Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 11b – Nederlands-Indië (1e band)

Alle delen:

1234-14-25-15-26-16-27-17-28-18-29-19-210a-110a-210b-110b-211a-111a-211b-111b-211c12-112-21314-114-2reg

Inhoud

XC

XCThailand Malakka Philippijnen Oceanië Frans- Indo-China Bezet China

XCTerugblik 141 14 8 155 161 167 168 172 17 6 177 179 181 Hoofdstuk 3 - Bezet Indië, eerste jaar Imamoera's komst Buitengewesten De Japanse militaire besturen

XCJapanisering Propaganda Imamoera verdwijnt 186 190 20 3 20 9 230 239 248 Hoofdstuk 4 - Soekarno komt naar voren Soekarno in Batavia Soekarno's eerste resultaten 254 268 276

INHOUD INHOUD

Hoofdstuk 5 - 'Nederland' wordt uitgeschakeld Eerste reacties Het Nederlandse bestuur terzijde geschoven Anti-Nederlandse acties Druk op de Nederlandse samenleving Registratie Razzia's Stemming Internering Hulpverlening Isolement Hoofdstuk 6 - Verzet en illegaal werk Java Sumatra Borneo Grote Oost 'Kenpeitai' Processen / Gevangenissen Slot Tweede helft Hoofdstuk 7 - Uitgemergeld Indië Borneo en de Grote Oost Sumatra De romoesja's Java's mislukte oorlogseconomie Verarming en hongersnood op Java Hoofdstuk 8 - Krijgsgevangenen Japan en zijn krijgsgevangenen De inheemse Knil-militairen Krijgsgevangenenkampen - algemeen Buitengewesten Java, eerste periode Special Party . VI 4°7 4 1 4 4 62 47° 474 476 490 4995604 608637

5°9 22 524 5 2 8 538 550 575 580 626

XCScheepstransporten 673 Birma-spoorweg 682 Pakanbaroe-spoorweg/Palembang 709 Ploresj Molukken 714 Java, tweede periode 735 Japan 742 Slot 749 Hoofdstuk 9 - Geïnterneerden 753 Buiten Indië 759 Twee fasen 762 Algemene aspecten 769 Isolement 8 I I Enkele bijzonderheden - Buitengewesten 836 Enkele bijzonderheden - Java 842 Hoofdstuk 10 Indische Nederlanders onder druk 867 Java - de gelijkschakeling afgewezen 869 Java - worsteling tegen de ondergang 886 Stemming 899 Hoofdstuk I I De aanloop tot de Republiek 910 Geen 'onafhankelijkheid' 918 'Deelneming aan het bestuur' 927 De teugels aangetrokken 936 Militarisering 952 Koiso's toezegging 979 Anti-Japanse stemming 995 De nationalistische leiders raken geïsoleerd 999 Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' IOIl Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid' 1025 Uitroeping van de Republiek !O]2 Slot 1046

INHOUD

Bijlage I Datumlijst maart 1942-augustus 1945 Ios8 Bijlage 2 - Afkortingen van de namen van organisaties en instellingen 1064 Lijst van illustraties 1066 Lij st van kaarten 1070 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten 1°71 Register 1074

ISBN

Hoofdstuk I: Hoe Japan de oorlog verloor

XC

XCToen Japan op 8 december 1941 de slagschepen van de Amerikaanse Pacific-vloot in Pearl Harbor uitschakelde en ter verovering van de Britse basis Singapore een troepenmacht ontscheepte in het zuiden van Thailand en het noorden van Brits-Malakka, was het niet zijn bedoeling om de twee grote mogendheden waaraan het de oorlog verklaarde: de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, volledig te verslaan. De Japanse leiders die het besluit hadden genomen om aan de Tweede Wereldoorlog te gaan deelnemen, beseften dat zij dáár de krachten niet voor hadden. Hun was het er om te doen, het gehele gebied van wat in Japan 'de Zuidelijke Oceaan', de Nanjo, heette, in te voegen in het Japanse keizerrijk opdat het een groot deel zou leveren van de grondstoffen, in de eerste plaats aardolie uit Nederlands-Indië, welke de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' tot een gebied zouden maken dat in zijn eigen economische behoeften zou kunnen voorzien. Japan was dus uit op een compromisvrede; had het de Verenigde Staten en Groot-Brittannië er eenmaal toe gebracht zich bij zijn veroveringen neer te leggen, dan zou, zo werd vertrouwd, ook de mogelijkheid geschapen zijn, het Chinees-Nationalistisch bewind van generaal Tsjiang Kai-sjek uit te schakelen.

XCNiet dat die compromisvrede met de Verenigde Staten en GrootBrittannië als permanent gedacht werd! In de laatste maanden van '40 en in '41 waren door de research-afdeling van het Japanse departement van oorlog, in samenwerking met de hoofdkwartieren van leger en vloot en met het departement van overzeese gebiedsdelen, nog veel ambitieuzer plannen opgesteld waarin er van was uitgegaan dat Japan, nadat het van de oorlog in Europa had geprofiteerd door niet alleen de Nanjo maar ook de Britse Dominions Australië en Nieuw-Zeeland in de wacht te slepen, omstreeks 1960 een beslissende oorlog met de Verenigde Staten zou aangaan die het tot de sterkste mogendheid moest maken in het gehele gebied van de Pacific. Dat voorts, zodra mogelijk, de macht van de Sowjet-Unie in Oost-Azië moest worden gebroken, was een doelstelling die de Japanse heersers al van de Russische Revolutie (1917) af in het oog hadden gehouden.

XC

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

het eind van de negentiende eeuw begonnen machtsuitbreiding van het Japanse keizerrijk welke Japan uiteindelijk tot de sterkste mogendheid op aarde moest maken, sterker ook dan bondgenoot Duitsland, welks overwinningen in Europa in '40 en '41 door Japans heersers gadegeslagen waren met een mengsel van bewondering, jaloezie en bezorgdheid.

XCDit eerste hoofdstuk van deel I I b beoogt een beknopt beeld te geven van het algemeen verloop van de Tweede Wereldoorlog voorzover deze tegen Japan is gevoerd. Ook in de delen van ons werk waarin wij bezet Nederland en de activiteiten van de Nederlandse regering in ballingschap beschreven, hebben wij steeds aandacht besteed aan het algemene oorlogsverloop en dan niet zozeer aan de veldslagen en overige gevechten maar vooral aan de strategie van de oorlogvoerende partijen en aan de factoren waardoor deze werd bepaald. Zo ook nu. Het gaat ons er om, de lezer een duidelijk beeld te geven van de brede ontwikkelingen die er toe hebben geleid dat Japan ruim drie jaar nadat het een reeks van op het oog schitterende overwinningen had geboekt, volledig verslagen was en zich moest overgeven.

XCDe relatie tussen dat algemene beeld en datgene wat wij in dit en het volgende deel meer in bijzonderheden zullen weergeven, is evident: het brede verloop van de oorlog vormt de achtergrond zowel van het Japanse beleid en van het daaruit voortvloeiende gebeuren in Nederlands-Indië (de inhoud van deel I I b) als van de bemoeienissen met dat gebeuren van de kant van de Nederlandse en Nederlands-Indische autoriteiten in Australië, op Ceylon, in de Verenigde Staten, in Engeland en tenslotte ook in bevrijd Nederland (de inhoud van deel IIC). Wij gaan bij dat alles niet veel verder dan Japans capitulatie, 15 augustus 1945, en de uitroeping van de Republiek Indonesië, twee dagen later. Aan de op die uitroeping volgende politieke en militaire worsteling tussen Nederland en de Republiek, die er toe heeft geleid dat Nederland op 27 december 1949 de soevereiniteit over de Indische archipel, Nieuw-Guinea uitgezonderd, overgedragen heeft aan Indonesië, zullen wij aandacht besteden in deel 12 van ons werk, Epiloog.

XCTerug naar 1941.

XCDit ambitieuze, hoogst gecompliceerde veroveringsprogram was goeddeels verwezenlijkt op de dag, 8 maart 1942, waarop in Kalidjati op Java de algemene capitulatie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het Knil, tot stand kwam. Mgezien van het verzet, hier en daar, van kleine guerrilla-eenheden, moest Japan toen binnen het te veroveren gebied nog slechts de weerstand breken van de Amerikaanse en Philippijnse troepen die zich op Luzon, het hoofdeiland van de Philippijnen, teruggetrokken hadden op het schiereiland Bataan en die het in de Baai van Manila gelegen fort Corregidor nog in handen hadden (de verdedigers van Bataan zouden begin april, die van Corregidor begin mei capituleren), voorts moest het nog Midden-Celebes en Middenen Noord-Sumatra veroveren (de laatste eenheden van het Knil zouden zich eind maart overgeven) en tenslotte diende het dieper door te dringen in Birma en bezettingsdetachementen te sturen naar de Andamanen en de Nicobaren.

XCHet offensief ter verovering van Birma was toevertrouwd aan het Japanse Vijftiende Leger - een van de vier legers die tot de door generaal graaf Hisaïtsji Teraoetsji gecommandeerde Nanjo-Iegergroep behoorden. De voorhoede van dat Vijftiende Leger was op 8 december' 41 ontscheept in Thailands hoofdstad Bangkok waar de Thaise regering haar niet veel meer dan symbolisch verzet na enkele uren had opgegeven - daarmee was Thailand in de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' opgenomen.

XCHet Japanse Vijftiende Leger telde aanvankelijk slechts twee van de over zijn vier legers verdeelde tien infanterie-divisies die Teraoetsji kon inzetten, maar daaraan werden na de val van Singapore, 15 februari '42, nog twee infanterie-divisies toegevoegd. Bovendien bevond zich bij de eerste twee een uit Birmaanse nationalisten bestaande kleine formatie: het Birmaans Onafhankelijkheidsleger, dat er op rekenen mocht, in Birma steun te ontvangen van een deel van de inheemse bevolking. In de loop

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

INDISCHE OCEAAN

XC

XCKOERILEN Aanvalsroute naar R ear] 1:.0(" , .., .... l , .. , .. , .. , .. ,.. , .. , .. , .. ,, .. , .. , .. ,.. , .. , .. ,, .. , .. ,.. , .. ,, .. ,.. ,, -, MID~,'Á~ e. , .., .... wXKE , JAPAN STILLE OCEAAN 'okio

XC:IWO-]IMA ,,0' 6)0 HAWAll Pearl Harbor 0 () Grens van het door Japan te 0,", ,beheersen gebied MARSHALL-o~o EILANDEN C> 0 Ç) D OQ , BISMARCK

XCQ o~ARCHIPEL Il GILBERT-." Rab~'\) EILANDEN fEUW c.:c: _ Il 0 UINEA () ."r;:v 'OD SALOMONSC> EILANDEN OGOEAM 'I.ROLlNEN o (lrJ,.c:1: fa(lrJ,.c:1: fafa o o o II c SAMOA DO C? o FlD]I-EILANDEN KORAALZEE D Q D

Indextermen: Nanjo
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

van de jaren '30 was zich namelijk onder de ontwikkelde Birmanen een vrij sterke oppositie gaan aftekenen tegen het Britse koloniale gezag. Aan Birma, aanvankelijk deel van Brits-Indië, was in '23 een zekere mate van zelfbestuur toegekend, het was in '37 van Brits-Indië losgemaakt en had toen een geheel uit verkiezingen resulterend Huis van Afgevaardigden gekregen; de Britse Governor had toen slechts ten aanzien van de verdediging en van de binnenlandse veiligheid bepaalde rechten behouden - het land werd voor het overige bestuurd door een uit Birmanen bestaand kabinet met een Birmaanse premier, aanvankelijk Ba Maw, in '40 U Saw, aan het hoofd. U Saw knoopte in '41 geheime contacten met de Japanners aan - zij bleven de Britten niet onbekend; toen hij begin december '41 op terugreis was van Londen, waar hij vergeefs op het verlenen van onafhankelijkheid had aangedrongen, werd hij van de boot gehaald die hem naar Rangoon terug zou brengen, en geïnterneerd op de Seychellen-eilanden, die in de Indische Oceaan liggen, niet ver van de kust van Afrika. Naast de beweging van Ba Maw en U Saw had zich evenwel aan het einde van de jaren '30 in Birma een revolutionairnationalistische groepering gevormd, de Z.g. Thakin ('Meester')-partij, waarvan een oud-student van de Universiteit van Rangoon, Aung San, algemeen secretaris was.' Deze partij werd in '41 door de Britse Governor verboden .; leden van de linkervleugel, die zich als communisten beschouwden, werden toen gearresteerd of doken onder en ca.dertig andere vooraanstaanden, onder wie Aung San, vluchtten naar Thailand en vandaar met Japanse hulp naar het door Japan bezette Chinese eiland Hainan; daar ontvingen zij een militaire opleiding: zfjwaren het die met een deel van de in Thailand aangetroffen Birmanen de voorhoede van het Birmaanse Onafhankelijkheidsleger vormden welke de eerste twee divisies van Japans Vijftiende Leger op hun tocht uit Thailand naar Birma vergezelde.

XCEen moeizame tocht! Gebaande wegen waren er niet in het ontoegankelijk bergland dat Thailand van Birma scheidt - er liepen op enige afstand van elkaar slechts twee primitieve paden; in de loop der eeuwen hadden talloze handelaren en andere reizigers (eind dertiende eeuw was de Venetiaan Marco Polo een hunner geweest) daar gebruik van gemaakt, sommigen gezeten op ossekarren, anderen op olifanten. Het Japanse Vijftiende Leger trof in Thailand niet voldoende olifanten aan en osse

1 Europeanen werden in Birma veelal met de term aangesproken. Aung San en de zijnen kozen de naam van hun partij om hun gelijkheid met Europeanen te onderstrepen.

BIRMA VEROVERD

karren werden op dit traject dwars door het tropisch oerwoud (traject bovendien waarop men talloze woeste rivieren, waar geen brug over lag, moest oversteken) te traag geacht. De Japanners gingen gebruik maken van hun kleine legerkarretjes die hier, als er geen olifanten waren, door de militairen zelf werden voortgetrokken. 'Meermalen heb ik', schreef later een Knil-officier die met tienduizenden andere krijgsgevangenen en enkele honderdduizenden Aziatische arbeiders van september '42 tot november '43 ingezet was om naast een van die twee paden de Birmaspoorweg aan te leggen,

XC'Japanse troepen moeizaam langs dit modderige en vrijwelonbegaanbare karrespoor zien trekken. Elke sectie had zo'n Japans karretje bij zich, waarop ze hun veldzakken en munitie vervoerden. Zes man liepen in de touwen en trokken het karretje met veel moeite door de blubber en over de keien en boomstronken heen. Als er rust werd gecommandeerd, vielen ze, zonder er op te letten waar ze stonden, net als honden voor een hondekar, zo in de blubber neer, zo moe waren ze. Na een korte rust trokken ze verder, zo nu en dan losten anderen de trekkers af. Allen zaten ze zeer slecht in de kleren: vuile, gescheurde en versleten jassen en broeken. Vaandels en Japanse vlaggen voerden ze mee. En zo kwam dan het leger, na een wekenlange tocht, doodmoe, uitgeput en stinkend in Birma aan'l

XCer was daartoe door de bergen een afstand afgelegd van meer dan 400 kilometer.

XCDe Engelsen waren niet in staat, Birma te behouden. De Japanse divisies kregen er de steun van duizenden die zich onder de vanen van het Birmaans Onafhankelijkheidsleger schaarden -linie na linie moesten de Britse troepen, die zich overal van spionnen omgeven wisten, prijsgeven. In Rangoon, dat door de Britse Governorverlaten was, trokken de Japanners op 8 maart binnen en begin mei hadden de laatste Britse en Brits-Indische eenheden alsook de Chinese die hun te hulp gesneld waren, het grootste deel van Birma moeten ontruimen; alleen in het uiterste noorden wisten zij zich te handhaven.

XCNog in maart konden de Japanners overgaan tot de bezetting van de Andamanen en de Nicobaren; de voornaamste eilanden van deze twee groepen gingen zij onmiddellijk in staat van verdediging brengen.

XCZware tegenslagen voor de Geallieerden! Zwaar vooralomdat de enige landverbinding met Nationalistisch China: de Birma-weg, die RangoonJ.

1 van Baarse!: 'Onder de Jappen', p. 74 (IC, 81359).

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

met Tsjoengking verbond, was weggevallen en omdat de val van Birma een ernstig gevaar leek in te houden voor de positie van de Britten in hun grootste kolonie: Brits-Indië.

XCChurchill had in de herfst van '41 het modernste Britse slagschip, de 'Prince of Wales', en de oude slagkruiser' Repulse' naar Singapore gezonden; zij waren er op 6 december gearriveerd en waren vier dagen later in de Zuidchinese Zee door de Japanners tot zinken gebracht. Nieuwe zware eenheden moesten naar Zuid-Azië worden gezonden een hachelijke onderneming omdat verscheidene van die eenheden in reserve gehouden moesten worden zowel in de Middellandse Zee als in de Atlantische Oceaan.' Begin maart werd Admiral Sir Geoffrey Layton, die eerst Singapore op weg naar Java en vervolgens Java op weg naar Ceylonverlaten had, tot opperbevelhebber op laatstgenoemd eiland benoemd, eind maart aanvaardde Vice-Admiral Sir James Somerville het bevel over de nieuw-gevormde Britse Eastern Fleet. Deze bestond uit twee grote vliegkampschepen en één klein, vijf slagschepen, twee zware kruisers, vijf lichte (waaronder de 'Jacob van Heemskerck'), zestien torpedobootjagers (waaronder de 'Isaac Sweers') en zeven onderzeeboten (waaronder vijf Nederlandse), maar de twee grote vliegkampschepen, de 'Formidable' en de 'Indomitable', en het kleine vliegkampschip 'Hermes' hadden tezamen slechts 90 vliegtuigen aan boord, verouderde bovendien, en van de vijf, alle uit de Eerste Wereldoorlog daterende slagschepen was slechts één gemoderniseerd.

XCDeze Eastern Fleetwas aanzienlijk zwakker dan het Japanse eskader dat, nadat het begin maart bezuiden Java tal van schepen tot zinken had gebracht, eind maart krachtens een bevel van de opperbevelhebber van de Japanse slagvloot, admiraal Isorokoe Jamamoto, de Indische Oceaan opvoer teneinde de bases van de Eastern Fleet te teisteren en die vloot zo

1 Midden februari '42 waren de Duitse slagkruisers en er samen met de kruiser in geslaagd, uit Brest te ontsnappen en naar Noordduitse havens terug te keren, waarna de en de toegevoegd waren aan het Duitse smaldeel in Noorse wateren; daartoe behoorde ook het splinternieuwe Duitse slagschap dat sterker was dan enig Brits slagschip. De was eind februari in Kiel zo zwaar door de beschadigd dat zij ontmanteld werd. 2 Thans Sri Lanka.

BRITS-INDIË BEDREIGD

mogelijk te vernietigen. Bij dat Japanse eskader waren o.m. vijf vliegkampschepen met tezamen 300 vliegtuigen ingedeeld alsmede vier moderne slagschepen. Een tweede japans eskader, dat o.m. één klein vliegkampschip en zeven kruisers telde, had opdracht in de Golf van Bengalen zoveel mogelijk Geallieerde koopvaarders tot zinken te brengen. Dat laatste lukte (omstreeks twintig koopvaardijschepen, waaronder drie van de in Indische wateren al zo zwaar getroffen Koninklijke Paketvaart Maatschappij, werden tot zinken gebracht) maar het sterkste japanse I eskader bereikte slechts een gedeeltelij k succes: de meeste eenheden van de Eastern Fleet hadden zich van Ceylon verwijderd - hun vliegtuigen konden het japanse eskader, die van dat eskader konden de Eastern Fleet niet vinden. Slechts de 'Hermes', twee Britse zware kruisers en één Britse jager werden tot zinken gebracht en de schade die de japanse vliegtuigen toebrachten aan de twee Britse bases op Ceylon: Colombo en Trincomalee, was beperkt. Nadien splitste Somerville zijn vloot, niet wetend hoe lang de japanse eskaders in de Indische Oceaan zouden blijven: hij zond enkele snelle eenheden naar Bombay (zie kaart I op de pag.'s 4-5) en de langzame, en dat waren de meeste, naar de haven van Mombasa in Brits-Oost-Afrika.'

XCBrits-Indië lag in feite open voor een japanse invasie.

XCErger nog: de japanse vliegkampschepen en slagschepen konden, als zij dat wensten, diep doordringen in de Indische Oceaan tussen BritsIndië en Afrika. Wat zouden de gevolgen zijn van dat laatste? De Britse Chiefs of Staff lieten niet na, daar de chef van de Amerikaanse legerstaf, General George C. Marshall, die zich in Londen bevond", met nadruk op te wijzen: de Britten zouden hun vitale aardolie-aanvoer uit de Perzische Golf kwijtraken, de zuidelijke toevoerweg naar de Sowjet-Unie, die via Perzië liep, zou komen te vervallen en men zou de bevoorrading van de Britse strijdkrachten in het oosten van de Middellandse Zee, die goeddeels gebaseerd was op de scheepvaartroute langs Oost-Afrika en dan door de Rode Zee noordwaarts, moeten opgeven. Het gevolg van dit alles zou zijn dat de Britten, in Noord-Afrika al in het nauw gebracht door Rammels Afrika-Korps, zich in het Midden-Oosten niet zouden kunnen handhaven, dat Turkije zou bezwijken onder de Duitse druk en dat, naar men moest aannemen, de Duitsers zich meester zouden maken van de aardoliebronnen van de Kaukasus - ja, het leek mogelijk dat de

I Thans Kenya. 2 Marshall was daar teneinde in opdracht van president Roosevelt de Britten te winnen voor het denkbeeld dat in mei een Geallieerde landing zou plaatsvinden in Normandië of Bretagne.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

Duitsers en de Japanners elkaar in het Midden-Oosten of in Zuid-Azië de hand zouden reiken. Kon, aldus het klemmend beroep van de Britse Chiefs of Staff, Amerika niet helpen deze katastrofale ontwikkeling te voorkomen door de Eastern Fleet met spoed te versterken met Amerikaanse vliegkampschepen, slagschepen en kleinere eenheden?

XCDat denkbeeld werd door de opperbevelhebber van de Amerikaanse vloot, Admiral Ernest J. King, en de Chief of Naval Operations, Admiral Harold E. Stark, met beslistheid verworpen. Beiden, aldus de Amerikaanse historica Grace Person Hayes in haar The History of thejoint Chiefs of Staff in World War II, The War againstjapan',

XC'were opposed to combining vessels of the two nations in the Indian Ocean under British command. They had never approved the British scheme of concentrating on the defensioe in that area, and they felt that the US Navy's job was to engage the enemy wherever possible in the US Navy's own area oj strategic responsibility - the Pacific. Such operations, they felt, would also serve to divert japanese attention from the Indian Ocean.' 2

XCSpoedig werd duidelijk dat King en Stark dat laatste goed hadden gezien: uit opgevangen radioberichten, gesteld in een code welke de Amerikanen kort tevoren hadden gebroken, bleek later in april dat de meeste eenheden van jamamoro's slagvloot naar Japan waren teruggekeerd.

Naar het keerpunt

XC

XCDe formidabele successen die de Japanners bij hun offensief ter verovering van de Nanjo hadden behaald, hadden niet alleen in Londen en Washington maar vooralook in Australië's hoofdstad Canberra diepe bezorgdheid gewekt. De Australische publieke opinie verwachtte niet anders dan dat een invasie van Australië op handen was - hoe deze te keren? Australië had begin '42 drie infanterie-divisies te velde, alle drie in het Midden-Oosten. Van die drie werden, zoals in ons vorige deel vermeld, twee: de 6de en 7de, injanuari voor Nederlands-Indië bestemd - die twee waren het waarvan Wavell in het telegram dat hij op 16 februari naar Londen en Washington zond, voorstelde dat zij naar Birma gezonof of

1 Deze studie, voltooid in is pas gepubliceerd in '82. 2 Grace Person Hayes: in (verder aan te halen als: Hayes), p.

NEDERLANDS-INDIË IN TWEEËN GEDEELD

den zouden worden. Australië's Prime Minister, John Curtin, zette evenwel zijn voet dwars, gaf ondanks Churchills woedende protesten geen verlof dat zij in Birma werden ingezet en eiste dat zij naar Australië zouden terugkeren. Dat geschiedde.'

XCInmiddels had de Amerikaanse opperbevelhebber op de Philippijnen, General Douglas MacArthur, zich op bevel van president Roosevelt naar Australië begeven. Hij kwam er op 17 april aan en werd er op voorstel van Roosevelt door Curtin benoemd tot, zo heette het, 'Supreme Com mander of all Allied Forces in the Southwestern Pacific'. Wat zouden de grenzen zijn van zijn gezagsgebied? Wat zou met name de grens in het westen worden waar MacArthurs gebied zou overgaan in dat waar de Brit Layton van Ceylon uit het opperbevel voerde? Toen het in de tweede helft van februari duidelijk werd dat Java en Sumatra verloren zouden gaan, hadden de Britse Chiefs of Staff aan hun collega's, de Amerikaanse Joint Chiefs of Staff, voorgesteld dat Sumatra, Java en de Kleine Soendaeilanden onder Layton zouden vallen, maar dat denkbeeld werd door de Amerikanen verworpen. Java en de Kleine Soenda-eilanden, betoogden dezen, moest men zien als het militaire voorterrein van Australië en militaire operaties in dat deel van de Indische archipel konden van Australië uit beter georganiseerd worden dan van Ceylon en Brits-Indië uit. Zij kregen hun zin: de Combined Chiefs of Staff beslisten begin maart dat slechts Sumatra onder Layton's opperbevel zou vallen maar dat de overige Buitengewesten en Java onder een nieuwe opperbevelhebber in Australië zouden ressorteren. Die beslissing werd door Roosevelt en Churchill goedgekeurd. Vervolgens werd zij in Londen aan de orde gesteld in een vergadering van de Pacific War Council welke op 10 maart plaatsvond. De Australische vertegenwoordiger drong er daar op aan dat Australië met al zijn omringende zeegebieden duidelijk in de Amerikaanse sfeer zou vallen en de Nieuwzeelandse sloot zich daarbij aan. N ederlands minister-president, Gerbrandy, 'said', aldus de notulen 2, 'that his government agreed with the main division of the areas, provided that no special rigidity was implied in the arrangement.' Een begrijpelijke opmerking! Immers: Nederlands-Indië werd, wat de toekomstige militaire operaties betrof, in tweeën gedeeld. Churchill, voorzitter van de Pacific War Council,

1 De derde Australische infanterie-divisie, de çde, keerde begin '43, toen Rommel in Noord-Afrika verslagen was, naar Australië terug uit Australië en Nieuw-Zeeland hield Montgomery, bevelhebber van het Britse toen één infanterie divisie onder zijn bevelen, de Nieuw-Zeelandse. 2 Tekst: C, dl. IV (1984), p·4 22-2 3·

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

ging met geen woord op de gemaakte opmerking in maar beperkte zich er toe, warme waardering te uiten voor de moedige houding welke de Nederlandse regering in de kritieke periode van de strijd om Indië aan de dag had gelegd.

XCOp java was Abda-Command een inter-Geallieerde bevelsorganisatie geweest: onder die ene opperbevelhebber, Wavell, waren Amerikanen, Britten en Nederlanders bevelhebber geweest. Roosevelt en Marshall drongen er bij MacArthur op aan dat deze als Supreme Commander dat voorbeeld zou volgen, maar MacArthur weigerde: de staf waarmee hij op 18 april in zijn nieuwe standplaats Melbourne, spoedig Brisbane (zie kaart I op de pag's 4-5), in functie trad, bestond nagenoeg uitsluitend uit Amerikanen, aan wie slechts enkele Australische officieren en één officier van het Knil als verbindingsofficieren waren toegevoegd.

XCIn deze, wat Amerika betrof, vroege fase van de Tweede Wereldoorlog was van alle Amerikaanse hoge militairen MacArthur de enige wiens naam bij de Amerikaanse publieke opinie grote bekendheid was gaan genieten: de strijd op Luzon en met name de hardnekkige verdediging van het schiereiland Bataan waren in de Verenigde Staten met spanning gevolgd, waarbij van belang was dat, al hadden Duitsland en Italië krachtens een tevoren met japan gemaakte afspraak op de japanse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten onmiddellijk de hunne laten volgen 1, japan als de mogendheid die de verraderlijke overval op Pearl Harbor had gepleegd, door een groot deel van het Amerikaanse volk veel meer als de eigenlijke vijand werd beschouwd dan Duitsland en Italië. Was het dan niet zinvol, alle tegen japan te ondernemen militaire operaties door één opperbevelhebber te laten leiden en moest dat dan niet MacArthur zijn? Voor de admiraals King en Stark was dat onaanvaardbaar: de oorlog tegen japan zou in de eerste plaats een oorlog ter zee zijn, een oorlog dus van de US Navy met steun (voor landingsope

I In deel 5 schreven wij in hoofdstuk 7 (nI. in de paragraaf 'Pearl Harbor'): 'De Japanners hadden hun bondgenoten' (Duitsland en Italië) 'totaalonkundig gelaten van hun besluit, Amerika aan te vallen. Toen het laat op de avond van 7 december Ribbentrop meedeelde dat volgens berichten van Amerikaanse persbureaus Japan een zware aanval zou hebben uitgevoerd op Pearl Harbor, was Ribbentrops reactie dat men met een nieuwe truc van de vijandelijke propaganda te maken had' - inderdaad, dit heeft Ribbentrop voor het Internationaal Militair Gerechtshof te Neurenberg verklaard maar die verklaring is niet juist: op zijn voorstel had Hitler op 4 december goedgekeurd, aan Japan mee te delen dat Duitsland op een Japanse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten de zijne zou laten volgen. Mussolini had, wat Italië betrof, een overeenkomstige mededeling laten doen.

AMERIKAANSE LEIDING IN DE 'PACIFIC'

raties) vooral van de mariniers van het US Marine Corps, dus moest die oorlog door een admiraal, niet door een generaal, geleid worden. De constructie die na lange, soms heftige discussies uit de bus kwam (evenals in Japan en elders was er in de Verenigde Staten sprake van een aanzienlijke rivaliteit tussen leger en vloot), was deze dat, onder president Roosevelt als Amerikaans opperbevelhebber en de Combined Chiefs of Staff als gecommitteerden van Roosevelt en Churchill, de strategische leiding van de tegen Japan te ondernemen operaties bij de Amerikaanse joint Chiefs of Staff kwam te berusten; zij gaven via Marshall, Chief of the US Army Staff, hun aanwijzingen aan MacArthur door en via King, Camman der-in-Chief of the us Navy, aan de marinebevelhebbers in de drie gebieden waarin het uitgestrekte zeegebied van de Stille Oceaan werd verdeeld: het noorden, het midden en het zuiden. Van die drie gebieden zou het middengebied, dat in de richting van Japan-zelf wees, zich als het belangrijkste ontpoppen opperbevelhebber werd hier Admiral Chester W. Nimitz met zijn hoofdkwartier in Pearl Harbor; als Comman der-in-Chief Pacific Ocean Area voerde hij óók het opperbevel in het noordelijke gebied, niet in het zuidelijke dat onder opperbevel van Vice-Admiral Robert L. Ghormley rechtstreeks onder King stond; Ghormley vestigde zijn hoofdkwartier in Auckland (Nieuw-Zeeland).

XCGelijk gezegd: MacArthur, Nimitz en Ghormley kregen hun aanwijzingen van de joint Chiefs of Staff Hun positie verschilde dus van die welke generaal Wavell als opperbevelhebber van Abda-Command had ingenomen en van die welke generaal Eisenhower ging innemen toen eenmaal tot de Geallieerde landingen in Frans-Marokko en Frans-Algerië was besloten: zij kregen hun aanwijzingen van het Amerikaans-Britse college van de Combined Chiefs of Staff Dat verschil vloeide voort uit het feit dat de Britse, de Australische, de Nieuwzeelandse en de Nederlandse regering begin april' 42 hadden goedgekeurd 1 dat de strategische verantwoordelijkheid voor de oorlog in de Pacificuitsluitend bij de Verenigdeminister zonder portefeuille) samen de desbetreffende beslissing hebben genomen of zij dienaangaande koningin Wilhelmina hebben ingelicht,

1 De Nederlandse regering deed dat in de vorm van een nota aan de ingediend door de twee Nederlandse vertegenwoordigers bij dat college: generaal-majoor A. Q. H. Dijxhoorn, die in juni '41 was afgetreden als minister van defensie, en schout-bij-nacht G. W. Stöve, die een jaar eerder in Indië was vervangen als eskader-commandant. Uit de notulen van de Nederlandse ministerraad blijkt niet dat de Nederlandse goedkeuring daar onderwerp van discussie is geweest wij nemen aan dat Gerbrandy (minister-president en minister van koloniën), van Kleffens (mi nister van buitenlandse zaken) en Michiels van Verduynen (gezant te Londen en

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

Staten zou berusten. Van die goedkeuring zouden de Amerikanen een vèrgaand gebruik maken: bijzonderheden over het verloop van de strijd tegen Japan werden noch aan de Britse, noch aan de Australische, Nieuwzeelandse en Nederlandse autoriteiten meegedeeld en van al die autoriteiten waren de Britse de enige die in het kader van de besprekingen tussen Roosevelt en Churchill en van het overleg binnen de Combined Chiefs oj Staff althans over de hoofdlijnen van de Amerikaanse strategie werden ingelicht.

XCWas de Japanse strategie, gelijk eerder vermeld, gericht op het bereiken van een vrede door compromis, de Amerikaanse had van meet af aan een veel verder strekkende doelstelling: Japan moest volledig verslagen worden.

XCMaar hoe?

XCIn de eerste maanden van' 42 nam in het denken van alle Amerikaanse autoriteiten die met dit probleem worstelden, Nationalistisch China een belangrijke plaats in; de meeste Japanse legerdivisies stonden in China en moesten dus, zo nam men aan, in China verslagen worden, anders gezegd: het grote Amerikaanse offensief moest met een boog door het zuiden van de Pacificniet op Japan maar op China afstevenen. Ook werd China gezien als het enige gebied waar men te zijner tijd voldoende Amerikaanse zware bommenwerpers kon stationeren om de industriële bedrijven in Japan en Mandsjoerije te teisteren. Het offensieve plan dat de War Plans Division van het Navy Department in Washington medio april '42 op schrift stelde, voorzag (zie kaart I op de pag.'s 4-5) in landingen in de Bismarck-archipel, op de noordkust van Nieuw-Guinea, op de Marshall-eilanden en op de Carolinen - hoe men vandaar dan verder zou gaan (naar de Philippijnen? naar Nederlands-Indië?), werd in het midden gelaten. Duidelijk was dat MacArthur als opperbevelhebber in de Southwest Pacific Area bij de uitvoering van dat plan een belangrijke rol zou gaan spelen. Dat was geheel in overeenstemming met zijn eigen wensen. In de Amerikaanse militaire hiërarchie was zijn positie uniek: in '35, toen de man die hem nu zijn directieven toezond, Marshall, nog slechts kolonel was geweest, had hij de hoogste legerfunctie, die van Chief oj Staf! oj the US Army, neergelegd nadien was hij in dienst getreden van de regering van de Philippijnen waar hij de Philippijnse

AMERIKAANS DEFENSIEF

strijdkrachten was gaan opbouwen. Wij hebben in ons volgende deel, I I c, meer over hem te schrijven - hier willen wij er slechts op wijzen dat MacArthur er zich in mei '42 met kracht tegen uitsprak dat de Verenigde Staten zich zouden houden aan de afspraak die zij al begin '41 met Groot-Brittannië hadden gemaakt: dat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, als zij met japan, Duitsland en Italië in oorlog zouden geraken, er samen naar zouden streven, eerst Duitsland en Italië en pas daarna japan te verslaan. Wilde men, naast het Duits-Russische front in Oost-Europa, een 'Tweede Front' om de Sowjet-Unie te ontlasten? Dan, zo betoogde MacArthur, moest dat niet tegen Duitsland gevormd worden maar tegen japan, omdat zulk een front bij de Russen de vrees zou wegnemen dat japan hen zou aanvallen - de Russen zouden dan een groot deel van hun strijdkrachten uit Oost-Siberië naar Europa kunnen verplaatsen. Bovendien zou men aldus kunnen voorkomen dat maarschalk Tsjiang Kai-sjek, die zich ten zeerste geërgerd had aan het feit dat de besluitvorming in Washington geheel buiten hem om ging, een accoord met de japanners zou gaan nastreven.

XCRoosevelt hield zich aan de begin '41 gemaakte afspraak. Toen in mei enjuni '42 was komen vast te staan dat het Amerikaanse plan om op korte termijn in West-Frankrijk te landen onuitvoerbaar was, werd eind juli door de Combined Chiefs of Staff besloten dat er later in het jaar een grootscheepse landing zou plaatsvinden in Frans-Noord-Afrika. Bij het Amerikaanse leger behield het Europese strijdtoneel dus een zekere prioriteit maar in de omstandigheden die door het japanse Nanjo-offen sief waren geschapen, betekende dat niet dat er van de nieuwe Amerikaanse eenheden die in allerijl werden geformeerd, in '42 wezenlijk méér naar het Europese strijdtoneel dan naar dat in de Pacific werden gezonden. In die Pacific moest vóór alles voorkomen worden dat japan voet aan land zette in Australië of op de eilandengroepen tussen Australië en de Hawaii-eilanden, De opbouw van een reeks van steunpunten, hetgeen de voorwaarde was voor een later grootscheeps offensief tegen japan, slorpte in de loop van '42 veel meer krachten op dan in Washington was voorzien. Trouwens, in december '41, toen niemand wist welke verrassingen japan na Pearl Harbor nog in petto had, was óók besloten, Alaska en het gebied van het Panamakanaal in betere staat van verdediging te brengen. Er werden in de Verenigde Staten in het eerste jaar na Pearl Harbor 73 nieuwe legerdivisies geformeerd, maar door het gebrek aan scheepsruimte kon men daarvan slechts 17 overzee transporteren en van die 17 werden er 9 naar het gebied van de Pacific gezonden. Van de vliegtuigen die de Amerikaanse Army Air Farces in de strijd konden

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

CHINA e tfOKlNAWA

XCo o o :. <;J;.\J ~ / r:s;~ PHILIPPIJNEN a .010 D . o o @PALAU o o C&~ AMBON • IJ KEI-EIL. g Q cocos0 °oEILANDEN o INDISCHE OCEAANPACIFIC ARE

XCII. MacArthurs operatiegebied: de South- West Pacific Area Donkergrijsi japans machtsgebied midden 1942

MACARTHURS GEZAGSGEBIED

CENTRAL PACIFIC AREA HAWAII o kio

XC'O-JIMA MIDWAY. o STILLE OCEAAN \i)WAKE V\ARlANEN Pear! Hatbor s • NIEUW-GUINEA MARSHALL-EILANDEN

XCCAROLlNEN -----------.;--

XC°BISMARCK"~I.KHIPEL New .. ~ BritainARabaul iii:ii;jf7' t]\.BoL1gaJl1vtllc "" SALOMONSBuna NW'=~I1Il<:;bEILANDEN Georgia [ :" '. T.",,·'" 'l:;:"'"'" oresby 0 200 km [J DGILBERT_' IJ ErLANDEN' L:::============~ I:;)~ SAMOA t:! o SOUTH PACIFIC AREA

XCKORAALZEE FIDjI-EILANDEN .",p 0: d Q 0.0. NW. CALEDONI~ Q

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

werpen, waren eind '42 bijna evenveel ingezet in de oorlog met Japan als in die met Duitsland en Italië.

XCHoeveel krachten de defensie aanvankelijk ook vergde, de Amerikanen bleven offensief denken. De slagschepen van de Pacific Fleet waren uitgeschakeld, maar niet de zeven vliegkampschepen (Japan had er tien), niet de meeste kruisers, torpedobootjagers en onderzeeboten. Al in februari en maart gingen lichte Amerikaanse zeestrijdkrachten brutaalweg tot aanvalsacties over in de gebieden van de Gilbert- en de Marshalleilanden. Veel hadden die niet om het lijf maar de desbetreffende communiqué's waren de Amerikaanse publieke opinie bijzonder welkom: Amerika viel aan!

XCEr was toen al een spectaculairdere actie in studie die, zo werd vertrouwd, de Amerikaanse publieke opinie zou bemoedigen en aan het moreel der Japanners een zware slag zou toebrengen: een luchtbombardement van Tokio. Het was een plan van de staf van admiraal King. Moeilijk uitvoerbaar! De Amerikaanse marine zou met haar vliegkampschepen minstens 800 km uit de kust van Japan moeten blijven en de marine had geen bommenwerpers welke die afstand zouden kunnen afleggen - men besloot, het er op te wagen met bommenwerpers van het leger, B-25 's, Mitchells. Die zouden evenwel niet kunnen terugkeren naar het ene vliegkampschip vanwaar ze zouden zijn opgestegen (dat vliegkampschip zou zich met een tweede, dat de gehele operatie dekte, zo spoedig mogelijk weer van Japan moeten verwijderen), maar zouden moeten doorvliegen om ergens op het vasteland van Azië te landen. De Sowjet-Unie, bevreesd haar door Japan gerespecteerde neutraliteit in gevaar te brengen, weigerde begrijpelijkerwijs medewerking, maar Tsjiang Kai-sjek stelde in zijn gebied een aantal vliegvelden ter beschikking die evenwel niet ver lagen van punten welke in handen waren van de Japanners.

XCHet gevolg van al deze voorbereidingen was dat op 18 april volslagen onverwachts zestien Mitchells (meer had men niet van het vliegdek van het betrokken vliegkampschip kunnen laten starten) boven Tokio verschenen en er hun bommen afwierpen. 'The extent to which the japanese were surprised by this attack from the air was', zo noteerde enige tijd later de Nederlandse tolk van de Nederlandse legatie te Tokio die van het uitbreken van de oorlog af geïnterneerd was in het legatiecomplex,

LUCHTAANVAL OP TOKIO

'clearly to be seen in the small circles of our closed and guarded Legation. For our 'protectors' and for the japanese house servants it was a real shock. In vain they tried to hide it behind their expressionless faces, but their nervous iualleing' to and fro between the guard room and the houses and their whole reaction betrayed them. The Police Inspectors were so confused that they allowed the Netherlands members of the staff the opportunity of observing the events from the roof of the Minister's house, and even joined them there. Only after we had seen fires break out in three places. . and had been able to see that the anti-aircraft fire was slight and late, while no opposition was given byjapanese aircraft, were we requested to go below 'for our safety' ... The air-raid alarm was not sounded for about a quarter of an hour after we had heard the first explosion . . . . I got the impression that the psychological results of the attack u/ere out of all proportion to the damage done. Shortly after this happened, the newspapers gave an emphatic warning against the spreading of rumours, which would be severely punished.' 1

XCEén van de zestien Mitchells raakte uit de koers en landde bij Wladiwostok (de bemanning werd er geïnterneerd), de vijftien overige wisten, geholpen door een krachtige oostenwind, over een afstand van ca. 2000 km het gebied te bereiken waar Tsjiang Kai-sjeks vliegvelden lagen. Vier Mitchells maakten er noodlandingen, de bemanningen van de overige elf sprongen per parachute af; daarbij werd één bemanningslid, aan zijn parachute hangend, door de japanners beschoten en gedood; acht anderen werden door hen krijgsgevangen gemaakt en die acht werden krachtens een regeling, eind juli '42 ingevoerd, waaraan japans minister-president en minister van oorlog, generaal Hideki Todjo, terugwerkende kracht had gegeven, door een japanse rechtbank in China ter dood veroordeeld. Aan vijf veroordeelden verleende Todjo gratie, drie werden in oktober geëxecuteerd, zulks als eersten van een lange reeks, want het werd meer . en meer gewoonte van de japanners om militairen van de Geallieerde luchtmachten die hun als krijgsgevangenen in handen waren gevallen, van het leven te beroven."

XC1 W. J. de Bruyn: 'Experiences and impressions of Japan after the outbreak of war' (z.j.), p. 7-8 (ARA, Alg. Seer, Batavia, Eerste zending, XXVIII, 59-I). 2 Tot eind '44 werden die Geallieerde militairen in de regel door een rechtbank ter dood veroordeeld maar in '45 ging de Japanse militaire politie, de Kenpeitai, er meestal toe over, de bedoelde krijgsgevangenen zonder vorm van proces te doden. In december' 44 werden in één geval in Hankou (China) drie van deze krijgsgevangenen met benzine overgoten en levend verbrand. Wij vermelden in dit verband dat de commandanten van de in het zuidwesten van de Pacific en in de Indische Oceaan ingezette Japanse onderzeeboten in maart '43 bevelontvingen, de bemanningen van tot zinken gebrachte Geallieerde vrachtschepen van het leven te beroven. Dit bevel werd nadien uitgevoerd met betrekking tot de bemanningen van acht vrachtschepen.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

XCHet gebied waar de vliegvelden lagen waarvan de Mitchells gebruik hadden gemaakt, werd spoedig door de Japanners veroverd.

XCWij hebben in ons vorige deel betoogd dat een effectieve centrale oorlogsleiding in Japan ontbrak. Leger en vloot werden geleid door clans van officieren die er hun eigen visies op nahielden en hun eigen plannen ontwikkelden. Uiteraard was een zekere mate van coördinatie onmisbaar; deze werd nagestreefd in het Grote Hoofdkwartier waar het leger en de vloot aparte, streng gescheiden afdelingen hadden. De moeizame besprekingen welke daar plaatsvonden, leidden veelal tot onduidelijke compromissen.

XCDe marinestaf had van ganser harte achter het Nanjo-offensief gestaan, de legerstaf niet: deze zag het voor Japan als van primair belang, de oorlog in China die in de zomer van '37 begonnen was, tot een goed einde te brengen, en hield er bovendien rekening mee dat het vroeg of laat tot oorlogshandelingen met de Sowjet-Unie zou komen. Vandaar dat de legerstaf het na de verovering van het Nanjo-gebied en nadat de Britse Eastern Fleet uit het oosten van de Indische Oceaan was verdreven, het verstandigst achtte om niet verder te gaan maar de daarvoor in aanmerking komende punten in de Nanjo zó krachtig te versterken dat een Geallieerd offensief er op zou doodlopen. De marinestaf daarentegen hield er geheel andere denkbeelden op na. Hij bepleitte dat men de grens van het Japanse machtsgebied ver voorwaarts zou schuiven zodat men de te verwachten Geallieerde aanvalsacties veel verder van Japan zou kunnen opvangen: waarom zou men, gebruik makend van de bevochten heerschappij ter zee, niet zowel Brits-Indië als Australië bezetten? Die heerschappij ter zee was overigens onzeker, aangezien men een groot deel van de Amerikaanse Pacific Fleet, de vliegkampschepen in de eerste plaats, niet in Pearl Harbor had kunnen verrassen. Voor de opperbevelhebber van de Japanse slagvloot, admiraal Jamamoto, de ontwerper van de Pearl Harbor-operatie, stond dan ook vast dat vóór alles die rest van de Pacific Fleet uitgeschakeld moest worden. Hoe dat te bereiken? Jamamoto was er van overtuigd dat een Japanse expeditie naar het Amerikaanse eiland Midway waar de Amerikanen een belangrijke militaire basis hadden (zie kaart I op de pag.'s 4-5), er toe zou leiden dat de Pacific Fleet opnieuw de strijd zou aangaan, immers: was Midway in Japanse

NIEUWE JAPANSE OFFENSIEVE PLANNEN

handen, dan zou de Amerikaanse hoofdbasis in de Pacific, Pearl Harbor, voortdurend aangevallen kunnen worden. Jamamoto wilde die hoofdlanding op Midway combineren met een nevenlanding in het uiterste noorden van de Pacific, namelijk op de eilanden Attoe en Kiska in de Amerikaanse Aleoeten - de bedoeling van die nevenlanding was, de Amerikanen er toe te bewegen, een deel van hun marine-eenheden naar het noorden van de Pacific te dirigeren in plaats van naar Midway. Hadden de Japanners Midway veroverd en waren aan de Amerikaanse Pacific Fleet nieuwe zware verliezen toegebracht, dan, aldus Jamamoto, diende Japan de Verenigde Staten een vredesaanbod te doen.

XCIn maart en april vonden in Tokio heftige discussies plaats over de uitvoerbaarheid van al deze plannen. Zowel de invasie van Brits-Indië als die van Australië werd door de legerstaf afgewezen: alleen al die van Australië zou I2 divisies extra vergen en die zou men aan China en Mandsjoerije moeten onttrekken; bovendien, aldus de legerstaf, had Japan niet voldoende vrachtschepen om die divisies te vervoeren en voortdurend te bevoorraden. Het had al moeite gekost om, zonder Japans normale aanvoer in gevaar te brengen, voor het Nanjo-offensief de nodige vrachtschepen bijeen te brengen - het vervoer en de bevoorrading van I2 divisies zouden evenwel schepen tot een totaal van I % mln ton vergen. Die kon Japan, aldus de legerstaf, niet missen.

XCWat de operaties in het zuiden betrof, werd na lang touwtrekken een compromis bereikt in het Grote Hoofdkwartier waaraan de Contactraad (deze bestond uit vertegenwoordigers van de leger- en vlootafdelingen van het Grote Hoofdkwartier, de minister-president en de ministers van buitenlandse zaken, van financiën, van oorlog en van marine) zijn goedkeuring hechtte: in eerste instantie zou in de Salomons-eilanden (zie kaart II op de pag.'s 16-17) Tulagi en op de zuidkust van Australisch Nieuw-Guinea Port Moresby worden bezet en in tweede instantie zou worden overgegaan tot de bezetting van Nieuw-Caledonië, de Fidjieilanden en Samoa. Port Moresby in Japanse handen zou betekenen dat Japan de Koraalzee en noordelijk Australië zou beheersen en met de verovering van Nieuw-Caledonië, de Fidji-eilanden en Samoa zou het de directe verbinding tussen Australië eh de Verenigde Staten verbreken.

XCOp 28 april werd over dit alles overeenstemming bereikt en werd de landing op Tulagi op 3 mei, die bij Port Moresby op 10 mei bepaald. Nog belangrijker was dat begin mei óók overeenstemming bereikt werd over Jamamoto's voorstellen die aanvankelijk door velen als hogelijk riskant waren beschouwd. Tegen de opponenten sprak evenwel de Amerikaanse luchtaanval op Tokio: herhaling moest tot elke prijs worden voorkomen

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

en zulk een herhaling, zo werd vertrouwd, zou onmogelijk zIJn als Midway in Japanse handen was.

XCTulagi werd op 3 mei bezet maar de expeditie naar Port Moresby werd een mislukking.

XCIn de loop van april vonden de Amerikanen in gedecodeerde Japanse telegrammen de eerste aanwijzingen dat een aanval op Port Moresby werd voorbereid en dat daarbij drie Japanse vliegkampschepen zouden zijn ingedeeld. Nimitz kon van zijn vliegkampschepen, waarvan de twee die bij de luchtaanval op Tokio gebruikt waren, pas op 25 april weer in Pearl Harbor binnenvielen, slechts twee tijdig naar de Koraalzee dirigeren. Op 7 en 8 mei vond daar een zeeslag plaats die de eerste was in de geschiedenis waarbij de strijdende vlooteenheden elkaar in het geheel niet zagen. Eén Amerikaans vliegkampschip ging verloren, één, de York town, werd beschadigd en ook de Japanners verloren één vliegkampschip, terwijl een tweede beschadigd werd. De materiële verliezen waren dus ongeveer gelijk maar de personele waren aan Japanse kant veel groter, vooral doordat de Japanse piloten die pas in de avond naar hun vliegkampschepen terugkeerden, geen oefening hadden gehad in het landen bij donker - velen stortten in zee.

XCDe Japanse landing bij Port Moresby werd afgelast: het was voor het eerst dat de Japanners een streep moesten halen door een zorgvuldig voorbereid expeditieplan.

XCHun expeditie naar Midway leidde tot het keerpunt van de gehele oorlog in de Pacific.

XCNimitz had in de tweede helft van mei geen zekerheid dat Midway het voornaamste doelwit zou zijn van nieuwe Japanse aanvalsacties - het werd mogelijk geacht dat de Japanse slagvloot de overval op Pearl Harbor zou herhalen of zelfs zou gaan ageren onder de Amerikaanse westkust. Een briljante list bracht zekerheid. De Amerikanen wisten sinds maart dat Midway in de geheime telegrammen van de Japanse marine werd aangeduid met de letters AF. In mei liet Nimitz de Amerikaanse com

MIDWAY

mandant op Midway telegrafisch bevel geven (er lag een telegraafkabel tussen de Hawaii-eilanden en Midway), een ongecodeerd radiobericht naar Pearl Harbor te zenden, inhoudend dat de drinkwater-installatie op zijn eiland defect was geraakt; op dat radiobericht volgde een tweede ongecodeerd radiobericht van Pearl Harbor naar Midway: een schip met drinkwater zou onderweg gaan. Terecht ging Nimitz er van uit dat beide berichten door de Japanners zouden worden afgeluisterd en dat zij er op zouden reageren. Inderdaad, op 21 mei zond de marine-afdeling van het Grote Hoofdkwartier een gecodeerd radiobericht uit dat de Japanse commandant op Wake melding had gemaakt van een tekort aan drinkwater op AF en verzocht had, terstond maatregelen te nemen om in dat tekort te voorzien. Midway, concludeerde Nimitz, was dus het doel van de volgende grote Japanse aanval. Maar wanneer? Ook daar wist de afdeling Signal Intelligence van zijn staf achter te komen: net op tijd werd Nimitz ingelicht dat de Japanners besloten hadden op 3 juni op Attoe en Kiska en op 7 juni op Midway te landen.

XCTegen de landingen op de Aleoeten namen de Amerikanen geen maatregelen maar toen Jamamoto begin juni Midway naderde met zes vliegkampschepen (twee waren naar de Aleoeten gezonden), elf slagschepen, twee-en-twintig kruisers, vijf-en-zestig torpedobootjagers en eenen-twintig onderzeeboten, lag de Amerikaanse Pacific-vloot klaar. Ze was numeriek veel zwakker: van zijn zeven vliegkampschepen had Nimitz slechts drie (een daarvan de Yorktown die in Pearl Harbor in drie dagen voldoende gerepareerd was) naar Midway kunnen dirigeren, samen met acht kruisers, vijftien torpedobootjagers en negentien onderzeeboten, maar de Japanse vlooteenheden hadden geen goede radarapparaten en de piloten van de Japanse gevechtstoestellen, hoe moedig ook', bleken minder bekwaam dan de Amerikaanse piloten. Aan de aanvallen op de Japanners namen overigens niet alleen Amerikaanse marinevliegtuigen deel maar ook de legerbommenwerpers die op Midway gestationeerd waren. In een reeks van verwoede aanvalsacties over en weer die zich over vier dagen uitstrekten (3-6 juni) en waarbij het geluk de Amerikanen meezat (op een beslissend moment waren de Japanse vliegkampschepen verstoken van bescherming door de Japanse luchtmacht), verloren de Amerikanen één vliegkampschip, de Yorktown, en één torpedobootjager, maar Jamamoto, die tijdens de strijd met een reserve-eskader verder

XC, Over afstanden van vele honderden kilometers werden door een deel van de Japanse piloten aanvalsacties uitgevoerd met toestellen waarvan zij wisten dat de tanks niet voldoende benzine konden bevatten om terug te vliegen.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

westelijk had gelegen, verloor vier grote vliegkampschepen en één zware kruiser. Voorts verloren de Japanners meer dan driehonderd vliegtuigen, de Amerikanen honderdvijftig. Aan Amerikaanse kant waren er ruim driehonderd gesneuvelden, aan Japanse meer dan tienmaal zoveel: drieduizendvijfhonderd militairen, onder wie een groot deel van het meest geschoolde luchtmachtpersoneel van de Japanse marine.

XCOok bij de slag om Midway was gebleken dat voor zeeslagen het vliegkampschip het belangrijkste scheepstype was geworden - daarvan had Japan er na Midway nog maar vier over, Amerika zes, en Jamamoto wist dat Amerika nieuwe vliegkampschepen kon bouwen en nieuwe piloten kon opleiden in een tempo dat Japan onmogelijk kon bijhouden.

XCHet was voor de Japanners een katastrofale nederlaag. Ze werd in Japan-zelf geheim gehouden, zelfs voor de minister-president.

XCWat de Japanse aspiraties betrof, was het eerste gevolg dat de expedities naar Nieuw-Caledonië, de Fidji-eilanden en Samoa definitief kwamen te vervallen. Een andere actie werd nog voor mogelijk gehouden: een uitval, via Singapore, naar het westen van de Indische Oceaan teneinde daar de resterende eenheden van de Britse Eastern Fleet te vernietigen. Jamamoto was nog bezig aan het uitwerken van dit vermetele plan, toen hij op 7 augustus '42 verrast werd door het bericht dat de Amerikanen in de Salomons-groep troepen hadden ontscheept op Tulagi en twee andere kleine eilanden alsmede op het grotere eiland Guadalcanal. Het Japanse Grote Hoofdkwartier had aangenomen dat de Amerikanen als gevolg van de oorlog in Europa pas in de herfst van '43 in staat zouden zijn, tot landingsoperaties in de Pacific over te gaan - die kwamen dus meer dan een jaar eerder.

XCJamamoto moest de uitval naar de kust van Afrika laten vervallen. Japan was in het defensief gedrongen en de Japanse vlootvoogd, die Amerika goed kende, was zich bewust dat zijn land, tenzij er een wonder gebeurde, geen schijn van kans meer had om de oorlog te winnen.

Oorzaken van japans nederlaag

XC

XCAlvorens de verdere Geallieerde strategie in de oorlog tegen Japan te behandelen, lijkt het ons nuttig, hier op enkele algemene factoren in te gaan die tot Japans nederlaag hebben geleid. Vraagt men waarom deze nederlaag, gerekend van die eerste Amerikaanse landingsoperaties op de Salomons-eilanden,

VERDELING DER AMERIKAANSE STRIJDKRACHTEN

dient gewezen te worden op het feit dat de Verenigde Staten, welker staalproductie (om slechts deze ene, maar hoogst belangrijke factor te noemen) dertien maal zo groot werd als de Japanse, slechts een deel van hun krachten tegen Japan konden inzetten en dat de oorlogvoering in het onmetelijk gebied van de Pacific grote specifieke moeilijkheden met zich bracht.

XCLaat ons, om te beginnen, op dat eerste ingaan.

XCWij vermeldden reeds dat, al hadden de Amerikanen in '41 met de Britten afgesproken, eerst Duitsland en Italië en daarna pas Japan te verslaan, toch in '42 ongeveer evenveel Amerikaanse strijdkrachten naar het strijdtoneel in de Pacific werden gezonden als naar dat in Europa. In ,43, '44 en de eerste maanden van' 45 gold dat niet voor het Amerikaanse leger en de Amerikaanse legerluchtmacht, maar de Pacific was ook toen het voornaamste strijdtoneel voor de Amerikaanse vloot en zelfs nagenoeg het enige voor het Amerikaanse Marine Corps. Ziet men de Amerikaanse oorlogsinspanning als één geheel, dan mag gesteld worden dat, globaal gesproken, de helft op de strijd met Duitsland en Italië, de helft op die met Japan werd gericht. Zouden Duitsland en Italië sneller verslagen zijn, als de Amerikanen meer krachten naar Europa zouden hebben gezonden? Vermoedelijk wel, maar daarbij moet bedacht worden dat het voor de Amerikaanse publieke opinie, die de Japanners als vijand no. I zag, onaanvaardbaar zou zijn geweest als Amerika enige jaren lang tegen Japan in het defensief zou zijn gebleven, dat van het feit zelf dat in '42 in allerijl vrij sterke landstrijdkrachten naar de Pacific werden gezonden om een verdere Japanse opmars te voorkomen, een zekere zuigkracht uitging en dat de meeste Amerikaanse vlooteenheden in de Atlantische Oceaan niet nodig waren, zeker niet van de lente van '43 af toen men het U-Baat-gevaar bezworen had. Van de nieuwe Amerikaanse vlooteenheden dateerden de bouwplannen uit 1940, toen president Roosevelts voorstellen om een Two-Ocean Navy te bouwen door het Amerikaanse Congress waren aanvaard. In de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee was de Amerikaanse vloot niet meer dan een aanvulling op de Britse - een aanvulling die kleiner kon worden, terwijl tezelfdertijd het ene nieuwe oorlogsschip na het andere afgeleverd werd door de Amerikaanse werven die, van Pearl Harbor tot Japans capitulatie, 26 nieuwe vliegkampschepen, 8 nieuwe slagschepen, 48 nieuwe kruisers, 352 nieuwe torpedobootjagers en 203 nieuwe onderzeeboten bouwden. Welnu, 'the very existence oj a largefleet in the Pacific', aldus de Amerikaanse historici Coakley en Leighton in hun studie over .de strategie in de Pacific,

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

'served as a magnet for other resources - Arrny troops and -planes, merchant shipping, landing ships and -crafi, and all the paraphernalia of supporting elements needed to put them to use. It u/asfor these other resources, and principally assault shipping, that marginal needs in the Atlantic and Pacific were in clear competition.' 1

XCHadden de Verenigde Staten dan niet voldoende bouwcapaciteit om zowel voor de oorlog tegen Duitsland en Italië als voor die tegen Japan de nodige landingsschepen te bouwen? Zonder twijfel. Maar hier hadden de Combined Chiefs of Staff in '42 een van hun weinige fouten gemaakt: de bouw van landingsschepen had een te lage prioriteit gekregen en het gevolg was dat zich in de herfst van '43 een ernstig tekort openbaarde; daarvan werden overigens niet de operaties tegen Duitsland maar die tegen Japan het slachtoffer, d.w.z. niet de operaties in de Pacific maar die welke in de Indische Oceaan op het program stonden.

XCHet gevolg van de hier geschetste ontwikkelingen was dat het Amerikaanse leger eind juni '44 bijna 2,4 miljoen militairen had ingezet in de oorlog tegen Duitsland en ruim 1,2 miljoen in die tegen Japan - omgekeerd had de Amerikaanse vloot toen 1,2 miljoen militairen ingezet tegen Japan en ca. 800000 tegen Duitsland; van het US Marine Corps opereerden nagenoeg alle formaties in de Pacific. Aan scheepsruimte voor transporten vergde de oorlog in de Pacificongeveer hetzelfde totaaltonnage als de oorlog in de Atlantische Oceaan. De Amerikaanse luchtmachten (die van het leger en die van de vloot bijeengenomen) waren van midden '43 af sterker betrokken bij de oorlog tegen Duitsland dan bij die tegen Japan, maar daarbij moet aangetekend worden dat de zwaarste en verst reikende Amerikaanse legerbommenwerpers, de B-29's, uitsluitend tegen Japan werden ingezet.

XCTekenend is het voor het gewicht dat ook in '44, het jaar van de grote veldtocht tegen Duitsland in West-Europa, aan de operaties in de Pacific werd toegekend, dat tezelfdertijd dat de immens gecompliceerde en uitgebreide landi.ngsoperatie in Normandië werd voorbereid, een landingsoperatie op enkele belangrijke eilanden in de Japanse Marianen op stapel werd gezet (zie kaart III op de pag.'s 58-59), waarbij in de eerste fase bijna evenveellandingsvaartuigen en troepen zouden worden ingezet als in Normandië.of

1 Robert W. Coakley en Richard M. Leighton: 1943-1945 (I968), p. 392 (verder aan te halen als: Coakley en Leighton).

MOEILIJKE OORLOGVOERING IN DE 'PACIFIC'

XCNoch van het Atlantische strijdtoneel, noch van dat in de Pacific kan men zeggen dat het ooit stiefmoederlijk werd bedeeld; er was maar één strijdtoneel waar dat wèl voor gold: dat in China, Birma en Brits-Indië. Wij komen er op terug.

XCNu het tweede punt dat wij aanstipten: dat, zo schreven wij, de oorlogvoering in het onmetelijke gebied van de Pacific grote specifieke moeilijkheden met zich bracht.

XCMoeilijkheden allereerst door het klimaat en door de geografische omstandigheden. In het zeegebied tussen Hawaii en het vasteland van Azië moesten de Amerikanen landen op tropische eilanden die er alle even bekoorlijk uitzagen maar waar het vechten buitengewoon bezwaarlijk was. Er kwamen temperaturen voor van 45 graden Celsius in de schaduwen de hoge luchtvochtigheid kon verlammend werken. Streken waren er waar bij tijd en wijle op één enkele dag 40 cm regen viel. Elders weer werden zorgvuldig voorbereide operaties verstoord door formidabele orkanen die gehele vloten volledig uit elkaar konden slaan. Ook aardbevingen kwamen voor. Sommige eilanden waren niet meer dan een nauwelijks boven het zee-oppervlak uitstekend, veelal cirkelvormig koraalrif waar hoogstens palmen groeiden, op andere, bijvoorbeeld op Nieuw-Guinea, was het tropische oerwoud haast ondoordringbaar. Men moest er voorzorgen nemen tegen malaria en andere tropische ziekten - menigmaal waren van de Amerikaanse en Australische eenheden meer militairen door ziekten uitgeschakeld dan door de gevechten met de Japanners. Trouwens, niet alleen de militairen maar ook de materialen die zij nodig hadden, leden onder het klimaat: wat in karton was verpakt, viel uiteen en elk metalen oppervlak werd in een vaak onbegrijpelijk korte tijd door roest aangetast.

XCDan: er waren op de meeste punten waar de Amerikanen hun bases wilden inrichten, niet alleen geen goede havens maar er waren ook onvoldoende ofzelfs in het geheel geen inheemse arbeidskrachten (sommige eilanden in de Pacific waren onbewoond) om steigers te bouwen, wegen aan te leggen, behuizingen op te trekken, olietanks te construeren, vliegvelden·te maken en alles wat aangevoerd werd, op te slaan en daarna weer te distribueren. Men had er in Washington niet op gelet dat van de ca. twee miljoen man die het Amerikaanse leger in Frankrijk in 1918 had geteld, meer dan een derde tot de verzorgingseenheden, het Service Corps, had behoord - begin '42 ging het Department of the Army er van uit dat

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

het voldoende was om van elke honderd gemobiliseerde dienstplichtigen twaalf bij het Service Corps in te delen maar in de herfst van dat jaar kwam men tot de conclusie dat voor elke divisie van ca. vijftienduizend man die tegen de Japanners vocht, niet minder dan dertigduizend man nodig waren op het gebied van de bevoorrading.

XCEn de afstanden!

XCEen schip dat van de Amerikaanse westkust af gebruikt werd voor het transport van troepen en oorlogsmaterieel naar havens in de zuidwest Pacific, het gezagsgebied van MacArthur dus, was heen en terug vier maanden onderweg, als zich bij het lossen geen onvoorziene moeilijkheden voordeden en als MacArthur het schip niet vasthield om het voor transporten binnen zijn gezagsgebied te gebruiken.

XCVan de gehele problematiek der bevoorrading had men zich tevoren onvoldoende rekenschap gegeven; vooralook had men niet beseft dat het mobiliseren en tijdig naar bepaalde punten dirigeren van honderden vrachtschepen (in de Pacific werden het er, alleen al voor het leger, achthonderd, alle ressorterend onder de begin '42 opgerichte Amerikaanse War Shipping Administration') de onmisbare voorwaarde was voor het opzetten en volhouden van militaire offensieven. Het was niet voldoende dat het Amerikaanse bedrijfsleven alles kon produceren wat de in de Pacificstrijdende eenheden nodig hadden - dat moest allemaal tijdig naar de Amerikaanse westkust worden vervoerd, daar opgeslagen, aan boord van schepen gebracht en die schepen moesten op het juiste moment de punten bereiken waar op de aankomst van die voorraden werd gerekend. Hoeveel was er nodig? De ervaring leerde dat voor een infanterie-divisie van ruim veertienduizend man met meer dan tweeduizend voertuigen en stukken rijdend geschut, als die divisie (wat regel werd) voor dertig dagen voorraden meenam, ruim 20 000 brutoregisterton laadruimte nodig was (I brutoregisterton is gelijk aan bijna 3 kubieke meter) en dat op die eerste 20 000 brt elke maand I2 000 brt aan voorraden diende te volgen. Voor een tankdivisie waren die cijfers: 40 000 brt bij vertrek en vervolgens elke maand 36 000 brt aanvulling.Ten tijde van Pearl Harbor wisten de Amerikanen evenwel niet wat de moderne oorlogvoering, en dan speciaal de oorlogvoering in de Pacific, eiste. Enige recente ervaring hadden zij, gelukkig, met de aanleg van bases: zij hadden in '4I in Engeland twee vliegbases en twee bases voor torpedo bootjagers ge

1 Hoofd van dat bureau was Emery S. Land, die tevens voorzitter was van de welke zorg droeg voor het bouwen van voldoende nieuwe vrachtschepen.

MOEILIJKE OORLOGVOERING IN DE 'PACIFIC'

bouwd; zij hadden bovendien gedetailleerde plannen opgesteld voor vliegbases op de Galapagos-eilanden die ca. 1000 km uit de kust van Ecuador liggen - in eerste instantie had men er dus in Washington enig denkbeeld van, wat allemaal naar de Pacific moest worden gezonden als men er, zoals het geval was op eilanden tussen Hawaii en Australië, nieuwe bases wilde aanleggen. Niettemin ging in de praktijk aanvankelijk veel mis. Zo werd eind januari '42 een detachement van vierduizend militairen van het leger en achthonderd van de marine naar de Franse Genootschapseilanden gezonden, enkele duizenden kilometers bezuiden Hawaii, om er op een van die eilanden, Bora-Bora, een militaire basis aan te leggen. Men had van Bora-Bora slechts één Franse kaart en deze dateerde uit 1850. Bij het lossen van de voorraden bleek dat het meegebrachte materiaal zo slecht gemarkeerd was dat talrijke kratten geopend moesten worden louter om te zien wat er eigenlijk in zat. Drinkwater was er op Bora-Bora veel te weinig en de zware vrachtauto's die meegenomen waren, zakten er in de bodem weg. Met dat al bleek wat op Bora-Bora ondernomen werd, 'an invaluable rehearsal jar larger under takings, aldus in '47 de Amerikaanse historicus Duncan S. Ballantine in zijn studie US Naval Logistics in the Second World War.'

XCDie 'larger undertakings' lieten niet op zich wachten: in eerste instantie werden op de Nieuwe Hebriden (zie kaart III op de pag.'s 58-59) en op de Fidji-eilanden twee marinebases gebouwd en één op Nieuw-Caledenië en bij Auckland. Wat men voor de bouw van die bases aan materialen nodig had, werd hoofdzakelijk geput uit een gigantisch depot op de Amerikaanse oostkust dat in '40-'41 was ingericht voor de militaire hulpverlening aan Engeland. Voor elke basis moesten miljoenen verschillende artikelen besteld, geproduceerd, verpakt en verzonden worden - er kwam in maart '43 een katalogus van klaar die met de bijlagen 479 delen telde. Er was evenwel een hoofdlijst van 250 belangrijke componenten, 'including', aldus Ballantine, 'such diverse units as oxygen generating plants, typewriter repair, malaria control, sawmill and gardening units.' 2 Van al die miljoenen artikelen stond het gewicht er bij genoteerd. Ballantine noemt het opstellen van die katalogus terecht 'one oj the outstanding achievements oj the war?

XCBehalve vaste bases nam de Amerikaanse marine ook mobiele in gebruik: hele transportvloten inclusief olietankers, reparatieschepen en hospitaalschepen, die ver de Pacific opgezonden konden worden om

I Ballantine: p. 71. 2 A.v., p. rr6. 3 A.v.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

Nimitz' eskaders te bevoorraden en beschadigde schepen te herstellen - de eerste van die mobiele bases voer in de herfst van '43 uit.

XCWas daarmee de frictie tot een minimum gereduceerd? Neen, er bleven moeilijkheden. Eén was dat aan de staven die de uitrusting en de verdere bevoorrading moesten organiseren, veiligheidshalve weinig inlichtingen werden verstrekt over de strategische plannen. Een tweede, dat tussen het bestellen van wat men nodig meende te hebben en het afleveren een periode lag die tot twee volle jaren kon uitdijen. Een derde, dat de strategische plannen menigmaal veranderd werden, hetgeen tot wijzigingen kon leiden in het materiaal dat nodig was. Een vierde, dat er steeds vrachtschepen te weinig waren, vooralook doordat de berekeningen van de War Shipping Administration (aan wie drie maanden tevoren opgegeven moest worden, hoeveel scheepsruimte men behoefde) menigmaal omvergeworpen werden doordat, gelijk al vermeld, vrachtschepen die naar Amerika moesten terugkeren, in de oorlogsgebieden werden vastgehouden: in juni '44 was dat het geval met bijna een vijfde van alle schepen, in de herfst van dat jaar zelfs met bijna een derde.

XCHet was, al met al, een gigantisch bedrijf, dat, onder de voortdurende, nimmer aflatende pressie van de oorlog, in de Pacific moest worden opgebouwd. De Amerikaanse vloot alléén al beschikte er ten tijde van Japans capitulatie over meer dan 1100 gevechtsvaartuigen, bijna 15000 gevechtsvliegtuigen, en bijna 3000 grote landingsvaartuigen. Al dat oorlogstuig werd in de vaart of vliegende gehouden met gebruikmaking van ca. 1400 grote en kleine vooruitgeschoven bases waar alleen al 152 droogdokken aanwezig waren.

XCWat de Japanners hier tegenover konden stellen was pover.

XCNa een rondreis door de Pacific schreef de National Commander van het American Legion, een organisatie van oud-militairen, begin juli '44 aan generaal Marshall:

XC'I was impressed by the fact that we excel the Japs m.ostly in our ability to meet the logistic demands of all-out war. In two years of occupation the Jap has established puny little bases and inferior air strips; sixty days after capture of these bases, caterpillars and bulldozers had moved the jungle; warehouses, roads and wharves had been built and a modern soldier city of 1 0 000 or more established; 12 or 14 air strips had been completed and everything was in motion to support the next advance; marvellous planning and execution and adaptation of the mechanical ingenuity have been used in making our supply system the model of modem warfare.' 1

XC1 Aangehaald in Coakley and Leighton,

JAPANSE CODES 'GEBROKEN'

XCEr vloeide uit die Amerikaanse vindingrijkheid nog een specifiek gevolg voort dat de Amerikanen een formidabele voorsprong op de Japanners gaf: zij hadden enkele belangrijke Japanse codes gebroken - wij maakten daar al melding van, toen wij de Slag in de Koraalzee en de Slag bij Midway beschreven.'

XCIn I925 waren de Amerikanen begonnen met het opvangen van Japanse codetelegrammen; dat geschiedde van Goeam af. Spoedig kwamen er meer opvangposten. Zij leverden teksten af die uiteraard vertaald moesten worden - regelmatig werd een vijftiental officieren (zes van het leger, acht van de marine, één van het Marine Corps) bij de ambassade in Tokio gedetacheerd om er de Japanse taal te leren. De meesten hunner werden na terugkeer geplaatst bij de Signal Intelligence Service die in '29 werd opgericht. Een jaar later begonnen de Japanners codeermachines te gebruiken waarvan voortdurend betere types werden vervaardigd. Daarbij maakten zij in '39 een ernstige fout: berichten die zij doorgaven op de modernste machines waarmee het verkeer met de diplomatieke posten onderhouden werd (Purple betere machines dan de Enigma-apparaten die de Duitsers gebruikten), gaven zij óók door op oudere machines welker berichten door de Amerikanen al meegelezen konden worden. Dezen waren na ruim een jaar in staat, de werkwijze van de Purple machines te doorgronden. Eind september '40 lukte het voor het eerst een met een Purple-machine doorgeseinde tekst volledig te decoderen en in '4I konden Buitenlandse Zaken in Tokio en de Japanse ambassade in Washington geen geheim telegram aan elkaar toezenden dat niet binnen weinige uren gedecodeerd aan Roosevelt en Secretary oj State Cordell Hull werd voorgelegd.

XCHet Signal Intelligence-bedrijf (leger en vloot hadden hun eigen dienst) breidde zich voortdurend uit. Er kwamen meer en meer opvangposten en men ging, o.m. in Londen en in New Delhi, samenwerken met de Britten. Het systeem dat de Britten hadden opgebouwd: dat informatie op grond van gedecodeerde telegrammen door speciale verbindingsoffi3

1 De hier volgende paragraaf is gebaseerd op het in 1982 verschenen werk van de Britse historicus Ronald Lewin: aangevuld met gegevens, door James Rusbridger gepubliceerd in het tijdschrift mei I985.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

eieren uitsluitend aan de hoogste bevelhebbers werd ter hand gesteld en dat de desbetreffende stukken na lezing onmiddellijk werden verbrand, werd begin '43 door de Amerikanen overgenomen - er was onder hun hoogste bevelhebbers in de Pacific maar één die, zelfverzekerd als hij was en afkerig van alles wat naar Washingtonse controle van zijn operaties zweemde, aan al die informatie maar beperkte waarde toekende: MacArthur; de overige hoogste bevelhebbers maakten er graag en voortdurend gebruik van.

XCNatuurlijk bleven tegenslagen niet uit. In september '42 brachten de Japanners wijzigingen in hun marinecode aan die de Amerikanen bijna een jaar lang voor raadsels stelden.' Hun Intelligence moest toen zijn conclusies baseren op de hoeveelheid en de lengte van de telegrammen die binnen het Japanse militaire apparaat gewisseld werden, aangevuld met de observaties van de kust-uitkijkposten, de Z.g. Coastu/atchers, die de Australiërs in het zuidwesten van de Pacific hadden achtergelaten (daarop komen wij nog terug). Begin '43 evenwel werd, het eerst in New Delhi, de code gebroken die door het Japanse leger voor al zijn transport- en troepenschepen werd gebruikt en eind '43lukte hetzelfde met de belangrijkste code van dat leger op administratief gebied. In februari' 44 werd bovendien op een van de veroverde eilanden een exemplaar van het desbetreffende codeboek buitgemaakt en vond men er ook delen van Japanse codeermachines - nadien kon binnen het Japanse leger vrijwel geen geheim radiotelegram worden doorgegeven dat niet door de Amerikanen werd meegelezen. Enkele maanden later werd ook een van de voornaamste codes van de Japanse legerluchtmacht gebroken.

XCBij deze Signal Intelligence werden meer en meer krachten ingeschakeld (de centrale staf te Washington die ten tijde van Pearl Harbor uit honderdeen-en-tachtig personen bestond, telde er in de zomer van '45 ca. zevenduizend), en wat haar betekenis was, werd eind september '44 samengevat in een strikt persoonlijke brief, door generaal Marshall toegezonden aan de republikeinse candidaat voor de presidentsverkiezingen welke begin november zouden worden gehouden, Thomas E. Dewey.bereikten midden juli de Duitse marine-attaché te Tokio en deze lichtte eind augustus met verlof van Berlijn de Japanse marine

I Die wijzigingen zijn gevolg geweest van het feit dat een Duitse op 10 mei 1942 een Australisch vrachtschip had buitgemaakt dat stukken van de Nieuw-Zee landse aan boord had die voor Layton op Ceylon bestemd waren. In die stukken, die door een onbegrijpelijke slordigheid in de gewone post waren terechtgekomen, waren Amerikaanse gegevens opgenomen die slechts aan gedeco deerde telegrammen van de Japanse marine ontleend konden zijn. De stukken

JAPANSE CODES 'GEBROKEN'

Tot Roosevelts staf was namelijk doorgedrongen dat Dewey voornemens was, er de president van te beschuldigen dat deze in '41 opzettelijk geen gebruik zou hebben gemaakt van gedecodeerde berichten die gewezen zouden hebben op de Japanse overval op Pearl Harbor. Werd die (onjuiste) beschuldiging in het publiek geuit, dan zou zulks de Japanners en de Duitsers tot het nemen van maatregelen kunnen bewegen waardoor de Signal Intelligence gedurende lange tijd, misschien zelfs wel gedurende de rest van de oorlog, niets meer zou opleveren. Marshall deed een beroep op Dewey, te zwijgen over het breken van codes; hij wees hem op wat bij de Slag in de Koraalzee en bij de Slag bij Midway was gebeurd, en vervolgde:

XC'Operations in the Pacific are largely guided by the information we obtain of japanese deployments. We know their strength in various garrisons, the rations and other stores continually available to them, and, what is of vast importance, we check their fleet movements and the movements of their convoys. The heavy losses reported from time to time which they sustain by reason of our submarine action, largely result from the fact that we know the sailing dates and routes of their convoys and can notify our submarines to lie in wait at the proper points.' 1

XCMarshalls betoog bleef niet zonder effect: Dewey zweeg en de Amerikaanse Signal Intelligence kon haar werk ongestoord voortzetten.

XCDat werk heeft, gelijk gezegd, de Amerikanen in de oorlog in de Pacific een enorme voorsprong gegeven. Juist de immense uitgestrektheid van die oceaan·maakte het van vitaal belang te weten waar zich de Japanse hoofdkwartieren en garnizoenen" en waar zich de eskaders van hun slagvloot bevonden en vooralook (daar had Marshall terecht op gewezen)

1 Brief, 27 sept. 1944, van G. C. Marshall aan T. E. Dewey, aangehaald in R. Lewin: p. 9-II. 2 Gedecodeerde berichten stelden de Amerikanen in april '43 in staat, admiraal Jamamoto neer te schieten. Er werd op de rade een geheim telegram van het hoofdkwartier van de Japanse luchtvloot in dit deel van de ontsleuteld, waaruit bleek dat Jamamoto op de r Sde op inspectie zou gaan in het gebied van Rabaul; alle punten die zijn vliegtuig zou aandoen, werden opgegeven met daarbij, tot QP de minuut nauwkeurig, de tijden van zijn aankomst en vertrek. Een aanval met Amerikaanse lange-afstand-jagers, was mogelijk, maar was deze ook verstandig? Zouden de Japanners wellicht uit die aanval conclu deren dat hun codetelegrammen kennelijk meegelezen werden? Het plan voor de aanval werd aan president Roosevelt voorgelegd; hij keurde het goed en Jamamoto's toestel werd op de r Sde neergeschoten. De Japanners roken geen onraad. Op 5 juni kreeg Jamamoto in Tokio een staatsbegrafenis - overal in Japan werd halfstok gevlagd, alle openbare vermakelijkheden waren afgelast. In bezet Nederlands-Indië werd eenzelfde rouwbetoon voorgeschreven.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

hoe hun convooien waren samengesteld en welke routes deze zouden volgen. Bij het aangeven van die routes schreef de Japanse legerstaf in de desbetreffende telegrammen precies voor, waar een bepaald convooi zich om twaalf uur 's middags moest bevinden op elke dag van de tocht - informatie die met gebruik van codeermachines, ingewikkelder dan die welke de Duitsers en de Japanners gebruikten (ze hebben die Duitsers en Japanners dan ook voor onoplosbare moeilijkheden geplaatst), tijdig doorgegeven werd aan de commandanten van de Amerikaanse onderzeeboten die het betrokken convooi zouden kunnen onderscheppen.

XCWeinig verliezen zijn Japan fataler geworden dan die welke zijn koopvaardijvloot leed, en die laatste verliezen zijn tot in de herfst van '44 voor bijna driekwart het gevolg geweest van aanvallen door de Amerikaanse onderzeeboten 1 aanvallen die vooral effectief zijn geweest van september '43 af toen de Amerikanen, verontrust door het feit dat voordien zoveel torpedo's niet waren ontploft, eindelijk een nieuw type in gebruik hadden genomen met een perfect werkend ontstekingsmechanisme.

XCWij hebben er in ons vorige deel op gewezen dat de Japanse economie bij uitstek kwetsbaar was doordat het land het veruit grootste deel van zijn industriële grondstoffen moest invoeren. Op de lange duur zouden ook de grondstoffen die het in het Nanjo-gebied zou vinden, zulks ter aanvulling van die welke het aangetroffen had in Mandsjoerije en de delen van China die in de jaren '30 veroverd waren, niet voldoende zijn om een gebied te vormen dat volledig in zijn eigen behoeften zou kunnen voorzien. De Japanse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten

1 Van het totaal-tonnage aan Japanse oorlogsschepen en koopvaardijschepen dat de Japanners verloren, is 55 % tot zinken gebracht door de Amerikaanse onderzeeboten, terwijl bij die onderzeebootdienst minder dan 2 % van het Amerikaanse marineper soneel was ingedeeld. Die dienst telde in totaal bijna vijftienduizend officieren en minderen - van hen zijn drieduizendvijfhonderd gesneuveld. Procentueel waren de verliezen van de Amerikaanse onderzeebootdienst zesmaal zo hoog als die van de overige diensten, de uitgezonderd. Wij voegen hieraan nog toe dat het ook een belangrijke functie van de Amerikaanse onderzeeboten was om met op de periscopen geplaatste fototoestellen opnamen te maken van kustgedeelten waarop overwogen werd te landen.

JAPANS VERLIEZEN AAN VRACHTSCHEPEN

en het Britse Rijk was een noodsprong geweest, gebaseerd op de verwachting dat Japan zich in de oorlog tegen die twee grote mogendheden zou kunnen handhaven en dat uiteindelijk een situatie zou ontstaan waarin Japan met de Verenigde Staten en met de rest van de wereld, waaronder een door Duitsland gedomineerd Europa, weer normale handelsbetrekkingen zou kunnen aanknopen. Voor dat handhaven was het evenwel noodzakelijk dat wat binnen het door Japan beheerste gebied aan hulpbronnen aanwezig was, ten volle zou worden geëxploiteerd. Dat kon slechts het geval zijn wanneer er voldoende scheepsverbindingen waren.

XCJapan ging de oorlog in met een relatief moderne koopvaardijvloot die evenwel aan de krappe kant was. Het bezat in december '41 6 mln brt aan stalen koopvaardijschepen (tankers inbegrepen) groter dan 500 toni, en daarvan was minimaal 3 mln ton nodig om de economie, de oorlogsproductie inbegrepen, in stand te houden. Het Nal'~fo--offel1Sief vergde evenwel 3,9 mln ton aan vrachtschepen, zodat voor die economie slechts 2,1 mln ton overschoot. Er zouden dus invoertekorten komen - die konden opgevangen worden uit voorraden maar slechts gedurende zes maanden.

XCBinnen die zes maanden had het Nanjo--offensief zijn doelstellingen bereikt. Aan vrachtschepen was daarbij 0,3 mln ton verloren gegaan maar een gelijk tonnage buitgemaakt. Wel gingen de Japanners er van uit dat zij bij voortgezette oorlogvoering meer schepen zouden verliezen dan zij er konden bijbouwen, maar dat verschil, door hen bij drie jaar oorlogvoering geschat op ca. I mln ton, zou niet groot zijn. Er waren dan ook geen plannen om tot snelle uitbreiding van de nieuwbouwover te gaan. Bovendien voelden de Japanners zich in het eerste oorlogsjaar ter zee zo veilig dat zij hun vrachtschepen niet eens in beschermde convooien

I In ons vorige deel schreven wij over 6,3 mln brt. Op tal van punten vindt men in de litteratuur over Japans oorlogseconomie onderling afwijkende cijfers die evenwel overeenstemmen wat het algemene beeld betreft. Wij willen ons in deze paragraaf houden aan de cijfers die te vinden zijn in het in 1949 verschenen werk van de Amerikaanse historicus Jerome B. Cohen: Cohen, een marine-officier die zich had kunnen scholen in het Japans, had in Japan deeluitgemaakt van de grote staf Amerikaanse deskundigen die na Japans capitulatie de gevolgen van de Amerikaanse strategische bombardementen onderzochten en in dat kader, bijgestaan door de Japanse departementen, een schat aan gegevens verza melden over alle aspecten van de Japanse oorlogseconomie. Veel van die gegevens zijn niet volgens kalenderjaren gegroepeerd maar volgens begrotingsjaren; het Japanse begrotingsjaar liep van I april in een bepaald jaar tot 1 april in het volgende.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

groepeerden. Pas eind '42 werd de nieuwbouw met kracht aangepakt, in '43 en '44 met succes. Nadien was er vrijwel geen staal meer voor. In totaal bouwde Japan van Pearl Harbor tot aan de capitulatie 3,3 mln ton aan nieuwe vrachtschepen en het wist bovendien ruim 800 000 ton aan vijandelijke schepen buit te maken en weer in de vaart te brengen. De verliezen waren evenwel veel grater. 'For every ton of shipping the japanese were able to build, three were sunk', schrijft Cohen.' Van april' 42 t.e.m. maart '43 verloren de Japanners 1,3 mln ton aan scheepsruimte, van april '43 t.e.m. maart '44 (de Amerikaanse onderzeeboten hadden betere torpedo's in gebruik genomen) 2,6 mln ton, van april '44 t.e.m. maart '45 3,5 mln ton en daar kwam tot het einde van de oorlog nog eens I mln ton bij. Bovendien was van de schepen die niet tot zinken waren gebracht, voortdurend een aanmerkelijk deel in reparatie. Eind maart '43 hadden de Japanners 4,7 mln ton aan vrachtschepen in de vaart, eind maart '44 3,4 mln ton, eind maart '45 nog maar 1,6 mln ton.

XCDie daling betekende dat de industrie van eind '44 af met enorme tekorten werd geconfronteerd en dat het ook met de levensmiddelenvoorziening (deze zullen wij later in dit hoofdstuk behandelen) spaak liep.

XCDe scheepsverliezen, die zware verliezen aan tankers insloten (zowel in '43 als in '44 bestond de nieuwbouw in Japan voor een derde uit tankers), hadden een katastrofaal effect op Japans aardolievoorziening - daarop willen wij iets dieper ingaan, vooralomdat wat Japan tijdens de oorlog nog aan aardolie invoerde, afkomstig was uit Nederlands-Indië.

XCIn ons vorige deel wezen wij er op dat Japan, dat voor zijn aardolieverbruik voor negen-tiende afhankelijk was van invoer uit het buitenland, de oorlog begon met een aardoliereserve van 8,4 mln ton. De Japanse schatting was dat zij, raakten zij in oorlog verwikkeld met de Verenigde Staten, het Britse Rijk en Nederland, per jaar 7,9 mln ton aardolie zouden verbruiken - de reserve-voorraad zou dus na iets meer dan eenjaarverdwenen zijn. Nederlands-Indië produceerde in '39 precies de hoeveelheid welke het oorlogvoerend Japan per jaar nodig zou hebben: 7,9 mln ton (Sumatra 5,3 mln, Borneo 1,7 mln, Java 0,8 mln, Nederlands-Nieuw-Guinea 0,1 mln) en men zou dus kunnen stellen dat

XCI A.v.,

JAPANS TEKORT AAN AARDOLIE

Nederlands-Indië met zijn aardolie het voornaamste doelwit vormde van het Japanse Nanjo-offensief.

XCIn het eerste, het tweede en het derde oorlogsjaar, van december '41 tot december' 44 dus (over totaalcijfers voor de periode na begin december '44 beschikken wij niet), produceerden de Japanners zelf per jaar respectievelijk 500000, 540000 en 47°000 ton aardolie, iets meer dan de helft uit eigen bronnen, iets minder dan de helft door de vervaardiging van synthetische benzine, bij welke vervaardiging Japan uiteindelijk gebruik maakte van het procédé dat IC Parben in Duitsland had ontwikkeld.'

XCDe Japanners waren er van uitgegaan dat in Nederlands-Indië de aardolie-installaties volledig zouden zijn vernield. Dat viel mee: de vernielingen hadden de algemene strekking gehad, hun voor zes maanden het gebruik van de installaties te ontzeggen, bovendien was van de twee grote raffinaderijen bij Palembang (Zuid-Sumatra) één nauwelijks vernield. De Japanners gaven zich grote moeite om het winnen en raffineren van aardolie te hervatten: zij zonden in '42 vierduizend geschoolde krachten naar Nederlands-Indië-, in '43 nog eens zeshonderd, en de productie van aardolie kwam spoedig weer op gang, zij het dat de productiecijfers van vóór de Japanse bezetting niet gehaald werden. Van april' 42 t.e.m. maart '43 werd in Indië bijna 4 mln ton aan aardolie en aardolieproducten voortgebracht, van april '43 t.e.m. maart '44 ruim 7 mln ton, van april '44 t.e.m. maart '45 5% mln ton en nadien tot aan Japans capitulatie nog eens I mln ton. Die cijfers lijken er op te wijzen dat Japan, had het de verbindingen met Indië normaal kunnen onderhouden, er in '44 in zou zijn geslaagd, voldoende aardolie uit Indië in te voeren. Met die verbindingen liep het evenwel spaak: hoeveel tankers er ook bijgebouwd werden, er werden er steeds méér tot zinken gebracht. Van de van april '42 t.e.m. maart '43 in Indië geproduceerde aardolie en aardolieproducten werd 60 % in de Nanjo verbruikt (in de eerste plaats door de Japanse strijdkrachten) en 40% naar Japan getransporteerd. In de periode april '43-maart '44 kwam, zoals bleek, de productie in Indië weer goed op gang maar daarvan bereikte slechts 30% Japan en van de in de

1 Ruim de helft van de synthetische productie vond in Mandsjoerije plaats. 2 Die vierduizend waren onttrokken aan het personeel van de maatschappijen die in japan zelf aardoliebronnen exploiteerden. Niet allen kwamen in Indië aan; enkele honder den verdronken toen in mei '42 het schip dat hen en andere technici alsook een aantal bestuurskrachten naar Indië moest brengen, door een Amerikaanse onderzeeboot tot zinken werd gebracht.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

periode april '44-maart '45 in Indië geproduceerde aardolie en aardolieproducten was dat slechts met minder dan een zevende het geval. Na maart '45 kwam geen Japanse tanker er meer door.

XCHet gevolg van deze ontwikkelingen was dat de aardolie-reserve waarover Japan beschikte, van jaar tot jaar kleiner werd. Eind' 43 bedroeg zij nog maar 2 mln ton, eind '44 0,7 mln ton en per I april '45 0,4 mln ton. Met alle middelen werd getracht, aardolie te vervangen door plantaardige olie: olie uit sojabonen, pinda's, kokosnoten en ricinusbonen - zelfs werden in Japan in '44-'45 meer dan dertigduizend primitieve installaties over het land verspreid om olie te winnen uit de wortels van pijnbomen.' Het waren allemaallapmiddelen die niet konden voorkomen dat de oorlogsinspanning in steeds ernstiger mate te lijden kreeg onder het gebrek aan benzine, stookolie en smeerolie.

XCHet tekort aan scheepsruimte had een merkbare invloed op het Japanse economische beleid in de Nanja en het tekort aan aardolie op de dispositie van de Japanse slagvloot.

XCWat het eerste betreft: Japan had het Nanjo-gebied gezien als een bron van grondstoffen, de industrie moest daar niet bevorderd worden. Het ging de oorlog in met een uitgewerkt plan dat aangaf hoeveel grondstoffen in '42, '43 en volgende jaren naar Japan moesten worden verscheept, maar de plancijfers voor de export in '43 moesten midden '42 al drastisch worden verlaagd. In juni '43 bracht Todjo een bezoek aan bet Nanjo gebied, waar hij in Singapore een bespreking voerde met de staven van de militaire besturen in de Nanjo (zijn besprekingen in Batavia komen later aan de orde). Hier deelde hij tot verrassing van de aanwezigen mee dat zij hun economisch beleid minder moesten richten op de export van grondstoffen naar Japan dan op de bevordering van de inheemse productie, ook de industriële. Vooral aan de ontwikkeling van de lichte industrie moest aandacht worden besteed; dat was, zei Todjo, in het belang van de Japanse militairen die zich in de Nanjo bevonden.Aan de Amerikanen die na Japans capitulatie een kleine hoeveelheid raffineerden, bleek dat een product ontstond dat elke motor

1 Tweehonderdduizend Japanners waren in de lente van '45 bezig die wortels op te graven en in stukken te hakken maar de gewonnen olie kon niet geraffl11eerd worden.

JAPANS TEKORT AAN AARDOLIE

XCTen aanzien van de dispositie van de Japanse slagvloot kwam de marinestaf in Tokio eind '43 tot de conclusie dat het aanbeveling verdiende, een groot deel van die slagvloot een basis te geven welke dicht bij het stookolie-producerende Nederlands-Indië lag en waar bovendien een groot droogdok aanwezig was: Singapore. Eind februari '44 werd hier een sterk eskader geposteerd met als kern drie vliegkampschepen, vijf slagschepen en achttien kruisers. Dat had belangrijke gevolgen voor de Geallieerde strategie. De Britse Eastern Fleet was inmiddels naar Ceylon teruggekeerd en daar versterkt en er was overwogen, landingen uit te voeren op de Andamanen of op Sumatra. Aangezien het Japanse eskader in Singapore sterker was dan de Eastern Fleet, moest men al die plannen, tot welker uitvoering trouwens nog niet definitief besloten was, opgeven. De voornaamste functie van de Eastern Fleet werd, door haar aanwezigheid te bevorderen dat het Japanse eskader zo lang mogelijk in Singapore bleef, ver van de gebieden in de Pacific waar de Amerikanen in het offensief waren. Ook dàt Japanse eskader moest overigens zuinig met zijn stookolie omspringen, hetgeen, toen het in oktober '44 de Amerikaanse Pacific Fleet bij de Philippijnen moest aanvallen, een grote hinder bleek. Met dat al bevond dat op Singapore gebaseerde eskader zich nog in een bevoorrechte positie, vergeleken met de oorlogsschepen die hun basis hadden in Japan! Voeren deze in '44 uit om de strijd met de Pacific Fleet aan te gaan, dan moesten z~ de kortste routes volgen die veelal de gevaarlijkste waren. Het gebeurde ook wel dat eenheden zich er van moesten onthouden zo snel mogelijk te varen, zodat z~ te laat arriveerden om aan bepaalde zeeslagen deel te nemen. Het stookolietekort noopte de Japanse marinestaf in februari' 45 om enkele vliegkampschepen en één slagschip op te leggen en toen de Amerikanen in april '45 op het Japanse eiland Okinawa landden, dat 700 km bezuiden Japan ligt, was van de vijf slagschepen die in Japanse havens lagen, maar één in staat om uit te varen - uit te varen met voldoende stookolie om Okinawa te bereiken; een terugvaart zou niet mogelijk zijn.'

XCDat het tekort aan benzine ernstige gevolgen had voor de operaties van de Japanse luchtmacht, spreekt vanzelf. In de Na/tja openbaarde dat tekort zich pas in '45, toen de raffinaderijen bij Palembang die ook benzine voor vliegtuigen produceerden, eind j anuari '45 geteisterd waren door vliegtuigen van de Eastern Fleet waardoor hun productie twee

I Dit slagschip, de het grootste ter wereld, was met explosieven volgeladen teneinde als zelfmoord-schip te fungeren; het werd tot zinken gebracht nog voordat het Okinawa was genaderd.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

maanden lang tot een derde werd gereduceerd. In japan zelf evenwel kwam de luchtmacht veel vroeger voor grote moeilijkheden te staan. Het aantal trainingsvluchten werd eerst in '43, vervolgens opnieuw in '44 drastisch gereduceerd en de training in navigatie kwam geheel te vervallen. Bij het overvliegen van nieuwe toestellen uit de fabrieken naar de vliegvelden kwamen steeds meer ongelukken voor. Geen wonder! Door het gebrek aan benzine werd van nieuwe vliegtuigmotoren maar één op de tien getest en zulks slechts gedurende twee uur. De zelfmoordvluchten waartoe de japanse piloten in de laatste oorlogsfase van japan uit overgingen, waren een uitvloeisel van de japanse ideologie maar vormden tegelijk de meest rationele wijze om die piloten in te zetten: zij hadden niets anders geleerd dan achter een voorman aan te vliegen en benzine voor een terugvlucht behoefde men hun toestellen niet mee te geven.

XCWij hebben tot dusver slechts geschreven over de gevolgen welke het uit het tekort aan scheepsruimte voortvloeiend tekort aan aardolie en aardolieproducten had voor de japanse oorlogsinspanning, maar het spreekt vanzelf dat japan, naarmate het minder transportschepen in de vaart kon brengen, ook andere uit het buitenland afkomstige industriële grondstoffen welke het voor zijn oorlogsproductie nodig had, steeds sterker ging ontberen.

XCOver twee van die grondstoffen willen wij enkele gegevens verstrekken: ijzererts en bauxiet.

XCIjzererts was te vinden op Malakka, op de Philippijnen. op het eiland Hainan (voor de kust van Zuid-China), in de bezette delen van China en in Mandsj oerij e. Voor de ijzerertstransporten uit Malakka en de Philippijnen ontbraken de schepen (Japan dat uit beide gebieden samen inmln ton had aangevoerd, bracht het inslechts totintotton), alle verbindingen met Hainan moesten door het oprukken van de Amerikanen in het centrale en het zuidwestelijk deel van de Pacific in de herfst vanopgegeven worden en wel werd in China de ijzerertsproductie belangrijk verhoogd maar van dat erts kon bij gebrek aan schepen maar een klein deel naar japan worden getransporteerd. De transporten uit Hainan en China vielen weg in dezelfde tijd

'40 3 '42 120000, ,43 170000 '44

JAPANS TEKORT AAN IJZERERTS EN BAUXIET

jaren '30 was gaan opbouwen, nog maar weinig over was. In de loop van '44 werd de staalproductie gehalveerd en in het eerste kwartaal van '45 werd het restant opnieuw met twee-vijfde verminderd. Maar dat was niet alles. Het mocht dan waar zijn dat Japan tot in de eerste helft van '44 voldoende staal had om een kwantitatief aanzienlijke wapenproductie mogelijk te maken, de speciale metalen als kobalt, nikkel, molybdeen, vanadium en chroom welke nodig zijn om staal-alliages van voldoende hardheid te produceren, ontbraken vrijwel geheel en zulks van een vrij vroeg stadium af. De kwaliteit van het Japanse staal daalde van '43 af - in '44 en '45 werden stalen schepen gebouwd welker huidplaten het spoedig begaven. Ook de munitie die toen vervaardigd werd, liet kwalitatief te wensen over.

XCAan bauxiet, de grondstof waaruit aluminium vervaardigd wordt (in de oorlog vooral van belang voor de vliegtuigproductie), had Japan ten tijde van Pearl Harbor een voorraad opgebouwd van ruim 250000 ton. In'42 werd uit een van de eilanden van de Riouw-archipel 275000 ton bauxiet naar Japan verscheept en in '43 bijna 600000 ton (in die twee jaren tezamen was bijna 70% van de Japanse bauxiet-invoer uit Nederlands-Indië afkomstig) maar als gevolg van een drastische daling welke zich in september '43 ging aftekenen, bracht men het in '44 nog niet tot 300000 ton en begin '45 was vrijwel geen transport uit Indië meer mogelijk; het laatste schip met bauxiet uit de Riouw-archipel arriveerde in Japan in april '45· Eind '44 kwam Japans aluminiumproductie die in dat jaar, vergeleken met '43, al met 40% was verminderd, vrijwel tot stilstand. De kwaliteit van het aluminium dat in '44 werd geproduceerd, was niet hoog; talrijke vliegongevallen waren het gevolg. Pogingen om uit aluinaarde, waarvan in de Japanse bodem aanzienlijke hoeveelheden te vinden zijn, aluminium te vervaardigen werden op grote schaal ondernomen maar leverden slechts weinig op.

XCDe hoofdfout die Japan maakte, was dat het een oorlog aanging met de Verenigde Staten die zoveel sterker waren, maar bovendien maakte Japan in '42 dezelfde fout als Duitsland in de periode '39-'41. Hitler had de Duitse oorlogsindustrie ingesteld op het voeren van Blitzkriege, niet van een langdurige oorlog, en hij gaf in de herfst van '41, toen hij meende de Sowjet-Unie al verslagen te hebben, opdracht de wapenproductie te beperken. Pas nadat het Duitse Zesde Leger bij Stalingrad was vernietigd,

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

begin '43, werden in Duitsland alle krachten ingespannen om een zo groot mogelijke wapenproductie te verkrijgen.

XCZo ook in Japan.

XCIn zijn eerste oorlogsjaar, van december '4I tot december '42, werd de wapenproductie niet wezenlijk uitgebreid en toen daartoe begin '43 als gevolg van de hevige strijd om Guadalcanal werd besloten, was het te laat. Van '42 tot '44 steeg Japans totale productie met 20% en terwijl in '42 30% van die productie voor de oorlog bestemd was, was dat in '44 met iets meer dan de helft het geval. In die twee jaar had men talloze bedrijven op wapenproductie ingesteld (in textielfabrieken werden bijvoorbeeld vliegtuigonderdelen vervaardigd), maar, aldus Jerome B. Cohen, 'the very effort u/as negated by the gro!Ving shortages of materials due to the blockade which rendered some capacity excess even before it u/as completed.' 1 Daar kwam dan nog bij dat het groepskarakter van de Japanse samenleving het onmogelijk maakte om wat er aan krachten voor de oorlogsinspanning aanwezig was, effectief te coördineren. In de talloze verdeelen controle-organen die door de regering in het leven werden geroepen (organen om schaarse grondstoffen te verdelen en om te controleren dat men zich aan de gestelde regels hield), werd het beleid niet, zoals in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, door ambtenaren bepaald maar door voormannen van het bedrijfsleven die de belangen van hun eigen onderneming geen moment uit het oog verloren - de greep die de grote familieconcerns, de Zaibatsoe, op de gehele economie hadden, werd van jaar tot jaar sterker. De regering was niet in staat de oorlogsinspanning doeltreffend te leiden - los nog van andere factoren was er het grote nadeel dat het leger en de marine als het ware een staat in de staat vormden; zij duldden geen inmenging, noch van elkaar, noch van de centrale overheid. Het departement van bewapening dat eind '43 in het leven werd geroepen (pas na twee jaar oorlog dus!) stelde regels op waar iedereen zich aan trachtte te onttrekken, had niets te zeggen over het leger en de vloot die beide beschikten over eigen voorraden en eigen verbindingen hadden naar bepaalde ondernemingen, en werd in de praktijk niet veel meer dan een departement voor de vliegtuigproductie.

XCDit alles wil niet zeggen dat Japan althans tot in de tweede helft van ,44 kwantitatief niet een aanzienlijke oorlogsproductie kende. Dat in '41 bijna 6000, in '42 bijna 9000, in '43 bijna I7000, in '44 ruim 28000 en in '45 nog eens ca. I 1000 vliegtuigen werden geproduceerd, tekent de

XCI Jerome B. Cohen: japall 's Economy ill War and Reconstruction;

JAPANS OORLOGSPRODUCTIE

inspanning welke Japan zich getroostte, alleen: los nog van de kwalitatieve verschillen (de Japanners wisten maar weinig betere types te vervaardigen dan die waarmee zij de oorlog waren begonnen, en raakten dus achter) stak hun totaal van ruim 70000 vliegtuigen pover af bij de 262000 (in doorsnee veel zwaardere) toestellen welke de Amerikaanse oorlogsindustrie voortbracht. Zeker, van die laatste werd, zolang de oorlog in Europa woedde, slechts iets minder dan de helft tegen Japan ingezet, maar desondanks was er van de zomer van '42 af geen sprake meer van een Japanse superioriteit in de lucht - juist die factor had, zoals wij in ons vorige deel betoogden, bij de strijd in en om de Indische archipel de doorslag gegeven.

XCDe Japanse marine op haar beurt kon het aanbouwtempo van de Amerikaanse marine niet bijhouden. Japan kreeg van I april '42 tot het einde van de oorlog 13 nieuwe vliegkampschepen gereed, de Verenigde Staten, gelijk wij eerder vermeldden, na 7 december '41 (de Amerikaanse periode is dus iets langer) 26; Japan I nieuw slagschip, Amerika 8; Japan 5 nieuwe kruisers, Amerika 48; Japan 62 nieuwe torpedobootjagers, Amerika 352; Japan 122 nieuwe onderzeeboten, Amerika 203.'

XCOvereenkomstige cijfers kan men geven voor alle types wapenen - voldoende achten wij het om hier te vermelden dat de Amerikanen twintigmaal zoveel tanks produceerden als de Japanners, vijfmaal zoveel zwaar geschut, twaalfmaal zoveel veldgeschut, vijf-en-twintigmaal zoveel mortieren en vijftienmaal zoveel klein-kaliber-ammunitie. Al dat wapentuig was kwalitatief beter dan het Japanse.

XCIn de zomer van '45, toen Duitsland had gecapituleerd, was Japans positie hopeloos. 'japan's economic system', aldus Jerome B. Cohen's samenvatting,

XC'had been shattered. Production of munitions had been curtailed to less than half the wartime peak, a level which could not support sustained military operations. The Navy had been sunk. There was no fuel for the air force, no aluminum for planes, little steel for war planes and insufficient food for the population. The economic basic of japanese resistance had been destroyed. In july 1945, the last full month before surrender, electric power and coal consumption were both exactly 5 a percent if the peak reached in 1944. Production efficiency had, however, declined and the overall industrial output was approximately 40 percent if

1 Het verdient vermelding dat in de jaren '44-'45 meer dan de helft van het tonnage aan nieuwe Japanse oorlogsschepen bestond uit kleine schepen, die bedoeld waren om een invasie van de Japanse eilanden af te slaan: kleine onderzeeboten, één-mans torpedo's en kleine houten schepen met een automotor die een explosieve lading in de boeg hadden.

HOE JAPAN DE 'OORLOG VERLOOR

the 1944 peak. Serviceable merchant tonnage was a little over 12 percent of the fleet with which japan had begun the war. Output of airframes had fallen 56 percent of the 1944 peak; aircraft engines 73 %; merchant shipbuilding, 81 percent; army ordnance, 44 percent; and naval ordnance, 57 percent. Oil imports had ceased and oil refining had declined to less than 15 percent of the 1943 output. Primary aluminum production was only 9 percent of the 1944 peak, explosives production 45 percent of the 1944.figure but its basic ingredient, nitric acid, had declined to 17 percent of the 1944 .figure.' I

XCDat zijn, men houde het in het oog, cijfers die na Japans capitulatie als resultaat van een langdurig en grondig onderzoek werden vastgesteld door Amerikanen. In de zomer van '45 waren zij aan de Amerikaanse autoriteiten niet bekend. Zij waren dat evenmin in volle omvang aan de Japanse. Wèl had de eerste secretaris van het Japanse kabinet in mei '45 op verzoek van de toenmalige minister-president bestudeerd of Japans hulpbronnen voldoende waren om de oorlog voort te zetten - hij had talrijke deprimerende gegevens verzameld; zijn studie maakte het, aldus in november '45 de laatste Japanse minister van marine, admiraal Mitsoemasa Jonai, 'more and more clear that continuation of the war was going to be difficult.' 2 Moeilijk dus. Maar niet onmogelijk.

XCWij hebben in vorige delen van ons werk alsook in dit hoofdstuk doen blijken hoe effectief de coördinatie was tussen de Amerikaanse en de Britse oorlogvoering, maar van coördinatie tussen de Japanse en de Duits-Italiaanse hebben wij geen melding gemaakt, behoudens dat wij schreven dat Duitsland en Italië in december '41 krachtens een aan Japan gedane toezegging op de Japanse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten de hunne lieten volgen. Dat geschiedde op II december '41. Twee dagen eerder had Roosevelt in de radiotoespraak die hij tot het Amerikaanse volk richtte, een passage ingevlochten die aldus luidde:

XC, We know that Germany and japan are conducting their military and naval operations with a joint plan. That plan considers all peoples and nations which are not helping the Axis Powers, as common enemies of each and everyone of the Axis Powers ... Remember

I Jerome B. Cohen: p. 108-09. 2 Aange haald in a.v., p. 108.

JAPAN EN DUITSLAND

always that Germany and Italy, regardless of any formal declaration of war, consider themselves at war with the United States just as much as they consider themselves at war with Britain and Russia ... We expect to eliminate the danger from japan, but it would serve us ill if we accomplished that and found that the rest of the world was dominated by Hitler and Mussolini' I

XCDe bedoeling van die passage was duidelijk: zij wilde de Amerikaanse publieke opinie er van overtuigen dat, al had op dat moment slechts Japan aan de Verenigde Staten de oorlog verklaard, een Amerikaanse oorlogvoering tegen Duitsland en Italië óók wenselijk was. Het Duits-Japanse 'joint plan' waar Roosevelt van gerept had, was evenwel een fictie. Gelijkgezind waren de Duitse en de Japanse oorlogsleiders alleen in hun imperialisme: de Duitse streefden, zou men kunnen zeggen, naar de beheersing van geheel Europa, van Afrika en van de Atlantische Oceaan met de aangrenzende gebieden, de Japanse naar de beheersing van Azië en van de Pacific met omgeving, maar er was geen 'joint plan' en van een geïntegreerde samenwerking, zoals die aan Amerikaans-Britse kant bestond in de vorm van de Combined Chiefs of Staff, was in het geheel geen sprake. Integendeel: de Duitse en de Japanse machthebbers stonden met wantrouwen tegenover elkaar. Hitler, overtuigd van de superioriteit van het 'Arische ras', beschouwde de Japanse machtsuitbreiding als een gevaar voor de toekomst en de bouwers van het Japanse imperium waren bevreesd dat Duitsland, zodra het daar de kans toe kreeg, zich meester zou willen maken van de aan grondstoffen zo rijke gebieden in de Nanjo die tot de koloniale bezittingen van Europese mogendheden hadden behoord.

XCRationeel zou het zijn geweest indien Duitsland en Japan (Italië speelde in dit kader geen rol van betekenis) bepaalde afspraken zouden hebben gemaakt ten aanzien van hun strategie voor het geval Japan met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië in oorlog zou komen. Niets daarvan: over en weer hielden zij hun plannen geheim. Op 22 juni '41 was Japan volledig verrast door de Duitse aanval op de Sowjet-Unie en toen Hitler enkele dagen vóór Pearl Harbor aan Japan de toezegging liet doen dat Duitsland op een Japanse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten de zijne zou laten volgen, hield hij er uiteraard rekening mee dat de Japanners het op een gewapend conflict zouden laten aankomen, maar wat zij in dat geval zouden ondernemen, was hem onbekend. In eerste instantie werd door de regeringen van Duitsland, Italië en Japan slechts

I Aangehaald in: D. (1943), p. 105.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

afgesproken dat zij geen aparte wapenstilstand of vrede zouden sluiten; die afspraak werd neergelegd in een verdrag dat op I I december '41 werd ondertekend. Vier dagen later, op de r yde, stelden de Japanners voor dat de drie mogendheden óók een overeenkomst zouden sluiten voor mili-' taire samenwerking; de door de Japanners uitgewerkte tekst hield in dat Duitsland en Italië zich moeite zouden geven, het gehele gebied van de Middellandse Zee en het Midden-Oosten te veroveren, dat mogelijkerwijs een deel van de Japanse vloot naar de Atlantische Oceaan en een deel van de Duitse naar de Pacific zouden worden overgebracht en dat voorshands 70 graden Oosterlengte (zie kaart I op de pag.'s 4-5) de grens zou zijn tussen de Duits-Italiaanse en de Japanse operaties - die lijn trekkend reserveerden de Japanners het gehele Nmy"o-gebied voor zich. 'Die Militärleonuentiotï, aldus de Duitse historicus Bernd Martin in zijn Deutschland und japan im Zweiten Weltkrieg, 'zielte mehr auf Trennung der Operationsbereiche als auf gemeinsames militärisches Handeln ab.' I De inhoud nu van de door de Japanners voorgestelde overeenkomst beviel Hitler en Ribbentrop allerminst, vooral niet omdat er niet uit bleek dat de Japanners te eniger tijd bereid zouden zijn, de Sowjet-Unie aan te vallen met wie zij in april '41 een neutraliteitsverdrag gesloten hadden. De overeenkomst werd na vier weken onderhandelen ondertekend - het uitgegeven perscommuniqué was nietszeggend en Ribbentrop liet na, de Duitse buitenlandse posten nader over de overeenkomst in te lichten. Trouwens, toen deze eenmaal gesloten was, verliep meer dan een jaar voordat Hitler de Japanse ambassadeur te Berlijn weer eens voor een gesprek ontving. Die ambassadeur en zijn militaire attaché's ontvingen nauwelijks inlichtingen over de militaire situatie en kregen nimmer te horen waartoe Hitler besloten had - in Tokio was de situatie niet anders: de Duitse ambassadeur, Baron Eugen Ott, en zijn militaire attaché's werden in de regel afgescheept met propagandistische frasen (die door Ott werden doorzien'') en werden door het Japanse Grote Hoofdkwartier nimmer ingelicht over Japans operatieve plannen.

XCEr was één periode in de Tweede Wereldoorlog waarin coördinatie van de Duits-Italiaanse en de Japanse militaire operaties wellicht belangrijke gevolgen zou hebben gehad: het eerste halfjaar van '42. Als tevoren afgesproken was dat, indien Japan in de oorlog kwam, Hitler aan het

I B. Martin: p. 53. 2 Ott was geen lid van de hij werd eind '42 vervangen door de Duitse ambassadeur bij de Chinese marionetten-regering te Nanking, Heinrich Georg Stahmer, die wèl partijlid was.

JAPAN EN DUITSLAND

Oostelijk front in het defensief zou blijven en, zoals de Japanners, Mussolini en de leiding van de Kriegsmarinewensten, meer krachten zou concentreren op het gebied van de Middellandse Zee en op het MiddenOosten, dan hadden de Duitse en de Japanse macht elkaar misschien in het gebied van de Indische Oceaan kunnen ontmoeten; zoals wij eerder onderstreepten, heeft dat perspectief vooral de Britse autoriteiten maandenlang met grote bezorgdheid vervuld. Die afspraak was evenwel niet gemaakt, Hitler hield er aan vast dat hij eerst de Sowjet-Unie diende te verslaan en met de Amerikaanse landingen op de Salomons-eilanden, 7 augustus '42, waren de Japanners voorgoed in het defensief gedrongen.

XCHet gevolg van dit alles was dat de feitelijke samenwerking tussen Japan en Duitsland zeer beperkt bleef.

XCVan samenwerking op militair gebied was in '42 in het geheel geen sprake - daartoe kwam het pas in '43 toen de positie zowel van Japan als van Duitsland danig was verzwakt. Japan had de Slag om Guadalcanal verloren - Duitsland had in mei Noord-Afrika moeten ontruimen, zag in juli de Geallieerden landen op Sicilië en leed toen tevens een verpletterende nederlaag aan de centrale sector van het Oostelijk front. In de tweede helft van '43 nu, toen de Duitse U-Bootein de Atlantische Oceaan niet meer konden opereren zonder zware verliezen te lijden, werden elf U-Boote met een grote actieradius naar de Indische Oceaan gezonden (vijf kwamen er aan) en daarop volgden later nog twintig (elf kwamen aan). In '43 en '44 behaalden die U-Boote in de Indische Oceaan, waar de Geallieerde vrachtschepen èf zwak-geëscorteerd èf geheelzonder escorte voeren, aanzienlijke successen. Penang op Malakka was hun basis, later, nadat de Britten in oktober '44 voor die havenstad mijnen hadden gelegd, Tandjong Priok. Een-en-ander had langdurige onderhandelingen met de Japanners gevergd, die ook pas na geruime tijd hadden goedgevonden dat de Kriegsrnarine eigen bureaus kreeg in Penang, Batavia en Singapore. Daarbij waren de Japanners er op blijven staan dat de U-Boote uitsluitend bewesten 70 graden Oosterlengte zouden opereren - zij moesten dus een afstand van ca. 4000 km afleggen voordat zij hun eerste torpedo mochten lanceren. Van samenwerking tussen de U-Boote en de Japanse onderzeeboten die óók in de Indische Oceaan opereerden, mede in het 'Duitse' gebied, was geen sprake.'

l Eind '44, toen de in Priok vrijwel geen torpedo's meer hadden, gelastte de dat alle boten die daartoe in staat waren, niet later dan in de tweede helft van januari naar Duitsland moesten terugkeren met een lading rubber aan boord. Er waren toen in het Verre Oosten waaruit een aantal al naar Europa was

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

XCWel gaven Duitsland en Japan zich moeite om elkaar overzee (vliegverbindingen werden niet onderhouden.') belangrijke goederen toe te zenden.

XCZowel in de winter van '41-'42 als in die van '42-'43 trachtten vrachtschepen een zeker handelsverkeer tussen Japan en Duitsland te onderhouden. Japan stond voor dat verkeer geen enkel schip af - het waren steeds Duitse schepen die, van door de Duitsers bezette Westfranse havens uit, de lange en gevaarlijke tocht moesten ondernemen. In de winter van '41-'42 wisten van de 15 schepen die Japanse havens verlieten, II Europa te bereiken en de 5 die het omgekeerde traject aflegden, kwamen alle behouden aan - hun lading bestond in hoofdzaak uit chroomerts en vetten. In de winter van '42-'43 evenwel arriveerden van de 13 schepen die Japan hadden verlaten, hoofdzakelijk met rubber en tin aan boord, slechts 4 in Europa en van de 13 die Europa hadden verlaten, slechts 8 in Japan. Notabene: die 8 voeren voor twee-derde van hun laadruimte in ballast omdat men het er in Berlijn vóór hun vertrek nog steeds niet over eens was geworden wat aan Japan zou worden geleverd.

XCNadat in de winter van '43-'44 nog 5 vrachtschepen met rubber naar Europa waren gezonden van welke slechts I aankwam, werden de pogingen om de blokkade met vrachtschepen te doorbreken opgegeven, wèl werden daartoe nog Us-Boote ingezet. Met de eerste van die UsBoote was dat trouwens al in '42 en '43 het geval geweest. In totaal waren er 56 U-Boole die van '42 tot begin '45 met een lading goederen uit Europa naar Japan of uit Japan naar Europa voeren." Van die 56 waren er maar 23 die het land van bestemming konden bereiken, samen met een lading, kleiner dan door één vrachtschip had kunnen worden vervoerd. UsBoote met kwalitatief belangrijke ladingen werden tot zinken gebracht waarton opium. In '42 en '43 traden ook enkele Italiaanse onderzeeboten als blokkadebre

teruggekeerd, nog elf aanwezig. Drie daarvan bereikten Duitsland, vier werden onderweg tot zinken gebracht en vier die om diverse redenen de verre tocht niet konden ondernemen, werden aan Japan afgestaan. 1 Duitsland bezat overigens wel toestellen die de verre afstand konden overbruggen (in november '38 was een grote non-stop van Berlijn naar Tokio gevlo gen), Italië ook; in juli '42 slaagde één Italiaans toestel er in, van Rhodos te vliegen naar een Japans vliegveld, ca. 700 km ten westen van Peking. Dit was de enige vlucht die tussen het Duits-Italiaanse en het Japanse machtsgebied plaatsvond. 2 Boven dien kwam in maart '44 één grote Japanse onderzeeboot in Bordeaux aan; hij had een lading rubber aan boord en voorts twee ton kinine (uit Nederlands-Indië) en twee

JAPAN EN DUITSLAND

door Duitse vindingen op het gebied van de oorlogvoering (bijvoorbeeld de modernste radartoestellen, anti-tankwapens, akoestische boeien en camera's voor het maken van luchtfoto's) aan de Japanners onthouden bleven; wèl ontvingen dezen, zoals al vermeld, alle gegevens over het procédé dat IC Parben toepaste bij het maken van synthetische benzine. Zij ontvingen óók gegevens over de snorkel-apparaten voor onderzeeboten en voor nieuwe torpedo's' - de Japanners op hun beurt stonden aan de Kriegsmarine de plannen af voor de eerder door ons genoemde één-mans-torpedo.

XCAl met al had de feitelijke samenwerking tussen Japan en Duitsland op militair en economisch gebied dus maar weinig om het lijf. Er waren trouwens ook politieke tegenstellingen. Toen de Duitsers in '42 voorstelden dat Japan, Duitsland en Italië een gemeenschappelijke verklaring zouden afleggen met betrekking tot Brits-Indië waar grote politieke onrust was ontstaan (daarop komen wij nog terug), weigerde Japan medewerking: Europeanen, aldus de Japanners, hadden met Zuid-Azië niets meer te maken. Belangrijker was dat Japan niet bereid was, de druk die het Rode Leger aan het Oostelijk front op de Wehrmacht uitoefende, te verlichten. Tot diep in '42 meende Hitler nog dat hij zonder Japanse hulp het Rode Leger kon verslaan, maar ten tijde van de débacle bij Stalingrad begon hij er eerst recht bij de Japanners op aan te dringen dat zij aan de Sowjet-Unie de oorlog zouden verklaren. Niet alleen werd dat door de Japanse machthebbers geweigerd maar dezen, die jegens de Russen een bepaald welwillende neutraliteit in acht namen (zij deden niets om te voorkomen dat de belangrijke materiële hulp die de Verenigde Staten aan de Sowjet-Unie boden, naar Wladiwostok werd aangevoerd in Amerikaanse schepen die formeel aan de Sowjet-Unie waren overgedragen en dus de Russische vlag voerden), gingen zich bovendien in '43 en '44 moeite geven om de verhouding met de Sowjet-Unie te verbeteren. Eerst boden zij louter economische concessies aan maar in september '44 (Italië had eenjaar tevoren gecapituleerd, in West-Europa naderden de Geallieerde legers de Duitse grens) gingen zij veel verder: zij verklaarden zich bereid, het bondgenootschap met Duitsland op te zeggen.

XCStalin, die eind '43 aan Roosevelt en Churchill had meegedeeld dat de Sowjet-Unie drie maanden na het einde van de oorlog in Europa hoopte te gaan deelnemen aan de oorlog tegen Japan, liet antwoorden

XCI In april '45 ging nog een U-Boot met een groep Duitse technici naar Japan onderweg; dit schip viel na Duitslands capitulatie een Amerikaanse haven binnen.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

dat het hem niet in het minst interesseerde of japan al of niet Duitslands bondgenoot was.

XCToen Duitsland in mei '45 capituleerde, waren japans grote steden reeds het object van verwoestende aanvallen door Amerikaanse langeafstands-bommenwerpers, de B-2g'S, en was de Amerikaanse macht ter zee japan al tot op enkele honderden kilometers genaderd, zulks als resultaat van een reeks gedurfde offensieven waarvan het eerste in augustus '42 was ondernomen.

De Geallieerde offensieven

XC

XCHet doel dat de Amerikanen zich onmiddellijk na de japanse overval op Pearl Harbor gesteld hadden, gaven wij reeds weer: japan moest volledig verslagen worden. Met dat al noopte het feit dat de slagschepen van de Amerikaanse Pacific Fleet uitgeschakeld waren, voorshands tot een defensieve strategie waarbij in het eerste halfjaar van de strijd in de Pacific alles op alles werd gezet om, gelijk reeds vermeld, in het zeegebied tussen de Hawaii-eilanden en Australië een aantal sterke steunpunten op te bouwen. Hoe vandaar verder te gaan? De enige die daar aan AmerikaansBritse kant een duidelijk denkbeeld van had, was de opperbevelhebber van de Amerikaanse vloot, Admiral King. Hij had zich in de jaren '30 grondig verdiept in de problemen van een eventuele oorlog met japan en voor hem was komen vast te staan dat de Amerikaanse strijdkrachten in dat geval in eerste instantie onder dekking van de Pacific Fleet als het ware van eilandengroep tot eilandengroep moesten springen tot de Philippijnen waren bereikt. Dat zou niet voldoende zijn om japan op de knieën te dwingen: daartoe moest óók het japanse leger verslagen worden. Maar waar? Het lag voor de hand om aan China te denken - inderdaad, dat Chinese strijdtoneel nam in de jaren '42, '43 en '44 een hoogst belangrijke plaats in het denken in van het Amerikaanse college dat leiding gaf aan de gehele oorlog in de Pacific: de Joint Chiefs of Staff.

XCBegin' 42 zagen zij het als mogelijk om het leger van Tsjiang Kai-sjek via Birma op te bouwen tot een grote strijdmacht van 30 divisies die de japanners in de bezette delen van China de ene slag na de andere zouden toebrengen, maar de verwezenlijking van die opzet werd veel moeilijker, toen de japanners begin maart '42 Rangoon binnentrokken en een week of zes later ook Noord-Birma in handen hadden. Daarmee vielen de landverbindingen met Tsjiang Kai-sjeks hoofdstad, Tsjoengking, weg.

BIRMA EN CHINA

Er werd Tsjiang Kai-sjek, die toch al bitter teleurgesteld was dat hij niet bij het Geallieerde overleg op het hoogste niveau betrokken was, toegezegd dat de Amerikaanse luchtmacht-generaal Brereton (die op java onder Wavell de eerste bevelhebber was geweest van de luchtstrijdkrachten van Abda-Command) hem met sterke eskaders Amerikaanse bommenwerpers, de Tenth Air Force, te hulp zou komen en dat in de maanden juli t.e.m. oktober '42 per maand 3500 ton aan militaire goederen naar Nationalistisch China zou worden overgebracht door Amerikaanse transporttoestellen, maar van die toezeggingen kwam niets terecht: toen Tobroek, de Britse vesting in Libye, eind juni capituleerde en Rommel met zijn Afrika-Korps naar de Nijl en het Suezkanaal dreigde door te stoten, werd de Tenth Air Force haastig naar Egypte verplaatst, gevolgd door de meeste transporttoestellen die voor het vervoer naar Nationalistisch China hadden moeten zorgen. Enige Amerikaanse hulp kreeg Tsjiang Kai-sjek wel: een Amerikaanse militaire missie, geleid door Lieutenant-General Joseph W. Stilwell, die tegelijk als Tsjiang Kai-sjeks stafchef optrad, trachtte enkele tienduizenden Chinese militairen te scholen in de moderne oorlogvoering en een groep Amerikaanse piloten, oorspronkelijk als vrijwilligers toegetreden tot de American Volunteer Group, later opgenomen in de Army Air Farces, voerde boven de bezette delen van China met Amerikaanse jagers aanvallen uit op de japanners. Veel had dit alles niet om het lijf.

XCAan de plannen met betrekking tot Birma en China die in '43 en '44 opgesteld werden, zijn wij nog niet toe maar wij willen er hier reeds op wijzen dat de problemen van het opereren in Birma door verscheidene Geallieerde oorlogsleiders onderschat en de mogelijkheden van het opereren in China vooral door de Amerikanen ot/ers chat werden.

XCHet opereren in Birma was moeilijk door de terreingesteldheid: wilde men de japanners naar Thailand terugdrijven, dan kon dat alleen geschieden dwars door gebieden die of moerassig waren Of bedekt met tropische oerwouden; het was voorts moeilijk door het klimaat: militaire operaties waren er uitsluitend mogelijk in de maanden van de droge moesson, d.w.z. van november t.e.m. april; het was verder speciaal moeilijk als gevolg van het feit dat de centra van de Geallieerde wapenproductie en van de overige bevoorrading verder van Birma verwijderd waren dan van enig ander strijdtoneel. En tenslotte: was het bij een offensief tegen de japanners in Birma te gebruiken oorlogstuig eenmaal gelost, dan moest het over land nog over aanzienlijke afstanden vervoerd worden. De dichtstbijzijnde grote haven was Calcutta, maar Calcutta kon niet gebruikt worden zolang het gevaar bestond dat de japanse vloot, die in

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

april '42 zwaar had huisgehouden onder de Geallieerde vrachtschepen in de Golf van Bengalen, naar dat zeegebied zou terugkeren. Voor de toevoer naar het gebied aan de grens van Birma moesten dus in eerste instantie (zie kaart I op de pag.'s 4-5) de havens van Bombay en van Karachi worden gebruikt. Beide steden waren aangesloten op het spoorwegnet in Brits-Indië maar de lijnen van dat net liepen in hoofdzaak naar het noordwesten, aangezien vreemde legers die Indië waren binnengevallen (in de negentiende eeuw vreesden de Britten dat het Russische leger dat vroeg of laat zou doen), meestal de noordwest-grens hadden overschreden; de lijnen in oostelijke richting waren schaars en naar de grens van Birma liep op het laatste traject slechts één lijn voor smalspoor. Dwars op die ene lijn en de schaarse wegen lag dan nog de Brahmapoetra die met veerponten overgestoken moest worden - bruggen waren er niet. Dan moesten verder ten behoeve van grootscheepse operaties in BritsIndië op veel plaatsen en speciaal in de oostelijke provincies nieuwe depots worden gebouwd en in de buurt van Calcutta moesten nieuwe grote vliegvelden worden aangelegd, dat laatste voor het overbrengen van voorraden naar Nationalistisch China.

XCDat China van Tsjiang Kai-sjek was een wrak geheel. Tsjiang wenste door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië op voet van gelijkheid behandeld te worden maar daar was onvoldoende aanleiding voor. Zijn bijdrage tot de gemeenschappelijke oorlogvoering was gering. Hij was in oorlog met Japan maar had geen sterke behoefte om wat hij aan strijdkrachten bezat tegen de Japanners in te zetten. Een groot deel van Noord-China en vele plattelandsgebieden elders waren in handen van de Chinese communisten - hen zag hij op de lange duur als een veel gevaarlijker bedreiging voor zijn macht dan de Japanners. Die Japanners bestrijdend hield hij dan ook rekening met de waarschijnlijkheid dat hij in een later stadium tegen de cornmunisten te velde moest trekken. Het gevolg was dat hij tot ergernis van Stilwell een groot deel van zijn leger gebruikte om gebieden welke door die communisten werden bestuurd, van zijn eigen gebied afte grendelen.' In dat eigen gebied was zijn gezag beperkt. Het was in feite in delen uiteengevallen waarin de macht werd uitgeoefend door regionale commandanten, allen even anti-communistisch als hij, wier willekeur zwaar op de boerenbevolking drukte. Belas

I Stilwell die bijzonder kritisch stond tegenover Tsjiang Kai-sjek en van oordeel was dat de communisten in Noord-China niet bestreden moesten worden maar ingescha keld in de gemeenschappelijke oorlogvoering, moest in oktober '44 als gevolg van een eis die Tsjiang Kai-sjek aan Roosevelt had gesteld, China verlaten.

BIRMA EN CHINA

tingen werden in natura geheven, voor de boeren bleef nauwelijks voldoende over om in leven te blijven en in '42 en '43 kwam het zelfs tot hongersnood op grote schaal. De centrale regering gaf veel meer geld uit dan zij binnenkreeg - inflatie deed de waarde van de nationale munt in snel tempo dalen. In'43 waren de prijzen honderdmaal zo hoog als in '37. Niemand die in overheidsdienst was, kon van zijn salaris rondkomen (àls hij het al kreeg) - het gevolg was een verregaande corruptie die op haar beurt de maatschappelijke verhoudingen verder ontwrichtte: De wapenproductie was minimaal en de militairen van Tsjiang Kai-sjeks divisies waren niet alleen slecht bewapend en slecht gekleed maar werden ook slecht gevoed.

XCDat Nationalistisch China in die omstandigheden geen beslissende bijdrage kon leveren tot Japans nederlaag', werd vooral door president Roosevelt en zijn adviseurs in de jaren '42 en '43 niet beseft; China zagen zij toen als het gebied waar het Japanse leger zou worden verslagen en van waaruit Japan als het ware in de rug zou worden aangevallen - dus moest, dwars over de Pacific, de Amerikaanse macht in eerste instantie niet op Japan maar op China afstevenen.

XCHet gezagsgebied van MacArthur, de Southwest Pacific Area, was het eerste gebied dat in de zomer van '42 in aanmerking kwam voor een Amerikaanse opmars. De Amerikanen wisten dat de Japanners bezig waren, Rabaul op New Britain (zie kaart II op de pag.'s I6-I7) tot een sterke basis te maken - het leek hun verstandig zich op enkele belangrijke, door de Japanners niet bezette eilanden in de Salomons-groep te nestelen teneinde van daaruit in een later stadium Rabaul te naderen en te veroveren. Onder wiens opperbevel? De joint Chiefs of Staff beslisten na lange discussies dat dat opperbevel bij de marine zou berusten - Nimitz droeg het op aan de marinecommandant in de South Pacific Area, Vice Admiral Ghormley, en MacArthur zag zich tot zijn ergernis een deel van zijn gezagsgebied ontnomen.

1 Het zijn in de eerste plaats de Chinese communisten geweest die japan gedwongen hebben, een aanzienlijk deel van zijn leger in China te handhaven. Ook de uitge strektheid van het land heeft daarbij een rol gespeeld. Aan het einde van de oorlog stond ca. de helft van alle japanse divisies in China en van de totale japanse oorlogs inspanning heeft de strijd in China ca. een derde gevergd.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

XCIn de Salomons-groep gingen op 7 augustus Amerikaanse mariniers aan land op vier eilanden " waarvan Guadalcanal het belangrijkste was: een eiland, ca. I30 km lang en 40 km breed met een uit uitgedoofde vulkanen bestaand centrum dat omgeven was door een kustgebied met nauwelijks doordringbaar oerwoud. Door die Amerikaanse landingen werden de Japanners volledig verrast - omgekeerd werden de Amerikanen volledig verrast door de snelle Japanse reactie: uit Rabaul voer onmiddellijk een sterk Japans eskader naar de Salomons-groep en de Geallieerde vloot die de landingen had gedekt, werd in de nacht van 8 op 9 augustus vernietigend verslagen: vier zware kruisers (drie Amerikaanse, één Australische) werden tot zinken gebracht. De rest van de dekkingsvloot verliet het strijdtoneel met achterlating van de bevoorradingsschepen. Die had de Japanse admiraal alle in de grond kunnen boren maar hij besefte zijn kans niet en beperkte zich er toe om elders troepen op Guadalcanal aan land te zetten. Hun eerste aanval werd door de Amerikanen met moeite afgeslagen. Nadien trokken de gevechten op Guadalcanal meer en meer landstrijdkrachten aan, in totaal dertigduizend militairen aan Amerikaanse, dertigduizend aan Japanse kant. Het werd een uitputtingsstrijd. wederzijds onder grote moeilijkheden gevoerd: strijd te land waar de Amerikanen zich tegen de ene Japanse aanval na de andere moesten verdedigen, en vooralook strijd ter zee. Die strijd duurde niet minder dan zes maanden. In felle zeegevechten, dertien in totaal, die vaak des nachts plaatsvonden, werden over en weer zware verliezen geleden - Ghormley, voor zijn taak onbekwaam geacht, werd in oktober van zijn functie ontheven en door de strijdvaardige Vice Admiral William F. Halsey vervangen. Pas eind' 42 waren de Amerikaanse mariniers in staat, de Japanners. op Guadalcanal naar één kustgebied op het eiland terug te drijven.

XCOmstreeks die tijd was het de Japanse legerbevelhebber te Rabaul, generaal Imamoera (de commandant van het Japanse Zestiende Leger dat Java had veroverd, die eind '42 naar Rabaul was overgeplaatst), duidelijk dat zijn troepen het op Guadalcanal niet zouden kunnen bolwerken, als niet een groot convooi met versterkingen naar hen onderweg ging. In Tokio werd becijferd dat men daar vrachtschepen voor nodig had tot een totaal van 3°0000 ton. Die konden door de scheepsverliezen die Japan toen al geleden had, niet vrijgemaakt worden - het Grote Hoofdkwartier kwam tot de bittere conclusie dat Guadalcanal moest worden prijsgege

XC1 Daaronder Tulagi, waar de Japanners maar een kleine bezetting hadden en dat snel veroverd werd.

SALO MO NS - EILAN 0 EN / NIEU W - G UIN EA

ven. Zes-en-dertig japanse torpedobootjagers, van wie slechts een tot zinken werd gebracht, slaagden er midden januari '43 in om de ca. tienduizend japanse militairen die nog in leven waren (ca. tienduizend waren gesneuveld, ca.tienduizend van uitputting bezweken), naar Rabaul over te brengen. Het was de eerste keer in de oorlog in de Pacific dat de japanners hun landstrijdkrachten moesten terugtrekken uit een gebied waar zij zich hadden willen handhaven.

XCNiet beter verging het hun op Australisch-Nieuw-Guinea.

XCIn mei '42 hadden zij er in Port Moresby willen landen maar hun convooi had na de Slag in de Koraalzee de steven moeten wenden. In juli evenwellandde een japanse troepenmacht van ca. vierduizend man in Buna op de noordkust met de bedoeling om via een moeilijk begaanbaar pad dat dwars over de bergen van Nieuw-Guinea liep, Port Moresby van het noorden uit in te nemen. Tegen die tijd had MacArthur de (uit het Midden-Oosten afkomstige) Australische 6de en 7de infanteriedivisies in het noorden van Australië geconcentreerd maar hij had nagelaten, Buna tijdig te bezetten. Een kleine Australische voorhoede slaagde er in, de oprukkende japanners niet ver van Port Moresby tegen te houden; vervolgens begonnen andere Australische alsmede Amerikaanse troepen aan de moeizame taak om de japanners terug te drijven langs hetzelfde pad waarlangs zij gekomen waren. Eind januari '43 viel Buna de Australiërs en Amerikanen in handen. Van de vierduizend japanners die er geland waren, konden slechts duizend het vege lijf redden. Maar ook de Australiërs en Amerikanen hadden zware verliezen geleden: samen meer dan drieduizend gesneuvelden (op Guadalcanal hadden de Amerikanen zestienhonderd man verloren) en meer dan vijfduizend gewonden; mede door de talrijke militairen die ziek geworden waren, was van de Amerikaanse infanterie-divisie die aan de opmars naar Buna had deelgenomen, uiteindelijk nog maar één op de tien man in staat om te vechten.

XCVoorzover de Amerikanen vóór de gevechten op Guadalcanal en op Australisch Nieuw-Guinea de neiging hadden gehad, de japanse landstrijdkrachten te onderschatten, was die neiging begin '43 wel verdwenen: de japanners hadden zowel bij hun aanvallen als in hun verdediging een vasthoudendheid en een doodsverachting aan de dag gelegd die duidelijk maakten dat het een zware taak zou worden om hen op de eilanden in de Pacific te verslaan.

XCIn maart '43 vond in Washington een grote conferentie plaats waaraan door meer dan vijftig hoge stafofficieren van het leger, de vloot en het Marine Corps werd deelgenomen. Men kwam er tot de conclusie dat de oorlog in Europa (de Geallieerde landingen op Sicilië werden voorbereid en er werden meer en meer Amerikaanse vliegtuigen naar Engeland gezonden om Duitsland ook overdag aan zware bombardementen te onderwerpen) zoveel krachten vergde dat er voor de Pacific niet genoeg overschoten: er waren daar te weinig infanterie-divisies en te weinig

DE AMERIKANEN STEVENEN OP CHINA AF

legervliegtuigen. MacArthur, zo werd geconcludeerd, had vooreerst de krachten niet om Rabaul aan te vallen - beter leek het dat hij tot de bezetting zou overgaan van belangrijke punten op de kust van NieuwGuinea die dicht bij New Britain lagen. Verder leek het aanbevelenswaardig, de japanners te verjagen van de twee eilanden die zij in de Aleoeten hadden bezet, Attoe en Kiska - iets op ons relaas vooruitlopend, willen wij hier vermelden dat een Amerikaanse expeditie op I I mei '43 op Attoe landde dat na harde strijd heroverd werd, en dat in augustus bleek dat de japanners Kiska hadden verlaten. Na de grote stafconferentie in Washington werd daar in april aan het college dat ten behoeve van de joint Chiefs oj Staff alle plannen voor toekomstige operaties kritisch bekeek: het joint War Plans Committee, het eerste, door weer een ander college, het joint Strategie SUY1Je:yCommittee, opgestelde plan voorgelegd voor operaties die er toe moesten leiden dat het in Casablanca gestelde doel zou worden bereikt: japans onvoorwaardelijke overgave. Het werd waarschijnlijk geacht dat het uiteindelijk zou moeten komen tot grootscheepse landingen in japan-zelf - landingen die pas mogelijk zouden zijn als de zeeën bij japan door de Amerikanen werden beheerst en als japan aan zware bombardementen onderworpen was. Waar moesten die bommenwerpers gebaseerd worden? Door het joint Strategie Survey Committee was het voor en tegen van vier locaties overwogen: Siberië (dan zou de Sowjet-Unie medewerking moeten verlenen), de Koerilen, Formosa I en China - China werd aanbevolen. De Amerikaanse macht diende dus China te bereiken op punten die zo ver mogelijk van japan lagen: punten in Zuid-China. Er waren (zie kaart III op de pag.'s 58-59) twee algemene routes die men daarheen kon volgen: een in de Southwest Pacific Area (MacArthurs gezagsgebied), d.w.Z. westwaarts langs Nieuw-Cuinca en dan noordwestwaarts naar de Zuidchinese Zee, en een in de Central Pacific Area (Nimitz' gezagsgebied), d.w.Z. met grote sprongen via de Marshall-eilanden, de Marianen en de Carolinen naar de Philippijnen. Het joint War Plans Committee ging op zijn beurt alle factoren na die bij het voorbereiden en uitvoeren van de desbetreffende offensieven een rol zouden spelen. Eén daarvan was dat de aardolieproducten welke de Amerikaanse oorlogsen transport-eskaders nodig hadden, dwars over de volle breedte van de Pacific moesten worden aangevoerd - het joint War Plans Committee zag daar een oplossing voor: op de westpunt van Nederlands-Nieuw-Guinea, bij Babo op de Z.g. Vogelkop (zie kaart II op

XCI Thans: Taiwan.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

SOWJET-UNIE r: /'_'_'-._ -c, ,/'.-,{ BUITEN-MONGOLIË r ) CHINA -~ . .-..-,_._./ -._.-..-,_._./ -._-._ -) I i \. '._. .-',\ BRITS-INDIË "._._._.-./ ]-1\ Ledo-iueg j o· Okinav "Q "RlOE-KIO! EILANDEr' INDISCHE OCEAAN (:)1:> o COCOSEILANDEN III. Amerikaanse offensieve plannen in 1943 Donkergrijs:]apans machtsgebied begin 1943

-lONSjOE okio

XCBONIN-EILANDEN Iwo-jima

XCe

XC\\MARIANEN

OFFENSIEVEN TEGEN JAPAN HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR CHURCHILL WIL SINGAPORE HEROVEREN

XCvSaipan °Tinian°Tinian am e°Attoe OKiska o 00 ° 000 &. ALEOETEN "'. ''\''\ '\ '\ \ 6' WAKE "<Si> Q o~~ MARSHALL•• ,,0 EILANDEN e ._0 " Makin fJ TarawaTarawaSTILLE OCEAAN °0 o MIDWAY 0 0.0 HAWAII c Pearl Harbor ® '::'lil.'00.

~"'GILBERT-EILANDEN '0 llandia ____"""_New 'UW Br~nJ jINEA~ ..tJ~~"gaU1vllle una oSALOMONS 1:1 0 Cl EILANDEN ~ Guadalcanal ",SAMOA DO °oNIEUWE 0 FIDjl-EILANDEN HEBRIDEN NIEUW-CALEDONIË

de pag.'s r6-r7), lagen de aardolie-installaties van een ondermaatschappij van de BPM, de Nederlands-Nieuw-Guinea Petroleum Maatschappij. De technici van die maatschappij waren midden februari '42 naar Australië geëvacueerd en nadien, aangevuld met anderen, opgenomen in een Nederlands 'oliebataljon' ; dat bataljon zou kunnen helpen om er voor te zorgen dat de Amerikanen een deel van de olie die zij voor hun offensieven nodig hadden, vlakbij het strijdtoneel zouden kunnen winnen. De twee belangrijkste conclusies van het joint War Plans Committee waren dat zowel de algemene route langs Nieuw-Guinea als die via de eilandengroepen, in de Central Pacific dus, diende te worden gevolgd en dat daarbij het accent moest liggen op de tweede route: daar immers zouden de talloze nieuwe eenheden die aan de Pacific Fleet werden toegevoegd, de vliegkampschepen in de eerste plaats, het best tot hun recht kunnen komen. Die conclusies werden op 8 mei '43 door de joint Chiefs of Staff goedgekeurd. Het gevolg hiervan was dat de Amerikanen precies wisten hoe zij de oorlog tegen Japan wensten voort te zetten, toen later in mei in Washington een nieuwe grote conferentie van de Geallieerde oorlogsleiders werd gehouden. Churchill en de Britse Chiefs of Stafftoonden er zich bezorgd dat de Amerikanen zich, ten nadele van de oorlog in Europa, teveel concentreerden op de Pacific, maar Roosevelt en de Amerikaanse joint Chiefs hielden er aan vast dat de oorlog tegen Japan met kracht moest worden voortgezet. Er werd van uitgegaan dat die oorlog, als eenmaal Duitsland en Italië verslagen waren, nog drie jaar zou duren. Het bereiken van de kust van Zuid-China bleefhet doel van de Amerikaanse operaties. Gemeend werd evenwel dat men in de tweede helft van '43 en in '44 nog een flink eind van China verwijderd zou blijven: het vastgestelde plan zag niet verder dan tot de verovering van de resterende Salomonseilanden, de Bismarck-archipel (met inbegrip van Rabaul) en NieuwGuinea. Veel aandacht werd ook besteed aan Zuidoost-Azië. Gelijk eerder vermeld, was in Casablanca besloten dat in november '43 een landing zou worden uitgevoerd in het zuiden van Birma teneinde Rangoon te heroveren; dan zou ook de Birma-weg naar Tsjoengking weer geopend kunnen worden. In Washington nu bleek dat de Britten bij nader inzien niets voor die landing voelden: zij zagen geen heil in moeizame operaties in moerassige gebieden (in januari '43 was een poging om Birma langs de kust in het noorden binnen te dringen mislukt)

en stelden drie andere plannen voor: een landing op de landengte van Kra, gevolgd door een opmars naar Bangkok (zie kaart III op de pag.'s 58-59), een landing op Noord-Sumatra, gekoppeld aan een bij Penang op Malakka, en een poging om heel Sumatra en heel Java aan de Japanners te ontrukken. B~ die drie Britse plannen was van veel belang dat vooral Churchill zo spoedig mogelijk Singapore weer in handen wilde krijgen, De val van die havenstad annex marinebasis had een zware slag toegebracht aan het Britse prestige in heel Azië - herovering zou, meende hij, dat prestige herstellen. In dat herstel waren evenwel de Amerikanen niet in het minst geïnteresseerd. King en Admiral Leahy, de voorzitter van de Combined Chiefs of Staff die tevens Roosevelts militaire adviseur was, wezen er de Engelsen op dat de aan Tsjiang Kai-sjek toegezegde heropening van de landverbinding met Nationalistisch China prioriteit moest hebben - verdreef men de Japanners uit Birma, dan zou dat doel zijn bereikt, maar de drie operaties die de Britten voorstelden en die stuk voor stuk moeilijk uitvoerbaar waren (met betrekking tot Sumatra en Java had men bijvoorbeeld geen recente intelligence-gegevens), zouden daartoe niet dienstig zijn. Speciaal Admiral King, aldus Grace Person Hayes in haar overzicht van de bemoeienissen van de Joint Chiefs of Staff met de oorlog tegen Japan,

XC'dearly stated his conviction of the strategic importance of China, both its geographical position and its supply of manpower, without both of which he insisted, 'the task of the United Nations in difeatingjapan would be terrific." 1

XCGezien de Engelse bezwaren werd het plan voor een landing ter herovering van Rangoon geschrapt en teneinde desondanks aan de Amerikaanse wensen tegemoet te komen werd besloten, een beperkt offensief in Noord-Birma in te zetten, waar dan in moeilijk terrein een nieuwe weg, de z.g. Ledo-weg (zie kaart III op de pag.'s 58-59), zou worden aangelegd teneinde weer autotransporten naar Tsjoengking mogelijk te maken.

XCBij de operaties die aan MacArthur werden opgedragen: verder oprukken

1 Hayes, p. 393.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

in de Salomons-groep en langs de kust van Australisch-Nieuw-Guinea (operaties waarbij hij veel steun zou ontvangen van Nederlandse vrachtschepen), werd een nieuwe tactiek gevolgd. Door het decoderen van de Japanse geheime telegrammen wist men precies waar de sterkste Japanse garnizoenen lagen - besloten werd, de punten waar zich de meeste Japanse eenheden bevonden, met rust te laten, te landen op zwakbezette kustgedeelten, daar onmiddellijk vliegvelden aan te leggen en dan met het inzetten van vliegtuigen en van door die vliegtuigen beschermde vlooteenheden de sterkste Japanse garnizoenen te isoleren. De Amerikaanse macht verplaatste zich dan westwaarts zonder in kostbare gevechten te land verwikkeld te raken - dat zich ver achter die macht op diverse eilanden nog grote groepen Japanse militairen bevonden, hinderde niet. Die tactiek volgend, werden wèllandingen uitgevoerd op New Georgia en Bougainville maar werd het zwaar versterkte Rabaul op New Britain met rust gelaten (MacArthur had het willen aanvallen maar dat werd hem verboden) - van alle verbindingen met Japan afgesneden, zou Imamoera daar met een grote troepenmacht meer dan anderhalf jaar machteloos moeten gadeslaan hoe zijn land verslagen werd.'

XCMet betrekking tot de Marshall-eilanden en de Marianen kon die tactiek in zoverre niet worden gevolgd dat, zo men al enkele door de Japanners versterkte eilanden met rust liet (in' 44 behoorde daar ook Truk toe, hun grote oorlogsbasis in de Carolinen), in elk geval sommige eilanden waar de Japanners grote verdedigingscomplexen hadden aangelegd, moesten worden bestormd. Nimitz kwam bij het nader overwegen van de hem opgedragen taak tot de conclusie dat hij voor landingen in de Marshall-groep eerst de beschikking moest hebben over steunpunten op de zuidoostelijk daarvan gelegen Gilbert-eilanden. Die conclusie werd door de Joint Chiefs of Staff in juli aanvaard - er werd Nimitz opgedragen, op I december '43 op enkele eilanden in de Gilbert-groep te landen met twee divisies mariniers welke aan MacArthur ontnomen werden, en een maand of twee later te landen op de Marshall-eilanden.

1 Imamoera's stellingen en voorraden bij Rabaul werden voortdurend gebombar deerd. Om ze te beschermen zette hij zijn troepen aan het graven ze groeven tunnelcomplexen tot een totale lengte van 250 km; ook veldhospitalen en werkplaat sen waren er ingericht. Zijn troepen ontvingen overzee geen voedsel meer, derhalve liet hij hen elke ochtend en elke namiddag twee uur lang tuinieren. Daartoe moest men eerst de nodige werktuigen improviseren. De zeventigduizend Japanse militairen bij Rabaul hadden tenslotte de beschikking over 400 ha landbouwgrond en ca. 70000 kippen. Zo bleven zij in leven. Als militaire rnacht waren zij evenwel volledig uitgeschakeld.

'SOUTHEAST ASIA COMMAND' OPGERICHT

Toen de Geallieerde oorlogsleiders elkaar in augustus '43 opnieuw ontmoetten, nu in Quebec (op het Europese strijdtoneel was Mussolini inmiddels afgezet en had de nieuwe Italiaanse regering van maarschalk Badoglio capitulatie-besprekingen aangeknoopt), hadden de Joint Chiefs oj Staff voor de operaties in de Pacific een nieuw tijdschema opgesteld: op de Gilbert-eilanden zou op I november '43 geland worden, op de Marshall-eilanden op I januari '44, op de Carolinen op I juni en op de Palau-eilanden eind '44. Dit alles zou onder verantwoordelijkheid van Nimitz geschieden. Aan MacArthur zou worden opgedragen, op I augustus '44 te landen bij Hollandia op Nederlands-Nieuw-Guinea en op 30 november bij Manokwari op de Vogelkop. Langs de twee aanvalsrichtingen (via de eilandengroepen en langs Nieuw-Guinea) zou men dus eind '44 de Philippijnen dicht zijn genaderd. Met dat tijdschema gingen de Britten in Quebec accoord; zij konden weinig anders doen want zij hadden geen zeggenschap met betrekking tot de oorlog in de Pacific. Die zeggenschap hadden zij wèl met betrekking tot de oorlog in Zuid-Oost-Azië. Over de gang van zaken daar waren zij ontevreden: er zat geen schot in de operaties.' Besloten werd Field Marshal Wavell de politieke functie van Vice-Roy van Brits-Indië te geven en een nieuwe bevelsorganisatie op te richten: Southeast Asia Command, met als opperbevelhebber Vice-Admiral Lord Louis Mountbatten (op hem komen wij terug in ons volgende deel) die op dat moment in Engeland Chief of Combined Operations was, d.w.z. bevelhebber van de organisatie die met Commando-parties landingen had uitgevoerd op diverse punten aan de kusten van West-Europa. Wat moest hij in Zuid-Oost-Azië ondernemen? Voor Churchillleed dat geen twijfel: Singapore naderen en daartoe landen op Noord-Sumatra, in Atjeh dus. De voorzitter van de Britse Chiefs oj Staff, General Sir Alan Brooke, was daar een overtuigd tegenstander van. Voordat de kwestie met de Amerikaanse Joint Chiefs oj Staff . werd besproken, had hij (I9 augustus '43) een onderhoud met Churchill dat op ruzie uitliep. 'He is insisting', noteerde Brooke's avonds in zijn dagboek,

XC'on capturing the tip of Sumatra island irrespective of what our general plan for the war against japan may be. He refused to accept that any general plan was necessary, recombrak: in '43 leed 84 % van die militairen aan malaria (dat percentage was in '45 tot 13

1 Dit was mede gevolg van het feit dat aan de medische verzorging van de Britse en Brits-Indische militairen die tegenover de Japanners stonden, aanvankelijk veel ont

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

mended a purely opportunist policy. . He had found with a pair of dividers that we could bomb Singapore from this point and he had set his heart on goirlg there. It was 110t a suitable base for further operations against Malaya, but I could not get any definite reply from him as to what he hoped to accomplish from there. vf/hen I drew his attention to the fact that when he put his left foot down, he should know where the right foot was going to, he shook his jist in my face, saying: 'I do not want any of your long-term projects, they cripple initiative!' ... I told him he must know where he was going, to which he replied that he did not want to know.' 1 Niet alleen op zijn eigen Chiefs oj Staff maar ook op de Amerikaanse joint Chiefs oj Staff maakte Churchills plan geen indruk, ook niet toen hij het daags na zijn bewogen gesprek met Brooke bepleitte in een vergadering van de Combined Chiefs die door hem en president Roosevelt werd bijgewoond. Hij noemde zijn Sumatra-plan, aldus de notulen van deze bijeenkomst, 'of highest importance', vergeleek het 'in its promise oj decisive consequences, u/it]i the Dardanelles operation oj 1915' 2 en wees er op dat het alternatief zou zijn'to toil through the swamps oj Southern Burma.' 3 Ook Roosevelt weigerde Churchills voorstel te aanvaarden. 'Ta him it seemed', aldus Grace Person Hayes, 'that the direct route to japan lay along the Burma Road to China and through China to japan . . . The Sumatra operations u/ould be heading aUlay jrom the main direction oj our advance to japan.'4 Wat in die 'main direction oj our advance' van eind '43 uit ondernomen werd, zullen wij straks weergeven - zinvollijkt het ons, even te blijven bij de strategie in het gebied van Southeast Asia Command

XCHet feit dat Churchills plan, weliswaar niet aanvaard, ook niet uitdrukkelijk verworpen was, leidde er toe dat de Britse premier op Mountbatten, die zijn directieven uit Londen, niet uit Washington ontving, maandenDe operatie was het denkbeeld geweest van Churchill, toen de Britse minister van marine. Zij leidde tot zijn val. 3 Aangehaald in Hayes, p. 456. 4

1 Aangehaald in Arthur Bryant: 1939-1943. (1957), p. 712-13. 2 Een, overigens mislukte, operatie om door middel van eenlanding op de Dardanellen de verbinding tussen de Centrale mogendheden (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) en hun bond genoot Turkije te verbreken en de Centrale mogendheden te bedreigen op de Balkan.

CHURCHILL WIL OP SUMATRA LANDEN

lang pressie bleef uitoefenen om toch tot de landing op Sumatra te besluiten - Churchill wilde er zelfs de landing in Zuid-Frankrijk die in de zomer van '44 zou volgen op die in Normandië, voor laten vervallen. MOlmtbatten kreeg hij aan zijn kant en zelfs aan de Britse Chiefs of Staff wist hij zijn wil op te leggen: begin november stelden zij aan de Amerikanen voor, tot een landing op Noord-Sumatra over te gaan teneinde er grote vliegvelden aan te leggen vanwaar men Singapore en belangrijke punten in de Indische archipel, bijvoorbeeld de aardolieinstallaties van Palembang, zou kunnen aanvallen. Alleen: daarvoor zou de Britse Eastern Fleet moeten worden versterkt met Amerikaanse vliegkampschepen, kruisers, landingsvaartuigen en een landingsbrigade. Die hulp werd door de Amerikanen geweigerd.

XCRoosevelt ging verder. Aangezien het als wenselijk was beschouwd dat in Mountbattens gebied toch iets van belang zou worden ondernomen, was door de Combined Chiefs of Staff vastgesteld dat in de lente van '44 geland zou worden op de Andamanen, hetgeen aan Tsjiang Kai-sjek was meegedeeld. Daar waren talrijke landingsvaartuigen voor nodig. Welnu, toen Roosevelt en Churchill in oktober '43 in Teheran aan Stalin de toezegging hadden gedaan dat in mei '44 (het zou juni worden) een Tweede Front in West-Europa zou worden geopend, verbond Roosevelt daar de conclusie aan dat Mountbatten zijn landingsvaartuigen moest afstaan terwille van de operaties in Europa (de landing in Normandië èn die in Zuid-Frankrijk). Het was de Amerikaanse president die persoonlijk een streep haalde door het plan voor de Andamanen-operatie.

XCEnkele maanden later wist men dat een groot deel van de Japanse slagvloot naar Singapore was verplaatst; daar vloeide uit voort dat een eventuele landing op Sumatra méér Geallieerde krachten zou vergen dan waarmee men tot dusver rekening had gehouden.

XCVoor Churchill was dat geen reden om zijn geliefkoosd project op te geven. Met grote hardnekkigheid bleef hij ook in '44 op de verwezenlijking ervan aandringen.' Ging het hem om Sumatra? Welneen: het ging

1 OokMountbatten deed dat: hij zond in februari '44 een speciale missie naar Londen en Washington om de landing op Sumatra te bepleiten. De missie had in Washington geen enkel succes mede doordat Stilwell uit Tsjoengking een eigen missie naar de Amerikaanse hoofdstad had gestuurd om er op te wijzen dat Tsjiang Kai-sjek in de eerste plaats meer steun aan Nationalistisch China verwachtte, hetgeen het wenselijk maakte dat Mountbatten zijn krachten zou concentreren op de verdrijving van de Japanners uit Opper-Birma.

XCHoezeer Churchill in de eerste maanden van '44 op operaties in Nederlands-Indië bleef aandringen (zijn voorstellen later in dat jaar komen nog aan de orde),

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

hem, als steeds, om het herstel van Engelands machtspositie in ZuidoostAzië. Dat de Amerikanen eind '43-begin '44 in de Pacific sneller vorderden dan zij hadden verwacht en dat inmiddels door zijn eigen stafchefs werd overwogen om te zijner tijd in de Pacific een Brits eskader aan de Amerikaanse Pacific Fleet toe te voegen, wekte zijn verontrusting. Begin maart' 44 gaf hij daar uitdrukking aan in een memorandum aan de bij de oorlogvoering nauwst betrokken Britse ministers, de leden van het Defence Committee van zijn kabinet. 'A decision', schreef hij,

XC'to act as a subsidiary force under the Americans in the Pacific raises difficult political questions about the future of our Malayan possessions. If the japanese should withdraw from them or make peace as a result of the main American thrust, the Un.ited States Government would after the victory feel greatly strenghthened in its view that all possessions in the East Indian Archipelago should be placed under some international body upon which the United States would exercise a decisive control. They would feel with conviction: 'We won the victory and liberated these places and we must have the dominating say in their future and derive full profit from their products, especially oil " I de aardolie, niet van Malakka overigens, maar van Nederlands-Indië. Het argument maakte op de Britse Chiefs ofStaffgeen indruk. 'Whatever strategy we follow', aldus hun contrabetoog,

XC'the major credit of the defeat of japan is likely to go to the Americans. Their resources and their geographical position must make them the predominant partner in japan's defeat. The first mortal thrust will be the Pacific thrust, upon. which the Americans have already embarked. We should not be excluded from a part in this thrust' 2

XCblijken uit de dagboekaantekening van generaal Brooke d.d. 17 maart '44: 'On conclusion oj our COS' (Chiefs of StajJ) 'meeting we were sent for by the PM' (Prime Ministen 'to discuss latest American forecast of their moves through the Pacific, which have been speeded up by several months in view of their recent successes ... He then informed us that he had discovered a new island just north-west of Sumatra, called Simalur (Simaloer, zie kaart III op de pag.'s 58-59). 'He had worked out that the capture of this island would answer as well as the tip of Sumatra and would require far less strength. However, by the time he had asked Portal' (de stafchef van de Roya/ Air Force) 'jar his view, he found out that from the point of view of the air he had little hope of building up his aerodromes and strength before being bumped off. From Cunningham' (de First Sea Lord) 'he found out that from a naval point of view, with the jap fieet at Singapore, he was courting disaster. I began to wonder whether I was in Alice in Wonder/and or qualifying for a lunatic asylum!' (aangehaald in Arthur Bryant: Triumph in the West 1943-1946. A study based on the Diaries ofField Marshal the Viscount Alanbrooke (1959), p. 166). I Aangehaald in ( United Kingdom Government, Cabinet Office) History of the Second World War. Military Series. Grand Strategy. John Ehrman: Volume V. August 1943-September 1944 (1956), p. 442. 2 A.v., p. 446.

EEN BRITSE VLOOT NAAR DE 'PACIFIC'

anders gezegd: het was zinvol om met een Britse scheepsmacht in de Stille Oceaan deel te nemen aan het verslaan van Japan. In de Golf van Bengalen, d.w.z. tegen de Japanners in Birma en op de Andamanen en Nicobaren, kon, aldus de Britse Chiefs of Staff, pas zes maanden na het verslaan van Duitsland iets van belang worden ondernomen; daar waren meer troepen voor nodig dan men er had. De conclusie van de Britse Chiefs of Staff was dat de Britse scheepsmacht spoedig aan de strijd in de Pacific moest gaan deelnemen. Aldus werd door het Britse War Cabinet besloten en Roosevelt werd ingelicht. Admiral K.ing evenwel had die Britse scheepsmacht in het geheel niet nodig en op zijn voorstel deed Roosevelt aan Churchill weten dat de Britse Navy pas in de zomer van '45 zinvol zou kunnen deelnemen aan operaties in de Pacific en dat derhalve de Eastern. Fleet voorlopig beter integraal in de Indische Oceaan kon blijven; dat doende zou het de op Singapore gebaseerde zware Japanse eenheden 'binden' en daarmee op zichzelf zou het het Amerikaanse offensief in de Pacific ondersteunen. Zou dan toch met steun van die Eastern Fleet een operatie tegen de Japanners op Sumatra ondernomen kunnen worden? Neen, de Amerikanen bleven er de zin niet van inzien: niet in politiek opzicht (met uitzondering van MacArthur voelden zij er niet voor, verwikkeld te raken in de problemen die uit het herstel van het Britse, Nederlandse en Franse koloniaal gezag zouden voortvloeien) en evenmin in militair. Immers, wanneer het Amerikaanse offensief in de buurt van de Philippijnen de Japanse verbindingen volledig zou hebben verbroken, zou men met de Japanners in Birma, Malakka, Singapore en NederlandsIndië hetzelfde kunnen doen als met de Japanners op de afgesneden eilanden en punten in MacArthurs gebied geschiedde: men kon ook hen, zoals dat heette, laten 'verdorren aan de tak'.

XCWij keren terug naar het dubbele Amerikaanse offensief in de Pacific.

XCDe eerste versterkte eilanden waarop Nimitz het waagstuk van een landing moest ondernemen, waren Tarawa en Makin in de Gilbert-groep. Het werd niet, zoals voorgeschreven, de rste maar de zoste november '43 dat de Amerikaanse mariniers tot de bestorming ervan overgingen, gesteund door vliegtuigen van een groep van Nimitz' vliegkampschepen en door het geschut van slagschepen en kruisers. Er werden bij de voorbereiding van die eerste landingen

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

vendien deed zich een ongelukkige omstandigheid voor. De Pacific kent namelijk perioden waarin hetzij een vloed, hetzij een eb abnormaallang duurt en de landingen op Tarawa en Makin werd uitgevoerd, terwijl het in afwijking van de getijtabellen nog steeds eb was. Daarvan was het gevolg dat vele landingsvaartuigen, nadat zij het rif dat beide eilanden omsloot, gepasseerd hadden, op de bodem kwamen vast te zitten zodat de mariniers over een vrij grote afstand onder vuur naar het strand moesten waden. Voorts bleek dat op de kustfoto's die Amerikaanse onderzeeboten hadden gemaakt, talrijke verdedigingswerken die door de Japanners waren aangelegd, niet te zien waren geweest. De voornaamste van die verdedigingswerken waren onderling verbonden door loopgraven en tunnels en de Japanners hadden er niet alleen machinegeweren geïnstalleerd maar op Tarawa ook veldgeschut en bleken op dat eiland tenslotte ook nog de beschikking te hebben over zeven tanks.

XCNiet dan met de grootste moeite kregen de mariniers op de twee eilanden enkele kustgedeelten in handen waarna zij konden beginnen met het uitschakelen van de Japanse verdedigers. Numeriek waren zij verre in de meerderheid - zowel op Makin als op Tarawa landde een gehele divisie, ca. vijftienduizend man. Op Makin bevond zich slechts een gering aantal Japanners, maar op Tarawa waren het er bijna vijfduizend. Die vijfduizend verdedigden zich met volstrekte doodsverachting: het ene versterkte punt na het andere moest door de mariniers bestormd en opgeruimd worden. Vrijwel geen enkele Japanner bleef in leven. Makin werd in een dag veroverd maar op Tarawa was de strijd pas ten einde na vier dagen en nachten van verbitterde gevechten. De mariniersdivisie verloor er een vijfde van haar sterkte: ruim duizend man aan gesneuvelden, meer dan drie-en-twintighonderd aan gewonden.

XCDat de Amerikanen ook Tarawa in handen hadden gekregen, was een feit van kardinale betekenis. Voor het eerst was aangetoond dat omvangrijke smaldelen van de Pacific Fleet met steun van de 'drijvende bases' uitstekend bevoorraad konden worden (men had dus ook de aardolie van Nederlands-Nieuw-Guinea niet meer nodig) en op grote afstand van Pearl Harbor konden opereren en dat vliegkampschepen zonder de hulp van landvliegtuigen de aanvallen van Japanse lucht- en zeestrijdkrachten konden trotseren, kortom: dat een door de Japanners krachtig versterkt en hardnekkig verdedigd eiland veroverd kon worden door een landingsmacht welke over een afstand van vele duizenden kilometers overzee was aangevoerd. De landingen op Tarawa en Makin hadden bovendien talrijke tactische lessen opgeleverd; een Amerikaans stafofficier kon, toen de strijd ten einde was, een lange lijst opstellen van fouten die bij de

DE MARSHALL-EILANDEN

voorbereiding en uitvoering van de operaties waren gemaakt - hij somde er omstreeks honderd op.

XCTeneinde een indruk te geven van de problemen waarvoor de Amerikanen bij hun landingen op door de Japanners versterkte eilanden kwamen te staan en van de wijze waarop zij deze oplosten, lijkt het ons zinvol, een van de landingsoperaties op de Marshall-eilanden welke op die op de Gilbert-eilanden volgden, meer in bijzonderheden te beschrijven.' Wij kozen daarvoor de landing op Kwajalein uit, het hoofdeiland van het midden in de Marshall-groep gelegen Kwajalein-atol.

XCDe Marshall-eilanden (zie kaart IV op pag. 70) bestaan uit meer dan 30 atollen welke tezamen met bijna 900 koraalriffen in een zeegebied liggen dat ongeveer vijf-en-twintigmaal zo groot is als Nederland. Die atollen (koraalriffen waarvan gedeelten, met palmen begroeid, permanent boven het zee-oppervlak uitsteken en die een lagune omsluiten) zijn in de regel niet meer dan 5 km in het rond, maar enkele zijn aanzienlijk groter en nogal grillig van vorm. Het atol Kwajalein, het grootste ter wereld, heeft een lagune met een oppervlak van ca. 2000 vierkante kilometer en het koraalrif dat die lagune omgeeft, telt enkele tientallen eilanden waarvan (zie kaart V op pag. 72) Roi-Namoer (twee eilanden die door een dam verbonden zijn) in het noorden en Kwajalein in het zuiden de belangrijkste zijn.

XCDe Marshall-eilanden, vroeger Duits gebied, waren na de Eerste Wereldoorlog Japans mandaatsgebied geworden en de Japanners hadden er, hoewel zulks onder de mandaatsbepalingen verboden was, al in de jaren '30 militaire vliegvelden aangelegd. Roi-Namoer, Burton (behalve Kwajalein en Roi-Namoer zullen wij de eilanden aangeven met de namen welke de Amerikanen er bij de opzet van hun operaties aan gaven)War IL gepubliceerd door het Office of the Chief of Military History van het Department

1 Wij doen dit aan de hand van drie Amerikaanse publikaties nl. Frank Hough: (1947), deel y: (195 I) van Samuel Eliot Morison's en Philip A. Crowl en Edmund G. Love: (1955); dit laatste boek is een deel uit de serie

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

XC)Elllwerok

XC_-;._ ..........

'Z?

XC

XCDe namen in rood geven de atollen aan ioelke door de Amerikanen werden veroverd. Op Tarawa en Makin in de Gilbert-eilanden vonden de eerste landingen plaats op 20 november '43, op Ku/ajalein en Majoero op 31 januari '44, op Eniwetok (het dichtst bij de Marianen gelegen atol van de Marshall-eilanden) op 17 februari '44\

DE AMERIKAANSE LANDING OP KWAJALEIN

en Kwajalein waren geducht versterkt.' Op Roi-Namoer was een vliegveld, Burton had een basis voor marinevliegtuigen en op Kwajalein was de startbaan eind '43 bijna gereedgekomen. Op Kwajalein, een eiland dat met een lengte van ca. 4 km en een gemiddelde breedte van 800 meter de vorm heeft van een boemerang (zie kaart VI op pag. 76), hadden de japanners op de uiteinden zware artilleriebatterijen geïnstalleerd, de lagune bestreken zij met machinegeweren en de oceaankust zowel met machinegeweren als met veldbatterijen waarvan een deel ook in de richting van de lagune kon vuren. Op het eiland bevonden zich voorts 40 bunkers, langs de gehele kust liepen loopgraven en was een betonnen muur gebouwd, bovendien waren op het eiland tankgrachten gegraven. Langs de lagunekust bevond zich tenslotte een prikkeldraadversperring. Kwajalein, Burton en enkele kleinere eilanden in het zuidelijk deel van het Kwajalein-atol werden verdedigd door ongeveer vijfduizend militairen: ca.zes-en-dertighonderd japanners, ca.veertienhonderd Koreanen.

XCBehalve op het Kwajalein-atol bezaten de japanners eind '43 nog vliegvelden of marinevliegkampen op negen andere atollen die meer aan de rand van de Marshall-groep gelegen waren (daarvan waren Wotje en Maloelap de belangrijkste), en de eerste vraag waarvoor Nimitz kwam te staan toen hij eenmaal van de Joint Chiefs of Staff opdracht gekregen had, een of meer eilanden in de groep te veroveren, was dan ook, welk eiland of welke eilanden dat dienden te zijn. Uiteraard moesten dat eilanden zijn waarop vliegvelden in gebruik konden worden genomen - de zin van de greep naar de Marshall-groep was immers om van daaruit met de onmisbare steun van legervliegtuigen een verder oprukken in westelijke richting mogelijk te maken.

XCAanvankelijk was Nimitz niet van plan, het centraal gelegen Kwajalein-atol te veroveren, maar toen uit een luchtfoto bleek dat op het eiland Kwajalein een startbaan al voor ruim twee-derde klaar was, wijzigde hij zijn standpunt: het moest Kwajalein worden. De meesten van de officieren van zijn staf en van zijn onderbevelhebbers achtten dit onaanvaardbaar riskant maar Nimitz handhaafde zijn beslissing. Hij was er van overtuigd dat hij, voor het tot een landing op het Kwajalein-atol kwam (in eerste instantie wilde hij daar de eilanden Kwajalein en Roi-Namoer veroveren), de japanse luchtmacht uit de Marshall-groep zou hebben verdreven en dat hij, hetgeen inderdaad het geval bleek te zijn, de7

1 In '42 en '43 hadden de Japanners op Kwajalein Amerikaanse krijgsgevangenen aan het werk gezet. In oktober '43 waren er nog ca. honderd over; die werden op de 7de allen vermoord.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

50 km. Ra; Jaco~:xamoer .. ~ .d? Ivan" ,~.rnold -.",~, ) Cahen°"-',," 1 o \. Chaunceyj '\ B Cecil] ennett fartJr Carlos" Burton Carlson Kwajalein Gadfrey~ V. Het Kwajalein-atol Roi, Namoer en Kwajalein u/aren de enige oorspronkclijtee namen die de Amerikanen in hun militaire stukken handhaafden - alle overige vervingen zij' door andere, beginnend met een A, een B, een C, enzovoort, en daarbij' gillgen zij' van Roi-Namoer uit het atol kloksgewijs rond, Alle bewoonde eilanden van het atol werden successievelijk bezet

XCJapanners juist op het Kwajalein-atol zou verrassen,'

XCDe belangrijkste lessen die hij en anderen uit de campagne op de Gilbert-eilanden hadden getrokken, waren dat de landingseenheden sterker moesten zijn door de inzet van meer amfibische vaartuigen, dat de operaties van de luchtmacht beter in het geheel moesten worden ingevoegd en, vooral, dat de Japanners op de te veroveren eilanden veel zwaarder moesten worden beschoten, door scheepsgeschut zowel aan de zee- als aan de lagune-zijde en bovendien door veldgeschut (lichte en zware houwitsers) van dicht bij de te veroveren eilanden gelegen kleine eilanden, Aldus werden de operaties opgezet die de Amerikanen heer en meester moesten maken van de eilanden Roi-Namoer en Kwajalein - wij zullen ons nu verder tot het eiland Kwajalein beperken,

XCDe lagune kon men daar binnenvaren door een opening tussen de kleine eilanden Carter en Cecil (zie kaart V hierboven) en het kleinewaarvan de lagune bij uitstek geschikt was als ankerplaats voor een van de drijvende vlootbases van de

1 Nimitz besloot bovendien om op de dag waarop op Kwajalein zou worden geland, het in het zuidoosten van de Marshall-groep gelegen Majoero-atol te bezetten (er werd daar slechts één Japanner aangetroffen: een onderofficier van de Japanse marine)

DE AMERIKAANSE LANDING OP KWAJALEIN

eiland Carlson ten noordwesten van Kwajalein was bij uitstek geschikt om er de houwitsers op te stationeren. Carter, Cecil en Carlson alsook het bij Carlson gelegen eiland Carlos moesten dus veroverd worden voordat de landing op het eiland Kwajalein zou plaatsvinden. Landing waar? Bij gunstige weersomstandigheden en bij hoog water was de uiterste westpunt het geschiktst, o.m. omdat het rif waar men bij hoog tij overheen zou moeten varen (maar mogelijkerwijs hadden de japanners daar obstakels aangebracht) pas ca. 100 meter uit de kust begon - nadelig zou zijn dat op dit kustgedeelte dat niet meer dan ca. 400 meter breed was, slechts twee batalj ons tegelijk zouden kunnen landen; hadden die bataljons evenwel een bruggehoofd gevormd, dan konden andere bataljons van dat bruggehoofd uit de japanners naar het andere einde van het eiland terug gaan drijven.

XCDe verovering van Rei-Namoer werd aan de nieuw-gevormde 4th Marine Division toevertrouwd, die van Kwajalein (en van Carter, Cecil, Carlson en Carlos) aan de 7th Infantry Division een leger-divisie met een totale sterkte van twee-en-twintigduizend man, waarvan verscheidene delen al in de strijd gehard waren: zij hadden in mei '43 Attoe in de Aleoeten op de japanners heroverd. Deze divisie was uit de Aleoeten naar de Hawaii-eilanden overgebracht en had daar een grondige training ontvangen in de oorlogvoering in de tropen en in het gebruik van landingsvaartuigen. Op een van de eilanden in de Hawaii-groep waren japanse bunkers nagemaakt - er werd de infanteristen geleerd hoe zij die met steun van tanks het beste konden aanvallen. Aan elke landingsgroep werd nog op Hawaii een Z.g. share-party toegevoegd die de beschikking kreeg over vijf tractoren, een kraan, een verlichtingseenheid, een zware trekkabel met een motor, negen vrachtauto's, 300 meter strandnet en een luidspreker-systeem. Van belang was nog dat voor de landingen op het Kwajalein-atol nieuwe hulpmiddelen beschikbaar waren: verbeterde amfibische tanks, nieuwe kanonneerboten die doelen op I 000 meter afstand met 72 raketten konden raken, en nieuwe amfibische vaartuigen, de Dukws, waarvan een aantal gepantserd was. Nàg een nieuwelement werd geïntroduceerd: een marinevaartuig dat tijdens de strijd als hoofdkwartier van de bevelvoerende admiraal en de bevelvoerende generaal zou dienen.' Tijdens de landing op de Gilbert-eilanden was dat hoofdkwartier

1 Zulk een apart hoofdkwartier was door de Amerikanen voor het eerst gebruikt bij de landing, begin september '43, in de Golf van Salerno bezuiden Napels, door de Britten al tien maanden eerder: bij de landingen in Noord-Afrika, begin november '4 2.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

op een slagschip gevestigd geweest maar toen was gebleken dat de afgevuurde zware salvo's het radioverkeer ernstig hinderden. juist dat verkeer moest perfect functioneren. De Signal Company van de 7de divisie telde niet minder dan zeshonderd officieren en manschappen - zij waren in groepen verdeeld die aan de landingseenheden waren toegevoegd, en bovendien waren dertien teams gevormd die als enige taak hadden, de verbindingen met de aanvallende Amerikaanse vliegtuigen te onderhouden. Speciale zorg werd besteed aan de verpakking van alles wat de gelande troepen nodig zouden hebben: munitie voor acht, voedsel en drinkwater voor vijf dagen. Dat werd, voorzover het niet door de infanteristen meegedragen werd, verpakt in drijvende, van wielen voorziene standaardeenheden waarvan de 7de divisie er meer dan 7 000 toegewezen kreeg. Tenslotte vermelden wij dat de bevelhebber van die divisie een speciaal bezoek bracht aan het eiland in de Gilbert-groep waar het hevigst was gevochten: hij kreeg daar te zien hoe de japanners zich verdedigd hadden en hem werd uiteengezet welke fouten aan Amerikaanse kant gemaakt waren.

XCBegin december '43 werden de japanse stellingen op het Kwajaleinatol aangevallen door bijna 250 vliegtuigen die van Amerikaanse vliegkampschepen waren opgestegen. Een deel van die vliegtuigen droeg zorg voor het maken van verkenningsfoto's - nadien werden dagelijks nieuwe gemaakt door legertoestellen die van vliegvelden op Makin en Tarawa in de Gilbert-eilanden gebruik maakten.' Later in december werden de overige japanse vliegvelden en -kampen in de Marshall-groep zwaar geteisterd en in januari werden die aanvallen voortgezet. Inmiddels naderden grote convooien, afkomstig van San Diego op de Amerikaanse westkust (daar was de qth. Marine Division ingescheept), van de Hawaiieilanden, van de Fidji-eilanden en van Samoa, de Marshall-groep. Op 27 januari was daar nog maar één vliegveld beschikbaar: dat op Roi-Namoer, maar de japanners hadden geen enkel toestel meer over dat zij in de lucht konden brengen. Al hun vliegtuigen waren vernietigd door toestellen van veertien Amerikaanse vliegkampschepen (twee oude, twaalf nieuwe) die in de Marshall-groep opereerden in vier eskaders waarvan o.m. zes nieuwe slagschepen en twee nieuwe zware kruisers deel uitmaakten. Die smaldelen teisterden op 27 januari de twee atollen waar de japanners het sterkst waren, Watje en Maloelap. D-Day was toen bepaald op de j rste, Op de zçste en op de joste werden Roi-Namoer, Burton en Kwajalein

XCI Er werden, als steeds, ook verkenningsfoto's gemaakt door Amerikaanse onderzeeboten.

DE AMERIKAANSE LANDING OP KWAJALEIN

aan ongekend hevige vloot- en luchtbombardementen onderworpen en die bombardementen werden op D-Day voortgezet. Onder dekking van vier oude slagschepen, drie zware kruisers, een-en-twintig torpedobootjagers, drie lichte vliegkampschepen en vier mijnenvegers (en daarbij voegden zich op 30 januari nog acht nieuwe slagschepen en twaalf jagers) waren toen zeventien transportschepen, twaalf landingsschepen voor infanteristen en zestien voor tanks bij het eiland Kwajalein gearriveerd.

XCIn de nacht van de joste op de 3 r ste voeren kleine detachementen van de 7de divisie op Carter en Cecil af, de mannen in groene uniformen met zwartgemaakte gezichten en met op de rug witte identificatietekens, Op Carter en Cecil bevonden zich maar weinig Japanners die allen gedood werden - nadien kon het kanaal tussen de twee eilanden veilig gebruikt worden: twee Amerikaanse torpedobootjagers voeren de lagune op.'

XCEveneens in de vroege uren van de j rste landden de Amerikanen op de eilanden Carlos en Carlson, telkens met een heel bataljon; een derde werd in reserve gehouden maar behoefde niet ingezet te worden. Ook op die twee eilanden werden maar weinig Japanners aangetroffen die allen uitgeschakeld werden. Het gevolg was dat de in allerijl in positie gebrachte Amerikaanse houwitsers op 3 I januari van drie uur 's middags af de Japanse stellingen op het eiland Kwajalein onder vuur namen - elke batterij richtte zijn zware granaten op een eigen groep doelen; of de salvo's goed lagen, werd door luchtverkenners waargenomen. Het vuren werd in de nacht van 3 I januari op I februari voortgezet en ook de zware eenheden van de Pacific-vloot zetten toen hun beschietingen voort.

XCEr was op de j rste nog een speciale voorzorgsmaatregel getroffen: onder vuurdekking van Amerikaanse vlooteenheden stelden demolitiedetachementen bij eb een onderzoek in of zich op of bij het rif waar de Amerikaanse landingseenheden bij vloed overheen moesten varen, obstakels bevonden; die werden niet aangetroffen. Mijnen waren er evenmIn.

XCOp D+ 1, I februari dus, begonnen de eerste twee bataljons die op het eiland Kwajalein moesten landen, in de ochtenduren in hun lan

1 Het voor Cecil bestemde detachement landde door een vergissing in het donker eerst op het eilandje Chauncey (zie kaart V op pag. 72). Het trof daar een door de Japanners op het rif achtergelaten vaartuig aan waarin zich 75 geheime Japanse kaarten bevonden van diverse lagunes en havens van de eilandengroepen in de schrijft Morison, (Morison: p. 255).

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

XCI km.km.VI. De verovering van het eiland Kwajalein De Amerikanen landden op 1 februari '44 op de westpunt van het eiland en hadden het op de middag van de 4de geheel in handen Donkergrijs: speciaal versterkte japanse verdedigingszones

XCdingsboten het eiland te naderen, dwars door zware regenbuien heen. De mortieren van het eiland Carlson en het scheepsgeschut bleven vuren - er waren punten in de japanse verdediging waar per seconde twee zware granaten ontploften. Tot twee minuten voor de landing werd dat vuren volgehouden - toen begonnen de voorste landingsboten de japanners met vlammenwerpers te bestoken. Om half tien precies gingen de eerste Amerikanen aan land en binnen een kwartier bevonden zich daar, het door de japanners uitgebrachte vuur ten spijt, vier landingsgroepen. De dichtstbijgelegen japanse bunkers werden de een na de ander uitgeschakeld en er werd onmiddellijk begonnen, een telefoonkabel naar Carlson te leggen om aanwijzingen te kunnen geven aan de daar geplaatste houwitsers. Zich oostwaarts verder werkend hadden de Amerikanen (om

DE AMERIKAANSE LANDING OP KWAJALEIN

van de gevolgen van de beschietingen die het terrein onherkenbaar hadden veranderd. 'The entire island looked', aldus een van de Amerikaanse militairen, 'as if it had been picked up to 20 000 feet and then dropped.' I Tegen de avond hadden de zes bataljons van de 7th Infantry Division, hier en daar geholpen door Koreanen die bereidwillig inlichtingen gaven, een kwart van het eiland Kwajalein in handen. Zij beschikten toen over 62 tanks en 5 stukken mobiel geschut.

XCIn de nacht van de r ste op de zde februari moesten felle Japanse tegenaanvallen in gevechten van man tegen man afgeslagen worden. Ook op de zde en de jde werd, terwijl de Amerikanen gestadig oprukten, hier en daar hevig gevochten, maar de Japanners hadden, gegeven de enorme vuurkracht van de Amerikanen, geen kans om zich te handhaven. In de ochtend van de ade was drie-kwart van het eiland door de Amerikanen veroverd en om vier uur 's middags was de strijd ten einde. Diezelfde dag was Burton, waar daags tevoren dezelfde bataljons geland waren die eerst Carlson en Carter veroverd hadden, in Amerikaanse handen.

XCDe operaties ter verovering van de zuidelijke eilanden van het Kwajalein-atol kostten de Amerikanen vijf-en-zestig gesneuvelden en ruim tweehonderdvijftig gewonden. Van de ca. veertienhonderd Koreanen bleven honderdzeven-en-twintig in leven, van de ca. vijfduizend Japanners negen-en-zeventig.

XCAangezien de beschikbare Amerikaanse reserves bij de strijd om zuidKwajalein niet ingezet waren, besloot Nimitz, prompt in één ruk ook nog het dichtst bij de Marianen gelegen atol van de Marshall-groep te veroveren: Eniwetok (zie kaart IV op pag. 70), waar eveneens een vliegveld was. Op de drie belangrijkste eilanden van het atollandden mariniers en infanteristen op 17, resp. 18 en 22 februari en ook hier was de strijd na enkele dagen, of zelfs na enkele uren, ten einde. De Amerikaanse verliezen waren ongeveer even groot als op zuid-Kwajalein; van de ca. drieduizendvijfhonderd Japanners en Koreanen werden slechts zes-enzestig krijgsgevangen gemaakt - alle overigen sneuvelden.

XCDe samenwerking tussen de Amerikaanse zee-, land- en luchtstrijdkrachten was zowel bij de acties tegen Kwajalein als bij die tegen Eniwetok perfect geweest en aan de tactiek die bij de landingen was toegepast, behoefde niets meer verbeterd te worden. Van de atollen uit welke de Amerikanen terzijde hadden laten liggen, konden de Japanners verder niets ondernemen. In maart en april werden de op verschillende eilanden veroverde vliegvelden door de Amerikanen in gebruik geno

XC1 Aangehaald in Crowl en Love: Seizure of the Gilberts and Marshal/s, p. 232.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

men. De daar gestationeerde legerbommenwerpers droegen er o.m. zorg voor dat de grootste Japanse marinebasis in dit deel van de Pacific, Truk in de Marianen, gebombardeerd werd zolang de oorlog tegen Japan nog voortduurde.

XCDe in de Marshall-groep ondernomen offensieve operaties waren tactisch uitnemend uitgevoerd en brachten de joint Chiefs of Staff een flinke stap verder op de weg naar het strategisch doel dat zij zich hadden gesteld. Admiral King zond van Washington uit' all hands concerned with the Marshall Islands operation' de volgende boodschap: 'Wel! and smartly done. Carryon.' I

XCHet waagstuk van de landingen op de Gilbert-eilanden was gelukt, toen de Geallieerde oorlogsleiders elkaar eind november '43 in Cairo ontmoetten, vervolgens in Teheran confereerden met Stalin en tenslotte onderling en met Tsjiang Kai-sjek nieuwe besprekingen voerden, opnieuw in Cairo.

XCIn Teheran werd, gelijk reeds vermeld, aan Stalin toegezegd dat in mei '44 de grote Geallieerde landing in West-Europa zou plaatsvinden, en werd door de Russische dictator meegedeeld dat hij aan het einde van de oorlog met Duitsland zou gaan deelnemen aan de oorlog met Japan. In Cairo waren de gesprekken met Tsjiang Kai-sjek moeilijk: hij eiste een enorme uitbreiding van de Geallieerde steun - die eis werd afgewezen; ten eerste was de Ledo-weg nog steeds niet voltooid en ten tweede werd betwijfeld, nu ook door president Roosevelt, of de Chinese maarschalk van de hulp die hem, als in '42 en '43, door de lucht moest worden toegezonden, een effectief gebruik zou maken. Wat de oorlog tegen Japan betrof, was de voornaamste conclusie die in Cairo door Roosevelt, Churchill en de Combined Chiefs of Staff werd bereikt, dat het, nu de landingen op de Gilbert-eilanden met succes waren bekroond, de Pacific Fleet voortdurend werd versterkt, het Amerikaanse overwicht ter zee en in de lucht steeds groter werd en de Amerikaanse onderzeeboten met hun nieuwe torpedo's ware slachtingen aanrichtten onder de Japanse vrachtschepen en tankers, irreëel was om er van uit te gaan dat Japan pas drie jaar na Duitsland verslagen kon worden - anderhalf jaar leek haalbaar. Van belang was daarbij dat de Amerikaanse luchtmacht spoedig

XC1 Aangehaald in Morison: Aleutians, Gilberts and Marshalls, p.

VOORBEREIDINGEN VAN HET BOMBARDEREN VAN JAPAN

de beschikking zou krijgen over aanzienlijke aantallen B-2g'S: viermotorige zware bommenwerpers die een bereik hadden van bijna 2500 kilometer. In Europa waren die niet nodig maar in de oorlog tegen het voorshands nog zo verweg liggende japan konden zij goed worden gebruikt. Waar moesten zi] dan gestationeerd worden? Conform eerdere plannen hadden de Army Air Farces in augustus '43 in Quebec voorgesteld, de B-2g'S van vliegvelden in Nationalistisch China uit te laten opereren tegen doelen in japan en Mandsjoerije - dat was goedgekeurd, maar aangezien hieruit voortvloeide dat enorme aanvullende luchttransporten uit Brits-Indië naar die vliegvelden zouden moeten plaatsvinden (voor elke vlucht van één bommenwerper zou men met transporttoestellen 40 ton aan bommen, vliegbenzine en tal van andere goederen moeten aanvoeren)', werd overwogen of men de B-2g'S niet beter kon stationeren op eilanden in de Pacific, waar voor hun bevoorrading kon worden gezorgd door schepen. Enkele eilanden in de Marianen-groep kwamen daarvoor in aanmerking en men kwam tot de slotsom dat, als die eilanden eenmaal waren veroverd, de bombardementen een maand of tien later een aanvang konden nemen; daartoe zouden de in China gestationeerde B-2g's via Brits-Indië en Australië naar de Marianen dienen te vliegen ter aanvulling van andere toestellen die rechtstreeks uit de Verenigde Staten zouden komen.

XCDit plan werd in Cairo goedgekeurd." Er werden toen al bij Calcutta en in Nationalistisch China de nieuwe grote vliegvelden aangelegd waarvan de B-29 's en enkele duizenden, tot transporttoestellen verbouwde B-25'S gebruik zouden maken. Van China uit zouden de B-2g'S in juni '44 beginnen te opereren maar als gevolg van de toevoermoeilijkheden en de weersomstandigheden zouden zij tot februari '45 slechts ruim 1000 vluchten uitvoeren en daarbij aan de japanse bedrijven in Mandsjoerije en in japan veel minder schade toebrengen dan waarop was gehoopt - bovendien zouden hun operaties er toe leiden dat de japanners zich in China meester maakten van de gebieden waar de

1 Er was nagegaan of men van Brits-Indië uit een betere weg en een aardolieleiding naar Tsjoengking kon aanleggen maar de stafofficieren die die denkbeelden hadden onderzocht, waren tot a" conclusie gekomen dat het overbrengen van de daarvoor benodigde materialen en werktuigen een scheepsruimte zou vergen die men niet kon missen. 2 MacArthur en Nimitz hadden bepleit dat men de in Australië zou stationeren teneinde van daaruit vooral de aardolie-installaties van Palembang aan te vallen, maar dat denkbeeld was door generaal Arnold en zij n staf verworpen: zij wilden prioriteit geven aan aanvallen op industriële doelen in Japan en Mandsjcerije.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

nieuwe vliegvelden lagen en dat zij (duidelijk was dat de Amerikanen op China afstevenden) belangrijke punten aan de kust van Zuid-China gingen bezetten.

XCLangs welke route moest de Amerikaanse macht China bereiken?

XCIn de eerste maanden van '44 werd in Washington, ter voorlichting van de joint Chiefs of Staf!, door de eerder genoemde lichamen: het joint Strategie Survey Committee en het joint War Plans Committee, nauwkeurig overwogen welke route de beste zou zijn. Sommige stafofficieren betoogden daarbij dat het aanbeveling verdiende om alle krachten te concentreren op een even grootscheepse als gedurfde operatie welke Japan volledig zou verrassen: een landing op het zuidelijke hoofdeiland van Japan, Kioesjoe, maar dat werd door de meesten van hun collega's te riskant geacht. Eerst landen in China dus, maar van waaruit? MacArthur deed weten dat daar slechts één gebied voor in aanmerking kwam, de Philippijnen Admiral King evenwel en alle officieren van zijn staf waren van mening dat men de Philippijnen links moest laten liggen en diende te landen op Formosa. De deskundigen van het militaire transportwezen, t.w. de stafofficieren van de Army Service Farces, konden er accoord mee gaan dat een landing op Formosa zou plaatsvinden, maar, betoogden zij, daar zou men zoveel troepen moeten inzetten dat hun rechtstreekse aanvoer dwars over de Pacific onmogelijk was - men moest hen eerst mèt al hun voorraden concentreren op de Philippijnen. bijvoorbeeld op Luzon.

XCOp 12 maart '44 namen de joint Chiefs of Staff de beslissingen die voorshands het verdere verloop van de oorlog in de Pacific zouden bepalen. Aan Nimitz droegen zij op, er zorg voor te dragen dat hij (zie kaart III op de pag.'s 58-59) op 15 juni op de Marianen en, Truk latend voor wat het was, op 15 september op de Palau-eilanden zou landen. Voordien zou de Pacific Fleet steun moeten verlenen aan een grote voorwaartse sprong van MacArthur die, zich niets aantrekkend van de sterke Japanse legereenheden die zich nog langs een groot deel van de noordkust van Nieuw-Guinea bevonden, op 22 april moest landen bij Hollandia op Nederlands-Nieuw-Guinea. De Pacific Fleet zou dan naar de Central Pacific Area terugkeren om de verovering van de Marianen en de Palau-eilanden mogelijk te maken en terwijl deze in voorbereiding was, diende MacArthur verder westwaarts gelegen punten op en bij Nederlands-Nieuw-Guinea te bezetten. Op 15 november tenslotte diende MacArthur te landen op Mindanao, het' zuidelijke grote eiland van de Philippijnen, zulks onder dekking van de Pacific Fleet, aangezien aangenomen moest worden dat de Japanners hun slagvloot in de strijd zouden

MACARTHUR EN NIMITZ RUKKEN OP

werpen om de dodelijke bedreiging van de afsluiting van de Nanjo te voorkomen.

XCInderdaad, MacArthur landde op de voorgeschreven datum bij Hollandia - het opruimen van de vele duizenden japanse militairen die toen nog verder oostelijk aan de kust van Australisch-Nieuw-Guinea zaten, liet hij aan de Australiërs over die daar eenjaar later nog mee bezig waren. Hollandia bleek in zoverre niet gelukkig gekozen dat het er niet mogelijk was, vliegvelden voor bommenwerpers aan te leggen. Op het eiland Biak (zie kaart II op de pag.'s 16-17) lag een groot japans vliegveld - dus moest dat eiland veroverd worden. Midden mei gingen MacArthurs troepen er tot een landing over; pas na vier weken strijd met ca. tienduizend er gestationeerde japanners hadden zij het volledig in handen. Op Biak volgde op 2 juli het kleine eilandje Noemfoor, op Noemfoor op 30 juli de plaats Sansapor op de Vogelkop van Nieuw-Guinea. Overal, maar vooral bij Hollandia, werden grote depots gevormd om de sprong naar Mindanao mogelijk te maken. Uiteraard was het wenselijk om de Amerikanen die daar zouden landen, te steunen met lichte bommenwerpers en met jagers - waar deze te baseren? Besloten werd daartoe te landen op een eiland in de noordelijke Molukken, Morotai.

XCInmiddels was Nimitz precies op de voorgeschreven datum, 15 juni, overgegaan tot de landing op Saipan en Tinian, de twee eilanden in de Marianen waar de vliegvelden voor de B-29'S moesten worden aangelegd. Bijna een maand lang werd er hevig gevochten - vijf-en-negentig van elke honderd japanse militairen sneuvelden, de Amerikanen verloren van de bijna tachtigduizend man die zij aan land zetten, zeventienduizend aan doden en gewonden. japan leed hier evenwel ook ernstige verliezen ter zee. Een deel van de zware eenheden die op Singapore gebaseerd waren, ging uit de Zuidchinese Zee dwars door de Philippijnen naar de Marianen op weg - de Amerikanen die door gedecodeerde radioberichten precies wisten welke route het japanse smaldeel zou nemen, iieten het schaduwen door Amerikaanse onderzeeboten en toen de japanners de Marianen bereikten, lagen de vliegkampschepen van Nimitz en Halsey op hen te wachten. Drie japanse vliegkampschepen werden tot zinken gebracht, vier zwaar beschadigd en de japanners verloren bovendien in luchtgevechten ca. driehonderd van de beste oorlogspiloten die zij nog over hadden.

XCEen maand na de landing in de Marianen volgde die op het Amerikaanse eiland Goeam dat kort na het uitbreken van de oorlog in de Pacific door japan was veroverd. Ook op Goeam vond hevige strijd plaats - de japanners hadden er meer dan vijftigduizend gesneuvelden; ruim drie

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

duizend Japanners werden krijgsgevangen gemaakt.

XCAl deze successen droegen er toe bij dat Admiral King, een zeer vasthoudend man die zich beschouwde als de enige die in '42 geweten had hoe men Japan zou kunnen verslaan, met kracht de verwezenlijking van het denkbeeld ging bepleiten waarvoor hij in de eerste drie maanden van '44 bij zijn collega's onvoldoende steun had gevonden: de landing op Formosa in plaats van die op de Philippijnen. Binnen de joint Chiefs of Staff viel geen overeenstemming te bereiken - nu moest de beslissing genomen worden door de Amerikaanse opperbevelhebber, de president. Roosevelt vloog eind juli naar Hawaii en confereerde er in Pearl Harbor met MacArthur en Nimitz, die Kings denkbeelden had overgenomen. MacArthur zette uiteen dat men in de Philippijnen niet diende te landen op Mindanao maar op het eiland waarop de hoofdstad, Manila, lag: Luzon; aan die landing op Luzon diende evenwel een landing op het kleinere eiland Leyte vooraf te gaan dat (zie kaart III op de pag.'s 58-59) tussen Luzon en Mindanao ligt. Hij herinnerde Roosevelt er aan dat van '42 af aan de Philippino's beloofd was dat de Verenigde Staten hen zo spoedig mogelijk zouden bevrijden - wat bleef van Amenka's naam over als die belofte werd geschonden? Nimitz gaf toe dat het verstandig was, eerst op Leyte en daarna pas op Luzon te landen, maar voor de Pacific Fleet was, zei hij, een landing op Formosa gemakkelijker omdat de Japanse vloot in de onoverzichtelijke wateren van de Philippijnen een koers kon gaan volgen die men misschien moeilijk op tijd zou ontdekken. MacArthur reageerde daarop met uiteen te zetten dat, zo Formosa misschien gemakkelijker was voor de Amerikaanse vloot, Luzon, naar hij verwachtte, gemakkelijker zou zijn voor het Amerikaanse leger. Roosevelt nam, zoals wel vaker geschiedde, geen duidelijke beslissing. Hij zei dat hij een landing op Formosa niet wilde uitsluiten maar verzekerde MacArthur dat de Philippijnen in elk geval niet vergeten zouden worden. Dat stelde MacArthur gerust - hij werd dan ook diep geschokt toen hij na terugkeer naar zijn hoofdkwartier een bericht ontving uit Washington dat de joint Chiefs of Staff, na alles opnieuwoverwogen te hebben, besloten hadden dat hij op 10 september op Morotai moest landen en op 15 november op één punt op Mindanao en dat hij met steun van de onder Nimitz ressorterende strijdkrachten op 20 december aan land moest gaan op Leyte - Luzon werd niet genoemd. Onmiddellijk protesteerde hij bij Marshall. 'The initial major strategic objective in the Far East is', schreef hij deze op 3 augustus "

XC1 Aangehaald in Hayes, p. 611-12.

LEYTE

'the Philippines and Luzon is the most important element thereof. This objective is of first importance not only strateçically but from the higher viewpoint of national policy ... 77u occupation of the Philippines and the establishment of bases is an essential prerequisite to any campaign in the Fay East that will employ large numbers of troops ... The Philippine Archipelaço is American territory which tue failed adequately to defend with the resultant loss and untold suffeYing of its loyal people and the death of many thousands of its soldiers and civilians. It is a national obligation to recover the Philippines at the earliest possible date' en wij voegen hieraan toe dat MacArthur het óók als een Amerikaanse verplichting zag om Nederlands-Indië, deel van het grondgebied van Amerika's bondgenoot Nederland, zo spoedig mogelijk te bevrijden.

XCToen de Combined Chiefs of Staff midden september met Roosevelt en Churchill samenkwamen, opnieuw in Quebec, had zich een belangrijk nieuw feit voorgedaan: Halsey was op 12, 13 en 14 september met zijn vliegkampschepen de wateren van de Philippijnen binnengedrongen, had tot zijn verrassing geconstateerd dat de Japanners er nog maar weinig vliegtuigen in de lucht konden brengen en had de indruk gekregen dat er op Leyte maar een gering aantal Japanners was - kon men dan niet beter Mindanao links laten liggen en op 20 oktober inplaats van 20 december op Leyte landen? De joint Chiefs of Staf! namen onmiddellijk dit denkbeeld over: van Quebec uit werd MacArthur geïnstrueerd dat hij op 20 oktober op Leyte aan land moest gaan.

XCVijfweken tijd had MacArthur om die landing voor te bereiden. Wel te verstaan: het ging niet om Leyte alleen, het kwam er vooral op aan om daar voldoende strijdkrachten te concentreren teneinde vervolgens op Luzon te landen. Het was de grootste operatie die MacArthurs staf ooit had moeten voorbereiden: er moesten op Leyte meer dan tweehonderdduizend militairen aan land worden gezet met meer dan 2 miljoen ton aan voorraden, waarop dan elke maand meer dan 300000 ton moest volgen. Zulks vergde dat enkele honderden troepen- en transportschepen, die van negen verschillende bases afkomstig zouden zijn, precies op tijd bij Leyte zouden arriveren. Het lukte. De Amerikaanse voorhoede ging er op 20 oktober aan land. Zodra het nu tot de Japanners doordrong dat een grote Amerikaanse landingsvloot, gedekt door een flink deel van de Amerikaanse vloot onder bevel van Halsey, Leyte naderde, stelden zij een listig schema in werking, dat gebaseerd was op de verwachting dat de Amerikanen het in elke zeeslag vooral gemunt zouden hebben op de Japanse vliegkampschepen. Zij splitsten hun vloot in drieën: zes vliegkampschepen die geen vliegtuigen aan boord hadden, kregen opdracht

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

zijn zwaarste eenheden van Leyte weg te lokken - terwijl hij op die vliegkampschepenjacht maakte, zouden de twee andere Japanse eskaders met al hun slagschepen en kruisers een eoncentrische aanval uitvoeren op de enorme Amerikaanse transportvloot die bij Leyte lag en die dan nog maar door relatief zwakke Amerikaanse eenheden zou worden beschermd. Inderdaad ging Halsey achter de Japanse vliegkampschepen aan - hij bracht er vier tot zinken. Van de twee andere Japanse smaldelen wist één Leyte te naderen. Het had er met het zware geschut van zijn slagschepen korte metten kunnen maken met MacArthurs transportvloot maar de bevelhebber van het betrokken smaldeel, die moedige aanvallen van lichte Amerikaanse eenheden moest afslaan en geplaagd werd door het besef dat hij maar weinig stookolie had, gelastte op het kritieke moment de aanval af en voer weg, waarna hij op zijn beurt zwaar werd geteisterd door Halsey's vloot. De Japanners verloren behalve de vier vliegkampschepen die wij al vermeldden, drie slagschepen, tien kruisers en negen torpedobootjagers. De kracht van hun slagvloot was gebroken.

XCDat laatste betekende niet dat de strijd op Leyte ten einde was. De opperbevelhebber van de Nanjo-legergroep, veldmaarschalk Teraoetsji, die nu zijn hoofdkwartier in Manila had', gaf opdracht het kleine Japanse garnizoen op Leyte snel te versterken en er de Amerikanen tevens aan te vallen met alle vliegtuigen die men nog in de lucht kon brengen. Tussen 23 oktober en II december gingen van andere eilanden in de Philippijnen negen convooien naar Leyte onderweg - vier van elke vijf Japanse transportschepen werden tot zinken gebracht>, maar met dat al slaagden de Japanners er in, hun troepenmacht op Leyte tot drie-en-twintigduizend man uit te breiden. Er werd gevochten tot eind december. Niet veel meer dan tweehonderd Japanse militairen werden krijgsgevangen gemaakt, alle overigen sneuvelden.

XCDe B-29'S gingen van Saipan en Tinian uit (daar streken in februari '45 ook de eskaders neer die in China gestationeerd waren geweest) de nieuwe tactiek toepassen. Stadscentrum na stadscentrum ging nu in Japan in vlammen op. Tokio werd het zwaarst geteisterd in de nacht van 9 op ro maart '45. Er ontstonden z.g. vuurstormen zoals die welke in juli en augustus '43 in Hamburg ca. vijf-en-veertigduizend en midden februari '45 in Dresden tussen de vijf-en-dertig en veertigduizend mensenlevens hadden gevergd, maar in Tokio waren het er nog meer: ca. tachtigduizend Japanners kwamen door die ene aanval om het leven. Eind juli zouden die Amerikaanse bombardementen tot de dood van bijna honderdnegentigduizend Japanners hebben geleid en zou het cijfer van de zwaargewonden zijn opgelopen tot een kwart miljoen en dat van diegenen die hun behuizing en al hun bezittingen verloren hadden, tot negen miljoen.

XCBegin februari '45 confereerden Roosevelt en Churchill bijna een week in Jalta op de Krim met Stalin. Deze zei nu dat hij uiterlijk drie maanden na het einde van de oorlog met Duitsland deel zou gaan nemen aan de oorlog met Japan, en verklaarde voorts dat dedesgewenst mede van het Siberische kustgebied ter hoogte van Sachalin uit konden gaan opereren, waar zij dichter bij de grote Japanse bevolkingscentra zouden zijn. Voor dat alles eiste hij een prijs: Buiten-Mongolië (zie kaart III op de pag.'s 58-59) moest onder Russische invloed komen, het Rode Leger moest Mandsjoerije mogen bezetten, Port Arthur moest weer een Russische marinebasis worden en de door Japan in r875 verworven Koerilen

LUZON

eilanden alsmede de zuidelijke helft van Sachalin, welke het keizerlijk Rusland na de verloren Russisch-japanse oorlog van 1904-05 aan japan had moeten afstaan, moesten weer Russisch gebied worden. Die prijs werd door Roosevelt vlot betaald; een belangrijke overweging daarbij was dat zijn Joint Chiefs of Staff hem hadden meegedeeld dat men, zo nog een veldtocht tegen de japanners op het vasteland van Azië nodig was, daarbij de hulp van het Rode Leger niet kon ontberen. Met betrekking tot Buiten-Mongolië en Mandsjoerije had Roosevelt toezeggingen gedaan die, aangezien beide gebieden tradition eel onder Chinese invloed hadden gestaan of zelfs deel van China waren geweest, Tsjiang Kai-sjek, naar te voorzien viel, pijnlijk zouden treffen - deze werd dan ook niet ingelicht.

XCIn de eerste vier maanden van '45 werden de operaties ingezet die de Joint Chiefs of Staff begin oktober '44 aan MacArthur en Nimitz hadden gelast: MacArthur landde op 9 januari op Luzon en Nimitz liet op 19 februari Iwo Jima en op I april Okinawa bestormen. In alle drie de gevallen duurde de strijd door de hardnekkige tegenstand welke de japanners boden, veel langer dan was voorzien; op Iwo jima en op Okinawa leden de Amerikanen zware verliezen, terwijl zowel bij die twee eilanden alsook bij Luzon tevens verscheidene Amerikaanse vlooteenheden ten onder gingen door de inzet van de japanse Kamikaze vliegtuigen. 1 Op Luzon trok MacArthurs voorhoede op 3 februari Manila binnen. De bevelhebber van het Japanse leger op de Philippijnen had de stad tot open stad verklaard en had zich met zijn troepen in het binnenland teruggetrokken maar ongeveer dertigduizend japanse militairen (marinepersoneel en mariniers) waren er achtergebleven teneinde de haven tepiloten slaagden slechts weinigen (volgens de Japanse historicus Saboero Ienaga één tot drie) er in, een Geallieerd

1 In de Middeleeuwen was Japan eens beschermd gebleven tegen een grote Chinese invasie doordat de Chinese vloot was uiteengeslagen door een typhoon, welke toen in Japan was aangeduid als 'de goddelijke wind', Die naam werd gegeven aan de vliegtuigen welker piloten de opdracht hadden, zich mèt hun vliegtuig en zijn bommenlast op een Geallieerd schip te pletter te werpen. De waren in de regel, maar niet steeds, bemand met vrijwilligers. Van elke honderd

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

vernielen - het zijn deze militairen geweest die besloten Manila te verdedigen. Het kwam er tot verwoede straatgevechten (grote delen van de stad gingen in vlammen op) die van de zijde van de Japanners gepaard gingen met een ongeremde terreur waarvan vooralontwikkelde Philippino's het slachtoffer werden. Er werden bijna honderdduizend hunner vermoord. 'Hospitals', aldus MacArthurs biograaf William Manchester,

XC'were set afire afier their patients had been strapped in their beds. The corpses of males were mutilated, females of all ages were raped before they were slain and babies' eyeballs were gouged out.' 1

XCDe gevechten op Luzon duurden tot begin maart. Daarbij werden door de Japanse militairen op grote schaal wreedheden bedreven tegen de Philippijase guerrilla-groepen, op welker vorming wij nog zullen terugkomen wanneer wij in het volgende hoofdstuk het Japanse beleid zullen beschrijven in alle in de Nanjo veroverde gebieden, Nederlands-Indië in begrepen.

XCOp Iwo Jima werd meer dan twee maanden gevochten, op Okinawa bijna vier. Op eerstgenoemd eiland sneuvelden twintigduizend van de een-en-twintigduizend Japanse militairen en bijna zevenduizend Amerikaanse. Op Okinawa waren de Amerikaanse verliezen nog iets zwaarder (zes-en-zeventighonderd gesneuvelden) maar de Japanse veel hoger dan zij op Iwo Jima waren geweest: de gevechten kostten het leven aan meer dan honderdduizend Japanse militairen; ca. achtduizend werden krijgsgevangen gemaakt.

XCHoe nu verder?

XCVoor de joint Chiefs of Staffstond dat al geruime tijd vast. Eind '44 waren zij tot het besluit gekomen om in de winter van '45-'46 te landen op de Japanse hoofdeilanden Kioesjoe en Honsjoe en dat besluit was eerst door de Combined Chiefs of Staff en vervolgens door Roosevelt en Churchill goedgekeurd in besprekingen op Malta die voorafgingen aan de conferentie op de Krim met Stalin.

XCHet was dit besluit dat, toen er eenmaal de eonsequenties van waren onderzocht, een streep haalde door operaties welke MacArthur wilde ondernemen ter bevrijding van grote delen van Nederlands-Indië.

XCI William Manchest~r: American Caesar. Douglas Mae/uthur 1880-1964 (1979), P·377·

NEDERLANDS-INDIË TERZIJDE GELATEN HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

De gevechten op Luzon waren nog gaande toen MacArthur aandacht ging besteden aan mogelijke operaties in Nederlands-Indië dat, met uitzondering slechts van Sumatra (dat viel onder Mountbattens Southeast Asia Command), tot zijn gezagsgebied behoorde. Hem trokken in de eerste plaats de aardolie-installaties van Tarakan en Balikpapan aan, welker aardolie hij wilde gebruiken voor de ontzaglijke vloten (oorlogsschepen zowel als transportschepen) welke voor de invasie van japan nodig zouden zijn. Begin februari '45 deed hij de joint Chiefs of Staff weten dat hij voornemens was zich met Australische troepen van Tarakan en BaIikpapan meester te maken. Hij had daar extra transportschepen voor nodig en verzocht derhalve zijn Amerikaanse chefs, goed te vinden dat hij voorlopig 48 transportschepen en ro speciale troepentransportschepen in zijn gezagsgebied vasthield. Dat verzoek werd door de joint Chiefs of Staff niet ingewilligd. De oorlog in Europa (Hitler's Ardennen-offensief was afgeslagen maar de Rijn was nog niet overschreden) vergde veel groter trans-Atlantische transporten dan men in de herfst van '44 had voorzien en bovendien waren schepen nodig om hulpgoederen voor de burgerbevolking over te brengen naar Italië en Frankrijk - alleen al dat tekort aan schepen maakte het moeilijk, MacArthur tegemoet te komen. Daar kwam bij dat het in Washington voor waarschijnlijk werd gehouden dat de aardolie-installaties van Tarakan en Balikpapan dusdanig verwoest zouden zijn dat men er weinig aan zou hebben. Het enige dat de joint Chiefs of Staff in MacArthurs voorstel beviel, was dat hij ter verovering van Tarakan en Balikpapan Australische troepen wilde inzetten, niet Amerikaanse - de joint Chiefs voelden er niet voor (en wisten dat de Amerikaanse publieke opinie er ook niet voor voelde), Amerikaanse militairen het herstel van het Nederlands gezag in de Indische archipel op te dragen. J Voor dat laatste meende MacArthur in het geheel geen Amerikaanse troepen nodig te hebben. Hij wist dat de japanners op java maar een geringe troepenmacht hadden en deed Marshall op 27 februari weten dat hij van plan was, op r8 mei de Australiërs bij Balikpapan te laten landen;ofMilitary History) United States Army in World War II, The flVar Department, M. Matloff:

1 Zeven maanden eerder, n1. in juli '44, had het aan het en de doen weten dat de Verenigde Staten hun aandacht moesten concentreren op Japan. aldus het memorandum van (aangehaald in

vervolgens wilde hij naar Zuid-Borneo jachtvliegtuigen overbrengen en tenslotte wilde hij de Australiërs eind juni Batavia laten bevrijden. Hij wees er Marshall en de andere joint Chiefs op dat de Verenigde Staten krachtens de ook door Nederland begin april '42 goedgekeurde overeenkomst waarbij de strategische verantwoordelijkheid voor de oorlog in de Pacific louter bij de Verenigde Staten was komen te berusten, verplicht waren, N ederlands- Indië te bevrij den. 'To eliminate consideration of the Netherlands East Indies', schreef hij, 'after freeing Australian and United States territories' (Australisch Nieuw-Guinea bijvoorbeeld en Goeam en de Philippijnen) 'and re-establishing governments therein would be invidious and would represent a failure on the part of the United States to keep faith.' Bovendien:

XC'The re-establishment of the Netherlands East Indies Government in Batavia would bring about the most favorable repercussions throughout the Far East and would raise the prestige oj the United States to the highest levels with results that would befelt for a great many years.' 1

XC, The joint Chiefs of Staff", aldus Grace Person Hayes, 'who turned General MacArthur's message over to the joint Staff Planners for study, were not impressed with the political necessity of retaking the Netherlands East Indies' 2 in de loop van maart kwam voor hen vast te staan dat MacArthur zich moest beperken tot de bevrijding van Tarakan en Balikpapan en tot die van Brits-Noord-Borneo, aangezien daar een baai lag waar het Britse smaldeel dat aan de oorlog in de Pacific zou gaan deelnemen, een basis kon inrichten. Een Britse basis in MacArthurs gezagsgebied, de Southwest Pacific Area? Dat was weinig logisch en zo leidde de aanvullende opdracht die aan MacArthur gegeven werd, tot de herleving van het denkbeeld (het was in september '44 in Quebec al besproken, zonder dat er een conclusie was bereikt) om het deel van de Southwest Pacific Area waar Borneo, Celebes, Java, de Kleine Soenda-eilanden en de Molukken lagen, over te dragen aan Mountbatten, d.w.z. aan Southeast Asia Command Dat denkbeeld werd op 13 april '45 in een van de toen nog maar schaarse vergaderingen van de Combined Chiefs of Staff aan de Britse leden van dat college voorgelegd. De zaak werd aangehouden - wij komen er straks op terug.

XCWèl was inmiddels beslist hoe de verantwoordelijkheden zouden zijn9

I Telegram, 27 febr. 1945, van MacArthur aan Marshall, aangehaald m Hayes, p. 696. 2 A.v.

HET PLAN VOOR LANDINGEN IN JAPAN

verdeeld bij de invasie van de Japanse hoofdeilanden Kioesjoe en Honsjoe: MacArthur zou als Commander in Chief US Army Forces Pacific verantwoordelijk zijn voor de operaties te land en Nimitz als Commander in Chief US Pacific Fleet and Pacific Ocean Areas voor die ter zee, de landingen zelf inbegrepen; beiden zouden hun directieven krijgen van de joint Chiefs of Staff en voor de hun opgedragen operaties gedetailleerde plannen moeten opstellen. Een instructie waarin dit alles bepaald werd, ging op 3 april naar MacArthur en Nimitz uit.

XCTerwijl nu het einde van de oorlog in Europa snel naderde en MacArthur voorbereidingen .trof voor de hem opgedragen expedities naar Tarakan (de landing vond er op I mei plaats), Balikpapan (landing I juli - de raffinaderijen waren er goeddeels verwoest) en Brits-Noord-Borneo (landing 23 mei)', ging het joint War Plans Committee in Washington nauwkeurig na, hoeveel divisies men nodig zou hebben voor de invasie van Kioesjoe en Honsjoe. Voor Kioesjoe 8 in de landingsfase en 5 er bij voor de verdere operaties, voor Honsjoe 12 in de landingsfase en I I erbij; bovendien zouden 6 divisies dienen op te treden als bezettingstroepen in de delen van Japan waaruit de Japanse strijdkrachten verdreven zouden zijn. Er zouden dus in totaal az divisies nodig zijn. In de Pacific bevonden er zich a127, n1.6 van het Marine Corps en 21 van het leger; daar zouden 15 bijkomen die, via de Verenigde Staten, uit Europa zouden worden overgebracht en op die 15 zouden uit Europa nog 2I andere volgen om in de Verenigde Staten als strategische reserve achter de hand te worden gehouden. Tevens zouden de Amerikaanse luchtstrijdkrachten in de Pacific worden verdubbeld, waarbij de uit Europa terug te keren bemanningen van bommenwerpers B-29'S zouden meekrijgen. Al die verplaatsingen uit Europa moesten in tien maanden worden uitgevoerd.

XCWaar moesten de 36 divisies die in eerste instantie bij de gevechten op Kioesjoe en Honsjoe zouden worden ingezet, geconcentreerd worden? Besloten werd: 30 op de Philippijnen, 3 op Okinawa, 2 op Hawaii en I op Saipan. Gedetailleerde plannen werden uitgewerkt om al die divisies tijdig eerst naar hun concentratiegebieden en vervolgens naar Japan over te brengen - daar waren transport- en troepenschepen voor nodig in grotere aantallen dan ooit in de Tweede Wereldoorlog voor één operatie waren gebruikt. Trouwens, ook de eigen operaties van de marine en van de Army Air Farces alsmede de werkzaamheden van het Army Service Corps vergden grootscheepse transporten. Alle daarbij inge

XCt Over de bevrijding van Tarakan en Balikpapan, waaraan Nederlandse strijdkrachten deelnamen, zullen wij uitgebreider schrijven in ons volgende deel.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

schakelde krachten meegeteld, zouden in totaalomstreeks vijf miljoen Amerikaanse militairen het waagstuk ondernemen waarvan men daags na Pearl Harbor slechts had kunnen dromen: de invasie van Japan. Of deze inderdaad uitgevoerd moest worden, was evenwelonzeker: los nog van andere factoren hadden de Verenigde Staten hun eerste atoombommen bijna gereed en wellicht zouden deze tot een snelle capitulatie van Japan leiden. Tenminste: als zij, zoals de wetenschapsmannen hadden voorspeld, inderdaad tot explosie zouden komen. Dat zou men pas weten als een proefexplosie had plaatsgevonden.

XCIn de tweede helft van juni' 45 trok de nieuwe Amerikaanse president, Harry S. Truman, die de op 12 aprilonverwachts overleden Roosevelt was opgevolgd, vier dagen uit om de door het joint War Plans Committee opgestelde en door de joint Chiefs of Staff overgenomen invasieplannen diepgaand met dejoint Chiefste bespreken. Hij keurde ze op 18 juni goed en bepaalde conform de voorstellen van de joint Chiefs dat de grote landing op Kioesjoe zou beginnen op I november '45 en, als Japan doorvocht, die op Honsjoe op I maart 1946.

XCWat was inmiddels ondernomen door Southeast Asia Command, d.w.z. in het gebied van Lord Louis Mountbatten?

XCWij hebben eerder doen uitkomen dat de denkbeelden van deze en van Churchill enerzijds en die van de Amerikanen anderzijds ten aanzien van wat Mountbattens strijdkrachten het best konden ondernemen, in de laatste maanden van '43 en de eerste van' 44 haaks op elkaar waren komen te staan: Mountbatten en Churchill wensten het accent te leggen op een landing op Noord-Sumatra, de Amerikanen wilden dat Mountbatten zich vóór alles moeite zou geven om Noord-Birma op de japanners te heroveren teneinde zo spoedig mogelijk via de Ledo-weg een landverbinding tot stand te brengen met Nationalistisch China. De vraag wat het beste kon geschieden, was nog niet beantwoord toen het Britse Fourteenth Army in Birma, dat een beperkte aanval had ingezet om de kleine havenstad Akyab te veroveren (zie kaart III op de pag.'s 58-59), begin maart volledig verrast werd door een offensief van het japanse Vijftiende Leger. In oktober' 43 was de Birma-spoorweg gereed gekomen welke Thailand met Birma verbond, en van die spoorweg hadden de japanners onmiddellijk gebruik gemaakt om drie divisies voor een 9

JAPANS OFFENSIEF IN BIRMA MISLUKT

offensief gereed te maken. Had het succes, dan zouden zij, naar zij vertrouwden, in Brits-Indië kunnen doordringen - er bevond zich bij hun divisies een uit Brits-Indiërs bestaande formatie, het Indian National Army. Die formatie telde slechts tweeduizend militairen maar aan japanse kant werd gehoopt dat alleen al het bericht dat zij in aantocht was en overwinningen boekte, er toe zou leiden dat heel Brits-Indië in opstand kwam tegen het Britse gezag.

XCEén spoorweg was niet veelom een offensief van drie divisies gaande te houden en inderdaad, toen het Britse Fourteenth Army zich eenmaal van de schok van dat offensiefhad hersteld (bij zijn bevoorrading werden onmiddellijk grote aantallen transportvliegtuigen ingeschakeld), werden de Japanners door een bekwaam uitgevoerd tegenoffensief in grote moeilijkheden gebracht. Aan de bevoorrading van zijn troepen met voedsel had de Japanse legerbevelhebber geen aandacht besteed - hij had zijn militairen geïnstrueerd, in geval van nood hun pakpaarden te slachten en op zoek te gaan naar eetbare planten. Na vier maanden van gevechten waren de japanners naar hun uitgangsstellingen teruggedreven. Van de ca. honderdduizend militairen waarmee zij het offensief hadden ingezet, waren ca. dertigduizend gesneuveld (en minder dan driehonderd krijgsgevangen gemaakt), ca. twintigduizend bezweken aan tropische ziekten; van de ca. vijftigduizend die in leven waren gebleven, waren ca. vijf-entwintigduizend zo verzwakt dat zij vooreerst als militairen niets waard waren. Het Fourteenth Army was niet in staat om dat belangrijke succes uit te buiten: in april was de natte moesson begonnen en tot november zouden zware tropische regens het ondernemen van grote militaire operaties te land onmogelijk maken: spoorwegen waren er niet en de aanwezige wegen waren onbruikbaar voor de vrachtauto's waarop de bevoorrading van het Fourteenth Army berustte.

XCWat zou nu de taak van dat leger worden als operaties op grote schaal wèl mogelijk zouden zijn?

XCDe Britse Chiefs of Staff stelden een offensief ter herovering van Rangoon voor, de Amerikaanse joint Chiefs hielden er aan vast dat de japanners uit Noord-Birma verdreven moesten worden teneinde de Ledo-weg in gebruik te kunnen nemen. Voor de herovering van Rangoon was Amerikaanse hulp nodig. Mountbatten wilde er de japanners namelijk verrassen met een grote luchtlanding, alleen: daar had hij geen gliders voor en onvoldoende transportvliegtuigen (die als 'trekkers' van de gliders zouden fungeren) - zowel die gliders als de aanvullende transportvliegtuigen werden hem door de joint Chiefs of Staff geweigerd. Opnieuw werd de herovering van Rangoon uitgesteld - het droge

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

seizoen in Birma werd slechts gebruikt om dat deel van Noord-Birma te heroveren dat voor de voltooiing van de Ledo-weg nodig was. Deze werd in januari '45 in gebruik genomen. Veel betekenis voor de oorlog tegen Japan had de nieuwe verbinding toen niet meer: de twee Amerikaanse offensieven in de Pacific stevenden niet langer op China af maar op Japan en het stond al vast dat de in China gestationeerde B-29's naar de Marianen zouden worden verplaatst.

XCZo was er dus in de tweede helft van' 44 van spectaculaire voortgang in Birma geen sprake. Churchill had niet anders verwacht. Hem ergerde het dat er als gevolg daarvan geen sprake was van herstel van het Britse prestige. Notabene: de Britse Eastern Fleet was in januari' 44 versterkt met twee vliegkampschepen en drie slagschepen welke op de Atlantische Oceaan niet langer nodig waren, en daaraan was (om voldoende tegenwicht te vormen tegen de drie Japanse vliegkampschepen die op Singapore gebaseerd waren) in april nog een Amerikaans vliegkampschip toegevoegd, de 'Saratoga' - en die Eastern Fleet kon niets van strategisch belang ondernemen! Iets deed zij wel: in april viel zij het Japanse marinesteunpunt Sabang aan, vlak voor Atjehs noordkust, in mei, toen zij de 'Saratoga' die naar Amerika terugkeerde.', tot Australië begeleidde, vielen haar vliegtuigen de haven van Soerabaja aan", in juli volgde een tweede aanvalsactie tegen Sabang, in augustus een tegen de haven van Padang op West-Sumatra- en tenslotte brachten vliegtuigen van de Britse vliegkampschepen eind december '44 en eind januari '45 zware schade toe aan de aardolie-installaties van Palembang. Die vliegkampschepen behoorden toen overigens niet langer tot de Britse Eastern Fleet maar tot de nieuwgevormde Britse Pacific Fleet die met vijf vliegkampschepen, twee slagschepen, zeven kruisers en een aantal lichtere eenheden op Ceylon gevormd was en vandaar in januari '45 onderweg ging naar Australië teneinde in een later stadium aan de oorlog in de Pacific deel te nemen. Die Britse Pacific Fleet diende de aanwijzingen van Nimitz te volgen en het was volgens een van hem uitgegaan bevel geweest dat de installaties van Palembang waren geteisterd.

XCIn '44 was dus slechts sprake van incidentele acties van de Britse Eastern Fleet. De Britten hadden het anders gewild - hun zwakheid was dat zij,

I Het schip werd korte tijd later bij de vervangen door een derde Brits vliegkampschip. 2 Boven Soerabaja waren al twee keer eerder Geallieerde toestellen verschenen, nl. in juli en in november '43, beide keren van Australië uit. 3 Wij komen op die acties tegen Sabang, Soerabaja en Padang, waaraan ook Nederlandse strijdkrachten deelnamen, terug in het volgende deel.

ACTIE IN NEDERLANDS-INDIË?

al was hun Eastern Fleet sterk genoeg geworden om een treffen met het op Singapore gebaseerde Japanse eskader aan te gaan, voor elke actie te land afhankelijk waren van de bereidwilligheid van de Amerikaanse joint Chiefs om aanvullend materiaal ter beschikking te stellen, welnu: die bereidwilligheid ontbrak. Zij ontbrak om de door ons al genoemde politieke reden (de Amerikanen wilden niet verwikkeld raken in de problemen van Zuidoost-Azië), zij ontbrak óók om een militaire reden die in de loop van '44 in Washington steeds meer gewicht in de schaal ging werpen: waarom zou men, terwijl het duidelijk werd dat men Japan kon verslaan in de Pacific, operaties gaan ondernemen in het Nanjo-gebied dat militair-strategisch nauwelijks meer van betekenis was?

XCOp die bedenkingen liepen alle Britse plannen stuk om Mountbatten iets van belang te laten ondernemen. Van april '44 af werd gestudeerd op een plan om (zie kaart II op de pag.'s I6-I7) metBritse en Australische strijdkrachten uit Noordwest-Australië een sprong te maken naar Timor, vandaar naar Ambon, vandaar naar Noord-Celebes en vandaar naar Noord-Borneo. Een tweede plan hield een sprong naar Noord-Celebes en vandaar naar Noord-Borneo in via de noordkust van Nieuw-Guinea, dwars door MacArthurs gezagsgebied dus. Een lelijke constructie! MacArthur stond immers onder de Amerikaanse joint Chiefs of Staff en de Britten hadden geen enkele zeggenschap over hem. Een logische consequentie van deze Britse plannenmakerij was dan ook dat hun Chiefs of Staff er op gingen aandringen dat niet het college van de joint Chiefs of Staffals MacArthurs superieur zou fungeren maar het Amerikaans-Britse college van de Combined Chiefs of Staff - dat denkbeeld werd afgewezen. De Britse Chiefs of Staffkregen te horen dat zij van de Indische Oceaan uit moesten blijven ageren. Wat konden zij ondernemen? Zij gingen onderzoeken of een landing bij Soerabaja mogelijk was. Neen.

XCZo was dus nog niets bepaald toen, kort na D-day in Normandië (6 juni '44), de Amerikaanse joint Chiefs hun eerste en enige bezoek brachten aan Londen.' Zij zeiden aan de Britse Chiefs of Staff dat dezen eerst maar eens een plan moesten maken hoe de Britse marine nuttig zou

I De achtergrond van dit bezoek werd gevormd door de kritieke situatie waarin zich de in Normandië gelande Amerikaanse en Britse militairen bevonden. Er werd ernstig rekening gehouden met de mogelijkheid dat men tot hun evacuatie zou moeten besluiten. De verantwoordelijkheid om dit besluit te nemen wilde men niet aan opperbevelhebber Eisenhower overlaten - hij zou, voor hij zijn besluit nam, overleg moeten plegen met de en dat overleg zou beter in Londen dan in Washington gevoerd kunnen worden.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

kunnen opereren op de linker flank van MacArthurs strijdkrachten (die op dat moment bezig waren aan hun opmars langs de noordkust van Nieuw-Guinea). Voor Admiral King, geen vriend van Groot-Brittannië, werd wel duidelijk waar de Britten naar toe werkten! Terwijl Churchill in Londen het voorstel herhaalde dat, toen hij het in maart geopperd had, generaal Brooke, voorzitter van de Britse Chiefs oj Staff, tot wanhoop had gebracht: een landing op Simaloer", waarschuwde King MacArthur op 25 juli '44, 'that the British', aldus Grace Person Hayes,

XC'might propose to extend the boundaries of the Southeast Asia Command to include most of the Netherlands East Indies where British forces might hope to operate after Southwest Pacific Area forces had moved on into the Philippines.' 2

XCMacArthur antwoordde King twee weken later (5 augustus):

XC'The British have contributed nothing to this campaign. . . They now propose to enter this theatre at the moment when victory clearly lies before us in order to reap the benefit of our successes. It is anticipated that they intend to provide only the command structure, supplanting the American Commander' who has been entrusted with this duty for more than two years. . It would be destructive of American prestige in the Far East and would unquestionably have the most deletorious effect upon future economic trends. Let the British operate in their own area against Burma, Malaya, Sumatra, and the east coast of Asia!' 4

XCZijn voornemen was, zo berichtte MacArthur enkele dagen later aan generaal Marshall, Borneo en de rest van Nederlands-Indië (behalve Sumatra) zo spoedig mogelijk 'fr0111the rear', d.w.z. uit de richting van de Philippijnen. aan te vallen. Wilden de Britten daaraan deelnemen, dan waren zij welkom, maar hun strijdkrachten 'should flou: in under the command set-up and the strategic control that has been agreed upon' (in april '42) , and which has been in successfuI operation Jar so long.' 5 Er ontstond verdeeldheid in Washington, Het Joint Strategie Survey Committee was er namelijk voorstander van dat, als MacArthur eenmaal de Philippijnen bevrijd had, Mountbattens gebied met heel Nederlandszelf. "Brief, 5 aug, 1944, van MacArthur aan King, a.v., p. 632. 5 Brief, 10 aug. 1944, van MacArthur aan Marshall,

1 Natuurlijk wilde Churchill van Simaloer verder gaan. Waarheen? Naar Singapore! deed hij op 12 september zij n weten, (Memorandum, 12 sept. 1944, van Churchill aan de in A. Bryant: P: 267). 2 Hayes, p. 631. 'MacArthur

BEPERKING VAN MACARTHURS GEZAGSGEBIED?

Indië, Frans-Indo-China, Australië en Australisch-Nieuw-Guinea zou worden uitgebreid. Die uitbreiding, aldus dit belangrijke adviserende college,

XC'would reduce United States involvement in the problems of participation by Dutch, Portuguese and French and the restoration of their former territories. It would also help to minimize United States military involvement in British-Chinese conflicts of interest over Hongkong and similar mailers.' I

XCMet dit standpunt was het joint War Plans Committee het eens. Dit college adviseerde de joint Chiefs of Staffop 4 september dat, als de Britten op de conferentie van Quebec, die te beginnen stond, het denkbeeld van uitbreiding van MacArthurs gezagsgebied ter tafel zouden brengen, 'they should be told that it u/ould have to be done progressively) that it u/ould have to be cleared with all the governments' (met inbegrip van de Nederlandse) 'who approved the establishment of the Pacific Theatre, and that it would be influenced by established strategy.' 2

XCIn Quebec werd, wat Mountbattens gezagsgebied betrof, besloten dat, conform de denkbeelden van de Amerikaanse joint Chiefs of Staff, het Britse Fourteenth Army eind '44 zou trachten, de Japanners uit NoordBirma te verdrijven teneinde het gebruik van de Ledo-weg mogelijk te maken en dat het (maar daar had het versterkingen voor nodig) in maart '45 zou pogen Rangoon te veroveren. Er zouden voorlopig geen landingen plaatsvinden op Sumatra; evenmin zou een poging worden ondernomen om via Timor enlof Ambon en Noord-Celebes Brits-NoordBorneo te bereiken. Moest de Britse Eastern Fleet dan inactief blijven? Neen, zij zou, tot Britse Pacific Fleet getransformeerd (wij maakten er al melding van), deel gaan nemen aan het Amerikaanse offensief in de Pacific, onder bevel van Nimitz wel te verstaan; dat zou niet onmiddellijk kunnen geschieden - er moesten eerst depots voor worden gevormd in Australië.

XCVoor Churchill was dit alles hoogst teleurstellend. Toen hij in oktober '44 terugkeerde uit Moskou waar hij met Stalin had geconfereerd, o.m. ter afbakening van de Russische en Britse invloedssferen op de Balkan, liet hij Mountbatten naar Cairo komen en drong hij er bij hem op aan, toch stappen te ondernemen die tot de herovering van Singapore konden

I Rapport, 26 aug. 1944, van a.v., p. 634. 2 Rapport, 4 sept. 1944, van a.v., p. 635·

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

bijdragen: een landing op de landengte van Kra of bij Sabang. Mountbatten kon niets toezeggen.

XCIn januari '45 was de Ledo-weg eindelijk open. Toen werden ook de voorbereidingen getroffen voor het offensief dat tot de herovering van Rangoon moest leiden. Maar wat daarna? Churchill stelde dat punt aan de orde toen Roosevelt en hij, alvorens naar Jalta te gaan, eind januaribegin februari '45 op Malta confereerden met de Combined Chiefs of Staff Zijn voorstel was dat, als Rangoon weer in Britse handen was, betrekkelijk kleine detachementen op Sumatra of Java aan land zouden worden gezet. De Combined Chiefs namen geen beslissing.

XCInmiddels had het Fourteenth Army, eerder dan gedacht was, een offensief kunnen inzetten tegen de Japanners in Midden-Birma. Opnieuw bleek de bevoorrading van de Britse troepen het grootste probleem te vormen - men moest er een aanzienlijk aantal transportvliegtuigen voor inzetten die aan de luchtverbinding met Nationalistisch China werden onttrokken. Besloten werd nu ook, de aanval op Rangoon te vervroegen. Het Fourteenth Army had succes: van het noorden uit werd vrijwel heel Birma bevrijd en om Rangoon behoefde geen slag geleverd te worden: die grote havenplaats werd begin mei (in de dagen dus waarin de oorlog met Duitsland ten einde liep) door de Japanners ontruimd.

XCWat nu?

XCHet was Mountbattens taak, daar de plannen voor op te stellen. In april legde hij ze voor aan de Combined Chiefs of Staff: begin j uni wilde hij met twee divisies landen ongeveer halverwege de westkust van Malakka (men had daar, anders dan in Nederlands-Indië, goede verbindingen met guerrilla-strijdkrachten), in oktober met vijf divisies verder zuidelijk op die westkust en tenslotte zouden dan in de periode december '45-maart '46 grootscheepse operaties plaatsvinden om Singapore aan de Japanners te ontrukken. Die voorstellen werden op I I mei door de Combined Chiefs of Staff goedgekeurd - anderhalve week later deed Mountbatten weten dat hij, nu de gehele positie van de Japanners in de Nanjo zoveel zwakker was geworden, de eerste landing op de kust van Malakka wilde laten vervallen en de tweede vervroegen tot midden augustus. Ook de poging tot herovering van Singapore zou vroeger kunnen worden ondernomen, nl. eind '45.

XCOpererend tegen Malakka en Singapore was het uiteraard voor Mountbatten wenselijk, te weten wat op Sumatra geschiedde. Er waren daar in het geheel geen intelligence-groepen in actie. Wel bestond er een Nederlandse geheime dienst op Ceylon maar deze had met zijn operaties (wij

MOUNTBATTENS GEZAGSGEBIED WORDT UITGEBREID

op Sumatra had die dienst een steunpunt weten te vormen. Het hoofd van de dienst werd nu in maart of april '45 op Mountbattens hoofdkwartier ontboden. 'Het Engelse opperbevel', zo verklaarde hij in februari' 56 aan de Parlementaire Enquêtecommissie,

XC'heeft toen duidelijk gesteld dat men een zekere beveiliging op de flank wenste te hebben. De enige mogelijkheid om die beveiliging te krijgen was door het inrichten van een zo goed mogelijk functionerende inlichtingendienst op Suma tra'l __

XCeind juni werden daartoe de eerste z.g. parties op Sumatra ingebracht; twee werden afgezet door een onderzeeboot, twee werden geparachuteerd. Meer parties volgden.

XCEerder vermeldden wij dat op 13 april '45 in de Combined Chiefs of Staff het denkbeeld besproken was om Java, Borneo, Celebes, de Kleine Soenda-eilanden en de Molukken van MacArthurs gezagsgebied over te brengen naar dat van Mountbatten en dat toen terzake geen beslissing was genomen. De Britse Chiefs of Staff vroegen bedenktijd. Er rezen tal van vragen die alle hierop neerkwamen dat zij, alvorens Mountbatten verantwoordelijk te maken voor een zoveel groter en zoveel volkrijker gebied, graag wilden weten in hoeverre zij nog konden rekenen op Amerikaanse militaire steun. En zou Mountbatten ook de beschikking krijgen over voldoende transportschepen? Die vragen, midden april gesteld, werden pas op 7 juni door de Amerikaanse joint Chiefs beantwoord die hunnerzijds, maar eerst na enkele weken uitstel, MacArthur geraadpleegd hadden; deze had geadviseerd, de uitbreiding van Mountbattens gezagsgebied, mocht daartoe besloten worden, op 15 augustus te laten ingaan. Het antwoord dat de joint Chiefs gaven, was voor de Britten teleurstellend: de Australische strijdkrachten die zich in MacArthurs gezagsgebied bevonden, zouden onder Mountbatten komen te ressorteren maar de Amerikaanse zouden alle gereserveerd blijven voor de grote landingen in Japan; voorts zouden de Amerikaanse militaire autoriteiten aan het gezagsgebied van MountJ.

1 Getuige C. Wingender, dl. VIII c, p. I457.

HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

batten, hoezeer ook uitgebreid (de datum voor de overdracht, 15 augustus, werd door de joint Chiefs overgenomen), geen hulpgoederen ter beschikking stellen - waren die nodig, dan konden die onder de geldende Lend-Lease-regeling worden aangevraagd.

XCBijna vijf weken verstreken voordat de Britse Chiefs of Staff op het Amerikaanse antwoord reageerden. Zij stelden nu voor dat, wat Nederlands-Indië betrof, Borneo, Celebes, de Molukken, de Kleine Soendaeilanden (behalve Bali en Lombok), Timor en Nederlands-Nieuw-Guinea in een Australisch gezagsgebied zouden vallen, waar de opperbevelhebber ondergeschikt zou zijn aan henzelf, en dat Mountbattens gezagsgebied definitief zou worden uitgebreid met Java (en Bali en Lombok) alsmede met Thailand en Frans-Indo-China. Bovendien stelden zij voor dat zijzelf medezeggenschap zouden krijgen in de oorlogvoering in de Pacific. Dat laatste werd door de Amerikanen geweigerd maar met de voorgestelde uitbreiding van Mountbattens gezagsgebied gingen dezen accoord, behoudens dan dat zij geen beslissing wensten te nemen met betrekking tot Frans-Indo-China, aangezien bekend was dat Tsjiang Kai-sjek er op stond dat heel Indo-China aan zijn militair gezagsgebied zou worden toegevoegd.

XCIn alle hangende kwesties werden (voor Nederland hoogst belangrijke!) beslissingen genomen op de op 17 juli beginnende Conferentie van Potsdam waar Truman, Churchill (vergezeld door de mogelijke nieuwe Britse premier Clement Attlee'), Eden en de Combined Chiefs of Staff samenkwamen met Stalin, de Russische minister van buitenlandse zaken Molotow en de hoogste Russische militairen. Op r8 juli besloten de Combined Chiefs of Staff tot de al aangeduide uitbreiding van Mountbattens gezagsgebied, met dien verstande dat op voorstel van generaal Marshall afgesproken werd dat men aan Truman en Churchill het denkbeeld zou voorleggen, van Frans-Indo-China de noordelijke helft onder Tsjiang Kai-sjek, de zuidelijke onder Mountbatten te laten vallen en dat de Britse Chiefs of Staff twijfel uitten of Mountbatten zijn zozeer verzwaarde verantwoordelijkheden inderdaad per 15 augustus zou kunnen aanvaarden. Moest de wijziging van de grenzen der gezagsgebieden niet ook goedgekeurd worden door de regeringen van Australië, NieuwZeeland en Nederland, die alle drie bij de oprichting van de Southwest Pacific Area betrokken waren geweest? Inderdaad, maar de verwerving

I In Groot-Brittannië waren de kiezers op 5 juli ter stembus gegaan maar de uitslag zou pas op 26 juli bekendgemaakt worden - die drie weken uitstel zouden gebruikt worden om de stemmen van de Britse militairen overzee te tellen.

100 [PDF]
MOUNTBATTENS GEZAGSGEBIED WORDT UITGEBREID

van die goedkeuring, aldus Grace Person Hayes, 'seemed hardly more than a formality and certain to be completed by the time of transfer.' 1 Toen al deze beslissingen genomen waren, werd een nieuw directief voor Mountbatten opgesteld: hij kreeg tot taak, Straat Malakka te openen, Singapore te veroveren, de belangrijkste punten in Thailand te bezetten en op Sumatra en Java bruggehoofden te vormen ter voorbereiding van de bevrijding van beide eilanden; het openen van Straat Malakka moest prioriteit hebben en Mountbatten moest er rekening mee houden dat, naast de Britse Pacific Fleet, ook andere Britse strijdkrachten zouden deelnemen aan de operaties tegen de Japanse eilanden: drie tot vijf Britse divisies en een Britse Tactical Air Force (geen zware bommenwerpers dus) zouden ingezet worden bij de invasie van Hensjoe.

XCOp 24 juli keurden Truman en Churchill alle hun door de Combined Chiefs of Staff voorgelegde regelingen goed. Diezelfde dag arriveerde Mountbatten in Potsdam. Grote bezwaren uitte hij tegen de uitbreiding van zijn gezagsgebied per IS augustus. Notabene: in plaats van voor een bevolking van vijf-en-veertig miljoen zielen zou hij verantwoordelijk worden voor een van honderdvijf-en-twintig miljoen en zijn verbindingslijnen, die toch al zo lang waren, zouden, van Ceylon uit gemeten, meer dan drieduizend kilometer langer worden! Zulk een uitbreiding van zijn gezagsgebied vóór oktober was voor hem onaanvaardbaar. Hij verbond daar nog een voorwaarde aan: hij moest de beschikking krijgen zowel over alle intelligence-gegevens welke MacArthur met betrekking tot de aan zijn gezagsgebied toe te voegen gebieden bezat, als over de experts die deze intelligence-gegevens hadden bewerkt. Na dit standpunt ingenomen te hebben (de Britse Chiefs of Staff sloten er zich bij aan) verliet hij Potsdam en keerde hij naar Ceylon terug. Daar vernam hij op 10 augustus telegrafisch van Attlee die, toen de uitslag van de Britse verkiezingen openbaar geworden was, tot Brits premier was benoemd, dat Japan zou capituleren; vier dagen later, 14 augustus, werd hij ingelicht dat de capitulatie een feit was en dat hij van de volgende dag, IS augustus, af verantwoordelijk was voor de gebieden waarvan sprake was geweest. Het was een regeringsopdracht die hij eenvoudig te aarvaarden had. De Nederlandse regering, welker vertegenwoordigers (minister-president Schermerhorn en oud-minister-president Gerbrandy) ondanks hun verzoek niet tot Potsdam toegelaten waren, was in die opdracht niet gekend.

XCZij en Mountbatten werden twee dagen later volslagen verrast door het bericht dat in Batavia de Republiek Indonesië was uitgeroepen.

XC1 Hayes, p. 7 I 7I8.

101 [PDF]

De oorlog in het perspeetlef van japan

XC

XCWij hebben in de voorafgaande paragraaf geschreven over de Geallieerde offensieven en over de plannen voor de landingen in japan en hebben daarbij aan het slot al melding gemaakt van het feit van japans capitulatie. Hoe is het evenwel tot die capitulatie gekomen en waarom hebben de Amerikanen, hoewel japan er hopeloos voorstond, toch atoombommen gebruikt?

XCDat zijn vragen waarop wij in deze en de volgende paragraaf een antwoord willen geven. Het lijkt ons evenwel zinvolom, voordat wij daaraan toekomen, weer te geven welk effect het oorlogsverloop heeft gehad op de japanse samenleving en op het beleid van de regerende groepen.

XCSchrijven wij over die samenleving, dan moet op drie factoren gewezen worden: ten eerste, dat zij in de loop van de jaren '20 en '30 steeds sterker doordrenkt was van een, van de militairen uitgaand, aggressief chauvinisme hetwelk japan zag als de grote leermeester van Azië, ja eigenlijk van de gehele wereld; ten tweede, dat alle oppositionele stromingen in die samenleving in de twee genoemde decennia vrijwel waren uitgeschakeld; en ten derde, dat van de voorlichting over het oorlogsverloop welke de bevolking kreeg, niets meer deugde nadat de japanse vloot in de Koraalzee (mei '42) en bij Midway (juni '42) haar eerste nederlagen had geleden. Nadien waren de communiqué's van het Grote Hoofdkwartier een travestie van de werkelijkheid: de verliezen aan eigen oorlogsschepen werden niet of met veel te lage cijfers vermeld, de Amerikaanse verliescijfers daarentegen zo hoog dat, waren zij juist geweest, elk jaar vrijwel de gehele Amerikaanse Pacific Pleet zou zijn vernietigd, en over de voor japan zo fatale verliezen aan transportschepen en tankers werd gezwegen. 'The flood oj crude, officially sanctioned 'informa tion' during the war years', aldus de japanse historicus Saburo Ienaga,

XC'turned japan into an intellectual insane asylum run by the demented. The whole population suffered brain damagejrom the incessant propaganda shock treatment ... The media beat the drums jar the 'holy war', 'all the universe under onejapanese roof", and 'the construction of a Greater East Asia'. The newspapers only reported the 'great military achievements' oj the 'invincible Imperial forces'. Denied the jacts and honest analysis, the public enthusiastically supported the war.' 1

I Saburo Ienaga: 193/-1945 (1979), p. 12 4·

102 [PDF]
JAPANS BINNENLANDS BESTEL

XCDe japanse samenleving had zowel in de laatste fase vóór de Tweede Wereldoorlog als tijdens die oorlog een geheel eigen karakter, hetwelk (de Israëlische historicus Ben-Ami Shillony heeft daar in zijn in '81 verschenen studie Politics and Culture in wartime japan op gewezen), al waren er sterke totalitaire trekken in aanwezig, toch afweek van de vormen van totalitarisme die karakteristiek waren voor Hitler's Duitsland en Mussolini's Italië. Onder verwijzing naar de definities van enkele bekende sociologen, historici en filosofen schreef hij:

XC'jacob Talman has defined totalitarianism as a regime that lays claim to a sale and exclusive political truth, but japan possessed neither an official dogma nor an omniscient leader to interpret the truth. Hannah Arendt has stressed the central role that unrestricted terror and a powerful secret police play in totalitarian regimes. While there was certainly oppression in wartime japan, it never reached the level of unrestricted terror and there was nothing comparable to the concentration camps and wholesale bloodshed of Nazi Germany or Soviet Russia. I ... Franz Neumann has pointed out that a totalitarian regime is characterized by the total politicization of society, carried out by an exclusive mass party. However, in japan social, communal and occupational loyalties continued to exist independently of the state, and no mass party could abolish them. Even if we followed the broader definition of totalitarianism offered by Karl Popper, i. e. a closed society that attempts to carry out social engineering, it would still be difficult to apply it to japan. Wartime japan was a closed society, but with little social engineering .

XC. . . There were no japanese replicas of Hitler and Mussolini' 2

XCook Todjo, hij mocht dan ten tijde van en na Pearl Harbor ministerpresident, minister van oorlog en aanvankelijk ook minister van binnenlandse zaken zijn (en van november '43 af tevens minister van bewapening), was geen Hitler, al werd hij in de wereld van japans tegenstanders met een van die sirnplificaties die speciaal in oorlogstij d veelvuldig voorkomen, wel als zodanig voorgesteld. Zijn macht was beperkt, vooral ook op militair gebied - over de japanse vloot had hij niets te zeggen en de beslissingen van de chef van de legerstaf (deze had, evenals de chef van de marinestaf, rechtstreeks toegang tot keizer Hirohito) werden

1 Het verdient de aandacht dat de Japanners wèl, zoals de in de Duitse concen tratiekampen deed, medische experimenten lieten uitvoeren op gevangenen: krijgs gevangenen en 'gewone' gevangenen. Die experirnenten, die enkele duizenden men senlevens hebben gevergd (wat de krijgsgevangenen betreft, de levens van ca. drie duizend Amerikanen en Chinezen), vonden plaats in Mandsjoerije. 2 B. Shillony: p. 15-16.

103 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

buiten hem om genomen. 'He u/as not accorded any special title , aldus Shillony,

XC'no one pledged personal allegiance to him, there IJ/as 110 particular faction behind him, and 110 brain trust or personal coterie around him. All expressions of loyalty were directed solely towards the emperor, and never toward Tojo' 1

XCDie keizerverering was een wezenlijk element in de ideologie waardoor nagenoeg het gehele volk zich liet beheersen: het was 'de keizerlijke weg' die gevolgd moest worden. Of dat geschiedde, werd gecontroleerd met gebruikmaking van een stelsel dat kort voor het uitbreken van de oorlog in de Pacific was ingevoerd: het tonarigoemi-stelsel.

XCWat hield dat in?

XCDe gehele bevolking was ingedeeld in kleine wijkgemeenschappen, tonarigoemi's, die elk een verantwoordelijk leider, de goemitsjo, aan het hoofd hadden; deze werd door acht helpers, hantsjo's, bijgestaan. Elke hantsjo had een aparte functie: de eerste regelde de uitgifte van distributiebonnen, de tweede verzamelde gegevens over de gezondheidstoestand van de buurtbewoners, de derde droeg er zorg voor dat, voorzover er tuinen waren, de door de regering voorgeschreven planten werden geplant en opgekweekt, de vierde moest zorg dragen voor het beslechten van kleine geschillen, de vijfde zag er op toe dat de brandblusmiddelen en schuilloopgraven goed onderhouden werden, de zesde hield de financiën van de buurtgemeenschap bij en wekte op tot sparen, de zevende verleende bijstand aan gezinnen van militairen die in moeilijkheden waren gekomen, de achtste bood de behulpzame hand bij sterfgevallen. Eenmaal per maand werd een tonarigoemi-vergadering gehouden waar alle buurtbewoners aanwezig dienden te zijn. Op hun beurt waren de wijken van de goemitsjo's samengevat in districten, aza's, die elk een districtshoofd, azatsjo, aan het hoofd hadden, weer met acht helpers die met de acht ondergeschikte functionarissen van de wijken der goemitsjo's in contact stonden. Bijeenkomsten van de tonarigoemi's en van de aza's (aan die laatste namen slechts functionarissen deel) werden steeds met een vast ceremonieel geopend: een buiging voor de voorzitter, een buiging in de richting van het keizerlijk paleis en het voorlezen en nazeggen van een politieke geloofsbelijdenis waarin Japans grootheid werd verheerlijkt. Even belangrijk als het onderstrepen van de gemeenschappelijke ideologie was de controle die door dit tonarigoemi-stelsel mogelijk werd10

1 A.v., p. 10.

104 [PDF]
JAPANS BINNENLANDS BESTEL

gemaakt: de goemitsjo's en de hantsjo's waren er precies van op de hoogte of elke buurtbewoner handelde 'in overeenstemming met de wil van de keizer'. Het conformisme werd er krachtig door bevorderd en verzet werd in hoge mate bemoeilijkt, doordat afwijkende gedragingen en uitlatingen vrijwelonmiddellijk waargenomen werden. En dan ook gerapporteerd aan de politie of de militaire politie, de Kenpeitaiï Beide korpsen plachten in dergelijke gevallen buitengewoon hardhandig, veelal met sadistische wreedheid, op te treden.

XCEr was vrijwel geen verzet. Van '28 tot eind '41 waren in totaal vier-en-zeventigduizend personen gearresteerd wegens hun socialistische, communistische, anarchistische of militant-liberale activiteit of gezindheid - in de jaren van de oorlog in de Pacific vonden slechts tweeduizend van dergelijke arrestaties plaats. Bovendien werden, aldus Shillony, ca. vijftienhonderd personen gearresteerd wegens het overtreden van spreek-, publikatie- en vergaderverboden en tweehonderdvijftig wegens het verspreiden van 'kwaadwillige geruchten'; ca.vijftig personen werden preventief vastgezet. De meeste arrestanten werden na enige tijd weer vrijgelaten. Slechts twee personen werden in de oorlogsjaren op politieke gronden ter dood veroordeeld en geëxecuteerd: de Duitse journalist Richard Sorge, die zijn communistische gezindheid zorgvuldig had weten te verbergen en door zijn verbindingen binnen het japanse militaire apparaat Moskou hoogst belangrijke inlichtingen had kunnen verschaffen, en zijn voornaamste japanse helper. Toen de oorlog eindigde, waren er in japan maar tweeduizendvijfhonderd politieke gevangenen, met inbegrip van de complete leiding van de japanse communistische partij. 1 'The political arrests', schrijft Shillony, 'silenced opposition and spread fear ... but compared with the mass arrests, deportations and killing of millions in countries like Germany or the Soviet-Union, repression infapan was relatively mild' 2 dat kon zij zijn omdat zowel de controle' als het conformisme zoveel algemener waren." De enige partij die nog bestond: de Taisei jokoesankai, het Verbond ter ondersteuning van het keizerlijk

I Vervolgd werden ook de leiders van enkele Christelijke groeperingen, zo van de Jehova's Getuigen en van de Zevende Dag-Adventisten (de Heiligen der Laatste Dagen). 2 B. Shillony: p. 13. 3 Aile lagere scholen heetten van '41 af 'nationale scholen'; aan de scholen voor voortgezet onderwijs werd in '42 voorgeschreven, slechts door de regering samengestelde leer boeken te gebruiken. 4 Bij de strijdkrachten kwamen in '39 bijna zevenhonderd gevallen van desertie voor, in '43 (cijfers over '40, '41 en '42 bezitten wij niet) ruim duizend, in de eerste zeven maanden van '44 (latere cijfers ontbreken) bijna elfhon derd.

105 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

bewind, betekende maar weinig.' Belangrijker was dat nagenoeg het gehele volk de van boven af gegeven parolen volgde; slechts de vervolgde opposanten en diegenen die zich in hun persoonlijk bestaan hadden teruggetrokken, deden dat niet.

XCDe reële overwinningen die Japan in de periode december '41-maart '42 behaalde, werden door de bevolking met uitbundig enthousiasme begroet - de gefantaseerde overwinningen waarvan latere communiqué's melding maakten, wekten eveneens vreugde maar deze werd bij diegenen die niet volledig verdoofd waren door de propaganda, geleidelijk aan sterker gemengd met bezorgdheid. Die propaganda kwam namelijk in een steeds pijnlijker contrast te staan met de levensomstandigheden die, toen eenmaal meer en meer Japanse vrachtschepen en tankers tot zinken waren gebracht, voortdurend moeilijker werden, eerst in '43 en vooral van begin '44 af.

XCEr moest hard en lang worden gewerkt, in de industrie tien tot twaalf uur per dag." Alle rechten van de arbeiders waren opgeheven, gestaakt werd er nauwelijks.' Merkwaardig was het dat naar verhouding weinig vrouwen voor werk in de oorlogsindustrie werden opgeroepen - lege plaatsen in de nog doorwerkende bedrijven (vele lagen stil) werden in '44-'45 ingenomen door studenten. Daarenboven werden in die bedrijven ca. zeshonderdduizend Koreanen en ca. dertigduizend Chinezen extra tewerkgesteld alsmede ruim de helft van de ca. twaalfduizend naar Japan overgebrachte krijgsgevangenen.

XCOfficieel waren er naast de zondagen geen vrij e dagen maar als gevolg van het veel voorkomend absenteïsme (meestal was de oorzaak daarvan

1 Toen in april '42 algemene verkiezingen werden gehouden, ging 83 % van de kiezers ter stembus (Japan had geen stemplicht). Van de 466 zetels van het (machteloze) Lagerhuis werden 381 door de 'aanbevolen candidaten' gewonnen, 85 door candidaten die dat niet waren. In het Lagerhuis werd prompt een Politiek Verbond ter onder steuning van het keizerlijk bewind gevormd - slechts veertien parlementariërs wei gerden daartoe toe te treden. 2 Deze en de nu volgende gegevens ontlenen wij aan het eerder genoemde werk van Jerome B. Cohen: 3 Er waren in '43 bijna vijftienduizend stakers, in '44 tienduizend, in '45 tot aan de capitulatie nog geen vierhonderd. Alle stakingen duurden maar kort.

Indextermen: Cohen, J. B.
106 [PDF]
JAPANS ECONOMISCHE MOEILIJKHEDEN

dat men op het platteland aanvulling wilde zoeken op de rantsoenen') werd in feite gemiddeld 23 dagen per maand gewerkt. De geldlonen verdubbelden maar bleven achter bij de prijsstijgingen. De prijsindex van de detailhandel (in 1936: 100) stond in '41 op 204, in '44 op 390. Wat de burgerij reëel kon uitgeven, daalde dan ook gestaag. De index van die bestedingen ('36-'37 op 100 gesteld) was in '41 108, maar in '44 nog maar 78 en in '45 slechts 59. Hoewel er door de hoge militaire uitgaven steeds meer geld in omloop kwam (de hoeveelheid circulerend geld werd van '40 tot '45 bijna verachtvoudigd), konden de burgers steeds rninder kopen. De voedselrantsoenen, alle aan door de overheid gestelde prijzen gebonden, waren te laag. Gerantsoeneerd waren overigens slechts rijst, brood, suiker en eieren - vlees en vis niet, maar vlees was er maar weinig en ook de vis werd schaars doordat de vissers maar weinig stookolie kregen voor hun treilers. Al in de eerste maanden van '42 hoorde een medewerker van het Nederlandse gezantschap te Tokio Japanners zuchtend zeggen: 'Wat is er de zin van dat wij uit het zuiden al die rubber krijgen? Wij kunnen het niet opeten.' 2 De calorische waarde van het voedsel dat de gemiddelde Japanner kon nuttigen, daalde (193 I-40 gemiddeld op 100 gesteld) van 102 in '42 (het jaar van de grote overwinningen!) tot 74 in '45. Saburo Ienaga moest eind '42 drie-en-een-half uur in de rij staan teneinde in het restaurant van een warenhuis een portie rijst en groente te kunnen nuttigen; die maaltijden waren niet 'op de bon' maar relatief duur 'we would pay anything to .fill our stomachs, so inadequate was rationed food.' 3 Fruit en groente waren vrijwel uitsluitend zwart te krijgen.

XCDie zwarte markt was, gelet op het tekort aan verkrijgbare waren en de enorme 'zwevende koopkracht', onvermijdelijk en de prijzen op die markt stegen voortdurend. Wat wij in de delen 7 en 10 van ons werk, toen wij de zwarte markt in bezet Nederland beschreven, de 'zwarte markt-coëfficiënt' genoemd hebben (d.w.z. het cijfer waarmee men de officiële prijs vermenigvuldigen moet om de zwarte prijs te krijgen) was in juli '45 in Japan voor rijst gestegen tot 70, voor suiker tot 250, voor lucifers tot 200, voor fletsen tot 30. De gemiddelde zwarte marktcoëfficiënt stond in de genoemde maand op 42.

XCTextielgoederen waren zelfs op de zwarte markt schaars. Zij werden namelijk nauwelijks meer vervaardigd. De voornaamste grondstoffen,w. J.

I Bovendien gingen uit de grote steden elke zondag miljoenen mensen de boer op, uit Tokio, een stad met bijna zeven miljoen inwoners, blijkens tellingen ca. negen honderdduizend. 2 de Bruyn: p. 8. 'Saburo p. 194.

Indextermen: Ienaga, Saboero
107 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

wol en katoen, ontbraken en twee-derde van de textielbedrijven was of gesloten Of bij de wapenproductie ingeschakeld. De meeste Japanners bezaten maar weinig textiel. Wat wèl veelvuldig voorkwam was dat, precies als in bezet Nederland tijdens de hongerwinter, mensen die op zoek waren naar voedsel, de paar textielgoederen die zij konden missen, bij de boeren als ruilmiddel gebruikten.

XCNatuurlijk waren er uitzonderingen: rijke Japanners die zich, oorlog of geen oorlog, vrijwel alles konden veroorloven, maar het leven werd voor de zwoegende kleine pachters op het platteland en voor de meeste stedelingen steeds moeilijker. Vooral die laatsten waren slecht gevoed en slecht gekleed, liepen op houten sandalen, ondervonden moeilijkheden doordat het openbaar vervoer inkromp, stonden uren te wachten in winkels en zaten des winters in hun woningen in de kou door het tekort aan brandstof.

XCAl die moeilijkheden ten spijt bleven veruit de meesten 'de keizerlijke weg volgen'. Duidelijke tekenen dat het moreel ging dalen waren er pas in '45, toen de Amerikaanse B-29'S het ene Japanse stadscentrum na het andere in vlammen deden opgaan.

XC\ De grenzen van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' waarvan Japan zich meester wilde maken, hebben wij aangegeven op kaart I en wij doen het nu opnieuw op kaart VII (pag. IlO). Die grenzen waren in maart '42 in wezen bereikt en zulks zo verrassend snel dat, in de roes van de behaalde overwinningen, het hoogste regeringsorgaan, de Contactraad, zoals eerder vermeld, eind april '42 zijn goedkeuring hechtte aan het voorstel van het Grote Hoofdkwartier om buiten de oorspronkelijk vastgestelde grenzen vooruitgeschoven posities te bezetten: in het noorden van de Pacific de twee meest westelijke eilanden van de Aleoeten, Attoe en Kiska, in de centrale Pacific Midway en in het zuidwesten Port Moresby aan de zuidkust van Australisch-Nieuw-Guinea, alsmede de Salomons-eilanden, Samoa, de Fidji-eilanden en Nieuw-Caledonië. Van die pogingen om zich van vooruitgeschoven posten meester te maken, lukte slechts de minst belangrijke (de verovering van Attoe en Kiska) - de greep naar Midway leidde tot een formidabele nederlaag en na de Slag in de Koraalzee restte de Japanners niet anders dan te trachten,

108 [PDF]
JAPANS 'ABSOLUTE NATIONALE VERDEDIGINGSZONE'

dwars over de bergen van Australisch-Nieuw-Guinea Port Moresby te bereiken; ook dat mislukte. Buna, het uitgangspunt van de expeditie naar Port Moresby, moesten zij begin '43 prijsgeven en van Guadalcanal dat zij getracht hadden op de Amerikanen te heroveren, moesten zij zich terugtrekken. Hun verliezen aan koopvaarders en tankers stegen in een tempo dat de nieuwbouw niet kon bijhouden, en zowel in de Central Pacific als in de Southwest Pacific Area bleek dat het Amerikaanse overwicht in de lucht steeds groter werd. Daar kwam bij dat japans bondgenoten er ook steeds slechter voor kwamen te staan: Italië capituleerde begin september' 43, waarna Hitler de situatie daar slechts kon redden door Midden- en Noord-Italië met eigen strijdkrachten te bezetten, en aan het Oostelijk front waar in de winter een heel Duits leger, het Zesde, bij Stalingrad verloren was gegaan, werd in juli '43 het grote Duitse zomeroffensief een deerlijke mislukking.

XCZo stond de zaak er voor, toen de Contactraad op 30 september in Tokio bijeenkwam teneinde onder voorzitterschap van de keizer (het was dus een keizerlijke conferentie) nieuwe richtlijnen op te stellen voor japans buitenlands en militair beleid. Men was het er over eens dat japans positie ernstig was verzwakt - minister-president Todjo waarschuwde bovendien dat de Amerikanen hun druk op alle japanse posities zouden versterken; zij hadden japan al genoopt, de Aleoeten te ontruimen.

XCWat het buitenlandse beleid betrof, stelde de keizerlijke conferentie vast dat oorlog met de Sowjet-Unie tot elke prijs vermeden moest worden, dat japan veeleer moest trachten de betrekkingen met de Sowjet-Unie te verbeteren en dat het pogingen in het werk moest stellen 0111 tussen de Sowjet-Unie en Duitsland te bemiddelen. Ten aanzien van het militaire beleid werd in de conferentie bepaald dat in China de oorlog zou worden voortgezet, vooral teneinde te voorkomen dat de Amerikaanse luchtmacht japan zou gaan bombarderen van vliegvelden in Nationalistisch China uit, en voorts dat het in de Pacific en in de Nanjo te verdedigen gebied iets zou worden beperkt. Todjo gaf aan welke gebieden buiten japan beschouwd moesten worden als te behoren tot wat hij 'de absolute nationale verdedigingszone' noemde: de Koerilen, de Bonin-eilanden, de Marianen, de Carolinen, de noordkust van westelijk Nieuw-Guinea, de rest van Nederlands-Indië en Birma (zie kaart VII op pag. IlO). In dat gebied moest er, betoogde hij, naar gestreefd worden dat de inheemse bevolkingen de japanse oorlogsinspanning van harte steunden - daar vloeiden politieke eonsequenties uit voort die wij in het volgende hoofdstuk zullen behandelen. Todjo wees er evenwel op dat ook de verdediging van die 'absolute nationale verdedigingszone'

109 [PDF]

() e Arroe

XCCHINA

XCe-cocos. o EILANDEN INDISCHE OCEAAN NIEUWE I IEDRI[)EN°, o NIEUW_\)oO CALEDONIË Brisbanejapans 'absolute nationale uerdedigingseone' (herfst J 943)

Indextermen: Todjo, Hideki
110 [PDF]
TOD]O'S POSITIE ONDERMIJND

moeilijk zou zijn: de oorlogsproductie moest worden opgevoerd, vooral aan vliegtuigen.

XCKaart VII doet zien dat de Gilbert- en de Marshall-eilanden buiten de 'absolute nationale verdedigingszone' lagen. Uiteraard betekende dat niet dat zij, indien aangevallen, niet tot het uiterste moesten worden verdedigd. Dat werden zij ook, maar zonder succes: van de Gilbert-eilanden maakte Nimitz zich in november '43 meester, van de Marshall-eilanden in januari '44. Erger nog: medio '44, toen ook nog de poging van het Japanse Vijftiende Leger om Brits-Indië binnen te dringen, volledig was mislukt, werd de 'absolute nationale verdedigingszone' doorbroken. MacArthur rukte onweerstaanbaar op langs de noordkust van Nederlands-Nieuw-Guinea en Nimitz veroverde de Marianen.

XCNa de val van de Gilbert- en de Marshall-eilanden nam in Tokio binnenskamers de oppositie tegen Todjo toe: een oppositie van oudministers, onder wie de oud-minister van buitenlandse zaken Mamoroe Sjigemitsoe, die in de jaren '20 steeds goede betrekkingen met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië had nagestreefd en die dan ook een tegenstander was geweest van Japans intrede in de oorlog, en oudminister-president prins Foemimaroe Konoje die in september '41 met Roosevelt tot een accoord had willen komen; een oppositie ook van stafofficieren die ontevreden waren zowelover de civiele als over de militaire oorlogsleiding. Konoje kreeg eind juni '44 te horen dat de legerstaf een ander kabinet wenste. Aan Todjo bleven de tegen hem gegroeide weerstanden niet onbekend maar hij weigerde af te treden.

XCMidden juli wisten ingewijden in Tokio dat de Amerikanen bezig waren het laatste verzet op Saipan te breken. Het verlies van de Marianen werd gebruikt als breekijzer op Todjo's positie; twee dingen moesten, meende men, tegelijkertijd bekendgemaakt worden: dat Saipan gevallen en dat Todjo afgetreden was.

XCEr waren in die dagen vooraanstaande Japanners, onder hen Konoje's schoonzoon, die binnenskamers bepleitten dat Japan de in Casablanca gestelde eis, onvoorwaardelijke overgave, zou aanvaarden met evenwel één beperking: dat het een keizerrijk zou blijven. De meeste ouderen onder de vooraanstaanden, en ook onder de oud-premiers, de joesjin, die de keizer placht te raadplegen, waren evenwel van mening dat het moment van overgave nog niet was gekomen. Op 18 juli beraadslaagden zij vijf uur lang in het keizerlijk paleis. 'None of them', aldus in 1981 Akira Irije, een Amerikaans historicus van Japanse afkomst,

XC'was willing to advocate an immediate cessation of hostilities. They all knew that the war

111 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

would have to be terminated sooner or later, but felt the conditions u/ere not ripe for establishing a peace cabinet. Only former prime minister Kaki Hirota I advocated a new cabinet headed by an imperial prince, presumably to end the war. The others present felt this should be reserved as a last resort and that in the meantime an interim government headed by a military person, should make one last attempt to improve the military situation. That would make it easier for the armed forces and the people to accept a ceasefire as something other than a humiliating surrender. Prince Konoje echoed the sentiment oj the jushin when he said he feared a leftist revolution more than defeat in the war, since we can preserve and maintain the imperial household and the emperor system after defeat, but not after a revolution." 2

XCDeze gedachtengangen waren in zoverre reëel dat inderdaad verwacht moest worden dat, als Japan, terwijl slechts één zware nederlaag publiekelijk toegegeven was, zich bereid zou verklaren tot het neerleggen van de wapens, een groot deel van de strijdkrachten in opstand zou komen. In die strijdkrachten waren niet weinigen die, zonder socialist of communist te zijn, uitgesproken anti-kapitalistisch dachten. Dat het tot 'een linkse revolutie' zou komen, was natuurlijk niet zeker, maar ontzaglijke onrust zou zich stellig voordoen. Hoe kon men een omzwaai uitleggen wanneer twee-en-een-half jaar lang aan het volk was voorgehouden dat Japan op glorieuze wijze bezig was, de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' op te bouwen?

XCIrreëel waren de gedachtengangen van de joesjin, voorzover zij vertrouwden dat de militaire situatie wezenlijk verbeterd kon worden. Dan zou, dachten zij, een wapenstilstand mogelijk zijn die niet 'een vernederende overgave' zou betekenen. Dat waren illusies.

XCHoe dit alles zij, het gelijkluidend advies dat de joesjin nog diezelfde dag aan de keizer gaven, was dat Todjo diende af te treden. Daartoe verklaarde deze zich pas bereid nadat de keizer hem had gezegd zijn vertrouwen in hem verloren te hebben. Later op die r Sde kwam het tot de dubbele bekendmaking: Saipan was verloren gegaan, Todjo was afgetreden.

XCAls 'militaire persoon' nu die Todjo moest opvolgen en moest trachten een gunstiger militair uitgangspunt voor politieke onderhandelingen te bereiken, zagen de joesjin graag veldmaarschalk Teraoetsji optreden. De keizer, aldus Irije, raadpleegde Todjo en deze ontried Teraoetsji's benoeming, bewerend dat hij in de Nanjo onmisbaar was en dat zijn vertrek uit Singapore naar Tokio aan de strijdkrachten de indruk zou geven dat

I Minister-president van maart '36 tot februari '37. 2 Akira Irije: 1941-1945 (1981), p. 177.

112 [PDF]
KABINET KOISO JONAI

politieke zaken belangrijker werden geacht dan militaire. De keizer liet toen een 'kabinet van nationale eenheid' vormen door een generaal en een admiraal: generaal Koeniaki Koiso, op dat moment Japans gouverneut-generaal van Korea, en admiraal Mitsoemasa Jonai. Hun werd door de keizer voorgehouden dat zU 'de bepalingen van de grondwet in het oog houden' moesten en dat zU moesten 'nalaten om, terwijl de natie de oorlog voortzet, de Sowjet-Unie tot oorlog te provoceren.' 1 Behalve dat een nieuw kabinet werd benoemd, werden ook de chef van de legerstaf en de chef van de marinestaf vervangen.

XCKoiso en Jonai brachten in de leiding van de staat een bescheiden wijziging aan: de Contactraad had steeds vergaderd in aanwezigheid van enkele hoge officieren van de departementen van oorlog en van marine en van de leger- en marinestaf. De betrekkelijke uitgebreidheid van het gezelschap had de openhartigheid bij de discussies geremd: de eigenlijke leden van de Contactraad hadden geweten dat elk standpunt dat zij innamen, spoedig aan buitenstaanders bekend zou worden - wie de indruk maakte, 'zwak' te zijn, was zijn leven niet zeker. Koiso en Jonai vervingen de Contactraad derhalve door een college dat, af en toe in aanwezigheid van de keizer, in klein comité zou bijeenkomen, de Opperste Oorlogsraad. Die raad bestond uit de minister-president (Koiso), de ministers van buitenlandse zaken (Sjigemitsoe), van oorlog en van marine (Jonai), de chef van de legerstaf en zijn collega van de marinestaf. 'In retrospect', aldus Irije,

XC'the Supreme War Council did much to facilitate decision making, although, as earlier, the chiefs of staff continued to guard their secrets so that the prime minister and his civilian colleagues remained ignorant of crucial military developments.' 2

XCOp 19 augustus '44 hield de Opperste Oorlogsraad zijn eerste bijeenkomst. Ter tafellag o.m. een rapport van het departement van bewapening hetwelk becijferde dat de scheepsruimte welke Japan nog bezat, gedaald was tot een derde van wat men bij het begin van de oorlog gehoopt had nog in de zomer van '44 te bezitten, en dat zich een verdere daling aftekende. Anders gezegd: de gehele basis van de Japanse oorlogsinspanning, die toch al veel te smal was, werd nog smaller. De Opperste Oorlogsraad bleef evenwel hopen dat aan de Verenigde Staten, welker strijdkrachten inmiddels ook de Carolinen veroverd hadden (behalve Truk dat zij, evenals Rabaul, lieten 'verdorren aan de tak'), bij de

1 A.V. 2 A.V., p. I78.

113 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

Philippijnen een zware nederlaag kon worden toegebracht. De raad besloot voorts bekend te maken dat Japan bereid was, Indonesië 'onafhankelijk' te maken. Hij hield er ook rekening mee dat Duitsland, welks legers aan het Oostelijk front westwaarts en aan het Westelijk front oostwaarts gejaagd werden, de strijd zou opgeven. Op dat moment zouden, zo werd gemeend, vredesonderhandelingen onvermijdelijk zijn - besloten werd, nu reeds na te gaan of de Sowjet-Unie bereid was, tussen Japan en de Geallieerden te bemiddelen; daartoe zou oud-premier Hirota naar Moskou vertrekken.

XCMoskou deed eind augustus weten dat het niet bereid was Hirota te ontvangen en in de zeeslagen bij Leyte werd in oktober, zoals wij eerder schreven, de ruggegraat van het resterende deel van de Japanse slagvloot gebroken. Korte tijd later, in november, begonnen de B-29'S Japan van de Marianen uit te bombarderen.

XCIn het publiek bleef de keizer het chauvinistischjargon bezigen waarin de hem door het kabinet voorgelegde toespraken gesteld waren ('Strijdend met ware doodsverachting blijven' zei hij in december toen hij in uniform het Japanse Lagerhuis toesprak, 'onze officieren en manschappen overalonze formidabele vijand verpletteren' '), maar binnenskamers ging hij trachten, de politieke grondslag te leggen voor een diametraal tegengesteld beleid. In januari '45 deed hij weten dat hij elk van de joesjin onder vier ogen wilde spreken teneinde met hen overleg te plegen over de steeds slechter wordende militaire situatie. De ene oud-premier na de andere zette zijn opinie uiteen Konoje was de enige die in een memorandum dat hij op I4 februari (twee dagen eerder waren de Amerikanen op Iwo Jima geland) aan de keizer overhandigde, Japans nederlaag 'helaas onvermijdelijk' noemde: Japan moest, nu de Sowjet-Unie het nog niet de oorlog had verklaard, de Verenigde Staten en GrootBrittannië om vrede vragen aangezien zij en wellicht ook Nationalistisch China (waarmee Japan formeel niet in oorlog was) zich als overwinnaars minder wraakzuchtig, grijpgraag en destabiliserend zouden ontpoppen dan de Sowjet-Unie; deze, aldus Konoje, wilde Japan bij het communistisch systeem inlijven. Welnu, zo schreefhij in zijn memorandum,"

XC'de dalende levensstandaard, de versterkte positie van de arbeiders, de grote vijandschap jegens de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, een daarmee corresponderend gevoel van vriendschap jegens de Sowjet-Unie, radicale bewegin

XC1 Aangehaald in B. ShilJony: Polities and Culture in wartime japan, p. 43. 2 Aangehaald in Akira Irije: Power and Culture. The japanese-American War, p.

114 [PDF]
HET KABINET-SOEZOEKI

gen binnen de strijdkrachten, de nieuwe bureaueratie die van die strijdkrachten gebruik maakt, en de linkse elementen die achter de schermen al die krachten manipuleren' 1 , waren factoren die een communistische revolutie bevorderden.

XCZo dacht ook de minister van buitenlandse zaken, Sjigemitsoe, er over. Maar deze voorstanders van vrede vormden een kleine minderheid.

XCIn de nacht van 9 op 10 maart ging het centrum van Tokio in vlammen op. Tachtigduizend doden! Een week later inspecteerde de keizer de zwaarst getroffen stadsgedeelten. Wat hij te aanschouwen kreeg, deprimeerde hem ten zeerste. Maar hoe kon het vredesproces op gang gebracht worden?

XCSjigemitsoe benaderde op eigen verantwoordelijkheid de Zweedse ambassadeur die naar Stockholm zou terugkeren, en verzocht hem, in Washington en Londen te informeren wat de precieze Amerikaans-Britse wapenstilstands- of vredesvoorwaarden waren, en Koiso verklaarde zich in besprekingen met een geheime afgezant van Tsjiang Kai-sjek bereid, de bezette delen van China te ontruimen. Koiso hoopte dat een accoord met Nationalistisch China de inleiding zou kunnen vormen tot vrede met de Verenigde Staten en Engeland, maar dat accoord werd door Sjigemitsoe afgewezen die van oordeel was dat japan de door het japanse leger in het zadel geholpen Chinese regering te Nanking niet in de steek mocht laten.

XCOp 1 aprillandden de Amerikanen op Okinawa.

XCVier dagen later trad Koiso af.

XCOp de middag van de yde april kwamen alle japanse oud-premiers die nog in leven waren, in het keizerlijk paleis bijeen. Wie moest Koiso opvolgen? De keizer wachtte op advies. Conformisme beheerste het beraad. Geen van de oud-premiers waagde het, een minister-president voor te stellen wiens benoeming zou hebben betekend dat japan het roer omgooide, zelfs Konoje (maar hij sprak nu niet met de keizer onder vier ogen) bepleitte de benoeming van een militair die de oorlog zou voortzetten. Todjo wees, aangezien Japan zelf verdedigd zou moeten worden, op een generaal maar anderen prefereerden de tachtigjarige gepensioneerde admiraal Kantaro Soezoeki, die grote naam had gemaakt in de Russisch-japanse oorlog van 1904-oS. Hun motivering was, aldus Irije, dat Soezoeki, omdat hij sinds lang niets met de strijdkrachten te maken

I In werkelijkheid was van dat 'manipuleren' geen sprake - alle 'linkse elementen' zaten gevangen.

115 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

had gehad, bevorderen zou dat er meer afstand kwam tussen het kabinet en de hoogste militairen - aangezien van die laatsten velen fel tegen overgave gekant waren, zou aldus het kabinet wellicht een vrijere hand krijgen om Washington en Londen te benaderen.

XCHet kabinet Soezoeki was op 7 april gevormd, Sjigemitsoe was als minister van buitenlandse zaken vervangen door Sjigenori Togo. Deze en de minister-president meenden dat gestreefd moest worden naar een einde van de oorlog, maar uit vrees voor defaitisten uitgekreten te worden durfden zij in de bijeenkomsten van de Opperste Oorlogsraad daar niet voor uit te komen. Die raad stelde dan ook op 30 april vast dat, als Duitsland capituleerde (dat deed het op 7 mei), het Japanse volk 'tot de laatste man verenigd' moest zijn, 'teneinde de overwinning te waarborgen, het vaderland te beschermen en de oorlog voort te zetten' l, dat Japan zijn buitenlandse politiek op de Sowjet-Unie moest oriënteren en dat de oorlogsmoeheid onder de bevolking moest worden bestreden. 'The fact that they had nothing else to offer at this stage u/as, aldus Irije, 'an indication of the utter failure of leadership.' 2

XCHoe wijdverbreid in '45 de oorlogsmoeheid in Japan was, weten wij niet, maar het was een feit dat de burgerij de autoriteiten bleef gehoorzamen. Wellicht ook hechtten velen inderdaad geloof aan de officiële propaganda die beweerde dat de vijand, zo hij het waagde, Japans 'heilige grond' te betreden, dáár verpletterend zou worden verslagen. Begin april (veel te laat dus) was men begonnen aan het verplaatsen van de voor de oorlogsproductie belangrijkste industriële bedrijven, van welke men enkele honderden in onderaardse ruimten wilde onderbrengen (slechte coördinatie en het steeds gebrekkiger functionerend vervoer deden die dislocatie goeddeels mislukken). Voorts was op de dag waarop het kabinet-Soezoeki optrad, 7 april, bepaald dat in heel Japan drie onafhankelijke hoofdkwartieren zouden worden gevormd: een legerhoofdkwartier in de noordelijke en een in de zuidelijke helft van het land en een luchtmachthoofdkwartier voor het land als geheel. Ook het burgerlijk bestuur werd gedecentraliseerd: Japan werd in acht districten verdeeld, elk met

1 Aangehaald in Akira Irije: p. 241. 2 A.v.

116 [PDF]
JAPANS VOLKSMOBILISATIE

een gouverneur-generaal aan het hoofd die in geval van nood op eigen gezag alle besluiten mocht nemen die hij geboden achtte. Dan werden ca. tienduizend simpele Kamikaze-vliegtuigen in gereedheid gebracht die zich, als de Geallieerde invasievloten naderden, elk op een schip te pletter moesten werpen. Die Geallieerde schepen zouden voorts aangevallen worden (wij maakten er al melding van) door ca. drieduizend houten schepen met explosieven in de boeg en door een onbekend aantal één-mans-torpedo's. Alle kustgedeelten die voor landingen in aanmerking leken te komen, werden in staat van verdediging gebracht en op geringe afstand landinwaarts werden daar ondergrondse schuilplaatsen geconstrueerd, waar voorraden munitie en voedsel opgeslagen werden.

XCHet leger in japan telde in de lente van '45 ongeveer tweemiljoenzeshonderdduizend militairen, allen geschoold en van vuurwapens voorzien. Daarnaast evenwel was op 13 april, kort na de vorming dus van het kabinet-Soezoeki, de oprichting bekendgemaakt van een Nationaal VrUwillig Strijdkorps. dat tot taak zou hebben het leger te helpen bij het afslaan van een invasie. Leden van dat strijdkorps werden opgeleid voor de guerrilla, veel van hun wapens waren maar pover: een jachtgeweer, een oude musket, een bamboespeer, een pijl-en-boog, maar het werden miljoenen die deze primitieve wapens, en soms ook de betere die beschikbaar gesteld werden, leerden hanteren, vooral nadat het japansc Lagerhuis in juni een wetsvoorstel had goedgekeurd dat alle jongens en mannen van zeventien tot vijftig jaar en alle meisjes en vrouwen van zeventien tot veertig verplichtte tot het Strijdkorps toe te treden. Het Korps telde tenslotte meer dan dertig miljoen leden - onder hen bevonden zich talloze kinderen aan wie geleerd was hoe zij, als Geallieerde tanks naderden, zich met explosieven om hun middel vlak voor die tanks moesten werpen.

XCDeze volksmobilisatie had een dubbel effect: in japan zelf maakte zU het voor een ieder die de oorlog wilde beëindigen, nàg moeilijker om met duidelijkheid voor zijn standpunt uit te komen: er heette een nationale wil te zijn, er was een 'keizerlijke weg' aangegeven - wie waagde het, daar dwars tegenin te handelen? En buiten japan, en daar met name bij de Amerikaanse oorlogsleiders, wekte die volksmobilisatie, welker betekenis in japanse radio-uitzendingen voortdurend onderstreept werd, een aanzienlijke bezorgdheid: als inderdaad de Amerikaanse strijdkrachten, wanneer zij zich eenmaal op Kioesjoe en Honsjoe bevonden, bestookt zouden worden door miljoenen japanners die eenzelfde doodsverachting aan de dag zouden leggen als het geval was geweest op alle eilanden waar men na die eerste landing op Guadalcanal, begin

117 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

augustus '42, slag had moeten leveren, hoeveel gesneuvelden zouden er dan zijn aan Amerikaanse kant? Lieutenant-General Walter Krueger, die het Amerikaanse Zesde Leger had gecommandeerd dat op Luzon tegen de Japanners had gestreden en die onder MacArthur de Amerikaanse landstrijdkrachten zou bevelen die in Japan zouden landen, dacht op grond van de deskundige voorlichting van zijn stafofficieren dat het er op Kioesjoe alleen al een miljoen zouden zijn.

XCDuidelijk was voorts dat, als er nog op de Japanse eilanden gevochten moest worden en de oorlog zo lang zou voortduren, talrijke slachtoffers zouden vallen onder de krijgsgevangenen en burger-geïnterneerden die zich in Japanse kampen bevonden.

Capitulatie

XC

XCWat te doen met Japan als het zich, zoals in Casablanca geëist was, had overgegeven?

XCKort na Casablanca werd in Washington een breed samengestelde commissie in het leven geroepen die onder leiding van hoofdambtenaren van het State Department een antwoord op die vraag trachtte te geven. In die commissie werden gematigde en extreme opvattingen geuit, de extreemste wel door de vertegenwoordiger van het Navy Department die in alle ernst' the almost total elimination of the japanese as a race' bepleitte.' De hoofdambtenaren van het State Department verwierpen deze en alle andere vormen van extremisme en meenden dat de behandeling van Japan zodanig moest zijn dat de naar normaal contact met het buitenland strevende krachten die de Japanse politiek met name in de jaren '20 hadden bepaald, weer naar voren zouden komen in de Japanse samenleving. De oorlog, zo vat Irije hun betoog samen, moest gezien worden niet als de uitdrukking maar als de pervertering van Japans werkelijke aspiraties. Inderdaad, de meeste leden van de commissie lieten zich er van overtuigen dat (zulks conform de inzichten van Amerika's laatste ambassadeur in Tokio, Joseph L. Grew, die een uitstekend kenner van Japan was) maatregelen getroffen moesten worden om de Japanners te winnen voor vreedzame samenwerking, niet om hen te onderdrukken, laat staan uit te roeien.

XCBij dat alles stond voor alle leden van de commissie vast dat, zo men

1 Aangehaald in a.v., p. 123.

118 [PDF]
HOE JAPAN TE BEHANDELEN?

al Japan als geheel gematigd zou behandelen, de Japanse oorlogsmisdadigers moesten worden vervolgd. Moest men ook keizer Hirohito als een oorlogsmisdadiger zien? In de Amerikaanse media werd hij in die tijd herhaaldelijk als zodanig afgeschilderd. De commissie werd het er niet over eens welk beleid men jegens hem zou volgen - belangrijk was dat in het eind mei '43 aan de commissie voorgelegde memorandum van het State Department betoogd werd dat de Japanners een volk waren, 'peculiarly and sentimentally responsive to generosity and indications of respect', en dat derhalve een genereuze behandeling van de keizer belangrijke positieve gevolgen zou hebben. 'The survival oj the emperorship', aldus dit stuk, 'would be a potential asset oj great utility as an instrument not only jar promoting domestic stability but also jar bringing about changes desired by the United Nations in Japanese policy.' 1 Eind november en begin december '43 werd in de twee te Cairo gehouden conferenties eerst door Roosevelt en Churchill en vervolgens door Roosevelt, Churchill en Tsjiang Kai-sjek bepaald welke gebieden Japan na de oorlog zou moeten afstaan: alle, die het sinds het als moderne mogendheid naar voren getreden was, d.w.z. sinds de jaren '90 van de vorige eeuw, had veroverd of (als gevolg van zijn deelneming aan de Eerste Wereldoorlog) had mogen bezetten, t.W. Korea (dat, aldus het na de tweede conferentie van Cairo uitgegeven communiqué, 'in due course' onafhankelijk zou worden), 'all the territories Japan has stolen [rom the Chinese, such as Manchuria, Formosa and the Pescadores' 2 (die zouden aan 'the Republic oj China', d.w.z. aan Nationalistisch China, teruggegeven worden) en verscheidene eilandengroepen in de Pacific, waaronder de Marianen en de Carolinen. Verklaard werd voorts dat Japan zou worden verdreven uit alle gebieden die het ter voorbereiding of bij de uitvoering van het Nanjo--offensief had bezet: Birma, Thailand, Malakka, Nederlands-Indië, Frans-Indo-China en de Philippijnen. Van de naoorlogse status van die gebieden werd niet gerept. Bekend was dat Roosevelt er vagelijk voor voelde, gebieden die koloniaal bestuurd waren, ter voorbereiding van hun zelfstandigheid of zelfs onafhankelijkheid onder een vorm van door de Verenigde Naties uit te oefenen voogdij te plaatsen, maar dat kon hij met betrekking tot de gebieden die Brits of Nederlands waren, moeilijk in het publiek zeggen - meer vrijheid had hij met betrekking tot Frans-indo-China: er was immers geen Franse regering. Na uit Cairo naar Washington te zijn teruggekeerd zei hij over Indo

XC1 Aangehaald in a.v., p. 124-25. 2 Kleine eilanden die bezuiden Formosa voor de kust van China liggen.

119 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

China dat hij' some United Nations trusteeship to govern these people' wenselijk achtte, 'somewhat after the manner oj developments in de Philippines' '; met die Philippijnen had Roosevelt in '34 een verdrag gesloten hetwelk inhield dat zij na tien jaar onafhankelijk zouden worden. Ten aanzien van het in een bezet Japan te voeren beleid werd na de tweede conferentie van Cairo niets bekendgemaakt. Binnen het State Department vretà de gedachtenwisseling voortgezet en een nieuwe commissie, nu alleen van dat departement, beval in mei '44 aan dat men de keizer zou handhaven: hij zou onder toezicht geplaatst moeten worden maar het recht moeten hebben, administratieve taken te delegeren, d.w.z. bijvoorbeeld opdrachten te geven aan de departementen. De bezettingsautoriteiten moesten evenwel, aldus het rapport van de commissie,

XC'refrain from an.y action which would imply recognition of or support for the japanese concept that the japanese emperor is different from an.d superior to other temporal rulers, that he is of divine origin and capacities, that he is sacrosanct or that he is indispensable,' 2

XCIn de zomer kwam in Washington het concept klaar voor een capitulatie-overeenkomst die Japan zou moeten ondertekenen. Er werd in bepaald dat het land zich zou moeten overgeven met' a unilateral declara tion by those japanese authorities who exercise actual control over the fapanese armed 'forces , dat de capitulatie-overeenkornst moest worden ondertekend door de keizer en gecontrasigneerd door vertegenwoordigers van het Grote Hoofdkwartier en dat het document in ontvangst genomen moest worden door de 'theater commander' (een Amerikaan dus) 'on behalf of all oj the United Nations at war with japan.' Er werd voorts in bepaald dat richtlijnen voor het in het bezette Japan te volgen beleid zouden worden opgesteld door die landen, 'which have actively participated in the war against japan.' 3 Er werd tenslotte in bepleit dat de Verenigde Naties zouden verklaren dat zij niet de Japanse staat maar het Japanse militarisme wensten te vernietigen. Een gematigd stuk dus. Maar ten tijde dat het werd opgesteld, bleek bij een peiling van de publieke opinie dat één op elke acht volwassen Amerikanen van mening was dat het gehele Japanse volk moest worden uitgeroeid:

1 Aangehaald in lrije: p. 155, 162. 2 Aangehaald in a.v., p. 209. 3 Aangehaald in a.v., p. 226. 4 Het was tekenend dat Grew, van defaitisme beschuldigd, zich in december '44 voor het van de Ame rikaanse Senaat moest komen verantwoorden; hij ontkende toen dat het zijn wens

120 [PDF]
HOE JAPAN TE BEHANDELEN?

Gematigdheid bleef de aanpak beheersen van het in december '44 opgerichte State- War-Navy-Coordinating Committee dat onder leiding van onderministers van deze drie departementen en met directe toegang tot het Witte Huis, in detail ging aangeven, hoe Duitsland en Japan na hun overgave moesten worden behandeld. Ten aanzien van Japan werden de denkbeelden die in de zomer van '44 door het State Department waren geformuleerd, overgenomen. Dit vond allemaal binnenskamers plaats. Intussen werd beseft dat het wenselijk was, Japan in een publieke verklaring te doen weten, hoe het na zijn capitulatie zou worden behandeld - die capitulatie zou dus in zoverre niet onvoorwaardelijk zijn dat de Japanners zich in het licht van duidelijke beloften zouden overgeven. Er werd voor die verklaring een ontwerp opgesteld door een commissie onder leiding van de Secretary of the Army, Henry L. Stimson. In dat ontwerp nu werden drie wijzigingen aangebracht: het had gesproken van een militaire bezetting van geheel Japan en dat werd op Brits voorstel 'punten op Japans gebied'; voorts werd, eveneens op Brits voorstel, in de tekst opgenomen dat Japan herstelbetalingen moest verrichten; en tenslotte (en dat was veruit het belangrijkste) werden alle passages waarin sprake was van de keizer, geschrapt. President Truman deed dat op advies van zijn Secretary of State James F. Byrnes, diens Undersecretary Dean Acheson en hoofdfiguren van het Office of War Information die hem allen hadden gewaarschuwd dat een tekst waarin men duidelijk lezen zou dat Hirohito zou worden gehandhaafd, bij de Amerikaanse publieke opinie een storm van verontwaardiging zou opwekken - eenzelfde reactie verwachtten de joint Chiefs of Staff bij de Amerikaanse strijdkrachten. De formulering welke toen opgesteld werd: dat Japan een regering zou krijgen 'in overeenstemming met de vrijelijk tot uiting gebrachte wil van het Japanse volk', betekende overigens dat Japan, naar te voorzien viel, een keizerrijk zou blijven; dat stond ook voor Byrnes en Acheson vast.

XCNadat Truman en Byrnes in Potsdam met Churchill, Attlee en Eden overlegd hadden, werd in de vorm van de Verklaring van Potsdam een beroep gedaan op de regering-Soezoeki, zich over te geven op de volgende grondslag:

XC'Het gezag en de invloed van diegenen die het Japanse volk bedrogen hebben

was, in zei hij, (aangehaald in Len Giovanitti en Fred Freed: (1965), p. 71).

121 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

en het er toe hebben verleid, de wereldheerschappij na te streven, moeten voor altijd geëlimineerd worden, want het is onze overtuiging dat een nieuwe orde van vrede, veiligheid en recht niet mogelijk is zolang het onverantwoordelijk militarisrne niet is uitgebannen.

XCTotdat zulk een nieuwe orde gevestigd is en totdat er overtuigende bewijzen zijn dat japans oorlogspotentieel is vernietigd, zullen punten op japans gebied, door de bondgenoten aan te wijzen, bezet worden teneinde de verwezenlijking van de doelstellingen te verkrijgen die wij hier uiteenzetten.

XCDe bepalingen van de Verklaring van Cairo zullen worden uitgevoerd en de japanse soevereiniteit zal beperkt worden tot de eilanden Honsjoe, Hokkaido, Kioesjoe, Sjikokoe en de door ons te bepalen kleinere eilanden. Na volledig ontwapend te zijn zal aan de japanse militairen worden toegestaan, huiswaarts te keren met de gelegenheid, een vreedzaam en productief bestaan op te bouwen.

XCWij zijn niet voornemens, de japanners als volk tot slavernij te brengen of japan als natie te vernietigen, maar streng recht zal worden gedaan aan alle oorlogsmisdadigers, met inbegrip van diegenen die jegens onze gevangenen wreedheden hebben begaan.

XCDe japanse regering zal alle obstakels verwijderen die de herleving en versterking van democratische tendenzen onder het japanse volk in de weg staan. Vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en van denken zowel als eerbied voor de fundamentele menselijke rechten zullen ingevoerd worden. Er zal aan japan worden toegestaan die industrieën te handhaven welke zijn economie in stand zullen houden en het mogelijk zullen maken, billijke herstelbetalingen te vorderen, maar niet die welke het in staat zouden stellen zich opnieuw voor een oorlog uit te rusten. Daartoe zal het toegang verschaft worden tot grondstoffen, wèl te onderscheiden van beheersing daarvan. Te zijner tijd zal aan japan worden toegestaan, deel te nemen aan het wereldhandelsverkeer.

XCDe bezettende strijdkrachten van de bondgenoten zullen uit japan teruggetrokken worden zodra deze doeleinden zijn bereikt en er in overeenstemming met de vrijelijk uitgedrukte wi! van het japanse volk een vreedzaam geaarde en verantwoordelijke japanse regering is.'

XCDeze verklaring werd op 26 juli '45 wereldkundig gemaakt.

XCSoezoeki en Togo waren er voorstander van dat Japan de verklaring zou aanvaarden. Maar niet onmiddellijk! De legerstaf die fel tegen elke capitulatie gekant was, wist om te beginnen al te bereiken dat de voor Japan relatief gunstige passages niet in de Japanse pers verschenen. De minister-president en de minister van buitenlandse zaken hadden dus reden om een grootscheepse rebellie van de strijdkrachten te vrezen; zij wensten enige tijd uitstel van een positieve beslissing teneinde aan die strijdkrachten en aan de bevolking duidelijk te maken dat er niets anders op zat dan te capituleren. Soezoeki's eerste publieke reactie op de Verklaring van Potsdam was dan ook als voorlopig bedoeld. Ze kon niet

122 [PDF]
DE VERKLARING VAN POTSDAM

ongelukkiger geformuleerd zijn dan zij was; hij zei namelijk op een persconferentie dat hij de verklaring 'naast zich neerlegde', en voegde daar o.m. aan toe: 'Wij zullen vastberaden voorwaarts gaan teneinde de oorlog tot een succesvol einde te brengen.' 1 Radio Tokio zond dat uit.

XCHet zijn deze uitlatingen van de japanse minister-president geweest die in belangrijke mate bijgedragen hebben tot president Trurnans besluit, het al gegeven bevel om japan met een nieuw, ongekend krachtig wapen te teisteren: de atoombom, niet te annuleren.

XCHet bestaan van het verschijnsel der atoomkernsplitsing werd in december '38 door Otto Hahn en Fritz Strassmann, die in Berlijn werkten, overtuigend bewezen." Daar was een lange reeks van onderzoekingen aan voorafgegaan: van Hahn zelf in samenwerking met Lise Meitner, van Irène joliot-Curie in Parijs en van de Italiaan Enrico Fermi, die in '38 van Rome naar de Verenigde Staten verhuisde. De juiste interpretatie van de resultaten van Hahn en Strassmann was vooral te danken aan de inmiddels naar Zweden uitgeweken Lise Meitner? en haar eveneens uit Duitsland gevluchte neef Otto Frisch, terwijl de theorie nader werd uitgewerkt door de Deense fysicus Niels Bohr. Na de publicaties van Hahn en Strassmann, respectievelijk van Meitner en Frisch, bestond er begin '39 in de wetenschappelijke wereld geen meningsverschil meer over de hoofdtrekken van het verschijnsel. Verder onderzoek werd in verschillende laboratoria in Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten ter hand genomen.

XCVoor de verdere ontwikkeling was het belangrijkste gegeven dat bij de splijting van een atoom uranium (de grondstof die daar het best voor in aanmerking kwam) ongeveer één miljoen maal zoveel energie zou vrijkomen als bij de verbranding van een atoom koolstof. Wilde men die nieuwe energiebron gaan gebruiken, dan moest men een kettingreactie opwekken - het waren de Fransman Francis Perrin en de in Bir12

1 Aangehaald in a.v., p. 2]2. 2 Wat wij over de ontwikkeling van de eerste atoom wapens schrijven, is hoofdzakelijk gebaseerd op het in 1964 verschenen werk van de Britse historica Margaret Gowing: 1939-1945. 3 Zij was na de van Oostenrijk (maart '38) door een Nederlandse fysicus bij Groningen over de grens geholpen en was uit ons land naar Zweden doorgereisd.

123 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

mingham werkende ex-Duitse geleerde Rudolf Peierls' die als eersten tot de conclusie kwamen dat zulk een kettingreactie het best kon worden opgewekt in een speciale vorm van uranium, U-235 (dat in een verhouding van I op 140 in 'normaal' uranium, U-238, voorkomt en daarvan dus eerst gescheiden moest worden), en dat men een explosie zou krijgen als men twee hoeveelheden van U-235 op een gegeven moment een Z.g. kritische massa liet vormen. Al in dit stadium werd voorzien dat, al waren er ook talrijke onzekerheden, deze wetenschappelijke ontdekkingen konden leiden tot de ontwikkeling zowel van nieuwe energiecentrales als van een nieuw wapen. Was Duitsland daar wellicht al mee bezig?

XCIn de Verenigde Staten bepleitte in '39 een groep geleerden onder leiding van de Hongaarse emigrant Leo Szilard dat men de nieuwe ontdekkingen die gedaan werden, beter niet kon publiceren, en richtte president Roosevelt in oktober op voorstel van de internationaal befaamde Nobelprijswinnaar Albert Einstein een Advisory Commission on Urani urn op. Groot-Brittannië kreeg zijn eerste overheidscommissie in april '40 zij coördineerde in '40 en '41 reeksen onderzoekingen in de laboratoria van de universiteiten van Oxford, Cambridge, Birmingham en Liverpool alsmede in die van het grote Britse chemische concern, de Imperial Chemical Industries. Bij die onderzoekingen werd een groep Franse geleerden ingeschakeld die in juni '40, toen Frankrijk door de Wehrmacht onder de voet gelopen werd, met Britse steun had weten te ontsnappen. Aan de onderzoekers bleek dat het technisch uitermate moeilijk was, U-235 in voldoende hoeveelheden van U-238 te scheiden; die scheiding kon, meende men, het best geschieden door een gasvormige U-238verbinding te pompen door uiterst dunne schermen waarin zich gaatjes bevonden met een diameter van een duizendste millimeter of nog kleiner. Berekend werd dat men voor fabrieksmatige productie dergelijke schermen nodig zou hebben tot een totaal-oppervlak van 70 000 vierkante meter. Waar moest die fabriek gebouwd worden? In Canada wellicht? N een, de Britse Chiefs of Staf! stelden voor dat het Engeland zou worden en Churchill en de voor het nieuwe project verantwoordelijke minister, Sir John Anderson, een scheikundige van beroep, keurden dat goed.

XCEen eerste vorm van Brits-Amerikaanse samenwerking kwam in de

XC1 Peierls was van Joodse afkomst; hij had zich, toen Hitler aan de macht kwam, in Engeland bevonden en was daar gebleven. Over het algemeen hebben de DuitsJoodse emigranten een grote bijdrage geleverd aan het atoomonderzoek. Van degenen die wij noemden, zijn alleen Hahn en Strassmann in Duitsland gebleven. Daar is in de oorlog het atoomonderzoek afgeremd, doordat vooral Hitler hogere verwachtingen had van het ontwikkelen van de V-wapens. 12

124 [PDF]
ONTWIKKELING VAN ATOOMBOMMEN

herfst van '40 tot stand: de gegevens over alle nieuwe ontdekkingen werden uitgewisseld. Het onderzoek in de Verenigde Staten vorderde in die tijd overigens veellangzamer dan in Engeland - in Amerika was het minder gericht op de productie van een atoomwapen dan op de eenstructie van een kernreactor. Dat veranderde na Pearl Harbor: onmiddellijk werden vele honderden geleerden aan het werk gezet. Anders dan in Engeland werd daarbij in de Verenigde Staten besloten, niet één maar drie mogelijkheden tot het verkrijgen van U-235 verder te ontwikkelen en bovendien na te gaan of men plutonium, een in '40 ontdekt nieuw element, dat in een kernreactor door omzetting van U-238 verkregen kon worden en dat nog grotere explosieve kracht had dan U-235, in een wapen kon gebruiken. Men ging er in die tijd overigens van uit dat men, als men de ongehoord ingewikkelde technische problemen die zich bij de vervaardiging van atoomwapens zouden voordoen, kon oplossen, bommen zou krijgen met een explosieve kracht van niet veel meer dan ca. I 000 ton dynamiet.

XCIndien de Britten eind '4I-begin '42 voorgesteld hadden, alle onderzoekingen in hun eigen land en in de Verenigde Staten te bundelen en na te gaan of men in een gemeenschappelijke krachtsinspanning atoomwapens kon produceren, dan zou dat vermoedelijk door Washington zijn geaccepteerd, want de Britten hadden in die tijd een voorsprong op de Amerikanen. Luttele maanden later was die voorsprong verdwenen en waren in de Verenigde Staten viermaal zoveel geleerden aan het werk als in Groot-Brittannië. Terwijl de Britten, die last ondervonden van allerlei materiële tekorten en die bovendien een groot deel van hun beste geleerden op de verdere ontwikkeling van radar hadden geconcentreerd, bezig waren, één proeffabriek te bouwen voor het separeren van U-235, bouwden de Amerikanen er vier. Zij hadden van het project (codenaam: 'Manhattan') een legerproject gemaakt en de leiding toevertrouwd aan een opperofficier van het Engineers Corps, Major-General Leslie R. Groves. Deze nam geen risico's: hij bracht de bij het project betrokken geleerden in afgesloten oorden bijeen, de grootste groep in een groot nieuw laboratoriumcomplex dat in Los Alamos (Nieuw-Mexico) werd gevestigd.

XCBeseffend dat zij achter raakten, stelden de Britten in de zomer van '42 voor dat alsnog tot integratie van alle onderzoekingen zou worden besloten. Toen de Amerikanen daarop na enkele maanden antwoordden, was die, door Roosevelt goedgekeurde, reactie negatief. Zij hadden de Britten niet langer nodig. Erger nog: zij gaven de Britten ook geen informatie meer over hun eigen vorderingen; daarbij werd een belangrijk

125 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

Chemical Industries' hadden ingeschakeld en de organisatorische leiding van hun project aan een hoge functionaris van dit concern hadden toevertrouwd, minder te doen was om de snelle constructie van atoomwapens dan om het verkrijgen van een voorsprong bij de eventuele na-oorlogse vreedzame toepassing van kernenergie.

XCBegin '43 vroeg Churchill in Casablanca Roosevelts naaste medewerker Harry Hopkins, zich er moeite voor te geven dat de oude samenwerking werd hersteld. Hopkins bereikte niets. De Britten kwamen tot de conclusie dat zij alléén niet veel verder zouden komen en de onderzoekingen en andere werkzaamheden in Groot-Brittannië kwamen vrijwel stil te liggen. Pas in juli' 43, toen Stimson in Londen op bezoek was, wist Churchill althans bij hem het wantrouwen te overwinnen en dit contact leidde er toe dat Churchill en Roosevelt een maand later in Quebec een geheime overeenkomst sloten 1 welke inhield dat voortaan bij de ontwikkeling van de atoomwapens alle krachten gecombineerd zouden worden, dat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië die wapens nirnmer tegen elkaar zouden gebruiken, dat zij ze niet tegen derden zouden gebruiken zonder elkaars goedkeuring, dat inzake mogelijke naoorlogse industriële of commerciële voordelen, uit de toepassing van atoomenergie voortvloeiend, een regeling zou worden getroffen door de president van de Verenigde Staten alléén en dat, ter waarborging van een goede samenwerking, in Washington een Combined Policy Committee zou worden opgericht; van die commissie waarin. ook Canada zou zijn vertegenwoordigd (in Montreal was inmiddels een groep uit Groot-Brittannië afkomstige Britse en Franse geleerden aan het werk gegaan), zou Stimson voorzitter zijn.

XCMet dit accoord was het Amerikaanse wantrouwen nog wel niet volledig verdwenen", maar dat nam niet weg dat de samenwerking opnieuw tot stand kwam: talrijke Britse geleerden werden aan de Amerikaanse teams toegevoegd - in Los Alamos ging een uitgebreide Britse missie aan het werk, zich vooral verdiepend in de problemen die bij de constructie van de atoombommen rezen.'

XCEr kwam in september '44 een nieuwe afspraak tussen Roosevelt en

I Tekst in Gowing: 1939-1945, p. 439-40. 2 Een van de twee Britse leden van het Sir Ronald Campbell, schreef begin '45: 'The (aangehaald in Gowing: 1939-1945, p. 235). 3 Tot die Britse missie behoorde ook de tot Brit genaturaliseerde Duitse emigrant Klaus Fuchs en de Brit Alan Nunn May die alle kennis welke zij wisten te verzamelen, zo spoedig mogelijk via twee Amerikaanse communisren aan de Sowjet-Unie doorgaven. Veel

126 [PDF]
OVERLEG OVER HET GEBRUIK VAN ATOOMBOMMEN

Churchill tot stand.' Zij hield in dat alles wat op het gebied van de kernenergie werd verricht, geheim gehouden zou worden (en dus ook niet aan de Sowjet-Unie meegedeeld"), dat een atoombom, kwam hij gereed en ty'dig gereed, 'perhaps, after mature consideration', gebruikt zou worden tegen de Japanners, "u/ho should be u/arned that this bombardment will be repeated until they surrender, en dat, zowel op militair als op economisch gebied, de samenwerking bij de toepassing van kernenergie tussen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië zou worden voortgezet.'

XCIn diezelfde maand september werd een accoord met België gesloten: de Verenigde Staten en Groot-Brittannië zouden tien jaar lang de beschikking krijgen over alle uraniumerts dat in de Belgische Kongo werd gewonnen (het erts werd in die tijd óók gewonnen in Canada en de Verenigde Staten) - men had toen overigens in Amerika genoeg erts bijeen om in gigantische nieuwe fabrieken de beschikking te krijgen over U-235 en plutonium in zodanige hoeveelheden dat, als een proefexplosie succes had gehad, een regelmatige productie van atoombommen mogelijk zou zijn: van augustus '45 af twee per maand.

XCIn welke vorm vond nu het 'rijp overleg' plaats waarvan in de overeenkomst van Quebec sprake was geweest?

XCDoor de ingewijden werd algemeen beseft dat men bezig was een nieuw wapen van ongehoorde kracht te ontwikkelen, bij welks explosie ook radio-actieve straling zou ontstaan. Van de effecten welke die straling op lange termijn kon hebben, wist men weinig - desondanks waren er sommigen die, werkend aan een wapen dat, naar gehoopt werd, de oorlog vrijwelonmiddellijk zou beëindigen, tegelijk beseften dat de mensheid met de nieuwe vindingen een pad insloeg dat langs levensgevaarlijke afgronden liep. Roosevelt zei in '44 tegen een van zijn vertrouwden,judge Felix Frankfurter, dat de gehele ontwikkeling 'worried him to deatk: Overeenkomstige uitlatingen deed Churchill niet en er hadden aan Britse

daarvan deden zij in Los Alamos op omdat Groves, op aandrang van zijn wetenschap pelijke adviseurs, ten aanzien van het meer fundamentele onderzoek daar niet het systeem had ingevoerd om de groepen geleerden die bepaalde problemen onderzoch ten, streng van elkaar gescheiden te houden. I Tekst in Gowing: 1939-1945, p. 447. 2 Niels Bohr, die in oktober '43 uit Kopenhagen was ontsnapt en spoedig naar Engeland had kunnen vliegen, had er in mei '44 bij Churchill en in augustus '44 bij Roosevelt op aange drongen, jegens de Sowjet-Unie openhartigheid te betrachten; hij vertrouwde dat men dan zou kunnen voorkomen dat zich na de oorlog een wedloop in atoomwapens zou ontwikkelen. 3 Van die voortzetting is in feite geen sprake geweest. 4 Aan gehaald in Gowing: 1939-1945, p. 350.

127 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

kant geen gedachtenwisselingen op hoog niveau plaatsgevonden, toen de Britse vertegenwoordigers in het Combined Policy Committee op 4 juli' 45 (Churchill was nog premier) verklaarden dat Groot-Brittannië accoord ging met het eventueel gebruik van atoomwapens tegen Japan.

XCVan 'rijp overleg' was slechts sprake in de Verenigde Staten.'

XCDaar was begin '45 een speciale commissie in het leven geroepen die onder voorzitterschap stond van Stimson; leden waren een Assistant Secretary of State, een Undersecretary of the Navy en drie geleerden: James B. Conant, Vannevar Bush en Karl T. Compton, van wie de eerste twee tot de Amerikaanse leden van het Combined Policy Committee behoorden. Aan de beraadslagingen der commissie namen de generaals Marshall en Groves enkele malen deel.

XCDeze commissie werd in mei uitgebreid met Byrnes, toen nog slechts de naaste medewerker van president Truman (die, toen hij in april Roosevelt had opgevolgd, niets van het 'Manhattan'-project had geweten). Zij kwam op I juni tot eenstemmig aanvaarde conclusies: dat de atoombom zo spoedig mogelijk tegen Japan moest worden gebruikt, dat de bom moest worden afgeworpen boven een militair doel dat door civiele gebouwen was omgeven en dat dit moest geschieden zonder dat Japan tevoren een waarschuwing zou ontvangen ten aanzien van de speciale aard van het nieuwe wapen.

XCDie conclusies wekten ontsteltenis bij een aantal geleerden die bij de ontdekkingen op het gebied van de kernenergie betrokken waren, met name bij de groep die er onder Fermi's leiding aan de University of Chicago in december '42 in was geslaagd, een eerste, slechts zeer weinig energie producerende kernreactor in werking te stellen. Zeven vooraanstaande leden van deze groep drongen er in een memorandum op aan dat men vóór alles een wedloop in atoomwapens moest voorkomen, dat er dus een vorm van internationale controle in het leven moest worden geroepen en dat men, als men de kans op het totstandkomen daarvan gering achtte, beter in het geheel geen atoombommen kon gebruiken - wilde men dat laatste toch doen, dan diende men, aldus het memorandum, niet verder te gaan dan ergens een technische demonstratie te geven van de ontzagwekkende kracht van het nieuwe wapen.

XCDe inhoud van het memorandum (verschillende geleerden die bij het

! De hier volgende passages zijn gebaseerd op Louis Mortons overzicht: opgenomen in de in I960 door het (Washington) gepubliceerde bundel alsmede op het in I965 verschenen werk van Len Giovannitti en Fred Freed:

128 [PDF]
OVERLEG OVER HET GEBRUIK VAN ATOOMBOMMEN

'Manhattan' -project ingeschakeld waren, bleken het er niet mee eens te zijn) werd meegedeeld aan Stimson en de leden van zijn commissie, alsook aan de vier geleerden die als haar wetenschappelijke adviseurs waren opgetreden: Compton, Fermi, Ernest O. Lawrence en J. Robert Oppenheimer, de wetenschappelijke leider van het laboratorium te Los Alamos. Aan die vier werd speciaal nog gevraagd of het mogelijk was japan tot overgave te dwingen door één atoombom af te werpen boven een militair doel in japan ofboven een onbewoond gebied en de japanse autoriteiten tevoren mee te delen waar en wanneer die demonstratie zou plaatsvinden. De geleerden ontrieden dat: met had geen zekerheid dat de atoombom inderdaad zou ontploffen en zelfs als de lading die bij wijze van proef in de woestijn van Nieuw-Mexico tot ontploffing zou worden gebracht, inderdaad explodeerde, bestond nog de mogelijkheid dat het nieuwe wapen, als het door een B-29 van grote hoogte werd afgeworpen, niet tot ontploffing zou komen. Aldus de geleerden. Byrnes voegde daar zijnerzijds aan toe dat, als men japan van de komende demonstratie in kennis stelde, het heel wel mogelijk was dat grote aantallen Amerikaanse en andere krijgsgevangenen naar het doelgebied zouden worden overgebracht.

XCOp 18 juni, de dag waarop Truman, gelijk eerder weergegeven, de door de joint Chiefs of Staff opgestelde plannen voor een invasie van japan goedkeurde, keurde hij in beginsel óók goed dat, als de proefexplosie in de woestijn van Nieuw-Mexico slaagde, de twee atoombommen die kort nadien gereed zouden zijn, op door civiele gebouwen omgeven militaire doelen in japan zouden worden afgeworpen. Wannéér dat zou geschieden, werd in het midden gelaten - 'same responsible officials', aldus in '60 Louis Morton (de invloedrijkste hunner was Byrnes die op 3 juli door Truman tot Secretary of State zou worden benoemd), waren van mening dat dit moest geschieden voordat de Sowjet-Unie japan de oorlog zou verklaren, hetgeen, als Stalin zich aan zijn in jalta gedane toezegging hield, het geval zou zijn op 9 augustus, drie maanden na de datum van 9 mei, waarop de Duitse militaire leiders na een eerste capitulatie in Reims, 7 mei, in Berlijn opnieuw hadden gecapituleerd. Die 'responsible officials', schrijft Morton,'

XC'feared the political consequences of Soviet intervention and hoped that ultimately it would prove unnecessary. This feeling may unconsciously? have made the atom bomb solution12

I Morton in p. 509-IO. 2 Dat woord dunkt ons ten onrechte gebruikt.

129 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

more attractive than it might otherwise have been. Some officials may have believed, too, that the bomb could be used as a powerful deterrent to Soviet expansion in Europe, where the Red tide had successively engulfed Rumania, Bulgaria,jugoslavia, Czechoslovakia and Hungary'. In an interview with three of the top scientists in the Manhattan project early in june Mr. Byrnes did not, according to Leo Szilard, argue that the bomb was needed to defeat japan, but rather that it should be dropped to 'make Russia more manageable in Europe." 2

XCEn als de Sowjet-Unie weigerde zich te schikken en zelf atoomwapens zou gaan vervaardigen? Dreigde dan een nieuwe wereldoorlog? Juist niet, zeiden sommigen: atoomwapens zouden de kans op het uitbreken van zulk een oorlog verkleinen in plaats van vergroten. Groves was overigens van mening dat de Sowjet-Unie er pas na twintig jaar in zou slagen, een atoomwapen tot explosie te brengen - de geleerden dachten: na vier. Het zijn er vier geworden.

XCIn mei had een Amerikaans vliegtuig de componenten van twee atoombommen, behalve de U-235 en het plutonium, naar Tinian in de Marianen gebracht; midden juli bracht een kruiser er dat splijtmateriaal heen. Bemanningsleden van een eskader B-29's hadden inmiddels een speciale training ontvangen om atoombommen af te werpen en er was al eind ,44 een eerste lijst opgesteld van mogelijke doelen. Op 16 juli vond de proefexplosie van een plutoniumbom in de woestijn van Nieuw-Mexico plaats. Zij slaagde perfect. Truman die zich toen in Potsdam bevond, werd ingelicht. In een reeks gesprekken raadpleegde hij er zijn voornaamste adviseurs: Byrnes, Stimson en dé joint Chiefs of Staff: op één na waren zij van mening dat er geen reden was om van het op 18 juni genomen besluit af te wijken - die ene was de stafchef van de Army Air Forces, generaal H. Arnold, die meende dat Japan louter door voortzetting van het bombarderen van zijn steden tot overgave kon worden gedwongen. 'I asked General Marshall', schreef Truman acht jaar later,

, En Polen! 2 In hoeverre de wens, de Sowjet-Unie in toom te houden, bij de besluitvorming ten aanzien van het afwerpen van de eerste atoombommen een rol heeft gespeeld, is het nauwkeurigst onderzocht door Giovannitti en Freed. Hun conclusie is dat deze niet de is geweest, het was P·3 10)

130 [PDF]
HIROSJIMA NAGASAKI

'what it would cost in lives to land on the Tokyo plain and other places in japan. It was his opinion that such an invasion would cost at a minimum one quarter of a million casualties, and might cost as much as a million on the American side alone, with an equal number of the enemy.'

XCDat gaf bij Truman de doorslag. 'We sent an ultimatum to japan' (de Verklaring van Potsdam). 'It was rejected' (in de vorm van Soezoeki's voorlopige reactie). 'I ordered atomic bombs dropped" dat laatste gaf Truman in 'S3 onjuist weer: het besluit was al gevallen en het bevel om de eerste atoombommen boven Japan af te werpen, zodra de weersomstandigheden dat na I augustus mogelijk zouden maken (er moest boven het doelgebied helder zicht zijn), u/as al uitgegaan, maar dat bevel kon uiteraard geannuleerd worden. Truman zag daar geen reden toe.

XCOp 6 augustus werd Hirosjima getroffen, een stad met een kwart miljoen inwoners. Het stadscentrum werd weggevaagd, er waren tweeen-zeventigduizend gewonden en vier-en-zestigduizend doden"; de U-23S-bom had een kracht gehad van 14000 ton dynamiet.

XCDaags daarna berichtte het Japanse Grote Hoofdkwartier in zijn dagelijks communiqué dat de in Hirosjima aangerichte schade betrekkelijk onbelangrijk was.

XCNogmaals een dag later, 8 augustus, deelde Molotow in Moskou aan de Japanse ambassadeur mee dat de Sowjet-Unie de volgende dag, 9 augustus, aan Japan de oorlog zou verklaren.

XCIn de ochtend van de çde viel de tweede atoombom op Nagasaki, niet evenwel op het centrum van de stad maar een kilometer of zes ten noordoosten daarvan. Weer was de schade kolossaal. Het aantal burgers dat om het leven kwam, was geringer dan in Hirosjima: negen-endertigduizend; er waren vijf-en-twintigduizend gewonden. De plutoniumbom had een kracht gehad van 20000 ton dynamiet.

XCNiet de eerste atoombom alléén maar de eerste en tweede samen hadden, gekoppeld aan het feit dat Japan nu ook in oorlog was met de Sowjet-Unie, in Tokio een duidelijk effect. In de ochtend van 9 augustus kwam de Opperste Oorlogsraad bijeen. Soezoeki en Togo betoogden beiden dat Japan geen keus meer had: het moest zich overgeven, zij het op voorwaarde dat de positie van de keizer niet zou worden aangetast; Togo onderstreepte dat hardnekkige pogingen, de Sowjet-Unie te win

I Aangehaald in Ronald Lewin: p. 288. 2 Vier-en-zestigduizend, indien men allen meetelt die binnen vier maanden stierven als gevolg van de explosie.

131 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

nen voor het denkbeeld, tussen Japan enerzijds en de Verenigde Staten en Groot-Brittannië anderzijds te bemiddelen, volledig waren mislukt. Maar de minister van oorlog, de chef van de leger- en de chef van de marinestaf wisten niet van wijken en eisten dat Japan zou vasthouden aan drie punten waarvan te voorzien viel dat.zij door zijn tegenstanders zouden worden verworpen: dat Tokio niet zou worden bezet, dat Japan zelf zijn strijdkrachten zou ontwapenen en dat het zelf zijn oorlogsmisdadigers zou berechten. De kloofbleef, hoe lang men ook van gedachten wisselde, onoverbrugbaar.

XC's Middags kwam het kabinet bijeen - het werd het evenmin eens. De minister van binnenlandse zaken wees er speciaal op dat, als tot onvoorwaardelijke capitulatie besloten werd, grote vastberadenheid nodig zou zijn, omdat de kans groot was dat in dat geval de ministers door in hun heiligste gevoelens gekwetste Japanners zouden worden vermoord. Tien uur duurde het beraad. Geen accoord.

XCIn de nacht van de çde op de rode werd een keizerlijke conferentie gehouden. De tegengestelde standpunten werden aan Hirohito voorgelegd: moest men in het op de Verklaring van Potsdam te geven antwoord één voorwaarde opnemen of vier? Eén, zei Hirohito. Hij voegde er aan toe: 'De oorlog ten einde brengen is de enige wijze waarop wij de wereldvrede kunnen herstellen en de natie verlossen van de vreselijke druk waaraan zij is onderworpen.' 1 De beslissing was gevallen.

XCZij werd in Japan niet bekendgemaakt - het enige dat geschiedde was dat de Japanse regering op IQ augustus, via de Zweedse en de Zwitserse regeringen, de regeringen van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, de Sowjet-Unie en Nationalistisch China deed weten dat zij bereid was, de Verklaring van Potsdam te aanvaarden 'met dien verstande dat voormelde verklaring geen eisen bevat welke afbreuk doen aan de prerogatieven van Zijne Majesteit als soeverein heerser.' Zou er nu toch doorgevochten worden? Neen, Byrnes stelde een positief antwoord op, waarin, zonder dat op de Japanse beperking werd ingegaan, gesteld werd dat de keizer 'ondergeschikt zou zijn aan de Opperbevelhebber van de Geallieerde strijdkrachten en aan hem verantwoording schuldig zou zijn.' Waarom 'de Opperbevelhebber' en niet 'het Opperbevel'? Truman en Byrnes deelden in een kabinetszitting, welke diezelfde dag, 10 augustus, plaats

I Aangehaald in Giovannitti en Freed: p. 305-306.

132 [PDF]
JAPANS BESLUIT TE CAPITULEREN

vond, mee, 'that', zo noteerde de Secretary oj the Navy, James Forrestal, in zijn dagboek,

XC'they had used the term (Supreme Commander', ,so that it would be quite dear that the United States u/ould run this particular business and avoid a situation of composite responsibility suck as had plagued us in Germany.' 1

XCHet was een belangrijke wijziging van het beleid der Amerikanen: de bondgenoten aan wie zij tevoren medezeggenschap in alle aangelegenheden van het bezette Japan hadden toegedacht, werden uitgeschakeld,

XCByrnes' tekst werd voorgelegd aan Londen, Tsjoengking en Moskou, De Britse en de Chinese regering hechtten er hun goedkeuring aan - in Moskou, waar beseft werd dat het Amerikaanse streven er op gericht was, de Sowjet-Unie te verhinderen in Japan-zelf invloed uit te oefenen, rezen er eerst moeilijkheden, Molotow verzette zich, Stalin besliste dat hij zijn verzet moest staken.

XCEr vonden geen bombardementen van Japan meer plaats, wèl werden door B-29'S luchtpamfletten afgeworpen, inhoudend dat de keizer had beslist dat Japan zich moest overgeven. Die pamfletten wekten verwarring en deden verscheidene legerofficieren besluiten, het uiterste te doen om zulk een ongekende vernedering te voorkomen - de keizer, meenden zij, was kennelijk door kwalijke raadslieden omgeven; dan diende te geschieden wat zo vaak in Japans historie geschied was: die raadslieden moesten gedood en door andere vervangen worden!

XCIn de ochtend van de rade vond, weer onder voorzitterschap van de keizer, een bijeenkomst plaats waar al diegenen die in de nacht van de çde op de Iade aan het beraad hadden deelgenomen, opnieuwaanwezig waren, De kloof was niet overbrugd. Wijzend op het Amerikaanse antwoord waarin stond dat de keizer aan de Geallieerde Opperbevelhebber ondergeschikt zou zijn en dat, anders dan van Japanse zijde gesteld was, dus wel degelijk afbreuk zou worden gedaan aan 'de prerogatieven van Zijne Majesteit als soeverein heerser', waren de minister van oorlog, de chef van de leger- en de chef van de marinestaf minder dan ooit bereid te capituleren. Weer besliste Hirohito. Hij deed dat in de aan iedere Japanner bekende woorden van zijn grootvader, keizer Moetsoehito, die, toen Japan in 1895, na zijn overwinning op China, onder druk van Rusland, Frankrijk en Duitsland Port Arthur en het schiereiland Liautoeng, beide door China al afgestaan, had moeten prijsgeven, gezegd had:

XC1 The Forrestal Diaries, The inner history of the Cold War (1952), p, 95,

133 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

'Wij moeten het onaanvaardbare aanvaarden en het ondragelijke verdragen.' Daaraan voegde Hirohito nu toe dat hij het (mede namens GrootBrittannië, de Sowjet-Unie en Nationalistisch China verzonden) Amerikaanse antwoord volledig begrijpelijk en aanvaardbaar achtte; hij stelde aan zijn raadslieden de eis dat zij ook hunnerzijds dat antwoord zouden accepteren, droeg hun op, een keizerlijk edict te formuleren en zei hun dat het zijn voornemen was, persoonlijk een radiotekst voor te lezen: zou men de keizer zelf horen zeggen dat de oorlog ten einde was (hij had nog nooit een radiotoespraak gehouden), dan zou elke Japanner weten dat hij zich conform's keizers aanwijzingen had te gedragen.

XCHet opgestelde edict', waarin van de aan de keizer en zijn raadslieden bekende gevolgen die uit het aanvaarden van de Verklaring van Potsdam zouden voortvloeien, geen melding werd gemaakt, richtte zich tot de Japanse strijdkrachten en luidde aldus:

XC'Sedert wij de Verenigde Staten en het Britse Rijk de oorlog hebben verklaard, zijn drie jaren en acht maanden verlopen. Gedurende deze tijd hebben onze landen zeestrijdkrachten" dapper gevochten in onherbergzame streken vol verschrikkingen en op de woeste zee. Dit heeft onze diepgevoelde waardering. Doch gezien het feit dat Sowjet-Rusland in het strijdperk is getreden en in verband met de toestand in het vaderland en daarbuiten, zijn wij tot de overtuiging gekomen dat het voortzetten van de oorlog slechts zou leiden tot nieuwe verschrikkingen en zelfs het bestaan van ons keizerrijk op het spel zou zetten. Hoewel onze keizerlijke land- en zeemacht branden van niet te blussen strijdlust, spreken wij het voornemen uit om vrede te sluiten met de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Sowjet-Rusland en Tsjoengking, opdat de voortzetting van onze roemrijke nationale politiek verzekerd zij.

XCWij gevoelen diepe smart als wij onze plichtsgetrouwe en dappere officieren en manschappen gedenken die in de strijd of door ziekten en ontberingen omgekomen zijn.

XCStrijders, wij zijn vast overtuigd dat uw geloof en uw dapperheid onze natie sieren en onze duizenden jaren oude traditie waardig zijn.

XCMilitairen, wij dragen u op te pogen de grondvesten van onze staat voor vele komende jaren te versterken door in eendracht te handelen conform onze wens, het onaanvaardbare te aanvaarden en het ondragelijke te verdragen.'

XCEr werd voorts een tekst opgesteld die voor uitzending door de radio bestemd was. Daarin zou de keizer zeggen dat de oorlog voor Japan ongun

1 Tekst in de (het in Singapore uitgegeven Japanse dagblad): p. 607. 2 Dit sloot de luchtstrijdkrachten in die ten dele tot het leger, ten dele tot de marine behoorden.

134 [PDF]
JAPANS BESLUIT TE CAPITULEREN

stig was verlopen en de 'vijand een nieuwe, uiterst wrede bom' was gaan gebruiken. 'Zouden wij', zo zou hij uiteenzetten, 'besluiten door te vechten, dan zou dit niet alleen leiden tot de vernietiging van de Japanse natie maar ook tot het einde van de menselijke beschaving ... Dit is de reden waarom wij opdracht hebben gegeven, de bepalingen van de gemeenschappelijke verklaring der mogendheden te aanvaarden.' 1 'Alonze goede en loyale onderdanen' zou hij oproepen, 'het onaanvaardbare te aanvaarden en het ondragelijke te verdragen' en hij zou vervolgen:

XC'Laat de gehele natie als één familie van generatie tot generatie voortgaan, sterk in haar vertrouwen in de onvergankelijkheid van haar door de goden beschermd land en de zware last van haar verantwoordelijkheid en de lange weg die voor haar ligt, indachtig. Verenigt al uw krachten om te bouwen aan de toekomst. Volgt de wegen van correct gedrag en nobelheid van geest en werkt met vastberadenheid, opdat gij de aangeboren glorie van de keizerlijke staat versterkt en gelijke tred houdt met de voortgang van de gehele mensheid.'

XCOok in deze toespraak zou geen woord worden gezegd over de gevolgen die uit de aanvaarding van de Verklaring van Potsdam voortvloeiden.

XCIn de middag werd van de door Hirohito voorgelezen tekst een grammofoonplaat gemaakt. Dat feit drong tot een groep jonge officieren door die onmiddellijk besloten, maatregelen te nemen om te voorkomen dat de tekst zou worden uitgezonden. Zij doodden de commandant van de keizerlijke garde-divisie, stelden vervalste orders op, sleepten een deel van de divisie mee, omsingelden het keizerlijk paleis, drongen er binnen en trachtten de grammofoonplaat te vinden. Dat lukte hun niet. In de vroege uren van de r yde werd hun rebellie onderdrukt. De aanstichters pleegden zelfmoord. Aanslagen op Soezoeki en andere hoge autoriteiten mislukten eveneens en om 12 uur op die t yde hoorde men de keizer persoonlijk zijn toespraak voorlezen. Hij sprak het Japans uit op de wijze die ten hove, maar alleen daar, gebruikelijk was - veel Japanners begrepen niet goed wat hij zei, maar de korte inhoud ervan was spoedig algemeen bekend en wekte in eerste instantie de grootst mogelijke verbazing. Veruit de meeste Japanners waren er in het geheel niet op voorbereid dat tot een ommekeer besloten was die in volstrekte tegenspraak was met alle concepties waarin zij waren opgevoed en van waaruit zij hadden geleefd. Hier en daar vormden zich dan ook kleine groepen

1 Aangehaald in Giovannitti en Freed: The p. 305-06.

Indextermen: Soezoeki, Kanraro
135 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

militairen die tot voortzetting van de oorlog opriepen; zij trachtten zich in Tokio meester te maken van openbare gebouwen, maar dat verzet, dat niet veelom het lijf had, werd spoedig bedwongen. Verschillende hoge militairen, onder wie de minister van oorlog, de voorlaatste chef van de generale staf en de oprichter van het Kamikaze-korps pleegden zelfmoord - de overgrote massa evenwel zowel van de Japanse militairen als van de burgerbevolking conformeerde zich aan de nieuwe gedragslijn die de keizer persoonlijk had voorgeschreven.

XCSoezoeki trad in de middag van de r yde augustus af en enkele uren later benoemde Hirohito een van zijn ooms, generaal prins Higasjikoeni, tot minister-president. Als minister van buitenlandse zaken trad nu opnieuw Sjigemitsoe op, prins Konoje werd minister zonder portefeuille en naaste adviseur van Higasjikoeni, in wiens persoon de keizerlijke familie in het kabinet vertegenwoordigd was. Het was de keizer duidelijk dat hij op dit allerkritiekste moment in de gehele geschiedenis van Japan zijn bij de Japanners als heilig geldend gezag over de volle linie tot gelding moest brengen: een nieuw keizerlijk edict gelastte alle strijdkrachten de wapens neer te leggen en afschriften van het edict werden door leden van de keizerlijke familie naar de hoogste bevelhebbers gebracht die zich buiten Japan bevonden: een ging naar Mandsjoerije, een tweede naar bezet China, een derde naar Saigon waar zich het hoofdkwartier bevond van Teraoetsji's Nanj(}--legergroep.

XCHet in wezen toch onverwacht snelle einde van de Japanse weerstand èn de grote afstanden bewerkstelligden dat het geruime tijd duurde voordat de in Washington voorbereide capitulatie-overeenkomst werd ondertekend. Als datum voor die plechtigheid, die plaats zou vinden aan boord van het in de Baai van Tokio liggende Amerikaanse slagschip 'Missouri', was door MacArthur als Supreme Commander for the Allied Powers (wiens beleid overigens niet door die Allied Powers maar alleen door de Verenigde Staten zou worden bepaald) de j rste augustus aangewezen. Een typhoon noopte tot uitstel: het was de zde september toen Sjigemitsoe namens de Japanse regering en hoge militairen namens het Grote Hoofdkwartier hun handtekening zetten onder het hun voorgelegde stuk. 1

XC1 De 'Allied Powers waarvan ook in de capitulatie-overeenkomst sprake was, waren de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Nationalistisch China en de Sowjet-Unie

136 [PDF]
DE JAPANSE CAPITULATIE

XCDiezelfde dag vaardigde MacArthur zijn aan het japanse Grote Hoofdkwartier gericht Algemeen Bevel no. I uit, waarin o.m. bepaald was dat de japanners volledige informatie dienden te verschaffen omtrent de krijgsgevangenen en de geïnterneerden die zij in handen hadden, en dat zij scrupuleus dienden te zorgen voor de veiligheid en het welzijn van beide groepen.

XCDe japanse strijdkrachten die zich buiten japan bevonden, dienden aparte capitulatie-overeenkomsten te ondertekenen. In Mandsjoerije vond die overgave plaats aan het Rode Leger en wel op 21 augustus, zes dagen dus na de I yde waarop 's keizers radiotoespraak was uitgezonden. Op andere strijdtonelen evenwel lieten die aparte capitulaties op zich wachten. Dat was mede het gevolg van het feit dat MacArthur op 19 augustus aan de Geallieerde bevelhebbers op de overige strijdtonelen had doen weten, dat zij hunnerzijds de capitulatie van de hen confronterende japansc strijdkrachten pas in ontvangst mochten nemen, nadat hij de 'algemene' japanse capitulatie had ontvangen.

XCWat die 'plaatselijke' capitulaties betreft, willen wij slechts schrijven over die welke in en bij Nederlands-Indië plaatsvonden en daarbij stellen wij voorop dat zowel de Britse en de Australische als de Nederlandse autoriteiten (die laatsten in Australië en op Ceylon) zich op de dag waarop japan de oorlog beëindigde, IS augustus, in een hoogst onbehagelijke situatie bevonden. Op die dag was, zoals eerder uiteengezet, Mountbatten tegen zijn zin belast met de opperste verantwoordelijkheid in het zo sterk uitgebreide gebied van Southeast Asia Command, waartoe ook het gebied in Oost-Indonesië behoorde dat onder een aan hem ondergeschikte Australische generaal was komen te ressorteren. De voorbereidingen voor een grote landing op de westkust van Malakka waren in volle gang - zij dienden gestaakt te worden en heel andere taken ter hand genomen. Een van de belangrijkste daarvan was de zorg voor de krijgsgevangenen en geïnterneerden. Midden '4S kende men in Mountbattens hoofdkwartier de namen en de locaties van meer dan 220 kampen in het gebied van

- niet Nederland, Australië en Nieuw-Zeeland, die overigens wel bij de plechtigheid aan boord van de vertegenwoordigd waren, Nederland door admiraal Helfrich en luitenant-generaal van Oyen.

137 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

Southeast Asia Command waarin zich, ging men af op de ontvangen berichten, een kleine negentigduizend krijgsgevangenen en bijna vijfen-dertigduizend geïnterneerden zouden bevinden (die cijfers waren te laag). Mountbatten besefte dat die krijgsgevangenen en geïnterneerden van wie, naar men vermoedde, zeer velen er slecht aan toe waren, onmiddellijke hulp nodig hadden. Hij had daartoe begin augustus onder het hoofdkwartier van Allied Land Forces Southeast Asia Command een aparte organisatie opgericht: de Rapwi (Recovery oj Allied Prisoners oj War and Internees), en zijn bedoeling was dat Rapwi-teams ten spoedigste bij de voornaamste kampen zouden worden afgeworpen of naar vliegvelden bij die kampen zouden worden overgebracht. Maar kon men er van uitgaan dat de Japanse militairen in de betrokken gebieden wisten dat Japan had gecapituleerd en dat zij dus de aanwijzingen van Geallieerde bevelhebbers hadden op te volgen? Wisten zij dat niet, dan kon zulks tot gevechtshandelingen leiden. Besloten werd, boven en bij de kampen eerst pamfletten uit te werpen zowel in het Japans als in de talen van de krijgsgevangenen en geïnterneerden. Die talen waren er vele en wat het Japans betreft: er waren in Mountbattens gezagsgebied maar twee drukkerijen, een in Colombo, een in Calcutta, die drukwerk in het Japans konden vervaardigen.

XCDe pamfletten werden vervaardigd en afgew~rpen en er werden uit de groepen die als inlichtingengroepen waren ingezet, zulks op Malakka en op Sumatra, alsook uit personen die voor geheime opdrachten in reserve waren gehouden en tenslotte uit militairen van de 44ste Indian Airborne Division veertig Rapwi-teams gevormd, van welke er dertig met parachutes werden afgeworpen. Die aanvullende teams begonnen op 28 augustus te opereren. Op Sumatra waren de eerder uitgezonden teams toen al in actie - op het vliegveld van Batavia arriveerde er een op 8 september.

XCIn ons volgende deel komen wij op dit alles in bijzonderheden terug - hier willen wij er slechts op wijzen dat Mountbatten, toen hij op of onmiddellijk na IS augustus moest bepalen hoe hij zijn strijdkrachten zou verdelen over de gebieden waar hij het gezag van de Japanners moest overnemen, prioriteit gaf aan het sturen van troepen naar Singapore, Saigon en Bangkok: naar Singapore zouden twee divisies en een tankbrigade worden overgebracht, naar Saigon in Frans-Indo-China (waarvan hij in de zuidelijke helft het gezag moest overnemen), een brigade, naar Bangkok, de hoofdstad van Thailand, een divisie; dan werden twee extra divisies nodig geacht voor Birma waar grote politieke spanningen heer

138 [PDF]
MOUNTBATTEN IN ACTIE

transportvliegtuigen worden overgebracht, naar Singapore daarentegen per schip en schepen zouden ook gebruikt worden voor de operaties die een lagere prioriteit hadden gekregen: één divisie naar Malakka, één naar Java, twee naar Sumatra, één naar N oord-Thailand en brigades naar de landengte van Kra, naar Hongkong en naar enkele punten op de kust van China. Wat Java betrof, ging Mountbattens hoofdkwartier er op of kort na de r yde augustus van uit dat één divisie minus twee brigades op 4 oktober bij Batavia en de twee brigades een kleine twee weken later, op 16 oktober, bij Soerabaja zouden landen.

XCOp 20 augustus kwam radiocontact tot stand met Teraoetsji's hoofdkwartier in Saigon. De Japanse veldmaarschalk bleek ziek te zijn. Hij zond een delegatie naar Rangoon die daar op 27 augustus een voorlopige capitulatie-overeenkomst ondertekende - de definitieve werd in een met veel pracht en praalomgeven plechtigheid op 12 september, ruim twee weken later dus, ondertekend te Singapore. Meer dan zevenhonderdduizend Japanse militairen gaven zich hier over, hetgeen ca. zestigduizend op Java, ruim zeventigduizend op Sumatra en ca. honderdvijf-en-zestigduizend op Borneo en in de Grote Oost insloot.'

XCInmiddels had Mountbatten onder druk van de Nederlandse autoriteiten die uit Australië naar hem toe gevlogen waren, de overneming van het gezag op Java enkele weken vervroegd: op IS september ging een Britse kruiser, de 'Cumberland', voor Tandjong Priok voor anker en drie dagen later nam een Britse Rear-Admiral namens Mountbatten de capitulatie van het Japanse Zestiende Leger in ontvangst.

XCDe bevelhebber van dat Zestiende Leger had sinds S maart '42, toen de eerste, generaal Imamoera, in Batavia was gearriveerd, het gezag op Java uitgeoefend, maar daarvan was op 18 september '4S niet veel meer over. Ruim een maand eerder, op 17 augustus, had Soekarno in Batavia (het heette sinds eind '42 krachtens een Japans besluit 'Djakarta') de onafhan

1 Er zijn op Borneo en in de Grote Oost drie aparte japanse capitulaties geweest: op 8 september bij Samarinda van de bevelhebber van de japanse troepen op Nederlands Borneo, op 9 september op Morotai van de bevelhebber van het japanse Tweede Leger, op II september in Koepang. de hoofdplaats van Nederlands-Timor, van de japanse troepen die onder de bevelhebber van Timor ressorteerden. Die capitulaties vonden plaats ten overstaan van Australische militairen.

139 [PDF]
HOE JAPAN DE OORLOG VERLOOR

kelijke Republiek Indonesië uitgeroepen. Hij was er president van geworden, er was een kabinet gevormd en de eerste eigen strijdkrachten werden opgericht. Het beeld dat de steden op Java boden, leek er op te wijzen dat de oprichting van die republiek door een aanzienlijk deel van de inheemse bevolking met sympathie was begroet: overal zag men de rood-witte vlag - in de jaren '20 de vlag van Soekarno's Partai Nasional Indonesia, nu van de Republiek.

XCDe oprichting van de nieuwe, zich onafhankelijk noemende staat hing samen met wat zich op politiek gebied vooral op Java had afgespeeld in de eerste drie decennia van deze eeuwalsook in de jaren '40 en '41 en in de eerste drie maanden van '42, maar die oprichting had een belangrijke impuls gekregen als gevolg van het beleid dat de Japanners op Java en, in het algemeen, in de door hen in de Nanjo bezette gebieden hadden gevolgd. 14

Indextermen: Indonesië, Soekarno
140 [PDF]

Hoofdstuk 2: Japan en Azië

XC

XCDit deel gaat, evenals het vorige, over Nederlands-Indië, maar wat zich daar heeft afgespeeld, moet in een breder kader worden geplaatst. In ons vorige deel deden wij hetzelfde: wij hebben de opkomst en de ontwikkeling van de in wezen tegen het Nederlands koloniaal gezag gerichte Indonesische nationalistische beweging weergegeven tegen de achtergrond van wat elders in Azië geschiedde, t.w. in Brits-Indië, in FransIndo-China en op de Philippijnen. Naar dat bredere kader hebben wij ook nu willen streven: onze in het vorige hoofdstuk gegeven schets van het algemeen verloop van de oorlog tegen Japan moest in de eerste plaats duidelijk maken waarom het op Nederlands-Indisch gebied nimmer tot grote Geallieerde offensieven is gekomen en waarom het na Japans capitulatie geruime tijd heeft geduurd voordat het eerste Britse oorlogsschip voor Batavia verscheen. Die uiteenzetting heeft evenwel nog een andere functie: in de politiek namelijk welke Japan in zijn bezette gebieden heeft gevoerd, is een duidelijke ontwikkeling te zien en die ontwikkeling correspondeert met het oorlogsverloop. Zij werd er zelfs door bepaald: naarmate Japan er slechter voor kwam te staan, deed het grotere concessies aan de inheemse politieke krachten waarmee het in contact stond. Terwijl het die concessies deed, veranderde er overigens niets aan het Japanse streven om in de bezette gebieden de uiteindelijke zeggenschap te behouden. Aan de verlening van werkelijke onafhankelijkheid dachten de Japanners niet - ten aanzien van de buitenlandse politiek, de defensie en de economie dienden de formeelonafhankelijk gemaakte staten Japans leiding te blijven aanvaarden. Wij zullen dan ook in dit deel, zoals wij ook in ons vorige deden, begrippen als 'zelfstandig' en 'onafhankelijk', wanneer zij op Japans beleid betrekking hebben, tussen aanhalingstekens plaatsen; dat na te laten zou een misleidend beeld geven van wat Japan beoogde.

XCDoor de Japanners zelf werd dat beleid niet als onoprecht ervaren. Voor hen die onder het oppergezag meenden te staan van een rechtstreeks van de Zonnegodin afstammende, unieke keizer en zich alleen daarom al boven alle andere volkeren verheven voelden en die zich bovendien

141 [PDF]
J.I\PAN EN AZIË

Welvaartssfeer' te doen ontstaan, sprak het vanzelf dat de 'onafhankelijkheid' van andere volkeren heel wel gepaard kon gaan met voortzetting van het japanse leiderschap. Wij haalden in ons vorige deel de uitspraak aan van de voorzitter van de Groot-japanse jeugdbeweging die begin '42 schreef: 'Het is waarachtige onafhankelijkheid om onafhankelijk te zijn onder de bescherming van een grote mogendheid, precies zoals het kind vrij en veilig opgroeit onder de bescherming van de vader.'

XCZo werd het door vrijwel alle japanners gevoeld die met het japanse beleid in de bezette gebieden te maken kregen. Gewaagden zij van 'onafhankelijkheid', dan impliceerde dat de voortgezette japanse suprematie.

XCWerd dat beseft door die politieke voormannen in de bezette gebieden die met japan in zee gingen? Wij menen van wel. Hun stond niet een formele, maar een reële, niet een schijn-, maar een werkelijke onafhankelijkheid voor ogen. Zij doorzagen de japanse bedoelingen en waren zich heel wel bewust dat de japanners zouden trachten, die werkelijke onafhankelijkheid te voorkomen. Een heel andere vraag was of dat hun zou gelukken. Als japan in zoverre de oorlog zou winnen dat het zich in het immense gebied dat het veroverd had, zou kunnen handhaven, dan behoefde men toch de hoop niet op te geven dat het uiteindelijk geen weerstand zou kunnen bieden aan het verlangen om de schijnonafhankelijkheid in een werkelijke onafhankelijkheid om te zetten. En als japan verslagen zou worden, dan behoefde men zich van zijn streven niets meer aan te trekken. Zeker, dan zou men opnieuw te maken krijgen met de door japan onttroonde of verdreven machthebbers of medemachthebbers (in Birma, op Malakka en op Brits-Borneo met de Britten, in Indo-China met de Fransen, op de Philippijnen met de Amerikanen, in Nederlands-Indië met de Nederlanders), welnu: de inheemse voormannen die met japan in zee gingen, meenden dat zij het herstel van de oude koloniale verhoudingen op zijn minst zouden bemoeilijken wanneer zij voordien onder japans bescherming en leiding een positie van 'onafhankelijkheid' zouden hebben bereikt, hetgeen immers impliceerde dat het binnenlands bestuur geheel of grotendeels aan hen zou zijn overgedragen en hetgeen tevens zou betekenen dat zij bij grote delen van de inheemse bevolking meer gezag zouden hebben gekregen. Zij vertrouwden dus dat, hoe de oorlog ook afliep (en er waren onder hen in '42 velen en in '43 en '44 verscheidenen die er onder invloed van de japanse propaganda vast van overtuigd waren dat japan in geen geval kon worden verslagen), de samenwerking met japan de nationale zaak ten

142 [PDF]
, ONAFHANKELIJ KH EI D'

XCOmgekeerd werd in sommige Japanse kringen gemeend dat, mocht de oorlog onverhoopt met een Japanse nederlaag eindigen, Japans positie na de oorlog sterker zou zijn indien het tijdens die oorlog aan diverse naties van Zuidoost-Azië 'onafhankelijkheid' zou hebben geschonken. Men vindt dat laatste motief nauwelijks in de bewaardgebleven Japanse stukken terug. Heel begrijpelijk: dat Japan verslagen zou worden, leek ondenkbaar, het begrip 'nederlaag' was taboe. Dat neemt niet weg dat van medio '44 af, toen het Japanse Vijftiende Leger in Birma een zware nederlaag had geleden, de grens van de 'absolute nationale veiligheidszone' was doorbroken (de Amerikanen hadden de Marianen-groep in handen gekregen), de Geallieerde invasie in Normandië was gelukt en de Wehrmacht in de Sowjet-Unie opnieuwover honderden kilometers was teruggedreven, in sommige Japanse regeringskringen de mogelijkheid van een nederlaag reëel onder ogen werd gezien. Vooral gold dat voor het departement van buitenlandse zaken dat nu eenmaal meer informatie over het algemene oorlogsverloop ontving (om te beginnen al van de Japanse gezanten in neutrale staten als Zweden, Zwitserland, Spanje en Portugal) dan andere departementen. Het is dan ook misschien geen toeval dat wij juist in een document van Buitenlandse Zaken dat 'na-oorlogs motief' duidelijk aangetroffen hebben, zulks in een uit juli '44 daterend stuk: 'Inzake de onafhankelijkheid van Java en andere gebieden' (d.w.z. andere delen van Nederlands-Indië), waarin opgemerkt werd dat het verlenen van die 'onafhankelijkheid' Japan populair zou maken, het constante karakter van Japans beleid in Groot-Oost-Azië zou onderstrepen (aan Birma, de Philippijnen en Nanking-China was namelijk al 'onafhankelijkheid' verleend) en de eendracht in Groot-Oost-Azië zou versterken; voorts werd in het stuk gesteld dat Japan anderzijds in militaire en economische aangelegenheden een deel van zijn vrijheid zou verliezen en dat het verlenen van 'onafhankelijkheid' wellicht gezien zou worden als een onoprechte politieke zet, bedoeld om Japans militaire positie te verbeteren; daaraan werd in de samenvatting die wij hier volgen, toegevoegd: 'Verlening van onafhankelijkheid in het laatste stadium van de oorlog zou, voor het geval die oorlog ongunstig zou aflopen, betekenen' (wij cursiveren) 'dat japan een vaste basis zou verwerven waarvan het in de toekomst gebruik zou kunnen maken in zijn strategie-op lange-termijn voor het zich toeder oprichten van het japanse keizerrijk' 1

XCI Aangehaald in japanese Military Administration in Indonesia, p. 374 (dit is de in '63 door het United States Department of Commerce vermenigvuldigde vertaling van een in '59 in Japan gepubliceerde studie van de Waseda-Universiteit, uitgevoerd onder

143 [PDF]
JAPAN EN AZIË

XCEvenmin als op enig ander gebied bestond er in Japan ten aanzien van het in de veroverde landen te voeren beleid eensgezindheid. De legerstaf wenste vooral de in China bezette gebieden niet prijs te geven, de marinestaf wilde de vrij e beschikking houden over de grote marinebasis Singapore en over de aardolie-producerende gebieden in de Nanja, waar Borneo en de Grote Oost (Celebes, de Kleine Soenda-eilanden, de Molukken en Nieuw-Guinea) onder marinebestuur stonden, en het departement van buitenlandse zaken alsook andere departementen waren met name in de tweede helft van de oorlog geneigd, aan de wensen van de nationalisten in de veroverde landen tegemoet te komen. Buitenlandse Zaken had toen evenwel geen directe bemoeienis meer met die landen. In '42 viel al te voorzien dat enkele tamelijk spoedig 'onafhankelijk' zouden worden - welk departement zou dan de officiële relaties met hun regeringen onderhouden? Met de regering van Mandsjoekwo, met de in Nanking gevestigde regering van bezet China alsmede met de regering van Thailand geschiedde dat door het departement van buitenlandse zaken, welnu: in de zomer van '42 dreven de staven van leger en marine door dat Buitenlandse Zaken werd uitgeschakeld. Er werd per I november '42 een departement van Groot-Oost-Azië in het leven geroepen waaraan om te beginnen de diplomatieke relaties met Mandsjoekwo, bezet China en Thailand werden overgedragen. In dat nieuwe departement gingen het departement van koloniën, het bureau van Aziatische Zaken van het departement van buitenlandse zaken, het zelfstandige Bureau voor Mandsjoekwose zaken en de onder het departement van economische zaken ressorterende Raad voor de economische ontwikkeling van de Nanja op. Minister van Groot-Oost-Azië werd een hoofdambtenaar van het departement van financiën die tevens verbindingsofficier met de legerstaf was geweest, Kazoeo Aoki; de minister van buitenlandse zaken, Togo, die zich met kracht tegen de vermindering van de invloed van zijn departement had verzet, trad af.

XCUiteraard kreeg het nieuwopgerichte departement het niet voor het zeggen: het mocht het toekomstig beleid slechts uitvoeren, niet vaststel

XCleiding van Sjigetada Nisjijima en Koitsjo Kisji). Wij merken hierbij op dat wij Engelse of Indonesische vertalingen van Japanse stukken steeds in het Nederlands zullen weergeven.

144 [PDF]
NIEUW DEPARTEMENT

len. Dat vaststellen geschiedde, zolang Todjo minister-president was, tot juli '44 dus, door de Contactraad en nadien door de Opperste Oorlogsraad; beide colleges kwamen voor hun belangrijkste beslissingen onder voorzitterschap van keizer Hirohito bijeen, als keizerlijke conferentie dus.

XCKort voor de aanval op Pearl Harbor en in de eerste maanden daarna had de Contactraad ten aanzien van de landen in de Nanjo (Frans-Indo-China, de Philippijnen, Nederlands-Indië, Brits-Borneo, Malakka, Birma en tenslotte Thailand) bepaald dat in de eerste plaats gestreefd zou worden naar hun economische exploitatie; de economische invloed van de Europeanen moest worden uitgeschakeld - zij moesten door Japanners worden vervangen. Teneinde te waarborgen dat de Nanja een maximale bijdrage zou leveren aan de gehele economie van wat 'de Groot-OostAziatische Welvaartssfeer' werd genoemd, werd in Tokio een Maatschappij voor de economische ontwikkeling van de Nanjo opgericht, kwam er de al genoemde Raad voor de economische ontwikkeling van de Nanjo tot stand, hoofdzakelijk bestaande uit zakenlieden die ervaring hadden opgedaan bij de economische exploitatie van Mandsjoekwo en bezet China, en werd bepaald dat vertegenwoordigers van het Japanse bedrijfsleven en technici in grote aantallen in de Nanjo zouden worden ingezet - hoevelen in totaal, weten wij niet; bekend is wel dat daarenboven ca. vijf-en-twintigduizend Japanse ambtenaren naar de Nanjo werden overgebracht.

XCOp politiek gebied zat Japan in zekere zin vast aan de leuzen die het verkondigd had toen het de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Nederland aanviel: die oorlog was voorgesteld als een strijd die de volkeren in de Nanjo moest bevrijden van het blanke gezag - een strijd dus die tegen die blanken, niet tegen de inheemsen gericht was. Een uitvloeisel daarvan was dat de meeste inheemse militairen die krijgsgevangen waren gemaakt, spoedig werden vrijgelaten. Japan kreeg in totaal ruim driebonderdtachtigduizend krijgsgevangenen in handen en van hen kregen van de inheemsen, ca. tweehonderdveertigduizend in totaal, de meesten de gelegenheid om huiswaarts te keren - ruim honderdveertigduizend Amerikanen en Europeanen (in Nederlands-Indië behoorden daar ook de militairen van gemengde afkomst, de Indische Nederlanders,

145 [PDF]
JAPAN EN AZIË

toe) werden vastgehouden. Van politieke concessies aan de inheemsen was aanvankelijk geen sprake. Integendeel: het hoofdkwartier van het japanse Vijf-en-twintigste Leger stelde in april '42 opnieuw op schrift dat de twee door dat leger bestuurde gebieden: Sumatra en Malakka, uiteindelijk bij japan zouden worden ingelijfd - die gebieden, waarvan Sumatra vooral door zijn aardolie en Malakka door zijn rubber voor japan van belang was, werden aangeduid als 'de kernzone in de plannen van het keizerrijk voor het Nanjo--gebied.' 1 Vier maanden later, in augustus '42, werden in een eveneens van het hoofdkwartier van het japanse Vijf-en-twintigste Leger uitgaand stuk" 'de doelstellingen van de centrale autoriteiten' (d.w.z. van de autoriteiten in japan) als volgt weergegeven:

XC'Zoals in keizerlijke verklaringen herhaaldelijk is duidelijk gemaakt, zijn de Philippijnen en Birma schakels in de Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer en zal hun onafhankelijkheid op een geschikt tijdstip in de toekomst gesanctioneerd worden, nadat zij er blijk van hebben gegeven dat zij met het keizerrijk willen samenwerken. Men zal evenwel in het bijzonder in het oog dienen te houden dat die onafhankelijkheid zodanig zal zijn dat militaire, buitenlandse, economische alsook andere aangelegenheden onder de stevige controle van het keizerrijk zullen worden gebracht. Aangezien het keizerrijk bovendien inzake de mate van onafhankelijkheid nog geen bindende toezeggingen heeft gedaan, dient de uiterste voorzichtigheid betracht te worden bij het geven van leiding aan de betrokken volkeren.'

XCEr werd in dit stuk voorts opgemerkt dat het bestuursbeleid van Amerikanen, Britten en Nederlanders nauwkeurig moest worden onderzocht en dat 'de gunstige elementen' van dat beleid 'op ruime schaal overgenomen' moesten worden. Moest dan bijvoorbeeld, wat Nederlands-Indië betrof, het gouvernementsbeleid dat er op gericht was om de gehele inheemse jeugd een simpele vorm van lager onderwijs te geven en om de mogelijkheden voor het volgen van voortgezet en hoger onderwijs uit te breiden, voortgezet worden? Neen:

XC'Bij het onderwijs aan inheemsen moet nadruk gelegd worden op het bij het practische leven aangepaste technische onderwijs en het ontwikkelen van een atmosfeer die de eerbied jegens de arbeid ten goede komt ... Een beleid, gericht op verplicht of algemeen onderwijs moet niet ontwikkeld worden. Scholen die

XCI Bestuursbevel no. 28, april 1942, in japanese Military Administration in Indonesia: Selected Documents (1965), p. 169. 2 Tekst: a.v., p. 187

146 [PDF]
JAPANS DOELSTELLINGEN IN '42

onderwijs bieden boven het bestaande lager onderwijs, moeten overal gesloten worden en, nadat het stelsel en de inhoud van dit voortgezet onderwijs onderzocht is, mogen slechts die scholen heropend worden die in het bijzonder nodig zijn, evenwel slechts met goedvinden van de opperbevelhebber'

XClagere Japanse autoriteiten hadden dus niet het recht, de heropening van scholen voor voortgezet onderwijs goed te keuren.

XCIn de tweede helft van '42 (door de nederlaag bij Midway, de mislukte aanval op Port Moresby en de Amerikaanse landingen op de Salomonseilanden was Japan in het defensief gedrongen) werden in Tokio door de staven van leger en vloot en door de bij de zaak betrokken departementen, waaronder zich nu ook het departement van Groot-Oost-Azië bevond, de gedachtenwisselingen over de toekomst van de in de Nanjo bezette landen voortgezet. Daaruit resulteerde het volgende, in januari ,43 vastgestelde beginselbesluit van de Contactraad 1 :

XC'Wanneer zij geschikt worden geacht als keizerlijk territoir, zullen gebieden van strategische betekenis welke het keizerrijk moet vasthouden ter verdediging van Groot-Oost-Azië, alsmede dunbevolkte gebieden en gebieden die geen mogelijkheden bieden voor een onafhankelijk bewind, bij het keizerrijk ingelijfd worden. Voor elk van die gebieden zal een bestuursstelsel worden vastgesteld, rekening houdend met de tradities, met het culturele peil en met andere factoren.

XCOnafhankelijkheid zal verleend worden aan die gebieden welke daarvoor in aanmerking komen in het licht van hun vroegere politieke ontwikkeling, indien dit althans van voordeel wordt geacht voor de voortzetting van de oorlog en de vorming van Groot-Oost-Azië.

XCDe tijdstippen waarop tot het verlenen van onafhankelijkheid of tot annexatie zal worden overgegaan, zullen vastgesteld worden na overweging van de verschillende desbetreffende omstandigheden.'

XCAls gebieden waaraan 'onafhankelijkheid' zou worden verleend, kwamen toen slechts China, Birma en de Philippijnen in aanmerking. Op de interne ontwikkeling in die landen (alsook in andere landen in de Nanja) komen wij straks terug - ~ier willen wij slechts vermelden dat de Contactraad op voorstel van de minister van buitenlandse zaken op 10 maart '43 vaststelde dat Birma 'ó;afhankelijk' zou worden en dat Birma dat op I augustus '43 werd, waarna het aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog verklaarde (dat was een voorwaarde

1 Tekst: a.v., p. 48.

147 [PDF]
JAPAN EN AZIË

geweest die de Japanners aan de verlening van 'onafhankelijkheid' hadden verbonden). Korte tijd later, op 14 oktober '43, werd ook aan de Philippijnen 'onafhankelijkheid' verleend, maar de Philippijnse regering kon er pas na een jaar toe gebracht worden, aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog te verklaren.

XCZowel in het geval van Birma als in dat van de Philippijnen ging aan de verlening van 'onafhankelijkheid' vooraf dat een Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid werkzaam was geweest.

XCEerder nog dan Birma of de Philippijnen was bezet China 'onafhankelijk' geworden. Op een keizerlijke conferentie was in december '42 besloten dat Japan een deel van zijn rechten in China aan het Chinese bewind in Nanking zou overdragen en dat dat bewind het bestuur over de bezette delen van China geheel van de Japanse militairen zou overnemen - ook hier werd als contraprestatie geëist dat het Chinese bewind de leiding van Japanse 'adviseurs' zou aanvaarden en de oorlog zou verklaren aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten; dat deed het in januari '43.

XCAan het verlenen van 'onafhankelijkheid' aan Malakka werd door Japan niet gedacht - het wenste tot in de verste toekomst de vrije beschikking te houden over Singapore dat bij uitstek gerekend werd tot de 'gebieden van strategische betekenis welke het keizerrijk moet vasthouden ter verdediging van Groot-Oost-Azië'.

XCEn Nederlands-Indië?

XCOver de ten aanzien van dat gebied in Tokio getroffen beslissingen dienen wij uitvoeriger te zijn.

Nederlands-Indië

XC

XCWat Nederlands-Indië betrof, was het vaststellen van een duidelijke beleidslijn voor Japan dubbel moeilijk, in de eerste plaats doordat bepaalde eilanden of delen van eilanden op politiek gebied veel verder ontwikkeld waren dan andere en in de tweede plaats doordat er drie militaire besturen waren ingesteld: op Java (en Madoera) het militaire bestuur van het Zestiende, op Sumatra dat van het Vijf-en-twintigste Japanse Leger en in de overige Buitengewesten het militaire bestuur van de Japanse marine. Van belang was ook nog dat het veruit volkrijkste eiland, Java, de industriële grondstoffen waaraan Japan behoefte had, niet in grote hoeveelheden voortbracht en dat die grondstoffen juist wel in

148 [PDF]
JAPANS BELEID IN '43

XCIn overeenstemming met de uit Tokio ontvangen instructie welke inhield dat 'voortijdige onafhankelijkheidsbewegingen tegengegaan' moesten worden, begonnen de drie militaire besturen met in Indië, tot levendige teleurstelling van de Indonesische nationalisten, alle politieke activiteit te verbieden. In het marinegebied werd daar een schepje bovenop gedaan doordat er een voor dat gebied geldende algemene bestuursinstructie, die op I4 maart '42 gedateerd was, rondgezonden werd die inhield dat het gebied uiteindelijk bij Japan zou worden ingelijfd en dat derhalve 'onafhankelijkheidsbewegingen' (het woord 'voortijdige' was vervallen) tegengegaan moesten worden. Op Java en op Sumatra werd later in '42 getracht, een volksbeweging van de grond te krijgen die steun verleende aan de Japanse oorlogvoering en die beweging werd in maart '43 op Java door een nieuwe vervangen die enkele bekende Indonesische figuren, onder wie Soekarno en Hatta, in de leiding had. Twee maanden later, begin mei, bracht Aoki, de Japanse minister van Groot-Oost-Azië, een bezoek aan Java. Toen hij zich in Batavia bevond, drong Hatta (Soekarno was afwezig) er met klem bij hem op aan dat, nu aan Birma en de Philippijnen de onafhankelijkheid was beloofd, Japan duidelijk zou maken dat het met Indonesië diezelfde weg wilde inslaan; in dat kader verzocht hij, goed te vinden dat de rood-witte vlag, de vlag van de Indonesische nationalisten, vrij gebruikt en hun lied, het Indonesia Raya, vrij gezongen mocht worden. In Tokio teruggekeerd, besprak Aoki die wensen o.m. met minister-president Todjo en de minister van buitenlandse zaken. Beiden waren er voorstander van dat ook aan Indonesië de 'onafhankelijkheid' in het vooruitzicht werd gesteld, maar de staven van leger en vloot zetten hun voet dwars: die 'onafhankelijkheid' zou, betoogden zij, een hinder kunnen zijn voor de ongeremde economische exploitatie van Indië. Het conflict werd aan de Contactraad voorgelegd; in een eerste ontwerp-resolutie, opgesteld door het departement van buitenlandse zaken, kwam te staan dat aan Indonesië 'een hoge mate van zelfbestuur' zou worden toegekend, maar die formulering werd in een tweede concept gewijzigd tot 'deelneming aan het bestuur'. Over deze en andere stukken moest een keizerlijke conferentie die op 3I mei '43 plaatsvond, zich uitspreken. Er kwam een haast schizofreen compromis uit de bus: aan de ene kant werd onder pressie van de staven van leger en vloot vastgelegd dat Indonesië (en Malakka) bij Japan zouden worden ingelijfd en onder militair bestuur zouden blijven, aan de andere kant werd op aandrang van Todjo en de minister van buitenlandse zaken bepaald dat aan de Indonesiërs (en de ingezetenen van Malakka) 'deelneming aan het bestuur' zou worden beloofd; die belofte zou overigens,

149 [PDF]
JAPAN EN AZIË

weer als resultaat van de pressie van de staven van leger en vloot, op korte termijn slechts gelden voor Java.

XCDe besluiten van de keizerlijke conferentie werden op r6 juni door Todjo bekendgemaakt in een toespraak voor het Japanse Lagerhuis, met dien verstande dat hij het besluit, Indonesië (en Malakka) uiteindelijk bij Japan in te lijven, zorgvuldig verzweeg. De toezegging met betrekking tot de 'deelneming aan het bestuur' werd door de autoriteiten van de Japanse marine in het door hen bestuurde gebied geschrapt uit de berichten omtrent Todja's toespraak - zij werd in de bladen die op Borneo en in de Grote Oost verschenen, pas weken later gepubliceerd (naar wij vermoeden: krachtens een uit Tokio ontvangen bevel).

XCOp 5 juli maakte het Japanse militaire bestuur op Java bekend dat op dat eiland een Centrale Adviesraad, Gewestelijke Adviesraden en Plaatselijke Adviesraden in het leven zouden worden geroepen - colleges die zich alleen zouden mogen uitspreken over vragen die hun door de Japanse militaire bestuurders zouden worden voorgelegd.

XCTwee dagen later, 7 juli, verscheen Todjo, die in de Nanjo op rondreis was (wij herinneren er aan dat hij er in Singapore bij de Japanse bestuursautoriteiten in de Nanjo op aangedrongen had dat zij hun economisch beleid zouden richten op de ontwikkeling van locale industrieën), in Batavia. Hij gaf de Indonesische nationalisten de indruk, welwillend te staan tegenover hun streven, maar deed hun tot hun teleurstelling geen enkele toezegging. Diep gegriefd waren dezen, toen begin november in Tokio een Groot-Oost-Aziatische conferentie gehouden werd, waar Thailand, Birma, de Philippijnen. Nanking-China en Mandsjoekwo door officiële delegaties waren vertegenwoordigd en waar ook de leider van de door de Japanners gesteunde India'se Nationale Beweging, Subhas Chandra Base, aanwezig was (over hem straks meer), maar waar Indonesië geheelontbrak - de Indonesische nationalisten waren niet eens uitgenodigd, een waarnemer naar Tokio te zenden.

XCEnkele dagen na afloop van de conferentie verschenen drie Indonesische voormannen, onder wie Soekarno en Hatta, in Tokio. Zij drongen er op aan dat ook Indonesië onafhankelijk zou worden en dat in elk geval de rood-witte vlag weer zou mogen worden gebruikt en het Indonesia Raya gezongen. Todjo kon hun geen enkele toezegging doen behalve dan dat te eniger tijd stappen zouden worden gedaan om aan hun wensen tegemoet te komen.

XCTot de eerste van die stappen kwam het in de zomer van '44, toen Nimitz de Gilbert- en Marshall-eilanden en de Marianen in handen had gekregen, MacArthur de Philippijnen naderde, en Todjo als minister

150 [PDF]
TOD]O IN BATAVIA

president vervangen was door Koiso. Ook die eerste stappen waren weer de resultante van krachten die achter de schermen op elkaar botsten: volgens het departement van Groot-Oost-Azië moest vastgesteld worden dat heel 'Indonesië' (het was voor het eerst dat in een officieel Japans stuk de term 'Indonesië' werd gebruikt) in de toekomst 'onafhankelijk' zou worden, dat, als inleiding daartoe, aan Java in de loop van '45 'onafhankelijkheid' diende te worden verleend en dat een Commissie ter Voorbereiding van Java's 'onafhankelijkheid' in het leven zou worden geroepen. Het departement van buitenlandse zaken verklaarde zich daarmee accoord, de legerstaf sprak zich tegen het gebruik van de term 'Indonesië' en het 'onafhankelijk' maken van Java uit en de marinestaf stelde zich op het standpunt dat in de status van de door de marine bestuurde gebieden van Indonesië in elk geval geen enkele wijziging mocht worden gebracht. Het slot van het lied was dat Koiso, conform een besluit dat de Opperste Oorlogsraad op 2 september had genomen, op 7 september inzake 'de onafhankelijkheid van Oost-Indië' (de term 'Indonesië' vermeed hij) in het Japanse Lagerhuis de volgende verklaring aflegde' :

XC'In overeenstemming met de verlangens der inheemsen nam het keizerrijk vorigjaar maatregelen met betrekking tot hun deelneming aan het bestuur. In de inmiddels verstreken tijd hebben de inheemsen van de verschillende gebieden de oprechte bedoelingen van het keizerrijk ten volle begrepen en hebben zij hun ontzaglijke krachtsinspanning voor een succesvol einde van de Groot-OostAziatische oorlog systematisch voortgezet; bovendien verdient hun samenwerking met de plaatselijke militaire autoriteiten onze waardering. In het licht van deze omstandigheden en met het oog op het waarborgen van de blijvende welvaart van Oost-Indië verklaart het keizerrijk thans dat de onafhankelijkheid der inheemsen in de toekomst goedgekeurd zal worden.'

XCHet kon nauwelijks vager. De verklaring (zij werd opnieuw in de marinegebieden in Indonesië pas enkele weken later gepubliceerd) zweeg over het tijdstip waarop die 'onafhankelijkheid' goedgekeurd zou worden en maakte evenmin duidelijk of heel Indonesië dan wel slechts delen ervan 'onafhankelijk' zouden worden. Men was het er intussen in Tokio over eens dat die 'onafhankelijkheid' in elk geval zou gelden voor Java en Sumatra. En er was nog een besluit genomen: in Indonesië zouden de rood-witte vlag en het Indonesia Raya onmiddellijk worden toegestaan.

I Tekst o.m. in p. 259.

151 [PDF]
JAPAN EN AZIË

Ten aanzien van de 'onafhankelijkheid van Oost-Indië' stelde de Opperste Oorlogsraad vast dat na Koiso's verklaring een commissie van vertegenwoordigers van de departementen van buitenlandse zaken, van Groot-Oost-Azië, van oorlog en van marine zou nagaan wanneer die 'onafhankelijkheid' zou worden verleend en welke gebieden zij zou omvatten.

XCVerdeeldheid was er op die punten niet alleen in Tokio maar ook in de Nanjo. De marine-autoriteiten wensten geen enkele verandering, maar hun vertegenwoordiger op Java, schout-bij-nacht Tadasji Maeda, die talrijke contacten met Indonesische nationalisten onderhield, was er een enthousiast voorstander van dat heel Indonesië 'onafhankelijk' zou worden. Het Japanse Zestiende Leger achtte verlening van 'onafhankelijkheid' aan Java geboden (dat leger telde zo weinig militairen dat het dringend behoefte had aan inheemse hulptroepen) en het Vijf-en-twintigste Leger, dat zijn hoofdkwartier in Singapore had, wilde de zaken liever bij het oude laten. Intussen zouden beslissingen terzake niet in de Nanjo genomen worden maar in Tokio.

XCDe aldaar opgerichte interdepartementale commissie maakte geen haast. Pas begin maart' 45 (de Amerikanen waren op Iwo- Jima geland, de strijd op Luzon was ten einde en vrijwel alle verbindingen met de Nanjo waren verbroken) stelde zij voor dat in Indonesië een Commissie tot onderzoek van de 'onafhankelijkheid' (nog niet dus een ter voorberei ding daarvan) zou worden opgericht en nadat dit voorstel door de Opperste Oorlogsraad was goedgekeurd, werd het op Ia maart bekendgemaakt. Er werd op die dag in Djakarta een bestuursacademie opgericht die de bedoeling had, jeugdige Indonesiërs te scholen in het uitoefenen van verantwoordelijke functies. De Commissie tot onderzoek van de 'onafhankelijkheid', samengesteld nadat van Indonesische zijde advies was ingewonnen, telde twee-en-zestig leden, stond onder voorzitterschap van een oude voorman van de nationalistische beweging, dr. Radjiman Wediodiningrat, en werd op 28 mei (de Amerikanen waren op Okinawa geland en Japans bondgenoot Duitsland had gecapituleerd) geïnaugureerd. Zij kwam spoedig vier dagen en midden juli zes dagen bijeen en in haar beraadslagingen speelden Soekarno en Hatta een dominerende rol. Haar voornaamste voorstellen werden dat heel Indonesië 'onafhankelijk' zou worden in de vorm van een wereldlijke, niet een Islamietische republiek.

XCDie voorstellen liepen gedeeltelijk parallel met die welke de in Tokio werkzame interdepartementale commissie in mei en juni uitgewerkt had. Die commissie was het welke op 12 juli aan de nieuwe minister

152 [PDF]
NAAR EEN 'ONAFHANKELIJK' 'OOST-INDIË'

president, Soezoeki, en de overige leden van de Opperste Oorlogsraad voorstelde dat 'het gehele vroegere Nederlands-Indië' (de term 'Indonesië' werd nog steeds vermeden) 'onafhankelijk' zou worden, Java het eerst, dat op Java de Commissie tot onderzoek van de 'onafhankelijkheid' zou worden omgevormd tot een ter voorbereiding daarvan, maar dat beslissingen inzake de naam en de vorm van de nieuwe staat zouden worden aangehouden. De commissie had namelijk het denkbeeld verworpen dat er een eenheidsstaat zou worden opgericht - zij wilde, conform de wensen van de leger- en van de marinestaf, meerdere staten oprichten die een federatief verband zouden aangaan.

XCDe voorstellen van de interdepartementale commissie werden op 17 juli door de Opperste Oorlogsraad goedgekeurd. De raad stelde evenwel niet vast, op welke datum de beloofde 'onafhankelijkheid' zou ingaan (in de interdepartementale commissie was de datum van I januari '46 genoemd maar deze was noch door die commissie, noch door de Opperste Oorlogsraad overgenomen). De Opperste Oorlogsraad vergrootte bovendien de kans dat Indonesië, als de Japanners het voor het zeggen zouden hebben, in brokken zou worden verdeeld, aangezien de laatste paragraaf van het besluit van de Opperste Oorlogsraad ' luidde: 'De plaatselijke uitvoering van deze maatregelen zal volledig overgelaten worden aan de plaatselijke militaire autoriteiten' - juist de meesten dezer waren er voorstander van dat geen eenheidsstaat, geen 'Indonesië', zou worden opgericht.

XCEr vond als uitvloeisel van het besluit van de Opperste Oorlogsraad op 30 juli te Singapore in het hoofdkwartier van de opperbevelhebber van de Zevende Legergroep een conferentie plaats waaraan door vertegenwoordigers van de staven van het Zestiende en van het Vijfentwintigste Leger en van de marine in de Nanjo deelgenomen werd. Wat daar werd besloten, werd op 2 augustus door de opperbevelhebber van de Nanjo-ie gergroep, veldmaarschalk Teraoetsji, van Saigon uit, waar hij zijn hoofdkwartier had, aan Tokio bericht in een telegram van de volgende inhoud":

XC'Het voorgenomen plan ziet er op het ogenblik als volgt uit:

XC1. Er zal begin augustus, vermoedelijk op 7 augustus om twaalf uur, een bekendmaking plaatsvinden, inhoudend dat de Commissie ter voorbereiding van de onafhankelijkheid van Oost-Indië is ingesteld en dat aan geheelOost-Indië onafhankelijkheid zal worden geschonken zodra de voorbereidingen daartoe voltooid zijn.

1 Tekst: a.v., P.274. 2 Tekst: a.v., p. 275-76.

153 [PDF]
JAPAN EN AZIË

XC2. Midden augustus zal op Java een Onafhankelijkheidscommissie georganiseerd worden met het nodige personeel teneinde alle zaken voor te bereiden die ter verwezenlijking van Java's onafhankelijkheid noodzakelijk zijn.

XC3. Voor de datum van de onafhankelijkheid [van Java 1 wordt gedacht aan begin september (7 september)."

XCTeraoetsji berichtte voorts dat Java de oorlog zou verklaren aan GrootBrittannië, de Verenigde Staten en Nederland, dat een legerofficier bij de op Java te vormen regering als Japans gezant zou optreden, dat Japan 'voorlopig' militaire bestuursambtenaren zou aanwijzen om het nieuwe bewind de nodige 'Ieiding' te geven en dat Japan 'voorlopig' eveneens 'positieve leiding' zou geven ten aanzien van Java's betrekkingen met derde mogendheden.

XCDe bedoeling was dat een delegatie van Indonesische voormannen naar Tokio zou gaan teneinde haar dank uit te spreken voor de genomen beslissingen. Een vliegtocht daarheen bleek niet mogelijk. In plaats daarvan vertrokken Soekarno, Hatta en dr. Radjiman op 9 augustus (de dag waarop de Sowjet-Unie aan Japan de oorlog verklaarde en waarop Nagasaki door de tweede atoombom werd getroffen) naar Saigon waar zij twee dagen later, 1 I augustus (in de nacht van de ode op de lode had keizer Hirohito duidelijk gemaakt dat de Verklaring van Potsdam geaccepteerd moest worden), door Teraoetsji plechtig werden ontvangen. Na nog op Malakka besprekingen te hebben gevoerd met Japanse autoriteiten, met vertegenwoordigers van de Maleise nationalisten en met enkele Sumatraanse leiders, arriveerden Soekarno, Hatta en dr. Radjiman op 14 augustus in Batavia. Het was de dag waarop Japan deed weten dat het de Verklaring van Potsdam accepteerde; het deed daarmee afstand van alle veroverde gebieden, Nederlands-Indië inbegrepen, en bezat dus niet langer het recht (dat het zich had toegeëigend) de volkenrechtelijke status van dat gebied te wijzigen, laat staan een 'onafhankelijk OostIndië' te doen ontstaan.

XCHet bericht dat keizer Hirohito op de r yde persoonlijk in een radiotoespraak Japans capitulatie had bekendgemaakt, drong aanvankelijk in Batavia slechts tot weinigen door, maar uiteraard wel tot de autoriteiten van het Zestiende Leger die onmiddellijk deden weten dat de voor de r Sde augustus beraamde inauguratie van de Commissie ter voorbereiding van de 'onafhankelijkheid' niet zou doorgaan. Zij boden evenwel geen

, Het zou op die 7de precies een jaar geleden zijn dat Koiso zijn verklaring inzake 'de onafhankelijkheid van Oost-Indië' had afgelegd.

154 [PDF]
NAAR EEN 'ONAFHANKELIJK' 'OOST-INDIË'

duidelijk tegenspel toen Soekarno en Hatta na twee dagen van aarzeling en verwarring op 17 augustus de onafhankelijke Republiek Indonesië hadden uitgeroepen, zulks mede onder pressie van jongeren van wie verscheidenen door de Japanner Maeda waren opgeleid; trouwens, Maeda speelde bij die uitroeping persoonlijk een belangrijke rol.

XCIn het kader van dit, aan het beleid van de Japanse regering gewijde hoofdstuk hebben wij in het voorafgaande het accent laten vallen op de besluitvorming te Tokio van de politieke ontwikkelingen in bezet Nederlands-Indië hebben wij niet meer meegedeeld dan tot goed begrip van die besluitvorming nodig was. Over die ontwikkelingen hebben wij in volgende hoofdstukken meer te schrijven. In dit hoofdstuk willen wij evenwel land voor land ook nog weergeven hoe op het Japanse beleid werd gereageerd en speciaal nagaan of er inheemse krachten naar voren kwamen die zich tegen de Japanners keerden. Dat willen wij beknopt schetsen met betrekking tot Birma, Thailand, Malakka, de Philippijnen, Oceanië, Frans-Indo-China en bezet China - zeven door de Japanners gedomineerde gebieden dus. Daaraan dient evenwel één belangrijk gebied vooraf te gaan dat door hen niet werd bezet maar dat in geen enkele schets van wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aan politieke ontwikkelingen in Azië heeft voorgedaan, mag ontbreken: Brits-Indië, de grootste en belangrijkste Britse kolonie.

Brits-Indië

XC

XCHet uitbreken van de oorlog met Japan stelde de Britse regering voor de vraag of zij aan de nationalisten in Brits-Indië wezenlijke concessies moest doen, in de eerste plaats om dat gebied tot een grotere oorlogsinspanning te stimuleren en in de tweede plaats om de tegenstelling op te heffen welke daarin gelegen was dat een mogendheid die in Europa oorlog voerde ter verdediging van een democratische samenleving, in Azië haar koloniaal bewind ongewijzigd handhaafde. Aan die concessies hadden Churchill en de Britse conservatieve partij geen enkele behoefte Churchill ging er van uit dat men van Brits-Indië geen wezenlijk grotere bijdrage aan de oorlogvoering mocht verwachten en had zich

155 [PDF]
JAPAN EN AZIË

bovendien ten doel gesteld, het Britse Empire ongeschonden in stand te houden. De Labour-partij meende evenwel dat serieus moest worden nagegaan of een accoord met de Brits-Indische nationalisten mogelijk was en op aandrang van haar vertegenwoordigers in het War Cabinet ging Churchill na het verlies van Singapore, toen zijn positie danig verzwakt was en een Japanse invasie van Brits-Indië verre van denkbeeldig leek, er accoord mee dat de socialist Sir Stafford Cripps, die ambassadeur in Moskou was geweest, naar Brits-Indië zou vertrekken teneinde er na te gaan of de Brits-Indische nationalisten en de Britse regering het eens konden worden.

XCIn maart en begin april '42 verbleef Cripps drie weken in Brits-Indië. Het aanbod dat hij er deed, was dat Groot-Brittannië het zelfbeschikkingsrecht van Brits-Indië zou erkennen (het zou dus desgewenst uit het Empire kunnen treden), dat er na afloop van de oorlog een grondwetgevende vergadering zou bijeenkomen en dat, nog tijdens de oorlog, in de centrale regering, die onder toezicht zou blijven staan van de Britse Vice-Roy, vooraanstaande leden van de Brits-Indische Congress-partij als ministers zouden worden opgenomen, evenwel niet met portefeuilles van wezenlijke betekenis. Van haar kant zou de Congress-partij zich dan achter de Britse oorlogsinspanning moeten scharen.

XCDit aanbod ging de Congress-partij niet ver genoeg: zij had er geen vertrouwen in dat Groot-Brittannië, als het de oorlog won, werkelijk bereid zou zijn de politieke macht in Brits-Indië aan haar over te dragen en zij had bovendien fundamenteel bezwaar tegen een belangrijke voorwaarde die Cripps aan die overdracht verbond: dat zij het recht erkende van delen van Brits-Indië die in hoofdzaak door Moslems werden bewoond, om zich van een onafhankelijk India af te scheiden wanneer in die delen bij een volksstemming zou blijken dat de bevolking er in meerderheid niet voor voelde deel te gaan uitmaken van een staat die door Hindoes zou worden gedomineerd. Die voorwaarde was door Cripps gesteld omdat gebleken was dat talrijke Moslems, aanhangers van Mohammed Ali Jinnah's All India Moslem League, de pretentie van de Congress-partij, dat zij heel Brits-Indië vertegenwoordigde, afwezen.

XCHoewel de Amerikanen zich moeite gaven, een accoord tussen Cripps en de Congress-partij te bevorderen, keerde Cripps, zoals Churchill verwacht had, met lege handen naar Londen terug: de Congress-partij had zijn voorstellen verworpen, zulks ook conform het advies van de grote voorman van het Brits-Indisch nationalisme, Gandhi. Deze had zich op het standpunt gesteld dat men van de Britten maar één ding moest vragen: dat zij onmiddellijk Brits-Indië zouden verlaten, en na de mislukking

156 [PDF]
CRISIS IN BRITS-INDIË

van Cripps' rrussie scherpte hij zijn actie aan. Hij verkondigde dat er, oorlog of geen oorlog, op geen enkele wijze meer met de Britten moest worden samengewerkt.

XCDie verkondiging bleek effect te hebben: begin augustus '42 nam de Congress-partij, in conferentie bijeen, een resolutie aan waarin de eis werd gesteld dat de Britten zich uit Brits-Indië zouden terugtrekken; daaraan werd de toezegging verbonden dat een onafhankelijk India zich in de oorlog aan Britse zijde zou scharen. Nu greep de Vice-Roy, Lord Linlithgow, in: Gandhi en alle overige leidende figuren van de Congress-partij, onder wie Pandit N ehroe, werden gearresteerd en geïnterneerd (zij zijn tot het einde van de Tweede Wereldoorlog vastgehouden). Het bericht van die arrestaties deed in Brits-Indië onder de Hindoes grote deining ontstaan: het kwam tot massale stakingen en tot sabotage-acties op grote schaal, Na enige tijd begonnen de stakingen evenwel te verlopen en nam ook de sabotage af. Van november '42 af bleef het in Brits-Indië rustig.

XCVermelding verdient nog dat het er in de zomer van '43 als gevolg van misoogst en van de eoncentratie van het transportwezen op de oorlogsinspanning tot een grote hongersnood kwam in de dichtbevolkte provincie Bengalen in het oosten des lands die volgens schatting twee miljoen mensenlevens vergde. De Combined Chiefs of Staff moesten talrijke vrachtschepen ter beschikking stellen om met aangevoerde levensmiddelen de ergste nood te lenigen.

XCHet spreekt vanzelf dat de politieke crisis die zich inin Brits-Indië voordeed, door Japan alsook door Duitsland propagandistisch terdege werd uitgebuit. In Brits-Indië had die propaganda nauwelijks effect: tot de onontwikkelden, de overgrote meerderheid van de bevolking, drong zij niet door, de(die haar actie kon voortzetten) voelde er niets voor, zich op een niet-Islamietische staat als Japan te oriënteren en de ideologie van dewas onder invloed van personen als Nehroe, die aan een Britse universiteit was gevormd, uitgesproken anti-totalitair.

'42

XCIn diewas in de loop van de jaren '30 een meer militante groepering ontstaan die daadwerkelijke actie tegen het Brits koloniaal bewind eiste en van die opvatting uit geneigd was, steun te zoeken bij de mogendheid die de Britse positie in Europa ondermijnde: Duitsland.

157 [PDF]
JAPAN EN AZIË

Leider van die groepering was de jurist Subhas Chandra Bose, in 1897 geboren, die in Cambridge had gestudeerd, in de jaren '30 voorzitter was geworden van de Congress-partij in Bengalen en zich steeds duidelijker had gekeerd tegen Gandhi's tactiek van de geweldloosheid.' Drie jaar lang reisde Bose in het midden van dejaren '30 in Europa rond. Hij ging gunstig oordelen over het fascisme en ook de autoritaire wijze waarop Kemal Atatürk Turkije trachtte te moderniseren, sprak hem aan. Voor zijn nieuwe denkbeelden vond hij in de Congress-partij geen steun. Hij was partijvoorzitter toen het Congress in '38 in jaarvergadering bijeenkwam, en werd, na een principiële koerswijziging bepleit te hebben, afgezet. In '39 brak hij volledig met de Congress-partij en met Gandhi. Duidelijker nog dan te voren deed hij uitkomen dat de Brits-Indiërs in hun streven naar onafhankelijkheid het geweld niet moesten schuwen en toen zijn actie (hij was een man van charismatische invloed en een begaafd spreker) bleek aan te slaan, werd hij op last van de Vice-Roy gearresteerd en opgesloten. Hij ging in hongerstaking; dit leidde er toe dat hij, na beloofd te hebben zich in Brits-Indië van actie te zullen onthouden, werd vrijgelaten. In januari '41 verliet hij in het geheim Calcutta; hij wist Afghanistan binnen te komen, reisde vandaar naar Moskou en werd in het kader van het Duits-Russisch bondgenootschap door de Russen in de gelegenheid gesteld, naar Berlijn te vertrekken. Daar betoogde hij dat men hem moest toestaan, onder de Brits-Indische militairen die in mei en juni '40 in België en Frankrijk krijgsgevangen waren gemaakt, vrijwilligers aan te werven voor de vorming van een Indian Legion. Dat verlof werd hem verleend en Bose kreeg in '41 en '42 (de Duitsers hadden toen ook in Noord-Afrika Brits-Indische krijgsgevangenen gemaakt) ca. tweeduizend vrijwilligers bijeen."

XCNaast die Duitse poging om Brits-Indiërs in een militaire formatie bijeen te brengen welke tegen Groot-Brittannië te velde zou trekken, kwam het tot een Japanse. Wij schreven daar alover in ons vorige deel toen wij vermeldden dat eind '41 de Japanse majoor Iwaitsji Foedjiwara naar Thailand werd gezonden met de opdracht om zich te zijner tijd bij de Japanse troepen op Malakka te voegen teneinde contact op te nemen met de Brits-Indische minderheid die er zich gevestigd had en speciaal ook met de Brits-Indiërs onder de militairen die Malakka en Singaporetot september '43 zijn twee Brits-Indische bataljons in West-Nederland gelegerd geweest, het ene in Zandvoort, het andere

, Bose was geen familielid van de in ons vorige deel genoemde Brits-Indische nationalist Ras Behari Bose die in de jaren '20 naar Japan was gevlucht. 2 Van mei

158 [PDF]
SUBHAS CHANDRA BOSE

zouden verdedigen. Foedjiwara (die, zoals eveneens in ons vorige deel vermeld, in Atjeh en elders op Sumatra de geheime F-organisatie liet oprichten) slaagde er in, op Malakka uit de door de Japanners gevangengenomen Brits-Indische militairen' een formatie bijeen te brengen, het Indian National Army, die verscheidene duizenden leden ging tellen." Foedjiwara's belangrijkste helper was daarbij een neef van een van de Brits-Indische vorsten, Captain Mohan Singh. Deze, die als commandant van het Indian National Army optrad, kon op Malakka waarnemen hoe onbarmhartig de exploitatie-politiek der Japanners was, ging hen in toenemende mate wantrouwen en deed hun eind '42 weten dat hij slechts bereid was zijn arbeid voort te zetten, indien Japan verklaarde dat het steun wilde verlenen aan het totstandkomen van een geheel onafhankelijk India. Niet alleen voelden de Japanners daar niets voor maar het afleggen van zulk een verklaring was voor hen ook bezwaarlijk doordat zij, zoals in het vorige hoofdstuk vermeld, begin '42 voor hun operatiesfeer en de Duitse een grens hadden afgesproken, de 70ste lengtegraad, die dwars door Brits-Indië liep. Captain Singh werd gearresteerd en naar Sumatra overgebracht waar hi] Fort de Koek" in de Padangse Bovenlanden als gedwongen verblijfplaats kreeg" - het Indian National Army was zijn commandant kwijt,

XCNu was Singh van meet af aan door talrijke Brits-Indiërs die in Malakka, op Singapore, in Thailand en in Birma gevestigd waren, hoofdzakelijk als handelaren, en die de bereidheid hadden, met Japanse steun een beweging te vormen die van buiten af op de onafhankelijkheid van Brits-Indië zou aandringen, niet gezien als de figuur wiens naam de volksmassa's in Brits-Indië in beweging zou brengen. Die zagen z~ wèl in Base en toen eind februari' 42 bekend werd dat deze in een radiotoespraak van Berlijn uit had opgeroepen tot strijd tegen de Britten en voorspeld had dat Brits-Indië op korte termijn onafhankelijk zou worden, werd op een bijeenkomst van vooraanstaande Brits-Indiërs uit de door Japan beheerste gebieden het voorstel aangenomen om Base het opperbevel over het Indian National Army aan te bieden. Base, daarvan in kennis gesteld, had eind mei '42 zijn eerste (en enige) onderhoud met Hitler,

1 Tijdens de strijd op Malakka hadden ca. dertigduizend Brits-Indische militairen zich vrijwel zonder slag of stoot aan de Japanners overgegeven. 2 Als vrijwilligers van het Armyvertrokken in april '43 ca. honderdzeventig Brits-Indiërs van Java naar Singapore; gegevens over groepen die later vertrokken zijn, hebben wij niet. 3 Thans: Boekittingi. 4 Singh gaf zich in september '45 in Medan aan een Neder lands officier over.

159 [PDF]
JAPAN EN AZIË

aan wie hij vroeg te bevorderen dat hij zich naar Tokio mocht begeven. De japanners weigerden medewerking maar toen zij in de herfst in het defensief waren gedrongen en bovendien besloten hadden, de Birmaspoorweg aan te leggen die, naar zij hoopten, hun Vijftiende Leger in staat zou stellen, diep in Brits-Indië door te dringen, wijzigden zij hun houding: Bose mocht naar Tokio komen. Deze, die inmiddels met een Duitse vrouw in het huwelijk was getreden, scheepte zich begin februari '43 in op een U-Boot die naar de wateren bij Madagascar voer, en stapte daar op een japanse onderzeeboot over; na een reis van ca. drie maanden kwam hij in Tokio aan.

XCTot in de herfst van '42 hadden de japanners de hoop niet opgegeven dat Duitsland hetzij van Noord-Afrika, hetzij van de Kaukasus uit tot het gebied van de Indische Oceaan zou kunnen doordringen, maar die hoop was na Rommels nederlaag bij El Alamein (eind oktober '42) en na de insluiting van het Duitse Zesde Leger bij Stalingrad (november '42) vervlogen - ten aanzien van de toekomst van Brits-Indië behoefden zij niet meer zo scrupuleus te letten op de 70ste lengtegraad. Zij keurden goed dat Bose in Singapore een Voorlopige regering van vrij India zou oprichten, verklaarden zich bereid, te zijner tijd de 'onafhankelijkheid' van India te erkennen, maar eisten dat Bose's Voorlopige regering aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog zou verklaren. Bose vormde zijn bewind, liet het tot de twee oorlogsverklaringen komen en nam vervolgens in Tokio deel aan de al genoemde Groot-Oost-Aziatische conferentie. Daarna ging hij weer naar de Nanjo en toen het daar in maart '44 van Birma uit tot het offensief kwam van het japanse Vijftiende Leger, kondigde hij aan dat dat offensief tot in de regeringszetel van het Brits-Indische gouvernement, New Delhi, zou worden voortgezet. Ca. vijfduizend militairen van het Indian National Army, van wie evenwel drieduizend als hulptroepen fungeerden, namen aan het japanse offensief deel. Dat werd, zoals de lezer al bekend is, een fiasco en met het gezag dat Bose in japanse kringen had opgebouwd, was het gedaan doordat bij de gevechten meer dan de helft van de militairen van het Indian National Army naar het Britse Veertiende Leger was overgelopen.

XCBose's Voorlopige regering bleef in stand en zette haar propaganda voort maar had geen invloed van betekenis meer. Toen op IS augustus '4S japans capitulatie bekend werd, stelde veldmaarschalk Teraoetsji Bose een vliegtuig ter beschikking om zich via Formosa naar japan te begeven. Naar Formosa onderweg stortte dat vliegtuig in zee. Bose kwam om.

160 [PDF]

Birma

XC

XCIn ons vorige hoofdstuk vermeldden wij reeds dat de japanners, toen zij begin '42 Birma binnenvielen, de steun hadden van een uit Birmanen bestaande militaire formatie, het Birmaans Onafhankelijkheidsleger, dat samen met hen optrok, en dat dat leger onder bevel stond van Aung San die zich, na in Birma een nationalistisch-revolutionaire groep, de Thakin ('Meester')-groep, geleid te hebben, in de loop van '41 naar Hainan had begeven waar hij door de japanners met open armen was ontvangen. Andere leiders van de Thakin-groep wier sympathie eerder naar de Sowjet-Unie uitging, waren in Birma gebleven; zij ageerden in de periode van de Duits-Russische samenwerking (augustus '39-juni '41) tegen de Britse oorlogsinspanning, waarna, toen de Britse Covernor. Sir Reginald Dorman-Smith, ingreep, enkelen hunner onderdoken en anderen geïnterneerd werden. Die geïnterneerden maakten, toen de Duitsers de Sowjet-Unie aanvielen, duidelijk dat zij bereid waren met de Britten samen te werken, maar Dorman-Smith reageerde daar traag op en zij zaten nog gevangen toen het japanse Vijftiende Leger Birma bezette. De Britse Covernor verliet Rangoon en een nieuwe Birmaanse regering, geleid door een oud-premier, de jurist Ba Maw (hij was door de Britten gevangen gezet), verklaarde zich bereid, volgens japanse aanwijzingen en onder japans toezicht het land verder te besturen.

XCMet het Birmaanse Onafhankelijkheidsleger kregen de japanners spoedig moeilijkheden: het ontwikkelde zich tot een politieke formatie die van de japanners, conform hun propagandistische beloften, de onmiddellijke erkenning van een onafhankelijk Birma ging eisen. Ook Ba Maw wenste die erkenning maar vertrouwde dat hij deze langs de weg van geleidelijkheid kon bereiken. lnjuni '42 hadden de japanners genoeg van Aung San en de zijnen: zij gaven het Birmaans Onafhankelijkheidsleger bevel, alle politieke activiteit te staken, en hielden het als een louter militair hulpkorps in stand.

XCBa Maw bleef op de japanners pressie uitoefenen om Birma onafhankelijk te maken. Zoals wij al schreven, bereikte hij dat doel in '43: in maart werd in Tokio besloten, Ba Maws wens in te willigen; in Rangoon ging een Commissie ter voorbereiding van de onafhankelijkheid aan het werk en per 1 augustus werd Birma's 'onafhankelijkheid' door de japanners erkend. De nieuwe staat kreeg een eigen leger, het Birmaans Nationaal Leger, waar het Onafhankelijkheidsleger in opging.

XCVan een werkelijk onafhankelijk Birma was geen sprake. Ba Maw moest alle japanse aanwijzingen blijven volgen, zulks in een situatie

161 [PDF]
JAPAN EN AZIË

waarin onder de Birmaanse volksmassa's alsook onder de militairen van het Birmaans Nationaal Leger een steeds grotere weerzin tegen de Japanners groeide. Weerzin omdat dezen een groot deel van de rijstoogst vorderden en honderdduizenden Birmanen gedwongen arbeid lieten verrichten, weerzin wegens de wreedheden die vooral door de uit China afkomstige Japanse divisies bedreven werden, en weerzin tegen het hardhandige optreden van de overige Japanse militairen. De meeste Birmanen, hun land mocht dan 'onafhankelijk' zijn geworden, kregen grondig genoeg van de Japanners en begonnen uit te zien naar de dag waarop die harde meesters verdreven zouden zijn.

XCTegen die achtergrond kwam het eind '43 en in de loop van '44 tot samenwerking tussen Aung San en de meer op de Sowjet-Unie georiënteerde voormannen van de Thakin-groep. Zij verdeelden de rollen: enkelen, onder wie Aung San die minister van defensie werd, aanvaardden functies in Ba Maws regering teneinde van binnen uit voor een werkelijk onafhankelijk Birma te ageren, anderen traden in verbinding met twee voormannen, Thein Pe en Tin Sjwe, die van meet af aan geen vertrouwen hadden gehad in de Japanners en in juli '42 naar Brits-Indië waren ontsnapt waar zij contact met de Britten hadden opgenomen. Dezen werd duidelijk dat de Thakin-groep voor de beëindiging van het Brits koloniaal bewind zou blijven ijveren - een doelstelling die Churchills kabinet mede met het oog op de situatie in Brits-Indië niet wilde aanvaarden. In april '43 deelde het kabinet aan het Lagerhuis mee dat de Britse regering Birma na de oorlog wilde bijstaan teneinde volledig zelfbestuur te krijgen, evenwel als deel van het Brits Gemenebest, maar een tijdstip waarop dat zelfbestuur zou ingaan, werd niet genoemd. Dorman-Smith besefte dat dit een voor de Birmanen onbevredigende toezegging was en ging er op aandringen dat voor het ingaan van het zelfbestuur een termijn zou worden genoemd - hij dacht aan zeven jaar na het einde van de oorlog.

XCThein Pe was inmiddels in contact gekomen met het als Force 136 aangeduide bureau van de Britse Special Operations Executive (SOE) op Ceylon. SOE, in de zomer van '40 in Londen opgericht, had als taak om, geheel los van de onder het War Office ressorterende Britse Military Intelligence, in bezet Europa opruiende propaganda te bedrijven, sabotage te bevorderen en steun te verlenen aan guerrilla-groepen - het had in '42 als Force 136 een vertegenwoordiging gekregen op Ceylon. Force 136 had in '42 en '43 niet veel kunnen ondernemen aangezien er toen geen verbindingen bestonden met anti-Japanse groeperingen in de Nanjo en de Britten ook niet serieus konden denken over grootscheepse militaire

162 [PDF]
'FORCE 136' EN BIRMA

operaties in Zuidoost-Azië, maar dat laatste veranderde toen in september '43 Southeast-Asia Command werd opgericht met Lord Mountbatten als Supreme Commander. Er werd toen het ene plan na het andere ontworpen om Birma geheel of gedeeltelijk aan de Japanners te ontrukken - het werd de taak van Force 136 om na te gaan of van binnen uit aan zulk een offensief steun kon worden verleend.

XCDe commandant van Force 136 begon daartoe besprekingen met Thein Pe en deze legde hem in september '44 een memorandum voor waarin hij bepleitte dat Force 136 met de Thakin-groep zou gaan samenwerken teneinde met haar steun in Birma guerrilla-eenheden te vormen; Thein Pe wees er daarbij op dat de Thakin-groep er in Birma in was geslaagd, alle anti-Japanse krachten in een door haar geleid Birmaans Anti-AsVerbond 1 samen te brengen - de guerrilla-eenheden, aldus Thein Pe, zouden na Japans nederlaag opgenomen kunnen worden in het leger van het nieuwe Birma. Aanvaarding van dit voorstel zou betekenen dat na de oorlog de enige militaire formatie welke Birma zou kennen, er een zou zijn die beheerst werd door een groep waarin Birmanen die van een duidelijke sympathie voor de Sowjet-Unie blijk gegeven hadden, een leidende rol zouden spelen. De commandant van Force 136, ten zeerste aangetrokken door het perspectief dat hij in Birma iets van belang zou kunnen ondernemen, achtte zich gerechtigd, zonder overleg met zijn superieuren in Londen of met Mountbatten op Thein Pe's aanbod in te gaan. 'We take this opportunity', aldus zijn antwoord,

XC'of affording you our formal recognition of the Anti-Axis Association of Burma. We prefer [however] to give you our whole-hearted assurance of military aid only, and leave the political questions in regard to the absorption of the Anti-japanese forces after the war to the recognised Government of Burma, to whom we are referring the matter; but we should like to point out to you that it is up to the forces of the interior to show their worth, and if they fulfil the trust which we propose placing in them, then the Civil Government will be unable to ignore their demands.' 2

XCForce 136 ging vervolgens gedetailleerde plannen opstellen om officieren van SOB naar Birma te zenden teneinde leiding te geven aan de daar te vormen guerrilla-groepen. Die groepen hadden op grote schaal wapens16

1 D.w.z. anti de as Tokio-Berlijn; het verbond werd ook wel als 'de Anti-fascistische Organisatie' aangeduid. 2 Aangehaald in F. S. V. Donnison: 1943-1946 (1956), p. 348 (verder aan te halen als: Donnison).

163 [PDF]
JAPAN EN AZIË

nodig en die konden alleen door het Britse leger ter beschikking gesteld worden. Force 136 nam dat op met hoge legerautoriteiten - zij spraken zich onmiddellijk tegen samenwerking met het Birmaans Anti-As- Verbond uit, betogend dat dit een extremistische, pro-communistische groep was die weinig weerklank had gevonden in de Birmaanse samenleving. Ook Mountbattens staf was van mening dat de politieke nadelen van de opzet welke Force 136 met Thein Pe had uitgewerkt, groter waren dan de mogelijke militaire voordelen en de bevelhebber van de onder Mountbatten ressorterende landstrijdkrachten zette het verstrekken van wapens aan het Birmaans Anti-As-Verbond, waartoe Force 136 inmiddels op geringe schaal was overgegaan, stop. De bevelhebber van Force 136 protesteerde bij Mountbatten en had succes: de bewapening van de guerrillagroepen in Birma werd voortgezet.

XCMidden mei '45 sprak de Britse regering zich opnieuwover Birrna's toekomst uit, in feite herhalend wat zij in april' 43 al had verklaard: dat Birma als deel van het Brits Gemenebest zelfbestuur zou krijgen; ook nu werd, in tegenstelling tot wat Dorman-Smith had geadviseerd, geen termijn genoemd.

XCIn Birma had zich inmiddels een belangrijke ontwikkeling voorgedaan: ziende dat de Japanners na hun nederlaag van '44 hun militaire krachten niet hadden kunnen versterken en dat het vroeg of laat tot een groot Geallieerd offensief ter bevrijding van Birma zou komen, had Aung San, minister van defensie èn commandant van het Birmaans Nationaal Leger, eigener beweging, d.w.z. zonder overleg met Force 136, besloten met een groot deel van zijn troepen naar de Britten over te lopen. Mountbatten nam van dat besluit met ingenomenheid kennis en stelde onmiddellijk aan de Britse Chiefs oj Staff voor dat hij, al had Aung San zich ook in '41 en '42 als een helper van de Japanners ontpopt, aan hem en zijn troepen alle mogelijke steun zou verlenen. De Chiefs oj Staff legden zijn telegram aan het War Cabinet voor dat met zorg aan de ontwikkelingen in Griekenland terugdacht: daar waren eind '44 de door SOE bewapende linkse guerrillagroepen van de Eam en de Etas in opstand gekomen tegen de regering en ook met de Britse bevrijdingstroepen in conflict geraakt - die crisis was pas na het persoonlijk ingrijpen van Churchill en Eden bezworen. Eind maart werd Mountbattens voorstel, zich jegens Aung San en de zijnen positief op te stellen, goedgekeurd, maar de Supreme Commander ontving tegelijk de volgende waarschuwing:

XC, Your support of the Resistance movement and the degree of recognition of it and its leaders thereby accorded may have the most far-reaching political consequences and His

164 [PDF]
A UNG SAN LOOPT OVER

Majesty's Government attach particular importance to seeing to it that in the eyes of the population of Burma as a whole the movement shall be put into its right perspective ... At all costs the building of an Elas-Eam in Burma with the unfortunate consequences that would result, must be avoided.' I

XCVerschillende eenheden van het Birmaans Nationaal Leger raakten vervolgens met de Japanners slaags en tegen die achtergrond besloot de bevelhebber van het Britse Veertiende Leger, General Slim, met goedvinden van Mountbatten, dat men Aung San zou helpen uit Birma te ontsnappen. De officieren van Force 136 waren het hiermee eens, maar wezen er Slim en Mountbatten op dat men, als men die hulp verleende, Aung San bezwaarlijk later zou kunnen vervolgen wegens zijn in '41-'42 gepleegd hoogverraad.

XCOp 15 mei bereikte Aung San, die van enkelen van zijn stafofficieren vergezeld was, de Britse linies. Daags daarna betoogde hij jegens Slim dat hij een nieuwe, voorlopige regering van Birma vertegenwoordigde die erkenning als bondgenoot wenste, en dat hijzelf als Geallieerd bevelhebber erkend wilde worden. Slim verwierp dat betoog, wees er Aung San op dat hij onder de Britse wetgeving ter dood veroordeeld kon worden, maar voegde daaraan toe dat de hulp die hij zou verlenen bij het verdrijven der Japanners, als verzachtende omstandigheid zou kunnen gelden; van een zelfstandig optreden van Aung San en de eenheden van het Birmaans Nationaal Leger zou, aldus Slim, geen sprake kunnen zijn - zij zouden rechtstreeks onder hem ressorteren; hij was dan bereid, na de oorlog te bevorderen dat een deel van de militairen van Aung Sans formatie opgenomen zou worden in de reguliere strijdkrachten welke wellicht in een bevrijd Birma zouden worden gevormd. Aung San legde zich bij dit alles neer, wetend dat aan de Britten, als zij eenmaal dieper in Birma doordrongen, zou blijken dat het plaatselijk gezag vrijweloveral in handen was van het Birmaans Anti-As-Verbond; dat had inmiddels een nieuwe naam aangenomen: de Anti-fascistische Nationale Vrijheidsliga.

XCIn mei gaven de Japanners hun weerstand in Birma op en trokken zij naar Thailand terug. Inderdaad bleek aan de Britten dat de Vrijheidsliga in grote delen van bevrijd Birma het gezag uitoefende. Wat te doen met het (overgelopen) Birmaans Nationaal Leger? Mountbatten stelde de Chiefs oj Staff in Londen op 15 mei voor dat het als een normaal Geallieerd leger zou worden beschouwd, onder militaire discipline zou

I A.v., p. 353-54.

165 [PDF]
JAPAN EN AZIË

worden gebracht en van de Britten de nodige rantsoenen zou ontvangen; tevens wilde hij het geleidelijk ontwapenen. Die voorstellen werden door de Chiefs of Staff goedgekeurd; zij waarschuwden Mountbatten overigens dat hij alle pretenties van Aung San en de zijnen dat zij de voorlopige regering van Birma waren, moest afwijzen.

XCTot dat laatste was Mountbatten maar ten dele bereid: hij hield het voor onvermijdelijk dat Aung San en anderen die, in de verwachting aldus de onafhankelijkheid van Birma te bevorderen, zich tegen GrootBrittannië hadden gekeerd en met de Japanners gemene zaak hadden gemaakt, een belangrijke rol zouden spelen in het naoorlogse Birma. Op r6 mei, daags nadat hij zijn voorstellen met betrekking tot het Birmaans Nationaal Leger aan de Chiefs of Staff had voorgelegd, deed hij DormanSmith weten dat zijns inziens enkele voormannen van de Vrijheidsliga opgenomen moesten worden in de Adviesraad die Dorman-Smith wenste te vormen zodra hij weer als Governor van Birma in functie zou treden, en enkele weken later, begin juni, zond Mountbatten een directief rond, 'Policy to be adopted towards the Burmese', waarin hij herinnerde aan 'the traditional British policy of leniency and conciliation', die er bijvoorbeeld na de Boerenoorlogen in Zuid-Afrika toe had geleid dat de generaals Smuts, Botha en anderen van 'rebels' 'patriots' geworden waren - zulk een beleid had zijn warme sympathie.'

XCDorman-Smith was van oordeel dat Mountbatten veel te hard van stapel liep en diens voorstel, voormannen van de Vrijheidsliga in zijn Adviesraad op te nemen, verwierp hij. Toen hij op 20 juni '45 aan boord van de Britse kruiser 'Cumberland', die voor Rangoon lag, een eerste bespreking had met de leiders van het Birmaans Nationaal Leger en van de Vrijheidsliga, zei hij dat de Britse regering voorshands niet verder wilde gaan dan Birma te eniger tijd zelfbestuur te verlenen en uitte hij het vertrouwen dat op die basis samenwerking mogelijk zou zijn tussen het Britse militaire bestuur dat inmiddels in Rangoon was gaan functioneren, en de leiders van alle Birmaanse groeperingen, niet slechts die van het Birmaans Nationaal Leger en de Vrijheidsliga. Aung San en de zijnen, beseffend dat zij een botsing met de Britse strijdkrachten uit de weg dienden te gaan, schikten zich. Delen van het Birmaans Nationaal Leger werden vervolgens in de nieuwe Voorlopige Birmaanse Strijdkrachten opgenomen en van die strijdkrachten die onder een Britse Inspector General kwamen te ressorteren, werd Aung San in de rang van Brigadier een van de twee Deputy-Inspector-Generals.

XCI A.v., p. 350.

166 [PDF]
MOUNTBATTEN EN BIRMA

Die basis van Brits-Birmaanse samenwerking moest verbreed worden. Om dat te bevorderen belegde Mountbatten op 6 september, zes weken nadat Churchills War Cabinet had plaatsgemaakt voor Attlee's Labour regering en vier dagen nadat MacArthur aan boord van de 'Missouri' de Japanse capitulatie in ontvangst genomen had, een conferentie in zijn hoofdkwartier op Ceylon waar hij en zijn voornaamste onderbevelhebbers en stafofficieren een door Aung San geleide Birmaanse delegatie plechtig ontvingen. De besprekingen verliepen in een gunstige atmosfeer - nadien namen de Britten aan dat zich in Birma, waarheen Mountbatten, gelijk eerder vermeld, twee extra divisies had overgebracht, geen acute crisis zou ontwikkelen die hen zou dwingen strijdkrachten in te zetten in een conflict dat de Labour-regering juist uit de weg wilde gaan, en de Birmanen hadden het .volste vertrouwen dat die Labour-regering binnen afzienbare tijd Birma's zelfbeschikkingsrecht zou erkennen.

Thailand 1

XC

XCFormeel was Thailand niet een door de Japanners bezet land: de regering van de dictatoriaaloptredende maarschalk Piboel had op 8 december '41 de Japanse troepen vrije doortocht verleend en was twee weken later beloond met een verdrag waarbij Japan had toegezegd dat gebieden welke Thailand in de voorafgaande decennia had moeten afstaan aan Brits-Malakka, Brits-Birma en Frans-Indo-China, weer bij Thailand zouden worden gevoegd, trouwens: Piboel was er met Japanse en Duitse steun begin '41 al in geslaagd, de Fransen te dwingen tot het afstaan van delen van Laos en Cambodja. Voor zijn bondgenootschap met Japan moest Piboel een steeds hogere prijs betalen: hij werd gedwongen, de Verenigde Staten en GrootBrittannië de oorlog te verklaren en diende te gedogen dat de Japanners een intensieve propaganda bedreven, dat zij greep kregen op het onderwijs en dat zij een groot deel van Thailands economische leven gingen beheersen; zo kreeg het Mitsoebisji-concern het monopolie van de

1 Wat wij over Thailand weergeven, is gebaseerd op het in '54 verschenen werk van de Britse historicus F. C. Jones: 1937-1945, hier en daar aangevuld met het in '55 verschenen werk van Jones, Hugh Borton en R. R. Pearn: The 1942-1946, een dee! van de door het Londense uitgegeven 1939-1946.

167 [PDF]
JAPAN EN AZIË

rijstuitvoer. japan eiste alles op wat Thailand kon leveren en Thailand kreeg er, naarmate de japanse scheepvaartverbindingen verbroken werden, steeds minder voor terug. Pas in mei '43 droeg japan er zorg voor dat de beloofde delen van Malakka en Birma aan Thailand werden afgestaan, maar het was toen aan talrijke ontwikkelde Thais al duidelijk dat Piboel met een mogendheid in zee was gegaan die de oorlog zou verliezen. Toen de Amerikanen de Marianen in handen hadden gekregen en in Tokio Todjo ten val was gebracht, was het met Piboels leiderschap gedaan. Beseffend dat de japanners zich bij de massa des volks gehaat hadden gemaakt door hun hooghartig en hardhandig optreden alsook door de materiële tekorten die zich op tal van terreinen voelbaar hadden gemaakt, bundelden alle pro-Westerse elementen hun krachten om aan het regime van Piboel een einde te maken. De maarschalk trok zich drie dagen na Todjo's val terug en de hoogste macht werd overgedragen aan een regent die namens de in Zwitserland in ballingschap levende, jeugdige koning optrad. japan overwoog in te grijpen maar liet dat na: het kon in Thailand geen steun meer vinden en een openlijke militaire bezetting van het land, niet zo eenvoudig uit te voeren sinds de japanse troepen in Birma in het defensief waren gedrongen, werd in strijd geacht met de ideologie van de 'Groot-Oost-Aziatische oorlog', die immers een bevrijdingsoorlog heette te zijn. Er ontstond nu in Thailand een vreemde situatie: militair waren de japanners de baas, maar zij konden niet verhinderen dat het nieuwe Thaise bewind aan de Britse en Amerikaanse geheime diensten grote vrijheid van handelen toestond.

XCBritse en Amerikaanse geheime agenten wisten te bereiken dat Thailand zich op het moment dat de Britten er zouden landen, tegen japan zou keren. Zo ver kwam het niet. Mountbatten was nog niet eens op Malakka, laat staan in Thailand geland, toen op 15 augustus '45 japans capitulatie bekend werd.

XCDat japan het in Thailand niet volledig voor het zeggen had gehad, zal vooral blijken in het hoofdstuk dat wij aan het lot van japans krijgsgevangenen zullen wijden.

Malaleka?

XC

XCHet japanse beleid op Malakka had een simpele doelstelling: het schiers.

1 Wij baseren deze paragraaf hoofdzakelijk op F. V. Donnisons in '56 verschenen werk: 1943-1946, p. 375 en vlg.

168 [PDF]
MALEIERS EN CHINEZEN

eiland diende vooral in verband met de strategische betekenis van Singapore een deel van japan te blijven. Verlening van 'onafhankelijkheid' werd niet overwogen. De Japanners bestuurden het gebied, zoals ook de Britten hadden gedaan, via de inheemse sultans wier positie zij respecteerden maar die van hun kant gedwongen werden, alle japanse aanwijzingen te volgen. Wat er aan verzet kwam, ging niet zozeer van de Maleiers als wel van de Chinezen uit die op Malakka, Singapore inbegrepen, de grootste bevolkingsgroep vormden: in '41 43 % van de totale bevolking; de Maleiers vormden daar 41 % van, de Brits-Indiërs 14 %, de Europeanen 0,6 %, de personen van Europees-Aziatische afkomst 0,4 %, alle overigen I %. De Chinezen, in het bestuursapparaat nauwelijks vertegenwoordigd, hadden een economisch overheersende positie: de detailhandel was geheel in hun handen, de lichte industrie en de groenteteelt waren dat grotendeels en zij bezaten een aanmerkelijk deel van de tinmijnen en de rubberplantages - de beleggingen van de Chinese bevolkingsgroep (die overigens voor het overgrote deel uit eenvoudige arbeiders bestond) waren bijna zo groot als de Britse beleggingen.

XCTerwijl de Maleiers, bij wie weerstanden bestonden zowel tegen het Britse koloniale gezag als tegen de Chinezen, over het algemeen geen behoefte hadden, zich tegen de japanners te verzetten, waren de Chinezen die van' 37 af van harte hadden meegeleefd met het wel en wee van China, uitgesproken anti-japans (en die gevoelens zouden slechts versterkt worden door de talloze wreedheden jegens Chinezen welke door de japanners onmiddellijk na de verovering van Singapore werden bedreven). In die Chinese bevolkingsgroep was in de jaren '20 een communistische partij tot ontwikkeling gekomen; zij bestreed het Britse koloniale bestuur (de partij werd verboden en talrijke communisten werden geïnterneerd) maar wijzigde haar houding na de Duitse invasie van de Sowjet-Unie (22 juni '41). Er bestond toen in Singapore al een bureau van SOB en dat bureau ging er in juli toe over, Chinezen op te leiden voor sabotage- en guerrilla-operaties - sommige recruten van SOB kwamen uit de kringen van aanhangers van Tsjiang Kai-sjek, de meesten evenwel waren communisten die in het licht van de nieuwe situatie uit hun detentie waren ontslagen. Van die vrijgelatenen trad ook een deel toe tot een uit Chinezen bestaande militaire formatie die bedoeld was om aan de conventionele oorlog deel te nemen: de naar haar commandant, J. D. Dalley, een Brits politie-officier, genoemde Dalforce.

XCDie Dalforcevreeiéc zich geducht tijdens de Japanse opmars op Malakka - verscheidene leden ervan die niet in japanse handen vielen (alle krijgsgevangenen uit de Dalforcewerden door de japanners doodgescho16

169 [PDF]
JAPAN EN AZIË

ten), traden tot SOE's guerrilla-eenheden toe. Er waren ook enkele kleine groepen Britse militairen die in samenwerking met Chinese groepen tegen de Japanners bleven ageren; vooral deed dat een officier van het Britse leger, Lieutenant-Colonel F. Spencer Chapman"!

XCTot medio '43 hadden deze anti-Japanse groepen geen enkel contact met Force 136 op Ceylon (zij bezaten geen radiozenders), maar in meijuni '43 vertoefde een door Force 136 uitgezonden party, bestaande uit een officier van de Malayan Police Force, Major J. L. H. Davis, en vijf Chinezen, enige tijd op Malakka en zij kon na haar terugkeer op Ceylon rapporteren dat zich onder de Chinezen een Anti-Japanse Volksunie en een Anti-Japans Volksleger hadden gevormd (beide organisaties werden door de Communistische Partij van Malakka geleid) die contact met de Britten begeerden. Major Davis keerde in augustus '43 naar Malakka terug en werd in september gevolgd door een Brits bestuursambtenaar, Captain R. N. Broome. Eind' 43 sloten deze twee Britten een overeenkomst met een Chinees die zowel de Volksunie en het Volksleger als de Communistische Partij vertegenwoordigde;. de Chinees verklaarde zich bereid, op militair gebied de aanwijzingen van Mountbatten te volgen. Het radiocontact dat Davis en Broome vervolgens met Ceylon wilden opnemen, mislukte evenwel en het gehele jaar '44 hadden zij geen verbinding met Mountbattens hoofdkwartier. Een eerste contact kwam pas in februari '45 tot stand, waarna Force 136, ingelicht over het eind '43 getroffen accoord, eind februari een nieuwe party met parachutes op Malakka liet landen. Die party voegde zich bij Major Davis en het accoord werd bevestigd.

XCIn mei '45 vroeg Mountbatten de Chiefs of Staff, welk beleid hij jegens de verzetsbewegingen op Malakka diende te volgen; er waren er, berichtte hij, drie: de zeer actieve, door communisten geleide beweging, een beweging van behoudende, met Tsjiang Kai-sjek verbonden Chinezen en een zwakke beweging van Maleiers. Op politiek gebied hadden de Chiefs of Staff maar weinig te bieden: Groot-Brittannië wenste MaSpencer Chapman op aangezien Force 136 van zijn ervaring wilde profiteren bij de geheime operaties welke voor Malakka overwogen

1 Met steun van Chinezen zette Chapman in de rest van '42 en in '43 en '44 zijn anti-Japanse activiteit voort. Verschillende pogingen om van Ceylon uit contact met hem op te nemen, mislukten in '43 - pas in april '44 bereikte een van die met een onderzeeboot naar Malakka was gebracht, Spencer Chapman's kamp. Radiocontact met hem kwam in februari '45 tot stand en toen werden te zijnen behoeve twee helpers en 4 ton aan voorraden gedropt. In mei haalde een onderzeeboot

170 [PDF]
'FORCE 13Ó' EN MALAKKA

lakka en Singapore te behouden en de enige concessie waartoe het zich bereid had verklaard, hield in dat Chinezen die zich op Malakka en in Singapore gevestigd hadden, het staatsburgerschap van een nieuw te vormen Unie van Malakka konden krijgen. De Chiefs of Staff deden Mountbatten voorts weten dat hij, mede gezien zijn plannen voor landingen op Malakka en voor een herovering van Singapore, ten nauwste met de verzetsbewegingen moest samenwerken maar dat hij diende te voorkomen dat de Communistische Partij zich van de macht meester maakte. Als uitvloeisel van dit directief liet Force 136 in de eerste helft van juli bijna honderd geheime agenten en zes guerrilla-groepen I boven Malakka afwerpen - de rapporten der agenten (zij hadden 48 zenders bij zich) leidden er toe dat Mountbatten begin augustus aan de Chiefs of Staff voorstelde, volledig met de Volksunie en het Volksleger in zee te gaan aangezien deze er zich voor hadden uitgesproken dat de Chinezen geïntegreerd zouden worden in Malakka en bovendien enkele duizenden gewapenden te velde konden brengen; de relaties met de Tsjiang Kaisjek-groep wilde Mountbatten daarentegen verbreken, aangezien die groep de Chinezen op Malakka volledig op Nationalistisch China wilde oriënteren. Daar kwam bij dat Volksunie en Volksleger hadden toegezegd, in de periode van het militair bestuur met de Britten te zullen samenwerken en dat Mountbatten meende, de door die twee organisaties verstrekte intelligence-gegevens niet te kunnen missen.

XCLonden had op die voorstellen nog niet gereageerd toen op 15 augustus Japans capitulatie bekend werd. Zoals eerder weergegeven, zond Mountbatten vervolgens een aanzienlijke troepenmacht naar Singapore en Malakka: drie infanterie-divisies en een tank-brigade. Deze troepen, aldus Donnison,

XC'received an enthusiastic welcome from the Resistance movement, but it was noticeable, as in Burma, that the flags displayed were rarely British; honour was accorded mostly to the Chinese flag' 2

XCanders gezegd: het was de vraag of de Britse regering met haar aangeboden concessie de Chinese bevolkingsgroep in de hand zou weten te houden.

I Elke groep bestond uit twee Britse officieren en zestien Brits-Indische minde ren. 2 Donnison, p. 384-85.

171 [PDF]

Philippijnen

XC

XCIn ons vorige deel vermeldden wij dat Roosevelt in '34 een door het Amerikaans Congres goedgekeurde regeling met de Philippijnen had getroffen welke inhield dat dit gebiedsdeel op 4 juli I944 onafhankelijk zou worden, maar dat de Amerikanen er hun marinebases zouden mogen handhaven, terwijlover het eventueel behoud van hun legerbases nog zou moeten worden onderhandeld. Na '34 waren de Verenigde Staten nog slechts verantwoordelijk voor de buitenlandse betrekkingen en de defensie van de Philippijnse archipel. Die archipel werd van eind '35 af door een louter uit Philippino's bestaande regering bestuurd, president was Manuel Quezon. In die regering en in de Philippijnse Wetgevende Vergadering domineerde een oligarchie van grootgrondbezitters en groothandelaren, sommigen van Spaanse, anderen van Spaans-Philippijnse, nog anderen van Chiriees-Philippijnse afkomst - tegen die oligarchie ageerde een oppositionele stroming waarin vooral de in 1930 opgerichte Communistische Partij van de Philippijnen van zich deed spreken; die stroming drong op de onmiddellijke verlening van onafhankelijkheid en op opheffing van het grootgrondbezit aan. Haar aanhang was beperkt. De oligarchie had de touwtjes stevig in handen en bij de massa van de bevolking was sprake van een opvallende verbondenheid met de Verenigde Staten die de onafhankelijkheid hadden toegezegd en daar ook een basis voor hadden gelegd door het onderwijs krachtig te bevorderen. Van de gehele bevolking, ca. zestien miljoen zielen, kon in '41 bijna de helft lezen en schrijven, onder dejeugd kwam analfabetisme nauwelijks meer voor. Ook de katholieke kerk, die in de negentiende eeuw het voortouw had genomen in de strijd tegen de Spaanse overheersing, had veelvoor de volksontwikkeling gedaan; zij had voorts de invloed van de Islam tot de zuidelijkste eilanden van de Philippijase archipel weten te beperken.

XCToen MacArthur, na Manila tot open stad verklaard te hebben, zich eind decetnber '41 op het fort Corregidor terugtrok, vergezelden hem Quezon en de vice-president, Sergio Osmefia. Aan de autoriteiten die in de hoofdstad achterbleven, schijnt MacArthur de aanwijzing gegeven te hebben dat zij ter handhaving van orde en rust met de Japanse bezetter mochten samenwerken maar dat zij geen eed aan hem mochten afleggen,

XC, Veel van onze algemene gegevens ontleenden wij aan de in '67 verschenen studie van de Amerikaanse historicus David Joel Steinberg: Philippine Collaboration in World

172 [PDF]
QUEZON VERLAAT MANILA

doch het feit van die aanwijzing staat niet volledig vast. Hoe dat zij, nadat Todjo op 22 januari '42 in het japanse Lagerhuis verklaard had dat de Philippijnen, indien zij met japan zouden samenwerken, 'onafhankelijk' zouden worden, kwam enkele dagen later in Manila een Philippijnse Uitvoerende Raad tot stand met de burgemeester van de hoofdstad, julio Vargas, als voorzitter. Die Raad voelde zich mede daarom tot samenwerking met de japanners genoopt omdat spoedig op Luzon een guerrillabeweging tot ontwikkeling kwam, het door de agrarische hervormer Luis Taruc geleide Anti-japanse Volksleger (de Hukbong Bayen Laban sa Hapor oftewel de Hukbalahap), die zich evenzeer tegen de japanners keerde als tegen de Philippijnse maatschappelijke bovenlaag. Met die bovenlaag bleef Quezon zich verbonden voelen. Nog voor zijn vertrek uit de Philippijnen zei hij tegen Osmefia die het regime van Vargas als een collaborateursregime wilde brandmerken, dat hij geen aanvallen op Vargas en de zijnen kon toestaan, 'they have no choice', waren zijn woorden.'

XCQuezon en Osmefia werden door de Amerikanen eerst naar een van de zuidelijke eilanden der Philippijnen en vervolgens naar Australië geëvacueerd; vandaar vertrokken zij naar Washington, niet zonder verbittering wegens het feit dat de Verenigde Staten de Philippijnen niet hadden weten te beschermen.

XCDe japanners grepen op de archipel met harde hand in. De Philippijnse militairen werden voor hun vrijlating in de krijgsgevangenenkampen zeer slecht behandeld, de japanisering werd met kracht bevorderd, alle activiteit van politieke partijen verboden, een drastische censuur ingesteld. Van tal van ondernemingen maakten de japanners zich meester en de suikerrietteelt (suiker was het voornaamste agrarische exportartikel geweest) moest vervangen worden door de teelt van katoen - een streven dat volledig mislukte. Mede als gevolg van grote japanse vorderingen kwamen velen spoedig in nood te verkeren. Dat alles droeg er toe bij dat de Philippijnse regering waartoe de Uitvoerende Raad later in '42 werd omgevormd, weinig steun vond bij de bevolking. Vargas, president geworden, ging zich aan pro-japanse toespraken te buiten maar verloor, omdat hij een weinig inspirerende figuur was, geleidelijk het vertrouwen van de japanners en toen dezen besloten, hun belofte van 'onafhankelijkheid' te verwezenlijken, werd door hen de minister van binnenlandse zaken, josé Laurel, als candidaat-president naar voren geschoven. Laurel had vóór de oorlog japanse sympathieën aan de dag gelegd - als student

XCI Aangehaald in William Manchester: American Caesar, p. 343.

173 [PDF]
JAPAN EN AZIË

aan de Amerikaanse Yale Universiteit had hij geleden onder rassendiscriminatie; hij bewonderde het gesloten karakter van de Japanse samenleving en hij meende dat de oorlog in de Pacificvele jaren zou duren. Na eerst voorzitter te zijn geweest van een door de Japanners ingestelde Commissie ter voorbereiding van de onafhankelijkheid, werd hij eind september '43 door een Nationale Vergadering, welke louter uit benoemden bestond, tot president gekozen. In Tokio overviel Todjo hem met de eis dat de Philippijnen aan de Verenigde Staten en Groot-Brittannië de oorlog zouden verklaren - dat weigerde hij, bewerend dat hij tijd nodig had om de bevolking van de wenselijkheid van die oorlogsverklaring te overtuigen. Desondanks werden de Philippijnen 'onafhankelijk' en elf maanden later, in september '44, liet Laurel op de eerste Amerikaanse luchtaanval op Manila de door de Japanners geëiste oorlogsverklaring volgen. Slechts een kleine, fanatiek pro-Japanse groep Philippino's kon zich daarin vinden - de overweldigende meerderheid van de bevolking zag met smart naar de dag uit waarop de Japanners door de Amerikanen zouden zijn verdreven.

XCInmiddels was het op de Philippijnen op grote schaal tot guerrillaactiviteit gekomen, zowel van de Hukbalahaps als van anderen.

XCDe Hukbalahaps kregen hun eerste wapens uit voorraden van het Amerikaanse en het Philippijnse leger die aan de aandacht van de Japanners waren ontsnapt. Er vormden zich meer en meer groepen van dit Volksleger die tezamen na een jaar ca. tienduizend strijders telden. Aanvankelijk waren zij niet mobiel genoeg, hetgeen de Japanners de gelegenheid gaf, hun zware nederlagen toe te brengen, maar van de lente van' 43 af streefden de Hukbalahaps er naar, zich in de agrarische gebieden van de ene streek naar de andere te verplaatsen en deze tactiek werd met succes volgehouden tot aan de periode, eind '44, waarin de Amerikaanse militaire macht de Philippijnse archipel was binnengedrongen.

XCDe Hukbalahaps waren in hoofdzaak actief op Luzon, maar daar ageerden van begin '42 af ook kleine groepen Amerikaanse militairen die uit handen van de Japanners hadden weten te blijven - zij vonden steun bij Philippijnse grootgrondbezitters die het beleid van Vargas (en later dat van Laurel) afwezen en zich op hun landgoederen hadden teruggetrokken. Bij die militairen sloten zich talrijke Philippino's aan, op Luzon alleen al een kleine twintigduizend en op het andere grote eiland in de archipel, Mindanao, werden het er nog meer: bijna veertigduizend.

XCMet de door Amerikanen geleide groepen op Mindanao stond MacArthur van een vrij vroeg stadium af in verbinding: in de eerste maanden van '43 brachten Amerikaanse onderzeeboten parties, wapenen en geld

174 [PDF]
GUERRILLA OP DE PHILIPPIJNEN

naar Mindanao, later werden die tochten met regelmaat zowel naar Mindanao als naar andere eilanden ondernomen. Bij die gelegenheden werden ook veelvuldig Amerikaanse officieren die een tijdlang als leiders van guerrilla-groepen waren opgetreden, naar MacArthurs hoofdkwartier overgebracht - MacArthur stond er op, persoonlijk te spreken met een ieder die de Philippijnen had kunnen verlaten. Zenders hadden de guerrillagroepen voldoende en ook aan de hoofdzakelijk uit ontwikkelde Philippino's bestaande spionagegroepen konden de nodige apparaten ter beschikking gesteld worden. MacArthurs hoofdkwartier kreeg van april '44 af per dag meer dan honderd geheime telegrammen uit de Philippijnen, 'no sparrow fell there but MacArthur knew of it', schrijft zijn biograaf, William Manchester.'

XCWat te doen met Vargas, Laurel en de hunnen? Roosevelt zei op een van zijn persconferenties dat zij terzijde geschoven moesten worden en zijn Secretary of the Interior, Harold Ickes, onder wiens jurisdictie de archipel viel, ging verder toen hij in '44 in het publiek een gerechtelijke vervolging eiste van de 'timid, craven, opportunistic helots who basely collabo rated with the cruel enemy who sought to enslave their people.' 2 Dat ging Quezon te ver maar toen hij in september '44 in de Verenigde Staten kwam te overlijden (Osrriefia volgde hem op), mocht hij al vertrouwen dat MacArthur, die in eerste instantie het militaire gezag op de Philippijnen zou uitoefenen, een drastisch optreden tegen de collaborateurs met Japan zou nalaten - MacArthur had namelijk in de lente van '43 de voorbereiding van het militair bestuur opgedragen aan een ultra-conservatieve, vermogende Amerikaanse ex-advocaat uit Manila, Lieutenant-Colonel Courtney Whitney. 'Professional soldiers tend to be conservative anyway', aldus Manchester, 'and by the time MacArthur was ready to land on Leyte' (die landing vond in oktober '44 plaats), 'Whitney had converted most of the staff to reactionarism.' 3 Whitney had nog méér bereikt: in de lente van '43 wenste het Amerikaanse Office of Strategie Services (een geheime dienst welke het verzamelen van inlichtingen combineerde met werk in de geest van de Britse SOE-organisatie) ook actief te worden in MacArthurs gezagsgebied waartoe, behalve Sumatra, heel Nederlands-Indië behoorde. Whitney wist dat te voorkomen: 'At his urging the General barred aSS-agents from the Southwest-Pacific, because Whitney suspected that they would aid left-wing guerrillas.' 4

XCWelke moeilijkheden uit MacArthurs beslissing voortvloeiden voor

XCI A.v., p. 340-4I. 2 Aangehaald a.v., p. 342. 'A.v., p. 344. 4 A.v.

175 [PDF]
JAPAN EN AZIË

diegenen die zich medio '43 moeite wilden geven om op het gebied van de geheime verbindingen met Nederlands-Indië (gebied waarop vrijwel alles mislukt was dat van Australië en Ceylon uit was ondernomen) eindelijk iets van waarde te bereiken, zullen wij in de tweede helft van dit deel weergeven. Hier willen wij tenslotte slechts vermelden dat zowel de Hukbalahaps als de meer burgerlijke, door de Amerikanen bevoorrade guerrillagroepen die op de Philippijnen opereerden, vitale steun konden bieden aan alle operaties welke MacArthurs strijdkrachten van oktober '44 af op de Philippijnen ondernamen; dat Osmefia die tegen de collaborateurs gekant was (hij accepteerde in de loop van '45 de steun van de Hukbalahaps), geen greep kon krijgen op de situatie; dat de vervolging der collaborateurs een volledige mislukking werd; dat Taruc, hoewel gekozen, uit het eerste naoorlogse Congres der Philippijnen werd geweerd en dat, toen de Philippijnen op 4 juli' 46 onafhankelijk werden, de ex-secretaris van Quezon, Manuel Roxas, een typische vertegenwoordiger van de Philippijnse oligarchie die minister was geweest in het kabinet dat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië de oorlog had verklaard, tot president werd gekozen.

Oceanië

XC

XCWij kunnen over Oceanië (daaronder willen wij hier de eilanden in de Pacifzcverstaan die in '41 onder japans bestuur stonden dan wel eind '41 of begin '42 door Japan werden bezet) kort zijn. Op politiek gebied valt, gegeven het lage ontwikkelingspeil van de er wonende bevolkingen, niets te berichten, maar op militair gebied wèl, namelijk dat van meet af aan op vele van die door japan bezette eilanden een Australische inlichtingendienst, die steun ontving van de inheemse bevolking, met succes werkzaam is geweest. Die dienst was in '39 in het leven geroepen door de Australische marine. Deze had beseft dat het, als japan tot aggressie overging en zich van de eilanden ten noorden van Australië: de Salomans-eilanden, New Britain, New Ireland en andere eilanden in de Bismarck-archipel (zie kaart II op de pag.'s 16-17), zou meester maken, van belang zou zijn om daar kustwachtposten te blijven bezetten: afgelegen punten waar zich enkele onverschrokken lieden zouden bevinden die al hun waarnemingen met zenders zouden doorgeven. Meer dan honderd van die posten werden met Coastu/atchers bezet. Van deze posten

176 [PDF]
DE 'COASTWATCHERS'

de meeste werden gehandhaafd en er werden met behulp van onderzeeboten nieuwe aan toegevoegd. Er waren tenslotte meer dan negentig in werking. 'The watchers', aldus Ronald Lewin,

XC'were of many types -from the Regular Navy, former district officers, planters. Equipped with durable and efficient radios, they could operate behind the japanese lines under the shield of their own local knowledge and the loyalty, beyond praise of imagination, of the islanders,' I

XCDe Coastwatchers hebben een rol van eminente betekenis gespeeld in de maanden van de Slag om Guadalcanal (augustus '42-januari '43) en tijdens MacArthurs offensief langs de noordkust van Nieuw-Guinea (tot in de zomer van '44). Trouwens, toen MacArthur in de Philippijnen doordrong, was ook daar een net van Coastwatchers in volle actie.

Frans-Indo-China 2

XC

XCHet zou in het systeem der Japanners gepast hebben om als uitvloeisel van hun politiek in Azië ook aan de Indo-Chinezen een vorm van 'onafhankelijkheid' in het vooruitzicht te stellen, maar daar konden zij moeilijk toe overgaan: toen zij midden '40 en midden '41 overeenkomsten troffen met de regering van maarschalk Pétain die hun het recht gaven, respectievelijk het noorden en het zuiden van Frans-Indo-China militair te bezetten, impliceerde zulks dat in de volkenrechtelijke status van het gebied? geen wijziging zou worden aangebracht: het bleef bestuurd door een Franse Gouuerneur-Général die, in overeenstemming met de hem van Vichy uit voorgeschreven gedragslijn, de Japanse instructies in ontvangst nam en uitvoerde.

XCPas in de tweede helft van' 44 werd in die situatie een nieuwelement gebracht: de Gaulle had in Parijs een Voorlopige Franse regering kunnen vormen en een van haar geheime diensten, de Direction Générale des Études et Recherches, ging zich onmiddellijk moeite geven om in samenwerking met Force 136 van Calcutta uit verbindingen te leggen met Frans-Inde

I Ronald Lewin: p. 159. 2 Ook deze paragraaf is hoofdzakelijk gebaseerd op Donnison's werk pag.403 en vlg. 'Het bestaat thans uit Vietnam, Laos en Cambodja.

177 [PDF]
JAPAN EN AZIË

China. Er kwam daar een geheime organisatie tot stand, bestaande uit Franse officieren en ontwikkelde, pro-Franse Vietnamezen, die er zich op voorbereidde om na Japans nederlaag het gezag in Indo-China in handen te nemen.

XCVooral in de noordelijke helft van het land was toen al enkele jaren lang de door de in Moskou opgeleide communistische voorman Ho Tsji Minh geleide Liga voor de Onafhankelijkheid van Vietnam, de Vietminh, actief. Zij was voortgekomen uit de communistische partij die na een in ,3 I mislukte opstand door het Franse koloniale gezag was verboden maar haar bestaan ondergronds had kunnen voortzetten. De Japanners stimuleerden de Vietminh in '41 tot nieuwe anti-Franse activiteiten maar wijzigden hun koers, toen bleek dat zij vooral in het noorden hetzelfde ging doen wat de Chinese communisten in China deden: gebieden vormen waarin zij met steun van de boerenbevolking zelf het gezag uitoefende. De Vietminh richtte guerrilla-groepen op die tegen de Japanners ageerden; hetzelfde deden, van China uit, Amerikaanse geheime diensten. Constaterend dat het Franse bestuur steeds minder deed om al die onrust te beteugelen en gedreven door de behoefte om het hoofdkwartier van veldmaarschalk Teraoetsji, dat zich sinds november '44 bij Saigon bevond, zo goed mogelijk te beveiligen, grepen de Japanners begin maart '45 in: zij zetten het Franse bestuur af, gingen tot de internering van de meeste Fransen over (hetgeen het einde betekende van de van Calcutta uit opgerichte geheime organisatie) en namen het bestuur zelf in handen. Dat alles hinderde de guerrillagroepen in het noorden niet in het minst - de Vietminb vond eerder baat bij het wegvallen van het Franse bestuursapparaat. Toen Japan capituleerde, oefende zij in een groot deel van het noorden van Vietnam het feitelijk gezag uit.

XCInmiddels was, zoals eerder vermeld, bepaald dat de noordelijke helft van Indo-China onder Chinees, de zuidelijke helft onder Brits militair bestuur zou komen, maar noch de Chinezen, noch de Britten hadden strijdkrachten ter plaatse en van die situatie maakte Ho Tsji Minh gebruik: op 18 augustus vormde hij in Hanoi, in het noorden, een nieuw bewind, een week later nam dat bewind ook in Saigon, in het zuiden, de macht over en nadat vervolgens de door de Fransen en de Japanners gehandhaafde maar machteloze keizer van Annam had geabdiceerd, volgde op 2 september de oprichting van een nieuwe, zich onafhankelijk noemende staat: de Democratische Republiek Vietnam.

XCVeel weerstandskracht had die staat aanvankelijk niet. Midden september kon Mountbatten

178 [PDF]
DE 'VIETMINH' GRIJPT DE MACHT

troepen door de lucht naar Saigon overbrengen en een week later moest de Vietminh er alle openbare gebouwen prijsgeven. Eind september hadden de meeste aanhangers van Ho Tsji Minh zich weer naar het noorden teruggetrokken en eind oktober trad de Franse admiraal Thierry d' Argenlieu als Haut Commissaire alsmede als bevelhebber van alle Franse strijdkrachten in Indo-China in functie; hij nam per I januari '46 (verder willen wij niet gaan) het gezag van Mountbatten over - gezag, wel te verstaan, louter in Indo-China bezuiden de röde breedtegraad. Benoorden daarvan bleef de Vietminh voorlopig de baas; pogingen van Tsjiang Kai-sjek om er het hem toegezegde militair bestuur uit te oefenen, kon zij verij delen.

Bezet China

XC

XCOmtrent bezet (oftewel Nanking-)China vermeldden wij reeds dat eind '42 in Tokio besloten werd, zijn 'onafhankelijkheid' te erkennen, in ruil waarvoor het Nanking-bewind aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog zou verklaren. Deze wijziging in het japanse beleid was gevolg van het besef aan japanse kant dat zij er in de delen van het immens uitgestrekte land die zij hadden bezet, niet in waren geslaagd, de stille weerstand van de massa des volks te breken. Formeel hadden zij er het bestuur overgelaten aan een bewind dat door een vroegere medestander van Tsjiang Kai-sjek, Wang Tsjing-wei, werd geleid - in feite was ook hij verplicht, de aanwijzingen van japanse 'adviseurs' te volgen, en dezen beschouwden het als hun voornaamste taak, de belangen van de japanse oorlogseconomie te dienen. Het Westers bedrijfsleven was geheel door japanners overgenomen, goeddeels door de grote japanse familieconcerns, en die concerns hadden tevens tal van nieuwe ondernemingen opgericht, met name op de gebieden van industrie en handel, die zo snel mogelijk zo hoog mogelijke winsten wensten te maken. Van de oogsten werd een groot deel door de japanners gevorderd, zulks in de eerste plaats ten behoeve van de japanse militairen en van de ca. vierhonderdduizend japanse burgers die zich in bezet China gevestigd hadden. Wangs bewind vond in die omstandigheden geen steun bij de massa des volks. Vooral in het noorden breidden de communisten, die er al sinds enkele jaren in een aanzienlijk gebied een eigen gezag uitoefenden, hun invloed uit, aanvallen ondernemend zowel op de japanners als op met dezen collaborerende Chinese autoriteiten. In '41 trachtten de japanners iets meer greep op de situatie te krijgen door een

179 [PDF]
JAPAN EN AZIË

Chinese volksorganisatie op te richten die belast werd met de verdeling van de schaarse goederen die voor de burgerbevolking bestemd waren, en die plaatselijk de beschikking kreeg over lichte wapens om aanvallen van de communisten af te slaan, maar ook die organisatie werd een mislukking: zij werd op grote schaal door aanhangers van Mao gepenetreerd en van de in distributie gebrachte goederen en de verstrekte wapens verdween een aanzienlijk deel naar de communistische gebieden.

XCDe verlening van 'onafhankelijkheid' aan Nanking-China bracht geen verbetering teweeg in de voor Japan ongunstige situatie. Toen Todjo eind februari '43 in de Contactraad de vraag stelde of de beleidswijziging effectief was geweest, konden de andere deelnemers aan het overleg slechts antwoorden dat hun daarvan niets was gebleken. De beleidswijziging had voor de bevolking in Nanking-China in hoofdzaak ongunstige gevolgen. De Japanners bleven het gebied exploiteren maar voor de overheidstaken op gebieden als binnenlands bestuur, handel en transport die nu alle door Chinezen moesten worden uitgeoefend, kon Wangs bewind (dat ook de z.g. concessies kreeg te besturen: stadsgebieden, in Sjanghai bijvoorbeeld, waar de Chinese soevereiniteit niet had gegolden) geen comp.etente krachten ter beschikking stellen, 'most oj the Chinese', schrijft Irije, 'who had replaced japanese local administrators were unskilled, incompetent and corrupt.' 1 In september '43, d.w.z. in de periode waarin de Contactraad naar het denkbeeld toegroeide om het gebied in de Pacific en in de Nanjo dat tot het uiterste verdedigd zou worden, te beperken, werd in de raad, het verzet van de legerstaf ten spijt, ook de conclusie bereikt dat het wenselijk was, vrede te sluiten met Tsjiang Kai-sjek, Japan zou daar een hoge prijs voor moeten betalen: het zou, dat werd beseft, zijn troepen uit China moeten terugtrekken. Dat zou evenwel het voordeel bieden dat meer divisies ter beschikking zouden komen om het Amerikaanse offensief op te vangen. Een voorwaarde was daarbij dan wel dat Tsjiang Kai-sjek zich van de Amerikanen en Britten zou losmaken en in enigerlei vorm een militair bondgenootschap met Japan zou aangaan. 'Het enige land', zei de minister van buitenlandse zaken, 'waarmee op het ogenblik de mogelijkheid bestaat om de vijandelijkheden te beëindigen, is China; het is op het ogenblik niet mogelijk, met de andere vijandelijke mogendheden de oorlog te beëindigen' (zij hadden immers Japans onvoorwaardelijke overgave geëist). 'Japans positie zou enorm versterkt worden als het

1 Akira Irije: p. 102.

180 [PDF]
CHINA 'EEN MOLENSTEEN'

Chinese probleem kon worden opgelost; lukt dat niet, dan zal zij alleen maar slechter worden.' 1 Todjo viel hem bij en de Contactraad ging er accoord mee dat via Wang verbinding zou worden opgenomen met Tsjiang Kai-sjek, Deze ging op het Japanse aanbod niet in en het gevolg was dat 'het Chinese probleem' als een molensteen om Japans hals bleef hangen.

XCDaarin kwam tot op de dag van Japans capitulatie geen wijziging.

Terugblik

XC

XCIn het beleid dat de Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog in Azië hebben gevoerd, vallen drie dingen op: ten eerste, hoe weinig oprechte steun zij in de meeste door hen bezette gebieden hebben ontvangen bij hun streven, een 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' te vormen, ten tweede, hoe hol dat beleid was, voorzover het er op was gericht onafhankelijke staten te doen ontstaan, en ten derde, in hoeveel gebieden het gekomen is tot daadwerkelijk verzet tegen de Japanners, al of niet in samenwerking met de Geallieerden en in elk geval steeds als een vorm van steunverlening aan dezen.

XCWat het eerste betreft: er is geen gebied geweest waar de inheemse bevolking, ook als delen er van de Japanners bij hun komst als bevrijders hadden begroet, niet na betrekkelijk korte tijd gevoelens van afkeer jegens hen ging koesteren. Het optreden van de Japanners was overal even arrogant en van de hogere beschaving die zij beweerden te bezitten, merkte men niets. Integendeel: hun militairen gingen zich menigmaal aan gruwelijke wreedheden te buiten en voor lichte vergrijpen waren als straf lichamelijke tuchtigingen schering en inslag - aan dergelijke tuchtigingen was de Japanner van j ongsaf gewend maar zij pasten niet in het cultuurpatroon dat men in de Nanjo aantrof. Daar kwam bij dat, als gevolg van de oorlog en de Japanse vorderingen van levensmiddelen, het voorzieningspeil van de inheemse bevolkingen overal daalde. Geen 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' , maar een Groot-Oost-Aziatische Armoedesfeer werd door de Japanners geschapen. Behalve misschien in Frans-Indo-China ontpopten zij zich overal als hardere meesters dan de Europeanen en Amerikanen waren geweest die zij verdreven hadden. Vooralook de op grote schaal ingevoerde gedwongen arbeid wekte sterke

1 Aangehaald in a.v., p. II 1.

181 [PDF]
JAPAN EN AZIË

weerstanden. Wat Nederlands-Indië betreft, zullen wij dat alles in volgende hoofdstukken van dit boekwerk nog in bijzonderheden beschrijven.

XCHet Japanse beleid om in het door hen beheerste gebied onafhankelijke staten te doen ontstaan, mag men hol noemen omdat het verlenen van werkelijke onafhankelijkheid nimmer in japans bedoeling heeft gelegen: het was een beleid dat in Japan, in de betrokken landen en in de wereld van Japans tegenstanders een propagandistisch effect beoogde maar bij de Japanners-zelfhet gevoel van eigen superioriteit niet wegnam en dat die 'onafhankelijkheid' dan ook steeds wilde combineren met voortzetting van een dominerende Japanse invloed. Noch in Birma, noch op de Philippijnen, noch in Nanking-China is van een werkelijke onafhankelijkheid sprake geweest - zeker, het bewind van Ba Maw in Birma, dat van Laurel op de Philippijnen en dat van Wang in China zijn zich te buiten gegaan aan pro-japanse uitlatingen (in Nederlands-Indië geldt voor Soekarno en anderen hetzelfde) en hebben het zelfs tot oorlogsverklaringen aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten laten komen, maar dat heeft er niet toe geleid dat zij meer feitelijke steun gegeven hebben aan de Japanse oorlogvoering. Die oorlogsverklaringen waren een gebaar, even hol als het Japanse 'onafhankelijkheids'-beleid, in welk kader zij afgedwongen werden. Japan heeft met dat beleid zijn positie tijdens de oorlog niet weten te versterken en ook de Japanse verwachting, neergelegd in het door ons aangehaalde, uit juli' 44 daterende stuk met betrekking tot de mogelijke 'onafhankelijkheid' van Oost-Indië: 'dat Japan er een vaste basis zou verwerven waarvan het in de toekomst gebruik zou kunnen maken in zijn strategie-op-Iange-terrnijn voor het zich weder oprichten van het Japanse keizerrijk', is niet verwezenlijkt; los nog van het feit dat er van dat 'zich weder oprichten' in de oude, imperialistische vorm geen sprake is geweest, hebben de jaren van de Japanse bezetting in China (alsook in Korea) en in de landen van de Nanjo bij velen een diepe wrokjegens Japan gewekt, niet wezenlijk verschillend van die welke in de bezette landen van Europa gewekt is door NaziDuitsland.

XCOver Nederlands-Indië hebben wij nog iets toe te voegen en wel dat er in de Nanjo geen gebied is geweest waar de verwezenlijking van de politieke aspiraties van de inheemse politieke elite die zich althans uiterlijk aan Japans zijde schaarde, zo onzeker is geweest. Had Japan zich kunnen handhaven en zouden als gevolg daarvan aan de top van het keizerrijk de machtsposities van de Japanse leger- en van de Japanse marinestaf zijn versterkt, dan zou Indië, naar men moet aannemen, een

182 [PDF]
TERUGBLIK

Japanse kolonie zijn geworden, te vergelijken met Korea. Die leger- en die marinestaf wensten ongehinderd te blijven beschikken over Indië's hulpbronnen - zij zijn het geweest die de Contactraad te Tokio op 3 I mei '43 tot het (geheim gehouden) besluit brachten dat Indië, aan welks bevolkingbij die gelegenheid slechts 'deelneming aan het bestuur' werd toegezegd, bij Japan zou worden ingelijfd. De verzwakking van Japans militaire positie noopte nadien Japans heersers, toch de weg te volgen die tot Indië's 'onafhankelijkheid' zou leiden - een 'onafhankelijkheid' evenwel die geenszins aan de wensen der Indonesische nationalisten tegemoet kwam: het laatste besluit dat, op 17 juli '45, terzake door de Opperste Oorlogsraad in Tokio genomen werd, hield in dat geen eenheidsstaat Indonesië zou worden opgericht maar een federatieve staat, 'Oost-Indië'; de datum van oprichting van die staat werd geheel in het midden gelaten en de militaire autoriteiten in de Nanjo aan wie de realisering van het genomen besluit werd opgedragen, waren op de dag waarop Japan capituleerde, niet verder gekomen dan dat de Commissie tot onderzoek van 'de onafhankelijkheid van Oost-Indië' in een tot voorbereiding daarvan was omgezet, dat die nieuwe commissie op 18 augustus geïnaugureerd zou worden en dat vastgesteld was dat Java, onder strikt Japans toezicht, vermoedelijk op 7 september '45 als eerste gebiedsdeel 'onafhankelijk' zou worden; ook Java zou dan aan GrootBrittannië en de Verenigde Staten de oorlog moeten verklaren. Tot dat absurde gebeuren is het niet meer gekomen.

XCHet is wellicht vooral de opvallende terughoudendheid in het Japanse beleid met betrekking tot Indië geweest die Soekarno gestimuleerd heeft tot, zoals nog blijken zal, excessief pro-Japanse en anti-Geallieerde uitlatingen - geen nationalistische voorman in de landen van de Nanjo heeft zozeer zijn best gedaan om bij de Japanners de indruk te wekken dat hij voor hen een betrouwbare bondgenoot zou zijn. Hij wedde daarmee op het verkeerde paard. Indonesië's toekomst verbond hij aan die van een grote mogendheid die de oorlog zou verliezen een mogendheid bovendien die juist niet het Indonesië wilde doen ontstaan dat hèm als ideaal voor de geest stond.

XCNu het derde punt waarbij wij nog wilden stilstaan: dat het in zoveel

183 [PDF]
JAPAN EN AZIË

de Japanners. Dat geldt niet alleen voor China waar zij de militaire weerstand van de twee rivaliserende krachten: de nationalisten en de communisten, niet hebben kunnen breken, maar ook voor de Nanjo. In Birma vormde zich een Anti-fascistische Nationale Vrijheidsliga, werden de Japanners bestreden door kleine guerrillatroepen welke door Force 136 waren bewapend, en liep in een laat stadium Aung San met het gehele Birmaanse Nationale Leger naar de Britten over. In Thailand kregen de Britse en de Amerikaanse geheime dienst in het laatste oorlogsjaar belangrijke hulp van de inheemse autoriteiten en maakten dezen zich klaar om samen met de Britten de Japanners te bestrijden. Op Malakka vormde zich een, overigens zwakke, Maleise verzetsbeweging en was voorts sprake van krachtig verzet van de grote Chinese bevolkingsgroep, zowel van diegenen uit die groep die zich met Tsjiang Kai-sjek verbonden voelden, als van de communisten en hun aanhang. Het waren die communisten die een Anti-Japanse Volksunie oprichtten en een AntiJapans Volksleger dat uiteindelijk, mede door de steun van Force 136, enkele duizenden gewapenden omvatte. Medio '45 had Force 136 op Malakka meer dan honderd geheime agenten en zes eigen guerrillagroepen te velde, die er allen voldoende plaatselijke steun vonden - het is ook die plaatselijke steun geweest die het Spencer Chapman mogelijk maakte, zich meer dan drie jaar lang in de jungle te handhaven. Op de Philippijnen kon de linkse Hukbalahap in het eerste jaar van de Japanse bezetting ca. tienduizend gewapenden op de been brengen, kwamen er later door de Amerikanen bewapende guerrillagroepen die op Luzon bijna twintigduizend en op Mindanao bijna veertigduizend gewapenden telden, en ontstond van april '44 af een situatie waarin MacArthur dagelijks meer dan honderd telegrammen met geheime inlichtingen ontving - een verkeer met spionagegroepen dat van eenzelfde intensiteit was als dat wat het Nederlandse Bureau Inlichtingen in de hongerwinter onderhield met de spionagegroepen in bezet Nederland. In Oceanië verleende, dank zij de steun van inheemsen, het tijdig door de Australische marine opgebouwde net van Coastu/atchers vitale steun aan de Amerikaans-Australische oorlogvoering en in Frans-Indo-China tenslotte werden de Japanners in het noorden van' 42 af bestreden door de communistische Vietminh die in delen van Vietnam een eigen gezagsapparaat had opgebouwd.

XCNederlands-Indië ontbreekt in deze opsomming. Was er dan geen daadwerkelijk verzet? Ja. In ons vorige deel wezen wij er al op dat kleine detachementen van het Knil op Java (daar samen met Britse en Austra

184 [PDF]
TERUGBLIK

van de Japanners zijn gebleven, dat op Timor door Australiërs en Knilmilitairen bijna een jaar met de Japanners strijd is gevoerd en op de Vogelkop van Nieuw-Guinea door een Nederlandse groep zelfs bijna twee-en-een-half jaar, en daar voegen wij nu samenvattend aan toe (nadere bijzonderheden komen in volgende hoofdstukken), dat er op Java en Sumatra sprake is geweest van verzet van de zijde van Nederlanders (vóór hun internering), Indische Nederlanders en Indische Chinezen en dat er ook verzet is gepleegd door Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen (hoofdzakelijk ex-militairen van het Knil), maar dat zich overigens van de zijde der inheemsen maar weinige duidelijke gevallen van actief verzet hebben voorgedaan: in Atjeh en op Borneo een plaatselijke opstand van fanatieke Moslims, op Java in '43-'44 in enkele districten een soort volksopstand, vooral uit weerzin tegen de Japanse rijstvorderingen. en begin '45 een kortstondige anti-Japanse rebellie van een eenheid van een van de door de Japanners opgerichte hulpkorpsen en tenslotte midden '45 twee kleine plaatselijke opstanden in Atjeh. Pogingen om van Ceylon uit geheime verbindingen met Sumatra op te bouwen zijn tot in de zomer van '45 mislukt. Pogingen om van Australië uit dergelijke verbindingen met Java, het belangrijkste eiland in de archipel, op te bouwen zijn tot het einde toe mislukt - wèl is de Nederlandse geheime dienst van Australië uit er in '44-'45 in geslaagd, in het oosten van de archipel enkele operaties te ondernemen waardoor tenslotte een klein net van Coastu/atchers ontstond.

XCWij vragen speciale aandacht voor onze nu volgende conclusie; zij luidt: het totale beeld dat Nederlands-Indië biedt, verschilt wezenlijk van dat van alle andere landen in de Nanjo en zulks vooralomdat het van de inheemse wereld uit (de inheemsen vormden 98 % van de bevolking) niet tot daadwerkelijk verzet van betekenis tegen de Japanners is gekomen en omdat de Nederlandse geheime diensten van Ceylon en Australië uit er de gehele oorlog door niet in zijn geslaagd, vaste verbindingen op te bouwen met de grote eilanden.

XCDe talrijke mislukte operaties van die geheime diensten zullen wij in ons volgende deel beschrijven - dit deel wijden wij verder aan wat in dat van de Geallieerde wereld zo opvallend geïsoleerde Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting is geschied.

185 [PDF]

Hoofdstuk 3: Bezet Indië, eerste jaar

XC

XCAangezien wij in dit hoofdstuk een beeld willen geven van de structuur van de Japanse bezettingsbesturen in Indië en van het beleid dat zij in het eerste jaar van de bezetting met betrekking tot de er aanwezige volksgroepen hebben gevoerd (zulks met uitzondering van de groep der Europeanen die in hoofdstuk 5 aan de orde komt), lijkt het ons zinvol, allereerst te herinneren aan de instructies welke die Japanse bestuurders uit Tokio hadden ontvangen. Daar had het hoogste regeringsorgaan, de Contactraad, op 20 november '41, d.w.z. nog voordat tot oorlog besloten was, de 'Beginselen voor het bestuur van de bezette gebieden in de Nanjo' vastgesteld I, waaruit wij, zoals wij reeds in ons vorige deel deden, de belangrijkste bepalingen willen citeren:

XC'Voor het ogenblik zullen militaire besturen in de bezette gebieden worden ingesteld teneinde de openbare orde te handhaven, het verwerven van voor de nationale verdediging vitale hulpbronnen te bespoedigen en de zelfvoorziening van de militairen te waarborgen'

XCdie militairen moesten dus om te beginnen gevoed worden en ook overigens zoveel mogelijk verzorgd ten laste van de inheemse economieën.

XC'De uiteindelijke status van de bezette gebieden zal apart vastgesteld worden.

XCBij de uitoefening van het militaire bestuur zullen de bestaande bestuursorganen zoveel mogelijk gebruikt worden, zulks met eerbiediging van de bestaande bestuursstructuren en van de inheemse gebruiken'

XCmet die 'bestaande bestuursorganen' werden, wat Nederlands-Indië betrof, niet zozeer de organen van het Nederlands algemeen bestuur bedoeld als wel de inheemse bestuursorganen die onder dat algemeen bestuur werkzaam waren geweest. Van de terreinen van werkzaamheid

1 Tekst in: p. 1-3.

186 [PDF]
DE JAPANSE RICHTLIJNEN

van die inheemse organen werden overigens bij voorbaat verscheidene uitgezonderd waarop het Nederlands algemeen bestuur actief was geweest:

XC'De bezettingsstrijdkrachten zullen de controle behouden over de spoorwegen, de scheepvaart, de havens, de luchtverbindingen, de PIT-diensten en de radio.

XCWanneer het verwerven van voor de nationale verdediging vitale hulpbronnen en de zelfvoorziening der militairen schade toebrengen aan het levenspeil der inheemsen, dan moet zulks aanvaard worden.

XCAmerikaanse, Britse en Nederlandse burgers zullen er toe gebracht worden, met het militaire bestuur samen te werken en tegen weerspannigen zullen gepaste maatregelen genomen worden zoals verbanning'

XCin deze richtlijnen werd dus, wat Nederlands-Indië betrof, niet de internering, d.w.z. de afzondering, van de 'Nederlandse burgers' voorgeschreven.

XC'De bestaande belangen van Duitse en Italiaanse burgers zullen ontzien worden maar de uitbreiding van dergelijke belangen zal zoveel mogelijk beperkt worden'

XCwij herinneren aan Japans vrees dat Duitsland aan de bezetting van Nederland een argument zou ontlenen om Nederlands machtspositie in de Indische archipelover te nemen.

XC'Chinese ingezetenen zullen er toe gebracht worden, het regime van Tsjiang Kai-sjek in de steek te laten, medewerking te verlenen en zich aan te sluiten bij onze politiek.

XCOp inheemse ingezetenen zal een invloed worden uitgeoefend die bij hen vertrouwen wekt in de keizerlijke strijdkrachten en een voortijdig aanmoedigen van inheemse onafhankelijkheidsbewegingen zal vermeden worden.'

XCOp die politieke richtlijnen volgden economische die op 12 december '41 door de Contactraad werden goedgekeurd. Zij behelsden, wat Nederlands-Indië betrof, dat het gebied volledig in de eigen behoeften zou moeten voorzien, dat bij het verhogen van de grondstoffenproductie prioriteit moest worden gegeven aan de aardolie, dat de inheemse industrie alleen moest worden bevorderd voorzover zij voor Japan van belang was, dat vijandelijke eigendommen onder beheer gesteld of door onteigening verworven moesten worden (dat sloot in Indië de Nederlandse ondernemingen in) en dat Japanse importgoederen in de eerste

187 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

streeks werkzaam waren ten behoeve van Japan, bijvoorbeeld dus aan de inheemse arbeiders in de aardolie-industrie.

XCAl deze richtlijnen golden zowel voor de twee legerbesturen die in Indië zouden worden ingesteld: dat van het Zestiende Leger op Java en dat van het Vijf-en-twintigste op Sumatra, als voor het marinebestuur dat zou worden ingesteld op Borneo en in de Grote Oost.

XCHet departement van marine achtte .het nodig, voor de door de marine bestuurde gebieden ook nog eigen richtlijnen uit te geven. Zij werden neergelegd in een stuk d.d. 14 maart '421 waarin o.m. opgemerkt werd dat inheemse hoofden en ambtenaren 'die een oprecht verlangen tonen om met Japan samen te werken', zoveel mogelijk ingeschakeld moesten worden, Nederlanders 'en andere buitenlanders' evenwel slechts 'in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer hun werkzaamheid een groot voordeel is om de inheemse bevolking te besturen'; dat er zo weinig mogelijk contact moest zijn tussen Japanse burgers en de plaatselijke bevolking; dat 'voorlopig' niet ingegrepen moest worden in inheemse gebruiken; dat 'nationalistische bewegingen niet aangemoedigd' moesten worden (het adjectief 'voortijdig' werd, zoals wij al opmerkten, weggelaten); dat 'met uitzondering van diegenen die oprecht met ons samenwerken', deportatie 'en andere gepaste maatregelen' moesten worden toegepast op burgers van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Nederland 'en andere vijandelijke landen'; dat de normale rechtspraak moest worden voortgezet, met dien verstande dat een Japanse militaire rechtbank jurisdictie zou hebben over ingezetenen die de bepalingen van verordeningen of andere regelingen van de marinebevelhebbers zouden overtreden; dat de bestaande politie moest worden ingeschakeld voor het bewaren van rust en orde; dat de bestaande gebruiken en godsdiensten, speciaal de Islam, geëerbiedigd dienden te worden; dat bij het onderwijs vooral aandacht moest worden besteed aan het technische onderwijs en dat de kennis van de Japanse taal en van de Japanse cultuur moest worden verbreid; dat de leiding van de aardolieen van de steenkoolproductie aan de marine moest worden toevertrouwd

I A.v., p. 26-46.

188 [PDF]
DE JAPANSE RICHTLIJNEN

en dat belangrijke buitenlandse ondernemingen, met uitzondering van die welke het eigendom waren van burgers van Duitsland, Italië en hun bondgenoten 1, onder beheer gesteld dienden te worden; dat de plaatselijke Japanse garnizoenen prioriteit moesten hebben bij de verdeling van de visvangst; dat Japanse handelaren geleidelijk toegelaten moesten worden; dat de handel en de prijzen onder controle gesteld dienden te worden en de lonen zo laag mogelijk gehouden; en, tenslotte, dat 'vijandelijke onroerende goederen' onder beheer genomen dienden te worden en hun eigenaren gecompenseerd, 'teneinde hen te helpen, hun minimum-kosten van levensonderhoud te bestrijden'.

XCTot welke verordeningen of andere regelingen deze richtlijnen in het marinegebied hebben geleid, is over het algemeen niet bekend, maar aangenomen moet worden dat zij min of meer identiek waren aan die welke voor Java en Sumatra werden getroffen en waarvan die voor Java, neergelegd in het Japanse Verordeningenblad, de Kan Po, bewaard gebleven zijn. Men dient hierbij in het oog te houden dat èn de marineèn de legerbestuurders ondergeschikt waren aan Tokio. Intensief contact tussen die twee groepen bestuurders bestond overigens slechts op de gebieden van defensie en economische leveranties, 'het leger en de vloot', aldus later de Japanse chef-staf op Sumatra, 'bestuurden hun gebieden alsof zij twee vreemde, soevereine staten waren' 2 het in Japan bestaande dualisme werkte in Indië door, maar dat stond het zelfstandig treffen van identieke regelingen niet in de weg.

XCHier is de plaats voor een algemene opmerking en wel deze dat van het Japanse bestuur in bezet Indië heel veel minder bekend is dan van het Duitse in bezet Nederland. Van dat Duitse bestuur is een belangrijk deel van de archieven bewaard gebleven, hetgeen ons in staat heeft gesteld, in de delen 4 t.e.m. 10 van ons werk niet alleen de Duitse verordeningen en andere regelingen weer te geven maar ook de gedachtenwisselingen die er aan ten grondslag lagen, en de reacties waartoe zij leidden; ook hebben wij van de personen der belangrijkste Duitse machthebbers een,gehaald in George S. Kanahele: Thejapanese occupation of Indonesia: Prelude to Indepen dence (1967), p. 39 (verder

I Dat waren Finland, Slowakije, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Kroatië. 2 Aan

189 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

naar wij hopen, duidelijk en genuanceerd beeld kunnen geven. Stukken van de Japanse besturen in Indië zijn daarentegen nauwelijks bewaard (ze zijn door de Japanners zelf na hun capitulatie op grote schaal verbrand), van de bedoelde gedachtenwisselingen weten wij, op een enkele uitzondering na, niets, van de Japanse machthebbers kennen wij weinig meer dan de namen en ons beeld van de reacties waartoe de Japanse maatregelen leidden bij de grote bevolkingsgroep der inheemsen, bij de Chinezen en bij de Arabieren, is rudimentairslechts omtrent die reacties bij de groepen der Nederlanders en Indische Nederlanders zijn wij redelijk ingelicht. Als gevolg van dat alles is het beeld van het Japanse beleid dat wij in de rest van dit deel zullen geven, zowelonvolledig als onevenwichtig. Wij kunnen niet anders doen dan, deze tekortkomingen ten volle beseffend, datgene weergeven wat ons bekend is.

XCHet zal de lezer daarbij niet ontgaan dat wij over het algemeen van Java meer afweten dan van Sumatra, Borneo en de Grote Oost.

Imamoera's komst

XC

XCGeneraal Imamoera, de bevelhebber van het Japanse Zestiende Leger, had, toen hij in de nacht van 28 februari op I maart '42 op Java's noordwestpunt landde, enkele verordeningen bij zich' die al op 2 maart door hem van kracht werden verklaard maar die in Batavia pas afgekondigd werden op de 7de - dezelfde dag waarop hij, zoals in ons vorige deel vermeld, aldaar in het gebouw van de Raad van Nederlands-Indië een toespraak hield, welke, aldus de burgemeester, E. A. Voorneman, 'hierop neerkwam dat Nederlands-Indië opgehouden had te bestaan; deze landen werden ingelijfd bij Japan en zouden voortaan delen in de zegeningen van de gemeenschappelijke welvaart in Oost-Azië.' 2 Imamoera' s Verordening no. I richtte zich in het eerste artikel tot' de volkeren van Oost-Indië' (niet 'Indonesië'! 3):

1 Wij zullen de in Indië afgekondigde Verordeningen in het algemeen weergeven in de vertaling uit het Maleis (de huidige welke van de hand is van dr. R de Bruin, eertijds wetenschappelijk medewerker van het Rijksinstituut voor Oor logsdocumentatie. 2 E. A. Voomeman: 'Persoonlijke herinneringen ... 27 februari 10 maart 1942' (z.d.), p. 7 (IC, 29 II3). 3 Het is interessant dat in de vertaling van deze verordening die in de Nederlandse en Indonesische dagbladen verscheen, ge sproken werd van 'het Indonesische volk', resp. hetgeen hetzelfde betekent. De Japanners (het is mogelijk dat die vertaalfout hun is ontgaan) hebben

190 [PDF]
IMAMOERA'S EERSTE VERORDENINGEN

XC'Het Japanse leger zal streven naar het vergroten van de welvaart van de volkeren van Oost-Indië die van hetzelfde ras en dezelfde afkomst zijn ... , zulks in overeenstemming met de richtlijnen voor de gemeenschappelijke verdediging van Groot-Oost-Azië. In de bezette gebieden van Oost-Indië zal een militair bestuur worden ingesteld teneinde de openbare orde te handhaven en de bevolking onverwijld rust en tevredenheid te bezorgen.'

XCArtikel z:

XC'De bevelhebber van het Japanse leger oefent het militair gezag uit en beschikt over alle bevoegdheden van de gouverneur-generaal'

XChoe vèrstrekkend die bevoegdheden waren, hebben wij 111 ons vonge deel uiteengezet.

XCArtikel j :

XC'De bestuursorganen, hun functionele bevoegdheden en de voorzieningen van wetten en ordonnanties die in de bezette gebieden golden, blijven voorlopig van kracht voorzover zij verenigbaar zijn met het militair bestuur.'

XCArtikel a:

XC'Alle ambtenaren en ingezetenen zijn verplicht, de bevelen van het Japanse leger en van andere Japanse autoriteiten op te volgen.

XCHet Japanse leger zal het gezag van loyale ambtenaren, het leven en de wettige eigendom van burgers die zich aan de wetten houden, en de bestaande godsdiensten eerbiedigen. Ambtenaren en ingezetenen dienen het Japanse leger te vertrouwen en hun normale werkzaamheden onverwijld te hervatten.

XCMochten er evenwel personen zijn die de bevelen van het Japanse leger of van andere Japanse autoriteiten overtreden of de openbare orde verstoren of de operaties van onze troepen hinderen of Japanse onderdanen nadeel toebrengen of met de vijand verbinding opnemen of het geld wezen en de economie verstoren of eigendommen verbergen dan wel tot vernielingen overgaan, dan zullen zij volgens de militaire wetten onmiddellijk en streng gestraft worden.'

XCArtikel 5 tenslotte bepaalde dat de gulden en het op de gulden gebaseerde Japanse militaire geld wettig betaalmiddel zouden zijn in het bezette gebied.

niet op correctie aangedrongen. Rechtskracht had alleen de Japanse tekst van hun verordeningen maar die tekst kon slechts door zeer weinigen gelezen worden.

191 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

XCEen tweede verordening, ook op 2 maart gedateerd, behelsde een lange opsomming van daden die krachtens het japanse militaire strafrecht met de dood of anderszins zwaar gestraft zouden worden: aanvallen op de japanse strijdkrachten 'of het aan de dag leggen van een vijandige gezindheid jegens de japanse strijdkrachten' (rijkelijk vaag!); spionage; alle vernielingen van economische hulpbronnen of van japanse wapens; 'het toedienen van vergif of van medicijnen met het doel japanse militairen van het leven te beroven'; 'het maken van exorbitante winsten'; verstoring van de productie en 'daden die de eer van de japanse strijdkrachtenaantasten' (niemand wist aanvankelijk wat daaronder verstaan werd) 'of die gericht zijn tegen door de japanse militaire overheid uitgevaardigde verboden'. Niet alleen diegenen die deze daden zouden plegen maar ook allen die anderen daartoe zouden aanzetten of er hulp bij zouden verlenen, zouden gestraft worden, allen even zwaar.

XCEen derde verordening, eveneens op 2 maart gedateerd, maakte duidelijk wat het japanse militaire strafrecht met betrekking tot NederlandsIndië inhield. Het kende als 'militaire straffen' de doodstraf (te voltrekken door een vuurpeloton), gevangenisstraf, verbanning (steeds naar een ander eiland en voor de duur van minstens een jaar), het betalen van boete (minstens één gulden) en het verlies van in beslag genomen goederen. Van het ondergaan van deze straffen kon 'de opperbevelhebber der strijdkrachten' een veroordeelde ontslaan - hij oefende dus, was de doodstraf opgelegd, het recht van gratie uit, zoals dat vóór hem de gouverneur-generaal had gedaan.

XCAanvullende verbodsbepalingen waren vervat in een vierde verordening gedateerd 8 maart '42, die de eerste was waarin de plaats van uitgifte werd vermeld: Batavia; daar had Imamoera inmiddels zijn hoofdkwartier gevestigd. Als nieuwe elementen kwamen in die vierde verordening voor, dat alle wapens ingeleverd moesten worden; dat alle anti-japanse propaganda verboden was; dat men geen geruchten mocht verspreiden; dat men voor een bezoek aan de Buitengewesten een vergunning nodig had van de japanse strijdkrachten; dat niet naar Geallieerde radio-uitzendingen mocht worden geluisterd; dat niemand zich onbeheerde goederen mocht toeëigenen; dat het 'voorlopig' verboden was, zich tussen acht uur 's avonds en zes uur 's morgens buitenshuis te begeven zonder vergunning van de japanse strijdkrachten 1; dat ambtenaren en andere ingezetenen onmiddellijk hun normale werk dienden te hervatten; dat beheerders

XCI Die avondklok werd in april '42 beperkt tot de periode van half twaalf 's avonds tot half vijf 's ochtends en werd in juni geheelopgeheven.

192 [PDF]
IMAMOERA'S EERSTE VERORDENINGEN

van fabrieken, landbouwondernemingen en groothandelshuizen terstond hun plaats van vestiging en de grootte van hun voorraden moesten opgeven (er stond in de verordening niet, aan welke instantie); dat beheerders van transport- en electriciteitsbedrijven aan het Militair Bestuur 'volledige informaties' dienden te verschaffen; dat alle banken 'tijdelijk' gesloten zouden worden; dat het militair papiergeld uitgegeven werd in coupures van tien, vijf en één gulden en voorts van vijftig, tien, vijf en één cent en dat ook militaire pasmunt ter waarde van tien, vijf en één cent in omloop werd gebracht; dat niemand meer dan f 100 aan papiergeld of pasmunt in bezit mocht hebben; dat de op I januari '42 geldende lonen, goederenprijzen, grond- en huishuren niet verhoogd mochten worden; dat men handelsgoederen niet mocht vasthouden of 'zwart' verkopen; en, tenslotte, dat 'tijdelijk' geen goederen of waardepapieren op Java mochten worden ingevoerd of uit Java uitgevoerd.

XCAl met al vormden deze eerste vier Japanse verordeningen een ratjetoe van ingrijpende maar niet steeds duidelijke voorschriften en verboden, dat er als geheel bepaald grimmig uitzag. Dat zinde Imamoera niet. Hij was geen scherpslijper en hij werd door zijn onwetendheid ten aanzien van Indische verhoudingen eerder gestimuleerd tot voorzichtig dan tot kras optreden. Hij was nooit in Indië geweest, had er maar een geringe kennis van, verstond geen woord Maleis en wist van de Indonesische nationalistische beweging die een elite van ontwikkelden was gaan omvatten en steun ontving van een aanzienlijk deel van de inheemse bevolking, nauwelijks iets af, al had hij daaromtrent, naar wij aannemen, enige voorlichting ontvangen van de enige Indonesische adviseur die zich bij hem bevond: Raden mr. Soedjono, lid van de Parindra, die in Tokio docent voor het Maleis was geweest aan de School voor Vreemde Talen. HU, Imamoera, wenste met terughoudendheid op te treden. Het kostte zijn officieren moeite, hem er van te overtuigen dat hij in Batavia zijn intrek moest nemen in het paleis van de gouverneur-generaal" - hij deed het, vergezeld van een kleine staf (een adjudant, een functionaris van de militaire politie, enkele bedienden en tolken, tezamen een dozijn personen), en voelde er zich niet thuis, 'it was too big, seemed empty', schreef hij in zijn memoires." Het denkbeeld, in Batavia een grote overwinnings

I Achter in dit deel hebben wij als Bijlage een lijst opgenomen van de afkortingen van organisaties en instellingen die Indië in de jaren '42-'45 heeft gekend en van de volledige namen daarvan. 2 Het paleis in Buitenzorg (Bogor) weigerde hij te be wonen; het werd soms voor plechtigheden gebruikt. 'H. Imamoera: dJ. III, p. 121 (IC, 2 640).

193 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

parade te houden, wees hij af 'he was', aldus de Japanse historicus Mitsoeo Nakamoera, 'a traditional samurai whose ethics are represented by the common japanese proverbs which he himself often quoted. One such is: 'The strong should never show arrogance before the weak. J' 1 Toen op 10 maart het hoofdkwartier van het militair bestuur begon te functioneren (het werd gevestigd in het hoofdkantoor van de Bataafse Petroleum Maatschappij te Batavia), wijdde Imamoera de eerste bespreking aan de vraag wat het karakter diende te zijn van dat bestuur. Een aantal nogal jeugdige, fanatieke stafofficieren betoogde dat men beginnen moest met drastisch in te grijpen teneinde de bevolking te overtuigen van Japans onaantastbare macht - later zou de druk dan verminderd kunnen worden. Andere stafofficieren meenden dat men onder geen omstandigheden verder mocht gaan dan door Tokio was voorgeschreven. Dat laatste was ook Imamoera's opinie. Drastische maatregelen, meende hij, waren allerminst noodzakelijk, integendeel: 'in his view', aldus Nakamoera, 'it was necessary to erase erroneous impressions concerning japanese aggressiveness to show that the principle of hakko-ichiu ('all worlds under one roof') meant not aggression but 'pan-familialism. J' 2 Eén grote familie dus, maar dan voorshands wèl met een duidelijke pater familias: Japan. Dat sloot aan bij de richtlijn dat 'een voortijdig aanmoedigen van inheemse onafhankelijkheidsbewegingen' vermeden moest worden.

XCDe eerste toepassing van die richtlijn werd in Batavia een bittere teleurstelling voor de Indonesische nationalisten.

XCBij de meesten hunner hadden, veronderstellen wij, het snelle instorten van de militaire weerstand op Java en de algemene capitulatie van het Knil, 8 maart, eerder vreugde dan deernis gewekt: vreugde omdat, nu het Nederlands regime ten val was gebracht, de weg open leek te liggen voor een eigen Indonesisch bewind, een eigen onafhankelijke regering. Trouwens', in de Japanse radiopropaganda was van de dag van Pearl Harbor af menigmaal beloofd dat Japan aan de Indonesische archipel het grote goed der onafhankelijkheid zou brengen: 'Nippon wenst',

1 M. Nakamoera: (z.j.), p. 24. 2 A.v., p. I2.

194 [PDF]
COMITÉ'S VAN NATIONALISTEN

stond in februari '42 in een ook boven java afgeworpen japans luchtpamflet te lezen (wij maakten er in ons vorig deel al melding van), 'dat een nieuwe regering door een Indonesiër gevormd wordt, die met ons wil samenwerken.'

XCWie moest dan als kabinetsformateur optreden en wie moesten minister worden?

XCEr vormden zich, onmiddellijk nadat de japansc troepen ter plaatse verschenen waren, in verscheidene steden op java, alsook op Sumatra, eigener beweging comité's van nationalisten die zich met onderling verschillende namen aanduidden (een aanwijzing voor hun spontaan karakter), zoals Komitee Nasional Indonesia, Komitee Indonesia Merdeka (Comité voor een Vrij Indonesië), Komitee Barisan Kebangsaän Indonesia (Comité van het Indonesische Nationale Korps) of Barisan Rakjat Indonesia (Indonesisch Volkskorps), maar die één waren in hun streven om de inheemse bestuursaristocratie, welke de steun en toeverlaat van het Nederlands gezag was geweest, terzijde te schuiven, eigen bestuursorganen te vormen en zich aan de japanners aan te bieden als hun beste helpers bij het bewaren van rust en orde. In Batavia speelde in het plaatselijk comité mr. Achmad Soebardjo, die van september '35 af in japan een jaar lang correspondent was geweest van een der inheemse dagbladen op java, een belangrijke rol, in Soerakarta (zie voor alle plaatsen op java die wij in dit hoofdstuk noemen, kaart VIII op de pag.'s 308-309) deed dat de grote voorman van het Taman Siswo-onderwijs, Ki Hadjar Dewantoro, in Djokjakarta een bekende Islamietische voorman van lage adel, Kijaji hadji Mas Mansoer, die in '37 voorzitter was geworden van de modernistische Islamietische beweging Mohammadijah. In Soebang, niet ver van het op 1 maart door het japanse leger veroverde vliegveld Kalidjati, werd op 3 maart door de propagandist van het japanse leger een bijeenkomst belegd in de tuin van de woning van de u/edono, het inheemse districtshoofd, waar enkele duizenden inheemsen aanwezig waren; hier kwam een Comité van Elf tot stand dat spoedig de naam kreeg van 'Contact- en Propagandacomité van het japanse leger te Soebang'.

XCAan al die comité's was geen lang leven beschoren. Zij beschikten over onvoldoende krachten om het maatschappelijk leven weer op gang te brengen en zij wekten onrust doordat zij het op verscheidene plaatsen tot anti-Chinese demonstraties lieten komen, doordat hier en daar inheemse bestuursfunctionarissen. die zich bij de inheemse bevolking gehaat hadden gemaakt, vermoord werden en doordat de inheemse bestuursaristocraten, van wie enkelen door de nationalisten enige tijd in

195 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

arrest gehouden of anderszins publiekelijk vernederd waren, zich met kracht tegen het verlies van hun posities gingen verzetten. Trouwens, in de algemene instructies van Tokio stond dat de Japanse militairen zoveel mogelijk gebruik moesten maken van 'de bestaande bestuursorganen, zulks met eerbiediging van de bestaande bestuursstructuren', niet van nieuwe organen en nieuwe structuren. De nieuwe comité's werden door de Japanners dan ook spoedig en zonder veel moeite terzijde geschoven.

XCIn Batavia nu waren de daar aanwezige nationalistische voormannen verder gegaan dan alleen maar het vormen van een plaatselijk comité. Hier liet op 8 maart het hoofd van de afdeling militair bestuur in Imamoera's staf, kolonel Josjito Nakajama, drie prominente nationalisten bij zich komen: Abikoesno Tjokrosoejoso, voorzitter van de Partai Sarekat Islam Indonesia, dr. G. S. I. I. Ratoe Langie, een Menadonees die van '27 tot '37lid van de Volksraad was geweest', en ir. Soerachman, lid van de Parindra, die een relatie was van Imamoera's adviseur Soedjono. Nakajama stelde in het gesprek de vraag of in het bestuursstelsel van Indië wijzigingen moesten worden aangebracht, waarop Abikoesno antwoordde dat een Indonesische nationale regering diende te worden gevormd. Nakajama, die, de Japanse gedragscode volgend, wilde voorkomen dat Abikoesno jegens de andere Indonesiërs een figuur zou slaan, ging hi~r met geen woord op in en Abikoesno, die zich van die gedragscode niet bewust was, interpreteerde dat zwijgen als een vorm van instemming. Verheugd riep hij de dag daarna in Batavia de bereikbare bestuursleden bijeen van zijn eigen PSI!, van de (nogal radicale maar anti-Japanse) Gerindo, van de Pasoendan (de Soendanese nationalisten), van de Persatoean Minahassa (het Minahassa- Verbond), van de Partai Arab Indonesia (de Indonesisch-Arabische Partij), van het (eind '39 opgerichte) Indonesisch Studentenverbond, de Perhimpoenan Peladjar Peladjar Indone sia, oftewel de PPPI, en van een kleine politieke organisatie die wij in ons vorige deel nog niet noemden: de Partai Persatoean Indonesia, oftewel de Parpindo, die met haar misschien tweehonderd leden geleid werd door het lid van de Volksraad mr. Mohammed Yamin, een van de oprichters van de Cerindo. Er waren op de door Abikoesno belegde bijeenkomst ook afgevaardigden van de Miai, de Grote Islamietische Raad van Indonesië, aanwezig. De bijeenkomst droeg dus een nogal breed karakter - dat werd onderstreept door twee feiten: dat de Gerindo bereid was samen tenalistische groeperingen, de Gapi, en Abikoesno was daar tot december' 41 secretaris

I Ratoe Langie was bovendien voorzitter van het samenwerkingsverband der natio

196 [PDF]
EEN INDONESISCH KABINET?

komen met Yamin die zij in '39 had geroyeerd toen hij zich op WestSumatra als Volksraadslid had laten kiezen met steun van groepen die niet met de Gerindo samenwerkten, en dat de MÎaÎ vertegenwoordigd was die injanuari '42 de samenwerking met de Indonesische nationalisten had verbroken omdat dezen toen op van Starkenborghs uitnodiging tot een gesprek waren ingegaan - een gesprek dat niets had opgeleverd. Op de door Abikoesno belegde bijeenkomst ontbrak het bestuur van slechts één grote nationalistische groepering: de Parindra (haar lid Soerachman was wèl aanwezig). Zij was de enige Indonesische groepering die er in de voorafgaande jaren af en toe van had getuigd dat Japans steun haar in haar strijd tegen het gouvernement niet onwelkom was. Het kan zijn dat Abikoesno en anderen haar de pas wilden afsnijden, het kan óók zijn dat zij harerzijds deelneming aan het beraad overbodig achtte omdat zij aannam dat Japan louter met haar in zee zou gaan.

XCHoe dat zij, diegenen die Abikoesno's uitnodiging aanvaard hadden, namen met grote ingenomenheid kennis van zijn mededeling dat de Japanners bereid zouden zijn, een Indonesisch kabinet in het zadel te helpen. Een mogelijke formateur/minister-president noemden zij niet (die keuze lieten zij aan de Japanners over) - wèl stelden zij een lange lijst op ('Lijst van candidaten voor het ministerschap van de Indonesische regering en hun medewerkers, gedurende de overgangsperiode' '), waarin voor elk van veertien departementen drie namen werden genoemd. Vermoedelijk was het de bedoeling dat de Japanners telkens één van de drie minister zouden maken en de resterende twee bij het betrokken departement een andere hoge functie zouden geven. Voor Buitenlandse Zaken werd als eerste Soedjono genoemd die met Imamoera was meegekomen, voor Binnenlandse Zaken Yamin, voor Economische Zaken Hatta (deze bevond zich in Soekaboemi dat hem door het gouvernement na zijn terugkeer uit ballingschap op Banda als gedwongen verblijfplaats was toegewezen), voor Defensie een Indonesische officier van het Knil, majoor Santoso, voor Opvoeding en Onderwijs Dewantoro, voor Financiën dr. Ratoe Langie, voor Islamietische Zaken Mansoer, voor Transportwezen Abikoesno en voor Pers en Propaganda Soekarno (die toen, zonder dat men dat op Java wist, uit zijn verbanningsoord Benkoelen onderweg was naar Padang). Merkwaardig was nog dat voor Defensie als derde candidaat een in Boven-Digeel geïnterneerde nationalist werd genoemd.

1 Lijst in: p. 342-43.

197 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

XCAbikoesnç legde de opgestelde lijst aan kolonel Nakajama voor, 'namens Soekarno', zei hij. Nakajama nam de lijst zwijgend in ontvangst. De er op voorkomende namen raakten spoedig in wijdere kring bekend en wekten in een deel van de inheemse pers verbazing, ja verontwaardiging. In de bladen was de weergave van de functies der candidaatministers niet steeds correct - bovendien werden niet allen genoemd en in het eerste dagblad dat een lijst publiceerde, de Tjaja Timoer, stond dat Abikoesno minister-president zou worden en Soekarno vice-ministerpresident. Dat deed een van de andere bladen schrijven dat de lezers van 7]aja Timoer (dit blad had opgemerkt dat er maar één was die ministerpresident moest worden: Soekarno) 'gehuild hadden van het lachen', toen zij lazen dat Soekarno onder Abikoesno werkzaam zou zijn.' Daarbij was van belang dat Abikoesno scherp bekritiseerd was toen hij in december '41 zijn PSII had teruggetrokken uit het politiek samenwerkingsverband der Indonesische nationalisten, de Gapi, omdat mede namens de Gapi een manifest was uitgegeven in welks inhoud hij niet was gekend. Het was al met al een nogalonverkwikkelijk krakeel dat ontstond, en niet alleen onverkwikkelijk ('ieder wil graag voor zich de hoogste betrekking hebben', schreef de voorzitter van de Parindra, Raden Soekardjo Wirjopranoto, enkele dagen later in de Tjaja Timoer/v maar ook gebaseerd op een fundamenteel misverstand ten aanzien van de beleidslijn die de Japanners wilden volgen.

XCDie beleidslijn werd spoedig duidelijk aangegeven: op I4 maart maakte de propaganda-afdeling van Imamoera's hoofdkwartier bekend dat er geen sprake van was dat Indonesiërs op hoge posten bij het bestuur zouden worden benoemd, en op 20 maart verscheen een verordening van Imamoera die uit slechts één artikel bestond: 'Voorlopig zijn alle activiteiten, besprekingen, petitionnementen en bekendmakingen van zaken die betrekking hebben op de wetgeving en op de opbouw van de staat, niet toegestaan.' De verordening kwam er op neer dat alle politieke werkzaamheid voorlopig verboden was. Helemaal duidelijk stond dat er niet in. Hier zou uit voortvloeien dat enkele van de genoemde organisaties hun werk voortzetten (hetgeen in mei tot hun uitdrukkelijk verbod zou leiden) en dat injuli een nieuwe Japanse verordening zou verschijnen welke aangaf welke verenigingen in beginsel wèl geoorloofd waren: gezelligheidsverenigingen, gymnastiekverenigingen, liefdadigheidsverenigingen, verenigingen ter beoefening van kunsten of wetenschapp~n

XC1 Berita Oemoem, 14 maart 1942, aangehaald in Kanahele, p.261. 2 T]aja Timoer, 18 maart 1942, aangehaald in C. D. Ricardo: Aantekeningen

198 [PDF]
VERBOD VAN POLITIEKE ACTIVITEIT

en verenigingen voor de verdeling van goederen - diegenen die dergelijke verenigingen wilden oprichten, moesten bij het Japanse bestuur verlof daartoe aanvragen en dat verlof zou slechts worden verleend wanneer de oprichters onder ede zouden verklaren dat hun vereniging geen politieke oogmerken had.

XCProtesten tegen de Japanse bekendmakingen dat Indonesiërs geen hoge posten bij het bestuur zouden krijgen en dat alle politieke werkzaamheid voorlopig verboden was, werden niet geuit - de Indonesische politieke elite schikte zich, hopend op betere tijden.

XCHet meest kwetsbare lid van die elite was de man aan wie in het kabinet waarvan de vorming niet was doorgegaan, de functie van minister van economische zaken was toegedacht: Hatta. Hij had immers niet alleen vóór het uitbreken van de oorlog in de Pacific herhaaldelijk en duidelijk tegen het Japanse imperialisme gewaarschuwd maar hij had ook na dat uitbreken, toen hij nog op Banda in ballingschap leefde, een artikel geschreven waarin hij gesteld had dat Japan de oorlog was begonnen met 'een roversdaad', vervolgens uiteen had gezet dat een Japanse overwinning voor de Indonesiërs 'knechtschap' en 'slavernij' zou betekenen, en geëindigd was met te schrijven:

XC'Ook als wij zouden weten dat Japan waarschijnlijk winnen zal, blijft de plicht op ons rusten om voor onze bedreigde idealen op te komen. Liever staande sterven dan knielende leven ... Dit is de betekenis van deze strijd.' I

XCSoetan Sjahrir, Hatta's medeballing op Banda, had het een levensgevaarlijk artikel gevonden en Hatta had vervolgens getracht, publikatie te voorkomen. Dat was mislukt: zijn beschouwing was op 22 en 23 december '41 in het te Batavia verschijnende dagblad Pemandangan verschenen en wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Hatta in Soekaboemi de eerste dagen van de Japanse bezetting in grote bezorgdheid doorbracht. Imamoera's staf had evenwel van het artikel geen weet, integendeel: Hatta had in april '33 een bezoek aan Japan gebracht waar hij enkele toespraken had gehouden en door sommigen als 'de Gandhi van Java'

I 22 en 23 dec. 1941, aangehaald in de 3 jan. 1942.

199 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

was aangeduid 1 hij werd als gevolg daarvan door de Japanners als een mogelijke helper gezien. Op 22 maart vervoegde zich in Soekaboemi een officier van de gevreesde Kenpeitai bij hem, die wel verre van hem te arresteren, tegen hem zei dat de Japanse militairen in Bandoeng besprekingen met hem wilde voeren. Hatta hield die uitnodiging in beraad. Met wie pleegde hij vervolgens overleg?Met Sjahrir die zich evenals hij in Soekaboemi bevond en in dezelfde locatie: de Politieschool die hem als gedwongen verblijfplaats was toegewezen ?Dat is hoogst waarschijnlijk maar wij weten er niets naders van en Hatta zwijgt erover in zijn memoires. Hoe dit zij, twee dagen later, 24 maart, kreeg hij een tweede uitnodiging die van aanzienlijk groter politieke betekenis was: of hij naar Batavia wilde komen voor overleg met de sous-chef van Imamoera's staf, generaal-majoor Josjikazoe Harada. Hij ging daar onmiddellijk op in, nam de volgende dag plaats in de auto van de officier die de uitnodiging had overgebracht en reed met deze naar Batavia waar hij bij aankomst hartelijk werd verwelkomd door kolonel Nakajama en (tegen zijn zin) ondergebracht in het meest luxueuze hotel, het Hotel des Indes. Nadat hij eerst een net costuum had gekocht, sprak hij op 26 maart met generaal Harada. Deze, zo deelde Hatta in '64 aan de Amerikaanse (van Hawaii afkomstige) historicus George S. Kanahele mede.

XC'told me that he was familiar with my previous activities as a nationalist and wanted to know if I u/ould be willing to cooperate with the military administration. I replied that I first wanted to know whether it was japan's intention to colonize Indonesia. Harada said no and stressed that japan's aim was tofree all subjugated Asians from Western domination. I thought it Oller and then told him that I would agree to cooperate but OIÛy in the capacity of an adviser and not as an official of the military administration:'?

XCVoor Harada was dat aanvaardbaar en het gevolg was dat Hatta in Batavia bleef. De Japanners zeiden dat zij bereid waren, een riante villa voor hem te ontruimen, maar hij prefereerde een huis te huren dat leegstond." Met geld van de Japanners kon hij vervolgens een eigen bureau opzetten, het Bureau van de Algemeen Adviseur (Kantor Penasihat Oemoem), waarvan hij een door hemzelf uitgekozen staf kon verbinden. Tot die staf trad een Indonesiër toe die in '4I lid was geweest van de Commissie- Visman, prof. mr. dr. Raden Soepomo, hoogleraar aan de Rechtshogeschool te Batavia, en een tweede gematigde nationalist, Raden

1 Kanahele, p. 7. 2 A.V., P.41. 3 Enige tijd later accepteerde hij te wonen in een villa aan de Oranje Boulevard waar verder louter hooggeplaatste Japanners woonden.

200 [PDF]
HATTA WORDT ADVISEUR

Mas Adoel Karim Pringgodigdo. Nadien beschikten Hatta en de leden van zijn staf over voldoende inkomsten en middelen van vervoer - ook konden zij, althans in theorie, invloed uitoefenen op het beleid der Japanners.

XCWerd dat door andere leden van de Indonesische politieke elite met lede ogen aanschouwd? Het is mogelijk. In elk geval duurde het niet lang of zeven inheemse leden van de vroegere Volksraad, onder wie Soekardjo Wirjopranoto, voorzitter van de Parindra, en mr. dr. T. S. G. Moelia, die in de Volksraad de Christelijke Staatkundige Partij had vertegenwoordigd en ook lid van de Commissie-Visman was geweest, wendden zich tot de Japanners met de mededeling dat ook zij bereid waren, met het Japanse militaire bestuur samen te werken. Dat bestuur ging op dit aanbod niet in - wèl deed het blijken dat het over Harta's medewerking tevreden was.' Imamoera richtte in mei een Commissie van overleg over het burgerlijk bestuur op die als taak kreeg, te onderzoeken of een overgang van het militair naar een burgerlijk bestuur mogelijk was (haar voorstellen leidden tot een reorganisatie van het bestuur van Java die straks aan de orde komt), en die commissie bestond slechts uit twee Japanners (een daarvan was kolonel Nakajama) en twee Indonesiërs: Hatta en de met Imamoera meegekomen Soedjono; van deze laatste twee was Hatta veruit de bekwaamste.

XCHet gaat, menen wij, niet te ver om aan het voorafgaande de conclusie te verbinden dat zich in de eerste maanden die op de capitulatie van Kalidjati volgden (maanden waarin het de schijn had dat Japan in de Nanjo een onaantastbare positie had opgebouwd), onder de Indonesische

1 Eind maart of begin april kreeg prof dr. Hoessein Djajadiningrat, ex-lid van de Raad van Nederlands-Indië, die zich in Bandoeng bevond, een Indonesiër op bezoek die zei, zo tekende Djajadiningrat aan, 'van Soedjono' (de Indonesiër die met Imamoera was meegekomen) 'gehoord te hebben dat de Japanners een Indonesiër zochten aan wie zij de algemene leiding van de zaken' (volgens hun aanwijzingen!) 'konden toevertrouwen en dat zij in de keuze van die leider aarzelden tussen Moh. Hatta en Soekarno (van wie echter niet bekend was waar hij zat). Van de Indonesiërs die zich naar voren hadden gedrongen' (de candidaat-ministers), 'hadden de Japanners geen gunstige indruk gekregen.' (Hoessein Djajadiningrat: 'Dagboek' (fragment), P·56).

201 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

elite op Java een vrij algemene bereidheid aftekende om met Japan samen te werken. Twee figuren waren er slechts die zich van die samenwerking met de bezetter verre hielden: de oude nationalistische voorman en arts Tjipto Mangoenkoesoemo, aan wie in '40 door het gouvernement verlof was verleend om uit zijn dertienjarige ballingschap, tot '39 op Banda, nadien in Makassar op Celebes, naar Java terug te keren (hij kwam er aan als een vroeg verouderde en zieke man'), en Sjahrir die eind '3r, toen Hatta nog in Rotterdam studeerde, volgens diens denkbeelden de PNI Baroe had opgericht. Tjipto, aldus na de oorlog Sjahrir,?

'had only contempt for the nationalist who cooperated with the japanese. But from thevery beginning, although he was disappointed that Hatta became a leading figure underthe japanese authority rather than a democratic martyr, he always defended Hatta, notpolitically then morally. He never spoke harshly of him, not even when I occasionallyexpressed my dissatisfaction with him .

XC. . . Halla had never made common cause with those Indonesians who went to work for the japanese because of either material designs or political sympathies. He always regarded himself as a democrat and a nationalist who had been prevented upon to accept a position by force majeure. Using this position, he tried to do what he could for our cause. Moreover, he accepted his position at the behest of our party. To him were delegated the tasks of securing funds for us and of facilitating the travels of our workers. Hatta acquitted himself of these tasks capably and faithfully. He also received our reports and warned us when he heard that something was brewing on the japanese side.' >

XCWanneer de Pbll-Baroe Hatta verlof gaf, zijn positie als algemeen adviseur der Japanners te aanvaarden, maakt Sjahrir niet duidelijk. Mo'gelijkerwijs heeft, zoals wij al schreven, Hatta, toen hij in Soekaboemi de eerste Japanse uitnodiging ontving (die voor een bespreking in Bando eng), overleg gepleegd met Sjahrir en enkele andere geestverwanten maar uit zijn eigen relaas over zijn bespreking te Batavia met generaal Harada blijkt niet dat hij met derden contact had, voordat hij zijn functie in Japanse dienst aanvaardde. Misschien moeten wij wat Sjahrir schrijft, aldus interpreteren dat Hatta, nadat 'hij besloten had met de Japanners in zee te gaan, op dat besluit de goedkeuring verwierf van enkelen van diegenen die na het feitelijk verbod van de PNI-Baroe, begin '35, in haar geest waren blijven voortwerken.

I Hij was toen zes-en-vijftig. 2 Hij duidt in zijn boek Tjipto aan als 'dr. Soeribno' en Hatta als 'Haftl'. Sjahrir: (I949), p. 242.

202 [PDF]

Buitengewesten

XC

XCComité's van Nationalisten, te vergelijken met die welke op Java tot stand kwamen, werden ten tijde van de komst der Japanners ook hier en daar in de Buitengewesten gevormd, zo op Borneo, op Celebes en op Sumatra.

XCBorneo kende dergelijke comité's in Bandjermasin en in Pontianak, Celebes in Makassar en in Menado - ook hun was geen lang leven beschoren: hun optreden was in strijd met het beleid dat de Japanse marine wenste te volgen. Die marine wilde immers de door haar bestuurde gebieden bij Japan inlijven, d.w.z. tot Japanse kolonie maken, en met dat beleid was alle activiteit die van een wil tot zelfstandigheid of onafhankelijkheid getuigde, in strijd. De comité's in het marinegebied werden dan ook spoedig ontbonden - behalve op Ambon gingen de Japanners overal steunen op de traditionele volkshoofden die hun gezag aanvaardden zoals zij het tevoren met het Nederlandse hadden gedaan.'

XCZo ook op Sumatra (zie voor alle plaatsen die wij noemen, kaart IX op pag. 347). Hier hadden de Japanners het zich moeilijk gemaakt doordat zij, zoals wij in ons vorige deel beschreven, in het kader van hun geheime F-organisatie (de F sloeg op de Japanse organisator, majoor Iwaïtsji Foedjiwara) nationalisten hadden ingeschakeld die hun bij hun operaties hier en daar hand- en spandiensten hadden verleend en in Atjeh zelfs een algemene opstand tegen het Nederlandse gezag hadden kunnen ontketenen. Daar kwam bij dat zich, in tegenstelling tot hetgeen bij het Zestiende Japanse Leger op Java het geval was, bij het Vijf-en-twintigste dat Sumatra veroverde, geen Japanse burgers bevonden die op bestuursgebied konden worden ingezet. De Japanners, die het Nederlands apparaat van het Binnenlands Bestuur wensten uit te schakelen, zagen zich derhalve op Sumatra genoopt, Comité's voor de Ordehandhaving op te richten die, voorzover bekend, in Atjeh, Medan, Padang en Palembang tot stand kwamen. Het werden, zoals later een van de leden van die

1 Op Ambon gingen de Japanners met de voormannen van de nationalistische (het Ambonnees Verbond) in zee; de leider van dit verbond op Ambon, de onderwijzer E. U. Pupella, werd bestuurshoofd. Hij was een Christen die evenwel steun vond bij de Islamietische Ambonnezen. De Australische historicus Richard Chauvel veronderstelt in zijn in '84 voltooid proefschrift dat de Japanners (p. 295)

203 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

comité's het uitdrukte, 'korte wittebroodsweken', I die met veelonrust gepaard gingen, vooral doordat jeugdige nationalisten er hier en daar in waren geslaagd, zich van de wapens van de Veldpolitie meester te maken.

XCHet diepst werd de teleurstelling der nationalisten op Oost-Sumatra en in Atjeh.

XCIn beide gebieden was van januari tot midden maart '42 door Indonesiërs veel gesproken over de door de japanners geïnspireerde uitzendingen van Radio Penang (Malakka), waarin aan de Indonesiërs beloofd was dat zij, zodra de japanners arriveerden, baas in eigen huis zouden worden. Toen de japanse troepen op 13 maart Medan naderden, vormde zich ter plaatse dan ook een optocht van inheemsen om hen te velwelkomen. Die optocht werd door de japanners met geweervuur uiteengedreven en toen de inheemse nationalist die hem had georganiseerd, de volgende dag in een te Medan belegde bijeenkomst een lange toespraak wilde houden teneinde de japanner Sahei Masoeboetsji (aan wie majoor Foedjiwara de vorming van de F-organisatie had overgedragen en die met de japanse troepen bij Medan was geland) te bedanken voor de bevrijding van Indonesië, werd hij, aldus de Britse historicus Anthony Reid", door Masoeboetsji onderbroken die hem zei dat alle aanwezigen geen andere taak hadden dan een armband met een F om te doen en aan het werk te gaan om arrestaties te verrichten, auto's in beslag te nemen en sympathie voor de japanners op te wekken. De aanwezigen sloegen aan de slag, maar toen Masoeboetsji daags daarna naar Atjeh vertrokken was, maakte de Kenpeitai spoedig een einde aan het optreden van de leden der F-organisatie; enkele leden die zich aan plunderingen te buiten waren gegaan, werden publiekelijk onthoofd en toen de F-organisatie op heel Sumatra op zo-april door de japanners ontbonden werd, hadden dezen in Medan voor hun bestuur niet enig nationalistisch comité ingeschakeld maar de sultan van Deli die met zijn fabuleuze rijkdom en door de steun die hij steeds aan het Nederlands gezag en het Nederlandse bedrijfsleven had gegeven, steen des aanstoots was geworden voor de nationalisten, wier Komitee Indonesia vergeefs op zijn afzetting had aangedrongen.

XCZo ook in de aardolie-wingebieden benoorden Medan. In Pangkalanbrandan werden de binnenrukkende japanners begroet door demonstranten die 'Weg met de sultans!' riepen.' Niets daarvan. Precies zoals zij op Malakka gedaan hadden, schakelden de japanners ook hier bij het

XCI Aangehaald in Kanahele, P.258. 2 Anth. Reid: T7!e Blood of the People. Revolution and the End of Traditional Rule in Northern Sumatra (1979), p. 92. 'A.v. 20

204 [PDF]
TELEURSTELLING OP SUMATRA

regionale bestuur louter de sultans in, zulks met de toezegging dat dezen de hoge bedragen die zij van de aardolie-maatschappijen ontvangen hadden, voortaan van het Japanse militaire bestuur zouden krijgen.

XCIn delen van Atjeh tekende zich in maart en april '42 een scherpe tegenstelling af tussen de voormannen van de F-organisatie en de traditionele volkshoofden die, zich na de Atjeh-oorlogen aanpassend aan het Nederlands bewind, dominerende posities hadden weten op te bouwen. Alleen in het gebied van Koetaradja deed zich die tegenstelling niet voor, doordat hier acht volkshoofden op I I maart op last van de territoriale bevelhebber, kolonel G. F. V. Gosenson, waren gearresteerd en een ander volkshoofd, Teukoe Nja Arif, leiding gegeven had aan de opstand tegen het Nederlands gezag. In West-Atjeh daarentegen werden twee volkshoofden die afgezanten van de F-organisatie hadden gearresteerd, van wie één door het ter plaatse verschijnend Knil-detachement doodgeschoten was, door leden van de F-organisatie ter dood gebracht, samen met andere inheemse bestuursfunctionarissen. In het algemeen keerden zich tegen de Atjehse volkshoofden vooral de jongere leden van de door Islamietische wetsgeleerden opgerichte Persatoean Oelama Seloeroeh Atjeh (de Vereniging van oelama's van Heel Atjeh), oftewel de Poesa-: de meest actieve en gezaghebbende dier oelama's, Said Aboe Bakar, die in '40 naar Malakka had moeten uitwijken en aldaar in januari '42 met majoor Foedjiwara de afspraak had gemaakt welke tot de oprichting van de F-organisatie had geleid, stimuleerde hen om zich van het wereldlijk en geestelijk gezag der volkshoofden niets meer aan te trekken. Toen daaruit onrust ontstond, grepen de Japanners in: leidende figuren van de Forganisatie die eigener beweging tot het heffen van nieuwe belastingen waren overgegaan, werden op aansporing van Nederlandse bestuursambtenaren, leidende figuren van de Poesa op aansporing van de volkshoofden gearresteerd, een aantal jeugdige Poesa-leden werd ter dood gebracht en toen de Japanners in april '42 in heel Atjeh twintig hoofden als nieuwe districtshoofden erkenden, bevonden zich onder die twintig slechts twee die in de F-organisatie een rol hadden gespeeld. Een van die twee was Aboe Bakar. Zo teleurgesteld was deze door het Japanse beleid dat hij in december '42 een poging tot zelfmoord ondernam; na zijn ontslag uit het ziekenhuis begafhij zich naar Singapore teneinde, vergeefs overigens, zijn beklag te doen bij majoor Foedjiwara, die druk bezig was met de vorming van het eerder door ons genoemde Indian National Army.

XCEvenals Hatta (en Sjahrir) had Soekarno zich in de jaren van zijn politieke werkzaamheid en van zijn ballingschap herhaaldelijk in antijapanse geest uitgelaten. In ons vorige deel wezen wij er o.m. op dat hij japan van meet af aan als een imperialistische mogendheid had beschouwd, dat hij in de gesprekken die hij in de tweede helft van '38 in Benkoelen met de Nederlandse bestuursambtenaar dr. L. G. M. jaquet had kunnen voeren, betoogd had dat de inheemse bevolking in het geval van een japanse bezetting onder een zwaardere sociaal-economische druk zou komen te staan dan onder het Nederlandse bewind het geval was ('de klok zou worden teruggedraaid' ') en dat hij medio '4I in het Bataviase dagblad Pemandangan (hetzelfde dat in december Hatta's antijapanse beschouwingen zou publiceren) geschreven had dat men japan 'een staat van knuppelaars' zou kunnen noemen; hij had zich toen opnieuw 'overtuigd nationalist, overtuigd Islamiet en overtuigd Marxist' genoemd" - nu, dat 'nationalist' en dat 'Islamiet' behoefde bij de japanners geen weerstanden te wekken maar dat 'Marxist' wèl. Voor zich persoonlijk verwachtte Soekarno niets goeds van hen; vandaar dat hij, zoals wij eveneens al in ons vorige deel vermeldden, er midden februari '42, d.w.z. in de dagen waarin Singapore viel en de japanners Palembang in handen hadden gekregen, in een telegram aan van Starkenborgh op aandrong dat hij met een oorlogsbodem naar Australië zou worden overgebracht. Dat verzoek werd afgewezen (bericht daaromtrent bereikte Benkoelen niet meer) en toen Soekarno, vermoedelijk omstreeks I5 maart, in Padang aankwam, waarheen hij zich met verlof en steun van de resident van Benkoelen had kunnen begeven, kon hij slechts constateren dat er geen schip lag en ook geen schip kwam om hem en zijn gezin naar Australië te brengen. jegens Nederland had hij steeds ambivalent gestaan, d.w.z. met een mengsel van bewondering en verbittering - wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat dat tweede element in zijn geest versterkt werd door het feit dat het Nederlands gouvernement zo weinig bedacht was geweest op zijn persoonlijke veiligheid.

XCSpoedig werd hem duidelijk dat die veiligheid onder de japanners geen gevaar behoefde te lopen. In Padang verschenen zij op I7 maart - er

1 L. G. M. Jaquet: (1978), p. 21. 2 Aangehaald in het 1941, p. I050--51.

206 [PDF]
SOEKARNO BIJ DE JAPANNERS

waren toen al, of er werden, op heel West-Sumatra Volkscomité's gevormd die het bestuur in handen namen en van een Centraal Comité dat aan die plaatselijke of regionale comité's iets van leiding trachtte te geven, werd Soekarno voorzitter, hetgeen hij toen al was van het Padangse comité. Spoedig zochten de Japanners contact met hem. Hij kreeg een uitnodiging om in Fort de Koek (Boekittingi) een gesprek te voeren met de hoogste Japanse officier die daar toen aanwezig was, kolonel Foedjijarna.' Per trein reisde hij er heen. Zijn gesprek met de Japanner vond vermoedelijk op of omstreeks 27 maart plaats."

XCVóór zijn vertrek uit Padang had hij met een andere Indonesische nationalist gesproken aan wie hij duidelijk zou hebben gemaakt dat het zijn bedoeling was, van de Japanners gebruik te maken om Indonesië's onafhankelij kheid te bevorderen. '[ know all about their brutality', zou hij hebben gezegd (althans, dat vertelde hij in '64 aan de Amerikaanse journaliste Cindy Adams).

XC'I know of Nipponese behaviour in occupied territory, but okay. I am fully prepared for a few years of this. I must rationally consider what they can do for my people. We must be grateful to the japanese. We can use them.' 3

XCAan dezelfde journaliste vertelde Soekarno dat in zijn gesprek met Foedjijama, dat, beweerde hij, twee uur had geduurd, over en weer onder meer het volgende was gezegd:

XCFOED JIJAMA: 'If you promise total cooperation during our ~ccupation, we will grant our unconditional promise to establish the freedom of your homeland.'

XCSOEKARNO: (Can I be guaranteed that during the whole period [work for you, it will also be permissiblefor me to u/ork for my people in the full knowledge that my ultimate aim is someday somehow to release them from the yoke of both Dutch and japanese domination? '

XCFOED JIJAMA: 'Lt is guaranteed. The japanese government will put no obstacles in your way.'

XCSOEKARNO: 'Very well, if this is your promise, okay. I pledge my full cooperation. I will make propaganda for you. But only as it continues along the line rif emancipating Indonesia and only as it is understood that while [conspire with you, [will also try at the same time to gain sovereignty for my people.'

XCI Dit is althans de naam die Soekarno na de oorlog noemde; mogelijk is dat hij met majoor Foedjiwara, het hoofd van de F-organisatie, gesproken heeft. 2 Soekarno zelf noemde op 13 november '44 in een artikel in het te Batavia verschijnende dagblad Asia Raya ('Groot-Azië') de datum van 17 maart maar deze kan niet juist zijn. 3 Cindy Adams: Sukarno. An autobiography as told to Cindy Adams (1965), p. 157. 20

207 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

XCFOEDJIJAMA: 'Agreed.'

XCSOEKARNO: 'It is also understood that the proviso whereby I remain unhampered in my ceaseless labours for nationalism is not to be known just to you but to the entire High Command.'

XCFOED JIJAMA: 'My g01mnment will be so apprised. It is on this basis that UJepledge our mutual support to one another.' I

XCVergelijken wij dit verslag" met de richtlijnen voor het Japanse militaire bestuur, dan is er alle reden voor twijfel ofkolonel Foedjijama zich uitgelaten heeft in de door Soekarno vermelde geest.' Denkbaar is het dat Foedjijama zei dat het de bedoeling was van Japan, Indonesië te bevrijden (dat was een formule die tot niets verplichtte), maar wij achten het uitgesloten dat hij er accoord mee is gegaan dat Soekarno werkzaam zou worden' to gain sovereignty for my people.' Uit niets blijkt voorts dat de Japanse regering of het Grote Hoofdkwartier in Tokio is ingelicht omtrent een met Soekarno gemaakte afspraak - integendeel: Foedjijama zou die twee instanties slechts hebben kunnen bereiken via het in Singapore gevestigde hoofdkwartier van generaal Teraoetsji's Nanjo-Iegergroep waartoe ook het Zestiende Leger op Java behoorde, en er is geen enkele aanwijzing dat Teraoetsji omtrent enige afspraak werd ingelicht, terwijl vaststaat dat Imamoera in Batavia in die tijd van Soekarno's verblijf op Sumatra onkundig was. Voor waarschijnlijk houden wij het slechts dat Soekarno in algemene zin aan de Japanner zei dat hij wilde blijven ijveren voor Indonesië's onafhankelijkheid (dat werd wèl aan Singapore bericht), dat de Japanner van zijn kant opmerkte dat een verdere verheffing van Indonesië doel was van de Japanse politiek (of woorden van die strekking) en dat die onduidelijke afspraak voor Soekarno, die er vast van overtuigd was dat Britten, Amerikanen en Nederlanders voorgoed uit deJ.J.

I A.v., p. 161-62. 2 Soekarno liet er buiten maar dat deed hij niet toen hij in over zijn onderhoud met Foedjijama schreef: 'Op het hoofdkwartier zei men mij: 'Gij als patriot hebt het volk lief; gij verlangt natuurlijk naar een Vrij Indonesië, maar beseft ge wel dat het Vrije Indonesië alleen tot stand kan komen in samenwerking met Japan?' Lof zij geloofd zij Zijn naam! wees mij de weg Ik zeide: 'Ja, dat besef ik ... De levenslijn van Indonesië (ligt) in Azië." (aangehaald in (Stichting Indië in de Tweede Wereldoorlog) 1942-1945, H. H. G. (1960), p. 479 (verder aan te halen als: 3 geldt dat wanneer Soekarno met majoor Foedjiwara heeft gesproken, want onder diens verantwoordelijkheid werden toen op Oost-Sumatra de comité's der Indonesische nationalisten uitgescha keld.

208 [PDF]
SOEKARNO BIJ DE JAPANNERS

Nanjo verdreven waren, voldoende was om het japanse verzoek: propaganda te gaan maken voor de japanse oorlogvoering, te aanvaarden.

XCHij die per trein naar Fort de Koek gekomen was, kon per auto naar Padang terugkeren: in een grote Amerikaanse Buick, hem door de japanners ter beschikking gesteld.

XCIn Padang en van daar uit ging hij toespraken houden waarin hij japan prees, tot steun aan de japanse oorlogvoering opriep en in algemene zin, maar voorzichtig, nationalistische leuzen verkondigde. Feitelijke hulp verleende hij aan de japanners door, na een oelama geraadpleegd te hebben, in Padang een met prikkeldraad omgeven kamp op te richten waarin de plaatselijke prostituees werden samengebracht - daarmee wilde hij bereiken dat de japanse militairen de overige vrouwen en meisjes in Padang en omgeving met rust zouden laten.

XCSpoedig kon hij zijn activiteit naar java verplaatsen - wij komen er in het volgende hoofdstuk op terug.

De Japanse militaire besturen

XC

XCDe japanse militaire besturen die in Indië werden ingesteld, waren alle gemodelleerd volgens een vast patroon: hoofd van het bestuur was niet de leger- of de marinebevelhebber maar zijn chef-staf en voor het geven van aanwijzingen en het uitoefenen van controle werden onder die chef-staf bureaus gevormd welke niet overeenkwamen met de departementale indeling die het Nederlands-Indische gouvernement had gekend maar met die welke japan zelfkende. Een van die bureaus was het bureau Algemene Zaken dat richtlijnen verstrekte aan de overige. Alle bureaus hadden een staf, hetzij van japanse militairen, hetzij van japanse burgers. Op java was, gelijk reeds opgemerkt, een aantal van die burgers met het Zestiende Leger meegekomen - enkele duizenden anderen werden kort nadien uit japan naar Nederlands-Indië en andere gebieden in de Nanjo gezonden (naar Nederlands-Indië o.m. vier- van de achtduizend japanners die kort voor het uitbreken van de oorlog in de Pacific naar japan waren gerepatrieerd) en op hen volgde later in '42 nog een groep van honderdtwintig japanners die behoord hadden tot de ruim veertienhonderd japanse mannen die begin '42 samen met ruim driehonderd vrouwen en ruim tweehonderd kinderen uit Indië naar Australië waren overgebracht. Van die kleine tweeduizend japanners waren ruim zevenhonderd in Lourenço Marques, de hoofdstad van toenmalig Portugees

209 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

Oost-Afrika 1, uitgewisseld met burgers uit de landen van Japans tegenstanders die bij het uitbreken van de oorlog in de Pacific in het Japanse machtsgebied geïnterneerd waren.'

XCPosities in de Japanse bezettingsbesturen kregen niet alleen Japanse ambtenaren maar ook lagere personeelsleden zoals tolken, typistes en chauffeurs. Aan de Japanners die van dat lagere personeel deel uitmaakten, werden grote aantallen Indonesiërs toegevoegd. Diegenen die uit Japan of uit Lourenço Marques arriveerden, waren niet alleen hogere en lagere bestuurskrachten maar ook technici, voor de aardolie-industrie bijvoorbeeld (wij wezen daar al op), journalisten, zakenlieden die vooral de grote Japanse familieconcerns vertegenwoordigden, en zelfs prostituees. Bijna niemand hunner kende Maleis of een andere Indonesische taal, 'de taalbarrière', aldus een der hoogste Japanse bestuursambtenaren uit de Grote Oost, 'was een van onze voornaamste problemen.' Aan het einde van de bezetting waren er op Borneo maar twee Japanners die vloeiend Maleis spraken, in Makassar drie en, schrij ft Kanahele, 'according to knou/ ledgeable Indonesians in java there was only one japanese who mastered Indone

1 Mozambique. 2 Terwijl die uitwisseling zich dus tot een grote groep japanners uitstrekte (de Nederlands-Indische autoriteiten in Australië waren er in gekend en hadden bereikt dat een aantal japanse mannen die als bij uitstek gevaarlijk werden beschouwd, in Australië geïnterneerd bleef), konden slechts weinig Nederlanders er van profiteren. Er bevonden zich in het japanse machtsgebied buiten Indië in totaal ca. achttienduizend burgers van staten waarmee japan in oorlog was, onder wie bijna veertienduizend Britten en een kleine zevenhonderd Nederlanders, en op de twee japanse schepen die naar Lourenço Marques voeren (zij kwamen er in juli resp. september '42 aan), was plaats voor vijf-en-dertighonderd passagiers maar er werden in overleg tussen de Amerikaanse, Britse en Nederlandse regeringen aan Nederland slechts vier-en-veertig plaatsen toegewezen. De meeste van die plaatsen werden ingenomen door de diplomatieke en consulaire ambtenaren die in japan, Mandsjoe kwo, China en Frans-Indo-China en op de Philippijnen werkzaam waren geweest. De eerder genoemde honderdtwintig japanners die in Nederlands-Indië werden ingezet, voeren uit Lourenço Marques rechtstreeks daarheen. Tot hen behoorde de vroegere Bataviase correspondent van het japanse persbureau en van zijn hand verscheen eind september '42 in de inheemse dagbladen op java een artikel waarin hij beweerde dat de japanners tijdens hun internering in Indië en bij hun transport naar Australië aan de gruwelijkste wreedheden onderworpen waren. Dat was hogelijk overtrokken, zij het dat, zoals wij al in ons vorig deel vermeldden, de behandeling aan boord van de twee KPM-schepen die naar Australië voeren, veel te wensen had overgelaten: er was weinig voedsel en weinig drinkwater verstrekt en de afgevoerden bleven in de ruimen opgesloten; volgens één bron waren er twee, volgens een andere dertien overleden. Hoe dit zij, de beweringen van de correspondent van 'hebben', zo noteerde een Nederlander in zijn dagboek, 'de haat der japanners jegens

210 [PDF]
JAPANSE AMBTENAREN

sian' J wij nemen aan dat daarmee bedoeld is: die het perfect had leren beheersen.

XCOp Borneo en in de Grote Oost kwamen aanvankelijk twee Japanse militaire besturen: een legerbestuur voor Nederlands-Borneo (ook BritsBorneo stond onder bestuur van het Japanse leger) en een marinebestuur voor de Grote Oost, maar in augustus '42 werden het drie marinebesturen: een voor Nederlands-Borneo, een voor Celebes, een voor de rest van de Grote Oost met Ceram, later Ambon, in de Molukken als bestuurscentrum. Van het gezagsgebied van dat derde bestuur werd in januari '43 een gedeelte afgesplitst: Nieuw-Guinea, dat onder een vierde Japans marinebestuur kwam te staan. Die marinebesturen ressorteerden aanvankelijk onder het centrale bestuursbureau van de Nanjo-vloot dat in augustus '42 in Makassar, op Celebes dus, begon te functioneren, slechts drie afdelingen kende: Algemene Zaken, Economische Zaken en Volkswelvaart (die derde afdeling verdween in juni' 44), en in totaal ver over de duizend, misschien wel tweeduizend, krachten uit Japan had aangetrokken. Dat centrale bestuursbureau werd evenwel in juli '44, met achterlating van het bureau Algemene Zaken, van Makassar naar Soerabaja overgeplaatst; het was toen tot slechts vijftig krachten gereduceerd gegeven de moeilijkheden die de Japanners ondervonden bij het onderhouden van verbindingen in de Grote Oost en gegeven de nadering van MacArthurs troepen langs de noordkust van Nieuw-Guinea, was het accent komen te liggen bij de vier lagere militaire besturen die toen in

de Europeanen in het algemeen en de Hollanders in het bijzonder met vernieuwde hevigheid doen oplaaien.' (J. B. Bouwer: Dagboek, p. II2 (26 sept. 1942), IC). Nadien stond Japan nog één uitwisseling toe: van Amerikaanse burgers tegen Japanners. Ca. vijftienhonderd Amerikanen konden er gebruik van maken. Die uit wisseling vond in september '43 plaats in het Portugese Goa in Voor-Indië. De Britse regering poogde in die tijd een derde uitwisseling tot stand te brengen en de Nederlandse stelde haar toen voor, dat in die uitwisseling zes-en-veertig in Indië geïnterneerde Nederlanders zouden worden betrokken van wie zij zes wilde toevoe gen aan haar geheime diensten in Australië en op Ceylon. De Nederlandse regering wenste ook dat gouverneur-generaal van Starkenborgh in de uitwisseling zou worden betrokken, maar dat denkbeeld werd door de Japanse regering afgewezen: de gou verneur-generaal was, deed zij weten, als opperbevelhebber een militair. Trouwens, die gehele derde uitwisseling (waarover nog in juli '45 Nederlandse stukken werden opgesteld) werd door Japan geweigerd. 1 Kanahele, p. 257.

211 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

de staven van de Japanse garnizoenen waren ingebouwd. Dat laatste leidde, schijnt het, tot veel verwarring: het marinebestuur moest, met inachtneming van de uit Makassar of Soerabaja komende bevelen, uitgeoefend worden door functionarissen die aan legerstaven waren toegevoegd en leger en vloot waren, zo verklaarde in juni :46 een der Japanse bestuursfunctionarissen uit het marinegebied, 'as oil and water ... Every where there was a disordered condition.' 1 Elk van de genoemde gezagsgebieden had een Japanse gouverneur, onder wie Japanse residenten en, onder dezen, Japanse controleurs werkzaam waren. Bovendien waren er Japanse burgemeesters: op Borneo in Pontianak en Bandjermasin, op Celebes in Menado en Makassar; de leiding van de politie was overal aan Japanse inspecteurs toevertrouwd (de Japanse militaire politie, de Kenpeitai, zullen wij in een later hoofdstuk behandelen). Nauwkeurige cijfers hebben wij slechts met betrekking tot Nederlands-Borneo. Daar waren in augustus '45 bij het Japanse bestuur achthonderdtwee-en-dertig Japanse krachten ingeschakeld (onder wie honderdvijftien onderwijzers en zeven-en-veertig politie-inspecteurs) en ruim negenduizend Indonesiërs, de meesten in zeer ondergeschikte posities.

XCHet Japanse militaire bestuur was ook in het marinegebied wat de Duitsers een 'Aufsichtsverwaltung' noemden: het gaf aanwijzingen en controleerde of deze werden uitgevoerd. Die uitvoering werd in hoofdzaak (soms, als in de gevallen van de burgemeesters, de politie-inspecteurs en de onderwijzers, berustte deze bij Japanners) aan de inheemse be-' stuurders overgelaten, d.w.z. zowel aan die bestuurders in de z.g. directbestuurde gebieden als aan die in de z.g. zelfbestuursgebieden welke in de Nederlandse tijd tot stand waren gekomen. Op Celebes waren in die tijd de direct-bestuurde gebieden in bijna achthonderd eenheden verdeeld, alle onder een districtshoofd staande - de Japanners vereenvoudigden hun controle door die bijna achthonderd districtshoofden onder elf Vertegenwoordigende Districtshoofden te plaatsen; dezen werden eind april '42 geïnstalleerd in een bijeenkomst waar ook de zelfbestuurders van Celebes aanwezig waren - die laatsten werden in hun functie bevestigd. Wij nemen aan dat al deze betrokkenen een eed van trouw aan Japan moesten afleggen, vergelijkbaar met die waarvan, zoals wij in ons vorige deel beschreven, in Batavia het afleggen op 7 maart '42 werd geweigerd, o.m. door de resident van Batavia en door de burgemeester,

XC1 Verklaring, 6 juni 1946, van S. N. Matsoeda (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXVI, 16).

212 [PDF]
HET BESTUUR DER MARINEGEBIEDEN

zulks op grond van het feit dat dat afleggen door het gouvernement in de in '41 verspreide geheime Aanwijzingen was verboden.

XCOp Sumatra, dat door het Japanse Vijf-en-twintigste leger was veroverd, werd het militair bestuur in de eerste dagen van de bezetting uitgeoefend door officieren van de divisies die op Sumatra waren geland, maar op 20 maart '42 werd het toevertrouwd aan de afdeling Militair Bestuur van de staf van de bevelhebber van het leger, welke staf zich in Singapore bevond. De genoemde afdeling voerde ook het bestuur over Malakka - in de Japanse administratie vormden Sumatra en Malakka dus een eenheid. In april '43 werd daar een einde aan gemaakt: Sumatra kreeg een eigen militair bestuur, waarvan het hoofdkwartier in Fort de Kock werd gevestigd. Die twee Japanse besturen nu: dat in Fort de Koek en dat in Singapore, trachtten de economische relaties tussen de twee gebieden zoveel mogelijk te versterken; daarbij werd het feit dat Java zowel met Sumatra als met Malakka/Singapore in druk contact had gestaan, over het hoofd gezien, zulks tot schade van de economie zowel van Sumatra als van Java.

XCAnders dan het marinegebied waar het centrale militaire bestuur drie (en later slechts twee) afdelingen kende, had dat op Sumatra er zes: Algemene Zaken, Financiën, Economische Zaken, Verkeerswezen, Justitie en Gezondheidszorg. Het aantal Japanners dat als ambtenaar van het militair bestuur op Sumatra werd ingezet, was ca. twaalfhonderd.

XCTen aanzien van de opvattingen van diegenen die er met het centrale bestuur belast waren, weten wij slechts dat een van de kolonels, Wataroe Watanabe (een man die voordien delen van bezet Noord-China had bestuurd), in mei '41 aan de Militaire Academie in Japan een voordracht had gehouden waarin hij blijkens het stenografisch verslag o.m. had gezegd: 'Het is essentieel om de potentieel vijandige elementen in de allereerste fase van de bezetting uit te schakelen' (inderdaad werden de Nederlanders op Sumatra veel eerder geïnterneerd dan op Java), en: 'Het is bijna onmogelijk, de harten van een bezet volk te winnen. Op de lange duur is de enige oplossing, scholen op te richten waar de inheemse jeugd leert, onze idealen en opvattingen over te nemen.' 1

XCI Aanhalingen in Mitsoe Nakamoera: Checklist of Microfilm Holdinçs on the japanese Occupation oj Indonesia ill the Cornell University Library (1970), p. 12 (IC, 17 869).

213 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

XCOok op Sumatra werd het inheemse bestuur door de japanners gehandhaafd, zulks met inbegrip van de zelfbestuurders, op Oost-Sumatra en elders dus van de sultans. De inspecteur-generaal van de militaire administraties in het Nanjo-gebied gaf met betrekking tot dezen begin augustus '42 de volgende instructie uit:

XC'De positie van de inheemse sultans verdient in verschillende delen van het gebied nader onderzoek, maar in het algemeen wordt het als passend gezien, hen hun religieuze posities, waardigheden en salarissen te laten behouden, met dien verstande dat zij politiek-machteloos gemaakt moeten worden. Geleidelijk aan zullen evenwel van het verleden afwijkende wijzigingen in hun behandeling ingevoerd worden. Speciale aandacht dient daarbij besteed te worden aan hun salarissen, waarbij het hun niet moeilijk moet worden gemaakt om hun levensstandaard te handhaven. Wat het gebruik betreft van de hun ter beschikking gestelde gelden, moet onderzoek achterwege blijven.' 1

XCUit de toepassing van deze richtlijnen vloeide voort dat de sultans van Oost-Sumatra en van de Riouw-archipels in januari '43 in Singapore deelnamen aan een bijeenkomst van alle sultans van Malakka en Sumatra, waar namens de japanners werd verklaard dat hun hoge positie, ook als hoofden van de Islam in hun gebieden, èn de bescherming van hun eigendommen door het Japanse militaire bestuur werden gewaarborgd.

XCEen en ander betekende dat de Sumatraanse sultans zich in alle Japanse maatregelen schikten en het legerbestuur op alle mogelijke wijzen bijstonden, zodat de al in de Nederlandse tijd bij veel inheemsen jegens hen gegroeide verbittering toenam. Vermelding verdient overigens dat eind '45 de toen in Medan werkzame Nederlandse assistent-resident op grond van ontvangen mededelingen op schrift stelde dat 'het zelfbestuur van Deli gedurende de gehele bezetting uitgesproken pro-Hollands bleef ... Evenzo was dit het geval met de lagere hoofden in dit Sultanaat.' 3 De in de Nederlandse tijd totstandgekomen territoriale indeling van Sumatra (en omliggende eilanden) in tien gewesten werd door de Japanners gehandhaafd. Elk gewest kreeg een japanner aan het hoofd. Vijf van die tien waren gepensioneerde generaals, eigenzinnige heren, 'from whom', aldus Kanahele, 'it was not always easy to exact compliance with central guidelines.' 4

XC1 Aangehaald in japanese Military Administration in Indonesia, p. IS 1. 2 Die archipel was in '13 rechtstreeks bestuurd gebied geworden - kennelijk hadden de Japanners er het sultanaat hersteld. 3 H. H. Morison: 'Kort verslag over de Japanse bezetting van de afdeling Deli en Serdang' (3 I dec. 1945), p. I (IC, 47 237). 4 Kanahele, p.63·

214 [PDF]
HET BESTUUR VAN SUMATRA EN VAN JAVA

XCHet Japanse Zestiende Leger dat op Java landde, bracht ongeveer driehonderd militaire bestuursambtenaren mee. Dezen werden verdeeld over drie districten: het district Batavia dat onder de chef-staf van opperbevelhebber Imamoera, generaal-majoor Seisaboero Okazaki, ressorteerde, en de districten West-Java en Middenen Oost-Java die onder de chef-staf stonden van de bevelhebbers van de zde en de 48ste Japanse infanterie-divisie die respectievelijk West-Java en Middenen OostJava hadden veroverd. De zde divisie werd in juli '42 naar Timor verplaatst om aan een offensief tegen de Australische en Nederlandse guerrillastrijders deel te nemen - het militair bestuur van het district Batavia werd toen mede met het bestuur over West-Java belast. Er was toen echter al een nieuwe centrale bestuursorganisatie in voorbereiding, waarop wij aanstonds terugkomen.

XCDe drie (later twee) militaire besturen dienden de verordeningen welke door Imamoera of Okazaki werden uitgegeven, in het oog te houden, zo ook de richtlijnen welke van de afdeling Algemene Zaken van Okazaki's bestuursstaf uitgingen. De militaire besturen gaven die aanwijzingen weer door aan lagere Japanse officieren die plaatselijk met de uitoefening van het militair gezag waren belast.

XCMen kan de taak van de genoemde afdeling Algemene Zaken vergelijken met die van de gouverneur-generaal en de twee rechtstreeks onder hem ressorterende bureaus: zijn Kabinet en de Algemene Secretarie. Andere afdelingen van Okazaki's staf smolten samen met vier departementen: Financiën, Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat en Justitie - naast die departementen (die zich, anders dan vroeger, louter met Java bezig hielden) werden door Okazaki bureaus in het leven geroepen die zich bezig hielden met het transportwezen, P1T-aangelegenheden, godsdienstzaken en de controle op de overheidsfmanciën. Vermelding verdient nog dat Imamoera en Okazaki bij het geven van hun aanwijzingen rekening moesten houden met de belangen van de Japanse marine die Soerabaja als eigen marinebasis in gebruik had mogen nemen; als hoofd van een in Batavia gevestigd Verbindingsbureau trad eerst een Japanse vice-admiraalop, maar van augustus '42 af tot aan Japans capitulatie toe kapitein-ter-zee (van mei '45 af: schout-bij-nacht) Tadasji Maeda die, zoals nog blijken zal, talrijke verbindingen ging onderhouden met Indonesische nationalisten.

XCHet was een onoverzichtelijk geheel dat naar buiten vaak onduidelijk

215 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

optrad. De Japanse verordeningen werden slecht vertaald en verschenen slechts in de dagbladen die maar door weinigen werden bewaard. Een Verordeningenblad was er niet - de Landsdrukkerij was door de Japanners gesloten en bleef dicht. Pas in augustus '42 verscheen het eerste nummer van het Verordeningenblad, de Kan Po, gedrukt bij een krantenbedrijf en eerst nadien verschenen daarin alle sinds maart' 42 uitgevaardigde verordeningen in een vorm die raadpleging door geïnteresseerden gemakkelijk maakte.

XCIn die eerste maanden week de organisatie van het Japanse militaire bestuur dus wezenlijk afvan die van het Nederlandse. Mede doordat alle Nederlandse bestuursambtenaren in april volledig uitgeschakeld werden (waarover meer in hoofdstuk 5), liep de zaak stroef. Het kan zijn dat het gebrek aan bestuurservaring van de lagere officieren die plaatselijk met de uitoefening van het militair gezag belast waren, daarbij ook een rol heeft gespeeld. Imamoera en Okazaki kwamen in elk geval vrij spoedig tot de conclusie dat zij nauwer aansluiting moesten zoeken bij de vroegere Nederlandse bestuursorganisatie en dat het aanbeveling verdiende, met het militair bestuur niet officieren te belasten wier taak primair van militaire aard was. De twee Japanners hoopten aanvankelijk dat zij de betere organisatie die hun voor de geest stond, op Hirohito's verjaardag, 29 april, konden bekendmaken, maar er waren voor de voorbereiding (waarbij ook de eerder genoemde Japans-Indonesische commissie waarvan Hatta een der leden was, ingeschakeld werd) ruim drie maanden extra nodig.

XCHet nieuwe bestuur, dat op 8 augustus '42 begon te functioneren, kende negen departementen die alle onder een Japanse directeur stonden: Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken, Religieuze Zaken, Politie, Justitie, Financiën, Economische Zaken, Verkeerswezen en Voorlichting. Het departement van Algemene Zaken was veruit het belangrijkste: dit departement was het dat de rechtstreeks uit Tokio of uit Singapore of van Imamoera afkomstige aanwijzingen doorgaf aan de overige departementen. Algemene Zaken had dan ook afdelingen welke goeddeels met de overige departementen overeenkwamen en had, in tegenstelling tot die overige, een staf die vrijwel geheel uit Japanners bestond. Slechts één Indonesiër was er aan toegevoegd: Raden Soedjono; hij had de handen vol met het vertalen van Japanse stukken in het Maleis en Maleise in het Japans.

XCSamen telden die departementen in oktober '42 ruim zeventienhonderd Japanse en Indonesische krachten, onder wie veertig Japanse officieren en meer dan vierhonderd tolken-vertalers.

216 [PDF]
HET BESTUUR VAN JAVA

Gaan wij, afgezien van Algemene Zaken, de genoemde departementen na, dan mag gesteld worden dat Binnenlandse Zaken, Justitie, Financiën, Economische Zaken en Verkeerswezen ongeveer eenzelfde taak hadden als de vroegere Nederlandse departementen, dat de afdeling Eredienst van het vroegere departement van Onderwijs en Eredienst (het was tekenend dat de Japanse indeling geen departement van Onderwijs kende - onderwijszaken werden behartigd door Binnenlandse Zaken) een apart departement was geworden, en dat er twee nieuwe departementen waren: Politie en Voorlichting.

XCHet departement van Politie (het bureau van de vroegere procureurgeneraal bij het Hooggerechtshof werd er aan toegevoegd) was, behoudens het toezicht door Algemene Zaken, een zelfstandig departement, anders gezegd: met het beleid van de politie hadden Justitie of Binnenlandse Zaken niets te maken - in dat opzicht ging het militair bestuur op Java verder dan de regering in Japan deed, want daar was van een onafhankelijke politie geen sprake. Bovendien had het departement te Batavia een extra-sterke positie doordat de directeur, de eerder genoemde kolonel Nakajama, tegelijk directeur was van Algemene Zaken. Het had vier afdelingen: voor algemene, voor politieke, voor criminele en voor bewakingszaken - de tweede afdeling: die voor politieke zaken, controleerde verenigingen en vergaderingen, hield alle potentieel oppositionele stromingen in het oog en ging het verzet tegen, dat laatste met dien verstande dat belangrijke affaires aan de Kenpeitai werden overgedragen ter afhandeling. Veel gegevens ontving die tweede afdeling van de Indonesische functionarissen van de vroegere Politieke Inlichtingendienst, de PID. Over de inschakeling van die PID komen wij nog te schrijven.

XCHet departement van Voorlichting tenslotte (voortzetting van de propaganda-afdeling van Imamoera's staf) telde zes afdelingen: een voor Algemene Zaken, een voor het beleid t.a.v. de pers, de radio en de films, een voor het voeren van grote pro-japanse propaganda-acties, een voor het verzamelen van inlichtingen onder Indonesiërs, een voor het afluisteren van Geallieerde radio-uitzendingen en het bedrijven van radiopropaganda, en tenslotte een voor de censuur op de pers, de radio en de films.

XCTegelijk met die wijziging van het geheel Java bestrijkend militair bestuur werd ook het regionale bestuur van het eiland veranderd: de verdeling van Java in drie provincies (West-, Middenen Oost-Java) kwam te vervallen en er werden weer residenties ingesteld: de zeventien waarin Java (en Madoera, maar minus de Vorstenlanden) ten tijde van 21

217 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

de komst der japanners verdeeld was geweest. Benoemd tot resident' werden slechts japanners: zeventien, geen Indonesiërs. De nieuwe residentiekantoren kenden maar vier afdelingen: voor Algemene Zaken, voor Bestuurszaken, voor Economische Zaken en voor Politie-aangelegenheden. De japanse residenten waren of gepensioneerde officieren of bestuursambtenaren uit andere door japan bezette gebieden of hoofdambtenaren van departementen te Tokio; zij maakten zich bijna allen door hun hooghartig optreden gehaat. De ambtenaren van hun kantoren waren Of japanners Of Indonesiërs - die Indonesiërs hadden weinig in te brengen, 'in truth', aldus na de oorlog een der inheemse regenten van Midden-java, Raden Adipati Ario Soedjiman Martadiredja Gandasoebrata, 'it was these japanese officials who held the leadership and the power.' 2

XCjava kende bij het begin van de japanse bezetting achttien Z.g.stadsgemeenten en in twee daarvan, Buitenzorg en Madioen, was een Indonesiër burgemeester; overal elders waren dat Nederlanders. De gemeentelijke secretarieën werden in augustus '42 in drie bureaus gesplitst: Algemene Zaken, Economische Zaken en Maatschappelijk Werk (sociale hulpverlening). Ook hier kwamen op belangrijke posten japanners terecht. Bovendien waren in juni in de vier belangrijkste stadsgemeenten: Batavia, Bandoeng, Semarang en Soerabaja, japanners tot burgemeester benoemd. Het bericht van die benoemingen trof, aldus een inheems rapport dat aan het japans militair bestuur werd voorgelegd,

XC'gelijk een donderslag bij heldere hemel. Voor de Indonesische intellectuelen lijkt dit ongeloofwaardig. In Indonesische politieke kringen heerst hierdoor grote opschudding Men zegt: 'Wanneer men reeds voor het burgemeestersambt Japanners aanstelt, wat zal men dan krijgen in de hogere staatsambten?' 3

XCInderdaad, de japanners reserveerden bijna al die hogere staatsambtenof

1 Hun titel werd 'gouverneur', maar wij willen met het oog op de historische continuïteit de traditionele term 'resident' aanhouden. 2 Gandasoebrata: 1945 p. 8 (verder aan te halen als: Gandasoebrata: 3 Aangehaald in p. 549-55°·

218 [PDF]
HET BESTUUR VAN JAVA

voor zich. Speciaal dat zich in augustus onder de zeventien benoemde residenten geen Indonesiërs bevonden, zal bij de Indonesische politieke elite wel teleurstelling hebben gewekt, maar wij hebben daar geen gegevens over.

XCIn heel Indië waren in '41 bij de overheid ruim vijftienduizend Europeanen werkzaam - op java alléén in de japanse tijd tenslotte meer dan drie-en-twintigduizend japanners. De meeste hooggeplaatsten onder die japanners traden met een de Indonesiërs kwetsende arrogantie op en de meeste laaggeplaatsten met een gebrek aan beschaving. 'In general', aldus na de oorlog de japanner Sjigetada Nisjijima (hij was in Batavia burgerambtenaar geweest bij kapitein-ter-zee Maeda's Verbindingsbureau) 'the boorish character of these lower echelon officials was an unavoidable problem. Here was one of the defects of japanese military government.' I Velen van al die Japanners werden bij aankomst verrast door het milieu waarin z~ werkzaam zouden zijn: z~ hadden gedacht in een primitieve wereld te belanden en kwamen in plaats daarvan terecht op een eiland dat uitstekende wegen en spoorwegen, goedwerkende energiebedrijven, luxueuze hotels, zwembaden en zelfs golfterreinen kende. 'Par from rejecting these amenities, japanese occupiers', schreef de japanner Irije, 'avidly took to them' 2 in het perspectief der Indonesiërs namen zij eenvoudig de bevoorrechte positie van de hooggeplaatsten en welgestelden onder de Europeanen over. Zulks dan met dit verschil dat de Nederlandse overheid de gevoeligheden der Indonesiërs veel meer had ontzien en, steunend op haar rijke ervaring en werkend met beter opgeleide krachten, veel efficiënter had gefunctioneerd. Bovendien was als gevolg van het feit dat de japanners min of meer het leidersbeginsel huldigden, op de burgemeesters der stadsgemeenten een zwaardere taak komen te rusten (de wethouders waren verdwenen) en waren zij en de regenten en residenten aan minder controle onderworpen: de stadsgemeenteraden en regentschapsraden waren verdwenen en de nieuwe residentieraden kregen geen reële bevoegdheden.'

XCLag dus formeel alle macht bij de japanners, in werkelijkheid waren21

I Sjigetada Nisjijima: (Onderzoek naar het Japanse militaire bestuur van Indonesië), 1959, vertaling door medewerkers van hfdst. 4, p. 83. Nisjijima's studie was het resultaat van het werk van een door hem geleide studiegroep, de tekst werd geschreven door zeven Japanners van wie Koïtsji Kisji het leeuwendeel voor zijn rekening nam. 2 A. Irije: p. 276. 3 Het verdwijnen van de vertegenwoordigende colleges die in de Nederlandse tijd werkzaam waren geweest, werd pas.in '43 op Hirohito's verjaardag, 29 april, bekendgemaakt.

219 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

de Indonesische regenten en andere gezagdragers alsook de Indonesische ambtenaren niet zonder invloed. Zolang zij maar de Japanse aanwijzingen volgden of althans de indruk maakten dat zij dat deden, konden zij eigen doeleinden nastreven. 'The japanese', zei een der Indonesische residenten aan Kanahele,

XC'were wholly ignorant of administrative problems and procedures in java and as a result delegated almost all the work to Indonesians. Some japanese officials could do little more than look at and pass on reports of their superiors ... The japanese acted only as supervisors and did not fully understand what they were supervising.' 1

XCEen van de gevolgen van deze situatie was dat bij de inheemse gezagdragers, hoezeer ook formeel onderworpen aan Japans leiding en controle, het gevoel van zelfstandigheid toenam.

XCHoe gedroegen zich de vier Javaanse zelfbestuurders en de negen-enzeventig regenten op Java en Madoera?

XCDe vorst van Soerakarta, de Soesoehoenan, stelde zich na de komst der Japanners zeer afwijzend op jegens het Nederlands gezag. Gezien de moeilijkheden waarin de Nederlanders en de Indische Nederlanders waren komen te verkeren (ca. veertienhonderd hunner hadden hun toevlucht gezocht in de tuin van het gouverneurshuis), richtte de gouverneur tot de vorst het verzoek, voor een bespreking bij hem te komen - de vorst bleef weg, zonder opgaaf van redenen; zijn algemene houding was, zo vernam later mr. W. H. J. Elias, 'even wankelmoedig en even voos als de toestanden aan zijn hof al jarenlang waren geweest.' 2 Wèl verscheen de zelfbestuurder van het van het vorstendom Soerakarta afgesplitste gebied, de Mangkoenegoro, 'hetgeen', aldus later de toenmalige controleur van de stad Soerakarta, 'een zeer goede indruk bij ons allen maakte.' Van daadwerkelijke hulp kwam evenwelniet veel terecht: de onder de zelfbestuurder staande regent 'jammerde wel met tranen inJ.

I Kanahele, p. 61, 280. 2 W. H. Elias: (1946), p. 97 (verder aan te halen als: Elias).

220 [PDF]
HOUDING DER JAVAANSE VORSTEN

de ogen over het lot van al zijn Europese vrienden maar miste ... de moed om de behulpzame hand te bieden.' 1 Over de eerste reacties van de sultan van Djokjakarta en de PakoeAlam (de zelfbestuurder van het van het sultanaat Djokjakarta afgesplitste gebied) op de komst der Japanners hebben wij geen gegevens.

XCDe vier zelfbestuurders hadden elk bij hun troonsbestijging een verdrag ondertekend waarin zij de Nederlandse soevereiniteit hadden erkend. De Japanners maakten geen haast met het regelen van hun positie. Zij besloten, conform de instructies, de vier te handhaven, met dien verstande dat de Mangkoenegoro en de Pakoe-Alam hun legertjes verloren, dat alle vier zelfbestuurders afstand moesten doen van hun juridische bevoegdheden, dat zij een door de Japanners benoemde directeur Algemene Zaken naast zich kregen (als zodanig werd op voorstel van de sultan van Djokjakarta een van de inheemse bestuurders benoemd) en dat hun bestuur onderworpen werd aan het toezicht van een in Batavia gevestigd Japans Sultanaatsbureau. Ook hieven de Japanners het beginsel van de erfopvolging op: kwam een der zelfbestuurders te overlijden (dat was in juli '44 het geval met de Mangkoenegoro, wiens opvolger, aldus mr. Elias, 'een stroman van de Japanners' was"), dan zouden zij bepalen wie de opvolger zou zijn.

XCOp die nieuwe grondslag maakte de Soesoehoenan eind juli '42 in Batavia zijn opwachting bij generaal Imamoera, waarbij over en weer tal van vriendelijke woorden werden gesproken, en op hem volgden drie dagen later de drie overige zelfbestuurders.

XCOmtrent de houding der regenten op Java en Madeera beschikken wij slechts over gegevens met betrekking tot achttien van de negen-enzeventig, zulks van acht regenten op West-, vijf op Midden- en vijf op Oost-Java. Het beeld dat die gegevens bieden (zie voor de verschillende plaatsen kaart VIII op de pag.'s 308-309), is gevarieerd.

XCDe regent van Meester Cornelis (het regentschap dat vlak ten zuiden van Batavia lag) moest in de begintijd van de bezetting confereren met Japanse officieren en nodigde daarbij enkele Indonesische journalisten

1 W. L. Klijn: 'Verslag' (IS april r947), p. 2 (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXII, 45, sar). 2 Elias, p. 97.

221 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

'en de Nederlandse assistent-resident, dr. D. H. Burger, uit. 'De regent', aldus deze laatste,

XC'liet versnaperingen ronddienen, waaronder gebakjes, die uit een rood en een wit laagje bestonden. Ik zei schertsend tegen de patih die naast mij zat: 'Dat is handig gedaan, want dit zijn zowel de Japse als uw kleuren.' Maar glimlachend antwoordde de patih prompt: 'Heeft u ook op het schoteltje gelet?' Pas toen viel mij op dat dit blauw was ... De subtiele vraag, in hoeverre het schoteltje bij het gebakje behoorde, kon verschillend worden beantwoord, maar ik had het recht even te genieten van de rood-wit-blauwe combinatie die aan de Jap werd voorgezet en wist op dat moment niet de enige te zijn die dit apprecieerde.' 1

XCDe regent van Pandeglang sloot zich bij de komst der Japanners in zijn ambtsgebouw op, kwam pas na enige tijd te voorschijn en moest toen bij wijze van straf een half uur in de brandende zon staan. De regent van Soekaboemi weigerde de Japanners trouw te zweren ('omdat', zo vernam de vrouw van een Arnbonnese Knil-militair, 'zoals hij verklaarde, zijn geslacht reeds gedurende vele generaties 't Huis van Oranje gediend had'2) en vroeg ontslag. De regent van Tjiandjoer daarentegen 'heeft zich', aldus mr. Elias, 'zodanig misdragen dat hij zelfs tot grote verontwaardiging van de bevolking een inheems dansfeest voor de Japanners organiseerde.' 3 De houding jegens de Europeanen van de regenten van Bandoeng en Tasikmalaja was, aldus later de assistent-resident van Bando eng, 'meer dan correct en aangenaam' (maar de zoon van eerstbedoelde regent 'wenste ons niet meer te kennen') 4. Aan de assistent-resident te Garoet bleek op II maart '42, toen de eerste Japanners 's avonds bij de regent hun opwachting maakten, dat deze (van der Plas had hem 'de meest louche en onbetrouwbaarste regent van Java' genoemd") zich had gehaast, uit zijn ontvangstruimte alle portretten van koningin Wilhelmina en een hem ten geschenke gegeven borstbeeld van de koningin te verwijderen. 'Omstreeks negen uur', aldus eind '46 de assistent-resident,

XC'verscheen een auto waaruit twee Japanners rolden, kennelijk onder de invloed van drank. De ene, een hoogst onguur, sluw type in een uniformjasje met veel

1 D. H. Burger in het (1956), p. 96-97 (verder aan te halen als: 2 M. Leatenua-van Os: Verslag (27 mei 1946), p. 3 (IC, 47 538). 'Elias, P.97. 4 E. Croes: Rapport (1 mei 1947), p. 2 (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXII, 45,249). 5 R W. Kofman: 'Verslag' (17 dec. 1946), p. 1 (ARA, Archief proc. gen. Batavia, 850).

222 [PDF]
HOUDING DER REGENTEN

goud en zelfs een paar gouden nestels, een mal kort broekje, met blote benen en tennisschoenen, bleek te zijn (een) majoor van de generale staf, de ander, een lange burger in het wit, was de tolk en bleek een tokohouder te zijn, een bekende overigens van de regent ... Zelden heb ik later van de Jap ... zo'n armzalige vertoning gezien als dit eerste optreden van de overwinnaar. Na ongeveer vijf minuten te hebben gezwoegd om zijn voortdurend afzakkende brede gouden nestels weer op hun plaats te krijgen, strompelde het stelletje eindelijk de pendoppo binnen.'

XCDe assistent-resident werd door twee officieren en twee onderofficieren van het Knil vergezeld; zij kregen geen plaats aangeboden, gingen eigener beweging ergens zitten en werden overgeslagen toen de regent persoonlijk de twee Japanners 'uit een fraaie gouden doos een uitstekende sigaar' en hun vervolgens 'uit zwaar vergulde koppen' koffie aanbood.' De regent liet daar nog een toespraak op volgen, die eindigde met' Hidoep' ('Leve') 'Dai Nippon! Hidoep Indonesia! Banzai!' ('Hoera!') De Nederlanders hadden de indruk dat enkelen van de aanwezige inheemsen hierop met honende woorden reageerden.'

XCDe regent van Koeningan was, aldus later een der controleurs uit dit gebied,

XC'zeer loyaal en beschaafd tegen Europeanen. Hij ... wilde feitelijk liever aftreden maar moest wel aanblijven en vond deze tijd persoonlijk wel zeer ellendig. Hij liep altijd een straatje om naar huis om de buiging voor de Japanse schildwacht te ontgaan.' 3

XCOp Midden-Java kende de residentie Kedoe vijf regenten. Dezen, rapporteerde in '46 de toenmalige resident,

XC'waren (ik heb daar slechts één woord voor) bang. Bevreesd voor alles wat Japanner was. Alle lust en moed om op te treden ontbrak. Hun houding vond weerspiegeling bij hun ondergeschikten.' 4

XCWat Oost-Java betreft, hebben wij eveneens gegevens over vijf regenten, maar uit verschillende residenties.

XCEen detachementscommandant van de Veldpolitie was er in Bodjonegoro bij, toen de regent van Soerabaja, die zich naar Bodjonegoro

1 A.V., p. 47. 2 A.V. 3 P. C. van den Valk: Verslag (z.d.),p. I (ARA,Alg. Seer.,Eerste zending, XXII, 45, 246). 4 G. A. Burgerhoudt: Verslag (8 juni 1946), p. 9 (IC, 3 55 0).

223 [PDF]
BEZET INDI~, EERSTE JAAR

begeven had, een brief ontving van de gouverneur van Oost-java. Bij het doornemen daarvan, zo rapporteerde de detachementscommandant begin '47, merkte de regent iets op als

XC, 'Kassian, die gouverneur - hij denkt dat hij nog wat te vertellen heeft' ... Waarop aan rapporteur een beeld werd voorgehangen omtrent de wijze van terugtrekken onzer militairen, mogelijk een waar beeld, doch rapporteur kon niet aan de onaangename indruk ontkomen dat er leedvermaak omtrent de afloop der zaken schuilde achter de voordracht. Pogingen van rapporteur om naderhand met de regent in contact te komen faalden, de regent was niet bereikbaar.' 1

XCVan de regent van Djombang ondervond de assistent-resident in dit gebied in de eerste, moeilijke weken van de japanse bezetting 'persoonlijk grote vriendschap.' 2 Die regent was het die, aldus een inspecteur van politie, 'de raadsman van de Europeanen werd bij de oprichting van een afdeling van het Rode Kruis. Hij ... was steeds hulpvaardig, ondanks het feit dat in die dagen de extremisten zich reeds lieten horen.' 3 De regent van Banjoewangi deelde op 17 maart '42, na bezoek ontvangen te hebben van een japanse kolonel, aan de assistent-resident mee,

XC'dat hij van nu af zou samenwerken met de Japanse autoriteiten. Hij heeft vanaf dat moment zich niet meer bij de assistent-resident vertoond; voorzag zijn ambtenaren van Japanse stempels; droeg geen ambtsknopen aan zijn uniform en deelde ... mee dat hij slechts respect had voor HM. Koningin Wilhelmina als vrouw maar haar niet langer erkende als gezagdraagster over Java en de overige eilanden van de archipel.' 'I

XCOp 9 maart, de dag waarop zich het bericht verspreidde, dat de strijd gestaakt was, kreeg de assistent-resident te Loemadjang van de regent aldaar een heel betoog te horen, 'waarin hij', aldus later de Nederlandse bestuursambtenaar,

XC'zijn dank uitsprak voor hetgeen de Nederlanders hier drie eeuwen verricht hebben. Duidelijk bleek dat volgens deze Indonesische bestuursambtenaar voorgoed een einde aan ons bewind gekomen was. Ik heb mij veroorloofd deze

1 R. A. Peeters: Verslag (26 febr. 1947), p. 5 (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXII, 45, 820). 2 S. G. Nooteboom: Verslag (22 nov. 1946), p. II (a.v., 676). l A. van Leeuwen: Verslag (17 nov. 1946), p. II (a.v., 696). 4 A. Hooftman: Verslag (30 april I947), p. 3 (a.v., 577)·

224 [PDF]
HOUDING DER REGENTEN

bestuursambtenaar er op te wijzen dat wij wel eens meer tijdelijk verslagen waren, doch steeds weer teruggekomen waren, 'en dan, regent, zal u verantwoording van uw beleid moeten afleggen.' Gedreven door vrees voor de Japanner, vermeed deze man nadien zoveel mogelijk het contact met het Europees bestuur en volgde zonder meer alle aanwijzingen van de vijand.' 1

XCDe regent van Probolinggo tenslotte, Raden Adipati Aria Poedjo, is de enige regent omtrent wie wij vermeld hebben gevonden dat zijn duidelijk pro-Nederlandse houding hem het leven kostte. Op 8 december '42, de verjaardag van Pearl Harbor die in heel Indië gevierd moest worden, versierde hij zijn woning met oranje; aan de Kenpeitai bleek voorts bij onderzoek dat op zijn grammofoon een plaat lag met het Wilhelmus. Hij werd onmiddellijk gearresteerd en in augustus '43 bij Batavia onthoofd."

XCOngeacht of zij de Japanners met weerzin, met vrees, met gelatenheid of met sympathie tegemoet traden, moesten alle regenten de bezetter gehoorzaamheid beloven. Dat geschiedde bij twee gelegenheden: kort na de komst van de eerste Japanse militairen, in de eerste twee weken van maart dus, en eind april. Bij de eerste gelegenheid ging het, schijnt het, niet overal zo formeel toe als in Batavia waar aan de regenten, zoals in ons vorige deel al vermeld, op 7 maart een schriftelijke loyaliteitsverklaring werd voorgelegd - elders werd op een simpeler verklaring aangedrongen. Zo werd op 12 maart aan de assistent-resident te Garoet, aldus zijn later verslag, 'gevraagd of ik bereid was, 'to take a vow to obey all ordersfrom and work together with thejapanese government' hij was bereid dat te beloven maar een eed weigerde hij en daarmee namen de Japanners, 'na een hevige uitbarsting van woede', genoegen; hij stelde een verklaring op welke geen eed inhield, en deze werd na hem door de regent van Garoet ondertekend." In Poerwokerto werden omstreeks 15 maart de hoogste Nederlandse bestuursambtenaren met resident mr. J. W. A.

1 P. H. Angenent: Verslag (10 april 1946), p. 2 (a.v., 609). 2 Een soortgelijk geval heeft zich op Midden-Celebes voorgedaan: daar werd in '43 de zelfbestuurder van het landschap Loehoe met negen gezinsleden geëxecuteerd omdat hij geweigerd had, de Nederlandse vlag die voor zijn huis stond, te verwijderen. 3 R W. Kofman: 'Verslag', p. 52-53.

225 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

Boots' en de hoogste Indonesische met regent Gandasoebrata aan het hoofd één voor één gevraagd, aldus de regent,

XC'whether we were willing to work with japan to build Greater East Asia. Resident Boots answered: 'I am willing. ' I do not know the reason why, but the answer given by resident Boots ... made my own easier. VVhy should I as an Indonesian not wish tojoin in helping to build Greater East Asia for our common welfare? Apart from that, instructions from the Dutch government had requested us to continue our work in order to guarantee security and to lighten the sufferings of the people ... All the officials answered: 'Willing." 1 In die tijd werd, zoals eerder in dit hoofdstuk uiteengezet, het gezag van.deinheemse bestuurders aangetast of zelfs opgeheven door comité's van Ind~nesische l:1at~on~W~en.. De Japanners maakten daar een einde .aarti..zij schakeldenjie regenten in, met dien verstande dat zij het ten tijde 'en ten bate van hét' Cultuurstelsel ingevoerde recht van erfelijke opvolging ophieven; op die grondslag werd van de regenten gevergd dat zij een loyaliteitsverklaring aan het Japanse gezag zouden ondertekenen, vermoedelijk een die min of meer gelijk was aan die welke in Batavia was voorgelegd en waarvan artikel 3 ongeveer luidde: 'Ik zweer trouw aan het Japanse leger en beloof stipt en getrouwelijk alle mij door dit leger gegeven bevelen na te komen.' Dat trouw zweren was in de Aanwijzingen van het gouvernement uitdrukkelijk verboden maar de voorgelegde verklaring werd, voorzover bekend, door alle regenten ondertekend. Die van Middenen Oost-Java werden vervolgens op 22 april in Soerabaja bijeengeroepen waar hun de benoemingsoorkonden werden uitgereikt, vermoedelijk door generaal Imamoera. Vast staat dat de generaal dit persoonlijk deed in Bandoeng, waar de regenten van West-Java samenkwamen in de vroegere ambtswoning van de legercommandant; daarop volgde een receptie en ook nog een bijeenkomst waar het hoofd van het militair bestuur van West-Java (een functie die dus in augustus werd opgeheven), een Japanse kolonel, meer dan een uur aan het woord was. Zijn toespraak werd door de regent van Bandoeng in het Maleis vertaald. 'The import of (the) speech was', aldus Gandasoebrata,

XC, to impress upon all present thefact that as a result of its brilliant victories ... in Indonesia and throughout South and East Asia, japan was the most powerful country in the world ... japan was a country protected by gods and throughout history had never been defeated

XC1 Gandasoebrata: Banjoemas, p. 1.

226 [PDF]
NIEUWE REGENTEN

The Japanese would help the Indonesians and together they would attain common prosperity.

XCI returned to Purwokerto with the impression that the Japanese were drunk with vic tory.' 1

XCHet was in de Nederlandse tijd maar zelden voorgekomen dat een regent door het gouvernement was afgezet, maar de Japanners gingen daar veelvuldig toe over. Uit de gegevens welke Heather A. Sutherland verzamelde voor haar in '73 gepubliceerde studie over de bestuursaristocratie op java", blijkt dat er van 67 regentschappen (de 12 in de Vorstenlanden zijn niet meegeteld) maar 18 waren die van het begin tot het einde der bezetting dezelfde regent hadden - in 49 regentschappen werd de regent vervangen, in 15 van die 49 twee, in 3 drie keer. De helft van de nieuwe regenten had tevoren de functie van patih uitgeoefend, tot de anderen behoorden zestien regenten die uit andere regentschappen waren overgeplaatst, kwamen anderen uit de lagere rangen van het inheemse bestuursapparaat of uit de kringen van inheemse burgemeesters maar er waren onder hen, voorzover bekend (niet van allen zijn de gegevens beschikbaar), drie volledige buitenstaanders: een arts, een vroegere inspecteur van het ziekenhuiswezen en een onderwijzer.' De Japanners braken dus in vèrgaande mate met de regels welke het Nederlandse gouvernement steeds had gevolgd.

XCWat de bezetter tot al die wijzigingen bracht, is niet in bijzonderheden bekend - de veronderstelling ligt voor de hand dat zij tot de benoeming van nieuwe regenten overgingen in al die gevallen waarin zij over het functioneren van de oude niet tevreden waren. Ontevredenheid met betrekking tot de regenten bestond er ook bij anderen. Los nog van het feit dat zij het waren die maatregelen dienden uit te voeren welke zwaar op de bevolking drukten, wekte de mate waarin verscheidenen hunner, bevrijd van het strikte toezicht dat het Nederlands gouvernement steeds had uitgeoefend, hun familierelaties voortrokken, aanstoot. De Japanse resident van Soerabaja riep begin oktober '42 alle hogere inheemse bestuurders van zijn residentie bijeen om, zo noteerde een Nederlander in zijn dagboek, hen te kapittelen

XCI A.v., p. 5. 2 H. A. Sutherland: Pangreh Pradja.java's Indigenous Administrative Corps and its Role in the Last Decades of Dutch Colonial Rule. ' A.v., p. 526-7.

227 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

'over de oligarchie die zij in korte tijd hebben ingesteld. Eindelijk is er dus eens een Japanner die er iets van zegt dat een Indonesiër op het ogenblik alleen maar een baantje bij het Binnenlands Bestuur kan krijgen, als hij familie van de regent of de patib is en dan nog alleen als hij een flinke bom duiten neertelt' I een benoeming bij het binnenlands bestuur hield immers de zekerheid in van een vast en in de Indonesische verhoudingen niet onaanzienlijk inkomen. Men was bovendien van maart '43 af beschermd tegen de gevolgen van de prijsstijgingen: er werden toen door het japanse militaire bestuur diverse toeslagen ingevoerd, waaronder een duurtetoeslag. Velen waren er die nadien via de japanners een benoeming in het inheemse ambtenarenkorps nastreefden en zulks vooralomdat dezen in maart '43, toen zij de toeslagen invoerden, óók bekend maakten dat inheemsen die geen deugdelijke schoolopleiding hadden gevolgd, tot bestuursambtenaar benoemd konden worden wanneer zij persoonlijk daartoe geschikt werden geacht. Dezulken dienden dan eerst een ambtenarenexamen af te leggen. Dat was geen simpele zaak. In mei '43 werden de eerste examens afgenomen (de enige waaromtrent wij over cijfers beschikken): bijna achthonderd candidaten kwamen op, ruim honderdtachtig slaagden voor hun schriftelijk werk, slechts twintig doorstonden een intelligentietest.

XCVan het midden van de jaren '20 af had Indië als onderdeel van het politie-apparaat de Politieke Inlichtingendienst gekend, de PID, die, rapporterend aan de procureur-generaal bij het Hooggerechtshof te Batavia, gefungeerd had als een politieke recherche. Deze had vooral de nationalistische groeperingen in het oog gehouden. Daarbij had zij o.m. gebruik gemaakt van inheemse spionnen die, als daar aanleiding toe was, de gangen van vooraanstaande nationalisten nagingen en zich ook wel in nationalistische groeperingen naar binnen trachtten te werken teneinde besloten vergaderingen bij te wonen.

XCHet japanse militaire bestuur op java ging er spoedig toe over, alle Nederlanders en Indische Nederlanders uit het politie-apparaat te verwijderen - de Indonesische politie-functionarissen werden gehandhaafd,J.

I B. Bouwer: Dagboek, p. lIS (9 okt. 194-2).

228 [PDF]
DE POLITIE WORDT VERSTERKT

zulks met inbegrip van diegenen die tot de PID behoorden. Deze dienst was het die nog voor de komst van de japanse militaire politie, de Kenpeitai, naging of er personen waren die de door de japanners uitgevaardigde verboden overtraden - hij werd na de komst van de Kenpeitai, mei' 42, gereorganiseerd en onder directe japanse leiding geplaatst. In elke stad of plaats van betekenis kreeg die PID eigen bureaus.

XCVelen van de nieuwelingen waren door de japanners opgeleid aan de door hen spoedig heropende politieschool van het gouvernement die in Soekaboemi gevestigd was, maar naast die ene en enige politieschool welke Indië had gekend, kwamen er op java (gegevens over de Buitengewesten hebben wij niet) politiescholen in alle residenties. Aannemelijk lijkt ons dat het aantal functionarissen van de PID belangrijk toenam. De Kenpeitai maakte zich met zijn wreed optreden spoedig gehaat, maar voor de Indonesische PID gold dat niet minder - de japanners wisten dit onderdeel van het Nederlands gouvernementsapparaat volledig aan hun doeleinden ondergeschikt te maken. Wie het bijvoorbeeld waagde naar buitenlandse radio-uitzendingen te luisteren, moest vrezen dat hij door vaste of incidentele verraders bij de PID zou worden aangebracht. De gevolgen daarvan zullen wij nog schetsen.

XCHet Nederlandse gouvernement had er steeds naar gestreefd de regenten in hun traditionele positie te handhaven en had tenslotte enkele Indonesiërs verantwoordelijke functies in het overheidsapparaat gegeven waar zij de superieuren waren van Europeanen. Ten tijde van de japanse invasie kende het hoogste adviesorgaan van de gouverneur-generaal, de Raad van Nederlands-Indië, twee Indonesische leden, was één Indonesiër directeur van een departement (Onderwijs en Eredienst) en hadden twee stadsgemeenten op java een Indonesiër als burgemeester.

XCDe japanners voerden een ander beleid: zij tastten de traditionele positie van de regenten, alsook die van de patihs en van de inheemse bestuurshoofden in de districten en onderdistricten. de tuedono's en assistent-wedono's, aan en zeggenschap van betekenis werd nergens aan een Indonesiër verleend. Daar kwam nog bij dat zij, zoals nog blijken zal, ter ondersteuning van hun politiek nieuwe massa-organisaties gingen oprichten. Het beleid van het Nederlandse gouvernement was er op gericht geweest, de overgrote meerderheid van de inheemsen te laten in

229 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

de situatie waarin zij bij de vestiging en uitbreiding van het Nederlands gezag was aangetroffen: die van een politiek-passieve massa welke, de traditie getrouw, de inheemse autoriteiten volgde, maar de Japanners weken daarvan af: de nieuwe organisaties welke zij in het leven riepen, betekenden dat het gezag van de inheemse bestuurshiërarchie verder werd ondermijnd en dat leden van de politieke elite, die zich steeds tegen die hiërarchie hadden gekeerd maar nu, onder Japans toezicht, als leiders van de nieuwe organisaties gingen optreden, meer greep kregen op de massa des volks. Met dit alles geschiedde wat het Nederlands gouvernement altijd, zij het niet steeds met succes, had trachten te voorkomen: de inheemse samenleving werd in beroering gebracht. Sommigen konden daarvan profiteren maar van werkelijke erkentelijkheid jegens de Japanners was ook bij die profiteurs geen sprake. Het Japanse bewind ontpopte zich namelijk als slechter dan het Nederlandse: het trad harder op, het vertoonde een grote mate van willekeur en het was minder efficiënt. Het kon bovendien, mede als gevolg van de oorlogsomstandigheden, een ernstige daling van de levensstandaard niet voorkomen en het voerde tenslotte, door ideologische overwegingen gedreven, in heel Indië, ook dus op Java, elementen uit de Japanse samenleving in, die door de Indonesiërs op zijn minst als hinderlijk en vaak als hatelijk werden ervaren.

japanisering

XC

XCAcht elementen uit de Japanse samenleving werden door de Japanners in alle in de Nanjo veroverde gebieden en ook dus in Nederlands-Indië ingevoerd: de Japanse naam voor Japan, de Japanse jaartelling, de Japanse tijd, de Japanse feestdagen, het alom tonen van de Japanse vlag, de verplichte groet aan Japanse militairen, de keizerverering en het frequente toedienen van lichaamsstraffen.

XCWat de naam betreft: het gebruik van het begrip 'Japan' en zijn vertalingen (Japan heette in het Maleis Djepang) werd in een op 29 april '42, Hirohito's verjaardag, afgekondigde verordening verboden - het moest Nippon ('het land van de rijzende zon') of Dai Nippon zijn.

XCEen bepaling van diezelfde verordening hield in dat de Christelijke jaartelling werd afgeschaft - de Japanse begon volgens de overlevering in 660 voor Christus en het jaar 1942 werd dus opeens het jaar 2602.

XCHinderlijker nog was dat, per I april '42, de Japanse tijd werd inge

230 [PDF]
JAPANS SYMBOLEN INGEVOERD

voerd: in het gehele Nanjo-gebied ging de z.g. Tokio-tijd gelden, die anderhalf uur vóór lag op de z.g. Java-tijd. Dit betekende dat de zon gemiddeld om half acht opkwam in plaats van om zes uur en gemiddeld ook pas om half acht in plaats van om zes uur onderging. Men was in Indië gewend geweest, vroeg aan de slag te gaan - voorzover de begintijden van het werk gehandhaafd werden, betekende de nieuwe tijdsregeling dat men elke dag in het donker zijn woning verliet. Sommigen evenwel begonnen hun dagelijkse taak anderhalf uur later dan gewoonlijk en er waren, schijnt het, in Indië ook gebieden (die waar de Japanners niet of nauwelijks verschenen) waar men zich van de nieuwe tijdsregeling niets aantrok.

XCDe Japanse feestdagen werden in grote getale ingevoerd. Om te beginnen gold, althans in de eerste periode van de bezetting, de 8ste van elke maand als een feestdag: Japan was immers op 8 december '41 ten strijde getrokken. Een feestdag werden verder de r r de februari, de dag waarop in 1868 het nieuwe keizerrijk van Japan was begonnen, de çde maart, de dag waarop in '42 in Kalidjati de detailregelingen waren getroffen voor de algemene capitulatie van het Knil, de 7de juli, de dag waarop in '37 de Japans-Chinese oorlog was uitgebroken, en vooral de verjaardag van de keizer, de Tenno Heika,'Zijne Majesteit' (dat was de enig toegelaten term'), 29 april. Van de 8ste van elke maand werd na enige tijd slechts de 8ste december gevierd. De inheemse bevolking werd krachtig gestimuleerd, op de genoemde data aan feestelijkheden deel te nemen - daartoe vonden dan allerlei publieke manifestaties plaats. Op die feestdagen mocht uitsluitend de Japanse vlag, de Kokki, wapperen.

XCAan die vlag: een rode bol op een wit veld, hechtten de Japanners hoge waarde. Zij zou, aldus een bekendmaking die op 22 april '42, een week vóór Hirohito's verjaardag, in de dagbladen op Java verscheen, ontworpen zijn door de Zonnegodin van wie de Japanse keizers zouden afstammen. 'Het wit van de vlag van Nippon', aldus die bekendmaking,

XC'betekent reinheid en zuiverheid. Voor een goed en rechtvaardig leven zijn reinheid en zuiverheid zeer nodig. Voorts symboliseert de Kokki het verlangen van de edelen onder het volk naar rust en welvaart.

XC'Ook de Japanse prinsen en prinsessen moesten steeds met hun titel vermeld worden. Toen het dagblad Asia Raya ('Groot-Azië') in november '42 bericht had dat de oudste zoon van Hirohito, 'prins Mikasa', in Tokio een sportmanifestatie had bijgewoond, rectificeerde de redactie drie dagen later 'met alle gevoelens van ootmoed' de naam tot: 'de Zeer Verheven Kroonprins en Doorluchtige Prins Mikasa.'(Asia Raya, 14 en 17 nov. 1942, in NI, p. 180).

231 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

XCDe rode bol symboliseert de echtheid van deze rust en welvaart, afgebeeld door de kleur rood die de glans van getrouwheid en dapperheid weergeeft. Deze beide eigenschappen vormen tezamen de trouw.' 1

XCAanvankelijk werd door inheemsen nogalongeordend gevlagd en was het 'mata sapi' ('het spiegelei'), zoals de inheemsen de Japanse vlag noemden", veelvuldig te zien, ook aan fietsen, rijtuigjes. ossekarren en auto's, zelfs aan de vuilniskarren. In oktober '42 werd evenwel door het militaire bestuur op Java bepaald dat de vlag op willekeurige dagen slechts van overheidsgebouwen en scholen mocht wapperen; zij moest dan 's avonds worden binnengehaald. Op feestdagen bleef het vlaggen algemeen voorgeschreven.

XCDan werden door de Japanners voorschriften gegeven voor eerbewijzen aan Japanse militairen. Op Java werden zij in april '42 aldus gespecificeerd:

XC'Wanneer men een Japans soldaat die op wacht staat, voorbijgaat, groet men door het hoofd te buigen. Heeft men een hoed op, dan moet men deze afnemen. Wanneer men echter een hoofddoek of kopiah (inheems mutsje) op heeft, is het voldoende het hoofd te buigen. Voor vrouwen, onverschillig of zij een hoed dragen of niet, is het voldoende dat zij het hoofd buigen. Fietsers moeten bij een schildwacht die een bajonet op het geweer heeft, afstappen en de groet brengen. Om vergissingen te voorkomen is het aan te raden om de schildwachten die geen bajonet op het geweer hebben, dezelfde eerbewijzen te brengen.' 3

XCPasseerde men een lagere Japanse militair, dan was dit eerbetoon niet nodig, maar wel wanneer men een Japanse officier of een Japanse patrouille tegenkwam. Passeerde men zulk een officier of zulk een patrouille of een Japanse kazerne in een voertuig, dan diende men langzaam te rijden. Op Java werd begin '43 voorgeschreven te buigen (het moest steeds een diepe buiging zijn) bij het naderen van een willekeurige personenauto omdat zich daarin een hooggeplaatste Japanner zou kunnen bevinden. Vond ergens een militaire parade plaats of bracht een Japanse militaire bevelhebber een bezoek, dan dienden de inwoners zich langs de route op te stellen, een buiging te maken en tezamen 'Banzai!' te roepen.J.

1 Aangehaald in Zwaan: dl. 9 1945 (1982), p.48. 2 De letterlijke vertaling van' is: koeieoog; het kan zijn dat veel Indonesiërs daarbij dachten aan 'het oog van de dag', d.w.z. de (Japanse rijzende) zon. 3 Aangehaald in p. 183.

Indextermen: Zwaan, J.
232 [PDF]
KLACHTEN OVER HET OPTREDEN DER JAPANNERS

XCAl dat eerbetoon werd door de meeste leden van de in Indië wonende bevolkingsgroepen als absurd beschouwd. 'Showing respect to japanese officers and other authorities by bowing low and especially by standing in rows at the roadside under the burning rays of the sun or in the rain and the cold' (koud kon het zijn in de hooggelegen gebieden van Java) 'was something', aldus later regent Gandasoebrata, 'which we had never before experienced throughout our lives.' I Het is mogelijk dat sommige Japanse militairen er niet scherp op toezagen dat het voorgeschreven eerbetoon werd gebracht, maar anderen deden dat wèl en waren in voorkomende gevallen niet karig met het uitdelen van straffen. 'Ik heb wel eens een Japanse schildwacht gezien die', zo noteerde in Bandoeng de Nederlander J. B. Bouwer in april '42 in zijn dagboek,

XC'iedere wielrijder (man, vrouw of kind, Nederlander of Indonesiër) dwong om af te stappen, voor hem in de houding te gaan staan en vervolgens een diepe buiging te maken. Iedereen die niet diep genoeg boog, werd bij zijn (haar) haren gegrepen en met zijn (haar) gezicht op de grond gedrukt.' 2

XCHet toedienen van dergelijke fysieke straffen was bij de Japanners schering en inslag. De Japanse militairen behandelden de bevolking in bezet gebied zoals zij zelf in hun jeugd en vooral in de periode van hun militaire oefening behandeld waren. Voor het minste vergrijp gaven zij een klap op het hoofd - juist die klap werd in de inheemse wereld als bij uitstek kwetsend ervaren, omdat het hoofd als een heilig lichaamsdeel gold. Inheemse kinderen werden door hun ouders wel eens gestraft maar nooit met zulk een klap. Niet aldus de Japanners: met de gevoeligheid die op dit punt in de inheemse wereld bestond (Hatta had hun hier onmiddellijk en nadrukkelijk op gewezen), hielden zij geen enkele rekening. In de begintijd van zijn internering kon W. S. B. Klooster ('Willem Brandt'), de vroegere hoofdredacteur van de Deli Courant, af en toe naar Medan gaan waar hij dan veel contact had met inheemsen en Chinezen, 'en men klaagt', schreef hij later,

XC'steen en been niet alleen over de economische toestand maar vooralover het optreden der Japanners. Een oude inheemse oppasser van de Handelsvereniging Amsterdam zegt het aldus, en zijn klacht is typerend en symptomatisch: 'Toean"J.

I Gandasoebrata: p. 6. 2 B. Bouwer: Dagboek, p. 52 (19 april 194 2). 3 Meneer.

233 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

ik ben vijf-en-twintigjaar bij de Blanda's' in dienst geweest en ik heb wel eens fouten gemaakt, maar nooit heeft iemand mij onheus bejegend. Nu doe ik hetzelfde werk voor Nippon en ik word elke dag in mijn gezicht geslagen of getrapt. Ik heb er genoeg van, ik ga naar de kampong terug." 2

XCOp de beginperiode der Japanse bezetting terugziende rapporteerde in augustus '46 een Nederlands bestuursambtenaar van Zuid-Sumatra:

XC'De wreedheden die door de Japanse heren tegen mensen werden bedreven, waren beestachtiger dan de wreedste sado-koetsier 3 onder ons bewind had durven doen tegen dieren. De Japanse officieren rammelden zelf hun eigen soldaten af op een manier die men tevoren onmogelijk zou hebben geacht ... Kolfslagen, uitgedeeld aan inlanders die een gegeven bevel niet spoedig genoeg uitvoerden, waren kleinigheden Een gevangen genomen inheems militair werd onder beestachtig schoppen en slaan naakt uitgekleed en aan handen en voeten gebonden op een manier dat de bloedsomloop in's mans polsen en enkels volkomen gestremd was. Daarna werd hij, hardhandiger dan vroeger een postzak zou behandeld zijn, in een kamer van mijn kantoor gesmeten en daar naakt, dus blootgesteld aan de vele muskieten, drie dagen en nachten zonder eten of drinken opgesloten gehouden.' 4

XC'De Japanners', noteerde Bouwer in Bandoeng begin januari '43,

XC'hebben het nieuwe jaar ingezet met de afranseling van ongeveer honderd beija-voerders, bestuurders van de driewielige persoons-bakfietsen, op het plein voor het Gemeentehuis. Op Oudejaarsavond liet een dronken Japanse officier een portefeuille met circa f 600 er in alsmede zijn sabel in een betja liggen. De bestuurder deponeerde de sabel in een sloot langs de kant van de weg en ging er met het geld vandoor. Bij wijze van represaille arresteerden de Japanners vrijdagmorgenj.l. (Nieuwjaarsdag) ongeveer honderd willekeurige beija-bestuurders die bijeengedreven werden en vervolgens door een detachement met bamboestokken gewapende Japanners werden afgeranseld. Gelukkig Nieuwjaar!' 5

XCSpeciale moeite gaven de Japanners zich om de kennis van het Japans in Indië te verbreiden en daarbij richtten zij zich vooral op de schoolgaande inheemse, Chinese en Arabische jongeren. Dat begon pas na enige tijd.

XC'Hollanders. 2 Willem Brandt: Degele terreur(1947), p. 75. 3 Een sadois een door een paard getrokken wagentje. 4 Verslag, aug. 1946, in NI, p. II7. 5 J. B. Bouwer: Dagboek, p. IJ8 (3 jan. 1943)·

234 [PDF]
ONDERWIJS IN HET JAPANS

Bij de aanvang van de Japanse bezetting werden namelijk alle scholen gesloten - het wachten was toen op de komst van leerkrachten uit Japan en bovendien moesten alle leermiddelen eerst gezuiverd worden van passages welke de Japanners niet aanstonden. Op Java werden de lagere scholen, behalve de Europese, de Chinese en de Arabische, op Hirohito's verjaardag, 29 april '42, heropend met een sterk gewijzigd lesprogramma. De Arabische mochten in oktober '42, de Chinese in augustus '43 opnieuw beginnen - het Europese onderwijs werd niet hervat. Ook werden de scholen voor voortgezet onderwijs, behalve weer het Europese, heropend - het medisch hoger onderwijs te Batavia begon weer in april '42', het technische te Bandoeng en het landbouwkundige te Buitenzorg daarentegen pas anderhalf jaar later en voor de Rechtshogeschool te Batavia kwam niets in de plaats, evenmin voor de Litteraire Faculteit. Bij het lager onderwijs bleven de z.g. Volksscholen (scholen met een driejarige cursus) gehandhaafd. Hierbij merken wij nog op dat wij op de ontwikkeling van het onderwijs in het algemeen nog terugkomen in het laatste hoofdstuk van dit deel - hier gaat het ons slechts om één aspect: de Japanisering.

XCOp alle scholen voor lager onderwijs werd aan het leren van de Japanse taal veel tijd besteed. De onderwijzers, die zelf het Japans nog niet meester waren, ontvingen er van het Militair Bestuur simpele leermiddelen voor en voorzover het lager onderwijs taalonderwijs was, viel het accent op het Japans. Tegenover elk uur onderwijs in wat men de volkstaal zou kunnen noemen (op Java het Javaans en het Soendanees), stonden twee uren waarin onderwijs in het Maleis (dit werd de voertaal bij het middelbaar onderwijs) en zeven waarin onderwijs in het Japans was voorgeschreven. Ook was onderwijs in het Japans voorgeschreven op alle Islamietische seminaria, de pesantren. Jaarlijks konden schoolkinderen deelnemen aan wedstrijden in de kennis van het Japans waarvoor prijzen beschikbaar waren gesteld.

XCBij het onderwijs werd niet alleen de lesstof gewijzigd maar werd ook getracht, de geest waarin het werd gegeven, te veranderen. Er werd veel aandacht besteed aan lichaamsoefening, handenarbeid en het zingen van Japanse liederen. Iedere leerling moest het Japanse volkslied kunnen zingen. Ook kwamen quasi-militaire oefeningen in zwang, uitgevoerd met houten geweren, houten zwaarden en stokken. Bovendien werd in oktober '43 op Java voorgeschreven dat de klassen zich elke ochtend om half negen precies moesten opstellen met het gezicht gekeerd in de

XC1 Deze hogeschool kreeg in '43 afdelingen voor tandheelkunde en pharmacie.

235 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

richting van Tokio, 's keizers residentie, teneinde tezamen in het Japans de volgende eed af te leggen: 'Wij zijn leerlingen van het Nieuwe Java. Wij zweren dat wij ontwikkelde mensen willen worden tot steun van Asia Raya' (Groot-Azië) 'onder leiding van Dai Nippon.' 1 Op Borneo (het kan ook elders zo gebeurd zijn) dienden de leerlingen vervolgens, als zij het klaslokaal waren binnengekomen, een buiging te maken voor de daar hangende Japanse vlag om dan samen in het Japans te zeggen: 'Onze taal is de Japanse taal, de Japanse taal is de taal van Azië, de Japanse taal is de levende taal.' 2 Uiteraard werd het door de Japanners als wenselijk beschouwd dat de inheemse leerkrachten die aanvankelijk slechts simpele leermiddelen voor het onderwijzen van het Japans ontvingen, zich er een goede kennis van eigen maakten. Er werden te hunnen behoeve cursussen gehouden, waaraan evenwel, voorzover bekend, op Java slechts enkele honderden leerkrachten deelnamen. Wij zijn dan ook geneigd te menen dat het voorgeschreven onderwijzen van het Japans op een aantal scholen, hoeveel uren er ook aan moesten worden besteed, weinig om het lijf heeft gehad. Enige nadere gegevens hebben wij met betrekking tot het bezette deel van Nederlands-Nieuw-Guinea en tot Halmaheira in de Molukken - gebieden die onder het Japans marinebestuur, de Minseiboe, stonden. 'Het onderwijs in het Japans op de volksschool te Hollandia zou', aldus het rapport van een Nederlands bestuursambtenaar,

XC'maar hebben geduurd van juni tot september '43, ruim drie maanden, en toen zijn onderbroken wegens vertrek van de Japanse onderwijzer, een lager ambtenaar van de Minseiboe, die slechts heel gebrekkig Maleis sprak. Alleen de onderwijzer was in het bezit van een leerboek; de kinderen kopieerden van het schoolbord .

XC. . . Van een onderwijzer, ontsnapt uit ... Halmaheira, werd vernomen dat na de heropening van de zendingsscholen in juli '43 het onderwijs in het Japans ... in beginsel werd voorgeschreven en dat aan de onderwijzers werd gelast zich door zelfstudie in die taal te bekwamen. De leerstof zou worden verstrekt uit Ternate en werd door hem voor het eerst ontvangen in oktober 1943 in de vorm van een aantal gehectografeerde Japans-Maleise teksten op losse vellen. Deze toezending werd enkele malen herhaald. Hij had, naar zijn zeggen, grote moeite om die lessen te begrijpen en van het onderwijs op school zou weinig terechtgekomen zijn.' 3J.

I B. Bouwer: Dagboek, p. 200 (r8 okt. 1943). 2 Aangehaald in p. 216. 3 W. H. de Roos: 'Van Brisbane naar bevrijd Nederlands-Indië' (z.d.) (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXVI, 63).

236 [PDF]
ONDERWIJS IN HET JAPANS

XCOok volwassenen, vooral ambtenaren, kregen de gelegenheid zich in het Japans te bekwamen. Er werden cursussen in gegeven en op Java werden, maar pas in '44, twee opleidingsinstituten geopend waar men drie maanden lang kosteloos onderwijs in de Japanse taal kreeg. Op Java werden, schijnt het, de cursussen in totaal door enkele tienduizenden volwassenen gevolgd, althans: toen eind '43 het vierde en het vijfde examen in het Japans werden afgenomen, werd daaraan door meer dan negentienduizend cursisten deelgenomen, van wie overigens slechts ruim vierduizend slaagden. Op Borneo, aldus het in september '45 geschreven rapport van een Indonesiër, moesten alle ambtenaren aan het einde van hun dagtaak naar cursussen in het Japans gaan,

XC'om er meer te knikkebollen van slaap en vermoeidheid dan om te leren. Degenen die er iets van terechtbrachten, waren zij die een Westerse taal, vooral de grammatica, onder de knie hadden en die zichzelf onderwezen met behulp van door Westerlingen geschreven boeken'l

XCboeken over het Japans.

XCAannemelijk dunkt ons dat bij velen van die cursisten de overweging een rol speelde dat zij, kenden zij enig Japans, gemakkelijker een aanstelling bij de overheid zouden krijgen." Bij diegenen die al in overheidsdienst waren, kan een rol hebben gespeeld dat zij, als zij de taal van de bezetter kenden, een toeslag op hun salaris zouden krijgen, afhankelijk van de mate waarin zij het Japans beheersten; die toeslag werd van maart '43 af verleend: zij liep van f 2 tot f I5 per maand.

XCOok nog op andere wijzen werd door de Japanners getracht, groepen Indonesiërs in hun geest te vormen. De door hen opgerichte militaire en semi-militaire korpsen zullen wij in het slothoofdstuk, hoofdstuk I I, behandelen - hier zij vermeld dat zij in april '43 op Java bekend maakten dat zij elk jaar twintig Indonesische studenten (niet velen!) naar Japan wilden zenden voor een verblijf van drie jaar. In totaal vertrokken er uit

1 Rapport, sept. 1945, in p. 214. 2 Hieruit zou ook te verklaren zijn dat er uit inheemse kringen enige toeloop was naar Japanse scholen waar alle lessen in het Japans werden gegeven. Er waren in Batavia drie van die scholen welke tezamen plaats boden aan achthonderd leerlingen, maar begin '43 waren er bij die scholen tweeduizend aanmeldingen; er werd toen een vergelijkend toelatingsexamen gehouden.

237 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

Java vier-en-veertig en uit de Buitengewesten, waar dezelfde regeling was ingevoerd, negen-en-dertig. Zij werden in Tokio in een internaat ondergebracht en er tot hun ergernis aan een strikte militaire discipline onderworpen. Onderwijs kregen zij hoofdzakelijk in de geschiedenis van Japan en laboratoria en fabrieken mochten zij niet bezoeken.

XCJapanse vormingscursussen die drie weken of iets langer duurden, werden voorts op Java gegeven aan ambtenaren en lagere inheemse bestuurskrachten, aan onderwijzers van Islamietische en andere scholen, aan personeelsleden van moskeeën en aan Islamietische dorpswetsgeleerden, kijaji's. AI die cursussen waren doordrenkt met Japanse propaganda, maar in '43, '44 en '45 traden er ook wel met de Japanners samenwerkende Indonesiërs als inleiders op en zij behandelden een onderwerp waar echte belangstelling voor bestond: de geschiedenis van de archipel. Dergelijke vormingscursussen werden ook gegeven zogenaamd met het doellandbouwers op te leiden maar in werkelijkheid droeg deze vorming van telkens ca. honderdtwintig jeugdigen een semi-militair karakter. Er werd hun, aldus later een der leerlingen,

XC'van alles geleerd behalve landbouwzaken ... De jongens die in het begin over het algemeen beleefd en netjes waren, werden fanatieke, arrogante knapen. Ja, de Jappen wisten wel wat ze deden toen zij deze schooloprichtten! De leraren: drie Jappen en twee Indonesiërs, waren zich goed bewust van hun taak. De jongens die na afloop terug werden gestuurd naar hun woonplaatsen, kregen vo oral onder de jeugd een grote aanhang. De leraren waren vrij goed ontwikkeld, vooral de twee Indonesiërs, jongens die beiden in Medan de vijfjarige hbs hadden doorlopen; zij spraken dan ook vloeiend de moderne talen, ook vloeiend Japans. Zij waren ... zeer fanatiek en waren vol over de Japanse 'vrijheidssfeer'. De haat tegen alles wat blank was, was hun van top tot teen ingedrongen.

XCDe eerste maand werden de jongelui lichamelijk zwaar getraind, de zwakkelingen direct naar huis gestuurd, de rest moest de hele dag gymnastiek doen en hardlopen. Ook werd hun de Japanse taal bijgebracht.

XCDe tweede maand werden hun de drie Japanse leefregels geleerd: 1. alle orders onmiddellijk opvolgen zonder te vragen waarom; 2. nooit klagen maar altijd opgewekt zijn, ook al krijg je drie dagen geen eten; 3. steeds aan je land denken.

XCOok schermen werd hun bijgebracht. De derde maand werd onderricht gegeven in bajonet-schermen, tirailleren en andere militaire kennis.' 1

XCTenslotte, nl. in januari '45, werden op Java ook de regenten voor een

XC1 Verslag, 1946, in NI, p.

238 [PDF]
JAPANSE VORMINGSCURSUSSEN

Japanse vormingscursus opgeroepen. Voor hen duurde deze, gegeven in een school in Batavia, twee weken. Elke ochtend en elke avond moesten zij om zes uur present zijn bij het hijsen, resp. strijken van de Japanse vlag, waarbij zij ook nog gemeenschappelijk een verklaring van loyaliteit moesten laten horen. Overdag werd hun les gegeven in het Japans, in de geschiedenis van Japan en in Japanse staatsinstellingen maar daarnaast dienden de regenten de semi-militaire oefeningen te doen welke onderdeel waren van elke vormingscursus. Zij werden, aldus een Indonesische jurist, 'practically dragged through the mud, so that of their traditional and respected glory, for many of them connected with their ancient, aristocratic origin, nothing u/as left.' 1 De vormingscursus werd door velen van de regenten ondergaan als een pijnlijke vernedering en de Japanners, ook hier getuigend van een totaal gebrek aan begrip voor de Indonesische cultuur, bereikten er het tegendeel mee van wat zij beoogden. 'The result was', aldus regent Gandasoebrata, 'that the confidence in them, which was already thin, was altogether lost.' 2

Propaganda

XC

XC'Op inheemse ingezetenen', aldus de op 20 november '41 door de Japanse Contactraad vastgestelde politieke richtlijnen voor het Nanjo-gebied,'zal een invloed worden uitgeoefend die bij hen vertrouwen wekt in de keizerlijke strijdkrachten.' De Japanse militaire besturen in Indië dienden zich dus te beijveren op het gebied van de propaganda en de contrapropaganda: propaganda ter onderstreping van de zin van de 'GrootOost-Aziatische Welvaartssfeer' en van Japans leidende rol daarin en propaganda tegen de Geallieerden, in Nederlands-Indië speciaalook tegen de Nederlanders.

XCAl die propaganda stuitte van meet af aan op weerstanden doordat het dagelijks leven in de aangeprezen Welvaartssfeer moeilijker werd. Vooral op Java, waar tal van verkeers- en spoorbruggen waren vernield, waren in de eerste maanden van de bezettingstijd vele verbindingen verbroken (de belangrijke spoorlijn Batavia-Bandoeng-Djokjakarta-Soerabaja was pas in oktober hersteld) en dat was één van de factoren die veroorzaaktenJ.

I Mr. Slamet, aangehaald in H. Benda: 1942-1945 (1958), p. 283. 2 Gandasoebrata: p. 17. 1 Wat het postverkeer in de Buitengewesten betreft, weten wij slechts dat in augustus '42 van de Molukken uit weer postverkeer mogelijk was met andere eilanden in de Molukken en met drie punten op Nederlands-Nieuw-Guinea. 2 Die beperking van het postverkeer leidde er toe dat op Java menige Nederlander en Indische Nederlander aan een relatie elandestien brieven meegaf; daar werd ook wel geld voor betaald. Er was veel stationscontrole: dan moesten alle koffers worden geopend en daarbij trad de inheemse politie, aldus een Indische Nederlander die in december '42 in Australië aankwam, op, (Verslag,

239 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR MOEILIJKHEDEN VAN DAGELIJKS LEVEN

dat de posterijen er drie maanden lang niet werkten; toen het postverkeer in mei werd hervat, mochten slechts briefkaarten in het Japans of een inheemse taal verzonden worden en toen in september weer brieven verstuurd mochten worden I, gold de regel dat deze geopend moesten worden aangeboden aan de postkantoren waar zij werden gecensureerd." Daar kwam bij dat de kosten van waren die de inheemsen op de passar plachten te kopen, in maart en april snel stegen: in Batavia rijst van 9 tot 24 cent per kilo, sigaretten van 12 tot 60 cent per doosje (in Bandoeng 40 cent), klapperolie van 16 tot 35 cent per fles, petroleum van 12 tot 80 cent per liter -later in '42 trad door de grotere aanvoer en door scherpe Japanse controle in Batavia (en wellicht ook elders) een daling in, althans bij de voornaamste levensmiddelen; de prijzen voor andere waren welke men nodig had, bijvoorbeeld lucifers en textielgoederen, bleven hoog en hetzelfde gold voor alles dat vóór de komst der Japanners was aangevoerd uit de Buitengewesten waarmee nu alle handelsverbindingen waren verbroken. Kruidnagelen (o.m. van belang voor het maken van inheemse sigaretten) waren bijvoorbeeld in Batavia in de groothandel in september viermaal zo duur als in maart, 'de kwitanties', noteerde een Nederlander, 'welke door de sluwe verkopers werden afgegeven, vermeldden echter nooit meer dan de oude prijzen.' 3 Dit alles oefende een zekere druk uit op het bestaan van de inheemsen, vooral van diegenen hunner die in de stads-kampongs leefden; daarnaast was bij allen die van de komst der Japanners een wezenlijke wijziging in de politieke verhoudingen hadden verwacht, sprake van diepe teleurstelling. Het Nederlandse gezag was door het Japanse vervangen dat niet alleen harder optrad en slechter functioneerde maar bovendien in de eigen levenssfeer ingreep met maatregelen als de Japanse tijdsregeling en de Japanse jaartelling die dagelijks aan de aanwezigheid van nieuwe vreemde heersers herinnerden.22 jan. 1943, van H. J. de Haas, p. 4, ARA, MK, M 180, A 8 I). 3 C. D. Ricardo: 'Prijsopdrijving mitsgaders de straf'

240 [PDF]

XCDie heersers stelden ook de inheemse dagbladen en de voor inheemsen bestemde radio-uitzendingen onder scherpe controle. Onder het Nederlands gouvernement hadden deze op politiek gebied terughoudendheid in acht moeten nemen maar onder het Japanse militaire bewind werden zij volledig gelijkgeschakeld.

XCDe propaganda-afdeling van Imamoera's staf, die in augustus '42 de kern werd van een uitgebreid departement van Voorlichting, bestond in hoofdzaak uit Japanse burgers, onder wie zich schrijvers en andere kunstenaars bevonden die, aldus een Japanse bron, 'in Tokio op straat slenterden' 1, toen zij bij het begin van de oorlog in de Pacific werden opgepakt om in de Nanjo te worden ingezet. Van verscheidenen van die schrijvers en andere kunstenaars was in Japan bekend dat zij de Japanse chauvinistische ideologie niet onderschreven - juist daarom werden zij zuidwaarts gezonden; er waren niet weinigen onder dezen die een zekere sympathie gingen koesteren voor de Indonesische nationalisten. Dat bleek in de jaren '42-'45 vooral in Atjeh waar deze Japanse propagandisten een toneelgroep organiseerden die ging rondtrekken met patriottische stukken, o.m. gewijd aan de Atjeh-oorlogen en aan de volksopstand van maart '42.

XCDe Japanners wilden in de Nanjo in de eerste plaats het dagbladwezen hervormen en geheel in hun greep krijgen, ook financieel. Als uitvloeisel van deze opzet werden de Philippijnen. Birma en Java elk aan een groot Japans dagbladconcern toebedeeld, Java aan het concern dat in Japan de Asahi Sjimboen uitgaf. De bedoeling was dat met hulp van die concerns in elk van de genoemde gebieden naast een dagblad in het Japans uiteindelijk slechts één dagblad in de inheemse taal zou verschijnen. Daárt~e werd op Java o.m. een aantal redacteuren en verslaggevers van de Asahi Sjimboen aan de Japanse propaganda-organen toegevoegd.

XCDe eerste maatregel die daar in dat kader werd genomen, was dat op 24 maart door het Militair Bestuur werd bepaald dat dagbladen en periodieken slechts met toestemming van dit bestuur mochten verschijnen. Die toestemming werd aan de dagbladen die in het Nederlands waren uitgekomen, in het algemeen niet verleend - op één, het Soera

XCJ Aangehaald in Kanahele, p.

241 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR DE PERS GELIJKGESCHAKELD

baiaas Handelsblad, na hielden zij op te verschijnen. Wèl werd verlof tot verschijnen verleend aan enkele Indonesische en twee Maleis-Chinese dagbladen en bovendien verscheen op Hirohito's verjaardag, 29 april '42, het eerste nummer van een nieuw, in het Maleis uitkomend dagblad, Asia Raya, dat in Batavia werd gedrukt op de persen van de opgeheven Java-Bode. De gelden die voor de versehij ning van Asia Raya nodig waren, waren onder dwang door vermogende Indische Chinezen ter beschikking gesteld; als redactiestaf fungeerde de staf van het met de Parindra verbonden dagblad Berita Oemoem. Naast Asia Raya kwam telkens nog één dagblad in het Maleis uit in Bandoeng, Semarang, Djokjakarta en Soerabaja - alle Maleise dagbladen die elders waren uitgekomen, werden opgeheven. De twee Maleis-Chinese dagbladen die aanvankelijk verlof tot verschijnen hadden gekregen, werden in september tot één gecombineerd, hetwelk een Maleis-Chinese en een Chinese editie had, en op 8 december '42, de eerste verjaardag van de overval op Pearl Harbor, begon een dagblad in het Japans uit te komen, de Djawa Sjimboen het kwam in de plaats van een eenvoudige Japanse legerkrant waarvan het eerste nummer op 9 maart was verschenen en dat van begin april af was voortgezet onder de titel Oenabara ('Oceaan'). Redactioneel was er tussen al deze bladen geen enkel verschil. In maart en begin april was de secretaris van de residentie Soerabaja veelvuldig aanwezig bij de besprekingen welke leden van Imamoera's propagandaafdeling in een hotel voerden met de redacteuren van de inheemse bladen die daar verschijnen mochten, en wat hem daarbij 'opviel, was dat de inheemse journalisten daar dagelijks urenlang door de Japanners gedicteerd werd wat zij in hun kranten moesten opnemen.' 1 Dat bleef zo: aan elk dagblad werd een Japanse instructeur toegevoegd (Asia Raya had een Japanse hoofdredacteur) die de kopij kontroleerde en bepaalde wat wel of niet gepubliceerd mocht worden en welke lettergrootte moest worden gebruikt. Na enige tijd stond, op wat lokaal nieuws na, in elk dagblad hetzelfde nieuws, afkomstig van het Japanse persbureau Domei. Niet anders ging het op Java met de periodieken. De Nederlandse verdwenen en de in het Maleis verschijnende werden gereduceerd tot één weekblad met officieel nieuws per residentie en één meer propagandistisch geïllustreerd tweewekelijks blad voor heel Java, Djawa Baroe ('Nieuw Java'), dat onder aan de pagina vertalingen in het Japans bevatte."804). 2 Op 8 december '43 begon bovendien een weekblad in het Japans te ver

I W. Kuiper: Verslag (I7 mei I947), p. 3 (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXII, 45,

242 [PDF]

XCZo op java, zo ook in de Buitengewesten: alle Nederlandse dagbladen en periodieken verdwenen, er kwamen dagbladen in het japans en de Indonesische dagbladen werden onder strikte controle geplaatst en tot weinige gecombineerd. Evenals op java werd op Sumatra de pers toevertrouwd aan het concern dat in japan de Asahi Sjimboen uitgaf - het marinebestuur verdeelde zijn gunsten onder drie concerns: op Borneo aan de Asahi Sjimboen, op Celebes aan de Mainitsji Sjimboen, in de rest van de Grote Oost aan de jomioeri Sjimboen.

XCWat aan Indonesische en Maleis-Chinese dagbladen bleef verschijnen, werd verkleind en de oplagen werden drastisch beperkt. Bovendien gold op Sumatra de bepaling dat die dagbladen het nieuws pas één dag na het japanse dagblad mochten publiceren, teneinde aldus, zo luidde een eind november '42 voor Sumatra en Malakka geldende instructie, 'een leidende rol te geven aan het in het japans uitkomend dagblad.' I Ook de radio werd onder strikte controle geplaatst. Op java werd het bedrijf van de Nederlands-Indische Radio-Omroep Maatschappij, de Nirom, door functionarissen van de Nippon Hoso Kiokoe, de japanse Omroep-Maatschappij, overgenomen en kwamen er naast uitzendingen in de inheemse talen (die in het Nederlands verdwenen eind '42) uitzendingen in het japans, hoofdzakelijk een weergave van programma's die in japan werden uitgezonden. Voor de japanners op java werd één keer per dag gedurende een half uur nieuws in het japans uitgezonden, voor de inheemsen één keer per dag vijf minuten nieuws in eenvoudig japans, drie keer per dag drie kwartier nieuws in het Maleis en twee keer per dag een half uur in het javaans en op West-java (er waren op java zeven zenders in gebruik) twee keer per dag drie kwartier in het Soendanees. Veelvuldig werden voorts per radio lessen in de japanse taal gegeven en ook werd les gegeven in het zingen van japanse liederen. Van veel belang was bij dit alles dat de japanners in alle steden en grotere plaatsen op java en in de Buitengewesten met een japanse vlag getooide luidsprekerhuisjes installeerden, de 'zingende torens', op java in '42 enkele honderden maar in '44 waren het er enkele duizenden geworden. Het gevolg was dat niet alleen de bezitters van een radio (er waren in '40 door Europeanen ca. 50000, door Chinezen en Arabieren ca. 20000 en door inheemsen ca. 32000 toestellen officieel aangegeven) maar ook vele anderen de radio-uitzendingen konden volgen.

XCHet luisteren naar Geallieerde radio-uitzendingen werd, zoals al ver

I p. 196.

243 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

meld, verboden. Op Java werden in april '42 drie en in mei twee Nederlanders geëxecuteerd omdat zij betrapt waren op het luisteren naar uitzendingen uit Australië en uit Londen. 'Hun familieleden', aldus een Japans bericht in de pers,

XC'treuren nu om hun misdaad doch een eenmaal begane misdaad kan niet hersteld worden. Het Japanse leger is als een liefhebbende vader voor hem die zijn bevelen opvolgt. Uw geluk in de toekomst zal geheel afhangen van uw trouwaan het Japanse leger. Vergeet niet dat zij die de bevelen van het Japanse leger niet opvolgen, ... onherroepelijk in het ongeluk gestort worden.' 1

XCIn mei '42 verscheen op Java in de pers het bericht dat alle radiotoestellen opnieuw geregistreerd moesten worden en op I6 juni kwam een verordening uit die bepaalde dat men in de steden vóór eind juni en buiten de steden vóór eind juli met zijn toestel naar een postkantoor moest gaan, waar het dan, zoals dat heette, werd 'gecastreerd': soms kwam om de instelknop voor de kortegolf-zenders een stuk isolatieband te zitten waarop twee Japanse lakzegels waren aangebracht, soms werden in het toestelonderdelen doorgeknipt, soms werd op de golflengteschakelaar een druppellood gesoldeerd zodat hij op een bepaald punt niet verder draaide. Afdoende was dat ingrijpen niet: de 'castratie' vond nogal eens op ondeskundige wijze plaats en zij kon, zelfs als er gebruik was gemaakt van lakzegels, ongedaan worden gemaakt. 'De vreemdste dingen zijn gebeurd', noteerde Bouwer in Bandoeng midden' 42 in zijn dagboek.

XC'Toen iemand zijn toestel na de bewerking probeerde, kon hij alleen maar op de kortegolf luisteren. Alle langegolf-banden waren losgeknipt. In andere gevallen zijn de kortegolf-banden tot 60 meter doorgeknipt, zodat de eigenaars der toestellen nog naar New Delhi, Calcutta, Bombay en Sydney kunnen luisteren Overigens kan men door betrouwbare Indonesische monteurs zijn toestel voor f 5 weer laten herwijzigen ... Heb vandaag m'n radiotoestel teruggekregen", er tot laat mee geëxperimenteerd en ontdekt dat ik er nog mee naar de buitenlandse stations kan luisteren, o.m. New Delhi, Bombay, Calcutta, Tananarive (Madagascar) en 'die Suid-Afrikaanse Uitzaai-Korporatie', laatstgenoemd station met relay's van de BBC in Londen. Voldoende dus om op de hoogte te blijven.'?'J.

I 16 april 1942, aangehaald in C. D. Ricardo: 'Enkele Japanse verorde ningen en krantenberichten tot eind oktober 1942, p. 15 (IC, 38551). 2 Bouwer had voor alle zekerheid een reservetoestel in een zinken bak in zijn tuin begraven - iedere avond kon hij het te voorschijn halen om ongestoord naar San Francisco te luiste ren. B. Bouwer: Dagboek, p. 88 (8 juli 1942), 93 (17 juli 1942).

244 [PDF]
DE RADIOTOESTELLEN 'GECASTREERD'

XCOok de Japanners zelf betwijfelden of het 'castreren' van de radio's voldoende effectief was. Af en toe werd gelast dat de toestellen opnieuw 'gecastreerd' moesten worden. Voorts werd eind '43 de lengte van binnen-antennes beperkt en in juni '45 werd bepaald dat men zijn toestel alleen met verlof van de Japanse autoriteiten van de hand mocht doen.

XCDat er, alle Japanse verboden ten spijt, toch naar Geallieerde uitzendingen werd geluisterd, werd herhaaldelijk (maar wij weten niet, hoe vaak) aan de Kenpeitai of aan de PID bericht, soms op getypte lijstjes welke, aldus later een Nederlander die ingeschakeld was bij de Japanse radio-uitzendingen in het Engels (meer hierover in hoofdstuk 8),

XC'started offlike this: 'Herewith a list of people u/ho are listening to Allied broadcasts'; some had dates and hours typed behind the names, and they were signed as follows: 'Spy X 13 ' or 'Y 5 r oy 'Detective (name of an Indonesian)', some were in Malay and some in English, and I remember one or two umich ended (in Malay) with: 'Down with. the British, the Americans and the Dutch' and calling these some foul names.' 1

XCNiet alleen de pers en de radio maar ook de bioscopen werden aan een strikte Japanse controle onderworpen. Aanvankelijk werden alleen Japanse films vertoond welke de Japanse legers hadden meegebracht - alle bioscopen kregen Japanse namen. Films, afkomstig uit landen waarmee Japan in oorlog was, mochten niet langer worden vertoond. Het bioscoopjournaal bracht van begin tot eind Japanse propaganda. Ook werden van begin '43 af door twee Japanse filmbedrijven Japanse films bewerkt voor een Indonesisch publiek.

XCOp het gebied van de lectuur werden boeken (behalve studieboeken) welke niet in het Japans, het Maleis of een andere inheemse volkstaal gesteld waren, verboden. Begin '43 werd bepaald dat alle boeken die sinds begin maart '42 uitgegeven waren, geregistreerd moesten worden bij de Japanse censuurdienst; hetzelfde gold voor alle toneelstukken en voor de toneelverenigingen - in die toneelstukken, vooralook in het volkstoneel dat op Oost-Java populair was, hadden de Indonesiërs zich af en toe grappen ten koste van de bezetter veroorloofd. Daar werd een stokje voor gestoken. Nadien ging de PID na, of men zich aan de opgelegde verboden en censuurcorrecties hield.

XCVan de drie leuzen van die actie werd de derde: 'Japan de Leider van Azië', door de Japanners de belangrijkste geacht. De derde A diende iets boven de andere twee geschreven te worden en weerklonken de leuzen in de radio (hetgeen veelvuldig het geval was), dan volgde op de eerste twee zesmaal handgeklap maar op de derde zevenmaal: een verwijzing naar het geroep van de Indonesische tokkeh (een soort hagedis) dat, als het zevenmaal weerklonk, geluk heette te brengen aan wie het hoorde.

XCSpoedig werden optochten georganiseerd waar AM-spandoeken werden meegedragen. Menigmaal waren dan door de er aan deelnemende

XC1 Aangehaald in Nisjijima, V, p.

246 [PDF]
DE 'AAA' -ACTIE

inheemsen de drie A's op een-en-dezelfde hoogte afgebeeld, trouwens: de drie A's werden door sommigen spoedig beschouwd als afkortingen van heel andere begrippen. Men maakte er Asia Raya, Nippon Kaya, Asia Paya ('Groot-Azië, Rijk Japan, Armzalig Azië') van en de drie A's werden ook wel als afkorting gezien van Awas Ada Amerika, 'Pas op, Amerika is er nog', of Asia Akan Arnbroek,'Azië staat op het punt ineen te storten.'

XCSpottende uitlatingen als deze namen niet weg dat de AAA-actie een zekere weerklank vond. Sommigen werden aangetrokken door de publieke demonstraties, anderen door het feit dat men als functionaris van de AAA-actie een vast en vrij hoog salaris kon krijgen. Inheemse bestuurders, van de regenten naar beneden, achtten het verstandig om de actie te ondersteunen - er werd ook wel geld voor ingezameld en dat werd niet steeds aan de centrale kas afgedragen. In het kader van de actie werd voorts allerlei opvoedkundig en sociaal werk ondernomen. Er kwamen verscheidene afdelingen op West- en Midden-Java die de impulsen van de Japanse propagandastaf, later van het departement van Voorlichting, overnamen: propaganda-parolen werden verspreid, lessen in het Japans georganiseerd, hier en daar werd voedsel uitgedeeld of werden coöperaties gesticht. In Batavia richtte de plaatselijke AAA afdeling een studententehuis, een school voor technisch onderwijs, een school voor huisvrouwen en een school voor jeugdleiders op en een tweede school voor jeugdleiders kwam tot stand in Djokjakarta. Bovendien trachtte de AAA-beweging op heel Java j eugd-, sport-, Islamietische en vrouwengroepen op te richten. Het heet dat vooral jongeren er door aangetrokken werden, maar dezen was het minder te doen om de publieke aanvaarding van Japans leidende rol dan om het opkomen voor meer Indonesische zeggenschap.

XCDat laatste zinde noch de Kenpeitai, noch het Japanse militaire bestuur. De Kenpeitai ging in de residenties Cheribon en Tjilatjap tot de opheffing van de AAA-afdelingen over en toen aan het militaire bestuur van Java bleek dat noch het Vijf-en-twintigste Leger op Sumatra noch het marinebestuur op Borneo en in de Grote Oost ook maar een moment van zins was, de AAA-actie over te nemen, begon men in Batavia te beseffen dat de AAA-beweging niet het geëigende middel was om de volksmassa's op Java in een verband bijeen te brengen waar Japan invloed op zou kunnen uitoefenen. Buiten de steden, in de dessa's, had men van die AAA-beweging trouwens niet zoveel gemerkt en in de steden was bij velen van de politiek bewuste Indonesiërs een zekere weerzin tegen de beweging ontstaan omdat zij, al deed zij zich als een algemene beweging voor, onder Japans toezicht door voormannen van de Parirtdra werd

247 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

geleid. Daar kwam nog bij dat de mate waarin de beweging met haar drie leuzen Japan verheerlijkte, in schril contrast stond met de afkeer van de Japanse dwangmaatregelen die bezig was te ontstaan. De Japanner Mijosji, lid van de staf van kapitein-ter-zee Maeda, schreef later dat de AAA-beweging de bedoeling had gehad, 'aan het volk op Java een organisatie te schenken die het mogelijk zou maken, hen tot medewerking te brengen en bij te dragen tot een van boven af geleide unificatie' 1, maar al in de tweede helft van '42 werd duidelijk dat die beweging niet recht van de grond kwam. Zij werd, nadat voorzitter Samsoeddin op vermoeden van malversaties was gearresteerd, op 13 oktober ontbonden.

XCDat was een tegenslag voor generaal Imamoera - een tegenslag welke zijn positie niet ten goede kwam.

Imamoera verdwijnt

XC

XCUit het voorafgaande is gebleken dat het Japanse militaire bestuur op Java in het eerste halfjaar van de bezetting op tal van terreinen drastisch ingreep. Drastischer dan Imamoera persoonlijk wenste? Het is mogelijk. Een feit is intussen dat de Japanse militaire besturen in de Buitengewesten op sommige terreinen maatregelen namen die het bestuur op Java toen nog naliet: zo werden de Nederlanders in de Buitengewesten geïnterneerd in een periode waarin zij op Java nog vrij rondliepen, en vrij niet alleen maar volgens menige Japanner ook met tentoonspreiden van een gedrag dat getuigde van hun vertrouwen dat de Japanners spoedig uit de archipel zouden worden verdreven. Dat wekte de ontevredenheid van een aantal Japanse bestuursambtenaren op. Ontevreden werden ook verscheidene vertegenwoordigers van grote Japanse concerns aan wie op Malakka en Sumatra de vrije hand was gelaten maar die op Java constateerden dat op economisch gebied vooraanstaande Europeanen in hun posities werden gehandhaafd.

XCDe klachten drongen tot Tokio door en daar werd in april besloten, drie adviseurs aan het Japanse militaire bestuur op Java toe te voegen: graaf Hideo Kodama, oud-minister van binnenlandse zaken, Kioejiro Hajasji, oud-ambassadeur in Brazilië, en Kenitsjiro Kitajama, oudonderminister van koloniën. Uit Tokio kregen zij de instructie mee dat

XC1 Aangehaald in Japanese Military Administration

248 [PDF]
IMAMOERA VERDWIJNT

Imamoera er, conform de inzichten van de opperbevelhebber van de Nanjo-Iegergroep, generaal Teraoetsji, toe gebracht moest worden, steviger in te grijpen teneinde, zo werd vertrouwd, meer respect te wekken voor Japan. Op de avond van hun aankomst zeiden de drie adviseurs Imamoera onverbloemd dat hij zich, vooralook door de klachten uit Japanse zakenkringen, in Singapore en Tokio een slechte naam had verworven - Imamoera antwoordde dat de adviseurs er goed aan zouden doen, eerst een rondreis over Java te maken waar zij, zo hoopte hij, zouden constateren dat overal rust en orde heersten, dat er van een anti-Japanse gezindheid onder de inheemsen niets te merken viel en dat het economisch herstel goed vorderde. Terwijl die drie aan hun rondreis bezig waren (hun conclusie was dat Imamoera het beleid dat hij zelf voor gematigd hield, diende voort te zetten), arriveerde uit Tokio de chef van de Japanse legerstaf, generaal Hajima Soegijama, spoedig gevolgd door twee andere hoge Japanse militairen: generaal Akira Moeto, hoofd van de afdeling militaire besturen van het departement van oorlog, en generaal-majoor Kiodji Tominaga, hoofd van de afdeling personeel van hetzelfde departement. Deze drie generaals herhaalden de boodschap waarmee de drie eerder genoemde adviseurs aangekomen waren, en in tegenstelling tot die adviseurs bleven zij, na enkele plaatsen op Java bezocht te hebben, bij hun kritische opvatting, hetgeen in Batavia leidde tot een heftig gesprek tussen Imamoera enerzijds en Moeto en Tominaga anderzijds. Deze laatsten, aldus Imamoera, 'excited themselves, growing red in thefaces."

XCIn juni kwam Teraoetsji op inspectie. Hij toonde zich tevreden en Imamoera vernam van een van Teraoetsji's stafofficieren dat de opperbevelhebber in tegenstelling tot zijn verwachtingen tot de conclusie was gekomen dat Imamoera's beleid navolging verdiende.

XCEen maand later, in juli, geraakte Imamoera in Singapore op een conferentie van de bevelhebbers van alle Japanse legers in de Nanjo in conflict met enkelen van deze bevelhebbers en van Teraoetsji's stafofficieren die het er niet mee eens bleken te zijn dat op Java het lager onderwijs was hervat (gevreesd werd dat dit de nationalisten in de kaart zou spelen) en die bovendien de aardolieprijs op Java wilden verhogen, hetgeen, aldus Imamoera, grote ontevredenheid zou wekken. Volgens Imamoera werd hij door Teraoetsji op beide punten in het gelijk gesteld - men kan zich voorstellen dat hem dat door zijn critici niet in dank

'Imamoera: lIl, p. 129.

249 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

werd afgenomen. Trouwens, Imamoera had inmiddels, ondanks het afwijzend advies van Teraoetsji's staf, doorgezet dat Soekarno zich van Sumatra naar Java zou mogen begeven; wij komen er op terug.

XCIn oktober kreeg Imamoera bevel, zijn chef-staf (die tegelijk dus hoofd was van het militair bestuur op Java), generaal-majoor Okazaki, naar Tokio te sturen. Deze kreeg er te horen dat de situatie op Java veel rustiger was dan in Birma, op Malakka of op de Philippijnen en dat men er accoord mee ging dat Imamoera geen wijziging bracht in zijn beleid.

XCWat wèl gewijzigd werd, was zijn positie.

XCDe Amerikaanse landing op Guadalcanal en enkele andere eilanden in de Salomonsgroep noopte de Japanners van begin augustus '42 af sterke landstrijdkrachten naar dat deel van de Pacific over te brengen. Er werd een nieuwe legergroep gevormd die uit het Zeventiende en het Achttiende Japanse Leger bestond en van die legergroep werd Imamoera tot opperbevelhebber benoemd met Rabaul als standplaats. Het was een promotie. Hij kreeg er bericht van op 9 november en verliet Java enkele dagen later voor overleg in Tokio. Naar de Japanse hoofdstad onderweg deed hij Singapore aan waar hij op Teraoetsji een beroep deed er zorg voor te dragen dat hij op Java zou worden opgevolgd door iemand die in zijn geest zou voortwerken. Teraoetsji zegde hem dat toe, maar die toezegging had onvoldoende effect. Wat zich ten aanzien van Imamoera's vervanging in Tokio heeft afgespeeld, weten wij niet - vaststaat dat hij opgevolgd werd door een generaal die bekend stond als aanhanger van 'de harde lijn': luitenant-generaal Koemakisji Harada.' Deze, geboren in 1888, had in 1930 Europa bezocht en was van '34 af werkzaam geweest in China, eerst als stafofficier van het Kwantoeng-Ieger, vervolgens als militair adviseur bij de Nanking-regering, tenslotte als opperbevelhebber van een legergroep. Tot eind april '45, bijna twee-en-een-half jaar lang dus, zou hij bevelhebber van het Zestiende Leger en opperbevelhebber op Java en Madoera blijven. Als hoofd van het militair bestuur op Java handhaafde hij Imamoera's chef-staf, generaal Okazaki, maar deze werd in november '43 door een andere opperofficier vervangen, generaalmajoor Moitsjiri Jamamoto.

XC1 Niet te verwarren met de sous-chef van de staf van het Zestiende Leger, generaalmajoor ]osjikazoe

250 [PDF]
MINDER JAPANSE TROEPEN OP JAVA

Al voordat Imamoera van Java was verdwenen, was zijn Zestiende Leger drastisch gekortwiekt.

XCTot dat leger hadden aanvankelijk drie infanterie-divisies behoord: de j Sste, de zde en de 48ste. De j Sste was hoofdzakelijk ingezet op Sumatra en was daar in maart aan Imamoera's opperbevelonttrokken en toegevoegd aan het Vijf-en-twintigste Leger. Van de zde divisie die West-Java had veroverd, waren in april enkele delen naar China overgebracht en werden eind '42 de overige ingezet op Guadalcanal. Ook de 48ste divisie was toen al van Java verdwenen: zij was in augustus verplaatst naarTimor om daar een einde te maken aan de guerrilla van Australische en Nederlands-Indische troepen. Op Java waren inmiddels nieuwe Japanse infanterie-eenheden gearriveerd, minder ervaren troepen evenwel, kwalitatief niet te vergelijken met de infanterie-divisies die overgeplaatst waren. In totaal bevond zich eind '42 op Java een Japanse strijdmacht van slechts elfduizend militairen, hoofdzakelijk gegroepeerd in negen bataljons: vier op West-, één op Midden-, vier op Oost-Java. Die elfduizend zouden er in '43 dertienduizend worden maar ook dat was een geringe strijdmacht - haar waarde werd bovendien aangetast door het feit dat alle troepenofficieren, na eenjaar op Java dienst te hebben gedaan, naar elders werden verplaatst. Behalve land-, had het Japanse leger ook luchtstrijdkrachten op Java met een militair personeel van tienduizend man. Het aantal toestellen (in '45 ca. 400, maar wij weten niet hoeveel daarvan konden vliegen) was gering. Een en ander betekende dat de verdediging van Java gebaseerd was op de Japanse superioriteit ter zee: zolang de Japanse slagvloot de Amerikanen en Britten op afstand kon houden, zouden er voor de Japanners op Java geen acute gevaren ontstaan.

XCAl vóór zijn vertrek was Imamoera, bezorgd wegens de drastische reductie van zijn troepen, tot de conclusie gekomen dat het voorkomen van onrust nieuwe maatregelen vergde. Van de inheemsen verwachtte hij die onrust niet, evenmin van de Chinezen wier vermogenden het Japanse bewind financiële steun hadden gegeven, maar ten aanzien van de Nederlanders en de Indische Nederlanders lag de zaak anders. Hem was gerapporteerd dat van die groepen uit getracht werd met geheime zenders in verbinding te treden met Australië en dat talrijke Nederlanders en Indische Nederlanders ervan overtuigd waren dat de Geallieerden spoedig op Java zouden landen. Er deden in hun kringen geruchten daaromtrent de ronde die hier en daar tot de inheemsen en de Chinezen doordrongen. Daar kwam nog bij dat velen van die Nederlanders en Indische Nederlanders in behoeftige omstandigheden waren komen te

251 [PDF]
BEZET INDIË, EERSTE JAAR

tergrond kwam hij, lettend op het feit dat o.m. in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de burgers van vijandelijke nationaliteit geïnterneerd waren, midden '42 tot de conclusie dat althans de meeste Nederlandse burgers geïsoleerd moesten worden (niet de Indische Nederlanders die hij op grond van hun gemengde afkomst als 'mede-Aziaten' zag en die hij als uitvloeisel daarvan in de AAA-actie had laten betrekken) en dat aan de werkloze Nederlandse en Indisch-Nederlandse mannen werk moest worden verschaft: voor hen werd bij de zuid-oostpunt van Java een eerste gebied gereserveerd waar zij de landbouw moesten gaan beoefenen en waarheen, zo vertrouwde Imamoera, in een later stadium ook hun gezinnen zouden kunnen vertrekken - wij komen er op terug.

XCWerd dit alles voldoende geacht? Neen.

XCHarada was van mening dat tot elke prijs voorkomen moest worden dat de Geallieerden er weet van kregen dat er op Java maar heel weinig troepen gelegerd waren: spionage moest dus met alle middelen worden tegengegaan. Een van de eerste maatregelen welke hij liet nemen, was dat het verhuizen en het maken van reizen werden bemoeilijkt. Begin februari '43 bepaalde een Japanse verordening dat voor elke verhuizing van de ene gemeente naar de andere of van het ene onderdistrict naar het andere een schriftelijke politievergunning nodig was; zulk een vergunning was toen al nodig indien men een reis wilde ondernemen van de ene residentie naar de andere. Voorts werd iedere hoteleigenaar of huisbewoner verplicht, aangifte te doen bij de politie wanneer hij een vreemdeling logeergelegenheid bood. In enkele streken op Java werd nader bepaald dat die aangifte gedaan moest worden binnen drie uur, dat conducteurs en controleurs van de spoor- en tramwegen, van de autobussen en van de veerdiensten er op moesten toezien dat vreemdelingen onder de passagiers, personen dus die vaak al door hun huidskleur opvielen, in het bezit waren van de voor hen geldende persoonsbewijzen welke medio '42 waren ingevoerd (ontbraken die persoonsbewijzen, dan moesten de betrokkenen naar het dichtstbijzijnde politiebureau worden gebracht) en dat in de stedelijke gebieden elk inheems, Chinees of Arabisch gezinshoofd twee keer per maand van middernacht tot zeven uur 's ochtends wachtdiensten moest verrichten - de dessa's kenden dergelijke wachtdiensten van oudsher.'van militair belang alsook in streken die van militair belang geacht werden, een bijzondere vergunning van de Japanse opperbevelhebber nodig

1 In hetzelfde vlak lag een enkele maanden later, in juni '43, afgekondigde verorde ning welke inhield dat men voor het verblijf in alle havens en bij andere objecten

252 [PDF]
MINDER JAPANSE TROEPEN OP JAVA

XCMeer nog.

XCGezien de zwakte van de op Java gelegerde infanterie-eenheden besloot Harada ongehuwde inheemse jongemannen van vijftien tot twi ntig jaar te laten registreren voor het volgen, tweeof driemaal per week, van militaire oefeningen, en voorts voor ongeoefende inheemsen de gelegenheid open te stellen, hulpsoldaar. heilto, te worden in bet Japanse leger; in januari '43 liet hij bekendmaken dat jongemannen van zeventien tot vijf-en-twintig jaar zich daartoe onmiddellijk konden aanmelden en op I februari dat inheemsen van twintig tot veertig jaar die luchtafweergeschut gehanteerd hadden of anderszins bij de luchtbescherming betrokken waren geweest, hetzelfde konden doen. Maar er was nog een ander probleem: hoe konden de inheemsen er in het algemeen toe gebracht worden, meer steun te verlenen aan het Japanse beleid? De AAA-actie was verlopen - de voormannen van de Pariudra waren er niet in geslaagd, bij de brede rnassa enig enthousiasme te wekken voor de Japanse zaak. Vandaar dat aan Japanse zijde de conclusie werd bereikt dat het aanbeveling verdiende, een beroep te doen op de enige Indonesische politicus die in de jaren '20 en '30 had aangetoond een charismatische invloed te hebben op tal van inheemsen: Soekarno.

253 [PDF]

Hoofdstuk 4: Soekarno komt naar voren

XC

XCDe bedoeling van de AAA-beweging was geweest, zo had Maeda's medewerker Mijosji het uitgedrukt, 'aan het volk op Java een organisatie te schenken die het mogelijk zou maken, hen tot medewerking te bewegen en bij te dragen tot' (wij cursiveren) 'een van boven af opgelegde unificatie.' Inderdaad, die unificatie was het welke het Japanse militaire bestuur op Java tot stand wilde brengen, precies zoals zij van het begin van de jaren '30 af in Japan zelf was bevorderd en in '40 vorm had gekregen, o.m. doordat toen alle politieke partijen waren opgegaan in de Taisei jokoesankai, het Verbond ter ondersteuning van het keizerlij k bewind. In Japan was die unificatie bevorderd door het feit dat er, de resten van de oorspronkelijke bewoners der Japanse eilanden, de Ainoe's, uitgezonderd, slechts één volk woonde, maar in verscheidene landen in de NanJo lagen de verhoudingen anders: er woonden verschillende volkeren of volksgroepen die elk een eigen taal spraken en tussen welke in de loop van de geschiedenis tal van tegenstellingen waren ontstaan. Java kende het onderscheid tussen Soendanezen, Javanen en Madoerezen. Zij waren bijna allen Islamieten (op Java waren evenwel ca. zestigduizend inheemsen tot het Christendom bekeerd) maar dat waren zij niet allen met dezelfde intensiteit. Bij velen speelde de Islam geen overheersende rol in hun gedachten- en gevoelsleven, anderen daarentegen meenden dat de gehele staat op Islamietische grondslag moest worden opgebouwd. Die overtuigd-Islamieten hadden in '37 de Hoge Islamietische Raad van Indonesië, de Madjilisoel Islami! a'laa Indonesia, oftewel de Miai, gevormd maar dat had niet betekend dat een tegenstelling als tussen de in '12 opgerichte modernistische Mohammadijah en de in '26 opgerichte contra-organisatie, de traditionalistische Nahdat' al Oelama ('Opgang der Godgeleerden'), verdwenen was.

XCDan waren er op Java de over het algemeen streng-Islamietische Arabieren, een kleine minderheid, die wellicht een dertigduizend zielen telde, en, niet te vergeten, de Chinezen, een veel grotere groep, die ruim vierhonderdduizend Indische en tweehonderdduizend 'recente' Chinezen omvatte en van wie vooral de Indische Chinezen, die een apart soort Maleis spraken, een belangrijke rol speelden in het economisch leven;

254 [PDF]
'EEN VAN BOVEN AF OPGELEGDE UNIFICATIE'

zij bezaten enkele eigen, in hun Maleis uitkomende dagbladen (er verschenen er ook in het Chinees) en hadden een eigen schoolwezen kunnen opbouwen (dat hadden ook de Arabieren gedaan) - bij veel Chinezen, hoezeer zij zich ook als Nederlandse onderdanen beschouwden, was sprake van een zekere verbondenheid met Nationalistisch China en van een daarmee corresponderende anti-Japanse gezindheid.' Vermelding verdient nog dat binnen die Indisch-Chinese alsook binnen de Arabische minderheid in de jaren '30 kleine groeperingen waren ontstaan die een volledig opgaan in een Indonesisch Indië nastreefden: resp. de Partij van Indonesische Chinezen, de Partai Tionghoa Indonesia, oftewel de PTT, en het Verbond van Indonesische Arabieren, de Persatoean Arab Indonesia, oftewel de PAL

XCVoordat wij nu het naar voren komen van Soekarno beschrijven, lijkt het ons nuttig, het beleid weer te geven dat het Japanse militaire bestuur op Java ging voeren met betrekking tot de kleine Arabische en de grote Chinese minderheid alsmede tot de inheemse Christenen en, wat belangrijker was, de Islamietische groeperingen. In verscheidene gevallen zullen wij daarbij de tijdsgrens welke wij ten aanzien van de Japanse bemoeienissen met Soekarno en de zijnen willen aanhouden: het einde van het eerste bezettingsjaar, overschrijden.

XCStammende uit het land waar de profeet Mohammed zijn leer had verkondigd, hadden de Arabieren in Indië bij veel inheemsen een zeker gezag. De taal waarin in de meeste moskeeën en elders in Islamietische godsdienstige bijeenkomsten de gebeden werden gezegd, was het Arabisch, de taal van de Koran. De meeste Islamietische voorgangers en dorpswetsgeleerden hadden geen Europees onderwijs gevolgd en gebruikten derhalve voor hun schrijven in het Maleis of een andere inheemse taal het Arabische schrift en dat schrift werd uiteraard ook op de Arabische scholen onderwezen.

1 Volgens een in februari '44 opgesteld Japans rapport zouden de Chinezen van Java tot begin '42 ruim f27 mln geschonken hebben aan Tsjiang Kai-sjeks legers en aan die legers ook op andere wijzen steun hebben verleend Q.m. door zestien artsen (het waren er in werkelijkheid drie geweest de overigen waren hulpkrachten) naar Tsjoengking te zenden.

255 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

XCEen en ander werd door de Japanners aanvankelijk met enig wantrouwen gadegeslagen: hun was het niet welkom dat zich op Java een Arabische minderheid bevond die grote invloed leek te hebben op vele inheemsen. Het gevolg was dat zij enerzijds de educatieve basis van die minderheid gingen aantasten en anderzijds op haar een beroep deden, zich bij de AAA-beweging aan te sluiten. Wat het eerste betreft: toen op Java de lagere scholen op 29 april '42 heropend werden, bleven behalve de Europese ook de Arabische (en de Chinese) dicht en de eerste van de Arabische kregen pas zes maanden later verlofhet onderwijs te hervatten. Wat het tweede aangaat: op aandrang van het militair bestuur werd door de Arabieren een Arabische Handelsvereniging opgericht, de Perkoem poe/an Dagang Bangsa Arab, welke zich eind mei bij de AAA-beweging aansloot. Desondanks werden in die tijd de Arabieren, die onder het Nederlands gouvernement tot de groep der Vreemde Oosterlingen hadden behoord, door het Japans militair bestuur als vreemdelingen beschouwd en behandeld: zij moesten zich, evenals de Europeanen en alle Chinezen, de Indische incluis, het persoonsbewijs aanschaffen dat voor de inheemsen niet was voorgeschreven. Daaraan voegen wij nog toe dat enkele vooraanstaande Arabieren (wij weten niet hoevelen) die steeds nauw met het Nederlands-Indisch gouvernement hadden samengewerkt, door de Japanners geïnterneerd werden.

XCOver de verdere lotgevallen van de Arabische minderheid op Java hebben wij geen gegevens, behoudens dan dat het militair bestuur in juli ,44, toen Japan er aanzienlijk slechter was voor komen te staan, bekend maakte dat de Arabieren voortaan precies als de Indonesiërs behandeld zouden worden: zij golden niet langer als vreemdelingen, waren vrijgesteld van de plicht tot registratie en het in het bezit hebben van een persoonsbewijs en behoefden, zoals eind '43 al voor de inheemsen en de Chinezen was bepaald, geen reispassen en verhuisvergunningen meer aan te vragen. Voor deze wijziging in het Japanse beleid werd als motief opgegeven dat de Arabieren zich voordien boven de Indonesiërs verheven hadden geacht en talrijke moeilijkheden hadden veroorzaakt - al die problemen heetten nu verdwenen. Tekenend was het voor de wijziging in het Japanse beleid dat tezelfder tijd vergunning werd verleend om in een nieuw Islamietisch tijdschrift dat op Java begon te verschijnen, weer het Arabisch schrift te gebruiken.

XC

256 [PDF]
ARABIEREN CHINEZEN

het hier volgende het verschil tussen Indische en 'recente' Chinezen verwaarlozen) een kleine groepering naar voren gekomen die zich niet met de Chinees-Nationalistische regering te Tsjoengking maar met het Nanking-bewind verbonden voelde en dus aan japans zijde stond, en die groepering had met japanse steun te Batavia een eigen dagblad kunnen uitgeven, de Hang Po. Alle overige Chinese dagbladen werden, evenals alle Chinese periodieken, door het japanse militaire bestuur verboden, alleen de Hang Po mocht onder japanse controle blijven verschijnen. Spoedig greep het militair bestuur in tegen de leidende figuren in Chinese kring die voordien Tsjiang Kai-sjek hadden gesteund of nauw met het Nederlands-Indisch gouvernement hadden samengewerkt. In Batavia werden op 20 maart de Z.g. majoor der Chinezen en enkele andere vooraanstaande Chinezen gearresteerd en zes dagen later gaf het hoofd van het militair bestuur, generaal Okazaki, de lagere militaire bestuursinstanties opdracht, lijsten van Chinezen op te stellen die verdacht werden van een anti-japanse gezindheid. Het verder ingrijpen liet Okazaki spoedig over aan het hoofd van een Bureau Chinese Zaken dat onderdeel werd van zijn staf, en dat hoofd liet eind april' 42 in een van de gevangenissen te Batavia meer dan honderdveertig Chinezen opsluiten, onder wie de hoofdredacteuren van alle niet pro-japanse Chinese dagbladen, het Volksraadslid H. H. Kan en de advocaat mr. Phoa Liong Gie (Phoa was zijn familienaam) die zich in '34 met een aantal Chinese jongeren had losgemaakt van Kans partij, de Chung HUJaHui, het Chinees Verbond in Nederlands-Indië, dat geheel door vermogende Chinezen ('de Packard-groep') werd gedomineerd. Van alle arrestanten werd het vermogen in beslag genomen.

XCSpoedig vonden ook elders op java arrestaties van Chinezen plaats, eveneens gevolgd door confiscatie van hun vermogens.

XCAndere Chinezen werden er door het japans militair bestuur toe gebracht om (wij maakten er al melding van) grote bedragen af te staan welke de japanners voor hun doeleinden gingen aanwenden. Ook werd uiterlijke volgzaamheid gevergd. Om daar vorm aan te geven richtte het hoofd van het Bureau Chinese Zaken op 19 mei een overkoepelend Verbond van Chinese Verenigingen op, de Hua Chiao Chung Hui (dergelijke verbonden kwamen in alle landen van de Nanjo tot stand), dat zich aansloot bij de AAA-actie. Velen die van de Chinese verenigingen lid bleven en ook andere Chinezen pasten zich louter uiterlijk aan de nieuwe meesters aan, vervingen soms de portretten van Tsjiang Kai-sjek door die van Wang Tsjing-wei, de machteloze president van NankingChina, en droegen, zo vaak dat gevergd werd, tot de hoge schattingen

257 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

bij welke door het japans militair bestuur aan de Chinese gemeenschappen werden opgelegd - zij bleven evenwel vertrouwen dat japan zou worden verslagen. Een Indische Nederlander die zich tot eind '44 vrij kon bewegen, stelde na de oorlog op schrift dat hem bij zijn gesprekken met 'zeer eenvoudige warong-Chinezen' (kraampjeshouders) gebleken was, dat zij 'vrij goed op de hoogte (waren) van het gebeuren op het oorlogstoneel' (op grond dus van de berichtgeving door Geallieerde zenders) 'en ... een vast vertrouwen hadden in de uiteindelijke overwinning van China.' Volgens dezelfde rapporteur had 'de ontwikkelde Chinees' aan dat laatste zelfs 'geen moment getwijfeld.' J De werkelijke gevoelens van de Chinezen bleven niet aan alle japanners onbekend. In het rapport van het japans militair bestuur te Bandoeng over de maand april '43 (een maand waarin op de zçste Hirohito's verjaardag weer met veel vertoon was gevierd) werd over de Chinezen opgemerkt:

XC'Zij zijn jaloers op de voortgang welke de inheemsen op alle terreinen te zien hebben gegeven.

XCZij houden er niet van, als vijandelijke vreemdelingen behandeld te worden en hebben op de vrijlating van hun geïnterneerden aangedrongen.

XCZij hebben geen groot enthousiasme getoond voor de feestelijkheden op de verjaardag van de keizer ... Er namen maar weinig Chinezen aan deeL' 2

XCOver de illegale activiteiten die uit de Chinese groep voortkwamen, zullen wij in hoofdstuk 6 schrijven - hier zij :vermeld dat in het eerste bezettingsjaar bijna elfhonderd Chinezen door de Kenpeitai werden gearresteerd (cijfers voor latere jaren bezitten wij niet), dat van die bijna elfhonderd zes-en-veertig wisten te ontsnappen, dat bijna vierhonderdzestig binnen een jaar werden vrijgelaten, dat alle overigen, bijna vijfhonderdnegentig, gevangen bleven" en dat eigendommen ter waarde van ca. f 15 mln werden geconfisqueerd.len.' Hoevelen in de gevangenis in het Bantamse bezweken zijn, is niet bekend. De

I O. Peltzer: 'De Japanse bezetting tot I6 december I944' (30 aug. I946), p. 4 (fC), 2 Rapport z.d. (ARA, Alg. Secr., Eerste zending, XXVI, 57). 3 De meesten van die gevangenen kwamen in een uit de I7de eeuw daterende gevangenis in de residentie Bantam terecht die plaats bood aan ca. tweehonderd personen. Bij vijfhon derd daar gedetineerde Chinezen (onder hen bevonden zich ook de ruim honderd veertig die eerst in een gevangenis te Batavia opgesloten waren) propte het hoofd van het Bureau Chinese Zaken nog ca. honderd Javaanse misdadigers, allen 'zware geval

258 [PDF]
DE JAPANNERS EN DE CHINEZEN

XCDe Japanse repressie-maatregelen stimuleerden de Chinezen om zich uiterlijk aan het Japanse bewind te conformeren. Dat werd aan de top van het Japanse militaire bestuur als een waardevolle bijdrage beschouwd tot de nagestreefde 'unificatie', Van augustus' 43 af werd aan de Chinezen toegestaan enkele van hun eigen scholen te heropenen, in september werden vijf Chinezen opgenomen in de toen gevormde Centrale Adviesraad en in december werd, nadat het Verbond van Chinese Verenigingen de Japanners een gift gedaan had, groot genoeg om er vijf militaire vliegtuigen mee aan te schaffen, voor de Chinezen de verplichting om reispassen en verhuisvergunningen aan te vragen opgeheven. Anders dan de Arabieren werden zij in '44 niet aan de Indonesiërs gelijkgesteld - wèl kregen zij van oktober af de gelegenheid tot een eigen, onder Japans bevel staand militair hulpkorps toe te treden (hoevelen dat deden, is niet bekend) en toen in '45 op Java de in hoofdstuk 2 genoemde Commissies tot onderzoek resp. tot voorbereiding van de 'onafhankelijkheid van Oost-Indië' werden gevormd, bevond zich een Chinees onder de leden.

XCZeker voor de grote meerderheid van de Chinezen op Java geldt dat het Japanse militaire bestuur ten aanzien van hun houding genoegen nam met uiterlijke aanpassing. Al te hoge eisen wilde dat militaire bestuur niet stellen - daarvoor was de rol die de Chinezen in het economisch bestel van Java speelden, te belangrijk.

XCOver het Japanse beleid ten aanzien van de Chinezen in de Grote Oost hebben wij geen gegevens en over de Chinezen op Borneo zullen wij in hoofdstuk 6 schrijven. Ten aanzien van de Chinezen op Sumatra, in totaal naar schatting ruim vijfhonderdduizend 1, kennen wij slechts de instructies voor hun behandeling welke het hoofdkwartier van het Vijf-entwintigste Japanse Leger in april '42 rondzond."

XCIn die instructies werd een onderscheid gemaakt tussen de begintijd van de Japanse bezetting en de daarop volgende periode. Voor de begintijd werd voorgeschreven dat men de Chinezen, gezien de belangrijke rol van velen in het economisch leven, met rust moest laten en dat men

1 Japanse stukken spreken van achthonderdvijftigduizend maar dat cijfer is te haag. 2 Tekst in p. 178 e.v.

259 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

hun geen schattingen moest opleggen (aangeboden bedragen mochten geaccepteerd worden); in de daarop volgende periode zou van vertegenwoordigers van de bestaande Chinese organisaties gevergd worden dat zij volledige medewerking zouden verlenen aan het tot stand komen van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' - daartoe zouden zij worden aangespoord door vooraanstaande Chinese ingezetenen van Malakka en Singapore die zich aan japans zijde hadden geschaard. Chinezen die die medewerking zouden weigeren, zouden gestraft worden met confisquatie van hun eigendommen en met deportatie van henzelf en hun gezinnen (vermoedelijk naar China), 'terwijl', aldus deze instructie, 'op vijandelijke elementen de doodstraf zal worden toegepast, hetgeen de richting welke de gehele Chinese gemeenschap zal inslaan, zal beïnvloeden' - beïnvloeden, zo voegen wij toe, in de richting van uiterlijke aanpassing. Tenslotte zou van de Chinezen op Sumatra gevergd worden dat zij een schatting van f 30 tot f 40 mln zouden opbrengen.

XCNiet alleen was dat een excessiefhoog bedrag (volgens het aangehaalde stuk woonden er twee-en-een-half miljoen Chinezen in Singapore en op Malakka en zou aan dezen de naar verhouding lagere schatting van f 50 mln worden opgelegd) maar de werkelijk opgelegde schatting was nog hoger dan de eerstgenoemde f 30 tot f 40 mln: f 50 mln; daarvan werd f 15 mln onmiddellijk naar Tokio overgemaakt en de rest door het militair bestuur op Sumatra uitgegeven.

XCWaarom was de schatting die aan de Chinezen op Sumatra werd opgelegd, naar verhouding zo hoog? 'Er zijn', zo stond in het japanse stuk te lezen, 'op Sumatra geen Chinese koelies, de meeste Chinezen behoren er tot de bemiddelden.' Dit was onjuist: langs Sumatra's noordoostkust bevonden zich volksplantingen van eenvoudige Chinese landbouwers en er waren voorts op het eiland tal van Chinese kleine handelaren, handwerkslieden en koelies werkzaam, terwijl in de tinmijnen op de bij Sumatra horende eilanden Banka, Billiton en Singkep louter Chinese koelies werkten. Daarbij merken wij nog op dat omstreeks april '42 bij een van de mijnen op Banka bijna dertig en in mei in een tweede mijn veertien van die koelies door japanse militairen werden afgemaakt omdat zij onrust zouden hebben veroorzaakt' - het kan zijn dat zich meer van die gevallen hebben voorgedaan, maar wij hebben hier geen gege

1 Inzake de moordpartij in aprillegde een Chinese koelie in oktober '46 de volgende verklaring af: Mijn 4, '42

260 [PDF]
DE JAPANNERS EN DE CHRISTENEN

vens over en evenmin over het verdere beleid der Japanners ten aanzien van de Chinezen op Sumatra en de reacties daarop. Wij nemen aan dat een en ander niet wezenlijk heeft verschild van wat op Java is geschied.

XCDe 'Beginselen voor het bestuur van de bezette gebieden in de Nanjo' schreven voor dat 'de inheemse gebruiken ontzien' moesten worden. Dat sloot de godsdienstige gebruiken in. Japan telde een beperkt aantal Islamieten en Christenen - uit beide groepen waren voorgangers gerecruteerd die aan de in de Nanjo ingezette legers waren toegevoegd. Hun taak was om in de bezette gebieden onmiddellijk contact op te nemen met leidende figuren uit de Islam en de Christelijke kerken. Zowel de Islam als het Christendom waren vrijwel alle Japanners vreemd, zulks evenwel met dit verschil dat, terwijl de Islam werd beschouwd als een authentiek Aziatische godsdienst, het Christendom gezien werd als westelijke import en dus als verdacht gold. Dat laatste had de Japanners overigens niet verhinderd om in in het Maleis gestelde luchtpamfletten die in februari '42 boven Java waren afgeworpen, gebruik te maken van Bijbelteksten; in een van die pamfletten 1 was uit de tweede brief van de apostel Paulus aan de Corinthiërs geciteerd: 'Voorwaar, dit is thans een

(vermoedelijk was dat Muntok) 19. (d.w.z. het middel waarmee de groepen samengebonden waren) het werd toen donker. (Temporaire Krijgsraad (verder aan te halen als: TKR), Medan, Auditeur-militair: p.v. Lee Fok, 9 okt. 1946, p. I, IC, 18291). 1 Exemplaar in IC, 4 683.

261 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

tijd van strijd, voorwaar dit is thans de dag des Heils.'

XCHeil bracht de bezetting niet aan de Christelijke kerken. Al hun scholen werden gesloten en bleven dicht en onder de blanken die in de Buitengewesten al kort na de bezetting werden geïnterneerd, bevonden zich de uit Europa afkomstige predikanten en zendelingen, priesters, missionarissen en nonnen. Op Borneo en Celebes werden bovendien de inheemse en de Chinese nonnen gedwongen hun habijt af te leggen en hun kloosters te verlaten.

XCOp Java ging het geleidelijker.

XCIn Batavia werden de predikanten en geestelijken, onder wie de apostolisch vicaris van Batavia, mgr. P. J. Willekens, in de tweede helft van maart '42 bijeengeroepen om van een Japanse officier te horen te krijgen dat van hen een gemeenschappelijke verklaring werd verwacht waarin zij zich zouden uitspreken ten gunste van Japan. Toen die verklaring op zich liet wachten, werden de betrokkenen begin aprilopnieuw bijeengeroepen, nu om schriftelijk drie vragen te beantwoorden: 'Wat is het nut van uw godsdienst? Wat doet u in uw godsdienst? Wat moet er gedaan worden om deze landen gelukkig te maken?' Terwijl elk voor zich een antwoord trachtte te formuleren, hield een Japanse korporaal toezicht, maar, aldus later een der predikanten, 'niet al te streng, zodat bijv. Monseigneur de gereformeerde predikant kon voorzeggen.' Uiteraard was vooral het antwoorden op de derde vraag een delicate zaak - de tolk evenwel die alle antwoorden in het Japans moest vertalen, een ouderling van de Gereformeerde Kerk, 'wist deze zaak zo te traineren dat ze tenslotte in het vergeetboek raakte. In ieder geval hebben wij er nooit meer iets van gemerkt.' 1 Later in '42 weigerde mgr. Willekens steun te verlenen aan de AAA beweging. Bij de protestantse kerken was daar ook geen animo voor, desniettemin kwam onder Japanse druk, maar pas na geruime tijd, een christelijk comité tot stand dat van die beweging deel ging uitmaken.

XCToen de niet eerder opgepakte Nederlanders op Java eind '42 geïnterneerd werden, bleven de Nederlandse predikanten en priesters op vrije voeten - zij mochten met een witte band met rode bal om de arm, een soort Japanse vlag dus (die band moesten allen dragen die buiten de internering vielen), hun arbeid voortzetten, hetgeen er wel eens toe leidde dat zij door vrouwen die in eerste instantie nog niet geïnterneerd waren maar wier mannen al waren opgesloten, voor landverrader werden

1 Verslag, 9 mei 1946, in p. 298.

262 [PDF]
DE JAPANNERS EN DE CHRISTENEN

uitgemaakt. Mgr. Willekens, aldus de zojuist geciteerde predikant, 'zei over deze rode bal: 'Och, we moeten het maar beschouwen als een klein pakje. Het staat niet elegant, maar het geeft een zekere immuniteit." 1 Die immuniteit was niet onbeperkt. Eind januari '43 werden de predikanten in Batavia opnieuw door de Japanners bijeengeroepen om er zich over te beraden of zij wilden deelnemen aan de Japanse propagandistische radio-uitzendingen naar Australië - zij zouden, werd beloofd, vrij zijn in wat zij zouden zeggen. De predikanten weigerden (twee werden gearresteerd, van wie één weer spoedig vrijkwam), mgr. Willekens die al geruime tijd aan die uitzendingen meewerkte, zette die medewerking voort.

XCNadien bleven de Nederlandse kerkelijke voorgangers niet lang in vrijheid." Nadat midden '43 acht predikanten en drie leden van kerkbesturen gearresteerd waren ' (van dezen bezweken resp. vijf en één in gevangenschap), werden zij in september '43, wellicht mede op aandrang van Islamietische groeperingen die invloed op de Japanners hadden, allen geïnterneerd, met uitzondering van mgr. Willekens die als apostolisch vicaris de vertegenwoordiger was van het Vaticaan dat door de Japanse regering ontzien werd. Omstreeks mei '42 was hij korte tijd geïnterneerd geweest. Nadien werd hij door de Japanse autoriteiten op Java verscheidene malen opgeroepen om zich voor een nieuwe internering aan te melden maar hij legde die oproepen naast zich neer en kwam, zo vaak er Japanners bij hem verschenen om hem op te halen, in volornaat te voorschijn, weigerend met hen mee te gaan. Ook zijn Nederlandse secretaris wist hij tegen internering te beschermen. Men kon mgr. Willekens, schreef mr. W. H. J. Elias, 'dagelijks op de flets door de stad zien gaan.' 4 Veel moeite gaf hij zich om ten behoeve van arrestanten bij de Kenpeitai of van veroordeelden door Japanse rechtbanken bij hogere Japanse autoriteiten te interveniëren.

I A.v., p. 300. 2 Tegen het Leger des Heils, dat als 'leger' de achterdocht van het Japanse militaire bestuur had opgewekt, waren al eerder maatregelen genomen: eind april '42 waren de commandant en enkele officieren gearresteerd; zij bleven vele maanden in gevangenschap en de organisatie werd verboden. Eind '42 werden de gearresteerden naar een interneringskamp overgebracht en daarin kwamen toen ook de meeste andere officieren terecht. Een deel van de arbeid werd elandestien voortgezet door de Indonesische officieren en soldaten van het Leger des Heils en door enkele officieren die burgers waren van neutrale staten. 3 Daartoe had vermoedelijk bijge dragen dat het kerkbestuur te Batavia geweigerd had, op Hirohito's verjaardag, 29 april '43, een bidstond te houden ter ere van hem. 4 Elias, p. 1I4.

263 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

XCDe uitschakeling van de Nederlandse kerkelijke voorgangers betekende geenszins dat er een einde kwam aan het christelijk kerkelijk leven: zowel in de katholieke kerk als in vele protestantse kerkgenootschappen waren al vóór de Japanse bezetting inheemsen in de leiding opgenomen (het diocees Semarang had een inheemse bisschop'), trouwens: vele Indische Nederlanders, vaak trouwe kerkgangers, werden niet geïnterneerd. De kerkdiensten werden dan ook voortgezet, doorgaans in het Nederlands. Dat werd op Java in de tweede helft van '43 verbodenin Batavia volgde men dat verbod pas in oktober '44 op.

XCVan Sumatra weten wij slechts dat de inheemse protestantse kerken (de Bataklanden en het eiland Nias telden ca. driehonderdduizend inheemse protestanten) hun werk konden voortzetten, naar wij aannemen: niet zonder moeilijkheden. Ook nemen wij aan dat zulks op Borneo, waar zending en missie onder de Dajaks en de Chinezen hadden gewerkt, het geval is geweest.

XCIets meer gegevens zijn beschikbaar over Celebes en de Molukken.

XCOp eerstgenoemd eiland arriveerde in de Minahassa, waar ca. de helft van de inheemse bevolking protestant was, met de Japanse invasietroepen een Japanner, Mijahoera, die een tijdlang op Java belast was geweest met de zorg voor de protestanten onder de Japanners, totdat hij als spion Indië was uitgezet. Hij predikte in Menado over een tekst uit Jesaja: 'Ik verzoek een van het noorden en hij zal komen van de opgang der zon; hij zal Mijn naam aanroepen en hij zal komen over de overheden als leem' - die profetie was, aldus Mijahcera, nu bewaarheid: Nippon, het Land van de Rijzende Zon, was uit het noorden gekomen en had de Nederlandse overheden als leem vertreden. Eind '42 werd deze Mijahoera in Makassar president van een christelijke corporatie die niet alleen alle protestantse maar ook alle katholieke kerkelijke organisaties omvatte. Zijn functie werd midden '43 door een andere Japanse predikant overgenomen die zijn eerste preek afstak in militair uniform, zwaaiend met een zwaard. Hij en anderen trachtten vooral de jongeren onder de kerkgangers bij de Japanse zaak te betrekken. Hieruit en uit het voorschrift, alle preken te laten censureren, vloeiden tal van moeilijkheden voort - trouwens, er waren vooral op Zuid-Celebes streken waar Islamietische voorgangers de christelijke kerken krachtig tegenwerkten om de christenen onder de inheemsen weer te winnen voor de Islam. In de Minahassa, waar de

XCI In dit diocees mocht ook het Grootseminarie blijven bestaan; daar werden tijdens de bezetting veertien Indonesiërs

264 [PDF]
DE JAPANNERS EN DE CHRISTENEN

Protestantse Kerk zonder steun van de geïnterneerde Nederlandse en Indisch-N ederlandse predikanten haar werk had voortgezet, werd in januari '44 onder Japanse druk een Verbond van Christenen in NoordCelebes opgericht. Ook nadien hadden de voorgangers menigmaal last met de Japanse censuur - zo moest eens uit de woorden 'God, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde', 'de Almachtige' geschrapt worden, want, aldus de Japanners, 'almachtig' was slechts de Japanse keizer.'

XCVan Islamietische tegenwerking was ook sprake op de Molukken, vooral op Ambon dat al in de tijd van de Compagnie gedeeltelijk gekerstend was. De protestanten onder de Ambonnezen, uit wier rijen zoveel Knil-militairen voortgekomen waren, werden door de Japanners diep gewantrouwd en de in '35 zelfstandig geworden Molukse Protestantse Kerk kreeg het dan ook zwaar te verduren. Mijahoera die op Celebes actief was geweest, verscheen ook op Ambon, spoedig gevolgd door drie predikanten uit Japan. Evenals op Celebes moesten op Ambon alle christelijke organisaties één worden: hier werd een Federatie van Christelijke kerken opgericht. De totstandkoming daarvan verhinderde de Japanners niet om in menig christelijk geloofsgetuigenis een proNederlandse demonstratie te zien. Herhaaldelijk werden predikanten en gemeente-voorgangers (goeroe's) gearresteerd - in het gebied dat onder de Molukse Protestantse Kerk viel (ook Nederlands-Nieuw-Guinea behoorde ertoe), kwamen in totaal negentig predikanten en voorgangers om het leven.

XCSchappelijker jegens inheemse christenen, in dit geval katholieken, toonden zich slechts de Japanse bestuurders van Flores, zulks overigens met goedvinden van het te Makassar gevestigde centrale bestuur voor de marinegebieden. Toen de Nederlandse paters, broeders en zusters in mei '42 op Flores geïnterneerd en vandaar twee maanden later (er waren maar weinig scheepsverbindingen) naar Zuid-Celebes overgebracht werden, mochten bisschop H. Leven, drie Nederlandse en drie Duitse geestelijken op Flores blijven waar o.m. het Grootseminarie in stand bleef (elf Florinezen werden tijdens de Japanse bezetting tot priester gewijd). In '43 werd in Makassar besloten dat ook die laatste Europese geestelijken Flores moesten verlaten en dat zij door Japanse zouden worden vervangen. Ter voorbereiding daarvan arriveerden de apostolische vicaris van Hirosjima en de bisschop van Nagasaki, 'uitstekende, ijverige priesters', aldus later

XCI De Protestantse Kerk in Indonesië tijdens bezetting en terreur (1946), p.

265 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

een Nederlandse missionaris. I Zij wisten te bewerkstelligen dat de betrokken Nederlandse geestelijken niet werden afgevoerd. Geïnterneerd, maar op Flores, werden zij tenslotte wèl, echter pas twee maanden voor het einde van de oorlog.

XCKan men spreken van een vervolging van de christelijke kerken onder het Japanse bewind? Ja, in zoverre dat de vrije beleving van het christelijk geloof nergens werd toegestaan, dat de kerken in hun maatschappelijk werk ernstig werden belemmerd, dat druk werd uitgeoefend om zich uiterlijk te eenformeren aan de Japanse ideologie, dat fanatieke Islamieten van de gelegenheid gebruik maakten om bekeringen tot de Islam te forceren en dat de Kenpeitai herhaaldelijk tegen de voorgangers ingreep. Niet weinigen werden terdoodgebracht of kwamen anderszins om. Dr. J. Th. M. Bank vermeldt in zijn werk Katholieken en de Indonesische Revo lutie dat van ruim tweeduizend missionarissen vier-en-zeventig priesters, zeven-en-veertig broeders en honderdeen-en-zestig zusters het leven verloren", de meesten in de interneringskampen, en dr. D. van Velden schrijft in haar studie over die kampen dat in Indië een-en-twintig Nederlandse en meer dan honderdvijftig Indonesische protestantse voorgangers door de Japanners zijn gedood" - het is de Molukse Protestantse Kerk geweest die de zwaarste offers heeft gebracht.

XCAanzienlijk belangrijker dan het Christendom was voor de Japanners de Islam.

XCOp Java gaven de Japanse autoriteiten zich onmiddellijk moeite, bij de Islamieten in het gevlij te komen.' Tot Imamoera's staf behoorde eenJ.J.

I van der Heyden: 'Verslag van Flores' (29 mei 1946), p. 309. 2 Th. M. Bank: (1983), p. 97. 3 D. van Velden: (1963), p. 37 (verder aan te halen als: Van Velden). 4 Men moet wel aannemen dat dat ook in de Buitenge westen gebeurde, maar wij hebben over het daar door de japanners ten aanzien van de Islam gevoerde beleid en de reacties daarop geen gegevens, behoudens dan dat een van de fanatiek-Islamietische van Atjeh zich in september '42 tegen het japanse gezag ging verzetten. Hij verschanste zich in zijn dorp in de moskee. Begin november grepen de japanners in. De moskee en het gehele dorp staken zij in brand en de vluchtenden werden tot in de bergen nagezet. In de gevechten sneuvelden achttien japanners en in totaal zouden meer dan honderdtwintig Atjehers zijn omge

266 [PDF]
DE JAPANNERS EN DE ISLAM

afdeling (later bureau) voor godsdienstzaken, geleid door een Japanse koloneL Deze droeg er zorg voor dat in Batavia Japanse militairen die Islamiet waren, op vrijdag 13 maart aan de diensten in de moskeeën deelnamen, in uniform. De kolonel zelf, door een Japanse Islamiet vergezeld, verscheen enkele dagen later in de grootste moskee van de hoofdstad en hield er een toespraak in het Japans welke werd vertaald: een oproep aan de Islamieten om Japan te steunen bij de opbouw van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer'. Korte tijd later liet de kolonel bij alle moskeeën op Java borden plaatsen die vermeldden dat zij onder de speciale bescherming stonden van het Japanse leger.

XCDit alles nam niet weg dat ook de Islamietische politieke organisaties onder het algemeen verbod van politieke activiteit kwamen te vallen. Die organisaties hadden deel uitgemaakt van de Miai maar daarin had het accent gelegen bij de meer algemene als de Mohammadijah en de Nahdat 'al Oelama en het paste in het Japanse unificatiestreven om een nieuwe overkoepelende Islamietische organisatie te vormen en haar te bewegen zich onder Japans vaandel te scharen. In juli werd in het kader van de AAA-actie in Batavia onder voorzitterschap van Abikoesno, de exvoorzitter van de stilgelegde Partai Sarekat Islam Indonesia, een commissie gevormd die als taak kreeg, na te gaan hoe de Islamietische gemeenschap bij die actie kon worden betrokken. De commissie kwam tot de conclusie dat het aanbeveling verdiende, geen nieuwe organisatie op te richten maar de Miai te laten doorwerken, en het Japanse militaire bestuur gaf daar verlof toe, echter met de bepaling dat de zetel van de Miaivan Soerabaja moest worden verplaatst naar Batavia en dat het bestuur diende te bestaan uit vijf Javanen en drie Japanners. Aldus geschiedde en de Miai kreeg spoedig verlof, een eigen veertiendaags blad uit te geven. Veel andere activiteit kon de nieuwe Miai niet ontwikkelen; organisaties als de Mohammadijah en de Nahdat 'al Oelama mochten wel doorwerken maar werden niet officieel erkend en dat remde hun activiteit.

XCEen van de eerste dingen die de nieuwe Miai deed, was onder de aandacht van het Japanse militaire bestuur te brengen (Hatta had het al in maart gedaan) dat de Islamieten in hun godsdienstige gevoelens werden gekwetst door het Japanse voorschrift dat in elke bijeenkomst een buiging moest worden gemaakt in de richting van het keizerlijk paleis

XCkomen. Nadien verboden de Japanners de organisatie van de oelama's van Heel Atjeh, de Poesa, die in maart een leidende rol had gespeeld bij de anti-Nederlandse opstand, en gaven zij hun steun aan de Mohammadijan die minder fanatiek was en zich niet op politiek gebied bewoog.

267 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

te Tokio, terwijl zij gewend waren geweest, slechts te buigen in de richting van Mekka. Het bleek moeilijk te zijn, het militair bestuur er toe te bewegen, dat voorschrift te verzachten; het werd door Imamoera en na hem door Harada gehandhaafd en daarin zou pas eind '43 wijziging komen toen de Japanners, beseffend dat zij in de Pacific in het defensief waren gedrongen, meer rekening gingen houden met de wensen die in de kringen van de overtuigd-Islamieten leefden - wij komen er in ons slothoofdstuk op terug. Hier lijkt het ons van belang te onderstrepen dat het Japanse militaire bestuur door de erkenning van de Miai niet méér had bereikt dan dat een groep Islamietische voormannen, met Japanners aangevuld, zich moeite ging geven om, de eigen doelstelling (de oprichting van een Islamietische staat) in het oog houdend, de overtuigdIslamieten te winnen voor een vorm van steunverlening aan de Japanse oorlogvoering, maar die overtuigd-Islamieten vormden slechts een minderheid en de AAA-actie had de meer algemeen-Islamietische brede massa der inheemsen niet in beweging kunnen brengen.

XCHet werd Soekarno's taak, daar zorg voor te dragen.

Soekarno in Batavia

XC

XCAan de Indonesische politieke voormannen op Java was 111 maart '42 slechts bekend dat Soekarno in '38 als balling naar Benkoelen was overgebracht; dat hij zich daar in '4I nog bevond, moet toen wel zijn doorgedrongen tot de redacteuren van het blad Pemandangan die zijn anti-Japanse artikelen hadden geplaatst. Maar waar was hij in de tijd dat de Japanners Sumatra veroverden? Bij Imamoera's hoofdkwartier kwamen talrijke brieven van Indonesische studenten- en andere jongerenorganisaties binnen waarin verzocht werd, na te gaan waar Soekarno zich ophield en hem toe te staan naar Java terug te keren. Uit Teraoetsji's hoofdkwartier in Singapore vernam Imamoera's staf dat Soekarno in Padang was en daar onder de bescherming van het Japanse leger weer politiek-actief was geworden. Kon men hem dan niet beter die activiteit op Java laten ontplooien? Het hoofd van het militair bestuur op Java, generaal-majoor Okazaki, was daar een voorstander van, zo ook het vroegere hoofd van de afdeling militair bestuur in Imamoera's staf, kolonel Nakajama, die op 25 maart Hatta in Batavia had ontvangen en er toe had bijgedragen dat deze de functie van Algemeen Adviseur had aanvaard. Ingelicht over de aantrekkingskracht die Soekarno aan het eind

268 [PDF]
SOEKARNO SPREEKT MET HATTA EN SJAHRIR

van de jaren '20 en het begin van de jaren '30 op tal van inheemsen had gehad, en gezien het feit dat hij blijkens de binnengekomen brieven kennelijk nog steeds tot de verbeelding van een aantal jongeren sprak, besloot Imamoera zich voor de terugkeer van Soekarno moeite te geven. Mede op aandrang van Hatta legde hij een daartoe strekkend voorstel aan Teraoetsji voor. Deze, aan wie gerapporteerd was dat Soekarno in zijn gesprek in Fort de Koek met kolonel Foedjijama had gezegd dat hij, hoezeer ook bereid met de Japanners samen te werken, ook wilde blijven ijveren voor Indonesië's onafhankelijkheid, ontried Imamoera Soekarno naar Java te laten komen, opmerkend dat de opperbevelhebber op Java in een situatie zou belanden, 'waarbij hij', aldus Teraoetsji, 'in zijn hand gebeten zou worden door zijn eigen schoothondje.' 1 Imamoera evenwel herhaalde zijn verzoek en hoewel verscheidenen van Teraoetsji's stafofficieren het ontrieden, gaf deze toe: in juni ging hij er accoord mee dat Soekarno zich met de zijnen naar Java zou begeven." Speciale faciliteiten, een vliegtuig bijvoorbeeld, werden daar niet voor ter beschikking gesteld - Soekarno, door enkele politiemannen geëscorteerd, werd in Padang passagier op een schip dat er vier dagen over deed om Tandjong Priok te bereiken. Hij ging daar in de middag van 9 juli aan land.

XCOp Java was aan zijn komst geen ruchtbaarheid gegeven - het Japanse militaire bestuur wilde voorkomen dat de grote voorman die eind '33 van Java was verbannen en, toen hij in '38 naar Benkoelen was verplaatst, in het geheim over Java was getransporteerd, nu door een juichende menigte zou worden verwelkomd. Slechts enkelen haastten zich naar de haven: Hatta en drie of vier anderen, onder wie een zoon van de eertijds aanbeden voorzitter van de Sarekat Islam, Tjokroaminoto, in wiens huis Soekarno in zijn hbs-jaren te Soerabaja had gewoond en wiens dochter zijn eerste vrouw was geweest. Soekarno ging mee naar Harta's woning en ontmoette daar enkele andere nationalistische voormannen, onder wie Yamin (die in maart aan het beraad over de vorming van een Indonesische regering had deelgenomen) en Sjahrir. Toen Yamin en de anderen vertrokken waren, bleefSjahrir achter en kwam het tussen deze, Soekarno en Hatta tot een gesprek over de oorlogssituatie en over de koers die de Indonesische nationalisten dienden te volgen. Ten aanzien van de oorlogssituatie (die in de Pacific inmiddels beslissend was gewijzigd door de26

I Aangehaald in Kanahele, p. 52. 2 Enige tijd later kreeg Soekarno verlof, een jonge vrouw, Fatmawati, die hij in Benkoelen had leren kennen, naar Java te laten komen; hij liet zich daar scheiden van zijn tweede echtgenote, omdat deze, zei hij, hem geen kinderen kon baren, en trouwde met Fatmawati; zij werd zijn derde echtgenote.

269 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

Amerikaanse overwinning in de Slag bij Midway) was er van deze drie slechts één die er van overtuigd was dat Japan en zijn bondgenoten Duitsland en Italië de grote strijd zouden winnen en dat de Indonesische nationalisten dus met een vorm van blijvende Japanse suprematie rekening moesten houden: Soekarno. Hatta en Sjahrir daarentegen die, mede onder invloed van de publikaties van de partijloze publicist Jacques de Kadt, een helder inzicht hadden in de formidabele militaire potentie van de Verenigde Staten, waren van mening dat, hoe sterk de positie ook leek welke Japan had opgebouwd, èn Japan èn Duitsland èn Italië verslagen zouden worden.

XCWaarom had Hatta zich dan tot Algemeen Adviseur van het Japanse bestuur laten benoemen?

XCSjahrir, die zijnerzijds elke samenwerking met de Japanners had geweigerd, maakte dat duidelijk toen hij enige tijd later in Bandoeng de Kadt bezocht, wiens adres hij in Soekaboemi had vernomen van de schrijfster Beb Vuyk. De Kadt hoorde, zo schreef hij later, van Sjahrir,

XC'dat hij geweigerd had aan de politiek van Soekarno en Hatta medewerking te verlenen. Hij maakte wel een onderscheid tussen Soekarno, die inderdaad geloofde aan een Duits-Japanse overwinning, en Hatta die, net als hij ... , overtuigd was van de nederlaag der totalitairen en militaristen en die ook los daarvan voor een democratische ontwikkeling [van Indonesië] was, maar meende dat er mogelijkheden waren om aan de toekomst van Indonesië te werken en het lot van de bevolking te verzachten als men meedeed aan het schimmenspel dat de Jappen opvoerden. Hij had contacten met Hatta en wilde die houden, maar hijzelf zou onderduiken en een illegale organisatie opbouwen om actie tegen de Japanners te voeren, voorzover dat mogelijk was, vooral door het naar voren brengen van sociale en economische grieven. Maar het belangrijkste vond hij het bijeenbrengen van kader voor de periode na de Japanse bezetting' 1

XCwij herinneren er aan dat in het begin van de jaren '30 ook de door Hatta en Sjahrir geleide PNI-Baroe zich gericht had op de vorming van een kader voor de latere opbouw van een democratisch en socialistisch Indonesië en dat Hatta en Sjahrir geweigerd hadden samen te werken met de door Soekarno geleide Partindo, in de eerste plaats omdat zij Soekarno als een onberekenbare demagoog beschouwden, in de tweede plaats omdat zij van de door de Partindo nagestreefde massa-actie geen heil verwachtten.

XCOver het gesprek van kardinale betekenis, dat in de avond van 9 juli

XCI J. de Kadt: Jaren die dubbel telden. Politieke herinneringen (1978), p. 84.

270 [PDF]
SOEKARNO SPREEKT MET HATTA EN SJAHRIR

'42 werd gevoerd, liet Soekarno zich kort voor '65 uit, nL in zijn gesprekken met Cindy Adams. Sjahrir schreef over het gesprek in zijn in '49 in Amerika gepubliceerd boek Out of Exile en Hatta in zijn memoires die in het jaar van zijn dood, 1980, in het Indonesisch en een jaar later in het Engels (in Singapore) gepubliceerd werden. Van Soekarno vernam Cindy Adams het volgende:

XC'I went to the home of Hatta and we had our first tactical meeting. 'You and I have gone through a deep quarrel period', I said. 'Although there was a time we may not have loved each other, we now have a job far bigger than either of us. Differences in term of party or strategy no longer exist. Today we are one. United in the common struggle. ' 'Agreed', declared Halla. We shook hands solemnly . . . . Along with Sjahrir, the only other person present, plans for future operations were laid swiftly. It was agreed we would function on two levels. On the surface openly and underground secretly. Each level to accomplish tasks the other could not. 'To gain political concessions in terms of military training and administrative jobs for our people, we must make an appearance of collaboration', I said. 'Obviously your power is with the masses', outlined Hatta, 'so you will have to work on the surface. ' 'Correct. You will assist me, since you are too well-known a nationalist to work underground. ' 'That leaves me', suggested Sjahrir, 'to work underground and organize radio monitoring and other secret operations." 1 Sjahrir schreef het volgende:

XC'On the day of his arrival Sukarno", one of his trusted confidents, Haifa, and I met at Hatta's house to discuss the general situation. It appeared that Sukarno had been strongly affected by the japanese successes. Evidently he had also been treated rather roughly in Sumatra by the japanese. He regarded them as pure fascists, and felt that we must lise the most subtle countermethods to get around them, such as making an appearance of collabo ration. He furthermore considered the future to befar from promising, because he thought the war with japan would last at least ten years. I presented the thesis that the war would be much shorter, and we must therefore develop our revolutionary aims. Neither he nor Hatta opposed this, and we agreed that they should do everything legally possible to give the nationalist struggle a broader legal scope, and at the same time secretly support the revolutionary resistance. We realized that the japanese would try to capitalize on Sukarno's popularity for propaganda purposes, and we agreed that political concessions from the japanese for the nationalists must be pressed for in return.

XC1 Cindy Adams: Sukarno, p. 173. 2

271 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

XCFor several months Sukarno kept me fully informed concerning the course of his discussions with the japanese, and he came occassionally to ask my advice.'

XCDat laatste bleef niet zo:

XC'Everywhere disappointment grew into resistance, and into nationalist resistance. Under these circumstances, the efforts at legal collaboration made by Sukarno and Hatta came to nothing. There was no longer any immediate reason for Sukarno to see me and I lost touch with him until just before the proclamation of our independence.' I

XCHatta's relaas over hetgeen door Soekarno, hem en Sjahrir op de avond van 9 juli '42 besproken was, luidde aldus:

XC"Sukarno opened the discussion. He was sure that the japanese would win the Second World War. They had already defeated the Americans, British and Dutch. We should make use of this opportunity, he said, to cooperate with the japanese and rebuild our People's Movement.

XCI said that I did not agree with him. Indeed the japanese had Ulan the first round, but their industrial potential was below that of the Americans. The Americans could rebuild their armed might and within short time would surpass the japanese. I also said to Sukarno that the japanese Military Government would not allow the Indonesian movement to progress. All parties had been dissolved since the japanese arrived and no independence movement was allowed. I was trying to reduce the impact of the oppressive policies of the japanese on the Indonesian people by accepting the appointment as Adviser to the japanese Military Government.

XCSjahrit added that perhaps I and Sukarno could not avoid cooperating with the japanese. He himself would stand aside as he was not so well-known.

XCI u/arned Sukarno not tojoin the Three A Movement under the leadership of Shimizu. People disliked this movement, and it was doing more harm than anything else. A lot of Chinese people supported Shimizu and had donated hundreds of thousands of rupiah? to the movement. However, another japanese office was charged with keeping an eye on the Chinese and had arrested many of them. Chinese who had been working for the Dutch Indies Government had been put in prison.

XCSukarno replied that the same thing had happened in Sumatra. But he said that he wanted tojoin the Three A Movement' so that he could abolish it. Wefinished our discussion then.

XCIt was clear to me that Sukarno wanted to cooperate with the japanese with the intention of establishing a new party, especially with the purpose of satisfying his ambition to agitate.

XCI Sjahrir: Out of exile, p. 245-47. 2 Bedoeld worden: guldens. 'Voorzover bekend, heeft hij dat niet gedaan, althans

272 [PDF]
SOEKARNO SPREEKT MET HATTA EN SJAHRIR

However, he forgot that a people's movement was not likely to be established outside the japanese Military Government.' 1

XCSoekarno's vèrgaande collaboratie met de Japanners is, zoals nog blijken zal, een feit geweest en anders dan Hatta heeft hij zich bovendien herhaaldelijk in de meest virulente termen tegen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië gekeerd. Beide feiten kwamen na de Tweede Wereldoorlog zijn internationale positie niet ten goede en wij houden het voor waarschijnlijk dat op Java velen zich herinnerden dat hij ostentatieve steun had verleend aan een regime dat honderdduizenden arbeiders, romoesja's, te gronde had doen gaan, sommigen in de mijnen van Java, de meesten ver van dit eiland, bijvoorbeeld aan de Birma-spoorweg. Hij had er dus belang bij, het zo voor te stellen dat het begin van zijn samenwerking met de Japanners op Java (in feite: de voortzetting van de samenwerking waartoe hij al op Sumatra was overgegaan) berustte op een afspraak met Hatta die zich veel minder geëxponeerd had, en met Sjahrir die als enige van hen drieën met een onbevlekt blazoen de Japanse bezetting doorstond. Sjahrir op zijn beurt zag het, zo vermoeden wij, in de moeilijke situatie waarin de jonge Indonesische republiek zich in de eerste jaren na haar oprichting bevond, als nuttig om Soekarno's prestige op te vijzelen - hij was het die als eerste van die afspraak gewaagde": 'We' (Sjahrir, Soekarno en Hatta) 'agreed that they' (Soekarno en Hatta) 'should do everything legally possible to gi/Je the nationalist struggle a broader legal scope and at the same time secretly support 'the revolutionary resistance' een verzet dat, zoals wij nog zullen aantonen, een beperkt karakter heeft gedragen. Van enige 'afspraak' wordt, zoals men zag, door Hatta geen melding gemaakt. Dan: zowel in Soekarno's als in Sjahrirs naoorlogs relaas ontbreekt een factor van groot belang, nl. Soekarno's overtuiging dat Japan niet meer verslagen zou worden. Kunnen wij er van uitgaan dat de Kadts weergave van Sjahrirs mededeling op dit punt betrouwbaar is? Wij menen van wel. Hatta schrijft hetzelfde en er is nog een tweede belangJ.

1 Moh. Hatta: p. ZIO-Il. 2 Bij de voorbereiding van zijn in 1973 versche nen werk vernam de Rotterdamse hoogleraar dr. A. A. van Doorn op Java van 'intieme vrienden van de inmiddels overleden Sjahrir' (deze was in april '66 in Zürich gestorven) dat 'de afspraakthese slechts een poging (was) geweest om de collaboratie van Soekarno een respectabel aanzien te verschaffen.' (p. 88). Prof. van Doorn lichtte ons in november '84 in dat hij blijkens zijn aantekeningen in juni '73 met vier vrienden van Sjahrir had gesproken.

273 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

rijke aanwijzing voor. Toen Soekarno begin '43 bezoek ontving van twee Indonesische studenten in de medicijnen en een in de rechten, volgelingen van Sjahrir, die hem fel verweten dat hij in zijn samenwerking met de Japanners veel te ver ging, ontstond, zo vernam de Australische historicus Legge in '69 van een van de drie", een lange gedachtenwisseling, 'in which Sukarno put his view that the japanese were likely to win the war'? Pas in '44, na de geslaagde Amerikaanse landingen op de Gilberten de Marshall-eilanden, kwam Soekarno tot de conclusie dat de Japanners zouden verliezen - hij had zich toen evenwel zo met huid en haar aan hen uitgeleverd dat hij in het publiek zijn samenwerking met hen voortzette en de Verenigde Staten en Groot-Brittannië even fel bleef aanvallen als hij tevoren had gedaan. Zowel het naoorlogse relaas van Soekarno als dat van Sjahrir achten wij dus onbetrouwbaar, ja misleidend - als meer in overeenstemming met de feiten zien wij slechts Sjahrirs relaas, zoals dat door de Kadt is vastgelegd, en de aangehaalde passage uit Hatta's memoires.

XCOp 10 juli, daags na zijn gesprek met Hatta en Sjahrir, had Soekarno in het vroegere paleis van de gouverneur-generaal zijn eerste gesprek met Imamoera die kolonel Nakajama en zijn persoonlijke tolk, een jeugdige, op Java geboren Japanner, naast zich had. 'What is the intention oj the fapanese government withjava injuture?' zou Soekarno volgens Imamoera's herinneringen gevraagd hebben wij nemen aan dat Soekarno niet gevraagd heeft naar Japans bedoelingen met Java maar met Indonesië.J. ofof

I D. Legge: (I972), p. 167. 2 Soekarno zelf heeft van een soortgelijk gesprek verslag gedaan in zijn contact met Cindy Adams - het zou hebben plaatsgevonden in '45, enige tijd na de snel bedwongen rebellie (in Blitar, Oost-Java, midden februari '45) van een van de eenheden van het op Java opgerichte inheemse hulpleger, de romushas. (Buitenzorg, 6 september '44) in romusha. Gunseikan' (het hoofd van het Japanse militaire bestuur) romushas,

274 [PDF]
SOEKARNO EN IMAMOERA

Imamoera hield zich in zijn antwoord aan de richtlijnen uit Tokio. 'Whether', zei hij,

XC'it would be allowed [a} high state of autonomy under the reign of the japanese government or independence in condition of afederal government with japan, or complete independence: it is a matter of the japanese government and to be decided by His Majesty. I, the commander-in-chief of an expedition army, have nothing to say upon this question. Besides, according to my opinion, it would not come into question before the completion of this war. I suppose the japanese Military Administration would last until then. However, a thing which I can say clearly is [that} the prosperity and welfare of [the} natives [will} be developed surely. They will be allowed to participate in the state affairs widely and many positions in the governmental offices will be occupied by them.' I

XCVolgens Soekarno's relaas aan Cindy Adams deed Imamoera ook enkele mededelingen over Soekarno's positie, volgens Imamoera zelf deed hij dat in de vorm van instructies aan Nakajama die het contact met Soekarno diende voort te zetten: hij, Imamoera, wist precies welke opvattingen Soekarno er op nahield, hij wilde geen dwang op Soekarno uitoefenen, deze was vrij te beslissen of hij met de Japanners wilde samenwerken 'or assume an attitude of an unIooker' hij mocht evenwel niets tegen Japan gaan ondernemen."

XCEnkele dagen later vernam Imamoera Soekarno's antwoord: hij was bereid, 'to lead the public in the japanese line for the sake of the Indonesian welfare but in the understanding that he might not be restrained after the end of this war.' 3 Dat was voor Imamoera aanvaardbaar. Soekarno had op hem, hij had op Soekarno een uitstekende indruk gemaakt - zij zouden elkaar, voordat Imamoera in november Java verliet, nog enkele keren ontmoeten en 'through these conversations schreef Imarnoera", 'got an impression of himIf

I I I I (Cindy Adams: p. 192-94) lImamoera: p. 124. 2 A.v. 'A.v. 4 A.v., p. 125.

275 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

to be a man of iron will. His thought and passion fay independence would never leave him ... I admired him very much.' 1

Soekarno's eerste resultaten

XC

XCHet bericht van Soekarno's komst op Java leidde er toe dat zich onder eenvoudige inheemsen onmiddellijk het gerucht verspreidde dat zich nu alles ten goede zou keren. Asia Raya waarschuwde echter tegen de opvatting dat Soekarno de 'rechtvaardige vorst', de Ratoe Adil was, naar wiens komst velen op Java generaties lang hadden gesmacht. 'Wij moeten niet vergeten', schreef dit blad, 'dat hij, al is hij een groot leider, toch ook een mens is.' 2 In Batavia nam Soekarno met zijn gezin zijn intrek in een villa in een Europese wijk en Imamoera stelde een Amerikaanse auto, een Buick, die het eigendom was geweest van een Nederlandse arts, tot zijn beschikking. Op 16 juli begon hij, vergezeld door Mansoer, de vroegere voorzitter van de Mohammadijah, en Raden. Mas mr. Sartono, een van zijn medestanders uit het eind van de jaren '20 en het begin van de jaren '30, aan een rondreis over Java die twee-en-een-halve week duurde. Hij bezocht er alle grote steden, liet in Djokjakarta niet na om Dewantoro, de man van het Taman Siswo-onderwijs, te bezoeken en werd overal door een grote, enthousiaste menigte verwelkomd; zij zong hem in Soekaboemi zelfs het Indonesia Raya toe. De wijze waarop hij allerwegen werd ontvangen, kan hem er slechts van overtuigd hebben dat zijn ideaal: een onafhankelijk Indonesië, nog in veler harten leefde en dat hij, hij alleen, gezien werd als de man die dat ideaal zou kunnen verwezenlijken.

XCIn Batavia teruggekeerd, zette hij zijn besprekingen met topfiguren van het Japans militair bestuur voort. Het eerste dat hij bereikte, was dat Imamoera besloot, aan alle in augustus opgerichte departementen enkele Indonesiërs als adviseurs toe te voegen - van het belangrijkste departethe early period of japanese occupation, p. 22). 2 Asia Raya, II juli I942, aangehaald in Kanahele,

I In de uitgave is een stuk afgedrukt (p. 237-39) waarin tot de Japanse regering het verzoek wordt gericht, Indonesië zo spoedig mogelijk een vèrgaande vorm van autonomie te verle nen, en de Japanse historicus Nakamoera is dat dat stuk door Imamoera vóór zijn vertrek van Java is geschreven. (Nakamoera:

276 [PDF]
NIEUWE COMMISSIES

ment, Algemene Zaken, werden Soekarno en Hatta (wiens functie als Algemeen Adviseur werd opgeheven) begin oktober de adviseurs, zulks met een maandelijks salaris van f 750, in Indonesische verhoudingen een hoog bedrag. Van de overige adviseurs willen wij slechts Yamin noemen die bij het departement van voorlichting en prof Soepomo die bij dat van justitie geplaatst werd. Alle adviseurs kregen de gelegenheid om over Java te reizen en (maar daar maakte alleen Soekarno een ruim gebruik van) toespraken te houden. Die toespraken werden door de Japanners gecensureerd, zulks tot Soekarno's ergernis; hij zou er zich herhaaldelijk bitter over beklagen, maar zonder succes.

XCDe taak van de adviseurs was beperkt tot het geven van antwoorden op vragen die hun door de Japanse departementshoofden waren voorgelegd. Voor Soekarno en andere Indonesiërs was dat een hoogst onbevredigende situatie - zij kwamen een stapje verder, toen het Japanse militaire bestuur in november een commissie oprichtte die enig eigen initiatief kon ontplooien. Die commissie, welker oprichting aansloot bij de instructie aan de militaire besturen in het Nanjo-gebied dat zij hun bestuur moesten uitoefenen 'met eerbiediging van de bestaande bestuursstructuren en van de inheemse gebruiken', heette voluit: de Commissie voor de studie van traditionele gebruiken en staatsvormen - wij zullen gemakshalve van 'de Adat-commissie' spreken. De taak van deze commissie werd, de op Java bestaande sociaal-economische, culturele en politieke structuren en gebruiken te onderzoeken en op grond daarvan het Japanse militaire bestuur te adviseren bij alle regelingen die het wilde treffen. Zij kwam onder voorzitterschap te staan van de Japanner Hajasji, de Japanse oud-ambassadeur in Brazilië, die in april als een van de drie aan Imamoera toegevoegde adviseurs op Java was gearriveerd, en telde voorts drie-en-twintig leden: dertien Japanners (het secretariaat van de commissie bestond louter uit Japanners: vijf) en tien Indonesiërs; behalve Soekarno en Hatta bevonden zich onder die Indonesiërs prof. Djajadiningrat, prof. Soepomo, Abikoesno, Dewantoro, Mansoer en Moelia. Gemiddeld kwam de Adat-commissie tweemaal per maand bijeen - zij zou, totdat zij in oktober '43 plaats maakte voor de Centrale Adviesraad, functioneren, aldus Kanahele, 'as an unobtrusive but fairly effective liaison between the nationalist leadershipand thejapanese.' 1 Met die Adat-commissie werd nog een tweede commissie verbonden: de Commissie voor de Indonesische taal, met welke taal het Maleis werd

I Kanahele, p. 67.

277 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

bedoeld, nu aangeduid als de Bahasa Indonesia. Ook in deze commissie hadden enkele Japanners zitting - daarentegen was slechts één Japanner lid van het bestuur van een tezelfder tijd opgericht Centrum voor de Indonesische kunsten. Soekarno en enkele andere Indonesische nationalisten werden lid van dat bestuur; Soekarno werd voorts directeur van het Centrum en van de Komisi Bahasa Indonesia waren hij en Hatta lid - vooral Hatta gaf er veel tijd aan. De Komisi kreeg namelijk een eigen bureau dat er zich rekenschap van ging geven met welke woorden het Maleis moest worden aangevuld. Het was, toen de Japanners Indië bezetten, een taal waarin vele inheemsen zich niet goed konden uitdrukken. Het bureau kreeg tot taak, nieuwe woorden en een nieuwe grammatica (het Nederlands gouvernement had er al een laten vervaardigen en er bestonden verscheidene andere, de oudste uit r889) aan de commissie voor te leggen - in '45 zou een eerste lijst van zesduizend nieuwe woorden verschijnen.

XCHet werk (voor de arbeid van het Centrum voor de Indonesische kunsten gold hetzelfde) was niet zonder politieke betekenis: 'Indonesians', aldus later een lid van de Komisi Bahasa Indonesia,

XC'learned to recognize a feeling which the majority of them had never known before: the more they learned to express themselves in Indonesian, the more conscious they became of the ties which linked them. The Indonesian language became the symbol of national unity.' 1

XC'Thus', zo voegt Kanahele hieraan tee", 'if the japanese divided Indonesia politically, they at least unified it linguistically.' 3

XCVergelijkt men nu de situatie op Java ten tijde van Soekarno's aankomst, begin juli, met die van vier maanden later, dan blijkt dat aan de Japanse departementen Indonesische adviseurs waren toegevoegd, dat een algeniet meer gebruiken) bevorderd. In de gebieden die onder marinebestuur stonden: Borneo en de Grote Oost, werd terzake

I A.v., p. 69. 2 A.v., p. 69-70. Op Sumatra werd door het militair bestuur van het Japanse Vijf-en-rwintigste Leger begin '43 een Instituut voor de Indonesische taal opgericht en ook hier werd de kennis van het Indonesisch (wij zullen de term 'Maleis'

278 [PDF]
'KLAVERTJE-VIER'

meen adviserende Adat-commissie in het leven was geroepen en dat een Centrum voor de Indonesische kunsten en een Komisi Bahasa Indonesia waren opgericht - Imamoera zal dit alles wel hebben beschouwd als de verwezenlijking van wat hij op 10 juli' clearly' aan Soekarno had toegezegd: 'that the welfare of the natives will be delle/oped.' Soekarno evenwel had zijnerzijds een toezegging aan Imamoera gedaan: 'to lead the public in the japanese line for the sake of the Indonesian welfare' in welke vorm werd die toezegging verwezenlijkt?

XCEvenmin als Hatta voelde Soekarno iets voor de AAA-actie: ze was in oorsprong puur Japans, ze hield geen rekening met de inheemse volksaard, ze had weinig succes gehad en voorzover ze organisatorisch van de grond was gekomen, was de leiding regionaal en plaatselijk komen te berusten bij de Parindra. Soekarno was gaarne bereid zich moeite te geven om de brede massa te winnen voor steun aan de Japanse zaak maar dan moest een nieuwe beweging worden opgericht die, meende hij, uitsluitend geleid moest worden door Indonesische voormannen. Het was Soekardjo Wirjopranoto die toen als eerste voorstelde dat het er vier zouden zijn: een 'Klavertje-Vier', Empat Serangkai het gebruik van dat begrip zou associaties wekken aan het 'Klavertje-Drie', de Tiga Serangkai (Douwes Dekker, Tjipto Mangoenkoesoemo en Soewardi/Dewantoro) die in 1913 de Indische Partij waren gaan leiden. Het Klavertje-Vier zou bestaan uit een voorzitter en drie vice-voorzitters. Voorzitter moest Soekarno worden en voor de functie van vice-voorzitter leken Hatta, Dewantoro en Mansoer in aanmerking te komen - met hen zouden in de leiding van de nieuwe actie drie stromingen uit het ontwakend Indonesië vertegenwoordigd zijn: de politieke in de persoon van Hatta, de culturele in die van Dewantoro, de modern-Islamietische in die van Mansoer, wiens Islamietische rechtzinnigheid boven alle twijfel was verheven: hij had in Cairo gestudeerd en was niet alleen een kijaj! (wetsgeleerde) maar ook een hadji. Op het vertegenwoordigd-zijn van de modern-Islarnietische stroming stelde Soekarno vooral daarom veel prijs omdat hij enerzijds besefte dat een nieuwe beweging waarin vooraanstaande overtuigd-Islamieten geheelontbraken, van meet af aan sterke weerstanden zou wekken en anderzijds uit de rijen dier Islamieten juist de modern-, niet de traditioneel-denkenden naar voren wilde halen.'

XCWat moest de nieuwe beweging gaan doen?

XC1 Toen eind '42 in de grootste moskee van Batavia voor het eerst een moderne dienst plaatsvond, waren Soekarno, Hatta en Mansoer aanwezig, samen met andere vooraanstaande Indonesiërs en enkele topfiguren uit het Japanse militaire bestuur.

279 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

XCDe bij haar oprichting bekendgemaakte statuten 1 vermeldden als doelstelling: 'Dit is een inheemse' (niet dus: 'Indonesische') 'beweging welker doelstelling is, een krachtig nieuw Java te scheppen' (niet dus: 'een krachtig nieuw Indonesië') 'als een schakel in de Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer, door Groot-Japan te helpen bij het bereiken van de overwinning in de Groot-Oost-Aziatische Oorlog en door de harmonie in de werkzaamheden van het militair bestuur te bevorderen.'

XCTien taken werden opgesomd die daartoe zouden bijdragen: 'r. het wekken van begrip voor de nationale taak, het nieuwe Java te doen ontstaan; 2. het uitschakelen van Amerikaanse, Britse en Nederlandse invloeden; 3. het deelnemen aan de verdediging van Groot-Oost-Azië' (dit was een aansporing om gehoor te geven aan de Japanse oproepen, zich als semi-militaire of militaire hulpkracht aan te melden); '4. het verbeteren van de stemming des volks; 5. het te boven komen van de materiële en geestelijke noden die met de succesvolle beëindiging van de oorlog samenhangen; 6. het bevorderen van wederzijds begrip tussen het Japanse volk en de inheemse bevolking; 7. het aanmoedigen tot de studie van het Japans en tot de verbreiding van de Maleise' (niet: 'Indonesische') 'taal; 8. het aanmoedigen tot vergrote productie; 9. het verspreiden van informaties op hygiënisch gebied en het bevorderen van de lichamelijke oefening; 10. het oproepen tot spaarzaamheid.'

XCWij stellen ons voor dat in de besprekingen welke Soekarno en andere voormannen in de laatste maanden van '42 met de Japanners voerden, de formulering van deze doelstelling en van de tien taken geen aanleiding gaf tot scherpe meningsverschillen behoudens dan op al die punten waar 'Java' in plaats van 'Indonesië' en 'inheems' of 'Maleis' in plaats van 'Indonesisch' als begrippen werden gebruikt. Het meningsverschil spitste zich toe op het punt van de naam van de nieuwe beweging: Soekarno wenste dat daarin het begrip 'Indonesië' zou voorkomen en dat denkbeeld werd door de Japanners met wie terzake namens Harada en Okazaki het overleg plaatsvond (een van hen was kolonel Nakajama), afgewezen. In eerste instantie vernam de inheemse wereld op Java niet meer dan dat Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer van de Japanners een speciale positie hadden gekregen en een 'Volksorganisatie' zouden gaan leiden, en toen daaraan werd toegevoegd dat op 8 december '42, de eerste verjaardag van Pearl Harbor, in Batavia een grote demonstratie zou

I Tekst uit de IQ maart 1943, in p. 136-38.

280 [PDF]
OPRICHTING VAN DE 'POETERA'

worden gehouden, werd door velen verwacht dat aan de 'Volksorganisatie' op die dag door de japanse overheid een taak zou worden gegeven welke in de richting van een onafhankelijk Indonesië wees. Niets daarvan. Soekarno schreef in een speciaal nummer van Asia Raya dat op 7 december verscheen, niet meer dan dat 'een nieuwe Volksorganisatie' zou worden opgericht, 'teneinde de volksmassa's voor te bereiden op toekomstige worstelingen en het tot een hechte eenheid te smeden', en toen hij daags daarna het woord voerde, herhaalde hij die weinigzeggende formulering. De teleurstelling was groot. Zij werd slechts gedeeltelijk weggenomen door twee feiten: dat het japans militair bestuur aan de stad Batavia haar oude naam gaf: Djakarta I, en dat Soekarno in zijn toespraak zei dat de Volksorganisatie op I januari '43 van start zou gaan; dan waren er dus nieuwe aankondigingen te verwachten. Zij werden in spanning tegemoet gezien.

XCEnkele dagen later werd bekendgemaakt dat een commissie ter voorbereiding van de nieuwe organisatie was gevormd, bestaande uit Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer ('Klavertje-Vier' dus), maar waar ook anderen zitting in hadden zoals de vroegere Gerindo-voorman Amir Sjarifoeddin, de voorman van de Pasoendan Oto Iskandar Dinata, Soetardjo en Soekardjo Wirjopranoto. Wat die laatste drie betrof, betekende zulks dat enkele Indonesische voormannen die al in maart contacten met de japanners hadden aangeknoopt, die Soekarno toen hadden willen afschepen met de positie van minister van voorlichting en die nadien steun hadden verleend aan de AAA-actie, nu ten aanzien van de nieuwe organisatie een vinger in de pap trachtten te krijgen. Dat lukte hun niet, althans: toen in de laatste week van december opnieuw met Nakajama en twee andere japanners (een functionaris van de Planafdeling van Algemene Zaken en Maeda's medewerker Mijosji) gesproken moest worden over alle kwesties die met betrekking tot de nieuwe organisatie nog hangende waren, waren het alleen Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer die voor het bedoelde overleg afgevaardigd werden.

XCDat overleg vond plaats in een hotel bij Soekaboemi en nam twee volle dagen in beslag.

XCDe vier Indonesiërs maakten vijf verlangens kenbaar: dat in de naam van de nieuwe organisatie het begrip 'Indonesië' zou voorkomen; dat de organisatie een eigen vlag zou krijgen: het rood-wit; dat zij een eigen

I Wij zullen in dit deel, voorzover wij gebeurtenissen in de inheemse wereld weergeven die zich na 8 december '42 afspeelden, steeds over 'Djakarta' schrijven.

281 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

lied zou kennen: het Indonesia Raya; dat ook bestuursfunctionarissen en ambtenaren lid zouden mogen worden, en dat de organisatie slechts zou openstaan voor Indonesiërs, niet voor Chinezen, Arabieren en andere Vreemde Oosterlingen. Alleen met dat laatste konden de Japanners accoord gaan, alle overige verlangens werden afgewezen: bestuursfunctionarissen en ambtenaren zouden niet lid mogen worden, het Indonesia Raya mocht niet gezongen, de rood-witte vlag niet getoond worden en in de naam van de nieuwe organisatie zou het begrip 'Indonesië' niet voorkomen. Die naam werd: het Centrum van de volkskracht tot hulp aan de oorlogvoering, de Poesat tenaga rakjat oentoek membanto oesaha perang, oftewel de Poetera= poeterais het Indonesische woord voor 'zoon'. Het was een begrip dat volledig paste bij de Japanse opvattingen: Japan was 'vader'.

XCHet feit dat het Japanse militaire bestuur vrijwel al hun verlangens had afgewezen, betekende niet dat Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer weigerden voort te gaan op de ingeslagen weg. Wij vermoeden dat het vooral Soekarno aantrok dat, na het in maart '42 afgekondigd verbod van alle politieke activiteit, nu toch een grote organisatie op Java zou ontstaan die in feite een politiek karakter zou dragen, dat hij er de voorzitter van zou zijn, dat hij met zijn toespraken, hoezeer ook door Japanners gecensureerd (maar een censor kon men altijd om de tuin leiden), zijn bekendheid zou vergroten en dat hij met dat alles zijn eigen positie zou versterken ten koste van de inheemse bestuurders, wier machtspositie jegens de inheemse bevolking door de Japanners was bevestigd.

XCEr verliep nog enige tijd voordat een volledig accoord was bereikt over de oprichting van de Poetera. Soekarno had op 8 december gezegd dat zij op I januari van start zou gaan. Eind december kwamen, aldus een begin februari' 43 door een Indonesiër opgesteld rapport', 'uit veel plaatsen van Java mensen te Djakarta toegestroomd Men zat gewoonweg te popelen van verwachting!' Op 3 I december evenwel berichtte Soekarno in de te Djakarta verschijnende dagbladen dat de oprichting van de nieuwe volksorganisatie opnieuw was uitgesteld. 'De teleurstelling was niet alleen bij de intellectuelen en politici maar ook bij de bevolking zeer groot', en zij werd eind januari nog groter toen bericht werd dat Todjo in Tokio had verklaard dat Birma en de Philippijnen onafhankelijk zouden worden - zij wèl, Indonesië niet.

XCIn het Japanse kamp werd achter de schermen hevig touwgetrokken over de vraag of men de oprichting van de Poetera wel zou laten doorgaan.

XCI Tekst: NI, p.

282 [PDF]
OPRICHTING VAN DE 'POETERA'

Teraoetsji stond er gereserveerd tegenover en het militaire bestuur op Sumatra achtte het, evenals het marinebestuur op Borneo en in de Grote Oost, volmaakt overbodig om een soortgelijke organisatie op te richten. Op Java manifesteerden zich bij de Japanners twee tegenkrachten: de Japanse residenten die, onder invloed van de regenten, aan Binnenlandse Zaken deden weten dat van de oprichting van de Poetera slechts onrust viel te verwachten 1, en de Kenpeitai, die in de vorming van elke zuiverIndonesische organisatie de aanloop zag tot een anti-Japanse samenzwering en die er waarschuwend op wees dat zij eind januari '43 vier-envijftig Indonesische politieke voormannen, hoofdzakelijk oud-leden van de Parindra, de Partai Komunis Indonesia en de Gerindo, had moeten arresteren, onder wie Sjarifoeddin, die notabene behoorde tot de voor de Poetera opgerichte commissie van voorbereiding.

XCHet hoofd van het Japanse militaire bestuur, generaal Okazaki, had de hele maand februari nodig om (naar wij vermoeden: met steun van Imamoera's opvolger Harada) al die tegenstand te overwinnen. Wij nemen aan dat Okazaki er daarbij op gewezen heeft dat de Poetera onder een stevige Japanse controle zou staan en dat de inschakeling van Seekarno, van wie door zeer velen grote dingen werden verwacht", de Japanse zaak ten goede zou komen.

XCI 'Aan de Indonesische bestuursen politieambtenaren, daterende uit het Nederlands regime, is', zo bracht eind '42 of begin '43 een Indonesiër onder de aandacht van de Japanners, 'de Soekarno-figuur ingeprent als 'een oproerkraaier' zonder meer ... Met lede ogen hebben zij moeten constateren hoe het militair bestuur ir. Soekarno heeft aangetrokken. In de eerste plaats maken zij zich natuurlijk zorgen over hun eigen hachje ... De in het uitzicht gestelde oprichting van de volksorganisatie heeft bij hen vrees gewekt voor een minder prettige positie en voor eventuele represailles van de kant van de bevolking. Hun misnoegen staken zij niet onder stoelen of banken.' Deze rapporteur gaf als voorbeeld dat een assistent- wedono in het gebied van Bandoeng, toen hij in een kapperszaak in een tijdschrift een foto had gezien van Soekarno, sprekend te Djakarta op 8 december '42, aan de kapper zogenaamd verwonderd had gevraagd wie die man was en die, toen hem dat was gezegd, was voortgegaan met: '0, is hij de ingenieur die de kunst verstaat zoveel mensen op te trommelen, hoewel het zijn vak niet is? Hij zou zich liever met zijn eigen vak moeten bezighouden.' (Rapport 'Uitlatingen contra ir. Soekarno', p. 2, IC, 18083) 2 Toen zich eind november '42 in Batavia onder de Indonesische functionarissen van het Japanse bureau voor de ontwikkeling van de techniek, het Kantor Technik, het gerucht verspreid had dat Soekarno gevangen was genomen, waren zij onmiddellijk in staking gegaan. 'Zijn naam', aldus in februari '43 een aan het militair bestuur uitgebracht rapport uit Indonesische kringen, 'ligt op aller lippen; of zij hem kennen of niet, alle Indonesiërs interesseren zich voor hem ... Zij spreken over geruchten als 'Soekarno wordt koning van de archipel' en 'de Japanners zullen hem tot gouverneur-generaal benoemen."

283 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

XCOp I maart '43 maakte Soekarno bekend dat de nieuwe volksorganisatie op de ode, de herdenkingsdag van de capitulatie van Kalidjati, in Djakarta als het ware geïnaugureerd zou worden op een massa-bijeenkomst, te houden op het tot Ikada-plein 1 herdoopte Koningsplein, dat, bijna een vierkante kilometer groot, plaats zou bieden aan een grote menigte, al was de grond er ook doorweekt door de zware regens van de natte moesson. Die inauguratie was als de climax bedoeld van een week vol feestelijkheden. De zde maart was uitgeroepen tot 'Dag der Volksgezondheid'. Schoolkinderen trokken in optocht rond, Indonesische artsen en verplegers hielden toespraken en voerden ter plekke kosteloos onderzoeken uit. Er reden versierde ziekenauto's door de straten ('de doorsnee-Indonesiër gelooft het wel', noteerde Bouwer in Bandoeng, 'de pret van de eerste dagen der bezetting is er lang af' 2). Op de jde maart vonden militaire oefeningen plaats waaraan inheemsen konden deelnemen, op zondag de 7de (op die dag werd in Djakarta het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen demonstratief van zijn voetstuk gehaald) mochten inheemsen bloemen leggen bij de gedenktekens van op Java gesneuvelde Japanners en werden voorts sportmanifestaties gehouden en dinsdag de ode werd, afgezien nog van de demonstratie in Djakarta, een dag van militaire parades. 'Eén ding', aldus Bouwer, 'viel op in de stoet Japanse leger-trucks: de laatste drie waren gevuld met inheemse vrijwilligers' (heiho's).

XC'In de lucht waren twee japanse jagers ... Er moest toch een beetje drukte in de stad zijn die dag? Daarom waren japanse soldaten maandagavond met de bajonet op het geweer de kampongs ingetrokken om de bevolking te 'adviseren' om dinsdag de parade te gaan bijwonen. Zodoende waren er wel een paar duizend mensen om de japanse weermacht toe te juichen."

XCWerden dergelijke pressiemiddelen ook in Djakarta toegepast? Het is niet bekend. Wellicht waren zij niet nodig geacht: hier zouden niet Japanse militairen paraderen, hier zou Soekarno spreken! Zeer velen (tweehonderdduizend personen volgens de officiële schatting) stroomden toe, alle regenten waren aanwezig.

XCAls eersten voerden de Japanners Okazaki en Nakajama het woord en op hen volgden Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer die alle vierbond gebruikte het plein als oefenterrein. 2 J. B. Bouwer: Dagboek, p. I49 (2 maart I943)· A.v., p. ISI (II maart

1 was de afkorting van Djakartase Athletiek Bond. Deze

284 [PDF]
SOEKARNO SPREEKT IN DJAKARTA

aan het slot van hun betoog Japan hun steun toezegden. Soekarno toonde zich in zijn toespraak' weer een groot demagoog, vooral door het gebruik van simpele beelden en in de passages waarin hij het begrip poetera in dubbele zin gebruikte: de nieuwe volksorganisatie, de Poetera ('zoon'), representeerde alles wat jong was. Opmerkelijk was verder dat hij herhaaldelijk het bijvoegelijk naamwoord 'Indonesisch' of 'Indonesië' als geografische aanduiding gebruikte en nergens van 'Java' repte."

XC'Als regenwater, als de golven van een bandjir, hebt gij', zo zei hij o.m.,

XC'het Ikada-plein overstroomd, zonder acht te slaan op de hitte; zonder u te bekommeren om de modder. Niet alleen van Bandoeng, van Semarang, van Soerabaja, van Banjoewangi, maar ook van allerlei andere plaatsen zijt gij hierheen gekomen. Dit is het duidelijkste bewijs dat het ganse Indonesische volk, zowel man als vrouw, oud en jong, zonder enige aarzeling onze houding, de houding van de Empat Serangkai, goedkeurt. Dit betekent dat het hele volk verlangt naar een beweging die naast de japanse regering het toekomstig lot van ons land zal bepalen. Dit verlangen naar samenwerking bestond in feite reeds op de dag dat de japanse vlag op Indonesische bodem geplant werd .

XC. . . En thans, broeders, Allah zij geloofd, thans is dan waarlijk geboren het kind, de nieuwe beweging, de Poetera ... Moge Allah's zegen op haar rusten en moge zij aan de wereld tonen dat het Indonesische volk alle krachten weet in te spannen om een doel te bereiken, als het met dat doel instemt. Is dit in de afgelopen maanden niet reeds bewezen? Van het ogenblik af dat ik het militair bestuur voorstelde de organisatie te stichten, heb ik het volk voorgehouden dat het een werkorganisatie zou zijn, een beweging waarin wij onze laatste druppel zweet moeten storten om deel te hebben aan de reuzenarbeid waarmee japan bezig is.

XC. . . Vijftien jaar geleden, toen wij midden in het strijdperk van de nationale beweging stonden, hebben wij al verkondigd, telkens weer, dat het ware Indonesische nationalisme breed georiënteerd moest zijn: een nationalisme dat in zich het Panaziatisme bergt. In die tijd spraken wij reeds de zin uit die heden door de kinderen in de kampongs met graagte wordt herhaald: als de Chinese Draak samenwerkt met de Olifant van Thailand, met de Koe van India, met de Sfinx van Egypte, met de Buffel van Indonesië, en die samenwerking beschenen wordtIndonesië liever naar de bodem van de zee zinken dan dat het land weer een kolonie zou worden.' (Hatta: Memoirs, p.

1 Verkorte tekst in vertaling in p. 557-58. 2 Hatta ging nog verder dan Soekarno door in zijn toespraak deze passage in te vlechten: 'Indonesië is bevrijd van de Nederlandse koloniale overheersing en daarom wil Indonesië niet opnieuw gekolo niseerd worden. Iedereen, jong en oud, voelt dat zo. De Indonesische jeugd ziet

285 [PDF]
SOEKARNO KOMT NAAR VOREN

door de Zon van Japan, dan zal het imperialisme in gans Azië vernietigd worden!

XC... Broeders, het is niet zonder opzet, dat wij onze beweging 'Poesat Tenaga Rakjat' hebben genoemd. Het is niet zonder opzet dat de afkorting van de naam 'Poeterd luidt. Is hij een poetera? Zijt gij een poetera? Antwoordt allen: 'Ja, ik ben een poetera, een poetera van de nieuwe tijd, een poetera van de nieuwe strijd, een poetera van de nieuwe samenleving, een poetera van Indonesië!' Broeders, de zon is opgegaan! Laten wij allen, ja allen, haar stralen met vaste tred en moedig tegemoet gaan! Laten wij, met de Poetera als leidsman van onze daden, onze krachten zo versterken dat zij worden als de deining van de oceaan die donderend de kust van ons aller overwinning nadert!'

XCZo ging de nieuwe beweging van start. Voorzitter Soekarno kreeg een door de Japanners gefinancierd secretariaat onder zich en mocht in alle residenties regionale voorzitters benoemen, welke benoemingen evenwel door de residenten moesten worden goedgekeurd. De Poetera kreeg voorts een Raad van twintig leden, onder wie tien Japanners, die minstens eens per drie maanden in Djakarta zou bijeenkomen.

XCHoe de Poetera zich verder ontwikkelde, zullenhoofdstukuiteenzetten - hier willen wij nog slechts vermelden dat haar oprichting buiten het gezichtsveld viel van bijna alle Nederlanders en een deel van de Indische Nederlanders: zij immers zaten begin '43 hetzij als krijgsgevangenen, hetzij als burger-geïnterneerden in kampen opgesloten en waren daardoor in vèrgaande mate geïsoleerd.

Wij 111 I I

286 [PDF]

Hoofdstuk 5: 'Nederland' wordt uitgeschakeld

XCIn de twee voorafgaande hoofdstukken hebben wij getracht, een beeldte geven van de structuur der Japanse militaire besturen, van hun eerstemaatregelen welke op alle bevolkingsgroepen betrekking hadden, vanhun propaganda en, op Java, van hun pogingen om bij de inheemsensteun te vinden voor hun beleid, eerst in de vorm van de AAA-bewegingen vervolgens door de oprichting van de Poetera. Met dat alles speeldeons relaas zich in hoofdzaak af in het Japanse en in het inheemse milieu.Wij hebben dit opzettelijk gedaan: zinvolleek het ons om eerst weer tegeven wat in het beginjaar der bezetting in die twee milieus als geheelgebeurde en wat daar de algemene ontwikkelingen waren, voordat wijonze aandacht zouden richten op de naar verhouding kleine groepen vanNederlanders en Indische Nederlanders. Groepen waren dat die elk eeneigen historische achtergrond hadden en die ook sociaal en cultureel vanelkaar verschilden, zij het dat al haar leden onder het Nederlands gouvernement juridisch dezelfde status hadden gehad: allen waren Nederlandse staatsburgers en waren als Europeanen onderscheiden geweest vande Chinezen en andere Vreemde Oosterlingen en van, zoals het officieelnog heette, de Inlanders.

XCDie Nederlanders en Indische Nederlanders waren het geweest die, zoals wij in ons vorige deelopmerkten, de Indische defensie-inspanning hadden gedragen en dus werden bij uitstek zy' getroffen door het onverwacht snelle einde van de strijd op Java: van de ene week op de andere zagen zij er het vertrouwde Nederlandse gezag vervangen worden door het Japanse.

XCDat dat een vreemd gezag was, was al moeilijk te verdragen maar het werd bovendien uitgeoefend door militairen van wie velen menige (in schokkende omstandigheden emotioneel reagerende) Nederlander en Indische Nederlander troffen als afstotelijk lelijk: 'kromme benen', schreeflater een Indische Nederlander, Rudy Verheem, 'ontzettend veel kromme benen; een lang lijf, in verhouding de benen kort en bijna altijd krom.' 1 De Japanse uniformen waren groen-geel, soldaten en onder

XC1 Rudy Verheem: Bevrijding zonder bevrijders. De 'Sinjo' tussen Indië en Nederland (I979),

287 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

officieren droegen veelal een petje met van voren een klep en van achteren lapjes die er aan vastgenaaid waren, en hadden bruine schoenen met witte veters of tennisschoenen aan. De officieren hadden allen een samoerai-zwaard bij zich waarvan het gevest bij velen tot ver boven het middel reikte, en maakten, als zij kaplaarzen droegen, de indruk dat zij er zich slechts met moeite in konden voortbewegen. Talrijke militairen (dat gold ook voor de Japanse burgers die met de troepen meekwamen) droegen een bril en de opperofficieren konden potsierlijk dik zijn. Onderling waren zij, schreef Verheem, 'onophoudelijk lachend, buigend, overbeleefd, in het contact met de vijand' (alle Europeanen golden als vijanden) 'meest effen, de officieren kil-vormelijk, de mindere rangen ijzig-meedogenloos, in de beste gevallen goedaardig plagend.' 1 Van hun taal, vaak met hoge falsetstemmen uitgesproken, begreep men niets, de bevelen werden zo veelvuldig en zo luid uitgebruld dat in Bandoeng iemand die nog aan zijn artsenstudie bezig was, in mei aan Bouwer zei dat hij besloten had, later te promoveren op het onderwerp: 'Het verband tussen Japanse commando's en keelkanker.' 2 Dat grapje zou door de Japanners niet begrepen, laat staan gewaardeerd zijn.

XC'Het volk', aldus weer Verheem, 'dat onderling voortdurend lachte, witte en gouden tanden blootgevend' (opvallend veel gouden), 'verstarde met haatdragend-achterdochtige blikken bij de minste aanduiding van Europese humor.' 3 Zij, de Japanners, wensten voortdurend dodelijkernstig genomen te worden, bij het minste of geringste voelden zij zich in hun nationale eer aangetast en wellicht werden de reactiepatronen die zich in Japan-zelf van jongsaf aan bij hen ontwikkeld hadden, nog versterkt door het feit dat zij zich in vreemde, verre en in veelopzichten geheimzinnige gebieden bevonden. Menigeen troffen zij als wezens niet van een ander land maar van een andere planeet. Er was tussen hen en de Nederlanders en Indische Nederlanders een afstand als in het bezette moederland niet bestond tussen Duitsers en Nederlanders. De Duitse bezetting werd als een vernedering ervaren, de Japanse bovendien als een absurditeit.

XCZo werd het in maart '42 gevoeld, toen Japan in Indië de overwinning had behaald, zo werd het nog steeds gevoeld in augustus '45, toen het in de Pacific was verslagen.J.

1 A.V., p. 63. 2 B. Bouwer: 'Dagboek', p. 65 (12 mei 1942). 3 Rudy Verheem: p. 63.

Indextermen: Bouwer, J. B., Verheem, R.
288 [PDF]

Eerste reacties

XC

XCIn Bandoeng (zie voor alle plaatsen op Java die wij noemen, kaart VIII op de pag.'s 308-309) verschenen de eerste bezettingstroepen (troepen die deel uitmaakten van de Sjoji-brigade welke op I maart het vliegveld Kalidjati had veroverd en op de 7de door de stelling bij Lembang was heengebroken) op maandag 9 maart. Het waren hoofdzakelijk Japanners met daarnaast een aantal Koreaanse en Formosaanse militairen - velen van hen waren opgegroeid in primitieve verhoudingen. De bewoners van het noordelijke, Europese gedeelte van de stad werden gedwongen hun woningen te verlaten, meer dan wat kleren mochten zij niet meenemen. De meesten van de binnengerukte militairen werden daags daarna, nadat de Japanse bevelhebber zich en zijn staf had geïnstalleerd in de grootste sociëteit, op centrale punten samengebracht en de verdreven bewoners mochten naar hun huizen terugkeren. Het was er een chaos. 'Gordijnen', ald us later mr. Elias 1 , 'hebben als dekens gediend. Op de vloer en op de tapijten liggen etensresten, ledige blikken, rijst; veel huisraad en meubelen zijn totaal vernield. In kasten en in de tuin liggen de uitwerpselen opgehoopt. Rijst hebben de soldaten in het closet trachten te wassen. Gas lieten zij branden onder ledige pannen en electrisch licht kenden zij niet; veelal zijn het blijkbaar boeren geweest die nog nooit met de gemakken der westerse beschaving in aanraking waren geweest."

XCDat de strijdmacht van Nederland en zijn bondgenoten door militairen van dit slag verslagen was, leek onbegrijpelijk. Peilloos diep was de teleurstelling. Hoe viel die snelle nederlaag te rijmen met de optirnistische toon en de veelalook optimistische inhoud van de communiqués welke het Algemeen Hoofdkwartier in die ene week waarin op Java gevochten was, had uitgegeven ? Velen voelden zich bedrogen, ja verraden. Waar waren de Britten, waar de Amerikanen gebleven? Bijzonderheden die men vernam over de gebrekkige verzorging van de troepen van het Knil en over de wanorde die zich veelal bij de operaties had gemanifesteerd, leidden tot bittere verwijten tegen de legerleiding en,je aan een handvat trok.' (A. MacGillavry: Jullie leunt niet altijd hui/en. Een Nederlands gezin in de laatste periode van Nederlands-Oost-Indië

I Elias, p. 37. 2 Zo ook in Cheribon: 'De soldaten', vernam een Nederlandse, 'installeerden zich in huizen zoals zij nog nooit eerder hadden gezien, sliepen in platgelegde kasten en wasten de rijst in de wc, verbaasd dat die rijst wegspoelde als

289 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

in het algemeen, tegen alle officieren: hoe hoger geplaatst, des te meer, zo werd gezegd, hadden dezen gefaald.

XCEr was niet alleen angst voor de toekomst maar ook, bij velen, diepe bezorgdheid over het lot van vaders, zoons, andere familieleden, vrienden, die beroepsmilitair of reservist waren. Waren zij gesneuveld? Gewond? Alle verbindingen waren verbroken en in Bandoeng wist men niet wat elders op Java, daar niet wat in Bandoeng geschiedde. Vrijwel geen Nederlandse of Indisch-Nederlandse familie was er die niet in de zorgen zat over leden die vermist werden. De Nirom zond op Japans bevel nog dagelijks uit - zij werd onmiddellijk ingeschakeld voor het opsporen van vermisten. Wie de radio aanzette, hoorde tot midden april lange, door het Rode Kruis samengestelde, lijsten voorlezen met de namen van personen die hun adres bekendmaakten of wier adres gezocht werd. 'Daar er geen nieuws aanwezig is, vervolgen we', zei dan de omroeper, 'met vrolijke klanken' - 'vreselijke klanken', vond een Nederlandse die op Midden-Java woonde.'

XCNieuws werd er overigens wèl uitgezonden: de berichten van het Japanse persbureau Domei en lange teksten van de eerste verordeningen welke Imamoera had uitgevaardigd. Die werden, aldus later een ingenieur, tijdelijk aanwezig op het hoofdbureau van de Staatsspoorwegen te Bandoeng, omgeroepen 'in een onmogelijk Nederlands' en de omroepers 'maakten er een potje van door nog overal de klemtoon verkeerd te leggen. Wij konden er om lachen, maar verstandig was het niet: 2 Spoedig schakelden de Japanners de Nirom-uitzendingen ook in andere opzichten voor hun doeleinden in: het personeel van de ArtillerieConstructie- Werkplaatsen en van de Pyrotechnische Werkplaats van het Knil werd opgeroepen om weer aan de arbeid te gaan en eenzelfde oproep werd gericht tot allen die werkzaam waren geweest bij de aardolieinstallaties - installaties welke vernield waren en die de Japanners zo spoedig mogelijk weer in bedrijf wilden stellen.' Iedere Europeaan die aan die oproepen gehoor gaf, kreeg de witte armband met rode bal (en met Japanse stempels) uitgereikt en eenzelfde armband kregen de Nederlanders en Indische Nederlanders onder de ambtenaren aan wie aangezegd werd dat zij hun taak moesten hervatten. Op die hervatting komen wij nog terug - hier willen wij slechts vermelden dat de resident

1 H. Helfferich-Koch: (1981), p. 19. 2 L. ROldeman: Verslag, p. 18 (IC, 81 206 A). 3 De bedoelde aardolie-employés werden eerst in Batavia geconcentreerd en vervolgens werden er in april '42 ca. driehonderd naar Palembang overgebracht waar zij aan het werk werden gezet.

290 [PDF]
EEN ADRES AAN DE JAPANNERS

van Bandoeng zich niet in staat voelde, enige leiding te geven. Een lagere bestuursambtenaar die in het begin van de jaren '20 onder hem had gediend en hem zes dagen na de ineenstorting in zijn privékantoor bezocht, trof hem er aan 'als een gebroken man, versuft van ellende ... Zelden heb ik in die droeve dagen iemand gezien wie onze roemloze capitulatie meer had gebroken dan hem die ik als een krachtig, jong bestuursambtenaar had gekend.' 1 Er waren in die sfeer van demoralisatie in Bandoeng enkelen die bij de Japanners in het gevlij trachtten te komen: zij verzamelden handtekeningen onder een adres aan de Japanse autoriteiten, 'waarin', aldus de Kadt die het stuk te zien kreeg", 'de oorlogsverklaring van Nederland en Indië aan Japan veroordeeld werd, het Japanse streven naar een Gemeenschappelijke Welvaartssfeer ... werd geprezen en loyale medewerking met het Japanse bewind tot taak van de Nederlanders werd uitgeroepen' (dezelfde medewerking welke de regering van Vichy-Frankrijk aan het Franse gouvernement in Indo-China had opgedragen). De Kadt had voor dat streven 'niet anders dan verachting."

XCMen mag betwijfelen of er velen waren die hun handtekening onder het bedoelde adres plaatsten - er ging zich namelijk vrij spoedig onder de N ederlanders en Indische N ederlanders een meer weerbare stemming aftekenen. Toen in het kader van de AAA-actie boven Bandoeng drie ballons kwamen te hangen met het opschrift Asia Timoer Raya (GrootOost-Azië) en op de hoeken van de straten plakkaten met de drie A's werden aangebracht, bedoeld om aan te geven dat Japan was Asia tjahaja (het Licht van Azië), Asia pelindung (de Beschermer van Azië) en Asia penimpin (de Leider van Azië), werden in kringen van Nederlanders enJ.

1 R W. Hofman: 'Verslag' (17 dec. 1947), p. 59 (ARA, Archief proc. gen. Batavia, 850). 2 de p. 76. 3 Een veroordeling van Nederlands oorlogsverklaring was in die dagen vervat in een radiotoespraak die een vroegere Japanse consul-generaal in Batavia, Joetaka Isjizawa (van november '40 af lid van de Japanse delegatie die aldaar economische onderhandelingen was komen voeren), voor Radio Bandoeng had uitgesproken. Met die rede betuigde de secretaris van de Raad van Nederlands-Indië, dr. L. F. Jansen, schriftelijk zijn instemming. Enkele weken later deelde dr. Jansen aan prof. Hoessein Djajadiningrat, lid van de Raad van Nederlands-Indië, mee dat hij aan de Japanse propaganda zijn diensten had aangebo den; toen hem gevraagd was wat zijn laatste werkkring was geweest, had hij zijn functie bij de Raad van Nederlands-Indië verzwegen. Dr. Jansen heeft spoedig spijt gekregen van zijn aanbod, maar is toen door de Japanners tot medewerking - wij komen er in hoofdstuk 8 ('Krijgsgevangenen') op terug omdat bij de dienst waar hij werkzaam werd, ook enkele krijgsgevangenen waren ingeschakeld.

291 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

Indische Nederlanders de drie A's de afkorting genoemd van heel andere woorden: Amerika Ampir Ada:'Amerika is er bijna.' 1 Bouwer kon al op 13 maart noteren dat het gerucht de ronde deed dat de Sowjet-Unie aan japan de oorlog had verklaard en dat de Britten in West-Europa waren geland; sommigen waren er op grond van de Djojobojo-voorspelling van overtuigd dat de japanners niet langer dan honderd dagen in Indië zouden blijven. Maar: 'pessimisten zeggen dat de Japanners hier voorgoed zijn. Tussen deze uitersten liggen duizenden mogelijkheden. Ik zal mij maar niet aan een raming wagen.' 2

XCOp heel Java putte menigeen onder de Nederlanders en Indische Nederlanders bemoediging uit het feit dat de uitzendingen van de Nirom, hoe mager ook van inhoud, avond aan avond besloten werden met het Wilhelmus: een herinnering aan het verleden, een belofte voor de toekomst. Degeen bij wie de omroepleider, J. P. W. Kusters, gehuisvest was, vroeg hem of het niet beter was, dat Wilhelmus te laten vervallen. 'Ik help er de mensen toch mee', zei Kusters."

XCDe uitzending van het volkslied leidde er o.m. toe dat krijgsgevangenen die het in hun kampen bij Bandoeng hoorden (wat met die krijgsgevangenen in het eerste jaar van de bezetting gebeurde, zullen wij in hoofdstuk 8 weergeven), telkens in de houding sprongen. Dat trok de aandacht van enkele Japanse bewakers. Hun werd meegedeeld waarom dat eerbetoon gebracht werd; de gevolgen bleven niet uit. In de ochtend van 19 maart werd Kusters door Japanse militairen gearresteerd en hetzelfde geschiedde met de twee technici die elke avond de plaat van het Wilhelmus hadden opgezet, V. Kudding en N. van der Hoogte. Zij werden naar het gebouw van de Kenpeitai overgebracht, gruwelijk mishandeld en vervolgens naar Batavia vervoerd waar zij door de inmiddels ingestelde japanse militaire rechtbank ter dood werden veroordeeld. Op 7 april werden zij onthoofd. Het Japanse hoofdkwartier maakte bekend dat hun 'wandaad ... strijdig (was) geweest met het internationale recht', weshalve hun 'een zware straf (was) opgelegd.' 4 Dat het de doodstraf was geweest, werd verzwegen.

XCI Elias, p. 44. 2 Bouwer: 'Dagboek', p. 16 (13 maart 1942). 3 Verklaring, z.d., van H. de Winter-Termaate, p. I (IC, 2317). 4 A.v., p.

292 [PDF]
HET WILHELMUS UITGEZONDEN

XCHoe was, in de begintijd, de houding van de inheemsen jegens de N ederlanders en Indische Nederlanders ?

XCHet algemene beeld dat uit de (weinige) beschikbare gegevens oprijst, is dat verscheidene inheemsen in de eerste weken en maanden nogal wat aggressiviteit aan de dag legden en dat toen slechts weinigen in enigerlei vorm durfden te getuigen van verbondenheid, maar dat daarin bij sommigen later in '42 wijziging kwam in zoverre dat zij zich evenals de Nederlanders en Indische Nederlanders als slachtoffers gingen beschouwen van het Japanse bewind.

XCIn Bandoeng was de houding van die inheemsen die met Japanners in aanraking kwamen of aanraking zochten, aldus de eerder aangehaalde ingenieur der Staatsspoorwegen, 'op enkele bijzonder goede voorbeelden na, om misselijk van te worden. Die stonden te buigen en te lachen met de Jap' I, maar zes maanden later, in september, trof het Bouwer" in datzelfde Bandoeng als

XC'opvallend hoe vriendelijk de Indonesiërs thans voor Europeanen en IndoEuropeanen zijn. Omgekeerd evenredig neemt de ontstemmingjegens de Japanners toe. 'Nippon nipoe' ('Japan is een oplichter') is de kwalificatie die onder de Indonesische bevolking opgeld doet. Er gaat geen dag voorbij of ergens in de stad wordt een Indonesiër afgeranseld."

XCIn Batavia kregen in de eerste maanden van de bezetting Nederlanders en Indische Nederlanders als zij op straat wandelden, soms 'hatelijke opmerkingen' toegevoegd als 'Blanda tail Boesoek! Sekarang tida dirèken lagi!4 en dergelijke.' 5

I L. R. Oldeman: Verslag, p. 20. 2 Bouwer: 'Dagboek', p. 106 (9 sept. 1942). ' Een functionaris van het gasbedrijf te Batavia gaf in de begintijd van de bezetting een van zijn inheemse klerken verlof, zijn familie in Buitenzorg te bezoeken. De man bleef anderhalve maand weg en vertelde na terugkomst, 'dat hij onderweg door de Jappen van zijn fiets gesleurd was en gedwongen aan een vliegveld te werken. Hij had gedurende een maand onder streng toezicht gewerkt, meer slaag dan eten en geen betaling ontvangen. Het had hem eindelijk mogen gelukken te ontsnappen. Alles wat Japanner was hatende, stak hij vanaf dat moment zijn mening niet onder stoelen of banken. Zijn geval was er een uit duizenden.' (c. van der Grift (ps. van C. C. van der Star): (1946), p. 43). 4 'Hol landers zijn poep! Roti Tellen nu niet meer mee!' 5 W. F. Grashuis: Verslag (17 dec. 1946), p. 3 (ARA, Alg. Secr., Eerste zending, XXII, 45, 447).

293 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

XCMet betrekking tot de houding der inheemsen in een iets latere periode noteerde eind oktober in diezelfde stad C. D. Ricardo:

XC'Nu bij de inlanders de overtuiging steeds sterker wordt dat Indonesia Raya geen utopie meer is doch werkelijkheid gaat worden, verandert hun houding tegenover de Hollanders met de dag en, bijna vanzelfsprekend zouden wij zeggen, in ongunstige zin ... De benaming "andjino-Blanda'! kreeg voor de inlander een zodanige bekoring dat zij als een burgerrecht verkregen hebbende scheldnaam tegenover de Europese vrouwen werd gebezigd.' 2

XCEen Indische Nederlander die in '42 een voettocht maakte in de streek van Semarang, schreef later dat

XC'de houding van de bevolking in deze streken tegenover de Chinezen en vooral de Europeanen aggressief en vijandig (was) ... De bevolking (trachtte) herhaalde malen door woorden en gebaren een reactie te provoceren. De Europeaan of Chinees die dan zijn temperament niet zou kunnen beheersen, zou door het volk onder de voet worden gelopen en gemolesteerd. Mocht het al zijn dat de toestand in genoemde streken niet als algemeen beeld mag worden aangemerkt, toch moet worden verklaard dat over geheel Java een onwelwillende houding der bevolking viel waar te nemen, in het ene gebiedsdeel wat minder dan in het andere, in de steden het gematigst.' 3

XCDeze rapporteur, die zich in '39 met zijn gezin als kolonist in Hollandia op Nieuw-Guinea had gevestigd, vandaar in mei '40 als NSB'er naar Java was gevoerd en met veel moeite van de Japanners verlof had gekregen naar Hollandia terug te keren, bereikte in september '42 Makassar op Celebes en vond er pas na drie dagen zoeken inkwartiering bij een inheemse politie-agent. 'Dit zij vermeld', voegde hij toe",

XC'als een helaas niet veelvuldig voorkomend voorbeeld, waarbij een Inlander zich het lot van een Europeaan aantrok. In het gunstigste gevalontmoette men veelal afzijdigheid en gereserveerdheid om eigen bestwil." Hierop maakten de Menadonezen en een hoog percentage der Arnbonnezen een uitzondering.'

1 'Hollandse hond.' 2 C. D. Ricardo: (28 okt. 1942), p. I (IC, 30 933). 3 H.C.B., Verslag (juni 1944), p. 5 (IC, 60910). 4 A.v.,p. 7. 5 De contro leur daarentegen van een van de onderafdelingen van Midden-Celebes merkte, toen hij eind maart' 42 zijn standplaats verliet om zich bij de Japanners aan te melden, 'geen spoor van dreiging. Wel spraken sommigen bij herhaling bemoedigende woorden en wensten 'Tot weerziens'. Een van de oude getrouwe hoofden ... legde in de beslo tenheid van zijn tuin zijn hand op mijn heup en zijn zachte bruine ogen keken mij

294 [PDF]
HOUDING DER INHEEMSEN

XCIn Medan op Sumatra werd Klooster, de vroegere hoofdredacteur van de Deli Courant, getroffen door de welwillende houding van de inheemse werkkrachten van de drukkerij van dat dagblad. 'Zij fletsen met mij op, mijn oude zetters en drukkers, als ik door Medan rijd, een klein eindje maar, want er zijn overal Japanners in de buurt, en men wisselt wat schichtige woorden van bemoediging en vertrouwen.' 1 In Batavia verspreidde zich in maart onder de inheemse handelaren het gerucht dat zij er beter aan deden, hun waren niet bij de woningen van Nederlanders en Indische Nederlanders ter verkoop aan te bieden, gezegd werd zelfs dat de Japanners daar de doodstraf op hadden gesteld. 'Het zou een maand duren', aldus Ricardo, 'voordat dit dwaze gerucht door de waarheid was achterhaald.' 2 Geen Japanse strafmaatregelen dus, maar er werd op Java in de inheemse wereld wèl rondverteld dat men verstandig handelde door de Nederlanders en Indische Nederlanders geen persoonlijke diensten meer te bewijzen. Zo werd in mei '42 bij een Nederlandse in Semarang

XC'zachtjes op de deur geklopt en onze goede kokki sloffert de kamer binnen. Ze gaat op het matje voor mijn bed zitten en vertelt snikkend dat ze niet langer durft te blijven. Takoet, bang, is ze door alles wat men haar in de kampong vertelt over die slechte Hollanders. En nu heeft ze zo'n kassian' met de njonja'. En dus verlaat kokki ons.'

XCEnkele dagen later:

XC'Na goede, trouwe kokki is ook de baboe schreiend afscheid komen nemen: "Tida brani lagi, ada takoet! Ik ben bang, ik durf niet langer te blijven!' Bang zijn ze, door alles wat in de kampong wordt gezegd over de Hollanders. Hoe dom en verkeerd het is, nog langer voor hen, die nu niet meer de baas zijn, te werken, Nippon is nu immers bezig, het gouden tijdperk voor de Aziatische volkeren te verwezenlijken? Ze begrijpen waarschijnlijk de helft niet van alle politieke propaganda Ze beseffen alleen dat ze er beter aan doen, vèr van die Belanda's te blijven.' 5

XCIn Batavia vernam Ricardo dat lil memg Nederlands of lndisch(J.

rustig en standvastig aan toen hij zeide: 'Het duurt niet lang, mijnheer." M. van Lijf in p. 181). I W. Brandt: p. 76. 2 C. D. Ricardo: 'Prijsopdrijving mitsgaders de straf', p. 1. 3 medelijden 4 mevrouw 5 H. Helfferich-Koch: P: 26, 32.

295 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

Nederlands gezin kort na het begin van de Japanse bezetting de inheemse bedienden Of veelvuldig spijbelden Of in het geheel niet meer kwamen opdagen. 'Ontstellend' noemde hij 'de onbetrouwbaarheid welke juist in de tijden dat men in zijn bedienden vertrouwen dacht te kunnen stellen, werd gedemonstreerd' - 'niet honderden, doch duizenden' zegden hun betrekking op.' Was dit een algemeen verschijnsel? Het is de vraag: in veel Nederlandse en Indisch-Nederlandse gezinnen had men een uitstekende verhouding met de inheemse bedienden gehad; dezen konden bovendien hun inkomsten moeilijk missen. Bij een IndischNederlandse vrouw op Java bleef, totdat zij in maart '43 werd geïnterneerd, de baboe in dienst, 'hoewel die tot driemaal toe afgeranseld was voor hulp aan een blanke.' 2 Er kunnen zich meer van die gevallen hebben voorgedaan.

XCVoor de gewijzigde houding van veel inheemsen zijn, dunkt ons, twee factoren van belang geweest: de wrokjegens de bovenlaag in de koloniale samenleving die, met name in de steden, bij de meer aggressieve elementen onder de inheemse bevolking was gegroeid en die nu de minder aggressieve noopte zich in hun gedrag te conformeren, en het beleid en de houding van de nieuwe meesters, de Japanners, die het van meet af aan duidelijk maakten dat zij de Nederlanders en Indische Nederlanders als inferieure wezens beschouwden. Die hadden, aldus de Japanners, afgedaan, hun rijk was uit.

Het Nederlands bestuur terzijde geschoven

XC

XCIn ons vorige deel vermeldden wij dat gouverneur-generaal van Starkenborgh, nadat hij in de nacht van 2I op 22 februari Batavia had verlaten, in Bandoeng zijn intrek nam in de villa van de Chinese miljonair H. H. Kan, lid van de Volksraad, dat hij vandaar op 8 maart naar Kalidjati trok en dat hij op de çde in de ambtswoning van de resident verslag van wat zich in Kalidjati had afgespeeld, uitbracht aan enkele hooggeplaatsten: de drie nog in Bandoeng aanwezige leden van de Raad van Nederlands-Indië (twee waren naar Australië gevlogen), de voorzitter van de Volksraad, rnr. J. A. Jonkman, de directeuren van de departementen van algemeen bestuur en de hoofden van enkele belangrijke diensten. Hij

XC1 C. D. Ricardo: 'Onze huisbedienden in oorlogstijd' (8 nov. 1942), p. I, 6 (IC, 30932). 2 C. A. Wessel: Uittreksel

296 [PDF]
VAN STARKENBORGH

keerde 's avonds naar Kans villa terug, vergezeld van zijn marineadjudant en zijn intendant en voorts van de directeur van zijn kabinet, dr. P. J. A. Idenburg, een van de referendarissen der Algemene Secretarie, dr. E. O. baron van Boetzelaer, de gouverneur van de provincie WestJava, mr. B. J. G. Hogewind, en de twee medewerkers van de Dienst van Oost-Aziatische Zaken die hem wegens hun kennis van het Japans naar Kalidjati hadden vergezeld, H. Hagenaar en dr. A. F. P. Hulsewé. Voor hen allen, acht personen, was Kans villa ruim genoeg: elk kreeg een eigen kamer. Op 10 maart plaatsten de Japanners een militaire wacht voor de villa maar deze werd in zoverre niet geïsoleerd dat telefoonverkeer met andere personen in Bandoeng mogelijk bleef. De villa had een zwembad en een grote tuin.

XCVan Starkenborgh was van mening dat hij, nu de algemene capitulatie een feit was, zijn gezag niet langer diende uit te oefenen. Aanwijzingen gaf hij niet meer en werd hij er telefonisch om gevraagd, dan weigerde hij ze te verstrekken - wèl vond hij dat hij in voorkomende gevallen advies kon geven. Ook weigerde hij bezoekers te ontvangen aangezien de Japanners daartoe verlof zouden moeten verlenen - hij wilde hun geen gunsten vragen.

XCBegin april ging een zekering in de schakelkast van de villa het begeven, hetgeen er toe leidde dat een van de lampen een tijdlang afwisselend aan- en uitging. De Japanse schildwacht meende dat dit morseseinen waren - het gevolg was dat van Starkenborgh en allen die zich bij hem bevonden, op 6 april naar de Soekamiskin-gevangenis, die even buiten Bandoeng lag, werden overgebracht en daar in aparte cellen opgesloten. Aan Japanse kant was inmiddels komen vast te staan dat de gouverneur-generaal beschouwd moest worden als opperbevelhebber, als militair dus, en dat hij derhalve in een krijgsgevangenenkamp moest worden opgesloten. Daartoe werd hij op 16 april met een aantal hoge militairen per trein naar Batavia getransporteerd, 'waar ik', zo vertelde hij in '48 aan de Enquêtecommissie, 'bij aankomst een vrij grote menigte heb gezien, die ook mij gezien heeft' - nadien wisten velen onder de Nederlanders en Indische Nederlanders dat hij in Batavia was aangekomen, 'geruchten verspreiden zich in Indië snel.' 1

XCBij ontstentenis van een gouverneur-generaal of een luitenant-gouverneur-generaal was de vice-president van de Raad van NederlandsIndië in Indië de hoogste Nederlandse autoriteit. Vice-president was mr. H. J. Spit, een ervaren bestuurder wiens geestkracht geenszins gebroken was. Hij achtte het geboden dat men zich onder zijn leiding op de toekomst zou bezinnen. Op 12 maart hield hij in het genoemde hotel een eerste bespreking met alle autoriteiten die hij had kunnen bereiken; daarbij beperkte hij de kring tot Nederlanders: prof. Hoessein Djajadiningrat, lid van de Raad van Nederlands-Indië, die zich nog steeds in Bandoeng bevond, nodigde hij niet uit. Op die eerste bespreking volgden er meer - in totaal schijnen veertig personen eens of meermalen aan het beraad te hebben deelgenomen en werd het aantal deelnemers: vijftien op de eerste bijeenkomst, steeds groter. Vast staat dat een of meer malen aanwezig waren: G. F. de Bruijn Kops (lid van de Raad van NederlandsIndië), Jonkman, J. M. Kiveron (hoofd van de Algemene Secretarie), mr. A. S. Block (procureur-generaal bij het Hooggerechtshof), dr. H. J. Levelt (bij de Volksraad gemachtigde voor algemene zaken), drie departementsdirecteuren: F. A. E. Drossaers (Binnenlands Bestuur), L. Götzen (Financiën) en ir. eh. E. van Haeften (Verkeer en Waterstaat), dr. W. Hoven (hoofd van de afdeling Algemene Bestuurszaken bij het departement van Binnenlands Bestuur), J. H. Ritman (hoofd van de Regeringspubliciteitsdienst), mr. dr. G. G. van Buttinga Wichers (president van de Javase Bank), J. C. van Waveren (directeur en eerste plaatsvervangend president van dezelfde instelling), ir. C. Hillen, hoofd van de PIT-dienst, en de drie oud-marine-officieren, afdelingshoofden van het departement van marine: de kapiteins-ter-zee W. J. de Jong en A. G. Vromans en de hoofdofficier van administratie J. G. van Kregten, die op voorstel van Helfrich door van Starkenborgh uit de militaire dienst ontslagen waren in de hoop dat zij als burgerambtenaren leiding zouden kunnen geven aan de afwikkeling van de zaken der marine. Tot de anderen die af en toe aanwezig waren, behoorden

298 [PDF]
SPIT VOERT BESPREKINGEN

verplaatste College van Gecommitteerden uit de Volksraad (onder dezen mr. C. C. van Helsdingen, voorzitter van de Christelijk-Sociale Partij, J. Verboom, voorzitter van de Vaderlandse Club, en ir. C. D. Wermuth, bestuurslid van het Indo-Europees Verbond) en enkele leden van de provinciale raad van W est- Java. Er is vergaderd tot 25 maart, vrij regelmatig naar het schijnt, maar het staat niet vast dat op alle veertien dagen van I2 t.e.m. 25 maart een bespreking heeft plaatsgevonden. Dat er veel besproken werd, is evident.

XCWat precies?

XCWij hebben er maar weinig gegevens over. Aannemelijk is het dat Spit, die het initiatief genomen had, in de eerste of in een van de eerste bijeenkomsten zei dat men er van moest uitgaan dat Japan verslagen zou worden, dat vervolgens het Nederlands gezag moest worden hersteld, dat de bestuursambtenaren, zolang de Japanse bezetting duurde, de in '4I door het gouvernement opgestelde en rondgezonden Aanwijzingen dienden op te volgen en dat men dat aan die bestuursambtenaren ook moest inscherpen. Het door Spit gegeven algemene advies werd later door Vromans aldus weergegeven dat men 'de Japanse orders moest opvolgen en zijn kans afwachten' " en dat stemt overeen met wat terzake vermeld staat in een in februari '44 opgesteld rapport van de Kenpeitai over het verzet op java", volgens hetwelk Spit zou hebben ,gezegd:

XC'U dient u van nu af aan te houden aan de instructies van de gouverneurgeneraal.Ook als u de bevelen van het Japanse leger opvolgt, dient u overtuigd te zijn van de toekomstige herovering van Java en van de macht van Engeland en Amerika.Wacht de gelegenheid om tot actie over te gaan af.'

XCDaarop volgt dan in het Japanse rapport: 'Van nu af aan moet u in bijzonderheden de inhoud van elk Japans bevel en alle gegevens over het Japanse leger aan mijn bureau doorgeven.'

XCHeeft Spit dat inderdaad gezegd? Het is mogelijk dat hij gevraagd heeft, hem in kennis te stellen van alle bevelen die van het Japanse militaire bestuur uitgingen, en het is óók mogelijk dat hij er op heeft aangedrongen, de kracht en de dislocatie van de Japanse strijdkrachten aan hem te rapporteren, maar dat laatste, als hij het gezegd heeft, zei hij niet met de bedoeling, de verzamelde gegevens zo snel mogelijk aan de Geallieerden door te geven (hij had geen zender en de enige hoge autoriteit die wist dat in Bandoeng een zender was achtergelaten,Vromans:'De landvoogdijvan Imamoera'IC,

I A. G. (1975), p. 96. 2 2 164.

299 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

Ch. O. van der Plas, lid van de Raad van Nederlands-Indië, was naar Australië vertrokken), maar als onderdeel van een andere opzet waarvan vaststaat dat hij in het Olcott Park-hotel ter sprake is geweest: het herstel van het Nederlands gezag. Daarbij waren drie gezichtspunten van belang: ten eerste, hoe men de Britten en Amerikanen het best kon helpen wanneer zij op Java zouden landen (en dan zouden alle militaire gegevens omtrent de Japanners evident van waarde zijn), ten tweede, hoe men dan het Nederlands gezag het effectiefst kon herstellen, en ten derde, welke hervormingen dan moesten worden ingevoerd. Het schijnt dat vooral over dit derde punt is gesproken en dat men daarbij is uitgegaan zowel van het rapport van de Commissie-Visman als van het hervormingsschema dat van Starkenborgh medio '41 had laten uitwerken (maar dat hij persoonlijknog niet had aanvaard!): Indië moest na de oorlog een zelfstandig deel van het koninkrijk worden en er moest voor zaken van gemeenschappelijk belang (buitenlands beleid, defensie, economische aangelegenheden) een raad van ministers van het koninkrijk in het leven geroepen worden. Voorts schijnt voor de deelnemers aan het beraad te hebben vastgestaan dat Indië na het herstel van het Nederlands gezag in de eerste plaats behoefte zou hebben aan grootscheepse economische hulp.

XCIn hoeverre dat alles in bijzonderheden is besproken, weten wij niet, evenmin welke meningsverschillen zich daarbij voordeden. Over de besprekingen deed deze en gene wel mededelingen aan buitenstaanders maar dat was alles nogal vaag. Er werd, voorzover bekend, ook niets op schrift gesteld.

XCTijdens de besprekingen kwamen af en toe inheemse bedienden van het Olcott Park-hotel met verversingen de ruimte binnen waar beraad-. slaagd werd, en een van die bedienden of een andere inheemse kracht lichtte op 24 of 25 maart de Kenpeitai in. Het gevolg was dat het hotel op 25 maart door Japanse militairen werd omsingeld en dat de deelnemers aan de bespreking die toen gaande was: ca. dertig personen, door de Japanse militaire politie, bijgestaan door functionarissen van de PID, werden gearresteerd en naar het bureau van de Kenpeitai in Bandoeng overgebracht dat inmiddels gevestigd was in een ontruimd katholiek broedertehuis. De arrestanten werden er eerst in kleine groepjes opgesloten maar de volgende dag in een grote zaal samengebracht. Hun aantal nam toe, doordat personen die vóór de z yste aan het beraad hadden deelgenomen maar op die dag niet aanwezig waren geweest, alsnog uit hun woningen werden opgehaald of zich, zoals Levelt deed, gingen aanmelden. Zo kwamen in de grote zaal ca. veertig arrestanten bijeen. Overdag zaten zij in langs de muren geplaatste rieten stoelen, man voor 3

300 [PDF]
SPIT VOERT BESPREKINGEN

man geboeid (Spit protesteerde daartegen). Zij sliepen op de stenen vloer, eerst zonder dekens, later kreeg men die uitgereikt. Niemand werd mishandeld, hetgeen tevens zeggen wil: niemand werd verhoord. 'Velen', zo schreef Vromans begin '46 in het verslag van zijn bezettingservaringen, 'waren zwaar onder de indruk. Bijbellezend' (de bijbels had men in het gebouw gevonden)

XC'en biddend, anderen uiterlijk flinker. Ik heb zelf toen de ondergang van het Indië, dat voor ons een soort paradijs geweest was (zelfs In oorlogstijd), ten volle beseft - hoe smadelijk was het kaartenhuis ineengestort. Het is toen reeds door velen uitgesproken, dat de ambtenaren-heilstaat, waarin het ook voor de inlander goed leven kon zijn, voorgoed verdwenen was.' I

XCOok deze arrestanten werden na enkele dagen naar de Soekamiskingevangenis overgebracht, waar zij in de afdeling voor politieke tegenstanders van het Nederlands regime terechtkwamen in 'zeer goede cellen', vond Vrornans." Andere gevangenen, inheemsen, die wegens commune misdaden opgesloten zaten, konden zich binnen de gevangenis vrij bewegen 'en lachten ons uit, 'die er nu achter zaten.' ' 3 Vromans bewonderde hier 'de rustige raad en de verstandige houding' van Jonkman - 'merkwaardig is, dat hier ook geuit is' (door Jonkman) 'dat de Japanner zeker weer zou verdwijnen maar dat dan een Java-oorlog zou volgen om Java weer onder normaal Nederlands gezag terug te brengen.' 4 Ook kon Vromans enig contact hebben met van Starkenborgh; 'troost vond deze, dat zei hij ons, in het feit dat degenen die hem die behandeling aandeden, zozeer van beschaafde mensen verschilden, dat het de wezens nauwelijks was aan te rekenen.' 5 Verschillenden van de gevangenen, onder wie van Buttinga Wichers, Götzen en van I-heften, werden ondervraagd over de inhoud van de in het Olcott Park-hotel gevoerde besprekingen, maar de Japanners lieten het niet tot een proces komen. De drie marine-officieren werden op r6 april als gevangenen naar Batavia vervoerd in dezelfde trein waarin zich van Starkenborgh bevond, en van Haeften kreeg aanzegging, zijn werk in Bandoeng te hervatten.

XCRitman werd op 4 april samen met de hoofdredacteur van het persbureau Aneta, Chr. de Vries, en het hoofd van de Legervoorlichtingsdienst, majoor A. Zimmerman (een gewezen journalist) door de Kenpeitai naar Batavia gebracht. De auto waarin Ritman zat, slipte in de buurt van Buitenzorg, hij sprong er uit en een begeleidende Japanse militair sloeg hem toen met de kolf van zijn geweer zo hard tegen een van zijn benen dat het brak. Medische hulp werd hem niet verleend. Aan het drietal werd daags daarna in Batavia door de leider van het Japanse radiobedrijf Metsoei, gevraagd of zij bereid waren de Japanners te helpen. Zij antwoordden bevestigend (op hun werkzaamheden komen wij terug in hoofdstuk 8) - nadien werd Ritman in een ziekenhuis opgenomen waar de daar werkzame nonnen, bewerend dat hij aan een besmettelijke ziekte leed, hem drie maanden wisten vast te houden.

XCVan Drossaers werd geëist dat hij op 29 april, de verjaardag van Hirohito, een radiotoespraak in het Nederlands zou houden waarin hij Japan en de Japanse keizer uitbundig zou prijzen en de staf zou breken over het bewind dat Nederland sinds de tijd van de Compagnie in Indië had gevoerd. Hij weigerde en werd gemarteld. Toen hij bleef weigeren, werd hem gezegd dat zulks hem en zijn vrouwen kinderen het leven zou kosten. Hij verklaarde zich toen tot medewerking bereid, waarbij hij, naar wij aannemen, overwoog dat het aan alle luisteraars die zijn toespraak zouden kunnen volgen, duidelijk zou zijn dat hij onder dwang handelde. Aan de toon waarop hij sprak, was dat te horen: 'hij had', noteerde Bouwer, 'kennelijk moeite om zich te beheersen en was op het punt in tranen uit te barsten' 1 'velen', aldus mr. Elias", 'vooral bestuursambtenaren, (zaten) bij het aanhoren van deze rede met tranen in de ogen en gebalde vuisten.' 3

XCZoals in ons vorige deel vermeld, had het gouvernement in de Aanu/ij zingen voorgeschreven dat ambtenaren bij de komst der Japanners op post dienden te blijven, en waren in de invasiemaanden, hoofdzakelijk in deJ.

I B. Bouwer: 'Dagboek', p. 58 (29 april 1942). 2 Elias, p. 60. ' Later zei Drossaers aan mede-gevangenen dat hij, toen hij was uitgesproken, nog één woord had toege voegd: 'gedwongen'.

302 [PDF]
DROSSAERS'RADIOTOESPRAAK

Buitengewesten en daar vooral op Borneo, zeventien van de in totaal ca. vijfhonderd ambtenaren van het Binnenlands Bestuur door de Japanners en negen door inheemsen van het leven beroofd. Op Borneo en in de Grote Oost kwam van de voortzetting van de arbeid niet veel terecht: hier werden alle Nederlanders spoedig geïnterneerd, hetgeen de bestuursambtenaren en de overige overheidsdienaren insloot.' Op Sumatra en Java daarentegen konden de meeste bestuursambtenaren hun taak nog enige tijd voortzetten maar zij kwamen daarbij voor grote moeilijkheden te staan. Verbindingen met de bestuurscentra waren er niet of nauwelijks en waar die verbindingen wèl weer redelijk gingen functioneren, werd veelal door de Japanners aan de BB-ambtenaren verboden er gebruik van te maken. In sommige gevallen werd dezen bovendien verboden, hun standplaats te verlaten, in talrijke andere werd hun hun auto afgenomen. Op Zuid-Sumatra kreeg een controleur van de Japanners te horen dat hij normaal aan het werk diende te blijven, maar zijn auto was gevorderd, zijn telefoon was afgesneden en zijn woning mocht hij niet verlaten. Veelal werden aan BB-ambtenaren alle politionele en justitiële bevoegdheden ontnomen en werd bepaald dat niet zij maar alleen de inheemse bestuurders nog contacten mochten onderhouden met de inheemse bevolking. Er ontstonden vooral daar verwarde toestanden waar Indonesische Vrijheidscomité's zich in de plaats stelden zowel van het Nederlandse als van het inheemse bestuur. 'Daarbij kwam', aldus dr. e. G. Zijlmans in zijn overzicht 'De Indische bestuursdienst 1940-1942' (hij schreef het op grond van inlichtingen van meer dan honderd oudcollega's), 'dat op diverse plaatsen door een deel van de Indonesische ambtenaren en bevolking een gereserveerde of vijandige houding tegenover het BB werd aangenomen dan wel alle contact met het BB werd vermeden.t "

XCSoms konden BB'ers nog adviezen verlenen aan inheemse bestuurders of hun morele steun bieden wanneer de Vrijheidscornité's hen in het nauw brachten. 'Daarnaast', aldus Zijlmans.

XC'bleef men dikwijls belast met het toezicht op de aankoop, opslag en distributie van levensbehoeften. Zo mogelijk bleef men ook uit allerlei kassen en fondsen salarissen of voorschotten uitbetalen en zag men er op toe dat de diverse diensten hun werkzaamheden voortzetten.kampen bij Makassar (Celebes) samengebracht. 2 C. G. Zijlmans: 'De Indische bestuursdienst 1940-1942' (1982), p.

1 De meeste geïnterneerden uit de Grote Oost werden in de loop van '42 en '43 in

303 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

.. Degenen die geheel of grotendeels van hun functies waren ontheven ... , kregen in hoofdzaak tot taak, de Japanse autoriteiten op uiteenlopende gebieden van advies te dienen. Het ging hierbij om kwesties inzake de bestuursvoering en de voedselvoorziening alsmede om financiële, economische, topografische en ethnologische aangelegenheden In meerdere gevallen [evenwel] gaven de Japanners opdrachten die door de betrokken BB'ers pas na aarzeling werden uitgevoerd, omdat het daarbij werkzaamheden betrof die mede in het belang waren van de Japanse oorlogvoering. Het ging hierbij om taken als het toezien op de reparatie van vernielde bruggen en ponten, de beveiliging daarvan tegen sabotage, het verschaffen van materieel en werkvolk en de registratie van goederen en materieel ten behoeve van het transport en de inkwartiering van Japanse legeronderdelen.' I

XCEen van de eerste zaken die de Japanners ten behoeve van die legeronderdelen geregeld wilden zien, was de inrichting van bordelen. Dit leidde in de namiddag van 14 maart in Soekaboemi (ten westen van Bandoeng) tot een ernstig incident. In aanwezigheid van de controleur, H. Jongbloed, eiste daar een Japanse officier in het politiebureau van een Nederlandse inspecteur dat deze een huis als bordeel zou inrichten, waarin plaatselijk bekende prostituees zouden worden samengebracht. J ongbloed zei tegen de Japanner dat de politiefunctionarissen daarvoor niet konden zorgen, 'aangezien ze geen hoerenbazen zijn.' 2 Een opgewonden gesprek ontstond - Jongbloed werd in een auto geduwd en meegenomen naar een hotel waar de plaatselijke Japanse militaire commandant kwartier had gevonden. Deze was afwezig. Een Japanse sergeant en een Japanse soldaat voerden Jongbloed vervolgens geboeid af. Buiten gekomen sloeg Jongbloed met zijn geboeide handen de soldaat in het gezicht die met een gebroken neusbeen op de grond viel. Jongbloed zette het op een lopen maar de sergeant haalde hem in, gaf hem eerst met een sabel een slag tegen zijn kuiten, verwondde hem vervolgens met een slag in de nek en maakte hem af met een revolverschot. De Japanse commandant gaf opdracht dat zijn lijk drie dagen lang moest blijven liggen met daarbij een bord waarop in het Indonesisch geschreven stond: 'Zo vergaat het diegenen die Nippon ongehoorzaam zijn.' 3 'De gehele dag' (d.w.z. op10 sept. 1946, van W. F. D. van den Bijl, p. 3 (Iq. M. Leatenua-van Os: Verslag (27 mei 1946),

I A.v., p. 22-23. 2 Regeringscommissaris tot opsporing van oorlogsmisdadigers: p.v.,

304 [PDF]
CONTROLEUR ]ONGBLOED DOODGESCHOTEN

IS maart), aldus de Nederlandse vrouw van een Ambonnese militair, 'paradeerden de Indonesiërs langs het lijk .. 't Was voor ons, Hollanders, een afschuwelijke aanblik, onze diepste gevoelens van deernis gingen uit naar de vrouw van het arme slachtoffer.' 1 De politiechef van Soekaboemi wist met steun van de assistentresident en van de regent te bereiken dat de Japanse commandant in de loop van de r yde verlof gaf, dat Jongbloeds lijk's avonds werd weggehaald.

XCOmtrent het gebeurde gingen in Soekaboemi en elders op Java hardnekkige geruchten de ronde doen als zou Jongbloed geweigerd hebben, Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen aan te wijzen voor diensten in een bordeel voor Japanse officieren."

XCIn Batavia waren, zoals in ons vorige deel vermeld, in de eerste dagen van de Japanse bezetting verscheidene arrestaties verricht: op 7 maart waren de resident, twee assistent-residenten, de burgemeester, de plaatsvervangend burgemeester en de inspecteur der gemeentefinanciën in gevangenschap afgevoerd, op 9 maart de Nederlandse politiefunctionarissen alsmede de Nederlandse officieren en een deel van de Nederlandse leden van de Stadswacht en op 10 maart de afdelingshoofden van hetstamelend.' (c. van der Grift: Vier maanden onder de Jappen op Java en mY"1 on/snapping,

1 A.v. 2 In Bandoeng deden zich op 9 maart en volgende dagen enkele gevallen van verkrachting voor, maar op de rade werden er drie Japanse soldaten die op de openbare weg drie Nederlandse meisjes trachtten te verkrachten, door een van hun officieren doodgeschoten. Wij vermelden in dit verband dat in Soerabaja in maart of april '42 een Nederlands meisje dat door twee Nederlandse jongens begeleid werd, in een tram moeilijkheden kreeg met Japanners: zij weigerde op te staan voor een Japanse soldaat die met andere soldaten was binnengekomen. Haar werd haar handtasje uit de hand geslagen, zodat de inhoud door de tram vloog. 'Zij bleefzitten, wit van woede. Bij de volgende halte', aldus het relaas van een Nederlander in Batavia, aan wie zij korte tijd later het gebeuren had verteld, 'kwamen twee Japanse officieren de tram binnen. Dezen zagen direct dat er iets gaande was en informeerden hiernaar. De Hollandse jongens legden met hun hbs-Engels uit wat er aan de hand was. De officieren rukten aan de bel van de tram om deze te doen stoppen, grepen de soldaten in hun nek en slingerden ze de tram uit, onderwijl luid vloekende en slaande. Ze hielpen daarna de inhoud van het tasje oprapen en salueerden voor het meisje, steeds en

305 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

Stadhuis en de hoofden van de gouvernementsdiensten en bedrijven. Een deel van de Nederlandse overheidsdienaren, met name de in Batavia achtergebleven functionarissen der departementen (de kernen der departementen waren naar Bandoeng verplaatst), bleef op vrije voeten en trachtte zo goed en zo kwaad als het ging het werk voort te zetten. Daaraan kwam voor de Europese bestuurs- en rechterlijke ambtenaren en voor de ambtenaren en het kantoorpersoneel van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken spoedig een einde: de eersten werden op 14 maart in de Struiswijkgevangenis geïnterneerd (op 15 en 16 maart gevolgd door resp. alle hoogleraren en alle hoofden van Europese onderwijsinstellingen), de tweeden op beschuldiging de Japanners vóór het uitbreken van de oorlog in de Pacific te hebben tegengewerkt, door de Kenpeitai opgesloten in het gebouw van de Rechtshogeschool dat door de Kenpeitai in beslag was genomen; daar werden zij verhoord en mishandeld. Voor een Nederlandse functionaris van de gasmaatschappij die de Rechtshogeschool binnen ging ('voor mijn werk en om eens te zien hoe het er toeging'),

XC'spraken de gillen en kreten achter de gesloten deur een duidelijke taal. Een Hollander van Oost-Aziatische Zaken, die twee dagen door de Japanners was vastgehouden zonder eten en drinken, fluisterde me toe: 'Als u weet wat goed voor u is, komt u hier dan niet meer naar binnen." 1

XCDit was slechts het begin.

XCEind maart ging van Imamoera's staf het geheime bevel uit dat Nederlanders en Indische Nederlanders louter in de lagere overheidsrangen gehandhaafd mochten worden en dat alle hogere functionarissen, met inbegrip van de rechters en de leden van het politiekader, alsook alle andere vooraanstaande N ederlanders en Indische Nederlanders opgesloten moesten worden. Dit bevelleidde in de loop van april op heel Java tot ingrijpen tegen de betrokkenen. Hun internering werd op 23 april bekendgemaakt in de pers en daarbij werd als motief vermeld dat, zoals uit een gevonden stuk zou zijn gebleken, de leden van het Afvoer- en Vernielingskorps in Soerabaja op 'donderdag 20 maart 1942' (20 maart was in '42 een vrijdag) zouden zijn bijeengekomen voor onderling beraad - de Japanners hadden de datum van het gevonden stuk vervalst of in

1 A.V., p. 26.

306 [PDF]
APRIL' 42: INTERNERING VAN VOORAANSTAANDEN

hun achterdocht verkeerd gelezen: de betrokken bijeenkomst had op donderdag 20 maart 1941 plaatsgevonden.

XCNiet uit alle streken en steden beschikken wij over bijzonderheden.

XCIn Bandoeng vonden de uit het bevel voortvloeiende arrestaties op 15 en 16 april plaats: ca. zeshonderd personen, onder hen vele BB-ambtenaren, werden in de Soekamiskin-gevangenis opgesloten.

XCOp Midden-java werd de gouverneur, M. F. Winkler, op 20 april in Semarang naar de gevangenis gebracht en op hem volgden twee dagen later vijf- tot zeshonderd Nederlanders en Indische Nederlanders, die opgeroepen waren, aan bijeenkomsten in het gouvernementskantoor en in de sociëteit deel te nemen. Velen hadden die oproep niet vertrouwd 'en gingen natuurlijk al met angstige voorgevoelens', zo schreef daags daarna een Nederlandse vrouw in haar dagboek.' Zij die aan de japanse oproep gehoor hadden gegeven, werden, alvorens afgevoerd te worden, toegesproken door enkele uit hun internering vrijgelaten NSB'ers.

XCEen andere list werd toegepast in de residentie Kedoe: hier werden de ca. driehonderd personen die gearresteerd moesten worden, opgeroepen zich in Magelang te melden (zie kaart VIII op de pag.'s 308-309) teneinde kennis te maken met de japanse commandant der residentie.

XCOp Oost-java werden uit de Nederlandse en Indisch-Nederlandse groepen ook de onderwijzers gearresteerd. In Soerabaja stormden op 22 april tientallen japanse militairen met gevelde bajonetten het gebouw van de Raad van justitie (in Nederland: het gerechtshof) binnen, 'de rechters en advocaten werden', schreeflater een in het gebouwaanwezige inspecteur van politie, 'in hun toga uit de rechtzalen gesleurd' en kwamen met andere arrestanten (van wie de bestuursambtenaren opgeroepen waren, aan een bijeenkomst in het kantoor van gouverneur C. C. J. Hartevelt deel te nemen en het politiekader de aanzegging had gekregen, in het hoofdbureau van politie de japanners trouw te zweren) in de gevangenis aan de Werfstraat en in de hulpgevangenis Boeboetan terecht." Onder die anderen bevond zich een groep uit Djombang (deze plaats ligt ca. 65 km westzuidwest van Soerabaja) die het onderweg moeilijk had gehad:

XC'Elke passerende vrachtauto met geïnterneerden werd door de bevolking met grove beledigingen begroet en de bevolking zou mogelijk tot handtastelijkhedenEen dagboek (1981). p. 33. 2 F. L. A. Catoire: Verslag (1 febr. 1947). p. 1 (ARA. Alg. Secr., Eerste zending. XXII.

1 Dagboek, 23 april 1941. in G. Boissevain en L. van Empel:

307 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

SUMATRA Priok; Buitenzorgg @Salak .Tjiandoer Tjimahi •• Bandoeng Caroet e • KoeninganVIII. Java I

XCzijn overgegaan, ware het niet dat vrees voor de Japanse soldaten haar daarvan terughield.' I

XCIn Malang werden de personen, wier namen door de japanners genoteerd waren, opgeroepen aan een bijeenkomst in de Sociëteit deel te nemen; vandaar werden zij afgevoerd.

XCEen speciale behandeling ondervonden in Soerakarta de gouverneur, K J. A. Orie, de Europese bestuurs- en hogere politiefunctionarissen, de arts van de Dienst voor de Volksgezondheid, de vee-arts en twee zendingsartsen: zij werden opgeroepen om op 25 april om twaalf uur te verschijnen in een der hotels. Daar werd aan de ca. zeventig aanwezigen 'een zeer goede lunch (met port)' aangeboden; 'diverse japanse commandanten (civiel, leger, Kenpeitai) voerden het woord.' 2 Na afloop werden de gouverneur en zijn assistent-residenten per luxe-auto, de overigen met autobussen naar hun eerste interneringskamp gebracht: een hospitaal, waar 'de eerste zes weken ... zeer dragelijk' waren.'

XCOok in Djokjakarta namen de japanners de égards in acht. Hier verza

I A. van Leeuwen: Verslag (7 nov. 1946), p. 5 (a.v., 690). 2 W. L. Klijn: Verslag (15 april I947), p. 3 (a.v., 502). 3 A.v.

308 [PDF]
APRIL' 42: INTERNERING VAN VOORAANSTAANDEN

• Bodjonegoro • Ngawi • Soerabaja (]BAWEAN

XC3emarang -ibarawa ijocbiroe .Soerakarta • Kcdiri • Djornbang dioen e .oredjo ijokjakarta melden zich op 23 april op oproep ruim tachtig personen in het huis van de gouverneur, dr. L. Adam. Zij werden er met dranken en sandwiches ontvangen, waarna een Japanse officier verscheen om mee te delen dat allen geïnterneerd zouden worden. Vrachtauto's brachten hen na een tocht door de stad, 'waarbij', aldus een der controleurs, 'de bevolking in verslagen stilte toekeek' i naar de strafgevangenis. Daar was 'het voedsel vreselijk' 2 en groeide ook grote bezorgdheid doordat, naar men vernam, de Japanners in plaatselijke bladen bekendmaakten dat sommigen van de opgeslotenen vóór hun opsluiting plannen voor een opstand zouden hebben beraamd. Gouverneur Adam werd ernstig mishandeld: hij werd door de Kenpeitai o.m. onderworpen aan de beruchte waterproef (zijn mond en neus werden vol water gegoten zodat hij bijna stikte) en zijn armen en zijn gezicht werden, aldus een tweede controleur, 'volkomen zwart geslagen' 3; 'na elke mishandeling', aldus een derde, 'liep hij steeds ... rechtop naar zijn cel terug.' 4

XCHoeveel personen in totaal werden vastgehouden, is niet precies bekend maar het waren er stellig verscheidene duizenden, van wie velen een gezin en een vriendenkring in grote bezorgdheid achterlieten.

XCWat de politie betreft, werden in aprilop Java slechts de Nederlanders en Indische Nederlanders onder de kaderleden gearresteerd en van dezen werden vele Indische Nederlanders vrijgelaten. Zij werden opmei ontslagen en dus ook van de ene dag op de andere brodeloos gemaakt. Die Indische Nederlanders evenwel die les hadden gegeven aan de Politieschool te Soekaboemi, moesten hun werk voortzetten - daar werd twee maanden later, midden juli, een einde aan gemaakt.

'42 15

XCDe opengevallen plaatsen in de politiekorpsen werden door Indonesiërs overgenomen en de korpsen werden, zoals eerder vermeld, door de Japanners aanzienlijk uitgebreid; dezen richtten o.m. in elke residentie een politieschool op.

XCWij nemen aan dat het geen eenvoudige zaak was om de uit de politiekorpsen geëlimineerde Nederlanders en Indische Nederlanders door Indonesische krachten te vervangen, maar de vervanging van diegenen die uit de staande en zittende magistratuur verdwenen waren, was in elk geval nog moeilijker.

XCOp Java (en vermoedelijk ook in de Buitengewesten, maar daarover ontbreken alle gegevens) werd de rechtspraak belangrijk vereenvoudigd. Eind aprilverscheen een verordening van het bezettingsbestuur welke

'42

310 [PDF]
DE RECHTSPRAAK AANGETAST

bepaalde dat alle ingezetenen, behalve Japanners, voortaan voor dezelfde rechter moesten verschijnen en dat er, afgezien van de rechtspraak in Islamietische zaken (de priesterraden en het Hof voor Islamietische Zaken werden gehandhaafd) en afgezien van de Japanse militaire rechtspraak (meer daarover in hoofdstuk 6), slechts vier soorten rechtbanken zouden zijn, van hoog tot laag: de Landraden, de Landgerechten, de Regentschapsgerechten en de Districtsgerechten. Het Hooggerechtshof, de Raden van Justitie (er waren er op Java drie geweest) en de residentiegerechten werden opgeheven. Eind mei was een deel van de lege plaatsen in de rechterlijke macht opgevuld door de benoeming van zestig Indonesiërs bij de hogere rechtbanken - méér geschoolde krachten waren er niet. Er werd derhalve, maar pas in mei '43, op Java een opleiding geopend voor officier van justitie, rechter of griffier. Meer dan vijfhonderd candidaten kwamen zich aanmelden - vijftig werden er geselecteerd.

XCVereenvoudigd werd de rechtspraak ook doordat, naar analogie van wat in Japan gebruikelijk was, het hoger beroep werd afgeschaft, doordat bepaald werd dat één wettig bewijsmiddel, bijvoorbeeld een bekentenis (hoezeer ook afgedwongen), voldoende was voor een veroordeling en doordat bij de rechtspraak slechts de regels mochten worden toegepast die voordien voor inheemsen en Vreemde Oosterlingen golden. Het strafprocesrecht werd op Java geheel hervormd: het militair bestuur voerde er midden '44 een nieuw strafwetboek in dat het in voorlopige hechtenis nemen van verdachten veel gemakkelijker maakte en de mogelijkheid opende om personen die een vrijheidsstraf ondergaan hadden, toch vast te houden.

XCDat dit alles een ernstige aantasting betekende van de rechtszekerheid, behoeft geen betoog.

XCTegelijk met de uitschakeling der Europese rechters was wijziging gebracht in de benaming der instantie in welker naam recht gesproken werd. In het door de Japanse marine bestuurd gebied werden van meet af aan alle vonnissen gewezen 'in naam van het Groot-Japanse Keizerrijk', over Sumatra hebben wij geen gegevens, op Java werd èf geen enkele instantie genoemd àf heette het: 'In naam van de bevelhebber der Groot-Japanse strijdkrachten.' De oude formulering: 'In naam der koningin', vrij algemeen gebezigd tot eind april '42 (hier en daar nog wel iets langer), was verboden - het papiertekort noopte evenwel tot voortgezet gebruik van formulieren met de oude aanhef. Die werd dan eenvoudig doorgestreept.

311 [PDF]

Anti-Nederlandse acties

XC

XCZoals uit het vorige hoofdstuk bleek, werd de verjaardag van de keizer, 29 april, door de Japanners als een dag van uitzonderlijke betekenis beschouwd: zij poogden steeds op die datum bepaalde taken voltooid te hebben, hetgeen er toe kon leiden dat dan bepaalde verordeningen afgekondigd werden. Aan de viering van de eerste verjaardag van de keizer sinds het begin der bezetting werd speciale aandacht besteed, naar wij vermoeden: ook in de Buitengewesten - over nadere gegevens beschikken wij slechts met betrekking tot Java.

XCDaar werd op 25 april bekendgemaakt dat alle inwoners drie dagen lang: 28, 29 en 30 april, de Japanse vlag moesten uitsteken en dat zij op de zçste allerwege moesten deelnemen aan feestelijke optochten. Diezelfde bekendmaking hield evenwel in dat alle symbolen van het Nederlands verleden bij de inheemse bestuurskantoren moesten worden ingeleverd: de Nederlandse vlaggen, de portretten van koningin Wilhelmina en van de leden van haar Huis, de afbeeldingen waarop de woorden 'Nederland zal herrijzen' voorkwamen, de V-insignes en de van een W voorziene knopen van alle ambtsdragers. Bovendien werd bekendgemaakt dat de geverfde namen van alle gouvernementskantoren moesten worden uitgewist of de metalen dan wel houten naamborden van die kantoren vernietigd.

XCIn hoeverre de Nederlanders en Indische Nederlanders (en de vrouwen van inheemse Knil-militairen) zich aan de inleveringsverplichting gehouden hebben, is niet bekend. Wij vermoeden dat diegenen die bevreesd waren voor verraad en strafmaatregelen, de verplichting zijn nagekomen - anderen deden dat niet; in Bandoeng deed, aldus mr. Elias, 'vrijwel niemand' het: men verborg de vlag als geheel of maakte de banen los van elkaar zodat men slechts een rode, een witte en een blauwe strook overhield. Portretten van de koningin en van leden van haar Huis werden verborgen achter andere in een lijst gevatte afbeeldingen. Onder de dragers van ridderorden evenwel (de verlening was telkens gepubliceerd en kon, wat de ambtenaren betrof, gemakkelijk geverifieerd worden in de elk jaar gepubliceerde Regeringsalmanak voor Nederlands-Indiëi waren er volgens Elias 'velen die het Japanse bevelopvolgden' ': de ridderorden werden ingeleverd en zij werden vervolgens op de zçste april althans in Bandoeng (het kan ook elders gebeurd zijn) in het openbaar verbrand samen met de ingeleverde vlaggen en portretten. Onder diegenen die de

XCI Elias, p. 5 I.

312 [PDF]
29 APRIL '42: HIROHITO'S VERJAARDAG

verbranding gadesloegen waren, aldus weer Elias, 'gelukkig heel weinig Nederlanders.' I In hoeverre Nederlanders en Indische Nederlanders deelnamen aan de optochten op 29 april, is niet van alle plaatsen bekend. In Magelang, waar een Nederlandse vrouw door de jaloezieën van haar gesloten huis samen met haar kinderen keek naar een 'vertoning die naast spot ook onze lachlust opwekte, gemengd met een onbehagelijk gevoel om het enthousiasme der [inheemse] bevolking', liepen 'de Hollandse vrouwen' (niet allen, naar wij veronderstellen) 'gedwee achter de stoet mee.' 2 In Semarang namen o.m. van een hbs ca. honderd leerlingen verplicht aan de optocht deel. 'We marcheren langzaam op naar de hbs', schreef een lerares in haar dagboek.

XC'Daar lang wachten en als de Nipponse officieren buiten opgesteld staan, komt één ons waarschuwen dat wij ons naar hen toe moeten keren en dan driemaal' Ban zai!' moeten roepen!! Dit gebeurt, maar 't Banzai-geroep komt van de andere zijde en niet van ons!! In goede orde marcheren we verder. We defileren langs de wacht en worden gekiekt en gefilmd, allen met hun vlaggetjes in de hand.' 3

XCZo ook in Bandoeng. 'Nederlandse kinderen van Bandoeng liepen', noteerde Bouwer, 'in de optocht mee, doch riepen' Bongsat!' ('Schurk!') in plaats van 'Banzai!' toen zij de gouverneur' (d.w.z. de militaire commandant) 'van West-java passeerden die op het bordes van de residentswoning de optocht gadesloeg.' Het voorbijtrekken van alle deelnemers nam vier uur in beslag.

XC'De kinderen werden beloond met een halve krentenbol en drie koekjes. De filmoperateurs van de Barisan Propayanda" verslonden honderden meters film. Later zullen deze films natuurlijk in de As-landen en Japan zelf vertoond worden als bewijs van de spontane viering van Hirohito's verjaardag op Java. '5 Middags was de stad vol aangeschoten Japanners.' 5

XCWij voegen hieraan nog het volgende toe: de controleur van een der onderafdelingen op Timor, W. E. Palstra, die op 's keizers verjaardag naast de japanse vlag de Nederlandse vlag had gehesen, werd door de japanners onthoofd; onthoofd werden voorts al in maart '42 een radja in de Minahassa die geweigerd had, de Nederlandse vlag te strijken (dat kostte3 1

I A.v., p. 61. 2 H. Helfferich-Koch: p. 26. 3 Aangehaald in p. 140. 4 het Japanse Propagandakorps 5 Bouwer: 'Dagboek', p. 58 (29 april 1942).

313 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

hem en drie van zijn volgelingen het leven), en in '43 de Ambonnees Izak Mawa van wie ontdekt was dat hij in zijn woning te Palembang een Nederlandse vlag had verborgen alsmede de chef van het radiostation van de Nirom bij Bandoeng, een zekere Anderson, die de keizer op zijn verjaardag o.m. 'een klootzak' zou hebben genoemd (deswege werd hij pas ruim zes maanden later gearresteerd).l Bevelen, overeenkomend met die welke op 25 april op Java gepubliceerd waren, werden op de Molukken pas in september en november '42 bekendgemaakt. Nadien werd hier in juni '43 op het eiland Saparoea een Ambonnese ex-militair van het Knil, Sahetapi, door de Japanners doodgeslagen omdat hij geweigerd had, het portret van koningin Wilhelmina uit zijn woning te verwijderen - er zijn op de Molukken (en vermoedelijk ook in de Minahassa) door diegenen die zich bij uitstek met het Nederlandse gezag verbonden voelden, in talrijke gevallen portretten van de koningin en Nederlandse vlaggen verborgen.

XCOok op andere wijzen werd getracht, de herinnering aan het Nederlands gezag uit te wissen.

XCNederlandse gedenktekenen werden verwijderd: in Batavia het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen (wij maakten er al melding van) en het monument van gouverneur-generaal van Heutsz.' Voorts verdwenen er het gedenkteken van de Slag bij Waterloo en van de eerste radioverbinding tussen Nederland en Indië. Nederlandse straatnamen werden gewijzigd: in Batavia bijvoorbeeld ging de Van Heutsz Boulevard Djalan Imamoera (Imamoera Boulevard) en de Oranje Boulevard Djalan Raya Sjowa (Grote Sjowa Boulevard)' heten - in Bandoeng evenwel, waar de Japanse resident een betrekkelijk gematigde figuur was, werden dergelijke wijzigingen pas in maart '45 doorgevoerd."3 1

1 Tempor. Krijgsraad Batavia: Vonnis, 19 april 1948, inz. de p. 47 (IC). 2 Deze monumenten waren voordien door een bekisting resp. met rieten matten aan het oog onttrokken. ' De regeringsperiode van keizer Hirohito werd als 'Schitterende harmonie', aangeduid. 4 Omgekeerd werden op vijf punten op Java waar zich in de week van I tot 8 maart '42 belangrijke oorlogsfeiten hadden voorgedaan, Japanse gedenktekenen opgericht. Het officiersverblijf bij het vliegveld Kalidjati waar op 8 en 9 maart de capitulatiebesprekingen hadden plaatsgevonden, werd in '43 in zijn oorspronkelijke staat hersteld en in het hotel bij Bandoeng,

314 [PDF]
HERINNERINGEN UITGEWIST

De in april '42 afgekondigde verboden werden later uitgebreid of aangevuld. Begin '43 werd verboden, artikelen te kopen of te verkopen die de kleuren rood-wit-blauw of oranje, het V-teken, het Nederlandse wapen of een Nederlands dan wel Engels handelsmerk toonden. Ook het openbaar gebruik van de Nederlandse of de Engelse taal werd verboden (wij komen er nog op terug) - alle Nederlandse of Engelse opschriften van winkels, café's, restaurants en hotels verdwenen midden '42 en werden of door Japanse Of door Indonesische vervangen. Erg vlot ging dit niet (verschillende regenten wezen begin '43 waarschuwend op de Japanse voorschriften) en de vervanging was ook niet steeds eenvoudig; in maart '43 werd bijvoorbeeld een prijsvraag uitgeschreven voor de beste Indonesische vervangingsnamen voor diverse sigaretten- en shagmerken die toen nog steeds in het Engels gesteld waren.

XCAl dat streven van de Japanners om de herinneringen aan het Nederlands bewind uit te wissen was in '42 al daarom niet effectief omdat zij noodgedwongen de uit de Nederlandse tijd daterende postzegels met de afbeelding van koningin Wilhelmina en het zilvergeld met haar beeldenaar in circulatie hielden.'

Druk op de Nederlandse samenleving

XC

XCMet hun aanwezigheid oefenden de Japanners van meet af aan een zware druk uit op de Nederlandse samenleving. Deze werd na een maand bezetting al gehinderd door de algemene maatregelen welke het Japans militair bestuur nam, zoals de invoering van de Tokiotijd, de Japanse jaartelling, het voorschrift om de Japanse vlag uit te hangen en de verplichting, een buiging te maken voor elke Japanse schildwacht, maar3 1

waar het vooruitgeschoven hoofdkwartier was geweest van generaal Pesman, com mandant van de Groep-Bandoeng, werd op 8 december '43 (de tweede verjaardag van Pearl Harbor) een oorlogsmuseum geopend waar men o.m. het ambtscostuum van gouverneur-generaal van Starkenborgh en het uniform van legercommandant ter Poorten kon zien. In '42 al waren door de Japanners op tal van plaatsen op Java affiches opgehangen met een foto van de 'tweede' capitulatie-bijeenkomst te Kalidjati: die van maandagmorgen 9 maart '42. I Op de postzegels werd gedrukt; pas in maart '43 kwamen er nieuwe postzegels die in Japan gedrukt waren. Het zilvergeld werd nimmer ingetrokken maar verdween uit de circulatie doordat het werd opgepot en doordat de Japanners het trachtten in te zamelen (meer hierover in hoofdstuk 7).

315 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

daarnaast voerde de bezetter van de aanvang af een beleid dat er op gericht was, het de Nederlanders en Indische Nederlanders in te scherpen dat het Nederlands regime definitief ten val was gebracht. De talrijke arrestaties van vooraanstaanden die al in de eerste tien dagen van de bezetting in Batavia plaatsvonden, wekten daar in de kringen der betrokkenen grote bezorgdheid - buiten Batavia werden zij pas na enige tijd bekend: veel verbindingen waren verbroken, verlof om te reizen kregen slechts weinigen, de post werkte niet en de pers zweeg over die eerste arrcstatieacties. Hetzelfde gold voor de acties welke later in maart in Bandoeng werden uitgevoerd. Trouwens: van alle Nederlands-Indische dagbladen op java kreeg slechts één verlof om de verschijning in het Nederlands voort te zetten: het Soerabalaas Handelsblad (in mei werd het gedeeltelijk in het Nederlands, gedeeltelijk in het Indonesisch gedrukt en midden juni verviel het Nederlandse gedeelte) - slechts heel zelden en pas na enige tijd bereikten exemplaren van dit blad andere streken op java. De Nederlanders en Indische Nederlanders waren er aangewezen op de Indonesische dagbladen en velen, meer onder de Nederlanders dan onder de Indische Nederlanders, viel het moeilijk, de specifieke vorm van het Indonesisch welke door die dagbladen werd gebruikt, goed te begrijpen. Die vorm week namelijk af van het passar-Maleis waarin menigeen zich enigermate had leren uitdrukken. Hinderlijk was ook dat, toen op java in mei de posterijen weer gingen werken, het voorschrift gold dat ter verzending slechts briefkaarten mochten worden aangeboden met een japanse of Indonesische tekst.

XCVoor de Nederlandse en Indisch-Nederlandse gezinnen betekende het voorts een grote verandering dat na enkele dagen van onzekerheid alle onderwijs werd gestaakt en dat, toen het japanse militaire bestuur op java eind april permissie verleende voor de hervatting, de Europese scholen buiten die regeling vielen. De schoolgaande kinderen moesten dus thuis blijven. Daar werd spoedig iets op gevonden. Ondanks de bezwaren die door sommigen werden geuit die het als een gevaarlijk tarten van de japanners beschouwden, kwam het clandestiene onderwijs op gang. De leerkrachten die er zich voor beschikbaar stelden (in de regel vrouwelijke, want de meeste mannelijke waren krijgsgevangen gemaakt) ontvingen of in hun eigen woning Of in de woning van de ouders van een der scholieren kleine groepjes leerlingen waarmee zij, alle materiële moeilijkheden ten spijt (in menig gezin waren de Nederlandse leermiddelen bij of kort na de komst der japanners van de hand gedaan of verbrand), het onderwijs gingen voortzetten. 'Het had iets spannends, want ook dat was natuurlijk verboden', schreef een leerlinge van een clandestiene

316 [PDF]
CLANDESTIEN ONDERWIJS

'lagere school' in Soerabaja 1 en een tweede:

XC'Het was juffrouw ]ansse die ons deze lessen gaf, de juf uit de derde klas. We gingen twee keer in de week naar haar toe, telkens op een ander uur om 't onopvallend te houden. We hadden dan ook geen schooltas bij ons maar borgen onze boeken en schriften in een boodschappentas. 't Is altijd goed gegaan.' 2

XCDit clandestiene onderwijs nam plaatselijk een duidelijk gestructureerde vorm aan: in Malang bijvoorbeeld (en wellicht ook elders) kwam een clandestiene hbs tot stand en aan eenzelfde instelling in Soerabaja die begonnen was met onderwijs louter voor de eerste en de tweede klas, werden later in '42 hogere hbs-klassen, een middelbare meisjesschool en een gymnasium-afdeling toegevoegd. Alle vroegere vakken werden er onderwezen, op twee na: gymnastiek en tekenen, en voor het onderwijs in de geschiedenis waren er niet genoeg leerkrachten - volgens het naoorlogs verslag van een der leraressen was 'angst de oorzaak' dat niet elke leraar of lerares geschiedenis de lessen durfde hervatten.'

XCAls het ook in de Buitengewesten tot elandestien onderwijs is gekomen, kan het er, wat de Nederlanders betreft, maar kort hebben geduurd want zij werden al na enkele weken geïnterneerd. Op Java begonnen de interneringen van de Nederlandse vrouwen en kinderen pas eind '42 -nadien konden die kinderen slechts in de kampen elandestien onderwijs krijgen. Het onderwijs dat in Soerabaja werd gegeven, eindigde injanuari '43, de 'hbs' in Malang werd omstreeks die tijd opgeheven uit vrees voor ingrijpen door de Kenpeitai. Wat de Indisch-Nederlandse kinderen betreft, veronderstellen wij dat leerkrachten uit deze bevolkingsgroep er hier en daar mee zijn doorgegaan, clandestiene lessen te geven, maar nadere gegevens terzake ontbreken.

XCWij nemen verder aan dat in '42, en ook later, de krachten die buiten de kampen Europees onderwijs gaven, daarvoor in de regel een zekere tegemoetkoming ontvingen, hetzij in natura, hetzij in geld. Voor de voortgezette opleiding in Soerabaja werd schoolgeld gevraagd. 'Als norm', aldus het al aangehaald verslag,

XC'stelden we f 5 per maand vast, maar we lieten het aan het oordeel der opvoeders over of ze in staat waren dit bedrag te betalen. De bedoeling was, ieder [docent] f 2 per maand per wekelijks lesuur uit te keren. Iemand met 30 lesuren per week3 I

I Carla Vermeer-van Berkum: '44~'45. (1980), p. 13. 2 Eliza Thomson: p. 19. 3 Verslag, 6 jan. 1946, in p. 319.

317 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

kreeg dus f 60. Dat was niet veel in vergelijking met vroegere salarissen, maar het was ruim voldoende om in het dagelijks onderhoud te voorzien.' 1

XCDat laatste betekent dat de leerkrachten maandelijks het geld ontvingen dat zij nodig hadden om op de passars levensmiddelen te kopen. Andere aankopen waren onmogelijk. Trouwens, het verdient de aandacht dat een deel van de ouders f 5 per maand niet meer kon missen. Dat tekent de financiële moeilijkheden waarin velen van de Nederlanders en Indische Nederlanders spoedig waren komen te verkeren.

XCVoor een deel van die Nederlanders en Indische Nederlanders deden die moeilijkheden zich nog niet in maart en april voor doordat het gouvernement er eind februari toe was overgegaan, behalve de salarissen over die maand twee maanden salaris extra uit te betalen - een voorbeeld dat door veel Europese bedrijven was gevolgd. Wie zijn salaris in handen kreeg, kon zich dus even redden maar voor diegenen wier salaris op een bankrekening werd bijgeschreven of die postwissels plachten te ontvangen (Indië kende geen girodienst), gold dat niet, want in alle gebieden waar het Japanse militaire bestuur ging functioneren, werden de banken gesloten en werd de uitbetaling van postwissels gestaakt.

XCIn april werden de moeilijkheden voor diegenen die in overheidsdienst waren of een overheidspensioen plachten te ontvangen, acuut. Alle betalingen werden op I april stopgezet. Nederlandse diensten die nog in het bezit waren van voldoende kasgelden, mochten geen uitbetalingen verrichten. Zij die in overheidsdienst waren, kregen dus geen cent meer, evenmin de vrouwen van diegenen die in december '41 gemobiliseerd waren (op Java was dat het geval geweest met ca. twintigduizend verlofgangers) - vrouwen van wie velen door allerlei vertragingen in de militaire administratie sinds die mobilisatie in het geheel geen tegemoetkoming hadden ontvangen." Dan de gepensioneerden: Indië kende ca.3 1

1 A.V., p. jzo. 2 In Soerabaja stond de Japanse civiele gouverneur (hij had er lange tijd gewerkt) toe dat de maandsalarissen tot f 300 uitbetaald werden. Hier werd door Nederlandse bestuursambtenaren met zijn verlof geld geleend uit de kas van de provincie Oost-Java, vooral voor het uitbetalen van de lonen van de koelies die in december '4I naar Tjilatjap waren gedirigeerd en die na de capitulatie naar Soerabaja waren teruggekeerd; zij hadden in Tjilatjap maar een klein deel van het hun toege zegde loon ontvangen. Voor overwerk werd ook in Soerabaja niets betaald; dat leidde er tot verwoede protesten.

Indextermen: Bankwezen, Soerabaja, Tjilarjap
318 [PDF]
FINANCIËLE MOEILIJKHEDEN

zes-en-tachtigduizend alleenstaanden of gezinnen die met een overheidspensioen moesten rondkomen: ca. veertigduizend, onder wie ruim twintigduizend inheemsen, van een burgerlijk pensioen dat gemiddeld f I 000 per jaar bedroeg, zes-en-veertigduizend van een militair pensioen - hier werd de grootste groep gevormd door de ca. dertigduizend gepensioneerden van het Knil die gemiddeld een pensioen ontvingen van iets minder dan f 600 per jaar. Begin april nu werd bekendgemaakt dat al die pensioenen voortaan niet uitbetaald zouden worden. Dat wekte een zo grote verontrusting dat het Japanse militair bestuur op Java, waar veruit de meeste pensioengerechtigden woonden, op 8 april deed weten dat de gepensioneerden zich geen zorgen behoefden te maken. Het was een loze mededeling: de uitkering van de pensioenen werd niet hervat en dat geschiedde evenmin nadat de gepensioneerden opgeroepen waren, zich aan te melden.

XCOp 15 maart maakte het Japanse militaire bestuur op Java bekend dat van I april af de Japanse salarisschalen moesten worden toegepast en dat, als uitvloeisel daarvan, niemand een hoger maandsalaris mocht ontvangen dan f 500 (tegelijkertijd werden de huren verlaagd: met 25 % voor de laagste tot 50% voor de hoogste). Gemiddeld kwamen de Japanse schalen neer op een korting met meer dan een derde - daarbij herinneren wij er aan dat zich in maart en april op de passars op Java waar men zijn dagelijkse inkopen moest doen (veelvuldiger dan vroeger, omdat een deel van de inheemse straatkooplieden de woningen van Nederlanders en Indische Nederlanders ging mijden), de prijzen aanzienlijk stegen.

XCDeze maatregelen betekenden dat vrijwel alle Nederlandse en IndischNederlandse gezinnen in financiële moeilijkheden kwamen te verkeren en veel van die gezinnen al in de loop van april zelfs in nood. Sommigen waren reeds toen afhankelijk van diverse vormen van elandestien of openlijk hulpbetoon (wij komen er aan het slot van dit hoofdstuk op terug), anderen trachtten zich zelf te redden. Menige man begon een bedrijfje - een controleur in Bandoeng bijvoorbeeld, die van 9 maart af eenvoudig van zijn werk wegbleef, richtte eind maart met iemand die verstand van paarden had, een transportbedrijf op dat zich, toen hij begin december geïnterneerd werd, tot de grootste transportonderneming ter plaatse ontwikkeld had - 'in mijn glorietijd', schreef hij na de oorlog, 'had ik driehonderd man [inheems] personeel en zes Europese assistenten' en waren er dagen 'dat ik met meer dan 100 gehuurde wagens werkte.' 1

XCI A. F. Holm: Verslag, 10 april 1947, p. I (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXII, 45, 194)· 3 1

319 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

De assistent-resident van Bandoeng, een Indische Nederlander die na zijn arrestatie in april werd vrijgelaten, stelde zich in verbinding met een naburige onderneming waar koffie en kinine was aangeplant en waar zich een melkerij bevond met ca. 30 koeien, en werd als beheerder aangesteld; twee ontslagen controleurs kon hij er tewerkstellen - korte tijd later werd hij door de Japanners benoemd tot Hoofd Pestbestrijding te Garoet tegen een toegezegd salaris van f 500 per maand.' Hij hoopte dat salaris in de eerste plaats te gebruiken voor steun aan 'de vele vrouwen van bestuursambtenaren die hier in Bandoeng waren gestrand en geen bron van inkomsten hadden' 2, maar daar kwam niet veel van terecht: in plaats van f 500 werd hem per maand slechts £200 uitbetaald (dit werd pas in augustus '43 het officiële maximum-salaris voor allen die in loondienst waren). In Batavia zette een ontslagen inspecteur van politie een bedrijfje op voor het vervaardigen van rubberschoenen die hij door inheemse helpers liet verkopen. Anderen gingen zelf rond. 'Rechterlijke ambtenaren', aldus Elias, 'verkopen geneesmiddelen langs de deuren. Ambtenaren van het Binnenlands Bestuur leuren met houtskool en maizena.' 3

XCZo zijn er stellig vele andere mannen geweest die een activiteit ter .hand namen welke enige inkomsten opleverde. Talrijke vrouwen trachtten hetzelfde te doen, gingen optreden als naaister of vervaardigden lekkernij en. 'Velen', aldus weer Elias, 'weten er iets bij te verdienen door het verkopen van eigengemaakte sambals, jams, borstplaat. Weer anderen gaan met een hele kruidenierswinkel achter op de fiets de huizen af' Welk een verandering! 'In Indië dat geen Europese venters kende, komen nu dagelijks tien, twintig vrouwen, jongens en kleine kinderen met koopwaar de tuin binnenlopen.' 4 Wie niet het geld bijeen kon krijgen dat voor het dagelijks levensonderhoud nodig was, begon met het verkopen van eigendommen, in de eerste plaats overtollige kleding of overtollig huisraad. 'Ons beetje geld', aldus in haar herinneringen een in Malang wonende vrouw van een Indische Nederlander die lerares was geweest aan de Handelsschool,

XC'verdween als sneeuw voor de zon ... Wij begonnen kleding te verkopen; het waren nog goede kleren als avondtoiletten en mooie middagjurken die we toch niet meer gebruikten. Langs de huizen liepen inlanders die alles opkochten, natuurlijk goedkoop, om dan alle artikelen weer heel duur van de hand te doen. Z~ hadden op deze wijze hun broodwinning; betrekkingen bij de Europeanen

XCJ L. Croes: Verslag, I mei I947, p.2 (a.v., 249). 2 [200 werd in augustus '43 het officiële maximum-salaris voor allen die in loondienst waren, 'Elias, p. 47. 4 A.v., P·73·

320 [PDF]
FINANCIËLE MOEILIJKHEDEN

waren verkeken. Wij waren de dupe, want we werden op een afschuwelijke manier afgezet; de inlandse opkopers wisten natuurlijk heel goed dat wij, de achtergebleven vrouwen zonder man en zonder werk, dat geld nodig hadden.

XCMaar al doende leert men. Eerst waren we blij met een paar gulden voor een heel pak kleren. Later ... begonnen we eisen te stellen en lieten een opkoper weggaan als hij te laag bood. Soms hadden we geen cent meer in huis; dan zagen we de man toch wel met angst weggaan en waren we intens blij als hij terugkwam en er wat bovenop deed .

XC. . . Op den duur werd dit bieden en pingelen onze dagelijkse bezigheid.' I

XCOm de kosten van levensonderhoud te drukken schakelden voorts talrijke vrouwen van de dure Europese keuken over op de goedkopere inheemse en gingen zij bij elkaar inwonen: dat betekende steeds een aanzienlijke besparing. Maar, schreef de journalist W. eh. Donraadt die in Soerabaja woonde, in zijn mede op grond van dagboekaantekeningen geschreven naoorlogs verslag, 'de zwakke karakters konden zich niet staande houden, gingen ten onder, zochten hun toevlucht tot prostitutie ... Vrouwenexploitatie werd zeer openlijk gedreven. Bordelen verrezen als paddestoelen uit de grond' 2 Donraadt wees er daarbij overigens op dat er ook bordelen met Japanse prostituees waren en dat de prostitutie in de andere 'voor velen' geen nieuw beroep was.

XCIn Magelang (Midden-Java) gebeurde iets dat in hetzelfde vlak lag. 'De bezetting', zo schreeflater eenjeugdige Indisch-Nederlandse militair die in maart uit krijgsgevangenschap ontsnapt was, 'had nog geen vier maanden geduurd' (dat brengt ons tot eind juni '42),

XC'maar toen al heerste in de meeste gezinnen, waar de mannen elders in karnpen zaten, gebrek.

XC... Bij mijn avondwandeling door de stad merkte ik hoe langer hoe meer dat jonge meisjes in kantines werkten die uitsluitend bestemd waren voor Japanse militairen. Na sluitingstijd werden ze met militaire auto's opgehaald en ze brachten dan de nacht door bij een of andere Japanse officier. Het was triest en mijn bloed kookte van woede.' 3

XCIn Batavia waren, aldus een Indische Nederlander die eind september '42 van Java ontsnapte en Australië wist te bereiken, 'de dancings vol met Japanse officieren en Europese vrouwen' - van Indische Nederlanders die in een grote dancing welke in een straat vol bordelen gelegen was,32

I M. Mosecu-de Ruiter: (1984), p. 30. 2 W. Ch. Donraadt: Dagboek (IC, dagboek 42), Uittreksel, p. 8. 3 S. M. Jalhay: (1981), p. 136.

321 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

in een jazzband speelden, had hij gehoord dat de daar werkzame prostituees per dag f 10 en voor elke gast met wie zij zich afzonderden, ook f ro kregen. In zijn rapport legde hij 'de nadruk op het feit dat de enige oorzaak voor het prostitueren door Europese vrouwen in geldgebrek en honger (lag)' - de Indonesiërs namen er evenwel aanstoot aan: 'het prestige van de Europeaan is daardoor bijna tot nul gedaald.' 1 Wij tekenen bij dit alles aan dat zo er al naast de prostitutie die Indië voor de komst der Japanners had gekend, sprake is geweest van een uit de maatschappelijke nood geboren 'nieuwe prostitutie', men voor de omvang daarvan niet op de geciteerde uitspraken kan afgaan. Wij zijn onzerzijds geneigd aan te nemen dat de 'nieuwe prostitutie' een beperkte omvang heeft gehad en hebben daar twee aanwijzingen voor: dat de Japanners in '43 in Batavia een bordeel hebben geopend waar niet vrouwen uit het 'vrije' deel van de samenleving maar uit een van de vrouwenen kinderkampen werkzaam werden, en dat zij uit enkele kampen op Midden-Java meisjes hebben weggevoerd die zij tot prostitutie hebben gedwongen - meer daarover in hoofdstuk 9.

XCWij vermeldden dat de banken in heel Indië door de Japanse bezetter werden gesloten. Op Java geschiedde méér: al op de eerste dag van de bezetting van Bandoeng, 9 maart, werden de directies van de in Indië gevestigde Nederlandse en andere Westerse banken, die eind februari op verzoek van het gouvernement hun hoofdkantoren naar die stad hadden verplaatst, door de Japanse militaire commandant bijeengeroepen en gedwongen om verklaringen te ondertekenen waarmee zij de bezittingen van hun instellingen overdroegen aan het Japanse leger. Begin april werd bekendgemaakt dat al die instellingen geliquideerd zouden worden en dat hun functie zou worden overgenomen door drie Japanse banken: de Yokohama Specie Bank, de Bank of Taiwan en de Mitsui Bank. Die banken, die mèt andere, in het gehele Nanjo-gebied gingen opereren, stonden daarbij onder de controle van een nieuwe, in Tokio opgerichte Japanse instelling: de Nanjo Kaihatsoe Kinko, oftewel de Thesaurie voor de Exploitatie van de landen van de Nanjo - deze Japanse overheidsbankwasJ.3

1 H. de Haas: Verslag, 19 jan. 1943, p. 5 (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXIII, 56 I).

322 [PDF]
LIQUIDATIE VAN BANKEN

het die in Indië (behalve in het marinegebied waar de Taiwan Bank als zodanig optrad) de functie van de Javase Bank overnam: zij werd de Indische circulatiebank, verleende kredieten aan de Japanse militaire besturen, aan de Japanse strijdkrachten en aan Japanse bedrijven in Indië, oefende toezicht uit op de werkzaamheden van de overige Japanse banken en regelde het deviezenverkeer binnen Indië en tussen Indië en de rest van het Japanse machtsgebied.

XCHet bankmoratorium bleef van kracht tot 20 oktober' 42. Op die datum verscheen op Java een verordening die het bankverkeer weer vrijgaf maar tegelijk bepaalde dat de vier Nederlandse banken (de Javase Bank, de Nederlandse Handelmaatschappij, de Nederlands-Indische Handelsbank en de Nederlands-Indische Escompto-Maatschappij), drie Chinese en twee Engelse opgeheven waren en dienden te beginnen met het vereffenen van hun schulden en vorderingen. Die opheffing van de Javase Bank betekende niet dat de door die bank uitgegeven bankbiljetten van onwaarde werden verklaard: deze bleven in circulatie.

XCKorte tijd later werd eenzelfde besluit genomen met betrekking tot acht spaar- en hypotheekbanken - de twee door het Nederlands gouvernement opgerichte financiële instellingen daarentegen, welke bijna uitsluitend voor de inheemse wereld van belang waren geweest: de Algemene Volkskredietbank en de Gouvernementspandhuisdienst, mochten met hun talrijke plaatselijke kantoren hun activiteit voortzetten.

XCDe Japanse liquidateuren van de opgeheven banken concentreerden zich op het innen van uitstaande vorderingen. Uiteraard viel bij allen die geïnterneerd waren, niets te halen, maar op de Chinezen en Arabieren die hun zaken konden voortzetten, werd grote pressie uitgeoefend om hun bankschulden af te lossen. Voor de betrokkenen was dat niet onaantrekkelijk: schulden in guldens konden zij aflossen met Japanse biljetten welke een veel te hoge nominale waarde hadden gekregen (de yen, die vóór de oorlog in het internationaal betalingsverkeer 44 cent waard was geweest, was in oktober '42 aan de gulden gelijkgesteld) en waarvan in '44 en '45 menigeen ging beseffen dat zij na de oorlog nauwelijks het papier waard zouden zijn waarop zij gedrukt waren. Er kwam bij de Nanja-bank zoveel geld binnen dat in de tweede helft van '43 een eerste liquidatie-uitkering van 30 % kon worden gedaan aan allen die op de opgeheven banken vorderingen hadden, bijvoorbeeld in de vorm van banksaldo's. Die uitkeringen geschiedden slechts aan Indonesische, Chinese, Arabische en andere als niet-vijandelijk aangemerkte natuurlijke of rechtspersonen en verschuldigde belastingen werden er van afgetrokken. Nederlandse rechthebbenden kregen niets - zij werden, integendeel,

323 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

benadeeld doordat een deel van de waarden die zij bij de banken in bewaring hadden gegeven, zoals juwelen, gouden en zilveren voorwerpen en tafelzilver, tegen veel te lage prijzen op veilingen werd verkocht. 'Voor effecten', aldus na de oorlog drs. H. J. Manschot, president van de heropgerichte Javase Bank, 'bleken de liquidateuren gelukkig niet de minste belangstelling te hebben, zodat het effectenbezit van NederlandsIndië, hetwelk geheel was geconcentreerd in de z.g. Oorlogskluis van de Javase Bank te Bandoeng, onaangetast is gebleven.' lOok de bankgebouwen en andere onroerende goederen die eigendom van de geliquideerde banken waren geweest, bleven intact.

XCNa de oorlog bleek dat de Japanners op Java bij de in totaal zeventien geliquideerde banken (zij berekenden voor de kosten vanliquidatie ruim f I mln) ruim f 52 mln aan kasmiddelen in beslag hadden genomen en dat het bedrag van de eerste liquidatie-uitkering ongeveer gelijk was geweest aan de afbetalingen op vorderingen der banken, zodat het saldo op de liquidatie-rekening bij de Na1'!fo-bank niet veellager was dan de in beslag genomen kasmiddelen, nl. ruim f 51 mln. 'Voorzover men', schreef Manschot,

XC'kan spreken van een goede zijde van de liquidatie der banken, dan dient hierop te worden gewezen, dat door de liquidatie de Japanners belang hadden bij een instandhouden van de administraties en archieven der banken, hetgeen, in aanmerking nemende wat bij scheepvaart- en oliemaatschappijen en andere grote bedrijven op dit gebied is geschied, ongetwijfeld de redding van dit waardevolle bezit is geweest' 2

XCde administraties en archieven van die andere Europese maatschappijen werden namelijk vernietigd, raakten zoek of kwamen in een chaos te verkeren.

XCAl door het feit dat de meeste verbindingen verbroken waren, hadden de Nederlandse export- en groothandelszaken, toch al gehinderd door het feit dat de banken gesloten waren, in de eerste periode van de bezetting weinig te doen. Bij verscheidene zaken werden voorraden

XC1 H. J. Manschot in Economisch Weekblad voor Nederlands-Indië, 16 maart I946. 2

324 [PDF]
DE HANDELSVOORRADEN GEVORDERD

goederen door Japanse legeronderdelen overgenomen - men kreeg dan te horen dat men bij het Japanse militaire bestuur een rekening kon indienen. De Nederlands-Indische Vereniging van Importeurs en Groothandelaren, oftewel de Nivig, ging er zich moeite voor geven dat die rekeningen zouden worden betaald. Daar kwam weinig van terecht. 'Wij hebben geïnformeerd', aldus begin mei een circulaire der vereniging (die met boodschappers rondgebracht moest worden, aangezien de posterijen nog niet werkten),

XC'naar de mogelijkheid van betaling der door de legerautoriteiten afgenomen goederen. Hierop werd het antwoord ontvangen dat bij wijze van uitzondering aan kleinere firma's rekeningen van niet te hoge bedragen voldaan zullen worden, doch over het algemeen moet er niet op worden gerekend dat importeurs voor hun leveranties aan de Japanse autoriteiten betaling zullen krijgen.' 1

XCOngeveer een week na het uitgaan van deze circulaire kregen de Nederlandse importeurs en groothandelaren in Batavia de opdracht om op 18 mei om drie uur 's middags in het gebouw van de Internatio (de Internationale Krediet- en Handelsvereniging Rotterdam) te verschijnen en alle sleutels van hun pakhuizen mee te brengen. 'Toen aldaar', aldus later C. D. Ricardo, procuratiehouder van het handelshuis Jacobson van den Berg,

XC'een grote schare importeurs aanwezig was, staande in een halve cirkel voor een tafel, gingen twee Japanners achter die rafel zitten (de importeurs moesten blijven staan) en lazen in het Japans een soort preelamatie voor; een der Japanners gaf hiervan een zeer gebrekkige Engelse vertaling. Het kwam er in het kort op neer (voorzover verstaanbaar) dat deze beide Japanners meedeelden dat zij waren benoemd tot Nippon administrators, dat zij alle goederen onder zich namen (daarom moesten alle sleutels ingeleverd worden) en dat zij voortaan de baas waren; wie zich niet stipt aan hun instructies hield of iets deed zonder hun voorkennis, zou de ernstige gevolgen daarvan ondervinden.' 2

XCDaarmee waren de Nederlandse import- en groothandelszaken hun voorraden kwijt. Bij verschillende zaken werden bovendien de kasmiddelen en een deel van het kantoormeubilair in beslag genomen en allen kregen opdracht, het innen van vorderingen te staken. 'Voorzover wij', aldus Ricardo in oktober '42, 'over enkele gegevens beschikken, kan

1 Circulaire.vr mei 1942, aangehaald in de 'Aantekeningen 1942' van C. D. Ricardo, p. 271. 2 A.v.

325 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

gezegd worden dat de gang van zaken bij onze andere kantoren' (Jacobson van den Berg had vestigingen in de Buitengewesten) 'zo mogelijk nog troostelozer is geweest dan op Batavia. Van Medan, Padang en Menado hebben we geen berichten; alleen een telegram uit Medan, van een Brits-Indische relatie, dat onze mensen gezond zijn.' J Niet alleen bij de importen groothandelszaken maar ook bij de Europese middenstandszaken, bij gouvernementsbedrijven en bij particulieren werden kasgelden, roerende goederen en vorderingen op derden in beslag genomen. De roerende goederen werden veelal door de Japanners verkocht. Een door hen bijgehouden kaartsysteem toonde na de oorlog aan dat, afgezien nog van wat bij de banken was geschied, alleen al op Java en Madoera in totaal f 12 mln aan kasgelden in beslag was genomen, f 2 5 mln aan vorderingen geïnd en voor f 94 mln aan goederen was verkocht; daar kwamen nog ontvangsten van f 12 mln bij die de Japanners niet hadden kunnen specificeren.

XCHet kwam allemaal neer op roof op grote schaal.

XCVan het begin van de achttiende eeuw aftot ca. 1820 waren op Java, zulks vooral in het gebied bezuiden Batavia, grote stukken land aan particulieren verkocht: aan Nederlanders en andere Europeanen, veelalook aan vermogende Chinezen, soms aan vermogende inheemsen. In 1915 waren er, gelijk in ons vorig deel vermeld, bijna 600 van die particuliere landerijen met een totale bevolking van bijna twee miljoen zielen. Velen van de eigenaren hadden een sterke druk uitgeoefend op de inheemsen die op hun landerijen woonden en werkten - het gouvernement ging er van 1906 af toe over, landerijen terug te kopen, waarna de er wonende landbouwers per gezin het erfelijk bezitsrecht kregen op een stukj e grond. In 1940 was meer dan de helft van alle particuliere landerijen geliquideerd (de eigenaren hadden in totaal f 92 mln ontvangen) maar over de toestanden op de resterende bleven de nationalistische beweging en de inheemse bladen klagen - menigmaal werd er op aangedrongen dat het gouvernement ook die resterende zou onteigenen. Daarvoor ontbrak het geld.

XCHet Japanse militaire bestuur op Java koos een simpele oplossing: op

I C. D. Ricardo: 'Aantekeningen I942', p. 24 (IC, 29422).

326 [PDF]
PARTICULIERE LANDERIJEN

I juni '42 werd bij verordening bepaald dat alle particuliere landerijen, behoudens die welke eigendom waren van inheemsen, zonder betaling of schadeloosstelling onteigend waren en dat het Japanse leger de nieuwe eigenaar was. Dat leger droeg het beheer over aan een Japans syndicaat en dat syndicaat belastte de vroegere eigenaren, voorzover niet geïnterneerd, met het feitelijk beheer. Hoewel de herendiensten (het onbetaalde werk dat, anders dan in de rest van Java, op de particuliere landerijen in volle omvang gehandhaafd was) begin '43 officieel werden afgeschaft, kwam in de betrokken gebieden in het lot van de inheemse bevolking geen verbetering. 'De voormalige landheren en hun personeel' (t.w. de opzichters) 'werden', aldus eindjuli '42 een Indonesiër in een rapport aan het Japanse militaire bestuur,

XC'in de meeste gevallen gehandhaafd. Weliswaar zijn die landheren theoretisch geen landheren meer, maar zij hebben dezelfde feitelijke macht tegenover de bevolking als voorheen ... Hierdoor kunnen ze hun schandelijke praktijken tegenover de bevolking voortzetten. Het heet dat het zelfs nog erger is geworden. Die functionarissen ... dreigen ieder die hun misbruiken durft kritiseren, met een uitspraak als: 'Je bent anti-Nippon'. Ze laten voelen dat ze nu vertegenwoordigers zijn van het Nippon'se legerbestuur.' I

XCKwam er later verbetering in de verhoudingen op de particuliere landerijen? Wij weten het niet. Evenmin weten wij wat het totaal is geweest van de winsten, ontstaan uit de verkoop van op de landerijen geteelde producten, die in de kas van het door het bezettingsleger opgerichte Japanse syndicaat gestort zijn.

XCDe gehele gang van zaken was een pijnlijke slag niet alleen voor de vroegere eigenaren der particuliere landerijen maar ook voor de betrokken landbouwers en de Indonesische nationalisten: hun verwachting dat de Japanners een misstand zouden beëindigen, werd gelogenstraft - er kwam een nog erger misstand voor in de plaats.

XCIn mei kwam het militair bestuur op Java tot de conclusie dat het niet voldoende geld zou binnenkrijgen om alle uitgaven te bekostigen dieRapport,eind juliin3 2

I '42, P.494.

327 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

het tot I april '43 wilde doen (het Japanse begrotingsjaar begon telkens op I april). De simpelste oplossing was om het ontbrekende bedrag aan militaire bankbiljetten bij te drukken maar dat zou de geldontwaarding in de hand werken. Besloten werd om aan een eerste heffing ten laste van de op Java wonende niet-Indonesiërs die al vastgesteld was (zij zouden geld moeten betalen voor aan hen uit te reiken persoonsbewijzen - straks meer hierover), een tweede toe te voegen: een extra-belastingheffing welke, naar verwacht werd, f 50 mln zou opbrengen.

XCMidden Juli werd die extra-heffing bekendgemaakt: Nederlanders, Indische Nederlanders en andere Europeanen (behalve burgers van met Japan verbonden staten) zouden, voorzover zij een vermogen bezaten van f 25000 of hoger, het zeventigvoud extra moeten betalen van de hun over' 4 I opgelegde aanslag dan wel, voorzover zij f 3 000 of meer per jaar hadden verdiend, de helft extra van de hun over '41 opgelegde aanslag. Alle Vreemde Oosterlingen zouden van dat alles de helft extra moeten betalen: hetzij dus het vijf-en-dertigvoud van de vermogens-, hetzij een kwart van de inkomensaanslag. De aanslagen konden (dat zou speciaal voor vermogende Chinezen die een rijstpellerij of een groothandel in rijst bezaten, van belang kunnen zijn) in rijst worden voldaan. Voor het betalen van de aanslag zou men, was eenmaal het aanslagbiljet ontvangen, twee maanden tijd krijgen - de eerste biljetten werden ongeveer tegelijk met de bekendmaking rondgebracht. 'Er zijn', noteerde Bouwer in Bandoeng op 18 juli, 'bedragen bij van f 22000 en hoger. Er is natuurlijk geen schijn van kans dat de Japanners dit geld zullen binnenkrijgen.' I Die Japanners gaven zich daar wel moeite voor.

XCIn '39 (latere groepscijfers zijn ons niet bekend) had 56 % van de Europeanen en 21 % van de Vreemde Oosterlingen een zuiver inkomen gehad van meer dan f 3 000 wij nemen aan dat, gezien de verbetering in de eonjunctuur die zich sinds dat jaar had afgetekend, die percentages in '41 groter waren. Wellicht was de extra heffing toen van toepassing op ongeveer 60% van de Europese en 25 % van de Vreemd-Oosterse belastingplichtigen. Verscheidenen van deze belastingplichtigen waren door de sluiting van de banken in moeilijkheden gekomen en de Europese bovendien nog door het niet-uitbetalen van de pensioenen, het verlagen van de salarissen en het geleidelijk stilleggen van het Europese bedrijfsleven. Voorts zaten uit de Europese bevolkingsgroep de meeste kostwinners gevangen. De Japanners gingen er van uit dat vele belastingplichti

J Bouwer: 'Dagboek', p. 94 (18 juli 1942).

328 [PDF]
EXTRA BELASTINGHEFFING

gen (of de namens hen optredende echtgenoten) onvoldoende contant geld hadden om de extra-aanslag te voldoen - zij maakten derhalve bekend dat wie dat geld miste, bij een Japanse bank een hypotheek kon opnemen op zijn onroerende goederen.

XCIn Batavia gingen de in hun functies gehandhaafde inheemse belastingambtenaren aan de slag. Zij 'deden huiszoeking', aldus een naoorlogs verslag,

XC'snuffelden in de kasten, damestassen, portemonnaies, enz. Bij het treffen van schikkingen op het belastingkantoor was de achtergebleven Europese vrouw onderhevig aan hetzij een brute, hetzij een vernederende behandeling. Stereotiepe antwoorden op het belastingkantoor waren bijvoorbeeld: 'Nippon wil dat zo', of 'Anders pikt Nippon dat in', of 'Anders zijn we genoodzaakt de Kenpeitai hierbij in te schakelen.' ' 1

XCHoeveel de extra-heffingen hebben opgebracht, is niet bekend. Een deel van de belastingplichtigen kreeg uitstel van betaling, maar tot niet later dan 3 I december' 42. 'Ik ben wel benieuwd', noteerde Bouwer op die dag, 'wat de Japanners nu gaan doen. Zij hebben volgens inlichtingen van Inheemse zijde' (Bouwer stond direct of indirect met berichtgevers uit de inheemse wereld in contact), 'nog geen 2 % binnen. Het merendeel der Europese belastingplichtigen' (vrijwel alle Nederlanders en een klein deel der Indische Nederlanders, allen voorzover zij niet krijgsgevangenen waren) 'is inmiddels in de concentratiekampen' (interneringskampen) 'opgesloten. Voor het overige ligt als gevolg daarvan de gehele belastingadministratie in de war. Niemand die nog vrij is, is dus van plan om te betalen.' 2

XCOok wij nemen aan dat de Japanners maar een deel van de extrabelastingheffingen hebben kunnen innen. De meeste gelden evenwel die men voor de persoonsbewijzen had moeten betalen, hadden zij wèl binnengekregen.

Registratie

XC

XCIn de Buitengewesten kwam het niet tot een verplichte registratie van de leden van niet-Indonesische bevolkingsgroepen, op Java wèl. Zij werd

XC, Klerks: Verslag (z.d.), inzake het relief-werk te Batavia, p. I (IC, 52). 2 Bouwer: 'Dagboek', p. 136 (31 dec. I942).

329 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

daar op II april '42 bekendgemaakt in de pers: verordening no. 7 van de Japanse opperbevelhebber, Imamoera dust, bepaalde dat alle Europeanen en Vreemde Oosterlingen van zeventien jaar en ouder zich moesten aanmelden bij de gemeentehuizen waar zij een verklaring van gehoorzaamheid aan het Japanse leger zouden moeten ondertekenen en een registratiebewijs, een pendafiaran (wij zullen het naar analogie van het in '41 in bezet Nederland uitgereikte registratiebewijs als 'persoonsbewijs' aanduiden), in ontvangst zouden nemen. Op dat persoonsbewijs zou een foto geplakt worden - die zou men moeten meenemen. De in het Indonesisch gestelde verklaring van gehoorzaamheid bleek in het Nederlands aldus te luiden: 'Met een oprecht hart zweer ik volstrekte trouw en onderwerp ik mij volledig aan alle bevelen van het Japanse leger.' 2 Die registratie leek een positieve kant te hebben: 'Wie', aldus artikel 4 van verordening no. 7, 'zich niet laat registreren en geen trouw zweert aan het Japanse leger, diens maatschappelijke positie en diens leven zullen niet beschermd worden.' Liet men zich registreren, dan zou dus van die bescherming sprake zijn. Die indruk werd versterkt doordat men voor de registratie moest betalen: elke Europese man fI50, elke Europese vrouw f 80, elke Vreemd-Oosterse man fIOO, elke Vreemd-Oosterse vrouw f 50. De registratieplicht" strekte zich ook uit tot de burgers van met Japan verbonden staten maar zij kregen het aan hen uitgereikte persoonsbewijs kosteloos.

XCDat persoonsbewijs bevatte na invulling een hinderlijke menigte gegevens: onder A het volgordenummer van uitgifte in de plaats waar men zich had laten registreren; onder B de naam, de leeftijd en het geslacht; onder C het woonadres; onder D de landaard (bijvoorbeeld: 'Nederlander', 'Duitser', 'Chinees', 'Arabier'), de geboorteplaats en de indicatie die men had gekregen op de Z.g.rassenlijst (daarop komen wij terug); onder E de werkkring (in het geval van gehuwde vrouwen: de werkkring van hun echtgenoot); onder F de duur van het verblijf in Indië; onder G de huwelijkse staat en eventueel het aantal kinderen en hun geslacht. Rechts op het persoonsbewijs kwamen onder elkaar de foto, de duimafdruk en een ruimte voor het eventueel aantekenen van de afbetalingen op het registratiebedrag.

XCOnze algemene indruk is dat de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders aan het van hen gevergde 'trouw zweren' niet te zwaar

XC1 Tekst in dr. D. van Velden: De japanse interneringskampen voor burgers gedurende de Tweede Wereldoorlog (1963), p. 549 (verder aan te halen als: van Velden). 2 A.v., p. 78. 'Aan die verplichting werden in mei '43 ook de met niet-Indonesiërs gehuwde Indonesische vrouwen onderworpen. 33

330 [PDF]
REGISTRATIE VAN 'VREEMDELINGEN'

hebben getild, o.m. omdat van een feitelijke eedsaflegging geen sprake was - velen zagen de gehoorzaamheidsbelofte bovendien als in de lijn liggend van de algemene aanwijzing van het gouvernement dat men onder de bezetting zijn werk diende voort te zetten en geen daden van geweld tegen de bezetter moest ondernemen. Anderen waren van mening dat alle middelen geoorloofd waren om de bezetter te bedriegen. De journalist W. Ch. J. Bastiaans vernam in Batavia dat de gereformeerde predikant gezegd had dat men 'in tijd van leugens en bedrog de bezetter met gelijke munt terugbetalen' mocht. I Het registratiegeld moest, zo berichtten de bladen in de tweede helft van april, vóór 10 mei voldaan zijn. Dat was velen onmogelijk - aanvaard werd dat men het bedrag in maximaal tien termijnen betaalde; daarvoor moest men dan zijn duimafdruk plaatsen en twee getuigen moesten hetzelfde doen. Het registratiegeld werd echter ook wel door grote handelsfirma's (naar wij aannemen, vooralook door Chinese) betaald ten behoeve van hun employé's. 'Zo ziet men', aldus Elias, 'in de maand mei een grote file van betalers voor het gemeentehuis' (in dit geval: van Bandoeng) 'samengedrongen tussen hekken van latwerk. De langzaam voortschuifelende menigte is als een kudde schapen in handen van de scheerder.' 2 Hoeveel Nederlanders en Indische Nederlanders zich in totaal op Java (en Madoera) moesten laten registreren, weten wij niet precies - een orde van grootte van ca. honderdduizend lijkt ons niet onwaarschijnlijk en dat moeten, aangezien veel mannen krijgsgevangenen waren, in meerderheid vrouwen zijn geweest. Het kan zijn dat de Japanners er op gerekend hebben dat zij uit de groepen der Nederlanders en Indische Nederlanders aan registratiegelden een bedrag van de orde van grootte van f 10 mln zouden ontvangen en uit de groepen der Vreemde Oosterlingen (Chinezen, Arabieren, Brits-Indiërs e.a.) een bedrag van de orde van grootte van f 35 mln.

XCHoeveel zij in werkelijkheid ontvangen hebben, is niet bekend. In Bandoeng kwam overigens in november '42, aldus Bouwer,

XC'een grote fraude met registratiegelden aan het daglicht ... Indonesische registratie-'ambtenaren' hebben grote sommen in eigen zak doen verdwijnen. Het is niet bekend, hoeveel er verduisterd is, doch een Indonesische inspecteur van politie raamde het totaal op 'om en nabij de f 100 000'. Ik heb tijdens de registratie trouwens zelf kunnen aanschouwen hoe slordig er met het geld werd omgeJ.33

I W. Ch. Bastiaans: Verslag (z.d.), p. 5 (IC, 80230 I). Z Elias, p. 49.

331 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

sprongen. Nergens werden de ontvangen bedragen aangetekend. Kassa's of geldkisten waren er niet. Meestal ging het geld in een of ander laadje van een schrijfbureau of tafel, soms ookin een naast de 'ambtenaar' staande prullenmand.' I

XCNog geen week later tekende dezelfde dagboekschrijver aan:

XC'Er is ook nog aan het licht gekomen dat er vele valse registratiekaarten in het bezit van de 'vreemdelingen' zijn die voor het luttele bedrag van f 15 door verschillende Chinezen en Indo-Europeanen werden nagemaakt, kompleet met alle stempels en duimafdrukken.' 2

XCIs Bandoeng in beide opzichten (de corruptie en de vervaardiging van valse persoonsbewijzen) geen uitzondering geweest, dan is duidelijk dat niet allen die daartoe verplicht waren, zich hebben aangemeld en dat van de bedragen die de zich wèl aanmeldenden betaalden, maar een deel bij de bezetter terechtkwam. Een dagblad in Malang berichtte eind augustus dat zich daar ruim vijftienduizend vreemdelingen hadden aangemeld en dat ruim f 700000 was binnengekomen, 'terwijl', schreef Bouwer, 'gerekend op f roo per 'vreemdeling" (dat lijkt ons als gemiddelde iets te hoog), 'de recette ruim f I 'j, miljoen had moeten zijn.' 3 Gelijk vermeld, diende op het persoonsbewijs ook de indicatie geplaatst te worden die men op de Z.g. rassenlijst had gekregen. De in Nederland geboren Nederlanders, de Z.g. totoks, werden over het algemeen geregistreerd als' Belanda-totok' hetzelfde geschiedde in Batavia (en wellicht ook elders, maar zeker niet overal) met de in Nederland geboren Indische Nederlanders, 'ook al was men', aldus Bastiaans, 'zo zwart als roet.' 4 Omgekeerd gold in Semarang en Cheri bon (en wellicht ook elders, maar zeker niet overal) de regel, 'dat je', tekende een Nederlandse vrouw aan, 'als je in Indië geboren bent, Belanda-Indo (bent), ook al heb je helemaal geen Indisch bloed. Iedereen vraagt zich af wat het verstandigste is: het daarbij te laten of te proberen het te doen veranderen' 5 - die vraag kreeg pas later in '42 een klemmend karakter toen de interneringen begonnen; wij komen er op terug. Hier willen wij volstaan met er op te wijzen dat het aangeven van de Z.g.rassenindicatie met grote willekeur gepaard ging - vaak nam de ambtenaar achter de tafel een beslissing waar men zich eenvoudig bij neerlegde, vaak ook kon menJ.33

I Bouwer: 'Dagboek', p. 125 (19 nov. J942). 2 A.v., p. 126 (24 nov. 1942). 'A.v., p. 104 (27 aug. 1942). 4 W. eh. Bastiaans: Verslag, p. 5. 5 G. Boissevain: Dag boek, 25 juni 1942, in G. Boissevain en 1. van Empel: p. 42.

332 [PDF]
REGISTRATIE VAN 'VREEMDELINGEN'

hem bedriegen omdat verificatie van de verstrekte gegevens praktisch onmogelijk was. In menige plaats kon een volbloed-Nederlander als Belanda-Indo geregistreerd worden als hij beweerde, ergens in de Buitengewesten geboren te zijn uit een Indonesische moeder; werd hem dan gevraagd, hoe hij aan zijn blauwe ogen kwam, dan was het antwoord: 'Dat is een speling der natuur', voldoende.'

XCVan de uitreiking af (deze nam enkele maanden in beslag) was men verplicht, het persoonsbewijs buitenshuis steeds bij zich te hebben. In Batavia werd dat vaak gecontroleerd, zulks, aldus Bastiaans, op 'rigoreuze en onhebbelijke' wijze; had men het thuis gelaten of het nog niet afgehaald, dan volgde een 'hardhandige afstraffing en opsluiting. Dit alles door Indonesiërs' (d.w.z. door de inheemse politie). 'Nippon kijkt toe.' 2

Razzia's

XC

XCEr waren onder de Nederlanders en Indische Nederlanders velen die op grond van artikel a van de registratie-verordening van I I april vertrouwden dat het in ontvangst nemen van het persoonsbewijs en vooral de plechtige, met de duimafdruk bevestigde belofte alle bevelen van het Japanse leger stipt op te volgen, de waarborg inhielden dat men met rust gelaten zou worden. Niets daarvan: juist in de maanden waarin men zich het persoonsbewijs aanschafte, vonden in de steden op Java razzia's plaats waarbij talrijke Nederlandse mannen werden gearresteerd.

XCDat begon in Batavia op I I mei, daags dus na de rode waarop men, vooruitlopend op de uitreiking van het persoonsbewij s, er de vastgestelde bedragen voor had moeten betalen - een verplichting waaraan in de hoofdstad, aldus Ricardo, 'vrijwel drie-kwart van de mannelijke Europese bevolking' 3 toen al had voldaan. Niet dat dat hielp! In de vroege uren van de r rde werd de grootste Europese wijk door de inheemse politie afgezet. 'Wilde men', aldus dezelfde waarnemer,

XC'de daarachter gelegen wijken benaderen, dan werd kortaf de raad gegeven naar huis te gaan en daar te blijven. In de voor inpikkerij in aanmerking komende wijken, voorzover deze nog niet bewerkt waren, kon men de inlandse politieagenten in al hun moed en grootheid bewonderen. Met de klewangs' dreigend omhoog geheven en de revolvers in de hand, met woest geblikker van tandenJ.

1 F. de Rochemont, IS juni 1982. 2 W. Ch. Bastiaans: Verslag, p. 3 C. D. Ricardo: 'De inpikkerij' (21 okt. 1942), p. 2 (IC, 30931). 'sabels

333 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

en bliksemende ogen drongen zij de huizen van vreedzame burgers binnen om luid blaffende te informeren naar 'rnannen' I hun opdracht was, alle Nederlandse mannen (niet de Indisch-Nederlandse) van zeventien tot zestig jaar te arresteren. Die moesten hun koffertjes pakken en werden vervolgens in groepen naar het hoofdbureau van politie gevoerd. 'Van de kant der inheemse bevolking was de belangstelling ... groot. Dagdieven en -diefjes uitten op luide toon hun vreugde over het oppakken der Belanda's'?

XCEr werden die ochtend ca. zeshonderd Nederlandse jongens en mannen gearresteerd. De Japanners vonden dat aantal te laag en gaven 's middags, aldus Ricardo,

XC'een voorbeeld op welke wijze men Europeanen bij elkaar kon harken. Zo zagen alle mannen met een blanke huid zich op straat van de fletsen gehaald en op vrachtauto's geladen. De fletsen werden aan voorbijkomende inlanders afgegeven teneinde daarmee naar believen te handelen. Op ouderdom werd niet meer gelet. Men zag knapen van veertien jaar naast grijsaards die reeds de tachtigjaren hadden overschreden. Het was alsof een geweldige stofkam over de Europese buurt werd gehaald.' 3

XCEr lag aan die razzia geen algemeen Japans bevel ten grondslag; dat bevel deed Imamoera pas op 17 mei uitgaan: op heel Java moesten, met uitzondering van diegenen die in hun werk gehandhaafd waren (de 'ballenjongens'), alle mannelijke Nederlanders tussen de zeventien en de zestig jaar gearresteerd worden.

XCAls uitvloeisel van dit bevel vonden in Batavia en elders op Java in de laatste week van mei op vier dagen grote razzia's plaats, waarbij de betrokken Nederlanders Of op straat werden opgepakt Of uit hun huizen werden gehaald. Hele wijken werden doorzocht, soms ook haalde men de adressen, waar mannen woonden, uit de telefoongidsen. Zo werden in Batavia van II mei tot het einde van die maand omstreeks drieduizend Nederlandse mannen van hun vrijheid beroofd; zij werden opgesloten in de gevangenissen Struiswijk en Boekit Doeri en in het kamp van het Algemeen Delisch Immigratie Kantoor, het Adek-kamp, waar men vroeger de inheemse arbeidskrachten die als koelies naar de plantages van Deli (Oost-Sumatra) zouden vertrekken, had samengebracht.

XCIn juni werden de razzia's voortgezet, ook in Batavia. Daar was het, aldus Ricardo,

I C. D. Ricardo: 'De inpikkerij', p. 2. 2 A.v. 3 A.v., p. 3.

334 [PDF]
RAZZIA'S OP JAVA

een soort sport (geworden) om uit de handen der politie te blijven. Bij de nadering van een politieagent verdwenen de nog loslopende mannen door de ramen of over de muren in andere huizen of stelden zich verdekt op. Anderen weer verkleedden zich als vrouw, daarbij zorgende de zwaar behaarde kuiten in kousen te hullen en een van de een-of-andere haarkunstenaar betrokken coiffure zorgvuldig over het kortgeknipte mannenhoofd te trekken. Zelfs werd rouge en lippenstift gebezigd om de transformatie van man tot vrouw zo getrouw mogelijk te doen zijn. Toch werd het met de dag moeilijker om vrij te blijven en wie zo gelukkig was, zag zich tenslotte tot voortdurend kamerarrest veroordeeld.' I

XCElders op Java werden, evenals in Batavia, de algemene arrestaties met tussenpozen uitgevoerd - in eerste instantie bleef dus een deel van de Nederlandse mannen en jongens op vrije voeten. Zij die dat in Garoet nog waren, werden in juli naar Bandoeng ontboden, 'Elk', aldus later de controleur van Garoet, dr. J. Bakker (in april niet opgepakt omdat hij een functie had bij de luchtbescherming),

XC'moest een koffer met de meest noodzakelijke dingen meenemen. Ik nam afscheid van vrouwen kroost en meldde mij bij het LOG te Bandoeng. Dit was het tot interneringskamp ingericht Landsopvcedingsgesticht." De helft van de mannen ging weer naar huis, de rest werd geïnterneerd. Niemand snapte er iets van. Later bleek mij dat de regent een lijstje had moeten opmaken van de nog niet opgepakte mannen. Tevens moest hij 50% daarvan uitkiezen die voor directe internering in aanmerking kwamen. Een delicate taak! Enfin, ik kwam terug en iedereen vond het raar. Wat een geroddel! Niemand van de lieftallige Europese dames die je feliciteerde. Jaloezie en laster waren in ruime mate mijn deel.' 3

XCIn Soerabaja werden de in juli opgepakten in de oude gevangenis aan de Werfstraat opgesloten. Het gesticht had grote cellen welke vroeger voor maximaal negentien Javanen bestemd waren - nu werden in elke celomstreeks vijftig Nederlanders gepropt. Een assistent-inspecteur van de Stoomvaart Maatschappij Nederland werd met een-en-vijftig lotgenoten naar een van die cellen gebracht. 'Toen wij er', schreef hij, 'opgejaagd en geslagen door de inlandse cipiers voor stonden, keken wij elkaar aan en zeiden: 'Neen, dat is onmogelijk.' Doch het moest en toen bleek het mogelijk.' 4 Niet al deze arrestanten werden vastgehouden: van diegenen die minder dan f 300 per maand hadden verdiend (de grens die ook in april'J.J.

I A.v. 2 het tuchthuis voor jeugdigen Bakker: 'Tien bewogen jaren' (rçö r), p. 22 (IC, 63 522). 4 Aangehaald in (Stoomvaart Maatschappij Nederland) W. de Roever: (rçy r), p. 362.

335 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

had gegolden), werden velen vrijgelaten en anderen werden korte tijd later overgebracht naar het kolonisatiegebied Kesilir bij Java's uiterste zuidoostpunt - wat daar geschiedde, komt straks aan de orde.

XCRazzia's op mannen en jongens vonden in Bandoeng later plaats dan elders: zij begonnen in augustus. Ook hier gingen vrachtauto's rondrijden om de opgepakten te vervoeren - wie van de gezochten zulk een auto hoorde aankomen, trachtte zich te verbergen. In augustus en september werden ongeveer drieduizend mannen en jongens gearresteerd die in een hotel en in twee scholen geïnterneerd werden. Anderen waren toen nog op vrije voeten. Een onzekere vrijheid! Op 13 oktober ging het mis. 'De mannen die naar de kantoren zijn gegaan' ('ballenjongens' dus), schrijft Elias,

XC'sturen briefjes naar de onderduikers dat zij zich die dag vooral niet op straat moeten begeven. Voor verscheidene van die kantoren staan reeds de vrachtauto's, waarop niets vermoedende voorbijgangers worden geladen.'

XCDe razzia begon in het centrum.

XC'In de middag zijn de Japanse mensenjagers langzaam vooruitgedrongen naar de buitenwijken, deze systematisch afromend en de huizen leeghalend. De kantoren zijn nu gesloten, dus elke man moet omstreeks die tijd thuis zijn.'

XCDe gehele middag werden mannen en jongens opgepakt maar verscheidenen wisten zich schuil te houden.

XC'Bij het vallen van de avond komt weer een vrachtauto langs. Weer dringen Japanners en politie de huizen binnen, sluipen ze door bosjes en brandgangen en door riolen. Op de wegen kleumen de bijeengepakte mannen samen in de nu stromende regen. Een intens droevig, armoedig en ellendig beeld, deze als beesten samengepakte mannen, bewaakt door een paar agenten met geweren.' 1

XCDe opsluiting vond op 13 oktober plaats in een leegstaand klooster. Omstreeks duizend mannen en jongens kwamen hier terecht en onder dezen waren talrijke Indische Nederlanders.

XCEerder maakten wij er melding van dat de Japanners in april het oppakken van de vooraanstaanden onder de Europeanen gemotiveerd hadden met een verwijzing naar het verslag van een bespreking waaruit zou zijn gebleken dat de leden van het Afvoeren Vernielingskorps Soerabaja op 20 maart 1942 waren bijeengekomen voor onderling beraad. De datum, merkten wij toen op, hadden de Japanners vervalst of in hun achterdocht verkeerd gelezen. Hoe dat zij, de Kenpeitai kwam tot de overtuiging, dat de leden van de korpsen, die na de capitulatie hun normale werk hadden hervat (alleen de hogere kaderleden waren militairen geweest), boze plannen smeedden. 'Onmiddellijk na de bezetting', aldus het al eerder aangehaalde, in februari '44 opgestelde Kenpeitai rapport over het verzet op Java, 'verspreidden de technici zich in bijna alle gebieden en namen posities in bij de spoorwegen, bij de scheepvaartondernemingen, bij de havens en ook nog andere sleutelposities; zij broedden vernielingsplannen uit die een hoogst gevaarlijk karakter droegen.' 1

XCTwee maanden had de Kenpeitai nodig om de arrestatie van het gehele lagere kader van de Afvoeren Vernielingskorpsen voor te bereiden: er moesten naamen adreslijsten worden opgesteld en er moest worden nagegaan wie van die kaderleden al vastzaten; dat bleek het geval te zijn met ca. zevenhonderd personen - ruim honderd militairen die in krijgsgevangenenkampen zaten en bijna zeshonderd gouvernementsdienaren die in maart, april of mei gearresteerd waren. Op 8 juni vond op heel Java de actie tegen de zich nog in vrijheid bevindende kaderleden van de Afvoeren Vernielingskorpsen plaats: er werden er, afgezien van een onbekend aantal inheemsen iuiedono's, assistent-UJedono's en dessa-hoof den die met de vernielingsplannen te maken hadden gehad), bijna vijfhonderd gearresteerd.

XCOp 29 juni, drie weken na de razzia tegen het lagere kader van de Afvoer

1 Rapport over het verzet op Java (febr. 1944), p. 2.

337 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

en Vernielingskorpsen, en terwijl hier en daar op Java het oppakken van alle Nederlandse mannen tussen zeventien en zestigjaar nog gaande was, verscheen in het Japans Verordeningenblad, de Kan Po, een 'mededeling aan de Nederlanders' " waarin laatstbedoelde arrestaties gemotiveerd werden. Er werd in gezegd dat de Nederlands-Indische autoriteiten de in Indië achtergebleven Japanners gearresteerd hadden en voor 'een slechte behandeling' naar Australië gezonden - 'voor deze handelwijze zullen zij Gods straf niet ontgaan.' De Japanse autoriteiten daarentegen hadden zich er in Indië aanvankelijk toe beperkt, van de Nederlandse ingezetenen slechts dat gedeelte te arresteren, 'dat schadelijk werd geacht voor de openbare rust en orde. Omtrent de rest der Nederlandse bevolking', zo heette het verder,

XC'hebben wij voor een poosje de situatie rustig in beschouwing genomen. Doch er zijn er onder hen die nog ... in de war gebracht worden door geruchten en valse propaganda van Engeland en Amerika. En het schijnt dat er onder hen zijn die ongeoorloofde plannen voorbereiden. Daarom hebben de militaire autoriteiten thans besloten ... , voor de Nederlandse mannen een bepaalde plaats als verblijfplaats aan te wijzen, uitgezonderd hen die hun getrouwheid en gehoorzaamheid aan de Japanse autoriteiten hebben getoond. De Japanse militaire autoriteiten zullen deze laatsten ook in de toekomst met rust laten ... Voorts verklaren de militaire autoriteiten dat voor vrouwen en kinderen niet alleen generlei bezwarende maatregelen zullen worden getroffen, maar dat zelfs In overweging wordt genomen om hun de nodige bescherming te verlenen.'

XC'Bescherming' hoe en waar? Soms in aparte wijken? Het als geruststellend bedoelde slot van de mededeling zag er onheilspellend uit.

Stemming

XC

XCDe slagen welke in de eerste bezettingsmaanden de Nederlanders en Indische Nederlanders troffen, kwamen hard aan. Zij brachten in de geest van velen een mengsel teweeg van bezorgdheid en van hoop op een spoedige bevrijding, en naarmate die bezorgdheid dieper werd, klampte men zich krampachtiger aan die hoop vast. Deze vond voedsel in twee bronnen: in de Geallieerde radio-uitzendingen en in de geruchten die alom de ronde gingen doen.

XCI

338 [PDF]
OPTIMISTISCHE BERICHTEN

XCIeder die een radio bezat, kon, voordat de toestellen midden '42 'gecastreerd' werden (en die 'castratie' was, zoals bleek, niet steeds effectief), met overtreding van het Japans verbod naar Geallieerde zenders luisteren. Van speciaal belang waren daarbij de uitzendingen uit Australië, waarin uit Indië geëvacueerde Nederlandse autoriteiten aan het woord kwamen, en die van Radio San Francisco dat elke avond een kwartier lang nieuws in het Nederlands uitzond. In die uitzendingen gebruikte formuleringen die niet meer waren dan een algemene oproep om vol te houden, werden dan vaak opgevat als een aankondiging van Geallieerde offensieven welke niet lang op zich zouden laten wachten. Zo beëindigde de commandant van het wapen der Militaire Luchtvaart, luitenant-generaal L. H. van Oyen, eind maart een toespraak voor Radio Melbourne met de woorden: 'Ik hoop u spoedig weer te zien" - dat werd vrij algemeen opgevat als een belofte dat de Geallieerden niet na jaren maar na enkele maanden, en misschien zelfs al na enkele weken, op Java en elders in de archipel zouden landen. Trouwens, die verwachting werd avond na avond door Radio San Francisco gewekt waar elke nieuwsuitzending in die tijd eindigde met de woorden: 'Houdt goede moed! W~ komen gauw!' 2 In april kwamen, zoals uiteengezet, veel Nederlandse en NederlandsIndische gezinnen in financiële moeilijkheden te verkeren. Duidelijk was hun dat de Japanse bezetter het Nederlands bewind als definitief geëindigd zag en dat hij, mede blijkens zijn AAA-actie, de Indonesiërs voor de Japanse zaak trachtte te winnen. Er was meer dat daarop wees: toen de bioscopen in april heropend werden, bleek dat Nederlanders en Indische Nederlanders die een film wilden zien (de animo was niet groot), alleen kaartjes voor de laagste rang mochten kopen en dus plaats moesten nemen in een gedeelte van de zaal waar vroeger uitsluitend inheemsen hadden gezeten." En dan de algemene Japanse voorschriften! Die vlag van de overwinnaar die men voor zijn woning moest plaatsen! Dat na te laten, zou onmiddellijk tot strafmaatregelen leiden - dus zorgde men voor een vlag, maar menigeen deed dat met demonstratieve nonchalance. 'Mammie', aldus een meisje in Soerabaja, 'gebruikte hiervoor de goedkoopste stof die ze kon krijgen, Het gevolg was dat bij de eerste regenbui het rood van de bal helemaal door het wit heenliep. Met opzetJ.

I Bouwer: 'Dagboek', p. 32 (29 maart 1942). 2 Rups: Verzetsverslag (z.d.), p. I (IC, 2484). 3 Enkele maanden later werd in de bioscopen een Japanse propagandafilm vertoond waarop men een Indonesisch gezin zag dat louter Europees huispersoneel had.

339 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

lieten we de vlag zo lang mogelijk in de regen hangen.' I 'We namen', schreef later de vrouw van een arts in dezelfde stad, 'rode stof die zo slecht was dat het bij de eerste de beste regenbui afgaf en doorliep, legden het geval op de grond, trapten er op en hingen hem vervolgens verkreukeld buiten.' 2

XCZo zal wel vaker gehandeld zijn (op dit punt is ons van ingrijpen der Japanners niets bekend") en de neiging daartoe kan slechts zijn versterkt toen men eind april o.m. alle Nederlandse vlaggen moest inleveren die vervolgens op de zçste, Hirohito's verjaardag, hier en daar in het openbaar werden verbrand.

XCEén dag later, 30 april, werd prinses Juliana, de kroonprinses, drie-endertig.

XC'Het was opvallend', tekende Bouwer in Bandoeng aan,

XC'hoeveel dames vandaag rood-wit-blauwe of oranje blouses droegen. Een merkwaardig groepje wandelaars passeerde ons pension. Van links naar rechts: een jongedame in een rode japon, een heer in een smetteloos wit costuum, een jongedame in een blauwe jurk en een jongedame in een oranje blouse. Ook [stonden er] veel oranje tuinparasols in voortuinen ... Op de gazons van veel huizen lagen allerlei combinaties van rood-wit-blauwe en oranje kussens in de zon te drogen. Een ice cream-bar op de Bragaweg had alleen maar sinaasappel-ijs vandaag. Het meest gebruikte woord was 'Ozo!', 'Oranje zaloverwinnen!"4

XCAannemelijk is dat het elders op Java (wij hebben er geen gegevens over) tot soortgelijke manifestaties is gekomen.

XCIn die tijd werd in kringen van Nederlanders en Indische Nederlanders rondverteld dat het in juni met het rijk van de Japanners zou zijn gedaan, immers: de letters waaruit de naam van die maand bestond, zouden betekenen: Japan Uit Nederlands-Indië. Toen aan de in april gearresteerde assistent-resident van Garoet door de Japanners gevraagd werd of hij wist wat 'juni' betekende, legde hij dat lachend uit en toen hem werd gevraagd waar hij die betekenis had gehoord, antwoordde hij dat deze aan 'elk schoolkind' bekend was."

1 Eliza Thomson: p. 17-18. 2 H. E. Keizer-Heuzeveldt: (1982), p. 14. 3 Wel weten wij dat in '44 de in zijn functie gehandhaafde Nederlandse administrateur van een cultuuron derneming op Java door de Japanners ter dood werd gebracht omdat hij de Japanse vlag had vergeleken met een gebruikt maandverband; de man was bij de aangebracht met een door vijf of zes Indonesiërs ondertekende briefkaart. 4 Bou wer: 'Dagboek', p. 59 (30 april 1942). 5 R. W. Kofman: Verslag, P.76.

340 [PDF]
'BERICHT VOOR LUITENANT DE

XCIn mei en juni (maanden waarin de Japanse vloot in de Koraalzee tegengehouden werd en bij Midway een zware nederlaag leed) hielden de optimistische geruchten aan: tot in de gevangenis Boekit Doeri in Batavia drong door dat de Geallieerden op Java's zuidkust zouden zijn geland en vandaar reeds gevorderd zouden zijn tot Soekaboemi - men ging in de gevangenis, aldus een daar gevangen zittende hoofdambtenaar van het kantoor van de Adviseur Inlandse Zaken, prompt over tot 'het stichten van knok- en andere ploegen welke voornemens waren, daadwerkelijk op te treden.' 1 Dit optimisme vond voedsel in het (al in ons vorige deel weergegeven) bericht dat Radio San Francisco op 20 juni uitzond en dat gericht was aan 'luitenant de Jong' (de Knil-luitenant J. A. de Jong die samen met luitenant W. H. J. E. van Daalen en een groep lagere Knil-militairen op Midden-Celebes doorvocht en via een radiozender van het Binnenlands Bestuur de Nederlandse autoriteiten in Australië om hulp had gevraagd). Hem werd bericht dat hij, om uitpeiling te voorkomen, geen nieuwe radio-oproepen moest doen, dat hem hulp zou worden gezonden, maar dat daarmee 'verscheidene weken gemoeid' waren. 'Ergens in Indië wordt nog gevochten!', noteerde Bouwer.

XC'Heel Java (en misschien wel heel Indië) kent deze boodschap die het gesprek van de dag is. Iedereen raadt er naar wie deze geheimzinnige 'luitenant de Jong' is, waar hij zit, wat hij doet en welke hulp hij gevraagd heeft. Men gaat zich te buiten aan ingewikkelde berekeningen, hoe lang 'verscheidene weken' wel zal duren. De Japanners hebben de boodschap natuurlijk ook gehoord en tasten al evenzeer in het duister. Voor inlichtingen die leiden tot de ontdekking van de mysterieuze luitenant, is door hen een beloning van f 25 000 uitgeloofd' 2 enkele dagen later werden in Bandoeng 'verscheidene de Jong's gearresteerd.' 3 In juli duurde de optimistische stemming voort. Een in zijn functie gehandhaafde ingenieur van de Staatsspoorwegen die in Madioen op Oost-Java werkzaam was, bezocht in die maand het hoofdbureau der Staatsspoorwegen in Bandoeng. 'Iedereen', schreef hij later, 'was daar erg optimistisch. Nog een paar weken, hoogstens nog een maand. De geruchten waren nog mooier dan in Madioen, alleen moest ik tegenspreken dat Madioen platgebrand zou zijn.' 4 Van die geruchten vernam BouwerJ.J.34

1 M. Morsink: Verslag (z.d.), p. 2 (ARA, Alg. Secr., Eerste zending, XXII, 45, 288). 2 Bouwer: 'Dagboek', p. 82 (21 juni 1942). 3 A.v., p. 85 (27 juni 1942). 4 L. R. Oldeman: Verslag (z.d.),p. 20 (IC, 81206 A).

341 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

er enkele: het eiland Wake zou zijn heroverd door Amerikaanse mariniers, prins Bernhard (op wiens verjaardag, 29 juni, in Bandoeng 'vele Europeanen' rondgelopen hadden met witte anjers') zou met tienduizend man Nederlandse troepen in Australië zijn aangekomen, admiraal Helfrich zou met Nederlandse strijdkrachten op een eilandje in Straat Soenda zijn geland 2 wij nemen aan dat dergelijke geruchten later in juli en misschien ook wel in augustus, toen de Amerikanen op Guadalcanal landden, de ronde bleven doen.

XCDe twee-en-zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina, 3 I augustus, werd niet vergeten. In Bandoeng werden op tal van plaatsen de kleuren rood-wit-blauw en oranje getoond, 'het spelletje van de joste april', schreef Bouwer,

XC'herhaalde zich. Het was nu veel gevaarlijker, [maar] zelfs fouragerende krijgsgevangenen droegen oranje. Bij het tijdsein van twaalf uur was er geen Europeaan op straat. Binnenshuis werd, bij stilzwijgende overeenkomst, twee minuten stilte in acht genomen. In het huis naast ons klonken onder zachte pianobegeleiding het eerste en zesde couplet van het Wilhelmus.' 3

XCOvereenkomstige manifestaties vonden ook elders plaats. Eén liep slecht af. In een ziekenhuis in Paree (ca. 100 km ten zuidwesten van Soerabaja) hielden de zusters een feestmaaltijd waarbij de tafel met rode, witte en blauwe bloemen versierd was. Een tante of nicht van een van de zusters, die voor één dag op bezoek was, had een menu getypt 4, dat onder een grote Waldus luidde: 'Koningin Wilhelmina schotel Oranje Nassau soep Toast: Lang zal zij leven! Vorstelijk gevulde vogel met vrijheidscompote Triomfators met overwinningssaus Toast: Op de daverende dingen die komen zullen! Boomrijpe Pacific-vruchten, Geallieerde keuze Driekleur met Oranje-Boven Kleintje koffie 'op de goede afloop'.'

XCEen exemplaar van dit menu werd enige tijd later ten huize van een van de zusters gevonden door een inheemse commissaris van politie.

I Bouwer: 'Dagboek', p. 86 (30 juni 1942). 2 A.v., p. 87 (2 juli 1942). 3 A.v., p. 105 (I sept. 1942). 4 Tekst in p. 145.

342 [PDF]
VERJAARDAG VAN KONINGIN WILHELMINA

Deze lichtte onmiddellijk de Kenpeitai in en het gevolg was dat alle zusters die aan de feestmaaltijd hadden deelgenomen, tien tot zeventien maanden gevangen zaten; allen werden door de Kenpeitai ernstig mishandeld.

XCSeptember '42 bracht de climax van de optimistische geruchten.

XCIn de eerste dagen van die maand werd rondverteld dat de Japanners onder Amerikaanse druk Java hadden afgestaan en dat het Nederlands bestuur op de 7de officieel zou worden hersteld. 'Men heeft', aldus in Bandeeng Elias,

XC'met eigen ogen de gouverneur-generaal met hoge Japanse officieren in het Preanger Hotel zien confereren. Het einde van de oorlog is nabij ... De vrouwen kopen voor haar laatste geld avondjaponnen die zij op het aanstaande vredesbal in Hotel Homann zullen dragen. Als men nu nog ongelovig blijft, wordt men uit de Europese maatschappij gestoten. De manager van het Preanger Hotel verzekert dat de GG niet in zijn hotel is geweest. Hem wordt geantwoord dat hij dit natuurlijk moet zeggen, maar dat men wel beter weet.' I

XCElias gaf dit samenvattend uit zijn herinnering weer maar Bouwer legde in zijn dagboek op woensdag r6 september een gedetailleerder beeld vast:

XC'Ik ga nu een vreemd verhaal vertellen. Hoe het in de wereld gekomen is, weet ik niet. Hoe het zo algemeen geloofd kon worden, weet ik al evenmin. Ik weet slechts, dat de stad enige dagen lang volkomen op zijn kop heeft gestaan. Het kwam er op neer, dat Japan onder Amerikaanse dreigementen Java had prijsgegeven en dat we dus slechts hadden te wachten op de komst der Geallieerde her-bezettingstroepen. Hoe het precies begonnen is, is mij niet geheel duidelijk. Het begon met de loslating uit het interneringskamp Klooster 'Sterre der Zee' van een aantal Ambonnese en Menadonese geïnterneerden, die er blijkbaar bij vergissing in geraakt waren. Plots was daar het gerucht, dat de Amerikaanse president, Franklin D. Roosevelt, per radio zou hebben medegedeeld, dat Japan er in toegestemd had, Java (anderen beweerden: geheel Nederlands-Indië) te ontruimen, dat de militaire bevelhebbers nog bezig waren met de regeling van details, doch dat de Amerikaanse troepen spoedig zouden landen. Zonder overdrijving kan ik zeggen, dat 90% der Europese bevolking dit verhaal in eerste instantie geloofde.

I Elias, p. 64.

343 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

XCToen werd het steeds gekker. Indië zou geruild worden tegen Nieuw-Guinea. Slechts de Kenpeitai en civiele japanse ambtenaren zouden achterblijven voor handhaving van rust en orde en formele overdracht van het gebied, terwijl het leger zich zou terugtrekken. Winkels werden bestormd. Vrouwen kochten nieuwe japonnen om de bevrijding te vieren. Gerzon zette in één dag f 10.000 om. Men kocht voorraden sterke drank op. Men had al japanners gezien met witte banden om de arm. Maandag j.l. leefde men in een ware overwinningsroes. Er heerste een 'Hè-hè-da-hebben-we-alweer-gehad' -stemming. In de kampen 1 drong het door. 'Stuur ons maar geen pakjes meer', kwam uit de kampen, 'wij zijn over een paar dagen thuis.' Vrouwen kwamen uit Oost-java om hun alhier geïnterneerde mannen af te halen. Zelfs de Indonesische bevolking ging het geloven. Een dogkar-koetsier zei tegen een Europese passagier: 'Tiga minggoe lagi boleh bilang koed morning sur', 'Over drie weken mogen we zeggen: Good morning, Sir.' De bevrijdingsvloot was al onderweg. Timor was reeds bezet. Een vliegboot met Amerikaanse onderhandelaars was te Soerabaja aangekomen.

XCAls je de vraag stelde, waarover zij dan eigenlijk kwamen onderhandelen, als alles high-up al bekokstoofd was, werd je aangekeken, alsof je niet goed wijs was. Men had de gouverneur-generaal in Bandoeng gezien. De ene dwaasheid stapelde zich op de andere.

XCHet kost moeite om je hoofd koel te houden en niet aangestoken te worden. Pas vandaag begint het enthousiasme wat te luwen, omdat er maar steeds niets gebeurt. Toch moet je nog oppassen je vooral niet kleinerend uit te laten.' 2

XCDrie dagen later:

XC'Hoewel een groot percentage van de mensen nog aan het 'bevrijdings' -verhaal gelooft, is het merendeel er wel van overtuigd, met een mystificatie te doen gehad te hebben. De depressie is onvermijdelijk gekomen. Als dit het vooropgezette doel van de japanners is geweest, hebben zij succes gehad. Het pessimisme heeft een ongekende diepte bereikt.' 3

XCHebben de Japanners inderdaad opzettelijk valse geruchten in omloop gebracht? Bewijzen zijn er niet voor en wij betwijfelen het: zulk een vorm van psychologische oorlogvoering lag hun in het geheel niet. Daarbij komt nog dat er geen Japanse manipulaties nodig zijn om te begrijpen wat er gebeurde. Deed zich, als hier in Bandoeng, (ets voor dat er vreemd uitzag: de vrijlating van enkele inheemse militairen, dan was het intense verlangen naar het einde van de Japanse bezetting voldoende om sommigen dat gebeuren te doen plaatsen in een algemene, maar

I kampen voor krijgsgevangenen 2 Bouwer: 'Dagboek', p. 108-09 (16 sept. 1942). 3 A.v., p. IlO (19 sept. 1942).

344 [PDF]
WILDE GERUCHTEN IN SEPTEMBER '42

kennelijk nog niet onthulde samenhang en dan zou het verschijnen in Hotel Preanger van één Europeaan die, van veraf gezien, enigermate op van Starkenborgh leek, deze en gene er toe kunnen brengen om aan de fantasie de vrij e teugel te laten.

XCInderdaad, een reactie van terneergeslagenheid kon, als zo hooggestemde verwachtingen gelogenstraft werden, niet uitblijven, maar er was, los nog van die geruchten die niet uitkwamen, in september op Java maar al te veel reden om gedeprimeerd te zijn: het Japanse militaire bestuur had er aangekondigd dat, nu vrijwel alle Nederlandse jongens en mannen van (in de regel) zeventien tot zestig jaar waren opgepakt, alle Nederlandse vrouwen en meisjes en jongens beneden de zeventien jaar in geïsoleerde wijken zouden worden ondergebracht.

Internering!

XC

XCIn tegenstelling tot wat op Java zou geschieden, waren in de Buitengewesten mèt de Nederlanders ook de meeste Indische Nederlanders (en de burgers van andere landen dan Nederland die met Japan in oorlog waren) kort na de aankomst der Japanse troepen geïnterneerd; daarbij werd hier en daar slechts een uitzondering gemaakt voor enkele bestuursambtenaren alsmede voor artsen, voor personen die werkzaam waren in bepaalde sectoren van het bedrijfsleven, en voor zendelingen en missionarissen. Er werd daarbij van meet af aan een scheiding aangebracht tussen enerzijds de mannen en de jongens van zestien of zeventien jaar en ouder en anderzijds de vrouwen en de overige kinderen.

XCOp Celebes en op enkele andere eilanden in de Grote Oost zoals Ambon en Nederlands-Timor was die internering een eenvoudige zaak doordat zich hier, met uitzondering van diegenen die in de strijdkrachten waren opgenomen, de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders bij de komst der Japanners in evacuatiekampen bevonden - die evacuatiekampen werden hun eerste interneringskampen. In de karnpen op Ambon werden enkele maanden later ook de Nederlanders en Indische Nederlanders uit andere eilanden in de Molukken opgesloten alsmede uit Nieuw-Guinea en uit de Kei- en Aroe- en de Tanimbar-eilanden, alle benoorden Australië gelegen.

1 Wij ontlenen onze algemene gegevens aan dr. D. van Veldens studie

345 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

Ook op Borneo vond de internering vrijwelonmiddellijk plaats, zulks krachtens bevelen van het Japanse leger. Toen nu de Japanse marine in juli '42 het bestuur over Borneo van het leger overnam, nam het leger uit West-Borneo de geïnterneerden mee naar Brits-Borneo dat onder legerbestuur bleef staan. Overigens waren van Borneo alsook van diverse eilanden in de Grote Oost vele Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen en kinderen kort na het uitbreken van de oorlog in de Pacific naar Java overgebracht. Op Sumatra (zie voor de ligging van alle plaatsen die wij noemen, kaart IX op pag. hiernaast) werden de Nederlandse en Indisch-Nederlandse burgers uit Noord- en Oost-Atjeh overgebracht naar Medan, uit West-Atjeh naar een afgelegen rubberonderneming. Er bevonden zich in dit gebied vele duizenden vrouwen en kinderen van inheemse militairen van het Knil; zij werden geconcentreerd in het kamp aan de bovenloop van de Alas dat het gouvernement in '40 had laten bouwen ten behoeve van de geïnterneerde Duitsers die in grote groepen (van welke één met de 'Van Imhoff' ten onder was gegaan) naar Brits-Indië waren overgebracht.

XCIn Medan kregen de Nederlanders en Indische Nederlanders eerst huisarrest opgelegd waarbij bovendien de bepaling gold dat zij van de straat af niet gezien mochten worden. 'Wij konden dus niet meer in onze voorkamers huizen', aldus later een hunner, toen een jongen van dertien jaar.

XC'Om nog wel van een gedeelte van de achtertuin te profiteren en om contact met de buren te kunnen onderhouden, werd in de tuin een geïmproviseerde schutting opgetrokken. Achter die schutting dronken wij 's middags thee en speelden wij ping-pong.' I

XCDeze situatie duurde enkele weken. Op I I april evenwel deed het Japanse militaire bestuur weten dat allen die huisarrest gekregen hadden, zich twee dagen later met medenemen van 30 kg bagage, proviand voor twee dagen en eetgerei, op een aantal punten in Medan moesten verzamelen vanwaar zij zich naar het plein voor het stadhuis moesten begeven. De bezittingen die men niet kon meenemen, meubelen en huisraad bijvoorbeeld, diende men in één kamer op te slaan en daarop mocht men een slot aanbrengen waarvan men de sleutel mocht meenemen." Grote

XC1 H. L. Leffelaar: Leven op rantsoen (I959), p. 28. 2 Eenzelfde regeling gold in bezet

346 [PDF]
DE INTERNERINGEN IN DE BUITENGEWESTEN

BANKA ~tOk BILLlTON b"'b·\ ~<l ang~:-..I ZUIDCHINESE ZEE

XCINDISCHE OCEAAN IX. Sumatra I

347 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

stoeten trokken op de 13 de april naar het bedoelde plein. Volgens Klooster ('Willem Brandt') was het de bedoeling van de Japanners, van die uittocht 'een grote show voor de inheemse bevolking te maken', en kwam van die opzet niets terecht, de straten waren 'zo leeg als ze nimmer geweest zijn.' 1 De mannen en oudere jongens werden afgevoerd naar Belawan, de uitvoerhaven van Deli, waar zij opgesloten werden in de woonwijk der arriverende contractkoelies, de Unie-kampong, de vrouwen en kinderen kwamen of in loodsen van een vroeger quarantainestation Of in arbeidersverblijven van de Deli Spoorweg Maatschappij terecht. Er bleven in Medan evenwel enkele honderden mannen met hun gezinnen achter - wij komen er op terug.

XCEr waren in het gebied van Deli waar zich zo vele Europese ondernemingen bevonden, nog vier andere plaatsen, waaronder Brastagi en Pematang Siantar, waar interneringsoorden ontstonden: in gevangenissen, ziekenhuizen en scholen.

XCPadang werd het voornaamste interneringscentrum voor de Nederlanders en Indische Nederlanders van Sumatra's westkust. Hier kwamen de meeste mannen en oudere jongens aanvankelijk in een gevangenis, de meeste vrouwen en overige kinderen in een scholencomplex van de missie terecht.

XCZo ging het min of meer ook op Zuid-Sumatra. De gevangenissen werden gebruikt voor het interneren van de mannen en de oudere jongens en andere behuizingen (een stadswijk, een kazerne, een school) voor het interneren van de vrouwen en overige kinderen.

XCBlijkens de door dr. van Velden verzamelde gegevens (ze zijn onvolledig doordat niet voor alle kampen cijfermateriaal beschikbaar is) werden in de Grote Oost in totaal bijna drieduizendnegenhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders (en ca. tweehonderdveertig personen van andere nationaliteit) geïnterneerd die, op een groep van ca. vijfhonderd op Ambon na, allen op Celebes bleven of daar in de loop van '42 terechtkwamen. Op Nederlands-Borneo bedroeg het aantal geïnterneerden ca. vijfhonderd en van hen werden een kleine driehonderd naar BritsBorneo overgebracht, waar óók ca. tweehonderdzestig personen van andere, hoofdzakelijk Britse nationaliteit, geïnterneerd waren. Op Sumatra werden ca. twaalfduizend Nederlanders en Indische Nederlanders geïnterneerd alsmede ruim twaalfhonderd personen van andere nationaliteit, onder wie ca. zevenhonderd Britten.

XC1 Willem Brandt: Degele terreur, p.

348 [PDF]
DE INTERNERINGEN IN DE BUITENGEWESTEN

Al die geïnterneerden waren op slag niet alleen hun vrijheid maar ook vrijwel al hun bezittingen kwijt.

XCOp Java wenste Imamoera een ander beleid te voeren: in beginsel wilde hij de Indische Nederlanders met rust laten (op grond van hun gedeeltelijk Indonesische afkomst zag hij hen als personen die, als zij eenmaal hun gehechtheid aan Nederland hadden opgegeven, zouden gaan deelnemen aan de opbouw van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer') en de Nederlanders, voorzover zij niet krijgsgevangenen waren, wenste hij samen te brengen in een eigen groot kolonisatiegebied op Java; daar zouden zij zichzelf met landbouw, d.w.z. in de eerste plaats met de verbouw van rijst (daartoe moesten sawahs worden aangelegd), in het leven moeten houden.' Voor het bedoelde plan liet hij zijn keus vallen op het gebied van Kesilir bij Java's zuidoostpunt, waar het Indo-Europees Verbond in de jaren '30 een gebied van 2 500 ha in erfpacht had gekregen - die landbouwkolonie was althans in zoverre mislukt dat de aanleg van sawahs en de rijstverbouw er voor de Indische Nederlanders die er zich als pachters gevestigd hadden, te zwaar was gebleken: zij hadden er Javanen voor aangetrokken die als beloning een derde van de oogst hadden mogen behouden. Wij nemen aan (nadere gegevens zijn er niet) dat dit project omstreeks I940 goeddeels was opgegeven.

XCVoor zijn nieuwe project had Imamoera de goedkeuring nodig van generaal Teraoetsji en van de militaire autoriteiten in Tokio. Die verkreeg hij. Vervolgens verscheen in enkele Indonesische dagbladen op Java eind juni de volgende, in het Nederlands gestelde mededeling":

XC'Volbloed Nederlanders moeten emigreren. Zij moeten zich zo gauw mogelijk melden, in afwachting van verdere instructies. In naam van de legercommandant van het Nippon'se leger is op de zyste juni de emigratie van mannelijke volbloed Hollanders die geen werk hebben, bekendgemaakt ... Het Nippon 'se leger neemt die maatregelen met de bedoeling opdat zij, die geen werk hebben, in de

1 Er is een aanwijzing dat Imamoera ook de Britse, Australische en Amerikaanse burgers die zich op Java bevonden, in dat kolonisatiegebied wilde opnemen alsook in een later stadium de Ambonnese en Menadonese militairen van het Knil mèt hun gezinnen. 2 Tekst, d.w.z. die welke, ook in het Nederlands, in het Japanse Veror deningenblad, de werd opgenomen in van Velden, p. 72.

349 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

gelegenheid worden gesteld een middel van bestaante vinden. Maar men aarzelt nog en hoopt nog steeds op vreugde in zijn leven.' Een dergelijke houding is in oorlogstijd ten enenmale ongeoorloofd.'

XCHieraan werd toegevoegd dat enkele 'mannelijke volbloed Hollanders', die zich al aangemeld hadden, geweigerd waren (vermoedelijk omdat zij zich niet onderdanig genoeg hadden betoond) - 'het is hun eigen schuld en zijzelf moeten de gevolgen er van dragen.'

XCIn die bekendmaking gaf de formulering: 'Volbloed Nederlanders moeten emigreren' (bedoeld zal wel zijn: 'van woonplaats veranderen') Imamoera's einddoel aan; als eerste stadium tot het bereiken daarvan zouden alleen de 'mannelijke volbloed Hollanders die geen werk hebben', en van dezen alleen diegenen die op Oost-Java woonachtig waren, die niet jonger waren dan zeventien en niet ouder dan zestig en die een goede fysieke gesteldheid hadden, naar Kesilir moeten vertrekken. Het was een gebied met een dungezaaide inheemse bevolking, ongezond (er kwam veel malaria voor) en er was geen goed drinkwater - het water uit de kali's zou men moeten zuiveren.

XCVoor het gehele project werd door de Japanners aan Nederlandse kant een leider noodzakelijk geacht. Het Japans militair bestuur van Oost-Java nam daartoe contact op met J. G. Wackwitz, die in Soerabaja de Handelsvereniging Amsterdam, de HVA (een van de grootste Nederlandse cultuurmaatschappijen), had vertegenwoordigd. Op 28 juni kreeg hij in Soerabaja een door de Japanners opgesteld reglement voor 'the new Settlement of the Dutch people' uitgereikt alsmede een door Imamoera ondertekende aanstellingsbrief welke aldus eindigde:

XC, What great pleasure it will give to us to see our trust in you rewarded by your ti nceasing efforts to perform this heavy task. We sincerely hope that you will be successful in saving your people from unemployment. Be always healthy and happy.' 2

XCNu, Wackwitz was verre van gelukkig met de taak die hij, nu het Japanse plan vaststond en al gepubliceerd was, gemeend had in beginsel niet te mogen weigeren. Hij was, aldus dr. van Velden, 'een krachtig en integer leider en een goed organisator' 3 en het eerste dat hij deed, was er op te wijzen dat de streek van Kesilir volmaakt ongeschikt was voor een landbouwkolonie. Toen hem voorgehouden werd dat hij die streekD.w.z.:op de verdrijvingder Japanners.Aangehaaldin van Velden,

1 2 p. 73. l A.v., p. 74.

350 [PDF]
HET KESILIR-PROJECT

niet kende, reisde hij er met een door de Japanners ter beschikking gestelde auto heen - na terugkeer bracht hij zijn bezwaren met nog meer klem naar voren. Het enige dat hij bereikte, was dat het oorspronkelijk op I juli vastgestelde vertrek van de voor de kolonie samengestelde staf (hij had er o.a. enkele personen uit de Boeboetan-gevangenis voor vrij gekregen) tot 5 juli werd uitgesteld, dat de Japanners toezegden dat de eerste kolonisten er niet op 6 juli maar op een latere datum zouden arriveren, dat hij een verbindingskantoor in Soerabaja mocht oprichten en dat hij vrijheid van beweging kreeg om tal van onmisbare goederen aan te schaffen. Ook eiste en kreeg hij van de Japanners ca. 1 miljoen kininepillen in plaats van de 30000 die zij hem eerst hadden aangeboden en die hij geweigerd had in ontvangst te nemen.

XCElk van de stafleden 'verzamelde', schreefWackwitz in zijn naoorlogs rapport, 'wat hij kon, waarbij veel hulp werd ondervonden van Scerabaja'se instanties, firma's en particulieren.' 1 Bijeengebracht werden o.m. tabletten en koolfilters voor drinkwaterzuivering, medicijnen, medische instrumenten, kookmateriaal, een kantoorinventaris en houdbare levensmiddelen.

XCOp 5 juli reed Wackwitz voor de tweede maal naar Kesilir. Zes dagen lang nam hij het aangewezen kolonisatiegebied in ogenschouw. Sterker nog dan tevoren werd zijn overtuiging dat de Japanners de verwezenlijking van een absurd plan najoegen. Hij schreef er een in het Engels gesteld rapport over waarin hij er op wees dat Europeanen niet geschikt waren voor zware landarbeid in de tropen; dat de laaggelegen vlakte van Kesilir een bijzonder heet klimaat had; dat de te velde staande rijstplanten verrot waren; dat van het voor landbouwaangewezen gebied niet meer dan 600 ha in aanmerking kwam om beplant te worden; dat op die 600 ha slechts zes-en-dertig arme inheemse gezinnen woonden en dat dat aantal maximaal tot zeventig Nederlandse gezinnen kon worden uitgebreid; dat die zeventig gezinnen het eerste jaar geen inkomen zouden hebben; dat 70% van de inheemse bevolking van Kesilir aan malaria leed; dat er geen goed drinkwater was; dat de dichtstbijzijnde plaats waar levensmiddelen vandaan konden komen, op een afstand lag van 30 km; dat wat er aan huisjes was overgebleven van de kolonisten van het Indo-Europees Verbond, in vervallen staat verkeerde; dat de aanwezige huisjes der inheemsen (deze zouden ontruimd worden) totaalongeschikt waren voor bewoning door Europeanen; dat de kolonisten zorgvuldig geselecteerd

XC1 J. G. Wackwitz: 'Rapport inzake de kolonisatie Kesilir' (maart 1946), p. 4 (IC, 28 99 1). 35

351 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

moesten worden; dat zijn conclusie was, 'that Kesilir for colonization by pure Europeans is unsuitable' kans op succes zou kolonisatie slechts hebben wanneer er betere gebieden op java voor ter beschikking gesteld werden, en wenste het japanse leger het project te handhaven, dan moesten, concludeerde hij, in eerste instantie niet meer dan driehonderd personen naar Kesilir gezonden worden.

XCWeer naar Soerabaja onderweg, passeerde hij vrachtauto's met het eerste transport van diegenen die de aanzegging gekregen hadden, naar Kesilir te vertrekken. Hij reed naar Soerabaja, typte daar op 12 juli zijn rapport, leverde het bij de japanners in en reed de volgende dag naar het suikerproefstation te Pasoeroean waar men hem behulpzaam was bij het bijeenbrengen van onmisbare goederen zoals nieuwe middelen voor drinkwaterzuivering en blikken waarin men voedsel zou kunnen koken (een machinefabriek te Pasoeroean ging een aantal kookketels maken). Toen hij in Kesilir terugkwam, bleek hem dat zich daar al ca. zevenhonderd kolonisten bevonden - midden augustus waren het er ca. tweeduizendvierhonderd: ca. veertienhonderd Nederlanders, ca. duizend Indische Nederlanders. Sommigen dezer hadden zich ingevolge Imamoera's bekendmaking zelf aangemeld, anderen waren uit hun huizen gehaald - in Malang hadden de japanners drie dagen lang razzia's gehouden. 'Elk huis', zo noteerde een jeugdigeNederlander op 12 juli in zijn dagboek,

XC'wordt grondig onderzocht en de Jappen kijken onder bedden en in kasten. Heel veel mannen waren naar de sawahs gevlucht, maar Javanen verrieden hen aan de Jap ... Voorlopig zitten de mannen in het Fraters-internaat. Oude mannen, jongens, NSB'ers, Duitsers, Nederlanders, Indo's, alles zit er in.' I

XCDe al eerder aangehaalde echtgenote van een Indische Nederlander die lerares was geweest aan de Handelsschool te Malang, ging naar het internaat waar groepen opgepakten uit japanse vrachtauto's naar binnen werden gedreven, en nam een karretje met goederen mee, o.a. een matras, die zij aan haar man wilde meegeven. 'Op en langs de straten', schreef zij in haar herinneringen,

XC'was het zwart van de inlanders die de Europese vrouwen, die belast en beladen naar de Fraterschoolliepen, ... uitj ouwden Het kostte zeer veel zelfbeheersing net te doen alsof er niets aan de hand was 'Mevrouw', hoorde ik een hese vrouwenstem naast me fluisteren, 'wat doen ze met onze mannen? Mijn man lag35

1 Aangehaald in p. 377-78.

352 [PDF]
HET KESILIR-PRO]ECT

doodziek met longontsteking op bed ... Hij gaat dood, heus mevrouw, hij gaat dood.' ... 'Ach mens, houd op', snauwde een andere vrouw. 'Kijk eens hoe ze daar die verlamde man behandelen! Ze zeulen maar wat ... Dat is mijn man.' Wij keken en zagen een verlamde man uit de vrachtauto worden gestompt.

XC... Vandaag zag ik overal mensen huilen.' 1

XCIn Soerabaja moesten diegenen die naar Kesilir dienden te vertrekken, zich bij de Boeboetan-gevangenis melden. 'Overal', aldus een jeugdige Nederlander in zijn dagboek, 'liepen mannen en jongens bepakt en gezakt. Er was geen spoor van gedruktheid te bekennen. Er werden Engelse oorlogsliedjes gezongen en ze riepen: 'Wij komen gauw terug" '2

XCOnder de ca. tweeduizendvierhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders die van begin juli tot midden augustus in Kesilir arriveerden, bevonden zich ca. veertig 'NSB'ers' (verbitterd jegens het Nederlandse gouvernement dat hen zonder onderzoek van mei '40 tot maart '42 in het fort-van den Bosch te Ngawi had vastgehouden), bijna allen 'verraders van de Nederlandse zaak, die', aldus Wackwitz, 'doorlopend heulden met onze vijanden.' 3 Oók bevond zich onder die tweeduizendvierhonderd een andere groep van enkele tientallen die, in Kesilir aangekomen met alle optimistische verwachtingen welke in die tijd onder de Nederlanders en Indische Nederlanders leefden ('wij komen gauw terug!'), er van uitgingen dat de Geallieerden spoedig op Java's zuidkust zouden landen, natuurlijk bij Kesilir, 'en in verband daarmee', aldus weer Wackwitz, 'plannen [gingen 1 beramen, wat bij de komst der Geallieerden ... te doen, alles zonder mij daarin te kennen.' 4 Formeel was Kesilir in die begintijd geen interneringskamp, maar in feite was het dat wèl: de gehele kolonie, ca. 2500 ha groot, was met prikkeldraad omgeven, er was een Japanse wacht en men mocht zonder speciaal verlof het gebied niet verlaten of er een bezoek aan brengen - wij komen dan ook op Kesilir terug in het hoofdstuk dat wij aan de interneringskampen zullen wijden.

XCOp 9 september verscheen een verordening van Imamoera, verordening no. 33 \ die althans de Nederlandse vrouwen in Batavia en allen elders die er van hoorden, een grote schok gaf. Artikel I luidde:

XC'Volbloed Nederlandse, Engelse, Amerikaanse en Australische vrouwen (geen Indo-Europese vrouwen), die gescheiden wonen van hun echtgenoot of verzorger, en die wonen in de gemeente Batavia, benevens volbloed Nederlandse mannen die jonger dan zeventien of ouder dan zestig jaar zijn, moeten gaan wonen in de beschermde wijk, aangewezen in de hieronder volgende mededeling en volgens de bijgevoegde artikelen. Degenen die vallen onder deze regeling, moeten zich laten registreren bij het Gemeentekantoor, afdeling Bescherming van Vreemdelingen, uiterlijk op 20 september 2602.'

XCUit de bedoelde mededeling bleek dat er twee beschermde wijken zouden komen: de Kramat-wijk en de Tjideng-wijk, en uit de overige artikelen van verordening no. 33 dat allen die niet tot de te isoleren groepen behoorden maar wel in die wijken woonachtig waren, vóór loktober de wijken moesten verlaten, dat de verhuizingen in oktober dienden te geschieden en dat wie er nadien niet woonachtig was, een speciale vergunning nodig zou hebben om er binnen te gaan.

XCDat de stadhuis-afdeling bij welke men zich moest laten registreren, 'Bescherming van Vreemdelingen' heette, was door de Japanners niet honend bedoeld: zoals al in de eind juni gepubliceerde mededeling was aangekondigd, wensten zij inderdaad (en zeker gold dat voor lmamoera) deze blanke 'vreemdelingen' te beschermen; trouwens, dat was aan alle Japanse besturen in bezet China en in de landen van de Nanjo voorgeschreven in een eind april '42 door het departement van oorlog rondgezonden instructie" waarin het o.m. heette: 'Personen die in nood verke

I Tekst: van Velden, p. 550. 2 Tekst: a.v., p. 583.

354 [PDF]
NIEUWE INTERNERINGEN OP JAVA

ren' (d.w.z. 'personen voor wie het moeilijk is, in hun levensonderhoud te voorzien'), 'dienen onderworpen te worden aan internering en bewaking, groepsgewijs, op een aangegeven plaats.'

XC'Heel Batavia in rep en roer', schreef een Nederlandse vrouw na het verschijnen van verordening no. 33 in haar dagboek 1 en dit sloeg niet alleen op allen die in de beschermde wijken hun intrek zouden moeten nemen maar ook op diegenen, 'meest kleine lieden met nog minder geld' 2, die zonder dat iets bepaald was ten aanzien van hun opvang, die wijken op stel en sprong moesten verlaten.

XCKon men zich aan de opgelegde verplichting onttrekken?

XCDe verordening leek daar twee mogelijkheden voor te bieden: zij had slechts betrekking op 'volbloed Nederlandse vrouwen' en uit die groep slechts op diegenen, 'die gescheiden wonen van hun echtgenoot of verzorger.'

XCVan beide mogelijkheden werd onmiddellijk gebruik gemaakt. Sommige vrouwen gingen hun best doen, een Nederlandse of IndischNederlandse man te vinden die werk had en die bereid was, als 'verzorger' bij hen te komen wonen (de geciteerde dagboekschrijfster schreef over een 'algemene mannenjacht in Batavia' 3) - daarbij bleek evenwel dat die 'verzorger' alleen erkend werd als hij een familielid was die al bij het betrokken gezin inwoonde. Andere vrouwen braken zich het hoofd over de vraag of zij niet ergens een Indonesische voorouder hadden, zodat zij niet als 'volbloed Nederlandse' zouden gelden. Welke regels werden daarbij aangehouden? Er werd niets over gepubliceerd en de eerste berichten die de ronde gingen doen, spraken elkaar tegen. 'Batavia', zo tekende de geciteerde dagboekschrijfster op 16 september aan, 'is een gekkenhuis geworden. Omdat niets met zekerheid bekendgemaakt wordt, neemt men beslissingen die het volgende uur herroepen worden.' 4 Er was met die beslissingen ook haast: uiterlijk op 20 september diende men zich bij het stadhuis te vervoegen.

XCBij de uitreiking van de persoonsbewijzen, de pendafiaran, was het in zoverre al vreemd toegegaan, dat in Batavia de in Nederland geboren Indische Nederlanders als Belanda-totoks geregistreerd waren - dat stond ook op hun persoonsbewijs vermeld. Moesten zij naar de beschermde wijken verhuizen? Kennelijk niet, want zij waren Indische Nederlanders. De betrokkenen gingen zich derhalve moeite geven, de aanduiding 'Belanda-totok' gewijzigd te krijgen tot 'Belanda-Indd. Toen nu daarbij

XC1 1. Lanzing-Fokker: Dagboek, II sept. 1942 (IC, dagboek 140). 2 A.v. 3 A.v., 13 sept. 1942. 4 A.v., 16 sept. 1942.

355 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD NIEUWE INTERNERINGEN OP JAVA

bleek dat dergelijke wijzigingen inderdaad mogelijk waren en dat men al als Belanda-Indo gold, wanneer er in het verre voorgeslacht één Indonesische voorouder was (één Indonesische bet-bet-overgrootmoeder was al voldoende), gingen verscheidene zuiver-Nederlandse vrouwen zich afvragen of zij konden aantonen dat zij toch niet helemaal zuiverN ederlands waren. Zij gingen op zoek naar gegevens in geboorteregisters van de Burgerlijke Stand of in de huwelijks- en doopregisters die, teruggaande tot de tijd van de Oost-Indische Compagnie, te vinden waren in het Algemeen Landsarchief te Batavia. Zij die bij dat archief werkzaam waren, verleenden bij het opstellen van een afstammingsverklaring, een asal oesoel, graag hun volledige medewerking (één lagere ambtenaar liet er zich evenwel grof voor betalen) en het gevolg was dat een, naar wij aannemen beperkt, aantal zuiver-Nederlandse vrouwen er in slaagde, als Belanda-Indo geregistreerd te worden: zij en hun kinderen behoefden dus niet te verhuizen. Die afstammingsverklaringen waren soms overeenkomstig de waarheid opgesteld, soms op grond van gefmgeerde gegevens. Wij voegen hieraan toe dat zij niet steeds tegen internering bleken te beschermen: toen eenmaal alle Nederlandse vrouwen alsmede de mannen boven de zestig jaar in aparte afgesloten wijken waren ondergebracht, liep een ieder die er zuiver-Nederlands uitzag, het gevaar, van een Japanner of van een Indonesische politieman de aanzegging te krijgen, onmiddellijk naar een van die wijken te verhuizen. Van twee zuiver-Nederlandse mannen, die beiden boven de zestig waren, bleef de een in Batavia in vrijheid, 'ofschoon hij', zo vernam een Nederlandse vrouw, 'het Wilhelmus op straat zong' " en werd de ander geïnterneerd, hetgeen hem in het kamp waarin hij opgesloten werd, deed bezwijken. Het was alles willekeur, zoals het ook willekeur was dat de in verordening no. 33 genoemde Britse, Australische en Amerikaanse vrouwen (onder die laatsten de echtgenote van gouverneur-generaal van Starkenborgh), die in april al enige tijd in de gevangenis Struiswijk opgesloten waren geweest, begin oktober, maar nu met hun kinderen, opnieuw werden gearresteerd en voor de tweede maal naar diezelfde gevangenis overgebracht'>

I A. MacGillavry:je p. 49. 2 Elders op Java werden die Britse, Australische en Amerikaanse vrouwen en kinderen omstreeks diezelfde tijd apart geïnterneerd, in Bandoeng in een school, in Semarang en Soerabaja in een gevangenis, uit Malang en andere plaatsen op Oost-Java in een kindersanatorium. De groep in Batavia is niet in Struiswijk gebleven maar in '43 naar een 'gewoon' interneringskamp overgebracht.

356 [PDF]

XCDe meesten van diegenen die in Batavia naar de Krarnat-, resp. Tjideug-wijk moesten verhuizen, beseften dat zij niet al hun bezittingen konden meenemen. Al vóór september hadden, zoals eerder opgemerkt, talrijke vrouwen zich genoopt gezien, daar een deel van te verkopen - in de tweede helft van september en in de loop van oktober gebeurde dat op grotere schaal en van de dwangpositie waarin de verkopers zich bevonden, maakten talrijke kopers misbruik; zij verwierven de goederen die zij kochten: meubels, tapijten, ijskasten, schilderijen en dergelijke, tegen absurd lage prijzen.

XCIn eerste instantie werden in Batavia in elk van de genoemde wijken ongeveer tweeduizend personen ondergebracht.

XCElders op Java namen de interneringen, aansluitend op de voor Batavia geldende verordening no. 33, meer tijd in beslag.

XCIn Bandoeng, waar in januari en februari '42 veel vrouwen met hun kinderen naar toe getrokken waren, werd in oktober (in de maand dus waarin op de r j de een grote razzia op mannen plaatsvond) bekendgemaakt dat alle volbloed Nederlandse vrouwen, kinderen en bovenzestigjarige mannen in november, voorzover zij er niet al woonden, naar een villawijk, de Tjihapit-wijk, moesten verhuizen, 'maar', schrijft dr. van Velden, 'velen weigerden te gaan. De internering geschiedde tamelijk ongeorganiseerd en met veel meer strubbelingen dan elders' I het duurde hier enkele maanden, nl. tot maart '43, voordat de leden van de betrokken groepen allen in de Tjihapit-wijk ondergebracht waren: ca. zevenduizend personen.

XCDe andere mannen uit Bandoeng en de gezinnen met zieken, tezamen ca. negenhonderd personen, kwamen in een tweede wijk van Bandeeng terecht, de Rama-wijk In een derde, de Karcës-wijk, namen begin december de vrouwen en kinderen uit de rest van West-Java en uit het westelijk deel van Midden-Java hun intrek, uiteindelijk ca. zesduizend personen - zij hadden, na eerst in scholen en hotels te zijn geconcentreerd, naar Bandoeng slechts wat handbagage mogen meenemen.

XCWoningen en een barak in Tjimahi (het Baros-kamp) werden in

I Van Velden, p. 84.

357 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

december de gedwongen verblijfplaats van ca. twaalfhonderd vrouwen en kinderen uit die plaats en haar omgeving.

XCOok in Semarang vond de internering eind '42 plaats; hier kwamen in het stadsdeel Lampersari-Sompok uiteindelijk ca. achtduizend vrouwen en kinderen terecht, van wie sommigen uit andere plaatsen op Midden-Java en uit Soerabaja waren overgebracht. Andere vrouwen en kinderen uit Midden-Java, o.m. uit Djokjakarta, tezamen uiteindelijk ca. tienduizendvijfhonderd personen, werden of in Ambarawa geïnterneerd in een al door het Nederlands gouvernement afgekeurde oude kazerne en een eveneens afgekeurd militair hospitaal (zesduizend personen) of in de kazerne in het dicht bij Ambarawa gelegen Banjoebiroe (vierduizendvijfhonderd personen). Daarentegen kwamen ca.vijfhonderdvijftig vrouwen en kinderen uit Soerakarta in de bergen boven Ambarawa in hooggelegen, goede barakken van het Knil terecht en andere vrouwen en kinderen uit delen van Midden-Java in woningcomplexen bij landbouwondernemingen.

XCOp Oost-Java werden ca. zevenduizend vrouwen en kinderen eind '42 en begin '43 geïnterneerd in een goede stadswijk van Malang.

XCDe laatsten die op dit deel van het eiland hun vrijheid verloren, waren de vrouwen en kinderen te Soerabaja: in januari' 43 de gezinnen die niet in hun eigen levensonderhoud hadden kunnen voorzien en steun hadden ontvangen, pas in de periode mei-september '43 de overige gezinnen. Hier werden uiteindelijk in totaal ca. zesduizend personen in de Darrnowijk bijeengebracht, een van de beste van de stad.

XCOudere Nederlandse mannen uit Midden- en Oost-Java werden of naar het fort-van den Bosch te Ngawi overgebracht (hun aantal is niet bekend) of naar een kazerne te Malang die ca. duizend bewoners ging tellen.'

XCL De Nederlanders die als staffunctionarissen werkzaam waren in de grote Werkplaats van de Staatsspoorwegen, de SS, te Madioen, kregen eind december op het kantoor te horen dat zij met ingang van I januari '43 ontslagen waren. 'Verder', aldus het verslag van een hunner, de al eerder aangehaalde ingenieur, 'moesten we naar het Residentiekantoor om te horen wat er verder met ons zou gebeuren. Nu, daar verwachtten we niet veel goeds van. Onder politiegeleide gingen we nu naar dat kantoor We werden [er] uitgenodigd om rondom een tafel te gaan zitten en de Japanse resident ging aan het hoofdeinde zitten. Hij vertelde ons dat we zo goed voor de SS gewerkt hadden, dat men besloten had ons niet als vijanden te beschouwen en daarom zouden we met ons gezin geïnterneerd worden. We mochten kiezen waar we heen wilden': naar een hotel of naar een bungalowcomplex. Op Oudejaarsdag namen de betrokkenen afscheid in de Werkplaats. 'Ook veel Inlandse arbeiders kwamen naar ons toe om ons moed in te spreken en ons een spoedig weerzien te wensen ... Lieden

358 [PDF]
NIEUWE INTERNERINGEN OP JAVA

XCBlijkens de door dr. van Velden verzamelde gegevens werden uiteindelijk in totaal op Java ca. negen-en-twintigduizend mannen (dit cijfer sluit de eerder gearresteerden in), ca. vijf-en-twintigduizend vrouwen en ca. negen-en-twintigduizend kinderen geïnterneerd: ca. tachtigduizend personen van Nederlandse, ca. zevenhonderd van Britse, ca. honderd van Amerikaanse, ca. achttienhonderd van andere nationaliteit. Telt men evenwel de cijfers op die wij in deze paragraaf konden geven, dan komt men tot een totaal van twee-en-vijftigduizendzeshonderd personen. Wil men schatten hoeveel personen van Nederlandse nationaliteit, nietmilitairen, in totaal door internering van hun vrijheid werden beroofd, dan moet men daar de ca. tweeduizendvierhonderd naar Kesilir overgebrachte en de bij razzia's of anderszins opgepakte mannen en oudere jongens bij optellen, tezamen volgens dr. van Veldens gegevens achttienduizendtweehonderd personen. Het totaal van twee-en-vijftigduizend plus tweeduizendvierhonderd plus achttienduizendtweehonderd: twee-en-zeventigduizendtweehonderd, is te laag, aangezien van enkele van de kampen niet bekend is, hoevelen er in werden opgesloten; bovendien gaven wij van een aantal kampen louter op, hoevelen er eind '42 of begin '43 werden opgesloten, en vonden daar ook nadien nog interneringen plaats. Voorzover er gegevens beschikbaar zijn, is in elk geval gebleken dat eind '42 en begin '43 als groep slechts de Nederlandse, niet de Indisch-Nederlandse burgers werden geïnterneerd - deze laatsten kwamen wèl in specifieke moeilijkheden te verkeren; wij zullen ze in hoofdstuk 10 beschrijven.

XCWij voegen hieraan nog toe dat de wijken of andere oorden waarin de vrouwen, kinderen en oudere mannen terecht kwamen, 'van te voren ontruimd en schoongemaakt' waren, aldus dr. van Velden, 'Ze werden niet overvol' 1 niet in die begintijd.

XCGaf Mussert zich van bezet Nederland uit moeite, iets voor zijn volgelingen te bereiken? Inderdaad: op 5 maart '42, d.w.z. in de week waarin op java gevochten werd, legde hij aan Reichskommissar SeyssInquart en aan de Vertreter des Auswärtigen Amtes Bene de wens voor dat Duitsland er bij de japanse regering op zou aandringen dat de NSB'ers in Indië een uitzonderingspositie zouden krijgen. Seyss-Inquart en Bene gaven die wens aan het Auswärtige Amt door. Daar geschiedde niets en toen Bene later in '42 op de zaak terugkwam, liet Reichsaussenminister Ribbentrop, wetend hoe gevoelig de japanners waren voor alles wat naar inmenging in hun zaken zweemde, vastleggen dat hij er "aus prinzipiellen Erwägungen' niet voor voelde, Musserts verzoek aan Tokio door te geven.!

XCVoor Nederlandse vrouwen was het nauwelijks mogelijk zich aan de opgelegde internering te onttrekken, a. fortiori wanneer zij kinderen hadden. Wie onderdook, had hulp nodig - die kon men eigenlijk alleen vinden bij Indische Nederlanders maar dezen hadden het zelf al moeilijk en bovendien was er een gerechtvaardigde angst voor strenge strafmaatregelen door de Kenpeitai. Onderduikers zouden bovendien, als zij zich buitenshuis vertoonden, onmiddellijk opvallen. 'Sommigen', aldus dr. van Velden (maar dat kunnen er niet velen zijn geweest), kozen een uitweg door een echt of schijnhuwelijk met een japanner of andere niet-Europeaan aan te gaan 'of in japanse restaurants of bordelen te gaan werken' 2 van die uitweg maakten evenwel eerder Indisch-Nederlandse dan Nederlandse vrouwen gebruik.

1 Notitie van het 19 sept. 1942 500680). 2 Van Velden, P·44°·

360 [PDF]
ONDERDUIKERS

XCVoor Nederlandse mannen was het onderduiken al even moeilijk. 'Enkele mannen', aldus dr. van Velden, 'zijn er in geslaagd zich tot het eind schuil te houden" - een van hen was de door ons al meermalen geciteerde dagboekschrijver J. B. Bouwer. Hij, een journalist, correspondent van het Amerikaanse persbureau United Press en van de Amerikaanse omroepmaatschappij CBS (Columbia Broadcasting System), was gehuwd met een Indisch-Nederlandse vrouw die niet geïnterneerd werd. Toen hij eind maart '42 in zijn woonplaats Bandoeng hoorde dat de Kenpeitai hem zocht, nam hij een andere naam aan en in juli' 42 besloot hij, zich zoveel mogelijk schuil te houden. Hij had een reëel inzicht in het oorlogsverloop en in de strategie die de Geallieerden zouden volgen: op IQ augustus '42, toen hij via de radio vernomen had, dat de Amerikanen op Guadalcanal waren geland, schreef hij in zijn dagboek dat de Geallieerden, naar hij aannam, Java pas zouden heroveren als zij Japan hadden verslagen, 'hetgeen wel eens een paar jaar zou kunnen duren.' Achter de tuin van het huis waarin hij woonde, was een stuk oerwoud: daar verborg hij zich, telkens wanneer er gevaar dreigde. Zijn vrouw stond hem met grote moed en vindingrijkheid terzijde. Zij wist enig geld te verdienen waardoor zij zichzelf en haar man, en van februari '45 af ook hun eerste kind, kon onderhouden. Op 11 augustus '45, vier dagen voor het bericht van Japans capitulatie, werd zij nog gearresteerd - haar gevangenschap duurde niet lang.

XCWie bleven voorlopig buiten de internering?

XCIn de eerste plaats de Europeanen die niet de Nederlandse of Britse nationaliteit hadden, onder hen ook de burgers van met Japan verbonden staten als Duitsland en Italië.

XCIn het kamp in het Alasdal op Sumatra waren, toen de daar geïnterneerde Duitsers naar Brits-Indië werden afgevoerd, ca. vijf-en-zeventig bejaarde dan wel zieke Duitsers achtergebleven. Zij werden door de Japanners geholpen naar hun woonplaatsen terug te keren. De meesten gingen naar Java. Daar en op Sumatra bevonden zich evenwel bij de komst der Japanners ook nog enkele honderden Duitse vrouwen en

I A.v., p. 438.

361 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

kinderen (een kleine vijfhonderd vrouwen en ruim vierhonderd kinderen hadden in '41 scheep kunnen gaan naar Japan), onder wie IndischNederlandse vrouwen die door hun huwelijk met een Duitser de Duitse nationaliteit hadden verkregen. Zij behoefden op Java geen registratiegeld te betalen - dat droeg er toe bij dat Indisch-Nederlandse vrouwen, toen zij zich lieten registreren, beweerden met een Duitser getrouwd te zijn die zich niet langer in Indië bevond. Een deel van de Duitse mannen en een groot deel van die (echte of vermeende) Duitse vrouwen kwamen in moeilijkheden te verkeren - alle vermogens van Duitsers waren in '40 door het Nederlands gouvernement onder beheer gesteld' en de mogelijkheden om een nieuw bestaan op te bouwen waren gering. Pas nadat in juli '43 de Duitse consul-generaal te Moekden (Mandsjoekwo) en de Duitse economische onderhandelaar dr. Helmuth W ohltat een bezoek aan Java hadden gebracht, kwam er een steunregeling tot stand voor alle Duitsers die daaraan behoefte hadden. Dezen moesten evenwel hun papieren tonen en allen bij wie die papieren niet in orde bleken te zijn, werden alsnog geïnterneerd. Voor de anderen schijnt op Java per maand fIOOOOaan steungelden voldoende te zijn geweest - deze werden door het Japans militair bestuur ter beschikking gesteld.

XCDat hield op in mei '45. Duitsland had gecapituleerd en de Japanners verbraken de contacten met de Duitsers, althans op Java. 'Vele Duitsers', aldus eind mei Bouwer in zijn dagboek,

XC'proberen nu aan te tonen dat zij 'toch eigenlijk Zwitsers van geboorte zijn'. Hakenkruisen en andere speldjes die op een Duitse nationaliteit wijzen, zijn van de straten verdwenen en de Duitsers zijn klein, heel klein geworden.' 2

XCEnkele maanden later werden de Duitsers en de Italianen, voorzover

1 In mei '42 wees het hoofd van de E. W. Bohle, Seyss-Inquart er op dat de Duitsers in Indië grote schade hadden geleden; kon, zo vroeg hij, die schade niet op Nederland verhaald worden? Seyss-Inquart verklaarde zich toen bereid, van Nederland uit bedragen ter beschikking te stellen aan uit Indië gerepatrieerde Duitse vrouwen die behoefte hadden aan hulp. Over deze zaak werd in de tweede helft van '42 in Berlijn nog druk vergaderd en daar werd tenslotte besloten, schadevergoeding van Nederland te vragen, aangezien betaling daarvan zou betekenen dat de op economisch gebied door Duitsers in Indië opge bouwde posities werden prijsgegeven - h'erstel daarvan bleef de doelstelling van de Duitse politiek. Ware dit tot de Japanners doorgedrongen, dan zou zulks hun wantrouwen jegens Duitsland nog versterkt hebben! 2 Bouwer: 'Dagboek', p. 337 (25 mei 1945).

362 [PDF]
DE 'NIPPON'-WERKERS

nog op vrije voeten I, althans in Bandoeng door het Japans militair bestuur in hotels geïnterneerd.

XCOver het lot van de Europeanen die een andere nationaliteit hadden dan de Nederlandse, de Britse, de Duitse en de Italiaanse zullen wij schrijven in het hoofdstuk over de interneringskampen - hier willen wij nog stilstaan bij de Nederlandse groep die aanvankelijk buiten de internering viel: diegenen die, aldus eind juni de officiële mededeling waarmee het arresteren van Nederlandse mannen en jongens van zeventien tot zestig jaar gemotiveerd was, 'hun getrouwheid en gehoorzaamheid aan de Japanse autoriteiten hebben getoond. De Japanse militaire autoriteiten zullen deze laatsten ook in de toekomst met rust laten.'

XCDit betrof dus allen die krachtens een Japans bevel hun vroegere werk voortzetten en zich daarbij in de regel hadden moeten tooien met de witte armband met een rode bal en diverse Japanse stempels er op: 'de ballenjongens', zoals zij werden genoemd. Stak in die aanduiding voor een groep die gemiddeld verre van jeugdig was, een ietwat negatief element? Wellicht. Zij drukte in elk geval duidelijk dedienstbaarheid uit waartoe de betrokkenen verplicht werden - een dienstbaarheid welke, zo werd het door menigeen gevoeld die door de Japanse bezetter van zijn vrijheid werd beroofd, dicht kwam bij laakbare collaboratie of dat zelfs was.

XCWij maken daar twee opmerkingen bij: ten eerste, dat het gouvernement in zijn Aanwijzingen de algemene instructie had gegeven, ook onder een Japanse bezetting het normale werk voort te zetten, zolang dat niet duidelijk ten voordele was van de Japanse oorlogvoering, ten tweede, dat men niet uit het oog mag verliezen dat grote en belangrijke delen van het bedrijfsleven van bezet Nederland direct en indirect werkzaam zijn geweest ten bate van de Duitse oorlogvoering. Wij willen dan ook de term 'ballenjongens' vervangen door de minder minachtende term, welke ook door dr. van Velden gebruikt is: de Nippon-werkers.

XCHoeveel zijn er in Indië geweest?hunner die bereid waren, Mussolini, die in Noord-Italië een nieuwe regering gevormd had, trouw te zweren, werden

I Toen de Italiaanse regering van maarschalk Badoglio zich in september '43 van Duitsland had losgemaakt, werden op Java alle Italianen geïnterneerd maar diegenen

363 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

XCPrecies weten wij dat niet maar het waren er in elk geval enkele duizenden, niet enkele honderden.

XCLaat ons een overzicht geven.

XCIn de door de Japanse marine bestuurde gebieden is over het algemeen van doorwerken van enige duur geen sprake geweest, wèl op Sumatra en vooral op Java.

XCVoor Sumatra had de uit april' 42 daterende Japanse bestuursinstructie welke wij al in hoofdstuk 2 aanhaalden, onder punt 8 bepaald: 'De invloed van Nederlandse burgers zal op Sumatra prompt geëlimineerd worden' (en dat geschiedde ook) 'met uitzondering van speciale gebieden zoals dat van de technici der landbouwondernemingen' - dat begrip 'technici' dient men te interpreteren als: diegenen die de betrokken ondernemingen het best konden laten doorwerken en dat waren in de eerste plaats de bedrijfsleiders.

XCHoeveel Nederlandse bedrijfsleiders en andere Nederlanders bij de landbouwondernemingen hun werk moesten voortzetten, weten wij niet. In Medan werden de Nippon-werkers in een katholiek internaat samengebracht dat ook plaats bood aan ca. honderdvijftig gezinsleden; elders in en bij Medan werden ca. zestienhonderd vrouwen en kinderen van Nippon-werkers in twee wijken geïnterneerd. Op het totaal van zeventienhonderdvijftig vrouwen en kinderen zijn er misschien omstreeks vierhonderd Nippon-werkers geweest. De Japanse militaire autoriteiten op Sumatra hebben in elk geval aan de instructie van april '42 dus een algemene uitleg gegeven, want van die naar schatting vierhonderd Nippon-werkers kan maar een deel iets te maken hebben gehad met landbouwondernemingen.

XCElders op Sumatra werden, gelijk al vermeld, ca. driehonderd employés van aardoliemaatschappijen (Nederlanders èn Indische Nederlanders) in de wingebieden en raffinaderijen bij Palembang ingezet en op Billiton werden drie stafemployés van de Billiton Maatschappij van juli '42 af gedurende een jaar tewerkgesteld ten behoeve van de watervoorziening en de verlichting van een van de tinmijnen en bij de aanleg van zoutpannen. Het was kantoorwerk. 'Met de tinwinning mochten wij ons', aldus eind '46 een ingenieur van de Billiton Maatschappij in zijn verslag', 'in het geheel niet bemoeien ... Na enige maanden mochten wij slechts onder politiegeleide naar kantoor en weer naar huis gaan. Wij moesten een insigne dragen' (de armband) ... 'Het salaris van f 100 per maand werd later verminderd tot f 50.'

XC1 Tekst: NI,

364 [PDF]
DE 'N1PPON'-WERKERS

XCOok op Java werden Nederlanders gehandhaafd in de leiding van landbouwondernemingen. 'Aanvankelijk', aldus in augustus '46 een Nederlandse suikerplanter van Oost-Java in zijn herinneringen I, 'ging alles door alsof er geen Jappen waren. Onze maatschappij was er nog, Jappen zag je niet en de bevolking gedroeg zich alsof er nooit iets was gebeurd ... Ook in de dessa's was alles als voorheen.

XCIn december bleek ons dat onze hoop, van Jappen gespeend te blijven, een illusie was. De eerste Jap werd op de fabriek geplaatst en wel voor de boekhouding ... Januari d.o.v. bracht ons de tweede Jap, n1. de adrninistrateur", en veertien dagen later de derde, n1. de aanplantman. Toen bleek ons dat wij een Japans concern waren geworden en dat onze maatschappij weg was. Wij voelden er nu veel voor om maar te stoppen, doch ons werd met de dood gedreigd als wij weggingen en bovendien was het voor ons toch beter, te blijven om zolang mogelijk Europese invloed te houden op de bevolking.'

XCLater in '43 werd, zoals op tal van plaatsen elders geschiedde, op deze onderneming de suikerteelt stopgezet.

XC'De gehele werkplaats kwam in Soerabaja terecht bij de marinebasis. Lorrieen tractiemateriaal ging naar diverse vliegvelden. Duidelijk werd dat zij langzamerhand de fabriek sloopten. In september 1943 werden wij geïnterneerd. Wij voelden dit als een opluchting na maanden van spanning en hopeloos werken.'

XCVan een koffieen rubberonderneming op Oost-Java waar buiten de oogsttijd ca. achttot twaalfhonderd en in de oogsttijd ca. drieduizend koelies werkzaam waren, werd in mei '43 de Nederlandse administrateur geïnterneerd. Zijn vrouw moest zijn werk voortzetten. 'Ik was', schreef zij later, 'ondergeschikt aan een Japanner van ca. vijf-en-twintig jaar die nog nooit een koffieboon had gezien en geen Maleis of Engels sprak. Hij 'beheerde' zes grote ondernemingen ... Met het werkvolk had ik geen enkele moeilijkheid. Ik zelf controleerde nog zo goed mogelijk het werk, liep door de fabriek temidden van de honderden koelies en had nooit last.' 3

XCDeze administrateursvrouw werd in augustus '43 geïnterneerd in de interneringswijk te Malang.

XCBehalve dat Nederlanders (wij weten niet hoevelen) op landbouwondernemingen op Java hun werk aanvankelijk moesten voortzetten,

XCI Tekst: a.v., p. 277-78. 2 De 'administrateur' van een landbouwonderneming had er de leiding van. 3 Verslag, okt. 1948, in NI, p.

365 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

kwamen er in de steden groepen, voor welke datzelfde gold. Behalve de artsen, tandartsen en geestelijken, die niet behoefden te verhuizen, werden zij over het algemeen met hun gezinnen in afgesloten wooncomplexen samengebracht van waar zij zich dagelijks naar hun werk moesten begeven. Dergelijke complexen kwamen tot stand in Batavia, Buitenzorg, Bandoeng, Djokjakarta, Semarang en Soerabaja. In Buitenzorg kwamen in het desbetreffende complex blijkens dr. van Veldens gegevens ca. tweehonderdvijftig personen terecht, onder wie zich wellicht omstreeks zestig Nippon-werkers hebben bevonden. Cijfers betreffende de overige wooncomplexen ontbreken - wèl tekende een Indisch-Nederlandse jongeman in Soerabaja in maart '43 in zijn dagboek aan:

XC'Er zijn nog heel wat Hollanders die vrij rondlopen omdat ze voor de Jap werken. Alle bedrijven zijn immers in Japanse handen! Geregeld worden er echter fabrieken ... van 'vijanden' gezuiverd. De Hollanders staan dan op straat en kunnen er op rekenen, binnen een week in de Werfstraat te zitten' 1

XCd.w.z. in de daar gelegen gevangenis. In juli '43 evenwel waren in Soerabaja nog ca. tweehonderd Nippon-werkers in vrijheid - zij werden in het midden van die maand opgepakt.

XCNederlanders zijn als Nippon-werkers blijven doorwerken bij verscheidene departementen, bij de belastingdienst, bij de ¥IT, bij de Staats- en particuliere spoor- en tramwegen, bij de electriciteits- en gasbedrijven, in het bankwezen, bij de aardoliemaatschappijen, bij het Algemeen Landbouw Syndicaat, bij de Goodyear-bandenfabriek, bij houtondernemingen, bij de droogdok-maatschappijen in Soerabaja en Tandjong Priok, bij 's Lands Plantentuin, bij een grote drukkerij en bij de werkplaatsen van het Knil te Bandoeng. Daarnaast zijn er geweest die bij Japanse diensten, vooralook bij de Kenpeitai, als tolk moesten fungeren (in Bandoeng alleen al vijf, van wie tenslotte slechts één: de Japanoloog G. H. de Heer, die een Japanse moeder had, gehandhaafd werd) en enkelen werden ingeschakeld bij de Japanse, voor het buitenland bestemde radio-uitzendingen - aangezien dezen hun werk samen met enkele krijgsgevangenen verrichtten, zullen wij, zoals al vermeld, in het aan die krijgsgevangenen gewijde hoofdstuk nadere bijzonderheden geven.

XCVoor vrijwel allen die met een band om de arm hun werk konden of moesten voortzetten, gold dat in de loop van '43 aan hun tewerkstelling een einde werd gemaakt: zij werden mèt hun gezinsleden geïnterneerd.

I A.v., p. 378.

366 [PDF]
DE 'NIPPON'-WERKERS

Hierop waren, voorzover bekend, slechts vier uitzonderingen: enkele tolken, de radiopropagandisten, de landbouwkundigen van's Lands Plantentuin, wier onderzoekingen door de Japanners van belang werden geacht, en tenslotte een groep technici van het Radiolaboratorium van de PTT die onder het Japanse Soemitomo-concern kwamen te werken en die, zoals bij de buitenlandse vestigingen van dat concern gebruikelijk was, in januari '44 met hun gezinnen naar Japan werden overgebracht.

XCVoor alle Nippon-werkers geldt dat zij en hun gezinsleden van zeventien jaar en ouder bij het in ontvangst nemen van hun persoonsbewijs beloofd hadden, alle Japanse bevelen te zullen nakomen - daarenboven werd in '43 door de leiding van de Saibai Rigjo Kanri Kodan, de Gouvernementele Cultuurondernemingen (de Japanse corporatie waaronder het Algemeen Landbouw Syndicaat en alle cultuurondernemingen waren komen te ressorteren), geëist dat de Europeanen die nog bij het syndicaat of in de cultures werkzaam waren, schriftelijk zouden beloven dat zij diegenen hunner die anti-japanse handelingen pleegden, bij de Kenpeitai zouden aangeven. Voorzover bekend, is het afleggen van die belofte (zij werd geëist omdat gebleken was dat de voorzitter van het Algemeen Landbouw Syndicaat, dr. ir. F. Kramer, steun had verleend aan illegale groepen) slechts door een aantal functionarissen van laatstgenoemd syndicaat geweigerd - wij komen er op terug.

XCTenslotte weten wij dat in de grotere plaatsen op Java voor de ambtenaren onder de Nippon-werkers cursussen in het Japans werden gegeven, zulks in het Indonesisch, 'hetgeen', aldus Elias, 'vele leerlingen onvoldoende verstaan. Elke avond moeten deze ambtenaren, met tien tot vijf-en-twintig Indische dienstjaren, een lesje Japanse woorden leren en als zij het de volgende dag niet kennen, volgt een berisping. Komt dit meermalen voor, dan volgt als straf een korting op het salaris en zelfs ontslag. Men had de ijver eens moeten zien waarmee sommigen (gelukkig niet allen) zich de taal van de tijdelijke despoot in volle ernst trachtten eigen te maken! Het misselijkste waartoe deze 'ballenjongens' werden gedwongen, is wel de zangles, waar zij uit volle borst het Japanse volkslied en andere liedjes moeten leren.' 1

XCEen passage waaruit een zekere verbittering spreekt. Inderdaad, bij velen die in afgesloten wijken ofkampen geïnterneerd werden, ontstond wrok tegen de Nippon-werkers die hulp verleenden aan de Japanse oorlogsinspanning en, dat doende, in een bevoorrechte positie waren komen te verkeren.

XC1

367 [PDF]

Hulpverlening'

XC

XCWij hebben in dit hoofdstuk uiteengezet dat van de Nederlandse en Indische Nederlanders die niet werden gearresteerd, velen grote moeite kregen om in hun dagelijks levensonderhoud te voorzien. Trouwens, moeite om het hoofd boven water te houden kregen niet alleen Nederlanders en Indische Nederlanders maar ook de armen onder de Chinezen en Indonesiërs, onder die laatsten vooralook de vrouwen en kinderen van de inheemse militairen van het Knil die traditioneel gehuisvest waren in de kazernes. In delen van de Buitengewesten, bijvoorbeeld in Atjeh, had men bij de nadering der Japanners (en in Atjeh ook met het oog op de volksopstand tegen het Nederlands gezag) die vrouwen en kinderen naar elders verplaatst; op Noord-Sumatra werden zij door de Japanners overgebracht naar het door de Duitsers verlaten interneringskamp aan de bovenloop van de Alas."Waar zij elders zijn gehuisvest, weten wij slechts in een beperkt aantal gevallen (die komen straks aan de orde) - in elk geval konden vele mannen zich meestal spoedig weer bij hun vrouwen voegen, nadat op 29 april '42, Hirohito's verjaardag, door de Japanse militaire besturen was bekendgemaakt dat de meeste inheemse Knilmilitairen zouden worden vrijgelaten. Wij komen er op terug in het aan de krijgsgevangenen gewijde hoofdstuk 8.

XCOnze gegevens over de hulp die in de Buitengewesten aan Nederlanders en Indische Nederlanders werd verleend, zijn beperkt tot Bandjermasin op Zuid-Borneo (zie kaart XII op pag. 472). Dat wij daar meer van weten, is geen toeval. De hulpverlening heeft er namelijk tot een gebeuren geleid dat men als 'massamoord' moet kwalificeren en dat gebeuren is na de oorlog door de justitie nauwkeurig gereconstrueerd.

XCIn Bandjermasin dan werden slechts de Nederlanders, niet de Indische Nederlanders, geïnterneerd. Van die laatsten werden spoedig velen armlastig. Ten behoeve zowel van die geïnterneerden (en de krijgsgevangeRubberplanters ter Oostkust van Sumatra; hij is in '44 bij een Japans scheepstransport van krijgsgevangenen

1 Onze algemene gegevens over de hulpverlening ontlenen wij aan de doctoraal scriptie 'Steunverlening aan Nederlanders gedurende de Japanse bezetting in Neder lands-Indië', in 1971 geschreven door de Nijmeegse student G. T. van Aalderen op grond van de in de Indische Collectie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumen tatie aanwezige stukken. (IC, 74509) 2 Er is aan de vrouwen en kinderen van inheemse Knil-militairen op Sumatra enige financiële hulp verleend van Medan uit; die hulpverlening is georganiseerd door dr. ir. G. Saubert, landbouwdeskundige op het (door de Japanners overgenomen) proefstation van de Algemene Vereniging van

368 [PDF]
JAPANSE TERREUR IN BANDJERMASIN

nen) als van de armlastigen werd, met verlof van de Japanse autoriteiten, een steunactie op touw gezet door de Indische Nederlander A. Santiago ('Santi') Pereira, ambtenaar bij de inspectie der fmanciën. Hij richtte het Santi Pereira-fonds op waarvoor hij bijdragen ontving van de nietarmlastigen onder de Indische Nederlanders, van Chinezen, van Arabieren en zelfs van een Japanse arts. Bij dit fonds nu sloot zich een kleine groep aan die ertoe was overgegaan, geld, levensmiddelen en medicamenten de kampen der krijgsgevangenen en geïnterneerden binnen te smokkelen. Tot die groep, welke door zuster C. J. M. Reichert, hoofd van het krankzinnigengesticht, werd geleid, behoorden o.a. de gewestelijk inspecteur voor de volksgezondheid, dr. Raden Soesilo, en een BritsIndiër, Abdoellah - deze laatste was het die er in slaagde omstreeks twintig maal geld en goederen in de kampen naar binnen te brengen. Pereira hield de administratie van de in zijn fonds gestorte gelden nauwkeurig bij, omdat de opzet was dat zij na de oorlog door het gouvernement zouden worden terugbetaald; hij legde een lijst aan waarop alle geldgevers met hun naam, hun adres en de door hen geschonken bedragen vermeld stonden.

XCRuim eenjaar lang ging alles goed, maar in mei '43 werden de Japanse autoriteiten in Bandjermasin verontrust door het hun door inheemse spionnen meegedeelde feit dat onder de bevolking geruchten circuleerden welke kennelijk gebaseerd waren op de berichtgeving der Geallieerde zenders. Op 10 mei werden de eerste arrestaties verricht: de Japanners namen in het vrouwenkamp alle paperassen in beslag en voerden een groep vrouwen, onder wie de echtgenote van gouverneur dr. B. J. Haga, mee - zij hadden al die vrouwen gedwongen, zich naakt voor hen uit te kleden en vervolgens in die staat rond te dansen. Daarop volgden in juni en augustus nog drie andere grote arrestatie-acties - bij die, welke in juni plaatsvond, de grootste, reden Japanse tanks door de straten van Bandjermasin en vlogen Japanse bommenwerpers boven de stad, allemaal ter intimidatie. In totaal werden omstreeks tweehonderdvijftig personen gearresteerd, onder wie Santi Pereira, zuster Reichert en dr. Soesilo. Er werden bewijzen gevonden voor strafbare daden: er was elandestien contact onderhouden met geïnterneerden, hier en daar waren radio's, Nederlandse vlaggen en stukken textiel in de kleuren rood, wit en blauwachtergehouden en ook bleek dat diegenen die van hun radio's gebruik hadden gemaakt, berichten aan derden hadden doorgegeven. Voorts bleek van enkele Chinezen dat zij vuurwapens bezaten die zij, beweerden zij, louter en alleen wilden gebruiken om zich tegen plun

369 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

in de archipel, alle vuurwapens bij de inheemse politie moeten inleveren.

XCOp grond van deze geconstateerde feiten hadden de Japanse autoriteiten in Bandjermasin tot vervolging van de betrokkenen kunnen overgaan, maar dat was hun te mager. Vooral de Japanse commissaris van politie, Iwao Sasoega, zei tegen zijn superieuren, er van overtuigd te zijn dat op Borneo in het geheim een anti-Japanse opstand werd voorbereid welke zou losbranden zodra de Geallieerden er zouden landen. Of dat zijn eerlijke overtuiging is geweest, ingegeven door de achterdocht die zo vaak ook uit het optreden van de Kenpeitai bleek, dan wel of hij naar een succes streefde dat zijn naam in Japanse kringen ten goede zou komen, laten wij in het midden - een feit is dat zijn ondergeschikten, door hem opgejaagd, de z.g. bewijzen voor de opstand vonden. Er bleek dat een Ambonnese vroedvrouw uit Bandjermasin regelmatig naar Soerabaja was gegaan en met voor de geïnterneerden bestemde levensmiddelen en medicijnen was teruggekeerd, maar ook met clandestiene brieven: kennelijk stonden daar aanwijzingen voor de opstand in. Er bleek dat een inheemse radiomonteur een, overigens defecte, radio en radioonderdelen in zijn bezit had - dat was een geheime zender, en een tweede zender zou gefunctioneerd hebben van het telefoonkantoor uit. Er bleek voorts dat door een van de vrouwen in het vrouwenkamp een dagboek was bijgehouden dat vol stond met caricaturen van Japanners, en dat de echtgenote van gouverneur Haga een het kamp binnengesmokkeld briefje in haar bezit had, dat luidde: 'Het nieuws is buitengewoon goed, houd goede moed' - de opstand naderde dus. Er bleek dat in het vrouwenkamp afgesproken was dat allen, als de Geallieerden zouden opdagen, in de Chinese school hun toevlucht zouden zoeken - de komst dier Geallieerden werd dus op korte termijn verwacht. Er bleek dat gouverneur Haga in het mannenkamp waarin zich met hem tien andere bestuursambtenaren bevonden, een nota geschreven had over de naoorlogse bestuurshervorming van Borneo - ook hij rekende dus op een Geallieerde landing. Er bleek dat het hoofd van de Base/er Mission te Bandjermasin, de Zwitserse arts dr. C. M. Vischer, een bedrag van f 40 000 had doorgegeven aan de penningmeester (ten dele het subsidie dat hij begin '43 uit Bazel had ontvangen, ten dele gouvernementsgelden welke hem door dr. Haga in bewaring waren gegeven) - kennelijk was dat het geld waarmee de voorbereiding van de opstand gefinancierd werd. Nu de wapens nog! Ook die werden 'gevonden', n1. de ca. 400 geweren die in de plaats Koeala Kapoeas, ca. 100 km ten noordwesten van Bandjermasin, ingeleverd waren bij de djaksa, de inheemse officier van justitie.

XC

370 [PDF]
JAPANSE TERREUR IN BANDJERMASIN

rechtbank, zouden al die verdachte verschijnselen pas werkelijk bewijzen voor een opstand zijn als er bekentenissen waren waarin toegegeven werd dat inderdaad zulk een opstand werd voorbereid. Voor die bekentenissen werd gezorgd. Een groot aantal arrestanten werd meedogenloos mishandeld: geschopt, geslagen met knuppels en geweerkolven, geëlectriseerd, met water volgegoten. 'Ik hoorde', zo verklaarde in '48 bij het proces tegen Sasoega een van de cipiers van de gevangenis te Bandjermasin,

XC'bij dichte deuren het verhoor van dr. Soesilo. Het geluid van slagen was door dichte deuren te horen. Soesilo's stem, om medelijden smekend, hield aan onder het geschreeuw van: 'Beken of je sterft!' Hierop werd ik binnengeroepen en werd de bewusteloos op de grond liggende dokter met water besprenkeld. Hij werd weggedragen ... Na een volgend verhoor ... zakte dr. Soesilo pas in zijn cel ineen. Ik heb vele malen gezien dat gevangenen blauwe en opgezwollen plekken vertoonden als zij verhoord waren.' 1

XCElke afgedwongen bekentenis leidde tot nieuwe arrestaties, tot in Soerabaja, op Tarakan en in Balikpapan toe - uit laatstgenoemde plaats werden vijf Knil-militairen naar Bandjermasin overgebracht: drie officieren, die als militaire leiders van de Z.g.opstand zouden gaan fungeren, en twee onderofficieren. In totaal vonden, gelijk vermeld, ca. tweehonderdvijftig arrestaties plaats, o.m. van allen (behalve de Japanse arts) wier namen en adressen op de door Pereira bijgehouden lijst stonden, want deze had 'bekend' dat hij niet hulpverlening maar voorbereiding van een opstand in de geest had gehad. De gevangenis in Bandjermasin en enkele noodgevangenissen raakten vol en ook toen ca. honderd arrestanten successievelijk werden vrijgelaten, bleven zij dat. Voor dat probleem vonden de Japanse autoriteiten een simpele oplossing: in de maanden augustus en september '43 werden ruim honderdtwintig arrestanten in grote groepen naar het vliegveld van Bandjermasin gebracht waar zij werden onthoofd. Een bij dat vliegveld werkzame inheemse koelie kreeg op een van de dagen waarop zulk een massa-executie plaatsvond, van de Japanse vliegveldcommandant te horen: 'Blijf hier. Vandaag is er geen werk, er worden Nederlanders geslacht.' 2 Zes-en-twintig arrestanten werden voor een marinerechtbank gedaagd, onder hen dr. Haga. Hij werd op de eerste procesdag in de zittingzaal door een hartaanval getroffen en stierf tijdens zijn vervoer naar het ziekenhuis. De vijf-en-twintig overigen werden allen tot de doodstraf

XC1 Getuige Oesman daeng Koello in het vonnis, 17 juli 1948, van de TKR/Bandjermasin tegen Iwao Sasoega, p. 14 (fC). 2 Getuige Slamat (a.v.,p. 17). 37

371 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

veroordeeld - ook zij werden op het vliegveld onthoofd, onder hen Pereira, dr. Soesilo, de tien Nederlandse bestuursambtenaren, dr. Vischer en zijn vrouw, de Indonesische radiomonteur, de echtgenote van dr. Haga, zuster Reichert en nog twee andere vrouwen. Zonder of met vonnis kostte deze zaak in totaal het leven aan ca. honderdvijftig personen, onder wie drie-en-dertig Chinezen, een aantal Arabieren (onder hen de kapitein der Arabieren in Bandjermasin en zijn twee zoons) en een twaalftal Ambonnezen en Menadonezen. Onder diegenen die zonder vonnis werden onthoofd of in gevangenschap bezweken, waren de Brits-Indiër Abdoellah, de Ambonnese vroedvrouw die brieven uit Soerabaja had gesmokkeld, de penningmeester van de Baseler Mission en diens echtgenote, de echtgenote van de Indonesische radiomonteur, de drie Indonesiërs die op het telefoonkantoor werkzaam waren, de djaksa van Koeala Kapoeas en de drie Nederlandse officieren die men uit hun kamp in Balikpapan had gehaald.

XCOp 21 december '43 (de Amerikanen hadden de Gilbert-eilanden veroverd en maakten zich klaar voor hun sprong naar de Marshall-groep) werden de doodvonnissen bekendgemaakt in de Borneo Sjimboen. Beweerd werd dat een gevaarlijke opstand in de kiem was gesmoord. 'De strategische plannen', zo heette het verder,

XC'die onze overwinning in de Groot-Oost-Aziatische oorlog waarborgen, zijn nu gereed en daartoe moeten de volkeren van Groot-Oost-Azië hun krachten bundelen ... Derhalve moeten ook strenge maatregelen genomen worden tegen diegenen die orde en rust verstoren, zodat het rechtvaardig is dat de zwaarste strafwerd opgelegd aan hen die schuldig bevonden zijn aan de ernstigste misdaad ... Naarmate de oorlog heviger wordt, zal de vijand, die bijna uitgeput is, zonder twijfel trachten ons gebied dieper binnen te dringen met zijn vervloekte spionnen. De marine-autoriteiten hopen van harte ... dat de gehele bevolking beseft hoe wraakzuchtig de vijand is en dat zij de laatste fase van deze beslissende oorlog ingaat met de geestesgesteldheid die voor onze overwinning nodig is.'

XCVermelding verdient tenslotte dat de Zwitserse gezant in Tokio op 18 augustus '45, d.w.z. drie dagen na het bericht van Japans capitulatie, door het Japanse ministerie van buitenlandse zaken werd ingelicht dat dr. Vischer erkend was als gedelegeerde voor Borneo van het Comité International de la Croix Rouge dat Comité had daar van '42 af meer dan drie jaar lang vergeefs op aangedrongen en dr. Vischer was bijna twee jaar eerder onthoofd.

XCVelen konden zich, gelijk al vermeld, enige tijd redden door een handeltje te beginnen of eigendommen te verkopen - anderen werden geholpen door hun werkgevers. B~ verscheidene bedrijven (o.m. de Bataafse Petroleum Maatschappij, de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, de Internatio, het handelshuis Lindeteves Stokvis, de NederlandsIndische Gas Maatschappij, de Factorij van de Nederlandse Handelmaatschappij, de andere Nederlandse banken) was men er in geslaagd een deel van de kasmiddelen achter te houden - die bedrijven waren in staat, de employés die zij hadden moeten ontslaan, financieel te helpen '; in veel gevallen waren zij het die eind april en begin mei de gelden ter beschikking stelden die voor de registratie nodig waren. Al vóór eind april evenwel was hier en daar al andere hulp op vrij grote schaal nodig gebleken.

XCDie hulp werd verleend door de kerken, door gemeentelijke organen, door al of niet met deze samenwerkende particuliere comités en, op Oost-Java, o.m. door het Rode Kruis.

XCIn Batavia zette de hervormde diaconie onmiddellijk haar normale werk voort ten behoeve van Nederlandse, Indisch-Nederlandse, Chinese en Indonesische hervormden. Zij richtte er bovendien een eigen winkel op waar men levensmiddelen kon kopen tegen normale prijzen, hetgeen vooral in maart en april, toen zich op de passars een grote prijsstijging voordeed, van betekenis was. Deze diaconie kreeg ook een hulpziekenhuisje, een huisvestings- en transportafdeling (van belang omdat veel Nederlanders en Indische Nederlanders een goedkopere huurwoning nodig hadden of bij elkaar gingen inwonen) en een werkplaats voor

I De BPM had f I,2 mln weten achter te houden, welk bedrag aan acht Zwitsers werd toevertrouwd; dezen hebben gelden weten uit te keren tot februari '43 - toen werd dit optreden door de ontdekt en beëindigd.

373 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

fietsen en electrische apparaten; zij hielp voorts protestantse en neutrale instellingen buiten Batavia en gaf in totaal tot aan Japans capitulatie een bedrag van ruim f 130000 uit, waarmee zij een kleine zesduizend personen enig soelaas had kunnen bieden. Het werk van de Bataviase Diaconie werd door ds. H. H. van Herwerden geleid; toen hij in november '43, verdacht van anti-Japanse actie, door de Kenpeitai werd gearresteerd, namen enkele Indisch-Nederlandse hervormden de leiding over.

XCIn Bandoeng verleende het Japanse militaire bestuur geen verlof voor diaconale arbeid - deze werd elandestien ter hand genomen onder leiding o.a. van ds. J. A. Verkuyl die evenwel spoedig geïnterneerd werd; de clandestiene diaconie gaf ook hulp aan niet-protestanten. Haar geldmiddelen kreeg zij voor een aanzienlijk deel van twee Joodse, uit België afkomstige diamantairs, de gebroeders van Kinsbergen, die voort konden gaan met de verkoop van diamanten en sieraden, vooral aan Japanners, en daarnaast ook leningen afsloten, naar wij aannemen: bij vermogende Chinezen. Het waren trouwens Chinese groothandelaren in rijst die, telkens als zij per trein rijst naar Bandoeng moesten transporteren, één wagon aan de diaconie wisten toe te spelen. De rijst werd dan naar een geheim adres vervoerd en vandaar verdeeld onder de gesteunden. Deze actie kwam in '43 in moeilijkheden toen diegenen die haar na Verkuyls internering hadden geleid (onder wie dr. K Posthumus, die in Bandoeng rector was geweest van het Christelijk Lyceum), op hun beurt werden geïnterneerd - Indische Nederlanders wisten toen de steunverlening voort te zetten; zo bleef de gaarkeuken in werking.

XCIn Malang verrichtte de diaconie overeenkomstig werk tot augustus '43. Een Kenpeitai-inval maakte het nodig, de arbeid enige tijd stop te zetten. Toen zij onder leiding van enkele Indische Nederlanders werd hervat, kregen dezen last met een pro-Indonesische en ook pro-Japanse groepering onder de Indische Nederlanders waarover wij in hoofdstuk 10 meer zullen schrijven.

XCOok de katholieke kerk ondernam van het begin van de bezetting af steunacties, ten dele openlijk, ten dele clandestien. Tevens konden enkele katholieke sociale instellingen hun werk voortzetten - van Batavia uit verleende mgr. Willekens daar krachtige steun aan.

XCWat de gemeentelijke organen betreft: in verschillende grote steden, o.m. in Batavia, waren in de invasiemaanden ten behoeve van personen die ingeschakeld waren bij de luchtbescherming en bij andere oorlogsdiensten, gaarkeukens opgericht. Die werden weer in bedrijf gesteld om aan alle behoeftigen warm voedsel te verstrekken tegen minimale prijzen. In Batavia kwam deze hulpverlening al enkele dagen na de komst der

374 [PDF]
HULPVERLENING DE KERKEN

japanners, 5 maart, op gang. Hoe lang zij is voortgezet, is niet bekend.

XCDaarnaast breidde in de hoofdstad het Indo-Europees Verbond, oftewel het lEV, dat sinds zijn oprichting al steun had verleend aan behoeftige Indische Nederlanders, zijn hulpactie uit. Van belang was daarbij dat de loco-burgemeester, drs. A. Th. Bogaardt, lid van het hoofdbestuur van het lEV, kort na zijn gevangenneming, 7 maart, door de japanners werd vrijgelaten teneinde de geheel vastgelopen levensmiddelenvoorziening van de hoofdstad weer op gang te brengen - hij droeg er zorg voor dat de Stichting Indo-Europees Arm-Bestuur, de Sievab, haar zorg tot alle Europeanen die hulp van node hadden, ook dus tot Nederlanders, uitstrekte.

XCMidden '42 nu was de behoefte aan hulp als gevolg van de voortgezette verarming en doordat talrijke mannen waren opgepakt, nog groter dan ze in maart en april al was geweest. Er werd nu een nieuwe opzet voor gemaakt: eind juni wist een afvaardiging van de Europese bewoners van Batavia (Nederlanders èn Indische Nederlanders dus) in een gesprek met de japanse burgemeester te bereiken dat een Gemeentelijk Europees Steun-Comité, het GESC, mocht worden opgericht met als leider (de japanners wensten steeds dat één persoon jegens hen verantwoordelijk zou zijn) de man die ook de delegatie had geleid: dr. ir. Frans Kramer.

XCWij hebben Kramer al in de vorige paragraaf alsook in ons vorige deel genoemd. Hij was, nog steeds, voorzitter van het Algemeen LandbouwSyndicaat te Batavia t hij was lid geweest van het dagelijks bestuur van de Indische Ondernemersbond en van talrijke commissies die werkzaam waren geweest op het gebied van de economische ordening, en hij had eind '40 het initiatief genomen tot de oprichting van de, aan de al gevormde Stadswachten analoge, Landwachten - hij had toen een Comité van Stads- en Landwachten in het leven geroepen dat ten behoeve van beide semi-militaire organisaties grote bedragen had kunnen inzamelen. Dat Comité had, toen Batavia bezet werd, ca. f 200 000 in kas - Kramer droeg er zorg voor dat het grootste deel van dat bedrag uit de boeken verdween; het werd eerst in zijn huis te Batavia verborgen en later naar zijn landhuis overgebracht dat in de bergen achter Buitenzorg lag. Hij was, in maart '42, zeven-en-veertig jaar, een man vol dadendrang, met vele vrienden en niet weinige vijanden. Zijn vrienden waren tegelijk zijn bewonderaars: zij zagen hem als een figuur, gesneden uit het hout van

I Dit lichaam behartigde de belangen van de Europese bergcultures op Java en had voorts tot taak gehad om aan het gouvernement en aan het BB-apparaat adviezen uit te brengen met betrekking tot de industriële verwerking van landbouwproducten.

375 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

de bekwame gouverneurs-generaalzijn vijanden beschouwden hem als een bemoeial die door een hinderlijke eerzucht werd gedreven. Dat hij een bekwaam organisator was, werd door niemand betwist.

XCHet GESC kreeg een algemeen bestuur waarin de bestaande katholieke en protestantse steunorganisaties alsmede de (Indisch-Nederlandse) Sievab vertegenwoordigd waren, en een dagelijks bestuur van drie leden: Kramer (voorzitter), drs. H. J. Manschot, afdelingshoofd van de Javase Bank, en de Joodse diamantair A. Gutwirth.

XCAl voor het GESC was opgericht, was de gemeente Batavia er toe overgegaan om aan behoeftige Indonesiërs, Chinezen en Arabieren een basissteun uit te keren van per dag een halve liter rijst en vijf cent. In juli werd besloten deze basissteun ook aan Nederlanders en Indische Nederlanders te geven - zij moesten daartoe een in het Indonesisch gesteld formulier invullen over hun inkomen; op het aan vrouwen uitgereikte stuk luidde een van de vragen in het Nederlands: 'Geeft mevrouw zich reeds aan prostitutie over?' 1 Omtrent de aantallen personen die in Batavia gemeentelijke steun ontvingen, bestaan slechts gegevens over vier weken: de tweede week van augustus '42, de derde en vierde van januari '43 en de eerste van februari '43, alsmede over één maand: maart '43. In de tweede week van augustus '42 werd steun uitgekeerd aan bijna zes-en-dertigduizend Indonesiërs, ruim vier-en-veertighonderd Chinezen, bijna vijftienhonderd Arabieren en ruim negenduizend Europeanen, tezamen vormend ongeveer een tiende van de bevolking van Batavia (van de Europeanen ontving toen ongeveer een kwart steun). De Japanners nu brachten een scheiding teweeg: zij bepaalden dat de uitkering van steun aan de Europeanen niet langer door gemeentelijke organen mocht geschieden - daar moest het GESC voor gaan zorgen, met dien verstande dat het óók uitkeringen mocht doen aan Indonesiërs, Chinezen en Arabieren voorzover dezen in de loop der jaren door het gouvernement wettelijk aan Europeanen waren gelijkgesteld. Voor die gelijkgestelden was het aantrekkelijk van de hulp van het GESC gebruik te maken, omdat die organisatie, toen zij eenmaal goed op gang gekomen was, aanzienlijk meer steun bleek te bieden dan de gemeentelijke organen.

XCEind augustus functioneerden onder het algemeen en het dagelijks bestuur van het GESC verschillende subcomités. Een subcomité voor de steunverlening verstrekte aanvankelijk alleen geld maar kon van eind augustus af tevens vrij omvangrijke hoeveelheden voedsel, zeep en

1 Aangehaald in Klerks: 'Verslag inz. het te Batavia', p. 2.

376 [PDF]
HULPVERLENING IN BATAVIA

andere artikelen distribueren welke voor een laag bedrag uit gemeentelijke reserve-voorraden waren aangekocht. Een medisch subcomité nam zeventien grotere en kleinere ziekenhuizen onder zijn beheer, richtte een polikliniek in en verstrekte medicijnen via eigen apotheken - alle medische hulp werd gratis verleend (de bedoeling was dat de ontvangers er na de oorlog voor zouden betalen). Een derde subcomité droeg zorg voor de aankoop van voedsel. Een vierde nam alle transporten voor zijn rekening. Een vijfde regelde de huisvesting, d.w.z. het verhuizen naar goedkopere woningen en het samenvoegen van gezinnen in één woning. Een zesde droeg zorg voor de pakketten met kleding, rookgerei, zeep enz., die van tijd tot tijd (tot april' 43 was dat mogelijk) naar de krijgsgevangenen en mannelijke burgergeïnterneerden toegezonden werden.

XCVan deze subcomités had het subcomité voor de steunverlening de uitgebreidste organisatie onder zich: er waren in heel Batavia ca. dertig hulpposten ingericht die elk een leidster aan het hoofd hadden; zij werd door een groep helpsters bijgestaan. Die hulpposten namen verzoeken om steunverlening in behandeling en droegen bij gebleken behoefte zorg voor de uitkeringen in geld en goederen. Ook was bij elke hulppost een verpleegster aanwezig die eerste hulp kon verlenen, eenvoudige geneesmiddelen uitreikte en bemiddelde wanneer hulp van artsen en specialisten nodig was.

XCIn september kreeg het GESC een nieuwe taak toebedeeld: het moest zorg dragen voor de huisvesting in de Kramat- en Tjideng-wijk waarin de Japanners de Nederlandse vrouwen, kinderen en oudere mannen wilden afzonderen. Toen die wijken in de loop van oktober ontruimd waren, liet het GESC de woningen schoonmaken; het regelde verder de verdeling van die woningen en het subcomité voor de transporten nam de verhuizingen voor zijn rekening. Ook richtte het GESC in beide wijken kampwinkels in, waarheen het regelmatig hoeveelheden goederen liet overbrengen.

XCIn de tweede week van augustus '42 ontvingen, gelijk vermeld, ruim negenduizend Europeanen steun - dit waren, naar wij aannemen, hoofdzakelijk Indische Nederlanders. Toen evenwel de Nederlanders geïnterneerd waren, gingen, wat de Europeanen betrof, de steunuitkeringen louter naar de Indische Nederlanders toe: ruim elfduizend in de twee laatste weken van januari en de eerste week van februari '43, ca. tienduizendvijfhonderd in maart '43; in die perioden steunde het GESC bovendien ca. vijftienhonderd Indonesiërs (vermoedelijk zijn dit in hoofdzaak Ambonnese en Menadonese ex-militairen van het Knil geweest) en een kleine vierhonderd Chinezen. Het geld dat voor de rechtstreekse steun

377 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

verlening nodig was, werd gedeeltelijk door de gemeente verstrekt op basis van vijf cent per persoon per dag. Op die basis kreeg het GESC in de genoemde perioden in '43 een gemeentelijke subsidie van ca. f 18 000 per maand. Het had voor zijn werk evenwel veel méér geld nodig: volgens de begrotingen voor januari en voor februari' 43 (meer gegevens zijn er niet) in januari ruim f 15 000, in februari bijna f 18000 méér - en wij zijn er van overtuigd dat die meer-uitgaven in de periode vóór de internering van de Nederlanders groter zijn geweest dan erna: het werk was toen uitgebreider.

XCNaast de subcomités welke wij eerder noemden, was er nog een opgericht: het financiële. Het kwam in oktober '42 tot stand - hoe het precies was samengesteld, weten wij niet, maar in elk geval maakten de drie leden van het dagelijks bestuur: Kramer, Manschot en Gutwirth, er deel van uit. Vooral door de bemoeienissen van Gutwirth die talrijke relaties had, kon dit subcomité gelden opnemen bij kleine, door Europeanen gedreven handelszaken die toen nog niet door de Japanners waren overgenomen, en vooral bij vermogende Chinezen. Al die gelden werden geleend - zij zouden na de oorlog, verhoogd met 6 % rente per jaar en op gaud basis (niemand wist wat dan de waarde zou zijn van de Indische gulden) terugbetaald worden. Er werden schuldbekentenissen ten laste van het gouvernement voor afgegeven die in de regel door Manschot waren ondertekend; deze was daartoe gemachtigd door de president van de Javase Bank, van Buttinga Wichers, met wie men, al was hij geïnterneerd, contact had kunnen opnemen, en het feit van die machtiging werd meegedeeld aan een ieder voor wie de handtekening van Manschot niet voldoende was. Dat er elandestien geld werd geleend, werd midden '43 door de Kenpeitai ontdekt - nadien was het niet meer mogelijk. Volgens het eerder geciteerde, uit februari '44 daterende Ken peitai-rapport over het verzet op Java was toen op regeringsgarantie in totaal f 95999 opgenomen.

XCDuidelijk is dat Kramer de bijna f 200 000 uit de kas van het Comité van Stads- en Landwachten, die hij tenslotte naar zijn buitenhuis had overgebracht, niet voor het GESC-werk ter beschikking heeft gesteld. Hij had dat geld voor andere doeleinden bestemd: voor de fmanciering namelijk van een breed-opgezette illegale beweging die op Java allerlei activiteiten ter hand moest nemen welke de komst der Geallieerden zouden bespoedigen, en aan dezen na hun landing steun zou kunnen verlenen.

XCAls voorzitter van het Algemeen Landbouw Syndicaat had Kramer een

378 [PDF]
HULPVERLENING IN BATAVIA

en Soekaboemi, eenmaal kon hij naar Semarang reizen. Hoewel dat door de Japanners verboden was, nam hij dan soms geld mee ten behoeve van de steunorganisaties die buiten Batavia waren ontstaan, geld van het GESC, en uit de kas van het GESC gaf hij ook bedragen aan de grootste steunorganisatie welke in Semarang tot stand was gekomen. Enige medewerkers van het GESC gingen evenwel vermoeden dat hij tevens allerlei illegale groepen financierde - zij, niet wetend van de bijna f 200000 die hij had verborgen, namen aan dat hij dat deed met geld van het GESC. 'Dat vermoeden bij enigen van ons', aldus in april '47 de vroegere secretaresse van het GESC-bestuur,

XC'was voor de heer Gutwirth vrijwel zekerheid. Vandaar ook dat hij middelen beraamd heeft om hieraan op tactvolle wijze een einde te maken. Immers, indien dit vermoeden juist' zou blijken te zijn, dan werd onze voor de Nederlandse gemeenschap onontbeerlijke steunorganisatie daardoor ernstig in gevaar gebracht. Derhalve keurden wij het optreden van de heer Kramer, hoe goed ongetwijfeld en in het belang van de Geallieerde zaak ook bedoeld, beslist niet goed.' 1

XCEr kwam dus wrijving tussen Gutwirth en Kramer. Gutwirth wenste dat Manschot en hij een vetorecht zouden krijgen over alle uitgaven die Kramer wilde doen, en Kramer die de gelden van het GESC in het geheel niet nodig had om steun te verlenen aan illegale groepen, weigerde die bevoogding te aanvaarden. Dit conflict was nog onopgelost toen Kramer eind december' 42 door de Kenpeitai werd gearresteerd.

XCOp zijn illegale werk komen wij in het volgende hoofdstuk, op de verdere ontwikkeling van het GESC in hoofdstuk 10 terug. Hier willen wij ons beperken tot de opmerking dat de risico's die Kramer voor het GESC schiep, niet gelegen waren in het vermeende feit dat hij voor het GESC bestemde gelden voor illegale doeleinden ter beschikking stelde, maar hierin dat hij, de voorzitter van het GESC, tevens (en geheel los daarvan) optrad als financier van illegaal werk.

XCIn Bandoeng richtte het gemeentebestuur eind maart '42 drie gaarkeukens in: een voor Indonesische behoeftigen, een voor Chinese (die konJ.

1 Subcomm. Batavia van het Regeringsbureau ter opsporing van Jap. oorlogsmis daden: p.v. E. Eckenhausen-Tetzner, 6 april 1947, p. 2 (IC, 28991).

379 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

spoedig worden opgeheven), een voor Europese; er werden daar simpele maaltijden bereid waarvoor men per persoon vijf cent moest betalen. Spoedig gingen enkele duizenden dagelijks naar die gaarkeukens toe, onder hen ook een onbekend aantal Europeanen. Die Europeanen en dan vooral de armen onder de Indische Nederlanders hadden méér hulp nodig. Midden '42 werd op advies van het GESC besloten, een comité op te richten teneinde de gelden voor die hulpverlening bijeen te brengen. Dat comité zamelde niet alleen in Bandoeng en omgeving bedragen in maar ontving ook steun van elders: f II 000 uit Soerabaja, f 10000 uit Batavia (van het GESC). Het inzamelen en het verdelen van de gelden (men had per maand f 30 000 nodig) alsmede van de hulpgoederen welke men bijeen wist te brengen, geschiedden elandestien en veiligheidshalve werden al die werkzaamheden onder de dekmantel gebracht van de arbeid van het kerkelijk comité dat wij eerder noemden en dat overigens óók elandestien moest werken - de verwachting was dat de Japanners, als zij de zaak ontdekten, minder aanstoot zouden nemen aan kerkelijk dan aan algemeen humanitair werk.

XCOmstreeks september '43 werden mèt diegenen die de kerkelijke hulp-actie hadden geleid, ook allen die voor de niet-kerkelijke hulp hadden gezorgd, geïnterneerd - de hulp werd op kleiner schaal voortgezet.

XCVoor Midden-Java hebben wij slechts gegevens met betrekking tot Soerakarta, Magelang en Semarang.

XCIn Soerakarta gingen de meeste Nederlandse vrouwen na de arrestatie van hun mannen in een scholencomplex wonen (dit kreeg tenslotte bijna zevenhonderd bewoners) en werd voor de behoeftige Ambonnezen, Menadonezen en Indische Nederlanders door het Japanse militaire bestuur een kamp ingericht; ca. duizend personen kregen hier per dag enig geld uitbetaald: eerst vijftien, later vijf cent. Later in '42 evenwel bepaalde het gemeentebestuur dat de niet-behoeftige Indische Nederlanders het geld moesten opbrengen dat voor de hulp aan de ca. duizend behoeftigen nodig was. Dat lukte, met steun van enkele vermogende Chinezen en van de Mangkoenegoro. Slechts tot december '42 kon deze hulp worden verleend: toen werden namelijk de school en het kamp ontruimd en de bewoners naar interneringskampen elders overgebracht.

XCIn Magelang bestond van mei '42 tot aan de internering

380 [PDF]
HULPVERLENING IN SEMARANG

Nederlandse vrouwen en kinderen een door een Nederlandse vrouw, de twee predikanten en de pastoor opgerichte gaarkeuken waarvoor het geld door Nederlanders werd opgebracht; men begon er met ca. 300 maaltijden per dag maar dat aantal groeide - tot welke hoogte, is niet bekend.

XCIn Semarang begon een vrouwelijke arts, M. van Oort-Lau, in april '42 met de steunverlening, oorspronkelijk alléén (ze kon enkele weken later op haar erf driemaal in de week rijst laten uitdelen aan twee- tot driehonderd behoeftigen), spoedig met hulp van twee Nederlanders, enige tijd later met medewerking van de drie pastoors. Haar eigen erf, het katholieke en het protestantse weeshuis werden distributiepunten, 'elke week', schreef zij in '47 in haar rapport terzake", 'kwamen er meer inschrijvingen; het maximum is geweest negentienhonderdzestig mensen, uitsluitend Europeanen, hoofdzakelijk Indo's' (Indische Nederlanders), 'soldatenvrouwen en kinderen, allen zonder enige bron van inkomsten.' Ook een tehuis voor daklozen werd door mevrouw van Oort georganiseerd, 'waar er tenslotte tachtig tot honderd woonden, ook geheel uit mijn rijstfonds onderhouden.'

XCIn oktober '42 kwam Kramer naar Semarang. Daar was de vroegere burgemeester door het Japanse bestuur tot wijkmeester der Europeanen benoemd - er bestonden evenwel tegen hem grote bezwaren omdat hij op de eerste invasiedag, zondag I maart, Serriarang overhaast had verlaten. Kramer zei dat hij in Batavia voor Semarang f 2000 ter beschikking kon stellen, waarvan f 500 bestemd moest worden voor het inrichten van keukens in de interneringswijk Lampersari - wat te doen met de resterende f I 500? De oud-burgemeester wilde die voor een door hem te leiden sociale hulpdienst verwerven maar in een bijeenkomst van vooraanstaande Nederlanders en Indische Nederlanders werd vastgesteld dat die f I 500 in mevrouw van Oorts rijstfonds zouden worden gestort. Zij ging de f 2000 zelf in Batavia halen met een reisvergunning, verkregen omdat zij, zoals zij beweerde, aldaar een medische specialist moest raadplegen. In december kon zij, dank zij een overeenkomstige vergunning, opnieuw f 2 000 van het GESC in ontvangst nemen.

XCInmiddels was zij er toe overgegaan om levensmiddelen, sigaretten, geld en medicijnen bijeen te brengen die onder leiding van een Madoerees een nabij gelegen krijgsgevangenenkamp werden binnengesmokkeld. Via die Madoerees bereikte haar het verzoek, de krijgsgevangenen ook nieuws over het oorlogsverloop te leveren. 'Ik heb toegestemd: wij

XC1 Tekst: NI,

381 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

luisterden zelf elke avond en zo maakte ik ongeveer tweemaal per week een strookje getypte berichten klaar, een compilatie van berichten van de BBC, San Francisco en Sydney.' In december werd zij wegens het doen overbrengen van die berichten door de Kenpeitai gearresteerd; 'ik moest beloven het nooit meer te doen (sic) en werd weer vrijgelaten na ongeveer een uur verhoor.' Zij zette het doorgeven van berichten voort en werd midden januari '43 opnieuw gearresteerd, nu naar Batavia overgebracht en daar door de Japanse militaire rechtbank tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld. Dit was het einde van haar hulpactie.

XCNadien ging de oud-burgemeester met zijn sociale hulpdienst aan de slag, met weinig succes - hij werd in oktober '43 gearresteerd op verdenking van spionage, door de Kenpeitai afschuwelijk mishandeld en kreeg begin '45 door de Japanse militaire rechtbank tien jaar gevangenisstraf opgelegd.

XCIn Soerabaja vond het plaatselijk militair bestuur in maartgoed dat de Vereniging van Huisvrouwen het steunwerk ter hand nam. Hier geschiedde wat ook elders gebeurde: zodra één organisatie, welke ook, door de Japanners was erkend, kon zij rekenen op de hulp van tallozen die voordien maar weinig van haar bestaan hadden geweten. De genoemde vereniging kon aan niet minder dan ca. tienduizend gezinnen bijstand verlenen. Vooral door de hulp die het Europees bedrijfsleven nog kon verlenen (het werd in Soerabaja, dat onder bestuur stond van de Japanse marine, minder scherp gecontroleerd en minder snel geliquideerd dan elders op Java), zat de hulporganisatie naar verhouding ruim in haar geldmiddelen (de f rdie van Soerabaja uit voor de hulp in Bandoeng ter beschikking gesteld werden, waren van háár afkomstig') - toen zij in augustus '43 haar werk moest beëindigen, was zij in staat, alle bij haar ingeschreven Indische Nederlanders een bedrag te geven dat voldoende was voor ca.vijf maanden levensonderhoud. Ook voordien had zij gelden uitgekeerd en daarnaast had zij steun in natura geboden: rijst, meel, olie, zeep en andere artikelen en voor jonge moeders melk, babyvoeding en babykleren. Tenslotte was de Vereniging van Huisvrouwen er in geslaagd

'42 1000

XC1 Een deel van die geldmiddelen was elandestien bijeengebracht door mr. P. Colijn, agent van de Nederlandse

382 [PDF]
HULPVERLENING OP OOST-JAVA

om geëvacueerden uit gedeelten van Oost-Java en gezinnen van Ambonnese en Menadonese Knil-militairen in leegstaande schoolgebouwen te huisvesten.

XCNaast de genoemde vereniging was in Soerabaja het NederlandsIndische Rode Kruis actief.

XCHet bestuur van deze vereniging, gevestigd te Bandoeng, had eind april '42 het werk neergelegd, hopend dat in Batavia verlof zou worden verkregen om het te hervatten; daarvan kwam niets terecht, mede doordat de officiële gedelegeerde van het in Genève gevestigd Comité International de la Croix Rouge, de Zwitser W. Weidmann, in Batavia consul-generaal van Zwitserland, niet bereid was enig risico te nemen - deze functionaris heeft ook ten behoeve van de krijgsgevangenen en geïnterneerden niets van betekenis ondernomen.

XCDe Zwitserse consul te Soerabaja daarentegen, ir. M. E. Keller, en zijn Zweedse collega A. Wiesländer, hielden de plaatselijke afdeling van het Rode Kruis de hand boven het hoofd en op hun voorspraak vond de Japanse marinecommandant goed dat het Rode Kruis aan de krijgsgevangenen op Oost-Java alle mogelijke hulp verstrekte - ook werd het gemachtigd om, toen het interneringskamp in Kesilir eenmaal een feit was, ten behoeve van dat kamp alles bijeen te brengen wat het nodig had; hetzelfde geschiedde ten behoeve van de in Soerabaja ingerichte interneringsoorden, waaronder de Darmo-wijk Van belang was voorts dat het informatiebureau van dit Rode Kruis tot eind '42 in het geheim ongeveer 56000 namen van krijgsgevangenen en geïnterneerden wist te verzamelen.' Tenslottekon deze Kruis-organisatie, voordat zij in mei '43 opgeheven werd (Keller was kort tevoren gearresteerd)", van Soerabaja uit in tien plaatsen op Middenen Oost-Java afdelingen oprichten waarvan die te Malang, geleid door de arts J. H. Soesman, bij uitstek actief is geweest. Soesman mocht met verlof van de Japanners zijn Rode Kruis-comité, waarin ook een Japans officier zitting had, omzetten in een Centraal Steun Comité dat voor behoeftigen goedkope woningen zocht, tehuizen voor daklozen oprichtte, gaarkeukens in bedrijf hield en zorg droeg voor de nodige medische voorzieningen. Het Comité, dat onder andere ca. tweeduizend gezinsleden van oud-militairen van het Knilgehouden en gemarteld werden. 2 Na de opheffing werd het werk op kleiner schaal elandestien voortgezet onder leiding van de Indische Nederlander].

1 Het werk werd ook in een periode voortgezet (van eind augustus tot eind november '42), waarin enkele van de belangrijkste functionarissen door de gevangen

383 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

opving, zamelde voor zijn arbeid, die het tot augustus '44 kon voortzetten, ca. f 150 000 in, vooralook bij vermogende Chinezen.

XCWat, dunkt ons, uit de gegevens welke wij in deze paragraaf konden vermelden, vooral spreekt, is hoezeer Indië in brokken uiteen was gevallen. Het was onder het Nederlands bewind één gebied geweest met uitstekend werkende, snelle verbindingen. De PIT bereikte de verste uithoeken van de archipel, er was een net van post- en bankkantoren via welke betalingen konden worden verricht.

XCDe enige interinsulaire verbindingen die, van de prauwvaart afgezien, onder de Japanners bleven bestaan, waren de Japanse die louter ten behoeve van het Japanse militaire en bestuursapparaat alsmede ten behoeve van de Japanse banken en andere commerciële instellingen bleven functioneren. Overigens was Indië verbrokkeld, met Borneo en de Grote Oost als een door de Japanse marine haast apart bestuurde staat en met weinig contact tussen de militaire besturen van Java en van Sumatra. In de Buitengewesten moesten Nederlanders en Indische Nederlanders zichzelf zien te redden, steun van elders kregen zij niet.

XCOok Java vormde geen geheel meer. In elke stad, in elke streek waren de Nederlanders en Indische Nederlanders op zichzelf teruggeworpen: groepen die voor dezelfde sociale moeilijkheden eigen oplossingen moesten zien te vinden. Het zijn maar weinig gevallen geweest waarin organisaties in de ene streek (het GESC van Batavia, de Vereniging van Huisvrouwen van Soerabaja uit) organisaties in een andere kondep helpen.

XCMen zag die verbrokkeling weerspiegeld in alles wat wij over de hulpverlening konden berichten. Geen centrale aanpak was meer mogelijk - des te groter dient de waardering te zijn voor wat desondanks plaatselijk en regionaal bereikt werd door diegenen die, alle moeilijkheden ten spijt, aan de slag gingen. Het lijdt voor ons geen twijfel dat hun activiteit, welke wij niet volledig hebben kunnen beschrijven (veel gegevens zijn verloren gegaan), tienduizenden onder de Nederlanders en vooralook onder de Indische Nederlanders en de Ambonnese en Menadonese ex-militairen van het Knil tot grote steun is geweest: een sociale bedrijvigheid, in haar spontaniteit te vergelijken met de hulpacties die in de winter van '44-'45

384 [PDF]
TERUGBLIK OP DE HULPVERLENING

kwamen. Dáár was die bedrijvigheid door de bezetter overigens niet verboden - in Indië werd zij door de achterdochtige Kenpeitai met groot wantrouwen gadegeslagen. Zij is dan ook overal in moeilijkheden gekomen, hetzij door het ingrijpen van die terecht gevreesde militaire politie, hetzij door het feit dat althans op java de steunverlening aan de Indische N ederlanders in '43 en '44 aan de organen die uit die bevolkingsgroep waren voortgekomen, werd ontnomen en bijna overal toegespeeld aan de kleine pro-Indonesische en pro-japanse groep waarop wij, zoals al aangekondigd, in hoofdstuk 10 terugkomen. Nadien waren de Indische Nederlanders nog geïsoleerder dan tevoren.

Isolement

XC

XCBegin november '42, d.w.z. in de periode waarin op Java de massale interneringen van vrouwen, kinderen en oudere mannen begonnen, werd door het japanse militaire bestuur een maatregel getroffen die een belangrijk isolerend effect had: behalve de Nippon-werkers en de burgers van neutrale of met japan verbonden staten moesten alle 'vreemdelingen' op 8 november hun radio inleveren.' Die verplichting gold dus ook voor de Nederlanders en Indische Nederlanders. Verscheidenen die in Batavia in dat vroege stadium naar de Kramat- en Tjideng-wijk verhuisd waren, hadden hun radio meegenomen en anderen waren van plan dat te doen. Daar werd een streep door gehaald. Zeker, de radio's waren over het algemeen enkele maanden eerder 'gecastreerd' maar menigeen had het luisteren naar Geallieerde uitzendingen kunnen voortzetten. Het toestel achterhouden was riskant: men moest aannemen dat er lijsten bestonden van bij de PTT aangegeven toestellen waarvoor men steeds luistergeld had betaald." Alleen wie een niet-aangegeven toestel bezat, kon wagen het japanse bevel te negéren.

XCIn Malang, aldus later een Nederlandse vrouw,goodwill van de inheemse bevolking.' (L. van Empel in G. Boissevain en L. van Empel: Vrouu/enkamp opJava,

lOok de radio's van Chinezen en Indonesiërs die gevangen zaten, moesten ingele verd worden. 2 Bij een onderneming op Midden-Java kwam op 8 november een wagentje voorrijden waarin alle er werkzame Nederlanders en Indische Nederlanders hun radio moesten plaatsen. Eén Nederlander hield zijn toestel achter - 'de volgende dag reeds kwam het vragen, alsjeblieft de radio in te leveren, daar zij anders de grootste moeilijkheden zouden krijgen met Het toestel werd afgestaan, 'daar wij, als handjevol Europeanen, enigszins waren aangewezen op de

385 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

'stonden we in lange rijen met onze toestellen op het voorerf van de residentswoning waar nu de Japanse vlag waaide. In de oprijlaan stonden vrachtauto's waarbij inlandse politie heel gewichtig paradeerde. Aan de tafel zaten inlandse ambtenaren, die zeer kortaf en uit de hoogte (een schitterende nabootsing van de Jappen) hun vragen stelden: 'Nama?' (naam), 'Lni radio poenja sapa?' (van wie is deze radio) enzovoort.

XCHier en daar liepen hoge Japanse officieren. Als z~ het woord richtten tot die 'geweldigheden' aan de tafels, dan werden deze 'grootheden' op slag kruiperige, glimlachende en buigende 'kleinigheden', die verheerlijkt rondkeken naar die 'Europeanen'. Zij ... werden aangesproken door 'halve Goden'!' 1

XCIn Bandoeng, zo noteerde Bouwer op 10 november, werden de toestellen op de eerste inleveringsdag 'bij tientallen' naar het gemeentehuis gebracht.

XC'Het is een harde slag voor de mensen. Met vrijwel alle ontvangers kon na de 'behandeling' toch wel naar de buitenlandse stations worden geluisterd. Daarop hebben de mensen geleefd. Het maakte alles zoveel gemakkelijker te dragen. Natuurlijk zal het nieuws desondanks zijn weg naar de mensen wel vinden, maar het verliest ongetwijfeld aan betrouwbaarheid. En de Japanners zijn vastbesloten het clandestiene luisteren uit te roeien. Z~ die dus nog kunnen luisteren met een niet-ingeleverd, verzegeld en mishandeld toestel dan wel met een ongeregistreerde ontvanger, zullen bijzender voorzichtig moeten zijn met het verspreiden van hetgeen zij horen .

XC. . . De plaatselijke politie, werkend volgens bepaalde lijsten, is gisteren en vandaag de huizen allangs geweest om toestellen op te halen bij mensen die aan het bevel nog geen gevolg hadden gegeven. Doch voor dit alles gebeurde, hebben wij nog kunnen horen, hoe sterke Amerikaanse en Engelse legers in NoordAfrika zijn geland" ... Het heeft de scheiding van radiotoestel dubbel zo pijnlijk gemaakt."

XCBouwers geregistreerde toestel werd op de r rde door de inheemse politie in beslag genomen (hij behield het ongeregistreerde dat hij in zijn tuin had verborgen). 'Er werd geen huiszoeking gedaan. Nog drieduizend toestellen zijn zoek', schreefhij op de I4de'; dat laatste had hij blijkbaar van een politieman of van een andere relatie vernomen.

XCDat er op de derde of zesde dag na de 8ste november waarvoor de inlevering voorgeschreven was, in Bandoeng nog zoveel toestellen (daar8 november '42. 'Bouwer: 'Dagboek', p. 122-23 (10 nov. 1942). 4 A.v., p. 123 (14 nov.

I M. Mosecu-de Ruyter: p. 2 Die landingen vonden plaats op

386 [PDF]
DE RADIOTOESTELLEN INGELEVERD

gelaten ofhet inderdaad drieduizend zijn geweest) niet waren ingeleverd, tekent de weerstand tegen de Japanse maatregel. Heeft de politie al die toestellen nadien in beslag genomen? Het is niet bekend, maar Bouwer is zeker niet de enige geweest die een ongeregistreerd toestel bezat. Trouwens, sommigen konden uit losse onderdelen een apparaat in elkaar zetten waarmee men weer naar de Geallieerde uitzendingen kon luisteren.' Dat neemt niet weg dat, naar men moet aannemen, de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders hun radiotoestel kwijtraakten. Met grote spijt! Inderdaad, die verbinding met de vrije wereld was een grote steun geweest. Die steun viel nu weg.

XCBij de aan Nederlanders en Indische Nederlanders voorgeschreven inlevering van de radiotoestellen sloot een nieuwe Japanse maatregel aan: de voor Java bestemde uitzendingen in het Nederlands werden beëindigd. 'Sinds het militair radiostation in de lucht is', aldus de mededeling die op 7 december '42 (aan de vooravond dus van de herdenking van Pearl Harbor) in de laatste uitzending in het Nederlands was opgenomen",

XC'hebben wij de Nederlandse luisteraars in de gelegenheid gesteld in hun eigen taal kennis te nemen van de dagelijkse gebeurtenissen. Te dien aanzien kan het edele en wijze beleid van het keizerlijk Nippon-tegei niet genoeg geprezen worden. Dit beleid wordt geïnspireerd door de verheven beginselen van rechtvaardigheid. Overeenkomstig deze beginselen kent dit beleid een eervolle plaats toe aan de overwonnen tegenstander.

XCHoe geheel anders is de toestand in de Geallieerde landen, waar vrouwen en kinderen worden ondergebracht in concentratiekampen in Godverlaten oorden, waar zij blootgesteld zijn aan vernederingen en ontberingen'

XCdit sloeg op het feit dat in Californië meer dan honderdduizend Amerikaanse staatsburgers van Japanse afkomst, de Z.g. Nisei, die na het uitbreken van de oorlog in de Pacific gezien waren als een levensgevaarlijke Vijfde Colonne op Arnerika's westkust, in maart en april '42 van hunverplichtte, voortaan alle werkzaamheden op formulieren te berichten aan de inheemse bestuursinstanties. 2 Tekst: NI, p.

1 In maart '43 verscheen een Japanse verordening die allen die radio-installaties monteerden dan welonderdelen daarvan vervaardigden of aan anderen leverden,

387 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

vrijheid waren beroofd en geïnterneerd in aanvankelijk nogal primitieve kampen op de hoogvlakten van de Rocky Mountains.

XC'Morgen, 8 december', zo vervolgde de mededeling in de laatste uitzending in het Nederlands,

XC'vieren Nippon en de van het Westerse imperialisme bevrijde delen van Azië de eerste verjaardag van de schepping van de Groot-Oost-Aziatische orde ... De verdieping nu van het geestelijk en cultureel leven maakt het noodzakelijk dat voor de radio uitsluitend de officiële talen gesproken worden ... Nergens ter wereld eisen de politieke moraal en het fatsoen dat voor de radio ook de taal van een vijandelijk land gesproken wordt.

XCDe Nederlanders moeten bedenken dat zij voldoende tijd en gelegenheid hebben gehad om zich voor hun dagelijkse en algemene behoeften te bekwamen in de Indonesische taal. Indien zij uit bekrompenheid of uit hoogmoedswaan menen te kunnen volstaan met hun eigen taal, dan moeten zij beseffen dat in de nieuwe maatschappelijke orde definitief geen plaats meer is voor deze geestelijke dwalingen uit een voorgoed tot het verleden behorende periode.'

XCOp 30 november '42, kort voor de beëindiging der radio-uitzendingen in het Nederlands, verscheen in Asia Raya en de andere dagbladen de volgende officiële mededeling':

XC'Het is verboden, de Nederlandse en Engelse taal te gebruiken. In verband met de veiligheid van het land en voorts om het gebruik van de Japanse en de Indonesische taal te bevorderen, wordt bekendgemaakt dat met ingang van heden alle telefoongesprekken in de Engelse en Nederlandse taal zullen worden afgebroken. Derhalve is het beter dat een ieder de Engelse en Nederlandse taalniet meer gebruikt.'

XCHet in die laatste zin vervatte algemene advies werd in de eerste maanden van '43 een bevel: ook in correspondentie en in buitenshuis gevoerde gesprekken mochten het Nederlands en het Engels niet meer gebruikt worden en alle Nederlandse teksten op reclameborden dienden door Indonesische te worden vervangen.' Nadien mochten geen boeken in het Nederlands herdrukt worden - een uitzondering werd slechts

XC1 Tekst in C. D. Ricardo: 'Aantekeningen I942', p. 24. 2 In Soerakarta werd dit bevel al i.n oktober '42

388 [PDF]
EINDE VAN DE UITZENDINGEN IN HET NEDERLANDS

gemaakt voor het Nieuwe Testament in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap. In de loop van '43 werd bovendien gelast dat een aantal met name genoemde boeken in het Nederlands, die door of met medewerking van het Nederiandse gouvernement waren uitgegeven, bij de inheemse politie moest worden ingeleverd.

XCHet verbod om door de telefoon Nederlands te spreken, was voor de Indische Nederlanders hinderlijk. Wie voortgezet onderwijs gevolgd had, kon zich redden: gesprekken in het Duits of Frans waren toegestaan. De telefoon kon uiteraard gecontroleerd worden maar effectieve controle op buitenshuis gevoerde gesprekken was niet mogelijk. Wij nemen aan (nadere gegevens ontbreken) dat de Indische Nederlanders zich in contacten met willekeurige Indonesiërs veelal van het Indonesisch bedienden maar dat zij in hun contacten onderling of met Indonesiërs die zij konden vertrouwen, ook buitenshuis het Nederlands bleven gebruiken.

XC'Isolement' hebben wij als titel boven deze paragraaf geplaatst en inderdaad: nog geen negen maanden Japanse bezetting waren op Java voldoende geweest om stap voor stap de Nederlanders en in ruime mate ook de Indische Nederlanders maatschappelijk te isoleren.

XCRechtstreeks en door zijn evident naar voren halen van de Indonesiërs had de bezetter het hun ingescherpt dat zij als ingezetenen van de laagste rang werden beschouwd. Sommige Indonesische huisbedienden hadden hun betrekking opgezegd; de Nederlandse bestuursambtenaren en vele andere vooraanstaande Nederlanders waren in april gearresteerd en ook uit de politie waren zij verwijderd; van de Indisch-Nederlandse overheidsdienaren waren slechts de laaggeplaatsten voorlopig gehandhaafd; de symbolen van het Nederlands gezag had men moeten inleveren, van de Nederlandse dagbladen was in juni het laatste verdwenen en alle Nederlandse scholen bleven dicht. Bovendien waren in de periode meioktoberde meesten van de Nederlandse mannen en jongens van zeventien jaar en ouder die nog in vrijheid waren, in gevangenissen opgesloten. Dan waren op Oost-Java ruim tweeduizend Nederlandse en Indisch-Nederlandse mannen en oudere jongens naar het afgesloten gebied van Kesilir gezonden en was over heel Java in oktober het inter

'42

389 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

XCBij het ondergaan van al deze maatregelen verkeerden de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders in een plaatselijk isolement: zij wisten nauwelijks wat elders op Java, laat staan in de Buitengewesten gebeurde; wat hen bewoog, kwam noch in de pers, noch in de radio tot uitdrukking; het onderhouden van schriftelijk contact met elders wonenden was buitengewoon moeilijk geworden en van de krijgsgevangenen alsmede van alle anderen die gevangen zaten, hoorde men nagenoeg niets. Zorgen te over! Want er was angst voor de Japanner: angst voor het plotseling ingrijpen van een macht die, zij mocht haar eigen beleid dan zien als 'geïnspireerd door de verheven beginselen van rechtvaardigheid', zich had ontpopt als onberekenbaar en in haar reacties soms als stuitend wreed.

XCMen dient overigens ten aanzien van die Nederlanders en Indische Nederlanders niet alleen te schrijven over een plaatselijk isolement: uiteengevallen in kleinere en grotere gemeenschappen, waren zij ook als volksgroepen geïsoleerd. De mate waarin de meesten telkens weer geloof hechtten aan absurd-optimistische geruchten, was tekenend voor de druk waaraan zij onderworpen waren, en voor hun angst voor de toekomst.

XCHun positie was wezenlijk moeilijker dan die van de bevolking in het bezette moederland.

XCDáár konden van het begin van de Duitse bezetting af tallozen steun putten uit het besef dat zich aan de overzijde van de Noordzee, niet zo erg ver dus, een macht bevond die Duitsland tartte. Toestellen van de Royal Air Force gingen spoedig doelen in Nederland aanvallen of des nachts het Nederlands luchtruim passeren. Er kon op grote schaal geluisterd worden naar de Londense radio-uitzendingen. Maar vooralook: men wist, dat vrijwel een ieder haakte naar de dag waarop de Duitse macht Of in elkaar gezakt Of door de Britten verslagen zou zijn. Op dat punt heerste er, al in de zomer van '40, binnen de grenzen van Nederland een bemoedigende eenstemmigheid.

XCHoe anders lagen de verhoudingen in Indië! De Nederlandse en Nederlands-Indische volksgroepen waren tezamen niet meer dan omstreeks vier-tiende procent van alle ingezetenen: vier op de duizend. Zij mochten met verlangen naar de komst van Geallieerde bevrijders uitzien, maar gold dat ook voor die overweldigende Indonesische meerderheid? Deze had als geheel het in het isolement dringen van de Nederlanders en Indische Nederlanders passief en hier en daar niet zonder leedvermaak gadegeslagen, had er hier en daar ook hulp bij verleend en uit haar rijen hadden talrijke vooraanstaanden zich ostentatief aan Japans zijde geschaard.

XCEen-en-ander betekende dat de Nederlandse en Indisch-Nederlandse

390 [PDF]
GEÏSOLEERDE MINDERHEDEN

bevolkingsgroepen eind '42 niet méér waren dan een kleine, in het nauw gedreven minderheid, terugdenkend wellicht aan een als roemrijk beschouwd verleden, dromend wellicht van een roemrijke toekomst, maar in het heden geïsoleerd en op zichzelf teruggeworpen; behoudens dan dat althans tot de inlevering der radiotoestellen menigeen hoop had kunnen putten uit Geallieerde radio-uitzendingen. In de lucht evenwel zag men geen enkel Geallieerd toestel verschijnen. De bondgenootschappelijke macht die als enige de bevrijding kon brengen, had zich ver van Indië, vooralook vervan Java teruggetrokken, eindeloos ver leek het wel.

XCOm uit bezet Nederland te ontsnappen moest men in de regel grote moeilijkheden overwinnen: de Noordzee oversteken of scheepsgelegenheid vinden naar Zweden of op eigen kracht dan wel geholpen door illegale organisaties naar Zwitserland of Frankrijk gaan en dan zo mogelijk verder trekken naar Spanje en Portugal - van Portugal uit kon men Engeland bereiken. Wij hebben in deel 9 van ons werk in hoofdstuk 7 onderscheid gemaakt tussen de Engelandvaarders en de, hoofdzakelijk Joodse, vluchtelingen. Geen absoluut onderscheid: er zijn niet-Joden onder de vluchtelingen geweest en Joden onder de Engelandvaarders.

XCOnze in het genoemde hoofdstuk in een tabel weergegeven schatting hield in dat van de zomer van' 40 tot die van' 44 van de Engelandvaarders ca. tweehonderd de Noordzee zijn overgestoken, dat ca. negenhonderd Zweden, ca. duizend Frankrijk en ca. vierhonderd Zwitserland bereikten, en dat van deze laatste drie groepen resp. ca.vijfhonderd, ca. tweehonderd en ca. tweehonderd niet verder konden komen. In totaal kwamen dus ca. zestienhonderd Engelandvaarders in Engeland aan. Wat de vluchtelingen betreft: ca. veertienhonderd bereikten Zwitserland, ca. twee-en-twintighonderd Frankrijk en van die ca. twee-en-twintighonderd kwamen er ca. dertienhonderd Spanje en Portugal binnen - zij zijn vandaar naar Nederlands-Indië (vóór de Japanse bezetting uiteraard), naar West-Indië en naar diverse staten in Noord- en Zuid-Amerika vertrokken.

XCNu Indië.

XCUit de wereld der inheemsen zijn, voorzover ons bekend, de gehele Japanse bezetting door geen pogingen ondernomen om van de grote eilanden van de archipel uit buiten het Japanse machtsgebied te komen, 39

391 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

wèl zijn er eind '43 van de oostelijke Molukken uit dergelijke pogingen geweest, o.a. van inheemse krijgsgevangenen die daar door de Japanners aan het werk waren gezet. Van der Plas, voorzitter van de in Melbourne gevestigde Nederlands-Indische Commissie voor Australië en NieuwZeeland, seinde begin februari '44 uit Washington, waar hij zich toen bevond, aan van Mook in Londen:

XC'Behalve vier uit oostelijke Molukken ontsnapte Indonesiërs die gekomen zijn om Nederlandse herbezetting van hun eilanden af te smeken, zijn nog zeven krijgsgevangenen ontsnapt die hoogst belangrijke militaire gegevens hebben aangebracht.' 1

XCWat de Vreemde Oosterlingen betreft (Chinezen, Arabieren, BritsIndiërs en anderen): wij houden het voor mogelijk dat enkele Chinezen, gebruikmakend van de handelsverbindingen welke in dat deel van Azië door Chinezen waren opgebouwd, getracht hebben Nationalistisch China te bereiken, maar of die veronderstelling juist is, weten wij niet: ons zijn geen gegevens bekend.

XCWat de Nederlanders en de Indische Nederlanders aangaat, moet men in het oog houden dat in de Buitengewesten bijna allen spoedig werden geïnterneerd en dat op het belangrijkste eiland, Java, de laatste maanden van '42 een caesuur vormen: toen waren uit de groep der Nederlanders, afgezien nog van de krijgsgevangenen, de meeste mannen van zeventien tot zestig jaar gearresteerd en toen verdwenen de meeste vrouwen en kinderen en oudere mannen in de 'beschermde wijken' en andere interneringsoorden. Wat de Indische Nederlanders betreft, die goeddeels buiten de internering bleven: zij hadden maar weinig bewegingsvrijheid. Tussen het uiterlijk van de meesten hunner en dat van de Indonesiërs was verschil: zij vielen dus op. Vrij reizen was hun niet toegestaan - zij hadden er een vergunning voor nodig (aan hun vrouwen was van december '42 af in beginsel het reizen verboden) en uitsluitend met die vergunning en op vertoon van het persoonsbewijs, dat zij als 'vreemdeling' steeds bij zich moesten hebben, konden zij een treinkaartje kopen.

XCBovendien: wie meent dat de samenleving in Indië een primitieve structuur had waarin het element der controle vrijwelontbrak en waarin men zich dus zonder veel moeite kon bewegen, vergist zich. Het oerwoud is vrijwelondoordringbaar en waar geen oerwoud is, zijn moerassen,39

I Telegram, 2 febr. 1944, van van der Plas aan van Mook (ARA, MK, M lO5, A9-B).

392 [PDF]
STERKER ISOLEMENT DAN IN BEZET NEDERLAND

bergen en bewoonde streken. De moerassen die dicht bij en de bergen die over het algemeen ver van de kusten liggen, zijn onherbergzaam en in de bewoonde streken was de controle vooral buiten de grote steden (van welke op Java slechts Batavia, Semarang en Soerabaja dichtbij of aan de kust liggen) scherp. In een dessa viel een vreemdeling onmiddellijk op. Hij moest er op rekenen dat zijn verschijnen terstond gerapporteerd werd aan het dessa-hoofd, de loerah, en dat deze niet zou nalaten, het onderdistrictshoofd, de assistent-wedono, te verwittigen. Aan loerahs, as sistent-wedono's, tuedono's en regenten was bekend dat de Japanners het hoog opnamen indien de aanwezigheid van vreemdelingen verzwegen werd. Het mocht dan waar zijn dat, gegeven de uitgestrektheid van het eiland, de Japanse macht bijvoorbeeld op Java numeriek zwak was, maar zij kon overal ingrijpen en was dus overal potentieel aanwezig. Op de Philippijnen, op Malakka en tenslotte ook in Birma waren gehele gebieden in handen van anti-Japanse krachten - dergelijke gebieden kende Indië niet (even afgezien van Portugees-Timor in '42 en van enkele streken in de binnenlanden van Nederlands-Nieuw-Guinea).

XCTenslotte: de Indische archipel bestaat uit eilanden - Sumatra en Java zijn door oceanen gescheiden van Ceylon en Australië. Wie van Sumatra, Java of een ander eiland wilde ontsnappen, had een zeewaardig scheepje nodig, dat hij onbemerkt moest optuigen, waar hij onbemerkt levensmiddelen en drinkwater naar toe moest brengen en waarmee hij onbemerkt een bepaalde haven moest verlaten om dan onbemerkt de oceaan op te varen met alle grote risico's van dien.

XCDat waagstuk is, voorzover bekend, van de Grote Oost uit door negen Nederlanders ondernomen: door een luitenant van het Knil, F. Hieronymus, die zich op Ambon aan krijgsgevangenschap wist te onttrekken en met een prauw via Ceram naar Australië voer; door ds. H. Visser, die in februari '42 uit een gevangenenkamp op Ambon ontsnapte en in april met een zeilboot Australië wist te bereiken; door vier militairen van het Knil, weggevaren van Timor: luitenant J. c. L. Stoll, officier van gezondheid H. Neel en de sergeants J. de Maar en F. H. Meyer, die samen met twee die zij op Flores aangetroffen hadden: luitenant H. P. van den Dool en sergeant C. E. Kroese, na een moeilijke tocht met een schoener begin april Australië bereikten; en tenslotte door dr. Th. Nieuwenhuyzen, gezaghebber op het eiland Saparoea (bij Ambon). Toen hij in april '42 de aanzegging kreeg, dat hij naar Ambon moest varen om daar geïnterneerd te worden, zag ook hij kans naar Australië uit te wijken. 'Hij meldde zich', aldus het Gedenkboek van de Vereniging van Ambtenaren bij het Bin nenlands Bestuur in Nederlands-Indië,

393 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

'bij de Nederlandse autoriteiten te Brisbane. Het was een gedurfde tocht geweest over de door de vijand beheerste zee, maar zij die in de provisorische hoogheid van het gouvemement en exil gezeten waren, beoordeelden dit enigszins anders: deze man was eigenlijk in strijd met de orders van zijn post gedeserteerd.' 1

XCToen eind juni '42 van Australië uit een door luitenant Hieronymus gecommandeerde expeditie naar de Kei-eilanden gezonden werd om daar de Nederlandse vlag te hijsen, werd Nieuwenhuyzen als bestuursambtenaar meegezonden. De expeditie werd een mislukking: een sterk Japans detachement landde op het betrokken eiland en Hieronymus en Nieuwenhuyzen werden, na verraden te zijn, door de Japanners gearresteerd. Zij werden naar Ambon gevoerd, daar gefolterd en om het leven gebracht: Nieuwenhuyzen werd eind augustus of begin september '42 onthoofd, Hieronymus in oktober '42 met bajonetsteken afgemaakt.

XCVan Sumatra en Borneo heeft, voorzover ons bekend, uit de Nederlandse en Indisch-Nederlandse bevolkingsgroepen niemand trachten te ontkomen - er was daar ook maar heel weinig tijd voor, gegeven het vroege begin van de interneringen.

XCVan Java uit zijn er, maar louter in '42, enkele ontsnappingspogingen geweest. Daarvan zijn twee geslaagd. Hoeveel er mislukt zijn, is niet bekend. Bekend is wèl dat één groepje van negen Nederlanders en Indische Nederlanders, die in juni en juli voorbereidingen troffen om naar Australië uit te wijken, eind juli aan Straat Madoera bij Probolinggo (zie kaart XI op pag. 402) werd gearresteerd, vrijwel zeker door verraad", en dat twee Nederlanders die begin december in opdracht van een illegale groep (meer hierover in het volgende hoofdstuk) uit Banjoewangi vertrokken met een door een Chinees gevonden prauw, eind december bij aankomst op Soembawa door de Japanners werden gearresteerd - zij werden in Makassar tot gevangenisstraf veroordeeld. Mislukt is ook nog een derde poging: die van de Britse Flight Lieutenant Gordon Coates, die midden '42 in Buitenzorg en Bandoeng contact had met enkele Nederlandse illegale groepen. Het al enkele malen aangehaalde, uit februari '44 daterende rapport van de Kenpeitai over het verzet op Java vermeldt dat toen in totaal drie pogingen om van Java te ontsnappen, waren mislukt - dat zou dus kunnen kloppen.

XCVan de twee geslaagde ontsnappingen werd de eerste hoofdzakelijk

I p. 23-24. 2 De initiatiefnemer stierf in gevangenschap, de acht anderen en allen die hun hulp hadden verleend, werden tot twaalf jaar gevangenisstraf veroordeeld.

394 [PDF]
DE ONTSNAPPING VAN VAN DER STAR C.S.

georganiseerd door de reserve-luitenant van het Knil, Cornelis C. van der Star", de tweede door een Indisch-Nederlandse beroepsonderofficier, sergeant-majoor H. J. de Haas.

XCVan der Star, in '42 zes-en-twintig jaar, had op zeventienjarige leeftijd aan boord van een schip dat eigendom was van een rijke Canadees, een grote zeiltocht over de Pacific gemaakt en had dus enige ervaring in het zeezeilen. Hij was met een eigen jachtje lid geweest van de Jachtclub te Tandjong Priok en had als zodanig een sextant leren bedienen zodat hij, als hij over zulk een apparaat en over een chronometer beschikte, op zee zijn positie kon bepalen.

XCAls reserve-luitenant werd hij in december '4I gemobiliseerd maar op grond van zijn functie bij het electriciteitsbedrijf van de NederlandsIndische Gas Maatschappij te Batavia, kon hij spoedig de uitoefening van zijn burgerfunctie hervatten. Deze kwam hem na de komst der Japanners te stade: hij werd in die functie gehandhaafd, had dus enige bewegingsvrijheid en viel in april, mei en juni als Nippon-werker buiten de arrestatie-acties.

XCZijn besluit, zo mogelijk van Java te ontsnappen, nam vrij spoedig na de komst der Japanners vaste vorm aan. Een ontsnapping in de richting van Ceylon leek hem te riskant: hij verwachtte tussen Sumatra en Ceylon talrijke Japanse schepen te ontmoeten en bovendien zou hij op dat traject, varend met een zeilscheepje zonder motor, een gebied moeten passeren waar veel windstilte voorkwam. Wilde hij het voordeel hebben van de uit het zuid-oosten waaiende passaatwinden, dan moest hij zuidof zuidwestwaarts varen. Ten zuidwesten van Straat Soenda (zie kaart X op pag. 398) liggen de Cocos-eilanden - van der Star wist niet dat deze nog in Britse handen waren. Hij besloot te varen naar het in zuidwestelijke richting door hem meest nabij geachte Britse eiland, Rodriguez.

I Wij volgen bij de beschrijving van zijn ontsnapping in hoofdzaak zijn eigen, in '46 gepubliceerd relaas: aangevuld met hetgeen terzake vermeld is door Frank Visser in zijn in '76 verschenen (pag. 66 en vlg.), hier en daar gecorrigeerd met gegevens uit de officiële verslagen die onmiddellijk na de ontsnapping van van der Star en de zijnen zijn opgemaakt.

395 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

XCHelpers had hij nodig en voorts een scheepje en voorraden.

XCEen eerste helper vond hij in mei in Batavia, toen hij daar bij kennissen een Nederlander uit Bandoeng ontmoette, de zes-en-twintigjarige Willem Stokhuyzen. Deze had eerst op Sumatra bij een aardoliemaatschappij gewerkt, was vervolgens planter geworden op Java en werkte, toen de Japanners op Java landden, in Bandoeng bij een bouw- en woningbureau. Daar was in het huis naast hem een officier van het Knilondergedoken, kapitein Frans van der Veen. Deze had zich, door het Knil uitgezonden, in mei '40 in Nederland bevonden, had mèt andere Knil-officieren geweigerd, de loyaliteitsverklaring te ondertekenen welke in de zomer van '40 door de Duitse autoriteiten aan alle officieren van land- en zeemacht was voorgelegd, en was toen met de andere weigeraars opgesloten in het kasteel Colditz in Saksen. Daaruit was hij in april '41 ontsnapt, waarna hij uit Zwitserland via Lissabon naar Indië had kunnen terugkeren. Ten tijde van de capitulatie van het Knil bevond hij zich op Midden-Java - nu, hij was niet aan Duitse krijgsgevangenschap ontkomen om in Japanse te geraken! Goeddeels te voet was hij samen met een jeugdige Indische Nederlander naar Bandoeng getrokken waar hij bij de weduwe van een op Tarakan gesneuvelde Knil-officier was ondergedoken. Hij was in april '42 drie-en-dertig.

XCToen van der Star nog niet Stokhuyzen en van der Veen had ontmoet, had hij in Batavia al enkele zeekaarten, een oude sextant, een kompas, een chronometer en een zeealmanak voor het jaar' 38 gevonden. Hij had ook geconstateerd dat zijn jachtje gezonken was, maar had in de oude haven van Tandjong Priok een ander scheepje zien liggen dat hem voor een ontsnapping geschikt leek. Toen hij, Stokhuyzen en van der Veen de ernst van elkaars bedoelingen hadden gepeild en tussen hen drieën vertrouwen was gegroeid, verhuisden de twee laatstgenoemden naar Batavia en werd de poging tot ontsnapping verder voorbereid. In mei gingen zij op een avond, ongeacht de avondklok, naar het door van der Star gevonden scheepje kijken. Het was verdwenen. Korte tijd later ontdekten zij een ander jachtje, de 'Pieternel' , ca. zeven meter lang, ca. twee meter breed, met een kleine kajuit, wel met een mast, maar zonder zeilen. Het lag op de werf van een Chinees en bleek eigendom te zijn van een Nederlandse krijgsgevangene - hoe konden zij het in handen krijgen zonder argwaan te wekken?

XCStokhuyzen had er een oplossing voor. Voordat hij van der Star ontmoette, had hij al in Bandoeng besloten, zo enigszins mogelijk Java te verlaten. Trachtend een schip te vinden, was hij in contact gekomen met een Zweed die beweerd had, een boot te bezitten die hij benoorden

396 [PDF]
DE ONTSNAPPING VAN VAN DER STAR C.S.

Celebes had gebruikt voor het duiken naar parels. Een voorstel van Stokhuyzen om te trachten voor die boot verlof te krijgen voor de diepzeevisserij, sprak de Zweed aan, maar toen Stokhuyzen van het Japanse militaire bestuur in Bandoeng een officiële vergunning daartoe had gekregen, kwam bij de Zweed het hoge woord er uit: zijn boot lag in Makassar en was dus onbereikbaar. Stokhuyzen nu had, toen hij naar Batavia ging, een kopie van de vergunning meegekregen en dat document bleek voldoende te zijn om de 'Pieternel' overgedragen te krijgen.

XCHet was een heel werk om het scheepje voor de tocht gereed te maken. Een Chinees bouwde er een watertank in die ongeveer de halve kajuit vulde. Twee Makassaarse matrozen uit de jachthaven (één van die twee was van der Stars eigen matroos geweest) werden tegen betaling aangenomen om de nodige reparaties uit te voeren. Een grootzeil werd brutaalweg 'namens de Japanners' gevorderd bij de echtgenote van een Nederlander die in een gevangenis zat, en ook een fok werd gevonden. De watertank werd gevuld (er ging 200 liter in), levensmiddelen (hoofdzakelijk rijst en blikken corned beef) werden met hulp van enkele Nederlandse vrouwen bijeengebracht, een houtskoolfornuisje werd opgescharreld en er werd, omdat in de kajuit maar één slaapplaats was overgebleven, een hangmat gefabriceerd. Al die voorbereidingen namen meer dan een maand in beslag - een periode waarin Stokhuyzen en van der Veen er voor dienden te zorgen dat zij niet, als zovelen, bij een razzia werden opgepakt. Op I juli viel het besluit: vertrekken op de 6de.

XCIn de middag van die dag bracht van der Star met een ossekar de meeste voorraden aan boord van de 'Pieternel', 's avonds reden zij met twee fletsen en twee fietstaxi's, waarin zich de rest van hun bagage bevond, naar de buurt van het scheepje. Vijf revolvers hadden zij bij zich met enkele honderden patronen - het was hun bedoeling om, als er iets misging, hun huid duur te verkopen. Zij werden niet ontdekt. De twee inheemse matrozen hielpen met het afmeren - onontdekt kwamen zij in het donker de haven uit. Zij hadden maar weinig zeekaarten voor het eerste traject dwars door het zeegebied naar Straat Soenda, dat vol riffen ligt, maar blindelings varend bereikten ze bij daglicht de ingang van die zeestraat. Het wemelde er van vissersvaartuigen. Stokhuyzen en van der Veen gingen in de kajuit zitten, van der Star zette een inheemse vissershoed op en deed een gekleurde deken om zijn schouder - het werd er op gewaagd. Niet zonder moeite (een tijdlang blies de wind uit de verkeerde richting) werd Straat Soenda gepasseerd; dat nam anderhalf etmaal in beslag. Nu de Indische Oceaan op!

XCNa een week varen, waarin veel windstilte voorkwam, was de 'Pie

397 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD DE ONTSNAPPING VAN VAN DER STAR C.S.

MADAGASCAR'~',SEYCHELLEN ,.' ",",~r AUSTRALIË INDISCHE OCEAAN X. De tocht van C.

398 [PDF]

ternel' even benoorden de Cocos-eilanden - het scheepje voer verder. Nog diezelfde avond kwam het in een wilde orkaan terecht. De mast brak af en ging met de tuigage overboord - alles werd met de grootste moeite weer binnenboord gehesen. Daar bleek dat het grootzeil aan flarden was. Op de maststomp werd aan een bootshaak een deken opgezet - opgetild door reusachtige golven en dan weer neersmakkend in de diepte (één golf zette de kajuit onder meer dan een halve meter water zodat de helft van de rijst kletsnat werd en moest worden weggegooid) kon de 'Pieternel' weer enigermate voor de wind varen. Het geweld van de orkaan hield vier etmalen aan - toen hij was uitgewoed, werd de mast ingekort met een mes (aan gereedschap was niet meer aan boord dan een mes, een vijl, een schroevedraaier, een hamer, wat spijkers en een dozijn stopnaalden); uit een stuk grootzeil werd een driehoekige lap gesneden en daaruit werd met eindeloze moeite (acht van de twaalf stopnaalden braken af) een nieuw grootzeil gefatsoeneerd, dat overigens regelmatig gerepareerd moest worden. De passaat stuwde de 'Pieternel' weer in de goede richting. Er werd veiligheidshalve een Nederlandse vlag gemaakt uit stukken van een rode sportkous, een wit hemd en een blauwe sportbroek.

XCNa vier weken varen (de drie ontsnappenden konden rijst en corned beef haast niet meer door hun keel krijgen) begaf het grootzeil het - nu werd een stuk zeil aan de mast gespijkerd en dat was samen met de kleine fok voldoende om iets van vaart in het jachtje te houden.

XCOp 6 augustus viel de 'Pieternel' niet zonder moeite de haven van Rodriguez binnen. Het scheepje had in een-en-dertig dagen een afstand van ca.vijfduizend kilometer afgelegd. 'We arefrom Java', kregen de eerste twee Britse officieren te horen die aan boord verschenen.

XCEen Britse kruiser bracht het drietal naar Mombasa, een tweede kruiser bracht het naar Colombo waar zij de eersten waren die admiraal Helfrich een beeld konden geven van wat tot begin juli op Java was geschied, 'veel goeds konden zij niet vertellen', schreef deze later.'

XCDe wegen van de drie scheidden zich. Van der Star, eerst in Australië ingedeeld bij de Nederlandse geheime dienst, de Nefis (Netherlands Forces Intelligence Service), kreeg in '44 als luitenant-ter-zee tweede klasse van de Koninklijke Marine Reserve het bevel over een motortorpedoboot en werd na de oorlog eerst adjudant van luitenant-gouverneur-generaal van Mook en vervolgens in Californië president-directeur van een Ameri

I C. E. L. Helfrich: (1950), dl. II, p. 78.

399 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

kaanse aluminium-fabriek. Stokhuyzen reisde naar Engeland waar hij reserve-tweede-luitenant werd; hij kwam begin '47 in Australië bij een verkeersongeval om het leven. Kapitein van der Veen bleef gedurende de oorlog in Australië in militaire dienst (wij komen in ons volgende deel op hem terug) en zette nadien zijn militaire carrière voort welke hij eind '68, in de rang van luitenant-generaal, als chef van de generale staf en voorzitter van het Nederlandse comité van de chefs van staven beëindigde.

XCWij vermelden tenslotte dat over de ontsnapping van van der Star en de zijnen in de Verenigde Staten eind '42 een reportage verscheen in Collier's Weekly. Exemplaren daarvan bereikten de Japanse legaties in neutrale staten. Het gevolg was dat ook de Japanse autoriteiten op Java kennis kregen van het gebeurde. In haar rapport over het verzet op Java schreef de Kenpeitai in februari '44: 'Er is slechts één geval bekend van een geslaagde ontsnapping van Java.'

XCIn werkelijkheid waren er twee gevallen geweest en van het tweede geval waren de Japanners onkundig gebleven.

XCDie tweede ontsnapping werd er op gewaagd door vijf personen: drie van gemengde afkomst die er nogal donker uitzagen zodat zij, als zij inheemse kledij droegen, voor Indonesiërs konden doorgaan, en twee Menadonezen. Van de drie van gemengde afkomst hadden de sergeantmajoor van het Knil, H. J. de Haas 1, de douane-ambtenaar C. D. Schlette en J. C. Buxton die laatstelijk enig geld had verdiend als jazzdrummer, een Indonesische moeder - de Haas en Schlette hadden een Nederlandse vader, Buxton, de enige van het gezelschap die Engels sprak, had een vader die van gemengd Amerikaans-Engelse afkomst was. Alle drie spraken goed Indonesisch. De twee Menadonezen waren een marechaussee, Danus, en een cavalerist van het Knil, Mongan. De Haas, Danus en Mongan waren getrouwd en hadden kinderen. Het gezin van de Haas woonde in Salatiga op Midden-Java, de andere vier waren woonachtig in Soerabaja. Danus en Mongan waren als Indonesiërs door de Japanners uit krijgsgevangenschap ontslagen, Schlette was in april als Nederlands ambtenaar gearresteerd maar vrijgelaten omdat hij minder dan f 300 per

I Hij was in 1904 in Batavia geboren, was op zeventienjarige leeftijd tot het Knil toegetreden en had in de dienst verschillende onderscheidingen gekregen.

400 [PDF]
DE ONTSNAPPING VAN DE HAAS C.S.

maand verdiende, Buxton was uit Japanse handen gebleven, wellicht omdat hij als jazzdrummer in een gelegenheid speelde die ook door Japanners werd bezocht.

XCDe Haas had zich in maart '42 aan krijgsgevangenschap onttrokken en was in inheemse kledij over Java gaan trekken, eerst naar zijn gezin. Eind mei kwam hij voor de tweede maal in Salatiga. Hij verklaarde zich daar toen bereid om brieven van Nederlandse vrouwen in een koffer met dubbele bodem naar plaatsen als Magelang, Djokjakarta, Bandoeng en Batavia te brengen tegen het tarief van f I per brief - met dat geld kon hij van treinen gebruik gaan maken. Hij reisde naar de genoemde plaatsen toe, zag in en bij Bandoeng honderden er slecht uitziende krijgsgevangenen die voorraden voor de kampen ophaalden, hoorde dat zij het in die kampen moeilijk hadden, en pikte in Bandoeng en elders vage berichten op over voortzetting van de strijd door Nederlandse en Australische guerrillatroepen. Van de moeite die Nederlanders en Indische Nederlanders zich overal moesten geven om het hoofd boven water te houden, kreeg hij een duidelijk beeld. Met eigen ogen zag hij voorts hoe vaak Japanners Indonesiërs en anderen mishandelden - in Bandoeng hoorde hij trouwens van een twintigjarig nichtje dat zij met ruim twintig anderen bij de Kenpeitai in arrest was geweest wegens het luisteren naar Geallieerde radio-uitzendingen en dat bij haar en de anderen bij wijze van straf de trommelvliezen waren doorgeprikt.' Van de Indonesiërs, die tot zijn grote ergernis van de Japanners een voorkeursbehandeling kregen, deed hij de indruk op dat zij bijzonder angstig waren voor de bezetter - het trof hem pijnlijk dat velen onder de bekoring leken te komen van de Japanse propaganda en vooralook dat de inheemse politie tegen N ederlanders en Indische Nederlanders honds optrad," Contact met ontwikkelde Indonesiërs had hij niet, omtrent Soekarno vernam hij slechts dat deze in Semarang waar hij een aantal van die ontwikkelden te eten zou hebben gevraagd, met al zijn gasten door de Japanners zou zijn gearresteerd en enige tijd vastgehouden.

XCLangzamerhand groeide bij hem het denkbeeld dat hij de autoriteiten in Australië diende in te lichten, vooralover die voortgezette guerrilla

1 Is de perforatie niet te groot, dan groeit zij weer dicht; in andere gevallen kan dat doorprikken leiden tot blijvende hardhorendheid alsook tot infecties. 2 Met betrek king tot het herstel van het Nederlands gezag, zei hij na aankomst in Australië O.m.: 'We moeten eerst een paar miljoen inlanders doodschieten.' ('Aantekeningen n.a.v. het verhoor van sergeant-majoor de Haas', 25 jan. I943, p. 2, ARA, Alg. Secr., Eerste zending, XXIII, 56-I).

401 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

e Ni!n TANIMBAR- •• s: EILANDEN ·r INDISCHE OCEAAN Xl. De tocht van H. J. de Haas c.s.

XCen over het moeilijk lot van de Nederlanders en Indische Nederlanders - dat werd een vast besluit, toen hij eind juni in Bandoeng in een dagblad de Japanse 'mededeling aan de Nederlanders' las, waarin stond dat alle Nederlandse mannen geïnterneerd zouden worden en dat, wat de Nederlandse vrouwen en kinderen betrof, overwogen werd 'om hun de nodige bescherming te bieden' - hij stak dat bericht bij zich. Vervolgens zei hij in Bandoeng tegen enkelen dat het zijn voornemen was, ergens een prauw te kopen teneinde daarmee naar Australië te varen. Hij kreeg in eerste instantie fbijeen: fvan een predikant, fvan een apotheker, fvan de echtgenote van een officier van de Militaire Luchtvaart, en kon daar in Djokjakarta nog faan toevoegen, verkregen van de echtgenote van een Nederlandse rechter, en tenslotte in Soerabaja fook verkregen van een Nederlandse.

900 200 200 500 200 100,

XCHij was intussen in Soerabaja op zoek gegaan naar personen die met hem het waagstuk van een ontsnapping wilden ondernemen. Schlette kende hij al - hoe hij met de twee Menadonezen en met Buxton in contact kwam, weten wij niet, wèl dat hij Buxton meenam omdat deze Engels sprak. Aan de twee Menadonezen gaf hij enig geld ten behoeve van de gezinnen die zij zouden achterlaten.

XCDe vijf besloten, niet uit Soerabaja weg te varen omdat daar teveel 4

402 [PDF]
DE ONTSNAPPING VAN DE HAAS C.S.

controle was. Zij reisden naar Banjoewangi (zie kaart XI hiernaast) - daar hoorden zij nog wat nadere berichten over het interneringskamp Kesilir, waaromtrent zij in Soerabaja al het een en ander vernomen hadden. In Banjoewangi beweerde de Haas, die als leider van het groepje optrad, dat hij een Sumatraan was die met enkele helpers naar Soembawa wilde varen om er paarden en kledingstukken te kopen (de Japanners hadden op Java veel paarden gevorderd en textiel was er schaars geworden). Van een Balinese hadji kon hij een vissersprauw met bemanning charteren voor een bedrag van f 300. Eindseptember verliet de prauw Banjoewangi. Toen ze bij Soembawa was, wist de Haas de schipper over te halen, door te varen naar Soemba; dat kostte f 200 extra. Op Soemba gingen hij en de zijnen aan land en de prauw voer naar Java terug.

XCDe vijf nieuw-aangekomenen vielen op Soemba natuurlijk onmiddellijk op - de Haas werd op zekere dag ingelicht dat hij de volgende ochtend in het bijzijn van enkele inheemse hoofden zou worden verhoord. Toevallig bevond zich in de plaats waar de vijf onderdak hadden gevonden, een op het eiland Savoe geboren inheemse bestuursambtenaar van wie de Haas had gehoord dat hij een Christen was. Hij zocht die bestuursambtenaar 's nachts op en deze gaf hem de namen van enkele Ambonnezen die in Koepang woonden, de hoofdplaats van NederlandsTimor - de Haas kon nu meedelen dat hij naar Koepang wilde doorreizen om daar als handelaar enige hem bekende Ambonnezen te bezoeken. Het verhoor liep goed af en de bestuursambtenaar en twee Christen-leraars, ook Savoenezen, wisten een nieuwe prauw te vinden. Een van de twee Christen-leraars voer mee naar Savoe teneinde, zo leest men in aantekeningen, gemaakt op grond van het rapport dat de Haas na aankomst in Australië schreef, 'vertrouwen te scheppen, aangezien de controle op Savoe zeer scherp was.' I Inderdaad werd het vijftal op Savoe prompt gearresteerd. De radja moest beslissen wat met hen diende te geschieden. Hij 'was', aldus de aantekeningen, 'opgestookt door twee bestuurshoofden, de Haas uit te leveren aan Koepang', d.w.z. aan de daar aanwezige Japanse autoriteiten.

XC'Een openbaar onderzoek volgde, doch door de vlotheid van de Haas' antwoorden die naar de z.g. referenties in Timor verwezen, was de radja bevredigd en liet de Haas los. De radja bleek echter van de comedie op de hoogte te zijn geweest; bij het vertrek'

XC1 Aantekeningen, 19 jan. 1943, op grond van het verslag van H. J. de Haas, p. 4

403 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

(hij had de Haas aan zijn derde prauw geholpen, een nogal wrak vaartuig) 'deed hij de Haas namelijk uitgeleide en zei in het Maleis: 'Heren, ik ken uw doel niet, weet ook niet waarheen u gaat. Ik hoop alleen dat u mij niet hierdoor in moeilijkheden zult brengen. Ik wens u goede reis.' ' 1

XCDe Haas liet Timor links liggen en stevende op de Australische kust af Op 13 december ging hij daar bij een missiepost aan land. Hij kreeg opdracht naar Port Keats door te varen. Vandaar bracht een vliegtuig hem en de zijnen naar Darwin. Buxton bleef in Darwin, de Haas, Schlette en de twee Menadonezen vlogen via Brisbane naar Melbourne, waar zij in eerste instantie door de Nefis met argwaan bekeken werden. 'Oorspronkelijk', aldus begin februari '43 schout-bij-nacht F. W. Coster, Onderbevelhebber Strijdkrachten Oosten, aan Helfrich, de zich op Ceylon bevindende Bevelhebber, 'bestond er twijfel (gezien de gemakkelijkheid waarmee de Haas in Indië gereisd heeft en waarop hij dit land verlaten heeft) of hij wel geheel bonafide was en niet als Japans agent beschouwd moest worden. Dit punt is zo goed mogelijk onderzocht, waartoe niet alleen betrokkene maar ook zijn metgezellen meerdere verhoren zijn afgenomen, ook door de heer van der Plas, die mij meedeelde, thans van het bonafide-zijn van de Haas geheel overtuigd te zijn.' 2

XCOver het verdere lot van Schlette, Buxton en de Menadonezen Danus en Mongan hebben wij geen gegevens (behoudens dan dat Mongan in januari '45 deelnam aan een mislukte verkenning in de Minahassa), maar wèl over dat van de Haas, en het komt ons dienstig voor, deze hier weer te geven en niet in ons volgende deel waarin wij de op Indië gerichte Nederlandse geheime diensten zullen behandelen, waaronder de Nefis.

XCDe Haas werd door die Nefis betrokken bij het opleiden van geheime agenten, totdat hij in september '44, tot onderluitenant bevorderd, zelf als geheim agent naar java werd uitgezonden. Daartoe werd hij eind van die maand door een vliegboot overgebracht naar het kleine eiland Nila (bewesten de Tanimbar-eilanden, zie kaart XI op pag. 402) waar de Nefis een basis had kunnen inrichten. De party van de Haas bestond uit acht personen: hijzelf, zes Ambonnezen en één javaan, de sergeant van het Knil Soeprapto, zoon van een assistent-wedono in een district even ten westen van Soerabaja, die met hem op java aan land moest gaan. De Haas en Soeprapte moesten daar niet minder dan zes opdrachten uitvoeren:

XC1 A.v. 2 Brief, 5 febr. 1943, van F. W. Coster aan Helfrich (ARA, MK, M 180,

404 [PDF]
DE MISLUKTE MISSIE VAN DE HAAS

hulp geven aan mogelijke illegale organisaties (de Nefis had daar geen enkele informatie over), onderduikplaatsen zoeken voor geheime agenten die op hen zouden volgen, personen vinden die bereid zouden zijn contact met de Nefis op te nemen, militaire gegevens verzamelen, inheemse bestuursambtenaren inlichten over de oorlogssituatie en, zo mogelijk, hulp geven aan krijgsgevangenen en geïnterneerden. Zij hadden wèl geld bij zich, ruim f 50 000, maar geen zender en de enige aanloopadressen waarover zij beschikten, waren de meest riskante: die van hun eigen gezinnen.

XCHet was een absurd takenpakket dat (diep in het derde bezettingsjaar!) zonder deugdelijke hulpmiddelen moest worden uitgevoerd.

XCDe prauw met de party voer van Nila via Soembawa naar het eiland Satengar, een van de benoorden Soembawa liggende Paternoster-eilanden. Vandaar bereikten de Haas, Soeprapto en een Ambonnese sergeant omstreeks 7 november Panaroekan, een haventje aan Straat Madoera. De Haas en Soeprapte gingen er aan land en de Haas gaf de sergeant opdracht naar Satengar terug te keren, vandaar andere eilanden te bezoeken teneinde er militaire gegevens te verzamelen en vervolgens weer naar Panaroekan te varen waar hij eind december of begin januari met Soeprapto weer aan boord wilde komen. De sergeant voer naar Satengar, vandaar met een Ambonnese soldaat naar Makassar, waar zij vier dagen aan land waren, en vervolgens weer naar Satengar, waar de overige Ambonnezen gegevens hadden verzameld over Flores. Tweemaal zetten de Ambonnezen koers naar Panaroekan, tweemaal maakte tegenwind het hun onmogelijk, dat haventje te bereiken. Op Satengar bleven zij tot eind januari wachten - geen de Haas, geen Soeprapte. Volgens hun orders voeren zij toen naar Australië terug.

XCWat was er met de Haas en Soeprapte gebeurd?

XCNa hun aankomst in Panaroekan namen zij contact op met de regent van het gelijknamig regentschap, voor wie de Haas een door van der Plas geschreven brief bij zich had. Dat contact drong tot anderen door en een van die anderen, een hoge Indonesische bestuursfunctionaris, lichtte de Kenpeitai in. De Haas en de regent werden omstreeks een week na de aankomst van de Haas gearresteerd en naar de gevangenis van Djember overgebracht. De regent werd begin '45 doodgeschoten, maar de Haas werd door de Kenpeitai pas in augustus '45 geëxecuteerd, volgens sommige berichten op de r ydc, volgens andere op de z yste, tien dagen na de Japanse capitulatie. Wat met Soeprapto is gebeurd, staat niet vast; het meest waarschijnlijke is dat ook hij kort na de Haas in handen viel van de Kenpeitai (hij zou door een dessa-hoofd zijn verraden) en dat hij tijdens

405 [PDF]
'NEDERLAND' WORDT UITGESCHAKELD

XCVan der Star en de zijnen, die Java begin juli '42 verlaten hadden, waren twee maanden onderweg geweest voordat zij met Nederlandse autoriteiten in contact kwamen, de Haas, die eind september '42 Java had verlaten, meer dan drie. Uiteraard waren de mededelingen die deze ontsnapten konden doen, van betekenis" maar daar bleef het bij. Het is van eind september '42 tot Japans capitulatie, midden augustus '45, aan geen enkele Nederlander ofIndische Nederlander gelukt, uit de archipel te ontsnappen. De Nederlandse inlichtingendienst op Ceylon gaf zich moeite om geheime agenten op Sumatra in te zetten maar slaagde daarin pas midden '45. Pogingen om geheime agenten naar Java over te brengen ondernam zij niet (Java behoorde immers tot de South-West Pacific Area), de inlichtingendienst in Australië deed dat wel, maar, zoals al aangeduid in wat wij over de Haas en Soeprapte weergaven, met bitter weinig succes; van de weinige agenten die op Java aan land werden gezet, slaagde niet één er in, naar Australië terug te keren.

XCDat alles betekende dat de Nederlandse inlichtingendiensten en de overige Nederlandse autoriteiten bijna drie jaar lang althans van ooggetuigen geen enkele informatie kregen over wat zich op de belangrijkste eilanden van de archipel afspeelde.

1 Korte tijd vóór de Haas en de zijnen, onder wie twee Menadonezen, arriveerde in Australië een derde Menadonees, H. D. Pitoi - hij kwam evenwel niet rechtstreeks uit de Indische archipel maar van Guadalcanal. Ook hij was een Knil-militair. Hij was op Java met andere Menadonese Knil-militairen door de Japanners in een kamp vastgehouden en in september met zes lotgenoten ingedeeld bij een Japanse compag nie. Die compagnie behoorde tot de troepen die in oktober met torpedobootjagers op Guadalcanal aan land werden gezet. De zeven Menadonezen moesten aan een zware mars door het oerwoud deelnemen voordat het gebied was bereikt waar gevochten werd met de Amerikanen. Pitoi besloot naar hen over te lopen, sloop uit zijn bivak langs een slapende Japanse schildwacht en kwam na een mars van vier dagen (op blote voeten en zonder voedsel) in de buurt van een Amerikaanse patrouille. [Nederlands-Indisch soldaat!' riep hij, H~ werd krijgsgevangen gemaakt en met een aantal Japanse krijgsgevangenen naar Nieuw-Zeeland getransporteerd. Met moeite (hij moest Nederlands en Maleis schrijven, de dagen van de week in het Nederlands noemen en in het Nederlands van I tot 40 tellen) wist hi] er een Nieuw-Zeelandse officier van te overtuigen dat hij een Knil-militair was; nadat hij ook nog in Wellington (Nieuw-Zeeland) door van der Plas, voorzitter van de Nederlands-Irtdische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland, was verhoord, kon hij zich in Australië bij de daar aanwezige Knil-troepen voegen.

406 [PDF]

Hoofdstuk 6: Verzet en illegaal werk

XC

XCVan het begin van de Duitse bezetting af zijn in Nederland de begrippen 'verzet' en 'illegaal werk' door elkaar heen gebruikt en dat is na de bevrijding zo gebleven: de een sprak van 'verzetslieden', de ander van 'illegale werkers'. Niet anders was het in Indië: er ontstond daar een Federatie van Ex-illegale werkers in Indië, de Fiwi, en er werd nagegaan wie voor de toekenning van de Verzets-ster Oost-Azië 1942-1945 in aanmerking kwam.

XCIn deel 7 van ons werk hebben wij in een samenvattend hoofdstuk (hoofdstuk 8: 'De illegalen') naar meer duidelijkheid gestreefd en daarbij onderscheid gemaakt tussen de begrippen 'verzet' en 'illegaal werk'.

XC'Verzet' definieerden wij als elk handelen waarmee men trachtte te verhinderen dat de Duitse bezetter de doeleinden verwezenlijkte die hij zich had gesteld. Wij gaven vier van die doeleinden aan: de bezetter wilde N ederland omvormen tot een nationaal-socialistische staat die op de een of andere wijze in Duitsland zou opgaan ('gelijkschakeling'), hij wilde van het Nederlands economisch potentieel, de arbeidskracht inbegrepen, gebruik maken in een mate waarbij de belangen van de Duitse oorlogvoering voorop stonden ('exploitatie'), hij wilde ver over de honderdduizend Nederlandse staatsburgers C.q. ingezetenen (de Joden, in '44 tevens de Zigeuners) naar eoncentratie- of vernietigingskampen afvoeren ('deportatie') en hij wilde verhinderen dat in Nederland steun zou worden verleend aan vervolgde groepen en dat van Nederland uit directe hulp werd geboden aan de Geallieerden, bijvoorbeeld door spionage, sabotage of semi-militaire actie. Elk die zich tegen deze doeleinden keerde, bood verzet, althans wanneer dat handelen plaatsvond met het oogmerk, de bezetter afbreuk te doen, niet zichzelf te bevoordelen. Wie bijvoorbeeld op grote schaal zwarte handel bedreef of elandestien varkens slachtte of tegen hoge betaling Joden of anderen over de grens hielp, handelde wel tegen de geldende voorschriften in, maar was een profiteur, geen verzetsman. Er staan in totaal in de registers van het Duitse openbare ministerie, de Staatsanwaltschaft, ongeveer honderdduizend Nederlanders genoteerd maar van hen was meer dan 80 % verdacht van 'normaal' te noemen of in het vlak van de oorlogseconomie vallende criminele

407 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

Wij hebben er in deel ç verder op gewezen dat de Duitse bezetter twee van de genoemde vier doelstellingen in ruime mate heeft bereikt: hij heeft het Nederlandse economische potentieel op grote schaal kunnen exploiteren en hij is er in geslaagd, meer dan honderdduizend Joden en enkele honderden Zigeuners te deporteren - zijn pogingen tot gelijkschakeling daarentegen zijn afgestuit op een breed volksverzet en hij heeft niet kunnen verhinderen dat in Nederland steun is verleend aan vervolgde groepen (zo konden naar schatting vijf-en-twintigduizend Joden en meer dan driehonderdduizend arbeiders onderduiken) en directe hulp is geboden aan de Geallieerde oorlogvoering. Gaan wij nog even op het aspect van de Joodse onderduik in, dan is duidelijk dat in dat kader door drie groepen verzet werd geboden: door de Joden zelf die onderdoken, door de gezinnen (naar vage schatting eveneens ca. vijf-en-twintigduizend) waarbij zij korte of lange tijd kon. den onderduiken, en door diegenen die wij als 'organisatoren van de Joodse onderduik' hebben aangeduid: personen (naar vage schatting ca. duizend), die een hoofdtaak vonden in het zoeken van onderduikadressen, het daarheen brengen van de vervolgden, het zorgdragen dat zij regelmatig ontvingen wat zij in hun onderduik nodig hadden (bonkaarten, in veel gevallen geld, veelalook een vals persoonsbewijs) en het oplossen van de talloze moeilijkheden die zich in de onderduik konden voordoen. Welnu: alleen die organisatoren van de Joodse onderduik hebben wij 'illegale werkers' genoemd. Daarbij zijn wij er van uitgegaan dat illegaal werk in de regel verricht werd in een vast organisatorisch verband. Bezet Nederland heeft verscheidene grote dergelijke verbanden gekend: de begin '43 opgerichte Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, oftewel de LO, die hulp bood o.m. aan arbeiders die niet of niet langer in Duitsland wilden werken, en daarnaast ook aan Joden, telde bijvoorbeeld tenslotte ca. dertienduizend illegale werkers en bij het werk van grote illegale bladen als Vrij Nederland, Het Parool, De Waarheid, Trouwen Je Maintiendrai (bladen die de bezetter bij de verwezenlijking van al zijn doeleinden dwarsboomden) waren telkens vele duizenden illegale werkers betrokken. 'Verzet' is dus een breder begrip dan 'illegaal werk' - elke illegale werker bood verzet, maar niet ieder die verzet bood, was (van onze definitie uitgaand) een illegaal werker.

XCMet die Japanse doelstellingen correspondeerde een groot aantal voorschriften en verboden. Wij hebben ze, wat Java betreft, kunnen weergeven - wat de Buitengewesten aangaat, waaromtrent minder gegevens beschikbaar zijn, mag men aannemen dat daar overeenkomstige ge- of verboden gegolden hebben.

XCWij zullen die voorschriften en verboden naar de genoemde doelstellingen groeperen en daarbij, vooruitlopend op wat wij in dit hoofdstuk alsook in verdere hoofdstukken in bijzonderheden zullen weergeven, enkele algemene opmerkingen maken met betrekking tot de gedragingen terzake van de Indonesiërs, de Chinezen en Arabieren, de Nederlanders en de Indische Nederlanders.

XCDe aanvaarding van japan.s suprematie

XCEr gold een voorschrift om eer te betuigen aan de Japanse keizer en aan Japanse officieren en schildwachten en om bij voorkomende gelegenheden de Japanse vlag uit te hangen - men heeft zich in het algemeen aan dat voorschrift gehouden, zij het dat er Nederlanders en Indische Nederlanders zijn geweest die het voorschrift met betrekking tot de vlag met een demonstratieve nonchalance zijn nagekomen; in die nonchalance stak een element van verzet.

XCEr gold een voorschrift om geen politieke activiteit in het publiek te ontwikkelen (politieke verenigingen op te richten, politieke vergaderingen te houden) die niet door het Japanse militaire bestuur was goedgekeurd; aan dat voorschrift heeft men zich in het algemeen gehouden, maar wij tekenen daarbij aan dat het zowel binnen de Nederlandse en Nederlands-Indische bevolkingsgroep als binnen de Indonesische gekomen is tot clandestiene besprekingen over Indië's naoorlogse toekomst - besprekingen waarin er van werd uitgegaan dat de Japanners uit Indië zouden worden verdreven en waarop derhalve (het bleek al uit het

409 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

gebeurde in Bandjermasin) door de achterdochtige japanse autoriteiten fel werd gereageerd.

XCEr golden verboden om te luisteren naar Geallieerde radiozenders, om gebruik te maken van niet-'gecastreerde' radiotoestellen en om antijapanse geruchten te verspreiden - die verboden zijn op vrij grote schaal overtreden en dat was steeds een vorm van verzet.

XCEr gold een voorschrift om Nederlandse vlaggen enz. in te leveren wie dat niet deed (het is door menigeen niet gedaan), pleegde verzet.

XCEr gold een verbod om in correspondentie, bij het telefoneren of bij in het publiek gevoerde gesprekken Nederlands of Engels te gebruiken wij nemen aan dat laatstgenoemd verbod door Indische Nederlanders veelvuldig is overtreden; ook dat kan men als een vorm van verzet zien.

XCWij merken bij dit alles nog op dat van innerlijke aanvaarding van enige blijvende suprematie van japan geen sprake is geweest bij de Nederlanders, niet bij veruit de meeste Indische Nederlanders, niet bij de meeste Chinezen en, naar wij veronderstellen, de meeste Arabieren, en ook niet bij een groot deel van de Indonesiërs, zeker niet bij de meer ontwikkelden, politiek-bewusten onder hen, Soekarno inbegrepen.

XCDe inschakeling van Indië's economisch potentieel

XCEr gold een groot aantal voorschriften die moesten waarborgen dat Indië aan japan en aan de japanse strijdkrachten in de Nanjo een maximale economische bijdrage zou leveren. Wat in Indië op economisch gebied is geschied, zullen wij in het volgende hoofdstuk beschrijven - hier zij slechts vermeld dat de japanners over het algemeen verworven hebben wat zij aan grondstoffen en arbeidskrachten nodig hadden, maar dat de uitvoer naar japan van het vierde kwartaal van '43 af belemmerd werd door een factor die niets met Indië te maken had: de enorme japanse scheepsverliezen. In hoeverre op de economische sector verzet is gepleegd, weten wij niet, behoudens dan dat in '42 op java enkele Nederlandse ondernemingen er in slaagden, een deel van hun kasgelden achter te houden. Wij veronderstellen verder dat er, naarmate de japanse druk toenam, door Chinezen, Arabieren en Indonesiërs (de Nederlanders waren toen geheel en de Indische Nederlanders goeddeels uitgeschakeld) naar gestreefd is, japan minder te geven dan het eiste, maar alle nadere gegevens terzake ontbreken.

XCSabotage was verboden - er is hier en daar sabotage gepleegd, zij het heel veel minder dan aangenomen werd door de achterdochtige japanners die alles wat op de gebieden van productie of transport misging, aan sabotage toeschreven.

410 [PDF]
DE VIER JAPANSE DOELSTELLINGEN

XCHet isoleren van de Nederlanders

XCNog voordat de Nederlanders op Java geregistreerd en vervolgens geïsoleerd werden, werden er alle Nederlandse onderwijsinstellingen gesloten en viel de georganiseerde hulpverlening aan behoeftige N ederlanders en Indische Nederlanders onder de algemene regel dat voor de oprichting van dergelijke organisaties instemming van het Japanse militaire bestuur nodig was - desondanks zijn er èn het onderwijs èn de hulpverlening elandestien op gang gekomen. Er stak hier een element van verzet in.

XCEr gold op Java het voorschrift dat alle Nederlanders en Indische Nederlanders (en tot eind '43 ook alle Chinezen en Arabieren) die zeventien jaar of ouder waren, in het bezit moesten zijn van een persoonsbewijs, een pendaftaran, waarop men met zijn duimafdruk bevestigde dat men trouw zwoer aan Japan. Dat trouw zweren is in Batavia door een aantal Nederlanders en Indische Nederlanders geweigerd. Zij hebben zich verzet, zoals ook verzet gepleegd is door diegenen die pendafiarans zijn gaan vervalsen. Eind november '42 maakte Bouwer in Bandoeng in zijn dagboek, gelijk in het vorige hoofdstuk vermeld, melding van 'valse registratiekaarten die voor het luttele bedrag van f 15 door verschillende Chinezen en Indo-Europeanen werden nagemaakt'; daaraan voegen wij nu toe dat, toen in oktober' 43 op Java een nieuwe registratie van nietIndonesiërs plaatsvond, diezelfde dagboekschrijver aantekende: 'Men vermoedt dat de Japanners zoeken naar een groot aantal valse registratiekaarten, met valse stempels, valse naam en alles wat maar vals kan zijn. Deze kaarten werden uitstekend nagemaakt door een kleine groep van Indo-Europeanen.' Nadere bijzonderheden over die falsificatiegroep (zijn die er soms ook elders geweest?) zijn niet bekend.

XCIn heel Indië gold voorts het voorschrift dat de Nederlandse burgers in interneringsoorden moesten worden afgezonderd en contact met de daar aanwezigen werd, zoals uit hoofdstuk 9 zal blijken, na enige tijd verboden. Sommigen hebben zich aan dat voorschrift onttrokken door, als Bouwer in Bandoeng, onder te duiken, anderen door onder verwijzing naar authentieke of gefingeerde gegevens erkenning te krijgen als Indische Nederlander - was er sprake van gefingeerde gegevens, d.w.z. van misleiding, dan was er ook sprake van verzet. In hoofdstuk 9 zullen wij voorts aantonen dat het Japanse verbod om met geïnterneerde Nederlanders contact aan te knopen zowel door Chinezen als door Indonesiërs menigmaalovertreden is. 4

411 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

XCHet verbod van directe hulp aan de Geallieerde oorlogvoering

XCAlle directe hulp aan de Geallieerde oorlogvoering was door de Japanners verboden: wapens, munitie e.d. moesten ingeleverd worden - in feite hebben hier en daarin de Buitengewesten (op Sumatra, op Borneo, op Midden-Celebes, op Nederlands-Nieuw-Guiriea en vooral op Timor) kleine eenheden van het Knil de strijd voortgezet en op Java heeft een aantal Indisch-Nederlandse, Britse, Australische, Ambonnese, Menadonese en Timorese militairen getracht, daartoe uit handen van de Japanners te blijven. Er zijn voorts op Java kleine groepen geweest die getracht hebben, wapens welke door gedroste militairen meegenomen of door de Japanners niet opgehaald waren, te verzamelen en te verbergen.

XCAlle spionage was verboden - op Java en Sumatra werden zowel door de Nederlanders en Indische Nederlanders als door de Chinezen spionagegroepen gevormd; op Java hebben deze groepen gepoogd, verzamelde gegevens met gebruik van zenders aan Japans tegenstanders te doen toekomen maar dat is, voorzover bekend, slechts aan één groep gelukt, een Chinese.

XCA fortiori was het verboden om, mede ter voorlichting van Japans tegenstanders, uit de archipel te ontsnappen. Enkelen zijn daar in '44 uit de Grote Oost in geslaagd. Drie pogingen om van Java te ontsnappen zijn mislukt, twee hadden succes: die van van der Star, Stokhuyzen en van der Veen en die van de Haas en de zijnen.

XCWanneer wij nu meer in bijzonderheden een beeld willen geven van het illegale werk dat tijdens de Japanse bezetting is verricht", lijkt het ons dienstig te herinneren aan wat in Bandjermasin is geschied. Krijgsgevangenen en Nederlandse burgers waren er geïnterneerd en te hunnen behoeve werd met verlof van de Japanners geld ingezameld. Daarenboven evenwel werden, en dat was verboden, goederen de kampen binnengesmokkeld die ten dele (de medicijnen) elandestien waren aangevoerd uit Soerabaja door een vrouw die tevens een clandestiene postverbinding onderhield. Toen dit alles tot de Japanners doordrong, stelden zij onderzoekingen in waarbij bovendien bleek dat sommige personen4

1 De meeste van onze algemene gegevens ontlenen wij aan de al eerder vermelde, ongepubliceerde studie van Vromans en de Bruin: 'Het Indisch verzet'.

412 [PDF]
'DIE SAMENZWERING WAS EEN FICTIE'

hun radio niet hadden ingeleverd, dat berichten, van Geallieerde radiouitzendingen afkomstig, waren doorgegeven, dat sommige Chinezen wapens hadden achtergehouden en dat gouverneur Haga in zijn interneringskamp overleg met andere bestuursambtenaren had gepleegd over maatregelen welke na de oorlog op Borneo moesten worden genomen. De japanners beliefden dit allemaal voor te stellen als een complex van op elkaar afgestemde handelingen, als een gevaarlijke samenzwering - daarvan uitgaande beweerden zij dat twee geheime zenders in werking waren geweest en dat in Koeala Kapoeas ten behoeve van een opstand een grote hoeveelheid wapens was bijeengebracht,

XCDie samenzwering was een fictie en uit de bloedige repressie waartoe de japanners overgingen, sprak vooral hun achterdocht. Die achterdocht heeft, zoals blijken zal, ook elders vele slachtoffers gemaakt en daarbij denken wij niet alleen aan degenen die op losse gronden werden terechtgesteld, maar ook aan allen die, hetzij op grond van een reële, hetzij op grond van een fictieve illegale activiteit, in de klauwen vielen van de Kenpeitai of van de met deze samenwerkende Indonesische PID.

XCWij willen van dit alles met betrekking tot alle bevolkingsgroepen welke Indië kende, een overzicht geven, territoriaal ingedeeld, en wij zullen daarbij niet alleen schrijven over de reële illegale activiteiten maar ook over die welke, zonder voldoende basis in de werkelijkheid, door de japanners als zodanig werden bestempeld. Zouden wij die laatste terzijde laten, dan zou het op ons overzicht volgend beeld van de werkzaamheid van Kenpeitai en PID, van de voor de japanse rechtbanken gevoerde processen en van het lot van diegenen die tot gevangenisstraf werden veroordeeld, hoogst onvolledig zijn, Er is narnelijk een markant verschil geweest tussen, enerzijds, de Sicherheitspolizei und SD en de organen van de Duitse justitie en, anderzijds, de Kenpeitai, de PID en de organen van de japanse justitie: de eerste hebbenlouter reële illegale activiteiten vervolgd, de tweede zowel reële als fictieve, en ook in dat opzicht was het bestaan van de Nederlanders en Indische Nederlanders in bezet Indië moeilijker dan datvan de Nederlanders in bezet Nederland.

XCTer inleiding willen wij tenslotte opmerken dat de documentatie over het in Indië verrichte illegale werk (evenals die over het geboden verzet) uitgesproken mager is en de vergelijking met die over de Nederlandse illegaliteit (en het in Nederland geboden verzet) niet in de verste verte kan doorstaan. Van de Kenpeitai zijn bijna geen stukken bewaard gebleven, omtrent de Indonesische en Chinese illegaliteit zijn er maar weinig gegevens en ook van de illegaliteit voorzover deze zich in kringen van Nederlanders en Indische Nederlanders

413 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

bekend. Uit de tijd zelf daterende stukken ontbreken nagenoeg geheel en de na de oorlog opgestelde rapporten zijn niet alle even betrouwbaar.

Java I

XC

XCEr is van de Indonesiërs op Java maar weinig illegale activiteit uitgegaan. Enkele malen is er kortstondig verzet geboden: in '43 en '44 is het in sommige districten van West-Java tot plaatselijke opstanden gekomen tegen de Japanse rijstvorderingen en begin '45 is er op Oost-Java een opstand geweest van een bataljon van het door de Japanners gevormde vrijwilligersleger - op al deze gebeurtenissen komen wij in volgende hoofdstukken terug. Die verzetsuitingen hadden niets met enige illegale organisatie te maken. Twee van dergelijke organisaties zijn evenwel, zij het in geringe mate, actief geweest: de Partai Komunis Indonesia (de Indonesische Communistische Partij) oftewel de PKI, en de groep-Sjahrir.

XCDe PKI was, toen zij eind '26 in enige delen van Java en begin '27 in de residentie Sumatra's Westkust een opstand tegen het Nederlands gezag ondernomen had, door verdeeldheid geteisterd: de verbindingsman met de Komintern, Tan Malaka, had getracht de opstand te voorkomen en talrijke partij-afdelingen waren passief gebleven. Na de opstand had Tan Malaka zich van de Komintern losgemaakt; hij had in Bangkok een nieuwe partij opgericht, de Partai Republik Indonesia (de Indonesische Republikeinse Partij) oftewel de Pari, die in Indië maar een kleine aanhang had gekregen, en was in '41 in Singapore beland waar hij leraar in het Engels was geworden aan enkele Chinese scholen. De PKI was na de massale arrestaties waartoe het gouvernement in '26 en '27 was overgegaan, vrijwel uitgeschakeld - het grootste deel van het kader was mèt voorzitter Sardjono in Boven-Digoel opgesloten en van de leidende figuren waren slechts Moesso en Alimin, die zich ten tijde van de opstand in Moskou bevonden hadden, in vrijheid gebleven. Moesso was er in '35 in geslaagd Soerabaja te bereiken, was begonnen aan de heropbouw van de PKI, maar had Indië in '36 weer moeten verlaten; hij was toen naar Moskou teruggekeerd. Vandaar had Alimin in '40 de gebieden in Noord-China bereikt waar het gezag in handen was van de Chinese communisten.

XCEr was op Java, toen de Japanners landden, een klein aantal communisten van wie sommigen gevangen zaten. Die bleven opgesloten toen

XC1 Zie voor alle plaatsen die wij noemen,

414 [PDF]
DE 'PKI' OP JAVA

Imamoera op 29 april '42, Hirohito's verjaardag, amnestie verleende aan alle Indonesische politieke gevangenen. Voorzitter van de illegaal opererende PKI was een communist uit Soerabaja, Pamoedji. Met die PKI nu ging in de loop van '42 Amir Sjarifoeddin samenwerken, een van de oprichters van de Gerindo, die binnen de Gerindo voorstander was geweest van de vorming van een Volksfront, in '40 ambtenaar was geworden bij het departement van economische zaken, in '41 naar het Christendom was overgegaan en eind februari '42 op initiatief van van der Plas een grote som geld (wij kennen het precieze bedrag niet maar nemen aan: enkele tienduizenden guldens) uitbetaald had gekregen, bedoeld om daarmee onder de Japanse bezetting een brede illegale actie op touw te zetten. Van wat Sjarifoeddin met dat geld ondernomen heeft, weten wij dat hij in de week waarin op Java werd gevochten, aan Hatta en Sjahrir bij een bezoek aan Soekaboemi enkele duizenden guldens gaf voor hun levensonderhoud, maar verder is niets bekend; de veronderstelling ligt voor de hand dat hij in de eerste plaats getracht heeft, op Java een inlichtingennet op te bouwen. Moesso was in '35-'36 in hoofdzaak op Oost-Java actief geweest - daar vond Sjarifoeddin zijn meeste helpers, ten dele PKI'ers, ten dele leden van de linkervleugel van de Gerindo. Wat hij deed, bleef aanvankelijk voor de Japanners verborgen - hij werd, zoals wij in hoofdstuk 4 vermeldden, in december '42 een van de leden van de door de Japanners ingestelde commissie ter voorbereiding van de 'nieuwe Volksorganisatie', welker oprichting op 7 december in Asia Raya en op 8 december door Soekarno in een toespraak te Batavia was aangekondigd. In de loop van januari '43 kwam de PID er achter wat Sjarifoeddin ondernam; de Kenpeitai werd ingelicht en Sjarifoeddin werd samen met drie-en-vijftig andere Indonesiërs, hoofdzakelijk oud-leden van de PKI, de Gerindo en de Parindra, eind januari gearresteerd. De meeste arrestanten werden meer dan een jaar later, eind februari' 44, door de Japanse militaire rechtbank tot lange gevangenisstraffen veroordeeld, Sjarifoeddin evenwel, de vier leidende figuren van de PKI in Soerabaja (onder wie Pamoedji) en twee leidende figuren van de Gerindo tot de doodstraf. Van die zeven doodvonnissen werden er vier uitgevoerd: die van de communisten, niet die van Sjarifoeddin en van de twee Gerindo mannen. Soekarno en Hatta hadden weten te bereiken dat generaal Harada in die drie gevallen de doodstraf wijzigde in levenslange gevangenisstraf; de drie veroordeelden werden opgesloten in de gevangenis te Malang.

XCEr bleven op Java groepen PKI'ers actief. Een van hun leiders zei in '64 aan Kanahele dat zij 'a bit oj sabotage'

415 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

opblazen van treinen I, maar Kanahele meent dat de werkzaamheid van die PKI'ers hoofdzakelijk bestaan heeft uit het verspreiden van antiJapanse propaganda, ten dele mondeling, ten dele in pamfletten en in een illegaal blad, Menara Merah ('Het rode baken') dat in enkele duizenden exemplaren de ronde deed. Wie van midden '43 af die PKI-actie geleid heeft of hebben, weten wij niet met zekerheid. Het is mogelijk dat deze leider ofleiders enig contact met Moskou heeft ofhebben gehad, althans: in '44 vernam W. Haccou, de vroegere commissaris van politie te Semarang en hoofd van de PID aldaar, in de gevangenis te Ambarawa van PKI'ers die daar sinds '27 opgesloten zaten, dat tot hen was doorgedrongen dat Alimin tweemaal een elandestien bezoek aan Indië zou hebben gebracht en namens de Komintern zou hebben meegedeeld dat de PKlhaar actie diende te richten op de samenwerking met andere groeperingen (de illegale CPN in Nederland kreeg overeenkomstige instructies) en niet op de vorming, na de oorlog, van een communistisch Indonesië.'

XCOok na de arrestatie-actie van eind januari '43 werden op Java nog communisten opgepakt. Er zouden daar in totaal tot februari '44 volgens het al meermalen geciteerde Kenpeitai-rapport bijna zevenhonderd personen gearresteerd zijn die èf lid van de PKI èf er mee verbonden waren, maar daarbij dient bedacht te worden dat de Kenpeitai het begrip 'communist' zeer ruim interpreteerde - zij zag (wij komen er in hoofdstuk 11 nog op terug) ook Hatta en Soekarno als communisten.

XCMogelijkerwijs hebben zich onder die bijna zevenhonderd arrestanten ook leden van de Pari bevonden. Daaraan voegen wij toe" dat Tan Malaka er in juli' 42 in slaagde, uit Singapore Java te bereiken dat hij twintig jaar eerder verlaten had. Zich 'Hoessein' noemend ging hij er wonen in een dessa, niet ver van Djakarta. Hij werkte eerst in een schoenenfabriek en werd later klerk bij de administratie van een kolenmijn in het Bantamse waar hij het lot van de er tewerkgestelde inheemse arbeiders zoveel mogelijk trachtte te verbeteren. Hij schreef voorts enkele manuscripten waarin hij bepleitte dat na de oorlog een grote Zuidoostaziatische Federatie zou worden opgericht, maar hield zich politiek op de achtergrond. Pas begin augustus '45, toen het Japanse imperium op instorten stond, zou hij zich naar Djakarta begeven, waar hij onder zijn echte naam onmiddellijk invloed zou krijgen op enkele jongeren-organisaties.4

1 Kanahele, p. 308. 2 Hoogstwaarschijnlijk is wat Haccou vernam slechts een gerucht geweest. 3 Zulks op grond van hetgeen H. A. Poeze vermeldt in zijn in '76 versche nen werk: 1897 1945 .•

416 [PDF]
SJAHRIR

XCWat deed Sjahrir? Wat hij voornemens was te doen, zei hij enige tijd na het overleg dat hij op de avond van 9 juli '42 in Batavia gevoerd had met Soekarno en Hatta, tegen Jacques de Kadt, die in '78 Sjahrirs woorden (als al geciteerd in hoofdstuk 4) aldus weergaf: 'Hij had contacten met Hatta en wilde die houden' (niet met Soekarno die immers van een Japanse overwinning overtuigd was),

XC'maar hijzelf zou onderduiken en een illegale organisatie opbouwen om actie tegen de Japanners te voeren, voorzover dat mogelijk was, vooral door het naar voren brengen van sociale en economische grieven. Maar het belangrijkste vond hij het bijeenbrengen van kader voor de periode na de Japanse bezetting.'

XCSjahrir had toen al van Soekaboemi uit, dat hem door het Nederlands gouvernement als gedwongen verblijfplaats was toegewezen, enkele contacten opgebouwd met vroegere leden van de door hem en Hatta geleide PNI-Baroe. Die trachtte hij uit te breiden. In zijn eigen woorden:

XC'Traveling in overcrowded trains to East-java, I found the sentiment still strongly pro-japanese. I nowhere tried to make immediate contact with myoid party workers. Instead, I tried to survey the situation carefully, because pro-japanese sentiments among formerly reliable nationalists made the work extraordinarily dangerous. . In Middle and East-java it happened more than once that I could not afford to make any contact whatever because the old contacts had become unreliable. But we managed to form an organization, even though it was hurt by the arrests'

XC(bijzonderheden over die arrestaties zijn niet bekend - het is heel wel mogelijk dat de arrestanten door de Kenpeitai onder de eerder vermelde, bijna zevenhonderd 'communisteri' zijn gerekend).

XC'From my sister, who approved of my decision not to have ally thing to do with the japanese, I received an offer to tend her oral1ge garden, her rice fields and her house in Tjipanas in the mountains.' I thought it a perfect place for my plans . . Several of our members fixed the house up as our working headquarters. We brought the equipment needed for a radio listening post, and throughout the occupation this listening service continued in operation.

XCI Tjipanas ligt ten zuidoosten van Buitenzorg (Bogor), zie kaart VIII op de pag.'s 3°8-3 0

417 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

One of the goals I sought as soon as we became active was contact with other resistance organizations. I realized that we needed the active guidance of a military expert and also of groups having connections in the secret police and the civil administration. Contacts were needed among the Eurasians! and the Chinese as well. The point was not only to prevent each group from impeding the others' work, but to provide for co-operation among them tv/ure possible, asfor example through the exchange of reports. Another thing we were particularly interested in was obtaining information concerning weapons: if and where the Netherlands Indies Army had lift or hidden weapons, and how we could lay our hands on them.

XC· .. In general it appeared that the colonial government had made very inadequate preparation for underground-action.

XC· .. Our hope that the Chinese might be a reserve support for us was only partially realized. However, we did later get some weapons through the Chinese.

XC· .. I also found that in Batavia there were still afew small groups that tried to do such resistance work as they could. A Frenchman and a Ceylonese were involved.' The Ceylonese occupied an important position from our point of view - he was a trans/ator of Allied news in the fapanese radio monitoring service.' We managed to keep in touch. with these people and also with an Indonesian major who had been connected with the nationalist movement' The major was closely watched by the japanese police, but he was still active among the Eurasians, the Ambonese, theformer military people, and later a/so among our students.

XCOfficially I was almost always in the mountains in Tjipanas. The nationalists who were working with the japanese politically were naturally somewhat unfriendly toward me.'

XCEind '42 of begin '43 kreeg Sjahrir ook een vaste verblijfplaats in Batavia:

XC'I received an offer [rom a Dutch lady who was soon to be interned, to rent her house in Batavia inexpensively, and I made use of the opportunity to set up a station there. During the last year, in fact, I was in Batavia more than in Tjipanas' 5

XCWij leiden uit dit nogal mager relaas af dat Sjahrir er in hoofdzaak in is geslaagd, in de steden op Java kernen van gelijkgezinden te vormen, dat hij regelmatig uit Geallieerde radio-uitzendingen berichten kreeg over het verloop van de oorlog en dat hij 'some weapons' verwierf van Chinezen - hij heeft die wapens niet laten gebruiken. Hij heeft voorts, naar wij aannemen, nieuwsberichten en andere informatie doorgegeven,

! de Indische Nederlanders 2 De naam van de Fransman is niet bekend, de Cey lonees was een nationalist, Tambu, die eerst van Ceylon naar Singapore en vervolgens vandaar naar Batavia was uitgeweken. 3 Uit hoofdstuk 8 zal blijken dat Tarnbu de Japanners aanzienlijk belangrijker diensten bewees. 4 Majoor Santoso, een van de Javaanse officieren van het Knil. 5 Sjahrir: p. 240-48.

418 [PDF]
SJAHR1R

niet alleen naar zijn vertrouwden op Java maar ook naar Bali en Sumatra waarmee, aldus Kanahele, 'some liaison' werd onderhouden.' Illegale pamfletten of een eigen illegaal blad gafhij niet uit, zijn "netu/orle', schreef Kanahele,

XC'merely served to exchange information about the war, conditions in various parts of java or other islands, Indonesian politics, both present and future, and the like. Although afew members of the organization were arrested by the police, the system continued intact until the end of the war.' 2

XCAl die tijd bleefSjahrir, die met Soekarno geen aanraking meer wenste, met Hatta in contact en deze kon hem, gelijk reeds vermeld, enkele malen waarschuwen wanneer de Kenpeitai algemene arrestatie-acties zou gaan ondernemen. Van een specifieke actie tegen Sjahrirs groep is geen sprake geweest. 'In Jact', aldus Kanahele, Japanese reports show that apart Jrom the Communists, Menadonese and Ambonese' (die laatste twee groepen zullen nog ter sprake komen),

XC'the military could find no anti-japanese movement or underground organization among Indonesians that was important enough to be suppressed or even recorded ... If thejapanese feared any group, it was not the Indonesian but rather the Chinese underground which seemed to be the best organized, financed and led."

XCIn geen van de in de Nanjo veroverde landen werden de Chinese minderheden door de Japanners vertrouwd: zij wisten dat bij deze minderheden, hoezeer die ook, als in Indië, geïntegreerd waren in de samenleving, sprake was van een zekere verbondenheid met het regime van Tsjiang Kai-sjek - die band trachtten de Japanners te verbreken: ook de Chinezen dienden hun schouders te zetten onder de opbouw van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer'.

XCVan meet af aan ging de Japanse propaganda onder de Chinezen, overgenomen door een kleine groep welke zich met Nanking-China solidair verklaarde, met dwang gepaard. In hoofdstuk 4 gaven wij daar al een beeld van: eind april '42 werden in Batavia meer dan honderdveertig leidende figuren uit Chinese kringen opgesloten en aan die eerste groep

1 Kanahele, p. 157. 2 A.v. ' A.v., p. 159.

419 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

arrestanten werden nog voor het einde van het eerste bezettingsjaar bijna duizend toegevoegd. Van beide groepen samen zaten in maart '42 nog bijna zeshonderd vast (cijfers voor latere jaren zijn niet bekend) en de Japanners hadden toen eigendommen ter waarde van ca. f IS mln geconfisqueerd. Een en ander stimuleerde de Chinezen om zich, vooralook ter bescherming van wat zij in de loop van generaties op economisch gebied hadden opgebouwd, uiterlijk aan het Japanse gezag te conformeren. Van innerlijke verbondenheid met de Japanners was bij veruit de meesten geen sprake.

XCToen in januari '42 WavelIs hoofdkwartier, Abda-Command, op Java was opgericht, was daar door Tsjiang Kai-sjek een militaire missie aan toegevoegd, geleid door een Chinese generaaL Voor zijn verbindingen had deze een zender bij zich die codetelegrammen wisselde met een tweede Chinese zender in Singapore. Wat na de ineenstorting van de militaire weerstand op Java het lot van de generaal is geweest, weten wi] niet - wèl dat een tot zijn staf behorende officier, kolonel Lin Pin Fai, onder de naam Lin Tsjan onderdook en de zender met de vier technici die hem bediend hadden, meenam. H~ trok naar Batavia en nam daar een veelheid aan illegale activiteiten ter hand: hij richtte een inlichtingengroep op welke gegevens ging verzamelen die door middel van de zender naar Singapore en vandaar naar Tsjoengking werden doorgegeven, en stimuleerde groepen Chinezen om wapens te verzamelen, minder wellicht om die tegen de Japanners te gebruiken dan om zich te kunnen verdedigen wanneer het in het verdere verloop van de oorlog tot tegen de Chinese handelaren gerichte roof- en moordpartijen zou komen, zoals ook reeds bij de komst der Japanners het geval was geweest. Voorts werd een organisatie voor het verlenen van medische hulp opgericht. Later in '42 voelde kolonel Lin zich in Batavia tezeer bedreigd - hij wist dat er Chinezen waren die bij de Japanners in het gevlij wilden komen door hem te verraden. Zijn hoofdkwartier en zijn zender verplaatste hij derhalve naar Poerwokerto op Midden-Java. Dat baatte niet. In november werd de Kenpeitai door een Chinees ingelicht en op de z Sste sloeg de Japanse politie toe: Lins hoofdkwartier werd overvallen, de zender ontdekt, hijzelf met de vier technici en nog zeventien andere Chinezen gearresteerd. Van de twee-en-twintig arrestanten werden er zes vermoord of doodgemarteld, zestien werden een half jaar later door de Japanse militaire rechtbank tot lange gevangenisstraffen veroordeeld.

XCHet uit februari '44 daterend Kenpeitai-rapport over het verzet op Java maakt gewag van Lins activiteiten. Het maakt er voorts melding van dat in augustus '42 in Batavia was ontdekt dat een groep Chinezen ruim 4

420 [PDF]
DE CHINEZEN OP JAVA

f100000 aan valse Japanse bankbiljetten van tien gulden in omloop had gebracht (ook deze groep werd door een Chinees verraden, hetgeen er toe leidde dat ca. twintig Chinezen werden veroordeeld, sommigen tot de doodstraf) en beweert dat die affaire een politieke ondergrond had: de bedoeling zou zijn geweest om de economie van Java te verstoren. Het staat evenwel allerminst vast dat de groep van kolonel Lin, welke, naar wij veronderstellen, voldoende financiële steun gevonden had bij vermogende Chinezen, iets met de zaak van de valse bankbiljetten te maken heeft gehad.

XCVoor het jaar' 43 maakt het Kenpeitai-rapport geen melding van illegale activiteiten door Chinezen en latere Kenpeitai-rapporten dan dat uit februari '44 ontbreken. Zijn er inderdaad op Java geen Chinese illegale organisaties blijven bestaan? Wij betwijfelen het, maar er is terzake niets naders bekend.

XCIn de kringen van Nederlanders en Indische Nederlanders zijn op Java geen illegale opiniebladen ontstaan - wat men 'de illegale pers' kan noemen (een pers die in bezet Nederland een rol van grote betekenis heeft kunnen spelen), is er door de fundamenteel andere omstandigheden beperkt gebleven tot enkele illegale nieuwsbladen, beter misschien: nieuwspamfletten. d.w.z. getypte, hooguit gestencilde overzichten van het nieuws uit Geallieerde radio-uitzendingen. Voorzover bekend, hadden die overzichten slechts in Bandoeng een vaste titel: 'Rood-wit-blauw' (zij werden er samengesteld door een ontsnapte krijgsgevangene, Thea Jans) - elders werden zij zonder titel verspreid. In Batavia gebeurde dat door een medewerker van het persbureau Aneta,van Hoorn, die op last van de Japanners zijn werk had moeten hervatten en ten behoeve van hen de berichten van de Geallieerde zenders had moeten vertalen - afschriften van die berichten kon hij tot begin juli'toen hij werd gearresteerd, aan vroegere collega's doorgeven.

A. L. 42,

XCEen door de Japanners ontslagen inspecteur van politie, W.Grashuis, die zich niet had laten registreren, begon middenmet het typen van de berichten van Geallieerde zenders, die doorgegeven werden naar een van de kampen van krijgsgevangenen te Batavia. Grashuis kwam bij dat werk in contact met een groepje dat wapens trachtte te verzamelen. Toen dein '43 dat groepje trachtte op te sporen, kwam ook hij in 4

F. '42

421 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

moeilijkheden; het werd, schreef hij in '46, 'een ontzettend zenuwachtige tijd'.' Desondanks kon hij tot diep in '44 het doorgeven van berichten uit Geallieerde bron voortzetten - eind september van dat jaar werd hij evenwel gearresteerd omdat hij geen pendajtaran, geen persoonsbewijs, kon tonen.

XCZo zijn er meer geweest: wie nog elandestien naar Geallieerde zenders kon luisteren, gaf de berichten door - wij nemen evenwel aan dat dit veiligheidshalve en omdat technische hulpmiddelen ontbraken, in de meeste gevallen mondeling is geschied.

XCBij dit laatste liep midden '42 in Batavia een groep van veertien Nederlandse vrouwen tegen de lamp: hoofdzakelijk waren dat echtgenoten van vooraanstaanden die zich Of op Java in gevangenschap of buiten Java bevonden. Zo behoorden er de echtgenoten toe van luitenant-gouverneur-generaal van Mook en van de directeur van van Starkenborghs kabinet, Idenburg. Van mei '42 af werden allen successievelijk gearresteerd (zij hadden hun berichten van de zojuist genoemde van Hoorn gekregen) en vervolgens door de Kenpeitai aan een aantal van de folteringen onderworpen waarvan wij later in dit hoofdstuk een beeld zullen geven. De vonnissen vielen mee: twee tot drie maanden gevangenisstraf.

XCEerder hebben wij vermeld dat ook op Java een vrij groot aantal Nederlanders en Indische Nederlanders (de meesten van die eersten tot in '43) als Nippon-werkers hun arbeid moesten voortzetten. Wij nemen aan dat verscheidenen hunner er naar hebben gestreefd, het tempo waarin zij werkzaam waren, te drukken. Van die go-slow hebben wij evenwel slechts één duidelijk voorbeeld: Indische Nederlanders en Menadonezen, die op Oost-Java werkzaam waren in een bedrijf dat dieselmotoren voor kustvaarders maakte, werkten bewust zo langzaam mogelijk. Eind '43 werd een der Menadonezen door de Kenpeitai gearresteerd; hij bekende de go-slowen zei voorts dat een der Nippon-werkers, een Indische Nederlander, enkele wapens had verborgen. Deze, op zijn beurt opgepakt, ontkende maar zijn vrouw wees onder zware bedreiging de plaats aan waar de wapens verborgen waren. Er vonden toen nog vijf andere4

I W. F. Grashuis: Verslag, p. 3.

422 [PDF]
CLANDESTIENE BERICHTEN / SABOTAGE

arrestaties plaats. De opgepakte directeur van het bedrijf, een Indische Nederlander, bezweek in gevangenschap, de Nippon-werker en de Menadonees werden geëxecuteerd, de overigen tot acht jaar gevangenisstraf veroordeeld.

XCEffectief werden de Japanners voorts tegengewerkt door zeven Nip pon-werkers die tot juli' 43 hun arbeid in de Pyrotechnische Werkplaats van het Knil te Bandoeng moesten voorzetten. Dit groepje werd geleid door de chef van de metaalbewerkingswerkplaats, E. eh. L. Verwoord. Hoofdzakelijk door de Japanners verkeerd in te lichten wist het te bereiken dat enkele belangrijke machines niet naar Japan werden afgevoerd, dat andere machines, die heel wel te gebruiken waren voor de vervaardiging van geweerpatronen van het door het Japanse leger gebruikte kaliber, niet meer in bedrijf werden gesteld en dat grote hoeveelheden munitie waaraan niets mankeerde, werden vernietigd. Het groepje werkte voorts zo langzaam mogelijk aan de door de Japanners gegeven opdrachten. Onder die Japanners was er, aldus een naoorlogs rapport,

XC'één die de heer Verwoord doorzag; hij was een middelbaar technicus van goeden huize ... Hij was echter soldaat en scheen het niet te wagen om zijn commandant in te lichten. Hij was vaak dronken, bij welke gelegenheid hij de heer Verwoord met 'Lntsjiki' aanduidde, ... [hetgeen] zo iets als 'bedrieger' moest betekenen.' I

XCToen wij in ons vorige deel de guerrilla beschreven waartoe het na de algemene capitulatie van het Knil op verscheidene plaatsen in Indië is gekomen, merkten wij op dat op Java van de militairen van het Knil alsmede van de er zich bevindende Britse, Australische en Amerikaanse militairen vele honderden, maar, naar aangenomen wordt, minder dan duizend zich aan krijgsgevangenschap wisten te onttrekken. Wij doelden daarmee niet op de Javaanse en Soendanese Knil-militairen die in de week dat op Java gevochten werd, deserteerden en naar hun woonplaats terugkeerden, maar op diegenen die met medenemen van hun wapens

XCI F. E. Eyken: Rapport, 6 aug. 1946, aan de Knil-Commissie van Gedragingen, p. 82

423 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

(lichte wapens uiteraard) aan het zwerven sloegen, verscheidenen vermoedelijk met de bedoeling om de bezetter zoveel mogelijk afbreuk te doen. Er zijn onder hen Indische Nederlanders geweest en vooralook Ambonnese, Menadonese en Timorese militairen. 'Van wat zij op Midden- en Oost-Java hebben ondernomen', schreven wij, 'weten wij niets, behoudens dan dat er aanwijzingen zijn dat zij allen' (althans voorzover zij hun illegaal bestaan voortzetten) 'in' 42 of in '43 in Japanse handen zijn gevallen. Er zijn, voorzover bekend, geen overlevenden.'

XCMet betrekking tot W est-Java konden wij weergeven dat een groep Australische pioniers zich in maart '42 in de bergen bezuiden Soekaboemi terugtrok (zie kaart VIII op de pag.'s 308-309), dat zich daar een klein aantal Britse officieren, onder wie een officier van de Britse Intelligence, Lieutenant-Colonel Laurens van der Post, bij hen voegde en dat deze militairen maar korte tijd in vrijheid bleven: van der Post en ca. twintig anderen vielen de Japanners op 20 april in handen en van de overigen werden de laatste drie op 2 augustus krijgsgevangen gemaakt.

XCVan allen die na de capitulatie van het Knil op Java de strijd hadden trachten voort te zetten, werden sommigen, onder wie van der Post, in de bestaande kampen opgesloten, maar alle anderen werden door de bezetter om het leven gebracht, de meesten door hen te verdrinken. Met dat laatste doel hebben, zoals men na de oorlog heeft kunnen vaststellen, schepen de havens verlaten van Priok, Cheribon, Tegal en Soerabaja, anders gezegd: er zijn niet alleen op West-, maar ook op Midden- en Oost-Java groepen militairen ontdekt die zich aan het Japanse gezag hadden onttrokken.

XCOp West-Java heeft zich, behalve bezuiden Soekaboemi, zulk een groep bevonden op de hellingen van de Salak bezuiden Buitenzorg (ca. vijftig Australiërs, van wie de laatsten in januari' 43 gearresteerd zijn). Op Midden-Java was er een in de bergen bij Gombang (Ambonnese militairen onder bevel van luitenant Siahaja - zij werden in februari '43 opgespoord, Siahaja werd onthoofd). Op Oost-Java waren drie groepen: een bij Kediri (Australische militairen en enkele Indisch-Nederlandse jongeren, die allen op een onbekend tijdstip uitgeschakeld werden), een op de hellingen van een vulkaan benoorden Malang en een op de hellingen van de Smeroe, ten zuidoosten van Probolinggo. De laatste twee groepen bestonden uit Ambonnese en Menadonese Knil-militairen, aangevuld met jeugdige Indische Nederlanders; wanneer die groepen uitgeschakeld zijn, is niet bekend en ook van hun eventuele gevechten met de Japanners en hun overige illegale activiteiten hebben wij geen

424 [PDF]
ZWERVENDE MILITAIREN

XCMèt de Javaanse en Soendanese militairen van het Knil werden eind april en in mei '42 ook sommige Ambonnese, Menadonese en Timorese Knil-militairen uit krijgsgevangenschap ontslagen: zij kwamen daardoor in de Indonesische samenleving terecht waarin elk hunner moest trachten voor zichzelf en eventueelook voor zijn vrouwen kinderen het nodige te verdienen. Veel hulp kregen zij niet - de Nederlanders werden spoedig uitgeschakeld, de meeste Indische Nederlanders hadden aan hun eigen zorgen genoeg en in de ogen van talrijke Javanen waren die Knilmilitairen, van wie velen christenen waren, geïdentificeerd met het Nederlands regime dat machteloos gebleken was om de Japanners tegen te houden en waartegen in het algemeen een door de Japanse propaganda gestimuleerde wrok groeiende was. Sommigen van die Ambonnese, Menadonese en Timorese militairen traden in hun nood tot Japanse formaties toe of werden daartoe geprest, maar de meesten weigerden elke vorm van dienstbaarheid aan de bezetter en de Ambonnezen en Timorezen onder hen wisten zich daarbij gesteund door de van de Molukken en van Timor afkomstige burgers die op Java woonden - bij de Menadonese burgers lag dat anders: een deel hunner kwam onder invloed te staan van de uit Menado afkomstige Indonesische voorman dr. G. S. 1. 1. Ratoe Langie, een van de nationalisten die met Japan in zee was gegaan.

XCIn Batavia waren het vooral de Ambonnezen die, hier en elders groepsgewijs samenlevend, de Nederlandse zaak trouw bleven. Een aantal vrijgelaten Ambonnese militairen trad er midden '42 tot een geheime organisatie toe welke de bedoeling had, de Geallieerden bij hun landing op Java te helpen en dan eventuele inheemse plunderaars te bestrijden. Zou het tot dat optreden komen, dan moesten de leden van de geheime organisatie aan elkaar kenbaar zijn - ieder zou dan over een rode zakdoek beschikken en dat herkenningsteken werd de naam van de organisatie: Sapoetangan Merah ('De rode zakdoek'). Wij nemen aan dat zij trachtte militaire inlichtingen en wapens te verzamelen maar daar hebben wij geen gegevens over. Zij werd, voorzover bekend, door de Kenpeitai niet ontdekt, althans niet vervolgd.

XCDat laatste geschiedde wèl met een overeenkomstige organisatie van Ambonnezen en Timorezen die midden '42 in verscheidene plaatsen op

425 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

V van Victory. Van deze organisatie, waartoe ook een aantal Indische Nederlanders toetrad, kreeg elk lid een rood insigne met een zwarte V in het midden. Er kwamen groepen tot stand in Semarang, Ambarawa, Magelang, Poerwored jo en Dj okjakarta. 1 Plaatselijk bestonden die groepen uit ondergroepen van vijftien man, elke groep met een commandant aan het hoofd, en de bedoeling was dat zij bij de landing der Geallieerden de politie zouden overrompelen en zich meester maken van haar wapens om vervolgens militair-belangrijke punten te bezetten en de bewegingen van de Japanse troepen te vertragen, o.m. door het opblazen van bruggen.

XCOorspronkelijk was er tussen deze V-groepen een regelmatig contact: de verbinding werd onderhouden door een gepensioneerde onderluitenant van het Knil, de Indische Nederlander Korff, die daartoe opdracht had gekregen van de commissaris van politie te Semarang, de al eerder in dit hoofdstuk genoemde W. Haccou, die enkele in Semarang woonachtige Ambonnezen en Timorezen goed had leren kennen. Haccou werd in september '42 door de Kenpeitai gearresteerd en de arrestatie van Korff volgde twee weken later. Nadien gingen de V-groepen zonder veel onderling verband verder. Met moeite! Haccou had hun aan geld kunnen helpen - enig geld ontvingen zij nu van de voornaamste organisatrice van het steunwerk te Semarang, M. van Oort-Lau (het kan zijn dat deze daartoe een deel van het geld gebruikt heeft dat zij op haar beurt in Batavia van Kramer had ontvangen), maar dat was niet voldoende. Bovendien, en dat was nog ernstiger, werd eind november op Java een begin gemaakt met een aparte registratie van alle ingezetenen die uit de Buitengewesten afkomstig waren en aangezien dezen nadien een apart persoonbewijs moesten kunnen tonen, werd de bewegingsvrijheid van de leden der V-groepen sterk beperkt.

XCIn januari '43 werden al deze groepen, met uitzondering van die te Sernarang, opgerold. Wat het lot van de arrestanten is geweest, weten wij slechts met betrekking tot de groep uit Magelang: negen-en-veertig Ambonnezen en Timorezen die allen ter dood veroordeeld en geëxecuteerd werden. Wij weten verder dat, toen zich in Semarang op I februari '43 de Timorezen moesten melden om geregistreerd te worden, waarbij aan de mannen onder hen werd gevraagd of zij voor de Japanners wilden werken, dat laatste door een aantal leden van de plaatselijke V-groep geweigerd werd. Allen werden gearresteerd. De meesten werden in maart in vrijheid gesteld maar de leider van de Timorese ondergroep, Johannes

XC1 Op Oost-Java was er een V-groep in Malang; zij werd in juli '42 opgerold als gevolg

426 [PDF]
AMBONNEZEN EN TIMOREZEN

Ndoen, die alle schuld op zich genomen had, werd samen met zes andere Timorezen naar Batavia gevoerd. Die zes werden er tot vijftien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Ndoen kreeg, evenals de leider van de V-groep te Ambarawa, de Knil-sergeant J. Frans, de doodstraf; beiden werden onthoofd.

XCMogelijkerwijs is het een uitvloeisel geweest van het oprollen van de V-groepen dat midden augustus '43 in Batavia de leiders van de plaatselijke Ambonnese gemeenschap werden gearresteerd. De voorzitter van de Sarekat Ambon (het Ambonnese Verbond, dat aan de zijde van de Indonesische nationalisten stond), J. Kajadoe, stierf terwijl hij bij de PID in Buitenzorg in arrest zat; alle overige leidende figuren, verdacht van medewerking aan een verzetsgroep, 'De Toorts' (waaromtrent ons verder niets bekend is), werden vrijgelaten.

XCWij keren nog even terug naar de guerrilla-groepen - een term die wij gebruikt hebben bij gebrek aan een betere. Want wel was het voeren van een guerrilla misschien de bedoeling van velen (wij nemen aan dat anderen slechts in vrijheid wilden blijven om zich zo spoedig mogelijk aan te sluiten bij de Geallieerde strijdkrachten, welker spoedige landing vooral inwerd verwacht) maar zij zijn daar, schijnt het, maar bij heel weinig gelegenheden aan toe gekomen. Geen wonder! Zij bezaten maar weinig wapens en zij hadden geen kans om zich op Java van meer meester te maken: alle wapens waren er in handen van de Japanners en van de met deze samenwerkende Indonesische politie en Indonesische militaire hulporganisaties. De guerrilla-groepen hadden het al moeilijk genoeg om in vrijheid te blijven - in vrijheid in nogalonherbergzame gebieden waar men weinig voedsel en weinig dekking kon vinden en waar elke groep stellig slechts onder buitensporig grote moeilijkheden (er is geen enkel verslag van bewaard gebleven) en ver van elkaar (de afstand tussen Soekaboemi en de Smeroe bedraagt in rechte lijn meer dankm) haar bestaan kon rekken. Hoe anders zou de situatie zijn geweest indien die groepen, zoals het geval was met de guerrilla-groepen op de Philippijnen en op Malakka, steun hadden gevonden in de inheemse samenleving! Daar was op Java geen sprake van: niet bij toeval hadden de groepen zich in de bergen, en veelal dan op vulkaanhellingen, teruggetrokken: daar

'42 700

427 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

superieuren aan de Japanners kon doorgeven. Op steun mochten zij slechts rekenen van de zijde van kleine minderheden (Nederlanders, Indische Nederlanders, Ambonnezen, Timorezen, hier en daar ook Menadonezen), welke elk voor zich aan toenemende Japanse druk blootgesteld waren.

XCHet zijn in hoofdzaak Nederlanders en Indische Nederlanders geweest, tot wie in de eerste maanden van de Japanse bezetting hier en daar doordrong dat zich op bepaalde plaatsen in de bergen nog Nederlandse en andere Geallieerde militairen bevonden, en een deel van het illegale werk dat wij nu gaan beschrijven, heeft dan ook bestaan uit het verlenen van steun aan die militairen. Van diegenen die dat erop waagden, voorzag niemand dat drie volle jaren zouden verstrijken eer de Geallieerden Java zouden naderen - integendeel: in de sfeer van overspannen optimisme waarin, zoals wij eerder onderstreepten, veel Nederlanders en Indische Nederlanders althans tot oktober '42leefden, werd gemeend dat het niet zo lang zou duren voordat sterke Geallieerde strijdkrachten de guerrillagroepen uit hun isolement zouden verlossen. Ook deed de aanwezigheid van die groepen het menigeen hoogst urgent voorkomen om de Geallieerden in te lichten waar zij zich bevonden - verschillende pogingen werden ondernomen om met zelfgebouwde zenders van Java uit een vaste verbinding te leggen met Australië. Geen van die pogingen is gelukt.

XCWij weten van vijf op Java ondernomen pogingen af (er kunnen er meer zijn geweest) om radiografisch berichten naar Australië door te geven, resp. in regelmatig wederzijds zendcontact te komen.

XCDe eerste poging werd in juni '42 ondernomen door een groep in Buitenzorg die o.m. gegevens uit Batavia kreeg welke daar door een Chinees, die eerder voor de Militaire Inlichtingendienst van het Knil had gewerkt, bijeengebracht waren. Die berichten kwamen terecht bij een Nederlander die employé was van deBakhuys. Deze stelde ze ter hand aan een Armeniër die op zich genomen had ze door te geven aan de guerrillagroep bezuiden Soekaboemi, van welke aan Bakhuys bekend was dat zij de beschikking had over een zender. Of de Armeniër de zozeer geslonken guerrillagroep nog heeft kunnen bereiken, is niet bekend - vast staat dat men er met deze zender, de zender van

C.

428 [PDF]
POGINGEN TOT RADIOGRAFISCH CONTACT

XCOok de tweede poging werd ondernomen door een groep in Buitenzorg, n1. die welke geleid werd door een adjunct-referendaris van de Algemene Secretarie, de reserve eerste-luitenant mr. L. J. Welter, een zoon van Ch. J. 1. M. Welter, die enkele malen minister van koloniën was geweest. Mr. Welter stond in contact met de guerrillagroep die zich op de hellingen van de Salak bevond. Hij liet in juli en augustus '42 onderdelen verzamelen waarmee op een onderneming op de Bandoengse hoogvlakte een zender werd gebouwd. Die was klaar ofbijna klaar, toen Welter begin september door de Kenpeitai werd gearresteerd. De zender is, voorzover bekend, nimmer gebruikt.

XCDe derde poging werd ondernomen in Batavia.

XCDaar werd in '42, kort na de capitulatie, een zender gebouwd in opdracht van de door de Japanners afgezette directeur van het persbureau Aneta, dr. H. A. Colijn. Hij wilde met die zender aan de Geallieerden berichten doorgeven die dezen niet in de Japanse radio-uitzendingen zouden aantreffen. 'Er werd', aldus een medewerkster, Charlotte Hoogenkamp, 'elke avond om 19 u. 35 uitgezonden' (ongecodeerd uiteraard) 'met een herhaling om 22 u. 45. Na het uitzenden van de berichten werd overgegaan op ontvangen en minstens éénmaal werd 'Thanks message Batavia' opgevangen.' 1 Van wie die dankbetuiging is uitgegaan, is onbekend - Colijn werd eind juni '42 geïnterneerd en kort nadien door de Kenpeitai opgehaald; hij stierf in gevangenschap.

XCDe vierde poging vond plaats in Bandoeng. Daar werd in de eerste maanden van de bezetting een zender gebouwd door een functionaris van het Bureau Radio-omroep van de PTT-dienst, B. van der Heyden, en hem werd omstreeks juli '42 door het hoofd van het genoemde bureau, C. W. L. Schell, gevraagd, zich te melden bij het hoofd van de PTT dienst, ir. Hillen. Deze wist dat het hoofd van zijn technische dienst, ir. C. J. Warners, naar Australië was vertrokken en dat hij daar een luisterdienst wilde organiseren; Hillen had met Warners een bepaalde code afgesproken alsmede de roepletters PKP. Van der Heyden verklaarde zich bereid, het radiografisch verkeer over zijn zender te laten lopen en volgens zijn naoorlogs rapport ontving hij, via tussenpersonen, van ir. Hillen in totaal vier gecodeerde telegrammen, 'welke elk gedurende een paar weken om de andere dag werden uitgezonden.' Er werd gezonden tot in november '42 en vervolgens, na een rustpauze (de PID en de

XCI Aangehaald in A. Zimmerman: 'Verslag werkzaamheden' (okt. 1945), p. 8 (IC, 8077

429 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

Kenpeitai hadden in november een inval gedaan in van der Heydens woning zonder iets te vinden), opnieuw in februari-maart '43. In laatstgenoemde maand demonteerde van der Heyden de zender omdat een van de tussenpersonen gearresteerd was - zijn vrouw kon alle onderdelen in de rivier werpen, toen de Kenpeitai voor de tweede maal aan de deur verscheen. Alleen eind februari '43 is volgens van der Heydens verslag op deze uitzendingen gereageerd, niet van Australië uit overigens maar van Ceylon uit. Het in morse ontvangen telegram! luidde: 'PKP DE CICEF YR CODE MSG DEST NElli LEG MBN RCD OK', oftewel: 'PKP. De' (From) 'Commander-in-chief Eastern Fleet. Your code-message destination Netherlands Legation Melbourne receivedokay'. Het kan zijn dat de Nederlandse autoriteiten in Melbourne op dit telegram gereageerd hebben (wij hebben er geen bewijzen voor gevonden) maar vermoedelijk was toen de zender-ontvanger al vernield.

XCTenslotte de vijfde poging. Ook deze zou in Bandoeng zijn ondernomen, nl. door een illegale groep welke midden '42 zou zijn opgericht door een Indische Nederlander, O. R. Werdmüller von Elgg. In zijn naoorlogs rapport schreef hij dat hij zowel in Bandoeng als in de bergen een geheim zendstation wilde inrichten, dat de zender in Bandoeng inderdaad kon uitzenden (van het ontvangen van telegrammen maakt hij geen melding) totdat de zendploeg in juli' 43 werd gearresteerd, en dat de zender in de bergen niet verder kwam dan het stadium waarin een ingenieur 'bezig was een apparaat tot opwekking van electrische energie te construeren middels een dynamo, aangedreven door aantrappen van een flets.' 2

XCUit de bewaardgebleven stukken van de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland (later: de Nederlands-Indische regering) en van de Ne.fis blijkt dat er nimmer sprake is geweest van regelmatig contact met op Java gebouwde geheime zenders.

XCWat de Nederlanders en Indische Nederlanders in Batavia betreft, moet in de eerste plaats het illegale werk van Kramer, de voorzitter van het43

I B. van der Heyden: Verslag, z.d., p. 1 (IC, 30621). 2 O. R. Werdmüller von Elgg: Verslag, 7 aug. 1946, p. 1 (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXII, 45,516).

430 [PDF]
DE GROEP-WERNINK

Gemeentelijk Europees Steuncomité, genoemd worden - wij komen er straks op terug.

XCEr zijn voorts twee illegale groepen bekend. De eerste werd geleid door een reserve-kapitein van het Knil die zich aan krijgsgevangenschap had weten te onttrekken, A. L. J. Wernink. Hij zei dat hij optrad met goedkeuring van generaal Schilling (de generaal die het op West-Java tot een guerrilla had willen laten komen maar, bij gebrek aan steun, zijn poging daartoe vrijwelonmiddellijk had moeten opgeven). Wernink kreeg een aantal jeugdige Nederlanders en Indische Nederlanders bijeen en ook enkele Ambonnese en Menadonese oud-militairen en burgers. Zijn groep trachtte, in samenwerking met de straks te behandelen groepWelter in Buitenzorg, steun te bieden aan de Australische militairen die zich op de hellingen van de Salak bevonden, en verzamelde tal van intelligence-gegevens. Zij werd spoedig door arrestaties getroffen: begin mei werden eerst drie en vervolgens zes Nederlandse en Indisch-Nederlandse jongeren met een onbekend aantalouderen door de Kenpeitai opgepakt - de negen jongeren werden tot gevangenisstraf veroordeeld en van hen stierven twee tijdens hun detentie. Toen dezejongeren waren uitgeschakeld, vond Wernink via een Chinese predikant steun bij een Chinese illegale organisatie; hij hielp in Batavia twee Australische en een Nederlandse officier onderduiken - wat hij en de zijnen verder hebben verricht, is niet bekend en het schijnt dat zijn organisatie geheel verlopen was, toen hij in juni '43 in Buitenzorg werd gearresteerd. Pas anderhalf jaar later, in december '44, werd hij terechtgesteld.

XCVan de tweede illegale groep, midden '42 opgericht door Frans de Preter, weten wij slechts dat zij uit jeugdige Indische Nederlanders bestond en zelfs leden van dertien jaar telde. Zij werkte samen met jeugdige Ambonnezen. Van haar activiteiten is niets bekend. De groep werd in september '43 door de Kenpeitai opgerold en vervolgens werd de Preter lot de doodstraf en werden zes anderen tot gevangenisstraf veroordeeld; vijf veroordeelden bezweken in gevangenschap, de Preter werd in augustus '44 terechtgesteld.

XCWat Buitenzorg betreft, vermeldden wij al dat mr. L. J. Welter ercontact stond met de Australiërs op de hellingen van de Salak en dat hij trachtte een zender te bouwen. Hij was ten tijde van de capitulatie 43

111 I Fiwi: 'Rapport omtrent het verzetswerk van mr. L. Welter' (z.d.), p. I (IC,Sa3). 2 Welter stond ook in contact met een Nederlands kantoormeisje te Batavia, Hanny Hilgers, die bij haar moeder twee Geallieerde militairen had laten onderduiken: haar verloofde, een Britse luitenant van de genie, John L. Appleby, en een militair van Brits-Nederlandse afkomst, L. H. Powell. Die twee wilden per boot Java verlaten maar konden er geen vinden. Toen hun positie in Batavia steeds moeilijker werd, vond Hanny Hilgers begin '43 een schuilplaats voor hen in een particulier krankzinnigen gesticht te Buitenzorg en toen de sluiting van dat gesticht werd aangekondigd, een derde onderduikadres bij een Indische Nederlander, P. M. Mulder, die in zijn huis ook al een sergeant van het Knil verborg, W. Bechtholt. Hanny Hilgers werd begin augustus '43 verraden door een vroegere collega die was geworden, en samen met haar zuster gearresteerd. Een week later volgde de inval bij Mulder. Diens drie onderduikers hadden de beschikking over enkele handgranaten waarmee zij de wilden bestoken, maar die handgranaten werkten niet. Appleby, Powell, Bechtholt en Hanny Hilgers werden drie weken na de inval standrechtelijk onthoofd, Hanny Hilgers als laatste.

431 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK DE GROEP-WELTER

commandant van de Stadswacht te Buitenzorg. Anders dan in Batavia het geval was, werden de leden van de Stadswacht in Buitenzorg niet door de Japanners gearresteerd - Welter vatte het plan op om zich meester te maken van de wapens van zijn Stadswacht die aanvankelijk in de Algemene Secretarie waren opgeslagen. Of hem dat gelukt is, weten wij niet, maar hij kreeg met hulp van anderen een kleine hoeveelheid wapens bijeen die hij in zijn huis verborg (bij hem en andere leden van zijn groep ontdekte de Kenpeitai o.m. 3 machinegeweren, 2 automatische pistolen, 10 geweren, 17 gewone pistolen en 33 handgranaten). Hij volgde de Geallieerde radio-uitzendingen (wij nemen aan dat een ieder die illegaal actief was, hetzelfde deed) en verzamelde gegevens over het Japanse militaire en bestuursapparaat, 'een en ander met het doel', aldus een naoorlogs rapport over zijn werk, 'om een organisatie over geheel Java in het leven te roepen die bij een eventuele heroveringspoging van Java door de Geallieerden de vijand in de rug zou aanvallen en die tevens de Europese vrouwen en kinderen zou beveiligen.' 1 Nadat hij (wij weten niet hoe) met de Australiërs op de Salak in contact was gekomen, liet hij levensmiddelen voor hen inzamelen. Medicijnen kreeg hij van een Deense arts, Olaf Munck, en toen enkele Australiërs in Buitenzorg waren ondergedoken, beschermde Munck de duikadressen tegen huiszoeking door er biljetten aan te brengen dat in de betrokken huizen een besmettelijke ziekte heerste." Met nog een Geallieerde officier kreeg Welter aanraking: de Britse Flight Lieutenant Gordon Coates, die in Soekaboemi, waar hij zich als Nederlander, 'Pieter Cornelis Koets', had laten registreren, een groepje had gevormd dat contact onderhieldJ.

432 [PDF]

met daar opgesloten Britse krijgsgevangenen. Toen de Kenpeitai in Soekaboemi dat groepje op het spoor kwam, trok Coates naar Buitenzorg. De razzia's op alle blanke mannen die daar in juli werden gehouden, brachten hem en Welter tot het besluit, het centrum van hun activiteit naar Bandoeng te verplaatsen waar in die tijd nog geen razzia's plaatsvonden en waar een verbinding bestond met een illegale groep, gevormd door de kapitein van de General e Staf R. G. de Lange (over wie aanstonds meer); de leiding van het illegale werk in Buitenzorg droeg Welter, die zijn vrouw meenam naar Bandoeng, aan drie andere Nederlanders op, C. Bakhuys (die wij alnoemden in verband met zijn pogingen, via een Armeniër berichten door te geven naar de zender van van der Post'), H. Drielsma en een zekere de Rooy. In Bandoeng ging Welter, aldus het al aangehaalde rapport,

XC'door op de ingeslagen weg, trachtte zoveel mogelijk deugdelijke mensen te verzamelen, coördineerde de binnenkomende berichten en werkte mede aan de voorbereidingen van het vertrek van Coates die, voorzien van de meest uitvoerige inlichtingen en introducties voor onze regeringsambtenaren in Australië, zou trachten dat land te bereiken. Voor dit doel stelde de heer Welter een uitgebreid rapport samen met economische, politieke en militaire gegevens betreffende de situatie op Java.' 2

XCBegin september werd Welter in Buitenzorg gearresteerd (de zender die hij wilde laten bouwen, was toen bijna af). Hij werd vier weken vastgehouden en aan zware verhoren onderworpen maar bleef alles ontkennen waarvan hij beschuldigd werd, zodat hij begin oktober in een burger-interneringskamp werd opgesloten. Coates, als inheemse vermomd, trachtte eerst aan Java's zuidkust een scheepje te vinden maar toen dat niet lukte, trok hij naar de noordkust; daar kon hij in november uit Cheribon wegvaren, maar hij werd, nog op de Javazee, door de Japanse marine ontdekt. Alle stukken die hij bij zich had (het laatste er in vermelde bericht dateerde van 18 oktober), vielen in Japanse handen - deze stukken zijn het die in het in februari '44 samengesteld Kenpeitai rapport worden weergegeven in twee hoofdstukken die in het Japans meer dan 100 pagina's beslaan. De door de Amerikaanse Intelligence daarvan gemaakte samenvatting telt 28 (grote) pagina's' en maakt onderscheid tussen de gegevens die in Bandoeng (uitsluitend of hoofdzakelijk door de groep-de Lange) en die welke door de groepen van Wernink en

XC, Het lijkt ons plausibel dat Bakhuys dat in overleg met Welter heeft gedaan. 2 Fiwi: 'Rapport omtrent het verzetswerk van mr. L. J. Welter', p. 2. 3 p.65-93.

433 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

Welter verzameld zijn. Wij kunnen de volgende nadere bijzonderheden geven.

XCZowel de groep-de Lange als de groepen van Wernink en Welter zijn er in geslaagd, een indrukwekkende hoeveelheid gegevens bijeen te brengen over de sterkte en de dislocatie van de Japanse troepen op Java, over de vliegvelden en de aldaar geposteerde aantallen Japanse vliegtuigen en hun types en over de belangrijkste havens. De groepen hebben zich voorts een duidelijk beeld kunnen vormen van de Japanse bevelsstructuur en wisten waar zich de Japanse hoofdkwartieren bevonden. Daarenboven hebben de groepen van Wernink en Welter overeenkomstige gegevens kunnen verzamelen over de Japanse strijdkrachten op Sumatra, Borneo en Celebes. De laatste twee groepen konden voorts melding maken van het verplaatsen van Japanse troepen van Java oostwaarts (zij dachten: naar Nieuw-Guinea), van de oprichting van een verkenningsnet in de wateren van de archipel waarbij 50 inheemse prauwen waren ingeschakeld, en van het vertrek van technici van de aardolie-maatschappijen naar Palembang. Tot de groepen was voorts doorgedrongen dat de Japanners op Sumatra door F-groepen waren geholpen, dat generaalOverakker zich op Noord-Sumatra had overgegeven (dat de generaal dat samen met kolonel Gosenson had gedaan, was hun niet bekend), dat luitenant van Zanten zich op Noord-Sumatra aan de capitulatie had onttrokken en dat luitenant de Jong begin augustus op Midden-Celebes zijn verzet had moeten opgeven. Zij wilden naar Australië ook berichten doorgeven over wat zich in de inheemse wereld afspeelde: dat Soekarno in Padang de leiding had gehad van een Indonesisch Volkscomité, dat op Java Hatta en Soekardjo Wirjopranoto de Japanners diensten bewezen, dat de AAA-beweging een Japans opzetje was ('De AAA-beweging staat achter de inheemsen en achter de AAA beweging staan de Japanners') en dat de Indonesische nationalisten er ontevreden over waren dat de Japanners alle hoge bestuursposten voor zich hadden gereserveerd. Er werd door de groepen voorts melding gemaakt van veelongeregeldheden: Islamietische extremisten zouden op Java in duizend, op Sumatra in vijfhonderd gevallen zijn overgegaan tot gedwongen besnijdingen en door Indonesiërs zouden op Java tweeduizend vrouwen zijn verkracht ('90% Chinezen'), op Sumatra vijfhonderd ('merendeels Chinezen'); dan zouden zich in Batavia, waar tweehonderdduizend inheemsen geen werk hadden en vijftigduizend van dezen steun ontvingen, dagelijks 300 roofovervallen voordoen. Tenslotte wilden de groepen de Nederlands-Indische autoriteiten in Australië vooral waarschuwen dat de Nederlanders en Indische Nederlanders er wanhopig

434 [PDF]
EFFECTIEVE SPIONAGE

voor stonden: alle Nederlandse mannen en jongens van zeventien jaar en ouder waren opgepakt, 'het Japanse leger is van plan, de blanken van honger te doen sterven', 'Java bevindt zich in een toestand van bijna wetteloosheid - ik smeek u om alle informatie die ik u in vorige telegrammen deed toekomen' (wij weten niet welke telegrammen bedoeld zijn - zij zijn in elk geval niet ontvangen) 'aan de wereld bekend te maken'.

XCHoe men er in Bandoeng en bij de groepen van Wernink en Welter in is geslaagd, in betrekkelijk korte tijd zoveel gegevens niet alleen over Java maar ook over de Buitengewesten bijeen te brengen, is niet bekend, behoudens dan dat, aldus het Kenpeitai-rapport, uit Sumatra berichten waren overgebracht door een luitenant van het Knil, E. V. F. Toers Bijns, die eind maart '42 naar Java was ontkomen.

XCUit de gevonden stukken bleek de Japanners dat er personen waren geweest die van Bandoeng uit contact hadden gehad met zich in vrijheid bevindende Australische militairen. De opsporingen aldaar werden geïntensifieerd - Bakhuys, Drielsma en de Rooy werden, als gevolg van verraad door een van de leden van hun groep, begin december gearresteerd 'met overstelpend bewijsmateriaal', aldus het rapport van de Piwi': ook Olaf Munck werd opgepakt - hij was door een verpleegster verraden. De Kenpeitai kwam er achter dat in het illegale werk waarbij de vier arrestanten betrokken waren geweest, Welter tot begin september een centrale rol had gespeeld. Hij werd in januari '43 (de maand waarin de laatste Australiërs op de Salak werden uitgeschakeld) door de Kenpeitai naar Buitenzorg overgebracht, opnieuwernstig mishandeld en vervolgens in Batavia opgesloten teneinde door de Japanse militaire rechtbank berecht te worden. 'Na de eerste verhoren aldaar was het hem duidelijk', aldus het rapport van de Fiwi,

XC'dat hij niet veel kans had om er het levend af te brengen. Maar zelfs met deze wetenschap heeft hij voor zijn medegevangenen een voorbeeld van grote morele moed kunnen zijn. Tot op het laatste ogenblik heeft hij blijk gegeven van grote waardigheid, moed en een vast vertrouwen in de Geallieerde zaak; zelfs de Japanners hebben zich in die geest tegenover andere gevangenen uitgelaten.' 2

XCIn mei '43 werden hij, Bakhuys, Drielsma en de Rooy in Batavia onthoofd' en injuni geschiedde hetzelfde met OlafMunck, wiens armenJ.

1 Fiwi: 'Rapport betreffende het verzetswerk van mr. 1. Welter', p. 2. 2 A.v., p. 2, 3. l Welters vrouw die in juli en augustus' 42 enkele in Buitenzorg verborgen

435 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

toen nog verlamd waren als gevolg van de mishandelingen waaraan de Kenpeitai hem had onderworpen. Coates was al eerder terechtgesteld: in maart. Ook luitenant Toers Bijris viel (wij weten niet wanneer) in Japanse handen; hij werd tegelijk met kapitein Wernink onthoofd, in december '44 dus.

XCDe kapitein van de Generale Staf R. G. de Lange, wrens naam wij al hebben genoemd, was betrokken geweest bij de organisatie van de treintransporten van het Knil en moest na de capitulatie als Nippon-werker zijn arbeid op het hoofdbureau van de Staatsspoorwegen te Bandoeng hervatten. Spoedig was hij illegaal werkzaam: hij organiseerde een steunactie ten behoeve van de gezinnen van Knil-militairen, begon hulp te verlenen aan Geallieerde militairen die zich in de bergen bij Bandoeng hadden teruggetrokken en stimuleerde jeugdige Nederlanders en Indische Nederlanders om zich als militairen te oefenen teneinde bijstand te kunnen bieden aan de Geallieerde strijdkrachten welke, zo nam hij aan, spoedig op Java's zuidkust zouden landen en dan waarschijnlijk bij de Wijnkoopsbaai (zie kaart VIII op de pag.'s 308-309). Hij legde via het apparaat van de spoorwegen verbindingen met gelijkgezinden in Buitenzorg (mr. Welter), Batavia (Kramer), Semarang, Soerabaja en Malang en kwam in Soekaboemi o.a. in contact met drie personen: Coates, Captain John Douglas, een officier van het Britse leger, die zich evenals Coates aan krijgsgevangenschap had onttrokken, en de hoofdinspecteur van politie te Soekaboemi, S. J. de Vries, die, na door de Japanners in mei '42 ontslagen te zijn, tot in augustus een functie had bij de hulppolitie van het regentschap Soekaboemi. Het was deze de Vries die op verzoek van de Lange een reserve-officier van de Koninklijke Marine naar de Wijnkoopsbaai zond 'om', aldus later de Vries, 'eventueel contact uit zee op te vangen' 1 kennelijk rekende de Lange er op dat hij daar niet al te lang op zou moeten wachten.

XCBij latere huiszoekingen zijn de Kenpeitai enkele uit begin juli '42 daterende brieven in handen gevallen die, zo zij al niet van kapitein deJ.

wapens naar Bandoeng had gesmokkeld, werd in juli '43 door de gearresteerd en twee maanden vastgehouden. I S. de Vries: Verslag (z.d.), p. 2 (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXII, 45, 73).

436 [PDF]
DE GROEP-DE LANGE

Lange afkomstig zijn (dat is heel wel mogelijk), in elk geval een duidelijk beeld geven van de pogingen om wapens op te sporen. De brief van donderdag 2 juli, als weergegeven in het Kenpeitai-rapport over het verzet op Java, luidt in Nederlandse vertaling als volgt':

XC'W~ hebben vernomen dat een groot aantal geweren verborgen is onder het dak van het pakhuis op de Tauara-theeplantage". Administrateur van der Meer heeft daar de leiding. Wij nemen aan dat hij van deze zaak op de hoogte is, maar het is mogelijk dat hij weigert inlichtingen te geven. Het is niet gebleken dat de wapens naar elders zijn gezonden. De bergplaats is ongewijzigd omdat het Japanse garnizoen de sleutel van het warenhuis heeft meegenomen. Wij verwachten dat wij volgende week precies zullen weten wat er aan de hand is en die inlichtingen zullen wij dan doorgeven aan de Nederlandse groep alhier.

XCHet is mogelijk dat wij grote aantallen automatische geweren kunnen verkrijgen. Waar die zich precies bevinden, kunnen wij niet weergeven. Personen die dit precies weten, zijn sergeant Maler jr., majoor Maler en aspirant-officier Hildegard, maar zij waren vroeger in Buitenzorg en ik geloof dat zij nu in Tjimahi zijn.

XCAls iemand op 3 juli een betrouwbaar persoon stuurt naar mevrouw Gouw, Nassaulaan 73, moet hij de volgende herkenningszin gebruiken: 'Ik kom breikatoen voor een zwembroek halen.' Ik denk dat deze dame kan vaststellen of de zojuist genoemde personen zich in het kamp te Tjimahi bevinden of niet. Zij bezit een lijst van de aspirant-officieren in Tjimahi.

XCEen zekere van Berkel willid worden van de Nedcrlandse guerrilla-eenheid, samen met anderen. Er wordt een plan gemaakt om naar wapens te dreggen in het noordelijk deel van het meer.

XCLandmijnen met explosiemechanismen en zeven zoeklichten bevinden zich in het pakhuis van de Tjimiroewan kinine-fabriek.

XCEr bevinden zich geen Japanse strijdkrachten in Tjihoran, Bandjaran, Dajeuhkolot, Tjiparan en Santosa.'

XCVolgens zeer betrouwbare gegevens waren negen blikken benzine en verschillende vuurwapens verborgen op een plaats in Telaga Petenggang. Gezegd wordt dat zij in veilige handen zijn.

XCGisteren kregen wij bericht dat volgende week een patrouille van de guerrillaeenheid naar de bergen zal gaan in de buurt van Telaga Petenggang. Berkel en ik denken er over, met die patrouille contact op te nemen.

XCVolgens geruchten was Erujinnarunorno" (Helmersstraat, nummer onbekend)

I p. 7 I -7 2. 2 De namen zijn uit het Japans vertaald - zij kunnen in werkelijkheid anders hebben geluid. De bedoelde wapens waren overigens niet op de zolder van het pakhuis van de plantage opgeslagen maar in de verzegelde woning van een employé. 3 Kleine plaatsen bezuiden Bandoeng, ten dele in de bergen. 4 Japanse transcriptie van een onbekende naam.

437 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

een vroegere opzichter van het vliegveld en heeft hij van Japanse officieren in wiens dienst hij was, gehoord dat alle Nederlandse mannen in de stad geïnterneerd zullen worden. Overmorgen zal Erujin uit de stad naar de bergen ontsnappen.

XCJongstleden maandag kwam ds. Reddingius hier uit Batavia. Volgens mijn vertegenwoordiger die met hem sprak, zijn in Batavia veel Nederlandse mannen gegrepen. Hij was zelf ook in een kamp geïnterneerd. In het kamp, waaruit hij ontsnapte, kon hij de naamlijst zien van de personen die bij Bandoeng waren opgesloten.

XCHet bovenstaande moet onmiddellijk worden doorgegeven, aangezien het vertrouwelijk is. Mijn vertegenwoordiger heeft mij gezegd dat Erujin niet zo gemakkelijk overtuigd kan worden."

XCWij achten dit een brief die getuigenis aflegt van een driftig zoeken naar wapens en van grote strijdvaardigheid. Inderdaad, er ontstond binnen de groep-de Lange zoveeloptimisme dat men bij datgene wat men in en van Bandoeng uit trachtte te bereiken, weinig gereserveerdheid in acht nam. In het vorige hoofdstuk vermeldden wij dat een ingenieur van de Staatsspoorwegen, L. R. Oldeman, in juli uit Madioen, zijn standplaats, een bezoek bracht aan het hoofdbureau van de spoorwegen te Bandoeng, 'iedereen was daar nog optimistisch'. 'Op dat bureau', aldus later Oldeman,

XC'werd ik gevraagd om met een verzetsactie mee te doen. Men suggereerde dat ik als reserve-officier niet zou mogen weigeren. Dit gesprek werd temidden van het omringende Inlandse personeel gevoerd. Ik vond het echter zo dilettantisch opgezet dat ik weigerde hieraan mee te doen.' 2

XCIn diezelfde maand juli werd M. A. de Jonge, die in Bandoeng een militair hospitaal had geleid en nadien naar Batavia was gegaan, toen zij weer in Bandoeng kwam, op straat door een van haar oud-verpleegsters aangehouden die, aldus de Jonge in haar naoorlogs verslag",

XC'mij vroeg of ik wilde werken voor de ondergrondse ... De doelstellingen waren ongeveer als volgt: geld en medicijnen verzamelen voor en transporteren naar de militaire groepen die zich toen nog in de bergen ophielden; in de hele stad Eerste Hulpposten inrichten; contact met de krijgsgevangenenkampen; radiocontact met het buitenland; verzamelen van wapens en munitie; verbergen van auto's

XC, Vermoedelijk wordt bedoeld: iemand is die niet op loze praat afgaat. 2 1. R. Oldeman: 'Verslag Japanse tijd', p. 24. 3 Tekst: NI, p.

438 [PDF]
DE GROEP-DE LANGE

en benzinevoorraden; onderdak verlenen aan voortvluchtige verzetsmensen; en verder alles wat er zich in dit verband voor mocht doen.'

XCM. A. de Jonge werd lid van 'de ondergrondse'.

XC'Toen ik pas bij de organisatie kwam, waren er een zestal groepen die elk nog intact waren, misschien nog wel meer. In het begin had ik geen radio, maar hoorde allerwege dat de berichten zo goed waren dat wij alle voorbereidingen moesten treffen om bij een terugkeer van de Geallieerden de [Nederlandse en IndischNederlandse] burgerbevolking te beschermen.'

XCHet is mogelijk dat een van dat 'zestal groepen' werd gevormd door het z.g. Java-Legioen: jeugdige Nederlandse en Indisch-Nederlandse padvinders, die door een hopman der padvinders, W. van der Vorst, die zich 'luitenant' liet noemen, van mei '42 af bijeengebracht werden op een onderneming in de bergen van de Preanger en daar geoefend werden door Indisch-Nederlandse, Ambonnese, Menadonese en Timorese exKnil-militairen. Enkelen van die padvinders liepen met hun wapens te pronken; ook werden er schietoefeningen gehouden die wijd en zijd te horen waren. De Kenpeitai werd gewaarschuwd - eind juli werd de onderneming overvallen. Er vielen twee doden. Van der Vorst werd gearresteerd en met hem ongeveer honderdzestig jongeren van wie een deel na hun vlucht gegrepen werd. Van der Vorst werd in april '43 bij Batavia terechtgesteld, met de jongeren betrachtten de Japanners, tot wie een door vele Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen ondertekend verzoekschrift gericht was, clementie: zij werden, na enige tijd in de Soekamiskin-gevangenis opgesloten te zijn geweest, naar een burgerinterneringskamp te Tjimahi overgebracht.

XCHet gebeuren met het Java-Legioen zette de Kenpeitai-Bandoeng tot verdubbelde activiteit aan. Kapitein de Lange werd midden augustus '42 opgepakt, vermoedelijk doordat zijn naam door een van de arrestanten van het Java-Legioen was prijsgegeven. De Lange's organisatie viel uiteen en in de maanden die volgden, werd groep na groep opgerold. Vermoedelijk vloeide ook de arrestatie van mr. Welter, begin september, uit de eerste arrestaties in de Lange's organisatie voort. Dat al die arrestaties grote spanningen deden ontstaan tussen diegenen die nog in vrijheid waren, spreekt vanzelf. I De laatste die nog enigszins als centrale figuurJ.

1 Van een van de leden van de Lange's organisatie, mr. G. Koeleman (hij is eind november '42 gearresteerd), zijn enkele in het Engels gestelde aantekeningen bewaard gebleven die hij bij zijn huis in Bandoeng had begraven en die na de oorlog

439 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

fungeerde, Captain Douglas, viel eind november 111 handen van de Kenpeitai.

XCVerscheidene arrestanten bezweken in de periode waarin hun verhoren werden afgenomen, aan anderen werd èf de doodstraf àf werden lange vrijheidsstraffen opgelegd. Kapitein de Lange kreeg de doodstraf en hetzelfde vonnis werd geveld tegen Captain Douglas en 'luitenant' van der Vorst. 'Op 10 april 1943', aldus na de oorlog een medegevangene,

XC'werd kapitein de Lange ter dood veroordeeld. Om ongeveer twee uur in de middag werd hij geboeid mijn cel binnengeleid. Hij zag er bleek en moe uit ... Hem werd bevolen te gaan zitten met zijn gezicht naar het raam. 'Dit is geen rechtspraak', waren zijn eerste woorden. Een [inheemse] bewaker werd voor het raam geplaatst om te voorkomen dat hij verder iets tegen ons zou zeggen. Toen die bewaker de gevangene vroeg wat hij er van vond, dat hij ter dood was veroordeeld, antwoordde hij: 'Prima'.

XCOp 12 april werd hij naar de plaats van terechtstelling gevoerd. Toen de Lange de bewaker vroeg zijn handboeien losser te maken omdat zijn polsen pijn gingen doen, antwoordde de bewaker: 'Zo hoort het ook te zijn.' Eten, drinken, alles moest hij doen met de boeien aan. Hij kreeg geen verlof om te gaan liggen. Hij kreeg wel permissie om een briefje aan zijn vrouw te schrijven en op de ochtend van de r zde werd een 10k van zijn haar afgeknipt en in de envelop gedaan. Later moest hij ook nog zijn duimafdruk op een paperas plaatsen.44

opgegraven werden. Midden september '42 schreef deze dat hij met zekere gesproken had (vermoedelijk was dat Douglas). en hij noemde Welter en enkele anderen' (inderdaad waren toen de laatste militairen in de bergen bezuiden Soekaboemi al opgepakt). Begin oktober tekende Koeleman aan: (de krijgsgevangenenkampen) 'Smith' meende dat men het illegale werk moest beperken tot de hulp aan de krijgsgevangenen, het registreren en in goede staat houden van particuliere auto's, het voorbereiden van een Rode Kruis organisatie en het bijeenbrengen van gegevens over personen die Japan hulp verleen den, G. IC, 518). Kan men op deze aantekeningen afgaan? Vermoedelijk wel, maar het verdient vermelding dat de Nederlander G. H. de Heer die tolk was geweest bij de Bandoeng en als zodanig met veel gevangenen had kunnen spreken, in juni '46 verklaarde, 'dat kapitein de Lange hem heeft verteld dat hij Koeleman als een fantast beschouwde.' De Heer zei ook, 'dat de verstandhouding tussen Douglas en Coates slecht was, daar Coates om zijn huid te redden alles wel wilde vertellen.' (p.v., 18 juni 1946, van G. H. de Heer, aangehaald in TKR-Batavia: Vonnis, 19 april 1948, inzake vijftien functionarissen van de p. 39, IC, 27468).

440 [PDF]
DE GROEP-DE LANGE

XCOm twee uur nam hij afscheid van ons met een korte handdruk en de woorden: 'Nooit opgeven, kerels!' Van der Vorst en John Douglas werden samen met hem terechtgesteld. John Douglas zei, terwijl hij langs ons raam liep: 'Keep fit, keep smiling.' Het gedrag van hun drieën was voorbeeldig.

XCWe kregen later inlichtingen van de hoogste inheemse politiefunctionaris over hun executie die ons het volgende onthulde. Een kleine groene auto nam de terdoodveroordeelden naar een kerkhofje te Antjol. Z~ moesten hun eigen graf graven (één graf voor hun drieën) en moesten daarna daarvoor knielen met hun handen gebonden en geblinddoekt. Op een teken van de commandant werden zij onthoofd. Hun lijken werden het graf in geschopt. De soldaten vulden het graf toen op.' 1

XCVoor de achterdochtige Kenpeitai stond vast dat de Lange niet op eigen initiatiefhad gehandeld. Zij onderwierpen enige tijd na zijn arrestatie de vroegere directeur van verkeer en waterstaat, van Haeften, aan zware verhoren. Als gevolg daarvan kwam in het Kenpeitai-rapport van februari '44 te staan dat generaal ter Poorten op een datum tussen 10 en 20 februari aan van Haeften zou hebben gezegd: 'We zijn van plan spionnen achter te laten die bij de Japanners in dienst treden en ik kies daar nu geschikte officieren voor uit.' Daarom zou de Lange een tewerkstelling hebben gezocht bij het bureau dat de treintransporten van het Japanse leger regelde. 'Gezien dit feit', aldus het rapport, 'ziet het er naar uit dat generaal ter Poorten talrijke officieren met speciale opdrachten heeft, die op deze wijze werkzaam zijn. Het was het plan van kapitein de Lange's illegale groep in Bandoeng dat het Java Leger' (wij nemen aan dat daarmee het Java Legioen werd bedoeld) 'in opstand zou komen op het moment van de tegenaanval van het Geallieerde leger.' 2

XCDrie illegale groepen hebben wij nu genoemd welke zo goed mogelijk spionage-gegevens verzamelden, wapens bijeen poogden te brengen enw.44

1 F. Wijting: Verklaring (z.d.), p. 9 1748 A). 2 over het verzet op Java, p. 10.

441 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

getracht hebben steun te bieden aan de Australische militairen die zich nog in vrijheid bevonden: de groep van kapitein Wernink (Batavia), die van mr. Welter (Buitenzorg, later Bandoeng) en die van kapitein de Lange (Bandoeng) - welnu, het zijn die groepen geweest die voor hun werkzaamheden geld ontvingen van Frans Kramer, van wie wij in ons vorige hoofdstuk meedeelden dat hij als voorzitter van het Comité voor Stadsen Landwachten bijna f 200 000 onder zich had gehouden. Hij heeft aan de groep-de Lange f 60000 ter beschikking gesteld - hoeveel hij heeft verstrekt aan de groep- W ernink en de groep- Welter, is niet bekend.

XCKramer zag die steunverlening als onderdeel van een wijdere opzet. Hij was er, als zovelen, van overtuigd dat de Geallieerden spoedig op Java zouden landen en hij hield het voor essentieel dat dan weer onmiddellijk een Nederlands gouvernement zou gaan functioneren. Maar waar zouden zich dan de gouverneur-generaal en de departementshoofden bevinden? Het zekere voor het onzekere nemend, leek het hem wenselijk dat onmiddellijk een nieuw, tijdelijk gouvernement zou optreden en er zijn aanwijzingen dat hij, die door zovelen gezien was als iemand die in aanmerking kwam voor een benoeming tot gouverneur-generaal en die van Mook en de anderen die tijdig naar Australië waren gezonden, geen bijzondere achting toedroeg, zichzelf daarbij een leidende rol had toegedacht. Hij zal, veronderstellen wij, wel het gevoel hebben gehad dat hij als geldgever de centrale figuur was in de illegaliteit op West-Java en dat het dus slechts logisch was dat hij in de allereerste fase na de bevrijding de centrale figuur zou blijven.

XCHet liep anders.

XCBegin december '42 werden, zoals eerder vermeld, Bakhuys, Drielsma, de Rooy en Olaf Munck in Buitenzorg gearresteerd. Ook anderen werden opgepakt - er was een grote arrestatie-actie gaande, waarbij elke Nederlander voor de Kenpeitai als verdacht gold. Kramer, die per trein van Soekaboemi onderweg was naar Batavia, werd uit de coupé gehaald en meegenomen naar het Kenpeitai-bureau. Na daar verhoord te zijn, werd hij vrijgelaten en kon hij naar Batavia doorreizen. Kennelijk wist de Kenpeitai op dat moment niets van zijn illegale werk af maar in de loop van december rees nieuwe verdenking tegen hem en toen hij zich op Tweede Kerstdag opnieuw in Buitenzorg bevond, werd hij daar voor de tweede maal gearresteerd, samen met enkele anderen. Diezelfde dag werden in Batavia verscheidene vooraanstaande figuren uit de kring van het Gemeentelijk Europees Steuncomité, het GESC, opgepakt, onder wie Bogaardt en Manschot die samen met Kramer in het dagelijks bestuur van het GESC zaten. Manschot werd geïnterneerd en Bogaardt werd na 44

442 [PDF]
KRAMERS ILLEGALE WERK

enige tijd vrijgelaten - hij kon het werk van het GESC voortzetten (meer daarover in hoofdstuk Ia), maar Kramer werd door de Kenpeitai vastgehouden en de Kenpeitai kwam er achter (wij weten niet door mededelingen van wie) dat hij aan diverse groepen gelden ter beschikking had gesteld. Begin maart '43 werd zijn huis in Batavia doorzocht. Er werd geen geld gevonden (Kramer had dat immers naar zijn buitenhuis laten overbrengen) - dat leidde er slechts toe dat hij aan nog zwaardere verhoren werd onderworpen. Tot een proces kwam het niet meer: op 21 juli '43 overleed hij in gevangenschap.

XCToen voor de Japanners eenmaal vaststond dat Kramer bij het illegale werk betrokken was geweest, besloten zij zich waarborgen te verschaffen dat de Nippon-werkers van het Algemeen Landbouw-Syndicaat (waarvan Kramer voorzitter was geweest) hun verder geen last zouden bezorgen. In mei '43 legden zij dezen een nieuwe loyaliteitsverklaring ter ondertekening voor die zich van de gebruikelijke loyaliteitsverklaring in zoverre onderscheidde dat er aan was toegevoegd dat elke ondertekenaar zich verplichtte, alles wat hij omtrent anti-japanse activiteit van derden zou vernemen, onmiddellijk aan de Kenpeitai door te geven. Die toevoeging werd door ca. vijftien mannelijke en twee vrouwelijke Nippon werkers als een onoverkomelijk bezwaar gezien om de gevraagde verklaring te ondertekenen. Zij richtten een gemeenschappelijk stuk tot de Japanse autoriteiten waarin zij er op wezen dat zij getrouwelijk alle Japanse bevelen zouden nakomen maar dat zij zich in geweten niet konden verplichten als verraders op te treden. Het gevolg was dat zij door de Kenpeitai werden gearresteerd: in juli de mannen, veertien (de naam van een was verwisseld met die van zijn zuster die in de Tjideng-wijk geïnterneerd was), in augustus de vrouwen: twee èn de derde uit de Tjideng-wijk.

XCAlle zeventien werden zonder vorm van proces onthoofd.

XCNa het oprollen van de groep-de Lange zou zich in Bandoeng, geheel los van de initiatieven die de Lange had genomen, een nieuwe illegale

443 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

groep ontwikkeld hebben die overeenkomstige doeleinden nastreefde: hulp bieden aan gezinnen die in nood verkeerden, militaire inlichtingen verzamelen, wapens, munitie en medicamenten bijeenbrengen. De groep zou zijn opgericht door een planter die wij al noemden in verband met zijn pogingen, zendcontact met Australië te krijgen: O. R. Werdmüller von Elgg. Eind '42 werd al dit illegale werk moeilijker. De Nederlandse vrouwen werden geïnterneerd en, aldus M. A. de Jonge in haar verslag, 'met de vrouwen verdwenen vele onderduikadressen en bijna alle Eerste Hulp-posten, gewoonlijk met het materiaal.' 1 Werdmüller zou desondanks zijn werk buiten Bandoeng hebben uitgebreid en de leiding van die activiteiten hebben toevertrouwd aan een gepensioneerde luitenantkolonel van het Knil, de Indische Nederlander J. van Ardenne.

XCIn zijn naoorlogs rapport beweert Werdmüller dat hij voor ongeveer dertig man wapens en munitie bijeenkreeg, dat van Ardenne een groepje van vijf man bij de Poentjakpas (ten zuidoosten van Buitenzorg) posteerde, dat hij van zijn landgoed uit berichten naar Australië uitzond en dat een tweede zender in voorbereiding was. 'Als gevolg van intensief gevoerde propaganda van Japanse zijde', schrijft hij,

XC'werd toen reeds een felle haat van Indonesiërs tegen de blanken geconstateerd. In die dagen was duidelijk dat van Indonesische zijde meer te duchten was dan van de zijde van de bezetter. Kortom, het verraad aan Indonesische kant was groot.' 2

XCHij schrijft het aan verraad van Indonesiërs toe dat hij en velen van zijn medewerkers in juli '43 werden gearresteerd. Van Ardenne werd ongeveer een jaar later opgepakt. Of door deze affaire slachtoffers zijn gevallen, is niet bekend - Werdmüller stelt in zijn rapport dat de Kenpeitai de zaak niet tot klaarheid kon brengen 'door halsstarrige ontkenningen van de ... gearresteerde personen.' 3

XCBewesten Bandoeng werd in Soekaboemi in mei '42 een illegale groep gevormd door een Knil-militair die, na beloofd te hebben zich van anti-japanse activiteit te zullen onthouden, uit krijgsgevangenschap was

I p. 440. 2 O. R. Werdmüller van Elgg: Verslag, p. I. 3 A.v., p. 2.

444 [PDF]
BANDOENG(SOEKABOEMI

vrijgelaten, eh. Briët. Hij legde contacten met (niet nader bekende) illegale groepen in Bandoeng, Buitenzorg en Batavia maar zijn groep werd al na een week of vier opgerold. Briët had een lijst opgesteld met de namen en adressen van diegenen die hij in zijn werk betrokken had en van anderen op wie hij alsnog een beroep wilde doen. Die lijst werd door zijn pleegzoon, een Indonesische jongeman, aan de Kenpeitai overhandigd - allen wier namen er op voorkwamen (onder hen dus ook personen die nog van niets wisten), werden gearresteerd.

XCGegevens over het lot van Briët en de zijnen hebben wij niet.

XCWij hebben tot dusver de ons bekende gegevens over de illegale activiteiten vermeld die op West-Java van Nederlanders en Indische Nederlanders zijn uitgegaan - de andere delen van Java mogen wij niet verwaarlozen: wij zullen eerst over Midden-, vervolgens over Oost-Java schrijven,

XCWat Midden-Java betreft, vermeldden wij al dat een aantal Indische Nederlanders toegetreden was tot de hoofdzakelijk uit inheemse exKnil-militairen bestaande V-groepen, van wie de meeste in januari '43 door dewerden uitgeschakeld.

XCEr zijn aanwijzingen dat de in Ngawi geïnterneerde gouverneurs van Middenen van Oost-Java, mr. Winkler en mr. Hartevelt, met deze V-groepen enig contact hebben onderhouden: z~ hadden die groepen gezien als een soort ordedienst die onmiddellijk na het herstel van het Nederlands gezag zou moeten gaan optreden. Beide gouverneurs gingen er zich namelijk in Ngawi rekenschap van geven wat de eerste maatregelen dienden te zijn als dat gezag zou zijn hersteld. Gouverneur Hartevelt sprak er slechts met weinigen over, maar gouverneur Winkler pleegde in het fort-van den Bosch op grote schaal over leg met de hogere en lagere bestuursfunctionarissen uit Midden-Java die daar mèt hem geïnterneerd waren. In de loop van '43 werden alle hogere functionarissen, onder hen Winkler en Hartevelt, naar de Soekamiskin-gevangenis

445 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

bij Bandoeng overgebracht. Korte tijd later nu vond de Kenpeitai bij het doorzoeken van het fort-van den Bosch enkele stukken die in het kader van Winklers plannen waren opgesteld; bovendien drong het tot haar door dat gouverneur Hartevelt in maart en begin april '42 nog enkele plaatsen op Oost-Java had kunnen bezoeken, en kwam zij er bij de voorbereiding van het proces tegen Sjarifoeddin achter dat Hartevelt aan een inheemse politiefunctionaris f 20 000 aan bankcheques ter hand had gesteld om er een spionagegroep mee op te richten. Het gevolg was dat de twee gouverneurs uit Soekamiskin werden opgehaald en overgebracht respectievelijk naar een plaats op Midden-Java en naar Soerabaja. Met enkele Nederlandse residenten en hoge politiefunctionarissen geschiedde hetzelfde. Bovendien werd het nu gevaarlijk geachte interneringskamp te Ngawi opgeheven - alle geïnterneerden werden in een kamp bij Bandoeng opgesloten.

XCOf de Japanners het nog tot een proces hebben willen laten komen tegen de hoge bestuurs- en politiefunctionarissen van Midden- en OostJava die dan beschuldigd zouden worden van actieve voorbereiding van het herstel van het Nederlands gezag, is niet bekend - wèl, dat van de arrestanten verscheidenen in gevangenschap overleden, gouverneur Winkler in de Soekamiskin-gevangenis waar hij, na op Midden-Java verhoord te zijn, opnieuw was opgesloten, gouverneur Hartevelt in Soerabaja.

XCIn Soerabaja werd in maart of april'een illegale groep die zich Freedom Fighting Command noemde, opgericht door een leerling van de Zeevaartschool, Willy Tan. De groep vond haar leden onder diegenen die vóór de Japanse invasie werkzaam waren geweest bij de luchtbeschermingsdienst. De bedoeling was dat zij nu voorbereidingen zouden treffen om de Geallieerden bij hun terugkomst te helpen; er werd getracht, militaire inlichtingen en wapens te verzamelen. Kennelijk vlotte dat niet, want de meesten van de ca. honderdvijftig leden maakten zich in meivan de organisatie los. Er waren er in juni nog maar vijf-en-twintig over; die werden in juli mèt Tan door de Kenpeitai gearresteerd. Van twee hunner weten wij dat zij door de Japanners zijn terechtgesteld, over het lot van de overigen hebben wij geen gegevens.

42 '42

XC

446 [PDF]
GROEPEN IN SOERABAJA

onder de krijgsgevangenen die zich in diverse kampen in Soerabaja bevonden en die er bij geruchte vernomen hadden dat de Amerikanen op de zuidkust van Java waren geland, ja al tot Malang waren doorgedrongen. Tussen enkele van die kampen kwam elandestien briefcontact tot stand en ook werd een verbinding gelegd met een Knil-officier die zich aan krijgsgevangenschap had onttrokken, luitenant H. Groothuizen, een Indische Nederlander, die uit een kamp bij Bandoeng was ontsnapt en in inheemse kleding naar Soerabaja was getrokken.

XCGroothuizens groep trachtte in enkele krijgsgevangenenkampen wapens naar binnen te smokkelen. Inderdaad werden in een van de kampen enkele wapens verborgen. Een clandestiene brief waarin daarop gezinspeeld werd, viel in juli de Kenpeitai in handen. Er volgde een inval in een van de kampen, waaruit dertien officieren en tien soldaten door de Kenpeitaiwerden meegenomen. De soldaten kwamen na korte tijd in het kamp terug, de officieren werden naar Batavia overgebracht en daar door de Japanse militaire rechtbank ter dood veroordeeld. Groothuizen werd samen met een Chinese arts die hem geholpen had, begin maart '43 door de Kenpeitai gearresteerd - beiden overleefden de gevangenschap waartoe zij veroordeeld waren.

XCEr was in Soerabaja nog een tweede Knil-officier actief, ook een Indische Nederlander die zich aan krijgsgevangenschap had weten te onttrekken: de kapitein der artillerie W. A. Meelhuyzen, die gedetacheerd was geweest op een vliegveld bij Soerabaja en, zich voor Javaan uitgevend, werk had kunnen vinden op een veeteeltbedrijf. Hij richtte een illegale groep op die zich 'Corsica' noemde en waarin zekere Ferdinandus, voorts de agent van de Nederlandse Handelmaatschappij te Soerabaja, mr. P. Colijn, en tenslotte de Menadonezen Pangemanan en Runtuwene een belangrijke rol gingen spelen; zijn groep kreeg verbindingen met een groep Ambonnezen in Soerabaja en met enkele groepen op Oost-Java, o.m. in Malang, die hulp trachtten te bieden aan de zich in de bergen bevindende militairen.

XCOok Meelhuyzen poogde militaire inlichtingen en wapens te verzamelen, dat laatste niet zonder enig succes, en ook in de activiteit van zijn groep stond de wens centraalom de Geallieerden bij hun landing op Java zoveel mogelijk hulp te bieden. Een vaste verbinding met die Geallieerden werd essentieel geacht. Welnu, teneinde die verbinding te bevorderen besloot Meelhuyzen om samen met M. Hamelink, die staffunctionaris van de Javase Bank te Batavia was geweest, en mr. J. van Lier, een bedrijfsjurist van de KPM, naar Australië te ontsnappen. Hamelink wist met hem door Colijn ter beschikking gesteld geld via de chef van een

447 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

Chinese koffiefirma een prauw te vinden. Op het laatste moment besloot Meelhuyzen in Soerabaja te blijven - slechts Hamelink en van Lier scheepten zich begin december in Banjoewangi in. Zij hadden o.m. een door Hamelink geschreven rapport bij zich waarin deze, die in de voorafgaande maanden krachtens een hem door ir. van Haeften, directeur van Verkeer en Waterstaat, verleende aanstelling veel op Java had kunnen rondreizen, bepleitte dat de Nederlandse regering de Indonesiërs het zelfbeschikkingsrecht zou geven, hetgeen hij als de enige mogelijkheid zag om te behouden wat Nederlandse ondernemingen in de archipel hadden opgebouwd - zijn hoop was dat van Mook dat denkbeeld zou overnemen. Het rapport was gemicrofilmd en de microfilm was in lood verpakt. Hamelink en van Lier kwamen, zoals eerder vermeld, niet verder dan Soembawa, waar zij in Japanse handen vielen en vanwaar zij naar Makassar werden overgebracht. Zij hadden zich vóór hun arrestatie van al hun stukken kunnen ontdoen en werden dus niet als spionnen berecht. Na een proces dat volgens Hamelink een fatsoenlijk karakter droeg, veroordeelde een rechtbank van de Japanse marine hen tot tien jaar gevangenisstraf wegens een ongeoorloofde poging om Indië te verlaten.'

XCMeelhuyzens organisatie was intussen in grote moeilijkheden gekomen doordat een van de leden als spion van de Kenpeitai was gaan optreden. Bovendien werd de Japanse militaire politie tot verdubbelde activiteit aangespoord doordat begin december '42 de leden van de eerste twee parties van de Nefis van Australië uit op Java's zuidkust waren geland - zij waren gearresteerd door inheemse bestuursfunctionarissen en aan de Kenpeitai uitgeleverd. Midden december sloeg de Kenpeitai in Soerabaja toe: eerst werd een aantalleden van 'Corsica' gearresteerd en twee dagen later werd een woning overvallen waarin zich o.a. Meelhuyzen en Ferdinandus bevonden (dat adres was blijkbaar prijsgegeven). Beiden ontkwamen, maar Pangemanan en Runtuwene werden gegrepen en diezelfde dag werden elders in Soerabaja de Ambonnezen met wie Meelhuyzen in contact had gestaan, door de PID gearresteerd.

XCMeelhuyzen, opgejaagd, vond een nieuw schuiladres. Daar werd hijillegaal actief; die groep werd begin mei' 43 opgerold. Welke gevolgen dat heeft gehad voor de betrokkenen,

1 Het is mogelijk dat zich bij hun stukken ook een nieuwe code heeft bevonden, in Bandoeng opgesteld door het hoofd van het P1T -bedrijf, ir. Hillen, en door deze meegegeven aan een jeugdige Indische Nederlander F. S. Davelaar, Hillens bedoeling was dat de Nederlandse geheime dienst in Australië van die nieuwe code gebruik zou gaan maken voor het zendverkeer met hem. Davelaar bereikte in november Soerabaja en wist daar Meelhuyzen te vinden. Na diens arrestatie bleef hij met een eigen groep

448 [PDF]
GROEPEN IN SOERABAJA

op 22 december door de Kenpeitai gepakt. Hij was de centrale figuur van 'Corsica' geweest - het risico dat de martelingen van de Kenpeitai hem er toe zouden kunnen brengen de levens van anderen in gevaar te brengen, wilde hij niet lopen: daags na zij n opsluiting in de gevangenis pleegde hij zelfmoord.

XCBegin januari '43 werd mr. Colijn gearresteerd. Later in die maand volgden nog meer arrestaties en eind februari kwam de Kenpeitai er achter waar Ferdinandus, die na Meelhuyzens uitschakeling de leiding van 'Corsica' had overgenomen, ondergedoken was; hij werd na een wilde schietpartij gevangengenomen. Daarop volgde nog het oprollen van de door Meelhuyzen gevormde medische hulpgroep die onder leiding stond van de Chinese arts die ook met Groothuizen had samengewerkt.

XCIn het kader van al hun acties tegen 'Corsica' hadden de Kenpeitai en de PID in totaal ca. tweehonderd personen gearresteerd. Hoevelen van hen in gevangenschap bezweken, weten wij niet. De meeste arrestanten werden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld, vier kregen de doodstraf en werden onthoofd: Ferdinandus, mr. Colijn, Pangemanan en Runtuwene.

XCMr. Colijn had in maart of aprilinlichtingen gekregen over de besprekingen die mr. Spit, de vice-president van de Raad van NederlandsIndië, na de capitulatie in hette Bandoeng had gevoerd met tal van hoge Nederlandse functionarissen; hij bezat bovendien een exemplaar van het rapport van de commissie-Visman èn een exemplaar van het schema voor een mogelijke naoorlogse hervorming van het bestuur van Indië dat van Starkenborgh in de loop vanhad laten opstellen door enkele hoofdambtenaren. Van dat schema was (wellicht in verband met de besprekingen in heteen nieuwe versie gemaakt en volgens de Japanners zou dat zijn geschied door ir. van Haeften, in samenwerking met anderen. Al deze stukken werden in oktober '43 door dein Colijns woning of in het Factorijkantoor te Soerabaja gevonden. Zij werden in Japanse vertaling als bijlagen toegevoegd aan het uit februaridaterendeover het verzet op Java.

'42 '41 '44

XCVan dat rapport nu werd een exemplaar gevonden in Hollandia na de landing van MacArthurs troepenapril '44). De bijlagen werden toen

(22

449 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

in het Nederlands vertaald en o.a. aan van der Plas en van Maak voorgelegd - over hun reacties zullen wij schrijven in ons volgende deel.

XCGelijk vermeld, had Meelhuyzens groep van Soerabaja uit verbinding met enkele andere groepen op Oost-Java die hulp trachtten te bieden aan zich in de bergen bevindende militairen. Een eerste groep werd gevormd door een administrateur van een koffieplantage in de buurt van Malang, Trouerbach, een tweede door een gepensioneerde luitenant-kolonel van het Knil, de Indische Nederlander Steyn van Hensbroek, een derde, ook in Malang, door de Indische Nederlander ir. A. G. Kaaps Dekker en dan was er tenslotte op Java's uiterste oosthoek een groep Indonesische marechaussees, vermoedelijk geleid door een Soendanese sergeant, Saäka.

XCDe groep-Trouerbach telde een aantal Indisch-Nederlandse jongeren en Trouerbach had er ook de inheemse leden van de Landwacht van zijn onderneming in opgenomen. Enkelen van die Indisch-Nederlandse jongeren waren tevens lid van Meelhuyzens organisatie en sommigen dezer werden begin '43 in Soerabaja gearresteerd, waarna zij, aldus het door een illegale werker, J. Rups, geschreven verslag over het verzet op Oost-Java, 'onder martelingen vertelden wat zij wisten.' I Begin maart werd Trouerbach door de Kenpeitai opgehaald; hij pleegde zelfmoord door zich, terwijl hij in het zijspan van een motor naar Malang werd gevoerd, in een ravijn te werpen. Van hem konden de Japanners dus geen gegevens krijgen; of er nadien nog arrestaties zijn verricht onder de leden van zijn groep, is niet bekend.

XCDe groep-Steyn van Hensbroek, bestaande uit Indische Nederlanders en voorts o.m. een Duitser, twee Oostenrijkers, een Zuid-Afrikaan en enkele Ambonnezen, verzamelde wapens en uniformen. Een deel daarvan werd door de Kenpeitai ontdekt bij de Zuid-Afrikaan die vervolgens een volledige bekentenis aflegde. De gehele groep werd gearresteerd en allen werden tot de doodstraf veroordeeld en onthoofd, met dien verstande dat de Zuid-Afrikaan toen al gestorven was in de gevangenis te Ambarawa en Steyn van Hensbroek in een gevangenis te Batavia.

XCKoops Dekkers groep begon met de gezinnen van ex-Knil-militairen aan huisvesting te helpen. Van die groep maakten Ambonnese en andere inheemse ex-Kuil-militairen deel uit alsook enkele Indische NederlanJ.45

I Rups: Verzetsverslag voor de Fiwi (z.d.), p. 2. (IC, 2484).

450 [PDF]
GROEPEN ELDERS OP OOST-JAVA

ders. De eerste die gearresteerd werd, in juli '42 al, was een architect, J. c. eh. Lang. Hij werd ervan beschuldigd dat hij wapens had verborgen, maar de Kenpeitai kreeg geen vat op hem; Lang werd toen overgebracht naar het interneringskamp Kesilir waar hij toetrad tot de groep die zich, buiten medeweten van kampleider Wackwitz, ging voorbereiden op de komst der Geallieerden. Van de latere illegale werkzaamheden van de groep van Koops Dekker hebben wij geen duidelijk beeld - ze heeft zich volgens Koops Dekker tot het einde toe kunnen handhaven en dit ZOLl, gegeven de waakzaamheid van Kenpeitai en PID en de nogal fel antiNederlandse stemming op Oost-Java, tot de conclusie kunnen leiden dat haar activiteit niet spectaculair is geweest. Uitzonderlijk was wèl dat Koops Dekker van mei-juni '43 af een aantal maanden in contact zou hebben gestaan met een Nefis-party die begin mei in een baai aan de zuidkust van Oost-Java was geland. Die party had een zender bij zich en Koops Dekker heeft na de oorlog beweerd dat met die zender tot midden '44 een verbinding met Australië is onderhouden, waardoor ook bepaalde luchtbombardementen konden worden aangevraagd - de gegevens van de Nefis zijn met die beweringen in strijd: zij maken het n1. praktisch zeker dat de zender, waarvan in Australië een enkel bericht was opgevangen, omstreeks september '43 in Japanse handen is gevallen en dat de Japanners geprobeerd hebben om er een Spiel mee op te zetten; hij is na 24 december '43 in Australië niet meer gehoord.

XCTenslotte de vermoedelijk door Saäka geleide groep marechaussees. Zij had geen wapens maar wel hulpmiddelen om sabotage te bedrijven, bijv. breekijzers. Rups noemde de groep, waaraan hij persoonlijk een bezoek had kunnen brengen, 'de meest fiere die ik gedurende mijn ondergrondse tijd heb leren kennen ... Hun beste staaltje is geweest een Japanse militaire trein op een brug te doen ontsporen, waardoor deze in de afgrond stortte en vele Jappen zijn gedood.' Zij deed voorts o.m. enkele vrachtauto's met Japanse troepen verongelukken en overrompelde een Japanse patrouille.'

XCIn de loop van '44 vielen er arrestaties binnen deze groep - Rups, zelf tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld, zag omstreeks september '44 Saäka en twee van zijn Timorese helpers de ziekenboeg van de Soekamiskin-gevangenis binnenkomen. 'De brave kerels zijn enige maanden later overgeplaatst naar de gevangenis te Ambarawa en ik heb nooit meer iets van hen gehoord.' 245

1 A.v., p. 4. 2 A.v.

451 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

XCEerder vermeldden wij dat de Kenpeitai er achter gekomen was dat de gouverneur van Oost-Java, Hartevelt, kort voor de Japanse landingen op Java f 20 000 in bankcheques had doorgegeven om er anti-Japanse activiteiten mee te financieren. Dit kan de Kenpeitai slechts extra-achterdochtig hebben gemaakt met betrekking tot alles wat zich op financieel gebied op Oost-Java had afgespeeld en leek te vallen in het vlak van clandestiene manipulaties. De verdenking richtte zich daarbij op een groep adrninistrateurs van landbouw-ondernemingen in de residentie Banjoewangi die eerst als Nippon-werkers gehandhaafd waren maar in de laatste maanden van '42 naar het kamp te Kesilir waren overgebracht.

XCDie administrateurs waren in de week waarin op Java gevochten werd, in moeilijkheden gekomen doordat z~ de verbindingen met hun in Batavia of Bando eng zetelende directies hadden verloren: zij Ludden niet genoeg geld in kas om hun koelies te betalen. De assistent-resident van Banjoewangi, A. C. M. Jansen, had toen bereikt, dat de agent van de Nederlandse Handelmaatschappij te Dj ember hun een bedrag van f 50 000 ter beschikking had gesteld. Sommige administrateurs hadden het voor hen gereserveerde bedrag nog vóór de algemene capitulatie van het Knil afgehaald, andere hadden het daarna gedaan. Z~ hadden bovendien in april '42 op een van de ondernemingen overleg gepleegd en waren daarbij tot de conclusie gekomen dat z~ de uit inheemsen bestaande Landwachten welke ten tijde van de komst der Japanners uiteengevallen waren, opnieuw zouden gaan formeren teneinde hun ondernemingen te beschermen tegen roof. Daar was geld voor nodig. Er was een gemeenschappelijke kas voor in het leven geroepen en daarin waren gelden gestort.

XCToen de betrokken administrateurs in Kesilir waren opgesloten, pleegden z~ overleg en het kan zijn dat sommigen hunner er daarbij op wezen dat het wenselijk zou zijn, over Landwachten te beschikken wanneer de Geallieerden op Java zouden zijn geland. De inhoud van dat overleg drong tot een kleine, zich in Kesilir bevindende groep Indische Nederlanders door die zich aan Japans zijde had geschaard, en enkele leden van die groep lichtten de Kenpeitai in. Deze, die inmiddels ontdekt had dat Trouerbach bij zijn illegale werk de Landwacht van zijn onderneming bij Malang had ingeschakeld, nam de zaak hoog op: hier was kennelijk sprake van een met medeweten van de assistent-resident van Banjoewangi 45

452 [PDF]
MASSALE EXECUTIES OP OOST-JAVA

voorbereide samenzwering! Hij en enkele lagere bestuursambtenaren werden uit hun interneringskamp te Ngawi en de bedoelde adrninistrateurs werden uit Kesilir gehaald - allen werden in Dj ember opgesloten; bovendien werden alle inheemsen die tot de Landwachten in Banjoewangi hadden behoord, ingerekend. In totaal werden ca. vijfhonderd personen gearresteerd, onder wie ca. veertig Nederlanders en Indische Nederlanders. Op ca. zestig na werden de arrestanten vrij spoedig vrijgelaten - die ca. zestig werden door de Kenpeitai zonder inschakeling van enige rechterlijke instantie gestraft. Zij liet dertig administrateurs en assistent-resident Jansen eind mei '43 in een bos bezuiden Djember doodschieten.

XCDrie weken later, midden juni, werd een tweede, uit het kamp Kesilir gehaalde groep vermoord.

XCDit was de groep die overleg had gepleegd over wat men diende te ondernemen als het tot een Geallieerde invasie was gekomen, en ook van dat overleg was tot de in Kesilir opgesloten pro-Japanse Indische Nederlanders het een en ander doorgedrongen. Opnieuw werd door een of meerderen hunner de Kenpeitai ingelicht, opnieuw greep deze in. Zes-en-dertig, hoofdzakelijk uit de residentie Malang afkomstige geïnterneerden van Kesilir, onder hen de architect Lang die een medewerker van Koops Dekker was geweest, werden midden juni '43, eveneens in een bos bij Djember, doodgeschoten.

XCNadien vond de Kenpeitai op een onderneming in de residentie Besoek.iwapens waarover de Landwacht van die onderneming had beschikt. In september' 43 begonnen de arrestaties - het werden er drie-en-twintig. Nu werd de ex-resident van Besoek.i, dr. A. C. Tobi, naar Djember overgebracht. Hij en de overige arrestanten werden in december '44 door de militaire rechtbank te Batavia tot lange gevangenisstraffen veroordeeld.

XCDe achterdocht van dekostte niet alleen tientallen geïnterneerden van Kesilir en de assistent-resident van Banjoewangi het leven, maar leidde ook tot de vervolging van andere groepen Nederlanders en Indische Nederlandersalsook van groepen Indonesiërs die op losse gronden beschuldigd werden van sabotage of van het treffen van voorbereidingen voor sabotage of voor andere verboden activiteiten.

453 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

XCGeven wij een overzicht van de ons bekende gevallen waarbij tegen meerdere personen tegelijk werd opgetreden, dan moet in de eerste plaats melding worden gemaakt van de affaire van de Zoutregie op Madoera en van de Madoera Stoomtram Maatschappij.

XCIn augustus '42 werd op Oost-Madoera bij het formeren van een goederentrein door een vergissing een wagon aangekoppeld die al sinds begin '42 op een emplacement stond en waarin zich munitie van het Knil bevond. Die munitie werd door de Japanners gevonden toen de betrokken goederentrein zijn bestemming had bereikt. Conclusie van de Ken peitai: er wordt een opstand voorbereid! Alle Nederlandse en IndischNederlandse functionarissen van de Zoutregie op Madoera en van de Madoera Stoomtram Maatschappij werden mèt een aantal Madoerezen en Chinezen gearresteerd en in de gevangenis op het eiland opgesloten en aan hen werd de eerder in Ngawi geïnterneerde resident, J. E. V. A. Slors, toegevoegd. De verhoren van de Kenpeitai, die aan enkelen het leven kostten, leidden tot de gewenst geachte 'bekentenissen'. Een aantal arrestanten werd veroordeeld, maar ruim zestig (Nederlanders en Indische Nederlanders en enkele Indonesiërs en Chinezen) die niet berecht waren, werden in februari '44 naar Java overgebracht en in een bos bewesten Soerabaja doodgeschoten. Resident Slors bezweek in gevangenschap.

XCEind '42 ontspoorde een trein bij Cheribon. Conclusie van de Kenpei tai: sabotage! Wie door de Kenpeitai van de uitvoering daarvan beticht zijn en tot welke straffen dat heeft geleid, is niet bekend, maar de voorbereiding werd aan een-en-dertig Nederlandse en Indisch-Nederlandse functionarissen van de Staatsspoorwegen aangewreven die hun arbeid hadden in Buitenzorg en daar in een wijk woonden die voor Nippon-werkers en hun gezinnen was ingericht. Van deze een-en-dertig, van wie enkelen in hun detentie te Buitenzorg overleden, sommigen door de Japanse militaire rechtbank tot de doodstraf en de overigen tot gevangenisstraf veroordeeld werden, waren aan het einde van de oorlog nog maar zes in leven.

XCEenzelfde zaak deed zich, eveneens eind '42, op Oost-Java voor: hier leidden twee ontsporingen bij de Staatsspoorwegen die gevolg waren van het feit dat ervaren Indisch-Nederlands personeel door matig geschoold Indonesisch personeel was vervangen, tot de arrestatie van een groep Nederlandse en Indisch-Nederlandse functionarissen van het kantoor Soerabaja der Staatsspoorwegen, die op grond van de 'bekentenissen' van enkelen hunner allen door de militaire rechtbank te Batavia tot de doodstraf veroordeeld en onthoofd werden.

454 [PDF]
FICTIEVE BESCHULDIGINGEN

XCDan werd, opnieuweind '42, op een spoorwegemplacement te Poerwokerto (Midden-Java) een hoeveelheid dynamiet ontdekt die daar achtergelaten was door het Knil en waar niemand naar had omgekeken. Conclusie van de Kenpeitai: er wordt sabotage voorbereid! Een aantal lagere Indisch-Nederlandse functionarissen van de Staatsspoorwegen werd ter plaatse gearresteerd, hogere, onder wie het vroegere hoofd van de afdeling verkeers- en handelszaken van de directie, J. P. Adèr, werden uit de Soekamiskin-gevangenis bij Bandoeng naar Poerwokerto overgebracht. Adèr werd er van beticht dat hij in opdracht van hogergeplaatsten opdracht gegeven had, spoorwegsabotage in voorbereiding te nemen, zulks volgens kennelijk al vóór de oorlog vastgestelde plannen. Wat was toen aan de top van het gouvernement bekokstoofd? Er zijn aanwijzingen dat Adèr enkele mededelingen deed over het overleg dat in maart '42 op initiatief van mr. Spit gevoerd was in het Olcott Park-hotel te Bandoeng. Conclusie van de Kenpeitai: een samenzwering! Spit en zes deelnemers aan de besprekingen in het genoemde hotel: de Bruyn Kops, mr. Enthoven, Götzen, ir. Hillen, dr. Hoven en mr. Jonkman, werden uit hun detentie-oorden naar Poerwokerto getransporteerd en daar aan zware verhoren onderworpen. Spit wees in een van zijn verhoren op het werk van de Commissie-Visman dat, meende hij, in de ogen van de Kenpeitai onmogelijk verdacht kon zijn, aangezien prof. Soepomo, die met het Japans militair bestuur samenwerkte, er aan had deelgenomen, maar dat stelde de Kenpeitai niet gerust: ook prof. dr. W. F. Wertheim, in '41 lid van de Commissie-Visman, werd in Poerwokerto opgesloten.' De Ken peitai zag Spit als de centrale figuur van de samenzwering maar zijn ontkenningen, in alle rust gegeven en gehandhaafd, waren zo overtuigend dat hij en de meeste overigen in de loop van '44 in groepen weer naar 'normale' interneringsoorden werden overgebracht - een nogal uitzonderlijk gebeuren, waarbij, naar wij veronderstellen, het Japanse militaire bestuur heeft ingegrepen, want de Kenpeitai, zoals nog zal blijken, bleef er van overtuigd dat zij wel degelijk samenzweerders waren.

XCTot welke vonnissen de vondst van het dynamiet te Poerwokerto heeft geleid, weten wij niet.

XCIn '43 en '44 vonden op Java nog veel méér arrestaties plaats van Indische Nederlanders die in hun functie bij de Staatsspoorwegen of bij de particuliere spoorwegmaatschappijen waren gehandhaafd. Elk bedrijfs

XC1 Vermelding verdient dat deze groep gevangenen door het uit Indonesiërs en Indische Nederlanders bestaande gevangenispersoneel goed is behandeld.

455 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

ongeval werd door de Kenpeitai als sabotage gezien. Daarvan zijn spoorwegfunctionarissen beschuldigd in Batavia, Semarang, Poerwokerto (tweede zaak!), Djokjakarta en Soerakarta. Alleen over de affaire te Semarang hebben wij nadere gegevens: zes arrestanten (onder wie J. J. E. Teeuwen, hoofdcommies bij de Nederlands-Indische Spoorwegen, die in het begin van de jaren '20 bestuurslid was geweest van de Vereniging Insulinde en lid van de Volksraad) werden tot de doodstraf veroordeeld en onthoofd, veertien tot levenslange gevangenisstraf. De veronderstelling lijkt gewettigd dat de vonnissen in de overige zaken even zwaar zijn geweest. Vermelding verdient dat verscheidene arrestanten vóór hun berechting bezweken en dat anderen, die tot gevangenisstraf veroordeeld waren, eveneens in detentie omkwamen. In april '44 was dat laatste al het geval geweest met dertien stafleden van de Staatsspoorwegen.

XCVoorts werd in oktober '43 een aantal functionarissen van een electriciteitsmaatschappij op Midden-Java, waar zich storing had voorgedaan, gearresteerd en een jaar later tot lange gevangenisstraffen veroordeeld.'

XCNog zijn wij er niet.

XCIn de nacht van 21 op 22 juli '43 werd Soerabaja voor het eerst gebombardeerd door toestellen uit Australië. De aanval kwam voor de Japanners als een volslagen verrassing. Zij waren er van overtuigd dat in de stad lichtsignalen gegeven waren om de Geallieerde toestellen op bepaalde doelen attent te maken - ca. tweehonderd personen, meest oud-personeel van de luchtbeschermingsdienst, werden door de Kenpeitai gearresteerd: Indische Nederlanders, Chinezen, Am bonnezen en Madoerezen. Eind november vernam Bouwer in Bandoeng dat van hen twee Indische Nederlanders en vijf Ambonnezen al waren doodgeschoten - gegevens over de overige straffen bezitten wij niet. Ook werden bij die gelegenheid personeelsleden van het telefoonbedrijf te Soerabaja gearresteerd, van wie enkelen doodgeschoten werden - zij waren er van

I Wij vermelden in dit verband dat de achterdocht van de zich soms ook tot Indonesiërs uitstrekte. Zo werden in mei' 44, toen zich brand had voorgedaan in een opslagplaats van suikerriet bij Kediri (Oost-Java), dertig arbeidskrachten van de betrokken onderneming, hoofdzakelijk Indonesiërs, gearresteerd, van wie zeven-en twintig de doodstraf kregen. Voorts werden in oktober '44 twee Indonesische artsen (een was tevens hoogleraar) en een Indonesische medewerker van de Dienst der Volksgezondheid gearresteerd die er van beschuldigd werden, opzettelijk verontrei nigd serum in distributie te hebben gebracht. Van de drie werd één ter dood veroordeeld en onthoofd, de twee anderen bezweken in gevangenschap.

456 [PDF]
FICTIEVE BESCHULDIGINGEN

beschuldigd dat zij aan de telefoonverbindingen die tijdens de luchtaanval enige tijd waren uitgevallen, sabotage hadden gepleegd.'

XCIs er in het Japanse optreden op Java tegen het reële verzet en de reële illegaliteit alsmede tegen wat de Kenpeitai daarvoor beliefde aan te zien, een lijn te ontwaren? Dan toch deze dat de Kenpeitai door een mateloze achterdocht werd gedreven en dat de Japanse militaire rechtbank (wij komen er later in dit hoofdstuk op terug) het niet opbracht om het waardeloos karakter van talrijke door de Kenpeitai bijeengebrachte z.g. bekentenissen te doorzien.

XCIs achterdocht het juiste woord? Voerde de Kenpeitai niet soms haar acties tegen beter weten uit, gedreven hetzij door hebzucht (eigendommen van slachtoffers werden geconfisqueerd), hetzij door de behoefte om bij de superieuren in het het gevlij te komen? Daar zijn aanwijzingen voor maar zij ontkrachten toch niet de conclusie dat zeker in het eerste, primaire reageren van de Kenpeitai vrijwel steeds het element van excessieve achterdocht te vinden was. Precies zo hadden de functionarissen van de militaire politie in Japan steeds gespeurd naar uitlatingen en gedragingen van diegenen die zich er van onthielden 'de keizerlijke weg te volgen'. Bedacht moet ook worden dat (dat geldt voor alle Japanse besturen in de Nanja) niet de ontwikkelde, relatief scherpzinnige en evenwichtige figuren uit het apparaat van de Japanse overheid zuidwaarts waren gezonden, maar (en dat vooral in de lagere rangen) de minder ontwikkelde die uit angst een figuur te slaan en zich dan te moeten schamen (hèt schrikbeeld voor de toenmalige Japanner!) bij uitstek geneigd waren tot excessief optreden. Die neiging werd dan bovendien nog versterkt door de omstandigheid dat zij, die van de wereld weinig meer kenden dan Japan en wellicht Mandsjoerije en bezet China, opeens

1 Na een volgend luchtbombardement van Soerabaja, 17 april '44, was de ervan overtuigd dat de Geallieerde toestellen naar de stad waren geleid door middel van vuurpijlen welke op diverse plaatsen op Oost-Java door Indonesische bestuurs functionarissen waren afgeschoten. Dit leidde tot de executie, begin '45, van een-en vijftig Indonesiërs, onder wie zeven-en-twintig bestuursfunctionarissen. Bij die ge legenheid werden uit één gezin acht zoons doodgeschoten. Van de gearresteerde bestuursfunctionarissen waren tien tijdens hun verhoren bezweken.

457 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

waren beland in verre en vreemde landen waar hun de talen die er gesproken werden, onbekend waren en zij het gevoel hadden dat zij voortdurend op hun hoede moesten zijn.

XCLaat ons een voorbeeld geven.

XCOp een thee-onderneming op Midden-Sumatra waar drie Nederlanders, één van hen de arts, hun werk dienden voort te zetten (ook hun gezinnen bleven er wonen), verscheen enkele keren een Japanse patrouille onder een kapitein. 'In zijn gezelschap', aldus later de administrateur van de onderneming,

XC'bevond zich een stuntelige tolk die veelvuldig zijn kennis van de Maleise taal moest aanvullen middels een Japans-Maleis woordenboek. Al onze gegevens moesten ... op een dubieus blocnootje worden opgeschreven. Een klein incident ontstond, toen hij de gegevens van dokter Hagens en diens gezin ging opnemen. Het toevallige feit dat de drie aanwezige families uit man, vrouwen elk drie kinderen bestonden, wekte al enigszins zijn wantrouwen op: waarom elk drie? Doch het werd nog moeilijker toen ik hem vertelde dat dokter Hagens op Curaçao geboren was. Die naam had hij nog nooit gehoord. Holland lag bij Djerman (Duitsland), maar West-Indië, dat daar ook een stuk Holland lag, neen dat kon niet, het bekende wantrouwen was niet uit zijn hoofd te praten. Om een en ander toch duidelijk te maken zocht ik baat bij een Bos-atlas. Evenwel, daar is Curaçao en wat er bij hoort een miniem stipje op de kaart. Toen zag hij boven die kaart staan: 'Amerika'. Wild sprong hij op - Amerika-kei Amerilea-kei Dus dokter Hagens, zo'n gehate Amerikaan liep nog op vrije voeten rond?

XCProbeer dan maar eens zo'n opgewonden, wantrouwende Japanner tot andere gedachten te brengen!' 1

XCDatzelfde wantrouwen, diezelfde achterdocht spreken ten duidelijkste uit het uit februari '44 daterend rapport van de Kenpeitai over het verzet op Java. De Nederlanders werden er in beschreven als geharnaste tegenstanders van het regime van de bezetter -'inderdaad, zij snakten naar de komst der Geallieerden maar lang niet allen namen aan illegale activiteiten deel. Over de Indische Nederlanders werd in zoverre iets anders geoordeeld dat gemeend werd dat de pro-Japanse groep die in de loop van '43 met Japanse steun naar voren was gekomen, bezig was representatief te worden voor allen (hetgeen zij, zoals uit hoofdstuk Ia zal blijken, geenszins was). 'Naast de Nederlanders', aldus het Kenpeitai-rapport,

XC'zijn de Indische Nederlanders het gevaarlijkst. Hun uitlatingen en daden wijzen er op dat zij met hun anti-japanse opvattingen niet van de Nederlanders ver

XC1 J. Balt: 'Onder het juk van Dai Nippon' (z.d.), p. II (IC,

458 [PDF]
HET 'KENPEITAI'-RAPPORT VAN FEBRUARI '44

schillen. Het is noodzakelijk, deze tot ongehoorzaamheid neigende groep, die de ware bedoelingen van ons zo welwillend militair bestuur niet begrijpt, streng te controleren. Aangezien zich evenwel in de laatste tijd de neiging heeft voorgedaan om meer en meer met ons samen te werken, is het ook noodzakelijk om leiding te geven en de Indische Nederlanders beter voor te lichten. Niet minder noodzakelijk blijft het, de pro-Geallieerde gevoelens met één slag te doen verdwijnen.'

XCVervolgens werden de Ambonnezen en Menadonezen onder de loupe genomen:

XC'De Ambonnezen zijn niet de minderen van de Indische Nederlanders. Zij zijn anti-Japanse en pro-Geallieerde socialisten. Zij hebben volhard in hun antiJapanse gevoelens. De grondslag van hun denken is niet dezelfde geweest als die van de Javanen en overeenkomstige volkeren. Dit komt door hun grondige Christelijke vorming en door de gunsten welke zij van Nederland ontvangen hebben. Het wijst ook op hun boze aard en op hun gelijkheid aan de Indische Nederlanders.

XCDe Menadonezen zijn iets meer pro-Japans dan de Ambonnezen, maar het is steeds noodzakelijk hen zorgvuldig te blijven observeren.'

XCWat de burgers van neutrale staten betrof, werd een speciale paragraaf gewijd aan de Zwitsers - daarbij herinneren wij er aan dat Paul Vogt, die steun had gegeven aan de guerrillastrijders bezuiden Soekaboemi, een Zwitser was, dat acht Zwitsers de door de BPM achtergehouden gelden hadden gedistribueerd en dat het Internationale Rode Kruis in Batavia en Soerabaja werd vertegenwoordigd door de consul-generaal resp. de consul van Zwitserland. Welnu: 'Wat de andere nationaliteiten betreft, dienen', aldus de Kenpeitai,'de neutrale Zwitsers zorgvuldig in het oog gehouden te worden.' Als redenen daarvoor werd o.m. aangegeven:

XC'Velen van hen zijn leden van illegale groepen (spionage).

XCAls burgers van een neutrale staat gaven zij bescherming aan een groot aantal verslagen vijandelijke militairen.

XCZij hebben anti-Japanse inlichtingen verstrekt aan het Internationale Rode Kruis.

XCOp deze wijzen hebben zij evenzeer een anti-japanse activiteit bedreven als de burgers van vijandelijke staten.'

XCHet was alsof de Kenpeitai een sinistere voorliefde koesterde voor het leggen van volmaakt willekeurige verbanden. In het Kenpeitai-rapport werd gewezen op het werk van de Commissie-Visman die niet meer had gedaan dan, met zekere beperkingen, een inventaris maken van jegens

459 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

haar uitgedrukte, in Indië levende staatkundige wensen. De twee delen van het verslag waren in december '41, resp. januari '42 in druk verschenen - ieder die het wilde, had ze kunnen kopen. De Kenpeitai maakte daarvan dat van Starkenborgh een plan had opgesteld voor het naoorlogs bestuur van Indië en dat hij in het geheim exemplaren had verspreid onder alle hogere bestuursinstanties. 'De sabotagegroepen welke', zo leest men in het Kenpeitai-rapport,'verantwoordelijk waren voor de leiding en het uitvoeren van deze operatie' (daarmee werd vermoedelijk bedoeld: het herstel van het Nederlands gezag),

XC'waren de Wernink-groep in Djakarta, de Welter-groep in Bogor, de de Langegroep in Bandoeng, de Meelhuyzen-groep in Soerabaja, de Steyn-groep in Malang (geleid door een kolonel) en ook het Gemeentelijk Europees Steuncomité in Djakarta en Bandoeng en de steungroep van de Factorij te Soerabaja. Zie voor de bevelsstructuur bijlage 3'

XCen in die bijlage bleek uit een wirwar van lijnen dat men mocht spreken van een gigantische samenzwering.

XCDe uit alle gegevens met betrekking tot desprekende achterdocht maakt het onmogelijk, de werkelijke betekenis te bepalen van een aantal cijfers die in hetvoorkomen. Dat wil zeggen: staat in het rapport dat zo-en-zoveel illegale werkers of bedrijvers van verzetsdaden inen de eerste twee maanden vanwerden gearresteerd, dan zal dat cijfer wel kloppen maar het biedt geen enkele zekerheid dat alle betrokkenen inderdaad illegale werkers waren geweest of verzetsdaden hadden bedreven.

'42, '43 '44

XCIn die cijfers, die zowel op Indonesiërs en Chinezen als op Nederlanders, Indische Nederlanders, Ambonnezen, Menadonezen enz. slaan en waarin de Japanse arrestarie-acties met het begrip 'incident' worden aangeduid, worden drie perioden onderscheiden: de periode van maarttot en met augustusdie van septembertot 8 januari(een periode waarin sprake was van een speciale actie tegen de 'illegaliteit' op Java) en die van 9 januaritot eind februariAlleen voor de eerste en, naar wij vermoeden, voor de tweede en derde periode samen worden cijfers gegeven. In de eerste periode waren gearresteerd:'leden van verslagen eenheden van het Nederlandse leger','leden van onder

'42 '43, '43 '44 '44 '44. 484 1730

460 [PDF]
HET 'KENPEITAI'-RAPPORT VAN FEBRUARI '44

mijnende verzetsgroepen (in de loop van 20 incidenten)', 84 'spionnen, uitgezonden door de vijand en door Tsjoengking ", 313 'communisten (in de loop van 5 incidenten)', 799 'verslagen militairen', 243 'verspreiders van geruchten', 1089 'vijandelijke Chinezen', 17 leden van een groep 'die de geldcirculatie verstoorde door vervalste militaire bankbiljetten in omloop te brengen' (dat waren, zoals bleek, Chinezen geweest), 50 'ongeoorloofde luisteraars naar vijandelijke radiopropaganda-uitzendingen', 69 'spoorwegsaboteurs (in 2 incidenten)', 41 'agitatoren voor nationale onafhankelijkheid (in 1 incident)' (de arrestatie van Sjarifoeddin en anderen in januari '43), 'en anderen' - en die laatste twee woorden betekenen dat er méér personen zijn gearresteerd dan uit de weergegeven cijfers met hun totaal van 4919 blijkt. 'Er werden', aldus de conclusie van het rapport, 'bevredigende resultaten geboekt ten aanzien van de handhaving van rust en orde.'

XCWaarom begon dan in september '43 de speciale actie op Java? Een hoge Japanse Kenpeitai-functionaris verklaarde in oktober '45 dat zij gevolg was geweest van het feit dat midden '43 op Sumatra een grote samenzwering was ontdekt, voorbereid door de territoriale commandant van Midden-Sumatra, generaal-majoor R. T. Overakker, en dat die ontdekking geleid had tot opsporingen waartoe Kenpeitai-functionarissen van Java tijdelijk op Sumatra waren gedetacheerd. Kennelijk was hun conclusie dat als er op Sumatra een grote samenzwering bestond, er ook op Java een moest zijn. Hoe dit zij, het rapport vermeldt van de speciale actie slechts dat zij op 8 januari '44 werd beëindigd. 'Nadien' (maar wij nemen aan dat bedoeld is: van september '43 tot eind februari '44) 'werden 1468 leden van ondermijnende verzetsgroepen (spionage) gearresteerd in 42 incidenten en 378 communisten in 3 incidenten' (onder die 1468 waren blijkens het rapport 172 Nederlanders, 665 Indische Nederlanders, 218 Ambonnezen, 96 Menadonezen, 62 Timorezen, 136 Chinezen, 79 Indonesiërsen 40 anderen). 'Behalve nog 147 leden van de Nederlandse vrijmetselarij, 350 Joden en de 174 zendelingen en missionarissen van vijandelijke nationaliteit die gearresteerd en gedetineerd werden' (gedetineerd in interneringskampen), 'werden ook nog in

1 'Tsjoengking' werd niet als 'vijand' aangeduid, omdat China wel aan Japan, maar Japan niet aan China de oorlog had verklaard. 2 Er is een vreemde tegenspraak tussen de 378 gearresteerde communisten en de 79 gearresteerde Indonesiërs de bestond immers vrijwel geheel uit Indonesiërs (er kunnen enkele Chinese leden zijn geweest). Wellicht moet men uit deze tegenspraak afleiden dat de velen, die allerminst communist waren, het etiket 'communist' opplakte.

461 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

het gebied van Soerabaja 126 personen gearresteerd die zich schuldig hadden gemaakt aan het geven van lichtsignalen.'

XCVoorts vermeldt het rapport dat van de na de eerste periode gearresteerde 1468 'leden van ondermijnende verzetsgroepen (spionage)' 2 naar een standrechtbank waren verwezen, 507 naar de Japanse militaire rechtbank te Batavia en 210 naar een Indonesische rechtbank; dat de zaken van 130 arrestanten nog in onderzoek waren; 'dat 17 door ons worden gebruikt tegen hun vroegere medeplichtigen'; en dat 301 geïnterneerd en eveneens 301 vrijgelaten waren.

XCTenslotte wordt in het rapport gesteld dat in totaal 'voor ondersteuningsdoeleinden' op Java f 3 196000 was ingezameld, 'waarvan f 292206 bijeengebracht werd door topleiders van illegale groepen (zij eigenden zich f 23500 voor hun eigen gebruik toe)'. In die eerste bijna f 3,2 mln vindt men o.m. de gelden terug die het door de Japanners erkende Gemeentelijk Europees Steuncomité in Batavia had uitgegeven, en in de bijna f 300 000, 'bijeengebracht door topleiders van illegale groepen', naar wij vermoeden althans een deel van de bijna f 200000 welke Frans Kramer had weten af te zonderen.

XCVan de periode van maart '44 af ontbreken alle Kenpeitai-gegevens.

Sumatra

XC

XCMet betrekking tot Sumatra (zie voor alle plaatsen die wij noemen, kaart IX op pag. 347) vermeldden wij reeds in hoofdstuk 4 dat een van de fanatiek-Islamietische oelama's van Atjeh zich in september '42 tegen het Japanse gezag ging verzetten: hij verschanste zich in zijn dorp in de moskee. Dorp èn moskee werden begin november door de Japanners in brand gestoken. In de gevechten sneuvelden achttien Japanners en in totaal zouden meer dan honderdtwintig Atjehers zijn omgekomen. Voorts is er in Atjeh in mei '45 een plaatselijke opstand geweest, waarop wij in hoofdstuk I I terugkomen.

XCMeer gegevens over daadwerkelijk verzet van de Indonesiërs op Sumatra bezitten wij niet, behalve met betrekking tot enkelen die in door Nederlanders geleide organisaties actiefwerden (die komen straks aan de orde), en tot delen van Japanse hulpkorpsen, waarover wij in hoofdstuk I I zullen schrijven.

XCIn het gebied van Medan bestond al voor de oorlog een Chinese organisatie die geld en goederen inzamelde ten bate van Tsjiang Kai-sjeks legers. Die organisatie nu werd midden '42 door een Chinese student, die afgezant was van de regering in Tsjoengking en die uit Singapore naar Sumatra had weten over te steken, omgezet in een illegale groep: het Chinese Verzetsverbond. De leiding daarvan kregen een officier van Tsjiang Kai-sjeks leger en een Chinese litterator, van wie niet bekend is, hoe en wanneer zij op Sumatra zijn aangekomen. Van de activiteiten van het verbond weten wij slechts dat het in contact stond met de verzetsorganisatie van generaalOverakker die in een kamp van krijgsgevangenen van het Knil bij Belawan, niet ver van Medan, tot stand was gekomen en dat het een elandestien nieuwsbulletin verspreidde. Het verbond werd in februari '43 door de Kenpeitai opgerold en de leiders werden ter dood veroordeeld en onthoofd.

XCEen tweede illegale Chinese organisatie, ook in het gebied van Medan, de Antifascistische Liga, was het werk van Chinese communisten die van Malakka afkomstig waren. Deze Liga bedreef anti-Japanse propaganda en zamelde gelden in die voor de Chinees-communistische guerrillastrij ders op Malakka bestemd waren. Eind '43 kwam de Kenpeitai de Liga op het spoor: er vonden talrijke arrestaties plaats en de leidende figuren werden terechtgesteld.

XCOf er ook in '44 en '45 sprake is geweest van anti-japanse activiteit van de zijde der Chinezen op Sumatra, is niet bekend.

XCDe zojuist genoemde verzetsorganisatie van krijgsgevangenen van het Knil werd in aprilgevormd in het kamp bij Belawan, d.w.z. in de Unie-kampong, de woonwijk voor arriverende contractkoelies, waarvan een deel als interneringsoord voor burgers werd gebruikt. In dit kamp kwamen alle militairen terecht die op Noord-Sumatra en in de residentie Sumatra's Oostkust krijgsgevangen waren gemaakt, onder hen de territoriale commandant van Midden-Sumatra, generaalOverakker, en de territoriale commandant van Atjeh en Sumatra's Oostkust, kolonel G. F. V. Gosenson, die beiden eind maart, toen zij zich hoog in het Alasdal bevonden, de wapens hadden neergelegd. Aangespoord o.m. door de radiomededeling van generaal van Oyen (in de Unie-kampong

'42

463 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

opgevangen dat deze eind maart in een Australische uitzending gezegd had: 'Wij komen spoedig terug'), zette Overakker samen met Gosenson een verzetsactie op touwen vermoedelijk omstreeks midden mei deelde hij in het kamp aan Klooster, de geïnterneerde hoofdredacteur van de (opgeheven) Deli Courant, mee, 'dat er', aldus later deze,

XC'plannen zijn tot het stichten van een geheime organisatie ter voorbereiding van de komst der Geallieerden, die wellicht niet meer zo lang op zich zal laten wachten. De reserve-kapitein ten Velde zal de leiding op zich nemen, indien de generaal (wat hij vermoedt) wordt afgevoerd. Ten Velde krijgt, met passering van beroepsofficieren en ouderen of hager en in rang, een schriftelijke machtiging om op te treden als territoriaal commandant van de Oostkust. Men neemt aan dat de japanners, wanneer er een Geallieerde aanval plaatsvindt, zich ter verdediging van hun posities in de bergen zullen terugtrekken. In de laagvlakte, met Medan als centrum, zou dan een soort vacuum ontstaan. Dit was de gelegenheid voor de geschikte mannen om op het geschikte ogenblik het gezag in handen te nemen en vlugge preparatieven te maken ter vergemakkelijking van de Geallieerde taak. Vóór het zover is, moet de geheime organisatie alles in het werk stellen om militaire inlichtingen voor de Geallieerden te verzamelen, om zoveel mogelijk wapens te doen vervaardigen, om contact met de Geallieerden te onderhouden, om de japanners op iedere wijze afbreuk te doen en om onder het betrouwbare deel der bevolking mannen te werven die op het supreme ogenblik achter ons staan, de vrouwenkampen helpen beschermen en als gidsen of medestrijders aan de Geallieerde strijdkrachten steun verlenen. Ook moet reeds een organisatie op touw worden gezet voor het onmiddellijk perfect functioneren van politie en transportwezen, van geldverkeer en voedselvoorziening. Verder moeten voorbereidingen worden getroffen, met behulp van technici, om eventueel door de japanners te vernielen bruggen zo spoedig mogelijk weer te kunnen repareren.' I

XCWaarom generaalOverakker in die tijd vermoedde dat hij van Sumatra zou worden weggevoerd, is niet bekend - het kan zijn dat tot hem was doorgedrongen dat de Japanners voornemens waren, alle hoge leger- en marine-officieren die in de Nanjo in krijgsgevangenschap waren beland, dichter bij Japan op één plaats bijeen te brengen, maar het kan ook zijn dat de afvoer, op 18 mei, van de eerste groep krijgsgevangenen uit de Unie-kampong naar Birma hem had doen vermoeden dat hem hetzelfde lot zou treffen. Hoe dat zij, op 18 mei ondertekende hij een opdracht, niet alleen aan reserve-kapitein K. ten Velde maar ook aan reservekapitein ir. C. Woudenberg - op hen was zijn keuze gevallen, niet alleen omdat zij een strijdvaardige indruk hadden gemaakt maar ook omdat zij

XCI W. Brandt: De gele terreur, p.

464 [PDF]
OVERAKKER EN GOSENSON

als Nippon-werkers (ten Velde was procuratiehouder geweest van een aardolie-maatschappij, Woudenberg waterstaatsingenieur) de nodige bewegingsvrijheid hadden. De opdracht luidde':

XC'In afwachting van mijn komst dan wel van andere militaire autoriteiten, wordt door mij bepaald dat de reserve-kapiteins K ten Velde en Woudenberg in gezamenlijk overleg belast worden met het gezag, als neergelegd in de staat van oorlog en van beleg, in de residenties Sumatra's Oostkust en Tapanoeli, zodra door gewijzigde omstandigheden het Nederlands gezag wederom in deze residenties is hersteld.'

XCEr werden van deze opdracht kopieën gemaakt en deze werden ter hand gesteld aan diegenen, allen Nippon-werkers, die buiten de kampen de heropbouw van een Nederlands gezagsapparaat moesten gaan voorbereiden. Van die Nippon-werkers waren sommigen, zoals ir. Woudenberg, tewerkgesteld bij de dienst van Publieke Werken in Medan, anderen, zoals ten Velde, bij het Landbouwproefstation aldaar. Een van die laatsten, dr. ir. G. Saubert (in hoofdstuk 5 al genoemd als organisator van de hulp aan gezinnen van inheemse Knil-militairen), zocht speciaal contact met de inmiddels door de Japanners vrijgelaten Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen - hij kreeg via het Chinees Verzetsverbond geld van vermogende Chinezen en stelde daarmee de ex-Knil-militairen in staat, met hun gezinnen het hoofd boven water te houden; verscheidenen van die militairen gingen inlichtingen verzamelen.

XCTen Velde achtte het van veel belang, een betrouwbare persoon te vinden die de heropbouw van het politie-apparaat in voorbereiding kon nemen. De hoofdcommissaris van politie te Medan, P. H. J. M. Maseland, achtte hij daarvoor niet geschikt omdat deze van meet af aan met de Japanse autoriteiten had samengewerkt en hun opvallend grote diensten had bewezen - zijn keuze viel op de commissaris van politie P. A. J. de Bruyn, die in Sumatra's Oostkust hoofd van de PID was geweest.

XCOverakker en Gosenson werden in juli '42 uit de Unie-kampong afgevoerd, in eerste instantie naar Singapore, later naar Formosa.

XCOmstreeks of kort na hun vertrek kon Klooster in een ziekenhuis te Medan met commissaris de Bruyn spreken. 'De organisatie groeit', zei deze.

XC'Er wordt hard gewerkt: er zijn al resultaten, men maakt op de verschillende

XC, Tekst in Vromans en de Bruin: 'Het Indisch verzet', III, p.

465 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

ondernemingen wapens aan, blanke wapens; er zijn Chinezen die machinegeweren en revolvers weten te bemachtigen en op te slaan. Er is al contact met een Geallieerde duikboot geweest.' Men heeft veel steun van de Ambonnezen, veelal oud-militairen ... , vervuld van een diepe haat tegen alles wat Nippon is.' 2

XCKlooster werd een van de koeriers van de illegale organisatie. Het geld kwam, schreef hij,

XC'overal vandaan ... : van Chinezen, van Indonesiërs, van Hollanders die ergens nog een flink bedrag verborgen. Op een gegeven ogenblik heb ik een halve ton aan goed Nederlands-Indisch geld in de dubbele bodem van mijn hutkoffer, en het is maar een klein deel van dat waarover wij beschikken, want de risico's zijn natuurlijk verdeeld.' 3

XCVoorts werd Klooster een van diegenen die via koeriers militaire inlichtingen gingen verzamelen, en dat werden er in de tweede helft van '42 vele:

XC'Wij wisten precies, hoeveel troepen Sumatra binnenkwamen en hoeveel er vertrokken, wij waren volledig op de hoogte van alle bewegingen van enige betekenis ... Wij wisten, waar nieuwe militaire wegen over geheel NoordSumatra werden aangelegd en waar nieuwe spoorverbindingen tot stand kwamen. Wij wisten de posities van de olie en de benzine. Wij hadden contact met wapensmokkelaars, voornamelijk waren dit Chinezen ... Kapitein Kees ten Velde ... stond ook in contact met de gewezen Ambonnese militairen op de ondernemingen, en met de Chinezen die bereid waren straks, als het nodig was, enige Japanners voor hun rekening te nemen. Uitermate belangrijk werk deed ook de assistent-resident [Ottoj Treffers door het organiseren van het verzet onder de betrouwbare Indonesische bevolking en de bestrijding der Japanse propaganda'

XC(op hem komen wij terug).

XC'Er kon in die dagen weinig gebeuren op de Oostkust of zelfs in Atjeh, of wij waren daarvan op de hoogte. De correspondentie met Atjeh werd verzorgd door een Indo-Europese vrouw die, als inheemse vermomd, meerdere malen de reis tussen Medan en Koetaradja ondernam.'4

XCPrecies zoals op Java was gebeurd, vormden de Ambonnese, Menadonese en Timorese ex-militairen die met de door Overakker en Go

XC, Dat had de Bruyn blijkbaar vernomen, maar die mededeling was onjuist geweest. 2 W. Brandt: De gele terreur, p. 62. 3 A.v., p. 83. A.v., p.

466 [PDF]
OVERAKKER EN GOSENSON

senson opgerichte geheime organisatie verbonden waren, z.g. V-groepen (met de V van Victory). De leden van die groepen gebruikten eigen herkenningstekens: een rode zakdoek (dat teken was ook in Batavia gebruikt) of een witte veer. Leider van die groepen werd een ex-sergeantmajoor van het Knil, de Indische Nederlander A. W. Ledoux.

XCIn maart '43 liep het mis: Ledoux werd door de Kenpeitai gearresteerd. Nadien werden van de inheemse ex-Knil-militairen allen gearresteerd die een rode zakdoek of een witte veer bleken te bezitten. De opsporingsacties duurden enkele maanden en daarbij viel in mei een tweede ex-sergeant-majoor van het Knil in Japanse handen. Het lot van de meeste arrestanten is onbekend, maar vast staat dat vijf-en-dertig personen terechtgesteld werden (Ledoux, een Chinees, een Soendanees, twee Timorezen, vier Menadonezen, negentien Ambonnezen en zeven Sumatranen) en tien tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld (een Javaan, een Timorees, een Menadonees en zeven Ambonnezen).

XCDoor de bekentenissen van de tweede ex-sergeant-majoor was de Kenpeitai achter de geheime organisatie van Overakker en Gosenson gekomen. Beiden werden in augustus '43 van Formosa naar Sumatra teruggevoerd - daar waren inmiddels de kapiteins ten Velde en Woudenberg gearresteerd (de Kenpeitai had Overakkers opdracht d.d. 18 mei '42 in handen gekregen) alsook commissaris van politie de Bruyn en nog negen Knil-officieren, onder wie de territoriaal commandant van Sumatra's Westkust, luitenant-kolonel J. H. M. Blogg. Deze was van al dezen de enige die de oorlog overleefde, alle overigen bezweken in gevangenschap of werden in verschillende processen, waarin o.m. hoofdcommissaris Maseland als getuige tegen hen optrad 1, ter dood veroordeeld en terechtgesteld. Aan Overakker en Gosenson werd het doodvonnis pas in januari '45 voltrokken. Overakker had tijdens het proces tegen de voormannen van zijn organisatie de bewondering van de Japanners gewekt door zichzelf voortdurend de enig schuldige te noemen, maar dat betoog was niet aanvaard.

XCWij vermeldden al dat deze, assistent-resident te Medan, in de loop van '42 bezig was met, in Kloosters woorden, 'het organiseren van hethet Hoog Militair Gerechtshof in Batavia ter dood veroordeeld. Het vonnis is in verband met de toen spoedig verwachte soevereiniteitsoverdracht

I Maseland, beschuldigd van verraad en strafbare collaboratie, is in oktober '49 door

467 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

verzet onder de betrouwbare Indonesische bevolking en de bestrijding der Japanse propaganda.' De belangrijkste van zijn Indonesische medewerkers was een inheemse bestuurshulpkracht uit Atjeh, Rachmat, die er van overtuigd was dat Japan verslagen zou worden. Ook Treffers liet militaire inlichtingen verzamelen en evenals Overakker en Gosenson hadden gedaan, ging hij het herstel van het Nederlands gezag voorbereiden. Daarbij had hij contact met Chinezen die beweerden, door middel van koeriers in verbinding te staan met Tsjoengking.

XCIn maart '43 werden, gelijk vermeld, de V-groepen op Sumatra's Oostkust opgerold en in mei begonnen de arrestaties van de door Overakker uitgekozen medewerkers. Dat moet wel aan Treffers en Rachmat bekend zijn geweest maar zij zetten desondanks hun illegale arbeid voort. Vermoedelijk was toen ook al tot hen doorgedrongen dat een van Ceylon afkomstige party van de Nederlandse geheime dienst in december '42 korte tijd op de westkust van Atjeh aan land was geweest, want die actie had ertoe geleid dat de achterdochtige Japanners talrijke personen hadden gearresteerd, o.m. het volkshoofd van het betrokken district en de Nederlandse bestuursambtenaar tot wiens residentie het had behoord, en die arrestaties waren in heel Atjeh bekend geworden.' Is onze veronderstelling juist, dan is het begrijpelijk dat Treffers en Rachmat op de komst van nieuwe parties rekenden en dat zij zich extra moeite gingen geven om militaire gegevens te verzamelen. Hoe dat alles zij, in juni '44 ontdekte de Kenpeitai dat een van Rachmats medewerkers in het bezit was van een thermosfles waarin zich briefjes met militaire gegevens bevonden. Rachmat werd gearresteerd, zo ook zijn vrouw die ca. tweeduizend oranje armbanden had vervaardigd voor gebruik na de landing der Geallieerden. Aan Rachmats vrouw zei de Japanse ondervrager dat hij alles al wist - zij doorzag die truc niet en uit haar bekentenis vloeiden nieuwe arrestaties voort.

XCOngeveer tegelijk met Rachmat werd nog een tweede Indonesische helper van Treffers opgepakt: Teukoe Arniroeddin, een zoon van de sultan van Deli, die regelmatig berichten welke hij met een verborgen radio opving, aan Treffers had doorgegeven en die door zijn inheems personeel was verraden. Treffers zelf werd nu uit een interneringskamp gehaald,

XCI Midden '43 werden bovendien op Noord-Sumatra door de Kenpeitai ca. tweehonderd personen, hoofdzakelijk Ambonnezen, Menadonezen en Indische Nederlanders, gearresteerd wegens het onderhouden van elandestien briefcontact met geïnterneerden. Van dezen werden enkelen terechtgesteld en ongeveer honderd tot lange gevangenisstraffen veroordeeld. Van die laatste veroordeelden bezweken de meesten in

468 [PDF]
OTTO TREFFERS

waarin hij eerder was opgesloten. In totaal kreeg de Kenpeitai hem en een kleine dertig leden van zijn groep in handen, onder wie een twintigtal Indonesiërs.' Uit eonsideratie met de sultan van Deli werd Amiroeddin niet tot de doodstraf doch tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld, maar Treffers en Rachmat werden samen met vijf anderen, onder wie drie Atjehse volkshoofden, in augustus' 44 niet ver van Medan gefusilleerd.

XCIn '42 ontstond ook in Padang op Sumatra's Westkust een illegale organisatie ter voorbereiding van hulp aan Geallieerde landingen. Hier werd het initiatief genomen door de commissaris van politie W. van Dijk, die nog voordat hij begin april werd geïnterneerd, enkele ex-Knilmilitairen had ingeschakeld: Indische Nederlanders (onder wie een exonderofficier, zekere van der Torren), Ambonnezen en Menadonezen. Van Dijk werd eind juni uit zijn interneringskamp gehaald om samen met de voorzitter van de Landraad te Padang, mr. D. Duursma, als koelie tewerkgesteld te worden op het erf van de Japanse officierssociëteit. Op dat erf kwam hij in contact met een Ambonnese ex-Knil-sergeant, Pattinama, die hem op de hoogte hield van het verrichte illegale werk en hem een revolver bezorgde. Mr. Duursma, die de indruk had gewekt dat hij pro-Japans was, werd buiten dit alles gehouden. HU deed in november '42 aan de Kenpeitai weten dat van Dijk in elandestien briefverkeer stond met Pattinarna. Later viel niet te bewijzen dat Duursma van het door van Dijk begonnen en onder leiding van van der Torren voortgezette illegale werk weet had gehad, maar in elk gevalleidde zijn denunciatie van van DUk er toe dat deze, Pattinarna, van der Torren en alle leden van hun groep opgepakt werden.

XCHun berechting vond plaats in Singapore. Sommigen werden er in april '43 tot lange gevangenisstraffen veroordeeld, anderen, onder wie van Dijk, van der Torren en Pattinama, werden terechtgesteld.

XCWU hebben tenslotte, wat Sumatra betreft, te vermelden dat in juli' 43 in het gebied van Palembang, op grond van de aangifte door een Indo

XCI Na deze arrestaties werden er nog meer verricht, zowel in Atjeh als op het voor Atjeh liggende eiland Poeloe We waarop zich de havenstad Sabang

469 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

nesisch functionaris van de PID, vijftig tot zestig Ambonnezen, Menadonezen en Indische Nederlanders gearresteerd werden die elandestien vergaderingen zouden hebben gehouden; dat in diezelfde tijd elders op Zuid-Sumatra twee groepen van samen driehonderdveertig Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen gearresteerd werden die op Banka werden opgesloten (op die groepen komen wij terug); dat omstreeks die tijd alle Nederlanders en Indische Nederlanders die als Nippon-werkers functies hadden bij de steenkolenmijnen op West-Sumatra, samen met een aantal daar werkzame Arnbonnezen en Chinezen werden gearresteerd op beschuldiging van sabotage (drie ingenieurs bezweken in gevangenschap, twee Ambonnezen werden gebajonetteerd); dat eind augustus '43 de resident van Benkoelen, C. E. Maier, uit zijn interneringskamp werd gehaald en beschuldigd werd van het verspreiden van geruchten en van spionage, waarna in september alle BB-ambtenaren van zijn residentie op eenzelfde beschuldiging gearresteerd werden (Maier en vijf anderen, onder wie de resident van de Lampongse districten G. W. Meindersrna en de secretaris van de residentie Palembang dr. W. F. Lublink Weddik, werden terechtgesteld, één pleegde in zijn cel zelfmoord); dat bij die gelegenheid ook de Europese ex-politiefunctionarissen van de residentie Benkoelen gearresteerd werden samen met groepen Menadonezen en Maleise en Chinese koelies, hetgeen ertoe leidde dat drie Menadonezen geëxecuteerd werden en ca. zestig anderen tot gevangenisstraffen werden veroordeeld die zij in de gevangenis van Kepahiang, ca. 40 km ten noordoosten van Benkoelen moesten uitzitten; en dat, als gevolg van al deze arrestatie-acties, midden september '43 door het Japanse militaire bestuur werd gelast dat alle Nippon-werkers in interneringskampen moesten worden opgesloten - bij die gelegenheid werden ook grote aantallen Arnbonnezen en Menadonezen geïnterneerd dan wel gearresteerd (bij de grootste razzia, die van 20 september, werden op heel Sumatra ca. drieduizend personen opgepakt, van wie honderdvijftig de doodstraf kregen) en werd in Palembang de Indonesischnationalistische voorman drs. A. K. Gani gearresteerd die in '37 op Java voorzitter was geworden van de Gerindo maar er in '41 op de achtergrond was geraakt.

Borneo

XC

XCWat Zuid-Borneo betreft, hebben wij al melding gemaakt van de grotendeels op fictieve beschuldigingen berustende zaak-Haga, waarbij clandestiene handelingen door de Kenpeitai waren voorgesteld als een ge

470 [PDF]
MASSALE EXECUTIES OP WEST-BORNEO

vaarlijke samenzwering. Er is ons voorts omtrent dit gebied slechts bekend dat in juli '43 een aantal vooraanstaande Chinezen en tot het Christendom overgegane Indonesiërs gearresteerd werd wegens het luisteren naar Geallieerde radio-uitzendingen en dat de Japanners in september ingrepen tegen fanatieke Moslems die in een bepaald district een eigen Islamietisch staatje hadden opgericht.

XCVan Oost-Borneo weten wij dat in het binnenland enkele Dajakstammen van tijd tot tijd Japanse patrouilles aanvielen; dat in de eerste maanden van '45 ca. zestig Indonesiërs die werkzaam waren op een Japanse onderneming te Balikpapan (zie kaart XII op pag. 472), gearresteerd werden op beschuldiging hulp te willen verlenen aan de Geallieerde strijdkrachten (alle leden van deze groep werden vermoord toen MacArthurs vlooteenheden midden juni Balikpapan begonnen te beschieten) en dat op eenzelfde beschuldiging in en bij Samarinda en bij Beraoe omstreeks honderdvijftig Indonesiërs, onder wie een aantal vrouwen en kinderen, gearresteerd en ook allen afgemaakt werden.

XCWest-Borneo werd nog zwaarder getroffen.

XCDat de Japanners daar massale arrestaties gingen verrichten, kan samengehangen hebben met het feit dat zij in '43 bij twee gelegenheden op Brits-Noord-Borneo hadden ingegrepen. Injuli '43 waren zij er achter gekomen dat Australische krijgsgevangenen van hun kamp uit een geheime organisatie van Chinezen en inheemsen hadden opgericht om steun te bieden aan Geallieerde landingstroepen (één Australiër, vier Chinezen en zeven inheemsen werden na een proces terechtgesteld, negentien Australiërs en enkele tientallen Chinezen en inheemsen tot gevangenisstraffen veroordeeld). Voorts deed zich in oktober '43 in Jesselton een Chinese opstand voor die aan ca.veertig Japanners het leven kostte. Ter intimidatie werd een aantal dorpen in de buurt van Jesselton door de Japanse luchtmacht gebombardeerd en in de plaats vonden vele honderden arrestaties plaats. Een groot deel van de arrestanten bezweek in gevangenschap, anderen (bij één gelegenheid bijna tweehonderd personen) werden zonder vorm van proces van het leven beroofd.

XCIn september '43 nu, kort na de ontdekking van het complot op Brits-Noord-Borneo, werd in Pontianak een aantal inheemse bestuursambtenaren, Chinese handelaren en inheemse artsen gearresteerd op beschuldiging, een illegale organisatie te hebben gevormd die de terugkeer van het Nederlands bestuur wilde voorbereiden. De Japanse militaire politie onderwierp de arrestanten aan de gebruikelijke onmenselijke verhoren en als gevolg hiervan kregen de z.g. bekentenissen een steeds absurder inhoud. Enkele artsen bekenden bijvoorbeeld dat er een plan 47

471 [PDF]
WERK ILLEGAAL VERZET EN

"':f,

XC

Crate Oost

XC

XCWij vermeldden in ons vorige deel dat luitenant-kolonel A. L. Gortmans, die in januari '42 naar Celebes was gezonden om daar het Knil op een guerrilla voor te bereiden, zich eind maart '42 op Midden-Celebes aan de Japanners overgaf, nadat hij de ca. vierhonderd inheemse militairen die hij speciaal voor die guerrilla had willen opleiden, uit de dienst ontslagen had. Aan een aantal van die militairen had hij opdracht gegeven, zich op de komst der Geallieerden voor te bereiden - enkelen hunner waren er nadien toe overgegaan, de kampen van krijgsgevangenen en geïnterneerden regelmatig te voorzien van nieuws, afkomstig van Geallieerde zenders. Bij dit werk werden ook Indische Nederlanders betrokken. De eerste arrestaties vonden plaats omstreeks maart '43. Enkele weken later werd overste Gortmans uit zijn kamp naar de gevangenis te Makassar overgebracht. Toen die plaats op 23 juli' 43 voor het eerst door uit Australië afkomstige Geallieerde bommenwerpers was aangevallen, ging de Japanse politie tot nieuwe arrestaties over: zij was er van overtuigd dat aan het bombardement spionage ten grondslag had gelegen. Er zijn vervolgens in totaal tien doodvonnissen gewezen. Overste Gortmans die, zoals generaalOverakker op Sumatra gedaan had, zijn mede-arrestanten getracht had te redden door alle schuld op zich te nemen, werd op 6 april '44 gefusilleerd - de Japanse krijgsraad had hem de gelegenheid gegeven gratie te vragen, maar dat had hij geweigerd. Voor zijn executie had hij Hamelink die in dezelfde gevangenis opgesloten was, toegeroepen: 'Hamelink, genade vragen aan die rot-Jappen, nooit! Het ga je goed! Leve de koningin! '

XCIn de rest van '44 en in '45 werden, voorzover bekend, op Celebes vier personen wegens verzetsdaden ter dood veroordeeld, onder hen een ex-korporaal van het Knil die telefoondraden had doorgeknipt. Bovendien werden in juni '45 in Menado, waar controleur H. J. Stalma in gevangenschap bezweken was, de assistent-resident H. J. Hoekstra en een van de hem toegevoegde controleurs, mr. H. J. G. d'Ancona, onthoofd - op grond waarvan, is niet bekend.

XCOok op Ambon, waar een aanzienlijk deel van de bevolking zich traditioneel nauw met het gouvernement verbonden had gevoeld, kwam het tot verzet.

474 [PDF]
MOLUKKEN

XCHet Inspraakorgaan Welzijn Molukkers gaf in '8 I de door de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk ingestelde Commissie Indisch Verzet het volgende algemene beeld 1 :

XC'Verschillende dorpshoofden op de Molukse eilanden zijn door de bezetter om het leven gebracht of ernstig mishandeld.. omdat men geen (of geen onmiddellijk) gehoor gaf aan het bevel van de bezetter tot medewerking aan het afstaan van arbeidskrachten en/of jonge vrouwen."

XCBij de door de bezetter gehouden razzia's werden velen gearresteerd en vervolgens om het leven gebracht, op grond van het enkele feit dat men bij hen materiaal had gevonden dat als steunbetuiging werd gezien aan het Nederlands gezag (de Nederlandse vlag, portretten van leden van het Koninklijk Huis, etc)."

XCOok van een groep die zich aan het Japanse gezag onttrok, maakte het genoemde Inspraakorgaan melding: een die geleid werd door een gepensioneerde Knil-sergeant, 'oom' Thijs de Fretes. Er zijn er meer geweest, want na de verovering van Ambon en Ceram door de Japanners zijn daar enkele groepjes gewapende ex-Knil-militairen gaan rondzwerven en het heeft de Japanners in '42 en begin '43 moeite gekost, ze op te sporen en uit te schakelen. De groep-de Fretes bleef toen nog actief - de gepensioneerde sergeant gaf zich evenwel over, toen de Japanners hadden doen weten dat zij, als hij dat naliet, de enkele honderden Ambonnezen zouden doden die de naam 'de Fretes' droegen. Hij gaf in augustus '43 zijn guerrilla op en werd onthoofd.

XCDat was niet het einde van het verzet op de Molukken.

XCOp Ceram werd in september '43 een door een Ambonnese korporaal verraden groep uitgeschakeld, die uit een Ambonnese sergeant, Litamahoepoeti, tien Ambonnese soldaten en twee Ambonnese vrouwen beJ.J.

1 (CRM) Commissie Indisch Verzet: (1981), bijlage D 9, p. 2. 2 Die laatsten waren voor de Japanse bordelen bestemd. ' Van der Plas schreef eind maart '45 aan de minister van overzeese gebiedsdelen dat hij in Australië 'voortdurend' rapporten kreeg, 'die getuigen van buitengewone moed en trouw van Indonesiërs. Een der treffendste gevallen is' berichtte hij, 'dat van de bestuursassistent Manupatty, die weigerde voor de Japanners te werken, 'omdat', schreef hij hun, 'ik trouw gezworen heb aan mijn koningin en dus niet voor een vreemde keizer werken wil.' In het bijzijn van zijn echtgenote, achttienjarige zoon en dochters gemarteld, hield hij voet bij stuk. Daarop werd hij onthoofd en vroeg de Japanse officier aan Manupatty's zoon: 'Wilt ge samenwerken of onthoofd worden?' De jongen antwoordde: 'Neemt mijn hoofd' en werd ter dood gebracht.' (brief, 24 maart 1945, van van der Plas aan I. M. Schmutzer, ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXIII, 53-I)

475 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

stond (zij werden allen terechtgesteld), en ook op andere eilanden gingen de arrestaties voort: op Saparoea werd een groepje opgerold dat al in april '42 voorbereidingen had getroffen om de Geallieerden bij hun komst te helpen en in '44 en '45 werden op Ambon en elders op de ZuidMolukken in totaal negen-en-negentig personen door de Japanners veroordeeld, negen-en-dertig tot de doodstraf. De vervolging werd meestal ingesteld wegens het voorbereiden van steun aan de Geallieerden, hulp aan krijgsgevangenen of plaatselijk dan wel individueel verzet tegen Japanse maatregelen. Er zijn onder de terdoodveroordeelden veel ex-Knil-militairen geweest.

XCWij voegen hieraan nog toe dat in april '44 op Ambon vier-en-veertig inwoners van de Kei-eilanden (zie kaart II op de pag.'s 16-17), onder wie een-en-twintig Ambonnezen (en onder dezen drie predikanten), veroordeeld werden, twee-en-veertig tot de doodstraf; dat op een van de Kei-eilanden een maand later twee vrouwen gefusilleerd en zeven-endertig mannen onthoofd werden (zij waren ervan beschuldigd, een guerrilla te willen beginnen en waren door een inwoner van het betrokken eiland verraden) en, tenslotte, dat op Nieuw-Guinea in één plaats een Ambonnese bestuursambtenaar met zijn gezin en de pastoor door de Japanners zijn vermoord wegens hun gehechtheid aan het Huis van Oranje en dat op hetzelfde eiland in Fakfak en Baba (zie opnieuw kaart II) in totaal van het inheemse bestuurspersoneel en van de politie ca. honderdvijftig personen om het leven zijn gebracht; 'van de dertig goe roe's' (leken-voorgangers) 'der Molukse Protestantse Kerk (zijn)', aldus een rapport in '47, 'negen-en-twintig vermoord, en zo kunnen we doorgaan. Grotendeels Ambonnezen, die toonden trouwaan Oranje te zijn.' 1

'Kenpeitai'

XC

XCNu ons overzicht van het verzet en de illegale activiteiten in NederlandsIndië (op de betekenis er van komen wij aan het slot van dit hoofdstuk terug) voltooid is, willen wij dieper ingaan op de structuur en de werkwijze van het al vele malen genoemde Japanse orgaan dat verzet en illegaliteit bestreed: de Kenpeitai, de Japanse militaire politie. Het orgaan had in de door de Japanse marine bestuurde gebieden (Borneo en de

1 N. A. van Wijk: Verslag, 19 dec. 1947, p. 6 (IC, 3602).

476 [PDF]
ORGANISATIE VAN DE 'KENPElTAI'

Grote Oost) een andere naam: de Tokkeitai, maar dat verschil willen wij verder verwaarlozen.

XCIn de meeste staten is het steeds de enige functie van de militaire politie geweest om binnen de strijdkrachten de orde te handhaven. De Duitse Feldgendarmerie trad evenwel in een bezet land als Nederland daarenboven menigmaal als hulporgaan van de Duitse politie op. Verzet en illegaliteit werden daar overigens tegengegaan door politie-organen: de Sicherheitspolizei und SD, die vaak de Ordnungspolieei inschakelde, en door de militaire contraspionage, Abwehr III. In Japan was voor de Kenpeitai het handhaven van de orde onder de militairen een neventaak geworden - haar hoofdtaak was het opsporen en uitschakelen van alle groepen en individuen die weigerden, 'de keizerlijke weg te volgen.'

XCOp Java en elders in Indië hadden de Japanse strijdkrachten een eigen informatiedienst, de Beppan. Geholpen door talrijke medewerkers die f 40 tot f 80 per maand ontvingen, verzamelde deze inlichtingen van allerlei aard waarbij haar functionarissen in burger gekleed waren. Arrestaties verrichtte zij niet' - dat was werk van de Kenpeitai en van de door deze gecontroleerde Indonesische Politieke Inlichtingendienst, de PID. Er zijn aanwijzingen dat de Kenpeitai op Java in de loop van' 45 enkele taken heeft overgedragen aan het departement van Openbare Veiligheid (waartoe het in hoofdstuk 3 genoemde departement van Politie in oktober '44 was herdoopt) alsmede aan een nieuwe, onder Singapore ressorterende militaire inlichtingendienst, maar die aanwijzingen zijn niet volstrekt duidelijk en in elk geval is de Kenpeitai ook op Java tot Japans capitulatie blijven functioneren.

XCDie Kenpeitai kende een hoofdafdeling voor de ordehandhaving onder de Japanse strijdkrachten en een tweede, belangrijker hoofdafdeling welke de 'algemene zaken' behartigde. Deze tweede hoofdafdeling was belast met de contraspionage, het opsporen van anti-japanse elementen, het arresteren van verdachte illegale werkers en het toezicht op alle politieke activiteiten. Zij kende secties zowel voor die taken als voor de verschillende bevolkingsgroepen (Indonesiërs, Chinezen, Arabieren, Brits-Indiërs, onderdanen van vijandelijke staten en onderdanen van neutrale staten). Daarnaast waren er secties, belast met de PTT-censuur en met het opsporen van geheime zenders - werden die gevonden, dan werd met behulp van de buitgemaakte code getracht een Spiel op te zetten, zoals ook Abwehr en SD in bezet Nederland deden.

XCI Later had de Japanse marine op Java een eigen inlichtingendienst die wèl ook arrestaties verrichtte.

477 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

XCHet hoofdkwartier van de Kenpeitai op Java was, gelijk al vermeld, in Batavia gevestigd in het gebouw van de Rechtshogeschool (haar vrouwelijke gevangenen werden in het daarnaast gelegen vroegere Franse consulaat, haar mannelijke soms in het er tegenover gelegen politiebureau opgesloten). In Bandoeng zetelde de Kenpeitai in een ontruimd katholiek broedertehuis, in Semarang en Soerabaja in het gebouw van de Raad van Justitie, in Soerakarta in een hotel, in Malang (meer gegevens hebben wij niet) in de Christelijke muloschool.

XCOp Java en Sumatra had de Kenpeitai een Japanse generaal-majoor aan het hoofd, op Borneo (en vermoedelijk ook in de Grote Oost) een kolonel.

XCOp Java begon de Kenpeitai met een vrij gering aantal Japanse functionarissen maar dat werden er eind '42 ca. vijfhonderd en tenslotte bijna zevenhonderd: enkele tientallen officieren en overigens onderofficieren en manschappen, allen met om de linkerarm een witte band met daarin in rood 'Kenpei': aan die Japanse manschappen werden Indonesische toegevoegd - hoevelen, is niet bekend. Van die eerste ca. vijfhonderd Japanners hadden de meesten eerst dienst gedaan in Mandsjoekwo; zij werden zeer tot hun verrassing op Java ingezet - zij hadden verwacht een taak te krijgen in op de Sowjet-Unie te veroveren gebieden en verscheidenen hadden derhalve Russisch geleerd. Een aan het Kenpeitai hoofdkwartier te Batavia verbonden Japanse burger duidde na de oorlog de Kenpeitai-functionarissen aan als' mostly comingfrom peasant backgrounds' (dit gold eveneens voor de meeste overige lagere Japanse militairen), 'irrational, ultrapatriotic and one-track-minded' 1, anders gezegd: domme en fanatieke dienstkloppers.

XCDat laatste was des te gevaarlijker omdat de Kmpeitai-detachementen, die elk uit één officier en verscheidene tientallen minderen bestonden (het grootste, ter sterkte van twee-en-vijftig krachten, in Batavia) met grote zelfstandigheid mochten optreden. Van Tokio ging geen enkele leiding uit en de hoofden van de Kenpeitai hadden de sterke neiging om hun ondergeschikten te dekken. Trouwens, die hoofden waren tevens voorzitter van de militaire rechtbank: in feite waren de militaire politie en de militaire rechtspraak dus één. Als het tot rechtspraak kwam! Java heeft een periode gekend, vanjuli '43 tot maart '44, waarin besloten was, de militaire rechtbank niet te belasten met nieuwe zaken: in die maanden konden de Kenpeitai-oiiiciexexi vonnissen wijzen, ook doodvonnissen, die alleen maar door het hoofd van de Kenpeitai en door een van de

XC1 Aangehaald in Kanahele,

478 [PDF]
VERRADERS

stafofficieren van generaal Harada, opperbevelhebber van het japanse Zestiende Leger, behoefden te worden goedgekeurd, en Sumatra kende een overeenkomstige uitschakeling van de militaire rechtspraak van augustus '43 tot maart '44. Op beide eilanden gold in de genoemde perioden de regel dat de doodvonnissen (op java bij na driehonderd, een cijfer voor Sumatra is niet bekend) in het geheim ten uitvoer moesten worden gelegd.

XCDe Kenpeitai had vele helpers: zij werd, gelijk al vermeld, met Indonesiërs uitgebreid, zij had tolken in dienst (Japanse burgers, Chinezen, Indonesiërs, ook enkele Nederlanders) en zij maakte op grote schaal gebruik van verraders, die ook wel als celspion optraden; verraders vond ze onder alle bevolkingsgroepen die in de archipel woonden, en onder hen waren, wat de Indonesiërs betrof, zowel eenvoudigen als hooggeplaatsten.

XCNaast vaste verraders waren er incidentele die per bewezen dienst betaald werden: zo werd eind maart '43 op java bekendgemaakt dat elke Indonesiër die een ondergedoken Nederlander verried, de zeer hoge beloning van f 500 zou krijgen - wie daarentegen inlichtingen kwam verstrekken over een onderschept briefje, een afgeluisterd telefoongesprek of een afgeluisterde radio-uitzending, werd veelal met f I afgescheept en dat lage bedrag moet men, dunkt ons, niet zien als aanwijzing dat de Kenpeitai niet in die inlichtingen geïnteresseerd was, maar dat er velen waren die dat soort gegevens kwamen aanbieden.

XCHoeveel verraders waren er? G. H. de Heer die van mei '42 tot augustus '45 tolk was geweest bij de Kenpeitai-Bandoeng, kon in februari '46 aan de Nefis de namen geven van negentien Indische Nederlanders die incidenteel of regelmatig verraad hadden gepleegd, en zei toen voorts dat 'vele Inlanders' en 'enkele Chinezen' hetzelfde hadden gedaan.' In een in '85 geschreven studie schatte F. de Rochemont dat de informanten van de Kenpeitai voor 80 % Indonesiërs, voor 10 % Chinezen en voor 10% Europeanen (daaronder dus ook Indische Nederlanders) waren geweest.' Wat de Indische Nederlanders betrof, bevonden zich onder hen enkele (door hun internering in Ngawi verbitterde) NSB'ers. Wat de Indonesiërs betrof: in Soerakarta werd rondverteld dat daar 'tot grote angst van de bevolking', wel duizend javaanse spionnen rondliepen, 'die een dubbeltje per dag kregen om iemand aan te brengen.' 3 Wij voegen

I Verhoor, 3 febr. 1946, van G. H. de Heer, p. I (IC, 16268). 2 F. de Roche mant: 'De op Java' (1985), p. 43. 3 C. A. Wessel: Verslag (1947), Uittreksel, p. 3 (IC, collectie dagboeken, 83)·

479 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

hieraan toe dat men ook enkele van de op Java gevormde Japanse semi-militaire formaties als informatiebronnen van de Kenpeitai dient te beschouwen.

XCUitermate belangrijk waren de diensten die de Indonesische PID aan de Kenpeitai bewees. Die PID was deel van de politie die in heel Indië werd uitgebreid. Hadden alle politieformaties tezamen aan het einde van de jaren '30 in Indië ca. dertigduizend krachten geteld, op Java alléén telden die formaties in augustus '45 zeven-en-twintigduizend man (die toen over bijna IO 000 geweren en r6000 revolvers beschikten) - hoevelen van die krachten deel uitmaakten van de PID, is niet bekend; alleen voor Bandoeng en Soerabaja kennen wij schattingen: respectievelijk negentig en honderdzestig.

XCDie PID stond onder strikte Japanse controle. Op Java werd het departement van politie, later van openbare veiligheid, door Japanners geleid en de leiding van de hoofdafdelingen van de PID berustte telkens bij twee personen: een Japanner en een Indonesiër. Er waren hoofdafdelingen voor de zaken van Indonesiërs, van Chinezen en van vreemdelingen - op Java berustte bij die laatste tot maart '44 het toezicht op de interneringskampen; daarmee werd in de genoemde maand het Japanse leger belast. In mei' 44 werd de indeling naar bevolkingsgroepen vervangen door een naar functies: naast hoofdafdelingen die zich met de reispassen en de censuur op drukwerken bezig hielden, kwam er een hoofdafdeling voor onderzoek. Deze telde in Batavia ca. vijf-en-dertig rechercheurs, 'de meesten', aldus na de oorlog een hunner, 'oud-rechercheurs van de PID' (waarmee de PID uit de Nederlandse tijd werd bedoeld) en het onderzoek van de betrokken hoofdafdeling 'betrof', verklaarde hij,

XC'voornamelijk onderzoek naar het luisteren naar de buitenlandse radio, het al of niet verzegeld zijn van toestellen, het verspreiden van geruchten, het zoeken naar mata moto moessoeh' , het hebben van verboden voorwerpen, bijvoorbeeld vlaggen, soms verboden wapens ... Voorts was een belangrijk werk het peilen van de volksstemming, in het bijzonder wanneer de Jap iets nieuws had ingevoerd.' 2

XC, 'ogen van de vijand', d.w.z. spionnen 2 TKR-Batavia: p.v., 9 febr. 1946, van E. S. Pohan, p. 4 (IC,

480 [PDF]
'KENPElTAI' EN PlO

XCDe PID had eigen bureaus en de meeste daarvan werden met een primitief cellencomplex uitgebreid. Bij het verhoren van arrestanten legde de PID veelal een wreedheid aan de dag die bij die van de Kenpeitai niet achter stond - hun ervaringen vergelijkend, waren N ederlanders en Indische Nederlanders er na de oorlog zelfs in het algemeen van overtuigd dat de PID nog harder was opgetreden dan de Kenpeitai. Gaan wij dus de verhoormethoden van die Kenpeitai beschrijven (daarover zijn, omdat talrijke Kenpeitai-functionarissen, in tegenstelling tot PID-functionarissen, na de oorlog zijn berecht, gegevens beschikbaar), dan mag men in het algemeen aannemen dat het bij de PID op zijn minst op gelijke wijze toeging. Wij hebben trouwens de indruk dat de Kenpeitai de bij haar gebruikelijke martelingen veelal door inheemse hulpkrachten liet uitvoeren - de dienstvoorschriften van de Kenpeitai lieten namelijk het toepassen van lichamelijk geweld niet toe. Immers: in het Japanse procesrecht stond, wat de bewijsmiddelen betrof, de bekentenis centraal. Dus moest de fictie worden gehandhaafd dat deze niet onder dwang was verkregen, althans niet onder dwang van Kenpeitai-functionarissen. In feite hebben dezen zich menigmaal niets aangetrokken van het bedoelde voorschrift en zijn zij zelf aan het martelen geslagen, maar eenvoudiger was het natuurlijk om het lichamelijk geweld te laten toepassen door Indonesiërs. Dan werd tegen de letter van het voorschrift niet gezondigd.

XCMet dat voorschrift werd ook in zoverre rekening gehouden dat het toebrengen van letsel dat bij een proces uiterlijk zichtbaar zou zijn, zoveel mogelijk werd vermeden, en dat een arrestant die in een gebouw van de Kenpeitai dreigde te overlijden, veelal haastig naar een ziekenhuis werd overgebracht; daar stierf hij of zij dan wat als 'een natuurlijke dood' kon worden aangeduid.

XCWat gebeurde er met arrestanten van de

XC'Bij hun binnenkomst werden zij', aldus na de oorlog Elias op grond van veler mededelingen,groente bestaat uit wat water met daarin enige stukjes onrijpe papaja. Praten is

'in een kleine cel, vaak een varkenskot, geworpen waar zij nauwelijks ... te eten of te drinken krijgen. Het rijstrantsoen is minimaal en wordt voor de trog neergezet, soms aangevuld met een dode kakkerlak of ander ongedierte. De

481 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

XC... Overdag moeten zij gehurkt op de grond zitten en is het verboden tegen een muur te gaan leunen. Ook mogen zij op de dag niet slapen. Natuurlijk zijn er geen matrassen, maar er is soms wel een matje op de stenen vloer, verzamelplaats van wandluizen en ander ongedierte. Meestal is er geen gelegenheid om de behoeften in te doen. Daardoor ontstonden toestanden die oorzaak waren dat spoedig buikloop, dysenterie en andere ziekten heersten' 1 er hebben zich trouwens gevallen voorgedaan waarbij de lijken van gevangenen die in een overvolle celonverwachts overleden waren, daar langer dan een etmaal bleven liggen - die lijken gingen in de tropische hitte snel tot ontbinding over.

XCDe resident van Besoeki (Oost-Java), dr. Tobi, die, gelijk eerder vermeld, naar Djember was overgebracht in verband met de wapenvondst op een onderneming, werd in december '43 in een als Kenpeitai gevangenis ingerichte schoolopgesloten. Hij werd er ingeschreven. 'Dan', aldus zijn verslag",

XC'ontsluit zich de toegang tot cel I. 'Wij zullen ze moreel wel knakken', zegt 'bukken-bukken-mannetje'. De voorkant van de cel bestaat uit zware ijzeren staven, daarin is een laag deurtje aangebracht waar je gebukt door moet gaan. Zo ga je de cel in. Zo is het bij iedere Kenpei, dat zal wel wennen. Wij hebben onze schoenen en sokken uit moeten doen en ook de riem moeten afleggen. Ons wordt elk een bepaalde plek op de vloer aangewezen, waar wij moeten gaan zitten met gekruiste benen. Ons vlorden met nadruk de regels van het huis bekendgemaakt: zitten, niet liggen, niet leunen, niet praten, op straffe van dipoekoel?

XC... Om één uur eten, een van de drie maaltijden per dag. Een soldatenketeltje met rijst, waarover wat sajoer.' Eten met de vingers, mijn lepel zit in de rugzak die ik bij de registratie heb moeten laten staan. Och, dit smaakt wel, al zit er geen voeding in. Een mok thee hoort er ook bij. Zo is het ook 's avonds om zes uur, en het ontbijt is gelijk.

XCDe avond is lang, eindeloos zitten wij nog en wachten op het verlossende woord dat ons vergunt te gaan liggen. Het komt om half elf, nadat paardedekens zijn gebracht.'

XCDr. Tobi werd na enige tijd opgesloten in een bijgebouw van een Europees woonhuis waarin cellen waren gemaakt. Hij bleef hier vijf maanden opgesloten.

XC'De ruimte van de cel is drie bij drie meter; een gedeelte, plus-minus een

XC1 Elias, p. !IS. 2 Tekst: NI, p. 239 e.v. ' slaag

482 [PDF]
MARTELINGEN

vierkante meter, wordt ingenomen door privaat en waterbak, verder zitten er reeds een achttal Chinezen, Madoerezen en Ambonnezen in de celopgesloten. Zij zitten langs de muren en zij leunen - dat mocht bij de vorige Kenpeitai niet, maar is hier vrijelijk toegestaan, omdat hieraan niet te ontkomen is wegens de overvolheid .

XC. . . Dagelijks komen er mensen voor onderzoek binnen: Chinese handelaren, dessa-hoofden, hadji's, onnozelen en bedelaars. Velen zitten het hoofd te schudden. Inderdaad, voor ons allen is het verbijsterend als wij plotseling tot het besef komen dat wij voor niets als een dier in zo'n hok zijn gedreven en je daar zit te zitten ... De Chinezen zitten rustig, zij bemoeien zich met niemand, dat is te gevaarlijk. Je kunt nooit weten wat de waker doet, mocht hij het bemerken.'

XCEnige tijd later:

XC'Wij hebben nu een overzicht over wat er in de cellen zit: in totaal drie-entachtig man. Zij allen en die nog komen zullen, worden beschuldigd van steunverlening aan de vijand in geld, van berichtgeving of van sabotage'

XCbeschuldigd - en die schuld moest toegegeven worden.

XCWij willen enkele voorbeelden geven van wat zich bij de Kenpeitai verhoren heeft afgespeeld.

XCIr. Kramers secretaresse werd in augustus '43 (hij was een maand tevoren in gevangenschap overleden) door het hoofd van de Kenpeitai Buitenzorg, ]osjida, opgehaald. 'De eerste dag', aldus de verklaring die zij in april '47 aflegde,

XC'werd ik door Josjida alleen in diens kamer van's morgens ca. acht uur tot 's nachts ca. twee uur vrijwel aan één stuk aan een verhoor onderworpen. Gedurende al die tijd was het mij niet toegestaan te eten of te drinken. Het verhoor werd in slecht Engels door deze Josjida gevoerd ... Ik werd als een beest behandeld. Het grootste deel van de dag en avond was ik gedwongen te knielen. Ik lag met mijn knieën op de stenen vloer en mocht van hem niet doorzakken ... Daarbij werd ik onophoudelijk door Josjida met een gespleten bamboestok, lengte ca. I meter 60, dikte ca. 5 cm, hardhandig bewerkt. Hij sloeg mij langdurig en overal waar hij mij maar raken kon. Deze mishandeling was zeer pijnlijk en bijna onhoudbaar. Ik herinner mij dat ik die dag van uitputting één maal zelfs het bewustzijn verloor. Ter afwisseling martelde hij mij met een priem onder de nagels van mijn handen. Ook joeg hij mij vrees aan door een gloeiende naald in

483 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

XCOok de tweede dag werd ik op dezelfde wijze van's morgens vroeg tot 's avonds laat door Josjida verhoord en aan dezelfde ernstige mishandelingen onderworpen. De kwesties waarover ik hoofdzakelijk werd verhoord, betroffen de uitgaven van de steunorganisatie het GESC, de handelingen van de heer Kramer, voor welke doeleinden de gelden door de heer Kramer waren aangewend ... en met wie hij contact had. Bovendien stelde Josjida mijns inziens onzinnige vragen. Overigens bleek uit de verhoren dat Gutwirth verdacht werd van economische spionage en/ofin dienst te staan van een buitenlandse mogendheid .

XC. . . Gedurende vijf dagen werd ik in totaal naar schatting ca. 50 uren mishandeld door Josjida. De laatste twee dagen verwisselde hij de bamboestok voor een ploertendoder of gummistok. Hij sloeg mij over het gehele lichaam en trapte mij herhaaldelijk met de gelaarsde voet. Ook sloeg hij mij meerdere malen met de vlakke hand of gebalde vuisten in het gezicht. De tweede maal dat ik het bewustzijn verloor, was toen ik een gevoelige slag op mijn achterhoofd met een of ander voorwerp van hem ontving ... De gehele linkerzijde van mijn lichaam zag eenvoudig zwart van de bloeduitstortingen, mijn rechterbeen was gekneusd en zwaar opgezwollen.' 1

XCEen Bandoengse predikante, verdacht van het verbergen van wapens, werd in april '44 aldaar eerst vier weken lang bij de PID mishandeld, zowel door Indonesiërs als door Japanners, en vervolgens een half jaar (van eind mei tot eind november) in een cel in het Kenpeitai-gebouw opgesloten. 'In de cel', aldus haar relaas,

XC'was een baleh-baleh' waarop planken lagen. De plankenlagen niet in elkaar, doch op elkaar, zodat er scherpe randen waren en je niet wist hoe je liggen moest. Een bultzak, matras of deken was er niet. Ik mocht twee maal per dag naar de wc en tussentijdse verzoeken om die inrichting te bezoeken werden altijd afgewezen. Ik had geen kam, zeep, handdoek, kleding, niets, niets. Ik ben al die maanden nooit uit de kleren geweest en al mijn verzoeken om te mogen baden en schone kleren te ontvangen werden absoluut geweigerd. Ik mocht overdag niet op de baleh-balek liggen en sommige bewakers letten daar streng op; ik moest lopen of staan, ook wanneer ik tengevolge van de mishandelingen daartoe nauwelijks in staat was.

XCGemiddeld tweemaal per week werd ik door twee Japanners in verhoor genomen. Daarbij waren dan enkele ... andere politiemannen tegenwoordig. Tijdens die verhoren mocht ik niet zitten; hoe lang de verhoren ook duurden, ik moest blijven staan.

XCGedurende alle verhoren ben ik met de handen, met in water geweekte

XC1 Regeringsbureau tot opsporing van Jap. oorlogsmisdaden: p.v., 6 april 1947, van J. E. Eckenhausen- Tetzner, p. 3 (IC, 28991). 2

484 [PDF]
MARTELINGEN

touwen, waarin knopen waren gelegd, of met stokken geslagen, soms zo erg, dat ik bewusteloos neerviel. In de tweede maand van mijn verblijf bij de Kenpei hebben zij de twee haarvlechten die ik droeg, tijdens een periode van bewusteloosheid afgesneden. Dat ontdekte ik pas, toen ik later in de cel bijkwam.

XCOmdat ik op alle beschuldigingen ontkennend moest blijven antwoorden, werd in de vierde week van mijn verblijf bij de Kenpei begonnen met de z.g. waterproef. Ik werd op een tafel vastgebonden, mij werd een slang in de mond geduwd, waardoor ik net zolang water naar binnen kreeg, tot de Japs het voldoende vonden. Dan was mijn buik geheel opgezet van het water en begonnen de Jappen daarop te slaan met gebalde vuisten. De pijn was ondragelijk. Het is nauwelijks te zeggen, hoe vreselijk die behandeling is. In de negende en veertiende week heeft een herhaling van die foltering plaats gehad. Met elkaar duurde die behandeling telkens ongeveer een uur.

XCIn de zesde week werden mij tijdens een verhoor alle nagels van de handen afgetrokken. Hierna werd ik als het ware naar de cel gesleept, want lopen kon ik niet. Daar heb ik mijn onderjurk uitgetrokken, aan repen gescheurd en daarmede zo goed mogelijk mijn vingers verbonden. De volgende morgen zag de Inlander, die voor mijn deur op post stond, de verbanden en trok deze zonder meer van mijn handen af. Dit is later nog twee keer herhaald.

XCTijdens de tiende week ben ik opgehangen. Dit geschiedde als volgt: mijn armen werden om een boom heen achter mijn rug aan elkaar vastgebonden, een touw om mijn voeten en de boom gelegd, idem om mijn taille en een om mijn hals, waartussen dan een doek was aangebracht. Vervolgens werd het bankje, waarop ik tijdens het vastmaken stond, weggenomen, zodat ik aan de boom kwam te hangen. Dit heeft ongeveer twee-en-een-half uur geduurd. Na afloop was ik dodelijk vermoeid, en al mijn ledematen waren verlamd, zodat men mij naar de cel moest dragen.

XCIn de vijfde maand ben ik geëlectriseerd. Dit gebeurde als volgt: ik moest beurtelings op een natte zak en een electrische plaat gaan staan. Gelijktijdig werden electrische apparaten tegen diverse plaatsen van mijn lichaam gedrukt waardoor ik het gevoel kreeg of gloeiende naalden in mijn lichaam werden gestoken. Ook na deze behandeling, welke naar schatting een uur geduurd heeft, moest ik naar mijn cel gedragen worden.

XCDit zijn in het kort alle folteringen welke ik heb ondergaan. Buitendien waren er nog dagelijks terugkerende plagerij en zoals: één keer per week luchten, waarbij ik niet in de schaduw mocht lopen, 's nachts in een verlichte cel slapen waar ik omringd was door ratten en kakkerlakken, welke mijn kleren opvraten, terwijl het allerergste was, dat ik mij nooit kon reinigen, want water kreeg ik niet.' 1

XCDeze vrouw werd na zes maanden vrijgelaten; zij had geen bekentenis afgelegd en zij vermoedde later dat de Kenpeitai haar ten goede had

XC1 A.V.: p.v., II febr. 1946, van J. M. Schaap-Bolk (a.v.,

485 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

gerekend dat zij met geld, verkregen door de verkoop van haar juwelen, onbaatzuchtig steun had kunnen bieden aan de gezinnen van inheemse Knil- mili tairen.

XCIn diezelfde tijd werd door de Kenpeitai-Bandoeng de Indisch-Nederlandse vrouw van een Ambonnees in arrest gehouden: er zouden in een haar toebehorende rijwielhandel vernielingen zijn aangericht (dat gold als sabotage) en zij zou betrokken zijn geweest bij illegaal werk. Bij een van de vele verhoren die zij moest doorstaan, geschiedde het dat zij, zo leest men in het tegen functionarissen van de Kenpeitai-Bandoeng gewezen vonnis, door de twee functionarissen die haar verhoorden,

XC'in een ton met water is gestopt, waarbij haar verhoorders ... op het deksel gingen zitten, zodat getuige bijna verdronk, vervolgens is ontkleed en op een bank vastgebonden en daarna door beide beulen is verkracht, hierna op een tafel is gezet die plotseling onder haar werd weggetrokken, zodat zij bij de val op de grond haar pols brak, waarna haar beulen, toen zij niet snel genoeg opstond, met hun geschoeide voeten op haar rechtervoet sprongen, waardoor deze voet ontwricht werd.' 1

XCOok deze vrouw. bleef zes maanden opgesloten.

XCOver het algemeen zijn de mishandelingen van mannelijke arrestanten even ernstig, zo niet nog ernstiger geweest. Zo is de eerder genoemde kapitein Wernink, hoofd van een illegale groep in Batavia, volgens een medegevangene zeven-en-veertig keer gemarteld waarbij hij veertien maal bewusteloos was geslagen. 'Een Menadonese beroepssergeant', aldus dezelfde medegevangene, prof. dr. ir. E. de Vries (tevoren voorzitter van de Landbouwfaculteit te Buitenzorg),

XC'is gedurende een week met zo ver mogelijk zijdelings uitgestrekte armen en benen aan een soort kruis vastgebonden ... De planken waren beweegbaar. Dit werd daadwerkelijk toegepast om armen en benen zo ver mogelijk uit elkaar te rekken. De man kreeg gedurende die zeven dagen helemaal geen eten, doch wel drinken. De eerste vier dagen mocht hij ook niet slapen doch werd voortdurend geslagen, geschopt en verhoord ... Ik weet dit van de man zelf die in de cel naast de mijne was opgesloten.' 2

XCIn de gevangenis bij Medan kon een arts in maart' 43 uit zijn celraampj e27468). 2 Min. van Justitie, Den Haag: p.v., 18 juni 1946, van E. de Vries, aangehaald in NI, p.

1 TKR-Batavia: Vonnis, 19 april 1948, inz. de p. 55-56 (a.v.,

486 [PDF]
MARTELINGEN

zien hoe een Indische Nederlander, zekere Portier, ca. veertig jaar oud, op de binnenplaats door de Kenpeitai gemarteld werd; de arts legde er in februari '46 de volgende verklaring over af:

XC'Portier was entirely stripped and his wrists were tied on his back with the end of a long rope. Then he was put with his back to a pole, of about 3 m. long. The other end of the rope was thrown over the upper part of the pole, and this was drawn up with a few sharp jerks at the wrists and at the arms, until the victim was suspended with his feet hardly reaching the ground. The long end of the rope was tightly fastened to the pole. While ... Portier stayed in this attitude, something was read aloud and some questions were put to him. I could not understand what was spoken, because I reckon my cell having been at a 35 or 40 m. distance of the pole. Mile mr. Portier was suspended in this way, the brutes punched him and beat him in the face. As if this torture did not suffice, they put the end of another pole between the pole and the lower parts of mr. Portier's legs. Then they began to wriggle with the other end in this way, that one of the Japanese who was busy illtreating mr. Portier, walked round the pole, so that the body was turned round till it was almost impossible to continue. They kept their victim in this attitude until he lost consciousness. Then the two Japanese put their victim on the ground until he came to his senses and then they began to torture him anew.

XCThis happened certainly four times but they thought it not enough. Mr. Portier, still being suspended in this way, was drawn up a little higher. Some paper was heaped up under his feet over which some liquid was poured. Then the paper was put tofire. It burned excellently with a black smoke so that I suppose the paper had been drenched with kerosene. The roaring and the groaning of the tortured man was terrible to hear. After some time he lost consciousness again because of the pain and the smoke. To my utmost surprise, mr. Portier was next day able to walk, though very difficultly.

XCIn the cell next to mine was an Ambonese sergeant named Parinoessa. He asked me to help him with his wounds at scrotum and penis. During the airing I have seen these wounds. The scrotum was scalded with an irregular open wound of about 5 cm in diameter, while also at the lower part of the penis was a scalding with an open wound. The wounds were slightly inflamed. He told me, if I remember rightly, that these wounds had been caused by a burning candle while he was suspended to the pole"

XC... An Indonesian, a former servant ... had also been illtreated terribly.

XCI have seen for myself that the man was suspended at the wrists in the way as I just mentioned. Then his legs were wrapped in rags which were drenched in a combustible liquid, probably gasoline, because of the bigflames coming from the fire when the rags were being burnt. The Indonesian groaned and yelled with pain, too horrible to hear.' I

XCDeze enkele voorbeelden dunken ons voldoende. Wij willen er slechts het overzicht aan toevoegen van de martelingen welke door de Tempo

XClOpenbaar ministerie-Medan: p.v., 3 jan. 1946, van H. Koperberg,

487 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

raire Krijgsraad te Batavia blijkens het in april '48 door dit college gewezen vonnis bewezen waren geacht ten laste van de functionarissen van de Kenpeitai-Bandoeng; zij hadden, aldus dit vonnis, gevangenen 'gefolterd door de af te nemen verhoren op onmenselijke wijze te verrichten, onder meer hierin bestaande:

XCdoor de arrestanten met open hand, de vuist, alle soorten stokken, staven, gummiknuppels, zwaard in de schede, een ineengedraaid electrisch snoer, ploertendoders en karwatsen, veelvuldig en langdurig tot bloedens toe te slaan;

XChen met judo-grepen tegen de grond te slingeren;

XChen met brandende sigaretten op het lichaam te branden;

XCop hen de waterkuur toe te passen, bestaande uit het in bovenmatige hoeveelheden water door een rubberslang, aangesloten op de waterleiding, dan wel door een trechter met een emmer, in de mond te gieten en vervolgens op hun buik te trappen dan wel te dansen;

XChen op de meest gevoelige plaatsen van het lichaam onder stroom te zetten, na al dan niet vooraf oftegelijkertijd het lichaam geheel of gedeeltelijk met water nat te hebben gemaakt;

XChun met electrische stroom wonden op het lichaam te veroorzaken;

XChen in gebonden toestand, waarbij de handen en voeten aan de rugzijde van het lichaam waren samengebonden, aan een stok, gestoken tussen de rug en op genoemde wijze gebonden ledematen, aan twee stoelleuningen op te hangen;

XChen aan de op de rug gebonden handen op te hangen;

XCde vrouwelijke arrestanten onder hen in gebonden toestand te verkrachten;

XChen met opzet van vrij grote hoogte te laten vallen;

XCop verschillende delen van hun lichaam met zwaar geschoeidevoeten te dansen en te springen;

XChen met naalden onder de nagels te prikken;

XCtussen hun vingers zeskantige potloden te steken en de vingers samen te knijpen, daarbij tevens de potloden te draaien;

XChen te laten knielen op de scherpe kanten van twee driehoekige balken, geplaatst ter hoogte van de knieën en de overgang van schoen naar voeten, tegelijkertijd een plank over de kuiten plaatsende, die aan de uiteinden werd verzwaard, of op welker uiteinde zij - de genoemde Kenpei-Ieden en/of handlangers - gingen staan dan wel dansen;

XChen dagenlang in de zon, dan wel elders, te laten staan, zonder eten of drinken;

XChen aan de benen, met het hoofd omlaag, op te hangen;

XChen met een ijzeren staafje op de handen te prikken;

XCalsmede hun opzettelijk voedsel, drinken, medicijnen en medische hulp te onthouden;

XChen dagenlang in overvolle lokalen op te sluiten, waar het niet mogelijk was het lichaam te strekken;

XC

488 [PDF]
MARTELINGEN

arrestanten, althans zeer zwaar lichamelijk en geestelijk lijden ... heeft veroorzaakt.' 1

XCEr is geen enkele reden om aan te nemen dat dit niet een representatief overzicht is: zó trad de Kenpeitai niet alleen in Bandoeng, maar ook elders op Java alsmede in de Buitengewesten Op2 en de PID toonde zich over het algemeen een toegewijde leerling van de Japanse meester.

XCEen voorbeeld.

XCIn '45 werd in Malang de al vaker aangehaalde ex-lerares op grond van het feit dat zij enige medische kennis had en wat medicijnen bezat, te hulp geroepen bij enkele (vermoedelijk Indisch-N ederlandse) meisj es, die door de PID waren vrijgelaten. 'Mijn binnenkomst', schreefzij later,

XC'werd met vreugde begroet, maar ook met wat verlegenheid. De meisjes waren uiterst verlegen om zich te laten onderzoeken, wat ze uiteindelijk toch moesten toelaten. Ze hadden schurft in en om de schaamdelen. Toen ik ze had behandeld, en nog wat bleef zitten, kwamen daar ook de verhalen los. Zonder uitzondering waren ze allemaal 'opgehangen': de polsen op de rug vastgebonden en dan achterwaarts omhoog gehesen. Bij sommigen waren de pezen onder de armen, naast de borst, gescheurd. In die houding hingen ze een kwartier, terwijl ze tegelijkertijd werden verhoord. Na dit kwartier werden ze met een dreun op de grond neergelaten. Als ze dan door de ontzettende pijn op de grond bleven liggen, werden ze geschopt en weer opgehangen. Weer anderen werden, nadat ze spiernaakt om een tafel moesten rennen tot ze geen adem meer hadden, met sigaretten gebrand: tepels en schaamdelen, vooralom de vagina, moesten het ontgelden.

XCDe inlandse beulen gingen met hun penis op de hoofden van de naakte, gehurkte meisjes zitten. Handen en voetzolen werden geroosterd terwijl een kruisverhoor werd afgenomen. En waarom ging het eigenlijk? Om nonsens, kleinigheden. Het was zuiver sadisme, alleen om de dodelijke angst te zien of de uitwerking van diverse martelingen gade te slaan.' 3(TKR-Morotai: p.v., 12 sept. I947, in NL p. 252). 3 M. Moscou-de Ruyter: Vogelvrij,

1 TKR-Batavia: Vonnis inzake de p. 3-4. 2 Wij vermelden in -dit verband dat het de is geweest die in maart '45 op Halmaheira in de noordelijke Molukken een gehele kolonie melaatsen uitroeide. Er moesten toen in verband met de nadering van MacArthurs strijdkrachten enkele op het eiland ontruimd worden en dit was het Japanse leger wat de der melaatsen betrof, te lastig. Het betrof hier ca. veertig melaatsen, de helft vrouwen en kinderen. De betrokken verklaarde in september '47 tijdens zijn proces dat hij met de betrokkenen medelijden had gehad. 'Ikvond het', zei hij, 'ook erg vies deze mensen te moeten onthoofden. Dat kon wel eens een ernstig besmettingsgevaar opleveren.'

489 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

XCHet was geen wonder dat zowel de Kenpeitai als de PID spoedig gevreesde instellingen werden; wie in de klauwen van de PID viel, had als Nederlander of Indische Nederlander misschien het voordeel dat in veel gevallen hijzelf het Indonesisch meester was en PID'ers, zeker diegenen die nog van de gouvernements-PID deel hadden uitgemaakt, Nederlands spraken of althans begrepen - bij de Kenpeitai daarentegen kwam men in de vreemde, haast lugubere wereld der Japanners terecht. Geen woord verstond men van wat dezen onderling praatten. Hun namen, voorzover al bekend, waren even moeilijk om te onthouden als hun taalonbegrijpelijk was. In elk Kenpeitai-gebouw gingen de Nederlandse en Indisch-Nederlandse arrestanten er dan ook toe over, de Kenpeitai-functionaris de nieuwe naam te geven die bij hen leek te passen, zoals 'Scheefneus', 'Paardekaak' , 'Goudtand' , 'The Tiger','De Zweep', 'het Beultje'.

XCHoevelen tijdens hun detentie bij de Kenpeitai of de PID bezweken zijn, is niet bekend, maar het moeten er, gelet op wat wij in dit hoofdstuk vermeld hebben, niet tientallen maar honderden zijn geweest.'

Processen / Gevangenissen

XC

XCBehalve in de periode waarin door de Kenpeitai geen zaken aan de militaire rechtbank werden overgedragen, werden op Java diegenen wier zaak door de Kenpeitai'rond' werd geacht, overgebracht naar de cellen in het Kenpeitai-gebouw te Batavia (de mannen) of (de vrouwen) naar die in het vroegere Franse consulaat te Batavia, op Sumatra meestal naar de gevangenis in Fort de Kock. Java en Sumatra kenden elk slechts één militaire rechtbank en in Batavia was deze in het genoemde consulaatsgebouw gevestigd.

XCHet kon daar weken, ja vele maanden duren (soms acht maanden!),

1 Het centrale comité van de beschikte begin november '45 te Batavia over, aldus een Nederlandse functionaris, 'de lijst van personen die stierven toen zij 'in arrest' waren. Deze lijst telt 234 namen. Er is ook een lijst met 88 namen van personen die stierven tijdens het onderzoek'. (rapport d.d. 6 nov. I945, p. I72) Wij nemen aan dat met 'in arrest' bedoeld is: in gevangenschap. Er zijn in elk geval veel meer dan 88 personen 'tijdens het onderzoek' bezweken: begin november '45 hadden de autoriteiten te Batavia nog geen goed overzicht van wat op Java, laat staan in de Buitengewesten, was gebeurd en wij vermoeden voorts dat het cijfer 88 slechts op de Nederlanders en Indische Nederlanders betrekking had.

490 [PDF]
VOORARREST

eer een zaak waarvoor de verdachten zich al in Batavia bevonden, eindelijk behandeld werd. Dat wachten was een verschrikking en zulks niet alleen door de onzekerheid welk vonnis zou worden geveld, maar ook door de omstandigheden waarin de verdachten opgesloten werden gehouden. 'Het eten', aldus later de vrouwelijke Semarangse arts, die er begin '43 op betrapt was dat zij elandestien radioberichten aan krijgsgevangenen had doorgegeven,

XC'was het allerergste wat je kunt denken; ik had na zes weken hongeroedeem; en trouwens de helft der mensen. Er waren er ongeveer honderd. De hele dag moest je op de grond zitten, in het schemerig duister van dik getraliede goedang-kamers 1, met opgetrokken knieën, terwijl het streng verboden was te leunen en te praten · .. Elke minuut patrouilleerde de Kenpei-soldaat ... langs je raam. Baden eenmaal per dag, lekas-lekas"; ten aanschouwe van de Kenpei-soldaten. Om half acht 's avonds nachtbel en dan viel je als een blok neer; geen matje (wel houten vloer · .. ), geen kussen, geen kleren extra, volop verblindend licht (gevaar van ontvluchten) en een oorverdovend muggengezoem.' 3

XCEen Indische Nederlander die eind september '44 in het consulaatsgebouw werd opgesloten, zat er drie weken lang met zes personen in een hok van vier bij vier meter. 'Per dag moest men hier', schreef hij eind '46,

XC'ca. twaalf uur naar een heel witte muur in een bepaalde houding zitten turen, zonder links of rechts te mogen kijken. Onder geen voorwaarde mocht men met elkaar praten. Elke kleine overtreding hiervan werd gestraft met het samoerai zwaard in ijzeren schede, waarmee het slachtoffer liefst op het hoofd werd geslagen, tot bloedens toe. De arrestantenlokalen werden streng door Japanse onderofficieren bewaakt die loerende en geruisloos naar hun slachtoffers uitkeken · .. Het drinkwater was hier gerantsoeneerd, t.w. twee theekopjes per dag, om twaalf uur en om vijf uur des namiddags. Dit wachten tot hun respectievelijke zaken berecht werden, betekende voor alle arrestanten elke dag lijden.' 4

XCWat bij de Japanse militaire rechtbank voor rechtspraak doorging, had met rechtspraak volgens normale begrippen weinig of niets te maken. De

1 berghokken 2 vlug-vlug 3 M. van Oort-Lau: Verslag, p. 4. 4 P. F. Böckel: Verslag, II dec. 1946, p. 2 (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXII, 45, 134).

491 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

rechtbank bestond uit drie officieren - de voorzitter, gelijk vermeld, was hoofd van de dienst die de bezwarende gegevens had verzameld: de Kenpeitai. Als officier van justitie trad eveneens een officier op en ook de verdediger was een officier, meestal dezelfde die de door de Kenpeitai opgestelde aanklacht voorlas en toelichtte. Hoger beroep was niet mogelijk. Voorzover de beklaagden het konden volgen (alleen het Japans en het Indonesisch waren toegestaan), trof het Z.g. proces hen als een schimmenspel. Veelal bestond het Z.g.bewijsmateriaallouter uit evident afgeperste bekentenissen, die evenwel in de ogen van de militaire rechters een overtuigend bewijsmiddel waren. Eén bewijsmiddel werd voldoende geacht - was een verdachte blijven ontkennen, dan kon hij op grond van de bekentenis van één medeverdachte veroordeeld worden. Trouwens, als er in het geheel geen bekentenissen waren, dan kon vonnis gewezen worden louter op grond van een van de Kenpeitai afkomstige verklaring. In Benkoelen, waar alle Nederlandse ex-Bfl'ers van de residentie eind oktober '43 voor een speciale Japanse militaire rechtbank verschenen, zat de officier die tegelijk aanklager en verdediger was, het grootste deel van . de tijd te slapen. Inderdaad, in heel veel gevallen stonden de vonnissen al vast voordat de rechtbank in zitting bijeenkwam. Hoe begrijpelijk is de reactie van kapitein de Lange die, nadat hij de doodstraf tegen zich had horen uitspreken, als eerste woorden tegen zijn medegevangenen zei: 'Dit is geen rechtspraak!'

XCVan geen enkele van de vele zaken die aan de Japanse militaire rechtbanken in de archipel zijn voorgelegd, hebben wij een gedetailleerde beschrijving - naar de houding die diegenen aan de dag legden die zich voor die rechtbanken moesten verantwoorden, kan men slechts gissen. Hoeveel doodvonnissen die rechtbanken hebben geveld, weten wij slechts voor die te Batavia: 493. De meesten van die bijna vijfhonderd terdoodveroordeelden zijn te Antjol, aan de noordoostkant van Batavia gelegen, onthoofd.

XCLang niet in alle gevallen werd door de Japanse militaire rechtbanken de doodstraf opgelegd - dat bleek al eerder in dit hoofdstuk. Hoevelen tot gevangenisstraffen werden veroordeeld, is niet bekend. Onze algemene indruk is dat het meestallange straffen waren: levenslang of een periode van tien of vijftien jaar. Achteraf is gebleken dat dit vaak op een doodstraf 49

492 [PDF]
GEVANGENISSEN OP JAVA

neerkwam, want de toestanden in de gevangenissen waarin men de straf moest uitzitten, waren deplorabel. Door de Japanners werd nauwelijks toezicht op de gevangenissen uitgeoefend, de algemene schaarste aan levensmiddelen die zich ging aftekenen (meer hierover in het volgende hoofdstuk), leidde er toe dat slechts hongerrantsoenen werden verstrekt, onder het slechtbetaalde Indonesische gevangenispersoneel kwam veel corruptie voor, menig personeelslid schepte er behagen in, de Nederlandse en Indisch-Nederlandse gevangenen (onder deze laatsten in '44 en '45 op Java veel jongeren, over wie wij in hoofdstuk 10 zullen schrijven) extra-slecht te behandelen en in menige gevangenis hadden de Indonesische zware misdadigers die er opgesloten zaten of werden, een zekere machtspositie kunnen opbouwen ten nadele van alle overige gevangenen.

XCIn en bij Batavia waren vier gevangenissen: Boekit Doeri, Glodok, Struiswijk en Tjipinang. De eerste drie werden in '42 gebruikt als interneringsoord voor een deel van de in Batavia opgepakte mannen en Struiswijk bovendien in '44 als krijgsgevangenenkamp voor officieren - wij komen er in de hoofdstukken 8 en 9 op terug. Tjipinang daarentegen werd een gevangenis waarin veroordeelden terechtkwamen.

XCTjipinang was een oude gevangenis. Hoeveel werkelijke en vermeende illegale werkers er in totaal gevangen hebben gezeten, is niet bekend en wij hebben er slechts drie beschrijvingen van: een van de Jezuïetenpater c. Teppema die er anderhalf jaar opgesloten zat, en twee van gevangenen die er elk ongeveer een jaar gedetineerd waren: de Semarangse commissaris van politie W. Haccou en de samensteller van het illegale nieuwsblad 'Rood-wit-blauw', Th. Jans.

XCTeppema kwam er in september '42 met vijf andere gevangenen lil 'een vrij ruime cel' terecht. 'Het leven', schreef hij,

XC'was er vrij zwaar, maar toch veel beter dan bij de krijgsraad. Nooit mislezen, behalve met Pasen en Kerstmis; de hele dag matten vlechten. Voeding: rijst met harde groenten, nooit vlees ... Een ontzettend saai en troosteloos leven. De voeding werd hoe langer hoe minder; de honger begon te knagen, en altijd maar matten vlechten. Onze bewakers waren inlandse cipiers, sommigen waren lastig, de meesten onverschillig, een enkele gaf ons wel eens sigaretten.' I

XCOngeveer een half jaar na pater Teppema werden Jans en Haccou in Tjipinang opgesloten. Daar waren toen, schrijft Haccou, 'ca. zeshonderd

XCI C. Tepperna: Brief, 20 sept. 1945, in St. Canisius College: Ons College-jaarboek 1944-1945 (1946),p. 85·

493 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

gevangenen' (daarmee bedoelt hij louter de politieke gevangenen): ca. driehonderd Nederlanders en Indische Nederlanders, ca. tweehonderd Chinezen, honderd Ambonnezen, acht Javanen en twee of drie Menadonezen ('deze cijfers geven m.i. een duidelijk beeld van de activiteit en loyaliteit der diverse bevolkingsgroepen').' De cellen waren voller geworden dan in het begin van Teppema's detentie: in elke cel zaten nu dertien tot achttien gevangenen. 'De behandeling', aldus Jans, 'was slecht, vernederend, en de voeding onvoldoende. Wij stonden als politieke gevangenen onder commando van voorlieden, die bestonden uit crimineel gestraften (moordenaars en dieven). Er werd regelmatig geslagen, zowel door de mantri's' (opzichters) 'als door de ... voorlieden. Gevallen van hongeroedeem deden zich herhaaldelijk voor.' 2

XCDeze drie en de overige Nederlandse en Indisch-Nederlandse gevangenen werden in maart' 44 uit Tjipinang naar de Soekamiskin-gevangenis bij Bandoeng overgebracht.

XCSoekamiskin werd, ook toen nog, gedeeltelijk als interneringsoord gebruikt. 'De behuizing', aldus pater Teppema,

XC'was goed: kleine maar nette cellen. 's Morgens om acht uur werd je uit de cel gehaald en ging naar de werkplaats. Ik kwam op een grote drukkerij, waar het werk erg saai was maar licht; als je zachtjes praatte, mocht dat wel. Het grote nadeel van Soekamiskin was echter ... dat de hoeveelheid eten veel te weinig was, belachelijk weinig. We hebben gerammeld van de honger; velen werden ziek, kregen dikke benen (hongeroedeem), water in de benen en stierven dan ... Verder was het er koud; het klimaat van Bandoeng is koud .

XC. . . Wij waren met vijfhonderd Europeanen in Soekamiskin en de helft is gestorven van de honger.' 3

XC'De toestanden in het hospitaal', schrijft Haccou, 'waren van dien aard dat opnemen in de regel een spoedige dood betekende.' 4 Berichten over de honger die in Soekamiskin werd geleden, drongen tot de buitenwereld door doordat de Indische Nederlanders onder de politieke gevangenen op de eerste en derde zondag van elke maand bezoek mochten ontvangen. 'Vandaag', zo noteerde Bouwer in Bandoeng op zondag 16 april '44,

XC'ging de eerste stroom van bezoekers in de richting van Soekamiskin. Wij hadden

1 W. Haccou: Verslag, p. 19. 2 Th. Jans: Verslag (lokt. 1946), p. 26 (IC, 2806). 3 C. Teppema: Brief, 20 sept. 1945, in St. Canisius College: 1944-1945, p. 85. 4 W. Haccou: Verslag, p. 23.

494 [PDF]
GEVANGENISSEN OP JAVA

berichten dat verscheidenen onzer vrienden zich thans ook in Soekamiskin bevinden ... Vele dames gingen willekeurige gevangenen ... met een pakketje verrassen. Registratiekaarten I werden niet gecontroleerd en alles ging soepel. In groepen van twintig werden de bezoeksters in de zalen toegelaten, waar slechts twee Indonesische agenten toezicht hielden. Er werd in het Nederlands geconverseerd. Eten mochten de gevangenen niet naar hun cellen meenemen en zij moesten dus alles in de tien minuten van het bezoek opslokken. De verhalen over de gulzigheid waarmee de uitgehongerde gevangenen op de meegebrachte etenswaren aanvielen, zijn te verschrikkelijk om na te vertellen. Sommigen hunner aten in tien minuten acht eieren op of tien bananen of twee hele roggebroden (van maismeel gemaakt en zeer smakelijk). Daarbij dronken ze nog een hele fles sinaasappelsap of melk op.

XCDe mensen waren voor het merendeel onherkenbaar, gekleed in lompen, vergrijsd, mager tot op het gebeente ... Er heerst een enorm tekort aan kalk onder de gevangenen dat zich uit in allerlei vreselijke huidziekten en achteruitgang der ogen. Van's morgens zeven tot's avonds zeven doen zij gevangeniswerk. Contact met buiten is mogelijk, doch uiterst gevaarlijk. Allen smeekten om geneesmiddelen.' 2

XCIn maart '47 rapporteerde een oud-gevangene die de overlijdensregisters van Soekamiskin had kunnen raadplegen, dat er van augustus '44 tot augustus '45 twaalfhonderdzes-en-veertig gevangenen waren gestorven: tweehonderdzeven Europeanen, dertig Ambonnezen, zeven-en-dertig Chinezen en negenhonderdtwee-en-zeventig Indonesiërs - die laatsten waren criminele gevangenen.

XCEr was ook in Bandoeng een gevangenis, Bantjeuj: een allersmerigst gebouw, waar gewerkt moest worden en waar veel honger werd geleden. Er was een primitief ziekenzaaltje waar criminele gevangenen zich het voedsel van de zieken toeëigenden. Een Zwitserse employé van de BPM die in '44-'45 acht maanden in Bantjeuj opgesloten zat, vernam er dat de gevangenisdokter in die gehele periode niet eenmaal op het zaaltje was verschenen en de zieken nooit had willen aanraken. Sommige gevangenen waren in staat, door omgekochte bewakers levensmiddelen en medicijnen naar binnen te laten smokkelen, men kon zelfs via de hoofdcipier een maaltijd krijgen uit een Chinees restaurant.'

XCIn de gevangenis in Cheribon zaten meestal ca. drieduizend Indonesische criminelen gevangen - aan hen werden in '44 wegens verboden steunverlening ca. veertig Europeanen toegevoegd, in sommige gevallen

I d.w.z.: de persoonsbewijzen 2 Bouwer: 'Dagboek', p. 234-35 (16 april 1944). 3 Rapport van dr. R. Flachs, 1752 A, p. 5 e.v.

495 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

gehele gezinnen: man, vrouwen kinderen. Men kreeg ook hier heel weinig te eten. 'Nog niet eenmaal per maand', aldus later de vrouw van een Indische Nederlander ', 'een brokje suiker, verder geen korrel, nooit iets dat zout smaakt. Nooit een vrucht, nooit echte groente, nooit een vezeltje vlees. Niets ooit, behalve ISO gram rijst per dag met de kom bladeren die je samen kunt drukken tot ze op een lepel passen. En tweemaal per dag het pink-lange visje.' 2

XCTijdens de natte moesson was het leven in de cellen nog moeilijker dan tijdens de droge:

XC'Op het gat in de grond, dat onze wc is, vooraan in de cel, ligt een houten deksel. Maar de riolen schijnen het water niet te kunnen verwerken, stinkend vocht loopt over de vloer, de houten deksel stijgt omhoog en drijft rond op een aanzwellende stroom tussen de uitwerpselen van tallozen. Dan komt met het aangolvend vuil een vreselijke onderwereld van glimmende insecten naar boven. Ze komen er allemaal uit, ze zwemmen, krabbelen, kruipen op elkaar in de traag wassende kolken. Ze klimmen bij honderden tegen onze muren op, een leger duizendpoten en kakkerlakken, torren en schorpioenen, monsterachtiger dan Jeroen Bosch kon schilderen, want het bewéégt. Wij kijken verstard, misselijk in een stijgende angst, de rug ijskoud, 'kijk toch op mijn rug'. Wij worden vochtig beslagen door de verstikkende lucht. Dit gruwelijke is niet te verdragen.' 3

XCDeze schrijfster vernam na de oorlog dat van de ca. drieduizend gevangenen vijf-zesde was omgekomen, 'de inheemsen hebben het niet beter gehad dan wij.' 4 Uit de Soekamiskin-gevangenis werden injanuari '45 ca. driehonderd Nederlandse en Indisch-Nederlandse gevangenen overgebracht naar de oude gevangenis te Arnbarawa, bezuiden Semarang. 'De reis', aldus later een Nederlands bestuursambtenaar,

XC'maakten we met vijven aan elkaar geboeid. Wat dat zeggen wil, laat zich moeilijk beschrijven ... De aankomst in de gevangenis ... zal voor altijd als een nachtmerrie in mijn geheugen gegrift staan. Nauwelijks waren we binnen of we moesten in rijen hurken, waarna we zonder meer (blijkbaar ter kennismaking) onbarmhartig werden geschopt en geslagen door een aantal bewakers. Daarna moesten we ons ... spiernaakt uitkleden, onder slaan en schelden andere gevangeniskleren aantrekken, waarna we, na eerst nog wat eten te hebben gekregen,Je

I Zij zat met haar kind in dezelfde gevangenis als haar man opgesloten - zij mocht haar man pas zien, nadat deze van ontbering was bezweken. 2 A. Mac Gillavry: p. 112. 3 A.v., p. 129. 4 A.v., p. 1)2.

496 [PDF]
GEVANGENISSEN OP JAVA

dat niemand van angst en zenuwachtigheid door de keel kon krijgen, naar onze cellen werden gebracht.

XCEn hiermee begon een gruwelijk tijdperk, dat zou duren tot aan de bevrijding toe .

XC. . . In Ambarawa kon niet meer gesproken worden van slechte behandeling, hier was slechts sprake van één voortdurende mishandeling. Dag in, dag uit werd daar door bewakers en voorlieden-gevangenen geschopt en geslagen ... Bijna al deze voorlieden waren onder het Nederlands-Indisch gouvernement tot levenslange gevangenisstraffen veroordeelde misdadigers, de meesten derhalve vol haatgevoelens jegens Nederlanders .

XC. . . Het aantal zieken steeg met de dag. Van de driehonderd Soekamiskinners alleen al waren er op een gegeven moment nog slechts zeventig op de been (en hoe!); de rest was gestorven of lag in het ziekenhuis.' I

XCEr moest in deze gevangenis geweven worden: zwaar werk en 'het voedsel was uitermate slecht en weinig'." 'Volgens de ons bekende cijfers', aldus Haccou, uit Soekamiskin overgeplaatst, 'stierven in Ambarawa in één jaar tijd zes-en-twintighonderd van de drieduizend gevangenen.' 3 Van de ca. driehonderd uit Soekamiskin overgeplaatsten bleven ca. honderdveertig in leven, hoofdzakelijk doordat Indisch-Nederlandse vrouwen die niet geïnterneerd waren, er met enige regelmaat in waren geslaagd, voor sommigen geld of voedsel de gevangenis binnen te smokkelen. Met dat geld kreeg men een grotere portie rijst uit de hoeveelheid die voor alle gevangenen bestemd was, 'zodat', aldus een uit Soekamiskin overgeplaatste bestuursambtenaar die buiten die hulpverlening viel, 'het lijden werd verzwaard, daar gezamenlijk hongerlijden gemakkelijker te dragen zou zijn geweest. Mijn eigen gewicht werd alhier teruggebracht van 90 kg op 35 kg.' 4 Na de oorlog kon op grond van Japanse gegevens worden vastgesteld dat in de gevangenissen op Java en Madoera waarvan die gegevens verzameld waren (zij waren er slechts voor één op de drie gevangenissen), bijna alle sterfgevallen zich in '44 en '45 hadden voorgedaan: 26 % in '44, 72 % in '45, dat in de betrokken gevangenissen bijna 70 % van de gevangenen van wie bekend was wanneer zij veroordeeld en wanneer zij overleden waren, binnen zes maanden na de veroordeling was overleden, en dat in de Tjipinang-gevangenis van de in totaal ruim vierduizend gevangenen van I mei '43 tot I mei '44 ca. 4 % was overleden en van I mei '44 tot I mei '45 ruim SI %.

1 A. F. Holm: Verslag, 10 april 1947, p. 6 (ARA, Alg. Secr., Eerste zending, XX, 45, 199)· 2 A.v.,201. 3 W. Haccou: Verslag, p. 27. 4 P. F. Böckel: Verslag, p. 2.

497 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

XCNaar verhouding zijn in de gevangenissen op Sumatra en op Banka, waarvan gegevens bekend zijn, nog meer gevangenen gestorven dan in een gevangenis als Tjipinang, nl. soms wel 70 % van alle gevangenen of een nog hoger percentage.

XCIn de kleine gevangenis van Pajakombo aan Sumatra's westkust (zie kaart IX op pag. 347) zaten in '43 ca. honderddertig personen gevangen, onder hen ca.veertig Nederlanders en Indische Nederlanders, en van die ca. honderddertig overleden er honderddertien. De Japanner die aan het hoofd van de gevangenis stond, was, aldus later een der gevangenen, 'not sa bad', maar hij was machteloos tegen de corruptie van het Indonesische personeel. De Indonesiër die voor de rantsoenen moest zorgen, 'stole most of our food and said to us: 'Everybody, including the prison workers, knows what is going on but everybody gets his share of the proceeds." 1 De gevangenis van Pematang Siantar aan Sumatra's oostkust stond onder een Japanner, die, aldus een gevangene die levenslang gekregen had, 'did not care a bit about us.' Deze gevangene meende dat in de periode november '43-augustus '45 ca. 60% van de gevangenen (Nederlanders, Indische Nederlanders, Ambonnezen, Menadonezen, Timorezen) overleed en dat de Indonesische cipiers zich op drie na hadden ontpopt als 'cruel beasts'?

XCIn de gevangenis te Kepahiang, waar o.m. de wegens een Z.g.samenzwering veroordeelde bestuursambtenaren van de residentie Benkoelen opgesloten werden, waren, aldus een dier ambtenaren, de omstandigheden' exceedingly terrible'; van in totaal zestig uit Benkoelen getransporteerde gevangenen stierven er veertig."

XCDrie Zwitsers die van december '43 tot december '44 in de gevangenis van Palembang opgesloten zaten, zagen er bij aankomst, verklaarde later een hunner,

XC'all around us starving prisoners, covered with sores, and many typhoid and dysentery cases, and men at the point of death. Once a day we received a cup of h.ot water to sàtiify our thirst, and jour spoons oj rice at loa. m. and 3 p. m. During the whole time I was in prison at Palembang we received no more'welT (IC, 18547). 2 A.v.: p.v. (z.d.) van W. Greene, p. I (a.v., 451). 'A.v.: p.v., 25 febr. 1946, van W. Hartsteen,

, No. 4 (Palembang): p.v., 23 mrt 1946, van F. E. A. Frietman, p. I

498 [PDF]
GEVANGENISSEN OP SUMATRA

de Zwitsers mochten evenwel rijst van buiten de gevangenis laten komen.

XC'In this prison we witnessed the most horrible scenes. Everyday between jour and seven men died ... Those prisoners who were culpable oj the slightest injringement oj the rigid orders, were beaten terribly and afterwards confined jar seven, fifteen oj even thirty days without jood or water. They u/ere chained and left to lie in their own filth. A bestial smell came from the cells oj these dying martyrs.

XCThe corruption amongst the Indonesian guard personnel and the cooks was disgusting . . The fapanese Hariki was responsible for this jail . . He made no effort to improve conditions. When asked to increase the rations in order to reduce the number oj deaths, he replied cynically: 'The more deaths the better. r We were released from the jail on 12 december 1944 and were told that the Emperor oj Japan had granted us mercy. Later I heard jrom mr. Gani that all our [ellou/ inmates at the time oj our release died before they were released.' 1

XCTenslotte willen wij vermelden dat in juli '43 op Zuid-Sumatra een groot aantal Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen werd gearresteerd, verdacht van het vormen van een anti-Japanse organisatie. Van de twee groepen waarop wij eerder doelden, is het lot bekend. Honderdnegen-en-zestig arrestanten werden in januari '44 opgesloten in een gevangenis op het eiland Banka. Toen de groep eind december' 44 werd vrijgelaten, waren nog achttien gevangenen in leven. 'We were never maltreated or beaten', verklaarde een der overlevenden" - anders gezegd: hier was de massale sterfte het gevolg geweest van hongersnood en van het ontbreken van medische zorg. Van de tweede groep van honderdeenen-zeventig gevangenen die in '44 in een tweede gevangenis op Banka werden opgesloten, bleven er zeven in leven.

Slot

XC

XCWij begonnen dit hoofdstuk met te wijzen op de vier doelstellingen welke de Japanners in Indië wilden bereiken. Daarbij schreven wij dat er in Indië in zoverre sprake is geweest van een vrij algemeen verzet tegen de Japanners dat het denkbeeld van een blijvende Japanse suprematie is afgewezen, ons inziens ook door de politiek-bewuste Indonesiërs. Van

1 A.v.: p.v., 5 april 1946, van A. V. A. Coulin, p. I. (a.v., 424). 2 A.v.: p.V. (z.d.) van O. E. Kayadoe (a.v., 18831).

499 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

de mate waarin er verzet is geboden aan de ongeremde exploitatie van de economische hulpbronnen van het land, hebben wij geen duidelijk beeld. Er zijn voorts Indonesiërs, Chinezen en Indische Nederlanders geweest die, in strijd met de geldende verboden, getracht hebben de in interneringskampen opgesloten Nederlanders enige hulp te bieden. Aan het georganiseerde illegale werk hebben evenwel de Indonesiërs nauwelijks deelgenomen, althans: als hun eigen illegale organisaties konden wij slechts de groep-Sjahrir en de PKI noemen, beide op Java. Daarbij zien wij dan de Arnbonnezen, Menadonezen en Timorezen als aparte volksgroepen: juist uit deze groepen, vooral uit die van de Christen-Ambonnezen, hebben velen, met name oud- of ex-Knil-militairen, aan het illegale werk deelgenomen.

XCEr is voorts sprake geweest van Chinese illegale activiteiten - wij hebben er helaas nauwelijks bijzonderheden van kunnen geven.

XCIs nu het feit dat de meeste van onze gegevens betrekking hadden op het illegale werk van Nederlanders en Indische Nederlanders, louter gevolg geweest van eenzijdigheid in het beschikbare bronnenmateriaal? Die eenzijdigheid is een feit - wij hebben ten aanzien van de activiteiten van bijvoorbeeld de groep- W ernink in Batavia, de groep- Welter in BuitenzorgfBandoeng, de groep-de Lange in Bandoeng en de groepMeelhuyzen in Soerabaja bijzonderheden kunnen geven die in onze beschrijving van het werk der Chinese illegale groepen (of in die van de groep-Sjahrit en de PKI) ontbreken. Intussen blijkt uit de cijfers dat het inderdaad de Nederlanders en de Indische Nederlanders zijn geweest van wie, veelal in samenwerking met Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen, de meeste illegale activiteit is uitgegaan. Haccou trof in '43-'44 in Tjipinang ca. zeshonderd politieke gevangenen aan: ca. driehonderd Nederlanders en Indische Nederlanders, ca. tweehonderd Chinezen, honderd Ambonnezen, twee of drie Menadonezen en acht Javanen en, schreef hij, 'deze cijfers geven m.i. een duidelijk beeld van de illegale activiteit en loyaliteit [jegens Nederland] der diverse bevolkingsgroepen.' Belangrijker zijn natuurlijk de verdelingscijfers die wij aan het Kenpeitai rapport over het verzet op Java konden ontlenen: daar vonden in de maanden september' 43 t.e.m. februari '44 in totaal 1468 arrestaties door de Kenpeitai plaats: arrestaties van 172 Nederlanders (dat moeten goeddeels Nippon-werkers zijn geweest), 665 Indische Nederlanders, 218 Ambonnezen, 96 Menadonezen, 62 Timorezen, 136 Chinezen, 79 Indonesiërs en 40 'anderen'. Natuurlijk moet men bij deze cijfers bedenken dat niet allen wegens reële illegale activiteit door de Kenpeitai werden opgepakt maar dat in menig geval slechts van vermeende illegale activiteit

500 [PDF]
TERUGBLIK

sprake was. Dat is evenwel een factor die voor al deze groepen arrestanten gold - hij tast dus de waarde van de verhoudingscijfers niet aan.

XCDie cijfers tonen aan dat op Java in de periode september '43 t.e.m. februari '44 bijna viermaal zoveel Indische Nederlanders als Nederlanders door de Kenpeitai zijn gearresteerd. Hoe die verhouding was in de periode maart '42 t.e.m. augustus '43 weten wij niet - bekend is dat de Kenpeitai toen in totaal a 919 arrestaties verrichtte (benevens nog arrestaties van 'anderen'), maar dat cijfer is in het Kenpeitai-rapport niet naar de verschillende bevolkingsgroepen onderverdeeld. Aannemelijk dunkt ons dat, vergeleken met de periode september '43 t.e.m. februari '44, het aandeel van de Nederlanders aan het illegale werk met name in de eerste zes maanden van de Japanse bezetting groter is geweest - na die zes maanden waren, de Nippon-werkers uitgezonderd, vrijwel alle Nederlandse mannen, niet-militairen, hun vrijheid kwijt en tegen het einde van '42 zaten ook vrijwel alle Nederlandse vrouwen (van wie velen naar vermogen steun hadden gegeven aan het illegale werk) in interneringskampen.

XCDocumentatie over illegaal werk is nimmer volledig: er is stellig ook in Indië sprake geweest van illegale activiteiten die geen spoor in het bronnenmateriaal hebben nagelaten. Wij achten het evenwel van betekenis dat de illegale organisaties waaromtrent na de oorlog rapporten werden opgesteld, over het algemeen dezelfde zijn geweest als die welke men in de Kenpeitai-gegevens terugvindt, anders gezegd: wij geloven niet dat er grote organisaties zijn geweest die volledig onbekend zijn gebleven. Wat de Nederlanders, de Indische Nederlanders en de met hen samenwerkende Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen betreft, is hun georganiseerd reëel illegaal werk in het eerste jaar van de bezetting duidelijker geweest dan later - onze indruk is dat in die latere jaren door de Kenpeitai naar verhouding meer personen zijn gearresteerd wegens vermeende illegale activiteiten.

XCIn dat eerste jaar dan heeft het accent duidelijk gelegen bij activiteiten welke men kan vergelijken met die van de Ordedienst, de OD, in Nederland : zij waren gericht op het herstel van het Nederlands gezag. Dit geldt op Java voor de groepen in Batavia, Buitenzorg, Bandoeng en Soerabaja die wij al noemden, voorts ook op Oost-Java voor de groepTrouerbach, voor de groep-Steyn van Hensbroek, voor de groep-Koops Dekker (de enige die steun kon verlenen aan een party van de Nefis) en voor de vermoedelijk door Saäka geleide groep inheemse ex-Knilmilitairen, en verder op Sumatra voor de groepen van generaalOverakker en van Treffers in het gebied van Medan en voor de groep-van Dijk in

501 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

het gebied van Padang. Al deze groepen vertrouwden dat niet veel tijd zou verstrijken voordat de Geallieerden weer in de archipel zouden verschijnen: die Geallieerden wilden zij helpen - daartoe verzamelden zij wapens en militaire inlichtingen; voorts begeerden zij een zo spoedig mogelijk herstel van het Nederlands gezag en ook daar werden voorbereidingen voor getroffen, waarbij, zoals bleek, Kramer, de financier van het illegale werk op West-Java, zo ver ging dat hij de vorming van een interim-gouvernement overwoog en wellicht ook voorbereidde.

XCIn tegenstelling tot wat in Birma, op Malakka en op de Philippijnen mogelijk bleek, heeft al deze illegale arbeid in Indië weinig effect gehad. Wapens heeft men slechts met de grootste moeite kunnen vinden (van de daartoe ondernomen pogingen heeft de wellicht door kapitein de Lange geschreven, door ons geciteerde brief d.d. 2 juli '42 een treffend beeld gegeven) - meer succes is geboekt, zowel op Java als op Sumatra, met het verzamelen van inlichtingen over het Japanse bestuurs- en militaire apparaat. Ja, wij aarzelen niet om van de rapporten welke Flight-Lieutenant Coates bij zich had, toen hij in november '42 op de Javazee in Japanse handen viel, te schrijven dat zij een treffend getuigenis vormen van geslaagde spionage-activiteit, alleen: er kwam, hoeveel moeite sommigen zich ook gegeven hebben, geen enkele vaste verbinding tot stand met Australië of Ceylon, zodat al die spionage-activiteit geen effect had.

XCZinloos illegaal werk dus? Die visie wijzen wij af. Zij die dat werk op touw zetten, konden, gegeven hun beperkte kennis van het oorlogsverloop en gedreven als zij werden door een begrijpelijk optimisme (dat nog versterkt werd door de radio-uitzendingen uit Australië en uit de Verenigde Staten), in '42 niet voorzien dat het '45 zou worden voordat de Geallieerde macht de hoofdeilanden van de Indische archipel zou naderen - zij deden wat hun hand te doen vond en trachtten de Japanse bezetter actief afbreuk te doen. Aldus poogden zij tegelijk de Geallieerde en de daarmee samenvallende Nederlandse zaak te dienen. Er mag, wat dit streven betreft, geen verschil zijn in waardering van de illegaliteit in Indië en die in het moederland.

XCJa, wij gaan verder: wij menen dat het illegale werk in Indië onder nog aanzienlijk groter moeilijkheden is verricht dan in het moederland. Dáár waren de Sicherheitspolizei und SD en de Abwehr geduchte tegenstanders, maar de illegale werkers konden schuilgaan in de plooien van de maatschappij en vonden er steun - in Indië lag dat anders: de inheemse samenleving was niet een hulp maar een hinder en de Nederlandse en Indisch-Nederlandse illegale werkers, die bijna allen al door hun uiterlijk 5

502 [PDF]
MOEILIJKER DAN IN NEDERLAND

opvielen, moeten er zich wel bewust van zijn geweest dat zij bij wat zij ondernamen, enkele uitzonderingen daargelaten, niet de actieve sympathie van de Indonesische miljoenenmassa's konden verwachten maar eerder rekening moesten houden met hun algemene passiviteit en met de anti-Nederlandse en pro-Japanse opvattingen van velen. Daar kwam dan nog bij dat de Nederlandse illegaliteit, na een hoogst bescheiden begin in dejaren '40 t.e.m. '42, van begin '43 af op bepaalde sectoren een steun uit Engeland heeft ontvangen die vooral in de laatste bezettingswinter van grote betekenis is geweest - de illegaliteit in Indië is geheel verstoken gebleven van steun van buiten.

XCHoeveel Nederlanders en Indische Nederlanders hebben in Indië aan het reële illegale werk deelgenomen?

XCDat is een moeilijk te beantwoorden vraag. Evenmin als in Nederland heeft in Indië onmiddellijk na de oorlog een registratie van illegale werkers plaatsgevonden. De Nederlandse autoriteiten hadden er andere zorgen te over en er waren naar verhouding (wij komen er nog op terug) weinig illegale werkers in leven gebleven. Er werden veel gegevens verzameld ten laste van functionarissen van de Kenpeitai die de illegaliteit bestreden had, maar daarbij, d.w.z. bij het voorbereiden van processen tegen die functionarissen, viel het accent op de martelingen waaraan zij hun arrestanten hadden onderworpen en werd er niet naar gestreefd, een beeld vast te leggen van wat die arrestanten vóór hun arrestatie hadden verricht. Oktober '48 werd het voordat op voordracht van de minister van overzeese gebiedsdelen de Verzetsster Oost-Azië 1942-1945 werd ingesteld, maart' 49 voordat in Batavia een Commissie Verzetsster OostAzië 1942-1945 werd gevormd die moest nagaan wie voor toekenning van die onderscheiding in aanmerking kwam. Twee maanden later, in mei '49, hield die commissie haar eerste vergadering en nadien kwam zij in Indië vijf-en-twintig maal bijeen, de laatste keer in april '50, vier maanden na de soevereiniteitsoverdracht. Zij was voor haar beoordelingen afhankelijk geweest van onderzoek dat in haar opdracht verricht was door de Commissie Onderscheidingen bij het kabinet van de Legercommandant - die commissie werd evenwel op I mei' 50 opgeheven.

XCHet werk werd naar Nederland verplaatst: daar werd in september' 50 door de minister van Uniezaken (d.w.z. zaken van de NederlandsIndonesische Unie die bij de soevereiniteitsoverdracht

503 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

geroepen) en Overzeese Rijksdelen de Commissie Verzetsster 1942-1945 heropgericht. Zij kwam, toen de genoemde Unie ter ziele was gegaan, in juli' 53 te ressorteren onder de minister van Buitenlandse Zaken. Toen zij later in ' 53 haar arbeid afsloot, had zij met betrekking tot ca. duizend personen onderzocht of zij voor verlening van de Verzetsster in aanmerking kwamen - tot die verlening kwam het in vierhonderdeen-enzeventig gevallen. Daarbij moet evenwel bedacht worden dat de commissie, zo schreef zij in haar Eindverslag, 'niet een ieder bereikt heeft die voor de Verzetsster in aanmerking zou kunnen worden gebracht.' J De genoemde Verzetsster is niet alleen aan personen toegekend die aan het door ons beschreven illegale werk deelgenomen hadden - het begrip 'verzet' was ruimer geïnterpreteerd. Bij het instellen van de onderscheiding was namelijk bepaald dat zij kon worden toegekend

XC'aan hen die zich in de jaren 1942-J.945 op door Japan bezet of op Japans gebied in Oost-Azië door geestkracht, karaktervastheid of gemeenschapszin op bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor door krijgsgevangenschap, internering of anderszins in de macht van de vijand geraakte Nederlanders of Nederlandse onderdanen, dan wel in het verzet tegen de vijand'

XCde illegale werkers vielen onder de woorden 'in het verzet tegen de vijand' en de anderen waren diegenen die binnen de krijgsgevangenenen interneringskampen of van buiten die kampen steun hadden geboden aan (mede)gevangenen of (mede)geïnterneerden: een verboden activiteit, voorzover zij van buiten af plaatsvond, maar over het algemeen niet verricht in een georganiseerd illegaal verband.

XCToen in '79-'80 de door de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk ingestelde Commissie Indisch Verzet zich in de materie verdiepte, bleek bij de Kanselarij der Nederlandse Orden slechts van 333 van de in totaal a-zr toegekende onderscheidingen de z.g. mutatie (d.w.z. de motivering) aanwezig te zijn en dat van die 333 onderscheidingen 204 waren toegekend wegens 'verzet tegen de vijand'. De mutaties nagaand, kwam de Commissie Indisch Verzet evenwel tot de conclusie dat niet in al die 204 gevallen sprake was geweest van illegaal werk in de zin van de (voor Nederland geldende) Wet Buitengewoon Pensioen; zo was bijvoorbeeld het smokkelen van voedsel ten behoeve van (medejgevangenen als 'verzet tegen de vijand' aangemerkt. De commissie meende dat van verzet in de zin van de Buitengewone Pensioenwet slechts sprake

XC1 Commissie Verzetsster Oost-Azië 1942-1945: Eindverslag (1953), p.

504 [PDF]
OMVANG DER ILLEGALITEIT

was geweest in 127 gevallen (waarvan in 71 de Verzetsster posthuum was toegekend) en daaraan kon de commissie nog 19 gevallen toevoegen waarin, blijkens de dossiers van de Stichting Pelita I, van 'verzet tegen de vijand' sprake was geweest.

XCWaren er dus slechts honderdzes-en-veertig illegale werkers? Neen: de Commissie Indisch Verzet had slechts ca. 70% van de genoemde mutaties kunnen vinden. Maar bovendien (en belangrijker nog): er is, menen wij, een opmerkelijk verschil tussen het relatief lage cijfer 146 (wellicht te verhogen met 30% van 127, oftewel j S) en de Japanse cijfers die wij in dit hoofdstuk vermeld hebben: de Japanse militaire rechtbank in Batavia heeft vierhonderdnegen-en-dertig personen, voor een aanmerkelijk deel Nederlanders en Indische Nederlanders, ter dood veroordeeld en de Kenpeitai heeft alleen al in de periode van september' 43 t.e.m. februari '44 achthonderdzes-en-dertig Nederlanders en Indische Nederlanders gearresteerd: bijna 57 % van alle arrestaties in die periode. Was dat percentage even hoog in de periode maart '42 t.e.m. augustus '43, waarin meer dan negen-en-veertighonderd personen door de Kenpeitai gearresteerd werden, dan zou men bij die achthonderdzes-en-dertig Nederlanders en Indische Nederlanders nog meer dan zeven-en-twintighonderd moeten optellen. Evenwel: de Kenpeitai maakte geen onderscheid tussen reëel en Üctief illegaal werk en onder de meer dan vijf-endertighonderd op Java gearresteerde Nederlanders en Indische Nederlanders bevonden zich velen die als Nippon-werkers wel van illegale activiteiten, sabotage bijvoorbeeld, beticht waren maar niets van dien aard hadden ondernomen.

XCEr zijn nog twee andere onzekerheden: over de van 1 maart '44 af verrichte arrestaties hebben wij geen Japanse stukken en met betrekking tot de Buitengewesten ontbreken alle cijfers.

XCWij durven niet verder te gaan dan te stellen dat, de militairen meegeteld die uit Japanse handen trachtten te blijven, in Indië enkele duizenden Nederlanders en Indische Nederlanders een illegaal bestaan hebben geleid dan wel deelgenomen hebben aan het reële illegale werk. Met die Nederlandse en Indisch-Nederlandse illegale werkers waren dan voorts vrij aanzienlijke aantallen Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen verbonden, veelal oud- of ex-militairen, ten aanzien van welke aantallen wij ons niet aan schattingen wagen.

1 Deze stichting was in november '47 in Indië door het Nederlands bestuur opgericht teneinde de nood van oorlogsslachtoffers te lenigen; zij is na de soevereiniteitsover dracht naar Nederland verplaatst en is daar thans nog werkzaam.

505 [PDF]
VERZET EN ILLEGAAL WERK

XCEnkele duizenden - anders gezegd: zeer velen zijn niet betrokken in het onderzoek dat kort na de oorlog in opdracht van de Commissie Verzetsster Oost-Azië 1942-1945 werd ingesteld. Dat is begrijpelijk: het waren uiterst verwarde jaren, niet alle illegale werkers stelden prijs op onderscheidingen, tallozen waren terechtgesteld of vermoord, o.m. door verdrinking, en van diegenen die tot gevangenisstraffen waren veroordeeld, waren slechts weinigen in leven gebleven.

XCDie laatste factor verdient onderstreept te worden.

XCHet lijkt een verantwoorde schatting dat van allen die in de gevangenissen in Indië de door de bezetter opgelegde straf moesten uitzitten, omstreeks twee-derde is omgekomen. De illegale werkers in Indië hebben het dus niet alleen door het andere karakter van het milieu waarin zij werkzaam waren, moeilijker gehad dan de illegale werkers in Nederland maar ook door andere factoren. In Nederland viel van de illegale werkers slechts een minderheid in handen van de Duitsers - in Indië werd vrijwel een ieder gearresteerd die illegaal werk had gedaan. Dan: de door de Sicherheitspolizei und SD toegepaste martelmethoden waren wel even gruwelijk als die van de Kenpeitai en PID, maar zij kostten in Nederland slechts aan enkele illegale werkers het leven - in Indië zijn er vele slachtoffers geweest. Voorts ondervonden de Nederlandse illegale werkers veelal voor of na hun veroordeling steun van het Nederlands gevangenispersoneel - zulk een steun werd in Indië over het algemeen door het Indonesische personeel niet verleend. Integendeel! Verder: in de gevangenissen in Nederland waarin illegale werkers terechtkwamen, kwam geen hongersnood voor. Slechter waren de omstandigheden in de gevangenissen en tuchthuizen in Duitsland: daar zijn van de (naar schatting) zevenduizendvijfhonderd Nederlanders die hun straf moesten uitzitten (van hen bestond een minderheid uit illegale werkers), tussen de driehonderdvijftig en vierhonderd omgekomen. Tenslotte: van de ruim tienduizend Nederlanders die opgesloten werden in de concentratiekampen in Duitsland (wij doelen niet op de gedeporteerde Joden en Zigeuners), kwamen ca. vierduizend om het leven.

XCDe verliezen onder de gevangenen van de Kenpeitai zijn naar verhouding aanzienlijk hoger geweest.

XCAchteraf gezien moet men dus constateren dat de illegale werkers in

506 [PDF]
GROTERE RISICO'S DAN IN NEDERLAND

Indië nog grotere risico's hebben gelopen dan de illegale werkers in Nederland.

XCWij betreuren het dat wij, over het lot van die illegale werkers schrijvend, het lijden dat de betrokkenen hebben ondergaan, slechts in beperkte mate in hun eigen woorden hebben kunnen weergeven. In het bronnenmateriaal zijn de gedetailleerde beschrijvingen schaars. Wij hebben dus in feite een beroep moeten doen op het voorstellingsvermogen van onze lezers: hun hebben wij verhaald van weerbare mannen en vrouwen die, in de regel na een vrij korte periode van illegale werkzaamheid, door hun arrestatie door de Kenpeitai of PID al hun verwachtingen in rook zagen opgaan; die vervolgens door japanners ofIndonesiërs met sadistisch raffinement werden mishandeld; die daarna, als zij in leven waren gebleven, onderworpen werden aan de farce van de japanse rechtspraak; die, als een doodvonnis geveld was, veelal hun eigen graf moesten graven alvorens te worden onthoofd; en die, als zij tot gevangenisstraf waren veroordeeld, meestal belandden in smerige kerkers, heet en bedompt in de tropische hitte, druipend van vocht in de periode van de natte moesson waarin een heirleger van kruipend ongedierte kwam opdagen - kerkers waarin elk schrammetj e ging zweren, waarin alle medische zorg ontbrak en waarin men dagelijks zijn krachten voelde slinken doordat slechts hongerrantsoenen ter beschikking werden gesteld.

XCIn de Tjipinang-gevangenis bezweek, zoals bleek, van I mei '43 tot I mei '444 % van alle gevangenen maar van I mei '44 tot I mei '45 ruim 5 I %. Wij veronderstellen dat ook in andere gevangenissen op java veruit de meeste gevangenen in de laatste periode, zeg: het laatste jaar, van de japanse bezetting zijn bezweken. Er heerste toen in de gevangenissen een hongersnood die, terwijl het einde der verschrikkingen in zicht kwam, het leven van elke gevangene bedreigde.

XCWas dat opzet? Hebben de japanse autoriteiten bewust die noodtoestanden doen ontstaan? Het is mogelijk. Zij hebben in elk geval niets gedaan om de ellende te verzachten en zijn dus verantwoordelijk voor de gevolgen daarvan, maar men mag niet uit het oog verliezen dat in vele streken van Indië en met name op java in dat laatste bezettingsjaar een groot voedseltekort ontstond - de honger deed buiten de gevange

507 [PDF]