (de capitulatie was'inmiddels aangekondigd) hielden alle secretarissen-generaal 'de wacht op hun departement om', aldus Hirschfeld, 'bij eventuele ongeregeldheden aanwezig te zijn en om te voorkomen dat het departementsgebouw bij de komst van Duitse militairen zou zijn verlaten.P Woensdag reeds bleek het departementsgebouw van Buitenlandse Zaken door de Duitsers te zijn verzegeld; hier had zich een Senderkommando van het Auswärtige Amt in genesteld dat met bezeten ijver de archieven, voorzover niet verbrand, ging doorzoeken op stukken die bewijzen konden dat de Nederlandse regering in het geheim met Frankrijk en Engeland samengewerkt had."

XCDie dag, wellicht ook op donderdag, hadden de secretarissen-generaal contact met Winkelman: er moest een werkverdeling gemaakt worden.J.

1 Notulen in Collectie-Hirschfeld. 2 H. M. Hirschfeld: (1960), p. 31. • Het dat door Eberhard von Künsberg gecommandeerd werd, constateerde dat een belangrijk deel van het archief van Buitenlandse Zaken verbrand was; sommige stukken haalde men nog uit de ketels van de centrale verwarming. Men vond wèl een dagboek dat minister van Kleffens tot 27 april bijgehouden had alsmede, in een van zijn kledingstukken, de tekst van het telegram van donderdagavond 9 mei met de waarschuwing van de gezant te Berlijn dat het Duitse offensief'volgens relatie militaire attaché' vrijdag morgen ingezet zou worden. Dat de attaché een belangrijke informant gehad had, was evenwel in Berlijn al bekend. Van Kleffens' dagboek bevatte enkele passages die bezwarend konden zijn voor gezant Zech en enige hoge functionarissen van het het werd deswege door een hun welgezinde figuur verdonkere maand. De archiefdelen die naar Berlijn overgebracht werden, vulden vier vracht auto's. De Haagse inspecteur-van-politie die voor het transport moest zorgen, kreeg te horen dat hij die vrachtauto's maar bijjoden in beslag moestnemen; dat weigerde hij. Voor de auto's zorgde de Rijksautomobielcentrale (F. Klijzing, 6 febr. 1959). Van de naar Berlijn overgebrachte archiefstukken ging een deel bij bombardemen

DE MILITARVERWALTUNG KOMT EN GAAT

Winkelmans instructies waren kort en duidelijk: 'Jullie moeten het werk doen', zei hij. 'Belangrijke vraagstukken leg je aan mij voor; ik wil geen lange nota's hebben; wie van de secretarissen-generaalmij wil spreken, is welkom; ik zal bij voorkeur mondeling mijn besluiten nemen; die moeten door de secretarissen-generaal worden bevestigd.'! Maar hoe lang zouden de Duitsers Winkelman als instantie boven de secretarissen-generaal erkennen? Al op vrijdag 17 mei hielden de secretarissen-generaal rekening met de mogelijkheid dat zij rechtstreeks onder een 'gevolmachtigde van de Duitse regering' geplaatst zouden wordenê: zij waren dan, zei Hirschfeld tegen een Duitser, onverminderd bereid tot 'loyalster Zusammenarbeit mit den deutschen Besatzungsbehörden' - mits er geen regering van NSB'ers kwam." Wat dat laatste betreft, sprak het college af dat de verbodsbepalingen die in de jaren' 30 tegen de NSB en andere extremistische organisaties uitgevaardigd waren, niet onmiddellijk ingetrokken zouden worden; zij bleven 'voorlopig' gehandhaafd.s Dat bepaalde men op 18 mei. Uit angst voor uitspattingen door dronkenschap werd diezelfde dag besloten dat Sociale zaken Winkelman zou voorstellen, voor het gehele land een tapverbod van onbeperkte duur af te kondigen- - dat zou alle caféhouders op slag tot de bedelstaf gebracht hebben. Het besluit is door Winkelman nimmer getekend.

XCAldus begon- formeel onder een Duits oppergezag waar men in die eerste dagen na de capitulatie op de departementen in de praktijk niet veel van merkte - het Nederlandse staatsapparaat aan de top weer te draaien, d.w.z. de bestaande wetgeving uit te voeren en nieuwe besluiten te nemen (op een aantal daarvan komen wij nog terug). De geünproviseerde constructie werd evenwellang niet door aile andere Nederlandse gezagsdragers of ex-gezagsdragers voetstoots aanvaard. Winkelman had op dinsdagavond wel meegedeeld dat hij 'op dit ogenblik de Nederlandse regering hier te lande verJ.

ten verloren, een ander deel werd na de oorlog door de Amerikanen in Duitsland gevonden en in 1949 weer aan Nederland overgedragen. Het overgrote deel van het archiefbleefin Den Haag en werd in '42, toen bleek dat de Duitsers het wilden vernietigen, door archiefambtenaren met veellist overgebracht naar een nog niet afgebouwd gedeelte van een laboratorium van de Technische Hogeschool te Delft. (L Ruys: 'Het Künsberg en de lotgevallen van het archief van het ministerie van buitenlandse zaken in Nederland van 1940-1945', 1961, p. 135-53). 1 Getuige H. M. Hirschfeld, dl. II c, p. 369. 2 College van secretarissen-gene raal (verder aan te halen als: Csg): Notulen, 17 mei 1940. 3 F. Benzier (consul generaal te Amsterdam): 215715). • Csg: Notulen, 18 mei 1940. 5 A. v.

tegenwoordig(de)', maar dat hem het oppergezag uitdrukkelijk namens koningin en kabinet overgedragen was, had hij niet gezegd; dat was ook niet op andere wijze bekendgemaakt. Evenmin was meegedeeld dat het college van secretarissen-generaal als een soort ministerraad onder Winkelman zou gaan fungeren en zulks werd ook niet door alle departementen onmiddellijk doorgegeven aan de overige bestuursorganen. Had men dit wèl gedaan, dan zou meer duidelijkheid zijn geschapen, maar de bezwaren die bij deze en gene leefden, zouden er niet door zijn opgeheven. Wie kende Winkelman? De generaal had geen staatkundige ervaring en, zo meenden die kritische geesten, evenmin staatkundig inzicht; de secretarissen-generaal zagen zij (en kenden zij ook veelal) als ambtenaren - aan de departementen, zeker, de hoogste ambtenaren, bekwaam ook, toegewijd, onkreukbaar, maar ambtenaren: mannen dus die zelf nooit jegens de volksvertegenwoordiging verantwoordelijkheid gedragen hadden en die, als het er op aankwam, hun eigen denkbeelden ondergeschikt hadden moeten maken aan de denkbeelden van hun ministers. Was in de noodsituatie waarin land en volk waren komen te verkeren, Steenberghe's constructie wel hecht en doortimmerd genoeg?

XCMaar zo spoedig gaf Colijn zijn denkbeeld: vorming van een nieuw kabinet, niet op. Hij belegde die middag om drie uur een bespreking in het huis vall de Dr. Kuyper-Stichting, waar van degenen die's morgens bij hem geweest waren, alleen van Dijk aanwezig was. Colijn had nu een bredere opzet gekozen. De voorzitters van Eerste en Tweede Kamer waren present: de Vos van Steenwijk en van Schaik, aangevuld met de liberale oud-minister Pock en twee katholieke oud-ministers, nu leden van de Raad van State: Aalberse en Koolen; ook de commissaris der koningin in Zuid-Holland, oud-minister van Karnebeek, was van de partij; sociaal- en vrijzinnigdemocraten ontbraken. Aalberse kwam even na het begin binnenvallen nadat, dat merkte hij,

XC'Colijn heftig tegen 't kabinet-de Geer had uitgevaren. Hij schetste de verontwaardigde afkeer van ons volk. Men was juist aan het betogen tegenover hem dat thans openlijke kritiek op ministers of koningin wegens hun 'vlucht', zelfs indien gerechtvaardigd, toch fout zou zijn. Wij moesten veeleer de bevolking kalmeren en vertrouwen inboezemen."

XCBesloten werd dat van Karnebeek nog diezelfde avond Winkelman zou bezoeken. Daags daarna, donderdag, bracht hij, maar nu ten huize van de Vos van Steenwijk, verslag uit. Voor het daartoe kwam, spitste de discussie zich evenwel toe op Colijns artikel in De Standaard dat alleen door van Dijk, en nog maar zwak, verdedigd werd; 'alle anderen lieten (er) zich scherp afkeurend over uit.'3

XCWellicht mede op gezag van Winkelman kon van Karnebeek meedelen dat de Duitsers 'overal zeer gematigd' optraden, 'hun oogmerk was blijkbaar om hier basis te leggen voor hun grote aanval op Engeland. Ze hadden er dus zelf belang bij om hier de toestand zo kalm mogelijk te houden.' Was het dan niet beter, hen niet te prikkelen? Met een 'provisionele regering' zou

XC1 B. C. de]onge: Dagaanteken.ingen, 15 mei 1940. P.]. M. Aalberse: Dagboek, 15 mei 1940. 3 A.v., 16 mei 1940.

COLIJN WIL EEN REGERING VORMEN

men bovendien koningin en kabinet afvallen en 'verdeeldheid in ons volk verwekken. Het bleek dat eigenlijk allen het hiermee eens waren'l - inclusief Colijn dus.

XCWas hiermee Colijns poging mislukt om boven winkelman een Nederlands kabinet te plaatsen", het streven om te morrelen aan de constructie: alleen Winkelman en de secretarissen-generaal representeren de regering, werd niet zo spoedig opgegeven. De burgemeester van Den Haag, mr. S. J. R. de Monchy, had al op dinsdagmorgen 14 mei Winkelman trachten te winnen voor het denkbeeld dat deze een Raad van Advies voor de Burgerlijke Diensten naast zich zou krijgen; de Monchy dacht eerst aan vijf personen, later aan een driemanschap waarvoor ook al enkele namen genoemd en op schrift gesteld werden.ê Winkelrnan had evenwel, aldus zijn eigen woorden, 'geen behoefte aan een permanent bestaande raad van advies ... Aan mij was een opdracht verstrekt welke ik had uit te voeren. Ik kon desgewenst elk advies vragen en verkrijgen.'! Daarbij wees hij het systematisch inschakelen van de Raad van State af: dat leek hem te omslachtig. Op 19 mei deed hij de secretarissen-generaal weten dat 'aangelegenheden te wier aanzien in normale tijd een wet, een algemene maatregel van bestuur of een koninklijk besluit worden vereist,' door hem bij simpel 'Besluit' geregeld zouden worden; daarbij werd de Raad van State als adviserende instantie uitgeschakeld, maar aangezien Winkelman tevens bepaald had dat de geschillen van bestuur (d.w.z. de conflicten tussen de verschillende bestuursinstanties des rijks) 'op de gebruikelijke wijze' behandeld zouden worden", zou de desbetreffende afdeling van de Raad (waartoe normaliter vijf van de tien leden behoorden)J.J.

1 A.v. 2 Een tweede, nauwelijks serieus te nemen poging werd ondernomen door van der Vaart Smit en een bekende van hem uit zijn studententijd, mr. dr. W. M. Westerman (getuige H. W. van der Vaart Smit, dl II c, p. 282). Deze laatste was in de jaren '30 enige tijd Tweede-Kamerlid geweest voor de autoritair-ge oriënteerde beweging Nationaal Herstel en nadien kortstondig lid van de NSB. Beiden vroegen zij Colijn op woensdagochtend mei of hij een kabinet wilde formeren waarin zij, blijkbaar overtuigd van eigen voortreffelijke, tot dusver niet voldoende gewaardeerde capaciteiten, zichzelf maar vast portefeuilles toegedacht hadden; Colijn verwees hen naar mr. B. Kan, lid van de Raad van State. Via de burgemeester van Den Haag" de Monchy, kwamen zij op vrijdag bij Winkelman terecht die het aan het eerzuchtig tweetal in een kort gesprek duidelijk maakte 'dat de vorming van een ... voorlopig bewind niet in overeenstemming was met de instructie die hij van Hare Majesteit de Koningin had ontvangen.' (Getuige W. M. Westerman, a.v., p. 384). 3 S. R. de Monchy: Dagboek, juli 1940, p. 8-9. • Getuige H. G. Winkelman, dl. VII c, p. 5 Rondschrijven, 19 mei 1940, van Winkelman aan de secretarissen-generaal (CNO-Csg, 1940, map 3).

DE MILITARVERWALTUNG KOMT EN GAAT

haar werk dienen voort te zetten. De Raad was hier niet weitlig verbolgen over. Hij achtte, in Aalberse's woorden, Winkelmans optreden 'verkeerd en onjuist. Verkeerd, omdat 't onnodig in strijd is met de Grondwet ... En onjuist omdat, als er een Duits burgerlijk bewind komt, het van groot belang is, dat de Raad van State ingeschakeld blijft.'l

XCHier was het laatste woord niet over gezegd.

XCNog voor Winkelman de taakverdeling tussen zichzelf en de secretarissengeneraal op schrift gesteld had, was het, niet aan Nederlandse, maar aan Duitse kant tot een merkwaardige poging gekomen om (altijd toch onder Duits oppertoezicht) het college van secretarissen-generaal tot een soort kabinet te promoveren waarbij door sommigen een leidende positie toegedacht werd aan de groot-industrieel dr. F. H. Fentener van Vlissingen. Deze was in '37 voorzitter geworden van de Nederlandse sectie van de Deutsch-Niederländische Gesel/schaft, een vereniging welker oprichting voorbereid was door de Dienststelle van von Ribbentrop (toen nog geen minister van buitenlandse zaken); bij die oprichting had aan Duitse kant het streven naar penetratie van de Nederlandse zaken- en society-wereld voorop gestaan. Fentener was voorts president van de Internationale Kamer van Koophandel. Uit niets blijkt dat hij, diep geschokt door de Duitse invasie, er op gebrand was, een zo hoge positie in te nemen. Hoe dat zij, zijn naam werd genoemd.

XCDe poging waar wij op doelen, kwam, zou men kunnen zeggen, uit de Duits-conservatieve hoek. Ondernomen werd zij tegen de achtergrond van de schok der gebeurtenissen - een schok die er toe geleid had dat zich op 15 mei en volgende dagen van brede kringen van het Nederlandse volk een gevoel van opluchting meester gemaakt had, gekoppeld aan gegriefdheid jegens koningin en kabinet. De Duitse militairen hadden niet geplunderd, geroofd of gemoord; er hadden geen pogroms plaatsgevonden; er waren geen massa-arrestaties verricht; het leek alles mee te vallen. Met name de Duitse gezant, Graf Zech, meende dat die gevoelssituatie een voldoendhechte basis vormde om Nederland zonder veel moeite tot de aanvaarding te brengen, ook innerlijk, van wat hij voor een verstandige, d.w.z. terug

XClP.]. M. Aalberse: Dagboek, 21 mei 1940.

'GRAF' ZECH HEEFT EEN PLAN

houdende Duitse Militárverwaltung hield. 'Loyalste Zusammenarbeit' met zulk een opperbestuur werd, zoals wij al weergaven, ook in de kring der secretarissen-generaal voor mogelijk gehouden. Geen wonder! Hirschfeld was bijvoorbeeld bepaald aangenaam verrast toen hij op rö mei bezoek ontving, niet van een bulderende, alle voorraden terstond opeisende Duitse bullebak, maar van een keurige, alleszins redelijke officier, Oberst Nagel, die in lange gesprekken van zoveel begrip getuigde voor N ederlands economische positie dat samen met hem prompt uitvoerige plannen op de gebieden van landbouwen veeteelt opgesteld werden, lopend tot en met de oogst van herfst' 41. 1

XCZechs streven liep parallel met dat van die Duitse hoge militairen die de plannen voor Militarveruraltungen in West-Europa juist daarom zo zorgvuldig uitgewerkt hadden omdat zij hoopten, aldus te kunnen voorkomen dat de Sicherheitspolizei en diverse instanties van de Nazipartij in een land als Nederland tot de vervolgingen en moordpartijen zouden overgaan die in Polen in de hogere kringen van de Duitse Wehrmacht hier en daar felle aanstoot gegeven hadden. Die Poolse gebeurtenissen waren aan generaals als de opperbevelhebber van het leger, von Brauchitsch, zijn chef-staf, Halder, en ook aan von Bock geenszins onbekend. Von Bock reageerde dan ook positief toen hij op I7 mei bezoek kreeg van von Falkenhausen (de aangewezen en inmiddels ook benoemde Militärbefehlshaber) en van de twee Duitsers die diens bestuur voorbereid hadden als hoofd en plaatsvervangend hoofd van de Militärverwaltungsstab: Reeder, die wij al noemden, en een andere Duitse bestuursfunctionaris, von Kraushaar. Van hen beiden was von Kraushaar o.m. met een ambtenaar van het Auswärtige Amt op I5 mei spoorslags naar Den Haag gereden. Ze hadden daar gesproken met Graf Zech en kwamen alop IÓ mei enthousiast terug met het plan om van de secretarissen-generaal een soort kabinet te maken met Fentener van Vlissingen (met wie men nog geen contact opgenomen had) als voorzitter.ê Het had niet veel moeite gekost, von Falkenhausen voor dat plan te winnen. 'Pür Holland', betoogden hij, Reeder en von Kraushaar op I7 mei tegen von Bock,

XC'sci eine Militärvenvaltung das einzig Richtige. Holländische Staatssekretäre" seien ZUT Mitarbeit bereit; sci haben nur Sorge wegen der Judenfrage und haben den Wunsch, dass die deutschen Gewalten sich an die Haager Landkriegsordnung halten und diese

1 Hirschfeld: p. 39. 2 no. I, 16 mei 1940 (CD!, I.0203-06). 3 Daarmee werden de secretarissen-generaal bedoeld.

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

als bindend anerkennen möchten. Das holländische Volk habe weitgehendes Vertrauen zum deutschen Soldaten gefasst. Der Einsatz der Militärverwaltung müsse auf lange Sicht erfalgen; ihre Ablösung nach kurzer Zeit durch eine Zivilverwaltung wûrde miserabel wirken.'l

XCSpeciaal met dat laatste was von Bock het geheel eens. Hij stuurde zijn bezoekers naar von Brauchitsch door. Graf Zech gaf zich inmiddels aan jubelende verwachtingen over: 'Stimmung gegenüber Deutschland', aldus zijn ijltelegram aan het Auswärtige Amt van 19 mei, 'erstaunlich gut ... Geschickte deutsche Militärvenvaltung hätte es in der Hand, Holland für die nächste Generation auch innerlich für uns zu gewinnen.'2 Samen met de secretaris-generaal van buitenlandse zaken, Snouck Hurgronje, had hij inmiddels met Fentener van Vlissingen gesproken. Daar diens voornamen 'Prederik Hendrik' waren, sprak men in die dagen in de kring der secretarissen-generaal al gekscherend over een nieuwe 'stadhouder Frederik Hendrik'." Heel die plannenmakerij was, zowel aan Duitse als aan Nederlandse zijde, op wensvoorstellingen gebaseerd. De beslissing lag niet bij von Bock en niet bij von Brauchitsch, niet bij von Ribbentrop en helemaal niet bij gezant Zech. De beslissing lag maar bij één persoon: bij Hitler, de Führer. En op 18 mei, daags voordat Zech zijn uitbundig telegram aan het Auswärtige Ami zond (hij werd spoedig naar Berlijn teruggeroepen), had de Führer zijn handtekening gezet onder het decreet waarbij voor bezet Nederland een Duits burgerlijk bestuur ingesteld werd onder leiding van een Reichskom missar, dr. Arthur Seyss-Inquart. Het enige wat hij toen nog niet vaststelde, was de datum waarop deze Reichsleommissar in functie zou treden.

Hitiers beleid

XC

XCWat wij omtrent Hitlers beleid aan aanwijzingen hebben (ze zijn schaars), doet het onwaarschijnlijk voorkomen dat hij ooit gebrand geweest is op een langdurig aanblijven van de Militdrverwaltung in Nederland. De conceptie van waaruit hij met betrekking tot ons land handelde, moeten wij ons intussen niet te concreet, niet te gedetailleerd voorstellen. Van jongsaf aan

XC1 F. van Bock: Kriegstagebuch, 17 mei 1940, aangehaald in H.-A. Jacobsen: Doku mente zum Wesifeldzug 1940, (1960) p. 43. 2 Telegram, 19 mei 1940, van gezant "Zech aan het Auswärtige Amt (FOISD, 84327). 8 Getuige H. M. Hirschfeld, Enq., dl. II c, p.

HITLE RS BELEID

had hij meer belangstelling gehad voor Centraal- en Oost-, dan voor Noorden West-Europa. Toen hij in '33 aan de macht kwam, was zijn eerste doel geweest, het Duitse volk volledig gelijk te schakelen en Duitsland met verbreking van 'de ketenen van Versailles' weer te maken tot een sterke, in volstrekte zelfstandigheid handelende grote mogendheid. Vier dagen na zijn benoeming tot rijkskanselier had hij in de geheime bespreking met de bevelhebbers van leger en marine die wij in Voorspel memoreerden, op de vraag hoe hij Duitslands herstelde politieke macht wilde gebruiken, volgens de aantekeningen van een der deelnemers geantwoord: "[etzt noch nicht zu sagen. Vielleicht Erkämpfung neuer Export-Möglichkeiten, uielleicht - und wohl besser Eroberung neuen Lebensraums im Osten und dessen rücksichtslose Germanisierung, Ook in Mein Kampf had hij al de wenselijkheid betoogd om, ten koste van de door hem geminachte Slavische volkeren, Lebensraum in het oosten te veroveren. Oostenrijks Anschluss (maart '38) beschouwde hij niet als een wezenlijke verschuiving van Duitslands grenzen maar eerder als herstel van een natuurlijke eenheid; van de wenselijkheid van dat herstel was hij al in zijn jeugd overtuigd geraakt. Het bedwingen van Tsjechoslowakije dat in twee stadia verliep (eind september '38: inlijving van het Sudetengebied, midden maart '39: bezetting van Bohemen en Moravië), was niet zozeer doel op zichzelf als wel middel tot versterking van Duitslands positie door de op dat moment potentieel-sterkste militaire tegenstander in het hart van Europa uit te schakelen. Daar bleek intussen opnieuw dat politieke dwang hand in hand ging met militaire bezetting.

XCWelke vormen die politieke dwang aannam, hing af van de toekomstige plaats die Hitler het betrokken volk min of meer toegedacht had en van de mogelijkheden die er zich boden. Wat de Tsjechen betreft, stond voor hem als rechtgeaard Duits (beter misschien: Duits-Oostenrijks) chauvinist vast, dat hun eigen politieke en culturele leven onderdrukt moest worden; overigens waren de Tsjechen hem welkom als ijverige arbeiders met een te waarderen zware industrie. Handhaving van een marionetten-regering was in hun geval geen bezwaar; een Reichsprotektor (von Ribbentrops voorganger als minister van buitenlandse zaken: von Neurath) zorgde voor het oppertoezicht, de Sicherheitspolizei voor het uitschakelen van alle organisaties die zich tegen de Duitse overheersing zouden kunnen verzetten.

XCIn Polen ging Hitler een stap verder: de gehele Poolse staat werd door hem vernietigd. Terwijl hij Polens oostelijke -helft aan de Sowjet-Unie overliet, lijfde hij van de westelijke helft het grootste gedeelte bij Duitsland in; tussen het Russische en het Duitse gebied bleef een schamele rest bestaan: het Generalgouvernement. dat, met uitschakeling van welk Pools bewind ook, in oktober '39 onder een in Krakau zetelende Generalgouverneur geplaatst

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

werd: Hans Frank; Seyss-Inquart werd diens plaatsvervanger. Zowel in het Duitse gebied als in het Generalgouvernement werden de Polen als 'billige sklaven' (in die geest uitte Hitler zich) behandeld; de systematische uitroeiing van hun intelligentsia begon al in de herfst van '39, de Poolse Joden werden enige tijd later in ghetto's samengedrongen.

XCBij de verovering van Denemarken en Noorwegen stond bij Hitler weer het militaire motief voorop: in Noorwegen wilde hij de Geallieerden vóór zijn en bases veroveren om Engeland meer in het nauw te drijven; de gelijktijdige bezetting van Denemarken was een voorwaarde daartoe. Op de dag waarop die strategische verrassing slaagde (9 april' 40), zei Hitler tegen de partij-ideoloog Alfred Rosenberg (die hem met de leider van de Noorse Nazi's, Quisling, in contact gebracht had): 'Sa wie aus dem Jahre 1866 das Reich Bismarcles entstand. sa wird aus dem heutigen Tag das Grossgermanische Reich entstehen.'? Van dit Grossgermanische Reich had, naar het ons voorkomt, Hitler zo ooit, zeker op dat moment nog geen duidelijke voorstelling, maar wij willen zijn woorden toch wel zo interpreteren dat hij, sinds de lente van '40, in zijn toekomst-conceptie staten als Denemarken en Noorwegen op lange termijn zag opgaan in een Grootgermaans rijk waarvan hem overigens omvang en structuur nog maar vaag voor de geest stonden.ê Men moet goed in het oog houden dat, toen de tweede wereldoorlog eenmaal uitgebroken was, de onmiddellijke problemen van die oorlog over het algemeen bij hem prevaleerden.

XCTen aanzien van het bestuur van bezet Denemarken en bezet Noorwegen had Hitler tevoren slechts één ding met kenmerkende duidelijkheid bepaald: er zou geen Militärverwaltung komen; zelfs het voorstel van de staf van von Falkenhorst (de generaal die de operatieplannen ontwierp en hun uitvoering zou moeten leiden) om aan de Wehrmachtbefehlshaber in beide landen een Beauftragter toe te voegen die zich met de politieke en bestuursaangelegenheden zou bezig houden, werd door Hitler verworpen": hij wilde het gehele civiele complex van het militaire losmaken.

XC1 H. G. Seraphim: Das politische Tagebuch. Aljred Rosenbergs aus denJahren 1934-35 und 1939-40 (1956), p. 104. 2 In juli 1941, ruim drie weken na het begin van de inval in de Sowjet-Unie, sprak Hitler zich in zeer kleine kring uit over het beleid dat aldaar gevoerd moest worden. 'Die Motivierung unserer Schritte vor der Welt tnûsse sich', betoogde hij, 'nacn taktischen Gesichtspunkten richten. Wir mussten hier genau so vorgehen wie in den Pällen Norwegen, Dänemark, Holland und Belgien. Aucn in diesen Pällen hàtten. uiir nichts ûber unsere Absichten gesagt und wir ururden dies aucli weiterkin klugerweise nicht tun.' (Verslag, 16 juli 1941, door Martin Bormann, Neur. doc. L-221, IMT, dl. XXXVIII, p. 87). • H. D. Laack: Quisling, Rosenberg lind Terboven. Zur Vorgeschichte und Geschichte der nationalsozialistischen Revolution in Norwegen (1970), p. 274-75.

HITLER EN NOORWEGEN

XCWat Denemarken betreft, aanvaardde hij op 9 april het voortbestaan van een 'onafhankelijke' Deense regering als de prijs die hij betalen moest voor Denemarkens snelle capitulatie die hem, gegeven het riskante karakter van de landingen in Noorwegen, zeer welkom was; die 'onafhankelijkheid' zou, afgezien nog van het feit dat er in Denemarken Duitse garnizoenen kwamen, uiteraard gepaard gaan met constante Duitse druk op tal van terreinen van het bestuur en van het openbare leven.

XCIn Noorwegen werd Hitler voor onvoorziene problemen geplaatst. De Noorse regering weigerde zich over te geven; op 9 april, 's morgens om half negen, verlieten koning Haakon, zijn kabinet, de parlementsleden en de hoogste departementsambtenaren per extra-trein Oslo dat, zo namen zij terecht aan, binnen enkele uren door Duitse troepen bezet zou worden. Daarmee was in de Noorse hoofdstad een politiek vacuüm ontstaan. Toen Quisling in die omstandigheden deed weten dat hij voornemens was, een nieuwe regering te vormen, keurde Hitler in een telefoongesprek met de Duitse gezant, Bräuer, dat plan goed; Bräuer kreeg tot taak, koning Haakon er toe te bewegen, Quisling officieel tot minister-president te benoemen. 'AdolfLegalität' (aldusHitlers bijnaam in eigen kring tijdens de laatsteperiode van de Weimar-republiek) was er nu eenmaal gebrand op, voor de schijn de wettelijke vormen in acht te nemen.

XCMaar alles liep mis.

XCIn Oslo en omgeving weigerde het resterende Noorse bestuursapparaat, met een verrader als Quisling samen te werken en de koning dacht er niet aan, de eis van de gezant in te willigen. Grote verwarring ontstond. Twee opdrachten van Hitler om de onwillige Haakon te kidnappen, bleken onuitvoerbaar. Bräuer trachtte de administratieve chaos in het bezette deel van Noorwegen te bezweren door goed te vinden dat de Noorse Hoge Raad een tijdelijke 'raad van bestuur' in het leven riep: die Hoge Raad was daartoe bij ontstentenis van de koning gemachtigd. Unterstaatssekretär Habicht van het Auswärtige Amt, die als observator naar Oslo gezonden was, verenigde zich met die opzet. Op 14 aprilliet Hitler 'premier' Quisling dus vallen en op de r sde trad de 'raad van bestuur', die uit zeven Noorse notabelen bestond, in functie. Maar toen nu bleek dat die raad, in tegenstelling tot hetgeen Habicht aanvankelijk gedacht had, niet heel Noorwegen vertegenwoordigde maar zich uitsluitend in de bezette delen des lands als een tijdelijk lichaam beschouwde dat zich bovendien in generlei opzicht tegen de wettige regering wilde keren, achtte Hitler zich niet alleen door Habicht, maar ook door Bräuer misleid en bedrogen: beiden werden teruggeroepen, ontslagen en de militaire dienst ingejaagd.

XCTwee dagen lang mocht daarop von Falkenhorst de uitvoerende macht

DE MILITARVERWALTUNG KOMT EN GAAT

uitoefenen - toen had Hitler een betere oplossing klaar: Terboven, de Gauleiter van Essen, werd (2<I april) tot Reichseommissar van Noorwegen benoemd. Hitler zei hem dat zijn taak was, de Noren 'als Freunde zugewinnen'2; een 'vriendschapsgeschenk' ontbrak niet: op 9 mei bepaalde Hitler dat alle Noorse krijgsgevangenen vrijgelaten moesten worden.

XCDeze verwarde Noorse gebeurtenissen vormen een factor van belang bij de voorgeschiedenis van Seyss-Inquarts Reichskommissariat. Er zijn er meer,

XCIn de eerste plaats denken wij dan aan het feit, dat I-:Iitlersaanbod tot een regeling volgens het Deense model, op IO mei niet verder kwam dan tot de minister van buitenlandse zaken, van Kleffens. en door deze verontwaardigd van de hand gewezen werd. Enkele dagen later bleken koningin en kabinet naar Engeland vertrokken te zijn: met hen was geen regeling meer mogelijk. Hitler was er een kleine twee jaar later nog 'froh' om, 'dass die holländische Könighl Wilhelmine geflüchtet sei und nicht noch wie der Belgier-Konig Leopold durch ihr Vcrhandensein einen Faktor darstelle, auf den man Rücksicht nehmen miisse.'3

XCIn de tweede plaats keek I-:Iitler verder dan naar Nederland: hij keek ook naar Nederlands-Indië dat, in de versimpelde visie van veel Duitsers, de financieel-economische basis vormde van wat zij voor 'das stein reiche Holland' hielden. Hitler besefte dat Japan op Indië aasde en dat het elke wijziging in de internationaal-rechtelijke status van Nederland, bijvoorbeeld annexatie door Duitsland of enige andere vorm van opgaan in het Derde Rijk, als aanleiding zou kunnen nemen om te trachten, Indië in de wacht teslepen, Voor de schijn moest Nederland dus 'zelfstandig' blijven, 'schon wegen ihres kolonialen Besitzes', zei Hitler begin oktober '40 tegen Mussolini."'Es kommt uns darauf an', betoogde Seyss-Inquarts naaste politieke adviseur, Generalkommissar Schmidt, eind maart' 41 tegen het sprekerskorps der NSB, 'wie es uns gelingt, diese wichtigsten Kolonien die es auf der Welt gibt und die es für die ganze Welt gibt, für die Niederlande oder, lassen wir ganz offen sein' (Schmidt was dat zelden), 'für Europa zu erhalten'5 - daarbij dacht hij natuurlijk vooral aan Duitsland. Dat die belangstelling voor Indië jegens de Japanners ontkend moest worden, spreekt vanzelf: geen slapende honden wakker maken!

XCIn de derde plaats was het Hiders voornemen, naast de Noren ook de

XC1 De term 'Reichskommissar' gaf aan, dat de taak die verricht moest worden van speciale aard was, een urgent karakter droeg en slechts tijdelijk uitgeoefend zou worden. Op tal van gebieden kende het Derde Rijk 'Reichskommissare', 2 H. D, Loock: Quisling, Rosenberg und Terboven. p. 269-70. 8 Op 28 maart 1942 (Hit/ers Tischgespräche im Fûhrerhauptquartier 1941-1942 (1963), p. 221). F. Halder: Tagebuch, dl. IV, p. 204. 5 'Kurzer Bericht über die Rede des Herrn GK Schmidt ... am 22. Màrz 1941' (NSB, 47 e).

HITLER EN NEDERLAND

Nederlanders 'als Preunde zu gewinnen'. Hij zag dat als een politiek proces van aanzienlijke duur en bijzondere gecompliceerdheid. Uiteraard moest eerst de oorlog gewonnen worden en wat Nederland op economisch gebied tot die overwinning kon bijdragen, moest het leveren: de regelingen die daartoe getroffen moesten worden, behoorden vooral tot het rèssort van Goering in zijn hoedanigheid van Beaujtragter für den Vierjahresplan. Het was evenwel niet Hitlers bedoeling, Nederland tot het uiterste te exploiteren. Twee richtlijnen gafhij aan: de levensstandaard in Nederland mocht niet beneden die in Duitsland dalen- en de grote Nederlandse ondernemingen moesten met Duitse a.h.w. vervlochten worden.ê

XCDat laatste had ook politieke bedoelingen.

XCDie Verflechtung diende namelijk een middel te zijn tot het einddoel dat Hitler (wij zeggen niet: van meet af aan, maar toch wel: sinds de tweede helft van mei '403) voor ogen was komen te staan: een Nederland waarin, vanzelfsprekend onder zijn hoogste zeggingschap. de organisatievormen van het nationaal-socialistische Derde Rijk tot volle wasdom zouden zijn gekomen. Dat einddoel wilde hij niet onmiddellijk met dwang opleggen: zulks zou, gesteld dat het mogelijk was, te veel weerstanden opwekken en zodoende de rust in het land verstoren welke voorwaarde was voor een zo harmonisch mogelijke inschakeling van het Nederlandse productie-apparaat in de Duitse oorlogseconomie. Natuurlijk zou men van meet af aan een zekere mate van dwang niet kunnen ontberen: het parlementaire stelsel moest opgeheven worden, de publiciteitsmedia gelijkgeschakeld, allerlei nationaalsocialistisch getinte organisaties opgericht en, na een aanloopperiode, dienden de Joden om te beginnen in hetzelfde maatschappelijke isolement gedrongen te worden waarin zij zich al in Duitsland bevonden; dat men het verzet onbarmhartig zou moeten bestrijden, sprak vanzelf. Daarnaast zou het, meer positief, de primaire taak zijn van het nieuwe Duitse bestuur om wat zich in de naaste toekomst openlijk aan politieke krachten zou gaan roeren, voorzichtig, maar toch ook met gedecideerd ingrijpen in nationaal-socialistische richting te stuwen; wellicht zou men vroeg oflaat als tussenstadium een op

1 Men treft in dat verband in 1940 en '41 in verschillende Duitse stukken de term aan. 2 ist zei Fisch böck beginjuni '40, Ver slag van bespreking, r juni 1940, bij Fischböck;HSSuPF, 69 A a). 8 Op 20 mei, de dag waarop de Duitse troepen het Kanaal bereikten, speculeerde Hitler over een vredesverdrag dat hem de zou waarborgen (A. jodl: 20 mei 1940); Nederland vormde formeel sinds bijna drie eeuwen (1648) geen deel meer van het Duitse Rijk.

DE MILITARVERWALTUNG KOMT EN GAAT

het nationaal-socialisme georiënteerde regering kunnen vormen - uiteraard onder Duits opperbestuur. De politiek van dat bestuur moest dus, het einddoel niet meer dan vagelijk aangevend, een combinatie zijn van geruststellingen, vleierij, propaganda en onophoudelijke pressie - dat alles met zo geraffineerde discretie aangewend dat de Nederlanders nimmer het proces als geheel zouden overzien maar hoogstens enkele geïsoleerde stadia en dat zij, was het einddoel eenmaal bereikt, het strelend gevoel zouden hebben dat zij als het ware uit zichzelf de zegeningen van het nationaal-socialisme ontdekt hadden.

XCTheoretisch had ook een militair bestuur op dat einddoel kunnen toewerken, maar Hitler achtte zijn generaals in het algemeen incapabel om het mengsel van sluwe vasthoudendheid en brutaal doorzettingsvermogen op te brengen dat hij in het geval van Nederland wenselijk achtte. Politiekconservatieve, soms door fatsoensoverwegingen geremde oude heren kon hij daar niet gebruiken; een heel andere figuur was nodig, bij voorkeur een figuur die in hoge mate aan hem verknocht was.

XCToen hij van het vertrek van koningin en kabinet vernomen had, dacht Hitler nagenoeg onmiddellijk aan Seyss-Inquart, Diens naam viel in dit verband al op 15 mei in een gesprek met Himmler.! Geen wonder: in de periode '33-'38 had Seyss-Inquart in Oostenrijk juist dat mengsel van vasthoudendheid en sluwheid aan de dag gelegd dat Hitler in een Reichskommissar van bezet Nederland begeerde. Hij had in Seyss-Inquart veel vertrouwen. Bovendien wilde deze uit Krakau weg en kon hij daar gemist worden.

XCWat de formaliteiten betreft, maakte de Reichskanzlei het zich gemakkelijk: het decreet waarmee nog geen vier weken tevoren Terboven tot Reichskommissar van Noorwegen benoemd was, werd domweg gecopieerd. Het op Nederland betrekking hebbende stuk werd op 18 mei ondertekend." Het bepaalde dat Seyss-Inquart rechtstreeks onder Hitler kwam te staan en van deze richtlijnen en instructies zou ontvangen; dat naast de Reichskommis sar een Wehrmachtbefehlshaber zou optreden (die, krachtens een besluit van 20 mei, óók rechtstreeks ondergeschikt zou zijn aan Hitlerê): dat de Reicks kommissar van Duitse politiekrachten gebruik zou kunnen maken en zich overigens van het Nederlandse bestuur zou kunnen bedienen en dat het Nederlandse recht van kracht zou blijven, 'voorzover het met de bezetting te verenigen is'. Het decreet verscheen in het Reichsgesetzbiatt alsmede in de Duitse en Nederlandse pers. Een dag later, 19 mei, ondertekende Hitler een3

1 Brief, 16 mei 1940, van Himmler aan Seyss-Inquart 628). 2 Tekst in p. 2-5. 3 Tekst in serie D, dl. IX (1962), p. 317 en in (1950), p. 230.

SEYSS-INQUARTS BENOEMING

tweede decreet - maar dat bleef geheim: Goering kreeg het recht, SeyssInquart rechtstreeks instructies te geven op economisch gebied.

XCDiezelfde rode mei nam Seyss-Inquart in Hiders militaire hoofdkwartier in de Eifel zijn benoemingsoorkonde in ontvangst. Er vond een eerste gesprek plaats waarin Hider, naar wij aannemen, de hoofdlijnen van het te voeren beleid uitstippelde. 'Fuhren Sie ein grosses Haus', zei hij nog. 'Nehmen Sie Ihre Frau mit, denn ich mcchte dass Sie sich mit den Hollándern au! gesell schajtlichem Wege be!mmden.'l Mevrouw Seyss-Inquart wist toen al wat te geschieden stond: op weg naar Hiders hoofdkwartier had haar man haar in Wenen opgebeld, bedekt te verstaan gevend welke nieuwe taak hem wachtte: 't». Trude, der Führer will dass ich Tulpen pflanzen gehe.'2

XCHet klonk idyllisch.

Winkelman

XC

XCDat Hider ten aanzien van Denemarken en Noorwegen de politieke invloed der generaals bij voorbaat uitgeschakeld had, was aan hun collega's die de Militärverwaltung van Nederland met zoveel zorg voorbereid hadden, onbekend gebleven: de inval in de twee genoemde landen was door een aparte staf voorbereid die niet onder de opperbevelhebber van het leger, van Brauchitsch, ressorteerde, maar onder Keitel, de chef van Hiders staf als opperbevelhebber van alle delen van de Duitse krijgsmacht: het Oberkom mando der Wehrmacht. Dat er in Noorwegen op politiek gebied veel misgegaan was, moet wel tot de voor Nederland bestemde gezagsdragers der Militárverwaltung doorgedrongen zijn. Desondanks trof het hen en anderen uitermate pijnlijk dat Hider door hun met zoveel zorg voorbereide opzet een forse streep haalde. De chef-staf van het Oberkommando des Heeres, Halder, schreef verbitterd in zijn dagboek dat het gebeurde weer eens 'die vö"/lige Unaufrichtigkeit der obersten Führer dem OKH gegenüber' aangetoond had." Daar kwam nog bij, dat van Falkenhausen gedwongen werd, een groot deel van zijn staf in Duitsland achter te laten en dat hij, nadat bevel en tegenbevel elkaar afgewisseld hadden, pas op 19 mei (die avond maakte de Duitse radio Seyss-Inquarts benoeming bekend) verlof kreeg, met een3

1 Herinnering van mevr. Seyss-Inquart (H.]. Neuman: p. 133). 2 A.v., p .. 130. 3 F. Halder: 17 mei 1940, aangehaald in Jacobsen: p. 39.

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

klein aantal medewerkers naar Den Haag te reizen.' De overigen kwamen voorlopig Nederland niet binnen, hetgeen drie dagen later generaal Thomas, chef van het Wehrwirtschafts- und Rüstungs-Amt van de Wehrmacht dermate verdroot dat hij de officier die de Nederlandse wapenindustrie tot het uitvoeren van Duitse orders moest bewegen, Oberstleutnant Preihere von Schrötter, opdracht gaf, dan maar zonder verlof naar Den Haag te gaan om daar onmiddellijk de Rüstungsinspektion Niederlande op te richten." Het was deze von Schrötter door wiens toedoen Seyss-Inquart kort na zijn aankomst de eerste politieke vuurproef in ons land te doorstaan kreeg.

XCGeneral der Infanterie Alexander von Falkenhausen, wiens interregnum precies negen dagen zou duren (hij trad op 20 mei officieel in functie en droeg op de zçste zijn gezag aan Seyss-Inquart over), wasgeen nationaalsocialist. Hij was een conservatief en aristocratisch man en hij was er ten volle van doordrongen dat in Gen land als Nederland met dwang weinig te bereiken viel. De tijdelijkheid van zijn macht maakte hem in feite machteloos. Aan Winkelman kon hij enkele politieke vriendelijkheden bewijzen en de opperbevelhebber noemde dan ook na de oorlog het contact met von Falkenhausen en met de Oberfeldkommandant in de provincies Utrecht, Noorden Zuid-Holland, generaal Streccius, 'buitengewoon goed, niet alleen formeel, maar ook wat hun medewerking betreft'. 3

XCDeze Streccius was het die op de tweede dag van von Falkenhausens interregnum een merkwaardig initiatief nam dat in elk geval met het tijdelijk karakter van dat interregnum in strijd was. Uit de drie genoemde provincies ontbood hij nl. de commissarissen der koningin naar Den Haag. Van hen drieën kwamen wij van Karnebeek (Zuid-Holland) al tegen als de man die er misschien meer dan iemand anders toe bijgedragen had dat Colijn zijn plan opgaf om een nieuwe regering te laten vormen. De commissaris van Noord-Holland, mr. dr. A. baron Röell, was zes-en-zeventig jaar oud en verre van gezond. Zijn ambtgenoot voor Utrecht daarentegen, jhr. mr. dr. L. H. N. Bosch ridder van Rosenthal, twintig jaar jonger dan Röell, blaakte van gezondheid niet alleen maar ook van strijdlust; object van die strijdlust vormde het departement van binnenlandse zaken en met name secretarisgeneraal Frederiks.

XCBosch van Rosenthal was niet vergeten dat hij medio maart een brief ontvangen had waarin de minister van binnenlandse zaken, van Boeyen, had doen weten dat, indien een bepaalde provincie bezet zou zijn, de rijks3

1 Nr. I (CDI, 1.0207). 2 IQ april I940-30 sept. 1942, p. 2 (CDI). 3 Getuige H. G. Winkelman, ell. VIle, P·566.

BOSCH V AN ROSENTHAL

ambtenaren in die provincie bij moeilijke kwesties contact zouden moeten zoeken met de betrokken commissaris der koningin 'als hoogste voor hen bereikbare Nederlandse autoriteit'. Daarmee had de regering het denkbeeld afgewezen dat in de kring der commissarissen der koningin gerezen was: hen bij voorbaat aan te wijzen als 'centraal bestuur' in het bezette deel des lands. Deze gedachtenwisseling had plaats gevonden met het oog op een situatie waarbij een deel van Nederland bezet, een ander deel nog vrij zou zijn - een situatie die, even van Zeeland afgezien, op IS mei niet meer bestond. Die dag hield Bosch van Rosenthal een krachtige toespraak tot de ambtenaren van zijn Utrechtse griffie. 'Wij zijn in oorlog', zei hij ongeveer,

XC'Duitsland is onze vijand; die dit niet voelt, is geen Nederlander. De ambtenaren zijn een deel van het Nederlandse gouvemement ... Ons land verkeert in dezelfde toestand als België tussen 1914 en 1918. Het kanon zwijgt, het geweer is neergelegd, maar de andere wapens: zwijgen en onze waardigheid, hebben wij niet neergelegd. Die zich daaraan niet houdt, zal zulks niet vergeven worden'l

XC- en bij die laatste woorden 'ging zijn gebalde vuist in de hoogte."

XCIngelijke geest sprak hij een dag later een aantal Utrechtse hoogleraren toe; maar hun deelde hij toen ook mee dat de commissarissen der koningin vóór 10 mei 'nadrukkelijk gevraagd (hadden), bij wie het gouvernement geconcentreerd zou zijn, indien onverhoopt als gevolg van oorlogsgeweld het contact met de regering zou zijn verbroken. Er werd toen geantwoord dat in dat geval alle Nederlandse autoriteiten zich in verbinding hebben te stellen met de gouverneur hunner provincie, als drager van het hoge gezag.'3

XC'Drager van het hoge gezag' was niet hetzelfde als 'hoogste voor hen bereikbare autoriteit', de formulering welke van Boeyen gebruikt had. Was eenmaal het gehele land bezet, dan zouden ook andere hoge autoriteiten bereikbaar zijn: de secretarissen-generaal bijvoorbeeld. Zij waren evenwel in de visie van Bosch van Rosenthal' ambtenaren, zij het dan ook hoge ambtenaren, doch aan wie ten enenmale 'regeren' vreemd was.'4

XC1 T. Vorstius Kruyff: 'De provinciale griffievan Utrecht in het begin van de Duitse bezetting', p. 3 (Doe II-SIl E). 2 G. van Arkel: 'Aantekeningen', I, p. 4 (Doe 1-37 A, a-r). 3 Rijksuniversiteit Utrecht, Senatus contractus: verslag van de vergadering van 16 mei 1940 (Collectie-Geyl). 4 Brief, 20 jan. 1942, van L. H. N. Bosch van Rosenthal aan A. M. I. J. baron van Wijnbergen (Enq., punt b-e-d-e, gestenc, bijl. 27S).

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

XCHet viel dan ook bij hem in goede aarde toen de Duitse generaal Streccius het aan hem, van Karnebeek en Röell op 21 mei duidelijk maakte dat hij, Streccius, als 'de bevoegde autoriteit van Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht' in de eerste plaats met de drie commissarissen wilde samenwerken. 'Bij het vertrek zeide daarop Röell tegen van Karnebeek en mij', aldus Bosch van Rosenthal enige tijd later,

XC'dat blijkbaar de Duitsers ons tot een soort gezag in elke provincie wilden opwerpen en dat het hem leek, al was dat nu verre van aangenaam, dat deze voorlopige oplossing nog zo dwaas niet was. Ik beaamde dit, doch van Karnebeek voelde er niets voor; hij was van oordeel dat de secretarissen-generaal daarvoor de aangewezen personen waren, een mening die Röell noch ik deelden.' 1

XCVan Karnebeek liet het er niet bij zitten: hij zocht (dat had hij zijn twee ambtgenoten ook gezegd) Frederiks op, Frederiks waarschuwde generaal Winkelman en twee dagen later (23 mei) ging van deze een brief uit 2 waarin hij alle commissarissen der koningin deed weten dat hij, Winkelman, de vervanger was der regering; hij zette uiteen hoe hij voor landelijke regelingen samen met de secretarissen-generaal (niet de comrnissarissen der koningin!) de nodige 'Besluiten' zou voorbereiden, deed mededeling van enkele belangrijke decisies die al genomen waren en voegde aan zijn brief een opmerkelijk strijdvaardig slot toe dat misschien niet door von Falkenhausen, maar zeker door de inmiddels benoemde Seyss-Inquart als een uitdaging beschouwd mocht worden: 'Ik twijfel er niet aan', schreefWinkelman,

XC'_ en het is mij dan ook reeds herhaaldelijk gebleken _ of u laat zich bij de uitoefening van uw hoge ambt in deze voor ons vaderland zo moeilijke tijd in de eerste plaats leiden door de gedachte dat bij ons volk het gevoel van trouwaan onze geëerbiedigde koningin levendig wordt gehouden en, waar nodig, wordt opgewekt. Hare Majesteit heeft mede op mijn raad een besluit genomen dat haar zeer zwaar is gevallen doch waarbij hoogstderzelve uitsluitend het hogere belang van het Koninkrijk der Nederlanden in de meest uitgebreide zin des woords voor ogen heeft gestaan.

XCDoor de eenheid van het land te bevorderen en door samen te werken met het _ tijdelijk in mijn handen gelegde _ centrale Nederlandse gezag, zalongetwijfeld na het luwen van de storm ons vaderland ongebroken uit de branding weder oprljzen.

XCIk zal het op hoge prijs stellen indien u de hiervoren neergelegde gedachten tot richtsnoer zult willen nemen bij de besprekingen met de burgemeesters en andere daarvoor in aanmerking komende personen in uw provincie en hunA.v.Tekst:dl.b, p.

1 2 II r63.

WINKELMANS BRIEF V AN 23 MEI

daardoor de leiding tot eensgezind samenwerken zult willen geven welke zij thans meer dan ooit behoeven.'

XCBosch van Rosenthal kon de geest van die brief van harte onderschrijven maar de eonsequentie die er voor hem uit voortvloeide: dat hij uit Den Haag door Frederiks ondertekende aanwijzingen zou ontvangen, stak hem diep. Winkelman en van Voorst tot Voorst ging hij waarschuwen dat hij weigerde, zich 'onder alle omstandigheden te voegen naar de orders van de secretarissen-generaal want dezen waren tenslotte ambtenaren met geen enkele verantwoordelijkheid.'l

XCZijnerzijds liet Frederiks niet na, begin juni jegens de commissarissen der koningin, Bosch van Rosenthal incluis, schriftelijk te onderstrepen dat 'een zo krachtig mogelijk centraal gezag een onontbeerlijke voorwaarde (was) voor het in stand houden van onze vrijheden en rechten.' De commissarissen dienden dan ook met hem, Frederiks, 'een zo intensief mogelijk contact' te onderhouden; 'dit is', schreef hij, 'bepaaldelijk van belang opdat worde vermeden dat in de provincie maatregelen worden genomen welke zouden indruisen tegen het algemene, in overeenstemming met de Duitse autoriteiten, te volgen regeringsbeleid.f

XCDit rondschrijven kan Bosch van Rosenthals ergernis slechts versterkt hebben. 'Regeringsbeleid'! Zat de wettige regering dan niet in Engeland?

XCBosch van Rosenthal was niet de enige die betwijfelde of Frederiks de capaciteiten bezat die voor de moeilijke post op Binnenlandse Zaken gewenst waren. Ook Winkelman was er niet zeker van. Hem had het verbaasd, en wellicht geërgerd, dat Frederiks op 18 mei de cornmissarissen der koningin en de burgemeesters verzocht had, de provinciale staten resp. de gemeenteraden niet meer bijeen te roepen. Frederiks was bevreesd geweest dat het daar als weerslag op bepaalde oorlogsgebeurtenissen zou kunnen komen tot 'ontboezemingen die zeer gevaarlijk konden zijn.'3De overige secretarissengeneraal die hij niet geraadpleegd had," hadden zijn besluit voor kennisgeving aangenomen: zij waren het er blijkbaar mee eens. Winkelman niet: in statenJ.

1 Getuige L. H. N. Bosch van Rosenthal, a.v., dl. VII c, p. 114. 2 Rondschrijven, 4juni 1940, van Frederiks aan de comm. der koningin (Collectie-Frederiks, 7-e-7). 3 K. Frederiks: (1945), p. 68. • Csg: Notulen, 18 mei 1940.

DE MILITARVERWALTUNG KOMT EN GAAT

en gemeenteraden kon, ja moest een krachtig woord gesproken worden; zich van zijn verantwoordelijkheid bewust, had hij Frederiks gelast, zijn onberaden rondschrijven in te trekken.' Winkelman was toen al op zoek naar een vervanger voor hem. Twee oud-ministers nodigde hij uit: Kan en de Wilde. Kan weigerde, de Wilde werkte zich één dag in en had er toen genoeg van; het gevolg was dat Winkelman in het aanblijven van Frederiks berustte."

XCAndere wijzigingen in het college van secretarissen-generaal kwamen wèl tot stand. Het initiatief daarbij lag als regel bij Hirschfeld die van alle secretarissen-generaal de grootste besluitvaardigheid bezat en bovendien de meeste ervaring had in het onderhandelen met Duitsers. Wie zich bij dat onderhandelen als Nederlander voortdurend gekrenkt voelde, kon beter niet met Duitsers aan één tafel gaan zitten, meende hij. Als zulk een man zag hij Scholtens (Sociale Zaken) die de eerste vergadering van het college van secretarissen-generaal gepresideerd had. Hirschfeld droeg er het zijne toe bij dat Scholtens als voorzitter opgevolgd werd door Snouck Hurgronje van wie men als man van Buitenlandse Zaken meer soepelheid kon verwachten. Hirschfeld en Snouck Hurgronje zetten vervolgens door, dat naast Scholtens een 'regeringscommissaris voor de organisatie van de arbeid' benoemd werd: prof. dr. J. E. de Quay. Hirschfeld kende hem al een jaar of tien en de Quay. had, meende hij, 'betere eigenschappen (dan Scholtens) om met de vijandelijke tegenpartij te praten.f De Quay's titel (het begrip 'regeringscommissaris' zou op last van Seyss-Inquart spoedig in 'algemeen gemachtigde' gewijzigd worden-) was door Hirschfeld zo bedacht, 'omdat', schreefhij later, 'duidelijk tot uitdrukking moest worden gebracht dat wij de bevolking liefst zo spoedig mogelijk weer aan de arbeid wensten te zien."

XCOok over Financiën liet Hirschfeld zijn wakend oog gaan. De secretarisgeneraal, van Asch van Wijck, was met minister de Geer naar Engeland vertrokken; het departement werd nadien geleid door de thesaurier-generaal, B. J. de Leeuw. Hem vond Hirschfeld niet krachtig genoeg; het was op zijn voorstel dat mr. L. J. A. Trip, president van de Nederlandse Bank, deze functie ging combineren met die van secretaris-generaal van financiën."

XCSnouck Hurgronje en Hirschfeld breidden tegelijk hun eigen bevoegdheden uit. De secretaris-generaal van het kleine departement van algemene zaken, drs. W. Reyseger, een protégé nog van Colijn die door zijn ambtJ.

1 Frederiks: p. 68. 2 Getuige K. Frederiks, dl. VII c, p. 522; getuige H. G. Winkelman, a.v., p. 567. • Getuige H. M. Hirschfeld, a.v., p. 495. • Getuige]. A. Ringers, a.v., p. 455. 5 Hirschfeld: p. 36-J7. 6 A.v., p. 37.

NIEUWE SEC RET A RIS SEN-GENERAAL

genoten als een buitenbeentje werd beschouwd, werd terzijde geschoven Snouck Hnrgronje (die het op Buitenlandse Zaken bepaald niet druk zou krijgen en die men graag in de kring handhaafde wanneer zijn departement onverhoopt opgeheven zou worden) nam Algemene Zaken er bij.

XCMoeilijker lag de zaak bij het tweede economische departement: landbouw en visserij. Toen dat op 8 mei ingesteld was met van Rhijn als minister, was ir. A. L. H. Roebroek, directeur-generaal van de landbouw, als waarnemend secretaris-generaal gaan fungeren: in die functie was hij op 10 mei nog niet officieel benoemd (Hirschfeld bij Handel, Nijverheid en Scheepvaart in de zijne ook niet). Hirschfeld en vooral ook ir. S. L. Louwes (de man die in de jaren '30 de landbouwcrisisorganisaties opgebouwd had), die Roeb roek sinds jaren kenden, waren beiden van mening dat van hem te weinig leîding uitging; Hirschfeld had nog tijdens de meidagen voorgesteld, Roebroekdoor Louwes te vervangen. Daarvoor had de tijd ontbroken. Na het vertrek van de regering weigerde Louwes, 'ir. Roebroek op deze wijze voor het-hoofd te stoten." Hirschfeld deelde dat bezwaar niet: Louwes liet hij tof regeringscommissaris voor de voedselvoorziening benoemen, zelf nam hij de functie van Roebroek over. 'Dat vergeef ik je nooit', voegde Roebroek hem toe."

XCTwee regeringscommissarissen hebben wij al genoemd: de Quay en Louwes; als derde, voor de wederopbouw, werd dr. ir. J. A. Ringers benoemd. Ringers was in '35 als directeur-generaal van de rijkswaterstaat afgetreden maar had zich in de mobilisatieperiode op verzoek van de regering met allerlei moeilijke inundatiekwesties beziggehouden; Winkelman had al 'in prettige samenwerking zijn buitengewone activiteit' leren kennen en waarderen.ê

XCWij haalden het woord van Hirschfeld aan: 'dat wij de bevolking liefst zo spoedig mogelijk weer aan de arbeid wensten te zien.' Dat was een belangrijke, misschien wel de belangrijkste richtlijn bij het beleid dat Winkelman en de secretarissen-generaal gingen voeren vanaf het moment waarop zij, na een korte periode van verwarring, weer greep kregen op het overheidsapparaat. Wij komen nog op die richtlijn terug. Zij had intussen voor Winkelman geen absolute geldigheid. Als drager van het Nederlandse regeringsgezag werd hij aan alle kanten plots geconfronteerd met problemen die hem vreemd waren; die liepen, vertelde hij zijn dochter, 'van de visserij op het IJselmeer tot de prostitutie in Amsterdam', hij had, zei hij, 'een deuk in zijn oor gekregen: door het vele telefoneren.é Bij dát alles hield hij evenwel spoedig (er was in het begin even een onduidelijkheid) in het oog dat

XC1 A.v., p. 36. 2 H. M. Hirschfeld, 29 dec. 1960. 3 Getuige H. G. Winkelman: Enq., dl. I ei, p. 64. A. E. Winkelman, 10 sept. 1968.

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

niet alle arbeid gepermitteerd was, laat staan aangemoedigd mocht worden. Nederland was nog steeds met Duitsland in oorlog. Dat had consequenties. Winkelman kwam tot het inzicht dat het noodzakelijk was, die consequenties duidelijk te stellen: werk dat uitsluitend van militair belang voor de Duitsers was, mocht niet verricht worden.

XCZo kreeg de directeur van de Topografische Dienst van defensie die, zonder met iemand overleg te plegen, opdracht gegeven had, voor de Duitsers kaarten van België en Noord-Frankrijk te maken (waar de oorlog nog in volle gang was l), een stevige uitbrander"; het werk werd onmiddellijk gestaakt. Tot de gehele particuliere nijverheid werd al op 18 mei de instructie gericht, de uitvoering van de Nederlandse defensie-orders stop te zetten.ê Maar de Duitse? Het bleek Winkelman dat men, als uitvloeisel van het door Heeris ondertekende Zusatzprotokoll, op de Rijkswerf te Den Helder bezig was, reparatie-werkzaamheden voor de Kriegsmarine te verrichten; dat verbood hij. Maar ook de particuliere werven en het bedrijfsleven in het algemeen wilde hij duidelijk maken dat er grenzen waren.

XCDat geschiedde in twee brieven die beide op 27 mei uitgingen": één aan de secrotaris-generaal van defensie, Ringeling, één aan de directeur-generaal van de Koninklijke Hoogovens en Staalfabrieken die hem samen met enkele vooraanstaanden uit de industriële wereld bezocht had (het bezoek komt nog ter sprake). In die tweede brief stelde Winkelman vast dat 'het vervaardigen en repateren van oorlogsmaterieel (al of niet oorlogsbuit) van Nederlands standpunt bezien ongeoorloofd' was; de eerste brief was gedetailleerder: hierin werd dat oorlogsmaterieel namelijk nader aangeduid als 'wapens of onderdelen daarvan, munitie of onderdelen daarvan, oorlogsvoertuigen, uniformen voor de Duitse weermacht, benevens alle voorwerpen welke uitsluitend kunnen dienen voor krijgsverrichtingen' - en ook op die twee belangrijke termen 'uitsluitend' en 'krijgsverrichtingen' komen wij terug.

XCIn dezelfde dagen waarin deze hoogst belangrijke brieven uitgingen, keurde Winkelman in overleg met Heeris goed dat aan het loodswezen voorgeschreven werd, aan Duitse oorlogsschepen geen loodsen te verstrekken.s

XCHij ging verder.

XCHet feit dat Nederland nog met Duitsland in oorlog was, stelde zijns inziens óók grenzen aan wat men zich in de omgang met Duitsers kon per

XC1 Getuige C. Ringeling, Enq., dl. VII c, p. 608. 2 Gestencilde mededeling, 18 mei 1940 (Collectie-Hirschfeld, I b). 3 Teksten: Enq., dl. II a, p. 145-146. • Rondschrijven, 28 mei 1940, van de inspecteur-generaal van het loodswezen (CNO, 125 h); 'Het Loodswezen in oorlogstijd', p. I

LINTHORST HOMAN BELEGT EEN LUNCH

mitteren. Begin juni vernam hij dat de commissaris der koningin in Groningen, mr. J. Linthorst Homan, op 30 mei aan het hoofd van een groot aantal autoriteiten, onder wie de territoriale bevelhebber in Groningen, Friesland en Drente, kolonel J. Veenbaas, aangezeten had aan een lunch, belegd door de Feldleommandant die, nu Seyss-Inquart in functie getreden was, Groningen zou verlaten. Dat er aan tafel over en weer vriendelijke woorden gesproken waren, dat kolonel Veenbaas een demonstratieve handdruk gewisseld had met de Feldkommandant en dat Homan's avonds die Peldleommandant en enkele andere Duitsers bij zich thuis ontvangen had, wist Winkelman toen nog niet, maar het feit van de lunch was hem voldoende: in een rondschrijven aan de commissarissen der koningin (2 juni), waarin hij overigens geen namen vermeldde, noemde hij het gebeurde 'onverenigbaar met de houding die onzerzijds tegenover de vijandelijke bezetter mag en moet worden aangenomen. Men zij voor alleswaardig en correct en men werkc loyaal mede ter uitvoering van de maatregelen welke in het belang van onze burgerbevolking moeten worden genomen. Maar men ga geen stap verder.

XCIk moge u in overweging geven, in mondelinge besprekingen met burgemeesters en autoriteiten in uw gewest, dezen op te wekken om een waardige gedragslijn te volgen, wars van alle serviliteit en eerder afwijzend dan vriendschappelijk. Daardoor zal het mogelijk zijn, het besef bij het volk levendig te houden dat wij nog steeds in oorlog zijn met Duitsland en dat het met onze onafhankelijkheid nog niet is gedaan, zolang alle Nederlanders zich nog in de eerste plaats Nederlander weten.

XCIndien de burgemeesters en autoriteiten hierboven bedoeld, ieder in eigen kring medewerken om op deze wijze de Nederlandse geest vaardig te houden, wordt tevens tegemoet gekomen aan het bezwaar dat, nu over pers en radio niet meer de vrije beschikking bestaat, het vanuit Den Haag niet meer mogelijk is, met het Nederlandse volk rechtstreeks in contact te treden.'!

XCDat de komst van Seyss-Inquart een verscherping der verhoudingen betekende, werd door Winkelman terdege beseft.

Seyss-Inquart arriveert

XC

XCDe pasbenoemde Reichskommissar wist van Nederland vrijwel niets af. Uit Hiders opdracht, het land voorzichtig in nationaal-socialistische richting te forceren, vloeide voort dat hij althans in eerste instantie aansluiting moest zoeken bij de Nederlandse wetten en bij het Nederlandse bestuursapparaat.

XC1 Tekst: Doe 1-1898 A, a-I3.

DE MILITARVERWALTUNG KOMT EN GAAT

Wat stond er in de Grondwet en wat behelsden de wetten? Hoe zat dat bestuursapparaat in elkaar? Zoveel vragen, zoveel lacunes in zijn kennis. Een van de eersten die Seyss-Inquart bij zich ontbood, was dan ook een man die als student Nederland bezocht had en van het Nederlandse staatsrecht en de Nederlandse staatsinstellingen iets afwist: de dertigjarige jurist Kurt O. Rabl, gepromoveerd zowel in de rechten als in de geschiedenis; SeyssInquart had deze Sileziër leren kennen bij allerlei politieke intriges in Slowakije en had hem als staflid naar Krakau meegenomen. Telegrafisch werd Rablnaar Berlijn geroepen; hij nam zijn nog uit zijn 'Studentenzeit stammenden Aufzeichnungen über Holland und die Struktur der holländischen Verwaltung' mee.! In Berlijn trof Rabl een Oostenrijker aan, dr. Wimmer. Wimmer was sinds enkele jaren bevriend met Seyss-Inquart; hij was Staats sekretär geweest in het kortstondige kabinet dat deze ten tijde van de Anschluss gevormd had. Nadien was hij Regierungspräsident in Regensburg geworden. Seyss-Inquart had hem uitgenodigd, in Den Haag een van zijn naaste medewerkers te worden, nl. voor de gebieden van bestuur en justitie. Wimmer had er weinig voor gevoeld (het beviel hem best in Beieren en hij was pas getrouwdê) maar hij was tenslotte voor Seyss-Inquarts aandrang gezwicht.

XCSamen met Wimmer en Rabl zette Seyss-Inquart zich aan het werk, 'Seyss', schreef Rabl later, 'wollte sich 'seine Verfassung' gebcn.'3 Aan zijn eerste verordeningen waarin die 'Verfassung' neergelegd werd, wilde de Reichseommissar evenwel ook een soort beginselverklaring toevoegen. Deze kreeg de vorm van een 'Oproep aan het Nederlandse volk'r'

XCBij het kiezen van zijn belangrijkste medewerkers, die de titel General kommissar zouden krijgen, bleven Seyss-Inquarts moeilijkheden tot Wimmer beperkt. Een tweede bewindsman uit zijn Weense kabinet, dr. H. Fischböck, bleek bereid, als Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft het financieeleconomisch ressort onder zijn hoede te nemen - en daarmee eindigde SeyssInquarts selectiearbeid. Over de keuze van de Gerteralkommissar die das Sicherheitswesen onder zich zou krijgen, had hij niets te zeggen: Himrnler regelde dat met Hitler; de keuze viel op een derde Oostenrijker die op dat moment werkzaam was in Breslau: Rauter; Hitler, die Rauter persoonlijk kende.è was met hem 'sehr einverstanden'.6 Naast Rauter die het gehele SS4

1 Brief, lokt. 1940, van K. O. Rabl aan een vriend (Doe I - 1371 A, a-I). 2 A. E. Cohen: Verslag van het eerste gesprek met F. Wimmer (28 aug. 1947), p. 4 (a.v., 1898, a-a). S Brief, lokt. 1940, van K. O. Rabl. • Tekst: p. 6-8. 5 N. W. Posthumus en L. de Jong: Tweede gesprek met Rauter (30 jan. 1947), p. 20 (Doe I-1380, h-j). • Himrnler: 22 mei 1940 3693-94).

DE GENERALKOMM1SSARE

complex in Nederland zou vertegenwoordigen, diende ook de Nazipartij 'haar'Generalkommissar te krijgen; vermoedelijk werd de keuze gedaan door de vertegenwoordiger van de partijleiding in Hitlers onmiddellijke omgeving, de invloedrijke Martin Bormann. De beslissing viel ten gunste van F. Schmidt, vertegenwoordiger van de partijleiding bij het Propaganda ministerium. Von Ribbentrop, de jaloerse minister van buitenlandse zaken, wilde bij dat alles niet achterblijven; hij wist bij Hitler te bereiken dat ook hij een eigen kracht aan Seyss-Inquarts staf mocht toevoegen. Dat werd, na enig aarzelen, Otto Bene, toentertijd consul-generaal in Milaan en belast met de supervisie op de repatriëring van de Duitssprekende Zuidtirolers die Hitler, krachtens een met Mussolini gesloten overeenkomst, heim ins Reich trachtte te halen. Bene had carrière gemaakt in de Auslands-Grganisatlon der NSDAP; anders dan de meeste ambtenaren van het Auswärtige Amt of van de Duitse buitenlandse dienst werd hij door Hitler als een echte nationaal-socialist beschouwd. Hij meldde zich op 23 mei bij von Ribbentrop in Hitlers hoofdkwartier en werd toen mede door Hitler ontvangen. Van diens woorden wist hij zich later alleen te herinneren dat hem gezegd was, 'die Niederlande müssten nationalsozialistisch werden. Damit war das Gespräch zu Ende und urir gingen zum Essen.?

XCSeyss-Inquart, Rauter en Schmidt maakten op zaterdag 25 mei bij Hitler hun opwachting; Wimmer zat toen in Regensburg en Fischböck die wel meegereisd was naar het Fûhrerhauptquartier, werd daar om onbekende redenen niet tot Hitler toegelaten. Met Seyss-Inquart en Rauter, wellicht ook met Schmidt voerde Hitler eerst een kort gesprek, met elk apart, dat althans in Rauters geval een niet-politiek karakter droeg. Na de lunch evenwel ('Eintopf') stak de Führer van wal. In aanwezigheid van Himmler en Bormann werd het drietal de gehoorzame en bewonderende toehoorders bij een uiteenzetting die, naar Rauter zich herinnerde, een vol uur in beslag nam. Tal van grote figuren uit de Nederlandse geschiedenis passeerden de revue: de Ruyter, Rembrandt, Frans Hals, Vermeer. Via de Zuiderzeewerken (SeyssInquart moest vertellen hoe het daarmee stond; wij willen vurig hopen dat Rabl hem ook die gegevens verstrekt had) kwamen meer recente gebeurtenissen ter sprake. 'Er sagte: dass die Königin gef/ohen war, habe ihn überrascht: Er war aber angenehm enttäuscht.' Voor de toekomst was Hitler (die zich op die z yste mei bewust was dat hij de grote strijd in West-Europa practisch gewonnen had) vol vertrouwen: de koningin had, meende hij, blijvend de sympathie van haar volk verspeeld; wel was de Nederlandse intelligentsia 'obsolut anglophil eingestellt', maar boeren en arbeiders

XC1 DGBR, Afd. Polito Coörd.: p.v. Bene (21 okt. 1947), p. 6 (Doe 1-79, a-z). 4

DE MILITARVERWALTUNG KOMT EN GAAT

moest men kunnen winnen; beide bevolkingsgroepen zouden, dacht hij, blij zijn dat de verbindingen met Nederlands-Indië verbroken waren: de lage lonen die in Indië betaald werden, hadden hun inkomens gedrukt; boeren en arbeiders zouden, anders gezegd, met graagte een bevoorrechte plaats in het nieuwe Europa innemen. Het was Seyss-Inquarts taak, Nederland tot die grote omzwaai te brengen; in hem stelde Hitler groot vertrouwen; men moest goed met hem samenwerken. Ook moest men, zei hij ongeveer, 'unsere Freurule in Holland, also die holländischen National sozialisten' niet in de steek laten. Van Mussert repte hij niet, wèl van Rost van Tonningen: hij wist nog steeds niet waar deze zich bevond.

XCSeyss-Inquart zei niet veel. Wèllegde hij Hitler zijn 'Oproep' voor; deze bracht er enkele kleine correcties in aan- - wij weten niet, welke. Het stuk werd gedateerd: Fuhrerhauptquartier, 25 mei 1940. Seyss-Inquart nam het mee naar Den Haag.

XCDaar arriveerde hij met Rauter, Schmidt en Fischböck op zondag de zöste; zij namen voorlopig hun intrek in het hotel 'Kasteel Oud-Wassenaar'. 2 Nog diezelfde middag sprak Seyss-Inquart met van Falkenhausen: wanneer kon de overdracht van het gezag plaats vinden? Hij suggereerde dinsdag de z Sste ; dat was van Falkenhausen veel te vroeg maar meer dan een dag uitstel kon hij niet bedingen. De aftredende Militärbefehlshaber had nog een klemmende waarschuwing op het hart: de samenwerking met Winkelman en de secretarissen-generaal was, zei hij, harmonisch, de houding van de bevolking 'ûberraschend bereitwillig. [eder Hass [ehle, innere Ablehnung sei nicht fühlbar', maar: 'Das Volk sei demokratisch, es habe Sorge was nacli dem Wechsel im deutschen Verwaltungssystem geschieht. Vorsichtige Zügelfühnmg sei am Platze und werde eher zum Erfolg führen als Zwang'; ook wees van Falkenhausen er nog op dat de NSB' ers algemeen van landverraad beschuldigd werden en dat geen mens geloofde dat, zoals Berlijn op ra mei beweerd had, Nederland de neutraliteitsverplichtingen geschonden had."

XCAl die vermaningen en raadgevingen liet Seyss-Inquart langs zich heen gaan; hij antwoordde niet eens. Welke opdracht hij van Hitler had, ging van Falkenhausen niet aan. Aan zijn vrouw vertelde hij dat de Militdr befehlshaber 'ziemlich bose' geweest was."

XCAls plaats waar de gezagsoverdracht zou geschieden, werd de Ridderzaal uitgekozen. Winkelman werd door Seyss-Inquart genegeerd, maar de Reichseommissar nodigde wèl de secretarissen-generaal uit, de plechtigheidJ.4

1 N. W. Posthumus en L. de Jong: Tweede gesprek met Rauter, p. 4-8. 2 A.v., p. 13. 8 (CD!, I4.II42-44). 4 H. Neuman: p. 137.

IN DE RIDDERZAAL

bij te wonen en vervolgens zijn gast te zijn bij de lunch. De secretarissengeneraal raadpleegden Winkelman. Deze gaf hun de volgende richtlijnen: de uitnodiging voor de lunch moest afgeslagen worden, die voor de Ridderzaal kon worden aanvaard, mits Seyss-Inquart daar niets zou zeggen over de koningin, 'evenmin als over het fabeltje dat wij tevoren overleg hadden gepleegd met Engeland en Frankrijk. Als hierover wèl zou worden gesproken, zouden de secretarissen-generaal', aldus Winkelman, 'ostentatief de zaal moeten verlaten."

XCSeyss-Inquart betoonde zich inschikkelijk; hij liet weten dat hij geen aanleiding zag, de gewraakte onderwerpen ter sprake te brengen en dat hij van het weigeren der lunchinvitatie 'mit Verständnis Kenntnis genommen habe'2.

XCDe gezagsoverdracht in de Ridderzaal die om 12 uur begon, werd in hoofdzaak door Duitse militairen bijgewoond. Het orkest van de Keulse radio speelde een ouverture van Wagner; na korte toespraken door von Palkenhausen" en door de pasbenoemde Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden, Christiansen, hield Seyss-Inquart een lange redevoering waar wij hier alleen van willen vermelden dat Hitler er zich 'sehr einverstanden' mee betoonde." 's Middags ontving de Reichsleommissar de secretarissen-generaal in het departementsgebouw van buitenlandse zaken op het plein waar hij zijn werkvertrekken ingericht had." Na de algemene beschouwingen die hij in de Ridderzaal ten beste gegeven had, werd hij jegens hen op een aantal punten concreter. Hij deelde mee wat de functies van de vier Generalkommis sare zouden zijn, alsmede van Bene en van een nieuwe figuur die uit Berlijn gearriveerd was: Staatsrat dr. H. C. H. Wohliliat, zijn Beaujtragter bij de Nederlandse Bank. Het was, zei hij verder, zijn voornemen, alle rechten te assumeren welke de Grondwet aan regering en parlement toestond; alle

1 Getuige H. G. Winkelman, dl. VII c, p. 565. 2 (CDI, 14.II45). 3 Daags na Seyss-Inquarts installatie vertrok van Falkenhausen naar Brussel waar hij vier jaar lang de functie van in zou uitoefenen. Medio juli' 44 werd hij naar Duitsland teruggeroepen, korte tijd later, verdacht van medeplichtigheid aan de aanslag op Hitler, gearresteerd, na de oorlog (1951) in België veroordeeld. Had hij voorzien, in welke mate hijzelf bezoedeld zou worden door de wandaden van het regime dat hij, niet zonder innerlijke tegenzin, diende? Wat dat regime betekende, wist hij. Toen Scyss-Inquarts benoeming aangekondigd was, zei hij tot meer dan één Nederlandse bezoeker: (Getuige H. M. Hirsch feld, ell. VII c, p. 798). 4 Brief, 4 juni 1940, van Himmler aan Seyss-Inquart 627). 5 Het departement werd overgeplaatst naar een gedeelte van het gebouw van de Eerste Kamer aan het Binnenhof.

DE MILlTARVERWALTUNG KOMT EN GAAT

rechtsvoorschriften die men zou willen uitgeven, zouhij moeten goedkeuren, de uitvoering zou dan aan de Nederlandse autoriteiten overgelaten worden. Aan de onafhankelijkheid van de rechtspraak wilde hij niet tomen, er zou voortaan evenwel geen recht gesproken worden 'in naam der koningin', maar 'in naam van het recht'. De Nederlandse politie zou de orde moeten haven, er zou 'wenig Ordnungspolizei' komen en de Sicherheitspolizei zou zich alleen bezig houden met anti-Duitse delicten. Er zou voorts, zowel in het Duits als in het Nederlands, een Verordeningenblad gaan verschijnen. De economische positie van het Nederlandse volk zou, beloofde hij, niet ongunstiger worden dan die van het Duitse - en daarop volgde een belangrijke passage welke Hirschfeld (die zakelijk genoeg was om onmiddellijk de nodige aantekeningen te maken) aldus op schrift samenvatte: 'Wenn einer sagt: es geht nicht, dann sagen. Wenn einer bleibt, soli er es tun'; een passage die Hirschfeld acht jaar later iets breder formuleerde: 'Als u het wet met mij eens bent, verwacht ik dat u dit zegt en eventueel uw ontslag neemt. Ik kan het niet aanvaarden dat u het niet met mij eens bent en gaat saboteren. Indien u ontslag neemt in een dergelijke situatie, zult u van mij geen last meer ondervinden."

XCSeyss-Inquart wijdde zijn laatste woorden aan het thema 'unabhängiges Niederland'2 - en toen kwam de niet-onverwachte slotvraag : waren de heren tot samenwerking bereid?

XCSnouck Hurgronje antwoordde dat zij eerst met Winkelman wilden spreken. Dat was Seyss-Inquart niet aangenaam, maar hij verzette zich niet.

XCWinkelmans advies luidde: aanblijven, 'maar onder voorwaarde dat het in het belang van het Nederlandse volk zal zijn ... Daarin was hij', aldus Hirschfeld, 'zeer gedecideerd.f Dat nam niet weg, dat althans één der secretarissen-generaal, Spitzen (Waterstaat),

XC'zelf het gevoel had, dat hier stellig de mogelijkheid zou zijn geweest dat ieder persoonlijk voor zich had kunnen zeggen: 'Generaal, u zegt het wel, maar ik kan het niet doen.' ... Dat is bij ons geen van allen het geval geweest, maar ik stelde het mij zo voor, dat er bij ons een soort van verhoogde persoonlijke verantwoordelijkheid als secretaris-generaal naar voren kwam, in tweeërlei opzicht: in zuiver beleids-opzicht, objectief-materieel, en ook in persoonlijk opzicht."

XCEind van de middag had Seyss-Inquart nog niets van de secretarissengeneraal vernomen. Hij werd ongeduldig, vreesde een weigering (die hem voor grote moeilijkheden zou plaatsen l) en stelde een ultimatum: vóór achtGetuige H.Hirschfeld,dl.c, p.Hirschfeldsaantekeningen z.d.:a.Getuige H.Hirschfeld,dl.c, p.GetuigeG.Spitzen, a.v., p.

1 M. II 370. 2 Collectie-Hirschfeld, I S M. VII 496. 4 D. W. 54!.

uur 's avonds wilde hij uitsluitsel hebben. 'Wij zijn toen', aldus Hirschfeld, 'kwart voor acht naar hem toe gegaan en hebben hem meegedeeld dat wij bereid waren, onze functie te blijven vervullen, mits wij dat konden blijven doen in het belang van het Nederlandse volk." Toen Spitzen na afloop van die bespreking met Trip, negentien jaar ouder dan hij, over het Voorhout liep, zei deze: 'Jongeman, wij moeten oppassen, want wij hebben een eerste stap op een hellend vlak gezet ... Wij kunnen alleen een absolute maatstaf vinden in onze eigen eer en geweten als Nederlanders." Trips bezorgdheid werd intussen bepaald niet door al zijn ambtgenoten gedeeld. De secretarisgeneraal van justitie, Tenkink, zag, zo zei hij nog diezelfde dag tegen zijn vijf procureurs-generaal, 'in de komst van de Rijkscommissaris dit voordeel, dat er thans een centraal Duits gezag is, hetgeen aan de eenheid in de bestuursmaatregelen hier te lande zal ten goede komen'; Tenkink gaf opdracht' om zo streng mogelijk tegen onruststokers op te treden.f Tegelijk oefende hij, eveneens op die zoste mei, sterke druk op de Hoge Raad uit opdat dit college geen bezwaar zou maken tegen het feit dat de vonnissen voortaan 'in naam van het recht' geveld zouden worden; opgelucht was hij toen de Hoge Raad zich hierbij neerlegde."

XCNiet minder opgelucht was Seyss-Inquart: nu de secretarissen-generaal, in tegenstelling tot wat hij een ogenblik gevreesd had, hun functie niet neergelegd hadden, was, schreefhij aan de Reichsleanziei, 'die Möglichkeit gegeben, den vcrhandenen Apparat nach und nacli in die Hand zu bekommen.'5

XCDe opdracht die hij van Hitler gekregen had, werd door Seyss-Inquart zowel in zijn 'Oproep aan het Nederlandse volk', die op de dag van zijn installatie in de bladen verscheen, als in zijn installatie-toespraak'' verzwegen. Voorzichtig aangeduid werd zij wèl. 'Het Nederlandse volk zal', aldus de laatste zin van de 'Oproep', 'door de vervulling van de taak die uit het gemeenschappelijk lot voortvloeit, in staat zijn, zijn land en zijn vrijheid voor deJ.

1 Getuige H. M. Hirschfeld, a.v., p. 496. 2 Getuige D. G. W. Spitzen, a.v., p. 544.. 3 Dep. van justitie, vergad. met de procureurs-generaal (voortaan af te korten tot: Vergad, p.g.): Notulen, 29 mei 1940, p. 2, 4 Getuige C. Tenkink, dl. VII c, p. 585. 6 Brief, 31 mei 1940, van Seyss-Inquart aan de Lammers (Doe 1-1564, a-c). 6 Tekst in de dagbladen van 29 of 30 mei 1940, Duitse tekst in A. Seyss-Inquart: (1944), p. 7-12.

DE MILITARVERWALTUNG KOMT EN GAAT

toekomst te verzekeren.' Woordelijk werd dat in de toespraak herhaald. 'Wij willen beschermers en bevorderaars zijn', heette het daar verder, 'dit alles echter in de zin van de hogere taak die wij Europeanen hebben.' Hij hoopte, 'dat de Nederlanders moedige en vastberaden personen (zouden) vinden' die zich van die 'hogere taak' rekenschap zouden willen geven (anders gezegd: nieuwe politieke leiders). Hij sprak van 'een blijvende vrede en zedelijke ordening ... voor allen die van goede wil zijn' - maar daar konden dan moeilijk diegenen onder begrepen worden die een manifestatie waren van 'de ontbinding des bloeds in een volk'; die laatste formulering preludeerde op antisemietische maatregelen.

XCDaar stonden andere passages naast die uitermate geruststellend leken en bepaald ook zo bedoeld waren. 'Onze harten', zei Seyss-Inquart, 'zijn niet van vijandschap vervuld ... Er is niets wat ons zou kunnen verhinderen, elkander met achting te bejegenen ... Wij komen niet Iller om een volkskarakter in het nauw te brengen en te vernielen en om aan een land de vrijheid te ontnemen ... Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch in het nauw drijven noch aan dit land en zijn volk onze politieke overtuiging opdringen.' Die laatste zin werd dan wel beperkt door de toevoeging: 'Wij willen ons in ons optreden alleen laten leiden door de noodzakelijkheid van de huidige bijzondere toestand', maar die toevoeging was vaag geformuleerd en dit, gekoppeld aan het feit dat Seyss-Inquart bekend maakte dat het geldende recht van kracht zou blijven, dat de Nederlandse autoriteiten bij het bestuur betrokken zouden worden, dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak gegarandeerd werd en dat hij zijn best zou doen voor de handhaving van de levensstandaard, bewerkstelligde dat velen, misschien wel zeer velen, van zijn eerste uitlatingen met een gevoel van opluchting kennis namen. Men had gevreesd dat de nationaal-socialist Seyss-Inquart prompt en met dwang een diep-ingrijpende nationaal-socialistische gelijkschakeling zou opleggen - hij had, leek het, het tegendeel gedaan. Vooral aan de woorden 'Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch in het nauw drijven noch aan dit land en zijn volk onze politieke overtuiging opdringen', klampte men zich vast.

XCVelen, misschien wel zeer velen, leek het in die dagen waarin België juist gecapituleerd had en de Engelsen zich overhaast uit Duinkerken terugtrokken, onmogelijk dat men er ooit in zou slagen, de Duitse suprematie in West-Europa te breken. Die velenleek het onvermijdelijk dat men zich op de een of andere wijze in dat 'nieuwe Europa' schikte en het scheen hun dat Seyss-Inquart daar een weg voor geopend had die (als hij zich althans aan zijn toezeggingen hield!) niet onverenigbaar was met de nationale waardigheid en de nationale belangen.

DE PERS OVER SEYSS-INQUART

XCMet uitzondering van de bladen van de Arbeiderspers waarin, tot ergernis van tal van lezers, met betrekking tot de bijeenkomst in de Ridderzaal gerept werd van 'stemmingsvolle eenvoud ... in een met Nederlands historie zo nauw verknocht bouwwerk", droegen de reportages die de grote dagbladen opnamen, een zuiver feitelijk karakter. In de hoofdartikelen kwam het woord 'droefheid' alleen in De Standaard voor, maar ook dit anti-revolutionaire blad 'hoopte van harte' dat er 'goedwillende samenwerking' zou komen.ê Het woord 'hoopte' getuigde, zeer voorzichtig, van enige reserve. 'Wordt een nieuw Europa opgebouwd op de grondslag van 'nationale eer en gemeenschappelijke arbeid', dan is Nederland bereid ieder offer te brengen dat noodzakelijk is', schreef De Telegraap De Nieuwe Rotterdamse Courant, getroffen door de 'welwillendheid' die men in Seyss-Inquarts woorden gelezen had, merkte op: 'het Nederlandse volk kan er zich slechts over verheugen, wanneer zijn instellingen waaraan het gehecht is, worden ontzien/" Zo ook het Algemeen Handelsblad dat, over de vorming van een nieuw Europa sprekend, toevoegde: 'In dat nieuwe arbeidsproces zalons volk zich met des te groter overtuiging kunnen inschakelen, naarmate het naar de geest zichzelf kan blijven." In het katholieke blad De Tijd ontbraken dergelijke reserves: de geest die uit Seyss-Inquarts woorden sprak, kon door De Tijd'onder de huidige omstandigheden niet anders dan gewaardeerd' worden." Het Vader land oordeelde nog positiever: 'Ons is geen overheersing maar samenwerking aangeboden ... Een terugkeer tot het oude is, wat er ook gebeure, in ieder geval uitgesloten!' Het blad wilde 'rustig en met kalm vertrouwen de aangeboden samenwerking ... aanvaarden." In de bladen van de Arbeiderspers werd al hoopvol gerept van 'het toekomstig samengaan (met Duitsland) waartoe het lot de beide naties blijkt te hebben voorbestemd." De katholieke Maasbode waarschuwde daarentegen tegen kruiperigheid: 'Met kruipen brengt men het niet ver, noch in letterlijke, noch in figuurlijke zin' ,9 en de christelijk-historische Nederlander uitte zich nog iets duidelijker: 'Niemand, ook niet het Duitse bestuur, verwacht van ons dat wij ons verlangen naar onafhankelijkheid onder eigen bewind verlocchenen."?De volkskrant was het openhartigst: 'Iedere Nederlander', schreefhet blad, 'heeft de bitterheid gevoeld en ondergaan dat een vreemdeling in de Ridderzaal het hoogste regeringsgezag op zich heeft genomen.U!

1 30 mei 1940. 2 30 mei 1940. 3 30 mei 1940. 4 30 mei 1940. 5 30 mei 1940. 30 mei 1940.7 30 mei 1940. 8 30 mei 1940. 9 30 mei 1940. 10 30 mei 1940. 11 30 mei 1940.

DE 'MILITÄRVERWALTUNG' KOMT EN GAAT

XCTegen de instelling van het Duitse burgerlijke bestuur als zodanig werd (men wist dat men onder scherpe controle stond) in geen enkel blad geprotesteerd; de afschuw die velen voelden jegens 'Oostenrijks verrader' SeyssInquart kwam nergens tot uiting; ook een grondige analyse van de toespraak (waarbij men de twijfelachtige waarde van Duitse beloften had kunnen onderstrepen) ontbrak. Maar vooral kan het feit dat zoveel bladen impliciet of expliciet Seyss-Inquarts overtuiging van de onvermijdelijkheid van een Duitse overwinning bleken te delen, deze niet anders dan tevreden en hoopvol gestemd hebben.

XCHitler gafhem bij zijn ambtsaanvaarding nog een politiek geschenk mee: na de Noorse liet hij nu de Nederlandse krijgsgevangenen vrij. Dat maakte hij bekend in een aan generaal Christiansen gerichte brief! die in de eerste dagen van juni in de Nederlandse pers verscheen. 'De culturele en morele stand van het met het Duitse stamverwante Nederlandse volk' werd er hogelijk in geprezen en wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Hitler vertrouwde, met zijn gebaar een belangrijke bijdrage geleverd te hebben tot het welslagen van de politieke missie die hij niet aan een von Falkenhausen maar uitdrukkelijk aan Seyss-Inquart toevertrouwd had.

XC1

Hoofdstuk 2: De heersers

XC

XCDrie besluiten had Hitler vastgesteld waarin de verhouding tussen het centrale Duitse gezag en het Duitse gezag in bezet Nederland geregeld werd. Op 18 mei had hij bepaald dat er naast een Reichskommissar een Wehrmacht befehlshaber zou komen en dat de Reichskommissar als hoogste Duitse burgerlijke autoriteit rechtstreeks van hem, Hitler, richtlijnen en instructies zou ontvangen; op 19 mei had hij Goering het recht geschonken om in zijn capaciteit van Beauftragter für den Vierjahresplan, d.w.z. voornamelijk op economisch gebied, óók rechtstreeks instructies te geven aan Seyss-Inquart; op 2.0 mei had hij gestipuleerd dat de Wehrmachtbefehlshaber evenals de Reichskommissar rechtstreeks aan hem ondergeschikt zou zijn. Terwijl evenwel de Reichskommissar via de Reichskanzlei met Hitler in contact zou staan, zou het contact tussen de Wehrmachtbefehlshaber en Hitler via het Ober kommando der Wehrmacht lopen.

XCHet leek een heel simpele en doorzichtige opzet: bezet Nederland zou op civiel resp. op militair gebied één hoogste Duitse autoriteit kennen en die twee autoriteiten zouden via gescheiden kanalen alleen aan Hitler ondergeschikt zijn; dat Goering een eigen recht gekregen had om de hoogste civiele gezagsdrager instructies te geven op economisch gebied, leek op zichzelf die opzet niet aan te tasten: ook Goering had immers zijn opdracht van Hitler ontvangen.

XCEen simpele opzet dus - maar uit ons gehele verdere relaas zal blijken dat de drie besluiten die wij noemden, maar van relatieve betekenis geweest zijn. Hitler heeft zich voor Nederland weinig geïnteresseerd en slechts een gering aantal beslissingen genomen, zij het soms zeer belangrijke, die rechtstreeks op Nederland betrekking hadden; op economisch gebied is Goerings persoonlijke invloed spoedig gaan tanen, en van een zakelijk gelijkwaardig naast elkaar fnnctioneren van de formeel naast elkaar geplaatste Reichskommlssar en Wehrmachtbefehlshaber is nooit sprake geweest. Eén feit maken deze relativeringen niet ongedaan: dat, maar dan uitsluitend inlaatste instantie, Hitler het in bezet Nederland voor het zeggen had. Dat is de reëele inhoud van de besluiten van 18, 19 en 20 mei, maar daar dienen wij aan toe te voegen dat binnen het kader dat in die besluiten aangegeven werd, alle instanties die in het Derde Rijk macht en invloed uitoefenden, getracht hebben, die macht

DE HEERSERS

en invloed tot bezet Nederland uit te breiden, soms met weinig, soms met veel succes. wel waren Reichsleommissar Seyss-Inquart en Wehrmachtbefehls haber Christiansen bevoegd, zich bij conflicten met derden, alsook bij onderlinge centlieten op Hitler te beroepen - heel iets anders is of zij er naar eigen overtuiging verstandig aan deden, dat beroep in te stellen. De drie besluiten regelden in wezen formele competenties - meer niet. In geen enkele staat wordt evenwel ooit de realiteit van de machtsuitoefening volledig door de voor dat staatsbestel vastgestelde regels gedekt. In het nationaal-socialistische Duitsland vormde die tegenstelling tussen materiële macht en formele bevoegdheid zelfs een wezenstrek van het gehele systeem.

XCIn Voorspel hebben wij betoogd dat zulks al uit de opzet van het Derde Rijk voortvloeide. Hitler, de Führer, was niet in het minst geïnteresseerd in het zorgvuldig afpalen en aanhouden van competentiegrenzen. Hij ging van een tegengesteld principe uit. Hij gaf bij voorkeur aan verschillende gezagsdragers aangrenzende, elkaar overlappende of zelfs overeenkomstige opdrachten. Hij besefte terdege dat daar een intense frictie door zou ontstaan; die frictie werd door hem bewust bevorderd. 'Man muss die Menschen sich reiben lassen', had hij eens gezegd, 'durch Reibung entsteht Wärme und Wärme ist Energie.' Het was wel onvermijdelijk dat het op dit principe opgebouwde systeem van machtsuitoefening een tamelijk chaotisch en ondoorzichtig geheel werd waarin het van alle machthebbers persoonlijk afhing welke concrete inhoud zij wisten te geven aan de formele opdrachten die hun door de Führer verstrekt waren. Het moge waar zijn dat uiteindelijk alle draden van de macht in Hitlers handen samenkwamen, even waar is dat die draden op alle lagere niveaus kris-kras door elkaar liepen en menigmaal hopeloos in de war zaten.

XCOp de zoste mei, de dag waarop Seyss-Inquart en Christiansen hun functie aanvaardden, was de schijnbaar simpele opzet die in de besluiten van 18, 19 en 20 mei neergelegd was, al aanzienlijk gecompliceerder geworden dan men uit die besluiten alleen zou afleiden. Tot de vier Generalleommissare die formeel aan Seyss-Inquart ondergeschikt waren, behoorden er twee, Rauter en Schmidt, op wier benoeming hij geen enkele invloed gehad had en die elk een groot Duits machtscomplex vertegenwoordigden: Rauter de in Himrnler gepersonifieerde SS, Schmidt de NSDAP waarin Bormann bezig was, de invloedrijkste figuur te worden. Dan was de minister van buitenlandse zaken, von Ribbentrop, er in geslaagd, in de persoon Vall Gesendter Bene een eigen vertegenwoordiger in Den Haag te krijgen die, in theorie, op hetzelfde niveau werkzaam zou zijn als de vier Generalleommis sare, en tenslotte had de minister van economische zaken tevens Reichsbank präsident, Walther Funk, weten te bedingen (vermoedelijk inbesprekingenmet

GECOMPLICEERDE VERHOUDINGEN

Seyss-Inquart te Berlijn) dat ook hij in bezet Nederland een eigen vertegenwoordiger zou bezitten in de persoon van Seyss-Inquarts Beaujtragter bij de Nederlandse Bank, dr. Wohlthat.

XCHeeft Seyss-Inquart voorzien, in welke mate zijn eigen macht beperkt zou worden door de machtsuitoefening van enkele van zijn naaste medewerkers? Het zou ons niet verbazen. De man immers die op zeven-en-veertigjarige leeftijd tot Reichskommissar ji:ïr die besetzten niederlándischen Gebiete werd benoemd, was sinds een aantal jaren nauwkeurig op de hoogte van de gang van zaken in de Nazipartij en in de Nazistaat en had persoonlijk ervaren dat zij een politieke jungle vormden waarin roofdieren rondslopen.

Seyss- Inquart

XC

XCArthur Seyss-Inquart werd op 2.2 juli 1892 geboren in Stannern in Moravië, toen deel van de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie; zijn ouders brachten in dat plaatsje hun vakantie door.! Zijn vader was de eerste geweest die zich 'Seyss-Inquart' had mogen noemen; de toevoeging 'Inquart' kwam van een oom van diens moeder, een Ritter von Inquart, die zelf geen zoons had en die de oude familienaam tegen uitsterving wilde behoeden. Arthurs vader was katholiek, zijn moeder was een uit Beieren afkomstige lutherse, die zeer aan haar geloof gehecht was. Ze had van haar man, overigens een lastig heerschap, de toezegging gekregen dat ze haar dochters in de lutherse leer mocht grootbrengen; alleen de zoons zouden katholiek worden. De oudste, Richard, ontving later de priesterwijding.

XCArthur was de jongste van zes kinderen (drie jongens, drie meisjes) van wie er één, een jongetje, als baby stierf. Zijn vader was, toen Arthur geboren werd, leraar in de klassieke talen aan het Duitse gymnasium te Iglau en werd kort nadien benoemd tot rector, alweer van een Duits gymnasium, te Olmiitz. Beide stadjes lagen in gebieden die min of meer Duitse taaleilanden vormden en waar de Duits-sprekenden (ze werden later 'Sudetenduitsers' genoemd) in de laatste decennia van de negentiende eeuween voortdurende strijd voerden tegen het opkomende Tsjechische nationalisme. Arthurs vader was in dit opzicht niet bekrompen: vrouwen kinderen moedigde hij aan, Tsjechisch te leren; dat werd evenwel door Arthur en door zijn zeven jaarJ.J.

1 Nadere gegevens over Seyss-Inquarts jeugd en verdere ontwikkeling in H. Neuman: enkele aanvullingen in Huf: 'Wie was Seyss Inquart?', 1-29 okt. 1966.

DE HEERSERS

ouder lievelingszusje Irene geweigerd. Als knaap moet hij wel vaak in conflicten verzeild zijn met Tsjechische leeftijdsgenoten; toen hij een jaar of twaalf was, werd hij door hen een keer stevig afgeranseld.

XCArthur was zestien, toen zijn vader gepensioneerd werd; het gezin vestigde zich in Baden, even bezuiden Wenen, en daar legde hij in rçro het eindexamen gymnasium af(één ro, vier ç's, vijf S'en). Hij ging in Wenen rechten studeren; het geld voor de studie verdiende hij door het geven van bijlessen, hoofdzakelijk aan een Joodse leerling. Kort tevoren had hij overigens al over 'die Wiener Judenklique' geklaagd.! Zijn Duits-nationalistische gevoelens hadden zich (heel begrijpelijk bij iemand die van zijn vroege jeugd af voor zijn Deutschtum gevochten had, figuurlijk en soms ook letterlijk) krachtig ontwikkeld. 'Und ich habe Gefühle', aldus een tekenende brief die hij nog voor zijn eindexamen aan zijn zuster Irene schreef,

XC'und zwar liebe ich var allem Crosses, Starkes, Canzes ... in der Musik verstehe ich mich völlig und in der Architektur ... Ich habe aber noch einen Drang in mir, es ist die Liebe zum deutschen Volk und diesem will ich helfen als Politiker, da darf ich keine Cefiihle haben, darum bin ich bestrebt, in Pällen wo der Verstand zu reden hat, jedes Cefühl zu unterdrücken, und nur Nutzen und Schaden in Betracht zu ziehen.' 2

XCNog voordat in Oostenrijk-Hongarije in juli 'r4 de algemene mobilisatie afgekondigd werd, meldde Arthur Seyss-Inquart zich enthousiast als vrijwilliger. In het regiment der Tiroler Kaiserjäger vocht hij gedurende de eerste wereldoorlog ('r4-'r8) in hoofdzaak aan het Italiaanse front. Hij werd enkele malen wegens dapperheid onderscheiden en bracht het tot Oberleutnant. Intussen trad hij in december 'r6 in het huwelijk met een Oostenrijkse generaalsdochter die hij ruim vijf jaar kende: Gertrud Máschka, een knappe blondine; in de verlofperiode van enkele maanden waarin dat huwelijk viel, wist hij in de rechten te promoveren.

XCNa de eerste wereldoorlog was Oostenrijk een gekortwiekt, politiekverdeeld en verarmd land. Als bekwaam advocaat slaagde Seyss-Inquart er evenwel in, voor zich en zijn gezin (er werden drie kinderen geboren: één zoon, twee dochters) een goed bestaan op te bouwen. De politiek behield zijn aandacht. Al in 'r9 werd hij in Wenen lid van de Deutsche Gemeinscha[t,'een soort geheim herengenootschap met een sterk antimarxistische en antisernietische inslag'": tot de oud-officieren die hij er ontmoette, behoorde ook de latere Oostenrijkse Bundeskanzler Dollfuss. In de Deutsche Klub waar hijArthur

1 Brief. 9 febr. 1909. aan zijn zuster Irene (Collectie-J. Hu[, Wenen). 2 Brief, 7 sept. 1909. (a.v.). 3 Neuman: p. 20.

SEYSS-INQUART

veel verkeerde, had hij in die tijd contact met Fischböck, directeur van een verzekeringsmaatschappij.

XCWij kunnen ons de gesprekken in de Deutsche Gemeinschaft en de Deutsche Klub wel voorstellen: de socialisten hadden veel te veel macht, vooral in Wenen; de katholieke politici moesten bestreden worden voorzover zij met de gehate socialisten samenwerkten; aan de invloed der Joden moest een einde komen; en er was voor Oostenrijk geen toekomst dan in het samengaan met een sterk en geordend Duitsland. Wie zo dachten, moesten in veel opzichten wel hoopvol gestemd worden door de klinkende verkiezingsoverwinning die Hiders NSDAP in september '30 in Duitsland behaalde; Seyss-Inquart werd ruim een jaar later donateur van de Oostenrijkse Nazipartij; lid werd hij niet.

XCZowel zijn uit de jaren' 20 daterende relaties als zijn karaktereigenschappen en opvattingen deden Seyss-Inquart uitnemend passen in het spel dat Hider met betrekking tot Oostenrijk ging spelen na de bewogen julimaand van '34 waarin een slecht-voorbereide, onbehouwen staatsgreep van Oostenrijkse Nazi's (die Bundeskanzler Dollfuss het leven gekost had) mislukt was. Hiders streven werd het, te bevorderen dat de feitelijke macht in Oostenrijk zeer langzaam, zeer geleidelijk (het buitenland mocht niet gealarmeerd worden!) in handen kwam van figuren (Seyss-Inquart was er een van) die, zonder teveel weerstand te wekken, een beschaafde sympathie leken te koesteren voor het Derde Rijk. Zij, leiders en woordvoerders van wat de Nationale Opposition genoemd werd, konden geen lid zijn van de NSDAP: die partij was in Oostenrijk verboden en ageerde louter illegaal. Het was al voldoende indien zij een soort politieke dekking voor die NSDAP vormden en van binnen uit een constante druk uitoefenden op het regime van de opvolger van Dollfuss, von Schuschnigg, waarmee zij publiekelijk een zekere mate van solidariteit manifesteerden die bij tijd en wijle misschien wel echt was. Al dat laveren en schipperen werd hun echter door leiding en kader van de illegale NSDAP fel verweten. In die kringen ging men Seyss-Inquart als een sluwe opportunist zien, als een 'Jezuïet' (beweerd werd dat hij op het befaamde Oostenrijkse [ezuïeten-intemaat Stella Matutina zijn opleiding gekregen had), als een dubbelhartige, Inderdaad: elementen van dubbelhartigheid, althans van gespletenheid, ontbraken in zijn daden niet: Frau Planetta, de weduwe van een van diegenen die de dodelijke schoten op Dollfuss gelost hadden, nam hij als huishoudster in dienst - en tegelijk liet hij zich, in die tijd nog bekend als een zeer gelovig katholiek, tot lid van het kerkbestuur benoemen in dekleine gemeente bij Wenen waar hij woonde. Anders dan de Oostenrijkse Nazi's was hij in die jaren geen voorstander van de regelrechte An schluss, evenmin was hij dat toen hij in de eerste dagen van maart '38 in

DE HEERSERS

von Schuschniggs kabinet tot minister van binnenlandse zaken promoveerde - maar hij was wèl, en al sinds zijn vroegste jeugd, een verheerlijker van het Deutschtum en dat laatste maakte hem weerloos op die rrde maart waarop, zoals wij in Voorspel beschreven, Hitler en Goering de ontwikkeling in Oostenrijk forceerden.

XCBerlijn publiceerde die avond het bericht dat Seyss-Inquarts 'voorlopige regering' (die nog niet eens gevormd was l) Duitsland telegrafisch verzocht had, troepen te sturen om in Oostenrijk 'rust en orde te handhaven'. Historisch is het weinig meer dan een curiositeit dat Seyss-Inquart die in die uren de plaats van von Schusclmigg innam, er niet van op de hoogte was dat Goering van Wenen uit gemachtigd werd, de betrokken tekst aan het Deutsche Nachrichtenbûro door te geven; hoogstens zou men er een symptoom in kunnen zien dat hij althans vrijdag, toen hij op de Polizeipräsident van Wenen de indruk maakte 'cines hilfiosen, verlegenen Mensenen der geschoben und vor vollendeten Tatsachen gestellt wurde', zijn laatste aarzelingen nog niet overwonnen had. Zaterdag waren deze evenwel volledig verdwenen en op dinsdag 15 maart (de versmelting van Oostenrijk met Duitsland was inmiddels een feit geworden) werd Hitler in Wenen door 'Reichsstatthalter' Seyss-Inquart begroet met een redevoering welke in een extatische passage culmineerde, 'die later alle leden van zijn gezin uit het hoofd leerden en', aldus Neuman, 'soms nog met een eerbiedige huivering nazegden'":

XC'Wonach Jahrhunderte deutscher Geschichte gerungen hahen, wofiir ungezählte Millionen der besten Deutschen geblutet haben und gestorben sind, was in heissem Ringen letztes Ziel, was in bittersten Stunden letzter Trost war, heute ist es vol/endet. Die Ostmark ist heimgekehrt. Das Reich ist wiedererstanden. Das uolksdcutsclu: Reich ist geschaJJen.'

XCSeyss-Inquarts aarzelingen waren door de buitenwereld niet opgemerkt. Ook in een land als het onze zag een flink deel van de publieke opinie hem als een sinistere intrigant die van meet af aan en systematisch op de Anschluss toegewerkt had zoals die in maart' 38 voltrokken werd. De historische werkelijkheid was gecompliceerder, maar het bleef waar, dat Seyss-Inquart het regime van von Schuschnigg ondermijnd en op vrijdagavond I I maart diens functie overgenomen had en, vooral, dat hij door zijn optreden in de dagen die volgden, Hitlers greep naar Oostenrijk gelegaliseerd had. Daarvoor was Hitler ('Adolf Legalität') hem zeer erkentelijk, zoals deze hem niet minder erkentelijk was voor de vasthoudende wijze waarop hij, dwars tegen de verwijten van de 'echte' Oostenrijkse Nazi's in, ruim drie-en-een-half jaar

XC1 A.v., p. III.

SEYSS-INQUART

lang de weg der geleidelijkheid gevolgd had: geduldig gebruik maken van alle politieke mogelijkheden die zich voordeden, langzame voorbereiding van wat de grote omzwaai werd.

XCTeleurstellingen volgden. De gelijkschakeling van de Ostmark voltrok zich met een bruutheid die op Seyss-Inquart een stuitende indruk maakte. De Jodenvervolging zette er zo furieus in dat hij enkele Joodse families die hem persoonlijk goed bekend waren, effectief hielp bij hun emigratie; overigens had zijn eigen departement van justitie al daags voor Hitlers intocht in Wenen alle Joodse rechters en advocaten op non-actief gesteld. Hij huilde dus mee met de wolven in het bos. In dat bos was overigens een nieuw roofdier verschenen in de persoon van de Gauleiter van het Saargebied, Josef Bürckel, een ruwe politieke krachtpatser die eerst als gemachtigde voor de volksstemming die in Oostenrijk plaats vond en vervolgens als Reichskom missar voor de 'eenwording' van Oostenrijk en Duitsland, van het feitelijk gezag van Reichsstatthalter Seyss-Inquart niet veel heel liet; kwaadaardig voorgelicht door Seyss-Inquarts oude tegenstanders uit de Oostenrijkse NSDAP, zat hij deze dwars waar hij kon. De Ostmark werd eenvoudig overstroomd door grijpgrage Rijksduitsers die aan baantjes, beloningen, emolumenten en steekpenningen naar zich toe haalden wat zij konden - en de echte Oostenrijkse Nazi's waren vaak geen haar beter.

XCIntellectuelen weten veelal bevredigende verklaringen te vinden voor onaangename ontwikkelingen die zij niet bij machte zijn te keren. Voor SeyssInquart die er in zijn jeugd al naar gestreefd had (wij haalden zijn brief aan), 'in gevallen waar het verstand moest spreken, elk gevoel te onderdrukken en enkel voordeel en nadeel af te wegen', moet het niet zo moeilijk geweest zijn, te zien naar welke kant de balans doorsloeg: Hitler had de wederopstanding van das Reich bewerkstelligd en daarmee Seyss-Inquarts hartstochtelijk gekoesterde jeugddroom in vervulling doen gaan; mede gestimuleerd door zijn vrouw Gertrud (die zowel het nationaal-socialisme als het antisemitisme feller beleed dan hijzelf), gewende hij zich er aan, Hitler en het nationaalsocialisme bij voorbaat alles te vergeven. Zolang de zaken zich in hoofdzaak gunstig lijken te ontwikkelen, valt dat veel mensen niet eens zo zwaar.

XCDoor middel van intriges welker beschrijving ons hier te ver zou voeren, droeg Seyss-Inquart er een jaar na de Anschluss het zijne toe bij om Slowakije tot een Duitse satellietstaat te maken; het werd de aanloop tot Hitlers intocht in Praag. In de maanden die volgden, had hij slechts klein werk om handen; een plan om hem tot Duits gezant in Slowakije te benoemen, werd door von Ribbentrop getorpedeerd. Seyss-Inquart was inmiddels (I mei '39) Reiihsminister geworden. Politiek betekende zulks een zekere statusverhoging. De practische voordelen waren overigens ook niet te versmaden: een eigen

DE HEERSERS

verbindingsbureau in Berlijn met een eigen kleine staf, een nog fraaiere dienstauto, kansen op een luxueuze ambtswoning (een villa uit Joods bezit), een fonds voor geheime uitgaven ad 100.000 Rm. per maand en een vaste wedde van een kleine 4000 Rm. per maand - het waren alles privileges waar geen enkele ministeriële arbeid tegenover hoefde te staan: in een kabinet dat door Hitler nooit bijeengeroepen werd, was hij minister zonder portefeuille. Dat laatste kan hem, ijverig man als hij was, niet aangenaam geweest zijn. Het is dan ook denkbaar dat hij in de herfst van '39 met goede verwachtingen de nieuwe functie op zich nam waar wij in ons vorig hoofdstuk al melding van maakten: plaatsvervanger van Hans Frank, de in Krakau zetelende Generalgouverneur van wat nog van Polen restte; in datzelfde Krakau was Seyss-Inquart, toen Frank eind oktober benoemd werd, al een maand lang hoofd van de civiele afdeling der Militdrvetwaltung geweest.

XCVan eind september '39 tot midden mei '40 vertoefde hij dus in het Gene ralgouuernement: bijna acht maanden waarin een terreurregime tot ontwikkeling kwam zoals de Duitsers er zich in West-Europa later geen durfden permitteren. Van vele manifestaties van die terreur is Seyss-Inquart op de hoogte geweest. Wij moeten dit al aannemen op grond van de hoge functie die hij uitoefende, maar uit de schaarse stukken die bewaard gebleven zijn, rijst hetzelfde beeld op. De massale deportaties van Polen en Joden uit de door Duitsland geannexeerde delen van Polen waren hem bekend, zo ook de harde maatregelen die genomen werden om Poolse arbeiders te ronselen voor werk in Duitsland; hij was op de hoogte van de meedogenloze bestrijding van het ontluikende Poolse verzet en van de represailles die na elke Poolse verzetsdaad genomen werden; hij gaf, in afwezigheid van Frank, opdracht tot enkele van die represailles en daarbij vielen zoveel slachtoffers dat er zelfs protesten kwamen uit het Duitse bestuursapparaat; en het kon hem niet ontgaan dat de Poolse Joden aan verkommering blootgesteld werden. Dat laatste had trouwens zijn volledige instemming. Tijdens een dienstreis door Polen verklaarde hij eind november '39 in Warschau jegens de medewerkers van de Duitse gouverneur der vroegere Poolse hoofdstad:

XC'dass oberste Richtschnur bei der Durchführung der deutschen Verwaltung im General gouvernement lediglich das Interesse des Deutschen Reuhes sein müsse. Es müsse eine harte und ein wandfreie Verwaltung das Gebiet der deutschen Wirtschaft nutzbar machen. Um sich var übergrosser Milde zu bewahren, müsse man sich die Folgen des Hereinbruches des Polentums in den deutschen Raum vergegenwärtigen' en dat er geen zachtzinnigheid aan te pas kwam, bleek iets later op diezelfde dienstreis toen Seyss-Inquart in de buurt van Lublin een moerassig gebied te zien kreeg dat, zo vertelde hem de Duitse districtsgouverneur, een

SEYSS-INQUART

reservat kon worden, 'welche Massnahme womöglich eine starke Dezimie rung der [uden herbeiführen könnte.'l Daar komt nog bij dat Seyss-Inquart begin februari' 40 op een persconferentie in Berlijn een beeld van de situatie in Polen ophing waarvan hij zelf beseft moet hebben dat het even leugenachtig als misleidend was.

XCVraagt men: hoe kwam deze man tot dit alles? - dan zijn wij geneigd te antwoorden dat voor hem het doel de middelen heiligde en dat, als voor zoveel Duitsers, ook voor hem dat doel (de versterking van het Deutschtum in Oost-Europa en het onderdrukken van de Slavische volkeren) de onverbiddelijke kracht had van een geloofsdogma. Hij voerde in Polen een hem door Hitler gegeven, als het ware heilige missie uit, 'im Glauben der national sozialistischen Dreieinigkeit als unseres hochsten Gebots: das deutsche Volk, die Macht des Reiches und der Wille des Führers'2- aldus een tekenende formulering uit de afscheidstoespraak die hij in Krakau hield, en die formulering zegt ons veel over de mate waarin, in die levensfase althans, het katholieke geloof in Seyss-Inquarts geest getransformeerd was in een onvoorwaardelijk geloof in Duitsland en in zijn Führer, Hitler.ê

XCNiets wijst er op dat hij Krakau wilde verlaten op grond van overwegende gewetensbezwaren tegen het regime dat hij had helpen opbouwen. Zijn bezwaren lagen in hoofdzaak in een ander vlak: hij droeg geen eigen verantwoordelijkheid, zijn capaciteiten kwamen niet tot hun recht, Frank had hem niet strikt nodig, hij kon, evenmin als Frank, de hoogste SS-figuren in Polen in het gareel brengen en hij had er last van wantrouwen en tegenwerking van de zijde van zijn oude vijanden: de Oostenrijkse Nazi's van wie verscheidenen hoge posities gekregen hadden in het Generalgouvernement. Op 10 mei '40 was de maat vol: hij vroeg Hitler om overplaatsing naar de militaire dienst. De nieuwe politieke missie waarmee zijn Führer hem belastte, is de lezer al bekend.

XCDe Reichsleommissar was opmerkelijk gesloten. Al op zijn klasgenoten had hij de indruk gemaakt van 'een zwijgzame, ernstige, gesloten jongen die moeilijk vriendschap sloot, aileen maar studeerde en weinig voelde voor kattekwaad' .1 Over die geslotenheid werd unaniem door allen geklaagd die later in Nederland met hem in contact kwamen. Wimmer (met Fischböck de enige van zijn medewerkers die hem met 't»: aansprakê) noemde hem 'ein grosser Schweiger. Er sagte selten rund heraus seine Meinung.ê Niet zonder bewondering kon Bene hem in '42 als 'der kühle Rechner' aanduiden"; anderen waren geneigd, Seyss-Inquarts zwijgen en zijn vermogen, in de politieke sfeer nimmer van gevoelsreacties blijk te geven, negatiever te inter

XC1 J. Huf: 'Wie was Seyss-1nquart?', De Spiegel, lokt. 1966. 2 L. de Jong en A. E. Cohen: Verslag eerste gesprek met W. Harster (3 maart 1949), p. 28 (Doe 1-639, b-1).H. C. van Maasdijk: 'Herinneringen' (1948),P. 129(DocI-1091, e-r), s A.E. Cohen: Verslag tweede gesprek met F. Wimmer (29 aug. 1947), p.ll (DocI-1898, a-4.) 'Brief, 22 mei 1942, van Bene aan het Auswärtige Amt, p. 4 (FO/SD, 323086).

SEYS S-INQU ART

preteren. Voor Rauter was hij 'ein Mann der kein Herz geleannt hat' - maar wat kon men, aldus Rauter, van iemand die bij de [ezuïeten in de leer geweest was, anders verwachten?" Christiansen sprak in gelijke geest over hem: 'ein eiskalter Jesuit'. 2

XCZelfs voor de mensen met wie hij dagelijks contact had, vormde zijn politiek beleid (of wat zij daarvoor hielden) een ondoorzichtig geheel. 'Er spie/te', zei na de oorlog het hoofd van zijn kabinet, 'auf einem Klavier mit vielen Tasten ... Wenn ich mit ihm sprach, hatte ich immer das Gefühl als wenn eine Wand von Glas zwischen uns wäre.'3 De Nederlander prof dr. G. A. S. Snijder, een vurig adept van de SS-ideologie, die verscheidene meer persoonlijke gesprekken met Seyss-Inquart had kunnen voeren, peilde dieper: de indruk van talmen die de Reichsleonunissar maakte en die nog door 'een zekere schuchterheid in zijn optreden versterkt werd', was slechts schijn beter: een houding die in het 'schmutzige Geschäft der Politik' (Seyss-Inquarts woorden l) goed van pas kwam; maar hij had, aldus Snijder, 'een doelbewuste, sterke persoonlijkheid en een zeer actief intellect.S Intelligent was hij, zonder twijfel. Ook had hij een verfijnd gevoel voor toneel en speciaal voor muziek; 'eindeloos' kon hij samen met Wimmer platen uit Bachs Matthaus-Passion draaien." Bruckner was een van zijn favorieten; en midden in de oorlog (augustus' 4I) maakte hij nog tijd vrij voor de Salzburger Fest spiele waar hij naar zijn geliefde Mozart kon luisteren."

XCDe levensstijl die hij nastreefde, was er een van adellijke ingetogenheid. Het grootste deel van de bezettingstijd woonde hij, beschermd door detachementen van de Ordnungspo!izei en van de Reichssicherheitsdienst, op het landgoed 'Clingendael' aan de Wassenaarse kant van Den Haag, een fraaie, uit 1670 daterende buitenplaats; het gebouw werd in mei '40 niet bewoond: de eigenaresse was eind '39 overleden. Al had Seyss-Inquart dan in de met koningin Wilhelmina geassocieerde Ridderzaal zijn inauguratie laten voltrekken - het denkbeeld om een der koninklijke paleizen te gaan bewonen, wees hij wijselijk af.? In huize 'Clingendael' liet hij enkele verbouwingen aanbrengen; herfst '40 ging hij er wonen. Hij leefde er, gemeten aan wat hem mogelijk geweest was, uiterst eenvoudig. Ook de ontvangsten die hij

1 N. W. Posthumus en L. de Jong: Verslag tweede gesprek met H. A. Rauter (30 jan. 1947), p. 12 (Doc 1-1380, h-j}, 2 H. M. Hirschfeld, 19 nov. 1960. 3 L. de Jong en A. E. Cohen: Verslag gesprek met H. Piesbergen (12 april 1949), p. 6 (Doe 1-13 I 8, a-2). 4 G. A. S. Snijder: 'Dr. A. Seyss-Inquart' (juli 1946), p. 7 (Doe 1 1564, b-6). 5 Neuman: p. 122. 6 Rijkscommissariaat, telexberichten, regestenlijst XIII, p. 18. 'Ook van de z.g. koninklijke trein maakte hij geen gebruik; de Nederlandse Spoorwegen richtten voor hem een eigen rijtuig in (brief, 6 sept. 1971, van de Nederlandse Spoorwegen).

DE HEERSERS

er gaf, werden door soberheid gekenmerkt. Dronkenschap werd er niet geduld. De kok had voorts strikte instructie, nooit op de zwarte markt te kopen. Het gevolg was dat het eten er karig bleef. Op een keer kwam die kok dan ook 'zeer overstuur bij Gertrud binnenlopen: een groep functionarissen uit Berlijn was kort na het avondmaal op 'Clingendael' wederom dinerend aangetroffen in Den Haag.'l Gertrud Seyss-Inquart had toen blijkbaar nog niet vernomen dat men, als men een uitnodiging kreeg om op 'Clingendael' te komen dineren, in het bureau van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei placht te zeggen: 'wir müssen vorher ader nachher was essen, sonst wird man nicht satt.'2

XCSeyss-Inquart was verder, aldus die Bejehlshaber, 'ein wirklich tadelloser Hausvater' : liaisons pasten niet bij zijn strakke levensopvattingen. Daarin bleef, tot ergernis van zijn vrouw, het katholiek geloof een zekere, zij het ondergeschikte rol spelen. Na de Anschluss vertoonde hij zich niet meer in de kerk die hij tevoren elke zondag bezocht had - maar zijn kerkelijke belasting bleefhij betalen, zij het via een tussenpersoon", en zijn jongste dochter, de in '28 geboren Dorothea ('Dorli'), liet hij katholiek opvoeden en trouw haar kerkelijke plichten nakomen+ Bij tijd en wijle moet hem toch wel het angstig vermoeden bekropen hebben dat in het nationaal-socialistische Duitsland dat hij met zoveel toewijding diende, ja waar hij een der paladijnen van was, uiteindelijk van het Christendom weinig zou overblijven. Hij heeft, uiteraard, zijn bezorgdheden jegens niemand uitgesproken, maar merkwaardig was het wel dat hij een uit juli '39 daterende brief van een politiek medewerker zorgvuldig bewaarde wien de schellen van de ogen gevallen waren en die hem van Londen uit klemmend gewaarschuwd had tegen slaafse gehoorzaamheid aan een zo misdadig regime."

XCAannemelijk lijkt het ons dat het Seyss-Inquart in Nederland beter beviel dan in Polen. Hij was wel bereid gebleken, in Polen een louter op geweld gebaseerde politiek uit te voeren, maar ze lag hem niet: hij was geen echte geweldenaar en geen sadist; hij kon ook tegen echte geweldenaars moeilijk optomen. Overheersend was bij hem de aanbidding van het Deutschtum dat hij volledig met het Derde Rijk identificeerde.

XCDe gesloten, schijnbaar aarzelende, ingetogen levende Reichskommissar paste niet goed in de wereld der Nazi-groten. Men was daar veel protseriger en brutaler machthebbers gewend. Met een artistiek begaafde intellectueel die hele symphonieën van Beethoven of Bruckner kon analyseren, wist men niet goed raad; de parvenu's, die in de Partei omhooggeklommen waren, voelden zich bij hem niet op hun gemak. De brutaalsten begrepen overigens intuïtief dat van een Seyss-Inquart jegens hen geen werkelijk krachtig, laat staan meedogenloos optreden te verwachten viel. Binnen een kader dat door anderen (sterkere en aggressievere naturen dan de zijne) aangegeven was, kon hij een bepaalde politieke lijn met taaiheid en geduld volgen, maar ook danJan Engelman:p.

1 (1945), 18.

DE HEERSERS

was hij teveel diplomaat om Draufgänger te zijn. Daar stond hij ook te zwak voor: hij bezat geen politiek-organisatorische basis in Duitsland. Hij had eigenlijk maar één kracht achter zich: Hitler. Door zich teveel op die kracht te beroepen, zou hij evenwel zelf een zwakke indruk maken.

XCHet was hem tot steun, dat Hitler hem voortdurend bleef waarderen. In februari' 42 prees zijn Führer hem als 'extraordinarily clever ... , as supple as an eel, amiable - and at the same time thick-skinned and tough.'l Drie maanden later roemde Hitler weer zijn diplomatieke gaven hij zei toen dat 'die Wiener ... in ihrer konzilianten Art gewisse Dingen besser machten als jeder sonst'è ; zo ook zestien maanden later tegen Goebbels: 'Seyss-lnquart ... führt die Nieder lande ausserordentlich geschickt und elastisch; er wechselt klug zwischen Milde und Härte ab und verrät damit beste osterreichische Schule.'3

XCWaar deze oordeelvellingen van Hitler op gebaseerd waren, is niet recht duidelijk. Wel had Seyss-Inquart opdracht, een maandelijks rapport aan Hitler toe te zenden" dat vóór de rode van elke volgende maand bij de Reichskanzlei moest zijn binnengekomen, maar die rapporten die na enige tijd een halfjaar gingen beslaan, werden, aldus de chef van de Reichsleanzlei, door Hitler 'zum grossten Teil gar nicht gelesm.'5 Stellig heeft Hitler zich evenmin verdiept in een in de zomer van '42 samengesteld rapport over twee jaar bezettingspolitiek dat niet minder dan zes dikke dossiermappen vulde."

XCHet persoonlijk contact tussen Hitler en Seyss-Inquart is al evenmin frequent geweest: na de ambtsaanvaarding elf besprekingen in bijna vijf jaar tijd, de meeste (acht) vóór eind' 42. Hitler was, met name na het begin van de veldtocht in Rusland, geheel op het militaire bedrijf in engere zin geconcentreerd; de voornaamste eis die hij toen aan Nederland stelde, was dat er geen permanente onrust heerste. Dat was ook niet het geval. Wellicht gaf die omstandigheid hem de algemene, tot tevredenheid stemmende indruk dat Seyss-Inquart de zaak goed in de hand had, en deze zal zijnerzijds wel niet nagelaten hebben, die indruk te versterken. Af en toe gingen er ook geschenken naar het Fuhrerhauptquartier - zo in december' 42 niet minder dan 5500 kilo koffie": herfst' 41 gaf Seyss-Inquart een Weens historicus opdracht,

XC+Hitler's Table Talk 1941-1944 (1953), p. 344 (27 febr. 1942). Wij zijn er niet in geslaagd, de Duitse tekst van dit fragment te verwerven. 2 HitIers Tisch gespräche im Fuhrerhauptquartier 1941-1942, p. 360 (20 mei 1942). 3 J. Goebbels: Tagebücher aus den [ahren 1942-1943 (1948), p. 441 (23 sept. 1943). 4 Alleen het eerste d.d. 19 of 20 juli 1940 is bewaard gebleven. ~ K. W. Swart: Verslag gesprek met H. H. Lammerstro maart 1948), p. 3 (Doe 1-1007, a-I). 6 Brief, 4 aug. 1942, van Seyss-Inquart aan H. H. Lammers (Neur. doe. RF-1342). 7 Rijkseemmissariaat, telexberichten, regestenlijst XIII, p. 31.

SEYSS-1NQUART

ten behoeve van Hitler een fraai geïllustreerd werk samen te stellen over admiraal de Ruyter wiens naam immers door Hitler met bewondering genoemd was. Hier kwam niets van terecht: de auteur die zich geruime tijd in Den Haag ophield, werd wegens luiheid ontslagen en kreeg een proces op grond van ondermijning der krijgstucht en poging tot desertie.'

XCHet verdient de aandacht dat, hoe ijverig Seyss-Inquart ook, en dan vooral in de eerste jaren, aan Hitler rapporteerde, deze hem geen enkele inlichting gaf over zijn plannen of over de stand en de perspectieven van de oorlog. Hitler hield zich nu eenmaal nauwgezet aan de verscherpte regels ten aanzien van de geheimhouding die hij begin 1940 na de Panne met het Z.g. Mechelse vliegtuig (door een noodlanding waren toen Duitse militaire documenten in handen van de Belgen gevallen) vastgesteld had. Van Duitslands werkelijke militaire positie wist de Reiihskommissar niets meer dan aile overige Duitsers: practisch niets. Over Duitslands militaire perspectieven schreef hij ten tijde van de Stalingrad-crisis (januari '43) een lange brief aan Himrnler die vol stond met optimistische bespiegelingen welke slechts getuigenis afleggen van de deerlijke onwetendheid waarin de steller als in het duister rondtastte.ê

XCIn dat duister versterkte zich op den duur bij Seyss-Inquart een politieke toekomstvisie die nauw bij de SS-ideologie aansloot. Ook hij zag niet precies voor zich, wat de staatkundige structuur zou zijn van wat men in SS-kringen 'das Reich' placht te noemen, maar in '41 stond één ding al voor hem vast: er moest een 'grossgermanische Reichsbürgerschaft' komen.ê In dat Reich moesten Nederlanders in beginsel dezelfde kansen krijgen als Duitsers; vermoedelijk zouden dan in de praktijk nagenoeg alle belangrijke posities wel aan Duitsers toevallen, maar Seyss-Inquart had er, schreef later Snijder, geen bezwaar tegen als een Nederlander (een herboren de Ruyter?) 'Cross-Admiral der Reichsfiotte wetden wird.'4 Practische politieke waarde hadden dergelijke denkbeelden niet, behalve voorzover ze tegen Mussert uitgespeeld konden worden. Ook zijn kijk op de leider der NSB verbond Seyss-Inquart met Himmler; jegens de machtige Reichsführer-SS afficheerde de Reichsleommissar in het algemeen een aanhankelijkheid waarin, dunkt ons, een element stakJ.47). G. A. S. Snijder: 'Gesprekken met Seyss-Inquart' (maart 1947), p. 2 (Doe

1 regestenlijst XXIII, p. 23. 2 Brief, 19 jan. 1943, van Seyss-Inquart aan Himmler 597-603). Mr. P. Hooykaas beweert, uit Seyss-Inquarts omge ving vernomen te hebben, 'dat op de ochtend dat de Duitsers Rusland binnen vielen' (22 juni 1941), 'heeft gezegd: 'Wij zijn verloren." dl VII c, p. 599). Deze mededeling-uit-de-tweede-hand (zo het niet de derde was) lijkt ongeloof waardig. S Brief, 3 mei 1941, van Seyss-Inquart aan Lammers

DE HEERSERS

van schuwe bewondering; ook iets van dankbaarheid. Want waar de alte Kämpfer van de Nazipartij hem steeds met de nek aangezien hadden, daar had Himmler hem spoedig tot de hoogste rangen der SS toegelaten: SS Obergruppenführer al in 1941: het was een generaalsrang waar Rauter toen nog twee jaar op moest wachten. Himmlers steun was evenwel niet steeds voldoende om de giftige verhalen te ontzenuwen die bij uitstek in sommige SS-kringen over 'de Jezuïet' Seyss-Inquart de ronde bleven doen: nog in de zomer van '44 constateerde te Berlijn een van zijn vroegere persoonlijke medewerkers dat 'in der SS gerade über den Herrn Reiihsminister noch teilweise ganz unmägliche Vorstellungen bestehen.?

XCGeen wonder was het dat het de zwak staande Reichskommissar soms grote moeite kostte, de suprematie erkend te krijgen die in Hitlers decreet van 18 mei' 40 neergelegd was. Met kracht verzette hij zich tegen elke aantasting. Vaak moest hij zich met de schijn tevreden stellen. Zeker, hij wist als regel te bewerkstelligen dat de bureaus die door Berlijnse ministeries in bezet Nederland opgericht werden, formeel in zijn Reichskommissariat werden ingebouwd, maar materieel verhinderde zulks niet dat de politiek welke in bezet Nederland ten uitvoer gebracht werd, veelal in Berlijn bepaald werd en niet in Den Haag. Tenslotte bevond zich in Berlijn het administratieve centrum van de Duitse oorlogsvoering. Welke complicaties uit dit alles voortvloeiden, zal uit ons relaas over de bezettingsjaren menigmaal blijken. Tekenend was het dat Seyss-Inquart in dergelijke situaties in het algemeen geen behoefte had aan het uitwisselen van persoonlijke ervaringen met overeenkomstige gezagsdragers in de bezette Europese landen; van hen allen heeft, voorzover bekend, alleen zijn collega in Noorwegen, Terboven, eenmaal (oktober '40) een kort bezoek aan Nederland gebracht.

XCDe Reichskommissar stond in Den Haag op een tamelijk eenzame post.

XCDe opdracht die Seyss-Inquart van Hitler gekregen had, was innerlijk tegenstrijdig. Men zou het zo kunnen uitdrukken dat hij ter wille van het 'behoud' van Nederlands-Indië en ter wille van Nederlands soepele inschakeling in de Duitse oorlogseconomie, het bezette gebied moest ontzien - terwijl hij tegelijk de politieke opdracht had, een omzwaai in nationaal-socialistische richting voor te bereiden die dat gebied in rep en roer zou kunnen brengen.

XC1

SEYSS-INQUART

Nog een tweede tegenstrijdigheid was er: de oorlogsvoering in engere zin vergde een verstikking van het Nederlandse politieke leven - en zijn politieke opdracht noopte hem, dat politieke leven binnen zekere grenzen tot ontwikkeling te laten komen. Zulks in een land dat zich door een Duitse Vijfde Colonne verraden voelde, waarin het Deutschtum zich nimmer in een algemene populariteit had mogen verheugen, ja dat eerder de eeuwen door geleefd had met de blik naar de wereldzeeën en niet naar het continentale achterland! Een intelligent medewerker als Rabl was zich van die problematiek spoedig bewust. 'Es ist nicht alles leicht', verzuchtte hij ruim vier maanden na aankomst in Den Haag in een brief aan een vriend,

XC'denn es steht zu viel gegen uns. Eine generationenlange wirtschaftliche Abhängigkeit von England, eine generationenlange kulturelle Abhängigkeit von Franlereich, das dunkIe GeJühl, im Mutterland dasAnnektionsopfer des Reichs, in den Kolonien dasjenige Japans zu wetden ... aus diesem Land soil man eine Option für uns herausholen, die naeh aussenfreiwillig aussieht, als spontane Besinnung auf das gemeinsame Bluterbe und die gemeinsame Geschichte aussiehi, dem das Volk seit genau 300 Jahren den Rüeken ge/eehrt hat um 'Welthandei' zu treibenl leh bin indes felsenfest überzeugt: seha}ft Seyss es nicht mit seinem unmerklieh leisen, leichten und feinen, dabei aber unerbittlicn und konsequent zugreifenden Hand, dann niemandl?

XCMisschien dacht de Reuhsleommissar dat zelf ook wel. Of was het hem in oktober' 40, toen Rabl die brief schreef, al gaan dagen dat hij van het Nederlandse volk welks taal hij niet verstond (en ook niet leerde verstaan) en van welks geschiedenis en mentaliteit hij maar een vage indruk had, eigenlijk niets begreep? 'Wenn man hier frisch aus Deutschland leommt", zei hij later tegen Snijder op een van zijn zeldzame momenten van openhartigheid, 'glaubt man dieses Volk zu verstehen. Je länger man hier ist, je mehr sieht man wie anders es ist als man denkt.'2 Maar met dat betere inzicht kon hij toen in zijn politiek nauwelijks rekening houden: Duitsland moest de oorlog winnen, althans niet verliezen en die overtuiging, met hardnekkigheid beleden, dreef hem een richting op waarvan hij, intelligent als hij was, begrepen moet hebben dat ze het volledig falen inhield van de politieke missie die hem in Nederland toevertrouwd was. Zijn opgewektheid is hem van '42 af gaan verlaten.ê

1 Brief, I okt. 1940, van.K. O. Rabl aan een vriend, p. I3_:_I4 (Doe 1-1371 A, a-r), 2 G. A. S. Snijder: 'Gesprekkenmet Seyss-lnquart', p. 10. 3 A. E. Cohen: Verslag tweede gesprek met Wimmer, p. II.

De opzet van het 'Reichskommissariat'

XC

XCIn het begin leek het allemaal zo eenvoudig. Toen de secretarissen-generaal hem op 29 mei hun medewerking toegezegd hadden en toen hem gebleken was dat het Nederlandse bestuursapparaat ook op alle lagere niveaus normaal bleef functioneren, kon Seyss-Inquart definitief besluiten, aan zijn eigen apparaat het karakter te geven van een 'toezichthoudend bestuur', een Aufsichtsvertvaltung, zoals dat heette: een soort opperbestuur boven het Nederlandse bestuur. Het kwam intussen niet alleen op een passief toezicht aan: de ontwikkeling moest ook in een bepaalde richting gestuwd worden. Wimmers formule 'herrschajtliche Aufsichtsvertvaltung'l lijkt ons dan ook juister. Nog wat pregnanter drukte een andere Duitser het in juni '40 uit: 'Wir steuern, die Hollánder vertvalten.'2

XCHoe minder stuurlieden er waren, des te beter zou dat natuurlijk zijn. Kort na aankomst veronderstelde Seyss-Inquart dat zijn gehele Reichsleommis sariat hoogstens een kleine honderd medewerkers zou gaan tellen: zestig tot tachtig, zei hij op 12 juni tegen een Nederlandse bezoeker.ê Midden augustus waren het er alleen in Den Haag al zeshonderd en november was nog niet verstreken of de Reichskommissar deelde met iets van schrik aan zijn General kommissare mee dat het getal duizend overschreden was! - het zouden er meer dan tweeduizend worden, waarvan in 1942 ruim een derde uit Nederlanders bestond: die laatsten meest in lage tot zeer lage functies (kantoorpersoneel, ordonnansen, chauffeurs) en grotendeels NSB'ers. 5 Hoe dat Reichsleommissariat precies ingedeeld was, willen wij hier niet vermelden; die indeling werd herhaaldelijk gewijzigd en de lezer zal de belangrijkste bureaus vanzelf tegenkomen.

XCDe hoofdopzet van het Reichskommissariat was, gelijk vermeld, al in Berlijn door Seyss-Inquart ontworpen voor hij via het Führerhauptquartier naar Nederland vertrok. Hij had, mede misschien als gevolg van hetgeen hij in het Generalgouvernement beleefd had, behoefte aan centralisatie; op papier zag deze er strak uit. Ze werd neergelegd in twee verordeningen" waarin ten dele herhaald werd wat hij op 29 mei had gezegd. Die verordeningen kwamenJ.

1 Wimmer: (okt. 1940), p. 7. 67036-49). 2 r a juni 1940. 3 Brief, 6 okt. 1952, van van Loon (Doc 1-1077, a-17). regestenlijst, p. 40. 5 Rapport, 30 juli 1942, door H. Piesbergen aan de p. 14 8854-69). Per 1 januari 1944 waren bij het 270 en 447 werkzaam; daar waren de onder Rauter ressorterende diensten niet bij opgeteld. GVO 3/40 en VO 4/40 p. 8 1 5).

TAAK DER GENERALKOMMISSARE

op het volgende neer: de Reichsleommissar zou alle bevoegdheden krijgen welke volgens de grondwet en de wetten aan de regering en het parlement toekwamen; hij zou nieuwe verordeningen kunnen uitvaardigen die kracht van wet hadden; het geldende Nederlandse recht zou hij, voorzover het verenigbaar was met de bezetting en met Hiders decreet van 18 mei, handhaven, en de uitvoering van zijn voorschriften zou hij aan Nederlandse autoriteiten overlaten, 'voorzover de aan hem ondergeschikte Duitse diensten niet direct in werking treden'; met betrekking tot de geldende Nederlandse wetten en de verordeningen van de Reichsleommissar konden de secretarissen-generaal uitvoeringsvoorschriften geven; de rechtspleging zou onafhankelijk zijn, uitspraken zouden gedaan worden 'in naam van het recht' en er zouden naast de Nederlandse ook Duitse rechtbanken komen; en rechters, personen in overheidsdienst en alle leerkrachten zouden een loyaliteitsverklaring dienen af te leggen.

XCMen ziet: in dit kader kregen de secretarissen-generaal een eigen, zij het afgeleide bevoegdheid: zij moesten voor 'uitvoeringsvoorschriften' zorgen; die zouden evenwel als alle overige 'rechtsvoorschrifien" tevoren aan de Reichsleommissar voorgelegd moeten worden. Een en ander vergde een intensief contact met (en een strikte controle op!) de departementen.

XCHier vonden de rechtstreeks aan Seyss-Inquart ondergeschikte General kommissare een hoofdtaak: Wimmer voor bestuur en justitie (wetgeving, binnenlands bestuur en justitie, met uitzondering van alle politiezaken, voorts cultuur, onderwijs, kerken, volksgezondheid en jeugdzorg), Fischböck voor financiën en economie (fmanciën, economische zaken, waterstaat, de PTT en de rest van socialezaken), Rauter voor das Sicherheitswesen ('openbare orde en veiligheid') - en dan bleef de Generalkommissar zur besonderen Verwendung, Schmidt, over: hij zou zich bemoeien met 'alle vraagstukken betreffende de vorming van de openbare mening en niet-economische verenigingen' alsmede met 'die opdrachten welke de Reichsieommissar hem op grond van een bijzondere beslissing geeft.'

XCOok von Ribbentrops vertegenwoordiger, Bene, zou rechtstreeks onderscholen, bepaalde voorrangswegen, bepaalde distributiezegels enz.' (Rondschrijven, z yjuni 1940, eNO, 230

1 Dat waren, zo lichtte de secretaris-generaal van justitie, Tenkink, eind juni zijn ambtsgenoten in, voorschriften met algemene strekking en wat valt onder het begrip 'wet' in materiële zin, onverschillig of deze voorschriften vroeger bij een formele wet, een algemene maatregel van bestuur, een koninklijk besluit, een ministeriéle beschikking of op andere wijze werden tot stand gebracht. Het be grip 'rechtsvoorschriften' staat tegenover beschikkingen van concrete aard, b.v. benoeming van ambtenaren, instelling van commissies, aanwijzing van bijzondere

DE HEERSERS

Seyss-Inquart staan, evenals de Beauftragte bij de Nederlandse Bank, Wohlthat. Seyss-Inquart zou voorts nog andere Beaujtragten kunnen benoemen; die zouden er om te beginnen in alle provinciale hoofdsteden komen (Amsterdam en Rotterdam werden spoedig toegevoegd). Naast de bureaus van de vier Generalleommissare kwam er ook nog een eigen bureau van de Reichskommissar met een Präsidialabteilung die een wakend oog zou .laten gaan over het bedrijf van het Reichskommissatiat als zodanig en zich o.m. met alle personeelsaangelegenheden zou gaan bezig houden. Hoofd daarvan werd de ongemakkelijke, administratief goed onderlegde dr. H. Piesbergen die sinds april '39 in Praag ervaring had opgedaan bij een Duits bezettingsbestuur; hij ontving zomer' 40 zoveel sollicitaties van Nederlanders, 'dass es vällig unmäglich war, die einzelnen Gesuche zu beantwortenl?

XCEerste en Tweede Kamer werden door Seyss-Inquart uitgeschakeld. Eind juni bepaalde hij dat hun werkzaamheden 'tot nader order' zouden blijven rusten; van de Raad van State handhaafde hij, zoals Winkelman en de secretarissen-generaal al vóór hem gedaan hadden, uitsluitend de afdeling voor geschillen van bestuur.ê Hij was toen ook al tot de conclusie gekomen dat de bepaling dat hij tevoren alle rechtsvoorschriften van de secretarissengeneraal moest zien, veel te omslachtig was: deze kregen het recht, binnen hun ressort zelfstandig op te treden en dus ook besluiten met kracht van wet uit te vaardigen" en in december hief de Reichskommissar het toezicht op de rechtsvoorschriften van de lagere bestuursorganen (provincies, gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders) geheel Op4; het was hem duidelijk geworden dat die zonder politieke betekenis waren.

XCTen gunste van de secretarissen-generaal had Seyss-Inquart inmiddels ook zijn benoemings- c.q. ontslagrecht beperkt: ook dat gaf hem teveel werk. Hij bepaalde in augustus dat hij formeel alleen zou zorgen voor benoeming of ontslag van de secretarissen-generaal, de vice-president en leden van de Raad van State, de zittende en de staande magistraturen van de Hoge Raad en van de vijf gerechtshoven, de inspecteurs van rijksveldwacht en marechaussee, de hoofdcommissarissen van politie, de commissarissen van provincies, de burgemeesters der provinciale hoofdsteden en van gemeenten met meer dan vijftigduizend inwoners, de president van de Nederlandse Bank, de president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen, de inspecteurgeneraal van het loodswezen, de directeuren van de Artillerie-Inrichtingen en van de Rijkswerf en de commandant van een nieuwe instelling: de N eder

1 L. de Jong en A. E. Cohen: Verslag gesprek met H. Piesbergen, p. 3. 2 VO p. 54-55). 3 VO 23/40, a.v., cp. 55-56. 4 VO 229/40, a.v., p. 698--99.

DE 'DONAUKLUB'

landse Opbouwdienst; alle overige functionarissen konden door de secretarissen-generaal benoemd of ontslagen worden. Seyss-Inquart behield zich overigens het recht voor, ook die overige functionarissen in bepaalde gevallen zèlf te benoemen of te ontslaan! - dat zou later herhaaldelijk gebeuren, zulks nog afgezien van het feit dat de secretarissen-generaal voor de benoemingen waartoe zij formeel gerechtigd waren, als regel Duits verlof nodig hadden: 'de aanstelling zelfs van de jongste schrijver of schrijfster moest door de Duitsers worden goedgekeurd. Daar kwam de gehele doopceel bij te pas."

XCZo was het later. In den beginne streefde de Reichsleommissar er evenwel naar, zijn herrschaft/iche Aufsichtsverwaltung een uit administratief oogpunt ordelijk en practisch karakter te geven. Dat was ook daarom wenselijk omdat de functionarissen die hij en zijn Ceneralkommissare uit het Derde Rijk aantrokken, uit geheel verschillende landstreken en beroepen kwamen. Onder de hoogsten bevonden zich nogal wat Oostenrijkers: mèt SeyssInquart kwamen al drie van de vier Generalkommissare uit dat land; anderen spraken graag van de 'Donauklub' of, minder gemoedelijk, van 'die öster reichische lnuasion.? Bestuurservaring in niet-Duitse gebieden hadden de betrokkenen over het algemeen niet en Nederland was hun als regel vreemd. Spoedig bleek hun evenwel dat de Nederlandse ambtenaren met wie zij in contact kwamen, de hinderlijke neiging hadden, zich op de geldende wetten te beroepen. Wie met de voorbereiding van verordeningen te maken kreeg, moest zich terdege in die wetten verdiepen. Wimmer ging zo ver dat hij in augustus de gehele Grondwet in Duitse vertaling aan de voornaamste functionarissen van het Reichsieommissariat rondzond." Speciaal de juristen onder hen dienden in die begintijd stevig aan te pakken. 'Wir waren', schreef de ijverige RabI, op de junimaand terugziend,

XC'van früh bis tief in die Nacht iin Amt - ich 'verwaltete.' Früh urn 10 Uhr wurde eine Verordnung gemacht, um 11 ein Bürgermeister abgesägt, um 12 ein Rundschreiben an alle hoiiändischen Gerichte über die Perlustrierung van Prozessen entworfen an denen Deutsche beteiligt waren, um 1 der Dienstcid der Volksschullehrer ins Deutsche gebracht, um 2 auf der holländischen Staatsdrucleerei Krach geschlagen weil irgend was mit dem Druck des Verordnungsblatt nicht klappen wollte, urn 3 Massnahmen über den kleinen Grenzverkehr erU/ogen, um 4 zerbrach man sich den Kopf wer nach Schliessung der deutschen Konsulate für die Legalisierung von Doleumenten zuständig war, um 5 nach Haarlem gefahren um den dortigen holldndischen Prouinzhommissar zu besuchen, urn 6 sass man bei diesem Mann beim Tee und schlürfie seine altersgeklärte Weisheit

1 VO 108/40, a.v., p. 338-40. 2 Getuige D. G. W. Spitzen, dl. VII c, p. 549. 3 W. Lages: Antwoord op vragen (sept. 1952), p. 12 (Doe 1-639, e-z). • regestenlijst XIV, p. 11.

DE HEERSERS

iiber die Verwauuno der provinziaieigenen Wasserstrassen und die Notwendigkeit alles unter allen Umständen so zu lassen wie es war, urn 7 Gespräch mit dem urn vierzig Jahr jiingeren Kanzleichef der einem das Gegenteil versuherte-, urn 8 Riickkehr in Den Haag, urn 9 itizwischen auJielaufel1e Akten, um 10 mit Wimmer zusammen nach Scheveningen - und beim Abendessen, das immer gut war, lagen Aktettberge am Neben tisch urn in den Fresspausen erledigt zu werden.»

XCDe indruk die men uit het voorafgaande krijgt: dat er een vrij nauwe samenwerking tot stand kwam tussen de Duitse Aufsichtsverwaltung en het Nederlandse bestuur, is in zijn algemeenheid juist, maar men mag niet uit het oog verliezen dat het Nederlandse apparaat onder een scherpe en voortdurende controle kwam te staan. Die controle onttrok zich al in materieel opzicht aan elke Nederlandse waarneming: de Duitsers bouwden een eigen postbedrijf op met eigen postauto- en -treindiensten" en in de herfst kwam naast de al bestaande netten van de Sicherheits- en Ordnungspolizei (op dat laatste waren ook alle provinciale Beaujtragten aangesloten) een apart telexnet tot stand dat de belangrijkste Duitse bureaus in Den Haag onderling verbond.ê Het viel de Nederlandse hoofdambtenaren moeilijk, de Duitsers in de kaart te zien. Omgekeerd zorgden de Duitsers er voor dat zich aan de toppen van dat Nederlandse apparaat weinig van belang afspeelde dat hun onbekend bleef. Er werden Duitsers geplaatst bij alle departementen; hun functie was, aldus een hoofdambtenaar van Schmidts Generalkommissariat, 'vulgär gesagt, eines Spions" Dat was nog maar de helft: de verbindingsambtenaren moesten ook een constante druk uitoefenen op het Nederlandse apparaat; het was bepaald wenselijk dat zij behalve als spion ook als opjager fungeerden. Zij waren niet allen even lastig; dat hing af van de politieke betekenis van het betrokken departement en van hun persoonlijke hoedanigheden, en wat dat laatste betreft, varieerden zij van fanatieke Nazi's tot conservatieve in-het-gareel-lopers. Alleen al bij het departement van waterstaat (politiek niet erg belangrijk) waren er een dertig ondergebracht. Secretaris-generaal Spitzen liet hen door de boden correct bedienen; later vroeg hij een der Duitsers, hoe die bediening was. 'Gut, aber unheimisch', luidde het antwoord, 'net wat wij bedoelden', zei Spitzen."

XCDe controle die door Seyss-Inquarts Beaujtragten in de provincies en in de grootste steden uitgeoefend werd, was niet minder scherp. Anders dan

XC1 Mr. A. J. Backer die spoedig baron Röell zou opvolgen. 2 Brief, lokt. 1940, van K. O. Rabl aan een vriend, p. 12. 3 Visser: PTT 1940-1945, p. 56. 4 Rondschrijven, 4 okt. 1940 van H. Piesbergen (FiWi, Devisenreferat, 7a). 5 Brief, 15 okt. 1941, van de Leiter der Hauptabt. Volksaufkl. u. Prop. (CDI. 5 A). 6 Getuige D. G. W. Spitzen, Enq., dl. VII c, p. 549. 7

CONTROLE

Seyss-Inquart en zijn Generalkommissare hadden zij formeel niet het recht, aan de bestuursinstanties bij welke zij gedetacheerd waren, instructies te geven, maar daarvan afgezien had Seyss-Inquart het bij het rechte eind toen hij deze Beaujtragten in de eerste bespreking die hij met hen voerde, 'sozu sagen kleine Reichskommissare' noemde.' Verscheidenen hunner zouden zich van de formele beperking die wij noemden, niet veel aantrekken: het op schrift stellen van instructies hadden zij lang niet altijd nodig om hun zin door te drijven.

XCMet dit alles is de Duitse controle nog niet ten halve beschreven. Minstens zo belangrijk als de werkzaamheden die de Duitse Ispionnen' op de departementen en de Duitse Beaujtragten bij de provinciale besturen en bij de gemeentebesturen van Amsterdam en Rotterdam konden verrichten, was de activiteit van het inlichtingen-apparaat dat van het gehele Duitse bestuursen controlestelsel een integraal deel vormde: de Sicherheitsdienst. En deze Sicherheitsdienst was nog maar één aspect van het wijdvertakte rnachtscomplex dat de Reichsführer-SS, Himmler, ten dele via, ten dele naast het Reichskommissariat in Nederland naar binnen gewerkt had.

Rimmler en Rauter

XC

XCHet geheim van de macht die Heinrich Himmler in het Derde Rijk ging uitoefenen (wij schetsten zijn opkomst in Voorspel), was gelegen in het feit dat hij een opmerkelijk vermogen had om hoge partij- en staatsfuncties in zijn persoon te verenigen en om partij- en staatsorganisaties te versmelten tot nieuwe, alleen aan hem ondergeschikte apparaten. Het lijkt ons niet nodig, die apparaten in hun talloze vertakkingen weer te geven; voldoende is het wanneer wij OllS bepalen tot die onderdelen (met uitzondering vooreerst van de Waffen-SS) die direct of indirect voor de bezettingsgeschiedenis van Nederland van belang waren.

XCHimmler dan, was van 1929 af Reichsführer van de SS die in '33 in de vorm van de z.g. Allgemeine SS al vijftigduizend leden telde: een soort ideologisch keurcorps van het Derde Rijk waarin men opgenomen kon worden zonder lid te zijn van de door velen vulgair geachte NSDAP. Met die SS was een geheime inlichtingendienst verbonden: de Sicherheitsdienst of SD, die geleidelijk opgebouwd werd door een van Himmlers kundigste,

XC1 W. F. Ross: Aantekeningen, öjuni 1940, van de bespreking op 4 juni 1940 (Präs. Abt., 10.30,201228-29). 7

DE HEERSERS

sluwste en wreedste medewerkers, Reinhard Heydrich. De SS was en bleef in theorie een formatie van de partij, maar in feite was er spoedig maar één instantie waarvan de Reichsführer-SS het gezag nog erkende: Hitler, de opperste Führer.

XCHet leiderschap van de SS en de Sicherheitsdienst gingen Himmler resp. Heydrich spoedig combineren met hoge functies in het Duitse politieapparaat. In '36 hadden zij het zover gebracht dat Himmler hoofd was van de gehele Duitse politie (waartoe zowel de politieke en de criminele recherche behoorden als de 'normale' politie, de Ordnungspolizei), terwijl Heydrich de leiding van de politieke recherche (die aanvankelijk alleen in Pruisen Ge heime Staatspolizei heette) met die van de Sicherheitsdienst combineerde. Toen de politieke en de criminele recherche enige tijd later in de Sicherheitspolizei samengevat werden, kregen de vele politieambtenaren die lid waren van de Allgemeine SS, een SS-rang; bovendien werden zij in de SS-administratie formeel geboekt als leden van de Sicherheitsdienst; ze hadden met die dienst persoonlijk overigens niets te maken, maar een eonsequentie was wèl dat zij, als zij in uniform dienst deden, het SS-mlÎform moesten dragen met onderaan op de linkermouw de letters 'SD'. In bezet Nederland werd later die lettercombinatie dagelijks door velen gezien; het gevolg was dat daar als regel de Sicherheitspolizei als 'de SD' werd aangeduid - hetgeen zij nu juist niet was.'

XCKort na het uitbreken van de oorlog, in september' 39, werden Sicherheus polizei en SD in een nieuwe organisatie opgenomen: het Reichssicherheits hauptamt (RSHA), een monsterlijk groot bureau te Berlijn. De twee delen van de Sicherheitspolizei (de politieke en de criminele recherche) werden in gescheiden Ämter van dit RSHA ondergebracht: de criminele recherche [Kriminalpolizel] in Amt V, de politieke recherche in Amt IV. Dat laatste kreeg het onderzoek naar en de bestrijding van alle tegenstanders van het Derde Rijk als officiële taak; bij de uitvoering daarvan stond het buiten de wet: de Sicherheitspolizei kon doen wat zij wilde; die praktijk was in een uit april '40 daterend, geheim decreet van het RSHA officieel vastgelegd.

XCWat nu verder dat RSHA betreft, kwam de Sicherheitsdienst, voorzover zij gegevens over Duitsland en de bezette gebieden verzamelde, in Amt III terecht, voorzover zij zich met de wereld daarbuiten bezig hield, in Amt VI. In Amt III viel een gebied als bezet Nederland onder een speciale afdeling:

XC1 Het is onvermijdelijk dat wij af en toe en vooral bij het citeren uit Nederlandse bronnen in de delen over de bezettingstijd de 'SD' zullen vermelden waar eigenlijk van Sicherheitspolizei gesproken moest worden; in die gevallen zullen wij, om verwarring met de echte SD (Sicherheitsdienst) te voorkomen, steeds van aanhalingstekens gebruik maken.

HIMMLERS RIJK

Rejerat III B 5; daar werden dus alle gegevens verzameld die Sicherheits polizei en Sicherheitsdienst uit Nederland naar Berlijn stuurden plus de gegevens, die men met betrekking tot Nederland uit andere bronnen kreeg.

XCHet gehele Reichssicherheitshauptamt ressorteerde onder Himmler. Als Chef der deutschen Polizei had deze evenwel, gelijk gezegd, ook de Ordnungs polizei onder zich; zij werd op grond van haar uniform meest de 'Crune Polizei' genoemd; de gewone straatpolitie behoorde er toe, maar ook de politie-te-water, de luchtbeschermingsdienst en de brandweer. Ook deze Crdnungspolizci werd van een apart Hauptamt uit geleid en maakte daarmee deel uit van Himmlers SS-rijk.

XCDat rijk telde nog meer Hauptämter. Eén bemoeide zich met de organisatie en administratie der concentratiekampen (het komt in een later deel uitvoerig ter sprake), een ander, het SS-Hauptal1'lt, met de aanwerving, de ideologische scholing en de training van leden van de SS en de politie. Hoofd van dit SS-Hauptamt was een zeldzaam eigengereide, jegens Himmler zeldzaam kruiperige Zuidduitser, Gottlob Berger; van '40 af gaf deze onaangename intrigant zich ook in Nederland moeite, een maximum aan vrijwilligers aan te werven voor de Waffen-SS.

XCDe ideologie waarmee al deze apparaten en organisaties doordrenkt werden, was die van de absolute, meedogenloze gehoorzaamheid aan de Reichs führer-SS en van de absolute, meedogenloze superioriteit van het z.g. 'Arische''ras'. Beide begrippen uit het Nazi-jargon plaatsen wij tussen aanhalingstekens; beide waren het politieke ficties. Ficties evenwel, die voor miljoenen de kracht hadden van religieuze dogma's welke ook in het persoonlijk leven diep ingrepen: elk lid van de (Allgemeine) SS dat in het huwelijk wilde treden, moest Himmler om verlof vragen en daartoe ten genoege van weer een ander Hauptamt (het Rasse- und Siedlungshauptamt) van zich en zijn bruid de 'raszuiverheid' bewijzen; de Waffen-SS was minder kieskeurig.

XCVraagt men nu: hoe slaagde Himmler er in, de veelheid van de formeel aan hem ondergeschikte organisaties (wij hebben ze lang niet alle opgesomd) persoonlijk te beheersen? - dan moet het antwoord luiden dat dit, al zijn bezeten ijver en al zijn reizen en trekken ten spijt (hij had een eigen vliegtuig), een onmogelijke opgave was. Naarmate zijn SS-rijk groeide, werden de centrifugale tendenzen sterker; maar er bleef toch ook een gelijkgerichtheid bestaan: gelijkgerichtheid op Himmler zelf die bij zijn talloze medewerkers gevoelens van ontzag, ja van aanhankelijkheid wekte, en gelijkgerichtheid op de SS-ideologie. Dat nam niet weg dat Himmler reeds vóór de oorlog de organisatorische beheersing van zijn imperium als een reëel probleem was gaan zien. Hij koos als oplossing (dat werd al in november' 3 7 bepaald) dat,

DE HEERSERS

bij het uitbreken van een oorlog, zowel de Allgemeine SS als alle soorten politie plus de Waffen-SS-eenheden plus de organisaties en bureaus die weer andere manifestaties waren van Himmlers soms volmaakt absurde interesses, regionaal samengevat zouden worden en geplaatst onder een aparte, rechtstreeks aan hem ondergeschikte functionaris: de Rijhere SS- und Polizei führer - en hier komen wij dan die vreemde titel tegen die Rauter droeg en die tijdens de bezetting op vrijwel iedereen in Nederland een raadselachtige indruk maakte. Zoals de Reichsleommissar zijn Beauftragten aangeduid had als 'sozusagen kleine Reichskol11111issare', zo had Himmler zijn Rijhere SS und Polizeijûhrer 'sozusagen kleine Reichsführer-SS' kunnen noemen. Zo waren ze althans bedoeld; in hoeverre zij die bedoeling waar konden maken, hing zowel van de omstandigheden als van hun persoon af.

XCDie omstandigheden waren buiten Duitslands grenzen gunstiger dan daarbinnen. Himmler had voor zijn Allgemeine SS Duitsland ingedeeld in districten, Oberabschnitte, die samenvielen met de oude militair-territoriale indeling in Wehrkreise. Zulks had grote voordelen: Duitslands indeling in Wehrkreise verschilde namelijk van die in 'provincies' of in Gaue van de NSDAP. De Rijhere SS- und Polizeiführer zou dus minder snel in cornpetentie-conflicten verzeild raken met, b.v., een Oberpräsident die vaak tegelijk Gauleiter was. Bovendien kon de Rijhere SS- und Polizeiführer die juist over een Wehrkreis zijn wakend oog liet gaan en binnen dat gebied alle SS formaties commandeerde en onmiddellijk kon oproepen, snel tot tegenactie overgaan indien (Hitler en Himmler moeten van '37 af die mogelijkheid onder ogen gezien hebben) de Wehrmacht ooit pogen zou, het Naziregime ten val te brengen.' Niettemin: in Duitsland waren de Rijhere SS und Polizeiführer van het moment af dat zij in functie traden (september '39), homines novi: nieuwelingen die, hoewel representanten van een geheimzinnig en gevreesd, octopus-achtig machtsapparaat met duizend tentakels, toch eerst moesten opboksen tegen de hoogste bestuurs- en partijfunctionarissen die als regel hun gevestigde invloed verdedigden met alle argumenten en, waar nodig, ook met alle listen en lagen die hun jaloerse inborst hun ingaf. De bezette gebieden waren daarentegen in dat opzicht maagdelijk terrein. Daar stonden, 'in tegenstelling tot Duitsland, waar', aldus in 't Veld, 'de SS met veel inspanning het eerstgeboorterecht van staat, partij of Wehrmacht diende te ondermijnen, deze concurrenten op hetzelfde beginpunt als de SS:

1 Drs. N. K. C. A. in 't Veld wijst op deze factor in de Inleiding van de door hem voor Oorlogsdocnmentatie uit te geven documenten uit de archieven der wij hebben voor hetgeen wij in dit deel over het SS-complex vermelden, op veel plaatsen van deze Inleiding gebruik gemaakt.

HIMMLERS RIJK

allen moesten zij nog zien ... , welke rol zij bij de Neugestaltung van een pas veroverd gebied zouden spelen.'

XCHimmler greep die kans met beide handen aan.

XCTen aanzien van de Neugestaltung van Europa had hij zijn eigen ideeën ideeën die hij des te gemakkelijker kon gaan verwezenlijken omdat, zoals wij al betoogd hebben, Hitler (behalve ten aanzien van Oost-Europa) nimmer een duidelijke, positieve lijn aangaf Zeker, de Führer had Terboven en Seyss-Inquart de opdracht gegeven, Noren resp. Nederlanders voor het nationaal-socialisme te winnen, maar daarmee was geen antwoord gegeven op de vraag, hoe dat 'nieuwe Europa', hoe die 'Nieuwe Orde' er uit zou zien waarin die twee volkeren een 'gelijkgerechtigde plaats' aangeboden werd. Een Goebbels had te dien aanzien geen enkele behoefte aan duidelijkheid. 'Wem~ heute einer [ragt', betoogde hij op 5 april '40 jegens een zorgvuldig geselecteerd gezelschap Duitse journalisten,

XC'wie denkt Ihr Etch das neue Europa, sa mussen wir sagen: wir wissen es nicht. Gewiss haben wir eine Vorstellung. Aber weml wir die in Worten kleiden, bringt uns das soJort Feinde und vermehrt die Widerstände. Haben wir erst die Macht, sa wird man schon sehen, und aucb wir wetden schon sehen, was wir daraus machen können ... Heute sagen wir 'Lebensraum'. Jeder kann sicli vorstellen was er will. Was wir wollen, uierden wir schon zur rechten Zeit wissen."

XCEen cynische formulering als 'Hoben wir erst die Macht, so wird man schon sehen', had ook door Hitler gebruikt kunnen worden, en zij stemde in zoverre met zijn opvattingen overeen dat hij in '40, ja de gehele oorlog door, op het standpunt stond dat men met de concretisering van die 'Nieuwe Orde' niet voorzichtig genoeg kon zijn en dat in elk geval eerst de oorlog gewonnen moest worden. Himmlers overtuiging was daarentegen, dat het aangeven van een toekomstbeeld het behalen van de overwinning zou bevorderen, ja dat juist in en door de oorlog de grondslagen voor het na-oorlogse Europa gelegd moesten worden - een Europa waarin 'die germanische Völ kergemeinschajt' een dominerende plaats zou innemen. 'lch glaube', schreef hij in notities voor een toespraak die hij in november' 40 hield,

XC, Aangehaald in K. Kwiet: Reichsieommissariat Niederlande. Versucli und Scheitem nationalsozialistischer Neuordnung (1968), p. SI.

DE HEERSERS

'unter deutscher Führung an die germanische Völkergemeinschafi mit eigener Sprache und Kultur dieser Völker, nicht aber daran dass etwa Norwegen, Schweden, Dänemark, Holland und eventuell weitere Gebiete wirtschafilich, militärisch oder aussenpolitisch tun und machen können was sie wollen. Wie dann diese germanische Welt in 50 oder 100 [ahren aussehen wird, das leann man nicht wissen, wohl aber ahnen: sieführt am Ende zum grossgermanischen Staat, wie wir vorher zum grossdeutschen Reich gekommen sind.'l

XCHimmlers opvatting was, dat men zonder dralen, integendeel: zeer bewust, zeer systematisch, in de 'staten' die bezet waren, de 'levende volkskrachten' moest opsporen, versterken en bundelen die midden in de militaire worsteling de grondslag zouden gaan leggen voor die 'germanlsche Völkergemeinschaft' - waarbij het natuurlijk verstandig was, de woorden 'unter deutscher Führung' alleen tegenover uit Duitsers bestaande auditoria te gebruiken. Het was een visie die in de SS (waar men in de eerste plaats 'Duits' voelde, dacht en handelde) veelal gezien werd als een van de vele eigenaardigheden van de Reichsjuhrer die men met tolerante onverschilligheid over zich heen moest laten gaan - maar die visie had voor een de~l van de 'intellectuelen' in die kring haar aantrekkelijke kanten, en zeker ook voor een van oorsprong Grenzdeutscher als Seyss-Inquart, Die visie vergde óók, dat de Höhere SS- und Polizeiführer in landen als Noorwegen en Nederland niet alleen een politietaak kregen, maar ook en tegelijk een politieke opdracht: de voorbereiding van de 'Germaanse volkerengemeenschap'. In Noorwegen werd de toekomstige ontwikkeling die Himmler voor de geest stond, al aangegeven door het feit dat het gezagsgebied van de aan Terboven toegevoegde Höhere SS- und Polizeijuhrer aangeduid werd als de 'Oberabschnitt Nord', terwijl het uit Noren (en Denen) te vormen Waffen-SS-regiment dat in april '40 opgericht werd, de naam 'Nordland' kreeg; Rauters territorium kreeg de aanduiding 'Oberabschnitt Nord-West' en het corresponderende Waffen-SS-regiment zou' Westland' heten. Men ziet: de termen 'Noorwegen' en 'Nederland' waren verdwenen. Dat was opzet.

XCNederland werd door Himmler beschouwd als een 'Land reinblütiger Germanen'2 en de taak die een Seyss-Inquart en een Rauter daar te verrichten hadden, was volgens hem geen andere dan om (wij citeren een brief van Himmler aan de Reichskommissar) 'neun Millionen germanisch-niederdeutscher Menschen die Jahrhunderte lang dem Deutschtum entjremdet wurden, mit fester undLaack: Quisling, Rosenberg und Terboven, p. 270. 2 'Richtlinien ZUT Gewinnung hollàndischer Freiwilligen', 24 juni 1940 (BDe,

1 Aantekeningen voor een toespraak op 28 nov. 1940, aangehaald door H. D.

RAUTER

doch sehr weicher Hand' (het is of men Rabl opnieuw hoort!) 'wieder zurück zuholen und der deutsch-germanischen Gemeinschaft wieder einzuführen.'l Daarbij speelde Himmler af en toe met het denkbeeld dat men de Friezen uiteindelijk in één territoriaal verband moest brengen met de Duitse Oost-Friezen - een gedachte die in '42 Hitlers hartelijke instemming vond." Himmler en Hitler braken zich overigens geen van beiden het hoofd over de vraag wat in dat ene territoriale verband de plaats van Groningers en Drenten zou worden. Maar de fantasie van de Reichsführer-SS ging nog verder: herfst '42 gafhij nauwkeurig aan, op welke plaatsen in Nederland de 'Friedensgarnisonen der Waffen-SS' gelegerd zouden worden." Zijn belangstelling voor ons land was heel veel groter dan die van Hitler. Veel tijd om er op bezoek te komen, had ook hij niet (hij is er toch minstens vijfkeer geweest, Hitler nooit), maar hij liet zich via al zijn organen uitgebreid, ja haast dagelijks voorlichten over de gehele ontwikkeling. Uiteraard waren daarbij van speciale betekenis de voorlichting van en het contact met de man die in Nederland (neen: in Westland) als Höhere SS- und Polizeijuhrer fungeerde: Rauter.

XCHanns Albin Rauter was in I892 in Klagenfurt geboren." Zijn vader, een sterk 'Duits' voelende Oostenrijker, was er een tamelijk vermogend opperhoutvester. De jonge Rauter (tweede zoon uit een gezin met zeven kinderen) wilde te Graz bouwkundig ingenieur worden maar in 'I4 werd zijn studie door de eerste wereldoorlog onderbroken. Vier jaar lang diende hij als officier in het Oostenrijks-Hongaarse leger; tweemaal werd hij zwaar gewond. Evenals Seyss-Inquart bracht hij het tot Oberleutnant. Aanvankelijk was hij ingezet aan het Italiaanse front, later op de Balkan. Daar hielp hij in Albanië een korps van vrijwilligers vormen; hij werd er zelfs, schreef hij later, ereburger van de plaats waar hij als inlichtingenofficier werkzaam was.f

1 Brief, 7 jan. 1941, van Himmler aan Seyss-Inquart (a.v., 622). 2 1941-1942, p. 254-55 (5 april 1942); 1941-1944, p. 506 (29 mei 1942). 3 Brief, 29 okt. 1942, van de aan zijn vertegenwoordiger in Den Haag, H. Roloff 51000-01). • Gegevens over zijn levensloop in zijn eigen over zicht uit 1935 5636-40) en in N. W. Posthumus en L. de Jong, Verslag eerste gesprek met Rauter (23jan. 1947) (Doe 1-1380,h-2). 5 Brief, 13juni 1944. van Ranter aan 2 b).

DE HEERSERS

XCBitter stemde het hem dat hij, na de verloren oorlog onder duizend moeilijkheden terugkerend, door links-revolutionaire elementen al op het station te Graz ontwapend werd. Spoedig was hij er commandant van een rechts studentenbataljon; de studie schoot er bij in. In de jaren die volgden, was Hanns Rauter haantje-de-voorste bij acties, conspiraties en gevechten, enerzijds tegen de Slowenen die in het Oostenrijks-Zuidslavisch grensgebied woonden (maar aan de Freikorps-acties tegen de Polen in Opper-Silezië nam hij ook deel), anderzijds tegen de Oostenrijkse socialisten en communisten die Rauter onder het smalende begrip 'die Kommune' placht samen te vatten. In ' 3 I belandde hij wegens deelneming aan een mislukte rechts-autoritaire staatsgreep die door de Steirischer Heimatschute ondernomen werd, korte tijd in de gevangenis; van dat in Stiermarken opgerichte semi-militaire corps (dat bewapend was met uit regeringsmagazijnen gestolen geweren) was Ranter de militaire leider.

XCTevoren al had de leiding van de Steirischer Heimatschutz, die geen Joden opnam en de hakenkruisvlag voerde, met de Oostenrijkse NSDAP samengewerkt (Rauter persoonlijk had Hitler in '2I in München voor het eerst ontmoet) - na de mislukte Putsch werd die samenwerking hechter en in '33 kwam het tot een overeenkomst: de Heimatschutz zou in de NSDAP opgaan. Met de verwezenlijking van die overeenkomst maakte de partijleiding te München evenwel geen haast. Dit was een van de redenen waarom de nu ruim veertigjarige Rauter (nog steeds geen lid van de NSDAP, en hij zou het nooit worden ook) graag op een aanbod van Himmler inging om officier te worden in diens persoonlijke staf. Dat gaf hem ook meer status bij het eigenlijke werk dat hij in die jaren deed: de organisatie van het in Oostenrijk naar binnen smokkelen van de gelden die daar illegaal verdeeld werden onder NSDAP' ers die brodeloos geworden waren of onder de familieleden van NSDAP'ers die gevangen zaten; per jaar was hier een bedrag van 2 mln Rm, mee gemoeid. Van zijn onmiddellijke superieur, de leider van het NSDAP Flüchtlingshilfswerk, verwierf Rauter zich hierbij de hoogste lof: 'Rassisches Gesamtbild: gut. Charakter: tadellos. Wille: zäh und stark. Gesunder Menschen verstand: logisch und weithlickend. Nationalsoeialistische Weltanschauung: tadellos' enzovoort, enzovoort.'

XCHimmler was met deze strijdbare SS-officier hogelijk ingenomen. In november '38 gaf hij hem de administratieve leiding van de SS-Oberab schniü Südost met als standplaats Breslau. Daar verwierf Rauter zich al onmiddellijk 'besondere Verdienste ... bei der reibungslosen Durchführung der

XC1 SS-Gruppetiführer W. Rodenbücher: 'Personalbericht' over Rauter (mei 1935) (BDe,

RAUTER

[udenaktion am 9/10 November 1938'1 (de 'Reichskristallnacht'). Eind '39' begin '40 kreeg hij de gelegenheid, zich zowel in Silezië als in een geannexeerd deel van Polen grondig in te werken op de terreinen die door de Sicherheitspolizei, de Sicherheitsdienst en de Ordnungspolizei bestreken werden. Het was een onderscheiding dat naast zijn onmiddellijke superieur, de Höhere SS- und Polizeiiuhrer Südost, alleen hij door Himmler als candidaat genoemd werd voor de functie van Hohere SS- und Polizeijûhrer in bezet Nederland; in het al gememoreerde gesprek dat Hitler en Himmler op 22 mei voerden, viel de keus op SS-Brigadeführer Rauter.

XCAfgezien nog van de duels waarin Hanns Ranter als Korps-student verwikkeld geraakt was (zijn gelaat droeg er de sporen van), had hij van 'I4 af bijna twintig jaar lang gevochten - gevochten als militair dan wel als lid of leider van rechts-autoritaire bewegingen. Voor niets anders had hij tijd gehad; misschien voor sport, maar kunst en cultuur waren een gesloten boek voor hem gebleven. Geheel in beslag genomen door de eeuwige beslommeringen van het militaire of semi-militaire bedrijf, geheel opgaand in de rumoerige 'Männerbünde' wier activiteiten zijn dagen gevuld hadden, was hij niet aan een huwelijk toegekomen. Vijf-en-veertig was hij, toen hij (I937) eindelijk tijd vond voor het stichten van een gezin. Een nog geen twintigjarig meisje van goede familie werd zijn vrouw. Ze begon met hem een zoon te schenken. Toen daar tot zijn teleurstelling drie dochters op volgden, kon hij, althans in SS-kringen, 'duidelijk liefdeloos en ongevoelig' over haar spreken.ê Misschien was dat maar pose. Het ideaal immers dat Rauter zijn gehele leven najoeg, was dat van de onverbiddelijke, spijkerharde krijger en het leven dat hij gekozen had, vormde hem steeds meer in die richting.

XCHij was een geboren bendehoofd, een condottiere: moedig op het doldrieste af, onbarmhartig jegens anderen, maar ook jegens zichzelf. Na de verwarring van de Oostenrijkse jaren waarin hij het, al zijn bezeten inspanning ten spijt, op zijn veertigste toch niet verder gebracht had dan tot riskant maar goeddeels mislukt avonturieren, moet hij na zijn intrede in de SS het gevoel gekregen hebben dat het zwalkende schip van zijn leven eindelijk op vaste koers was komen te liggen. En welk een perspectief opende zich! Bij het

XC1 Brief, IS maart 1939, van de Führer des SS-Oberabsclmitts Sisdost aan Himmler (a.v.,5663). • H. W. van Etten: 'Rauter', p. 5 (Doe 1-447, a-IS).

DE HEERSERS

Herrenvolk zou hij tot de elite der waarlijk machtigen gaan behoren. Op en top voelde hij zich SS'er; in Nederland was hij, personifieerde hij de SS, wilde hij ook de SS personifiëren, Er stak een element in van constante overspanning. Rust gunde hij zich niet. Met elk detail van de aan hem ondergeschikte organisaties bemoeide hij zich; geen fout, hoe klein ook, mocht aan zijn arendsblik ontsnappen: hèm ontging het niet dat bij de begrafenis van een officier van de Nederlandse Landwacht één landwachter een zwart uniform droeg dat een oud, geverfd W A-W1Ïform was - dat was eind juni '44 en de Geallieerden waren al in Normandië geland; aan de inspecteurgeneraal van de Landwacht zond hij prompt per brief een stevige reprimande.' Drie jaar lang nam hij geen dag vakantie: warehij toevallignietop zijn post geweest als de Geallieerden in die drie jaar in Nederland zouden landen, dan zou hij niet weten hoe hij zijn idool, de Reichsführer-SS, nog marwelijk-recht in de ogen zou durven blikken.

XCzelf van aggressiviteit vervuld, had hij in het kader van zijn wereldbeschouwing grif geloof gehecht aan de opvatting dat de vijanden van zijn heilsleer en van het Naziregime 'vergaderd waren in een duivelse drie-eenheid van Jezuïeten, Vrijmetselaren en Joden'2 - drie verdoemelijke groepen die nu eens via kapitalistische grootbankiers, dan weer via die Kommune ageerden. Het beeld dat zijn achterdochtige geest zich van de wereld gevormd had, was even rechtlijnig als primitief. Relativering was hem vreemd, nuances en subtiliteiten ontgingen hem. Hij was ook te impulsief om zich tijd te gunnen voor het rustig overdenken van gecompliceerde situaties: elke Gordiaanse knoop moest onmiddellijk doorgehakt worden, zijn zwaard was er goed voor. In het apparaat van de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst waren er in ons land dan ook verscheidenen die hem, terecht, alle werkelijke bestuursgaven ontzegden." Andere Duitsers noemden hem een 'steirischer Holzhackes'», Schmidts opvolger Ritterbusch karakteriseerde hem eens als 'ein ehrlicher Polterhans, eigentlich ein grosses Kind'.5

XCHimmler was zijn afgod.

XCDe honderden brieven die Rauter aan Himmler zond, waren slechts variaties op één enkel thema: dat de Hogepriester der SS geen priester had die zich voor de verspreiding van de zuivere leer met zoveel succes zoveel moeite gaf als 'Heil Hitler! Ihr gehorsamst ergebener Rauter' - die stereo

1 Brief, 24 juni 1944, van Rauter aan van Geelkerken 346 e). 2 H. W. vanEtten: 'Rauter', p. 3-4. 3 A.v., p. 1. 4 A.]. van der Leeuw: Notities gesprek met H. M. Hirschfeld (16 mei 1955), p. 5 (Doe I-702, a-ç). 5 L. de Jong en A. E. Cohen: Verslag gesprek met W. F. A. Ritterbusch (20 april 1949), p. II (Doe 1-. 1412, a-9).

RAUTER

tiepe ondertekening was 'niet alleen een formule', rnerkt in 't veld terecht op. 'Hij heeft het gemeend: infantiel, krampachtig, weiche gevoelens verdringend, bezeten door de wil tot heersen enerzijds, tot gehoorzamen anderzijds." In het gehele verkeer met de Reichsführer-SS struikelde Rauter haast over zijn eigen gedienstigheid; toen Himmler, begin '44 in Nederland op bezoek, de opmerking had laten vallen dat hij in Duitsland liet onderzoeken welke cultureel waardevolle Duitsers vierde, vijfde of zesde kind geweest waren, was dat voor Rauter voldoende om een lange lijst 'berûhmter Niederlánder aus kinderreichen Familien' te laten samenstellen (acht-en-vijftig waren het er) waaruit dan o.m. bleek dat de Ruyter, 'Admiral', de vierde geweest was van elf kinderen, Willem van Oranje, 'Nationalheld', de eerste van twaalf."

XCNederland was Rauter een raadsel. Hij kon vanuit zijn eigen illegale ervaringen sympathie koesteren voor de mannen en vrouwen van het verzet, maar waar Seyss-Inquart aan wie diezelfde, overigens tot niets verplichtende sympathie niet vreemd was, zeggen kon: 'Schade dass sie nicht an unster Seite stehen'", kleedde Rauter zulk een verzuchting meteen in het eigen ideologische jargon: 'rassisch war die Widerstandsbewegung die Stosskraft Hollands." Af en toe zocht hij gevangen illegalen in hun cel op om zich van die 'ras- . zuiverheid' te overtuigen. Van wat het verzet in al zijn geschakeerdheid bewoog, had hij niet de flauwste notie - behalve dan van de component 'nationaal gevoel', maar die plaatste hem nog voor het 'grootste raadsel, want, schreef hij in september '42, 'theoretisch gesehen' waren toch 'alle Niederlánder Volksdeutsche'!5

XCIn de loop der bezetting is Rauter voor de massa van het Nederlandse volk het symbool geworden van de nationaal-socialistische terreur. Dat vloeide al uit zijn functie voort. Onder de hatelijkste bepalingen, onder de scherpste dreigementen, onder vrijwel elk aanplakbiljet waarin het fusilleren van verzetsstrijders bekend gemaakt werd, stond zijn naam. In het publiek zag men

1 N. K. C. A. in 't Veld in zijn inleiding bij de documenten uit de archieven der 2 Brief, 24 febr. 1944, van Rauter aan Himmler 6765-68). 3 G. A. S. Snijder: 'Gesprekken met Seyss-Inquart', p. II. 4 N. W. Posthumus en L. de Jong: Verslag derde gesprek met Rauter (6 febr. 1947), p. 6. 5 Brief, 12 sept. 1942. van Rauter aan Himmler

DE HEERSERS

hem niet veel, maar walmeer dat gebeurde, bevestigde de bijna twee meter lange, in het gehate uniform gestoken gestalte met het barse gelaat de indruk van fanatieke meedogenloosheid die men tevoren al van hem had.

XCMen was bang voor hem. Er zijn veel grappen op Seyss-Inquart gemaakt maar niet één op Rauter.

XCBinnen het geheel van de Duitse heersers in ons land had Rauter een eigen positie. Dat hij als Generalleommissar [ür das Sicherheitswesen de ondergeschikte was van de Reichsleommissar, was niet louter een formaliteit. In het menselijk vlak had Seyss-Inquart, een meer volwassen persoonlijkheid, een natuurlijk overwicht op hem, maar (wat minstens zo belangrijk was): SS-Ober gruppen[iihrer Seyss-Inquart had de mogelijkheid, rechtstreeks met Himmler, ja met Hitler in contact te treden, en hoefde zich niet door Himmler, laat staan door Rauter de les te laten lezen. Hinderlijk was het wèl voor de Reichskommissar, te weten dat over elk woord dat hij sprak en over elke beslissing die hij nam (of uitstelde, of niet nam) rechtstreeks gerapporteerd werd aan Himmler die regelmatig het oor van de Führer had. Onze algemene indruk is evenwel, dat Himmler en Seyss-Inquart, wanneer zij onder vier ogen spraken, samen het hoofd konden schudden om de kinderlijke impulsiviteit van een doordraver als Rauter.

XCMet dat al was Rauter toch eerder de ondergeschikte van Himmler dan van Seyss-Inquart. De Generalkommissar [ür das Sicherheitswesen had als zodanig slechts eigen briefpapier, geen eigen bureau. Een Generaleemmis sariat [iir das Sicherheitswesen bestond niet. Het personeel van Rauters bureau en van de aan hem ondergeschikte diensten behoorde formeel niet eens tot het Reichskommissariat. De belangrijkste verbindingen die zij onderhielden, waren die met de Reichsfuhrer-S'S en met zijn Hauptámter, het Reichssicher heitshauptamt in de eerste plaats, en Seyss-Inquart moet zich wel bewust geweest zijn dat de impulsen die van het machtsapparaat der SS uitgingen, a priori met zijn opvattingen en wensen geen rekening hielden. Rauters taak was het, binnen en buiten het Reichskommissariat en, zolang hij niet op de vingers getikt werd, desnoods dwars tegen het Reichskommissariat in, voor de verwezenlijking van Himmlers denkbeelden te vechten - volhardend, maar met vermijding van openlijke conflicten. En had Himmler dan niet volop reden tot oprechte dankbaarheid? 'Denn, Reichs[ührer', schreef Rauter hem niet zonder zelfmgenomenheid in april' 42,

RAUTER

'ieh glaube, Ihnen wahl sagen zu durjen, dass ieh lhre Interessen hier in einer Form vertreten habe, wie es ein zweiter bestimmt nicht besser hëue machen könnett und dass ieh ja diese lnteressenvertretunç aueh nur in einem gewissen Grade dem Reichskommissar gegenüber betreiben kann, wenn der Bogen nicht sa gespannt wetden solI dass er schliess lieh breihen muss."

XCDe spanning is gebleven; de breuk heeft zich niet voorgedaan.

Het onderdrukkings-apparaat

XC

XCDe eerste Duitse arrestaties hadden al op 10 mei moeten plaats vinden. Bij de Duitse luchtlandingstroepen die in de vroege ochtend van die dag op het vliegveld Ypenburg bij Den Haag landden, bevond zich een arrestatieploeg van de Abwehr, de Einsatzgruppe Feldmann, die tot taak had, in het westen des lands al diegenen op te pakken die bij het werk van de Nederlandse, Franse en Engelse inlichtingendiensten betrokken geweest waren. Die Einsatzgruppe kon niet tot actie overgaan: zij kon Den Haag en de overige steden niet binnendringen. Dat betekende uitstel, niet afstel. Het staat wel vast (onze gegevens zijn overigens onvolledig) dat de bedoelde medewerkers der inlichtingendiensten, voorzover zij niet ons land hadden kunnen verlaten of ondergedoken waren, kort na de capitulatie gearresteerd werden.

XCAbwehr zowel als Sicherheitspolizei trachtten in het algemeen al diegenen in handen te krijgen die van ons land uit illegaal met Duitsland in contact gestaan hadden, aan het illegale werk in Duitsland hadden deelgenomen dan wel anderszins onder de Duitse strafwetten vielen." De zaak was grondig

XC1 Brief, I april 1942, van Rauter aan Himmler (a.v. 2581-89). 2 Wij vermelden in dit verband dat het Devisenschutzkommando dat als een van de eerste Duitse diensten in ons land gevestigd werd (VO 7/40, Verordeningenblad. 1940, p. 20) Het liet alle safe-loketten blokkeren en ging vervolgens na of Duitse emigranten dan wel in Duitsland wonende Duitse staatsburgers deviezen- of belastingfraude gepleegd hadden; bij dat onderzoek kwam het in elk geval de belasting- en deviezenfraude op het spoor die van '33 tot '40 door in ons land wonende Rijksduitsers gepleegd was. Alle banken werden gedwongen, het Devisenschutzkommando afschriften te geven van de rekeningen der betrokkenen. Eind' 40 verbood Goering het gebruik van dit materiaal, naar vermoed werd: op grond van het feit 'dass ein grosser Teil der Konto-Inhaber im Heeresdienst oder an wichtigen Stel/en der Kriegswirtsehajt steht' (R. Rinkefeil: '22. Bericht aus den Niederlanden', II jan. 1941 p. 3, Finance Division, 45208-12). Niettemin had de Duitse belastingdienst dank zij het verzamelde bewijsmateriaal in de zomer van '42 in ca. vierhonderd gevallen 120 m. Rill. extra weten in te vorderen. (R. Rinkefeil: 'Kurzer Bericht iiber die wesentlichen Ergebnisse der vergallgenen zweijahre', I juni 1942, p. 4, a.v.,

DE HEERSERS

voorbereid. De Sicherheitspolizei bezat een gedrukt boek waarin van allen die men in West-Europa zocht, naam en adres stonden plus een overzicht van hun activiteit; het was 'een paar honderd bladzijden dik, dacht ik', schreef later een d,er gearresteerden.! De Sicherheitspolizei concentreerde het gehele onderzoek bij een aparte commissie in Recklinghausen; deze werkte nauw samen met een speciaal bureau dat de Abwehr aan de Abwehrstelle Münster toegevoegd had."

XCDe Abwehr begon met, zoals wij al in Mei' 40 vermeldden, de groep- Vrinten op te roilen die spionage bedreven had in opdracht van de Secret Service; later nam de Sicherheitspolizei van Keulen uit dit onderzoek over."

XCDe Abwehr arresteerde voorts enkele Duitse deserteurs die op 14 mei met een aantal Joodse emigranten in de bloemenveiling in Naaldwijk ondergebracht waren; verzuimd was, de gehele groep via Hoek van Holland te evacueren." Speciale belangstelling had de Sicherheitspolizei voor allen die Duitsland illegaal verlaten hadden. Men kreeg toegang tot de dossiers van de Rijksvreemdelingendienst. Velen die illegaal ons land binnengekomen waren, hadden zich in de voorafgaande maanden moeten melden om rantsoenbonnen te krijgen. Zij stonden nadien bij de Rijksvreemdelingendienst genoteerd. Deze dienst begon met op 24 juni' 40 per circulaire te bepalen dat vluchtelingen die zich na 1 maart' 38 in ons land gevestigd hadden, elke adreswijziging aan de politie moesten melden." Op 25 juni werd een actie ingezet die, aldus de Sicherheitspolizei, 'ein voller Brio/g' werd; meer dan honderd emigranten werden gearresteerd." In september vond nog een aparte actie plaats tegen de illegale groep van de Kommunistische Partei Deutschlands die zich in ons land bevond."

XCDan werd al op 18 mei een functicnaris van de ÎIl Amsterdam gevestigde Internationale Transportarbeiders Federatie gearresteerd, drs. A. Treurniet. De grote voorman van de ITF, Edo Fimmen (die zich in mei' 40 in Engeland bevond), had enkele jaren lang contact onderhouden met oud-bestuurders van hetEinheitsverband der Bisenbahner Deutschlands; belangrijkste verbindingsman was daarbij de vroegere secretaris van dat vakverbond, Hanns [ahn, die zich uiteindelijk in Luxemburg gevestigd had. Hij had zijn rapporten aan Treurniet toegezonden en van deze ook regelmatig geld' ontvangen. Dat

XC1 Dr. N. Padt: Verslag (1946), p. I (GC). 2 Gestapo Düsseldorf: dossier J. Roelofs. s Aantekening, 10 dec. 1940, van de Stapoleitstelle Keulen, III B (Vonnissen Volks gerichtshof, dossier G. Majoor). 4 T. WijsmnIler-Meijer: Geen tijd voor tranen (1961), p. 164-66. 5 Gemeente Amsterdam: Verslagen der bedrijven etc., 1940, no. 10 (politie), p. 20. 6 'Meldungen aus den Niederlanden", 3 (6 juli 1940), bijlage, p. I. 7 Brief, 12 jan. 1942, van de BdS - IV A) aan de Staatspolizeistelle Aken (Gestapo Düsseldorf, dossier J.

EERSTE ARRESTATIES

was aan Duitse kant bekend: in '38 en '39 had een onder zware pressie van de Sicherheitspolizei staande oud-functionaris van het Duitse vakverbond [ahn uitgehoord.

XC[ahn wist in mei '40 uit Luxemburg te ontsnappen; hij bereikte Engeland. Zijn vrouw werd evenwel gearresteerd en men vond bij haar thuis het complete archief over [ahns samenwerking met de rTF en zijn illegale contacten in Duitsland; in Duitsland vloeiden hier talloze arrestaties uit voort. In ons land vonden in de kring van de Federatie van Transportarbeiders enkele arrestaties plaats. Van de betrokkenen werd alleen Treurniet vastgehouden; hij werd tot twee-en-een-half jaar tuchthuis veroordeeld (met aftrek van voorarrest) en kwam na het uitzitten van zijn straf in het concentratiekamp Buchenwald terecht.'

XCJacht werd voorts gemaakt, in dit geval door een Sonderkommando van het Reichssicherheitshauptamt, op allen die in contact gestaan hadden met de Jezuïetenpater Friedrich Muckermann die van '34 af samen met de Duitser Joseph Steinhage van Oldenzaal uit het anti-nationaal-socialistische weekblad Der Deutsche Weg uitgegeven had. Steinhage was in de meidagen onmiddellijk ondergedoken, Muckermann woonde toen in Frankrijk (hij week uit naar Zwitserland). Muckermann had ook, van Breda uit, een nieuwsbulletin laten verspreiden met gegevens over de kerkvervolging in Duitsland; het werd door een van zijn persoonlijke vrienden, de journalist dr. HeIn Hoeben, geredigeerd. Bij al dat werk was Muckermann door velen uit de Nederlandse katholieke wereld gesteund, vooral door mgr. H. A. Poels die in ZuidLimburg als aalmoezenier van de arbeid krachtig geageerd had tegen het nationaal-socialisme. Poels wist tijdig uit België (waar hij zich op IQ mei bevond) Zwitserland te bereiken, Hoeben trok naar Frankrijk, keerde in verband met de ziekte van een van zijn kinderen terug en meldde zich bij de Sicherheitspolizei'in de wel zeer ijdele hoop, hierdoor van achtervolging te worden gevrijwaard." Hij werd onmiddellijk gearresteerd en stierfbegin '42 in Berlijn. Voorts werden, afgezien nog van enkele arrestaties elders welke tot opsluiting in concentratiekampen leidden, in Nijmegen drie katholieke hoogleraren opgepakt, die spoedig vrijgelaten werden, en in Utrecht één, prof. dr. J. 1. J. M. Schmntzer (die ook voorzitter geweest was van het comité dat de katholieken onder de Joodse vluchtelingen gesteund had); Schrnutzer werd in '41 aan de groep Indische gijzelaars in Buchenwald toegevoegd. De vrijwel volledige archieven van Hoeben en van de secretaris van mgr.

1 dossier A. Treurniet; vonnis, april 1942, inz. H. W. O. Bode e.a. (CD!); A. Treurniet: 'Arrestatie en gevangenschap' (1946), p. 7-12 (GC). 2 A. Millenaar: 'Een unieke opdracht' (ca. 1966), p. 29.

DE HEERSERS

Poels vielen de Duitsers in handen.' Daarnaast hadden zij op grote schaal huiszoeking verricht bij tal van andere vooraanstaande katholieken en in kloosters; eind juni doorzochten zij alle bureaus van het bisdom Roermond, waarbij de bisschop, mgr. J. H. G. Lemmens, hen 'onverschrokken te woord stond . . . Alles wat ik geschreven heb over het nationaal-socialisme, aldus Monseigneur, staat geschreven in de Analecta van ons bisdom. Verschillende passages las de bisschop hun voor.'2

XCDe eerste acties die de Duitse veiligheidsorganen (Sicherheitspolizei und SD en Abwehr) in Nederland ondernamen, vonden dus hun oorsprong in Duitsland of werden zelfs van daaruit gedirigeerd. Het duurde enige tijd voor zij in Nederland hun eigen organisatie opgebouwd hadden. De Sicherheitspolizei vestigde haar eerste z.g. Einsatzkommandos in Groningen, Arnhem, Amsterdam en Den Bosch; de staf ging in Den Haag zitten en daar trad in de tweede helft van juni de eerste Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in functie, dr. Hans Nockemann, een zes-en-dertigjarige koopmanszoon uit Aken die van '35 afbij de centrale van de Sicherheitsdienst in Berlijn gewerkt had." Zijn bureau werd, enkele afwijkingen daargelaten, een zuivere afspiegeling van het Reichssicherheitshauptamt waarmee het een directe telexverbinding kreeg. De Amter van het RSHA hadden corresponderende Abteilungen op de bureaus van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (of BdS, zoals hij meestal aangeduid werd) ; elke Abteilung was gesplitst in Rejerate die als regel met de Referate van de Ämter van het RSHA overeenkwamen: toen er in Berlijn een Rejerat IV B 4 kwam dat zich met de Endlösung der Judenfrage bezig hield, kwam er ook een Rejera: IV B 4 in Den Haag.

XCDe bureaus van de BdS hadden hun tentakels in heel Nederland. De Einsatzkommandos werden spoedig omgezet in Aussendienststellen (ook wel als Aussenstellen aangeduid) die weer een afspiegeling waren van de Haagse centrale. Zes van die Aussenstellen kwamen er: in Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Arnhem, Den Bosch en Maastricht; in een aantal andere plaatsen kwamen Aussenposten die onder de dichtstbijzijnde Aussenstelle ressorteerden.

XCHet apparaat breidde zich snel uit, maar men kan niet zeggen dat het ooitJ. • J.I

1 (30 juli 1940), p. 1O-I~ Mertens: 'De eerste maanden' in (1947), p. 21. 3 regestenlijst XXIX, p. 24.

'SICHERHEITSPOLIZEI UND SD'

een grote omvang aangenomen heeft. Inclusief alle chauffeurs, typistes en overige Nederlandse arbeidskrachten kwam het vermoedelijk in het land als geheel niet boven de zeshonderdvijftig à zevenhonderd personen uit. In Den Haag werkten in '44 in de centrale van de Bds honderdvijf-en-tachtig krachten, bij de Aussenstelle Amsterdam honderddrie-en-zeventig. Een normale Aussenstelle die één of meer provincies onder haar controle had, telde als regel niet meer dan dertig of veertig medewerkers. Op de belangrijkste posten zaten uitsluitend Duitsers - in totaal, maar nu ook lagere functies meegerekend, ca. vierhonderd", in Amsterdam (controle over Amsterdam, Noord-Holland en Utrecht) vijftig tot zestig." Van de Kriminal polizei waren omstreeks' 43 slechts twee-en-dertig Duitsers in ons land gedetacheerd."

XCDit relatiefkleine maar goed geschoolde en snel reagerende apparaat was zowel voor het inwinnen van zijn informaties (Sicherheitsdienst: Abteilung III van de BdS) als voor het uitvoeren van recherches en het arresteren van verdachte personen (Sicherheitspolizei: Abteilung IV) goeddeels afhankelijk van de medewerking van Nederlanders. Wat konden in de hoofdstad plus N oordHolland plus Utrecht die vijftig tot zestig Duitsers in hun eentje verrichten welke Lages, de latere Aussenstellenleiter-Amsterdam, onder zijn bevelen had? Bij het werk van de Sicherheitspolizei dat sinds' 41 van Den Haag uit geleid werd door Erich Deppner ('een Nazi in hart en nieren'é) waren tal van Nederlandse politie-organen en -functionarissen ingeschakeld (aanvankelijk lang niet allen NSB' ers, al kwam daar later wel het accent bij te liggen) en ook de Sicherheitsdienst kreeg in den beginne veel van haar inlichtingen via de Nederlandse politie. Hoofd van Abteilung III was de in Amsterdam in 1903 geboren Duitser Friedrich KnolIe die, al had hij ook in Duitsland bij de Sicherheitspolizei und SD carrière gemaakt, goed in Nederland thuis was en ook Nederlands sprak; tot zijn zeventiende jaar had hij in Amsterdam gewoond. Knolle kwam in de herfst van '40 uit Aken (van waaruit hij in de neutraliteitsperiode ijverig in ons land had laten spioneren) naar Den Haag" en liet de al bestaande netten van spionnen (V-Männer) verder uitbouwen.

XCDie V-Männer waren er in soorten. Er waren Duitsers die vanuit de Duitse-, en Nederlanders (meest NSB'ers) die vanuit de Nederlandse overheidsorganen regelmatig inlichtingen aan de Sicherheitsdienst doorgaven, steeds

XC1 'Vortrag des Generalleommissar Rauter' (16 febr. 1944), p. 4 (Doe 1-1380,b-14). 2W. Lages 'Tweede commentaar op A. J. Herzberg: Kroniek der Jodenvervolging' (okt. 1952), p. 30 (Doe 1-998,0-3). 3 'Notiz betr. BestraJung der Rassenschande in den Nie derlanden' (verm. 1943), VuJ, RAJustiz, 9j. 4 J. B. Veefkindjr.: 'Mededeling' (24 sept. 1946), p. 15 (Doc 1-1884, e-ro), s BDe, regestenlijst XXIX, p. 17; Doc

DE HEERSERS

zonder betaling"; er waren Duitsers en Nederlanders die in restaurants en cafés gesprekken aRuisterden om een denkbeeld te krijgen van de stemming in den lande"; er waren Duitsers (als regelleden van de NSDAPJ en Nederlanders (als regel NSB' ers) die elke zondag in een of meer kerken de preken gingen beluisteren, en er waren V-Männer, meestal bij de Sicherheitspolizei aangehaakt, die bij uitstek in contact trachtten te komen met illegale groeperingen. Die laatste Vi-Manner werden per inforrnatie betaald (soms f 10,'per geval') of zij hadden een vast salaris; de gevaarlijkste uit dit infaam gezelschap, Anton van der Waals, beurde f 1000,per maand (een vooroorlogs hooglerarensalaris) 'plus provisie' (bij belangrijke gevallen)."

XCEr was tussen Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst geen scherpe scheiding. De twee diensten hielpen elkaar; bij de Bds aan het Binnenhof zetelden zij in aangrenzende gebouwen, bij de Aussenstellen en Aussenposten waren zij in hetzelfde gebouwondergebracht. Het enige verschil was, dat de Sicherheits dienst als zodanig in principe nooit ingreep: zij deed als regel niets dan berichten en rapporten in ontvangst nemen en doorgeven. Dat alles werd, voorzover het voor een iets wijdere kring geschikt werd geacht, eens per week samengevat in een gestencild overzicht: de strikt geheime 'Mcldungen aus den Niederlanden.' De Aussenstellen zonden elke zaterdag een eigen rapport naar Den Haag met alle berichten, observaties en conclusies die zij voor de 'Meldungen' geschikt achtten (acties die nog gaandewaren, vielen daar buiten) ; maandagavond maakte elk van de Referat-leiders van de Bds op grond van die rapporten en van wat hij zelf verder verzameld had, een eigen rapport; en uit die rapporten stelde Knolle de concepttekst voor de "Meldungen' samen die niet gestencild werd voor Seyss-Inquart er zijn fiat aan gegeven had." Exemplaren (het eerste verscheen vermoedelijk al op 22 juni '40) werden dan, behalve aan de topfunctionarissen van het eigen apparaat in Nederland, toegezonden aan Seyss-Inquart, de vier Generalkommissare, Bene, Piesbergen, de Bejehlshaber der Ordnungspolizei, generaal Christiansen en het hoofd van de Rustungs-Inspeietion Niederlande alsmede, buiten Nederland, aan Heydrich ('persönlich' J, aan het Reichssicherheitshauptamt (vijf exemplaren) en aan de ambtgenoten van de tus in Oslo, Brussel en Parijs. Later kregen ook de inlichtingenofficieren van de in ons land gelegerde Duitse divisies deze "Meldungen' rechtstreeks toegezonden.ê De coördinatie in het gehele apparaatJ.

1 BNV: Rapport betr. ondervragingen van H. Fahrenholtz (april 1946), p. 7-8 (Doe 1-457, a-z). 2 A.v., p. 5. 3 A. E. Cohen: Aant. gemaakt tijdens gesprekken met mevr. Cieraad-Kraek en E. Deppner (26 jan. 1949), p. 2. (Doe I, 284, a-r). • L. de Jong en A. E. Cohen: Verslag eerste gesprek met W. Harster (3 maart 1949), p. 25-26 (Doc 1-639, b-I). 5 LXXXVIII 1942', p. 3 (CDI, 11.0074-77).

'SICHERHEITSPOLIZEI UND SD'

van de BdS werd verder bevorderd doordat deze, afgezien van zijn bezoeken aan de plaatselijke bureaus, ongeveer elke twee maanden de leiders dier bureaus in conferentie bijeenriep.'

XCNatuurlijk duurde het enige maanden voor de organisatie in de hier geschetste omvang ging functioneren. Aan ijver ontbrak het daarbij niet. Zo gaf de BdS eind november '40 opdracht, van alle Nederlanders die uit het oogpunt van de algemene politiek of de contra-spionage van belang geacht werden, kaarten aan te leggen waarvan de originelen aan het Reichssicher heitshauptamt toegezonden werden terwijl er bij de Bds en bij de Aussen stellen duplicaten kwamen'': de al bestaande kartotheken op de gebieden 'pers', 'Vrijmetselaars', 'Jehova's Getuigen' en 'Joden' moesten daarin verwerkt worden evenals de kartotheken van personen die gearresteerd waren of waar men nog naar zocht. Een goed half jaar later waren al ca. vijftienduizend kaarten aan de Zentralkartei van het RSHA toegezonden P

XCHet kwam alles hierop neer dat het uitstekend ingespeelde apparaat van de Duitse geheime politie zich in korte tijd stevig in ons land genesteld had. Het stond met het centrale apparaat van het Reichssicherheitshauptamt en met de nevenapparaten in alle bezette landen in verbinding. Steunend op de technische hulpmiddelen waar men toentertijd over beschikte, kon het zijn inlichtingen met grote snelheid doorgeven en kon het met grote snelheid tot actie overgaan, waarbij het door geen enkele wettelijke bepaling geremd werd. Het moge waar zijn dat de inlichtingen die verzameld werden, wat de algemene aspecten betreft, slechts een hoogst incompleet beeld gaven van de werkelijke situatie (hoe volledig is een overzicht van de publieke opinie dat men uit in cafés en restaurants afgeluisterde gesprekken opbouwt ?), maar ten aanzien van het verzet gingen de Bds en zijn medewerkers vrij spoedig een dodelijk gevaar vormen. Men trad daarbij aan Duitse kant efficiënt op. De vrees die door velen gekoesterd werd: dat telefoongesprekken regelmatig door 'de SD' afgeluisterd werden, was niet reëel. Daar hadden de Duitsers de krachten niet voor en zij achtten die vorm van controle niet nodig, behalve in speciale gevallen.'

XCSpreken wij hier nu van Abwehr, dan bedoelen wij eigenlijk de mde afdeling van het Amt Ausland-Abwehr van het Oberkommando der Wehrmacht: zo luidde de volledige naam van de dienst. Abwehr III was de afdeling voor contraspionage; Abwehr I was de spionage-afdeling, Abwehr II de afdeling voor de sabotage-acties in vijandelijk gebied. Het is duidelijk dat, zodra ons land bezet was, het accent van het Abwehr-werk bij afdeling III kwam te liggen: de contra-spionage. Er was evenwel ook een Refera: van de Bds dat zich met die contraspionage bezig hield: IV E. Van dit Referat kreeg de Duitse politiefunctionaris Joseph Schreieder in augustus' 40 de leiding; op zijn samenwerking met Abwehr III (Giskes) komen wij bij de beschrijving van het Englandspiel terug.

XCChef van de Abwehrstelle Niederlande (het hoofdbureau van de Abwehr in ons land dat aanvankelijk in Den Haag gevestigd was) werd Oberst Hauswaldt. Er kwamen twee kleine Aussenste llen in Amsterdam en Overveen. Abwehr I en Abwehr III maakten beide gebruik van Nederlanders die hetzij als agenten (V-Männer), hetzij als aanwervers van agenten fungeerden 1; Abwehr III ging zich daarbij concentreren op het penetreren van de Nederlandse en Nederlands-Britse inlichtingendiensten, Abwehr I deed eigenlijk hetzelfde als de Sicherheitspolizei und SD: gegevens verzamelen over alle aspecten van het leven in bezet gebied, met inbegrip van het werk van illegale groepen. De V-Männer kregen als regel een vaste betaling van f 150 tot f 300 per maand, en niet alleen in Frankrijk en België maar ook in ons land was, aldus Giskes, 'in het algemeen het aantal personen die uit eigen beweging contact zochten ... en zich als hulppersonen aanboden' (veelal half-gedeclasseerden) 'groter dan het aantal dat vereist en geschikt was.'2

XCUit de geografische ligging van ons land vloeide voort dat het bij uitstek geschikt was voor het verzamelen van gegevens over Engeland. DaarbijJ.

1 Wij vermeldden in (eerste en tweede druk), dat de Nederlander E. Lalieu de tijdens de bezetting enkele diensten bewees. Hier is een aanvulling op haar plaats: van die diensten was slechts sprake in de begintijd en er staat tegenover dat Lalieu reeds in '41 Joodse zakenrelaties hielp bij hun pogingen, hun kapitalen buiten de greep der Duitsers te houden. Ook nadien gafhij hnlp aan personen die in moeilijkheden verkeerden, in enkele gevallen met groot persoonlijk risico. a PRA - Den Haag: p.v. H. Giskes (30 april 1947), p. 5 (Doe I-542, a-z).

DE ABWEHR

denken wij niet zozeer aan het uitzenden van agenten als wel aan het toepassen van vormen van 'machinale' spionage die in de eerste wereldoorlog tot ontwikkeling gekomen waren en in de tweede geperfectioneerd: men kon van Nederland uit het Engelse radioverkeer gemakkelijk volgen." Inderdaad werden in ons land o.m. de buitenlandse, van Engeland uit uitgezonden of aldaar ontvangen nieuwstelegrammen afgeluisterd zowel door een Abhörstelle van het Reichsleommissariat als door een grote centrale die het z.g. Forschungsamt van de Luftwaffe al in mei '40 inrichtte op de zolders van het Rijkstelegraafkantoor te Amsterdam met gebruikmaking van de daar geplaatste apparatuur van Radio-Holland; de PTT leverde hier ca. tachtig telegrafisten voor die de duizenden telegrammen (ook handelstelegrammen e.d). die per dag afgeluisterd werden, uittikten; het kwam later nogal eens voor dat zij teksten vernietigden. Intussen werd de productie door het Forschungsamt van zoveel belang geacht dat zij vrijwel dagelijks per vliegtuig naar Berlijn gezonden werd."

XCTerug naar de Abwehr. Zijn bureaus in West-Duitsland die vóór de Duitse inval in ons land actief waren, zetten over het algemeen hun werk na de capitulatie voort, d.w.z. dat zij de contacten met hun V-Männer in stand hielden. Hetzelfde deed de Duitse oud-marine-officier T. A. R. Protze {'Onkel Richard' J, een speciale vriend van het hoofd van de gehele Abwehr, admiraal Canaris. Protze had met zijn secretaresse Helena Skrodzki ons land op 7 mei '40 overhaast verlaten; alop 15 mei waren zij op hun oude adres in Wassenaar terug van waaruit zij als 'Sonderstelle p' (de P van Protze) hun activiteit in ons land, België en Frankrijk hervatten.ê Wij hebben niet de indruk dat die veelom het lijf had; van '42 af zei Protze tegen Nederlandse relaties dat Duitsland de oorlog ging verliezen."

XCVerder liet de Abwehr, maar dan in Keulen, voor het censureren zorgen van alle buitenlandse post die voor ons land bestemd was, en van alle Nederlandse post die een buitenlandse bestemming had. 5 Soms liepen hierdoor Nederlanders tegen de lamp: zo in '41 een Helmondse jongeman die in een brief aan een vriendin in Amerika geschreven had dat 'The Rhineland and Berlin should be wiped from the earth and their citizens should burn in the deepest places of Hell' (twee jaar gevangenisstraf)." Het was voorts de Abwehr die nog in ander opzicht een belangrijke rol speelde bij de isolering van ons land. Een van de eerste maatregelen die Seyss-Inquart nam, was nl.J.

1 PRA-Den Haag: p.v. P. A. W. (7 dec. 1948), p. 1-4. (Doc 1-1857, a-r), 2 te Amsterdam' (Doe II-242, a-r). 3 punt f, gestene. bijlage 335, p. 13. 4 W. Kik, 9 okt. 1957. 5 BNV: Rapport betr. ondervragingen van H. Fahrenholtz, p. 21. 6 dossier 8/41.

DE HEERSERS

te bepalen dat men Nederland niet in- of uit mocht zonder verlof van een apart, onder Rauter ressorterend bureau.' Wie zich elders wilde vestigen of op zakenof dienstreis naar het buitenland moest, had echter tevens een sternpel van de Abwehr nodig. In het kader van die isolering moesten voorts alle buitenlandse missies in juli Den Haag verlaten.

XCOok was het de Abwehr die in die tijd de ca. vijftienhonderd Franse en Engelse mannelijke staatsburgers tussen zestien en zestig jaar die tijdens de meidagen niet uit ons land weggekomen waren, in een kamp te Schoorlliet interneren; de Franse werden in augustus vrijgelaten, de Engelse korte tijd later naar een kamp in Opper-Silezië overgebracht met uitzondering van de zestien- tot achttienjarigen die men vrijliet."

XCEen maatregel als die internering was volkenrechtelijk geoorloofd (de Duitsers waren op hun beurt geïnterneerd in landen als Engeland en Nederlands-Indië) en ook tegen de pogingen van Abwehr III om Geallieerde of Nederlandse spionagegroepen op te rollen, kon men uit het oogpunt van het volkenrecht geen bezwaar maken. Daar is evenwel niet alles mee gezegd. Had de Abwehr nl. een zaak rond, dan werden de stukken aan de Sicherheits polizei overgedragen en dit betekende dat de Abwehr ook in dit soort gevallen waar hij 'correct' optrad, als toeleveringsbedrijf fungeerde van een onderdrukkingsen vervolgingsapparaat dat niet alleen geen rekening hield met het volkenrecht maar met geen enkele norm van recht of menselijkheid.

XCEr kwamen in Nederland drie soorten Duitse rechtbanken: militaire, SS en civiele. De militaire werden er drie, ressorterend onder de bevelhebbers van leger, marine en luchtmacht en telkens bestaande uit officieren van een van die drie onderdelen van de Wehrmacht; zij waren bevoegd in strafzaken van militairen van het betrokken onderdeel (die varieerden van insubordinatie tot desertie) of van Nederlanders die in enig opzicht tegen de Wehrmacht geageerd hadden (bijvoorbeeld belediging van militairen, diefstal ten nadele van de Wehrmacht, maar ook vele vormen van illegaal werk)." Voor het SS- und Polizeigericht konden alle leden van de ss of de Duitse politie komen die delicten bedreven hadden alsmede Nederlanders die zich tegen de SS of de Duitse politie hadden verzet. De civiele rechtbanken tenslotte, waren9

1 VO 6/40 p. 19-20). 2 168 a; brief, 28 jan. 1964, van S. Woods. a VO 12/40 p. 26--27).

DE DUITSE RECHTSPRAAK

bevoegd in alle strafzaken tegen Duitse staatsburgers of Duitse emigranten en tegen Nederlanders die anti-Duitse daden bedreven hadden; hieronder vielen ook overtredingen tegen de luchtbescherming of (aanvankelijk) tegen de distributieregelingen, De civiele rechtbanken waren een uit één rechter bestaand Landesgericht plus een uit drie rechters bestaand Obergericht dat competent was voor zwaardere gevallen en tevens als beroepsinstantie van het Landesgericht fungeerde.

XCZowel voor de militaire als voor de civiele rechtbanken werden de zaken voorbereid hetzij door de Sicherheitspolizei, hetzij door een Duitse instantie die wij nog niet noemden: de Generalstaatsanwalt+ Zijn bureau was onderdeel van het Generalleommissariat van Wimmer, onder wie ook de Duitse civiele rechtbanken ressorteerden. Wat de vonnissen der militaire rechtbanken betreft, berustte het gratierecht bij Wehrmachtbefehlshaber generaal Christiansen; het gratierecht ten aanzien van de vonnissen van Landesgerichi en Obergericht werd mèt het gratierecht ten aanzien van alle vonnissen van Nederlandse rechtbanken eind december '40 door Hitler aan Seyss-Inquart overgedragenen door deze voor alle straffen tot een maximum van drie maanden hechtenis of een boete van duizend gulden aan secretaris-generaal Tenkink gedelegeerd."

XCDe Generalstaatsanwalt kreeg het al in de zomer van '40 bijzonder druk. Uit de weergegeven regeling vloeide voort dat hem elk geval gemeld moest worden waarin een Nederlauder op zwarte handel betrapt was of's avonds zijn woning niet goed verduisterd had zodat licht uitstraalde. In totaal werden in het eerste bezettingsjaar (tot I juni ' 4I) niet minder dan 8000 gevallen bij de Generalstaatsanwali aangebracht. Daarvan werden er in totaal 5000 afgehandeld, meestal doordat aan de betrokkenen een boete opgelegd werd. Het Landesgericht behandelde in '40 zaken tegen vijf-en-vijftig verdachten, in de eerste vijf maanden van '41 zaken tegen tweehonderdvier-enveertig; het Obergericht wees in die tweede periode (gegevens over de eerste ontbreken) vonnis in 23 zaken." Men kon voor die Duitse rechtbanken door Nederlandse advocaten verdedigd worden; deze moesten door de Haupt abteilung [ustiz van Wimmers Generalleommissariat speciaal toegelaten worden. 5

XCGelijk aangeduid, was het in de zwaardere gevallen mogelijk, de Reicks

XC1 VO 52/40, a.v., p. 181-190. 2 Brlass des Führers, 20 dec. I940 (Verordeningenblad, 1941, p. 2-3). a VO 2/4I, a.v., p. 4-5. De grenzen werden in april '42 verhoogd tot zes maanden hechtenis of fl. 1500 boete. (VO 38/42, Verordeningenblad. 1942, p. 190-91). J. R. de Groot: 'Duitse strafrechtspraak in bezet Nederland' (notitie 22 voor het geschiedwerk, p. 3). 5 Herfst' 4I waren honderdacht-en-negentig toegelaten, begin' 44 driehonderdzeven-en-veertig. Sommigen werden eerst toegelaten en dan later toch geschrapt. (Vu], HA]ustiz, 8 b).

DE HEERSERS

kommissar om gratie te vragen; per I juni '41 was in ruim 1600 gevallen van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Daarbij was evenwel van belang dat, anders dan tevoren in ons land veelal geschied was, de executie van een straf, hangende een hoger beroep of een gratie-aanvraag, niet uitgesteld was.' Bovendien werden de vonnissen welke door de Duitse civiele rechtbanken gewezen werden, als regel als een vorm van ergerlijke onderdrukking en kwalijke wraakneming beschouwd: wie een Duitser uitgescholden had of naar de BBC had geluisterd, kon in het begin der bezetting al drie jaar gevangenisstraf krijgen; een bakker had taartjes met oranje-suiker ten verkoop aangeboden: drie maanden gevangenis; iemand had spotverzen op de Duitsers verspreid alsmede een van de eerste illegale bladen: anderhalfjaar. 2

XCAlle door de Duitsers gearresteerden werden in Nederlandse gevangenissen opgesloten; zij die in Den Haag of omgeving gearresteerd waren, werden met alle door Duitse rechtbanken veroordeelden aanvankelijk gedetineerd in de gevangenis aan de Pompstationsweg te Scheveningen; begin november werden zij overgebracht naar de uit de eerste wereldoorlog daterende, aangrenzende Cellenbarakken die door de Duitsers als eigen gevangenis ingericht werden. Er waren daar ruim 500 cellen. Spoedig waren de Cellenbarakken te klein. Daarop werd bepaald dat straffen die langer waren dan drie maanden, uitgezeten moesten worden in Duitse gevangenissen."

XCHet systeem dat wij Iller weergegeven hebben, leek in zijn uiterlijke vormen op normale rechtspraak. Wat wij nu willen onderstrepen is, dat de Sicherheitspolizei van meet af aan in gevallen die zij zelf of die de Abwehr onderzocht had, bevoegd was, de betrokkenen in het geheel niet aan een Duitse rechtbank over te dragen: met goedkeuring van het Reichssicherheits hauptamt kon zij die betrokkenen in Schutzhaft nemen (zoals dat heette), hetgeen in de begintijd als regel overbrenging naar een Duits concentratiekamp betekende. Begin december '40 had de Sicherheitspolizei zeven-en-zestig Untersuchungshäftlinge in handen (van wie drie-en-veertig zonder enig rechterlijk bevel vastgehouden werden), terwijl er toen al tweehonderdtweeen-zestig Schutzhäftlinge waren (met wie geen enkele rechter iets te maken had gehad).4 Drie maanden later was het aantal Schutzhäftlinge tot achthonderdacht-en-twintig gestegen."

XCNatuurlijk ging het Duitse onderdrukkingsapparaat later nog veel meer

1 Brief, 13 juni 1941, van de aan Wimmer (a.v., 2 b). 2 (16 juni 1941) (a.v.). juni 1941, van de 52216-22). 4 24 (10 dec. 1940), p. 28. s A.v., 36 (12 maart 1941), p. 19.

DE DUITSE RECHTSPRAAK

slachtoffers eisen. Waar het op aankomt is dat het nagenoeg onmiddellijk na het begin der bezetting begon te functioneren en dat het van den aanvang af een wezenlijk element was bij het forceren der verhoudingen in nationaalsocialistische richting - de taak waarvoor Seyss-Inquart in het politieke vlak Generalhommissar Schmidt als voornaamste medewerker had.

Schmidt

XC

XCFritz Schmidt, de enige Generalkommissar die uit Duitsland en niet uit Oostenrijk kwam, was toen hij in die functie benoemd werd, zes-en-dertig jaar: elf jaar jonger dan Seyss-Inquart en Rauter. Hij was in 1903 geboren in Eisbergen bij Minden (Westfalen). Voor deelneming aan de eerste wereldoorlog was hij te jong maar zodra hij er de leeftijd voor had, trad hij ('22) als vrijwilliger tot de Reichsioehr toe, het kleine beroepsleger van de republiek van Weimar; hij diende er ruim drie jaar bij het wapen van de genie. Vervolgens werd hij straatfotograaf - een nederig beroep voor iemand als hij die een paar jaar het gymnasium bezocht had. In '29 werd hij in een klein plaatsje bij Minden lid van de NSDAP. Hij bleek een goed spreker en een goed organisator. Zijn ster ging rijzen: in '34 had hij het tot Gaupropaganda Zeiter gebracht in Münster, korte tijd later tot partijvertegenwoordiger bij het stadsbestuur - hij hield er de aanduiding 'Schmidt-Münster' aan over. In september '38 werd hij naar de partijleiding in München gehaald; dat men daar vertrouwen had in zijn capaciteiten, bleek uit het feit dat hij na de inlijving van het Sudetengebied verbindingsman werd met de Sudeten deutsche Partei van Konrad Henlein. In de herfst van ' 39 werd hij naar Berlijn gezonden; gelijk reeds vermeld, trad hij er als vertegenwoordiger op van de partijleiding bij het departement van Goebbels, het Reichsministerium für VoZksaufkZärung und Propaganda.

XCMen kan zich indenken dat bij deze man die het van straatfotograaf gebracht had tot vooraanstaand partijfunctionaris (hij had de rang van Dienst Zeiter en was lid van de Rijksdag), sprake was van een sterke verbondenheid met de NSDAP en van een daarmee corresponderende afkeer jegens andere organisaties, de SS bijvoorbeeld, die het primaat van de partij leken aan te tasten. Handhaving van dat primaat zag Schmidt als een zegen voor Duitsland en als een voorwaarde voor zijn verdere carrière.

XCHij was intelligent en eerzuchtig; door zijn werk in de partij maar ook door zijn detachering bij het Propagandaministerium (waar men dagelijks via een dociele pers en een dociele radio de publieke opinie in de gewenste

DE HEERSERS

vormen kneedde) was hij op en top een manipulator geworden: iemand die meende dat men een volk als het Nederlandse door handige ingrepen van bovenaf in nationaal-socialistische richting kon drijven. In dat opzicht pasten zijn opvattingen goed bij de taak die Seyss-Inquart toebedeeld gekregen had. wel wist hij van Nederland nauwelijks meer dan de Reichskommissar, maar als geboren en getogen Westfaler kon hij menen, en zeker pretenderen, bij uitstek begrip te hebben voor de bevolking van het nabijgelegen buurland.

XCIn Duitsland had hij in zijn vroege partijperiode veel te maken gehad met de man in the street; als redenaar had hij die man in the street honderden malen toegesproken. Dat gafhem, dacht hij, een voorsprong op Seyss-Inquart die als advocaat en intellectueel eigenlijk nooit contact met volksmassa's gehad had. Seyss-Inquart, aldus zijn vriend Wimmer,

XC'steilte sich immer die Frage: begreife ich das Volk auch richtig? Was will das Volk eigentlich? Er dachte: wenn ich weiss was das Volk will, dann mache ich es sa, und weii er sa unsuher war und die politische Intuition nicht halte, hörte er auf Schmidt. Der Reichskommissar dachte: vielleicht sieht der Schmidt doch richtiger als ich ... Dabei kam noch dass Schmidt als Reichsdeutscher den Kampf um die Macht der Partei im Altreich mitgemacht hatte und dabei eine grosse Erfahnmg auf politischem Gebiet ge macht haue,>

XCi Veel van Wimmers kijk op Schmidt vinden wij terug in een beoordeling die de Gauleiter van Noord-westfalen in '36 omtrent zijn Gaupropaganda leiter Schmidt op schrift gesteld had: 'versteht mit allen Bevolleerungsschichten umzugehen ... organisatorisch sehr befähigt, propagandistisch ausgezeichnet. Cuter Redner •.. weltanschaulich unbedingt zuverlássig und einsatzbereit, erfreut sich allgemeiner Beliebtheit' - maar bij de formulering waarmee deze, Schmidt warm aanbevelende beoordeling begonnen was: 'charakter offen, ehrlich, zuuerlássig, einwandfrei, beharrlich',2 past een levensgroot vraagteken. Schmidt ontpopte zich namelijk in Nederland als een ambitieuze en onevenwichtige scharrelaar of, zoals Tenkinks opvolger als secretarisgeneraal van justitie het nitdrukte: 'bekwaam tot in het geraffmeerde, grenzeloos eerzuchtig en dit alles desgewenst onder het uiterlijk voorkomen van een naïef klein mannetje."

XCWat was het doel van zijn ambitie? Wilde hij Seyss-Inquart verdringen? Ooit nog eens Gauleiter van een door Duitsland geannexeerd Nederland worden? Of als Generalkommissar in Den Haag een zo voortreffelijk figuur'Lebenslauf des Dienstleiters Fritz Schmidt' (BDe, J. J.

1 A. E. Cohen: Verslag tweede gesprek met Wimmer, p. 13. 2 II863-64). 3 POD-Den Haag: p.v. Sehrieke, I nov. 1945, p. II (Doc 1-1530, e-l).

SCHMIDT

slaan dat hij tot Reichskommissar in Brussel zou promoveren? Er zijn voor dit alles aanwijzingen. Vast staat in elk geval dat Schmidt onvervalst imperialistisch dacht. Hij paste er wel voor op, dat ooit in Nederland in het publiek te zeggen, maar toen hij in de zomer van '41 eens een toespraak gehouden had in Bremen, waarschuwde een NSB' er die er bij geweest was, het Hoofdkwartier van de NSB: 'Als u die gehoord had, bleef er van onze zelfstandigheid niet veel over." Kort tevoren, in juni, had Schmidt binnenskamers in Den Haag als richtlijn aangegeven, 'dass das Wilhelmuslied mit der Zeit verschwinde'2, en in diezelfde junimaand stelde hij aan de leiding van de Hitler-]ugend in Berlijn voor, de in Nederland wonende leden dier organisatie een armband te geven waarop het opschrift 'Reichs deutsche Jugend Ausland' vervangen zou zijn door een kort en veelzeggend , Westland'. 3 Werkte Schmidt dan op hetzelfde ideaal toe als Himmler die al evenmin bij toeval dat begrip 'Westland' gekozen had? Veel pleit er voor, maar dan met dit verschil dat Schmidt in plaats van Himmler (of Rauter) de baas wilde zijn in een Gau Westland - en die mocht dan desnoods Gau Holland heten, als het Wilhelmus er maar niet meer gezongen werd.

XCWij spraken van verschil tussen Himmler en Schmidt. Er was evenwel deze overeenkomst dat beiden in ons land al in '40 de grondslag trachtten te leggen voor hun toekomstige suprematie. Hinunler deed dat door hier het gehele apparaat van Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst naar binnen te werken, door Rost van Tonningen naar voren te schuiven, door Nederlanders te laten toetreden tot de Waffen-SS en door de oprichting van de Nederlandse SS te bevorderen; Schmidt begon met zijn gezag uit te breiden tot de in ons land wonende Parteigenossen en hij combineerde dat met een rusteloos streven om de Nederlandse politieke verhoudingen op drift te brengen - dat laatste in de verwachting dat zich dan ook in het Nederlandse milieu een vast punt zou aftekenen waarop hij een van de pijlers zou kunnen funderen die zijn macht moesten schragen.

XCIn het tweede deel van ons werk vermeldden wij dat van de in ons land wonende ruim vijftigduizend Rijksduitsers ca. drieduizend georganiseerd

1 Brief, z.d. (aug. 1941) van H.M. aan het hoofdkwartier der NSB (NSB, 47e). 2 GK 16 juni 1941, p. I 54 a). 3 Brief, 25 juni 1941, van de Den Haag, aan de 50 I).

DE HEERSERS

waren in de Z.g. Reichsdeutsche Gemeinschajt: de gecamoufleerde Landes gruppe Niederlande van de door Gauleiter E. W. Bohle geleide Auslands Organisation der NSDAP. De leider van die Reichsdeutsche Gemeinschajt, dr. Otto Butting, was eind april' 40 op spionage betrapt en naar Duitsland uitgewezen.

XCButting presteerde het om, zij het onder schuilnaam, op IS mei weer in Den Haag te verschijnen. Vermoedelijk ging hij er op zoek naar de documenten waaruit zijn spionage gebleken was; bovendien stelde hij Janke voor, samen naar Amsterdam te gaan om er de redacties van Algemeen Handelsblad en Telegraaf door nationaal-socialisten te vervangen. Janke die met Butting al genoeg te stellen had gehad, voelde daar niets voor; via het bureau van gezant Zech werd de Duitse generaal die namens von Küchler het militair gezag uitoefende, gewaarschuwd dat een ex-spion bezig was, onder valse naam en geheel op eigen gezag allerlei onregelmatigheden te bedrijven en de verhoudingen met de Nederlandse autoriteiten te bederven- - het gevolg was dat Butting onmiddellijk in zijn kraag gegrepen en over de grens gezet werd."

XCIn de maanden die volgden, ontwikkelde zich een hevig touwtrekken tussen Bohle die de in Nederland wonende NSDAP' ers binnen zijn Auslands Organisation wilde houden en Schmidt die stelde dat het in het geheel niet de bedoeling was dat Nederland 'buitenland' bleef en dat die NSDAp'ers hèm toebehoorden. Bohle verloor, Schmidt won. Wel werd, als een soort laatste eerbetoon, eind juli de Landesgruppe Niederlande officieel weer opgericht, maar in de herfst verdween zij om onder andere naam te herrijzen: het Arbeitsbereich Niederlande der NSDAP. Schmidt had die term 'Arbeitsbereich' bedacht"; van Gau wilde hij niet spreken, 'Arbeitsbereich' wekte geen aanstoot en gaf toch duidelijk aan, dat de NSDAP in Nederland een eigen taak had. Wèl werd dat Arbeitsbereich formeelonder Seyss-Inquart geplaatst, maar Schmidt zou de leider zijn 4 en hij wist enige tijd later door te zetten dat niet Seyss-Inquart maar hij als Hoheitsträger zou optreden, d.w.z. dat hij disciplinaire bevoegdheden kreeg over alle in ons land wonende Parteigenossen. Seyss-Inquart inbegrepen.

XCDie Parteigenossen en veel andere Duitsers hadden het in bezet Nederland

XC1 A. J. van der Leeuw: 'Notities van gesprekken met W. P. W. Janke", p. 5. 2 J. C. H. de Pater: 'De organisatie en culturele werkzaamheid van de Landes gruppe Niederlande van mei tot november 1940' (notitie 103 voor het geschiedwerk), p. 5. 3 A. E. Cohen: Verslag tweede gesprek met W. Harster (mei 1955), p. 8 (Doc 1-639,b-z). 4 A. E. Cohen: 'Ontstaan en betekenis van Der Arbeitsbereich. der NSDAP i.d.N.' (notitie 26 voor het geschiedwerk) en 'Opzet en structuur van het Duitse Rijkscommissariaat in Nederland' (notitie

SCHMIDT

niet gemakkelijk gekregen. Duitse zaken werden veelal geboycot en ook de Duitsers moesten, voorzover hun bezittingen in de oorlogsdagen schade geleden hadden, lang op uitkeringen wachten. Schmidt riep voor hen een aparte hulporganisatie in het leven die in totaal in '43 al ruim f 8 mln uitbetaald had - grotendeels geld uit Nederlandse bronnen.' Daarbij zij dan nog vermeld dat ca. honderd Parteigenossen zich in juli' 40 al bereid verklaard hadden, ten behoeve van Schmidt de Nederlandse pers te controleren en 'Berichte über das kirchliche Leben' op te stellen- - bedoeld zal wel zijn: kerkdiensten te bezoeken om predikanten die 'te ver gingen', te denunciëren.

XCZo was dus het 'Duitse' gedeelte van Schmidts programma geslaagd: sinds de herfst van' 40 was hij in feite een soort Gau/eiter. Maar het 'Nederlandse'? Het werd Schmidts tactiek, iedereen tegen iedereen uit te spelen. Begin' 43 noemde hij zichzelf eens een sluiswachter, 'der die Aujgabe habe, verschiedene Schleusen mit Wasser zu foil/en, damit sie gegebenenfalls vom Führer benûtzt wetden können.'3 Waar dit op neerkwam, zullen wij in de loop van ons werk duidelijk maken. Hier willen wij slechts onderstrepen dat het enige wat deze manipulerende sluiswachter bereikte, was dat hij het vertrouwen van nagenoeg ieder verspeelde die met hem te maken kreeg. Nagenoeg ieder - want Musserts goedgelovigheid was tegen elke schok bestand. Hem wist Schmidt jaar in, jaar uit met loze beloften te paaien, terwijl hij tegen anderen niet onder stoelen of banken stak dat hij de leider der NSB 'ein gans: kleiner Mann' vond en zijn beweging louter als 'Mittel zum Zweck' beschouwde.?

Wimmer, Fischböck, Bene

XC

XCDrie jaar lang (Schmidt pleegde in de zomer van' 43 zelfmoord) zijn Schmidt en Rauter elkaars tegenspelers geweest. Met hen beiden vergeleken, waren de twee resterende Generalkommissare: Wimmer [Verwaltung und [ustiz} en Fischböck (Finanz und Wirtschaft), alsmede von Ribbentrops vertegenwoordiger in Den Haag, Bene, rninder markante figuren.

XCVan hen allen is Friedrich Wimmer de trouwste volgeling van de Reicks kommissar geweest. Hij was dan ook zijn persoonlijke vriend en hij had zijnp.maart

1 6 f. 2 GK 18 juli 1940, 3. 3 dr. Mai: 12 1943 (Doc 1-862, b-z). 4 P. Kiès: Schmidt' (1952), p. I (Doc 1-889, e-6).

DB HBBRSERS

gehele politieke carrière aan Seyss-Inquart te danken. Geboren was hij in 1897 in Salzburg waar hij in een groot gezin (er waren acht kinderen) en in moeilijke omstandigheden opgroeide. Hij doorliep er het gymnasium, vocht drie jaar in het Oostenrijkse leger en ging vervolgens in Wenen en Göteborg (Zweden) kunstgeschiedenis studeren. In '22 behaalde hij de doctorstitel waaraan hij acht jaar later, in Wenen, nog een tweede doctorstitel toevoegde, ditmaal in de rechten. Hij was zich in het staatsrecht gaan specialiseren. In '34 werd hij ambtenaar van de desbetreffende afdeling van hetBundeskanzler ami. Seyss-Inquart ontmoette hij voor het eerst in '36 in een katholieke bijbelkring; Seyss-Inquart hield er die avond een inleiding over een hoofdstuk uit het Evangelie van Joharmes. De twee 'lagen' elkaar: beiden katholiek, beiden kunstzinnige intellectuelen, beiden Groot-Duits en beiden voorzichtig in contact met de illegale Oostenrijkse NSDAP die door hen beiden als een gezelschap van heetgebakerde activisten beschouwd werd. Het was Wimmer die met zijn kennis van het staatsrecht aan de Anschluss zijn constitutionele vorm hielp geven. De functie van Regierungsprásident in Regensburg vormde zijn beloning en evenals Seyss-Inquart kreeg hij van Himmler die er voortdurend op uit was, personen die het verder konden brengen, aan zich te binden, een SS-officiersrang; dat laatste tot ergernis van Rauter. 'SS Oberführer dr. Wimmer', schreefRauter in '42 aan de Reichsführer-SS,

XCgehört einschliesslich seiner Frau nach wie var der katholisthen Kirche an, obwohl ich mich oft bemuhte, in kameradschaftlicher Form auf ihn einzuwirken •.. Er hat mich persön/ich im Sommer des vergangenen Jahres gesagt dass er bei dem scharjen SS-Kurs nicht mitmachen könne, weil er innerlick daftir zu weich sei und andere Auffassungen zu den Dingen hätte. lch hatte ihm damals schon offen gesagt dass es nicht seine Weich heit sei, sondern seine innere weltanschauliche Unidarheit in der er lebt?»

XCInderdaad: een Draufgänger was Winuner niet; niet eens een strijder. Als het tegen de Joden ging, kon hij wel eens uit zijn slof schieten, maar in het algemeen hield hij, naar zijn grammofoonplaten luisterend en een goed glas wijn of sterker alcoholisch vocht op tafel, de sloffen liever aan. Hij was lui en liet het eigenlijke werk graag aan de Referenten van zijn Generalleommissariat over, onder wie er verscheidene waren die hun nationaal-socialisme met een felheid beleden waarvoor hij, een gemakzuchtige, van hoffelijkheid overvloeiende meeloper, de energie al niet kon opbrengen. Zijn werk in Den Haag beviel hem maar half: verscheidene keren verzocht hij Seyss-Inquart om terugplaatsing naar Regensburg. Dat werd telkens geweigerd; hij bleef dus.

1 Brief, 13 mei 1942, van Rauter aan Himmler SII3-IS).

100 [PDF]
WIMMER

Hij liet zich zelfs aanleunen dat de Reichskommissar hem tot zijn permanente plaatsvervanger benoemde. Een vreemde keuze? Allerminst: Seyss-Inquart voelde er niets voor, een bemoeial als Rauter of Schmidt bij zijn afwezigheid extra-bevoegdheden te geven en de vierde Generalkommissar, Fischböck, een veel doortastenderman dan Wimmer, was teveel uit Nederland afwezig om Seyss-Inquart regelmatig te kunnen vervangen.

XCDr. Hans Fischböck was in 1895 geboren in Geras, een plaatsje ten noordoosten van Wenen waar hij in een vrij arm gezin opgroeide. De lezer kwam hem al tegen als directeur, in de jaren '20, van een Oostenrijkse verzekeringsmaatschappij en als lid, evenals Seyss-Inquart, van de Deutsche Klub te Wenen. Een hoge positie op jonge leeftijd: de man was capabel. In de jaren '30 promoveerde hij tot directeur-generaal van een van de grootste Oostenrijkse banken. Met Seyss-Inquart bleefhij in nauw persoonlijk contact; ten tijde van de Anschluss resulteerde hieruit een kortstondig ministerschap, ruim twee jaar later (nadat hij in de Ostmark bijzonder actief geweest was ten aanzien van de plundering der Joden) kwam Seyss-Inquarts uitnodiging, in Den Haag Generalkommissar fiir Pinanz und Wirtschaft te worden.

XCZijn Nederlandse tegenspelers zagen Fischböck niet graag aan het hoofd van de tafel. I-::Iij was niet alleen veel ijveriger dan Wimmer, maar ook kundiger en heel veel eerzuchtiger. I-::Iirschfeldnoemde hem 'uitzonderlijk scherpzinnig'"; 'buitengewoon intelligent', was het oordeel van mr. H. L. Waltersom die eveneens vaak met hem te maken had.ê 'Een van de intelligentste en capabelste mensen die ik in de oorlog ontmoet heb', schreef de pro-Duitse bankier mr. H. C. van Maasdijk:

XC'Vlug van begrip en met een sterk vermogen tot het samenvatten in korte conclusies van wat er op vergaderingen en conferenties werd besproken, een taai onderhandelaar met groot uithoudingsvermogen en mensenkennis, aarzelde hij niet om terstond beslissingen te nemen wanneer dit nodig was, ook wanneer deze van ingrijpende aard waren. Hij kon zich, wanneer hij wilde, vrij innemend voordoen, maar met teleurstelling heb ik, naarmate ik hem beter leerde kennen, mijn beoordeling over zijn karakter moeten wijzigen"Hirschfeld:p.Getuige H.VII c, p.H.van Maasdijk: 'Herinneringen', p.

1 48. 2 L. Woltersom, dl. 817. a C. 128.

101 [PDF]
DE HEERSERS

- en dat stemt dan overeen met hetgeen Wolters om toevoegde: 'een onbetrouwbaar man'; W ohlthat, die in '40-'41 met Fischböck de degens gekruist en de strijd verloren had, oordeelde nog negatiever: 'ein destruktiver Charalaer'»

XCWaar kwam dit alles op neer? Hierop, dat Fischböck op de meer intelligenten die met hem in contact kwamen, de sterke indruk maakte van een man wiens razendsnel argumenteren een rookgordijn vormde waarachter hij heel andere doeleinden nastreefde. Zolang de Duitse economische politiek er in bezet Nederland op gericht was, een gleichberechtigtes land mede door middel van de Verflechtung der grote concerns binnen te voerenin de 'Nieuwe Orde', kon Fischböck hopen dat hij, uiterlijk vriendelijk optredend, een zo éclatant succes zou maken van zijn functie in Den Haag dat hij met een veel hogere functie in die 'Nieuwe Orde' beloond zou worden. Binnen een jaar was evenwel gebleken dat er van de Verflechtung der concerns bitter weinig terecht kwam; de eisen die Berlijn aan de Nederlandse volkshuishouding ging stellen, werden scherper en bij het Nederlandse volk was van aanvaarding van de 'Nieuwe Orde' geen sprake meer. Van een vriendelijke Ver flechter werd Fischböck een onvriendelijke uitbuiter; steeds op zijn reputatie in Berlijn bedacht, gafhij zich ook in die tweede rol grote moeite; ze leek hem, evenals de eerste, op het lijf geschreven. Intussen was Fischböck die het Berlijnse milieu had leren kennen, zich bewust dat op economisch-financieel gebied dáár het centrum van de macht lag, niet in Den Haag. In Den Haag kon hij bovendien niet hoger opklimmen. Herfst' 41 was er enige tijd sprake van dat hij in bezet Rusland Generalkommissar in Charkow zou worden; toen die functie niet doorging, wist hij in januari '42 als Reichsleommissar für die Preisbildung (eindelijk óók Reichskol1lmissar!) de gehele Duitse prijsvorming en -controle onder zich te krijgen.

XCZijn functie in bezet Nederland bleefhij tot het einde toe vervullen; als regel verscheen hij er eens in de week of eens in de veertien dagen, maar dan voor een korte periode. Was hij afwezig, dan nam Seyss-Inquart in feite een deel van zijn taak over, een ander deel werd aan Fischböcks hoofdambtenaren toegeschoven, onder wie de Duitse 'toezichthouder' bij het departement van financiën, dr. Rudolf Rinkefeil.

XCWij hebben de indruk dat Fischböck een fellere nationaal-socialist was dan Wimmer. Hij hield er niet wezenlijk andere opvattingen op na (ook hij was lid van de katholieke kerk, ook hij was SS-Oberführer), maar hij had een meer aggressieve persoonlijkheid. Als hij in Den Haag was, had hij de wind

XC1 L. de Jong en A. E. Cohen: Verslag gesprek met dr. H. Wohlthat (18 april 1949). p. 6 {Doc 1-1908, a-r).

102 [PDF]
FISCHBÖCK

onder zijn ambtenaren, hetgeen geen gemakkelijke opgave was: onder hen bevonden zich de representanten van wel veertig tot zestig Berlijnse instanties. Die representanten moesten op hun beurt, afgezien nog van de financieel-economische departementen, op ca. veertig Nederlandse overheidsbureaus toezicht uitocfcncn.! Daar kwam dan nog bij, dat de eisen die binnen kwamen, bijvoorbeeld van de Duitse departementen van economie, van voedsel en landbouwen van fmanciën èn, niet te vergeten, van het Wehrwirtschajts- und Rüstungs-Amt van het Oberkommando der Wehrmacht, al in de beginperiode van de bezetting doorkruist werden door afwijkende instructies van Goering en in een iets latere periode door de klemmende eisen van hen die, krachtens van Hitler ontvangen volmachten, ook uit een land als Nederland een maximum aan arbeiders naar het Derde Rijk wilden overbrengen.

XCBene was een figuur van het derde, zo niet van het vierde plan; 'een typische Nazi. Als hij zijn betoog afstak, was het net ofhij een grammofoonplaat afroffelde.'! Hij noemde zich evangelisch - en ook hij had zich door Himmler de SS-uniform laten aanmeten: SS-Oberführer (de derdel). Rauter beschreef hem als 'charakterlich sehr ordentlich, wenn er auch SS-mässig aktiv sehr wenig in Erscheinung tritt. Jedenfalls jedoch ist er weltanschaulich durchaus gefestigt.'2

XCBinnen het Reichskommissariat had Bene als alter Kämpfer en als martelaar voor de zaak des geloefs (hij was immers Engeland uitgegooid) een zeker gezag; dat kan ook samengehangen hebben met het feit dat hij zich zorgvuldig buiten de twisten hield waarin Rauter, Schmidt en zelfs Wimmer constant gewikkeld waren. Hij was in die kring bovendien de oudste, hij had zijn enige zoon in Rusland verloren ('42), en doordat hij tamelijk doof was, sprak hij weinig; in een milieu volonderlinge tegenstellingen en spanningen krijgt men dan gauw de naam, een onpartijdig en bezonken oordeel te hebben.

Coördinatie

XC

XCHet was voor Seyss-Inquart geen simpele taak om zo verschillende, ja tegengestelde naturen als Rauter, Schmidt, Wimmer en Fischböck in het gareel te houden en om, pogende zijn eigen opdracht te verwezenlijken, iets van coördinatie aan te brengen in een bestuursapparaat dat aan de ene kant impulsen ontving uit Duitsland die soms onderling strijdig waren, en dat aan de andere kant rekening moest houden met alles wat zich in het Nederlandse milieu ging afspelen - dat laatste in een scala van slaafse volgzaamheid tot overtuigd verzet. Dan te bedenken dat wij tot dusver van de Duitse heersende machten in ons land alleen nog maar (en dan uitsluitend in hoofdtrekken) het Reichskommissariat en de dienst van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD de revue hebbenlaten passeren - Wehrmacht en Wehrmachtbefehlshaber volgen nog. Deze kunnen wij ten aanzien van de coördinatie buiten beschouwing laten. De Wehrmacht vormde (mèt enkele bataljons van de Ordnungspolizei en regimenten van de Waffen-SS) een militair garnizoen en generaal Christiansen was niet veel meer dan garnizoenscommandant van het Wehrmacht-gedeelte, een garnizoenscommandant bovendien die zich

XC1 J. H. van Royen, 12 aug. 1960. 2 Brief, 13 mei 1942, van Rauter aan Himmler (BDe, 5113-15).

104 [PDF]
DE 'BEAUFTRAGTEN'

als regel weinig met niet-militaire zaken inliet. Er was niet eens een verbindingsofficier tussen de Wehrmachtbefehlshaber en de Reichskommissar. De Duitse politiek in bezet Nederland is dan ook, een enkele uitzondering daargelaten, een zaak van Seyss-Inquart geweest, niet van Christiansen.

XCTen aanzien van de coördinatie willen wij niet in het centrum beginnen maar aan de periferie, nl. bij Seyss-Inquarts Beaujaagten. W ohlthat, die in de lente van '41 uit ons land verdween, en zijn opvolger als Beaujtragte bij de Nederlandse Bank, dr. A. J. Bühler, slaan wij voorshands over: dat was een aparte sector en Bühler, een veel minder markante figuur dan Wohlthat, was in feite de ondergeschikte van Fischböck. Belangrijker waren de Beaujtragten in de provinciale hoofdsteden en in Amsterdam en Rotterdam - de lieden die als 'sozusagen kleine Reichskommissare' moesten fungeren.

XCZij controleerden om te beginnen de provinciale besturen en de gemeentebesturen van Amsterdam en Rotterdam. Hoe ver zij daarbij gingen, hing van bill taakopvatting af. De eerste Beauftragte in Utrecht, een kolonel, gedroeg zich, aldus Bosch van Rosenthal, 'volkomen correct'"; de tweede, een Duits bestuursambtenaar, 'liet', zo vervolgde Bosch, 'alles aan mij en de burgemeesters over en ging veel op reis.'2 De 'derde daarentegen,' een felle partijman uit Berlijn, maakte het de Nederlandse gezagsdragers moeilijk, en de vierde, vóór de oorlog fabrikant in Bunnik, trad nog fanatieker op, 'het was een opluchting toen deze arrogante, brutale Duitser op de achtergrond kwam.P

XCUtrecht had successievelijk zeven Beaujtragten - zeven van de vier-entwintig die in totaal de dertien functies vervuld hebben.! Wisselingen, overplaatsingen en combinaties kwamen vaak voor: zo was de tweede Beaujtragte van Amsterdam een tijd lang Beaujtragte van drie provincies: Overijsel, Noord-Holland en Gelderland. Er zijn maar vier Beauftragten geweest die practisch van begin tot eind op een en dezelfde post bleven: Conring in Groningen, Schwebel in Zuid-Holland, Völckers in Rotterdam, Münzer in Zeeland. Alle vier hebben zij als de overige Beaujtragten NSB' ers gepousseerd, druk op de pers uitgeoefend, de arbeidsinzet bevorderd, hulp verleend bij de uitvoering van anti-Joodse maatregelen, kortom: hun best gedaan opdat Duitsland de oorlog zou winnen en Nederland genazificeerd zou worden - niettemin zijn er tussen hen vieren tekenende verschillen.

XC1 D. D. Vollgraff: Verslag gesprek met L. H. N. Bosch van Rosenthal (1946), p. 3 (Enq., punten g en h, gestenc. bijlage 88). 2 A.v., p. 7. 3 G. A. W. ter Pelkwijk: Utrecht in de eerste jaren van de bezetting (1950), p. 18. 4 Eigenlijk veertien: herfst '41 werd de Beauftragte van Zuid-Holland tegelijk Beauftragte van Den Haag, (E. Groeneveld-Ottow: 'De Beauftragten des Reichskommissars', notitie 77 voor het geschiedwerk).

105 [PDF]
DE HEERSERS

XCDr. Hermann Coming was, voor hij naar Groningen kwam, Landrat in Oost-Friesland geweest. Hij was geparenteerd aan Groningse families en verstond en sprak Nederlands. In zijn beleid was hij een uitgesproken nationaal-socialist die er zich herhaaldelijk, maar vruchteloos, bij SeyssInquart over beklaagde dat hij niet genoeg macht had. 'Im Kriege', zei hij eens in een persoonlijk gesprek, 'masse man hart sein, der Nationalsozialismus könne bloss gewinnen uienn die jüdischen Peinde vernichtet wären und überhaupt gehore ihm die Zukun[t und nicht den christlichen Kirchen deren Zeit endgültig vorbei ist.'l Toen Linthorst Homan zich moeite gaf, de eerste violist van de Groninger Orkestvereniging, Jo Juda, uit gijzeling ontslagen te krijgen en er in dat verband op wees dat hij Juda's 'Beethoven-concert nooit vergeten' zou, repliceerde Coming: 'Unmoglich, Beethoven war Germane und ein Jude kann Beethoven nicht verstanden habenl' Juda bleef gijzelaar.ê

XCDr. Ernst August Schwebel, rechterinhet Preussische Oberverwaltungsgericht, aanvankelijk alleen Beaujtragte in Zuid-Holland, later ook in Den Haag, was een merkwaardige figuur: nationaal-socialist, overtuigd partijlid zelfs, maar tegelijk trouw kerkganger bij de Deutsche Evangelische Gemeinde te Den Haag welke deel uitmaakte van de Bekennende Kirche die uit oppositie tegen het drijven der Nazi's ontstaan was. Schwebel had iets zalvends; hij uitte zich nooit aggressief en kreeg daardoor bij sommige Nederlanders de naam, een redelijk man te zijn. Zo kon hij ook in de allerlaatste fase van de bezetting voor Seyss-Inquart een belangrijke bemiddelende taak vervullen.

XCVoor hij naar Rotterdam kwam, was dr. Carl Ludwig Friedrich Völckers in Bremen hoofd van de afdeling scheepvaart, handel en industrie geweest bij het plaatselijk bestuur. In zijn jeugd had hij Rotterdam bezocht; de problemen van de Rotterdamse haven was hij nadien in tal van rapporten blijven volgen. Burgemeester Oud zag hem als 'een fatsoenlijk man. Ik had de indruk dat hij een heleboel dingen erg akelig vond."'Hij was lid van de partij', aldus de directeur van het Rotterdamse havenbedrijf, 'maar weinig partijman. Er werd van hem verteld dat, als men met hem te doen had, in de eerste, tweede en derde plaats Rotterdam kwam, in de vierde plaats Bremen en pas in de vijfde plaats de partij.'4 Het klinkt overdreven; erkend kan worden dat Völckers voor de handelsstad Rotterdam vaak zijn best deed, maar hij kon als regel weinig positiefs bereiken en niets negatiefs tegenhouden.J.

1 H. van Oyen: 1960. 2]. Linthorst Homan: 'Herinneringen aan 1940', (1947), p. 31. 3 Getuige P. Oud, dl. VII c, p. 663. • Gemeentepolitie Rotterdam: p.v. inzake C. L. F. Völckers (31 juli 1946), p. 63-64 (Doc 1-1808, a-z).

106 [PDF]
DE BEAUFTRAGTEN

XCWilli Münzer, de Beauftragte in Zeeland, was evenalsBene een alter Kdmpjer, Hij was in Osnabrück Kreisleiter der NSDAP geweest. Ook hij was een fanatiek nationaal-socialist; de NSB was hem te 'burgerlijk' en te 'fascistisch'. Gezond verstand en mensenkennis waren hem vreemd. Aan Seyss-Inquart stuurde hij van tijd tot tijd op diens verzoek geheime rapporten toe over de situatie in Vlaanderen - rapporten die Münzer, hogelijk ingenomen met een zo verantwoordelijke opdracht, van een in zeeland wonende Vlaamse kunstschilder betrok; de man had 'reeds lang België verlaten en (kon) nu af en toe eens een reisje naar Antwerpen maken' waar zijn familie verblijfhield; zijn geheime rapporten waren, aldus een NSB'er die er enkele las, 'bakerpraatjes zonder enige inhoud."

XCMen ziet: van deze vier Beaujtragten bezaten er drie (Coming, Schwebel, Völckers) bestuurservaring in Duitsland voor zij in Nederland benoemd werden. Misschien droeg dat er toe bij dat zij hun functie zo lang uitgeoefend hebben. Van de overige twintig provinciale Beaujtragten hadden de meesten hun benoeming te danken aan het feit dat zij zich in Duitsland ijverige Parteigenossen betoond hadden. Dat was overeenkomstig Seyss-Inquarts wens. Eerst had hij gedacht dat hij typische bestuursambtenaren nodig had, maar toen hem bleek dat het Nederlandse overheidsapparaat normaal en loyaal voortwerkte, was hij tot het inzicht gekomen dat hij aan "politisch erfahrene Manner' meer zou hebben: die had hij via Schmidt bij Bormann aangevraagd.ê Seyss-Inquart handhaafde evenwel verscheidene figuren die, als Coming bijvoorbeeld, al met de Militärverwaltung ons land binnengekomen waren. Inelk geval moest in de gecorrigeerde visievan de Reichs kommissar het accent bij het politieke werk der Beaujtragten komen te liggen: zij moesten in provinciaal of stedelijk verband de verhoudingen in nationaalsocialistischerichting forceren zoals Seyss-Inquart en vooralook Schmidt dit in landelijk verband deden. In de begintijd hadden de Beaujtragten met Schmidt dan ook het meeste contact'' en de Referenten die aan hun staf toegevoegd werden, hadden als regel taken die een afspiegeling vormden van de werkzaamheden waarmee nu juist het Generalkommissariat van Schmidt belast was. Die Referenten waren practisch allen uitgesproken nationaal-socialisten van wie sommigen tot het partijkader behoorden, anderen in Duitsland slechts bescheiden maatschappelijke functies bekleed hadden. Er waren onder hen hoogst kwalijke figuren die in menig geval meer in deJ.1-323, a-s). 2 Seyss-1nquart: 'Erster Bericht' (19 juli 1940), p. 9 (Doe 1-1564. a-4). 3 DGBR: p.v. W. F. A. Ritterbuseh

1 A. Dekker: 'De p. 97 (Doe

107 [PDF]
DE HEERSERS

melk te brokkelen hadden dan de Beauftragte aan wie zij formeel ondergeschikt waren.

XCEens per maand stuurden alle Beauftragten een rapport aan Seyss-Inquart. Deze riep hen aanvankelijk eens per veertien dagen in Den Haag bijeen; later werd dit eens per vier weken, maar van '42 af ging alle regelmaat verloren. Bij het dagelijks werk werd de coördinatie bevorderd doordat de bureaus der Beaujtragten een directe telefoon- en (via de Ordnungspolizei) ook een directe telexverbinding met het Reichskommissariat hadden. Van primaire betekenis is hun functie niet geweest. Van de Duitsers uit gezien, waren de Nederlandse departementen veel belangrijker dan de provinciale en gemeentebesturen. Bovendien was er, gelijk gezegd, in hun rijen veel wisseling en de eenheid in hun beleid, voorzover ooit aanwezig, brokkelde in de tweede helft van de bezettingstijd af toen Himmler en Rauter er in slaagden, enkele creaturen van de gehate Schmidt door eigen creaturen te vervangen.

XCEn nu het centrum: hoe functioneerde het Reichskommissariat zelf?

XCWij willen op de voorgrond stellen dat Seyss-Inquart persoonlijk alle belangrijke beslissingen wenste te nemen en, om dat te bevorderen, ten aanzien van zijn Generalkommissare het aan Hitler zo dierbare beginsel 'verdeel en heers' toepaste. In de eerste bezettingsjaren (wij weten niet precies wanneer dat systeem verlaten werd) liet hij elke vrijdagochtend de Z.g. Chef sitzung houden waarbij onder zijn voorzitterschap Rauter, Schmidt, Wimmer, Fischböck (indien niet in Berlijn), Bene en Piesbergen bijeenkwamen. Aanvankelijk was dan ook de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD aanwezig: Nockemanns opvolger dr. Wilhelm Harster. Die Chefsitzungen duurde als regel twee tot drie uur. Verslagen werden er niet van gemaakt, een uitvoerige bespreking van de algemene toestand vond er zelden plaats. Seyss-Inquart bracht als regel kleinigheden ter sprake en gaf allerlei stukken die hij ontvangen had, aan de aanwezigen door. Harster ging die regelmatige besprekingen na ca. anderhalf jaar zo onbelangrijk vinden dat hij maar wegbleef

XCNatuurlijk pleegde Seyss-Inquart, voor hij zijn beslissingen nam, regelmatig overleg - maar dat was dan overleg met de betrokken General kommissar apart, veelal ook met enkelen hunner tegelijk: dat hing er van af, wie met de zaak te maken hadden. Harster voerde, al of niet samen met Rauter, zoveel besprekingen met de Reichskommissar dat hij na de oorlog hun

108 [PDF]
DE VERORDENINGEN

aantal niet bij benadering kon schatten. Ook andere hoge functionarissen van de dienst van de Bds of van het Reichsleommissariat werden herhaaldelijk bij Seyss-Inquart ontboden.

XCHoe de Generalkommissare hun dienst wilden inrichten, was hun zaak. schmidt riep in de eerste maanden zijn belangrijkste medewerkers dagelijks bijeen en hij zorgde er toen voor dat bij die Referentenbesprechung vertegenwoordigers van de andere Generalkommissare, van de Bds en van de Rüstungs Inspektion aanwezig waren. Gelijkgerichtheid van beleid werd hierdoor niet bereikt, maar wèl dat de Generalkommissare van elkaars doen en laten op de hoogte waren - met uitzondering uiteraard van alle punten die zij rechtstreeks en uitsluitend met Seyss-Inquart wensten te bespreken.

XCVoorzover het beleid zijn neerslag vond in verordeningen, vond de coördinatie voor een belangrijk deel schriftelijk plaats. Wat in een verordening diende te staan, werd door de dienst die het initiatief nam, voorgelegd aan de Abteilung Rechtssetzung van Wimmers Generalkommissariat of met die afdeling besproken. Als regel stelde dan het afdelingshoofd Rabl (tot juni '42: toen verdween hij naar de Waffen-SS) het eerste concept op. Dat concept werd aan Seyss-Inquart en de vier Generalkommissare toegezonden, alsmede aan andere Duitse diensten van welke men critische opmerkingen kon verwachten, soms ook aan Nederlandse departementen. Vaak gebeurde het dat de concepten tevens naar de Berlijnse ministeries gingen, in een enkel geval werden zij via de Reichskanzlei zelfs aan Hitler voorgelegd. Waren alle opmerkingen binnen, dan kwam er een tweede concept, veelal ook een derde; het aantal concepten kon ook nog veel groter worden. Er zijn verordeningen geweest die binnen enkele dagen afgekondigd werden - andere waarvan de voorbereiding zich over meer dan een jaar uitgestrekt heeft. De concepten waren in hun verschillende stadia dan veelal door Seyss-Inquart met Rabl of een of meer der Generalkommissare besproken; dat resulteerde vaak in een instructie die de Reichsleommissar ook wel rechtstreeks op de stukken kon aantekenen. Hij gebruikte een groen potlood: dat was regel bij alle Reiihsminister en binnen het Reichskommissariat mocht niemand anders een groen potlood gebruiken. Seyss-Inquarts voorbeeld vond navolging: Wimmer koos voor het maken van zijn aantekeningen de kleur oranje ('Das war ein Zufall. Sie mussen nicht denken dass es aus besonderer Sympathie für Königin Wilhelmina war), Schmidt koos bruin ('das Braun der Partei' P en Rauter en Fischböck meenden dat hun handschrift-alleen duidelijk genoeg was.

XC1 A. E. Cohen: Verslag eerste gesprek met Wimmer (28 aug. 1947), P.I3 (Doe 1-1898, a-4).

109 [PDF]
DE HEERSERS

XCOmtrent dewerkzaamheden der Generalleommissariate liet Seyss-Inquart zich maandelijks rapport uitbrengen. Herfst '41 verscherpte hij die vorm van controle: hij gaf toen instructie dat de rapporten van de Abteilungsleiter en Referenten die tevoren veelal niet verder gekomen waren dan de betrokken Generalkommissar, hem voortaan in origineel en ondertekend voorgelegd moesten worden. Dat waren er tientallen, waarbij dan ook nog de maandrapporten kwamen van alle Beaujtragten, de dag- en weekrapporten van de BdS, plus wat verder aan stukken van zijn eigen of van andere Duitse diensten of van de Nederlandse departementen (in het Duits!) bij hem op tafel kwam. Het meeste van dit materiaal is verloren gegaan, maar de beschikbare gegevens wettigen de conclusie dat Seyss-Inquart een harde en nauwgezette werker is geweest. Binnen het Duitse apparaat was dit algemeen bekend en zulks droeg er toe bij dat zijn suprematie onaangetast bleef.

Christiansen

XC

XCDe Wehrmachtbefehlshaber itt den Niederlanden duidden wij eerder aan als een 'garnizoenscommandant'. Inderdaad is, afgezien nu van de laatste bezettingsperiode, zijn functie daarop in hoofdzaak neergekomen. Ze was heel wat minder imposant dan men uit Hitlers decreet van 18 mei zou afleiden. De Wehrmachtbefehlshaber was toen op hetzelfde niveau geplaatst als de Reichs komrnissar: de Wehrmachtbefehlshaber zou de 'militárische Hoheitsrechte' uitoefenen en de Reichsleommissar had de eisen die hij op burgerlijk gebied zou stellen, eenvoudig in te willigen. Twee dagen later evenwel, op 20 mei, begon de reductie al. In een toenmaals niet gepubliceerd stuk werd de taak van de Wehrmachtbejehlshaber door Hitler nader aangeduid als 'die militárische Sicherung des Landes im Innern und gegen Bberraschende Bedrohung von aussen. Er vertritt die Belange der Wehrmacht einheitlich gegenüber dent Reichskommissar' - waarbij dus opengelaten werd, in hoeverre de Reichsleommissar met die belangen rekening wilde houden. Was voorts in het decreet van 18 mei gezegd dat de opperbevelhebbers van leger, vloot en luchtmacht het recht hadden, op militair gebied naast de Wehnnachtbejehlshaber in te grijpen, het besluit van de zoste schoof de algemene verantwoordelijkheid duidelijk aan die opperbevelhebbers toe: 'Die in den Niederlanden eingesetzten Dienststellen und Truppen der Wehrmacht unterstehen dem Wehrmachtbefehlshaber in territorialer Hinsicht. Im Übrigen' (d.w.z. wat de oorlogsvoering betreft) 'sind sie den Oberbefehlshabern ihrer Wehrmachtteile unterstellt'; ten aanzien van die oorlogsvoering kon de Wehrmachtbefehlshaber alleen ingrijpen 'bei überraschender Be

110 [PDF]
DE WEHRMACHTBEFEHLSHABER

drohung des niederlándisihen Raumes", en in dat geval, maar alleen dan, kon hij ook op civiel gebied maatregelen gelasten. De verwarring die hieruit aan Duitse kant ten tijde van de Februaristaking voortvloeide, zullen wij nog beschrijven.

XCHet gezag van de Wehrmaihtbejehlshaber heeft zich nooit tot heel Nederland uitgestrekt: Zeeland aan weerszijden van de Wester-schelde ressorteerde van meet af aan onder zijn ambtgenoot in België en de eilanden Ameland en Schiermonnikoog werden eerst in de zomer van '43 aan zijn gezagsgebied toegevoegd. In dat gezagsgebied werd zijn eigenlijke taak door de zorg voor het Duitse militaire apparaat gevormd: de huisvesting, de materiële verzorging (alleen voor het leger), en de medische en veterinaire dienst; de Wehrmachtpropaganda kwam er ook nog bij en, niet te vergeten: de militaire rechtspraak die zich tot Duitse militairen maar ook tot Nederlandse burgers uitstrekte en waarbij de Wehrmachtbefehlshaber vonnissen diende te bekrachtigen of te vernietigen en bovendien gratie kon verlenen. Hij kreeg in de lente van '42 een iets grotere militaire bevoegdheid toen hem de verantwoordelijkheid voor de kustverdediging toebedeeld werd. Op disciplinair gebied kon hij daarentegen niet rechtstreeks ingrijpen: insubordinaties, ook als zij tegen hem persoonlijk bedreven waren, kon hij alleen maar rapporteren. Misschien gaat dus zelfs de aanduiding 'garnizoenscommandant' iets te ver. Wel moest de Wehrmachtbefehlshaber zich, aldus de chef van zijn staf, door de onoverzichtelijke verhoudingen 'mit zeitraubendem Kleinkram bejassen, wie z.E. mit den unausrottbaren Trunkenheitsdelileten der Marine in Rotterdam. Hier konnte er aber nicht einmal richtig durchgreifen, sondern solche Pälle nur menieren und Besirajung verlangen."

XCEen krachtige en ijverige persoonlijkheid zou zich geen week in dergelijke omstandigheden geschikt hebben, maar de man die de functie van Wehr machtbefehlshaber te vervullen kreeg, was noch krachtig, noch ijverig; een echte Nazi was hij wèl.

XCFriedrich Christiaan Christiansen was al zestig jaar toen hij zich met de hoge titel 'Wehrmachtbejehlshaber in den Niederlanden' mocht sieren. In 1879 was hij geboren op het eiland Föhr dat voor de Sleeswijksekust ligt. Hij stamde uit een geslacht van zeelieden en walvisvaarders. Nauwelijks van de lagere schoolvannov.p.

1 H. Wi.ihlisch: (12 1946), 232.

111 [PDF]
DE HEERSERS

ging hij als matroos naar zee. Hij wilde hogerop komen en bracht het tot stuurman, later tot koopvaardijkapitein. In de eerste wereldoorlog werd hij, hoewel niet zo jong meer, vlieger bij de marine; op grond van zijn dapperheid werdhij tot officier bevorderd, bovendien verwierfhij, evenals Goering, de hoogste Duitse militaire onderscheiding. Na de oorlog keerde hij eerst naar zee terug en was hij gezagvoerder op vracht- en passagiersschepen, maar aan het eind van de jaren '20 trok het vliegwezen hem weer aan. In opdracht van de Dornier-vliegtuigfabrieken te Friedrichshafen maakte hij in '30 een soort wereldreis met het toenmaals grootste type, het watervliegtuig de Do X. Die tocht trok ook in ons land sterk de aandacht.

XCChristiansen werd in ' 33 lid van de NSDAP. Hij koesterde een haast afgodische verering voor Hitler. Goering, ex-oorlogsvlieger als hij, werd zijn grote beschermer en deze benoemde hem in ' 35 tot commandant van de opleidingsscholen der Luftwaffe1, in ' 3 7 tot leider van het Nationalsozialistische Fliegerkorps 2. Het is dan ook aannemelijk dat het Goering was die in mei '40 Hitler voorstelde, Christiansen tot Wehrmachtbejèhlshaber in den Niederlanden te benoemen. Wûde Goering de zestigjarige een vriendendienst bewijzen? Hoopte hij dat een 'rondborstige zeeman' (en dan nog wel een die 'von der Wasserkante' afkomstig was!) bij het Nederlandse volk een gevoel van instinctieve sympathie zou opwekken? Wellicht. In elk geval bewees hij Christiansen geen dienst door die benoeming te bevorderen, zo niet uit te lokken.

XCVanmilitaire zaken had de Wehrmachtbejèhlshaber weinig verstand en van Nederland begreep hij nog minder. Hij was een uitstekende kapitein en een dappere piloot geweest - de politiek was hem een gesloten boek of, beter, hij was in dat boek niet verder gekomen dan de eerste pagina waarop hij gelezen had dat Hitler een uniek genie was, Goering zijn trouwste helper en het nationaal-socialisme een zegen voor Duitsland; er stond ook nog dat de Joden een dodelijke bedreiging voor Duitsland vormden en dat zij en aIle overige tegenstanders van het Derde Rijk zo snel mogelijk uit de weg geruimd moesten worden. Bestond er nog zo iets als het volkenrecht? In gezelschap van een aantal stafofficieren vertelde Christiansen drie jaar later aan een Duitse gast hoe zijn eerste gesprek met generaal Winkelman verlopen was:

XC'Winkelman sagte: 'Ich nehme an, Herr General, dass Sie in der Schule je etwas von

1 Christiansen moest toen zijn partijlidmaatschap beëindigen: beroepsmilitairen konden niet lid zijn van de 2 Dit was een grote organisatie met vele tien duizenden leden, o.m, ca. zeventigduizend uit de Zij stimuleerde de belangstelling voor de luchtvaart; vele latere piloten van de kregen er een basis-training in.

112 [PDF]
CHRISTIANSEN

Völkerrecht gehört?' 'Jch nicht. Völkerrecht ist etwas das gibt es nur in der Zeitung. Und dann schallendes Gelachter des ganzen Kreises."

XCVeel macht had Christiansen niet, maar men mag wel stellen dat hij van de macht die hij had, in sommige opzichten een excessief gebruik gemaakt heeft. Daarbij denken wij dan vooral aan zijn bemoeienissen met de Duitse rechtspraak. Dat er Duitse militaire rechtbanken waren die Nederlanders die verzetsdaden bedreven hadden of getracht hadden naar Engeland te ontkomen, niet onmiddellijk ter dood veroordeelden, was hem een volslagen raadsel. Zo kregen in juni '42 de Marinebefehlshaber, twee leden en de Amts leiter van het Gericht des Marinebefehlshabers in den Niederlanden een geduchte uitbrander van hem. Wat hij zei werd door de verontwaardigde Amtsleiter in een brief aan een Duitse collega samengevat; uit de bewaardgebleven Nederlandse vertaling (de Duitse tekst is verloren gegaan) citeren wij:

XC'Wie de macht heeft, heeft het recht. De Engelsen hadden sinds 250 jaar de macht en alles was rechtvaardig. Als wij de overwinning behaald hebben, hebben wij gelijk gehad en alles wat wij deden, was goed, als we echter de oorlog verliezen, wat hebben wij er dan aan dat we altijd rechtvaardig gehandeld hebben? Wie zich verzet, moet vallen ... Wie benzine steelt, al is het dan maar één liter, wordt met de dood bestraft, wie Nederland verlaat, geheel onverschillig waarom, wordt doodgeschoten. Wat de Nederlanders denken, laat ons helemaal onverschillig. De vijanden moeten weg, al zou ik de hele bevolking moeten uitroeien."

XCHet moge waar zijn dat Christiansen, beseffend dat hij tekort schoot en dat hij, naar eigen naoorlogse bekentenis, eigenlijk door niemand helemaal voor vol werd aangezien," de neiging had, zichzelf te overschreeuwen - het is ó6k waar dat hij met uitlatingen als de geciteerde zijn stafofficieren die op de militaire rechtspraak toezicht hielden en hem dienaangaande regelmatig advies uitbrachten, een vrijbrief gaf voor verregaande juridische willekeur. Wij zullen daar in een later deel nog voorbeelden van geven. Impulsief als hij was," kon Christiansen dan ook wel weer gratie verlenen in gevallen waar men dat niet verwacht zou hebben, maar dat waren uitzonderingen. Zelfs voor Schrieke, de latere secretaris-generaal van justitie, en voor vanBrief,1943,vanK.Moltkeaan zijn vrouw (Collectie-G.van Roon) a Vertaling uit een Oostenrijks censuurrapport van de brief,juni 1942,vanR. Lippert aanRudolphi (Doc-I-283, b-z): brief 22 maart 1946,van dr. R. Lippert aan de procureur-fiscaalbij het BG-Den Haag (a.v.,P. J. Bouman: Verslag gesprek met F. C. Christiansen (12 dec. 1947), p. 3. • Zijn meest typerende brief is misschiendie welke hijmei' 44 tot het hoofd van

1 yjan. dr. dr.J. b-a), 3 in

113 [PDF]
DE HEERSERS

Loon, de latere president van de Hoge Raad, was hij, als zij gratie wilden bepleiten, niet te spreken; 'hij heeft', aldus Schrieke, 'ondanks aandrang van de Duitse civiele autoriteiten, geweigerd, ons zelfs maar te ontvangen.'!

XCNu kan dat, wat beiden betreft, te maken gehad hebben met het feit dat zij NSB' er respectievelijk pro-Duits waren. Met dat soort lieden wilde Christiansen namelijk niets te maken hebben. Waarom? Wilde hij allen met wie een Seyss-Inquart aan het konkelen was, alleen al daarom niet ontvangen? Wij weten het niet. Hij heeft in elk geval, ondanks alle pressie die de Reichs leommissar op hem uitoefende (of misschien juist daardoor), systematisch geweigerd, Mussert of andere NSB'ers te ontmoeten; 'wanneer SeyssInquart NSB-gasten had, bleef Christiansen weg.'2

XCDeze houding kan met nog een andere factor samengehangen hebben. Christiansen (of, zoals hij in eigen kring met zekere vertedering genoemd werd: 'Krischan') stond sterk onder de invloed van de officieren met wie hij te maken had: de leden van zijn staf en de bevelhebbers en stafofficieren van de in ons land gelegen onderdelen van de Duitse Wehrmacht. Verscheidenen onder deze officieren hadden een afschuw van allen die, zoals de NSB'ers, met de nationale vijand heulden; zij koesterden bovendien de overtuiging dat alles in Nederland veel rustiger zou verlopen als niet Seyss-Inquart zijn nazificatiepolitiek bedreef en Mussert de hand boven het hoofd hield. Op lager niveau in de Wehrmacht vond men nogal wat officieren en minderen die, als NSB' ers of NSNAP' ers poogden 'de straat te veroveren', graag een handje meehielpen, maar hoe hoger men in de Wehrmacht kwam, des te sterker werd de vijandige houding jegens alle Nederlanders die aan Duitse kant stonden. Hierin stak misschien ook een stuk angst voor de SS die in Duitsland bezig was, de positie van de Wehrmacht te ondermijnen en die in Nederland ook al trachtte, rechtstreeks en via de NSB een eigen macht op te bouwen. En dan wisten die officieren nog niet eens dat Himmler al bepaald had in welke Nederlandse steden 'die Friedens-Carnisonen der vVaj}èn-SS' gelegerd zouden worden!

XCde afdeling muziek van het departement van volksvoorlichting en kunsten richtte. Een Duitse alt had in Den Haag een recital gegeven en twee kranten hadden slechte recensies gepubliceerd - 'eine gal7Z grosse Scliweinerei' , schreef Christiansen. 'Als Wehrmachtbejehlshaber in den Niederlanden bin ich. nicht gewillt, die von der zuständigen. Stelle im Propagandaministerium ausgesuchten. und uberprujte« deutschen Kunstier von irgendwelchen holldndischen. Ganouen ... in den Dreck ziehen zu lassen .. Ohne mehr für heute werden Sie in dieser Angelegenheit weiter von mir horen:' (brief, IS mei 1944, van Christiansen aan]. Goverts, Doe 1-36S, e-z). 1 Getuige].]. Schrieke, Enq., dl. VII c, p. 616. 2 H. M. Hirschfeld: Herinneringen uit de bezettingstijd, p. 44.

114 [PDF]

Het garnizoen

XC

XCDe in ons land gelegerde Duitse krijgsmacht had drie functies: deelnemen aan oflensieve operaties tegen Engeland (dat was alleen een zaak van Luftwaffe en Kriegsmarine); Engelse, later Geallieerde pogingen om in Nederland te landen, afslaan C.q. onaantrekkelijk maken (Heer, Luftwaffe, Kriegsmarine) en dan konden die onderdelen van de Wehrmacht, als het hard tegen hard ging, ook (maar alleen in laatste instantie) gebruikt worden om binnenlandse opstanden te onderdrukken. Ingrijpen in dat soort situaties was aan Duitse kant primair de functie van de Ordnungspolizei, eventueel ook van de Wa.Bèn-SS.

XCDe Ordnungspolizei had een eigen Bejehlshaber die onder Rauter ressorteerde. Op alle hogere niveaus controleerde zij de Nederlandse politie; bij elke provinciale Beaujtragte was een officier van de Ordnungspolizei gedetacheerd die voor wisselende taken gebruikt kon worden; vaste dagelijkse controle werd door overeenkomstige officieren uitgeoefend bij de vijf procureurs-generaal en bij de hoogste politie-autoriteiten in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Op lager niveau werden de Nederlandse politiemannen bij het ophalen van Joden en het uitvoeren van razzia's vaak vergezeld (en gecontroleerd) door leden van de Ordnungspolizei. Deze zorgde ook voor executiepeletons. De Ordnungspoiizei was evenwel buiten Duitsland niet een formatie die, als de normale politie, over honderden bureaus en posten verspreid was - zij vormde een gekazerneerde militaire macht. Ze bestond uit bataljons, elk van ca. vijfhonderdvijftig man, die de beschikking hadden over machinegeweren, mortieren en licht geschut. Het aantal bataljons varieerde nogal; er waren er steeds minstens drie: in Amsterdam, Den Haag en Tilburg. Later werden zij tot een SS-Polizeiregiment verenigd. Staf, verbindingsen kleinere eenheden meegeteld, telde het gehele corps ca. drieduizend man.

XCDaarnaast waren er de eenheden van de Waffen-SS. In de tweede helft van '40 was de SS-Verfügungsdivision die in de meidagen voor een deel door de Grebbelinie gebroken, voor een ander deelnaar zeeland doorgestoten was, in ons land gelegerd. Langduriger verbleven hier twee Totenkopj-Standarten (de no.'s 4 en II) met zwaartepunten in Den Haag en Zandvoort; in '41 werden zij naar het Oostfront overgebracht. Hun plaats in ons land was toen al ingenomen door een aantalopleidingseenheden, behorende tot de SS Polizeidivision. Dat was een divisie die oorspronkelijk uit manschappen van de Ordnungspolizei bestond maar die tot de Waffen-SS gerekend werd. Tal van wijzigingen volgden nog, maar in ' t veld schat toch dat er van lente ,41 tot september '44 constant ca. twintigduizend man Waffen-SS

115 [PDF]
DE HEERSERS

land aanwezig zijn geweest." Ook die Waffen-SS-troepen bezaten infanteriewapenen. Daarmee traden zij tijdens de bezetting het eerst in actie bij de Februaristaking in Amsterdam: het waren delen van de 4de SS-Totenkopf Standarte die samen met twee bataljons van de Ordnungspolizei (het Amsterdamse plus een dat toen in Assen gelegerd was) met militair geweld in de hoofdstad optraden.

XCDe sterkte van het Duitse leger is in ons land geleidelijk toegenomen. Aanvankelijk lagen er uitsluitend twee infanterie-divisies, beide in het westen des lands; in '41 kwam er een derde bij, eind' 42 een vierde die in het oosten gelegerd werd. Later leidde de beduchtheid voor Geallieerde landingen tot verdere versterking waar wij in een later deel op terugkomen. Naast die infanterie-divisies waren er, eerst in hoofdzaak op de Veluwe, later in Noord-Brabant, kleinere eenheden die nog in opleiding waren. Het totale aantal van al deze militairen heeft nogal gevarieerd en is moeilijk exact aan te geven. Wij weten evenwel met zekerheid dat in augustus '41 door de Wehrmacht rantsoenen aangevraagd werden voor honderdtwintigduizend militairen - dat sloot de officieren en minderen van Kriegsmarine en Luftwaffe in. Globaal zou men kunnen zeggen dat er naast de ca. drie-entwintigduizen man Ordnungspolizei en Waffen-SS een minstens dubbel zo sterke strijdmacht van het Duitse leger aanwezig geweest is die ook al ingezet kon worden bij binnenlandse onlusten. Alle onderdelen van het Duitse leger ressorteerden onder de Kommandeur der Truppen des Heeres in den Niederlanden die zijn bureau in Utrecht had; op operationeel gebied kwamen de bevelen uit Parijs waar zich de staf bevond van de Oberbefehlshaber West.

XCWat de Kriegsmarine betreft: zij opereerde van de havens in het westen des lands uit met kleine eenheden op de Noordzee: motortorpedoboten (Schnell boote}, 'Artillerieträger' (kustvaartuigen met luchtafweergeschut), 'Vorposten boote' (bewapende vissersvaartuigen), mijnenvegers en 'Sperrbrecher': koopvaardijschepen die gebruikt werden om geveegde geulen te controleren.ê De Kriegsmarlne zorgde tevens voor het controleren van de havens van Delfzijl tot Vlissingen; hiermee waren I vier-en-twintig officieren en ruim vierhonderd manschappen belast. Het bevel werd uitgeoefend door een

XCiN. K. C. A. in 't Veld: Inleiding (hoofdstuk HSSuPF). 2 Brief, :i2 dec. I97I, van het bureau maritieme historie van de marinestaf.

116 [PDF]
HET DUITSE GARNIZOEN

Marinebefehlshaber (later: Admiral) in den Niederlanden die onder de in Wilhelmshaven gevestigde Admiral der Nordsee ressorteerde.

XCVoor de Luftwaffe was ons land een belangrijk gebied: aanvankelijk vooral voor het uitvoeren van bombardementen op Engeland, later voor de bestrijding van de Engelse en (van '43 af) de Amerikaanse luchtmacht. Daartoe werden alle in '40 aanwezige vliegvelden in gebruik genomen; met de aanleg van nieuwe grote vliegvelden bij Leeuwarden en Venlo werd al in de zomer van '40 begonnen. In de herfst van '42 waren in totaal twee-entwintig vliegvelden in gebruik. Deze werden alle door luchtafweergeschut verdedigd. Andere batterijen bevonden zich toen bij Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, bij de sterkste opstellingen van Duits kustgeschut (Ijmuiden, Katwijk, Domburg, Breskens), bij de grote bruggen bij Dordrecht en Moerdijk, bij de sluizen van het kanaal Gent-Terneuzen en van het kanaal door Zuid-Beveland, alsmede bij de belangrijkste industriële complexen: de Hoogovens in Velsen, de Fokkerfabrieken in Amsterdam-noord, de Philips-fabrieken in Eindhoven en het stikstofbindingsbedrijf van de Staatsmijnen in Lutterade. Bommenwerpers, jagers en luchtafweergeschut ressorteerden onder het in het Carltonhotel te Amsterdam gevestigde Luftgaukommando X dat op zijn beurt ondergeschikt was aan het Kommando van de gehele Duitse luchtmacht in West-Europa dat zich in Parijs bevond.

XCPlaatselijk hadden de Duitse militairen, van welk wapen ook, veel te maken met de Ortsleommandant : hij vorderde woonruimte en andere localiteiten die zij nodig hadden, richtte Wehrmachtheime in, liet de talloze verkeersborden plaatsen en had toezicht op de discipline. De Ortskommandanten stonden op hun beurt onder Wehrmachtleommandanten die het algemene contact met de provinciale Beauftragten en de Nederlandse provinciale besturen onderhielden en, niet te vergeten, met de Aussenstellen van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD. Begingen de Duitse militairen overtredingen, dan kregen zij overigens niet met de Sicherheitspolizei te maken maar met de (militaire) Feldgendarmerie. Kwesties van diefstal, spionage en sabotage die zich tegen de Wehrmacht richtten, werden in eerste instantie door de Geheime Peldpolizei onderzocht; zij was daarbij uitvoeringsorgaan van de Abwehr. En dan willen wij tenslotte vermelden dat de Wehrmacht kommandanturen in twee, soms in drie Feldkommandanturen gegroepeerd waren. Deze Feldkommandanturen stelden o.m. maandelijks uitgebreide rapporten op, niet alleen over militaire maar ook over de belangrijkste civiele aangelegenheden; een goed woord over de NSB hebben wij emiermaangetroffen.

XCDat alles werd door de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk zuiver aangevoeld. Alom in den lande bracht de Wehrmacht voor de overheidsorganen een even omvangrijke als ergerlijke rompslomp mee (men stelle zich voor, wat het voor het gemeentebestuur van Noordwijk betekende om in één jaar met zeventien verschillende Ortsleommandanten van doen te hebben, wat het betekende voor een stad als Den Haag dat op een gegeven moment van elke drie schoolgebouwen twee gevorderd waren) - maar veel belangrijker nog was het effect dat de aanwezigheid van de gewone Duitse militair op de gewone Nederlandse burger had. De bezetting manifesteerde zich dagelijks het duidelijkst in wat men, althans in de streken waar zij gelegerd waren, aan geüniformeerde Duitse militairen zag rondlopen: meest mannen, daarnaast leden van vrouwelijke hulpkorpsen. Elk uniform, elk paar kaplaarzen betekende: gij zijt verslagen, gij zijt bezet. 'De kletterende laarzen van Duitse soldaten', schreef een Nederlander in '41, 'doen pijn aan het hart, ieder ogenblik van de dag en de nacht ... Tussen hen en mij is onmacht. Tussen mij en de vrijheid staat de Wehrmacht, de Kommandantur ... Kinderen, weten jullie nog wat vrijheid is? De Luftgau Holland - dat zijn wij ... Een, twee, aan-de-voet - een, twee, spreidstand."

XCHet leken wel automaten.

Op kosten van Nederland

XC

XCVoor hun eerste betalingen maakten de Duitse militairen en bestuursambtenaren gebruik van tijdelijk bankpapier, de Reichskreditkassenscheine. Die vloeiden, nadat hun geldigheid opgeheven was, uiteindelijk aan de Nederlandse Bank toe die er eind' 40 voor bijna f 80 mln aan verzameld had;

XC1 Ontboezeming van 'Allaert Beilinc', aangehaald in L. de Jong: Je Maintiendrai, dl. II (1942), p. 20-21. Het is niet bekend wie zich achter dit pseudoniem verborg.

118 [PDF]
KREDIETEN VOOR DE DUITSERS

het werden er tenslotte bijna f 100 mln. De Duitsers waren er toen allang toe overgegaan, voor alles wat zij nodig hadden, in guldens te betalen. Die guldens kregen zij al heel gemakkelijk. Van de zomer van '40 af kon de Wehnnachtbejehlshaber krachtens een besluit van het departement van financiën en ten laste van de staat per maand bij de Nederlandse Bank over een krediet beschikken van f 100 mln £ 1,2 miljard per jaar dus. Ter vergelijking: de in september '39 aan de Staten-Generaal voorgelegde begroting der staatsuitgaven voor het jaar 1940 (gewone èn kapitaalsdienst) kwam op een bedrag van iets meer dan £ I miljard uit.

XCHet Reichsieommissariat had de beschikking over een maandelijks krediet van £ 3 mln. Voor het dienstjaar '43 en '44 vroeg Seyss-Inquart bovendien via zijn bureau in Berlijn ten laste van de Duitse begroting een naar verhouding klein extra bedrag aan van ca. 2 mln Rm: bij de zware lasten die toen op de Nederlandse staat drukten, voelde hij er blijkbaar niet voor, het maandelijkse krediet van £ 3 mln te laten verhogen. Uit zijn totaalkrediet van bijna £ 40 mln per jaar werden door de Reichskommissar niet alleen alle aan hem ondergeschikte diensten gefinancierd, maar ook de Duitse scholen in ons land en het in '42 in Den Haag opgerichte Deutsche Theater in den Niederlanden (dat per jaar een tekort had van bijna £ 4 mln).

XCSeyss-Inquart kreeg, naar het schijnt, als Reichsleommissar geen salaris: hij bleef zijn salaris als Reiihsminister ontvangen; bovendien mocht hij per maand £ 4000 opnemen voor representatieve uitgaven. Huize 'Clingendael' was zijn dienstwoning. Ook de Generalkommissare, Bene en alle Beaujtragten, vermoedelijk ook anderen, waren in dienstwoningen gehuisvest. Wimmer had zijn intrek genomen op het landgoed 'Duinrell' bij Wassenaar; Rauter woonde in diezelfde plaats in een villa (waar hij voor zijn chauffeur en paardenknecht alsmede voor de wacht een huisje bij liet bouwen); Huize 'Langenhorst', ook al bij Wassenaar, was de woning van Fischböck.

XCDe Generalhommissare hadden een salaris van 1500 RI'/l. per maand (Bene ontving als gezant 3600 Rm.); bovendien ontvingen zij mèt Bene, Piesbergen en alle Beaujtragten 200 Rm. per maand extra voor hun representatieve uitgaven. Voor de inrichting van hun dienstwoningen ontvingen de Beauf trag ten in '40 een extra bedrag van £ 100 000; hoeveel de anderen voor dat doel ontvingen, is niet bekend. Generaal Christiansen had zulk een extrakrediet niet nodig: hij nam zijn intrek in 'Groot-Haesebroeck', het landgoed te Wassenaar van de in Amerika vertoevende Joodse groot-industrieel Daniël W 01£; ten behoeve van zijn gasten maakte de Wehrmachtbefehlshaber zich meester van het nabijgelegen landgoed 'De Wiltzangk', eigendom van S. van den Bergh Jr., een van de Joodse oprichters van het Unilever-concern die in Nice woonde; Christiansen verzuimde niet, de kostbare inventaris van

119 [PDF]
HEERSERS

beide verblijven in de zomer van '44 naar Duitsland te laten transporteren.! Hij bezat voorts drie tjotters, twee stalen zeiljachten, een grote motorboot ('in augustus 1942 afgeleverd voor de prijs van f 218 178') en een houten zeilboot.ê

XC'Vele der van huis uit niet aan luxe gewende Duitse 'hoge omes' werden', aldus mr. H. C. van Maasdijk die hen van nabij gadegeslagen had,

XC'maar al te zeer geïmponeerd door de in Nederland ten toon gespreide welstand. Zo huurden zij grote huizen, wilden paard leren rijden en rijkelijk recipiëren, deden mee aan jachtpartijen en bemerkten wellicht zelfs nauwelijks hoe de gevaarlijke ongekende weelde ... meer en meer tot drijfveer van hun handelen werd. Veelal gereder nog dan de mannen namen de echtgenoten der door hun ambten zeer in beslag genomen functionarissen de hang naar het meedoen aan een duur leven over ... (Het was) een levensstijl die door zijn geforceerdheid opvallen en gemotiveerde laatdunkendheid bij een nauwlettend gadeslaand Nederlands publiek verwekken moest."

XCHet minste wat dat gestadig verarmende Nederlandse publiek zag (maar dat zag het dan ook overal), was dat het de Wehrmacht en de Duitse bestuursambtenaren aan weinig ontbrak; zij werden in elk geval goed gevoed. De Duitse militairen beschikten eind' 40 over meer rantsoenbonnen dan zij aan konden; wat zij aan voedsel nodig hadden, moest door de Nederlandse instanties steeds afgeleverd worden vóór de eigen bevolking aan de beurt kwam. Verscheidene malen kregen alle personeelsleden van het Reichs kommissariat (die ook al dagelijks voor één gulden een bonvrije middagmaaltijd konden nuttigen) extra-rantsoenen; 'in den letzten [ahren ist beobachtet worden', schreefPiesbergen vertoornd eind '43 in een circulaire, 'dass Gefolg schaftsmitglieder die Waren zum Teil zu Schwarzhandelspreisen verkauft haben. lch lasse keinen Zweifel darüber dass bei Wiederholung derartiger skandalöser Vorfälle auf das energischste eingeschritten werden wird.'4 Er zijn uit een vroegere periode verscheidene klachten van dezelfde Piesbergen dat diezelfde personeelsleden 'sich nUT wenig an der Arbeit der NSDAP, ihrer Gliederungen und angeschlossener Verbände beteiligen.'5

XCEr werd door veel Duitsers veel geprofiteerd en weinig geofferd.J. van der Leeuw:(Notitievoor het geschiedwerk).Rijksrecherche Groningen: p.v. inz.C. Christiansenokt.p.(DocH.van Maasdijk: 'Herinneringen', p.Rondschrijven,nov.c)Rondschrijven,maarta).

1 A. lIS 2 F. (23 1947), 3-4 1-283, b-32). 3 C. 131. 4 26 1943 17.03 6 29 1941 7

120 [PDF]

In strijd met het volkenrecht

XC

XC'Völkerrecht ist etwas das gibt es nUT in der Zeitung' - wij haalden Christiansens uitspraak al aan. Wij hebben de behoefte, iets dieper te graven. Want nu wij in dit hoofdstuk opdracht en eerste opzet van het Duitse bezettingsbestuur geschetst hebben, daarbij op een enkel punt ook al aangevend hoe dat bestuur zich op Nederlands grondgebied gedroeg en ingreep in Nederlandse verhoudingen - nu mag de vraag gesteld worden of en in hoeverre dat bestuur van meet af aan in strijd is geweest met het in 1940 geldende volkenrecht.

XCDat de Duitse aggressie op zichzelf al te veroordelen was, behoeft nauwelijks betoog. Hitler-zelfheeft dat in feite erkend door zijn aanval publiekelijk te motiveren met een argumentatie die een samenraapsel was van fantasieën en leugens. Niet dat hij zich daar zorgen over maakte! Hij heeft de woorden die Christiansen sprak, bij verscheiden gelegenheden nagenoeg letterlijk 66k zo gesproken.

XCNu kan erkend worden dat het van de vroegste tijden af een hachelijke aangelegenheid gebleken is, oorlog in verband te brengen met rechtsnormen. Niettemin: het is gepoogd, in de negentiende eeuw door verscheidene mogendheden en door de oprichter van het Rode Kruis, de Zwitser Henri Dunant. Drie jaar na de Frans-Duitse oorlog (1870-71) die de wenselijkheid van internationaal erkende regels nog eens onderstreept had, kwam (1874) in Brussel een internationale conferentie bijeen. Daar bleek al onmiddellijk dat de toenmaals sterkste mogendheid, Engeland, ten aanzien van de oorlogsvoering ter zee generlei afspraak wilde maken. In de Z.g. Verklaring van Brussel werd dus uitsluitend over de oorlogsvoering te land gesproken; daaronder viel het onderwerp 'bezet gebied'. De voornaamste bepaling welke dienaangaande in de verklaring opgenomen werd (artikel 2.), luidde:

XC'Wanneer het gezag van de wettelijke overheid feitelijk is overgegaan in handen van degene die het gebied heeft bezet, neemt deze aile maatregelen die in zijn vermogen staan teneinde voor zoveel mogelijk de openbare orde en het openbare leven te herstellen en te verzekeren en zulks, behoudens volstrekte verhindering, met eerbiediging van de in het land geldende wetten.'

XCInternationaal-verbindende kracht kreeg deze Verklaring van Brussel niet: de Engelse regering weigerde, haar ter goedkeuring aan het parlement voor te leggen.

XCEen kwart eeuw later kwam de zaak opnieuwaan de orde. Op de eerste Haagse Vredesconferentie (1899) werd overeenstemming bereikt over het

121 [PDF]
DE HEERSERS

z.g. Landoorlogverdrag waar een Landoorlogreglement bijgevoegd was. Artikel z uit de Verklaring van Brussel werd als artikel 43 ongewijzigd in het Landoorlogreglement overgenomen. Het verdrag, en daarmee ook het reglement, werd door alle staten die aan de conferentie deelgenomen hadden, geratificeerd. Op de tweede Haagse Vredesconferentie (1907) werden verdrag en reglement aan een weinig-belangrijke herziening onderworpen. Artikel a; bleef gehandhaafd. Inde jaren nadien liepen evenwel de spanningen in Europa dusdanig op dat er van algemene ratificatie van het herziene verdrag en het herziene reglement geen sprake was. Later zijn lange debatten gevoerd over de vraag in hoeverre, toen in '14 de eerste wereldoorlog uitbrak, verdrag en reglement van 1907 bindende kracht hadden. Wij achten die debatten slechts van relatieve betekenis. Diegenen die de stukken opgesteld hadden, waren zich bewust geweest dat juridische regels nooit aile gevallen konden dekken die zich in de praktijk zouden voordoen. Die regels zouden steeds betrekking hebben op speciale aspecten. In de considerans van het verdrag van 1907 werd dan ook in algemene zin verwezen naar 'de beginselen van het volkenrecht zoals die voortvloeien uit de tussen beschaafde volkeren gevestigde gebruiken, de wetten der menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn.' Daar kwam bij dat de nietgewijzigde artikelen van verdrag en reglement van 1899, waaronder artikel aj, hun geldigheid behouden hadden.

XCDàt artikel werd met tal van andere artikelen uit afdeling III van het Landoorlogreglement ('Van het militaire gezag op het grondgebied van de vijandelijke staat'J) in de eerste wereldoorlog door de oorlogvoerende landen herhaaldelijk overtreden, met name door Duitsland in het bezette België. Niettemin bleef, ook in de jaren '20 en '30, wat de behandeling van een bezet gebied betreft, afdeling III met het belangrijke, principiële artikel aj de internationale norm vormen.

XCIn ons land werd die norm van mei '40 af door de Duitsers overtreden. Het volkenrecht eiste dat het bezettingsbestuur 'behoudens volstrekte verhindering' een conservatoir karakter zou dragen. Men kan erover twisten (men hééft er ook over getwist) wat het begrip 'verhindering' impliceert en waar de grens ligt tussen 'verhindering' en 'volstrekte verhindering'. Voor zulk een debat was bij Seyss-Inquarts bewind geen aanleiding, want dat bewind wilde in beginsel niet conserveren, maar juist wijzigen - wijzigen in nationaal-socialistische geest.

XCDe Leidse hoogleraar mr. B. M. Telders had aan enkele maanden bezettingspraktijk voldoende om in een in samenwerking met enkele collega's

XC1 Tekst ill Enq., dl. VII b, p. 5.

122 [PDF]

opgesteld stuk (het komt nog ter sprake) te concluderen, 'dat de toestand waarin het bezette gebied. . . gebracht wordt, hoe langer hoe meer het karakter van bezetting verwisselt voor. .. de toestand van een verkapte annexatie.' Zeker, de Duitsers traden nog niet 'drakonisch' op, maar, aldus Telders, 'een zekere gematigdheid was ook geboden, wilde Duitsland slagen in datgene wat ... het meest karakteristieke sternpel op de bezetting heeft gedrukt: de wens om Nederland tot een nationaal-socialistisch land te maken, waardoor het vanzelf geheel in het Duitse kielzog zou komen te varen."

XCHier was de spijker op de kop geslagen. Vorm en inhoud van het bestuur der Duitse overheersers waren, gegeven die doelstelling, van meet af aan strijdig met het volkenrecht. In hoeverre het Nederlandse bestuur, en dan in het bijzonder het college van secretarissen-generaalbereid was, die conclusie te onderschrijven en in hoeverre het aan dat onderschrijven kracht kon of wilde ontlenen om zich tegen het Duitse streven te verzetten, althans er protest tegen aan te tekenen - dat zijn andere vragen.

I B. M. Telders e.a.: 'Nota over het Duitse bestuur in bezet gebied' (okt. 1940), a.v., p. 7.

123 [PDF]

Hoofdstuk 3: Onder controle

XC

XCDrie jaar eerder, in mei '37, had de ministerraad zonder veel discussie zijn goedkeuring gehecht aan een stuk dat het lange opschrift droeg: 'Aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen door de bestuursorganen van het rijk, de provinciën, gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders, alsmede door het daarbij in dienst zijnde personeel en door het personeel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van een vijandelijke inval" - een langademige titel; wij zullen voortaan van 'Aanwijzingen' spreken.

XCDeze 'Aanwijzingen' nu, bevatten, steeds op basis van het Landoorlogreglement, tamelijk stringente voorschriften wat de bedoelde bestuursorganen en personelen wel of niet zouden moeten doen 'in geval van een vijandelijke inval'. Dat daarbij aan een Duitse inval gedacht werd, is althans ten aanzien van één der opstellers, kapitein G. J. Sas, aannemelijk.

XCEr werd, om te beginnen, in de 'Aanwijzingen' gesteld dat al die bestuursorganen en personelen op hun post dienden te blijven. Zulks was 'in het belang der bevolking'; die bevolking moesten zij 'voorlichten betreffende de houding welke deze tegenover de vijand en zijn organen heeft aan te nemen'; werden door de vijand volkenrechtelijk-ongeoorloofde handelingen bedreven, dan dienden zij te protesteren. Zij moesten vooral bedenken dat de Nederlandse regering wettige overheid bleef, wel zou van haar souvereiniteit de uitoefening feitelijk in handen van de bezetter zijn. Vanvijandelijke daden jegens die bezetter moesten bevolking alsmede overheidspersonen en -dienaren zich onthouden. Eiste de bezetter persoonlijke diensten van de bevolking 'welke strekken ter voorziening in de behoeften van het bezettingsleger', dan mocht die eis ingewilligd worden; andere werkzaamheden te zijnen behoeve zouden daarentegen ongeoorloofd zijn, ja een daad van verraad jegens het eigen land, 'dus moreel verwerpelijk en bovendien strafbaar'; die werkzaamheden moesten geweigerd worden, 'wàt daarvan ook de gevolgen mogen zijn: Wie bijvoorbeeld geprest werd om als gids voor de binnenvallende troepen op te treden, moest' de dood of de kwelling verkiezen boven het verlenen van hulp aan de vijand:

XC1 Tekst: a.v., dl. VII a, p. 38-45. 12

124 [PDF]
DE 'AANWI] ZINGEN'

XCIn het laatste hoofdstuk kwam het stuk op de ambtenaren terug. 'De reden dat ambtenaren in functie blijven', zo werd verklaard,

XC'is deze dat dit in het belang is van de bevolking: het nadeel dat zij daardoor mede het belang van de bezetter dienen, is in het algemeen geringer dan het grotere nadeel dat voor de bevolking zou voortvloeien uit het niet meer functioneren van het eigen bestuursapparaat. Indien echter de ambtenaar, door in functie te blijven, zodanige diensten aan de vijand zou bewijzen dat deze groter kunnen worden geacht dan het nut dat voor de bevolking aan zijn aanblijven is verbonden, dan zal hij zijn post moeten verlaten.'

XCVan de interdepartementale commissie die de 'Aanwijzingen' opgesteld had, waren alle leden getuige geweest van de eerste wereldoorlog. Vooral wat toen in België geschied was, had hier te lande verontwaardiging gewekt. In strijd met het volk:enrecht hadden de Duitsers Belgische arbeiders gedwongen in Duitsland te gaan werken en hadden zij met hun politiek in Vlaanderen de eenheid van de Belgische staat aangetast; uit protest tegen deze en dergelijke ingrepen hadden de leden van het hoogste Belgische rechtscollege in '18 hun functies neergelegd. Een klein deel van België, achter de IJzer, was onbezet gebleven; van daaruit hadden koning Albert en zijn ministers het bewind voortgezet, menigmaal besluiten nemend die in de gang van zaken in bezet gebied ingrepen.

XCIn de 'Aanwijzingen' werd met een overeenkomstige situatie rekening gehouden: een deel van Nederland zou bezet, een ander deel, in elk:geval het westen, nog vrij zijn.! Dan mocht ook gevergd worden dat Nederlanders in het bezette deel zich van handelingen zouden onthouden die de positie van de strijdkrachten in het vrije deel zouden verzwakken. Dat hiervoor in de 'Aanwijzingen' strikte normen aangegeven werden, was zeker niet misplaatst: waar zou men belanden als de wettige regering met die normen begon te marchanderen? Natuurlijk, wat de ambtenaren voorgehouden werd: dat zij voortdurend de voor- en nadelen van hun aanblijven tegen elk:aar moesten afwegen, zou in de praktijk niet eenvoudig zijn, maar hier werd in elk: geval duidelijk mee gemaakt dat een automatisch voortzetten van de ambtelijke taak uit den boze was. Het was een moeilijke problematiek.

XCDat zou vijf jaar lang blijken.

XCVan die problematiek gaven het vierde en vijfde ministerie-Colijn en het

XC1 Het is mogelijk dat hieruit verklaard moet worden dat de in Den Haag gevestigde Hoge Raad niet de volledige tekst der 'Aanwijzingen' toegezonden kreeg, maar 'slechts een uittreksel.' (N. C. M. A. van den Dries: De Hoge Raad der Nederlanden tijdens de bezetting (1945), p. 55). 12

125 [PDF]
ONDER CONTROLE

tweede ministerie-de Geer (het ministerie dat ons land tijdens de neutraliteitsperiode bestuurde) zich geen rekenschap. De 'Aanwijzingen' werden in de lente van '38 als een gedrukt stuk dat als 'geheim' aangeduid was, aan de departementen, de commissarissen der koningin en de burgemeesters toegezonden; als regel werden zij dan opgeborgen. Van systematische voorlichting was geen sprake, niet in de elf provincies, niet in de duizendvier-en-vijftig gemeenten en nog minder in de meer dan tweeduizend waterschappen, veenschappen en veenpolders die ons land telde; wat de spoor- en tramwegen betreft, kwamen de 'Aanwijzingen' vermoedelijk alleen de directeur der Nederlandse Spoorwegen onder ogen die, toen hij in ,38 aftrad, verzuimde, zijn opvolger op het stuk attent te maken.

XCWij hebben er geen duidelijk beeld van wat men, na de capitulatie, op provinciaal en gemeentelijk niveau met de 'Aanwijzingen' gedaan heeft (voor de waterschappen, veenschappen en veenpolders waren zij vooreerst van geen belang). Met name in de eerste weken van de bezetting werd men in de provinciale griffiesen in de gemeentehuizen eenvoudig overstelpt met dringende problemen en wij vrezen dat menige burgemeester het stuk dat hem twee jaar tevoren bereikt had, sinds lang vergeten was. In het Amsterdamse stadhuis stond niemand er bij stil. In Den Haag kreeg de burgemeester de 'Aanwijzingen' pas na enige tijd 'voor het eerst te zien. Ik las ze', zei mr. de Monchy ons later, 'en was het er mee eens. Verspreid heb ik het stuk niet.'! In Utrecht daarentegen gaf burgemeester ter Pelkwijk op 15 mei aan alle directeuren van de gemeentelijke diensten algemene instructies aan de hand van de 'Aanwijzingen'." In Wisch en Terborg (Achterhoek) vond de gemeentesecretaris het stuk eerst eind juli' 40 'in een geheim vakje. Ik heb er bij mijn weten nooit van gehoord', tekende de burgemeester na lezing aan. 'We hebben de inhoud van het boekje, daterend uit 1937, nimmer in een burgemeesterskring besproken. Het is een interessant overzicht."

XCVoor het land als geheel kon in de situatie die na de capitulatie ontstaan was, van de 'Aanwijzingen' alleen effect uitgaan indien het stuk door het centrale Nederlandse gezag als algemeen richtsnoer voor het te voeren beleid aanvaard was. Het staat voor ons niet vast, dat generaal Winkelman de 'Aanwijzingen' tijdig, d.w.z. onmiddellijk na de capitulatie, onder ogen heeft gehad. Zij waren daarentegen in die beginfase wèl bekend aan diegenen die de ministers als hoofden der departementen opgevolgd waren: de secretarissen-generaal.s. J.J.J.

1 R. de Monchy, 9 okt. 1957. 2 G. A. W. ter Pelkwijk: 'Utrecht in de mei dagen van 1949, p. 147. a G. Boot: (1967), p. 53.

126 [PDF]

De secretarissen-oeneraai

XC

XCDe ministerraad had het college van secretarissen-generaal in 1902 ingesteld. Het had zich nadien als tegel met weinig-belangrijke kwesties bezig gehouden die louter de inwendige dienst der departementen betroffen. Eens hadden daar de tractementen van de wasvrouwen toe behoord; het college dankte daar de nogal oneerbiedige naam aan van 'het wasvrouwen-college'," Op de voorlaatste bijeenkomst die vóór de meidagen van '40 gehouden was, had het voor de ministerraad een advies moeten opstellen over de vraag of de schoonmaaksters die elk departement in dienst had, vervangen moesten worden door personeel van een schoonmaakbedrijf; de laatste bijeenkomst had het kostuum van de boden tot onderwerp gehad. 'Toen zei', aldus Frederiks, 'één van mijn ambtgenoten: het doet mij genoegen dat het college in de achting van de ministers stijgt, want de (vorige) maalliep het over de werkvrouwen en nu zijn wij opgeklommen tot de bodes.'2

XCOp 13 mei '40 was de betekenis van het college wel radicaal veranderd! Door Steenberghe's ingrijpen was het op slag onder Winkelman het hoogste Nederlandse bestuurslichaam geworden. Van de volkenrechtelijke positie van een bezet gebied gafhet zich niet terstond maar toch wel spoedig rekenschap. Op 3 I mei werd afgesproken dat afdeling III van het Landoorlogreglement in afschrift aan alle departementen toegezonden zou worden en in diezelfde vergadering werd vastgesteld 'dat in principe geen medewerking verleend zal worden aan handelingen van zuiver militaire aard' ('Een scherp onderscheid valt echter lastig te maken.P) Een kleine week later wees voorzitter Snouck Hurgronje op de 'noodzakelijkheid om de verschillende gemeentebesturen nogmaals onder het oog te brengen dat de 'Aanwijzingen' voor deze tijdsomstandigheden de richtlijnen moeten aangeven.l" Een en ander leidde er toe, dat men op menig departement ging verifiëren of Landoorlogreglement en 'Aanwijzingen' wel in voldoende mate verspreid waren. Spitzen (Waterstaat) kreeg van Snouck Hurgronje 'een stapeltje' die hij op zijn departement liet ronddelen", 'praktisch had toen ieder die tot oordelen bevoegd mocht worden geacht, die 'Aanwijzingen?" - er werd evenwel verzuimd, na te gaan ofhet stuk bekend was bij de directie van de Nederlandse Spoorwegen (die onder Waterstaat ressorteerden}." Ook bij Financiën werden de 'Aanwijzingen''op vrij ruime schaal verspreid', maar ze werdenJ.

1 Getuige A. M. Snouck Hurgronje, dl. II c, p. 174 2 Getuige K. Frede riks, a.v., dl. VII c, p. 520. 3 Csg : Notulen, 31 mei 1940. 4 A.v., 5 juni 1940. 5 Getuige D. G. W. Spitzen, dl. VII c, p. 809. 6 A.v.,p. 545. 7 A.v.,P.809; getuige W. Hupkes, a.v., p. 683.

127 [PDF]
ONDER CONTROLE

door de directeur-generaal der belastingen na een paar maanden in een la gelegd, 'want', zei hij aan de Enquêtecommissie, 'voor de problemen waarvoor ik kwam te staan, had ik er niets aan.'!

XCZo dachten velen. 'De door de secretarissen-generaal te volgen gedragslijn', aldus later Frederiks, 'moest als uit het niet worden opgebouwd."

XCDe secretarissen-generaal kwamen van mei '40 af als regel driemaal per week bijeen (een jaar later werd dat rweemaalê); in totaal werden in 1940 twee-ennegentig vergaderingen gehouden; de frequentie zou later, na de intrede van Rost van Tonningen, heel wat geringer worden: zes-en-negentig vergaderingen in het gehele jaar '41, vier-en-veertig in '42, zes-en-twintig in '43. Na oktober '43 vonden geen vergaderingen meer plaats.

XCIn 1940 werden de vergaderingen bijgewoond door de regeringscommissarissen (algemeen gemachtigden) Louwes, De Quay en Ringers (de Quay zou spoedig verdwijnen); in de eerste tijd was tevens kapitein mr. J. D. Schepers aanwezig, hoofd van de juridische sectie van het Algemeen Hoofdkwartier; soms namen ook anderen aan de besprekingen deel. Als secretaris trad een hoofdambtenaar van Buitenlandse Zaken op, mr. C. J. M. Schaepman. Hij zorgde voor beknopte notulen die door Snouck Hurgronje gecontroleerd en vervolgens rondgezonden werden.

XCWas er sprake van collectieve verantwoordelijkheid? Juridisch gesproken niet: Steenberghe had de secretarissen-generaal individueel onder winkelman geplaatst en zo zag ook Seyss-Inquart de verhouding; in midden juni gaf ook Snouck Hurgronje als zijn mening te kennen dat het college als zodanig nooit uitspraken deed; wel konden zijn leden omtrent bepaalde beslissingen aan de lagere bestuursorganen doen weten dat zij die 'in overleg met' hun ambtgenoten genomen hadden. Vijf dagen later kwam men evenwel tot de conclusie dat het beter was om voortaan in dergelijke gevallen de formule 'het college van secretarissen-generaal heeft besloten', te gebruiken." Men liet toen na enige tijd ook eigen briefpapier drukken met 'College van secretarissen-generaal' als hoofd.a.v.,J.J.

1 Getuige H. Postma, p. 6Il. 2 K. Frederiks: p. 7. 3 Brief, 20 mei 1941, van de secretaris van het college, C. M. Schaepman, aan alle seer. gen. (Csg, stukken 1941). 4 Csg: Notulen, 24 juni 1940.

128 [PDF]
HET COLLEGE VAN SECRETARISSEN-GENERAAL

XCEr werd nooit in het college gestemd.' De notulen wettigen overigens het vermoeden dat er, met name in de eerste maanden van de bezetting, menigmaallang over principiële punten beraadslaagd is; dat leidde dan tot formuleringen als: 'er wordt besloten', 'het algemeen gevoelen is', enzovoort. Subjectief werd die collectieve verantwoordelijkheid, waarvan men ook naar buiten blijk gaf, dus wel degelijk gevoeld. Geen wonder: 'Solidarität der Bestrebungen', heeft Arthur Schnitzler eens geschreven, 'knüpft euch mit Bindfäden, Solidarität der Schicksale schnürt euch mit Stricken, Solidarität der Verantwortungen schmiedet euch mit Ketten aneinander.'2 De opvattingen der secretarissen-generaal waren niet in alle opzichten gelijk, hun lotgevallen zouden slechts gedurende korte tijd identiek zijn, maar de Solidarität der Verantwortungen werd vooral in de begintijd diep beseft. En vèrstrekkend was zij - die verantwoordelijkheid welke men opeens te dragen gekregen had, de eerste weken nog onder het oppertoezicht van Winkelman, maar de generaal werd door Seyss-Inquart nagenoeg onmiddellijk uitgeschakeld en nadien stonden de secretarissen-generaal zèlf van aangezicht tot aangezicht tegenover de bezetter.

XCHun opvattingen, schreven wij, waren niet in alle opzichten dezelfde. Ringeling (defensie) raakte al in juni in een conflict met Seyss-Inquart verwikkeld dat tot zijn ontslag leidde en Scholtens (sociale zaken) legde in augustus zijn functie neer. De overigen waren het er min of meer over eens dat men in de noodsituatie waarin zich het land bevond (op het belangrijke economische aspect komen wij nog terug), in vèrgaande mate met de Duitsers diende samen te werken. Wat zou de eonsequentie zijn als men bij de eerste de beste gelegenheid aftrad? NSB'ers of andere Duitsgezinden aan de top der departementen? Administratieve en maatschappelijke chaos? Het een werd al even onwenselijk geacht als het ander. Men werkte dus door, en men werkte hard, harder misschien dan ooit tevoren.

XCHet was wel onvermijdelijk dat men de eigen positie met die der ministers ging vergelijken. Het was aan de secretarissen-generaal bekend (voorzover ze het al niet met eigen ogen aanschouwd hadden) dat het kabinetsberaad in de meidagen een toonbeeld van verwarring geweest was en dat verscheidene ministers zich naar Hoek van Holland hadden begeven in een nervositeit die menselijk wel begrijpelijk was maar die geen heldhaftige herinnering had nagelaten. Er was iets van wrok blijven hangenê; ook toen eind '40 de NSB' er Goedewaagen en de pro-Duitse prof. van Dam tot het collegeJ.J.12

1 Getuige K. Frederiks, dl. VII c, p. 524; getuige D. G. W. Spitzen, a.v., p. 544; getuige D. Schepers, a.v., p. 578. 2 A. Schnitzler: (1927), p. 114. 3 In juni '40 maakte Fischböck er

129 [PDF]
ONDER CONTROLE

toegetreden waren, liet men in de vergaderingen meer dan eens, aldus Schaepman (die er zich danig aan ergerde), 'schampere opmerkingen' vallen over de regering te Londen": die had gemakkelijk praten! Zèlf stond men er voor - en men had er waarlijk niet om gevraagd! Goed, men zou het samen zien op te knappen en dat zou des te vlotter kunnen gaan omdat men, als regel, elkaar al jaren kende; men tutoyeerde elkaar en er heerste dan ook, aldus weer Schaepman, in het algemeen ter vergadering 'een -kameraadschappelijke, soms zelfs een enigszins studentikoze toon" wij willen dat laatste niet te zwaar nemen: grote moeilijkheden worden wel vaker in grapjes afgereageerd.

XCGrote moeilijkheden waren de secretarissen-generaal in hun ambtelijke loopbaan vóór mei '40 niet onbekend geweest. Verscheidene hunner hadden al in de jaren' 20 en ' 30 op vrij hoge of hoge ambtelijke posten gestaan: de misère die uit de diepe economische crisisvan '29 voortgevloeid was, hadden zij aanschouwd; de een had op dit, de ander op dat gebied ervaren dat constructieve plannen niet of niet voldoende verwezenlijkt werden. Natuurlijk wisten de secretarissen-generaal dat hun ministers bij elke beslissing

XCbezwaar tegen, dat de echtgenoten der in Londen vertoevende ministers krachtens een regeling die Winkelman getroffen had, maandelijks fl. 600 als voorschot ontvingen. Snouck Hurgronje merkte toen op, dat men terzake als kriterium 'het al of niet vrijwillig vertrek' der ministers moest aanvoeren. Men was het er in de kring der secretarissen-generaalover eens dat alleen de ministers van Kleffensen Welter het land onvrijwillig, namelijk 'op bevel van de regering' verlaten hadden - een absurd onderscheid. Voor de consequentie: dat de echtgenoten der andere ministers voortaan geen cent zouden ontvangen (mevrouw van Kleffens had overigens haar man vergezeld), werd evenwel niet gevoeld: verschillenden zouden dan immers 'in behoeftige omstandigheden geraken'. (Csg: Notulen, 2I juni I940) De bestaande regeling bleef gehandhaafd. Winkelman had deze regeling op 25 mei op voordracht van Financiën vastgesteld en zij hield in dat de gezinnen van ministers en van de rijksambtenaren en -arbeidscontractanten die naar Engeland vertrokken waren, op hun verzoek twee-derde van de maandwedde als voorschot zouden ontvangen tot een maximum van fl. 600. De regeling werd later uitgestrekt tot de gezinnen van beroepsmilitairen en van dienstplichtigen. Winkelmans besluit werd evenwel in januari '42 door Seyss-Inquart geannuleerd: alle betrokkenen ontvingen nadien slechts fl. 70 per maand plus een geringe kindertoeslag. Verscheidene ministersvrouwen kwamen toen in moeilijkheden; zij werden als regel door persoonlijke vrienden en zakenrelaties, in een enkel geval (mevrouw Furstner) ook door volledig onbekenden geholpen; de echtgenote van van Rhijn ontving vooral steun van Hirschfeld: 'Als ik iets had, ging ik 's avonds naar Hans toe. Hij stond altijd op de bres.' (mevr. van Rhijn, 28 nov. I955). 1 C. J. M. Schaepman: 'Verslag betreffende de secretarissen-generaal', p. 5 (CNO, Csg). 2 A.v., p. 4.

130 [PDF]
HET COLLEGE VAN SECRETARISSEN-GENERAAL

rekening moesten houden met de krachtsverhoudingen in de Staten-Generaal en in het kiezerscorps - dat zagen zij juist als een van de oorzaken der moeilijkheden. Aan menigeen hunner had zich in de ambtelijke practijk de indruk opgedrongen dat er iets mis was met de Nederlandse parlementaire democratie: ze kende te veel verdeeldheid, te veel frictie, ze reageerde te traag, en warmeer men dan de snelheid en de homogeniteit daarnaast stelde waarmee men zèlf in de maanden na de capitulatie tot hoogst belangrijke besluiten kwam, dan kon deze of gene van de secretarissen-generaal wel menen dat het college als bestuurslichaam de vergelijking met een vooroorlogs kabinet glansrijk zou doorstaan. 'Wij komen toch gemakkelijker tot goede besluiten dan de ministers', zei één der secretarissen-generaal al in een der eerste vergaderingen en, aldus Hirschfeld: 'zo voelden we het zo'n beetje allemaal.'!

XCDe indruk dat men het er nog zo slecht niet van afbracht, hing samen met het feit dat zich in de eerste maanden maar weinig scherpe conflicten met Seyss-Inquart voordeden. De gehele situatie leek aanzienlijk rustiger dan men aanvankelijk gevreesd had. Was het dan niet wenselijk, die situatie te bestendigen? Wanneer de secretarissen-generaal voor één ding beducht raakten, dan was het voor een verscherping der verhoudingen waaruit onrust geboren zou worden. Zeker in den beginne waren zij er zich niet bewust van dat die verscherpte verhoudingen onvermijdelijk uit SeyssInquarts opdracht zouden voortvloeien. Diens beleid zagen zij minder als de zorgvuldige verwezenlijking, stap na stap, van een tevoren al vastgesteld program, dan als een louter reageren op hetgeen in bezet gebied gebeurde. Anders gezegd: als de bevolking zich maar rustig hield, zouden, zo meenden de secretarissen-generaal, de Duitsers zich óók rustig houden. Omgekeerd: als de bevolking zich ging verzetten, zouden de Duitsers hatelijke maatregelen nemen - en daar zou die bevolking dan het slachtoffer van worden. Met het plegen van verzetsdaden zou de bevolking dus haar eigen belang schaden. De secretarissen-generaal die vanuit hun vooroorlogse positie al de neiging hadden, alles wat naar onrust zweemde, af te keuren, meenden bepaald dat het op hun weg lag, verzet tegen te gaan en, waar nodig, actief te bestrijden: veel beter zou het zijn indien het gehele land in volledig vertrouwen de competente leiding aanvaardde die zij zelf meenden te geven. Ook de regering te Londen moest zich niet meer met de zaken bemoeien. Toen de gezanten van de Verenigde Staten, Brazilië, Portugal en Uruguay alsmede de pauselijke nuntius in juli uit Den Haag in Zwitserland aankwamen, gaven zij via de Nederlandse gezant het dringend verzoek van Snouck

XC1 H. M. Hirschfeld, 29 april 1961.

131 [PDF]
ONDER CONTROLE

Hurgronje en van Karnebeek naar Londen door dat de regering via de radio vooral geen redevoeringen moest laten houden 'die Duitsland zouden kunnen prikkelen en de Duitse machthebbers in Nederland zouden kunnen brengen tot het nemen van maatregelen tegen de bevolking.'! Daarbij werd overigens niet meegedeeld dat de secretarissen-generaal in hun eigen streven om elke prikkeling van Duitsland achterwege te laten, al heel ver gegaan waren: begin juli hadden zij aanvaard dat Nederlandse beroepsofficieren dienst namen in de Waffen-SS, mits de betrokkenen 'vast genoeg in hun schoenen stonden!' 2 alsof de bereidheid tot dienstneming al niet voldoende bewijs leverde voor het tegendeel!

XCDe houding welke de secretarissen-generaal tegenover de verschillende po litieke stromingen gingen aannemen (te denken valt dan aan de Nederlandse Unie, Nationaal Front en de NSB) en tegenover de eerste verzetsorganisaties, korrit nog ter sprake; hier willen wij allereerst vermelden dat toen er in jun ,40 klachten van de bezetter kwamen dat Duitse burgers die in het oosten des lands woonden, geboycot werden, ja 'als lucht beschouwd', de secretarissengeneraal onmiddellijk rnr. J. B. Kan (een populair oud-minister, lid van de Raad van State) naar Twente en de Achterhoek zonden om er de in vergadering samengeroepen burgemeesters op te wijzen dat dergelijke gedragingen 'ernstige afkeuring' verdienden. 'Wie', aldus staatsraad Kan, enigszins bekend is met de geschiedenis of zelfs maar de 'Aanwijzingen' heeft gelezen ... kan tot geen andere slotsom komen dan dat de wijze waarop de Duitsers, nadat de vijandelijkheden gestaakt waren, onze burgers behandelen, bij uitnemendheid correct moet heten. Zij getuigt van een welwillendheid, welke een antecedent stelt dat tot heden zijn weerga niet vindt ... Onder de periode van voor en gedurende de oorlog dient een forse streep gesteld."

XCHet was een merkwaardige ontwikkeling: begin juni had Snouck Hurgronjede 'Aanwijzingen' nog 'richtlijnen' genoemd 'voordezetijdsomstandigheden' - eind juni (Frankrijk had inmiddels gecapituleerd) ging staatsraad Kan in opdracht van het college van secretarissen-generaal een betoog afsteken waarvan de korte inhoud was dat Duitsland niet langer als vijand gold.

XC1 Brief, 24juli 1940, van E. N. van Kleffens aan de koningin (kabinet der koningin). Het verzoek is vermoedelijk een reactie geweest op een radiotoespraak die prins Bernhard op 25 juni gehouden had voor de Overseas Service van de BBC; de prins had Hitler toen als 'a German tyrant' aangeduid en was geëindigd met te zeggen: 'We have no fear as to the outcome of this momentous struggle.' Op zijn toespraak werd, zoals later zal blijken, ook door Goebbels gereageerd.· 2 Csg: Notulen, 5 juli 1940. 3 Het Nederlandse verslag van Kan's bespreking te Almelo op 24 juni en het Duitse van zijn bespreking te Doetinchem op 27 juni in: Vu], HA Inneres, 125 r. 13

132 [PDF]
DE RAAD VAN STATE UITGESCHAKELD

XCWij nemen aan dat Kan lof oogstte voor de stevige wijze waarop hij twee groepen burgemeesters toegesproken had, maar de positie van de Raad van State waar hij lid van was, werd er niet door versterkt. Dat Seyss-Inquart van deze raad slechts de afdeling voor geschillen van bestuur handhaafde, had de instemming van het college van secretarissen-generaal - niet van alle leden: Tenkink (justitie) had, althans eind mei, de raad als adviserend lichaam willen handhaven- en aan Frederiks (binnenlandse zaken) was een advies in gelijke geest uitgebracht door een zijner hoofdambtenaren, mr. J. M. Kan, oudst! zoon van de staatsraad.ê De meeste secretarissen-generaal evenwel, vermoedelijk Frederiks incluis, gaven er de voorkeur aan dat de onder winkelman geschapen toestand, waarbij door de raad als adviserend college een streep gehaald was, bestendigd werd. Van Poelje (onderwijs, kunsten en wetenschappen) nam dat al heel licht op: die bejaarde heren kende hij 'nauwelijks'; zo oud waren ze dat ze eigenlijk niet meer 'in het leven (stonden)'.3

XCDe Raad van State zelf tilde er heel wat zwaarder aan. Hij had begin juni via het college van secretarissen-generaal Seyss-Inquart per brief trachten te benaderen. 'Mijns inziens ware 't verstandig', tekende staatsraad Aalberse aan,

XC'wanneer hij de Raad van State tot officiële adviseur behield: dit zal bij de bevolking groter vertrouwen wekken en de rust bevorderen ... Goddank gaat tot heden alles goed, dank zij ook de zeer welwillende houding welke de Duitsers aannemen. 't Is daarom te betreuren dat de Engelse radio in zijn Nederlandse uitzendingen driemaal per dag onze bevolking tracht op te ruien."

XCof Seyss-Inquart de brief van de Raad van State onder ogen kreeg, weten wij niet - in elk geval verscheen ruim drie weken later (24 juni) zijn verordening waarbij van de raad alleen de afdeling voor geschillen van bestuur (Aalberse, Kan, Koolen en jhr. mr. L. van Bronkhorst Sandberg, oudreferendaris van de raad) gehandhaafd bleef. 5 Daags daarna kwam Kan aan zijn collega's de boodschap van het college van secretarissen-generaal overbrengen: 'dat verwacht werd dat de leden die niet in de afdeling zitten,'Nota van]ustitie', 27 mei 1940(Collectie-Frederiks,7-e-4).Nota,juni 1940 (a.v., 7-e-6).Getuige G.van Poelje,dl.c, p. 540.J.berse: Dagboek,juni 1940.De voorzitter van de afdeling,jhr.F. Beelaerts van Blokland, was met de koningin naar Engeland vertrokken.

1 2 3 3 A. VII 4 P. M. Aal I 5 mr.

133 [PDF]
ONDER CONTROLE

terstond ontslag zouden vragen; zo niet, dan zouden ze 't ongevraagd tegen 1 juli krijgen! 'r Is erger dan grof', meende Aalberse. Het gold vier leden, 'mensen met een lange staat van dienst waarvoor je je hoed moogt afnemen. En nu - door dit college van ambtenaren à bout portant over boord geworpen als oud vuil!'!

XCDezelfde verordening die de Raad van State tot administratief-rechtelijk college reduceerde, bepaalde dat de werkzaamheden der Staten-Generaal 'tot nader order' zouden 'blijven rusten'. De Kamers werden dus niet opgeheven en de mandaten der leden werden (met uitzondering van die der communisten en revolutionair-socialisten: dat komt nog ter sprake) ook niet vervallen verklaard; de Kamers werden, zou men kunnen zeggen, op sterk water gezet.

XCHadden de leden dan nog recht op enige uitkering?

XCVoor de leden der Eerste Kamer werd dit niet als probleem gezien: zij ontvingen een presentiegeld en aangezien ze niet meer present waren, behoefde men hun ook geen geld uit te keren. De leden van de Tweede Kamer hadden evenwel een grondwettelijk recht op een 'schadeloosstelling' van f 4500 per jaar (de voorzitter ontving f 9000) benevens op vergoeding van reiskosten: daartoe kregen zij om te beginnen steeds een gratis-abonnement op de spoorwegen; ook de leden der Eerste Kamer beschikten over die faciliteit.

XCDe 'schadeloosstelling' voor de Tweede-Kamer-leden werd door het college van secretarissen-generaal als een contraprestatie gezien voor geleverde arbeid; kwam de Tweede Kamer niet meer bijeen, dan was er, concludeerden zij, 'uit de aard der zaak' geen reden, de leden enige vergoeding te betalen." Het was Tenkink spoedig duidelijk dat zulks tal van Kamerleden in acute fmanciële moeilijkheden zou brengen; daar maakte hij zijn ambtgenoten begin juli op attent, maar hij kreeg geen voet aan de grond: het college kwam tot de slotsom, 'dat deze lieden zo nodig ten laste van hun eigen partijkassen zullen komen.P Snouck Hurgronje en Trip gingen dat aan de fractievoorzitters van de grootste partijen meedelen, naar wij aarmemen: in wat hoffelijker termen. De fractievoorzitters vonden het redelijk dat de

XC1 P.J. M. Aalberse: Dagboek, 27 juni 1940. 2 Csg: Notulen, r a juni 1940. 3 A.v., 10 juli 1940.

134 [PDF]
DE POSITIE DER KAMERLEDEN

'schadeloosstelling' kwam te vervallen, maar konden de Kamerleden dan niet een pensioen ontvangen? 'Ja', werd geantwoord, 'maar dan moeten zij eerst ontslag vragen.' Dat laatste werd, aldus Drees, door de samenwerkende politieke partijen de afgevaardigden met klem ontraden: 'Nooit moest gezegd kunnen worden dat de Kamers hadden opgehouden te bestaan omdat de leden ontslag hadden genomen' . Verreweg de meeste leden aanvaardden het gemeenschappelijk advies en vroegen dus geen pensioen aan, hetgeen voor menigeen hunner 'een reëel offer' betekende.'

XCDat bleek intussen eerst later. Want wat geschiedde? Terwijl de leden van de Tweede Kamer zich nog afvroegen of zij al of niet pensioen zouden aanvragen, besloot het college van secretarissen-generaal,hun, voorzover zij niet bedankt hadden, een wachtgeld uit te keren. Hoe hoog moest dat zi_in? De secretarissen-generaalvonden f 2800 (het maximum-pensioen) voldoende. 2 Het merkwaardige feit deed zich voor dat het Seyss-Inquart was die daar geen genoegen mee nam. Wij kennen zijn motieven niet, maar hij liet het bedrag op f 4500 bepalen. Die betaling kwam overigens in september' 41 geheel te vervallen en toen liet Rabl niet na, er Generalleommissar Wimmer op te wijzen dat ook de treinabonnementen geannuleerd moesten worden waarop de Kamerleden (hij had zich weer nauwkeurig gedocumenteerd!) recht hadden krachtens de wet van 26 april 1918 (Staatsblad no. 271). Helaas: Rabls documentatie was onvolledig: de zuinige Trip had de spoorwegen al een jaar eerder, in de zomer van '40 namelijk, gelast, de spoorwegabonnementen (die in september afliepen) niet te vernieuwen." Dat betekende dat het voor talrijke Kamerleden extra-moeilijk werd, persoonlijk contact te onderhouden met hun geestverwanten.

XCHet paste geheel in de visie der secretarissen-generaal dat zij niet alleen het contact met die geestverwanten voor onwenselijk hielden, maar ook het onderling contact der Kamerleden voorzover de Duitsers daaraan enige aanstoot konden nemen. Aanvankelijk was dat onderlinge contact bepaald niet intensief, maar toen eind juli tal van Nederlanders voor de vraag kwamen te staan of de pas-opgerichte Nederlandse Unie steun verdiende, meende de Tweede-Kamer-fractie van de Rooms-Katholieke Staatspartij dat het tijd werd, de hoofden bijeen te steken. Er werd dus een fractievergadering belegd in het vertrouwde gebouw van de Tweede Kamer.Daarvan werd een kennisgeving verzonden aan de procureur-generaal te Den Haag; deze stelde hetJ.

1 W. Drees: (1958), p. 18-19. 2 Notitie, 26 aug. 1940, van Stüler voor Wimmer 141 u). 3 Goudriaan: 1948 (1961), p. 120.

135 [PDF]
ONDER CONTROLE

punt in de wekelijkse vergadering van de procureurs-generaal met secrétarisgeneraal Tenkink aan de orde; Tenkink zag er van de zijde van de betrokken Kamerfractie 'een probeersel' in;' bracht de zaak in het college van secretarissen-generaal ter sprake en daar was men het er over eens dat de bijeenkomst verhinderd moest worden.ê

XCHetgeen geschiedde.

XCSeyss-Inquart had in zijn eerste verordening (Nederlandse tekst) de bepaling opgenomen dat binnen een termijn die nog vastgesteld moest worden, aile rechters, ambtenaren en leerkrachten 'onder ede' zouden moeten verklaren dat zij de verordeningen en andere regelingen van de Reichskommissar en van de aan hem ondergeschikte Duitse diensten'stipt' zouden nakomen en dat zij geen enkele anti-Duitse handeling zouden plegen.

XCDeze bepaling was in strijd met het volkenrecht.

XC'Het is verboden', aldus artikel 45 van het Landoorlogreglement, 'de bevolking van een bezet gebied te noodzaken, trouw te zweren aan de vijandelijke mogendheid.' Iedere Nederlandse rechter of ambtenaar had bij zijn aanstelling trouw gezworen (of beloofd) aan 'de koning, de grondwet en de overige wetten des rijks' - het onder ede afleggen van een verklaring dat men zich 6ók jegens het Duitse bestuur trouw zou gedragen, was met die eerste eed ofbelofte onverenigbaar. 'Het is niet in strijd met het volkenrecht', stond evenwel in de 'Aanwijzingen' te lezen, 'indien het vijandelijk bestuur het in functie blijven van de Nederlandse ambtenaren slechts toelaat op voorwaarde dat deze zich uitdrukkelijk verbinden, zich, zolang zij in functie zijn, te onthouden van elke opzettelijke benadeling van hem, bezetter' - opzettelijke benadeling: men kon immers naar het oordeel van de bezetter objectief diens belangen schaden zonder dat subjectief van opzet sprake was; dat zou niet als inbreuk op de tot stand gekomen verbintenis mogen gelden. Evenmin als de overige burgers mochten evenwel de ambtenaren, aldus de 'Aanwijzingen', aan 'de vijandelijke mogendheid' trouw zweren of beloven.

XCNu was de vertaling van het betrokken artikel uit Seyss-Inquarts verordening op twee punten onzuiver geweest. De Duitse tekst sprak van een 'eidesstattliche Erklärung', hetgeen nu juist niet een verklaring' onder ede' was,

XC1 Verg. p.g.: Notulen, 25 juli 1940, p. 6-7. 2

136 [PDF]
EEN LOYALITEITSVERKLARING,

maar een plechtige verklaring die als het ware onder ede afgelegd was: een eed kwam er dus niet aan te pas. Voorts was het Nederlandse'stipt' een onjuiste vertaling van het Duitse 'gewissenhaft' :'stipt' zou op een objectieve toestand kunnen slaan, 'gewissenhaft' ('naar eer en geweten') betekende dat men subjectief zijn uiterste best zou doen; dat sloot de mogelijkheid in van onopzettelijke benadeling van Duitse belangen.

XCHoe zou de Nederlandse tekst moeten luiden?

XCEr vonden terzake in juni '40 lange besprekingen plaats tussen General kommissar Wimmer en de secretarissen-generaal Snouck Hurgronje, Tenkink en Frederiks; het slot van het lied was, dat (in aansluiting op de Duitse tekst van het betrokken artikel) voor de af te leggen verklaring de volgende formulering vastgesteld werd: 'Ik verklaar hierbij plechtig' (geen eed dus!) 'dat ik, zolang ik mijn ambt waarneem' (ieder kon onmiddellijk of later ontslag nemen en dan verviel de verbintenis), 'de verordeningen en andere bepalingen van de Rijkscommissaris. en (zijn) organen naar eer en geweten' (niet dus: 'stipt') 'zal nakomen en mij zal onthouden van elke handeling, gericht tegen het Duitse Rijk of de Duitse weermacht.' SeyssInquart deed de secretarissen-generaal nog extra weten dat de woorden 'zolang ik mijn ambt waarneem', de strekking hadden (dat kon ook aan de betrokkenen meegedeeld worden) 'Klarheit darliber zu schaffen dass es dem Beamten frei steht, die Verwaltung seines Amts zu beenden, wenn er gegen die weitere Verwaltung seines Amts Bedenken hegt.'l Dat was dus hetzelfde wat Seyss-Inquart op 29 mei gezegd had tegen de secretarissen-generaal persoonlijk.

XCDe commissarissen der koningin achtten de vastgestelde tekst bezwaarlijk. De verklaring sprak van het nakomen van 'verordeningen en andere bepalingen' zonder meer. Maar was men ook verplicht tot de getrouwe uitvoering van Duitse maatregelen die evident strijdig waren met het volkenrecht? Het leek de commissarissen wenselijk dat in de verklaring de woorden 'in het kader van het volkenrecht' ingevoegd werden.

XCAlles pleit er voor, dat Seyss-Inquart die toevoeging afgewezen zou hebben. Het college van secretarissen-generaal deed evenwel geen enkele poging in die richting: het achtte de door de commissarissen der koningin gesuggereerde toevoeging 'onnut en overbodig" - de oorspronkelijke tekst werd gehandhaafd. Wel raakte het begin '41 aan de Duitsers bekend dat ambtenaren uit verscheidene kringen het advies ontvingen, zelf aan de verklaring de formule: 'mij baserend op de regels van de Haagse Conventie van

XC1 Brief, z.d., van Seyss-Inquart (Vu], HA Inneres, 143 s). 2 Csg : Notulen, T2 juli 1940.

137 [PDF]
ONDER CONTROLE

1907', toe te voegen - deze en dergelijke toevoegingen werden toen door Generalkommissar Wimmer prompt verboden.'

XCWelke groepen hebben die verklaring nu afgelegd en ondertekend? Vast staat: aanvankelijk alle leerkrachten (ook bij het bijzonder onderwijs) en daarnaast allen die van september '40 af een aanstelling als ambtenaar of arbeidscontractant in dienst van de overheid ontvingen, maar, aldus Scholtens, 'de meeste reeds fungerende ambtenaren' hebben de verklaring nimmer ondertekend.ê Rauter droeg er daarentegen zorg voor dat zij door de leden van de politiekorpsen wel degelijk ondertekend werd. In Den Haag werd dat door één functionaris geweigerd." Uit het noorden en oosten van het land werden de leden van het Korps Marechaussee voor die ondertekening naar Kampen geroepen. 'Er werd een autobus gecharterd die ons, Groninger marechaussees', aldus de latere verzetsstrijder Stavast,

XC'naar Kampen vervoerde. Ik peilde de meningen van de anderen in de hoop tot een gemeenschappelijke weigering te kunnen komen ... Onderweg zat ik nog steeds in tweestrijd. Zou ik straks weigeren? Ik als jongste in leeftijd, als twintigjarige, als enkeling? Wat zouden de gevolgen zijn? Ontslag? Enkel ontslag of ook arrestatie? Moest ik als jong broekje weigeren, terwijlofficieren adviseerden te tekenen? In de bus zaten meerdere opperwachtmeesters en ook een paar adjudanten. Onder hen waren zeker Oranjegezinden. Allen tekenden, zonder uitzondering. Ik ook."

XCWaarom heeft Seyss-Inquart gedoogd dat de loyaliteitsverklaring waar zoveel over te doen geweest was, aan de meeste ambtenaren die al in functie waren, niet voorgelegd werd? Wij kennen zijn motieven niet, maar durven er twee veronderstellen. Het eerste motief kan geweest zijn dat hij vreesde dat de eis tot ondertekening tot allerlei deining zou leiden, misschien ook slapende honden wakker zou maken; en als tweede motief zien wij dat hij was gaan inzien dat de verklaring overbodig was: er bleek immers in '40 nagenoeg niets van enig verzet in het ambtelijk apparaat.

XCDat laatste vormde voor Seyss-Inquart een aangename verrassing.en]. N. Viëtor: 'Verweerschrift', p. 34 (Doe 1-1022, b-r). 4 P.]. Stavast: Een dood gewone KP'er (1965), p.

1 Rondschrijven, 27 febr. 1941, van Frederiks aan de commissarissen der provincies (CNO, 154 a). 2 A. L. Scholtens in 0 dl. I, p. 413-14. 3 C. Leemhuis

138 [PDF]
SEYSS-INQUART IS AANGENAAM VERRAST

XCHij was zich, toen hij zijn functie aanvaardde, van drie dingen bewust: ten eerste, dat tal van maatregelen genomen moesten worden die Nederland pijnlijk zouden treffen; ten tweede, dat het onmogelijk was, op de sleutelposten in het Nederlandse bestuursapparaat Duitsers te plaatsen: die waren niet beschikbaar en zulk een oplossing zou ook 'politisch untragbar' zijn-; ten derde, dat Nederland zich in die pijnlijke maatregelen gemakkelijker zou schikken indien de desbetreffende besluiten door Nederlanders ondertekend waren en niet door Duitsers. Daar kwam na korte tijd nog een vierde inzicht bij: dat het, wanneer de secretarissen-generaal collectief hun ontslag indienden, 'unwahrscheinlich (war), Niederländer zu !inden, die die Verwaltung ûbernommen hätten.'2 Ja Mussert stond te trappelen van ongeduld, maar in hem had Seyss-Inquart geen vertrouwen.

XCDe politieke positie van de secretarissen-generaal was dus niet zwak - zij was eerder sterk: Seyss-Inquart had hen in hoge mate nodig.

XCUit niets blijkt dat de secretarissen-generaal zich daar voldoende van bewust zijn geweest. Essentieel stonden zij op politieke posten tegenover een geduchte en geslepen politieke tegenstander, maar zij waren (op dat punt had Bosch van Rosenthal volkomen gelijk) geen politieke strijders. Verscheidenen hunner misten daar alle capaciteiten voor en waren al qua karakter eerder meegaand dan strijdvaardig. Bovendien overheerste althans in '40 in het college de overtuiging dat verzet nutteloos en zinloos was en dat men diende te streven naar het onverkort behoud van 'rust en orde' in de maatschappij. Dat was het punt waarop Seyss-Inquarts beleid met dat van de secretarissen-generaal samenviel: juist voor de geleidelijke omschakeling van Nederland in nationaal-socialistische richting die de politieke opdracht van de Reichskommissar vormde, had hij als uitgangspositie een rustige en ordelijke samenleving nodig. Bestrijding van het verzet was hem natuurlijk onder alle omstandigheden welkom.

XCWij willen niet ontkennen dat de secretarissen-generaal, naarmate de bezetting vorderde, meer en meer aan handen en voeten gebonden werden en dat de Duitse controle welke op tal van niveaus uitgeoefend werd, een steeds stringenter karakter aannam - zulks nog afgezien van het feit dat na een jaar de leiding van vijf departementen aan NSB' ers of anderszins pro-Duitse figuren toevertrouwd was. Toen was er een breuk gekomen in de verhouding tussen Seyss-Inquart en althans een deel van de secretarissen-generaal die hij in mei '40 in functie aangetroffen had. Maar een breuk tussen hem en het

1 Rapport, 30 juli 1942, van Piesbergen aan de p. 7-8. Het stuk 8854-69) is vóór vereending door Seyss-Inquart goedgekeurd. 2 Seyss-Inquart: p. 7.

139 [PDF]
ONDER CONTROLE

college als zodanig deed zich in '40 niet voor - integendeel. Hoezeer het departement van justitie zich in dat jaar, en ook nog wel iets langer, beijverde om op eigen initiatief het opkomend verzet te bestrijden en met hoeveel misnoegen het college van secretarissen-generaal kennis nam van de eerste illegale publikaties, krijgen wij nog te beschrijven. Daarin uitte zich het boven gesignaleerde samenvallen van Duits en Nederlands beleid.

XCWij zouden verder willen gaan: wie de stukken op zich laat inwerken die in '40 tussen de Duitsers enerzijds en anderzijds belangrijke departementen als van binnenlandse zaken en van justitie gewisseld zijn, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er sprake was van een soort symbiose. De hier arriverende Duitse heersers waren, wat hun kennis van Nederlandse verhoudingen betreft, spoedig uitgepraat; zelfs de ijverige Rabl (die alle verordeningen moest formuleren!) had op talloze punten voorlichting nodig. Hoofdambtenaren als mr. J. M. Kan (binnenlandse zaken) en mr. J. P. Hooykaas (justitie) hebben hem, in opdracht van hun secretarissen-generaal, die voorlichting verstrekt, wij zouden haast zeggen: in een geest van normale onderlinge samenwerking.

XCDie samenwerking werd door Seyss-Inquart aangetroffen waar hij eerder tegenwerking verwacht had. Jegens Snijder stelde hij in die tijd 'met verwondering' vast, dathet gehele staatsapparaat 'gelijkmatig verder functioneerde' en dat de secretarissen-generaal 'weiterregierten wie die Minister und sogar ihre Kabinetssitzungen abhielten.'l 'Tatsächlich sind bis heute', rapporteerde hij medio juli '40 aan Hitler,

XC'nahez« schon alle Anordnungen über die ErJassung und Verteilung der Vorräte auf die Bevölkenmg und Verordnungen über die Beschränkungen in der öffentlichen Meinungs bi/dung ergangen, aber auck Vereinbarungen über den Abtransport ausserordentlick grosser Vorräte in das Reich getroffen worden, die alle die Unterschriften der nieder ldndischen Generalsekretäre ader der zuständigen Wirtschaftsführer tragen, sodass alle diese Massnahmen durchaus den Charakter der Freiwilligkeit haben' 2 - dat laatste was niet juist: al die maatregelen waren onder de dwang der bezetting genomen; voor Seyss-Inquart was evenwel van primair belang dat die dwang zich voordeed als een die niet door Duitsers, maar door Nederlanders uitgeoefend werd.

XCSeyss-Inquarts erkentelijkheid jegens de secretarissen-generaal (met wie hij overigens toen evenals later nauwelijks persoonlijk contact zocht) uitte zich na acht maanden in een besluit zijnerzijds waarbij hun salaris (nog geen

XC1 G. A. S. Snijder: 'Gesprekken met Seyss-Inquart', p. II-I2. 2 Seyss-Inquart: 'Erster Bericht', p.

140 [PDF]
DE SECRETARISSEN-GENERAAL KRIJGEN OPSLAG

[ 8 000 per jaar) tot dat van een minister (bijna f 14 000) verhoogd werd. Misschien speelde bij de Reichskommissar daarbij ook de overweging een rol dat zilveren koorden stevig plegen te binden. Zakelijk was voor een verhoging wel iets te zeggen: de secretarissen-generaal verdienden minder dan-de directeuren-generaal die aan hen ondergeschikt waren. Aanvankelijk beseften zij evenwel dat het een kwalijke indruk zou maken indien zij zich een ministerssalaris lieten aanleunen. Zij begonnen dus met Seyss-Inquarts besluit naast zich neer te leggen, zulks met uitzondering van prof. van Dam en dr Goedewaagen, beiden kort tevoren door Seyss-Inquart benoemd; deze twee achtten evenwel een ambtstoelage van f 2, 000 voldoende.! Een maand later werd die toelage door alle secretarissen-generaal geaccepteerdê, maar Seyss-Inquart liet niet los: hun jaarlijkse wedde moest en zou tot het ministerssalaris opgetrokken worden; die verhoging werd in juni' 41 aanvaard, zij het dat het bedrag dat het verschil vormde (ruim f 6 000) 'auf Wunsch der Generalsekretäre als eine Aufwandsentschädigung bezeichnet {wurde).'3

XCDeze belangrijke verhoging (de wedde werd bijna verdubbeld) raakte slechts in zeer kleine kring bekend.

XCWat waren zij eigenlijk voor mensen, die secretarissen-generaal? Wij willen iets dieper op hun levensloop en persoonlijkheid ingaan. Onze schetsen zullen wij beknopt houden; ons doel is slechts, de lezer een minimum aan achtergrond te geven dat hij tot goed begrip der gebeurtenissen nodig heeft. Daarbij stellen wij voorop dat het onjuist zou zijn, het beleid waarvoor de secretarissen-generaal verantwoordelijkheid droegen, uitsluitend als hun beleid te zien. In menig geval werd dat beleid beïnvloed door hun hoofdambtenaren of vond het zelfs bij die hoofdambtenaren zijn oorsprong. Van elk departement (alsook van elk gemeentehuis en van elke provinciale griffie) zou men een aparte bezettingsgeschiedenis kunnen schrijven; van elk besluit dat genomen werd, zou men kunnen nagaan hoe het, vaak als resultante van tegengestelde, althans van onderling afwijkende krachten tot stand kwam. Dat alles zou ons te ver voeren. Hoewel wij, als daar aanleiding toe is, menigmaal op die dessous zullen ingaan, moeten wij toch als regel onze be

XC1 Csg: Notulen, 10 en 24 jan. 1941. 2 A.v., 12 febr. 1941. 3 Notitie, z.d. ,in Fi Wi, Abt. Preisbildung, 4 BIC

141 [PDF]
ONDER CONTROLE

schrijving op de hoofdfiguren concentreren. Niet dat wij hen ooit als geisoleerde personen zien! Integendeel: de secretarissen-generaal stonden tegelijk hiërarchisch aan de top van de ambtelijke samenleving en persoonlijk daar midden in; zij hadden ook daarbuiten talloze menselijke en zakelijke contacten. Die contacten hebben veelal geen enkel spoor in het bronnenmateriaal nagelaten, maar wij zien ze niettemin als een integraal deel van de historische werkelijkheid, ook als wij er niet in slagen (en zelfs niet naar streven), die werkelijkheid in haar eindeloze gecompliceerdheid uit te beelden.

XCOnze volgorde van beschrijving is betrekkelijk willekeurig. Wij willen vooreerst de secretarissen-generaal of waarnemend secretarissen-generaal uitzonderen die na 29 mei '40 benoemd werden: aan hen komen wij toe (aan Verwey in de eerste plaats) zodra zij in die functie hun intrede doen in ons relaas. Voorzitter Snouck Hurgronje stellen wij voorop; ten aanzien van de overigen (bij wie wij als regel slechts kort zullen stilstaan) leek ons de volgorde van heengaan het meest zinvol - dat laatste mede daarom omdat wij dan eindigen met de capabelstc en in zekere zin ook boeiendste figuur: Hirschfeld, vijf jaar later de enige uit het oorspronkelijke gezelschap die nog in functie was en reëel iets om handen had.

Snouck Hurgronje

XC

XCIn het college van secretarissen-generaal had Snouck Hurgronje als voorzitter gezag. Schaepman, de secretaris, noemde dat gezag 'onaangevochten'i! Daarbij dient men, dunkt ons, te bedenken dat, althans in '40, het departement van buitenlandse zaken door velen gezien werd als een enigszins geheimzinnig, maar daarom des te voornamer regeringskasteel : elders bemoeide men zich met zaken als de werktijden van bakkersleerlingen en de teeltregelingen voor uien - bij 'BZ' aan het Plein was men met de aangelegenheden der internationale politiek bezig die meer dan andere het wel en wee des lands raakten. Bovendien was jhr. mr. Aarnout Marinus Snouck Hurgronje in '40 al bijna twintig jaar lang secretaris-generaal van dat departement.

XCNagenoeg zijn gehele leven had hij in Den Haag gewoond. Hij was er geboren (I882), had er het gymnasium bezocht en was er na zijn studie te Leiden teruggekeerd: op vier-en-twintigjarige leeftijd was hij ambtenaar

XC1 e. J. M. Schaepman: 'Verslag betr. de secretarissen-generaal',

142 [PDF]
SNOUCK HURGRON]E

geworden bij 'BZ'; als hoofd van de economische afdeling speelde hij er in de eerste wereldoorlog een hoogst belangrijke rol. Daar dankte hij ook zijn promotie aan: hij was nog geen veertig toen hij ('21) tot secretaris-generaal benoemd werd. Zijn financiële omstandigheden stonden hem niet toe, een positie in de slecht betalende buitenlandse dienst te aanvaarden (daarvoor moest men min of meer gefortuneerd zijn) - hij bleef dus jaar in, jaar uit dezelfde post bezetten. Dat kwam zijn veerkracht niet ten goede; eerder bevorderde het een lichte gemakzucht. In het ambtelijk bedrijf wist Snouck Hurgronje die gemakzucht te maskéren achter een charmante vlotheid die in de loop der jaren op een verbazingwekkende routine was gaan steunen. Hij kon een ingewikkeld gesprek voeren en tegelijk een stapel documenten doorwerken om daar met onfeilbare intuïtie de stukken uit te halen die voor zijn minister van belang waren. Met die gemakzucht ging een vleugje cynisme gepaard dat men wel vaker bij diplomaten aantreft: wie veel achter de schermen gekeken heeft, weet dat de zaken vaak heel anders in elkaar zitten dan de goegemeente meent en kan zich dan ook licht boven die goegemeente verheven achten, zich verbazend over de opwinding en de verontwaardiging waaraan zij zich bij tijd en wijle overgeeft.

XCSnouck Hurgronje had een lichte neiging tot stotteren. 'Daarom deug ik niet voor minister', zei hij eens tegen Ringeling, de secretaris-generaal van defensie.' Hij was een hartelijk man, hij was bekwaam en ervaren, hij had de roep van 'onkreukbare eerlijkheid'2 en hij had veel meer contact met buitenlanders, ook met Duitsers, gehad dan de meeste van zijn ambtgenoten. Eigenlijk had het voor de hand gelegen dat hij van meet af aan als voorzitter van het college van secretarissen-generaal was opgetreden, maar Scholtens (sociale zaken) was drie jaar eerder dan Snouck tot secretarisgeneraal benoemd: hij bleef het presidium uitoefenen. Dat deed hij slechts enkele dagen. Snouck gold als minder 'anti-Duits', in elk geval als soepeler: hij nam het voorzitterschap van Scholtens over.

XCHet leiden der vergaderingen kostte hem niet veel moeite. Een grote meerderheid waartoe hij zelf ook behoorde, was het althans in de zomer van ,40 over de hoofdzaken eens: Duitsland kon niet meer verslagen worden, Nederland moest zich aanpassen, de traditionele politieke partijen hadden afgedaan, verzet was uit den boze - dergelijke klanken waren het die men toen in de kringen waarin Snouck verkeerde, allerwege hoorde, trouwens ook in de vooraanstaande zakenmilieus waarmee hij veel contact had, en ook wel daarbuiten. Niet overal! Er bevond zich binnen Snoucks eigen departeJ.

1 C. Ringeling, 6 juli 1960. 2 C. M. Schaepman: 'Bovengronds verzet', p. 23 (CNO, Csg).

143 [PDF]
ONDER CONTROLE

ment een groep jeugdiger figuren die heel anders over de dingen dachten en het was voor Snouck ietwat pijnlijk dat die groep door zijn eigen schoonzoon, dr. J. H. van Royen, chef van de afdeling diplomatieke zaken, geleid werd: zij verzamelde gegevens over de Duitse inbreuken op het volkenrecht"; zij liet regelmatig naar de verboden Engelse radio luisteren, liet de teksten uittypen en deelde ze rond - en ze liep begin november' 40 tegen de lamp: van Royen werd met zeven anderen gearresteerd.

XCSnouck had die activiteit niet aileen met bezorgdheid, maar ook met misprijzen gadegeslagen. De nieuwsverspreiding vond hij al Tevensgevaarlijk'ê, maar hij had op het verzet nog wel meer tegen dan dat de leden hun eigen leven in de waagschaal stelden. 'Als iedereen hier in het land doet zoals jij en je vriendjes willen', kreeg zijn schoonzoon meer dan eens van hem te horen, 'dan komt later de koningin terug, alle dijken zijn door en uit het moeras rijzen een paar mensen op in vodden en met lange baarden en zeggen: Majesteit, wij hebben het land voor u gered."

XCSnouck was voor de Duitsers overigens niet bang. 'Hij durfde goed zijn mening zeggen, al was zijn Duits niet zo best', aldus Hirschfeld, 'en ik ben er enkele keren bij geweest dat hij flink optrad.l? De kern van de zaak was evenwel dat Snouck in '40 maar weinig behoefte had om tegen de Duitsers flink op te treden - en ook dat optreden zal nog wel binnen zekere perken gebleven zijn. Snouck was al veel te welwillend om aan een mogelijke gekrenktheid harde woorden te verbinden. Met die welwillendheid stelde hij ook Hirschfeld, die meer pit had, wel eens teleur; deze vond het bepaald ergerlijk dat Rost van Tormingen bij zijn intrede in het college van secretarissen-generaal (april' 41), door Snouck 'op hartelijke wijze welkom werd geheten' . 5 En waarom ? Kwam het doordat Rost vroeger in de 'betere kringen' placht te verkeren waarmee Snouck zich verbonden voelde? of doordat Rost veel in de diplomatieke wereld rondgekeken en vóór zijn overgang tot de NSB regelmatig contact met Snouck gehad had? Of was het louter tactiek? Het feit dat met Rost een van de gevaarlijkste en kwalijkste NSB' ers, tegelijk Hirschfelds rivaal, aan de tafel kwam te zitten, leek voor Snouck niet mee te tellen.

XCNog geen vier maanden later, kort na de Duitse invasie van de SowjetUnie, kwam Snouck tot het inzicht dat langer aanblijven niet verantwoord was: hij trad af Wij komen er in ons volgende deel op terug. Wat dit deel

XCi: Getuige J. Visser, Enq., dl. II c, p. 39I. 2 J. N. Breunese, 8 jan. 1958. 3 J. H. van Royen, 12 aug. 1960. 4 H. M. Hirschfeld, 15 april 1961. 5

144 [PDF]
SNOUCK HURGRONJE RINGELING

betreft, gelieve de lezer in gedachten te houden dat Snouck als voorzitter van het college van secretarissen-generaal aan Nederlandse kant een extra zware verantwoordelijkheid droeg. Helaas - voor de rol van kapitein-op-debrug tijdens een zware storm was Snouck Hurgronje totaal ongeschikt. Hij zàg die storm niet eens. Hij was een diplomaat, en met zekere starheid bleef hij diplomaat in een wereld waarin met diplornatie niets wezenlijks meer te bereiken viel.

Ringeling

XC

XCVerzet is geen kwestie van leeftijd geweest maar van karakter. De eerste secretaris-generaal die in een scherp conflict met Seyss-Inquart verzeild raakte, was het oudste lid van het gehele college. Twee dagen voor de Duitse inval had Comelis Ringeling de pensioengerechtigde leeftijd bereikt: vijf-en-zestig jaar.

XCHij was in I875 in Buiksloot bij Amsterdam geboren. Na zijn eindexamenhbs koos hij een militaire loopbaan. Hij werd artillerie-officier en was vóór de eerste wereldoorlog zeven jaar werkzaam bij het grootste Nederlandse bedrijf voor de productie van wapens: de Artillerie-Inrichtingen bij de Hembrug. Van' I4 tot' I 8 ontpopte hij zich op allerlei terrein als een bekwaam organisator. Toen hij dan ook als officier gepensioneerd werd, kreeg hij een aanstelling bij het departement van defensie; in '37 werd hij er secretarisgeneraal.

XCRingeling was een eenvoudig man: geen hoogvlieger; eerder een uiterst zorgvuldige administrateur die het in zijn gehele carrière als zijn taak had leren zien om, terecht, op de dubbeltjes en centen te passen. Er waren er velen zo in het zuinige Nederlandse overheidsapparaat en daar waren er ook wel onder bij wie het wereldbeeld door de dubbeltjes en centen beheerst werd. Zo was Ringeling niet. Als man van liberale beginselen had hij al spoedig een hartgrondige afkeer gekregen van het Derde Rijk. Hij was, hoewel burgerambtenaar , in zijn hart militair gebleven; de nederlaag in de meidagen ervoer hij als een persoonlijke krenking. Maar voor hem was die oorlog nog niet afgelopen! Hij dacht als Winkelman: er waren normen waarvoor ook hij pal wilde staan. Toen hem bleek dat de Duitsers de Artillerie-Inrichtingen, zijn Artillerie-Inrichtingen, bij hun wapenproductie wilden inschakelen, zette hij zich schrap, legde alle argumenten die, ook in eigen kring, tegen hem aangevoerd werden, naast zich neer, weigerde medewerking, liet zich

145 [PDF]
ONDER CONTROLE

door Seyss-Inquart ontslaan - en had geen ogenblik het gevoel dat hij, door een principiële houding aan te nemen, iets belangrijks gedaan had.

Scholtens

XC

XCOok voor Arend Lubbertus Scholtens waren er duidelijke grenzen.

XCScholtens was in 1880 in Enkhuizen geboren. Na zijn universitaire studie in de rechten te Groningen, waar hij ook het gymnasium doorlopen had, trad hij in 1909 in dienst bij het departement van landbouw, nijverheid en handel. Spoedig was hij er een van de naaste medewerkers van Talma, de minister die de grondslag legde voor de Nederlandse sociale wetgeving. Scholrens kreeg de naam van bijzondere bekwaamheid en toen Aalberse in '18 het nieuwe departement van arbeid moest gaan organiseren, stond voor hem vast dat de nog geen veertigjarige Scholtens (die in '14 Treubs noodwetgeving op poten gezet had maar nadien bij de Raad van State in dienst was getreden) secretaris-generaal moest worden. Tegen de zin van premier Ruys de Beerenbrouck zette Aalberse die benoeming door.

XCZo was Scholtens dus in '40 al bijna twee-en-twintig jaar secretaris-generaal. De maatschappelijke nood in de jaren '20 en '30 had hem diep beroerd en misschien had ook hij zich wel eens geërgerd aan de trage werking der parlementaire demoeratie - de beginselen van die demoeratie waren hem evenwel heilig gebleven en die stak hij na de capitulatie ook niet onder stoelen of bank en. Welmeende hij dat het onvermijdelijk was dat er meer, veelmeer Nederlandse arbeiders in Duitsland gingen werken, maar hij liet toch niet na, de eerste Duitse hoofdambtenaar die van Den Haag uit de 'arbeidsinzet' ging bevorderen en die hem de zegeningen van het nationaalsocialisme voorhield, 'prompt' een uiteenzetting te geven over de waarde van het parlementaire stelsel.' Maar ook met Hirschfeld die in hetzelfde gebouw zetelde als hij, raakte hij spoedig in een kenmerkend conflict. Scholtens had voor zijn ambtenaren een nieuw legitimatiebewijs laten drukken; het droeg als opschrift 'Koninkrijk der Nederlanden'. Volkenrechtelijk was dat volkomen correct, maar Hirschfeld zag er geen behartiging van Nederlandse belangen in warmeer men de Duitsers zo tartte. Hij liet de afgifte staken. Niet zodra had Scholtens dat gemerkt, ofhij gaf opdracht, die afgifte onmiddellijk te hervatten."

XC1 B. A. Sijes: De arbeidsinzet 1940-1945 (1966), p. 68. 2 C. van den Berg: 'De arbeidsinzet' (1966),

146 [PDF]
S CHOLTENS VAN POELJE

XCDat hij als voorzitter van het college van secretarissen-generaal door Snouck Hurgronje vervangen was, liet Scholtens vrij onverschillig: hij had er geen behoefte aan, veel met Duitsers in contact te komen. Het griefde hem evenwel dat hem in de persoon van de Quay een 'regeringscommissaris voor de organisatie van de arbeid' opgedrongen werd. Nog via Winkelman kon hij er voor zorgen dat de 'regeringscommissaris' in feite de functie van adviseur kreeg." Met dat al ging de principieel denkende Scholrens zich in het college van secretarissen-generaal spoedig eenzaam voelen. In augustus trad hij af, omdat (zo werd op de z tste van die maand genotuleerd) 'in het algemeen zijn opvattingen niet stroken en ook niet kunnen stroken met het standpunt dat door de Duitse autoriteiten wordt ingenomen.f

Van Poelje

XC

XCTien dagen na die z rste, op 31 augustus, zou koningin Wilhelmina haar zestigste verjaardag vieren. Mede via de secretarissen-generaal hadden de Duitsers gelast dat er die dag, een zaterdag, geen sprake zou zijn van feestelijkheden of van enig extra-vertoon. 'Mijn dwarse natuur', zei van Poelje later, 'deed mij daartegen ingaan.P Hij had op de zöste naar de afdelingschefs van het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen een circulaire doen uitgaan die aldus luidde:

XC'In verband met de voor 31 augustus gegeven aanwijzingen deel ik u mede dat ik er geen bezwaar tegen heb dat getroulvde ambtenaren die daarop prijs stellen met het oog op hun verantwoordelijkheid voor gedragingen van leden van hun gezin, die dag thuis blijven."

XCHet was een handig geformuleerd stuk: schijnbaar meespelend in het Duitse spel zou van Poelje bereiken ('ik vond dat nogal knap van mijzelf'5) dat de Koninginnedag niet ongemerkt zou voorbijgaan. Twee dagen later bleek hem evenwel dat van zijn getrouwde ambtenaren geen van het gegeven verlof gebruik durfde maken. Tenkink ried hem aan, zijn circulaire in te trekken en van Poelje deed zulks. Intussen was het gebeurde aan de Duitsers overgebriefd. Hij werd ter verantwoording geroepen bij Wimmer die de circulaire in Duitse vertaling al voor zich had liggen. Van Poelje

1 A.v., p. 5-6. 2 Csg : Notulen, 21 aug. 1940. 3 Getuige G. A. van Poelje, dl. VII c, p. 535. punten g en h, gestene. bijlage 169. A.v., dl. VIle, p. 535·

147 [PDF]
ONDER CONTROLE

erkende dat hij het stuk geschreven had maar zei ook dat hij het had ingetrokken. Hij kon heengaan en werd nog diezelfde avond gearresteerd en in de gevangenis te Scheveningen opgesloten. Voor de Duitsers was het gebeurde de druppel geweest die de emmer had doen overlopen: van Poelje stond al op de gijzelaarslijst-; hij was hun, vermoeden wij, te 'nationalistisch', Wij komen op van Poelje's beleid nog terug.

XCGerrit Abraham van Poelje was in 1884 in Naaldwijk geboren. Op negentienjarige leeftijd werd hij er ambtenaar ter gemeentesecretarie. Het recht en speciaal het administratieve recht trok hem aan: hij deed staatsexamen, studeerde en promoveerde te Leiden en werd in '20 in het Haagse stadhuis chef van de afdeling onderwijs. In '23 kreeg hij daar te maken met de vrijzinnig-democratische leider mr. H. P. Marchant die het Kamerlidmaatschap ging combineren met het Haagse wethouderschap voor onderwijs. Veel tijd voor dat wethouderschap had Marchant niet: hij het de zaken dan ook als regel aan zijn kundige afdelingschef over die zijnerzijds in '28 een buitengewoon hoogleraarschap in het administratieve recht aanvaardde aan de Handelshogeschool te Rotterdam. Toen Marchant in '33 in het tweede kabinet-Colijn minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen werd, nam hij van Poelje als directeur-generaal van het onderwijs naar het departement mee; op onderwijsgebied liet Marchant het beleid vrijwel geheel aan hem over en er kwam in van Poelje' s dominerende positie ook geen wijziging toen Marchant in mei' 35 tot aftreden genoopt werd, nadat bekend geworden was dat hij ruim vier maanden tevoren in diep geheim tot de katholieke kerk toegetreden was.

XCTwee uitlatingen van van Poelje haalden wij aan: 'mijn dwarse natuur deed mij daartegen ingaan' en: 'ik vond dit nogal knap van mijzelf'. Dwars was hij en, naar het oordeel van anderen, ook niet vrij van zelfmgenomenheid - niet onverklaarbaar bij iemand als hij die het van nederig ambtenaar tot hoogleraar en directeur-, later secretaris-generaal gebracht had. Hij had de neiging om op ministers neer te zien en hij was er na de capitulatie van overtuigd dat hij het er niet slechter van af zou brengen dan Bolkestein gedaan zou hebben die met het kabinet naar Londen vertrokken was. Maar waar Bolkestein een wijs man was, kon van Poelje vanuit zijn geprikkeldheid wel eens te snel reageren. Hirschfeld bewonderde zijn grote kennis en kunde maar vond ook 'dat hij wel eens bijzonder gekke dingen kon zeggen.'2 ) ,i'

XC1 Brief. y sept. 1940, van Harster aan Bene (FOISD, 554497). Van Poelje werd dan ook na enkele weken aan de groep gijzelaars in Buchenwald toegevoegd maar korte tijd.nadien naar een kleine plaats in Duitsland overgebracht. Maart' 41 kon hij naar Nederland terugkeren. 2 H. M. Hirschfeld,

148 [PDF]
V AN POELJE TENKINK

Inderdaad reageerde van Poelje wel heel impulsief toen hij op 22 mei alle autoriteiten in den lande deed weten dat aan leden van het onderwijzend personeel die naar het buitenland gevlucht waren, na terugkeer geen salaris mocht worden uitgekeerd, en bleven zij weg, dan mochten ook hun gezinnen geen cent ontvangen.'

XCVan de zoveel verstandiger algemene regeling die Winkelman trof, maakten wij al melding.

Tenkink

XC

XCWerd van Poelje door de Duitsers ontslagen, Tenkink nam in maart '41 zèlf ontslag. Hij had er genoeg van.

XCJan Coenraad Tenkink was eind '99 in het Gelderse Vorden geboren. Hij groeide op in een christelijk gezin, doorliep het christelijk gymnasium te Arnhem en studeerde in Utrecht. In '26 werd hij ambtenaar bij het departement van justitie. Daar klom hij van rang tot rang tot hij op 13 mei' 40 min of meer toevallig (secretaris-generaal van Angeren kon, toen hij in grote haast naar Hoek van Holland vertrok, de raadadvisenr, mr. J. P. Hooykaas, niet bereiken) met de leiding van het departement van justitie belast werd. Een moeilijke post! 'Tenkink zat even rot als ik', zei Hirschfeld ons eens.ê Wij zijn geneigd te zeggen: Tenkink zat rotter. Hirschfeld had het machtige bedrijfsleven achter zich, Tenkink slechts de veel minder machtige apparaten van de justitie en de rijkspolitie. Bovendien: hoe politiek-gevoelig Hirschfelds sector ook was (welke sector was dat niet ?), de sector van Tenkink was nog veel gevoeliger. Medewerking aan de Duitse oorlogseconomie was minder pijnlijk dan medewerking aan het Duitse politie-apparaat.

XCDat Tenkink in '40 in vèrgaande mate tot die medewerking overgegaan is, zullen wij nog uiteenzetten. Van enige syrnpathie voor het nationaal-socialisme, was overigens bij hem geen sprake: hij had zich na de Reichskristall nacht (november '38) maandenlang in nachtelijke besprekingen moeite gegeven om binnen de door zijn minister bepaalde richtlijnen een maximum aan Joodse vluchtelingen toe te laten," Maar ook Tenkink onderschreef in de eerste, periode der bezetting met overtuiging het beleidsbeginsel van de oudere secretarissen-generaal (tegen wie hij als jongste lid van het college ietwat opzag): geen onrust in het land, anders gezegd: geen

1 Rondschrijven, 22 mei 1940, in Departement van opvoeding, onderwijs en kul tuurbescherming: (1941), p. H. M. Hirschfeld, april 1961; 31. Kisch: 'Voorspel', III(jan. 1969), p. 260-61.

149 [PDF]
ONDER CONTROLE

verzet; men moest voorzichtig zijn - tot op de kansel toe. Eind juni verzocht hij de procureurs-generaal, 'uitlatingen van predikanten welke minder tactvol zijn' (d.w.z.: anti-Duits geïnterpreteerd konden worden), 'direct aan hem te willen melden." Met Rauter kon hij, vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'vrij goed opschieten" - een secretaris-generaal van justitie die zijn relatie met de Hohere SS- und Polizeijuhrer in zulke termen omschrijft, heeft het Himmlers hoogste vertegenwoordiger in bezet Nederland niet lastig gemaakt.

XCWaarom gafTenkink er de brui aan?

XCHet komt ons voor dat hij, naarmate de maanden vorderden, steeds duidelijker tot het inzicht kwam (misschien werd hem dat door vooraanstaande figuren uit de Anti-Revolutionaire Partij ook voorgehouden), dat hij geheel op de verkeerde weg was. Dat was hij ook. Hij heeft, dunkt ons, aan die eerste periode niet zonder schuldgevoel teruggedacht. De echo daarvan vindt men in zijn openhartige bekentenis jegens de Enquêtecommissie terug: 'dat soms de houding van de secretarissen-generaal niet bijzonder krachtig was.'3 Dat was wel uiterst gematigd en algemeen geformuleerd, maar hij zonderde zichzelf niet uit: 'Ik heb natuurlijk zelf ook dingen gedaan waarvan ik achteraf zeg: had ik niet beter het been stijfkunnen houden ?'4

Trip

XC

XCTwee dagen na Tenkink nam Trip ontslag.

XCLeonardus Jacobus Anthonius Trip kwam in '76 in een katholiek koopmansgezin te Utrecht ter wereld. Hij studeerde er rechten, werd in 1901 in Den Haag ambtenaar bij het departement van fmanciën en in '16 thesauriergeneraal. Zeven jaar later verhuisde hij naar Indië waar hij tot' 29 als president optrad van de Javase Bank, de Indische circulatiebank. In ' 31 werd hij (hij was inmiddels naar Nederland teruggekeerd) president van de Nederlandse Bank. Uiteraard had hij als hoofd van de Nederlandse circulatiebank tal van belangrijke internationale contacten. In de wereld der vooroorlogse haute finance was hij een der meest gezaghebbende figuren.

XCTrip, aldus van Dam, was 'een echte regent van het oude stempel" - een man ook van conservatieve opvattingen met een vast geloof in de onvergankelijke waarde der traditionele liberaal-economische beginselen. Be

XC1 Vergad. p.g.: Notulen, 27 juni 1940, p. 5. 2 Getuige J. C. Tenkink, Enq., dl. VII c, p. 58!. 3 A.v., p. 584. 4 A.v., p. 583. 5 J. van Dam, 16 juni 1960.

150 [PDF]
TRIP

grotingstekorten waren hem een gruwel. Voor hem stond vast dat het financiële beleid dat in de jaren '30 door de Nederlandse overheid gevoerd werd, al was het slechts hier en daar aarzelend-progressief, tot een debacle moest leiden. Toen hij dan ook eenmaal door het initiatief van Hirschfeld, die in Indië onder hem gewerkt had, secretaris-generaal van financiën geworden was (hij was, aldus de directeur-generaal der belastingen, 'voor ons de minister"), ging hij er onmiddellijk naar streven, de grootst-mogelijke bezuinigingen aan te brengen. Met 'politieke heilige huisjes' moest men daarbij, betoogde hij, geen rekening houden. Van Poelje begreep precies wat hij bedoelde: Trip wilde een einde maken aan de financiële gelijkstelling van het bijzonder en openbaar lager onderwijs. Met zijn jarenlange bestuurspraktijk aan de onderwijssector zag van Poelje echter dat bijzonder onderwijs als een van de bronnen van de volkskracht en hij tekende dan ook onmiddellijk protest aan, er bovendien op wijzend dat 'een regering die onder Duitse dwang staat en dus niet als een nationale regering kan worden beschouwd', het recht miste om de lager-onderwijswet aan te tasten.ê

XCSpoedig raakte Trip in de grootste innerlijke conflicten. Door de Duitsers werd hij geprest om, in strijd met de wet, Duitse instanties inzage te geven in alle belasting- en deviezendossiers ; misschien trok hij het zich nog meer aan, dat het tekort op de staatsbegroting al in de eerste maanden van de bezetting zo groot werd dat, zo zag hij het, de debacle die hij voorzien had, de omvang ging aannemen van een rampzalige katastrofe. Hij kon trachten, de uitgaven van het Nederlandse overheidsapparaat en van de staatsbedrijven binnen de perken te houden (eind oktober kreeg Financiën het recht, in alle begrotingskwesties het laatste woord te spreken"), maar tegen de Duitse eisen op financieel gebied was hij machteloos en toen hem in maart' 41 bleek dat Generalkommissar Fischböck van de Duitse schuld aan Nederland een half miljard zou afschrijven en dat bovendien de deviezengrens met Duitsland opgeheven zou worden, weigerde hij voor die nieuwe vormen van nationale uitverkoop verantwoordelijkheid te dragen: hij trad af.

XCAls buitenstaander volgde hij de verdere ontwikkeling met toenemende bezorgdheid. De gehele wereld leek hem een dolhuis geworden; met des te groter kracht hield hij, Trip, aan zijn eigen beginselen vast, correctheid en zuinigheid voorop. Hij was miljonair, maar kocht nimmer op de zwarte markt. In de laatste bezettingswinter was hij al bijna verhongerd toen Hirschfeld hem met extra-rantsoenen te hulp kon komen."

1 Getuige H. Postma, dl. VII c, p. 611. 2 'Aantekening', rz juni 1940 (CNO, Csg: map 1940). 3 VO 194/40 p. 560). • H.M. Hirsch feld, 23 juni 1961.

151 [PDF]
ONDER CONTROLE

XCNadat Tenkink en Trip op 18 resp. 20 maart '41 hun functie neergelegd hadden, vertrok eind juli Snouck Hurgronje. Nadien waren van de secretarissen-generaal die in de allereerste bezettingsperiode onder Snoucks voorzitterschap vergaderd hadden, nog slechts vier aanwezig: Frederiks, Hirschfeld, Six en Spitzen.

XCSpitzen werd in augustus' 43 ontslagen, Frederiks dook ruim een jaar later onder, Hirschfeld en Six bleven, ja het mag wel gezegd: tot het bittere einde.

XCOver Spitzen (waterstaat) en Six (koloniën) zullen wij kort zijn; het departement van koloniën was van minieme betekenis geworden en bij waterstaat kwamen de grote kwesties eerst in '44 naar voren. Frederiks en vooral Hirschfeld verdienen veel meer aandacht.

Spitzen

XC

XCDirk Gerard Willem Spitzen was een beschouwelijk man. De lezer kwam hem als zodanig ook al tegen: nl. als de (voorzover bekend) enige secretarisgeneraal die zich later afvroeg of hij op de zçste mei '40 niet een onjuiste beslissing genomen had toen hij, Winkelmans advies volgend, besloot in functie te blijven.

XCOok Spitzen was in '40 nog vrij jong: vier-en-veertig jaar. Hij was in '96 in Wageningen geboren, doorliep een der gymnasia in Den Haag, studeerde in Leiden, werd ambtenaar bij binnenlandse zaken, ging over naar het departement van waterstaat en werd daar in '39 tot secretaris-generaal benoemd. Ten tijde van de capitulatie was hij dus nog slechts kort in functie. Wij hebben de indruk dat zulks hem enigszins geremd heeft: van figuren als Snouck Hurgronje, Trip, Hirschfeld en Frederiks voelde hij zich de mindere. Zeven jaar na de oorlog noemde hij zich nog jegens Frederiks 'innig dankbaar . .. dat hij vanaf de eerste veertien dagen van de bezetting steeds heeft gezegd: over een week zijn de Duitsers vertrokken' (dat is een tikje gechargeerd weergegeven). 'Hij werd er door ons steeds om uitgelachen, maar dat heeft me toch een geweldige kracht gegeven.'!

XCHet is geen uitlating die van de kant van Spitzen van grote zelfstandigheid van oordeel getuigt. Misschien was Spitzen daar ook te fijnbesnaard voor.

XC1 Getuige D. G. W. Spitzen, Enq., dl. VII c, p. 546.

152 [PDF]
SPIT ZEN

Die beeldspraak is in zijn geval niet misplaatst: hij bezat nl. ook nog het einddiploma piano van een der conservatoria en was een uitnemend pianist gebleven. Artistieke neigingen dus? Zonder twijfel - èn een neiging tot introspectie en onzekerheid die wel vaker hand in hand gaan. Spitzen vroeg veelvuldig aan anderen advies. Zijn 'onpolitiek en technisch departement'! kwam wel voor gewetensvragen te staan, maar niet voor zo klemmende als bijvoorbeeld justitie en binnenlandse zaken - niettemin vormden voor Spitzen de drie jaren secretaris-generaalschap onder de Duitsers bepaald niet 'een vreugdevol chapiter':

XC'De stemmen die opgingen en ons aanraadden: 'houd in Godsnaam vast, blijf dit doen al verlies je ook telkens de slagen die je meent nog te kunnen winnen, houd het vol', gaven moed, al raakte men zelf ook wel eens aan het weifelen.' 2

XCIn later tijd ontleende Spitzen kracht aan het feit dat zijn departement op tal van wijzen steun kon verlenen aan verzetsgroepen:

XC'Ik heb vaak gezegd: maak mij niet wijzer dan ik ben, je hebt mijn zegen, je krijgt paperassen van mij, maar ik wil niet weten wat je doet ... Ik tekende verschillende papieren voor mensen die bij de grens moesten werken. Wat er echter gebeurde, wist ik niet; ik hielp daar echter de illegaliteit mee."

XCDe stemming op zijn departement liet als regel niets te wensen over. Voor redelijk overleg was Spitzen zeer geporteerd; NSB'ers hield men geruime tijd met vereende krachten buiten de deur; alle benoemingen in de waterschappen wist Spitzen buiten de Duitsers om te doen, d.w.z.: 'er was één NSB' er, mijn reclame-NSB' er, waardoor ik elke opmerking dat ik geen NSB' ers had benoemd, de kop kon indrukken. Deze man was echter door het waterschap om zijn kwaliteiten begeerd.ö Was dat alles verzet? 'Bovengronds verzet', vond Spitzen, 'is een te mooi woord er voor."

XCBescheidenheid was een van zijn aantrekkelijkste eigenschappen.

Six

XC

XCVan Dam die Trip als 'een echte regent van het oude stempel' aanduidde, noemde Six 'een magistraat van het oude stempel'." Beiden hadden dus indruk op hem gemaakt.

XC1 A.v., p. 543. A.v., p. 548. 3 A.v., p. 550. 4 A.v., p. 549. 5 A.v., p. 550. • J. van Dam, 16 juni 1960.

153 [PDF]
ONDER CONTROLE

XCJhr. mr. Otto Eduard Willem Six was in '79 in Den Haag geboren. Ook hij had na zijn gymnasium rechten gekozen: te Utrecht. Hij was in '07 bij het departement van koloniën gekomen, was na drie jaar naar Indië gezonden, in 'IS teruggeroepen en in '29 tot secretaris-generaal van het departement van koloniën benoemd. Aan dat departement kwam als aan Buitenlandse Zaken in mei '40 de eigenlijke taak te ontvallen: met veelmeer dan met de Indische pensioenen en -verlofgangers had Six zich niet te bemoeien; eind' 43 bestond de gehele departementale staf toch nog uit vijf-en-vijftig ambtenaren. Dat waren er maar weinig, vergeleken met de duizenden die direct en indirect onder een Hirschfeld en een Frederiks werkten. Zulks deed aan het gezag waarmee Six sprak, wel enige afbreuk, niettemin vond Hirschfeld hem 'een verstandige kerel'."

XCZoekt men, vooral in '40, naar een inner circle die in feite het beleid van het college van secretarissen-generaal bepaalde, dan behoorden daar niet alleen Snouck Hurgonje en Hirschfeld toe, maar ook Six. Wij zullen nog aantonen dat bij de bepaling van dit beleid de positie van Indië een belangrijke rol speelde; er zijn daarbij dingen gebeurd die Six zich later liever niet herinnerde.

Prederiks

XC

XCDat binnenlandse zaken een belangrijk departement was, spreekt vanzelf: het gehele Nederlandse bestuursapparaat ressorteerde er onder, in de eerste bezettingsjaren met inbegrip van de gemeentepolitie. Maar secretarisgeneraal Frederiks zag er nog veelméér in. Voor hem was het niet aileen het departement 'waar alle draden van het bestuursapparaat samenkomen', maar ook, en vooral, 'het centrale punt van waaruit een bepaalde koers aan het land kan worden opgelegd.P Dat klinkt wel hoogst imposant.

XCMr. dr. Karel Johannes Frederiks was in 188r in Middelburg geboren waar zijn vader rijksarchitect was. Na daar het gymnasium doorlopen te hebben, studeerde hij rechten in Leiden (later schreef hij een verdienstelijk boek over het oud-Nederlandse strafrecht). Op zes-en-twintigjarige leeftijd werd hij ambtenaar bij het departement van landbouw, nijverheid en handel; veertig jaar was hij toen hij bij Binnenlandse Zaken kwam; op zijn vijftigste verjaardag (' 3I) ontving hij er met grote voldoening het koninklijk besluit waarbij hij tot secretaris-generaal benoemd werd.

XC1 H. M. Hirschfeld, IS april 1961. 2 K.]. Frederiks: Op de bres 1940-1944, p. 10.

154 [PDF]
SIX FREDERIKS

XCVan zijn vroegste jeugd af (hij zei ons later: vanaf zijn vierde levensjaar-) had Frederiks een grote verering gekoesterd voor Napoleon. Later kwamen er nog wel andere 'helden uit de geschiedenis' (Alexander de Grote, Caesar) die hij ging vereren, maar geen kon de bijzondere plaats van Napoleon innemen. Hij wijdde vele studies aan het Napoleontische tijdperk, richtte er een apart genootschap voor op, gaf twee delen spreuken van Napoleon uit, omgaf zich met busten en afbeeldingen van zijn grote held en nam zelfs diens hebbelijkheid over om de rechterhand tussen de knopen van zijn vest te steken. Napoleon was hem, schreef hij in '35, 'de incarnatie van het beginsel van orde en gezag ... een machtig genie ... Zonder rust voegde de bouwmeester steen op steen. Iedere steen zou hem onsterfelijkheid hebben verzekerd en toch vormde de bouween harmonisch geheel. In de harmonie van deze bouw paste, dat de steen die tot hoofd des hoeks werd gelegd, de administratieve ordening was'2 - en ziet: een gelukkig toeval wilde dat dat nu juist de ordening was waarin hij, Frederiks, hier te lande een hoge post bekleedde.

XCHet ideaalbeeld dat hem voor ogen stond, was dat van de ware regent, de staatkundige krachtfiguur. In zijn fantasieën moet hij van zijn jeugd af menigmaal een heroïsche rol gespeeld hebben! Die was, helaas, vooreerst niet voor hem weggelegd: een hoofdambtenaar, ook een secretaris-generaal, had in het vooroorlogse Nederland maar een beperkte macht. Maar op 13 mei '40 toen minister van Boeyen naar Engeland vertrokken was, brak voor Prederiks het grote uur aan: hij kon plaats nemen in de kamer aan het Binnenhof met uitzicht op de Hofvijver waar vóór hem Thorbecke het land een nieuwe staatkundige vorm gegeven had. Ook Abraham Kuyper had er gezeteld. Nu was het zijn werkvertrek!

XCZijn noodlot was dat hij alle capaciteiten voor het werkelijke staatsmanschap miste: hij was een imitator die, in wezen onzeker en zeer afhankelijk van adviseurs, begerig ook naar erkenning en applaus, zijn kracht zocht in uiterlijke vormen en formules. Hij was ijdel. De functie die hij in werkelijkheid uitoefende (een aan de Duitsers ondergeschikt hoofd van een Nederlands departement), had voor hem geen realiteitswaarde; als vanzelf duidde hij het college van secretarissen-generaal waar hij lid van was, als 'de regering' aan, zichzelf ook wel eens als 'de minister'3 - ja, hij ging nog verder. De StatenGeneraal waren geschorst. Frederiks maakte van die gelegenheid gebruikJ.J.J.

1 K. Frederiks, 23 juni 1960. 2 K. Frederiks: 'De Napoleontische administratieve ordening', (juni 1935), p. 198-99. 8 Getuige C. Tenkink, dl. VII c, p. S8r. Tenkink noemt de naam van Frederiks niet maar het is duidelijk dat deze bedoeld wordt.

155 [PDF]
ONDER CONTROLE

om oude plannen voor het samenvoegen van gemeenten te verwezenlijken die de vooroorlogse regeringen nimmer aan de Kamers voorgelegd hadden.! In zulk een verband kon hij tegen anderen zeggen: 'Ik ben nu de koningin, de minister en de Staten-Generaal in één persoon verenigd."'Het is allemaal beroerd onder de bezetting', zei hij eens tegen Oud, 'maar zonder de Tweede Kamer en de ministers bevalt het mij wel'": hij 'regeerde'.

XCVeel gezag had hij in '40 niet. De Monchy, burgemeester van Den Haag, had hem nooit anders gezien dan als 'een pias' ('maar ik moet zeggen: hij sprong wel handig met de Duitsers om').4 In de kring van de commissarissen der koningin had Bosch van Rosenthal, niet als enige, geen hoge dunk van zijn capaciteiten. Intussen vond Frederiks de steun en toeverlaat waaraan hij behoefte had, juist in die kring, nl. in de persoon van de commissaris van Zuid-Holland, van Karnebeek - oud-minister, minister van staat, 'excellentie' dus. Frederiks zag hoog tegen hem op. Trots was hij dat van Karnebeek hem op zijn sterfbed (van Karnebeek overleed in maart' 42) voorstelde dat zij elkaar zouden tutoyeren." Moest iemand wie zulk een eer te beurt viel, zich iets aantrekken van kritiek van onwetende buitenstaanders? In zijn zelfmgenomenheid (die met een grote kwetsbaarheid gepaard ging) sloot Prederiks zich steeds meer op; hij luisterde nooit naar de Londense radio; wat hij er van anderen over hoorde, was voor hem al voldoende om haar 'onverantwoordelijke boodschappen' te verwerpen," Voor het wereldnieuws had hij die uitzendingen ook al niet nodig: dat vond hij al genoeg in de enige krant die hij las: Het Vaderland. Maar kwam hem de in illegale bladen geuite kritiek onder ogen, dan vond hij die 'ellendig ... ik heb er onder geleden'; hij achtte die bestrijding een grove onbillijkheid: hoe konden die scribenten 'weten wat er achter de schermen gebeurde'P? Zo groot was met dat al de innerlijke verwarring waarin die kritiek hem stortte, dat hij na de oorlog in een en hetzelfde verhoor door de Enquêtecommissie eerst kon verklaren dat geen enkele ambtenaar ooit illegaal werk mocht bedrijven" en vervolgens dat hijzelf 'helemaal tegen de 'Aanwijzingen' in', 'eigenlijk, illegaal geweest' was."J.J.J.van Rosenthal, Enq., dl. IV c, p. I627. 7 Getuige K.J. Frederiks, a.v., dl. VILe, p. 53!. 8 A.v., p. 530. 8 A.v., p.

1 Bij verordening 79/40 van I aug. I940 kreeg Frederiks de speciale bevoegdheid daartoe. p. 246-47). In '44 waren zeven-en-twintig ge meenten tot elf samengevoegd; voorts waren de grenzen van vier-en-twintig gemeenten gewijzigd. regestenlijst I, p. 20-23). 2 Brief, 20 jan. I942, van Bosch van Rosenthal aan van Wijnbergen, p. 5. 3 Getuige P. Oud, dl. VII c, p. 666. Ook Oud verzwijgt de naam van Prederiks. 4 S. R. de Monchy, 9 okt. I957. 5 K. Frederiks, 25 juni I960. 6 Getuige L. H. N. Bosch

156 [PDF]
FREDERIKS

XCLos van het feit dat zijn illegale activiteit nauwelijks iets om het lijf had-, ligt de vergelijking met Spitzens bescheidenheid voor de hand.

XCEen man als Frederiks dreef, zonder het ooit recht te beseffen, met de gebeurtenissen mee. Het kan zijn (wij zijn er niet zo zeker van) dat hij er van meet af aan van overtuigd was dat Duitsland de oorlog zou verliezen (ook Napoleon was ten onder gegaan doordat hij de wereldzeeën niet beheerst had) - in elk: geval blijkt nergens uit dat die overtuiging in '40 van invloed geweest is op zijn beleid. Aan het 'aanpassings' -streven van het college van secretarissen-generaal deed hij van harte mee; het mogelijk bijeenkomen van gemeenteraden en provinciale staten vervulde hem, gelijk reeds vermeld, slechts met bezorgdheid: men moest zich gehoorzaam gedragen en daarbij zijn leiding aanvaarden. Eind juli eiste hij zelfs dat de commissarissen der koningin geen woord in het publiek zouden spreken dat niet tevoren, via hem, aan de Duitsers voorgelegd was.ê

XCBij die commissarissen kon Frederiks ook later weinig bereiken maar vooral onder de burgemeesters der kleinere gemeenten, die door Frederiks regelmatig in groepen bijeengeroepen werden, waren er velen die zich aan zijn ostentatief optimisme vastklampten: wie zwak staat, zoekt graag steun bij iemand die beweert sterk te staan. 'Men vroeg mij altijd: hoe lang duurt het nog? en dan', aldus Frederiks, 'noemde ik maar een termijn die nooit uitkwam. De volgende keer zei men dan weer: hoe lang nu nog ?'3 - en dan noemde hij wéér een termijn. Het is nog maar de vraag of zijn stellige en tegen beter weten in gedane uitspraken: 'met een paar weken is het afgelopen', bevorderlijk geweest zijn voor de nationale zaak (zij stimuleerden zijn toehoorders eerder tot het slikken van de volgende Duitse maatregelen dan tot verzet daartegen) - een feit is dat die uitspraken hem bij de bedoelde burgemeesters, die hem ook op alle uren van de dag en nacht hun zorgen konden voorleggen, een populariteit gaven die hem persoonlijk in hoge mate aangenaam was.

XCIn later jaren, toen de stemming in den lande aggressiever werd, ging hij andere accenten in zijn beleid leggen. Tegen het in het kader van de arbeidsinzet uitzenden van ambtenaren naar Duitsland verzette hij zich energiek en

XC1 H. M. Hirschfeld, II febr. 1961. 2 Rondschrijven, 25 juli 1940 (Vu], HA Inneres, 126 b). 3 Getuige K. J. Frederiks, Enq., dl. VII c, p. 519.

157 [PDF]
ONDER CONTROLE

de NSB zat hij dwars waar hij kon. Beaujtragter Conring (Groningen) klaagde in mei' 42 dat Frederiks buiten de commissarissen der provincies om instructies gaf aan de gemeentebesturen, zodat de commissaris van Groningen, een NSB' er, in de stad Groningen 'so gut wie gar nichts zu sagen hat'"; een van Wimmers hoofdambtenaren signaleerde omstreeks diezelfde tijd toenemende tegenwerking van de zijde van Frederiksê ; een groep NSBburgemeesters stelde in december' 42 zelfs een hele waslijst van klachten op: Frederiks saboteerde de benoemingen van NSB'ers tot wethouder; de Winterhulp, de Volksdienst, het Nederlands Arbeidsfront werkte hij tegen; niet-nationaal-socialistische ambtenaren hield hij de hand boven het hoofd; NSB-burgemeesters zat hij op hun huid en 'een positieve aanwijzing van de secretaris-generaal ter bevordering van de ontwikkeling van het nationaalsocialisme is tot dusver niet ontvangen."

XCHet was vooral zijn verzet tegen de NSB en: tegen de op nationaal-socialistische beginselen gefundeerde organisaties dat Frederiks in die tweede periode van de bezetting de overtuiging schonk dat hij zijn functie waarnam op een wijze waarvoor het gehele land hem niet dankbaar genoeg kon zijn. Hij verloor daarbij uit het oog dat Seyss-Inquart, aan wie klachten als de aangehaalde geenszins onbekend waren, aan het tegen de NSB gerichte beleid van Frederiks slechts in beperkte mate aanstoot nam: er waren nu eenmaal weinig NSB'ers die de bekwaamheid hadden voor bestuursfuncties, en betrekkelijke rust in het Nederlandse overheidsapparaat was de Reichskommissar wel het offer van ergernis aan NSB-kant waard dat hij trouwens nauwelijks als een offer voelde. Zolang Frederiks zich niet verzette tegen de hoofdlijnen van de Duitse politiek, kon hij gehandhaafd worden.

XCHij wèrd gehandhaafd. Anderen werden evenwel ontslagen, sommigen al heel spoedig, en het lijkt ons zinvol, hier bij die ontslagen even stil te staan.

De eerste ontslagen op de bestuurssector

XC

XCNog geen negen maanden na het begin der bezetting waren van de elf commissarissen der koningin (die van eind juli '40 af 'commissaris der pro.r

1 Brief, 28 1942, van Conring aan dossier VO 152/41). 2 (I juni 1942), p. 5--6 50141-42). 3 NSB, Adviescom missie bestuurszaken: bijlage 5 bij de agenda voor de vergad. van 9 dec. 1942 (NSB,640).

158 [PDF]
QUARLES (ZEELAND) ONTSLAGEN

vincie' heetten) vier uit hun functie verwijderd. De eerste die moest heengaan, was de commissaris der provincie Zeeland, jhr. mr. J. W. Quarles van Ufford.

XCQuarles was op de avond van 14 mei '40 uit Middelburg naar ZeeuwsVlaanderen getrokken zonder enige instructie achter te laten voor de ambtenaren van de provinciale griffie. Bij zijn ontstentenis had de enige gedeputeerde die in Middelburg woonde, mr. P. Dieleman, al bijna dertig jaar lid van het Zeeuws provinciaal bestuur voor de Anti-Revolutionaire Partij, de functie van commissaris waargenomen. Eerst eind mei keerde Quarles naar Middelburg terug. Zijn gezag was in hoge mate aangetast. wel slaagde de griffier der Staten (die Quarles vergezeld had) er in, sommigen er van te overtuigen dat de commissaris alleen het belang van Zeeland op het oog gehad zou hebben, maar anderen bleven zijn houding veroordelen en onder hen stond de eerzuchtige mr. Dieleman vooraan.

XCDeze die nooit van sympathie voor het Derde Rijk had doen blijken, was omgeslagen als een blad aan een boom. Op 18 mei had hij de uit internering ontslagen districtsleider van de NSB, J. A. Dekker, ontvangen met de Hitlergroet en met de woorden 'Ik ben zur Verfiigungf' Daarmee had hij Dekker zo geërgerd dat deze hem toegevoegd had: 'Ik heb altijd Nederlands kunnen verstaan, laten we nu ook Nederlands spreken.'!

XCVoor de Duitsers werd Zeeland in de zomer van '40 uit militair oogpunt een hoogst belangrijke provincie: de landingen in Engeland stonden op het program. Het grootste deel van Zeeland ressorteerde voor militaire aangelegenheden onder de Wehrmachtbejehlshaher in Belgien und Nordfrankreich uit die hoek kwamen klachten over de traagheid waarmee Quarles Duitse eisen doorgaf Seyss-Inquarts Beaujtragter, Münzer, was over Quarles ('stur aber nicht unwillig'2) niet bepaald ontevreden, maar de beslissing lag niet bij hem. Miinzer werd gedwongen, een opvolger te noemen. Na overleg met Dekker viel zijn keus op Dieleman. Dieleman had zich weliswaar nog niet bij de NSB aangesloten, maar met zijn overtuiging dat Duitsland de oorlog al gewonnen had, was ook zijn bereidheid versterkt om "zur Verfügung' te blijven. Hij was voor Seyss-Inquart een alleszinsacceptabele candidaat." Medio september was het zover. Dieleman ontving een telegram uit Den Haag: Quarles was uit zijn functie ontheven, de waar

XC1]. A. Dekker: 'De bestuurders van Zeeland tijdens de bezetting van 1940-1944', p. 434 (Doc II-923, e-r). 2 A.v., p. 426-27. 3 Dieleman heeft in verscheidene opzichten tijdens de bezetting getracht, de nadelen van de oorlog van Zeeland af te wentelen; hij werd overigens in '43, 'na zeer ernstig gebed' begunstigend lid van de SS. (P. Dieleman: 'Overzicht van de gang van zaken gedurende de bezetting in 't provinciaal bestuur' (sept. 1945), p. 23, Doc 1-339, a-4).

159 [PDF]
ONDER CONTROLE

neming was hem opgedragen. Dat dit te gebeuren stond, was de gedeputeerde al bekend en het was hem ook al ietwat naar het hoofd gestegen. 'Ik wens mij te geven aan mijn volk, gelijk altijd', had hij drie dagen tevoren aan een vriend geschreven. 'Wil men mij naderhand de leiding geven van Vlaanderen - prachtig."

XCQuarles had, midden in een bespreking, bericht ontvangen dat hij uit zijn functie ontheven was en dat hij bovendien onmiddellijk de provincie moest verlaten. Die bespreking had hij terstond afgebroken. Diep geschokt waarschuwde hij zijn ambtgenoten, wellicht het eerst de commissaris van Friesland, mr. P. A. V. baron van Harinxma thoe Slooten, die al een-en-dertig jaar in functie was en-volgens de anciënniteitsregel als deken optrad van het corps van commissarissen ('voorzitter van de vakvereniging, spotte hij soms."). Harinxma besloot ontslag èn gedwongen vertrek van Quarles aan de orde te stellen in de eerste periodieke vergadering die de commissarissen met Frederiks hielden. Er hadden er al enkele plaatsgevonden en Harinxma had gedoogd dat Frederiks bij de eerste in de stoel van de voorzitter was gaan zitten. Bovendien was in die vergaderingen van meet af aan van verdeeldheid gebleken, waarbij, aldus Bosch van Rosenthal, de commissarissen van ZuidHolland (van Karnebeek) 'en Groningen in het bijzonder' (Linthorst Homan) als regel het conciliantste standpunt jegens de Duitsers ingenomen hadden.ê Met dat al was men over hetgeen met Quarles geschied was, in de eerste bespreking terzake algemeen verontwaardigd. Harinxma nam de taak op zich, een stevige brief op te stellen waarmee Frederiks in het tegenoffensief zou gaan.

XC'Wij zijn van oordeel', stond in die brief, 'dat het college van secretarissengeneraal zich noch tegenover Hare Majesteit, noch tegenover de bevolking en ons, er bij mag neerleggen dat één van Harer Majesteits vertegenwoordigers in de gewesten als een eerloze schelm uit zijn ambt en zijn gewest wordt verdreven.' Aan alle commissarissen liet Harinxma dit concept toesturen behalve aan Dielernan en Homan van wie hij toch slechts tegenwerking verwachtte. Ook anderen hadden evenwel bezwaar tegen een brief in zo krachtige termen: van Karnebeek en de commissarissen van Overijsel (mr. A. E. baron van Voorst tot Voorst) en van Noord-Brabant (jhr. mr. dr. A. B. G. M. van Rijckevorsel). Hetslot van het lied was dat een delegatie uit de commissarissen nog eens met Frederiks ging praten; deze ontried collectieve actie (geen beroep dus op de secretarissen-generaal) en daar werd

1 Brief, 9 sept. 1940, van P. Dieleman aan 'Amice Alfred' (Doe I-339, a-I). • P. Wijbenga: dl. I (1970), p. 131. 3 D. D. Vollgraff: Ver slag gesprek met L. H. N. Bosch van Rosenthal, p. 4.

160 [PDF]
DRIE ONTSLAGEN TEGELIJK

in berust. Harinxma was' om': 'In vliegende storm mag de kapitein de brug niet verlaten', zei hij na terugkomst uit Den Haag tegen zijn kabinetschef die het door Harinxma rondgezonden concept opgesteld had.!

XCBegin februari' 41 werden drie commissarissen tegelijk ontslagen: Bosch van Rosenthal (Utrecht), mr. dr. W. G. A. van Sonsbeeck (Limburg) en Röell (Noord-Holland). Bosch en van Sonsbeeck waren de Duitsers als geharnaste tegenstanders bekend (Bosch had de Reichskommissar bij een bezoek aan Utrecht nauwelijks te woord gestaan en van Sonsbeeck had zich, toen SeyssInquart naar Maastricht kwam, ziek gemeld), Röellliep tegen de tachtig. De eerste twee werden door NSB'ers opgevolgd, resp. ir. F. E. Müller, directeur van een Utrechtse fabriek, en de graaf de Marchant et d' Ansembourg, Röell door zijn kabinetschef, mr. A. J. Backer, die zich spoedig bij de NSB zou aansluiten; 'mr. Frederiks roemde hem enige tijd geleden tegen over mij zeer', tekende de Monchy aan.ê

XCDe overige commissarissen schoven het probleem aan de secretarissengeneraal toe. Uit een gesprek dat Frederiks met Harinxma en van Karnebeek voerde, bleek hem dat zij persoonlijk in het gebeurde geen reden zagen om 111m ontslag in te dienen; anders zou het zijn als de secretarissen-generaal de zaak zo hoog zouden opnemen dat zij zouden besluiten af te treden, maar dat wilden Harinxma en van Karnebeek ('niet in hun kwaliteit van commissarissen der provincies maar als meer vooraanstaande Nederlanders') het college bepaald ontraden. Aan zijn ambtgenoten deelde Frederiks nog mee dat Müller en d'Ansembourg hem verzekerd hadden dat zij hun taak 'als Nederlanders' zouden opvatten en de bestaande wetten zouden eerbiedigen. 'Onder de gegeven omstandigheden zijn de secretarissen-generaal van mening', zo werd vastgelegd, 'dat er voor hen geen aanleiding bestaat, consequenties uit de benoeming van de nieuwe commissarissen te trekken.' Daarop volgde een slotzin waarbij Seyss-Inquart, had hij hem gelezen, zich in de handen gewreven zou hebben: 'Of in deze benoemingen een aanwijzing moet worden gezien dat de Duitse autoriteiten van zins zijn, geleidelijk het bestuur om te zetten, is een vraag die niet voor beantwoording vatbaar is.'3

XCAldus de secretarissen-generaal op 6 februari '41.

XCDaags tevoren was in Utrecht het bericht van Bosch van Rosenthals ont

XC1 P. Wijbenga: Bezettingstijd in Friesland, dl. I, p. 131-33. 2 s. J. R. de Monchy: Dagboek, 6 febr. 1941. 3 Csg: Notulen, 6 febr. 1941.

161 [PDF]
ONDER CONTROLE

slag ontvangen. Zijn veerkracht was ongebroken. 'Ik kom terug!' waren diezelfde dag zijn laatste woorden tot de burgemeester van Utrecht." Verder contact met zijn ambtenaren was Bosch verboden, maar daar trok hij zich niets van aan. Hij riep hen op de öde bijeen en nam afscheid met een indrukwekkende toespraak. 'Eén zin werd', aldus een ambtenares,

XC'met grote nadruk uitgesproken: 'Blijf rustig uw werk doen en als u meent, dat niet meer te kunnen doen, houd er dan mee op.' Na de handdruk met de diepe, ernstige blik uit de zwarte ogen die ik nooit vergeten zal, liep ik snel de zaal uit met twee mannelijke collega's die, eenmaal buiten, in tranen uitbarstten."

XCEind juni werd de burgemeester van Den Haag, begin augustus die van Meppel de laan uitgezonden: beide ontslagen zullen wij in ander verband ter sprake brengen. Hier willen wij slechts vermelden dat er in den lande maar zeer weinig burgemeesters waren die, als de Zeeuwse gedeputeerde Dieleman, van een plotseling ontloken sympathie voor de 'Nieuwe Orde' blijk gaven. Verreweg de meesten gedroegen zich gereserveerd jegens de Duitsers. De burgemeester van Middelburg, mr. dr. J. van Walré de Bordes die Seyss-Inquart bij zijn bezoek aan de provinciale hoofdstad (welker centrum door de Duitsers in puin geschoten was) een lunch aanbood, vormde een uitzondering." Omgekeerd vormde ook de burgemeester van Zwolle, A. van Walsurn, een uitzondering toen hij in juni weigerde, de Sicherheits polizei toegang te geven tot het bevolkingsregister; hij werd korte tijd in arrest gehouden en op de dag van zijn vrijlating ontslagen, waarbij evenwel aangetekend zij dat van Walsum op 14 mei, na het bekend worden van het vertrek van de koningin naar Engeland, voor de Zwolse draadomroep een emotionele toespraak gehouden had waarvan de teneur was: Wilhelmina is onze koningin niet meer. Die toespraak waren velen hem blijven verwijten.

XCEn dan is er de vreemde zaak van de burgemeester van Hilversum, mr. K. baron de Wijckerslooth de Weerdesteyn. Ze ligt in de pathologische sfeer maar verdient om een tweetal aspecten vermelding.

XC1 G. A. W. ter Pelkwijk: Utrecht in de eerste jaren van de bezetting, p. 19. 2 G. van Arkel: 'Aantekeningen', p. 32 (Doe 1-37 A, a-r), 3 Hij was een vooraanstaand lid van de Beweging voor geestelijke en morele herbewapening. Bij de beschieting van Middelburg had hij op 17 mei van persoonlijke moed blijk gegeven. In september '42 nam hij ontslag: hij 'wilde gaan arbeiden voor de vrede', er was 'een roepstem' tot hem gekomen. (M. W. G. van der Veur: Middelburg in oorlogs- en bezettingsjaren, 1939-1944 (1945), p. 64-65).

162 [PDF]
EEN PATHOLOGISCH GEVAL

XCDe Wijckerslooth was pas enkele maanden in functie. Hij had zich in de meidagen flink gedragen, maar eind juni hield hij totaalonverwachts twee redevoeringen voor de Hilversumse draadomroep waarin hij de Vrijmetselarij als een internationaal gevaar aanduidde, de NSB prees en Hitler een genie noemde. Zichzelf zag hij als de toekomstige leider van Nederland; hij meende trouwens van Willem de Zwijger af te stammen. Van zijn komend leiderschap deed hij mededeling in een blad dat hij maar vast in 400.000 exemplaren had laten drukken. De daarin opgenomen proclamatie las hij ten afscheid aan de verbijsterde Hilversumse gemeenteraad voor waarna hij, samen met twee vrienden die zich op de publieke tribune bevonden, het Wilhelmus zong. Vervolgens trok hij naar Maastricht vanwaar hem tot zijn ontsteltenis het bericht bereikt had dat zijn verloofde alle relaties met hem verbrak. In Maastricht werd hij tot zijn niet minder grote ontsteltenis door de Sicherheitspolizei uit zijn hotel gehaald en verhoord. Er ging een verslag naar Den Haag. Enkele dagen later werd hem officieel meegedeeld dat de Duitse autoriteiten graag van hem een rapport over de Vrijmetselarij zouden ontvangen en dat zij hem verlof gaven, zijn politieke actie voort te zetten.

XCVoor het feit dat Seyss-Inquart en de zijnen elk die een gooi wenste te doen naar het politieke leiderschap, zijn kans wilden geven, is er misschien geen sterker aanwijzing dan het verlof dat aan deze geestelijk-gestoorde ex-burgemeester gegeven werd - zoals er ook misschien geen sterker aanwijzing is voor de politieke verwarring die zich in de zomer van '40 van tal van Nederlanders meester gemaakt had, dan dat ca. vijfhonderd hunner de moeite namen, met de oproep van de Wijckerslooth hun sympathie te betuigen.' Hij sloot zich bij de NSB aan en was twee jaar later haar candidaat voor het burgemeesterschap van Nijmegen; benoemd werd hij niet.ê

Hirschfeld

XC

XCVolgens de nationaal-socialistische rassenleer was Hans Max Hirschfeld een Jood: hij had een Joodse vader en een half-Joodse moeder. Zijn vader, Mandel Leib (later: Max) Hirschfeld, was in een van de Russische Oostzeeprovincies geboren. Joden hadden in het Tsaristische Rusland weinig maatschappelijke kansen. Max Hirschfeld trok dus naar het buitenland, naar

XC1 Stukken in Doe 1-1928. 2 VuT, Abt. f niederl. Personalangelegenheiten : regestenlijst I, p. 4. 16

163 [PDF]
ONDER CONTROLE

Hamburg, werkte daar in een scheepvaartkantoor en trouwde na enige tijd (in Londen) met een Fräulein Schaper. Ze was de dochter van een gemengdgehuwd ouderpaar te Bremen dat de lutherse godsdienst beleed. Het huwelijk droeg er toe bij dat Max Hirschfeld die Joods-orthodox opgevoed was, geheel van het ouderlijk geloof vervreemdde. In '98 vestigde hij zich in Rotterdam waar hij als vertegenwoordiger van de Britse Cunard and White Star Line een scheepvaartkantoor opende. Zijn zoon Hans (voluit dus: Hans Max) kwam in mei '99 als tweede van vier kinderen in Bremen ter wereld en werd daar gedoopt. Heine's woord: 'Der Taujzettel ist das Entree billett zur europäischen Kultur' werd door vader Max vaak aangehaald.!

XCMoeder Hirschfeld bleef moeilijkheden houden met het Nederlands. Alle kinderen kregen dan ook thuis van jongsaf les in het Duits. Het was een harmonisch, welvarend en ontwikkeld gezin waarin Hans Hirschfeld te Rotterdam opgroeide. Hij had een uitnemend verstand. Na een hbs doorlopen te hebben, ging hij economie studeren aan de Rotterdamse Handelshogeschool; hij promoveerde er in '22 met een dissertatie op het gebied van het bankwezen. Zijn vader had er te Rotterdam tal van relaties mee: Hans kreeg een functie bij de Rotterdamse Bankvereniging, maar toen deze in '24 bijna failliet ging, zocht hij zijn heil in Indië. Hij werd er als eerste vakeconoom aan de Javase Bank verbonden, waarvan Trip (wiens persoonlijkheid grote indruk op hem maakte) president was. Vermoedelijk was het ook Trip die, inmiddels gerepatrieerd, begin' 3 I de minister van arbeid, handel en nijverheid, Verschuur, op hem attent maakte toen Verschuur aan zijn departement een directeur-generaal van handel en nijverheid wilde verbinden. 'Weet u wel dat ik pas een-en-dertig ben?' was Hirschfelds eerste reactie toen Verschuur hem van Den Haag uit opbelde; de leeftijd bleek geen bezwaar.

XCIn zijn nieuwe functie, waarin hij onmiddellijk van bijzondere capaciteiten blijk gaf, kreeg Hirschfeld met geen land meer contact dan met Duitsland: er moesten ingewikkelde economische onderhandelingen gevoerd worden, vooral om een zo groot mogelijk deel van de Nederlandse agrarische afzet te behouden; later kwamen daar, naarmate het betalingsverkeer meer aan banden gelegd werd, niet minder ingewikkelde financiële onderhandelingen bij. Ter regeling van dat alles moest jaarlijks een nieuwe overeenkomst gesloten worden die beide partijen een maximum aan voordelen en een minimum aan nadelen diende te bieden. Hirschfeld ontpopte zich als een geboren onderhandelaar; van meet af aan was hij de feitelijke leider van de Nederlandse handelsdelegatie die naar Berlijn placht te vertrekken.

XC1 H. M. Hirschfeld, 19 nov.

164 [PDF]
HIRSCHFELD

XCToen hij herfst '33 weer op vertrekken stond, kreeg Verschuur van twee kanten waarschuwingen, nl. van oud-minister F. E. Posthuma en van Fentener van Vlissingen": was het wel verstandig, 'een Jood' naar Berlijn te sturen? Verschuur legde beide waarschuwingen naast zich neer" en in de jaren die volgden, bleef Hirschfeld aan Nederlandse kant de belangrijkste onderhandelaar met Duitsland. Die onderhandelingen gingen, vond hij, met de vertegenwoordigers van het Derde Rijk heel wat vlotter dan met die van de Weimar-republiek." Zowel op de Nederlandse departementen en in het Nederlandse bedrijfsleven als bij verscheidene Duitse departementen (het Auswärtige Amt in de eerste plaats) en bij grote Duitse concerns kreeg Hirschfeld een uitstekende naam. Tot dat laatste droeg bij dat hij, zich strikt tot zijn zakelijke taak beperkend, in Berlijnnooit op het Naziregime afgaf4 - maar dat kon hem toch niet tegen vijandelijke aanvallen beschermen. Een medewerker van Alfred Rosenberg noemde in oktober '38 'die seit einer Reihe von johren übliche Entsendung des [uden Hirschfeld zu Verhandlungen mit Deutschland einen beurusstenAffront' van de zijde der Nederlandse regering." Een klein half jaar later kwam de Nederlandse gezant te Berlijn, van Haersma de With, naar Den Haag om te betogen dat Hirschfeld bij een goodwill-reis naar Duitsland die minister Steenberghe op het program had, beter kon thuisblijven. 'Als ik niet mee kan', zei Hirschfeld tegen zijn minister, 'neem ik onmiddellijk ontslag.' Steenberghe stelde de zaak aan de orde in de ministerraad waar de minister van buitenlandse zaken, Patijn, een zwakke poging ondernam om van Haersma de With te verdedigen. De' minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, Slotemaker de Bruïne, sprong er verontwaardigd bij op en premier Colijn hakte de knoop door: Steenberghe èn Hirschfeld zouden gaan en werd Hirschfeld niet toegelaten, dan bleef ook Steenberghe thuis."

XCEr werd Hirschfeld geen strobreed in de weg gelegd. Sterker nog: diegenen in Berlijn die vonden dat hij Duitsland 'wertvolle Dienste geleistet''33:

1 Na de oorlog werd aan Hirschfeld door een van de leden van de zuiverings commissie die een oordeel moest uitspreken over zijn beleid, gevraagd of hij ooit op grond van zijnJoodse afkomst onder speciale druk geplaatst was. Hij antwoordde: 'Ik heb daar tijdens de bezetting niets+van gemerkt maar wel tevoren, in toen twee Nederlanders er bij minister Verschuur op aandrongen, mij niet meer naar Duitsland te zenden. Eén daarvan was Posthuma. De naam van de ander wil ik liever niet noemen.' Fentener van Vlissingen was' voorzitter van de zuiveringscommissie! (H. M. Hirschfeld, 19 nov. 1960). 2 A.v. 3 H. M. Hirschfeld: 1933-1939 (1959), p. 29. H. M. Hirschfeld, 18 maart 1961. 5 Brief, 14 okt. 1938, van Ebert aan Schickedanz (CDr, 16.0245-47). H. M. Hirschfeld, 15 april 1961.

165 [PDF]
ONDER CONTROLE

had, I wisten na lang touwtrekken te bereiken dat Reichswirtscha[tsminister Funk: toen hij in juli '39 Steenberghe's goodwill-missie met een bezoek aan Nederland beantwoordde, een hoge onderscheiding voor Hirschfeld meebracht. De publikatie van de uitreiking leidde er toe dat Hirschfeld naast felicitaties uit kringen van de regering en van het bedrijfsleven, ook een aantal brieven ontving waarin Nederlanders er hun verontwaardiging over uitspraken dat hij, een Jood, een door Hitler verleende onderscheiding aanvaard had; zelfbeschouwde hij die verlening als 'een internationale beleefdheid'rDe Duitse pers kreeg overigens bij die gelegenheid zorgvuldig instructie ('er gelte als ein Freund des Reiches'"}, van Hirschfelds drie Joodse grootouders geen melding te maken. Kort na de Nederlandse capitulatie werd (23 mei) de motivering van die instructie nog wat welwillender: 'Er ist nicht jude' . 4

XCWij zullen dat laatste wel zo moeten interpreteren dat bedoeld werd: hij geldt niet als Jood. Zo wilde ook Seyss-Inquart zijn geval behandelen. Wel werd aan de Reichskommissar uit de hoek van de meest fanatieke Nazi's, Duitse en Nederlandse, voortdurend voorgehouden hoe onduldbaar het was dat 'een Jood' secretaris-generaal bleef; wel liet vooral zijn kwaadaardige rivaal Rost van Tonningen niet na, keer op keer op Hirschfelds Joodse afkomst te wijzen; zelfs kwam er in de herfst van' 41 een moment waarop het leek of Seyss-Inquart onder de druk zou bezwijken" - maar neen: hij besefte te goed dat Hirschfeld het onbeperkte vertrouwen genoot van vrijwel alle Nederlandse ondernemers en dat, of men dat nu aangenaam vond of niet, een relatief-vlotte uitvoering van Duitse bestellingen bevorderd zou worden door Hirschfelds aanblijven.

XCSamen met een Duitse industrieel, de echtgenote van een tweede Duitse zakenman, twee NSB'ers en de echtgenote van een derde NSB'er, behoorde Hirschfeld tot de zes hier te lande woonachtige Joden die voor het Duitse bestuursapparaat in geen enkel opzicht als Joden golden; van de vier Nederlanders onder hen was Hirschfeld de enige die zich met persoonlijk verlof van Seyss-Inquart niet eens als Jood had behoeven te melden krachtens de verordening van 6 januari '41. 6

XCHetzelfde deed hij tijdens de bezetting: in de periode' 40-' 41 droeg hij er toe bij dat enige vermogende Joden, Duitse en Nederlandse, naar Amerika konden emigreren. Later kon hij hier of daar misschien iemand tegen deportatie of andere vormen van vervolging beschermen, de actrice Fie Carelsen bijvoorbeeld - maar die vervolging, hij wist het, zou doorgaan en elke week zou een deportatietrein Westerbork verlaten. 'Ik dacht', zei hij ons,

XC'er zal wel in de een of andere vorm gemoord worden. Van de gaskamers wist ik niets. Ik heb er wel met Frederiks over gepraat en dan dachten we: daar gaat in de winter een trein naar het oosten en die laten ze gewoon staan tot de mensen bevroren zijn. Toch was ik in '44 zeer verbaasd dat de Russen, toen ze OostPolen bevrijd hadden, niet bekend maakten dat ze grote aantallen Joden bevrijd hadden. Toen realiseerde ik me pas: ze zijn waarschijnlijk haast allemaal dood. Ik heb er niet aan getwijfeld dat velen doodgeschoten zouden worden. Ik heb van dat soort executies ook wel gehoord: dat Joden eerst een kuil moesten graven en dan werden ze allemaal neergeschoten. Ik heb dat eens van Duitse zijde gehoord. Een Duitser vertelde me dat. Hij was hier op bezoek na de invasie van Rusland. Hij kwam zelf uit een Oostzeeprovincie. Hij vertelde me verhalen van massa-executies. Ik heb dat van mijn kant niet verteld aan andere secretarissen

XC1 In het eerste deel van zijn memoires wordt het drama van de Reichskristallnacht en wat daarop volgde in twee koele zinnen gememoreerd: 'Het jaar 1938 gaf extra grote moeilijkheden te zien wegens het Joodse vraagstuk in Duitsland' (zelfs het woord 'Jodenvervolging' wil hem nog niet uit de pen vloeien 1). 'Dit probleem kreeg door de uittocht op grote schaal een internationaal aspect.' (H. M. Hirschfeld: Herinneringen uit de jaren 1933-1939, p. 141).

167 [PDF]
ONDER CONTROLE

generaal. Ik heb het ook niet doorgegeven aan de voorzitters van de Joodse Raad. Dat vond ik naïeve mensen. Die dachten dat ze nog iets konden redden! De fundamentele misdaad kon men nu eenmaal niet voorkomen."

XCWas hier sprake van een tekort, neen niet aanjoods medegevoel (die maatstaf mag men aan de Joodse niet-Jood Hirschfeld niet aanleggen), maar aan het meest simpele menselijke medegevoel? Een tekort aan het medegevoel dat duizenden eenvoudige Nederlanders er toe bracht, voor de redding van hun Joodse medeburgers hun uiterste best te doen en zelfs hun leven in de waagschaal te stellen? Zonder twijfel. Maar daarbij dient men te bedenken dat, al waren het ook duizenden, tienduizenden wellicht, naar verhouding toch slechts een kleine minderheid der Nederlanders zich waarlijk met de Joodse medeburgers identificeerde, Hirschfelds houding was eerder regel dan uitzondering. Bovendien had hij persoonlijk in '40 zijn hart al zoveel jaren gesloten voor het Joodse leed en was het hem een karaktertrek geworden om indrukken en gevoelens die hem onaangenaam waren, te verdringen; liever concentreerde hij zich op zijn onmiddellijke taak.

XCHij had een formidabele vitaliteit en werkkracht die beide een in hoge mate inspirerend effect hadden op zijn naaste medewerkers. In vijfbezettingsjaren was hij geen dag ziek en nam hij geen week vakantie op. Niets leidde hem af Hij was ongetrouwd en hij woonde vrij teruggetrokken; toen zijn vader gestorven was, trokken zijn oude moeder en een van zijn zusters bij hem in. Heel af en toe gunde hij zich enkele rustdagen die hij dan liefst op het buiten van de vroegere gezant in Berlijn, graaf van Limburg Stirum, doorbracht. Deze noemt hij in zijn memoires als een der zeer weinigen die hem tot steun waren; ook oud-minister jhr. de Graeff en de oud-gezant te Brussel, jhr. van Nispen tot Sevenaer: drie leden van de adeJ2 - neen, van een zekere mate van snobisme was Hirschfeld niet vrij te pleiten; evenmin van een neiging tot zelfverzekerdheid die door zijn belangrijke functie tijdens de bezetting versterkt werd.

XCVlak na de capitulatie was hij in het Haags departementaal milieu een der weinigen die het hoofd koel hielden; hij wist met zijn gebruikelijke slagp.

1 H. M. Hirschfeld, 4 maart 1961. 2 H. M. Hirschfeld: 206.

168 [PDF]
HIRSCHFELD

vaardigheid te reageren. De strijd was verloren - nu brak, hij realiseerde het zich, een nieuwe worsteling aan. In die worsteling stonden anderen vreemd en onwennig. Hij niet: sinds '31 had hij voortdurend, zij het in andere omstandigheden, met Duitsers geworsteld. Hij voorzag een lange, misschien wel onafzienbare periode van Duitse hegemonie. Hij wist dat er in Berlijn naast rabiate Nazi's ook andere Duitsers waren met wie, naar hij meende, redelijk te praten viel; persoonlijk had hij dat steeds gedaan - misschien droeg dat er toe bij dat hij in '40 de invloed van die 'andere Duitsers' overschatte. Hoe dat zij: hij was bereid, de onderhandelingen die hij negen jaar lang gevoerd had, onmiddellijk te hervatten; hij hervatte ze al op de röde mei toen hij bezoek ontving van Oberst Nagel. Andere Nederlanders zaten op die dag nog in zak en as - hij niet: hij zette zijn normale werk voort.

XCOnderhandelen betekende voor Hirschfeld dat men beginnen moest, de mogelijkheden van de tegenpartij scherp in het oog te houden. Praten over principes had geen zin. In zijn door het zakenleven gevormde kijk op de wereld hadden principes zoals die door staatslieden gehanteerd werden, geen ander effect dan dat zij de wereld nog ingewikkelder maakten dan ze toch al was. Om van een Seyss-Inquart bijvoorbeeld te vragen dat hij een einde maakte aan de Jodenvervolging, was pure tijdverspilling: Seyss-Inquart zou, zo hij het al wilde, die eis nooit kunnen inwilligen. Maar wanneer de Riistungs Inspektion opeens (januari' 41) de helft van de Nederlandse lijnolie opvorderde, dan was het zinvol, er op te wijzen dat de Nederlandse verfindustrie haar productie tot een kwart zou moeten verminderen terwijl de Duitse nog op volle toeren draaide (was dat Gleichberechtigung?); dat van de vierduizend Nederlandse arbeiders in die verfindustrie en van de bijna veertigduizend schilders een groot deel werkloos zou worden (werd dat gewenst?); en dat, als de Rüstungs-Inspektion aan haar eis bleef vasthouden, toch minstens eerst de nodige hoeveelheden hars en oplosmiddelen toegezegd moesten worden om de lijnolie te vervangen (was dat niet mogelijk r).

XCIn dat soort onderhandelingen was Hirschfeld een meester: koelbloedig, vasthoudend en vindingrijk; hij werd er om bewonderd door nagenoeg al zijn ambtenaren. Normaal werden dergelijke besprekingen door de aan hem ondergeschikte rijksbureaus voor handel en nijverheid gevoerd, maar werd men het op hun niveau niet eens, dan werd het probleem aan de secretarisgeneraal toegespeeld. Zo waren er honderden en zij namen nagenoeg zijn gehele werktijd in beslag. Allemaal details? Zeker - maar zij vormden tezamen in zijn visie een groot geheel.

XCIn de zomer van' 40 dacht hij dat Duitsland de oorlog niet meer kon verliezen. Hij vatte weer enige hoop toen Engeland in de herfst ongebroken doorvocht. Daarbij nam hij aan dat de oorlog lang zou duren, veellanger

169 [PDF]
ONDER CONTROLE

dan de optimisten dachten.' Anders gezegd: de Duitse eisen zouden stringenter worden, er zou in Nederland steeds minder te produceren en ook steeds minder te verdelen zijn. Dat bracht het gevaar van maatschappelijke chaos met zich. Wat zulk een chaos betekende, herinnerde Hirschfeld zich uit de beeldende verhalen van zijn vader omtrent de wantoestanden in het oude Rusland: de Russische revolutie was geen toeval geweest. De noden van de grote massa mocht men nooit uit het oog verliezen. Integendeel: een stabiele maatschappij had (zo interpreteerde hij de Franse utopische socialist Saint-Simon wiens werken veel indruk op hem gemaakt hadden) leidende figuren nodig die de voorziening in de noden van die massa tot uitgangspunt namen voor hun beleid." Economische politiek was eigenlijk sociale politiek. Tijdens de bezetting moest hij er dus naar streven, de onvermijdelijke daling van het voorzieningspeil zoveel mogelijk te vertragen en naarmate die daling zich zou manifesteren, voor een zo strikt mogelijke distributie en prijsbeheersing te zorgen. Zwarte handel was uit den boze en moest tegengegaan worden (anders kreeg men tegenover een hongerende massa een kleine groep oorlogswinstmakers die zich alles konden veroorloven) en elke verstoring van het zorgvuldig opgebouwde distributieapparaat (dat hij in ruime mate van NSB'ers wist vrij te houden) bracht, meende hij, het gevaar met zich dat het gehele stelsel zou afbrokkelen - een noodlottige ontwikkeling waarvan de maatschappelijk-weerlozen de eerste slachtoffers zouden worden.

XCHoe paste het verzet in deze opzet?

XCHet paste er niet in. Nederland was nu eenmaal, zolang het bezet was, van Duitsland afhankelijk. Met saboteren en staken zou men, meende hij, niets anders bereiken dan dat de Duitsers de levensstandaard omlaag zouden schroeven. Tegen elke vorm van sabotage en tegen elke staking moest dus met kracht opgetreden worden. Dat was een Duits-, maar het was volgens Hirschfeld óók een Nederlands belang.

XCEr kwamen later verzetsgroepen die bevolkingsregisters (de basis van het distributie-apparaat) en distributiekantoren 'kraakten'. Dergelijke overvallen zag hij louter als aanslagen op een over het algemeen goed- en eerlijkwerkend distributiestelsel dat onder zijn energieke leiding opgebouwd was. Het verzet was in zijn ogen steeds een aanloop tot de complete chaos daarom wees hij het af. Hij had er geen neiging toe en hij had er geen begrip voor. In zijn eigen hart had hij de verontwaardiging over de schanddaden van het Derde Rijk nooit naar boven laten komen; daarom kon hij met de verontwaardiging der illegalen nauwelijks meevoelen en in elk geval kon

XC1 H. M. Hirschfeld, 29 dec. 1960. 2 A.v., 19 nov.

170 [PDF]
HIRSCHFELD

hij niet aanvaarden dat die illegalen met aanslagen op zijn apparaat het beleid doorkruisten dat hem in de gegeven omstandigheden als het meest heilzame voor ogen stond.

XCZonder twijfel bevorderde dat beleid dat goederen die steeds schaarser werden, zo rechtvaardig mogelijk verdeeld werden - maar het hief de oorzaak van dat schaarser worden (de oorlog en de Duitse eisen) niet op en het was evenmin een bijdrage tot het winnen van de grote strijd. Bovendien was dat beleid niet bij machte, de levens van vervolgden te beschermen. Daarom had het, in tegenstelling tot wat Hirschfeld meende, geen absolute maar slechts een relatieve waarde.

XCHirschfeld was er steeds van overtuigd dat hij, om de formule van de 'Aanwijzingen' te bezigen, door in functie te blijven niet zodanige diensten aan de vijand bewees dat deze groter geacht konden worden dan het nut dat voor de bevolking aan zijn aanblijven was verbonden. Maar voor SeyssInquart, bij wie de behartiging der Duitse belangen voorop stond, gold eenzelfde formule: de Reichskornmissar was er van overtuigd dat hij, door Hirschfeld te handhaven, niet zodanige diensten aan Nederland of de Geallieerde zaak bewees dat deze groter geacht konden worden dan het nut dat voor Duitsland aan zijn handhaving was verbonden.

XCLag de zaak ten aanzien van Frederiks niet precies zo? Inderdaad. Maar er zijn belangrijke en kenmerkende verschillen tussen beide figuren. Hirschfeld was reëel en nuchter genoeg om in de tweede helft van de bezetting te beseffen dat hij aan de verdediging van zijn beleid een zware dobber zou krijgen; hij sloot zich niet af van alles wat uit de Londense wereld en ook uit de verzetskringen tot hem kwam: hij liet later op zijn eigen departement de verboden Geallieerde zenders afluisteren en kreeg er 'practisch iedere dag' een rapport van op zijn bureau"; ook zorgde hij er voor dat hij, vooral uit Zwitserland, buitenlandse kranten ontving; de voornaamste organen van de ondergrondse pers las hij 'vrij regelmatig'ê; hij wist óók dat enkele van zijn ambtenaren van begin' 44 af tal van geheime rapporten aan de regering te Londen lieten doorgeven. Maar vooral: hoezeer hij er ook van overtuigd was, een uiterst moeilijke en verantwoordelijke taak naar eigen beste weten te vervullen (en daarbij kan het hem wel enige voldoening gegeven hebben dat hij uit een particuliere bonnenvoorraad die hem door het Centraal Distributiekantoor ter beschikking gesteld was, deze en gene iets extra's kon toestoppenê) - anders dan Frederiks besefte hij dat die taak een delicaat karakter droeg en dat ze hem niet boven alle kritiek verhief maar juist kwets

1 Getuige H. M. Hirschfeld, dl. VII c, p. 803. H. M. Hirschfeld, 29 dec. I960. 3 A.v., 23 juni 1961.

171 [PDF]
ONDER CONTROLE

baar maakte. He was no fool - en misschien brak ook in later tijd iets van inzicht in hem door, dat hij in de jaren-zelf van de grote worsteling de voor Nederland positieve waarde van zijn beleid overschat had door geen acht te slaan op het voor Duitsland positieve kader waarin dat beleid van meet af aan geplaatst was.

XCZo willen wij althans verklaren dat hij niet lang voor zijn dood, mijmerend over zijn rol in de bezettingstijd, zei: 'Als men mij nu zou vragen: zou je het nog eens zo willen overdoen, zou ik zeggen: nee.'!

1 A.v., 4 maart 1961.

Indextermen: Hirschfeld, H. M.
172 [PDF]

Hoofdstuk 4: Werken voor de vijand

XC

XCNa ongeveer een jaar bezetting was een situatie ontstaan waarbij, volgens Duitse schatting, van elke tien arbeiders in de Nederlandse industrie zeven aan Duitse orders werkten die grotendeels door de directies met goedvinden van de Nederlandse overheid aanvaard warenl ; een aanzienlijk deel van die orders had betrekking op militaire goederen.

XCDe 'Aanwijzingen' hadden de productie van oorlogsmaterieel voor de vijand verboden.

XCHet Landoorlogreglement bevatte terzake een artikel (het befaamde artikel 52) waar tevoren al veel over te doen was geweest. Het luidde:

XC'Requisitiën in natura en persoonlijke diensten kunnen van de gemeenten of van de bewoners niet worden geëist dan ter voorziening in de behoeften van het bezettingsleger. Zij moeten in verhouding staan tot de hulpmiddelen van het land en van dien aard zijn dat zij voor de bevolkingen niet de verplichting medebrengen om aan de krijgsverrichtingen tegen hun vaderland deelte nemen.'

XCDe Tsaristische regering had in 1874 verder willen gaan: zij had op de conferentie van Brussel die wij eerder memoreerden, voorgesteld dat men niet alleen het deelnemen aan krijgsverrichtingen tegen hetvaderland volkenrechtelijk ongeoorloofd zou noemen, maar ook, veel ruimer, 'elke handeling die de vijand zou helpen bij het verwezenlijken van zijn oorlogsdoeleinden.' Die toevoeging was toen verworpen en het oorspronkelijke artikel, in 1874 voor het eerst geformuleerd, was in de twee versies van het Landoorlogreglement (1899 en 1907) ongewijzigd gehandhaafd. Het artikel was in de eerste wereldoorlog door de deelnemende landen, en weer in het bijzonder door Duitsland in bezet België, op ruime schaal overtreden: de Duitsers hadden het Belgische bedrijfsleven in hun oorlogsproductie in een mate ingeschakeld die met 'voorziening in de behoeften van het bezettingsleger' niets meer te maken had en van een redelijke verhouding tussen wat zij voor zichzelf opeisten en wat voor de Belgische burgerbevolking overbleef, was ook geen sprake geweest.

XC1 Zentralauftragstelle: 'Wirtschaftliche Leistung der besetzten niederldndischen Gebiete' (z.d., zomer 1941), p. 2 (Zast, A Ia).

173 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

XCLettend nu op de in 1874 verworpen toevoeging, had de Engelse volkenrechtsdeskundige prof Oppenheim in zijn handboek van het volkenrecht (waarvan na zijn dood de vijfde druk door een andere hoogleraar te Cambridge, prof. Lauterpacht, uitgegeven werd) een onderscheid gemaakt tussen militaire 'operaties'(operations) en militaire 'toebereidselen'(preparations); het inschakelen van de burgerbevolking bij military operations werd door hem verboden genoemd (dat was de volkenrechtelijk vastgestelde regel), maar, zo stond in 'Oppenheim-Lauterpach{ (in de jaren '30 het meest bekende en geraadpleegde handboek terzake) in een voetnoot te lezen: pogingen om dat verbod uit te strekken tot diensten die een verplichting inhielden om deel te nemen aan 'military preparations and the like' hadden tot dusver gefaald."

XC'Militaire toebereidselen en dat soort zaken' vormde geen erg zorgvuldige formulering, maar dat stimuleerde de Duitsers alleen maar om er zich bij herhaling op te beroepen; daarbij beweerden zij dan dat uit de constatering in 'Oppenheim-Lauterpacht": inschakeling van de burgerbevolking bij militaire toebereidselen is tot dusver niet verboden, voortvloeide: die inschakeling is dus geoorloofd. Dat Oppenheim en Lauterpacht beiden Joden waren, deerde hun niet; elk argument was goed om Nederlandse volkenrechtsdeskundigen over hun bezwaren heen te helpen. Dat dit van Duitse kant een louter politiek spel was, spreekt vanzelf: het volkenrecht interesseerde hun niet in het minst.

XCOok in de 'Aanwijzingen' was artikel yz genoemd: de inwoners van een bezet gebied mochten niet 'rechtstreeks deelnemen aan de krijgsverrichtingen tegen hun eigen land.' Wat hield dat nu in? 'Het kan soms moeilijk zijn te beoordelen', zo werd nader verklaard,

XC'wat al of niet als rechtstreekse deelneming aan de krijgsverrichtingen moet worden beschouwd. Daaronder moet zeker worden gerekend, en is dus ongeoorloofd, o.a. het werken in munitiefabrieken, in werkplaatsen voor de vervaardiging van militaire kleding en uitrusting e.d.; het graven van loopgraven, het aanleggen van versterkingen van welke aard ook ... ; het vervoer van troepen of van munitie en in het algemeen van zuiver militair materieel. Daarentegen moeten als geoorloofd worden beschouwd het herstellen van wegen, bruggen, gebouwen, transporten van niet-specifiek militaire aard en dergelijke werkzaamheden welke geacht kunnen worden in het belang van het maatschappelijk leven van de bevolking te zijn, ook al zou de vijand daarvan mede profiteren voor zijn oorlogvoering. Wanneer echter in bijzondere gevallen dergelijke werkzaamheden worden geëist met nagenoeg uitsluitend militaire bedoelingenOppenheim:dl.vijfdeuitgegeven doorLauterpachtp.voetnoot

1 L. II: druk, H. (1935), 352, 3.

174 [PDF]
OPNIEUW: DE 'AANWIJZINGEN'

(bijv. aanleg van strategische wegen of spoorwegen die van geen belang zijn voor de burgerbevolking), moeten deze werkzaamheden als ongeoorloofd worden beschouwd.' 1

XCNatuurlijk had de Nederlandse regering het volste recht om van een beknopte en nogal vage formulering in het Landoorlogreglement een eigen interpretatie te geven en deze bindend voor te schrijven. Duidelijk is intussen dat zij in die interpretatie veel verboden verklaard had dat onder' de militaire toebereidselen en dat soort zaken' viel waarvan in OppenheimLauterpacht nogalondoordacht opgemerkt was dat zij volkenrechtelijk niet verboden waren." Dit verschil tussen Oppenheim-Lauterpacht en de 'Aanwijzingen' was de Duitsers spoedig bekend en kwam hun ook zeer te stade, want met de 'Aanwijzingen' waren zij allerminst ingenomen. General kommissar Fischböck was nog maar enkele dagen hier toen hij het stuk in vertaling te lezen kreeg; op I juni constateerde hij in een bespreking dat de door de Nederlandse regering opgestelde voorschriften aan de Nederlandse autoriteiten 'mannigfache Widerstandsmöglichkeiten' boden. Fischböck verwachtte niet anders dan dat het ook tot dat verzet zou komen; het moest 'gegebenenfalls gegen holländische Proteste überwunden werden.'3

XCHet moet Fischböck wel meegevallen zijn, want slechts drie dagen later, op 4 juni, was dat verzet in hoofdzaak gebroken.

Winkelmans richtlijnen

XC

XCNagenoeg onmiddellijk na het binnentrekken der Duitse troepen werden Nederlandse autoriteiten met het probleem geconfronteerd, welke werkzaamheden ten behoeve van de Duitsers geoorloofd dan wel ongeoorloofd waren. De meeste bruggen over de grote rivieren lagen in het water; de Duitsers eisten dat zij onmiddellijk hersteld zouden worden. Op 15 mei besloot de directie van de Rijkswaterstaat, voorshands de verbindingen naardl. VII a, p.'Ik ken Lauterpacht goed', vertelde de Utrechtse hoogleraar in het volkenrecht, prof. dr. J. H.Verzijl inaan de Enquêtecommissie. 'Ik heb hem gezegd: wat hebt gij met die passagetoch een misère veroorzaakt in bezet Nederland ... Tot mijn verrassingkreeg is van Lauterpacht een briefje terug: Het doet mij werkelijk leed dat ik jullie zoveel hinder heb aangedaan en dat enkel door eenpassagedie ik heb overgenomen van Oppenheim. Het was helemaal niet zo bedoeld.' (a.v., VII c, p.Verslag,junivan een bespreking bij Fischböck opjuniA a).

1 4. 2 W. 3 3 1940, 1 69

175 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

het zuidwesten, waar de Duitsers bij hun offensief in België van zouden kunnen profiteren, niet te herstellen. Dit leidde tot een scherp conflict in Maastricht waar de Duitsers wensten dat hun eigen militaire hulpbrug over de Maas die zij in België dringend nodig hadden, door een houten noodbrug vervangen werd. Met een beroep op het Landoorlogreglement weigerden de Nederlandse autoriteiten en, op hun voorbeeld, ook de Nederlandse aannemers alle medewerking: een Duitse aannemer moest het karwei opknappen.'

XCMinder principieel handelde men in Eindhoven.

XCBij van Doorne's Automobielfabriek te Deurne die nagenoeg geheel voor defensie werkte (er stonden op dat moment 250 gedeeltelijk afgewerkte legerwagens), kwam al op 13 mei een Duits officier eisen dat een tiental Duitse militaire auto's gerepareerd zou worden; de directeuren, de gebroeders van Doorne, weigerden en wendden zich tot de burgemeester van Eindhoven; het gevolg was dat de voorzitter van de Eindhovense Kamer van Koophandel op 14 mei de directies van de voornaamste fabrieken, de Daf incluis, in vergadering bijeenriep. De voorzitter, kennelijk geheel onkundig van de 'Aanwijzingen' en door de burgemeester terzake ook niet voorgelicht, bracht alleen de Duitse eis over dat het werk overalonmiddellijk hervat moest worden. 'Er werden ons', aldus de gebroeders van Doorne, 'nog voorbeelden aangehaald van Belgische fabrieken die in 1914 geweigerd hadden te werken, waarna de directie werd doodgeschoten en waarna er een nieuwe directie werd aangesteld en er toch gewerkt werd.' In het gehele district Eindhoven werd de arbeid hervat, zij het bij de Daf met enige vertraging.ê

XCKort na de capitulatie begreep generaal Winkelman dat een duidelijke richtlijn voor het bedrijfsleven wenselijk was. Op zaterdag 18 mei deelde hij via de pers alle fabrikanten mee dat het werk aan eventuele defensie-orders onmiddellijk gestaakt moest worden. Diezelfde dag wendde zich evenwel de directie van Wilton-Fijenoord tot de burgemeester van Schiedam met de vraag of het gepermitteerd was, te gaan werken voor de Kriegsmarine; de Kriegsmarine had daar op aangedrongen. De burgemeester las de desbetreffende passage uit de 'Aanwijzingen' voor, maar de directie van de grote werf, waarin eenDuitser, C. Teschmacher, een dominerende plaats bekleedde, nam

XC1 C.}. Witteveen en G. Slotboom: 'Vernielingen en herstel van bruggen, wegen en vaarwateren' in Limburg 1940-1945 (1949), p. 50. 2 Bij de Daf werden alle in aanbouw zijnde producten op 27 mei in beslag genomen; de directie had toen de materialen voor de Nederlandse pantserwagens weten te verstoppen. (politie Eindhoven: p.v. inz. H. J. en W. A. van Doorne (IS maart 1946), p. 33-35. (Doc II-I72, a-rj). Evenals nagenoeg alle andere daarvoor in aanmerking komende be

176 [PDF]
WINKELMANS RICHTLIJNEN

met dat antwoord geen genoegen en de burgemeester van Schiedam ging twijfelen: waren, nu heel Nederland bezet was, de 'Aanwijzingen' nog wel geldig? Op advies van burgemeester Oud van Rotterdam die die vraag ook niet kon beantwoorden, belde hij de commissaris der koningin in ZuidHolland, van Kamebeek, op en deze verwees hem naar Winkehnan. Op zondagmorgen 19 mei ontving Winkelman dus de Schiedamse burgemeester, een directeur. van de Rotterdamse Droogdokmaatschappij én Teschmacher van Wilton-Fijenoord. Winkelman (er bestaat van hun gesprek geen betrouwbaar verslag) zei min of meer dat medewerking aan Duitse militaire orders verboden was maar dat men, als de Duitsers dwang zouden gaan gebruiken, die medewerking niet zou kunnen weigeren. Teschmacher haastte zich, het onderhoud in een brief aan de Schiedamse burgemeester te bevestigen; daarin deelde hij mee dat (hoewel er van Duitse dwang nog in het geheel geen sprake was) Wilton-Fijenoord onmiddellijk weer aan het werk zou gaan en de werf 'Gusto' te Schiedam, waar Nederlandse motortorpedoboten in aanbouw waren, eveneens. Bij beide bedrijven werd het werk aan de militaire projecten hervat.

XCDeze feiten raakten spoedig aan anderen bekend. Door Fentener van Vlissingen en Snouck Hurgronje werd Winkehnan gewaarschuwd dat er directies waren die zijn uitspraak als een vrijbrief beschouwden om militaire opdrachten voor de Duitsers uit te voeren. Winkehnan liet Teschmacher dus opnieuw bij zich komen, maar toen hij hem op 23 mei voor de tweede maal ontving, waren ook anderen present: generaal-majoor van Voorst tot Voorst, Snouck Hurgronje, prof. mr. J. P. A. François, adviseur van Buitenlandse Zaken voor volkenrechtelijke vraagstukken, ir. G. A. Kessler, presidentdirecteur van de Nederlandse Hoogovens, D. C. Endert, directeur van de Rotterdamse Droogdokmaatschappij (die toen het militaire werk nog niet hervat had) en vermoedelijk nog enkele andere grootindustriëlen uit de metaalsector. Die industriëlen hadden allen grote defensie-orders in bewerking en voor een deel daarvan moesten de Hoogovens het staal leveren. Kon, zo werd gevraagd, Winkehnan in afwijking van zijn op 18 mei gepubliceerde richtlijn niet goed vinden dat men de geplaatste orders ten behoeve van de Duitsers afmaakte? Winkelman weigerde: hulpverlening aan de vijand was, betoogde hij, strafbaar volgens de wet. 'u spreekt heel anders dan de vorige keer!' zei Teschmacher. 'Dan hebt u het verkeerd begrepen', antwoordde Winkehnan,

XC'en zal ik het nog eens zeggen. Als een man aan een werkbank staat en er komt een Duitser die hem zijn pistool op de borst zet en zegt: 'werk en anders schiet ikje neer', en die man gaat werken, zal ik hem dit niet kwalijk nemen. Men kan

177 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

niet verlangen dat iedereen een held is en zich laat doodschieten. Dat is overmacht, maar een opdracht voor een werk aanvaarden, is geen overmacht."

XCDe industriëlen gooiden het over een andere boeg: hoe konden zij hun arbeiders aan het werk houden? En moest men niet vrezen dat, als men blééf weigeren, de Duitsers Duitse arbeiders naar Nederland zouden overbrengen en de Nederlandse naar Duitsland deporteren? Winkelman antwoordde dat dit heel wel kon gebeuren maar dat hij desondanks niet kon aanvaarden, 'dat Nederlanders zouden arbeiden aan oorlogstuig waarmee wellicht Nederlanders zouden worden bestreden.' Dat laatste noemde van Voorst tot Voorst, die zich feller placht uit te drukken dan Winkelman, 'anti-nationaal' - een term waar de industriëlen aanstoot aan namen.

XCToen die industriëlen vertrokken waren, trachtten Snouck Hurgronje en prof. François Winkelman te bepraten: kon hij niet wat schappelijker zijn? Bleef hij zo strak, dan zou hij, zeiden zij, spoedig terzijde geschoven worden. Winkelman antwoordde daarop dat hij dat helemaal niet belangrijk vond: hij was niet bereid, zijn standpunt te wijzigen.

XCDe algemene indruk welke de industriëlen tijdens dit tweede gesprek op de generaal gemaakt hadden, was 'dat de heren gaarne bereid waren, de opdrachten van de bezetter uit te voeren.f Welnu, hij zou het hun als hoogste Nederlandse gezagsdrager niet gemakkelijk maken!

XCVier dagen later, op 27 mei, verzond hij de twee brieven waar wij al melding van maakten. Met verzoek zulks door te geven aan zijn collega's kreeg Kessler te horen dat 'het vervaardigen en repareren van oorlogsmaterieel ... ongeoorloofd' was (van 'strafbaar' repte Winkelman niet) en in een brief aan secretaris-generaal Ringeling maakte Winkelman duidelijk wat hij onder 'oorlogsmaterieel' verstond: wapens, munitie en oorlogsvoertuigen 'benevens alle voorwerpen welke uitsluitend kunnen dienen voor krijgsverrichtingen.' Dat woord 'uitsluitend' was hem gesuggereerd door zijn eigen juridische adviseur, kapitein Schepers, die, minder principieel denkend dan Winkelman, van opinie was dat men het economisch leven zo min mogelijk belemmeringen in de weg moest leggen en die trouwens spoedig een zo ruime interpretatie gaf aan Winkelmans brief dat hij er voor zorgde dat de KLM en Fokker verlof kregen, de motoren te repareren van deGetuigeG. Winkelman,dl. II c, p. 107.Gegevensover de besprekingen van 19 en 23 mei 1940in PRAC-Rotterdam: p.v. inz. Wilton-Fijenoord (19 dec. 1947), p. 3-10 (Doe 1-II99, a-r); EG-Amsterdam: p.v. zitting inz. WiltonFijenoord (9 dec. 1949),p. 4-7 (a.v., a-8); en F.Fentener van Vlissingen: 'De leiders van Nederlandse ondernemingen en hun moeilijkheden tijdens de bezetting'

1 H. 2 H.

178 [PDF]
WINKELMANS RICHTLIJNEN

neergeschoten Duitse transportvliegtuigen: 'Kunt ge aan de motoren zien of ze in een Rode-Kruisvliegtuig thuishoren of in een jager? Dat kon men natuurlijk niet. Daarom kon men', legde hij aan de Enquêtecommissie uit, 'niet verbieden, die motoren te revideren."

XCOp dezelfde dag waarop Winkelmans twee brieven uitgingen (27 mei), deed hij óók een besluit verschijnen waarbij het aan alle werkgevers verboden werd, de arbeid in hun onderneming blijvend of tijdelijk stop te zetten dan wel de arbeidsduur te verminderen tot minder dan zes-en-dertig uur. Het ontwerp voor dit besluit was van het departement van sociale zaken afkomstig. Het aantal ingeschreven, d.w.z. bij de overheid bekende, werklozen was sterk aan het stijgen: het zou eind mei van 2II 000 (eind april) geklommen zijn tot 325 000.2 Uit sociaaloogpunt was Winkelmans besluit dus heel wel verdedigbaar. Maar wat betekende het voor de bedrijven die tevoren aan Nederlandse defensie-orders gewerkt hadden? Zij mochten dat werk niet voortzetten - maar zij mochten evenmin massaalontslag verlenen; verkortten zij de werktijd tot zes-en-dertig uur, dan zou dat nog altijd betekenen dat zij hun arbeiders drie-kwart van het loon zouden uitbetalen zonder dat dit tot producten d.w.z. tot inkomsten voor de bedrijven zou leiden. Anders gezegd: de betrokken bedrijven zouden in korte tijd in de grootste fmanciële moeilijkheden komen te verkeren.

XCWilde men die moeilijkheden voorkomen, dan was er maar één oplossing: men moest doen of Winkel mans verbod ten aanzien van de defensie-orders en de algemene militaire productie niet bestond. Diegenen onder de betrokken industriëlen die zich als goede vaderlanders beschouwden, bevonden zich in een pijnlijk dilemma: wat hun door Winkelman als nationale plicht ingescherpt was, stond recht tegenover de mogelijkheid om de bedrijven normaal in stand te houden.

Overstag

XC

XCDe botsing met de Duitsers kon niet uitblijven. Zij vond plaats met dat deel van het Duitse apparaat dat opdracht had, onmiddellijk de nodige Wehr macht-orders in bezet Nederland te plaatsen en op hun uitvoering toe te zien: de Rüstungs-Inspektion. Op 22 mei had in Düsseldorf een bespreking plaatsgevonden tussen de chef van het Wehrwirtschafis und Rüstungs-Amt, General

XC1 Getuige]. D. Schepers, Enq., dl. VII c, p. 575, 577. 2 B. A. Sijes: De arbeidsineet. P·77·

179 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

leutnant Thomas en de eerste officier die hij naar Nederland wilde zenden, Oberstleutnant Preihert von Schrötter. De Duitse troepen hadden twee dagen eerder het Kanaal bereikt; voor Thomas stond vast dat Frankrijk de neder-: laag tegemoet ging. Daarna moest Engeland aangevallen worden, hetgeen betekende dat Kriegsmarine en LuftwaHe belangrijk versterkt moesten worden; daarbij, zei hij, moest de Nederlandse industrie als 'Unterliejerant' ingeschakeld worden.!

XCMet die opdracht arriveerde von Schrötter op 24 mei in Den Haag, twee dagen eerder nog dan Seyss-Inquart. Hij vestigde zijn bureau in het departement van defensie. Zijn eerste taak was, een overzicht te krijgen van wat aan Nederlandse militaire opdrachten in bewerking was. De gegevens waren bij Defensie aanwezig, maar secretaris-generaal Ringeling weigerde hem inzage te geven. Tegelijk bereikten von Schrötter berichten dat bij de meeste grote bedrijven het werk aan de Nederlandse defensie-orders gestaakt was. Hoe kon hij de bedrijfsdirecties het snelst bereiken? Hij besloot, zich te wenden tot hun organisatie.

XCDe Vereniging van Metaalindustriëlen telde in '40 negen-en-negentig leden; alle grote bedrijven in den lande waren er bij aangesloten. Voorzitter was een der bekendste groot-industriëlen: ir. M. H. Damme Sr. Damme was zestig jaar; acht-en-twintig jaar lang was hij al verbonden' aan de N.V. Werkspoor die grote bedrijven had in Amsterdam en Utrecht. Hij was er in '3 I directeur geworden, later president-directeur, maar hij was tevens, afgezien nog van andere functies op sociaal gebied, presidentcommissaris van de Hoogovens, van de Heemaf en van een ijzergieterij in Vaassen en voorzitter van de Nederlandse Verenigde Scheepsbouw Bureaux, een gemeenschappelijk constructiebureau van de grootste werven: WiltonFijenoord, de Rotterdamse Droogdokmaatschappij, de Nederlandse Scheepsbouwmaatschappij en de werf'De Schelde' te Vlissingen - kortom: Damme was een gezaghebbende captain of industry die op zijn beurt als president-directeur van Werkspoor te maken had met een raad van commissarissen waar weer andere kopstukken van het bedrijfsleven in zaten: Fentener van Vlissingen (directeur van de Steenkolenhandelsvereniging en president-commissaris van de Aku), mr. D. Crena de Iongh (president van de Nederlandse Handelmaatschappij); ir. A. H. Ingen Housz (directeur van de Hoogovens), ir. H. I. Keus (directeur vande Heemaf) en M. C. Koning (voorzitter van de raad van bestuur van de Koninklijke Paketvaartmaat(Neur.doc.

1 I 22.5' EC-469).

180 [PDF]
DE METAALINDUSTRIE

schappij) ; ook de directeuren van drie grote Indische ondernemingen en de president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen, prof dr. ir. J. Goudriaan, en een van de directeuren van de NS, ir. W. Hupkes, zaten in Damme's raad van commissarissen, samen met de commissaris der koningin in Noord-Brabant, van Rijckevorsel. Wij vermelden dit slechts als voorbeeld: in de directies en raden van commissarissen van de grootste Nederlandse ondernemingen kwam men, in telkens andere combinaties, veelal dezelfde namen tegen.

XCDamme was het, van wie op 26 of 27 mei door von Schrötter of door een van diens ondergeschikten geëist werd, onmiddellijk op te geven, welke defensie-orders bij zijn eigen bedrijf en bij de andere grote Nederlandse metaalindustrieën in bewerking waren. Damme gaf op 28 mei alle gewenste inlichtingen over Werkspoor door en verzocht diezelfde dag de leden van de . Metaalbond in Noord-Holland en Utrecht, zijn voorbeeld te volgen.' Het verstrekken van gegevens betreffende de defensie-orders betekende intussen nog niet dat men, in strijd met Winkelmans verbod, het werk aan die orders hervatte. Door Hirschfeld en Snouck Hurgronje gesteund, begon het bestuur van de Metaalbond met zich schrap te zetten. Dat was het laatste wat von Schrötter wenste. Hij riep de heren op I juni bijeen: Hirschfeld, Damme, Endert, Kessler, Teschmacher en J. B. Giljam, een van de directeuren van de machinefabriek en scheepswerf van P. Smit Jr. te Rotterdam. In dit gezelschap was Teschmacher de enige die zijn arbeiders het werk had laten hervatten. De overigen weigerden en vooral Kessler beet van zich af: hij had zich tevoren in de rechtspositie van een bezet gebied verdiept.ê Von Schrötter ging dreigen: werden de Duitse bevelen niet opgevolgd, 'dan zouden de directeuren vervangen worden door Duitse Kommissare. nog afgezien van de persoonlijke gevolgen voor de industriëlen zelf." Hoe zwaar woog dit dreigement? Dat wist men niet. Wat in '14 in België gebeurd was, noopte wel tot nadenken. Vooreerst besloot men tot nader beraad in eigen kring: twee dagen later, op 3 juni, kwamen de leden van de Metaalbond in Amsterdam en Rotterdam bijeen en daarop volgde diezelfde dag nog een gemeenschappelijke vergadering in Den Haag. Damme en Kessler werden er naar von Schtötter afgevaardigd en deze, zeker van zijn zaak, deed enkele kleine concessies. Hij dicteerde een ultimatum dat, zei hij, vóór de volgende dag 's middags om vijf uur door de Metaalbond

XC1 PRA-Utrecht: Résumé van onderzoek inzake Werkspoor (1948) (Doe II-90S, a-r); PRAe-Utrecht: p.v. M. H. Damme (18 febr. 1948) (a.v., a-z), 2 (Kon. Ned. Hoogovens) J. de Vries: Hoogovens Ijmuiden 1918-1968 (1968), p. 471. 3 PRAUtrecht: Résumé van onderzoek inz. Werkspoor, p. 6.

181 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

aanvaard moest worden - zo niet, dan zou hij ingrijpen. Het stuk telde vier punten:

XC'I. Die Wehrmacht tritt in die Verträge ein die zwischen der hollándischen Marine und den Werften abgeschlossen uiaren ... wobei vorausgesetzt wird dass die Geschutzröhre in den Werften nicht montiert werden' - die montage zou natuurlijk elders kunnen geschieden maar van Schrötter begreep dat hij zijn tegenspelers op een ondergeschikt punt tegemoet moest komen.

XC'2. Der Rûstungsinspekior wird versuchen davon abzusehen dass der hollán dischen Industrie neue Aufträge auf [ertiges Kriegsgerät erteilt werden, soweit es sich um SchusswafJen handelt' - iedereen begreep dat dit pogen, zo van Schrötter het al ondernam, geen succes zou hebben.

XC'3. Darüber hindus besteht die Bereitwilligkeit, zu prüfen, ob und inwieweit die niederldndische Industrie im Rahmen der Rohstoff/age ihre normale Produktion durchführen kann' - hiermee werd de niet-militaire productie bedoeld; van Schrötter zag zijn toezegging sub 3 natuurlijk als afhankelijk van de regeling sub I.

XC'4. Von dieser Vereinbarung sind die staatlichen Betriebe ausgeschlossen+ over de Rijkswerf en de Artillerie-Inrichtingen had de Metaalbond geen zeggenschap. Daarvoor moest van Schrötter zich tot de secretaris-generaal van defensie en tot de bedrijven-zèlf wenden.

XCDamme en Kessler legden het ultimatum op 4 juni aan de twintig belangrijkste leden van de Metaalbond voor die, alweer in Den Haag, in spoedvergadering bijeengeroepen waren. Er werd daar een brief aan von Schrötter opgesteld die door de leden zelf als een 'protest' beschouwd werd - eigenlijk was het dat niet. Geen enkele volkenrechtelijke opmerking kwam er in voor, evenmin werd er in gezegd dat het ontoelaatbaar was, Nederlanders te dwingen, wapens te produceren waarmee andere Nederlanders gedood konden worden - wèl werd van Schrötters dreigement, de Nederlandse directies door Duitse Kommissare te vervangen, er in vastgelegd en ook werd opgemerkt dat een dergelijk onder-toezicht-stellen voor Nederland nog kwalijker gevolgen zou hebben dan indien men op post bleef. Aan von Schrötter werd in de laatste paragraaf meegedeeld, 'dass die niederlandischen Betriebs/eiter, in der Versammlung anu/esend, aus den angeführten Gründen die i111 Protokoll [estgesetzten Richtlinien als Grundschlag zur Zusammenarbeit mit den Besatzungsautoritaten annehmen'2 - en dáár ging het om.

XCDamme en Kessler ondertekenden het stuk namens de aanwezigen; hun aller namen en functies werden in een presentielijst opgenomen die samen

XC1 Protocol o.m. in H. M. Hirschfeld: Herinneringen uit de bezettingstijd, p. 225. 2 Tekst in a.v., p. 224.

182 [PDF]
VON SCHRÖTTER KRIJGT ZIJN ZIN

met het 'protest' aan von Schrötter overhandigd werd. Seyss-Inquart kreeg een afschrift. Von Schrötters overwinning was kompleet en dat het bestuur van de Metaalbond de strijd die maar kort geduurd had, als geëindigd beschouwde, bleek uit het feit dat de leden die niet ter vergadering aanwezig geweest waren, geen afschrift van het 'protest' ontvingen en dat hun het stuk, als zij er om vroegen, bewust onthouden werd.! De directie van de vliegtuigfabriek 'Aviolanda' te Papendrecht kreeg vijf maanden later namens Damme te horen 'dat ieder voor zich maar moet bepalen welke houding hij zal aannemen."

XCEerder op die 4de juni was von Schrötter aanwezig geweest bij een bespreking die Snouck Hurgronje en Hirschfeld met Seyss-Inquart en Fischböck voerden. De twee Nederlandse secretarlssen-generaal wezen wèl, en met nadruk, op het volkenrechtelijk ontoelaatbare karakter van von Schrötters optreden. Zij wezen ook op de 'Aanwijzingen', 'een bindend richtsnoer voor de Nederlandse autoriteiten', zeiden zij. Von Schrötter las zijn 'concessies' voor: geschutlopen behoefde men op de werven niet te monteren en hij zou zijn best doen dat men geen nieuwe orders voor schietwapenen zou opleggen. 'Absoluut onvoldoende', riposteerden Snouck en Hirschfeld. De Reichskommissar, zich er terdege van bewust dat op dit kritieke moment duidelijkheid van hem verlangd werd, hakte de knoop door: wat von Schrötter gevraagd had, achtte hij 'niet onredelijk', het protest van Nederlandse kant nam hij dus voor kennisgeving aan: von Schrötters richtlijnen vormden voortaan zijn besluit. 'Van Nederlandse zijde werd nog nadrukkelijk verklaard dat van geen overeenkomst met de Nederlandse industrie sprake was, doch dat deze door dwang genoodzaakt werd, het besluit van de Rijkscommissaris te aanvaarden."

XCDrie jaar na de oorlog deed het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag de uitspraak dat' de intimidatie voortvloeiend uit de mededeling van von Schrötslag, 5 juni 1940, door H. M. Hirschfeld, tekst o.m. in zijn Herinneringen uil de bezettingstijd, p.

1 PRAe-Utrecht: p.v. M. H. Damme, p. 42. 2 Brief, II nov. 1940, van de alg. seer. van de Metaalbond aan de directie van 'Aviolanda' (Doe II-835, a-y). 3 Ver

183 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

ter' (inzake het inzetten van Duitse Kommissare) 'zelfs niet als poging tot bedreiging (kon) worden aangemerkt', doordat 'elk begin van uitvoering om aan de intimidatie kracht bij te zetten ten enenmale' had ontbroken; er was dus volgens het Hof geen sprake geweest van 'overmacht' in de zin van de wet.!

XCIn de juridische merites van deze uitspraak willen wij ons niet verdiepen. Wel willen wij opmerken dat in die eerste dagen van juni niet alleen geen enkele bedrijfsdirecteur maar ook geen enkele secretaris-generaal slachtoffer werd van uitgevoerde dreigementen. Wil men constateren dat de Metaalbond en het college van secretarissen-generaal voor het menselijk en volkenrechtelijk ongeoorloofde Duitse optreden snel bezweken zijn (dàt op een moment waarop de Duitsers hun offensief van Noord-Frankrijk uit nog niet eens ingezet hadden), dan zou die constatering enige steun kunnen vinden in het feit dat, merkwaardig genoeg, Hitler de instructie gegeven had, het Nederlandse bedrijfsleven 'unter Beachtung der Haager Konvention einzuschal ten. Das bedeutet' , legde generaal Thomas op 6 juni in Berlijn aan vier-entwintig officieren van de Wehrmacht uit, 'dass auf die Bevölkerung und wirt schaftenden Kreise kein Zwang zur Fertigung von Kriegsgerät ausgeübt werden darf.'2

XCWat volgde, was een achterhoedegevecht van secretaris-generaal Ringeling en generaal Winkelman. Ringeling was nog in functie en aan Winkelman was door de Duitsers, die er zich van bewust waren dat het verzet in de eerste plaats van hem uitging, op 3 juni wel meegedeeld dat hij zich voortaan alleen met de demobilisatie van de Nederlandse krijgsmacht mocht bezig houden, maar de generaal wenste die taakbeperking te interpreteren zoals het hem beliefde.

XCOp dezelfde dag waarop von Schrötters ultimatum door de Metaalbond aanvaard werd (4 juni), herhaalde Ringeling het door Winkelman al uitgesproken verbod (geen werk aan de defensie-ordersl) en deed de commandant luchtverdediging, generaal P. W. Best, een rondschrijven uitgaan waarin hij ter attentie van bedrijven als Hazemeyer en Philips uitgebreid uit dep. 6.6.40 über die rüstungswirtschajtliche Ausnützung det Niederlande' (Neur. doe. EC

1 BG-Den Haag: Sententie inz. de directie van Wilton-Fijenoord (19 maart 1948), 34 (Doc 1-II99, a-z). 2

184 [PDF]
ACHTERHOEDEGEVECHT

'Aanwijzingen' citeerde.' Een dag later, 5 jnni, deed Winkelman aan de Amsterdamse scheepswerf van de Vries Lentsch weten dat het werk aan de Nederlandse mijnenveegsloepen die er in bestelling waren, niet hervat mocht worden. De Vries Lentsch had terzake op 27 mei een overeenkomst met de Duitsers gesloten maar hij voelde zich, had hij aan Winkelman geschreven, 'zeer bezwaard door deze kwestie'; hij had 'de indruk gehad' dat hij bij weigering afgezet zou worden. Winkelman wees hem op de volkenrechtelijke bepalingen. 'Overwegingen ... betreffende het in uw plaats stellen van een ander en omtrent de uit een weigering wellicht dreigende werkloosheid' (bedrijfssluiting dus) 'moeten', zo voegde hij daaraan toe, 'voor de aangehaalde rechtsregel wijken.l"

XCNatuurlijk wist Winkelman ook van de 'overeenkomst' af die von Schrötter met de Metaalbond getroffen had. Direct gezag over de leden van die bond had hij niet - maar wèl over hun personeelsleden voorzover deze groot-verlofgangers waren. Hij liet dus op 10 juni binnen het militair apparaat een rondschrijven verspreiden waarin hij verzocht, speciaal alle reserveofficieren, ook als zij al met verlof waren, te wijzen op art. roz.lid I van het Wetboek van Strafrecht: 'Met gevangenisstrafvan ten hoogste vijftien jaar wordt gestraft hij die opzettelijk in tijd van oorlog de vijand hulp verleent of de staat tegenover de vijand benadeelt."

XCTwee dagen later (12 jnni) werd de generaal door Seyss-Inquart gedwongen, bekend te maken dat hij de 'bevelen en aanwijzingen' welke hij na 3 juni met betrekking tot de Nederlandse industrie gegevenhad, introk": hij handhaafde dus zijn instructies van 18 en 27 mei, maar dat was van weinig betekenis: het bedrijfsleven deed al alsof zij niet langer bestonden. Bests rondschrijven van 4 jnni werd ingetrokken door een brief van het departement van defensie d.d. 17 jnni; ze was ondertekend door een 'waarnemend secretaris-generaal' .

XCRingeling was uit zijn positie verwijderd.

Ringeling en de Artillerie-Inrichtingen

XC

XCSecretaris-generaal Ringeling was, wij vermeldden dit reeds, vóór de eerste wereldoorlog zeven jaar verbonden geweest aan de Artillerie-Inrichtingen.

1 Tekst in Doe I-734, a-4. 2 Brief, 27 mei I940, van G. de Vries Lentsch Jr. aan Winkelman en antwoord, 5 juni I940, van Winkelman (Doe II-72Ó, a-3). • Tekst in DocI-I898 A, a-5. 4 Tekst in dl. II a, p. I44.

185 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

Zij vormden een staatsbedrijf; voorzitter van de directie was ir. F. Q. den Hollander die tevoren een aantal jaren bij de Staatsspoorwegen in Indië gewerkt had. Het bedrijf was met een aanzienlijke eigen wapenproductie bezig geweest; het had bovendien voor de toelevering van allerlei onderdelen, soms ook voor de leverantie van munitie, met ca. honderdvijftig Nederlandse firma's ongeveer 1500 contraeten gesloten. Na de capitulatie zette den Hollander de productie stop; hij annuleerde alle contracten.

XCAl op 20 mei kreeg hij de eerste Duitsers op bezoek. Den Hollander toonde hun de fabrieken bij de Hembrug en in Delft, waar zich een tweede vestiging van de Artillerie-Inrichtingen bevond, en hij introduceerde de Duitse heren ook bij een van zijn belangrijkste toeleveringsbedrijven: de fa. J. B. van Heyst & Zn. te Den Haag waar granaathulzen gedraaid werden. Er werd bij die gelegenheid afgesproken dat van Heyst 'eventuele opdrachten' via de Artillerie-Inrichtingen zou ontvangen! - opdrachten waren er dus nog niet en het kan zijn dat de gehele afspraak buiten den Hollander om gemaakt werd; het kan óók zijn dat deze op dat moment verschil maakte tussen de particuliere bedrijven en het staatsbedrijf. Hij kende de 'Aanwijzingen' niet, maar zijn gehele gevoel verzette er zich tegen dat zijn staatsbedrijf wapens voor de Duitsers zou gaan produceren. De Artillerie-Inrichtingen bleven dus stilliggen. Voor Winkelman en Ringeling, onder wie het bedrijf ressorteerde, sprak dat vanzelf. Regelmatig kreeg den Hollander opgewonden officieren van de Rüstungs-Inspektion op bezoek; steeds in het Nederlands sprekend (er moest een tolk aan te pas komen), maakte hij hun dan duidelijk dat hij van zijn uit Den Haag ontvangen instructies niet kon afwijken.

XCUiteraard kwamen Winkelman, Ringeling en hij veel zwakker te staan toen de particuliere metaalnijverheid de Duitse militaire orders aanvaard had en het college van secretarissen-generaal zich bij dat feit had neergelegd. Toen het college met de vraag geconfronteerd werd of men het staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen stimuleren moest tot een andere houding dan die welke de particuliere metaalnijverheid al ingenomen had, trad verdeeldheid aan de dag. Tenkink vond, dat men 'zoveel mogelijk het been stijf moest houden'2 en dat was bij uitstek de overtuiging van Ringeling, die de restrictie 'zoveel mogelijk' overbodig achtte - en bij Ringeling lag de verantwoordelijkheid. Kunt u niet goed vinden, zo werd hem in de vergaderingen gevraagd, dat de Artillerie-Inrichtingen wèl de productie hervatten maar dat de Duitsers beloven, de wapens niet tegen Nederlanders te gebruiken? Of kunt u niet goed vinden dat er alleen maar onderdelen vervaardigd worden

XC1 Notitie, 22 mei 1940, uit het archiefvan de fa. van Heyst (Doc II-pI, a-I). 2 Getuige J. C. Tenkink, Enq., dl. VII c, p. 584.

186 [PDF]
DE AR TILLE RIE-INRICHTINGEN

waarmee men op zichzelf niemand doden kan? Ringeling vond dat 'spitsvondigheden'i! Zijn besluit stond vast: onder zijn verantwoordelijkheid zouden de Artillerie-Inrichtingen niet opnieuw gaan produceren. 'Daartegen hielp bij hem', aldus Snouck Hurgronje, 'generlei juridisch argument of juridische constructie.P

XCAan Ringeling maakte het zwichten van de Metaalbond alleen maar duidelijk dat men bij de Artillerie-Inrichtingen precies moest weten waar men aan toe was: op 10 juni gafhij den Hollander opdracht, bij een eventueel Duits bevel om het bedrijf weer in werking te stellen, persoonlijk en met zijn gehele bedrijfskader de arbeid neer te leggen. Daags daarna beriep den Hollander zich jegens von Schrötter op deze instructies, von Schrötter waarschuwde Seyss-Inquart en deze greep onmiddellijk in. Nog diezelfde dag kwam een Duits officier Ringeling meedelen dat hij zijn werkzaamheden terstond moest beëindigen. Maar ook tegen Winkelman werden maatregelen genomen. Seyss-Inquart wist dat de generaal het door Ringeling ingenomen standpunt goedgekeurd had. Hij werd dus ter verantwoording geroepen, maar merkte nuchter op dat hij alleen maar uitdrukking gegeven had aan zijn 'persoonlijke mening'. Op de avond van die bewogen dag belde Ringeling den Hollander op. 'Totaal verslagen' zei hij, aldus den Hollander, 'Ik ben er uit gezet! Ik zei toen: Het enige wat ik kan doen, is je van harte feliciteren want ik zit er nog in."

XCKort tevoren had den Hollander op aanraden van Snouck Hurgronje de landsadvocaat, mr. G. W. van der Does, als juridisch adviseur aan zijn bedrijf verbonden. Dat van der Does meer en meer naar de 'Nieuwe Orde' overhelde, was althans aan den Hollander niet bekend. De landsadvocaat zou eind juni tegen een Duitse relatie woordelijk zeggen dat hij het als zijn taak zag, 'Beamte über juristische Gewissensbisse hinwegzuhelfen.'4 Toen hem nu door den Hollander gevraagd werd, na te gaan of wapenproductie door de Artillerie-Inrichtingen volkenrechtelijk geoorloofd was, toog hij met ijver aan het werk. Hij wist van het volkenrecht nagenoeg niets, maar de bibliotheek van het Vredespaleis kon hem aan een exemplaar van het Landoorlogreglement helpen. Artikel 52 maakte hem duidelijk dat de Duitsers als bezetters in beginsel alles mochten eisen wat zij wilden als het maar voor 'de behoeften van het bezettingsleger' was. Maar er kwam een kink in de kabel: bij een toevallige ontmoeting op straat werde.lander, Enq., dl. VII c, p. 633. • 'Bericht über die Vorgänge in den politischen Kreisen der Niederlande' (4 juli 1940), p. 12

1 Brief, 28 juni 1960, van Ringeling. 2 Brief, 14 juni 1940, van Snouck Hur gronje aan Seyss-Inquart (eNO, Csg, stukken 1940). 8 Getuige F. Q. den Hol

187 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

hij door de Leidse hoogleraar in het volkenrecht, prof. mr. B. M. Telders, op de 'Aanwijzingen' attent gemaakt - daar had van der Does nooit van gehoord. Hij ging ze lezen en ze vormden wel een vervelend geval: wapenproductie werd uitdrukkelijk verboden. Gelukkig, er was hulp op komst. Van der Does was nog met zijn advies bezig, toenhij van SnouckHurgronje, die van harte hoopte dat den Hollander zijn verzet zou opgeven, een notitie ontving van prof. François met 'afschrift van een passage uit het gezaghebbende werk van Oppenheim-Lauterbach" - een passage die de haastige van der Does (de naam Lauterpacht nam hij niet eens goed in zich op) hoogst welkom was. De conclusie die Snouck Hurgronje van hem in een brief van 13 juni ontving, kwam hierop neer dat de 'Aanwijzingen' niet langer van kracht waren: 'De bezettingsautoriteiten', schreef van der Does, 'kunnen in hun systeem nooit een gebondenheid aan dergelijke 'Aanwijzingen' van een vroegere regering erkennen en m.i. terecht niet.'2 Dat 'terecht niet' spreekt boekdelen.

XCHet is niet onaannemelijk dat van der Does rechtstreeks of via een tussenpersoon ook de Duitsers attent maakte op zijn 'vondst': als zij met hun eis aan de Artillerie-Inrichtingen maar binnen het gebied bleven van de military preparations en het zo formuleerden dat zij uitsluitend in 'de behoeften van het bezettingsleger' wilden voorzien, was alles volkenrechtelijk prima in orde. Het is in elk geval merkwaardig dat den Hollander zes dagen later, op 19 juni, tien minuten voor hij zich volgens oproep naar Generalkomrnissar Schmidt zou begeven, een stuk van de Rüstungs-Inspektion ontving waarin zijn bedrijf onder beroep op artikel 52 van het Landoorlogreglement gevorderd werd voor 'de behoeften van het bezettingsleger'. 'Wat doet u nu?' vroeg Schmidt hem. 'Ik antwoordde hem', aldus den Hollander, 'dat, ook al zou hij mij deporteren, ik zelf niet bereid was voor Duitsland te werken, en dat ik mijn ontslag nam'ê - dat laatste niet onmiddellijk: Den Hollander verklaarde zich wèl bereid om het bedrijf weer op gang te brengen.'

XCTwee dagen later sprak hij aan 'de Hembrug' zijn personeel toe. Hij zei dat hij weg zou gaan; hij zei ook, waarom. Hij ging niet 'staan opruien; dat was', legde hij de Enquêtecommissie uit, 'helemaal niet in de geest hoe het in Den Haag ging. Ik wist wel dat ik daar met mijn klompen niet doorheen kon lopen. Ik wist ook niet, wat ik anderen zou aandoen. Ik heb die

1 POD-Den Haag: p.v. G. W. van der Does (12 sept. 1945), p. 1-2 (Doe II':'pI, a-r). 2 Brief, 13 juni 1940, van G. W. van der Does aan Snouck Hurgronje (Doe 1-734, a-a), sF. Q. den Hollander: '1940-1945', p. 3-4 (a.v.). • POD-Den Haag: p.v. F. Q. den Hollander (I sept. 1945), p. 7 (Doc II-pI, a-r),

188 [PDF]
DE ARTILLERIE-INRICHTINGEN

mensen echter sterk in de mond gegeven: als ik jullie was, deed ik hetzelfde en ging ik weg 1'1

XCTot den Hollanders diepe teleurstelling namen er van de zevenduizend man personeel slechts twee ontslag: een Joodse ingenieur en een administratief ambtenaar. De overigen deden via de personeelsraad een klemmend beroep op hem om zijn functie te blijven vervullen.ê Ook anderen deden zulks, in de eerste plaats Snouck Hurgronje die toch, zo hield van der Does hem voor, 'de hoeksteen van de Nederlandse samenhang' was" - en den Hollander kwam 'na dagen en nachten van zware strijd'! van zijn besluit terug: nog geen week nadat hij het personeel toegesproken had, deed hij het in een bekendmaking+ weten dat hij als directeur-voorzitter aanbleef. Hoe hij er in slaagde, in die functie de Duitsers te dwarsbomen, komt straks ter sprake.

XCAan het op-non-actief-stellen van hun ambtgenoot Ringeling verbonden de overige secretarissen-generaal geen consequenties. Geen wonder: met uitzondering wellicht van Tenkink waren zij allen van mening dat Ringeling de zaken nodeloos op de spits gedreven had. Bovendien had Seyss-Inquart het tactisch aangepakt: Ringeling was niet 'ontslagen' maar mocht alleen niet meer op zijn departement komen. De Reichskommissar vond zelfs goed dat hij voorlopig (Snouck Hurgronje had daarop aangedrongen) de vergaderingen van het college van secretarissen-generaal bleef bijwonen. Ringeling deed dat tot begin september, zwijgend. Toen werd hij ontslagen en trok hij zich als ambteloos burger terug; contacten met het georganiseerde verzet kreeg hij toen oflater niet."

XCLouter tegen zijn behandeling (hij had zich niet eens kunnen verantwoorden) werd door de secretarissen-generaal in een brief aan Seyss-Inquart geprotesteerd. De Reichskommissar beloofde beterschap: hij zou voortaan, als zich nog zo iets voordeed, de betrokkenen horen. Alles leek dus weer pais en vree en in die omstandigheden hadden de secretarissen-generaal er ook geen bezwaar tegen dat landsadvocaat van der Does zich enkele weken later bij het fascistisch Nationaal Front van Arnold Meyer aansloot; de vergade4 F. Q. den Hollander: '1940-1945', p. 4. • Tekst: Enq., dl. VII c, p. 634. 6 c.

1 Getuige F. Q. den Hollander, dl. VII c, p. 634. 2 Tekst: a.v. 3 Brief, 24 juni 1940, van G. W. van der Does aan F. Q. den Hollander (Doc.I-734, a-4).

189 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

ring sprak bij die gelegenheid' als haar mening uit, dat het vertrouwen in de landsadvocaat hierdoor geenszins geschokt zal worden." Wij nemen aan dat toen, althans bij allen die van die zaak afwisten, nog de dankbare herinnering leefde aan het advies waarmee van der Does het hinderlijke volkenrecht tot het uiterste uitgerekt had. Maar ook andere adviseurs van de secretarissengeneraal waren daar niet afkerig van.

Vliegvelden voor de 'Luftwaffe'

XC

XCVrijwel onmiddellijk na de capitulatie begonnen de Duitsers op verscheidene plaatsen te eisen dat de Nederlandse vliegvelden die tijdens de meidagen als gevolg van de bombardementen en van de gevechten zwaar beschadigd waren, hersteld zouden worden; dat proces was nog maar nauwelijks aan de gang of er bleek dat het de Duitsers niet aileen om herstel te doen was: enkele vliegvelden moesten belangrijk uitgebreid worden, bij andere diende men binnen het bestaande areaal nieuwe landingsbanen aan te leggen. De bedoeling van dit alles was zonneklaar: de Luftwaffe wilde ook op Nederlands gebied bases bezitten om Engeland, als het het hoofd niet in de schoot legde, te bombarderen. Natuurlijk was het denkbaar dat de Duitsers hier of daar van een enkel vliegveld, Schiphol bijvoorbeeld, ook gebruik zouden maken voor hun burgerluchtverkeer, maar de situatie als geheel werd gedekt door de passage uit de 'Aanwijzingen' die wij al citeerden: wanneer de vijand 'in bijzondere gevallen' van de burgerbevolking werkzaamheden zou eisen 'met nagenoeg uitsluitend militaire bedoelingen (bijv. aanleg van strategische wegen of spoorwegen die van geen belang zijn voor de burgerbevolking)', dan moesten deze werkzaamheden 'als ongeoorloofd worden beschouwd'. Van vliegvelden werd in die passage niet gerept; ze was in haar strekking overigens duidelijk genoeg.

XCIn overeenstemming met WinkeImans instructies begon de genie met aan de aannemers die vóór de meidagen bezig geweest waren vliegvelden te verbeteren (Bergen bijvoorbeeld), te gelasten, die werkzaamheden onmiddellijk te staken. Het eerste conflict deed zich, voorzover bekend, in Gouda voor; daar werd van de burgemeester, mr. dr. K. F. O. James, mede1 Csg: Notulen, rz juli 1940. Hoe misplaatst dat vertrouwen was, bleek nog eens extra uit het feit dat van der Does begin '41 de NSB'er d'Ansembourg in een persoonlijk schrijven hartelijk gelukwenste met zijn benoeming tot commissaris van de provincie Limburg: 'Nu zijn voor Nederland de grote veranderingen gekomen' ,juichte hij. (brief, 14 febr. 1941, van G. W. van der Does aan d'Ansembourg (NSB,

190 [PDF]
SCHIPHOL

werking gevraagd voor het inschakelen van arbeiders bij het herstel van het vliegveld Ypenburg; met een beroep op het Landoorlogreglement weigerde hij.! In Amsterdam daarentegen (waar, gelijk vermeld, niemand er aan dacht dat een stuk als de 'Aanwijzingen' bestond) ging de dienstvan Publieke Werken er met toestemming van het gemeentebestuur nagenoeg onmiddellijk toe over om het vliegveld Schiphol weer bruikbaar te maken; ook grote aannemers werden ingeschakeld, waaronder de Amsterdamse Ballastmaatschappij. Het werk werd door een Duitse Eau/eiter gedirigeerd maar toen deze aan de op Schiphol aanwezige inspecteur van Publieke Werken, H. Pathuis, een tekening liet zien waarin de uitbreiding van het vliegveld aangegeven was, maakte Pathuis tegen die uitbreiding onmiddellijk bezwaar; bovendien waarschuwde hij de directeur van Publieke Werken en de burgemeester van de hoofdstad, dr. W. de Vlugt.ê De Vlugt ging persoonlijk naar generaal Winkelman en werd door hem ontvangen op de dag (27 mei) waarop de brieven uitgingen waarin de generaal het Nederlandse bedrijfsleven verbood, oorlogstuig te produceren (wapens, munitie en oorlogsvoertuigen 'benevens alle voorwerpen welke uitsluitend kunnen dienen voor krijgsverrichtingen').

XCDe Vlugt vertelde Winkelman nauwkeurig wat op Schiphol gaande was. Wij nemen aan dat de generaal zijn juridische adviseur, kapitein Schepers, raadpleegde en dat deze hem er op wees dat men in elk geval niet kon stellen dat Schiphol 'uitsluitend' voor krijgsverrichtingen zou dienen. Winkelman zocht evenwel ook contact met generaal van Falkenhausen en deze bevestigde hem dat de Lufthansa Schiphol nodig had voor de civiele verbindingen met Berlijn. De Vlugt werd er dus op 28 mei door Winkelman van verwittigd dat het werk op Schiphol kon doorgaan, aangezien 'gebleken was dat de gevorderde werkzaamheden ten bate strekten van de burgerlijke luchtvaart'."

XCOp Schiphol-zelf bleek heel iets anders: zeker, het vliegveld werd door Duitse verkeersvliegtuigen gebruikt, maar veel meer door Duitse jagers en bommenwerpers - intussen werden de startbanen verlengd en begon men met het bouwen van grote reparatiewerkplaatsen en het aanbrengen van camouflage. De directie van de N.V. Aarmemingsrnij. v/h Hillen & Roosen die in een scherp conflict met de Duitsers lag omdat zij weigerde, het werk op het vliegveld Bergen te hervatten, was stomverbaasd toen zij bij een

1 K. F. O. James: 'Aantekeningen', p. 8 (Doc 1-809 A, a-I). 2 BG-Amsterdam: p.v. zitting inz. A. F. en C. F. de Vilder (18 maart 1946), p. 13 (BRve, Arnhem 6/1951), getuige H. Pathuis. 3 Brief, IS juni 1940, van W. de Vlugt aan Snouck Hurgronje, aangehaald in POD-Amsterdam, bureau Vooronderzoek collaboratie : in in (1946), p. 53.

191 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

bezoek aan Schiphol constateerde, dat Publieke Werken van de gemeente Amsterdam leiding gaf bij 'het dichten van de gaten in het veld, camoufleren van startbanen enz.'!

XCEind mei kwam de zaak voor het college van secretarissen-generaal.

XCOok in Leeuwarden was gebleken dat de Duitsers het daar gelegen vliegveld belangrijk wilden uitbreiden. De burgemeester had zich tot de commissaris der koningin, Harinxma, gewend, en deze had de vraag of medewerking aan die uitbreiding geoorloofd was, aan secretaris-generaal Frederiks voorgelegd; Frederiks stelde haar in het college van secretarissengeneraal aan de orde. 'Het geldt hier', zo werd in de notulen van 3 I mei nogal duister vastgelegd, 'afgescheiden van de volkenrechtelijke kant, een principiële kwestie die eventueel een ongunstig precedent zou kunnen vorrnen.P Aan welk 'ongunstig precedent' dacht men? Wij veronderstellen dat het college dat zeer bezorgd was over de snelle groei van het aantal werklozen, zich afvroeg hoe men een verdere groei zou kunnen voorkomen indien men zich op volkenrechtelijke gronden ging verzetten tegen het tewerk stellen van Nederlanders bij arbeidsintensieve projecten als de uitbreiding van vliegvelden. Maar hoe liet zich dat rijmen met het verbod dat in de 'Aanwijzingen' vervat was?

XCDriemaal kwam de zaak in het college ter sprake: op 3 I mei en op 3 en 7 juni. De twee volkenrechtelijke adviseurs die aan de discussies deelnamen, kapitein Schepers en prof. François, betoogden beiden, de 'Aanwijzingen' naast zich neerleggend, dat er volkenrechtelijk geen enkel bezwaar bestond. François die in het algemeen geneigd was, het volkenrecht zo te interpreteren dat het college van secretarissen-generaal er zo min mogelijk last mee kreeg, beriep zich op 'het geweldige gezag van Oppenheim' en zette uiteen dat de 'Aanwijzingen' buiten het kader van het Landoorlogreglement vielen" - hij speelde, anders gezegd, het Landoorlogreglement tegen de 'Aanwijzingen' uit." Schepers zette een kronkelredenering op: wel was het duidelijk dat de Duitsers die vliegvelden ook, en vermoedelijk voornamelijk, voor offensieve doeleinden zouden gebruiken, maar dat kon men niet 'bewijzen' en lag het dan niet zo, dat die vliegvelden tegelijk de functie hadden van een soort garage voor de Luftwaffe?'Er was', zei hij de Enquêtecommissie, 'geen principieel verschil tussen het maken van vliegvelden en het bouwen van kazernes'6

XC1 Brief, 3 juni 1940, van Hillen & Roosen aan de eerstaanwezend ingenieur der genie te Haarlem (a.v., p. 25). De datum van de briefwordt in het rapport abusievelijk als 7 juni aangegeven. 2 Csg: Notulen, 31 mei 1940. 8 Getuige J. P. A. François, Enq., dl. VII c, p. 330. 4 Getuige]. C. Tenkink, a.v., p. 585. Tenkink noemt François niet maar het is duidelijk dat hij op hem doelde. s Getuige]. D.

192 [PDF]
VLIEGVELD LEEUW ARDEN

François was het daar geheel mee eens: 'Daar kunnen wij niet tegen protesteren', zei hij.!

XCSommige secretarissen-generaal opperden bezwaren: Trip vreesde dat de financiële lasten (Nederland zou alles moeten betalen) veel te zwaar zouden worden, Tenkink en zijn raadadviseur Hooykaas protesteerden levendig (Hooykaas betwijfelde of de zaak in Oppenheim-Lauterpacht wel goed gesteld wasê) en Ringeling veegde het betoog van Schepers van de tafel met de opmerking dat het 'een reuze verschil' maakte 'of men een kazerne bouwt waar soldaten in moeten, of vliegvelden; die zijn identiek met het vliegen; soldaten kunnen in ieder willekeurig huis worden ondergebracht."

XCOmtrent de opinies van andere leden van het college van secretarissengeneraal zijn geen gegevens beschikbaar, maar wij nemen aan dat het feit dat de beide volkenrechtsdeskundigen hetzelfde standpunt vertolkten, op velen hunner indruk maakte. Hoe dat zij: Harinxma ontving daags na het beraad van 7 juni telegrafisch bericht van secretaris-generaal Frederiks dat tegen het werken aan het vliegveld Leeuwarden volkenrechtelijk geen bezwaar bestond" en burgemeester rle Vlugt van Amsterdam die, opnieuw gealarmeerd door inspecteur Pathuis, enige tijd later Snouck Hurgronje om 'een duidelijke, scherpomlijnde uitspraak' gevraagd had, kreeg op 22 juni van Frederiks te horen dat het werk op Schiphol niet in strijd was met 'het positieve volkenrecht ... Dit geldt naar de mening van de heer Snouck Hurgronje te meer, waar het vliegveld Schipholook voor het burgerlijk verkeer dienst doet." Pathuis had er diezelfde dag (22 juni) genoeg van en toen Schiphol een dag later door de Engelsen gebombardeerd werd waarbij enkele arbeiders het leven verloren, was dit voor de gemeente Amsterdam aanleiding, het werk op het vliegveld neer te leggen; tegelijk trokken zich drie aannemersfirma's terug."

XCIn de wereld dier aannemers hadden de bestaande aannemers- en patroonsbonden samen met o.m. de Nederlandse Vereniging van Wegenbouwers

XC1 A.v., p. 577. 2 Getuige]. P. Hooykaas, a.v., p. 601-02. a Getuige C. Ringeling, a.v., p. 607. 4 F. Volker: 'Verslag' (9 juni 1940) (Doe 1-1815 A, a-I). 5 Brief, 21 juni 1940, van Frederiks aan W. de Vlugt (Rapport collaboratie bouwnijverheid, p. 54)· 6 BG-Amsterdam: p.v. zitting inz. A. F. en C. F. de Vilder, p. 14 (getuige H. Pathuis).

193 [PDF]
WERKEN VOÖR DE VIJAND

eind mei' 40 een federatie opgericht: de Federatie Werkgevers Bouwbedrijf, en het was bij haar secretariaat dat op 7 juni een brief binnenkwam van de fa. Hillen & Roosen die verslag deed van de moeilijkheden die zij op het vliegveld Bergen ondervonden had: volgens instructie van de genie had men het eigen hulpmaterieel van Bergen willen ophalen; de Duitsers hadden dat met geweld verhinderd en hun Bauleitung had van 'sabotage' gesproken.'

XCWat te doen?

XCHet dilemma waarvoor men meende te staan, werd later aldus weergegeven:

XC'Ofwel de werken aan de vliegvelden voortzetten, c.q. de geëiste nieuwe werken uitvoeren, ofwel weigeren met als gevolgen: inbeslagneming van materieel, dus practisch stillegging van het bedrijf, tewerkstelling van de arbeiders in Duitsland of hier te lande in dienst van degenen die wel bereid waren voor de bezettende macht te werken, het verplaatsen van de moeilijkheden naar de ingenieurs en de overige leden van de staf der grote maatschappijen, wier financiële onafhankelijkheid veelal geringer was dan die hunner directies, de totale ontwrichting van de personeelsorganisaties en tenslotte voor de leidende personen die weigerden: veroordeling wegens sabotage.' 2

XCHet bestuur van de Federatie besloot, secretaris-generaal Hirschfeld te raadplegen en samen met de secretaris, mr. B. Bouman, zochten twee bestuursleden: ir. 1. Doedes (voorzitter van de Federatie en president-directeur van de Hollandse Betonmaatschappij) en A. F. de Vilder (een van de twee directeuren-bestuurders van de Amsterdamse Ballastmaatschappij) Hirschfeld op 14 juni op. Hirschfeld zette hun uiteen dat vliegvelden gelijkgesteld konden worden aan stations en spoorwegen (de argumentatie van Schepers en François), maar, voegde hij er aan toe, het was mogelijk dat de Nederlandse regering het werk aan die vliegvelden later toch zou beschouwen als strafbare hulpverlening aan de vijand. Zijn conclusie was: 'Als ge een Befehl of Vorschrift van of namens de Rijkscommissaris krijgt om aan een vliegveld te werken, geef ik u in overweging, daaraan gevolg te geven' (dan zou men zich immers later op 'overmacht' kunnen beroepen) - maar: 'Als men Nederlanders willaten werken aan loopgraven, forten of kazematten, dan mag daaraan geen gevolg worden gegeven. Schuilplaatsen mag wèl."

XCNa dit advies wisten Doedes en de Vilder wat hun te doen stond: secretarisBrief,junivan HillenRoosen aan de Fed. van Werkgevers in het Bouwbedrijfp.J.Aalberse Jr. : 'Het aannemersbedrijf en het uitvoeren van werken voor Duitse instanties' (a.v., p.'Samenvatting bespreking opjuni(a.v., p.

1 6 1940, & 23-24). 2 P. M. 3 I4 1940' 30)'

194 [PDF]
'OVERMACHT'

Bouman zonden zij weg en ten huize van ir. Doedes deden zij de ChefBauwe sen Luftwaffe (die zijn intrek genomen had in het luxueuze Hotel de l'Europe te Amsterdam) telefonisch mededeling van het besprokene en van hun besluiten. Een dag later bevestigde ir. Doedes schriftelijk dat de vilder en hij van plan waren, de leden van de Federatie voor te stellen om 'falls sie einen Befehl oder eine Vorschrift vom oder im Namen des Reichsleommissars erhalten, diesen Polge zu leisten. Dies beschränkt sich auf Arbeiten für Plugplätze und gilt nicht für Schutzgrdben und Kasematten, Wenn die in dieser Bezlehung geeigneten Massnahmen getroffen werden' (d.w.z. wanneer men van Duitse kant zou zorgen voor de nodige 'bevelen of voorschriften') 'nehmen wir an, dass auch für die laufenden Arbeiten sich die besprochenen Schwierigkeiten im allgemeinen lösen lassen.>

XCDe leden van de Federatie Werkgevers Bouwbedrijf kregen die brief niet te zien", maar in hun kring vertelde men vrij algemeen rond dat secretarisgeneraal Hirschfeld, de hoogste Nederlandse autoriteit, het werken aan de vliegvelden 'goedgekeurd had'. Bij de Amsterdamse Ballastmaatschappij werd de raad van commissarissen in augustus ingelicht dat de maatschappij voor de Wehrmacht werken aangenomen had op de vliegvelden Schiphol en Valkenburg alsmede, voor watervliegtuigen, te Schellingwoude bij Amsterdam; commissarissen konden zich 'volledig verenigen met het standpunt der directie dat aan deze opdrachten' (de Duitsers hadden dus voor de nodige Befehle gezorgd) 'voldaan moet worden." Door verscheidene aannemers werd overigens aan die 'opdrachten' zwaar getild, zulks ondanks 'de richtlijnen die door dr. Hirschfeld gegeven zijn. Daar hebben ze zich allemaal op beroepen maar ik kreeg steeds de indruk', aldus de functionaris der bijzondere rechtspleging die dat terreinna de oorlog te onderzoeken kreeg", 'dat zij dit meer gedaan hebben om zich een houding te geven en om zich te verontschuldigen."

XCHoe dat zij: het onderscheid dat in eerste instantie gemaakt was (niet werken aan 'loopgraven, forten of kazematten') werd spoedig uit het oog verloren; ook ging het Bauwesen van de Luftwaffe de 'bevelen of voorschriften' achterwege laten. Tekort aan arbeidskrachten was er niet: talloze ar

1 Brief, juni 1940, van L. Doedes aan de (a.v., p. 31). 2 'Opmerkingen Bureau Vooronderzoek Collaboratie Amsterdam', z.d. (BG Amsterdam, dossier A. F. en C. F. de Vilder, map IV). 3 Notulen, 24 aug. 1940, in Ver. Accountantskantoor: Rapport voor PRAC-Amsterdam inz. de Amsterd. Ballast-mij. (2 maart 1946),p. 6 (a.v., map VIII). 4 G.Kruyff, hoofd van de Politieke Recherche Afdeling Collaboratie, eerst te Utrecht-Oost, later te Amsterdam. S BG-Den Haag: Verslag proees-Fiebig (ra juni 1949), p. 11-4(Doe 1-476, b-a).

195 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

beiders werden door 'de hoge lonen en gunstige arbeidsvoorwaarden' aangelokt! en na één jaar bezetting waren bij de arbeid aan de Duitse vliegvelden (de PTT legde er de telefoonverbindingen aanê) bijna honderdtwintigduizend Nederlandse werkkrachten ingeschakeld", waarvan ca. dertigduizend alleen al bij het grote nieuwe vliegveld in de buurt van Venlo.!

XCOpgemerkt moet worden dat een aanzienlijk deel van de werkopdrachten bij de vliegvelden spoedig bij figuren terecht kwam die zich, tuk op de flinke winsten, nagenoeg zonder ervaring in het aannemersvak begeven hadden. In de wereld van wat men de bonafide aannemerij noemde, bleven, ook toen dat werk aan de vliegvelden het etiket 'nietverboden' gekregen had, tegen de samenwerking met Duitsers weerstanden bestaan. In augustus trad ir. Doedes af: de verantwoordelijkheid als voorzitter der Federatie was hem te zwaar geworden.

XCIn diezelfde maand deed zich een nieuw probleem voor: de Duitsers maakten aan het federatiebestuur het voorstel kenbaar dat grote Nederlandse aannemers mèt hun materieel en hun arbeiders civiele projecten in Duitsland zouden gaan uitvoeren. De leden van de Federatie werden in vergadering bijeengeroepen. 'Sommige leden vrezen', zo leest men in de notulen, 'dat deze voorstellen zouden kunnen leiden tot een economische uitholling van ons land ... Verschillende leden zijn van mening dat de principiële vraag naar de geoorloofdheid van het werken in Duitsland door iedere aannemer zelfbeslist moet worden ... Een der leden beschouwt het eventueel werken in Duitsland als indirecte steun aan de Duitse oorlogvoering.' Men werd het niet eens en besloot advies te vragen aan Hirschfeld.ê

XCHirschfeld had geen bezwaar, mits men voorkwam dat àl het hulpmaterieel uit Nederland zou verdwijnen. Eén bestuurslid had Colijn om advies gevraagd: ook deze had geen bezwaren geuit. Terwijl de zaak door ir. Ringers, algemeen gemachtigde voor de wederopbouw, verder voorbereid werd, meldden zich honderdtachtig aannemers-gegadigden. Van hen werdenJ.

1 B. A. Sijes: p. 80. 2 G. Visser: 194(}-1945, p. 59-60. 8 Rapport (z.d., zomer 1941), p. 3 A Ia). • M. Kemp: 'Limburg in de oorlogsjaren' in p. 13. 5 Notulen, 29 aug. 1940 p. 32-33).

196 [PDF]
BOUWEN IN DUITSLAND?

honderdzestig al meteen afgewezen. Met twintig zette men het gesprek voort. Tenslotte waren er maar zeven die zich defmitiefbereid verklaarden; van die zeven waren er drie NSB'ers. l

De spoorwegen

XC

XCWij keren naar de maand juni terug en naar Snouck Hurgronje en landsadvocaat van der Does. Naast het probleem van de aanmaak van oorlogstuig en van het werken aan de Duitse vliegvelden was er nl. nog een belangrijke vraag waarmee zij in juni geconfronteerd werden: hoe ver mochten de Nederlandse Spoorwegen gaan bij hun dienstverlening aan de bezetter?

XCWij moeten hier eerst kort op de situatie bij de spoorwegen ingaan.

XCAan de top van het bedrijf hadden zich aan het eind van de jaren '30 spanningen ontwikkeld. Er waren twee directeuren geweest van 'wie één eind' 37 overleden was; de overblijvende directeur, H. van Manen, had toen, door zijn raad van commissarissen gesteund, de minister van waterstaat voorgesteld, een kundige topfiguur uit het bedrijf, ir. W. Hupkes, tot directeur te benoemen, maar de minister had dat voorstel verworpen: hij was van mening (het was een mening die door het kabinet gedeeld werd) dat de Nederlandse Spoorwegen die als gevolg van de economische crisis een moeilijke periode doormaakten, behoefte hadden aan fris bloed; hij had zijn oog laten vallen op de bedrijfseconoom prof dr. ir. J. Goudriaan die op dat moment een hoge functie bij Philips vervulde. Goudriaan accepteerde de uitnodiging en werd, tot teleurstelling van Hupkes, tot directeur benoemd. Korte tijd later nam van Manen, wiens gezondheid achteruitging, ontslag: hij trad tot de raad van commissarissen toe. Goudriaan gaf toen de directie een nieuwe vorm: Hupkes en een tweede topfiguur uit het bedrijf, ir. W. F. H. van Rijckevorsel, werden tot directeur benoemd en Goudriaan zelf kreeg de titel van 'president-directeur'. Hij was een man van grote capaciteiten, bruisend van nieuwe ideeën, maar hij kreeg het bij de verwezenlijking daarvan in het nogal traditioneel-denkende en -reagerende spoorwegbedrijf niet gemakkelijk. Opposanten gingen hem verwijten dat hij teveel als dictator optrad en nogal eens onvoorzichtig was in zijn toezeggingen ..

XCGoudriaan was reserve-officier. Tijdens de mobilisatie behoefde hij geen dienst te doen maar als Nederland in oorlog raakte, moest hij zich bij het hoofd van de sectie spoorwegdienst van het Algemeen Hoofdkwartier,

XC1 A.v., p. 36-41.

197 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

kapitein J. J. Jurrissen, melden. Goudriaan deed dit in de ochtend van 10 mei: hij reed per auto naar Den Haag. Zijn vrouw en drie dochters liet hij in Hilversum, zijn bedrijfin Utrecht achter.

XCN u had Goudriaan sinds' 33 herhaaldelijk gewaarschuwd tegen de gevaren die ons van Duitsland uit bedreigden. Hij was een tijdlang voorzitter geweest van 'Eenheid door Democratic"; na de Duitse inval in Scandinavië (9 april) had hij in het publiek bepleit 'dat Nederland, de keus hebbend tussen het Belgische lot van 1914 en het Deense van 1940' (de Denen hadden nauwelijks verzet geboden) 'het eerste zou kiezen.'! Als zovelen achtte hij zich bij het naderen van de Duitsers persoonlijk bedreigd en toen hij in de avond van 13 mei vernam dat het Nederlandse veldleger zich achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie zou terugtrekken, besloot hij voorbereidingen te treffen voor zijn uitwijken naar Engeland; hij kreeg daartoe verlof van zijn militaire superieuren. Maar zijn vrouwen dochters? Hij had zijn auto bij de hand maar was te moe om te rijden; het denkbeeld, een particuliere chauffeur te huren, kwam niet in hem op - er was een andere oplossing. Aan het Staatsspoorstation te Den Haag stond een treinstel klaar dat een rit naar en van Utrecht zou maken. Goudriaan vroeg kapitein Jurrissen ofhij met dat treinstel van Utrecht uit een extra-rit naar Hilversum mocht maken om zijn gezin op te halen; Jurrissen had geen bezwaar. Midden in de nacht arriveerde Goudriaan dus in Hilversum, vrouwen dochters liet hij instappen, dinsdagochtend 14 mei kwam hij samen met hen in Den Haag aan.ê

XCZijn vluchtpoging mislukte (hij kon geen schip vinden) - en binnen het personeel van de NS ging spoedig het verhaal van het gebeurde de ronde doen. Velen namen er extra-aanstoot aan doordat de Personeelraad van de spoorwegen kort tevoren via Goudriaan vernomen had (het was een beslissing geweest van Jurrissen) dat personeelsleden die in geval van oorlog uit het hoofdbureau in Utrecht naar een noodbureau in Den Haag overgeplaatst zouden worden, hun gezinnen niet mochten meenemen. Nog op 9 mei had de Personeelraad Goudriaan verzocht, Jurrissen te bewegen, van zijn beslissing terug te komen; Goudriaan had dat, bruusk als hij was, geweigerd." 'En nu had hij', zo werd geroddeld, 'een trein opgecommandeerd om, terwijl elk treinstel voor de strijd tegen de Duitsers nodig was, zonder daartoe verlof te hebben, zijn eigen gezin helemaal uit Hilversum op te halen, er mee naar Engeland te vluchten en ons allemaal in de steek te laten!'

XCGoudriaans positie in het bedrijf was ernstig geschokt. Besefte hij het zelf? Drong het wel tot hem door dat zijn mededirecteuren Hupkes en van

XC1 Brief, 23 maart 1945, van J. Goudriaan aan de chef staf militair gezag. 2 A.v. •J. Goudriaan: Vriend en vijand, p. 84 en

198 [PDF]
NEDERLANDSE SPOORWEGEN

Rijckevorsel (die in Delft samen gestudeerd hadden) min of meer gingen handelen alsof hij niet meer in functie was? Hupkes was van hen beiden de krachtigste figuur: hij was zeer begerig om de teugels in handen te nemen.

XCHet bedrijf werd hervat - dat was Winkelmans instructie. Op 20 mei stelden Goudriaan, Hupkes en van Rijckevorsel een dienstorder op die aan elk personeelslid uitgereikt werd.' 'Wij spannen', stond daarin te lezen, 'in loyale samenwerking met de Duitse autoriteiten onze uiterste krachten in om het bedrijf der Nederlandse Spoorwegen over het gehele net weer zo spoedig mogelijk te doen functioneren.' Daartoe moesten ook de spoorbruggen hersteld worden. 'Dit herstel is in zo'n tempo gebeurd dat er', aldus Hupkes jegens de Enquêtecommissie, 'geen bruggen zijn klaargekomen voordat de oorlog in Europa was afgelopen'2 - hij zal met dat laatste zinsdeel wel bedoeld hebben: vóór Frankrijks capitulatie (22 juni). Wat aan dat zinsdeel voorafgaat, is zakelijk juist, maar hier hebben technische factoren een rol gespeeld waarmee niet alleen de Nederlandse Spoorwegen te maken hadden,

XCEn er was meer gebeurd.

XCNog in de tweede helft van mei gingen de Duitsers personeel van de spoorwegen dwingen, dienst te doen op trajecten tot diep in België. Machinisten en andere personeelsleden wendden zich onmiddellijk met hun klachten tot de Personeelraad en de raad vroeg een bespreking met de directie aan. Hij werd door Hupkes alléén ontvangen (3 I mei) en pas tien dagenlater (10 juni) las Goudriaan, die van alles onkundig gelaten was, tot zijn verbazing in het pas-verschenen Weekblad van de Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tram wegpersoneel een 'communiqué' waarin 'de directie' meedeelde dat zij aan die diensten tot in België niets kon wijzigen, 'zij vestigde er de nadruk op, dat thans vóór alles rekening gehouden moet worden met de bevelen van de bezettingsautoriteiten ... Op een vraag ofhet personeel verplicht zou kunnen worden, bijv. munitietreinen te rijden, werd geantwoord, dat het personeel zich daaraan niet kan onttrekken en stipt zou moeten gehoorzamen aan de hem opgedragen diensttaak.P

XCDe strijd in Frankrijk was nog in volle gang. Goudriaan stelde zich dus onmiddellijk de vraag hoe hij Hupkes' besluit ongedaan kon maken. Hij zocht hulp. Al de volgende dag wendde hij zich tot Snouck Hurgronje. 'Ik liet hem', aldus Goudriaan, 'het krantje ... lezen, vertelde dat ik mij daar graag tegen zou verzetten en vroeg zijn mening. Snouck Hurgronje vond het een moeilijk geval en wilde eerst het advies van de landsadvocaat inJ.

1 Tekst in a.v. p. 108. 2 dl. VII c p. 683. 8 Aangehaald in Goudriaan: p. IlO.

199 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

winnen' (mr. van der Does, de lezer al bekend). 'Dat duurde een paar dagen en toen ik hem ten tweeden male bezocht, zei hij dat hij zich aansloot bij het inmiddels ontvangen rechtskundig advies en geen bezwaar had tegen het communiqué.' 'Over het bestaan van de 'Aanwijzingen' heeft Snouck Hurgronje', voegde Goudriaan in zijn herinneringen nog toe, 'met geen woord gekikt'! - natuurlijk niet: daarin was het 'vervoer van troepen en van munitie' uitdrukkelijk verboden.

XCHet tweede bezoek van Goudriaan aan Snouck Hurgronje vond vermoedelijk op I4juniplaats. De zaakkwamnl. één dag later, IS juni, weerter sprake, nu in de raad van commissarissen der Nederlandse Spoorwegen waarin onder voorzitterschap van mr. dr. G. van der Meulen, Spitzens voorganger als secretaris-generaàl van het departement van waterstaat, twee leden van de Raad van State zitting hadden (Kan en Koolen), dan de oud-secretarisgeneraal van buitenlandse zaken mr. R. J. H. Patijn, de oud-thesauriergeneraal mr. dr. A. A. van Doorninck, één lid van het parlement (mr, F. 1. J. Janssen) en een oud-lid (mr. dr. E. J. Beumer), drie topfiguren uit het bedrijfsleven (Joan Gelderman, J. van Hasselt en dr. A. G. Kröller), de Rotterdamse hoogleraar mr. F. de Vries en, tenslotte, de al genoemde oud-directeur der spoorwegen, van Manen. De raad kwam als regel eens per maand bijeen. Op IS juni nu gaf Goudriaan een overzicht van hetgeen sinds de meidagen geschied was. Wij nemen aan dat hij óók iets zei over de kwestie die hij aan Snouck Hurgronje voorgelegd had. Staatsraad Kan kwam er namelijk bij de rondvraag op terug en zei toen, wellicht ook de 'Aanwijzingen' n:oemend, 'met betrekking tot de medewerking van het spoorwegpersoneel aan militaire transporten voor de Duitse weermacht ... dat medewerking, gericht tegen het vaderland, verboden' was. Maar:

XC'Bij het formuleren van het verbod is er van uitgegaan dat een deel van het land zou zijn bezet, terwijl de regering zou zetelen in een ander deel en van daaruit haar bevelen uitdelen. Deze toestand is echter niet aanwezig. De medewerking heeft hierdoor een ander karakter gekregen. Sterk spreekt het belang der bevolking dat de Nederlandse bedrijven zo lang mogelijk in Nederlandse handen blijven"

XCen hier was kennelijk een ieder het mee eens. Nog geen week later (21 juni) sloten Goudriaan, Hupkes en van Rijckevorsel een overeenkomst met de Duitse Bahnbevollmächtigte die hierop neerkwam dat de Nederlandse Spoorwegen alle Duitse transporten zouden

XC1 'A.V., p.:III. Ned. Spoorwegen, Raad van commissarissen:Notulen, IS juni

XC1940, p. 7·

200 [PDF]
NEDERLANDSE SPOORWEGEN

blijven uitvoeren waar dan tegenover stond dat de leiding van het bedrijf volledig bij de directie zou blijven berusten. 'De samenwerking met de Duitse autoriteiten is goed', deelde Goudriaan aan zijn commissarissen in hun volgende vergadering mee.' Voor de diensten welke de Duitsers van de Nederlandse Spoorwegen ontvingen, betaalden zij overigens geen cent. Zij kostten de spoorwegen in 1940 al ca. f 20 mln waarvan Financiën nog niet de helft wilde vergoeden."

Militaire productie

XC

XCDe Rüstungs-Inspektion die er begin juni in slaagde, de Nederlandse metaalindustrie bij de Duitse oorlogsproductie in te schakelen, was een nederzetting, een filiaal als het ware, van het Wehrwirtschajis- und Rüstungsamt van het Oberkommando der Wehrmacht - dat deel dus van het Duitse militaire apparaat dat er met de WajJènämter van leger, marine en luchtmacht voor moest zorgen dat de Duitse Wehrmacht de beschikking kreeg over voldoende wapens en overige uitrustingsstukken. Aanvankelijk bezat de Rüstungs-Inspektion in ons land onderbureaus in Den Haag, Zwolle en Den Bosch, maar in de loop van '40 werden die onderbureaus opgeheven en werd de gehele arbeid bij de Rüstungs-Inspektion in Den Haag geconcentreerd. Oorspronkelijk had deze in het departement van defensie werkruimte gevorderd maar in augustus (von Schrötter had toen als leider al plaats gemaakt voor een hogere militair, Konteradmiral Reimer) verhuisde zij naar het grote kantoorgebouw van de Bataafse Petroleum Maatschappij, ook in Den Haag. Die verhuizing kan mede samengehangen hebben met het feit dat toen een tweede grote Duitse instelling op komst was die nauw met de Rûstungs-Inspeletion diende samen te werken: een bureau nl. voor de centrale administratie en verdere behandeling van de Duitse orders die bij het Nederlandse bedrijfsleven geplaatst zouden worden, de Zentralaujtragsteile.

XCIn de voorafgaande maanden was niet alleen in ons land, maar ook in België en Frankrijk gebleken dat behalve de Wehrmacht tal van andere officiële Duitse instanties alsook Duitse ondernemingen hun best deden, orders te plaatsen bij het bedrijfsleven in bezet West-Europa. Men dreigde het overzicht kwijt te raken, bovendien bestond het gevaar dat onderlinge concurrentie van Duitse opdrachtgevers de leverantieprijzen zou verhogen. Uitgaande van de noodzakelijkheid 'dass die Kapazitäten und RohstojJè in den

XC1 A.v., 13 juli 1940, p. 5. 2 A.v., 7 juni 1941, p. 2 en 8 nov. 1941, p. 4.

201 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

besetzten westlichen Gebieten planmássig und in stärkstem Umfange zur Entlastung der deutschen Rüstungsjèrtigung und zur Erhöhung des Kriegspotenzials eingesetzt werden', gelastte Goering dus de oprichting van drie Zentralaujtragstellen (Den Haag, Brussel en Parijs) die alle drie aan militaire bestellingen voorrang moesten geven.'

XCIn Den Haag begon de Zentralaujtragstelle op 15 september te functioneren. 2 Zij groeide snel uit tot een bureau met ca. honderd man personeel. 3 Ze ging een grote kartotheek opbouwen met gedetailleerde gegevens over de ca. twintigduizend grote en kleine Nederlandse bedrijven die tenslotte bij de uitvoering van Duitse orders betrokken werden+; ze bemiddelde tussen die bedrijven en hun Duitse opdrachtgevers en ze bevorderde de betaling die als regel prompt was. Nederlandse firma's die civiele Duitse opdrachten aanvaardden, hadden administratief alleen met deze Zentralaujtragstelle te maken, bij militaire opdrachten was het de Rüstungs-Inspektion die de opdracht voorbereidde en toezicht hield op de uitvoering.

XCVóór de Zentralaujtragstelle met haar werkzaamheden begon, d.w.z. in de periode van eind mei tot medio september, was in Nederland al een totaal aan Duitse orders geplaatst van ca. t miljard Rm. 5, daar kwam vóór I april 1941 meer dan It miljard bij." Aanvankelijk waren veel Duitse bedrijven er niet op gebrand, fabricage-orders in Nederland te plaatsen: zij wilden hun bedrijfsgeheimen behoeden en ze waren bevreesd voor latere concurrentie. Begin '41 kregen zij verlof, alle uit Nederland afkomstige producten onder hun eigen naam in Duitsland af te leveren: men wilde voorkomen dat Nederlandse leveranciers de Duitse markt konden binnendringen."

XCDe Rûstungs-Inspektion had geen behoefte aan een dergelijke terughoudendheid, integendeel. Eind augustus, nog vóór de Zentralauitragstelle bestond, had zij in ons land al orders geplaatst voor munitie, geschut, veldkeukens, schijnwerpers, vliegtuigen en vliegtuigmotoren (revisie), torpedoboten en andere marine-vaartuigen, torpedobuizen, optische instrumenten, radioappa

1 Rondschrijven, 26 aug. 1940, van Goering aan aile hoge instanties van partij en staat 514167-71). 2 Voor de in werking trad, had Fischböck een overeenkomstig bureau opgericht dat zich volgens zijn wens met de bestellingen niet alleen van de Duitse maar ook van de Neder landse overheid moest bezig houden; Hirschfeld wist dat laatste te voorkomen. (H. M. Hirschfeld: p. 52). 3 (24 juni 1942), p. 5 2 a, BI). 4 1941', p. 25-26 (a.v.). s 1942', p. 2-3 (a.v., 3 a III B 4). 6 1942' p. !O3. 7 in II jan. 1941 36 H 2 b).

202 [PDF]
DUITSE ORDERS

raten, kabels (voor het verbindingsnet van de Luftgau Holland), militaire textielgoederen en dito schoenen - en dan willen wij niet de orders vergeten die verband hielden met de Duitse plannen voor de landingen in Engeland: het ombouwen van honderden schepen en, voor alle zekerheid, de fabricage van grote hoeveelheden zwemvesten.'

XCVan alle orders die eind november '40 bij de Zentralauftragstelle bekend waren, viel zeven-tiende in de sector 'metaalindustrie en scheepswerven'iê Na een jaar bezetting bestond het totale bedrag aan geplaatste orders (minus het halve miljard dat vóór de oprichting van de Zentralauftragstelle ondergebracht was) voor bijna de helft (47%) uit 'rüstungswichtige Auf träge'3; daarmee waren toen (stand van 12 mei '41) vijfhonderd-vijf-enzestig Nederlandse firma's belast." Korte tijd later rapporteerde het hoofd van de Zentralauftragstelle aan Berlijn dat de civiele productie voor de Nederlandse markt 'systematiscli zu Gunsten der deutschen Aufträge ein geschränkt' werd en dat hij over het algemeen over de prestaties van de N ederlandse industrie alsook van de Nederlandse arbeiders zeer tevreden was:

XC'Abgesehen van Einzelfällen kann gesagt werden dass die niederländische Industrie der Hereinnahme deutscher Aujträge keine Widerstände entgegengesetzt hat ... Der nieder ldndisclu: Arbeiter hat ... jedenfalls bewiesen dass er (von Einzelfällen abgesehen) die ihm im Zuge der Aujtragsverlagerung übertragenen Arbeiten qualitäts- undfristgerecht bewä/tigt.'5

XCGelijk gezegd: in mel 41 werkten vijfhonderdvijf-en-zestig Nederlandse firma's voor de Wehrmacht. wil dat algemene feit reliëf krijgen, dan dient men enkele illustraties te geven. Wij achten het gepast, die te kiezen op de belangrijkste sector van alle: de metaalnijverheid, en zouden dan wat dieper op de twee bedrijven willen ingaan die zich als eerste in dienst stelden van de Kriegsmarine: Wilton-Fijenoord en de werf 'Gusto'.

XCTot de belangrijkste objecten die vóór de meidagen bij Wilton-FijenoordIn:Anlagen,ZastHA Gewi, 20

1 10 april 1940-30 sept. 1942, p. 8. Van het totaal ad ca. fl. I mil jard werden de volgende posten opgegeven: metaalindustrie en scheepswerven fl. 700 mln., textielindustrie fl. 75 mln., voedingsmiddelenindustrie fl. 38 mln., houtbewerkings rubber- en chemische industrie fl. 18 mln., leerindustrie fl. 12 mln. (a.v. p. 21). 3 A.v. p. 51. 4 A.v. p. 12. 6 Memorandum, 26 juli 1941 door de verzonden aan het 5 II-A).

203 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

ten behoeve van de Koninklijke Marine vervaardigd werden, behoorden de z.g. belloze lanceerbuizen voor torpedo's. Vergeleken met oudere modellen hadden torpedo's welke door middel van die buizen gelanceerd werden, het voordeel dat zij bij het lanceren de tegenstander niet door middel van een grote luchtbel waarschuwden. De vinding was aan de Kriegsmarine onbekend. Zij werd op de werf van Wilton-Fijenoord verder ontwikkeld om haar voor de U-Boote en Duitse bovenwaterschepen geschikt te maken. De productie begon al in de periode eind juni - begin juli '40. Er werden overuren voor gemaakt, bovendien werd het aantal arbeiders dat bij dit project ingeschakeld was, uitgebreid. In december' 40 werden de eerste vier buizen afgeleverd, van januari' 41 af bracht men het al tot een maandproductie van zes stuks. Terzelfder tijd was men bezig, de Nederlandse onderzeeboot '0 25' geschikt te maken voor het lanceren van Duitse torpedo's. Ook aan de kruiser 'De Zeven Provinciën' die bij Wilton-Pijenoord in aanbouw was, werd ten behoeve van de Kriegsmarine verder gewerkt, waarbij overigens aangetekend zij dat het bureau scheepsbouw van het departement van defensie eind juli '40 (Ringeling was verdwenen) op spoed aandrong. Wat 'De Zeven Provinciën' betreft, droeg Wilton-Fijenoord ook zorg voor de afbouw van de geschuttorens, hoewel ir. Damme er de directie nadrukkelijk op gewezen had dat die afbouw volgens de regeling die von Schrötter opgelegd had, niet noodzakelijk was.

XCHet past in dit beeld dat Wilton-Fijenoord zich van begin' 41 afbeijve~de om, met eigen personeel, op een werf in Oostenrijk enkele tientallen riviertankschepen te bouwen die de Duitsers dringend nodig hadden voor de aanvoer van aardolie uit Roemenië; hier werd door de Nederlanders in zulk een snel tempo gewerkt dat hun Duitse collega's aan wie zij ten voorbeeld gesteld werden, er bezwaar tegen maakten.

XCHet past óók in dit beeld dat in augustus '40 een arbeider van WiltonFijenoord die de woorden 'Heil Moskou, Italië en Duitsland gaan toch naar de g.v.d. Leve Engeland!' in een scheepsverblijf op de muur geschreven had, onmiddellijk ontslagen werd; zijn naam werd door de directie doorgegeven aan de Schiedamse politie, door die politie aan de Sicherheitspolizei.

XCDe outillage van Wilton-Fijenoord werd tijdens de bezetting belangrijk uitgebreid; het aantal arbeiders groeide van bijna vierduizend tot bijna zesduizendvijfhonderd. Nog in februari' 45 gelastte de directie dat aan spoedopdrachten voor de Kriegsmarine op zaterdagmiddag en op zondag gewerkt moest worden."

XCZoekt men nu, wat Wilton-Fijenoord betreft, een verklaring voor deze

XC1 Gegevens over Wilton-Fijenoord in Doe 1-1199.

204 [PDF]
WILTON-FIJENOORD DE GUSTO

vèrgaande collaboratie mede in het feit dat het een Duitser was, C. Teschmacher, die als drijvende kracht in de directie optrad, dan moet opgemerkt worden dat deze factor in het geval van de werf 'Gusto' ontbreekt.

XCVandeze werf wist op 14 mei '40 één moderne motortorpedoboot (het door Engeland geleverde prototype) te ontsnappen. Er stonden toen tien motortorpedoboten op stapel. 'Gusto' verplichtte zich op 23 mei' 40, deze tien motortorpedoboten (plus nog een kanonneerboot) ten behoeve van de Kriegsmarine af te bouwen. De order werd later door de Kriegsmarine grotendeels geannuleerd. Dat kan mede het gevolg geweest zijn van het feit dat de eerste twee motortorpedoboten die afgeleverd werden, niet bleken te deugen. Op beide boten had de werkmeester, Jacob Beunder, een vorm van sabotage toegepast die nauwelijks te ontdekken viel. Beunder was, vóór hij in de lente van '39 bij 'Gusto' kwam te werken, meer dan twintig jaar lang oppervliegtuigmaker bij de Marineluchtvaartdienst geweest. Na mei' 40 was hem het beleid der directie een doom in het oog en toen nu eind augustus '40 de eerste twee mtb's naar Wilhelmshaven zouden vertrekken, stelde hij vlak voor de aflevering de assen van de motor en van de keerkoppeling één millimeter uit de rechte lijn. Beide boten waren al bij aankomst defect. De Duitsers begrepen er niets van en zij verzochten de directie van 'Gusto', haar beste technicus (dat was Beunder) onmiddellijk naar Wilhelmshaven te zenden. Beunder weigerde te vertrekken. Voor de pressie welke de directie op hem uitoefende (er werd tenslotte met strafmaatregelen gedreigd), was hij ongevoelig; hij werd ontslagen.

XCAfgezien van deze twee mtb's en van een kanonneerboot heeft 'Gusto' een groot aantal andere kleine eenheden aan de Kriegsmarine geleverd en voorts voor de Duitsers o.m. tankschepen en vrachtschepen gebouwd. In de jaren '41 t.e.m. '44 vormden de Duitse opdrachten per jaar gemiddeld 85% van de totale omzet.'

XCTer aanvulling willen wij er op wijzen dat, al waren Wilton-Fijenoord en 'Gusto' ook de eersten die opdrachten van de Wehrmacht aanvaardden, practisch aile Nederlandse scheepswerven door de Kriegsmarine ingeschakeld werden hetzij voor reparaties, hetzij voor nieuwbouw. De grootste werven hadden in '3 5 samen met de twee grootste fabrieken voor scheepsmotoren (Werkspoor en de Gebr. Stork & Co. te Hengelo) de z.g. Scheepsbouwconferentie opgericht - een kartel dat vooral voor de onderlinge orderverdeling moest zorgen, zeeschepen uitgezonderd; als voorzitter van het bestuur trad sinds' 38 vice-admiraal A. Vos op. Deze trok zich in de zomer van '40 terug. Enige tijd later vormde de Scheepsbouwconferentie één bedrijfsgroep

XC1 Gegevens in Doe !I-303. 20

205 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

samen met de scheepsbouwgroep der Groninger kustvaarders en de bond van (rivier)scheepsbouwmeesters. Teschmacher werd ook in die bedrijfsgroep de drijvende kracht en zette alles op alles om een groot program voor de bouw van zestig mijnenvegers ten behoeve van de Kriegsmarine op tijd uitgevoerd te krijgen. Tegen die uitvoering is, voorzover ons bekend, alleen geprotesteerd door J. & K. Smit's Scheepswerven te Kinderdijk. De motoren voor de mijnenvegers, die op de twaalf grootste werven van stapelliepen, zijn door de belangrijkste Nederlandse machinefabrieken geleverd.

XCVóór deze mijnenvegers besteld werden, hadden de Nederlandse werven zich al beijverd bij de uitvoering van de Duitse spoedorders die omstreeks augustus' 40 in verband met de landingen in Engeland geplaatst werden. In totaal werden in zes weken tijd (Belgische werven inbegrepen) meer dan elfhonderd riviervaartuigen en honderdtwintig sleepboten omgebouwd, zestig grote transportschepen ingericht en negenduizend zeeboeien geproduceerd. 'Diese Arbeiten wurden', aldus een Duits rapport, 'termingerecht zur grössten Zufriedenheit ausgeführt und damit wurde erstmalig die Leistungs fähigkeit der hollandischen Werftindustrie unter Beweis gestel/t.'l

Export van werklozen

XC

XCWij maakten er reeds melding van dat het aantal werklozen onmiddellijk na de capitulatie begon te stijgen. Die stijging was ten dele gevolg van het feit dat, met name in Rotterdam, bedrijven verwoest waren; er was evenwel ook een algemene factor: talrijke ondernemers vroegen zich met bezorgdheid af wat de toekomst zou brengen. Velen waren of van de toevoer van gronden hulpstoffen afgesneden of hadden afzetmarkten overzee verloren. Inkrimping der productie leek onvermijdelijk. In die situatie nam generaal Winkelman twee maatregelen: hij hiefhet verplichte'stempelen' der werklozen op, vermoedelijk teneinde te voorkomen dat de aanzwellende groepen die zich dagelijks tweemaal bij de stempellokalen zouden vormen, haarden van onrust zouden worden; voorts bepaalde hij op 27 mei, gelijk reeds vermeld, dat ondernemers hun bedrijven niet mochten sluiten c.q. de arbeidsduur tot minder dan zes-en-dertig uur per week verminderen.ê Die laatste regeling werd drie weken later door de secretaris-generaal vano.

1 Ir. Fenselau: (21 maart 1949) (BG-Den Haag: Dossier R. Fiebig, verded. doe. B-1). 2 B. A. Sijes: p. 76.

206 [PDF]
WERKLOZEN NAAR DUITSLAND

sociale zaken, Scholtens, herhaald in een verordeningdie overigens het absolute ontslagverbod ophief; eventuele voorstellen daartoe moesten evenwel door de directeur-generaal van de arbeid, dr. ir. A. H. W. Hacke, goedgekeurd worden.

XCHet aantal ingeschreven werklozen bedroeg eind mei driehonderdvijf-entwintigduizend - honderdveertienduizend meer dan eind april. Men moest bovendien aannemen dat zich een verdere aanzienlijke stijging zou voordoen doordat tOt de ca. driehonderdduizend gemobiliseerde Nederlandse militairen ca. zeventigduizend personen behoorden die vóór hun mobilisatie werkloos geweest waren. Ook telde het leger bijna vijftienduizend man beroepspersoneel (officieren, onderofficieren, korporaals en manschappen) die zonder betrekking dreigden te komen. wel kwam in juni en juli vast te staan dat een deel van dat beroepspersoneel geplaatst zou worden bij een nieuwe overheidsdienst, de Opbouwdienst (wij komen er op terug) dan wel een functie zou krijgen bij de politie, de brandweer, de luchtbeschermingsdienst en de douane, maar dat zou alles tezamen toch niet voldoende soelaas bieden. Eind juni werd geschat dat de totale werkloosheid, de niet bij de arbeidsbeurzen ingeschreven werklozen meegerekend, een omvang had van tussen de vierhonderd- en vijfhonderdduizend."

XCHet was tegen die achtergrond dat het departement van sociale zaken reeds op 24 mei, d.w.z. nog vóór de installatie van Seyss-Inquart als Reicks leommissar, de plaatsing van allerlei soorten arbeiders (landarbeiders, bouwvakkers, metaal-, scheepsbouw- en textielarbeiders) in Duitsland ging bevorderen. Hierover was overleg gepleegd met de grote vakcentrales, waaraan van ambtelijke kant deelgenomen was door Scholtens, door de directeur van de rijksdienst voor werkloosheidsverzekering en arbeidsbemiddeling, ir. Verwey, door ir. Hacke en door prof. de Quay die inmiddels tot regeringscommissaris benoemd was. Men kwam bij dat overleg tot de conclusie dat tegen het werken in Duitsland geen bezwaar gemaakt kon worden, mits het een vrijwillig karakter droeg en mits Nederlandse arbeiders niet in de Duitse oorlogsindustrie tewerk gesteld zouden worden."

XCDeze opzet liep spoedig stuk op zijn vrijwillig karakter. Er bleek namelijk dat onder de werklozen maar weinig animo bestond om werk in Duitsland te aanvaarden. In Rotterdam werden er in juli ruim vierduizend voor opgeroepen van wie bijna drieduizend de aangeboden arbeid positief weigerden dan wel niet eens op de oproep reageerden; in Den Haag weigerden vanSijes:

1 VO 8/40, II juni 1940 p. 23-24). 2 B. A. p. 77. 3 S. Stokman: (1946), p. 13·

207 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

ruim twaalfhonderd ruim elfhonderd; in Amsterdam een-en-twintigvan de zeven-en-dertighonderd; nog eerder, eind juni, had in Zwolle een oproep van ruim zeshonderd werklozen 'weinig succes' opgeleverd.ê

XCAl die weigeraars behielden hun steunuitkering.

XCIn de herfst van '39 had de minister van sociale zaken, van den Tempel, namelijk bepaald dat, in tegenstelling tot wat tevoren regel was, werklozen die werk in Duitsland weigerden, de normale werklozensteun zouden blijven ontvangen. Van den Tempel had dit besluit niet gepubliceerd: er zat aan zijn besluit een anti-Duits kantje; publikatie had hij niet wenselijk geacht met het oog op Nederlands kwetsbare positie; zij zou, vreesde hij, in Duitsland aanstoot wekken. Hij had er mee volstaan, een duidelijke instructie te geven aan Verwey die zijn maatregel moest laten toepassen; Scholtens had hij niet ingelicht."

XCNa van den Tempels vertrek werd Scholtens hoofd van het departement van sociale zaken. Uiteraard had Verwey hem op de ministeriële instructie attent moeten maken, maar dat liet hij na. Zou het verschil hebben gemaakt als hij het wèl gedaan had? Vermoedelijk niet, want Scholtens behoorde tot diegenen die van mening waren dat de Duitse overwinningen in WestEuropa een fundamenteel andere situatie ten aanzien van de bestrijding der werkloosheid deden ontstaan. Op 25 juni, drie dagen na de capitulatie van Frankrijk, deed hij de gemeentebesturen weten dat een werkloze die arbeid in Duitsland weigerde, voortaan geen steun meer zou mogen ontvangen. Hiermee was de vrijwilligheid die aan de vakcentrales toegezegd was, overboord gezet. Vijf weken later ging Scholtens nog een stap verder: als inwonende zoons uit ondersteunde gezinnen arbeid in Duitsland weigerden, dan moest voortaan de gezinssteun verminderd worden met het totale bedrag dat die zoons zouden hebben kunnen overmaken als zij niet zo halsstarrig geweest waren om te weigeren, naar Duitsland te vertrekken."

XCGeen steun dus voor de weigeraars. Dat betekende dat zij, als zij geen levensmiddelen meer konden kopen en de huur niet meer konden betalen, zich tot de gemeentelijke diensten voor de armenzorg zouden wenden. Ook dat gat werd gedicht. In een bespreking met de wethouders van sociale zaken van verschillende grote gemeenten betoogde Scholtens dat de diensten voor armenzorg in die gevallen geen hulp zouden mogen bieden ('men moet de uiterste eonsequentie trekken en op generlei wijze steun geven') en aan de vertegenwoordigers van instellingen voor kerkelijke en bijzonderep.p.p.

1 B. A. Sijes: Il7-18. 2 Gemeente Zwolle: 1945 (z.j.) XII (dienst voor sociale zaken), p. 2. 3 B. A. Sijes: 4 A.v., 84.

208 [PDF]
GEEN STEUN VOOR WEIGERAARS

armenzorg gafhij op 7 augustus in overweging, ook hunnerzijds ten aanzien van weigeraars elke vorm van steunverlening na te laten.!

XCTwee weken na die 7de augustus nam Scholtens ontslag.ê Wij memoreerden het reeds. Wie zou hem opvolgen ? Verwey's naam werd onmiddellijk genoemd, maar het college van secretarissen-generaal gaf verre de voorkeur aan een andere candidaat: Ringers, de algemeen gemachtigde voor de wederopbouw; deze was zijnerzijds bereid, die functie te combineren met die van secretaris-generaal van sociale zaken en met die combinatie stemden de secretarissen-generaal graag in." De beslissing lag evenwel niet bij hen; zij lag bij Seyss-Inquart en deze wenste een opvolger die ten aanzien van de tewerkstelling in Duitsland nog verder wilde gaan dan Scholtens en die in elk geval een veel plooibaarder figuur was: ir. Verwey.

XCRobert Antony Verwey was, toen hij zich tot 'waarnemend secretarisgeneraal van sociale zaken' liet benoemen (hij heeft zich nooit anders aangegeduid), acht-en-vijftig jaar. Hij was inin Soerabaja geboren, maar had Nederlands-Indië voor zijn opleiding verlaten. Hij studeerde in Delft en aanvaardde ineen functie bij het departement van waterstaat. Inwerd hij plaatsvervangend directeur van de rijksdienst voor werkloosheidsverzekering en arbeidsbemiddeling, indirecteur. Hij had indus drie-en-twintig jaar ervaring op het moeilijke gebied van de werklozenzorg, en men mag wel zeggen dat zich na Hiders Machtübernahme bij hem, alsook bij verscheidene van zijn hoofdambtenaren, een zeker gevoel van bewondering ontwikkeld had voor de wijze waarop men in Duitsland het probleem der werkloosheid aanpakte. Die bewondering was in Duitsland niet onbekend gebleven en Verwey kan haar slechts versterkt hebben toen hij enkele weken na de capitulatie in een interview met De Telegraaf bepleitte dat Nederlandse arbeiders die in ons land geen werk konden vinden, met hun gezinnen naar Duitsland zouden emigreren; belemmerende bepalingen (van den Tempels instructie bijvoorbeeld) moesten uit de weg geruimd worden. 'Dat ook de gezinnen over zouden komen, heeft', aldus Verwey, 'op het ogenblik nog practische bezwaren, nl. een zekere woningnood in Duitsland'4 - de mannen moesten maar vooruit gaan. graaf,

1882 1908 '17 '34 '40 1 A.v., p .. 86. 3 Csg: Notulen, 21 aug. 1940. 3 A.v., 26 aug. 1940. 4 21 juni 1940.

209 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

XCMen zou bij Verwey van een zekere beroepsdeformatie kunnen spreken. Hij was een zwakke en eigenlijk nogal sentimentele man die de sterke neiging had om zijn beleid te kleden in een gewaad van waarachtig patriotisme en nobele godsvrucht; het leek alsof er voor hem in de gehele wereld maar één probleem bestond: de werkloosheid. Arbeid was een zegen voor de mens en arbeiders moesten dus werken; in welke politieke constellatie zij dat werk verrichten, werd door Verwey van geringe betekenis geacht - of, beter misschien: aangezien de 'Nieuwe Orde' de mogelijkheid scheen te bieden, het Nederlandse werkloosheidsprobleem door een grootscheepse export van werklozen 'op te lossen', vond Verwey die 'Nieuwe Orde' in de eerste jaren van de bezetting nog zo kwaad niet. Hij had in beginsel al geen enkele behoefte om zich tegen de arbeidsinzet in Duitsland te verzetten, maar hij miste daar ook alle capaciteiten voor. Speciaal op dit gebied plachten de Duitsers steeds méér te eisen dan zij nodig hadden; wist Verwey daar iets van af te knabbelen, dan kregen zij precies wat zij wilden en kon Verwey menen, tot het uiterste opgekomen te zijn voor Nederlandse belangen. Hij was, anders gezegd, niet in het minste tegen de Duitsers opgewassen. Al vóór de oorlog had hij getoond, een bar slecht onderhandelaar te zijn; Hirschfeld had zijn hulpeloos reageren in conflictsituaties enkele malen in Duitsland met verbijstering gadegeslagen en verzette zich dan ook met kracht, toen de naam van Verwey als opvolger van Scholtens genoemd werd. Dat hielp niet: de benoeming ging door - van de kant van Verwey met de verwachting dat hij nu eerst recht grootse dingen zou kunnen bereiken ten bate van het Nederlandse volk. 'Als wij hier maar een jaar zitten zonder Kamer', zei hij omstreeks die tijd tegen oud-minister Deckers, 'zal er een wetgeving komen van mijn departement die een Europees model zal zijn.'! Misschien kregen ook zijn ambtgenoten wel eens dergelijke pocherijen te horen. Verwey genoot in hun midden in elk geval weinig gezag. Hij kreeg ook weinig steun van hen, 'ook al omdat hem', aldus Schaepman, de secretaris van het college, 'een zekere kregelige eigenzinnigheid kenmerkte die men dikwijls bij zwakke figuren aantreft, waardoor hij moeilijk te steunen WàS.'2

XCBehoefte aan steun had Verwey in '40 overigens niet. Tot dusver hadden gemeenten of combinaties van gemeenten een zekere invloed gehad op het beleid ten aanzien van de werklozen; ook hadden gemeenteraadsleden en vakbondsbestuurders als regel zitting gehad in de commissies van bijstand van de arbeidsbeurzen. Door die opzet werd een streep gehaald: Verwey nam

XC1 Getuige L. N. Deckers, Enq., dl. VII c, p. 454. Deckers noemt Verwey niet. t C. J. M. Schaepman: 'Verslag betr. de secretarissen-generaal', p. 256.

210 [PDF]
VERWEY

alle teugels in handen. Naast (waarnemend) secretaris-generaal van sociale zaken werd hij directeur-generaal van een nieuwe instelling die hij met de hartelijke steun der Duitsers oprichtte: het rijksarbeidsbureau dat met zijn zeven-en-dertig gewestelijke arbeidsbureaus en honderddrie-en-veertig bijkantoren het grote apparaat zou worden dat honderdduizenden Nederlandse arbeiders naar Duitsland zou zenden. Dat apparaat kwam uiteraard onder scherpe Duitse controle te staan; deze werd uitgeoefend door de Geschäftsgruppe Soziale Verwaltung, die in de eerste tijd een onderdeel was van Fischböcks Generalkommissariat [ür Finanz und Wirtschaft.

XCHet gevolg van deze herstructurering was, dat het allerlei gemeentebesturen onmogelijk gemaakt werd, zich rechtstreeks tegen de uitzending van arbeiders naar Duitsland te verzetten - een uitzending die de arbeiders zèlf allerminst welkom was. In Duitsland regende het spoedig klachten over hun gedrag en in de herfst bleek dat een aanzienlijk deel hunner op eigen gezag naar Nederland teruggekeerd was; in Berlijn schatte men hun aantal in september op niet minder dan 30% van het totaal.

XCDe Geschäftsgruppe Soziale Verwaltung vond dat hier iets aan gedaan moest worden. Verwey verleende zijn medewerking. Hij liet opdracht geven, de distributiebescheiden van deze z.g. contractbrekers in te houden: keerden zij niet naar Duitsland terug, dan mochten zij dus met hun gezin verhongeren. Deze opdracht werd begin januari' 41 aan de overige secretarissen-generaal bekend en werd door hen scherp afgekeurd. 'Zelfs de ergste misdadiger kan zijn distributie-aandeel krijgen', zei bij die gelegenheid de directeur-generaal van de voedselvoorziening, ir. Louwes.! Verwey trok zijn opdracht in. V6órdien had overigens een van zijn hoofdambtenaren al goedgevonden dat aan 'contractbrekers' in geval van 'absolute noodzakelijkheid' steun in natura verstrekt werd; feitelijk kwam dat neer op een steunvermindering met één gulden per week.ê hetgeen voor een gezin dat wekelijks misschien zestien of zeventien gulden steun ontving, toch nog een gevoelig verschil maakte.

1 Csg: Notulen, 8 jan. 1941. 2 B. A. Sijes: p. II9, 125-28. Hoezeer men in die tijd ook in sommige kerkelijke kringen aarzelde om arbeiders die niet naar Duitsland wilden vertrekken, te steunen, kan blijken uit het rondschrijven van het Centraal Comité der Diaconale Conferentie (Gereformeerde Kerken) van 21 februari 1941. Dit kwam hierop neer dat de diaconieën alleen bij persoonlijke of gezinsmoeilijkheden steun mochten verlenen, 'tot het (algemeen) voorkomen van vertrek naar het buitenland lene de diaconie echter haar hand niet.' (Th. Delle man e.a.: (1950), p. 507-08).

211 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

XCIn komende delen van ons werk zullen wij menigmaal op de arbeidsinzet terugkomen; hij vormt een van de belangrijkste thema's uit de gehele bezettingsperiode. Hier ging het ons slechts om de aanloop en deze aanloop km dan afgesloten worden met de vermelding dat na ongeveer een jaar bezetting bijna honderdtwintigduizend Nederlandse arbeiders in Duitsland werkten.' Bovendien hadden dan nog enkele tienduizenden werk aanvaard in België en Frankrijk (in Frankrijk alleen al een-en-twintigduizendê), goeddeels via 'het uitschotder Nederlandse aannemers, NSB' ers en pro-Duitsers', wie de arbeid aan de Duitse militaire installaties in België en Frankrijk geen windeieren legde: 'winsten tussen de 100 en 200% van de kostprijs waren geen zeldzaamheid."

Terugblik

XC

XCIn tegenstelling tot generaal Winkelman heeft het college van secretarissengeneraal, met uitzondering van Ringeling, vrij gemakkelijk en zonder veel weerstand te bieden de samenwerking met de bezetter aanvaard; de meeste voormannen van het bedrijfsleven die wij in dit hoofdstuk noemden, deden hetzelfde. Het zijn twee belangrijke conclusies. Wil men er iets langer bij stilstaan, dan dient men, dunkt ons, in de eerste plaats op het feit te letten dat Nederlands economische positie bij het voortduren van de oorlog belangrijk zwakker zou worden dan ze te voren was. zulks hing met de gehele structuur van de Nederlandse volkshuishouding samen welker ontwikkeling in de negentiende en twintigste eeuw wij in Voorspel beknopt schetsten.

XCVan de belangrijkste industriële grondstoffen produceerde Nederland in 1940 alleen steenkool in voldoende hoeveelheden, Desondanks was een industrie ontstaan waarin, volgens de in '30 gehouden volks- en beroepstelling, bijna 39% van de werkende bevolking haar brood verdiende. Die industrie was van vitale betekenis geworden voor de plaatsing van het bevolkingsaccrès - en die groei was naar verhouding snel geweest: ruim vijf miljoen Nederlanders in 1900, bijna negen miljoen in 1940. De helft van die bevolkingsaanwas was in de jaren 1900-1930 in de nijverheid opgenomen." Voor de toevoer van nagenoeg al haar grond- en hulpstoffen was die

1 B. A. Sijes: p. 140. 2 A.v. 3 p. 7. 4 Dep. van handel,.nijverheid en scheepvaart, afd. econ. onderzoek: 'De economische structuur van Nederland' (mei 1942), p. 23.

212 [PDF]
NEDERLANDS KWETSBARE POSITIE

nijverheid van het buitenland afhankelijk; zij was eveneens afhankelijk van dat buitenland voor een groot deel van haar afzet: de binnenlandse markt was te klein om al haar producten op te nemen.

XCWij geven enkele cijfers.

XCNaar de waarde gerekend, bestond de invoer in '38 (de cijfers voor '39 zouden een minder zuiver beeld geven omdat toen in september de oorlog uitbrak) voor 58% uit grondstoffen en halffabrikaten (goederen dus die in de Nederlandse volkshuishouding een nadere bewerking moesten ondergaan)! en die invoer was in '38 voor bijna de helft, 46,4%, afkomstig uit gebieden van waaruit men uitsluitend met overzeese transporten (het luchtverkeer was van zeer geringe betekenis) ons land kon bereiken.ê De uitvoer bestond in '38 voor' bijna 60% uit industrieproducten" en van die uitvoer was in dat jaar iets meer dan de helft, 50,1%, voor gebieden bestemd die men, alweer, louter met overzeese transporten bereiken kon.

XCOok akkerbouw, veeteelt en tuinbouw waren in hun vooroorlogse structuur van het buitenland afhankelijk: zij hadden alle drie grote hoeveelheden kunstmest nodig; de zuivelproductie en de productie van eieren waren daarnaast goeddeels gebaseerd op de invoer van veekoeken en grondstoffen voor veekoeken (voor de melkkoeien) en van mais (voor de varkens en kippen).

XCDe buitenlandse handel (in- en uitvoer) nam dus in de gehele economie een belangrijke plaats in. Naar het gewicht gerekend was overigens de doorvoer (hoofdzakelijk naar en van Duitsland) in 1938 nog 25% groter geweest"; die doorvoer had Rotterdam vóór de oorlog tot de op één na drukste haven ter wereld gemaakt (alleen Londen had toen een nog groter havenverkeer gehad).

XCAl die verhoudingen waren door de moeilijkheden die zich in de neutraliteitsperiode voordeden, aangetast maar onze economie had zich in hoofdzaak toch kunnen handhaven. Ja, de regering was er zelfs in geslaagd, in het westen des lands grote reservehoeveelheden aan grondstoffen op te slaan. De Duitse inval maakte het niet alleen twijfelachtig of die reseryes aan Nederland ten goede zouden komen (wij zullen hun roef nog beschrijven), maar deze inval betekende in de eerste plaats dat, als de oorlog zou voortduren, het Nederlandse bedrijfsleven bijna de helft van zijn normale toevoergebieden en ruim de helft van zijn normale afzetmogelijkheden zou verliezen. In werkelijkheid dreigde die afsnoering nog veel drastischer te worden, want als er geen vrede kwam, viel ook het overzeese transport naar en van het deel van Europa dat door Duitsland overheerst werd alsmede

XC1 A.v., p. 32. a A.v., p. 33. • A.v., p. 31. 'A.v.

213 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

naar neutrale staten als Zweden, Spanje en Portugal goeddeels weg. De overzeese handel zou dan vrijwel volledig verdwijnen. Dat effect deed zich ook voor: waren in demaandenmeienjuni van dejaren '38 en '39 zeeschepen met een totaal tonnage van 7,35 mln brutoregisterton de Nederlandse havens binnengevallen, in diezelfde maanden in de jaren '40 en '41 daalde dat cijfer tot 260.000 ton - een daling met 96t%.1 Na een jaar bezetting kwam de invoer op ongeveer een derde van het vooroorlogse peil te liggen, de uitvoer op twee-vijfde. Dat die percentages niet nog veel geringer waren, was gevolg van de versterkte handelsbeweging met Duitsland die nauwelijks van de zeewegen gebruik maakte.

XCMen schatte dat vóór de oorlog ca. 6% van de werkzame bevolking haar inkomen verdiend had in de buitenlandse handel en in de scheepvaart op het buitenland.ê Deze bron van verdiensten zou, als de oorlog voortduurde, goeddeels wegvallen. Maar ook andere bronnen zouden dan verdwijnen. Naar schatting was een zevende van het vooroorlogse nationaal inkomen direct of indirect uit Nederlands-Indië afkomstig geweest; bovendien was een groot deel van de in het buitenland belegde kapitalen in landen belegd waarmee het kapitaalsverkeer verbroken werd en, bij het voortduren van de strijd, verbroken zou blijven - om slechts de belangrijkste te noemen: Verenigde Staten (Nederlandse beleggingen ruim f 1600 mln), Engeland (ruim f 900 mln), Zuid-Afrika (ruim f 200 mln), Canada en Argentinië (elk ca. f 120 mln)": bedragen voor rente en aflossingen zou men dus uit die landen niet meer ontvangen.

XCGedetailleerde berekeningen omtrent het deel van het nationale inkomen dat, als de internationale verbindingen niet hersteld werden, als gevolg van Nederlands inlijving in het door Duitsland beheerste deel van Europa dreigde weg te vallen, zijn ons niet bekend en die berekeningen zijn, voorzover wij weten, tijdens de bezetting ook niet gemaakt. Wat wij echter in het voorafgaande weergegeven hebben, wettigt al de conclusie dat, wilde men bij het voortduren van de oorlog een al te drastische daling van het nationaal inkomen en van de werkgelegenheid hier te lande voorkomen, een ruime mate van heroriëntatie van het bedrijfsleven op Duitsland onvermijdelijk was. Dat zou niet alleen voor bezet Nederland gelden, maar evenzeer voor bezet Noorwegen, voor bezet Denemarken, voor bezet België en voor bezet Frankrijk (dat laatste met inbegrip van het z.g. onbezette gedeelte).21

1 Dep. van handel, nijverheid en scheepvaart, afd. econ. onderzoek: 'De economi sche ontwikkeling van Nederland gedurende het eerste jaar van de Duitse bezet ting' (1941), p. I. 2 'De economische structuur van Nederland', p. 37. 3 Gege vens in C 5.

214 [PDF]
NEDERLANDS KWETSBARE POSITIE

Een dergelijke situatie was in wezen ook in de 'Aanwijzingen' van '37 voorzien waar deze gesteld hadden dat het overgrote deel van het economisch leven diende door te gaan, 'ook al zou de vijand daarvan mede profiteren voor zijn oorlogvoering'. Dat laatste kon men niet voorkomen. Het Duitse bezettingsleger zou van meet af aan met de producten van de Nederlandse akkerbouw, veeteelt en tuinbouw gevoed worden, maar het overgrote deel van die agrarische productie zou voor de Nederlandse burgerbevolking bestemd zijn. Terecht was in de 'Aanwijzingen' niet de onmogelijke eis gesteld dat het economisch leven tot stilstand zou komen; de opstellers wisten dat het zou doorgaan - juist daarom hadden zij bepaalde grenzen getrokken.

XCNu is het ongetwijfeld een feit dat die 'Aanwijzingen' in '37 opgesteld waren met het oog op een situatie waarbij slechts een deel van Nederland bezet zou zijn terwijl in een ander deel nog de verdediging gevoerd zou worden. Is daarom de conclusie juist dat de 'Aanwijzingen' alle kracht verloren hadden toen de regering naar Engeland vertrokken en het gehele land bezet was? Wij menen van niet. De 'Aanwijzingen' waren immers niet een geheel van gedragsregels die uitsluitend op de genoemde situatie sloegen zij waren veeleer een uitvloeisel van wat, zo zouden wij het willen uitdrukken, door nationaal fatsoen en nationale waardigheid voorgeschreven werd zolang de oorlog duurde. Er waren geen 'Aanwijzingen' nodig om te beseffen dat men onfatsoenlijk en onwaardig handelde indien men, alsof er niets gebeurd was, schepen die de Koninklijke Marine besteld had, onmiddellijk voor de Duitsers ging afbouwen of onmiddellijk de vliegvelden ging herstellen en uitbreiden ten behoeve van de Luftwaffe of onmiddellijk gedoogde dat treinpersoneel dienst deed bij de toevoer van Duitse militaire voorraden tot diep in België. Zeker, de Duitsers hadden de macht om deze en dergelijke werkzaamheden voor te schrijven en hun uitvoering met geweld af te dwingen. Wij herinneren aan Winkelmans woorden: 'Als een man aan een draaibank staat en er komt een Duitser die hem zijn pistool op de borst zet en zegt: 'Werk en anders schiet ik je neer', en die man gaat werken, zal ik hem dit niet kwalijk nemen. Men kan niet verlangen dat iedereen een held is en zich laat doodschieten. Dat is overmacht' - anders gezegd: bij overmacht bleef de regel wel gelden maar diende men er in te berusten dat hij overtreden werd.

XCTot bruut Duits optreden van een aard als Winkelman aanduidde, is het nergens gekomen. Zeker, von Schrötter uitte op 3 en 4 juni in zijn besprekingen met het bestuur van de Metaalbond het dreigement dat hij de bedrijfsdirecties, als zij zich niet bereid verklaarden, Duitse militaire orders in bewerking te nemen, door Duitse Kommissare zou vervangen en er was in 21

215 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

die tijd aan de toppen van het Nederlandse bedrijfsleven een vrij algemene angst (en angst is als regel een slechte raadgever) dat bij dergelijke weigeringen ook bedrijfsinstallaties en arbeiders naar Duitsland overgebracht zouden worden.

XCInderdaad werden enkele weigerachtige bedrijven (wij zullen ze straks noemen) onder Verwaltung geplaatst, maar doordat het er zo weinige waren, vormde zulks voor de Duitsers geen probleem. Breder verzet had wèl een probleem gevormd. Daar kwam het niet toe en dan verdient het de aandacht dat de Duitsers blijkens de bewaardgebleven stukken die wij citeerden, na de capitulatie in de maanden mei en juni aanzienlijk minder weerstand ontmoetten dan zij zelf voorzagen - Seyss-Inquart minder weerstand in het politieke vlak, Fischböck minder weerstand in het economische.

XCIs het nu billijk, in de zwakkere economische positie waarin Nederland zich ging bevinden (de positie die wij in de aanhef van deze paragraaf schetsten), toch dat element van overmacht te zien? Het is een argumentatie die niet alleen tijdens, maar ook na de oorlog vaak verkondigd is, dat laatste bij de processen die op het gebied van de economische collaboratie vielen. 'Wij hebben alleen maar getracht', zo heette het dan, 'het beste voor Nederland te bereiken. Wilde men voorkomen dat de werkgelegenheid en het voorzieningspeil in ons land katastrofaal daalden, dan was heroriëntatie van ons economisch bestel op Duitsland onvermijdelijk en daarin mogen verschijnselen als het aanvaarden van Duitse orders ook op militair gebied en als de arbeidsinzet niet alleen hun verklaring maar ook hun rechtvaardiging vinden.'

XCDat men er door die heroriëntatie in geslaagd is, te voorkomen dat werkgelegenheid en voorzieningspeil althans in de begintijd snel gingen dalen, is juist. De personeelsbezetting van de Nederlandse industrie stond eind maart '41 op precies hetzelfde peil als eind april' 40.1 Wij zien evenwel de relatieve handhaving van werkgelegenheid en voorzieningspeil minder als oorzaak van de economische heroriëntatie op Duitsland dan als gevolg daarvan en wij menen dan ook dat die heroriëntatie in het streven naar de handhaving van werkgelegenheid en voorzieningspeil slechts een deel, en misschien maar een klein deel van haar verklaring kan vinden - zulks dan nog afgezien van het feit dat dat streven in oorlogstijd niet onder alle omstandigheden mag prevaleren.ê

1 B. A. Sijes: p. 138. 2 Wat de bestrijding van de werkloosheid betreft, is het merkwaardig dat men van Nederlandse kant de toch al tamelijk be scheiden plannen om de werkverschaffingen uit te breiden, zo spoedig opgegeven heeft. Hierbij waren in april '40 vier-en-vijftigduizend arbeiders ingeschakeld

216 [PDF]
HERORIËNTATIE OP DUITSLAND

XCBij die heroriëntatie hebben, wat haar oorsprong betreft, op het niveau der secretarissen-generaal belangrijke niet-economische, in wezen politieke factoren een rol gespeeld, en misschien wel de hoo(drol.

XCVoor een man als Winkelman was de oorlog in mei '40 niet ten einde: hij zette die oorlog voort, zij het met andere middelen; hij besefte dat Nederlands trouw jegens zijn bondgenoten nu eerst recht moest blijken; hij besefte óók (men denke aan zijn advies aan de scheepsbouwer de Vries Lentsch) dat die oorlog nog grote offers kon gaan vergen zowel van het Nederlandse volk als van het Nederlandse bedrijfsleven.

XCIn die beginperiode meende daarentegen de grote meerderheid van het college van secretarissen-generaal dat de oorlog definitief verloren was; zij zag Duitsland tot in een verre toekomst als de dominerende macht in Europa en zij meende dus het belang van het Nederlandse volk het beste te dienen door bij die macht aansluiting te zoeken, door scherpe conflicten te vermijden en door regelingen na te streven die Nederland in dat door Duitsland gedomineerd Europa een zo gunstig mogelijke plaats zouden geven. Men kan zich voor de rechtvaardiging van de heroriëntatie van het economisch bestel op Duitsland dus niet beroepen op de gunstige gevolgen die hieruit bij het voortduren van de oorlog voortgevloeid zijn want diegenen die op het hoogste ambtelijke niveau tot die heroriëntatie besloten, meenden juist dat die oorlog niet voortgezet zou worden. Deze mening was het die, althans in die tijd, aan de toppen van het bedrijfsleven door velen gedeeld werd van wie sommigen, zeker, gewetensbezwaren moesten overwinnen, maar anderen zich louter de in het bedrijfsleven traditionele vraag stelden: hoe houden wij onze orderportefeuille gevuld?

XCEr is tussen Winkelman en het college van secretarissen-generaal geenJ.

injuni een-en-zestigduizend. Tegen het eind van die maand zette ir. Th. West hoff, lid van de directie van de rijksdienst voor de werkverruiming, aan de pers uiteen dat men dit aantal tot honderdduizend zou kunnen uitbreiden, alle tewerk gesteld 'in verantwoord productiefwerk' 21 juni 1940). Najuni ging het cijfer der tewerkgestelden evenwel onmiddellijk dalen om pas in november '41 weer de zestigduizend te overschrijden (E. A. Sijes: p. 140). Wij tekenen hierbij nog aan dat het fmancieel voor Nederland geen enkel verschil gemaakt had indien men andere tienduizenden arbeiders tewerkgesteld had bij wat ir. Westhoff improductief werk genoemd ZOll hebben. Alles wat verdiend werd bijvoorbeeld door de honderdtwintigduizend arbeiders die in mei' 41 op de Duitse vliegvelden in ons land werkten, werd door de Nederlandse schatkist betaald en hetzelfde zou in feite voor de lonen gelden die Nederlandse arbeiders in Duitsland verdienden. In de kring der secretarissen-generaal heeft men, voorzover ons bekend, van meet af aan .slechtséén 'oplossing' van het werkloosheidsvraagstuk overwogen: de werklozenexport naar Duitsland.

217 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

principieel conflict tot uitbarsting gekomen; daarbij bedenke men evenwel, dat de generaal al op 3 juni door Seyss-Inquart in feite verwijderd werd uit de positie waarin hij als drager van het regeringsgezag boven de secretarissengeneraal stond; men bedenke óók dat Hirschfeld al op 17 mei tegen een Duitser (de consul-generaal in Amsterdam) zei dat het college van secretarissen-generaal tot' /oyalster Zusammenarbeit mit den deutschen Besatzungsbehörden' bereid was, ook als Winkelman afgezet zou worden. Het beleid van het college was nagenoeg van meet af aan diametraal tegengesteld aan dat van Winkelman: het beleid van de opperbevelhebber werd door strijdbaarheid gekenmerkt, het beleid van de meeste secretarissen-generaal door een streven naar aanpassing. Hij handelde in de geest van de 'Aanwijzingen'; zij legden ze, Ringeling uitgezonderd, naast zich neer en aanvaardden van alle interpretaties van het Landoorlogreglement die welke de verdere samenwerking met Duitsland zo gemakkelijk mogelijk maakte.

XCWij onderstrepen hierbij dat dit systeem van samenwerking-aan-de-top vorm kreeg niet na afloop van de Duitse veldtocht in West-Europa (22 juni) maar nog vóór de inzet van de tweede fase: het Duitse offensief van de Somme zuidwaarts (5 juni). En moet men in dat alles dan niet de weerslag zien van de formidabele successen die de Wehrmacht in de tweede helft van mei boekte? België capituleerde (28 mei) en in de week die volgde, werd het gevechtsgebied van de Engelse en Franse legers tot een klein bruggehoofd bij Duinkerken gereduceerd dat tenslotte ook prijsgegeven werd (3 juni). Het waren in die dagen niet zovelen die, daargelaten of zij vertrouwden dat Duitsland uiteindelijk toch de oorlog zou verliezen, in elk geval trouw bleven aan hun vooroorlogse overtuiging. Dat vergde een zekere stoerheid. Ze was Winkelman niet vreemd.

XCDat men in de maanden mei en juni ook op lagere bestuursniveaus meer dan eens die stoerheid getoond heeft, is uit onze beschrijving gebleken. Op die niveaus werd evenwel niet bepaald wat in het bestuursapparaat als geheel geschiedde. Dat was zaak van het college van secretarissen-generaal en van dat college gingen, wat de verhouding tot de Duitsers betreft, geheel andere impulsen uit. Zo lag ook de zaak bij het bedrijfsleven. Er was daar in het begin in menige kring een duidelijke aarzeling of men wel Duitse orders kon aanvaarden. Wat men voor het bedrijfsbelang in engere zin hield, kwam met wat men nationale plicht wist te zijn, in strijd. In de meeste gevallen heeft die strijd maar kort geduurd. Richtlijnen zoals die door Hirschfeld en het invloedrijke bestuur van de Metaalbond gegeven werden, bevorderden dat men de Duitse orders en opdrachten aanvaardde en 'toen de zaak eenmaal ging draaien en toen bleek dat er zeer grote winsten mee te halen waren, toen hebben ze gezegd: nou, laten we nu ook maar volop gaan werken'

218 [PDF]
BEDRIJVEN WAAR MEN NEEN ZEI

aldus vatte de al enkele malen aangehaalde naoorlogse onderzoeker op het gebied der economische collaboratie zijn bevindingen samen.!

XCEr zijn niettemin bedrijven geweest waar men het aanvaarden van Duitse orders of andere Duitse opdrachten principieel geweigerd heeft. Wij hebben er geen volledig overzicht van, maar durven toch wel stellen dat de verklaring van een naoorlogs deskundige dat het hier 'uitsluitend de kleinen' betreft (zonder namen te noemen, wees hij op vier of vijf gevallen in ZuidHolland"; er zullen er wel meer zijn geweest), niet helemaal juist is. De n.v. Hollandse Optiekfabriek te Den Haag die lichtspoorgranaten voor het Nederlandse afweergeschut vervaardigd had, weigerde die productie voor de Duitsers te hervatten; de directeur, dr. J. C. Hooykaas, werd in '41 door een Duitser vervangen", Hooykaas was ook elders actief: als commissaris van de vliegtuigfabriek 'Aviolanda' te Papendrecht verzette hij zich krachtig maar vergeefs tegen haar uitbreiding (het aantal arbeiders steeg er van zeshonderd tot zes-en-twintighonderd)." Ook de enige Nederlandse fabriek voor aluminium, de Aluminium Wals- en Persbedrijven n.v. te Oudenrijn weigerde alle Duitse orders; de directeur, G. J. J. Both, werd herhaaldelijk bij de Rûstungs-Inspeietlon en tenslotte ook bij de betrokken Nederlandse ambtelijke instantie, het rijksbureau voor non-ferro metalen, op het matje geroepen; de directie van het rijksbureau trad daarbij nog aggressiever tegen hem op dan de Riistungs-Inspeletion. Ook zijn bedrijf werd onder Duits beheer gesteld."

XCNaast deze bedrijven waren er andere (alweer: er zullen er meer geweest zijn dan die welke wij kunnen noemen) die, na zich aan Duitse opdrachten onttrokken te hebben, ergens in Nederland 'onbesmet' werk wisten te vinden. De n.v. Aannemingsmaatschappij vfh Hillen & Roosen (Amsterdam) en de n.v. vfh gebr. Hogebirk Wegenbouwen Stoomwalsenbedrijf (Laren) konden, na het werk aan de vliegvelden geweigerd te hebben, opdrachten krijgen resp. van de rijkswaterstaat en in de Noordoost Polder. Werk op het vliegveld Schiphol werd ook geweigerd door de n.v. Wegenbouw Maatschappij (Utrecht), zij het dat het de directie meer dan een half jaar nam voor zij al haar personeel en materieel van het vliegveld had kunnen terugtrekken."J.21

1 G. Kruyff in BG-Den Haag: verslag proces-Fiebig (14 juni 1949), II-I2. 2 R. Leopold, a.v., II-I7. a POD-Den Haag: p.v. C. Hooykaas (23 aug. 1945), p. I (Doe II-pI, e-I). 4 BG-Den Haag: sententie inz. 'Aviolanda' (14 maart 1949), p. 1,4 (Doe 1-1749, a-r), 5 BOOM-Amsterdam: p.v. inz. plundering Aluminium Wals- en Persbedrijven (20 maart 1947), p. 1-6 (BRvC: dossier-Fiebig). 6 BG Amsterdam: p.v. zitting inz. A. F. en C. F. de Vilder, p. 14-17.

219 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

XCDat zulk een omzwaai soms met list gecamoufleerd moest worden, bleek bij de Artillerie-Inrichtingen waar, zoals wij al weergaven, den Hollander in juni '40 op dringend verzoek van nagenoeg zijn gehele personeel als voorzitter van de directie aangebleven was. Ook de Artillerie-Inrichtingen gingen wapens voor de Duitsers produceren (het feit is door den Hollander in zijn lange verhoor door de Enquêtecommissie nergens duidelijk vermeld') : lichte en zware mitrailleurs, veldgeschut, luchtafweergeschut, munitie, luisterapparaten. Bij die productie werden door het bedrijf ook de onderleveranciers weer ingeschakeld: van de honderdvijftig weigerden er twee: de Hollandse Optiekfabriek die wij al noemden, en de Nederlandse Springstoffenfabriek te Amsterdam, terwijl een derde, de fabriek 'Johan de Witt' te Dordrecht, een dochtermaatschappij van Philips, zich aan de oorlogsproductie voor de Duitsers wist te onttrekken. Onder de overige waren er verscheidene, J. B. van Heyst bijvoorbeeld, die later die productie naar vermogen beperkten. Dat deed ook den Hollander. Hij begon met, daarin gesteund door Hacke die tot ontslagverleningen verlof moest geven, het personeel van de Artillerie-Inrichtingen drastisch in te krimpen; het daalde in snel tempo van ruim zevenduizend man in de zomer van '40 tot nog geen drieduizend een jaar later en in de zomer van '43 waren er nog maar zeventienhonderd over. Hij schakelde het bedrijf op de productie van gereedschappen en landbouwwerktuigen over. Hij liet de nevenfabriek in Delft en een gedeelte van de bedrijfsinstallaties aan de Hembrug demonteren en maakte de Duitsers niet attent op een ultra-moderne granatenpers die door een Amerikaans bedrijf geleverd was en die, op transport, in mei' 40 ergens bij Parijs was blijven steken. Bovendien drong hij er in later jaren via de illegale Ordedienst waarmee hij contact had, herhaaldelijk in Engeland op aan dat men de Artillerie-Inrichtingen (die begin september '44 toch nog voor bijna een derde Duitse orders in bewerking hadden) zou bombarderen."

XCOvereenkomstige verschijnselen hebben zich met name in die latere periode ook bij vele andere bedrijven voorgedaan. Onze algemene indruk is daarbij, dat de langzaam-aan tactiek veel meer toepassing gevonden heeft dan de sabotage. Tegen beide vormen van verzet werden overigens al in de begintijd maatregelen genomen. Twee aannemers in Friesland die het egalisatiewerk op het vliegveld Leeuwarden opzettelijk verknoeiden, werden door de Sicherheitspolizei gevangen gezet"; eerder al waren enkele ploeginenRü

1 dl. VII e, p. 632-36. 2 Gegevens Doc l-çja, DoeII-32I, a-I (10 april 1941) I e). 3 Y. N. Ypma: (1953), p. 146.

220 [PDF]
PROTEST VAN PTT'ERS

bazen op het vliegveld die opzettelijk langzaam lieten werken, enige tijd in arrest gehouden"; soortgelijke maatregelen moest de Sicherheitspolizei nemen op de vliegvelden bij Eindhoven en Volkel (in de Peel)."

XCWij zijn er van overtuigd dat op heel veel meer plaatsen in het bedrijfsleven door employé's en arbeiders al in '40 met toenemende tegenzin gewerkt is aan de orders van welke men wist dat zij de Wehrmacht zouden versterken. Philips zal bepaald niet het enige bedrijf geweest zijn waar, met name door jongere krachten, 'flink op de directie gescholden werd. Het was ons onbegrijpelijk', aldus één dier jongeren, 'dat er zoveel militaire orders uitgevoerd werden. Gezegd werd dan: als wij het niet doen,laten ze het in Duitsland doen en slepen ze daartoe onze machines weg. Dat argument was misschien wel juist ook, maar dat voelden we toen niet ZO.'3 Eén geval is ons bekend waarin personeelsleden uitdrukkelijk protest aantekenden tegen de hulpverlening aan de vijand: dat waren de PTT-ambtenaren die door de Forschungsstelle ingeschakeld werden bij het afluisteren van het radioverkee~ in Engeland en andere landen; zij beriepen zich bij de hoofddirectie van de PTT op het Landoorlogreglement en op de 'Aanwijzingen', overigens vergeefs.' De gevoelens waarmee deze PTT' ers het hun door die hoofddirectie opgedragen werk uitvoerden, kan men zich indenken. Trouwens, dat onbehagen maakte zich later ook van menige bedrijfsdirectie meester. Het kwam niet zelden voor dat een bedrijf dat aanvankelijk Duitse orders gezocht had, spoedig wegen en middelen beraamde om ze af te wijzen. Bij de Amsterdamse Ballastmaatschappij ving dat al begin' 4I aan. Zij wist het totaal aan werken die voor de Duitsers uitgevoerd werden, tot een vijfde van al haar werken te beperken; medewerking aan de aanleg van Duitse kustversterkingen werd in '43 uitdrukkelijk door haar geweigerd, waarna de maatschappij onder een Duitse Verwalter kwam te staan. Een en ander verhinderde niet dat de twee directeuren, de gebroeders A. F. en C. F. de Vilder, na de oorlog in Amsterdam als typische 'bunkerbouwers' beschouwd en behandeld werden (hetgeen zij, wat men verder ook in hun beleid in '40 mag afkeuren, nu juist niet geweest waren); welke mishandelingen zij als gevolg daarvan ondergingen, krijgen wij nog in een later deel te beschrijven.

XCToen eenmaal bleek (en dat bleek al in de herfst van '40) dat de Duitse overwinning toch niet zo vaststond als gemeend was door de meeste secretarissen-generaal, in leidende kringen van het bedrijfsleven en door een deel van de publieke opinie, zat men vast; toen was de samenwerking met deJ.

1 IS (lokt. 1940), p. 5. 2 A.v., 22 (26 nov. 1940), p.26. 3 H. P. Linthorst Homan, 16 april 1958. 4 G. Visser: p.64·

221 [PDF]
WERKEN VOOR DE VIJAND

Duitsers al geconcretiseerd; geconcretiseerd in regelingen die in toenemende mate gingen knellen; regelingen die bij de betrokken secretarissen-generaal niets te maken hadden met bijzondere sympathie voor de Duitsers of hun systeem maar die primair een uitvloeisel waren van de opvatting dat er voor Nederland nu eenmaal geen andere plaats was dan in een door Duitsland gedomineerd Europa. Secundair kwam daar nog een tweede factor bij: men wilde voorkomen dat de gehate NSB in dat 'nieuwe Europa' als woordvoerder zou optreden van het Nederlandse volk.

222 [PDF]

Hoofdstuk 5: Mussert presenteert zich

XC

XCMussert was een van de zeer weinige Nederlanders geweest die als het ware naar de Duitse inval toegeleefd hadden. Hij had er eerder met hoop dan met angst naar uitgezien, menend dat zijn historische kans eerst zou komen nadat het gehate 'demo-liberale' staatsbestel door de Duitse Wehrmacht vernietigd was. Enkele maanden voor de inval had hij aan zijn naaste medewerkers voorspeld dat de strijd hoogstens vier dagen zou duren, dat de NSB'ers vervolgd zouden worden en dat de regering uiteindelijk zou vluchten; eind april had hij zich in een gesprek met een vertegenwoordiger van de Abwehr, dr. Scheuermann, ter beschikking gesteld voor de vorming van een nieuwe regering die zich, na een Duitse overwinning, zou moeten aandienen als 'redster uit de nood'.

XCEn ziet: alles wat hij voorspeld had, was uitgekomen: de strijd was in enkele dagen beslecht, NSB'ers waren bij duizenden opgepakt, koningin en ministers waren naar Engeland uitgeweken. Van alle politieke figuren had dus hij, hij alleen, gelijk gekregen. Hij zag zich als de toekomstige heerser van Nederland: de plaats van Mussolini in Italië, van Hitler in Duitsland, kwam nu in Nederland aan hem, Anton Adriaan Mussert, toe. Acht-en-eenhalf jaar tevoren was hij door middel van de oprichting van de NSB een strijd begonnen die hij, alle weerstanden ten spijt, koppig voortgezet en volgehouden had; de beloning was nu op komst: hij zou de vormgever worden van een nieuw Nederland waaraan na de nederlaag van Frankrijk en Engeland (die voor hem vaststond) Vlaanderen toegevoegd moest worden: een Groot-Nederlandse staat zou dan geboren worden die, sterk ook door zijn koloniale gebieden (Nederlands-Indië, de West, de Belgische Congo), in het naoorlogs bestel een aanzienlijk gewicht in de schaal zou werpen en voor Duitsland een even betrouwbare als aantrekkelijke partner zou zijn. Hij brandde van verlangen om dat toekomstbeeld aan Hitler voor te leggen: hij verwachtte niet anders dan dat deze (die hem toch persoonlijk kende en die stellig zijn strijd met waardering, wellicht bewondering gadegeslagen had!) hem spoedig zou uitnodigen voor het noodzakelijke overleg.

XCHet eerste wat Mussert, uit zijn schuilplaats in het Gooi opgedoken, deed was het ondernemen van stappen om de begrafenis van zijn broer, overste J. A. Mussert (de kantonnementscommandant van Dordrecht, die in de

223 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

Vijfde-Colonne-paniek op 14 mei te Sliedrecht neergeschoten was), het karakter te geven dat hem bij deze historische ommezwaai gepast leek: de begrafenis moest plaats vinden met militaire eer en de plechtigheid diende te geschieden in de Nieuwe Kerk te Delft waar zich de graftomben der Oranjes bevonden. Op IS mei, laat in de middag, verscheen Mussert te Delft. De kantonnementscommandant van Delft weigerde hem te ontvangen, wel kreeg een stafofficier order, zich onmiddellijk naar de weduwe van overste Mussert te begeven die, nog in nachtgewaad, hem in de vroege ochtend van de rode mei meedeelde dat zij vast wilde houden aan de wens van haar man: de begrafenis moest plaats vinden te Gorinchem waar twee van hun kinderen ter aarde besteld waren.!

XCOp diezelfde rode mei pleegde Mussed te Utrecht overleg met enkele leden van zijn politieke raad. Er waren er twee die hem adviseerden, alle politieke activiteit te schorsen: W. O. A. Koster, fabrikant te Geldermalsen, en J. W. de Ruiter, een Amsterdamse tandarts, districtsleider van de NSB in de hoofdstad; een overeenkomstig advies had Mussert daags tevoren al gekregen van mr. A. J. van Vessem die de NSB in de Eerste Kamer vertegenwoordigd had en die, als uitvloeisel van zijn inzicht, op IS mei zijn Kamerlidmaatschap neergelegd had. Die adviezen waren aan dovemans oren gepraat; Mussert wees er de bezwaarden op dat de NSB nu eerst recht haar actie diende voort te zetten en gafhun 'zijn erewoord dat hij tegenover de Duitsers de integriteit en de onafhankelijkheid (van Nederland) zou blijven voorstaan." Het betoog had succes: de drie genoemden bleven lid.ê

XCLid blijvend gaven zij zonder twijfel uitdrukking aan wat bij de overgrote meerderheid der leden leefde. Het waren er hoogstens enkele honderden die, geschokt door de Duitse invasie, de banden met de NSB verbraken (het ledental: 27.339 per 31 maart '40, stond in juni op 27.0384). Verreweg de meesten reageerden in Musserts geest: de snelle Duitse overwinning had, zo meenden zij, bewezen dat niet hun tegenstanders maar zij het bij het rechte eind gehad hadden; voorzover die NSB'rers geïnterneerd geweestJ. H. W. Koevoets: 'Delft in de meidagen vanmeibrief,meivanLievaart. 2PRA-Hilversum: p.v. inz.(zznov.p.(verhoor van]. W.de Ruiter) (Doea-I).Van Vessem, de koppigste van de drie (wij vermeldden inabusievelijkdat hij uit Vlaanderen kwam; hij was inte Rotterdam geboren) bleefin zoverre consequent dat hij de hoge functiesdie hem tijdens de bezetting aangeboden werden, weigerde; ook weigerde hij in de zomer van'de Duitsers regelmatig gegevens te verstrekken over de stemming in Nederland. Hij bleef wèllid van de NSB en bewees haar belangrijke diensten; ook enkele andere misdragingen werden hem na de oorlog ten laste gelegd (gegevensin DoeNSB,

1 1940', 13 1955; 18 1970, W. L. F. E. Parwerck 1947), 39 1-459, 3 1877 40 1-1783). 1571.

224 [PDF]
DOORGAAN?

waren, was bovendien hun strijdlust aangewakkerd; wat zij tenslotte in die eerste dagen na de capitulatie op veel plaatsen om zich heen hoorden, gaf hun de indruk dat 'democratie' en 'Oranje' op slag volkomen verouderde begrippen waren. 'De ontgoocheling', zo schreef op 16 mei een Utrechtse NSB' er aan een dochter in Duitsland, 'is voor het volk zeer groot en is men als een blad aan de boom omgedraaid. Wedoen nu weinig anders dan elk ogenblik ons handen wassen en ons mond spoelen vanwege de viezigheid waarmee we in aanraking komen. Zij die ons vrijdag (ro mei) wilden fusileren als landverraders, komen nu met opgeheven ann ons tegemoet gelukwensen met ons behoud."

XCDat klinkt wat overdreven, maar een feit was dat de symptomen van angst die zich na de capitulatie voordeden, menige NSB' er het gevoel gaven dat de macht voor het grijpen lag.

XCHoe zouden de Duitsers dan reageren?

De bespreking met 'Leutnant' Töpfer

XC

XCUiteraard was Mussert in Duitsland geen onbekende. Veel naam had hij er echter niet, of beter: hij had er de naam, van het nationaal-socialisme niet veel begrepen te hebben. Jaar in, jaar uit was er tot in de hoogste kringen van de Nazipartij vooral door in Duitsland wonende functionarissen van de NSNAP-Kruyt en de NSNAP-van Rappard op gewezen dat Joden lid konden zijn en ook nog wellid waren van de NSB. Nu werd in Duitsland wel beseft dat de twee NSNAP' en miniem-kleine formaties waren, maar het naar voren gebrachte argument had zijn effect niet gemist. Aarmemelijk is ook dat het afwijzen van de rassenleer een van de vele punten geweest was in het requisitoir tegen zijn Leider dat Rost van Tonningen bij tijd en wijle jegens Duitse toehoorders, Rimmler in de eerste plaats, afgestoken had.

XCHoe dacht Hitler over Mussert?

XCHem had Mussert in '36 bezocht. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen dat de leider van de NSB bij die gelegenheid grote indruk gemaakt heeft op de Führer und Reichskanzler; het kan dan ook geen toeval geweest zijn dat Musserts naam niet eens genoemd werd toen Hitler op 25 mei Seyss-Inquart, Schmidt en Rauter in zijn hoofdkwartier toesprak. Als hij er in dat vroege stadium bij stilgestaan heeft, moet Hitler zich wel bewust geweest zijn dat men de leiding bij de omvorming van Nederland in nationaal-socialistische

XCr Brief, 16 mei 1940, van P. A. H. (Doe 1-713, a-r).

225 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

geest bezwaarlijk kon toevertrouwen aan een figuur die in acht jaar actie slechts een luttele vier procent van het kiezerscorps had weten te winnen. En Hitler was niet de enige die van een opmerkelijke terughoudendheid blijk gaf. 'Soweit sich Männer der Mussert-Bewegung zur Verfügung stellen, kÖnllen sie', zei Goebbels op 14 mei tegen zijn naaste medewerkers, 'einstweilen lediglich als Handlanger beschäftigt werden, nicht aber selbständig an die Arbeit gelassen werden.? Drie dagen later kreeg de Duitse pers een nog wat gedetailleerder richtlijn van hem:

XC'Der Name Mussert soil nicht genannt werden, so etwas miisse im eigenen Lande reijen. Das Haus Oranien soil aus dem Spiel bleiben, die Flucht hat ausserordentlich schlecht im Volke gewirkt ... jetzt keine anbiedernden Artikel, nach wie vor Heraus stellung der Verantwortlichkeit der Regierung, Trennung zwischen Regierung und Volk, das durch die Regierung ins Unglück kam. Alles übrige erst in den ersten Wochen langsam anlaujen lassen.'2

XCEr was, anders gezegd, op het niveau waarop de politiek bepaald werd, niemand in Duitsland die er ook maar een seconde over dacht, Mussert de positie te geven waarvan deze zelf meende dat hij er het volste recht op had.

XCNu waren er in Duitsland in de jaren '30 allerlei figuren geweest die, als regel met steun van instanties van staat of partij, met Nederland contacten voortgezet of aangeknoopt hadden die wel op cultureel gebied lagen maar waar toch een politiek kantje aan gezeten had of die zelfs duidelijk door politieke bedoelingen gedragen waren. Er was een wat oudere groep die in de eerste wereldoorlog met Vlaamse activisten samengewerkt had; centrale figuur daarin was een bestuursambtenaar, dr. P. Osswald, die nauwe betrekkingen onderhield met een bureau dat de Volksduitse minderheden in andere landen in het nationaal-socialistische gareel trachtte te brengen: de Volksdeutsche Mittelstelle, die geleid werd door SS-Obergruppenführer Werner Lorenz. Er was een tweede groep, hoofdzakelijk gevormd door historici van de universiteiten van Keulen en Bonn; met haar had dr. W. Bodens samengewerkt die per loktober '39 bij de Abwehr in dienst gekomen was en, vermoedelijk in de tweede helft van december '39, in opdracht van de Abuiehr bij Mussert gepeild had, welke houding deze zou aannemen bij een Duits offensief in het westen. De derde groep was er een van Noordduitsers en Westfalers. Zij had contacten gelegd via de Universiteit van Münster en daarnaast vooral aansluiting gezocht met de eerste Nederlandse volkshogeschool die in het begin van de jaren '30 in het Friese Bakkeveen opgericht

XC1 Kriegspropaganda 1939-1941, p. 350. 2 Presse-Anweisung, 17 mei 1940. Deze instructie werd op 21 mei herhaald.

226 [PDF]
TÖPFER DRINGT ZICH NAAR VOREN

was. Dat laatste contact was met name uitgegaan van een Hamburgse graanhandelaar, Alfred Töpfer.

XCTöpfer, die met een Nederlandse vrouw getrouwd was, had na de eerste wereldoorlog een groot vermogen opgebouwd. Een deel daarvan had hij gebruikt om twee stichtingen op te richten; de eerste gafbeurzen voor studie in Duitsland aan jongeren uit het oude gebied van de Hanze, de tweede (van Vessem was een van de leden van haar curatorium) kende jaarlijks aan een letterkundige uit dat gebied de z.g. Rembrandtprijs toe. Daarnaast had Töpfer in Noord-Duitsland op enkele van zijn landgoederen een soort volkshogescholen gesticht; hij wist in '36 de volkshogeschool Bakkeveen te bewegen, te bemiddelen bij de uitzending van boerenzoons die hij wilde laten scholen in moderne landbouwmethoden. 'Bakkeveen' brak die contacten af toen aan de leiding (waartoe dr. H. G. W. van der Wielen behoorde, een neef van de oprichter) bleek dat een aantal van die boerenzoons aan nationaal-socialistische beïnvloeding blootgesteld was. Bovendien werd Töpfer, die met de groten van de Nazipartij in Hamburg overhoop lag, omstreeks die tijd in de gevangenis geworpen. Hij kwam spoedig vrij en had voldoende invloedrijke relaties, vooral bij de Abwehr, om onmiddellijk na de capitulatie als Wehrmacht-officier, meerijdend met militaire auto's, een politieke verkenningstocht in Nederland te kunnen ondernemen. Al op IS mei kwam hij van der Wielen in Bakkeveen de 'bescherming' van de Wehrmacht aanbieden! en twee dagen later, op vrijdag 17 mei, maakte hij in Utrecht des avonds zijn opwachting bij Mussert.

XCDeze had die vrijdagochtend alsook op donderdagavond al bezoek ontvangen van dr. Scheuermann en diens chef, een Major Muller van de Ab wehr, maar veel meer dan feitelijke mededelingen over de organisatie der Militärverwaltung hadden dezen hem niet kunnen verstrekken en op een politiek gesprek hadden zij het, schijnt het, niet laten aankomen, wel wetend dat zij allerminst bevoegd waren om bij de leider der NSB verwachtingen te wekken die niet gehonoreerd zouden worden. Het gesprek met de veel minder voorzichtige Hamburgse graanhandelaar beviel Mussert heel wat beter: 'Langdurig onderhoud met Töpfer over de toekomst van Nederland', tekende hij in zijn dagboek aan, 'de opbouw van Groot-Nederland en deweg daarheendie gevolgd moet worden. Samenstellingvoorlopig bewind met deelneming van de NSB, daarna geleidelijke ontwikkeling en uitbouw. Resultaat: volkomen overeenstemming tussen de opvattingen van Töpfer en mij.'o

XC1 H. G. W. van der Wielen: Verslagover AlfredTöpfer, p. 7 (DoeI-r892 A, a-r). a Mussert: Dagboek, 17 mei r940.

227 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

XCIn het plan voor het 'voorlopig bewind' -dat Mussert aan Töpfer ontvouwde, liet hij vier belangrijke departementen: Algemene Zaken (het departement van de minister-president), Buitenlandse Zaken, Defensie en Koloniën, volledig aan de Militärverwaltung over (wèl een vreemde rnanier om de integriteit en de onafhankelijkheid van Nederland voor te staan!), wat de overige departementen betreft, waren er twee waar hij meteen al een soort oppertoezicht aan NSB'ers wilde toevertrouwen: Binnenlandse Zaken en Justitie; bij het eerste zou dan graaf d'Ansembourg, bij het tweede mr. H. M. Fruin, op dat moment rechter in de arrondissementsrechtbank te Alkmaar, als 'raadadviseur' aangesteld worden.

XCStellig sprak Mussert die vrijdagavond met Töpfer ook over zijn voornemen om zich via de radio tot het Nederlandse volk en in de eerste plaats tot zijn eigen volgelingen te richten. Hij had een tekst opgesteld! waarin hij zijn verontwaardiging uitsprak over de 'terreur' waarvan NSB' ers in: de meidagen slachtoffer geworden waren; die slachtoffers moesten zich evenwel, wilde hij zeggen, volstrekt onthouden van 'iedere daad van eigen richting, ook ten aanzien van die Joden die ons jarenlang geterroriseerd hebben. Het Joodse vraagstuk zal zeker in Nederland afdoende geregeld worden, wanneer het ogenblik daartoe gekomen is.' 'Wij zijn diep bezorgd over Indië', stond ook ill Musserts tekst. 'Naar mijn onwrikbare overtuiging wordt Nederland weer een onafhankelijk, vrij land. Maar Indië verloren, rampspoed geboren.' Pessimistisch was hij overigens niet: wat men nu beleefde, was 'het begin van de herwording van ons volk ... De nieuwe tijd breekt aan.'

XCMussert had d' Ansembourg met die tekst op donderdag 16 mei naar Hilversum gezonden; de directeur van de Avro, Vogt, had d'Ansembourg naar Sonderjuhrer Freudenberg verwezen, maar deze had bezwaren geuit: men moest de binnenlandse politiek met rust laten en al dat spreken over de vervolging van NSB'ers leek hem onwenselijk; Freudenberg had daar als conclusie aan vastgeknoopt dat hij 'voorlopig' niet bereid was, Mussert tot de microfoon toe te laten.ê

XCHoe kon men bereiken dat deze hinderlijke Duitser instructie kreeg, zijn standpunt te wijzigen? Ook in dat opzicht leek Töpfer gekomen te zijn als een reddende engel. D' Ansembourg stelde op zaterdag 18 mei een nieuw concept op' (het is niet bewaard gebleven) waarin met Freudenbergs bezwaren rekening gehouden was. Töpfer nam dat concept mee en hem werden de auto van een vooraanstaand NSB' er alsmede Musserts eigen chauffeurp.v.

1 Tekst in Mussert: Dagboek. 2 BG-Arnsterdam, rijksrecherche: inz. W. Vogt, p. 40 (verhoor van d' Ansembourg).

228 [PDF]
TÖPFER DRINGT ZICH NAAR VOREN

ter beschikking gesteld. Die hulp werd hem graag geboden: de man die zo belangrijke en zo spoedeisende zaken voor de NSB te behartigen kreeg, moest zich snel kunnen verplaatsen. Veel plezier beleefde men er niet aan: over de radiotoespraak sprak Militärbefehlshaber van Falkenhausen zijn veto uit, Töpfer liet pas na twee weken iets van zich horen- en de auto werd eerst drie-en-een-half jaar later ergens bij Parijs opgespoord.ê Een dag na Töpfers vertrek, 19 mei, las Mussert in de krant dat SeyssInquart tot Reichskommissar benoemd was - zonder overleg met hem! Die zondag behoorde, schreefhij later, 'tot de onaangenaamste van mijn leven'." Lang duurde die depressie niet: hij had nu eenmaal een opmerkelijk vermogen om zijn ogen te sluiten voor de realiteit.

Alles loopt mis

XC

XCVier punten waren er die Mussert in de eerste periode na de capitulatie wilde bereiken: hij wenste een radiotoespraak te houden (zijn eerste concept was afgekeurd en zijn tweede de mist ingegaan); hij wenste dat NSB'ers enkele posities van centrale betekenis zouden krijgen in het Nederlandse overheidsapparaat (daar zou Seyss-Inquart voor moeten zorgen) ; zijn derde wens was dat de verbodsbepalingen ten aanzien van de NSB die door de vooroorlogse regeringen uitgevaardigd waren, ingetrokken zouden worden; zijn vierde, dat generaal Winkelman officieel zou verklaren dat er tijdens de meidagen geen sprake geweest was van militair verraad van de zijde van de NSB of van individuele NSB' ers: Mussert besefte terdege dat de verhalen die daar

XC1 Töpfer zocht na zijn contact met de leiding der NSB nog prof. dr. G. A. S. Snijder op. Eind mei verscheen hij voorts bij de leider van Nationaal Front, Arnold Meyer, en bij de Brabantse journalist dr. A. van de Poel tegen wie hij betoogde dat 'GrootNederland' werkelijkheid zou worden maar dat Duitsland het binnenland en de kust blijvend zou bezetten. (A. van de Poel: 'Raad van Voorlichting en arrestatie' (aug. 1944), p. I, Cpz, 210) Enkele dagen later bood hij Antoon Coolen de Rembrandtprijs aan, die door deze geweigerd werd (A. Coolen: Bevrijd vaderland, p. 40, 44-45), eind juni las hij van der Wielen zijn aan Generalkommissar Schmidt uit te brengen rapport voor; ter kenschetsing van het peil beperken wij ons tot de vermelding dat Töpfer er Arnold Meyer in aanduidde als een geestverwant van pater Muckermann en prof. de Quay als een handlanger der Jezuïeten. (H. G. W. van der Wielen: 'Verslag over dr. Alfred Töpfer', p. 9-10). 2 Brief, II dec. 1943, van A. J. van Vessem aan de Kommandant van Gross-Paris (NSB, IlOI). 3 Mussert: 'De NSB in oorlogstijd' (1945), p. II (BG-Den Haag: dossier . Mussert, portef. J).

229 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

omtrent allerwege de ronde deden, uitermate schadelijk waren voor de positie van de NSB.

XCTen aanzien van dat derde punt zond Mussert op 21 mei een van zijn medewerkers naar de secretaris-generaal van justitie, Tenkink, met verzoek inzage te geven in 'de speciale wetgeving' (die niet bestond); 'de ministeriële besluiten enz.' (die alle gepubliceerd waren) 'tot doel gehad hebbend, de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland te discrimineren.' Tenkink pleegde overleg met generaal Winkelman en weigerde alle inlichtingen.'

XCOok wat de gewenste anti- Vijfde-Colonne-verklaring betreft, kreeg Mussert nul op het rekest.

XCNog vóór hij zich daartoe met Winkelman in verbinding gesteld had, was hij, geprikkeld en verontrust door Seyss-Inquarts benoeming, tot enkele vreemde acties overgegaan. Op dezelfde z rste mei waarop zijn medewerker naar Tenkink ging, was hij eerst naar Laren gereden in de absurde verwachting dat hij via mevr. Pierson-Franssen die Mussolini in de jaren '20 goed gekend had en als 'Ellen Forest' enkele ophemelende publikaties aan hem had gewijd, telefonisch contact met Rome kon krijgen: hij wilde via de Duce tot Hitler doordringen. Mevrouw Pierson was evenwel, noteerde hij, 'ver over haar theewater. Tot niets bereid; tot niets in staat." Uit Laren reed hij naar Alkmaar en trachtte daar mr. Fruin te bewegen, met hem mee te gaan naar Den Haag teneinde er bij verrassing het departement van justitie te 'bezetten'; Fruin noemde dat 'klinkklare onzin, pure machtsgrijperij' en weigerde medewerking." Dan maar zonder Fruin naar Den Haag! Maar daar kreeg hij van d'Ansembourg, die contact met de Militärverwaltung opgenomen had, te horen dat er bij de Duitse overheid 'geen spoor van enige welwillendheid' was: 'geen verklaringen, geen radiorede, niets'4 - d.w.z. er mocht niets ten gunste van de NSB gepubliceerd worden.

XCKon Winkelman dan niet voor een verklaring zorgen?

XCHem had van Vessem diezelfde dag opgezocht. Winkelman had aan de ex-senator van de NSB meegedeeld dat hij nog niet over concrete bewijzen ten aanzien van door NSB' ers gepleegd verraad beschikte maar dat het onderzoek nog in volle gang was (die bewijzen konden dus nog komen); hij was evenwel bereid te verklaren, dat verraad op grote schaal hem in elk geval onwaarschijnlijk voorkwam. Dat was Mussert niet stellig genoeg. De leider der NSB maakte voor woensdagochtend 22 mei een afspraak met Winkelman, moest tien minuten wachten en liep toen geïrriteerd weg metJ.

1 Getuige C. Tenkink, dl. VII e, p. 580. 2 Mussert: Dagboek, 21 mei 1940. 8 C.J. Huygen: 'Werkstuk over Mussert', p. 13-16 (Doe 1-789, b-15). 4 Mussert; Dagboek, 21 mei 1940.

230 [PDF]
MUSSERT BOOS OP WINKELMAN

de woorden: 'De volgende maal kan de generaal bij mij komen!'! Zozeer was hij er van overtuigd dat geen enkele NSB'er militair verraad gepleegd had (de feiten omtrent de inzet van enkele tientallen hunner tegen de bruggen over de Maas, het Maas-Waalkanaal en de IJsselwaren hem toen nog onbekend), dat hij enige dagen later in Het Nationale Dagblad het misleidend bericht liet publiceren dat generaal Winkelman 'geen enkel bewijs had dat enig verraad van de zijde der NSB zou zijn gepleegd" en die 'erkenning' leek hem zo belangrijk dat hij onmiddellijk d'Ansembourg opdracht gaf, een nieuw concept te schrijven voor een radiotoespraak. Weer kreeg von Falkenhausen de tekst voorgelegd; weer sprak hij zijn veto uit. Daarmee was Musserts derde poging om tot de microfoon door te dringen mislukt.

XCVan al die tegenwerking op hoog niveau kregen Musserts volgelingen niets te horen. Jegens hen bleef hij de parmantige zelfverzekerdheid aan de dag leggen die hem eigen was. Hij stelde op 22 mei een 'gedragslijn' voor hen op waarin hij hen instrueerde, het Hoofdkwartier der NSB nadere gegevens te verschaffen over de mishandelingen die zij tijdens de meidagen ondergaan hadden en over de materiële schade die hun tijdens hun internering berokkend was (er kwamen bij het Hoofdkwartier ca. vijfduizend rapporten terzake binnen; het aantal geïnterneerden was nog iets groter geweest"): persoonlijke wraaknemingen werden door Mussert verboden; hij verbood ook het in het openbaar dragen van het NSB-uniform of van een zwart hemd en hij schrapte het 'Wilhelmus'; in plaats daarvan moest men voortaan 'Alle man van Neerlands stam' zingen, desnoods kon dan het zesde couplet van het volkslied (waar het begrip 'Oranje' niet in voorkomt) nog volgen.

XCDie 'gedragslijn' werd in het eerste nummer van Volk en Vaderland opJ.

1 C. Huygen: 'Werkstuk over Mussert', p. 18-19. 2 mei 1940. Publikatie van een door Winkelman opgestelde rechtzetting werd door de Duitsers geweigerd; de generaal zond op 1 juni alle militaire instanties in een rondschrijven de nodige opheldering. (Doc 1-1898 A, a-j). 3 26 juli 1940. Voor de vergoeding der schade werd in juni een adviescommissie in het leven geroepen, bestaande uit de oud-president en twee oud-raadsheren van de Hoge Raad. De strafrechtelijke vervolging werd (Mussert was het daar mee eens) beperkt tot diegenen door wier toedoen NSB'ers tijdens de meidagen het leven verloren hadden; zo werden de kapitein en de eerste luitenant van het regiment wielrijders die bij het neerschieten van overste Mussert betrokken geweest waren, in april 1942 tot tien, respectievelijk twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld.

231 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

genomen dat na de capitulatie verscheen (24 mei); pagina I bevatte, zoals gebruikelijk, een hoofdartikel van Mussert: 'Van oud naar nieuw. Nederlanders op de drempel van de nieuwe tijd', stond er in vette koppen boven. 'Indien', schreef Mussert, 'de Duitse troepen niet zo ontzaglijk snel waren binnengerukt, was het Brits-Joodse doel: de vernietiging van het beste, het sterkste deel van ons volk, de nationaal-socialisten, bereikt'; wat nu weer aan 'fluistercampagnes over verraad van NSB' ers aan eigen volk' 'georganiseerd' werd, was slechts 'de voortzetting van de Brits-Joodse propaganda tegen de nationaal-socialisten: Men moest zich daar overigens niet door laten deprimeren: 'Ik geloof, verklaarde Mussert, 'dat straks ons Volk groter, fierder, sterker dan ooit zijn deel zal hebben aan het nieuwe Europa: 'Acht jaar lang', aldus het triomfantelijke slot,

XC'hebben wij gebouwd aan de vorming van een kern tegen alle machten in die Nederland ten verderve voerden. De beloning is dat wij nu ons Volk zullen mogen dienen door het te leiden naar een stralende toekomst die wacht. Hebt vertrouwen. Alles sal reg kom.' 1

XCHet nummer van Volk en Vaderland dat met dit hoofdartikel opende, werd in een oplaag van bijna zestigduizend exemplaren aan de districten der NSB toegezonden. Allerwege verschenen de colporteurs er mee op straat, allerwege kwam het tot vijandige reacties. In Rotterdam ontstonden op de linker Maasoever zoveel kleine vechtpartijen 'dat de politie er geen raad meer mede wist' - nu, de Ortskommandant wist dat wel: zonder pardon verbood hij de verdere colportage met dit nummer. 2 In Den Haag werd een colportrice op de Laan van Meerdervoort door een voorbijganger voor 'landverraadster' uitgemaakt; een NSB'er snelde toe en vroeg de voorbijganger, zijn kwalificatie te herhalen. 'De man liep door en zeide niets', aldus die NSB'er, maar:

XC'Nadat enkele eveneens verdwaasde volksgenoten mij het een en ander hebben toegeschreeuwd, kwam er iemand naast mij staan en zei het volgende: 'Wanneer die meneer te laf is om te bekennen, zal ik het uitschreeuwen' en meteen riep hij uit, van zijn beide handen een spreekbuis makend: 'Alle NSB'ers zijn landverraders', hetgeen hij herhaalde; voorts zei hij: 'De Mussertbeweging wordt binnen enkele dagen opgeborgen en om te bewijzen dat ik niet bang ben van de NSB en de Duitsers zal ik je dit geven', en meteen gaf hij ondergetekende onverhoeds een klap met zijn vlakke hand op mijn rechterslaap.f

XC1 Volk en Vaderland, 24 mei 1940. 2 Brief, 24 mei 1940, van L. Keers aan Mussert (NSB, IlOI). a Verslag, 25 mei 1940, door W. F. G.

232 [PDF]

XC'Leider', zo schreef een NSB'er uit het Drentse Vries,

XC'gij dacht VoVa te verviervoudigen en ik dacht dat ook, en het moet ook. Maar het viel ons niet mede. Zaterdagavond als altijd met VoVa op stap. Groot was onze ontgoocheling. Zwarte gezichten, erger dan voor enige dagen ... Spoedig was ik er achter en werd door een vriend op de hoogte gebracht van de praatjes welke er rondgingen: de NSB'ers waren en zijn verraders ... De terreur steekt weer de kop op erger dan ooit. Zo is het hier en zo ervaarde ik heden bij mijn rondgang langs vele kameraden in de provincie overal hetzelfde: de geheime macht van een fluistercampagne waar men als NSB'er niets van hoort en slechts door vrienden van op de hoogte gebracht kan worden.l

XCTöpfer bleef niet de enige Duitser die nog vóór Seyss-Inquarts komst besprekingen met Mussert voerde. Vier dagen na Töpfer verscheen opeens (2tI mei) een ambtenaar van von Ribbentrop, Likus. Jegens deze hem zeer welkome bezoeker (Mussert had in april' 39 in Berlijn al eenlang gesprek met hem gevoerd) betoogde de leider der NSB dat hij een aanhang had van veertigduizend leden en tweehonderdduizend sympathisanten; hij zette voorts uiteen dat het gebied benoorden de lijn Luik-Duinkerken aan Nederland toegevoegd moest worden (Mussert had al kaartenlaten tekenen die de historische ontwikkeling der Lage Landen sinds de tijd van Karel de Grote weergaven); met klem uitte hij tenslotte het verzoek, door von Ribbentrop, zo mogelijk ook door Hitler ontvangen te worden vóór de pasbenoemde Reichskommissar in Nederland zou arriveren." 'Zou nader horen', tekende Mussert na het gesprek aan."

XCZes dagen later (27 mei) kwam dr. Bodens opdagen. 'Situatie besproken. Bodens van mening dat alles goed ging.'4

XCGoed? Von Ribbentrop noch Hitler lieten iets van zich horen en voor de installatie van Seyss-Inquart werd, wat de NSB betreft, alleen d' Ansembourg uitgenodigd, Mussert niet! Hij 'begreep er niets van'. In elk geval mocht d'Ansembourg niet naar de Ridderzaal gaan; een redacteur van Volk en Vaderland was de enige NSB' er die (met de kaart die op naam van d' Ansembourg stond) de plechtigheid op 29 mei bijwoonde."Brief,meivan].van D. aan Mussert (a.v.).Notitie,meivanLikus voor von RibbentropMussert: Dagboek,meiA.v.,meiM. Meuldijk,sept.

1 26 1940, H. 2 25 1940, R. 472783-87). 3 21 1940. 4 27 1940. 5 29 1961.

233 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

XCNieuwe Duitse bezoekers op de joste: SS-Obergruppenführer Lorenz in gezelschap o.m. van een tweede SS-officier, van Bodens, van Töpfer (nog steeds met de geleende auto) en van Osswald. Mussert sprak eerst onder vier ogen met Lorenz: 'Zeide mij dat Himmler zou komen en dat ik met hem moest spreken.' Daarna nam Osswald Mussert onder handen en volgens deze Duitser was het absurd om nog van een 'onafhankelijk Nederland' te willen reppen; de gehele Nederlandse taal zou verdwijnen, zo ook de grens met Duitsland.' Dit betoog wekte bij de leider der NSB een levendige verontwaardiging; 'Mussert', aldus Osswald in een later verslag, 'betonte damals noch mit Entschiedenheit dass er bewusst Niederländer sei und auch Nieder länder bleiben wolle.' Maar: 'er zeigte sich als ein begeisterter Verehrer des Führers.' Daar haakte Osswald bij aan. Op Musserts betoog dat er geen sprake mocht zijn van een opgaan van Nederland in Duitsland, dat juist het moment gekomen was om 'Groot-Nederland' te doen ontstaan en dat 'Groet-Nederland' bereid zou zijn, 'auch mit seinem Blut dem deutschen Brudervolk beizustehen wenn dieses im Osten einmal arzgegrifJm wetden sollte', ging Osswald niet in; als, zo zei hij, Mussert zulk een verering voor Hitler had, waarom aanvaardde hij dan niet de beginselen van de rassenleer die de Führer aanhing? Die vraag bracht Mussert in verlegenheid. Hij gaf toe, 'dass er erst durch dm deutschen Nationalsozialismus auf diese Probleme hingewiesen worden sei.'2

XCHoe men in Berlijn precies over Mussert dacht, werd in het gesprek, dat drie uur duurde, door Osswald verzwegen. Hij had dat enkele dagen eerder wèl tegen van Vessem gezegd: 'dat men zich in Berlijn smalend uitliet over Mussert', en tegen die achtergrond kreeg de vraag die Osswald keer op keer aan van Vessem gesteld had, speciale betekenis: waar zat Rost van Tonningen?3

Rost van Tonningens terugkeer

XC

XCEigenlijk van het moment af waarop hij zich bij de NSB aangesloten had (zomer '36), had Rost van Tonningen de overtuiging gekoesterd dat hij aanzienlijk betere capaciteiten bezat om de beweging te leiden dan Mussert; het initiatief dat deze genomen had, kon hij waarderen, zo ook zijn koppigheid, maar hij was Mussert steeds sterker gaan beschouwen als een weinig princi

1 Mussert: Dagboek, 30 mei 1940. 2 P. Osswald: 24.5. p. 1-2 (BG-Den Haag: dossier-Mussert, rood s). 3 PRA Utrecht, p.v. A.]. van Vessem (14 okt. 1946), p. 21 (Doe 1-1783, a-ö).

234 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN

pieel nationaal-socialist en als een te timide politicus. Onder Musserts leiding kwam de NSB niet van de grond - ja, Rost van Tonningen moet in de vooroorlogse jaren innerlijk al zijn gaan spelen met het denkbeeld dat het nationaal-socialisme in Nederland zijn historische kans zou missen als er niet een nieuw en veel breder begin mee gemaakt werd. Dat was toen niet mogelijk geweest. Het enige dat hij had kunnen doen, was door zijn optreden in de Tweede Kamer en door zijn beleid als hoofdredacteur van Het Nationale Dagblad de toegespitste politieke aggressiviteit aan de dag leggen waarvan hij (geheel ten onrechte overigens) vertrouwde dat zij de ogen van honderdduizenden Nederlanders zou openen voor de zegeningen van het nationaalsocialisme.

XCRost had in de NSB een eigen aanhang gekweekt, daarbij vooral bedacht op het aantrekken van jeugdige figuren. Met veel sympathie had hij van de herfst van ' 39 af de actie gevolgd van een op de SS geïnspireerde formatie die vermoedelijk ook met zijn steun opgericht was: de Mussert-Garde; deze werd geleid door een gesjeesde student uit Groningen, J. H. Feldmeijer. Anders dan in de NSB, ja zelfs in haar weerkorps, de WA, het geval geweest was, waren Joden uit de Mussert-Garde geweerd; ze had met haar afdelingen in de grote en in een aantal kleinere steden in het westen des lands niet zoveel aanhangers gekregen (twee- tot driehonderd, schat in't Veld)!, maar Rost had daar toch een veelbelovend begin in gezien en hij was Feldmeijer gaan waarderen als een van die jeugdige Draufgänger waaraan, zo meende hij, het nationaal-socialisme in Nederland behoefte had; dat Feldmeijer nauwe contacten onderhield met SS-kringen in Duitsland, was hem bekend geweest. Ook had Rost geweten dat andere NSB' ers, gegroepeerd om een van Musserts invloedrijkste adviseurs, de Hilversumse fabrikant F. E. Farwerck, op het gebied van de Germanenkunde samengewerkt hadden met Das Ahnenerbe, een onder Himm Ier ressorterende stichting die zich soms op wetenschappelijke, soms op quasiwetenschappelijke wijze in de sporen van de Germaanse oudheid verdiepte; Rost had evenwel de activiteit van Farwerck en de zijnen toch meer als culturele Spielerei beschouwd; bovendien: Farwerck was oud-vrijmetselaar en dus, meende Rost, niet te vertrouwen, eigenlijk als lid der NSB niet eens te handhaven.

XCBegin mei' 40 had de Nederlandse justitie Rost en Feldmeijer in Ooltgensplaat geïnterneerd. Beiden werden op 26 mei in Calais door de Duitse troepen bevrijd. Pas zes dagenlater, op I juni, kwamen zij weer in Nederland aan: in Breda, waar zij door de plaatselijke NSB' ers enthousiast ontvangen werden. Rost belde Mussert op en deze verlangde zijn onmiddellijke overkomst.

XC1 N. K. C. A. in 't Veld: Inleiding bij de Documenten uit de archieven der SS.

235 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

Maar Rost had geen haast; terwille van 'een éclatante ontvangst'! droeg hij via kennissen aan van der Vaart Smit op dat deze door het Haagse bureau van het ANP bekend zou laten maken dat Feldmeijer en hij pas de volgende dag, zondag 2 juni, om elf uur precies bij Rosts woning in Den Haag zouden aankomen. Zij werden er op het vastgestelde uur door vierhonderd NSB' ers toegejuicht en op de schouders rondgedragen en er arriveerde in de dagen die volgden, 'een stortvloed van post, bloemstukken en fruitmanden'2 - Mussert, zo zag menige NSB' er het, had zich tijdens de meidagen alleen maar verstopt, de al doodgewaande Rost van Tormingen was daarentegen miraculeus uit 's vijands handen bevrijd.

XCDie zondag bevond Himmler zich bij Seyss-Inquart: de Reichsführer-SS wilde er geen gras over laten groeien: de ontwikkeling in bezet Nederland moest zo spoedig mogelijk in de gewenste richting gestuwd worden. Rosts behouden terugkeer was hem hoogst welkom: deze werd nog diezelfde avond naar hotel 'Kasteel Oud-Wassenaar' ontboden. Er deed zich even één moeilijkheid voor: Rosts auto was verdwenen (daar reed d'Ansembourg in rond), maar het probleem werd spoedig opgelost: Töpfer was beschikbaar - mèt auto.

XCDe drie mannen (Himmler, Seyss-Inquart, Rost vanTonningen) die elkaar die avond in het Wassenaarse hotel ontmoetten (een verslag van hun gesprek is helaas niet bewaard gebleven), waren er van overtuigd dat een nieuw Europa op het punt stond geboren te worden. Van hen drieën was Himmler niet alleen veruit de machtigste, maar ook de enige die precies wist wat hij wilde: Nederland moest via de SS voor het nationaal-socialisme gewonnen worden en ingeschakeld in het komende Grossgermanische Reich. In dat Reich was voor een 'Groet-Nederland' geen plaats: dat zou trouwens een veel te beperkt kader zijn voor bekwame Nederlanders. Dezulken moesten in het gehele Reich hun talenten ontplooien, en dat Reich zou zich nog uitbreiden ook: een afrekening met de Sowjet-Unie was immers onvermijdelijk. Duitsland, zei Himmler, had er in beginsel geen enkel bezwaar tegen, Nederlanders op militair gebied in te schakelen. Hij kon meedelen dat Hitler al opdracht gegeven had, binnen de Waffen-SS een aparte Nederlandse formatie op te richten.

XCGedrieën werd men het er voorts over eens dat ook de Allgemeine SS een pendant diende te krijgen in Nederland: er moest dus een Nederlandse SS gevormd worden waarvoor de jeugdige Feldmeijer de aangewezen leider leek. Maar er was meer. Mussert en de NSB hadden kennelijk gefaald: bij de grote massa's van arbeiders, boeren en vrouwen en bij de jeugd hadden zij

XC11 RIJT, dl I, p. 77. 2 A.v., p. 36!.

236 [PDF]
DE BESPREKING V AN 2 JUNI

geen aansluiting weten te vinden. Rost (van wiens capaciteiten althans HirnmIer overtuigd was) kreeg tot taak, voor die aansluiting te zorgen. Welke vorm de nieuwe organisaties zouden krijgen waarin de volksmassa's opgenomen moesten worden, werd vermoedelijk nog opengelaten (de Reichskommissar was nog slechts een week in het land en had nog geen duidelijk overzichtvan de mogelijkheden), maar wèl werd vastgesteld dat de Nederlandse nationaalsocialisten om te beginnen zouden trachten, 'de straat te veroveren'; ook werden enkele namen genoemd van personen die in de nieuwe opzet een belangrijke plaats zouden krijgen: wellicht die van de NSB' er Woudenberg die op vakbewegingsgebied actief geweest was, in elk geval die van freule Julia op ten Noort; zij had Rost van Tonningen enkele jaren eerder bij Himmler geïntroduceerd en had hem ook vergezeld bij het bezoek dat hij de Reichsführer-SS in maart 1940 gebracht had. Het kwam alles hierop neer dat de NSB en Mussert niet zozeer uitgeschakeld als wel gepasseerd zouden worden; de bedoeling was, zei een ingewijde enkele dagen later, 'Mussert voorbij te gaan en steun te verlenen aan een nationaal-socialistische beweging onder Rost.'!

XCHimmler haastte zich, van het besprokene verslag uit te brengen aan Hitler en deze was, zo berichtte Himmler onverwijld aan Seyss-Inquart, 'mit den van uns vertretenen Gedanken sehr einverstanden. '2 Uiteraard vormde dat voor SeyssInquart een belangrijke richtlijn. Rost schreef de ochtend na het gesprek, rnaandagj juni, eenprogrammatisch hoofdartikel voor Het Nationale Dagblad ('De sociale revolutie. Nederlandse werkers, bouwt uw toekomst!'); het riep tot strijd op tegen 'het kapitalisme'; in die strijd moest men met 'deskundigen van de meest verscheiden politieke richtingen' samenwerken en die samenwerking zou in ons land gebundeld worden door' de staatsman die in de Nieuwe Orde aan de spits geplaatst zal worden'3 - Mussert werd door Rost daarbij niet genoemd; de schrijver van het artikel dacht zonder twijfel aan zichzel£ Een grootse toekomst leek zich voor hem te openen.

XC's Middags verscheen hij eindelijk voor zijn Leider. Het politieke verraad waartoe hij besloten had, verzweeg hij zorgvuldig", wèl overstelpte hij Mussert met verwijten: wie had d'Ansembourg het recht gegeven, zijn auto

1 A.v., p. 79. 2 Brief, 4 juni I940, van Himmler aan Seyss-Inquart 3 3juni I94.o. Ruim vier-en-een-half jaar later gafRost in een brief aan Mussert het volgende hoogst onwaarachtige beeld van de bespreking op 2 juni: 'Ik ... werd 's avonds plotseling bij de en bij de ontboden die mij naar mijn oordeel over de toestand vroegen. Op mijn vraag of u zich reeds geuit had, kreeg ik een ontkennend antwoord. Ik verkoos daarop mijn oordeel op te schorten.' (brief, 28 dec. I944, van Rost van Tonningen aan Mussert, dl. II (in voorbereiding), no. 677) 237

XC

237 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

te gebruiken? waarom was Mussert niet bij zijn aankomst in Den Haag aanwezig geweest? waarom had de Beweging niet veel krachtiger stelling genomen tegen zijn internering? waarom had men hier en daar zelfs gemompeld dat het niet uitgesloten leek dat hij terecht opgepakt was? Toen de storm uitgeraasd was, kwamen enkele zorgvuldig gedoseerde mededelingen over hetgeen de avond tevoren in hotel 'Kasteel Oud Wassenaar' afgesproken was: de 'ambtenarenverboden' zouden opgeheven worden (dat had hij, Rost van Tonningen, bereikrl), 'wij moesten', tekende Mussert verder aan, 'de straat op.'! Verder was er, zei Rost, geen kans op, dat de Duitsers ooit Vlaanderen aan Nederland zouden toevoegen. Geprikkeld reageerde Mussert met te zeggen, 'er würde lieber nacli Süd-Afrika auswandern als eine solche Poli tik mitzumachen', 2 en even fel viel hij uit toen Rost meedeelde dat N ederlanders zouden kunnen toetreden tot de Waffen-SS: 'er mathe hierbei nicht mit, denn er wäre kein Landesverrdter.ê

XCOf Rost aan die laatste mededeling toevoegde dat er terzake al een besluit van Hitler was, staat niet vast. Hoe dat zij: Mussert ging spoedig wankelen. Toen hij' s avonds zijn dagboek bijwerkte, zette hij de deur al op een kier: 'In de SS' (hij bedoelde de Waffen-SS)

XC'zouden Nederlanders worden opgenomen. Dit laatste kan m.i. goed bedoeld zijn, maar ook kwaad. Goed als de bedoeling is om door mij aan te wijzen personen daar het vak te doen Ieren; kwaad als het een soort inlijving betekent van Nederlandse jongens in Duitse organisaties.i+

XCWat het. 'veroveren van de straat' betreft (een actie waarvoor men het partij-uniform ofhet zwarte hemd moest aantrekken, hetgeen Mussert juist verboden had), ging Rost de daad bij het woord voegen. Een kleine twintig Haagse vechtjassen die onder leiding van een mislukte, als regel werkloze zakenman al vóór zijn terugkeer een 'Vrijcorps Rost' gevormd hadden, liet hij in uniform steken en met dit ploegje plus een groep brutale activisten uit de vroegere Haagse WA en uit de Mussert-Garde ging hij in Den Haag en omgeving de nodige straatacties beramen. Ruim een week na de bespreking met Himmler en Seyss-Inquart werd voorts vijftienduizend meter zwart uniformlaken besteld voor diegenen die tot de (nog niet bestaande) Nederlandse SS zouden toetreden."

XC1 Mussert: Dagboek, 3 juni 1940. 2 Brief, 24 aug. 1940, van Rost van Tormingen aan Seyss-Inquart (RvT, dl. I, p. 418). 3 A.v. 4 Mussert: Dagboek, 3 juni 1940. 6 PRA-Leiden en Gouda: p.v. L. P. Krantz (31 jan. 1948), p. 34 (Doc 1-965, a-z).

238 [PDF]

Nieuwe moeilijkheden

XC

XCOsswald was het die wist te bereiken dat Mussert in direct contact kwam met de Reichskommissar. Omtrent het lange gesprek dat hij op 30 mei met Mussert gevoerd had, had hij Seyss-Inquart verslag uitgebracht. Dat verslag kan Seyss-Inquart geen andere overtuiging geschonken hebben dan dat hij de leider der NSB met grote terughoudendheid moest behandelen - een terughoudendheid die trouwens al geboden was door de geheime afspraken die met Rost gemaakt waren en die inmiddels Hitlers goedkeuring verworven hadden.

XCVoor het eerst spraken Seyss-Inqart en Mussert elkaar op 5 juni, en wel in Seyss-Inquarts werkkamer in het vroegere departementsgebouw van Buitenlandse Zaken. Als eerste ontmoette Mussert daar Generalkommissar Schmidt, 'een aardige, flinke jongere man' (dertien jaar jonger dan Mussert) 'die mij zeer sympathiek leek.' Aanvankelijk waren Schmidt en anderen bij het gesprek met de Reichskommissar aanwezig: het bleef stroef. Mussert trok dus de stoute schoenen aan en vroeg Seyss-Inquart, 'of het zijn bedoeling was, met mij alleen te spreken.' Inderdaad: de twee werden alleen gelaten en spraken een klein uur onder vier ogen.

XC'Indruk', noteerde Mussert in zijn dagboek, 'een nobel, eerlijk mens met zacht karakter die van de Führer opdracht heeft, het zo goed mogelijk met ons land en volk te maken. Hij sprak over onze gemeenschappelijke Germaanse afkomst' (een wending waarvan Mussert de politieke implicaties niet ten volle begreep); 'dat Oostenrijk anders was dan Nederland, dat zij daar hadden hun muziek' (Mozart, Beethoven, Bruckner) 'en dat hij hier de schilderijen' (Rembrandt, Frans Hals, Vermeer), 'het volk, het land bewonderde, het vele goede dat hier was. Een geheel andere maar mooie loot van dezelfde stam. Het gesprek door mij op Indië gebracht' (het onderwerp Vlaanderen durfde Mussert blijkbaar niet aan te roeren). 'Het bleek mij dat hij het behoud van Indië voor Nederland op de grootste waarde schatte waardoor dus bleek dat inlijvingsplannen niet bestonden, hetgeen ik tevoren ook instinctmatig wist. Daarenboven dat politisch gedaan werd wat mogelijk was om het behoud van Indië voor ons te verzekeren. Wat de Beweging betreft, sprak hij als nationaal-socialist in deze zin: ga je gang, doe zoveel mogelijk, van ons zult gij geenlast hebben' (geen woord dus over een bevoorrechte positie der NSB, geen woord over inschakeling van NSB'ers bij de leiding der departementen!). 'Alles bij elkander', aldus Mussert, 'zeer bevredigend."

XCWerkelijk?

XC1 Mussert: Dagboek, 5 juni 1940.

239 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

XCIs het niet veeleer zo dat hij in zijn dagboek zijn innerlijke twijfel overstemde? De NSB' er die hem tot in Seyss-Inquarts werkkamer vergezeld had (ir. C. J. Huygen, de latere secretaris-generaal der Beweging) herinnerde zich dat Mussert na het gesprek 'zeer uit zijn humeur'l en 'zichtbaar teleurgesteld' de kamer uitkwam. 'Hij moet', aldus Huygen, 'al direct gevoeld hebben Hat hij een man tegenover zich had, die in vele opzichten zijn meerdere was en het moet hem onuitsprekelijk geërgerd hebben. Seyss-Inquarts beschouwingen over cultuur en kunst' (noch met cultuur noch met kunst had Mussert enige affiniteit) 'hebben hem wrevelig gemaakt. Geen wonder dat hij later spreekt over 'die glibberige Weense advocaat'i'ê

XCIets van die ongrijpbaarheid" moet Mussert in dat eerste gesprek trouwens wel aangevoeld hebben want de laatste woorden die hij tot Seyss-Inquart gericht had, luidden: 'Anständigkeit gewinnt doch, wenn es oft auch. lange dauert'+» een uitspraak die van een gebrekkig inzicht in de geschiedenis getuigt.

XCNeen, dan Schmidt! Met die 'aardige, flinke jongere man' kon Mussert die middag al uitstekend opschieten. Niet dat Schmidt hem veel concrete toezeggingen deed - maar anders dan Seyss-Inquart wekte hij de indruk, met Mussert en de NSB alleen maar het beste voor te hebben. Het contact met hem was, aldus Mussert, 'na het onderhoud met de Rijkscommissaris een ware verfrissing. Het eerst noodzakelijke was volgens hem een demonstratie van de belangrijkheid van de Beweging welke in Berlijn systematisch naar beneden was gedrukt."

XCMussert knoopte die suggestie in zijn oor.

XCDrie dagen na de gesprekken met Seyss-Inquart en Schmidt riep Mussert het kader van de NSB in Utrecht bijeen (8 juni). Hij deelde daar mede datder Gerechtshof', p. 4. Dossier-Mussert, portefeuilleJ). 4 Het Proces Mussert (1948), P.136. 6 Mussert: 'De NSB in oorlogstijd',

1 POD-Utrecht-West: p.v. C. J. Huygen (19 dec. 1945), p. 14 (Doc 1-789, a-z). 2 C.J. Huygen: 'Werkstuk over Mussert', p. 20. 3 Mussertheeftnooit vatkunnen krijgen op Seyss-Inquart. Herfst '45 schreef hij: 'Niettegenstaande ik tientallen malen met hem ben samen geweest, moet ik zeggen: ik ken hem niet. Hij was door en door Oostenrijker, juister wellicht gezegd: Habsburger Hoffelijk, filoso fisch, welbespraakt, groot gevoel voor kunsten en wetenschappen, maar niet rond uit, niet recht-door-zee, niet betrouwbaar.' (Mussert: 'Vragen welke mij op 13 september (1945) ter hand gesteld zijn namens de procureur-fiscaal van het Bijzon

240 [PDF]
EERSTE KADERBIJEENKOMST

twee weken later, op zaterdag 22 juni, op het terrein bij Lunteren dat eigendom was van de NSB, een grote samenkomst van NSB' ers uit het gehele land zou plaats vinden: een 'Hagespraak der bevrijding'; voorts maakte hij, in tegenstelling tot wat hij twee weken tevoren in Volk en Vaderland als richtlijn aangegeven had, bekend dat NSB' ers voortaan in partijdienst het zwarte hemd zouden mogen dragen, ook dus op straat.

XCIn zijn toespraak herdacht Mussert de NSB' ers die tijdens de meidagen neergeschoten waren: de vlag die hun kisten gedekt had, zou voortaan 'de bloedvlag' der Beweging zijn. Zij was in de kaderbijeenkomst plechtig naar binnen gedragen door Feldmeijer die, aldus Mussert, commandant zou blijven van de Mussert-Garde en deze Garde zou op haar beurt, zei hij, 'het keurkorps uit de WA' worden.

XCWetend dat Feldmeijer zich nauw met Rost van Tonningen verbonden voelde, had Mussert twee veiligheidsmaatregelen getroffen: hij liet Feldmeijer, om hem 'vastgespijkerd' te krijgen", op de bloedvlag een eed van trouw zweren aan de NSB en haar Leider en hij had het commando over de nieuw op te richten WA (waarvan de Mussert-Garde een onderdeel zou zijn!) aan zijn eigen adjudant toevertrouwd: dat was de negen-en-twintigjarige mr. A. J. Zondervan, een aarzelende, allerminst martiale jurist, die weliswaar door Mussert 'noch physiek, noch wat zijn leeftijd betreft, voor het commando geschikt' geacht werd (veel gezag zou Zondervan dan ook niet krijgen), maar, verklaarde Mussert later: 'hem kon ik in ieder geval vertrouwen en dat betekende heel wat.'2

XCMussert verwachtte, zei hij op 8 juni, dat tallozen nu tot de NSB zouden willen toetreden. Het leek hem wenselijk dat diegenen die vóór IQ mei '40 toegetreden waren, als zodanig kenbaar zouden blijven. Die laatsten zouden, zei hij, de 'eerste ban' vormen en die 'eerste ban' werd door hem gesloten verklaardê; de 'tweede ban' der nieuw-toetredenden zou (nogal misleidend) met 'stamboeknummer' 100.001 beginnen. Men moest, zei Mussert nog, bij de aanneming van nieuwe leden vooral op 'hart en karakter' letten. Dat motiveerde hij met te verklaren, 'dat de afgelopen jaren en zijn ondervin

1 C.]. Huygen: 'Werkstuk over Mussert', p. 27. 2 PRA-Utrecht: p.v. Mussert (28 dec. 1945) in p.v. inz. A.]. Zondervan, p. 27 (Doe 1-1959, a-c). 3 De 'eerste ban' werd in drie 'klassen' verdeeld; klasse I bestond uit degenen die op 10 mei lid waren ('de z.g. elite-klasse'); klasse II uit hen die 'door terreur' uitgetreden waren dan wel achterstallig waren geweest in hun contributie-beraling ; klasse uit allen 'die wel propaganda voor de beweging hebben gemaakt, maar geen lid zijn geworden.' Om misverstand te voorkomen, kregen diegenen die tot klasse behoorden, een 'stamboeknummer' boven de 87 000. (NSB, kring 49: verslag van de kring raad, II juni 1940 (NSB, 1076)).

241 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

ding in de Beweging hem heel veel mensenkennis (hadden) bijgebracht."

XCHet was Mussert bekend dat er vrij veel NSB' ers waren die hem verweten dat hij nagelaten had, onmiddellijk na de meidagen een greep naar de macht te doen. Tegen die kritiek verweerde hij zich met kracht, 'Hij voelde er niets voor', zo vatte een aanwezige een dag later zijn betoog tegen het kader samen,

XC'om de eerste dienaar van Hitler te zijn, dit liet hij liever aan de anderen over die zozeer bijgedragen hadden tot Hitlers ingrijpen hier (hilariteit), verder had een greep naar de macht noodzakelijk ten gevolge gehad dat we met ons eigen figuur verlegen hadden gezeten, daar we zo in de verdrukking hebben moeten organiseren dat we op geen stukken na gereed zijn om de macht te dragen. Niet alleen wij, doch ook de Duitse bezettingsautoriteit die ons zeker erkend en gesteund zou hebben, zou toch eigenlijk met ons in hebben gezeten. Dan ware bovendien het nationaal-socialisme in OIlS land in strijd met haar eigen karakter van boven naar beneden gevestigd in plaats van van beneden naar boven.'"

XCGeen NSB-regering dus. Maar wat dan wèl?

XCNederland, betoogde Mussert, moest tot 'Groot-Nederland' uitgebreid worden. Dat 'Groet-Nederland' zou Nederlands-Indië en de Belgische Congo behouden; zo zou 'het zo zeer verbeide volkse imperium van alle Dietsers, van Duinkerken tot aan de Dollard', geboren worden." De beslissing terzake lag overigens, dat erkende hij, niet bij hemzelf, maar bij Hitler - geen nood: 'de Leider was er zeker van dat wij deze beslissing met vertrouwen zouden mogen tegemoet zien.'!

XCEen dag later, 9 juni, kreeg dat vertrouwen een zware schok toen Rost van Tonningens mededeling dat Nederlanders zouden kunnen toetreden tot de Waffen-SS, bevestigd werd op een wijze die door Mussert als een persoonlijke belediging ervaren werd.

XCHet is dienstig, hier eerst op de Waffen-SS iets dieper in te gaan.

XCHet begrip Waffen-SS was in de herfst van '39 in zwang gekomen om er alle gewapende SS-formaties mee aan te duiden. Die waren er in tweeNSB, kringgroepsraad groep(Rijswijk): verslag van de vergadering opjuni(NSB,de groepsleider bracht hier verslag uit van de bijeenkomst te Utrecht.Brief,junivanaan zijn zoon en dochter (Doea-r).A.v. 'Verslag inra juni

1 67, 1 11 1940 1080); 2 9 1940, P. H. H. 1-713, 3 1940.

242 [PDF]
DE WAFFEN-SS

soorten: de Totenkopfverbände en de Verfügungstruppen (meestal tot VT afgekort). De Totenieopjoerbánde waren aanvankelijk met de bewaking der concentratiekampen belast geweest, maar in de loop van '38 en '39 was die taak overgenomen door oudere mannen uit de Allgemeine SS, zodat de Totenkopfverbände die tot regimenten (Standarten) uitgebreid werden, voor de militaire strijd ter beschikking kwamen. Uit drie van die Standarten had SS-Brigadeführer Gottlob Berger, rusteloos organisator op dit gebied, een divisie gevormd: de SS-Totenkopf-Division; daarnaast waren er in '40 nog een zestien andere Standarten van welke er, gelijk reeds vermeld, twee in ons land gelegerd werden.

XCDe Verfügungstruppen hadden in den beginne een andere functie gehad dan de Totenkopfverbände; zij stonden, zoals de naam reeds aangeeft, zur Ver fügung, d.w.z. dat zij door Hitler ofHimmler, mocht dat nodig zijn, gebruikt konden worden voor het neerslaan van een binnenlandse revolte. Daarom waren zij ook verspreid gelegerd. Lente ' 38 waren er vier regimenten (Standarten): in Berlijn, Hamburg, München en Wenen alsmede twee scholen voor de officiersopleiding (SS-Junkerschulen): één te Brunswijk, één te Bad Tölz (in Zuid-Beieren). Het in Berlijn gelegerde regiment was de SS-Leibstandarte 'Adolf Hitler'; het was uit Hitlers persoonlijke lijfwacht ontstaan. In de herfst van ' 3 9 keurde Hitler goed dat deze Leibstandarte tot een versterkt regiment uitgebreid werd en dat de rest van de Verfügungstruppen zich tot drie volwaardige divisies mocht ontwikkelen. Waar kon men de recruten vandaan halen? De Wehrmacht, zeer naijverig op de gunst waarin zich die militaire SS-formaties verheugden, werkte uit alle macht tegen het lag voor de hand dat Berger, belast met de organisatie der recrutering voor de Waffen-SS, onmiddellijk aangetrokken werd door de mogelijkheden die zich in 'Germaanse' landen als Denemarken, Noorwegen en Nederland leken voor te doen.

XCDat Berger de oprichting van de SS-Standarte 'Nordland' (20 april) bevorderd heeft, is waarschijnlijk; vast staat dat hij een der eersten zo niet de eerste was om op de oprichting van een overeenkomstig, uit Nederlanders bestaand regiment aan te dringen. In Düsseldorf ontmoette hij namelijk op 13 mei Bodens en deze, die betrokken geweest was bij de inschakeling van in Duitsland woonachtige NSB' ers bij de Abwehr-operaties ter verovering van de bruggen over de Maas, het Maas-W aalkanaal en de IJssel,wist hem te vertellen dat die NSB' ers, van hun inzet teruggekeerd, zich door de Wehr macht in de steek gelaten voelden. Prompt suggereerde Berger aan Himmler dat deze aan Hitler om machtiging zou vragen, een SS-Standarte van Nederlanders (en Vlamingen) op te richten; zeker zou men daar later de nodige aanvullingen voor kunnen krijgen, 'da es sich doch insgesamt", aldus Berger,

243 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

'urn gut zehn Millionen reinen deutschen Volkstums handeu.»

XCOp 25 mei ondertekende Hitler een kort bevel: 'Ieh befehle die Aufstel lung der SS-VT-Standarte 'Westland'. Van dat bevel deed Himmler, zoals wij al zagen, op 2 juni mededeling aan Seyss-Inquart en Rost van Tonningen. Berger ontving het stuk-zel£ Op 9 juni verscheen hij bij Mussert. Alleszins aannemelijk is het dat Himmler hem had doen weten dat hij bij de leider der NSB op verzet zou stuiten; daarom juist had Berger het bevel waar Hitlers handtekening onder stond, meegenomen. Hij legde het bij Mussert 'op een vrij bruuske manier en enigszins triomfantelijk', aldus Musserts herinnering," op tafel. Volgens Zondervan, die bij de ontmoeting aanwezig was, werd Mussert 'vuurrood van woede; (hij) nam dit schrijven in handen en maakte aanstalten, het te verscheuren. Hij bedacht zich'3 - 'Wat heb ik hiermee te maken?' vroeg hij. Berger legde hem uit dat zich al honderden jonge Nederlanders voor de Waffen-SS gemeld hadden: die moest men toch opvangen! Vandaar de SS-Standarte 'Westland'. 'De naam 'Westland", zo verklaarde Mussert na de oorlog, 'trof mij zeer onaangenaam daar ik hierin meende te gevoelen de aanduiding van Nederland als Westland van Duitsland. Mijn cynische opmerking dat deze naam tot verwarring kon aanleiding geven omdat de naam Westland bij ons reeds bestond, werd door hem (Berger) beantwoord in de geest van: 'Dat doet verder niets terzake. U ziet hier het bevel van de Führer; er zijn onder deze honderden ook leden der NSB. Wat wilt u: wilt u de leden der NSB verbieden daarheen te gaan en daardoor trachten dat tegen te werken of wilt u uw medewerking verlenen?' Ik heb hem gezegd, dit te zullen overwegen."

XCWat overwoog Mussert? 'Voelde dit alles', zo schreefhij diezelfde avond in zijn dagboek, terugziende op het gesprek met Berger, 'als een klap in mijn gezicht. Betekent dit inlijving? Gesproken met hem over de verhouding Nederland-Duitsland als twee broedervolken van het Germaanse ras. Bleek mij dat de hoogste SS-leiding het Nederlandse volk als een Duits volk ziet. Het is ontzettend. Wat moet er van terechtkomen? Weigeren, dan speel ik in de kaart van hen die ons volk willen inlijven.

XCSS wil de Beweging niet voorbij gaan en wil tweeduizend man, als het kan van de NSB, leeftijd 18-22 jaar om ze een SS-opvoeding te geven. Op zichzelf is tegen deze SS':opvoeding in heel veel opzichten niets te zeggen, onze jongerenBrief,meivan G. Berger aan HimmlerPOD-Den Haag: p.v. Mussertsept.en volgende dagen),(dossier-Mussert,Brood).PRA-Utrecht, p.v. inz. H. C. van 't Hofsept.p.(BRvC: dossierC. van' Geelkerken, map 0). • POD-Den Haag: p.v. Mussert, p.

1 IS 1940, 4677-79). 2 (4 1945 3 1947), 3 101/50 inz.

244 [PDF]
BEZOEK VAN SS-BRIGADEFUHRER BERGER

zouden veel kunnen leren. Van Nederlanders is in geen 100 jaar Duitsers te maken. Zij zouden dus als nog meer bewust Nederlander terugkomen. Maar waarschijnlijk flinker, meer gedisciplineerd. Maar als de NSB zich daarachter stelt, kunnen wij wel uitscheiden met de propaganda voor het Nederlands nat.-soc. want dan zou men zeker zeggen dat wij landverraderlijke bedoelingen hebben ... Die SS-Standarte 'Westland' kan de doodsteek zijn voor het nationaalsocialisme in Nederland. Als ik de Führer maar in Nederland kon hebben en hij land en volk zag en mij de plannen liet uiteenzetten, dan zou hij inzien dat broederschap met Duitsland het grootste en het enig juiste is. Opgaan van het Nederlandse volk in het Duitse, elke poging daartoe is in wezen een barrière tegen de goede verstandhouding die ik beoog. Toch kan noch wil ik dit eerste bevel van de Führer dat mij bereikt, op welke wijze dan ook dwarsbomen' och, waarom zouden wij dan verder citeren? Alles wat volgde tot en met het haast wanhopige slot ('Geve God dat ik de Führer kan bereiken en dat ik hem zal kunnen overtuigen dat de weg die ik voor ogen heb, de enig juiste is'") was een zich vastklampen aan illusies en maakte het feit niet ongedaan dat Mussert, eigenlijk tegen beter weten in, medewerking zou gaan verlenen aan het overhevelen van zijn eigen volgelingen naar een militaire SS formatie waarvan hem de armexionistische doelstelling niet ontgaan was.

XCNog geen twee weken later ging van het Algemeen Hoofdkwartier der NSB een rondschrijven uit waarin aan de geledingen der Beweging meegedeeld werd dat er geen bezwaar tegen was, dat leden tot de SS-Standarte 'Westland' toetraden, 'daar wij', zo heette het, 'overtuigd zijn dat juist onze jonge mannen de meest karaktervolle zullen blijken te zijn'2 - en dankomen wij hier, merkwaardig genoeg, hetzelfde argument tegen dat opgeld deed in het college van secretarissen-generaal hetwelk immers aan personen die zich voor de Waffen-SS begeerden aan te melden, zulks niet wilde ontraden, 'indien zij zelf menen sterk genoeg in hun schoenen te staan'. Enig protest hebben wij in de notulen van het college niet aangetroffen - wèl in het bewaardgebleven verslag van een groepsraadvergadering van de Rijswijkse NSB; daar werd, nadat al van veel kanten kritiek geuit was, door de groepsleider gezegd dat ook hij 'het afstaan van onze jeugd aan de vreemde militaire opleiding een on-Nederlands gedoe' vond.ê

XC1 Mussert: Dagboek, 9 juni 1940. 2 Rondschrijven, 21 juni 1940, van het hoofd afd. IX van het Algemeen Hoofdkwartier (J. H. Feldmeijer)(NSB, 197). Veel pleit er voor, dat dit rondschrijven door Mussert zelf dan wel volgens zijn aanwijzingen opgesteld is. 8 Verslag, 25 juni 1940 (a.v., roso).

245 [PDF]

De 'Hagespraak der bevrijding'

XC

XCGeneralleommissar Schmidt had de suggestie gedaan, Mussert had haar opgevolgd: een grote bijeenkomst van NSB'ers uit het gehele land moest aan Berlijn het bewijs bieden dat het Derde Rijk in Nederland geen sterker en betrouwbaarder bondgenoot had dan de door Mussert geleide beweging; tegelijk diende die bijeenkomst het Nederlandse volk er van te doordringen dat de NSB onweerstaanbaar in opmars was. Het moest, aldus het hoofd van de persdienst der NSB, 'een show van de eerste grootte worden'; hij wilde er de hoofdredacteuren van alle grote bladen voor uitnodigen: 'zij zullen er zich langzamerhand mee moeten verzoenen dat het Nederland van morgen een nationaal-socialistisch Nederland zal zijn en dat wij de pas zullen markeren en niet zij."

XCvele duizenden NSB'ers stroomden op 22 juni naar het Hagespraakterrein toe, de meesten in autobussen waarvoor de Nederlandse autoriteiten op Duitse instructie extra-benzine ter beschikking gesteld hadden. Het was stralend weer. De vlaggen van Nederland, Duitsland, Italië, Spanje, Vlaanderen en Zuid-Afrika wapperden van de spreektribune. Feldmeijer droeg weer de 'bloedvlag' naar voren. 'Treedt aan! Treedt aan! Voor D ietsland ruim baan! Het koste wat het koste: Wij bezetten de posten!'

XCaldus een declamator. Mussert, stormachtig toegejuicht, riep uit dat er 'een Nederlands volk' was 'met Nederlandse taal, Nederlandse cultuur, Nederlands wezen' en het was dat volk, 'Germaans tot op de bodem van zijn ziel, dat klopt aan Hitlers deur opdat het in het nieuwe Europa waarvan Hitler en Mussolini de verantwoordelijkheid dragen' (niet Hitler alléén!), 'een waardige plaats krijgt.' Natuurlijk, staatsrechtelijk was Nederland nog Engelands bondgenoot en was het nog in oorlog met Duitsland, maar, riep Mussert uit: 'ik weet te spreken namens u allen als ik hier zeg dat wij dat staatsrecht op dit punt aan onze laars lappen ... Engeland is driehonderd jaar lang de werkelijke vijand van ons volk geweest ... En nu kom ik hier in Lunteren tot u met vragen waarop gijzelf zult hebben te antwoorden. En de eerste vraag is aan u: Acht gij u in oorlog met Duitsland, ja of neen?' Een duizendvoudig 'Nee!' weerklonk. Mussert: 'Mooi. Tweede

XC1 Brief, I2 juni 1940, van N. Oostcrbaan aan D. de Blocq van Scheltinga (a.v.,

246 [PDF]
GESCHENK VOOR GOERING

vraag: Acht gij u bondgenoten van Engeland, ja ofneen?' 'Nee!' 'Mooi.' 1

XCAlsof dit nog niet duidelijk genoeg geweest was, kwam Mussert nog met een derde vraag: 'Zijt gij u er van bewust hoe Duitsland zich inspant om ons te beschermen tegen Engelse luchtaanvallen?' ('Ja I') en daar knoopte hij de mededeling aan vast dat hij de bronzen luidklok der NSB (een ruim drie ton wegend gevaarte dat op het Hagespraakterrein opgesteld was) ten geschenke zou geven aan Goering, 'de schepper en behoeder van de Duitse luchtmacht, als een offer dat wij met liefde brengen voor hen die nu metterdaad ons volk en ons vaderland bescherrnen.f

XC'De eenvoudigen van geest juichen', aldus later Huygen. Hij en anderen die zich realiseerden, wat, nog geen zeven weken na het bombardement van Rotterdam, het effect van deze geste zou zijn op de massa van het Nederlandse volk, stonden 'als aan de grond genageld van schrik en teleurstelling. Is Mussert gek geworden ?Wat moet dat betekenen?' Maar' de onbeschrijfelijke ontgoocheling werd weggeslikt': het was toch ondenkbaar dat de Leider niet wist wat hij deed, men was blijkbaar niet scherpzinnig genoeg om zijn bedoelingen te peilen,"

XCInderdaad: Mussert had met wat Huygen als 'de krankzinnige geste' aanduidde," een bedoeling gehad. Hij had die bedoeling geheim gehouden zoals hij, ook voor zijn naaste medewerkers, de inhoud van zijn gesprekken met Töpfer en Likus, met Seyss-Inquart en Schmidt, met Osswald en Berger geheim gehouden had. Vooral uit hetgeen die laatste twee tegen hem gezegd hadden, had hij geconcludeerd dat er in Duitse SS-kringen een sterke stroming bestond die Nederland in Duitsland wilde doen opgaan. SeyssInquart had hem niet de indruk gegeven dat van deze veel tegenspel te verwachten viel. Met Goering had Mussert evenwel in '36 een gesprek gevoerd dat bij hem de herinnering nagelaten had dat zij volkomen gelijk-op dachten. De aanbieding van de luidklok was een poging, Goering ('een zeer goedmoedig en welwillend man', vond Mussert'') als bondgenoot te winnen voor de strijd tegen Himmler en de zijnen.J.

1 Tekst van het filmjournaal in L. deJong: (1966), p. 197. 2 Musserts spreektekst (NSB, 14 f). a C. Huygen: 'Werkstuk over Mussert', p. 30-31. • A.v. 5 Mussert: 'De NSB in oorlogstijd', p. 19.

247 [PDF]
MUSSERT PRESENTEERT ZICH

XCHad Mussert dan enige reden om aan te nemen dat Goering tot zodanig bondgenootschap bereid was? Geenszins. Twee weken vóór de NSBlanddag plaats vond, was Goering in Nederland op bezoek geweest; hij had de leider der NSB links laten liggen. Het zou trouwens meer dan een jaar duren voordat Mussert zich er van ging vergewissen (herfst' 41), of de aanbieding van de luidklok enige uitwerking op Goering gehad had. Een bittere teleurstelling wachtte hem toen: de historische kaarten die hij uit Utrecht meenam (vermoedelijk dezelfde die hij in mei' 40 aan Likus getoond had), wilde Goering niet eens bekijken. 'De Krach kwam', schreef Mussert later,

XC'toen Goering zijn mening formulerde in deze zin dat voor hem het Nederlands en Duits precies hetzelfde was. Daarop reageerde ik met de opmerking dat er dan toch dit verschil was dat ik probeerde Duits te spreken en hij geen woord Nederlands kende ... Het antwoord van Goering daarop was nog erger; hij zeide: 'Ik kan toch niet ieder Duits dialect spreken!"

XCHet radionieuws van het ANP zorgde voor een uitgebreid verslag van hetgeen Mussert gezegd had en een filmopname van de 'Hagespraak' werd in het Polygoon-filmjournaal opgenomen. NSB'ers kregen de betaalde opdracht, te verifiëren of de betrokken opnamen inderdaad in de bioscopen vertoond werden. 'En zowaar': in de Utrechtse 'Flora' -bioscoop (het kan elders ook gebeurd zijn) was niets van de Hagespraak te zien - 'Excuus: ze hadden geen tijd, maar in de 'City' draaide hij wel, want ze hadden maar één journaalfilm samen en die was in tweeën geknipt (anders verdienen ze te weinig, de arme joodjes!)' - aldus een NSB-controleur. 2

XCMussert had een fotograaf speciale opnamen van de samenkomst te Lunteren laten maken. Schmidt kreeg er korte tijd later de tien meest indrukwekkende van mee om ze aan Hitler te laten zien; die vonden, zei Schmidt later, 'sein vollstes Interesse'P Op de Hagespraak-zelf was Schmidt overigens niet verschenen. Dat was opzet geweest: de Duitsers hielden zich bewust op de achtergrond. Met betrekking tot de Hagespraak kreeg de Duitse pers eenA.v.Brief,vanaankinderen (Collectie dagboeken, 917). 8 'Kutzer Bericht über die Rede des Herrn G. K. Schmidt, gehalten ... am 22. März 1941 vor den ... Sprechern der NSB', p. 5 (NSB,

1 2 30 juni 1940, P. H. H. zijn

248 [PDF]
FOTO'S VOOR HITLER

kenmerkende instructie: 'Nicht eingehen auf die Tagung der Mussert-Bewegung in Holland. Wenn sich Mussert durchsetzt, so sei das gut, einstweilen wollen wir den Dingen ihren Lauf lassen.'l

XCPrecies een week na de Hagespraak kwam het tot 'Anjerdag' : een demonstratie die alle Duitsers, Seyss-Inquart en Hitler incluis, volledig verraste.

1 24juni

249 [PDF]

Hoofdstuk 6: Zes bewogen weken

XC

XC'Anjerdag' viel nauwelijks zes weken na de rade mei waarop generaal Winkelman de capitulatie aangekondigd had - zes weken waarin zich (wij toonden het in de voorafgaande hoofdstukken aan) gebeurtenissen van vèrstrekkende betekenis voorgedaan hadden.

XCVan de meeste van die gebeurtenissen wist de massa van het Nederlandse volk niets af, laat staan van hun achtergrond.

XCOmtrent de capitulatie-overeenkomst, de Verhandlungspunkte en het Zusatzprotokoll kreeg de bevolking niets te horen; op welke wijze zich nog tijdens de periode van de Militärverwaltung de gelijkschakeling van pers en radio voltrokken had, was niets tot haar doorgedrongen; niemand had enig overzicht van de factoren die Hitler er toe gebracht hadden, de Militär befehlshaber te vervangen door een Reichskommissar - evenmin had men een overzicht van het Duitse militaire en civiele apparaat dat zich in ons land genesteld had; Winkelmans richtlijnen aan het bestuursapparaat en aan het bedrijfsleven waren buiten de kring van diegenen die zijn rondschrijvens ontvangen hadden, nauwelijks bekend geworden; omtrent de regelingen die tussen Seyss-Inquart en de secretarissen-generaal getroffen waren, hadden slechts heel summiere mededelingen in de kranten gestaan; van de conflicten over de vraag of men ten behoeve van de Duitsers wapens mocht gaan vervaardigen of vliegvelden uitbreiden of voor treintransporten zorgen, was buiten de rijen van hen die bij die conflicten betrokken waren, niets doorgedrongen; evenmin was het aan de massa van het Nederlandse volk bekend geworden (maar in dat opzicht waren de NSB' ers even onwetend) welke besluiten door Mussert genomen en welke opdrachten door Rost van Tonningen aanvaard waren.

XCNatuurlijk, van de uitwerking van die gebeurtenissen had men als regel het nodige gemerkt. Er verschenen Duitse troepen, Duitse gezagsdragers, Duitse bureaus; de Nederlandse strijdmacht werd gedemobiliseerd, krijgsgevangenen keerden uit Duitsland terug; pers en radio waren met name wat de berichtgeving over de oorlog betreft, een vehikel geworden voor Duitse propaganda; hier en daar hadden de Duitsers arrestaties verricht - dat drong meestal maar tot weinigen door; dat in het bedrijfsleven de arbeid hervat

250 [PDF]
OPLUCHTING

scheepswerven, óók op de vliegvelden weer gewerkt werd, was aan de betrokken arbeiders (het waren er tienduizenden) bekend; bekend was óók dat er pressie uitgeoefend werd om werk in Duitsland te aanvaarden: en dat de NSB met zekere aggressiviteit ging optreden, kon men constateren op elke straathoek waar met exemplaren van Volk en Vaderland gevent werd.

XCDatgene wat men wist of merkte, gaf overigens allerminst het gevoel dat men het geheel der gebeurtenissen kon overzien, laat staan hun verdere ontwikkeling met vertrouwen kon afwachten. Integendeel: wie iets meer bewust leefde, had na de Duitse aanval, en vooral na de capitulatie, de sterke indruk, in een wereld beland te zijn die aan veranderingen onderhevig was waar men nauwelijks kijk op kon krijgen; een wereld bovendien waarin het aanvankelijk scheen of men persoonlijk geen enkele invloed meer kon uitoefenen, hoe gering ook: men sloeg de krant op, men las weer nieuwe besluiten die in Berlijn of in Den Haag genomen waren, en zo ging het door, dag-in, dag-uit. Er was, zeker, bij velen sprake van grote opluchting dat de Duitsers zich 'correct' gedroegen en aanvankelijk niet op zo heel veel terreinen leken in te grijpen - maar ook met die opluchting ging toch bij menigeen de indruk gepaard dat men een machteloze pion geworden was in een gigantisch schaakspel.

XCKan men iets zinvols zeggen over de individuele reacties op dat allereerste begin der bezetting? Zij vormen een gamma van eontrasten dat van gedeprimeerdheid (die velen wekenlang niet verliet) via onverschilligheid kon lopen tot een met zekere opluchting aanvaarden, ja begroeten van het feit dat er in een saai bestaan eindelijk iets van variatie gekomen was. Die laatste reactie deed zich, naar het schijnt, vooral bij sommige jongeren voor, met name bij sommige meisjes op wie de Duitse militairen, de overwinnaars, een merkbare sexuele aantrekkingskracht uitoefenden. Al op 12 mei waren er in Leeuwarden meisjes die zich lieten fotograferen samen met Duitse soldaten.' Zes dagen later werd in Zeeland bij het pontveer te Zijpe een groep Nederlandse militairen die in krijgsgevangenschap afgevoerd werd, door de meisjes met wie zij stonden te praten, onmiddellijk in de steek gelaten toen een Duitse colonne motorrijders arriveerde : 'Verontwaardigde uitroepen van onze troep baten niet. Waarom ook? Die Duitse jongens met hun wapens, hun knetterende motoren, hun lange motorjassen zijn veel interessanter.lê25

1 1941 (z.j.), p. 8. 2 H. A. Robbé Groskamp: 'III-20 RA achter Mill', p. 13 (Collectie dagboeken, no. 288)

251 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

XCAfgezien van de NSB'ers of anderszins pro-Duitse elementen met wier reacties wij ons in dit hoofdstuk niet bezig houden, overheersten, dunkt ons, gevoelens van bezorgdheid, angst en hulpeloosheid - maar ook van verontwaardiging; Duitsland had ons niet alleen verraderlijk overvallen maar het had, zo meende men, de snelle overwinning alleen kunnen bevechten door gebruik te maken van even sinistere als verraderlijke strijdmethoden. Het bombardement van Rotterdam ('dertigduizend doden!') leek een onvergeeflijke schanddaad die menige Rotterdammer extra-diep in de ziel kerfde toen hij, daags na het bombardement, 'overal (Duitse) militairen met foto- en filmtoestellen (zag), en het scheen wel alsof zij met zorg de meest gehavende stadsdelen voor de lens trachtten te krijgen met als decor een der geüniformeerde kameraden. Het was een schaamteloze vertoning.'!

XCDiezelfde r yde mei verschenen de eerste Duitse bezettingstroepen in Den Haag. 'De barbaren voor het paleis Noordeinde zien staan', noteerde een ambtenaar in zijn dagboek. 'Stil en stom stonden de mensen langs het trottoir. Strakke gezichten, bevende handen.f Niet anders was het, toen de ede Panzer-Division samen met de SS-Leibstandarte 'Adolf Hitler' op 16 mei van Rotterdam uit via Den Haag, Leiden, Haarlem, Amsterdam en Utrecht een demonstratieve tocht maakte waartoe Hitler persoonlijk opdracht gegeven had; 'Bevölkerung im allgemeinen teilnahmslos, an manthen Orten freundlich', werd na afloop gerapporteerdê - en bij dat laatste vragen wij ons af: hoe vaak manifesteerde zich die vriendelijkheid en bij wie?

XCSymptomen van angst kregen veelal diegenen te bespeuren van wie door anderen, en soms ook door henzelf, gemeend werd dat zij spoedig door' de Gestapo' (men sprak toen nog niet van 'de SD') opgehaald zouden worden. 'Buren en enkele bekenden met wie ik gedurende de eerste oorlogsdagen nog had staan praten, deden net', aldus de anti-fascistische kunstenaar Leo Braat, 'of ze mij niet zagen of wezen met boze gezichten naar me, terwijl ze met anderen stonden te mompelen ... Er was iets dreigends in de lucht.'4

XCEen zekere verstilling, een zich afkeren van het normale bestaan bleek ook uit de opmerkelijke daling in het bioscoopbezoek die zich in de eerste bezettingsweken voordeed: een daling die men in het gehele land kon constateren en die tussen de 25 en 60 procent lag, met dien verstande dat het bezoek aan volksbioscopen (en volksdancings) zich merkwaardig snel her

1 A. C. de Neeve: 'Rotterdam, 10-16 mei 1940', p. 76 (a.v., no. 315). A. van Boven (ps. van A. van de p. 132. 2 1 (CD!, 3.0780). • L. P.]. Braat: (1966), p. III.

252 [PDF]

stelde." Reageerde men in die milieus onverschilliger ?Was een zekere wrevel over de misère die men in de jaren '30 te doorstaan gekregen had, een component van die onverschilligheid? Het is mogelijk. Men hoede zich evenwel voor generaliseren. Politiek-bewuste naturen vond men in alle bevolkingslagen - zoals er ook in al die lagen velen waren die de schok van oorlog en bezetting trachtten op te vangen in godsdienstige bezinning. Talrijke hervormden putten kracht uit het 'woord van medeleven, troost en geloofsgetuigenis' dat de Algemene Synodale Commissie der Nederlandse Hervormde Kerk drie dagen na de capitulatie aan alle kerkeraden toezond.ê 'Wij zien het farnilieleed in duizenden gezinnen gedragen', stond er in:

XC'wij turen in een toekomst die met haar duizend vragen ons geen enkel antwoord te vernemen geeft. Doch wij stamelen van Gods troost ... Wij strekken onze armen uit naar Gods barmhartigheid ... En wij getuigen van ons vertrouwen in de toekomst, voor enkeling, en Kerk en volk, om der wille van Hem, die zijn Raad volvoert en die door de zekerheid van Dien Raad ons bekwaamt om aan Zijn hand te gaan door het duister; te dragen wat Hij te dragen geeft; te volvoeren wat Hij te volvoeren geeft; en biddend te getuigen van Zijn licht dat alle duister overwint.'

XCHet was de pasbenoemde secretaris van de Algemene Synodale Commissie, ds. K. H. E. Gravemeyer, die in het eerste nummer van het Weekblad der Nederlandse Hervormde Kerk dat na de capitulatie verscheen (23 mei), de gehele kerk bezwoer, trouw te blijven aan haar roeping": 'In de verwarring dezer dagen wijze de Vaderlandse Kerk duidelijk de weg' - en Gravemeyer verzuimde niet, onder de taken die de kerk diende te vervullen, 'de aankweking van liefde voor Koning(in) en Vaderland' te noemen; droeg de schrijfwijze 'Koning(in)' een wat abstract en dus voorzichtig karakter, in de concrete situatie waarin het land zich bevond, was het een oproep tot trouwaan koningin Wilhelmina.

XCWie die trouw beleed, plaatste zich daarmee tegenover de bezetter.

XCDat deed ook de aartsbisschop van Utrecht, mgr. dr. Johannes de Jong. Een op 26 mei gedateerde herderlijke brief van zijn hand" die in de kerken en kapellen van het gehele land voorgelezen werd, wees de gelovigen op deCBS, afd. culturele statistiek:' Onderzoek naar de verschuivingen in de besteding van het inkomen' (julip.Tekst in H. C. Touw:p.Tekst in a.v., p.TekstS. Stokman:

1 I940), 3-4. 2 (I946), dl. II, II. 3 II-I2. 4 in (1945), p. 170-71.

253 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

troost van het hiernamaals, wekte op tot 'eendrachtig medewerken aan de geestelijke, maatschappelijke en economische opbouw van ons vaderland', doch eindigde met een vurige oproep tot gebed die op een komende kerkvervolging zinspeelde:

XC'Doet den hemel geweld aan met Uw gebed, opdat God alles ten goede moge leiden ... Bidt voor onze Heilige Vader de Paus die in een van de moeilijkste perioden de Kerk van Christus moet besturen; bidt voor ons dierbaar vaderland; bidt voor ons zwaarbeproefd vorstenhuis; bidt voor de gevallenen en voor hen die zwaar getroffen zijn; bidt voor Ons en voor onze priesters.'

XCHet bericht dat koningin en kabinet het strijdende land verlaten hadden en in Engeland aangekomen waren, had tot in hoofdzaak negatieve reacties geleid - reacties die zich veel meer tegen de koningin richtten dan tegen de ministers. Er was sinds augustus' 39 geen sterke verbondenheid gegroeid met het kabinet-de Geer, maar velen hadden zich met de vorstin die meer dan veertig jaar tevoren de troon bestegen had, hun gehele leven lang wèl verbonden gevoeld of waren zich met haar verbonden gáán voelen. Wanneer anderen die onverschillig of zelfs vijandig stonden jegens de monarchie, niettemin op dinsdag 14 mei door het bericht van het vertrek der koningin geschokt waren, dan was dat in de eerste plaats omdat zij er de voorbode in zagen van de nederlaag. Aan die nederlaag had de koningin zich onttrokken. Aanvankelijk voelde men dat vrij algemeen als desertie. Vrij algemeen: er waren immers ook op 14 mei al verscheidenen die het vertrek van koningin en kabinet als verstandig, ja noodzakelijk beleid beschouwden: er was Nederlands-Indië, er was de West, er was de koopvaardij, er was de marine, er was Nederland dat, door zijn regering gerepresenteerd, zijn stem in de wereld moest laten klinken - koningin en ministers hadden dus wijs gehandeld door aan 's vijands greep te ontsnappen.

XCDe nadere bezinning op dat vertrek concentreerde zich op koningin Wilhelmina. Het ging daarbij niet om haar persoon-alleen, misschien niet eens in de eerste plaats om die persoon. Door naar Engeland uit te wijken was zij, sterker nog dan tevoren, symbool geworden: symbool van de voortzetting van de oorlog, symbool van een vrij Nederland. 'Wij willen onszelf zijn en blijven', had zij, zeven maanden nadat Hitler aan de macht gekomen was, bij de viering van haar vijf-en-dertigjarige regering gezegd. Wellicht waren er maar weinigen die zich die uitspraak herinnerden; in elk geval

254 [PDF]
TOESPRAKEN OVER DE KONINGIN

bracht ieder die in de dagen en weken na de capitulatie haar naam met waardering noemde, juist die wens tot uitdrukking: dat, hoe de oorlog ook afliep, Nederland zijn identiteit zou behouden en dus niet genazificeerd zou worden.

XCDe eerste die zich in het publiek uitsprak, was de voorzitter van de Tweede Kamer, mr. van Schaik. Hij hield op maandag 20 mei een toespraak voor de radio waarvan de tekst door Winkelman maar, wat belangrijker was, ook door von Falkenhausen goedgekeurd was.' Van Schaik riep op tot 'stipte gehoorzaamheid aan onze overheden' en tot berusting in de maatregelen van de bezetter voorzover die strookten 'met de eer van ons volk'; reeds in zijn eerste zin repte hij evenwel van 'de wijze en zegenrijke leiding van het Huis van Oranje'. Hij zei dat de beslissing om het land te verlaten, de koningin 'wel onnoemelijk zwaar moet zijn gevallen ... Eerst de geschiedenis zal uitspraak doen over de vraag of ter handhaving van de soevereiniteit van de staat de juiste weg is betreden.' Achteraf klinkt zulk een formulering vrij negatief, maar op 20 mei hield zij in dat de spreker afstand nam van de heftige kritiek die door zeer velen geuit was.

XCVan Schaik ontving omstreeks veertig schriftelijke reacties van welke verreweg de meeste (er was er een van de aartsbisschop van Utrecht, mgr. de Jong) van warme instemming getuigden. Maar er was ook een anonieme briefkaart uit Haaksbergen bij: 'Zwijg asjeblief over de koningin, een laffe vrouw die ieder rechtgeaard Nederlander veracht.' 'Als wij buiten de Leider kans krijgen wraak te nemen, denk er om dat hij zoet zal zijn', waarschuwde hem een anoniem NSB'er namens '3000 gevangenen uit Amsterd.am en omgeving.f

XCOp de dag waarop van Schaik voor de rad.io het woord voerde, opende burgemeester de Monchy de vergadering van de Haagse gemeenteraad die hij, ondanks het verzoek van secretaris-generaal Frederiks, niet had willen uitstellen. De Monchy hield een treffende, ook al weer tevoren aan Winkelman voorgelegde toespraak waarin hij om te beginnen het Joodse raadslid Joëls (deze had zelfmoord gepleegd) met grote warmte herdacht. 'Onze weermacht is niet overwonnen', zei hij voorts; de Duitsers hadden ons slechts met het dreigement van verwoestende bombardementen op nog andere steden dan Rotterdam op de knieën gekregen; hij erkende overigens 'dat de houding der Duitse bezetting tot dusver volkomen correct' was, maar óók en uitgebreider sprak hij over de koningin: 'Blijven wij ons één voelen met haar en haar Huis, blijven wij haar gedenken in onze gebedenJ.

1 Tekst: dl. II b, p. 175. 2 Stukken in Algemeen Rijksarchief, collectie R. H. van Schaik, no. 82.

255 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

en laten wij ons sterken met de hoop dat te eniger tijd het ogenblik der hereniging weder zal aanbreken.'

XCPublikatie van deze tekst werd verboden, maar van het in Den Haag verschijnende christelijk-historische dagblad De Nederlander waren, voor het verbod binnenkwam, al enkele exemplaren verzonden: die 'gingen van hand tot hand; de speech werd er uit overgeschreven, getypt, gestencild in alle delen van het land."

XCEen dag na de Monchy sprak (21 mei) de burgemeester van Zaandam, mr. dr. J. in 't Veld, bij de opening van een militair tehuis:

XC'Nederland en Oranje zijn door jarenlange traditie aan elkander gebonden ... Het is merkwaardig dat ik, als sociaal-democraat, de koningin thans in bescherming moet nemen tegen haar vurigste aanhangers. Er is zelfs gesproken van een smadelijke vlucht. Alleen reeds de herinnering aan de zedelijke moed waarvan de koningin bij herhaling blijk heeft gegeven, had van het uitspreken van een dergelijk oordeel moeten weerhouden ... Dit is geen vlucht, maar een verplaatsing van de zetel der regering ... 'Trouw moet blijken'. Zolang alles voor de wind gaat, ligt in trouw geen verdienste. Deze eigenschap krijgt pas waarde in tijden van beproeving.'

XCOok in 't Veld ontving bijna veertig schriftelijke reacties, die bijna alle uitdrukking gaven aan dankbaarheid. Telders betuigde hem zijn 'oprecht gemeende hulde'P Een anonymus suggereerde daarentegen dat hij de koningin zou voorstellen, 'een van onze in Engeland vertoevende onderzeeërs te bemannen met onze regering plus Bernard, met Albarda als commandant ... Misschien raken wij het stelletje op deze manier nog kwijt voordat Engeland het goud heeft opgemaakt.f De tekst van in 't velds toespraak verscheen in De Zaanlander en enkele andere regionale bladen; opneming in de landelijke dagbladen werd door de Duitsers verboden. Een Rotterdams predikant, ds. F. J. Krop, maakte toen van de tekst een gestencilde versie die evenwel spoedig door de Sicherheitspolizei in beslag genomen werd.é

XCToespraken als van van Schaik, de Monchy en in 't veld waren generaal Winkelman hoogst welkom: wij gaven reeds weer dat hij op 23 mei op alle commissarissen der koningin en via hen ook op alle burgemeesters een beroep deed om 'bij ons volk het gevoel van trouwaan onze geëerbiedigde koningin levendig' te houden.s. J.de Monchy:(1946), p. 265. 2 Brief, 17 juni 1940, van B. M. Telders aanJ. in 't Veld (CollectieIn 't Veld). S Brief, 29 mei 1940 (a.v.). • Brief, 7 febr. 1958, van J. in 't

1 R.

256 [PDF]
TOESPRAKEN OVER DE KONINGIN

XCIn hoeverre heeft men aan dat beroep gevolg gegeven?

XCDe commissarissen der koningin kregen de gelegenheid, zich uit te spreken in de eerste zitting van de staten hunner provincies die na de capitulatie gehouden werd; sommige staten kwamen in de tweede helft van juni bijeen, andere in de eerste helft van juli. Over de koningin werd slechts door twee commissarissen gesproken: door van Sonsbeeck (Limburg, 25 juni) en door Bosch van Rosenthal (Utrecht, 16 juli). De commissaris van Overijsel, mr. A. E. baron van Voorst tot Voorst, verwees niet naar de koningin, maar wekte in een stevige toespraak (9 juli) de bevolking der provincie wèl op, 'aan onze gasten een beeld van trouwe aanhankelijkheid aan vaderland en vrienden ... als vriendelijk gastgeschenk mee (te geven) naar hun vaderland waarheen zij toch eindelijk wel zullen terugkeren.' Die passage werd uit het officiële verslag geschrapt, maar verscheen wèl in de Meppeler Courani+ In de toespraken van verscheidene andere commissarissen overheerste, ofschoon enkelen hunner zich in bedekte termen tegen de NSB keerden, een niet-politieke, nogal klagende toon. De commissaris van Noord-Brabant, jhr. van Rijckevorsel, liet elk openingswoord zelfs na (9 juli). Van Karnebeek bepleitte in Zuid-Holland (2 juli) 'een samenwerking (met Duitsland) die aan de onderlinge verhouding kan ten goede komen'; Nederland was overigens, zei hij, 'gesteld op zijn vrijheid en zelfstandigheid.f In Groningen riep Linthorst Homan op 'tot frisse, nieuwe inwendige verjonging en versterking van ons volksleven' (2 juli)"; ook door hem werd de koningin in zijn openingstoespraak niet met name genoemd.

XCIn de toespraken welke de burgemeesters van Amsterdam, Rotterdam en de provinciale hoofdsteden in de eerste zitting der gemeenteraden hielden, werd de koningin slechts genoemd in Leeuwarden (jhr. mr. J. M. van Beijma, 5 juni) en in Den Bosch (mr, F. J. van Lanschot, 27 juni). In Assen (mr. J. Bothenius Lohman, 20 juni) werd opgeroepen tot 'trouwaan Oranje'. In Amsterdam sprak burgemeester de Vlugt (23 mei) zich tegen alle 'serviliteit' uit, in Rotterdam leek burgemeester Oud (27 juni) de opinie aan te hangen dat de oorlog praktisch afgelopen was; zijn toespraak was het tegendeel van strijdvaardig: 'Wij staan thans op een keerpunt der geschiedenis ... Daarvan hebben wij ons goed te doordringen. Wat van ons gevraagd wordt, is bereidheid om de komende tijd met open ogen tegemoet te gaan_'4

XCAan dat alles willen wij nog toevoegen (geenszins aanspraak makend op

1 Brief, 20 juli 1940, van de aan Wimmer 126 b). 2 Provo Staten van Zuid-Holland: 2 juli 1940, p. 4. 3 Provo Staten van Groningen: 2 juli 1940, p. 5. 4 Rotterdam, gemeenteraad: (1940), p. 87.

257 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

volledigheid) dat de burgemeester van Apeldoorn, jhr. dr. C. G. C. Quarles van Ufford, op 31 mei de koningin krachtig verdedigde ('biddend verbeiden wij het ogenblik der hereniging'I) en dat de burgemeester van Leiden, mr. A. van de Sande Bakhuyzen, op 26 juni bij het lustrum der Leidse universiteit in de Pieterskerk een treffende 'belijdenis' aflegde van vertrouwen in de toekomst der universiteit en van bereidheid om voor haar te blijven werken: 'wij zullen dit doen ter nagedachtenis aan hare stichter en diens doorluchtig nageslacht dat onze universiteit bleef stelmen en beschermen . . . Zingen wij dan ter bevestiging naar oude gewoonte het eerste en zesde couplet van ons aloud Wilhelmus'ê - en het was bij dat gezamenlijk zingen, zo noteerde Cleveringa in zijn dagboek, 'als klonk er hoop in door; iets van een eed als op de Rütli, Het werkte op een ieder sterkend" Sterkend waren ook de woorden van de burgemeester van Heerlen, mr. M. F. G. M. van Grunsven, die op 21 juni bij de opening van de gemeenteraad sprak over de koningin, 'die wij ook thans in hoogste nood onze aanhankelijkheid willen geven' de passage kwam hem op een waarschuwing te staan van Seyss-Inquarts Beaufiragter in Limburg: 'im FaIle der Wiederholung gleicher oder ähn licher Äusserungen haben Sie mit Ihrer sofortigen Entlassung aus dem Amt zu rechnen'; die waarschuwing bereikte hem eerst midden augustus." Een toespraak als van van Grunsven was in Limburg overigens nogal een uitzondering" en wij nemen aan dat ook elders tal van burgemeesters geen gevolg gegeven hebben aan het beroep dat Winkelman op hen gedaan had.

XCWaren 'positieve' toespraken als wij in het voorafgaande citeerden, belangrijk? Wij willen hun betekenis niet overschatten. De treffendste verschenen niet in de pers, hetgeen betekende dat zij rechtstreeks slechts op zeer weinigen inwerkten. En toch: zij waren een injectie, zij betekenden het afleggen van een getuigenis. Dat feit werd bekend aan velen tot wie de inhoud van het getuigenis niet kon doordringen.

XCOp één element uit het voorafgaande willen wij nadruk leggen. Dat was de Monchy's uitspraak: 'Onze weermacht is niet overwonnen.' Of die uitspraak juist was dan wel onjuist, achten wij irrelevant; relevant is alleen dat zij klopte met de overtuiging van talloze Nederlanders dat het land onverhoeds overvallen en verraderlijk bedwongen was - niet echt verslagen. Dat was de indruk die zich als gevolg van de Vijfde-Colonne-berichten tijdens de meidagen aan het gros van de burgerij opgedrongen had.1940. Stukken: Doe 1-597, a-I en Doe U-3I3, a-2. 5 Brief, 13 aug. 1947, van de

1 Tekst: Doe 1-1363 A, a-I. 2 Tekst in IX, herdenkingsno. 73ste lustrum. 3 R. P. Cleveringa: Dagboek, 27 juni 1940. 4 Brief, 19 aug.

258 [PDF]
ONZE WEERMACHT IS NIET OVERWONNEN

XCMinstens zo sterk, misschien nog sterker, leefde die indruk bij de militairen.

XCWat velen hunner aan eigen ervaringen konden meedelen, moest de opvatting die zich bij de burgerij gevestigd had, wel belangrijk versterken. Dat effect zou zich niet voorgedaan hebben, indien de leden van de Nederlandse krijgsmacht in gevangenschap afgevoerd waren, zoals bijvoorbeeld met de Franse militairen het geval zou zijn. De Nederlandse werden evenwel door Hitler uit krijgsgevangenschap ontslagen. Dank oogstte hij daar niet voor en zijn gebaar had generlei voor Duitsland gunstige politieke uitwerking: men vond het de gewoonste zaak van de wereld. De vrijlating kreeg, integendeel, een geheel andere uitwerking: een die zich tegen de bezetter keerde. Nog voor het tot Anjerdag kwam, waren enkele honderdduizenden Nederlandse militairen gedemobiliseerd van wie ruim twintigduizend enkele weken in krijgsgevangenenkampen in Duitsland vertoefd hadden. Dat betekende dat nagenoeg iedere Nederlander in zijn familie- of kennissenkring een ex-militair verschijnen zag die met als regel onjuiste, maar daarom niet minder grif aanvaarde bijzonderheden wist te verhalen hoe Nederland alleen door vuig verraad op de knieën gedwongen was. De demobilisatie en de terugkeer der krijgsgevangenen

Voor de meeste militairen vormden de eerste dagen die op de capitulatievolgden, een periode van demoralisatie en verwarring. Men had de strijdverloren, de militaire verbanden waren daarmee hun zin kwijtgeraakt. Uitde eenheden die aan de gevechten deelgenomen hadden, was trouwens veelalelk verband verdwenen en het kwam nogal eens voor (de burgemeester vanDordrecht maakt er melding van-, maar het kan zich ook elders voorgedaanhebben) dat de officieren zich in die tijd weinig aan de troep gelegen lietenliggen. Ieder trachtte zo spoedig mogelijk met zijn familie in contact tekomen; omgekeerd waren er talloze vrouwen dan wel kinderen of anderefamilieleden van militairen die naar die militairen op zoek gingen of, als hunstandplaats bekend was, naar hen toereisden zodra er weer treinen en autobussen reden: 'vrouwen met koffertjes vol benodigdheden ... , vrouwen dievroegen, vrouwen waarvan wij wisten dat zij hun mannen nimmer meerterug zouden zien - die vrouwen die we dan met een beklemd hart naar decommandant verwezen.'2
1 'Mobilisatie
Bevolking, NederlandseBleeker, J.DordrechtFranse, J. W .Hitler, A.Krijgsgevangenen. Nederlandse
ZES BEWOGEN

XCAan de verwarring kwam spoedig een einde. Op 21 mei werd bepaald dat de eenheden zoveel mogelijk terug moesten keren naar de gebieden waar zij op 9 mei gelegerd waren. Zij moesten daarbij de persoonlijke wapens, de munitie en het overige materieel achterlaten. Dat moest verzameld worden en de inlevering diende, zo was al door generaal Winkelman gelast, 'met snelheid doch ook met zorg' te geschieden.! Aan die zorg zal wel het nodige ontbroken hebben; onze algemene indruk is evenwel dat het, gegeven de angst voor Duitse controle en voor represaillemaatregelen, maar zeer zelden voorgekomen is dat men wapens achterhield: dat zou later een groot obstakel blijken voor de illegale organisaties.

XCDe demobilisatie werd verder geregeld volgens de aanwijzingen van een Duitse Kommissar; eerst was dat Ooerstleutnant Otzen die vóór de meidagen plaatsvervangend Duits militair attaché in Den Haag geweest was; als Kommissar werd hij na enkele weken vervangen door de chef-staf van generaal Christiansen, Oberst Schwabedissen. Richtlijn werd bij die demobilisatie dat slechts diegenen groot verlof kregen die hetzij bij hun vroegere werkgever weer arbeid konden vinden, hetzij zich als zelfstandige konden vestigen. Op 22 mei keurde Winkelman goed dat de helft van het reserve- en dienstplichtig personeel naar huis zou terugkeren, mits aan de genoemde voorwaarden voldaan was; twee weken later kreeg de rest verlof om te vertrekken. Dat verlof werd evenwel slechts verleend als de betrokkenen een verklaring van hun werkgever of van hun familie konden overleggen waaruit bleek dat zij door eigen arbeid of anderszins in hun onderhoud konden voorzien. Een ieder trachtte dergelijke verklaringen te bemachtigen; vond men dan later toch geen werk en diende men dus een aanvraag om werklozensteun in, dan werd men weer naar het onderdeel verwezen waaruit men, eigenlijk ten onrechte, gedemobiliseerd was.

XCDe Nederlandse krijgsmacht van ca. driehonderdduizend man was op IS juni tot ruim tachtigduizend ingekrompen, een maand later tot ruim zestigduizend. Hoofdkwartieren en staven waren geleidelijk opgeheven. Wat nog aan arbeid verricht moest worden, werd in juli, toen ook het Algemeen Hoofdkwartier verdween, bij een Hoofdregelingsbureau geconcentreerd dat nauw samenwerkte met het Afwikkelingsbureau van het departement van defensie; het departement als zodanig verdween dus ook," Er moest een menigte werk verzet worden. Vermisten moesten opgespoord

1 Brief, 17 mei 1940, van generaal Winkelman, aangehaald in D. A. van Hilten: (1949). p. 22. 2 Dit bureau kreeg per 1 januari '42 een nieuwe naam: 'Commissariaat voor de belangen van de voormalige Neder landse weermacht'.

260 [PDF]
DEMOBILISA TIE

worden (soms duurde het zes weken of langer voor men aan een familie bericht van sneuvelen kon zenden), de oorlogsgewonden verzorgd. Ca. tweeduizend hunner bleven invalide, met inbegrip van een honderdvijftig geheel- en evenveel grotendeels invaliden. Dan waren er militairen die in de meidagen particuliere eigendommen kwijtgeraakt waren en deswege een verzoek om schadevergoeding konden indienen (meer dan 70 000 verzoekschriften werden in behandeling genomen). Voorts moesten aan invaliden en aan de nagelaten betrekkingen van gesneuvelden pensioenen toegekend worden; deze warenlaag: de weduwe van een gewoon dienstplichtige kreeg nog geen tien gulden pensioen per week; had zij drie kinderen te verzorgen, dan was dat zestien gulden (een geschoold industrie-arbeider die 48 uur per week werkte, kreeg in die tijd een weekloon van ca. zeven-en-twintig gulden)"; een ofliciersweduwe zonder kinderen ontving iets meer dan laatstgenoemd bedrag: ruim zeven-en-twintig gulden.

XCOok de militaire rechtspraak werd voortgezet; zij werd in maart '41 aan de Haagse arrondissementsrechtbank overgedragen. De strafzaken, aanvankelijk zesduizend, had men toen door samenvoeging en seponering tot ca. vijfhonderd teruggebracht, ten dele betrekking hebbend op desertie en insubordinatie tijdens de meidagen, ten dele op mishandeling (of erger) van geïnterneerde NSB'ers en Rijksduitsers. Omgekeerd werd in de zomer van '40 ook begonnen met de voorbereiding van het uitreiken van onderscheidingen; dat werd in juli door Schwabedissen verboden. De bewerking van de ingeleverde gevechtsrapporten werd toen nog een klein jaar voortgezet tot de Duitsers naar aanleiding van enkele voorlopige publikaties in De Militaire Spectator ook daaraan een einde maakten. Zij hadden liever dat de in de meidagen geleverde strijd uit de herinnering van het Nederlandse volk verdween. Ook het oprichten van oorlogsmonumenten werd door hen tegengegaan.

XCEen speciaal probleem werd gevormd door de beroepsmilitairen en door de cadetten en adelborsten die in mei' 40 de ofliciersopleiding volgden: mèt de krijgsmacht was hun werkgever verdwenen. Zowel de Koninklijke Militaire Academie als het Koninklijk Instituut voor de Marine werden in juli' 40 opgeheven; tegelijk werd evenwel in Breda een 'School Breda van de Opbouwdienst' opgericht. Het was namelijk de bedoeling dat cadetten, adelborsten en beroepsmilitairen die niet elders een opleiding konden volgen (er werden er vele geïmproviseerd) of werk konden vinden, samen met dienstplichtigen voor wie datzelfde gold, in een 'Opbouwdienst' opgenomen zouden worden. Wij komen op die dienst nog terug en willen hier slechts

XC1 CBS:]aarcijfers voor Nederland 1943-1946, p. 267.

261 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

vermelden dat hij officieel op 15 juli opgericht werd met een totaal aan kader en leden van ca. vier-en-zestigduizend man; hij was, aldus Winkelman. 'slechts ingesteld om een uitbreiding van de werkloosheid in ons land te voorkomen" - Seyss-Inquart had er heel andere bedoelingen mee: de Opbouwdienst moest de grondslag worden voor een nationaal-socialistisch getinte 'richtige' arbeidsdienst; 'die Organisation wird schon jetzt', schreefhij in juli, 'im Einvernehmen mit Reichsarbeitsjuhrer HierZ aufgebaut.'2

XCVan de ruim veertienduizend beroepsmilitairen werden ruim drie-entwintighonderd in de Opbouwdienst opgenomen; van de overigen verdween ongeveer de helft naar de sector der vrije beroepen; ruim drieduizend werden aan de politie, bijna duizend aan de douane toegevoegd, nog anderen aan weer andere overheidsdiensten. Al deze beroepsmilitairen hadden verklaard dat zij zich aan geen enkele anti-Duitse daad schuldig zouden maken - dat komt nog ter sprake.

XCKort na Anjerdag, op 15 juli, was de demobilisatie goeddeels voltooid. Daarmee was de Nederlandse krijgsmacht die twee maanden tevoren tegen de Duitsers slag geleverd had, verdwenen. Niet verdwenen waren de herinneringen en indrukken van de honderdduizenden welke deel hadden uitgemaakt van leger, luchtmacht of marine. Teneinde de innerlijke band met de krijgsmacht aan te houden, kreeg elk lid van de Koninklijke Marine, toen hij op die r yde juli de dienst verliet, een dagorder van schout-bij-nacht Heeris mee" : 'Vergeet geen ogenblik', stond hier onder meer in, 'dat de mogelijkheid voorhanden is, dat over kortere oflangere tijd het vaderland opnieuween beroep op u zal doen. Houd u daartoe bereid. Beschouw u zelve als staande 'op de plaats rust', wachtende dat het bevel 'geeft acht' zal klinken ... Leve ons Vaderland!'

XCEen overeenkomstige dagorder ontbrak bij de Landmacht. Generaal Winkelman was kort na Anjerdag in krijgsgevangenschap weggevoerd.

XCWij vermeldden eerder dat van de gedemobiliseerden ruim twintigduizend enkele weken in krijgsgevangenenkampen in Duitsland vertoefd hadden. Men mag wel aannemen dat de ervaringen die zij daar opdeden, hun afkeer van het Derde Rijk versterkten.

XC1 Rondschrijven, 26 juni 1940. 2 Seyss-Inquart: 'Erster Bericht', p. 16. s Tekst: EI1Q., dl. VIn c, p, 102-03.

262 [PDF]
DE KRI] GS GEVANGENEN

XCDie ervaringen waren (uitgezonderd die van enkele honderden officieren die in een kamp in het Maingebied redelijk behandeld werden) over het algemeen slecht.

XCMen kwam, als regel na een uitputtende treinreis in goederenwagons, in Noord-Duitsland in verzamelkampen terecht, later in de eigenlijke krijgsgevangenenkampen die met hun bewaking, prikkeldraad en wachttorens de indruk van een concentratiekamp maakten. Er werd daar herhaaldelijk appèl afgenomen, in een der kampen 'zelfs eenmaal tot drie appèls binnen het halve UUr.'1 Er was weinig te eten: 'na een paar dagen werd er bijna een moord bedreven voor een snee brood, medegevangenen liepen naar de Duitsers om te vertellen wie zich anti-Duits uitgelaten had, in de hoop zo een extra-portie soep te krijgen'," Voor dat weinige eten moest men vaak in de gloeiende zon uren in de rij staan. Te roken kreeg men niets; wat men nog aan sigaretten of tabak bij zich had, verdween spoedig 'en de stemming zakt evenredig." Was- en slaapgelegenheden waren bijna overal zeer primitief Daar kwam nog bij dat men in menig kamp te aanschouwen kreeg hoe Franse en vooral Frans-koloniale militairen mishandeld werden: 'Meedogenloos werden zij door de Duitsers met stokken en geweerkolven bewerkt, zodat zij het uitgilden van de pijn.'4

XCWie tijdens het transport ofbij werk buiten het kamp iets van het Duitse platteland te zien kreeg, kwam er niet bepaald van onder de indruk: lege etalages, 'schoenen anno 1930, kousen een zeldzaamheid, vrouwen op herenfietsen, invaliden, bleek, mager - het Duitse Herrenvolk.'s'Niemand behoefde ons meer iets wijs te maken', aldus Mathieu Smedts. 'We konden de moffen wel vreten. Zelfs de NSB' ers raakten gedesillusioneerd."

XCOp grond van Hiders besluit konden al deze krijgsgevangenen in de eerste helft van juni naar Nederland terugkeren: uitgehongerd, smerig, verfomfaaid. In Zevenaar werd men bij aankomst al 'onthaald op èchte koffie met èchte, volle, romige melk, dikke witte en bruine boterhammen met fijne èchte roomboter en suiker benevens repen chocolade." Eén der terugkerenden had 'de neiging neer te knielen en de grond te kussen, maar ik beheers me.' De ontvangst was overweldigend:J.J.J.J.J.

1 H. Th. Westen: 'Relaas van mijn belevenissen tussen IQ mei en II juni 1940" p. 129 (Collectie dagboeken, no. 223). 2 M. Smedts: 'Een leven in oorlogstijd' in (1962), p. 25. 3 H. Th. Westen: 'Relaas enz.', p. 126. 4 H. H. A. Sengers: 'Herinneringen', p. lIS (Collectie dagboeken, no. 776). 5 A.v., p. 9S. 6 M. Smedts: 'Soldaat in de meidagen' in M. Smedts en C. Troost: (1965), p. 67. 7 Hogenhout : 'Mijn dagboek over de periode 9 mei-ç juni 1940" p. 64·

263 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

XC'Reeds vanaf de grens zijn er mensen uit de huizen komen vliegen die ons uitbundig toejuichen. Ik zie een vrouw de armen nog tot groet omhoogsteken en dan als een zoutzak in elkaar zakken van emotie. Ook wij zijn overvol en in elk oog dat ik zie, glinsteren tranen. Ja, dit is óns land, dit is óns volk "1

XCAan elk grensstation in Gelderland en Overijsel en op elke ontvangstplaats stonden honderden, soms duizenden te juichen. Daarin kwam, dunkt ons, niet slechts vreugde over de terugkeer der weggevoerden tot uitdrukking. De hulde, hun gebracht, was voor het gehele leger bedoeld, voor de dapperen die, zo meende men, tegen een overweldigende overmacht moedig standgehouden hadden. Het werden demonstraties waarin men hier en daar een ondertoon kon beluisteren die al in menig kamp duidelijk onder woorden gebracht was: 'Als we nog maar een keer een kans kregen! Als we nog maar een keer onze wapens konden terugkrijgen l'ê

XCHelaas - de wapens waren ingeleverd en in de dagen waarin de repatriërende krijgsgevangenen begroet werden als waren zij overwinnaars, leek het alsof de Duitsers in Frankrijk de victorie behaalden die hun in de jaren '14-'18 ontgaan was.

XCHet wordt tijd dat wij op het algemene oorlogsverloop iets dieper ingaan.

Engeland vecht door

XC

XCIn de eerste wereldoorlog had Hitler vier jaar lang aan het westelijk front meegevochten. Keer op keer hadden de Duitsers er gepoogd, door de Geallieerde linies heen te breken - keer op keer was dat mislukt. Of die pogingen, indien ze geslaagd waren, hun inderdaad de eindoverwinning gewaarborgd zouden hebben, nadat de Verenigde Staten eenmaal hun enorm potentieel in de strijd geworpen hadden (april '17), is de vraag; in de hoofden van de meeste Duitsers had zich evenwel het denkbeeld vastgezet: hadden wij in de jaren '14-'18 het Kanaal en de Atlantische Oceaan bereikt, dan zouden wij de oorlog gewonnen hebben.

XCZo twijfelde ook Hitler er in juni '40 niet aan dat die eindoverwinning althans in het westen in feite al behaald was toen zijn troepen van het oosten en noorden uit diep in Frankrijk doordrongen, tot bij de Spaanse grens, waarmee hem ook de Atlantische kust tot Biarritz in handen viel. Ineen blijvende

XC1 J. H. Th. J. Westen: 'Relaas van mijn belevenissen tussen 10 mei en II juni 1940', p. 146. M. Smedts in Den vaderland getrouwe, p.

264 [PDF]
HITLER EN ENGELAND

bezetting van geheel Frankrijk was hij niet geïnteresseerd. Dat leek hem administratief een weinig aantrekkelijke opgave; bovendien vertrouwde hij, dat de relatieve gematigdheid die hij jegens Frankrijk aan de dag wilde leggen, in Engeland de krachten versterken zou die tot een accoord met het Derde Rijk bereid zouden zijn. Kwarn het niet tot dat accoord, dan had Hitler voor een aanval op Engeland in elk geval niet de Wehrmacht in haar geheel nodig; hij gaf opdracht, een gedeelte van het Duitse leger te demobiliseren; de Duitse bewapeningsindustrie liet hij niet uitbreiden. Slechts 16% van de totale Duitse industriële productie was in '40 voor die bewapening bestemd; het percentage zou in '41 precies hetzelfde zijn.' Hitler hield aan de conceptie van de z.g. Blitzkrieg vast en hij vertrouwde dat hij er gemakkelijk in zou slagen, eventueel ook de Sowjet-Unie door middel van de korte maar krachtige offensieven van zulk een Blitzkrieg te vernietigen.

XCJegens Engeland stond Hitler ambivalent: hij haatte en bewonderde het tegelijk; haatte de Engelsen omdat zij zich verzet hadden tegen zijn streven, een dominerende positie op het continent van Europa op te bouwen; bewonderde hen omdat zij in twee eeuwen een imposant Empire opgebouwd hadden. Hitler zag dat als een machtige staatkundige prestatie; bovendien begreep hij dat, aangezien Duitsland geen vloot van betekenis had, een verdwijnen van dat Empire alleen de Verenigde Staten en Japan ten goede zou komen. Hij was tot een accoord met Engeland bereid, uiteraard op voorwaarde dat de Engelsen zich bij zijn suprematie in Europa zouden neerleggen en hem dus ook jegens de Sowjet-Unie de vrije hand zouden laten; voorts moesten zij Duitsland minstens de koloniën die het na de eerste wereldoorlog verloren had, teruggeven. 'Die Engläl'lder konnten', zei hij op 20 mei tegen de chef-staf van het Oberkommando der Wehrmacht, [odl, 'jederzeit Sonder [rieden haben nach Rückgabe der Kolonien', en een kleine twee weken later (2 juni), toen de evacuatie der Engelsen via Duinkerken in volle gang was, sprak hij als zijn verwachting uit, dat Engeland inderdaad tot een 'vernünftigen Friedensschluss' bereid zou zijn, zodat hij 'endlich die Hände [rei' zou krijgen voor wat hij beschouwde als zijn 'grosse und eigentliche Aufgabe: die Ausein andersetzung mit dem Bolschewismus'è - anders gezegd: de invasie van de Sowjet-Unie.

XCMaar als Engeland nu doorvocht?

XCDat perspectief bracht Hitler in zekere verlegenheid.

XCDe Oberbefehlshaber der Kriegsmarine, admiraal Raeder, had van de herfst van' 39 af enkele studies laten maken over een mogelijke Duitse invasie van

XC1 A. Hillgruber: Hitiers Strategie. Politik und Kriegsfiihnmg 1940-1941 (1965), p. 26r. 2 Aangehaald: a.v., p.

265 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

Engeland, maar daarvoor bestond, toen op 10 mei het grote offensief in West-Europa ingezet werd, geen enkel uitgewerkt plan; evenmin op 22 juni toen de nieuw-gevormde Franse regering van maarschalk Pétain capituleerde. In de eerste periode nadien zette Hitler achter het opstellen van zulk een plan niet de minste haast. Het was trouwens een moeilijke opgave. De Duitse militaire staven hadden geen ervaring in het uitvoeren van grote landingsoperaties; bovendien was de Engelse slagvloot nog steeds een veelvoud van de Duitse en was ook de Royal Air Force nog steeds in de lucht. Maar Hitler voelde zich ook geremd door de overwegingen die wij al weergaven: 'Wenn wir', zei hij op 13 juli tegen de generaals die het nauwst met hem samenwerkten, 'England militärisch zerschlagen, zerfällt das britische Weltreieh. Davon hat aber Deutschland keinen Nutzen. Wir wiirden mit deutschem Blut eturas erreichen, dessen Nutzniesser nur Japan, Amerika und andere sind.'l Er was maar één operatie waarvan, zo vertrouwde hij, Duitsland-zelf in de hoogste mate zou profiteren: de invasie van de Sowjet-Unie; bovendien: was de Sowjet-Unie verslagen, dàn zou Engeland toch zeker de oorlog opgeven!

XCEind juli overwoog hij korte tijd, de Russen al in de herfst van '40 aan te vallen, maar dat bleek onuitvoerbaar: men kon niet tijdig de nodige divisies van West- naar Oost-Europa overbrengen. Hitler verloor zijn eigenlijke doel evenwel niet uit het oog. Op de laatste dag van juli gafhij er admiraal Raeder en de generaals Keitel, von Brauchitsch en Halder een uiteenzetting van die door de laatste als volgt samengevat werd: 'Englands Hoffnung ist Russland und Amerika. Wenn Hoffnung auf Russland wegfällt, fällt auch Amerika weg, weil Wegfall Russlands eine Aufwertung Japans in Ostasien in ungeheurem Mass verfolgt'. Inderdaad, als de Sowjet-Unie vernietigd was (Hitler zag dat als een vrij simpele operatie), zou Japans positie in het Verre Oosten veel sterker worden; daar behoefde evenwel geenszins uit voort te vloeien dat de Verenigde Staten hun steunverlening aan Engeland zouden staken. Hitler hield overigens nauwelijks rekening met Amerika. 'Russland Faktor auf demEngland am meisten setzt', zo betoogde hij verder op die 3 tste juli. 'Ist Russland zerschlagen, dann ist Englands letzte Hoffnung getilgt. Der Herr Europas und des Balkans ist dann Deutschland. Entschluss: im Zuge dieser Auseinandersetzung muss Russland erledigt wetden. Frühjahr 41.'2

XCTwee weken voor zijn bespreking met de vier genoemde militairen (Goering was afwezig en het is curieus en veelzeggend dat de hoogste bevelhebbers van Heer, Kriegsmarine en Luftwaffe in 1940 niet één keer voor een

XC1 Aangehaald: a.v., p. ISS. 2 F. Halder: Tagebuch, 31 juli 1940.

266 [PDF]
EEN VREDES-AANBOD

gezamenlijke bespreking bijeengeroepen zijn), had Hitler instructie gegeven voor de voorbereiding van de invasie van Engeland. Die instructie droeg de datum van I6 juli.

XCDrie dagen later deed hij in een rede in de Reichstag een 'vredes-aanbod' aan Engeland dat hij zelf wel als een toonbeeld van grootmoedigheid beschouwd zal hebben.l Hij duidde het aan als zijn 'letzter Appell an die all gemeine Vernunji", Voortgezette oorlogvoering was, riep hij uit, slechts in het voordeel van 'die blutbefleckten jüdisch-kapitalistischen Kriegshetzer', van de 'Juden und Freimaurer, Rüstungsfabrikanten und Kriegsgewinnler'. Hoopte men in Engeland nog op Duits-Russische spanningen ? Vergeefs: 'das deutsch russische Verhaltnis ist endgültig jèstgelegt', zei hij. Kon Engeland dan niet beter met een comprornis-vrede genoegen nemen? Ten aanzien van de bijzonderheden van zulk een regeling hulde Hider zich in stilzwijgen; zijn principiële bereidheid tot onderhandelen drukte hij in één zin uit: 'Ich sehe keinen Grund der zur Fortführung dieses Kampfes zwingen könnte: Mocht de strijd toch voortgezet worden, dan zou, profeteerde hij, 'ein grosses Weltreich zerstört werden': het Britse.

XCDe Duitse instanties in bezet Nederland eisten en verwachtten dat de Nederlandse dagbladen aan Hitlers toespraak niet aileen de nodige aandacht zouden besteden (dat geschiedde) maar dat zij er ook door middel van eigen commentaren de Nederlandse publieke opinie van zouden doordringen dat Duitsland nu onoverwinnelijk was en dat Engeland er dus verstandig aan deed, op Hiders aanbod in te gaan.

XCCommentaren in die geest verschenen inderdaad in enkele bladen terwijl andere (waaronder De Telegraaf) er het zwijgen toe deden. 'Wanneer Churchill besluit dat de strijd moet voortgaan, dan zal hij', meende de schrijver van het buitenlands overzicht in de Nieuwe Rotterdamse Courant,'zeer sterke woorden moeten vinden ... Want het gebeurt niet dikwijls dat men vlak voor de beslissing nog zover terug kan als hem thans de gelegenheid met zoveel woorden geboden is.'2 Het Vaderland zag slechts 'twee mogelijkheden. Ofwel wordt het Engelse volk na de vlucht van de Engelse regering murw geslagen . . . ofwel de oorlog duurt na een gedeeltelijke bezetting

XC1 Tekst in: Der grossdeutsche Prelheitskampf. Reden Adolf HitIers, dl. II (1941), p. 47-82. 2 Nieuwe Rotterd. Crt., 20 juli

267 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

van Engeland of tijdens een gruwelijke hongerblokkade van het Britse eiland ... toch nog langer voort.'! Het Algemeen Handelsblad vond 'één ding duidelijk: indien Engeland doorzet tot het bittere einde, dan zal dat een onnoemelijk leed met zich brengen ... Is het dan niet juist ... het beroep van Hitler op het gezond verstand te honoreren ?'2 VOO{ De Tijd leed dat geen twijfel: 'In de herordening van Europa zoals die door Duitsland gedacht wordt, ... zijn zeker vele elementen die ook voor een zakelijk-denkend Engeland aanvaardbaar zijn.'3 'Zal Engeland bereid zijn, met Berlijn en Rome in contact te treden teneinde de grondslag te leggen niet enkel voor herstel van de vrede maar voor het openen van perspectieven die tot duurzame verzoening en samenwerking kunnen leiden? De wereld', aldus De Gelderlander,'kan het slechts hopen."

XCOns overzicht is, wat de pers betreft, niet volledig. Wat de radio aangaat, kan het dat wèl zijn. Er was maar één instantie die nog commentaar mocht geven: het gelijkgeschakelde ANP. Toen het op 22 juli tot dat commentaar kwam, was het al duidelijk dat Londen niet op Hiders aanbod zou ingaan. 'Indien men bedenkt', aldus het ANP, 'dat deze Britse regering het ene Europese volk na het andere voor haar belangen heeft opgeofferd ... dan moet men wel tot de gevolgtrekking komen dat zij tenslotte ook haar eigen volk zal willen opofferen aan het egoïstische drijven van de paar honderd families die het wereldrijk beheersen."

XCDeze argumentatie sloot bij een van de hoofdlijnen van de Duitse propaganda aan: het 'kapitalistische' Engeland verzette zich tegen de onweerstaanbare opmars van het 'socialistische' Duitsland. Om dat aan de Engelse arbeiders duidelijk te maken, liet het Reichspropagandaministerium zelfs een apart radioprogramma uitzenden dat zich voordeed als afkomstig te zijn van een Engelse 'arbeidersoppositie' ; hier en daar werd er in Engeland geamuseerd naar geluisterd.

XCGeen moment waren Churchill, het door hem geleide kabinet, de Engelse militaire staven en de overgrote meerderheid van het Engelse volk van zins,julijulijulijuliRegeringspersdienst (Londen): Luisterbulletin,juli

1 20 1940. 2 22 1940. 20 1940. 4 22 1940. 5 23 1940.

268 [PDF]
ENGELAND VECHT DOOR

de strijd tegen het Derde Rijk op te geven. Men was er in geslaagd, het gros van het Engelse leger uit Duinkerken en omgeving te evacueren: er stonden dus weer troepen in Engeland. Veel wapens waren er niet meer: hoogstens voor twee divisies - en het werd mogelijk geacht dat Hitler Engeland onmiddellijk na Frankrijks nederlaag zou aanvallen. Bij het Kanaal werden dus voldoende vlooteenheden samengetrokken en om eventuele Duitse parachutisten te bestrijden, werd, hoofdzakelijk met oudgedienden uit de eerste wereldoorlog, een soort burgerwacht gevormd, de Home Guard, die evenwel in de eerste tijd met stokoude geweren of jachtgeweren moest oefenen - zo die al beschikbaar waren; zelfs de geweren die bij toneelopvoeringen in Londen als requisieten gebruikt waren, werden uitgedeeld. Men verwachtte grootscheepse bombardementen: de evacuatie van vrouwen en kinderen uit de grote steden werd voortgezet, enkele duizenden kinderen werden zelfs overzee geëvacueerd. Naar Canada transporteerde men voorts de goudschat van de Bank of Eng land en de effectendepots der banken - óók enkele duizenden Duitse en Oostenrijkse emigranten die in mei en juni geïnterneerd waren als gevolg van de berichten uit landen als Nederland, België en Frankrijk dat elke Duitser of Oostenrijker een potentiële Vijfde Colonnist was.

XCUiteraard werd Frankrijks nederlaag in Engeland als een zware slag beschouwd - maar niet als een dodelijke. Nu Frankrijk weggevallen was, had Engeland de handen vrij; het voelde zich ter zee in zijn element en het werd gesterkt door de herinneringen aan de worsteling tegen Napoleon.'England has saved herself by her exertions and will, I trust, save Europe by her example', had William Pitt gezegd na de slag bij Trafalgar (r805). Zo werd het weer gevoeld. De strijd opgeven tegen Hitler en het nationaal-socialisme? Ondenkbaar! Wat door Churchill in zijn toespraken in het Lagerhuis en voor de radio in klassieke bewoordingen tot uiting gebracht werd, was een nationale vastberadenheid. Engeland zou het hoofd niet buigen.

XCHad het nog kans, de oorlog te winnen?

XCHet oorlogskabinet en de Chiefs of Staff achtten die kans reëel. Zij meenden dat Duitsland spoedig voor grote economische moeilijkheden zou komen te staan, zij vertrouwden door middel van massale bombardementen het Duitse oorlogspotentieel en het moreel van het Duitse volk ernstig te kunnen aantasten en zij hoopten dat zo tenslotte een situatie zou ontstaan waarbij betrekkelijk kleine, maar goed uitgeruste Engelse troepenmachten op verschillende punten in Europa zouden kunnen landen om er, mede door middel van algemene opstanden in de bezette gebieden die zij zouden ontketenen, het Derde Rijk ten val te brengen. Grootscheepse materiële steun van de Verenigde Staten zou bij dat alles noodzakelijk zijn.

XCGeheel reëel was die conceptie niet, bezielend was zij wèl. Het belang

269 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

rijkste was dat men, met die conceptie voor ogen, de oorlog voortzette en daarmee de mogelijkheid openhield dat Amerika vroeg oflaat aan de strijd zou gaan deelnemen. Op korte termijn was het noodzakelijk, Engeland-zelf zo goed mogelijk in staat van verdediging te brengen (vooral de productie van jachtvliegtuigen werd snel uitgebreid); daarnaast moest verhinderd worden dat Hitler ooit aan zijn Kriegsmarine de zware eenheden van de Franse vloot zou kunnen toevoegen: drie werden er begin juli door een verrassende aanval op de Franse oorlogshaven bij Oran (Algerië) uitgeschakeld, dan één bij Dakar (Frans West-Afrika) enéén bij Casablanca (Marokko). Nadien konden de Engelsen ook in de Middellandse Zee vrijer ademhalen. Wel was Italië in de weken waarin Frankrijk bezweek, aan Duitslands zijde aan de oorlog gaan deelnemen, maar de Britse Navy was er van overtuigd dat het de Italiaanse vloot, die op papier in de Middellandse Zee oppermachtig was, aan strijdlust ontbreken zou. Die overtuiging werd bewaarheid.

XCReeds in die zomer van '40 kwamen de Verenigde Staten Engeland te hulp. Zij bezaten een immens potentieel, maar hun feitelijke kracht was in die fase van de oorlog zeer gering, behalve ter zee. Hun sterke slagvloot lag overigens in Pearl Harbor, mede om te verhinderen dat Japan een greep zou doen naar Nederlands-Indië; zij bleef daar gestationeerd. Het Amerikaanse leger telde daarentegen in mei' 40 slechts drie divisies en had zulk een tekort aan motorvoertuigen dat men met die divisies, die bovendien slechts op halve sterkte waren, geen manoeuvres kon houden. Het leger bezat voorts geen enkele zware tank. De Amerikaanse luchtmacht telde maar r60 moderne jagers en 52 moderne bommenwerpers. wel werd al in de maanden mei en juni' 40 door wettelijke maatregelen de grondslag gelegd voor een grote expansie van de oorlogsindustrie maar het zou uiteraard geruime tijd duren voor die industrie haar producten in voldoende hoeveelheden zou gaan afleveren; de Verenigde Staten zouden dus een zeker risico lopen als zij hun wapenreserves, die hoofdzakelijk uit de eerste wereldoorlog dateerden, aan anderen (Engeland had ze dringend nodig) zouden afstaan. De minister van oorlog, Woodring, was er een verklaard tegenstander van. President Roosevelt stelde zich daarentegen op het standpunt dat dat risico aanvaard moest worden; Woodring verving hij door de republikein Stimson; ook aan het departement van marine benoemde hij een republikein: Knox. Daarmee versterkte de president zijn binnenlandse positie (begin november zouden er presidentsverkiezingen zijn), bovendien wist hij nu de leiding van de twee militaire departementen in handen van politici die er evenals hij van overtuigd waren dat Engeland door stand te houden ook Amerika's positie verdedigde en dat men voor de politieke en militaire risico's van de steunver

270 [PDF]
HULP UIT AMERIKA

XCDe neutraliteitswet maakte het de Amerikaanse regering onmogelijk, zelf de aanwezige wapenreserves aan Engeland te verkopen; men verkocht ze dus aan een van de grootste Amerikaanse concerns, de U.S. Steel Corporation, en dat concern leverde ze aan Engeland: een half miljoen geweren, tachtigduizend machinegeweren, negenhonderd stukken veldgeschut en een grote hoeveelheid andere wapenen. Ca. honderdvijftig vliegtuigen die klaar waren voor aflevering aan de Amerikaanse strijdkrachten, werden er nog aan toegevoegd.

XCIn juli kwam het meeste van dit materiaal, welkom als manna uit de hemel, in Engeland aan. Niet alleen deze steun was het, maar ook de impliciet gedane belofte dat meer hulp op komst was, die Churchills kabinet stijfde in zijn houding. Aan het Engelse volk waren de wapenzendingen uit Amerika uiteraard niet bekend geworden, maar het bleef in juli even vastberaden als het in juni geweest was ten tijde van Prankrijks ineenstorting. Hiders bereidheid tot onderhandelen werd op 20 en 21 juli door de Engelse pers voor kennisgeving aangenomen en een dag later, 22 juli, kwam het antwoord van de regering in de vorm van een radiotoespraak door de minister van buitenlandse zaken, Lord Halifax: 'We shall not stop fighting until Freedom is secure.'

XCDe oorlog zou doorgaan.

Herwonnen zelfbewustzijn

XC

XCNa de capitulatie van de rade mei was het verdere verloop van de Duitse veldtocht in West-Europa aanvankelijk door veel Nederlanders gevolgd met de hoop dat de Duitsers toch ergens tot staan gebracht zouden worden en dat zich, precies als in de herfst van' 14, een stabilisatie van fronten zou aftekenen. Het mocht niet zo zijn: elke dag bracht deprimerende berichten van nieuwe Duitse successen. België capituleerde, Duinkerken werd door de Engelsen ontruimd. Nog verdween de hoop niet: 'Aan Frankrijk, door de Engelsen bijgestaan, zal Duitsland zijn eindelijke tegenstander hebben', noteerde de schrijver Antoon Coolen begin juni - maar ach, hij wist eigenlijk zelf dat hij zich aan 'een mythe' vastklampte. 'Soms, soms in de lange avondschemeringen van deze overmooie zomer kan zo'n angstig gevoel van beklemming mij besluipen. Ik weet dat ik niet de enige ben die reeds handenwringend gebeden heeft voor het behoud en de overwinning van Frankrijk."

XCWaar hun sympathieën lagen, toonden veel Nederlanders met name in het

XC1 A. Coolen: Bevrijd vaderland, p. 38-39.

271 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

zuiden van het land toen daar de grote transporten van Engelse en Franse krijgsgevangenen passeerden; duizenden gewonden waren er bij die in Zuid-Limburg met demonstratieve toewijding en hartelijkheid hun eerste verpleging kregen. Een colonne van duizenden Franse en enkele Engelse officieren passeerde in die dagen Vaals. 'There was not a soul on its streets', schreef een der Engelsen bijna dertig jaar later, 'fearful of some sort of demonstration, the German Army had declared a curfew at high noon. That did not stop the Dutch. With our long columnfilling the whole of the main street, windows everywhere suddenly flew open, bread and chocolate and flowers were rained down on us, and our ears were filled with the healthy sound of Dutch cheering. The people of Vaals desisted only when our German guards beganfiring into the open windows'>

XCGebeurtenissen als in Vaals waren het, die de secretarissen-generaal Frederiks en Tenkink er later in juni toe brachten, op de commissarissen van de koningin en op de burgemeesters een beroep te doen om dat soort demonstraties tegen te gaan: 'Het moet een ieder duidelijk zijn', betoogden zij, 'dat dergelijke voorvallen ... reeds om de noodzakelijke samenwerking van het Duitse gezag met de Nederlandse overheid ten zeerste vallen af te keuren. Het behoeft geen betoog, dat het in gevaar brengen van bedoelde samenwerking die ook van Duitse zijde zoveel mogelijk wordt nagestreefd, in strijd met het Nederlandse belang is.'"

XCFrankrijk had toen al gecapituleerd.

XCDie gebeurtenis was in ons land door NSB'ers en Duitsers met uitbundig gejuich ontvangenê en het was onvermijdelijk dat zij onder de niet-Nfifi'ers, vooral bij veel ouderen die de eerste wereldoorlog beleefd hadden, een diepe neerslachtigheid wekte: heel West-Europa hadden de Duitsers in handen! Hoe konden zij ooit nog verdreven worden, ooit nog de oorlog verliezen?

XCWie er zo over dacht, projecteerde zijn kijk-op-de-situatie naar Engeland en verwachtte eigenlijk niet anders dan dat de Engelsen op een compromisvrede zouden gaan aansturen. Maar neen: het leek of zij er niet aan dachten,Terence Prittie in The Guardian (Landen),jan.Aangehaald in het rondschrijven,junivan de commissaris der koningin in Zeeland aan de burgemeesters (eNO,b).Ook door de in Doom wonende ex-keizer WilhelmHij zond Hitler een juichend felicitatietelegram. Bijna een jaar later overleed hij, maar zijn adjudant had hem nog kunnen inlichten over de verovering door de Duitsers van Kreta, 'wobei Seine Majestat äusserte: 'Das ist fabelhaft! Unsere herrlichen Truppen!" (S. van Ilsemann: Der Kaiser in Holland, dl. II (1968)

1 26 1967. 2 29 1940, 167 3 II.

272 [PDF]
ONVOORBEREID

de strijd op te geven. Dat kon men al in juni afleiden uit alles wat door de BBC in zijn Nederlandse en Engelse nieuwsuitzendingen gezegd werd.

XCAnders dan bijvoorbeeld de Belgen, hadden de Nederlanders er in '40 geen denkbeeld van wat een bezetting eigenlijk inhield. Psychologisch waren zij op het perspectief van een oorlog ook niet voorbereid geweest, maar een ieder bezat van het begrip 'oorlog' toch wel een zekere voorstelling die niet te ver van de werkelijkheid afweek.

XCWat dacht men bij het begrip 'bezetting', en dan nog wel een 'bezetting' door het nationaal-socialistische Duitsland?

XCVelen hadden verwacht dat de Duitsers tot een onmiddellijke en gewelddadige gelijkschakeling zouden overgaan. Toen die uitbleef, kwam de terugslag: grote opluchting en een gevoel dat eigenlijk alles, of bijna alles, bij het oude bleef. Slechts zeer weinigen voorzagen dat het beleid van een Seyss-Inquart door geleidelijkheid gekenmerkt zou zijn en dat het afweren van de poging om van Nederland een nationaal-socialistisch land te maken, een taak was waaraan eigenlijk elke burger op zijn wijze diende deel te nemen. In de 'Aanwijzingen' hadden passages gestaan die in feite voor elke burger bestemd waren, maar het stuk drong nergens tot de burgerij door; algemene voorlichting over de rechten van de burger in bezet gebied werd na de capitulatie, voorzover ons bekend, alleen gegeven in Groningen waar drie hoogleraren van de juridische faculteit op IS mei speciale colleges wijdden aan de gevolgen der bezetting; een dier hoogleraren, prof. mr. C. W. van der Pot, kon zijn betoog enkele dagen later in een kring van predikanten en rooms-katholieke geestelijken herhalen.l Voorts wijdden de Nieuwe Rotterdamse Courant, De Standaard en ook het maandblad Anti-Revolutionaire Staatkunde in juni artikelen aan de rechtspositie van een bezet gebied; passages waarin opgemerkt werd dat de Nederlandse regering volkenrechtelijk de wettige regering bleef, werden door prof dr. K. Schilder, hoogleraar aan de Theologische Hogeschool te Kampen, in zijn weekblad De Reformatie met graagte aangehaald. Dat die voorlichting de Duitsers niet welkom was,· kreeg evenwel als eerste niet hij, maar een Nijmeegs hoogleraar te bespeuren: prof mr. dr. R. H. W. Regout.

XCIn het juninummer van het maandblad Studiën werd van Regouts hand

XC1 Brief, I9 sept. I959, van C. W. van der Pot.

273 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

een op 24 mei gedateerd artikel opgenomen waarin de rechtstoestand in bezet gebied helder uiteengezet werd. 'Alle verzet' was, betoogde hij, 'nutteloos en schadelijk', maar hij schreef óók dat de Duitsers, naar hij meende, het zouden 'waarderen wanneer ook wij onszelf zijn' (een toespeling op het woord van koningin Wilhelmina) 'en óns eigen vaderland en ónze eigen koningin met hart en ziel blijven toegedaan'. Volkenrechtelijk was hier niets op aan te merken, maar waardering van de Duitsers kreeg Regout niet te bespeuren. Hij werd op I juli door de Sicherheitspolizei gearresteerd, vermoedelijk alleen op grond van zijn artikel; wellicht was ook tot de Duitsers doorgedrongen dat Regout, een bescheiden maar doortastend man, al in juni aan alle universiteiten contacten gezocht had om tegen 'een slappe houding' te waarschuwen.l

XCHij stierf eind december' 42 in het concentratiekamp Dachau.

XCDe reacties die zich, toen men eenmaal van de schok der capitulatie hersteld was, in bezet gebied gingen aftekenen, zouden wij willen samenvatten onder het begrip 'herwonnen zelfbewustzijn'. Men moet zich daar niet al te veel strijdbaarheid bij voorstellen. Reeds in vroegere hoofdstukken is gebleken, hoe gering het percentage was van diegenen die in de zomer van '40 de moed opbrachten om in de worsteling tegen het nationaal-socialisme hun bedrijf of hun betrekking op het spel te zetten. De realiteit van oorlog en bezetting drong slechts langzaam, zeer langzaam tot velen door en werd men met die realiteit geconfronteerd, dan deden zich nogal eens nerveuze reacties voor," Toch kwam al in die eerste zes weken (dat wil zeggen: nogJ.

1 M. L. Th. Cals: 'Prof. mr. dr. R. H. W. Regout S.].' in Unie van Katholieke Studentenverenigingen: (1947), p. 26. 2 Toen de op 26 mei bericht had, dat doelen in Mecklenburg gebombardeerd waren, verspreidde zich in Rotterdam het gerucht dat een schoolgebouwaan de Mecklenburglaan waarin Duitse troepen gelegerd waren, door de Engelse luchtmacht gebombar deerd zou worden; zulks leidde tot een massale uittocht uit Kralingen. (F. A. de Graaff: (1946), p. 14). Vier wekenlater, in de nacht van 24 op 25 juni, werd de Rijkswerf te Den Helder door de aangevallen; daags daarna vluchtten van de acht-en-dertig duizend inwoners een-en-dertigduizend het stadje uit, 'bezeten door een onbeschrijf lijke angst' (A. van Kampen: (1946), p. 86) - velen bleven nadien vijf jaar lang in Noord-Holland 'in kippenschuren en hokken' wonen, alle kou en vervuiling ten spijt (a.v., p. 104-05). Al op 21 mei had de verschijning van drie Engelse vliegtuigen (die geen bommen lieten vallen) in Den Helder tot een

274 [PDF]
ERGERNIS OVER DE PERS

voor zich duidelijk aftekende, dat Engeland de oorlog zou voortzetten) iets van de oude veerkracht en vitaliteit terug. De verdoving week. Er groeide zelfs bij menigeen een wonderlijke nieuwe verbondenheid met het eigen land. Men had de er heersende verhoudingen, de atmosfeer van matiging, de betrekkelijke kalmte (critici zeiden: de gezapigheid) zijn leven lang als de gewoonste zaak van de wereld beschouwd - opeens werd dat allesbedreigd, ja aangetast. Menigeen werd eerst door de komst van de Duitser een meer bewust Nederlander: dat besef leek nog niet veel verplichtingen met zich te brengen maar het impliceerde wèl een emotionele afkeer van alles wat zweemde naar het nationaal-socialisme in zijn Duitse ofNederlandse vorm.

XCVelen ergerden zich aan de welwillendheid waarmee opeens door een groot gedeelte van de Nederlandse pers over Duitsland en het Duitse bezettingsbestuur geschreven werd. In hun radio-uitzendingen lieten de omroepverenigingen ook al geen onvertogen woord horen; de radionieuwsdienst van het ANP was in zijn berichtgeving een en al Duitse propaganda geworden en aan die berichten werden dagelijks commentaren toegevoegd (één voorbeeld haalden wij al aan) waarin dat propagandistisch karakter extra-duidelijk naar voren kwam. Dat bleef niet zonder gevolgen: al in juni kwam het voor dat het ANP aangeduid werd als 'Adolfs Nieuwste Papagaai';'

XCDe eenzijdigheid in de berichtgeving droeg er, samen met het gevoel dat men niet meer wist wat er in het eigen land, laat staan in de buitenwereld gebeurde, toe bij dat men vatbaar werd voor allerlei geruchten die in het land de ronde gingen doen. Het was tekenend dat van meet af aan een groot deel van die geruchten betrekking had op de koninklijke familie: koningin Wilhelmina zou op 13 mei, 'roepende: 0 mijn volk, mijn volk!', met geweld ontvoerd zijn": ze zou voor de Engelse radio gezegd hebben dat prinses Juliana door alle emoties een miskraam had gekregen"; de prinses zou zelfs stervende zijn." Anderzijds werd ook verteld dat de koningin persoonlijk voor de radio aangekondigd zou hebben dat zij op 3 I augustus haar verjaar

XCware 'angstpsychose' geleid waarbij duizenden weggevlucht waren (a.v., p. 69-70). Ook de Duitse militairen reageerden in die tijd soms hyper-nerveus. Menend dat van Vlissingen uit 'lichtseinen' naar Zeeuws-Vlaanderen uitgezonden werden, gaven zij op 21 mei de burgerij opdracht, binnen een uur Vlissingen te verlaten; toen men een dag later mocht terugkeren, was er 'veel door de Duitsers gestolen en geplunderd'; twee burgers waren doodgeschoten. (c. A. van Woelderen: Bijdrage tot de documentatie van de gebeurtenissen op 10 mei 1940 en volgende dagen te Vlissingen (1945), p. II-13). 1 H. Mees: Mijn oorlogsdagboek, 10 mei 1940-8 mei 1945 (1945), p. 46 (zSjuni 1940). 2 A.v., p. 26 (28 mei 1940). 3 A.v. 4 W. Lenaers: Oorlogskroniek van Stramproy, dl. I (z.j.), p. 39 (6 juni 1940).

275 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

dag weer in Nederland zou vieren.' Begin juni waren er als uitvloeisel van dat optimisme al 'waarzeggerijen en voorspellingen dat de oorlog vóór Kerstmis afgelopen zou zijn." Trouwens, toen op 16 mei de eerste Duitse troepen die Ijmuiden bereikt hadden, de havenplaats verlieten, deden ook onmiddellijk 'de wildste geruchten de ronde. President Roosevelt zou een ultirnatUin gezonden hebben aan de Duitse regering, onmiddellijk Nederland te ontruimen, anders zouden alle grote steden in Duitsland worden platgebombardeerd De mensen bij de sluis zijn uitgelaten van vreugde.f

XCIn welke mate deze en dergelijke geruchten verspreid en geloofd werden, valt niet na te gaan: wat men van de publieke opinie weergeeft, komt, doordat alle statistische gegevens ontbreken (peilingen van de publieke opinie vonden niet plaats), in een sfeer van onzekerheid terecht. Men kan slechts symptomen registreren. Daarbij krijgt men intussen uit het geheel van hët materiaal toch wel de indruk dat al in de loop van mei en juni de anti-Duitse stemming in brede kringen van een aanmerkelijke kracht werd. 'Men ziet wel eens', noteerde Cleveringa in Leiden midden juni, 'enige malle achterbuurtmeiden zich aan Duitse soldaten verslingeren, maar weinig; en representatief voor het volk zijn zij zeker niet. Men zegt niet veel, is niet onwellevend, maar gaat geen stap verder dan nodig is ... En men weet dan ook al van Duitsers die zich als volgt beklaagd hebben: 'Die Tschechen haben auf uns geschossen, die Polen haben auf uns gespuckt, aber hier sind wir Lujt:'

XCEnkele dagen later vernam Cleveringa 'een nieuwe mop': 'Vroeger noemden de Duitsers ons 'kaaskoppen', nu 'fluitketels'. Waarom? 'De Nederlanders koken van binnen en fluiten van buiten: '5

XCWie zich aan de Duitsers wilde ergeren, vond daar aanleiding te over voor. Reeds in die eerste weken gingen berichten de ronde doen dat grote voorraden uit het land weggesleept werden, waarvoor dan door de Duitsers met waardeloos bankpapier betaald werd; de Reichskreditkassenscheine kregen spoedig een andere benaming: 'verduisteringspapier' - de plicht om bij het invallen der duisternis te verhinderen dat er licht kon uitstralen," scherpte

XC1 C. D. Feyten: Vijfjaar leed in het land tussen Maas en RUn (z.j.), p. 35. 2 L. van Wijngaarden: Dagboek, 2 juni I940 (Collectie dagboeken, no. 407). S (N.V. Stoomvaartmij. Nederland) J. W. ,de Roever: De Nederland in de tweede wereld oorlog (I95I), p. 79. 4 R. P. Cleveringa: Dagboek, I4juni I940. ö A.v., 24juni I940. • Begin juli verscheen een verordening die op het niet-nakomen van die plicht straffen stelde; de Nederlandse politie werd met de controle belast. (V'O 34/40, Verordeningenblad, 1940, p. I3I-34). Wij vermelden in dit verband dat de Duitsers op I5 mei '40 om 24 uur de Duitse tijd invoerden, hetgeen betekende dat de klokken JO uur en 40 minuten vooruitgezet moesten worden: het werd dus 's avonds later donker.

276 [PDF]
'ER UIT! ER UIT, VERVLOEKT GESPUIS!'

het iedere Nederlander dagelijks in dat de oorlog voortduurde. Speciaal aan de Duitse propaganda die het Nederlandse volk er van trachtte te doordringen dat het met vrucht bij de Oosterburen in de leer zou gaan, nam men aanstoot: had niet Nederland, wat de beschaving betreft, de eeuwen door een voorsprong op Duitsland gehad? 'Toen Hollanders waren gekomen tot mensenbewustzijn op aard, toen hing nog de mof in de bomen te sling'ren aan poten en staart' zo ving een gedicht aan dat vermoedelijk in de zomer van '40 geschreven werd- en waarvan spoedig afschriften de ronde gingen doen. Hetzelfde geschiedde met Jan Engelmans Er uit!:'Hun laarzen klotsen in de straat bij marsgezang op slavenmaat. Wie heeft hen hier geroepen, die Michels, Moffen, Poepen? Zij zijn gekomen in de nacht met moord en brand en overmacht, zij denkenhier te huizen, besmettelijk als luizen. Er uit! Er uit, vervloekt gespuis! Men keert met bezemen het huis waar gij zijt ingetogen met vals gefleem en logen.'!

XCZoals wij al in ander verband vermeldden, kregen met name de in ons land wonende Duitse burgers van meet af aan de volkshaat te bespeuren. Veel Duitse zaken werden geboycot. Eind juni waren, aldus de Sicherheits dienst, 'in etntgen Ortsgruppen del' Auslands-Organisation die Reichsdeutschen dadurch dass ihre alten holländischen Bekannten ihnen jetzt den Gruss verweigern, dass ihre Frauen auf der Strasse angepöbelt werden, dass die Passanten vor der an ihrem Hause vorhandenen Hakenkreuzfahne ausspucken oder sie anzuzunden versuchen, dass ihre Schaufenster scheiben beschmiert wetden usw., seelisch schon ziemlich zermürbt.'s

XC1 Geuzenliedboek 1940-1945 (1945), p. 133. 2 Jan Engelman: Vrijheid, p. 14. 3 "Meldungen mis den Niederlanden', no. 3 (6 juli 1940), p. 20:

277 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

XCFeller nog werd de haat tegen de NSB' ers; zij immers werden niet alleen, als de Duitsers, als vijanden gevoeld maar ook als verraders; verraders bovendien die kennelijk door de bezetter geprotegeerd werden.

XCIn mei '40 golden enkele overheidsbepalingen die mede tegen de NSB uitgevaardigd waren. In september ' 33 had de regering het in het publiek dragen van politieke uniformen verboden, in december had zij aan ambtenaren het verbod opgelegd, zich bij de NSB aan te sluiten. Dat z.g. ambtenarenverbod was ook op enkele kleinere nationaal-socialistische groeperingen van toepassing verklaard, o.m. op de NSNAp'en van Kruyt en van van Rappard, en uiteindelijk ook op Arnold Meyers Zwart Front.

XCHet ambtenarenverbod werd een kleine week vóór Anjerdag opgeheven. Seyss-Inquart stelde een daartoe strekkende eis aan secretaris-generaal Frederiks. Wij hebben de indruk dat het college van secretarissen-generaal zich bij de inwilliging daarvan al bij voorbaat neergelegd had. Hoe dat zij: in een rondschrijven van 24 juni deelde Frederiks aan de bestuursorganen van rijk, provincie en gemeente mee dat het verbod niet langer gold voor de NSB, de beide NSNAP'en, Zwart Front (dat intussen tot 'Nationaal Front' herdoopt was) en de Nederlandse Volkspartij (een groepering van ontevreden ex-NSB'ers die herfst '39 in Verdinaso-Nederland opgegaan was). Ook in de pers werd van een en ander mededeling gedaan.

XCHet uniformverbod was, althans wat de NSB betreft, kort voor de zoste juni opgeheven door secretaris-generaal Tenkink. Hij had de procureursgeneraal deswege ingelicht en hun toen tegelijk de instructie gegeven dat, als het tot relletjes kwam, de politie 'mede ter bescherming van de geuniformeerde NSB' moest optreden.' Waren Tenkinks ambtgenoten van mening dat hij hiermee te ver was gegaan? Het was duidelijk dat het in uniform verschijnen van Nederlandse nationaal-socialisten op de publieke opinie in hoge mate provocerend zou werken. 'Het is noodzakelijk', zo werd na de vergadering van het college van secretarissen-generaal van 19 juni genotuleerd, 'dat hierin van Nederlandse zijde een vastberaden houding wordt ingenomen.' Er waren overigens medio juni al NSB'ers die zich van het uniformverbod niets aantrokken en evenmin van Musserts instructie, het partij-uniform of het zwarte hemd voorlopig niet te dragen. De zaak

XC1 Vergad. p.g.: Notulen, 20 juni 1940, p.

278 [PDF]
OPHEFFING VAN HET UNIFORMVERBOD

liep Mussert geheel uit de hand; hij trok zijn instructie in en er 'is door de WA in Rotterdam, Schiedam en Den Haag, zo ook Amsterdam, al aardig gevochten', schreef een NSB'er op de zj ste ; deze was er zeer mee ingenomen dat het gemeentebestuur van Amsterdam de WA verlof gegeven had, in uniform op het IJsclubterrein bij het Concertgebouw te oefenen, 'in het hartje van Palestina aan de Amstel', aldus diezelfde NSB' er.'

XCAan de gevechten in Rotterdam en ook in Delft had Rost van Tonningen persoonlijk meegedaan met een groep aan hem verknochte Haagse NSB' ers. Het al genoemde Vrijcorps-Rost vormde er de kern van; dat corps ging, met anderen versterkt, 'de straat veroveren' (zo zou men Mussert wel eens tonen hoe men de zaken moest aanpakken!) - in Delft kwamen zij met een tweehonderd man opzetten die met gummistokken op de bevolking insloegen.ê Absurd achtten zij het dat niet iedereen inzag dat de toekomst aan het nationaal-socialisme was! Wie twijfelde er nog aan dat Duitsland de oorlog volledig gewonnen had? 'Parijs gevallen, Verdun gevallen, Maginotlinie als bordpapier in elkaar gezakt', zo schreef een dier activisten onder de NSB' ers nog vóór Frankrijks capitulatie, 'doch het laatste bevel is en blijft: naar Engeland! AI zouden de lafaards nu op hun knieën om genade smeken, ik geloof dat zelfs Hitler niet die zeggenschap over zijn mensen heeft dat hij uiteindelijk zou kunnen terugtrekken voordat Londen bezet was ...

XCDit is geen mensenwerk meer, dit is inderdaad een Godsoordeel ...

XCDe WA is druk aan het oefenen en wordt met dolken bewapend. Of we ook blafiertjes" krijgen, is nog niet bekend, doch hebben goede moed. Tenslotte zullen we naar voorbeeld van Duitsland (zie Hiders Mein Kampf) hen voor hun eigen heil het nationaal-socialisme er moeten inranselen als ze zonder dat er niet in geloven willen. Een zendeling gaat ook met een militaire patrouille de kaffers het Christendom brengen, voor hun eigen heil, als het kan met zachtheid, als het moet met geweid."

XCNog vóór Anjerdag kreeg de WA althans in Utrecht instructie, zich van eventuele bevelen van' de politie niets aan te trekken. De order was dat men tegen de betrokken politie-functionaris dan "stik, vent!' zegt en dat je je gang gaat, desnoods knuppel je hem neer.'6

XC1 Brief, 23 juni I940, van P. H. H. aan zijn kinderen (Collectie dagboeken, no. 9I7). 2 Vergad. p.g.: Notulen, 20 juni I940, p. 1. revolvers. • Brief, I6 juni 1940, van P. H. H. aan zijn kinderen (Doe 1-7I3, a-I). 5 A.v., 30 juni I940 (Collectie dagboeken. no. 917).

279 [PDF]
ZES BEWOGEN WEKEN

Prins Bernhard zou op 29 juni '40 negen-en-twintig jaar worden; dat was een zaterdag - toen nog een halve werkdag. Het college van secretarissengeneraal behoefde derhalve niet te overwegen of men ter gelegenheid van die verjaardag het overheidspersoneel al of niet een halve dag vrij zou geven. Maar moest op die zçste juni van de overheidsgebouwen gevlagd worden, zoals sinds mensenheugenis op verjaardagen van leden van het koninklijk huis gebruikelijk was? En welke richtlijn moest men terzake aan particulieren geven?

XCSecretaris-generaal van Poelje deelde ruim twee weken voor de zoste in het college mee dat hij alle instellingen van onderwijs zou oproepen, zich op de verjaardag van de prins doch ook voor de rest van het jaar (op 3 I augustus zou de koningin zestig jaar worden) 'van aile feestelijkheden en feestelijk vertoon te onthouden': Nederland was immers nog in rouw om zijn oorlogsdoden.! Secretaris-generaal Frederiks zorgde voor een rondschrijven dat, met precies dezelfde motivering, op 20 juni aan de departementen en aile onder hen ressorterende instanties toegezonden werd: men moest demonstraties in de vorm van het uitsteken van de vlag of in de vorm van ander vreugdebetoon nalaten, zo ook het dragen van oranjesjerpen en -cocardes; tegen het dragen van oranjestrikjes was op zichzelf geen bezwaar, maar dat moest toch niet gestimuleerd worden. 'Vertrouwd wordt', zo heette het in dit rondschrijven,

XC'dat elke ambtenaar de van overheidswege aanvaarde gedragslijn tot de zijne zal maken ... Wordt door de openbare lichamen en hun organen aldus voorgegaan, dan mag met grond worden verwacht, dat ook het publiek zich naar dit richtsnoer zal gedragen.' 2

XCSeyss-Inquart was door de maatregelen die de secretarissen-generaal getroffen hadden, niet geheel gerustgesteld. Hij achtte het mogelijk dat men toch de vlag zou uitsteken of op andere wijze ten gunste van het Oranjehuis demonstreren. Hij gafNockemann, de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, instructie dat de Einsatzkommandos dergelijke gebeurtenissen slechts zouden observeren; zij mochten niet daadwerkelijk ingrijpen. Tegen die van terughoudendheid getuigende instructie had Nockemann geen bezwaar; hem was meegedeeld dat de verjaardag van prins Bernhard in de drie voorafgaande jaren veel minder de aandacht getrokken had dan de verjaardagenCsg: Notulen, ra juniHet rondschrijven van Frederiks is o.m. herhaald in het rondschrijven,junivan de commissarisder koningin in de provincie Utrecht (CNO,

1 1940. 2 22 1940, 164).

280 [PDF]
NOCKEMANN VERWACHT GEEN ONRUST

van de koningin en van de kroonprinses, 'allenthalben (wurde) - auch von Kennern der Verhdlmisse - mit besonderen Vorkommnissen nicht gerechnet.»

XCOp zaterdagmorgen 29 juni verlieten Seyss-Inquart en Rauter Den Haag: zij gingen een bezoek brengen aan Leeuwarden en Groningen. General kommissar Schmidt vergezelde hen niet; deze verwachtte de zçste hoog bezoek: Reichsrninister Josef Goebbels in eigen persoon.

1 rapport, z.d., over Anjerdag (verm. I juli)

281 [PDF]

Hoofdstuk 7: Anjerdag en zijn nasleep

XC

XCOp één punt waren Nockemanns inlichtingen juist geweest: inderdaad was in '37, '38 en '39 aan prins Bernhards verjaardag minder aandacht besteed dan aan de verjaardagen van koningin WiIhehnina en prinses Juliana: de prins was toen in Nederland nog maar weinig bekend geweest en zijn Duitse afkomst had weerstanden gewekt. Die weerstanden waren evenwel na de meidagen van '40 verdwenen: vrij algemeen werd rondverteld dat de prins in Den Haag en in Zeeuws-Vlaanderen 'meegevochten' had: kon hij zich duidelijker distantiëren van zijn vroegere vaderland dan door er de wapens tegen op te nemen? Dan: de koninklijke familie, aan Hiders greep ontsnapt, was voor zeer velen symbool geworden van de wil tot verzet - en hij was er lid van. Het was alles reden te over om zijn verjaardag te gedenken en daarmee te onderstrepen dat men van het nationaal-socialisme niet gediend was. In vele delen van het land staken sommige particulieren dus op zaterdag 29 juni de vlag uit; velen tooiden zich met oranjestrikjes. Daarnaast ging men er toe over (het schijnt een denkbeeld geweest te zijn dat spontaan op tal van plaatsen opgekomen is), een witte anjer in het knoopsgat te steken: dat had prins Bernhard als regel gedaan wanneer hij in het publiek verscheen. Dat nieuwe, eenvoudige symbool bleek op de zoste juni uitermate populair; 'Anjerdag' dankt er zijn naam aan.

XCIn de mate waarin gedemonstreerd werd, deden zich regionaal enkele verschillen voor. Zo werd in de provincies Groningen en Friesland heel weinig gevlagd waaruit voortvloeide dat Seyss-Inquart en Rauter er in de ochtenduren de indruk kregen dat de verjaardag van de prins vrijwel ongemerkt zou passeren. In de stad Groningen hingen slechts drie vlaggen uit van welke twee op verzoek van de politie onmiddellijk ingehaald werden; de eigenaar van de derde vlag (die daar bovendien rouwcrêpe aan bevestigd had) weigerde; hier was het de politie de de vlag inhaalde. 's Avonds werd in Delfzijl de bioscoop ontruimd nadat een deel van de bezoekers was gaan fluiten en joelen toen de Reichskommissar in het journaal op het doek verscheen. Ook in de provincies Drente en Overijsel werd, schijnt het, maar weinig gevlagd. Overigens waren er in de vier genoemde provincies vrij velen die in de loop van de dag wèl oranjestrikjes gingen dragen.

282 [PDF]
GRENSPROVINCIES

XCIn Gelderland had zich volgens Seyss-Inquarts Beaujtragter een groot deel van de bevolking met witte of oranje bloemen getooid, 'in den telschulen trugen die Schuler bis zu 80% weisse Nelken'l; het Nijmeegse Studentencorps had krachtens besluit van zijn Senaat de vlag uitgestoken; in Wageningen kwamen politiefunctionarissen op straat die met oranjesjerpen om dienst deden.

XCIn Limburg bood, aldus een NSB'er, 'de verjaardag van mijnheer Biesterfeld ... een pracht gelegenheid om nog eens tegen Duitsland en het nationaal-socialisme en tegen de NSB te kunnen demonstreren. In Heerlen b.v. liepen velen, vooral meisjes en kinderen, met geel en oranje of met portretjes van Juliana en Bernhard."

XCGevlagd werd er overigens in Limburg vrijwel niet, evenmin op het platteland in Noord-Brabant; in die laatste provincie waren evenwel in de steden wèl vlaggen te zien, vooral in Eindhoven. De bevolking 'trug aber als áusseres Zeichen ihres Nationalbewusstseins ... ziemlich allgemein orange far bene Bandehen oder Blumen im Knopfioch.'3

XCZeeland bood hetzelfde algemene beeld. 'Es ist hier', rapporteerde de Sicherheitspolizei, 'besonders aufgefallen dass selbst Sozialdemokraten und Kommuntsten die in den vergangenen [ahren leeine orangejarbenen Blumen usw. getragen haben, sich in diesem Jahr besenders aktiv betätigt haben.": In Zierikzee had het gemeentebestuur de scholen op die zaterdagochtend gesloten, 's middags en's avonds werden in de café's te Middelburg alleen maar grammofoonplaten gedraaid met Engelse liederen. 'Es war bezeichnend", aldus weer de Sicherheitspolizei, 'mit welcher OJJenheit und teilweise Herausforderungen von der mdnnlichen und weib lichen Bevölkerung die orangefarbenenBlumen, Rosetten und Sehleifen getragen wurden. Zusammenfassend muss noch einmal betont werden (dies wird aud: von holldndischer Seite immer wieder bestätigt,) dass das Tragen der fraglichen Blumen usw. nicht nur eine Sympathiekundgebung für das Haus Oranien war, sotulern eine deutschJeindliche und englan4freundliche Kundgebung darstellen soilte.»

XCIn de provincie Utrecht werden voor de gesloten hekken van het paleis Soestdijk talrijke bloemen en bloemstukken neergelegd; het publiek bleef er lang staan, enkele jongeren werden door de politie gearresteerd. De schrijf

XC1 Brief 2 juli 1940, van de Beauftragte in Gelderland aan Seyss-Inquart (Vu], Stab, 58440). 2 Brief, 29 juni 1940, van W. F. J. Quaedvlieg aan Rost van Tormingen (Doe I-1363 a-z). S Brief I juli 1940, van de Beaujtragte in Noord-Brabant aan Seyss-Inquart (Vu], Stab, 58445-46). • Brief, 4 juli 1940, van de Aussenstelle Middelburg van de Sipo und SD aan Einsatzkommando 4 in Den Bosch (a.v., 5843435. 5

283 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

ster Henriëtte Mooy maakte's middags .(het was de gehele dag stralend weer) een fietstocht langs de Vecht 'en bijna ieder die we tegenkwamen, droeg een witte bloem'.? In de stad Utrecht was, aldus een NSB'er, 'de verjaardag van de heer von Biesterfeld' - die 'tegelijk met dat zootje ladenlichters' (de ministers) 'deserteur' geworden was -, 'een prachtgelegenheid voor de oude adders om de kop weer op te steken. Warenhuisfirma's als Vroom & Dreesman ... hadden natuurlijk nog grote voorraden oranje, de kwekers hadden grote voorraden witte anjers ... gemaakt, dus kwam het hele zootje in het geweer.'

XC's Avonds was er in Utrecht een vergadering v~ NSB'ers en NSBsympathisanten, 'na afloop is er duchtig geknokt.ê

XCIn Noord-Holland werden volgens de Beauftrilgte vooral in Haarlem bloemen, sjerpen en cocardes gedragen. Voorts kwam het in Amsterdam tot vechtpartijen (meer dan dertig vrij ernstige incidenten werden door de politie gerapporteerd) die wij in een verslag van een inspecteur van politie, lid der NSB, willen volgen:

XC'In de morgenuren is hier en daar een vlag uitgestoken. De aanhangers van het Britse roofregime tooien zich demonstratief met witte anjers ... Het gaf in de stad hier en daar aanleiding tot ongeregeldheden. Bij politietelegram werd bekend gemaakt dat, indien de orde werd verstoord, de verkoop der anjers en het dragen daarvan krachtdadig moest worden tegengegaan. De actie der W A tegen deze demonstratie werd op last van hoger hand gestaakt. Geen zwarthemden op de straat, zodat men honderden met de witte anjer zag lopen. De meeste vlaggen werden weer ingehaald op uitnodiging der politie en na aanzegging dat het voor hun eigen verantwoording was als de vlag uitgestoken bleef ...

XCIn de avond liepen duizenden opgeschoten demonstranten met bloemen te hoop en trachtten tot het Paleis op de Dam door te dringen. Dit werd belet en toen begon de herrie ... Kleine WA-afdelingen die nog in actie waren, veegden op Rembrandten Thorbeckeplein caféterrassen schoon. Telkens grote opstootjes van zingende en blèrende idioten met wi,tte anjers die gretig door de sjacherende Joden werden verkocht. Het was werkelijk nationaal wat hier vertoond werd - om te kotsen. Tenslotte verschenen ook Duitse militairen van de luchtmacht die in sommige gevallen werden uitgefloten en gehoond, waarna door deze van hun pistolen werd gebruik gemaakt. Geweldige panieken ontstonden zo nu en dan. Drie-en-twintig personen werden flink gewond."

XCOp het Emmaplein werd de sokkel van het monument van de koninginHenriëtte Mooy:p. 25. 2 Brief, 30 juni 1940, van P. H. H. aan zijn kinderen. 3 D. B.: Dagboek, p. 548-50 (Collectie dagboeken,

!

284 [PDF]
WESTEN DES LANDS

moeder al op vrijdagavond met bloemen getooid; zaterdag werden er steeds meer boeketten bijgeplaatst. Van de bloemstukken werd op het gazon een grote B gemaakt, uitgeknipte foto's van het prinselijk gezin werden er bijgeplaatst, een draaiorgel kwam vaderlandse liederen spelen, 'drie keer achter elkaar zongen wij het Wilhelmus met een daverend hoera er achter en zeker zes keer: Lang zullen ze leven!'l 's Avonds wilden NSB'ers de bloemstukken weghalen, maar de strijdvaardige schrijver-journalist Edouard de Nève die bij het Emmaplein wijkhoofd van de luchtbescherming was, had tijdig een luchtbeschermingsbrandspuit laten aanrukken 'en de eerste man die wilde overstappen' (om de bloemen te verwijderen), 'kreeg de volle straal op zich!'2

XCIn Leiden (en het zal elders in Zuid-Holland wel niet veel anders geweest zijn) werd, aldus Cleveringa, 'alom oranje gedragen; of ook zeer veel: een witte anjer of een andere opvallende witte bloem ... Hier en daar werd gevlagd; op sommige plmten in Oegstgeest zelfs vrij sterk. Alles een machteloze vertoning? Ten dele ja; maar er ging een zedelijk sterkende kracht van uit. Men keek elkaar even aan; zei niets; men begreep alles van elkaar."

XCIn Den Haag togen kinderen naar school 'in oranje jurkjes, met sjerpen, kwasten; fietsers tooiden hun karretjes met guirlandes goudsbloemen.ë Voor het paleis Noordeinde en bij het er voor geplaatste ruiterstandbeeld van Willem van Oranje waren al enkele dagen tevoren bloemen neergezet. De politie had ze vrijdagochtend in het paleis naar binnen laten dragen maar burgemeester de Monchy had's middags gelast dat men ze weer buiten moest plaatsen. Zaterdagochtend ging hij persoonlijk kijken of zijn opdracht uitgevoerd was. Een deel van de bloemen stond toen nog in de hal van het paleis waar de hofinaarschalk, jhr. A. D. Laman Trip, zoals gewoonlijk, de felicitatieregisters ter tekening gelegd had. De Monchy plaatste zijn handtekening en zei tegen een lakei en tegen een bestuurslid van het Nationaal Jongeren Verbond dat hij er geen enkel bezwaar tegen had indien alle bloemen buiten geplaatst werden.

XCEerder in juni had het bestuur van dit verbond" in zijn orgaan De TromBrief uit Amsterdam, gepubliceerd inaangehaald injunideindeJong:p.Cleveringa: Dagboek,juniA. van Boven:p.Het Nationaal Jongeren Verbond was inontstaan uit groeperingen jongeren in Arnhem, Nijmegen en Den Haag die zich tegen de eenzijdigeontwapening wilden keren. Bij het NJV dat ook sterk de rijkseenheidsgedachtepropageerde, waren in het begin van dejaren '30

1 29 1956. 2 E. Nève L. 87. sR. P. 29 1940. 10. 5 1927

285 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

zijn leden richtlijnen gegeven: zij moesten de Duitse overmacht erkennen, maar trouw blijven aan koningin en vaderland en elke Duitser 'zoveel mogelijk als lucht' beschouwen.' Haagse verbondsleden hadden vrijdagavond oranjestrikjes gemaakt en bloemstukken gekocht; die strikjes gingen ze zaterdagochtend, toen de mensen naar hun werk gingen, verkopen ('ze waren al spoedig 'los' '2) en de bloemstukken brachten ze naar het paleis Noordeinde. Daar werden meer en meer bloemen geplaatst; 'twee huzaren hielden een inzameling. Van de opbrengst kochten zij een krans welke zij boven op het ruiterstandbeeld bevestigden." Het bericht dat men in de hal van het paleis de felicitatieregisters kon tekenen, werd van mond tot mond doorgegeven. Toen generaalWinkelman er verscheen om zijn handtekening te plaatsen, werd hij uitbundig toegejuicht; de samengestroomde menigte die van minuut tot minuut groter werd, hiefhet Wilhelmus aan; er weerklonken kreten tegen Duitsland en tegen Hitler. 'Een hoofdofficier der mariniers' (de 'zwarte duivels' van Rotterdam l) 'verschijnt in volornaat van zwart en goud - de menigte juicht dat de muren schallen!'4 Goebbels die met Generalkommissar Schmidt in het vroegere paleis van prinses Juliana aan de Kneuterdijk in bespreking zat, ging tenslotte aan liet raam kijken en kon zelf zien dat talloze mensen, met oranje getooid, in de richting van het Noordeinde liepen.

XCNockemann werd gewaarschuwd en greep onmiddellijk in.

XCAan secretaris-generaal Tenkink gaf hij opdracht, het paleis te sluiten, de felicitatieregisters in beslag te nemen en het Noordeinde af te zetten. Vervolgens slaagde hij er in, Seyss-Inquart aan de telefoon te krijgen. Deze vond dat zijn maatregelen niet ver genoeg gingen: voor het afzetten van het Noordeinde moest niet de Nederlandse politie, maar Duitse Ordnungspolizei gebruikt worden en als' s middags de rust niet volledig hersteld was, diende aan de gemeente Den Haag een boete van f I mln opgelegd te worden. Dat laatste gafNockemann door aan Tenkink alsmede aan de procureur-generaal bij het Haagse Gerechtshof, mr. A. Brants. Tenkink had toen al van de Haagse commissaris van politie vernomen dat deze eigener beweging de toegangen tot het paleis afgezet had - een maatregel waarmee burgemeester de Monchy die niet voorzien had dat het tot zulk een massale demonstratie zou komen, ingestemd had. Tenkink, Brants en de hoofdcommissaris gingen vervolgens de felicitatieregisters ophalen. Omstreeks die tijd was de Ord nungspolizei met haar mitrailleurs op het Noordeinde verschenen. De commandant eiste dat de mensenmenigte die zich nog steeds binnen de afsluiting

XC1 'Het NJV in oorlogstijd' (febr. 1949), p. 1-2 (Doe II-4S6 a-a). 2 A.v., p. 3. a A.v. 4 A van Boven: Jan Jansen in bezetgebied, p. 10.

286 [PDF]
DEN HAAG

bij het paleis bevond, binnen vijf minuten verstrooid werd; hiertoe werd weer de Haagse politie ingezet, 'met de stormbrigade is dat toen', aldus de Monchy, 'onmiddellijk gedaan."

XCLater in de middag werd het in de stad weer onrustig; stoeten fietsers, velen met oranje getooid, reden bellend en joelend op het plein rond en langs andere plaatsen in de binnenstad waar Duitse bureaus gevestigd waren. De hoofdcommissaris en de burgemeester wilden de café's 's avonds sluiten, maar dat werd in eerste instantie door de Befehlshaber der Ordnungspolizei, in tweede instantie door Seyss-Inquart, met wie opnieuw telefonisch contact opgenomen was, verboden. Seyss-Inquart liet later de boete vallen met de motivering dat 'die spiiteren abendlichen Kundgebungen so gut wie aus schliesslich einen innen-politischen Charakter hatten.'2 Inderdaad: ook in Den Haag kwam het, vooral 's avonds, op vele plaatsen tot gevechten met NSB'ers en NSNAp'ers maar in die gevechten was de anti-Duitse tendens onmiskenbaar - zo goed als zij het was in de demonstraties die, nu het paleis Noordeinde onbereikbaar was, elders gehouden werden: bij het Onafhankelijkheidsmonument op het Plein 1813 en bij het monument voor koninginmoeder Emma in het rosarium aan de Wassenaarseweg ; ook daar kwam het vol bloemen te staan. Cleveringa passeerde er:

XC'Het was zeer ontroerend. Het waren geen mooie bloemstukken; hier stond een blikje goudsbloemen, daar eenjampotje met anjers, enz.; er waren er talloze. Ze waren zo maar neergezet in het gras ... Padvinders hadden een grote 'w' neergelegd van goudsbloemen en daaronder in witte bloempjes: 'Oranje boven'; de jongetjes stonden er bij op wacht en met een stille ernst die treffender was dan iets anders had kunnen zijn. Er liepen massa's mensen af en aan; niemand zei iets' _ 3 althans toen Cleveringa er langs kwam. In het rosarium werden namelijk wel enkele korte toespraken gehouden: door voormannen van het Nationaal Jongeren Verbond, o.m. door de voorzitter van de Haagse afdeling, mr. Th. N. Bautz.

XCIntussen was de Wehrmachtbefehlshaber, generaal Christiansen, bij al die gebeurtenissen in Den Haag in een grote staat van opwinding geraakt; hij zag de demonstraties als aanloop tot een war-e volksopstand. Waarom greep de Reichskommissar niet in? Maar die zat in het noorden des lands ! Was hier niet sprake van de 'überraschende Bedrohung des niederländischen Rau mes', in welke situatie de Wehrmachtbefehlshaber krachtens zijn instructie

XCIS.]. R. de Monohy : Dagboek, zr juli 1940 p.26. • Nockemann: Rapport over Anjerdag (BDC II957). 3 R. P. Cleveringa: Dagboek, 29 juni 1940.

287 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

ook op civiel gebied met passeren van de Reichskommissar maatregelen kon gelasten? Vermoedelijk maakte. Christiansen zijn bezorgdheid aan het Oberkommando der Wehrmacht kenbaar, vermoedelijk nam hij ook contact met Seyss-Inquart op die hem dan wel duidelijk gemaakt zal hebben dat men voor een volksopstand niet bevreesd hoefde te zijn; Christiansen mocht zich, anders gezegd, met het civiele ressort niet bemoeien. Het enige wat hij toen nog kon doen, was de Luftwaffe inschakelen: hij liet dus in het begin van de avond enkele Duitse jagers boven Den Haag rondcirkelen die af en toe, als gingen zij een bombardement uitvoeren, naar beneden doken; overigens bleefhij van mening dat Seyss-Inquart gefaald had.

XCZondagmorgen was het overal rustig. Seyss-Inquart en Rauter keerden dan ook pas zondagavond in Den Haag terug, samen met Schmidt die hen naar Overijsel tegemoet gereisd was. Nockemann bracht hun uitgebreid rapport uit en er werd vervolgens een aantal besluiten genomen: burgemeester de Monchy en de Haagse hoofdcommissaris zouden afgezet worden en generaal Winkelman in krijgsgevangenschap weggevoerd; jhr, Laman Trip zou zich in Assen moeten vestigen waar hij zich dagelijks bij de Aussen stelle van de Sicherheitspolizei zou dienen te melden; een hoofdbestuurslid van het Nationaal Jongeren Verbond, mr. C. W. van Santen, die (naar bericht was) leiding gegeven had bij de demonstraties voor het paleis Noordeinde, zou gearresteerd worden; voorts zouden verordeningen voorbereid worden om het vermogen van koninginWilhelmina in beslag te nemen en om de aanduiding 'koninklijk' uit het maatschappelijk verkeer te laten verdwijnen; tenslotte zou men de demobilisatie van het restant der Nederlandse strijdkrachten versnellen.

XCNu had Nockemann vermoedelijk al op zaterdag per telex een uitgebreid rapport over het gebeurde naar het Reichssicherheitshauptamt gezonden. Dat rapport is niet bewaard gebleven maar er is aanleiding om te veronderstellen dat het een nogal alarmerend karakter droeg en dat er zelfs in gemeld werd dat men aan het slot van een massale demonstratie in Den Haag besloten had, een telegrafische huldebetuiging aan prins Bernhard te zenden.' Nockemanns rapport had in Berlijn de uitwerking Van een donderslag bij heldere hemel. Overal was het even rustig: in Noorwegen en Denemarken, in België en

XC1 Aldus het 'vertraulicher Bericht' dat Likus, Ribbentrops verbindingsman in. het Führerhauptquartier, op 8 juli '40 aan zijn minister uitbracht (FO/SD, 30285-86).

288 [PDF]
NOCKEMANNS RAPPORT

Frankrijk - en daar gingen die verdammten Heilander een week na Duitslands glorieuze zegepraal op Frankrijk demonstreren ten gunste van het Huis van Oranje, nota bene in de persoon van prins Bernhard die vier jaar tevoren nog Duitser geweest was! Goebbels had hem eind mei een 'Landesverráter' genoemd aan wie men geen aandacht meer moest schenkèn-, maar drie dagen vóór Anjerdag had de Reichspropagandaminlster de Duitse pers een tegengestelde instructie gegeven: nu de prins voor de Engelse radio gesproken had", moest zijn 'Erbärmlichkeit ... nochmals behandelt werden.'3 En op de zçste was juist hij het voorwerp geworden van patriottische en dus anti-Duitse manifestaties!

XCNockemanns rapport werd naar de Chef der Sicherheitspolizei und des SD, Heydrich, doorgeseind die met vakantie op het eiland Rügen zat; Heydrich liet het meteen doorseinen naar het Fûhrerhauptquanier - op I juli lag het bij Hitler op tafel, wellicht tegelijk met Christiansens vertoog dat SeyssInquart tekortgeschoten was. Het was Hitler een raadsel waarom in Den Haag niet al scherpe represailles genomen waren: hij dacht aan honderden arrestatiesen aan een boete voor de stad van f 5 mln." Hij belde Seyss-Inquart op (of liet hem opbellen); deze deed zijn best, de Führer gerust te stellen. Dat lukte niet geheel: hij moest onmiddellijk samen met Christiansen, Schmidt en Rauter naar het Fuhrerhauptquartier komen.

XCWij nemen aan dat Hitler al in het telefoongesprek mededeling deed of liet doen van Nockemanns rapport. Grote verontwaardiging bij SeyssInquart en Rauter: daar had de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, zonder met iemand overleg te plegen", in een zo delicate aangelegenheid een

XC1 Kriegspropaganda 1939-1941, p. 361 (23 mei 1940). 2 De tekst van de radiotoespraak die Prins Bernhard op z yjuni 1940 voor de Overseas Service van de BBC hield, haalden wij al eerder aan. Het is mogelijk dat het Nederlands Nieuws van de Euro pean Service van de BBC er een samenvatting van heeft uitgezonden. Aalberse vernam betreffende de toespraak dat het 'een scheldpartij bijvoorbeeld op Hitler' geweest was. (P. J. M. Aalberse: Dagboek, 27 juni 1940) 3 Kriegspropaganda 1939 1941, p. 407 (26 juni 1940). 4 Van deze eisen wordt melding gemaakt in een verhoor van een van Hiders adjudanten, SA-Obergruppel'iführer Wilhelm Brückner, dat bij de voorbereiding van het grote Neurenberger proces ten behoeve van SeyssInquart afgenomen werd; Brückner wist zich niets te herinneren maar het lijkt ons aannemelijk dat de aan hem voorgelegde vragen waarin van de eisen sprake is, gebaseerd waren op door Seyss-Inquart verstrekte informatie. (Nederl. delegatie bij het IMT: documenten m.b.t. Seyss-Inquart, Interrogatories s) 5 Nockemann had inderdaad de neiging zijn eigen positie te overschatten: Seyss-Inquart had hem verboden, het eerste Lagebericht van de Sicherheitsdienst aan de Beauftragte bij de Nederlandse Bank, dr. Wohlthat, te geven maar uitgerekend op 29 juni gelastte Nockemann een van zijn ondergeschikten, het rapport persoonlijk aan Wohlthat te overhandigen. (Notitie, 29 juni 1940, van BdS III D, HSSuPF 69

289 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

verslag op de telex gezet dat eerst in het Reichssicherheitshauptamt en daarna in het Puhrerhauptquartier zoveelontsteltenis gewekt had dat Seyss-Inquart, Christiansen, Schmidt en Rauter als kwajongens bij de Führer op het matje geroepen werden! Rauter lichtte Himmler in, dat Nockemann zijn bevoegdheden te buiten was gegaan: de Hohere SS- und Polizeiführer mocht in Den Haag blijven. Zonder hem vlogen Seyss-Inquart, Christiansen en Schmidt naar Hitler toe. Van hun onderhoud met de Führer weten wij alleen dat deze de gelegenheid te baat nam om Seyss-Inquart en Schmidt de richtlijn te geven 'dat de Dietse kwestie' (de eventuele toevoeging van Vlaanderen aan Nederland: een voornaam punt op Musserts program) 'voorlopig moest blijven rusten'! wij weten niet, wat over Anjerdag gezegd werd, maar scherpere maatregelen dan waartoe Seyss-Inquart al besloten had, eiste Hitler kennelijk niet; zijn ontstemming was intussen zo groot dat pas op 7 juli, bij een nieuw bezoek van de Reichskommissar, ditmaal in Berlijn, 'das normale Verhaltnis zwischen dem Führer und Seyss-Inquart wiederhergestellt (wurde)'.2

XCDat Hitlers reactie Seyss-Inquart, Schmidt en Rauter bijzonder onaangenaam trof, spreekt vanzelf: op 25 mei had de Führer hun uiteengezet wat hun missie in bezet Nederland inhield - en vijf weken later leek hij al te betwijfelen of ze competent waren, die missie uit te voeren! De werkelijke betekenis van Anjerdag ontging hun alle drie; ze ontging ook aan Hitler aan wie Seyss-Inquart wel verklaard zal hebben dat in bezet Nederland alles zo vlot verliep als men aan Duitse kant maar wensen kon en dat enkele plaatselijke demonstraties door Nockemann totaal verkeerd geïnterpreteerd waren.

XCNockemanns rapport betekende het einde van zijn carrière: hij werd naar Duitsland teruggezonden en later naar het oostelijk front gestuurd. In december' 41 overleed hij aan de verwondingen die hij daar opgelopen had.

XCIn bezet Nederland was hij opgevolgd door Harster.

XCEen politiek-gedrevene was hij niet; hij was met hart en ziel politieman en kreeg, bekwaam als hij was, in het zich uitbreidende politie-apparaat van het Derde Rijk steeds belangrijker functies. In '38 was hij de oprichter van de Staatspolizeileitstelle die na Oostenrijks Anschluss in Innsbruck gevestigd werd. Hij voldeed daar zo goed dat hij in oktober '39 tot Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in Krakau benoemd werd; die positie werd evenwel spoedig opgeheven (de al in functie zijnde BdS in Lodz wenste geen concurrent in Krakau) ; er was nadien voor Harster op hoog executief niveau geen werk meer. Hij werd Inspekteur der Sicherheitspolizei und des SD in de Wehrkreis-Kassel, op papier een belangrijke post maar Harster voelde er zich uitgerangeerd: hij meldde zich voor de militaire dienst. Eind juni werd hij uit die dienst naar Berlijn geroepen; er was een nieuwe functie voor hem: Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in bezet België en Noord-Frankrijk, maar neen: Nockemann moest opeens uit Den Haag verdwijnen, en er werd besloten, Harster daarheen te zenden in plaats van naar Brussel.

XCIn de tweede helft van juli aanvaardde hij zijn nieuwe functie. Nederland was hem vreemd. Het eerste wat hij na het vernemen van zijn benoeming gedaan had, was enkele boeken kopen over de Nederlandse geschiedenis; tijd om ze te lezen, had hij vóór aankomst in Den Haag nauwelijks weten vrij te maken en na aankomst lukte hem dat in het geheel niet meer. Het dagelijks werk slorpte hem van meet af aan volledig op.

XCVrijwel alle functionarissen van het apparaat dat Harster in bezet Nederland aantrof, waren uit West-Duitsland afkomstig; op één na waren zij hem persoonlijk onbekend. Hij begon dan ook met enkele krachten aan te trekken die hij persoonlijk wèl kende, onder hen Schreieder wiens speurderscapaciteiten hij in Innsbruck had leren waarderen. Het kostte hem overigens niet veelmoeite 0111 binnen het apparaat, dat hij snel centraliseerde, zijn gezag als

XC1 Gegevens over zijn levensloop in Doe 1-639.

291 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

Bds erkend te krijgen. Hij was, aldus een uit '37 daterende beoordeling, 'ein unbedingt ge{estigter National-Sozialist und SS-Mann'1 (allicht: anders had hij niet die snelle carrière gemaakt) - maar hij was bovendien een man van grote schranderheid en doortastendheid, een goed organisator en een buitengewoon harde werker. '[hn halte ich', zei zijn superieur Rauter later,

XC'jür den fähigsten Mann der Sicherheitspolizei überhaupt. Er ist unerhört fleissig von früh morgens bis 1 Uhr nachts an der Arbeit gelllesen mit einer enermen geistigen Geschlllindigkeit. Besonders schnell denkender Mann, exakt, genau. Er hat sich selbst in der Hand gehabt. Man leonnte sich auf ihn verlassen. Er lIlar auch ein Sportier, durch und durch. Er hat die ganze Dienststelle angeregt, moralisch hat er sehr gut eirigelllirkt auf seine Leute'»

XCNiet anders luidde het oordeel van een van Harsters belangrijkste ondergeschikten, Lages:

XC'Er war ein Arbeitspferd und beinahe Tag und Nacht erreichbar und beschiifiigt. Fur gesellschafiliche Zerstreuung usw. war er leaum zu haben; u/ie er auch leaumdem Alkohol zusprach und nicht rauchte'?

XCHarster was geen woesteling en geen sadist. Hij gold als een uitgesproken tegenstander van het mishandelen van arrestanten; hij heeft althans zijn Rejerat- en Dienststellenleiter'meerdere malen' dat mishandelen verboden." Dat hij zulks 'meerdere malen' deed, toont al aan dat hij wist dat die mishandelingen plaats vonden. Inderdaad zijn deze van meet af aan een integraal onderdeel geweest van de Duitse verhoortechniek. Wij zijn geneigd, de zaak zo te zien dat Harster niet wenste dat men nodeloos ofbuiten de geldende regels om (formeel moest voor elk Z.g. 'verscherpt verhoor' aan het Reichssicherheitshauptamt verlof gevraagd worden) tot mishandelingen overging. Onaannemelijk achten wij het evenwel dat hij niet wist wat zich in de concentratiekampen, in de verhoorkamers en -kelders van zijn eigen bureau aan het Binnenhof en in de Duitse gedeelten der gevangenissen in Nederland afspeelde.

XCWij willen wel aanvaarden dat hij in dit aspect van het functioneren van het Duitse onderdrukkingsapparaat een onaangename taak zag; anders

XC+Beurteilung von Harster door de Slà-Puhrer des Oberabschnitts Sud-West (1937) (BDe,8277). "N. W. Posthumus en L. de Jong: Verslag vierde gesprek met Rauter (27 febr. 1947), p. 22 (Doe 1-1380, h-v). 8 W. Lages: Antwoord op vragen (sept. 1952), p. 2 (Doe 1-639, a-z) • PRA-Den Haag: p.v. inzake W. Harster (8 okt. 1948), p. 7 (verhoor van J. H. L. Munt (Doe 1-639, a-r): er zijn talrijke overeenkomstige mededelingen.

292 [PDF]
WILHELM HARSTER

gezegd: dat hij persoonlijk geen neiging had tot het bedrijven van wreedheden die hem overigens bekend waren en die hij dus liever aan zijn ondergeschikten overliet. [uist in zulk een situatie kan de neiging versterkt worden, zich te begraven in het werk aan de schrijftafel, uitgeoefend in een bureauruimte waartoe het gekerm der gemartelden niet, of niet te vaak, doordringt. Himmler had dit soort figuren nodig: de Schreibtischmorder die, door hun hoge hiërarchische positie afgeschermd, ver boven de ordinaire dagelijkse werkelijkheid, besprekingen voerden en stukken ondertekenden die op lager niveau de slachtoffers deden vallen.

Tegenmaatrege len

XC

XCWij keren terug tot de besluiten die Seyss-Inquart, Rauter en Schmidt daags na Anjerdag genomen hadden.

XCHet ontslag van de Haagse hoofdcommissaris van politie ging niet door aangezien deze nog aan Nockemann kon aantonen dat hij zijn best gedaan had, alle demonstraties op prins Bernhards verjaardag te voorkomen: hij had, zei hij, de dag tevoren de voor het paleis Noordeinde geplaatste bloemen naar binnen laten brengen en het was burgemeester de Monchy geweest die ze weer buiten had laten zetten. Achteraf vond de Monchy dat hij daar een verkeerd besluit mee genomen had. 'Ik heb', schreefhij enkele weken later, op Anjerdag terugziend,

XC'natuurlijk veel over de zaak nagedacht en ben toen tot de conclusie gekomen dat ik veel beter gedaan zou hebben om de eenmaal binnen gebrachte bloemen niet weer naar buiten te Ïaten verplaatsen en dat ook het tekenen op de registers, bestemd voor personen die voor onbepaalde tijd nog in het buitenland vertoefden, weinig zin had en mijnerzijds beter achterwege was gebleven.' 1

XCDe Monchy protesteerde dan ook heftig tegen het ontslag dat Frederiks hem op I juli kwam aanzeggen. Hij voelde zich er 'zeer gekrenkt' door en meende dat hem 'onrecht geschied' was": hij had de massale verzetsdemonstratie (want dat was het geweest) niet gewenst en zeker niet persoonlijk willen uitlokken.

XCDe Monchy was een algemeen geacht magistraat met een sterk formeel legaal besef; dat besef had hem tot zijn toespraak op 20 mei bewogen datzelfde besef deed hem innerlijk afkeuren wat op Anjerdag in zijn gemeens. J.de Monehy: Dagboek,vanJ.de Monehy aanvan Karnebeek (Doe

1 R. 21 juli 1940. 2 Brief, 16 juli 1940, S. R. H. A. 1-II72, a-j).

293 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

te geschied was. Hij was, evenals de secretarissen-generaal en zijn onmiddellijke superieur, commissaris der koningin van Karnebeek, voorstander van een 'correcte' samenwerking met de bezetter. Het griefde hem dat hem de gelegenheid ontnomen werd, die samenwerking voort te zetten en hij beschouwde het dan ook als lichtelijk absurd dat het geruchtmakend ontslag hem de nimbus- opzette van 'nationale verzetsheld'. Met verbazing noteerde hij twee maanden later de geruchten die over hem de ronde waren gaan doen:

XC'In Den Haag, maar ook in Rotterdam, in Amsterdam, in Gelderland en waarschijnlijk nog wel elders ook, wordt voor zeker verteld dat ik in Scheveningen aan het strand vissende (anderen zeggen: aan de Kaag vissende), door een Engels vliegtuig zou zijn meegenomen. Aan een touwladder zou toen ook mijn familie in het vliegtuig meegeklommen zijn. Dezer dagen werd het me nog mooier verteld: ik was vermomd als Velendammer meegenomen en vandaag vertelde iemand dat hij zelf gehoord had hoeveel die reis me gekost had.' 1

XCHet zou geruime tijd duren voor Den Haag een nieuwe burgemeester kreeg; de functie werd, na de Monchy's ontslag, door een der wethouders, prof ir. C. L. van der Bilt, waargenomen.

XCKort na Anjerdag kreeg jhr, Laman Trip aanzegging dat hij naar Assen moest verhuizen. Generaal Winkelman werd in de nacht van I op 2 juli van zijn bed gelicht en naar Duitsland getransporteerd - hier komen wij op terug. Uit de kringen van het Nationaal Jongeren Verbond werd niet alleen mr. van Santen gearresteerd maar ook een tweede hoofdbestuurslid, A. Th. e. Schiebergen; beiden werden na enkele maanden vrijgelaten. Aan het NJV viel de onderscheiding ten deel, als eerste Nederlandse organisatie door de bezetter verboden te worden; vooral onder de oudere leden waren er verscheidene die spoedig tot illegale organisaties toetraden, anderen sloten zich bij Nationaal Front of de Nederlandse Unie aan.

XCDe confiscatie van het vermogen der koningin werd door Seyss-Inquart in petto gehouden, maar het streven tot verwijdering van het begrip 'koninklijk' uit het maatschappelijk verkeer vond wèl doorgang, zij het dat daar geen verordening voor afgekondigd werd. Er verscheen zelfs geen publieke aankondiging. De pers kreeg op 3 juli instructie, namen of functies van leden van het koninklijk huis en van de ministers niet meer te noemen; ook moest

XC1 S. J. R. de Monchy: Dagboek, 24 aug. 1940.

294 [PDF]
MAATREGELEN TEGEN HET KONINGSHUIS

het begrip 'koninklijk''nach Möglichkeit' uit advertenties geweerd worden.l De commissarissen der koningin moesten voortaan als 'commissarissen der provincie' aangeduid worden en voorts verdween het predikaat 'koninklijk', krachtens aanschrijving der departementen, uit de naam van talrijke overheidsinstellingen. Zo werd de Koninklijke Bibliotheek tot 'Nationale Bibliotheek' herdoopt, de Koninklijke Akademie van Wetenschappen tot 'Nederlandse Akademie van Wetenschappen' - van de honderdnegen-entwintig werkende en rustende leden bedankte er één: de twee-en-tachtigjarige Utrechtse oud-hoogleraar in het romeinse recht, prof dr. J. C. Naber.

XCDat Seyss-Inquart, in strijd met zijn aanvankelijk voornemen, het vermogen der koningin voorshands niet confisceerde (hij plaatste het wèl onder beheer) en aan de schrapping van het predikaat 'koninklijk' geen algemene bekendheid gaf, geschiedde (naar wij aannemen) in het besef dat het, waar grote aantallen Nederlanders op Anjerdag de betekenis van het Huis van Oranje als nationaal symboolonderstreept hadden, niet verstandig zou zijn, de gehechtheid aan dat symbool door publieke verbodsmaatregelen te versterken. Veel baatte die terughoudendheid niet. Seyss-Inquart kon wel wensen dat Nederland zijn koningin zou vergeten, maar de meeste mensen dachten er anders over en hun gehechtheid aan Oranje vond telkens nieuwe aangrijpingspunten. Spoedig na Anjerdag ging in het gehele land een gedichtje de ronde doen dat de hofprediker ds. W. L. Welter (die in '37 het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard ingezegend had) aan koningin Wilhelmina's 'vlucht' gewijd had: 'Neen, 't was geen vlucht die u deed gaan maar volgen, waar God riep; 'k vraag niet wat in u is doorstaan, een strijd, hoe zwaar, hoe diep. Wij knielen naast en met u neer, tot God de blik, de hand: GeefNeerland aan Oranje weer, Oranje aan Nederland. En kame dan wat komen mag, w' aanbidden, zwijgen stil; de nacht zij zwart, omfloerst de dag, geschiede, Heer, Uw wil.'Mededeling van Janke aangehaaldin het rondschrijvensept.van de Ver. de Neder!. Dagbladpers (Doe

1 7 1940 II-836, a-r),

295 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

XCEen van de adjudanten in buitengewone dienst van de koningin, de gepensioneerde luitenant-generaal jhr. E. J. M. Wittert, had een afschrift van dit gedichtje in handen gekregen. Aan 'tal van kranten' bood hij het ter plaatsing aan; het werd overal geweigerd, maar de secretaris van de Nationale Landstormcommissie, reserve-kapitein G. F. Boulogne, nam het graag in het juninummer van het Landstormblad op dat in een oplaag van twintigduizend exemplaren het land in ging.'

XCToen men in juli ds. Welters strofen las, gingen ook al de eerste afdrukken circuleren van een fotootje van prinses Juliana en de prinsessen Beatrix en Irene dat aangetroffen was in het nummer van 24 juni '40 van het Amerikaanse weekblad Time. Het fotootje was door de Duitse censuur niet opgemerkt. Hoeveel afdrukken er in totaal van gemaakt werden, is niet precies na te gaan - evenmin is dat mogelijk ten aanzien van de verspreide afdrukken Van fotootjes die particulieren gemaakt hadden van de strijd in de meidagen en zijn gevolgen (vooral van het verwoeste centrum van Rotterdam). Eén Amsterdammer was er, de fotohandelaar A. J. Bosch, die in de herfst van '40 in het geheim een geheel bedrijfje ging opzetten om dit soort afbeeldingen te vermenigvuldigen en eerst per post, later met vrachtrijders te verspreiden; alleen al zijn bedrijf zou het tot een totale productie van 200000 afdrukken brengen.ê

XCElk van deze fotootjes bracht dezelfde boodschap over: Duitsland heeft ons overvallen, Nederland vecht door.

XCVoor de secretarissen-generaal en voor allen die dachten als zij, betekenden de demonstraties die zich op prins Bernhards verjaardag voorgedaan hadden, een lelijke streep door de rekening. Kennelijk was de massa des volks niet van zins, hen te volgen op de weg van de 'loyale samenwerking' met de bezettingsautoriteiten. Van hun kant zagen de secretarissen-generaal de tegenmaatregelen die Seyss-Inquart genomen had, als bewijs voor de juistheid van hun opvatting dat het Nederlandse volk, door zich aan anti-Duitse demonstraties over te geven, zijn eigen positie alleen maar moeilijker zou maken: begreep dat volk dan niet dat Duitsland niet meer te verslaan was en dat men zich dus, zij het wellicht met tegenzin, schikken moest in een zekere mate van

XC1 Rapport inz. G. F. Boulogne(juli 1945), p. I (Doe. II-I28, a-j) 2 N. van Iersel: Verslag gesprek met A.]. Bosch (Ia maart 1947) (Doe II-II59,

296 [PDF]
REACTIE DER SECRETARISSEN-GENERAAL

Duitse overheersing? Een man als van Karnebeek, de mentor van secretarisgeneraal Frcderiks, was ontzet door wat zich op Anjerdag in Den Haag afgespeeld had. Hij begreep volkomen, zei hij twee dagen later tegen Schwebel, Seyss-Inquarts Beaujtragter in Zuid-Holland, dat de Duitsers drastisch ingegrepen hadden. 'Er bedauerfe die Vorfälle', rapporteerde Schwebel voorts, 'insbesondere im Hinblick darauf, dass die rücksichtsvolle Art der deutschen Besetzung bei allen ernsten Niederländern nur Anerkennung und Dank auslösen könne. Diese Niederländer verurteilten aueh mit ihm das disziplinlose Auftreten, namentlich der jungen Leute, auf der Strasse ... Er kenne aus seiner langjährigen Ministertiitigkeit die Königin und aile diejenigen die sie naeh London begleitet hatten, sehr genau ... Er wiinsche nichts mehr, als dass er ader irgend ein anderer ernster Niederländer zu ihnen hinfahren und ihnen nur drei Worte sagen könnte: 'Haltet das Mauî>

XCOp 5 augustus zou prinses Irene haar eerste, op 3 I augustus koningin Wilhelmina haar zestigste verjaardag vieren. Hoe kon men voorkomen dat Anjerdag zich op nog groter schaal zou herhalen? Secretaris-generaal Tenkink deelde op I I juli aan de procureurs-generaal mee dat hij voornemens was, samen met zijn ambtgenoot Frederiks een preelamatic aan het Nederlandse volk op te stellen teneinde het te doordringen van de 'noodzakelijkheid, zich te onthouden van iedere ordeverstorende daad. Het vlaggen en dragen van oranje zal daarbij betrokken worden" - d.w.z.: daartegen zou men ook waarschuwen. Een week later leek het de procureurs-generaal wenselijk dat de wegen naar en bij de koninklijke paleizen op 5 en 3 I augustus afgezet zouden worden en dat het op straat verkopen van oranjestrikjes e.d. zou worden verboden; zij meenden evenwel dat 'de matige dragers' van dergelijke strikjes recht hadden op bescherming door de politie" bescherming dus tegen de NSB en haar WA.

XC'Zelfbeheersing en waardigheid betamen de overwonnene', zo heette het in de concept-proclamatie die Tenkink en Frederiks opstelden. 'Een deel van ons volk heeft in dit opzicht op de zçste juni gefaald ... Men geve zich rekenschapdat van de bezetting van ons land beperkingen van de vrijheid het onafwijsbaaren zelfsredelijk gevolg zijn ... Men houde daarom nationale en oranje vlaggen van de openbare straat, het dragen van oranjestrikjes

XC1 Brief, 2 juli I940, van E. A. Schwebel aan Seyss-Inquart (Vtlj, Stab, 58482-83). 2 Vergad. p.g.: Notulen, !I juli I940, p. 5. 3 A. v., r8 juli I940, p. !I-I2.

297 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

ontaarde niet in een uitdaging, de volksliederen klinken niet in het openbaar, geen burger brenge demonstratieve bloemenhulde bij de gedenktekenen onzer nationale historie of bij de paleizen. Wanneer men zich zo gedraagt, is men beter Nederlander dan wanneer men wat in het hart besloten ligt, uit op een wijze die niet waardig en fier mag heten.' 1

XCDit concept werd door het college van secretarissen-generaal goedgekeurd, zij het dat het nog uitgebreid werd met een passage waarin tot uiting kwam, 'dat een herhaling van ongeregeldheden als op 29 juni de meest ernstige gevolgen met zich zou kunnen brengen." Desondanks werd het concept door Seyss-Inquart verworpen. Hinderde het hem dat het niet-uitdagend dragen van oranjestrikjes impliciet goedgekeurd was? Nam hij aanstoot aan de woorden 'wat in het hart besloten ligt'? Had hij geen vertrouwen in het effect van een oproep der secretarissen-generaal? Meende hij dat hij, als hij een herhaling van Anjerdag, nieuwe klachten van generaal Christiansen en een tweede berisping van de Führer wilde voorkomen, er beter aan deed, het volle gewicht van het Duitse gezag in de schaal te werpen? Wij kennen zijn motieven niet, maar in elk geval verscheen op I augustus in de gehele Nederlandse pers een bekendmaking niet van de secretarissen-generaal, maar van het Reichskommissariat waarbij elkeen die, op welke wijze ook, op 'de gedenkdagen van het Huis van Oranje dat de oorlog tegen het Grootduitse rijk hardnekkig voortzet', zou demonstreren, met strenge straffen bedreigd werd. Dat straatkooplieden op die gedenkdagen geen witte anjers of goudsbloemen zouden mogen verkopen, sprak vanzelf, maar ook als zij, zo las men in de krant, vergeet-mij-nietjes ter verkoop aanboden, zouden zij persoonlijk gestraft worden en zou mogelijkerwijs ook hun ventvergunning worden ingetrokken. 'De Duitse en de Nederlandse politie zijn aangewezen om de naleving van deze bekendmaking te handhaven."zich correct en beheerst te gedragen. Zodoende dienen wij 011S land en onszelfhet

1 CNO, Csg, collectie-Schaeprnan, nov ro. 2 Csg: Notulen, 22 juli 194 0• 3 In Amsterdam werd de zakelijke inhoud van deze waarschuwing door burgemeester de Vlugt overgenomen in een oproep aan de burgerij welke op I augustus in de bladen verscheen. Deze oproep had evenwel de volgende aanhef: 'Morgen, 2 augustus, herdenken wij de geboortedag van wijlen onze koningin-moeder. Op 5 augustus d.a.v. de verjaardag van prinses Irene. In gewone tijden zouden die dagen niet onopgemerkt voorbijgaan. De burgerij zou morgen ongetwijfeld er blijk van willen geven dat zij nog steeds met dankbaarheid wil herdenken hetgeen de koningin-moeder voor ons land geweest is. Ook zou het te verwachten zijn dat er medeleven betoond werd ter gelegenheid van de verjaardag in de koninklijke familie.' Het slot luidde: 'Op allen zonder onderscheid doe ik een ernstig beroep,

298 [PDF]
KONINGINNEDAG

XCOp de verjaardag van prinses Irene, 5 augustus, bleef alles rustig met, voorzover ons bekend, slechts één uitzondering: de burgemeester van Meppel, D. baron Mackay, liet eenlang tevoren vastgesteld optreden van een socialistisch fanfarekorps uit Steenwijk rustig doorgaan (nog wel in het Wilhehninapark!). Mackay was een oud-marine-officier en had op ro mei geweigerd, de eerste Duitse officier die hem bezocht, de hand te geven! - nu werd hij door Frederiks 'op persoonlijk bevel van de Rijkscommissaris' (Seyss-Inquart had de zaak dus niet aan Wimmer overgelaten) ontslagen.ê

XCKoninginnedag, 3 I augustus, viel evenals Anjerdag op een zaterdag.

XCDe leden der NSB hadden instructie gekregen, die dag niet te colporteren en geen uniform te dragen; ook de leden van de WA moesten hun uniform thuis laten - een order waar verscheidenen hunner zich niets van aantrokken. De Nederlandse politie had extra-scherpe aanwijzingen ontvangen. In Rotterdam moest zij bijvoorbeeld 'het dragen en verkopen van bloempjes, knoopjes, doekjes en dergelijke kleinzieligheden', aldus de waarnemend hoofdcommissaris, 'onmiddellijk en met kracht' tegengaan; overtreders moesten opgebracht worden; sloot een winkelier zijn zaak vóór 8 uur ' s avonds (dat was toen de normale sluitingstijd), dan moest hem gezegd worden, 'dat hij er zich aan blootstelt, wellicht van de distributie te worden uitgesloten. '3

XCWij hebben de indruk dat er menig politieman was die zich van instructies als in Rotterdam gegeven, weinig aantrok, zeker wanneer hij wist dat hij geen controle door 'foute' collega's of meerderen te duchten had." De gegevens over Koninginnedag 1940 zijn overigens schaars maar geven toch wel de indruk dat Seyss-Inquarts stringente verbodsbepalingen op menige plaats overtreden zijn. In Breda werd 'toch nog door enkelen oranje gedragen', schreef de journalist Bert Voeten 's avonds in zijn dagboek, 'zij werden prompt gemolesteerd door de WA. In alle vroegte zag ik hier en daar een vlag wapperen. Na een uur was er geen driekleur meer te zien. De moedigen waren reeds naar de Koninklijke Militaire Academie gevoerd om

1 Brief, 27 juli 1971, van de burgemeester van Meppel. 2 Csg: Notulen, 9 aug. 1940. 3 Nota 325, 28 aug. 1940, van de wnd. hoofdcomm. van politie te Rotter dam (Doc 1-1445, a-3). 4 Zo kwam de marechaussee in Ulft met de gemeente politie plus vrouwen en kinderen op Koninginnedag 1940 bijeen 'in de met vlaggen doek versierde kamer van Opper Barendse waar een groot portret van de koningin aan de muur prijkte', en dergelijke bijeenkomsten werden ook in later jaren op verjaardagen van leden van het Koninklijk Huis gehouden; 'er was onder het personeelniet één 'verkeerde". (J. W. Jansen: 'Barbarisme in en rond Gendringen' in (1946), p. 35).

299 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

door de 'SD' verhoord te worden. Vanmiddag was het rumoerig in de binnenstad ... Nu slenteren een paar aangeschoten lieden onder mijn venster door, zingend van 'Oranje boven, leve Willemien.' 'Denk er om!' waarschuwt een voorbijganger. 'Wat kunnen ons die moffen verdommen', hoor ik een van de zangers zeggen en dan zetten zij het Wilhelmus in.'t

XCWaarom zouden wij aannemen dat dergelijke tonelen zich slechts in Breda afgespeeld hebben? Vast staat in elk geval dat in Baarn het gras en grint voor het paleis Soestdijk weer 'bezaaid (was) met blaadjes van goudsbloemen. De bomen op de Brink getooid met oranjelinten en de straten bestrooid met confetti. Bij het Koningin-Emma-monument bloemen en bloemstukken. Een en ander door gemeentewerklieden opgeruimd.f In Utrecht was het, aldus de al vaker aangehaalde NSB' er en WA-man,

XC"zum Geburtstag Wilhelminchen, unsere ehemalige Königin, jetzt ... Angestel/ter im Raritätenmuseum in London, ruhig . . . Nichtdestoweniger sind zahllose arrestiert wegen Tragen von orangistische Abzeichen und erklärte einer W A-Mann mit einer Streife SD nich weniger als sieben Laden geschlossen zu haben wegen OranjeJreund lichen Ausstellungen.'s

XCIn Winschoten (ook dat kan elders voorgekomen zijn) waren op palen van het electrisch net en op etalageruiten oranje verfstrepen aangebracht. Hier hingen ook aan de spoorbomen stukken karton met opschriften als: 'Leve Engeland en Oranje!' 'Dood aan Hitler!' 'Dood aan de NSB!'

XCDe Bazuin, het officiële orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen, bevatte in het nummer dat op Koninginnedag verscheen, het bericht van de arrestatie van prof. Schilder (op wiens werk wij nog terugkomen) maar voorts van de hand van de hoofdredacteur, prof. dr. K. Dijk, een artikel waarin de lezers aangespoord werden, op die dag en op de zondag die er onmiddellijk op volgde, koningin Wilhelmina met warmte in hun gebeden te herdenken:

XC'Een feestdag is ditmaal de 3 rste augustus niet.

XCEen gedenkdag blijft hij voor ons wèl.

XCEen dag van innige dankbaarheid voor wat de Koning der Koningen ons in het verleden schonk. . Een dag van hartelijke smeking en tevens van diepe verootmoediging.

XCEen dag waarop wij elkander ontmoeten voor de troon der genade en het

XCtB. Voeten: Doortocht. Een oorlogsdagboek 1940-1945 (I946), p. 34-35. 2 H. A. van Made: Kroniek van Baarn in de oorlogsjaren 1940-1945 (z.i.), p. 2. 3 Brief, I sept. I940, van P. H. H. aan zijn kinderen (Collectie dagboeken, no. 9I7). 3

300 [PDF]
KONINGINNEDAG

leven van Haar Die OilS lief was en ons liefblijft en voor Wie onze harten vervuld zijn van grote eerbiedigheid, opdragen aan de trouwe hoede en de zorgende genade van Hem Die 't al regeert.'

XCIn verschillende kerkboden werd dit artikel geciteerd. De Bazuin werd verboden.

XCWij tekenen hierbij nog aan dat secretaris-generaal Tenkink alle kerkgenootschappen namens het college van secretarissen-generaal verzocht had, op zondag 1 september geen bijzondere aandacht te schenken aan de verjaardag der vorstin. De hervormde synode (die zijn verzoek niet doorzond) gafhaar predikanten, voorzover zij daarom vroegen, het advies, 'op Koninginneelag geen openbare godsdienstoefening te houden, maar op 1 september het vorstenhuis als gewoonlijk in het gebed te gedenken'! - en wij veronderstellen dat menige predikant in dat gebed de zestigste verjaardag van de koningin gememoreerd heeft.

XCHoe dit zij: tot massale demonstraties als op Anjerdag kwam het op Koninginnedag 1940 niet. Tenkink ontving een tevredenheidsbetuiging van Rauter,

XCHet was aan Duitse kant niet bij de tegenmaatregelen gebleven waartoe al daags na Anjerdag besloten was. Er werden er twee aan toegevoegd.

XCOm te beginnen gaf de Befehlshaber der Ordmmgspolizei opdracht om alle Joden, alle 'Angehörigen der Feindstaaten des deutschen Reiches' en alle 'deutschfeindliche Holländer' uit de luchtbeschermingsdienst te verwijderen. De Befehlshaber had vernomen dat mannen van de luchtbescherming op 29 juni van huis tot huis gegaan waren om er de bewoners aan te sporen, zich een witte bloem in het knoopsgat te steken: dat moest uit zijn," Het was de eerste maatregel waarbij de Duitsers ill Nederland onderscheid maakten tussen Joden en niet-Joden; wij zullen er in ander verband op terugkomen.

XCIn de tweede plaats nam Seyss-Inquart Anjerdag als aanleiding om van Tenkink te vergen dat deze een door het Reichsleommissariat opgesteld ontwerp-besluit zou ondertekenen waarbij het luisteren naar andere dan Nederlandse en Duitse radiozenders verboden en strafbaar gesteld werd.Touw:p.2Brief,julivan deaan de rijksinspecteurvoor de luchtbescherming3

1 H. C. dl. I, 229-30. 1 1940,

301 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

Tenkink weigerde: wenste de Reichskommissar een dergelijk verbod, dan moest hij het maar zelf afkondigen. De weigering werd door Seyss-Inquart geaccepteerd. Op 4 juli verscheen zijn verordening die aangeduid was als te zijn uitgevaardigd 'ter bescherming van de Nederlandse bevolking tegen onjuiste berichten't ; er werd in gedreigd met gevangenisstraf tot een maximum van tien jaar en met een geldboete van onbeperkte hoogte. Niet alleen het luisteren naar andere dan Nederlandse en Duitse radiozenders werd verboden, maar ook het opzettelijk verspreiden van berichten welke van verboden zenders afkomstig waren.

XCHoe intensief in de zomer van 1940 naar anti-Duitse zenders geluisterd werd, is niet bekend. Vast staat wèl dat het programma dat enkele Nederlandse journalisten vóór de ontruiming van Parijs drie weken lang via de Franse radio uitzonden, menigeen in bezet gebied tot steun was. De vaste slagzin van dit prograrruna: 'Moed en vertrouwen, luisteraars! Nederland zal nooit een Duitse provincie worden!' werd hier en daar een gevleugeld woord; die slagzin 'gaf ons', schreef een inwoner van Doetinchem, 'de moed, de narigheid van de eerste weken door te komen.I''

XCWie Engels verstond, ging bij voorkeur naar de Home Service van de BBC luisteren. Haar nieuwsbulletins kregen spoedig de naam van grote betrouwbaarheid en het carillon en de zware slagen van Big Ben die aan de nieuwsuitzending van negen uur 's avonds (Britse tijd) voorafgingen, leken telkens weer een symbool van Engelands onwrikbaar zelfvertrouwen. Vermoedelijk werd ook in mei en juni al vrij druk geluisterd naar de Nederlandse nieuwsuitzendingen van de European Service der BBC. De 'Meldungen aus den Nieder landen' van 3 juli wisten althans te berichten dat die nieuwsuitzendingen door de kappers in Weesp regelmatig aangezet werden en dat alle klanten konden meeluisteren; voorts, dat de particuliere radiodistributiecentrale (de 'draadomroep') in Aalsmeer bijna uitsluitend buitenlandse programma's doorgaf (het zullen wel meestal Engelse geweest zijn) en dat de eigenaar, toen hij deswege ter verantwoording geroepen was, opgemerkt had dat hem geen voorschriften bekend waren op grond waarvan dat niet zou mogen.

XCVoor die voorschriften zorgde Seyss-Inquarts verordening van 4 juli; ze werden acht dagen later tot de radiodistributiecentrales uitgebreid" die men in eerste instantie vergeten had.

XCHad dit 'luisterverbod' veel effect? De Duitsers-zelf betwijfelden het. De maatregelen die zij namen, tonen dat duidelijk aan.vaegelstelling'p.vap.

1 35/40 p. 135-36). 2 'Doetinchem werd geen in 406. 3 40/40 144-45)·

302 [PDF]
LUISTERVERBOD

XCZo breidden de Duitsers het aantal van hun stoorzenders voortdurend uit (eind' 41 waren het er zeventien) waarbij zij evenwel de Home Service van de BBC met rust lieten en de lange-gelf-zender van de European Service, in tegenstelling tot de zenders op de korte- en middengolf, eerst in november '41 gingen storen. Natuurlijk wist men aan Duitse kant dat dat 'storen' wel hinderlijk was maar het luisteren toch niet volledig belemmerde. Al in augustus '40 werd dan ook binnen het Duitse bestuursapparaat krachtige aandrang uitgeoefend om er bij de Nederlandse luisteraars door enkele draconische straffen de schrik in te jagen. Generalkommissar Schmidt dacht begin augustus aan tien tot vijftien jaar tuchthuis en hij was ontzet toen hem twee weken later bleek dat het Duitse Landesgericht een Nederlander die berichten verspreid had welke van verboden zenders afkomstig waren, slechts tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld had.

XCHet kon wel niet anders of Schmidts geprikkeldheid moet versterkt zijn door het feit dat koningin Wilhelmina, het advies verwerpend dat haar namens Snouck Hurgronje en van Karnebeek bereikt had, ruim drie weken na de afkondiging van het 'luisterverbod' de uitzendingen van Radio Oranje geopend had met een bij uitstek strijdvaardige toespraak (28 juli). 'Al heeft ook de vijand de vaderlandse bodem bezet', zo klonk haar stem, 'Nederland zal de strijd volhouden, zolang tot voor ons een vrije, gelukkige toekomst opdaagt. Onze geliefde driekleur wappert fier op de zeeën, in Groter Nederland in Oost en West; en zij aan zij met onze bondgenoten zetten onze wakkere mannen de strijd voort ...

XCIk wek mijn landgenoten in het vaderland en overal waar zij zich bevinden, op om, hoe donker en moeilijk de tijden ook zijn, te blijven vertrouwen in de eindoverwinning van onze zaak die niet alleen sterk staat door kracht van wapenen, maar niet minder door het besef dat het thans gaat om onze heiligste goederen.'

XCMet die woorden plaatste de koningin zich tegenover diegenen in bezet gebied die, als de secretarissen-generaal, van mening waren dat Duitsland niet meer verslagen kon worden - zij plaatste zich naast allen die weigerden te geloven dat het Derde Rijk zou triomferen.

Winkelmans laatste verzet

XC

XCMet Winkelmans gedragingen op Anjerdag was voor Seyss-Inquart de maat vol. Nagenoeg van meet af aan had de Reichskommissar beseft dat

303 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

het Duitse streven om Nederland als het ware geruisloos gelijk te schakelen. Speciaal had Seyss-Inquart Winkelman het rondschrijven van IQ juni kwalijk genomen waarin deze alle groot-verlofgangers en met name de-reserve-officieren onder hen op het verbod gewezen had, oorlogstuig voor de Duitsers te vervaardigen. De dag daarna (II juni) had SeyssInquart met Christiansen en met de Chef der Reichskanzlei, Lammers, die in Den Haag op bezoek was, de 'Frage der Absetzung und Inter nierung von Winkelman . . . erwogen'l - Seyss-Inquart had toen die internering uitgesteld en genoegen genomen met Winkelmans publieke verklaring dat hij de 'bevelen en aanwijzingen' welke na 3 juni door hem aan de Nederlandse industrie gegeven waren, introk en dat hij zich voortaan uitsluitend met de demobilisatie der Nederlandse strijdkrachten zou bezig houden.

XCDe Reichsleommissar moet zich intussen ook op die r rde juni wel bewust geweest zijn dat van Winkelman nieuwe moeilijkheden te verwachten waren: vier dagen tevoren had Goering namelijk in Seyss-Inquarts werkkamer een heftig twistgesprek met de generaal gevoerd.

XCVan Goerings kant was dat gesprek met politieke vleierijen begonnen; het eerste wat hij gezegd had, was dat hij 'Winkelman''zo'n mooie Duitse naam vond'," 'Ach, wir sind ja doch Brüder, General', zo was hij voortgegaan, 'wir gehören ja doch alle zu dem Grossdeutschen Reich und es kontItIen noch viel mehr Länder dazU.'3 Winkelman had hem terstond duidelijk gemaakt dat hij van die vriendelijkheden niet gediend was en Goering was uit een ander vaatje gaan tappen. 'Hij had drie punten', vertelde Winkelman later aan de Enquêtecommissie.

XC'Het eerste punt betrof de parachutisten die wij krijgsgevangen hadden gemaakt. Ongeveer duizend' daarvan hadden wij naar Engeland laten overbrengen. Hij deed mij allerlei verwijten: dat wij ze in Rotterdam tegen de muur hadden gezet, hetgeen niet waar was; dat wij ze in de gevangenis hadden gestopt, hetgeen waar was omdat we geen andere plaats hadden om ze op te bergen; -dat wij hun zelfs een gevangenispakje haddeti aangetrokken, hetgeen ten aanzien van één man waar was omdat deze in een sloot was gevallen en wij zo snel geen ander pak voor hem hadden ...

XCHet tweede punt betrofhet feit dat ik de 'Hembrug' had verboden om voor de Duitsers te werken, hetgeen waar was. Dat maakte hem heel erg boos ... De oorlog was immers uit. Toen ik tegen hem zei dat de oorlog niet uit was, dat wijNotitie van H. H. Lammers,juniWinkelman,sept.Vraaggesprek met H.Winkelman,aug.Het waren er ca. twaalfhonderd geweest.

1 17 1940 514376). 2 A. E. 10 1968. 3 G. 14 1946.

304 [PDF]
GOERING VALT TEGEN WINKELMAN UIT

Indië nog hadden, dat de koningin en de regering in Engeland waren en de oorlog doorging, werd hij furieus. Hij zei dat hij dit aan de Führer zou meedelen en dat er dan geen enkele reden was om tegenover de Hollanders zo lankmoedig te zijn als de Führer tot op dat ogenblik was geweest.

XCHet derde punt betrof het feit dat wij onvoldoende eerbied betoonden voor het Duitse leger' Goering had dat persoonlijk ervaren: hoewel er een voorschrift bestond dat Nederlandse en Duitse onderofficieren en minderen alle officieren van de beide krijgsmachten zouden groeten, hadden enkele Nederlandse soldaten voor hem, de Oberbefehlshaber der Luftwaffe, niet gesalueerd; één dier soldaten, deswege ter verantwoording geroepen, had de brutaliteit gehad, op te merken dat Goerings uniform hem totaalonbekend was!

XCWinkelman betaalde Goering met gelijke munt: hij antwoordde dat het al vaak voorgekomen was dat Nederlandse officieren niet gegroet waren door Duitse onderofficieren en minderen. Daarop stoof Goering op 'en zei dat dit geheel iets anders was omdat zij, de Duitsers, de overwinnaars waren. Het was', aldus Winkelman, 'een warm gesprek.' Goering 'liep opgewonden heen en weer voor de tafel'l - daar had hij menigmaal met zijn vuist op geslagen vooral bij een passage waarbij hij op Winkelmans betoog dat Nederland nog in oorlog was met Duitsland, gereageerd had met: 'Wenn ieh Ihnen sage dass es keinen Krieg mehr gibt, so gibt es leeinen Krieg mehrl'>

XCDe Nederlandse opperbevelhebber was door Goerings woede en dreigende houding niet in het minst geïntimideerd. Toen hij de kamer uitkwam, stonden de secretarissen-generaal te wachten die allen door Seyss-Inquart aan Goering voorgesteld zouden worden. Hun kwam Winkelman, herinnerde Hirschfeld zich, 'beurtelings kwaad en lachend zijn ervaring vertellen.' De secretarissen-generaal kregen van Goering een hele toespraak. 'Hij begon', aldus Hirschfeld, 'met een uiteenzetting van de R.ijnlandbezetting. De Geallieerden waren toen onbehoorlijk in hun optreden. De Duitsers zouden bij ons niet alleen correct doch ook vredelievend optreden. Veel zou afhangen van de houding van de Nederlanders. 'Aber es kann auch.anders!' Dit werd enige malen herhaald.P

XCVan zijn bezoek aan bezet Nederland maakte Goering gebruik om nog drie zaken te regelen: hij bereidde de aankoop voor van de fraaiste schilderijen uit de collectie-Goudstikker te Amsterdam, hij deed er zijn eersteGetuigeG. Winkelman,c, p.J. van der Leeuw: Verslag gesprek met H. M. Hirschfeld, 16 mei 1955, p. 2. H. M. Hirschfeld: Dagboek, 30 april

1 H. dl. II 492. 2 A.

305 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

diamant-aankopen in de diamantslijperij van de fa. Asscher (op beide punten komen wij terug) en hij nam contact op met zijn oude vriend P. W. Seekatz, een Duitser die al sinds vele jaren chef van de export-afdeling was van de N.V. Nederlandse Verenigde Vliegtuigfabrieken 'Pokker' te AmsterdalTl. Het Reichsluftfahrtministerium had 'Fokker' al in mei militaire opdrachten gegeven; de directie en de raad van commissarissenhadden hiertegen geprotesteerd. Een maand na Goerings ontmoeting met Seekatz werden zij ('Abel' es kann auch anders!') afgezet. Seekatz kreeg als Verwalter het gehele bedrijf in handen.'

XCOok in Den Haag bleef Goerings bezoek niet zonder gevolgen.

XCDaags na zijn klacht over de verwaarlozing van de groetplicht ging van het Algemeen Hoofdkwartier een rondschrijven uit waarbij aan alle commandanten gelast werd, onderofficieren en minderen er opnieuw op te wijzen dat zij Duitse officieren dienden te groeten, zulks 'op straffe van uiterst strenge maatregelen ook van Duitse zijde (drie maanden concentratiekamp).'2

XCGoering had voorts gelast te onderzoeken wie opdracht gegeven hadden tot het naar Engeland transporteren van de krijgsgevangen militairen van zijn Luftlande-Korps; die opdrachtgevers en allen door wie Duitse parachutisten of luchtlandingstroepen mishandeld of beledigd zouden zijn, moesten streng gestraft worden.

XCVeel leverde het onderzoek niet op. Het werd september voor men er aan Duitse zijde achtergekomen was, welke officieren van het Algemeen Hoofdkwartier met die transporten naar Engeland te maken hadden gehad; drie hunner werden toen in krijgsgevangenschap afgevoerd onder wie het vroegere hoofd van de juridische sectie, kapitein Schepers.

XCHet ligt voor de hand, te veronderstellen dat de ongeduldige Goering in de zomer herhaaldelijk liet informeren of 'de schuldigen' al geïdentificeerd en gestraft waren en dat men hem dan telkens moest antwoorden dat het onderzoek nog niet 'rond' was. Tegen die achtergrond ontstond een Duits streven om Goerings woede door enkele zoenoffers tot bedaren te brengen. Zo had de burgemeester van Gouda, mr. James, tijdens de meidagen een Duitse parachutist 'beledigd'. Hij had die parachutist opgezocht terwijl deze

XC1 Gegevens in Doe II-240. 2 Doe I-1898 A, a-4.

306 [PDF]
ARRESTATIES NA GOERINGS BEZOEK

in een cel in het politiebureau ingesloten zat. 'Ik zag', aldus de burgemeester, 'dat de parachutist in een soort overall zonder distinctieven gekleed was' (dat was de gebruikelijke gevechtskledij der parachutisten die door de burgemeester nooit eerder gezien was) 'en voegdehem toedathij de kogel verdiendhad. Hij zeide dat hij zijn 'Deutsche Pfiicht' gedaan had, waarop ik zei: 'Deutsche Pfiicht, Deutsche Ehre, Deutsche Treue, ich keY/ne das, ich pfeife darauf' '1 Na Goerings bezoek kwam deze uitlating mr. James op een jaar gevangenisstraf te staan.

XCDan werd een korporaal van de marechaussee die tijdens de meidagen twee officieren van de 7de Flieger Division geboeid in krijgsgevangenschap afgevoerd had en hun o.m. hun sigaretten had afgenomen, tot twee-en-een half jaar tuchthuisstraf veroordeeld.ê

XCGearresteerd werd voorts de Joodse journalist Herman Salomonson. Deze, hoofd van het Haagse kantoor van het Nederlands-Indische persbureau Aneta, had tijdens de meidagen als reserve-kapitein de berichten van de luchtwachtdienst omgeroepen die een van de factoren geweest waren welke tot de alom-verspreide angst voor de Vijfde Colonne geleid hadden. Uiteraard had Salomonson niets anders gedaan dan oplezen wat hem door het Centraal Luchtwachtbureau en door andere officiële instanties voorgelegd was. Wie de Duitsers op Salomonsons omroepwerk attent gemaakt heeft, staat niet vast. Hoe dat zij: kort na Goerings bezoek werd hij opgepakt.

XCSalomonson was een bekende figuur geweest. Onder het pseudoniem 'Melis Stoke' had hij al in de eerste wereldoorlog gevoelige schetsen gepubliceerd; hij had zich in '37 laten dopen en was kort nadien een van de meest actieve aanhangers geworden van de Beweging voor morele herbewapening. Velen gaven zich moeite, hem uit detentie bevrijd te krijgen en ondernamen stappen tot aan Rauter en Seyss-Inquart toe. Vergeefs: geen van beiden durfde de opsluiting ongedaan te maken en daarmee een woedeuitbarsting van Goering te riskeren. Onder hen die zich moeite gaven, bevond zich ook een extreem pro-Duitser: prof. Snijder; deze was vóór '33 met een broer van Salomonson bevriend geweest. 'Yan Nederlandse militaire zijde' kreeg deze broer daarentegen 'niet de minste steun', de officier Salomonson werd, rapporteerde zijn broer na de oorlog, 'zowel door zijn

1 K. F. O.]ames: 'Aantekeningen', p. 4-5. 2 Persoonlijk voegde generaal Chris tiansen de strafverzwarende bepaling toe, (GC, W. van den Boom)

307 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

kameraden als zijn onmiddellijke chefs volledig ... in de steek gelaten.'!

XCIn de gevangenis te Scheveningen had Salomonsen een groot aantal gedichten geschreven, alle getuigend van zijn wens, tot de militia Christi te behoren; vele daarvan kwamen illegaal in circulatie," De journalist-dichter werd in '41 naar het concentratiekamp Buchenwald overgebracht; in een van de buitenkampen (Aussenkommandos) van dat kamp werd hij in oktober '42 neergeschoten.

XCBehalve Salomonson werd nog een tweede figuur geheel ongegrond voor de Vijfde-Colonne-paniek verantwoordelijk gesteld: mr. J. F. E. Belinfante, de half-Joodse onderdirecteur van het Haagse kantoor van het ANP. Hij werd eerst in januari '41 gearresteerd; ruim een jaar later overleed hij III Buchenwald, vermoedelijk door uitputting.

XCVeertien dagen na Goerings verschijnen in Den Haag bracht Seyss-Inquart een eerste bezoek aan Rotterdam (22 juni). Hij deelde er mee dat Nederlandse kinderen in de Ostmark op vakantiebezoek zouden kunnen gaan en maakte bekend dat voor het herstel van de oorlogsschade een Wederopbouwfonds in het leven geroepen was - maar hij kwam ook te spreken over het luchtbombardement van ;14 mei. De Duitsers, betoogde hij, hadden daar geen schuld aan; het bombardement was gevolg geweest van 'het dralen der Nederlandse bevelvoerders'. Niet dat Seyss-Inquart hun dat wilde verwijten: 'Doordat de voor de leiding van het land verantwoordelijke factoren naar het buitenland gevlucht waren' (koningin en ministers waren op 13 mei vertrokken), 'is wellicht de besluitvaardigheid der achtergebleven commandanten geremd geworden.'

XCZo stond het in de pers te lezen.

XCTerstond besloot Winkelman, protest aan te tekenen. Hij.vroeg een onderhoud met Seyss-Inquart aan en zette hem, met de stukken er bij, uiteen dat de Duitse bommenwerpers hun aanvallen op het centrum van Rotterdam midden in de onderhandelingsperiode ingezet hadden, nl. vlak nadat de3 0

1 Verklaring, z.d., van]. G. Salomonson in dossier-G.A.S. Snijder, map D (BG Amsterdam, 206/49). 2 Een door M. Nijhoff gemaakte selectie verscheen na de oorlog onder de titel:

308 [PDF]
WINKELMAN PROTESTEERT

Duitse bevelhebber, generaal Schmidt, het Z.g. tweede ultimatum op schrift gesteld had; kennelijk had er dus aan Duitse kant veel ontbroken aan de radioverbinding met althans een deel der bommenwerpers. Een zakelijk verweer had Seyss-Inquart niet. 'Tenslotte zei hij', aldus Winkelman, 'u zegt het zo, maar ik heb inlichtingen die anders zijn."

XCwellicht deelde Winkelman reeds in dit gesprek mee dat hij aan de Nederlandse pers een rectificatie zou aanbieden, wellicht besloot hij daar eerst toe na het gesprek - opname in de bladen werd in elk geval verboden. Daarmee was de kwestie voor Winkelman niet afgedaan. De juiste toedracht van zaken vermeldde hij op 27 juni in een rondschrijvenê hetwelk terecht concludeerde 'dat, indien de Duitsers het voornemen hebben gehad, het bombardement niet te doen doorgaan, de hunnerzijds daartoe getroffen regeling gefaald heeft en dat de aan Rotterdam toegebrachte schade in geen gevalis te wijten aan mindere besluitvaardigheid van Nederlandse zijde.'

XCOp grote schaalliet Winkelman dit rondschrijven verspreiden in wat nog van het Nederlandse militaire apparaat restte. 'Ondershands' werd het al een dag later op het departement van koloniën 'rondgedeeld' (het 'moest later worden ingeleverd'ê), Kapitein Schepers las de volledige tekst op I juli in de vergadering van het college van secretarissen-generaal voor; allen zouden een afschrift krijgen." Winkelman-zelf liet ook nog afschriften sturen aan alle leden van de Rotterdamse gemeenteraad.

XCIn getypte of gestencilde vorm gingen talloze exemplaren spoedig in het land circuleren en wie ze las, beschouwde Seyss-Inquart als leugenaar ontmaskerd.

XCEen overeenkomstig effect bereikte Winkelman met het laatste protest dat van hem uitging - met dien verstande dat dit zich niet tegen de Reichs kommissar richtte maar tegen de Duitse regering.

XCOpjuni werd door het Auswärtige Amt een Witboek gepubliceerd met allerlei stukken over de oorlog in Scandinavië en West-Europa. Als document no.was hierin het memorandum vanmaartopgenomen waarin Winkelman ter voorlichting van de Belgische regering een overzicht

30 19 23 '40

XC1 Getuige H. G. Winkelman, Enq., dl. II c, p. 492. 2 Tekst: a.v., dl. II b, p. 164. 3 A. van Boven: Jail Jansen in bezel gebied, p. 9. 4 Csg: Notulen, I

309 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

gegeven had van zijn krijgsplan alsmede van de militaire hulp die hij, onmiddellijk na de inzet van een Duits offensief, aan Frankrijk en Engeland zou vragen. Het SOl1derkomma1'ldo-von Künsberg had dit stuk in het archief van het Belgische ministerie van buitenlandse zaken aangetroffen; het was aan het Sonderkotnmando evenwel onbekend dat de Nederlandse gezant te Brussel het memorandum eerst aan de Belgische regering mocht overhandigennadat hij uit Den Haag een apart codebericht ontvangen had. Dat codebericht was hem inderdaad op 10 mei telegrafisch toegezonden.

XCIn het Witboek werd ook een meer algemene beschuldiging geuit: de Nederlandse regering zou, eigenlijk al sinds het einde van de eerste wereldoorlog, zowelmet Frankrijk als met Engeland 'vèrgaande militaire overeenkomsten' gesloten hebben, en dat zou dan alles voorbereiding geweest zijn voor het Geallieerde offensief naar het Ruhrgebied dat Hitler, door zèlf op 10 mei aan te vallen, voorkomen zou hebben.

XCDat alles stond op I juli in de Nederlandse pers.

XCNog diezelfde dag werd door of op last van Winkelman de tekst opgesteld voor een rondschrijven waarin de generaal er op wees dat zijn memoranda van 23 maart (er waren toen behalve voor de Belgische regering ook stukken opgesteld voor de regeringen van Frankrijk en Engeland) 'besloten (waren) in een gezegelde enveloppe welke pas mocht worden geopend na ontvangst van een mededeling van de minister van buitenlandse zaken dat Nederland in oorlog was met Duitsland ... Noch door de Nederlandse gezanten, noch door vertegenwoordigers van de opperbevelhebber zijn', verklaarde Winkelman, 'vóórdat Nederland door Duitsland werd overvallen, besprekingen gevoerd met de Belgische, Franse of Engelse regeringen of met de generale staven dier rijken.'

XCIn deel 2 van ons werk, Neutraal, hebben wij aangetoond dat op deze kategorische ontkenning wel iets af te dingen valt. Wat er vóór 10 mei '40 met Belgen, Fransen en Engelsen aan geheime contacten gelegd was, had intussen niet veel om het lijf gehad en de zwaarste beschuldiging die in het Witboek geuit werd (Nederland zou al jaren geleden 'vèrgaande militaire overeenkomsten' met Frankrijk en Engeland gesloten hebben), was naar inhoud en strekking totaalongefundeerd.

XCDat laatste werd ook door Colijn opgemerkt, en wel in een hoofdartikel in De Standaard (2 juli) dat in verscheidene andere bladen geciteerd werd. Schmidt zag daar een belediging in van het Auswärtige Amt: hoe durfde men veronderstellen dat een Duits departement zich schuldig gemaakt had aan het verspreiden van onjuiste, laat staan misleidende informatie! De Standaard kreeg een verschijningsverbod van acht weken. Schmidt hoopte van harte dat zulks tot het faillissement van het anti-revolutionaire dagblad zou leiden. 3

310 [PDF]
WINKELMANS HOUDING

XCGeneraal Winkelman werd, zoals wij al weergaven, in de nacht van I op 2 juli van zijn bed gelicht en per auto naar Duitsland getransporteerd. Zijn laatste rondschrijven was toen nog niet verzonden; daarvoor zorgde zijn chef-staflandmacht, generaal-majoor van Voorst tot Voorst. Maar ook tegen deze werden nu maatregelen genomen. Op 3 juli kreeg hij Groningen als gedwongen verblijfplaats toegewezen; Assen werd tegelijk de gedwongen verblijfplaats van zijn oudere broer, luitenant-generaal J. J. G. baron van Voorst tot Voorst, de oud-commandant veldleger. Waarom? 'Blijkbaar', aldus deze laatste, 'om te beletten dat wij, na het vertrek van generaal Winkelman, enige invloed op het officierskorps zouden kunnen uitoefenen. Wij mochten geen verbinding hebben met officieren en geen bezoek ontvangen."

XCKrachtens besluit van de Duitse Kommissar für die Demobilmachung, Oberst Schwabedissen, werd kolonel M. W. L. van Alphen opvolger van generaalmajoor van Voorst tot Voorst als chef-staf van de landmacht.

XCIn het derde deel van ons werk hebben wij de strijd beschreven die in de meidagen geleverd werd, en aan het slot daarvan als onze opinie weergegeven dat de geestkracht welke generaal Winkelman als opperbevelhebber van land- en zeemacht aan de dag gelegd heeft, bewondering verdient. 'Te weinigen', schreven wij, 'hebben zijn kracht van karakter onderkend. Daar zal in ons volgend deel nog van te gewagen zijn.'

XCNu, afgezien van hetgeen in de volgende paragraaf ter sprake komt, de in krijgsgevangenschap afgevoerde generaal als actief-ingrijpende figuur op dit punt uit ons relaas verdwijnt, hebben wij de behoefte, nog een ogenblik bij zijn persoon stil te staan. Dan lijkt het ons vooral van belang, te onderstrepen dat Winkelman die tijdens de meidagen een in hoofdzaak militaire taak te verrichten had, na de capitulatie als drager van het regeringsgezag een wezenlijk staatkundige functie ging bekleden. De weken die op die capitulatieJ. J.3

1 Getuige G. van Voorst tot Voorst, dl. VIII c, p. 177-78.

311 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

volgden, behoren tot de moeilijkste perioden uit de geschiedenis van het Nederlandse volk. Een wereld was op drift, alle oude zekerheden leken weggevallen. Winkelman stond als een rots in die branding. Midden in de nederlaag heeft hij een overwinning gepersonifieerd waar nog maar weinigen vast op durfden vertrouwen en die misschien ook voor hemzelf nog geen duidelijke omtrekken aangenomen had. Dat laatste deerde hem niet. Hij was een onverschrokken man, door vaste opvattingen gedragen. Die bleefhij trouw.

XCDe impuls die hij aan Nederland trachtte te geven, heeft, dat zij erkend, niet lang doorgewerkt. Daarvoor was hij te kort in functie; daarvoor waren ook zijn uitingsmogelijkheden te beperkt. Met dat al is in de zeven weken die tussen de capitulatie en zijn wegvoering in krijgsgevangenschap verliepen, zijn fiere en zelfbewuste houding van historische betekenis geweest; dat is een conclusie die onderstreept wordt door wat na zijn wegvoering geschiedde. Want op allerlei terreinen gleden het Afwikkehngsbureau van defensie en het Hoofdregelingsbureau tot vergaande dienstbaarheid aan de vijand af en speciaal was de afwezigheid van Winkelman en van de twee gebroeders van Voorst tot Voorst van belang bij de afloop van een kwestie die nog geen twee weken na hun. uitschakeling op de voor de Duitsers meest gunstige wijze haar beslag kreeg: nagenoeg het gehele beroepspersoneel van land- en zeemacht verklaarde op erewoord, zich in de toekomst van alle anti-Duitse activiteit te zullen onthouden.

Het erewoord der beroepsofficieren

XC

XCHitler had in zijn brief van 30 mei aan generaal Christiansen waarin hij mededeling deed van zijn besluit, de Nederlandse militairen uit krijgsgevangenschap te ontslaan, onderscheid gemaakt tussen de dienstplichtigen en de beroepsmilitairen. Bet ontslag gold zonder meer voor de dienstplichtigen maar ten aanzien van de beroepsmilitairen (Hitler sprak van 'die Berufs soldaten') zou hij 'eine Entscheidung noch treffen.'1 Die beslissing kwam eerst drie weken later in Den Haag binnen. 'Pür die Entlassung der Berufssoldaten', stond er in, 'geitenfolgende Richtlinien:

XCa. Berufssoldaten können entlassen werden wenn sie eine ehrenwörtliche Erklärung abgeben, in keiner Weise gegen die Interessen des deutschen Reiches tätig zu sein. Der Wort/aut dieset Erk/ärung wird mitgetei/t.

XC1 Brief, 30 mei 1940, van Hitler aan Christiansen, Enq., dl. VIII b, p. 36. 3

312 [PDF]
EEN EREWOORDSVERKLARING?

XCb. Berufssoldaten unterliegen nach ihrer Entlassung einer Meldepflicht und AuJent haltsbeschränkung soweit sie nicht in staatliche, vom Reichskommissar abhängige Dienste treten ...

XCc. Berujssoldaten die sich weigern, die ehrenwörtliche Erklärung zu a. abzugeben, werden als Kriegsggàngene behandelt.'l

XCVóór deze richtlijnen binnenkwamen, was in de kringen der beroepsmilitairen al wekenlang over het afleggen van een erewoordsverklaring gediscussieerd; men wist dat deze op komst was.

XCOntslag uit krijgsgevangenschap na het afleggen van een verklaring op erewoord dat men zich van alle activiteit tegen de vrijlatende vijand zou onthouden, was in de krijgsgeschiedenis vaak voorgekomen. Al in de Oudheid was daarbij als beginsel gaan gelden dat men dat erewoord onder alle omstandigheden diende te honoreren. Later waren verfijningen aangebracht. Zo had Hugo de Groot in de zeventiende eeuw betoogd dat men zijn erewoord trouw moest blijven ook als men het gegeven had aan een vijand die tevoren zijn eigen woord gebroken had (zoals Hitler jegens Nederland had gedaan): men was immers tot het geven van dat erewoord niet verplicht. Hugo de Groot had echter uitgesproken dat het erewoord als vervallen beschouwd kon worden indien de vijand zich na de aflegging niet langer hield aan de regels en aan de omstandigheden die ten tijde vall die aflegging gegolden hadden.ê Anders gezegd: het geven van het erewoord was een soort overeenkomst die aan beide zijden goede trouw veronderstelde.

XCEen vijand was uiteraard bevoegd, het erewoord niet alleen te vragen van beroepsmilitairen maar ook van de dienstplichtigen die in de zeventiende eeuw, toen Hugo de Groot zijn werken schreef, nog niet bekend waren. In het op deze materie betrekking hebbende artikel IQ uit het Landoorlogverdrag van 1907 werd dan ook, met verwaarlozing van het verschil tussen beroepsmilitairen en dienstplichtigen, kortaf van 'de krijgsgevangenen' gesproken:

XC'De krijgsgevangenen kunnen op hun erewoord in vrijheid worden gesteld indien de wetten van hun land hun zulks veroorloven; in zodanig geval zijn zij gehouden, onder verband van hun persoonlijke eer, met de meeste nauwgezetheid zo tegenover hun eigen regering als tegenover de regering die hen heeft gevangen genomen, de verplichtingen te vervullen die zij op zich hebben genomen. Hun eigen regering is alsdan gehouden, van hen generlei dienst te vorderen of aan te nemen, strijdig met het gegeven woord.'

XC1 Rondschrijven, 20 juni 1940, van Oberst Schwabedissen (Doe II-497 b, b-z). 2 Getuige J. A. van Hamel, Enq., dl. VIII c, p.

313 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

XCStonden 'de wetten' van Nederland toe dat Nederlandse krijgsgevangenen zich op erewoord in vrijheid lieten stellen? Desbetreffende bepalingen moest men, wat de landmacht aangaat, in het Voorschrift Velddienst zoeken: dat was een boekwerk dat, rekening houdend met de ontwikkeling der militaire techniek en de ervaringen elders, om de paar jaar herzien was. De versie van r896 had bepaald dat 'geen capitulatievoorwaarden (mochten) worden goedgekeurd die, teneinde krijgsgevangenschap te ontgaan, de verplichting zouden opleggen, niet meer tegen de vijand te dienen'; zes versies later evenwel, in '26, had men dat punt geschrapt in de irreële verwachting, aldus 'te voorkomen dat bij het Nederlandse leger het idee zou postvatten dat het ooit zou capituleren.'!

XCIntussen bleefhet ook toen denkbaar dat, terwijl misschien in het noorden of westen van het land nog gevochten werd (geen 'capitulatie' dus), Nederlandse krijgsgevangenen in het oosten of zuiden vrijlating op erewoord aangeboden zouden krijgen. Mochten zij dat dan aanvaarden? In de uitgaven van '26 en '36 van het Voorschrift werd opgemerkt (dat was een weergave van andere bepalingen uit het Landoorlogverdrag) dat een krijgsgevangene niet kon worden gedwongen, zijn vrijheid op erewoord aan te nemen; voorts, dat hij ook geen recht had op een dergelijke invrijheidsstelling; tenslotte dat hij een gegeven erewoord 'onder alle omstandigheden met de uiterste nauwgezetheid' moest nakomen. De kardinale vraag evenwel: ofhet een Nederlandse krijgsgevangene toegestaan was, vrijlating op erewoord te aanvaarden, werd niet duidelijk beantwoord. Maakte iemand zich daar zorgen over? 'Ik ben veertig jaar in de marine geweest', zei later schout-bij-nacht Heeris, chef van de marinestaf na mei '40, 'maar over het geven van een erewoord is nooit gesproken; dat lag eenvoudig buiten ieders gezichtskring." En was het bij de landmacht niet eender? Wie had er ooit reëel over een capitulatie nagedacht en over de daaruit voortvloeiende mogelijkheid dat men dan als krijgsgevangene ontslagen zou worden indien men op erewoord verklaarde, niets meer tegen de vijand te zullen ondernemen?

XCHet werd al in mei, maar vooral in juni '40 een klemmende vraag. Niet voor het dienstplichtig kader en voor de dienstplichtige minderen: zij behoefden niets te verklaren, hetgeen wat de reserve-officieren onder hen betreft, eigenlijk een vreemde omissie vormt: zij hadden immers, evenals de beroepsofficieren, een eed van trouwaan de koningin afgelegd. De verklaring op erewoord werd door de Duitsers alleen van de beroepsofficieren gevergd, zulks met uitzondering van de officieren van gezondheid; beroeps

XC1 Getuige].]. G. van Voorst tot Voorst, a.v., p. 176. 2 Getuige F.J. Heeris, a.v., P·1476.

314 [PDF]
VERDEELDHEID

onderofficieren en -minderen dienden wel de verklaring af te leggen maar hun erewoord bleef daarbij buiten geding.

XCDat zulk een verklaring op komst was, raakte in de tweede helft van mei bekend. Hoe zij precies zou luiden, wist men toen nog niet, maar het leek generaalWinkelman wenselijk dat de hoogste officieren zo spoedig mogelijk onderling overleg zouden plegen. De eerste bespreking terzake vond op 26 mei onder Winkehnans voorzitterschap plaats met als aanwezigen, afgezien van enkele officieren van het Algemeen Hoofdkwartier, o.m. de beide generaals van Voorst tot Voorst, de generaals Carstens, Harberts en van den Bent (commandanten resp. van het Iste, nde en IVde legerkorps'}, generaal van Andel (commandant Vesting Holland) alsmede schout-bijnacht Heeris en schout-bij-nacht Jolles (commandant stelling-Den Helder).

XCEr kwamen twee vragen ter sprake: zou het juridisch geoorloofd zijn, een verklaring op erewoord af te leggen? Geconcludeerd werd, van wel. Immers, als zulk een verklaring onder alle omstandigheden ontoelaatbaar was, waarom werd zij dan in het Voorschrift velddienst genoemd? Een tweede, belangrijker vraag was of men, als men er de gelegenheid toe kreeg, beleidvol handelde door zulk een verklaring af te leggen.

XCDe meningen liepen uiteen.

XCVoor de commandant veldleger, luitenant-generaal van Voorst tot Voorst, lag de zaak eenvoudig: 'Tegenover een vijand die hier is binnengedrongen zoals de Duitser dit heeft gedaan en die geen eerlijk tweegevecht heeft aangegaan, geef ik geen erewoord." Generaal Carstens dacht er anders over; hij had de meningen van zijn stafofficieren gepeild en gaf als 'algemeen gevoelen van zijn beroepspersoneel' weer, dat men er beter aan deed, het erewoord wèl te geven," Dit 'algemeen gevoelen' was ook aan Winkelman op dat moment al bekend. Hij betwijfelde of hij als opperbevelhebber het morele recht had, alle beroepsmilitairen in deze moeilijke kwestie een bindende instructie te geven en hij vermoedde toen reeds dat velen, wellicht zeer velen, een dergelijke instructie naast zich neer zouden leggen; wel zei hij toen reeds dat hij 'het het mooiste zou vinden als wij allemaal en corps in krijgsgevangenschap gingen.î" Men kon daaruit afleiden dat hij zelf niet van zins was, zijn erewoord te geven.

XCIn Den Haag was de zaak ook al aan anderen bekend geworden, vooral inJ. J. Enq., dl. VIII c, p. 182. 3 Getuige L. C. Prey, a.v., p. 765. 4 Getuige H. G. Win

1 Generaal Harberts die op 14 mei door de commandant veldleger afgezet was, had toen de uitoefening van zijn nieuwe functie nog niet opnieuw ter hand genomen; hij werd in juni in die functie hersteld. 2 Getuige G. van Voorst tot Voorst,

315 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

kringen van hoge militairen en hoge oud-militairen. De oud-commandant van het Koninklijk Nederlands-Indisch leger, luitenant-generaal b.d. M. Boerstra, nam terstond een duidelijk standpunt in: officieren hadden een eed van trouwaan de koningin gezworen; hoe konden zij dan, zolang de koningin hen niet van die eed ontslagen had, hun aan haar verpande erewoord aan de Duitsers geven? Zeker, als de officieren zich in krijgsgevangenschap begaven, dan betekende zulks voor hen, schreef Boerstra in een nota,

XC'een groot offer Doch de ideële dingen waaromhethier gaat, zijn van de allerhoogste waarde Van de houding van onze beroepsofficieren in zaken als deze zal het mede afhangen of zij later met opgeheven hoofd hun plaats in een Nederlandse weennacht zullen kunnen innemen en als waardige aanvoerders door het volk zullen worden aangemerkt.'!

XCIntussen was de tekst van de verklaring op erewoordnog altijd niet bekend. Generaal von Falkenhausen had de zaak aan zijn opvolgers Seyss-Inquart en Christiansen overgelaten; het werd Seyss-Inquart die Winkelman de tekst deed toekomen zoals die op 3 juni door de staf van Christiansen geformuleerd was. 'Hierdoor verzeker ik op erewoord', zo luidde die tekst, 'dat ik gedurende deze oorlog aan geen enkel front noch direct noch indirect zal deelnemen aan de strijd tegen Duitsland. Ik zal niets doen wat het Duitse Rijk schade, van welke aard ook, zou kunnen berokkenen.'

XCTegen die formulering rezen twee bezwaren: moest in de tweede zin niet het woord 'opzettelijk' ingevoegd worden en diende de verklaring niet te worden uitgebreid met een derde zin die de mogelijkheid opende dat men zijn erewoordsverklaring weer introk? Afgezien daarvan was er het princi piële bezwaar dat men het, door deze verklaring af te leggen, de Duitsers wel heel gemakkelijk maakte: het krijgsgevangen houden van duizenden Nederlandse beroepsmilitairen zou voor hen een last betekenen. Dáárom vroegen zij ook die verklaring. Wie haar zou afleggen, bewees de Duitsers een door hen gevraagde dienst - een dienst die men vrij was te weigeren.

XCDe zaak werd druk besproken. Zo werden de officieren van de afdeling landmacht van het Algemeen Hoofdkwartier bijeengeroepen en generaalmajoor van Voorst tot Voorst hield hill voor dat het niet wenselijk was, de verklaring af te leggen. Bijna niemand viel hem bij. Daarentegen vond midden juni een bijeenkomst plaats van aile hogere commandanten en stafofficieren van de commandant veldleger waar de stemming veel strijdbaarder was: unaniem spraken zij zich tegen het afgeven van het erewoord uit.

XC1 M. Boerstra: Nota, 28 mei 1940 (a.v., punt p, gestenc.bijlage II7).

316 [PDF]
KAPITEIN HASSElLMAN

Dergelijke bijeenkomsten werden ook elders gehouden en daar zeiden de meesten dan als regel dat zij tegen het afleggen van de verklaring geen overwegend bezwaar hadden. Het werd Winkelman uit de rapporten die hij ontving, spoedig duidelijk dat er verdeeldheid heerste en dat de groep van diegenen welke voorstanders waren van het afleggen van de erewoordsverklaring, dagelijks groter werd.

XCWelk beleid werd terzake gevolgd door het departement van defensie?

XCWij willen op drie dingen wijzen. Ten eerste dat Ringeling als secretarisgeneraal verdwenen was; ten tweede dat het departement tot Afwikkelingsbureau was gereduceerd; ten derde dat Schwabedissen in de tweede helft van juni een subaltern officier, kapitein B. R. P. F. Hasselman, tot hoofd van het Afwikkelingsbureau benoemde - en deze nam in de kwestie van de erewoordsverklaring een zeer duidelijk standpunt in: tegen Winkelman.

XCKapitein Hasselman was in junitwee-en-veertig jaar. Hij was incavalerie-officier geworden. Zijn bekwaamheid had spoedig de aandacht getrokken van zijn superieuren: hij had de Hogere Krijgsschool kunnen volgen en was als kapitein van de generale staf inmilitair attaché in Berlijn geworden toen zijn voorganger Sas naar Den Haag teruggeroepen werd. In de lente van 'werd Sas opnieuw naar Berlijn gezonden. Men wist dat hij er voor het inlichtingenwerk veelnuttiger relaties bezat dan Hasselman; men wist 66k dat Hasselman een vrij grote sympathie voor het Derde Rijk aan de dag legde. Hasselmans carrière leed daar geen merkbare schade door. Toen Dijxhoorn in augustusbenoemd werd tot minister van defensie, werd zijn belangrijke flllctie als hoofd van de afdeling generale stafbij het departement van defensie na enige tijd door Hasselman overgenomen. Met dat al had deze bij een enkeling in het militaire apparaat toch wel enig wantrouwen gewekt. Eén keer was hij van Berlijn uit een van de officieren van GS III, kapitein C. M. Olifiers, mondeling gegevens komen brengen over de opstelling van allerlei Duitse regimenten. 'Hij ging daar', aldus Olifiers, 'mee door toen de Duitse militaire attaché bij mij binnenkwam. Die zei: 'Kann ich den Herren vielleicht helfen?' Ik was woest op Hasselman en bracht het gebeuren in verband met berichten dat hij zeer anti-democratisch van instelling was."c.

'40 '19 '37 39 '39 1 M. Olifiers, 20 jan. I956.

317 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

XCOlifiers had scherp gezien. Bijna twee jaar lang maakte Schaepman, secretaris van het college van secretarissen-generaal, kapitein Hasselman in de vergaderingen mee die deze als hoofd van het Afwikkelingsbureau bijwoonde van september' 40 af, toen Ringeling er de brui aan gaf, tot mei' 42 toen hijzelf in krijgsgevangenschap weggevoerd werd. 'Hij was', stelde Schaepman later op schrift,

XC'cavalerist en had het uiterlijk van dien. Goed voorkomen en goede manieren. Overigens maakte hij de indruk van geborneerd en aanmatigend te zijn ... Ik had hem al enige jaren eerder leren kennen toen hij militair attaché was te Berlijn onder de gezant graaf van Limburg Stirum. Kapitein Hasselman was, als men dat zo noemen wil, pro-Duits, had althans een grote bewondering en eerbied voor het Duitse leger. Over misdragingen van Duitse militairen wilde hij ook niet horen. Bovendien was hij antisemiet, had althans heftig het land aan Joden. Zijn overtuiging ten aanzien van deze twee punten stak hij noch in, noch buiten het college onder stoelen of banken' 1_ die overtuiging was, naar wij aannemen, de Duitsers in de zomer van '40 bekend. Geen wonder dat zij juist Hasselman spoedig op de zetel van Ringeling plaatsten - iets wat Ringeling, bij alle waardering voor Hasselmans capaciteiten ('hij was een knappe vent') 'geen stijl' vond."

XCHasselman was er in de zomer van' 40 van overtuigd dat het door hem zo hogelijk bewonderde Duitse leger niet meer verslagen kon worden. Dwaas vond hij het indien Nederlandse beroepsmilitairen door de erewoordsverklaring te weigeren, als het ware particulier een oorlog zouden voortzetten die toch kennelijk door de Duitsers al gewonnen was. Hij kreeg de stemming mee. Velen onder de beroepsmilitairen hadden sinds de eerste wereldoorlog grote eerbied gekoesterd voor het Franse leger - en ziet, het was door de Wehrmacht in de pan gehakt; Duitsland leek onoverwinnelijk. Bij die mismoedige conclusie knoopte Hasselman aan. Vier dagen na Frankrijks capitulatie, op 26 juni, zond hij als hoofd van het Afwikkelingsbureau (achter de rug van Winkelman!) een nota aan al zijn afdelingshoofden waarin hij hun voorrekende dat zij, als zij de erewoordsverklaring ondertekenden en nadien dus ontslagen zouden worden (de Nederlandse krijgsmacht werd immers opgeheven), een goede wachtgeldregeling zouden krijgen; de nota eindigde met het bondig advies: 'Ik: raad aan, de verklaring op erewoord af te geven."

XCZij die dit advies ontvingen, hielden het uiteraard niet onder zich. Dat

XC1 C. ]. M. Schaepman: Verslag betr. de secr.gen., p. 206. 2 C. Ringeling, 6 juli 1960. a Tekst: El1q., dl. VIII a, p. 248-49. 3

318 [PDF]
HASSELMAN RAADT TOT TEKENEN

'het departement' het afleggen van de erewoordsverklaring aanried, wierp bij menigeen gewicht in de schaal - een schaal die bij velen toch al in de richting van aanvaarding doorsloeg. Men zag tegen het offer op dat men zou moeten brengen als men zich in krijgsgevangenschap liet afvoeren. Die emotionele weerstand vond, als steeds, intellectuele argumenten. Gezegd werd dat men als krijgsgevangene zijn land niet dienen kon; dat er toch lieden moesten blijven om (de staat van beleg was nog van krachtl) 'de leiding te nemen wanneer de Duitsers eens tot terugtrekken zouden worden gedwongen'; dat men, in die situatie, moest voorkomen dat' de reden', als in '18, zouden pogen 'de macht te grijpen'; dat men daarentegen, als men zich in krijgsgevangenschap liet afvoeren, 'de mensen in Nederland met hun moeilijkheden achterliet'; dat het Nederlandse volk, hetwelk zich geen grote offers voor de defensie getroost had, het er niet naar gemaakt had dat men zelf voor dat volk wèl een groot offer bracht; en dat men, door het erewoord niet te geven, de eendracht zou verbreken waaraan de natie boven alles behoefte had.'

XCEindeloos werden deze en dergelijke argumenten herhaald Walmeer beroepsmilitairen elkaar ontmoetten; door velen werden ze verkondigd, door sommigen bestreden. Vergaderingen vonden plaats, speciaalom op diegenen in te praten die geneigd waren, de erewoordsverklaring niet af te leggen. Oberstleutnant Otzen reisde (alweer: achter Winkelmans rug) het gehele land door om de per legerkorps bijeengeroepen officieren er op te wijzen dat zij dwaas zouden handelen indien zij zich in krijgsgevangenschap lieten afvoeren.ê Kwam men dan thuis en sloeg men de krant op, dan waren er weer nieuwe koppen die van Duitslands sterke, ja oppermachtige positie gewaagden. Mocht men in zo ongewisse omstandigheden zijn gezin voor onbepaalde tijd alleen laten? 'In vele gevallen' werd, aldus generaal Boerstra, het pleit door de echtgenote beslist. 'Mij is het geval bekend van een officier', schreef hij, 'die dagen lang heeft gewikt en gewogen, en die tenslotte voor de aandrang van zijn vrouw is gezwicht. Het werd den mannen soms uiterst moeilijk gemaakt maar evenzeer zijn de echtgenoten hun mannen dikwerf tot steun geweest. Een harer zeide, in een ander huis te zullen trekken als haar man tekende. Een ander zeide spontaan bij het lezen van de verklaring: 'Dat stuk kun je onmogelijk tekenen. Wij komen dan misschien in moeilijkheden maar samen zullen we verder kunnen leven. Hoe zou het echter moeten wanneer je een stuk tekende in strijd met je eergevoel ?Wat zou dat voor een leven zijn?' '3 lOverzicht uit de aantekeningen van generaal Boerstra, 17 juli 1940, p. 9 (a.v., punt p, gestene. bijl. 381). 2 Getuige H. G. Winkelman, a.v., dl. VIII c, p. 95. 3 Overzicht uit de aantekeningen van generaal Boerstra, p. 15.

319 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

XCEen speciale groep werd gevormd door de hier te lande gedetacheerde of met verlof vertoevende officieren van het Koninklijk Nederlands-Indisch leger of Knil; het waren er ruim zeventig. In tegenstelling tot het Nederlandse leger kende het Knil nl. wèl een voorschrift met betrekking tot het al of niet afleggen van een verklaring op erewoord. zulks was verboden. Het Indische gouvernement wenste niet, dat Knil-officieren zich ooit zouden binden jegens een inlandse vijand; dat werd bij de in Indië heersende koloniale verhoudingen strijdig geacht met het prestige van het koloniaal gezag.

XCDe vraag rees of die verbodsbepaling ook gold met betrekking tot het afleggen van een erewoordsverklaring jegens de Duitsers.

XCDe secretaris-generaal van koloniën, jhr. Six, had zich, zo hij dat wilde, op het standpunt kunnen stellen dat niet hij, maar alleen het Indische gouvernement bevoegd was om die vraag te beantwoorden. Six had daar geen behoefte aan, waarbij, naar wij aannemen, de algemene opvatting in het college van secretarissen-generaal ('Duitsland kan niet meer verslagen worden') van betekenis was. Binnen de groep der Knil-officieren die zich persoonlijk verbonden voelden met Indië waar men niet gecapituleerd had, was de stemming feller dan binnen die der officieren van het Nederlandse leger. Niettemin deed Six Winkelman op 27 juni weten dat het verbod dat in de Indische voorschriften neergelegd was, voor de in Nederland aanwezige Knil-officieren niet gold.

XCWelk standpunt nam Winkelman in?

XCOver de formulering van de verklaring op erewoord was hij het eind juni nog steeds met de Duitsers niet eens geworden. Hij had geëist dat zij in de zin: 'Ik: zal niets doen wat het Duitse Rijk schade, van welke aard ook, zou kunnen berokkenen', het begrip 'opzettelijk' zouden invoegen; voorts, dat in de verklaring opgenomen zou worden dat diegenen die haar aflegden, bevoegd waren, haar later in te trekken. Beide eisen waren door Schwabedissen afgewezen.

XCWinkelman wist dat de Duitsers zouden doorzetten. Hij was zich ook, met 32

320 [PDF]
WINKELMANS BELEID

spijt, gaan realiseren dat een instructie zijnerzijds om de verklaring niet te tekenen, slechts een beperkt effect zou hebben. Principieel had hij besloten dat elke officier voor zichzelf beslissen moest of hij zijn erewoord al of niet zou geven. Hij realiseerde zich evenwel dat het, zo al niet voor allen, dan toch voor velen verschil zou maken of hijzelf als oud-opperbevelhebber het afleggen van de verklaring aanbeval dan wel ontried; ook als hij geen algemeen advies gaf, zou het van belang zijn dat hij deed weten welke beslissing hij persoonlijk genomen had: aan zijn voorbeeld zouden anderen zich kunnen optrekken. Het bepalen van zijn definitieve standpunt stelde hij uit tot hem de definitieve tekst van de verklaring bekend was.

XCOp 26 juni stuurde Winkelman een rondschrijven aan het beroepskader waarin hij meedeelde dat men, volgens de door de Duitsers gemaakte regeling, 'na ondertekening van de erewoordsverklaring' in de Opbouwdienst opgenomen kon worden. Velen leidden daaruit af dat de generaal, al stond het dan niet in het stuk te lezen, tegen die ondertekening blijkbaar geen enkel bezwaar had. Die onjuiste indruk was nog niet tot Winkelman doorgedrongen toen hij op 1 juli de zaak opnieuw besprak met de twee gebroeders van Voorst tot Voorst, met generaal Best (commandant luchtverdediging), met kolonel van Alphen (sous-chef van de legerstaf) en met kolonel Thoden van Velzen (directeur van de etappe- en verkeersdienst). Vóór die bespreking had generaal Winkelman vernomen dat de Duitsers op één belangrijk punt toegegeven hadden: men zou desgewenst de verklaring op erewoord kunnen herroepen. Hij had generaal-majoor van Voorst tot Voorst een beknopte tekst gedicteerd die door deze op een papiertje geschreven werd: 'Nu vast staat dat een officier die zijn erewoord geeft, ten allen tijde de bevoegdheid heeft om dit te herroepen, acht ik het geven van dit woord niet in strijd met de officierseed en de officierseer. Ik laat overigens aan elk militair over om zelfstandig zijn houding in deze te bepalen."

XCVan Voorst tot Voorst las die verklaring voor: er stond geen aanbeveling in, ook maakte Winkelman zijn persoonlijke beslissing nog niet kenbaar. Wel kon wie dat wilde, de tekst zo interpreteren dat Winkelman tegen het afleggen van de verklaring aanzienlijk minder bezwaren had dan tevoren. Daar stond dan weer tegenover dat de opperbevelhebber diezelfde dag (I juli) een rondschrijven liet uitgaan waarin hij er het gehele beroepskader op wees dat hij zijn definitieve mening 'omtrent het al dan niet toelaatbare van het geven van het erewoord' eerst kenbaar zou maken nadat hem 'de juiste tekst van de verklaring' bekend was.ê

XC1 De tekst komt voor in het verslag door schout-bij-nacht Heeris van de bespreking op 6 juli 1940 (Enq., dl. VIII b, p. 41). Rondschrijven van I juli 1940, getuige L. C. Prey, a.v., p. 766. 3

321 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

XCOp de avond van I juli deelde Winkelman aan schout-bij-nacht Heeris mee, welke belangrijke concessie de Duitsers gedaan hadden. In de nacht die volgde, werd hij weggevoerd.

XCDe ochtend nadien werd generaal-majoor van Voorst tot Voorst bij Schwabedissen ontboden die hem zijn internering in Groningen aanzegde. Voordat van Voorst tot Voorst het Algemeen Hoofdkwartier verliet, had hij voor alle zekerheid het papiertje met de beknopte, door Winkelman gedicteerde tekst aan kolonel van Alphen gegeven. Hij deed dat omdat hij vreesde dat 'men zou zeggen dat de opperbevelhebber het geven van het erewoord aanbeval" - van Alphen zou dat dan, zich op de tekst beroepend, met klem kunnen ontkennen.

XCWinkelman en de twee gebroeders van Voorst tot Voorst weg - nu konden de Duitsers met de definitieve tekst van de verklaring voor de dag komen. Zij hadden, wat de tekst-zelf betrof, een kleine, weinig belangrijke concessie gedaan. In de eerste zin ('Hierdoor verzeker ik op erewoord dat ik gedurende deze oorlog aan geen enkel front noch direct, noch indirect zal deelnemen aan de strijd tegen Duitsland') hadden zij na 'oorlog' ingevoegd: 'althans zolang Nederland zich met het Duitse Rijk in oorlogstoestand bevindt'. De tweede zin ('Ik zal niets doen wat het Duitse Rijk schade, van welke aard ook, zou kunnen berokkenen') hadden zij daarentegen aanzienlijk verscherpt: 'Ik zal geen handeling begaan of verzuim plegen waardoor het Duitse Rijk schade, van welke aard ook, zou kunnen lijden.'

XCDeze formulering, schreefWinkelman later, 'zou voor mij onaannemelijk geweest zijn.'2 Men zou immers dat 'geen verzuim plegen' zo kunnen interpreteren dat elke officier op zijn erewoord verplicht werd, illegale activiteit waarvan hij toevallig kennis kreeg, aan de Duitsers te melden.

XCDe tijd ging dringen. Op zondagjuli moesten de verklaringen ondertekend worden en zes dagen tevoren, op maandag de 8ste, wilde het Algemeen Hoofdkwartier de namen bezitten van diegenen (officieren, onderofficieren, korporaals en manschappen) die tot die ondertekening niet bereid waren. Op vrijdag de sde zette kolonel van Alphen de boven-weergegeven tekst van de erewoordsverklaring op de telex. Op grond van de Duitse toe32

14 1 Getuige H. F. M. van Voorst tot Voorst, a.v., p. 133. 2 Brief, zo juni 1945, van H. G. Winkelman aan de min. van oorlog (Doc I-1898 A, a-14).

322 [PDF]
OVERLEG OP HOOG NIVEAU

zegging die ook generaal Winkelman al bereikt had, voegde hij er aan toe, 'dat ieder die bereid is, deze verklaring af te leggen, bevoegd is, het gegeven woord (de afgelegde belofte) te allen tijde weder terug te nemen." Een advies nam de kolonel in zijn telexbericht niet op. wel was hij er zelf van overtuigd dat Duitsland niet meer verslagen kon worden en meende hij dat het dus een vrij zinloos gebaar was om zich in krijgsgevangenschap te laten afvoeren, maar hij wist dat hij persoonlijk vooreerst te zwijgen had: de volgende dag, zaterdag 6 juli, zouden, onder voorzitterschap van de commandant luchtverdediging, luitenant-generaal Best (hoogste in rang, nu generaal Winkelman en luitenant-generaal van Voorst tot Voorst niet langer aanwezig waren) alle nog in dienst zijnde vlagofficieren van de marine en opperofficieren van de landmacht bijeenkomen om te zien of zij een gemeenschappelijk standpunt konden bepalen.

XCBehalve generaal Best waren die zaterdagochtend negen generaals en drie schouten-bij-nacht aanwezig: Heeris, Jolles en van der Stad.ê Onder de generaals bevonden zich de commandanten van de vier legerkorpsen die tijdens de meidagen in functie geweest waren: Carstens, Harberts, van Nijnatten en van den Bent. Heeris had het concept meegebracht voor een mededeling die hij, in verband met het afleggen der verklaring, na lang wikken en wegen (hij vond de beslissing 'de moeilijkste waarvoor ik heb gestaan') aan de commandanten van alle marinedepots wilde zenden; die commandanten moesten de mededeling aan alle officieren en minderen doorgeven. 'Bij mij stond vast', schreef Heeris later, 'dat het voor mij ontoelaatbaar was, het personeel zonder meer voor dit ernstige feit te stellen.Eveneensstond voor mij vast, dat ik in die mate het vertrouwen van het personeelbezat, dat zo niet allen, dan toch nagenoeg allen mijn mening als doorslaggevend zouden erkennen."

XCIn zijn concept-rondschrijven had Heeris de tekst van de af te leggen verklaring opgenomen. Hij had er aan toegevoegd dat vast stond dat elk die de verklaring ondertekende, deze 'te allen tijde' zou kunnen intrekken. De laatste alinea van het concept luidde:

XC'Tenslotte acht ik het mijn plicht ... bekend te maken, dat ieder persoonlijk te beslissenheeft, wat hij in deze meent te moeten doen, doch dat ik het tekenen der verklaring niet in strijd acht met de officierseeden de officierseeren daarin niet een ontoelaatbare handeling zie.'!a, p.Presentielijsten verslag: a.v., dl.p.Heeris: Notitie,voor de min. van marine (Collectie-].de Booy).Tekst:dl.p.

1 dl. VIII 236-37. 2 VIII b, 40. • F.]. 15 jnli 1945, M. 4 VIII b, 38.

323 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

XCNog vóór Heeris in de bijeenkomst van 6 juli voorlezing deed van dit concept, was al gebleken dat er onder de dertien aanwezigen slechts twee waren die principiële bezwaren hadden tegen het geven van het erewoord: de generaals Best en van den Bent.

XCBest begon met te onderstrepen dat een advies van de vlag- en opperofficieren voor het gehele beroepskader alsook voor de minderen van grote betekenis kon zijn. De vraag rees: droeg de tekst die inmiddels bekendgeworden en door kolonel van Alphen doorgegeven was, een definitief karakter? Dat wist men niet met zekerheid. In dat verband wist Carstens mee te delen dat de Duitsers een nieuwe concessie gedaan hadden: in de tweede zin der verklaring zou het woord 'opzettelijk' ingevoegd worden. Heeris zei dat generaal Winkehnan 'kort vóór zijn vertrek geen bedenking tegen het afleggen der aldus geformuleerde verklaring zou hebben gehad' ; Winkehnan, voegde hij toe, had zijn opinie ook op schrift gesteld: het papiertje met die opinie bevond zich nu in het bezit van kolonel van Alphen. Van den Bent protesteerde: indien al Winkelman zijn opinie geformuleerd had, moest men toch rekening houden met het feit dat hem de nadere tekst van de verklaring niet bekend was! Best zei: laat van Alphen maar ter vergadering komen. Van Alphen verscheen, las het papiertje voor dat generaalmajoor van Voorst tot Voorst hem overhandigd had en zei ook nog dat hij kon bevestigen wat Carstens gezegd had: het woord 'opzettelijk' zou ingevoegd worden. Van den Bent en Best merkten toen beiden op, dat dit voor hen geen enkel verschil maakte en op een vraag van van der Stad, zei van den Bent ook dat hij de af te leggen verklaring als strijdig beschouwde met de eed van trouwaan de koningin. Best vulde dat aan: Winkelman en de gebroeders van Voorst tot Voorst waren weggevoerd - was dat niet een zodanig nieuw blijk van kwade trouwaan Duitse kant dat men al op grond van dit novum het standpunt diende in te nemen dat men aan deze vijand zijn erewoord niet gaf? Het was een klemmend argument, maar het maakte geen indruk. Heeris las zijn concept-rondschrijven voor; de meeste aanwezigen waren het hiermee eens en generaal-majoor Hassehnan (directeur materieel landmacht, niet te verwarren met kapitein Hasselman) vroeg of men zulk een rondschrijven dat impliciet tot ondertekenen aanspoorde, niet ook binnen de landmacht kon verspreiden. Best zei, dat hij tegen een rondschrijven geen bezwaar had maar dan moest daar duidelijk in tot uiting komen dat van de aanwezige generaals acht vóór en twee tegen het afleggen der verklaring waren. Daar voelden die acht weer niet voor; het slot van het lied was dat men besloot' om geen besluit of conclusie der vergadering naar buiten kenbaar te maken.'

XCDe mededeling over de invoeging van het woord' opzettelijk' die generaal

324 [PDF]
OVERLEG OP HOOG NIVEAU

Carstens en kolonel van Alphen ter vergadering gedaan hadden, bleek voorbarig te zijn. In de tekst wijzigden de Duitsers niets - wèl ontving van Alphen een brief waarin hem meegedeeld werd dat men onder het in de tweede zin genoemde 'verzuim plegen' verstaan moest: 'opzettelijk verzuim plegen'A

XCEr waren beroepsofficieren van de landmacht die, voor zij hun defmitieve standpunt bepaalden, eerst de opinie hunner generaals wilden vernemen. Velen tilden uitermate zwaar aan de beslissing die zij te nemen hadden. Er waren er die ook later de twee weken die aan het afleggen van de verklaring voorafgingen, de moeilijkste uit hun leven noemden. Geruchten deden de ronde dat Winkelman voor hij in krijgsgevangenschap afgevoerd werd, gezegd zou hebben dat hij tegen de verklaring geen bezwaar had; namen van hoofden opperofficieren werden rondverteld van wie 'men' wist dat zij 'zeker zouden tekenen'. Tot sommigen drong het door dat de oudopperbevelhebber van landen zeemacht, generaal Reynders, van opinie was dat men er goed aan deed, te tekenen; dat zou ook het advies van Colijn geweest zijn. Van de generaals als groep vernam men niets.

XCIn deze situatie nu, waarin menigeen nog aarzelde, ondernamen kapitein Hasselman en kolonel van Alphen stappen die de Duitsers hoogst welkom waren. Hasselman riep het beroepspersoneel van het Afwikkelingsbureau bijeen, betoogde uitgebreid waarom men zijns inziens diende te tekenen; discussie stond hij niet toe": men moest met zijn explicatie genoegen nemen. Belangrijker nog was wat van Alphen deed. Als 'chef van de afdeling landmacht' van het Algemeen Hoofdkwartier zond hij op vrijdag 12 juli een rondschrijven aan het gehele beroepspersoneel van de landmacht: 'Ik breng te uwer kennis dat, naar mijn mening, het afleggen van de verklaring die zondag 14 juli a.s. van de beroepsmilitairen wordt gevraagd, onder de gegeven omstandigheden in's lands belang is."

XCBijna veertienduizendvierhonderd officieren, onderofficieren en minderen van marine en landmacht ondertekenden de gevraagde verklaring, de rond tweeduizend officieren onder hen met de invoeging 'op erewoord'. De verklaringen die op ca. dertig plaatsen in den lande ondertekend waren, werden door de Duitsers zorgvuldig verzameld. 'Ik heb bij die gelegenheid', schreeflater een der weigeraars, de majoor van het Knil, G. Giebel, 'afscheid genomen van de officieren van het Algemeen Hoofdkwartier; het kwam mij voor dat ze zich schaamden. Luitenant-generaal Fabius' (hoofd van GS III tijdens de meidagen) 'drukte me de hand en zei dat hij de houding van hen die weigerden, kon respecteren. Beleefdheidshal ve heb ik', aldus Giebel, 'de generaal die zelf wèl tekende, niet gezegd dat ik zijn houding en die van zijn medetekenaars niet kon respecteren.f

XCDe kleine groep van weigeraars werd in Den Haag eerst bij de Ortskom mandantut geconcentreerd en vervolgens onder bewaking (een krijgsgevangene mocht rechtens pogen te ontsnappen!) naar de Frederikskazerne overgebracht. De meesten hunner zouden maandagmorgen om vijf voor zeven per trein naar Duitsland overgebracht worden. Om zes uur verzamelde zich aan het station Staatsspoor een grote groep familieleden, vrienden en kennissen, maar ook een zestal gepensioneerde hoofd- en opperofficieren van het Knilliet zich de gelegenheid niet ontgaan om van hen die principieel gehandeld hadden, afscheid te nemen. 'Er waren', schreef generaal Boerstra, een van die zes,

XC'geen officieren van de Koninklijke Marine, noch van de Landmacht, actief noch

XC1 Naamlijst: a.v., dl. VIII b, p. SI. 2 Uittreksel uit het rapport van majoor Giebel, mei 194Q-sept.1941,p. 8 (a.v., punt p, gestene. bijl. 142).

326 [PDF]
DE WEIGERAARS

gepensioneerd, gekomen. De mogelijkheid bestaat dat velen onbekend waren met het uur van vertrek, zelfs met de dag van vertrek.

XCDe stemming toen de heren ongeveer half zeven aan het station kwamen, was uitstekend. Enkele van de dames hadden het wel eens te kwaad en van de terugslag een enkele van de vertrekkenden, maar de vaste overtuiging, het goede besluit te hebben genomen, stemde tot opgewektheid Enige eenvoudige spoorbeambten, op het perron bij de trein het uitgeleide gadeslaand, hoorde men zeggen: 'Dat zijn tenminste kerels die tonen ruggegraat te hebben!' Dat een zo talrijk uitgeleide aanwezig was, deed de vertrekkenden zichtbaar goed. Stipt 6.55 zette de trein zich in beweging. Als laatste afscheidsgroet klonk een krachtig driewerf hoera uit de trein en van het perron.' 1

XCNauwelijks was de groep vertrokken of twee jonge officieren van het Knil die op 14 juli de erewoordsverklaring ondertekend hadden, kregen spijt. Zij meldden zich bij het Algemeen Hoofdkwartier en werden verwezen naar Schwabedissens voorganger, Oberstleutnant Otzen. Otzen weigerde, van hun herroeping kennis te nemen en Schwabedissen deelde begin augustus het Afwikkelingsbureau mee dat hij teruggave van het erewoord ook aan twee Nederlandse landmachtofficieren geweigerd had, 'daar het hier geen geval betrof dat deze teruggave van het erewoord kon rechtvaardigen.' Zo werd het door het Afwikkelingsbureau aan alle officieren kenbaar gemaakt.ê Een maand later, in september, werd, vermoedelijk in het geval van een vijftal officieren, de teruggave van het erewoord wèl door Schwabedissen geaccepteerd, maar aan dat feit werd geen ruchtbaarheid gegeven. Het kwam de Duitsers het meest te stade indien de Nederlandse beroepsmilitairen, gebonden door de verklaring die zij ondertekend hadden, rustig in Nederland bleven.

XCHoe zwaar hebben de betrokkenen aan hun verklaring getild?

XCDat varieerde sterk.

XCToen schout-bij-nacht Heeris bijna drie jaar later een belangrijke mededeling over het Englandspiel ontving, realiseerde hij zich dat hij deze krachtens zijn verklaring eigenlijk niet mocht doorgeven aan de regering te Londen 'ik heb het toch gedaan." Ook voor anderen, misschien wel voor vele anderen, vormde het gegeven erewoord een ernstig gewetensprobleem zodra

XC1 M. Boerstra : Aantekeningen, 17 juli 1940, p. 12 (a.v., 381). 2 Rondschrijven, 6 aug. 1940 (Doc II-220 A, a-7). 3 Getuige F. J. Heeris, Enq., dl. VIII c, p. 102.

327 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

men met het verzet in aanraking kwam. Een jonge luitenant, H. G. de Jonge (in '43 de eerste geheime agent die door het Bureau Inlichtingen van de regering naar bezet gebied gezonden werd), liep maandenlang met dat probleem rond, raadpleegde tallozen, onder wie Colijn, kon van niemand het antwoord krijgen dat hij wenste ('gij zijt niet langer gebonden') en zocht tenslotte in gewetensnood een uitspraak in gebed: 'want', schreef hij later, 'mijn 'erewoord' als hoogste, meest persoonlijke, sterkst te vertrouwen woord moet wijken voor Gods woord, Zijn uitspraak. Welnu, Hij ontsloeg mij van dat woord."

XCWaren het velen die lang bij de afgelegde verklaring stilstonden? Wij weten het niet. Vast staat dat wie zich van de gevaarlijke contacten met de illegaliteit verre wilde houden, steeds op de in juli '40 afgelegde erewoordsverklaring kon wijzen (en menige illegale werker hoorde daar dan voor het eerst van: de dagbladpers had van begin tot eind over de gehele zaak gezwegen). Het was, dunkt ons, slechts een enkeling die de verklaring puur voor de schijn ondertekend had. 'Wij weten allen', zei een officier van de Militaire Luchtvaart kort voor de rade juli tot enkele collega's,

XC'wie en wat Hitler is, en wat heeft Hitler niet alleen in de afgelopen paar weken maar tenslotte ook in de afgelopen jaren gedaan? Hij heeft ook vele verdragen gesloten en getekend. Tenslotte heeft hij al deze verdragen als vodjes papier beschouwd. Ik ... heb gezegd dat ik er mijn heil in zag, deze verklaring te tekenen, al ging dit tekenen mij aan het hart, maar haar overigens te beschouwen als een vod papier."

XCAndere, vele andere officieren zagen de zaak zo dat het, toen de Duitsers, in strijd met hun eigen toezeggingen, rechtsverkrachting op rechtsverkrachting gingen stapelen, eenvoudig absurd zou zijn, zich nog gebonden te achten door een verklaring die men afgelegd had toen de gehele situatie anders leek.

XCWas die verbreking van het erewoord toen moreel gerechtvaardigd?

XCDeze vraag is de enige geweest die er toe geleid heeft dat de Enquêtecommissie van de Tweede Kamer, overigens steeds unaniem of vrijwel unaniem in haar oordeelvellingen, in twee groepen uiteenviel: een minderheid die de vraag positief, een meerderheid die haar negatief beantwoord heeft," Voorzover dit debat op het terrein van de ethiek valt, willen wij ons er niet in mengen. wel willen wij er op wijzen dat er één factor is waaraan,

1 H. G. de Jonge: 'Enige opmerkingen m.b.t. het 'erewoord'-probleem' (16 juni 1949), p. 2 (a.v., punt p, gestene. bijl. 545). • Getuige F.J. Molenaar, a.v., dl. VIII c, p. 250. 3 dl. VIII a, p. 296-300.

328 [PDF]
OORDEEL DER ENQUÊTE-COMMISSIE

naar ons oordeel, beide groepen van de Enquêtecommissie onvoldoende gewicht toegekend hebben - een factor die historisch een belangrijke rol gespeeld heeft.

XCDe Duitsers hadden te verstaan gegeven dat men de erewoordsverklaring, zodra men dat wilde, kon intrekken. Zij hadden dat niet zelf op schrift: gesteld maar zij wisten natuurlijk dat kolonel van Alphen en schout-bijnacht Heeris hun toezegging bekendgemaakt hadden. Juist die toezegging had bij menigeen de doorslag gegeven. Zij werd evenwel door de Duitsers aanvankelijk in het geheel niet en later nauwelijks gehonoreerd. In dat opzicht had elke Nederlandse beroepsmilitair bij wie die toezegging een belangrijke rol gespeeld had, het recht, zich door de Duitsers bedrogen te achten.'

XCHet waren intussen, dunkt ons, minder deze en dergelijke overwegingen dan de herhaalde rechtsverkrachtingen die bij menigeen dier beroepsmilitairen de overtuiging deden ontstaan dat men zich aan zijn al of niet op erewoord afgegeven verklaring niet langer behoefde te houden. Reeds in '40 traden velen hunner tot illegale groeperingen toe. Zij liepen daarbij een extra risico: werden zij gearresteerd, dan werd hun hun illegale activiteit, gegeven hun zorgvuldig bewaarde verklaring, extra zwaar aangerekend.

XCAnderen waren er van wie het in '41 bekend werd dat zij gepoogd hadden, zich bij de Nederlandse strijdkrachten in Engeland te voegen of daar zelfs in geslaagd waren. Begin november' 41 herinnerden generaal-majoor Carstens, chef van het Hoofdregelingsbureau, en kapitein Hasselman, hoofd van het Afwikkelingsbureau, alle beroepsofficieren aan de verklaring welke zij, zo stond in hun rondschrijven, 'destijds geheel uit vrije wil en, naar wij moeten aannemen, na rijp beraad' afgelegd hadden. Het rondschrijven vloeide niet voort uit enig Duits verzoek of uit enige Duitse eis; het initiatief lag geheel bij de twee genoemde officieren." De Duitsers zullen hun er zonder twijfel erkentelijk voor zijn geweest.

XCIn mei '42 werden alle beroepsofficieren door de Duitsers op misleidende wijze bijeengeroepen en onverhoeds in krijgsgevangenschap afgevoerd. Op

1 De belangrijkste zin terzake in de opinie van de meerderheid der Enquêtecommis sie: 'Iedere beroepsofficier kon zich van zijn gebondenheid aan het erewoord ont slaan door het terug te geven' (a.v., p. 299), is in zijn onvolledigheid onjuist. 2 Ge tuige B. R. P. F. Hasselman, a.v., dl. VIII c, p. 763.

329 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

de spanningen die zich toen en ook later voordeden tussen hen en de kleine groep die in juli' 40 geweigerd had, de erewoordsverklaring te ondertekenen, komen wij in latere delen van ons werk terug. wel zouden wij hier nog willen vermelden dat de regering te Londen in de lente van '41 met het probleem der erewoordsverklaring geconfronteerd werd. In mei arriveerden er namelijk twee beroepsofficieren van de Militaire Luchtvaart en vlak na hen twee marine-officieren die alle vier Nederland verlaten hadden met de bedoeling, in de strijdkrachten in Engeland opgenomen te worden. Alle vier hadden zij de erewoordsverklaring afgelegd. Men sloeg er het Landoorlogverdrag bij op en stiet er op de laatste zin van artikel 10: 'Hun eigen regering is alsdan gehouden, van hen generlei dienst te vorderen of aan te nemen, strijdig met het gegeven woord.'

XCGold deze bepaling ook voor de Nederlandse regering?

XCDe ministerraad kwam tot de door de koningin goedgekeurde! conclusie dat hij zich van deze bepaling niets behoefde aan te trekken. Voorgelicht door minister Dijxhoom, meende het kabinet namelijk dat de Duitsers geen enkel recht bezeten hadden om een erewoordsverklaring te vragen: 'er bestond in Nederland geen wettelijke bepaling die de officieren toestond, hun erewoord aan de vijand te geven.f

XCInderdaad, die bepaling bestond niet - maar er bestond er ó6k geen die het geven van dat erewoord verbood; dat geven was, zoals wij eerder vermeldden, in de geldende velddienstvoorschriften genoemd. De Enquêtecommissie heeft dan ook, menen wij, terecht geconstateerd dat Dijxhooms argumentatie niet deugde. Een meerderheid der commissie heeft daar de conclusie aan vastgeknoopt dat de regering de officieren-Engelandvaarders niet had mogen inzetten in de oorlog tegen Duitsland, wèl daarentegen in de strijd tegen Japan of Italië: 'de bondgenoten van Duitsland waren in de verklaring niet genoemd." Inderdaad - maar was deelneming aan de oorlog tegen Duitslands militaire bondgenoten dan niet bij uitstek een vorm van de 'indirecte' oorlogsvoering tegen Duitsland die aan de ondertekenaars der erewoordsverklaring eveneens verboden was? Wij kunnen de conclusie van de meerderheid niet onderschrijven en willen in het algemeen opmerken dat de minderheid van de Enqûetecommissie in deze in wezen politieke zaak naar ons oordeel zuiverder gereageerd heeft dan de meerderheid. Wij zouden het zo scherp mogelijk willen stellen: gegeven de opzet, de strekking en de ontwikkeling van hun bezettingsbestuur hadden de Duitsers medio juli '40 al elke aanspraak op volkenrechtelijke bescherJ. J.33

1 Getuige G. van Voorst tot Voorst, a.v., p. ISr. 2 Brief, 30 mei 1941, van min. Dijxhoorn aan de koningin (a.v., dl. VIII a, p. 274-75). 3 A.v., p. 297.

330 [PDF]
OORDEEL DER ENQUÊTE-COMMISSIE

ming verbeurd; de erewoordsverklaring die door nagenoeg alle Nederlandse beroepsmilitairen afgelegd werd, was historisch gegrond op volkenrechtelijke normen waarop de machthebbers van het DerdeRijk zich alleen beriepen als het hun in hun kraam te pas kwam maar waar zij zich overigens geen zier van aantrokken: "Völkerrecht ist etwas, das gibt es nur in der Zei tung.' Und dazu schallendes Gelächter des ganzen Kreises.'

Hulp aan de Duitse oorlogsvoering

XC

XCVijf dagen na het afleggen van de erewoordsverklaring ruimden de Duitsers een obstakel uit de weg dat hen in toenemende mate was gaan hinderen.

XCWij herinneren er aan dat de inspecteur-generaal van het loodswezen, vice-admiraal b.d. N. J. van Laer, eind mei met goedkeuring van generaal Winkelman en schout-bij-nacht Heeris aan de vier directeuren van het loodswezen (standplaatsen: Vlissingen, Rotterdam, Amsterdam en Harlingen) de instructie gegeven had dat zij aan Duitse oorlogsschepen geen loodsen ter beschikking mochten stellen; hadden zij voorts de indruk dat een Duits koopvaardijschip dat beloodsing aanvroeg, militaire diensten verrichtte, dan moesten zij van geval tot geval aan admiraal van Laer vragen of beloodsing toegestaan was.

XCEr kwamen in juni en begin juli aan Duitse kant talrijke klachten binnen dat Duitse marine-eenheden en soms ook koopvaardijschepen grote moeilijkheden ondervonden bij het in- en uitlopen van de Nederlandse havens en riviermondingen: het Nederlandse loodswezen weigerde medewerking en beriep zich bij elk conflict op zijn instructie. Op 19 juli hadden de Duitsers er genoeg van. Van Laer werd bij Kapitän-zur-See C. F. Christiansen geroepen, jongere broer van de Wehrmachtbefehlshaber, die tot Kommissar für See- und Binnenschifffahrt benoemd was. Aan van Laer werd gevraagd of hij bereid was, zijn instructie in te trekken; hij weigerde en bracht, aldus Christiansen, 'in klarster Farm zum Ausdruck dass er sich auch heute noch der nach England gefiüchteten Regierung und den dort gleichfalls befindlichen königlichen niederlándischen Marinestreitlerájten unterstellt glaubt.'l Nog diezelfde dag liet de Duitse Kommissar aan secretaris-generaal Spitzen (het loodswezen ressorteerde onder het departement van waterstaat) de eis stellen dat van Laer vervangen zou worden; zijn opvolger moest in overleg

XC1 Brief, 19 juli 1940, van de WEN aan het dep. van waterstaat (Doe II-4zI, a-z). 33

331 [PDF]
ANJERDAG EN ZIJN NASLEEP

met hem, de Kommissar. benoemd worden. Spitzen bracht de zaak onmiddellijk in het college van secretarissen-generaal ter sprake; men legde zich bij de Duitse eis neer. Van Laer werd enkele dagen later gearresteerd: de Duitsers wilden verhinderen dat hij nog enige invloed op het loodswezen zou uitoefenen; hij werd na enige tijd in Saksen aan de kleine groep der in krijgsgevangenschap afgevoerde generaals toegevoegd.

XCOpvolger van admiraal van Laer werd kapitein-ter-zee b.d. B. Kruys. Door hem werd eind juli aan de directeuren van het loodswezen bericht dat Spitzen de door van Laer gegeven instructie gewijzigd had: 'Duitse oorlogsschepen en vaartuigen die daarmede gelijkgesteld worden', moesten voortaan op de binnenwateren beloodst worden voorzover zij niet 'rechtstreeks deelnemen aan krijgsverrichtingen." Uiteraard was Kommissar Christiansen hier niet tevreden mee: hij verlangde op 4 augustus 'algehele vrijheid om over de Nederlandse loodsen te beschikken.f Kruys weigerde medewerking; hij had daarbij de steun van schout-bij-nacht Heeris. Drie dagen later legde Spitzen de kwestie opnieuwaan zijn ambtgenoten voor. Hij had, zei hij, 'met de marinestafbesprekingen gevoerden daarbij gewezen op de wenselijkheid van een meer plooibare en diplomatieke houding van die zijde" - maar de marinestaf was toen niet bereid, goed te vinden dat de uit eind mei daterende instructie wezenlijk gewijzigd werd. Spitzen had er zijn gedachten nog eens over laten gaan en was tot de conclusie gekomen dat er eigenlijk maar één geval was waarin beloodsing geweigerd moest worden: wanneer Duitse oorlogsschepen uitvoeren met het kennelijk doel, Nederlandse oorlogsschepen te bestrijden.

XC'Een dergelijk gevallaat zich nauwelijks indenken', merkte Kruys korte tijd later op." Inderdaad: hoe zou men aan Nederlandse kant ooit kunnen constateren dat dat 'kennelijk doel' aanwezig was? Spitzens nieuwe richtlijn kwam er in feite op neer dat Kommissar Christiansen zijn zin kreeg, al kon Spitzen volhouden dat hij 'deelneming aan krijgsverrichtingen' tegen de eigen Nederlandse strijdkrachten, voorzover te constateren, formeel verboden had; de strijdkrachten van Nederlands bondgenoten kwamen er blijkbaar minder op aan.

XCDeze merkwaardige interpretatie van het Landoorlogreglement werd in de vergadering van het college van secretarissen-generaal door kapitein Schepers 'volkomen juist' genoemd en voorzitter Snouck Hurgronje voegde nog toe, 'dat het hier dezelfde moeilijkheid betreft als waarmede men op het33

1 Brief, 27 juli 1940 (a.v.). 2 Brief, 5. aug. 1940, van B. Kruys aan seer. gen. Spitzen (a.v.). 3 Csg: Notulen, 7 aug. 1940. 4 Brief, 16 aug. 1940, van B. Kruys aan de directeuren van het loodswezen (Doc II-421, a-z).

332 [PDF]
HET LOODSWEZEN

gebied van de metaalindustrie en vooral ook op het gebied van de ArtillerieInrichtingen te kampen heeft gehad."

XC'De marinestaf' ging, vreemd genoeg, met de nieuwe richtlijn accoord," maar Kruys had er na anderhalve maand genoeg van: hij nam ontslag per r oktober. Zes weken later trad een nieuwe inspecteur-generaal in functie: vice-admiraal b.d. H. Ferwerda. Deze hield het enkele maanden vol - toen had hij zich voldoende geërgerd aan de bemoeizucht van de Referent op Waterstaat die het loodswezen controleerde. Ruim een jaar lang nam Spitzen nadien de functie van inspecteur-generaal waar; maart '42 droeg hij haar onder Duitse druk aan een NSB' er over. Deze hief de laatste, formeel nog geldende beperking op (geen beloodsing als Duitse oorlogsschepen kennelijk van plan waren, Nederlandse oorlogsschepen te bestrijden): 'voor het vervolg dient - zoals thans ook reeds in de praktijk geschiedt' (dat was te voorzien geweest) - 'als algemene regel te worden aangenomen dat aan te beloodsen Duitse oorlogsschepen op aanvraag een loods moet worden beschikbaar gesteld.'3

XCEerder vermeldden wij dat de voorzitter-directeur van de Artillerie-Inrichtingen, ir. den Hollander, zorgvuldig voor de Duitsers verzweeg dat zich in de buurt van Parijs een ultra-moderne granatenpers bevond die, uit de Verenigde Staten afkomstig, naar zijn bedrijf onderweg was.

XCDoor het Afwikkelingsbureau van defensie werd een geheel ander beleid gevoerd.

XCContraeten voor de levering van militaire goederen die bij buitenlandse firma's geplaatst waren, werden aan de Duitsers gecedeerd; in enkele gevallen gaf men zich in augustus' 40 zelfs moeite om, terwille van de 'controle op de deelaraties der leveranciers', wapens die in mei' 40 bij die leveranciers voor aflevering klaar stonden, naar Nederland overgebracht te krijgenê; dat die wapens in Duitse handen zouden vallen, was evident. Minstens één geval heeft zich voorgedaan (het betrof de levering van vijf-en-zeventig Zweedse codeer- en decodeermachines) waarin de Rüstungs-Inspektion aan de marineafdeling van het Afwikkelingsbureau deed weten dat zij in de cessie van het betrokken contract niet geïnteresseerd was,"

XCZeer geïnteresseerd waren de Duitsers daarentegen in de contraeten welke niet de Nederlandse, maar de Nederlands-Indische regering o.m. met wapenfabrieken in Zweden en Zwitserland gesloten had voor de levering van modern oorlogsmaterieel. In de herfst van' 40 eisten de Duitsers van de secretaris-generaal van koloniën, jhr, Six, dat deze de bedoelde contraeten op hen zou laten overschrijven. Toen deze zaak in het college van secretarissengeneraal ter sprake kwam," werd opgemerkt dat men voor een eis van een Duitse militaire instantie niet behoefde te zwichten: de secretarissen-generaal dienden, zo zij althans in functie wilden blijven, alleen aan instructies van de Reichsleommissar gevolg te geven. Wij veronderstellen, dat het in het geval van de N ederlands- Indische contraeten tot die instructie gekomen is; jhr. Six zei althans aan de Enquêtecommissie dat hij ze inderdaad gecedeerd

1 Chef van de Marinestaf, bureau Maritieme Historie: 'De Koninklijke Marine in de tweede wereldoorlog', dl. I, hoofdstuk 8 no. 5, p. 23). 2 Cassatie-memorie inz. Wilton-Fijenoord (nov. 1948), p. 16 (Doe 1-II99, a-4). 3 A.v., p. IS. 4 Csg: Notulen, 30 okt. 1940. 1 Getuige O. E. W. Six, dl. VII c, p. 554.

334 [PDF]
SECRETARIS-GENERAAL SIX

had, hoewel hij zich uiteraard bewust was dat hij de bevoegdheid daartoe ten enen male miste. Six nam aan dat de buitenlandse leveranciers dat laatste wel zouden opmerken. Of dat inderdaad geschied is, weten wij niet. Six' mededeling: 'Ik moest het doen, anders (werd er gezegd) zou ik worden doodgeschoten wegens sabotage';' lijkt ons in hoge mate implausibel. De Duitsers hadden in '40 geen enkele reden om jegens een of meer der secretarissen-generaal zulk een bruut dreigement te uiten.

335 [PDF]

Hoofdstuk 8: Een compromisvrede ?

XC

XCOp verscheidene punten hebben wij er in de voorafgaande hoofdstukken op gewezen dat het college van secretarissen-generaal er in de eerste maanden van de bezetting uit alle macht naar streefde, de verhouding met de bezetter zo goed mogelijk te maken en de bevolking te stimuleren tot het nalaten van elk protest waaraan de Duitsers aanstoot konden nemen. Hoewel deze of gene van de secretarissen-generaal wel enige waardering koesterde voor bepaalde 'prestaties' die door het Derde Rijk van '33 af verricht waren, zouden wij toch willen stellen dat het college als zodanig van het nationaal-socialisme als ideologie allerminst gediend was; die antipathie ging echter gepaard met de opvatting dat Duitsland, al had het de oorlog nog niet volledig gewonnen, deze in elk geval niet meer kon verliezen. Er zat dus, zo meende men, niets anders op dan dat Nederland zich bij de een of andere vorm van Duitse hegemonie op het vasteland van Europa neerlegde; daar zou uit kunnen voortvloeien dat men de in de meidagen geleverde strijd achteraf zou gaan zien als een soort broedertwist."

XCWie er zo over dacht, hoopte en verwachtte dat de Engelsen vroeg oflaat tot een compromis met Hitler bereid zouden zijn; als dat dan het onvermijdelijke einde was van de worsteling die in september '39 begonnen was, dan zag men dat einde liefst zo spoedig mogelijk komen. Voortzetting van de oorlog bracht immers het gevaar met zich dat in Nederland nieuwe verwoestingen aangericht zouden worden; wat de binnenlandse verhoudingen betreft, vreesde men voorts dat die voortzetting de invloed van de verafschuwde NSB zou doen toenemen; tenslotte was men ook met zorg vervuld voor de positie van Nederlands-Indië. Japan aasde op Indië en Indië werd inhonderdvijftig op gemeenschappelijke begraafplaatsen ter aarde besteld. (Getuige J. J. G. van Voorst tot Voorst, Enq.,

1 Wij citeren de notulen van het college van secretarissen-generaal van 5 augustus '40: 'Betreffende de oprichting van een monument voor de gevallenen op de Grebbeberg deelt de heer Tenkink mede dat hij hierover reeds ... overleg heeft gepleegd. Desgevraagd spreekt de vergadering als haar oordeel uit dat er geen principiële bezwaren bestaan om naast de Nederlandse gevallenen de Duitse ge vallenen op één begraafplaats ter aarde te bestellen.' Bijna vierhonderd Nederlandse gesneuvelden werden later op de Grebbeberg begraven; elders werden ruim vier

336 [PDF]
DE VISIE DER SECRETARISSEN-GENERAAL

feite door Engeland en de Verenigde Staten beschermd. Wat zou die bescherming nog waard zijn indien Engeland, militair vernietigd, het hoofd in de schoot had moeten leggen? De kans om Indië voor Nederland te behouden werd aanzienlijk groter geacht indien een militair nog niet verslagen Engeland zich tot vredesonderhandelingen met Duitsland bereid verklaarde. Bij die onderhandelingen zou ook de positie van het Koninkrijk der Nederlanden ter sprake komen. Welnu, het leek de secretarissen-generaal wenselijk dat handelingen die Duitsland zouden kunnen prikkelen, door de Nederlandse regering te Londen en door het gouvernement in Indië nagelaten werden; was dat het geval, dan zou, zo werd gehoopt, op de vredesconferentie waarmee de tweede wereldoorlog zou eindigen, de 'zelfstandigheid' van Nederland hersteld worden; dat zou dan weliswaar een 'zelfstandigheid' zijn in de schaduw van de Duitse macht maar misschien zou men er, met steun van Engeland, toch reële inhoud aan kunnen geven.

XCNiet alleen de voorzitter van het college van secretarissen-generaal, Snouck Hurgronje, ging langs deze lijnen denken maar ook anderen, met name de drie leden van het college die elk verscheidene jaren in Indië werkzaamgeweest waren: Hirschfeld, Six en Trip. De weergegeven denkbeelden deden trouwens ook buiten de kring der secretarissen-generaal opgeld, nl. bij menigeen van de in Nederland levende directieleden en commissarissen van de grote Nederlands-Indische ondernemingen. De gezamenlijke belangen van die ondernemingen werden sinds '21 behartigd door de Ondernemersraad voor Nederlands-Indië; voorzitter van die raad was in '40 mr. W. G. F. Jongejan. Deze was, vóór hij in' 37 repatrieerde, voorzitter geweest van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten in Nederlands-Indië, Snouck Hurgronje, Hirschfeld en Trip kende hij sinds jaren; al in mei en juni had hij, veelal aan de lunchtafel in de 'Nieuwe of litteraire sociëteit' aan het Plein ('de Witte'), druk overleg met hen gepleegd; 'de regering was weg', legde hij later aan de Enquêtecommissie uit, 'en de zaken moesten toch een beetje haar gang gaan en zo hebben wij over allerlei zaken veel overleg gepleegd."

XCDat overleg bleef niet tot de genoemde Nederlanders beperkt. Zij kwamen namelijk spoedig met enkele vooraanstaande Duitsers in contact die óók een compromisvrede met Engeland wensten: deze Duitsers meenden dat Hitler na Frankrijks capitulatie zQ~stetk_stond dat hij bij vredesonderhandelingen al zijn wensen ingewilligd kon krijgen, en ook zij koesterden de vrees dat, indien de oorlog voortgezet werd, de radicale, fanatieke stromingen in het Derde Rijk steeds sterker zouden worden. Tot die Duitsers behoorden er twee die al jarenlang in ons land tal van relaties bezaten: de Westduitse

XC1 Getuige W. G. F. Jongejan, Enq., dl. II c, p. 187.

337 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE ?

bankier, Geheimrat dr. A. Kreuter die in de periode tussen de twee wereldoorlogen een periodiek aangevuld krediet van f 200 mln beheerd had dat in '20 door de Staat der Nederlanden aan Duitsland verleend was teneinde de Duitse economie weer op gang te brengen, en de Hamburgse Staatsrat dr. Emil Helfferich die verscheidene hoge functies in het Duitse bedrijfsleven vervulde, speciaal op de scheepvaartsector . Helfferich had lang aan het hoofd gestaan van Duitse ondernemingen in Nederlands-Indië; hij had daar meer dan vijf-en-twintig jaar gewoond en gewerkt en hij was met een Nederlandse vrouw getrouwd; in Duitsland was hij de grote promotor geweest van de Deutsch-Niederländische Gesellschaft. Als derde voorstander van een vrede-door-vergelijk kwam daar Seyss-Inquarts Beaujtragter bij de Nederlandse Bank bij, dr. Wohlthat; hij was van deze drie conservatieve Duitsers degeen die in Berlijn veruit de meeste relaties bezat.

XCNu vormde het radicaal fanatisme waar zij gedrieën aanstoot aan namen, niet een element in het nationaal-socialisme dat zich naar believen liet verzwakken of zelfs uitschakelen - het was de kern van de ideologie die sedert twintig jaar door Hitler verkondigd was en die in hem haar personificatie had gevonden. Steeds had hij doorgezet; steeds getriomfeerd - en in de zomer van '40 was zijn positie sterker dan ooit. In West-Europa duchtte hij geen enkel gevaar; met een gerust hart kon hij, in beginsel, in juli al het besluit nemen tot de komende invasie van de Sowjet-Unie; had Engeland een compromisvrede aanvaard, dan zou het zich veroordeeld hebben tot de rol van passief toeschouwer bij de 'germanisering' van geheel Oost-Europa; wat dat betekende, had men sinds september '39 in Polen kunnen aanschouwen. Het op matiging gerichte streven van figuren als W ohlthat, Kreuter en Helfferich stond dan ook naast de werkelijkheid. Zeker, zij hadden in Berlijn, Hamburg en elders wel contact met personen die er net zo over dachten als zij; die vond men tot in de hogere regionen van het Auswärtige Amt en het Reichswirtschajtsministerium en misschien was ook een Goering, als hij goedgeluimd was, wel bereid te erkennen dat hij het graag tot een acceptabel accoord met Engeland zag komen. De gehele ontwikkeling sinds '33 en de gang van zaken bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog hadden evenwel aangetoond dat voormannen van het Duitse bedrijfsleven en Duitse hoofdambtenaren volstrekt machteloos waren om Hitler te doen afwijken van zijn uitgezette koers en Goering, al was hij dan na de veldtocht in West-Europa tot Reichsmarschall gepromoveerd, was, als het er op aankwam, even machteloos.

XCZiedaar dan de achtergrond tegen welke in '40 door of met medeweten van het college van secretarissen-generaal enkele pogingen ondernomen

338 [PDF]
'GEMATIGDE' DUITSERS

Om die pogingen te beschrijven, moeten wij bij een gebeurtenis aanknopen welke zich in bezet Nederland voordeed in de week die met de ondertekening van de erewoordsverklaring door de beroepsofficieren begonnen was.

De eerste groep Indische gijzelaars

XC

XCOp 19 en 20 juli begaven leden van de Sicherheitspolizei und SD zich op weg om een kleine driehonderd Nederlanders te arresteren. Naam- en adreslijsten hadden zij bij zich. Een deel van de gezochten bleek niet op het aangegeven adres aanwezig te zijn; was men er wèl aanwezig, dan werd eerst gevraagd of men lid was van de NSB, van een van de twee NSNAP' en of van Arnold Meyers Nationaal Front; was dat niet het geval, dan werd naar de leeftijd geïnformeerd en lag deze beneden de zestig jaar, dan kreeg men een gestencilde mededeling van de Reichskommissar overhandigd. De tekst luidde:

XC'In den Aussenbesitzungen der Niederlande sind van den niederländischen Behörden dort ansässige Reichsdeutsche in einer grossen Zahl in Haft genommen und unter unwürdigen und ausserordentlidi ungesunden Bedingungen interniert worden. Diese Massnahmen der niederländischen Bchorden stehen in krassem Widerspruch zu der loyalen und grösszügigcn Behandlung welche van der Besatzungsmacht gegenüber dem niederiändischen Volk angewandt wird.

XCIch sehe mich deshalb zu meinem Bedauem genötigt, bis zur Abstel/ung diesesflir das deutsche Ehrenempiinden unerträglichen Zustandes eine Anzahl niederländischer Staatsangehöriger - unter ihnen aucn Sie in Haft nehmen. Z~l lassen.'

XCHet totaal aantal gearresteerden bedroeg tweehonderdeen-en-dertig; er bevonden zich onder hen vijftien vrouwen. Die cijfers werden door de Duitsers niet bekend gemaakt, maar aan het feit van de massa-arrestatie gaven zij zowel in de pers als in de radio de nodige publiciteit: het was immers hun bedoeling om mede via de Nederlandse publieke opinie druk uit te oefenen op de regering te Londen en op het Indische gouvernement. Alle Nederlandse kranten moesten op 20 juli een bericht van het ANP opnemen waarin beweerd werd dat het Indische gouvernement, 'zonder rekening te houden met de verhoudingen in het moederland', maatregelen in stand hield 'welke door het Duitse Rijk niet langer voorbijgezien en geduld' konden worden; daarom was nu 'een aantal Nederlandse onderdanen die voor het grootste deel met het koloniaal bestuur in betrekking staan, in hechtenis genomen. Het zal van het inzicht van de beslissende krachten in Nederlands-Indië afhangen', zo heette het aan het slot, 'hoelang deze toestand gehandhaafd

339 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE ?

moet blijven.' Woordelijk werd deze passage herhaald in een van de radiouitzendingen naar Indië die enige tijd tevoren hervat waren over de z.g. Phohi-zender: een ultra-kortegolfzender die men in Indië kon beluisteren; de passage werd ook in Londen opgev_angen.

XCIn het deel van ons werk dat aan de geschiedenis van Nederlands-Indië in de tweede wereldoorlog gewijd wordt, zullen wij de internering van de aldaar wonende en werkende Duitsers met enige uitgebreidheid behandelen. Hier beperken wij ons tot het wezenlijke. Dan willen wij onderstrepen dat die internering die men enkele maanden lang voorbereid had, weliswaar volkenrechtelijk geoorloofd was en een in oorlogstijd normaal verschijnsel vormde, maar dat de wijze waarop zij zich in Indië voltrok, in hoge mate bepaald werd door de Vijfde-Colonne-paniek.

XCDe berichten uit Denemarken en Noorwegen hadden al in april' 40 bij de Nederlandse bevolkingsgroep in Indië de overtuiging gewekt dat geen Duitser te vertrouwen was. Toen op de rode mei de tijding arriveerde dat Duitsland het moederland overvallen had, sloeg dat wantrouwen in felle vijandschap om. De details over het sinistere optreden van de Vijfde Colonne tijdens de meidagen werden grif geloofd. Het wekte alles tezamen een intense verontwaardiging tegen in Indië levende Duitsers en NSB' ers - een verontwaardiging die duidelijk tot uiting kwam in de behandeling die men hun deelachtig deed worden.

XCUit de Duitse bevolkingsgroep werden, zonder dat men enige leeftijdsgrens in acht nam, alle mannen op 10 mei gearresteerd samen met het gehele Duitse consulaatspersoneel en met ca. negenhonderd bemanningsleden van Duitse schepen die zich in Nederlands-Indische havens bevonden. Aangezien uit West-Europa berichten gekomen waren dat ook emigranten uit Duitsland zich tot Vijfde-Colonne-activiteiten geleend hadden, werden aan die Duitse staatsburgers Joodse en niet-joodse statenlozen toegevoegd. Speciale kampen voor die gearresteerden waren niet voorbereid; men begon met ze op te bergen in de beschikbare inrichtingen waar men zo gevaarlijke vijanden gemakkelijk kon bewaken. Op Oost-Java werden de mannen geconcentreerd in een fort dat als primitieve jeugdgevangenis gefungeerd had; van WestJava werden zij overgebracht naar de sinds lang leegstaande barakken op het eilandje Onrust ten noordwesten van Tandjong Priok waar men vroeger Indonesische Moharnrnedanen die van de pelgrimstocht naar Mekka terug34

340 [PDF]
INTERNERINGEN IN INDIË

gekeerd waren, in quarantaine placht te houden. De verzorging was er aanvankelijk uitermate slecht, voedsel werd er maar weinig verstrekt, maar naar het oordeel van sommigen uit de Nederlandse 'bevolkingsgroep nog te veel: de bakker in Batavia die van de legercommandant opdracht gekregen had, dagelijks voor het kamp op Onrust de nodige broden te leveren, werd geboycot omdat hij, zo werd gezegd, 'Moffen voederde'i! Met de internering der mannen was de publieke opinie niet tevreden: wie Duits sprak, was een spion afkon een spion zijn - geëist werd dat ook Duitse vrouwen en kinderen opgepakt werden. Inderdaad werd ook een aantal hunner geïnterneerd, sommigen omdat men ze voor gevaarlijk hield, anderen om ze tegen de dagelijkse molestaties te beschermen.

XCDe gouverneur-generaal, jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, en de legercommandant gingen spoedig hun best doen om aan de mensonwaardige toestanden en de ruwe behandeling in verscheidene der eerste interneringskampen een einde te maken; zij voerden inspectietochten uit en gaven de nodige instructies, maar veel hielp dat niet: er was, aldus van Starkenborgh, 'bij de gehele Indische gemeenschap, ook bij de ambtenaren, een sterke tegenzin om iets te doen voor de geïnterneerden." Eerst in de loop van de zomer slaagde van Starkenborgh er in, alle mannelijke geïnterneerden geconcentreerd te krijgen in een nieuw en beter ingericht kamp dat in N oordSumatra opgericht werd. Daar werden toen bijna vier-en-twintighonderd mannelijke Duitsers naar toe gebracht; geïnterneerd waren voorts ruim honderddertig gevaarlijk geachte Duitse vrouwen terwijl ca. honderd vrouwen met ongeveer evenveel kinderen in Z.g. 'beschermingskampen' ondergebracht waren. De bevolking van die laatste 'kampen', meestal vroegere Duitse hotels, nam nog toe: Duitse vrouwen die geen inkomsten meer hadden en geen hulp van relaties konden krijgen, werden er ook in opgenomen; die sociale nood deed zich op verscheidene plaatsen voor: alle Duitse bedrijven waren onder beheer gesteld en vele beheerders trokken zich weinig aan van het lot der gezinsleden die door de geïnterneerde leiders of functionarissen dier bedrijven achtergelaten waren.

XCKort na de meidagen kwamen de eerste berichten dat alle Rijksduitsers in Indië geïnterneerd waren, in Berlijn binnen. Details over hun behandeling

XC1 Getuige W. G. Peekema, Enq., ell. II c, p. 249. 2Getuige A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, iI.v., p. 613. 34

341 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE ?

bezat men toen nog niet, maar er werd onmiddellijk besloten, alles in het werk te stellen om de internering ongedaan te maken. 'Nederland' had gecapituleerd - kon Nederlands-Indië dat voorbeeld dan niet volgen? Hoe waagde het Indische gouvernement het, de oorlogstoestand met Duitsland te bestendigen! Al op 20 mei stelde het hoofd van de Auslands-Organisation der NSDAP, Gauleiter Bohle, aan van Ribbentrap voor, de Nederlandse autoriteiten in Indië en in de West (ook daar waren alle Duitsers opgepakt, maar hen had men minder slecht behandeld) tot een ander beleid te forceren door met 'scharj«, auf hollándischem Boden durchzuführende Repressalien' te dreigen; van Ribbentrop verklaarde zich acht dagenlater (28 mei) 'völlig einverstan den', maar volgens hem moest men niet met represailles gaan dreigen: men diende ze terstond uit te voeren door middel van de arrestatie van personen uit kringen van het hof en van de adel 'und vielleicht auch gerade der Finanz und Kaujmannsereise ... die in Niederlimdisch-Indien grosse Besüzungen haben.'l

XCBohle had inmiddels uit Indië via Zwitserse kanalen (Zwitserland nam de Duitse belangen in Indië waar) vernomen hoe slecht de geïnterneerden behandeld werden: hij nam de scherpere koers die door van Ribbentrop gesuggereerd was, over; daags na de installatie van Seyss-Inquart kreeg Bene opdracht (30 mei), er voor te zorgen dat de Reichskommissar met spoed een lijst van vijfhonderd prominente Nederlanders zou opstellen die men bij wijze van represaille zou gaan interneren. Seyss-Inquart voelde daar niet veel voor: hij had met zijn installatietoespraak zijn best gedaan, de Nederlanders gerust te stellen - zou hij het effect daarvan niet geheel bederven indien de publieke opinie die nog van niets wist, door de arrestatie van vijfhonderd Nederlanders in beroering gebracht werd? Hij deed twee dingen: de Nederlandse pers liet hij het bericht opnemen dat in Indië alle Duitsers onder slechte omstandigheden geïnterneerd warenê en hij overtuigde Bene er van dat men in plaats van vijfhonderd prominenten beter 'eine geringere Anzahl erst klassiger Persönlichkeiten' kon arresteren."

XC1 Telexbericht, 28 mei I940, van von Ribbentrop aan Bohle (FO/SD, 535642-43). • Verscheidene kranten voegden daar eigen commentaren aan toe waarin men het 'correcte' optreden der Duitsers in Nederland aan de Indische autoriteiten ten voorbeeld stelde. 'De Nederlanders', aldus De Telegraaf op 2 juni, 'hebben geen enkele reden tot klagen over het optreden der Duitsers in de bezette Nederlandse gebieden'; het blad vermeldde ook dat het, als Indië zijn houding niet wijzigde, in Nederland tot 'tegemnaatregelen' zou komen. De Nieuwe Rotterdamse Courant schreef met waardering over 'het aandeel dat Duitsers hadden gehad in de Indische samenleving' en het ANP gaf een lange beschouwing hierover ter plaatsing aan de bladen door: 'Is men (in Indië) vergeten dat de Duitser steeds de eerste vreemdeling was die onze taal sprak en goed sprak?' (Algemeen Handelsblad, z juni I940). 3 Brief, 5 juni I940, van Bene aan E. W. Bohle (FO/SD, 535652-55). 34

342 [PDF]
BERLIJN EIST STRAF OPTREDEN

XCDe betekenis van de berichten en commentaren in de pers ontging Snouck Hurgronje niet; ook binnenskamers hoorde hij wat op handen was. Begin juni stelde hij Seyss-Inquart en Bene voor, dat hij of iemand anders telefonisch van Starkenborgh er op zou wijzen, welke ernstige eonsequenties in Nederland uit de voortgezette internering der Duitsers in Indië konden voortvloeien. Het telefoon- en telegraafverkeer met Indië was evenwel verbroken. Kon dan misschien een vooraanstaand Nederlander naar Zwitserland gaan om van daaruit Batavia op te bellen? Bene voelde daar wel voor, zo ook von Ribbentrop, maar deze eiste dat eerst de represaille-interneringen uitgevoerd werden: 'erst einsperren, dann abfahren', luidde zijn instructie.'

XCOp zaterdag 8 juni had Bene de lijst met de 'geringere Anzahl erstklassiger Personlichkeiten' klaar; het waren er drie-en-vijftig. Vier-en-twintig waren directeuren of commissarissen van grote ondernemingen (onder wie minister-president de Geer in zijn kwaliteit van voorzitter van de raad van commissarissen van een levensverzekeringsmaatschappij!); tot de negen-entwintig overigen behoorden de twee oud-gouverneurs-generaal de Graeff en de Jonge, de president en twee leden van de Hoge Raad van Adel, van Schaik, voorzitter van de Tweede Kamer, de sociaal-democratische Tweede-Kamerleden Drees en van der Goes van Naters, de oud-commandant veldleger, luitenant-generaal b.d. jhr. W. Röell, en drie hoogleraren: de Leidse historicus Huizinga, de Amsterdamse chirurg Noordenbos en de Groningse physioloog Buytendijk.

XCOp maandag 10 juni werd de lijst door Seyss-Inquart besproken met Bene, met de vier Generalkommissare en met de Landesgruppenleiter van de Duitse Nazi's in Nederland: diens functionarissen waren het geweest die samen met de Duitse legatiestaf in Den Haag en de Duitse eonsulaten in Amsterdam en Rotterdam de drie-en-vijftig namen gesuggereerd hadden. Fischböck, die met Wohlthat overleg gepleegd had, opperde bezwaren: de internering van de personen uit het bedrijfsleven zou een groot nadeel betekenen voor de economische samenwerking die hij nastreefde. Die vier-entwintig werden geschrapt. 'Es wurde weiter beschlossen, den früheren Minister präsidenten Colijn nicht mitzuinternieren, da er zurzeit einfiussreich gegen das ge fiohene Kbnigshaus Stellung nimmt' (Seyss-Inquart was blijkbaar attent gemaakt op Colijns artikel in De Standaard van IS mei). Negen-en-twintig te interneren personen bleven over: dat was zeker te weinig om Berlijn tevreden te stellen. Vastgesteld werd dat men, om een totaal van 'etwa 100 bis 150 Personen' te bereiken, de lijst zou uitbreiden met 'die Angehërigen der

XC1 Notitie van von Ribbentrop op een concept-telegram, 10 juni 1940, van het Ausurärtige Am! aan Bene (a.v., 535646-48).

343 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE ?

nach London geflüchteten Regierungsmitglieder und die zurzeit auf Urlaub be findlichen Beamten und Privatpersonen aus Niederländisch-Indien. Zur Aufstellung dieser Listen benötigen wir aber', rapporteerde Bene aan het Auswärtige Amt, 'die Mitwirleung der holländischen Behörden. Aus naheliegenden Gründen leonnten die holländischen Behörden bisher nicht herengezogen weiden."

XCWat waren die 'naheliegenden Gründe'? Vreesden de Duitsers dat men van Nederlandse zijde niet bereid zou zijn, de namen en adressen van de familieleden der ministers en van de Indische verlofgangers op te geven? Vreesden zij dat men, als men gedwongen werd, die gegevens te verstrekken, de betrokkenen zou waarschuwen? Er was voor al die vrees geen reden. Negen of tien dagen na de bespreking bij Seyss-Inquart werd de secretarisgeneraal van koloniën, jhr. Six, bij Bene geroepen; Staatsrat Helfferich was daar ook aanwezig. Er werd Six, aldus de notulen van het college van secretarissen-generaal van 21 juni, verzocht, 'een volledige lijst van alle Indische verlofgangers aan de Duitse autoriteiten te doen toekomen.' Dan volgen in de notulen twee zinnen die bijzondere aandacht verdienen: 'zulks kan uiteraard niet geweigerd worden. De vergadering ziet er ook geen bezwaar in. '2

XCBegrepen de secretarissen-generaal dan niet dat de Duitsers die gegevens nodig hadden om al die Indische verlofgangers te arresteren en te interneren? Dat zou van een monumentale onnozelheid getuigen. Wij zijn eerder geneigd aan te nemen dat voorzitter Snouck Hurgronje en stellig ook anderen de internering dier verlofgangers wel degelijk voorzagen en dat men het 'geen bezwaar' zo moet interpreteren dat Snouck en de zijnen vertrouwden dat het Indische gouvernement na het bericht van die interneringen onmiddellijk door de knieën zou gaan en de geïnterneerde Duitsers zou vrijlaten; zo zou men verdere represailles in Nederland voorkomen en bovendien een situatie bereiken waarbij de Duitse 'welwillendheid' zich wellicht ook tot het door Japan bedreigde Indië zou uitstrekken.

XCZes dagen later (27 juni) deelde Six aan zijn ambtgenoten mee dat de Duitsers hem óók om opgave gevraagd hadden 'van de regeringspersonen in Nederlands-Indië en hun verwanten hier te lande. Het departement van koloniën', zei hij, 'beschikt niet over de nodige gegevens om aan dit laatste verzoek te voldoen." Vertrouwde hij, vertrouwden ook anderen, dat de internering der verlofgangers voldoende effect zou sorteren? De tweede Duitse wens werd in elk geval niet ingewilligd; met de inwilliging van de eerste had men de Duitsers al een grote dienst bewezen - een dienst die het

1 Brief, 13 juni 1940, van Bene aan Bohle (a.v., 535674-76). 2 Csg: Notulen, 21 juni 1940. 3 A.v., 27 juni 1940.

344 [PDF]
BERLIJN EIST STRAF OPTREDEN

Seyss-Inquart mogelijk zou maken, honderd personen méér te interneren dan de 'ongeveer honderd tot honderdvijftig' die hij zelf aanvankelijk in de geest had.!

XCDe lijsten met de namen en adressen der verlofgangers werden door Bene omstreeks 24 juni ontvangen; hij zond er een afschrift van aan Gauleiter Bohle.

XCRuim een week later kwam het tot grote ontsteltenis binnen het Reichs kommissariat: onverhoeds ontving men namelijk uit Berlijn bericht, dat Hitler zich persoonlijk met de zaak was gaan bemoeien. Dat bericht kwam van Bohle.

XCOp I juli had von Ribbentrop aan Bohle meegedeeld dat hij een instructie van Hitler bezat: voor elke Duitser die in de Nederlandse overzeese gebiedsdelen geïnterneerd was, moesten tien Nederlanders opgesloten worden. Hoeveel Duitsers waren daar geïnterneerd, had von Ribbentrop gevraagd. Bohle had geantwoord: minstens duizend tot vijftienhonderd. Hoeveel Nederlanders staan al op uw lijsten? Ongeveer driehonderdvijftig, had Bohle gezegd. Die driehonderdvijftig, zo was von Ribbentrop verdergegaan, moesten dan onmiddellijk, d.w.z. uiterlijk de volgende dag (2 juli) opgepakt worden Bene moest dat maar met Seyss-Inquart regelen. 'Der Reichsaussenminister bejahte ausdrücklich meine Frage', had Bohle genoteerd, 'ob wir dem Reichskommissar milteilen könnten dass ein Befehl des Führers vorliege. Weiter solI Gesandter Bene mit dem Reichsleommissar bespreehen dass eine weitere Liste van mehreren tausend HolIändern sofort aufzustelIen ist, die ebenfalIs für Verhaftung in Frage kommen.'2

XCWas hier inderdaad sprake van een bevel van de Führer? Veel pleit er voor, dat von Ribbentrop die een arrogante scherpslijper was, de zaak veel hoger opgenomen had dan Hitler die zich van het lot der Rijksduitsers-in-den

1 Elf-en-een-half jaar later stelde de voorzitter van de Enquêtecommissie aan Six de vraag: 'Waren er nog bijzondere aangelegenheden die u door de Duitsers werden opgedragen?' Six antwoordde: 'Neen. U denkt misschien aan de inhechtenisneming van Indische ambtenaren. Dat is in het begin geweest maar mijn collega's waren unaniem met mij van mening dat het diende te worden uitgevoerd. Wij wisten ook niet wat de reden was. Ik had de indruk dat er financiële overwegingen achter zaten. Ik werd ontboden bij Fischböck. Bij hem zat de oude Emil Helfferich die vroeger zaken in Batavia heeft gedaan en daaruit leidde ik af dat er fmanciële maatregelen in de maak waren.' dl. VII c, p. 555). Het lijkt ons niet nodig dit absurde betoog te weerleggen. Wel willen wij er op wijzen dat Six zich vijf-en-een-half jaar tevoren nog heel wel herinnerde dat hij niet bij de geroepen was maar bij Bene, de vertegenwoordiger van het (PRA-Den Haag: p.v. inz. O. Bene (24 aug. 1946), p. 3 (Doc 1-79, a-rj), s Notitie I juli 1940, van Bohle

345 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE ?

vreemde niet veel placht aan te trekken. Er is namelijk niets dat er op wijst dat Hitler zijn z.g. instructie ter sprake bracht toen Seyss-Inquart, Schmidt en Christiansen hem op 1 juli bezochten naar aanleiding van Nockemanns rapport over Anjerdag. Wij nemen dan ook aan dat Seyss-Inquart eerst na zijn terugkeer naar Den Haag van Bene hoorde dat hij de voorbereide represaille-interneringen onmiddellijk moest uitvoeren en dat hij lijsten voor enkele duizenden nieuwe gijzelaars diende op te stellen: tien Nederlanders voor elke geïnterneerde Duitser. In Indië en de West samen waren misschien wel drieduizend Duitsers geïnterneerd. Zou Seyss-Inquart dus dertigduizend Nederlanders moeten oppakken en insluiten? Het was de Reichskommissar duidelijk dat dat 'bevelvan de Führer, zo het al bestond, volstrekt in strijd was met de opdracht die de Führer hem gegeven had: de Nederlanders voor het nationaal-socialisme te winnen. De veronderstelling ligt voor de hand, dat Seyss-Inquart zulks aan Hitler duidelijk maakte in het al eerder gememoreerde gesprek dat hij op 7 juli in Berlijn met hem voerde. Vermoedelijk had Seyss-Inquart op of omstreeks die dag ook een gesprek met von Ribbentrop ; deze wist hij gerust te stellen met de toezegging dat hij, 'wenn notwendig', na de eerste groep 'weitere dreitausend Personen nach und nach' zou laten afvoeren! - 'wenn notwendig' en 'nach und nach': Seyss-Inquart liet zich het tempo niet door von Ribbentrop voorschrijven.

XCVan diens opdracht, de voor internering uitgekozenen op 2 juli te arresteren, had Seyss-Inquart zich ook al niets aangetrokken en het ophalen der gijzelaars stelde hij na zijn besprekingen te Berlijn nog enige tijd uit: misschien kwam er nog bericht uit Indië dat het gouvernement bakzeil gehaald had; in elk gevalleek het beter, in Nederland geen beroering te wekken vóór de beroepsmilitairen hun erewoordsverklaringen ondertekend hadden. Dwangmaatregelen moest men, vond Seyss-Inquart, niet alleen zorgvuldig doseren maar ook nauwkeurig op elkaar afstemmen.

XCDe vijftien vrouwen onder de tweehonderdeen-en-dertig personen die de Duitsers openals de eerste groep der Indische gijzelaars oppakten, waren nagenoeg allen Indische leerkrachten die in Nederland met verlof waren. Ook de overige gijzelaars waren voor het overgrote deel Indische verlofgangers. Sommigen hunner waren met ziekteverlof. Hiermee werd

19 20 juli

XC1 Brief, 22 juli 1940, van Bene aan het Auswärtige Amt (Enq., dl. II b, p.

346 [PDF]
DE EERSTE GROEP GIJZELAARS

niet steeds rekening gehouden. Eén van die verlofgangers moest in Essen met een maagbloeding achtergelaten worden. Er was een ander die weggehaald was van het ziekbed van een kind dat met de dood worstelde, een derde die men na lang zoeken gevonden had bij 'het massagraf te Rotterdam waar zijn zoon, slachtoffer van het bombardement, begraven moest liggen." Gearresteerd waren ook enkele leden van de koninklijke hofhouding, onder wie jhr. eh. E. J. M. Verheyen die behalve eerste stalmeester ook een van de adjudanten in buitengewone dienst van de koningin geweest was; aangezien die combinatie van functies aan de Duitsers die de arrestaties uitvoerden, onbekend was, hadden zij voor alle zekerheid Verheyens zeventienjarige zoon die dezelfde voornamen droeg als zijn vader, ook maar meegenomen. Weggevoerd werden ook de particuliere secretarissen van prinses Juliana en prins Bernhard.

XCDe personen die op de lijst gestaan hadden die op 10 juni bij Seyss-Inquart besproken was, liet men met rust: nu een zo grote groep geïnterneerd werd, leek het niet langer noodzakelijk, die' eersterangs figuren' lastig te vallen.

XCAlie opgepakten werden in Nederlandse autobussen naar Duitsland vervoerd. Het werd een moeilijke tocht waarbij de mannen zelfs één keer in de bussen overnachten moesten. De vijftien vrouwen kwamen tenslotte in het Frauenleonzentrationslager Ravensbrück terecht, de mannen in Buchenwald. Daar stonden, aldus een relaas van een dier mannen, 'aan weerszijden van de poort ... tien slachtoffers uit het kamp reeds vier-entwintig uren onbewegelijk voor een blinkend wit geverfde, door de zon felbestraalde muur ... Deze mensen ... hadden roodontstoken ogen van het gereflecteerde zonlicht. wankelden of bewogen zij, dan was er direct een SS-beul bij om hen ... met een karwats te bewerken."!

XCDe mannelijke gijzelaars werden in een barak ondergebracht die tegen het eigenlijke concentratiekamp aangebouwd was; nagenoeg elke dag had men er uitzicht op dit soort mishandelingen.

Piesmans vredespoging

XC

XCDe bereidheid der secretarissen-generaal om de Duitsers actief te helpen bij het interneren van enkele honderden Indische gijzelaars, hing, zoals wij beJ.Rijshouwer envan Wermeskerken:Brouwer:

1 A. H. H. p.225. 2 M. (1947), p. 102.

347 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE ?

toogden, met hun overtuiging samen dat Duitsland de oorlog practisch al gewonnen had; wat Snouck Hurgronje betreft, kan zijn verder beleid terzake samengehangen hebben met zijn verwachting dat een bemiddelingspoging die door een Nederlandse particulier ondernomen werd, unieke kansen op welslagen leek te bieden. Vermoedelijk wisten ook anderen daarvan af.

XCDie particulier was de directeur van de KLM, Albert Plesman,

XCIn de periode tussen de twee wereldoorlogen had PIesman zijn KLM tot een groot bedrijf zien uitgroeien, dat bovendien misschien wel het populairste bedrijf was dat Nederland ooit gekend had. Ook internationaal had het een uitstekende naam. Talloze problemen van organisatorische, technische en commerciële aard had Piesman met tomeloze energie maar ook met verbeeldingskracht en vasthoudendheid weten op te lossen. Nu komt het bij de managers van groot formaat, waartoe hij behoorde, nogal eens voor dat zij de concepties en ingrepen die hun uit hun eigen wereld vertrouwd zijn, naar de zoveel ingewikkelder en weerbarstiger wereld der internationale politiek overbrengen; staatkundige problemen zien zij dan als wezenlijk gelijk aan bedrijfseconomische - een tikje gecompliceerder misschien, maar waarom zou men ze niet in een geest van geven en nemen weten op te lossen?

XCVóór de zomer van '40 had PIesman zich al bij minstens twee gelegenheden op het gladde ijs der wereldpolitiek begeven. Eind '37 had hij een plan ontwikkeld waarbij Engeland, Frankrijk, Duitsland en Italië samen met het Britse Dominion Zuid-Afrika, het Britse protectoraat Egypte en drie kleinere Europese staten die koloniale bezittingen in Afrika hadden (België, Spanje, Portugal) een associatie zouden aangaan ter gemeenschappelijke exploitatie van het Afrikaans continent; voorts moesten de Engelsen hun overheersende invloed in de Suezkanaalmaatschappij prijsgeven: Piesman wilde dat kanaal internationaliseren, d.w.z. onder gemeenschappelijk beheer brengen van de negen samenwerkende mogendheden. Dit alles kwam er; politiek gesproken, op neer dat Duitsland weer vaste voet in Afrika zou krijgen, dat Italië's verovering van Abessynië (1935-36) internationaal aanvaard werd en dat de Italiaans-Duitse interventie in de Spaanse burgeroorlog die toen ruim een jaar woedde, in Afrika een soort beloning zou ontvangen. Begin november' 37 besprak PIesman al die plannen met Mussolini; die had er geen bezwaar tegen dat hij ook eens in Londen ging polsen. De Engelse regering had evenwel geen belangstelling getoond.'

XC1 Gegevens in bijlage 2 bij de brief van A. PIesman aan L. Boettger, Enq., dl. II b, p.

348 [PDF]
PLESMAN GAAT BEMIDDELEN

XCPIesman had gehoopt dat in en door die samenwerking in Afrika een situatie zou ontstaan die de kans op het uitbreken van een oorlog in Europa zou verminderen. Die oorlog brak toch uit. Was het dan niet mogelijk, een constructie te bedenken waardoor hij snel beëindigd kon worden? Midden september, toen Duitsland Polen practisch onder de voet gelopen had, had Piesman weer een nieuw plan klaar. Hij wist ook aan wie hij het moest voorleggen. Een van de piloten van de KLM, Gustav von Rosen, een Zweed, was een neef van Goerings eerste vrouw. Goering kende Piesman en te zijner attentie gaf de directeur van de KLM omstreeks IS september '39 een nota mee aan een van de directeuren van de Deutsche Bank. Er werd in voorgesteld, dat Duitsland Polen zou ontruimen; het Poolse leger zou gedemobiliseerd worden en vervangen door een soort politieleger dat uit Nederlanders en Belgen bestond; op die basis zou men dan moeten gaan onderhandelen, over de politieke en militaire aangelegenheden in Brussel, over de economische in Den Haag.' Ook dit plan leidde tot niets.

XCNa de meidagen van '40 kwam de KLM in Nederland practisch stil te liggen. Piesman haakte naar de dag waarop zijn bedrijf de vleugels weer kon uitslaan; hij had nu meer tijd voor politieke stappen en hij achtte die ook hoogst noodzakelijk. In juni raakte ook hij er van overtuigd dat Duitsland niet meer verslagen kon worden. Bovendien nam hij aan dat Engeland niet zou doorvechten. Eind juni of begin juli zei hij tegen een van de piloten van de KLM die in de meidagen als jachtvlieger gewond geraakt was, dat de oorlog in een paar maanden zou eindigen 'en dan wordt de KLM met de Lufthansa een van de grootste luchtvaartmaatschappijen.f Hoe kon men de vrede herstellen? Daarvoor waren drie dingen nodig: een uitgewerkt plan; aanvaarding van dat plan door de Duitse regering; vervolgens aanvaarding door de Engelse.

XCDat plan, zijn derde, ging Piesman in de eerste helft van juli opstellen. Hij besefte dat daartoe contact gewenst was met personen die meer ervaring in internationale relaties hadden dan hijzelf. Hij legde zijn denkbeelden dus aan Snouck Hurgronje voor, aan de Nederlandse oud-gezant in Berlijn mr. C. ridder van Rappard en aan de Rotterdamse zakenman dr. A. G. Kröller, een van de commissarissen van de KLM. Snouck zei later aan de Enquêtecommissie dat hij door Piesman 'volledig ingelicht' was"; stellig was het hem ook bekend dat Plesman goede hoop had, zijn denkbeelden via Goering aanvaard te krijgen door Hitler. Of Snouck Hurgronje nog een

1 Gegevens in de notitie, 19 sept. 1939, van van Weizsäcker voor von Ribbentrop 083001-02). 2 C. C. Steensma, 15 juli 1971. 8 Getuige A. M. Snouck Hurgronje, dl. II c, p. 176.

349 [PDF]
BEN COMPROMISVRBDB?

eigen bijdrage tot die denkbeelden geleverd heeft, weten wij niet; uit het verloop van zaken blijkt dat zij in elk geval zijn algemene instemming hadden.

XCWat hielden die denkbeelden nu in?

XCWat de hoofdpunten betreft, kwamen zij er op neer dat Duitsland zijn vroegere koloniën zou terugkrijgen en dat Duitslands dominerende positie in Europa door Engeland erkend zou worden; na die erkenning zou Duitsland de bezette landen in Noorden West-Europa (Denemarken, Noorwegen, Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk) ontruimen; die zouden dan weer 'vrij zijn in de keuze van hun staatsinrichting en staatsbestuur met dien verstande dat tegenwerking tegen het Duitse Rijk uitgesloten is en (vruchtbare) samenwerking op economisch gebied verzekerd zal zijn ... Polen en Tsjechië zullen in de ontwikkeling van een eigen volksaard niet gestoord worden. De regeling ten aanzien van deze landen moet echter aan Duitsland worden overgelaten.' Uiteraard zou er in de toekomst geen sprake kunnen zijn van enige vorm van anti-Duitse agitatie in Nederland; de pers zou er onder leiding moeten komen te staan van' een permanente commissie van samenwerking'; ook wat de kerken betreft, zou die commissie 'uitwassen' moeten voorkomen.'

XCOp 19 juli vertrok Plesman naar Berlijn; dat was de dag waarop Hitler zich in zijn toespraak tot de Reiehstag bereid verklaarde, met Engeland te onderhandelen. Op welke grondslag? Daar zweeg de Führer over. Plesman had zulk een grondslag bij zich. Hij wist op 24 juli tot Goering door te dringen; in een gesprek dat drie uur duurde, reageerde deze nogal positief, waarop Piesman voorstelde dat hij onmiddellijk via de Nederlandse gezant in Stockholm, mr. J. E. H. baron van Nagell, een telegram zou sturen aan minister van Kleffens: van Kleffens zou er dan voor moeten zorgen dat hij, Plesman, met goedvinden van de Engelse regering, van Engeland uit door een KLM-vliegtuig opgehaald werd van Schiphol. Goering zei dat hij dat alles met Hitler zou bespreken. In afwachting van diens goedkeuring stelde deMen vindt deze denkbeelden in hun meest uitgewerkte vorm in bijlagebij de brief die PIesman opjuli tot een van Goerings naaste medewerkers richtte (brief aanBoettger, a.v., dl. lIb, p.het lijkt ons plausibel dat PIesmans denkbeelden daar in hun oorspronkelijke vorm niet wezenlijk van afweken. Die veronderstellingkan steun vinden in PIesmansmededeling aan de Enquêtecommissie dat Goering in het gesprek dat aan het schrijven van de bedoeldebijlagevoorafging, voornamelijk 'zinspeelde op de gevolgen die er zouden zijn als men het niet eens zou worden ... Het gesprek was meer eenzijdigzei: Ik zou dit en dat doen.'p.

1 1 30 L. 196-98); ik (a.v., II c, 648).

350 [PDF]
GESPREK MET GOERING

haastige Plesman vast een telegram aan gezant van Nagell op waarin hij zich op het gesprek met Goering beriep. Het eerste wat hij de dag daarna hoorde, was dat Goerings naam subiet uit het nog niet verzonden telegram moest verdwijnen, het tweede dat het hele telegram niet verzonden mocht worden.

XCDaardoor niet ontmoedigd, verzocht Plesman (die er nog steeds van overtuigd was dat de vrede voor het grijpen lag) gezant van Nagell per brief, de kwestie van zijn reis naar Engeland onmiddellijk aan van Kleffens voor te leggen (die brief is nooit bij het gezantschap in Stockholm aangekomen); voorts besprak hij zijn denkbeelden op 27 juli nader met een van Goerings medewerkers die hem zeer welwillend te woord stond. Hij keerde naar Den Haag terug en werkte daar zijn denkbeelden in een lange nota met bijlagen uit die hij op 30 juli aan Goerings medewerker deed toekomen. Goering kreeg die stukken door een misverstand in het geheel niet te zien maar Plesman was, geheel ongegrond, van de instemming van 'de Duitse regering' dermate overtuigd dat hij afschriften van de stukken (die inmiddels door Snouck Hurgronje gelezen waren) in een enveloppe deed die piloot von Rosen naar Stockholm meenam. 'Plesman', schreefSnouck Hurgronje er in een briefje voor van Nagell bij, 'lichtte mij uitvoerig in nopens de besprekingen die hij in Berlijn hield ... Ik acht bedoelde besprekingen van het grootste belang.'!

XCDe stukken werden door von Rosen in Stockholm niet bij de gezant afgegeven maar op de post gedaan. De Engelse Intelligence, zeer ijverig in de Zweedse hoofdstad, onderschepte de enveloppe, las en fotokopieerde de stukken en maakte de enveloppe daarna weer dicht. De fotokopieën werden meteen naar het Foreign Office gezonden; daar werd er op aangetekend 'that Mr. PIesman is a defeatist, if not a fifth columnist.'2

XCOp 17 augustus ontving van Kleffens uit Stockholm Plesmans stukken. Hij concludeerde meteen dat diens denkbeelden al op grond van de aan Duitsland ondergeschikte positie welke aan Nederland toegedacht werd, onaanvaardbaar waren, maar het leek hem bondgenootschappelijke plicht dat de Engelse regering volledig ingelicht werd. Het kabinet ging hier accoord mee," Van Kleffens bracht de stukken dus naar de Engelse minister van buitenlandse zaken, Lord Halifax (wiens departement ze al kende). Halifax retourneerde ze met een beleefd briefje en van Kleffens deed de zaak verder af met een even beleefd telegram aan gezant van Nagell: 'goede bedoeling35

1 Brief, I aug. 1940, van A. M. Snouck Hurgronje aan E. van Nagell (a.v., p. 202). 2 I jan. 1971. Het artikel werd geschreven op grond van een studie van het archiefvan het Britse 3 Ministerraad: Notulen, 19 aug. 1940.

351 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE?

initiatief volkomen begrepen stop kan betekenis van het gerapporteerde niet hoog aanslaan.'!

XCNiet begrijpend waarom hij maar niets hoorde, was Plesman begin augustus naar Stockholm gereisd. Nog voor er het telegram van van Kleffens binnenkwam, had Plesman op 20 augustus in een brief aan de minister nog eens de betekenis van zijn initiatief onderstreept. Wat had voortzetting van de oorlog, wat had zelfs een Engelse overwinning, gesteld dat die mogelijk was, nog voor zin? 'Ik vrees', schreef hij, 'dat de overwinning op de puinhopen en op vele hongergraven zal worden gesloten waar dan tevens de kiem voor een nieuwe oorlog zal worden gelegd.' Engeland eiste nog steeds dat Hitler zou aftreden: 'Ik ben van mening', schreef Plesman, 'dat het blijven eisen van zijn heengaan kortzichtig is en buitensporig veel offers zal kosten."

XCHelaas: het telegram van de minister maakte hem duidelijk dat de Engelsen in hun kortzichtigheid volhardden. Daar moest hij nu Goering van verwittigen, maar toen hij deze sprak, bleek hem tot zijn onaangename verrassing dat de stukken die hij op 30 juli naar Berlijn gezonden had, Goering nooit onder ogen gekomen waren. Goering was niet minder onaangenaam verrast toen hij kort na Plesmans vertrek eindelijk die stukken las: ze moesten op ieder die er kennis van nam, de indruk maken alsofhij, Goering, achter Hitlers rug om een uitgewerkte vredesregeling aan de Engelsen voorgelegd had. Per speciale koerier ontving PIesman dan ook een brief waarin Goering constateerde, 'dass Sie zu keinem Zeitpunkt das Recht gehabt haben, sich in der Friedensfrage auf mich ader die deutsche Regierung zu berufen, sondern dass Ihre Handlungsweise ausschliesslich auf Ihre private Initiative beruht.'a Die constatering was juist, maar zij maakte het feit niet ongedaan dat, zoals uit de stukken bleek, Goering op 24 juli met zekere instemming naar Plesman geluisterd had.

XCDe berg had een muis gebaard en dat muisje kreeg een voor Piesman onaangenaam staartje. In de herfst van '40, toen hijzelf al was gaan beseffen dat hij in de zomer Engelands kansen veel te laag aangeslagen had en dat de Verenigde Staten (die hij kende!) een beslissende rol zouden gaan spelen, gaf hij het dossier met alle stukken over zijn vredespoging aan Colijn ter inzage; Colijn retourneerde het dossier met een briefje waaruit bleek dat hij de stukken .gelezen had. Toen nu in mei' 41 twee KLM-piloten naar Engeland ontsnapt waren, werd onmiddellijk bij Plesman huiszoeking gedaan; de

1 Telegram, 27 aug. 1940, van van Kleffens aan gezant van NagelI dl. lIb, p. 206). 2 Brief, 20 aug. 1940, van A. PIesman aan van Kleffens (a.v., p. 205). 3 Brief, 1~ sept. 1940, van Goering aan A. PIesman (a.v., p. 200).

352 [PDF]
GOERINGS WOEDE

Sicherheitspolizei vond het gehele dossier en las het met een belangstelling die spoedig verbazing werd: wat had Goering daar uitgespookt? Het leek wel hoogverraad! Toevallig was Heydrich in Amsterdam; het dossier werd hem voorgelegd en hij gaf de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, Harster, opdracht, onmiddellijk naar Goering te vliegen. Goering kon de zaak onder verwijzing naar zijn brief aan Piesman rechtzetten maar op grond van het feit dat deze alle stukken aan een particulier persoon (Colijn) had laten lezen, gaf Goering opdracht, PIesman in de gevangenis te werpen. PIesman werd prompt opgesloten. Harster en Schreieder die dit beiden hoogst onbillijk achtten, moesten zich elf maanden inspannen voor zij Goering zo ver hadden dat zij de directeur van de KLM weer mochten vrijlaten. Deze kreeg toen het verbod opgelegd, zich in het westen des lands op te houden.

Een telegram naar Batavia

XC

XCMen kan zich indenken dat secretaris-generaal Snouck Hurgronje eind juli en begin augustus Piesmans bemiddelingspoging met gespannen aandacht volgde. Werd Piesman tot Engeland toegelaten, dan zou dat betekenen dat de Engelsen bereid waren tot onderhandelingen! Stellig zou dat tot het Indische gouvernement doordringen - en zou dat gouvernement de internering der Duitsers dan bestendigen? Elke week dat de oorlog langer duurde, betekende ook dat de meer dan tweehonderd Indische verlofgangers wier namen en adressen men zo bereidwillig aan de bezetter verstrekt had, een week langer opgesloten zaten. Het college van secretarissen-generaal besloot, op hun verlofstractementen geen enkele korting toe te passen; Trip (fmanciën) vond twee-derde voldoende (aan de familieleden van de beroepsmilitairen die geweigerd hadden, de erewoordsverklaring te ondertekenen, werd ook slechts twee-derde van het salaris uitbetaald), doch de meerderheid van het college wees elke korting af. Allicht: me~.had die verlofgangers in een politiek spel gebruikt en hun familieleden mochten daar toch geen financiële schade van ondervinden!

XCAl in juni en juli hadden de secretarissen-generaal hun best gedaan, met Indië in contact te treden. Met hun goedvinden waren de gewone radiouitzendingen naar Indië over de Phohi-zender begin juli hervat. Er werd toen voor die zender een aantal toespraken gehouden waarvan de korte inhoud was dat de Duitsers zich in bezet Nederland keurig gedroegen en dat het leven er weer ongestoord zijn gang ging. Impliciet lag hier de boodschap in: laat de Duitse geïnterneerden toch vrij! Maar Indië leek die boodschap niet

353 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE?

te verstaan. In juni had de PTT getracht, de telegrafische verbinding met Indië te herstellen; men mocht zelfs weer poststukken voor Indië afgeven, maar Indië zweeg, reageerde op geen enkel telegram en was ook in een postverbinding kennelijk niet geïnteresseerd. De secretarissen-generaal vonden dat hoogst onaangenaam, Seyss-Inquart 6ók: bleef het Indische gouvernement halsstarrig, dan zou hij zich immers moeten houden aan de toezegging die hij von Ribbentrop gedaan had, d.w.z. hij zou veel meer Nederlanders als gijzelaars moeten interneren - een taak die hij in tegenspraak wist met zijn politieke missie.

XCNog geen week na de internering van de eerste groep Indische gijzelaars besloten de secretarissen-generaal, telegrafisch bij de gouverneur-generaal op wijziging van beleid aan te dringen en hem daartoe een aantal voorstellen te doen. Over de tekst van hun telegram- werd in Den Haag druk overleg gepleegd met de Duitsers Schmidt en Bene; deze lieten op hun beurt in Berlijn overleg plegen met Gauleiter Bohle.

XCIn het eerste concept stond dat de secretarissen-generaal hun voorstellen deden 'ter voorkoming verergering toestand en verdere interneringen en om invrijheidstelling (der reeds geïnterneerden) te verkrijgen'; de passage over de 'invrijheidstelling' kwam in de definitieve tekst, die in Berlijn geredigeerd werd, niet voor. In die definitieve tekst werd een lange lijst Duitse eisen kenbaar gemaakt: in principe moest men in Indië alle geïnterneerde Duitsers op vrije voeten stellen; voorzover dat niet wenselijk geacht werd, moest men hun, als zij daar prijs op stelden, verlof geven naar Duitsland terug te keren dan wel hen in een 'gezond bergoord' bijeenbrengen; de Duitse consuls of de Landesgruppenleiter van de Auslands-Organisation dienden 'grootst mogelijke bewegingsvrijheid' te krijgen en het beheer over de Duitse vermogens moest opgeheven worden. Tenslotte stond in het telegram dat de secretarissen-generaal verzochten het telefoonverkeer met Nederland te herstellen, 'desnoods slechts voor nadere bespreking onderhavige aangelegenheid.' Uiteraard stond niet in het telegram dat het in zijn eerste stadia door de secretarissen-generaal in nauwe samenwerking met de Duitsers geredigeerd was.

XCDat laatste werd in Batavia terdege begrepen.

XCDe gouverneur-generaal, van Starkenborgh, had al in augustus de degens moeten kruisen met de minister van koloniën, Welter. Onmiddellijk na

1 Nederlandse tekst van het concept: Collectie-Hirschfeld; Duitse in het telegram, 13 aug. 1940, van Bene aan het 84593--94). Samenvatting van de definitieve tekst in het telegram, 9 sept. 1940, van de gouverneur-generaal aan het dep. van koloniën te Londen dl. II b, p. 314).

354 [PDF]
VAN STARKENBORGH WEIGERT

ontvangst van het bericht over het interneren van de eerste groep Indische gijzelaars had Welter namelijk, zonder deze belangrijke zaak eerst in de ministerraad te bespreken, van Starkenborgh tweemaal voorgesteld, alle Duitse geïnterneerden verlof te geven om Indië te verlaten. Van Starkenborgh had tweemaal geantwoord dat hij weigerde, met de Duitsers onder druk te onderhandelen: over een nadere regeling zou hij slechts gaan denken nadat eerst de groep der Indische gijzelaars vrijgelaten was. Daarmee stond al vast dat hij de lange lijst van wensen die in het telegram der secretarissen-generaal neergelegd was, zou afwijzen.

XCOp 7 of 8 september arriveerde het telegram waar de namen van Snouck Hurgronje en Six onder stonden, in Batavia. Van Starkenborgh seinde de inhoud terstond naar Welter. Enkele dagen later volgden de conclusies van de gouverneur-generaal: integrale vrijlating der geïnterneerden was uitgesloten en de andere punten kwamen ook niet voor inwilliging in aanmerking, maar hij was bereid, de Duitse vrouwen, voorzover niet gevaarlijk geacht, alsmede de Duitse kinderen verlof te geven, Indië te verlaten; onbemiddelden zouden daartoe van het Indische gouvernement passage naar Bangkok, Manila of Sjanghai kunnen krijgen.

XCVoorshands legde Welter zich hierbij neer; toen Berlijn enige tijd later bericht ontving van van Starkenborghs kleine concessie, werd, mede omdat men inmiddels vernomen had dat de grote groep der mannelijke geïnterneerden naar een behoorlijk kamp overgebracht was, besloten, de in Ravensbrück opgesloten vrouwelijke gijzelaars vrij te laten.

XCMet dat al waren de verzoeken der secretarissen-generaal, die tegelijk Duitse eisen waren, afgewezen.

De tweede groep Indische gijzelaars

XC

XCSeyss-Inquart zat dus, gelijk gezegd, aan de toezegging vast die hij von Ribbentrop begin juli gedaan had: mocht het noodzakelijk zijn, dan zou hij 'weitere dreitausend Personen nacli und nach' laten oppakken; kort na de internering van de eerste groep had het Arbeitsbereich der NSDAP al een lijst met honderdvijftig nieuwe namen klaar. Veel was dat niet. Seyss-Inquart besloot dus, aan von Ribbentrop duidelijk te maken dat internering van enkele duizenden Nederlanders in strijd was met het Duitse belang. Ging men tot die massale internering over, dan zou men, schreefhij begin augustus, precies doen wat het zo nauw met Engeland samenwerkende Indische gouvernement wenste, nl. de tegenstelling verscherpen tussen de bezettende macht en

355 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE ?

de bevolking in bezet gebied; nieuwe interneringen wilde hij beperken (een getal noemde hij niet) tot 'die erste Garnitur ... die massgeblichen Männer der Wirtschaft, der Verwaltung, aber auch der Gesellschaft schlechthin, die wir nicht unbeding: im Interesse der Besatzungsmacht brauchen'; voorts leek het hem wenselijk om, voor het tot nieuwe interneringen kwam, in een persbericht op de halsstarrige houding van het Indische gouvernement te wijzen: 'wir ... würden auf diese Weise die innenpolitische Auswirleung von uns abgelenkt haben.?

XCHet persbericht werd midden september door de Duitsers opgesteld; Snouck Hurgronje controleerde persoonlijk de Nederlandse vertaling," Er werd in het bericht mededeling gedaan van het feit dat Snouck en Six de gouverneur-generaal een telegram toegezonden hadden; antwoord was niet ontvangen, 'Aangezien dus aangenomen moet worden', zo heette het aan het slot,

XC'dat de regering van Nederlands-Indië niet tot inbinden bereid is, ziet men zich aan Duitse zijde gedwongen, hieruit de nodige conclusies te trekken. De verantwoordelijkheid voor de onaangename gevolgen, welke thans uit deze stand van zaken voor talrijke Nederlanders moeten voortvloeien, treft uitsluitend de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië en diens raadgevers.'>

XC'Talrijke Nederlanders' - hoe talrijk zouden zij zijn?

XCSeyss-Inquart had een lijst met duizend namen en adressenlaten opstellen, maar hij maakte er von Ribbentrop attent op dat hij die duizend (van 'drieduizend' repte hij niet meer) onmogelijk allen tegelijk kon oppakken: dan zou 'ein Zustand eintreten ... der die mir für Holland aujgetragene Wirtschajts politik wahrscheinlich aller Voraussicht nack unmöglich machen wûrde.":

XCVoor de tweede groep Indische gijzelaars werd vermoedelijk uitgegaan van de al in juli opgestelde lijst met honderdvijftig namen. Er werden er minder dan honderdvijftig gearresteerd.ê Toen de arrestatieploegen opBrief,aug.van Seyss-Inquartaan von Ribbentropdl.b, p.Persconferentie,sept.p.(DVK,Tekst o.m. insept."Brief,sept.van Seyss-Inquart aan van RibbentropIn het land gingen spoedig geruchten de ronde doen dat meer dan achthonderd personen als gijzelaar opgepakt waren. In Utrecht werd verteld dat de vrouw van prof. Verzijl toen de 'SD' beneden aan de deur kwam, naar boven geroepen zou hebben: 'Jan, hier zijn de Moffen omje te halen' (G. van Arkel: 'Aantekeningen', I, p.en in Den Haag, dat Colijn die ook opgehaald zou zijn, gezegd zou hebben 'dat men hem kon dood schietenin de gang maar dat hij pertinent weigerde om mee te gaan'. (A. Trouw: dagboek p.okt.

1 3 1940, II 296). 2 20 1940, 2 44). 3 21 1940. 20 1940, 554517-18). 6 26) 28 (19 1940».

356 [PDF]
DE TWEEDE GROEP GIJZELAARS

7 oktober in aile vroegte rondgingen, waren sommigen die op de lijst stonden, niet thuis (Seyss-Inquart liet hen niet alsnog ophalen), anderen bleken te ziek om vervoerd te worden. Overigens bevonden zich onder de groep van honderdzestien mannen die naar Buchenwald overgebracht werden, twintig die zestig jaar of ouder waren, vijf invaliden, één met ernstige suikerziekte, één met longtuberculose en één met maagkanker. Vier personen werden nu in gijzeling weggevoerd die al in juni op Bene's lijst gestaan hadden: Drees, van der Goes van Naters, generaal Röell en prof. Noordenbos. Aan die eerste twee waren nog andere leden van de Tweede Kamer toegevoegd: Tilanus, voorzitter van de Christelijk-Historische fractie, Deckers, voorzitter van de fractie der Rooms-Katholieke Staatspartij, en Goseling, oud-minister van justitie.' Voorts behoorden tot de gegijzelden de afgezette burgemeester van Den Haag, de Monchy, de president-directeur der Nederlandse Spoorwegen, Goudriaan, de oudste zoons van de ministers Bolkestein en Gerbrandyen zeven hoogleraren (Noordenbos inbegrepen), vier van hen uit Utrecht.

XCUit Amsterdam vond het transport plaats met autobussen van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf. 'De stemming', aldus een der gijzelaars, de Amsterdamse hoogleraar mr. dr. G. van den Bergh,

XC'was goed: in de bus hing het bekende bordje: 'Gewone rit II cent, korte rit 6 cent', waarom besloten werd, bij de bestuurder te informeren of dit als een gewone dan wel als een korte rit moest worden beschouwd.' 2

XCDe rit zou voor de meeste betrokkenen bijna vier jaar duren.

De missie jongejan-Boerstra

XC

XCIn dezelfde periode waarin de secretarissen-generaal voor hun telegram aan gouverneur-generaal van Starkenborgh tezamen met Schmidt en Bene het ene concept na het andere ontwierpen, kwamen zij ook tot de conclusie dat het verstandig zou zijn, twee in Indië bekende persoonlijkheden in speciale missie naar Batavia te zenden; veel uitgebreider dan zulks per telegram of brief mogelijk was, zouden deze van Starkenborgh kunnen inlichten over

XC1 Eind december werden negen vooraanstaande Anti-Revolutionairen aan de groep der gijzelaars toegevoegd. 2 G. van den Bergh en L. J. van Looi: Tweemaal Buchenwald (1945), p. 9·

357 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE?

de situatie in bezet gebied en over het streven der secretarissen-generaal; vooral zouden zij kunnen onderstrepen hoe wenselijk het was dat ten aanzien van de Duitsers in Indië een geheel ander beleid gevoerd werd. Lange gesprekken vonden hierover plaats met Wohlthat en Kreuter. W ohlthat wist daarbij te vertellen dat in de hogere regionen van partij en staat een hevig touwtrekken gaande was tussen een groep die half Afrika voor Duitsland in de wacht wilde slepen en een andere groep die, van de exploitatie van Afrika niet veel verwachtend, zich speciaal voor NederlandsIndië interesseerde. Het leek Snouck Hurgronje, Hirschfeld, Six en Trip van eminent belang dat men aan die tweede groep zoveel mogelijk steun bood. De kwestie van de behandeling der Duitse geïnterneerden kwam, zo meenden zij, hiermee op een veel hoger plan te staan. Willigde Indië namelijk Berlijns wensen ten aanzien van die behandeling in, dan zouden niet alleen de Indische gijzelaars vrijgelaten worden, maar dan zou men bovendien wellicht kunnen bereiken dat Duitsland, de overwinnaar in Europa, het aan de Japanners duidelijk maakte dat zij Indië met rust moesten laten.

XCHet leek een groots perspcctief

XCWelnu, op 12 augustus kon Trip aan zijn ambtgenoten de verheugende mededeling doen dat W ohlthat bereid was, het plan voor de speciale missie aan von Ribbentrop voor te leggen. Wie zouden daarmee belast worden? Eén persoon stond bij voorbaat vast: [ongejan-; voor de tweede dacht men eerst aan een vooraanstaand oud-hoofdambtenaar uit Indië, dr. A. D. A. de Kat Angelino. Diens naam kwam later te vervallen; zijn plaats werd toen ingenomen door de oud-commandant van het Koninklijk Nederlands-Indisch leger, generaal Boerstra. Er was voor deze nog een bijzondere reden waarom hij graag van de missie deel uitmaakte: zeer begaan met het lot der in krijgsgevangenschap afgevoerde generaals en overige officieren, wilde hij de koningin voorstellen dat zij persoonlijk zou goedkeuren dat de afgevoerden alsnog de erewoordsverklaring zouden ondertekenen. Hij was voornemens, dat denkbeeld in een memorandum neer te leggen; het stuk zou dan via Batavia aan de koningin toegezonden kunnenTer versterking van de druk op Batavia werden medio augustus met goedvinden van Seyss-Inquart en onder diens persoonlijke controle vijf radiotoespraken voor de Phohi-zender gehouden door personen wier namen in de Indische economische wereld goed bekend waren. De enige tekst die integraal bewaard gebleven is, in Duitse vertaling overigens, is die welke hoogstwaarschijnlijk door Jongejan als laatste tekst van de serie uitgesproken werd. De strekking van zijn betoog was dat Indië zich van Engeland en van alle Engelseinvloeden moest losmaken en ter wille van een Nederlands-Duits-Japanse samenwerking zowel aan Duitsland als aan Japan concessiesmoest doen. (Stukken in GKzbV, 5

1

358 [PDF]
DE MISSIE JONGEJAN-BOERSTRA

worden. Wij tekenen hierbij aan, dat zijn memorandum! de koningin in '4I inderdaad bereikte en dat zij zijn denkbeeld verwierp.

XCVolgens afspraak werd het plan voor de speciale missie medio augustus door Snouck Hurgronje en Six schriftelijk aan W ohlthat kenbaar gemaakt. Aan de hand van hun brief moest W ohlthat de defmitieve goedkeuring verkrijgen van Seyss-Inquart, van von Ribbentrop en van Bohle. 'Es erscheint U1IS zweckmässig', schreven Snouck Hurgronje en Six,

XC'dass Indien und namentlidi der Genera/gouverneur vollständig ins Bi/d gesetzt wird uber das was in Holland vorgeht, aber nicht weniger uber die Verhältnisse auf dem europäischen Kentinent und wie diese sichfür die Zukunft entwickeln'

XC- een toekomst waarin men zich, zo werd gemeend, bij een Duitse suprematie moest neerleggen. Natuurlijk zou het van belang zijn indien de leden der speciale missie in Berlijn de verzekering konden ontvangen, dat Nederland en Indië 'einen ehrenvollen Platz' zouden krijgen 'in der neuen Welt' - anders gezegd: een verzekering van Duitse steun tegen Japan. 'Wir bitten', zo eindigde de brief aan W ohlthat,

XC'dass Sie selbst und die deutsche Führung in unserem Entschluss und in der Bereitschaft führender Hollander, diese Mission zu ubernehmen, den ernsten Willen erblicken wollen, alles in unserer Macht Stehende zu tun um auch Niederländisch-Indien und unsere dort lebenden Volksgenossen von der Notwendigkeit entschlossener Mitwirkung an dem neuen Europa zu überzeugen.'2

XCEr verliepen enige weken voor Berlijn het fiat gegeven had, maar begin oktober (de Engelsen hadden inmiddels de Luchtslag om Engeland gewonnen en de aangekondigde Duitse invasie in Engeland liet nog steeds op zich wachten) stond vast dat Jongejan en Boerstra binnenkort zouden vertrekken. Op de 4de ondertekenden Snouck Hurgronje, Hirschfeld, Six en Trip een brief waarmee zij de twee afgezanten bij gouverneur-generaal van Starkenborgh introduceerden; dezen zouden, stond er in, 'aan Uwe Excellentie beschouwingen onderwerpen die wij van hoog belang achten zowel voor het moederland als voor Nederlands-Indië, beschouwingen waarmede wij instemmen.P Vóór hun vertrek uit Den Haag werd nog aan Jongejan en Boerstra door Seyss-Inquart persoonlijk ingescherpt dat zij met kracht moesten opkomen voor de Duitse eisen ten aanzien van de in Indië geïnterneerden die in het onbeantwoorde telegram aan de gouverneur-generaal

XC1 Boerstra schreef het stuk in Tokio op 28 november' 40 (Enq., punt p, gestenc. bijlage 117). 2 Briefz.d. (19 aug. 1940) in de Collectie-Hirschfeld. 3 Enq., dl. II b, p. 298.

359 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE ?

gesteld waren. De Reichskommissar had voor de twee afgezanten ook nog een kleine verrassing in petto: toen zij op 7 oktober! in Den Haag in de D-trein naar Berlijn stapten, hadden zij juist nog vernomen dat de tweede groep Indische gijzelaars' s morgens vroeg door de Sicherheitspolizei opgehaald was: de timing van die actie was perfect.

XCHet werd een reis met hindernissen. Wachtend op alle visa die zij nodig hadden, vertoefden Jongejan en Boerstra drie weken in Berlijn; daar werd hun, geheel in overeenstemming met hetgeen Hitler in die tijd aan Mussolini zei, de verzekering gegeven dat Duitsland de Z.g. onafhankelijkheid van Nederlands-Indië als een Duits belang beschouwde; daardoor gesterkt zetten zij hun reis voort. Bij de Russische grens kostte het hun moeite, te voorkomen dat al hun papieren, met inbegrip van hun introductiebrief, in beslag genomen werden; via Moskou kwamen zij op 14 november in Tokio aan waar zij hun intrek namen bij de Nederlandse gezant. Daar kregen zij spoedig het teleurstellend bericht dat de gouverneur-generaal niet bereid was, hen tot Indië toe te laten; evenmin wilde hij hen persoonlijk ontmoeten; wel kon hij goedvinden dat zij wat zij te berichten hadden, meedeelden aan zijn kabinetschef, dr. P. J. A. Idenburg; deze zou hen naar Manila, op de Philippijnen, tegemoet reizen. Een nieuwe moeilijkheid rees: gewaarschuwd door de Engelsen wier ambassadeur in Tokio de gehele missie terecht was gaan zien als een Duitse poging om Indië uit de samenwerking met Engeland en de Verenigde Staten los te weken, weigerden de Amerikanen, Jongejan en Boerstra een visum te geven voor de Philippijnen.

XCNog voor hun dat meegedeeld werd, hadden de twee afgezanten besloten, de 'beschouwingen' die zij aan van Starkenborgh wilden voorleggen, op schrift te stellen. Zulks geschiedde eind november in de vorm van een lang memorandum waar zij nog een 'aanvulling' aan toevoegden; beide stukken" werden, mèt de introductiebrief plus Boerstra' s memorandum inzake de krijgsgevangen officieren, kort na de 5de december aan een koerier naar Batavia meegegeven. De twee memoranda en de 'aanvulling' waren, werd er bij geschreven, 'naar onze overtuiging geheel in de geest van secretarissengeneraal gesteld.f

XCDat Boerstra en Jongejan in januari twee weken lang in Sjanghai met Idenburg spraken, dat zij, na in februari in Nederland teruggekeerd te zijn, in maart een bliksembezoek brachten aan Lissabon voor een gesprek metp.p.

1 De Enquêtecommissie schrijft: 4 oktober (a.v., dl. II a, p. 238). Dat dit onjuist is, blijkt uit de door de commissie afgedrukte bijlage 163 (a.v., dl. II b, 299). 2 A.v., dl. II b, 300-03. 3 Brief, 5 dec. 1940, van M. Boerstra aan van Starkenborgh (a.v., p. 312).

360 [PDF]
DE MISSIE JONGEJAN-BOERSTRA

minister Welter en dat al die contacten tenslotte op niets uitliepen, stippen wij hier slechts aan; wij komen er in een later deel van ons werk waarin het beleid der Nederlandse regering te Londen geschetst zal worden, uitgebreid op terug. Hier willen wij slechts vastleggen dat nog vóór Jongejan en Boerstra Berlijn verlieten, Seyss-Inquart al besloten had, 'vorläufig' geen nieuwe groep Indische gijzelaars te arresteren! - en voorallijkt het ons geboden, bij het algemene memorandum en bij de 'aanvulling' die Jongejan en Boerstra in Tokio schreven, iets langer stil te staan.

XCMen moest, zo werd omstandig door hen uiteengezet, 'ernstig rekening houden' met de mogelijkheid dat Duitsland 'een volledige overwinning' zou behalen" dan wel dat er een comprornisvrede zou komen in een situatie waarbij Nederland nog door Duitsland bezet was," 'Niemand minder dan Colijn heeft als zijn overtuiging gegeven dat wij voor afzienbare toekomst moeten rekenen met een continent waarin Duitsland de toon aangeeft' (ja, maar dat had Colijn vijf maanden eerder gepubliceerd! Zijn brochure komt nog ter sprake).

XC'Het moge ons smarten, het moge onze gevoelens kwetsen, wij hebben deze mogelijkheden nu eenmaal in het oog te houden. Koel staatsmanschap eist zulks. Het is onze taak, er voor te zorgen dat ook in het geval dat Duitsland op het continent het overwicht behoudt, voor een onafhankelijk Nederland, in dat raam van Duitse zeggenschap in bepaalde aangelegenheden, de sfeer zo gunstig mogelijk, althans niet nodeloos ongunstig is.

XCTot het scheppen van deze sfeer kan in belangrijke mate medewerken het ... belang van Nederlands-Indië voor het 'nieuwe Europa' (economisch, historisch, cultureel, strategisch, ras) tezamen met de ook aan Duitse zijde heersende overtuiging dat men Nederland nodig heeft om Indië te behouden.'

XCDe 'beste mannen van Nederland', betoogden zij verder, trachtten uit alle macht, 'een snelle gelijkschakeling en een werkelijk aan het bewind komen der NSB' te voorkomen. Het was wenselijk, de publieke opinie in toom te houden. Kon nu Indië niet een eigen bijdrage leveren tot de noodzakelijke verzachting van tegenstellingen? De moeilijkheden in bezet gebied

1 Brief, 29 okt. 1940, van Bene aan het 554503). Zulks verhinderde Seyss-Inquart niet om op 8 oktober in de pers bekend te maken dat aan de 'ruim honderd' nieuwe gijzelaars die gearresteerd waren, 'een groter aantal' toegevoegd zou worden als de 'tegenmaatregel' geen effect zou hebben. 2 Zij noemden ook de mogelijkheid dat 'Engeland en zijn bondgenoten' 'een volledige overwinning' zouden behalen maar uit de inhoud van hun stukken blijkt dat zij dat als een zuiver theoretische mogelijkheid zagen.

361 [PDF]
EEN COMPROMISVREDE ?

stapelden zich op en 'de van Duitse zijde reeds genomen en verder voorgenomen represailles ... zouden die moeilijkheden zo verscherpen dat ... de Nederlanders in het moederland het volhouden van de strijd onmogelijk zal worden gemaakt.' 'Met stelligheid' wisten Jongejan en Boerstra te berichten dat 'een paar duizend Nederlanders' als gijzelaar opgepakt zouden worden, als Indië op het punt van de interneringen niet toegaf 'De gedachten gaan dan uit naar een vertrek van de Duitsers uit Indië. Wij bevelen dit met klem aan.' Indië, aldus hun laatste verzoek, moest zich in pers en radio minder anti-Duits uitlaten.

XCHebben Jongejan en Boerstra de beleidsoverwegingen en -wensen van het college van secretarissen-generaal zuiver weergegeven? Zij hebben hun stukken zonder overleg met het college opgesteld: het zou dus onjuist zijn, de letterlijke bewoordingen al te zwaar te laten wegen. Maar op die letterlijke bewoordingen komt het niet aan, en dan durven wij stellen dat de twee afgezanten ongetwijfeld uitdrukking gaven aan de overtuiging van hun N ederlandse opdrachtgevers. Vooral met Jongejan hadden deze maandenlang intensief contact gehad. Hij en Boerstra hadden bovendien voldoende verantwoordelijkheidsgevoel om zich bij hun uiteenzettingen te houden aan datgene wat in Den Haag tot in bijzonderheden besproken was. Na hun terugkeer brachten zij er uitgebreid verslag uit. Zij kregen, gelijk reeds gezegd, in maart een identieke tweede missie te vervullen bij minister Welter. Men was kennelijk over de wijze waarop zij zich van de eerste gekweten hadden, zeer tevreden.

XCEffect hebben al deze stappen niet gehad; wèl hebben zij ten duidelijkste aangetoond (en dat is, dunkt ons, hun werkelijke betekenis althans voor de geschiedschrijving) dat het hoogste Nederlandse bestuurscollege in bezet gebied nagenoeg het gehele eerste bezettingsjaar met overtuiging op het standpunt stond dat men de situatie waarin Duitsland het in Europa voor het zeggen had (dat was de basis van wat de Duitsers de 'Nieuwe Orde' noemden), goeddeels moest aanvaarden, met gekwetste gevoelens wellicht, zelfs zuchtend, maar toch: aanvaarden.

XC'Koel staatsmanschap eist zulks.'

Hoofdstuk 9: De 'Nieuwe Orde'

XC

XCWat verstonden de Duitsers eigenlijk onder de 'Nieuwe Orde'? Men komt in' 40 en ook nog wel in '41 dat begrip in duizenden brieven, memoranda en, niet te vergeten, krantenartikelen en radiotoespraken tegen. Het klonk inspirerend: een oude wereld had afgedaan, een nieuwe stond op het punt, geboren te worden; strijd en verwarring zouden plaats maken voor 'orde'.

XCDat die oude wereld afgedaan had, hield in dat Duitsland in Europa een dominerende positie zou gaan innemen; geen enkele van de bezette landen (Tsjechoslowakije, Polen, Denemarken, Noorwegen, Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk) mocht in de toekomst ooit nog een gevaar voor Duitsland kunnen vormen; zulks impliceerde dat in die landen alle tegenstanders van het Derde Rijk hun politieke invloed zouden verliezen en dat er omstandigheden geschapen werden waarin het herstel van die invloed uitgesloten was. Daartoe moest, afgezien nog van de bestrijding van mogelijk verzet, de parlementaire demoeratie vernietigd worden; daartoe moesten ook de vrijheid van drukpers en de vrijheid van vergadering worden opgeheven. De 'Nieuwe Orde' zou een autoritaire orde zijn, een vorm van 'samenwerking' met het Derde Rijk van autoritair-bestuurde staten, zulks (wij citeren uit het memorandum van Jongejan en Boerstra) binnen 'een raam van Duitse zeggenschap in bepaalde aangelegenheden'. Bij die 'bepaalde aangelegenheden' dachten zij en dachten ook anderen natuurlijk in de eerste plaats aan het buitenlandse beleid en aan de defensie: dat waren twee gebieden waarop Berlijn (Hitler) in het 'nieuwe Europa' alle belangrijke beslissingenzou nemen; wie dat 'nieuwe Europa' aanvaardde, aanvaardde die vormen van onderschikking.

XCWas Hitler nu voornemens, de bezette landen die wij boven noemden, hoezeer zij ook in wezen ontkrachte eenheden zouden zijn, tenminste binnen hun staatkundige grenzen te handhaven of te herstellen? Neen. Hij had Tsjechoslowakije en Polen al in brokken verdeeld en de Poolse staat tot het Generalgouvernement gereduceerd; het offensief dat hij op 10 mei in WestEuropa inzette, leidde er toe dat hij ten koste van België het gebied van Eupen-Malmédy en ten koste van Frankrijk Elzas-Lotharingen aan Gross Deutschland toevoegde; voorts, dat hij Frankrijk in een onbezet en een bezet

363 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

de Militärbefehlshaber in Belgien und Nordfrankreich plaatste; tenslotte, dat hij Luxemburg feitelijk annexeerde.

XCAfgezien van de inlijving van Eupen-Malrnédy en Elzas-Lotharingen die door Hitler beschouwd werd als 'herstel van het onrecht van Versailles', moet men dit alles als tijdelijke regelingen zien. De beslissingen ten aanzien van de 'definitieve' staatkundige vormgeving van West-Europa (een vormgeving waartoe het in elk geval niet zou komen voor Engeland zich tot een accoord bereid verklaard had) werden door Hitler aangehouden. Bovendien zweeg hij over het gehele onderwerp. Juist het feit evenwel dat hij ook binnenskamers geen enkele richtlijn gaf, bevorderde dat anderen in de roes die uit de overwinning in West-Europa voortvloeide, hun begerige fantasie de vrije loop konden laten. Op het geduldige papier werden nieuwe grenzen getrokken: de een wilde een Bourgondische staat oprichten, de ander heel Noord-Frankrijk met het Waalse deel van België plus Luxembnrg aan Duitsland toevoegen, een derde Normandië en Bretagne van Frankrijk losmaken, deze en gene voelde er ook wel voor, een aan Duitsland ondergeschikt Nederland met Vlaanderen uit te breiden.

XCDe grijpgrage Duitse fantasie hield zich in de zomer van '40 ook met gebieden buiten Europa bezig. Voor tal van Duitsers stond vast dat het Derde Rijk een eigen Kolonialreich zou krijgen. Ook in dat opzicht moest de vrede van Versailles uitgewist worden: Duitsland diende dus, wat Afrika betreft, weer te beschikken over zijn vroegere koloniale gebieden aan de Indische en aan de Atlantische Oceaan (Duits Oost- en Duits Zuidwest-Afrika, Togoland en Kameroen), maar de verlangens van verscheidene 'koloniale deskundigen' gingen nog veel verder: waarom zou men niet aan België en Frankrijk al hun koloniale gebieden in Afrika ontnemen? Hier of daar zouden dan Italië en Spanje er een brok van kunnen krijgen maar Duitsland zou uiteraard het meeste voor zichzelf houden. Om dan het bestuur ter hand te kunnen nemen werd in Berlijn vast een Reichskolonialministerium voorbereid en begon men ook aan de training en uitrusting van een militair korps van ca. tienduizend man dat voor Afrika bestemd werd.

XCPractische betekenis had al die plannenmakerij niet: eerst moest Engeland zijn weerstand opgeven. Hitler vond dat het geen enkele zin had, zich voordien waarop ook, of jegens wie ook, vast te leggen.

XCOp economisch gebied was het moeilijker, zo terughoudend te blijven: het economisch leven ging door en in de departementen te Berlijn was menigeen van opinie dat, al waren dan ook in Europa de nieuwe grenzen nog niet getrokken, de 'Nieuwe Orde' zo spoedig mogelijk vorm moest krijgen in nieuwe economische regelingen die Duitslands overheersende positie zouden onderstrepen, ja waarborgen. Reichswirtscha[tsminister

364 [PDF]
BEGERIGE PLANNEN

stelde in juli een uitgewerkt plan op om in eerste instantie het gehele internationale betalingsverkeer van Duitsland en alle bezette landen (ook van die landen onderling!) in Berlijn te centraliseren; in tweede instantie zouden dan alle andere Europese staten samen met de Sowjet-Unie, Turkije en Perzië in dat systeem van Zentrolclearing opgenomen kunnen worden. Goering was van dat plan dermate gecharmeerd dat hij eind juli de Generalgouverneur van Polen, de Militärbefehlshaber in Belgien und Nordfrankreich en de Reichs kommissare in Noorwegen en Nederland gelastte, de verwezenlijking 'ohne Verzug' voor te bereiden."

XCEr kwam niets van terecht.

XCW ohlthat wees er op dat die Zentrolclearing het inter-Europees betalingsverkeer tot schade van de Duitse oorlogseconomie aanzienlijk zou vertragen, Hirschfeld (terecht voorziende, dat Duitse controle over het betalingsverkeer niets zou overlaten van Nederlands economische 'zelfstandigheid') betoogde dat het nieuwe systeem eindeloze moeilijkheden met zich zou brengen en tot slot slechts 'zu einer völligen Pleite' zou veeren- - van groter belang was, dat ook Italië, op handhaving van zijn onafhankelijkheid bedacht, zich tegen de Zentrolclearing uitsprak. Daarmee verdween het plan onder tafel - een tafel waaronder ook reeds nog veel verder strekkende maar ook nog veel vager plannen lagen tot oprichting van een Europese tol- en valuta-unie.

XCAfgezien van de immense technische moeilijkheden die de realisering van dit soort plannen met zich zou brengen, ontbrak aan Duitse kant de duidelijke impuls om in bezet Europa tot een werkelijk nauwere economische samenwerking te komen. Hitler had weinig belangstelling voor economische vraagstukken; hij en de zijnen wilden bovendien slechts heersen. Waarom zou men 'samenwerken'? Heersen kon men eenvoudiger als men eenzijdig zijn wiloplegde. Ook was althans Hitler zich er al in een vroeg stadium van bewust dat de brede massa in de bezette landen het nationaal-socialisme voorshands afwees, hetgeen de 'samenwerking' zou bemoeilijken. Zijn opvatting werd ruim een week na Frankrijks capitulatie door Staatssekretär von Weizsäcker in één zin samengevat: 'Wir können die Briolge dieses Fe/dzuges nur mit den Kràjten erhalten mit denen sie errungen wurden, also mit militárischer Gewalt.'3 zulks betekende dat, althans in Hiders visie (een visie welke door Goering en Goebbels gedeeld werd), de 'Nieuwe Orde' van meet af aan niet meer was dan een propagandistische frase. Wel was er in bezet Nederland of in Duitsland hier of daar een Duitser die fraaie plannen ontbespreking van Fischböcks medewerker H. von Boeckh met Hirschfeld e.a. (a.v.). 3 F. Halder: Tagebuch, 30 juni

1 Brief, 24 juli 1940 7 c). 2 Verslag, 24 juli 1940, van een

365 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

wierp voor Nederlands positie in 'Neuropa' (zoals dat heette): er zou via Zuid-Limburg een kanaal komen dat het Belgische kanalennet met de Rijn verbond; de haven van Delfzijl zou uitgebreid worden, de capaciteit van de Nederlandse scheepswerven vergroot, de teelt van groenten, fruit en bloemen geïntensiveerd - maar met het voortduren van de oorlog raakten al die plannen vanzelf in het vergeetboek en de Rijksdienst voor het nationale plan die in oktober' 40 mede op Duitse aandrang opgericht werd, bracht het slechts tot papieren projecten.

XCMet uitzondering aanvankelijk van boeren en tuinders, later van zwarthandelaren, betekende de 'Nieuwe Orde' op economisch gebied voor de massa van het Nederlandse volk van meet af aan slechts één ding: daling van de levensstandaard.

Roof, vordering en 'aankopen'

XC

XCMet het oog op de moeilijkheden die zich in de eerste wereldoorlog voorgedaan hadden, waren, zoals wij in Neutraal uiteenzetten, in de periode september '39 mei '40 door de zorgen van de regering aanzienlijke voorraden grondstoffen en levensmiddelen naar ons land overgebracht die grotendeels in het westen des lands opgeslagen waren. Daar lagen de grote vemen; bovendien zouden die voorraden bij langdurig verzet in de Vesting Holland van pas kunnen komen.

XCWat de voedingsmiddelen betreft, behoorden tot die regeringsvoorraden 450 000 ton tarwe, 167 000 ton rogge, 252 000 ton gerst, 123 000 ton haver, 80 000 ton peulvruchten, 95 000 ton suiker, IF 000 ton eetbare vetten en oliën en bijna 200 000 ton oliezaden en veekoeken. Voorts was bijna 250 ton ruwe wol door de regering ingeslagen alsmede meer dan 24 000 ton ruwe katoen: voldoende voor een half jaar verbruik. Aan aardolie en aardolieproducten lag in en bij de zeehavens een voorraad van meer dan 650 000 ton, hetgeen wat de benzine betreft, ook al weer voldoende was voor een half jaar verbruik; smeerolie was er zelfs voor twee jaar. Een klein deel van die voorraden was in de meidagen door oorlogshandelingen of door vernieling verloren gegaan (van de aardolie-reserves 13 %), maar toen Nederland capituleerde, mochten de Duitsers aannemen dat het meeste nog wel aanwezig zou zijn. Daar kwam bij dat zij terecht veronderstelden dat zich over het algemeen bij het Nederlandse bedrijfsleven de normale hoeveelheden grond- en hulpstoffen zouden bevinden - naar verhouding meer dan bij het Duitse bedrijfsleven dat op bepaalde sectoren toen al met tekorten te kampen had.

366 [PDF]
DE REGERINGS-VOORRADEN

XCDe Che] van het Wehrwirtschafts- und Rustungsamt van het Oberkommando der Wehrmacht, Ceneralleutnont Thomas, wist voor al die voorraden wel een bestemming! Een week na de ondertekening van de capitulatie-overeenkomst gafhij in de bespreking te Düsseldorf die wij in ander verband al memoreerden, aan von Schrötter enkele richtlijnen die als volgt vastgelegd werden: 'Abtransport: Grundsätzlich alles sofort was die Heimat dringená' benötigt. Rüs tungswirtschaftliche Betriebe wie z B. Philips-Eindhoven mussen das Material bchalten um arbeiten zu können. Ein Abtransport von Maschinen hat einstuieilen zu unterbleiben.'l

XCVeel tijd om volgens die richtlijnen te werk te gaan kreeg von Schrötter niet. wel werden al in de periode van de Militárverwaltung (tot 29 mei dus) door Duitse militairen economische verkenningstochten in bezet gebied uitgevoerd en werden hier en daar ook kleine voorraden in beslag genomen, maar een overzicht van wat zij in totaal zouden knnnen vorderen, hadden de Duitsers toen nog niet. Dat overzicht kregen zij pas in de eerste week van Seyss-Inquarts Reichskommissariat; toen ging Generalkommissar Fischböck dan ook onmiddellijk tot de aanvalover. Hij richtte die aanval op Hirschfeld: Duitsland, zei hij, wilde een groot deel van de aanwezige grondstoffenvoorraden kopen; betaling zou via de clearing plaats moeten vinden in guldens; 'eventueel' zou de Nederlandse schatkist Duitsland voor die aankoop een krediet moeten geven. Dat zou er dus op neerkomen dat de schatkist die het geld gefourneerd had voor de aankoop door Nederland, dat geld voor de tweede keer zou moeten fourneren voor de aankoop door Duitsland! Door Trip bijgestaan verdedigde Hirschfeld zich in twee gesprekken (8 en IO juni) tegen Fischböcks eisen. Was het niet ook een Duits belang, vroeg Hirschfeld, als Nederland zijn grondstoffenvoorraden behield? De oorlog zou offers vergen en die offers zou men het Nederlandse volk gemakkelijker knnnen opleggen indien die voorraden in het land bleven dan indien ze (wat spoedig algemeen bekend zou worden) over de oostgrens verdwenen. 'U krijgt ze terug', beloofde Fischböck. 'Dat geloof ik niet', antwoordde Hirschfeld. Maar Fischböck liet niet los.

XCHirschfeld kon toen twee dingen doen - aile medewerking weigeren: dan zouden de Duitsers de voorraden kunnen vorderen tegen eenzijdig door hen vastgestelde prijzen, of medewerking verlenen: dan zou de koop weliswaar onder dwang geschieden maar op de prijzen zou men van Nederlandse kant invloed kunnen uitoefenen. Hij trachtte tijd te winnen: de overdracht der voorraden kon alleen overwogen worden, zei hij, als de Duitsers eerst 'een

XC1 "Aktennotiz itber Besprechung Diisseldorf am 22.5', p. 2

367 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

algemeen industrieel plan voor Nederland' op tafellegden dat zij in samenwerking met 'de centrale Nederlandsë'autoriteiten' (zijn eigen departement) zouden moeten opstellen. Fischböck week uit en maakte duidelijk dat vooral de afvoer van de aardolievoorraden daar niet op kon wachten. En het krediet, vroeg hij. Trip wilde niet meer 'in overweging' nemen dan een bedrag van f 50 mln- dat krediet werd later inderdaad verleend. Fischböck kreeg krachtige steun uit Berlijn. Drie dagen voor Frankrijks capitulatie gaf Goering instructie (19 juni), dat alle grondstoffen-voorraden uit de bezette gebieden 'mit dusserstem Nachdruck' naar Duitsland getransporteerd moesten worden" en op de dag waarop de Frans-Duitse wapenstilstandsovereenkomst ondertekend werd, bepaalde Reichswirtschaftsminister Funk per decreet dat die instructie zich niet alleen uitstrekte tot 'die in den Niederlanden lagernden Rohstoffe' (er werd dus geen enkele uitzondering gemaakt) maar 'unter Umständen' ook tot 'Halb und Fertigfabrikate sowe it sie nicht für dringende Bedürfnisse der niederländischen Wirtschaft benötigt werden' (dat ging nog veel verder dan Goering geëist had); de transporten moesten 'unverzüglich' een aanvang nemen," Funks decreet werd door Seyss-Inquart en Fischböck niet aanvaard. Mede op grond van de argumenten die door Hirschfeld naar voren gebracht waren, betoogden zij dat wat Funk eiste, in strijd was met Hiders algemene richtlijn dat Nederland op economisch gebied niet slechter behandeld mocht worden dan Duitsland. Al dat touwtrekken leidde er tenslotte toe dat Goering een regeling goedkeurde waarbij het Nederlandse bedrijfsleven grondstoffen voor maximaal een half jaar productie mocht behouden; hij beweerde dat het Duitse bedrijfsleven ook maar voor een half jaar grondstoffen bezat, en 'Nederland behoefde het toch niet beter te hebben dan Duitsland? Op het vorderen van eindproducten kwam men van Duitse kant niet terug; ten aanzien van de halffabrikaten wist Hirschfeld te bereiken dat ook deze in Nederland zouden blijven.

XCWat de voorraden voedings- en genotmiddelen betreft die vóór IO mei' 40 hetzij door de regering, hetzij door het bedrijfsleven opgebouwd waren, beperkte de belangstelling der Duitsers zich tot die kategorieën welke in Duitsland schaars waren": ongeveer de helft (ca. 68 000 ton) van de eetbare vetten en oliën, bijna een-vijfde (6000 ton) van de voorraden cacaobonen,

XC1 H. M. Hirschfeld: Verslag, II juni 1940, over de besprekingen met Fischböck op 8 en 10 juni (Doe 11-985, a-z). 2 'Aktenvermerk ûber die Besprechung im Haupt quartier des GeneralfeldmarschallsGoering', 19 juni 1940 (Neur. doc., PS-II55). 3 "Anweisung', 22 juni 1940, van de Reichswirtschaftsminister (FIWi, HA GeWi, Gruppe 16, Ia). 4 Een algemeen overzicht van alle per 30 september '40 naar

368 [PDF]
DE REGERINGS-VOORRADEN

bijna een-vijfde (II 000 ton) van de voorraden rijst, ruim de helft (15 000 ton) van de voorraden koffie, een kleine hoeveelheid thee (2t % der voorraden; er werd in Duitsland weinig thee gedronken) en twee-vijfde (12 000 ton) van de voorraden tabak.

XCNadelig voor de voorziening van de Nederlandse burgerbevolking was ook, dat grote hoeveelheden grondstoffen voor de textiel- en schoenenindustrie weggesleept werden: haast een vijfde (bijna 5000 ton) van de ruwe katoen, ca. drie-vijfde (6000 ton) van de ruwe wol en ongeveer de helft (meer dan 400 000 stuks) van de bij de groothandel en de leerlooierijen aanwezige huiden.

XCAan industriële grondstoffen verdwenen over de oostgrens o.m. ruim de helft (1800 ton) van de voorraden tin, een kwart (150 ton) van de voorraden aluminium, bijna 60 000 ton schroot, bijna de helft (ruim 3000 ton) van de voorraden rubber, de helft (2000 ton) van de voorraden cocosgarens, tweevijfde (2000 ton) van de voorraden sisal en een derde (500 ton) van de voorraden ruwe manilla (sisal en manilla zijn de belangrijkste grondstoffen voor de vervaardiging van touw).

XCZoals al bleek, hadden de Duitsers speciale belangstelling voor de Nederlandse reserves aan ~ardolie en aardolieproducten: alle vliegtuigbenzine (55 000 ton) werd naar Duitsland overgebracht samen met meer dan de helft (100 000 ton) van de resterende voorraden benzine voor motorvoertuigen en een derde (ca. II 000 ton) van de voorraden smeerolie.

XCOver het algemeen werden door de Duitsers voor deze weggevoerde goederen normale prijzen betaald, soms echter uitgesproken lage. Verrekening vond plaats in guldens hetgeen in de practijk betekende dat Nederland op Duitsland een vordering kreeg in marken.

XCDe door de Duitsers buitgemaakte bewapening van het Nederlandse leger (als regel verouderde wapens) werd grotendeels gebruikt voor de uitrusting van de Duitse Landesschützenbataillone: dit waren eenheden die in Duitsland en in sommige bezette gebieden een soort veiligheidswacht vormden. De

XCDuitsland weggesleepte voorraden vindt men in een bijlage z.d. bij hetvan de In (CDI,de textielcijferszijnverscheidene gevallen nog hoger geworden. Aanvullende gegevensin de nota van S. L. Louwes: 'Betreft de voedselpositie' (19 dec. 1940) (Csg: Stukken

17.II97); in

369 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

uniformen en de schoenen van de Nederlandse krijgsmacht werden in de zomer van '40 door het gedemobiliseerde personeel ingeleverd (behalve door hen die in de Opbouwdienst opgenomen waren) - al deze voorraden verdwenen naar Duitsland, samen met 150000 paar militaire schoenen die in mei' 40 bij de fabrikanten voor verzending gereed stonden. De textielgoederen die ten behoeve van leger of marine in bestelling waren, werden medio juni met machtiging van Hirschfeld aan de Wehrmacht verkocht.

XCVoorts werden de bijna 26000 paarden welke bij het Nederlandse leger in gebruik waren, door de Duitsers als buit beschouwd; ruim de helft werd naar Duitsland overgebracht. De Opbouwdienst en de marechaussee moesten de Wehrmacht betalen voor de ca. 1500 paarden die zij uit die buit aanschaften. Van het restant werd in de zomer van '40 een groot deel aan landbouwen industriële bedrijven verhuurd. Wij vermelden in dit verband dat boven dien in het eerste bezettingsjaar nog 21 000 andere paarden, 6000 personenauto's, 8000 vrachtauto's en 1000 autobussen door de Duitsers gevorderd werden samen met vijftig vissersschepen welke door de Kriegsmarine tot patrouilleschepen omgebouwd werden.

XCEerder wezen wij er op dat Goering zich begin juni tijdens zijn bezoek aan Nederland ook naar Amsterdam begaf o.m. om er, pronkzuchtig als hij was, diamanten te kopen bij de n.v. Asscher en een van de grootste schilderijencollecties in Joods bezit, de z.g. collectie-Goudstikker, in ogenschouw te nemen. Wat die diamantaankopen betreft, willen wij Iller vermelden dat Goering na zijn eerste aankopen aileen al tot eind'bij Asscher voor bijna fmln aan diamanten kocht van welke hem enkele partijen zelfs zonder vergunning van enige Nederlandse of Duitse instantie afgeleverd werden: administratieve regels golden voor gewone stervelingen maar niet voor de Reichsmarschall des Grossdeutschen Reiches.

41 1,4

XCDe collectie-Goudstikker die o.a. meer dan duizend schilderijen telde, dankte haar naam aan de kunsthandelaar Jacques Goudstikker die in de jareneneen bloeiende en internationaal bekende kunsthandel had weten op te bouwen. Goudstikker had veel gedaan om Joodse vluchtelingen te helpen. Aan boord van de 'Bodegraven' wist hij opmei'samen met zijn jonge vrouwen hun zoontje uit IJmuiden te ontsnappen; kort voor aankomst in Liverpool verloor hij het leven doordat hij in het duister in een der ruimen stortte. Een afgezant van Goering kwam spoedig in Amsterdam 37

'20 '30 14 40

370 [PDF]
DE COLLECTIE-GOUDSTIKKER

kijken, welke stukken nit de collectie voor aankoop in aanmerking kwamen. Na Goerings persoonlijk bezoek werden de onderhandelingen korte tijd later door een vriend van Goering, de Duitse zakenman Alois Miedl, overgenomen. Hoewel mevrouw Goudstikker, inmiddels in Amerika aangekomen, als erfgename van haar man alle medewerking weigerde, werd diens gehele collectie door de procuratiehouder en de twee restaurateurinkopers die Goudstikker in dienst gehad had, voor niet veel meer dan de inkoopwaarde 'voorlopig' aan Miedl verkocht; de definitieve aankoop ad f 2 mln vond plaats door Goering die het grootste deel van de collectie in september per extra-trein naar Berlijn liet vervoeren, de mooiste schilderijen zelfhield, enkele door Hitler liet aankopen en wat hij niet wilde behouden, weer aan Miedl terugverkocht. Deze die al een aantal jaren in ons land woonde en zelf met een Joodse vrouw getrouwd was, liet de f 2 mln voor mevrouw Goudstikker op een Nederlandse bank zetten en wist later (dat had hij toegezegd) Goudstikkers bejaarde moeder tegen deportatie te beschermen; jegens de procuratiehouder en de twee restaurateur-inkopers uitte hij zijn dankbaarheid door een douceur van bijna f 400 000 onder hen te verdelen. In Miedls goed-gehonoreerde dienst kon de procuratiehouder tot het einde van de oorlog het kasteel Nijenrode bewonen dat eigendom van Goudstikker geweest was en dat samen met zijn bedrijfspand aan de Herengracht en het buiten 'Oostermeer' bij Ouderkerk-aan-de-Amstel (waar Goudstikker gewoond had) ook al weer voor buitensporig lage bedragen door Miedl gekocht was; de jongste van de twee restaurateur-inkopers gebruikte het van Miedl ontvangen bedrag als eerste grondslag voor eigen transacties; hij verdiende tijdens de bezetting enkele tonnen": de kunsthandel floreerde.

XCDat floreren hing samen met het feit dat machthebbers als Goering over ongelimiteerde bedragen beschikten om in de bezette landen van WestEuropa op te kopen wat maar aan waardevolle kunstwerken op de markt kwam. Goering liet zijn aankopen als regel verrichten ter verfraaiing van zijn luxueus landhuis buiten Berlijn, 'Karinhall' ; Hitler wilde aan Linz, de stad waar hij het grootste deel van zijn jeugd doorgebracht had, een Führer Museum schenken; de opbouw der collecties was in '39 toevertrouwd aan de directeur van de befaamde Staatliche Gemäldegalerie in Dresden, dr. H. Posse. Deze reisde heel bezet Europa af om persoonlijk in ogenschouw te nemen wat voor aankoop in aanmerking kwam. Allerlei Duitse deskundigen traden bij deze en dergelijke transacties als tussenpersoon op; één hunner was een vriend van Seyss-Inquart uit Oostenrijk, lid van het kabinet dat ten tijde van de Anschluss gevormd was: Staatssekretár dr. Kajetan Mühlmann.

XC1 Gegevens in Doe I-348. 37

371 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

In de bureaus van Goerings Vierjahresplan bezat Mühlmann (die overigens in de eerste plaats ten behoeve van Hitler inkocht) een eigen Dienststelle met aankoopbureaus in Wenen, Warschau en Krakau. Mühlmann arriveerde al op I5 mei in Den Haag waar hij ook een eigen bureau zou vestigen. Hij werd in mei '40 op de voet gevolgd door de Duitse kunsthandelaar die als eerste van Goerings afgezanten de collectie-Goudstikker in ogenschouw ging nemen. Alleen al tot I januari '4I werden in bezet Nederland door deze en andere kunstroofridders aankopen gedaan tot een totaal van bijna f II mln; uitsluitend ten behoeve van het nog op te richten museum in Linz werd tot augustus '44 voor ca. f I7 mln aangekocht. Ook Seyss-Inquart persoonlijk was daarbij betrokken. Hij had namelijk begin ' 4I de opdracht ontvangen om ten behoeve van het Führer-Museum een andere grote kunstcollectie uit Joods bezit aan te kopen, nl. die welke opgebouwd was door de Duits-Joodse bankier dr. Fritz Mannheimer.

XCMannheimer, belangrijkste vennoot van de bankiersfirma Mendelssohn & Co. te Amsterdam, had in zijn grote huis aldaar alsmede in zijn villa bij Parijs een verzameling kunst staan die hij in '34 voor een bedrag van bijna f 7 mln verkocht had aan een in Engeland opgerichte naamloze vennootschap; het geld was door Mendelssohn & Co. voorgeschoten en op papier ontving het bankiershuis de verzameling weer in onderpand terug; ze was bij al die transacties blijven staan waar zij steeds gestaan had.

XCVijf jaar later, begin augustus' 39, stortte het fmancieel imperium ineen dat Mannheimer met een mengsel van geniale begaafdheid en bluf opgebouwd had, soms ook met omkoperij van ministers van Balkanstaten die hem de plaatsing van hun internationale leningen overlieten; hij stierf op de çde; drie dagen later vroeg Mendelssohn & Co. surseance van betaling aan. Aan wie behoorde nu Mannheimers kunstverzameling toe? Aan zijn firma bij welke hij voor maar liefst f I4 mln in het krijt stond? Aan haar schuldeisers die een gezamenlijke vordering hadden van bijna f 40 mln? Het belangrijkste deel van de verzameling werd in '40 en '4I aan de in kastelen opgeslagen collectie voor het Führer-Museum toegevoegd. Om de betaling werd jarenlang gevochten en uiteindelijk keerde Seyss-Inquart in '43 f 6 mln uit aan de curatoren in het faillissement van Mendelssohn & Co; dat geld was hem ter beschikking gesteld door het Duitse bureau dat in bezet Nederland de in beslag genomen 'vijandelijke' en Joodse vermogens beheerde. Hiermee waren de moeilijkheden niet ten einde want nog in de zomer van '44 betwistte Mannheimers weduwe (hij was enkele maanden voor zijn dood getrouwd, overigens niet in gemeenschap van goederen) dat anderen het recht hadden, integraalover de bezittingen van haar overleden 37

372 [PDF]
DE COLLECTIE-MANNHEIMER

man te beschikken.' De Franse rechtbank had terzake nog geen uitspraak gedaan, toen Parijs bevrijd werd.

XCRoof (overneming onder dwang en zonder betaling) werd in bezet Nederland van de zomer van '40 af gepleegd door een speciale Duitse dienst die, met Hitlers machtiging, door de partij-ideoloog Alfred Rosenberg in het leven geroepen was.

XCRosenberg die een van Hiders vroege medestanders was, beschouwde zichzelf als de enig bevoegde exegeet van het nationaal-socialisme. Zich sierend met de imposante titel van Beaujtragter des Fuhrers fiir die Überwachung der gesamten geistigen und weuanschaulichen Schulung. und Erziehung der NSDAP, had hij in Duitsland sinds jaren storm gelopen op de Christelijke kerken en, vaak met weinig succes, zijn best gedaan om het gehele Duitse onderwijs te baseren op een anti-Christelijke ideologie die zich 'gottgläubig' noemde maar in werkelijkheid alleen Hitler en het 'Arische ras' als godheden erkende.

XCIn januari' 40 had Hitler Rosenberg met de taak belast, de oprichting van een hogeschool der NSDAP voor te bereiden. Toen nu een van Rosenbergs medewerkers hem in juni '40 uit Parijs berichtte dat daar enkele Vrijmetselaarsloges en gebouwen van Joodse organisaties onbeheerd stonden, kwam Rosenberg tot de conclusie dat hij de biblietheek van zijn hogeschool het gemakkelijkst kon opbouwen door alle boeken en al het andere studiemateriaal te roven dat men wellicht nog kon vinden bij instellingen van 'vijanden van het nationaal-socialisme' zoals Vrijmetselaars, Joden, 'marxisten' en kloosterorden. Hitler vond dat een voortreffelijk denkbeeld en begin juli werd aan alle hoge Duitse instanties in West-Europa meegedeeld dat Rosenberg met een aparte staf, de Einsatzstab Rosenberg, aan het werk zou gaan; de Sicherheitspolizei und SD maar ook (vooral in Frankrijk) de Geheime Feldpolizei dienden hem daarbij zoveel mogelijk te helpen.

XCHet eerste object waar de Arbeitsgruppe Niederlande van de Einsatzstab Rosenberg het oog op liet vallen, werd gevormd door de biblietheek van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Tot de oprichting van dit instituut had de Amsterdamse hoogleraar in de economische geschiedenis, N. W. Posthumus, in '33 het initiatief genomen, mede

XC1 Gegevens in HSSuPF, 95 C-a; Präs.Abt., 35.00 XVIII; FiWi, Devisenreferat: regestenlijst, p. 55.

373 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

om te verhoeden dat de waardevolle verzamelingen van de Sozialistische Parte; Deutschlands verloren zouden gaan; de archiefcollecties had hij in '38 naar Oxford laten brengen, maar de bibliotheek die in '40 ca. 160000 delen telde, was in Amsterdam gebleven. Zij werd in juli in beslag genomen- en de Einsatzstab vestigde haar bureaus in het gebouw van het instituut. Haar verdere roofacties in '40 zullen in een volgend deel ter sprake komen.

XCDe Duitse aankopen op kunstgebied en het eerste ingrijpen van de Einsatz stab Rosenberg raakten, dunkt ons, niet aan velen bekend. Kunsthandelaren hadden veelal reden om te zwijgen: menigeen hunner begon al in '40 grof geld te verdienen aan wat hij naar het Derde Rijk kon verkopen; van het bestaan van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis waren in ,40 slechts weinig Nederlanders op de hoogte.

XCTen aanzien van het wegslepen der voorraden lag de zaak anders.

XCVemen en andere pakhuizen werden geledigd, veel verdween er uit de opslagplaatsen van particuliere industrieën, vrachtauto's, goederenwagons en binnenvaartuigen werden volgeladen. Duizenden zagen dat met eigen ogen; tienduizenden zagen die auto's en wagons in het oosten en zuiden des lands in de richting van de Duitse grens rijden; anderen namen waar hoe de schepen Lobith passeerden. Velen die met die transporten te maken hadden, ergerden zich er groen en geel aan en aarzelden niet om die ergernis te luchten. Gevolg van dit alles was dat spoedig in het gehele land verhalen de ronde gingen doen dat alle voorraden die met zoveel zorg opgebouwd waren, brutaalweg door de Duitsers geroofd waren.

XCTegen die geruchten hadden de Nederlandse autoriteiten geen verweer: niet alleen was het hun niet toegestaan, de werkelijke cijfers bekend te maken, maar bovendien realiseerden zij zich dat de publieke opinie nooit zou geloven dat de cijfers die zij eventueel zouden publiceren, inderdaad de werkelijke cijfers waren; en wie wèl van de juistheid van die cijfers overtuigd zou zijn, zou er tegelijk stof voor nieuwe ergernis in vinden. In oktober '40 werd jegens de directeur-generaal van de voedselvoorziening, ir. Louwes, in de officiële dagelijkse persconferentie in Den Haag opgemerkt

XC1 In november' 44 lagen de boeken nog in Amsterdam! Over hun bestemming was toen al enkele jaren gevochten tussen de Einsatzstab Rosenberg, het Reichssicherheits hauptamt en de leiding van het Deutsche Arbeitsfront. In de hongerwinter werd de bibliotheek in elf binnenvaartuigen naar Duitsland overgebracht.

374 [PDF]
DE 'EINSATZSTAB ROSENBERG'

dat 'algemeen' beweerd werd dat de prijsstijgingen die zich voordeden, gevolg waren van het feit 'dat er zo weinig is, omdat alles naar het buitenland is vervoerd.' Louwes, die geen enkel cijfer noemde, antwoordde: 'Dit is niet juist. Men heeft deze indruk natuurlijk gekregen doordat men zoveel volgeladen auto's door de steden zag trekken, doch er is toen niet meer weggevoerd dan de productie van één week."

XCHoe Louwes dat berekend heeft, weten wij niet. In elk geval hechtte niemand waarde aan zijn vergoelijkende mededeling.

De kapitaals-'Verflechtung' mislukt

XC

XCReeds in mei had Hider twee belangrijke richtlijnen gegeven voor de behandeling van bezet Nederland op economisch gebied: de levensstandaard mocht er niet beneden het peil van Duitsland dalen en het Nederlandse bedrijfsleven diende met het Duitse als het ware vervlochten te worden. 'Es ist Weisung des Führers', zei Fischböck begin juni (wij haalden die uitspraak al aan) 'diese enge Kuppelung im Laufe der Zeit durchzuführen.'

XCBeide richtlijnen pasten in Hiders politieke opzet: de eerste moest jaloerse vergelijkingen in Nederland voorkomen, de tweede Nederland in een groter, door Duitsland beheerst geheel doen opgaan. Met dat laatste was Goering, die zich aan de levensstandaard in Nederland minder gelegen liet liggen, het eens. In augustus hield zijn fantasie zich al met de 'Nachkriegszeit' bezig waarin het Duitse volk de hoogste levensstandaard van de gehele wereld diende te krijgen; hij hechtte er evenwel waarde aan, schreef hij Reichswirtschaftsminister Funk, dat nog tijdens de oorlog het Duitse kapitaal zo intensief mogelijk in een land als Nederland zou penetreren; omgekeerd moesten dan ook meer Nederlandse kapitaalbezitters hun kapitalen in Duitsland kunnen beleggen,"

XCFischböck had al begin juli aan de secretarissen-generaal Hirschfeld en Trip duidelijk gemaakt dat die wederzijdse Verfiechtung hoog op zijn program stond; beiden hadden hier terstond protest tegen aangetekend. wel waren zij er van overtuigd dat Duitsland een dominerende plaats zou gaan innemen op het continent, maar met des te meer kracht wilden zij aan 'zelfstandigheid' zien te redden wat te redden viel, en wat zou er van die 'zelfstandigheid' overblijven indien bijvoorbeeld het Duitse bedrijfsleven

XC1 Persconferentie, 21 okt. 1940: Verslag, p, 4 (DVK, 44). 2 Brief, 17 aug. 1940, van Goering aan Funk (Neur. doc., PS-1093).

375 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

een meerderheidsbelang kreeg in grote Nederlandse ondernemingen, terwijl omgekeerd Nederlandse kapitaalbezitters (zo ze al tot belegging in Duitsland bereid waren!) nooit meer dan een minderheidsbelang zouden verwerven in grote Duitse firma's? Hirschfeld en Trip kenden de Nederlandse fmanciële en bedrijfswereld voldoende om te weten dat die kapitaals-Verflechtung op nagenoeg algemeen verzet zou stuiten. Hirschfeld wees er Fischböck op dat Nederlandse kapitaalbezitters sinds de eerste wereldoorlog weinig plezier beleefd hadden aan hun beleggingen in Duitsland; 'es wird', waarschuwde hij, 'keinen Hollander geben, der Geld ader Kapital in Deutschland investiert, weil er keinen Einfluss in Deutschland hat.' Trip betoogde dat het voor die kapiraals Verflechtung veel te vroeg was, 'die Verháltnisse sind noch zu ungewiss'; dreef Fischböck de Verflechtung toch door, dan zou dat, zei hij, als 'eine Vorbereitung zur Einverleibung' begrepen worden: in dat geval zouden zijn ambtgenoten en hij overwegen, af te treden. Het gesprek leidde niet tot resultaat.l

XCNatuurlijk zag Fischböck niet zo spoedig van zijn voornemen af: hij had immers gelijkluidende instructies op te volgen van Hitler, Goering en Funk. Daar kwam bij dat enkele grote Duitse banken (met name de Dresdner Bank en de Deutsche Bank) mèt enkele grote Duitse industriële concerns er zeer op gebrand waren, hun invloed en daarmee hun winstmogelijkheden in Nederland uit te breiden.

XCDie kapitaals-Verflechtung nu, is goeddeels mislukt.

XCZij is niet alleen mislukt, wat het stimuleren van de Nederlandse beleggingen in Duitsland betreft (Hirschfeld en Trip hadden het voorspeld) merkwaardiger is, dat ze óók mislukt is, wat de Duitse beleggingen in Nederland aangaat. Op het eerste gezicht is dat een vreemde afloop-Immers, zoals wij eerder uiteenzetten: het Nederlandse bedrijfsleven was door de blokkade volledig van Duitsland afhankelijk geworden voor' de toevoer van zijn grond- en hulpstoffen en voor de afzet van een groot deel van zijn producten. Gaf dat de Duitsers niet de mogelijkheid om de kapitaals-Verflech tung (d.w.z. de verkoop van aandelenpakketten door Nederlandse ondernemingen aan Duitse) als het ware af te dwingen? Op papier, ja. Maar in de praktijk was er maar zelden sprake van direct contact tussen de Duitse geinteresseerden en de Nederlandse bedrijven die met door Duitsland geleverde grond- en hulpstoffen Duitse orders uitvoerden. Bij die orders waren aan Duitse kant de Rüstungs-Inspektion en de Zentralaujtragsstelie ingeschakeld, ;an Nederlandse kant waren de rijksbureaus voor handel en nijverheid van een en ander op de hoogte; Hirschfelds leiding volgend, werkten de rijksbureaus

XC1 Aantekeningen door Wohlthat van een bespreking, 4 juli I940 (FiWi, Devisen rejerat, 7c).

376 [PDF]
HOOGOVENS EN WERKSPOOR

de kapitaals-Verfiechtung tegen waar zij maar konden, en de Rüstungs-Inspek tion en de Zentralauftragsstelle waren alleen geïnteresseerd in de tijdige aflevering van geplaatste orders: die aflevering zou, zo meenden zij, in gevaar komen als commissarissen en directies van Nederlandse ondernemingen het gevoel hadden dat overneming of gedeeltelijke overneming door Duitse concerns hun als een Damocles-zwaard boven het hoofd hing.

XCTot het mislukken van de kapitaals-Verfiechtung droeg ook bij, dat de Duitsers een vrij zwakke uitgangspositie hadden: in mei '40 was naar verhouding niet veel Duits kapitaal in Nederland belegd. Van de Nederlandse banken van enige omvang was er maar één, H. Albert de Bary & Co., die Duits eigendom was: van de Deutsche Bank; van het kapitaal der grote scheepvaartmaatschappijen was niet meer dan 3 of 4% in Duitse handen, van de binnenschepen (Rijnvaartl) was nog geen kwart (ca. 700000 van de 3 mln brt) Duits eigendom; het grote chemische concern IC Parben en het was- en zeepmiddelenconcern van Henkel hadden elk een fabriek in Nederland (het Nederlands-Britse Unileverconcern had er grotere in Duitsland) en dan was er nog een baggerfirma die hoofdzakelijk met Duits kapitaal werkte; hiermee zijn wij, wat de bedrijven van enige omvang betreft, uitgepraat.'

XCEr zijn eigenlijk maar twee grote Nederlandse ondernemingen geweest waar de Duitsers (die er tevoren geen invloed in hadden) de kapitaals-Ver fiechtung hebben kunnen forceren: de Hoogovens en Werkspoor. Ten aanzien van de Hoogovens beschikten zij over een krachtig pressiemiddel: het bedrijfhad vóór mei '40 in Duitsland de machines besteld voor een nieuwe walserij - er werd dus van Duitse kant duidelijk gemaakt dat die machines pas afgeleverd zouden worden als de Hoogovens er eerst voor zorgden dat een deel van hun kapitaal in handen kwam van de Westduitse Vereinigte Stahlwerke; 50%, zeiden de Vereinigte Stahlwerke in de zomer van '40. Die eis werd afgewezen; de Hoogovens stelden zich op het standpunt dat de participatie van de Vereinigte Stahlwerke de 40% niet te boven mocht gaan en dat het Westduitse concern moest goedvinden 'dat de overige 60% (of althans minstens 51%) tot een meerderheidsblok zouden worden samengebracht'": dan zou de werkelijke zeggenschap in het bedrijfin Nederlandse handen blijven. De overdracht der aandelen kwam in de lente van '41 tot stand: de Vereinigte Stahlwerke namen de aandelenpakketten over die tevoren eigendom geweest waren van de Nederlandse staat en van de stad AmsterJ.

1 P. Mojert: (15 sept. 1941), p. 3-II 5 B V). 2 de Vries: 1918-1968, p. 481.

377 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

dam; de directie van de Hoogovens was er evenwel in geslaagd, tijdig het meerderheidsblok te vormen: men was in grote haast het land doorgereisd om bezitters van aandelen te bewegen, hun aandelen om te zetten in certificaten die door een administratiekantoor van de Hoogovens beheerd zouden worden. Daardoor werd voorkomen dat de Vereinigte Stahlwerke op de beurs aandelen-Hoogovens konden kopen waardoor ze misschien op een gegeven moment hun participatie boven de 50% gebracht zouden hebben.

XCDat laatste verschijnsel dreigde zich voor te doen bij Werkspoor. Het was een ander Westduits concern dat deze grote Nederlandse onderneming wenste op te slokken: Rheinmetall-Borsig; ook hier werd de aanval al in de zomer van' 40 ingezet. President-directeur Damme weigerde medewerking en eind '40 was Rheinmetall-Borsig tot Fischböcks ergernis nog geen stap verder gekomen. In de winter van' 40 op '41 werd Damme door de bankiers van Werkspoor gewaarschuwd dat de aandelen van het bedrijf op de beurs opgekocht werden; 'dit was', deelde hij later mee, 'gevaarlijk daar de aandelen van Werkspoor zeer verspreid waren; er was in het geheel geen Hollands pakket. Ook was ons niet bekend waar de aandelen waren; praktisch kwamen er geen aandeelhouders op de vergaderingen. Het gevaar van een Duitse machtsvorming was dus acuut." In samenwerking met de directie van de Nederlandse Handel-Maatschappij en met de ondervoorzitter van zijn raad van commissarissen, Fentener van Vlissingen, zette Damme een tegenaanval in: in de lente van '41 breidde hij het kapitaal van Werkspoor, f 4 mln, met bijna f 3 mln uit door de uitgifte van nieuwe aandelen; van die f 3 mln werd de helft door een Nederlands syndicaat gekocht waardoor een Nederlands 'blok' ontstond dat, bij de grote spreiding der aandelen onder kleine beleggers, een aanzienlijke invloed kon uitoefenen. De Duitse pressie hield evenwel aan en het slot van het lied was dat Rheinmetall-Borsig een aandelen-pakket van f 1,7 mln van Werkspoor verwierf; Werkspoor liet zich betalen in aandelen van Rheinmetall-Borsig. Het voordeel daarvan was dat men na de oorlog de transactie weer op simpele wijze ongedaan kon maken. Dat Rheinmetall-Borsig invloed gekregen had, betekende overigens niet dat de Duitsers tevreden waren over het tempo waarin Werkspoor de Duitse orders uitvoerde: het bedrijf werd in juni '42 onder Verwaltung geplaatst.

XCNog in enkele andere Nederlandse bedrijven wisten de Duitsers hun invloed uit te breiden: ze kochten de N.V. Werf Conrad in Haarlem en twee kleinere scheepswerven; ze kregen bijna alle aandelen van Fokker in handen; zij breidden hun aandelenpakket in de Alm (Algemene Kunstzijde Unie)

XC1 PRAe-Amsterdam: p.v. M. H. Damme Sr (26 aug. 1946), p.

378 [PDF]
HOOGOVENS EN WERKSPOOR

tot meer dan de helft uit, gebruik makend van het feit dat het kapitaal van deze maatschappij voor de bouw van een celwolfabriek belangrijk vergroot moest worden. Alles bij elkaar kwam het er op neer dat, als gevolg van die kapitaals-Verfiechtung, door het Duitse bedrijfsleven waarden verworven werden tot een totaal van ruim f 50 mln. Veel was dat niet: het Franse en Britse vermogen dat in Nederland belegd was, bedroeg vóór de oorlog meer dan f 2IO mln (waarvan f I20 mln alleen al in de Shell-Koninklijke Olie).1

XCVan '4I af kregen de grote Nederlandse ondernemingen, voorzover zij geen Joodse ondernemingen waren, minder last van de begerige voorstanders der kapitaals-Verfiechtung: die voorstanders konden hun penetratiepogingen veel gemakkelijker concentreren op de Joodse ondernemingen die alle 'ge-ariseerd' werden; daarmee ging de kapitaals-Verfiechtung in feite met de Arisierung samenvallen. Hoe dat proces al in '40 begon, zullen wij in een volgend deel beschrijven.

XCEnkele van de belangrijkste Nederlandse ondernemingen hadden zich aan een mogelijke greep van de Duitsers onttrokken door gebruik te maken van de Wet op de zetelverplaatsingen die twee weken voor de Duitse inval afgekondigd was. De grote scheepvaartmaatschappijen maar ook bijvoorbeeld Philips en de Unilever hadden toen schielijk hun zetel buiten Nederland verplaatst. Voor Fischböck was dat een tegenvaller: hoe kon hij ondernemingen wier zetel niet meer in Nederland gevestigd was maar in Indië, in de West, in Londen of in New York, in handen krijgen? Hij vond er iets op. SeyssInquart liet hij eind augustus een verordening uitvaardigenê die de Nederlandse wet simpelweg buiten werking stelde; bovendien eigende de Reicks leontmissar zich het recht toe, Nederlandse bezitters van aandelen in overgeplaatste ondernemingen te dwingen, hun aandelen te laten afstempelen. Het was Fischböcks bedoeling (dat stond niet in de verordening) om de Deutsche Revisions und Treuhand AC, die de 'vijandelijke' ondernemingen in bezet gebied beheerde, het stemrecht te geven voor alle aandelen die niet afgestempeld waren. Deze kunstgreep zou er toe kunnen leiden dat de vertegenwoordigers van die Revisions und Treuhand AC in een vergadering van aandeelhouders van bijvoorbeeld de Holland-Amerikalijn of Philips de meerderheid der stemmen zouden kunnen uitbrengen.

XC1 Dr. Saager: 'Zusammengefasster Bericht uber die Kapitalverflechtung mit Holland und Belgien' (z.d., herfst 1941) (Neur. doc., NID-I0698). 2 va 112/40 (Verordeningen blad, 1940, p. 360-63).

379 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

XCTerecht zag het college van secretarissen-generaal in die verordening welke een toonbeeld van willekeur was, 'een potentiële bedreiging voor het Nederlandse bedrijfsleven'; het college overwoog zelfs af te treden maar besloot, 'na lange discussie', de zaak niet op de spits te drijven.' Hierbij was van belang dat Hirschfeld geweigerd had, de verordening zèlf af te kondigenthij had er, met tegenzin overigens, in berust dat hem alleen de uitvoering opgedragen werd, dat laatste evenwel in een formulering die hem alle mogelijkheid bood, passief te blijven.ê Wel moesten namelijk alle zetelverplaatsingen bij hem aangemeld worden maar een verplichting om ze ongedaan te maken, legde de verordening hem niet op - hij kon dat doen. Dus liet hij het na.

XCFischböck liet de zaak goeddeels lopen.

De opheffing van de deviezengrens

XC

XCDat Fischböck die over het algemeen niet de neiging had, geëntameerde zaken te laten rusten, zich voor het feitelijk ongedaan maken van de Wet op de zetelverplaatsingen niet veel moeite gaf, kan samengehangen hebben met twee factoren: ten eerste met het inzicht zijnerzijds dat zolang een bedrijf als Philips onder dagelijks Duits toezicht aan Duitse orders werkte, de vraag van de formele zeggenschap over het bedrijf van secundaire betekenis was; een tweede factor kan geweest zijn dat Fischböck in de herfst van '40 reden had om aan te nemen dat een diep-ingrijpende, Nederlands opslokking bevorderende maatregel waarop hij al maandenlang aangedrongen had, ondanks verzet uit Nederlandse en uit sommige Duitse kringen toch verwezenlijkt zou worden.

XCWij bedoelen de opheffing van de deviezengrens.

XCHet goederen- en kapitaalsverkeer tussen Nederland en Duitsland was vóór IQ mei '40 aan tal van beperkende bepalingen onderworpen. Voor de goederen bijvoorbeeld die een Nederlandse fabrikant aan een Duitse fIrma verkocht, was aan Nederlandse kant een uitvoer-, aan Duitse een invoervergunning nodig; de zending werd aan de grens door de Nederlandse en door de Duitse douane gecontroleerd; er moesten (soms) in Nederland uitvoer-, in Duitsland invoerrechten op betaald worden. Rechtstreekse betaling voor zijn zending kreeg die fabrikant niet: hij moest wachten tot hij via het Nederlandse Clearinginstituut in guldens het bedrag ontving waar

XC1 Csg; Notulen, 28 aug. 1940. H. M. Hirschfeld, 29 dec.

380 [PDF]
HET DEVIEZENBESLUIT

hij recht op had. Dat Nederlandse Clearinginstituut stond met de Deutsche Verrechnungskasse in contact. Beide instellingen schrapten hun wederzijdse vorderingen en schulden tegen elkaar weg. Er bleef dan een aanzienlijke Nederlandse vordering op Duitsland over en juist van die 'rest-vordering' had het 'innen' jaar op jaar grote moeite gekost mede doordat Duitsland zijn buitenlandse betaalmiddelen (deviezen) in de eerste plaats voor de herbewapening wilde gebruiken. Nederlandse leveranciers hadden vaak lang op hun betalingen moeten wachten. Met dat al had het systeem, hoe omslachtig ook, voor de Nederlandse autoriteiten het voordeel gehad dat zij zowel de commerciële als de financiële transacties tussen Nederland en Duitsland althans konden volgen.

XCAan Nederlandse kant werden eind juni '40 mogelijkheden voor nadere controle geschapen.

XCIn de neutraliteitsperiode was een wetsontwerp voorbereid dat de bedoeling had om bij het voortduren van de oorlog aan de vermogensbezitters (particulieren en instellingen) de vrije beschikking te ontnemen over alle waarden die in het internationale betalingsverkeer een rol konden spelen: goud, edele metalen, buitenlandse munten en buitenlandse bankbiljetten, buitenlandse geldswaardige papieren (zoals chèques op het buitenland en buitenlandse wissels), buitenlandse effecten, andere vorderingen op het buitenland (zoals rekening-courant-saldi bij buitenlandse banken) en roerende of onroerende goederen die zich in het buitenland bevonden. Al die waarden zou men om te begiunen moeten aanmelden bij een nieuwe instelling, het Nederlands Deviezeninstituut, en de regering zou volgens het wetsontwerp bevoegd zijn, handelingen met de genoemde waarden afhankelijk te stellen van een vergurming; ze zou die waarden ook kunnen vorderen.

XCHet bedoelde wetsontwerp bracht het niet tot behandeling in het parlement, maar de tekst lag in mei' 40 klaar en het leek de secretarissen-generaal wenselijk dat zij, om de voorraad goud en deviezen zo goed mogelijk aan te wenden, de beschikking kregen over de bevoegdheden die het kabinetde Geer bij de Staten-Generaal had willen aanvragen. Seyss-Inquart had Iller geen bezwaar tegen: het ietwat gewijzigde wetsontwerp werd op 24 juni als een besluit van de secretarissen-generaal Trip, Tenkink, Hirschfeld en Six gepubliceerd.' Tegelijk werd het Deviezeninstituut opgericht.

XCDe bepalingen van die Deviezenverordening werden samen met de tevoren bestaande bepalingen door Generalleommissar Fischböck als een ernstige

XC1 va 27/40 (Verordeningenblad, 1940, 'P: 77-97). Deze verordening verving een noodbesluit dat generaal Winkelman

381 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

hinderpaal beschouwd. Hij begon met te gelasten dat Nederlandse leveranciers aan Duitsland voortaan niet meer op hun geld dienden te wachten: het Nederlandse Clearinginstituut moest, voorzover nodig, die gelden dan maar voorschieten uit de schatkist (die regeling werd op 15 augustus van kracht)! en de schatkist zou die bedragen dan later weer terugkrijgen van de Deutsche Verrechnungskasse. Fischböck vertrouwde hiermee de Nederlandse export naar Duitsland bevorderd te hebben. Alles zou evenwel, meende hij, nog veel gemakkelijker gaan indien de hele dearing in feite verdween.

XCBegin juli deed hij dus aan Hirschfeld en Trip (secretaris-generaal van fmanciën, maar óók president van de Nederlandse Bank) het voorstel dat de Nederlandse circulatiebank aan de Duitse, de Reichsbank, het recht zou geven, in Nederland over een onbeperkt bedrag aan guldens te beschikken; omgekeerd zou dan de Nederlandse Bank in Berlijn kunnen beschikken over een onbeperkt bedrag aan marken. Trip deelde aan zijn ambtgenoten mee dat Fischböck 'het afbreken van scheidsmuren tussen vrienden' als de bedoeling van zijn voorstel aangegeven had; die huichelachtige motivering had op Trip niet veel indruk gemaakt. Hij had zich gerealiseerd dat, als dat voorstel verwezenlijkt werd, Duitse particulieren of Duitse instellingen via de Reichsbank ongelimiteerde hoeveelheden guldens in handen zouden kunnen krijgen; dat zou tot een soort nationale uitverkoop leiden. Aan Fischböck had hij gezegd dat hij, als deze zou doorzetten, onverwijld zou aftreden.ê

XCFischböck hield vol, de president van de Reichsbank kwam uit Berlijn over en Trip kon er niet onder uit: er moest een overeenkomst gesloten worden. Het geheime accoord dat hij op 10 juli ondertekende, hield in dat de Nederlandse Bank alle Reichsmarken die haar door de Reichsbank aangeboden zouden worden, tegen een vaste koers (f 100 132.70 Rm)3 zou overnemen terwijl de Reichsbank van haar kant hetzelfde zou doen met Nederlandse guldens tegen een corresponderende koers. Had Fischböck dus toch zijn doel bereikt? Neen. 'Die Steuerung der Beträge', zo werd in de overeenkomst bepaald, 'obliegt den zustándigen deutschen Devisenbehorden resp. den betrefJenden Organen derselben bei den hollàndischen Behörden solange eine Beschränkung des gegenseitigen Zahlungsverkehrs uiûnschenswert erscheint' De 'beperking vanJ.één mark 66 cent. De oude koers werd medio juli door middel van een verordening hersteld. (VO 48/40 Verordeningenblad. 1940, p.

1 L. A. Trip: (1946), p. 29. 2 Csg: Notulen, 5 juli 1940. 3 Vóór 10 mei' 40 was de mark ca. 75 cent waard geweest, maar de wisselkoers van de was, vermoedelijk door een vergissing, bepaald op

382 [PDF]
FISCHBÖCK HOUDT VOL

het wederzijds betalingsverkeer' werd dus voorlopig aanvaard en Trip wist dat de controle aan Duitse kant bij Wohlthat, Seyss-Inquarts Beaujtragter bij de Nederlandse Bank, in goede handen was; Wohlthat deed hem trouwens schriftelijk nog de toezegging dat hij, als de Reichsbanle opeens voor het opkopen van aandelen enorme markenbedragen aan de Nederlandse Bank zou aanbieden, Trip zou inlichten waar de guldens die de Reiehsbank in ruil zou verkrijgen, voor nodig waren": dan zou Trip alsnog verzet kunnen bieden,"

XCTrip was gerustgesteld en Fischböck ging spoedig inzien dat hij in Wohlthat een geduchte tegenstander had.

XCDaarbij ging het Wohlthat (de lezer herinnere zich dat hij peet gestaan had bij de missie Jongejan-Boerstra) minder om de positie van Nederland dan om die van Nederlands-Indië. 'Stel dat wij straks de oorlog gewonnen hebben', betoogde hij, 'wat is dan de positie van Indië? Wij hebben geen vloot van betekenis en Indië is voor ons onbereikbaar. Wij zijn dus afhankelijk van de wil-tot-samenwerking in Indië. Maken wij nu de gulden tot een soort bijwagen van de mark, dan zal men dat ailerwege interpreteren als een belangrijke stap op de weg naar inlijving van Nederland bij Duitsland. Het gevolg zal zijn dat, na een eventueel Duits-Engels accoord, NederlandsIndië zich bij de Verenigde Staten aansluit met als resultaat dat ons in Europa aile inkomsten uit de verkoop van de Indische grondstoffen en cultuurproducten ontgaan.'

XCKeer op keer stak Wohlthat bij het Reichskommissariat en in de Berlijnse departementen dat betoog a£ Tezelfdertijd hield Fischböck evenwel aan Goering voor dat de overname-overeenkomst tussen Reiehsbank en Nederlandse Bank niet effectief genoeg was en dat van de door Goering gelaste Verflechtung niets terecht zou komen als niet eerst de Duits-Nederlandse grens in het betalingsverkeer geheel verdwenen was.wellicht in eerste instantie ook Fischböck ontgaan, dat Wohlthat zichzelf een be

1 Tekst van het en de brief, juli 1940, van Wohlthat aan Trip: 7 c. 2 De werd door Seyss-Inquart in zijn eerste rapport aan Hitler (19 juli) verkeerd geïnter preteerd. juichte hij, (op zichzelf een belangrijke erkenning!) (Seyss-Inquart: p. 12-13) Het was Seyss-Inquart en

383 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

XCEind september kreeg hij en kreeg ook Goering zijn zin: Reichswirtschafts minister Funk bepaalde dat de deviezengrens per IS oktober opgeheven zou worden.

XCDie beslissing was spoedig in Nederland bekend; zij wekte bij alle ingewijden, behalve uiteraard bij Fischböck, grote ontsteltenis. Trip wees wohlthat op de uitwerking in Indië (Jongejan en Boerstra zaten notabene in Berlijn op de visa te wachten voor hun reis naar Batavia!) en daarmee trapte hij bij deze een open deur in; Trip zei ook dat hij zou aftreden als de deviezengrens verdween. Op II oktober kruisten W ohlthat en Fischböck de degens in aanwezigheid van Seyss-Inquart die hun fmancieel-economisch debat niet geheel kon volgen, maar die zich van de mogelijke politieke gevolgen van de opheffing van de deviezengrens natuurlijk terdege rekenschap moest geven. Zijn voornaamste probleem was dat hij -bezet Nederland voorzichtig diende te behandelen - was opheffing van de deviezengrens daarmee verenigbaar? Eigenlijk was dat een vraag die niet in Den Haag beantwoord kon worden maar alleen in Berlijn en Seyss-Inquart zorgde er dan ook voor, in Berlijn aanwezig te zijn toen daar op 23 oktober onder voorzitterschap van Funk een grote conferentie gehouden werd waar men tot een beslissing moest komen. Fischböck was er bij, zo ook Wohlthat; voorts was er de Reichsfinanzminister, Schwerin von Krosigk; von Ribbentrop en Goering waren door hoofdambtenaren vertegenwoordigd.

XCMen kwam er na lang beraad tot een interimregeling die wij hier wegens haar gecompliceerd karakter overslaan; bovendien verdween zij spoedig.! Maar het beraad zelf verdient onze aandacht omdat het verslag daarvan in algemeen politiek opzicht een van de belangrijkste stukken is die uit het jaar 1940 bewaard gebleven zijn 2 belangrijk vooral doordat er uit blijkt dat, met uitzondering van W ohlthat, eigenlijk alle aanwezigen het er over eens waren dat Nederland uiteindelijk in de een of andere vorm bij Duitsland ingelijfd moest worden; wat ter discussie stond, was alleen de vraag of men er verstandig aan deed, daarvan op dit moment blijk te geven.

XCVanhetgeen Seyss-Inquart ter vergadering in eerste instantie zei, vermeldt het verslag:

XC'Der Führer hat in den letzten Tagen mir wiederum erklärt, dieformale Selbständig keit Hollands mûsse bleiben, aber engste wirtschaJtliche Verflechtung und militärische Gemeinsamkeiten.

XC1 Bijzonderheden in 'A.J. van der Leeuw: 'De betekenis van de geblokkeerde markenbelasting en de reële inhoud van het begrip "durchlëcherte Devisengrenxe' (Notitie 24 voor het geschiedwerk). 2 Verslag, 24 oktober 1940, door Ministertalrat Breyhan: 'Sitzung bij Funk am 23. Oktober 1940 über Devisengrenze Holland' (Archief Reichsfinanzministerium, Finance Division,

384 [PDF]
WOHLTAT VERLIEST

XCMateriel! also Unselbständigkeit!

XCHolland muss immer auf Deutschland ançewiesen bleiben. Wenn nicht die grosse endgültige Vereinigung in einem Schritt, darm lieber unser Kapital jetzt zurückhalten. Ich schätze Trip. Wir mitssen mäglichst seinen Rücktritt vermeiden, aber das ist nicht ausschlaggebend. Ohne Aufhebung der Devisengrenze immer Halbheit.'

XCFischböck viel Wohlthat aan: 'Wey, zei hij, 'wie Trip Bedenken vorbringt' (Wohlthat deed dat), 'zeigt damit dass er die angeordnete Verflechtung nicht fördern will. Verflechtung heisst: 1000 I o-ige Einverleibung in Deutschland.' Maar dat ging Funk toch ook te ver: 'Was nûtzt Einverleibung van den paar Cemuse gärten und Käseläden, wenn uns darüber der Einfluss auf das holländische Weltreich entgeht?' 'Der Reichsmarschall', zei Goerings vertegenwoordiger, 'will bei Schonung der politischen Kulisse Holland zu 100 0/0 vereinnahmen' en Goering achtte dat nog wel verenigbaar met de opheffing van de deviezengrens. Zulks betekende dat Fischböck in de weken die volgden, zijn streven in de richting van die opheffing kon voortzetten. Hij wist dat hij de op economisch gebied machtigste man van Duitsland achter zich had.

XCAan Duitse kant wist Piselibock te bereiken dat de invoerrechten op Nederlandse waren per 16 december opgeheven werden, aan Nederlandse dat de invoerrechten op Duitse waren per I januari verdwenen.' Dat ging allijken op een tolunie - daarom had het Auswärtige Amt, beducht voor het effect in Indië (Jongejan en Boerstra zaten al in Tokio l), protest aangetekend, maar Hitler had dat protest verworpen: er was, had hij gezegd, geen bezwaar tegen dat de invoerrechten verdwenen mits daar maar weinig publiciteit aan gegeven werd: 'Auf Weisung des Führers musste jede Erörterung der Verordnung in der Presse verhindert werden.> Inderdaad kreeg in bezet gebied het Algemeen Handelsblad al een uitbrander toen het het bericht van de opheffing der Duitse invoerrechten op de eerste pagina opgenomen had in plaats van het ergens achter in de krant weg te stoppen." Alle commentaar werd verboden.

XCBegin '41 wist W ohlthat dat hij bezig was terrein te verliezen, maar hij hield vol. Op 3 februari zond hij Seyss-Inquart een lang memorandums waarin hij nog eens alle argumenten opsomde die zijns inziens tegen de opheffing van de deviezengrens pleitten: er werden in Nederland door leden van de Wehrmacht niet alleen uit Nederland maar ook uit België en Frankrijk zo grote inkopen gedaan, dat de inflatie hand over hand toenam; de Wehr

XC1 VO 24I/40 (Verordeningenblad, 1940, p. 722-24). 2 Brief, jan. 1942, van de Reichsjinaneminister aan Bormann (Stukken van het Reichsfinanzministerium, Finance Division, 45393-99). 3 Algemeen Handelsblad, 13 dec. 1940. 4 FiWi:

385 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

macht was in de Verfiechtung die door de opheffing van de deviezengrens bevorderd zou worden, niet geïnteresseerd; men zou, als men de zelfstandigheid van de gulden ondermijnde, Nederlands-Indië in de armen van Amerika jagen en het 'Nieuwe Europa' zou dan evenmin kunnen beschikken over de miljarden guldens die Nederlanders in gebieden buiten Indië belegd hadden. Dat alles was, meende Wohlthat, reden te over om het Duits-Nederlands betalingsverkeer onder strikte controle te houden, liefst de controle die vóór de interimregeling bestaan had.

XCSeyss-Inquart zond dit memorandum aan Goering, Funk en de president van de Reichsbank toe, 'allerdings mit dem Zusatz dass ich', schreef hij aan Wohlthat, 'mick mit diesem Bericht nicht identijizieren kann.'1 Daar liet Seyss-Inquart het maar bij; hij had nog kunnen opmerken dat de missie Jongejan-Boerstra op niets uitgelopen was waarmee aan Wohlthats betoog het belangrijkste buitenlands-politieke argument ontvallen was.

XCWohlthat trok zich zijn nederlaag zeer aan. Het was hem onverdraaglijk dat hij Trip maar zo kort effectieve steun had kunnen bieden. Voor de verdere ontwikkeling in bezet Nederland wenste hij geen enkele verantwoordelijkheid te dragen; hij zag haar als een uitvloeisel van Nazi-scherpslijperij die hem steeds sterker tegen de borst stuitte. Graag zou hij zich daar zo ver mogelijk van verwijderen: hij nam ontslag als Beaukragter en liet zich door de hem welgezinde Funk naar Tokio sturen; in '45 was hij daar nog bezig, met de Japarmers te onderhandelen over commerciële leveranties aan Duitsland.

XCTrip vernam op 10 maart' 41 van Fischböck dat de Nederlands-Duitse deviezengrens per I aprilopgeheven zou worden en dat aan Nederland 'im Namen des Deutschen Reiches' een extra-heffing van 500 mln Rm opgelegd werd waarvan IOO mln in goud betaald moest worden en 400 mln afgeschreven zou worden op het Nederlandse clearingsaldo; beide besluiten waren door Goering goedgekeurd.

XCOnmiddellijk voerde Trip zijn dreigement uit: hij legde de portefeuille van financiën neer.

XCOp het moment waarop de deviezengrens verdween, had het Nederlandse Clearinginstituut op de Duitse Verrechnungskasse een vordering die door de

XC1 Brief, 10 febr. 1941,

386 [PDF]
TRIP TREEDT AF

snelle uitbetalingen in Nederland de 400 mln Rm overschreed. Fischböck had door dat bedrag een streep gehaald. Dat kwam er op neer dat de Nederlandse schatkist uit eigen middelen de tegenwaarde van die 400 mln Rm moest uitbetalen aan al die Nederlandse firma's en particulieren die via het Clearinginstituut op betaling van hun leveranties zaten te wachten: f 300 mln. Het was een grote tegenvaller, maar een die op zichzelf stond.

XCVeel ernstiger waren de blijvende gevolgen die uit de opheffing van de deviezengrens voortvloeiden: Duitsers konden in Nederland kopen wat zij wilden.' Zij wisselden er hun marken vrij tegen guldens in; die marken kwamen dan in het bankverkeer bij de Nederlandse Bank terecht - het waren er in juni' 41 al 4t miljoen per dag. 2 Practisch betekende zulks dat toen per dag Nederlandse leveranties voor een waarde van 4! miljoen Rm naar de Duitsers verdwenen ('die '1011ändischenAusfuhrverbote', zo werd in die tijd aan Duitse kant genoteerd, 'bestehen zur Zeit nur noch auf dem Papier'3) terwijl de Nederlandse Bank er 4! miljoen aan marken bij kreeg die, als Duitsland de oorlog verloor, vermoedelijk niet veel meer waard zouden zijn dan het papier waarop zij gedrukt waren. De gulden was in feite een aanhangsel van de mark geworden.

XCBij dit alles was nog van belang dat de Duitse deviezengrens met Noorwegen, Denemarken, België en Frankrijk niet opgeheven werd. Natuurlijk werd door de Duitsers ook in die bezette landen veel opgekocht, normaal èn 'zwart', maar dat opkopen ging in bezet Nederland veel gemakkelijker: er was geen controle, er was geen rem.

XCEr is enige reden om aan te nemen dat men aan Duitse kant rekening gehouden had met de mogelijkheid dat na de opheffmg van de deviezengrens en de extra-heffmg van een half miljard Rm niet alleen Trip zou aftreden maar ook de 'oude' secretarissen-generaal: Snouck Hurgronje, Frederiks, Hirschfeld, Six en Spitzen. Dat aftreden werd door hen ook overwogen waarbij, naar wij aannemen, de opinie van Hirschfeld het meeste gewicht in de schaal wierp.

XCHet was voor Hirschfeld die zich met Trip zeer verbonden gevoeld had, een moeilijke beslissing. Eerst trachtte hij de schade te beperken: hij verklaarde zich bereid, Trip op fmanciën op te volgen mits deze als president van de Nederlandse Bank aanbleef Dat laatste werd door Seyss-Inquart verhinderd: dat presidentschap was aan Rost van Tonningen toegedacht dieministerium, Abt. V: Verslag z.d. van een bespreking in Den Haag op ra juni 1941 (Finance Division, 45302-07).

1 Strikt genomen pas van I september I941 af toen het laatste spoor van de interim regeling, de z.g. geblokkeerde markenbelasting, verdween. 2

387 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

tegelijk Financiën onder zich zou krijgen, overigens zonder zeggenschap over een der belangrijkste afdelingen: de belastingen. Hirschfeld zou het dus voortaan geheel zonder Trip moeten stellen. Hij bleef niettemin in functie en dat deden, op zijn voorbeeld, ook de anderen, hoewel zij mèt hem ernstige bezwaren koesterden tegen Fischböcks Diktat - bezwaren die door de twee 'foute' secretarlssen-generaal (van Dam en Goedewaagen) gedeeld werden.!

XCAls motief voor zijn aanblijven gaf Hirschfeld later aan dat men lente' 41 'in een tijd (leefde) waarin zeker niet iedereen er het bijltje bij zou hebben neergegooid indien er uitsluitend NSB-secretarissen-generaal zouden zijn gekomen. Toen had de NSB nog wel een zekere mate van organisatie kunnen handhaven met Duitse hulp.' Wij achten dit argument er ietwat met de haren bijgesleept. Belangrijker was overigens een tweede motief: ookna Trips heengaan bleef voor Hirschfeld 'nog een belangrijk terrein over ... waarop ik', schreefhij, 'de belangen van het volk actief zou kunnen blijven behartigen.f

XCAan de toppen van het bedrijfsleven was men het daar geheel mee eens.

Staatsfinanciën

XC

XCZou Trip nog lang in functie gebleven zijn als de extra-heffing en het verdwijnen van de deviezengrens achterwege gebleven waren ?Wij betwijfelen het. De gehele ontwikkeling van de staatsfinanciën vervulde hem al sinds de eerste weken van de bezettirig met grote zorg - een zorg die toenam telkens wanneer de Chefintendant van de Wehrmacht zijn maandelijks krediet kwam opeisen, nu eens f 80 mln, dan weer f 90 mln, en zo ging het door. Weliswaar vernam Trip van de Nederlandse Bank dat die kredieten slechts gedeeltelijk door de Wehrmacht. opgenomen werden, maar de bedragen waar de Wehrmacht inderdaad over beschikte, vond Trip al exorbitant hoog. Volkenrechtelijk konden de Duitsers eisen dat de Staat der Nederlanden voor het onderhoud van het bezettingsleger zorgde, maar waren voor die 'bezettingskosten' per ·maand zoveel tientallen miljoenen nodig? Men had er aan Nederlandse kant niet het minste inzicht ui: de Duitsers weigerden inlichtingen: dat waren, zeiden zij, 'militaire geheimen'. Eind jut '40 vroeg

XC1 Eind maart besloten de secretarissen-generaal, bij Seyss-Inquart collectief te protesteren tegen de opgelegde regelingen; dat collectief protest bleef achterwege toen Goedewaagen mede-ondertekening weigerde. (Csg: Notulen, 2 april 1941). 2 H. M. Hirschfeld: Herinneringen uit de bezettingstijd, p. 70.

388 [PDF]

de Chefintendant voor augustus een krediet van f 155 mln maar daarvan was toch kennelijk een groot deel nodig voor Duitse uitgaven in verband met de eventuele invasie van Engeland! Dat had niets met 'bezettingskosten' te maken! Trip deelde aan zijn ambtgenoten mee dat hij het krediet zou verlenen maar 'onder scherp protest'; hij zou 'tevens een waarschuwing laten horen tegen het voortgaan op deze weg die de economische ondergang van Nederland met zich zou kunnen brengen.'!

XCProtest noch waarschuwing hadden enig effect.

XCEind februari '41 schreefTrip een nota die hij ook aan Fischböcks General kommissariat deed toekomen. Hij wees er op dat de staatsschuld, f 4100 mln per 9 mei' 40, in nog geen tien maanden tijd met f 1I00 mln gestegen was zodat zij het vooroorlogse nationale inkomen, dat per jaar op rond f 5000 mln geschat werd, alovertrof. 'Dat deze ontwikkeling tot een katastrofe moet voeren, staar', schreef hij, 'voor mij vasr."

XCDie 'katastrofe' had zich dus nog niet voorgedaan.

XCIn Trips visie hing dat samen met het feit dat de schatkist althans in '40 het grootste deel van de extrabedragen die zij nodig had, van de banken had kunnen lenen. Het particuliere bedrijfsleven had, toen de bezetting begon, redelijke voorraden grond- en hulpstoffen bezeten: het had de productie dus kunnen voortzetten en had er gelden voor ontvangen. Nieuwe voorraden had het nauwelijks kunnen inslaan: die gelden waren dus gedeeltelijk bij de banken gedeponeerd en de banken hadden die reserves aan de schatkist geleend. Nu was de stijging van de staatsschuld wel bedenkelijk maar zij zou, meende Trip, eerst werkelijk katastrofaal worden indien de schatkist zijn geldbehoeften maar voor een klein deel zou kunnen dekken bij de banken en overigens een steeds groter beroep zou moeten doen op de Nederlandse Bank - een beroep waaraan de Nederlandse Bank maar op één manier zou kunnen voldoen: door de fa. Enschedé in Haarlem opdracht te geven, de bankbiljetten te drukken die de schatkist nodig had. Dat zou pure inflatie worden: het geld zou zijn waarde verliezen. Waar dat toe kon leiden, was in Duitsland in het begin van de jaren '20 gebleken. Het was Trip een verschrikking.

XCWij herinneren nu aan twee cijfers: het vooroorlogse jaarlijkse nationale inkomen werd op f 5000 mln geschat en de staatsbegroting voor het jaar 1940 had iets meer dan f 1000 mln bedragen. Die cijfers moet men in gedachten houden wanneer men beseffen wil hoe zwaar men aan het departement vanCsg: Notulen, za'Nota over de ontwikkelingvan het staatsbudget voor het dienstjaar 1940 en de vooruitzichtenvoor 1941' (26 febr. 1941), p. 4 (Csg: Stukken

1 juli 1940. 2

389 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

financiën en hoe zwaar ook Trip persoonlijk tilde enerzijds aan de extrabetalingen die voor de schatkist voortvloeiden uit het feit van de bezetting, anderzijds aan de ophoping van Duitse marken bij de Nederlandse Bank. Wij beperken onze cijfers tot het eerste bezettingsjaar. Zij zijn overigens al sprekend genoeg.

XCVia de Nederlandse Bank had de schatkist van mei '40 tot mei '41 bijna f 100 mln aan Reichskreditkassenscheine moeten inwisselen; zij had via dezelfde bank de Wehrmacht kredieten gegeven waarvan bijna f 900 mln opgenomen was; Seyss-Inquart had voor het Reichskommissariat over ruim f 30 mln laten beschikken. Bovendien had de staat de extra-heffing van Rm 500 mln moeten betalen: f 75 mln in goud en f 300 mln was van de Nederlandse vordering bij de Deutsche Verrechnungsleasse geschrapt; al eerder was uit die vordering het uit' 20 daterend krediet dat door Kreuter beheerd werd, met f 75 mln verhoogd. Ondanks die schrapping van f 300 mln en dat krediet van f 75 mln, stond, al was de clearing dan ook per I april '41 komen te vervallen, eind april bij de Verrechnungsleasse nog steeds een Nederlandse vordering van meer dan f 200 mln: op zijn best zou men er marken van twijfelachtige waarde voor krijgen. Van even twijfelachtige waarde waren de marken die de Nederlandse Bank krachtens het door Trip in juli gesloten accoord had moeten aannemen: zij beliepen na een jaar bezetting een totaal van ruim f 300 mln. Hier moeten wij dan nog aan toevoegen dat, krachtens de Deviezenverordening, alle Nederlanders in de zomer van '40 gedwongen werden, het goud en het buitenlands bankpapier dat zij bezaten, aan de Nederlandse Bank te verkopen; hoewel er vrij veel achtergehouden werd (hoeveel, valt niet te schatten) kwam toch bijna 36 000 kg goud bij de bank binnen, waarvan in de herfst bijna 29 000 kg door de Reichsbank gevorderd werd. Hiervan was in mei '41 nog slechts een gedeelte naar Berlijn getransporteerd; het had, samen met het buitenlandse bankpapier dat de Nederlandse Bank ook al aan de Reichsbanle had moeten verkopen, een waarde van bijna f 75 mln.'

XCTelt men dit alles op, dan komt men voor het eerste bezettingsjaar tot een

1 Cijfers in de brief 28 mei 1941, van de Amsterdam aan de der Brussel (Neur. doc., ECR-194). Wij vermelden in dit verband dat men in de herfst bij de Vereniging voor de Effectenhandel aangifte moest doen van alle buitenlandse effecten die men bezat (V'O 155/40, p. 470--71);hiervan werden later door de Duitsers ten behoeve van hun hout-import slechts de Zweedse effecten gevorderd. De Staat moest de inleveraars bijna fl. 5 mln vergoeden (Trip: p. 69).

390 [PDF]
FINANCIËLE PLUNDERING

drainage van meer dan f 2055 mln waarvan het overgrote deel, f 1680 mln, als een extra-last voor de schatkist beschouwd moet worden: dat grote bedrag was dus aan de 'normale' staatsuitgaven toegevoegd.

XCWij komen in een later deel van ons werk uitvoerig op de bezettingseconomie en de daarmee samenhangende fmanciële problemen terug. Hier willen wij alleen aanstippen dat het nationale inkomen, ca. f 5000 mln, als gevolg van de factoren die wij aan het slot van het hoofdstuk 'Werken voor de vijand' aangaven, onvermijdelijk moest gaan dalen; voorts, dat het voor de staat, wilde hij de inflatie enigszins beperken, noodzakelijk was, zijn eigen inkomsten te vergroten - dat laatste ook daarom omdat de 'normale' staatsuitgaven zouden gaan stijgen. Wel zouden de uitgaven voor het Nederlandse defensie-apparaat verdwijnen, maar daar stond al in '40 tegenover dat het overheidspersoneel op tal van sectoren (distributiediensten, politie, brandweer, luchtbescherming) belangrijk zou toenemen, dat de Opbouwdienst gefmancierd moest worden en dat diegenen die als gevolg van de mobilisatie of van oorlogshandelingen aan hun huizen, hun bedrijven of andere particuliere bezittingen schade geleden hadden, recht hadden op vergoeding van staatswege: de oorlog bracht voor de schatkist dus ook extra-lasten mee die niet uit Duitse eisen voortvloeiden.

XCHet rijk had in '39 op de verschillende onderwerpen van staatszorg bijna f 800 mln meer uitgegeven dan ontvangen; dat tekort was toen goeddeels gedekt door de belastingen die in '39 ruim f 610 mln opgebracht hadden. Eerstgenoemd bedrag steeg evenwel in '40 (daar vielen dus nog geen acht maanden bezetting in) tot ruim f 1375 mln - en de belastingopbrengst kwam in '40 maar weinig boven die van '39 uit: f 660 mln.! Het was duidelijk dat de staat de belastingen moest verhogen.

XCEen belangrijke wijziging van het belastingstelsel was al vóór de oorlog voorbereid: voor alle loontrekkenden zou een loonbelasting ingevoerd worden als voorheffmg op de inkomstenbelasting; de grote meerderheid der belastingplichtigen zou daardoor geen inkomstenbelasting meer behoeven te betalen. Die loonbelasting werd begin december '40 bij verordening afgekondigd", ruim tien dagen later gevolgd door een nieuwe omzetbelasting." Samen met enkele andere nieuwe belastingen zouden die maatregelen er toe leiden dat de opbrengst van de rijksbelastingen in '41, met '40 vergeleken, met f 474 mln zou stijgen - een stijging die grotendeelsvava

1 Min. van fm.: (1946), p. 12. 2 224/40 p. 658-87). 3 242/40 (a.v., p. 725-47).

Indextermen: Belastingen
391 [PDF]
DE 'NIEUWE 0 RDE'

(voor bijna f 300 mln) gevolg was van de nieuwe tarieven der inkomsten- en loonbelasting. Wie in december '40 de krant las, wist dat hij in '41 aanzienlijk meer belasting zou moeten betalen. En waardoor? Doordat Nederland bezet was! De ontevredenheid richtte zich tegen de bezetter.

XCTrouwens, die bezetter had zijnerzijds krachtig op verhoging van de belastingen aangedrongen. Vóór 10 mei '40 was de totale belastingdruk, gemeentelijke belastingen meegerekend, per hoofd van de bevolking in Duitsland ruim tweemaal zo hoog geweest als in Nederland. Hoe de Nederlandse staat er fmancieel voor kwam te staan, interesseerde de Duitsers niet, wèl de Verflechtung - en die Verjiechtung. vergde dat de belastingdruk in Nederland op het Duitse peil gebracht werd: 'Wirtscha/tsverflechtung', schreef de voornaamste Duitse Referent bij Financiën, 'erfordert gleichen Steuerdruck.' Toen hij dat als bijdrage voor het rapport over twee jaar bezetting dat Seyss-Inquart voor Hitler liet samenstellen, in juni '42 schreef, was de belastingdruk nog verder gestegen en was het Nederlandse voorzieningspeil aanzienlijk beneden het Duitse komen te liggen.'

Oorlogsschade

XC

XCHet lijkt ons gepast, in dit verband stil te staan bij de vergoeding van de materiële oorlogsschade. Wij doen dit niet vanwege de financiële last die daardoor aan de staat opgelegd werd: de eerste betalingen terzake (die in de jaren '41-'44 in totaal tot f 750 mln zouden oplopen) werden eerst in '41 verricht. Wij zouden slechts twee dingen willen onderstrepen: ten eerste dat (een ieder besefte zulks) de aangerichte verwoestingen een grote schadepost betekenden voor de nationale economie, ten tweede dat het eerste herstel van de oorlogsschade al in de zomer van '40 ter hand genomen werd met een élan waar een ongebroken volkskracht uit sprak.

XCHet herstel van de verkeers- en spoorbruggen werd met energie en vindingrijkheid aangepakt. Binnen een jaar was het voltooid waarbij van belang was dat de Nederlandse genie de bruggen in de meidagen zo 'netjes' opgeblazen had dat als regel de landhoofden en pijlers niet beschadigd waren en grote gedeelten van de bovenbouw bij het herstel gebruikt konden worden. De aanvulling van delen die vervangen moesten worden, leverde nietp.39

1 R. Rinkefeil: (I juni 1942), 2 (Stukken van het 45455-60).

392 [PDF]
VERGOEDING VAN OORLOGSSCHADE

al te grote moeilijkheden op: de bruggenbouwers beschikten nog over voldoende reserves aan constructiestaal.

XCOok de telefoonverbindingen werden snel hersteld, de meeste waren weer beschikbaar (ook voor de vijand!) nog vóór de strijd in Frankrijk geëindigd was. Wij vermelden in dit verband dat de hoofddirectie van de PTT van de bezetting gebruik maakte om een oude wens in vervulling te laten gaan: zij liet de gemeentelijke telefoonnetten van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam 'op last van de bezettende macht' per 15 september opgaan in haar landelijk bedrijt.!

XCUiteraard had de staat of hadden ook andere overheidsbedrijven dan de PTT op allerlei wijzen materiële schade geleden. Die schade zou ten laste van de overheidskassen hersteld worden. Welke normen moesten evenwel gelden voor de oorlogsschade die particuhere personen, bedrijven of instellingen geleden hadden? Winkelman stelde er op 22 mei een commissie voor in en deze bracht medio juni een eerste rapport uit waarin zij bepleitte dat de schade vergoed zou worden door de gemeenschap en dat die schadevergoeding zou plaats vinden op basis van de waarde der verloren gegane of beschadigde goederen per 9 mei '40.

XCHet werd begin december voor Trip en Tenkink het besluit deden verschijnen waarin de vergoeding der materiële oorlogsschade geregeld werd.ê Dit besluit bepaalde dat de schade vastgesteld zou worden door Schadeenquête-commissies, die elke aangifte moesten verifiëren (hun bureaus waren daar in de regel in de zomer van' 40 al mee begonnen). Die geverifieerde aangifte werd dan grondslag voor de uitkeringen die door het departement van financiën vastgesteld zouden worden. Tegen de beslissingen van het departement was geen beroep mogelijk, De totale schade die een bepaalde persoon geleden had (zijnde het verschil tussen de waarde van het goed vóór en na de beschadiging) werd vergoed tot een bedrag van f 50 000, van het meerdere werd 90% vergoed. Bijdragen wegens schade aan schepen of onroerende goederen (woonhuizen, kantoorgebouwen, fabrieken, pakhuizen enz. enz.) zouden overigens niet aanstonds uitbetaald worden (voorlopig was van bouwen toch geen sprake) maar ingeschreven in een Grootboek voor de Wederopbouw; daar ontving men 4% rente op. Nader werd nog bepaald dat men voor de vaststelling van de huisraadschade niet zou uitgaan van wat werkelijk verloren gegaan of beschadigd was (wie kon controleren wat blijkens de aangifte in een totaal vernielde woning aanwezig was geweest?) maar dat men een tevoren door de belastingdienst vastgesteld, objectief ge

XC1 J. G. Visser: PTT 1940-1945, p. 69. 2 va 221/40 (Verordeningenblad, 1940, p. 639-53).

393 [PDF]
DE NIEUWE ORDE

geven: de huurwaarde van de betrokken woning, als grondslag zou aannemen. Hier vloeide uit voort dat wie met goedkope meubelen een duur huis bewoond had, veel te veel schade uitbetaald zou krijgen en wie met dure meubelen een goedkoop huis had bewoond, veel te weinig. Ook trok het al meteen de aandacht dat krachtens het besluit van december verloren gegane of beschadigde bedrijfs- en handelsvoorraden niet gewaardeerd werden volgens hun waarde op 9 mei maar volgens hun inkoopprijs: had een handelaar dus in '35 of' 36 een partij goederen goedkoop ingekocht, dan verviel dat voordeel geheel want hij kreeg naar verhouding een lage schadevergoeding.

XCIn alle verwoeste gebieden maar vooral in Rotterdam leidden deze regelingen tot tal van protesten. Zo werd in Rotterdam nagegaan wat winkeliers die ten tijde van het bombardement bij hun zaak gewoond hadden, eigenlijk aan inboedelschade vergoed zouden krijgen; dat bleek gemiddeld 53% van de aangemelde schade te zijn, waarbij de uitkeringspercentages in individuele gevallen varieerden van 17 tot 212! Eigenaren of directeuren van grote bedrijven zouden gemiddeld 37i% van hun aangemelde inboedelschade vergoed krijgen.'

XCWij komen in een later deel op de oorlogsschadevergoeding en de wederopbouw terug. Van belang lijkt het ons vast te stellen dat, nog voor het eerste bezettingsjaar ten einde was, tienduizenden Nederlanders reden hadden om aan te nemen dat de materiële schade die de oorlog hun berokkend had, in feite allerminst volledig vergoed zou worden. Buitenlanders die schade geleden hadden (buitenlandse zakenlieden in Rotterdam bijvoorbeeld) zouden overigens in het geheel niets krijgen; voor de Duitsers onder hen zorgde de Hilfsausschuss.

XCIn de drie noordelijke provincies en in Overijsel en Noord-Holland waren door de oorlogshandelingen maar weinig gebouwen verloren gegaan. In Gelderland waren nogal wat beschadigingen aangericht in de buurt van de bruggen over de rivieren; in Limburg was langs de Maas hetzelfde het geval. Plaatselijk waren in Noord-Brabant talrijke huizen verwoest en in ZuidHolland waren verwoestingen aangericht in Dordrecht en elders, bijvoorbeeld in Valkenburg bij Leiden, waar Duitse of Nederlandse troepen stand

1 Ch. A. Cocheret: 11 1 1946(1951), p. 134-36.

394 [PDF]
MIDDELBURG

gehouden hadden. Van de kleine gemeenten was evenwel het Utrechtse Rhenen het zwaarst getroffen - en dan waren door de grote branden de centra van Middelburg en Rotterdam in puinhopen veranderd.

XCIn Middelburg had de verwoesting ca. 600 huizen (800 woningen) getroffen. Het puin werd door de Duitsers gebruikt voor de verbetering van hun vliegveld te Vlissingen; de eerste noodwinkels werden in de Zeeuwse hoofdstad in augustus geopend. Vooral voor het gemeentebestuur waren de moeilijkheden aanvankelijk groot geweest: het oude stadhuis was uitgebrand. 'Daar stonden wij,' schreef later de gemeentesecretaris,

XC'burgemeester, secretaris, wethouders, ontvanger, personeel, zonder gebouw, zonder archief, zonder bureau, zonder stoel, letterlijk zonder iets. In 'De Griftîoen' (het nood-stadhuis) was de ruimte uiteraard niet ideaal; gewerkt werd in enkele, vooral kleinere kamers, zonder materiaal, met één telefoon voor het gehele gebouw. Met een neventoestel op deze telefoon, wat blancopapier en enveloppen, vloeipapier e.d., aangeschaft in de enig overgebleven boekwinkel, werd de kantoorinrichting aangevuld.'!

XCMen kwam, niet alleen in Middelburg, tot de conclusie dat een snelle wederopbouw (die in allerlei opzichten niet een ongewijzigd herstel van het oude kon betekenen) een snelle onteigeningsprocedure vergde. De algemeen gemachtigde voor de wederopbouw, ir. Ringers, kreeg hier in de herfst speciale bevoegdheden voor'' die in hetzelfde vlak lagen als de algemene vorderingsbevoegdheid (bijvoorbeeld van woonruimte) die de secretarissengeneraal zichzelf al in augustus toegekend hadden." Vèrstrekkende regelingen waren dit die in normale tijden door het parlement grondig bekeken zouden zijn. De Kamers kwamen evenwelniet bijeen en de pers voelde zich al bij gebrek aan gegevens zelden genoopt tot het maken van kritische opmerkingen.

XCRotterdam vormde het grootste probleem.

XCMen stak er na het bombardement onverwijld de handen uit de mouw.

XCWaar te beginnen?

XC!G. van der Veur:VOp.Ringers werddecember tevens algemeen gemachtigde voor de bouwnijverheid. (VOVO

M. W. p. 21. 2 507-10). in 1941, p. 6). 3 p. 344-54).

395 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

XCHet eerst-noodzakelijke was dat er door het verwoeste centrum weer bruikbare verbindingswegen kwamen. Terwijlap tal van plaatsen nog branden woedden, begon de technische dienst van de gemeente al in de ochtend van IS mei met het opruimen van puin dat de straten versperde. 's Avonds het het gemeentebestuur via de radio een oproep om assistentie uitgaan. De diensten van publieke werken van Amsterdam en Den Haag zonden onmiddellijk grote werkploegen met honderden opzichters en geschoolde arbeiders in autobussen naar Rotterdam; ook grote aantallen militairen werden ingezet en twee dagen later waren twee brede verbindingswegen (één oost-west, één noord-zuid) weer begaanbaar. Dat was slechts een klein begin. Hele stadswijken moesten neergehaald worden en enorme hoeveelheden puin afgevoerd. Het gemeentebestuur schakelde onmiddellijk de werklozen in - niet zonder pressie: er werd bekendgemaakt dat wie niet kwam puinruimen, geen steun meer zou krijgen; andere werkkrachten vond men bij de wachtgelders van de Rotterdamse haven: voor meer dan zevenduizend man was daar geen werk meer. Uit beide groepen samen waren spoedig meer dan dertigduizend man aan het puinruimen; niet-kostwinners kregen twee gulden per dag, kostwinners drie, ploegleiders vier. Het was moeizaam organiseren. Schoppen, rieken, houwelen, voorhamers, kruiwagens moesten her en der gevorderd worden, schoenen en overalls verzameld om aan de puinruimers uit te delen. Her werk temidden van de ruïnes was niet alleen deprimerend maar bracht ook allerlei moeilijkheden met zich. De wind joeg wolken stof door het verwoeste gebied, velen kregen er ontstoken ogen van. Wekenlang stonden de ruïnes te blakeren in de zomerzon; midden juni werd het voor de eerste flinke regenbui viel. 'Rond mij', schreef een predikant in juli,

XC'zwoegen de puinruimers, ze trekken gevels omver, ze slaan met houwelen op de brokstukken muur, ze zweten in de kalkwitte wereld onder de gloeiende zon. Ze werken de een zus, de ander zo. Verbeten of verveeld. Met lust of met tegenzin. Iets van hun gedachten komt uit in de opschriften van hun keten. Er zijn er die spotten met de vergane stad, die sarcastischenamen hebben bedacht: 'Villa Puinhoeve', 'Villa Duizendschoon', 'Villa Bloemenweelde' ... Er zijn er met humor: 'Grand Hotel Coomans, 270 kamers' adverteert er een, en een ander raadt: 'Brengt uw vakantie in eigen land door, geniet van het panorama.' '1

XCEen kale vlakte ontstond waar hier en daar nog een gebouw, het stadhuis bijvoorbeeld, omhoog rees. Uiteindelijk werden vijf miljoen kubieke meter puin weggeruimd hetgeen, het slopen van fundamenten en heiwerken in

XC1 G. van Veldhuizen: Zeven dagen Rotterdam (1940), p.

396 [PDF]
ROTTERDAM

begrepen, f 46 mln kostte. Met vrachtauto's werd het puin afgevoerd: naar het rivierfront en naar de randen van de Kra1ingseplas; de Schie werd er in de stad mee gedempt.

XCIn het puin had men de lijken van vele slachtoffersgevonden. Ook waardevolle voorwerpen werden er in ontdekt. De politie liet alle brandkasten op één plaats concentreren en stelde ze onder bewaking. Het puin van twee bijkantoren van de Bank van Lening die volkomen verwoest waren, werd wekenlang doorzocht op goud, zilver en juwelen; de grond waarop de Z.g. goudkamer van een dier kantoren gestaan had, werd zelfs een meter diep uitgegraven en geheel gezeefd. Inoktober werd door het Museum Boymans een 'tegelploeg' gevormd die uit de nog aanwezige ruïnes een groot aantal fraaie tegels, haardplaten, glas en aardewerk wist te redden.

XCHoe moest nu in een stad als Rotterdam vastgesteld worden op hoeveel schadevergoeding al die tienduizenden recht hadden die op I4 mei hun bezittingen geheel of grotendeels verloren hadden? Dat was een moeilijk probleem en zulks niet alleen door het grote aantal van de schadegevallen: alle gegevens over de huurwaarde en alle kadastrale kaarten waren verloren gegaan. Men moest eerst de eigen opgaven van de betrokkenen verzamelen; de Schade-Enquêtecommissie-Rotterdam begon daar al in de zomer mee. Honderd Rotterdamse advocaten stelden zich belangeloos beschikbaar voor hulp bij het invullen der formulieren, denkend dat het werk niet langer dan zes weken zou duren; de eerste aangiften werden door vijftig studenten van de Nederlandse Economische Hogeschool gecontroleerd die dat een zinvolle vakantiebezigheid vonden. In de herfst bleek evenwel dat de verificatie jaren werk zou vergen. De commissie kreeg toen een eigen staf waarin een deel van het werkloze personeel van de scheepvaart- en handelskantoren emplooi kon vinden.

XCWelke huizen hadden in de verwoeste straten gestaan? Hoe groot waren ze geweest? Hoeveel verdiepingen hadden ze geteld? De Schade-Enquêtecommissie ging alle prentbriefkaarten van Rotterdam opkopen die nog ergens te vinden waren; zij kreeg, na lang zoeken en met veel moeite, de negatieven in handen van de luchtfoto's van Rotterdam die de KLM in de jaren '30 gemaakt had; de Delftse hoogleraar prof ir. W. Schermerhorn leverde luchtkarteringskaarten die stereoscopisch opgenomen waren en construeerde een instrumentje waardoor men aan de hand dier kaarten berekenen kon, hoe groot de kubieke inhoud van elk verwoest pand geweest was. Van elke woning en van elke bedrijfsruimte werd vervolgens door twee juristen de waarde (op 9 mei) vastgesteld. Vaak bleken de door de eigenaars ofbewoners verstrekte opgaven onjuist, 'gevallen van bedrog kwamen zo talrijk voor, dat de behoefte gevoeld werd, een recherche-afdeling

397 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

te vormen die ... overtreders opspoorde. Deze werden gestraft door aftrek van 25 tot 50% van hun aangifte.' Dit Rotterdamse controle-apparaat verifieerde later ook de schade-opgaven in andere gebombardeerde streken; in sommige daarvan bleek men in zijn opgave 'strikt eerlijk' te zijn, 'de stad Enschede staat hier op eervolle wijze bovenaan."

XCBijna tachtigduizend Rotterdammers waren door het bombardement en de grote brand dakloos geworden. Veruit de meesten hunner, ruim vier-envijftigduizend, verlieten Rotterdam niet maar zagen kans, onderdak te vinden 'bij familieleden of kennissen, meestal in de niet-getroffen nabijheid, verder in geïmproviseerde noodtehuizen (scholen en villa's), zelfs wel in volkstuintjes, plezierjachtjes en nog wel primitievere huisvestgelegenheden, aanvankelijk zelfs wel onder de blote hemel.f 'Vluchtelingen' trokken als regel niet ver weg: ca. twintigduizend vonden een voorlopige behuizing in andere Zuidhollandse steden, sommigen in noodtehuizen. Eind '40 waren in Rotterdam-zelf van de ca. zestienduizend gezinnen die de stad niet verlaten hadden, omstreeks elfduizend onvoldoende gehuisvest: achtduizend in 'ontoelaatbare toestanden van samenwoning, tweeduizend in krotten en duizend in niet-woningen.P Er kwamen voor hen in '41 niet veel meer dan elfhonderd noodwoningen klaar. Een ambitieus wederopbouwplan, ontworpen door stadsarchitect ir. W. G. Witteveen, was in '41 in hoofdtrekken gereed; Seyss-Inquart had er begin september' 40 als richtlijn voor gegeven dat men een centrum moest aanleggen voor een stad met twee miljoen inwoners; enkele maanden later zei de Reichsleommissar dat hij zich tot 'interessierte Zurückhaltung' wilde beperken; wel moest men, waarschuwde hij, aan Rotterdamse kant rekening houden met de mogelijkheid dat Hitler persoonlijk in de plannen van alles zou willen wijzigen."

XCHet is daar niet toe gekomen.

XCUiteindelijk bleek dat zich van de meer dan negenduizend bedrijven en bedrijfjes die in '40 of in latere jaren verwoest waren, bijna de helft weer in Rotterdam gevestigd had en bijna 5% elders; ruim een kwart was niet herrezen en van bijna een vijfde was in '49 onbekend of en waar zij zich gevestigd haddenê; vermoedelijk zijn uit die laatste groep vele geliquideerd.

XCWij keren nog even tot de bijna tachtigduizend Rotterdammers terug die bij het bombardement van 14 mei als regel have en goed verloren hadden.

XCAl in de eerste week na de ramp werden op tal van plaatsen in het land inzamelingen gehouden. Eerst waren het vrouwelijke vrijwilligers die in Rotterdam de gaven in ontvangst namen en ze distribueerden, maar die taak groeide hun boven het hoofd en op 24 mei besloot het gemeentebestuur, de verstrekking van kleding, dekens, schoenen en huisraad aan de gemeentelijke dienst voor maatschappelijk hulpbetoon op te dragen. Grote hoeveel

1 Ch. A. Cocheret: p. 355. 2 Gemeente Rotterdam, Commissie voor de econ. docum. voor de wederopbouw van Rotterdam: dl. I A (1949) P.38-39.

399 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

heden goederen stroomden toe. Uit Twente kwam daags na het bezoek van een der grote Twentse textielfabrikanten een lange file vrachtauto's aanrijden, alle met textiel beladen. Het Nationaal Fonds voor Bijzondere Noden sprong in de bres; er werd een landelijke collecte gehouden (waar wij in ander verband op terugkomen): ook in Rotterdam-zelf werd veel verzameld, zowel door de Kamer van Koophandel als door particulieren; de Stichting Rotterdam 1940 schakelde de Nederlandse Studenten Federatie in, liet kloosters, huishoudscholen en ziekenhuizen in het gehele land om goederen vragen en deed een speciaal beroep op de boeren; de drie landelijke Middenstandsbonden brachten voor Rotterdam meer dan f 160 000 bijeen.

XCNiet alles wat men ontving, was even nuttig; er werden nogal eens goederen aangeboden' die evengoed naar de vuilnisbelt gebracht hadden kunnen worden',! maar men ontving toch onder meer twintigduizend dekens van behoorlijke kwaliteit, meer dan twee-en-twintigduizend stuks dameskleding, enzovoort, enzovoort - de lange opsommingslijst die Ch. A. Cocheret in zijn waardevoloverzicht van de aan Rotterdammers geboden hulp opneemt, eindigt met '1 pianokruk' (overigens zonder pianoj.ê Dat waren dus alles particuliere giften, waaraan wij nog toevoegen dat de Wehrmacht uit de Nederlandse oorlogsbuit o.m. vijftigduizend dekens ter beschikking stelde.

XCDat alles was niet voldoende; dat blijkt al wanneer men de bovengenoemde cijfers plaatst naast het totaal van bijna tachtigduizend getroffenen. Alleen al aan wollen dekens waren voor hen meer dan honderdzestigduizend stuks nodig. In Rotterdam zag men spoedig in dat men voor de hulpverlening in de eerste plaats op het normale bedrijfsleven aangewezen was. Ook hier werd weer een aparte stichting voor opgericht, de Stichting Centrale Voorziening, die het hulpwerk in Rotterdam zo kundig en onbaatzuchtig stimuleerde en coördineerde dat zij van '41 af eenzelfde taak te verrichten kreeg in andere getroffen streken des lands. De Stichting had aanvankelijk een enkele keer te kampen met onbegrip op ambtelijk niveau; zo was er een Haagse instantie die de getroffenen met strozakken wilde afschepen in plaats van hun ledikanten te verstrekken ('een bed was weelde, zeide deze autorireit"). Hirschfeld stuurde tenslotte de zaak de goede richting uit door in de herfst de rijksbureaus voor handel en nijverheid te instrueren dat de getroffen Rotterdammers via de normale kanalen van het bedrijfsleven met prioriteit geholpen moesten worden en dat men er bovendien voor moest zorgen dat de Rotterdamse groothandelaren en detaillisten, nadat alle getroffenen het hoogst-nodige ontvangen hadden, met prioriteit nieuwe voorraden zouden verkrijgen; elders moest men dan maar even wachten.

XC1 Ch. A. Cocheret: Helpende handen, p. 70. 2 A.v., p. 71. • A.v., p. 47. 4

400 [PDF]
HULP VOOR OORLOGSSLACHTOFFERS

XCWat betekende die instructie?

XCZij betekende dat het Nederlandse bedrijfsleven na een half jaar bezetting niet meer in staat was, voor de snelle voorziening van één procent van alle Nederlanders te zorgen zonder dat de overige negen-en-negentig procent de aankoop van kleding, schoeisel, beddegoed, meubelen en huishoudelijke artikelen moest uitstellen.

Touwtrekken om de productie

XC

XCEr traden dus al binnen zes maanden moeilijkheden op bij de voorziening van de burgerij met allerlei gebruiksartikelen. Op tal van sectoren hingen die moeilijkheden samen met het feit dat een aanzienlijk deel van de civiele productie van meet af aan door de Duitsers opgeëist werd. Die Duitsers hadden niet alleen de feitelijke macht in handen waardoor zij, als zij dat wilden, aan al hun eisen kracht konden bijzetten maar zij wisten ook dat het Nederlandse bedrijfsleven voor de toevoer van nieuwe grond- en hulpstoffen veelal van hen afhankelijk was. Die toevoer beschouwden zij als een gunst: voor die gunst moest Nederland betalen door een deel van de lopende productie aan Duitsland af te staan. Hoe groot dat deel zou zijn, moest in onderhandelingen vastgesteld worden en bij die onderhandelingen kon van Nederlandse kant het argument van de toegezegde 'Gleichberechtigung' uitgespeeld worden: welk Duits belang was er mee gediend indien in Nederland massale werkloosheid en massale ontevredenheid ontstonden?

XCHet voeren van die onderhandelingen werd een van de voornaamste taken van de rijksbureaus voor handel en nijverheid.

XCIn Neutraal gaven wij weer hoe de eerste van die rijksbureaus in de periode tussen september '39 en mei '40 opgericht werden. Aile ondernemingen die in een sector werkzaam waren die door een dier rijksbureaus bestreken werd, moesten zich bij dat bureau laten inschrijven; zij hadden nadien voor elke economische handeling met de betrokken artikelen voorzover deze schaars dreigden te worden, een vergunning nodig. Bij de verstrekking dier vergunningen gold als beginsel dat de rijksbureaus naar billijkheid alle bestaande firma's zouden helpen; de onderlinge concurrentie werd dus in ruime mate als het ware bevroren. In de neutraliteitsperiode behield het bedrijfsleven overigens een zekere invloed op het beleid der rijksbureaus: meestal waren de directeuren en hoogste functionarissen dier bureaus uit het bedrijfsleven afkomstig en hetzelfde gold voor de voorzitters en leden van hun commissies 40

401 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

van bijstand; in die commissies zaten van begin '40 af ook hoofdbestuursleden van de drie grote vakcentrales.

XCDe bezetting bracht een aantal wijzigingen in dat systeem teweeg: het werd meer autoritair van structuur. De Duitsers wilden alleen met de directeuren der rijksbureaus te maken hebben en het arbeidstempo der bureaus werd dusdanig versneld dat, aldus A. J. van der Leeuw, 'een rustig bespreken van het te voeren beleid veelalonmogelijk was geworden." De commissies van bijstand werden in de zomer en herfst van '40 opgeheven; bij ongeveer de helft der rijksbureaus bleven zij niettemin als 'commissie van advies' of zelfs als 'bestuur' bestaan, soms met veel, soms met weinig invloed op de gang van zaken. De invloed van het departement kreeg een ander karakter: het was secretaris-generaal Hirschfeld en zijn ambtenaren niet mogelijk, zich persoonlijk bezig te houden met de talloze, veelal technische kwesties die dagelijks door de rijksbureaus in behandeling genomen moesten worden bureaus die uitgroeiden tot instellingen met honderden man personeel. Hirschfeld had aanvankelijk gedacht dat alle economische onderhandelingen met de Duitsers bij zijn departement gecentraliseerd konden worden; spoedig bleek evenwel dat de meeste van die onderhandelingen plaats vonden tussen de directeur van het betrokken rijksbureau en zijn Duitse Referent plus, eventueel, vertegenwoordigers van de Duitse tegenhanger van het Nederlandse bureau: een van de vele Z.g. Reiehsstellen. Een aantal beslissingen hield het departement aan zich, bijv. ten aanzien van prijsverhoging, vestiging en uitbreiding van bedrijven, heffingen en in- en uitvoer; ook bevorderde het departement de coördinatie doordat wekelijks het Z.g. College voor handel en nijverheid bijeenkwam, een commissie van een aantal directeuren der rijksbureaus plus enkele hoofdambtenaren. Ten aanzien van de onderhandelingen met de Duitsers werd het departement evenwel meer en meer een beroepsinstantie: had het rijksbureau niet kunnen bereiken wat het wenste, dan werd Hirschfeld ingeschakeld die de zaak dan met Generalkommissar Fischböck moest opnemen.

XC'Het werken van de rijksbureaus en hun directeuren lag', aldus van der Leeuw,

XC'in de marges. In de marge die er lag tussen de opzettelijk hoog gestelde eis van de Reichsstel/e en het minimum waartoe de Referent durfde gaan; in de marge tussen de voor de Duitsers zichtbare maandstaten en de werkelijke voorraadcijfers; tussen het controleerbare minimumrendement en de werkelijke producJ. van der Leeuw: 'De rijksbureaus van handel en nijverheid en het georganiseerde bedrijfslevenp.(Notitievoor het geschiedwerk). 4

1 A. 1939-1945', 7 61

402 [PDF]
DE RIJKSBUREAUS

tie; in de marge tussen brute machtsuitoefening en begrip voor Nederlandse verlangens.'!

XCOp de organisatie en het beleid der rijksbureaus komen wij in een volgend deel terug, maar het heeft zin, hier weer te geven wat het nieuwe systeem reeds in '40 betekende voor de voorziening van de Nederlandse burgerij met drie belangrijke soorten artikelen: textielgoederen, schoenen en tabaksproducten.

XCWat de textielgoederen betreft, herinneren wij er aan dat de Duitsers begonnen met bijna één-vijfde van de ruwe katoen (5000 ton) en drie-vijfde van de ruwe wol (6000 ton) te vorderen en weg te voeren. Van de ruwe katoen bleef dus vier-vijfde in het land - maar met de belofte, voor nieuwe aanvoer te zorgen (inderdaad was begin '41 3000 ton ontvangen"), slaagden de Duitsers er in, via het rijksbureau voor textiel van de resterende ruim 27000 ton ruwe katoen (voorraden bij de bedrijven meegeteld) ruim 14000 naar zich toe te halen in de vorm van katoenen weefsels"; eind augustus werd zelfs door het rijksbureau elke aflevering van katoenen garens voor andere dan Duitse opdrachten verboden. De Duitsers waren van mening dat de Nederlandse burgerij 'voldoende gekleed' ging, 'zodat deze voorziening gemakkelijk gedurende enige tijd veronachtzaamd kon worden.é

XCZo ook op de wolsector.

XCEr was na de Duitse vordering slechts 4000 ton ruwe wol voor alle Nederlandse behoeften over; daarvan was vóór eind '40 ca. 1500 ton nodig voor de productie per maand van 400 000 m uniformlaken. 120 000 paar sokken en een hoeveelheid wollen stopgarens - alles ten behoeve van de Wehrmacht. De vraag of die productie volkenrechtelijk geoorloofd was, was door de directeur van het rijksbureau voor wol en lompen, mr. B. J. M. van Spaendonek, aan Hirschfeld en kapitein Schepers voorgelegd en door beiden bevestigend beantwoord. 'Ik acht het van het grootste belang', schreef van Spaendonck aan alle wollenstoffenfabrikanten, 'dat de gehele Nederlandse wolindustrie, voorzover deze voor de vervaardiging en bewerking van het door de DuitseWeermacht benodigde laken in aanmerking komt, haar volle medewerking verleent om. de door de Duitse Weermacht gegeven opdracht correct uit te voeren. In vele gevallen zal dit alleen mogelijk zijn, indien opdrachten voor civiele doeleinden op dit ogenblik op de achtergrond worden gesteld."

XC1 A.]. van der Leeuw: 'De rijksbureaus onder Duits en Nederlands gezag', p. 14 (Notitie 62). • Hiervoor moest het dubbele betaald worden van de prijs die men zelf voor de gevorderde katoen gekregen had. 3 C. F. Swarttouw: De textiel voorziening van Nederland gedurende de bezettingstijd 1940-1945 (1947), p. 50-51. 4 A.v., p. 178. 5

403 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

XCWat de lederindustrie betreft: zij kon een groot deel van haar grondstoffen (huiden) uit Nederland betrekken; voor de toevoer van de onmisbare looistoffen was zij daarentegen nagenoeg geheel van Duitsland afhankelijk. De Duitsers hadden, gelijk reeds vermeld, van de ca. 800000 bij de groothandel en de leerlooierijen aanwezige huiden de helft naar zich toe gehaald plus de ISO 000 paar militaire schoenen die bij de schoenfabrikanten gereed stonden; zij eisten bovendien in juni dat die fabrikanten per maand een kwart miljoen paar schoenen aan de Wehrmacht zouden leveren. De directeur van het rijksbureau voor huiden en Ieder, L. F. Verwoerd, wist hen er van te overtuigen dat die eis exorbitant hoog was. Er kwam een regeling tot stand die inhield dat de leerlooierijen en schoenfabrieken voor drie-vijfde aan het werk zouden blijven waarbij de Duitsers voor de nodige looistoffen zouden zorgen; de Wehrmacht zou dan per maand 100000 paar militaire schoenen ontvangen.! Zulks betekende dat de voorziening der burgerbevolking (zomerschoenen niet meegerekend: die had Verwoerd buiten de onderhandelingen weten te houden) tot ongeveer de helft van de normale gereduceerd werd.ê

XCAls laatste voorbeeld kiezen wij de tabaksproducten.

XCVan de voorraad ruwe tabak, 30000 ton, werd twee-vijfde door de Duitsers gevorderd; zij lieten die in de Nederlandse bedrijven tot sigaren, sigaretten en kerftabak verwerken: de producten gingen naar Duitsland of naar de Wehrmacht in West-Europa. Duitsland moest, met name uit de Balkanlanden, voor aanvulling van de tabaksvoorraden zorgen. Daarbij werd vastgesteld dat van de totale productie (die aanvankelijk hoger kwam te liggen dan het vooroorlogse peil) voortaan 40% voor de Duitsers zou zijn. Dit alles betekende dat de Nederlandse consument het in de tweede helft van '40, vergeleken met de tweede helft van '39, stellen moest met een-vijfde minder sigaretten en een-derde minder sigaren.

XCWij komen nu tot de agrarische productie.

XCAgrarisch Nederland was vóór de oorlog in de eerste plaats een zuivelland, maar de zuivelproducten (waarvan, naar de waarde gerekend, bijna 40% geexporteerd werd) waren verhoudingsgewijs luxeproducten geweest: voor

XC1 Eind '40 werd ook nog 50000 paar geleverd aan het Winterhiifswerk in Essen (een geschenk van het Arbeitsbereich der NSDAP in Nederland) en 50000 paar aan de Ordnungspolizei. (A. J. van der Leeuw: Huiden en leder 1939-1945 (I954), p. lIS). 2 A.v., p.

404 [PDF]
AGRARISCHE PRODUCTIE

de voedselproductie leverde één ha bouwland meer calorieën op dan één ha grasland. Hirschfeld en de directeur-generaal van de voedselvoorziening, Louwes, waren er zich dan ook bewust van geweest dat, als Nederland ten gevolge van de oorlog langdurig geblokkeerd zou worden, grasland in bouwland zou moeten worden omgezet. Bovendien wisten zij dat in dat geval de varkensteelt drastisch ingekrompen zou moeten worden en dat de kippenteelt nagenoeg geheel zou moeten verdwijnen. Ook het aantal koeien diende dan te verminderen: voor de voeding van koeien, varkens en kippen werd vóór de oorlog aan veekoeken, oliehoudende zaden, granen en maïs anderhalf maal zoveel geïmporteerd als Nederlaad-zelf aan granen verbouwde. De verbouw van aardappelen, koolzaad, rogge en suikerbieten moest daarentegen bevorderd worden. 'Varkens en pluimvee', schreef Louwes na de oorlog, 'zijn de concurrenten van de mens op het gebied der broodvoeding. Men kan het ook anders zeggen: de voeding van het Nederlandse volk moest kwalitatief worden verlaagd' (minder vetten, minder eiwitten) 'om kwantitatief' (meer koolhydraten) 'enigszins voldoende te blijven."'Het voedsel voor de mensen', aldus Hirschfeld, 'ging vóór het voedsel van de dieren."

XCDe uitvoering van al deze maatregelen vergde strikte overheidscontrole. Begin augustus' 40 werd bepaald dat secretaris-generaal Hirschfeld bevoegd was om van alle 'crisisproducten' (dat waren de meeste producten van landbouw, tuinbouwen veeteelt) de inlevering te gelasten tegen prijzen die hij zou vaststellen": nog vóór het einde van het jaar werd deze algemene regeling verscherpt en met strafbepalingen aangevuld+ Begin september was voorgeschreven dat elk stuk rundvee voortaan een eigen identiteitsbewijs moest hebben": dat maakte nauwkeurige controle mogelijk.

XCOp de inkrimping van de vee- en varkensstapel komen wij terug in een volgend deel waarin wij dieper zullen ingaan op de gehele sector der voedselproductie; de inkrimping van de kippenstapel werd in '40 voltrokken: bijna 90% van de kippen werd geslacht. Zij gingen, aldus Hirschfeld, 'voor een gedeelte' naar Duitsland." In totaalontving Duitsland voorts in het eerste bezettingsjaar volgens een Duitse bron bovendien bijna twee miljard eieren 7; dat zou er op wijzen dat nagenoeg alle eiervoorraden ook al naar Duitsland verdwenen.

XC1 s. L. Louwes: 'Mijn beleid tijdens de Duitse bezetting van Nederland' (1945), p. 7 (Doc I-108o, a-2). 2 Getuige Hirschfeld, Enq., dl. VII c, p. 500. 3 va 101/40 (Verordeningenblad, 1940, p. 322-24). va 12/41 d.d. 21 dec. 1940 (Verordeningen blad, 1941, p. 40-45). 5 va 149/40 (Verordeningenblad, 1940, p. 453-55). 6 Getuige H. M. Hirschfeld, Enq., dl. VII c, p. 500. 7 "Wirtschajtliche Leistung der besetzten

405 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

XCIn andere opzichten vloeide uit de Duitse eisen evenzeer een niet-onaanzienlijke vermindering voort van hetgeen aan de Nederlandse burgerij ten goede kwam. Tot medio november' 40 ging van de 49 000 ton boter die geproduceerd werd, ruim 2000 ton naar de Wehrmacht; de Wehrmacht kreeg voor een garnizoen dat, alle andere Duitse formaties meegerekend, in die tijd zeker niet talrijker was dan 1t% der bevolking, bijna IO% van het vlees dat door de abattoirs afgeleverd werd, ruim 3% van de aardappelen (daarenboven werd minstens 30% van de aardappeloogst naar Duitsland geëxporteerd), en ruim 5% van de blikgroente! - de rest van de blikgroente ging van augustus '40 af naar Duitsland.ê Hieraan voegen wij nog toe dat de Duitse militaire en civiele instanties ('voor zoveel uit registratie bekend') tot begin november bijna een-vijfde van de thee kochten die in verdeling kwam en bijna twee-vijfde van de koffie; de voorraden thee slonken in die periode mede door de afvoer naar Duitsland tot bijna twee-derde, die aan koffie tot één derde," Het 'bakkie troost' (waar men meer en meer behoefte aan had) zou spoedig tot het verleden behoren.

XCOver het algemeen werden aan de boeren redelijk goede prijzen betaald; dat gold vooral voor de tuinders en fruittelers die grote hoeveelheden verse groente en fruit naar Duitsland exporteerden. Zij hadden het naar verhouding gemakkelijker dan de akkerbouwers die van meet af aan een te geringe toewijzing aan kunstmeststoffen ontvingen en die bovendien getroffen werden door de paardenvorderingen ; in het eerste bezettingsjaar werden, gelijk reeds vermeld, 21 000 paarden gevorderd, stellig voor het grootste deel afkomstig uit de landbouwsector waar in totaal ruim 320000 paarden werkzaam waren. Uiteraard hadden de Duitsers alleen belangstelling voor krachtige en gezonde paarden.

XCDe zeevisserij werd in juli '40 hervat, aanvankelijk alleen vlak onder de kust; later mocht men (onder bewaking!) een kilometer of vijftig de N oordzee opgaan. Een derde deel van de vangst ('de grootste en beste kwaliteit' der aangevoerde vis) was voor de Wehrmacht bestemd."p.

1 A.v. en de nota van Louwes, 'Betreft de voedselpositie', 19 dec. 1940. 2 Centraal Bureau voor de Statistiek: (1947), p. 74. sS. L. Louwes: 'Betreft de voedselpositie', 19 dec. 1940. PRAC Haarlem: Rapport over de aanvoer en verdeling van vis te Ijmuiden, 1940-1945 (13 aug. 1947), 14 (Doc 11-863, a-r).

406 [PDF]

Daling van de levensstandaard

XC

XCDe daling van de levensstandaard die later een zo opmerkelijk symptoom werd van het leven in bezet gebied, heeft zich in '40 slechts langzaam gemanifesteerd. Dat is begrijpelijk. Toen de Duitsers hier binnenrukten, waren in de winkels en warenhuizen alsmede in de magazijnen van de groothandel de normale voorraden aan goederen aanwezig en in de eerste weken, soms zelfs in de eerste maanden, kon de industrie haar afnemers op de gebruikelijke wijze voorzien. Het was de overheid niet mogelijk, onmiddellijk in te grijpen. Zij had tijd nodig om een beeld te krijgen van de situatie; eerst daarna kon zij alle besluiten en beschikkingen gaan formuleren die ook niet alle terstond van kracht werden. Voordien diende men vaak tot inventarisatie over te gaan; bovendien moesten nieuwe overheidsbureaus in het leven geroepen worden of bestaande uitgebreid. Gevolg van dit alles was dat tal van artikelen in de begintijd vrij te koop waren; de schaarste tekende zich pas langzamerhand a£

XCDie schaarste werd door velen voorzien. Herinneringen aan de eerste wereldoorlog speelden een rol, maar ook wie die oorlog niet als volwassene beleefd had, nam in mei' 40 aan dat men bij een langdurige blokkade tal van goederen niet meer zou kunnen kopen en dat het, ook als de oorlog niet zo lang voortgezet zou worden, toch geruime tijd zou duren voor het economisch leven zich weer geheel hersteld had. Er werd in de zomermaanden in winkels en warenhuizen dus veel gekocht, vooral aan duurzame verbruiksartikelen. Vermoedelijk door de aankoop van artikelen die men goed bewaren kon, werd in mei' 40 aan kruidenierswaren 16% meer gekocht dan in april, in juni 30% meer; aan textielwaren werd in mei bij de middenstandsbedrijven 80% meer gekocht dan in april, in juni 40% meer; de grote warenhuizen verkochten in juni 60% meer meubelen en huisraad dan in mei; aan sigaren en sigaretten werd in mei niet meer verkocht dan in april, maar in juni bedroeg de stijging, met april vergeleken, meer dan 70%.1 Vergeleken met het eerste kwartaal van '40 steeg voorts de omzet van de schoenenwinkels in het tweede kw~rtaal met 80%2; bedenkt men daarbij dat na 31 mei voor alle schoenen, behalve zomerschoenen, een distributiebon noodzakelijk was, dan is er veel te zeggen voor van der Leeuws veronderstelling dat in de tweede helft van mei 'honderdduizenden zo niet miljoenen paren' verkocht zijn,"

1 Dept. van handel, nijverheid en scheepvaart, afd. nijverheid, bureau nijverheids onderzoek: 'Toestand van de Nederl. industrie sinds de capitulatie' (20 aug. 1940) (CNO, 128 f). 2 Centraal Bureau voor de Statistiek: p. 139. 3 A.J. van der Leeuw: p. II7.

407 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

XCHet spreekt vanzelf dat deze en dergelijke aankopen alleen verricht konden worden door diegenen die over enige financiële reserves beschikten, al was het maar een paar tientjes; een groot deel van de bevolking had echter al moeite om met de bescheiden lonen en de lage steunuitkeringen rond te komen - dat deel kon zich geen enkele extra-aankoop permitteren.

XCMaand na maand werden nieuwe artikelen of groepen van artikelen tot distributiegoed verklaard, hetgeen betekende dat producenten en distribuanten aan vergunningen gebonden werden en dat de consumenten vroeg of laat voor elke aankoop een bon moesten presenteren. Injuni kwamen brood, bloem, koffie, thee en alle textielwaren 'op de bon' (de eerste 'textielkaart' werd in augustus uitgereikt, luxe-artikelen en babykleding bleven toen nog vrij verkrijgbaar); in juli rijst, vele andere grutterswaren, boter, margarine, spijsvetten, specerijen, gember en zoetwatervis; in augustus cacao, cacaoproducten, zeep en waspoeder; in september vlees en vleeswaren; in oktober eieren, kaas en gebak; in november linoleum, zeil, porcelein, aardewerk, glazen voorwerpen en electrotechnische artikelen - geen maand ging dus in dat eerste bezettingshalfjaar voorbij zonder dat nieuwe distributieregelingen het aan de massa des volks duidelijk maakten dat een tijd van toenemende schaarste aangebroken was.

XCDie schaarste manifesteerde zich in de begintijd het duidelijkst op de sector van het vervoer. Injuni werd alle autoverkeer aan een vergunning gebonden. De voorraad benzine, bijna 240 000 ton per I mei '40, was vijf maanden later, r oktober, tot 18000 ton geslonken; 100000 ton was naar Duitsland gevoerd, van het restant verbruikten de Duitsers in die vijf maanden vermoedelijk ca. 20 000 ton. 'Van een voorraad die bij de Duitse inval voldoende was voor zes maanden normaal verbruik, kwamen wij per eind december op een voorraad, nog slechts voldoende voor ruim drie maanden op basis van een tot 12% teruggebracht verbruik.'! Veruit de meeste particuliere bezitters van auto's en motorfietsen kregen geen benzine meer, maar ook de brandstof voor vrachtauto's, taxi's en autobussen werd al in '40 drastisch gerantsoeneerd. Nieuwe carter-olie kregen de chauffeurs alleen als zij de oude olie, voorzover niet verbruikt, inleverden ter regeneratie. Van de ruim 12000 benzinepompen waren eind' 40 al bijna 9000 gesloten," Het verbruik van petroleum waarmee in meer dan een half miljoen gezinnen (vooral in arme gezinnen en op het platteland) op petroleumtoestellen gekookt werd, werd in september tot éénliter per gezin per week teruggebracht; zulk een gezin had voordien acht tot negen liter per week nodig gehad. Deze petroleumJ.

1 L..Veldman: (1949), p. 79. • A.v., p. 78.

408 [PDF]
BEPERKING VAN HET AUTOVERKEER

rantsoenering betekende ook dat meer dan twintigduizend winkeliers een deel van hun inkomen kwijt raakten en dat meer dan achtduizend petroleumventers hun broodwinning verloren."

XCOver het algemeen waren in '40 voldoende levensmiddelen 'op de bon' verkrijgbaar. Een geheel andere vraag is of alle gezinnen ook in staat waren, die levensmiddelen te kopen.

XCDe autoriteiten deden hun best om de prijzen in de hand te houden. De huren werden in juli bevroren op het peil van 9 mei' 40, de pachten in augustus op dat van I september' 39. Alle prijzen werden in mei en gedetailleerder in juli op het peil van 9 mei' 40 gestabiliseerd, met dien verstande dat die stabilisatie niet gold voor onroerende goederen, importartikelen, vervoerstarieven en landbouwprijzen.ê Niet-toegestane prijsverhogingen werden spoedig veelvuldig geconstateerd, bovendien bleek het noodzakelijk om tal van voorstellen tot prijsverhoging in behandeling te nemen. Hirschfeld liet met het oog op dat alles in november een 'gemachtigde voor de prijzen' benoemen; hij vertrouwde die functie aan een van zijn ambtenaren toe, mr. H. C. Schokker; deze ontpopte zich spoedig als NSB'er.

XCLoonsverhoging werd door de overheid met kracht tegengegaan, maar dat vooral de laagste lonen en salarissen de minimum-levensstandaard nauwelijks waarborgden, werd in feite erkend toen het lagere overheidspersoneel in december een toelage van 6% kreeg. Het was onvermijdelijk dat sommige prijzen stegen: men denke slechts aan wat uit het buitenland ingevoerd werd; ook de landbouwprijzen werden verhoogd, zulks ter stimulering van de productie. Dit algemene beleid had de instemming der Duitse instanties: zij wilden, behalve voor de laagste kategorieën, het reële loon dat de Nederlandse arbeider verdiende, laten dalen en zelfs (in tegenstelling tot Hiders instructie) iets beneden het Duitse peil brengen opdat het werken in Duitsland aantrekkelijker zou worden.ê

XCDie daling van het reële loon deed zich inderdaad voor: volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek moest het gemiddelde Nederlandse gezinBrief,

1 A.v., p. 54. 2 B. Pruijt: (1949), p. 43-44. 3 9 juli 1943, van K. Trabold, hoofd van de afd. van aan de van Fischböck I A 2J I (6138)).

409 [PDF]
DE 'NIEUWE ORDE'

alleen al voor de voeding, bij gelijkgebleven lonen, in maart 41 rr% meer uitgeven dan in mei '40; daarbij hield men dan rekening met het feit dat dat gezin als gevolg van de rantsoenering in maart '41 minder levensmiddelen kocht dan tien maanden tevoren. Had het zich evenveel levensmiddelen kunnen aanschaffen, dan zou het daar 21% meer voor hebben moeten betalen.! Voor arbeidersgezinnen in Amsterdam kwam het Bureau van Statistiek der gemeente tot nog hogere cijfers: de werkehjk gedane uitgaven voor voeding waren in maart '41, met mei '40 vergeleken, met 20% gestegen. Volgens het Amsterdamse bureau was het gehele levensonderhoud voor arbeidersgezinnen in die tien maanden ruim 14% duurder geworden.ê

XCHet kwam er alles op neer dat de grote meerderheid der bevolking minder kon kopen dan vroeger en dat het mindere dat men kocht, ook nog gedaald was in kwaliteit. Door de zich uitbreidende rantsoenering moest men zich bovendien voor zijn aankopen veel meer moeite getroosten: van tijd tot tijd in de rij staan bij de distributiedienst, meer en meer in de rij staan in de winkels.

XCEen aanzienlijk deel van de bevolking werd al door die eerste ontberingen gevoelig getroffen, ook al hadden deze, vergeleken met later, weinig te betekenen. Wij denken dan met name aan de gezinnen van de honderdduizenden werklozen waar men in '40 al jarenlang op de rand van de bittere armoede geleefd had. Trouwens, losse arbeiders en landarbeiders hadden het vaak niet breder gehad. De volkskracht was in de crisisjaren belangrijk uitgehold. Het zegt veel dat van de meer dan tweehonderddertigduizend arbeiders die in de eerste negen maanden van de bezetting op hun physieke geschiktheid voor werk in Duitsland onderzocht werden, meer dan de helft afgekeurd werd" - juist die minstvermogende groepen waren het die door de prijsstijging het zwaarst getroffen werden en die de daling van de levensstandaard het moeilijkst konden verdragen.

XCNu zijn armoede en rijkdom relatieve begrippen. Veel Nederlanders wier dagelijks leven van maand tot maand moeilijker werd, voelden zich pijnlijk getroffen door het feit dat het de Duitse militairen en bestuursambtenaren in ons land kennelijk aan niets ontbrak, ja dat die bezetters over voldoende geld en rantsoenbonnen beschikten om regelmatig pakketten naar Duitsland mee te nemen of naar familie en kennissen in Duitsland te sturen.4

1 Dep. van handel, nijverheid en scheepvaart researchbureau: 'De economische toestand van Nederland omstreeks aug. 1941', p. 7-8. 2 Gemeente Amsterdam, bureau van statistiek: (1949), p. 200. 3 10 april 1940 - 30 sept. 1942, p. 38 (aant. van 28 febr. 1941, CDr, 17.II01).

410 [PDF]

In september' 40 waren daar binnen het Duitse apparaat enkele beperkingen voor afgekondigd maar nadat Goering begin oktober in Berlijn verklaard had dat de Duitse soldaat uit West-Europa moest kunnen meenemen wat hij maar dragen kon-, werden alle beperkingen begin december opgeheven,"

XCReichshommissar Seyss-Inquart en Generalkommissar Schmidt waren op dat moment, en ook nog geruime tijd langer, overtuigde aanhangers van het denkbeeld dat de Rijksduitsers die in Nederland woonden, het niet beter mochten hebben dan de Nederlanders. Dat was, meenden zij, een eis van solidariteit met een volk dat immers voor het nationaal-socialisme gewonnen moest worden. Goerings richtlijn kan hun niet sympathiek geweest zijn. Zij moeten beseft hebben dat elke weldoorvoede Duitser die in een winkel artikelen kocht welke veel Nederlanders zich niet meer konden veroorloven, die zijn pakketten in een postkantoor ter verzending aanbood of die zwaarbeladen in een verlofgangerstrein stapte, bij elke Nederlander die hem zag, de indruk versterkte dat het land door de bezetters geplunderd werd.

XCDie indruk was juist.

XCWel te verstaan: de doorsnee-Nederlander wist niets van wat zich op de achtergrond afgespeeld had of afspeelde. Het was hem niet bekend, welke grondstoffenvoorraden wèl en welke niet weggesleept waren; van de toestand van's rijks financiën had hij geen weet; de clearing was hem duister en bij het begrip 'deviezengrens' kon hij zich niets voorstellen; tot hem drong niet door, welke regelingen golden bij de verdeling van de industriële en agrarische productie. Maar één ding wist die doorsnee-Nederlander wèl en dat wist hij terdege: dat het leven duurder werd en dat hij in de winkels steeds minder kon krijgen. Wiens schuld was dat? Niet de schuld van 'de oorlog' - dat was maar een abstract begrip. Het was de schuld van de Duitsers: zij hadden het land bezet, zij hadden de verarming teweeg gebracht.

XCZiedaar dan de achtergrond waartegen Seyss-Inquart trachten moest, het Nederlandse volk te winnen voor 'samenwerking' met het Derde Rijk.4

1 Verslag, 13 okt. 1940, van een bespreking te Berlijn onder voorzitterschap van Goering; exemplaren van dit verslag werden o.m. gezonden aan Fischböck en Schwabedissen IO.43 C). 2 Rondschrijven, 6 dec. 1940, van H. Piesbergen (a.v., 17·03 C).

411 [PDF]

Hoofdstuk Seyss-Inquart zoekt een basis: Seyss-Inquart zoekt een basis

XC

XCWanneer wij nu de politieke ontwikkeling (zulks in de ruimste zin des woords genomen) gaan schetsen die zich tussen Seyss-Inquarts installatie, 29 mei' 40, en de Februaristaking, 25 en 26 februari' 41, voorgedaan heeft, dan lijkt het ons zinvol, de lezer te herinneren aan de opdracht welke de Reichskommissar van zijn Führer meegekregen had. Hij moest, dat sprak vanzelf, 'rust en orde' in bezet gebied handhaven, d.w.z. verhinderen dat zich daar, op welke wijze ook, anti-Duitse krachten zouden uiten. Voorts moest hij er zorg voor dragen dat het Nederlandse bedrijfsleven een maximale bijdrage leverde aan de Duitse oorlogseconomie. Daarenboven evenwel (en dat was zijn eigenlijke politieke opdracht) moest hij Nederland geleidelijk winnen voor een ontwikkeling in nationaal-socialistische richting - een ontwikkeling die hij zijnerzijds door actief ingrijpen diende te bevorderen. Die geleidelijkheid was al geboden door Hitlers wens, Nederland de 'Nieuwe Orde' binnen te loodsen zonder dat Nederlands-Indië verloren ging; daarenboven nemen wij aan dat zowel bij Hitler als bij Seyss-Inquart het besef leefde dat men het Nederlandse volk, voorzover daartoe bereid, tijd moest gunnen om tot innerlijke aanvaarding van de 'Nieuwe Orde' te komen; men kon die omzwaai niet bruusk forceren; verstandiger leek het, al die krachten welke min of meer pro-Duits waren, een zekere mate van politieke vrijheid te geven, zulks in de hoop of zelfs in het vertrouwen dat uit hun samengaan dan wel uit hun onderlinge strijd uiteindelijk een brede en representatieve groepering zou ontstaan, bereid en in staat om Nederland tot aansluiting te brengen bij een oppermachtig Duitsland. Was men eenmaal zo ver, dan kon men verder zien. Het kwam die Nazi's daarbij voor alsof volkeren als het Nederlandse slechts klei waren, wachtend op de greep van een zelfbewust vormgever.

XCNog voor Seyss-Inquart op 24 of 25 mei uit Berlijn op weg gegaan was naar het Führerhauptquartier, had hij al zijn eerste waarschuwing ontvangen dat de verhoudingen in het hem onbekende Nederland gecompliceerder waren dan hij wellicht aannam. Staatsrat Helfferich had hem opgezocht en hem er op gewezen dat de godsdienst in Nederland en ook in de Nederlandse politiek een grotere rol speelde dan in Duitsland, dat de Nederlanders zich 4

412 [PDF]
GESPREKKEN MET PROF. VAN LOON

nauw verbonden voelden met het Oranjehuis en dat zij bijzonder op hun 'Freiheit' gesteld waren (wat Helfferich daaronder verstond, laten wij maar in het midden). 'Beachten Sie diese drei Punkte bei Ihren Massnahmen in den Niederlanden!' had Helfferich gezegd. Seyss-Inquart was er niet op ingegaan! - zoals hij ook niet ingegaan was op het advies dat von Falkenhausen hem gegeven had: 'Das Volk sei demokratisch ... Vorsichtige Zügelführung sei am Platze und werde eher zum Erfolg führen als Zwang.'

XCDaags na de ontmoeting met von Falkenhausen voerde Seyss-Inquart zijn eerste politieke gesprek met een Nederlander: een rechtsgeleerde uit Deventer, prof. mr. J. van Loon.

XCVan Loon was in '88 in een protestants gezin in Veere geboren; hij was onderwijzer geworden, had staatsexamen gedaan en was in Leiden rechten gaan studeren; in '19 was hij er gepromoveerd en het jaar daarna was hij juridisch adviseur geworden van de n.v. Industriële Maatschappij v/h Noury & van der Lande te Deventer. Hij specialiseerde zich in het octrooirecht en werd daar eerst in Utrecht, later ook in Delft bijzonder hoogleraar in. Voor Noury & Vall der Lande moest hij vaak in Duitsland fmanciële of octrooi-kwesties regelen; hij kwam er na '33 in contact met nationaalsocialistische juristen en die contactenleidden er toe dat hij corresponderend lid werd van de Akademie für Deutsches Recht. Dr. Hans Frank was daar president van en Frank was het geweest die Seyss-Inquart bij diens afscheidsbezoek aan Krakau aangeraden had, contact te zoeken met van Loon; deze had de bijeenkomsten van de Akademie te München regelmatig bezocht. Van Loon had zekere sympathieën voor het Derde Rijk (aan het eind van de jaren '30 was hij overigens ook een tijdlang lid van de Christelijk-Historische Unie), maar de Duitse inval op 10 mei ('ik was er kapot van', zei hij later") had hem diep geschokt - toch niet zo diep ofhij ging op de telegrafische uitnodiging in die hem op 25 mei namens Seyss-Inquart bereikte; hij had deze niet eerder ontmoet.

XCHet eerste gesprek tussen hen beiden vond op 27 mei in Hotel 'Kasteel Oud-Wassenaar' plaats. Seyss-Inquart begon met een vraag: hoe stond de Nederlandse publieke opinie tegenover de invasie van 10 mei ? Van Loon antwoordde dat die inval hevige verontwaardiging gewekt had. SeyssInquart liep daar overheen en merkte op 'dat de Führer er niet aan dacht, Nederland te annexeren maar een vijandig Nederland zou hij niet naast zich dulden.' Van Loon zei daarop, 'dat er in Nederland een grote afkeer bestond tegen het nationaal-socialisme, speciaal van de NSB'; hij adviseerde

XC1 E. Helfferieh: 1932-1946. Tatsachen. EinBeitrag zur Wahrheitsjindung (1969), p. 200. 2 POD-Den Haag: p.v. J. van Loon (13 nov. 1945), p. 2 (Doc 1-1077, a-ro).

413 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

Seyss-Inquart, zich met de leiders van andere partijen dan de NSB in verbinding te stellen. 'De Rijkscommissaris gaf te kennen dat hij geen voorkeur had voor enige partij in Nederland. De NSB kende hij nog niet. Hij voelde overigens niets voor het gedoe der partijen. Hoofdzaak was, dat een vijandige houding tegenover Duitsland niet zou worden geduld.'

XCEén waarschuwing die Helfferich al geuit had, werd door van Loon herhaald: 'De Nederlander', betoogde hij, 'denkt zeer legaal en zal zeker de Koningin en de Regering te Londen trouw blijven, al schelden velen nu wel op de gevluchte regering. De Rijkscommissaris gaf te kennen, dit te begrijpen. Hij zou de Nederlanders niet voor een gewetensconflict stellen en zeker niet eisendat zij Koningin en Regering te Londen moesten afzweren.'l

XCOp dit eerste gesprek met van Loon volgden een tweede op 5 en een derde op l20 juni. In het derde gesprek deelde Seyss-Inquart aan van Loon mee, 'dat reeds verscheidene kopstukken der NSB bij hem geweest waren' (inderdaad: op 5 juni 's middags) 'maar hij was overtuigd dat hun invloed op het volk uiterst gering was. Hij meende dat ook de andere partijen' (de traditionele democratische partijen) 'wat actiever moesten zijn en zich terdege moesten realiseren hoe de toestand was geworden'": Duitsland had het in Europa voor het zeggen. 'Hij meende', aldus van Loon, 'dat het daarom nodig was dat de besten onder het Nederlandse volk niet werkeloos vanaf de tribune zouden toekijken wat er gebeuren zou en welke maatregelen hij, de Rijkscommissaris, zou nemen. 'Denkt u', vroeg hij, 'dat het Nederlandse volk, gezien de overheersende positie van Duitsland in Europa, voor een Europese economische eenheid zou voelen, met behoud van zijn politieke en culturele zelfstandigheid?' Ik antwoordde daarop dat als bij de vrede de toestand zo zou zijn als hij schetste, het Nederlandse volk zeker voor een Europese eenheid met behoud van politieke en culturele zelfstandigheid zou voelen. Wat het Huis van Oranje betreft, meende hij toen nog dat dit een aangelegenheid was, waarover het Nederlandse volk na de oorlog zelf zou moeten beslissen's - kennelijk nam Seyss-Inquart aan, dat 'na de oorlog''het Huis van Oranje' zich bij de Duitse suprematie zou neerleggen of dat het Nederlandse volk het Huis van Oranje zou laten vallen.

XCVan Loon was zich van de betekenis van zijn gesprekken met SeyssInqnart terdege bewust: al van de eerste twee had hij verslag uitgebracht aan Colijn; na het derde zocht hij Colijn opnieuw op en op diens verzoek

XC1 Brief, aug. 1952, van J. van Loon (a.v., a-16). 2 A.v. 3 Brief, 6 okt. 1952, van J.

414 [PDF]
GESPREK MET COLIJN

arrangeerde hij nu een onderhoud met de Reichskommissar hetwelk (de datum staat niet precies vast) op 14 of 18 juni plaats vond. Het duurde twee uur.

XCIn dit onderhoud (een volledig verslag is helaas niet bewaard gebleven) deelde Colijn mee dat hij bezig was, de laatste hand te leggen aan een brochure waarin hij o.m. als zijn conclusie naar voren zou brengen dat Duitsland niet meer verslagen kon worden. Seyss-Inquart zei dat hij er geen enkel bezwaar tegen had dat die brochure gepubliceerd werd.' Hij vroeg of Colijn bereid was, voorzitter te worden van een commissie die hem over alle uit te vaardigen verordeningen advies zou uitbrengen. Colijn wimpelde die invitatie af met de opmerking dat zulks alleen zin zou hebben als de adviezen van die commissie gepubliceerd zouden worden" - terecht veronderstelde hij dat openlijke kritiek voor Seyss-Inquart onaanvaardbaar was. Vermoedelijk nam de discussie toen een meer ideologische wending; daarbij kwamen de Calvinist Colijn en de nationaal-socialist Seyss-Inquart lijnrecht tegenover elkaar te staan. Colijn zei enkele dagen later tegen een katholiek politicus dat het gesprek hem slecht bevallen was ('het stond hem niet aan'") en Seyss-Inquart gaf aan van Loon als zijn slotindruk te kennen, 'dat dr. Colijn een geharnaste tegenstander van het nationaal-socialisme was.'4 Met dat al had Colijn op de Reichskommissar indruk gemaakt: 'Im niederlándischen politischen Leben', rapporteerde deze een maand later aan Hitler, 'sind Persön/ichkeiten kaum vorhanden. Aus dem Gleichmass ragt der einundsiebzig jährige Colijn heroor. Obwohl in seinen Grundeigenschajten herrisch und einsatzbereit, ist er vol/kommen den west/erisch-liberalen Anschauungen verbunden und als betonter Calvinist Jür nationalsozialistische Gedankengänge irgendwelcher Art nicht zu haben."

XCSeyss-Inquart zal dat wel betreurd hebben.

XCHij had intussen andere ijzers in het vuur.

Naar de 'Siebenerausschuss'

XC

XCDe basis die Seyss-Inquart in de zomer van '40 zocht, lag niet alleen op politiek terrein. Hij zag de zaak ruimer. Uit alle kringen van de samenlevingOpstand dergezagsgetrouwen. Mannenbroeders en zonen in de jaren van Een groot Dr.Colijn herdacht door tijdgenoten J. Erster Bericht, 4 1

1 Brief, aug. 1952, van]. van Loon. 2 B. van Kaam: 1938-1945 (1966), p. 72. 3 A. 1. M. ]. Wijnbergen in H. p. 186. 4 Brief, aug. 1952, van van Loon. s Seyss-Inquart: p. 4·

415 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

moest een representatieve groep naar voren komen die, anderen meeslepend, de nauwe samenwerking met het Derde Rijk uit innerlijke overtuiging actief zou gaan bevorderen. Het formeren van die groepen nam SeyssInquart meer tijd dan hij vermoedelijk aangenomen had, maar op twee sectoren bereikte hij resultaten die hoopvolle verwachtingen bij hem wekten: de economische en de culturele.

XCWij beginnen met de economische sector.

XCNatuurlijk stemde het de Reichskommissar tot tevredenheid dat hij begin juni het verzet van de Metaalbond zo gemakkelijk gebroken had en dat het Nederlandse bedrijfsleven de Duitse orders, ook als die op militair gebied lagen, zo vlot accepteerde. In kringen van het bedrijfsleven werd evenwel beseft dat men zich op een hellend vlak bevond en dat het, wat er ook met Europa gebeurde, wenselijk was dat de bestaande organisaties zich aaneensloten om een zo groot mogelijk deel van Nederlands economische 'zelfstandigheid' teredden. Injuni vond terzake een groot aantal besprekingen plaats die vooral door Hirschfeld krachtig bevorderd werden. Zij leidden er toe dat een Nationaal Comité voor Economische Samenwerking tot stand kwam waarbij zich een imposante reeks organisaties en lichamen aansloot: de Nijverheidsraad, de Middenstandsraad, de Ondernemersraad voor Nederlands-Indië, de drie grote werkgeversverbonden, de drie middenstandsbonden, de drie grote landbouworganisaties, de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel, alle Kamers van Koophandel en de Amsterdamse Bankiersvereniging. Blijkens een midden juli verschenen communiqué stelde het comité zich tot taak, 'het contact met de autoriteiten' (Nederlandse en Duitse) 'te vergemakkelijken' en 'aan de aanpassing die op economisch gebied thans nodig is' (Frankrijk had drie weken tevoren gecapituleerd) 'practische leiding te geven."

XCDie 'practische leiding' zou uitgaan van het comité dat uit twaalf vooraanstaande figuren uit het bedrijfsleven bestond. Alle NSB' ers had men er uit geweerd; één lid, W. H. de Monchy, directeur van de Holland-Amerikalijn, was wel geheim lid van de NSB maar dat feit was aan vrijwel niemand bekend. Als voorzitter van het Comité trad Fentener van Vlissingen op; hij leek daarvoor de aangewezen figuur: hij had op economisch gebied belangrijke verbindingen met Duitsland gehad en hij was in Nederland voorzitter van de Deutsch-Niederländische Gesellschaft. Het Comité was overigens een zuiver-Nederlands initiatief; niemand had tevoren contact met de Duitsers gezocht. Persoonlijk had Fentener van Vlissingen daar ook geen behoefte aan: hij beschouwde de invasie van IQ mei als een schanddaad;

XC1 De Telegraaf, 16 juli 1940.

416 [PDF]
NATIONAAL COMITÉ VOOR ECONOMISCHE SAMENWERKING

de taak om leiding te geven aan een defensief front van het Nederlandse bedrijfsleven trok hem aan.

XCHoe zouden de Duitsers reageren?

XCSamen met alle leden van het Comité maakte Fentener van Vlissingen op IS juli zijn opwachting bij Fischböck; deze gedroeg zich koel en zei dat hij het Comité 'niet kon beschouwen als representerende het bedrijfsleven als zodanig.T Deze uitlating werd voor kennisgeving aangenomen. Fischböcks eerste woord behoefde niet zijn laatste te zijn.

XCHet was wèl Fischböcks laatste. Hij doorzag de Nederlandse opzet. Een defensief front was het tegendeel van wat hij wenste; het Comité was hem te 'Nederlands' en het drong bovendien spoedig tot hem door dat voorzitter Fentener van Vlissingen tegen Duitse relaties placht te zeggen dat de Duitsers Nederland binnengekomen waren 'als een dief in de nacht'.2 Fischböck gaf de Sicherheitsdienst dan ook onmiddellijk opdracht, hem te berichten wat van de bestuursleden van het Comité bekend was" en die rapporten waren nog niet ontvangen ofhij had al principieel vastgesteld, 'dass derartige Konzen trationen allgemeiner Art in der holländischen Wirtschaft . . . abgelehn: werden und dass vielmehr der Zustand der Zersplitterung erwünscht ist um die Schlagkraft der holländischen Wirtschaft gegenüber den Reichsinteressen mäglichst gering zu halten.'4

XCHoe kon Fischböck het Comité op een zijspoor rangeren en tegelijk vooraanstaande figuren vinden die toch een soort representatie van het bedrijfsleven zouden vormen? Hij wist dat probleem op te lossen. Drie dagen voor de oprichting van het Comité in de pers bekendgemaakt werd, had hij (13 juli) ten huize van de weduwe van J. F. van Hengel, in leven directeur van de Stoomvaart-Maatschappij Nederland, een gesprek gehad met haar broer, de NSB' er F. B. J. Gips, directeur van een houthandel, met de intiemste vriend van haar man, de bankier L. M. A. ('Louis') Thole, en met mr. H. L. W oltersom, directeur van de Rotterdamse Bankvereniging en a.s. lid van het Nationaal Comité dat toen nog in oprichting was. Mevrouw van HengelGips kende Fischböck uit Oostenrijk waar haar man een tijdlang adviseur geweest was van een door Fischböck geleide bankinstelling en ook W oltersom had Fischböck herhaaldelijk in Wenen ontmoet. Mevrouw van Hengel had de bespreking gearrangeerd maar ze had Thole beter niet kunnen uitnodigen want deze overlaadde Fischböck met verwijten over de Duitse inval en toen(a.v.). 4 1

1 H. L. Woltersom: Nota (z.d.), 0 & dl. II, p. 230. 2 S.J. R. de Monchy: Dag boek, 22 juli 1940. 3 Brief, 17 juli 1940, van de D aan Knolle 95 Ei). 4 Rondschrijven, 27 juli 1940, van de aan alle

417 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

de Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft opmerkte dat hij prins Bernhard als 'een Duitse landverrader' beschouwde, liep het bijna op vechten uit. De gastvrouw riep Thole apart. 'Louis', zei ze, 'het wordt te gek, je moet nu weggaan.' Thole ging weg - Gips en Wolters om bleven.'

XCOmstreeks die tijd raakte Fentener van Vlissingen in Den Haag in een soortgelijk twistgesprek verwikkeld met twee andere Duitsers: de in Den Haag woonachtige zakenman F. Remppis en een van Himmlers naaste medewerkers, de industrieel F. Kranefuss. Fentener van Vlissingen was tegen de Duitsers uitgevaren maar de Monchy (geheim lid van de NSB) en van der Mandele, voorzitter van de Rotterdamse Kamer van Koophandel die beiden ook aanwezig waren, hadden zich, blijkbaar zonder van enige gevoelsbezwaren te doen blijken, 'uitgesproken voor de noodzaak voor Nederland om een periode van sterke Duitse invloed in West-Europa onder ogen te zien en er het land op in te stellen' - aldus het latere verslag van de proDuitse bankier H. C. van Maasdijk die aan het gesprek deelgenomen had.ê

XCDezelfde tegenstelling kwam naar voren toen Seyss-Inquart eind juli op aanraden van Staatsrat Helfferich (die allanger dan een maand in Nederland vertoefde) een aantal vooraanstaanden uit het Nederlandse bedrijfsleven in Hotel 'De Oude Doelen' te Den Haag een thee-ontvangst bereidde. Acht-endertig waren er voor uitgenodigd, vier-en-dertig verschenen.ê 'De Rijkscommissaris', aldus van Maasdijk, 'bewoog zich van tafeltje tot tafeltje en sprak afwisselend met de genodigden.'! Hij liet hen inviteren, en bloc aanwezig te zijn bij de toespraak die hij die avond in de grote zaal van de Dierentuin zou houden; daar bedankten de meesten voor maar een twaalftal had er geen bezwaar tegen om publiekelijk op een bijeenkomst van Duitse Nazi's te verschijnen waar Seyss-Inquart het woord zou voeren; zij werden, aidus Helfferich, 'in der ersten Reihe aufgebaut'.5 Tot die twaalf behoorden zes NSB'ers of bijna NSB'ers, onder wie Gips en van Maasdijk, onder de resterende zes (niet alle namen zijn bekend) bevonden zich van der Mandele en Herbert Cremer" (een ondernemer met grote belangen in Indië) en, naar wij aannemen, ook W oltersom.

XCWant het was W oltersom met wie Fischböck in zee ging. Op 5 augustus nodigde Fischböck de Rotterdamse bankier voor een gesprek uit. 'Tijdens dit onderhoud heeft hij', aldus Wcltersom,van Maasdijk: 'Herinneringen', p. 83. 6 E. Helfferieh: 1932-1946, p. 202. 6 Het Vaderland, 27 juli

1 POD-Haarlem: p.v. inz. H. A. van Hengel-Gips (18 juli 1945), p. I (getuige H. L. Woltersom), p. 4 (getuige L. M. A. Thole) (Doe 1-665, a-r). 2 H. C. van Maasdijk: 'Herinneringen', p. 83-84. 3 E. Helfferieh: 1932-1946, p. 202. 4 H. C.

418 [PDF]
FISCHBÖCK KIEST WOLTERS OM

'mij gezegd: 'Er bestaat een Nationaal Comité dat ik niet wens te erkennen, maar wij hebben wel behoefte aan adviezen. Bent u bereid om onder uw voorzitterschap een klein comité te vormen om de Rijkscommissaris advies te geven?' Ik heb hem toen gewezen op het Nationaal Comité waarop hij antwoordde dat hij dat een heel interessante onderneming vond maar voor zijn doelniet geschikt. Ik heb dat dus aangehoord, ik heb beraad gevraagd en die zaak besproken met de heren Snouck Hurgronje, Trip en Hirschfeld ... De drie secrctarissengeneraal hebben bij die gelegenheid gezegd: 'Wij betreuren deze ontwikkeling' - die ik ook betreurde - 'maar als het dan zo is dat de heer Fischböck niet met deze samenstelling wil samenwerken, dan zouden wij u willen aanraden, dit te aanvaarden, maar zo mogelijk samen met het Nationaal Comité."l

XCDat laatste ging natuurlijk niet want Fischböck had zijn stappen juist ondernomen teneinde het Nationaal Comité uit te schakelen.

XCOp 5 augustus had Fischböck al aan Wolters om gezegd hoe hij zich de samenstelling van het 'klein comité' dacht: het zou een commissie van zeven personen worden, een "Siebenerausscnuss', zei Fischböck: Wolters om voorzitter, en lid zouden worden twee personen die met Wolters om deel uitgemaakt hadden van het Nationaal Comité voor Economische Samenwerking: van der Mandele en Jongej an; van de vier overigen was van Maasdijk sterk pro-Duits, Gips NSB' er en van het zesde lid, J. M. Honig, directeur van Heinekens Bierbrouwerij te Amsterdam, meende Fischböck dat ook hij lid was van de NSB maar Honig had zijn lidmaatschap al enkele jaren tevoren opgezegd." Als zevendelid zou de Haagse bankier jhr. J. A. G. Sandberg fnngeren, een van de firmanten van Pierson, Heldring & Pierson. Voor alle zekerheid liet Fischböck de Sicherheitsdienst over zijn candidaten rapporteren. Van de zeven rapporten (die kennelijk alle positiefluidden) zijn twee bewaard gebleven: Woltersom zou zich 'ohne se/bst im engeren politischen Sinne absolut prodeutsch zu sein, ehrlich für eine deutsch-hollándische Zusammen arbeit ... einsetzen' en van der Mandele was 'niemals englandji-eundlich oder gar als deutschfeind/ich in Erscheinung getreten'. 3 Voor Fischböck waren hiermee de problemen opgelost.

XCMaar niet voor Woltersom - want het drukte hem toch wel dat hij, samen met van der Mandele en Jongejan overigens, geaccepteerd had dat het Nationaal Comité op een zijspoor gerangeerd werd, ja dat hij bij dat rangeren meehielp. Het hoge woord moest er evenwel uit: ruim twee weken na zijn gesprek met Fischböck (diens 'accoord' was inmiddels ontvangen) ging Wolters om met van der Mandele en Jongejan aan Fentener van Vlissingen

XC1 Getuige H. L. Woltersom, Enq., dl. VII c, p. 812. 2 A. v., p. 813. 3 Brief, 26 aug. 1940, van Einsatzkdo. III van de SiPo aan de BdS (HSSuPF, 95

419 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

meedelen, niet alleen dat zij zonder enige ruggespraak met het Comité een nieuwe Commissie van Advies (dat werd de Nederlandse naam) gevormd hadden maar ook dat van hun Siebenerausschuss een NSB' er deel zou uitmaken (Gips) plus een tweede figuur (van Maasdijk) die in pro-Duitsheid niet van een NSB' er te onderscheiden viel.

XCDaarmee was, schreef Fentener van Vlissingen later, de 'ruggegraat' van het Nationaal Comité 'gebroken',"

XCZo was het ook. . Het Comité bleef nog een tijd lang bijeenkomen maar het kon geen in vloed uitoefenen op het beleid van enige Nederlandse of Duitse instantie. De Siebenerausschuss (die tot mei' 4;} bleef voortbestaan) beijverde zich om ten behoeve van Fischböck een groot aantal rapporten op te stellen met als een der eerste (begin september '40) een rapport over de Amsterdamse diamantindustrie die als 'wahl eines der heikelsten Geblete für etwaige Arisie nmg'2 aangeduid werd - die Arisierung werd dus bij voorbaat als feit aanvaard. Van algemener belang was, dat van de zeven leden van de Siebener ausschuss vijf in oktober opgenomen werde~ in een nieuwe commissie, de Organisatie-Commissie voor het bedrijfsleven, die tot taak kreeg, het gehele Nederlandse bedrijfsleven te gaan ordenen en er het 'leidersbeginsel' in te voeren. De Siebenerausschuss had zich eind september 'met enthousiasme bereid (verklaard), deze omvangrijke taak, welke een prachtige opdracht betekent, te aanvaarden' - aldus de brief die aan Fischböck gericht werd namens de zeven," Of waren het er maar vijf? Jongejan en Sandberg werden in de Organisatie-Commissie niet opgenomen.

Prof. Snijder en zijn Cultuurkring

XC

XCHet leggen van de eerste contacten op wetenschappelijk en algemeencultureel gebied werd door Seyss-Inquart aan enkele van zijn medewerkers overgelaten die in Duitsland of Oostenrijk op die terreinen werkzaam geweest waren en soms al vóór de oorlog Nederlandse wetenschapsbeoefenaren ontmoet hadden. Tot die medewerkers behoorde dr. Friedrich Plutzar,4

1 F. H. Fentener van Vlissingen: 'De leiders van Nederlandse ondernemingen en hun moeilijkheden tijdens de bezetting', 0 dl. II, p. 228. 2 4 sept. 1940 toegezonden aan Fischböck Ia). 3 dl. p. 647.

420 [PDF]
CULTURELE CONTACTEN

hoofdambtenaar bij Wimmers Generalkommissariat, maar vooral een van Seyss-Inquarts weinige persoonlijke vrienden, Franz Wehofsich, die na zijn studie die hij ten dele in Amsterdam verricht had (bij de befaamde socioloog en ethnoloog S. R. Steinmetz), hoogleraar in de geografie was geworden aan de universiteit te Graz; hij werd in '40 lid van Seyss-Inquarts persoonlijke staf. De taak van een Plutzar en een Wehofsich was niet, sympathisanten op te sporen onder de wetenschappelijk- of cultureel-ontwikkelden die men in kringen van de NSB of van de twee NSNAp'en vinden kon; dezulken waren trouwens in de NSB schaars en in beide NSNAP' en geheel afwezig. Seyss-Inquart realiseerde zich dat hij juist buiten de rijen van diegenen die als nationaal-socialist bekend waren (en dus weerstanden wekten), figuren vinden moest die op wetenschappelijk of cultureel gebied een goede of zelfs uitstekende naam hadden en bovendien de overtuiging koesterden dat voor Nederland een zo nauw mogelijk samengaan met het Derde Rijk wenselijk was. Waren dergelijke figuren bereid, openlijk voor hun solidariteit met het Derde Rijk uit te komen, dan zouden, zo hoopte Seyss-Inquart, velen die voortrekkers volgen.

XCLeutnant Töpfer was het die (nog steeds rondreizend met de hem door Mussert geleende auto) in de laatste dagen van mei en in juni de eerste officiële contacten ging voorbereiden en daarbij bleek al spoedig dat er een Nederlander was die aan alle aan Duitse kant gestelde eisen voortreffelijk voldeed: de Amsterdamse hoogleraar prof. Snijder. Hij was in de wetenschappelijke wereld niet onbekend; daarbuiten had niemand ooit van hem gehoord.

XCGeerto Aeilko Sebo Snijder- was in junigeboren in Winterswijk waar zijn vader schoolhoofd was. Het gezin verhuisde later naar Soest, Geerto doorliep het gymnasium te Utrecht, studeerde daar oude talen maar kreeg in de loop van zijn studie meer en meer belangstelling voor de archaeologie en kunst der klassieke Oudheid. Na in Utrecht doctoraal examen te hebben gedaan, zette hij zijn studies in Berlijn en Wenen voort (hij studeerde ook nog in Athene en Rome), werd in '26 privaat-docent aan de Universiteit van Amsterdam en er kort nadien hoogleraar in de klassieke archaeologie en kunstgeschiedenis.Doc42

1896 1 Gegevens in 1-1603.

421 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

XCIn '22 was Snijder in Duitsland met de dochter van een gefortuneerde cementfabrikant getrouwd. Hij had tal van relaties met Oostenrijkse en Duitse geleerden, voelde zich in het land van zijn schoonfamilie geheel thuis en ging mèt haar in de jaren van de Weimar-republiek het communisme als hètgrote gevaar voor Duitsland, ja voor geheel Midden- en West-Europa zien. Er viel dus, meende hij, in Hitler die met de Duitse communisten korte metten maakte, veel te waarderen - trouwens, in Nederland ook in Mussert. Begin '34 stond Snijder op het standpunt dat hij zich eigenlijk bij de NSB diende aan te sluiten - maar ambtenaren en ook hoogleraren mochten op straffe van ontslag geen lid worden en Snijder die zeer gehecht was aan zijn universitaire taak (die hij uitstekend vervulde), vond het opgeven van zijn betrekking een te hoge prijs voor het publiekelijk tonen van zijn politieke overtuiging. Geheim lid dan van de NSB? Neen, dat stuitte hem tegen de borst. Na overleg met Mussert besloot hij dat niet hij, maar zijn vrouw lid van de NSB zou worden; zij zou zich evenwel niet 'met functies, vergaderingen, colporteren en dergelijke' ophouden; hoofdzakelijk zou haar lidmaatschap de belofte inhouden dat haar man, zodra dat zonder maatschappelijk risico mogelijk was, zich bij de NSB zou aansluiten."

XCNa de meidagen had Snijder geen behoefte, die belofte waar te maken. Daartoe had de NSB zich, vond hij, teveel geïsoleerd; als typisch intellectueel had hij bovendien een afkeer van wat wellicht een massale politieke beweging zou worden; ook achtte hij de standpunten die door Mussert verkondigd werden, veel te enghartig-Nederlands, niet ruim en niet groots genoeg. Min of meer uit zichzelf was hij tot een soort SS-ideologie gekomen: de Nederlandse beschaving zou eerst dan tot nieuwe bloei geraken wanneer 'de volkse krachten''ontwaakten' en hun ontplooiing zochten in het Germaanse rijk dat door het ongeëvenaard genie van Adolf Hitler geschapen werd. Als zovelen in dat kamp droomde ook Snijder in '40 van een glorieuze toekomst - een toekomst niet als volksmenner of ijverig organisator maar eerder als de man van wie, terwijl hij in hoofdzaak op de achtergrond bleef, dank zij zijn intellectuele gaven de beslissende impulsen zouden uitgaan waaraan anderen in de maatschappelijke werkelijkheid vaste vorm zouden geven. Snijder kon tijdens de bezetting in zijn persoonlijk leven soms ook aan politieke tegenstanders een indruk geven van volstrekte integriteit en betrouwbaarheid; hij was evenwel in wezen zowel eerzuchtig als sluw en ('het doel heiligt de middelen') allerminst wars van het denunciëren van collega's-hoogleraren. Goedewaagen (die van die denunciaties geen weet had) zag hem als

XC1 PRA-Amsterdam: p.v. G. A. S. Snijder (4 okt. I946), p. I2 (a.v., a-r). 4

422 [PDF]
PROF. SNIJDER

'een koel rekenaar met uiterst fijn gevoel voor kansen en situaties, die precies wist waar hij onzichtbaar had te blijven, waar hij veilig verschijnen kon en wie hem daarbij kon assisteren. Een man met meer mensenkennis dan respect voor mensen, daardoor door anderen meer gerespecteerd dan bemind en als gevolg daarvan meer in zichzelf gekeerd en eenzamer dan een uiterlijke beminnelijkheid en hartelijkheid deed vermoeden'1 kortom: hij leek bijzonder veel op Seyss-Inquart. In zijn intel1ectualistischgetinte, ietwat abstracte ideologische gedrevenheid, in zijn persoonlijke afkeer van het ruwe geweld, maar ook in zijn sluwheid en hoogmoed was Snijder zeer aan de Reichsleommissar verwant. Er is dan ook, dunkt ons, geen andere Nederlander geweest bij wie Seyss-Inquart zozeer het gevoel had, iemand ontmoet te hebben die op hetzelfde niveau dacht als hijzelf.

XCWie zouden nu van die 'Cultuurraad' deel uitmaken? Snijder dacht, behalve aan zichzelf, aan Goedewaagen, aan twee NSB' ers die hem uit hun werk op het gebied van de Germaanse oudheid bekend waren (Musserts adviseur F. E. Farwerck en een kunstschilder uit Bennekom, J. C. Nachenius) en tenslotte aan twee figuren die sinds de capitulatie van zekere sympathieën voor de Nieuwe Orde blijk gegeven hadden: dr. J. Srnit, rector van het Hervormd Lyceum te Amsterdam en vast medewerker van De Telegraaf, en een ambtenaar van het rijksbureau voor monumentenzorg, dr. F. A. J. Vermeulen. Van die vijf liet Snijder Farwerck schielijk vallen toen bleek dat deze een aantal jaren tevoren Vrijmetselaar geweest was; zijn plaats werd ingenomen door prof de Vries en door dr. D. Hannema, directeur van het museum Boymans te Rotterdam. Van hen allen was Snijder de ijverigste; hij schreef links en rechts brieven, voerde talloze besprekingen en achtte eind september het moment gekomen om met zijn inmiddels tot 'N ederlandse Cultuurkring' herdoopte 'Cultuurraad' in de openbaarheid te treden - d.w.z. de term 'in de openbaarheid treden' is niet geheel toepasselijk, want Snijder had met Seyss-Inquart de afspraak gemaakt dat op de inauguratiebijeenkomst (die op 28 september in 'Pulchri Studio' in Den Haag plaats vond) niemand in uniform zou verschijnen. 'Wij moeten vermijden', schreef Snijder aan Feldmeijer die als pasbenoemd 'Voorman' van de Nederlandse SS juist graag zijn SS-uniform wilde aantrekken,J.te draaien.' (Bijz. Gerechtshof Amsterdam: dossier 206/49 (G. A. S. Snijder), map C,

1 Tekst in de nota, z.d., door Snijder opgesteld voor F. E. Farwerck (Doe 1-1603, e-a). 2 Wij citeren uit een verslag door H. Feldmeijer van een gesprek met Snijder op 25 november '40: 'Hij stelde zich voor, de bijzondere scholen in de eerste plaats de wind uit de zeilen te nemen door op de lagere scholen een faculta tieve gelegenheid tot catechisatie te geven' (die was er notabene al!) 'en verder door langzame jaarlijkse vermindering der subsidies de bijzondere scholen de nek om

424 [PDF]
INAUGURATIE VAN DE 'CULTUURKRING'

'dat velen die wij met moeite bijeengebracht hebben en die wij - en ook de Duitsers - niet missen willen en kunnen, niet dadelijk kopschuw worden. Ik geloof dat je wel weet dat wij tenslotte naar hetzelfde doel werken - volmaakt hetzelfde! Doe mij het genoegen en help mij op deze sector door 'mee te spelen'geen uniformen dus en ik zou zelfs zeggen: doe de speldjes die dag aan de onderkant (van de revers). Wij dienen daarmee het best de zaak waar we voor vechten.' 1

XCProf. Snijder meende die zaak te dienen door in het Duits (vreemde incongruentie bij zoveel camouflage!) voor een gehoor van enkele honderden aanwezigen een lange redevoering te houden waarin hij Hitler verheerlijkte, voor Nederland de noodzaak bepleitte om zich op cultureel gebied bij het Derde Rijk aan te sluiten, de eerste anti-Joodse maatregelen van de bezetter rechtvaardigde en zijn volste vertrouwen uitsprak in Seyss-Inquarts nobele bedoelingen. Die werden door de Reichskommissar in diens antwoord nog eens onderstreept waarbij deze (jongejan en Boerstra stonden op het punt naar Berlijn te vertrekken) niet naliet, voorzichtig aan te duiden (japan mocht niet gealarmeerd worden) van hoe groot belang het kon zijn voor Nederland als Duitsland Nederlands-Indië onder zijn bescherming nam.

XCMussert (die opzettelijk niet uitgenodigd was) nam het Snijder in hoge mate kwalijk dat deze in het Duits gesproken had. 'En hoe gaat het met uw niederländische Kulturkreis?' vroeg hij hem enkele dagen later, 'men had', zei hij Snijder, 'de Rijkscommissaris ... rustig een gedrukte vertaling in de hand kunnen geven.'2

XCTrokken Snijder of Seyss-Inquart zich van Musserts sarcastische kritiek veel aan? Wij nemen aan van niet. Het ging bij de oprichting van de Cultuurkring niet om het winnen van NSB'ers of van anderen die het ware licht van het nationaal-socialisme reeds aanschouwd hadden - het ging juist om de aarzelenden en om de twijfelaars, het ging om hen voor wie het eerst begon te dagen, het ging óók om de opportunisten. Ieders steun was welkom.

'Geen voorkeur voor enige partij'

XC

XCZonder twijfel zag Seyss-Inquart zowel Woltersoms Siebenerausschuss als Snijders 'Cultuurkring' als een welkome aanloop - maar dan toch als een aanloop op neventerreinen. Het hoofdterrein was en bleef dat der politiek.Brief,sept.vanA. S. Snijder aan J.Feldmeijer (a.v.,rood). 2 J. H. Feldmeijer: 'Acte van onderhoud met prof. Snijder op 25 november 1940' (a.v., 668

1 21 1940, G. H. 665

425 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

XCN u gaan wij even terug naar het eerste gesprek dat Seyss-Inquart op 27 mei, twee dagen voor zijn installatie, met prof van Loon gevoerd had. 'De Rijkscommissaris', schreef van Loon later, 'gaf te kennen dat hij geen voorkeur had voor enige partij in Nederland ... Hoofdzaak was dat een vijandige houding tegenover Duitsland niet kon worden geduld.' Het is een hoogst belangrijke uitlating. Zij hield in dat Seyss-Inquart bereid was tot zakendoen op politiek gebied. Inderdaad was hij in de eerste maanden der bezetting in wezen op zoek naar een gespreks-, zo men wil: een verdragspartner: een formatie of een groepering die met recht pretenderen kon, het Nederlandse volk te vertegenwoordigen en die bereid was, een politiek van verzoening en samenwerking met het Derde Rijk actief na te streven.

XCWat hield dat in?

XCHet hield in dat zulk een groepering op het gebied van het binnenlands beleid alle democratische instellingen door autoritaire, liefst nationaalsocialistische, zou vervangen en dat zij door elk zelfstandig buitenlands beleid van Nederlandse kant een streep zou halen. Er werd bovenal volgzaanmeid verlangd. Voor Duitsland was de erkenning van zijn oppermachtige positie in de Lage Landen van primaire betekenis. Welnu, zoals Fischböck geen Nederlandse eoncentratie wenste op economisch gebied omdat 'der Zustand der Zersplitterung' bij uitstek gunstig was voor het doen prevaleren der 'Reichsinteressen, zo stond het ook voor de machthebbers van het Derde Rijk als het ware axiomatisch vast dat de staatkundige vormgeving in het deltagebied der grote rivieren in geen geval leiden mocht tot het ontstaan van een grotere eenheid dan er vóór Ia mei '40 aanwezig was. Het Vlaamse nationalisme was de Duitsers uitsluitend welkom voorzover het de desintegratie van België bevorderde. Frankrijk noch Nederland mocht van dat Vlaamse nationalisme profiteren.

XCVoor wij dieper op Seyss-Inquarts visie en contacten ingaan, lijkt het ons wenselijk, deze constatering te onderstrepen.

XCDaarbij willen wij er dan allereerst op wijzen dat een 'Groot-Nederlands' of 'Diets' streven in de zomer van '40 in verscheidene Nederlandse kringen naar voren kwam. Uiteraard was dit het geval bij het, overigens kleine, Verbond van Dietse N ationaal-Solidaristen: het Verdinaso vond immers, zoals wij in Voorspel beschreven, zijn oorsprong in Vlaanderen. Daarnaast gaven bijna honderdzeventig Nederlanders (onder wie Ladewijk van Deyssel, Goedewaagen, Krekel, van der Vaart Smit en Westerman) eind mei hun naam aan een 'Groot-Nederlandse verklaring'! waarin op 'de verwerkelijking van een groots ideaal' aangedrongen werd: 'een veilige Groot

XC1 Tekst: Doe I-1689. a-3.

426 [PDF]
DIETSE ACTIE VERBODEN

Nederlandse gemeenschap in een herordend Europa.' Die verklaring werd gedrukt verspreid; zij stond in geen enkele krant te lezen.

XCOok Arnold Meyers Nationaal Front ging zich sterker dan tevoren op Vlaanderen oriënteren. Hetzelfde deed de NSB waarin men zich voordien voor 'de Dietse zaak' maar weinig geïnteresseerd had. Begin juni richtte Feldmeijer in de Mussert-Garde haastig een 'afdeling voor Dietse zaken' op en het waren twee leden van die Garde die medio juni met medeweten van Feldmeijer en wellicht ook van Mussert een eerste verkenningstocht in Vlaanderen gingen uitvoeren; zij kwamen tamelijk teleurgesteld terug: het was hun, aldus de rapporteur van het tweetal, 'opgevallen dat bijna overal waar wij kwamen, zeer veel belangstelling bestond voor de activiteit van Nationaal Front van Arnold Meyer. Ik kreeg zelfs de indruk dat men deze groep in het zuiden meer waarde toekent dan de NSB.'l

XCGraag had Mussert die indruk gecorrigeerd. Helaas, het was hem niet mogelijk, afgezanten naar Vlaanderen te sturen: alle visum-aanvragen werden door de Ein- und Ausreisesteile van het Reichskommissariat geweigerd. Eind juli kwam Mussert evenwel in Utrecht in contact met enkele voormarmen van een kleine Vlaamse groepering die zich 'Nationaal-Socialistische Beweging Vlaanderen' noemde.ê Hij richtte toen binnen zijn hoofdkwartier een afdeling 'Dietsers in den vreemde' op en het hoofd dier afdeling, de uit België afkomstige B. Erkelens, begon in augustus de Nederlanders die in de Vlaamse steden maar ook in Brussel woonden, in afdelingen van de NSB bijeen te brengen. In de herfst begaf zich een andere NSB' er, de Vlaamse oud-activist drs. P. van Rossum, leraar te Zwolle, naar Vlaanderen om er van Gent uit de NSB omhoog te werken; van Rossums zoon woonde in Gent, hij had zijn visum gekregen 'voor familiebezoek'. In Vlaanderen beweerde hij dat hij voor zijn politieke werk 'de morele opdracht van Hitler en de absolute opdracht van Mussert' had. 3 Het tweede kan waar zijn geweest, het eerste was fantasie; enkele maanden later, in januari' 41, kreeg Erkelens in Brussel van een der naaste medewerkers van Militär befehlshaber von Falkenhausen te horen dat de NSB zich van elke inmenging in de Vlaamse politiek te onthouden had; dat was, zo werd hem gezegd, niet aileen het standpunt van de Militärbefehlshaber maar ook van General kommissar Schmidt in Den Haag.

XCAl bijna een half jaar eerder, eind juli, had Schmidt in een bespreking met15 h. 3 Rapport, 3 nov. 1940, 'De politieke organisatie in België voor en na Ia

1 H. S. (vermoedelijk): 'Verslag van trektocht door zuidelijke Nederlanden 10-16 zomermaand 1940' (19 juni 1940) (Doc 1-683, a-8). 2 Stukken in NSB, Leider,

427 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

zijn medewerkers duidelijk gemaakt dat de bezetter het Dietse streven volledig verwierp en het naar vermogen zou bestrijden. Het was Schmidt geweest die in juni en juli alle verzoeken om de 'Groot-Nederlandse verklaring' in de pers te publiceren, afgeslagen had. 'Die flämische Bewegung', zei hij nu, 'will dauernd ihr Manifest in die Presse bringen. Dazu ist folgendes festzustellen. Es gibt für uns zurzeit keine Plamenfrage. A4 die Dauer gesehen, müssen diese Leute auf die Seite geschoben und kaltgestellt wetden. Die ganze Angelegenheit kann erst im Priedensvertrag geregelt werden. Vor allen Dingen kann diese Prage nicht von den Niederlanden aus bearbeitetwerden, da wir hierfür nicht zuständig sind'1 - de 'Plamen{rage' was een zaak van Hitler en deze had, gelijk reeds vermeld, op I juli bepaald dat de eventuele toevoeging van Vlaanderen aan Nederland in het geheel niet aan de orde was.

XCDrie dagen na de uitlating die Schmidt binnenskamers gedaan had, kreeg Mussert van de Duitsers het 'uitdrukkelijk' verzoek, 'de propaganda voor de Groot-Nederlandse gedachte te staken'P Feldmeijer haastte zich, de afdeling Dietse Zaken van de Mussen-Garde op te heffen 3, maar uit het voorafgaande bleek al dat Mussert niet van zins was, het Dietse ideaal zomaar prijs te geven. wel liet hij na de Duitse wenk het thema in het publiek nagenoeg rusten, maar hij gaf de hoop niet op dat hij er Hitler van zou kunnen overtuigen dat de vorming van 'Groot-Nederland' in het Duitse belang was.

XCReële gronden om aan te nemen dat die hoop ooit in vervulling zou gaan, waren er niet.

XCAlle Nederlanders die in de 'Nieuwe Orde', hoe ook gestructureerd, Vlaanderen aan Nederland wilden toevoegen, vonden de bezettingsmacht recht tegenover zich. Al in juni '40 was slechts een minimum aan politieke intuïtie nodig om te beseffen dat 'Groet-Nederland' in een door Duitsland gedomineerd Europa niet van de grond zou komen: Schmidts verbod om de 'Groot-Nederlandse verklaring' in de pers op te nemen, sprak boekdelen, ook als men niet wist dat Seyss-Inquarts politieke adviseur binnenskamers ook al aangekondigd had dat diegenen die met de verwezenlijking van het Dietse ideaal ernst wilden maken, te zijner tijd 'auf die Sette geschoben und kaltgestellt' zouden worden.

XC1 'Bericht iiber die Dienstbesprechung bei GK Schmidt', 24 juli 1940, p. I (HSSuPF, 54 a). " Verslag, vermoedelijk van d'Ansembourg: 'Bespreking met General kommissar Schmidt op 27 juli 1940' (NSB, Leider, 15 d). 8 Brief, 29 juli 1940, van J. H. Feldmeijer aan H. S. (Doc 1-1539, a-z).

428 [PDF]
NATIONAAL FRONT

Geen politieke samenwerking dus met allen die zich op de grondslag van de 'Dietse gedachte' plaatsten - maar op welke grondslag en met wie dan wèl?

XCBij zijn komst hier te lande trof Seyss-Inquart vier politieke groeperingen aan die hem welkom waren voorzover zij de vooroorlogse politieke demoeratie ('het gedoe der partijen') principieel verwierpen: Nationaal Front, de NSB, de NSNAP-Kruyt en de NSNAP-van Rappard. Het was geen toeval dat, zoals wij vermeldden, juist de leden van deze vier groeperingen, voorzover hun namen op de lijst der eerste groep Indische gijzelaars voorkwamen, niet weggevoerd werden.

XCHoe stond de bezetter tegenover deze vier?

XCWij beginnen met Nationaal Front.

XCIn Voorspel beschreven wij hoe Arnold Meyer in '34 de leiding op zich nam van een fascistische stroming die in hoofdzaak uit Noordbrabanders bestond en die zich 'Zwart Front' noemde. Van de NSB onderscheidde Zwart Front zich doordat het openlijker van beduchtheid voor Duits annexionisme getuigde en in zijn propaganda van meet af aan virulenter antisemietisch was. In anti-democratische gezindheid deden de twee bewegingen niet voor elkaar onder. Waar de NSB overigens een landelijke politieke formatie geworden was met eigen vertegenwoordigers in Eerste en Tweede Kamer en met een eigen dagblad, daar was Zwart Front begin' 40, zes jaar actie ten spijt, het stadium van de politieke secte nog niet ontgroeid - een secte die bijeengehouden werd door een leider van wiens gedrevenheid een zekere charismatische werking uitging; Arnold Meyer was een beter spreker dan Mussert.

XCEind april' 40 had Meyer met zijn Zwart Front een nieuw begin gemaakt door het, met handhaving overigens van het fascistisch program, een nieuwe, meer neutrale naam te geven: 'Nationaal Front'. Subsidies uit de katholieke zakenwereld (wij hebben er geen volledig overzicht van) hadden hem in staat gesteld, aan het Bezuidenhout in Den Haag een royaal 'hoofdkwartier' in te richten.

XCDrie weken later werd het land door de Duitsers overvallen.

XCDe snelle overrompeling was voor Meyer (die zich op 10 mei als militair vrijwilliger meldde) als Nederlander moeilijk te verwerken - als fascist was zij hem welkom: de Duitsers hadden, meende hij, de parlementaire demoeratie voor altijd vernietigd. Nu kreeg hij de kans! Ook hij probeerde, als Mussert, onmiddellijk tot de radio door te dringen: aan zijn medewerker G. J. Zwertbroek, een van de oprichters van de Vara en jarenlang haar secretaris, gaf hij opdracht, te proberen, van het dagelijks bestuur van die omroepvereniging

429 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

Zwertbroek zeggen.' Het Varabestuur legde die avances naast zich neer" en Meyer begreep spoedig dat hij zonder Duitse stetro weinig zou bereiken. Zowaar, de eerste Duitsers met wie hij in contact kwam, gaven hem hoop. Dat waren, vermoedelijk na elkaar, de onvermijdelijke Töpfer en de man die hoofd van de Sicherheitsdienst zou worden in de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, KnolIe. Vermoedelijk was het Töpfer door wie Arnold Meyer omstreeks 20 mei in de (de lezer al bekende) auto uit Den Haag naar Oisterwijk gebracht werd waar hij aan een van zijn medestanders, Alfred A. Haighton, de te volgen koers uiteenzette. 'Het volk', betoogde Meyer,

XC'haatte de NSB. Daarvan kon Nationaal Front gebruik maken om een massapartij te worden die de NSB overvleugelde. Nu de oude plutodemocratische partijen op het droge zaten, moest iedereen welnaar Nationaal Front komen als enig tegenwicht van de NSB. Nodig daartoe was slechts een intensieve propaganda waardoor de aandacht voortdurend op Nationaal Front en zijn specifiekNederlandse aard gevestigd werd'3

XCen in die geest redigeerde Meyer het hoofdartikel ('Na de slag. Een nieuwe staat verrijze op de puinhopen der democratie') waarmee zijn weekblad De Weg op 25 mei verscheen. 'De bezetting is een feit', stond daarin te lezen,

XC'treuren daarover heeft geen zin, mopperen nog minder en saboteren zou een misdaad zijn ... Met ontroering hebben we gelezen hoe op de Grebbeberg, op de begraafplaats van de gesneuvelden, Duitsers en Nederlanders naast elkander liggen ... Wij zijn voortaan één; één volk, één toekomst. Nieuwe mogelijkheden, ook op staatkundig terrein, doen zich voor ... De eenheid zal al het leed doen vergeten en stralender en gelukkiger zal dan Groot-Nederland naar voren treden.'

XCTwee weken later trok Meyer tegen de NSB van leer, d.w.z. hij noemde haar niet maar elke lezer van het tweede hoofdartikel dat hij tijdens deJ.J.

1 'Het was', schreef later de NSB'er Woudenberg over Zwertbroek, 'alsof hij op elke plek waar hij een wijle had vertoefd, een gat als een uitgedoofde krater achter liet.' (H. Woudenberg: 'Memoires', dl. p. 122, Doe 1-1922, g-I) 2 Vara, dagel. bestuur: 'Verslag aan het hoofdbestuur' (27 mei 1940), p. 8-9 (Doe II-8I8, a-r). Zwertbroek heeft enkele dagenlater ook geëist dat de Arbeiderspers zich in dienst van Nationaal Front zou stellen; ook daar bereikte hij niets. (PRA-Haarlem, p.v. inz. W. Goedhuys (9 aug. 1947), p. 9 (p.v. G. van Overbeek), BRvC, 68/ 48). 3 A. A. Haighton: (dec. 1940), p. 23 (NSNAP van Rappard, I b). Haighton ('de juiste datum ontschoot mij') laat dit gesprek op 14 of 15 mei vallen; dit kan niet juist zijn.

430 [PDF]
NATIONAAL FRONT

bezetting schreef('Onze geloofsbrieven') wist dat hij op de NSB doelde toen hij schreef: 'Wij zijn en blijven Nederlanders. Niemand waagde dit ooit bij ons te betwijfelen Dit ook maakt het ons mogelijk, al die groepen der bevolking die samen meer dan 90 percent der bevolking uitmaken' (de resterende 10% mocht dus naar de NSB gaan) 'binnen Nationaal Front te bundelen." Dat Mussert op de 'Hagespraak der bevrijding' de luidklok van het Hagespraakterrein aan Goering aanbood, was voor Meyer gefundenes Fressen: 'De NSB rijt de wonde open! Wij willen de laatsten zijn om de Duitse weermacht het nodige metaal te misgunnen, maar ook zonder de klok van de heer Mussert zal zij deze oorlog wel winnen'2 - van Duitslands komende overwinning was dus ook Meyer overtuigd. Al te ver wilde hij overigens niet met de Duitsers meegaan; in juni werd hem voorgesteld, Hitler als Führer te erkennen en het hakenkruis als embleem aan te nemen beide voorstellen werden door hem verworpen,"

XCArnold Meyers aanvallen op de NSB deden bij menigeen syrnpathie voor Nationaal Front ontstaan: als het zo lag dat Nederland in de Nieuwe Orde moest opgaan, dan liever onder Arnold Meyer dan onder 'de verrader' Mussert; met de NSB vergeleken, leek Nationaal Front het minste van twee kwaden. Geen dag ging voorbij zonder dat Meyer betuigingen van instemming ontving. Op de keper beschouwd waren het er niet zoveel toch steeg het hem ietwat naar het hoofd. Met hooggeheven vaan bracht hij een bezoek aan Snouck Hurgronje waarvan deze aan het college van secretarissen-generaal mededeling deed. Had Meyer vormen van samenwerking voorgesteld? 'Men neemt in de vergadering een afwijzend standpunt in', werd midden juni genotuleerd- maar zo afwijzend was het toch niet of het college aanvaardde, gelijk reeds vermeld, dat landsadvocaat van der Does zich bij Nationaal Front aansloot. Ook met Koos Vorrink, voorzitter van de SDAP, zocht Meyer contact, later met het gehele bestuur van die partij; aan Vorrink suggereerde hij dat de SDAP verboden zou worden als zij zich niet bij Nationaal Front aansloot. Toen hij van dit gesprek verslag uitbracht, deed Meyer het aan Haighton voorkomen 'als ware hij volkomen persona grata bij het Rijkscommissariaat. Zelfs zeide hij, in substantie: als Vorrink het niet doet, kost het mij één woord en het hele stel zit achter de tralies." Een Haags katholiek dagblad, De Residentiebode, zwaaide naar Nationaal Front over; er werd van 8 juli af een aparte editie van gedrukt

1 8 juni 1940. 2 A.v., 29 juni 1940. A. Meyer: (1946), p. 37, bevestigd in de brief, 22 juli 1940, van A. A. Haighton aan Seyss Inquart (Doe I-621, a-r). • Csg: Notulen, 19 juni 1940. 5 A. A. Haigthon: p. 30.

431 [PDF]
SEYSS-INQ·UART ZOEKT EEN BASIS

die als het dagblad van Nationaal Front verscheen: Het Nederlands Dagblad.

XCMet dat al had de beweging begin augustus in het gehele land slechts vierduizend leden- - de NSB had er bijna acht maal zoveel.

XCWas de NSB daarom voor Seyss-Inquart acceptabeler? Bepaald niet.

XCZulks hing niet alleen samen met het feit dat de Reichskommissar de NSB als 'Dietse beweging' wantrouwde (hetzelfde wantrouwen koesterde hij tegen Nationaal Pront-) - minstens zo belangrijk was dat Seyss-Inquart al bij aankomst in Den Haag van von Falkenhausen vernomen had dat de NSB door de publieke opinie algemeen als een beweging van 'verraders' beschouwd werd; er is reden om aan te nemen dat Seyss-Inquart spoedig nadien uit Abwehr-kringen vernam dat inderdaad een aantal NSB'ers tijdens de meidagen als helpers gebruikt was. Had Mussert de capaciteiten om de haat des volks in sympathie te doen verkeren? Seyss-Inquart zag die capaciteiten niet. Hij was intelligent genoeg om te beseffen dat Musserts geschenk aan Goering (22 juni) een grove politieke blunder was. Trouwens, twee dagen tevoren had de leider der NSB jegens hem persoonlijk blijk gegeven van een tactloosheid die aan stompzinnigheid grensde.

XCEr waren na de Anschluss van Oostenrijk in de Nederlandse pers tal van commentaren en caricaturen verschenen waarin Seyss-Inquart als 'de verrader van Oostenrijk' aan de kaak gesteld was. Al die commentaren en caricaturen liet Mussert na zijn eerste bezoek aan Seyss-Inquart (5 juni) verzamelen; in de mening, daarmee een briljante ingeving te volgen, had hij ze in een bundel bijeengebracht die hij onder de titel 'Het kan verkeren' wilde uitgeven. Toen hij nu op 20 juni Seyss-Inquart voor de tweede maal bezocht, bracht hij die bundel voor hem mee. 'Hij scheen het matig te appreciëren', schreef Mussert's avonds in zijn dagboek. 'Schmidt vertelde mij later' (dus na het onderhoud met Seyss-Inquart) 'dat het toch beter was, het niet uit te geven in de boekhandel." Hoe Seyss-Inquart en Schmidt onder vier ogen over Musserts denkbeeld oordeelden, is niet overgeleverd; het laat zich raden.

XC1 PRA-Tilburg: p.v. inz. A. Meyer (3 mei 1946), p. 3 (getuige W. H. Haighton) (Doc I-II3S, a-y). 2 Toen Arnold Meyer medio augustus van de Duitsers een visum voor België kreeg (een visum dat Mussert onthouden werd), droeg de Sicherheitsdienst er op verzoek van Schmidt zorg voor dat hij 'geschaduwd' werd. ('Bericht über die Dienstbesprechung bei GK Schmidt', 17 aug. 1940, p. 2) 3 Mussert: Dagboek, 20 juni 1940. 43

432 [PDF]
STEUN AAN DE NSB

XCDe Reichskommissar had natuurlijk geen behoefte, de NSB uit te schakelen. Het leek hem aanbevelenswaardig dat zij zich breder zou ontplooien - maar niet te snel: dat zou elders te veel weerstanden wekken. Een demonstratieve optocht die de WA medio juli in Den Haag Wilde houden, werd door hem verboden, 'omdat hij Wil', noteerde Mussert op II juli, 'dat wij met goede WA voor de dag komen' - ja, Seyss-Inquart verklaarde zich bereid, er bij Himmler op aan te dringen dat deze de opleiding bij de Waffen-SS tot twee maanden bekorten zou 'voor die NSB'ers, die', aldus Mussert, 'hier gewenst worden voor de uitbouw van WA en Mussen-Garde. Daartoe onzerzijds een lijst met namen in te dienen. Conclusie: uiterst welwillend. Bereid om hier te helpen met alie ten dienste staande middelen'1 - een passage die ons de conclusie in de pen geeft dat Seyss-Inquarts reserves Mussert totaalontgingen.

XCVanMusserts principiële bezwaren tegen de opleiding in het kader van de Waffen-SS was dus niet veel overgebleven. Daar mocht Himmler Rauter dankbaar voor zijn. Nog geen week na het bezoek van Gottlob Berger, de organisator der Waffen-SS, dat Mussert aanvankelijk zo diep geschokt had ('voelde dit alles als een klap in het gezicht'), had de leider van de NSB voor het eerst een lang gesprek met Rauter (15 juni). 'Prima man', noteerde hij, 'gelooft volkomen in zijn roeping. Heeft mijn belangstelling, ja mijn enthousiasme gewekt voor zijn SS. Onze Mussen-Garde' (de formatie die onder Feldmeijers leiding stond) 'zal moeten worden een uitgelezen schare jongens die geloven in de kracht van het Volkse Nederland. Hij heeft toegezegd te doen wat hij kan voor de bevordering van onze strijd.'z

XCHet was dezelfde toezegging die Seyss-Inquart en Schmidt al op 5 juni gegeven hadden - beiden overigens met in hun achterhoofd de herinnering aan de op 2 juni met Himmler gemaakte en door Hitler bekrachtigde afspraak dat niet Mussert maar zijn rivaal Rost van Tonningen als eerste de grote kans zou krijgen om de massa van het Nederlandse volk voor het nationaal-socialisme te winnen. Hoe dat zij: als Musserts 'enthousiasme' voor de SS gewekt was, schoof hij kennelijk in de goede richting.

XCHem verder die richting op te schuiven, was de functie welke de bezetter aan de twee Nationaal-Socialistische Nederlandse Arbeiderspartijen toe

1 A.v., r r juli 1940. 2 A.v., 15 juni 1940.

433 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

gedacht had welke wij reeds noemden: de secte (want meer dan sectes waren het in '40 aanvankelijk niet) van Kruyt en van van Rappard.

XCC. J. A. Kruyt, een gepensioneerde majoor van het Koninklijk NederlandsIndisch Leger, was, zoals wij in Voorspel beschreven, in '34 'Rijksleider'geworden van een der NSNAp'en die Nederland op dat moment telde. Het waren alle minieme imitatietjes van de Duitse Nazipartij die in Nederland nauwelijks bekend waren; het gros van hun aanhang bestond uit in Duitsland levende Nederlanders. Daar vonden zij ook enige steun aan de zelfkant van de NSDAP, speciaal in de kring van diegenen die zich met het antisemietische schendblad Der Stürmer verwant voelden.

XCEnkele in Duitsland woonachtige functionarissen van de NSNAP-Kruyt boden zich al op 10 mei telegrafisch bij het Auswärtige Amt als medewerkers voor de gelijkschakeling van Nederland aan.' Twee hunner werden ruim een week later in Berlijn ontvangen. Hun groepering (tweeduizend leden in Duitsland, beweerden zij, en duizend in Nederland) wilde de bezetter zoveel mogelijk steunen; kon deze niet een samengaan van de NSB en hun NSNAP afdwingen, 'wenn die Bewegungen bisher auch, insbesondere in Bezug auf die Rassenfrage starke Gegensátze gehabt hdtten' ?2 Het Auswärtige Amt ging hier niet op in: Seyss-Inquart moest maar zien wat hij met dat soort sollicitanten deed.

XCEvenals Mussert en Arnold Meyer meende ook 'Rijksleider' Kruyt na de capitulatie dat zijn uur gekomen was. Jegens ieder die zijn 'hoofdkwartier' in Haarlem bezocht, gafhij hoog op van de kracht zijner beweging. Het was alles bluf. 'Gedurende drie weken heb ik u', schreef hem begin juni een medestander,

XC'dag en nacht gesteund met de gedachte, het nationaal-socialisme te dienen doch heb slechts leugens, bedrog, opschepperij meegemaakt.

XCGij, majoor Kruyt, zijt een leugenaar en bedrieger.

XCGij verklaarde aan de Duitse autoriteiten dat ge in Nederland vijftienduizend en in Duitsland duizend leden hebt. Gelogen!

XCGe hebt nagenoeg niets en ge had niets.

XCNa de capitulatie hebben we ons met een paar mensen achter u geschaard, direct het Hakenkruis gehesen, terwijl uw kringleider in Haarlem het nu nog niet draagt, alleen op kantoor. Deze zot waant zich reeds burgemeester van Haarlem ..•

XCVan dit schrijven stuur ik een afschrift aan Seyss-Inquart. Heil Hitler!'"Telegram, 10 mei 1940, en notitie van hetmei215771-72).Notitie, 25 mei 1940, van M. Luther voor von Ribbentrop (a.v., 472779-82). "Brief, 5juni 1940,van een onbekend functionaris aanA. Kruyt (NSNAP-KIUyt, 2 d).

1 II 2 C.].

434 [PDF]
DE NSNAP'EN

XCTwee NSNAP' en konden Seyss-Inquart en Schmidt in Nederland niet gebruiken. Zij besloten in juli dat de NSNAP-Kruyt als eerste zou verdwijnen, d.w.z. opgaan in de NSB. Dat had het bijkomend voordeel dat de groepering der fanatieke, 'echte' nationaal-socialisten binnen de NSB versterkt zou worden. In december werd aan Kruyt meegedeeld dat hij en al zijn leden zich bij de NSB dienden aan te sluiten. Vermoedelijk stribbelde de oude majoor (hij was nu een-en-zeventig jaar) wat tegen; hij bezweek, toen hem gezegd werd dat de instructie van Hitler persoonlijk afkomstig was. 'Hoewel de wijsheid van de Führer voor ons onbegrijpelijke maatregelen neemt', moesten nu toch, zo berichtte Kruyt aan zijn kader, alle leden zich per I januari' 41 bij de NSB aansluiten.'

XCDe NSNAP-van Rappard had, meenden de Duitsers, meer kans om zich tot een groepering te ontwikkelen die zekere pressie op de NSB zou uitoefenen. Majoor Kruyt zagen zij als een dwaas, maar de veertigjarige, in Indië geboren dr. Ernst Herman ridder van Rappard 'gold als voor honderd procent echt'ê: bovendien viel het onmiddelli] ke doel dat hij propageerde ('N ederland deel van Duitsland !') min of meer samen met het einddoel van Hiders politiek. Ook het feit dat van Rappard, anders dan Mussert, principieel op het rassenstandpunt stond, was de Duitsers welkom. Joden en personen met 'Indisch bloed' werden tot zijn NSNAP niet toegelaten - zulks ongeacht het feit dat van Rappard-zelf vermoedelijk een Indo-Europese moeder en in elk geval een Indo-Europese grootmoeder en een geheel Indonesische overgrootmoeder had," Zijn beweging werd op allerlei wijzen door de Duitsers gesteund: leden en functionarissen mochten dezelfde uniformen dragen welke de NSDAP in Duitsland gebruikte; kinderen van leden werden in de Hitler [ugend opgenomen, ook kreeg men verlof, een geüniformeerde SA op te richten. Dat alles kostte veel geld, maar vermoedelijk zorgde Schmidt al in '40 voor de nodige subsidies. Daarbij was het van meet af aan de Duitse bedoeling om de NSB door druk van de zijde der NSNAP de Duitse kant op te drijven; uiteindelijk zou die NSNAP dan in de NSB moeten opgaan.

XCDe evidente Duitse sympathie leidde er toe dat een niet onaanzienlijk aantal Nederlanders, vooral in Zuid-Limburg, zich bij de NSNAP-van Rappard aansloot. In een jaar tijd klom het ledenaantal van ca. vijfhonderd tot boven de tienduizend, de SA van de NSNAP telde eind '40 omstreeks vijfhonderd man. De Amsterdamse leden waren, aldus een ingewijde, 'voor het merendeel geroyeerde NSB'ers en mensen met de slagzin: 'hoe kan ik met de

1 Rondschrijven, dec. 1940 (NSB, Leider, 42 b). 2 H. W. van Etten: 'De Duitse politiek in Nederland', p. 68 (Doe 1-447, a-ç). 3 Rapport van de Volkse Werk gemeenschap, op 22 maart 1941 aan]. H. Feldmeijer toegezonden 376 b).

435 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

minst mogelijke inspanning het meeste geld naar mij toe halen?' Onderlinge diefstallen waren aan de orde van de dag." Die Amsterdamse volgelingen van van Rappard waren het die op een nacht aan het Leidsebosje de boom omhakten welke daar ter gelegenheid van de geboorte van prinses Beatrix geplant was en die er het borstbeeld van de schrijver Herman Heyermans kapotsloegen; zijn Haagse volgelingen stelden in november '40 het gemeentebestuur voor, het Plein tot 'Adolf Hitler Plein' te herdopen.

XCGelijk reeds gezegd, konden noch Nationaal Front noch de NSB en nog veel minder de twee NSNAP' en 2 Seyss-Inquart de politieke basis geven waar deze in de zomer van '40 naar zocht: stuk voor stuk waren zij te klein en wekten zij teveel animositeit. Wat dan? Die vraag werd in juni en juli door Seyss-Inquart menigmaal met zijn naaste medewerkers besproken. 'Seine Idee war die', vertelde Harster later,

XC'dass ergesagt hat: 'Wenn ich es irgendwie schaffen kann dass man mit einem grösseren Kreis (also politisch gesehen grösserer Kreis der Bevölkerung) auf einen vernünjtigen Nenner kommt und sie zu einem Stillhalten ader zu einem jedenfalls nicht-dagegen-sein lind zu einer gewissen Varietät san/tester Prägung bringen kann, dann werde ich das mit Jedem mathen ... Der Prozentsatz der NSB ist mir zu gering für das gesal1lte Volk ... Es ist ja nicht nur damit bedingt dass man sagt: es sind nur 12 ader 15%, sondern die Stellungnahme der übrigen 85% zu diesen 15 ist eine sa ablehnende, dass die Anderen schon deshalb nichts tun wenn die 15% es machenl?

XCEen ieder die in Nederland actie wilde voeren met een voor de Duitsers acceptabel program (de actie van de psychisch-gestoorde baron van Wijkerslooth de Weerdestein memoreerden wij al) kreeg dus van Seyss-Inquart zijn kans: hoe meer actie, des te beter. Begin juli vernam hij dat Westerman en van der Vaart Smit, vermoedelijk nog steeds tuk op de ministerzetels dieJ.

1 H. Scherff: 'Bloed en tranen. Gebeurtenissen voor en tijdens de bezetting' (mei 1945), p. 4 (Doe 1-1377, a-r). 2 Er kwam per 15 juli '40 nog een derde bij: de NSNAP-Westmark, in Breda 'voor de tijd van negen-en-twintigjaar en elf maan den' opgericht door een bijna tachtigjarige homoeopaat uit Ginneken. Onder Duitse druk sloot hij zich in december met zijn vierhonderd volgelingen (zoveel beweerde hij er althans te hebben) bij de NSNAP-van Rappard aan. (Stukken in Doe II-579) 3 L. de Jong en A. E. Cohen: Verslag eerste gesprek met W. Harster (3 maart 1949), p. 34 (Doe 1-639, b-I).

436 [PDF]
HARSTERS HERINNERING

hun na de capitulatie ontgaan waren, een manifest verspreidden waarvan de strekking was dat men het kabinet-de Geer door een nieuw kabinet vervangen moest! - het denkbeeld was Seyss-Inquart sympathiek maar wie hadden Westerman en van der Vaart Smit achter zich? Beiden waren het personen die anderen geen spoor vertrouwen inboezemden. Het viel hem gemakkelijk, aan hun initiatief geen aandacht te schenken omdat hij begin juli sinds enige tijd wist dat enkele vooraanstaande en gezaghebbende Nederlanders het plan koesterden om, los van alle politieke partijen, met een nieuwe beweging te beginnen in welker program een groot aantal punten stond waarmee hij zich kon verenigen; tegen enkele andere had hij fundamentele bezwaren.

XCIn de tweede helft van juni (vermoedelijk op de 24ste of 25ste2) hadden, na introductie door Snouck Hurgronje, vier heren hun opwachting gemaakt bij Generalkommissar Schmidt: de commissaris van de koningin in de provincie Groningen, Linthorst Homan, de regeringscommissaris voor de organisatie van de arbeid, prof. de Quay, de hoofdcommissaris van politie te Rotterdam, mr. L. Einthoven, en het hoofd van de afdeling hoger onderwijs bij het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen, mr. H. J. Reinink. Deze vier deelden aan Schmidt mee dat zich van het Nederlandse volk een grondige afkeer van de politieke partijen en van de parlementaire demoeratie meester gemaakt had; zij wilden een nieuwe, op corporatieve opbouw gerichte beweging in het leven roepen. Mocht dat? Kregen zij voor hun vergaderingen 'Polizeigenehmigung'? Zij wilden dan starten met een soort proclamatie (waar de naam van de koningin enkele keren in genoemd werd, vermoedelijk in verband met passages uit voor(Stimmungsbericht).

1 Duitse tekst in het (4 juli 1940), p. 2-5 2 Prof. de Quay heeft van het te nemen initiatief voor het eerst mededeling gedaan in de vergadering van het college van secretarissen-generaal op vrijdag 21 juni en Linthorst Homan schreef na de oorlog dat hij met Schmidt 'enige besprekingen gevoerd' had (er is er, voorzover bekend, slechts één geweest) vóór de grote bijeenkomst in het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen (die nog ter sprake komt); deze vond plaats op woensdag 26 juni (J. Linthorst Homan: 'Kort overzicht van de voorgeschiedenis der Neder landse Unie', p. 3. Commissie inzake het Driemanschap van de Nederlandse Unie (voortaan aan te duiden als: CNU), II b). Schmidt was die dag niet in Den Haag.

437 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

oorlogse toespraken waarin zij op groter eendracht aangedrongen had) en met een politiek program. De proclamatie is verloren gegaan, het program is bewaard gebleven. schmidt las:

XC'1. Erhaltung und Verstärkung der niederlándischen Kultur ;

XC2. Treue dem Hause von Oranien;

XC3. Verbundenheit mit Indien;

XC4. Aufhebung des bestehenden Systems politischer Parteien;

XC5. Gemeinschaftsgedanke;

XC6. Organischer Aufbau der Cesellschaft;

XC7. Arbeit und ATbeitspflicht für Jeden;

XC8. Wirtschaftliche Zusammenarbeit der Niederlande und der niederldndisihen Kolonien in europäischem Verband;

XC9. Freiheit der Kirche, des Gottesdienstes und der Lebensuherzeugung;

XC10. Versorgung der geistlichen und körperlichen Volksgesundheit.'l

XCHoe reageerde Schmidt? 'Hij heeft', aldus Linthorst Homan, 'dadelijk ... gezegd dat de passages in het stuk dat wij dachten te publiceren over 'trouwaan Oranje' en andere passages waar de naam van de koningin in voorkwam, wel niet zouden kunnen worden geduld. Hij zei echter dat hij daarover niet had te beslissen ... Hij zei dat wanneer hier een werk op sociaal en politiek terrein zou worden begonnen door mensen die deze kreet, zoals hij het noemde, vooropstelden, men er zeker van kon zijn dat de gehele bevolking zich daarachter zou stellen. Hij vreesde dat das Militär bang zou zijn dat daar alle mogelijke relletjes en moeilijkheden uit zouden voortvloeien ... Daarop hebben wij gezegd dat dit elementair voor ons was. De heer Einthoven heeft met nadruk gezegd: 'Wij zijn toch geen verraders; wij kunnen dit als basis van ons werk niet schrappen. Maar bekijkt u het eens, meneer Schmidt, dan komen wij later horen ofkrijgen een telefoontje ofbrielje van u - u kunt het ook aan een van de secretarissen-generaal zeggen - over de reactie op onze aanvraag om tot publikatie van onze nota te mogen overgaan; intussen gaan wij met ons werk voort." 2

XCSchmidt lichtte Seyss-Inquart in. Deze had er geen bezwaar tegen dat het viertal voor allerlei politieke en sociaal-economische hervormingen wilde gaan ijveren, maar dat was in zijn visie niet waar het op aan kwam; het kwam er op aan dat de vier over Oranje zouden zwijgen en dat zij het 'nieuwe Europa' in de een-of-andere formulering zouden aanvaarden. 'Glauben Sie aber nicht', zei Seyss-Inquart tijdens zijn bezoek aan Groningen op 2.9 juni (Anjerdag) tegen Linthorst Homan, 'dass es nUT eine soziale Frage ist.'

XC1 A.v., p. 4. 2 Getuige J. Linthorst Homan, Enq., dl. VII c, p.

438 [PDF]
HET PROGRAM VAN HOMAN C.S.

Meer had de Reichsleommissar niet te zeggen. Dat zinde Homan niet; via Beauftragter Conring slaagde hij er in, enkele dagen later ten huize van prof. Wehofsich Seyss-Inquart te ontmoeten." Hun gesprek had volgens Homans notities het volgende verloop:

XC'Seyss-lnquart :'Wat denkt u van de Europese verhoudingen?'

XCHoman:'Ik hoop dat er een vrede door overleg komt.'

XCSeyss-Inquart: 'Die wens zal wel niet in vervulling gaan ... Wat denkt u van die Oranienfrage?'

XCHoman: 'Ik moet protesteren tegen het woord Frage. Natuurlijk ben ik trouw aan Oranje.'

XCSeyss-Inquart: 'Gevoelens van trouw zijn mooi, maar met die gevoelens kan men geen Realpolitik voeren. In het licht der geweldige gebeurtenissen is uw standpunt altmodisch. Neem een voorbeeld aan mijn eigen stap bij de Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland!'

XCHoman:'Maar die toestanden waren toch heel verschillend!'

XCSeyss-Inquart: 'Het gaat er maar om in een situatie de beste reële stappen te doen en dat moet de Nederlanders nu aan Duitse zijde brengen. Sie mathen die Politik mit dem Herzen, man soli sie aber mit dem Kopf machen.' ' 2

XCOp 4 juli vond een tweede gesprek met Schmidt plaats, nu alleen gevoerd door Homan," Hij kwam hem meedelen dat de Quay op I juli een bespreking gehad had met de voormannen van de zes grote democratische partijen, onder wie Colijn. De Quay had hun voorlezing gedaan van het eerder opgestelde manifest; ook was de vraag van de samenwerking tussen die partijen en de Quay en de zijnen ('de Nederlandse Gemeenschap' noemden zij zich) ter sprake gekomen. Schmidt vond dat wel een interessante ontwikkeling. Wellas hij enkele dagen later in de 'Meldungen aus den Nieder landen' het bericht dat men in de kring rondom Colijn nog steeds aannam dat er in het 'nieuwe Europa' plaats zou zijn voor een onafhankelijk Nederland onder Oranje; wel had de Sicherheitsdienst (KnolIe dus) daar de waarschuwing aan vastgeknoopt, 'dass alle Blockbildungen bürgerlich-nationaler Färbung dazu angetan sind, die Durchdringung der niederländischen Bevölkerung mit nationalsozialistischem Ideengut wesentlicli zu erschweren'4 maar Schmidt

XC1 J. Linthorst Homan: 'Tijdskentering' (1944-'45), p. 296. 2 Aangehaald in].]. H. A. Bruna: 'De Nederlandse Unie' (ms., 1966), p. 133. 3 In Schmidts agenda staan èn Homan èn de Quay als bezoekers aangetekend, maar de Quay noemde op 5 juli in het college van secretarissen-generaal in dat verband alleen Homans naam (Csg : Notulen, 5 juli 1940), en Homan zelfbeweert ook, alléén naar Schmidt gegaan te zijn, overigens op 5 juli, hetgeen een vergissing moet zijn (J. Linthorst Homan: 'Kort overzicht van de voorgeschiedenis der Nederlandse Unie', p. 4). • 'Mel dungen aus den Niederlanden', no. 3 (ö juli 1940), p. 8.

439 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

had in de tien punten die Homan, de Quay, Einthoven en Reinink hem eind juni getoond hadden, zoveel aangetroffen dat hem aansprak, dat hij met belangstelling wilde afwachten of de leiders van de 'N ederlandse Gemeenschap' er in zouden slagen, de voormannen van de democratische partijen (de 'Systemparteien', zoals de Nazi's ze plachten te noemen) tot aanvaarding van dezelfde denkbeelden te brengen. Dat zou wel enige tijd kosten, had Homan gezegd, maar overeenstemming zou 'een voordeel ten aanzien van de medewerking in ons volk' zijn.'

XCEen week later, op de ochtend van de r rde juli, kwam Homan (vermoedelijk samen met de Quayê) schmidt voor de derde maal bezoeken. Hij kon hem nu een manifest tonen dat samen met de voormannen der politieke partijen opgesteld was. 'Eensgezindheid te smeden is onze taak', stond er onder meer in, 'teneinde de hechte grondslag te verkrijgen voor vruchtbaar werk ook in deze tijd waarin zoveel wankelt en verandert; eensgezindheid ook voor een wedergeboorte van Nederland in vrijheid en onafhankelijkheid en in trouwaan het Huis van Oranje'; van een Nationaal Comité dat op die grondslag de leiding zou aanvaarden van een nieuwe beweging die zich 'de Nederlandse Unie' zou noemen, zou Homan voorzitter zijn; onder de acht bestuursleden zouden zich twee sociaal-democraten bevinden: de vakbondsleider H. J. van den Bom en Drees.

XCSchmidt maakte duidelijk dat het Comité tot belangrijke politieke beslissingen zou moeten komen: de gulden moest aan de mark gekoppeld worden en de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië die 'helemaal op de verkeerde weg was', moest tot wijziging van zijn beleid worden gebracht.ê Mede daarom zag Schmidt een 'Marxist' als Drees liever niet in het Comité. En 'een wedergeboorte in vrijheid en onafhankelijkheid en in trouw aan het Huis van Oranje' ? - neen, dat kon als grondslag voor een openbare actie niet aanvaard worden! Men mocht het, merkte Schmidt op, wel denken (dat kon moeilijk verhinderd worden), maar men mocht het niet zeggen.'Vrijheid'? Schmidt zei, 'dat elk volk (vrijheid) wilde en dat het daarom volkomen overbodig was, dit op te nemen/" Homan kon op dat laatste punt met hem meegaan maar aan de woorden 'in trouwaan het Huis van Oranje' hield hij vast. 's Middags kreeg hij van Schmidt (die kennelijk met Seyss-Inquart overleg gepleegd had) te heren dat de 'Marxist' Drees als lid van het Comité niet geschrapt behoefde te worden maar deJ.J.44

1 Linthorst Homan: 'Kort overzicht van de voorgeschiedenis der Nederlandse Unie', p. 4. 2 Diens naam wordt in dit verband genoemd in (23 juli 1940), p. 12. 3 CNU: Notulen, 21 mei 1946, p. 3 (getuige Linthorst Homan) (CNU, III a). 4 A.v.

440 [PDF]
'DIE NATIONALE GEMEINSCHAFT 1ST GEPLATZT'

gewraakte zin moest uit het manifest verdwijnen, vooral de militaire censuur had er, zei Schmidt, bezwaar tegen. Afgesproken werd dat men elkaar de volgende middag opnieuw zou ontmoeten.

XCDie middag dan (12 juli) deelde Homan mee dat de voormannen der politieke partijen niet alleen de uitdrukking 'in trouwaan het Huis van Oranje' maar ook het begrippenpaar 'vrijheid en onafhankelijkheid' per se wensten te handhaven; Schmidt zei van zijn kant dat hij dan aan de 'Nederlandse Unie' geen verlof kon geven, met haar actie te beginnen, 'waaraan hij', aldus Homan, 'toevoegde dat de leider van een concentratie' (daar werd Homan mee bedoeld) 'in staat moest zijn, het werkelijke volksbelang boven vraagstukken van redactionele aard te stellen.'! Kennelijk vond Schmidt dat Homan niet doortastend genoeg geweest was.

XCDe zaak leek defmitief mislukt.

XCEen dag later, 13 juli, werd door Homan, de Quay en Reinink per brief aan Schmidt meegedeeld dat de 'nicht-Cenehmigung urn unsere Treue an das Haus Oranien auszusprechen' het onmogelijk maakte, de' oprichting van de 'Nederlandse Unie' doorgang te laten vinden. 'Ohne diese Treuebezeugung kann von grosserem Anhang unter der Beviilkerung nicht die Rede sein.? Homan reisde naar Groningen terug.

XCIn zijn afwezigheid werden evenwel in de week die op zondag 14 juli begon, de besprekingen aan Nederlandse kant voortgezet en het drong ook tot de Duitsers door dat nu weer een nieuwe constructie overwogen werd waarbij een 'Comité van Nationale Eensgezindheid' opgericht zou worden; de leidende plaats zou daarin niet door Homan worden ingenomen maar door de oud-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, jhr. de Jonge. Dat veranderde de zaak! Want het was Schmidt bekend dat de Jonge op het standpunt stond dat in de brede nationale samenwerking die hem voor de geest stond, zowel de NSB als het Nationaal Front opgenomen moesten worden. 'Die Nationale Gemeinschait ist geplatzt', zei Schmidt op 15 juli tegen zijn medewerkers"; hij was er niet rouwig om: er deden zich aantrekkelijke nieuwe mogelijkheden voor; daarbij vervulde het de Duitsers speciaal met hoop dat aan Nederlandse kant door deze en gene (wij weten niet door wie) gerept werd van de mogelijke vervanging van de koningin door een regent. In elk geval was een concentratie, hoe ook samengesteld, voor Schmidt en Seyss-Inquart alleen aanvaardbaar wanneer in haar program over vrijheid, onafhankelijkheid en het Huis van Oranje gezwegenJ.julip.44

1 Linthorst Homan: 'Kort overzicht van de voorgeschiedenis der Nederlandse Unie', p. II. 2 Tekst in a.v., p. 12. 3 IS 1940, 1.

441 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

werd. Dat zwijgen mocht er niet uitzien als een resultaat van Duitse pressie daarmee zou die eoncentratie bij voorbaat voor velen alle aantrekkelijkheid verliezen. De publieke opinie moest de indruk krijgen dat de eoncentratie geheel uit zichzelf, puur als Nederlands initiatief, zonder 'dwang' dus, vrijheid, onafhankelijkheid en het Huis van Oranje had laten vallen. Maar C wat geschiedde? Op dinsdag I6 juli betoogde Janke, de woordvoerder van het Reichskommissariat, op de dagelijkse persconferentie dat politieke concentraties alleen dan door de bezetter aanvaard konden worden indien zij ten volle rekening hielden met' de realiteit', d.w.z. met Duitslands overheersende positie - en dat betekende dat aan het herstel van een onafhankelijk en democratisch Nederland niet te denken viel. Janke verzuimde te zeggen dat zijn betoog binnenskamers moest blijven; misschien had hij er persoonlijk geen bezwaar tegen dat het tot de buitenwacht doordrong; misschien overzag hij de reacties niet die daaruit zouden voortvloeien - in elk geval werd een samenvatting van zijn betoog op woensdagavond I7 juli in alle grote dagbladen gepubliceerd, in De Telegraaf onder de vette, Schmidt hoogst onaangename kop 'Duits standpunt inzake een nationale concentratie'. Onder die kop stond te lezen dat' een nationale concentratie' alleen dan practische kans van slagen had wanneer men naliet, 'overleefde begrippen en achterhaalde ideeën' nieuw leven in te blazen. 'Van Duitse zijde', zo heette het, 'wordt het niet in het belang van het Nederlandse volk geacht dat thans debatten worden gehouden over de toekomstige staatsvorm en over de positie van de monarchie. Pogingen tot nationale eoncentratie zijn zelfs primair van de oplossing van deze twee vraagstukken afhankelijk gesteld en daarom dan ook tot dusver op niets uitgelopen. Wanneer de feitelijke toestand een verwerkelijking van een bepaalde voorkeur bij voorbaat uitsluit, is het beter dat men alle theorie opzij zet en, uitgaande van de onherroepelijke feiten, het belang van het N ederlandse volk dat het enig leidend beginsel mag zijn bij elk streven naar concentratie, vooropstelt.' 1

XCHet gevolg van de publikatie van Janke's betoog was dat de oprichting van het 'Comité van Nationale Eensgezindheid' niet doorging; ook de Jonge trok zich terug en Snouck Hurgronje die mèt het college van secretarissen-generaal graag gezien had dat zijn politiek van samenwerking met de Duitsers de steun kreeg van een brede volksbeweging, beklaagde zich bij Schmidt dat Janke de zaak bedorven had en dat diens uitlatingen bovendien 'niet klopten met het tevoren door Schmidt ingenomen standpunt dat men gerust mocht uitgaan van trouwaan Oranje als dit maar niet gepubli

XC1 De Telegraaf, 17 juli 1940. 44

442 [PDF]
JANKE'S BLUNDER

ceerd werd. Schmidt zeide toen', aldus Snouck Hurgronje, 'dat Janke veel te ver was gegaan: ieh werde ihn zurüekpfeifen.'l Maar het kwaad was geschied. Tegen zijn medewerkers zei Schmidt dat de publikatie van Janke's betoog 'die griisste pressemássige Panne' betekende, 'die bisher passiert ist.'2

XCOp dinsdag 16 juli was Seyss-Inquart tot de verwezenlijking overgegaan van de opzet die op 2 juni met Himmler en Rost van Tonningen afgesproken was: hij had die dinsdag, practisch zonder op verzet te stuiten, het NVV onder de controle geplaatst van de NSB'er H. J. Woudenberg en het was de bedoeling dat Rost van Tonningen persoonlijk op zaterdag de zoste de Arbeiderspers, de Vara en zo mogelijk ook het partijbestuur van de SDAP min of meer zou overvallen.

XCZo was de situatie toen Seyss-Inquart, wellicht op vrijdag 19, wellicht op zaterdag 20 juli (misschien op beide dagen samen) ter attentie van Hitler een lang rapport over de gehele ontwikkeling in bezet gebied aan zijn secretaresse dicteerde," Het werd een als strikt geheim aangeduid document ('Geheime Reiehssaehe!'), een document van uitzonderlijke betekenis - en helaas het enige van Seyss-Inquarts rapporten dat bewaard gebleven is.

Seyss-Inquarts eerste rapport

XC

XCHet eerste rapport dat de Reichsleommissar für die besetzten niederlán disenen Gebiete aan zijn Führer uitbracht," was optimistisch van toon. Geforceerd optimistisch? Wij menen van niet. Wel is het aannemelijk dat Seyss-Inquart na de opwinding die door N ockemanns verslag over Anjerdag gewekt was en na de ontstemming jegens hemzelf waarvan Hitler op I juli

1 W. M. de Brauw: 'Verslag van onderhoud met A. M. Snouck Hurgronje, 24 april 1946' (in CNV: Notulen, 27 april 1946, p. 3). 2 GK r Sjuli 1940, p. I. 3 Het is een veronderstelling onzerzijds; het rapport draagt namelijk een wat rommelig karakter en zou, dunkt ons, wanneer Seyss-Inquart het had, geserreerder en pregnanter geweest zijn. 4 Duitse tekst: Neur. doe. PS-997 dl. XXVI, p. 412-29); Nederlandse tekst: in orgaan van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumen tatie, dec. 1947, p. 2-7.

443 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

blijk gegeven had, nu, nog geen drie weken later, in zekere zin verheugd was dat hij kon aantonen hoezeer de ontwikkeling in bezet Nederland de goede kant uitging, maar wij hebben niet de indruk dat hij de zaken gunstiger voorstelde dan hij meende dat ze waren. Zeker, hij liet enkele 'negatieve' feiten weg (op Anjerdag ging hij niet in), maar daar staat tegenover dat hij van enige belangrijke gebeurtenissen die hij 'positief' had kunnen duiden (bijvoorbeeld het afleggen van de erewoordsverklaringen op 14 juli), ook geen melding maakte. Van Joden en Vrijmetselaars werd in het lange stuk met geen woord gerept, zelfs niet in passages die daartoe aanleiding hadden kunnen geven.

XCSeyss-Inquart begon met te herinneren aan opdracht en taak die Hitler hem op 25 mei gegeven had:

XC'Mit der Bestellung zum Reichskommissar ist der Au/trag gegeben, in Wahruno der Interessen des Retches die öjJentliche Ordnung und das öjJentlicheLeben sicherzusteilen. und die A4.gabe verbunden, die aus Grunden der Erhaltung der niederïändisch-indischen Gebiete unabhängig zu haltenden Niederlande, abgesehen von den militärischen Siche rungen, wirtschaftlich möglichst an das Reich zu binden.'

XCEen zin van primaire betekenis volgde: 'Diese Aufgabe ist zu lösen wenn es gelingt, eine politische Willensbildung zustandezubringen, die die wirtschaftliche Bindung der Niederlande an das Reich als Ausftuss des Willens des niederlän dischen Volkes erscheinen lässt' - het komt op die laatste woorden ('erschei nen lässt') aan. Schmidt had drie weken eerder tegen Homan, de Quay, Einthoven en Reinink gezegd dat men 'de gehele bevolking' achter zich kreeg als men 'trouwaan Oranje!' riep. Dat was nog vóór Anjerdag geweest! Seyss-Inquart was zich nadien zeker bewust dat hij bij de massa van het volk op weerstanden zou stuiten, maar hem was het in eerste instantie voldoende, indien Nederland, voorzover het zich uitte, de Duitse suprematie aanvaardde. Dat was het optisch en ook politiek belangrijke resultaat dat hij wenste te bereiken en hij had hoop dat hem dat zou gelukken via een deel vall de bovenlaag der bevolking - de enige laag met welke hij contact had gehad. 'Die eigene politische Urteilskraft der Mehrzahl' achtte hij trouwens 'begrenzt. PoUtik und Verwaltung liegen in den Händen eines kleinen Kreises (Regentenfamilien) der materiell und ideologisch nach dem Westen und liberal orientiert und interessiert ist.' Het Huis van Oranje was, dacht hij, niet meer dan een symbool van deze heersende klasse:

XC'Das Königshaus Oranien lebt vom Nimbus der Freiheitskämpfe und ist für den westlerisch-materiell orientierten Führungskreis (Grosshandelsleute, Geldmänner, lndustrielle, hoheres Beamtentum und Hofadel ) die Garantie ihrer politischen Vor

444 [PDF]
SEYSS-INQUARTS EERSTE RAPPORT

herrschafi und wirtschqftlichen Positionen. Zusëtzliche auf nationale beruhende Be weggründe für die mehr gewohnheitsmässige und kleinbürgerliche Anhänglichkeit des niederlündischen Volkes an das Königshaus sind eigent/ich nicht[estzustellen, es sei denn dass mit dem Pesthalten an diesem Königshaus die Angst vor der Überwä/tigung durch das Reich gebannt werden solI.'

XCFascistische en speciaal nationaal-socialistische denkbeelden golden, zo ging Seyss-Inquart verder, al vóór de oorlog in Nederland als onbeschaafd en nu bovendien als landsverraderlijk; politici van formaat waren er nauwelijks, behalve Colijn - een anti-nationaal-socialist (wij haalden Seyss-Inquarts constatering al aan), maar: 'Beachtlich ist sein Geltungsbedürjiûs der ihn allen falls verleiten leonnte, ein politisches Geschäft mit der Besatzungsmacht zu machen wobei er von sich so eingenommen sein dürfte, zu meinen dass er schliesslich der Klügere im Spiel bleibt und eine Distanzierung vom Reich mit Hilfe des Hauses Oranten wahren kann.'

XCUiteraard zou Seyss-Inquart op dat 'politische Geschäft' met Colijn niet ingaan. Met wie kon men dan wèl zaken doen?

XCMussert was 'seiner Prägung nach ein liberaler Nationalist mit dem Versuch faschistischer Methoden der letztlich vor dem Grossdeutschen Reich Angst hat' (scherp gezien!). 'Seine politischen Qualitäten dürften die eines durchschnitt/ichen Gauleiters im Reich nicht erreichen.» Rost van Tormingen was wel Grootgermaans ingesteld, maar innerlijk onzeker; d' Ansembourg een vage tacticus; 'Gelleerken' een uitgesproken anti-democraat maar 'mit Vorbehalten dem Grossdeutschen Reich gegenüber' ; Woudenberg een typische vakbondsleider met gezond verstand; jongeren als Feldmeijer en Zondervan 'Typen durchaus guter Mannschaftsführer' - meer niet.

XCVan de leiding der NSB had Seyss-Inquart dus geen hoge dunk. Arnold Meyer duidde hij aan als katholiek-gebonden, maar te waarderen als antidemocraat. De beide NSNAp'en achtte hij geen vermelding waard.

XCHet eerste, zo vervolgde Seyss-Inquart, wat hij gedaan had toen hij eenmaal de gehele situatie kon overzien, was een einde maken aan de invloed van generaal Winkelman; deze kon 'schliesslich im Zusammenhang mit den'Leopold'Anschluss) 'war aucn nichts wert'wird weiter der kleine Mann ohne Schwung bleiben.'Amt, FO/SD,

1 Seyss-Inquart stond in het Duitse kamp met die oordeelvelling niet alleen. Eind september '40 werd Mussert door Ranter genoemd (PRA-Den Haag: p.v. P. M. C.]. Hamer (14 mei 1947), p. 28, BRvC, 152/48); Fischböck zei in de zomer van' 41 met betrekking tot de leider der NSB: (leider van de Oostenrijkse Nazi's tot de (H. A. van Hengel-Gips: Verslag, 14 mei 1945, p. 3, Doe 1-665, a-r) en Bene verzuchtte in mei '42: (brief, 22 mei 1942, van Bene aan het

445 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

bekannten Ereignissen des 29. Juni' (ze waren Hitler maar al te bekend) 'sang und klanglos in die Kriegsgefangenschaft abgefiihrt werden.' Over de medewerking van het Nederlandse overheidsapparaat had de Reichskommissar 111 generlei opzicht te klagen. 't Ging alleen soms wat langzaam:

XC'Die Erfahrungen mit der niederldndischen Beamtenschaft lassen erkennen dass diese Leute wie aile Niederländer von Haus aus schwierig sind. Man muss mit ihnen sehr viel verhandeln, wenn sie 'nein' sagen, heisst das noch nicht endgültig 'nein', wenn sie 'ja' sagen, überlegen sie sich eine Sache noch lange Zeit, zum Schluss machen sie doch das was man will.'

XCHet was Seyss-Inquart daarbij opgevallen dat 'die Niederländer', toch altijd nog rekening houdend met de mogelijkheid van een Engelse overwinning, hoe gering die ook scheen, 'in vielen Fällen' (men denke aan Hirschfelds advies aan de aannemers) 'einen direkten Auftrag' wensten, 'dem sie eben dann gehorehen um einmal auf diese Zwangslage verweisen zu können. Man kann aber eigentlich über das Verhalten der Beamten bei Vollzug der Verwaltung im allge meinen nicht klagen' - er werd in het overheidsapparaat niet eens trager gearbeid dan vroeger. Speciaal was hij tevreden over de procureurs-generaal die 'nahezu klaglos' onder Rauter werkten. Ook de leveranties aan de Wehr macht waren in orde. 'Sabotagefälle kommen fast nicht vor. Ein aktiver Wider stand aus der Bevölkerung ist überhaupt nicht zu besorgen' - wél waren er tekenen voor 'eine ziemlich verzweigte Spionage, jedenfalls Verbindung mit England ... , wahrscheinlich durch Kurzwellensender.'

XCTot zover was alles in orde. Maar hoe kon de bezetter zijn eigenlijke politieke doel bereiken?

XCEr was, rapporteerde Seyss-Inquart, een Opbouwdienst opgericht die de grondslag zou vormen voor eennationaal-socialistisch georiënteerde Arbeidsdienst; 'die grosse Presse' liet zich door Schmidt 'gut und erfolgreich steuern ... Zur Verfügung stehen derzeit schon vollkommen die NSB-Presse, ein persönlicher Einfluss besteht beim 'Telegraaf"(via Musserts medewerker ir. C. J. Huygen: wij komen daar nog op terug) 'und in den nächsten Tagen wird die gesamte SDP-Presse' (de SDAP werd bedoeld) 'im Zusommenhang mit einer bezüg lichen, derzeit im Lau] befindlichen politischen Aktion übernommen werden.'

XCWat geschiedde er in andere kringen? 'Derzeit'; berichtte Seyss-Inquart, 'sind viele Konzentrationsstrebungen zu bemerken die es sich zur Aufgabe machen, als Vertragspartner mit dem Reich in Erscheinung zu treten. Der Versucli der System-Pasteien, durch Colijn wieder Einfluss zu gewinnen, wurde wenigstens in diesem Augenblick von der Öffentlichkeit abgelehnt. An dessen Stelle trat eine Gruppe des Kommissars der Provinz Groningen, Lindhorst Homann und des

446 [PDF]
SEYSS-INQUARTS EERSTE RAPPORT

de Quay wilden aanvankelijk samen met de democratische partijen optreden). 'Sie legten Reichsamtsleiter Schmidt einen Aufruf vor. Dieser lehnte eine Autori sierung desselben ab und machte aufmerksam dass ein Bekenntnis zum Raus Oranten für die Besatzungsmacht uniragbar wäre. Hierdureli ist diese Gruppe in Verwirrung geraten' (de oprichting van het Comité van Nationale Eensgezindheid was immers ook niet doorgegaan) 'und hat von ihrer ohnehin nicht stark vcrhandenen Meinung in der Bevölkerung viel verloren.'

XCGelukkig: andere mogelijkheden deden zich voor. De leiding van NVV en SDAP en 'vor allem der diesen zugehörigen Presse' was of werd overgenomen en daarmee, aldus Seyss-Inquart, 'ist eine breite Plattform für die politische Einjiussnahme auf das niederlándische Volk gewonnen, denn diese Partei vertrat 20-22% der niederländischenBevölkerung'; de NSB mocht haar WA en MussertGarde (de toekomstige SS) uitbreiden en die zouden dan tot 'disziplinierte Aufmärsche' overgaan die, zo meende hij, een positieve indruk zouden maken op de arbeidersbevolking; alle 'deutschfreundliche und gutwillende Kreise' zouden samengevat worden op de gebieden van economie (dat liep op de Siebenerausschuss uit) en van kunst en wetenschap (dat leidde tot Snijders 'Cultuurkring'); in de wereld van de pers tekende zich hetzelfde proces af onder leiding van 'Prof de Gudewagen' (het komt nog ter sprake). Kortom: 'Es kann heute schon mit einiger Sicherheit gesagt werden dass es eine Frage der Zeit ist wann das niederlándische Volk auch in seiner politischen Willens bildung für das Programm der unabhängigen Niederlande samt Niederlándisch Indien in engstem Verbande mit dem Reich [Wahrungs und Wirtschajtsunion] gewonnen uierden kann' (dat was minus de valuta- en economische unie het 'program' van het college van secretarissen-generaal)."

XCAlleen 'die Königs}Yage' was er nog - dat wilde Seyss-Inquart niet ontkennen. Maar 'einzelne massgebliche Leute' spraken al van een 'regent', 'der die Geschäfte zu [uhren hat, bis die Königs}Yage einer endgultigen Entscheidung entgegengereift ist.... Es unterliegt eigentlick leeinem Zweifel mehr', meende de Reichskornmissar, 'dass die Niederlander zumindest in Europa bereit u/iiren, auf die Königin, wahrscheil11ich aucn auf die Kronprinzessin zu verzichten, uienn das Reich die Garantie bieten könnte, dass Niederländisch-Indien auch gegen all fällige Bestrebungen der Verelnigten Staaten oder Japans den Niederlanden er halten bleibt' (dat was de garantie die Jongejan en Boerstra op verzoek

XC1 Enkele dagen later zond Seyss-Inquart een helaas niet bewaard gebleven memorandum aan van Ribbentrap waarin hij de suggestie deed dat Duitsland Japan economische concessies in Nederlands-Indië zou aanbieden; in ruil daarvoor zou Japan Indië dan met rust moeten laten. Staatssekretär van Weizsäcker noteerde op 30 juli dat hij niet dacht dat Hitler er voor voelde die suggestie aan Tokio door te geven. (FOjSD, I56923)

447 [PDF]
SEYSS-INQUART ZOEKT EEN BASIS

van de secretarissen-generaal in de herfst in Berlijn trachtten te verkrijgen). Hier zou dus uit voortvloeien dat 'Nederland' een soort verdrag met Duitsland zou sluiten; in de politieke sfeer zag Seyss-Inquart daarbij geen moeilijkheden, wèl in de economische. Welnu: de 'Währungs und Wirtschaftsunion' kon, suggereerde hij, afgedwongen worden door te dreigen dat anders de provincie Zeeland aan België toegevoegd zou worden. I

XC'Wenn es gelingt', zo begon de laatste alinea,

XC'die in den Jreien Gewerkschaften und den SDP-Organisationen zusammengejassten Menschen zu halten und die NSB weitere Fortschritte macht, werden ein Viertel bis ein Drittel der Niederländer in gut organisierterFarm für einen mit dem Reich gemein samen Weg einzusetzen sein gegenüber der Zersplitterung und Unentschlossenheii der anderen Gruppen ..• Der Arbeitsdienst wird zur weltanschaulichen Erziehung ein gesetzt und die Intelligenzkreise werden, soweit nötig, in gesellschaftlicher Farm her angezogen. Die Frage, in welcher Form diese sich bildende politische Meinung aus gewertet werden kann, bleibt noch offen. Die Antwort hängt zum Teil van den Gegeben heiten des Augenblicks ab.'

XCSeyss-Inquarts rapport was nauwelijks naar Berlijn verzonden of er deden zich twee belangrijke nieuwe 'Gegebenheiten' voor: in een dramatisch gesprek met Rost van Tonningen werd op dinsdagjuli alle samenwerking met hem door de voorzitter en de secretaris-penningmeester van de SDAP geweigerd en daarmee begon de voornaamste pijler weg te vallen onder deJ.Wester-Schelde militair onder een in België gevestigd Duits hoofdkwartier ressor

23 1 Wij vermelden in dit verband dat eind mei' 40 tot Mussert het gerucht doordrong dat 'Zeeland' van Nederland gescheiden zou worden, d.w.z. de een sprak van een afscheiding van heel Zeeland, een ander van een afscheiding van Zeeuws-Vlaan deren, Walcheren en de Bevelanden. Mussert wilde toen van Genechten op onder zoek naar België sturen; deze kreeg geen visum. Hij reisde toen zelf naar Zeeland en belastte zijn gemachtigde aldaar, A. Dekker, met het doen van naspeuringen. In het zwarte partij-uniform van de NSB wist Dekker zonder visum België binnen te komen. In Gent concludeerde hij uit een gesprek met een Duitse generaal dat het de Duitse bedoeling was, Zeeuws-Vlaanderen af te scheiden. Dekker rappor teerde dat aan Mussert (J. A. Dekker: 'Zeeland bedreigd' (2 april 1948), Doc II-923, a-II). Zijn conclusie was overigens onjuist. Dat Zeeland aan weerszijden van de

448 [PDF]
SEYSS-INQUARTS EERSTE RAPPORT

constructie waarop Seyss-Inquart toen hij zijn rapport aan Hitler schreef, zijn hoop gevestigd had. Daar stond tegenover dat Homan, de Quay en Einthoven op woensdag 24 juli met verlof van de Duitsers een verklaring publiceerden waarin het gehele Nederlandse volk tot nieuwe politieke activiteit opgeroepen werd.

449 [PDF]

Hoofdstuk I I: Rost van Tonningen faalt

XC

XCHet was dus, mede blijkens Seyss-Inquarts rapport, de bedoeling dat naast en eigenlijk tegenover de NSB door Rost van Tonningen een nieuwe grondslag gelegd zou worden voor een omzwaai van Nederland in nationaal-socialistische richting. Of dat denkbeeld van Rost uitgegaan is, weten wij niet; in elk geval was hiertoe op 2 juni door Himmler en Seyss-Inquart besloten die overigens op die zondagavond wel goedgekeurd hadden dat Rost 'de arbeiders', 'de boeren', 'de vrouwen' en 'de jeugd' voor een samengaan met het Derde Rijk zou winnen maar nog niet in bijzonderheden konden overzien hoe men dat politiek en organisatorisch moest aanpakken. Himmler liet dat aan Seyss-Inquart over maar Seyss-Inquart was toen pas een week tevoren in Den Haag gearriveerd. Hoe dat zij: de opdracht van 2 juni ging de grondslag vormen voor Rosts bezeten activiteit in de zomer van' 40. Geheel alleen kon hij uiteraard die opdracht niet uitvoeren; hij had helpers nodig: personen uit het milieu van de NSB of ook daarbuiten die, eventueel zonder dat zij tenvolle begrepen in welke opzet zij ingeschakeld werden, bereid waren, in die fase Rosts politieke leiding te aanvaarden en in zijn geest werkzaam te zijn. Zulks vergde talloze mondelinge besprekingen en telefoongesprekken; links en rechts gingen ook brieven uit. Een eigen politiek hoofdkwartier was noodzakelijk - Rost vestigde het eerst in zijn eigen woning en op het Leidse kantoor van Het Nationale Dagblad maar begin augustus kreeg hij er in Den Haag aan de Laan van Meerdervoort dicht bij het Vredespaleis (en, wat belangrijker was: dicht bij het 'Café de la Paix' waar men met mede-samenzweerders en sollicitanten lunchen en dineren kon) een eigen pand voor; alle daaruit voortvloeiende kosten kon hij in eerste instantie bestrijden uit een krediet van tienduizend gulden dat Generalkommissar Schmidt hem ter beschikking stelde.

XCAl vóór dit centrum aan de Laan van Meerdervoort ingericht werd, had Rost als zijn 'secretaris' of 'adjudant' en in elk geval als zijn voornaamste medewerker een figuur van kwalijk allooi ingeschakeld: de veertigjarige Frederic Louis Rambonnet. Rambonnet was een zoon van vice-admiraal b.d. J. J. Rambonnet, minister van marine tijdens de eerste wereldoorlog en in '40 lid van de Raad van State. Frederic Louis gold sinds lang als 'het zwarte schaap van de familie': fmancieel en moreel mislukt eerst in Indië en,

450 [PDF]
F. L. RAMBONNET

in de jaren '30, opnieuw in Den Haag, in '36 'gered' door de Beweging voor morele en geestelijke herbewapening, twee jaar voor die beweging werkzaam, daama voor de AMVJ (Amsterdamse Maatschappij voor Jongemannen), tenslotte in '39 als reserve-kapitein gemobiliseerd. Al in de jaren '30 had deze Rambonnet verdachte contacten in Duitsland gehad, o.m. met Knolle. Hij had de aanleg van een zwendelaar: scherpzinnig, welbespraakt, dominerend, gewetenloos. De politiek interesseerde hem au [ond geen zier; hij was een condottiere 'met een bepaald soort moed, gepaard aan hardheid' (de SS-mentaliteit) 'en hij floreerde in het door de bezetting geschapen klimaat van intrige en bruut geweld'! - aldus drs. E. FraenkelVerkade aan wier studie over Rost en zijn kring wij speciaalvoor dit hoofdstuk veel te danken hebben.

XCEr waren naast Rambonnet ook anderen die, nu voor de SS-ideologie gewonnen of daar al vóór mei '40 aanhangers van, door Rost als pionnen naar voren geschoven werden. Wij denken in het bijzonder aan freule J. A. op ten Noort die hem in '37 bij Himmler geïntroduceerd had, en aan de zoon en dochter van een in Hilversum wonende Duitse zakenman, W. J. en mej. F. S. Heubel (deze laatste werd in december Rosts tweede echtgenote). Als plaatsvervangend leidster van de Nationaal-Socialistische Vrouwenorganisatie gaf freule op ten N oort zich in de zomer en herfst van '40 grote moeite om samen met de leidster der NSVO, E. Keers-Laseur uit Rotterdam (de vrouw van de Rotterdamse districtsleider der NSB), de NSVO in de SS-richting te stuwen, in het vertrouwen van daaruit alle Nederlandse vrouwenorganisaties voor de SS-denkbeelden te kunnen winnen. Door tegenwerking uit NSB-kring werd dat eerste doel al niet bereikt en daarom kwam men aan het tweede niet eens toe.

XCTen aanzien van 'de jeugd' waren Rost, freule op ten Noort en de beide Heubels van plan, één organisatie op te richten, 'De Nederlandse Jeugd' genaamd, die op de Hitler-Jugend gemodelleerd zou zijn; ook Rambonnet zou daarbij ingeschakeld worden. Men begon met in augustus ongeveer vijftig kaderleden van de jeugdorganisatie der NSB, de Nationale Jeugdstorm (diebeginjuni weer opgericht was), naar Potsdam te sturen voor het volgen van een cursus aan de Reichsjugendführerschule; toen de vijftig evenwel naar N ederland terugkeerden, was een deel hunner diep gekwetst door de annexionistische taal die door de Duitsers uitgeslagen was. 'Wat de Jeugdstorm betreft, ik sta', schreef mej. Heubel eind oktober aan een vriend, 'nog even ver als jij . . . soms kan ik razend worden, al onze goede krachten worden op deze wijze lam gelegd, maar ja, abworten und Teetrineen.?

XC1 RvT, dl. I, p. 92-93. 2 Brief, 29 okt. 1940, aan H. S. (Doe 1-1539, a-z). 45

451 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

XCWat 'de boeren' aangaat, deed Rost van Tonningen zijn best, een concentratie van alle landbouworganisaties tot stand te brengen met de 'neutrale' beweging 'Landbouwen Maatschappij' als kern - maar ook hier zette de NSB hem de voet dwars door een eigen organisatie op te richten; in een minimum van tijd slaagde deze er in, alle landbouworganisaties met uitzondering van de zwakste, .Landbouw en Maatschappij', tegen zich in het harnas te jagen.

XCAl dit falen ten aanzien van 'de vrouwen', 'de jeugd' en 'de boeren' hing samen met het feit dat, zoals in de zomer bleek, Rost van Tonningen ten aanzien van 'de arbeiders' ook veel minder bereikte dan hij gehoopt had. Mussert en hij wilden beiden van meet af aan de gehele vakbeweging onder hun eigen hoede krijgen maar de Reichskommissar die een conflict met de kerken uit de weg wilde gaan, voelde er niets voor, hun direct of indirect de leiding toe te vertrouwen van het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond en het Christelijk Nationaal vakverbond. Strikt nodig was dat ook niet: de Duitse controle kon op andere manier geregeld worden.

XCIn juni was in Den Haag een afvaardiging van de leiding van het Deutsche Arbeitsfront, de z.g. Dienststelle Hellwig, met haar werkzaamheden begonnen. De leider, dr. Werner Hellwig, was in het begin van de jaren '20 een ondergeschikt functionaris geweest van het Duitse werkgeversverbond; hij had al in '22 met de Nazi's aangepapt en had het in '40 tot hoofd gebracht van de Abteilung Rechtsberatung van het Deutsche Arbeitsfront. Hem werd in mei '40 tot taak gegeven, in geheel West-Europa de vakcentrales en werkgeversverbonden gelijk te schakelen; in Nederland kwam daar het NVV het eerst voor in aanmerking: dat moest een nieuwe functie krijgen in de met Rost van Tonningen afgesproken opzet. Hellwig wilde evenwel van het ingrijpen bij het NVV gebruik maken om niet alleen bij deze vakcentrale maar ook bij het RKWV en het CNV een soort controleurs te plaatsen. Als controleur van het RKWV werd een oud-bestuurder van een RoomsKatholieke vakbond in Duitsland aangewezen die zich, voor het RKWV gelukkig, als het tegendeel van een scherpslijper ontpopte; controleur van het CNV zou een oud-kantoorbediende worden die noch in Nederlandse, noch in Duitse kring overwicht had. Het NVV zou het daarentegen moeilijker krijgen: van zijn twee a.s. controleurs was de een een bullebak, 'het prototype van de Pruisische nationaal-socialist', de ander een gewiekste advocaat uit Düsseldorf.1 Wij merken hierbij op dat Hellwig zijn controleurs (met uitzondering van de man die bij het RKWV geplaatst zou worden) goed in de hand had; zelf was hij een gedecideerde, wat hautaine jurist die

XC1 NVV: Verslag over de jaren. 1940-1945 (r946), p. 21. 45

452 [PDF]
DE 'DIENSTSTELLE HELLWIG'

zich van de richtlijnen van Generalleomniissar Schmidt (die formeel zijn chef was) weinig aantrok, 'voor dr. Hellwig was', aldus de NSB'er Woudenberg, 'Schmidt een gewezen fotograaf, een omhoog strevende Partei fritz.'l

XCWat werd nu de opzet? Deze, dat op een nader te bepalen dag de gehele socialistische (of'moderne') arbeidersbeweging gelijkgeschakeld zou worden en dat bij verrassing aan RKWV en CNV de 'controleurs' zouden worden opgedrongen; Rost van Tonningen zou Kommissar für die marxistischen Parteien worden en in die capaciteit de Communistische Partij Nederland en de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (de formatie-Sneevliet) ontbinden; ook het met de RSAP verbonden Nationaal Arbeidssecretariaat (ruim tienduizend leden) en het kleine Nederlands Syndicalistisch vakverbond (ca. zestienhonderd leden) zouden verdwijnen; de leiding van de SDAP en van de met haar verbonden organisaties moest Rost daarentegen zien te bewegen tot aanvaarding van zijn supervisie. Ook het NVV zou een Kommissar krijgen in de persoon van de al meermalen geciteerde NSB' er H. J. Woudenberg - een man van wie Rost voor zijn eigen positie als leider van een nieuwe, brede nationaal-socialistische beweging geen gevaren duchtte.

XCHendrik Jan ('Benk') Woudenberg was inin het hartje van de Amsterdamse Jodenhoek geboren, men mag wel zeggen: temidden van de armsten der armen. In de Jodenhouttuinen had zijn vader in het begin van de jareneen woonhuis met een koeienstal laten bouwen als grondslag voor een melkhandel. Veertien kinderen kwamen er ter wereld. De oudste zoon, Camelis ('Kees'), acht jaar ouder dan 'Henk', werd door het socialisme gegrepen en was inal vele jaren lang secretaris-penningmeester van de SDAP: bij al zijn gemoedelijkheid een harde werker en een beginselvaste man. Uiterlijk leek Henk Woudenberg op zijn broer Kees; gemoedelijkheid en eenvoud waren ook hem niet vreemd - maar er stak in zijn merkwaardige persoonlijkheid een element van Streberei, misschien ook van onbewuste jaloezie op de oudere broer die, veelal op de achtergrond, in de politiek een man van betekenis geworden was.

1891 '80 '40

XCHenk Woudenberg kon geen handwerk leren: hij was met een misvormdeJ.

1 H. Woudenberg: 'Memoires', dl. I, p. 60.

453 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

linkerhand en -ann ter wereld gekomen. Na zes jaar lager onderwijs werd hij loopjongen. In de avonduren studeerde hij boekhouden en twee moderne talen: Frans en Duits; van loopjongen werd hij kantoorbediende; van kantoorbediende boekhouder bij een Joodse zeevishandel te Ijmuiden, van boekhouder procuratiehouder - en in de crisisjaren, in '35, werd hij directeur en voor de helft eigenaar van het bedrijf waar hij toen al meer dan twintig jaar werkzaam was. Anderhalf jaar later werd hij er enig eigenaar van. Wij citeren een karakterbeschrijving

XC'Door eerzucht werd hij niet gedreven of gekweld, zijn grootste handicap was echter zijn oppervlakkigheid, slordigheid en gemakzucht Vaak tegen het verstand in was zijn sympathie voortdurend voor de zwakken, de verongelijkten, de verliezers, met de daaraan wederkerig verbonden antipathieën. Toen hij stemgerechtigd werd, bracht hij zijn stem uit op mensen die nauwelijks kans hadden, verkozen te worden Hij zocht altijd een zielig eenmanspartijtje op de stemlijst ... Een op het gemoed werkende vriendelijke of waarderende bejegening maakte hem meegaand en enigszins serviel als bij alle onzekere en schuchtere naturen' en wanneer wij hier nu aan toevoegen dat dit een zelfportret is uit zijn, steeds in de derde persoon geschreven, autobiografie-, dan lijkt de conclusie gewettigd dat het Woudenberg althans in later jaren (en in markante tegenstelling tot een Mussert en Rost van Tonningen!) aan introspectie en zelfkennis niet ontbroken heeft: hij was iemand die zich liet meeslepen.

XCIn en door het Ijmuidense handelsrnilieu werd hij in de herfst van' 33 lid van de NSB, 'de sfeer die hij er aantrof' (wij volgen weer zijn autobiografie), 'vond hij behagelijk; de geestdrift en strijdlust werkten aanstekelijk Hij zat direct tot zijn nek in het organisatiewerk kreeg talrijke functies in de NSB en werd in '37 Kamerlid. Woudenberg kreeg een goed nummer bij Mussert die in hem de goede figuur uit het volk meende ontdekt te hebben: min of meer self-made, onbesproken gedrag, geen slechte politieke belasting, gemakkelijk, meegaand in de omgang, niet intellectueel genoeg om eigenwijs of zelfs te kritisch te zijn en genoeg verstand om niet dom te zijn. Tenslotte zag hij in hem ook de 'arbeidersfiguur' voor algemene en sociale aangelegenheden bij gebrek aan beter.'

XCIn de bezettingstijd bracht Woudenberg het in 42 tot leider van het Nederlands Arbeidsfront. Hij heeft daar niet veel plezier aan beleefd; hij was nuchter genoeg om te beseffen dat zijn NAF niet veel meer dan een schijnbestaan leidde. Het NAF schonk hem overigens een aangenaam

XC1 A.v., p. 2-3.

454 [PDF]
H. J. WOUDENBERG

leventje. In '42 verdiende hij er f 13 000 en kon hij ook nog f 3000 aan declaraties opnemen - in' 44 stegen die bedragen tot resp. f 17 500 en flo 000: bij elkaar het dubbele van het salaris van een minister. Hij kreeg de naam van een profiteur. Daar droeg toe bij dat een van zijn functionarissen in '43 een partij levensmiddelen uit een vroeger zomertehuis van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling te Oisterwijk per verhuiswagen liet overbrengen naar een vormingsoord van het NAF te Bentveld (dat van het Religieus-Socialistisch Verbond gestolen was) - de verhuiswagen werd aangehouden er werd door de marechaussee proces-verbaal opgemaakt, het gebeurde lekte uit naar de illegale pers en 'er ging een fluistercampagne door het land dat Woudenberg levensmiddelen bij verhuiswagens vol hamsterde.' Nadien heette hij de' slaoliekoning' . 'Opmerkelijk is, dat die geschiedenis in sommige kringen van de NSB maar vooral van de schandaalbeluste en schoolmeesterende SS het gretigst geloofd werd' - wij citeren nog steeds uit zijn autobiografie.'

XCZo bezorgde de wending welke hij aan zijn leven gegeven had, hem uiteindelijk slechts grievende teleurstellingen, met wellicht als grievendste: de teleurstelling in zichzelf.

XCDe coördinatie werd (om onbekende redenen) nagelaten: de actie tegen het NVV (en in mindere mate ook tegen het RKWV en het CNV) werd op dinsdag 16 juli ingezet, die tegen SDAP, Arbeiderspers en Vara vier dagen later: op zaterdag 20 juli. Bedoeld en gehoopt werd, misschien ook wel verwacht, dat deze laatste drie organisaties, naast andere uit de moderne arbeidersbeweging, hun werk zouden voortzetten. Aan de CPN en de RSAP zou echter, gelijk reeds gezegd, het verderwerken onmogelijk gemaakt worden, zo ook aan het Nas en aan het Syndicalistisch Vakverbond." Wij vermelden in dit verband dat de Sicherheitspolizei op 20 juli bij de CPN en de RSAP alle kantoren leeg en verlaten aantrof en dat zij nergens functionarissen kon vinden (de Sicherheitspolizei meende overigens dat Sneevliet in Engeland zat); voorts, dat de namen en adressen van de belangrijkste functionarissen uit de kringen van de SDAP, de CPN en de RSAP in de eerste helft van juli door het departement van justitie aan de staf van Harster verstrekt waren en dat daar op de I7de de belofte aan toegevoegd werd dat meer namen en adressen zouden volgen; het werden er tenslotte enkele honderden,"

XCDe I7de juli was een woensdag. De dag tevoren had zich de overval op het NVV voltrokken.

Het NVV overvallen

XC

XCVan de drie grote vakcentrales was het Nederlands Verbond van Vakverenigingen in mei '40 veruit de grootste: het Christelijk Nationaal Vak

XC1 Onder controle van de Sicherheitspolizei mocht het Nas en wellicht ook het Syndicalistisch Vakverbond het uitbetalen van de steungelden aan aangesloten werkloze leden nqg enige tijd voortzetten. 2 Stukken in HSSuPF, IS8 H d.

456 [PDF]
HET NVV

verbond telde op I januari van dat jaar bijna honderdtwintigduizend leden, het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond ongeveer honderdvijf-en-rachtigduizend, maar het NVV bijna driehonderdtwintigduizend. De enige vakcentrale die Haast deze drie numeriek enige betekenis had, was de neutrale Nederlandse vakcentrale (NVC) met ruim vijftigduizend leden, hoofdzakelijk ambtenaren en kantoorbedienden. Waar evenwel die NVC politiek een geïsoleerde positie innam, daar waren de grote drie elk nauw verbonden met een invloedrijke politieke partij: het CNV met de Anti-Revolutionaire Partij, het RKWV met de Rooms-Katholieke Staatspartij, het NVV met de Sociaal-democratische Arbeiderspartij, de SDAP. Voormannen van de SDAP waren het geweest, Henri Polak in de eerste plaats, die ruim dertig jaar tevoren de stoot gegeven hadden tot de oprichting van het NVV. Tussen de besturen van SDAP en NVV was op alle niveaus steeds regelmatig contact geweest. Beide besturen waren vertegenwoordigd in het bestuur van de Vara en in de raad van commissarissen van de Arbeiderspers ; dit grote krantenbedrijf was hoofdzakelijk met gelden van het NVV opgericht.

XCNatuurlijk betekende zulks niet dat SDAP en NVV, hoezeer ookeenzelfde ideologie aanhangend, eenzelfde functie hadden. De SDAP was een politieke partij, het NVV een vakcentrale - als vakcentrale meer gericht op de onmiddellijke belangenbehartiging van haar leden en sterker nog dan de SDAP in de maatschappij geïntegreerd. Er was voortdurend contact met de werkgevers-organisaties en met de overheid; op de uitvoering van talrijke sociale wetten werd ook door NVV-bestuurders toezicht uitgeoefend; het systeem van collectieve arbeidsovereenkomsten werd door hen bevorderd. Bovendien was er een belangrijke taak die eigenlijk een overheidstaak was maar die door de vakbonden uitgevoerd werd: werden hun leden werkloos, dan werden hun de steungelden door hun vakbond uitbetaald. Steungelden kon men natuurlijk ook buiten de vakbonden om ontvangen, maar dan kreeg men een iets geringer bedrag. Wie het lidmaatschap opzegde, hoefde enerzijds geen vakbondscontributie meer te betalen, maar bracht anderzijds een offer: hij verloor de rechten die hij door het storten van premies voor de werkloosheidsverzekering verworven had; bovendien aanvaardde hij een risico: de lagere steunuitkering (een rijksdaalder per week minder) als hij werkloos werd.

XCMede door die integratie in de maatschappij waren de 'moderne' vakbonden samen met het overkoepelende NVV tot een imposant maar tegelijk nogal log en bureaucratisch en daardoor weinig strijdvaardig geheel uitgegroeid - een geheel dat voor zijn vlot functioneren afhankelijk was van de belangeloze medewerking van talloze afdelingsbestuurders die regionaal in z.g. bestuurdersbonden samenwerkten. Het NVV telde negen-en-veertig

457 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

vakbonden die samen in de ruim duizend gemeenten des lands bijna vijfduizend afdelingen hadden: er waren meer dan dertigduizend afdelingsbestuurders; in totaal waren bij alle bonden en bij het NVV ongeveer achthonderd bestuurders bezoldigd. Die bezoldigingen waren bij het NVV, alsook bij het RKWV en het CNV redelijk goed - hoog waren zij niet. Woudenberg was bepaald verbaasd te constateren dat de vier bezoldigde dagelijkse bestuurders van het RKWV (die samen drie-en-veertig kinderen hadden) niet meer verdienden dan een leraar bij het middelbaar onderwijs.

XCVóór mei' 40 had, zoals wij in Neutraal vermeldden, het NVV zijn financiële reserves naar Engeland overgebracht. Het was een verstandige maatregel maar hij stond op zichzelf In de problemen die zich zouden voordoen warrneer het land ooit door Nazi-Duitsland overvallen en bezet zou worden, had men zich niet verdiept. Men wist dat de Nazi's in '33 enkele maanden na de Machtübernahme de Duitse vakcentrales gelijkgeschakeld hadden, d.w.z. gedwongen op te gaan in het nationaal-socialistische Deutsche Arbeitsfront in de vraag hoe men zich gedragen moest warrneer in een bezet Nederland .eenzelfde ontwikkeling dreigde, had men zich niet verdiept. Ook na de capitulatie liet men dat na. Leiding ging in dat opzicht van de voorzitter van het NVV, de vijf-en-vijftigjarige Evert Kupers, niet uit. Toen het punt op 17 mei in de eerste vergadering van het NVV-bestuur met de hoofdbesturen der aangesloten bonden aan de orde gesteld werd, achtte Kupers bespreking voorbarig en 'nog weken nadien werd het standpunt ingenomen: 'Afwachten! Kan best meevallen!"1 In juni vond een tweede vergadering met de hoofdbesturen plaats, maar ook toen was er 'niet één hoofdbestuurder' die in verband met een mogelijke gelijkschakeling om 'bepaalde aanwijzingen' vroeg of 'bepaalde denkbeelden' lanceerde" en van het NVVbestuur zèlf gingen geen directieven uit.

XCBij het RKWV en het CNV lag het niet anders. Het CNV-bestuur liet in juli aan alle leden een manifest uitreiken waarin, zoals ook Colijn in zijn brochure gedaan had, van een langdurige Duitse suprematie uitgegaan werd; vertrouwd werd intussen dat het CNV, aldus het manifest, in een 'zelfstandig' Nederland nog een eigen taak zou hebben - en met een 'zelfstandig Nederland' werd (in tegenstelling tot een 'onafhankelijk Nederland') in die tijd als regel een Nederland bedoeld dat van een door Duitsland beheerst Europa deel zou uitmaken.J.

1 Hilgenga : (z.j.), p. II. 2 NVV: 2, 3, 4 5 1946 ... (1946), p. 53.

458 [PDF]
IN PARKZICHT

XCNiet op de afweer van een mogelijke Duitse aanval richtte zich het denken in NVV-kring maar op versterking van de positie der vakbeweging. In juni en in begin juli stelde het NVV aan de drie andere vakcentrales voor, samen één grote centrale te vormen. De voorzitter van de neutrale NVC, H. M. Roos, voelde daar alles voor; dan moesten, betoogde hij (hij werd kort nadien sympathiserend lid van de NSB) 'verpolitiekte figuren' als Kupers en A. C. de Bruyn, voorzitter van het RKWV, meteen verdwijnen. Het RKWV wees het voorstel van het NVV af: het wilde niet verder gaan dan tot federatieve samenwerking; het CNV, vrezend overvleugeld te worden, had ook daar bezwaren tegen.

XCDeze discussieswaren nog gaande toen de voorzitters van het RKWV, het CNV en de NVC, de Bruyn, A. Stapelkamp en Roos, op maandag I5 juli van de Dienststelle Hellwig bericht ontvingen dat zij de volgende dag, ,s middags om drie uur precies, aanwezig moesten zijn in hotel 'Parkzicht' bij het Vondelpark te Amsterdam. Iets anders luidde de instructie die de secretaris van het NVV, Simon de la Bella, diezelfde maandag ontving: van het NVV moest niet alleen voorzitter Kupers naar 'Parkzicht' komen (dinsdagmorgen om elf uur) maar het gehele dagelijkse bestuur samen met de voorzitters van alle aangesloten bonden. De la Bella vroeg wat daar dan wel aan de orde gesteld zou worden; het antwoord luidde dat men dat wel zou merken.

XCToen de bestuurders uit NVV-kring dinsdagmorgen 'Parkzicht' betraden, passeerden zij tal van Duitse militairen die er ingekwartierd waren. In een van de vergaderzalen namen zij hun plaatsen in. Vijf geüniformeerde Duitsers traden binnen, Hellwig voorop. Tot volslagen verrassing van de Nederlandse aanwezigen las Hellwig het besluit van de Reichsleommissar voor waarbij Woudenberg tot commissaris van het NVV benoemd werd met het recht, alle maatregelen te nemen die hij wenselijk zou achten. Hellwig zei dat over dat besluit niet gediscussieerd mocht worden; als er aanwezigen waren die onder Woudenbergs commissariaat niet wensten door te werken, dan konden zij daar nu mededeling van doen, maar hij moest er op last van de Reichsleommissar wel op wijzen dat zodanige mededeling opgevat zou worden als een bewijs van deloyaliteit jegens de Duitse overheid en dat er de nodige maatregelen op zouden volgen (dit was dreigen met ontslag, zo niet met zwaardere straffen). Hellwig deelde tenslotte mee dat hij het dagelijks bestuur van het NVV om twaalf uur precies op het NVV-kantoor aan de Amstel verwachtte. Hij vroeg of nog iemand het woord wenste. Niemand. Daarop verlieten de vijf Duitsers de zaal.

XCDe gehele bijeenkomst had hooguit tien minuten geduurd.

XCNauwelijks waren Hellwig en de zijnen verdwenen of de voorzitter van

459 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

de Metaalarbeidersbond, H. J. van den Bom, vroeg het woord. Voorzitter Kupers weigerde. 'We hebben haast', zei hij, 'om naar de Amstel te gaan.' 'Ik heb toen', aldus van den Bom,

XC'toch het woord genomen en heb voorgesteld, te protesteren tegen de benoeming van de NSB'er Woudenberg en gezamenlijk het besluit te nemen tot weigering van voortzetting onzer werkzaamheden. De enige reactie van de voorzitter was: 'Wij kunnen niets bespreken, wij (het dagelijks bestuur) moeten direct weg.' Ik reageerde: 'Maar begrijp je dan niet, voorzitter, dat jullie alleen maar daarheen gaan om aan te horen dat je ontslagen bent?' ,

XCVerwarring ontstond. Andere bestuurders liepen op van den Bom af en zeiden hem dat men op dat moment toch geen beslissing kon nemen. 'We komen van de week nog wel bij elkaar', zei er een, waarop van den Bom zich opnieuw tot Kupers wendde: 'Voorzitter, ga nu niet heen, besef toch dat dit onze allerlaatste legale bijeenkomst is!' Hij kreeg geen steun- - verslagen verliet men 'Parkzicht' .

XC's Middags om drie uur verschenen er de Bruyn, Stapelkamp en Roos. Zij kregen van Hellwig te horen dat het NVVeen 'Kommissar' gekregen had in de persoon van Woudenberg; een soortgelijke maatregel achtte hij jegens hun drie vakcentrales niet nodig, wèl zou zowel bij het RKWV als bij het CNV 'een waarnemer' (lees: controleur) geplaatst worden, maar beide vakcentrales bleven, zei Hellwig, 'volkomen vrij' in hun arbeid. 'Hiermee was', aldus Stapelkamp, 'het gesprek ten einde. Het viel na de spanning waarin wij een paar uur hadden verkeerd, geducht mee.'2 Bij de wijze waarop het NVV behandeld was, stonden hij en de Bruyn kennelijk niet lang stil.

XCHellwig was die middag om twaalf uur samen met Woudenberg in het NVV-kantoor aan de Amstel verschenen. Hij had eerst aan Kupers en de la Bella die hij samen in Kupers' werkkamer aantrof, een mededeling te doen: zij werden beiden op staande voet uit hun functie ontheven; particuliere eigendommen en correspondentie mochten zij bijeenpakken. daarnaBrief, dec.vanJ. van den Bom.Stapelkamp en J. Schipper:

1 1969, H. 2 A. (1956), p. 24.

460 [PDF]
'VOORLOPIG DOORWERKEN'

dienden zij te verdwijnen. Nu protesteerde Kupers; hij zei bovendien dat hij een vergadering van het verbondsbestuur en van de hoofdbesturen der aangesloten vakbonden zou uitschrijven. Hellwig merkte op dat dit strikt verboden was.

XCDe Duitser liet vervolgens de overige dagelijkse bestuurders en de 'staf in de vergaderzaal bijeenroepen. Hij stelde hen in kennis van de ontheffing van Kupers en de la Bella. Allen ontvingen instructie, Woudenberg zoveel mogelijk behulpzaam te zijn bij het overnemen van de leiding. Dat werd alles zwijgend aangehoord.

XCDe slag was hard aangekomen: Kupers en de la Bella weg en het NVV onder een Kommissar geplaatst: een NSB' er! Moest men dat zomaar slikken?

XCEnkele van de niet-heengezonden dagelijkse bestuurders meenden dat men er zich buiten aanwezigheid van Hellwig en Woudenberg over beraden moest of het vakbondswerk onder die omstandigheden voortgezet kon worden. Vermoedelijk ging dit initiatief van het bestuurslid F. S. Noordhoff uit.' Allen die in 'Parkzicht' aanwezig geweest waren, werden dus, samen met afgevaardigden van de bestuurdersbonden, opgeroepen, aan een bijeenkomst deel te nemen die op zaterdag 20 juli in het kantoor van de Metaalarbeidersbond gehouden zou worden. Verschillenden weigerden evenwel daar te verschijnen, zulks 'onder het motief dat zij niet wensten te 'conspireren'i'ê Dat was een slecht begin want het stond zodoende bij de aanvang van het beraad al vast dat er geen eenstemmigheid heerste. Daar kwam bij dat het dagelijks bestuur van het NVV in zijn oude samenstelling van opinie was dat men er niet verstandig aan deed, het vakbondswerk neer te leggen. Zou men de leden dan niet duperen? Misschien viel Woudenberg wel mee; al waren Kupers en de la Bella afgezet, men kon toch contact met hen onderhouden! Niet ieder was het met die standpunten eens: met name de afgevaardigden van de bestuurdersbonden uit Twente en Limburg drongen op een weerbaarder houding aan, maar zij bleven ver in de minderheid. Het parool van het dagelijks bestuur: 'voorlopig doorwerken', werd aanvaard" en op die grondslag ging men uiteen.

XC's Avonds ontving de la Bella bezoek van de in SDAP- en NVV-kringen goed bekende Karel van Staal, eigenaar van een reclamebedrijf. Van Staal was door de Nationaal-Fronter Zwertbroek gewaarschuwd dat Kupers en de la Bella (met wie Zwertbroek in zijn Vara-tijd veel contact gehad had)J.Fr. overzicht van ontstaan ell ontwikkeling van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen

1 H. van den Bom, 22 nov. 1971. 2 NVV: 1946, p. 40. 3 de Jong Edz.:

461 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

boven op de lijst van te arresteren vakbondsleiders stonden, de la Beila omdat hij verantwoordelijk geacht werd voor het naar Engeland overbrengen van de NVV-fondsen; van Staal had Vorrink meteen naar Kupers gezonden die in Bloemendaal woonde, zelf zocht hij de la Beila op; hij had een onderduikadres klaar. 'Ik wil er in elk geval tot morgen over denken', zei de la Bella. l Diezelfde avond om elf uur werd hij gearresteerd. Op weg naar de gevangenis nam hij vergif in maar in het Wilhelmina-gasthuis werd zijn maag leeggepompt - men kon hem weer opsluiten. Hij werd naar het eoncentratickamp Dachau getransporteerd en in mei '42 om het leven gebracht in de vergassingskamer van een van de 'sanatoria' waar in die tijd ook duizenden krankzinnigen vermoord werden.

XCDe la Bella's arrestatie was binnen enkele dagen in NVV-kringen bekend. Het bericht wekte een ontsteltenis die spoedig nog versterkt werd toen men hoorde dat de Sicherheitspolizei twee dagen vóór de la Bella de oprichter van het NVV, Henri Polak, in hechtenis genomen had.

XCPolak die twee-en-zeventig was, leefde al geruime tijd ziek en vrij teruggetrokken in Laren. Hij had in de jaren' 30 in de bijdragen van zijn hand die elke zaterdagavond in de bladen van de Arbeiderspers verschenen, regelmatig het Derde Rijk en de NSB aan de kaak gesteld - zijn arrestatie vond vermoedelijk op grond van die artikelen plaats. Hij werd eerst in Amsterdam gevangen gehouden, vervolgens (eind januari 4I) geïnterneerd in het 'rusthuis' van de NSB-arts F. Hers te Wassenaar waar hij aan perfide plagerijen blootstond. Vrijgelaten werd hij pas toen vast stond dat hij nog maar kort te leven had. In zijn woonhuis te Laren overleed hij in februari' 43.

XCEen week na Kupers en de la Beila werden de overige leden van het dagelijks bestuur van het NVV, vier in getal, de laan uitgestuurd; zij hadden er zorg voor gedragen dat wat zich nog aan bezwarende stukken in het archief bevond, verdwenen was. Ontslag werd voorts verleend aan de chef van het documentatiebureau, J. G. Suurhoff, en aan twee personeelsleden van wie evenmin verwacht werd dat zij onder Woudenberg hun werk normaal zouden voortzetten; vijf anderen werden korte tijd later omslagen. Zijnerzijds bracht commissaris Woudenberg enkele eigen medewerkers uit NSBkring mee van wie zich één, de oud-kantoorbediende J. ph. van Kampen, spoedig als de ijverigste ontpopte. Van Kampen, communist in de jaren '20,

XC1 K. R. van Staal: Van muzikant tot reclameman (1949), p. 16!.

462 [PDF]
WOUDENBERGS BELEID

was in ' 32 lid van de NSB geworden en had zich een fanatiek propagandist betoond; in de zomer van '40 was hij zonder werk. Als 'organisatie-leider' van het NVV was hij fmancieel uit de zorgen.

XCIn zijn nieuwe functie ging Woudenberg er om te beginnen naar streven, de aanhang van het NVV uit te breiden. Weinig moeite kostte het hem om de Nederlandse Vakcentrale tot aansluiting te bewegen; alleen van de bij de NVC aangesloten Bond van Ambtenaren bij de Nederlandse Spoorwegen ging enig verzet uit. Meer moeite had Woudenberg met het door hemzelf opgerichte Nederlands Arbeidsfront - d.w.z. de waarnemend-leider besloot wel, dat front in het NVV te laten opgaan, maar onder de leden waren talrijke NSB'ers die weigerden, de overgang naar het NVV mee te maken. 'Bestuur NVV', zo werd bijvoorbeeld door de groep-Winterswijk van het Nederlands Arbeidsfront bericht, 'staar zeer slecht aangeschreven', de plaatselijke functionaris van de Bouwvakarbeidersbond 'wilonze colporteur hersenen inslaan met bijl'; 'Kringleider Nijmegen meldt nog, men moet schaapachtig dwaas zijn of onnozel om enig vertrouwen te stellen in de plaatselijke leiding van het NVV.'!

XCMen kan hieruit afleiden dat, Woudenberg of geen Woudenberg, aanvankelijk in die plaatselijke leidingen niet veel veranderde. 'Doorwerken en afwachten' werd het parool. Ook toen het oud~ NVV-bestuur verscheidene weken later de situatie besprak, hield men het, aldus de geschiedschrijver van het NVV, prof. dr. Fr. de Jong, voor 'onbegonnen werk, de vakbondsledentot algemeen verzet aan te sporen ... En dan: het zou onjuist zijn, zomaar terug te treden; men diende te zien, welke mogelijkheden openbleven voor de belangenbehartiging der arbeiders; de sociale regelingen in het bedrijfslevenen de uitvoering van de werkloosheidsverzekering.Er diendedus gewaakt te worden, ook al terwille van de organisatiezelf,voor het behoud van het apparaat ... 'Alshet er op aankomt', zo formuleerde Kupers zijn mening, 'moeten de bonden leeglopen en personelenen bestuurders blijven."

XCDat advies sloot aan bij de gemoedsgesteldheid van velen onder de bestuursleden en functionarissen: men vreesde voor zijn betrekking, men vreesde veelalook voor zijn vrijheid. Met dat al had menigeen het gevoel, dat het NVV zich wel heel gemakkelijk had laten gelijkschakelen; menigeen onderdrukte zijn schaamte door opeens in de 'Nieuwe Orde' allerlei aantrekkelijke perspectieven voor de vakbeweging te ontdekken - perspeetieven die deze en gene al vóór het ingrijpen van r6 juli ontwaard had. Zo

XC1 Brief, 18 okt. 1940, van het hoofdkantoor van het NederlandsArbeidsfrontder NSB aan Mussert (NAF, I C). 2 Fr. de Jong: 0111 de plaats van de arbeid, p.

463 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

had bijvoorbeeld de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Spooren Tramwegpersoneel, G. [oustra, al vóór de bijeenkomst in 'ParkZicht' in zijn weekblad geschreven, dat men 'aan de vooravond' stond 'van een tijdperk waarin gemeenschapszin en mensenwaarde zullen domineren'! Joustra had ook nog vóór het beraad ten kantore van de Metaalarbeidersbond Woudenberg opgezocht om te verhoeden dat hij, Joustra, afgezet zou worden; zijn organisatie kreeg een autoritaire structuur, zij 'verloochende', aldus Rüter, 'mèt de demoeratie haar verleden ... en kapte de wortels die zij in haar voedingsbodem geslagen had ... Zij wist nog slechts te spreken over de behartiging van materiële belangen'ê; alleen het oudste bestuurslid, oud-voorzitter H. J. van Braambeek, weigerde die koers in te slaan en nam ontslag.

XCOok anderen namen een afwijzende houding in, meestal tijdens het eerste bezoek dat van Kampen hun met een der Duitse 'controleurs' kwam brengen - zo de voorzitters van de Algemene Nederlandse Transportarbeidersbond en van de Algemene Nederlandse Meubelmakersbond alsmede een hoofdbestuurder van de Landarbeidersbond. Tien andere vakbondsbestuurders kregen ontslag omdat op grond van hun houding aangenomen werd dat zij niet tot loyale medewerking bereid waren - onder hen ook van den Bom die, toen. de secretaris van de Metaalarbeidersbon.d op een zaterdag ontslagen werd, in een circulaire aan de afdelingsbesturen van een 'zwarte zaterdag' gesproken had"; de ontslagen secretaris had overigens juist in het weekblad De Metaalbewerker het parool 'Blijven, kameraden!' uitgegeven.

XC'Al deze gebeurtenissen', aldus het NVV-bestuur in zijn naoorlogs rapport, 'veroorzaakten een sterke deining onder de leden van het NVV die bij duizenden gingen bedanken voor het lidmaatschap.'! Inderdaad: bij duizenden. maar niet bij tienduizenden. wel had het NVV op 1 januari '41 ruim 10% leden minder dan NVV en NVC tezamen op I januari '40 geteld hadden, maar in die 10% zat een 'normaal' verloop dat men, als men op de cijfers voor RKWV en CNV let, op ongeveer 5% stellen mag; bovendien is het waarschijnlijk dat menig lid uit angst bedankte nog vóór de gelijkschakeling (bedanken-uit-angst kwam bij de abonné's op de bladen van de Arbeiderspers en bij de leden van de Vara, zoals wij nog zullen ZIen, veelvuldig voor); alles bijeengenomen is het plausibel dat in '40 niet meer dan enkele duizenden leden het lidmaatschap van hun NVV-vakbond om principiële redenen beëindigden. Die behoorden veelal tot de trouwste en1940. 2 A. J. C. Rüter: Rijden en staken, p. 68. 3 Stukken in Doe 1-172 B. • NVV: Verslag 1940-1945,

1 en 13 juli

464 [PDF]
'BLIJVEN, KAMERADEN!'

ijverigste leden. Zo werd begin augustus in de verenigingsraad van de Fabrieksarbeidersbond opgemerkt, 'dat er leden weglopen die reeds vier-entwintig jaar trouwe leden zijn geweest. Met deze leden valt niet te praten. Deze mensen staan op het standpunt dat een vrije organisatie door in vrijheid gekozen bestuurders moet worden geleid.' Voor een ander lid van de verenigingsraad had het 'een bittere bijsmaak wanneer er onder de tegenwoordige omstandigheden over 'socialisme' wordt gesproken ... In zijn afdeling zijn er leden die twee-en-dertig jaar lid zijn geweest en nu hebben bedankt.' Maar tenslotte werd het bestuursvoorstel, de organisatie in stand te houden, ook in deze verenigingsraad waar de ontstemming over de gang van zaken zo duidelijk geuit was, met op één na algemene stemmen goedgekeurd.!

Arbeiderspers

XC

XCOp de ochtend van zaterdag 20 juli, vier dagen na het ingrijpen van Hellwig op vakverenigingsgebied, werd de bureauchef van het partijsecretariaat der SDAP, J. W. Rengelink, uit het secretariaat door twee Duitsers meegenomen naar de Sipo-Aussenstelle te Amsterdam. Hij trof daar Rost van Tonningen aan die in gezelschap was van Rambonnet, de pro-Duitse journalist W. Goedhuys, redacteur van Het Vaderland en geheim lid der NSB, H. J. Kerkmeester, directeur van Het Nationale Dagblad (het dagblad van de NSB) en nog twee NSB' ers. Er werd aan Rengelink in het Duits een lange bekendmaking van de Reichskommissar voorgelezen die's avonds in alle kranten in het Nederlands verscheen. 'Daar de in Nederland bestaande marxistische partijen', zo stond daarin,

XC'in haar leiding op grond van haar klassenstrijdmentaliteit, van haar internationale verbindingen en beïnvloeding door onder leiding van Fransen en Engelsen staande internationalen, alsmede van de steeds systematisch door haar gevoerde hetze tegen het naburige DJitse rijk en het nationaal-socialisme .generlei waarborg bieden dat de gewenste Duits-Nederlandse samenwerking op de gebieden van de wederopbouw, van de werkloosheidsbestrijding en van de opheffing van de sociale positie van de brede lagen der Nederlandse bevolking, in het bijzonder van de arbeiders, kan worden verwerkelijkt, is een regelend ingrijpen dat deze ongezonde toestand opheft, niet langer te vermijden geweest.' 1 Ned. Ver. van Fabrieksarbeiders: Verslag valt de werkzaamheden en lotgevallen der Vereniging in dejaren 1940-1945 (z.j.), p.

465 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

XCDe Reichskommissar had, zo kon men verder lezen, de SDAP, de RSAP en de CPN onder 'de uitsluitende leiding en het uitsluitend beheer' van een 'commissaris' gesteld: Rost van Tonningen. Wat deze als 'commissaris' zou doen, werd in de bekendmaking in het midden gelaten; wel werd daarin gesteld dat het een van zijn 'belangrijkste taken' zou zijn, 'de sociale waarden en instellingen die in de verschillende organisaties van de SDAP voorhanden zijn, voor de leden te behouden.' 'In de loop van deze inwendige sanering', zo heette het aan het slot, 'zal aan de arbeiders de gelegenheid worden geboden, zich uit eigen krachten een nieuwe leiding te geven welke de grote idealen en doeleinden van welke de pioniers van het Nederlandse socialisme vervuld waren, welker verwezenlijking echter door de internationale verwatering en rassenvreemde beïnvloeding van de sociaal-democratische partijen sterk werd benadeeld, in volle omvang zal kunnen verwerkelijken.'

XCRengelink moest de Duitse versie van dit kwalijk stuk proza ondertekenen ten bewijze dat hij er kennis van genomen had. Vervolgens werd hem gezegd dat hij Rost diende te vergezellen bij de bezoeken welke deze die dag en de volgende dag wilde afleggen en dat hij, voorzover nodig, Rosts komst ook moest aankondigen. De Kommissar fiir die marxistischen Parteien (die hoogst nerveus was) had een hele lijst af te werken: op zijn program stonden directie en hoofdredactie van de Arbeiderspers en de dagelijkse besturen van de SDAP, de Vara, de Arbeiders Jeugd Centrale, de Nederlandse Arbeiderssportbond en het Instituut voor Arbeidersontwikkeling.

XCEerst naar de Arbeiderspers !

XCDoor Knolle, het hoofd van de Sicherheitsdienst, begeleid, reden Rost en de zijnen, Rengelink meevoerend, naar het Hekelveld bij het Centraal Station te Amsterdam waar zich het hoofdgebouw van de Arbeiderspers bevond; het dagblad Het Volk werd er gedrukt. Aan de algemeen directeur van der Veen die doodsbleek ineenzakte, deed Rost aanzegging dat hij voortaan aan de controle van de NSB' er Kerkmeester zou worden onderworpen, aan de waarnemend-hoofdredacteur, van Overbeek, dat hij onder supervisie van Goedhuys kwam te staan. Vervolgens liet Rost de redacteuren bijeenroepen; hij deelde hun mee wat de Reichskommissar bepaald had en welke maatregelen hij binnen de Arbeiderspers had genomen. Hij werd in stilte aangehoord.

XC,s Avonds, toen ieder het gebouw verlaten had, begaf algemeen directeur van der Veen zich naar de hoogste verdieping; in een badcel die zich daar bevond, hing hij zich op. Zijn lijk werd de volgende ochtend ontdekt.

XCYbele Geert van der Veen was een Fries; hij was in ' 84 in Oostdongeradeel geboren. Een jaar of vijftien was hij onderwijzer geweest maar in 'zo was hij op zes-en-dertigjarige leeftijd tot directeur-hoofdredacteur van Voor waarts benoemd. Hij bleek over bijzondere organisatorische gaven te beschikken. In 'Z7 had het partijcongres der SDAP hem 'technisch hoofdredacteur' van Het Volk gemaakt; de bedoeling was dat hij in diewat vreemdsoortig aangeduide functie de nieuwe opzet waarvoor hij in beginsel de instemming van de besturen van SDAP en NVV gewonnen had, zou gaan verwezenlijken. Daartoe werd in mei 'Z9 een nieuwe n.v. opgericht, de n.v. 'De Arbeiderspers', waarin de bedrijven van Het Volk en Voorwaarts plus enkele drukkerijen en een uitgeverij annex boekhandel opgenomen werden. Voor de helft werd 'De Arbeiderspers' eigendom van de SDAP, voor de helft van het NVV; in de raad van commissarissen van twaalf leden waren SDAP en NVV elk door zes leden vertegenwoordigd. Kupers werd president-commissaris; daarin kwam tot uiting dat de fondsen waarmee de Arbeiderspers gestart was, in hoofdzaak van het NVV afkomstig waren. Er waren twee gedelegeerd commissarissen: de la Bella voor het NVV en de partijvoorzitter (in '40 was dat Vorrink) voor de SDAP; de hoofdredacteur van de bladen der Arbeiderspers werd steeds, op voorstel van het bestuur der SDAP, door het partijcongres benoemd.

XCOnder de algemene leiding van van der Veen die de nieuwe opzet tot in de kleinste bijzonderheden beheerste, verrees aan het Hekelveld te Amsterdam een ultra-modem krantenbedrijf waar, van eind' 3 I af, Het Volk gedrukt werd. Vooral met regionale edities wist van der Veen in het land tal van nieuwe abonné's te winnen. Het Volk dat in de jaren 'zo een oplaag van 45 000 exemplaren had gehad, had er in '32 een van meer dan 180000. Het zag er d~ aanvankelijk naar uit alsof van der Veen, waarschuwingen van pessimisten ten spijt, over de gehele linie getriomfeerd had. Maar neen: ook zijn bedrijf werd door de economische crisis getroffen; het aantal abonné's ging dalen. Wel steeg het nadien weer (de totale oplaag van de bladen der Arbeiderspers stond per I mei' 40 boven de 210 000) maar het kostte het bedrijf

467 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

waren verliesgevend. In de jaren '35 tot en met '39 werd in totaal meer dan f 130 000 verlies geleden. Vander Veens zelfvertrouwen was tegen al die schokken bestand: hij was er zeker van dat, als de verbetering in de conjunctuur doorzette, de Arbeiderspers weer rendabel zou worden; daar spande hij zich dag en nacht voor in, al zijn energie op zijn bedrijf concentrerend. Vrienden had hij weinig; zijn bedrijf was zijn leven.

XCHelaas, in september '39 ging door het uitbreken van de oorlog de advertentie-opbrengst teruglopen en werd het krantenpapier, waarvoor de grondstof uit het buitenland moest komen, duurder - de verliezen bij de Arbeiderspers stegen in een angstwekkend tempo. De Duitse inval bracht het bedrijf in feite de genadeslag toe.

XCZo groot was de angst dat men alleen al door een abonnement op Het Volk of Voorwaarts door 'de Gestapo' gearresteerd zou worden of althans op een lijst geplaatst, dat in een soort paniek (geruchten deden de ronde dat de bezorgers van de bladen der Arbeiderspers op de voet gevolgd werden door Gestapo-agenten) door velen dat abonnement opgezegd werd; er waren abonné's die zelf kwamen verifiëren dat hun adreskaart uit de administratie verdwenen was. Daar kwam nog bij dat van der Veen die zijn schepping, de trots van zijn leven, met faillissement en sluiting bedreigd zag, grote pressie ging uitoefenen op de hoofdredactie om in een geest te schrijven die de Duitsers welkom was; daardoor zou, meende hij, althans één gevaar bezworen worden: dat de Arbeiderspers overgenomen werd door de NSB.

XCIn '37 was dr, H. B. Wiardi Beckman die Troelstra in zijn laatste levensjaren als secretaris bijgestaan had, hoofdredacteur van Het Volk geworden. Beckman werd evenwel in augustus '39 gemobiliseerd en toegevoegd aan de staf van de opperbevelhebber van land- en zeemacht; de raad van commissarissen van de Arbeiderspers had de parlementair redacteur, mr. G. P. J. van Overbeek, tot waarnemend hoofdredacteur benoemd - niet unaniem: met name de Amsterdamse hoogleraar Bonger, toen een der commissarissen, had tegen die benoeming gewaarschuwd; hij achtte van Overbeek, een religieus-humanistische pacifist, aanhanger van de Beweging voor morele en geestelijke herbewapening, te weinig strijdvaardig en niet beginselvast genoeg.

XCNa de capitulatie weigerde Wiardi Beckman zijn oude plaats als hoofdredacteur weer in te nemen; hij had in de onmiddellijke omgeving van generaal Winkelman al voldoende van de bezetter ervaren om te beseffen dat er onder een Duits bewind van vrije journalistiek geen sprake zou zijn. Trouwens, aan die vrije journalistiek was in ' 33 in Duitsland, in' 38 in Oostenrijk en in' 39 in Tsjechoslowakije en Polen een einde gekomen. De publikatie van Het Volk werd evenwel, zoals wij eerder beschreven, op 15

468 [PDF]
MR. G. P. J. VAN OVERBEEK

aanvankelijk onder de redactionele leiding van Halbo C. Kool. Ook van Overbeek voelde er namelijk weinig voor, als waarnemer van Wiardi Beckman aan te blijven. Dat was van de kant van van Overbeek meer een emotionele reactie, niet een vastomlijnd standpunt. Toen Drees, voorzitter van de Tweede-Kamerfractie der SDAP, hem op 18 mei in Den Haag duidelijk maakte, 'dat het de voorkeur verdiende, eerst nog eens te beproeven welke mogelijkheden ons gebleven waren', ging van Overbeek aarzelen, keerde 'in tweestrijd' naar Amsterdam terug, werd er daar door van der Veen op gewezen dat hij toch onmogelijk de honderden personeelsleden van de Arbeiderspers 'in de steek kon laten' - en het gevolg was dat hij op 20 mei zijn plaats aan het Hekelveld weer innam.'

XCEen dag later kwam Drees naar Amsterdam voor een vergadering van de raad van commissarissen. De daar vastgestelde beleidslijn werd een week of zeven later door Drees aldus samengevat: 'Wel trachten te doen verschijnen, maar niet eerloos worden. Opnemen met aanduiding van de herkomst wat Duitsers ons verplichten op te nemen' (dan zouden de lezers voldoende gewaarschuwd zijn). 'Weglaten wat zij ons willen beletten te plaatsen' (verzet zou zonder twijfel tot een verschijningsverbod leiden). 'Geen aanvallen op hen doen maar niets zelf schrijven wat tegen onze beginselen ingaat." Er werd op die z rste mei uit de raad van commissarissen een kleine commissie gevormd (Kupers, Vorrink, Drees) waarmee door van der Veen en van Overbeek overleg gepleegd zou kunnen worden zodra zij voor een gewetensconflict geplaatst werden. Vander Veen die bij elke vergadering van de raad van commissarissen aanwezig was, was uiteraard van het instellen van die commissie op de hoogte; van Overbeek nam er geen contact mee op en van der Veen had geen enkele behoefte, hem in die richting te stimuleren. Want al liet hij dat aan zijn commissarissen niet merken, hij was waarlijk ten einde raad. 'De overspannen toestand' waarin hij ging verkeren, was, aldus een zijner redacteuren die in die tijd veel persoonlijk contact met hem had, 'niet alleen een gevolg van bezorgdheid om het bedrijf dat in een acute crisis verkeerde, maar ook van grote angst voor Duitse maatregelen. Van der Veen kende de beschrijvingen der Duitse concentratiekampen en vreesde voor soortgelijke maatregelen tegen de Nederlandse socialisten, hemzelf in de eerste plaats. Bij zijn pogingen om het bedrijf te redden kwam hij met de wildste ideeën. Zo liet hij mij eens komen en gaf mij opdracht naar Berlijn te gaan om daar teJ. van Overbeek: 'Nota betreffende zijn werkzaamheid gedurende de bezettingstijd .. .' (Cpz, 205), p. 14. 2 W. Drees: 'Aantekeningen voor de inleiding voor de partijraad van de SDAP, ra juli 1940' (Collectie-Drees,map

1 G. P.

469 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

trachten, met de Deutsche Allgemeine Zeitung een contract af te sluiten waardoor de Arbeiderspers weer een sterkere positie zou innemen. Ik weigerde natuurlijk en vroeg hem of Commissarissen deze opdracht goedkeurden, waarop van der Veen antwoordde, daar niets mee te maken te hebben, hij zou het bedrijf redden."

XC'Redden' kon van der Veen het bedrijf aIleen indien hij bij de werkelijke machthebbers, de Duitsers; in een goed blaadje kwam te staan. Van Overbeek was het daar geheel mee eens; deze ging volledig overstag en het slot van het lied was dat van eind mei af (de reactie op Seyss-Inquarts installatie in de Ridderzaal haalden wij al aan) een aantal opvallend proDuitsehoofdartikelen en berichtenin de bladen der Arbeiderspers verschenen. 'Reeds rijzen perspectieven op', zo las men bijvoorbeeld op I juni,

XC'van een gereconstrueerd Europa waarin de volkeren van ons oude werelddeel de harmonische samenwerking zullen vinden die zij na de oorlog (de eerste wereldoorlog) begeerden doch waarvan de verwezenlijking toen, mede door het dictaat van Versailles,buiten hun reikvermogen bleek te liggen ... Organisaties als de Winterhulp en Kracht door Vreugde- zullen voorts onbevangen moeten worden bestudeerd.' 2

XCDeze en dergelijke artikelen werden niet alleen door de meeste redacteuren maar ook door vele abonné's met verontwaardiging gelezen; in de redactiebureaus werd er druk over gepraat; die gesprekken werden later in juni door van der Veen verboden. Zulks verhinderde niet dat van Overbeek spoedig als 'van Overloop' aangeduid werd en dat na de stroom van bedankjes-uit-angst nu een nieuwe stroom kwam opzetten: bedankjes-uitergernis. In totaal verloren de bladen der Arbeiderspers tussen 10 mei en 20 juli niet minder dan 43% van hun abonné's. Een drastische beperking der uitgaven was onvermijdelijk; van der Veen besloot tot een loensvermindering van 25% en begin juli kwam hij tot de conclusie dat de helft van het redactiepersoneel op wachtgeld gesteld moest worden. Dat alles was niet voldoende: de liquide middelen smolten weg. Links en rechts trachtte hij nieuwe kredieten te verwerven: van het NVV kreeg hij in mei nog f 100 000 los, maar in juni werden door de Maatschappij voor Industriefinanciering, door de Twentse Bank en nu ook door het NVV kredietenCpz, recherche: p.v.Scheffernov.p.(Cpz,Het Winter was een organisatie van dedie met openbare collectes en afgedwongen giften geld en goederen inzamelde voor behoeftige Duitsers;was een manifestatie van heter werden opvoeringenfabrieken en vakantiereizen voor arbeiders georganiseerd. 47

1 A. (6 1947), I 217). 2 in

470 [PDF]
V AN DER VEEN ZOEKT EEN DUITS SUBSIDIE

geweigerd. Van der Veen zag nog maar één uitweg: een Duits subsidie.

XCHoe reageerde de raad van commissarissen op dit alles?

XCAl op 21 mei was door Drees in de vergadering waar de beleidslijn vastgesteld was en waar men tot oprichting van de commissie van toezicht besloten had, geconstateerd dat Het Volle een geest van laakbare bedeesdheid ademde. Ruim tien dagen later, op I juni, verscheen de directeur van het Groninger bedrijf der Arbeiderspers, H. H. Th. van Kuilenburg, met twee geestverwanten in de raad om er te betogen dat men zich in de provincie groen en geel ergerde aan het geschrijf van van Overbeek. Van Kuilenburg herhaalde zijn kritiek een dag later in een vergadering van de directieraad waar behalve van der Veen en van Overbeek alle directeuren van de regionale vestigingen, de diensthoofden en de chef-redacteuren aanwezig waren. 'Ik heb', verklaarde hij na de oorlog,

XC'als voorbeelden genoemd het Fries Dagblad, de Nieuwe Provinciale Groninger Courant en Ons Noorden die de mogelijkheid hadden aangegrepen om een eigen Nederlands standpunt te bepalen, tegenover de NSB. Ik heb van Overbeek bezworen op te houden met deze manier van redigeren en hem gezegd dat de arbeiders van ons verwachtten dat we onszelf zouden blijven. Van Overbeek antwoordde dat hij dergelijke nutteloze kritiek al vaker op SDAP-congressen had gehoord'l

XCdoor van der Veen gesteund ging hij dus door, in pro-Duitse geest te schrijven. De raad van commissarissen was van van der Veens desperaat voornemen niet op de hoogte - velen vroegen zich evenwel af waarom de raad niet ingegrepen had zodra zich de omzwaai in het hoofdredactionele beleid aftekende. Dat het daar niet toe kwam, ja dat de raad goedkeurde dat van der Veen en van Overbeek op allerlei contacten met de Duitsers ingingen in het kader van 'een sonderen der te verwachten maatregelen'ê, hing, naar wij aannemen, samen met het feit dat de commissarissen uit NVV -kring er geen overwegend bezwaar tegen hadden om grote concessies te doen indien men daarmee 'het apparaat' (waar het NVV, niet de SDAP, zoveel geld in gestoken had!) kon redden. V orrink daarentegen riep als gedelegeerd commissaris namens de SDAP van Overbeek herhaaldelijk ter verantwoording. Het baatte hem niet: van Overbeeks opvatting was (hij zei dat ook in de directieraad van I juni) dat Duitsland niet meer verslagen kon worden, dat de parlementaire demoeratie en de politieke partijen definitief afgedaan hadden, 'maar het socialistische ideaal kunnen we blijven nastreven. Dit

XC1 Cpz: p.v. zitting inz. de Arb. pers (ra-IS nov. 1947), p. 31 (Cpz, 217). 2 A.v., p. I (getuige J. J. Vorrink). 47

471 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

was naar mijn mening', aldus later van Overbeek, 'de feitelijke situatie.T

XCNu kwam daar bij dat van Overbeek van een betoog dat Vorrink afstak, niet erg onder de indruk. kwam. Intellectuelen als hij hadden veelal al vóór de oorlog de neiging gehad, Vorrink als een impulsieve demagoog te beschouwen - bovendien wist men dat Vorrink op 14 mei van het ene uiterste in het andere gevallen was: 's morgens had hij verklaard dat hij met een uit de Burgerwacht gerecruteerd 'vendel des doods' Amsterdam zou verdedigen, 's avonds had hij getracht, via Ijmuiden te ontkomen. Nadien had men nog gehoord dat hij een gesprek met de antisemietische fascist Arnold Meyer gevoerd had. Wie de standpunten die Vorrink in de zomer van '40 ging verkondigen, niet wilde aanvaarden, kon het zich gemakkelijk maken door te betogen dat 'Koos afgedaan' had.

XCHet waren tenslotte niet de commissarissen uit NVV-kring maar hun collega's uit de kring van de SDAP die tot de conclusie kwamen dat de maat vol was. Het partijbestuur van de SDAP wist de gepensioneerde oudhoofdredacteur J. F. Ankersmit in beginsel voor het denkbeeld te winnen dat hij van Overbeek zou vervangen; het was de vraag of de commissarissen uit NVV-kring Ankersmit zouden aanvaarden: het viel te voorzien dat diens benoeming de Duitsers hoogst onwelkom zou zijn. Hoe dat zij, enig besluit terzake was op 20 juli nog niet genomen.

XCVier dagen tevoren, op dinsdag 16 juli, had van der Veen zijn voornemen om een Duits subsidie aan te vragen kunnen uitvoeren: buiten voorkennis van de raad van commissarissen had hij samen met van Overbeek een bespreking gevoerd met Generalkommissar Schmidt die hem daartoe uitgenodigd had. Schmidt wilde er zich van vergewissen of hij van der Veen en van Overbeek bij de gelijkschakeling kon handhaven. Van Overbeek zei niets dat aanstoot gaf maar van der Veen merkte op dat hij sociaal-democraat was en bleef Hij vroeg ook om hulp. Schmidt antwoordde dat hij bereid was, de Arbeiderspers te steunen, politiek, en ook fmancieel; uiteraard moest de raad van commissarissen dan verdwijnen; van der Veen en van Overbeek zouden daarentegen, zei hij, gehandhaafd blijven. Niet vermoedend dat Schmidt al een dag later bij Mussert informeren zou of deze hem aan een goede directeur voor de Arbeiderspers kon helpen, keerden van der Veen en van Overbeek naar Amsterdam terug - de eerste opgetogen dat hij niet alleen zijn bedrijf maar ook zijn eigen functie 'gered' had. Hij riep aan het Hekelveld meteen de hoofden van dienst bijeen, deelde hun mee 'dat hij bij Schmidt geweest was en dat er fmancieellucht was gekomen'ê; hij was weer 'vol energie ... Schmidt had gegarandeerd dat tegen de krant

XC1 A.v., p. 27. 2 A.v., p. 37 (getuige L. Veenstra). 47

472 [PDF]
'DEZE KRANT IS ONZE KRANT NIET MEER'

geen maatregelen genomen zouden worden.'! Van der Veen gaf opdracht, onmiddellijk een grote propaganda-actie te ontwerpen.ê

XCWashij zich bewust dat dit alles een komplete verloochening inhield Van de beginselen die de pers der sociaal-democratie en die ook zijn Arbeiderspers van haar ontstaan af aangehangen en verkondigd hadden? Het moet wel. De uitgever en publicist J. H. Scheps zal wel niet de enige geweest Zijn die hem in die tijd vierkant in het gezicht zei 'dat zijn toegefelijkheid eens als verraad in de geschiedenis van de socialistische beweging zou worden geboekstaafd'3 - van der Veen had die kritiek afgewimpeld: het bedrijf moest 'gered' worden, hij was het bedrijf, hij zou het 'redden'; daar kwam geen NSB' er aan te pas.

XCHeel dit kaartenhuis stortte ineen op de zaterdag waarop Rost van Tormingen en Kerkmeester, zijn nieuwe voogd, het pand aan het Hekelveld betraden. Alle concessies die van der Veen gedaan had, hadden niets gebaat, ook hemzelf niet. De plaats van zijn hoogste triomf was de plaats van zijn diepste nederlaag geworden; hij ging er de dood in.

XCToen van der Veen opi uh in Westerveld gecremeerd werd, sprak partijvoorzitter Vorrink een kort herdenkingswoord. Hij wees er op hoe fataal het was, beginselen te verzaken in een tot mislukken gedoemd pogen, 'apparaten' te redden; alleen hij die bereid was, alles te verliezen, zou het, zei hij, voor de toekomst kunnen behouden;had een andere weg ingeslagen. 'Mijne vrienden', zei Vorrink, 'deze krant is onze krant niet meer.l"

24

XCEen dag vóór van der Veens crematie waren de diensthoofden van het bedrijf aan het Hekelveld buiten aanwezigheid van de nieuwe directeur (dat was Kerkmeester nu) bijeengekomen. Kerkmeester had h11l1verklaard, dat hij het bedrijf 'tot hernieuwde bloei' wilde brengen 'in het belang van de Nederlandse arbeiders; dat niemands rechten zullen worden aangetastCpz, recherche: p.v. A. Scheffer, p.Drs.Fraenkel-Verkade heeft opgemerkt dat van Overbeek kort na het gesprek vanjuli van der Veens positie ondermijnde door in een gesprek met Schmidt of Janke te zeggen:Wij menen onzerzijds dat de weergegeven woorden ook een samenvatting van uitlatingen van Schmidt geweestkunnen zijn en wij zien bovendien niet in wat van Overbeek op van der Veensbeleid kon tegen hebben.J.Schepsin:p. ro.Cpz: p.v. zitting inz. de Arb. pers, p.(getuige J. J. Vorrink).

1 1. 2 E. 16 dl. J, p. r09) 3 H. (1948), 4 2

473 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

en dat elk lid van het personeel, voorzover zulks mogelijk en verantwoord is, in zijn functie wordt gehandhaafd, mits hij op loyale en royale wijze meewerkt.' Die toezegging werd door de diensthoofden in een rondschrijven aan het gehele personeel herhaald. 'Het is alles anders gelopen dan wij wel gewenst hebben', zo eindigde dit stuk. 'Van der Veen is heengegaan. Zijn schepping is gebleven! Wij willen met u: opnieuw voorwaarts!"

XCveIen waren het met dit standpunt eens, maar niet allen. De redacteuren uit het gehele land waren op zondag 21 juli door Rost van Tonningen in een aparte vergadering bijeengeroepen; hij had er bij hen op aangedrongen, hun werk voort te zetten. Verscheidene redacteuren hadden toen het woord genomen maar er was er maar één geweest, drs. B. W. Schaper, zoon van een van de oprichters der SDAP, die, aldus Simon Carmiggelt (een der Haagse redacteuren), 'een goede principiële rede' hield.ê Schaper had prompt ontslag genomen en vijf andere redacteuren, onder hen Carmiggelt en zijn broer Jan, hadden hetzelfde gedaan. Anderen, onder wie de Groninger directeur, van Kuilenburg, en de directeur van het bedrijf in Leeuwarden, K. Toornstra, heiden tot hetzelfde standpunt over.

XCBij van der Veens crematie waren ook van Kuilenburg en Toornstra aanwezig; zij gingen na afloop naar Amsterdam met de diensthoofden van het Hekelveld en daar vond opnieuw beraad plaats. 'Moeten we niet ophouden', vroegen van Kuilenburg en Toornstra, maar van de kant van de diensthoofden werd opgemerkt, 'dat het personeel bijna huilend' bij hen 'was gekomen met de vraag, ze toch niet in de steek te laten en hulpeloos uit te leveren aan de nieuwe leiding' - en als het tot sluiting van het bedrijf zou komen, waar moesten al die honderden personeelsleden dan werk vinden? Was niet onvermijdelijk dat ze dan naar Duitsland gezonden werden? 'Maak van jezelf geen martelaar', zei een van de diensthoofden.ê Het hoofd van het advertentiebedrijf, C. van der Vegte, antwoordde, toen een der aanwezigen naar de 'mening van partij en vakbeweging' vroeg: 'Die hebben geen mening'; de opvattingen, voegde van der Vegte toe, 'verschilden van elkaar en bovendien ook nog binnen deze twee groepen van man tot man." Toornstra zei: 'laten we allemaal weggaan of allemaal blijven'5 - en daar vaststond dat de diensthoofden, gezien hun circulaire van dinsdag, zouden blijven, zou dat betekenen dat niemand mocht heengaan.

XCWas dat aanvaardbaar?

XCTwee van de diensthoofden trachtten op donderdag in Den Haag Dreess.J.

1 Tekst in Cpz, 217. 2 Carmiggelt in L. de Jong: p. 80. a Cpz: p.v. zitting inz. de Arb. pers, p. 36 (getuige P. Th. Schumacher). 4 A.v.,p. 5 (getuige Th. Rademakers). 5 A.v., p. 36 (getuige P. J. Th. Schumacher).

474 [PDF]
SOMMIGEN NEMEN ONTSLAG

te bereiken; deze was niet thuis. Toen zochten zij er W. H. Vliegen op, een van de oprichters der SDAP en een man met een indrukwekkende staat van dienst in de socialistische arbeidersbeweging; Vliegen (hij was nu zeven-enzeventig) adviseerde, te blijven en hij herhaalde dat advies toen hij diezelfde dag een der Amsterdamse redacteuren op bezoek kreeg die een schoonzoon van hem was. Vrijdag kwamen de diensthoofden en rayon-directeuren opnieuw bijeen; nog steeds zochten zij naar een gemeenschappelijk standpuntvergeefs. Die dag sprak Rost het gehele hogere kader van de Arbeiderspers toe. Toomstra zette bij die gelegenheid uiteen dat bladen die op principieeldemocratisch standpunt stonden, geen plotselinge omzwaai in nationaalsocialistische richting konden maken en dat zij een bevoogding door NSB' ers al evenmin konden dulden; hij zei, 'dat het voor hem zeer moeilijk zou zijn, onder de bestaande omstandigheden aan te blijven." Naar Leeuwarden teruggekeerd, hakte hij de knoop door: hij nam ontslag. Korte tijd later deed van Kuilenburg in Groningen hetzelfde.

XCInmiddels had ook nog een klein aantal andere redacteuren ontslag genomen en Kerkmeester maakte in augustus van de personeelsinkrimping die hij doorzette, gebruik om het dienstverband van allen die hem niet zinden, te beëindigen; door de pensioenen van van der Veens voorganger als directeur, van oud-hoofdredacteur Ankersmit en van de oud-redacteurbuitenland J. de Roode haalde hij een streep - dat was de man die aan de diensthoofden toegezegd had, 'dat niemands rechten zullen worden aangetast'! In dit verband willen wij vermelden dat van der Vegte, het hoofd van het advertentiebedrijf, bewust in functie bleef om het adressenmateriaal van de Arbeiderspers voor de opbouw van een illegale organisatie te gebruiken.

XCVanOverbeek nam eind september ontslag en kreeg toen de leiding van een nieuw weekblad van het gelijkgeschakelde NVV, Arbeid,2 de NSB'er Goedhuys werd hoofdredacteur van de dagbladen der Arbeiderspers.

XCHet aantalabonné's bleef dalen: ruim 120000 op 20 juli, nog geen 100 000 eind december, ruim 90000 zes maanden later. Uit deze en uit de eerder gegeven cijfers blijkt, dunkt ons, dat van de lezers die enigermate principieel dachten, velen hun abonnement al beëindigd hadden vóór de zaterdag van Rost van Tonningens ingrijpen.

Vara

XC

XCDie zaterdag waren Rost van Tonningen en de zijnen omstreeks twaalf uur bij de Arbeiderspers verschenen. Rengelink nog steeds meevoerend, arriveerden zij om twee uur bij het partijsecretariaat van de SDAP. Er was niemand aanwezig. Rengelink kreeg dus opdracht, contact te zoeken met de voorzitter en de secretaris-penningmeester, V orrink en C. Woudenberg , en voorts met de adjunct-secretaresse van de partij en secretaresse van de Bond van Sociaal-democratische Vrouwenclubs, mej. mr. E. Ribbius Peletier, alsmede met de besturen van de Nederlandse Arbeiderssportbond, van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling en van de Vara. Aan het dagelijks bestuur van de Vara berichtte Rengelink telefonisch dat Rost de volgende dag, zondag, naar Hilversum zou komen.

XCRost kwam daar al eerder. Zaterdagavond om acht uur hield hij namelijk over beide zenders een radiotoespraak waarin hij bevestigde dat de leiding der SDAP uit haar functie ontheven was; dat betekende niet, zei hij, dat de strijd voor het socialisme gestaakt werd - die strijd moest voortgezet worden met 'als eerste socialistische eis: Vrijheid, arbeid, brood!' Het Nederlandse volk, 'een eeuwenoude cultuurgemeenschap, taalgemeenschap en een bloedgemeenschap', kon een sterke socialistische beweging minder dan ooit missen; deze had in het verleden (Rost noemde Troelstra' s naam) grote dingen gepresteerd, maar als zij nu 'de weg naar het nieuwe Europa' wilde vinden, dan waren, betoogde hij, 'nieuwe leiders' nodig 'die van onderop uit de rijen der arbeiders voortkomen.'

XCDe bekendmaking van de Reichskommissar en Rosts radiotoespraak waren voor Drees voldoende om zondagmorgen in Den Haag op een bijeenkomst van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling aan alle aanwezige partijgenoten het advies te geven, hun lidmaatschap op te zeggen: de partij, zei hij, moest leeglopen.

XCHoe zou het bestuur van de Vara reageren?

XCTerwijl de raad van commissarissen van de Arbeiderspers uitsluitend uit vertegenwoordigers van het NVV en de SDAP bestond, waren die twee organisaties in het hoofdbestuur van de Vara elk slechts door één lid vertegenwoordigd, resp. C. van der Lende, een dagelijks bestuurder van het NVV, en C. Woudenberg,

476 [PDF]
-BES TUU RSBELEID

voorzitter, de secretaris en de penningmeester van de Vara vormden samen het dagelijks bestuur. Voorzitter was sinds een aantal jaren een oud-voorzitter van de afdeling Zaandam der SDAP, A. de Vries, secretaris de oud-onderwijzer en oud-journalist A. Pleysier, het derde lid was sinds kort J. B. Broeksz. Deze, die bij de Vara chef-de-bureau was geweest, had na de meidagen een benoeming als tijdelijk bestuurder aanvaard teneinde de plaats in te nemen van penningmeester Lebon die met een lid van het hoofdbestuur, de journalist Meijer Sluyser, naar Engeland ontkomen was. Dat hoofdbestuur bestond uit de drie dagelijkse bestuurders, de twee vertegenwoordigers van SDAP en NVV en zes anderen; een van die zes was, als van der Lende, een vooraanstaande figuur uit NVV-kringen: K. de Jonge, voorzitter van de Fabrieksarbeidersbond.

XCNiet alleen de Arbeiderspers maar ook de Vara was het na de capitulatie slecht gegaan: de leden stroomden weg. Wij nemen aan dat ook bij de Vara velen bedankten uit angst; daarnaast waren er stellig anderen die meenden dat er voor een Vara zoals ze die vijftien jaar gekend hadden, onder een Duitse bezetting geen plaats was. Werd dat niet ook door de uitzendingen aangetoond? Ze waren op zijn best volkomen kleurloos geworden en vonden bovendien in een kader plaats dat met zijn Duitse muziek en vooral ook door de nieuwsberichten van het ANP een ergerlijk pro-Duits karakter aangenomen had. Van de bijna honderdvijftigduizend leden die de Vara op 10 mei telde, had eind juni meer dan een derde (vijf-en-vijftigduizend) het lidmaatschap opgezegd; de oplaag van De Radiogids was nog iets sterker gedaald: met 40%. Die ontwikkeling versterkte, schijnt het, bij de meeste bestuurders en functionarissen van de Vara alleen maar de wil, 'te redden wat er te redden was' - het bedrijf prijsgeven dat met zoveel idealisme en toewijding opgebouwd was? Dat offer leek te zwaar.

XCUit de bekendmaking van de Reichsleommissar en uit Rosts radiotoespraak was gebleken dat men een splitsing teweeg wilde brengen tussen de leiding van de SDAP en die van haar nevenorganisaties. Desondanks had het Varabestuur geen behoefte, zich er van te vergewissen welk beleid het bestuur van de SDAP zou volgen. Ook in deze Varakring waren er verscheidenen in wier ogen partijvoorzitter V orrink alle gezag verspeeld had.

XCOp zondagmorgen 21 juli kwam eerst het dagelijks bestuur, daarna het hoofdbestuur van de Vara bijeen, evenwel in afwezigheid van C. Woudenberg. Nadien wist nog een deel van de haastig opgetrommelde leden van de verenigingsraad die uit afgevaardigden van de federaties en districten bestond, Hilversum te bereiken. Er was stof genoeg voor beraad. Krachtens besluit van de Reichsleommissar stond men onder controle van Rost en deze had de vorige avond duidelijk gemaakt dat hij een nieuwe 'socialistische'

477 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

beweging wilde oprichten. Moest men de uitzendingen voortzetten en eventueel aan Rosts opzet meewerken? De meningen liepen uiteen. Bij menigeen wierp veel gewicht in de schaal wat de Jonge zei: het NVV had commissaris Woudenberg aanvaard en had ondanks de ontheffing van Kupers en de la Bella besloten, de arbeid voort te zetten; dat standpunt had bij de. vakbondsbesturen algemene instemming gevonden; men kon alles wat men in de loop der jaren opgebouwd had, toch niet zomaar aan de tegenstander in handen spelen?

XCDat waren de lijnen waarlangs ook het dagelijks bestuur van de Vara was gaan denken, zodra de crisis zich manifesteerde - met één uitzondering: Broeksz, Broeksz was niet van mening dat men de Vara op slag moest liquideren, doch het was hem eenvoudig persoonlijk onmogelijk, bestuursverantwoordelijkheid te dragen voor een beleid dat door een Rost van Tonningen gecontroleerd zou worden.

XCToen Rost zondagmiddag samen met de onvermijdelijke Rambonnet, maar nu ook met NVV-commissaris Woudenberg het dagelijks bestuur van de Vara ontmoette, kwam. het tot een woordenwisseling met Broeksz door wie Rost in bedekte termen voor een bedrieger uitgemaakt werd. Rost hoefde daar niet lang bij stil te staan; van veel groter belang was dat hij zijn doel bereikte.

XCRost begon de bespreking! met te zeggen dat hij de Vara alleen maar wilde versterken; ze zou haar eigen gang kunnen gaan, althans 'wanneer rekening zou worden gehouden met bepaalde wensen' die hij de vorige avond in zijn radiotoespraak aangeduid had; zo moesten de vertegenwoordigers van NVV en SDAP uit het hoofdbestuur verdwijnen; nationaal-socialistische propaganda verwachtte hij van de Vara niet - het was hem voldoende wanneer zij haar' positief-socialistische propaganda' voortzette. Voorzitter de Vries zei daarop dat het Varabestuur, gehoord de verenigingsraad, daarmee accoord kon gaan en dat het zijn voornemen was, op woensdagavond 24 juli het besluit van het Varabestuur in een radiotoespraak toe te lichten. Rost had tegen een toespraak door de Vries geen enkel bezwaar - integendeel. Hij bemiddelde bij de Rundfunkbetreuungsstelle en zorgde er voor dat de Vries een optimale zendtijd kreeg: vlak na het ANP-nieuws van acht uur 's avonds.

XC'Ik en mijn medewerkers', zei de Vries op woensdagavond,

XC'hebben het socialisme gewild, wij willen het nog met onverflauwde begeerte

XC1 Gegevens in de notulen van de verenigingsraad van de Vara, 28 juli r940 (Doe II-8r8, a-o) en in de notulen van de Radioraad,

478 [PDF]
TOESPRAAK VAN DE VARA-VOORZITTER

en wij hebben ons dus af te vragen of de weg daarheen thans afgesloten is. Wij zijn van het tegendeelovertuigd. Ik wek de arbeiders van Nederland op, in het socialisme te blijven geloven en er voor te blijven arbeiden ... De Vara wil een eigen sociaal-economisch programma ontwikkelen, los van iedere invloed van politieke partijen en bewegingen ... De Vara kan dus werkzaam zijn in positiefsocialistischezin en ik wek alle vrienden van de Vara op, dit werk ten krachtigste te steunen.'

XCDeze toespraak wekte een storm van kritiek, ook in die Varakringen waar men bereid was, te aanvaarden dat het werk voortgezet werd teneinde de organisatie in stand te houden - maar waarom moest de Vries met een eigen program zozeer Rost van Tormingen in de kaart spelen?

XCHet bestuur besloot tot het plegen van nader overleg.

XCPrecies een week na Rosts bezoek en dus weer op een zondag (28 juli) kwam de verenigingsraad opnieuw bijeen, maar nu practisch voltallig: van de vijftig leden waren slechts vier afwezig. Er werd urenlang gediscussieerd, eerst's morgens, daarna 's middags. Het slot van het lied was dat de toespraak die door de Vries gehouden was, afgekeurd werd, maar het besluit om het werk voort te zetten, vond goedkeuring, zelfs met algemene stemmen. In het dagelijks bestuur werd de plaats van Broeksz (die per I augustus met onbetaald verlof ging) door het hoofdbestuurslid E. Bomli (tevoren tevens hoofd van de muziekafdeling van de Vara) ingenomen.' Een van de leden van de verenigingsraad informeerde nog naar de sprekers die in de toekomst het woord zouden voeren; de Vries antwoordde, 'dat bekende personen uit het openbare leven niet voor de microfoon zullen mogen spreken.P

XCToen de vergadering afgelopen was, kwamen enkele bestuursleden op het Hilversumse station Vorrink tegen. 'Verraders!' voegde hij hun toe. Trokken zij er zich veel van aan? Misschien toch meer dan zij later toegaven, want opmerkelijk was het dat de Varabestuurders, secretaris Pleysier in de eerste plaats, in de weken die volgden, tal van vooraanstaande SDAP' ers gingen bezoeken, telkens in de verwachting, bij hen instemming te vinden met het besluit om het werk voort te zetten. Sommigen van degenen die men bezocht, vonden dat Vorrink met het woord 'verraders' te ver gegaan was; vliegen gaf Pleysier bovendien het concept mee voor een verklaring die ook anderen zouden moeten ondertekenen; in die verklaring werd gesteld dat de Vara, als zij heenging, haar zendtijd, haar gebouwen haar personeel zou verPerfebruari'werd Broeksz chef van de administratie van 'De Nederlandse Omroep', vervolgens chef van de afdeling luistervergunningen bij de PTT; hij kon later een groot deel van zijn tijd besteden aan vertrouwelijke besprekingen inzake het naoorlogs radiobestel. • Vara, verenigingsraad: Notulen,juli

1 I 41 28 1940.

479 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

liezen. 'Het ellendige is dat dit alles zo definitief is, zo onherstelbaar Ondergetekenden raden de Varaleden dan ook met nadruk. aan: blijft! Niets prijsgeven van wat (zij het dan ook misschien) nog te behouden is.'!

XCOnder dit stuk bleef Vliegens handtekening de enige en voorzitter de Vries maakte het er niet beter op toen hij op 12 augustus in een tweede radiotoespraak als 'het doel en de inhoud van ons streven' aangaf: 'voortwerken in positief-socialistische zin, op grondslag van de thans bestaande verhoudingen in Europa." Dat betekende: met erkenning van de suprematie van het Derde Rijk. In de praktijk betekende dat óók: met erkenning van het oppertoezicht van Rost van Tonningen.

XCDat laatste was allerminst een formaliteit: alle stukken over eventuele veranderingen in het radiobestel werden hem door het Varabestuur voorgelegd, zo ook de teksten van toespraken die belangrijk geacht werden; Rost had trouwens een van zijn trawanten in Hilversum gestationeerd die elke week drie of vier dagen in het Varagebouw aanwezig was en voortdurend eiste dat men zich nog duidelijker voor de Nieuwe Orde zou uitspreken; veel van zijn eisen werden door het Varabestuur afgewezen.

XCEn de leden?

XCVan bijna vijf-en-negentigduizend per eind juni daalde het ledental in juli en augustus tot nog geen vijf-en-zestigduizend; daarna bleef het min of meer constant. Dat de daling tot stilstand kwam, was mede gevolg van enkele in eigen kring rondgezonden publikaties van Pleysier waarin deze in steeds fanatieker bewoordingen trachtte aan te tonen dat in de beslissende crisis van 20 en 21 juli het gelijk aan zijn kant geweestwas, niet aan die van Vorrink.

SDAP

XC

XCJacobus Jan ('Koos') Vorrink was in juni 1891 in Vlaardingen geboren. In 1907 ging hij aan de rijkskweekschool te Haarlem de opleiding voor onderwijzer, later voor hoofdonderwijzer volgen. Tijdens die studie werd hij, zelf overtuigd anti-alcoholist, secretaris van de zeer actieve Kwekelingen Geheelonthoudersbond. Hij werd in het algemeen door een vurig idealisme gedreven dat door de misère van de eerste wereldoorlog (hij diende toen vier jaar als officier) nog aangewakkerd werd; zijn gehele persoon kwam in opstand tegen de burgerlijke samenleving en op het voorbeeld van overeenkomstige bewegingen in Duitsland ging hij in Nederland zijn krachten

XC1 Tekst: Doe II-SIS, b-z.

480 [PDF]
KOOS VORRINK

wijden aan de opbouw van een socialistische jeugdbeweging, de Arbeiders Jeugd Centrale of AJC, die midden in de burgerlijke cultuur een manifestatie diende te zijn van de socialistische cultuur van de toekomst. Dat kwam al in de' onburgerlijke' kleding dier AJC' ers tot uiting. Voor hen ook geen bezoek aan café's, bioscopen of dancings - zij trokken op vrije dagen met hun mandolines de natuur in, gingen er kamperen, beoefenden het volksdansen, kortom: voelden zich andere, 'nieuwe' mensen. 'Koos' was hun afgod. Hij was het die telkens het Pinksterfeest bij het kampeerhuis 'De Paasheuvel' te Vierhouten (jaarlijks hoogtepunt in het bestaan der jonge AJC' ers) met een bezielende toespraak afsloot. Hij was een meeslepend redenaar.

XCMet dat al werd de AJC in het Nederland van de jaren '20 en '30 toch niet meer dan een elite; de eisen die zij stelde, waren voor de grote massa van de arbeidersjeugd te hoog. Vorrink zelf ging, hoezeer ook de AJC een grote plaats in zijn hart bleef behouden, een wijder milieu opzoeken waarin zijn gaven tot nieuwe ontplooiing konden komen. Vanuit het leiderschap der AJC had hij talrijke internationale contacten, vooral met de socialistische jeugdbeweging in Duitsland; in haar strijd tegen de communisten enerzijds en de Hitler-Jugend anderzijds leefde hij intensief mee. Eind' 32 was hij weer in Berlijn; hij zag er met eigen ogen de gewelddaden der SA, bezocht bijeenkomsten waar de volksmassa's zich door Hitler en Goebbels lieten hypnotiseren en woonde menigmaal de verwarde, eigenlijk hulpeloze beraadslagingen mee in de bestuursorganen van de Duitse sociaal-democratie. In de dagen van de Machtübernahme was hij nog steeds in de Duitse hoofdstad en toen er op een gegeven moment een SA-overval dreigde op het grootste partijdagblad. was de oud-officier Vorrink leider van een van de haastiggevormde groepen uit de gewapende verdedigingsorganisatie van de SPD welke die aanval zou moeten afslaan.

XCOntzet over wat hij in Duitsland aanschouwd had, vooralontzet over de verwarring en de besluiteloosheid die hij bij de leiders der Duitse arbeidersbeweging aangetroffen had, keerde Vorrink naar Nederland terug. Hij deed er zijn best, de SDAP mede door het gebruik van al door de SPD toegepaste symbolen (drie pijlen, de groet met de omhooggestrekte vuist) een strijdbaarder karakter te geven; het was een streven dat in SDAP-kringen hier en daar als een weinig-effectieve imitatie van de Nazi-propaganda beschouwd werd en er waren dan ook enkele weerstanden toen het partijbestuur in '34 voorstelde, Vorrink tot partijvoorzitter te benoemen. Hij werd niettemin met grote meerderheid gekozen en droeg er, vrezend dat in Europa een zware storm op til was, naast de politieke leider van de partij, ir. J. W. Albarda, het zijne toe bij dat de SDAP de principiële waarde zowel van het Nederlandse vaderland als van de parlementaire

481 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

daarmee dus ook de waarde van de landsverdediging, publiekelijk ging erkennen; later werkte hij daartoe nauw samen met de nieuwe hoofdredacteur van de Arbeiderspers, Wiardi Beckman.

XCTijdens de mobilisatie werd Vorrink in Amsterdam kapitein van de burgerwacht; hij stond in de meidagen aan het hoofd van een vendel dat hoofdzakelijk uit socialistische arbeiders bestond en wij gaven al weer dat hij op die katastrofale dinsdag 14 mei aanvankelijk van plan was, met zijn vendel Amsterdam tot het uiterste te verdedigen. Herinneringen aan de eerloze ondergang van de Duitse sociaal-democratie zweepten hem daarbij op; het was een irreëel plan dat nog niet aan het eerste begin van uitvoering toekwam.

XCVorrink had reden om aan te nemen dat, als de binnenrukkende Duitsers een lijst van te arresteren politieke tegenstanders bij zich hadden, zijn naam er hoog op zou voorkomen; hij wist wat hem in een Duits concentratiekamp te wachten stond: wat zou hij dan nog voor vrijheid en demoeratie kunnen presteren? 's Avonds laat trachtte hij met zijn broer Adri en enkele redacteuren van de Arbeiderspers in Ijmuiden een schipper te vinden die tot de overtocht naar Engeland bereid was - vergeefs. Een zware psychische terugslag volgde; 'ik geloof dat het uit is', zei hij.! In Amsterdam dook hij onder ten huize van zijn broer Adri.

XCMaar het was niet uit. Arrestaties van politieke voormannen vonden niet plaats, en Vorrink kreeg een nieuwe psychische terugslag te verwerken: had hij door te trachten, het persoonlijk offer te vermijden, als voorzitter van de SDAP niet het verkeerde voorbeeld gegeven? Het duurde enkele dagen voor hij weer in evenwicht was. De eerste die hij toen opzocht, was Wiardi Beckman. zelf meende hij dat geen enkele vriendelijke toezegging van de Duitsers te vertrouwen was; Wiardi Beckman bevestigde dat. 'Het is', zei deze, 'volkomen uitgesloten dat er van nu af nog enige mogelijkheid tot werkelijk politiek optreden bestaat. Je kunt er op rekenen dat wij hier eenzelfde systeem zullen krijgen als in Duitsland sinds 1933 heeft bestaan."

XCWat moest in die omstandigheden met de SDAP gebeuren?

XCOpmei, daags voor de installatie van Seyss-Inquart, kwam het partijbestuur voor het eerst na de capitulatie weer bijeen. Drees, fractievoorzitter

28

XC1 L. J. van Looi: 'Koos Vorrink vocht tot het uiterste' in: Den vaderland getrouwe, P.71. 2 A.v. en getuige].].

482 [PDF]
BELEID VAN HET SDAP-BESTUUR

in de Tweede Kamer sinds Albarda in augustus '39 minister geworden was, maakte er in die Ïunctie deel van uit; hij was een aanzienlijk minder emotioneel man dan Vorrink; in het partijbestuur had zijn rustig woord gezag maar in het land was Vorrink een veel bekender figuur dan Drees die hoofdzakelijk actief geweest was in Den Haag waar hij veertien jaar wethouder geweest was.

XCOmtrent het beraad in het partijbestuur zijn geen stukken bewaard gebleven. Wij weten slechts dat het bestuur op 28 mei besloot, de partij voorlopig in stand te houden, er daarbij van uitgaande dat de opheffing, die waarschijnlijk geacht werd, moest uitgaan van de Duitsers. Vanhet voortwerken werd mededeling gedaan in een communiqué dat op 4 juni in de bladen der Arbeiderspers verscheen. De normale werkzaamheid, stond daarin, kon niet hervat worden; wel kon men het onderling contact handhaven. 'In hoeverre hieruit nieuwe werkmogelijkheden voor de partij kunnen worden opgebouwd, moet voorshands worden afgewacht'; vertegenwoordigers van de SDAP in gemeentelijke en provinciale besturen moesten 'hun volle medewerking verlenen aan alle maatregelen die genomen worden tot instandhouding van de Nederlandse volkskracht in economisch en sociaal opzicht.' Medio juni werd dat standpunt in een bijeenkomst van een aantal afgevaardigden van de gewestelijke en stedelijke federaties der SDAP goedgekeurd.

XCUit het in stand blijven van de partij als zodanig vloeide voort dat enkele groeperingen, bewerend samen met de SDAP een aan de macht komen van Mussert te kunnen voorkomen, met de SDAP-Ieiding contact zochten. Die avances, eerst van de groep van De Waag, daarna van Arnold Meyers Nationaal Front, werden afgewezen. Wel verklaarde Vorrink zich bereid, een gesprek met Meyer te voeren (het vond vermoedelijk begin juni plaats), maar het liep, zoals te verwachten was, op niets uit: een partij als de SDAP kon, zo zei Vorrink ongeveer, met het principieel autoritaire en principieel antisemietische Nationaal Front op generlei wijze samengaan.' Toen Meyer in juli zijn aanbod herhaalde, werd het opnieuw afgeslagen, ditmaal door het partijbestuur als geheel.

XCLiet dit standpunt aan duidelijkheid niet te wensen over, minder duidelijk was de houding van het partijbestuur ten aanzien van de twee instellingen die, zoals dat heette: 'het socialistische woord uitdroegen' en die sinds de capitulatie elke dag weer onder de oude signatuur naar buiten traden: de Vara en de Arbeiderspers. Vooral de Arbeiderspers wekte voortdurend aanstoot; van Overbeek publiceerde er het ene ergerniswekkende hoofdartikel

XC1 J. H. Scheps in: Wat deed Koos Vorrink?,

483 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

in na het andere en ook de berichtgeving was in veel opzichten (door selectie van berichten, speciale koppen etc.) opvallend pro-Duits; op de NSB werd geen woord van kritiek geuit. In een vergadering van het partijbestuur erkende Drees op 27 juni dat 'onze krant' inderdaad 'een van de slechtste van de grote kranten' geworden was en dat' de enige zuivere oplossing' was, van Overbeek te vervangen; 'dat zou ik alsnog willen overwegen." Dit 'overwegen' leidde tot het reeds vermelde contact met oud-hoofdredacteur Ankersmit.

XCOp 14 juli kwam de voltallige partijraad bijeen. Drees hield er een inleiding. Zijn aantekeningen zijn bewaard gebleven" en daaruit blijkt dat hij, hoewel erkennend dat de Verenigde Staten en vooral de Sowjet-Unie in de oorlog betrokken konden raken, die mogelijkheid niet groot achtte; de toekomst zag er dus somber uit: Engeland-alléén kon- het continent niet bevrijden en men moest zich derhalve 'rekenschap geven van de waarschijnlijkheid van fundamentele veranderingen, waarschijnlijk van blijvende aard, althans van zeer lange duur, in Europa, ja in heel de wereld, met hun gevolgen ook voor ons land': vermoedelijk zou 'een internationaal geordende economie' ontstaan en Nederland zou deel worden van 'een geheel Germaanse lotsgemeenschap. Zo wij een zekere zelfstandigheid herkrijgen, zal het', betoogde Drees, 'een beperkte zelfstandigheid zijn.' Moest er nu tussen Seyss-Inquart en de secretarissen-generaal 'een of andere vorm van bestuur ... komen dat geacht kan worden, het vertrouwen van het Nederlandse volk te bezitten'? Elke conceptie van 'een tegenregering' wekte bij Drees 'principieel bezwaar'. Hij hield het voor mogelijk dat de Duitsers met 'een deel van de NSB mèt Nationaal Front' in zee zouden gaan maar nam ook zelf aan, 'dat de Duitsers liever te doen hebben met een nationale eoncentratie van meer wezenlijke betekenis.' In dat verband deelde hij mee, hoe de besprekingen van de politieke leiders met de voormannen van de Nederlandse Gemeenschap stukgelopen waren op de weigering van General kommissar Schmidt, om de uitdrukkingen 'vrijheid en onafhankelijkheid' en 'in trouwaan Oranje' in een te publiceren manifest toe te laten. 'Wij moeten trachten', aldus Drees' aantekeningen, 'het Nedeilandse volkskarakter, de Nederlandse volksvrijheden, het Nederlandse volksbelang te beschermen en een toekomst van vrijheid en onafhankelijkheid voor te bereiden. Daarbij ook voor onze partijgenoten alle reden, dat te steunen zonder daarbij hun partij te verlaten of te verloochenen. Een andere vraag is of dat tot deelneming aan een Nederlands bestuur zal kunnen leiden. Lijkt aan

XC1 W. Drees: 'Bespreking over Het Volk' (27 juni 1940) (Archief Drees, II 'I940I945'). 2

484 [PDF]
DE TOESPRAAK VAN DREES OP 14 JULI

trekkelijk. Kàn het ook zijn als het niet wordt een zich stellen in plaats van de Nederlandse regering in het buitenland ... en als het niet wordt een staatsrechtelijke constructie die niet werkelijk in vrijheid wordt voltrokken, en alshet niet is verantwoordelijkheid op zich nemen voor daden die men zelf niet te verantwoorden acht. Neem bijvoorbeeld voorschriften ten aanzien van de luchtbescherming: Joden ontslaan, deutschJeindliche elementen ontslaan, door deutsch Jreundliche vervangen. Dat zou niemand van ons voor zijn verantwoording kunnen nemen. Ook niet op grond van redenatie dat men daardoor nog erger dingen voorkomt.'

XCUit hetgeen Drees verder betoogde, bleek overigens dat hij de kansen voor de vorming van 'een Nederlands bestuur' niet hoog aansloeg. Een voortgezette onderdrukking van de geestelijke vrijheid achtte hij veel waarschijnlijker, maar dat zou toch 'een tijdelijke toestand zijn, misschien van lange duur maar toch tijdelijk want in de mensheid zal de drang om daartoe' (d.w.z. tot die vrijheid) 'te komen, niet duurzaam kunnen worden weerstaan.' 'Geen illegale actie als wij daartoe niet gedwongen worden', gaf hij als parool uit. Men moest 'het oog gericht' houden

XC'op herwinning van onze vrijheid en onze onafhankelijkheid als constitutionele monarchie. Het oog gericht op ons ideaal van socialisme als maatschappelijke zekerheid en welvaart voor allen. Wat wij nog actief kunnen doen, hangt nog maar voor een klein deel van onszelf af, maar wel ligt het aan onszelf, ook in tegenslag te tonen kracht van overtuiging, vastheid van karakter en onder nationaal-socialistische Duitse bezetting te blijven Nederlanders, democraten, socialisten.'

XCDrees sprak ook over de bladen van de Arbeiderspers. Hij gaf de richtlijnen weer die de raad van commissarissen op 21 mei vastgesteld had; hij noemde 'de krant' een 'groot probleem', 'een steen des aanstoots in de hele beweging.' 'De vraag van de definitieve regeling moet', zo stond in zijn aantekeningen, 'nu worden beslist. Geheel bevredigende oplossing zeker niet te bereiken. Intussen, als op deze weg doorgaat, zal de krant zichzelf opheffen omdat de abonné's weglopen.'

XCDat het partijbestuur trachtte, van Overbeek door Ankersmit te vervangen, zei Drees niet: voor die opzet moest men nog de instemming verwerven van de NVV-commissarissen die, schijnt het, van der Veen (èn van Overbeek !) de hand boven het hoofd hielden. Daarom kwam voorzitter Vorrink in de partijraad ook in moeilijkheden toen Toornstra als afgevaardigde van het district Friesland verontwaardigd eiste dat het partijbestuur de moed moest opbrengen om terstond aan aile afdelingen te doen weten

485 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

arbeidersbeweging beschouwde. 'ZO iets moet het partijbestuur beslissen', betoogde Vorrink, 'dat is niet aan de partijraad!' Het kwam tot een fel debat. 'Zelden hebben Koos en ik het zo aan de stok gehad', zei Toornstra later en Toornstra kreeg de meerderheid van de partijraad mee.'

XCNu had het partijbestuur enkele dagen voor de partijraad bijeenkwam, een op 13 juli gedateerd rondschrijven opgesteld dat naar alle afdelingsbesturen zou uitgaan; over de Arbeiderspers en de Vara werd er in gezwegen. De partij, zo werd in het rondschrijven betoogd, was niet verboden en kon 'binnen de zeer enge grenzen van de door het bezettingsgezag uitgevaardigde verordeningen' blijven bestaan. 'Het is ons aller taak', zo heette het verder,

XC'om, met aanvaarding van de onvermijdelijke gevolgen die een volk ondervindt van een oorlog die het heeft verloren en die een land heeft te ondergaan dat bezet is, mede te werken aan het in stand houden van het zelfstandig volkskarakter en de eigen volkscultuur op de basis van onze eigen wetten en het eigen recht, voorzover deze niet in strijd zijn met de verordeningen, door de bezettingsmacht uitgevaardigd.

XCVoorzover dit van onze eigen wil afhankelijk is, hebben wij er voor te zorgen dat wij onze invloed kunnen laten gelden als aan de opbouw van een nieuwe ordening in een zelfstandig Nederland kan worden begonnen.'>

XCDoor voorzitter V orrink en secretaris-penningmeester Kees Woudenberg ondertekend, werd dit rondschrijven op maandag 15 juli aan alle afdelingsbesturen toegezonden.

XCEen dag later, dinsdag 16 juli, nam Kommissar Henk Woudenberg het NVV onder zijn hoede. De door Drees geuite veronderstelling idat de vrijheid verder onderdrukt zou worden, werd bewaarheid - nog spoediger wellicht dan hij twee dagen tevoren aangenomen had.

XCOp zaterdagmiddagjuli troffen dus Rost en de zijnen toen zij samen met Rengelink. bij het partijsecretariaat arriveerden, niemand aan. Rengelink kreeg opdracht, er voor te zorgen dat Kees Woudenberg op zondagochtend aanwezig was; hij wist deze 's avonds te bereiken en kon hem vertellen wat bij de Arbeiderspers gebeurd was; de bekendmaking van de Reichskommissar

20

XC1 E. Fraenkel-Verkade: Verslag gesprek met K. Toornstra (25 maart I95I), p. 5 (Cpz, 2I7). 2 Tekst in SDAP,

486 [PDF]
KEES WOUDENBERG ZEGT NEEN

had Kees Woudenberg zelf al in de krant kunnen lezen. Hij had er de nodige conclusies aan verbonden. Overleg met Vorrink was niet mogelijk: juist die dag was de voorzitter van de SDAP, gelijk reeds vermeld, op suggestie van van Staal bezig, Kupers er van te overtuigen dat deze moest onderduiken.

XCIn het partijsecretariaat dat inmiddels onder marechaussee-bewaking geplaatst was, kwam Kees Woudenberg samen met Rengelink zondagmorgen niet alleen tegenover Rost te staan maar ook tegenover zijn eigen broer Henk, die door Rost meegenomen was. Waarom? Nam Rost aan dat van de bloedverwantschap een gunstig effect zou uitgaan? Er bleek niets van: Rosts lange betoog (hij had, zei hij, weten te voorkomen dat Seyss-Inquart de SDAP ophief, hij had het beste met de partij voor, ze kon de 'kern van een grote socialistischevolksbeweging' worden) wekte bij KeesWoudenberg alleen maar een bedwongen verontwaardiging. 'Met de autoritaire staat', zei Woudenberg, 'zou het democratischsocialisme... nooit te verenigen zijn. Het Führer-Prinzip ... zou hij nooit kunnen of willen huldigen. Bij het afzweren van de democratische rechten, de vrijheden van vereniging, drukpers en vergadering zou hij nooit vrede kunnen hebben. Zijn humanisme en het antisemitismezouden nooit verenigbaar blijken.'l

XCBij hem bereikte Rost dus niets. Hij had die zondagmiddag met Zijn betoog bij het Varabestuur meer succes.

XCVermoedelijk er van uitgaande dat hij sterker tegenover Vorrink zou staan indien hij naast de Vara ook andere neven-organisaties van de SDAP voor zijn opzet had weten te winnen, trachtte Rost op maandag in contact te komen met de voorzitters van de Nederlandse Arbeiderssportbond en van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling. resp. A. F. Muller en dr. H. Brugmans. Geen van beiden kon hij bereiken. Diezelfde maandag evenwel hadden Vorrink, KeesWoudenberg en Rengelink ruim tijd om in het partijsecretariaat onderling overleg te plegen en te sprekenmet de belangrijkste personen die in dienst van de partij waren: mej. Ribbius Peletier en de twee propagandisten W. van Daalen en Tjerk van der Zee. Zij waren het er allen over eens dat samenwerking met Rost van Tormingen uitgesloten was en dat de SDAP en haar neven-organisaties eervol ten onder dienden te gaan. Rengelink zocht meteen contact met het bestuur der AJe en met Brugmans ; die laatste wist hij niet te vinden, het AJe-bestuur wèl en met dit bestuur voerde Rost van Tonningen, door Rambonnet vergezeld, later op de dag een bespreking, 'De AJe zou', zei hij, 'de kern worden van een nieuwe grote

XC1

487 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

socialistische jeugdbeweging in Nederland.' De drie dagelijkse bestuurders (jan Peters, Wim van Halm en Wim Thomassen) wezen de samenwerking al af door er op te wijzen dat zij onder geen beding bereid waren, tegen de Joodse leden maatregelen te nemen en Rengelink die bij het gesprek aanwezig was, antwoordde op een directe vraag van Rost of, waar zovelen geweigerd hadden, hij dan misschien tot medewerking bereid was, dat over de demoeratie niet gemarchandeerd kon worden en dat het een illusie was van Rost om te menen dat al die tienduizenden leden van de SDAP en haar nevenorganisaties 'die gister nog vrijwillig ijverden voor het democratisch socialisme, vandaag vrijwillig (zouden) ijveren voor een volkssocialisme onder uw leiding.'!

XCDinsdagmorgenjuli om kwart over elf stonden Vorrink en Kees Woudenberg voor het eerst in deze crisis samen van aangezicht tot aangezicht met de twee NSB'ers van wie de een zich tot Kommissar van het NVV had laten benoemen, de ander (die veel sluwer was, veel eerzuchtiger, veel gevaarlijker) tot Kommissar für die marxistischen Parteien: Henk Woudenberg en Rost van Tonningen. Het gesprek duurde vijf kwartier.ê Henk Woudenberg nam er nauwelijks deel aan.

23

XCRost begon met op te merken dat 'velen' hem aangeraden hadden, de SDAP en haar nevenorganisaties te liquideren; hij had dat advies verworpen en zijn vraag was: kon men het werk niet samen voortzetten? Kees Woudenberg herhaalde wat hij zondagochtend al gezegd had: hij was tot geen enkele vorm van medewerking bereid. Na hem ging Vorrink de gestelde vraag beantwoorden. De kloof tussen het nationaal-socialisme en het democratisch socialisme was, zei Vorrink, onoverbrugbaar; hij was niet bereid, 'dit inzicht te verloochenen, nu tijdelijk onder de druk van het wapengeweld de democratische idee voor de autoritaire moet wijken' - tijdelijk, want het stond voor hem vast, 'dat het wezen van de Europese mens geen duurzame onderdrukking verdraagt.' Voor een politieke partij was, zei hij, 'generlei reden van bestaan meer aanwezig'; voor de vakbeweging lag dit anders daar zij ook nu nog een taak kon hebben 'in de bescherming van de stoffelijke belangen van de arbeidersmassa's'. Daarbij kwam dan nog dat

XC1 A.v., p. 31, 33-34. 2 Verslag door J. J. Vorrink: RvT, dl. I, p.

488 [PDF]
ROSTS GESPREK MET VORRINK

een leiding van NSB'ers''als een smaad gevoeld' werd. 'Gij zit hier', voegde Vorrink de twee NSB'ers letterlijk toe,~ 'onder de bescherming van de Duitse tanks en vliegtuigen. Nadat gij acht procent der kiezers achter uw beweging had verzameld, zijt gij tot vier procent teruggelopen. Wij hadden een toezicht in de vakbeweging van Duitse zijde, wij hadden een gedwongen arbeidsfront onder Nederlandse leiding als eonsequentie van onze nederlaag kunnen aanvaarden. Wat men ons thans heeft aangedaan, is een smaad die aan ons knaagt en die wij nooit zullen vergeten - zomin als wij de puinhopen van het verwoeste Rotterdam zullen vergeten:

XCDat loog er niet om.

XCRost betuigde zijn dank 'voor deze duidelijke en oprechte uiteenzetting die hij bereid was, als vertrouwelijk op te vatten. De partijvoorzitter repliceerde dat hij zich van te voren rekenschap had gegeven van de mogelijke gevolgen ener openhartige meningsuiting, maar dat hij bereid was, alle eonsequenties te aanvaarden en geen prijs stelde op een vertrouwelijk cachet aan deze besprekingen. Illusies na hetgeen zijn allernaaste vrienden in Duitsland hadden ondervonden, koesterde hij op dit punt in geen enkelopzicht.'

XCRost concludeerde dat hij dan tot zijn spijt de socialistische organisaties zou moeten ontbinden. 'Hij betreurde zulks om vele redenen, maar vooral ook omdat daardoor bij de komende vredesonderhandelingen' (met Engeland) 'het zou ontbreken aan een socialistisch georiënteerde volksbeweging die Adolf Hitler het nodige vertrouwen zou inboezemen om Nederland zijn zelfstandigheid te schenken' - juist die volksbeweging was het, voegen wij toe, die Rost met inschakeling van de SDAP en naast de NSB had willen vormen.

XCNog voor hij met Vorrink en Kees Woudenberg gesproken had, had Rost meer dan anderhalf uur op mej. Ribbius Peletier ingepraat om te bereiken dat de Bond van Sociaal-democratische Vrouwenclubs zou samenwerken met de Nationaal-Socialistische Vrouwenorganisatie; hij had de leidster van de NSVO, mevr. Keers, en de plaatsvervangend leidster, freule op ten Noort, meegebracht; mej. Ribbius Peletier was met mevr. Keers op school geweest. De secretaresse van de Vrouwenbond betoonde zich onverzettelijk, ook toen de twee dames uit het NSB-milieu na Rosts vertrek het offensief nog een tijd lang voortzetten. 'Een van de twee', aldus mej. Ribbius Peletier, 'verklaarde met tranen in de ogen 'wel te kunnen grienen' dat ik ... weigerde."

XC1 SDAP,

489 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

XCEen week later (30 juli) besloot het partijbestuur van de SDAP, via het kader alle leden mondeling te adviseren, de partij te verlaten - het was het advies dat Drees al op 21 juli in Den Haag gegeven had en dat hij in de eerstvolgende dagen ook in Rotterdam en elders in Zuid-Holland kenbaar gemaakt had. Onder leiding van accountant J. van de Kieft ving men begin september met het systematisch inzamelen van gelden aan ten behoeve van hen die door hun principiële houding brodeloos geworden waren. De richtlijnen voor de steunverlening werden vastgesteld door een kleine commissie waarvan, behalve Drees en van de Kieft, ook de secretaris van de Tweede-Kamerfractie der SDAP, A. W. IJzerman, deel uitmaakte.

XCBehalve de Arbeiderspers en de Vara waren er drie nevenorganisaties van de SDAP die in eerste instantie op Rost van Tonningens aanbiedingen ingingen: het Instituut voor Arbeidersontwikkeling, de Bond van Arbeiders Zang- en Muziekverenigingen en de Nederlandse Arbeiders Sportbond. Muller, de voorzitter van laatstgenoemde bond, zei na zijn gesprek met Rost: 'Natuurlijk wijken de opvattingen van deze man in sommige opzichten enigszins van de onze af, doch gezien het enthousiasme waarmee deze man over het socialisme spreekt, geloof ik dat hij een waarachtig socialist is'l; een van Muliers medebestuurders, de partijpropagandist van der Zee, deed twee dagen na het gesprek van Rost met Vorrink, aan Rost weten dat hij bereid was, hem in alle opzichten van dienst te zijn.

XCDe Arbeiderspers, de Vara en de drie genoemde organisaties zochten steun bij elkaar; in de bladen van de Arbeiderspers werd onderstreept wie tot voortzetting van het werk bereid waren en ook via de Vara-microfoon werd daar in toespraken kennis van gegeven. Zij die de supervisie van Rost van Tonningen aanvaard hadden, begonnen zich voorts in de loop van augustus te beroepen op zeven stellingen die Vliegen als samenvatting van de adviezen welke hij al eerder gegeven had, op schrift had gesteld," Wel vond ook Vliegen dat de bladen van de Arbeiderspers blijk gaven van een stuitende 'serviliteit' en dat de Vara argumenteerde 'op een wijze die moeilijk te verteren is', maar aan zijn wens om wat opgebouwd was, in stand te houden, verbond hij als conclusie: 'niet bedanken voor de krant, ook al ergert de

XC1 Brief, 14 maart 1969, van H. de Meester. 2 Tekst: RvT, dl. I, p. 836--37. 49

490 [PDF]
DE NSWG

inhoud, niet uittreden uit de Vara, niet bedanken, eer toetreden tot het Instituut voor Arbeidersontwikkeling.' Begin augustus reeds besefte de voorzitter van het Instituut, Brugmans, dat hij op de verkeerde weg was: hij trok zich terug en het Instituut ging in de herfst tot opheffing over; ook de Arbeiderssportbond begon toen de activiteit te beëindigen.

XCIn de laatste dagen van juli maakte Rost in het gezelschap van van der Zee een aanvang met een tournee door het gehele land om te zien of hij, waar hij bij het dagelijks bestuur van de SDAP nul op het rekest gekregen had, bij de gewestelijke besturen wellicht meer kon bereiken. Als regel was V orrink hem dan enkele dagen vóór om de gewestelijke bestuurders, voorzover nodig, moed in te praten. Geen enkel bestuur verklaarde zich bereid, onder Rosts supervisie de arbeid voort te zetten, ook niet het bestuur van het gewest Zuid-Holland dat zich in afwijking van het directief van het partijbestuur op het standpunt stelde dat de partij nog bestond. In werkelijkheid was zij verdwenen en Rost moest het falen van zijn streven in september publiekelijk erkennen toen hij het tot oprichting liet komen van een geheel nieuwe, overigens als voorlopig aangeduide organisatie: de Nederlandse Socialistische Werkgemeenschap. Van der Zee trad als leider daarvan op maar schreef al vijf weken na de oprichting aan Rost dat' de moeilijke arbeid' hem 'vanaf de eerste dag''veel narigheid bezorgd' had: 'al onze vrienden brandmerken ons als verraders.'! Hier en daar kreeg zijn NSWG enkele kleine afdelingen maar het totale ledental kwam niet boven de tweeà drieduizend en de organisatie werd in oktober' 41 toen zij al meer dan een half jaar op sterven na dood was, opgeheven.

XCDe zetels van de leden van de CPN en de RSAP in de provinciale staten en de gemeenteraden bleven leeg. Seyss-Inquart had al hun mandaten (dat sloot hun zetels in de Tweede Kamer in) op 20 juli eenvoudig met een brief aan het college van secretarissen-generaal geannuleerd. Het college had toen geconstateerd dat dit een inbreuk op de Grondwet vormde; daar moest dus, meende men, een Duitse verordening voor komen. Niet alleen bleef eik protest achterwege (tegen het Duitse ingrijpen met betrekking tot NVV en SDAP werd door de secretarissen-generaalook niet geprotesteerd), maar secretaris-generaal Frederiks dreef de gedienstigheid zo ver dat hij Seyss-Inquart een concept liet toesturen voor een verordening tot annulering van de CPN- en RSAP-mandaten (ze werd nimmer afgekondigd), en in januari' 41 achtte Binnenlandse Zaken nog een kleine aanvullende zuivering wenselijk: in het burgerlijk armbestuur van de gemeente Finsterwolde en in het bestuur van een plaatselijke woningbouwvereniging aldaar zaten nog steeds enkele personen die weliswaar niet als leden, doch wel als aanhangers van de CPN bekend waren; kon men hen niet, suggereerde Binnenlandse Zaken, 'nachträglich auf Grund ihrer Handlungen vor dem 10. Mai 1940 ihrer Ämter verlustig erklären'? Wimmer had belangrijker zaken aan zijn hoofd, maar hij vergat het voorstel niet; bijna vijf maanden later volgde zijn instructie: onmiddellijk ontslaan.'

Mislukt

XC

XCRosts greep naar de SDAP en haar nevenorganisaties was in NSB-kringen met zeer gemengde gevoelens gadegeslagen: enerzijds met ingenomenheid dat een vijandelijke burcht bezet werd, anderzijds met wrevel dat van de burcht niet de vlag van leider Mussert kwam te wapperen maar die van zijn rivaal. Die wrevel kwam in Volk en Vaderland duidelijk tot uitdrukking; met voorkennis van Mussert schreef hoofdredacteur M. Meuldijk die in de jaren '20 geruime tijd lid van de SDAP geweest was, in het eerste nummer dat na de zoste juli verscheen, een ongesigneerd hoofdartikel waar o.m. in stond: 'Socialisme is geen jasje dat men op een gegeven moment kan aantrekken. Socialisme is geen mode-artikel. Evenmin is het een middel om

XC1 Stukken in Vu], HA Inneres, 126 t. 49

492 [PDF]
MUSSERT BESTRIJDT ROST

XCpersoonlijke eerzucht te bevredigen." Wie dit las, wist dat het een aanval op Rost was. Toen het nu in augustus door de radiotoespraken van Vara-voorzitter

XCde Vries en van voormannen van enkele voortwerkende nevenorganisaties

XCder SDAP de schijn kreeg alsof Rost 'zijn''socialistische' beweging van de

XCgrond kreeg, ging Meuldijk opnieuw in het offensief. 'Er is maar één socia

XClisme', aldus een nieuwartikel van zijn hand in Volk en Vaderland, 'het natio

XCnaal-socialisme'," Een week later betoogde hij dat de vooroorlogse SDAP

XCniet anders geweest was dan 'een filiaal van de verjoodste SPD. Wie socialis

XCtische waarden verwart - opzettelijk verwart - met sociaal-democratische

XCorgani.saties, gaat door met de joodse, met de sociaal-democratische mis

XCdaad.'3 Dit was Seyss-Inquart, in wiens opdracht Rost met zijn actie begonnen

XCwas, te bar. Hij liet Mussert door Schmidt een schrobbering geven; ook

XCMeuldijk werd op het matje geroepen en kreeg te horen dat hem, als hij zo

XCdoorging, het concentratiekamp wachtte. Schmidt legde hem begin sep

XCtember een schrijfverbod voor drie maanden op. Binnenskamers werd de

XCstrijd evenwel voortgezet waarbij Mussert (die het Kerkmeester in hoge

XCmate kwalijk nam dat hij Het Nationale Dagblad voor de Arbeiderspers in

XCde steek gelaten had) zijn uiterste best deed om de Arbeiderspers voor de

XCNSB te veroveren: hij eiste de helft-plus-één van de aandelen op. In decem

XCber hakte Seyss-Inquart de knoop door: de aandelen van de SDAP gingen

XCniet naar de NSB, maar naar het NVV toe. Meer dan een achterhoede-gevecht was dat niet; Rost had zijn kans gehad

XCen er weinig van terecht gebracht. wel schreefhij eind oktober aan Mussert

XCdat het hem 'na ontzaglijke inspanning' gelukt was, 'de SDAP te splijten'

XCen dat hij vertrouwde, 'een zeer belangrijke groep tot onze medestanders en

XCfelle strijders te maken die van binnen uit de SDAP kunnen veroveren'"

XCmaar dat was alles absurde grootspraak. Rost die de massa's van de arbeiders,

XCde boeren, de vrouwen en de jeugd voor het nationaal-socialisme zou

XCwinnen, had evenzeer gefaald als Mussert vóór de oorlog. Het succes

XCdat hij bij de Arbeiderspers en de Vara (om ons tot die twee instellingen

XCte beperken) bereikt had, was een schijnsucces - een eindpunt, niet een

XCnieuw begin. Een belangrijke aanhang hield hij er niet aan over, wèl de

XCnodige fondsen. Alle eigendommen van de SDAP en haar nevenorganisaties

XCliet hij namelijk, soms met de Sicherheitspolizei dreigend, in beslag nemen.

XCBovendien maakte hij van zijn comrnissarisschap gebruik om de met SDAP

XC1 Volk en Vaderland, 26 juli 1940. 2 A.v., 23 aug. 1940. 8 A.v., 30 aug. 1940.

XC4 Brief, 28 okt. 1940, van Rost aan Mussert (RvT, dl. I, p. 502).

493 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN FAALT

en NVV verbonden Centrale Arbeidersen Levensverzekeringsbank te Den Haag onder beheer te stellen van een jeugdvriend, de Arnhemse NSB' er jhr. I.A.H. van der Does. Nagenoeg de gehele raad van commissarissen trad prompt af. Een van de eerste dingen die van der Does deed, was Rost een bedrag van ruim f 40 000 schenken zodat deze voor de verdere fmanciering van zijn hoofdkwartier aan de Laan van Meerdervoort uit de zorgen was.

XCDe SDAP telde in mei '40 ca. tachtigduizend leden. Anders dan de CPN'ers en RSAP' ers stonden die leden op het moment dat de Duitsers ons land bezetten, niet in een scherpe, principiële oppositie tegen de Nederlandse samenleving; zij hadden in die samenleving pressie uitgeoefend in de richting van belangrijke hervormingen, zij hadden er belangrijke eigen instellingen in opgebouwd. Niet gemakkelijk was het, die instellingen prijs te geven. Als enige partij! Aan CPN en RSAP werd geen keus gelaten en Seyss-Inquart liet de overige partijen met rust. Wel konden die overige partijen alsook de confessionele vakcentrales zich spiegelen aan het lot dat SDAP en NVV getroffen had.!

XCWat dat lot was, wist men allerwege uit de pers.

XCDat de SDAP geweigerd had, zich te laten gelijkschakelen, was minder algemeen bekend, maar wij durven toch veronderstellen dat in de herfst in het gehele land al vele honderden overgetypte of gestencilde exemplaren circuleerden van het verslag dat Vorrink van zijn onderhoud met Rost van Tonningen opgesteld had en dat hij spoedig was gaan vermenigvuldigen en rondzenden. De morele moed waarvan Vorrink op die zj ste juli getuigd had, en niet hij alleen (Kees Woudenberg had op zondag 21 juli het spits moeten afbijten), was binnen en buitendekringen der SDAP menigeen tot steun en inspiratie. In de herfst ging een berijmde 'Open brief aan Rost van Tonningen' circuleren waar deze het mee kon doen: 'NSB'er, landverrader, baantjesjager, huichelaar, hielenlikker van de vijand, lijkenschender, leugenaar,

XC1 Op 26 juli zei Rost van Tonningen in een toespraak te Goes : 'Weldra zullen ook alle confessionelen in het NVV worden opgenomen; dat wordt dan het Arbeidsfront.' (A.v., p. 863).

494 [PDF]
'GENERAAL, MAAR ZONDER LEGER'

'k Heb gelezen in de bladen hóe je Troelstra's naam verkracht, zijn partij gelijk wou schaak'len, haar wou krijgen in je macht. Wat een strop dat 't niet wou lukken, 't stomme volk dat hadje door, 'Generaal, maar zonder leger', neuriet Holland nu in koor. Woudenberg, je alter ego, leider nu van 't NVV, pikte, hoor ik, aan salaris vijftienduizend gulden mee .•• Weet ge wat na enk'le maanden jouw beleid ons volk nog biedt? Lege stallen, dorre velden, en de wanhoop in 't verschiet! Onze industrie verdwenen, onze handel naar de maan, voor het volk geen werk, geen eten, 't Is met Holland dan gedaan! Maar dan heeft ook 't uur geslagen voor vergelding, voor de haat. 'k Denk dat voor je volkse body Dan een pot te koken staat.'

XCDuizenden namen van zulk een gedicht met hartelijke instemming kennis. Het markeerde een kloof die onoverbrugbaar werd.

495 [PDF]