Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 12 – Epiloog (1e band)

Alle delen:

1234-14-25-15-26-16-27-17-28-18-29-19-210a-110a-210b-110b-211a-111a-211b-111b-211c12-112-21314-114-2reg

Inhoud

XC

XCJoodse zaken VI 333 337 340 349 357 358 364 377 386 393 4 0I 4°4 4 2 5 43° 440 446 464 465 469 475 486 498 506 5 2 7 543 6IO 624 63 2

INHOUD

De effecten uit Joods bezit 692 Slot 705 Hoofdstuk 7 - De worsteling met de Republiek Indonesië 710 De internationale achtergrond 715 De Republiek 723 'Bersiap ' 723 Spreken met Soekarno ? 748 Geen akkoord met de Republiek 757 Borneo / De Grote Oost 767 De oorlogsvrijwilligers ingezet 772 Malino / Den Pasar 776 Commissie-Generaal/ Linggadjati 781 Eerste Politionele Actie 816 Het Nederlands-Indische gouvernement 867 Berechting der Japanners 885 'Verdeel en heers' 903

XCTweede Politionele Actie 923 Naar de soevereiniteitsoverdracht 993 Excessen 101 I Nasleep 1061 1~3 Hoofdstuk 8 - Nabeschouwing lI07 Datumlijst 1945-1949 lI25 Bijlage I De Nederlandse ministeries 1945-1951 lI30 Bijlage 2 F. van der Veen: Het optreden van de Nederlandse en de Republikeinse strijdkrachten lI34 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten lI50 Lijst van illustraties Lijst van kaarten 1155 Register 1157

Hoofdstuk I: Anno 1985

XC

XCHet is zaterdag 4 mei 1985. Overal waar Nederlanders wonen of bijeen zijn, wordt het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa herdacht, voor de veertigste maal al. Die zaterdag staat in het teken van rouw - zondag de yde zal als de nationale bevrijdingsdag gevierd worden.

XCEr is op die zaterdag des middags in Washington een groep Nederlanders bijeen: de ambassadeur, leden van zijn staf, functionarissen van in de Amerikaanse hoofdstad gevestigde internationale organisaties, vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven, toeristen; de meesten zijn vergezeld van hun echtgenoten, sommigen ook van hun kinderen. Tot die groep behoren ook mijn tweede vrouw (mijn eerste, metgezellin in de Londense jaren, is ruim vijf jaar eerder overleden) en ik. Alvorens naar Washington te komen, heb ik in Californië aan drie universiteiten en aan het wetenschappelijk centrum dat de naam draagt van mijn vriend Simon Wiesenthal, voordrachten gehouden over de Jodenvervolging in bezet Nederland - in Washington dien ik nog op een door de ambassade belegde bijeenkomst te spreken over Amerika's aandeel aan de bevrijding van ons vaderland.

XCVan Washington uit gezien ligt aan de overzijde van de rivier de Potomac Arlington National Cemetery, de laatste rustplaats van meer dan honderdvijftigduizend Amerikanen: militairen en burgers, van hoog tot laag; ook twee presidenten zijn er begraven, een van hen John F. Kennedy, die in 1963 werd vermoord. Nagenoeg in het centrum van dit immense, in een golvend landschap aangelegde kerkhof rijst een sober monument op: het graf van de Onbekende Amerikaanse Soldaat. Bij de voet van dat monument zal de ambassadeur een krans plaatsen. Een Amerikaanse erewacht, gevormd uit militairen van land-, zee- en luchtmacht, komt aanmarcheren en stelt zich in perfecte orde op. Strakblauw is de lucht - het is warm, warmer dan in die tijd van het jaar in Nederland.

XCDaar, aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, zal om acht uur des avonds twee minuten stilte in acht worden genomen - acht uur in Nederland is twee uur in Washington.

XC

ANNO 1985

gesprekken. De groep Nederlanders zwijgt en weet zich in dit zwijgen verbonden met Nederland, verbonden ook met het verleden. Uit brein en hart stijgen beelden op. Ik denk aan mijn vlucht naar Londen, aan de jaren van werkzaamheid bij Radio Oranje, aan de zoveellangere periode waarin ik in Amsterdam belast was met de dagelijkse leiding van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, aan de gestage arbeid aan Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, maar vooralook aan mijn vader, moeder, zusje en zovele familieleden en vrienden, de meesten in '43 vergast in Sobibor, aan mijn tweelingbroer die in maart of april '45 in of bij een kamp in de Harz werd afgemaakt of anderszins om het leven kwam.

XCHoe is mijn leven, hoe is dat van ongeteld velen door de oorlog getekend!

XCVeertig jaar ligt die oorlog achter ons. De wereld is veranderd, Nederland is veranderd. Maar gevoelens veranderen niet en het is alsof de katastrofe zich gisteren voltrok.

XCDe wereld is veranderd en Nederland is veranderd, schreven wij.

XCIn welke opzichten?

XCDaarvan dienen wij al daarom een beeld te geven, hoe beknopt ook, omdat de te vermelden gegevens nodig zijn, wanneer wij in de Nabeschouwing de vraag zullen trachten te beantwoorden welk effect de Tweede Wereldoorlog heeft gehad op de ontwikkelingen die zich in de nadien verstreken veertig jaar in het Koninkrijk der Nederlanden hebben voorgedaan.

Andere wereld

XC

XCDe twee atoombommen die in augustus '45 de doorslag gaven bij Japans besluit om te capituleren, waren de enige waarover de Verenigde Staten toen beschikten. Zij hadden het vermogen om er per maand twee aan toe te voegen en zij waren op dat moment de enige mogendheid welke de technische problemen die bij de vervaardiging van atoomwapens rezen, onder de knie had gekregen. Dat monopolie duurde vier jaar. Spionnen

Indextermen: Atoombewapening, Japan, Sobibor
ATOOMWAPENS

hadden de Sowjet-Unie gegevens geleverd met betrekking tot de oplossingen die de Amerikanen hadden gevonden, en die spionage bevorderde dat de Russen in september '49 een eerste proefexplosie tot stand konden brengen. Drie jaar later, in ' 52, waren de Amerikanen de eersten die over op waterstof gebaseerde atoombommen beschikten, duizend maal krachtiger dan die welke uranium als grondstof hadden, maar binnen een jaar bleken de Russen ook die achterstand te hebben ingehaald. Zij waren op hun beurt de eersten die in ' 57 een onbemande en in '61 een bemande satelliet om de aarde in omloop brachten. Nadien werden steeds vernuftiger raketten geconstrueerd, ook voor intercontinentale afstanden - nog later ging men trachten, de Russen al in de jaren '70, de Amerikanen in de jaren '80, afweersystemen te ontwikkelen die atoomraketten zouden kunnen uitschakelen. In '85 bezitten zowel de Verenigde Staten als de Sowjet-Unie een arsenaal aan atoomwapens dat, wordt het ooit in aanzienlijke omvang gebruikt, hoogstwaarschijnlijk het einde zal betekenen van de menselijke beschaving.

XCIn laatstgenoemd jaar hebben nog vier andere mogendheden de beschikking over atoomwapens, in heel veel geringere aantallen overigens: Groot- Brittannië dat in alle sinds de Tweede Wereldoorlog verstreken jaren Amerika's trouwste bondgenoot was; Frankrijk dat een eigen machtspositie heeft wensen te behouden; China dat, hoewel communistisch geworden, overhoop ligt met de Sowjet-Unie, aangezien deze is blijven weigeren, Aziatische gebieden die traditioneel tot China hadden behoord maar die door het keizerlijk Rusland geannexeerd waren, af te staan; het in '48 gestichte Israël tenslotte dat zich, zover men redelijkerwijs vooruit kan zien, een klein eiland weet te zijn in een zee van in wezen vijandige Arabische staten. Daarnaast zijn er nog twee mogendheden: India en Pakistan, die beide in staat zijn op korte termijn tot de vervaardiging van atoomwapens over te gaan.

XCVelen zijn er, ook in Nederland, die door de voortdurend opgevoerde atoombewapening ernstig verontrust zijn en in wier denken het pacifisme dat na de Eerste Wereldoorlog in Nederland met name in linkse kringen tot diep in de jaren '30 had gedomineerd, tot nieuw leven is gekomen - anderen die, bij alle verontrusting, de wederzijdse opeenstapeling van wapens tot massale vernietiging van menselijk leven, ja van alle leven, niet zien als een aanloop tot een nieuwe wereldoorlog maar als een middel om pressie uit te oefenen; de technische bewapeningswedloop, aldus dezen, is niet oorzaak van de bestaande reële tegenstellingen maar gevolg en zij vertrouwen dat die supermoderne wapenen nimmer op grote schaal zullen worden ingezet.

ANNO

XCWat die tegenstellingen betreft: hoe simpelleek de wereld in '4S! De Organisatie der Verenigde Naties, in de zomer van dat jaar in San Francisco opgericht, telde slechts een-en-vijftig leden - zes die tot het door de Russen gedomineerde Oostblok behoorden: de Sowjet-Unie, Wit-Rusland, de Oekraïne (om de instemming der Russen met de opzet der Verenigde Naties te verwerven hadden Roosevelt en Churchill er in berust dat de Sowjet-Unie door drie lidstaten zou zijn vertegenwoordigd), Polen, Tsjechoslowakije en Joegoslavië, vijf-en-veertig die Of van het Westblok deel uitmaakten àf, als het op stemmen aankwam, meestal met dat Westblok meestemden, en binnen dat Westblok waren het in de regel de Verenigde Staten die de toon aangaven. Veertig jaar later evenwel tellen de Verenigde Naties honderdnegen-en-vijftig lidstaten: niet alleen zijn de mogendheden met welke de Geallieerden en de Sowjet-Unie in oorlog waren geweest, er geleidelijk in opgenomen maar vooralook heeft het dekolonisatieproces er toe geleid dat in Azië, Oceanië, het Caraïbisch gebied en met name in Afrika nieuwe staten zijn ontstaan die tot de VN zijn toegelaten. De meeste van die nieuwe staten behoren tot wat men 'de Derde Wereld' is gaan noemen: een wereld welks armoede schril afsteekt bij de gestegen welvaart in de industrieel ontwikkelde landen. Die tegenstelling werd, alle verleende hulp ten spijt, alleen maar scherper.

XCOpmerkelijk is dat het niet tot een Derde Wereldoorlog kwam: niet in '48, toen de Sowjet-Unie door middel van een blokkade Amerikanen, Britten en Fransen trachtte te bewegen tot het opgeven van hun positie in de westelijke helft van de vroegere hoofdstad van het Derde Rijk, Berlijn; niet in 'So, toen communistisch Noord-Korea het tot de Amerikaanse machtssfeer behorende Zuid-Korea aanviel; niet in '62, toen president Kennedy wenste te verhinderen dat de Sowjet-Unie atoomraketten installeerde op Cuba; niet in '67, toen Israël, door de Verenigde Staten gesteund, het met de Sowjet-Unie verbonden Egypte een zware nederlaag toebracht; niet later in de jaren '60, toen de Verenigde Staten van het door hen gesteunde Zuid-Vietnam uit communistisch NoordVietnam op de knieën trachtten te dwingen (een poging die deerlijk mislukte); niet in '73, toen Israël, nu door Egypte aangevallen, bij zijn verdediging de Egyptische strijdkrachten in een nagenoeg hopeloze positie bracht - en zo zouden wij meer voorbeelden kunnen geven. De kern van de zaak was steeds dat de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie uit welbegrepen eigenbelang een ten top gevoerde directe confrontatie uit de weg gingen. Wèl gaf elk economische en veelalook militaire hulp aan betrouwbaar geachte regimes in de Derde Wereld (of aan opposanten

GEEN DERDE WERELDOORLOG

tegen die regimes) maar ook daarbij werden de vitale belangen van de grote tegenspeler steeds ontzien.

XCGeen wereldoorlog dus -lokale oorlogen, burgeroorlogen ook, waren er jaar in, jaar uit in overvloed.

XCDe grens die de twee supermogendheden in acht wensten te nemen, speelde vooralook in Europa een grote rol.

XCIn de Tweede Wereldoorlog was het bondgenootschap tegen Duitsland en Italië op wederzijdse opportuniteit gebaseerd: intieme samenwerking was er geweest tussen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië (de Geallieerden), niet tussen deze en de Sowjet-Unie. Dat bondgenootschap viel dan ook spoedig uiteen. Wederzijds wantrouwen speelde daarbij een grote, ja een dominerende rol: wantrouwen bij de Russen dat de Amerikanen en Britten voornemens waren de Sowjet-Unie te vernietigen, althans haar te verdringen uit de gebieden in Midden-Europa en op de Balkan die zij had bezet - wantrouwen bij Amerikanen en Britten dat de Sowjet-Unie er op uit was, geheel Europa aan zich te onderwerpen. Van het afgesproken gemeenschappelijke bestuur van het verslagen en bezette Duitsland (en van Oostenrijk dat na Duitslands ineenstorting weer een aparte republiek was geworden) kwam niets terecht: bezet West-Duitsland werd mèt West-Berlijn steeds duidelijker in de Westelijke wereld opgenomen, bezet Oost-Duitsland van meet af aan in de Russische sfeer. Dat laatste betekende dat een communistische minderheid aan de macht geholpen werd en met tyrannieke onderdrukking van alle andersgezinde stromingen haar stempel drukte op het gehele openbare leven. Niet alleen in Oost-Duitsland speelde zich dat proces af maar ook in Polen, Roemenië, Hongarije en Bulgarije (en in Joegoslavië door krachten van binnen uit). De daardoor reeds gewekte ongerustheid werd belangrijk versterkt, toen een communistische minderheid begin '48 tenslotte ook in Tsjechoslowakije de macht greep: Groot-Brittannië, Frankrijk en de drie Benelux-landen (hun samengaan was in de oorlog in Londen voorbereid) sloten zich aaneen tot de Westeuropese Unie - het belangrijkste gevolg van dat symptoom van de wil om een gemeenschappelijk afweerfront op te bouwen was dat met volledige inschakeling van de Verenigde Staten (en Canada) in april '49 de Noordatlantische Verdragsorganisatie, de Navo, tot stand kwam. Dat was een vorm van

ANNO 1985

geïntegreerde militaire samenwerking met aan het hoofd een Amerikaanse opperbevelhebber (General Eisenhower was de eerste). Amerika's deelneming aan de Navo lag in de lijn van de Amerikaanse politiek: in ,46 had president Truman aangekondigd dat hij hulp zou bieden aan staten die door de Sowjet-Unie bedreigd werden en in '48 had het Congres op voorstel van de regering besloten, de opbouw van de door de oorlog geschonden economie der Europese staten te bevorderen door een voor die tijd gigantisch hulpprogram: de Marshall-hulp, genoemd naar de vroegere stafchef van het Amerikaanse leger die als president Trumans Secretary of State (minister van buitenlandse zaken) als eerste dat denkbeeld had gelanceerd. Daarbij was een belangrijke rol gespeeld door de beduchtheid dat, als het niet tot een wederopbouw zou komen van het Westeuropese bedrijfsleven, een voortdurende misère de cornmunistische partijen (deze hadden met name in Frankrijk en Italië een sterke aanhang gekregen) aan de macht zou brengen.

XCDe Marshall-hulp had het beoogde effect en de Navo hield de SowjetUnie in toom. De betekenis van de nieuwe verdragsorganisatie lag vooral hierin dat de Verenigde Staten ten nauwste betrokken werden en bleven bij de verdediging van de niet-communistische landen in Europa - verder ging de opzet niet. In '53 kwam het tot grote anti-communistische stakingen in Oost-Duitsland, in '56 tot een indrukwekkende volksopstand in Hongarije, in '68 tot een massaal zich afkeren van het traditionele communisme in Tsjechoslowakije en in al die gevallen grepen Russische troepen in en verhinderden dat de diepe weerzin van de betrokken volkeren tegen het hun opgelegde dwangsysteem tot een wijziging van regime leidde.

XCDe Navo onthield zich van ingrijpen.

XCWas Groot-Brittannië van meet af aan een stuwende factor bij de opbouw van een gemeenschappelijke afweer jegens de Sowjet-Unie, deelneming aan het proces van politiek-economische integratie in West-Europa werd enkele tientallen jaren lang afgewezen: de Britten hadden nooit deel uitgemaakt van wat zij 'het Continent' noemden en stelden prijs op handhaving van hun speciale band met de Verenigde Staten alsook met de landen van het Britse Gemenebest. Het gevolg was dat zij terzijde bleven staan toen het in West-Europa kwam tot op integratie gerichte

EUROPESE INTEGRATIE

economische samenwerking. Daartoe werd in '5 I een eerste stap gezet: in de vorm van de Europese Kolen- en Staalgemeenschap werd door de drie Benelux-landen, Frankrijk, Italië en de (in '49 opgerichte) Duitse Bondsrepubliek een gemeenschappelijke markt gevormd voor steenkool en staal die een Hoge Autoriteit als leidend orgaan kreeg; de onbeperkte nationale soevereiniteit die, wat Europa betrof, in wezen al prijsgegeven was op militair gebied, werd nu dus afgestaan op twee belangrijke sectoren van het economische leven. Dat was slechts een begin. Op I januari' 58 begon de Europese Economische Gemeenschap, de EEG, te functioneren mèt een (over weinig macht beschikkend) Europees Parlement en mèt een overeenkomstige organisatie op het gebied van de atoomenergie: de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie oftewel Euratom. De Europese Kolen- en Staalgemeenschap, de EEG en Euratom werden in '67 samengevoegd. Zo ontstond de Europese Gemeenschap oftewel de EG. Nadien werden nog andere landen tot de Gemeenschap toegelaten: Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken in '73, Griekenland in '82, Spanje en Portugal in '85 - het vertrouwen van de oprichters was niet beschaamd: de praktijk had aangetoond dat de grotere markt een wezenlijke factor was geweest bij de groei van de produktie en bij de stijging van de welvaart en van die voordelen wilden na de zes oprichters ook anderen profiteren.

XCWerd met dat alles de eenheid van het niet-communistische deel van Europa gerealiseerd? Nog niet.

XCIn het merendeel van de Duitse landen was in 1834 een Tolunie tot stand gekomen - nadien had het zeven-en-dertig jaar geduurd eer als uitvloeisel van de Frans-Duitse oorlog van 1870-71 het Duitse Keizerrijk was gesticht, welks samenstellende delen evenwel nog een zekere mate van autonomie kenden. Pas ruim zestig jaar later, onder Hitler, was Duitsland een echte eenheidsstaat geworden. Bedenkt men daarbij dat de Duitsers ook in de negentiende eeuw één taal spraken en zich van een gemeenschappelijk historisch verleden bewust waren, dan is in 1985 duidelijk dat in het niet-communistisch deel van Europa (waar vier landen een eigen koers varen: Noorwegen, sterk door zijn aardoliereserves voor de kust, Zweden, prat op zijn isolement, Zwitserland, principieel afzijdig', en Oostenrijk, tot neutraliteit verplicht krachtens het verdrag waarmee het in' 55 zijn onafhankelijkheid herkreeg) de volledige staatkundige eenwording, zo zij ooit verwezenlijkt wordt, in elk geval nog lange tijd op zich zallaten wachten. Er zijn barrières die diep in de

XC1 Het is ook geen lid van de Organisatie der Verenigde Naties.

ANNO 1985

historie van elk volk wortelen - een 'Europees bewustzijn' bestaat nog maar nauwelijks. Anderzijds zijn er krachtige economische factoren die naar verdergaande eenwording stuwen: nieuwe produktietechnieken die alleen in supranationaal verband kunnen worden toegepast èn de wenselijkheid om de EG in staat te stellen, het hoofd te bieden aan de concurrentie van de Verenigde Staten en van Japan.

XCWat dat laatste land betreft: was in '45 zijn droom vervlogen om binnen afzienbare tijd met militaire middelen de sterkste mogendheid ter wereld te worden, het lijkt wel of Japans machthebbers zich nadien hebben voorgenomen op economisch gebied te bereiken wat aan een vorige generatie op militair gebied mislukt is - anno '85 heeft het land, welks bevolking nog steeds gekenmerkt wordt door een grote mate van gedisciplineerdheid, zich ontwikkeld tot een centrum voor de vervaardiging, op de meest efficiënte wijze, van de meest geavanceerde industriële produkten.

XCEen andere wereld, niet langer door Europa gedomineerd! Maar in veelopzichten dezelfde: vervuld zo al niet van oorlog, dan toch van strijd. Strijd van arme volken onderling èn tegen de rijke. Strijd binnen menig volk van de niet-bezittenden tegen de bezittenden. Strijd van minderheden om meer autonomie. Strijd om fundamentele menselijke vrijheden die in de totalitair geregeerde staten (daaronder de communistische en een groot aantalonafhankelijk geworden koloniën) met voeten getreden worden. Strijd vanuit religieus en politiek fanatisme dat zich in telkens nieuwe vormen openbaart. Het is een veelvormige strijd - gevoerd terwijl de mensheid als geheel voor het eerst sinds haar tot in de vroegste prehistorie teruggaande ontwikkeling langs de rand van de afgrond loopt.

Ander Nederland

XC

XCIn de zeventiende eeuw was de Republiek der Verenigde Nederlanden, hoe klein ook, een der machtigste staten van Europa en in de negentiende ging het jonge Koninkrijk geleidelijk een speciale positie innemen dank zij het bezit van het meest profijtelijke koloniale gebied ter wereld: Nederlands-Indië. Een grote mogendheid was Nederland niet meer maar het voelde zich verheven boven de talloze kleine. In de wereldeconomie en speciaal in de economie van Europa vervulde het als handelsland een bemiddelende functie - het onthield zich van deelneming aan de mili

NEDERLANDS BUITENLANDS BELEID

taire bondgenootschappen die tussen zijn handelspartners gesloten werden. Het was neutraal. Die neutraliteit werd in de Eerste Wereldoorlog ontzien - was dat niet het geval geweest, dan zou al in '14-'18 zijn aangetoond hoe zwak Nederland was.

XCDat laatste bleek in mei '40: na vijf dagen strijd moest het capituleren.

XCNa de bevrijding van het gehele land was de eerste impuls het zelfstandigheidsbeleid te hervatten. In de jaren '20 en het begin van de jaren ,3a was vertrouwd dat de Volken bond grote conflicten zou kunnen bezweren - dat vertrouwen, hoezeer ook beschaamd, herrees als vertrouwen in de prille Organisatie der Verenigde Naties: nauwere samenwerking in Europa en a fortiori Europees federalisme werden afgewezen. Spoedig bleek dat dit beleid gebaseerd was op illusies. Nederland was niet in staat zijn gezag in Nederlands-Indië te herstellen en werd dus op Europa teruggeworpen. De eerste twee naoorlogse kabinetten: het kabinet-Schermerhorn ('45-'46) en het kabinet-Beel ('46-'48) hadden gehoopt dat het in dat Europa zou komen tot blijvende samenwerking tussen West en Oost, in welk kader de economische eenheid van Duitsland, Nederlands belangrijkste vooroorlogse handelspartner, zou worden gehandhaafd en Nederland toegang zou krijgen tot de Oosteuropese markt. Niets daarvan: Duitsland werd in tweeën gesplitst en Oost-Europa werd onbereikbaar. In '47 werd Nederland door het deviezentekort genoopt zich aan de Marshall-hulp als aan een reddingsboei vast te klampen - die hulp, ook aan Polen en Tsjechoslowakije aangeboden maar door de regeringen van beide landen onder Russische druk afgewezen, maakte West-Europa, waar ter verdeling van de hulp de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking werd opgericht, op economisch gebied duidelijk afhankelijk van de Verenigde Staten. Die lijn werd doorgetrokken en daarbij speelde het beleid van de Sowjet-Unie een belangrijke rol: de communistische staatsgreep in Praag, februari '48, versterkte de angst voor verdere Russische expansie in hoge mate en wekte grote animositeit tegen de Communistische Partij Nederland; in Amsterdam, waar de CPN de sterkste partij was geworden, werden de twee communistische wethouders genoopt hun functie neer te leggen, in Rotterdam trad de communistische wethouder eigener beweging af.

XCEnkele weken na de gelijkschakeling van Tsjechoslowakije sloot Nederland zich bij de Westeuropese Unie aan en ruim een jaar later, in april '49, zette mr. D. U. Stikker, minister van buitenlandse zaken in het in '48 gevormde kabinet-Drees/van Schaik, zijn handtekening onder het verdrag waarmee de Navo werd opgericht. Deze ontwikkeling dreef de CPN in een pijnlijk isolement waarbij zij door velen gezien werd als een

ANNO 1985

potentiële Russische 'Vijfde Colonne': een opvatting die af en toe voedsel vond o.m. in uitlatingen van haar leider Paul de Groot. I

XCIn Navo-verband werd het Nederlandse militaire apparaat, dat aanvankelijk vrijwel geheel geconcentreerd was op de strijd met de Republiek Indonesië, geleidelijk versterkt: niet onmiddellijk maar pas van de zomer van' 50 af, toen Noord-Korea Zuid-Korea had aangevallen. De Verenigde Staten grepen in, in dit gevaloptredend namens de Verenigde Naties (hiertoe had de Veiligheidsraad kunnen besluiten doordat de Sowj et- Unie die over het vetorecht beschikte, zich tijdelijk uit het college had teruggetrokken), en deden een beroep op militaire steun van hun bondgenoten. Nederland zond vervolgens een infanterie-bataljon, het Korea-bataljon (officieel heette het: het Nederlands Detachement Verenigde Naties), naar het Verre Oosten.

XCWerd steun aan de Navo, en daarmee aan de Verenigde Staten, één hoofdlijn in het Nederlandse buitenlandse beleid, een tweede tekende zich af in de Europese politiek: steun aan het streven naar politiekeconomische integratie. Niet zonder aarzelingen! Door de afzijdigheid van Groot-Brittannië was er vrees dat Frankrijk, eventueel in samenwerking met de Duitse Bondsrepubliek, binnen de EEG, later de EG, zou gaan domineren. Franse pogingen daartoe werden enkele malen afgewezen, trouwens: de toetreding van Groot-Brittannië, gevolgd door die van andere, minder belangrijke staten, verkleinden het gevaar dat Fransen en Duitsers in de EG de toon zouden aangeven. Evenwel: in de groep van die minder belangrijke staten werd Nederland niet méér dan één uit vele - de middelgrote mogendheid Nederland had afgedaan.

XCHet verdient de aandacht dat Nederlands toetreding tot de eerste vorm van Europese integratie: de Europese Kolen- en Staalgemeenschap (195 I),

1 Nadat de leiders van de Franse en van de Italiaanse communistische partij, resp. Maurice Thorez en Palmiro Togliatti, in februari '49 hadden verklaard dat de Franse en Italiaanse arbeiders in geval van een Derde Wereldoorlog het Russische leger zouden steunen, zei de Groot begin maart in een vergadering van het partijbestuur van de CPN: 'Dan zalook Amsterdam en geheel Nederland niet ten achter blijven' - aldus van 8 maart' 49. 'Voor de grote meerderheid van ons volk', aldus de historicus A. A. de Jonge, 'moest die verklaring ... ruiken naar landverraad.' (A. A. de Jonge: (1972), p. 98).

BEDUCHTHEID VOOR 'DUITSLAND'

niet zozeer bepaald werd door de wens om die integratie te bevorderen als wel door beduchtheid voor Duitsland. Staal was in die tijd nog de basis van elke bewapening en voor de produktie van staal is steenkool nodig. Welnu, werd de steenkool- en staalproduktie in de Bondsrepubliek onder effectieve gemeenschappelijke controle geplaatst, dan ontnam men Duitsers de mogelijkheid om over te gaan tot een herhaling van wat zich tussen de twee Wereldoorlogen had afgespeeld: geheime voorbereiding van een nieuwe bewapening al tijdens de Weimar-republiek, opbouw van die bewapening onder Hitler, eerst in het geheim, van '35 af openlijk.

XCHoe begrijpelijk is het dat de jaren '40-'45 bij talrijke Nederlanders een diepe afkeer hadden gewekt van alles wat Duits was - een diepe angst ook voor wat Duitsers weer zouden kunnen ondernemen! In het bevrijde Nederland was aanvankelijk sprake van een wijdverbreide behoefte om Duitsland gevoelig te straffen voor wat het had misdreven, eventueel ook door annexatie van Duitse gebieden. Afgezien evenwel van de vervolging van Duitsers die in Nederland gearresteerd of, na in Duitsland opgepakt te zijn, aan Nederland uitgeleverd werden, kon Nederland binnen de eigen rechtssfeer slechts twee dingen ondernemen: Duitse eigendommen confisqueren en Duitse staatsburgers uitwijzen. Op dat eerste komen wij in hoofdstuk 3 terug - over de uitwijzingen willen wij hier schrijven 1 en daarbij stellen wij voorop dat dat een zaak was waarin Nederland het niet alléén voor het zeggen had: de Britse bezettingsautoriteiten in de aan Nederland grenzende zone van Duitsland moesten medewerking verlenen. Trouwens, tot annexatie van delen van Duitsland kon Nederland evenmin alléén besluiten.

XCAfgezien van de Joodse en andere vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk (aan de Joodse werd in '41 het Duitse staatsburgerschap ontnomen en van hen werden de meesten gedeporteerd) leefden in mei '40 in Nederland vermoedelijk ca. tachtigduizend Duitsers, velen werkzaam in de Limburgse mijnen, in industriebedrijven in de Achterhoek en in de

1 Wij doen dat met gebruikmaking van de gegevens die drs. M. D. Bogaerts heeft samengevat in zijn bijdrage 'De uitwijzing van de Duitsers', opgenomen in verschenen in 1981.

ANNO 1985

grote steden in het westen des lands. Bijna negenduizend hunner waren aangesloten bij de sociale afdeling van de Landesgruppe Niederlande van de Auslands-Organisation der NSDAP -lid van die Landesgruppe, d.w.z. lid van de NSDAP, waren er vermoedelijk ca. vijf-en-twintighonderd. Er waren onder al die Duitsers vrij velen die met een Nederlandse vrouw gehuwd waren en wier kinderen slechts Nederlands spraken - wij zijn geneigd aan te nemen dat, toen na de bevrijding bleek dat zich nog maar ca. vijf-en-twintigduizend Duitse burgers in Nederland bevonden, daaronder talrijken waren die met het oog op het behoud van hun positie en terwille van hun gezin in Nederland wilden blijven.

XCDaar werd aanvankelijk geen verlof toe verleend: terwijl de overheid, vreemd genoeg, op de Oostenrijkers (landgenoten van Seyss-Inquart en Rauter, om slechts dezen te noemen) nauwelijks lette', werd in beginsel besloten, de Duitsers en bloc uit te wijzen, Joodse en andere vluchtelingen incluis. Van de Joodse vluchtelingen werd zelfs een aantal in kampen bijeengebracht - Joodse organisaties wisten hun gedwongen vertrek te verhinderen. Van de politieke vluchtelingen bleek dat velen deel hadden gehad aan het illegale werk: hun werd verlof verleend, voorlopig in Nederland te blijven, en uit deze groep verwierf nadien menigeen het Nederlanderschap. Wat de uitwijzing van de overige Duitsers betreft: de Britse bezettingsautoriteiten die de meesten zouden moeten opnemen in de Britse bezettingszone waarin aan alles gebrek was, maakten spoedig duidelijk dat zij een terughoudend beleid wensten te voeren.

XCDe uitwijzingen begonnen in september '46 - zij leidden tot protesten toen bleek dat de Rijksvreemdelingendienst gezinnen des nachts uit hun woningen haalde.' Die gezinnen werden geconcentreerd in kampen bij de Duitse grens - 'Mariënbos' bij Nijmegen was het grootste. Zo werden in '46 en '47 enkele duizenden Duitsers over de grens gezet.

XCIn laatstgenoemd jaar deden de Britse autoriteiten weten dat zij bereid waren er in totaal ca. tienduizend op te nemen. Ook dat cijfer werd evenwel niet gehaald. Toen namelijk de ca. vijfhonderd Duitsers die in mei '48 in 'Mariënbos' opgesloten zaten, er in geslaagd waren een brief door te geven aan prinses Juliana, minister-president Beel, het Rode

XC1 Van de oorspronkelijk Oostenrijkse staatsburgers zijn na de bevrijding slechts enkelen uitgewezen - hoevelen is niet bekend. Men moet het afwijkende beleid jegens de Oostenrijkers als uitvloeisel zien van de onjuiste opvatting dat zij, evenals bijvoorbeeld de Nederlanders, louter slachtoffers waren van het Derde Rijk. 2 Dit om te voorkomen dat gezinshoofden zouden onderduiken - waar dit geschied was, ging de uitwijzing niet door, omdat voorgeschreven was dat gezinnen in hun geheel moesten worden weggevoerd.

UITWIJZING VAN DUITSERS

Kruis, de kerken en enkele internationale instanties, waarin zij stelden dat zij bijna allen al twintig jaar in Nederland woonden en dat velen hunner met een Nederlandse vrouw gehuwd waren en slechts Nederlands sprekende kinderen hadden, namen de protesten tegen de uitwijzingen toe. Vooral de katholieke kerk en de Nederlandse Hervormde kerk drongen op clementie aan - uit die kerkelijke kringen werd bovendien menigmaal geïntervenieerd in individuele gevallen, zelfs in die van Duitsers die felle nationaal-socialisten waren geweest. Het gevolg van dit alles was dat in '48 in totaal slechts een paar honderd doorgewinterde Nazi's over de grens gezet werden. In'49 en '50 vertrokken telkens nog enkele tientallen, nadat hun door de Rijksvreemdelingendienst was meegedeeld dat hun verder verblijf in Nederland ongewenst was.

XCVan uitwijzing van de Duitse groep als geheel was dus geen sprake. In totaal zijn in '45-'46 omstreeks duizend Duitsers eigener beweging naar Duitsland getrokken (en in '48-'49 onder pressie van de autoriteiten enkele tientallen) maar het gros kreeg vergunning om in Nederland te blijven - uitgewezen werden er bijna drieduizendzevenhonderd oftewel één op de zeven.

XCIn West-Duitsland was sprake van breed verzet tegen alle annexatie en Londen en Washington maakten geen haast. In'48 bleek dat Nederland in de vorm van herstelleveranties niet veel meer zou krijgen dan één duizendste van de geclaimde materiële schade en toen begin '49 bekend werd, welke grenscorrecties waren aanvaard, was bij de vroegere voorstanders van annexatie de teleurstelling groot: behalve minieme strookjes land op een aantal punten langs de oostgrens kreeg Nederland slechts het gebied van Elten en een gebied bij Sittard toegewezen; de twee gebieden besloegen samen 60 vierkante kilometer en er woonden

XC1 Zie voor de samenstelling van de Nederlandse kabinetten in de periode mei 1945 - maart 1951 Bijlage I achter in dit deel.

ANNEXATIE VAN DUITSE GRENSGEBIEDEN

ruim achtduizend Duitsers. De gebieden werden in april '49 overgedragen.

XCDe Bondsrepubliek, geleidelijk-aan Nederlands partner in de verbanden van de Navo, de Europese Kolen- en Staalgemeenschap en de EEG, ging op teruggave aandringen en kreeg haar zin: in '60 werd een akkoord bereikt waarbij de grenscorrecties vrijwel geheelongedaan werden gemaakt - daar stond tegenover dat de Bondsrepubliek zich verplichtte, aan Nederland 280 mln DM schadevergoeding te betalen, waarvan bij na de helft: 125 mln ', bestemd zou zijn voor Nederlandse vervolgingsslachtoffers." Het parlement keurde de regeling niet zonder aarzeling, ook niet zonder verontwaardiging, goed en de geannexeerde gebieden werden op I augustus '63 opnieuw Duits.

XCEr werd door de Bondsrepubliek méér schadevergoeding betaald: in de jaren '60 en '70 nog enkele honderden miljoenen DM voor door vervolgingsslachtoffers geleden materiële schade - het nam alles tezamen de jegens Duitsers bestaande animositeit bij velen niet weg. Argwaan en profijt gaven de historici H. J. G. Beunders en H. H. Selier in '83 als titel mee aan hun studie over de verhouding tussen Nederland en WestDuitsland in de gehele naoorlogse periode. Inderdaad, argwaan bleef bestaan, gekoppeld aan zekere genoegdoening dat de eenheid van Duitsland verbroken was ('Nederland slaapt rustiger zolang Duitsland verdeeld is'"), en profijt was er. De Bondsrepubliek werd opnieuw, en bleef, Nederlands belangrijkste handelspartner en de doorvoer naar Duitsland droeg er toe bij dat het havengebied van Rotterdam het grootste ter wereld werd. Kwamen er terwille van de in-, uit- en doorvoer in '46 schepen binnen met een totaaltonnage van 17,6 mln brutoregisterton, in '85 is dat cijfer gestegen tot 505 mln.'J.

1 De rest werd gevormd door twee bedragen: een bedrag ter vergoeding van de Nederlandse investeringen in de geannexeerde gebieden en een met betrekking tot de z.g. in vreemde valuta luidende Duitse staats- en andere overheids obligaties, waarop de achterstallige rente alsnog werd betaald en die, voorzover zij tijdens de bezetting tegen (nu waardeloze) waren gekocht, vergoed werden. 2 Duitse vervolgden vielen onder de bepalingen van het op initiatiefvan Nederland had de regering van de Bondsrepubliek zich bereid verklaard, de aanspraken van vervolgden uit acht andere Europese staten met een bedrag-ineens af te kopen. Zo werd onder de Franse vervolgingsslachtoffers een bedrag van 400 mln DM verdeeld. H. G. Beunders en H. H. Selier: 1945-1981, p. 36. 4 Deze en vele andere in dit hoofdstuk (en in hoofdstuk 3) vermelde statistische gegevens zijn ons verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

ANNO I985

XCIn de cijfers voor het havengebied van Rotterdam weerspiegelt zich de stormachtige groei van het Nederlandse bedrijfsleven in de vier decennia die sinds de Tweede Wereldoorlog zijn verstreken.

XCNederland was vóór de Tweede Wereldoorlog in de eerste plaats een handelsland, in welks uitvoer agrarische produkten de eerste plaats innamen. Van een volwaardige industrialisatie was geen sprake; op die sector lag het accent bij de voedingsen genotmiddelen-industrie, bij de textielbedrijven en bij de scheepsbouw. Op de deelsector van de basisindustrie waren de Hoogovens te Ijmuiden en de Shell-raffinaderij bij Rotterdam de grootste bedrijven. Nieuwe wegen werden aanvankelijk niet ingeslagen. Wat er na de bevrijding in het geplunderde land aan middelen beschikbaar was, werd gericht op de moeizame wederopbouw van een geschonden economie en op het herstel van Nederlands gezag in Indië. Direct en indirect had Indië vóór de oorlog naar schatting voor ongeveer een zevende van het nationaal inkomen zorggedragen. Dat inkomen was aan het einde van de bezetting vrijwel gehalveerd - er werd vertrouwd dat, als dat gezagsherstel in Indië lukte, Nederland weer de Indische grondstoffen op de wereldmarkt zou kunnen afzetten. Hoewel de soevereiniteitsoverdracht, eind '49, het Nederlandse bedrijfsleven in de Indische archipel vooreerst ongemoeid liet (de Nederlandse bedrijven werden er pas in '57 genationaliseerd), was in die tijd al duidelijk dat, mede gezien het snel stijgende bevolkingscijfer, modernisering en heroriëntatie nodig waren, wilde men een gevoelige daling van het toch al niet zo florissante welvaartspeil voorkomen. Dat was geen nieuw denkbeeld: al in '36, toen Nederland de gevolgen van de diepe wereldcrisis te boven begon te komen, had de regering tot bevordering van de industrialisatie besloten - er was toen een Maatschappij voor Industriefinanciering en, als onderdeel van de afdeling Nijverheid van het departement van economische zaken, een Bureau Industrialisatie in het leven geroepen. Dat was een bescheiden begin: de Maatschappij voor Industriefinanciering had, toen de Duitse bezetting begon, slechts 48 kredieten toegekend tot een totaalbedrag van f 3,6 mln.

XCNa de bevrijding werd die lijn in zoverre doorgetrokken dat het kabinet-Schermerhorn meende dat het op de weg van de overheid lag, het verlenen van kredieten voor de economische wederopbouw van het land niet aan de particuliere banken alléén over te moeten laten: van de f300 mln waarmee de Herstelbank werd opgericht, werd 51 % door de

1 N D U STR IALIS A TI E

overheid gefourneerd (de rest door banken, institutionele beleggers en particulieren). De overheid was zich al in de crisisjaren bewust geworden van haar algemene verantwoordelijkheid voor de nationale economie maar Colijn, minister-president van '33 tot '39, had die verantwoordelijkheid slechts schoorvoetend aanvaard. Het kabinet-Schermerhorn en de daarop volgende kabinetten traden evenwel met beslistheid op. Toen in de loop van '49 duidelijk werd dat Nederland zijn positie in Indië niet zou kunnen handhaven, was het de minister van economische zaken, dr. J. R. M. van den Brink (een van de uit de Katholieke Volkspartij gerecruteerde leden van het kabinet-Dreesjvan Schaik), die aan het parlement een eerste Industrialisatienota voorlegde waarin de woorden 'Indië' of 'Indonesië' in het geheel niet voorkwamen. In die nota werd gesteld dat de overheid een klimaat diende te scheppen waarin het particuliere bedrijfsleven de vleugels wijd zou kunnen uitslaan. De Marshall-hulp raakte uitgeput - nu was een nieuwe aanpak nodig: modernisering van de machinale uitrusting der bedrijven, opvoering van de efficiency, stimulering van de energieproduktie (het aardolieveld in Zuidoost-Drente moest snelontwikkeld worden, het onderzoek naar de aardgasreserves in Groningen verder voortgezet, de elektriciteitsproduktie vergroot), uitbreiding van het wegennet, opheffing van voor het bedrijfsleven knellende regelingen zoals het Bedrijfsvergunningenbesluit, uitbreiding van internationale handelsakkoorden, opheffing van invoerbelemmeringen, bevordering van het toestromen van buitenlands kapitaal en, dát vooral, vergroting van de winstmogelijkheden (door belastingfaciliteiten, investeringspremies en premies op de export naar dollargebieden '). De winsten zouden sterker kunnen stijgen naarmate de lonen lager bleven; laag bleven zij dan ook, dank zij de medewerking die de met de regering samenwerkende vakcentrales verleenden. Doordat die lonen evenwel al van de bevrijding af laag waren gehouden", hadden de meeste industriële ondernemingen aanzienlijke kapitaalreserves kunnen opbouwen - die reserves waren over het algemeen voldoende voor de financiering der modernisering. Ontbraken die middelen, dan sprong de Herstelbank (later omgezet in de Nationale Investeringsbank) bij. Die

XCI Ter bevordering van die export werd de gulden in september '49 ten opzichte van de dollar met 32 % gedevalueerd. 2 Toen als gevolg van de Korea-oorlog (1950) de groothandelsprijzen en dus de kosten van levensonderhoud stegen, werd die stijging slechts gedeeltelijk gecompenseerd door nominale loonstijgingen; met' 50 vergeleken, daalden de reële lonen (dat zijn de nominale, d.w.z. de werkelijk betaalde, gedeeld door een factor die de stijging van de kosten van levensonderhoud aangeeft) in '51 met 5%.

ANNO 1985

Herstelbank verleende vooral kredieten aan grote ondernemingen - kleinere konden een beroep doen op een Industrieel Garantiefonds.

XCVan den Brink had in zijn eerste Industrialisatienota (zij werd jaar na jaar door een nieuwe gevolgd) becijferd dat in twee-en-een-half jaar tijd meer dan tweehonderdduizend nieuwe arbeidsplaatsen geschapen konden worden, naar verhouding de meeste in de metaalnijverheid en in de chemische industrie. Inderdaad, op de ontwikkeling van die twee bedrijfstakken, waarin in eerste instantie meer dan f 2 miljard belegd werd, kwam het accent te liggen.

XCDe internationale economie ontwikkelde zich in de jaren' 50 en '60 gunstig. Mede daardoor werd het nieuwe industrialisatiebeleid, waarin een directeur-generaal van industrialisatie, dr. A. Winsemius, een belangrijke rol speelde, een doorslaand succes: van '48 (het jaar vóór van den Brinks eerste nota) tot '68 stegen de jaarlijkse bruto-investeringen in het bedrijfsleven van bijna f 3% miljard tot bijna f 20 miljard en die van de overheid van bijna f liz miljard tot bijna f 5 miljard - die overheidsinvesteringen kwamen vooral de infrastructuur van de economie (wegen, havens, kanalen, vliegvelden) en het onderwijs ten goede. In 1950 werd 7,3 % van de rijksuitgaven aan het onderwijs besteed - dat percentage steeg voortdurend (anno '85 staat het op 25). Het beroeps- en het hoger beroepsonderwijs werden belangrijk uitgebreid en de universiteiten en hogescholen, voor de oorlog hoofdzakelijk bezocht door studenten uit burgerlijke milieus, kregen een brede toeloop uit andere bevolkingsgroepen - er waren tijdens de bezetting bijna veertienduizendzeshonderd jongeren die bij de universiteiten en hogescholen waren ingeschreven (onder wie ca. tweeduizend vrouwelijke studenten) en er zijn er in '85 honderdzestigduizend (onder wie zestigduizend vrouwelijke).

XCOok op de agrarische sector (landbouw, tuinbouwen veeteelt) tekende zich de modernisering af. Veel kleine boerenbedrijven verdwenen - bij de overblijvende werd de produktie gerationaliseerd door voortzetting van de herverkavelingen waarmee al voor de bezetting een begin was gemaakt. In veertigjaar werd het kunstmestverbruik per hectare meer dan verdubbeld. Het aantal tractoren nam van ca. 25 000 in' 50 toe tot 184000 in ' 851, het aantal melkmachines van bijna 4 000 in ' 50 tot meer dan 60 000 in '85. Ook voor zaaien, dorsen, rooien en plukken werden machines ingevoerd. De landarbeidersstand verdween vrijwel geheel. Spectaculair was op de agrarische sector vooral de uitbreiding van de groente- en

XC1 Tractoren, in gebruik bij agrarische dienstverlenende bedrijven (loonwerkers), zijn niet meegeteld.

AGRARISCHE SECTOR GEMODERNISEERD

bloementeelt. Dat de agrarische export van het midden van de jaren' 50 af minder belangrijk werd (in' 50 omvatte zij nog bijna 46 % van de gehele export), was niet gevolg van een daling van die uitvoer op zichzelf maar van het feit dat de uitvoer op andere sectoren nog sterker steeg. In '46, het eerste naoorlogse jaar, exporteerde Nederland goederen en diensten tot een totale waarde van ruim f8so miljoen - dit cijfer is anno 1985 tot f266 miljard (in guldens van '46: bijna f40 miljard) gestegen; daarvan gaat 73 % naar de EG-partners. Op economisch gebied is Nederland dus in hoge mate afhankelijk geworden van het buitenland (en dus kwetsbaar): in '48 was 20 % van het nationaal inkomen uit de export afkomstig - in '85 is dat 7I % geworden.

XCTot in het midden van de jaren '60 werd het industrialisatiebeleid in hoge mate bevorderd door het feit dat het loonpeil, met andere landen vergeleken, laag was. Nederland was een goedkoopte-eiland waar buitenlandse ondernemingen graag hun kapitalen belegden. Er kwamen weinig stakingen voor en de arbeidsmarkt breidde zich voortdurend uit. De betere onderwijsvoorzieningen droegen er toe bij dat velen aanspraak gingen maken op een gekwalificeerde betrekking. Afkeer van fysiekzware of vuile arbeid leidde er toe dat buitenlandse werknemers, 'gastarbeiders', in grote getale toegelaten werden: eerst Joegoslaven, Spanjaarden en Portugezen, vervolgens vooral Turken en Marokkanen. De laatste twee groepen handhaafden zich, toen de omstandigheden minder gunstig werden voor de economische groei.' Na een eerste loonexplosie

XC1 Anno 1985 zijn in Nederland bijna 166000 buitenlanders in loondienst, onder wie ruim 16000 Duitsers, ruim 21000 Belgen, bijna IS 000 Britten, ruim 35000 Turken (met meer dan 120000 gezinsleden) en 25 000 Marokkanen (met bijna 90000 gezinsleden). Bovendien hebben zich dan in Nederland uit Suriname, dat in 1975 onafhankelijk werd, naar schatting ca. 200000 Surinamers gevestigd en tenslotte uit de Nederlandse Antillen ca. 50000 Antillianen. Omgekeerd wonen er in '85 bijna 640000 N ederlanders in het buitenland: ruim 290000 elders in Europa (van wie 75 000 in België, ruim 120000 in de Bondsrepubliek Duitsland, 18000 in Frankrijk, 19000 in Spanje, ruim 23000 in Groot-Brittannië en II 000 in Zwitserland), 53000 in Afrika (van wie 41 000 in Zuid-Afrika), II3 000 in Noord-Amerika (50000 in Canada, 63000 in de Verenigde Staten), 20000 in Latijns Amerika, bijna 29000 in Azië (van wie ruim 7000 in Indonesië en bijna 7000 in Israël) en tenslotte bijna 90000 in Australië en ruim 40000 in Nieuw-Zeeland.

ANNO 1985

in '63 stegen de nominale lonen snel, vooral doordat de loonstijging in '69 gekoppeld werd aan de stijging van de kosten van levensonderhoud. Er kwamen jaren waarin de lonen zelfs sneller stegen dan de arbeidsproduktiviteit: Nederland ging boven zijn stand leven. Uitkeringen krachtens wetten die, zoals dat heette, een sociale verzorgingsstaat hadden doen ontstaan (wij komen er nog op terug), legden beslag op een snel groeiend deel van de staatsuitgaven. Voor die uitkeringen of het door hem te betalen deel daarvan en voor de dekking van tekorten maakte de staat goeddeels gebruik van zijn aandeel in de aardgasopbrengsten - desondanks ging hij vooral tegen het einde van de jaren '70 jaarlijks miljarden, tenslotte zelfs enkele tientallen miljarden méér uitgeven dan waarover hij de beschikking kreeg. Dat financieringstekort werd gedekt door gelden te lenen op de kapitaalsmarkt; daar werd de rente zo hoog dat het bedrijfsleven er grote hinder van ondervond. De bedrijfswinsten daalden - pas in het begin van de jaren '80 ging de overheid beseffen dat beperking van staatsuitgaven noodzaak was. Die beperking is anno '85 in volle gang. De bedrijfswinsten zijn dan weer stijgende.

XCLaat ons door die ups en downs in de economische ontwikkeling de vooruitgang in de materiële voorzieningen niet uit het oog verliezen - een vooruitgang overigens die diegenen die de crisis van de jaren '30 en de Tweede Wereldoorlog beleefden, sterker aanspreekt dan de generatie welke nadien werd geboren. Het beste uitgangspunt voor die vooruitgang is niet het jaar '45 of '46 maar het jaar' 50, toen in de vorm van het nieuwe industrialisatiebeleid de bakens werden verzet. Welnu, in '85 produceert de Nederlandse industrie, met' 50 vergeleken, vijf maal zoveel goederen en is de agrarische produktie verdrievoudigd. Het energieverbruik per hoofd van de bevolking (elektriciteit, aardgas en aardolieprodukten - de laatste Limburgse steenkolenmijnen zijn in '74 gesloten) is bijna vervijfvoudigd. Vrijwel ieder gezin beschikt over een stofzuiger, een koelkast, een wasmachine, een telefoon (het aantal aansluitingen: nog geen 300000 in '46, is tot bijna 5,7 miljoen gestegen), een of meer radio's, een of meer televisietoestellen. Er zijn sinds de bevrijding voor een bevolking die van negen miljoen in '45 groeide tot veertien-en-een-half miljoen (daaronder meer dan een half miljoen buitenlanders), meer dan 3,6 miljoen nieuwe woningen gebouwd - die veertien-en-een-half miljoen ingezetenen bezitten tezamen bijna 5 miljoen personenauto's. Gloednieuwe industriële produkten verspreidden zich snel - men kan anno '85 denken aan de video's, de compact-discs en de computers; die laatsten vinden met name bij het bedrijfsleven en bij de overheid steeds meer toepassing. Wel zijn er groepen die in de samenleving achterop zijn

WELVAART EN WELZIJN

geraakt: ca. vijfhonderdduizend ingeschreven werklozen, ca. tweehonderdvijftigduizend die als arbeidsongeschikten een uitkering ontvangen 1, maar het algemene beeld dat Nederland anno I98S biedt, is dat van een materiële welvaartsstaat welke men veertig jaar eerder voor onbestaanbaar zou hebben gehouden.

XCTen aanzien van het (zoveel moeilijker te meten) welzijn ligt de zaak gecompliceerder.

XCDe fysiek-uitputtende arbeid is uit het leven van veruit de meeste Nederlanders verdwenen; zij werken minder lang (in '61 werd bij de overheid, kort nadien in een groot deel van het bedrijfsleven, de vrije zaterdag ingevoerd"): zij hebben jaarlijks enkele weken vakantie waarbij de lonen en salarissen worden doorbetaald, al of niet met een toeslag; die vakantie kan vaak in het buitenland worden doorgebracht.' De medische voorzieningen zijn verbeterd en de gemiddelde levensduur is verlengd maar niet alle bejaarden voelen die verlenging als zinvol. Er is sprake van lucht-, bodem- en waterverontreiniging alsook van geluidsoverlast. Het land is in het westen, vooral in de Z.g.Randstad Holland, overvol geworden. De steden, alle omgeven door nieuwe wijken, hebben veel van hun charme en intimiteit, veelook van hun gezelligheid verloren. De samenleving is chaotischer geworden - herhaaldelijk komen corruptieschandalen aan de dag, ook bij de overheid. Illegale kapitaalsvlucht en belastingontduiking komen op grote schaal voor. Ook is de onveiligheid toegenomen. Met '50 vergeleken is in '85 het aantal aangegeven gevallen van mishandeling ruim tweemaal zo groot geworden, het aantal diefstallen bijna achttien maal zo groot, het aantal gevallen van

I Een deel van diegenen die een uitkering ontvangen (en van diegenen die geen uitkering nodig hebben), heeft daarnaast inkomsten als 'zwartwerkers'. Er zijn evenwel ook enkele honderdduizenden niet-ingeschreven werklozen, vooral leden van eth nische minderheden. 2 In waren naar schatting van de ca. negen miljoen inge zetenen driehonderdtachtigduizend in dienst van de overheid, in zijn het naar schatting negenhonderdduizend geworden op een totaal van veertien-en-een-half miljoen ingezetenen. 3 In de winter van '84 op gaan twee miljoen Nederlanders in het buitenland met vakantie, in de zomer van doen dat bijna vijf-en-een-half miljoen. Velen maken daartoe van vliegtuigen gebruik. Schiphol dat in '46 bijna driehonderdvijftigduizend luchtpassagiers had, heeft er in bijna elf-en-een-half miljoen.

ANNO 1985

vernieling bijna dertig maal zo groot. Het alcoholverbruik per hoofd van de bevolking is verviervoudigd. Onder de jongeren zijn ca. vijf-entwintigduizend verslaafd aan drugs.

XCBetekent dit alles dat veel Nederlanders ontevreden zijn over hun persoonlijke situatie in een veranderd land?

XCMen moet met elke uitspraak voorzichtig zijn. Het is nuttig te bedenken dat bij een breed onderzoek van de publieke opinie in april '46, bijna eenjaar na de bevrijding, bleek dat meer dan een vijfde van de bevolking (22 %), kreeg zij de vrije keus, liever zou emigreren dan in Nederland blijven - één, resp. twee jaar later bleek dat percentage tot 32, resp. 32 ,/, te zijn gestegen en bijna vijf jaar na de bevrijding (peildatum: I maart '50) stond het nog op 25.' Wat I98s betreft beschikken wij slechts over de resultaten van een beperkte enquête over het thema 'Wij leven vrij - en blij?' die in het begin van hetjaar gehouden wordt onder de abonné's van twaalf samenwerkende provinciale dagbladen (de bladen van de Gemeenschappelijke Persdienst oftewel de GPD-bladen 2) van die in totaal ca. zevenhonderdduizend Nederlanders gaven ca. twaalfduizend antwoord op een groot aantal vragen.' 'Wat beschouwt u als het belangrijkste probleem?' 'De werkloosheid', antwoordt 29 %. Andere antwoorden: 'de kernwapens' I2%, 'de honger in de Derde Wereld' IO%, 'de misdaad' 8 %, 'de milieuverontreiniging' 8 %, 'het materialisme' 7 %, 'de oorlogsdreiging' 7 % - de overige percentages worden lager, bijvoorbeeld: 'het communisme' 2 %, 'het kapitalisme' 2 %. Op de vraag hoe men het eigen inkomen beoordeelt, antwoordt 3 I % het 'zeer goed' te vinden, 32 % 'goed', 24 % 'voldoende' - 9 % acht het 'matig', 3 % 'slecht', I % 'zeer slecht'. Voorts blijkt dat 48 % tevreden is over de woning die men bewoont, 30% zelfs 'heel tevreden'. De laatste vraag waarvan wij de antwoorden willen weergeven, heeft betrekking op de werksituatie - daarvoor moet men de waardering met een cijfer uitdrukken; slechts

I p. 141. 2 De het het het het het de en het 'Deze enquête was in zoverre niet representatief dat er bij voorbeeld geen antwoorden binnenkwamen uit Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, waar geen GPD-bladen verschenen. Bij de berekening van de percentages zijn ove rigens t.a.v. het gezinstype, de leeftijd, het geslacht, de opleiding en de politieke voorkeur de cijfers gecorrigeerd op grond van een door het Nipo (het Nederlands Instituut voor onderzoek van de Publieke Opinie) gehouden landelijke steekproef onder meer dan drie-en-dertigduizend personen.

SOCIALE VERZORGINGSSTAAT

II % kiest een onvoldoende (1,2,3,4 of 5),16% een 6, 33 % een 7,3°% een 8, 8% een 9, 2% een 10.

XCEen over het algemeen niet ontevreden volk? Wij aarzelen - de enquête (maar er is geen betere) mag niet als volledig representatief worden beschouwd. Misschien is de conclusie verantwoord dat er in '85 minder ontevredenheid is dan in de eerste vijf jaren na de bevrijding.

XCIs die conclusie juist, dan kan het wel niet anders of de sociale wetgeving heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de ontevredenheid verminderde.

XCOok in dat opzicht ontstond na de bevrijding niet iets geheel nieuws maar werden vooroorlogse lijnen doorgetrokken. Daar moest ruimte voor zijn - die ruimte werd vooral door de groei van de economie rond de jaren '60 geschapen. W. Drees, minister van sociale zaken in het kabinet-Schermerhom en het kabinet-Beel, nam de eerste belangrijke stap: de Noodvoorziening Ouden van Dagen. Zij werd midden '47 door het parlement goedgekeurd en trad in oktober van dat jaar in werking: ca. vierhonderdduizend ouden van dagen kregen een vaste uitkering; het was een bescheiden bedrag maar het verdreef het spook van de armoede. Twee jaar later, in de herfst van '49, werden de uitkeringsnormen voor werklozen belangrijk verhoogd (tot 80 % van het tevoren verdiende loon voor gehuwden en 60 tot 70% voor ongehuwden). Ook de regelingen voor kinderbijslag werden verbeterd. In de jaren' 50 en '60 werd vervolgens een breed stelsel van collectieve verzekeringen opgebouwd waarbij de premies gedeeltelijk door de werknemers, gedeeltelijk door de werkgevers worden betaald: de Algemene Ouderdomswet (AOW, 1956), de Algemene Weduwenen Wezenwet (1959), de Algemene Kinderbijslagwet (1962), een herziene Ziektewet (1967), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (1967), de Wet Arbeidsongeschiktheid (1967, alleen voor werknemers) en daaraan werd in '76 nog een Algemene Arbeidsongeschiktheidswet toegevoegd. Er kwam daarnaast (in '65) een sociale voorziening die volledig door de staat werd betaald: de Algemene Bijstandswet; zij gaf iedere Nederlander de waarborg van een bestaansminimum en maakte dus de particuliere armenzorg die enkele eeuwen lang in de Nederlandse samenleving een rol had gespeeld, overbodig.

XCVan groot belang was voorts dat in '69 het wettelijk minimumloon

ANNO 1985

werd ingevoerd. Dat had zijn effect op de hoogte van de sociale uitkeringen. Al in de AOW-wet van '56 waren de uitkeringen gekoppeld aan de loonregelingen die in de collectieve arbeidsovereenkomsten, de cao's, waren neergelegd.' Ook de Algemene Weduwenen Wezenwet, de Algemene Kinderbijslagwet en de (nog beperkte) Wet Arbeidsongeschiktheid kenden die koppeling - in '69 evenwel werd de z.g. netto-koppeling ingevoerd, hetgeen betekende dat het netto-bedrag dat alle uitkeringsgerechtigden ontvingen (behalve als de uitkering slechts voor één persoon bestemd was), niet lager mocht zijn dan het nettominimumloon en dat loon werd (als alle cao-lonen), zoals al vermeld, in datzelfde jaar gekoppeld aan de stijging, eventueel daling, van de kosten van levensonderhoud. Van daling was in de jaren '70 geen sprake - integendeel: de inflatie en vooral de enorme stijging van de aardolieprijzen waartoe de Arabische en andere producenten in '73 als uitvloeisel van de Egyptisch-Israëlische oorlog besloten, dreven de kosten van levensonderhoud omhoog. Geen enkele uitkeringsgerechtigde, niemand ook die onder een cao viel (en daar vielen nu veruit de meeste werknemers onder), kreeg daar last van: werd het leven in een bepaald jaar duurder, dan werden de netto-cao-Ionen en de netto-uitkeringen dienovereenkomstig verhoogd. Het gevolg van dit alles was wèl dat, mede doordat er massale werkloosheid ontstond en veel meer personen dan men had verwacht, een beroep deden op de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de uitkeringen een steeds stijgend deel van het netto nationaal inkomen in beslag namen; dat aandeel, 5,3 % in '50, was in '70 gestegen tot 16,5 % en bedraagt in '85 22,4 %.

XCBij de opbouw van dit stelsel van sociale verzekeringen speelde de vakbeweging een belangrijke stimulerende rol - zij werd bovendien vertegenwoordigd in de besturen van de fondsen waarin, voorzover er sprake was van verzekeringen, de verzekeringspremies terecht kwamen: al bestaande fondsen zoals het (in een eerdere vorm alleen voor ambtenaren bestemde) Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds of de nieuwe fondsen voor uitkeringen van kinderbijslag, gewone en bijzondere ziektekosten en arbeidsongeschiktheid. Bovendien was het de vakbeweging die ten nauwste betrokken was bij de vaststelling van de bedragen waaraan de sociale uitkeringen gekoppeld waren: de cao-lonen en het minimumloon. Die vaststelling vond plaats in overleg, meestal in goed overleg,

1 De wet op de cao's dateert van '37- Aan het begin van de bezetting vielen ca. driehonderdvijftigduizend werknemers onder cao-regelingen, aan het einde meer dan één miljoen.

SOCIALE VERZORGINGSSTAAT

tussen drie instanties: de vakcentrales, de centrales van werkgevers en de overheid. De eerste twee waren bij de bevrijding naar voren getreden met de tijdens de bezetting voorbereide Stichting van de Arbeid. Was men het binnen het bestuur van die Stichting eens geworden over de te treffen voorzieningen, dan werd het resultaat van het overleg aan de regering voorgelegd - zij liet zich van ' 50 af adviseren door een nieuw lichaam: de Sociaal-Economische Raad, welks leden door de vakcentrales, de centrales van werkgevers èn door de overheid ('de Kroonleden') waren benoemd.

XCIn deze constellatie werd, dat is duidelijk, de vakbeweging als het ware ingekapseld in het politiek-economische bestel. Binnen dat bestel wist zij veel te bereiken, telkens wanneer de algemene economische toestand loonsverhoging of andere sociale verbeteringen toestond. De voornaamste beslissingen werden evenwel steeds aan de top genomen - er bleef voor de aparte vakbonden, laat staan voor hun afdelingen, maar weinig speelruimte en de strijdbaarheid van de leden werd vaak afgeremd door de leiding die er veel waarde aan hechtte dat Nederland geen schade zou toebrengen aan zijn beeld van een land waar opvallend weinig werd gestaakt. Door de vakbonden ondersteunde stakingen waren schaars, het aantal 'wilde', d.w.z. niet ondersteunde stakingen nam toe in de jaren '70. Aan het einde van die jaren ging de snel om zich heen grijpende werkloosheid als een nieuwe rem op de stakingsbereidheid werken.

XCDe al genoemde Sociaal-Economische Raad was mede gedacht als toporgaan van een nieuwe organisatie van het economische leven waarin produkt- en bedrijfsschappen een belangrijke rol zouden spelen.

XCNa de Eerste Wereldoorlog hadden de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de SDAP (voorloopster van de Partij van de Arbeid), en het met haar verbonden Nederlands Verbond van Vakverenigingen, het NVV, aangedrongen op vèrgaande socialisaties, op zijn minst op reële medezeggenschap van de arbeiders in de leiding van de bedrijven, maar de Bedrijfsradenwet van '33 had slechts de mogelijkheid geopend om per branche bedrijfsraden in te stellen die een louter adviserende bevoegdheid hadden. In '39 bestonden er vijftien van die raden, de belangrijkste in het bouwbedrijf. Na de bevrijding legde het kabinet-Schermerhorn

ANNO

satie, de pbo, aan het parlement voor, krachtens welk ontwerp zowel de vakbonden als de overheid reële invloed zouden krijgen op de leiding der bedrijven. Wij komen in het volgende hoofdstuk nog op dit ontwerp terug - hier willen wij slechts vermelden dat deze poging om, en dan niet slechts in een tijd van schaarste waarin distributie- en prijsregelingen onvermijdelijk waren, de ondernemers een deel van hun vrije zeggenschap te ontnemen volledig mislukte. Voor enige vorm van medezeggenschap was overigens niet alleen de Partij van de Arbeid maar ook de Katholieke Volkspartij geporteerd.

XCIn'50 kwam het tot twee nieuwe wetten: de Wet op de Ondernemingsraden en de Wet op de Bedrijfsorganisatie. De Wet op de Ondernemingsraden bepaalde o.m. dat in ondernemingen met meer dan vijfen-twintig personeelsleden een ondernemingsraad moest worden ingesteld - deze wet, die geen sancties kende, gaf die raden slechts adviserende bevoegdheid, anders gezegd: de dominerende positie van de ondernemer werd niet wezenlijk aangetast. De Wet op de Bedrijfsorganisatie regelde de instelling van, zoals gezegd, produkt- en bedrijfsschappen - zij bleef dode letter, d.w.z. dat die nieuwe regulerende instanties niet tot stand kwamen, behalve dat in '54 het Landbouwschap werd ingesteld.' Dat was niet onlogisch. Immers, de boeren die sinds de jaren van de diepe crisis grote subsidies hadden ontvangen welke door de consumenten waren opgebracht (die subsidies hadden de kosten van levensonderhoud voor de verschillende inkomensgroepen met 8 tot II % doen stijgen) en wier subsidies tijdens de bezetting, toen de landbouwprijzen ter wille van de vergroting van de produktie waren verhoogd, waren gehandhaafd, bleven ook na de bevrijding een beschermde groep vormen - de subsidiëring door de Nederlandse overheid (later door de EEG, nog later door de EG) werd voortgezet en het was dus redelijk dat de EG via het Landbouwschap zeggingschap behield op de agrarische sector. In '85 zijn van alle groepen ondernemers de boeren de enigen die de vrije beschikking over hun bedrijf, d.w.z. over het grootste deel van hun kapitaal, hebben verloren.

XCDit alles kwam er op neer dat, behalve ten aanzien van de landbouw, het beginsel van de ondernemersvrijheid niet werd aangetast: de ondernemers konden hun bedrijven, gericht op het maken van winst, naar eigen inzicht blijven leiden - de Nederlandse economie bleef in hoofdzaak een kapitalistisch karakter dragen. Dat karakter werd, het zij erkend, verzacht en zulks niet alleen door de al behandelde sociale wetgeving en door een geleidelijke uitbreiding van de bevoegdheden der ondernemingsraden maar ook door wettelijke regelingen die gericht waren op bezitsspreiding: diverse spaarwetten krachtens welke de overheid premies toevoegde aan de gespaarde bedragen, en vooralook subsidieregelingen bij de aankoop van een eigen huis. Minstens een kwart van de bevolking prefiteerde van die, zo zou men het kunnen noemen, democratisering van het bezit, maar 'deze', aldus in '84 dr. A. N. Wilterdink in zijn studie Vermogensverhoudingen in Nederland. Ontwikkelingen sinds de negentiende eeuw,

XC'ging niet zo ver, dat de overheid ertoe gebracht werd om doelbewust en planmatig ingrijpende veranderingen in de vermogensverhoudingen te bewerkstelligen. Waar 'bezitsspreiding' officieel beleidsdoel werd, werden de bestaande privé-vermogens zorgvuldig ongemoeid gelaten, werd alleen geprobeerd de spaarzaamheid van de bijna-bezitlozen te stimuleren - met weinig resultaat. Plannen en voorstellen van socialistische zijde om de vermogensverhoudingen fundamenteler te veranderen bereikten nooit het stadium van realisering: ... noch de door de PvdA kort na de Tweede Wereldoorlog bepleite systematische uitbreiding van door de staat beheerde fondsen, noch de meermalen voorgestelde

ANNO 1985

verhoging van de successierechten, noch ook de veel omstreden vermogensaanwas-d.eling.' I

XCWat was het gevolg?

XC'De verdeling van bezit', aldus Wilterdink in '84 (en zo is uiteraard ook de situatie in '85),

XC'is nog altijd zeer ongelijk, de eraan verbonden privileges zijn voor een kleine minderheid nog altijd zeer groot, en nog altijd vormt erving van privé-bezit een basis voor continuering van klasseprivileges over verschillende generaties. Nog steeds ook beschikken ondernemers over een grote, door het eigendomsrecht gesanctioneerde speelruimte en resulteren hun activiteiten in een in hoge mate onbeheerste economische ontwikkeling."

XCUiteraard moet men bij dat laatste bedenken dat Nederland als handelsland bij uitstek afhankelijk is van de wereldeconomie, vooral van de economie van zijn EG-partners en van die van de Verenigde Staten. Nederland kan geen sociaal-economisch beleid voeren dat wezenlijk afwijkt van dat der EG-partners (integendeel, de EG dient steeds meer een echte Gemeenschap te worden) en de financieel-economische banden die het land aan de Verenigde Staten binden, zijn sterk. Er is anno 1985 geen land dat jaarlijks zo grote kapitalen in de Verenigde Staten belegt als Nederland - omgekeerd werden grote Amerikaanse kapitalen belegd in het Nederlandse bedrijfsleven. Zowel de internationalisatie? als de (door fusies voltrokken) concentratie" zijn markante trekken geworden van de economie der Westelijke landen; anno 1985 wordt er op grote sectoren een dominerende plaats ingenomen door kolossale bedrijven welker activiteit de gehele niet-communistische wereld omspant en welker aandelen aan alle effectenbeurzen genoteerd staan, de Z.g. multi nationals Shell/Koninklijke Olie, Philips en het Unilever-concern zijn er bekende voorbeelden van; in hun raden van commissarissen zijn in de regelook de grootste banken (vaak ontstaan door fusies van minder groteS) vertegenwoordigd.

I A. N. Wilterdink: p. 366. 2 A.v., p. 375. 3 Eind 1980 was van de totale beurswaarde van tot de Nederlandse effecten beurs toegelaten aandelen van Nederlandse ondernemingen 42Y2% in handen van buitenlanders. 4 Die eoncentraties deden zich vooral (en in een steeds sneller tempo) voor op de kapitaal-intensieve sectoren: de chemische, de petrochemische, de farma ceutische, de metaal-, de electrotechniscbe en de voedings- en genotmiddelen industrie. 5 In Nederland werden de grootste vier banken in '64 tot twee samen

VERMOGENSVERHOU DINGEN

XCHet is Wilterdink geweest die er in zijn studie met nadruk op heeft gewezen dat men bij een term als 'nationaal vermogen' niet alleen denken moet aan de particuliere vermogens maar ook aan andere, t.W. aan vermogens die als het ware onpersoonlijk zijn: 'alternatieve vermogens van overheden, stichtingen, verenigingen en andere organisaties, en semi-persoonlijke vermogens in de vorm van gelden voor levensverzekeringen, pensioenen en sociale uitkeringen'.' De gelden namelijk die personen hebben doen toekomen aan instanties die hun later een levensverzekering (in '75 beschikte 53 % van alle Nederlandse huishoudens over zulk een verzekering) of een pensioen of een sociale uitkering zullen uitbetalen (of alle drie), moet men beschouwen als het semi-persoonlijke vermogen van alle betrokkenen samen. Welnu, terwijlomstreeks 1900 het nationaal vermogen nagenoeg geheel de som was van de particuliere vermogens, veranderden deze verhoudingen in de loop van de zoste eeuw. De particuliere vermogens stegen, maar de collectieve en semipersoonlijke vermogens stegen in een veel sneller tempo. Aan het einde van de jaren '70 waren de particuliere vermogens 'tot ongeveer de helft van het Nederlandse nationale vermogen teruggedrongen? - 'in minder dan honderd jaar', schrijft Wilterdink,

XC'veranderde een maatschappij, gedomineerd door kapitaalkrachtige individuen en families, in een maatschappij, gedomineerd door kapitaalkrachtige organisaties, waar individuen op verschillende manieren (als bestuurder, eigenaar, schuldeiser, werknemer, consument, staatsburger) deel van uitmaken of mee verbonden zijn."

XCSinds de Tweede Wereldoorlog is dat proces versneld. Was namelijk het totaal van de belegde semi-persoonlijke vermogens in '20 nog slechts ca.f I miljard en in '39 ca.f 3 'h miljard, in '60 beliep dat totaal f 20 miljard (in guldens van '39: ruim f6 miljard) en in '80 bijna f200 miljard (in guldens van '39: ca. f20 miljard). Hiermee hing samen dat het totaalvermogen van de rijkste 3 % ingezetenen volgens de vermogensbelasting

XCgevoegd: de Nederlandse Handelmaatschappij smolt met de Twentse Bank samen tot de Algemene Bank Nederland, de Amsterdamse Bank met de Rotterdamse Bank tot de Amra-bank. Zo gingen in '70 de Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank te Utrecht en de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven op in de Rabo-bank, 1 A. N. Wilterdink: Vermogensverhoudingen in Nederland, p. II6. 2 A.v., p. 179. 3 A.v., p. 164.

ANNO 1985

niet de groei vertoonde welke het nationaal vermogen (volgens de geschatte waarde van alle kapitaalgoederen) als geheel te zien gaf: van '39 tot '74 steeg het aldus gedefinieerd nationaal vermogen van f 32 miljard tot f674 miljard (in guldens van '39: ca. f92 miljard), het totaalvermogen van de rijkste 3 % van f ro.ç miljard in '39 tot hS,3 miljard - maar dat was, in guldens van '39 uitgedrukt: f 10,3 miljard, minder dus. Opvallend is verder dat er sprake is van een verminderde eoncentratie der vermogens - de rijkste 3 % van de bevolking bezat in '39 62 % van het geschatte totale privé-vermogen en in '74 44 %. 'Men zou', schrijft Wilterdink, 'de ontwikkeling als geheel kunnen typeren als een van partiële democratisering of egalisering. De klasse-ongelijkheid is verminderd, zonder onbelangrijk te worden."

XCDat die klasse-ongelijkheid zich ook bleef manifesteren op inkomensgebied, spreekt vanzelf.' . Wilterdink verbond aan al die constateringen die hij met gepaste voorzichtigheid naar voren bracht (het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft na '60 geen schattingen van het nationaal vermogen meer gepubliceerd en de gegevens over de privé-vermogens zijn nogalonzeker), de conclusie dat twee aan elkaar tegengestelde opvattingen, beide 'tamelijk gangbaar', niet in overeenstemming waren met de werkelijkheid: 'aan de ene kant het idee dat 'privé-vermogen van de produktiemiddelen' nog steeds het fundamentele kenmerk van de huidige samenlevingen van West-Europa en Noord-Amerika is - aan de andere kant de gedachte dat privé-bezit of particulier bezit in de modernste westerse samenlevingen van ondergeschikte betekenis is .geworden." De tweede helft van die conclusie dunkt ons juist maar bij de eerste helft zouden wij willen aantekenen dat men er natuurlijk over kan twisten wat 'het fundamentele kenmerk' van een bepaalde samenleving is, en daarbij wil het ons voorkomen dat Wilterdinks zo opvallend gegroeide semi-particuliere vermogens in elk geval geen direct-leidende functie vervullen in de economie - wat de bedrijven van enige omvang betreft, berust die functie in ons land ook anno 1985 nog steeds bij de directies en raden van commissarissen die optreden namens de aandeelhouders.

, A.v., p. 299. 2 Van het totale belastbare inkomen werd in '84 ruim 10% verdiend door 2,2 % van de aangeslagenen en diegenen die in dat jaar meer dan f roo 000 verdienden (één op elke twaalfhonderdvijftig aangeslagenen), verdienden samen 5 % van het totale belastbare inkomen. 'A. N. Wilterdink: p. 178-79.

PUBLIEKE MORAAL GEWIJZIGD

XCZiet men naar de economisch-sociale ontwikkeling van Nederland als geheel, dan is duidelijk dat, van de bevrijding uit gezien, de 'omslag' viel in de jaren '60: de industrialisatie was geslaagd, de basis van de volkshuishouding was wezenlijk vernieuwd, er was ruimte gekomen voor een grote uitbreiding van de overheidsuitgaven, de opbouw van de sociale verzorgingsstaat was in volle gang. Een ontwikkeling was dat waarbij de overheid in toenemende mate beslag legde op de nationale middelen (de rijksuitgaven, 21 % van het nationaal inkomen in '39, zijn in '8S 44 % daarvan) - een ontwikkeling óók die zich niet alleen in ons land maar in een groot deel van de Westelijke wereld aftekende.

XCHetzelfde geldt voor de in diezelfde periode vallende 'omslag' in de publieke moraal.

XCDie publieke moraal, die overigens terdege onderscheiden moet worden van het werkelijke gedrag der mensen (lang niet ieder hield zich aan wat die moraal voorschreef), was vóór de Tweede Wereldoorlog in ons land uitgesproken strikt geweest - dat was zij al sinds het begin van de negentiende eeuw; in haar opbouwen handhaving hadden de kerken een belangrijke rol gespeeld; de overdracht van generatie tot generatie had vooral plaatsgevonden binnen de gezinnen. Tijdens de bezetting waren evenwel veel gezinsverbanden aangetast of zelfs opgeheven, hetgeen het aangaan van buitenechtelijke verhoudingen had bevorderd. Dat gold voor de honderdduizenden die in den vreemde hadden moeten werken, voor de andere honderdduizenden die als onderduikers in veelal voor hen nieuwe milieus waren terechtgekomen en voor de enkele tienduizenden illegale werkers die in een situatie waren komen te verkeren van gemeenschappelijk levensgevaar en van grote onderlinge kameraadschap - binnen alle drie die groepen was het menigmaal gekomen tot sexuele verhoudingen die met de publieke moraal in strijd waren. Diegenen nu die aan de wederopbouw van Nederland leiding begonnen te geven, wensten (die wens was in het bevrijde Zuiden al duidelijk door de katholieke geestelijkheid geuit) dat de publieke moraal ten volle in ere zou worden hersteld. Het gezin moest de hoeksteen van de samenleving blijven, 'uitspattingen' waren uit den boze en er moest hard gewerkt worden. De leidinggevende kaders reageerden dan ook zeer geprikkeld toen in de eerste maanden na de bevrijding het vrijere gedrag op sexueel gebied werd voortgezet, vooralook toen bleek dat de maandenlange aanwezigheid van Geallieerde militairen, hoofdzakelijk Canadezen, die 3

ANNO 1985

als bevrijders waren begroet, en de komst van per week ca. achtduizend andere Canadezen uit de Britse bezettingszone in Noordwest-Duitsland naar het officiële leave-centre Amsterdam (zij bleven daar drie etmalen)' tot talrijke buitenechtelijke relaties leidden. 'Naar alle waarschijnlijkheid', aldus in '85 de historicus H. de Liagre Böhl-, 'heeft zich in de ... zomer van 1945 een weliswaar kortstondige maar voor Nederlandse begrippen ongekende explosie van buitenechtelijk sexueel verkeer voltrekken." Er werd een krachtige perscampagne tegen al die 'zedeloosheid' ingezet en het Militair Gezag vaardigde een verordening uit die de politie het recht gaf, meisjes die jonger waren dan achttienjaar en zich na elf uur 's avonds nog op straat bevonden, op te pakken - zij werden dan bij de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten op geslachtsziekten onderzocht, verhoord door inspectrices van de zedenpolitie en een nacht vastgehouden, waarna zij door hun ouders moesten worden afgehaald.

XCNog tekenender wellicht waren de reacties op de publikaties in twee bladen waarin de buitenechtelijke omgang met de Canadese militairen als een normaal verschijnsel werd voorgesteld. In het links-socialistische weekblad De Vlam, voortzetting van het illegale blad De Vonk, betoogde in augustus '45 de Amsterdamse vrouwenarts W. F. Storm, een van de voormannen van de door velen als zedeloos beschouwde Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming, dat het onjuist was om vrouwen die sexuele omgang met Canadese militairen hadden, als prostituées te beschouwen: 'Zij verkopen zich niet, doch geven zich omdat zij er naar verlangen zich te geven." Dit nuchter aanstippen van het lustelement in de sexuele omgang wekte hevige verontwaardiging en toen vervolgens de psycholoog George G. Lampe in de Overijsselse editie van Het Parool op de juistheid van Storms constatering wees, kostte dat het blad ca. zevenduizend abonné's. De verantwoordelijke redacteur werd overgeplaatst en de landelijke leiding van Het Parool reageerde met een verklaring in alle edities waarin gezegd werd dat wat Lampe had gesteld 'in flagrante strijd (was) met de opvattingen van de leidende figuren van Het Parool en van onze medewerkers in het algemeen. Wij zien namelijk als3

I 'Verbroedering' met de Duitsers was alle Geallieerde militairen verboden - zij mochten dus ook geen sexuele relaties met Duitse vrouwen en meisjes onderhou den. 2 H. de Liagre Böhl: 'De Nederlandse pers over de omgang van vrouwen met Canadezen in de zomer van 1945', 1985, P: 245. ' Er werden in '39 in Nederland ruim 2 000 onwettige geboorten geregistreerd, in '46 meer dan 7 000. Vermelding verdient dat bijna negentienhonderd Nederlandse meisjes met Canadese militairen in het huwelijk traden. • Aangehaald door H. de Liagre Böhl in 1985, p. 250.

PUBLIEKE MORAAL GEWIJZIGD

een belangrijk deel van onze taak de opvoeding van ons volk tot hoge zedelijke normen." Aan Storm werd vervolgens in Je Maintiendrai, het weekblad van de Nederlandse Volksbeweging, verweten dat hij de 'verloedering' van de vrouwelijke sexualiteit niet alleen goedpraatte maar ook bevorderde door het propageren van voorbehoedsmiddelen- het gebruik van dergelijke middelen werd in Vrij Nederland door ds. J. J. Buskes scherp veroordeeld.

XCDe Nederlandse Hervormde Kerk die het in die tijd als haar taak was gaan zien om het Nederlandse volk te 'herkerstenen' (het Christendom moest het gehele openbare leven, met inbegrip van het openbaar onderwijs en de radio, gaan doordringen), uitte zich in gelijke geest: in de Boodschap van de Generale Synode die met Kerstmis '45 in alle hervormde diensten werd voorgelezen, werd 'de genotzucht' die 'brede kringen' zou hebben aangegrepen, 'een uiting van een bijkans barbaarse ondankbaarheid' genoemd en werd voorts gesproken van 'de krampachtige drift, van het leven te halen wat ervan te halen is, die zich o.a. openbaart in een danswoede, welke de zin van de levensvreugde en de heiliging van het lichaam minacht."

XCOpvattingen als deze vonden in brede lagen van het Nederlandse volk weerklank. Veruit de meeste mensen (74 %, zo bleek bij een publieke opinie-onderzoek in mei '47) vonden 'hard werken, zuinig leven en veel sparen' noodzakelijk voor de economische wederopbouw." Bij andere dergelijke onderzoeken bleek dat een meerderheid er voorstander van was dat echtscheiding zou worden bemoeilijkt (een daartoe strekkend wetsontwerp werd in '55 door het parlement goedgekeurd), dat zij de filmkeuring toejuichte en euthanasie onder alle omstandigheden afwees; elke vorm van geboorteregeling werd in ' 52 door meer dan 40 % van de volwassenen zedelijk ontoelaatbaar genoemd en in hetzelfde jaar nam de Nederlandse Hervormde Kerk in een herderlijk schrijven over het huwelijk ten scherpste stelling tegen masturbatie en tegen de coïtus door verloofden. Niet ten onrechte noemde de historicus J. c. H. Blom de eerste vijf naoorlogsjaren 'jaren van tucht en ascese" - wel te verstaan: dat waren de normen die werden voorgeschreven. Werden zij steeds gevolgd? Wij betwijfelen het. Een feit was evenwel dat veruit de meeste Nederlanders zich gehoorzaamjegens de overheid gedroegen; dat doen

XCI A.v., p. 251. 2 A.v., p. 252. 3 Documenten Nederlandse Hervormde Kerk. Verklarin gen, kanselafkondigingen, boodschappen, herderlijke brieven en rapporten, uitgevaardigd door of namens de Generale Synode in dejaren 1945-1955 (z.j.), p. 24 (verder aan te halen als: Doe. Ned. Herv. Kerk). 5 Herrijzend Nederland, p. 135. 5 Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, IVC, 2 (1981), p. 300.

ANNO 1985

de, volgden zij de parolen van de leidende kaders - de kaders der 'zuilen'.

XCDe drie grootste 'zuilen' (de protestantse, de katholieke en de socialistische) waren in de tweede helft van de negentiende eeuwontstaan en waren, o.m. doordat het bijzonder onderwijs bij de 'pacificatie' van 1917 financieel aan het openbare gelijkgesteld was en doordat in het radiobestel uit de 'zuilen' voortgekomen omroeporganisaties domineerden, in de periode tussen de twee Wereldoorlogen een bepalend element geworden in de samenleving. Van 'verzuiling' sprak men toen nog niet - wie zich over het verschijnsel uitliet, had het in de regelover de 'hokjes- en schotjes-geest'. Daar stak, aldus in '85 de politicoloog H. Daalder, kritiek in en die kritiek hing samen met het feit dat nog bij velen afkeer bestond jegens de katholieken, 'de Roomsen', die als wezenlijk onbetrouwbaar, en jegens de socialisten die als revolutionaire nieuwlichters werden gezien. Tijdens de bezetting werden bij andersdenkenden de gevoelens van verguizing van die twee belangrijke volksgroepen verzwakt - toen dan ook hun organisaties en de protestantse na de bevrijding herrezen, ging het begrip 'verzuiling' opgeld doen dat niet meer was dan de zakelijke uitdrukking van de bestaande, normaallijkende situatie: 'droeg voortaan', zegt Daalder, 'niet elke zuil, op eigen plaats, mee aan het gezamenlijk gedragen staatsgebouw?" Die 'verzuiling' nam in de eerste naoorlogse jaren toe. Het percentage kerkelijk-gemengde huwelijken daalde en wat de katholieken betrof, gaf het Episcopaat, dat tijdens de bezetting zo duidelijk leiding had gegeven aan dit volksdeel, in '54 de richtlijn uit dat zij op organisatorisch gebied hun isolement dienden te bestendigen; dat had het Episcopaat van de bevrijding af gedaan maar in '54 ging het een stap verder: in een bisschoppelijk mandement werd de katholieken verboden, lid te zijn van een reeks andersgezinde organisaties, van welke het NVV de belangrijkste was - het lidmaatschap van de Partij van de Arbeid, waarbinnen zich een kleine Katholieke Werkgemeenschap gevormd had, werd alleen verboden aan priesters. Accentuering der verzuiling dus - maar in de samenleving als geheel

XCI H. Daalder in 1940-1945: Onverwerkt verleden? (1985), p. 29.

'VERZUILING'

waren toen reeds tekenen zichtbaar dat de invloed van de kerken, neemt men ze als één geheel, afnam. Het aantal priesterwijdingen begon al in de eerste naoorlogse jaren sterk terug te lopen, in Amsterdam ging in '46 al bijna 40 % van alle katholieken niet meer regelmatig ter kerke en de cijfers voor de andere grote steden in het westen des lands werden een jaar later even verontrustend geacht. Veranderde de publieke moraal? 'Na 1945', aldus in '84 de historicus H. van Galen Last, 'had de jeugd de strijd' (een strijd voor vernieuwing en tegen verstarring) 'verloren, maar uit litteratuur en kunst kon blijken dat het verzet niet was gebroken.' I Inderdaad, niet zonder aanvankelijk grote, ja furieuze weerstand te ontmoeten begonnen jonge schrijvers als W. F. Hermans en G. K. van het Reve de heersende publieke moraal te ontmaskeren. Hun werk en dat van een nieuwe generatie op spontaniteit gerichte dichters en van de kunstenaars van de Cobra-groep" behelsden de aankondiging van nieuwe normen op alle gebieden van de kunst, ja van het leven. Het waren, als zo vaak, jonge kunstenaars wier werken, vogels gelijk, het nieuwe land aankondigden dat nog onder de kim lag. Achter elk geldend gezag zou een vraagteken worden geplaatst - Nederland werd ongehoorzaam.

XCDe 'omslag' in de publieke moraal tekende zich in de eerste plaats af op alle levensgebieden die met de sexualiteit te maken hadden - het algemeen ter beschikking komen van de anti-conceptie-pil ('62) speelde daarbij een belangrijke rol. Binnen enkele jaren voltrok zich, ongeveer van de tweede helft van de jaren '60 af, wat de socioloog G. A. Kooy in '80 'een sexuele revolutie' noemde.' Ook minderjarigen konden vrij voorbehoedsmiddelen kopen en die middelen mochten, anders dan vroeger, vrij ten verkoop worden aangeboden. Sex-advertenties werden voor de dagen weekbladpers een bron van inkomsten, het ene sextheater en de ene sex-winkel na de andere werden geopend. Homofiele mannen en lesbische vrouwen kwamen vrij voor hun geaardheid uit

1 H. van Galen Last in juli-aug. I984, p. 360. 2 Een groep van Nederlandse kunstenaars die samenwerkte met Deense en Belgische kunstenaars - het begrip 'Cobra' was gevormd uit de beginletters van Copenhagen, Brussel en Amster dam. 3 G. A. Kooy in 1945. (I980), p. 53.

ANNO 1985

(wetsbepalingen die het sexuele verkeer van meerderjarige mannen met minderjarige strafbaar hadden gesteld, werden geschrapt). Bovendien werd door menigeen een vraagteken geplaatst achter het traditionele huwelijk - er werd druk met andere samenlevingsvormen geëxperimenteerd. Abortus werd officieel toegestaan. De vrouw, tevoren in veel opzichten juridisch gelijkgesteld aan onmondigen, kreeg een zelfstandiger positie, zonder dat overigens van volledige feitelijke gelijkstelling aan de man sprake was - daarop ging de beweging van het feminisme aandringen. Ook werd de grens voor het actief en passief kiesrecht lager gesteld: op achttien in plaats van op een-en-twintig jaar. Talrijker en jeugdiger waren de jongeren die zich betrekkelijk vroeg van hun ouders losmaakten; velen hunner die langs officiële weg geen woonruimte konden krijgen, gingen met name in de grote steden tot het 'kraken' van leegstaande panden over - een aantasting van het eigendomsrecht waarbij overheid en publieke opinie zich, na aanvankelijk verzet, in de meeste gevallen neerlegden.

XCDit alles betekende niet dat niet de meeste Nederlanders het traditionele huwelijk en de traditionele gezinsvorming bleven prefereren - het betekende wèl dat afwijkingen daarvan over het algemeen niet langer werden veroordeeld. In '85 blijkt bij de eerder genoemde GPD-enquête dat op de vraag: 'Mag een school een homosexuele leraar ontslaan?' 75 % antwoordt: 'neen'. Trouwens, diezelfde enquête toont ook aan dat 47 % het 'kraken' van een woning toelaatbaar acht, dat 53 % geen bezwaar heeft tegen 'zwart' werken (d.w.z. tegen betaalde arbeid die geheel buiten de belasting- en premiewetgeving om gaat) en dat 25 % er ook geen bezwaar tegen heeft dat 'zwart' gewerkt wordt door personen die een uitkering hebben als werkloze of arbeidsongeschikte.

XCBij dat alles had de televisie een belangrijke rol gespeeld.

XCBegonnen in '56 met nog geen honderdduizend geregistreerde toestellen breidde zij zich snel uit: tot ruim achthonderdduizend geregistreerde toestellen in '60, tot meer dan drie miljoen in '70 in '85 zijn het er ruim vier-en-een-half milj oen. Het was vooral dat nieuwe medium (het 'maakte', aldus Daalder, 'het gezag tot personen, regenten tot mensen") waarin de oude normen werden aangetast, aanvankelijk alleen in uitzendingen van de Vara en van de VPRO (die, geheel door jongeren overgenomen, zich eind '69 van haar vrijzinnig-protestantse oorsprong losmaakte). Van grote betekenis was daarbij dat er tot loktober '64 slechts

XC1 H. Daalder in Em vrij zinnige verhouding. De VPRO in Nederland 1926-1986 (1986), P·39·

ONKERKELIJKHEID

één televisienet was. In confessionele kringen had men het luisteren naar de radio veelal beperkt tot die ene zender waarop de programma's van KRO en NCRV werden uitgezonden, maar het zoveel indringender medium van de televisie bood acht jaar lang geen enkele keuze-mogelijkheid, waardoor de 'verzuiling' op een wezenlijk punt werd doorbroken.

XCEr bleven groepen, met name de gereformeerden die zich in '44 van de Gereformeerde Kerken hadden losgemaakt, en een deel van de meer rechtzinnige hervormden, die in het belijden van het geloof en het vasthouden aan een traditioneel levenspatroon eerder werden versterkt dan verzwakt, maar binnen de drie grootste kerkgenootschappen: de Rooms-Katholieke Kerk, de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken kwam het tot geloofsafval op grote schaal. Pogingen tot aanpassing (het Episcopaat trok in '65 het mandement van '54 in en verklaarde vijfjaar later bij de opheffing van de Katholieke Werkgemeenschap in de PvdA dat katholieken op politiek gebied vrij waren in hun keuze) baatten niet - de kerkelijke leiders van de drie genoemde geloofsrichtingen verloren met name hun greep op de jeugd. De kerkdiensten werden steeds slechter bezocht (in '66 ging 52 % van de Nederlanders regelmatig ter kerke, in '79 nog maar 29 %), kloosters stroomden leeg, katholieke studenten vielen van het ene uiterste in het andere - in het begin van de jaren '70 werd Marx voor vele studenten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en de toenmalige Katholieke Hogeschool Tilburg de nieuwe Verlosser. Van '60 tot '70 vertoonde het percentage onkerkelijken voor het eerst een snelle stijging (1930: 14>4%, 1947: 17 %, 1960: 18,3 %, 1970: 23,6%) een stijging die nadien werd voortgezet maar waaromtrent geen officieel cijfer bekend is doordat de nogal wijdverbreide tegen het overheidsgezag gerichte stemming in den lande die mede elke vorm van registratie afwees (verwijzingen naar het persoonsbewijs in de jaren '41-'45 speelden daarbij een grote rol), het de regering onmogelijk maakte, in het decennium-jaar '80 de gebruikelijke volkstelling te houden.'

XCEr is anno '85 sprake van enig herstel van de behoudende krachten maar de publieke moraal is gewijzigd en de ontzuiling is een feit.

I Het CBS schat dat van de bevolking van achttien jaar en ouder in '84 bijna 35 % niet bij een kerkgenootschap is aangesloten - er zijn aanwijzingen dat die schatting te laag is. In '86 komt een door Yvette Bommeljé en Peter Dooren onder veertigdui zend volwassenen uitgevoerd onderzoek tot de conclusie dat bijna de helft van de bevolking buitenkerkelijk is.

ANNO 1985

XCIn de veertig jaren die van '45 tot '85 verstreken, kende Nederland negentien kabinetten die, zoals met de voorafgaande in de twintigste eeuw het geval was geweest, steeds het karakter droegen van een coalitiekabinet; geen partij kreeg ooit een meerderheid van de kiezers achter zich. De politieke geschiedenis van die veertig jaar zullen wij niet samenvatten, laat staan weergeven - wij zouden slechts op enkele aspecten willen wijzen, waarbij het ons op vier aankomt: de positie van de Partij van de Arbeid, de plaats van wat men 'de protest-partijen' zou kunnen noemen, het effect van de ontzuiling en de wijziging in de vormen van politieke actie.

XCNa de bevrij ding maakte de Partij van de Arbeid dertien j aar lang deel uit van een coalitie-kabinet, aanvankelijklouter met de Katholieke Volkspartij, de KVP, later ook met andere partij en. In '58 werd zij in de oppositie gedrongen en daarin is zij, met slechts korte onderbrekingen (tezamen in een periode van zeven-en-twintig jaar nog geen zeven jaar omvattend), gebleven. Er is dan ook, menen wij, veel te zeggen voor de door de politicoloog H. Daudt in '85 naar voren gebrachte stelling dat de partijen rechts van de PvdA ook na de Tweede Wereldoorlog de opvatting bleven aanhangen die mgr. Nolens, voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de Rooms-Katholieke Staatspartij, in '25 onder woorden bracht in zijn uitspraak dat samenwerking met socialisten 'alleen bij uiterste noodzaak' wenselijk was. Die 'uiterste noodzaak' deed zich voor in de eerste naoorlogse periode: de wederopbouw moest tot stand komen, het loonpeillaag gehouden, in Indië het Nederlandse gezag hersteld (en, toen dat niet mogelijk bleek, een andere oplossing gevonden), de CPN teruggedrongen. 'Uiterste noodzaak' was er opnieuw in '65, toen de KVP en de Anti-Revolutionaire Partij, de ARP, de steun van de PvdA nodig hadden om in een nieuwe Omroepwet de positie van KRO en NCRV (alsook die van de Vara) voorlopig veilig te stellen. Overeenkomstige situaties deden zich enkele malen in de jaren '70 en '80 voor maar de confessionelen lieten de PvdA vallen, zodra hun dat, overigens mede door de onverzoenlijke instelling waarvan de linkervleugel van deze partij bij enkele gelegenheden getuigde, mogelijk was. Wij zijn van mening dat bij dit alles naast accentverschuivingen op het gebied van de buitenlandse politiek (de PvdA stelde zich in de jaren '70 kritischer jegens de Navo op) vooral, al werden zij niet steeds uitgesproken, verschillen van inzicht ten aanzien van het tempo van verdergaande

POLITIEKE PARTIJEN

mische hervormingen een rol hebben gespeeld. Tekenend was het dat het eerste kabinet dat na de kabinetten-Drees weer door een PvdA'er werd geleid: het kabinet van minister-president drs. J. M. den Uyl (hij had tijdens de bezetting aan allerlei vormen van illegaal werk deelgenomen), in '77 ten val kwam door een conflict over de vermogensaanwasdeling en over een nieuwe grondpolitiek. Niet dat de confessionelen niet met hun tijd mee-evolueerden! Het kabinet bijvoorbeeld dat onder leiding kwam te staan van de oud-marine-officier P. J. S. de Jong (in de laatste fase van de oorlog tegen Japan commandant van de onderzeeboot '0 24'), werd, aldus Daudt, 'in linkse kringen gekwalificeerd als het tot op dat moment meest rechtse kabinet sinds de Tweede Wereldoorlog. Het heeft evenwel van 1967 tot 1971 soepel de gevolgen van de roerige zestiger jaren opgevangen. In die periode werd de permissive society voltooid, waren openheid en democratisering aan de orde van de dag en werden de studentenrellen beantwoord met een Wet Universitaire Bestuurshervorming die in radicaliteit nergens ter wereld zijn weerga (had) ... Dit alles zonder dat er maar één socialist aan te pas behoefde te komen."

XCAan typische 'protest-partijen' heeft het niet ontbroken: protest tegen de tijdgeest (vooral de Staatkundig Gereformeerde Partij en het Gereformeerd Politiek Verbond), protest tegen het KVP-beleid met betrekking tot Indië (de Katholiek-Nationale Partij), protest tegen de bewapeningswedloop (de Pacifistisch-Socialistische Partij, de PSP), protest tegen de reglementering door het Landbouwschap (de Boerenpartij), protest tegen de heerschappij der oude kaders en het door hen aanvaarde politieke bestel (D'66), protest tegen de gestegen invloed van de linkervleugel in de PvdA (DS'70), protest tegen het behoudend karakter der confessionele partijen (o.m. de Politieke Partij Radicalen, de PPR), protest tegen de aanwezigheid van gastarbeiders en andere van elders gekomenen, vooral Surinamers (de Centrum-partij, geenszins vrij van racistische invloeden) - geen van die 'protest-partijen' slaagde er ooit in, zich blijvend tot een wezenlijke machtsfactor te ontwikkelen.

XCHetzelfde geldt voor de laatste 'protest-partij' die wij willen noemen: de CPN - protest, in haar geval, tegen 'het kapitalisme' en het aanvaarden van Amenka's leiding. Dat kritische zich afzetten tegen de Westelijke samenleving ging jarenlang gepaard met een onkritische verheerlijking van de Sowjet-Unie: wat zij deed was welgedaan. Deze houding leidde ertoe dat vooral ten tijde van de Hongaarse volksopstand ('56) van alle

XCI H. Daudt in Nederland na 1945, p. 194.

ANNO 1985

kanten op de CPN werd stormgelopen. Toen zich enkele jaren later het conflict tussen de Sowjet-Unie en communistisch China openbaarde, wist de CPN daar niet goed raad mee. Paul de Groot, die haar meer dan vijf-en-twintig jaar domineerde (op zijn grillig beleid onmiddellijk na de bevrijding komen wij nog terug), zwalkte van het ene standpunt naar het andere, steeds overtuigd van zijn gelijk, steeds op zoek naar opposanten die hij kon laten royeren. Toen in de jaren '70 jongere figuren in de kaders naar voren waren gekomen, werd hij op zijn beurt geroyeerd. De partij bleef evenwel gestadig aan invloed inboeten - in de sociale welvaartsstaat vond zij niet langer een duidelijke eigen maatschappelijke basis.

XCKomen wij nu tot het effect van de ontzuiling, dan moet er op gewezen worden dat de drie grote confessionele partijen: de KVP, de ARP en de Christelijk-Historische Unie, de CHU, na de bevrijding twintigjaar lang in de Tweede Kamer samen een absolute meerderheid bezaten. In de tweede helft van de jaren '60 evenwel begon een proces van afkalving. In weinig jaren verloor de ARP een vijfde en de CHU twee-vijfde van haar leden, de KVP zelfs drie-kwart - zij, de KVP, had in '63 vijftig zetels gehad in de Tweede Kamer (welker ledental in '56 van honderd tot honderdvijftig was uitgebreid) en verwierf er negen jaar later nog maar zeven-en-twintig. In dat jaar, '72, stemde van alle katholieke stemgerechtigden nog geen twee-vij fde (38 %) op de KVP - zowel aan de PvdA als aan de begin '48 opgerichte Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, de VVD, had de katholieke partij veel stemmen verloren. Duidelijk was dat KVP'ers, anti-revolutionairen en christelijk-historischen hun haast traditionele machtsposities slechts zouden kunnen handhaven, als zij hun krachten bundelden - dat was mogelijk doordat de ARP zich van haar uitgesproken 'rechtse' standpunten had losgemaakt. In hetzelfde tijdsgewricht waarin het Nederlandse Katholieke Vakverbond, de NKV, samen met het NVV de Federatie Nederlandse Vakbeweging, de FNV, vormde ('75), besloten de drie partijen in een nieuwe partij op te gaan: het Christen-Democratisch Appèloftewel het CDA, dat, in hoofdzaak gedragen door gelovigen, in het politieke spectrum een middenpositie innam en dus hetzij met de PvdA hetzij met de VVD een regeringscoalitie zou kunnen vormen.

XCIn '85 is er een regering van CDA'ers en VVD'ers. De CDA'er die minister-president is, drs. R. F. M. Lubbers, werd in mei '39 geboren - zijn vader, een metaalfabrikant, zat.in '42 zes maanden lang als gijzelaar vast in een van de Brabantse kampen.

XCTenslotte

POLITIEKE PARTIJEN

wijziging in de vormen van politieke actie.

XCWat de politieke partijen betreft: voordat de televisie haar intocht deed, spraken hun leidende figuren eigenlijk uitsluitend tot de eigen volgelingen. Dat deden zij op partijvergaderingen, in de partijpers en, voorzover zij tot dat medium toegang hadden, in de uitzendingen van de eigen omroep. De televisie bood hun voor het eerst de gelegenheid in alle huiskamers zichtbaar aanwezig te zijn - de vraag of zij op het scherm goed voor de dag kwamen en de nodige slagvaardigheid toonden, kreeg veel betekenis, zulks vooral voor het stemgedrag van aarzelende kiezers. De factor van het persoonlijke charisma had in het politieke leven nimmer ontbroken maar hij werd door de televisie versterkt.

XCEen invloed in diezelfde richting ging uit van het feit dat de politieke tegenstellingen tussen de grootste partijen veel van hun scherpte hadden verloren. Werkelijk scherpe tegenstellingen hadden zij slechts gekend in de eerste naoorlogse jaren, toen het conflict met de Republiek Indonesië een diepe verdeeldheid had gewekt. Nadien was op hoofdpunten eensgezindheid gegroeid: elk aanvaardde op het gebied van de buitenlandse politiek het samengaan in Atlantisch en Europees verband en op het gebied van de binnenlandse de handhaving van de sociale welvaartsstaat, zij het dat daarbij andere accenten werden geplaatst en andere prioriteiten verdedigd. In ruime mate kon men spreken van een nationale consensus. Die hing op zijn beurt samen met het verdwijnen van de grootse concepties: de brede massa werd niet langer aangetrokken door een politieke heilsleer, als hoedanig vooral het socialisme zich in de eerste decennia van de twintigste eeuw had gemanifesteerd; zij ging meer en meer beseffen dat binnen het Nederlandse politieke bestel slechts geleidelijke, betrekkelijk kleine, marginale wijzigingen uitvoerbaar waren.'

XCWat de politieke partijen tegen die achtergrond aan dadendrang toelieten, was voor velen niet aantrekkelijk - die dadendrang leidde van de tweede helft van de jaren '60 af tot het ontstaan van talloze actiegroepen, niet gericht op het veroveren van de macht maar op de beïnvloeding van het beleid der machthebbers, eventueel op het ongedaan maken van hun besluiten, nationaal, regionaal of plaatselijk. Het was de televisie die

XCI Eenzelfde proces speelde zich op kerkelijk gebied af 'De universiteir en exclusiviteit claimende kerken van weleer ... zijn', aldus in '86 de Nijmeegse sociologen A. Felling, J. Peters en O. Schreuder in hun Geloven en let/en, een nationaalonderzoek naar de invloed van religieuze overtuigingen,'veranderd in relatief bescheiden en tolerante vrijwilligheidsorganisaties die zich als instrumenten van geloofsverkondiging gedragen en de autonomie van de verschillende sectoren van het maatschappelijk leven in hoge mate eerbiedigen.'

ANNO I985

veelal aan deze actiegroepen een invloed gaf die veel groter was dan men op grond van hun betrekkelijk gering aantalleden zou veronderstellen.

XCMet andere vergeleken bleef de Nederlandse samenleving gekarakteriseerd door tolerantie, gematigdheid en een afkeer van geweld. Maar ze veranderde! Ze werd minder gehoorzaam en minder gezagsgetrouw, roeriger, kritischer en moeilijker te besturen.

XCDat werpt een vraag op die speciaal in het kader van ons werk van belang is: speelde in die ontwikkeling ook de herinnering aan de vijf Duitse bezettingsjaren een rol?

Herinnering

XC

XCWat de herinnering aan de Duitse bezetting al of niet heeft betekend, valt niet exact aan te geven - herinneren of niet herinneren (d.w.z. niet willen of zelfs niet kunnen herinneren) is een individueel proces en men heeft hier met miljoenen mensen te maken. Meer dan globale aanduidingen kunnen wij niet geven; volstrekt bewijsbaar zijn zij niet maar zij zijn, menen wij, evenmin willekeurig.

XCWij zouden dan om te beginnen willen stellen dat, neemt men Nederland als geheel, in de eerste tien tot vijftien jaar na de oorlog de neiging overheerste om niet te veel aan de bezettingstijd te denken en zich in elk geval daarop niet te bezinnen. Zeker, de processen die tegen Mussert, tegen andere vooraanstaande NSB'ers en tegen verraders als Anton van der Waals werden gevoerd, de processen ook waarin bijvoorbeeld Duitse machthebbers als Seyss-Inquart (in Neurenberg) en Rauter en Christiansen (in Nederland) terechtstonden, werden met intense belangstelling gevolgd maar daaraan lag slechts één factor ten grondslag: de behoefte dat de betrokkenen zouden worden gestraft voor het kwaad dat zij hadden aangericht. Die belangstelling droeg een geïsoleerd karakter. Na elk proces, na elk vonnis, ging men over tot de orde van de dag en in dat dagelijks bestaan stonden heel andere zorgen voorop. De eerste naoorlogse jaren waren jaren van grote materiële tekorten en van onbehagen, jaren waarin vooral door de woningnood velen in een nauwelijks

DE BEZETTING VERDRONGEN

deel van de aandacht op en elk symptoom van de groeiende verwijdering tussen de Westelijke mogendheden en de Sowjet-Unie voedde de angst voor een Derde Wereldoorlog. Vooral de zuivering liet een bittere nasmaak achter: wijdverbreid was de indruk dat dit diep-ingrijpende maatschappelijke proces niet bevredigend was verlopen - vooral de zuivering van de economische collaborateurs had teleurstelling gewekt en voor hun berechting gold hetzelfde. Die gevoelens van onbehagen waren natuurlijk het sterkst bij de vroegere illegale werkers en bij diegenen (de twee kringen vielenniet geheel samen) die zich in de nood der bezetting hadden vastgeklampt aan het ideaal van een 'vernieuwd' Nederland. 'Hoe zou men trouwens', aldus in '79 de historicus I. Schöffer,

XC'zonder illusies van een herboren maar ook gelouterd Nederland de moeilijke laatste bezettingstijd zijn doorgekomen? Men zou die verwachtingen, juist in al die vaagheid en algemeenheid, misschien het best kunnen typeren door twee termen: catharsis en vernieuwing. Het woord 'catharsis' moet hier worden gebruikt omdat het zeer goede Nederlandse woord 'zuivering' een beperkter en gerichter betekenis, ook in praktische zin, kreeg dan hier met 'catharsis' wordt bedoeld. Deze catharsis betrof namelijk de gedachte dat in de bezettingstijd binnen het Nederlandse volk onder de uitdaging van het nationaal-socialisme duidelijk een scheiding was getrokken tussen de 'goeden' en de 'slechten' en dat derhalve na de bevrijding niet alleen onbetaalde rekeningen voor moord, roof en kwelling individueel vereffend moesten worden, maar de 'slechten' (landverraders, collaborateurs of slappelingen) uitgestoten, afgeschud zouden kunnen worden. De werkelijke vernieuwing van Nederland was door zulk een catharsis pas mogelijk, omdat dan gebouwd kon worden op de 'goeden'. In de bezettingstijd leek onder die 'goeden' een samenwerking en eensgezindheid gegroeid, die aan de vroegere verdeeldheid door kerken, partijen, klassen of standen een eind hadden gemaakt, en dit zou voor Nederland een vernieuwing in hoofd en leden van de samenleving brengen. Het is te gemakkelijk om nu, achteraf, op deze illusies te smalen, zij hadden destijds iets verheffends, iets bemoedigends, waaraan behoefte bestond en waaraan kracht werd ontleend.

XCMaar een 'ware' catharsis of een 'echte' vernieuwing kwam er niet'!

XCzij bleef uit, doordat de verwachtingen op zichzelf al weinig reëel waren geweest en doordat de eensgezindheid in de afwijzende houding jegens de Duitse bezetter en allen die met hem heulden, het feit had overdekt dat ten aanzien van wat in de toekomst wenselijk was, diepgaande

XC! l. Schöffer in (Ministerie van Justitie) J. c. H. Blom, A. C. 't Hart, l. Schöffer (met medewerking van J. M. de Maar-Willink): De affaire Men/en 1945-1976 (1979), p. 19 2.

ANNO 1985

meningsverschillen waren blijven bestaan, ook aan de toppen van de illegaliteit. In politiek opzicht trad die illegaliteit daardoor na de bevrijding niet als een eensgezinde maar als een verdeelde kracht naar voren - een kracht bovendien waarin slechts een heel klein deel van het Nederlandse volk organisatorisch verenigd was. Zij kreeg geen greep op de ontwikkeling - het lichaam waarin zij aan de top gebundeld was: de Grote Adviescommissie der Illegaliteit, oftewel de GAC, ging een jaar na de bevrijding tot opheffing over. Zes maanden later drukte het al genoemde weekbladJe Maintiendrai veler gevoelens van teleurstelling uit in de verzuchting: 'Wat was de vrede mooi, toen het nog oorlog was."

XCHet parool werd: vooruit zien, niet achteruit. De herinneringen aan de bezetting werden in brede kringen verdrongen en de belangstelling voor boeken die over de bezettingstijd handelden, daalde snel. Nog geen twee jaar na de bevrijding stond in een Amsterdamse boekhandel de aankondiging 'Vijftig procent korting op verzetslitteratuur!'Het Parool noemde dat in de etalage prijkende bord 'geen bord - het is een mes dat in duizenden Nederlandse harten snijdt ... Het is een bekroning van anderhalf jaar bevrijding, waarin het een bedenkelijke zaak is geworden, aan dat verzet te hebben meegedaan." Bedenkelijk was dat geworden doordat in de pers nogal veelvuldig malversaties door leden van de Binnenlandse Strijdkrachten, de BS, waren gesignaleerd - zij die niet aan het illegale werk deel hadden gehad (en dat waren veruit de meesten) stonden daar graag bij stil.

XCTekenend was wat geschiedde met de manuscripten die de jeugdige Anne Frank tijdens de onderduik van het gezin waarvan zij deel uitmaakte, geschreven had. Die manuscripten waren op het achterste gedeelte van de zolderverdieping van het pand aan de Amsterdamse Prinsengracht achtergebleven, toen de familie Frank en enkele andere Joodse onderduikers die zich bij haar hadden gevoegd, begin augustus '44 als gevolg van verraad (wie dat verraad heeft gepleegd, staat niet met zekerheid vast) waren opgepakt. Otto Frank, Anne's vader, was uit zijn gezin de enige overlevende - hij stelde uit Anne's manuscripten het te publiceren dagboek samen. In '46 gingen de historicus Jan Romein en zijn vrouw zich moeite geven om er een uitgever voor te vinden. Het dagboek werd door Querido's Uitgeversmaatschappij geweigerd, want 'daar', aldus later Annie Romein, 'heerste al de zekerheid dat de belangstelling voor alles wat de oorlog betrof," morsdood was.' Niet anders reageerden de uitgever

XC1 Je Maintiendrai, 15 nov. 1946. 2 Het Parool, 28 jan. 1947. 'Annie Romein: Omzien in verwondering, dl. II (1971), p. 109.

DE BEZETTING VERDRONGEN

J. M. Meulenhoff en de uit de illegaliteit voortgekomen nieuwe uitgeverij 'De Bezige Bij'. Het was de betrekkelijk kleine uitgeverij 'Contact' die Het Achterhuis in de zomer van '47 deed verschijnen in een eerste druk van I 500 exemplaren; deze was pas na acht jaar uitverkocht.'

XCDe historicus E. H. Kossmann heeft terecht opgemerkt dat in de eerste naoorlogse periode de herinneringen die politiek effectief bleken te zijn, niet zozeer te maken hadden met de Duitse bezetting als wel met het trauma dat eraan voorafging: de diepe crisis. 'De Nederlandse gemeenschap', betoogde hij in '85, '(is) na I945 nog niet in de eerste plaats haar oorlogsverleden ... gaan verwerken maar (is) verder ... blijven denken en doen alsof zij nog steeds te maken had met de economische en zedelijke crisis van de jaren '30'2 vandaar het eerder door ons gesignaleerde 'moraliteits-offensief, vandaar ook dat de belangrijkste politieke kaders elkaar konden vinden in een gemeenschappelijk streven om de sociale wetgeving te verbeteren. Trouwens, die politieke samenwerking werd óók gevergd door de noden van de economische wederopbouw. Wie 'fout' was geweest, d.w.z. aangesloten bij de NSB of een andere nationaal-socialistisch getinte organisatie, kon uiteraard in het openbare leven geen rol meer spelen maar binnen de groep van de 'niet-fouten' werden door de publieke opinie als geheel geen onderscheidingen meer gemaakt. De illegaliteit was een kleine minderheid geweest maar veruit de meeste mensen hadden, hoewel zij anti-Duits waren geweest en bij tijd en wijle aan brede verzetsmanifestaties hadden deelgenomen (te denken valt aan de Februaristaking van '4I, de April-Meistakingen van '43 en het verzet tegen Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek), zich toch onthouden van het nemen van grote persoonlijke risico's; zij hadden getracht zo goed mogelijk door een moeilijke tijd heen te komen - weinigen waren er slechts in wie enkele jaren na de bevrijding nog de behoefte leefde om kapabele figuren die, zonder 'fout' geweest te zijn, fouten gemaakt hadden, daarover lastig te vallen. Ook de gehoorzaamheid aan het gezag speelde daarbij een rol. Er rezen dan ook nauwelijks protesten toen (om slechts enkele voorbeelden te geven) de vroegere secretaris-generaal der economische departementen, dr. H. M. Hirschfeld (de man die door Seyss-Inquart gezien was als de waarborg voor een

XC1 In West-Duitsland werd Anne Franks dagboek in eerste instantie geweigerd door de befaamde Fischer Verlag, in de Verenigde Staten werd het zelfs door tien uitgeverijen geweigerd. Anno 1985 is het dagboek dat pas ca. tien jaar na de eerste verschijning internationale bekendheid kreeg, in zes-en-dertig landen verschenen en zijn er in totaal IS tot 16 miljoen exemplaren van verkocht. 2 E. H. Kossmann in 1940-1945: Onvenuerkt verleden], p. 49.

ANNO 1985

vlotte inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven in de Duitse oorlogseconomie), van '47 af de ene hoge overheidsopdracht na de andere kreeg, of toen de vroegere directeur van de Nederlandse Heidemaatschappij ir. C. Staf (die, met instemming van Hirschfeld, in de zomer van '41 het uitzenden van Nederlandse landbouwers naar de door Duitsland aan de Sowjet-Unie te ontroven gebieden had bevorderd) van '51 tot '59 minister van defensie was in vier verschillende kabinetten - trouwens, dat prof. dr. J. E. de Quay in '59 minister-president werd, leidde slechts tot één publiek protest: protest van de Utrechtse historicus prof. dr. P. Geyl die er aan herinnerde dat de Quay in de zomer van '40 als lid van het Driemanschap van de Nederlandse Unie de parlementaire demoeratie had verzaakt en aanpassing aan het Derde Rijk gepredikt; Geyls protest verscheen in het weekblad Vrij Nederland en werd nergens in de dag- en weekbladpers overgenomen.

XCZo leek het aan het einde van de jaren' 50 alsof de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog nimmer meer een belangrijke rol zouden spelen in de Nederlandse samenleving.

XCIn de jaren '60 begon zich een drastische wijziging af te tekenen.

XCHierbij hebben, menen wij, ook buitenlandse factoren een rol gespeeld. Om te beginnen kwam in die tijd in de Bondsrepubliek Duitsland een neo-Nazi-partij naar voren, de National-Demokratische Partei, hetgeen in Nederland bij velen, die toch al argwaan koesterden jegens de grote buurstaat, de beduchtheid wekte dat het nationaal-socialisme er weer aan de macht zou komen. Dan werd in '60 Adolf Eichmann, de organisator en coördinator van de Endlösung welke aan ruim vijf miljoen Joden het leven had gekost, door de Israëlische geheime dienst uit Argentinië ontvoerd - hij stond in '61 in Jeruzalem terecht en het tegen hem gevoerde proces, waaraan alle media (en nu ook het medium van de televisie) veel aandacht besteedden, gaf met name door de getuigenissen van overlevenden een bij uitstek indringend beeld van de ongeëvenaarde massamoord. Eerder al hadden documentaire films die aan de hand van authentieke opnamen gruwelen, door de Nazi's bedreven, in beeld hadden gebracht, in de Nederlandse bioscopen een groot publiek getrokken - een nog groter publiek volgde in de jaren '60-'65 de een-entwintig door mij samengestelde en gepresenteerde programma's van de serie De bezetting die een mede uit getuigenissen opgebouwd relaas bevatten van wat (zowel door Duitsland als door Japan) in de Tweede Wereldoorlog de Nederlanders was aangedaan. Al deze voorlichting deed kritische vragen rijzen: hoe was dat alles mogelijk geweest? Wie hadden in een land als Nederland de bezetter feitelijk tegengewerkt en wie niet?

DE HERINNERING HERLEEFT

Waren degenen die ernstige fouten hadden gemaakt, daar na de bevrijding voor ter verantwoording geroepen en hadden allen die hun leven in de waagschaal hadden gesteld, daarvoor de erkenning ontvangen waarop zij recht hadden? Vertegenwoordigers van een jongere generatie gingen zich, zoals zo vaak in de geschiedenis was gebeurd, niet zonder graagte afzetten tegen de oudere. De aan de illegaliteit bestede aandacht werd overtrokken geacht - de schrijver Harry Mulisch had het in '66 over 'Nederlands abominabele geschiedenis in oorlogstijd'.'

XCOf dit een billijke uitspraak was, is hier niet terzake (wij komen er in onze Nabeschouwing op terug) - relevant is alleen dat het oorlogs- en bezettingsgebeuren van de tweede helft van de jaren '60 af in een scherp-kritische belichting werd geplaatst. Vooral jongeren die in de publiciteitsmedia de posities van ouderen hadden ingenomen, beijverden zich daarbij; andere jongeren die met name ook op de universiteiten en hogescholen in opstand kwamen tegen de gevestigde orde, zagen hun prikkelende activiteit als een herhaling van het tijdens de bezetting gepleegde illegale werk - was toen de bezetter de vijand geweest, nu was het 'het establishment', t.w. de kaders die in de politieke partijen, bij de overheid en haar instellingen en bij het bedrijfsleven de macht in handen hadden. Dat offensief, een tijdlang geconcentreerd op de rehabilitatie van de in '48 tot zes jaar gevangenisstraf veroordeelde Joodse verrader F. Weinreb (meer hierover in hoofdstuk 5), bereikte een deel van zijn doelstellingen (er kwam meer inspraak) maar kon er, doordat het geen duidelijke sociale of politieke basis had, niet in slagen de sociaal-economische structuur van de samenleving wezenlijk aan te tasten.

XCWat zich handhaafde was de versterkte aandacht voor het oorlogs- en bezettingsgebeuren. Pers, radio en televisie bleven er artikelen en uitzendingen aan wijden en er was van '70 af geen jaar waarin in ons land niet een tweehonderdtal nieuwe boeken verscheen die aan diverse aspecten van dat gebeuren waren gewijd - de van '69 af gepubliceerde delen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog kwamen in uitzonderlijk hoge oplagen uit. In navolging van een wet die in de Bondsrepubliek van kracht was geworden (een wet waarop vooral was aangedrongen door Simon WiesenthaI die zich van Wenen uitjarenlang moeite had gegeven om niet-bestrafte Duitse oorlogsmisdadigers alsnog te doen berechten), kwam er voorts in '71 een Nederlandse wet die verjaring van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid onmogelijk maakte - het departement van justitie, dat zich van 1950 af

XC! Aangehaald door E. H. Kossmann in a.v., p. 49.

ANNO 1985

ca. vijftien jaar lang geen enkele moeite had gegeven om Duitsers die zich hier te lande ernstig hadden misdragen en aan elke berechting waren ontsnapt, alsnog in de Bondsrepubliek te doen berechten, werd op dit terrein opnieuwactief. Samengevat: bij alle ouderen herleefde de herinnering - ook bij allen die hetzij als illegale werkers, hetzij als Joden door de bezetter waren vervolgd en van dezen bleek nu menigeen niet bestand tegen de druk van herinneringsbeelden die uit de diepte van het geheugen door de korst der verdringing heenbraken.

XCIn welke psychische nood velen waren komen te verkeren, onttrok zich aanvankelijk aan de aandacht van de brede massa maar zij werd er (alweer: door het medium van de televisie) dramatisch in de eigen huiskamer mee geconfronteerd, toen de minister van justitie, de KVP'er mr. A. A. M. van Agt, begin '72 onder verwijzing naar de beginselen van het Nederlandse strafrecht voorstelde, de enige drie Duitse oorlogsmisdadigers die in de gevangenis te Breda hun levenslange straf uitzaten: Aus der Pünten, de dagelijkse leider van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung te Amsterdam, Fischer, plaatsvervangend hoofd van het Referat IV B 4 in de staf van de Befehlshaber dey Sicherheitspolizei und des SD in Den Haag' en Kotälla, een van de kampbeulen van het coneentratiekamp Amersfoort, naar Duitsland uit te wijzen." De Tweede Kamer organiseerde een hoorzitting waarin enkele tientallen vertegenwoordigers van organisaties van oud-illegale werkers (c.q. politieke gevangenen) of van Joodse gedeporteerden alsmede vertegenwoordigers van instanties die veel met deze groepen te maken hadden, uiteenzetten wat de vrijlating van de 'Drie van Breda' aan nieuwe psychische nood zou wekken - van Agts voorstel werd verworpen en de 'Drie van Breda' bleven in gevangenscha p.

XCVan hen zijn in '85 twee: Aus der Fünten en Fischer, nog in leven - die twee zijn dan (met Rudolf Hess, Hitlers plaatsvervanger totdat hij in mei '41 een missie naar Groot-Brittannië ondernam") de enige Duitsers

XC1 Beiden waren bij uitstek actief geweest op de sector der ]odendeportaties. 2 Strafbeëindiging is een prerogatief der regering, maar toen de toenmalige minister van justitie, de PvdA'er mr. I. Samkalden, in '66 Willi Lages, de chef van de Aussenstelle Amsterdam van de Sitherheitspolizei lind SD, die in Breda zijn levenslange gevangenisstraf uitzat, om medische redenen naar de Bondsrepubliek had uitgewezen (er was aan de minister gerapporteerd dat Lages aan een ziekte leed die hem spoedig te grave zou dragen - hij bleef nog zes jaar in leven), rees er zulk een golf van verontwaardiging dat de regering de toezegging deed dat zij niet tot uitwijzing van een van de (resterende) 'Drie van Breda' zou besluiten dan na overleg met de Tweede Kamer. ' Hess vloog, hoogstwaarschijnlijk op eigen initiatief, naar Schotland om er de Britten toe te bewegen passief te blijven wanneer Duitsland de Sowjet-Unie

DE HERINNERING HERLEEFT

die waar ter wereld ook wegens hun gedragingen in de periode van het nationaal-socialisme nog vastzitten.

XCHoorzitting en debat in de Tweede Kamer droegen er toe bij dat in '73 de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers van kracht werd, waarop wij aanstonds terugkomen. Later in de jaren '70 en in de eerste helft van de jaren '80 nam de belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog nog verder toe. Die belangstelling uitte zich enkele malen bij onthullingen van oude feiten die, nu wereldkundig gemaakt, de publieke opinie in beroering brachten.

XCIn '77 moest de voorzitter van de CDA-fractie in de Tweede Kamer, mr. W. Aantjes, zich terugtrekken toen bleek dat hij zich in '44, toen hij als postbode in Duitsland werkzaam was geweest, bij de Germaanse SS had aangesloten - een feit dat hij onmiddellijk na de oorlog en ook later had verzwegen. Dan kwam in '79 naar buiten dat mr. J. M. A. H. Luns, die van ' 56 tot '7 Ionafgebroken minister van buitenlandse zaken was geweest en nadien secretaris-generaal van de Navo was geworden, in het begin van de jaren '30 enkele jaren lang ingeschreven lid van de NSB was geweest (hij beweerde: buiten zijn medeweten). Ook vond in de tweede helft van de jaren '70 een langdurig, voor diverse instanties gevoerd proces plaats tegen de 'foute' handelsman P. N. Menten, van wie bewezen werd dat hij in de zomer van '41 in het door de Wehrmacht veroverde Oost-Polen een misdrijftegen de menselijkheid had gepleegd. Tenslotte was er in het begin van de jaren '80 grote belangstelling voor enkele processen tegen andere Nederlanders die van misdaden tegen de menselijkheid beticht waren - het departement van justitie had in '79 een aparte officier van justitie benoemd om personen als dezen op te sporen en hun berechting voor te bereiden.

aanvallen. Hij werd in opdracht van de Britse regering verhoord en vervolgens opgesloten. In '46 werd hij door het Internationale Militaire Tribunaal te Neurenberg tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Hij onderging zij n straf in een gevangenis in West-Berlijn die afwisselend onder toezicht stond van Amerikaanse, Britse, Franse en Russische militairen. De Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk hadden herhaaldelijk op vrijlating van Hess aangedrongen maar de Sowjet-Unie had steeds geweigerd daaraan medewerking te verlenen. In augustus '87 pleegde Hess zelfmoord.

ANNO I98S

XCWij zijn met onze opsomming niet volledig geweest - waar het ons op aankomt is te onderstrepen dat zaken als de genoemde die telkenmale in pers, radio en televisie breed werden uitgemeten, een cumulatief effect hadden: gevoelens van verbazing en verontwaardiging, door de ene zaak gewekt, herleefden wanneer de volgende aan de orde werd gesteld en ontvingen dan als het ware een nieuwe lading. De Tweede Wereldoorlog was in de jaren '80 meer 'aanwezig', 'actueler', dan in de jaren '50 het geval was geweest.

XCEr zijn anno I98S nog bijna vier miljoen (in '35 of eerder geboren) N ederlanders in leven die duidelijke eigen herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog hebben: op de bevolking als geheel een minderheid. Wat zij hebben ervaren, is aan diegenen die na het einde van die oorlog geboren zijn, slechts in geringe mate overgedragen in het onderwijs en vermoedelijk eveneens slechts in geringe mate in de gezinnen - die overdracht heeft plaatsgevonden via de media en het is, doordat die media zich graag concentreren op de schok, op het menselijk drama, een overdracht geweest waarbij in toenemende mate niet de ervaringen centraal hebben gestaan van de overgrote meerderheid der Nederlanders (voor hen vormde de bezettingstijd een periode van moeilijkheden in het dagelijks bestaan maar in nood kwamen zij slechts te verkeren in die gebieden waar van september' 44 af slag werd geleverd en in de nietagrarische gebieden in het westen des lands als gevolg van de hongerwinter) - neen, centraal stonden meer en meer de ervaringen van die groepen die wij 'de geschonden groepen' willen noemen.

Geschonden groepen

XC

XCWat verstaan wij onder het begrip 'geschonden groepen'?

XCWij verstaan er die groepen onder die tijdens of door de Tweede Wereldoorlog dan wel door de nawerking van die oorlog ervaringen hebben gehad die een pijnlijk element in hun herinnering zijn gebleven of zelfs hun persoonlijkheid hebben aangetast - groepen dus die direct of indirect onder de oorlog zijn blijven lijden. Daarbij zijn wij ons bewust dat wij onvermijdelijk generaliseren: kwalificaties die voor een groep als geheel gelden, behoeven niet te gelden voor alle leden ervan. Wat terzake in de loop der jaren aan onderzoekingen is uitgevoerd, heeft betrekking gehad op mensen die hulp zochten, maar lang niet ieder zocht hulp of

BETEKENIS VAN DE JEUGDJAREN

had ook maar hulp nodig. Dat laatste willen wij met nadruk onderstrepen. Het moge dan waar zijn dat de illegale werkers tijdens de bezetting hun leven op het spel hadden gezet en menigmaal in een situatie verkeerd die acute angst wekte, dat de Joodse onderduikers permanent hadden moeten vrezen dat hun schuilplaats zou worden ontdekt, dat de gevangenen in de concentratiekampen, Joden en niet-Joden, een ongeëvenaard-harde strijd om het bestaan hadden moeten voeren in een systeem dat gericht was op hun vernedering, hun volslagen uitputting of zelfs hun ondergang, dat de krijgsgevangenen in Japanse handen bitter hadden geleden en dat de burger-geïnterneerden in Indië enkele jaren lang aan honger, dorst en vervuiling het hoofd hadden moeten bieden (onze opsomming is niet volledig) - even waar is het dat dit alles beproevingen waren geweest van mensen wier persoonlijkheid in de regel al was gevormd toen zij ervaringen ondergingen die ver buiten het voor de mens normale kader vallen. Of zij die beproevingen later konden verwerken zonder dat er van werkelijk lijden sprake was, hing ook van die persoonlijkheid af - bij gelijke omstandigheden had wie een harmonische jeugd had gehad, een betere kans om de verschrikkingen van de vervolging te doorstaan zonder al te grote psychische schade op te lopen dan wie in zijn jeugd aan neurotiserende invloeden onderworpen was geweest. 'In de laatste jaren', zo schreef ons in '77 prof. dr. J. Bastiaans (die zich toen al een kwart eeuw had gewijd aan de zorg voor oorlogs- en vervolgingsslachtoffers),

XC'ben ik steeds meer tot de conclusie gekomen dat in vele gevallen achter de fixatie aan oorlogsbelevenissen een fixatie aan slechte omstandigheden in de jeugd schuil gaat en dat juist zulk een dubbele fixatie het genezingsproces zeer bemoeilijken kan .... De jeugdervaring kan bepalend zijn voor wat van de oorlog juist in traumatisch-neurotische zin gefixeerd wordt en als ik terugblik op oude patiënten, dan zijn er maar weinigen die vóór de oorlog in psychische zin geheel gezond waren."

XCDie laatsten dreigden juist door de in die oorlog toegevoegde extraschade te bezwijken waar anderen in staat waren aan hun verder leven normaal vorm te geven.

XCWij willen dat toelichten aan de hand van de cijfers omtrent de illegale werkers.

XCAan de spanningen van het georganiseerde illegale werk in bezet Nederland zijn volgens onze (wij erkennen het: onzekere) schatting

XC! Brief, 17 juni 1977, van J. Bastiaans.

ANNO 1985

omstreeks vijf-en-veertigduizend personen onderworpen geweest, waarbij wij diegenen die hen als helpers terzijde stonden (hun aantal kan zelfs niet geschat worden), niet hebben meegerekend. Van die geschatte ca. vijf-en-veertigduizend waren bij de bevrijding wellicht nog ca. vijf-endertigduizend in leven (onder wie ca. zesduizend die uit de Duitse concentratiekampen waren teruggekeerd) - hoevelen verkregen nu buitengewoon pensioen op grond van psychische moeilijkheden? In de eerste tien jaar na de bevrijding ruim veertienhonderd. In '55 droeg de Stichting 1940-1945, die toen de door de Buitengewone Pensioenraad vastgestelde pensioenen uitbetaalde (en uit eigen middelen soms aanvulde), zorg voor in totaal ca. zesduizendvijfhonderd personen: illegale werkers (mannen en vrouwen) en hun nabestaanden.' Voor die aanvullingen had zij met inzamelingen een bedrag van ca. f35 mln bijeengekregen - welnu, dat werd voldoende geacht; er werd aangenomen dat nauwelijks nog aanvragen voor buitengewoon pensioen zouden binnenkomen en de Stichting trok zich uit de openbaarheid terug. Terwijl nu inderdaad het aantal aanvragen in de periode' 55-'65 beperkt bleef, ging zich na '65 een opmerkelijke stijging aftekenen: ruim 200 aanvragen in '66 en '67, maar in '68 klom het cijfer boven de 300 en gestadig verder toenemend overschreed het in het jaar '75 de 1000, terwijl het in de jaren '80-'85 rond de 700 bleef schommelen. Veel van die aanvragen werden afgewezen, omdat de instanties die de beslissingen namen, er niet van overtuigd waren dat de aanvragers wegens hun illegale werk invalide waren geworden - met dat al ontvangen in '85, terwijl voordien al talrijke illegale werkers zijn overleden" bijna vijfduizendzeshonderd illegale werkers (en ca. negenduizend weduwen van illegale werkers) buitengewoon pensioen: aanzienlijk meer dus dan in' 55, tienjaar na de bevrijding.

XCWij verbinden aan deze cijfers twee conclusies; de eerste is dat het buitengewoon pensioen slechts aan een duidelijke minderheid van de in leven gebleven illegale werkers behoefde te worden toegekend, de tweede dat psychische moeilijkheden die een normaal functioneren in de maatschappij bemoeilijkten of zelfs onmogelijk maakten, zich bij veruit de meesten van hen die hulp nodig hadden, pas enkele tientallen jaren na de bevrijding hebben gemanifesteerd.de Stichting Friesland en de Stichting Sneek zijn blijven bestaan voor het verlenen

I In de provincie Friesland en in het zuidoosten daarvan zijn er tot in 1976 twee aparte Stichtingen geweest: de Stichting Friesland 194().-I945 en de Stichting Sneek 1941 1945. Beide gebieden zijn nadien districten van de landelijke Stichting geworden maar

ZORG VOOR ILLEGALE WERKERS

XCDat laatste nu is bij de geschonden groepen een algemeen verschijnsel geweest.

XCMen behoefde na de bevrijding niet langer illegaal werk te doen of diep ondergedoken te zijn, men keerde terug uit gevangenis of coneentratiekamp (die terugkeer, waarbij elke opvang ontbrak, komt in het volgende hoofdstuk aan de orde) en men trachtte weer een normaal lijkend bestaan op te bouwen. Voor sommigen was dat onmogelijk: zij bleven van meet af aan in de ban van de verschrikkingen die zij achter de rug hadden - aan anderen, aan veruit de meesten, lukte het wèl: zij hadden genoeg psychische energie in reserve om pijnlijke herinneringen geheel of bijna geheel te verdringen. Als evenwel de ouderdom nadert, neemt de psychische energie af - nu komen de herinneringen naar boven. Lichamelijke kwalen voor welke men eigenlijk al veel eerder had kunnen uitkomen (maar die verzwegen of geminimaliseerd werden omdat men, evenals in de oorlog, 'flink' wilde zijn), worden zulk een last dat men hulp zoekt bij een arts: hulp voor vage klachten, te hoge bloeddruk, een hartinfarct of dreigend hartinfarct, neurologische afwijkingen. Men lijdt aan slapeloosheid - daarbij kan de angst een rol spelen dat men, eenmaal in slaap, opnieuw gekweld zal worden door dromen waarin de moeilijkste situaties uit het oorlogsverleden met overweldigende kracht herleven. Men verliest zijn belangstelling voor zijn werk, men raakt vervreemd van anderen, zelfs van de naasten; men schrikt snel, men voelt zich schuldig dat men, terwijl zo velen stierven, nog in leven is; men is prikkelbaar en kan zich moeilijk concentreren. Er zijn voorts irrationele gedragingen in het dagelijks leven die geheel door oorlogservaringen worden bepaald: men hamstert voedsel, komt men in een onbekend huis binnen, dan kijkt men rond hoe men eventueel kan vluchten, neemt men plaats in een trein, een autobus of een vliegtuig, dan gaat men bij de nooduitgang zitten. Dit alles gaat veelal gepaard met minachting voor de eigen persoon, want, aldus in mei '85 de arts W. op den Velde (een van de medici die in het voetspoor van Bastiaans veel aandacht hebben besteed aan de nood waarin talrijke vervolgden kwamen te verkeren),

XC'er is in het zelfbeeld van de meeste mensen nauwelijks plaats voor de opvatting dat spanningen van dertig of veertig jaar geleden je parten kunnen spelen. De pre-occupatie met het verzetsverleden wordt niet ervaren als begrijpelijk, maar als persoonlijke zwakte of zelfs als een dreigende capitulatie"

I W. op den Velde in het I985 (4 mei), p. 8]7.

ANNO 1985

het is die schaamte die een extra-schrijnend element aan het algemene ziektebeeld toevoegt.

XCWij herhalen: in een mate waarin hulp noodzakelijk was, hebben die ziekteverschijnselen zich slechts bij een minderheid der illegale werkers voorgedaan - wij nemen daarbij aan dat die verschijnselen sterker zijn geweest bij die illegale werkers die uit gevangenissen en concentratiekampen terugkeerden dan bij de overigen die, hoezeer ook jacht op hen werd gemaakt, in vrijheid bleven.

XCAlleszins denkbaar achten wij het voorts dat zich overeenkomstige verschijnselen hebben gemanifesteerd bij de velen die niet wegens illegaal werk maar wegens bijvoorbeeld zwarte handel of elandestien slachten of wegens diefstal in een Duitse gevangenis of een Duits concentratiekamp belandden, maar omtrent deze groepen oud-gevangenen ontbreken alle gegevens: alleen diegenen die aan het illegale werk hadden deelgenomen of wegens hun 'ras', geloof of wereldbeschouwing waren vervolgd, vielen onder een van de genoemde bijzondere uitkeringsregelingen.

XCDe Joodse bevolkingsgroep werd het zwaarst geschonden.

XCCa. honderdveertigduizend z.g. Volljuden hadden begin '41 aan de registratie der Joden deelgenomen' en ca. honderdzevenduizend waren gedeporteerd, veruit de meesten naar Auschwitz of Sobibor; van die gedeporteerden keerden ruim vijfduizend terug." Nog andere groepen Volljuden bleven in leven: ca. zestienduizend onderduikers, ca. tienduizend gemengd-gehuwden, ca. drieduizend die (veelal op grond van fictieve gegevens) door de Duitser Calmeyer als Halbjuden waren aanvaard, ca. elfhonderd niet-gemengd-gehuwde Protestantse Joden, ca. drieduizend die er in geslaagd waren naar Zwitserland of elders te

I waren volgens de Duitse verordeningen diegenen die drie of vier Joodse grootouders hadden - hadden zij er slechts twee, dan golden zij als wanneer zij Of op 9 mei '40 tot een Joods kerkgenootschap hadden behoord èf met een partner gehuwd waren. De overige alsook de werden niet gedeporteerd. 2 Van diegenen die naar Auschwitz resp. Sobibor waren gede porteerd ca. elfhonderdvijftig resp. negentien. Van diegenen die naar het z.g. Theresienstadt resp. het z.g. Bergen-Belsen waren gedeporteerd, bleven telkens ca. tweeduizend in leven.

JOODSE BEVOLKINGSGROEP

vluchten, en tenslotte de ca. negenhonderd Joden die zich ten tijde van de bevrijding in Westerbork bevonden. Vermoedelijk zijn niet alle vluchtelingen naar Nederland teruggekeerd maar het aantal Joden dat zich enige tijd na de bevrijding, d.w.z. toen de repatriëring ten einde was, in Nederland bevond, kan niet veel minder zijn geweest dan ca. zes-endertigduizend.'

XCVoor de oorlog had Nederland een omvangrijk Joods proletariaat gekend - dat proletariaat was goeddeels verdwenen. De Joodse Raad (een orgaan waarin de Joodse bourgeoisie domineerde) had aan de Joodse proletariërs de minste bescherming verleend, er hadden zich maar weinig arme Joden bevonden onder de groepen die naar Theresienstadt of Bergen-Belsen waren gedeporteerd, en om te vluchten of onder te duiken had men veelal enig geld nodig gehad. Er waren dus naar verhouding onder de genoemde ca. zes-en-dertigduizend Joden maar weinig proletariërs. Intussen hadden ook diegenen die gespaard waren gebleven, een groot deel van hun familieleden (in Joodse kringen was de familieband in de regel zeer hecht geweest) en van hun vrienden verloren. Niet alleen evenwel in emotioneel maar ook in materieel opzicht was het voor velen van die gespaarden extra-moeilijk, weer iets van een normaal bestaan op te bouwen. Het antisemitisme dat tijdens de bezetting versterkt was, bleef zich nog enige tijd in bevrijd Nederland hier en daar duidelijk manifesteren. Aan het kabinet-Gerbrandy was in '44 door de minister van binnenlandse zaken mr. J. A. W. Burger voorgesteld, speciale voorzieningen voor de vervolgde Joodse groep te treffen, maar dat voorstel had in het kabinet onvoldoende steun gevonden doordat de meeste ministers van oordeel waren dat de overheid geen verschil mocht maken tussen Joden en niet-Joden. Toen dan ook het Militair Gezag in Maastricht in okto ber '44 een bedrag van f 10 000 had geschonken aan een aldaar opgericht Comité voor Israëlietische Belangen, werd die uitgave door Burger afgekeurd. 'Deze mensen', deed hij de Chef-Staf Militair Gezag, generaal-majoor mr. H. J. Kruls, weten, 'moeten m.i. in de toekomst geholpen worden op dezelfde wijze als anderen die door de oorlogsomstandigheden geen bestaansmiddelen hebben." De Joodse CoördinatieCommissie voor het bevrijde Nederlandse gebied, die begin januari '45

1 Bij dat cijfer wordt dus uitgegaan van de ca. honderdveertigduizend Joden die begin '41 aan de registratie deelnamen - er is evenwel een onzekerheidsfactor: niet bekend is, hoeveel Joden tussen begin '41 en het einde van de oorlog geboren werden dan wel door natuurlijke oorzaken overleden. 2 Aangehaald in 1945. (1985), p. XIX.

ANNO 1985

in Eindhoven werd opgericht, kreeg aanvankelijk van het Militair Gezag geen enkele medewerking en voor de uit de deportatie terugkerende Joden was er geen speciale opvang zoals die in de vorm van de Stichting 1940-1945 voor de terugkerende politieke gevangenen wél bestond. De Joodse Contact-Commissie die kort na het einde van de oorlog voor het gehele bevrijde gebied werd opgericht, had moeite om de gelden bijeen te brengen om aan de terugkerende gedeporteerden en aan de bevrijde onderduikers hulp te verlenen: voorziening in eerste levensbehoeften, verzorging in tehuizen en herstellingsoorden, juridische adviezen, voorschotten om weer een zaak te beginnen, scholing voor diegenen die naar Palestina wilden emigreren. Van de gemeente Amsterdam kreeg die commissie in '45 een voorschot van f 5 000 per week - heel veel belangrijker waren de giften die van het grote Amerikaans-Joodse hulpfonds, het Americanjoint Distribution Committee, afkomstig waren: dit fonds zond hulpgoederen en stelde voorts in de eerste twee jaar na de bevrijding meer dan f r mln ter beschikking van de Joodse gemeenschap.

XCEind '45 liet de Joodse Contact-Commissie een nieuwe registratie van Joden uitvoeren (ze moest die zelf betalen) - de uit de deportatie teruggekeerden en in Westerbork bevrijden, tezamen ca. zesduizend Joden, meldden zich bijna allen aan (dat geschiedde, dunkt ons, vooral omdat de betrokkenen de meeste hulp nodig hadden) maar van de overige groepen Joden, tezamen ca. dertigduizend, nam bijna de helft niet aan de registratie deel en bij de volkstelling die in '47 werd gehouden, gaven zich slechts ruim veertienduizend Joden op als behorend tot een Joods kerkgenootschap. Merkwaardig: het Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap, het grootste van de drie (er was ook hetPortugees-Israëlietisch Kerkgenootschap en er waren toen twee kleine liberaal-Joodse gemeenten), telde ten tijde van die volkstelling bijna twintigduizend leden - van dezen had zich dus meer dan een kwart niet als Joden kenbaar gemaakt.'

XCVrij veel Joden emigreerden in de eerste naoorlogse jaren: volgens de officiële cijfers (deze zijn stellig te laag) tot eind '45 bijna vijfduizend, van wie de meesten naar de Verenigde Staten en Canada trokken en anderen naar het Britse mandaatsgebied Palestina, waarvan een gedeelte in mei' 48 de staat Israël werd.

XC1 Uit een soort automatisme werden in de eerste naoorlogse jaren hier en daar bij die overheid nog regelingen toegepast die de bezetter in het kader van de Jodenvervolging had ingevoerd: tot een jaar na de bevrijding werd bij de Amsterdamse burgerlijke stand op de persoonskaarten van Joden die er zich aanmeldden of aangemeld werden, een J geplaatst en de dienst der rijksbelastingen gebruikte tot in '5 I een formulier waarop een J

JOODSE OORLOGSPLEEGKINDEREN

XCTot de ca. zestienduizend Joodse onderduikers die bevrijd werden, behoorden ca. vijf-en-veertighonderd kinderen. Bijna al die kinderen waren om veiligheidsredenen los van hun ouders ondergebracht. Sommige kinderen waren bij de eerste onderduikouders gebleven, anderen had men, als er gevaar dreigde, moeten verplaatsen - dat laatste gold vooral voor de wat oudere kinderen.' Waren de ouders óók ondergedoken en in leven gebleven en slaagden zij er in, spoedig te weten te komen waar zich hun kind of hun kinderen bevonden (vaak, maar lang niet steeds, waren die adressen bekend aan de illegale groepen die de kinderen hadden ondergebracht), dan vond gezinshereniging plaats - wij schatten dat aldus in de eerste maanden na de bevrijding ongeveer duizend Joodse kinderen weer bij hun ouders kwamen. Midden augustus '45 evenwel werd een wetsbesluit afgekondigd dat bepaalde dat alle kinderen wier ouders of voogden niet een maand later weer in feite de ouderlijke macht of de voogdij uitoefenden dan wel bericht hadden dat zij dat wilden gaan doen, voorlopig onder een nieuwe instantie zouden ressorteren: de Commissie voor Oorlogspleegkinderen oftewel de OPK-commissie. Die commissie ging dus functioneren als een speciale voogdijraad. Voogdijraden hadden in ons land, sinds zij in het begin van de twintigste eeuw waren ingesteld, een algemeen karakter gedragen: er waren geen katholieke, protestantse of Joodse geweest maar slechts algemene die, als de voogdij moest worden toegewezen, advies uitbrachten aan de kantonrechter. Zo ook nu. De OPK-commissie, die onder voorzitterschap kwam te staan van mevr. dI. G. H. J. van der Molen (zij had bij het onderbrengen van Joodse onderduik-kinderen een belangrijke rol gespeeld), kreeg vier-en-twintig leden, onder wie tien Joden. Die Joden waren door de minister van justitie uitgekozen zonder overleg met enige Joodse instantie.

XCEr bleken onder de bevrijde Joodse oorlogspleegkinderen ruim tweeduizend volle wezen te zijn. Die ruim tweeduizend werden inzet van een heftige strijd waarbij de zes Joodse leden van de OPK-commissie

XC1 Van een groep van twee-en-veertig Joodse kinderen die in de leeftijd van zes tot tien jaar van hun ouders gescheiden werden, bleek aan de psychiater dr. H. A. Keilsen bij zijn onderzoek dat slechts zeven in het eerste pleeggezin waren gebleven; telkens twee kinderen waren successievelijk in twee, drie of vier pleeggezinnen opgenomen geweest, tien in vijf tot negen, acht in tien of meer één Joods kind had zelfs vier-en-twintig pleeggezinnen gehad.

ANNO 1985

die van oordeel waren dat zij in uitgesproken Joodse milieus moesten worden opgenomen, de vier andere Joodse en alle niet-Joodse commissieleden tegenover zich vonden; die meerderheid stelde zich op het standpunt dat van de meeste omgekomen ouders geenszins vaststond dat zij het oordeel van de minderheid zouden hebben onderschreven en dat het in vele gevallen ongewenst was, de tussen de pleegouders en de pleegkinderen gegroeide band te verbreken.

XCHet zou ons te ver voeren, die heftige strijd hier in bijzonderheden weer te geven - wij willen volstaan met te vermelden dat de 'positiefJoodse' leden tweemaal (van februari '47 en van maart '48 af) maandenlang weigerden, aan het werk van de (toen uitgebreide) OPK-commissie deel te nemen, dat uiteindelijk van de ruim tweeduizend wezen bijna vierhonderd aan niet-Joodse pleegouders werden toegewezen, dat het touwtrekken om deze groep kinderen aan menigeen hunner nog grotere psychische schade toebracht dan de onderduik-periode en dat in '49 (de OPK-commissie werd toen opgeheven) tot ergernis van zeer velen bleek dat twee Joodse meisjes, Rebecca Meljado en Anneke Beekman, die wees waren geworden en omtrent wie de commissie geadviseerd en de kantonrechter bepaald had dat zij in een uitgesproken Joods milieu moesten worden opgenomen, door hun katholieke verzorgsters ondergebracht waren op een plaats die zij geheim wensten te houden. In '53 werd bekend dat beide meisjes naar een klooster in België waren gevoerd - Rebecca Meljado werd er toen ontdekt, maar Anneke Beekman, op het laatste moment uit het klooster weggewerkt, kwam pas in '61 weer te voorschijn.

XCDeze groep nu van de Joodse oorlogswezen is de enige van de geschonden groepen die object is geworden van een diepgaand systematisch psychologisch onderzoek, nl. door dr. H. A. Keilson die wij reeds noemden. Dat onderzoek, in '78 gepubliceerd " had betrekking op tweehonderdvier wezen, van welke honderdeen-en-vijftig in Nederland en drie-en-vijftig in Israël woonden, en van die tweehonderdvier waren vier-en-veertig (bijna uitsluitend oudere kinderen) in een concentratiekamp geweest (Theresienstadt of Bergen-Bel sen) en hadden honderdzestig de onderduik doorstaan. Keilson deelde de onderzochte wezen in zes groepen in, onderscheiden naar de leeftijd waarop zij van hun moeder gescheiden waren; hij toonde aan dat van die tweehonderdvier wezen (van wie zeventien ten tijde van zijn onderzoek in een psychiatrische

1 H. A. Keilson: in (I978).

WET UITKERING VERVOLGINGSSLACHTOFFERS

kliniek opgenomen waren) honderdzeven-en-tachtig aan min of meer ernstige emotionele stoornissen leden (het ernstigst bij de groep die in de leeftijd van anderhalf tot vier jaar van de moeder gescheiden was), dat acht-en-twintig niet meer tot enige arbeid in staat waren en dat honderdtwintig tevreden hadden moeten zijn met een opleiding die beneden hun intellectueel niveau lag. In alle zes groepen waren er wezen die jegens hun ouders het verwijt koesterden dat dezen hen in de steek hadden gelaten en die zich tegelijk schuldig voelden wegens dat verwijt. Velen ook hadden zich niet kunnen losmaken van de wensvoorstelling dat hun ouders of een van beiden nog in leven zouden zijn.'

XCKeren wij nu terug naar de groep der bevrijde Joodse volwassenen, dan willen wij onderstrepen dat zich binnen deze groep in de sinds '45 verstreken jaren de ontwikkeling aftekende die wij eerder met betrekking tot de illegale werkers weergaven: niet in de periode tot omstreeks 1960 maar eerst nadien kwamen de diepverdrongen herinneringen naar boven - zeker niet allen maar wèl velen (en dan niet alleen de uit de coneentratiekampen teruggekeerden, maar ook de onderduikers èn die groepen die, ook al waren zij niet gedeporteerd en al hadden zij niet moeten onderduiken, zich toch vervolgd geweten hadden) gingen in toenemende mate lijden onder de beproevingen die zij hadden moeten ondergaan. Physieke en ook psychische kwalen maakten het menigeen onmogelijk, nog langer in het levensonderhoud van zichzelf of van zijn gezin te voorzien. Dergelijke gevallen hadden zich ook na de bevrijding al voorgedaan - de betrokkenen hadden toen een karige uitkering gekregen als oorlogsslachtoffer en uitkeringen als deze werden van '65 af onder de Algemene Bijstandswet gebracht. In die tijd begon evenwel het besef door te breken dat de vervolgingsslachtoffers, d.w.z. zowel diegenen die in Europa wegens hun ras, geloof of wereldbeschouwing door de Duitsers als zij die in Indië als Europeanen door de Japanners waren vervolgd (de Nederlanders en een deel van de Indische Nederlanders die er in

1 Wij vermelden in dit verband dat er gevallen bekend zijn van Joden die jaren na de bevrijding nog steeds naar de grote stations trokken wanneer daar een trein uit Oost-Europa arriveerde - de hoop dat gedeporteerden zouden terugkeren, zij eenvoudig niet opgeven.

ANNO 1985

kampen waren opgesloten), een grote groep vormden die speciale hulp van node had.' Er kwam voor deze groep in '68 een aparte voorlopige regeling - de definitieve die in '73 in werking trad, was de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers : voortaan was het de Uitkeringsraad die bij gebleken noodzaak een uitkering vaststelde welke (evenals het buitengewoon pensioen voor de illegale werkers en hun nabestaanden) binnen zekere grenzen gerelateerd was aan het inkomen dat men verdiende voordat men werd uitgeschakeld. Die uitkeringen werden nadien toegekend aan de vervolgingsslachtoffers zèlf dan wel aan hun weduwen of minderjarige volle wezen.

XCVan de aanvragen voor een uitkering onder de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers werden er meer dan 40000 afgewezen - er zijn er anno 1985 meer dan 33000 ingewilligd: ca. 23000 aan personen die zelf vervolgd werden, ruim 10000 aan weduwen of wezen. Van die ruim 33000 ingewilligde aanvragen is ca. twee-derde ingediend door slachtoffers van vervolging door de Japanners.' Gebleken is dat vooral diegenen die als kinderen door de Japanners werden geïnterneerd (van die kinderen werden de jongens op jeugdige leeftijd van hun moeder gescheiden), medisch-psychologische hulp nodig hebben: dat is dan een vorm van hulp aan wat men 'de eerste generatie' is gaan noemen, t.w. de generatie van diegenen die zèlf vervolgd werden.

XCOpmerkelijk achten wij het dat de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers de eerste was die betrekking had niet alleen op slachtoffers van de Duitse maar ook van de Japanse bezetting. Dat feit onderstreept dat het Indische oorlogsleed (in Japanse krijgsgevangenschap waren ruim acht

I Tot die groep behoorden ook de Zigeuners en de communisten die vrijheidsbero ving hadden ondergaan (de communisten voorzover zij niet illegale werkers waren geweest) alsook de enkele honderden gemengd-gehuwde Joden die zich in '43 en '44 aan sterilisatie hadden moeten onderwerpen; zij die zich aan de arbeidsinzet onttrok ken hadden, konden alleen als vervolgingsslachtoffers beschouwd worden als zij vrijheidsberoving onder permanente bewaking hadden ondergaan, bijvoorbeeld in het concentratiekamp Amersfoort of in de in Duits land. 2 Zulks door bemiddeling van de in '47 opgerichte en aanvankelijk ook in Indië werkzame Stichting Pelita (zo heette het olielampje dat licht verspreidde in de tropische duisternis). Deze stichting begon haar arbeid met een gift van het Neder lands-Indisch gouvernement van f7 mln.

REGELINGEN VOOR INDISCHE GROEPEN

duizend militairen, in de japanse interneringskampen ruim dertienduizend burgers omgekomen) sterker de aandacht was gaan trekken.

XCIn '71 had een bezoek van keizer Hirohito aan ons land tot betrekkelijk weinig incidenten geleid (de cabaretier Wim Kan, die als krijgsgevangene aan de Birma-spoorweg had gezwoegd, was toen de enige geweest, wiens protest tegen het feit dat Hirohito door de koninklijke familie was ontvangen, tot de brede massa was doorgedrongen), maar dit gebeuren bevorderde dat de Indische oorlogs- en bezettingsslachtoffers, die tevoren (' 56) slechts een uiterst laag japans z.g. smartegeld hadden ontvangen' en uit wier midden in '70 de Stichting 'Herdenking 15 augustus' was opgericht, duidelijker hun stem gingen verheffen.

XCVan diegenen die bij de ongelijke strijd met japan betrokken waren geweest en in krijgsgevangenschap waren geraakt, waren de beroepsmilitairen van de Koninklijke Marine en de Marineluchtvaartdienst de enigen geweest wier wedde over de betrokken periode na de Tweede Wereldoorlog was uitbetaald - de militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het Knil (de Militaire Luchtvaart inbegrepen), hadden geen cent ontvangen, doordat hun aanspraken bij de soevereiniteitsoverdracht aan de Republiek Indonesië waren overgedragen; deze had ze niet gehonoreerd. Er rustte op de Nederlandse regering geen juridische plicht om de bedoelde militairen tegemoet te komen, wèl een morele. Deze werd in '80 eindelijk erkend: aan elk van de betrokkenen (of aan hun nabestaanden) werd een bedrag van f7 500 uitbetaald.'

XCAan nog twee andere groepen werd tot op zekere hoogte genoegdoening verleend: aan diegenen die in Japanse burgerkampen geïnterneerd waren geweest, en aan hen die in Nederlands-Indië illegaal werk hadden verricht.

XCVoor de eersten kwam op aandrang van de Tweede Kamer in '81 de Uitkeringswet Indische Geïnterneerden tot stand: aan elk van ca. veertigduizend aanvragers werd een eenmalig bedrag van f7 500 uitgekeerd. Het was een wet met beperkende bepalingen die tot veelontevredenheid leidden: wie zich niet duurzaam in Nederland had gevestigd (en vele uit Indië aangekomenen waren in de jaren' 50 op aandrang van de regering naar elders, vooral naar de Verenigde Staten, geëmigreerd), wie geen

XCI Ex-geïnterneerden hadden toen per persoon f 340 ontvangen, ex-krijgsgevangenen ca. f250 en die krijgsgevangenen die aan de Birma-spoorweg hadden gewerkt. £61 extra. Het was formeel juist maar ons inziens absurd dat de Knil-militairen die in vrijheid waren gebleven (zoals de guerrillagroep van kapitein Willems Geeromsz op Nederlands-Nieuw-Guinea en de op Celebes ondergedoken sergeant) geen cent ontvingen.

ANNO I98S

inkomstenderving had gehad (van velen, die in het bedrijfsleven werkzaam waren geweest, waren de salarissen na de oorlog alsnog uitbetaald) en wie niet minstens zes maanden geïnterneerd was geweest, kreeg niets. Meer dan twintigduizend aanvragers werden teleurgesteld, hetgeen, aldus de commissie die op de uitvoering toezicht hield, tot 'zeer ernstig leed' leidde.'

XCWat de Indische illegale werkers betreft: door de specifieke omstandigheden waarin in Indië het illegale werk moest worden verricht, waren van hen maar weinigen in leven gebleven; ook was betrouwbaar documentatiemateriaal over hun acties schaars. De Wet Buitengewoon Pensioen Indisch Verzet treedt in '85 in werking - bijna veertig jaar na de Buitengewone Pensioenwet voor Nederlandse illegale werkers en in zoverre daarvan afwijkend dat het Indische verzetspensioen slechts zal worden uitbetaald aan diegenen die zich blijvend in Nederland hebben gevestigd.

XCDe laatste twee regelingen die wij noemden, kwamen tot stand doordat van de betrokken groepen uit aan het einde van de jaren '70 een activiteit was ontwikkeld die voordien in die mate had ontbroken, althans toen geen weerklank had gevonden bij de publieke opinie en in het parlement.

XCEen vierde groep die nu van zich deed spreken, waren de Ambonnezen, d.w.z. de Ambonnese militairen van het Knil die na de soevereiniteitsoverdracht met hun gezinnen in Nederland waren gearriveerd. Nadat er van deze groep uit jarenlang vergeefs op was aangedrongen dat Nederland steun zou verlenen aan haar streven tot vestiging van een onafhankelijke Zuidmolukse staat, gingen in de jaren '70 extremistische Ambonnese jongeren enkele malen tot spectaculaire geweldsacties over, o.m. tot twee treinkapingen. Hun politieke eisen werden afgewezen en de bedrijvers van de aanslagen werden berecht. Met dat al werd in regeringskring het besef versterkt dat Nederland jegens de Ambonnese groep ernstig was tekortgeschoten. In '85 komt een akkoord tot stand: alle oudmilitairen zullen per jaar een extra-uitkering van f 2 000 ontvangen, zij krijgen een eremedaille, er zal een monument worden opgericht en er komt een museum.

XCOok die tweede generatie moet men zien als een groep die onder de nawerking van de oorlog te lijden kreeg.

XCWat de kinderen van illegale werkers betreft: voorzover die laatsten het leven hadden verloren, groeiden de kinderen zonder vader op, zulks in menig geval in een situatie die zwanger was van velerlei spanning. Sommige moeders zwegen, bij anderen verging als het ware geen dag waarin niet aan het lot van vader werd herinnerd. Van beide gedragspatronen kon een zware druk uitgaan: bewust of onbewust werden aan menig kind eisen gesteld waaraan hij of zij niet kon voldoen.

XCGroter nog konden de problemen zijn in Joodse gezinnen: gezinnen van ouders die de vervolging (vooral de deportatie) hadden doorstaan, of later gevormde gezinnen van jongere Joodse vervolgingsslachtoffers. Ook in die gezinnen kwam het in menig geval tot neurotische gedragingen: er werd èf hardnekkig over de vervolging gezwegen öf er werd voortdurend aan deze herinnerd. Zo werden kinderen, aldus later een hunner, prof. dr. A. de Swaan, 'kleine slippendragers van dat ontzaglijke verleden'! - dat werd gevoeld als aantasting van hun eigen identiteit. Ook in die Joodse gezinnen kon het opgroeien extra moeilijk zijn. 'De ouders', zo zet de psychiater E. de Wind in '85 uiteen,

XC'verwachten van de kinderen dat zij alles goed zullen maken wat aan henzelf is misdreven. De kinderen zullen maatschappelijk moeten bereiken wat hun door de breuk in hun levenslijn onthouden is. Sommige kinderen zullen moeten voldoen aan het ideaalbeeld van de kinderen die de ouders in en door de oorlog verloren hebben. De kinderen van hun kant zullen soms beheerst worden door een fantasie zoals: 'Mijn ouders hebben zoveel ellende doorgemaakt ... , ik moet extra-lief voor ze zijn.' Het is duidelijk dat bij deze kinderen normale gevoelens van boosheid, zoals een kind die jegens zijn ouders kan beleven, geloochend moeten worden.

XCEen ander thema is: 'Ik zal wraak nemen op wat mijn ouders is aangedaan', maar ook zullen er kinderen zijn die hun ouders verachten omdat die ouders zich zo passief hebben gedragen."

XCAlweer: dit zijn allemaal generalisaties en al is er reden, de groepen der illegale werkers en der Joodse en andere vervolgden aan te duiden

t A. de Swaan in: Stichting Icodo (Informatie- en Coördinatie-Orgaan Dienstverle ning Oorlogsgetroffenen): (I984), p. 13. 2 E. de Wind in p. 62.

ANNO 1985

als getraumatiseerde groepen 1, het feit blijft bestaan dat tot beide groepen personen hebben behoord (en anno '85 nog behoren), die de hun opgelegde beproevingen goed hebben kunnen verwerken.

XCIn groot en voortdurend levensgevaar verkeerden in de jaren van de Tweede Wereldoorlog ook de Nederlandse zeelieden. Wij schreven over hen in hoofdstuk 10 van ons deel ç (Londen) en willen daaruit naar voren halen dat van de ca. twaalfduizend uit Nederland afkomstige bemanningsleden der Nederlandse koopvaardij ruim zestienhonderd (ca. 14 %) slachtoffer zijn geworden van oorlogshandelingen, dat bijna de helft van de Nederlandse schepen verloren ging en dat vermoedelijk twee op elke drie opvarenden persoonlijk de gevolgen van vijandelijke actie te doorstaan kregen - 'het mag dan waar zijn', schreven wij, 'dat de overigen nimmer het moment meemaakten, waarop hun schip door een onderzeeboot of door een vliegtuig getroffen werd dan wel op een mijn voer, zij wisten dat zoiets op elke reis gebeuren kon. Varen in oorlogstijd was een uitermate hachelijk bedrijf - dat laatste vooral voor het machinekamer-personeel.

XCEnkele honderden Nederlandse zeelieden werden in de oorlogsjaren afgekeurd en ca. vijfhonderd (maar dat cijfer sluit de niet-Nederlandse opvarenden in) onttrokken zich aan de vaarplicht - de overigen bleven varen. Terecht was de overheid na de oorlog van mening dat de zeelieden recht hadden op speciale tegemoetkomendheid: in '47 bepaalde de Wet Buitengewoon Pensioen Zeelieden, ten eerste, dat invalide zeelieden en weduwen en wezen van omgekomen zeelieden een pensioen zouden ontvangen waarbij uitgegaan werd van de fictie dat de invalide of omgekomen zeeman was blijven varen, en, ten tweede, dat de zeelieden (of hun nabestaanden) een buitengewoon pensioen zouden krijgen, d.w.z. een jaarlijkse uitkering, wanneer de zeeman (reëel of fictief) de leeftijd

XClOok anno '85 leven er in Nederland nog Joden die het feit van hun afkomst zorgvuldig geheim houden. Anderen zijn er die sinds de bevrijding de niet-Joodse achternaam die zij tijdens de onderduik of in de illegaliteit kregen, aangehouden hebben. Wij vermelden in dit verband dat er naar schatting in '85 omstreeks vijf-entwintigduizend Joden in Nederland zijn (de ca. tweeduizend Israëliërs die er zich gevestigd hebben, niet meegerekend) - ongeveer de helft hunner is niet bij enig Joods

ZEELIEDEN / BURGER-OORLOGSSLACHTOFFERS

van zestig jaar bereikt had; die uitkering was f 3 voor elke week dat hij had gevaren. Deze wet gold niet voor de ca. drieduizend zeelieden die uit de West of uit Indië afkomstig waren en evenmin voor diegenen die niet 'voortdurend en naar behoren' (aldus de wet) hadden gevaren. De overige zeelieden (of hun nabestaanden) kregen dus van hun zestigste levensjaar af voor elk jaar dat zij in de oorlog hadden gevaren, een buitengewoon pensioen van fI56. Een wel heel bescheiden bedrag; en dat blééf het, ook toen het, zoals met alle uitkeringen geschiedde, conform de stijging van de kosten van levensonderhoud werd verhoogd.

XCDe bepaling dat men 'voortdurend en naar behoren' gevaren moest hebben, werd zeer strikt toegepast: er hebben zich gevallen voorgedaan waarbij het buitengewoon pensioen geweigerd is aan zeelieden die bij een bepaalde gelegenheid zonder geldige reden twee dagen te laat hadden aangemonsterd. Zij die zich aan de vaarplicht hadden onttrokken, kregen niets - evenmin de Indonesische en de uit de West afkomstige schepelingen.'

XCEr zijn anno '85 nog bijna veertienhonderd personen die onder de Wet Buitengewoon Pensioen Zeelieden pensioen ontvangen: ruim vierhonderd zeelieden, ruim negenhonderd nabestaanden.

XCDe vrouwen onder die nabestaanden hebben tijdens de oorlog voortdurend in angst geleefd dat hun man niet zou terugkeren, en hoevelen zijn er onder die zeelieden in wie 's nachts de spanning weer naar boven komt die in de jaren '40-'45 met hun gevaarlijke arbeid gepaard ging? Het is niet bekend.

XCVan de Nederlandse burgers kwamen in de jaren '40-'45 ca. dertigduizend door oorlogshandelingen om het leven en vele duizenden anderen raakten ernstig gewond. Waren kostwinners overleden, dan kregen hun nabestaanden een uitkering - uitkeringen waren er ook voor permanent invaliden; men kreeg niet meer dan nodig was voor het meest simpele levensonderhoud. In '61 werd de regeling verbeterd: nu werd het gederfd arbeidsinkomen grondslag van de uitkeringen, precies als ten aanzien vanaanspraken op buitengewoon pensioen afgekocht met een eenmalige uitkering van f 4000 per persoon) niets zouden

1 Die laatste bepaling werd in '84 ongedaan gemaakt, met dien verstande dat nabe staanden van zeelieden die vóór '76 overleden waren (in dat jaar had de overheid hun

ANNO 1985

de vervolgden was bepaald. In tegenstelling tot dezen kregen evenwel de z.g. oorlogsslachtoffers geen aparte wettelijke regeling; daarop bleven zij na de invoering van de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers aandringen, en met succes: in maart '84 trad de Wet Uitkeringen BurgerOorlogsslachtoffers (hiertoe werden nu ook de Indische oorlogsslachtoffers gerekend) in werking. Vele duizenden deden een beroep op die wet - er zijn een jaar later een kleine vijfhonderd invaliden en ruim duizend nabestaanden die de nieuwe uitkeringen ontvangen.

XCEen geschonden groep? Ongetwijfeld: wie invalide is, wordt voortdurend en wie als gevolg van oorlogshandelingen weduwe, wees of halve wees is geworden, wordt veelvuldig aan de Tweede Wereldoorlog herinnerd.

XCWij zouden het nog ruimer willen stellen: geldt hetzelfde niet voor de familieleden en vrienden van gesneuvelde militairen, voor militairen die invalide zijn geworden- en voor diegenen die in de illegaliteit dierbaren hebben verloren? Geldt het niet bij tijd en wijle voor allen die als gevolg van oorlogshandelingen (men denke vooral aan de luchtbombardementen alsmede aan de gevechten die in '44-'45 in het zuiden en hier en daar ook in het oosten en noorden des lands werden gevoerd) in groot gevaar verkeerden?

XCHet leven is doorgegaan maar de herinnering aan de jaren '40-'45 is gebleven.

XCEr leven anno '85 in de Nederlandse samenleving ook nog grote groepen die als uitvloeisel van de Tweede Wereldoorlog op een geheel andere wijze geschonden werden dan die welke wij tot dusver beschreven.

XCIn de eerste naoorlogse periode werden vijftigduizend Nederlanders, die niet 'fout' waren geweest, aan een zuiveringsonderzoek onderworpen en leidde dat onderzoek tot maatregelen, dan werden deze door velen van de betrokkenen als kwetsend ervaren, zulks vooral in die gevallen waarin aan de zuiveringsmaatregel door middel van de pers algemene bekendheid was gegeven.

XCDan werden bijna honderdvijftigduizend 'foute' Nederlanders gearresteerd, in kampen opgesloten waarin in den beginne mishandelingen schering en inslag waren, en berecht: in ernstige gevallen door de Bijzondere Gerechtshoven, in minder ernstige door de Tribunalen - ook werden velen bij beschikking van de procureurs-fiscaal bij de Bijzondere Gerechtshoven voorwaardelijk weer in vrijheid gesteld. Wie het inter

KINDEREN VAN 'FOUTE' OUDERS

neringskamp verliet of zijn straf had uitgezeten, moest een nieuw leven zien op te bouwen, in de regel niet alleen onder grote materiële moeilijkheden maar veelalook in een situatie waarin hij of zij door de omgeving nog steeds als een uitgestotene werd behandeld. Lang niet allen hadden zich uit kwalijke motieven aan de zijde van de bezetter geschaard maar naar die motieven werd, zoals al tijdens de bezetting het geval was geweest, na de bevrijding door een groot deel van de publieke opinie niet gevraagd. Het stigma bleef, bij enkelen vermengd met een fanatiek vasthouden aan oude idealen, bij anderen met bewust of onbewust zelfverwijt - er zijn er onder die laatsten die, toen in de loop van de jaren '60 en '70 de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog herleefden, tot volledige apathie vervielen.

XCAls geschonden groep beschouwen wij ook de kinderen, wier ouders na de bevrijding werden opgesloten. Werd alleen de vader gearresteerd, dan kon de moeder voor die kinderen blijven zorgen maar in talrijke gevallen werd ook de moeder opgepakt. Twintigduizend kinderen moesten worden opgevangen: zij werden in tehuizen geplaatst of in pleeggezinnen opgenomen. De behandeling was er vaak kil, op het vijandige af. Werd de familieband hersteld, dan kwamen er nieuwe moeilijkheden. In totaal waren er in de gezinnen die 'fout' waren geweest, misschien wel tweehonderdduizend kinderen - velen werden op de scholen die zij bezochten (als zij weer toegelaten werden'), regelmatig getreiterd. Werd in de betrokken gezinnen openhartig over het verleden gesproken en konden de ouders toegeven dat hun eigen 'foute' houding de oorzaak was van het leed dat de kinderen was en werd aangedaan, dan kon tussen ouders en kinderen een nieuwe vertrouwelijkheid ontstaan die weer respect voor de ouders toeliet - in heel veel van die gezinnen evenwel werd over het verleden krampachtig gezwegen en werd dat verzwijgen door de kinderen die, hun ouders afwijzend, grote moeite hadden met de ontwikkeling van hun eigen identiteit, voortgezet. Velen van die kinderen ondergingen ook later kwetsende ervaringen: was ontdekt datstandigheden in die gezinnen droegen daartoe bij: het was vaak bittere noodzaak dat de kinderen zo spoedig mogelijk

I Het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bepaalde in de herfst van '45 dat kinderen uit 'foute' gezinnen, wier aanwezigheid tot moeilijkheden aanleiding gaf, uit de scholen verwijderd moesten worden. Dergelijke kinderen werden aanvankelijk tot de kweekscholen in het geheel niet meer toegelaten en 'foute' studenten konden hun studies aanvankelijk niet voortzetten. Het lijdt voor ons geen twijfel dat bij de groep van kinderen uit 'foute' gezinnen, neemt men haar als één geheel, sprake is geweest van een zekere achterstand in scholing. Ook de levensom

ANNO 1985

hun ouders 'fout' waren geweest, dan werden zij veelvuldig uit verenigingen geweerd en bij sollicitaties achtergesteld of dan werden verlovingen verbroken en kwam het tot moeilijkheden in het huwelijk. Steun uit de samenleving kreeg deze geschonden groep niet - integendeel, het was die samenleving die, naarmate de bezettingsperiode meer aandacht kreeg, nieuw zout strooide in oude wonden. 'Niet de schuld, wel de straf gaf een van die kinderen uit een 'fout' gezin aan zijn in '82 verschenen herinneringen' als titel mee - zo was het: schuldig waren die kinderen niet geweest, gestraft waren zij wèl. 'Kinderen van 'goede' Nederlanders, die nog steeds lijden onder de gevolgen van de oorlog, kunnen', aldus in datzelfde jaar een tweede lid van deze groep, 'denken: het is de prijs voor de bevrijding. Maar wij lijden voor de kwade zaak. Iets troostelozers kun je je niet voorstellen." En een derde zei dat de 4 mei-herdenkingen op de scholen die hij had bezocht, 'doodgaan op z'n ergst' waren geweest.'

XCWij zijn nu genaderd tot de herdenking in mei '85.

XCHerdenking in een veranderde wereld en een veranderd Nederland. Veertig jaren zijn er verstreken, in de ontwikkeling van het volk als geheel, in het leven van elk die de gehele tijd beleefde, boordevol gebeurtenissen die in de regel in het traditionele, soms in een daarvan afwijkend vlak vielen. Op welke wijzen nu en in welke mate werd de Tweede Wereldoorlog in mei '85 herdacht? Merkwaardig feit: er zijn in het gehele jaar maar twee dagen die in ons land uit meer dan vier eeuwen Nederlandse geschiedenis nationale betekenis hebben gekregen: 4 en 5 mei. Of moeten wij zeggen dat heter eigenlijk maar één is: de 4de?

Herdenking

XC

XCIn de periode september '44-mei '45 waren de verschillende delen des lands op verschillende data bevrijd - om ons tot de provinciale hoofd

1 Rinnes Rijke (ps. van Piet van Weelden): 2 9 april 1982. Stichting !codo: (1982), p. 17.

DE EERSTE 4 MEI-HERDENKING

steden in het zuiden, oosten en noorden te beperken: Maastricht werd bevrijd op 14 september '44, Den Bosch op 27 oktober, Middelburg op 6 november, Arnhem, Zwolle, Assen, Groningen en Leeuwarden alle in april '45, resp. op de rode, de 14de, de r jde, de rode en de r yde. Utrecht en Noord- en Zuid-Holland waren toen nog in de greep van de Wehr macht namens die Wehrmacht was het dat generaal Blaskowitz op 5 mei '45 in Wageningen zei dat hij bereid was zich over te geven, waarna hij het desbetreffende document één dag later ondertekende. Nadien gold de yde mei als de nationale bevrijdingsdag.

XCWas het nu wenselijk van die dag een nationale feestdag te maken?

XCDe yde mei 1946 zou een zondag zijn - tegen feestelijkheden op een zondag bestonden in sommige kerkelijke kringen grote bezwaren. Bo vendien: zou de yde mei een nationale feestdag worden, dan zou in '47 en wellicht in alle volgende jaren op die dag niet gewerkt worden - wel zouden, voorzover zulks in de cao's bepaald was, de lonen en salarissen moeten worden doorbetaald; daar hadden de werkgevers bezwaar tegen en het kabinet had óók een bezwaar: één dag produktie zou uitvallen. Minister-president Schermerhorn zag een oplossing: Koninginnedag (3 I augustus), traditioneel een nationale feestdag, zou tegelijk de dag kunnen zijn waarop de bevrijding werd herdacht - koningin Wilhelmina wees die oplossing verontwaardigd van de hand. Zo werd voor de yde mei '46 van regeringswege niets bepaald; het kabinet nam aan dat er hier of daar wel samenkomsten zouden zijn maar die werden aan het particuliere initiatief overgelaten. De publieke opinie en ook de oud-illegaliteit legden zich bij dat negativisme van de regering neer.

XCOp één punt evenwel niet.

XCDe Friese illegale werkers hadden inmiddels de Vereniging Friesland I940-I945 opgericht en het was haar bestuur dat midden januari '46 aan het in Amsterdam gevestigde bureau van de Grote Adviescommissie der Illegaliteit voorstelde dat deze commissie, de GAC, aan de regering het voorstel zou doen, voor het gehele land één dag vast te stellen waarop de gevallenen zouden worden herdacht - de Friezen dachten aan 4 mei. Het bureau van de GAC legde dit voorstel aan het kabinet-Schermerhorn voor. Het werd door het kabinet verworpen - in maart zei een van de twee secretarissen van de GAC, mr. H. W. Sandberg, in een vergadering van het bureau dat 'de ministerraad (had) geantwoord, dat men het karakter van rouwen feestvreugde onverbrekelijk verbonden achtte aan de dag der bevrijding zelf en dat men het uit dien hoofde ongewenst achtte om deze elementen opzettelijk van elkaar te scheiden door ze ieder

ANNO 1985

GAC kon zich hierin vinden maar besloot ook, er geen bezwaar tegen te maken dat in Den Haag, conform een denkbeeld van het Verenigd Verzet 's-Gravenhage, 'op de avond, voorafgaande aan de nationale feestdag, een rouw-omgang ter herdenking van de gevallenen' zou plaatsvinden - dat Haagse plan was al in enkele dagbladen gepubliceerd met verzoek om zulk een manifestatie ook elders te organiseren.'

XCOp de avond van de 4de mei 1946 vond in Den Haag de bedoelde manifestatie plaats - een 'stille tocht', zoals zij werd genoemd. Geen 'omgang' werd het maar een tocht met een bepaald doel: naar het gebied in de duinen, op de Waalsdorpervlakte, waar de SD talrijke illegale werkers had laten fusilleren - op aanwijzingen van Duitsers (SD'ers en leden van de Ordnungspolizei, uit wier midden de executiepelotons waren samengesteld) had men in de zomer van '45 de stoffelijke overschotten ontdekt.

XCVan de mate waarin in den lande het Haagse voorbeeld al in '46 is gevolgd, hebben wij geen gedetailleerd beeld - een feit is dat stille tochten op de avond van de 4de mei al in de eerste naoorlogse jaren in tal van steden en dorpen werden gehouden; zij werden gekoppeld aan een periode van absolute stilte die om acht uur precies begon en die twee minuten duurde. Van de aanvang af verliepen die dodenherdenkingen in perfecte harmonie.

XCWat gebeurde nu met de viering van de yde mei?

XCDie viering werd lang niet door ieder als wenselijk beschouwd: voor velen was de bevrijding op een teleurstelling uitgelopen zodat zij weinig aanleiding zagen om feest te vieren, het was ietwat geforceerd om voor het gehele land dat feest te laten vallen op een dag die voor ongeveer de helft der bevolking niet de bevrijdingsdag was geweest, en de naoorlogse kabinetten en de Stichting van de Arbeid bleven het als een onoverkomelijk bezwaar zien dat een gehele werkdag zou uitvallen. Er werd een compromis getroffen: in '47 mocht (het was niet verplicht) op de yde mei de middag vrijgegeven worden. In '48 evenwel werd bepaald dat die vrije middag pas om vier uur zou beginnen. Dat betekende dat de werkgevers in de regelover een periode van twee uur, waarin niet gewerkt werd, de lonen en salarissen moesten doorbetalen. Zes jaar lang: van '48 t.e.m. ' 53, was dat de geldende regeling. In '54 (de yde mei viel op een woensdag) werd er een streep door gehaald: op voorstel van minister-president Drees werd met instemming van de Stichting van de Arbeid bekendgemaakt dat de Koninginnedag, 30 april, tevens als bevrijdingsdag zou

XC1 GAC, bureau: 'Verslag vergadering 12 maart 1946' (RvO, Call. 286 j, 2 a).

HET PROBLEEM V AN DE 5 MEI-HERDENKING

worden gevierd en dat wie zich op 5 mei tot viering genoopt voelde, dat maar zelf moest betalen door een snipperdag op te nemen - in de vorm van de bundel Nationale Snipperdag leidde zulks tot een verbitterd gemeenschappelijk protest van negen cultureel-litteraire maandbladen I dat tegelijk een protest was tegen het streven om de Bondsrepubliek Duitsland in de militaire samenwerking op te nemen.

XCIn '55, tien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, werd de yde mei, een donderdag, weer wèl een nationale feestdag (de feestelijkheden werden nu voor het eerst door een Nationaal Comité georganiseerd) en nadat in '56 en '57 onzekerheid had bestaan, werd in ' 58 vastgesteld dat de bevrijding voortaan slechts in de lustrumjaren officieel zou worden herdacht.

XCAldus geschiedde in de vijf lustrumjaren '60, '65, '70, '75 en '80.

XCDe weerzin tegen deze schrielheid nam toe - met dat al werd het 1980 eer de Tweede Kamer, met de 5 mei-herdenking achter de rug, een motie aannam (hetzelfde geschiedde in '84) waarin de regering werd gevraagd, voortaan elk jaar van de yde mei een nationale feestdag te maken. Die motie werd slechts ten dele uitgevoerd: het overheidspersoneel kreeg van '81 af op de yde mei vrij maar voor het bedrijfsleven ging geen algemene regeling gelden.'

XCDat deze ontbreekt, is in 1985 geen probleem - de yde mei valt op een zondag.

XCMet betrekking tot de 4de mei zijn er nooit moeilijkheden geweest: de dodenherdenkingen werden steeds gemeentelijk georganiseerd en de regering beperkte zich tot het geven van enkele aanwijzingen. Regel werd ook dat vanwege de regering op de herdenkingsdag nog één nationale plechtigheid plaatsvond: een kranslegging bij het nationale bevrijdingsmonument op de Dam in Amsterdam (daar stond eerst sinds december '47 een voorlopig monument, het definitieve werd op 4 mei' 56 onthuld) - de eerste krans die daar gelegd werd, was die van de koningin en daarop volgden dan kransen namens het kabinet, de strijdkrachten, de gemeente Amsterdam en tal van organisaties.

XCTen aanzien van de inhoud van al deze manifestaties vond een zekere verschuiving plaats: wel bleef de Tweede Wereldoorlog centraal staan,

XCI Het Boek van Nu, Critisch Bulletin, De Gids, de Kroniek van Kunst en Kultuur, Maatstaf, De Nieuwe Stem, Ontmoeting, Podium en Roeping. 2 Bij haar inhuldiging had koningin Beatrix gezegd dat de verjaardag van haar moeder, 30 april, Koninginnedag zou blijven - het bedrijfsleven ging er van uit dat, als 30 april en 5 mei verplichte vrije dagen zouden zijn, in veel bedrijven door het opnemen van snipperdagen een gehele week productie zou uitvallen. 7

ANNO 1985

hetgeen een voortdurend herhaald protest betekende tegen de misdaden van het nationaal-socialisme, maar dat werd meer en meer gekoppeld aan een protest tegen het onrecht dat in tal van landen nog steeds werd gepleegd, protest vooralook tegen rassendiscriminatie en tegen symptomen daarvan in de eigen samenleving. Er was geen land ter wereld waar op dat elders gepleegd onrecht zozeer de aandacht werd gevestigd als Nederland (talloze comité's en actiegroepen beijverden zich daarvoor) - nergens ook vond de in '61 in Londen opgerichte organisatie Amnesty International, die over het elders gepleegd onrecht met grote regelmaat rapporten uitbracht, zoveel steun.

XCAnno 1985 zijn er in Nederland meer dan twintig organisaties (stichtingen, comité's, verenigingen), opgericht door personen die in de Tweede Wereldoorlog eenzelfde vorm van illegale activiteit bedreven of eenzelfde vorm van vervolging ondergingen. Afgezien nog van de drie Stichtingen 1940-1945 die wij al noemden (de landelijke, de Stichting Friesland en de Stichting Sneek), kwamen uit de Nederlandse illegaliteit voort de Nationale Federatieve Raad van het Voormalig Verzet Nederland, het Verenigd Verzet, de Vereniging Antifascistische Oud- Verzetsstrijders, de Stichting Samenwerkend Verzet 1940-1945, de Stichting LO/LKP (representante van de grootste illegale organisatie welke bezet Nederland gekend had) en twee organisaties van 'pilotenhelpers': The Escape, vereniging van pilotenhelpers, en de Vereniging van Nederlandse Allied Aircrew-helpers. Uit de kringen van diegenen die in gevangenissen of concentratiekampen werden opgesloten, zijn er negen organisaties: de Stichting Oranjehotel (met die naam werden tijdens de bezetting de Cellenbarakken in Scheveningen aangeduid, waarin de SD een deel van zijn gevangenen opsloot), het Nederlands Auschwitz Comité, de groep Vrouwen van Ravensbrück, de Nederlandse Vriendenkring Sachsenhausen, het Nederlands Dachau-Comité, de Vriendenkring van Oud-Dachauers, de Vriendenkring Mauthausen, de Vriendenkring van OudNatzweiiers en de Vereniging van Oud-Buchenwalders, Er is ook een Genootschap van Engelandvaarders. Uit het onder de Japanners ondergane leed tenslotte kwamen, afgezien van de al genoemde Stichtingen Pelita en 'Herdenking 15 augustus', vier organisaties voort: de Stichting Nederlandse Slachtoffers Japanse Vrouwenkampen, de Vereniging de 7

ORGANISATIES VAN ILLEGALE WERKERS EN VERVOLGDEN

Birma-Reünie, het Sumatra-Spoorweg Comité (herinnering aan de Pakanbaroe-spoorweg), en het Comité het Oost-Indië transport (herinnering aan het transport van krijgsgevangenen naar Flores en de Molukken dat bij uitstek veel slachtoffers eiste).

XCEr zijn sinds '45 meer van die organisaties geweest - vooral tussen die welke uit de Nederlandse illegaliteit voortkwamen en die geen van alle de illegaliteit als geheel vertegenwoordigden (dat deed slechts de Grote Adviescommissie der Illegaliteit maar zij werd in '46 opgeheven), ontstonden vaak spanningen, ten dele samenhangend met de houdingjegens het communisme, ten dele met persoonlijke geldingsdrang. Groot zijn de in '85 bestaande organisaties geen van alle: sommige hebben enkele duizenden, de meeste enkele honderden leden, een paar komen nauwelijks boven de honderd uit. Voorzover het groeperingen van oud-gevangenen zijn, organiseren zij jaarlijks bijeenkomsten waarop de betrokkenen hun bevrijding herdenken, enkele groeperingen zorgen bovendien voor gedrukte of gestencilde periodieke uitgaven, die hoofdzakelijk in eigen kring worden verspreid. De onderlinge solidariteit is groot - elke organisatie heeft leden die er veel tijd aan geven om andere leden die als gevolg van de doorstane spanningen opeens in grote psychische moeilijkheden zijn komen te verkeren, op te vangen en raad te geven, vaak ook te verwijzen naar professionele helpers.

XCVele van de organisaties die wij noemden, zijn anno '85 vertegenwoordigd in het Comité Nationale Viering Bevrijding. Dat comité heeft een bestuur van zes-en-twintig leden, voorzitter is mr. Th.J.A.M. van Lier (tijdens de bezetting een van de leidende figuren in de spionagegroep 'Albrecht', oud-lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid, tevens oud-lid van de Raad van State) - de departementen van Algemene Zaken, van Defensie, van Onderwijs enWetenschappen en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur hebben er adviseurs aan toegevoegd. Het Comité beschikt in '85 over een regeringssubsidie van f z mln en het in ,46 opgerichte Prins Bernhard Fonds heeft daar faan toegevoegd,

I 50 000

XCEr gingen in '85 aan de herdenkingen op 4 en 5 mei herdenkingen vooraf en er zullen er nog op volgen, In de herfst van '84 vond in het zuiden des lands in tal van gemeenten de veertigste herdenking van de bevrijding plaats en in april '85 vinden soortgelijke herdenkingen plaats

ANNO 1985

in het oosten en noorden. Op 17 april wordt in Utrecht een provinciale herdenking gehouden - op 15 augustus zal de Stichting 'Herdenking 15 augustus 1945' een grote bijeenkomst houden in Den Haag, waar een bronzen gedenkplaat onthuld wordt en die plaat zal midden december overgedragen worden aan de voorzitter van de Tweede Kamer; zij wordt dan aangebracht in een van de muren van de entreehal van het Tweede Kamer-gebouw. Daar ligt, in goud gevat, de gecalligrafeerde, door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie samengestelde Erelijst van Gevallenen waarin de personalia vermeld zijn van de illegale werkers, de militairen van zee- en landmacht en de opvarenden van de koopvaardij die in de Tweede Wereldoorlog om het leven kwamen. Die Erelijst is op 4 mei 1960 door koningin Juliana aan de Tweede Kamer overgedragen - er is sindsdien elke dag een pagina van omgeslagen.

XCDe herdenking op 5 mei '85 verschilt in zoverre van vroegere lustrumherdenkingen dat het Comité Nationale Viering Bevrijding (wij zullen in het hier volgende over 'het nationale Comité' schrijven) zich veel moeite heeft gegeven om grote aantallen buitenlandse oorlogsveteranen naar Nederland te laten overkomen: ca. vijftienhonderd Canadezen, ca. honderd man vliegend personeel van de Amerikaanse Airborne-divisies die in september '44 aan de operaties deelnamen', en ca. tweehonderdvijftig man vliegend personeel uit zes verschillende landen die eind april en begin mei '45 de bommenwerpers bemanden die voedsel afwierpen boven hongerend West-Nederland - die tweehonderdvijftig man werken van 27 april af een eigen herdenkingsprogram af en op de laatste dag daarvan, 2 mei, herhaalt de Irene-brigade haar intocht in Den Haag van 8 mei '45. Maar er geschiedt meer. Vijftig veteranen van het Royal Marines Commando worden op Walcheren ontvangen, Texel verwelkomt zevenen-twintig veteranen uit de Sowjet-Unie, onder wie zeven veteranen van het Georgische bataljon dat in april '45 in opstand kwam, Drente een groot gezelschap Franse oud-parachutisten die er ook al in april '45 landden, Arnhem ca. honderd Britse Airbornes, Bergen-op-Zoom ca. veertig Schotse veteranen, Breda een gezelschap Poolse (die ook in

I In september '84 namen ca. tweehonderd militairen van de Amerikaanse in Nijmegen en Groesbeek aan de veertigste herdenking van de bevrijding deel en in oktober '84 kwamen ca. zeshonderd veteranen van de Belgische brigade welke veertig jaar eerder Thorn (ten zuidoosten van Roermond) bevrijdde, over een afstand van ca. 40 km aanmarcheren uit de Belgische legerplaats te Leopolds burg. Voorts waren in september '84 ca. duizend veteranen van de in Arnhem aanwezig bij de veertigste herdenking van de gevechten in Arnhem en Oosterbeek.

ONTVANGST VAN BUITENLANDSE MILITAIREN

Dinxperlo in de Achterhoek worden ontvangen), Raamsdonk een gezelschap Britse, Den Briel een groep Tsjechische, Delfzijl een aantal bemanningsleden van de Zweedse schepen die er in de hongerwinter het voor het Westen bestemde voedsel aanvoerden, en in de gemeente MeerloWanssum (Noord-Limburg) vindt een ontmoeting met Duitse jongeren plaats - die leggen er een krans op het graf van een illegaal werkster die talrijke Joodse en andere onderduikers hielp.'

XCEr zijn verschillende gemeenten waar men, los nog van wat wij zojuist vermeldden, bij de luchtoorlog stilstaat. De gemeente Dronten (er werd daar in '64 een monument onthuld voor alle omgekomen Geallieerde oorlogsvliegers) laat ca. honderdvijftig man van de Britse Air Gunners Association naar de Noordoostpolder komen, in Wateringen en Bleiswijk (bij Delft), in Lopik en in Ijsselmuiden (bij Kampen) worden Geallieerde vliegers gehuldigd wier toestellen in de oorlog bij die plaatsen neerstortten - elders vinden treffende ontvangsten plaats van familieleden van vliegers die het neerstorten niet overleefden: in Breukelen en in Heemskerk (bij Beverwijk). Een speciaal karakter draagt een samenkomst in Steenbergen: daar kwam op 19 september '44Wing Commander Guy Gibson van de Royal Air Force om het leven (de man die in mei '43 de gedurfde aanvallen op de Möhne- en op de Eder-dam bij het Ruhrgebied leidde) - nu wordt in de Westbrabantse plaats een reünie gehouden van het Squadron van de RAF dat hij als eerste commandeerde.

XCDeze plaatselijke ontvangsten zijn grondig voorbereid - vrijwilligers zijn maandenlang, soms meer dan een jaar, in de weer geweest om de adressen op te sporen van diegenen op wier aanwezigheid men bij de veertigste herdenking van de Tweede Wereldoorlog prijs stelt.

XCVoor die herdenking is op velerlei wijze een grondslag gelegd door voorlichting te geven, vooral aan jeugdigen. Zeker, die jeugdigen wonen in gemeenten waar veelal een of meer oorlogsmonumenten werden

1 Deze en de in dit hoofdstuk nog volgende gegevens met betrekking tot hetgeen gemeentelijk geschied is, ontlenen wij aan een enquête die wij in de tweede helft van '86 onder de Nederlandse gemeenten hielden - dat waren er 714; zij hebben ons alle de gevraagde gegevens verstrekt. Onder die 714 gemeenten waren er slechts 49, alle kleine plattelandsgemeenten, waar van gemeentewege op 4 of 5 mei 1985 geen herdenking plaatsvond.

ANNO 1985

opgericht en waar namen van straten en pleinen een verwijzing zijn naar de Tweede Wereldoorlog, speciaalook naar de Duitse bezetting, en zij hebben op de televisie aan die oorlog gewijde programma's en series kunnen zien, maar beseffen zij voldoende waar die grote worsteling om ging? Voor de onderwijzers en onderwijzeressen van kinderen van vier tot twaalf jaar verschijnt door de zorgen van het nationale Comité een boekje in een oplaag van 35 000 exemplaren dat verwijzingen bevat naar jeugdboeken waarin van de oorlog wordt verhaald en die voor de opgroeiende jongeren van belang worden geacht - voor oudere leerlingen komt er in een oplaag van meer dan 100000 exemplaren een krant, Vervolgd; hij is samengesteld door de in '57 in Amsterdam opgerichte Anne Frank Stichting - háár eerste werk was, het pand waarin zich 'het achterhuis' bevindt (het trekt nu per jaar een half miljoen bezoekers), te bewaren tegen de sloop waartoe al was besloten.

XCOok die tweede voor het onderwijs bestemde uitgave is door het nationale Comité mogelijk gemaakt.

XCOp voorlichtingsgebied zijn evenwelook andere instanties actief. De provincies Utrecht en Drente zenden materiaal aan de scholen toe en er zijn 37 gemeenten in den lande die een eigen onderwijsproject op touw hebben gezet. In alle provinciale hoofdsteden wordt de herdenking gekoppeld aan de adoptie van een bepaald monument - dat project, uitgaande van de in '83 met een grote Amerikaanse gift opgerichte Stichting Februari 1941, heeft niet de bedoeling dat de leerlingen van die school het monument gaan onderhouden maar louter dat hun er jaarlijks de zin van duidelijk wordt gemaakt.' Verscheidene gemeenten, in totaal 63, dragen ter gelegenheid van deze lustrumherdenking zorg voor de verschijning van veelal fraai uitgevoerde historische werken, soms voor het samenstellen van video-films, en de gemeente Rotterdam laat speciaal voorlichtingsmateriaal maken voor de gastarbeiders. Er zijn er daarnaast niet minder dan 142, waaronder alle grote gemeenten, die, veelal met medewerking van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, één of meer tentoonstellingen over de oorlogsjaren hebben laten inrichten - in Amsterdam is 'Vrouw in het Verzet' het thema van de grootste tentoonstelling. Al die exposities trekken vele, vooral vele jeugdige bezoekers en bezoeksters - bijvoorbeeld in Rotterdam (daar is een deel van de tentoonstelling gewijd aan het verzet in Duitsland) zes-en-twintigduizend, in de gemeente Wieringermeer (een expositie over de inundatie in '45) vijftienduizend, in Haarlem twaalfduizend, in Hoofddorp acht

XCI Eind '87 zijn reeds ca. 600 monumenten geadopteerd door ca. 900

VOO RLICHTING / TENTOON STELLtNGEN

duizend. Velen gaan ook naar Amersfoort om er het vernieuwde concentratiekamp-museum te zien. Dat is een permanent oorlogsmuseum maar zo zijn er in den lande enkele tientallen met als grootste het Nationaal Oorlogsen Verzetsmuseum te Overloon (in de Peel) dat jaarlijks door tegen de tweehonderdduizend personen wordt bezocht.

XCOok is het een vorm van herinnering dat de PIT in april vier bijzondere postzegels is gaan uitgeven: één gewijd aan het thema onderdrukking en verzet, één aan de Geallieerde hulp, één aan de bevrijding, één aan het Indische oorlogsleed. Dan wordt op 4 mei plaatselijk nog aan de bezetting herinnerd doordat nieuwe monumenten worden onthuld (dat geschiedt in 33 gemeenten) of dat (Amsterdam) toelichtingen worden geplaatst op eerder aangebrachte straatnaamborden die de namen van gesneuvelde illegale werkers vermelden. Amsterdam voegt op 4 mei aan de bestaande namen zeven nieuwe toe - wordt er het doek van weggetrokken, dan bevinden zich onder de aanwezigen familieleden en kameraden van diegenen die nu worden herdacht. Na veertig jaar - maar er vloeien tranen.

XCIn

maart liet minister-president Lubbers via de provinciale besturen een rondschrijven toekomen aan alle gemeentebesturen waarin aan deze verzocht werd er op toe te zien dat op vrijdagavond 4 mei café's en openbare vermakelijkheden de gehele avond of tot negen uur gesloten zouden zijn en dat de stilte van twee minuten in acht zou worden genomen. Ook werd in dit rondschrijven het thema van de herdenking aangegeven: 'herdacht zullen worden allen, burger zowel als militair, die sinds het begin van de Tweede Wereldoorlog wanneer of waar ook ter wereld zijn gevallen in het belang van het koninkrijk, alsmede van allen die door oorlogshandelingen en terreur zijn omgekomen' - men ziet: niet alleen de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog zullen worden herdacht maar ook diegenen die in de periode 1945-1950 zijn gesneuveld in Nederlands-Indië (ruim drie-en-twintighonderd militairen van de Koninklijke Landmacht en van het Knil, ruim tweehonderd van de Koninklijke Marine, het Korps Mariniers inbegrepen) of in 1950-52 in Korea (ruim honderd gesneuvelden van het Korea-bataljon) of van 1979 af in Libanon waar Nederland een bataljon, later tot compagnie vermin derd, heeft bijgedragen aan een Vredesmacht van de Verenigde Naties

ANNO 1985

(één militair sneuvelde, acht kwamen door andere oorzaken om het leven).' Vergeleken met de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog zijn die toegevoegde groepen maar klein - voor het gevoel van de meeste mensen (en dat is ietwat kwetsend voor de Indische groepen) is de dodenherdenking de herdenking van de slachtoffers van de Duitse bezetting.

XCDe bondgenoten worden daarbij niet vergeten: in de ochtend van de 4de mei leggen schoolkinderen vrijweloveral in het land bloemen op de graven der gesneuvelde Nederlandse en Geallieerde militairen - er zijn voor die laatsten grote speciale kerkhoven maar soms ook liggen zij in groepjes op plaatselijke kerkhoven begraven.

XC's Middags vinden op de Dam in Amsterdam de officiële kransleggingen plaats bij het Nationaal Monument. Zij volgen op een grote herdenkingssamenkomst in de Nieuwe Kerk.

XCDes avonds om zes uur worden overal in het land vlaggen halfstok gehesen - zij zullen tot zonsondergang blijven hangen.

XCNiet lang na zes uur zetten zich de eerste stille tochten in beweging.

XCIn niet minder dan 419 van de 714 gemeenten vinden, soms voor het eerst, één of meer van die tochten plaats.' Men trekt naar een punt dat symbolische waarde heeft: naar plaatsen waar illegale werkers werden gefusilleerd ofNederlandse dan wel Geallieerde militairen begraven zijn, of naar het enige dan wel het belangrijkste plaatselijke oorlogsmonument.' Het weer is slecht: het is in het gehele land kil en er valt behalve in het noorden overal een miezerige regen. Desondanks is het aantal deelnemers aan de stille tochten groter dan ooit en valt het op, hoevele jongeren er meelopen. Naar de Waalsdorpervlakte trekken bijna vijfduizend Hagenaars, uit Haarlem en omgeving ruim vijfduizend (een jaar eerder ruim tweeduizend) naar de Erebegraafplaats in Bloemendaal, die in november '45 in gebruik werd genomen met de symbolische teraardebestelling van het stoffelijk overschot van Hannie Schaft' - driehongeweest, in maart '45 gearresteerd en op 17 april '45, kort voor de bevrijding dus,

1 Deze cijfers werden verstrekt door de Sectie Militaire Geschiedenis van de Land machtstaf. 2 In Den Briel komt evenwel in de middag een 'stiltekring' bij een. 3 Twee gemeenten zijn er waar diverse samenwerkende linkse groeperingen een eigen herdenkingsmanifestatie hebben georganiseerd: Bergen-op-Zoom en Groenlo. Zij willen extra duidelijk tegen alle vormen van discriminatie waarschuwen en in het bijzonder ook de vele Duitse homosexuelen herdenken die in de concen tratiekampen bezweken. • Jannetje Johanna ('Hannie') Schaft was lid geweest van de groep van de Raad van Verzet in Haarlem; zij was mede bij liquidaties betrokken

STILLE TOCHTEN

derdvier-en-zeventig illegale werkers en werksters hebben er hun laatste rustplaats gevonden. In kleinere plaatsen evenwel is het aantal deelnemers geringer: enkele honderden, soms niet veel meer dan honderd. Komen die stille tochten bij hun einddoel aan, dan treffen de deelnemers er honderden of duizenden mensen aan voor wie het meelopen bezwaarlijk was maar die zich toch naar de gemeenschappelijke herdenkingsplaats wilden begeven. Bij die plaats is in drie gemeenten: Rozendaal (bij Arnhem) en Oudewater en Valkenburg (beide in Zuid-Holland) ongeveer een tiende van alle inwoners bijeen - in het dorp Sint Maarten (Noord-Holland) zelfs een vijfde. Overal in het land zijn de klokken om kwart voor acht beginnen te beieren - dat beieren gaat door, een dwingend vermaan. Een halve minuut voor acht uur eindigt het en wordt het stil. Acht uur - alle treinen, waar zij zich ook bevinden, zijn tot stilstand gekomen. In steden en dorpen flitst de straatverlichting aan. De stilte verdiept zich, hier en daar gemarkeerd door het gerucht van opwiekende vogels, door gehinnik van een paard of door een kinderuitroep.

XCNa twee minuten gaat de verlichting weer uit. Al of niet door een muziekkorps begeleid wordt het Wilhelmus ingezet. Een spreker vertolkt wat allen bezielt - en er wordt op die 4de mei niet alleen naar het verleden gezien maar er wordt ook op de taken in het heden gewezen.

XCDan trekt men huiswaarts. Talrijk evenwel zijn de steden en dorpen waar op de herdenking nog een samenkomst in een gebouw volgt (soms gaan die samenkomsten aan de herdenking vooraf), veelal een kerkdienst die in de niet overwegend-katholieke streken een oecumenisch karakter draagt, soms een concert.

XCIn Wageningen, de plaats waar de Wehrmacht capituleerde, is dan al een groot bevrijdingsvuur ontstoken - in vele delen des lands zijn er gemeenten die in de nacht van zaterdag op zondag estafettelopers fakkels laten aandragen die aan dat vuur ontstoken zijn en in die gemeenten brandt op zondag 5 mei een bevrijdingsvlam.

XCBehalve in enkele orthodox-protestantse gemeenten is die yde mei een dag waarop, vooralook voor jongeren, feestelijkheden zijn georganiseerd, soms door de gemeentebesturen, soms door stichtingen, soms door comité's (veelal de Oranje-comité's) die daartoe subsidies hebben ontvangen. De belangrijkste manifestaties evenwel gaan van het nationaal Comité uit of vinden met zijn steun plaats.

ANNO 1985

XCIn Rotterdam begint om kwart voor elf een oecumenische dienst in de op 14 mei '40 goeddeels verwoeste maar sindsdien gerestaureerde St. Laurenskerk. Er zijn negenhonderd aanwezigen, onder wie koningin Beatrix, prins Claus, minister-president Lubbers, enkele leden van zijn kabinet, talrijke leden van de Staten-Generaal.

XC's Middags vindt op het vliegveld Zestienhoven bij Rotterdam een Bevrijdingsvliegfeest plaats, waarbij ca. zeventigduizend toeschouwers in de Tweede Wereldoorlog gebruikte toestellen zien voorbijvliegen, en is er in de Maasstad in het Ahoy-sportpaleis een grote vrijheidsmanifestatie - weer zijn de hoge gasten die de dienst in de St. Laurenskerk bijwoonden, aanwezig, maar óók ca. achthonderd jongeren uit alle delen des lands, óók ca. drieduizend illegale werkers en vervolgingsslachtoffers uit Nederland zowel als uit Indië, óók ca. vijfhonderd buitenlandse veteranen, óók ca. duizend vertegenwoordigers van tal van groeperingen in de samenleving. Eregasten worden er verwelkomd uit negen staten die bijdroegen tot de bevrijding van Nederland en Indië: Australië, België, Canada, Frankrijk, Groot-Brittannië, Noorwegen, Polen, de SowjetUnie, de Verenigde Staten. De minister-president houdt een sobere herdenkingstoespraak waarin, alweer, gewezen wordt op de noden in de wereld anno '85 en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Op de toespraak volgt een gefilmd overzicht van de periode 1945-1985, afgewisseld met dansen ter ere van de bondgenoten. Aan het slot rijden veteranen van de Irene-brigade in oude jeeps de juichende zaal binnen.

XCDiezelfde middag worden in Wageningen de capitulaties van Duitsland en Japan herdacht in aanwezigheid van de militaire attaché's der bondgenoten. Prins Bernhard, die er veertig jaar eerder aan Blaskowitz zijn aanvullende eisen stelde, is door ziekte verhinderd de plechtigheid bij te wonen - wèl aanwezig zijn prinses Margriet, wier geboorte begin '43 vreugde wekte in bezet gebied, en haar man, Pieter van Vollenhoven.

XCEinde? Neen, de feestviering wordt des avonds voortgezet - in 'De Doelen' in Rotterdam biedt de minister van defensie aan de koninklijke familie, de ministers, de leden van de Staten-Generaal, de ambassadeurs der bondgenoten en talrijke oorlogsveteranen, illegale werkers en vervolgden een militair concert aan. De Marinierskapel, de Koninklijke Militaire Kapel en de Kapel van de Koninklijke Luchtmacht vullen het programma, waarin ook nog Vera Lynn optreedt - en veler gedachten gaan terug naar de uren waarin zij, alle Duitse verboden ten spijt, de warme stem van die toen jeugdige Britse zangeres in de uitzendingen van de BBC trachtten op te vangen.

5MEII985

XCHoevele Nederlanders hebben persoonlijk aan de herdenkingsmanifestaties en de feestelijkheden op die 4de en yde mei deelgenomen?

XCStellig vele honderdduizenden (een nadere schatting is niet mogelijk) - een minderheid. Daar is evenwel niet alles mee gezegd. De media hebben al vele weken lang aandacht gevraagd voor de Tweede Wereldoorlog (en op 15 augustus '85, bij de veertigste herdenking van Japans capitulatie, zal hetzelfde gebeuren, zij het in mindere mate). Dag-, weeken maandbladen hebben er artikelen aan gewijd - verscheidene van de dagbladen voegen aan hun op zaterdag 4 mei verschijnend nummer een speciale aflevering over de Tweede Wereldoorlog toe, gevuld met persoonlijke verhalen en met meer algemene artikelen, veelal van een hoog gehalte. Radio en televisie hebben zich niet onbetuigd gelaten. Van midden april tot midden mei zenden de omroeporganisaties aan de Tweede Wereldoorlog gewijde programma's uit (o.m. een serie over Radio Oranje met authentieke opnamen) tot een gezamenlijke lengte van 20 uur. In de televisie wordt dat cijfer nog overtroffen: 30 uur uitzendingen, en dat medium is, gelijk gezegd, nog indringender dan de radio.

XCIn april begint Veronica (een omroeporganisatie die in '76 tot het Nederlandse omroepbestel werd toegelaten) met een serie van zes documentaire programma's over de geschiedenis van het Derde Rijk en de Avro met vier programma's met een terugblik op de Duitse bezetting (in maart dreigde de serie in het geheel niet door te gaan doordat de Avro-leiding toen wenste dat een kritische passage over het beleid van directeur Willem Vogt in mei '40 zou worden geschrapt) - de Interkerkelijke Omroep Nederland, de Ikon, wijdt twee programma's aan de Nederlandse Joden na de bevrijding, waarin vertegenwoordigers van 'de tweede generatie' aan het woord komen.

XCOp 4 mei zendt op Nederland I de Vara uit, op Nederland II na zes uur 's avonds eerst de Nederlandse Omroep Stichting, de Nos, maar na acht uur tien de KRO. De dodenherdenking op de Waalsdorpervlakte wordt, zoals aljaren het geval is, op Nederland I èn Nederland II (alsook door de radio) uitgezonden en wordt op de beide televisiezenders door ruim vier-en-een-half miljoen kijkers gevolgd. De Vara laat er een programma aan voorafgaan over de rol van de vrouwen in het verzet (ruim achthonderdduizend kijkers) en zendt na de dodenherdenking een Nederlandse speelfilm uit over leven en sterven van Hannie Schaft (er zijn meer dan vijf miljoen kijkers). De Nos begint kort na zeven uur met

ANNO 1985

de uitzending van het herdenkingsconcert dat plaatsvindt in de Nieuwe Kerk (ruim achthonderdduizend kijkers) en laat aan de reportage van de herdenking op de Waalsdorpervlakte een korte documentaire voorafgaan over het 'Pas Op'-onderduikerskamp op de Veluwe (eveneens ruim achthonderdduizend kijkers). Na de reportage houdt een der bisschoppen voor de KRO een toespraak van vijf minuten (er zijn nog geen driehonderdduizend kijkers) - er volgt dan nog een programma (nog geen honderdvijftigduizend kijkers) waarin drie vervolgden van gedachten wisselen met een groep jeugdigen van ongeveer veertienjaar, en de KRO beëindigt zijn uitzending met een Britse speelfilm over enkele veteranen van de Royal Air Force die elkaar veertig jaar na de oorlog voor het eerst weer ontmoeten - er zijn ruim achthonderdduizend kijkers.

XCOp 5 mei zendt op Nederland I eerst de Nos uit, vervolgens (na zeven uur tien des avonds) de VPRO - op Nederland II is de Nos in de aether en van tien uur veertig af de Avro. Alle door het nationaal Comité op die dag georganiseerde manifestaties worden, hetzij op Nederland I, hetzij op Nederland II (èn via de radio) door de Nos uitgezonden (het feest in het Ahoy-sportpaleis trekt meer dan anderhalf miljoen kijkers) en de Avro doet met het militaire concert in 'De Doelen' (bijna een miljoen kijkers) hetzelfde. Bovendien staan in de VPRO-uitzending Kees van Kooten en Wim de Bie op hun eigen sarcastische wijze bij het oorlogsgebeuren stil (er zijn meer dan twee miljoen kijkers)', waarop dan nog later op de avond een kritische discussie volgt over Nederlands naoorlogse ontwikkeling (bijna zevenhonderdduizend kijkers) alsmede het derde en laatste deel van een Duitse documentaire over het proces (het duurde zeven jaar) tegen zestien bewakers van het concentratie- en vernietigingskamp Majdanek (ruim achthonderdduizend kijkers). Op Nederland II zendt de Nos dan een documentaire uit over de veranderde betekenis die het herdenken van de Tweede Wereldoorlog sinds de bevrijding heeft gekregen (eveneens ruim achthonderdduizend kijkers), èn een filmportret (bijna zevenhonderdduizend kijkers) van Israëls zesde president, Chaïm Herzog, die als majoor in het Britse leger deelnam aan de bevrijding vanTwente en van het concentratiekamp Bergen-Belsen.

XCVan de televisieprogramma's die in de daarop volgende dagen uitgezonden worden, willen wij vermelden dat de Evangelische Omroep, de EO (toegelaten in '70), er op 7 mei een wijdt aan oorlogspremier Ger

I Zij beelden twee broers uit die tot de 'net-niet-generatie' behoren: te jong voor het verzet maar daar weI over opsnijdend - een van de twee beroemt er zich op dat hij een Duitser die de weg naar het station vroeg, de verkeerde kant op had gestuurd.

RADIO EN TELEVISIE

brandy, die op 7 mei 1885 werd geboren, en dat in een tweede programma, 'Terug naar Auschwitz', o.m. Simon WiesenthaI en Willy Brandt aan het woord komen - deze laatste, Bundeskanzler van '69 tot '74, sindsdien voorzitter van de Duitse socialistische partij, bracht de oorlogsjaren als emigrant in Scandinavië door, eerst in Noorwegen, vervolgens in Zweden, waarheen hij was ontsnapt.

XCIn luttele weken twintig uur radio, dertig uur televisie, alle aan de Tweede Wereldoorlog gewijd. Teveel van het goede? Sommigen menen van wèl. Vooral diegenen die in de oorlog smartelijke verliezen hebben geleden of persoonlijk vervolgd werden, hebben het er moeilijk mee gehad - schrijnend verdriet is naar boven gekomen, ondragelijke, nimmer te verwerken herinneringen zijn geactiveerd. Minder aandacht dan of in het geheel geen aandacht? Neen, dat laatste zou de honderdduizenden die tot de geschonden groepen behoren, eerst recht kwetsen.

XCHet leven gaat door.

XCHet is voor velen die vóór de Tweede Wereldoorlog werden geboren, een leven geworden dat als het ware in drie delen uiteenvalt: de jaren vóór, de jaren tijdens en de jaren na die oorlog, en het is die middelste periode, de periode van ontbering, strijd, gevaar en lijden, de periode der abnormaliteit, die in de herinnering centraal staat. Wie denken nog aan de jaren waarin het naoorlogse Nederland vorm kreeg? Weinigen. De oorlogstijd lijkt de enig belangrijke, enig zinvolle; een feit is dat zij anno '85 uit de geschiedenis van Nederland de tijd is die het meest aanleiding geeft tot bezinning en waaraan zelfs bij sommigen een inspirerend effect niet kan worden ontzegd, een tijd waarin het leven in felle kleuren was gepenseeld - de periode die er op volgde, lijkt nu grauwen van betekenis verstoken.

XCDat verschoven historische perspectief mag de afsluiting van ons werk niet bepalen.

XCDe ontwikkeling van het in een veranderende

ANNO I985

Nederland hebben wij eerder slechts in enkele hoofdlijnen aangegeven - elke poging om meer bijzonderheden te geven en daarmee een gedetailleerd beeld te schetsen zou ons ver van onze opdracht verwijderd hebben. Binnen die opdracht blijven wij evenwel wanneer wij nu in opeenvolgende hoofdstukken eerst het herstel van de tijdens de Duitse bezetting opgeheven demoeratie (en tegelijk de mislukking van de 'vernieuwing') en de wederopbouw van de tijdens de bezetting geschonden economie beschrijven, vervolgens aandacht besteden aan drie, rechtstreeks uit de bezetting voortvloeiende, diep ingrijpende maatschappelijke processen: de zuivering, de bijzondere rechtspleging en het rechtsherstel, en daarna (maar dan in veelopzichten weer slechts in hoofdlijnen) dieper ingaan op de worsteling met de Republiek Indonesië die niet alleen onmiddellijk op de Tweede Wereldoorlog is gevolgd maar daardoor ook in hoge mate is bepaald.

XCPas dan mag onze Nabeschouwing beginnen: een poging om de vraag te beantwoorden welk effect de Tweede Wereldoorlog op het Koninkrijk der Nederlanden en speciaal op Nederland in engere zin heeft gehad - een poging óók om de plaats van die oorlog in het geheel van de vaderlandse geschiedenis aan te geven.

XCTerug dus naar

Hoofdstuk 2: De vcrrneuwmg mislukt

XC

XCOp 27 juni 1945, meer dan zeven weken na de bevrijding, presenteerde zich het nieuwe Nederlandse kabinet. In normale tijden zou de nieuwe minister-president in de Tweede Kamer het programma van dat kabinet in de Z.g.regeringsverklaring hebben ontvouwd maar een volksvertegenwoordiging was er op dat moment nog niet en krantenpapier was zo schaars dat de dagbladen die van het Militair Gezag verlof tot verschijning ofherverschijning hadden gekregen, te klein waren om ruimte te bieden aan het vele dat dat eerste kabinet wilde bekendmaken. Het had er namelijk behoefte aan, zijn beleidsvoornemens in alle uitgebreidheid aan het Nederlandse volk voor te leggen - er was slechts één medium waarin dat kon geschieden: de radio. Wel beschikten naar verhouding slechts weinigen over een toestel (er waren van eind' 43 af, na de door de bezetter verplicht gestelde inlevering der radiotoestellen, naar schatting nog ca. 400000 apparaten aanwezig, terwijl ca. 300000 gezinnen toen nog een aansluiting hadden op de draadomroep) maar een ander middel om rechtstreeks velen te bereiken was er niet.

XCSchermerhorn, de nieuwe minister-president, hield een toespraak die meer dan een uur duurde. 'Zelden of nooit', zei hij in de aanhef, 'zal misschien een regering in ons land zijn opgetreden onder zwaarder omstandigheden dan thans het geval is.' Voordat hij die omstandigheden en de daaruit voortvloeiende taken ging schetsen, bracht hij hulde aan de Geallieerden, aan 'de tienduizenden die het herboren vaderland niet meer zullen aanschouwen', aan Gerbrandy, die 'een blijvende plaats in de geschiedenis van Nederland' had verworven en aan koningin Wilhelmina, wier 'onvergankelijke grootheid' zo duidelijk was gebleken. Het kabinet dat nu door twee formateurs was gevormd (Schermerhorn zelf en Drees), was, zei de premier, 'een nationaal kabinet van herstel en vernieuwing'. Wat onder 'herstel' moest worden verstaan was duidelijk maar wat hield die 'vernieuwing' in? 'Het geldt', zei Schermerhorn, 'het scheppen van nieuwe vormen waarin de wezenlijke geestelijke waarden die ons volksleven door de eeuwen heen hebben gedragen en beheerst, tot nieuwe uitdrukking en, als het kan, tot nieuwe heerlijkheid zullen komen' - een arbeid van lange adem, dat was duidelijk. Nu zag het

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

kabinet 'in de allereerste plaats' zijn taak 'in de algemene oorlogvoering tegen Japan en in de bevrijding van Indonesië' (de Grondwet sprak nog van 'Nederlands-Indië'), Het kabinet, zo zette hij verder uiteen, moest niet alleen rekening houden met de beginselen en programma's der vroegere politieke partijen maar ook met de georganiseerde illegaliteit; deze poogde 'de krachten die daarin tijdens bezetting en onderdrukking werden gewekt, thans ook maatschappelijk tot gelding te brengen' - zij mocht evenwel de politiek niet gaan domineren maar moest gebracht worden 'op de plaats, waar zij het bevruchtende werk kan volvoeren dat noodzakelijk is.' 'Een volkomen synthese was niet bereikt' (de antirevolutionairen en de communisten hadden geweigerd, deel uit te maken van de regering), maar Schermerhorn vond dat het kabinet desondanks 'op brede basis' tot stand was gekomen.

XC'En thans iets over het te voeren beleid.'

XCOp internationaal gebied zou 'de samenwerking met al onze bondgenoten' voorop staan. Duitsland zou voorts schadevergoeding moeten betalen (en eventueelook te annexeren gebieden moeten afstaan) - 'wij zullen daarbij ... niet dulden dat daaraan tekort wordt gedaan terwille van de wederopbouw van het Duitse bedrijfsleven.'

XCUitgebreid sprak Schermerhorn vervolgens over de overzeese gebiedsdelen die 'een nieuwe status binnen het koninkrijk' zouden krijgen, zulks 'op de grondslag van de rede van Hare Majesteit de Koningin van 7 december 1942'. Hij gaf een beeld van de nieuwe strijdkrachten die in opbouw waren en die 'ter bevrijding van Indië' zouden worden ingezet. Voordat hij toen departementsgewijs de verschillende taken ging schetsen, zei hij dat het Militair Gezag in beginsel op I september, ruim twee maanden later dus, moest zijn geliquideerd - sprekend over 'het herstel der normale gezagsverhoudingen' repte hij van een 'noodparlement', welks instelling door de in '40 fungerende, maar eerst gezuiverde StatenGeneraal moest worden goedgekeurd en dat tot de eerste algemene verkiezingen in functie zou blijven. Wanneer zouden die gehouden worden? 'Dat tijdstip wordt ... niet bepaald door de technische mogelijkheden alléén' (dan zou men in de herfst verkiezingen kunnen houden) maar 'er dient aan het volk ook gelegenheid te worden gegeven zich een denkbeeld te vormen omtrent de vraagstukken die thans de politieke scheidingslijnen bepalen ... Wij menen dat ... hiervoor zeker met een jaar moet worden gerekend.' Hij erkende dat op bestuursgebied 'de zozeer gewenste duidelijke toestand' ten nauwste samenhing met de zuivering en met de berechting van 'landverraders en collaborateurs': bij beide was 'doortastendheid' nodig, vooral bij de zuivering, 'dit kanker

27 JUNI 1945: SCHERMERHORN SPREEKT

gezwel in ons volksleven'. Op allerlei terreinen (de ambtenaren, de politie, de pers) zou zij 'met spoed' worden uitgevoerd maar op economisch terrein lag de zaak ietwat anders: 'de wederopbouw van het bedrijfsleven zal niet meer dan strikt nodig is, gestoord' worden.

XCDe 'voorziening in de directe materiële noden der bevolking' was dringend nodig maar stuitte, gezien 'de voor ieder zichtbare ruïnering van ons nationale voortbrengingsapparaat', op 'bijna onoverkomelijke bezwaren'; er moest dus in de eerste plaats gewerkt worden en de ontstane armoede moest gemeenschappelijk worden gedragen - 'dat betekent dat ieder zich wat moet ontzeggen, daarbij de rijken het meest.' 'Herstel en opbouw van het Nederlandse produktievermogen zal', voegde hij hieraan toe, 'alleen doeltreffend kunnen geschieden op de grondslag van een algemeen sociaal-economisch- financieel plan', dat door' een wetenscha ppelijk bureau' zou worden ontworpen. Van belang was daarbij dat het bedrijfsleven zou worden georganiseerd 'in grote samenvattende eenheden' waarin ook 'de arbeiders hun plaats zullen verkrijgen.' Zou bij dat bedrijfsleven de particuliere eigendom ongerept blijven? Dat stond niet vast:

XC'De regering is voornemens, een onderzoek in te stellen naar de vraag, voor welke bedrijfstakken, gedeelten van bedrijfstakken of ondernemingen, behalve die van het mijnbedrijf en de Nederlandse Bank, een overgang van particulier eigendom naar de publieke of semi-publieke eigendom uit een oogpunt van algemeen belang is geboden'

XCten aanzien van het mijnbedrijf en de Nederlandse Bank werd dit onderzoek dus niet nodig geacht: de particuliere mijnen hadden zojuist bij wetsbesluit een nieuwe rechtsvorm gekregen en dat met de Nederlandse Bank iets dergelijks diende te geschieden, stond voor het nieuwe kabinet vast.

XCSchermerhorn zei verder dat met de belangen der landbouwers terdege rekening zou worden gehouden, dat de zwarte markt zou worden tegengegaan (hij vermeed de term 'geldzuivering' - het moment van die zuivering moest als een verrassing komen), dat de overheid 'een nationale herstel-fmancierings-maatschappij' zou oprichten, dat de sociale wetgeving zou worden verbeterd ('daarbij staat voorop de urgentie van een verbetering der ouderdomszorg'), dat het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen 'de centrale plaats' zou worden, 'vanwaar uit in de toekomst de volksopvoeding in de breedste zin des woords kan worden bevorderd', dat de achterstand op het gebied van de volkswoningbouw zo mogelijk 'in tien jaar' zou worden

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

overheidsvoorlichting zou worden verbeterd (een Regeringsvoorlichtingsdienst zou niet alleen voortdurend het regeringsbeleid toelichten maar ook de regering 'op de hoogte houden van hetgeen er in den lande omgaat') en dat de werkwijze van de ministerraad efficiënter zou worden gemaakt: er kwamen vier ministeriële raden, nl. voor algemene oorlogvoering, voor binnenlands bestuur, voor economische zaken en voor wederopbouw, en van al die vier zou hij, de minister-president, 'als coördinerend element' voorzitter zijn.

XCSchermerhorn was in de hongerwinter lid geweest van de adviescommissie van de landelijke leiding der Knokploegen, de KP. Daarop wees hij in zijn slotpassage :

XC'Bent gij bereid, bij voorbaat bereid, in deze regering te zien de Centrale KP van het Nederlandse volk die gereed staat om met uw aller hulp uit Gods kracht de oneindig zware maar niet hopeloze taak te aanvaarden om alle krachten in het Nederlandse volk te bundelen en te richten op dat ene doel: de herrijzenis van het nationale bestaan van het Nederlandse volk? ... Het gaat vandaag de dag om het 'nu of nooit', misschien om het 'erop of eronder'. Wij, uw regering, geloven aan de gezonde krachten in het Nederlandse volk ... Wij staan open voor uw wensen en gedachten, maar zij zullen ons niet van de rechte weg afbrengen die wij gezamenlijk moeten gaan. Rekent u daarbij op ons, wij rekenen op u.'

XCHoe deze lange radiotoespraak werd ontvangen (het Militair Gezag droeg er zorg voor dat de tekst in een boekje, getiteld Herstel en Vernieuwing, spoedig in enkele tienduizenden exemplaren in de boekhandel te koop lag), is niet precies bekend. Wij veronderstellen dat door velen werd gewaardeerd dat Schermerhorn de beleidsvoornemens van het nieuwe kabinet zo uitgebreid had willen uiteenzetten, maar anderzijds dat die voornemens lang niet met ieders wensen strookten. Natuurlijk, Indië moest bevrijd worden en de wederopbouw ter hand genomen maar op andere punten was geenszins sprake van eenstemmigheid. Traditioneel denkenden vonden het vreemd dat de minister-president gesproken had van 'Indonesië' en dat er in plaats van de oude Staten-Generaal voorlopig een 'noodparlement' zou komen; de linkersector van de georganiseerde illegaliteit voorzag dat zij goeddeels zou worden uitgeschakeld; de communisten die velen achter zich wisten (hun blad, De Waarheid, had een oplaag die in de honderdduizenden liep), zagen het uitstel van de alge

27 JUNI 1945: SCHERMERHORN SPREEKT

mene verkiezingen als een tegen hèn gerichte manoeuvre; zij en anderen konden zich er niet mee verenigen dat op economisch terrein kennelijk van de zuivering niet veel zou terechtkomen; vele vermogenden wezen het denkbeeld af dat zij zich het meest zouden moeten ontzeggen; eigenaars en directies van bedrijven zagen er geen heil in dat de gehele economie door een plan zou worden bepaald, dat de arbeiders betrokken zouden worden bij de organisatie van het bedrijfsleven en dat wellicht hele bedrijfstakken zouden worden genationaliseerd; in confessionele kringen waar twee generaties lang was gestreden voor de vrijheid van het bijzonder onderwijs, vroeg men zich bezorgd af wat die 'centrale plaats' van het departement zou worden bij 'de volksopvoeding in de breedste zin des woords', en voorts was menigeen van opinie dat de dubbele taak van de Regeringsvoorlichtingsdienst te veelleek op wat in Nazi-Duitsland gebruikelijk was geweest. Tenslotte: nam de nieuwe minister-president, tevens minister voor de algemene oorlogvoering, als voorzitter van vier nieuwe ministeriële raden niet te veel hooi op zijn vork?

XCLang niet ieder stelde zich deze en dergelijke vragen, maar de minderheid van diegenen die politiek geïnteresseerd waren, deed dat wèl en binnen die minderheid kwam men spoedig tot de conclusie dat in Scherrnerhorns toespraak tal van denkbeelden terug te vinden waren waarvoor vóór de oorlog vooral de sociaal-democraten waren opgekomen; dat had de instemming van velen maar zeker niet van allen.

XCMerkwaardig was het dat Scherrnerhorns programmatische uiteenzetting was ingeleid door een korte toespraak van koningin Wilhelmina welke geheel afgestemd was op de idealistische visie die in de Londense ballingschap in haar geest tot volle wasdom was gekomen: 'het visioen', zei de vorstin, 'dat onze helden en heldinnen voor de geest stond toen zij hun leven gaven voor recht en voor vrijheid, willen wij thans tot werkelijkheid maken.' Te hoog gegrepen? Neen, want er waren, zei zij, 'sterke lichtpunten': 'het feit dat wij in de donkere tijd die achter ons ligt, naar elkaar gegroeid zijn, het duidelijk merkbare verlangen naar eendracht, de groeiende gemeenschapszin, het onderling vertrouwen en de naastenliefde.' Die drang naar saamhorigheid moest nu verder ontwik

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

te zijn voor de nieuwe tijd die voor ons ligt.' Als eerste getuigenis daarvan kon, gezien de verwoestingen en het gebrek 'in de meest geteisterde streken', ieder die nog iets bezat, een deel van dat bezit afstaan 'ten behoeve van onze zo zwaar beproefde broeders en zusters'. Daarnaast moest 'het vernieuwde koninkrijk' opgebouwd worden. Een te zware taak? De koningin meende van niet. 'Ons jongste verleden', aldus haar slotwoorden, 'heeft bewezen wat wij kunnen. Zij zal blijken niet te groot of te zwaar voor ons te zijn. God zalons helpen.'

XCHet was de tweede keer dat de koningin met een eigen toespraak een nieuw kabinet introduceerde - dat was voor het eerst vier maanden eerder geschied, eind februari '45, toen zij het derde kabinet-Gerbrandy (een kabinet waarin talrijke vrij onbekende maar naar haar oordeel 'vernieuwde' figuren uit het bevrijde Zuiden waren opgenomen ') met een toespraak voor Radio Oranje had ingeleid; daarin had zij gesproken van 'het aanbreken van het nieuwe tijdperk in ons volksbestaan' - 'wij moeten ons zelf bevrijden, voorzover enigszins mogelijk, niet het minst in geestelijk opzicht'. Welnu, 'de zo juist gereedgekomen reconstructie van het kabinet is', had zij eind februari gezegd, 'daarop ingesteld.' Kennelijk gold dat nu ook voor het kabinet-Schermerhorn: wilde het gehele volk een 'visioen' verwezenlijken, dan diende het kabinet daarbij voorop te gaan.

XCHoe was het tot zijn vorming gekomen?

Vorming van het kabinet-Schermerhorn

XC

XCMen dient in het oog te houden dat, terwijl de twee aangewezen formateurs: Schermerhorn en Drees, bezig waren hun regeringsprogram op te stellen en hun kabinet te formeren, het zojuist genoemde derde kabinet-Gerbrandy nog in functie was. Gerbrandy was onmiddellijk na de DUltse capitulatie naar Nederland gevlogen, waar hij o.m. op 9 mei in Amsterdam aanwezig was geweest bij de grote bevrijdingsmanifestatie op de Dam. Enkele dagen later was hij in Londen terug en van daaruit bood hij op 14 mei aan de koningin, die zich op het buiten 'Anneville' bij Breda bevond, schriftelijk het ontslag van zijn kabinet aan, haar verzoekend goed te vinden dat het kabinet normaal zou mogen doorwerken tot in zijn opvolging was voorzien; de koningin willigde dat verzoek in.

XC1 Zie voor de samenstelling Bijlage I.

Indextermen: Gerbraody, P. S.
LAATSTE FASE VAN HET DERDE KABINET-GERBRANDY

XCRuim een week later, op 23 mei, kon het kabinet zijn eerste vergadering in Den Haag houden. Behalve mr. E. N. van Kleffens (Buitenlandse Zaken) die zich in San Francisco bevond waar de Organisatie der Verenigde Naties werd opgericht, waren alle ministers alsook generaal-majoor mr. H. J. Kruls, de Chef-Staf Militair Gezag, aanwezig, toen het College van Vertrouwensmannen ter vergadering verscheen; het College had onder leiding van jhr. mr. L. H. N. Bosch van Rosenthal (in '4I door de bezetter als commissaris van de provincie Utrecht ontslagen) tal van maatregelen voorbereid die onmiddellijk na de bevrijding moesten worden genomen - het was door generaal Kruls nogal bruusk terzijde geschoven en werd nu door het kabinet voor zijn arbeid bedankt; gehandhaafd werd het niet.

XCDat het derde kabinet Gerbrandy, gealarmeerd door luitenant-gouverneur-generaal dr. H. J. van Mook, zich in mei en juni '45 grote zorgen maakte over de vraag hoe Nederlandse strijdkrachten tijdig naar Australië konden worden overgebracht en dat het terzake allerlei stappen ondernam, beschreven wij in ons vorige deel, deel I I c. Wat de overige arbeid van het kabinet betreft, willen wij ons hier tot twee onderwerpen beperken: de nieuwe rechtsvorm voor de Limburgse mijnen en de samenstelling van een noodparlement.

XCWat die mijnen betreft: er waren in Limburg staatsmijnen en particuliere mijnen. Ze waren in de voorafgaande maanden slechts moeizaam op gang gekomen en onder de mijnwerkers was ontevredenheid ontstaan doordat de directies leidinggevende personeelsleden die zich tijdens de bezetting met hun door de bezetter geëiste opjaag-methoden gehaat hadden gemaakt, hadden gehandhaafd - vele mijnwerkers waren lid geworden van een nieuwe, door de communist W. van Exter opgerichte eenheidsvakbond, de Nederlandse Bond van Werkers in het Mijnbedrijf Soms waren zij ook tot staking overgegaan. Dit alles had bij de minister van sociale zaken in Gerbrandy's derde kabinet, ir. F. C. M. Wijffels (in '40-'4I een prominente figuur in de Nederlands Unie), de overtuiging versterkt dat de mijnen eennieuwe rechtsvorm dienden te krijgen, waarin de arbeiders over reële medezeggenschap zouden beschikken. Hij had met goedkeuring van het gehele kabinet een Mijnstatuut ontworpen, krachtens hetwelk de mijnen onder een raad zouden worden geplaatst, waarin de overheid, de arbeiders en de eigenaren der particuliere mijnen zouden zijn vertegenwoordigd; die raad zou voortaan de directies benoemen en de balansen en de verlies- en winstrekeningen alsmede (voor de particuliere mijnen) de dividenden vaststellen - de particuliere mijneigenaren zouden dus een groot deel van hun zeggenschap verliezen. 9

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Wijffels had ingezien dat deze ingreep grote onrust kon wekken bij de ondernemers in het algemeen en had dan ook in een toelichting op zijn ontwerp-wetsbesluit een passage opgenomen, waarin verklaard werd dat deze vèrstrekkende ingreep in de mijnen niet bedoeld was als voorbeeld voor andere bedrijfstakken. Die passage miste haar effect. Toen tot het bestuur van de Hoofdgroep Industrie (een onderdeel van de organisatie van het bedrijfsleven die tijdens de bezetting door een commissie onder voorzitterschap van mr. H. L. Woltersom was voorbereid) doordrong dat de mijndirecties niet eens de gelegenheid hadden gekregen hun opinie over de nieuwe regeling aan het kabinet kenbaar te maken, zond dat bestuur op IS juni een brief aan de ministerraad waarin zowel tegen het Mijnstatuut als tegen de wijze waarop de mijndirecties waren behandeld, krachtig werd geprotesteerd - in dat protest werd er op gewezen dat het kabinet nu ten aanzien van de mijnindustrie (en zou het daar bij blijven?) veel verder ging dan de in de Stichting van de Arbeid samenwerkende vakcentrales en centrales van werkgevers wensten. Het kabinet legde dat protest terzijde; het deed hetzelfde met het afwijzend advies van de Raad van State die, slechts vier man sterk, in zijn eerste vergadering was bijeengeroepen louter om zich over het Mijnstatuut te beraden. Dat statuut werd, aldus de verontwaardigde notitie van staatsraad mr. P. J. M. Aalberse, 'op de valreep' afgekondigd: op 20 juni nl., vier dagen voordat Wijffels zijn portefeuille zou overdragen.

XCOok ten aanzien van het noodparlement bestond de mogelijkheid dat Gerbrandy's laatste kabinet 'op de valreep' een wetsbesluit aan de koningin zou voorleggen.

XCDeze zaak had in Londen tot grote verdeeldheid geleid tussen de ministers en de koningin: de ministers hadden in september '44 een uitgewerkte regeling aan de koningin voorgelegd maar zij had geweigerd (het gehele kabinet had die weigering 'constitutioneelontoelaatbaar' geacht') het desbetreffende concept-wetsbesluit te ondertekenen: dat was, had zij gemeend, een materie die pas na de bevrijding in een 'vernieuwd' Nederland geregeld mocht worden en ten aanzien waarvan zij in elk geval de opinie wenste te kennen van de georganiseerde illegaliteit, t.w. van de kort tevoren gevormde Grote Adviescommissie der Illegaliteit, de GAe, die zij zag als de stern van haar volk van 'helden en heldinnen', als 'het natuurlijke parlement', zoals zij in die tijd eens tegen Gerbrandy zei." Om die opinie te kennen had zij eind september (buiten voorkennis

XCI o. C. A. van Lidth de Jeude: 'Dagboek', 20 sept. 1944. 2 Gerbrandy citeerde deze uitlating in de kabinetsvergadering van 10 oktober '44. 9

LAATSTE FASE VAN HET DERDE KABINET-GERBRANDY

van Gerbrandy) de GAC verzocht, een delegatie naar haar toe te zenden - de in de illegaliteit bestaande politieke verdeeldheid (een verdeeldheid van welker diepte de vorstin geen denkbeeld had) had verhinderd dat het tot het vertrek van zulk een delegatie kwam. Zat de zaak nu volledig vast? Neen: de koningin was bereid, de minister van binnenlandse zaken, mr. L. J. M. Beel, die zij als 'vernieuwd' beschouwde, iets meer armslag te geven. Hij ontwierp twee nieuwe regelingen die op één punt overeenstemden, n1. dat de illegaliteit, die volgens Beel overigens niet samenviel met de GAC, een bepalende invloed zou krijgen bij de samenstelling van het noodparlement. Begin juni werden zijn ontwerpen in het kabinet ter discussie gesteld - het kabinet wist toen al (Drees had dat kort tevoren uiteengezet) dat Drees zelf niet alleen in de GAC niet 'het natuurlijke parlement' zag zoals de koningin dat had gesteld, maar dat hij bovendien van mening was dat bij de vorming van het noodparlement ook het zwaartepunt niet bij de GAC en in het algemeen niet bij de illegaliteit mocht liggen.

XCEr was over die zaak ook in bezet gebied in de voorafgaande maanden veel te doen geweest.

XCNamens de GAC had in de hongerwinter onder voorzitterschap van Drees de Z.g.Contact-Commissie gefungeerd en deze was het er na veel touwtrekken over eens geworden dat na de bevrijding door de regering een Nationale Adviescommissie moest worden ingesteld o.m. teneinde het oude, in '37 gekozen parlement met nieuwe leden aan te vullen; die Nationale Adviescommissie zou vier-en-vijftig leden moeten tellen: achttien die de illegaliteit zouden vertegenwoordigen, zes-en-dertig die representanten zouden zijn van alle overige groepen in de samenleving - groepen met welker voormannen het in het geheim opererend Vaderlands Comité (ook hier was Drees de voorzitter van) in min of meer regelmatig contact stond. Wie moest nu die vier-en-vijftig voor benoeming voordragen? Daarvoor moest een commissie worden ingesteld maar over de vraag hoeveel leden die commissie zou tellen en hoevele van die leden uit de GAC dan wel uit het (door andere illegalen nauwelijks illegaal geachte) Vaderlands Comité afkomstig zouden zijn.',J.J.

1 Het Vaderlands Comité bestond uit Drees, de anti-revolutionair mr. dr. Donner (tot begin '44 lid van de Hoge Raad), mr. H. A. M. T. Kolfschoten (eerder secretaris van de Rooms-Katholieke Staatspartij), mr. K P. van der Mandele (voorzitter van de Rotterdamse Kamer van Koophandel) en mr. H. Reinink (tot herfst '41 hoofd van de afdeling Hoger Onderwijs van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming, nadien actiefin kringen van het kunstenaarsverzet). In sommige

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

was men het binnen de Contact-Commissie niet eens geworden, vooral door het verzet van de z.g.Iinker-sectie die voorzag dat zij weinig invloed zou krijgen. Drees had uit al dat geharrewar de conclusie getrokken dat het nieuwe kabinet de knoop zou moeten doorhakken: niet een commissie maar de regering zèlf moest dan maar bepalen wie tot leden van de Nationale Adviescommissie zouden worden benoemd.

XCWij nemen aan dat Drees in die geest het kabinet-Oerbrandy voorlichting gaf - die voorlichting droeg er toe bij dat het kabinet op 14 juni besloot, geen van Beels twee ontwerp-regelingen om advies aan de Raad van State voor te leggen en de verdere behandeling van deze gehele, politiek zo gevoelige materie aan het nieuwe kabinet over te laten.

XCDe zaak van het noodparlement zat de koningin bijzonder hoog. Zij wist dat zij met haar zo hardnekkig volgehouden weigering om onder enige in Londen ontworpen regeling haar handtekening te zetten de ministers staatkundig verantwoordelijk had gemaakt voor een lacune in de besluitwetgeving waarvoor de historische verantwoordelijkheid louter bij háár berustte - had zij gehandeld in overeenstemming met wat in bezet gebied werd gewenst? Op 10 mei '45 liet zij de eerste twee in haar ogen gezaghebbende zegslieden uit het pas bevrijde Westen op 'Anneville' bij zich komen: Schermerhorn, wiens leidende rol in de kringen van de in Brabant opgesloten gijzelaars en speciaalook bij de door hen op 'vernieuwing' gerichte politieke besprekingen haar bekend was, en L. Neher, die zij in Londen had ontmoet; hij, voorman van de in '43 opgerichte verzetsorganisatie het Nationaal Comité, tot maart '45 vertegenwoordiger van de midden-sectie in de Contact-Commissie, was in april' 45 via de Biesbos naar Londen vertrokken om er de regering van te overtuigen dat Seyss-Inquarts aanbod om (ter wille van de leniging van de hongersnood) voor West-Nederland tot een wapenstilstandsovereenkomst te komen, serieus moest worden genomen.

XCSchermerhorn en Neher dus kregen op die Iade mei door de koningin

sectoren van de illegaliteit was men van mening geweest dat Donner te lang lid van de Hoge Raad was gebleven en op van der Mandele had men tegen dat hij lid was geweest van de Organisatie-Commissie Woltersom die in opdracht van de bezetter het gehele bedrijfsleven had gehergroepeerd. 1 (1977), p. 54. 2 Notitie, z.d. (archief kab. der koningin).

KONINGIN WILHELMINA ORIËNTEERT ZICH DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

('zij was', zei Schermerhorn later, 'eigenlijk veel vriendelijker dan ik mij had voorgesteld' I) twee vragen voorgelegd. De eerste vraag was, wie haar moesten voorlichten opdat zij een kabinetsformateur zou kunnen aanwijzen die een ruime mate van vertrouwen zou genieten; de tweede, wat men dacht over het noodparlement en speciaalover de regeling die zij geweigerd had te ondertekenen. In antwoord op die tweede vraag 'werd', zo liet de koningin vastleggen, 'aan Hare Majesteit kenbaar gemaakt' (tot haar opluchting, veronderstellen wij) 'dat het in het algemeen toegejuicht wordt dat het in Londen aan Hare Majesteit voorgelegde KB niet door Haar is ondertekend."In antwoord op de eerste vraag rieden Schermerhorn en Neher de koningin aan, te spreken met twee vertegenwoordigers van de kerken: aartsbisschop mgr. dr. J. de Jong en ds. K. H. E. Gravemeyer, secretaris van de Algemene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk; twee vertegenwoordigers van het sociaal-economisch leven: mr. D. U. Stikker, directeur van Heinekens Brouwerij, en E. Kupers, de door de bezetter afgezette voorzitter van het NVV, die samen een leidende rol hadden gespeeld bij de oprichting van de Stichting van de Arbeid; één die een beeld zou kunnen geven van het Nederlands bestuursapparaat: Bosch van Rosenthal; vijf vrouwen die zich zouden kunnen uitlaten over wijzigingen in de positie van de vrouw in de Nederlandse samenleving (een van die vijf was mej. mr. Marie-Anne Tellegen die o.m. een belangrijke rol had gespeeld in het Nationaal Comité); vier die uit de wereld van de illegaliteit kwamen; dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot (Trouw), R. von Nordheim (het Studentenverzet), H. M. van Randwijk (Vrij Nederland) en A. van Velsen (oprichter van het Nationaal Comité); twee die bij uitstek politiek actief waren geweest: Drees en de communist van Exter; en tenslotte twee die niet lid waren van een politieke partij maar op dat punt wèl uitgesproken meningen hadden: dr. ir. F. Ph. A. Tellegen (een goede bekende van Schermerhorn en een groot voorstander van de in de gijzelaarskampen voorbereide N ederlandse Volksbeweging) en Schermerhorn zelf. Deze en Neher waren zich bewust dat Drees en van Exter alléén niet voor de politieke partijen konden spreken - zij rieden de koningin aan, Drees, die in het Politiek Convent regelmatig contact had gehad met andere politieke voormannen, de vraag voor te leggen wie zij het best verder nog zou kunnen raadplegen.

XCMet uitzondering van Bosch van Rosenthal (met hem begeerde de vorstin geen enkel contact') werden allen die wij noemden, door de koningin ontvangen. Bij het bezoek van Stikker en Kupers bleek dat de koningin, aldus later Stikker, 'goed op de hoogte was van hetgeen ten noorden van de Moerdijk op maatschappelijk en politiek gebied gaande was'", en bij dat van aartsbisschop de Jong en ds. Gravemeyer wekte het bij deze laatste levendige ergernis dat de koningin aan de lunch de aartsbisschop aan haar rechterhand liet zitten, hem het eerst liet bedienen en met hem een eerste lang gesprek voerde 'ik vond dat', zei Gravemeyer vijftien jaar later, 'een achterstelling van protestants Nederland.' 3

XCUit politiek oogpunt was voor de koningin het eerste gesprek met Drees, 17 mei, het belangrijkst. Om te beginnen had hij voor haar een schriftelijk advies meegebracht dat gedeeltelijk een weergave, gedeeltelijk een samenvatting was van het concept-urgentieprogram dat hij kort na de jaarwisseling ten behoeve van de SDAP had gedicteerd: een stuk" waarin hij had geschreven dat het constitutioneel bestel niet moest worden gewijzigd maar dat er wèl ingrijpende staatkundige hervormingen moestén komen (afschaffing van de Eerste Kamer en van de stemplicht) en waarin hij vooral op de sociaal-economische verhoudingen was ingegaan. 'De wederopbouw', aldus één passage,

XC'moet het begin zijn van een economische en sociale omvorming die zo moet66. K H. E. Gravemeyer, I nov. 1960. 4 Tekst: Enq., punten j en 0, gestenc. bijl.

1 De oorzaak van haar afwijzende houding is ons niet duidelijk - wij vermoeden dat er al moeilijkheden tussen de koningin en Bosch zijn geweest in de jaren waarin hij, voorafgaande aan die waarin hij commissaris van de koningin in Utrecht was, burge meester was van Den Haag. Voorts had het de koningin begin '44 danig geïrriteerd dat de groepen van en Bosch waren gaan zien als de man die in de eerste plaats in aanmerking kwam om na de bevrijding als kabinetsformateur op te treden - de koningin had zich daardoor beperkt geacht in haar vrijheid van keuze en zij had verondersteld dat Bosch zichzelf naar voren had geschoven. Hoe dit alles zij, zij weigerde Bosch te ontvangen en deze trok zich dat zo aan dat hij in de herfst van '45 instortte en in een kliniek moest worden opgenomen. Na zijn herstel was hij, de oud-voorzitter van het College van Vertrouwensmannen, mèt andere topfiguren uit de illegaliteit aanwezig, toen in december '47 het voorlopig Nationaal Monument op de Dam werd onthuld. 'Ziek als hij was', zo vertelde ons tien jaar later Marie-Anne Tellegen, 'stond hij in de rij om een hand van de koningin te krijgen. Ik stond te trillen op mijn benen wat er zou gebeuren. Ze passeerde hem niet, dat was gewoon niet mogelijk, maar ze gaf hem een slap handje met afgewend hoofd. Het was afschuwelijk.' (M. A. Tellegen, 26 nov. 1957). 2 D. U. Stikker: (1966), p.

KONINGIN WILHELMINA ORIËNTEERT ZICH

worden aangepakt dat allen gevoelen dat een grote vernieuwing tot stand komt, al zal de volle verwerkelijking slechts geleidelijk kunnen plaats hebben. In sociaal opzicht zal zowel bij openbare als bij particuliere ondernemingen nodig zijn een betrekken van de werkers van hoog tot laag bij het bedrijf op een andere wijze dan tot dusver, zodat zij sterker gevoelen dat met hen, met hun rechten, belangen en gevoelens, rekening wordt gehouden.'

XCEr moest, had hij verder geschreven, 'een algemeen economisch plan' worden opgesteld, -de Nederlandse Bank moest staatsbank worden, de particuliere mijnen dienden in de Staatsmijnen op te gaan en ook het Hoogovenbedrijf diende staatsbedrijf te worden; dan moesten de ondernemingswinsten sterk worden belast en er moesten komen een vermogensaanwas-belasting en een algemene vermogensheffing; voorts moest het economisch beleid gericht worden op het scheppen van werkgelegenheid en diende bij werkloosheid, bij ziekte, bij invaliditeit 'en vooral bij ouderdom' bestaanszekerheid geschapen te worden, ook ten bate van kleine zelfstandigen. Verder moest de woningbouw worden bevorderd (met 'een plan voor bijv. tien jaren') en moest meer worden gedaan aan de vorming van de jeugd, de ontwikkeling van de volwassenen en de bevordering van wetenschap en kunst. Tenslotte had hij bepleit dat Nederland, zijn zelfstandigheidspolitiek prijsgevend, nauwer met het Britse Rijk, 'eventueelook met de VS', zou samenwerken, dat 'aangestuurd' zou worden 'op grotere economische en sociale eenheid van een zo groot mogelijk deel van Europa' en dat, na de bevrijding van Indië, de in de 7 december-toespraak van de koningin vervatte toezeggingen zouden worden gehonoreerd.

XCWij nemen aan dat Drees verscheidene van deze denkbeelden op de 17de mei aan de koningin toelichtte: hier was iemand aan het woord die aan het vage begrip 'vernieuwing' concrete inhoud gaf. Maar zou van hem genoeg inspiratie uitgaan?

XCWat het eonsulteren van figuren uit het politieke leven betrof, gaf Drees de koningin in overweging, de vraag wie zij met de kabinetsformatie zou belasten, voor te leggen aan de voorzitters van de oude Eerste en Tweede Kamer (daar voelde zij niets voor) en voorts aan dr. A. A. L. Rutgers (Anti-Revolutionaire Partij), H. W. Tilanus (Christelijk-Historische Unie), J. Schilthuis (Vrijzinnig-Democratische Bond), Kolfschoten (Rooms-Katholieke Staatspartij), mr. M. H. de Boer (Liberale Staatspartij) en Bosch van Rosenthal ('dat kan niet', zei zij, 'dan wordt de lijst te lang' ');

1 W. Drees: 'Aantekeningen voorjaar 1945', p. 30 (RvO).

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

hij stelde ook voor dat zij met de vooraanstaande communistische verzetsman Gerben Wagenaar zou spreken.

XCBehalve Bosch werden al dezen in opdracht van de koningin naar 'Anneville' gebracht. Rutgers verscheen er als eerste op I9 mei - hij noemde niet minder dan vijf mogelijke formateurs: Gerbrandy (daar dacht de koningin niet aan: hij had haar, meende zij, van '42 af voortdurend dwarsgezeten en hij was bovendien, zei zij hem spoedig, 'niet vernieuwd"), Donner, Drees, Bosch of Schermerhorn. Tilanus (aan wie bleek dat de koningin 'heel erg onder de indruk van Schermerhorn en de Nederlandse Volksbeweging was, niet zozeer van Drees'") noemde op diezelfde rçde mei slechts één naam: Donner. 'Tilanus viel erg tegen', noteerde de vorstin na het gesprek met hem.

XC'Beschouwt Chr. Hist. die met [de Nederlandse) Volksbeweging meegaan als dissidenten. Kraakt ze met argumenten. Beschouwt [de) V[olks)B[eweging) als gevaarlijk dilettantisme en zegt wat hij heeft kunnen toetsen volk niet veel veranderd is en gehecht aan oude traditie en groei. Laatste kab. formatie" ging ruwover dit alles heen, gevolgen kunnen bij herhaling stukken maken'

XCuitlatingen die de koningin op schrift deden verzuchten: 'Niemand op de hoogte van Londen en samenstelling vernieuwd kab."

XCOp 22 mei verscheen Schilthuis met drie namen: Drees, Schermerhorn en mr. P. J. Oud, opnieuw burgemeester van Rotterdam, en op 23 mei noemde de Boer de namen van Bosch en van mr. W. G. A. van Sonsbeeck, opnieuw commissaris van de koningin in Limburg; Kolfschoten noemde geen enkele naam een typerend bewijs voor de mate waarin de Rooms-Katholieke Staatspartij op de achtergrond was geraakt.

XCEr waren zeven namen genoemd - wie moest nu de opdracht krijgen? De koningin had de overtuiging dat zij voor een historische beslissing stond: aan wie kon 'de vernieuwing' worden toevertrouwd? Haar naaste adviseur, jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, vice-president van de Raad van State, was van oordeel dat een nationaal kabinet moest worden gevormd waarin alle politieke richtingen vertegenwoordigd waren - er zouden dan maar twee figuren in aanmerking komen om formateur te worden: Drees en Schermerhorn; hij prefereerde Drees aangezien deze veel meer politieke ervaring had en Schermerhorns vernieuwingsdenk

1 Gerbrandy, 14 nov. 1955. 2 G. Puchinger: (1966), p. 234. 3 Die van het derde kabinet-Gerbrandy. 4 Koningin Wilhelmina: 'Dag boekaantekeningen' .

KONINGIN WILHELMINA VOOR DE KEUS

beelden, naar Beelaerts vreesde, weerstanden zouden wekken. De koningin dacht daar anders over. In een notitie waarin zij uitdrukking gaf aan haar beduchtheid voor 'terugkeren oude partijen met nieuwe voorgevel' en waarop zij vastlegde in hoeverre diverse personen en groeperingen naar Wie en welke zij had geïnformeerd, 'vernieuwd' waren 1, schreef zij :

XC'Drees niet vernieuwd maar bekwaam, zou goed gaan als bestuurder, geen perspectief, geen geest[elijke] inhoud, wèl fatsoenlijk, geen geestelijke bewogenheid. Invloed van Sch[ermerhorn] zou prevaleren over Drees.'?

XCEen moeilijke keus! Wie van de twee moest het worden?

XCAan Drees had Beelaerts gezegd welk advies hij aan de koningin had gegeven: voldoende voor Drees om aan te nemen dat èf hij èf Schermerhorn de formatie-opdracht zou krijgen. Dat zij in dat geval op elkaar een beroep zouden doen, stond voor beiden vast" - al op 25 mei voerden zij dan ook een lang gesprek waarin allerlei kandidaten voor een ministerszetel de revue passeerden. Laat in de middag van de 27Ste werden zij weer door de koningin ontboden maar zij konden die dag 'Anneville' niet bereiken doordat de pont bij de Moerdijk volgeboekt was." De volgende dag waren zij des ochtends in 'Anneville' present. De koningin vroeg hun, wie naar hun eigen mening het best de formatie-opdracht

1 In de regel was daarbij voor haar bepalend of de betrokkenen zich voor de Nederlandse Unie hadden ingezet; zo ja, dan waren zij 'vernieuwd'. Zij noteerde o.m.: 'v. d. Goes v. Naters' (mr. M. van der Goes van Naters, later voorzitter van de Tweede Kamer-fractie van de Partij van de Arbeid) 'gaat mee [met] vernieuwing; zit geestelijk in de knoop', 'Kath. fractie hopeloos Tilanus, te oud voor vernieuwing maar uitstekend magistraat/gijzelaar.' 2 Koningin Wilhelmina: Notitie z.d. (archief kab. der koningin). 3 Maar niet onmiddellijk! Dat het College van Vertrouwensmannen in april tot contact met Seyss-Inquart was overgegaan, was door de georganiseerde illegaliteit scherp veroordeeld - Schermerhorn had in een artikel in het illegale de leden van het college, onder wie Drees, op één lijn gesteld met 'Hirschfeld en zijn trawanten'. Dat had Drees hoog opgenomen. Zodra hij contact had met Schermerhorn, liet hij deze het gehele dossier over de z.g. capitulatie-onderhan delingen lezen en hij was pas bereid met Schermerhorn in zee te gaan, nadat deze hem had gezegd dat hij de in geuite kritiek niet langer onder schreef. 4 Om van die pont gebruik te mogen maken had men een speciale vergun ning nodig van het Militair Gezag; stak men niet het Hollands Diep over, dan was Breda uit het westen des lands alleen bereikbaar via Arnhem en Nijmegen, waar de bruggen over de Rijn resp. de Waal intact waren - stroomafwaarts waren alle bruggen over de grote rivieren vernield.

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

kon krijgen. Drees antwoordde dat Schermerhorn en hij wisten dat hun eigen namen waren genoemd - hoe konden zij dan advies geven? In de middag voerde de koningin met elk van beiden een lang gesprek, eerst met Drees. In dat gesprek noemde Drees ir. J. A. Ringers (in '40 algemeen gemachtigde voor de wederopbouw) die pas uit een Duits concentratiekamp was teruggekeerd, en de minister van buitenlandse zaken, van Kleffens, als mogelijke formateurs, 'tot', zo stelde Drees korte tijd later op schrift,

XC'de koningin plotseling vroeg of ik het mogelijk achtte dat Schermerhorn en ik samen een opdracht aanvaardden, wat ik bevestigend beantwoordde. De koningin scheen positief opgelucht. Zij had haar verantwoordelijkheid sterk gevoeld ... Schermerhorn beaamde blijkbaar tegenover de koningin wat ik had gezegd. Toen hij en ik samen waren, zei hij: 'Wij hebben dan twee voorzitters van de ministerraad.' Ik van mijn kant: 'Dat kan niet. Ik aanvaard dat jij voorzitter wordt en ik ondervoorzitter." 1

XCVan de zijde van Drees was dat een geenszins impulsieve maar juist weloverwogen beslissing. 'Mijn motieven waren o.a. mijn zwakke gezondheid' (zijn maag gaf hem vaak last), 'mijn bezwaren om eventuele annexatieplannen te verdedigen (wat ik 's ochtends ook aan de koningin had gezegd), mijn overtuiging dat het niet-opnemen van prof. dr. J. E. de Quay' (Drees wenste tot het nieuwe kabinet geen lid van het vroegere Driemanschap van de Nederlandse Unie toe te laten) 'en het waarschijnlijke uitvallen van de andere zittende RK-ministers' (naast Beel nog drie anderen) 'toch al in het Zuiden veel bezwaar zou ontmoeten en dat Schermerhorn' (deze had in de Brabantse gijzelaarskampen tal van vooraanstaande katholieken uit het Zuiden ontmoet) 'daar veel aannemelijker zou zijn dan ik.'?

XCDe kogel was door de kerk: Schermerhorn en Drees zouden samen een 'nationaal kabinet van herstel en vernieuwing' formeren en Schermerhorn zou de nieuwe minister-president zijn.

XCDe levensloop en de persoon van Drees schetsten wij in deel 7 3 en daar zouden wij nu slechts aan willen toevoegen dat er in de Nederlandse

XC1 W. Drees: 'Aantekeningen voorjaar 1945', p. 31-32. 2 A.v., p. 32. NI. in de paragraaf'Vaderlands Comité' van hoofdstuk 9.

100 [PDF]
SCHERMERHORN

samenleving vlak na de bevrijding niemand was die zo sterke banden had zowel met het vooroorlogse politieke bestel als met de wereld van de illegaliteit: als voorzitter van de Tweede Kamer-fractie van de SDAP had hij, na als gijzelaar uit Buchenwald te zijn ontslagen (wegens zijn zwakke maag), de clandestiene contacten met wat er restte van het bestuur van de SDAP en met het partijkader aangehouden, artikelen geschreven in van SDAP'ers en NVV'ers uitgaande illegale bladen, de besprekingen in het Politiek Convent, het overlegorgaan der vooroorlogse derrioeratische politieke partijen, voortgezet - daarnaast was hij voorzitter geworden van het door hem opgerichte Vaderlands Comité, voorzitter van de Contact-Commissie der illegaliteit en lid van het College van Vertrouwensmannen.

XCOver zijn medeformateur willen wij nu iets uitgebreider zijn.

XCWillem Schermerhorn was in december 1894 in het Noordhollandse Akersloot als boerenzoon geboren (en in juni '45 dus vijftig jaar en daarmee acht jaar jonger dan Drees) - hij had, na een hbs doorlopen te hebben, in Delft gestudeerd en zich vervolgens gespecialiseerd in de kanografie waarbij hij als eerste de luchtkartering een wetenschappelijke basis had gegeven. Op vrij jeugdige leeftijd (twee-en-dertig) was hij in Delft hoogleraar geworden en vijf eredoctoraten hadden zijn wetenschappelijke verdiensten onderstreept. Niet dat hij zich in een ivoren toren had opgesloten! Hij was een diep-overtuigd vrijzinnig-protestant en meende dat elke Christen zich in de samenleving actief moest opstellen. Hij werd eerst lid van de Liberale Staatspartij, vervolgens van de Vrijzinnig-Democratische Bond, sloot zich in de jaren '20 bij de pacifistische groepering Kerk en Vrede aan en werd in de jaren '30 lid, later voorzitter van de (tegen de NSB en de CPN gerichte) Nederlandse Beweging voor Eenheid door Democratie. Daarnaast was hij o.m. bestuurslid van de VPRO en redactielid van enkele cultureel-religieuze maandbladen. In de zomer van '33, enkele maanden na het aan de macht komen van Hitler (hij bedankte toen als lid van Kerk en Vrede), schreef hij in een van die maandbladen dat er strijd zou moeten worden gevoerd voor de handhaving van de democratische waarden, een strijd die vooral zou gaan om 'de rechtvaardige plaats van de vrije persoonlijkheid in een waarachtige gemeenschap' I 'waarmee hij zich', aldus in '72 de historicus J. P. Janzen in een schets van Schermerhorns politieke denkbeelden, 'een personalistisch socialist avant la lettre toonde.' 2

XCI De Smidse, 1933, p. 161-74. 2 J. P. Janzen in Socialisme en Demoeratie. 1972, p. 543·

101 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCBrede contacten had hij, maar zij werden aanzienlijk verbreed toen hij in mei '42 samen met ca. vierhonderdzestig andere vooraanstaande Nederlanders als gijzelaar werd opgesloten in het Kleinseminarie 'Beekvliet' te St. Michielsgestel. In datzelfde Kleinseminarie kwamen eind '42 en begin '43 de resterende gijzelaars terecht uit een tweede groep van bijna achthonderd die in juli' 42 naar het Grootseminarie te Haaren waren overgebracht. In 'Beekvliet' nu werd Schermerhorn in '42 kampleider - een functie die hij meer dan een jaar uitoefende. 'Hij was er', schreven wij in ons deel 8 (Gevangenen en gedeporteerden),'een toonbeeld van geduld, redelijkheid en humaniteit, er ging warmte van hem uit en hij verloor nooit de moed.' Uiteraard was hij van Duitslands nederlaag overtuigd - wat dan? Met grote belangstelling volgde hij in 'Beekvliet' het werk van de er gevormde discussiegroepen waarin getracht werd allerlei tegenstellingen in de vooroorlogse samenleving te overbruggen - hij was ook lid van de belangrijkste kring ('de Heren Zeventien") tot welker vaste kern mèt hem verscheidenen behoorden over wie wij in dit deel nog zullen schrijven: de socialisten dr. W. Banning en dr. H. Brugmans, twee leden van het Driemanschap van de Nederlandse Unie: mr. L. Einthoven en de Quay, mr. E. M. J. A. Sassen (die ook al een vooraanstaande figuur in de Unie was geweest) en nog een hoogleraar: prof. mr. P. Lieftinck van de Economische Hogeschool te Rotterdam die tot de linker-vleugel van de Christelijk-Historische Unie had behoord. Deze kring was het die het program opstelde voor een nieuwe, op het personalistisch socialisme gefundeerde beweging, de Nederlandse Volksbeweging, welke na de bevrijding van start zou gaan: als een politieke partij naast (en dus tegenover) andere partij en Of als een beweging die haar inspirerende kracht in en door die andere partijen tot gelding zou brengen? Dat werd in het midden gelaten. Een feit was dat vele gijzelaars in kampleider Schermerhorn de man gingen zien die beter dan wie ook als minister-president een begin zou kunnen maken met de opbouw van een 'vernieuwd' Nederland. Niet dat daar algemeen over gesproken werd! Tot Tilanus, óók gijzelaar, drong dat denkbeeld met betrekking tot Schermerhorn in het geheel niet door. 'Wanneer men mij', zei hij later,

XC'tijdens onze gijzelaarsperiode hem zou hebben genoemd als aanstaand ministerpresident, dan zou ik gezegd hebben: 'Ben je nou helemaal?' Ik heb er geen flauw

1 Zo waren in de zeventiende en de achttiende eeuw de zeventien afgevaardigden van de bewindhebbers van de Oost-Indische Compagnie aangeduid.

102 [PDF]
SCHERMERHORN

idee van gehad dat dáár een minister in zou zitten. In al zijn politieke gesprekken vond ik hem sympathiek maar vaag. Daarbij een man van plotseling invallende gedachten en dat vond ik een gevaar, omdat die gedachten na een poosje veelal weer moesten worden losgelaten.' 1

XCIn december '43 werd Schermerhorn uit de gijzeling ontslagen - hij vond nadien een duidelijke aansluiting bij de illegaliteit. Voor Je Main tiendrai, het uit de Unie voortgekomen illegale blad, schreef hij bijdragen en hij werd, zoals al bleek, in de hongerwinter een van de adviseurs van de leiding der Knokploegen.

XCSchermerhorn bracht voor het minister-presidentschap grote gaven mee: hij was veelzijdig, hij had een snel verstand en een grote werkkracht, hij durfde leiding geven en hij inspireerde zijn medewerkers. Daar stond tegenover dat hij, eerder een intellectueel dan een politicus, toch niet geheel op zijn plaats was in de onbarmhartige wereld van de staatkunde; daarvoor was hij, aldus Janzen, 'te weifelend soms en dan weer te hoogdravend' 2 en soms ook (Tilanus had dat scherp gezien) te impulsief. Drees, die een indruk van grote redelijkheid placht te maken, kon bikkelhard zijn - Schermerhorn miste zulk een harde kern. Erkend zij overigens dat geen Nederlandse minister-president ooit in een meer ontredderd land begon te fungeren dan hij. Dat hij met een veelheid aan urgente problemen geconfronteerd zou worden, was hem duidelijk - zo óók, dat veler hooggespannen verwachtingen onmogelijk vervuld zouden kunnen worden en dat de ontevredenheid zich dan op zijn kabinet zou concentreren. 'Wie in deze put springt, is', zei hij in zijn afsluitend gesprek met de koningin, 'na een half jaar een verloren mens.' 3

XCIn de loop van de formatie moest een voorlopig regeringsprogramma opgesteld en moesten kandidaat-ministers benaderd worden. Het een hing met het ander samen: aan het voorlopige regeringsprogramma zouden kandidaat-ministers een eigen bijdrage willen leveren - ook zouden er onder hen zijn die het ministerschap slechts zouden willen aanvaarden, als zij wisten wat er op hoofdpunten in het voorlopigeJ.10

1 G. Puchinger: p. 245. 2 P. Janzen in 1972, p. 552. 3 Getuige Schermerhorn, dl. V c, p. 470.

103 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT regeringsprogramma stond. Omtrent de geleidelijke groei van dat pro

gramma ontbreken de gegevens maar wanneer men de door Schermerhorn voor de radio afgelegde regeringsverklaring vergelijkt met de door Drees begin '45 geschreven nota, dan is duidelijk dat de bijdrage van Drees, de ervaren politicus, heel wat groter is geweest dan die van Schermerhorn, de nieuweling. Op één punt waren zij het eens: ten aanzien van het noodparlement moesten zij, gegeven de lange discussies waartoe dat onderwerp al aanleiding had gegeven, met een duidelijk voorstel komen, waarop elke kandidaat-minister 'ja' of 'neen' zou kunnen zeggen - wie dan 'neen' zei, zou niet in het te formeren kabinet kunnen worden opgenomen.

XCHet probleem was, hoe men, trouw zo al niet aan de letter dan toch aan de geest van de Grondwet, een oplossing kon vinden die enerzijds aanknoopte bij de vooroorlogse Staten-Generaal en anderzijds de mogelijkheid openliet tot de vorming van een tijdelijk parlement dat door zijn wijze van samenstelling enige genoegdoening zou geven aan allen die een 'nieuw begin' wilden maken. Wat Drees de beste oplossing leek (hij had haar op 17 mei ook aan de koningin kenbaar gemaakt), werd door Schermerhorn aanvaard. Die oplossing hield in, ten eerste, dat de regering de vier-en-vijftig leden van de Nationale Adviescommissie zou benoemen (achttien die door de GAC, zes-en-dertig die door het Vaderlands Comité zouden worden voorgesteld), ten tweede, dat die Nationale Adviescommissie dubbeltallen zou opmaken voor open plaatsen in de 'oude' Staten-Generaal (sommige leden hadden bedankt, andere waren overleden, nog andere moesten weggezuiverd worden), ten derde, dat die 'oude' Staten-Generaal, na gezuiverd te zijn (gezuiverd door een commissie van vijf: Beelaerts en de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer, van de GAC en van de Nationale Adviescommissie), als Tijdelijke Staten-Generaal bijeen zouden komen, louter ter behandeling van het voorstelom een noodparlement in te stellen, en, ten vierde, dat, als dat voorstel was goedgekeurd, dat noodparlement, de Voorlopige StatenGeneraal, tot de eerstvolgende algemene verkiezingen over alle bevoegdheden zou beschikken die in de Grondwet aan de Staten-Generaal waren toegekend. Dat dat noodparlement in hoofdzaak zou bestaan uit leden van de vooroorlogse Staten-Generaal, was duidelijk - vooral de linkse groepen in de illegaliteit zouden zich afgescheept voelen: zij vormden binnen de GAC slechts een minderheid, die GAC zou een minderheid van de leden der Nationale Adviescommissie voordragen en die commissie op haar beurt slechts kunnen zorgen voor het opvullen van de lege plaatsen in het parlement. Maar zo wilden Drees en Schermerhorn het. 10

104 [PDF]
DE KABINETSFORMATIE

President de Gaulle had in Frankrijk grote moeilijkheden gehad met de illegaliteit - 'wij', zei nog geen vijf jaar later Schermerhorn aan de Enquêtecommissie, '(zijn) bewust uitgegaan ... van de taak, te trachten in Nederland de illegaliteit als georganiseerde verschijningsvorm buiten het politieke leven te houden.' I Natuurlijk werd dat doorzien en de teleurstelling in de groepen die tot de linker-sectie van de illegaliteit hadden behoord, was groot.

XCDe eerste die Schermerhorn en Drees opzochten, zulks al daags nadat zij de formatie-opdracht hadden aanvaard, was Donner, met wie Drees veel contact had onderhouden en die met de door deze bedachte oplossing voor het noodparlement akkoord was gegaan - Donner kon evenwel niet namens de Anti-Revolutionaire Partij spreken: hij verwees de twee formateurs naar de pas uit het concentratiekamp Mauthausen teruggekeerde partijleider Jan Schouten en naar de oud-minister van binnenlandse zaken en van financiën mr. J. A. de Wilde. Bij die twee stieten de formateurs op een muur: niet een noodparlement maar het oude parlement moest in functie treden en waren daar lege plaatsen in, dan moesten die aan de hand van de vooroorlogse kandidatenlijsten worden aangevuld. Dit met onwrikbaarheid volgehouden standpunt betekende dat het nationale kabinet in zoverre niet nationaal zou zijn dat de Anti-Revolutionaire Partij er als zodanig buiten zou staan."

XCHetzelfde gold voor de communisten die op dat moment nog niet de CPN hadden heropgericht - zij noemden hun organisatie 'de Vereniging van Vrienden van De Waarheid'. Schermerhorn en Drees waren bereid, één communist in het nieuwe kabinet op te nemen maar dan als minister zonder portefeuille - zij dachten aan Wagenaar. Deze zelf en de weer als feitelijk partijleider optredende Paul de Groot vonden dat aanbod te mager: zij wensten dat naast Wagenaar ook de Groot minister zou worden, n1.vanlandbouw, visserij en voedselvoorziening ('het ging hun eigenlijk alleen om de voedselvoorziening', zei Drees later"). De twee

1 A.V., p. 567. 2 De afwijzende houding van Schouten en de Wilde leidde er toe dat Schermerhorn en Drees enige tijd later hun oplossing voor het noodparlement voorlegden aan de senioren-conventen van de Eerste en de Tweede Kamer: de Kamervoorzitters en de voorzitters van de fracties. Dat overleg was vooralook daarom wenselijk omdat het noodparlement alleen tot stand kon komen wanneer de Tijdelijke Staten-Generaal het daartoe strekkende voorstel zouden goedkeuren. In de gecombi neerde vergadering der senioren-conventen spraken alleen de Anti-Revolutionairen zich tegen de gekozen oplossing uit, zulks bij monde van Jan Schouten (Tweede Kamer) en van prof. mr. A. Anema (Eerste Kamer). Getuige Drees, dl. V c, P·474·

105 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

formateurs vonden dat te veel gevraagd en zo bleven ook de communisten buiten het kabinet.

XCWat zich op dat moment op politiek gebied binnen het katholieke volksdeel afspeelde, was onduidelijk - de ARP zou terugkeren, ja u/as eigenlijk al teruggekeerd, maar ten aanzien van de Rooms-Katholieke Staatspartij was dat hoogst onzeker. Schermerhorn en Drees hadden graag talrijke katholieken in het kabinet gehad maar zij vonden er maar drie: Kolfschoten voor Justitie, ir. Th. S. G. J. M. van Schaik (directeur-generaal van de Algemene Kunstzijde Unie en een jongere broer van de voorzitter van de Tweede Kamer, mr. J. R. H. van Schaik) voor Verkeer en Energie (een nieuw departement) en tenslotte de burgemeester van Maastricht, mr. W. baron Michiels van Kessenich, voor Binnenlandse Zaken. Twee ministers werden overgenomen uit Gerbrandy's laatste kabinet: J. M. de Booy voor Marine en Scheepvaart en van Kleffens voor Buitenlandse Zaken - geheel begrijpelijk: zij hadden internationaal de relaties opgebouwd waaraan Nederland behoefte had; overigens werd in feite voor Buitenlandse zaken nog een tweede man benoemd: dr. J. H. van Roijen, die in oktober '44 door de linies naar Londen was gegaan.

XCDan werden vier departementen toegedeeld aan nieuwe bewindslieden die duidelijke geestverwanten van de twee formateurs waren: Financiën aan Lieftinck, Overzeese Gebiedsdelen aan prof. mr. J. H. A. Logemann, Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening aan ir. S. L. Mansholt en Handel en Nijverheid aan ir. H. Vos - Vos was de man die in de jaren '30 als lid van de SDAP een van de opstellers was geweest van het op bestrijding der werkloosheid gerichte Plan van de Arbeid. Voor Oorlog wisten de formateurs een anti-revolutionair te vinden die evenwel geen sterke bindingen had met de ARP: mr. J. Meijnen (die door de Quay, minister van oorlog in Gerbrandy's laatste kabinet, als secretaris-generaal was aangetrokken), en voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de Groningse hoogleraar in de theologie G. van der Leeuw die sinds het midden van de jaren '20 partijvorming op Christelijke grondslag had afgewezen en nu werd aangetrokken door het program van de Nederlandse Volksbeweging - hij was een overtuigd voorstander van de opheffing van de verzuiling; hij wenste bijvoorbeeld dat het protestantse en het katholieke onderwijs op den duur zouden opgaan in een algemeenNederlands onderwijsstelsel dat evenwel een sterk Christelijke inslag zou hebben.

XCTenslotte werd een departement van Openbare Werken en Wederopbouw ingesteld met Ringers als minister; hij was een bekwame man, nogal conservatief in zijn denken, vooral wat de positie van Indië betrof

106 [PDF]
DE KABINETSFORMATIE

- dat zou overigens pas later blijken.

XCVan het kabinet als geheel bestond bijna de helft (zeven van de vijftien leden) uit ministers die aanhangers waren van de denkbeelden van de SDAP of van de Nederlandse Volksbeweging en de sterkte van deze groep werd geaccentueerd door het feit dat zij zowel de ministerpresident (Schermerhorn) als de vice-minister-president (Drees) had geleverd. Sterker nog: Koos Vorrink, de uit het concentratiekamp Sachs enhausen teruggekeerde voorzitter van de SDAP, werd als regeringsgemachtigde in algemene dienst aan Schermerhorn toegevoegd alsook de SDAP'er Brugmans, onder wie de Regeringsvoorlichtingsdienst kwam te ressorteren - hem werd evenwel in SDAP-kringen verweten dat hij in de zomer van '40, toen hij voorzitter was van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling, aanvankelijk onvoldoende weerstand had geboden aan het gelijkschakelingsstreven van Rost van Tonningen.

XCMet uitzondering van Meijnen die toen Oorlog nog niet had aanvaard, kwamen degenen die Schermerhorn en Drees in hun kabinet wilden opnemen, op 21 juni voor het eerst samen in Schermerhorns woning te Delft. Zij pleegden meer dan vier uur overleg - het kwam er de formateurs vooral op aan dat de oplossing die zij voor het noodparlement hadden gevonden, door een ieder zou worden aanvaard. De Booy vond die oplossing nogal gekunsteld maar er was geen betere. Zo leek alles in kannen en kruiken en kon men zich opmaken voor beëdiging door de koningin (die inmiddels 'Anneville' had verlaten en zich in het paleis Het Loo bevond), toen opeens uit Maastricht bericht kwam dat daar deining zou ontstaan, als Michiels van Kessenich minister werd. Deze had nl. op 10 mei '40, enkele uren nadat de Wehrmacht Maastricht had bezet, onder Duitse pressie een groep vooraanstaande burgers aangewezen die als gijzelaars met hun leven borg zouden staan voor het correcte gedrag van de Maastrichtenaren. Er was die gijzelaars geen haar gekrenkt maar enkelen hunner waren het gebeurde als een ernstige beleidsfout van Michiels blijven zien, die zich overigens nadien uitstekend had gedragen. Kon hij dan nu het departement gaan beheren waar de gehele zuivering van het overheidspersoneelonder ressorteerde? Gemeend werd van niet en bij dat oordeel sloten de twee formateurs zich aan. Er werd een vliegtuigje naar Maastricht gezonden om Michiels op te halen - aan deze deelde Schermerhorn in een nachtelijk gesprek mee dat zijn benoeming niet kon doorgaan. Wie moest dan nu Binnenlandse Zaken krijgen? Er werd een beroep gedaan op Bee!. Drees voelde niet veel voor hem (hij had in oktober '44 het Z.g. Eindhovens adres ondertekend waarin tamelijk autoritaire denkbeelden waren ontvouwd) maar gaf zijn bezwa

107 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

ren op toen hij van een van de hoofdambtenaren van Binnenlandse Zaken vernomen had, dat Beel een verstandige man was die de moed had om moeilijke beslissingen te nemen - 'toen hebben we', vertelde Drees ons later, 'Beel dus toch maar gevraagd. Ik heb er nooit spijt van gehad.' I De dertien bewindslieden die voor het eerst optraden, werden op 23 juni door de koningin beëdigd.'

XCDrie dagen later kwam het nieuwe kabinet voor het eerst bijeen in het pand Plein ISI3, no. 4, de vroegere Japanse legatie, waar Schermerhorn met zijn staf was neergestreken. Lieftinck vroeg een vetorecht voor alle departementale uitgaven - daarmee ging hij volgens Schermerhorn te ver. Deze zette het door hem bedachte systeem van de vier ministeriële Raden uiteen en zei dat, als het kabinet op advies van een van die Raden tot bepaalde uitgaven had besloten, het Lieftincks taak was om voor het geld te zorgen. 'I think this was a very good beginning Jor Schermerhorn', dicteerde de Booy later aan zijn Engelse secretaresse.' 's Avonds bood het nieuwe kabinet Gerbrandy een afscheidsdiner aan. Gerbrandy zei er in een toespraak, 'that', zo gaf de Booy zijn woorden weer,

XC'when he thinks back over the past five years he can remember many incidents but cannot really remember what he did himself and that he has come to the conclusion that he never did very much himself but that the people who worked with him did all the work and that he remembers very many outstanding things which they did.'

XC'I believe', voegde de Booy hieraan toe, 'that he really is so modest and unassuming that he meant what he said.' 4

XCZo min als wij in dit deel een volledige politieke geschiedenis schrijven van Nederland in de periodezo min willen wij in dit hoofdstuk zulk een geschiedenis schrijven van het ene jaar dat verliep tussen de bevrijding en de eerste naoorlogse algemene verkiezingen." Ons komt het er op aan het herstel van de tijdens de bezetting opgeheven parlementaire demoeratie te schetsen. Tijdens dat herstel werd begonnen aanJ.J.

'45-'S5, I Drees, 6 jan. 1961. 2 Curieus is dat Lieftinck al op de r Sde een besluit had uitgevaardigd op het gebied van het herstel van oorlogsschade. 3 De Booy: Dag boek, 26 juni 1945. 4 Av. 5 Zulk een geschiedenis bestaat reeds in de vorm van het werk van prof. mr. F. F. M. Duynstee en dr. Bosmans :

108 [PDF]
VERDERE INHOUD VAN DIT HOOFDSTUK

de sociaal-economische wederopbouw, aan de zuivering, aan de berechting en aan het rechtsherstel en in die periode vielook de eerste confrontatie met de Republiek Indonesië - dat zijn allemaal thema's die in volgende hoofdstukken aan de orde komen. Dit hoofdstuk zal verder in hoofdzaak handelen over de verhouding tussen de regering en het Militair Gezag, over de positie der Binnenlandse Strijdkrachten, over de heroprichting der politieke partijen, over de positie van de Nederlandse Volksbeweging en van de georganiseerde illegaliteit, over de aanloop tot en de formatie van het noodparlement en over de eerste naoorlogse verkiezingen, waarbij bleek dat van de door sommigen en vooralook door de koningin verwachte 'vernieuwing' weinig was terechtgekomen. Men dient bij dat alles in het oog te houden dat in dat eerste naoorlogse jaar de gezagsverhoudingen verre van duidelijk waren - de Nederlandse samenleving moest als het ware weer wennen aan de zich ontplooiende vormen van de parlementaire democratie. Trouwens, binnen en uit die samenleving waren in de loop van de oorlog zo grote groepen mensen verplaatst dat het onvermijdelijk geruime tijd duurde voordat de leden van al die groepen weer op hun vroeger of op een ander vast adres waren gekomen, waardoor de samenleving althans in dat opzicht weer een ordelijker karakter kreeg.

XCDe eerste maanden na de bevrijding waren maanden waarin zich, alle verkeersmoeilijkheden ten spijt, grotere groepen Nederlanders verplaatsten dan ooit in de geschiedenis van het land het geval was geweest. Zij hadden maar één wens: weer naar huis terug te keren, en van deze verplaatsingen dienen wij ook daarom een beeld te geven omdat wij in voorafgaande delen van ons werk wèl het lot beschreven van bijvoorbeeld de slachtoffers van de arbeidsinzet in Duitsland en van de gevangenen en de gedeporteerden in diverse Duitse tuchthuizen en kampen maar daarbij niet verder gingen dan de fase waarin diegenen die in leven waren gebleven, werden bevrijd - de beschrijving van hun repatriëring stelden wij uit tot dit deel.1

1945 1946, dat in 1977 verscheen als deel I van de 1945 - een project van het Centrum voor parlementaire geschiedenis van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Dit werk [verder te citeren als: Duynstee en Bosmans is ons bij het schrijven van dit deel van ons werk tot grote steun geweest.

109 [PDF]

Weer naar huis

XC

XCIn de slotparagraaf van deel 10 b (Het laatstejaar II) hebben wij, de 'foute' elementen buiten beschouwing latend, een overzicht gegeven van de groepen uit de Nederlandse samenleving die zich bij het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa niet in hun oorspronkelijke omgeving bevonden, en het heeft zin deze gegevens hier te herhalen.

XCHet land als geheel dan telde in mei '45 naar schatting ca. driehonderdvijftigduizend onderduikers en meer dan een miljoen geëvacueerden; verder herbergden het noorden en oosten enkele tienduizenden hongervluchtelingen uit het westen en ca. vijftigduizend door de kerken overgebrachte kinderen. Voorts bevonden zich in het oosten en in Duitsland (in dat land op meer dan zeshonderd plaatsen!) bijna negentigduizend mannen en jongens die van de herfst van '44 af bij de Wehrmacht-razzia's of bij andere razzia's waren gegrepen dan wel zich hadden aangemeld in het kader van de z.g. Liese-Aktion. Ook waren er in Duitsland misschien nog ca. tweehonderdvijftigduizend slachtoffers van de 'gewone' arbeidsinzet en wellicht duizend van de bijna drieduizend studenten die daar in mei '43 naar toe waren gebracht; voorts ca. twaalfduizend krijgsgevangenen en bijna twintigduizend Nederlanders die in de Arbeitserziehungs lager, in diverse concentratiekampen (en hun Aussenkommandos) en in tuchthuizen waren bevrijd (de uit het Frauenkonzentrationslager Ravensbrück bevrijde vrouwen, onder wie velen die er uit Auschwitz waren heengevoerd, bevonden zich in Zweden); bevrijd waren ook ruim vijfduizend gedeporteerde Joden: nog geen twaalfhonderd in diverse concentratiekampen en hun Aussenkommandos, ca. achttienhonderd niet ver van Leipzig, nL in Tröbitz, en bijna tweehonderd in Maagdenburg (die laatste twee groepen waren uit het Austausch-Lager Bergen-Belsen weggevoerd), ca.vijftienhonderd in Theresienstadt. Dan waren er Nederlandse dwangarbeiders in Noorwegen (ca. tweeduizend) en, ten getale van enkele honderden, in Oost-Europa (de Z.g. SS-Frontarbeiter, de meesten geen SS'ers maar aan de Waffen-SS toegevoegde slachtoffers van de arbeidsinzet) en tenslotte waren er, naar schatting, in mei' 45 in andere dan de genoemde landen ca. zestigduizend Nederlanders: mannen van de strijdkrachten en van de koopvaardij, vluchtelingen, kleine uit de concentratiekampen vrijgelaten groepen (hoofdzakelijk in Zwitserland) en arbeiders die in België of in Frankrijk waren bevrijd.

XCTelt men al deze cijfers op, dan komt men tot een totaal aan ontheemden of anderszins afwezigen van ca. éénmiljoennegenhonderdduizend, anders gezegd: meer dan een vijfde van de gehele bevolking.

110 [PDF]
TERUGKEER VAN GEËVACUEERDEN

XCAl die ontheemden of anderszins afwezigen begeerden naar hun oorspronkelijke woonplaats terug te keren - pas daar zouden zij weer een eigen leven kunnen gaan opbouwen.

XCVan die ontheemde groepen was de terugkeer van de gezinnen die geëvacueerd waren (de veruit grootste groep), al daarom moeilijk omdat hun woningen, bijvoorbeeld in de gemeenten aan de kust van Noorden Zuid-Holland, door de bezetter waren afgebroken of omdat die woningen, met name in de gebieden waar van september '44 af hevige gevechten hadden plaatsgevonden, waren verwoest. Velen wensten desondanks onmiddellijk terug te keren naar de plaats waar zij hadden gewoond en gewerkt; dat gold vooral voor de geëvacueerden uit Noorden Midden-Limburg en van dezen vooral voor de landbouwers en hun gezinnen - was de boerderij verwoest, dan stond misschien een kippenhok nog overeind waarin men een eerste heel primitief onderkomen kon vinden. Niet anders handelden de Arnhemmers: zodra dat mogelijk was, keerden zij desnoods te voet naar hun stad terug die voorzover ze niet was verwoest, door de Duitsers grondig was leeggeroofd, 'en zo kwamen ze', aldus een beschrijving,

XC'in hun straten, in hun buurten, de een na de ander ... Dagen, ja wekenlang vochten ze tegen het vuil, dat centimeters dik in hun huizen lag. Ze ruimden de scherven van het glaswerk, van spiegels en serviezen die de plunderende Duitsers aan gruzelementen hadden geslagen. Gelaten smeten ze vernielde meubelstukken op de vuilnis-barricaden, die spoedig in iedere straat ontstonden, want wagens om ze weg te halen, waren er niet. Ze sloegen karton en planken voor de glasloze ramen, probeerden er met kunst- en vliegwerk nog een ruitje in te maken, want ze moesten toch iets kunnen zien. Ze bonden hun deuren, waarvan de sloten waren vernield, met touwen ijzerdraad dicht. Ze schepten het puin uit hun huizen, probeerden de gaten in vloeren en plafonds te dichten.

XCZe stonden urenlang in de rij om gekeurd te worden, ze vormden files voor het registratiebureau, ze vochten dag in, dag uit tegen de worgende bureaueratie die door de gebrekkige organisatie, gevolg meestal van gebrek aan materiaal en goede huisvesting der bureaus, machtiger was dan ooit, ze lieten zich in lange colonnes plaatsen voor de uitdeelposten van warm eten, voor de melkwinkels, en geïmproviseerde levensmiddelenmagazijnen. Ze aanvaardden al die ongemakken van het moeilijke en primitieve leven in de zich slechts traag herstellende stad met een haast aandoenlijke gelatenheid.' 1

XCZo handelden de Arnhemmers en zo ook anderen, maar vele geëva

XC1 L. Fréquin, H. A. A. R Knap en W. H. Kruiderink: Arnhems Kruisweg (1946), p. 194-95·

111 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

cueerde gezinnen bleven nog geruime tijd in de oorden die hun door de overheid waren toegewezen - de meeste waren bij andere gezinnen ingekwartierd, hetgeen in vele gevallen moeilijkheden over en weer met zich had gebracht. Die moeilijkheden moest menna de bevrijding blijven aanvaarden.

XCVoor andere in Nederland verplaatste groepen was de terugkeer in zoverre eenvoudiger dat er althans woonruimte voor hen was - wij denken aan de onderduikers, aan de hongervluchtelingen, aan de in de hongerwinter geëvacueerde kinderen en aan de mannen en jongens die in het oosten van het land versterkingen hadden moeten aanleggen. Grote groepen Nederlanders evenwel (bijna driehonderdtachtigduizend van de genoemde ca. éénmiljoennegenhonderdduizend) bevonden zich aan het einde van de oorlog in Europa buiten Nederland, veruit de meesten in Duitsland - die groepen waren het die gerepatrieerd moesten worden.

XCWat had de regering in Londen voorbereid?

XCDe minister van sociale zaken, dr. J. van den Tempel, had in oktober '43 een regeringscommissaris voor de repatriëring benoemd: G. F. Ferwerda, die voordien lid van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie was geweest, en Ferwerda had met veel moeite medewerkers aangetrokken voor de door hem te leiden Repatriëringsdienst. Het was duidelijk dat deze dienst ten nauwste zou moeten samenwerken met de militaire instanties die aanvankelijk in Frankrijk, België en Duitsland het gezag zouden uitoefenen - alleen al op vervoersgebied zou hun hulp onontbeerlijk zijn; had men bijvoorbeeld geen verlof van het Geallieerde hoofdkwartier, Supreme Headquarters Allied Expeditionary Forces oftewel ShaeJ, dan kwam men Duitsland niet binnen en was men door Shaef niet erkend, dan kreeg men geen vervoermiddelen en geen druppel benzine. Het zou dan ook logisch zijn geweest als de Repatriëringsdienst een onderdeel was geworden van het door Shaef erkende Militair Gezag, dat trouwens de te repatriëren personen in Nederland zou moeten opvangen, maar van den Tempel, een verklaard tegenstander van het Militair Gezag, had zich daar met hand en tand tegen verzet.

XCDe gevolgen bleven niet uit.

XCDank zij de hulp die Franse en Belgische officiële instanties aan Ferwerda's dienst verleenden, kon deze, in samenwerking met het Militair Gezag en de Nederlandse buitenlandse dienst (de ambassades en consulaten), in Frankrijk en België van de herfst van' 44 af nuttig werk doen (de daar aangetroffen ontheemden alsook de talrijken die door het Militair Gezag uit delen van Limburg en Noord-Brabant en uit de Betuwe naar België waren geëvacueerd, werden zo goed mogelijk opge

112 [PDF]
DE REPATRIËRINGSDIENST

vangen), maar toen de Geallieerde legers van de tweede helft van maart '45 af West-Duitsland begonnen binnen te dringen, trad het falen van de Repatriëringsdienst spoedig aan de dag. In april bleek bij een bespreking in Breda waar zich toen de Staf Militair Gezag bevond, dat Ferwerda's dienst voor de repatriëring uit Duitsland slechts de beschikking had over vier kleine vrachtauto's en twee motorfietsen - een ambulance was er niet. Het Militair Gezag beschikte over negentig ambulances en talrijke andere vervoermiddelen, maar die waren alle bestemd om onmiddellijk na de bevrijding in de hongerprovincies te worden ingezet. Aan de opvang van gerepatrieerden had het Militair Gezag aandacht besteed: er waren grensvakken ingesteld en per vak waren lokaliteiten ingericht waar de gerepatrieerden medisch onderzocht en geregistreerd zouden worden en vanwaar zij hetzij bij burgers, hetzij in daarvoor ingerichte gebouwen ondergebracht zouden worden, maar de aanvoer van die gerepatrieerden was niet de taak van het Militair Gezag maar van de Repatriëringsdienst; Ferwerda had begin mei '45 in totaal een kleine zestig, hoofdzakelijk in België en Frankrijk aangetrokken liaison-functionarissen opgeleid die vooral in Duitsland aan het werk moesten gaan, maar hij zou met hen geen contact kunnen onderhouden doordat zij op enkelen na niet gemilitariseerd waren, en toen die militarisering iets later in mei voor allen geregeld was, kon hij nog vrijwel niets ondernemen doordat vervoermiddelen ontbraken.

XCOp 13 mei (wij komen er nog op terug) arriveerden in Nederland de eerste in Dachau bevrijde gevangenen; zij spraken er schande van dat, terwijl uit Dachau de afvoer van bijvoorbeeld Franse en Belgische bevrijden al in volle gang was, de Nederlandse volledig aan hun lot overgelaten waren. Er meldden zich in die dagen bij de grensvakken van het Militair Gezag wel al grote aantallen arbeiders aan die naar delen van Duitsland waren overgebracht welke niet ver van de grens lagen (midden mei waren er al meer dan zeventigduizend Nederland weer binnengekomen) maar de concentratieen krijgsgevangenenkampen lagen diep in Duitsland, ten dele in de door de Russen bezette gebieden, en voor de repatriëring uit die verre oorden was een goed werkende organisatie nodig. Generaal Kruls werd in de arm genomen - hij wist er de minister van sociale zaken in Gerbrandy's derde kabinet, Wijffels, van te overtuigen dat een drastische ingreep nodig was. Ferwerda, die zich naar Londen had begeven om dáár de nodige steun te zoeken voor de oplossing van het vervoersprobleem, was nog niet teruggekeerd, toen Wijffels op 24 mei de gehele Repatriëringsdienst ophief - hij had, schreef hij Ferwerda, de Chef-Staf Militair Gezag verzocht, 'ook de repatriëring van personen

113 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

uit Duitsland op zich te nemen.' 1 Dat besluit ging te ver: Ferwerda's dienst deed in Frankrijk en België nuttig werk dat door het Militair Gezag moeilijk kon worden overgenomen. Begin juni vond Wijffels bij nader inzien goed dat de Repatriëringsdienst in die landen zijn arbeid zou voortzetten. Dat deed die dienst dan ook, enkele maanden lang, en niet zonder succes: in België werden ruim vijftigduizend, in Frankrijk meer dan vijf-en-twintigduizend Nederlandse ontheemden opgevangen, de zieken in enkele inderhaast opgerichte noodhospitalen. Velen van die ontheemden waren arbeiders die uit Duitsland niet rechtstreeks Nederland konden bereiken en talrijken hunner troffen de medewerkers van Ferwerda's dienst als nogallosgeslagen in verhouding met ontheemden van andere nationaliteiten. 'De Fransen en Belgen waren', aldus een van die medewerkers in een rapport,

XC'steeds gedisciplineerd, vriendelijk en erkentelijk ... Bijvoorbeeld treinen in Schaerbeek werden gelost. Wanneer er nu een Franse trein kwam met twaalfhonderd Displaced Persons en deze mensen stapten uit, dan waren twee woorden van de Belgische officier, die daar alléén mee belast was, reeds voldoende om deze mensen in het gelid te brengen en behoorlijk de trap af te krijgen naar de restauratiezaal. Met Nederlanders daarentegen moest telkens de gendarmerie erbij te pas komen ... Wanneer de Fransen en zelfs de Joegoslaven de restauratiezaal uitgingen, bedankten ze allen de dames waar ze langs liepen ... De Nederlanders daarentegen mopperden steeds: 'Wat een rot stuk brood, is dat alles wat men hier te vreten krijgt?" 2

XCMoeilijkheden veroorzaakten soms ook de uit concentratiekampen en gevangenissen bevrijden - zij hadden dan wel de vrijheid herkregen maar in verscheidenen leefde nog de kampmentaliteit. 'Wij hadden', aldus later een andere van Ferwerda's medewerkers,

XC'een prachtig rusthuis voor politieke gevangenen. Zij kregen sigaretten, eten, drinken, zakgeld, maar verkochten elkaar het eten, en dat was waanzin, want er was zoveel dat zij hun eigen eten niet behoefden te verkopen.' 3

XCWij voegen hieraan nog toe dat Nederlandse ontheemden niet alleen in België en Frankrijk maar ook in Engeland, Zweden, Noorwegen, Zwitserland, Italië, Oostenrijk en Tsjechoslowakije door functionarissen van de Repatriëringsdienst werden opgevangen Wijffels' opvolgerJ.

1 Brief, 24 mei I945, van Wijffels aan G. F. Ferwerda, dl. VI a, p. 4I9. 2 Getuige H. Ph. K A. van Campen, a.v., dl. VI c, p. 406. 3 Getuige de Crane, a.v., p. 448.

114 [PDF]
DE REPATRIËRINGSDIENST

I. De repatriëring uit Duitsland

XCDe rode lijn geeft de scheiding aan tussen de gebieden van Duitsland welke onder het Amerikaanse, Britse of Franse militaire bestuur vielen en het gebied dat onder Russisch militair bestuur viel. In de tekst genoemde kampen waarin zich Nederlandse krijgsgevangenen bevonden, zijn met een rood vierkant aangegeven, in de tekst genoemde concentratiekampen met een rode driehoek.

XCDrees hief de dienst in september '4S op en zijn werkzaamheden werden toen door de ambassades, gezantschappen en eonsulaten overgenomen, veelal met inschakeling van diegenen die voordien met de opvang belast waren geweest.

XCToen eenmaal het Militair Gezag de repatriëring uit Duitsland van Ferwerda's dienst had overgenomen, werden langs militaire kanalen de nodige instructies gegeven aan de Amerikaanse en Britse staven in Duitsland - zij waren het die, voorzover nodig in samenwerking met de Russische en Franse bezettingsautoriteiten, aparte transporten organiseerden voor Nederlandse ontheemden of dezen invoegden in transporten die een internationaal karakter hadden. Er werd daarbij gebruik gemaakt van treinen en vrachtauto's, soms ook van vliegtuigen die de ontheemden veelal naar Eindhoven maar ook wel naar de buurt van Parijs vlogen.

115 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCNadere gegevens over de transporten van de naar Duitsland overgebrachte arbeiders en studenten en van de in tuchthuizen bevrijden ontbreken (verscheidenen hunner zijn op eigen gelegenheid naar Nederland teruggekeerd) maar er zijn drie groepen over welker tocht huiswaarts wij enige bijzonderheden kunnen geven: de krijgsgevangenen, de in concentratiekampen bevrijde politieke gevangenen en de Joodse gedeporteerden.

XCUit de Amerikaanse en de Britse bezettingszone werden de bevrijde krijgsgevangenen vrij spoedig naar Nederland teruggevoerd, mede als gevolg van het feit dat een Nederlandse officier die in het zuiden was bevrijd en in maart aan Shaef was toegevoegd, kolonel J. A. G. van Andel, kort na Duitslands ineenstorting met hulp van Shaef drie teams naar Duitsland had kunnen zenden om de bedoelde krijgsgevangenen te localiseren (voorzover hun verblijfplaatsen uit de door het Internationale Rode Kruis verstrekte gegevens niet bekend waren) en hun transport te regelen. Een van die teams trofbijvoorbeeld in Stuttgart bijna zeshonderd bevrijde marinemannen aan - dezen werden per trein naar Nederland vervoerd. Hetzelfde team trok vervolgens naar Tittmoning - voor een deel van de daar bevrijden werd een trein gerequireerd-, een ander deel

XC1 Die trein bestond uit goederenwagons; daar werd door de inzittenden zonder succes

116 [PDF]
TERUGKEER VAN KRIJGSGEVANGENEN

moest wachten en werd enkele dagen later opgehaald door een hulpcolonne die naar Dachau was gezonden.

XCDe repatriëring van de in de Russische zone bevrijde krijgsgevangenen verliep moeilijker. Een overeenkomst betreffende het wederzijds terugzenden van bevrijde krijgsgevangenen werd, doordat de zaak niet eerder was geregeld, pas eind mei door Shaef en de Russische militaire autoriteiten getroffen - eerst nadien konden de transporten op gang komen: begin juni verliet de generaalsgroep Königstein en vond de afvoer uit Neu-Brandenburg plaats, gedeeltelijk met vrachtauto's, gedeeltelijk met een trein.' De ca. dertienhonderd Nederlandse krijgsgevangenen die in Mühlberg waren bevrijd, begonnen met in het stadje en in zijn omgeving alles in beslag te nemen dat zij voor nu of later begeerden te bezitten (die 'roof zonder einde', om de formulering van een zich bij hen bevindende legerpredikant te gebruiken," is bij de ontheemden een algemeen verschijnsel geweest) - na enige tijd kon dat niet meer omdat zij samen met krijgsgevangenen van andere nationaliteiten een vliegveld voor de Russen moesten aanleggen. Nadat enkelen op eigen gelegenheid al eerder westwaarts waren getogen, begon de aftocht te voet voor de resterende groep op 20 mei; zij werd pas een week of twee later tot de Amerikaanse zone toegelaten, waar een treintransport werd geregeld.

XCVermeld zij nog dat, na aankomst in Nederland, de beroepsmilitairen van de marine, ca. vijfhonderd, in Sluiskil (bezuiden Terneuzen) en die van het leger, bijna zevenduizend, in Weert, later in Austerlitz (bij Zeist) werden opgevangen.

XCMen mag de moeilijkheden waaraan de krijgsgevangenen het hoofd

tegen geprotesteerd. De trein passeerde op I juni met een grote oranjevlag op de locomotief de Nederlandse grens. I Er bevonden zich toen nog dertien Nederlandse vrouwelijke politieke gevangen in het niet ver van Neu-Brandenburg gelegen Ravensbrück. De Franse officieren in Neu-Brandenburg weigerden repatriëring zolang zij de in Ravens brück bevrijde Franse politieke gevangenen niet konden meenemen, maar de Neder landse officieren die wisten dat er nog Nederlandse vrouwen in Ravensbrück waren, vertrokken zonder dezen; die vrouwen werden pas na het vertrek der Nederlandse officieren door de Fransen naar Neu-Brandenburg gehaald en samen met de Fransen verlieten zij dat kamp eerst eind juni. 2 A. T. W. de (z.j.), p. 249.

117 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

hadden moeten bieden, niet onderschatten, maar hoeveel zwaarder was het lot van de concentratiekamp-gevangenen geweest! Vooral zij hadden gehaakt naar de dag der bevrijding, daarbij niet anders verwachtend dan dat vrijwelonmiddellijk Nederlandse helpers zouden verschijnen teneinde hen ten spoedigste naar Nederland terug te brengen. Teams van het Franse en het Belgische Rode Kruis, begeleid door Franse en Belgische officieren, waren spoedig ter plaatse maar Nederlandse teams kwamen niet opdagen, wèl hier en daar enkele officieren van Ferwerda's dienst; die hadden de middelen niet om grote groepen af te voeren.

XCTwee van die officieren kwamen enkele dagen na de rzde april waarop Buchenwald werd bevrijd, in het kamp aan waar zich toen nog een kleine vierhonderd Nederlanders bevonden - zij konden niet veel meer doen dan in samenwerking met een Nederlandse commissie die zichzelf had opgeworpen, een lijst opstellen van de eerste twintig bevrijden die voor repatriëring in aanmerking kwamen.' In Buchenwald moesten de bevrijden zèlfhun transport naar Nederland regelen - de Amerikanen stelden daartoe (maar pas na vier weken!) autobussen ter beschikking die, elk begeleid door een Amerikaanse militair, na twee dagen rijden Maastricht bereikten. Men had veertig zieken in Buchenwald moeten achterlaten, zulks in barakken waar notabene SS'ers als ziekenoppassers fungeerden; de behandeling was er slecht, mede doordat Amerikaanse militaire artsen zich maar zelden vertoonden. Evenwel: op 15 mei arriveerde een Rode Kruis-colonne met tien ambulances welke het Militair Gezag twee dagen eerder uit Nederland had doen vertrekken- - die ambulances waren op de 17de in Nederland terug en vertrokken drie dagen later naar Dachau.

XCToen laatstgenoemd concentratiekamp op 29 april werd bevrijd, waren er onder de bevrijden bijna vierhonderdtachtig Nederlanders, onder wie tien vrouwen. Twee weken verliepen - geen enkele Nederlandse officiële helper kwam opdagen. Op II mei kwamen drie onofficiële: twee kapelaans-legeraalmoezeniers die, begeleid door een soldaat die dienst deed in het Canadese leger, eenvoudig in een militaire auto waren gestapt (de soldaat fungeerde als chauffeur), louter teneinde de in Buchenwald opgesloten Deken van Nijmegen op te halen; ze hadden er twee dagen over

1 De commissie bestond hoofdzakelijk uit communisten - zij droeg er zorg voor dat op de lijst de namen van zestien of zeventien communisten kwamen te staan. 2 De betrokken officier van het Militair Gezag had geen bevoegdheid om de marsorders uit te schrijven welke nodig waren om de grens te passeren en in Duitsland onderdak te verkrijgen maar trok zich daar niets van aan; hij had de colonne voldoende benzine meegegeven.

118 [PDF]
TERUGKEER VAN GEVANGENEN EN GEDEPORTEERDEN

gedaan om Dachau te bereiken. Toen zij terugreden, namen zij behalve de Deken de voorzitter van het Nederlands werkcomité mee dat begin april in Dachau was gevormd: W. A. H. C. Boellaard, begin mei '42 gearresteerd als commandant van de Ordedienst, de OD, in de provincie Utrecht. Boellaard nam een naam- en adreslijst van de in Dachau bevrijde Nederlanders mee en zorgde er onmiddellijk na zijn aankomst (13 mei) voor dat hun familieleden ingelicht werden. Hij deed meer: hij liet de auto die hem vervoerd had, met schoenen, ondergoed, jassen, rookartikelen en chocolade volladen (men onderschatte niet hoeveel moeite het kostte om deze schaarse artikelen binnen enkele dagen bijeen te krijgen), liet hem met dezelfde soldaat en één van de twee kapelaans naar Dachau terugrijden (hij kwam daar op 19 mei aan) en bereikte voorts dat de tien ambulances die op de 17de uit Buchenwald waren teruggekeerd, op de zoste met nog twee andere naar Dachau vertrokken. In die ambulances werden de acht-en-veertig zieken onder de Nederlandse bevrijden gerepatrieerd - hun terugtocht begon op 23 mei, samen met die van vier-en-veertig andere Nederlanders aan wie de Amerikaanse legerautoriteiten vervoermiddelen ter beschikking hadden gesteld.' Er waren toen dus nog een kleine vierhonderd Nederlanders in Dachau over - zij werden begin juni opgehaald door een colonne van enkele tientallen vrachtauto's die door het Militair Gezag aan Boellaard ter beschikking waren gesteld. In die auto's was ook nog plaats voor de in Tittmoning achtergebleven krijgsgevangenen en voor enkele tientallen slachtoffers van de arbeidsinzet.

XCNu Sachsenhausen.

XCToen de gevangenen van dat kamp in de tweede helft van april door de SS westwaarts werden gedreven, bevonden zich onder hen ca. negenhonderd Nederlanders - van dezen stierven er in de dagen die volgden, ca. zeshonderd (ieder die niet verder kon, werd door de bewakers doodgeschoten). In Mecklenburg stieten de overlevenden op Amerikaanse troepen. Het Franse, het Belgische en het Luxemburgse Rode Kruis waren spoedig ter plaatse - het Nederlandse ontbrak en ook hier verliepen enkele weken voordat voor de bevrijde Nederlanders de nodige transportmiddelen arriveerden. Overal (dat gold ook voor de in Mauthausen bevrijden en voor de groep die uit Neuengamme was geëvacueerd en

I Achttien hadden zes dagen eerder Dachau kunnen verlaten met een autobus die hun door de Amerikanen was gelaten; zij kwamen na twee dagen rijden in Eysden aan. Er zijn kleine groepjes bevrijden geweest die ook uit andere kampen geheel op eigen gelegenheid naar Nederland zijn getrokken.

119 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

zich in de buurt van Lübeck bevond) kwam de hulp voor de Nederlandse bevrijden later dan die voor de Franse, Belgische en Luxemburgse, soms zelfs later dan die voor de Poolse. Wij voegen hieraan nog toe dat vele bevrijden zo ziek waren dat zij aanvankelijk in het geheel niet konden worden vervoerd. Zij werden in de regel naar ziekenhuizen overgebracht die dan wel onder Amerikaans of Brits toezicht stonden maar waar meestal een Duitse staf aan het werk was'. 'Nu ben ik', zo noteerde eind juni een Nederlander die uit een Aussenkommando van Sachsenhausen naar een ziekenhuis bij Maagdenburg was overgebracht,

XC'bijna twee maanden bevrijd en toch zit ik nog in hun klauwen. Het is hier echt Duits, echt driewerf vervloekt, godvergeten Wodan-Duits in de meest intensDuitse zin van het woord ... Naar huis! Naar huis!! Het is haast niet meer te harden. Het verlangen brandt in je kop en bonst achter je ogen. Eenzaamheid, verschrikkelijke barre eenzaamheid.' 2

XCDe regeringen van Frankrijk en België hadden tijdig een repatriëringsovereenkomst met de Sowj et- Unie gesloten maar jegens de Nederlandse regering had de Russische zich zeer terughoudend opgesteld, waarbij het feit dat Nederland zo laat (te weten pas in julitot de officiële erkenning van de Sowjet-Unie was overgegaan, een rol kan hebben gespeeld. Ferwerda was voornemens geweest, een Nederlandse repatriëringsmissie naar Oost-Europa te zenden (hij verwachtte indat van de gedeporteerde Joden nog velen in leven zouden zijn) - de Russen hadden alle medewerking geweigerd. Een van de gevolgen daarvan was dat, toen in april en mei vele honderden Nederlanders, onder wie Joodse gedeJ.J.

'42) '44 I In Sachsenhausen waren ca. drieduizend zieken (onder hen ca. tachtig Nederlanders) achtergebleven met het grootste deel van de medische staf, onder wie vier Nederlandse artsen. Het is een van die artsen geweest, F. Ph. Hers (naaste medewerker van de eerste geheime agent van de Nederlandse regering, luitenant-ter-zee tweede klasse L. A. R van Hamel), die zich samen met enkele anderen de grootste moeite moest geven om de Nederlandse zieken gerepatrieerd te krijgen. Pas begin augustus, drie en-een-halve maand na de bevrijding van Sachsenhausen, kon hij het kamp met de laatste een-en-twintig bevrijde Nederlanders verlaten - de acht die er het slechtst aan toe waren, werden uit Berlijn per vliegtuig naar Parijs overgebracht, met de resterende dertien bereikte Hers na vele wederwaardigheden op 9 augustus Nieuwe schans. 2 Henri Cappetti in (z.j.), p.69·

120 [PDF]
TERUGKEER VAN GEVANGENEN EN GEDEPORTEERDEN

porteerden die in Auschwitz of in andere kampen in Silezië waren bevrijd, alsmede tien uit krijgsgevangenschap ontsnapte officieren met treinen in Odessa arriveerden, daar geen enkele Nederlandse vertegenwoordiger was om hen op te vangen - de Britse missie ging voor hen zorgen. Al deze bevrijden, in totaal ca. twaalfhonderd, werden van midden mei tot midden juni met Geallieerde troepenschepen naar Marseille overgebracht.

XCEr waren nog twee andere grote groepen die met smart naar hun repatriëring uitzagen: de ca. achttienhonderd Joden die, uit het Austausch lager Bergen-Belsen afkomstig, in Tröbitz vastzaten, en ruim duizend die, nadat begin maart ruim vierhonderd opeens naar Zwitserland hadden kunnen vertrekken, in het Altersghetto Theresienstadt waren achtergebleven.

XCIn Tröbitz boden de Russen alle mogelijke hulp maar zij konden niet verhinderen dat de vlektyphus nog tal van slachtoffers maakte, onder wie ca. honderdzestig Nederlanders. De overlevenden moesten twee volle maanden wachten eer hun afvoer naar Nederland begon.

XCBijna even lang duurde het wachten voor de groep uit Theresienstadt.

XCOp een tiental na die als helpers van de Lagerkommandant werden beschouwd, werd deze groep enige tijd na de bevrijding (het Rode Leger had Theresienstadt op 8 mei bevrijd) naar een kamp in de buurt van Pilsen verplaatst. Vandaar werden ca. vierhonderd bevrijden naar Bamberg in Beieren overgebracht maar er bleven bij Pilsen ca. zeshonderd achter, hoofdzakelijk zieken en ouden van dagen. Van die achterblijvende groep trad de befaamde Leidse jurist prof. dr. E. M. Meijers als leider op. Hij deed op I6 juni via de Tsjechische radio een beroep op de regering om ten spoedigste vliegtuigen te sturen. Hij had gevraagd, hem op 18 juni per radio antwoord te geven, maar dat antwoord was nog niet ontvangen toen zich bij hem een gemilitariseerde Nederlandse repatriëringsmissie meldde onder leiding van het oud-Tweede Kamerlid mr. G. A. Boon, nu kolonel, van welke missie ook de arts dr. A. Polak Daniëls deel uitmaakte die in '44 en begin '45 in Zwitserland een colonne voor in het oosten bevrijde Nederlandse Joden had voorbereid - zij had niet op weg kunnen gaan. Trouwens, alleen met hulp van de Amerikanen was de missie-Boon Tsjechoslowakije binnengekomen. Zij had in Bamberg de eerste vierhonderd uit Theresienstadt bevrijden aangetroffen (en ter plaatse de nodige contacten gelegd om hun treintransport te regelen) en kon nu aan de grotere groep bij Pilsen de zekerheid geven dat hulp komende was. Inderdaad arriveerden na enkele dagen Amerikaanse transportvliegtuigen die met de evacuatie begonnen. Nadien kon de missie-Boon van Praag

121 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

uit ook het transport van honderden andere Nederlanders regelen, onder hen de tien die in Theresienstadt waren vastgehouden. I

XCMen ziet: wij zijn verre van volledig geweest - de gegevens over de repatriëring van de gevangenen en gedeporteerden steken vollacunes en van de veruit grootste groep: de ca. tweehonderdvijftigduizend slachtoffers van de arbeidsinzet, weten wij niet, met welke transporten zij Nederland weer hebben bereikt.

XCWij maakten er al melding van dat het Militair Gezag de grens in vakken had verdeeld en dat per vak opvangcentra waren ingericht. Bij die inrichting was overleg gepleegd met overheidsinstanties op medisch gebied en met rijksbureaus die zouden kunnen zorgen voor de toevoer van die goederen waaraan de ontheemden in de eerste plaats behoefte hadden. De eigenlijke grensbewaking was aan ca. vijfduizend militairen toevertrouwd - daarnaast was op de diverse posten een maximum van ruim vierduizend personen werkzaam, hoofdzakelijk medisch personeel, personeel voor de voeding en personeel voor het transport. Er zijn naar schatting ca. vijf-en-dertigduizend ontheemden geweest die door de mazen van dat net zijn geglipt maar veruit de meesten en zeker allen die met treinen, autocolonnes en vliegtuigen arriveerden (op het vliegveld van Eindhoven bijna negentienhonderd politieke gevangenen en Joodse gedeporteerden), kwamen eerst bij de grensbewaking terecht. Zij heeft in totaal meer dan driehonderdtachtigduizend ontheemden opgevangen: zeven-en-dertigduizend in Groningen en Drente, zes-en-zestigduizendJ.

1 Nadien heeft de missie-Boon ook uit de Russische zone van Duitsland en uit Polen nog talrijke Nederlanders kunnen repatriëren - zij kwam die gebieden alleen binnen doordat zij bij de Franse ambassade de nodige introducties had getypt met gebruik making van een schrijfmachine met Russische letters, op welke stukken zij een indrukwekkend aantal Nederlandse, Franse en Tsjechoslowaakse stempels had aange bracht. In '46 werden door de missie vele honderden Nederlandse Oostfront-strijders overgenomen die onder gewapend geleide naar Nederland werden gestuurd. Wij vermelden in dit verband dat in november '45 een Nederlandse functionaris te Stockholm, dr. W. A. Willems, met verlof van de Russische autoriteiten naar Warschau kon gaan (hij is daar tot eind '48 gebleven), waar hij kort na zijn aankomst één uit Nederland afkomstige Jood aantrof die evenwel naar Brazilië wilde emigreren - daar had hij familie.

122 [PDF]
OPVANG IN NEDERLAND

in Overijssel, meer dan veertigduizend in Gelderland, meer dan honderddertigduizend in Limburg, meer dan honderdzesduizend in NoordBrabant (daar kwamen vooral de ontheemden uit België en Frankrijk het land weer binnen). Dit waren niet allen Nederlanders : er waren onder hen bijna twee-en-dertigduizend vreemdelingen van 33 verschillende nationaliteiten I zij werden in aparte kampen ondergebracht waar zich tal van moeilijkheden voordeden, bijv. tussen pro- en anti-communistische Polen en pro- en anti-communistische Joegoslaven.

XCDiegenen die bij een grenspost werden opgevangen, kregen eerst een behandeling tegen luizen (met het z.g. DDT-poeder), werden dan geregistreerd en medisch onderzocht- en daarna volgde het onderzoek door veiligheidsdetachementen - 'foute' elementen moesten uit de groep gehaald en afgevoerd worden en het was niet steeds gemakkelijk, hun verdediging te ontzenuwen (het veiligheidsdetachement te Enschede deed daarbij, aldus het Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag, 'de ondervinding op, dat vrouwen in de regel beter en langer konden liegen dan mannen' 3). Bij de ontheemden werd dan het buitenlandse geld in beslag genomen; zij kregen briefkaarten om hun verwanten in te lichten en hun werd, voorzover voorradig (die voorraden waren vaak uitgeput), kleding en schoeisel uitgereikt: veelal restanten van Duitse bestellingen die bij het Nederlandse bedrijfsleven waren blijven liggen. Ieder kreeg voorts een pakje sigaretten en een reep chocola.

XCDan volgde de huisvesting. Zieken en verzwakten (en dat waren niet weinigen: vele duizenden van de meer dan driehonderdtachtigduizend ontheemden) werden in quarantaine-inrichtingen, noodhospitalen en noodsanatoria opgenomen welke door het Militair Gezag in allerijl ingericht waren - de overigen werden èf bij burgers ingekwartierd èf in geïmproviseerde verblijven ondergebracht; daartoe werden bijvoorbeeld in Maastricht alle scholen gevorderd (die in ernstig beschadigde toestand werden achtergelaten) en in Eindhoven een kerk, een opslagplaats van12

, Met als grootste groepen ruim vijfduizend Fransen en evenveel Belgen, bijna vijfduizend Russen (die in Duitsland hadden moeten werken), bijna drieduizend Polen en ruim zestienhonderd statenlozen (d.w.z. Duitse en Oostenrijkse Joden). Tot de Russen behoorde een groep Oekraïeners wier voorouders in de achttiende eeuw Nederland verlaten hadden - ze hadden Nederlandse namen en spraken een taal die nog het meest op het Fries leek. 2 Er werden in totaal 92 gevallen van vlektyphus ontdekt; ca. % van de ontheemden bleek aan een geslachtsziekte te lijden en ruim I % aan open tbc. ' Afwikkelingsbureau Militair Gezag: 14 1944 - 4 1946 (z.j.), p. 178 (verder aan te halen als:

123 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

de Philipsfabrieken en een kelder onder het warenhuis Vroom & Dreesmann. Een grote moeilijkheid bij dit alles was dat de stromen ontheemden uit het buitenland in mei, juni en juli arriveerden, toen talrijke gemeenten in het noorden, oosten en zuiden des lands nog vol zaten met eerder ingekwartierde geëvacueerden. Vooral voor de terugkerende politieke gevangenen en gedeporteerde Joden zou het, menen wij, verre de voorkeur hebben verdiend, indien men hen in eerste instantie bij gezinnen had ondergebracht maar velen dezer kwamen nu opnieuw in massaverblijven terecht waar zij op strozakken sliepen en voor hun eten opnieuw in de rij moesten staan.

XCOok de afvoer der ontheemden naar hun oorspronkelijke woonplaatsen baarde grote moeilijkheden. In april begonnen geëvacueerden uit het noorden en oosten eigener beweging naar het zuiden te trekken, de meesten te voet. Dat leidde tot zulk een chaos dat het Militair Gezag bepaalde dat men zijn woonplaats niet zonder een pasje mocht verlaten - spoedig nadien ging het MG er toe over, autobustransporten van noord naar zuid en vice versa te organiseren. De hongerprovincies i.nhet westen werden na hun bevrijding aanvankelijk geïsoleerd; men duchtte daar zoveel problemen dat voorshands niemand de Grebbelinie mocht passeren. Toen dat verbod op I juni werd opgeheven, kwam het er op aan, de ontheemden naar het westen te vervoeren voorzover zij daaruit afkomstig waren. Samen met de Nederlandse Spoorwegen werkte het Militair Gezag daartoe afvoerregelingen uit: dagelijks vertrokken 's morgens om zes uur een trein uit Eindhoven en een uit Maastricht die beide naar Nijmegen reden; daar stonden vrachtauto's klaar die de ontheemden naar Amersfoort brachten waar zij (naar wij aannemen: velen tot hun ergernis, ja ontzetti.ng) ondergebracht werden in het daar gelegen concentratiekamp. Hier moesten zij overnachten en de volgende dag konden zij dan per trein de steden in het westen des lands bereiken. Uit het oosten des lands werden ontheemden ook al met vrachtauto's naar het genoemde concentratiekamp gebracht - de afvoer uit het noorden vond plaats met schepen die uit Zwolle of Kampen naar Amsterdam voeren. Dan was er ook nog een tweede afvoerroute per schip: van Den Bosch naar Rotterdam. Verlieten de ontheemden de treinen of de boten, dan was er een post van het Rode Kruis, waar men iets te drinken kreeg en inlichtingen kon inwinnen - veelal stond bij die posten ook een auto om diegenen die te zwak waren om te lopen (er reden nog geen trams of autobussen), naar hun woning te brengen.

XCEr werden door het Militair Gezag in de periode van midden mei tot midden juli in totaal bijna vierhonderdduizend ontheemden naar hun 12

124 [PDF]
OPVANG IN NEDERLAND

oorspronkelijke woonplaatsen vervoerd. Velen hunner hebben daar de eerste hulp ontvangen van de in de hongerwinter voorbereide grote organisatie waarin alle charitatieve verenigingen samenwerkten: Nederlands Volksherstel. Dat had, om een voorbeeld te geven, vóór eind mei in Amsterdam zeven kantoren ingericht waar vóór midden juli al vijfen-vijftigduizend ontheemden waren opgevangen. Eind '45 had deze instelling in de hoofdstad in meer dan drieduizend gevallen ontheemden aan een woning geholpen en in bijna drieduizend aan meubelen en huisraad - het waren woningen waar NSB'ers in hadden gewoond en het waren hun meubelen en huisraad die aan de ontheemden ter beschikking werden gesteld.

XCWij menen dat de Nederlandse autoriteiten zich in het geschonden en geplunderde land ten behoeve van de ontheemden in materieel opzicht grote moeite hebben getroost - het is een kleine volksverhuizing geweest die door het Militair Gezag snel werd geïmproviseerd met gebruikmaking van de weinige middelen die ter beschikking stonden. Van de psychologische opvang evenwel deugde niet veel. Er werd onvoldoende beseft wat het voor de ontheemden betekende dat zij zich weer op Nederlandse bodem bevonden. Dat gold vooral voor de terugkerende politieke gevangenen en gedeporteerde Joden ('Ik had de eerste koe die ik zag, wel willen omhelzen', schreef een overlevende van Auschwitz, Sebil Minco, in '41 als lid van de Geuzengroep veroordeeld 1). Allen hadden zich vastgeklampt aan het denkbeeld, eens weer in Nederland terug te zijn - nu wás het zo ver maar dat betekende dat men, vaak na uren wachten (zulks vooral bij de grensposten waar de toestroom van ontheemden veel groter was dan verwacht), een controle moest ondergaan die meer gekenmerkt werd door ambtelijke punctualiteit dan door hartelijkheid. Niet in alle maar toch wel in vele van deze politieke gevangenen en gedeporteerden brandde de behoefte om, zodra zij met landgenoten in contact kwamen, iets te vertellen van de peilloze verschrikkingen die zij hadden moeten doorstaan - zij rekenden op belangstelling, op begrip, op medeleven, en zij kwamen tegenover overwerkte12

I S. Minco: 136862 (z.j.), p. 50.

125 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

functionarissen te staan die zich de tijd niet gunden om daarvan te getuigen. Als zij al belangstelling en begrip hadden en medeleven voelden! Dat was vaak niet het geval en bij diegenen bij wie dat anders lag, verdwenen die belangstelling, dat begrip en dat medeleven in de routine van het dagelijks te verrichten werk. Van warmte was maar zelden iets te bespeuren.

XCMen dient hierbij drie factoren in het oog te houden. De eerste: dat de verschrikkingen waarover de terugkerende politieke gevangenen en Joodse gedeporteerden te berichten hadden, zozeer buiten het kader vielen van wat men voor mogelijk had gehouden dat velen zelfs niet aan een poging tot inleving toekwamen; de tweede: dat talloze Nederlanders en dan met name diegenen over wie het oorlogsgeweld was heengegaan of die de hongerwinter doorstaan hadden, hun eigen ervaringen al zo schokkend vonden dat zij geen behoefte hadden om naar de ervaringen van anderen te luisteren, laat staan zich te realiseren dat die eigen ervaringen min of meer verbleekten, vergeleken bij wat de politieke gevangenen en de gedeporteerden hadden doorstaan; de derde: dat de Nederlandse samenleving nooit was geconfronteerd met de komst van grote groepen die als het ware uit het rijk van de dood terugkeerden.

XCWilde men die groepen opvangen op een wijze die van warmte getuigde, dan waren impulsen van de overheid onontbeerlijk: zij moest de richtlijnen aangeven. De Franse overheid deed dat - Frankrijk evenwel had sinds september '44 weer een eigen regering waarin een minister zitting had, een vooraanstaande illegale werker, die zich speciaal met de zaken van oudstrijders bezig hield (een tak van overheidszorg die het land al sinds de Eerste Wereldoorlog kende), en hij had er toe bijgedragen dat men, terecht ook, diegenen die uit de concentratiekampen en gevangenissen terugkeerden, als strijders zag. Zo werden zij er ook ontvangen en verwelkomd.

XCWij mogen niet generaliseren - er zijn getuigenissen bewaard gebleven van terugkerende politieke gevangenen die bij hun aankomst in Nederland getroffen werden door de hartelijkheid die naar hen uitging. Zo Edouard de Nève, in de herfst van '41 gearresteerd wegens 'pilotenhulp', tenslotte beland in het concentratiekamp Sachsenhausen, bevrijd in Schwerin. 'In Hengelo', zo schreef hij later,al

'verdwijnt onze misère. De grootheid der ontvangst die de bewoners van deze stad ons bereidden, is opbeurend en verfrissend ... De hele organisatie is prachtig. Hier toont het Nederlandse Rode Kruis waartoe het in staat is. En achter het Rode Kruis staat de hele stad, alle bewoners met hun grote warme hart, hun eenvoud

126 [PDF]
'HENGELO WAS HOLLAND OP ZIJN BEST'

en hun toewijding. Geen fanfares, geen gejubel, geen bloemen. En gelukkig geen toespraken. Alleen een grote menselijkheid, voor geen zorgen of moeiten terugdeinzend.

XCWij zijn er aangekomen als vagebonden, in lompen gekleed, afgetobd, lijdend en lusteloos. Drie dagen later hebben wij onze gastheren verlaten, gestoken in goede kleren, goed gevoed, met geschenken overladen en met vertrouwen in de toekomst.

XCHengelo was Holland op zijn best.' 1

XCFrequenter zijn andere relazen waaruit o.m. blijkt dat de ontvangst in Nederland schril afstak bij die in Frankrijk. Anne Berendsen, in '41 gearresteerd als medewerkster van een spionagegroep, die in april '45 met alle andere vrouwelijke gevangenen (in totaal ca. zevenhonderdvijftig. onder wie vier-en-dertig Nederlandse) door een colonne van het Zwitserse Rode Kruis was opgehaald uit het concentratiekamp Mauthausen, reed op 7 mei via Genève met een trein Frankrijk binnen. 'Daar was', noteerde zij een week later in Parijs,

XC'dadelijk op het eerste station een muziekkorps met de Marseillaise. Het ging in Zwitserland erom de lijdenden te helpen, in Frankrijk wilde men ook de politieke strijders verwennen. Aan ieder station stonden zij met lekkers voor ons - wijn, koffie, broodjes, eieren, kaas. Een hele school stond er ergens, onder leiding van hun nonnen, met eigengebakken flensjes. Het was evenzeer voor ons, buitenlanders, als voor de Fransen - 'Jullie hebben toch ook voor onze zaak gewerkt?' Het was een roes van een feestelijk welkom. Aan ieder station werden we met gejuich ontvangen en reden we onder gejuich weg.' 2

XCZo ook in Marseille waar in mei en juni de uit Odessa terugkerende ontheemden ontvangen werden in zalen met welgevulde tafels waar op de muren stond: 'Soyez les bien venus à ce buffet, c'est la France qui vous invite. '3 Eind mei kwam hier een troepenschip binnen waarop zich een grote groep in Auschwitz en elders in Silezië bevrijde Joodse gedeporteerden bevond. 'Toen het schip', aldus later de jeugdige Ab Caransa, die met zijn vader aan boord was geweest, 'afmeerde aan een met vlaggen en bloemen versierde haven, speelden muziekkorpsen het 'Wien Neerlands bloed' en de Marseillaise. De ontvangst was overweldigend: een welkomstwoord van de Nederlandse consul, een medisch onderzoek, fruit, wijn, bier en12

1 Ed. de Nève (ps. van Jean Lenglet): (I946), p. 533. 2 Anne Berendsen: (I946), p. I79. 3 Leo Vos: (I947), P·246.

127 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

eten in overvloed.' Een trein bracht de bevrijde Nederlanders naar een (door Ferwerda's dienst ingericht) hotel in de Ardennen. 'Onderweg voorzagen enthousiaste Fransen en Belgen ons van brood, fruit en wijn.'In het hotel in de Ardennen evenwel 'bestond de Nederlandse bijdrage er uit er voor te zorgen dat voormalige officieren van het Nederlandse leger de juiste distinctieven kregen en een aparte kamer.'

XC'De volgende middag gingen we bij Eysden de Nederlandse grens over. Een enorme anti-climax. We hadden op een ontvangst gerekend gelijk aan die in Marseille. Wedachten zelfs in de verte muziek te horen. Bij de grensovergang niets. 'Misschien op het station van Eysden.' Niets. De trein reed door naar Maastricht ... We konden in de trein luisteren naar een toespraak met veel clichés en veel Vaderland. Circa vijfmaal werd het Wilhelmus op een krassende grammofoonplaat gespeeld, we werden getracteerd op een niet voor menselijke consumptie geschikte beker soep en wat blikken scheepsbeschuit.'

XCIn Roermond werden deze ontheemden in de kazerne ondergebracht. Enkele dagen later vervoerden militaire vrachta'uto's hen naar Arnhem. 'Daar werd ons meegedeeld dat we nu maar verder zelf thuis moesten zien te komen. Wat 'thuis' was en hoe we daar moesten komen, werd met grote discretie aan onze eigen fantasie overgelaten.' Ab Caransa en zijn vader liftten naar Amsterdam, 'waar we tijdelijk door buren werden opgenomen'. Hun vroegere werkgever, eigenaar van een machinefabriek, zei hun toen ze om een voorschot vroegen: 'Waarom? Jullie hebben toch al die tijd onderdak en voedsel gehad!' I Een Joodse gedeporteerde vrouw, M. de Liever, uit Auschwitz in Ravensbrück terechtgekomen en vandaar met enkele honderden Nederlandse vrouwen eind april naar Zweden getransporteerd, werd met anderen eind juli door een autocolonne van het Zweedse Rode Kruis naar Groningen gebracht

XC'De ontvangst was koel; weer een paar vrouwen die verzorgd moesten worden en we zagen er zo goed uit na drie maanden Zweden. Wie kon geloven wat we allemaal hadden meegemaakt? Niemand begreep dat we nu alléén terugkwamen zonder te weten wat we nu moesten gaan doen. We werden in een school ondergebracht: weer veel vrouwen bij elkaar en dat was nu net te veel. Er was niemand die een paar woorden van welkom zei.' 2

I Ab Caransa in het jan. 1986, p. II 13. 2 M. Kellner-de Liever: 'Verslag' (nov. 1978), p. 2 (RvO).

128 [PDF]
'DE ONTVANGST WAS KOEL'

XCWij vermeldden eerder dat zich onder de teruggekeerde ontheemden ruim zestienhonderd statenlozen bevonden, t.w. Duitse en Oostenrijkse Joden aan wie in '41 door het Nazibewind hun Grossdeutsch burgerschap was ontnomen - velen hunner waren gedeporteerd naar Theresienstadt, anderen naar Bergen-Belsen. Wij zijn er niet zeker van dat al deze statenlozen geruime tijd in de kampen voor ontheemden van nietN ederlandse nationaliteit zijn vastgehouden maar in elk geval bevonden zich injuni, toen de betrokkenen het gevangenkamp bij Tilburg al hadden verlaten, in een kamp bij Valkenburg, waar ook een aantal Waffen-SS'ers werd vastgehouden, achttien statenlozen, allen uit Bergen-Belsen afkomstig. Er werd in dat kamp (het heette 'Voor galg en rad') een strenge discipline gehandhaafd. De statenloze Joden moesten samen met de Waffen-SS'ers hard werken en op appèl staan' en kregen van een Nederlandse officier die hèn nog harder aanpakte dan die Waffen-SS'ers, te horen: 'Ik houd niet van joden."?

XCDergelijke antisemietische uitlatingen kwamen vaker voor. Het antisemitisme was in de tweede helft van de bezetting toegenomen en werd na de bevrijding hier en daar aangewakkerd, toen deze en gene de (onjuiste) indruk kreeg dat zich onder de functionarissen van het Militair Gezag naar verhouding vele Joden bevonden. Eind mei '45 meende het Limburgs Dagblad'de schim van een Joods gevaar' te ontwaren. 'Dit behoeft ons', schreef het blad,

XC'geenszins tot principiële antisemieten te maken, maar wel is het uiterst noodzakelijk ... ons in pijnlijke verbazing af te vragen hoe een regering het gebrek aan fijngevoeligheid kan hebben om een volk dat, gedreven door nationale collegialiteit, onze eigen Joden herbergde en koesterde'

XC(formuleringen die in hun zelfgenoegzame algemeenheid wemlg te maken hadden met wat zich in werkelijkheid tijdens de bezetting had afgespeeld),12

I Deze misstand is na een week beëindigd: de achttien werden toen in een ander kamp ondergebracht. 2 p. XXIII.

129 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

'thans te overstelpen met gepriviligeerde en op alle mogelijke hoge Militair Gezag-posten en -betrekkingen in het openbare leven opduikende lieden.' 1

XCVerscheidene gevallen deden zich voor, waarin Joodse onderduikers of gedeporteerden te merken kregen dat hun terugkeer door deze en gene niet op prijs werd gesteld - in het nu als weekblad verschijnende vroegere illegale blad De Vrije Katheder werd in juli '45 vermeld dat een Joodse dame in een winkel te horen had gekregen, 'dat het jammer was dat er nog zo velen levend waren teruggekomen'; die woorden werden gesproken, 'zonder dat iemand uit het publiek het nodig vond in te grijpen.' 2 Is zoiets vaak gebeurd? Daar zijn geen gegevens over. Een feit was dat het talrijke Joden grote moeite kostte om weer de beschikking te krijgen over in bewaring gegeven kostbaarheden of andere eigendommen, over hun woning (die na hun deportatie aan anderen was toegewezen) of over hun (door de bezetter aan anderen verkocht) bedrijf - wij zullen van dat alles nog voorbeelden geven wanneer wij over het rechtsherstel schrijven.

XC'Weer naar huis' plaatsten wij als titel boven deze paragraaf. Wij hebben er in geschetst hoe in de eerste periode na de bevrijding uit het buitenland en dan hoofdzakelijk uit Duitsland meer dan driehonderdtachtigduizend ontheemden Nederland binnenkwamen - misschien is dit de beste plaats om kort stil te staan bij de grote groep die in diezelfde periode Nederland verliet: de in het westen des lands aanwezige militairen van de Wehrmacht. Ook zij gingen 'weer naar huis': naar Duitsland dan, waar de centra van nagenoeg alle grote steden en vaak ook wijken daaromheen in puin lagen.

XCShaef beschouwde na Duitslands ineenstorting de Duitse militairen niet als krijgsgevangenen (dan zouden zij bepaalde rechten hebben) maar als 'ontwapende vijandelijke militairen'." Er waren er in het westen des

1 30 mei 1945. 2 14 (13 juli 1945), p. 36. 3 Zo wilden de Canadezen ook de ruim tweehonderddertig overlevenden van het Geor gische bataljon op Texel zien maar op grond van uit Texelontvangen inlichtingen stelde generaal Kruis zich op het standpunt dat voorkomen moest worden dat die Georgiërs door het Stalinistische regime louter beschouwd zouden worden als hulp troepen van de De Canadezen gingen daar akkoord mee en toen de Georgiërs midden juni naar Wilhelmshaven scheep gingen, hadden zij een in het

130 [PDF]
AFVOER VAN DUITSE MILITAIREN

lands ca. honderdtwintigduizend - evenwel waren in de rijen van de Wehrmacht talrijke SD'ers ondergedoken; dezen hadden vaak geknoeid met hun papieren of hun haar geverfd of op andere wijze getracht zich moeilijk herkenbaar te maken.

XCOp een kleine rest na die straks ter sprake komt, werden allen eerst in en bij Den Helder verzameld, waar illegale werkers er in slaagden, ca. honderd SD'ers te identificeren, Die werden gevangen genomen. De eerste groep van de overigen, ca. tienduizend man sterk, begon op 25 mei aan een trektocht naar gevangenenkampen in West-Duitsland, waarbij zij, na de Afsluitdijk gepasseerd te zijn, door Friesland en Groningen marcheerde en successievelijk in zes bewaakte tentenkampen overnachtte. Op die eerste groep volgden andere - de laatste verliet Den Helder op 5 juni. In Den Helder werd aan de Duitse militairen al veelontnomen dat zij kennelijk hadden geroofd, maar die controle was niet volledig, zodat de Noordhollanders, Friezen en Groningers met ergernis zagen dat zich bij de colonnes van de Wehrmacht veel paarden bevonden en dat talrijke Duitse militairen nog een flets bij zich hadden. Het Militair Gezag werd gewaarschuwd en nam het hoofd van de Shaef-missie in Nederland, Major-General J. G. W. Clark, in de arm - deze vloog onmiddellijk naar het Canadese hoofdkwartier in Duitsland, teneinde te bewerkstelligen dat er in het laatste kamp op Nederlandse bodem voor zou worden gewaakt dat de Duitsers niets zouden meenemen waar zij geen recht op hadden. In totaal werden bij hen bankbiljetten ter waarde van fI5 mln (en grote hoeveelheden voedsel en textiel) in beslag genomen - hun fletsen, ca. 15 000, moesten zij alle afstaan alsook de ca. 10000 paarden die zij bij zich hadden. Het Militair Gezag droeg er via de Provinciale Voedselcommissarissen zorg voor dat die paarden zoveel mogelijk aan hun eigenaren, meestal boeren, teruggegeven werden - de fletsen werden door het Militair Gezag gedistribueerd.

XCDe kleine rest die niet werd afgevoerd, bestond uit militairen van de

Russisch gesteld rapport bij zich waarin hun verdiensten voor de Geallieerde oorlog voering werden onderstreept. Dat rapport en een tweede dat door de Canadezen was opgesteld, bevorderden dat de Georgiërs ongemoeid naar hun geboortegrond konden terugkeren. Andere Russische militairen evenwel die, zonder ooit in opstand te komen, zij aan zij met de hadden gevochten (zulks veelalom aan de hongerdood in de voor Russische krijgsgevangenen te ontkomen), werden naar Russische concentratiekampen gedeporteerd waar velen omkwamen. Van die anderen werd een groot deel tegen hun wil door de Amerikanen en Britten aan de Russen uitgeleverd.

131 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Duitse genie, Pioniere, die ingezet werden bij het opruimen van de omvangrijke mijnenvelden welke de Wehrmacht aan de stranden, in de duinen maar ook in grote landbouwgebieden had aangelegd, en uit manschappen van de Kriegsmarine die voor diverse opruimingswerken werden ingezet, o.m. om mijnen uit de Maas te halen.' Van de Pioniere bleef een eerste grote groep (ruim honderd officieren en ruim drieduizend minderen) tot eind januari' 46 aan het werk. De meesten keerden toen naar Duitsland terug, maar de overblijvenden werden aangevuld met Pioniere die eerst in België mijnen hadden opgeruimd - er ontstond een tweede groep van ca. duizend man. Uit die groep restte in oktober ,46 een derde van driehonderd vrijwilligers die nog een vol jaar bleven controleren of alle mijnen inderdaad verdwenen waren: was men daar niet voldoende zeker van, dan waren zij de eersten die de betrokken landerijen met een ploeg of een verzwaarde eg bewerkten. De Kriegsmarine begon met ca. drieduizend militairen, van wie evenwel de meesten eveneens in januari' 46 naar Duitsland konden terugkeren - ca. zeshonderd bleven tot diep in '46 aan het werk. Gevaarlijke arbeid! Aan hoeveel mannen van de Kriegsmarine zij het leven heeft gekost, is niet bekend maar wij weten wel dat van de ruim drieduizend man van de eerste groep Pioniere ruim tweehonderd om het leven zijn gekomen.' De behandeling van al deze achtergebleven Duitse militairen is redelijk goed geweest (de controle door het Internationale Rode Kruis droeg daartoe bij) - moeilijkheden zijn er slechts geweest gedurende de periode van juni t.e.m. september '45, toen de Pioniere bewaakt werden door militairen van de bij het Britse leger ingedeelde jewish Brigade: vrijwilligers uit Palestina die bij uitstek gebeten waren op alle Duitsers.'

XC, Voordat de Piontere aan hetwerkgingen, waren met name in Zeeland talrijke mijnen al opgeruimd door een eerst onder prins Bernhard, later onder het Militair Gezag ressorterende Mijnopruimingsdienst die in de laatste oorlogswinter uit ca. tweehonderd vrijwilligers bestond, deels BS'ers, deels burgers. Aan deze groep werden kort na het einde van de oorlog ca. tweehonderd Waffen-SS'ers toegevoegd. Vermelding verdient dat boeren op talrijke plaatsen zelf tot het ruimen van mijnen zijn overgegaan - hoeveel slachtoffers daarbij zijn gevallen, is niet bekend. Bij de Mijn(later: Mijnen Munitie)opruimingsdienst zijn tot eind '47 ruim vijftig Nederlanders om het leven gekomen. 2 Er zijn onder hen ook vele honderden gewonden geweest. De verliezen onder de Pioniere in België waren naar verhouding veel geringer: ruim 1'12 in plaats van ruim 6 %. l Wij voegen hieraan toe dat van de jewish Brigade uit belangrijke hulp is verleend aan Joden die naar Palestina wilden emigreren - zij kwamen dat land slechts elandestien binnen; velen aan wie dat niet lukte, werden op Cyprus geïnterneerd. 13

132 [PDF]
DE MIJNENVELDEN OPGERUIMD

XCEr zijn door de Pioniere in totaal volgens de Duitse cijfers (de Nederlandse zijn iets lager) meer dan 1,3 miljoen landmijnen alsook grote hoeveelheden andere explosieven opgeruimd.

XCWij willen onderstrepen dat de mijnenvelden na de bevrijding in Nederland een groot probleem vormden. De duinen en stranden moesten worden afgesloten en alleen al in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland bevonden zich mijnen in landbouwgronden met een gezamenlijk oppervlak van 8000 ha. Ernstiger nog: door die mijnenvelden waren er veel grotere landbouwgronden tot een totaal van 40000 ha onbereikbaar - samen dus bijna 500 vierkante kilometer. Overeenkomstige cijfers zijn ons voor de provincies benoorden de rivieren niet bekend, wèl weten wij dat er in het land als geheel meer dan vijfduizend mijnenvelden waren die stuk voor stuk in kaart moesten worden gebracht en geruimd. Dat was nodig terwille van de veiligheid van de burgerij, speciaal van de landbouwers, en ook om de landbouwproduktie te bevorderen. Merkwaardig genoeg (kapitein J. F. R. van Vogelpoel heeft daar in '59 op gewezen') had, terwijl toch de spionagegroepen tijdens de bezetting een stroom van gegevens over de Duitse mijnenvelden aan Londen hadden doen toekomen, niemand zich daar rekenschap gegeven van de noodzaak om die velden ten spoedigste op te ruimen. Ook de organisatie van het Militair Gezag had dat niet gedaan terwijl zij er toch juist mee belast zou worden om in bevrijd Nederland het normale leven weer zo snel mogelijk op gang te brengen.

Militair Gezag

XC

XCToen wij in deel 9 (Londen) het beleid van de regering in ballingschap en in deel 10 a (Het laatstejaar I) de ontwikkelingen in het bevrijde Zuiden

1 NI. in een aanhangsel bij zijn door de Krijgsgeschiedkundige Afdeling van het Hoofdkwartier van de Generale Staf uitgegeven studie: 5 1945 - 27 1949, hoofddeel II van het werk

133 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

behandelden, stonden wij uitvoerig stil bij de nieuwe bestuursorganisatie tot welker oprichting de regering had besloten: het Militair Gezag. Dat besluit was ingegeven door de verwachting dat Nederland door de Geallieerde strijdkrachten zou worden bevrijd terwijl de oorlog met Duitsland nog gaande was (een situatie waarin die strijdkrachten terwille van de oorlogvoering over bijzondere bevoegdheden zouden moeten beschikken), en er hadden ook nog twee andere motieven een rol gespeeld: beduchtheid voor extremistische woelingen, vooral van communistische zijde, en de wens om te voorkomen dat de Geallieerden om in hun behoeften te voorzien boven het Nederlandse bestuursapparaat een Amerikaans-Brits Allied Military Government zouden plaatsen.

XCIn '43 had de regering in Londen besloten dat in Nederland, voorzover bevrijd, een Bijzondere Staat van Beleg zou gelden, waarbij het regeringsgezag namens haar tijdelijk zou worden uitgeoefend door het Militair Gezag. Boven die regering en dus ook boven het Militair Gezag zou aanvankelijk Shaef staan, het Geallieerde opperbevel. Daartoe waren in mei '44 twee overeenkomsten gesloten: een tussen de Nederlandse en de Britse regering en een tussen de Nederlandse minister van oorlog, jhr. ir. O. C. A. van Lidth de Jeude, en de Geallieerde opperbevelhebber, generaal Eisenhower. In die overeenkomsten waren twee fases onderscheiden: in de eerste zou Shaef op alle terreinen rechtstreeks of via het Militair Gezag kunnen ingrijpen, in de tweede zou de Nederlandse regering weer zelf het hoogste gezag uitoefenen, zij het met de verplichting, aan Shaef alle mogelijke bijstand te verlenen.

XCWat waren de bevoegdheden van het Militair Gezag?

XCKrachtens het Besluit Bijzondere Staat van Beleg (een wetsbesluit dat in september '43 door koningin Wilhelmina was ondertekend en door alle ministers was gecontraseigneerd maar dat pas op maandag 4 september '44, daags voor 'Dolle Dinsdag', was gepubliceerd) mocht het Militair Gezag aanwijzingen geven aan alle burgerlijke gezagsorganen; algemeen verbindende voorschriften ('verordeningen') opleggen aan de burgerij; preventieve censuur uitoefenen; het post-, telegraaf- en telefoongeheim opheffen (behalve voor stukken, afkomstig van of bestemd voor leden van het koninklijk huis, de ministers en de hoge colleges van staar): vergaderingen, behoudens 'werkelijke openbare godsdienstoefeningen', en optochten verbieden; werkkrachten vorderen; niet-militairen in militaire dienst roepen; personen een verblijfplaats opleggen dan wel in bewaring stellen; gebouwen ofwoningen sluiten; goederen vorderen of in beslag nemen; en tenslotte, overal huiszoeking doen. Meer nog. Het Militair Gezag was ook bevoegd in te grijpen krachtens een groot aantal

134 [PDF]
VOORBEREIDING VAN HET MILITAIR GEZAG

andere wetsbesluiten waarvan de eerste toepassing door de regering aan het MG was opgedragen. Het mocht bijvoorbeeld krachtens het Zuiveringsbesluit bestuursfunctionarissen, functionarissen van de politie en docenten van instellingen van openbaar onderwijs 'staken' (de 'gestaakten' moesten hun arbeid neerleggen maar behielden hun salaris) dan wel 'schorsen' (dan werd het salaris vervangen door een bedrag voor het noodzakelijk levensonderhoud) - het mocht voorts krachtens het besluitTijdelijke voorziening bestuur provincies en gemeenten waarnemende burgemeesters benoemen (waarnemende wethouders zouden uitsluitend benoemd worden door de commissarissen der koningin) en als naar het oordeel van het Militair Gezag de commissarissen der koningin of de provinciale gedeputeerden niet voldeden (in beginsel zouden op de bestuursposten diegenen terugkeren die op 10 mei '40 in functie waren geweest), dan zou het waarnemers mogen voorstellen die bij koninklijk besluit zouden worden benoemd. Naast het Zuiveringsbesluit en het besluit-Tijdelijke voorziening bestuur provincies en gemeenten waren er evenwel nog tientallen andere 'terugkeer' -wetsbesluiten die in eerste instantie door het Militair Gezag zouden moeten worden toegepast.

XCEen organisatie dus met vèrstrekkende bevoegdheden en een veelomvattende taak. Wie zou aan het hoofd komen te staan? De koningin wenste dat prins Bernhard benoemd zou worden tot opperbevelhebber van land- en zeemacht - hij zou, zoals de vorige opperbevelhebber, generaal Winkelman, had gedaan, het militair gezag uitoefenen, maar de vervulling van deze (door het kabinet overgenomen) wens stuitte op een weigering van generaal Eisenhower die generlei behoefte had aan een Nederlandse opperbevelhebber en wiens staf in de prins niet een bestuurder van formaat zag. Er restte toen niet anders dan het Militair Gezag onder een ander te plaatsen. De keuze lag voor de hand. Kolonel Kruls, die in mei '40 in de rang van kapitein als een van de twee adjudanten van de minister van defensie A. Q. H. Dijxhoorn naar Engeland was uitgeweken, had van begin '43 af de organisatie van het Militair Gezag voorbereid en zou als Chef-Stafkunnen optreden maar alleen al op grond van zijn associatie met Dijxhoorn in wie de koningin in '40 alle vertrouwen had verloren, was hij bij haar geen persona grata - maandenlang verzette zij zich tegen zijn benoeming en pas op 4 september '44, toen de bevrijding van heel Nederland ophanden leek, ging zij er akkoord mee. Kruls, tot generaal-majoor bevorderd, werd Chef-Staf Militair Gezag, daags nadat prins Bernhard benoemd was tot Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten - een bevelhebberschap dat in feite alleen betrekking had op de Binnenlandse Strijdkrachten.

135 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Van een bevrijding van heel Nederland was in de herfst van '44 geen

XCsprake: bevrijd werd, en dat soms na harde strijd, slechts het zuiden.

XCMet de steun van de Shaef Mission Netherlands, een korps van ca. honderd Britse en Amerikaanse verbindingsofficieren onder bevel van de Britse generaal die wij al noemden: Major-General Clark, voerde het Militair Gezag in het zuiden een veelheid van taken uit. Met zijn Provinciale en Distriets-Commissarissen bevorderde het dat tienduizenden evacués uit de gebieden waar strijd geleverd werd of die geïnundeerd waren, goed werden opgevangen; het bood materiële hulp aan het onderwijs; het bracht de brandweer en de luchtbescherming weer op peil en vormde mobiele colonnes voor de inzet benoorden de rivieren; het organiseerde de grensbewaking; het hielp bij het herstel van de PTTverbindingen en richtte een effectief werkend censuurapparaat op; het gaf aan voorlichting wat ondanks het tekort aan papier mogelijk was; het verdeelde het beschikbare krantenpapier aldus dat weer een redelijk gevarieerde pers ontstond; het improviseerde (in Eindhoven) in de vorm van 'Herrijzend Nederland' een gewaardeerde omroeporganisatie; het stimuleerde de Geallieerden om minimaal voldoende hoeveelheden voedsel, zeep en medicamenten naar het Zuiden te zenden; het gaf prioriteit aan de noden van die arbeiders wier werk als grondslag werd gezien voor een herleving van de economie: de mijnwerkers; het bereikte dat er een minimaal voldoende aantal vrachtauto's kwam; het stimuleerde de Geallieerden tot het weer bevaarbaar maken van de kanalen en het herstel van de spoorwegen; het riep (onder voorzitterschap van de Quay) een College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid in het leven; het droeg zorg voor het herstel van gasfabrieken en electrische centrales; het kwam bij de verdeling van de Duitse oorlogsbuit voor de Nederlandse belangen op; het bracht de aanvoer op gang van goederen die in Engeland en Amerika door Nederlandse instanties gekocht waren; het hielp een eerste grondslag leggen voor het droogmaken van het (door de Geallieerden onder water gezette) eiland Walcheren; het bevorderde de stabilisatie van lonen en prijzen en de afkondiging van een nieuwe, royale wachtgeldregeling voor arbeiders wier fabrieken nog stillagen; het nam werklozen in een nieuwe dienst op: de Dienst Uitvoering Werken; het bracht voldoende geld in circulatie; het regelde de financlering van het gehele (van Den Haag geïsoleerde) overheidsapparaat; het zuiverde zelf alle overheidsorganen of bevorderde die zuivering door het instellen van talrijke commissies; het trof regelingen voor het arresteren en in bewaring stellen van 'foute' elementen en het richtte, tenslotte, een omvangrijke organisatie op voor het bieden van

136 [PDF]
HET MILITAIR GEZAG IN HET BEVRIJDE ZUIDEN

hulp aan de hongerprovincies, zodra deze zouden zijn bevrijd.

XCIn materieelopzicht kon het Militair Gezag niet verder gaan dan de Geallieerde autoriteiten permitteerden en formeel was het gebonden aan de door de regering vastgestelde regelingen. Die regelingen waren onvolledig: ze ontbraken voor de zuivering van kunstenaars, uitgevers, boekhandelaren, bioscoopeigenaren en studenten en, wat veel méér wrevel wekte: er was óók geen regeling om de economische collaberateurs aan te pakken. Kritiek, door al die lacunes gewekt, richtte zich op de organisatie die men als de feitelijke regering zag: het Militair Gezag. Trouwens, die organisatie maakte fouten - niet alle Provinciale en Distriets-Commissarissen waren even bekwaam, er haperde nogal eens wat aan de coördinatie en bovendien was het gevoerde beleid ondoorzichtig. Kruls had kritiek voorzien: in de inleidingen die hij in Londen voor zijn officieren had gehouden, had hij het Militair Gezag meermalen aangeduid als 'een spons die al het vuile water moet opzuigen en dan uitgeknepen wordt'. Nu, aan 'vuil water' was geen gebrek - een onge·_ duldige en kritische bevolking ging het Militair Gezag, dat hoofdzakelijk uit haastig gemilitariseerde burgers bestond die een niet erg krijgshaftige indruk maakten, wel aanduiden als 'het Malle Geval' of 'het Militair Gelach' of 'het Militair Gezigzag'. Die kritiek nam niet weg dat de organisatie juist door haar gemilitariseerd karakter een nationale leiding gaf die onmisbaar was. Groot was het MG niet: de staf, die tot april '45 in Brussel was gevestigd (zij werd toen naar de gebouwen van de Koninklijke Militaire Academie in Breda verplaatst) telde, toen het oosten en noorden des lands bevrijd werden, ca. vierhonderd officieren en aan de staven van de militaire commissarissen in het zuiden waren ook niet meer dan enkele honderden officieren verbonden. De onderlinge verhoudingen waren goed; de in Londen gemaakte opzet voldeed en Kruls bleek een chef die, waar nodig, verstandig en met beslistheid mgreep.

XCZijn verhouding met het tweede kabinet-Gerbrandy was slecht: voor dat kabinet koesterde hij geen spoor van achting en de meeste ministers zagen hem als een aanmatigende autocraat. A.an de conflicten tussen dat tweede kabinet en hem besteedden wij in deel 10 a veel aandacht - wij slaan ze hier over. Van belang lijkt ons wèl, te releveren dat de koningin, voorgelicht door prins Bernhard, grote waardering voor Kruis ging koesteren, dat zij hem in zijn conflicten met een kabinet waar zij vanaf wilde, van harte ging steunen en dat de verhouding tussen de Chef-Staf Militair Gezag en de regering pas beter werd, toen (februari '45) het tweede kabinet-Gerbrandy opgevolgd was door het derde, van welks

137 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

twaalf ministers zeven afkomstig waren uit het zuiden - zeven, die allen voor Kruls' bekwaamheid en inzet veel waardering hadden.

XCWij gaven reeds weer dat minister-president Schermerhorn op 27 juni '45 in zijn programmatische radiotoespraak zei dat in beginsel besloten was, het Militair Gezag per I september op te heffen - 4 september was de datum waarop de organisatie al haar bevoegdheden zou verliezen doordat een door het derde kabinet-Gerbrandy voorbereid wetsbesluit op 24 februari bepaald had dat de Bijzondere Staat van Beleg op 4 september '45, precies een jaar na zijn afkondiging, zou worden opgeheven. Dat voornemen bleek niet te verwezenlijken. Sinds begin juli was de regering weer ,baas in eigen huis (namens generaal Eisenhower was haar meegedeeld dat de Z.g.eerste fase nu plaats maakte voor de tweede) maar de departementen van algemeen bestuur waren begin september nog niet in staat, de vele taken over te nemen die het Militair Gezag in het ontredderde land uitoefende. Op 8 september verscheen een wetsbesluit (met terugwerkende kracht tot de 4de), waarmee de Bijzondere Staat van Beleg met zes maanden werd verlengd: tot 4 maart '46 dus. Na die 8ste september werden evenwel spoedig belangrijke bevoegdheden van het Militair Gezag opgeheven - op 4 maart '46 eindigden de laatste en nadien restte van het Militair Gezag slechts een Afwikkelingsbureau dat tot I januari '48 is blijven bestaan.

XCDat het kabinet-Schermerhorn ten spoedigste het Militair Gezag wilde opheffen, betekende niet dat het voor Kruls die de ministers goed hadden leren kennen (hij nam in de regel aan de kabinetsvergaderingen deel), geen waardering had. In Kruls' persoonlijk leven was het tot een crisis gekomen - niet alleen wilde hij scheiden van zijn echtgenote en hertrouwen met de officier van het Vrouwen Hulpkorps met wie hij in Londen en Brussel een verhouding had gehad, maar bovendien was hem gebleken dat zijn echtgenote, een Oostenrijkse van geboorte, na de bevrijding in haar woonplaats, Gouda, van enkele illegale werkers sieraden had geaccepteerd van welke zij wist of had kunnen vermoeden dat zij bij een juwelier gestolen waren. De juwelier diende een klacht in en de zaak zou voor de rechter komen. Kruls deed toen aan Meynen, de minister van oorlog, weten dat hij zijn functie ter beschikking stelde ('het

138 [PDF]
PRINS BERNHARDS POSITIE

geval', zo werd ons later verteld I, 'was in Den Haag het gesprek van de dag en vele mensen hebben er veel plezier in gehad") - Meynen stelde dat aanbod in de ministerraad ter discussie. Er werd over gestemd - de meeste ministers (maar wij weten niet, hoevelen) waren van oordeel dat het aanbod moest worden afgewezen. Aldus geschiedde en Kruls bleef Chef-Staf.

XCIn diezelfde tijd ging Meynen zich rekenschap geven van de positie van prins Bernhard en van de wenselijkheid om een Chef van de Generale Staf te benoemen.

XCWat de prins betrof, was het gehele kabinet mèt Meynen van oordeel dat aan diens positie als Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten zo spoedig mogelijk een einde moest worden gemaakt - het werd onwenselijk geacht dat een lid van het koninklijk huis gehandhaafd zou worden op een executieve post waar zijn optreden aanleiding kon geven tot velerlei kritiek. Hier had Meynen als oplossing voor bedacht dat de prins, voor wie hij een nieuwe zinvolle taak noodzakelijk vond, benoemd zou worden tot inspecteur-generaal van de Koninklijke Landmacht- - aanvankelijk verzette de koningin zich tegen dat denkbeeld maar begin september deed zij Meynen weten dat zij bereid was, de benoemingsvoordracht te tekenen, evenwel op voorwaarde dat binnen vier maanden zou blijken dat een 'vernieuwd' leger in opbouw was; bleek dat niet, dan zou zij er bij de prins op aandringen dat hij ontslag zou nemen. Diens benoeming ging op 13 september '45 in."

XCOok ten aanzien van benoeming van een nieuwe Chef van de Generale Stafhad de koningin eigen denkbeelden. Als waarnemend Chef fungeerde in mei '45 generaal-majoor Dijxhoorn; diens stafin Den Haag bestond

1 H. M. Hirschfeld, 4 maart 1961. 2 In Den Haag (en vermoedelijk ook elders) deden geruchten de ronde dat de echtgenote van Kruis 'fout' was geweest en dat na de bevrijding een Oostenrijkse militair zich bij haar had verstopt. 3 Het was een titel die al eerder was gebruikt: eind 1813, toen een nieuw leger moest worden opgebouwd, had Willem I als soeverein vorst zijn oudste zoon, de latere koning Will em II, tot inspecteur-generaal (met bevelsbevoegdheid) van alle troepen be noemd. 4 De prins is in '46 tevens inspecteur-generaal van de Koninklijke Marine en (na haar oprichting in 1953) van de Koninklijke Luchtmacht geworden; hij heeft zijn militaire functies in 1976 moeten neerleggen, toen gebleken was dat hij in '60 en latere jaren enkele brieven aan leidende functionarissen van de Amerikaanse Lock heed-fabrieken had geschreven die de indruk wekten dat hij van zijn invloed een ongepast gebruik had willen maken. Nadat de zaak door een door de regering ingestelde commissie was onderzocht, erkende de prins in een aan de regering gerichte verklaring d.d. 23 augustus 1976 dat hij de bedoelde brieven nooit had mogen schrijven en dat hij de door de commissie uitgesproken afkeuring aanvaardde.

139 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

toen welgeteld uit één kapitein en één typiste. Meynen die als secretarisgeneraal van de Quay's departement van Dijxhoorn een uitgesproken sympathieke indruk had gekregen, wilde hem definitief tot Chef Generale Stafbenoemen maar stiet daarmee bij de koningin op een vastberaden weigering - er was, zei zij hem, maar één die voor die post in aanmerking kwam: Kruls. Die mededeling viel aan het begin van een moeilijk onderhoud dat meer dan een uur duurde. 'Ik was', zo lichtte Meynen ons in '70 in,

XC'zeer onder de indruk van dit gesprek waarin Hare Majesteit mij soms zeer geëmotioneerd vertelde van haar vooroorlogse en oorlogse ervaringen met zovelen die gedurende die periode in ons land of in Londen leiding gaven en verantwoordelijkheid droegen. Ik herinner mij dat, toen ik op een bepaald moment het epitheton 'syrnpathiek' gebruikte voor een bepaalde figuur, Hare Majesteit met zekere bitterheid reageerde met de woorden 'Mijnheer Meynen, gebruikt u dat woord in mijn tegenwoordigheid niet te vlug - de werkelijk sympathieke mensen die ik in het landsbeleid heb ontmoet, kan ik op de vingers van één hand aftellen.' ' 1

XCMeynen gaf toe en met instemming van het kabinet werd Kruls, tot luitenant-generaal bevorderd, met ingang van I november tot Chef Generale Staf benoemd" - hij bleef tegelijkertijd Chef-Staf Militair Gezag, maar zulks meer in naam dan in feite; in werkelijkheid nam kolonel jhr. P. J. Six, de Chef-Staf van de aD, die kort na de bevrijding een van de acht Sous-Chefs-Staf Militair Gezag was geworden, Kruls' functie als hoofd van het Militair Gezag waar; dat MG had toen overigens al een groot deel van zijn betekenis verloren.

XCDat het Militair Gezag na de bevrijding van het gehele land nog tien maanden is gehandhaafd, moet men als gevolg zien van drie factoren.

XCTen eerste was er de noodzaak van een zo nauw mogelijke samenwerking met het Geallieerde hoofdkwartier dat weliswaar niet langer veldtochten behoefde voor te bereiden en te leiden maar wèl op alle mogelijke manieren hulp moest bieden bij het op gang brengen van het

XC1 Brief, 9 jan. 1970, van J. Meynen. 2 Dijxhoorn, diep teleurgesteld, werd benoemd

140 [PDF]
DE DEPARTEMENTEN VERSTROOID

economisch leven in een land als Nederland (over die hulp zullen wij in het volgende hoofdstuk schrijven) - veel van wat Nederland in eerste instantie nodig had, kon slechts door of met medewerking van Shaef geleverd worden en Shaef moest ook bemiddelen wanneer de Nederlandse regering (men denke slechts aan de troepentransporten naar Australië en Nederlands-Indië) wenste te beschikken over de Nederlandse zeeschepen die tot zes maanden na Japans capitulatie, d.w.z. tot midden februari '46, ressorteerden onder de Combined Chiefs of Staff.

XCTen tweede werd de overheid na de bevrijding van het gehele land geconfronteerd met een overstelpende hoeveelheid urgente problemen, waarvan de hulpverlening aan het hongerende westen wel het meest urgent was. Wij zullen hier van al die problemen geen opsomming geven; zij bestreken praktisch alle terreinen van het openbare leven - enkele van de helangrijkste zoals de zuivering en het oppakken van alle 'foute' elementen zullen nog uitgebreid ter sprake komen.

XCTen derde was er het harde feit dat aanvankelijk van het normale overheidsapparaat geen leiding kón uitgaan. Het gehele binnenlandse bestuur moest gezuiverd worden - in alle gemeenten benoorden de rivieren moesten de 'oude' burgemeesters en wethouders hersteld of moesten nieuwe benoemd worden en voor de bestuurders van de provincies benoorden de rivieren gold hetzelfde. Ook de departementen van algemeen bestuur moesten gezuiverd worden - ze waren bovendien als gevolg van de moedwillige decentralisatie waarmee de bezetter eind '42 een begin had gemaakt, lelijk verstrooid geraakt: het grootste deel van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening zat in Amersfoort, Binnenlandse Zaken, Justitie, en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zaten in of bij Apeldoorn, Financiën zat in Deventer, Koloniën in Zutphen, Defensie (d.w.z. het Afwikkelingsbureau) in Velp, Waterstaat in Utrecht, Sociale Zaken in Amsterdam - het duurde geruime tijd voordat de desbetreffende ambtenaren, voorzover niet 'gestaakt' of 'geschorst', weer in Den Haag aan het werk waren (Drees had de verschillende afdelingen van Sociale Zaken pas in november '45 weer in één gebouwaldaar bijeen). Zeker, van de meeste departementen waren in mei-juni '45 in Den Haag al weer kernen aanwezig' waarover de ministers en de secretarissen-generaal kondenment, ir. van Schaik, begon zijn werkzaamheden in een kamer van Buitenlandse Zaken die hij met zijn secretaris-generaal moest

I Niet evenwel van, bijvoorbeeld, Verkeer en Energie; de minister van dat departe

141 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

beschikken' maar dit deel van het overheidsapparaat functioneerde de eerste maanden uitgesproken gebrekkig, zulks al doordat de vervoermiddelen ontbraken.

XCZo was dus van mei '45 af het Militair Gezag in het gehele land het gezag waarmee het binnenlands bestuur, de talloze overheidsdiensten en de burgerij te maken kregen. Het apparaat breidde zich snel uit. Den Haag werd het centrum: daar streek de centrale staf met zijn uit acht Sous-Chefs bestaand Stafbureau en met zijn veertien secties? neer in het grote

XCI Wie als secretarissen-generaal, als commissarissen van de koningin en als burgemeesters van de grootste gemeenten zouden optreden, had het College van Vertrouwensmannen bepaald. Zeven departementen kregen hun 'oude' secretaris-generaal terug: Buitenlandse Zaken (jhr, mr. A. M. Snouck Hurgronje), Justitie (mr. J. C. Tenkink), Sociale Zaken (mr. A. L. Scholtens), Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (prof. dr. G. A. van Poelje), Defensie (c. Ringeling), Waterstaat (rnr. D. W. G. Spitzen) en Overzeese Gebiedsdelen (jhr, mr. O. E. W. Six) - en daarbij merken wij op dat Ringeling, die de zeventig al was gepasseerd (en die vóór mei '40 enkele malen met Kruis in conflict was geraakt), spoedig vervangen werd door het hoofd van het Afwikkelingsbureau, L. C. Rietveld, en dat van Poelje in augustus '45 genoopt werd zich terug te trekken, aangezien de nieuwe minister, prof. van der Leeuw, wist dat zijn 'vernieuwings' -denkbeelden niet door van Poelje werden gedeeld. Bij Financiën, Binnenlandse en Algemene Zaken en de twee economische departementen had het College van Vertrouwensmannen een Z.g. gemachtigde benoemd: bij Financiën een van de hoofdambtenaren, mr. H. Albarda, bij Binnenlandse Zaken mr. L. A. Kesper (in '40 griffier van de Tweede Kamer), bij Handel, Nijverheid en Scheepvaart ir. F. Q. den Hollander (in' 40 directeur van de Staatsartillerie-inrichtingen) en bij Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening mr. H. J. Reinink, spoedig van Poelje's opvolger bij Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Aan de drie niet-'foute' secretarissen-generaal die door Seyss-Inquart nimmer waren vervangen: Hirschfeld (de twee economische departementen), ir. R A. Verwey (Sociale Zaken) en mr. dr. K. J. Frederiks (Binnenlandse Zaken) werd door het Militair Gezag een stakingsbevel uitgereikt, dat hen alle drie diep kwetste: Verwey en Frederiks omdat zij geen smetje op het eigen blazoen konden ontwaren, Hirschfeld omdat hij al op 5 mei in een via het College van Vertrouwensmannen aan de koningin aangeboden brief zijn functie ter beschikking had gesteld. 2 Die secties waren: I Binnenlands bestuur, II Juridische Zaken, III Politie, IV Brandweer en luchtbescherming, V Financiën, VI Economische zaken, VII Transport, VIII Volksgezondheid, IX Openbare werken, X Arbeidszaken, XI Voorlichting, XII PTT en PTT-censuur, XIII Sociaal werk voor oorlogsgetroffenen, XIV Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Met de centrale staf waren ook verbonden de stafschool, het Bureau Contact GAC, het Bureau Contact BS, het Bureau voor evacueringsen repatriëringszaken en de Dienst Grensbewaking. De Sous-Chefs oefenden controle uit op de genoemde secties en bureaus - rechtstreeks onder de Chef-Staf ressorteerden het Militair Commissariaat Rechtsherstel en het Bureau Nationale Veiligheid (op beide instellingen komen wij nog terug). Wij geven dit alles weer naar de stand van juni '45; later behoorden tot het Militair Gezag ook nog sectie XV (Oosten Westindische zaken), de Militaire Haventransportdienst,

142 [PDF]
HET MILITAIR GEZAG ALS ORGANISATIE

kantoorgebouw van de Bataafse Petroleum Maatschappij. In juni waren er in den lande elf Provinciale Commissariaten en negen-en-veertig Distriets-Commissariaten - begin oktober evenwel waren er nog maar vier Provinciale Commissariaten (Gelderland, Noord- en Zuid-Holland en Noord-Brabant) en die vier werden per I december opgeheven. Het aantal Distriets-Commissariaten kromp nog sneller in - zij werden per provincie meestal een maand vóór de Provinciale Commissariaten opgeheven. Drente was de eerste provincie waar het Militair Gezag spoedig in het geheel niet meer aanwezig was: al van I augustus af. Dat die Provinciale en Distriets-Commissariaten verdwenen, betekende uiteraard niet dat het Militair Gezag als zodanig zijn bevoegdheden verloor: de centrale staf in Den Haag bleef tot de opheffingsdaturn, 4 maart '46, zijn (toen aanzienlijk geslonken) bevoegdheden uitoefenen en ook de meeste daaronder ressorterende bureaus en diensten bleven in stand; zij werden, voorzover hun werk na de 4de maart moest worden voortgezet, onder diverse ministers geplaatst, het Bureau Nationale Veiligheid bijvoorbeeld onder de minister-president.

XCEr hebben zich tussen het Militair Gezag en het kabinet-Schermerhorn geen moeilijkheden voorgedaan - men kan hieruit afleiden dat het kabinet van het nut van de instelling overtuigd was en dat Kruls zich bewust was dat hij de ondergeschikte was der ministers. Moeilijkheden kwamen er wèl tussen het Militair Gezag en de BS - zij vloeiden voort uit het feit dat de Binnenlandse Strijdkrachten geen andere taak meer hadden dan 'foute' elementen op te pakken, maar dat menige BS'er meende op grond van zijn prestaties in de illegaliteit bevoegd te zijn, ter plaatse het gezag uit te oefenen, bijvoorbeeld een burgemeester die naar zijn oordeelonmiddellijk diende te verdwijnen, te arresteren en een opvolger te benoemen. Hier en daar liet ook de verhouding tussen de Militaire Commissarissen en de commissarissen van de koningin c.q. de burgemeesters te wensen over. In Drente bijvoorbeeld trok de in zijn

Commissariaat Noodvoorziening Geteisterde Gebieden, de Dienst Identificatie en Berging (voor het opgraven van stoffelijke overschotten van gefusilleerden en anders zins omgekomenen), het Bureau Bestrijding Vermogensvlucht en het Bureau Ge schiedschrijving.

143 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

ambt herstelde commissaris van de koningin, mr. dr. R H. de Vos van Steenwijk, zich van het Militair Gezag weinig aan - in een brief aan het hoofd van Sectie I in Den Haag beklaagde de Militaire Commissaris in die provincie, luitenant-kolonel A. H. Stok, zich eind juni, d.w.z. meer dan twee maanden na de bevrijding van Drente, over het feit dat de Vos van Steenwijk hem nimmer voor een bespreking had uitgenodigd en bij hem nog geen enkele voordracht voor de benoeming van leden van Tribunalen had ingediend. Men mag, menen wij, hieraan de conclusie verbinden dat de Vos van Steenwijk geen enkele behoefte had aan samenwerking met het Militair Gezag - daarin voelde hij zich gesteund door de commandant van de OD in het OD-gewest Drente die al vóór de bevrijding met hem geregeld had, welke burgemeesters zouden worden vervangen.

XCFriesland was een van de provincies waar dergelijke moeilijkheden ontbraken - hier had op voorstel van het College van Vertrouwensmannen de tot het einde der bezetting toe gehandhaafde commissaris van de koningin, mr. P. A. V. baron van Harinxma thoe Slooten, plaats moeten maken voor een der door de bezetter ontslagen gedeputeerden, mr. A. W. Haan, en met deze kon de Militaire Commissaris voor Friesland, luitenant-kolonel S. Aninga, het uitstekend vinden; Aninga had op advies van P. Wybenga (de KP-leider die uit het Zuiden met hem was meegekomen) zijn staf onmiddellijk met vooraanstaande illegale werkers uitgebreid en ook louter illegale werkers tot Distriets-Commissaris benoemd. Toen zijn Militair Commissariaat werd opgeheven, waren er op de afscheidsreceptie, aldus later Wybenga, 'niets dan lovende woorden voor het MG en zijn werkzaamheden' - de waarnemend burgemeester van Leeuwarden, mr. J. Algera. sprak zelfs van 'een gevoel van weemoed' dat 'allen' bezielde, nu het Militair Gezag verdween.' Goed waren ook de verhoudingen in Groningen - het provinciaal bestuur uitte in zijn eerste verslag aan de Provinciale Staten zijn 'grote waardering voor het rustige en krachtige beleid van de Provinciale Militaire Cornmissaris, luitenant-kolonel H. Holtkamp, die er veel toe heeft bijgedragen dat de normale bestuursorganen zo spoedig mogelijk weer konden worden ingeschakeld.' 2 Stel daartegenover Amsterdam. Hier arriveerde als Districts-Commissaris luitenant-kolonel J. Th. van Lohuizen, een vertegenwoordiger van

1 P. Wybenga: 'Wat over mijn werk niet in mijn boeken staat' (r981), p. 14 (RvO). 2 Provo Groningen, Staten: Notulen, 1946, Bijlage I: 'Mededeling van Ge deputeerde Staten omtrent het gevoerde beleid', p. 9.

144 [PDF]
HET MILITAIR GEZAG ALS ORGANISATIE

de Philipsfabrieken in Frankrijk die in het Zuiden een spoedcursus van het Militair Gezag had gevolgd - 'een voorbeeld', aldus later de stedelijke BS-commandant, 'van wat men in Amsterdam 'aangeklede burgers' noemde. Hij had naar het uiterlijk noch naar het optreden iets van een officier; hij had generlei militaire vormen of manieren, bezat geen tact en was een goede klant van de vierkante fles, zodat hij des avonds niet te spreken was.' 1 Zulk een Militaire Commissaris had bij de kapabele bestuurders van de hoofdstad niets in te brengen.

XCEerder gaven wij een overzicht van de veelheid van taken die het Militair Gezag in de periode september '44-mei '45 in het bevrijde zuiden ter hand nam. Een overeenkomstig overzicht voor de periode mei '45-maart '46 dunkt ons overbodig: het zou een herhaling zijn, met dien verstande dat ook nieuwe taken ter hand moesten worden genomen, waarvan de hulpverlening aan de verwoeste gebieden in het zuiden des lands een van de belangrijkste was. Over de bemoeienissen van het Militair Gezag met de trarisporten van de ontheemden schreven wij reeds - voor het overige zouden wij geïnteresseerden willen verwijzen naar het al genoemde Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag: een boekwerk van meer dan 600 pagina's dat voor omstreeks de helft aan de periode na mei '45 is gewijd. Als klein voorbeeld willen wij er slechts uit aanhalen dat het tot Sectie XIV (Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) behorende Bureau voor Kunstuitingen, aldus het Overzicht,

XC'handen vol werk (had). Het enthousiasme over de bevrijding uitte zich overal in muziek- en toneeluitvoeringen, filmvoorstellingen, tentoonstellingen en wat al niet meer ... Weinigen in den lande zullen echter beseft hebben, hoeveel arbeid voor Sectie XIV er verbonden was aan deze openbare bijeenkomsten: zalen, verlichting, stoelentransport, drukwerk, kortom alles vormde in de eerste maanden een probleem, waarbij Sectie XIV te hulp werd geroepen. Zelfs de snaren voor strijkinstrumenten der orkesten moest Sectie XIV uit het buitenland laten opzenden.'2

1 C. F. Overhoff: 'Oorlogsherinneringen' (1949), p. 244-45 (RvO). 2 p.638.

145 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCDat de organisatie zich snel uitbreidde, spreekt vanzelf. In Amsterdam bij voorbeeld verscheen de Districts-C~mmissaris met een staf van slechts zes officieren - vier weken later telde de staf al ca. honderd functionarissen. Voor alle staven en met name ook voor de centrale staf in Den Haag gold hetzelfde. De onder het Militair Gezag ressorterende militaire eenheden gingen tenslotte ca. twaalfduizend man omvatten en daarnaast kwamen er bij het MG ca. een-en-twintigduizend anderen in dienst die geen militaire taak hadden maar wel gemilitariseerd waren.

XCDat laatste was in de omstandigheden van die tijd een groot voordeel. Wie op de personeelsstaten van het MG stond, ontving elke week salaris (officieren kregen bovendien een uniform en schoeisel), had recht op bijvoeding in eetgelegenheden (aparte voor officieren en minderen"), kreeg een rantsoen sigaretten en had, als zijn positie voldoende belangrijk was, gelegenheid om zich te verplaatsen; het Militair Gezag had verderingsbevoegdheid - auto's die het nodig had, nam het in beslag en het beschikte om ze te laten rijden over voldoende hoeveelheden benzine. Zo kwamen allen die bij het Militair Gezag ingeschakeld waren, met name de tot officieren benoemde burgers, in een situatie te verkeren, wezenlijk verschillend van die van de gewone burgers, wier kleding en schoeisel meestal totaal versleten waren, die met kleine rantsoenen moesten rondkomen en van wie de meesten aanvankelijk geen andere mogelijkheid hadden om zich te verplaatsen dan te voet. Ook benoorden de rivieren werd het Militair Gezag een bevoorrechte kaste - een kaste die een aanzienlijke mate van jaloezie opwekte. Ook het feit dat de hoogste rangen ingenomen werden door personen die uit Engeland waren gekomen en dus de bezettingstijd niet hadden ervaren, wekte weerstanden. Ging er iets mis (en dat gebeurde nogal eens), dan werden die voorvallen breed uitgemeten. Dat de organisatie een nuttige functie vervulde, kon men slechts duidelijk zien als men het geheel van de werkzaamheden overzag, maar zulk een overzicht hadden slechts weinigen - spottende aanduidingen als 'het Malle Geval' en 'het Militair Gezigzag' raakten ook benoorden de rivieren in zwang. 'Er is', zei Schermerhorn eind oktober in een radiotoespraak, 'geen instelling in ons land waarover men zoveel kwaad kan horen spreken als het MG' - de minister-president gaf daar, tot ergernis van Kruls, voedsel aan door toe te voegen dat hij bereid was,

XC1 In Amsterdam bijvoorbeeld fungeerde het café-restaurant van het American Hotel op het Leidseplein als officers-mess van het Militair

Indextermen: Amsterdam, Kruis. H. J .
146 [PDF]
HET MILITAIR GEZAG ALS ORGANISATIE

'een groot aantal verhalen over de slechte werkwijze van het MG zonder meer te geloven. Immers, het staat vast dat zich in de uniform van het MG lieden hebben weten te wringen die eigenlijk in een interneringskamp thuis behoorden. Verder weet ik ook wel dat er dragers van het MG zijn geweest die de faciliteiten welke dit MG verschafte, ten eigen bate hebben gebruikt'

XCde premier bracht overigens hulde aan Kruls en erkende dat het Militair Gezag veel goeds had gedaan.'

XCVoor het negatieve beeld van het Militair Gezag was van belang dat velen de indruk kregen dat met geld gesmeten werd. In zijn algemeenheid is dat laatste evenwel niet het geval geweest. Het Militair Gezag heeft naar schatting van de Algemene Rekenkamer, die er in '48 een apart rapport over uitbracht", in totaal ca. fIso mln gekost, maar de salarissen waren bescheiden geweest en de financiële administratie over het algemeen goed. Jegens de Enquêtecommissie zei de secretaris van de Algemene Rekenkamer in '49, 'dat, hoeveel fouten er ook zijn gemaakt, men niet zonder meer mag zeggen dat dit wanbeheer is geweest van het Militair Gezag.' 3 Bij de centrale staf in Den Haag was sprake van een deugdelijke controle, maar deze strekte zich al niet tot de daartoe behorende diensten en bureaus uit, laat staan tot alle Provinciale en DistrictsCommissariaten. Dat werkte buitensporigheden, soms ook malversaties, in de hand. In het Victoria Hotel in Amsterdam dat in zijn geheel door de Militaire Distriets-Commissaris was gevorderd om bezoekers van buiten te huisvesten, bleef de helft van de kamers leeg staan, de adrninistratie van het tot Sectie XI (Voorlichting) behorende fotobureau Anefo was een complete janboel (het bureau heeft de staat ca. f 200000 gekost), er is bij één gelegenheid bij na fIS 000 besteed voor de aankoop van Franse francs teneinde cognac te importeren, welke evenwel door de Franse douane wegens overtreding van de deviezenvoorschriften in beslag werd genomen, en vooral heeft veelontbroken aan de goederenadministratie: kantoormeubilair en kantoormachines zijn zoek geraakt en van de ruim 13 000 auto's die het Militair Gezag in totaal zelf in gebruik had genomen of aan andere overheidsdiensten ter beschikking had gesteld, waren, toen het onderzoek terzake in '48 werd gestaakt, 329 spoorloos verdwenen.

, Tekst in (een uitgave van de Regeringsvoorlichtingsdienst), 29 okt. 1945. 2 Het rapport werd met een Memorie van Toelichting door de minister van financiën, Liefrinck, aan de Tweede Kamer voorgelegd (Staten-Generaal, Tweede Kamer, Zitting 1948-1949,1316, no. 3). 3 Getuige L. van den Tempel, dl. III c, p. 886.

147 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCWij herhalen dat wij over het Militair Gezag nog meer te schrijven hebben; op twee van zijn belangrijkste vormen van werkzaamheid: de organisatie van de zuivering en de inrichting en het beheer van de kampen voor politieke delinquenten, komen wij nog terug en bij die tweede vorm van werkzaamheid merken wij op dat, zo al het Militair Gezag voor de genoemde kampen verantwoordelijk was, de organisatie met het oppakken van allen die 'fout' waren geweest, in zoverre niet te maken had dat die arrestaties krachtens een met instemming van prins Bernhard genomen besluit van generaal Kruls waren toevertrouwd aan een orgaan waarover het Militair Gezag geen zeggenschap had: de Binnenlandse Strijdkrachten oftewel de BS.

Binnenlandse Strijdkrachten

XC

XCIn mel 45 kon men in de Binnenlandse Strijdkrachten een dubbele onderscheiding aanbrengen. Er was 111. de BS bezuiden en de BS benoorden de grote rivieren, en elk van beide viel weer in twee gedeelten uiteen: de BS bezuiden de grote rivieren in de Stoottroepen en de Bewakingstroepen en die benoorden die rivieren in het z.g. Strijdend Gedeelte en de Bewakingstroepen. In het zuiden telden die Bewakingstroepen omstreeks de jaarwisseling '44-'45 ca. vijftienduizend man - een deel daarvan bleef allerlei bewakingsdiensten verrichten, o.a. bij de kampen voor politieke delinquenten, een ander, groter deel kwam samen in negentien gezagscompagnieën die aan het Militair Gezag ter beschikking werden gesteld. Aan Stoottroepers waren er in mei '45 ca. vierduizend man: lichtbewapende maar overigens maandenlang materieel slecht uitgeruste militairen die evenwel in Zuid-Limburg, in Zeeland en aan het front langs de grote rivieren ten koste van tweehonderdzestig gesneuvelden nuttig werk hadden gedaan en van wie een deel met de Amerikanen en Britten in maart en april Duitsland was binnengetrokken.

XCVoor de bezoldiging van deze BS'ers was een gunstige regeling getroffen: voorzover zij kostwinner waren, werden al hun inkomsten vergoed en zij kregen bovendien (Stoottroepen) twee, resp. (Bewakingstroepen) één gulden daggeld (voor de oorlog kreeg de dienstplichtige

148 [PDF]
SOORTEN BS'ERS

enkele vorm van illegaal werk hadden deelgenomen, tot de BS en daar dan vooral tot de Bewakingstroepen waren toegetreden, hetgeen het gehalte van het korps niet ten goede was gekomen. De publieke opinie in het zuiden had voor de inzet van de Stoottroepen waardering gehad maar de Bewakingstroepen, die veelal eigenmachtig waren opgetreden, hadden een slechte naam gekregen, niet alleen bij de burgerij maar ook bij de Nederlandse ministers en de hogere Geallieerde militairen; die laatsten hadden in Frankrijk en België met gewapende illegalen heel wat moeilijkheden gehad.

XCBenoorden de grote rivieren waren er in de laatste fase van de Duitse bezetting in totaal ca. zestigduizend BS'ers die evenwel voor het veruit grootste deel niet bewapend waren en van wie de meesten ook geen wapentraining hadden ontvangen; hun namen en adressen waren bekend en de bedoeling was dat zij na de bevrijding naar voren zouden komen om als Bewakingstroepen dienst te doen - dan pas zouden zij bewapend worden. Tot het wèl bewapende en ook in het hanteren van wapens geoefende Strijdend Gedeelte behoorden vooral diegenen die uit de rijen waren voortgekomen van de drie illegale organisaties welke begin september '44 in de BS gebundeld waren: de Knokploegen (de KP), de Raad van Verzet (de RVV) en de Ordedienst (de OD). Begin '45 telde dat Strijdend Gedeelte een kleine zesduizend man, maar dat waren er in april méér geworden: in Gelderland, Overijssel en de drie noordelijke provincies namen namelijk in april '45 ca. vijfduizend BS'ers aan de gevechten deel - hun ingrijpen bleek vooral in Friesland (dat alleen al ca. vijf-en-twintighonderd van die BS'ers telde) effectief te zijn.

XCIn Utrecht en in Noord- en Zuid-Holland werden de BS'ers van het Strijdend Gedeelte, bij elkaar enkele duizenden, wel op vrijdagavond 4 mei op hun clandestiene verzamelplaatsen geconcentreerd maar ingezet werden zij niet: er werd een wapenstilstand afgekondigd waaraan ook de BS'ers zich moesten houden; zij waren trouwens te gering in aantal en te zwak uitgerust om de strijd met de ca. honderdtwintigduizend militairen van de Wehrmacht te kunnen aangaan. Een en ander betekende dat de verwachting die velen hadden gekoesterd: zij aan zij met oprukkende Geallieerden slag te leveren met de gehate bezetter, niet in vervulling ging. Het was een tweede teleurstelling dat deze gewapende BS'ers pas op maandag 7 mei verlof kregen, zich in hun simpele blauwe overalls en met hun wapens in het openbaar te vertonen; een derde dat, toen op die dag in Amsterdam een Canadese officier door een kogel gewond was, de Canadese bevelhebber, Lieutenant-General C. Foulkes (aan wie bericht was dat de officier er het leven bij had ingeschoten), prompt aan prins

149 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Bernhard deed weten dat de BS'ers in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam voorlopig in het geheel geen wapens mochten dragen en dat zij zich daarmee pas weer mochten vertonen als nieuwe armbanden aan hen waren uitgereikt (deze kwamen pas na twee weken ter beschikking).

XCAls gevolg van dit alles maakte zich in de genoemde steden van het Strijdend Gedeelte een gevoel van grote verbittering meester en die verbittering sloeg over naar de BS'ers elders in het westen die hoorden wat in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam was geschied. Er kwamen bij de staf van de BS rapporten binnen welker teneur was dat de BS zich verkocht en verraden voelde; in een van die rapporten stond letterlijk: 'de prins heeft ons in de steek gelaten', en die uitlating droeg er toe bij dat prins Bernhard, aan wiens ingrijpen het te danken was geweest dat de Binnenlandse Strijdkrachten in het zuiden gehandhaafd waren en de meest noodzakelijke uitrusting hadden ontvangen, op 13 mei via Londen 1 naar Parijs vloog teneinde bij Shaef (dat toen nog in Versailles was gevestigd) te bereiken dat Foulkes zich jegens de BS toeschietelijker zou opstellen - de prins was op de r óde weer op het Paleis Het Loa terug, waar hij zijn hoofdkwartier had gevestigd.

XCWas er dan geen teleurstelling meer toen de BS'ers, van armbanden voorzien, zich weer wèl overal met hun wapens mochten vertonen ? Wel degelijk. Behalve in de zuidoosthoek van Utrecht waar het Strijdend Gedeelte van de BS althans op één dag, zondag 13 mei, een zinvolle militaire taak te verrichten kreeg (het gebied moest uitgekamd worden op Waj(en-SS'ers die er zich schuilhielden"), werden zij gebruikt voor allerlei werk dat door velen als minderwaardig werd beschouwd. Dat gold misschien niet voor het arresteren van 'foute' elementen maar wel voor het eindeloze wachtlopen en voor de hulpdiensten welke aan het Militair Gezag en aan de Geallieerden moesten worden verleend - het waren bijvoorbeeld BS'ers die voor het schoonmaken van gebouwen werden gebruikt. Vergeleken die BS'ers zich in het westen des lands met de Britten en Canadezen die het spits hadden afgebeten en die met uitbundig enthousiasme als helden waren toegejuicht, dan voelden zij zich als militairen van de tweede, zo niet van de derde of vierde rang. Vele kapabele krachten keerden de BS onmiddellijk de rug toe. Hun lege plaatsen werden onmiddellijk door anderen ingenomen en de formatie als geheel breidde zich nog uit ook. Zeker, veel eer was er niet in tede Britse militairen die in de oorlog met Duitsland en Italië gesneuveld waren. 2 Ca. tweehonderd werden

1 De prins woonde daar in de een dienst bij ter herdenking van

150 [PDF]
DE BS UITGEBREID

behalen maar de voordelen waren niet gering, ook als men niet over een wapen beschikte. De in het zuiden getroffen financiële regelingen gingen ook benoorden de rivieren gelden: wie BS'erwerd, kreeg al zijn onkosten vergoed en ontving bovendien een daggeld van één of twee gulden. Belangrijker nog was dat het Militair Gezag er eind mei op voorstel van prins Bernhard mee akkoord ging dat de BS'ers aanzienlijk hogere rantsoenen zouden krijgen dan de burgerij, nl. per dag een liter warm eten uit de Centrale Keukens, een halve liter melk, drie ons brood en anderhalf ons biscuit, per week minstens een pond vlees of vis en voorts van alle andere levensmiddelen die in distributie zouden komen, anderhalf maal de voor de burgerij geldende rantsoenen. Alleen al die betere voeding lokte velen naar de BS en tegen uitbreiding van de formatie hadden de staven geen bezwaar: wie meer mensen onder zijn bevelen had, steeg in aanzien en de vorming van een aanzienlijk grotere BS werd van belang geacht omdat men (in een situatie waarin, doordat de bevolkingsregisters in het ongerede waren geraakt, nog geen dienstplichtigen konden worden opgeroepen) in één groot verband vrijwilligers bijeenkreeg uit welker rijen een nieuw 'normaal' leger zou kunnen worden gevormd.

XCWaren er omstreeks de bevrijding in het gehele land (diegenen die in de gezagscompagnieën van het Militair Gezag terechtgekomen waren, meegeteld) naar schatting tussen de zeventig- en tachtigduizend BS'ers, eind juni waren het, zo verklaarde later minister Meynen aan de Enquêtecommissie, 'ongeveer honderddertigduizend '.1 Dat cijfer is wellicht te hoog geweest maar vast staat dat de formatie zich met grote snelheid had uitgebreid, dat het aantal er in opgenomen illegale werkers naar verhouding aanzienlijk was gedaald en dat ten aanzien van het gehalte van de talloze nieuwelingen in de meeste gevallen geen enkelonderzoek was ingesteld.

XCAl in de eerste dagen na de bevrijding werd zowel in het oosten als in het westen des lands hier en daar over de BS geklaagd. Zo had in Apeldoorn de Canadese Field Security op 18 april, daags na de bevrijding, geëist dat de BS wachten zou plaatsen bij alle huizen en opslagplaatsen die door de Canadezen in gebruik waren genomen, en zorg zou dragen voor een veiligheidscordon om het centrum. De meeste van de op dat moment aanwezige BS'ers voelden niets voor deze taken - sommigen traden toe tot een stoottroep die met de Canadezen westwaarts trok, anderen gingen op de Veluwe gewapend op zoek naar achtergebleven

XC1 Getuige Meynen, Enq.,

151 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Duitse militairen. Om aan de eisen van de Field Security te voldoen werden in de BS zonder onderzoek talrijke vrijwilligers opgenomen. 'Op de avond van de r Sde april', zo leest men in een geschiedenis van de illegaliteit van Apeldoorn en omgeving,

XC'moesten alle wachtdiensten geregeld zijn. Een ieder die zich meldt, is welkom, krijgt een oranje band en een geweer en behoort tot 'de Ondergrondse'. Van de verwarring maken velen gebruik om, terugkerende van een wachtdienst, zo maar terloops onder bedreiging met geweer of stengun een fiets te vorderen voor hun verloofde, hier of daar een radio in beslag te nemen of ergens eigenmachtig huiszoeking te doen en mee te nemen wat waardevol of welkom is of om stoer en geweldig op te treden ... Het gevolg is duidelijk. 'De Ondergrondse' wordt impopulair op hetzelfde moment dat zij geen 'Ondergrondse' meer is.' I

XCIn Den Haag stond in de 'Mededelingen' welke de leiding van het Nationaal Comité nog enige tijd aan de leden van die verzetsgroep bleef toezenden, op 9 mei het volgende te lezen:

XC'Van verschillende zijden bereiken ons berichten over ongedisciplineerd gedrag der NBS.' Het schijnt voor te komen dat door afdelingen eigenmachtig naar NSB'ers wordt gezocht, waarbij dan tevens geld en levensmiddelen geroofd worden. De levensmiddelen werden in één geval op straat onder de omstanders verdeeld ... In een ander geval werd door de NBS een motorrijtuig gevorderd, waarbij niet het verplichte vorderingsbewijs werd overhandigd doch als argument een getrokken pistool gold ... Op de Laan van Meerdervoort (is) geconstateerd [dat] armbanden van de NBS in de zwarte handel verkocht worden.' Zij 'doen' f 25. Tevens zijn NSB'ers gesignaleerd, terwijl zij met een NBS-band om collegaNSB' ers uit hun huizen haalden.' 4

XCDat laatste kwam ook elders voor. Zo werd in Hilversum een lid van Musserts lijfwacht in de BS opgenomen, waar de man na enige tijd de NSB'ers hielp bewaken die er in de Nederlandse Seintoestellen Fabriek opgesloten waren.

XCVeelvuldig kwam het voor dat arrestatieploegen van de BS, NSB'ers oppakkend, gebruik maakten van de gelegenheid om zich van allerlei eigendommen meester te maken. Roof kwam ook wel voor, wanneertens het bevel van generaal Foulkes moesten worden uitgereikt. 4 Nationaal Comité: 'Mededelingen d.d. 8-9 mei 1945', p. I (Nationaal Comité, 6

I (1946), p. 39. 2 Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. 'T.w. de 'oude' armbanden, niet de nieuwe die krach

152 [PDF]
ZUIVERING VAN DE BS

voorraden moesten worden bewaakt. Zo kreeg in Amsterdam-oost een compagnie van de Bewakingstroepen de taak om de loodsen van de Hollandse Stoombootmaatschappij te bewaken, waarin de Wehrmacht grote hoeveelheden drank, levensmiddelen en textiel had opgeslagen. Enkele weken later kwam een functionaris van de HSM zijn beklag doen, waarna de betrokken wijkcommandant van de BS op onderzoek uitging. Hij rapporteerde op 29 mei:

XC'In de eerste loods die we binnenkwamen, hing een doordringende wijnlucht en waren de vloeren doordrenkt met wijn. Vele vaten waren hier leeggemaakt ... Ook in alle andere loodsen zagen we een chaotische toestand. Vaten pulp, bestemd voor jamfabricage, waren opengemaakt - de pulp stroomde over de vloer (de verwachting scheen geweest te zijn dat de inhoud der vaten uit alcoholica bestond) ... Behalve 's nachts werden ook overdag met auto's en motoren goederen uit de loodsen gehaald ... In plaats van zich op normale wijze toegang te verschaffen, gaf men er de voorkeur aan, door verbreking zich een weg te banen ... Posten die waren uitgezet voor de bewaking van de loodsen, verdwenen in de loodsen en vulden zakken met goederen ... Het was onze zegsman opgevallen dat gedurende het gehele tijdperk slechts één post u/as opgetreden die absoluut elkeen de toegang tot de loodsen ontzegde. Overigens was het een va-et-uient geweest van NBS'ers en vriendjes ... In een andere loods had zich een grote hoeveelheid manufacturen bevonden die ook voor het grootste deel gestolen waren.

XCTenslotte kwamen we in het grote kantoorgebouw der Hollandse Stoombootmaatschappij, hetwelk bij de Duitsers in gebruik is geweest en door hen in ordentelijke staat verlaten ... Overal waren deuren verbroken ... [en 1 alle kasten en bureaus opengebroken.'

XCDe conclusie van de functionaris van de HSM was, 'dat wat hier gedurende vijf jaar onder Duitse bezetting was geschied, niet dusdanige vormen had aangenomen als datgene wat in de drie weken dat de bewaking aan de NBS was opgedragen, heeft plaatsgevonden.' I Bij een roofpartij als deze moet men in het oog houden dat zij zich voordeed in de fase die aan de grote uitbreiding van de BS voorafging.

XCMen mag niet generaliseren: er zijn talrijke BS'ers geweest die zich correct hebben gedragen en die ook de onaangename wachtdiensten (diensten die verricht moesten worden in weer en wind, met schamele kledij en op lekkende schoenen) stipt hebben verricht - even waar is het dat de gepleegde misdragingen de BS in delen des lands binnen enkele

XCI BS Amsterdam, Bewakingstroepen Oost, Wijk I, Commandant: 'Rapport no. 72' (29 mei 1945) (Doc II 500 A).

153 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

dagen en anders binnen enkele weken een slechte naam gaven. Duidelijk was dat de rijen moesten worden gezuiverd (er kwam daartoe een aparte sectie in prins Bernhards staf) - dat geschiedde in dier voege dat alle armbanden moesten worden ingeleverd (in het westen al voor de tweede maal) om door nieuwe te worden vervangen die alleen uitgereikt werden als de commandanten van de betrouwbaarheid der betrokken BS'ers overtuigd waren. Soms kwam het tot meer dan één van dergelijke zuiveringen. Hun effect was dat de rijen van de BS aanzienlijk werden gedund - zo bleven er in Den Haag van elfduizend BS'ers niet meer dan ruim tweeduizend over.

XCWij vermeldden al dat in het zuiden uit de Bewakingstroepen van de BS vóór de bevrijding van het westen negentien gezagscompagnieën waren gevormd die aan het Militair Gezag ter beschikking waren gesteld - bij die negentien kwamen er na begin mei nog acht. Ook in het oosten, noorden en westen werd tot de vorming van gezagscompagnieën overgegaan - in totaal kwamen hierin ongeveer tienduizend man van de Bewakingstroepen terecht. Een ongeveer dubbel zo groot aantal gaf zich op als vrijwilliger voor Indië: van de vier-en-twintig vrijwilligersbataljons die in '45 en '46 oostwaarts zijn gezonden, hebben vijftien uit vrijwilligers bestaan die zich in BS-verband opgegeven hadden, voorts zijn naar schatting tweeduizend BS'ers in '45 naar Amerika vertrokken om daar aan de Mariniersbrigade te worden toegevoegd en zijn in '46 nog eens zesduizend BS'ers naar Indië scheep gegaan als militairen van de z.g. Expeditionaire Macht.

XCTijdens hun opleiding maakten die twintigduizend militairen deel uit van de Koninklijke Landmacht, waarin trouwens ook de ca. tienduizend BS'ers van de gezagscompagnieën werden opgenomen. De afwikkeling van de Binnenlandse Strijdkrachten begon op 8 augustus '45, d.w.z. dat dat de datum was waarop het militair verband van de in de BS opgenomen vrijwilligers (een verband dat voor de KP'ers, RVV'ers en OD'ers op 5 september '44 was ingegaan) geacht werd te zijn geëindigd, behalve voor de velen die naar een ander onderdeel van de Koninklijke Landmacht zouden overgaan (dat waren er in totaal ca. vijftigduizend) of die nu ressorteerden onder de in het leven geroepen Gewestelijke Afwikkelingsbureaus der BS. Die Afwikkelingsbureaus werden eind oktober '45

154 [PDF]
AFWIKKELING VAN DE BS

tot één Centraal Afwikkelingsbureau gecombineerd. Waren toen alle BS'ers Of gedemobiliseerd Of in andere onderdelen van de landmacht opgenomen? Neen: onder het Centraal Afwikkelingsbureau bleven enkele duizenden voor diverse wachtdiensten werkzaam. De laatsten dezer verloren hun status als BS'er eind maart '46 - nadien restte van de BS slechts het Centraal Afwikkelingsbureau dat nog tot oktober '47 werk had om voor een veelheid van moeilijke kwesties, meestal van sociale of financiële aard, een oplossing te vinden. Daarbij moesten ook talloze klachten onderzocht worden.

XCEvenals bij het Militair Gezag het geval was geweest, waren door de BS gevorderde auto's spoorloos verdwenen of waren andere malversaties gepleegd waarvoor de staat aansprakelijk werd gesteld. De verificatie van de gedane uitgaven bleek vaak moeilijk - van de wèl te verifiëren uitgaven constateerde de Algemene Rekenkamer in '46 dat verscheidene 'normaliter niet tot de Rijksuitgaven [hadden] mogen behoren.' De Kamer gaf er een reeks voorbeelden van, waaruit bleek dat BS'ers in allerlei plaatsen op kosten van het rijk feest hadden gevierd of zich drank en rookartikelen hadden aangeschaft.' Ernstiger was dat de functionarissen van de Sociale Dienst van het hoofdkwartier (een dienst, eind juli '45 opgericht, die de bedoeling had, de terugkeer in de maatschappij van die BS'ers die niet in een ander verband zouden worden opgenomen, te vergemakkelijken) bij gebreke aan instructies uit Den Haag voor zichzelf een veel te hoge salarisregeling hadden vastgesteld. Hun kas, waaruit zij die salarissen opnamen, hadden zij weten te vullen met bij het bedrijfsleven ingezamelde gelden en met het batig saldo van een aan de BS gewijde tentoonstelling in het warenhuis 'De Bijenkorf te Amsterdam - een manifestatie die in de herfst van '45 de levendige ergernis opwekte van de Grote Adviescommissie der Illegaliteit; zij was geïrriteerd door het feit dat de eerste verzetstentoonstelling in de hoofdstad louter gewijd was aan een formatie waartoe maar een gering deel van de illegale werkers had behoord en die bovendien door alles wat sinds de bevrijding was geschied, aan de naam van de illegaliteit schade had berokkend.

XCPreciezer gezegd: wie was er burgemeester?

XCWaren burgemeesters door de bezetter ontslagen, dan lag het voor de hand dat zij de uitoefening van hun functie zouden hervatten, maar in honderden gemeenten waren de 'oude' burgemeesters door de bezetter gehandhaafd of waren met diens verlof door secretaris-generaal Frederiks niet-'foute' personen tot burgemeester benoemd en tegen velen van al dezen waren in de loop van de bezetting bij de illegaliteit grote bezwaren gerezen. De grootste illegale organisatie, de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (de LO), had daar een overzicht van gemaakt: zij was omstreeks de jaarwisseling' 44-' 45 overgegaan tot een, zo heette het, 'bestuursenquête', die niet betrekking had op de 'foute' burgemeesters (dat die zouden verdwijnen, sprak vanzelf) maar op de niet-'foute'. Schermerhorn en Bruins Slot hadden daartoe met betrekking tot die burgemeesters een lijst met 51 vragen opgesteld (en een met 22 vragen met betrekking tot de gemeentesecretarissen) die een beeld moesten geven van hun algemene houding. Voor Noord-Holland waren die gegevens alle binnengekomen, voor Utrecht en Zuid-Holland maar ten dele. Ze waren aan Kesper, de door het College van Vertrouwensmannen aangewezen gemachtigde voor Binnenlandse Zaken, ter hand gesteld en hadden er toe bijgedragen dat deze in overleg met dr. J. E. baron de Vos van Steenwijk en Bosch van Rosenthal, die resp. in Noord-Holland en

156 [PDF]
DE BS GEFRUSTREERD

in Utrecht commissaris der koningin zouden worden, had vastgesteld, voor welke niet- 'foute' burgemeesters vervangers moesten worden benoemd. In Zuid-Holland evenwel was Kesper in conflict geraakt met de waarnemend provinciale commissaris, mr. E. J. M. H. Bolsius; deze had zovele omstreden niet- 'foute' burgemeesters willen handhaven, dat Kesper hem eind april had gezegd dat hij bij de bevrijding zijn functie zou moeten neerleggen - de Vertrouwensmannen hadden toen dr. Rutgers, lid van de Raad van State, tot waarnemend commissaris benoemd. Het gevolg van deze gang van zaken was dat ten tijde van de bevrijding in verscheidene gemeenten in Zuid-Holland nog geen waarnemend burgemeester was benoemd die voor de illegaliteit aanvaardbaar was. In die gemeenten gingen veelal de BS-commandanten op eigen gezag burgemeesters benoemen en hieruit is hier en daar een verwarring voortgevloeid waarop wij nog terugkomen als wij de burgemeesterszuivering in haar algemeenheid zullen behandelen. Hier evenwel is de constatering van belang dat verscheidene van deze benoemingen door het Militair Gezag ongedaan werden gemaakt.

XCDat werd een algemeen verschijnsel: behalve in Friesland waar het Militair Gezag de illegaliteit en de daaruit voortgekomen BS onmiddellijk had ingeschakeld, trok het MG zich bij zijn eigen werkzaamheden van de BS weinig aan. De commandanten, gefrustreerd door het onbevredigende werk dat vele BS'ers moesten doen (de commandant van Harderwijk zei midden mei in een vergadering van de commandanten van BS-districten op de Veluwe, 'dat hij thans directeur is van een schoonmaakdienst'I), constateerden geïrriteerd dat figuren die dan wel 'goed' waren geweest maar niet aan het illegale werk hadden deelgenomen, als officieren van het Militair Gezag uniformen droegen waarop sterren en balken prijkten. Die nieuwbakken officieren gingen met de functies (en met de eer) strijken - wat bleef er voor de BS over? Bitter weinig. De commandant van Harderwijk had aan zijn klacht nog toe te voegen, de 'indruk' te hebben, 'dat de NBS zo langzamerhand beschouwd wordt als een noodzakelijk kwaad. Wij worden stelselmatig kapotgemaakt/ "

XCBij wie er zo over dacht, werd de ontevredenheid in de weken die volgden, slechts groter. Veel van wat men om zich heen zag of waarvan men hoorde (de materiële nood die voortduurde, de trage zuivering bij

1 BS, 'Verslag van de vergadering van Distriets-Commandanten in Gewest 6, 15 mei 1945', p. I (Doe II 500 A, e-6). 2 A.v., p. 4.

157 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

de politie en soms ook bij het overige overheidspersoneel, het ontbreken van maatregelen tegen de economische collaborateurs, de herleving van de zwarte handel), versterkte de overtuiging dat het Nederland dat bezig was te ontstaan, weinig leek op het 'vernieuwde' land waarvan men had gedroomd. Had Nederland nog een kabinet? Ja, het derde kabinetGerbrandy maar dat bestond goeddeels uit personen wier namen men nooit had gehoord - men wist dat Schermerhorn en Drees door de koningin als formateurs van een nieuw kabinet waren aangewezen, maar dag na dag verstreek en geen nieuw kabinet kwam opdagen. Waren er weer schier eindeloze formatiebesprekingen gaande, zoals in de periode tussen de twee wereldoorlogen zo vaak het geval was geweest? Maar was dan de parlementaire demoeratie nog wel geëigend om Nederlands herstel te bevorderen? Verscheidene BS-commandanten vonden van niet en grepen terug op het denkbeeld dat tijdens de bezetting in sommige rechtse kringen aanhangers had gevonden: koningin Wilhelmina moest orde op zaken stellen! Overigens wendden de bedoelde commandanten zich niet tot háár maar tot hun bevelhebber, prins Bernhard. Deze ontving op 13 juni veertien BS-commandanten, welker woordvoerder, zo vertelde de prins later aan zijn biograaf Alden Hatch, hem zei dat 'alleen een nieuw en sterk bewind' Nederland weer tot bloei kon brengen. 'Zoals wij hier staan', zou die woordvoerder hebben gezegd,

XC'beschikken wij over meer dan tweehonderdduizend man die ons zullen volgen waarheen wij ook voorgaan. Als u ons daartoe toestemming verleent, zullen wij ons tot de koningin wenden en haar zeggen: 'Wij geven u en prins Bernhard de macht om ons land langs nieuwe wegen op te bouwen tot een land waarin onze idealen kunnen worden verwezenlijkt."

XCAan Alden Hatch zei de prins dat hij het geopperde denkbeeld met beslistheid had afgewezen, zeggend: 'Nederland is geen Balkanland en de Oranjes zijn geen Oosterse despoten. Wij zijn een van de oudste democratieën ter wereld. Wij kiezen onze regeringen volgens de voorschriften van onze Grondwet.' 1 Was dit een serieuze zaak die eventueel tot maatregelen tegen de betrokkenen noopte? De prins en zijn stafofficieren ('zij waren het geheel met mijn afwijzende houding eens', vertelde de prins ons in '87 2) vonden van niet: het gedane aanbod beschouwden zij als opwelling van een ontevredenheid die wel weer zou wegebben.

XC1 Alden Hatch: Prins Bernhard. Zijn plaats en functie in de moderne monarchic (1962), p. 179-80. 2 Prins Bernhard, 3 febr. 1987.

158 [PDF]

Labiele demoeratie

XC

XCUit de notulen van de ministerraad blijkt niet dat van het tot de prins gerichte verzoek: medewerking te verlenen aan een aanloop tot een staatsgreep, iets tot het kabinet is doorgedrongen. Hier en daar treft men evenwel in stukken uit die tijd bezorgdheid aan over de labiele gezagsverhoudingen. Schermerhorn uitte in zijn programmatische toespraak van 27 juni die bezorgdheid in een passage die voorafging aan die waarin hij de regering 'de Centrale KP' noemde - zij worde hier geciteerd:

XC'Wij weten dat het op talrijke plaatsen in zeer verschillende groepen der bevolking onrustig is, dat allerlei groepen bereid zijn per eigen gelegenheid te trachten zich op kleine schaal eigen recht te verschaffen. Velen in ons volk achten zich op een of andere wijze verongelijkt. Dit is een gevoel dat ons uit de bezettingsjaren nog zo eigen is. Het zoeken van eigen wegen is ons niet vreemd en het zal zeker geen kunst zijn om ook nu, onder deze omstandigheden, in de geestelijke atmosfeer waarin wij nu leven, weer de ondergrondse praktijk tot nieuw leven te wekken, waar men maar meent dat de overheid tekort schiet.'

XCInderdaad, dat 'zoeken van eigen wegen' kwam voor: sommigen waren niet alleen bereid geweest, 'zich op kleine schaal eigen recht te verschaffen', maar zij hadden dit ook gedaan. Het voorstel van de BScommandanten sloot daarbij aan het onderstreepte de labiliteit der gezagsverhoudingen. De bezetter had de Nederlandse parlementaire democratie opgeheven - zou zij terugkeren?

XCDie demoeratie had wel haar stevige wortels in de negentiende eeuw maar zij was in de periode tussen de twee wereldoorlogen eerder verzwakt dan versterkt. Zij was (ten onrechte, maar dat is niet relevant) door menigeen medeverantwoordelijk gesteld voor het lange voortduren van de sociale nood die uit de diepe wereldcrisis was voortgevloeid. Zowel ter rechterals ter linkerzijde van het politieke spectrum hadden fundamenteel anti-parlementaire groeperingen zich kunnen consolideren, tot diep in de jaren '30 was het monarchale element in het staatsbestel, d.w.z. de koningin als staatshoofd, door ca. drie-tiende van het kiezerskorps afgewezen, in katholieke kringen hadden allerlei op beperking van de democratische grondrechten gerichte denkbeelden over de inrichting van een corporatief stelsel aanhangers gevonden, in mei '40 was de snelle nederlaag door sommigen ook al weer als een gericht over de parlementaire demoeratie ervaren en tijdens de bezetting waren, ook in de illegaliteit, door vele ontwikkelden autoritaire opvattingen geuit. Wie toen van mening was dat de parlementaire demoeratie voor Nederland de

159 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

beste staatsvorm was, kon, behalve in de eigen overtuiging, om zich heen kijkende slechts steun vinden in het beeld dat Groot-Brittannië en de Verenigde Staten boden: oorlogvoerend (en met succes!) bleven beide landen trouwaan hun ongeschreven (Groot-Brittannië) of geschreven (de Verenigde Staten) constitutioneel bestel. Vooral het voorbeeld van het nabije Groot-Brittannië werkte inspirerend: een uit de drie grote politieke partijen voortgekomen nationale regering gaf leiding aan de oorlogsinspanning maar bleef onderworpen aan de controle en het oordeel van de gekozen volksvertegenwoordiging en toen een meerderheid der kiezers geen vertrouwen bleek te hebben in een naoorlogs bewind van de conservatieve partij, maakte (26 juli '45) het kabinet van de architect der victorie, Churchill, geruisloos plaats voor het eerste Labour kabinet van Clement Attlee.

XCZo diende een parlementaire demoeratie te functioneren.

XCHoe koningin Wilhelmina, die zichzelf als leidsvrouwe van het Nederlandse volk zag, na de bevrijding dat leiderschap wilde uitoefenen, hebben wij in deel(Londen'y weergegeven in bewoordingen welke wij hier willen herhalen.

ç

XC'Een spoedige partijstrijd', schreven wij, 'wenste de koningin te voorkomen, zij meende dat het volk ook geruime tijd na de bevrijding aan die strijd geen enkele behoefte zou hebben. Er moest, dacht zij, een kabinet komen, hoofdzakelijk bestaande uit 'vernieuwde' figuren uit de Nederlandse samenleving. Zij wenste die zelf te kiezen, te benoemen dus (en eventueel te ontslaan) 'naar welgevallen'. Met die ministers naast zich zou zij in de overgangstijd persoonlijk het bewind voeren; zij vertrouwde dat in die tijd een diepgaande Grondwetswijziging voorbereid zou worden en wanneer háár als gevolg van die wijziging (die door de nieuw-gekozen Staten-Generaal met twee-derde meerderheid goedgekeurd zou moeten worden) blijvend een beslissende stem gegeven zou worden in het regeringsberaad, dan zou zij zich aan die verantwoordelijkheid niet onttrekken.'

XCVoor die conceptie had de koningin steun gevonden bij menige Engelandvaarder. Zij had ook op steun gehoopt bij de illegaliteit maar

I Ni. in de paragraaf'Wilheimina' van hoofdstuk 2: 'Koningin en minister-president'.

160 [PDF]
POSITIE VAN DE KONINGIN

die niet gekregen: van de leiders der in de GAC gebundelde illegale organisaties hadden sommigen gemeend dat de illegaliteit als zodanig in het geheel geen naoorlogse staatkundige taak had en waren diegenen die daar anders over dachten, onderling te verdeeld geweest om enig advies uit te brengen. Wat restte? De voormannen der democratische politieke partijen (Katholieken, Anti-Revolutionairen, Christelijk-Historischen, Liberalen, Vrijzinnig-Democraten, Sociaal-Democraten) en die van de nieuwe Nederlandse Volksbeweging - die laatsten hadden in hun program geen enkele wijziging in de positie van de draagster van de Kroon voorgesteld en die eersten hadden in alle stukken die zij aan Londen hadden doen toekomen, zodanige wijziging met beslistheid afgewezen.

XCOp 'vernieuwing' bleef de koningin ook na mei '45 hopen maar zij moet beseft hebben dat zich die 'vernieuwing' slechts zou kunnen voltrekken binnen het traditionele parlementair-democratische bestel. Zij heeft er, voorzover ons bekend, in geen van de vele gesprekken welke aan de aan Schermerhorn en Drees verstrekte formatie-opdracht voorafgingen, op aangedrongen dat zij wezenlijk meer macht zou krijgen of ook maar gevraagd hoe daarover gedacht werd. Zij heeft de (haar in veel opzichten niet bevredigende) functie van vorstin, gebonden aan de bepalingen van de geldende Grondwet, opnieuwaanvaard - niet zonder bezorgdheid! Wij herinneren aan haar notitie: 'terugkeren oude partijen met nieuwe voorgevel'. Een profetische formulering! In zoverre evenwel onvolledig dat er alleen over de 'oude partijen' in werd geschreven en niet over de nieuwe groepering: de Nederlandse Volksbeweging, die de sympathie had gehad van haar 'vernieuwde' ministers uit het derde kabinet-Oerbrandy en die nu in de persoon van haar eerste voorzitter, Schermerhorn, de minister-president had geleverd voor het eerste naoorlogse kabinet.

XCHet herstel van de politieke partijen en het op de achtergrond raken van de Nederlandse Volksbeweging zijn twee processen geweest die gelijkop hebben gelopen. Wij dienen ze terwille van de duidelijkheid apart te beschrijven. Daarbij willen wij beginnen met de politieke partijen, gaande van links naar rechts.

161 [PDF]

De politieke partijen hersteld

XC

XCUiterst links had voor de oorlog twee in het parlement vertegenwoordigde groeperingen gekend: de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij, de RSAP, en de Communistische Partij Nederland, de CPN.

XCDe RSAP keerde niet terug. Zij was gedomineerd door haar voorzitter, Henk Sneevliet; hij en twintig kaderleden van het door hem opgerichte illegale Marx-Lenin-Luxemburg-front (het MLL-front) waren in februari en maart '42 gearresteerd en in april waren Sneevliet en acht van die kaderleden gefusilleerd - nadien werd de revolutionair-socialistische activiteit door twee kleine groeperingen: de Communistenbond 'Spartacus' en het Comité van Revolutionaire Marxisten, voortgezet maar beide kwamen tijdens de bezetting niet verder dan het stadium van de politieke secte en na de bevrijding groeide hun aanhang nauwelijks; meer dan een horzel in de flank van de CPN werden zij niet.

XCOok deze had tijdens de bezetting een bewogen geschiedenis gehad. Haar eerste illegale leiding: Paul de Groot, Lou Jansen en Jan Dieters, was in april '43 weggevallen; Jansen en Dieters waren gearresteerd (beiden werden gefusilleerd) en de Groot, wiens vrouwen dochter al eerder gearresteerd en naar Sobibor gedeporteerd waren, was in Zwolle diep ondergedoken; de nieuwe partijleiding, gevormd door Jan Postma, die districtsleider van de illegale CPN in Amsterdam was geweest, had niet meer met hem in contact kunnen komen. Vooral op advies van de verbindingsman met Moskou, Daan Goulooze (die voor Paul de Groot weinig waardering koesterde), had Postma aansluiting gezocht bij de Nederlandse illegaliteit in haar algemeenheid en daarbij had hij in de nieuwe partijleiding twee bekende vooroorlogse CPN'ers ingeschakeld: Ko Beuzemaker en Cees Schalker. Dezen alsmede Postma en Goulooze waren in november '43 in handen van de SD gevallen en van die vier zou alleen Goulooze de oorlog overleven. De nieuwe leiding van de illegale CPN, de derde al, had met Jaap Brandenburg aan het hoofd de door Postma ingeslagen koers voortgezet. Naast Brandenburg hadden van die leiding o.m. A. J. Koejemans, Frits Reuter, Friedel Baruch en Gerben Wagenaar deel uitgemaakt. Het werk was verdeeld; zo was Koejemans als hoofdredacteur van het wijdverbreide illegale blad De Waarheid opgetreden en had Wagenaar, die tot de door de socialist Jan Thijssen opgerichte Raad van Verzet was toegetreden, de sabotagegroepen onder zich, welke, zoals eerder vermeld, begin september '44 onderdelen waren geworden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Trouwens, ook als partij was de CPN toen ingevoegd in het grote geheel van de samenwerkende

162 [PDF]
CPN

illegaliteit: in de GAC was zij lid geworden van de linker-sectie.

XCDe derde leiding was tegenstandster geweest van het denkbeeld dat de CPN onmiddellijk na de bevrijding weer naar voren zou treden: zij had gemeend dat er één arbeiderspartij (alsook één vakcentrale) moest komen, waarbij evenwel allen die communistisch dachten, rond De Waarheid geconcentreerd moesten worden - vertrouwd werd dat dezen door hun grotere strijdbaarheid de koers van die ene socialistische partij in marxistische geest zouden gaan bepalen. In de laatste maanden van de bezetting was hun scholing begonnen: Baruch had daartoe enkele nummers samengesteld van een kaderblad, Scholing en strijd, waarin hij o.m. op een uiteindelijke vestiging van de z.g. dictatuur van het proletariaat had aangedrongen. Al deze activiteit had elders reacties opgewekt: er was bezorgdheid bij de leiding van de BS dat communistische illegale kernen wapens zouden wensen achter te houden - bezorgdheid vooralook bij diegenen die de Stichting van de Arbeid zouden oprichten, dat het denkbeeld om één vakcentrale, een Eenheidsvakcentrale, op te richten (ter voorbereiding van die EVC werd van oktober '44 af door Berend Blokzijl en anderen een illegale vakbondskrant uitgegeven) bij talrijke arbeiders zou aanslaan.

XCDat laatste bleek in het bevrijde Zuiden duidelijk het geval te zijn: de in Limburg ondergedoken communist W. van Exter richtte er de al genoemde Nederlandse Bond van Arbeiders in het Mijnbedrijf op die een grotere aanhang kreeg dan de twee confessionele mijnwerkersbonden en de NVV-bond. Van Exter ging nog een stap verder: vooral op advies van de plaatsvervangend leider van de Franse Communistische Partij Jacques Duclos" richtte hij eind december '44 in Eindhoven de Communistische Partij Bevrijd Gebied op.

XCOp zondagavond 6 mei nu hielden communisten in Amsterdam hun eerste vergadering. Brandenburg verklaarde hier opnieuw dat hij er een tegenstander van was dat de CPN weer naar voren zou treden - de vorming van een nieuwe socialistische partij en van een eenheidsvakbeweging diende het doel te zijn. Aldus ook een verklaring die het 'dagelijks bestuur der CP' op 7 mei in De Waarheid deed verschijnen. Drie dagen later, 10 mei, kwam dat bestuur in Amsterdam bijeen - hier verscheen onverwachts van Exter en in het gezelschap van Brandenburg bevond zich nu Paul de Groot die daags tevoren Amsterdam had bereikt. De

J De leider, Maurice Thorez, begin '40 naar de Sowjet-Unie uitgeweken en vervol gens in Frankrijk wegens desertie ter dood veroordeeld, bevond zich nog in Moskou.

163 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Groot was tijdens zijn onderduik zo onder de indruk gekomen van de eendracht die (bij alle meningsverschillen aan de top) de illegaliteit had gekenmerkt, alsook van het aandeel dat de kerken aan het verzet hadden gehad, dat ook hij voor een zelfstandig optredende CPN slechts een herhaling van het vooroorlogse isolement in het vooruitzicht had gezien. Na de bevrijding van Zwolle had hij weten te voorkomen dat de plaatselijke editie van de illegale Waarheid als legaal blad verscheen (de gebundelde illegaliteit was er één dagblad gaan uitgeven) en aan een conferentie van communistische kaderleden uit het oosten en noorden des lands had hij acht stellingen voorgelegd, gericht op een grondige 'vernieuwing' van het politieke leven. Die 'vernieuwing', zo stond in die stellingen,

XC'vereist dat geen der vooroorlogse partijen weer wordt opgericht ... In de str.ijd tegen de Duitse overheersing is in ons volk een nieuwe geest ontstaan ... [Er] is een nieuwe democratische stroming geboren welke nog geen omlijnde vormen kon aannemen, maar die de kiem heeft gelegd van een democratische volksbeweging ... Deze vernieuwing ... moet in de vrijheid worden voortgezet. Daartoe is de oprichting van een nieuwe partij gewenst, een Democratische Volkspartij of Volksunie. Deze Democratische Volkspartij zal geen oppositiepartij doch een regeringspartij moeten zijn, een partij die de spil zal vormen voor de volksregering van morgen.' I

XCDe Groot en Brandenburg waren het dus op 10 mei op het hoofdpunt eens: de CPN moest niet opnieuw naar voren treden. Maar was de Groot als partijlid, laat staan als partijleider, nog aanvaardbaar? Van Exter, de oprichter van de Communistische Partij Bevrijd Gebied, wiens beleid gedesavoueerd dreigde te worden, eiste dat de Groot als 'deserteur' opzij zou worden gezet. Grote consternatie! Jaap Brandenburg en Frits Reuter werden aangewezen om in een apart vertrek de Groot te ondervragen - deze, aldus later Reuter,

XC'vertelde over zijn moeilijkheden met koeriers en verbindingsmensen en wie hem verraden hadden. Hij noemde namen. Met de arrestatie ... van zijn vrouw en zijn dochter was het hem allemaal te veel geworden en bovendien was er bij hem een grote vrees voor spionnen gegroeid .... Bovendien bracht hij naar voren, verwijzend naar de Franse partij, dat het toch ook nuttig voor de CPN was geweest dat het kader gespaard was!

XCI Aangehaald in De Brug-groep: Wie u/ilde de CPN opheffen? (1958), p. 5. 2 Wij nemen aan dat de Groot in werkelijkheid gezegd heeft: 'een deel van het kader' - juist

164 [PDF]
CPN

(Ik) vond ... het overdreven om voor zijn geval het zwaarbeladen woord 'desertie' in de mond te nemen en zo'n vèrstrekkende maatregel als uitstoting uit de partij te nemen. Met deze conclusie kwamen Jaap en ik in de vergadering terug en zelfs van Exter heeft zich daar zonder verzet bij neergelegd.' I

XCHoe nu verder? Van Exter bleef, zo vermoeden wij, bepleiten dat de CPN weer naar voren zou treden, maar dat denkbeeld vond geen steun. Boven de namen van alle leden van de derde illegale leiding en die van de Groot (diens naam werd als eerste genoemd) verscheen in De Waarheid van 14 mei een door de Groot opgestelde verklaring, niet van het 'dagelijks bestuur der CP' maar van 'het bestuur van de illegale Communistische Partij', waarin de oprichting werd bepleit van 'een nieuwe partij die alle vooruitstrevende en democratische krachten verenigt en er naar streeft met de kerken in vrede te leven' - de CPN zou niet terugkeren maar vervangen worden door een Vereniging van vrienden van De Waarheid.

XCDe Groot no. I en geen CPN meer! Beide besluiten wekten in communistische kringen sterke weerstanden. Er kwam een commissie om de Groots houding na april '43 grondig te onderzoeken (haar rapport schijnt niet veelom het lijf gehad te hebben") en de leden van de nieuwe leiding reisden naar afdelingsvergaderingen om de argumenten van opposanten te ontzenuwen.

XCEind mei vertrokken van Exter, Koejemans en Reuter met medewerking van het Militair Gezag met een auto (er reden nog geen treinen) naar Parijs om er het congres van de Franse Communistische Partij bij te wonen. Dat vertrek verontrustte de Groot in hoge mate - samen met Blokzijl ging hij die drie achterna maar kwam daarbij niet verder dan Brussel. Van van Exter, Koejemans en Reuter kreeg hij daar na hun terugkeer uit Parijs te horen dat Thorez (inmiddels naar Parijs teruggekeerd) en Duclos betoogd hadden dat het besluit om de CPN op te heffen volmaakt onjuist was. De Groot wilde er aan vasthouden. Besloten werd, de opinie van de leider der Belgische Communistische Partij in te winnen. Niet alleen deze keurde het genomen besluit af maar dat deed ook zijn vroegere verbindingsman met Moskou (toen een geheime agent van de

I F. Reuter: p. 125. 2 Jegens haar verklaarde Brandenburg dat de Groot zich volgens gegeven consignes verre had gehouden van het illegale werk - toen hij in '57 in Oost-Berlijn op zijn sterfbed lag, liet hij Gerben Wagenaar bij zich komen, aan wie hij toen bekende dat bij om de Groot te sauveren een valse verklaring had afgelegd.

165 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Communistische Internationale, de Komintern), een Pool, die zich bij hem bevond. 'De Pool', aldus weer Reuter, 'veroordeelde de Groots politiek op alle punten en de Groot, zonder steun van onze kant, ging ten slotte schoorvoetend 'om'.' 1 Dat laatste betekende dat later in juni (in dezelfde periode waarin de eisen van de Groot en Wagenaar door Schermerhorn en Drees werden afgewezen) door de Groot en de weinigen die met hem op Ia mei besloten hadden voor een 'nieuwe partij' te gaan ijveren, op partijvergaderingen bepleit werd dat er toch een aparte communistische partij moest komen: 'CPN/De Waarheid' zou zij heten en zij zou zich gematigd opstellen - eind juni verscheen in Scholing en strijd een artikel waarin de Groot betoogde dat 'thans de leuze van het socialisme aan te heffen ware demagogie' zou zijn." Intussen bleven de weerstanden tegen de Groot bestaan - zij werden aangewakkerd door Goulooze, uit het eoncentratiekamp teruggekeerd, en diens zienswijze werd o.m. door Koejemans en de schrijver Theun de Vries gedeeld. De beslissing viel op een landelijke conferentie van afgevaardigden van De Waarheid-groepen die van 21 tot 23 juli in Amsterdam werd gehouden. De Groot ging er in de aanval door van Exter te verwijten dat deze eigenmachtig de CPN in het zuiden had heropgericht, en door Goulooze, Koejemans, Theun de Vries en hun medestanders voor de voeten te werpen dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan de ergste misdaad die het communistische jargon kende: het voeren van een tegen de leiding gerichte oppositie - het woord van de enige communistische voorman wiens naam vóór de oorlog binnen de partij landelijke bekendheid had gehad, ging er bij de meesten in als gesneden koek. 'Toen de conferentie voorbij was', aldus Reuter, 'had de Groot zijn greep op de partij alleen nog maar versterkt' 3; hij was opnieuw algemeen secretaris geworden, van Exter had in het nieuwe dagelijkse bestuur geen plaats gekregen en Goulooze was uit alle functies geweerd.

XCPogend zijn oorspronkelijke denkbeelden toch te verwezenlijken liet de Groot het bestuur van de CPN/De Waarheid begin september een uitnodiging richten tot de SDAP om tot de eerstkomende algemene verkiezingen nauw samen te werken en op den duur te komen tot de oprichting van één grote arbeiderspartij - de uitnodiging werd door het bestuur van de SDAP van de hand gewezen (zoals zij in '37 ook had

I F. Reuter: p. 131. 2 29 juni 1945, aangehaald in G. Harmsen en L. Noordegraaf in 14 (z.j.), p. 84I. 3 F. Reuter: p. 132.

166 [PDF]
CPN

gedaan, toen de communistische partijen op aanwijzing van de Komintern in tal van landen een 'Volksfront' hadden trachten te vormen); nadien deed Koejemans, nog steeds hoofdredacteur van De Waarheid, zijn best om in een reeks hoofdartikelen aan te tonen dat in de Sowjet-Unie een 'hogere vorm van democratie' was verwezenlijkt en dat voor Nederland aangepaste varianten bestonden op de dictatuur van het proletariaat.

XCHet eerste partijcongres vond in januari '46 plaats - congres nu weer van de CPN, want de toevoeging De Waarheid was vervallen. De Groot stelde er zich gematigd op. Hij viel de SDAP niet aan, betoogde dat de produktie verhoogd moest worden en waarschuwde tegen ondoordachte stakingen; zijn kritiek op het kabinet-Schermerhorn (kritiek óók op de afwijzende houding van het kabinet jegens de Republiek Indonesië) was eerder constructief dan aggressief. Hij had, mede gezien het feit dat De Waarheid meer dan driehonderdduizend abonnees had, hoge verwachtingen van de komende algemene verkiezingen. Wilde hij, zich gematigd opstellend, de kiezers niet afschrikken? Speelden ook consignes uit Moskou een rol waar Stalins beleid er in die tijd op gericht was, een verscherping van de politieke verhoudingen in West-Europa te voorkomen? Wij weten het niet, maar hoe dat zij: de CPN was teruggekeerd en Paul de Groot was haar leider.

XCWij komen nu tot de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de SDAP.

XCAnders dan de RSAP en de CPN was zij als partij niet in de illegaliteit gegaan maar vele SDAP'ers en vooralook vele leden van haar jeugdbeweging, de Arbeiders Jeugd Centrale of AJC, hadden in groepen (vooral ook in steungroepen voor illegale werkers en onderduikers) deelgenomen aan het illegale werk. De partij had in '40 de gelijkschakelingspogingen van Rost van Tonningen afgewezen en haar voorzitter, Vorrink, had een belangrijke rol gespeeld in het Politiek Convent, later ook in het (eerste) Nationaal Comité' dat zich, teneinde de OD de pas af te snijden, in '42 en begin '43 voorbereid had op een overnemen van de macht

I Wèl te onderscheiden van het begin '43 gevormde 'tweede' Nationaal Comité (het comité van Neher c.s.) dat niet meer was geweest dan een illegale organisatie van welke verzetsimpulsen waren uitgegaan.

167 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

onmiddellijk na de bevrijding. Vorrink was bovendien van begin '41 af een jaar lang een van de redacteuren geweest van Het Parool en had daarnaast tal van eigen illegale publikaties doen verschijnen. Begin april '43 had hij tot de velen behoord die als gevolg van de activiteiten van de verrader Anton van der Waals gearresteerd waren - hij was naar het concentratiekamp Sachsenhausen gedeporteerd. In zijn afwezigheid had Drees, door anderen gesteund, de partij trachten bijeen te houden door op talloze clandestiene ledenvergaderingen het woord te voeren; ook waren de niet-gearresteerde leden van het partijbestuur af en toe bijeengekomen.

XCVerscheidene vooraanstaande SDAP' ers hadden zich in '40 aangesloten bij de (door Vorrink en Drees afgewezen) Nederlandse Unie - dezen waren het die met andere socialisten, onder wie de religieus-socialistische voorman dr. W. Banning, na de bevrijding hun lidmaatschap van de SDAP gingen combineren met dat van de Nederlandse Volksbeweging. Zou de SDAP in die Volksbeweging opgaan? Vooral Drees meende dat die beweging voor arbeiders weinig aantrekkelijk was. Wat de toekomst nog zou brengen was onduidelijk maar voor hem en anderen die tientallen jaren in de SDAP werkzaam waren geweest, stond vast dat deze in eerste instantie moest terugkeren, zij het met de mogelijkheid dat zij in plaats van een arbeiderspartij een partij met een bredere aanhang zou worden.

XCNog tijdens de bezetting waren uit de kaderleden gewestelijke contactcommissies gevormd en het elandestien bijeenkomend partijbestuur had voor die gewesten alsook voor de afdelingen circulaires opgesteld die na de bevrijding onmiddellijk verspreid zouden kunnen worden. Voorts had Drees een algemeen manifest geschreven en lag de tekst voor een aanplakbiljet klaar. Hoe dit alles te drukken en te verspreiden? De accountant]. van de Kieft was door het partijbestuur aangewezen om als directeur van de Arbeiderspers op te treden die in het gehele land het vroegere dagblad Het Volk (en zijn nevenbladen) als Het Vrije Volk zou voortzetten en van dat blad zou K. Voskuil, voor de oorlog hoofdredacteur van het tot de Arbeiderspers behorende Haagse dagblad Vooruit, de hoofdredactie krijgen - van de Kieft en Voskuil nu namen op zaterdag 5 mei het (in '40 door Rost van Tormingen geroofde) bedrijf van de Arbeiderspers aan het Hekelveld in Amsterdam over en nog diezelfde dag verscheen als een miniem krantje het eerste nummer van Het Vrije Volk. Van het manifest konden 200 000 exemplaren worden gedrukt, van het aanplakbiljet slechts 2000. 'De eerste moeilijkheid was nu', aldus de secretaris-penningrneester van de partij, C. Woudenberg,

168 [PDF]
SDAP

'hoe krijgen wij contact met het land? Telefoon en telegraaf functioneerden niet; de post werkte langzaam en onbetrouwbaar; treinen, trams, autobussen, alles stilgelegd en weggesleept; auto's niet te krijgen. Een overblijfsel van wat eens een flets was, stond hier en daar nog ter beschikking.' I

XCDe Arbeiderspers kwam langzamerhand beter op gang. Er was schade aangericht aan de bedrijven te Groningen en Rotterdam en vooral aan het bedrijf te Arnhem - in dat laatste'slaagde men er in', aldus een latere publikatie, 'verroeste onderdelen schoon te schuren, aan te vullen en in elkaar te passen tot een bruikbaar geheel.' 2 Aanvankelijk verschenen De Waarheid en Het Parool in oplagen die vele malen groter waren dan die van Het Vrije Volk maar eind '45 had het socialistische dagblad dat met tal van plaatselijke edities uitkwam, bijna driehonderdvijftigduizend abonnees - ca. honderdveertigduizend méér dan de bladen van de Arbeiderspers begin '40 hadden gehad.

XCWat de heropbouw van de partij betrof, was van belang dat de partijgenoten in de provincies benoorden de grote rivieren (in het zuiden had het vroegere Tweede Kamer-lid mr. L. A. Donker begin '45 al de SociaalDemocratische Vereniging voor Bevrijd Gebied opgericht) ook zonder contact met Amsterdam wisten wat hun te doen stond: zij gingen tot heroprichting van plaatselijke afdelingen over - begin augustus waren het er al meer dan 400.

XCOnder voorzitterschap van Drees was het partijbestuur op 19 mei voor het eerst weer bijeengekomen - Vorrink nam onmiddellijk na zijn terugkeer uit Duitsland zijn plaats als partijvoorzitter weer in. Het bestuur besloot, naar een naamsverandering van de partij te streven (de A van Arbeiders moest er uit verdwijnen), de banden met het NVV los te maken en de afdelingen aan te raden, voortaan niet meer op een zondag te vergaderen. Die besluiten werden begin september op een eerste partijconferentie goedgekeurd, met dien verstande dat de beslissing ten aanzien van de nieuwe naam op voorstel van de federatie-Amsterdam werd aangehouden tot het eerste naoorlogse partijcongres dat in februari '46 zou bijeenkomen. Het was ook op die eerste partijconferentie dat het voorstel van de CPN om tot nauwe samenwerking over te gaan werd afgewezen - er behoefde niet over gestemd te worden.J. c.16

I C. Woudenberg: 'Verslag werkzaamheden partijbestuur over de periode mei-au gustus I945' in: SDAP, 46ste congres (febr. I946): p. 52. 2 A. de Vrankrijker: (I950), p. 228.

169 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCVooral op voorstel van Vorrink maakte de partij ernst met de zuivering van de eigen gelederen. Er werd een Ereraad ingesteld waarin o.m. Donker en twee vooraanstaande illegale werkers werden opgenomen: mr. J.le Poole, die laatstelijk een van de twee secretarissen van het College van Vertrouwensmannen was geweest, en J. H. Scheps, die legaal en illegaal tal van tot verzet oproepende brochures had gepubliceerd. Deze raad kreeg de functie om na te gaan of de sociaal-democratische leden van de Kamerfracties en van Gedeputeerde Staten, de burgemeesters en wethouders, de redacteuren en hogere functionarissen van de Arbeiderspers en de leden van de hoofdbesturen der z.g. nevenorganisaties gehandhaafd konden worden; zij nam meer dan honderd klachten in behandeling. Met betrekking tot de leden van hoofdbesturen der nevenorganisaties werd de uitspraak gedaan dat de voorzitter en de secretaris van de Vara, K. de Vries en A. Pleijsier, en de bestuursleden van de Nederlandse Arbeiders-Sportbond en van de Bond van Arbeiders-Muziekverenigingen die zich allen in '40 door Rost van Tonningen hadden laten paaien, niet meer in hun functies mochten terugkeren. De meeste ingediende klachten hadden betrekking op burgemeesters (negen) en wethouders (een-en-veertig) die na I september '41, toen de bezetter het leidersbeginsel had ingevoerd in het bestuur van provincies en gemeenten, in functie waren gebleven, dwars tegen het consigne in dat van het Politiek Convent was uitgegaan. De Ereraad stelde zich op het standpunt dat dit in functie blijven geen afkeuring verdiende wanneer de betrokkenen door hun ontslag aan te vragen er blijk van hadden gegeven dat zij het met de nieuwe bestuursvorm niet eens waren. Die aanvragen waren door secretaris-generaal Frederiks steeds afgewezen, hetgeen betekend had dat de bestuurscolleges hun oude samenstelling behielden; het ingevoerde leidersbeginsel was dan dode letter gebleven. Was evenwel nadien de 'goede' commissaris der provincie of burgemeester door een 'foute' vervangen, dan was deze meestal met het leidersbeginsel ernst gaan maken welnu: zijn benoeming had, meende de Ereraad, de betrokkenen er toe moeten brengen, hun functie definitief neer te leggen. 'Het dan nog blijven zitten keurt de Ereraad', aldus het door de voorzitter en de secretaris opgestelde verslag, 'in het algemeen af, sterker indien van enige daad van samenwerking blijkt, minder als sabotage gepleegd werd of de functie werd gebruikt om illegale werkzaamheden te bevorderen of te dekken.' I Inderdaad was van dat laatste in menig geval sprake geweest.

XCI 'Verslag van de Centrale Ereraad' in: SDAP, 46ste congres: Beschrijvingsbrief,

170 [PDF]
SOAP

XCTen aanzien van twee gedeputeerden en tien wethouders eiste de Ereraad dat zij hun functies ter beschikking zouden stellen maar in veertien andere gevallen sprak hij slechts een afkeurend oordeel uit, dat met betrekking tot zeven personen ook nog werd gepubliceerd - dezen moesten zich nadien terugtrekken. Tenslotte sprak de Ereraad ook een afkeurend oordeel uit over drie sociaal-democratische Kamerleden, het scherpste in twee gevallen: dat van de voorzitter van de Algemene Nederlandse Mijnwerkersbond, Chr. W. J. van de Bilt, die in de herfst van '41 getracht had te profiteren van de gelijkschakeling van de katholieke vakbond (de uitspraak luidde dat hij in of namens de SDAP geen enkele functie meer mocht bekleden), en dat van A. B. de Zeeuw, wethouder van Rotterdam, lid van de Eerste Kamer, in '40 ook lid van het bestuur der SDAP. De Zeeuw had in oktober '41 als waarnemend burgemeester, zij het met een toespraak waarin duidelijk kritiek werd uitgeoefend op het beleid van de bezetter, de nieuwe burgemeester van de Maasstad, de NSB'er ir. F. E. Müller, als opvolger van mr. P. J. Oud geïnstalleerd' - 'de op zichzelfkloeke rede', vond de Ereraad, 'kan deze fout niet rechtvaardigen, hetgeen iemand van zijn positie in de socialistische beweging had behoren te begrijpen.' 2 Bij deze afkeuring bleef het: er werd met betrekking tot de Zeeuw niet bepaald dat hij geen functies in of namens de partij zou kunnen vervullen. Scheps die dat laatste wèl had gewild, kreeg van een partijgenoot die een actief illegaal werker was geweest, een brief waarin stond: 'Wij snappen hier niets van de uitspraak van de Ereraad over A. B. de Zeeuw. Hoe kan dat nou? Als de Zeeuw geen aanleiding geeft tot maatregelen, kunnen de Zuiveringscommissies' (bedoeld werden de commissies die het personeel van de gemeenten zuiverden) 'wel naar huis gaan.' 3

XCDe verdeeldheid binnen de Ereraad liep zo hoog op dat Donker, die in tegenstelling tot Scheps vond dat de raad tot veel te scherpe uitspraken kwam, eind '45 ontslag nam. De overblijvende leden konden het over het aan het partijbestuur en het partijcongres voor te leggen verslag niet eens worden Scheps en anderen hadden vooral bezwaar tegen de passage in het concept waarin de Ereraad, zijn onderzoek naar de gedeputeerden en wethouders samenvattend, zou rapporteren:

XC'Met bijzondere voldoening stelt de Ereraad vast, dat in geen dezer gevallen enige twijfel bleef bestaan aan de goede politieke gezindheid van de betrokkenJ.

I De Zeeuw had in april '42 zijn functie neergelegd. 2 Aangehaald in H. Scheps: dl. I (1973), p. 168. 3 A.v., p. 171.

171 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

partijgenoten. Geen hunner heeft zich een slecht Nederlander betoond of de beginselen der partij verzaakt ... Zonder enige reserve (kan) worden vastgesteld dat geen dezer vooraanstaande partijgenoten zich aan collaboratie heeft schuldig gemaakt.' 1

XCHet slot van het lied was dat van de leden van de Ereraad niet werd gevergd dat zij het verslag zouden ondertekenen - er kwamen slechts twee namen onder: die van de voorzitter, mr. H. G. Scholten, en van de secretaris (tevens lid), mr. B. van der Waerden.

XCVoor de oorlog was ook de kleine, in '26 opgerichte Christelijk-Democratische Unie tot de linkerhelft van de Tweede Kamer gerekend - zij had er twee afgevaardigden in: hoofdzakelijk gekozen met stemmen uit Overijssel en de drie noordelijke provincies. Fractievoorzitter H van Houten had zich in de zomer van '40 teruggetrokken en zijn handelingen hadden nadien tot kritiek aanleiding gegeven - hij hield zich na de bevrijding op de achtergrond, maar de overige bestuursleden kwamen onmiddellijk bijeen en zochten contact met het bestuur van de SDAP, tot welke partij inmiddels een bekend CDU'er, de Amsterdamse predikant J. J. Buskes, was toegetreden. Zou de CDU als geheel met de SDAP samensmelten? Dat denkbeeld werd voorshands door de meeste kaderleden afgewezen - in de maanden die volgden, werd de heropbouw van de CDU ter hand genomen.

XCZij hield haar eerste congres begin december '45.

XCBinnen de Vrijzinnig-Democratische Bond was van zijn landelijk meest bekende figuur: Oud, die in de periode mei '33-juni '37 minister van financiën was geweest in het tweede en derde kabinet-Colijn, weinig uitgegaan - daarentegen was de fractievoorzitter in de Tweede Kamer, mr.M. Joekes, lid geweest van het Politiek Convent. Hij had veel

A.

XC1 'Verslag van de Centrale Ereraad' in: SDAP, 4óste congres: Beschrijvingsbriif, p.

172 [PDF]
cou VOB

contact gehad met Vorrink en was, als deze, begin april '43 door het verraad van Anton van der Waals de SD in handen gevallen. Terwijl hij gevangen zat (eerst in Nederland, van april '44 af in het concentratiekamp Buchenwald), bleven in vrijzinnig-democratische kringen vooral de jongeren met elkaar in contact. Uit hun midden was in '26 de VrijzinnigDemocratische Jongeren Organisatie, de VD]O, ontstaan die bij het begin van de bezetting ruim duizend leden had geteld - zij hadden zich over het algemeen kritisch opgesteld jegens het sociaal-economische beleid van de kabinetten-Colijn. Van deze jongeren nu was in de zomer van '44 het initiatief uitgegaan om zich over de toekomst van de Vrijzinnig-Democratische Bond te beraden: ten huize van het vroegere lid van de Tweede Kamer J. Schilthuis was een bijeenkomst gehouden, waar de ca. veertig uit Noorden Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland en Noord-Brabant afkomstige aanwezigen (onder hen Oud, die zich beperkt had tot het geven van een college over de kabinetsformaties in de jaren '20 en '30') besloten hadden, na de bevrijding de Vrijzinnig-Democratische Bond voorlopig opnieuw op te richten; er was daartoe een Centraal Comité gevormd.

XCNa de bevrijding werd de eerste vrijzinnig-democratische bijeenkomst in Den Haag gehouden: een bijeenkomst, op I juni, van veertig tot vijftig vrijzinnig-democraten uit Den Haag, Voorburg en Rijswijk. Twee weken later trad Schilthuis met een rondschrijven in contact met partijgenoten elders en op 8 juli kwam in Den Haag onder voorzitterschap van Joekes, inmiddels teruggekeerd, een Voorlopig Centraal Comité bijeen - het besloot tot heroprichting van de bond. Twee maanden later, begin september, vond, opnieuw in Den Haag, een bijeenkomst plaats met ca. dertig vrijzinnig-democraten uit het gehele land - hier werd besloten, alle leden die 'fout' waren geweest, te schrappen en na te gaan of de bond zou kunnen opgaan in een groter geheel waarvan ook de SDAP deel zou uitmaken. Dat was een mogelijkheid die Oud niet erg aansprak, maar hij verzette er zich niet tegen dat zij zou worden onderzocht. Had hij zich wèl verzet, dan zou hij alle contact met de in de partij nu dominerende jongeren alsook met ]oekes, die in Buchenwald veel aanraking met socialisten had gehad, hebben verloren.

XC1 Na zijn ontslag als burgemeester had Oud zich gezet aan het schrijven van een parlementaire geschiedenis van Nederland in de periode 1918-1940.

173 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Wij komen nu tot vier vooroorlogse confessionele partijen: de RoomsKatholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij, de ChristelijkHistorische Unie en de Staatkundig Gereformeerde Partij. Er was nog een vijfde geweest, even anti-katholiek als die laatste, de HervormdGereformeerde Staatspartij - zij kwam na de bevrijding niet terug; de Staatkundig Gereformeerde Partij, die twee afgevaardigden in de Tweede Kamer had gehad: ds. G. H. Kersten en ds. P. Zandt, wel.

XCEerst iets over die SGP.

XCHaar oprichter en voorzitter, ds. Kersten, was namens het kerkgenootschap der Gereformeerde Gemeenten begin '41 toegetreden tot het overlegorgaan der protestantse kerken, het Convent der Kerken - hij had hier grote weerstanden gewekt met zijn standpunt dat verzet tegen de overheid, ook de Duitse, niet toelaatbaar was, had in maart '41 het bij het college van secretarlssen-generaal ingediend protest van het Convent tegen de zich aftekenende Jodenvervolging niet ondertekend, had vervolgens een wenk van het Convent om niet langer aan het beraad deel te nemen, ter harte genomen en had in kerkelijke kringen nieuwe ergernis gewekt door er in de herfst van '4I mee akkoord te gaan dat het dagblad van de SGP, De Banier, als Algemeen Protestants Dagblad zou voortgaan te verschijnen onder hoofdredactie van een NSB'er. Nadien had het illegale Trouw ds. Kersten enkele malen scherp aangevallen - aanvallen die deze naast zich had neergelegd: hij meende dat op zijn houding schriftuurlijk niets aan te merken viel en aan bestrijding door gereformeerden en anti-revolutionairen, wier samengaan met 'Rome' hij steeds fel gehekeld had, was hij gewend.

XCIn september '45 werd hij als lid van de Tweede Kamer door de zuiveringscommissie der Staten-Generaal (waarover straks meer) geschrapt. Dat feit maakte op het kader van de SGP, dat sinds een kwart eeuw de Nederlandse overheid als een on-Christelijke macht had gezien, geen enkele indruk. Dat kader kwam begin maart '46 in Utrecht bijeen en hoorde er met verontwaardiging dat zijn vereerde voorganger uit de radio had moeten vernemen dat hij geen Kamerlid meer was en dat hij daarvan nimmer schriftelijk bericht had gekregen. 'Alle heulen met de vijand was verre van mij', zei ds. Kersten.' Hij werd als voorzitter van de SGP herkozen en als no. 1 op haar kandidatenlijst geplaatst - benoemingen die hij met het oog op zijn gezondheidstoestand (hij leed aan een hartkwaal) niet aanvaardde. De vergadering die daarin berustte (ds. Zandt

XC1 'Openingsen afscheidsredevoeringen ter algemene vergadering van de Staatkundig Gereformeerde Partij, 7 maart r946', in Hoorl de roede, dl. 2 (rosr), p. 87.

174 [PDF]
SGP

werd lijsttrekker), benoemde hem vervolgens tot erevoorzitter van de SGP.

XCVan de drie grote confessionele partijen was de ARP tijdens de bezetting elandestien duidelijk in stand gebleven, de CHU iets minder duidelijk maar de RKSP in het geheel niet.

XCIn deze partij, de grootste des lands, was na de meidagen van '40 het denken in de richting gegaan welke Paus Pius XI in '3 I in zijn encycliek Quadragesima Anno 1 had aangegeven (er moest, ter beëindiging van de klassenstrijd, tussen bedrijfseigenaren en arbeiders een 'organische' samenwerking tot stand komen, corporaties moesten regelgevende bevoegdheden krijgen en die corporaties, waarin de overheid niet zou zij 11 vertegenwoordigd, zouden tot de samenstelling van het parlement kunnen bijdragen). Het partijwerk was stilgelegd, ondervoorzitter mr. P. J. Witteman had in juli '40 in De Tijd betoogd dat er geen plaats meer was voor 'een wijdvertakt stelsel van politieke partijen in een parlementaire democratie' en dat de 'gezonde volksinvloed' zich 'langs de weg der beroeps- en bedrijfsgemeenschappen' moest uiten", de voorzitter van de partij, mr. T. J. Verschuur, was zowel in dat bestuur als in de Tweede Kamer-fractie de enige geweest die op samenspraak met de voormannen van de andere partijen had aangedrongen en de RKSP was, vooral in het zuiden des lands, van de zomer van' 40 af min of meer in de Nederlandse Unie opgegaan.

XCAan het beraad in het Politiek Convent en in het 'eerste' Nationaal Comité had Verschuur actief deelgenomen maar nadat hij begin april '43 gearresteerd was (hij zou kort voor de evacuatie in het concentratiekamp Sachsenhausen bezwijken), had het Drees moeite gekost, een gezaghebbende katholiek te bewegen tot toetreding tot het Politiek Convent dat hij wilde reconstrueren - mr. dr. L. N. Deckers, fractievoorzitter in de Tweede Kamer, had geweigerd, van Schaik, voorzitter van de Kamer, had zich spoedig teruggetrokken en Drees had toen tevreden moeten zijn met Kolfschoten, die tweede secretaris van de RKSP was geweest.

XCZo passief had de politieke leiding van de RKSP zich opgesteld dat de

XC, 'In het veertigste jaar', d.w.z. 40 jaar na de encycliek waarin Paus Leo XIII in 1891 liberalisme en socialisme had afgewezen. 2 De Tijd, 23 juli 1940.

175 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

voorzitter van het Rooms-Katholieke Werklieden-Verbond, A. C. de Bruijn, en zijn verbindingsman met het Episcopaat, pater J. G. Stokman, zich er in '43 bij aartsbisschop de Jong over beklaagden - beiden wensten dat de RKSP zou terugkeren. Over de vraag of dat wenselijk was, verschenen enkele illegale brochures, sommige pro, andere contra. Pas die meningenstrijd bracht het bestuur van de RKSP tot het besluit, een commissie in te stellen die het opnieuw naar voren treden van de partij moest voorbereiden - Deckers, Witteman, Kolfschoten en pater Stokman behoorden tot de leden alsook mr. dr. L. G. Kortenhorst, die behalve Kamerlid secretaris van de Algemene Katholieke Werkgeversvereniging was geweest. Die commissie stelde het manifest op waarmee de RKSP zich opnieuw zou presenteren. Daarbij stond voor pater Stokman vast dat, zo de bisschoppen al publiekelijk op het herstel van de katholieke sociale en culturele organisaties zouden kunnen aandringen, zij zich op politiek gebied, waar grote gevoeligheden lagen (het adjectief 'Rooms' had in protestantse kringen maar ook wel daarbuiten voedsel gegeven aan het antipapisme), beter terughoudend konden opstellen. Het Episcopaat nam die zienswijze over.

XCInderdaad, toen in het bevrijde Zuiden het denkbeeld van de Eenheidsvakcentrale aansloeg, lieten de bisschoppen van Den Bosch en Roermond eind december '44 een oproep uitgaan waarin zij er wèl op aandrongen 'reeds nu en zonder uitstel' de katholieke organisaties te doen herleven maar daarmee werden de sociale en culturele bedoeld. Trouwens, in katholiek-politieke kringen was toen reeds een meer politieke organisatie werkzaam, de Studievereniging dr. Schaepman, Met dat al werd het eind april' 45 eer de vroegere eerste secretaris van de RKSP, mr. F. Teulings (niet op aanraden van de bisschoppen maar van Donker, de initiatiefnemer tot de Sociaal-Democratische Vereniging), overging tot de oprichting van een politieke groepering: de Katholieke Staatkundige Vereniging.

XCHiermee stond geenszins vast dat de RKSP zou terugkeren. Het drong tot de bisschoppen en vooralook tot pater Stokman door dat in kringen van jongeren, en daar vooral bij de groep van het katholieke illegale blad Christofoor. weinig waardering voor de RKSP was overgebleven en dat zeer velen zich afvroegen of katholieken in plaats van een eigen partij op te richten er niet beter aan deden, hun schouders te zetten onder de Nederlandse Volksbeweging die toch ook door prominente katholieken als de Quay was voorbereid. Moest er een katholieke partij komen en, zo ja, moest dat dan de RKSP zijn dan wel een 'vernieuwde' partij? Stokman was van oordeel dat ter beantwoording

176 [PDF]
RKSP

vormingscentrum (men zou ook kunnen zeggen: een studie- en discussieclub) moest worden opgericht - een standpunt dat hem door Deckers en Kortenhorst die geen enkele desavouering van de RKSP wensten, niet in dank werd afgenomen.

XCVerdeeldheid dus.

XCIn mei drongen de aartsbisschop van Utrecht en de bisschoppen van Roermond en Haarlem op de herleving van de katholieke sociale en culturele organisaties aan (het door de bezetter geplunderde RoomsKatholiek Werkliedenverbond kreeg van het Aartsbisdom een lening van f 300000) en in juli deed het gehele Episcopaat een herderlijke brief uitgaan' waarin gezegd werd: 'De wereld moet terug naar Christus, wil zij niet te gronde gaan' - dat werd gespecificeerd voor wat betreft het gezinsleven, de sexuele moraal en de arbeidzaamheid (dit alles volgens strikte normen) maar over de politiek werd gezwegen. Inmiddels was de weergegeven verdeeldheid goeddeels bezworen. Romme die als staatkundig hoofdredacteur van het herleefde dagblad van het Werkliedenverbond: de nu in Amsterdam verschijnende Volkskrant, een eigen medium had voor de verspreiding van zijn visies (dat zijn blazoen tijdens de bezetting niet ongerept was gebleven, was slechts aan enkele ingewijden bekend"), was op het denkbeeld gekomen dat het partijbestuur deJ.

I Tekst in G. Stokman: (1945), p. 308 en vlg. 2 Romme had in '40 als president-commissaris van een (een waarvan Kortenhorst een der commissarissen was) het reclamebedrijf 'Remaco', o.m. exploitante van gepachte gemeentelijke reclameborden, voor een groet bedrag aan een Duitse firma laten verkopen die 'Remaco' nadien hoofdzakelijk voor nationaal-socialistische propaganda had gebruikt. Na een uitgebreid onderzoek con cludeerde de procureur-fiscaal bij het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof in juni '47 dat niet het bewijs was geleverd dat de verkoop van 'Remaco' een strafbaar feit had opgeleverd - hij vond wèl dat met de belangen van het personeel geen enkele rekening was gehouden en dat 'uit dien hoofde de gestes van de verkopers uit moreel oogpunt afkeurenswaardig' waren geweest (brief, 16 juni 1947, aan de voorzitter van de Kamer voor Collaboratiezaken van het Tribunaal te Amsterdam, Doc II-673, a-Io). Ook voor een andere zaak werd Romme buiten vervolging gesteld: hij was in '44 gedelegeerd commissaris geweest van een tweede, onder de bedoelde schappij ressorterende onderneming, 'Hypsos', die tentoonstellingsmateriaal had ver vaardigd, zulks mede voor Duitse instanties. Romme's betrokkenheid bij de 'Remaco'-affaire werd in april '46 door een van de Amsterdamse accountants van het Nederlands Beheersinstituut ontdekt en deze zond de bezwarende gegevens onmiddellijk aan premier Schermerhorn toe. Voorzover bekend, besprak Schermerhorn ze slechts met Mansholt, althans: een jaar later, op 29

177 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

voortzetting van de RKSP zou aankondigen maar tegelijkertijd de oprichting van een Centrum voor Staatkundige Vorming zou bekendmaken dat de 'vernieuwing' van de partij in studie zou nemen - van dat Centrum werd hijzelf voorzitter, pater Stokman secretaris.

XCZou deze oplossing voor kritische katholieke jongeren voldoende aantrekkelijk zijn? Niet voor de Christofoor-groep maar wel voor de man tegen wie de meesten dier jongeren hoog opzagen: de Quay. Geweerd als minister, geweerd ook als bestuurslid van de Nederlandse Volksbeweging (daarop komen wij nog terug), besloot hij weer aansluiting te zoeken bij de katholieke 'zuil' die hij juist met de Volksbeweging overbodig had willen maken - daags voor de officiële oprichting van het Centrum verscheen in De Tijd een verklaring van de Quay en andere katholieke aanhangers van de Volksbeweging waarin zij zeiden aan de arbeid van het Centrum te willen deelnemen. De Quay werd prompt voorzitter van de commissie die het bestuur van het Centrum zou adviseren over de wijze van optreden van de katholieken in de politiek (in het zuiden had de Katholieke Staatkundige Vereniging zich inmiddels bij de RKSP aangesloten). Het advies van de commissie was een partij op(J.de geest stond. Over zijn noodlottige invloed op het beleid ten aanzien van de Republiek Indonesië zullen wij in hoofdstuk

april '47, schreefhij in zijn dagboek: 'Ook Mansholt was van dit zaakje op de hoogte. Wij hebben er beiden echter geen gebruik van gemaakt' (d.w.z. de gegevens niet publiekelijk uitgespeeld) 'omdat wij geloven dat dit soort methoden onwaardig is.' 1946 - 7 1947 (I970), P·477· Wij merken hierbij nog op dat in het katholieke kamp weinigen zo overtuigde voorstanders waren van de invoering van een corporatief bestel als Romme. Hij had in '4I een brochure doen verschijnen, waarin hij, zeker, de Duitse gelijkschakelingspolitiek had afgewezen, maar toch ook een door hem in 'jö geschreven rapport had aangehaald waarin stond dat het parlement als 'afzonderlijk het volk vertegenwoordigend orgaan' moest worden afgeschaft en vervangen door een welks leden de uit ondernemers en arbeiders bestaande corporaties zouden vertegenwoordigen. Later in de bezetting had Romme een herziene Grondwet opge steld (de tekst is onder de titel kort na de bevrijding gepubliceerd): de vertegenwoordigende lichamen moesten voor de helft uit standsaf gevaardigden bestaan en hun bevoegdheden moesten drastisch beperkt worden - zo wilde hij aan het 'parlement' het recht van amendement ontnemen. Romme is buiten kijf een man van grote bekwaamheid geweest Th. M. Bank noemt hem in zijn in '83 verschenen werk 'een leeuw in een partij van poezen' (p. I79)) alsook een groot parlementariër - maar dan niet in het ondemocratische (en dus niet-reële) parlement dat hem van '35 tot '45 voor

178 [PDF]
RKSP KVP

te richten die niet alleen voor katholieken zou openstaan, nl. een volkspartij: de Katholieke Volkspartij oftewel de KVP.

XCDe nieuwe naam werd eind december '45 geadopteerd.'

XCEr waren twee overwinnaars: pater Stokrnan die in overeenstemming met de denkbeelden van aartsbisschop de Jong de althans uiterlijk nieuwe KVP van de grond had gekregen, en Romme die 'oud' en 'nieuw' had weten te verzoenen - begin '46 kwam vast te staan dat hij, niet geheel conform zijn eigen wensen (zijn inkomen zou achteruitgaan en dat meende hij jegens zijn gezin moeilijk te kunnen verantwoorden), na de algemene verkiezingen voorzitter zou worden van de Tweede Kamerfractie der KVP en daarmee haar politieke leider.

XCToen Abraham Kuyper in 1879 tot voorzitter was gekozen van het toen opgerichte Centraal Comité van Anti-Revolutionaire Kiesverenigingen (in feite: de Anti-Revolutionaire Partij), had het eerste artikel van het ontworpen beginselprogram 'trots', schreven wij in Voorspel,'en niet zonder een zelfingenomenheid die anderen prikkelde', verklaard: 'De Anti-Revolutionaire of Christelijk-Historische richting vertegenwoordigt voorzoveel ons land aangaat, de grondtoon van ons volkskarakter, gelijk dit, door Oranje geleid, onder invloed der Hervorming omstreeks 1572 zijn stempelontving en wenst dit overeenkomstig de gewijzigde volkstoestand in een vorm die aan de behoeften van onze tijd voldoet, te ontwikkelen.' In deze formulering waren de begrippen 'anti-revolutionair' en 'christelijk-historisch' aan elkaar gelijkgesteld, maar in de decennia die volgden, kwam hier een tegenstelling tussen. De aristocraat jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman, evenals Kuyper een gereformeerde, ging zich in toenemende mate stoten aan Kuypers rechtlijnigheid en heerszucht - hij ging een groepering leiden, de Vrije Anti-Revolutionairen, waartoe niet alleen lidmaten van de door Kuyper in 1892 opgerichte Gereformeerde Kerken behoorden maar ook hervormden. Andere hervormden waren in die tijd lid van een groepering welke zich christelijkhistorisch noemde, en toen zij in 1908 samenging met de Vrije Anti

I Kort tevoren had het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond zijn naam gewijzigd tot de Katholieke Arbeidersbeweging oftewel de KAB.

179 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Revolutionairen, noemde het nieuwe verbond zich 'de Christelijk-Historische Unie'. Er was tussen ARP en CHU een godsdienstig verschil: de ARP was uitgesproken gereformeerd in Kuyperiaanse zin, de CHU meer algemeen-protestants. Er was óók een verschil in sociale basis: de ARP een partij van 'kleine luyden', de CHU eerder een van maatschappelijk hoger geplaatsten. Een zaak van nuances? Zo mocht het de buitenstaander voorkomen maar zo wàs het niet: de sfeer in beide partijen verschilde wezenlijk - terwijl de ARP'er afgestoten werd door het open karakter van de CHU, voelde de CHU'er zich niet aangetrokken door het bij uitstek gesloten karakter van de ARP.

XCDeze verschillen verhinderden niet dat beide partijen in de periode tussen de twee wereldoorlogen samen van alle toen optredende kabinetten deel uitmaakten, behalve dan van dat hetwelk in augustus '39 door de christelijk-historische voorman jhr. mr. D. J. de Geer werd gevormd - dat had wel een anti-revolutionair lid, Gerbrandy, maar deze had tegen de wens van de partijleiding de portefeuille van justitie aanvaard.

XCNa aarzeling van de zijde van de anti-revolutionaire voorman Colijn gingen ARP en CHU zich in de zomer van' 40 met gemeenschappelijke demonstratieve vergaderingen (zij werden spoedig verboden) krachtig en duidelijk verzetten tegen Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek. Binnen de CHU hield bovendien de voorzitter van de Tweede Kamerfractie, Tilanus, tot hij in oktober '40 als 'Indisch gijzelaar' werd opgepakt, het kader met schriftelijke voorlichting bijeen - binnen de ARP was sprake van een grootscheepse actie die tal van nieuwe krachten aan de partij deed toevloeien; zij had in. de lente van '41 haar ledental van ca. tachtigduizend tot omstreeks een kwart miljoen kunnen uitbreiden. Beide partijen werden in de zomer van '41 door de bezetter verboden - nadien was de ARP elandestien voortgezet, tot april' 43 onder leiding van de voorzitter van haar Tweede Kamer-fractie, de onbuigzame Jan Schouten. Het kan zijn dat Schoutens afwezigheid (hij zat, zoals al vermeld, uiteindelijk in het concentratiekamp Mauthausen gevangen) bevorderde dat sommigen in anti-revolutionaire kringen zich gingen afvragen of voortzetting van de ARP na de bevrijding nog wel zin had. Zeker, zij zou aanvankelijk weer naar voren moeten treden maar kon zij dan niet gaan streven naar vereniging met de CHU? Op dat standpunt stond vooral de hoofdredacteur van het hoofdzakelijk gereformeerde illegale blad Trouw, Bruins Slot - hij drong in Trouw in februari '45 op de vorming van 'een positief-christelijke partij' aan.

XCIn eerste instantie traden beide partijen na de bevrijding weer in de openbaarheid, de CHU overigens niet zonder grote moeite: ze had

180 [PDF]
ARP EN CHU

welgeteld acht-en-dertig gulden in kas en haar was haar in Den Haag verschijnend dagblad, De Nederlander, ontnomen.

XCDit blad was aanvankelijk een Kuyperiaans dagblad geweest - de Savornin Lohman had er zich in 1892 meester van weten te maken doordat een van zijn vermogende vrienden tersluiks meer dan de helft van de aandelen had opgekocht, waarna die vriend op een aandeelhoudersvergadering had weten te bereiken dat Lohman tot hoofdredacteur werd benoemd. In '41 was De Nederlander door de bezetter verboden - aan het einde van de bezetting stond vast dat het blad op grond van de Londense besluitwetgeving als het ware automatisch weer zou kunnen verschijnen. Opnieuwals dagblad van de CHU? Op dat punt ontstond verdeeldheid bi.nnen de raad van commissarissen van de vennootschap die De Neder/ander had uitgegeven: de president-commissaris, de Rotterdamse hoogleraar F. de Vries, en drie van de vijf commissarissen stonden op het standpunt dat de CHU haar bestaansrecht had verloren, en hoewel de statuten van de onderneming bepaalden dat De Nederlander op de grondslag stond van het program en de beginselen van de CHU, hadden zij besloten het meest invloedrijke lid van de vroegere commissie van hoofdredactie, mr. G. E. van Walsum, opnieuw te laten optreden, hoewel het hun bekend was dat deze, in '40-'41 secretaris van het hoofdbestuur van de CHU en tijdens de bezetting vertegenwoordiger van de partij in het Politiek Convent, het blad een bredere, niet-uitgesproken christelijkhi.storische grondslag wilde geven. Van Walsum was namelijk aanhanger geworden van de denkbeelden van de Nederlandse Volksbeweging en voelde zich bovendien zeer verwant met die voormannen van de Nederlandse Hervormde kerk welke de 'herkerstening' van Nederland in hun vaandel hadden geschreven - een, naar het leek, krachtige stroming, die zich evenwel na de bevrijding niet in een dagblad zou kunnen uiten. In de hongerwinter maakte van Walsum, die toen secretaris van de Rotterdamse Kamer van Koophandel was, het aan Tilanus (als gijzelaar ontslagen) duidelijk dat hij De Nederlander zoal niet van de christelijkhistorische beginselen dan toch van de Christelijk-Historische Unie wilde losmaken - Tilanus reageerde met te zeggen dat hij hem in dat gevalonmiddellijk een kort geding zou aandoen.

XCVan Walsum zette door. Onder de indruk van Tilanus aankondiging onderzocht hij in de laatste bezettingsmaanden of na de bevrijding wellicht Het Algemeen Handelsblad of De Telegraaf kon worden voortgezet op grondslag van de Volksbeweging en van de nieuwe richting onder de hervormden; dat bleek niet mogelijk. Het gevolg was dat hem, toen hij op vrijdag I I mei een vergadering van de Urgentieraad van de Algemene

181 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Synode der hervormden bijwoonde, door Gravemeyer, Banning en anderen (onder wie de gedelegeerd-commissaris van de vennootschap die De Nederlander had uitgegeven) werd gezegd dat hij, de bezwaren van Tilanus ten spijt, dan toch maar met het blad de nieuwe koers moest inslaan. Prof. de Vries bleek het daarmee eens te zijn - deze en de gedelegeerd-commissaris benoemden op zaterdag 12 mei van Walsum tot hoofdredacteur en op maandag 14 mei (van Walsum had Tilanus inmiddels ingelicht) verscheen De Nieuwe Nederlander, '52ste jaargang, no. I4.743' - dat was een onjuiste, ja misleidende aanduiding.'

XCTilanus liet het niet tot een kort geding of een andere vorm van proces komen - 'dat kon ik niet opbrengen', zei hij later." Groot was zijn verbittering maar ontmoedigd was hij niet. 'Voorlopig', zo schreef hij enkele weken later aan een geestverwant, 'is mijn consigne: eerst terug naar de eigen organisatie en de eigen beginselen; daarna, wanneer de legers weer behoorlijk zijn opgesteld, kunnen we verder zien en handelen zoals we menen dat voor ons volksleven het best gehandeld kan worden.' 3

XCInderdaad, in de eerste maanden na de bevrijding werd de CHU opnieuwopgebouwd.

XCZo ook de ARP., maar dan met dien verstande dat in de eerste circulaire die op 22 mei uitging van diegenen die tot het einde toe het ARP-kader elandestien bijeen hadden gehouden, aangedrongen werd op een voorlopige heropbouw, 'die', aldus de circulaire, 'ruimte moet laten aan een vereniging of fusie met andere gelijkgezinde partijen, daar het een eis des tijds is dat alle positief-christelijke Protestantse Nederlanders in de politieke strijd voortaan één lijn trekken om zo mogelijk tot één politieke organisatie te geraken.' Dat laatste denkbeeld vond weerklank: in overeenstemming met de lijn die Bruins Slot in Trouw bleef aangeven, werd in veel plaatsen op gemeenschappelijke vergaderingen van ARP'ers en CHU'ers aangedrongen op de spoedige vorming van die ene partij" en kwamen er regionaal, o.m. in Friesland, comité's die de fusie van ARPJ.

1 Van Walsum moest er door een ander op gewezen worden dat het "iste jaargang' diende te zijn - hij ging toen na drie weken tot die nieuwe aanduiding over. 2 G. Puchinger: p. 243. 3 Brief, r r juni 1945, in a.v., p. 242. 4 Wat hier volgt, is gebaseerd op de studie van D. F. Bosscher: '(Niet) meer een Christelijke Volkspartij', opgenomen in het 1977 van het Studie en Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen van de Rijksuniversiteit Gro ningen. 5 Er waren in den lande ongeveer 400 christelijk-historische en ruim 600 anti-revolutionaire kiesverenigingen de bedoelde gemeenschappelijke vergade ringen vonden in bijna roo gevallen plaats.

182 [PDF]
ARP EN CHU

en CHU wilden bevorderen. Schouten zag dit alles met gereserveerdheid aan en hetzelfde deed Tilanus - aan die laatste was bij overleg met de hoofdbestuursleden en enkele andere vooraanstaanden uit de CHU gebleken dat een sterke groep het samengaan met de ARP, laat staan een fusie met haar, afwees en, mocht het toch tot dat samengaan of die fusie komen, een eigen partij zou oprichten. In de maanden augustus en september vonden enkele besprekingen plaats tussen delegaties van de besturen van de ARP en de CHU - die delegaties stelden begin oktober vast dat voorshands niet méér viel te bereiken dan 'federatieve samenwerking'. Nadien werd nagegaan of men tot de opstelling van een gemeenschappelijk verkiezingsprogramma en van een gemeenschappelijke kandidatenlijst kon komen. Geen succes, trouwens: binnen de CHU werd de weerstand tegen een samengaan met de ARP steeds sterker. Er vormde zich onder leiding van mr. dr. A. A. van Rhijn (die in Londen voorzitter van de Buitengewone Algemene Rekenkamer was geweest) een groep van een vijftigtalover het algemeen jongere christelijk-historischen van wie velen in de jaren '30 het nauwe samengaan van de CHU met de door Colijn gedomineerde ARP hadden afgewezen (zulks vooral op grond van het feit dat Colijn in zijn economisch-sociaal beleid de bakens niet tijdig had verzet), nu eerder door de Volksbeweging dan door de ARP werden aangetrokken en niets voelden voor de vorming van een 'positief-christelijke partij'. 'Wij willen', aldus een brief die de groep-van Rhijn begin december aan het hoofdbestuur van de CHU zond,

XC'zeer beslist zijn christenen, ook in de politiek. Maar wij moeten ons juist daarom op dit ogenblik niet opsluiten in een 'christelijk volksdeel', maar integendeelons geloof uitdragen. Geen separatisme, maar samenwerking. Geen isolement, maar zending. Niet conserveren, maar vernieuwen.' I

XCOok werd er in die brief op gewezen dat voor de toekomst de bij uitstek vooruitstrevende sociale politiek nodig was, waaraan de meer behoudende ARP geen medewerking zou verlenen.

XCVan het moment af dat duidelijk werd dat ARP en CHU hun zelfstandigheid zouden handhaven, had de ARP-leiding, beseffend dat vele anti-revolutionaire jongeren op de vorming van die ene christelijke partij gebrand waren, gehoopt dat de CHU als eerste duidelijk zou zeggen dat

XCI Aangehaald in D. F. J. Bosscher: Om de erfenis van Colijn. De ARP op de grens van twee werelden, 1939-1952

183 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

zij geen federatieve samenwerking, laat staan een fusie wenste. De CHU deed dat: eind februari '46 keurde haar eerste naoorlogse congres met nagenoeg algemene stemmen een resolutie goed waarin de fusie werd afgewezen en waarin het hoofdbestuur op het laatste moment de woorden 'federatieve samenwerking' had afgezwakt tot 'nauw contact'.

XCDe aanloop tot een fusie was mislukt.'

XCOns rest de op economisch gebied meest 'rechtse' partij: de Liberale Staatspartij de Vrijheidsbond.

XCDoor de impulsen die van haar voorzitter, prof. mr. B. M. Telders, waren uitgegaan, had zij in '40 een duidelijk anti-Duits standpunt ingenomen - Telders evenwel was in december '40 gearresteerd. Nadien hadden vooral de partijsecretaris mr. J. Rutgers en het Utrechtse bestuurslid mr. M. H. de Boer getracht de kaders bijeen te houden. Andere voor de oorlog prominente liberalen hadden zich evenwel passief opgesteld - niet liberale jongeren die o.m. het illegale blad Slaet op den Trommele hadden uitgegeven! Na de bevrijding bleek dat Telders kort tevoren in het Hiiftlingslager Bergen-Belsen was bezweken - de Boer werd waarnemend voorzitter. Hij deed zijn best maar kon de partij niet recht tot nieuw leven wekken. Er ging van de partijtop, goeddeels bestaande uit bejaarde, over het verleden treurende heren, weinig uit - het liberalisme, geassocieerd als het was met de sociale nood uit de jaren van de diepe crisis,Protestants-Christelijke Onderwijsraad gesproken maar het kwam geen stap dichter

1 Zulk een fusie mislukte ook op het gebied van het christelijk lager onderwijs, De besturen van de christelijke lagere scholen hadden geressorteerd onder twee organi saties: de meer orthodoxe Schoolraad voor de scholen met de Bijbel (in hoofdzaak gereformeerde scholen) en de hervormde Vereniging voor Christelijk Volksonder wijs, beide in 1890 opgericht, de tweede als reactie op de eerste. Konden die twee organisaties niet samensmelten en één Protestants-Christelijke Onderwijsraad vor men? Dat denkbeeld vond bij de leidende figuren van de Nederlandse Hervormde kerk die het gehele onderwijs, ook het openbare, op christelijke grondslag wilden plaatsen, geen steun. Men hoopte daar dat de genoemde Vereniging in het geheel niet zou terugkeren, maar die vlieger ging niet op: Tilanus, een der bestuursleden, riep het bestuur weer bijeen, werd voorzitter en bevorderde dat er weer richtlijnen naar de schoolbesturen uitgingen. Ook de Schoolraad voor de scholen met spoedig zijn normale activiteit. Wel werd nog tot in '46 over het plan tot oprichting van die ene

184 [PDF]
LIBERALEN

leek definitief gediscrediteerd te zijn en zelfs van het vooruitzicht dat algemene verkiezingen naderden, ging geen bezieling uit.

XCBegin '46 begon een groep jongeren, onder wie drs. H. A. Korthals (die in '40, toen de Nieuwe Rotterdamse Courant was gelijkgeschakeld, zijn functie als redacteur had neergelegd), zich te weren. Van oordeel dat de Liberale Staatspartij grondig vernieuwd, ja eigenlijk door een nieuwe liberale partij vervangen moest worden, nam zij contact op met de man die namens de werkgeversorganisaties de Stichting van de Arbeid had voorbereid: Stikker. De geestdrift dier jongeren trok deze aan, maar samen met hen een nieuwe partij oprichten? Hij aarzelde. Tilanus adviseerde hem door te zetten en de Leidse hoogleraar Cleveringa die in den lande een grote naam had, verklaarde zich bereid, achter de schermen als zijn adviseur op te treden. Het gevolg was dat Stikker samen met Korthals en enkele andere jongeren begin maart '46 een memorandum richtte tot het bestuur van de Liberale Staatspartij, inhoudend het verzoek om het veld te ruimen voor een nieuwe liberale formatie, 'de Vooruitstrevende Vrijheidspartij'. Het bestuur, zeer onder de indruk van het feit dat het Stikker tegenover zich had, zwichtte en verklaarde zich, voorzover gewenst, tot medewerking bereid. Er werd toen een manifest opgesteld (waarin het woord 'liberaal' niet voor kwam), er werd een Landelijk Comité gevormd (met o.m, Cleveringa en de voorzitter van de Rotterdamse Kamer van Koophandel, K. P. van der Mandele, als leden) en op 12 maart presenteerde zich een nieuwe partij: de Partij van de Vrijheid. Vier weken later moesten de kandidatenlijsten zijn ingeleverd van de partijen die op 17 mei aan de algemene verkiezingen wensten deel te nemen - 'ik had', schreef Stikker in zijn memoires, 'geen kandidaten, geen programma, geen statuten, geen secretariaat en geen geld.' 1

XCAl deze problemen werden opgelost: op 23 maart vond een eerste partijcongres plaats, op 30 maart werd samen met het bestuur en de algemene vergadering van de Liberale Staatspartij" vastgesteld wie kandidaten zouden zijn voor de Tweede Kamer, een partijprogramma werd geschreven, er kwam een commissie voor het ontwerpen van partijstatuten, een secretariaat werd ingericht in het kantoor van de Heineken Brouwerij te Amsterdam en Stikker kon voldoende geld lenen om met inschakeling van een bekend reclamebureau een verkiezingscampagne te organiseren die in totaal ca. f 200 000 zou kosten - bijna dit gehele bedrag was na de verkiezingen nog Stikkers persoonlijke schuld en die zou hij

I Stikker: p. 83. 2 Deze partij is in oktober '46 officieelontbonden.

185 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

slechts weten aan te zuiveren door een beroep te doen op het bedrijfsleven; de eigenaren van de Twentse textielbedrijven zouden zich daarbij naar verhouding het vrijgevigst betonen. Geen wonder! De export naar Indië was voor hen steeds van belang geweest en in een aan het bedrij fsleven gerichte brief waarin Stikker er op had gewezen dat financiële bijdragen aan de Partij voor de Vrijheid onder de post Reclame konden worden geboekt, had hij geschreven: 'Vergeet u vooral niet het grote belang dat de Nederlandse industrie heeft bij het behoud van Indië.' 1

XCEerder schreven wij dat het herstel van de politieke partijen en het op de achtergrond raken van de Nederlandse Volksbeweging processen zijn geweest die gelijk-op liepen maar die wij terwille van de duidelijkheid apart wilden beschrijven. De lezer heeft nu kunnen constateren dat in het eerste jaar na de bevrijding weer negen partijen naar voren kwamen: de CPN, de SDAP, de CDU, de Vrijzinnig-Democratische Bond, de SGP, de RKSP (hervormd tot Katholieke Volkspartij), de CHU, de ARP en ten slotte de Liberale Staatspartij (in de vorm van de Partij van de Vrijheid). Negen voortzettingen dus van formaties welke Nederland sinds de negentiende eeuw of sinds de periode tussen de twee wereldoorlogen had gekend - een herhaling ook van het historische onderscheid ('de antithese') tussen partijen die op een confessionele en die welke op een niet-confessionele grondslag stonden.

XCJuist die tegenstelling was het die de Nederlandse Volksbeweging had willen doorbreken.

Doorbraak?

XC

XCNederland had tijdens de bezetting een brede beweging gekend waarin de tegenstelling tussen confessionelen en niet-confessionelen geen rol had gespeeld: de Nederlandse Unie. Zij was door haar oorsprong in conflict geraakt met het Politiek Convent, doordat het Driemanschap dat haar had opgericht: mr. L. Einthoven, mr. J. Linthorst Homan en prof. de

1 Aangehaald in RA. Koole: 'Partijfinanciën en bedrijfsleven', in het (p. II4) van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen.

186 [PDF]
NEDERLANDSE VOLKSBEWEGING

Quay in hun eerste manifest op wens van de bezetter de begrippen 'Oranje' en 'onafhankelijkheid' niet hadden opgenomen waaraan de leiders van de zes grote democratische partijen 1 hadden willen vasthouden. Het Driemanschap, onderling verdeeld (Linthorst Homan had van hen drieën de grootste bereidheid getoond om aan de Duitsers concessies te doen), had allerlei initiatieven genomen die een aanpassing waren aan Duitse wensen (een aanpassing die vooralook in het onder hoofdredactie van de katholieke jongere G. Ruygers verschijnende weekblad De Unie was gepredikt), maar dat had niet verhinderd dat de Unie in '40 en '41 door honderdduizenden was gezien als een welkom tegenwicht tegen Musserts NSB en Arnold Meyers Nationaal Front; na haar opheffing in december' 41 waren van vroegere leden belangrijke illegale impulsen uitgegaan - zo was Ruygers een van de redacteuren geworden van het illegale blad Je Maintiendrai dat de denkbeelden van de Unie was blijven verkondigen.

XCEinthoven, Linthorst Homan en de Quay waren in '42 door de Duitsers gegijzeld en Einthoven en de Quay hadden behoord tot de groep van zeventien vooraanstaanden die in '42 en '43 in het gijzelaarskamp te St. Michielsgestel het program hadden opgesteld voor een nieuwe beweging, de Nederlandse Volksbeweging, die 'de antithese' diende te doorbreken." Van diegenen die wij tot dusver in dit deelnoemden, hadden naast de Quay en Einthoven ook Schermerhorn, ds. Banning, Brugmans, Lieftinck, Logemann en Wijffels tot de 'Heren Zeventien' behoord en wij willen hier nu de naam aan toevoegen van prof. dr. H. Kraemer, de Leidse hoogleraar in de geschiedenis en fenomenologie van de godsdienst, van wie, voordat hij gegijzeld werd, een sterke impuls was uitgegaan om de Nederlandse Hervormde Kerk weer een centrale plaats te geven in de samenleving.

XCWij hebben over die nieuwe, aan de Hervormde Kerk toegedachte functie al eerder geschreven en willen hier herhalen dat Kraemer en anderen, onder wie Banning en de secretaris van de hervormde Synode, Gravemeyer, van het begin van de bezetting af op een door de hervormde kerk te leiden 'herkerstening' van Nederland hadden aangedrongen. Daartoe moesten de kerkelijke gemeenten krachtiger opgebouwd worden en moest de kerk als geheel zich een nieuwe bestuursstructuur geven:hoofdzakelijk gebaseerd op de in '78 gepubliceerde studie van J. Th. M. Bank: Opkomst

I De RKSP, de ARP, de CHU, de Liberale Staatspartij, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de SDAP. 2 Wat wij over de Nederlandse Volksbeweging schrijven, is

187 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT vóór de bezetting hadden de Algemene Synode en het landelijk kerkbe

stuur: de Algemene Synodale Commissie, geen bevoegdheid gehad om aan de hervormde kerk als geheel aanwijzingen te geven - Gravemeyer had in het kerkelijk verzet tegen de bezetter die bevoegdheid geassumeerd, hetgeen door de meeste hervormde predikanten en kerkbesturen graag was aanvaard, welnu: die lijn moest na de bevrijding met beslistheid worden doorgetrokken. De nieuwe gecentraliseerde kerkorde werd verder voorbereid 1 en teneinde de hervormde kerk in staat te stellen, concrete antwoorden te geven op maatschappelijke vraagstukken, was een Hervormde Raad voor Kerk en Schoolopgericht (deze zou er naar gaan streven om het gehele onderwijs op algemeen-christelijke grondslag te plaatsen) en waren commissies gevormd die rapporten uitbrachten over de thema's 'Kerk en Arbeiders', 'Kerk en Boeren' en 'Kerk en Radio' (het vooroorlogs radiobestel moest verdwijnen - ook de radio moest algemeen-christelijk worden).

XCHet in St. Michielsgestel opgestelde program der Nederlandse Volksbeweging was aan de nieuwe, in de Hervormde Kerk naar voren gekomen denkbeelden verwant: het Nederlandse volk moest een eendrachtig, vanuit door protestanten, katholieken én humanisten aanvaarde algemeen-christelijke beginselen levend volk worden - die beginselen eisten nu opheffing van tegenstellingen als tussen confessionelen en nietconfessionelen, ondernemers en arbeiders, boeren en stedelingen. Zowel het kiesstelsel als het partijwezen moest worden hervormd, 'zodanig', aldus het opgestelde program, 'dat door een niet te groot aantal politieke partijen in de volksvertegenwoordiging vorm wordt gegeven aan de wezenlijke staatkundige tegenstellingen.' In het onderwij s en in het gehele bedrijfsleven moest de ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid worden gestimuleerd, de overheid moest alle 'zedenbedervende invloeden' weren en overgaan tot 'bestrijding van rassen-, klassen- en volkswaan' ; het gezin moest 'beveiligd' worden en alle ondernemingen, gegroepeerd in publiekrechtelijke bedrijfsschappen. moesten in die zin worden hervormd dat in de raden van commissarissen de aandeelhouders

1 Zij werd in de lente van '44 door de Algemene Synode goedgekeurd maar kon pas worden ingevoerd als zij, na in vergaderingen van de 44 kerkdistricten te zijn aanvaard, óók besproken was door een speciale Generale Synode. Die Generale Synode werd op 3I oktober I945, 'Hervormingsdag' (d.w.z. de dag waarop Maarten Luther in I517 zijn tegen de aflaat gerichte stellingen had aangeplakt aan de kerk in het Duitse Wittenberg), geopend in de Nieuwe Kerk te Amsterdam; het daar geopende beraad leidde er toe dat de nieuwe kerkorde na vele volgende vergaderingen in '5 I werd ingevoerd.

188 [PDF]
NEDERLANDSE VOLKSBEWEGING

en de arbeiders op gelijke voet zouden zijn vertegenwoordigd; voorts diende, teneinde te verhoeden dat de massale werkloosheid ooit zou terugkeren, een 'actieve conjunctuurpolitiek' te worden gevoerd; vèrgaande socialisaties waren wenselijk: van de Nederlandse Bank, 'indien noodzakelijk, ook van andere bank- en kredietinstellingen', van de mijnen, de energiebedrijven, de grote transportondernemingen, de grondstoffenkartels, de grote bouwondernemingen 'en dergelijke'. Verder moesten in de verhoudingen tot Indië en de West de in de 7 december-toespraak van de koningin vervatte beloften worden nagekomen en tenslotte diende het bevrijde Nederland de culturele betrekkingen met Vlaanderen en Zuid-Afrika te versterken en in zijn buitenlandse politiek actief mee te werken aan 'de internationale rechtsorde', zulks vanuit 'het besef dat Nederland een bijzondere roeping heeft te vervullen bij de bevordering van de gerechtigheid in de internationale samenleving en een taak als schakel in het cultuurleven der volkeren.'

XCIn het bevrijde Zuiden kwam de drang tot 'vernieuwing' op allerlei wijzen naar voren en werden de in het program van de Nederlandse Volksbeweging neergelegde denkbeelden vooral verkondigd in het daar uitkomend weekblad Je Maintiendrai dat, in combinatie verschijnend met Vrij Nederland en Christofoor, een grote oplaag kreeg (ca. 80000 exemplaren) en zijn verspreiders en propagandisten in hoofdzaak putte uit het oude kader van de Nederlandse Unie. Moest hier nu ook de Nederlandse Volksbeweging worden opgericht? De Quay vreesde dat zij, als men dat deed, een te specifiek katholiek karakter zou krijgen, en die vrees bleken Schermerhorn en de door deze geraadpleegde leiding van het illegale Je Maintiendrai te delen (het Bureau Inlichtingen had de Quay in staat gesteld met Schermerhorn contact op te nemen) - de Volksbeweging werd dus voorlopig niet opgericht. Die terughoudendheid werd door de redactie van het weekblad Je Maintiendrai als noodlottig beschouwd - zij was het die, vooral op aanraden van Brugmans (die zich in de leiding van het illegale Je Maintiendrai tegen het aan de Quay uit te brengen advies had uitgesproken en nadien naar het zuiden was ontsnapt) in het nummer van 28 april een oproep plaatste: 'Wij starten'; nu werd aangedrongen op het vormen van plaatselijke Volksbewegingsgroepen.

XCEen week later was heel Nederland bevrijd.

XCDaar werd in het midden mei verschijnend bevrijdingsnummer van het illegale Je Maintiendrai het 'Manifest van de Nederlandse Volksbeweging' gepubliceerd (een samenvatting van het program dat pas in september gepubliceerd zou worden) - een manifest dat door drie-en

189 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

onder het Driemanschap in de Nederlandse Unie zeer actief waren geweest (onder die vijf Ruygers, de sociaal-democraat J. G. Suurhoff en de vroegere voorzitter van de Onafhankelijke Socialistische Partij, P. J. Schmidt), acht die vóór '40 bekende aanhangers van de RKSP, de ARP, de CHU (van Walsum) of de SDAP waren geweest, drie (nog niet genoemde) aanhangers van de vernieuwingsbeweging in de hervormde kerk (onder wie ds. Buskes) en nog negen anderen, onder wie F. J. Goedhart, in '40 uitgever van de Nieuwsbrief van Pieter 't Hoen, van begin '41 af (met een onderbreking door zijn gevangenschap) een van de redacteuren van Het Parool. Bij die eerste drie-en-dertig voegden zich spoedig twaalf anderen, tot wie prof van der Leeuwen dr. J. R. M. van den Brink behoorden alsmede een voorman van de Vrijzinnig-Democratische Jongeren-Organisatie, ir. A. Vondeling.

XCVelen van deze ondertekenaars waren aanwezig, toen op 24 mei in Amsterdam de Nederlandse Volksbeweging officieel werd opgericht. Schermerhorn werd er tot eerste, Banning tot tweede voorzitter gekozen maar uit het bestuur werd de Quay geweerd - geweerd, omdat verscheidenen van de ondertekenaars (Goedhart die de Nederlandse Unie van meet af aan scherp had bestreden, uitte zich het felst) van mening waren dat de leden van het Driemanschap niet eerder weer naar voren zouden mogen treden dan nadat hun beleid in de periode '40-'41 was onderzocht; kwam dat onderzoek (Goedhart verwachtte dat niet) tot de conclusie dat zij zich als goede vaderlanders hadden gedragen, dan zou ook de Quay in de Volksbeweging een vooraanstaande plaats kunnen innemen.

XCDe Volksbeweging stuitte aanstonds op weerstanden. Trouw wees haar af en in Het Vrije Volk werd (geheel in overeenstemming met de inzichten van Drees) opgemerkt: 'Van het democratisch-socialistische volksdeel behoeft men niet te verwachten dat het terwille van de eenheid bereid zal zijn met Jan en Alleman samen te werken.' 1 InDe Volkskrant uitte Romme zich gereserveerd, zij het niet onwelwillend.

XCSteun kwam er in zoverre uit hervormde kring dat de Urgentieraad van de Synode in de diensten op Pinksterzondag 19 mei een door Banning ontworpen Boodschap had laten voorlezen" die nauw bij de denkbeelden van de Volksbeweging aansloot; daarin had 'de christelijke kerk' tot 'heel het Nederlandse volk' o.m. gezegd: 'Bouw uw sociale levenJ.

I Aangehaald in Th. M. Bank: p. 60. 2 Tekst in p. 6-7.

190 [PDF]
NEDERLANDSE VOLKSBEWEGING

op de grondslag der christelijke gerechtigheid en der onderlinge verantwoordelijkheid' - zij had voorts 'in naam dezer gerechtigheid krachtige maatregelen tegen alle oorlogswinst en vermogensaanwas tijdens en ten gevolge van de oorlog' gevraagd en er bij 'heel het volk, in het bijzonder bij werkgevers, kapitaalbezitters en arbeiders' op aangedrongen,

XC'dat zij niet zullen terugkeren tot de schrijnende klassentegenstellingen en felle klassenstrijd van het verleden, maar alle krachten zullen inspannen tot een rechtsorde van de arbeid, waarin de arbeider als verantwoordelijk medewerker wordt erkend en zijn bestaanszekerheid is gewaarborgd'

XCvooral 'de vloek en de schande der werkloosheid' moesten voorkomen worden.

XCHoe wilde de Volksbeweging nu haar program verwezenlijken?

XCZij had zich van meet af aan als een politieke partij kunnen opwerpen maar dat zou betekenen dat zij zich tegenover andere partijen plaatste als de SDAP, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de CHU die aan hun heropbouw waren begonnen. De meesten, onder wie Banning, voelden daar niets voor - er was aan de Volksbeweging een andere, meer algemene en naar de opvatting der betrokkenen belangrijker functie toegedacht: niet naast maar via de partijen moest zij de door haar nagestreefde 'vernieuwing' bewerkstelligen. In een uitgebreide 'Algemene Toelichting' op het program I werd terzake verklaard:

XC'De door tallozen in ons land gewenste eoncentratie der partijen zal, naar onze mening, tot stand moeten komen op de grondslag van de keuze voor of tegen het personalistische socialisme. De vorm dezer eoncentratie ligt verborgen in de toekomst'

XCanders gezegd: niet de Nederlandse Volksbeweging zou die eoncentratie zijn.

XC'De eoncentratie zelf voor te bereiden is een der taken onzer Volksbeweging .. Wij begeren niet anders dan deze arbeid, die wij 'grondwerk' zouden willen noemen, te kunnen verrichten in goede verhouding met die politieke partijen die op democratische grondslag staan ... Wij hopen op een ontwikkeling en gezondmaking van het politieke leven van binnen uit, dus vanuit de belangrijkste partijen die, het beginsel van het personalistische socialisme aanvaardend, tot een radicaal nieuwe groepering komen.'

XCI Program en toelichting zijn in de zomer van '45 als brochure van de Volksbeweging verschenen.

191 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCHet was alles bijeen een 'reusachtige arbeid' maar Nederland mocht zich gelukkig prijzen dat het daarbij 'in Oranje de steun zal vinden als de vertolker van al hetgeen edel en waarlijk groot is in de geschiedenis van ons vrije volk.'

XCDe Nederlandse Volksbeweging zou dus geen partij zijn maar een op de bestaande partijen inwerkende geestelijk-culturele 'beweging'. Dat uitgangspunt werd midden september '45 op het eerste congres (de 'Constituerende Vergadering') niet zonder strijd goedgekeurd: een minderheid wenste dat de NVB onder alle omstandigheden met een eigen lijst aan de verkiezingen zou gaan deelnemen. Het punt kwam niet in stemming en wat tenslotte met algemene stemmen werd aanvaard was een speciaal door Banning (hij werd in plaats van Schermerhorn de nieuwe eerste voorzitter) voorbereide resolutie waarin werd verklaard dat de Volksbeweging geen politieke partij zou worden, 'omdat zij nadrukkelijk haar wezenlijk sociaal-pedagogische taak wenst te vervullen', maar dat zij zou gaan toewerken naar de stichting van 'een brede volkspartij met personalistisch-socialistische doelstellingen' (het woord 'personalistisch' was op voorstel van de Quay ingevoegd) - van die partijen die in die brede volkspartij dienden op te gaan, werd nu reeds gevraagd dat zij een gemeenschappelijk verkiezingsprogram en een gemeenschappelijke kandidatenlijst zouden opstellen; werd dat afgewezen, dan zou een uit de Volksbeweging voortgekomen comité met een eigen lij st uitkomen.

XCToen dit eerste congres werd gehouden, had het bestuur van de Volksbeweging al een eerste bespreking gevoerd met Drees en Vorrink voor de SDAP (die beiden betwijfeld hadden of zij met figuren als Romme en Ruygers in één formatie konden gaan zitten), met Witteman voor de RKSP (die gezegd had dat deze in elk geval zou terugkomen) en met Tilanus voor de CHU (die had aangekondigd dat zijn partij in stand zou blijven). Een gering succes dus. Eind september verklaarde een delegatie van de Vrijzinnig-Democratische Bond zich tot verder contact bereid, Oud overigens met aarzeling. Begin oktober zei Drees in een tweede bespreking dat hij wel 'een brede volkspartij' maar niet een gemeenschappelijke kandidatenlijst wenste - een week later lag de hele opzet in duigen toen De Volkskrant bekendmaakte dat de door het katholieke Centrum voor Staatkundige Vorming ingestelde commissiede Quay de uitspraak had gedaan dat er weer een katholieke partij moest komen. De Quay! Een van de belangrijkste initiatiefnemers tot de Volksbeweging! De anderen voelden zich door hem in de steek gelaten, ja verraden.

192 [PDF]
OPRICHTING VAN DE PVDA

XCTeneinde nog iets van de oorspronkelijke opzet te redden werd door het bestuur van de Volksbeweging een Studiecommissie Politieke Partijen opgericht. Van haar besprekingen hielden de ARP en de CHU zich verre en de RKSP was er slechts door enkele toehoorders vertegenwoordigd - deel namen wèl delegaties van de SDAP, van de VrijzinnigDemocratische Bond en van de (kleine) Christelijk-Democratische Unie en bij die drie voegden zich begin december een delegatie van de Christofoor-groep en enkele woordvoerders van christelijk-historischen die met de CHU wilden breken, zoals van Walsurn. In het beraad werd toegewerkt naar de vorming van een nieuwe, in de gegeven omstandigheden hoofdzakelijk op de SDAP gebaseerde partij, een 'Partij van de Arbeid'. Die vorming stuitte op moeilijkheden: de SDAP'ers zagen het terwille van het vasthouden van hun aanhang als noodzakelijk dat de traditionele partijsymbolen: de rode vlag en het lied 'de Internationale', gehandhaafd werden en dat de nieuwe partij lid zou worden van de socialistische Tweede Internationale - de anderen gingen hier pas eind december mee akkoord, nadat inzake de vlag een door Drees bedacht compromis was voorgesteld: de Partij van de Arbeid zou in Nederland een nieuwe vlag krijgen en de rode slechts bij internationale contacten gebruiken. Was toen alles in kannen en kruiken? Neen, er restten nog twee vragen: wat zou de positie zijn van Het Vrije Volk en hoe zou het bestuur van de nieuwe partij zijn samengesteld? Hier werd men het op 2 februari over eens: Het Vrije Volk zou niet worden 'opgedrongen aan leden die een blad met een andere strekking' (de Nieuwe Nederlander bijvoorbeeld) 'onontbeerlijk achten', en het bestuur van de Partij van de Arbeid zou twintig leden tellen: negen die afkomstig zouden zijn uit de SDAP, vier uit de Vrijzinnig-Democratische Bond (Oud en Joekes werden twee van die vier), twee uit de CDU, twee (onder wie toch Ruygers) uit de Christofoor-groep, twee die diegenen zouden vertegenwoordigen ('de daklozen') die zich na de bevrijding niet bij enige politieke partij hadden aangesloten maar nu wel bereid waren, met de Partij van de Arbeid in zee te gaan (dat gold o.m. voor de Z.g. Parool groep' ), en tenslotte, als twintigste, Schermerhorn.

1 Belangrijkste woordvoerder van die groep was Goedhart. Hij had gehoopt, na de bevrijding hoofdredacteur van te worden en meende daar ook een als het ware historisch recht op te hebben, maar tot zijn diepe teleurstelling en gegriefdheid achtte het bestuur van de Stichting van Heuven Goedhart (die pas in '43 voor het illegale was gaan schrijven) kapabeler. Van Heuven Goedhart van zijn kant weigerde enkele maanden lang de hem aangeboden functie: hij meende dat zijn

193 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCNu moesten al deze compromissen aan de drie erbij betrokken politieke partijen: SDAP, Vrijzinnig-Democratische Bond en CDU, worden voorgelegd; deze zouden, de compromissen aanvaardend, zichzelf moeten opheffen.

XCDe partijcongressen waarop hiertoe besloten moest worden, vonden op 7 en 8 februari plaats.'

XCDe CDU besloot slechts met een kleine meerderheid van stemmen om in de Partij van de Arbeid op te gaan (de minderheid achtte de nieuwe partij niet socialistisch genoeg), maar bij de Vrijzinnig-Democratische Bond was de stemverhouding 143 stemmen vóór, I I tegen - Oud was blijven aarzelen maar toen hij zei dat hij die aarzeling had overwonnen, gaf dat de doorslag. Op het SDAP-congres bleek niets van verdeeldheid: Vorrink zou de voorzitter worden van de nieuwe partij welker totstandkoming zoveel aan Banning te danken had en die ook door Drees geheel was aanvaard (met twijfel evenwel of Oud binnen de rijen van de Partij van de Arbeid zou blijven) - het congres had geen behoefte om hooggeachte voormannen als dezen dwars te zitten. Tenslotte kwam op 8 februari ook de groep der 'daklozen' bijeen - ook zij besloot, tot de PvdA toe te treden.

XCZo kon dus het congres ter oprichting van de nieuwe partij op 9 februari (een zaterdag, niet een zondag!) plaatsvinden, zulks in de grote zaal van het Hotel Krasnapolsky te Amsterdam." Banning trad er als voorzitter op en hield een hooggestemde openingsrede: 'Er wordt vanaf vandaag een nieuw hoofdstuk geschreven in het boek der geschiedenis ... Naar ons aller overtuiging is de PvdA diep verbonden met de reële krachten van de maatschappij in overgang uit het kapitalisme naar een vorm van socialisme.' Na hem spraken Lieftinck (die mèt van Walsum uit de CHU overging naar de PvdA), een woordvoerder voor de CDU, ]oekes, Ruygers, Goedhart (die o.m. zei dat 'de Indonesische kwestie binnen het

kwaliteiten beter tot hun recht zouden komen als hij een benoeming kreeg als gezant - een functie die hem, ijdel als hij was, zeer aantrok. Er was maar één minister die hem graag als gezant zag optreden: de Booy; alle overigen voelden niets voor zodanige benoeming. In arren moede aanvaardde van Heuven Goedhart toen per I september het hem aangeboden hoofdredacteurschap. Vermelding verdient nog dat Vorrink onmiddellijk na zijn terugkeer uit Duitsland nog met zijn gestreepte con centra tie kampkleding aan getracht had, diegenen die er toe te bewegen van en één groot socialistisch dagblad te maken dat was geweigerd. I Het congres van de SDAP begon al op de 6de. 2 Het verslag van het congres is als brochure gepubliceerd onder de titel:

194 [PDF]
OPRICHTING VAN DE PVDA

Nederlandse Rijksverband' moest worden opgelost) en Vorrink; deze laatste onderstreepte dat de nieuwe partij met alle kracht haar program (goeddeels aansluitend bij dat van de Volksbeweging) moest trachten te verwezenlijken, maar, zei hij, 'wij zullen dat natuurlijk alleen in de volle omvang kunnen doen, wanneer wij bij de verkiezingen een meerderheid verwerven.' Drees, die ook als spreker optrad, uitte zich iets voorzichtiger, over de PvdA zeggend: 'Wij zijn niet zo optimistisch dat wij haar bij deze eerste verkiezingen een meerderheid voorspellen, maar wij zullen er ons best voor doen.'

XCWat had de Nederlandse Volksbeweging nu bereikt?

XCEr wàs een nieuwe partij opgericht, maar toch bij lange na niet die tot welker vorming zij had opgeroepen. De 'antithese' was niet overwonnen, immers: het katholieke volksdeel had zijn eigen partij behouden en op het protestantse zouden de ARP en de CHU (alsook de SGP) een beroep blijven doen. Waren er voorts tekenen dat de Volksbeweging, haar actie voortzettend, alsnog zou kunnen bevorderen dat Nederland de 'antithese' de rug zou toekeren? Dat hing van de uitslag der komende algemene verkiezingen af: zou dan blijken dat de ARP en de CHU een groot deel van hun aanhang hadden verloren en dat het aantal van de op de nieuwe Katholieke Volkspartij uitgebrachte stemmen ver zou achterblijven bij dat hetwelk de RKSP placht te verwerven, dan was mogelijk dat de confessionele partijen gestadig verder aan kracht zouden inboeten. Nodig was dan wèl dat van de Volksbeweging alom in den lande een sterke invloed zou uitgaan - als zij de actieve steun had van honderdduizenden Nederlanders, dan zou dat niet zonder effect blijven.

XCWelnu: niets wees er op dat zij die steun zou krijgen.

XCZij was in '45 en in de eerste maanden van '46 nauwelijks van de grond gekomen. De Nederlandse Unie had een massaal karakter gedragen maar de Volksbeweging had slechts een geringe aanhang gekregen - de Quay's terugkeer naar het katholieke kamp had bevorderd dat zij in het zuiden des lands in elkaar was gezakt; ook elders was haar ledenaantal beperkt gebleven. Er waren eind '45 slechts ca. vijftienduizend leden - de beweging, van meet af aan organisatorisch zwak, had toen een schuld van meer dan f lOO 000. Arbeiders, boeren en neringdoenden waren er onder die leden nauwelijks, wèl hoge ambtenaren, onderwijzers, leraren, hoogle

195 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

raren, kooplieden, ondernemers en vertegenwoordigers van de vrije beroepen, anders gezegd: ontwikkelden van heel verschillende maatschappelijke herkomst die, tezamen genomen, in de samenleving geen kracht van betekenis waren. I Wat restte de beweging toen de Partij van de Arbeid was opgericht? Eind februari besloot zij haar voorlichtende taak voort te zetten; daartoe werd een reeks van commissies ingesteld. Wij willen hieraan, even de voor dit hoofdstuk geldende tijdsgrens overschrijdend, toevoegen dat de beweging na de algemene verkiezingen van mei' 46 bleef bestaan, zij het als groepering zonder reële invloed. In november' 47 2 stelde het bestuur voor, de Volksbeweging op te heffen - het congres van de beweging besloot, haar in te voegen in een volgens de denkbeelden van Brugmans te vormen Personalistische Unie, die bedoeld was als een met de Britse Fabian Society te vergelijken studiegenootschap. Die Unie kwam niet van de grond en toen de Volksbeweging in '51 van het toneel verdween, was een in '49 opgericht Gesprekscentrum het enige dat van de met zoveel enthousiasme en bezieling begonnen opzet restte.

XCDe 'doorbraak' waarvoor de beweging die geen beweging werd, zich had ingezet, was mislukt.

XCSchrijvend over het herstel van de politieke partijen en over de Nederlandse Volksbeweging hebben wij maar weinig namen genoemd maar de lezer dient in het oog te houden dat het hier ontwikkelingen betrof, waaraan duizenden persoonlijk aandeel hadden: diegenen namelijk die vóór de bezetting politiek actief waren geweest en zich, voorzover zij in leven waren gebleven, als bestuurders en propagandisten van gewesten en afdelingen gingen inzetten voor de heropbouw van hetzij hun oude partijen: de CPN, de SDAP, de CDU, de Vrijzinnig-Democratische Bond, de CHU, de ARP en de SGP, hetzij de twee nieuwe: de tot KVPdat de voortzetting was van het Londense Vrij Nederland.JM en De Stem gingen in '48 in het 'Nederlandse'

1 In de zomer van '45 bevond zich onder de ruim driehonderdveertig van de ruim twaalfhonderd leden van het gewest-Den Haag, wier aanmeldingsformulieren be waard zijn gebleven, welgeteld één handarbeider. 2 Het weekblad van de Volksbe wegingJe was toen gefuseerd met het weekblad

196 [PDF]
POLITIEKE ACTIVITEIT

getransformeerde RKSP, de tot Partij van de Vrijheid getransformeerde Liberale Staatspartij. Naast de activiteit van die kaders was er sprake van activiteit van de gewone leden, van wie velen verheugd waren de partijvergaderingen weer te kunnen bijwonen en deel te nemen aan de discussies. Er was weer sprake van een intensief partijleven - opgewekt vooral daarom omdat een ieder wist dat de grote krachtproef naderde: de algemene verkiezingen. Wat voordien aan onderlinge gesprekken gevoerd en aan besprekingen gehouden was, vond in zoverre plaats in onzekerheid dat niemand wist hoe, als het op stemmen aankwam, de kiezers zouden oordelen. Zouden zij getuigen van de behoefte om met Nederland een nieuwe weg in te slaan of zou blijken dat er in de bijna negen jaar die sinds de vorige algemene verkiezingen waren verstreken, geen wezenlijke wijziging was gekomen in hun politieke voorkeuren?

XCNiemand wist het. Het enige dat vaststond was dat Nederland na die verkiezingen weer een volwaardig parlement zou hebben. Zeker, er waren voordien successievelijk een Tijdelijke en een (met medewerking van de illegaliteit aangevulde) Voorlopige Staten-Generaal geweest, maar dat waren noodcolleges, onvermijdelijk met zekere willekeur tot stand gekomen (voor de Tijdelijke Gemeenteraden gold hetzelfde); zij hadden beraadslaagd en zich over het regeringsbeleid uitgesproken maar niet met het gezag dat de normaal gevormde Staten-Generaal toekwam. Wij kunnen ze desondanks niet voorbijgaan en zulks vooral daarom niet omdat zich in de gehele ontwikkeling van Tijdelijke tot Voorlopige en van Voorlopige tot 'gewone' Staten-Generaal het proces voltrok dat wij reeds enige malen aanstipten: de uitschakeling van de politieke invloed der illegaliteit.

De nood-gemeenteraden en het nood-parlement

XC

XCNederland kende voor de oorlog (en kent sinds '46 opnieuw) gemeenteraden, Provinciale Staten en de uit Eerste en Tweede Kamer bestaande Staten-Generaal. Zij werden (en worden) alle, behalve de Eerste Kamer, door verkiezingen op basis van het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen samengesteld - de Eerste Kamer door verkiezing door de leden van de Provinciale Staten.

XCLandsbestuur en gemeentebestuur waren steeds belangrijker geweest dan het provinciaal bestuur - vandaar dat na de bevrijding wèl naast de

197 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT dagelijkse besturen van de gemeenten die van de provincies, de Gede

puteerde Staten, werden hersteld', maar niet de Provinciale Staten die, anders dan de Staten-Generaal en de gemeenteraden, slechts enkele keren per jaar plachten bijeen te komen. Bij de gemeenten lag dat anders: niet alleen bepaalde de Grondwet in artikel 152 dat de gemeenteraden 'aan het hoofd der gemeente' stonden, maar bovendien werd terecht gemeend dat waar de burgerij in het dagelijkse leven zo veel met het doen en laten van de gemeentebesturen te maken had, die besturen kwalijk het klankbord van een, hoe onvolkomen ook, voor de burgerij optredend lichaam konden missen. Uitgaande van het beginsel dat de 'oude' vertegenwoordigende lichamen niet automatisch weer in functie mochten treden, moest voor die gemeenteraden een noodoplossing worden gevonden. Als minister van binnenlandse zaken in Gerbrandy's derde kabinet had Beel er een bedacht: medio april '45 had het wetsbesluit F 45 bepaald dat elke burgemeester minstens drie vertrouwensmannen moest aanwijzen; dezen zouden, rekening houdend met 'de voornaamste geestelijke en maatschappelijke stromingen' in de gemeente, een kiescollege samenstellen dat driemaal zoveelleden moest tellen als de vroegere gemeenteraad; de samenstelling van dat college moest door de burgemeester worden goedgekeurd en vervolgens door de commissaris van de koningin die het zijnerzijds eerst met een commissie van vijf vertrouwensmannen moest bespreken"; waren al die goedkeuringen verworven, dan zou het kiescollege de leden van de Tijdelijke Gemeenteraad kiezen en die Raad zou binnen een maand moeten overgaan tot de verkiezing van wethouders.

XC1 De samenstelling van de provinciale en gemeentebesturen geschiedde op grondslag van het op 5 september '44, 'Dolle Dinsdag', door de koningin ondertekende wetsbesluit E 86. Dat bepaalde dat de door de koningin benoemde, op 10 mei '40 in functie zijnde commissaris der koningin bij koninklijk besluit opnieuwals cornrnissaris kon gaan fungeren; een waarnemer kon door het Militair Gezag of de minister van binnenlandse zaken voorgesteld worden; alle 'oude' gedeputeerden zouden weer in functie treden, voorzover de betrokkenen niet 'fout' waren of voor zuivering in aanmerking kwamen. Burgemeester werd in beginsel wie op 10 mei '40 burgemeester was geweest; was dat niet mogelijk of niet wenselijk, dan trad de oudste wethouder als burgemeester op, maar de commissaris der koningin, het Militair Gezag en de minister van binnenlandse zaken zouden ook heel andere personen als waarnemend burgemeester kunnen aanwijzen; als wethouders zouden in beginsel de 'oude' wethouders optreden, met recht van ingrijpen louter van de commissaris der koningin.

XCWelke moeilijkheden uit deze regeling voortvloeiden, zullen wij in hoofdstuk 4 ('Zuivering') beschrijven. 2 De bepaling ten aanzien van de goedkeuring door de burgemeester verviel in november '45 in die gevallen waarin de drie vertrouwensmannen met algemene stemmen tot hun voorstel

198 [PDF]
NOODGEMEENTERADEN

XCEen rijkelijk ingewikkelde regeling! Zij week in zoverre van de eerder in Londen getroffen regeling, E II9, af dat daarin bepaald was dat in beginsel de leden van de 'oude' gemeenteraad zouden terugkeren - Beel had, met volledige instemming van de koningin, een andere, in de richting van de 'vernieuwing' gaande opzet gekozen waarin niet van 'staatkundige' maar slechts van 'geestelijke en maatschappelijke stromingen' was gesproken. Vage termen! Men had er niet veel houvast aan en in de meeste gevallen zochten de burgemeesters, de kiescolleges samenstellend, aansluiting bij de politieke stromingen die de samenstelling van de 'oude' gemeenteraad hadden bepaald, anders gezegd: in feite werd eerder het wetsbesluit E 119 dan het wetsbesluit F 45 toegepast. Voorschrift bij dat alles was dat er in elke gemeente, behalve in die welke door de oorlog zwaar waren getroffen en waarheen een groot deel van de ontheemde bevolking nog niet had kunnen terugkeren, vóór eind oktober '45 een Tijdelijke Gemeenteraad moest zijn. In de raden die tot stand kwamen, ontbraken veelal de anti-revolutionairen: de ARP had elke vorm van medewerking aan de door haar ongrondwettig geachte regeling afgekeurd en een groot deel van de anti-revolutionaire kiesverenigingen hield zich aan deze richtlijn. In die gevallen werden veelal in de Tijdelijke Gemeenteraden evenveel zetels onbezet gelaten als de ARP in de 'oude' gemeenteraden had gehad. De feitelijke gang van zaken werd ook in zoverre eenvoudiger dat vele kiescolleges niet tot verkiezingen overgingen: in onderling beraad van enkele gezaghebbende leden der colleges werd de lijst opgesteld van diegenen die van de Tijdelijke Gemeenteraad deel zouden uitmaken, en die lijst werd dan en bloc goedgekeurd.

XCBehalve in Den Haag waar ongeveer een derde van het kiescollege van honderdvijf-en-twintig leden bestond uit personen die uitdrukkelijk geen enkele partij vertegenwoordigden, vormden de vooroorlogse politieke krachtsverhoudigen de basis voor de samenstelling der kiescolleges - zulks betekende dat, met enkele afwijkingen (de zetels van de NSB'ers werden aan anderen toebedeeld), die vooroorlogse verhoudingen ook in de Tijdelijke Gemeenteraden duidelijk tot uiting kwamen, zij het dat hier en daar de fracties zichzelf aanvulden met vooraanstaande illegale werkers. Men kon wellicht van een zekere verjonging en verlevendiging spreken maar niet van enige 'vernieuwing'.'

I Vermeldenswaard is hoe er in Rotterdam werd gehandeld. Hoewel het de illegaliteit bekend was dat van burgemeester Oud generlei verzetsimpulsen waren uitgegaan, had

199 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCLandelijk kon namens de illegaliteit slechts de GAC (Grote Adviescommissie der Illegaliteit) invloed uitoefenen. In die GAC waren ten tijde van haar oprichting, begin juli '44, negentien illegale organisaties vertegenwoordigd geweest: acht die zichzelf tot de 'linker-sectie', zeven die zich tot de 'midden-sectie', vier die zich tot de 'rechter-sectie' hadden gerekend.' Nadien waren in het samenwerkingsverband (waar het Vaderlands Comité en de OD die buiten de secties bleven, ook toe behoorden) enkele wijzigingen aangebracht: Katholiek Kompas (een illegaal blad dat niet meer uitkwam) was geschrapt, de 'Natura'-organisatie, het Belastingverzet, de Oorlogspleegkinderen-commissie, de Centrale Inlichtingendienst en een van de Amsterdamse Z.g.'Vrije Groepen' (de groep

XCdeze bij zijn wederoptreden als burgerneester (zulks conform een besluit van het College van Vertrouwensmannen) bij het gros van de burgerij groot gezag. Hij stelde eind mei een Raad van Advies in van vijftien leden; de vier 'oude' wethouders legden hun portefeuilles neer en het werk van elk hunner werd door drie leden van de Raad van Advies overgenomen - de resterende drie stonden Oud terzijde. Formeel werden nadien alle besluiten door Oud genomen (dit alles was lijnrecht in strijd met de Gemeentewet maar Beel legde er zich bij neer). 'Wij moesten', vertelde Oud zeven jaar later aan de Enquêtecommissie, 'als burgemeesters de kiesmannen aanwijzen. In Rotterdam waren het er honderdvijf-en-veertig. Toen heb ik uit die Raad van Advies een paar gehaald, met wie ik heb gepraat en met wie ik heb afgesproken: laten wij als basis nemen de cijfers van de laatste gemeenteraadsverkiezingen van vóór de oorlog' (1939) ... 'Er hadden een paar NSB'ers of quasi-NSB'ers in de raad gezeten; de op hen uitgebrachte stemmen hebben wij gegeven aan de communisten, maar verder hebben wij op die basis een verdeling gemaakt. Toen' (d.w.z. toen in feite al was vastgesteld hoe de Tijdelijke Gemeenteraad er uit zou zien) 'hebben wij een publikatie gedaan waarbij groepen die bepaalde maatschappelijke stromingen vertegenwoordigden, gelegenheid werd gegeven, kandidaten voor het kiescollege aan te bevelen. Het kwam er op neer dat wij praktisch van alle politieke partijen aanbevelingen hebben gekregen, met uitzondering van de Anti-Revolutionaire Partij ... Van een afzonderlijke groep anti-revolutionairen heb ik echter wèl een lijst ontvangen. Wij hebben op de basis van de cijfers van 1939 het kiescollege samengesteld en bij enkele kandidaatstelling zijn de leden van de Tijdelijke Gemeenteraad gekozen.' (Getuige Oud, Enq., dl. VII c, p. 668.) I Linker-sectie: de Raad van Verzet, Het Parool, Vrij Nederland,je Maintiendrai, Chris tofoor, Katholiek Kompas, De Vrije Katheder en De Vrije Kunstenaar.

XCMidden-sectie: het Medisch Contact, het Nationaal Comité, het Nationaal Steunfonds, de Persoonsbewijzencentrale, het Studentenverzet, de Zeemanspot en Ons Volk.

XCRechter-sectie: de Landelijke Knokploegen, de LO, het Schoolverzet en Trouui.

200 [PDF]
GAe

Bakker) waren samen met een illegaal blad: Ons Vrije Nederland, toegelaten en omtrent Bosch van Rosenthal was bepaald dat hij als persoon van de GAC deel uitmaakte. Dekte de GAC nadien de gehele illegaliteit? Neen. Talloze kleinere illegale bladen en talloze kleine groepen tot steun aan onderduikers waren er niet in vertegenwoordigd en evenmin verscheidene belangrijke spionagegroepen en de organisaties voor 'piloten' -hulp.

XCDe groepen van de linker-sectie hadden op het standpunt gestaan dat de illegaliteit na de bevrijding een staatkundige taak diende te hebben, maar dat was door de groepen van de midden- en de rechter-sectie in zijn algemeenheid afgewezen, zij het dat die groepen er akkoord mee waren gegaan dat de GAC van de vier-en-vijftig te benoemen leden van een naoorlogse Nationale Adviescommissie er achttien zou voorstellen en omtrent de zes-en-dertig die door het Vaderlands Comité zouden worden voorgesteld, zich ZOl! uitspreken of die voor haar aanvaardbaar waren. Tot die gemeenschappelij'ke voorstellen was het begin mei '45 nog niet gekomen.

XCNa de bevrijding trad de GAC in de openbaarheid. Zij vestigde een eigen bureau in Amsterdam en spoedig kregen andere dan de al genoemde illegale organisaties het recht, er een vertegenwoordiger in te benoemen: één illegaal blad: De Vonk, drie spionagegroepen: de groep-Albrecht, de Geheime Dienst Nederland en Rolls Royce, nog een tweede 'Vrije Groep': de groep-Gerretsen, voorts de Centrale Kunstenaars Commissie, het Hooglerarencontact en de Bezige Bij (die als legale uitgeverij het in de illegaliteit begonnen werk voortzette) en tenslotte, op grond van het aandeel dat Indonesische studenten aan het illegale werk hadden gehad, de Perhimpoenan Indonesia, het in de jaren '20 opgerichte verbond van Indonesiërs die in Nederland studeerden.'

I In de regel bleven diegenen die in een bepaald verband illegaal actief waren geweest, onderling contact behouden. Dat werd natuurlijk bevorderd in al die gevallen waarin een illegaal blad legaal werd voortgezet, hetgeen het geval was bij en die als dagbladen, en bij en (tot herdoopt) die als periodieken werden voortgezet. Van de drie grote illegale organisaties de RVV, de OD en de LO/LKP viel evenwel de RVV spoedig uiteen. Het kader van de OD handhaafde het onderling verband en bij de was sprake van een duidelijke voortzetting. De LO/LKP was ook de enige die over aanzienlijke eigen fondsen beschikte: ca. f 2 mln, die de organisatie ais restant bezat van de ten behoeve van onderduikers verzamelde gelden. Daarmee werd een eigen bureau opgericht dat O.m. een weekblad, uitgaf (ds. F. Slomp, een van de grore figuren uit de LO, had zich 'Frits de Zwerver' genoemd) en een breed opgezette geschiedschrijving van

201 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCDeze verbreding van de GAC leidde niet tot moeilijkheden - moeilijkheden kwamen er wèl, doordat een vorm van samenwerking moest worden gevonden met de Gemeenschap Oud-Illegale Werkers Nederland, de GOIWN, die in de herfst van '44 in het bevrijde Zuiden was ontstaan en zich met steun van het Militair Gezag in april en mei enigermate tot het oosten en noorden had kunnen uitbreiden. Wie vertegenwoordigde nu landelijk de illegaliteit: de GAC of de GOIWN? In onderling beraad werd hier eind mei '45 een oplossing voor gevonden: de GAC zou die vertegenwoordigster zijn maar voor elke provincie zou namens de individueel gebundelde illegale werkers een vertegenwoordiger tot de GAC worden toegelaten - dat zou veelal een representant van de GOIWN zijn. Zes van die representanten zouden voorts opgenomen worden in het Bureau (het dagelijks bestuur) van de GAC. Deze regeling voorkwam conflicten, met dien verstande dat de Friese illegaliteit weigerde, aan de politieke activiteiten van de GAC medewerking te verlenen.

XCZonder twijfel mocht men na enige tijd de GAC zien als de volwaardige vertegenwoordigster van de illegaliteit. De commissie telde uiteindelijk negen-en-dertig leden (van wie tot ergernis van de 'buitenprovincies' een-en-dertig in het westen des lands woonden) - negen-en-dertig waren dat die man voor man belangrijk illegaal werk hadden gedaan; dat gold met name ook voor de door allen aanvaarde voorzitter: J. J. Brutel de la Rivière, de schoolarts uit Deventer die een van de voormannen van het artsenverzet was geweest, en voor de twee secretarissen: mr. J. Drion die samen met zijn broer mr. H. Drion het illegale blad De Geus had uitgegeven, en mr. H. W. Sandberg die tot de leiding had behoord van de Persoonsbewijzencentrale.

XCEen volwaardige vertegenwoordigster dus van de illegaliteit - maar dat betekende niet dat zij veel greep kreeg op de ontwikkelingen. Bij vele gewone burgers was sprake van een onbewuste schaamte dat zij persoonlijk niets hadden gedaan om de nederlaag van de vijand te bevorderen - dezulken stelden zich graag open voor verhalen over misdragingen van BS'ers en gingen de gehele illegaliteit met die BS vereenzelvigen. Bij de instanties die het overheidsbeleid bepaalden: het Militair Gezag, de regering, de provinciale besturen en de gemeentebesturen, deed zich die reactie niet voor (zij wisten wel beter) maar dat betekende niet dat zij

de LO, de LKP en de met deze verbonden Centrale Inlichtingendienst ter hand nam - het werk is in '5 I als verschenen.

202 [PDF]
CAe

bereid waren, zich bij dat beleid aan de wensen van de illegaliteit te conformeren. De twee kabinetsformateurs: Schermerhorn en Drees, werden geen van beide als 'echte' illegale werkers beschouwd, het Militair Gezag zegde de GAC wel toe, zuiveringscommissies slechts in overleg met haar te zullen instellen, maar hield zich zo weinig aan die toezegging dat het bureau van de GAC al midden juni een scherp protest indiende, en de Nationale Adviescommissie werd door Schermerhorn en Drees zonder overleg met de GAC samengesteld. Dat laatste had de gebundelde illegaliteit in ruime mate aan zichzelf te wijten: zij had immers ten tijde van de bevrijding nog geen voordracht uitgewerkt, maar hadden Schermerhorn en Drees dan niet na de bevrijding de GAC kunnen raadplegen? Kennelijk hadden zij daar geen behoefte aan gehad: het nieuwe kabinet ging het land besturen - Den Haag werd het centrum, niet Amsterdam van waaruit het bureau van de GAC af en toe van verontwaardiging getuigende brieven tot de regering mocht richten die veelal geen enkel effect hadden. Wij zullen er in de hoofdstukken over de zuivering en de bijzondere rechtspleging nog voorbeelden van geven.

XCEind mei was men het er binnen de GAC over eens geworden wie de achttien illegale werkers zouden zijn die in de Nationale Adviescommissie de illegaliteit zouden vertegenwoordigen - van die achttien kwamen er zeven (onder wie Goedhart. van Randwijk, twee communisten: Brandenburg en Wagenaar, en de Indonesiër Soenito) voort uit organisaties die tot de linker-sectie hadden behoord, vier uit die van de midden- en zeven uit die van de rechter-sectie - waar bleef nu de voordracht die het Vaderlands Comité zou opmaken? Drees deed weten dat deze nog enige tijd op zich zou laten wachten, omdat het mogelijk was dat nog vooraanstaande politieke leiders die hij graag in de Adviescommissie opgenomen zag, uit Duitsland zouden terugkeren. Met de GAC werd verder geen contact opgenomen: Drees, Schermerhorn en anderen (zij hebben stellig velen geraadpleegd) maakten zelf de nodige afspraken, wie de zes-en-dertig zouden zijn, met wie de voordracht van de GAC zou worden aangevuld. Dat werden personen, afkomstig uit de politieke partijen (negentien, onder wie Schouten die weigerde zijn zetel in te nemen), uit de Nederlandse Volksbeweging, uit het culturele leven en uit de sociaal-economische organisaties. Van die zes-en-dertig hadden 20

203 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

velen deelgenomen aan het illegale werk, maar er waren onder hen enkele figuren tegen wie de linker-sectie van de GAC grote bezwaren had: leiders van vakcentrales die in het begin van de bezetting van weinig weerbaarheid hadden getuigd, en van der Mandele die lid was geweest van de commissie Wolters om. In geografisch opzicht was de Adviescommissie bovendien onevenwichtig samengesteld: van de vier-en-vijftig leden kwamen er vijf-en-veertig uit het westen, zestien waren woonachtig in Amsterdam, één in Noord-Brabant en de provincie Zeeland was in het geheel niet vertegenwoordigd.

XCAl ongeveer een maand was het kabinet-Schermerhorn in functie, toen de Adviescommissie op 20 juli door de minister-president werd geïnstalleerd. Hij zei dat zij de regering vooral diende te adviseren over de samenstelling van een noodparlement, maar maakte aanstonds duidelijk dat de regering aan verdere adviezen nauwelijks behoefte had. 'Wat andere onderwerpen betreft', zei hij, 'brengt de regeringspraktijk met zich mee dat in vele gevallen onderwerpen aan de orde komen waarbij de praktijk van het leven het vragen van advies dat betrekkelijk lange tijd vordert, onmogelijk maakt.' 1 De commissie koos prof. mr. Paul Scholten, de Amsterdamse hoogleraar die eind '41 het Comité-Scholten had opgericht dat met het 'eerste' Nationaal Comité had samengewerkt, als voorzitter en Vorrink als ondervoorzitter. Dit alles geschiedde i.n het openbaar en vervolgens werd na felle debatten een voorstel aangenomen om de verdere vergaderingen, tenzij de commissie anders wenste, in het geheim te doen plaatsvinden. Dat deed voor van Randwijk, maar bepaald niet alleen voor hem, de deur dicht. Verbitterd schreef hij in Vrij Neder land: 'De functie van de NAC is wel ... tot de kleinst mogelijke teruggebracht, vergeleken bij hetgeen ons in de bezettingstijd voor ogen zweefde. \Vij vroegen ons daarom bij de plechtigheid af, of we bij een installatie dan wel bij een begrafenis waren.' 2 Nog geen twee weken na die installatie, op 2 augustus, werd het wetsbesluit gepubliceerd dat de Tijdelijke Staten-Generaal instelde: een zuiveringscommissie, bestaande uit de vice-president van de Raad van State, Beelaerts, de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer, resp. mr. W. L. baron de Vos van Steenwijk" en mr. van Schaik, de voorzitter van de GAC, Brutel, en de voorzitter van de Nationale Adviescommissie,20

I Aangehaald in H. W. Sandberg: (I950), p. 248 (verder aan te halen als: 2 28 juli 1945. 3 Hij werd wegens ziekte spoedig door prof mr. B. C. de Savornin Lohman vervangen.

204 [PDF]
NATIONALE ADVIESCOMMISSIE

Scholten, zou nagaan, wie van de leden van de 'oude' Kamers, voorzover zij nog in leven waren c.q. voorzover zij niet hadden bedankt, gewraakt moesten worden - de overigen zouden dan als Tijdelijke Staten-Generaal bijeenkomen, louter om het instellen van de Voorlopige Staten-Generaal te bespreken. Dit wetsbesluit was door het kabinet-Schermerhom opgesteld zonder overleg met de GAC en de Adviescommissie. Deze laatste sprak met een-en-twintig stemmen vóór en twintig tegen haar afkeuring uit over de gevolgde procedure - nadien werd haar wèl het wetsontwerp voorgelegd dat bepaalde dat de Voorlopige Staten-Generaal zouden bestaan uit de Tijdelijke met aanvulling van de lege plaatsen met nieuwelingen ten aanzien van wie de Adviescommissie dubbeltallen zou opmaken (hoe daaruit gekozen zou worden, komt nog aan de orde), en dat die Voorlopige Staten-Generaal alle bevoegdheden zouden hebben welke de Grondwet aan de Staten-Generaal toekende.

XCIn totaal kwam de Adviescommissie in bijna vier maanden (zij hield haar slotvergadering op IS november) vijftien maal bijeen. Slechts één van die vergaderingen was openbaar: die waarin de commissie eind augustus na een verward debat met meerderheid van stemmen uitsprak dat de gemeenteraadsverkiezingen in december '45 en die voor de Provinciale Staten en de Tweede Kamer in april '46 dienden plaats te vinden - een advies waaraan het kabinet nauwelijks aandacht besteedde. De Adviescommissie vroeg het kabinet voorts, te bevorderen dat meer zou worden meegedeeld over het beleid van de regering in ballingschap (hieruit resulteerde een verzoek aan Gerbrandy om daarover ter publikatie een verslag op te stellen') en zij drong er eind september bij het kabinet op aan, met haar van gedachten te wisselen over de conflictsituatie welke in Nederlands-Indië was ontstaan - dat punt liet zij rusten, toen haar bleek dat het kabinet die situatie met de Tijdelijke Tweede Kamer wilde bespreken.

XCHiermee hebben wij het belangrijkste vermeld dat over de Nationale Adviescommissie te berichten valt-: bitter weinig. Zo werd het ook door de leden gevoeld. Op de slotvergadering, IS november, schitterden van de vier-en-vijftig twee-en-dertig door afwezigheid.

I Dit werd zijn in '46 verschenen memorandum een slordig gecomponeerde en slordig geschreven verhandeling, waaruit wèl Gerbrandy's strijdbare persoonlijkheid sprak maar die overigens veel lacunes bevatte. 2 Een uitgebreider overzicht van alle besprekingen vindt men in deel V a van de Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945' op de pag.'s 886-94·

205 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCNu eerst de zuivering van de 'oude' Staten-Generaal.

XCDe al genoemde commissie hield op 6 augustus haar eerste vergadering. Zij deed weten dat Kamerleden en leden van de Adviescommissie vóór 15 augustus bij haar klachten konden indienen maar dat alle nog levende leden (behalve de vier die de NSB in de Tweede en de vier die haar in de Eerste Kamer hadden vertegenwoordigd) voor haar dienden te verschijnen' - dat is door enkelen op principiële gronden geweigerd. Klachten kwamen binnen met betrekking tot tien leden van de Tweede en drie van de Eerste Kamer. Van die eerste tien hield van Houten, de vroegere fractievoorzitter van de CDU, de eer aan zich: hij bedankte als Kamerlid en hetzelfde deden nog twee anderen, onder wie van de Bilt, de al genoemde voorzitter van de mijnwerkersbond van het NVV. Gewraakt werden, afgezien van de acht NSB' ers, slechts drie Kamerleden: één uit de Tweede Kamer (ds. Kersten) en twee uit de Eerste (de SDAP'er de Zeeuwen de RKSP'er prof. dr. A. M. A. A. Steger, hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Delft). Het was een oppervlakkig onderzoek geweest - de gegevens over ds. Kersten (wij herinneren er aan dat deze uit de radio moest vernemen dat hij gewraakt was) waren aan de magere kant en de juistheid van de uitspraak inzake Steger is aan twijfel onderhevig. Tegen hem was een klacht ingediend door een lid van de Adviescommissie, von Nordheim, de vertegenwoordiger van de Delftse studenten in het college dat het studentenverzet had geleid: de Raad van Negen - von Nordheim had Steger verweten dat hij zijn colleges had voortgezet en dat hij de Delftse studenten in '43 had geadviseerd de beruchte loyaliteitsverklaring te tekenen. Alleen dat eerste was juist, het tweede niet: Steger had notabene in de Delftse senaat behoord tot de minderheid die had gewenst dat de senaat de studenten zou adviseren niet te tekenen, en had persoonlijk elke student die zich tot hem wendde, wèl op het besluit van de meerderheid gewezen maar daaraan steeds toegevoegd dat hij het met dat besluit niet eens was geweest. Dat verweer baatte hem niet: de zuiveringscommissie sloot hem uit en een mogelijkheid om tegen die beslissing in beroep te gaan ontbrak.

XCEr restten zes-en-zeventig leden van de 'oude' Tweede, vier-en-dertig

I Dat had Brute! geëist, met de mededeling dat hij de zuiveringscommissie zou verlaten als die eis niet werd ingewilligd.

206 [PDF]
ZUIVERING DER STATEN-GENERAAL

van de 'oude' Eerste Kamer. Samen vormden zij de Tijdelijke StatenGeneraal die op 25 september begonnen te functioneren. Aanvankelijk met slechts één taak: zich uit te spreken over de regeling voor het noodparlement, de Voorlopige Staten-Generaal. Nu, tegen die beperking werd krachtig geopponeerd en de regering gaf toe: op 13 oktober deed zij een wetsbesluit verschijnen, inhoudend dat de Tijdelijke StatenGeneraal zich óók zouden kunnen uitspreken over andere door de regering aan de orde gestelde onderwerpen, 'gedacht wordt daarbij bepaaldelijk', aldus de toelichting, 'aan bespreking van de problemen welke ten aanzien van Nederlands-Oost-Indië rezen.' Inderdaad, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, vond over die problemen op 16, 17 en IS oktober een lange gedachtenwisseling met minister Logemann plaats en nadien werd ook nog een tweede onderwerp door de regering aan het oordeel van de Tijdelijke Staten-Generaalonderworpen: Nederlands toetreding tot de Organisatie der Verenigde Naties.

XCDe door de regering voorgestelde regeling voor de Voorlopige StatenGeneraal werd door de Tijdelijke goedgekeurd - in de Tweede Kamer stemden de ARP-fractie en ds. Zandt (SGP) tegen, in de Eerste eveneens de ARP-fractie en drie christelijk-historischen.

XCVeertig open plaatsen moesten vervuld worden en, gelijk al vermeld: de Nationale Adviescommissie mocht er dubbeltallen voor opmaken. Wie zou dan de keuze doen? Die zou geschieden door een commissie, bestaande uit Beelaerts, twee leden van de Eerste Kamer, drie van de Tweede en vijf van de Nationale Adviescommissie.

XCLaatstbedoelde vijf vormden in die commissie een minderheid maar de invloed van de illegaliteit was nog verder teruggedrongen doordat de Adviescommissie op voorstel van een subcommissie waarin vertegenwoordigers van de politieke partijen een meerderheid hadden, als uitgangspunt had aanvaard dat er bij de aanvulling van de Tweede en Eerste Kamer naar moest worden gestreefd dat de verschillende fracties (behalve natuurlijk die van de NSB) weer hun 'oude' sterkte kregen. Er restten dus slechts acht van de honderdvijftig zetels waarvoor men los van alle partijpolitieke gebondenheid kandidaten kon voordragen: de acht van de NSB - en dat werden er zeven, doordat besloten werd, de CPN die in de Eerste Kamer niet vertegenwoordigd was geweest, één zetel in die 20

207 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Kamer te geven (die zetel ging naar Koejemans, de hoofdredacteur van De Waarheid).

XCWij achten het niet nodig om hier de namen weer te geven van allen die tot de dubbeltallen behoorden en van hen die uit deze benoemd werden verklaard, maar willen volstaan met te vermelden dat van Randwijk een benoeming tot Tweede Kamerlid weigerde en dat zich onder de vier die in de Tweede Kamer zetels van NSB'ers innamen, Goedhart en de Indonesiër Raden Mas Setyadjit bevonden en onder de vier die in de Eerste Kamer hetzelfde deden, Stikker en de Indonesiër mr. M. N. D. Pamontjak. Daarmee is niet alles gezegd: in menige fractie werden de lege plaatsen ingenomen door partijleden die belangrijk illegaal of verzetswerk hadden verricht; ook kwamen nu twee Londense oud-ministers in het parlement: Burger voor de SDAP in de Tweede, Welter voor de RKSP in de Eerste Kamer. Dat alles nam niet weg dat, zag men naar het noodparlement als geheel, er van een werkelijke politieke vernieuwing geen sprake was. De vroegere politieke partijen domineerden volstrekt en vooral de Eerste Kamer maakte een nogal fossiele indruk: de gemiddelde leeftijd van de senatoren was vier-en-zestig, het oudste lid was zes-en-tachtig.

XCAls ware er sprake van een 'echt' parlement werd de zitting van de Voorlopige Staten-Generaal op 20 november '45 door koningin Wilhelmina geopend - de plechtigheid werd sober gehouden.

Sociale (vernieuwing'?

XC

XCDe Voorlopige Staten-Generaal hebben van de hun toegekende bevoegdheden over de volle breedte gebruik gemaakt: zij hebben zich gedragen, als waren zij 'echte' Staten-Generaal. Dat wil zeggen dat zij het gehele regeringsbeleid waakzaam en kritisch hebben gevolgd; de discussies hebben een merkbare invloed gehad op de publieke opinie (men wende er weer aan dat namens de traditionele politieke partijen een waaier van verschillende opinies naar voren werd gebracht), op de pers en ook op het regeringsbeleid. Tot de instelling van de Voorlopige Staten-Generaal was er geen lichaam waarmee het kabinet-Schermerhom formeel rekening diende te houden - dat kabinet werd tot 20 november niet gecontroleerd. De Voorlopige Staten-Generaal evenweloefenden wel degelijk controle uit. Het kabinet had daarbij over het algemeen de steun van de fracties van de SDAP, de CDU, de Vrijzinnig-Democrati

208 [PDF]
SOCIALISATIES?

sche Bond en de RKSP (fracties die in de Tweede Kamer twee-en-zestig van de honderd en in de Eerste dertig van de vijftig zetels innamen) - nimmer ontstond een situatie waarin het voortbestaan van het kabinet in gevaar verkeerde. Trouwens: de Kamerleden hadden er begrip voor dat het kabinet voor ongehoord grote problemen stond.

XCHet zou ons te ver voeren orn van de door de Voorlopige StatenGeneraal verrichte parlementaire arbeid een overzicht te geven.' Wèl zullen wij op enkele belangrijke aspecten daarvan (de bemoeienissen met de zuivering, de bijzondere rechtspleging en het Indische vraagstuk) nog terugkomen en er is één aspect waarbij wij nu reeds willen stilstaan, omdat het de welhaast revolutionair te noemen wijziging in de Nederlandse economisch-sociale verhoudingen betreft die Drees in zijn plannen, de Nederlandse Volksbeweging in haar program en het kabinetSchermerhorn in zijn beleidsvoornemens had opgenomen.

XCWij knopen aan bij wat wij hierover eerder vermeldden.

XCDrees had in zijn voor de SDAP opgesteld concept-urgentieprogram de wederopbouw genoemd 'het begin van een economische en sociale omvorming die zo moet worden aangepakt dat allen gevoelen dat een grote vernieuwing tot stand komt.' Niet alleen moest 'een algemeen economisch plan' worden opgesteld, maar ook moesten de eigendomsverhoudingen ingrijpend gewijzigd worden:

XC'Gemeenschapsbedrijven zijn nodig op die punten die in belangrijke mate het economisch leven beheersen of waar bij handhaving van het particuliere bedrijf een groot financieel overwicht in de maatschappij komt te liggen (de circulatiebank); op den duur een belangrijk deel van het bank-, kredieten verzekeringsbedrijf; de energievoorziening; het te centraliseren deel van het vervoerbedrijf; de grote monopolistische bedrijven; de zeer grote industriële bedrijven e.d.'

XCHij had voorts bepleit dat de grond gemeenschapseigendom zou worden, 'in de eerste plaats de grond, nodig voor gemeentelijke uitbreiding om bebouwde kommen, èn de agrarische grond die niet door de eigenaar zelf wordt gebruikt' (alle verpachte gronden dus, hetgeen op ruim 40 % van de land- en tuinbouwgronden neerkwam).

XCHij had er tenslotte op aangedrongen dat zowel bij de openbare als bij de particuliere ondernemingen 'de werkers van hoog tot laag' bij het bedrijf zouden worden betrokken 'op een andere wijze dan tot dusver,

XC1 Men vindt dit overzicht, naar onderwerpen gegroepeerd, in verscheidene hoofdstukken van het al genoemde werk van Duynstee en Bosmans: Parlementairegeschiedenis van Nederland na 1945, deel I: Het kabinet Schermerhorn-Drees.

209 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT zodat zij sterker gevoelen dat met hen, met hun rechten, belangen en

gevoelens, rekening wordt gehouden.'

XCMet het program van Drees was dat van de Volksbeweging in veel opzichten in overeenstemming. In laatstbedoeld program waren bepleit: een 'actieve conjunctuurpolitiek', socialisatie van de Nederlandse Bank en 'indien noodzakelijk, ook van andere bank- en kredietinstellingen', van de mijnen, de energiebedrijven, de grote transportondernemingen, de grondstoffenkartels, de grote bouwondernemingen 'en dergelijke', en er was tenslotte in voorgesteld dat de ondernemingen in publiekrechtelijke bedrijfsschappen zouden worden gegroepeerd en dat in al hun raden van commissarissen de arbeiders op gelijke voet zouden zijn vertegenwoordigd als de aandeelhouders.

XCWelke elementen uit dit alles werden in het program van het kabinetSchermerhorn opgenomen?

XCEr was daarin gesproken van 'een algemeen sociaal-economisch-fmancieel plan' dat door 'een wetenschappelijk bureau' zou worden ontworpen; voorts zou het bedrijfsleven worden georganiseerd 'in grote samenvattende eenheden' waarin 'ook de arbeiders hun plaats [zouden] verkrijgen', en over de nationalisaties verklaarde het program: 'De regering is voornemens, een onderzoek in te stellen naar de vraag, voor welke bedrijfstakken, gedeelten van bedrijfstakken of ondernemingen, behalve die van het mijnbedrijf (de daar ingevoerde publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie zou gehandhaafd worden) 'en de Nederlandse Bank' (voor het kabinet stond vast dat zij onder staatscontrole gebracht diende te worden), 'een overgang van particuliere eigendom naar de publieke of semi-publieke eigendom uit een oogpunt van algemeen belang is geboden.'

XCRealisatie van deze plannen zou betekenen dat de ondernemers een groot deel van hun vrijheid zouden verliezen. Wel te verstaan: tijdens de bezetting was die vrijheid goeddeels opgeheven, doordat de rijksbureaus voor handel en nijverheid doorgegeven hadden wat door welke onderneming geproduceerd moest worden (alsook welk gedeelte van die produktie aan de bezetter of aan Duitsland moest worden geleverd); ook had de overheid de lonen onder controle gehouden om inflatie te voorkomen en had zij, teneinde een ieder in staat te stellen, zich de nodige levensmiddelen aan te schaffen ('het distributiepakket') de prijzen vastgesteld en wel op een zodanig niveau dat er maar weinig winst kon worden gemaakt; ook de huren waren onder controle gehouden. Intussen: dat alles was uitvloeisel geweest van de schaarste, van de bezettingssituatie en van het streven om de beschikbare consumptiegoederen naar

210 [PDF]
SOCIALISATIES?

billijkheid te verdelen en hoge oorlogswinsten te voorkomen. De rechtsvorm van de ondernemingen was niet aangetast en voorzover van de ingestelde bedrijfsschappen richtlijnen waren uitgegaan, hadden de ondernemers deze mede daarom kunnen aanvaarden omdat het de rijksbureaus dirigerende departement van handel en nijverheid nauw contact had onderhouden met de uit ondernemers bestaande besturen van de bedrijfsschappen.

XCNiet dat de ondernemers met die situatie tevreden waren! Zij wensten hun vrijheid terug.

XCWelnu, uitvoering van de beleidsvoornemens van het kabinet-Schermerhorn zou betekenen dat, afgezien nog van de mogelijkheid dat de eigendomsverhoudingen bij nog andere eenheden dan de particuliere mijnen en de Nederlandse Bank zouden worden gewijzigd, die vrijheid ernstig in het gedrang zou komen: werd een 'algemeen sociaal-economisch-financieel plan' opgesteld en uitgevoerd, dan zou het de overheid zijn die in grote lijnen zou bepalen wat zou worden geproduceerd, en als de arbeiders hun plaats zouden verkrijgen in de grote samenvattende eenheden waarin het bedrijfsleven zou worden georganiseerd (de nieuwe publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties dus), dan zouden die arbeiders of de namens hen optredende vakbonden en vakcentrales in het bedrijfsleven een medezeggenschap krijgen waarvan in de tijdens de bezetting gevormde, door de commissie Woltersom voorbereide bedrijfsorganisatie geen sprake was geweest. Overigens: ten aanzien van die nieuwe publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties liepen de denkbeelden in katholieke en sociaal-democratische kringen uiteen. In katholieke kringen wenste men dat in die organisaties slechts de ondernemers en de arbeiders zouden zijn vertegenwoordigd en in sociaal-democratische wilde men daar een derde element aan toevoegen, de overheid, zulks om twee redenen: de eerste was dat aan de overheid in het gehele economische leven een dirigerende rol was toegedacht, de tweede dat gevreesd werd dat de confessionele vakbonden en vakcentrales in hun relaties met de ondernemers van weinig weerbaarheid zouden getuigen.

XCHet einde van de Duitse bezetting betekende geenszins het einde van de schaarste - de lijnen van de door die schaarste bepaalde oorlogseconomie werden dan ook doorgetrokken: er kwam geen wijziging in het functi

211 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT oneren van de rijksbureaus voor handel en nijverheid en in de op de

lonen, prijzen, huren en winsten uitgeoefende controle. Hier rees aanvankelijk geen verzet tegen. Verzet kwam er wèl, en onmiddelijk, op die punten waar het kabinet-Schermerhorn de sociaal-economische verhoudingen blijvend en met aantasting van de ondernemersvrijheid wilde wIJZ1gen.

XCVan dat laatste was ir. Vos, minister van handel en nijverheid in het kabinet-Schermerhorn, een overtuigd voorstander. Hij was, zoals al vermeld, een van de belangrijkste opstellers van het Plan van de Arbeid geweest (directeur namelijk van het daartoe door het bestuur van de SDAP opgerichte wetenschappelijke bureau) en een van de eerste dingen die hij als minister deed, was de econoom dr. J. Tinbergen, die een belangrijk aandeel had gehad aan het opstellen van het Plan van de Arbeid en nadien zijn economische studies, gericht op het ontwerpen van macroeconomische modellen, had voortgezet, opdracht geven om een opzet te ontwerpen voor het 'wetenschappelijk bureau', waarvan Schermerhorn in zijn programmatische toespraak had gerept. Tinbergen wilde dat bureau een onderdeel maken van het Centraal Bureau voor de Statistiek maar dat denkbeeld werd door het kabinet (vooral Drees had er grote bezwaren tegen) verworpen. Vos stelde toen voor, het bureau dat 'Centraal Planbureau' zou heten, een zelfstandige positie te geven, waarbij het zou ressorteren onder de ministeriële Raad voor economische aangelegenheden. Eind oktober werd die opzet door het kabinet goedgekeurd. Het Centraal Planbureau werd ingesteld, voorlopig slechts als een bureau 'in oprichting' (voor de definitieve .oprichting was goedkeuring door het parlement nodig), en Tinbergen werd tot directeur benoemd. In februari '46 had hij zijn eerste Plan gereed: een globaal plan voor het jaar '46, gebaseerd op onvoldoende gegevens (verschillende departementen hadden het laten afweten) en zo somber dat het kabinet het voorstel van Vos om het te publiceren, afwees. Wat wèl werd gepubliceerd, eind mei '46 (het kabinet-Schermerhorn was toen al demissionair), was een 'Eerste nota over het Nationale Welvaartsplan 1946' - 'en daarin', aldus de historicus P. W. Klein,

XC'werd niet gerept van economische vrijheid! Integendeel, het bureau volstond ditmaal weliswaar met indicaties van alternatieven maar deelde tussen neus en lippen mee, een weloverwogen en doelbewuste centrale produktieplanning in voorbereiding te hebben. Het feit dat het bureau in zijn rapportage bij voorkeur het woord 'plan' met een hoofdletter spelde, zal hier en daar ook wel vrees en irritatie hebben gewekt. Menigeen moet het vermoeden hebben gekregen, dat

212 [PDF]
'NATIONAAL WELVAARTSPLAN'

de indicatieve planning eerlang voor dwingende planning zou worden ingeruild.' I

XCVan die vrees en irritatie was al gebleken, toen het kabinet-Schermerhom eind maart '46 een wetsontwerp ter voorbereiding van de vaststelling van een Nationaal Welvaartsplan (zulk een plan zou er dus ook voor de jaren na '46 komen) aan de Voorlopige Staten-Generaal had voorgelegd. Dat Welvaartsplan, voorbereid door een ambtelijke Centrale Plancommissie volgens richtlijnen van een Raad van Advies waarin de wetenschap en het bedrijfsleven zouden zijn vertegenwoordigd, zou schema's moeten bevatten, betrekking hebbend op, aldus de Memorie van Toelichting,

XC'de na te streven grootte van de voortbrenging in de ruimste zin, op de te verwachten hoogte en de ontwikkeling van het prijsniveau, van het nationale inkomen en zijn componenten, op de besteding van dat inkomen en op alle verdere grootheden die voor de hoofdlijnen van het economisch, sociaal en financieel plan van belang zijn'

XCdat plan was bepaald bedoeld als 'een plan van lange adem' en voor zijn verwezenlijking zou de regering nieuwe bevoegdheden moeten krijgen."

XCBegin mei bracht de Tweede Kamer haar Voorlopig Verslag uit. 'Velen', aldus Duynstee en Bosmans, 'hadden meer bezwaren tegen de Memorie van Toelichting dan tegen het wetsontwerp zelf vanwege de passages over de geleide economie; men kwalificeerde de Memorie zelfs als staatssocialistisch.? 'Zulke aan termijn gebonden plannen', heette het in het Voorlopig Verslag, 'gelijk die in Rusland' (Stalins Vijfjarenplannen) 'en in Duitsland' (Hitlers Vierjahresplan)

XC'zijn opgesteld, veronderstellen een mentaliteit bij de bevolking en materiële omstandigheden, welke in Nederland niet reëel aanwezig zijn. De snelle industrialisatie van het destijd nog achterlijke Rusland en de oorlogsvoorbereidingen van het aggressieve Duitsland konden blijkbaar deze jarenplannen uit propagandistische overwegingen niet missen, maar het nuchtere Nederlandse volk waardeert een dergelijke, op effect berekende grootse opzet, welke naar demagogie zweemt, niet .... Alvorens aan driejarenplannen en planeconomie te denken, is het zaak, eerst paal en perk te stellen aan het voortwoekeren van een steriele bureaueratie die handen vol geld verslindt en het bedrijfsleven met lamheid slaat.'

XCI P. W. Klein in Herrijzend Nederland, p. 89. 2 Aangehaald in Duynstee-Bosmans, p. 497-98. A.v., p. 498. 21

213 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCDe fractie van de SDAP was het met al deze bezwaren niet eens; zij meende dat het ontwerp nog door de zittende Kamer moest worden afgehandeld.

XCDaar was geen sprake van - Vos had het Voorlopig Verslag nog niet eens beantwoord, toen hij de portefeuille van Handel en Nijverheid moest afstaan.

XCOok met zijn denkbeelden ten aanzien van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie had Vos geen succes. Eind '45 achtte hij het te vroeg om er een wetsontwerp voor in te dienen - het werd een voorontwerp, bedoeld om de discussies in de Voorlopige Staten-Generaal en in de samenleving in het algemeen op gang te brengen. Het bepleitte dat bedrijfsschappen zouden worden ingesteld met besturen waarvan een door de Kroon te benoemen 'commissaris' voorzitter zou zijn; die besturen zouden uiteenvallen in een economische en een sociale Kamer. De leden van die Kamers zouden worden aangewezen door de vakbonden en werkgeversorganisaties in de betrokken bedrijfstak maar ook andere organisaties en de minister zouden leden aanwijzen. In de sociale Kamers zouden de vakbonden en de werkgeversorganisaties evenveelleden krijgen, in de economische de laatste meer leden dan de eerste. De katholieke minister van Schaik had ook in de economische Kamer pariteit gewenst maar dat had Vos ontraden: hij vreesde dat zulks het verzet van de ondernemers zou versterken en meende bovendien dat in de vakbondswereld niet voldoende krachten waren met de nodige deskundigheid. De economische Kamers zouden namelijk het gehele economische leven in de betrokken bedrijfstakken gaan bepalen: zij zouden onder meer besluiten kunnen nemen ten aanzien van de voortbrenging en verdeling van goederen, de prijzen van goederen en diensten, de concurrentie, de in-, uit- en doorvoer, de vestiging, uitbreiding en stillegging van bedrijven, de mechanisatie, rationalisatie en normalisatie der produktie, de financiering, de hoogte van de winstuitkeringen en de administratie. De taken van de sociale Kamers zouden op sociaal gebied liggen (lonen en andere arbeidsvoorwaarden, vakopleiding, opvangen van eventuele werkloosheid, instelling van fondsen voor de arbeiders). Te voorzien viel dat in de paritair samengestelde Kamers de stemmen veelal zouden staken - dan zou de stem van de commissaris, die ook in andere opzichten grote bevoegdheden kreeg, de doorslag geven. 21

214 [PDF]
HET VOORONTWERP-PBO

XCMen ziet: in dit voorontwerp werd het economische leven op de gebieden van nijverheid en handel als het ware verticaal in sectoren ingedeeld - was geen overkoepeling nodig? Wel degelijk: daarvoor stelde Vos in zijn voorontwerp een Sociaal-Economische Raad voor als adviesorgaan voor de regering ten aanzien van alle algemene vraagstukken van economisch beleid en voor de beoordeling van regelingen der bedrijfsschappen die aan de regering zouden worden voorgelegd. Die Sociaal-Economische Raad zou door de regering worden samengesteld, goeddeels op voordracht van de vakcentrales en landelijke werkgeversorganisaties, maar er zouden vertegenwoordigers uit de besturen der bedrijfsschappen. neutrale deskundigen en leden namens de overheid en namens de consumenten-organisaties aan worden toegevoegd.

XCEr zou, als dit voorontwerp tot een door de Staten-Generaal niet wezenlijk gewijzigd wetsontwerp leidde en dit wetsontwerp op zijn beurt wet werd, van de ondernemersvrijheid niet veeloverblijven. Er werd veel kritiek geuit. De werkgeversorganisaties alsook dagbladen als het Algemeen Handelsblad en de Nationale Rotterdamse Courant hadden geen goed woord voor het voorontwerp over; in katholieke kringen werd gemeend dat de overheid in de ontworpen organisatie een veel te grote rol speelde, zodat van het zelfstandig handelen van ondernemers en arbeiders weinig zou overblijven; de Katholieke Arbeidersbeweging en het Christelijk Nationaal Vakverbond deelden die bezwaren. Kritiek was er vooral op de aan de 'commissaris' toegedachte dominerende rol- nog geen acht maanden na de verdwijning van de Rijkscommissaris had Vos moeilijk een ongelukkiger benaming kunnen kiezen! De Voorlopige Tweede Kamer debatteerde eind januari '46 over het voorontwerp - mr. M. van der Goes van Naters, voorzitter van de SDAP-fractie, was de enige die het in grote lijnen aanvaardde (met uitzondering van de term 'commissaris'). Voor de Vrijzinnig-Democratische Bond sprak Schilthuis zich tegen de grote bevoegdheden van die commissarissen uit. Hetzelfde deed de woordvoerder van de CDU. De woordvoerder van de RKSP oordeelde dat de overheid in het gehele voorontwerp te veel macht kreeg. De CHU en de ARP oefenden fundamentele kritiek uit - de fracties van de CPN en van de Liberale Staatspartij zwegen, laatstbedoelde fractie omdat wat zij aan kritiek naar voren had willen brengen, door de woordvoerders van de CHU en vooral van de ARP al duidelijk was gezegd.

XCDe van zoveel kanten uitgeoefende kritiek maakte het Vos onmogelijk om vóór de algemene verkiezingen tot een wetsontwerp te komen - na die verkiezingen verloor hij, gelijk vermeld, zijn portefeuille. 21

215 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCWaren de economisch-sociale plannen van Drees, van de Nederlandse Volksbeweging en van het kabinet-Schermerhom verwezenlijkt, dan zou het, zo merkten wij eerder op, tot een welhaast revolutionaire wijziging in de Nederlandse verhoudingen zijn gekomen. Niets daarvan. Een jaar na de bevrijding had alleen het mijnbedrijf een nieuwe structuur gekregen en stond vast dat de Nederlandse Bank onder overheidscontrole zou komen, maar de denkbeelden ten aanzien van een planmatige opzet van de gehele economie en van een publiekrechtelijke organisatie van het bedrijfsleven met vèrgaande invloed van de vakbonden en van de overheid waren niet gerealiseerd - zij hadden, integendeel, zoveel kritiek uitgelokt dan men wel moest aannemen dat zij in hun oorspronkelijk naar voren gebrachte vorm in het geheel niet gerealiseerd zouden worden, tenzij de Partij van de Arbeid bij de algemene verkiezingen de meerderheid zou verwerven.

XCAchteraf gezien valt het op dat de gedachtenwisselingen over de voorstellen van minister Vos zich volledig afspeelden binnen wat men 'het normale kader' zou kunnen noemen: in de dagbladpers, in de organen van de vakcentrales en werkgeversorganisaties en in het contact tussen de regering en de volksvertegenwoordiging. Men kan evenwel niet zeggen dat de publieke opinie in beroering kwam. In de eerste twee decennia van de twintigste eeuw hadden de SDAP en het NVV soms met veel succes hun aanhang gemobiliseerd om kracht te zetten achter eisen die in het parlement onvoldoende steun hadden gevonden: de invoering van het algemeen kiesrecht en van de achturige werkdag. Massale demonstraties hadden plaatsgevonden, speciale strijdliederen waren gezongen.

XCNiets van dit alles deed zich in het eerste jaar na de bevrijding voor.

XCDe vraag dringt zich op: hoe kwam dat?

XCHet is, menen wij, niet voldoende om er op te wijzen dat de materiële omstandigheden zoals de slechte verkeerssituatie en het papiertekort het vrijwelonmogelijk maakten om grote volksmenigten in massale demonstraties bijeen te brengen - er speelden meer factoren mee. Het vleugje revolutionair elan waarvan Troelstra in november '18 had getuigd, was in diezelfde maand nog uitgedoofd. Nadien, in de jaren '20, had het optreden van communisten en anarchisten bij de in de SDAP en het NVV georganiseerden de bereidheid tot buitenparlementaire actie verzwakt (de laatste manifestatie van dien aard had in '23 plaatsgevonden: de actie tegen

216 [PDF]
MATERIËLE NOOD DER ARBEIDERS

de Vlootwet) - vooral in de jaren '30 waren de SDAP en het NVV sterker geïntegreerd geraakt in de samenleving. Toen had bovendien de massale werkloosheid, hoezeer de CPN, de Onafhankelijke Socialistische Partij en Sneevliets RSAP zich ook roerden, de politieke strijdbaarheid der arbeiders ondermijnd - in '34 was het Amsterdamse Jordaan-oproer een incident gebleven. De meeste werklozen hadden zich slachtoffer gevoeld van een kennelijk onrechtvaardig ingerichte maatschappij maar waren zich in die maatschappij blijven schikken. Slachtoffers waren de arbeiders opnieuw geworden tijdens de bezetting: hun levenspeil was (behalve aanvankelijk bij de langdurig werklozen die weer arbeid kregen) gestadig gedaald, enkele honderdduizenden waren verplicht in Duitsland tewerkgesteld of hadden moeten onderduiken of waren met hun gezinnen geëvacueerd en voorzover zij nog in de steden in het westen des lands woonden, had hen de katastrofe van de hongerwinter getroffen.

XCNa de bevrijding stond in het denken dier arbeiders de materiële nood centraal. Bijna niemand (wij vermelden enkele gegevens die wij al in deel 10 b, Het laatstejaar II, opnamen') had zijn inboedel op peil kunnen houden. Veel gezinnen hadden het al vóór de oorlog verre van breed gehad, de meeste van die gezinnen waren tijdens de bezetting verder verarmd. Wat de kleding betrof, toonde een onderzoek van het rijksbureau voor de distributie van textielgoederen in de zomer van '45 aan dat er bijna achthonderdduizend burgers waren (een op de elf) die niet méér bezaten dan wat zij droegen. Goede schoenen waren schaars geworden - velen liepen op geïmproviseerd schoeisel, in arme buurten liep wel de helft van de kinderen blootsvoets. In het westen des lands was voorts in tienduizenden gezinnen het binnenhoutwerk van de woningen in de hongerwinter (die men met evenveel recht de 'koudewinter' mag noemen) geheel of gedeeltelijk opgestookt en in meer dan de helft van de gezinnen waar minder dan f 28 per week werd verdiend (f 28 was in veel stedelijke gebieden het loon van een matig geschoolde arbeider), was geen enkele handdoek en geen enkellaken meer aanwezig en in bijna 30 % zelfs geen enkel kopje. Meer dan een vijfde van die gezinnen bezat minder dan één bord per gezinslid. Dan schrijven wij nog niet eens over allen die in de gebieden waar slag was geleverd, al hun bezittingen hadden verloren - woningnood was overigens ook elders een algemeen verschijnsel geworden.

XCWat de arbeiders in hun algemeenheid na de bevrijding wensten, was werk en een redelijk loon, zodat zij althans de ergste gezinsnoden konden

XC1 NI. in de paragraaf 'Slot' van het laatste hoofdstuk. 21

217 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

opheffen, niet een grondige hervorming van de maatschappij. Voor een zodanige hervorming waren de katholiek en christelijk georganiseerde arbeiders nooit warm gelopen en wat de in het NVV georganiseerden aanging, was van belang dat hun leiders in de naoorlogse plannen waarvoor zij actie wilden voeren, binnen het bestaande maatschappelijke kader waren gebleven.

XCWat voor plannen waren dat?

XCDe bezetter had in juli '40 het NVV gelijkgeschakeld en had in augustus '41 hetzelfde gepoogd met het RKWV en het CNV. Nadien waren de voorzitters van de drie centrales: E. Kupers, A. C. de Bruyn en A. Stapelkamp, onderling in contact gebleven. Een poging van Kupers om de Bruyn en Stapelkamp te winnen voor het denkbeeld dat er na de bevrijding slechts één vakcentrale zou komen, was mislukt. Afgesproken was dat dan een Raad van Vakcentrales zou gaan fungeren - een raad van zes leden (twee voor elke centrale), van wie evenwel slechts vier stemgerechtigd zouden zijn: de Bruyn, Stapelkamp. Kupers en nog een tweede NVV-functionaris: de jeugdige A. Vermeulen, afkomstig uit een vierde organisatie, de Nederlandse Vakcentrale (zij telde ruim vijftigduizend leden: hoofdzakelijk ambtenaren en kantoorbedienden), die zich, nadat voorzitter Kupers door de NSB'er Woudenberg was vervangen, bij het NVV had gevoegd; Vermeulen was nadien hoofd van de sociaal-economische afdeling van het hoofdkantoor van het NVV geworden - hij had in september '41 in het nationaal-socialistische weekblad De Waag gejuicht over het vele goede dat op sociaal gebied sinds mei' 40 tot stand zou zijn gebracht, maar had op 1 mei '42, toen Seyss-Inquart het NVV tot Nederlands Arbeidsfront had getransformeerd, de organisatie verlaten.

XCDeze viernu hadden in '42 en '43 allerlei overleg gepleegd met drievertegenwoordigers van de werkgevers-organisaties die na Seyss- Inquarts poging tot gelijkschakeling van het RKWV en het CNV zichzelf ontbonden hadden: Stikker, voorzitter van de Raad van overleg in arbeidszaken, mr. B. C. Slotemaker, directeur van het bureau van het Verbond van N ederlandse werkgevers, en Kortenhorst, secretaris van de Algemene Katholieke Werkgeversvereniging. Die laatste drie waren met het bestuurvan het Verbond van Protestants-Christelijke werkgevers in contact gebleven en hadden mede namens dat bestuur in '44 belangrijke afspraken gemaakt met Kupers, Vermeulen, de Bruyn en Stapelkamp: de drie centrales van arbeiders en de drie van ondernemers zouden, mede ter voorkoming van arbeidsconflicten, na de bevrijding de Stichting van de Arbeid oprichten - vertrouwd werd dat deze aan het sociale front de rust zou kunnen bewa

218 [PDF]
DE STICHTING VAN DE ARBEID

ren. Dan was wèl een program nodig dat de arbeiders zou aanspreken! Zodanig program kwam in de tweede helft van' 44 gereed, een 'urgentieprogram'. Daarin werd van de regering gevergd dat zij na de bevrijding allen die door het ingrij pen van de vijand uit hun werk gestoten of elders tewerkgesteld waren, weer op hun oude plaats zou doen terugkeren; dat zij, mocht dat niet mogelijk zijn, een wachtgeldregeling voor de betrokkenen zou treffen; dat zij allen die door vijandelijk ingrijpen ontslagen of gedegradeerd waren, weer zou doen aanstellen of zou rehabiliteren; dat zij het (in '40 afgekondigde) ontslagverbod zou handhaven; dat zij weer normale werk- en rusttijden zou invoeren (in sommige bedrijfstakken was tijdens de bezetting de 54-urige, zelfs de öo-urige werkweek ingevoerd); dat zij de werkgelegenheid krachtig zou bevorderen, o.m. door uitvoeringvan openbare en cultuurtechnische werken en door woningbouw op grote schaal; dat zij de rantsoenen zou verhogen en de zwarte handel zou tegengaan; dat zij prijzen en lonen onder controle zou houden en de huurbescherming zou handhaven; dat zij de uitkeringen aan ouden van dagen onmiddellijk zou verhogen; dat zij de volksgezondheid zou bevorderen; en dat zij, tenslotte, alle oorlogsinvaliden, invalide zeelieden inbegrepen, financieel te hulp zoukomen.

XCHet was, men ziet het, een program dat op de grondslag stond van het behoud der bestaande maatschappelijke verhoudingen. Belangrijke hervormingen waren er niet in opgenomen. Speciaal Kupers en Vermeulen hadden wel hun best gedaan, ook het punt van de economische ordening door de overige oprichters van de Stichting van de Arbeid aanvaard te krijgen, maar dat was door Stikker en de andere werkgevers-vertegenwoordigers resoluut geweigerd. Het urgentieprogram was een compromis; betekenis kreeg het doordat het als zodanig de instemming verwierf van de talrijke relaties der opstellers, waartoe zowel Drees als mgr. de Jong behoorden. Dat bij hen allen de wens meespeelde, te voorkomen dat de communisten rechtstreeks en via de door hen in '44 aangekondigde Eenheidsvakcentrale, de EVC, greep zouden krijgen op grote aantallen arbeiders, spreekt vanzelf.

XCBehalve de EVC traden na de bevrijding het NVV, het RKWV en het CNV in de openbaarheid, niet zonder grote moeilijkheden: de bureaus van het RKWVen het CNV waren door de bezetter leeggeroofd en

219 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT ZUIVERING VAN HET NVV

verkwanseld ('wij hadden', aldus Stapelkamp en J. Schipper in hun in '56 verschenen geschiedenis van het CNV in de oorlogsjaren, 'geen kantoorgebouw meer, geen kantoormeubelen, geen papier, geen pennen en geen inkt' ') en hun fondsen waren in beslag genomen - bij het NVV, dat zijn vroegere, door het Nederlands Arbeidsfront overgenomen gebouwen weer in gebruik kon nemen", was er het probleem van de zuivering. Verschillende vakbondsbestuurders waren, ook nadat het NVV tot Arbeidsfront getransformeerd was, in strijd met de uitgegeven parolen in functie gebleven en om na te gaan of tegen de betrokkenen maatregelen moesten worden genomen, was al eind' 44 een Ereraad ingesteld die mr. dr. J. in 't Veld, de door de bezetter ontslagen burgemeester van Zaandam, als voorzitter kreeg. Die raad maakte na de bevrijding bekend dat vóór midden augustus klachten bij hem konden worden ingediend. Deze betroffen ca. honderdvijftig vakbondsfunctionarissen - veel méér dan de raad aankon. Hij beperkte zich tot zaken van algemeen belang en droeg die van meer l.okale betekenis aan regionale commissies over. Gegevens over de uitspraken hebben wij niet kunnen vinden maar wij durven het vermoeden uiten dat deze zuivering niet veel om het lijf heeft gehad en dat men de betrokkenen vooralook om de voortzetting van hun werk, nadat Kupers weggejaagd was, niet hard is gevallen en evenmin om het feit dat sommigen hunner getracht hadden, profijt te trekken uit de gelijkschakeling der confessionele vakbonden.'J.

, A. Stapelkamp en Schippers: (I9 56), p. I68. 2 Bij de verbetering van de inrichting van zijn gebouwen kreeg het NVV belangrijke materiële steun van de vakcentrales in Denemarken, Groot-Brittannië, Zweden en de Verenigde Staten. 3 Wij baseren dat vermoeden op de uitspraak van de Ereraad inzake de bestuursleden van de Nederlandse Vereniging van Spoor en Tramwegpersoneel. Haar voorzitter, G. Joustra, had in de eerste twee jaar van de bezetting een de bezetter zeer welgevallig beleid gevoerd: hij had in de zomer van '40 in de geest van de 'Nieuwe Orde' geschreven, had in november '40 deelgenomen aan een reis van vakbondsfunctionarissen naar Duitsland die door de bezetter propa gandistisch was uitgebuit (aan diezelfde reis hadden overigens ook de Bruyn en Stapelkamp deelgenomen), hij was in twee vergaderingen samen met NSB'ers opge treden, hij had het de meer strijdbare leden zo moeilijk mogelijk gemaakt om het lidmaatschap van zijn vakbond te beëindigen en hij had alle pogingen van dergelijke leden om het spoorwegpersoneel te bewegen tot het neerleggen van hun voor de bezetter zo belangrijke arbeid in de kiem gesmoord. Zijn verweer was dat hij dat alles had gedaan met de bedoeling om, op post blijvend, een grote spoorwegstaking voor te bereiden - aan die staking had hij, toen het zover was (I7 september '44), inderdaad een werkzaam aandeel gehad. De Ereraad nu kwam tot de conclusie, dat Joustra's bestuur 'weliswaar door bepaalde gedragingen, afzonderlijk beschouwd, de eer, de

220 [PDF]

XCVoor de betrokkenen zijn die uitspraken natuurlijk van belang geweest maar onze algemene indruk is dat het zachtzinnig oordelen van de Ereraad de naam van het NVV in de eerste periode na de bevrijding niet ten goede is gekomen. Vele arbeiders lazen De Waarheid - in het communistische dagblad en de periodieken die van kleine groepen links van de ePN uitgingen, werd niet nagelaten er op te wijzen dat het NVV in de bezettingsjaren menige steek had laten vallen. Het zou vier jaar duren eer het NVV weer het vooroorlogse ledental had bereikt, maar het RKWV en het eNV hadden een jaar na de bevrijding al méér leden dan zij in het begin van de bezetting hadden gehad. Vooral het NVV ondervond in die begintijd veel last van de EVe - het kon niet verhinderen dat deze vakcentrale in de herfst van '45 door het Wereldvakverbond werd erkend.

XCBenoorden de grote rivieren speelde zich na de bevrijding hetzelfde proces af als in het zuiden: talrijke arbeiders, ook katholieke', gaven zich als lid op van de EVe. Zij werd vooral in Amsterdam sterk onder de havenarbeiders, onder het gemeentepersoneel, bij de werven en in de overige metaalbedrijven. Daarbij had zij het voordeel dat zij veel steun ontving van sectie X (Sociale Zaken) van het Militair Gezag: die sectie vond het onbegrijpelijk dat de EVe niet onmiddellijk tot de Stichting van de Arbeid werd toegelaten. Ook Schermerhorn, die in die tijd de Stichting van de Arbeid binnenskamers ietwat laatdunkend 'het Gesticht van de Arbeid' placht te noemen, was er niet van overtuigd dat dieJ. c.

doelstellingen en de beginselen der vakbeweging heeft geschaad, doch dat deze gedragingen in het verband van het gehele bestuursbeleid geen beslissende betekenis hebben en dat dit beleid, in zijn geheel beschouwd, integendeel een belangrijke positieve bijdrage tot het nationaal verzet heeft gevormd.' A. Rüter heeft in zijn in '59 gepubliceerd werk geconcludeerd dat de Ereraad 'op het verleden een verzet meende te kunnen projec teren dat van capitulatie tot bevrijding geleidelijk toenam' (p. 447) - in werkelijkheid was in de eerste twee bezettingsjaren in vrij vèrgaande mate gecollaboreerd en was vóór de Spoorwegstaking geen verzet gepleegd, behoudens tegen NSB-instanties. I Het lidmaatschap van de EVe werd in maart '46 door het Episcopaat aan alle katholieken verboden.

221 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

uitsluiting van de EVe wenselijk was, maar Drees, minister van sociale zaken (en een man die wist dat elke rechtgeaarde communist het op de ondergang van de sociaal-democratie had gemunt), stelde zich met beslistheid op het standpunt dat enige vorm van erkenning van de EVe pas toelaatbaar was als zij, zoals het NVV, de RKWVen het eNV hadden gedaan, zich bereid verklaarde, conflicten steeds in overleg op te lossen en daarmee afstand te doen van het stakingswapen. Drees voelde zuiver aan dat de materiële nood in brede kringen een zo grote ontevredenheid had gewekt dat stakingen, in één plaats begonnen, gemakkelijk tot andere konden overslaan - daar stond tegenover dat, naar aangenomen mocht worden, de publieke opinie als geheel elke staking zou zien als een bron van vertraging bij de nationale wederopbouwen dus zou afwijzen; eventueel zou op die publieke opinie een beroep kunnen worden gedaan.

XCNadat midden juni '45 de bemanning van een schip dat baggerwerkzaamheden verrichtte in de haven van Ijmuiden, in staking was gegaan omdat zij in tegenstelling tot de havenarbeiders van Ijmuiden geen Britse sigaretten kreeg, kwam het later in juni, op de 27ste, tot een veel groter arbeidsconflict in Rotterdam.' De havenarbeiders hadden er steeds een onzekere positie gehad en toen zij na de bevrijding schepen met levensmiddelen en andere hulpgoederen begonnen te lossen, bleek hun dat zij moesten werken conform een uit '37 daterende collectieve arbeidsovereenkomst die hun geen vast weekloon had toegekend. In mei waren de rantsoenen nog zo laag (hetgeen betekende dat in de meeste gezinnen nog honger werd geleden) dat, nadat het eerst tot massale diefstal was gekomen, goedgevonden werd dat de havenarbeiders van de levensmiddelen die zij losten, af en toe iets naar huis mochten meenemen; dat werd door de BS gecontroleerd - vond de BS dat men te veel meenam, dan werd dat teveel afgenomen. Die voorrechten werden op 9 juni ingetrokken. In de middag of avond nu van de 27ste (de dag waarop Schermerhorn zijn programmatische toespraak hield) wilde de BS een sleepboot die in de Waalhaven een groep arbeiders naar de wal bracht, controleren. De

I Wat wij over de grotere stakingen vermelden, is hoofdzakelijk gebaseerd op het in '76 verschenen werk van P. Coomans, T. de Jong en E. Nijhoff:

222 [PDF]
STAKINGEN

kapitein voer door en de BS ging schieten. Slachtoffers vielen er niet maar het bericht: 'Er is op onze kameraden geschoten!' leidde er toe dat vermoedelijk al op de avond van de 27ste en in elk geval op de zxste juni talrijke havenarbeiders het werk neerlegden. De leiding van de staking werd door de stakers opgedragen aan een twee weken eerder gevormd comité dat de oprichting van een Eenheidsvakbond voor havenarbeiders voorbereidde, en aan vier vertrouwensmannen die gekozen werden. Die leiding, de contactcommissie, stelde aan de samenwerkende werkgevers in de haven, de Scheepvaartvereniging Zuid, eisen voor het beëindigen van de staking: een loonsverhoging met 25 %, een goede wachtgeldregeling, invoering van een 4o-urige werkweek, uitreiking van goed schoeisel en van goede werkkleding, twee weken betaalde vakantie per jaar, een goede pensioenregeling, zuivering van de arbeidsreserve van collaborateurs, verplichte organisatie van alle arbeiders en tenslotte erkenning van de contactcommissie. In eerste instantie verklaarde het bestuur van de Scheepvaartvereniging Zuid zich slechts bereid om de lonen met 25 % te verhogen, maar één of twee dagen later, op 2 of 3 juli, ging het een stap verder: mede namens het Militair Gezag stelde het voor dat over alle andere eisen overleg zou worden gevoerd met de Eenheidsvakbond maar ook met de andere vakbonden. Dat laatste werd door de stakers afgewezen: stellend dat vrijwel alle havenarbeiders inmiddels tot de Eenheidsvakbond waren toegetreden, deden zij weten dat maar met één organisatie onderhandeld mocht worden: de Eenheidsvakbond. Dat was niet naar de zin van het EVC-bestuur dat vreesde voor een te zware verantwoordelijkheid te worden geplaatst en dat bovendien geconstateerd had dat de staking in den lande al vrij algemeen was afgekeurd, maar het was vooralniet naar de zin van de verantwoordelijke minister: Drees.

XCDrees kwam zich op 2 juli in Rotterdam op de hoogte stellen. Stikker deed hetzelfde en zij waren het onmiddellijk eens: de staking was het werk van cornmunistcn, de Eenheidsvakbond en de EVC moesten op afstand worden gehouden, het conflict moest met inschakeling van de andere vakbonden worden opgelost. Drees sprak ook met burgemeester Oud - deze verklaarde zich bereid om, als het nodig was, op 4 juli vrijwilligers op te roepen uit de burgerij om het werk van de stakers over te nemen. De volgende dag bracht Drees in de ministerraad verslag uit van zijn bezoek aan Rotterdam. 'Het gaat', zei hij (aldus de notulen), 'voornamelijk om de erkenning van de Eenheidsvakbond. Daarom, wat ook de onmiddellijke gevolgen voor de voedselvoorziening mogen zijn: niet onderhandelen met de EVB, althans niet, tenzij zij eerst de spelregels

223 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

aanvaarden.' Men moest, meende hij, een beslissing nemen die voor het gehele land van vitaal belang was: gaf men in Rotterdam toe, dan zouden ook elders stakingen uitbreken.

XCHet kabinet was het hiermee eens.' Het besteedde aandacht aan de vraag hoe de vrijwilligers uit de burgerij eventueel beschermd konden worden. Door de BS? Neen - werd er geschoten en vielen er slachtoffers, dan zou dat prins Bernhards naam kunnen schaden. Besloten werd, de Irene-brigade eventueel naar Rotterdam te zenden.

XC's Avonds sprak Schermerhorn voor de radio; hij noemde een deel van de eisen der arbeiders redelijk (niet, naast andere eisen, hun eis tot een verplicht lidmaatschap van de Eenheidsvakbond) maar keurde de staking in duidelijke termen af. De volgende dag, 4 juli, riep burgemeester Oud volgens de met Drees gemaakte afspraak vrijwilligers op en had daarmee succes: meer dan tweeduizend Rotterdammers kwamen zich aanmelden. Onder die druk bezweek de contactcommissie: op een bijeenkomst van stakers gaf zij op 5juli het advies, de staking veertien dagen op te schorten en het werk onmiddellijk te hervatten. Er klonk uit de menigte de kreet 'doorgaan! doorgaan!', maar de arbeiders gingen weer aan het werk.

XCZes dagen later, I I juli, werd de leiding van de Rotterdamse Eenheidsvakbond door Schermerhorn ontvangen. Hij eiste dat zij afstand zou doen van het stakingsrecht. Dat werd geweigerd. Het gevolg van die weigering was dat het kabinet de Scheepvaartvereniging Zuid verbood, met de bond de onderhandelen. Werd nu op de zoste de staking hervat? Neen. In de vroege ochtend van die dag werd de felste stakingsleider (het enige lid van de contactcommissie dat op 5 juli had willen doorstaken) gearresteerd? en dat wekte onzekerheid. Men liet het op 23 juli bij een staking van één uur. Nadien hield het kabinet voet bij stuk - daarop kwam het op 13 augustus tot een proteststaking van een dag, nu ook in de haven van Amsterdam. De volgende dag, 14 augustus, maakte de Scheepvaartvereniging Zuid bekend dat voortaan per dag acht-en-een-half uur moest worden gewerkt en dat van allen die dat weigerden, de arbeidsboekjes zouden worden ingehouden. Het wèrd geweigerd - op 17 augustus lag het werk in de Rotterdamse haven opnieuw geheel stiL Weer werden vrijwilligers opgeroepen, weer troepen in gereedheid gehouden om hen,

XCI Voor zijn dagboek dicteerde minister de Booy 's avonds: 'It is pleasing to hear hou/ very determined he' (Drees) 'is that the country shall not be run by the workers' (de Booy: Dagboekjuli 1944- juli 1945 (3juli 1945)). 2 De man werd binnen twee dagen tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld omdat in zijn woning wat bloem en chocola was gevonden - zijn verweer dat hij die vóór 9 juni had mogen meenemen, werd verworpen.

224 [PDF]
STAKINGEN

mocht dat nodig zijn, te beschermen en nu werd ook een aanvullende maatregel getroffen: diegenen die als stakers niet werkten en dus werklozen waren geworden, zouden van overbruggingssteun worden uitgesloten.

XCOp deze tweede grote havenstaking reageerde de publieke opinie even negatief als op de eerste - en de Eenheidsvakbond gaf toe. Wel ging het kabinet er akkoord mee dat de bond door de Scheepvaartvereniging Zuid als onderhandelingspartner werd aanvaard maar de bond had in zoverre het hoofd moeten buigen dat hij de bevoegdheid van de overheid erkend had om bindende regels voor te schrijven. Dat betekende dat hij het stakingsrecht had prijsgegeven.

XCEr volgden onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden. De bond en de samenwerkende drie andere bonden (die van het NVV, het RKWV en het CNV, die overigens onder de havenarbeiders slechts een geringe aanhang hadden) werden het niet eens met de Scheepvaartvereniging Zuid - het was toen de rijksbemiddelaar die midden oktober de nieuwe arbeidsvoorwaarden vaststelde en daarin was met de meeste eisen van de Eenheidsvakbond geen rekening gehouden.

XCZo hadden de Rotterdamse havenarbeiders maar weinig succes geboekt.

XCDrie factoren zijn daarbij, menen wij, van belang geweest: de vasthoudendheid van het kabinet, vooral van Drees, de negatieve reactie van de publieke opinie en, als gevolg daarvan, de terughoudendheid van de CPN en van de leiding van de Eenheidsvakcentrale. Binnen die EVC waren stemmen opgegaan om het niet alleen in de haven van Amsterdam maar op tal van andere punten tot solidariteitsstakingen te laten komen, maar de besturen zowel van de EVC als van de CPN hadden zich daar fel tegen verzet - Paul de Groot had de leiding van de Rotterdamse Eenheidsvakbond voor havenarbeiders bij zich geroepen en haar gezegd dat haar agitatie de CPN volgens zij n schatting al tien zetels had gekost.

XCEén ding hadden de Eenheidsvakbonden voor havenarbeiders in Rotterdam en Amsterdam wèl bereikt: in tegenstelling tot alle bonden van het NVV, de RKWV en het CNV hadden zij zich weerbaar opgesteld. Dat kwam de EVC in hoge mate ten goede: zij had eind '45 naar schatting ca. honderdzeventigduizend leden, niet veel minder dan het NVV toen telde.

XCDe wijze waarop in den lande op de Rotterdamse havenstakingen was

225 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT gereageerd, had de besturen van de ePN en van de EVe tot het inzicht

gebracht dat het stakingswapen met voorzichtigheid moest worden gehanteerd en dat daarbij terdege rekening moest worden gehouden met de van de publieke opinie te verwachten reacties. De arbeidsvoorwaarden alléén werden door die publieke opinie kennelijk niet als een voldoende reden gezien om tot staken over te gaan. Was er een andere reden die wellicht bij haar zekere sympathie zou ontmoeten? Ja. Er was aan de linkerzijde in Nederland onbehagen gegroeid dat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië die in '45 in West-Europa een onaantastbare machtspositie leken te hebben opgebouwd, het als fascistisch beschouwde regime in Spanje ongemoeid hadden gelaten - Hitler en Mussolini waren ten val gebracht maar generaal Franco, door die twee in het zadel getild, was aan de macht gebleven. Het kwam de leiding niet alleen van de ePN en de EVe maar ook die van het NVV wenselijk voor dat Nederland daar duidelijk tegen zou protesteren.

XCMidden maart '46 arriveerde een schip met Spaanse sinaasappelen in de haven van Rotterdam. De havenarbeiders weigerden het te lossen. EVe en NVV eisten dat Nederland de diplomatieke betrekkingen met Spanje zou verbreken maar het EVe-bestuur ging in twee opzichten verder: het eiste dat ook de handelsbetrekkingen verbroken zouden worden en het schaarde zich achter de staking. Weer was het Drees die er in het kabinet op aandrong dat onmiddellijke werkhervatting zou worden geëist, weer werden vrijwilligers opgeroepen, weer werden overbruggingsuitkeringen aan de stakers onthouden. Zij gingen na enkele dagen weer aan het werk maar het feit dat deze Rotterdammers de arbeid uit een ideëel motief hadden neergelegd, kwam, schijnt het, de stakingsbereidheid bij andere groepen arbeiders ten goede.

XCIn april kwam het tot een nieuwe krachtproef.

XCIn augustus had het kabinet goedgevonden dat de Rotterdamse Eenheidsvakbond voor havenarbeiders bij het cao-overleg zou worden betrokken, maar toen na de uitspraak van de rijksbemiddelaar het overleg over een nieuwe cao was begonnen, was de Eenheidsvakbond daar buiten gelaten, en de door de drie andere bonden aanvaarde nieuwe cao was door de Eenheidsvakbond afgewezen. Hij eiste dat de onderhandelingen met zijn vertegenwoordigers erbij heropend zouden worden. De eis werd afgewezen en nu kwam het tot een havenstaking niet alleen in Rotterdam maar ook in Amsterdam en, begin mei, in Vlissingen. Bovendien kwam het tot solidariteitsstakingen in een aantal bedrijven in het gehele land.

XCDe verkiezingen naderden - reden te meer voor het kabinet om geen krimp te geven.

226 [PDF]
STAKINGEN

XCOp de avond van 16 mei, daags voor de stembusgang, sprak Schermerhorn voor de radio. Had hij op 3 juli '45 van begrip voor de eisen der stakers getuigd, nu wees hij deze vierkant af. Vergeleken met de zomer van '45 waren, zei hij, de arbeidsvoorwaarden verbeterd, zodat de stakingen louter als een door de EVe uitgelokt prestigeconflict moesten worden gezien. Er zouden in de havens opnieuw vrijwilligers worden opgeroepen en dezen zouden de nodige bescherming krijgen, waarbij het kabinet, aldus de minister-president, in het uiterste gevalniet zou schromen om ook het leger in te zetten. I Welk effect deze dreigende taal op de verkiezingsuitslag heeft gehad, kan niet nauwkeurig vastgesteld worden - vergelijkt men evenwel die uitslag met de peilingen van de publieke opinie die er aan voorafgingen (daarover straks meer), dan is het niet onaannemelijk dat Schermerhorns toespraak eerder de ePN dan de PvdA ten goede is gekomen.'

XCVoordat wij die eerste naoorlogse stembusgang behandelen, hebben wij nog over één onderwerp te schrijven: de ontwikkelingen op het gebied van de radio. Wij doen dit mede daarom omdat dit bij uitstek het gebied is geweest waarop na de algemene verkiezingen vaststond dat de 'vernieuwing' zou mislukken.

Radio

XC

XCOpnieuw is het nodig dat wij eerst enkele in vorige delen vermelde feiten ophalen.

XCHet Nederlandse radiobestel droeg een geprononceerd verzuild karakter - inwas de zendtijd aldus verdeeld dat aan de Avro, de KRO,

1930 1 Er zijn toen inderdaad naar Rotterdam en Amsterdam troepen gezonden, naar Rotterdam ook vijfhonderd marechaussees met 20 gevechtswagens. De havenstaking in Rotterdam werd het langst volgehouden: zij werd pas begin juli beëindigd; het enige dat de Eenheidsvakbond toen had weten te bedingen was dat tegen de stakers geen strafmaatregelen zouden worden genomen. 2 In juni zou bij een peiling van de publieke opinie blijken dat een staking door 22 % van de ondervraagden werd goedgekeurd. Afgekeurd werd zij door 78 %.

227 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

de NCRV en de Vara elk 20% van die zendtijd was toegewezen, dat zij bovendien in 15% van die tijd zorg droegen voor een 'algemeen programma' en dat de resterende 5 % aan andere omroeporganisaties was toegewezen waarvan de VPRO de belangrijkste was. De vijf genoemde organisaties nu hadden in de eerste periode van de Duitse bezetting van weinig weerbaarheid getuigd: zij hadden zich aangepast, de een nog sneller dan de ander, hadden in december '40 de benoeming van een 'gemachtigde voor de eoncentratie van de radio-omroep', ir. A. Dubois, aanvaard en waren voor hun inschikkelijkheid door Seyss-Inquart beloond met hun opheffing. In maart '41 had de Reichskommissar de Rijksradio-omroep opgericht met een NSB'er als directeur-generaalDubois had die functie geweigerd.

XCIn de illegale pers was het zwakke beleid der omroepbesturen fel gekritiseerd en die kritiek sloot aan bij het feit dat het verzuilde karakter van de radio al vóór de Duitse bezetting weerstanden had gewekt in de samenleving. Zeker, de pers was ook verzuild maar de lezers van geprononceerd-verzuilde dagbladen als Het Volk, De Tijd en De Maasbode, De Standaard (anti-revolutionair) en Het Algemeen Handelsblad en de Nieuwe Rotterdamse Courant (de liberale zuil) lazen alleen één van die dagbladen en kenden de andere slechts bij name, terwijl wie naar de radio luisterde, dagelijks persoonlijk met de verzuiling werd geconfronteerd. Van de vijf genoemde omroepverenigingen was er maar één, de VPRO, die er voorstandster van was dat het bestaande bestel zou worden vervangen door een bestel als het Britse dat maar één omroep kende: de BBC de overige vier wensten na de bevrijding hun taak te hervatten. Bij de Avro werd dat eerder ingegeven door trots op wat in de periode tussen de twee wereldoorlogen was opgebouwd dan door algemeen-politieke overwegingen - dergelijke overwegingen speelden bij diegenen die met de Vara, de KRO en de NCRV weer naar voren wilden treden, een belangrijke rol. Zij beseften intussen dat zij nogal zwak stonden; zij beseften óók dat zij hun oude positie alleen zouden kunnen herwinnen indien zij gezamenlijk front zouden maken tegen alle tegengestelde krachten. Een man als J. B. Broeksz, chef de bureau en tijdelijk bestuurder van de Vara, die zich injuli '40, dwars tegen de opinies van voorzitter de Vries en secretaris Pleysier in, tegen de gelijkschakeling van de socialistische omroep had verzet, wist heel wel dat op het beleid van de leidende figuren van de Avro, de KRO en de NCRV heel veel aan te merken was, maar dat was voor hem, voor wie vaststond dat de Vries en Pleysier na de bevrijding uit de radiowereld zouden verdwijnen, geen reden om samenwerking met die andere leidende figuren te weigeren: het herstel van de Vara

228 [PDF]
DE FEDERATIE VAN OMROEPVERENIGINGEN

vergde, meende hij (in zijn visie: terecht), het herstel van Avro, KRO en NCRV.

XCEind '43 begon Broeksz regelmatig overleg te plegen met zes leidende figuren uit laatstgenoemde drie omroepverenigingen: W. Vogt en J. Co rver (resp. directeur en penningmeester van de Avro), pater J. K M. Dito en P. A. M. Speet (resp. voorzitter en directeur van de KRO) en mr. A. van der Deure en C. A. Keuning (resp. voorzitter en secretaris-penningmeester van de NCRV). Zij kwamen tot de conclusie dat bij hun naoorlogs optreden een duidelijke vorm van nauwe samenwerking wenselijk was, en richtten daartoe de Federatie van Omroepverenigingen op, die een bestuur zou krijgen van elf leden: telkens twee namens de Vara, de Avro, de KRO en de NCRV, één namens de VPRO en twee namens de regering. Van die federatie werd Broeksz voorzitter en Vogt secretaris.

XCWas nu alles in kannen en kruiken? Neen. Het Vaderlands Comité voorzag dat een zelfstandig optreden van de federatie na de bevrijding grote deining zou veroorzaken en het dwong derhalve het federatiebestuur te aanvaarden dat de leiding van de radio in de eerste periode na de bevrijding zou berusten bij een regeringscommissaris, prof. mr. J. Oranje, hoogleraar aan de Vrije Universiteit hij zou in die begintijd de verantwoordelijkheid dragen voor de samenstelling der programma's. Dat betekende niet dat Oranje de omroepverenigingen wilde uitschakelen: hij had goedgekeurd dat haar besturen op de bevrijdingsdag door middel van plakkaten in de omroepgebouwen zouden bekendmaken dat zij weer als rechtmatige eigenaressen dier gebouwen optraden en weer het volledige gezag uitoefenden over hun vroegere personeelsleden (van wie velen bij de Rijksradio-omroep in dienst waren gebleven).

XCEind september '44 had het College van Vertrouwensmannen aan de regering in Londen bericht dat het Oranje tot 'radio-gemachtigde' had benoemd - Gerbrandyen de minister van algemene zaken, H. van Boeyen, onder wie de radio was komen te' ressorteren, beiden voorstander van de oprichting van een nationale omroep, hadden geantwoord dat zij dat overbodig achtten, omdat de radio in de eerste tijd na de bevrijding zou vallen onder het Militair Gezag. Nadien hadden andere berichten bij de Vertrouwensmannen de indruk gewekt als zou Oranje's opzet door het Militair Gezag (en dus door de regering) zijn aanvaard. Het tegendeel was het gevaL Het hoofd van de subsectie radio van het MG, majoor H. van den Broek (hij had in Londen eerst Radio Brandaris en van eind '42 af Radio Oranje geleid), had een door hemzelf ontworpen instructie van minister van Boeyen gekregen waar o.m. in stond:

229 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XC'Het Militair Gezag dient met uitsluiting van iedere andere organisatie de omroep te verzorgen. Wanneer anderen zich onverhoopt van een of andere zendinrichting zouden bedienen, dient het Militair Gezag hiertegen ten strengste op te treden. Met de voormalige bestuurderen der diverse omroeporganisaties, t.W. de Avro, KRO, NCRV, Vara en VPRO, zal geen contact worden gezocht noch overleg worden gepleegd. Zonder aanzien des persoons zal eerst van hoog tot laag de zuivering worden doorgevoerd.'

XCDeze instructie was aan de Vertrouwensmannen onbekend gebleven en van den Broek die vurig hoopte dat hij de topfiguur zou worden in een naoorlogse nationale omroep, had er zich zijnerzijds niet van vergewist of de instructie de instemming had van van Boeyens opvolger Beel, minister sinds eind februari' 45.

XCDe zaak kwam in Hilversum tot een bizarre ontknoping.

XCOp 5 mei namen er de bestuurders van de Vara, de Avro, de NCRV en de KRO hun omroepgebouwen weer in bezit - uitzenden konden zij niet, want er was geen stroom. Op 7 mei verscheen er prof. Oranje die met die bestuurders het program voor de eerste uitzenddag vaststelde en de kennisgeving goedkeurde die zij in hun gebouwen wilden aanplakken en waar o.m. in stond dat zij 'in overeenstemming met de machtiging van de regeringscommissaris' weer aanvaardden 'de verantwoordelijkheid voor een hervatting van de uitzendingen in Nederlandse geest, zodra de mogelijkheid bestaat.' Op 8 mei evenwel arriveerde majoor van den Broek die alle omroepgebouwen vorderde en die dag tegen middernacht met inschakeling van een Canadese officier die namens de Town. Major optrad, Vogt en enkele andere bestuursleden van de federatie dwong, het Avro-gebouw te verlaten waar zij veiligheidshalve de nacht hadden willen doorbrengen.

XCOnmiddellijk waarschuwde het federatiebestuur Oranje. Deze pleegde op 9 mei overleg met Gerbrandyen Beel - beide ministers deelden zijn opinie dat van den Broek te ver was gegaan. Er werd aan deze meegedeeld dat bestuurders van omroepverenigingen natuurlijk toegang moesten krijgen tot hun eigen gebouwen en dat Beel, die met Gerbrandy naar Londen zou terugkeren, op de r8de weer in Den Haag zou zijn, waar hij dan van den Broek verwachtte. Beel kwam op die r8de nog niet tot een duidelijke beslissing, wèl zei hij dat hij er weinig voor voelde, de leiding van officieren van het Militair Gezag te bestendigen en dat zijn gedachten in de richting gingen van een nieuwe leiding door een commissie van vijf burgers. Wie? Dat vernam van den Broek een week later: Oranje (voorzitter) en drie bestuursleden van de Vara, de NCRV en de KRO

230 [PDF]
EEN NATIONALE OMROEP?

- wie het vijfde lid zou worden (d.w.z. wie de Avro zou vertegenwoordigen), wist Beel nog niet. Die drie bestuursleden waren Broeksz, Keuning en prof. dr. J. Kors, een van de hoogleraren van de Katholieke Universiteit te Nijmegen, en Provinciaal van de Orde der Dominicanen, die de nieuwe voorzitter zou worden van de KRO in plaats van pater Dito die in '40 voorzitter was geweest en in wie aartsbisschop de Jong tot Dito's diepe teleurstelling alle vertrouwen had verloren.

XCMen ziet: de bedoeling van Beel was om toch weer enige aansluiting te zoeken bij het oude bestel - hij had overigens bepaald dat Broeksz, Keuning, Kors en de figuur uit Avro-kringen niet als mandatarissen van hun omroepvereniging zouden optreden.

XCDe nieuwe opzet werd op I juni in een communiqué van Beel bekendgemaakt en daar stond ook in dat de commissie-Oranje per I juli in functie zou treden. Dat lokte onmiddellijk een protest uit van de Urgentiecommissie van de Hervormde Synode. Zij wenste dat er een algemeen-christelijke, nationale omroep zou komen en lichtte nu alle hervormde predikanten in dat medewerking aan uitzendingen onder verantwoordelijkheid van de commissie-Oranje verboden was. Was dat alleen een standpunt der hervormden? Neen. Volgens tijdens de bezetting gemaakte afspraken was de Urgentiecommissie onmiddellijk na de bevrijding overgegaan tot de vorming van een samenwerkingsverband, het Interkerkelijk Overleg in Radio-aangelegenheden, oftewel het Ikor, waarin de Nederlandse Hervormde Kerk samenwerkte met vijf andere protestantse kerkgenootschappen I niet evenwel met de Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Kerken onderhoudende art. 312 en de Christelijke Gereformeerde Kerken.

XCEr kwam nog een tweede kink in de kabel. Beel was demissionair en van de twee formateurs van het nieuwe kabinet stond Schermerhorn gedecideerd op het standpunt dat de verzuiling in het radiobestel moest worden opgeheven en dat er een nationale omroep diende te komen - vóór de oorlog was hij bestuurslid geweest van de VPRO die, zoals vermeld, als enige omroeporganisatie voorstandster was geweest van doorbreking van de verzuiling, en nu was hij eerste voorzitter van de Nederlandse Volksbeweging die eveneens een nationale omroep wenste:

XC1 De Remonstrantse Broederschap, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Evangelisch-Lutherse Kerk, de Hersteld Evangelisch-Lutherse Kerk en de Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband (dat laatste kerkgenootschap verenigde zich spoedig met de Hervormde Kerk). Enige tijd later trad ook de Oud-Katholieke Kerk tot het Ikor toe. 2 Dit was het kerkgenootschap dat in '44 door prof dr. K. Schilder was opgericht. 23

231 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

dezelfde algemeen-christelijke die door de Hervormde Kerk werd voorgestaan. Dat de vorming van zulk een nationale omroep een moeilijke zaak zou zijn, besefte Schermerhorn overigens heel wel - hij had dan ook met Drees afgesproken dat hij zich als minister-president intensief met de radio-aangelegenheden zou bezighouden en dat deze zouden ressorteren onder Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, het departement van prof. van der Leeuw, die evenals Schermerhorn voorstander was van de oprichting van een algemeen-christelijke nationale omroep. Hier vloeide uit voort dat Beel, nauwelijks minister van binnenlandse zaken in het nieuwe kabinet, van den Broek telegrafisch inlichtte dat de uitzendingen van het Militair Gezag: Radio Herrijzend Nederland (een voortzetting van de omroep die van den Broek in het bevrijde Zuiden had geleid), na I juli nog minstens een maand moesten worden voortgezet - van den Broek liet toen de kleine staf waarmee hij in Hilversum aan de slag was gegaan, aanvullen met een groot deel van de medewerkers die hij in Eindhoven om zich had verzameld.

XCOp S juli verschenen Schermerhorn, van der Leeuwen Beel, door enkele hoofdambtenaren vergezeld, in Hilversum. Zij spraken er bijna vijf uur lang met Oranje die aan de instelling van de commissie van vijf wilde vasthouden. Hij werd van alle verantwoordelijkheden op radiogebied ontheven ('ik ben weggeschopt', placht hij nadien te zeggen l) en de bestuursleden van de omroepverenigingen met wie de drie ministers generlei overleg hadden gepleegd, kregen in een onderhoud dat tien minuten duurde, van Schermerhorn te horen dat de commissie van vijf, minus Oranje ('teveel een der uwen', zei Schermerhorn"), een commissie van negen zou worden: een alsnog te benoemen voorzitter, vier vertegenwoordigers van de grote omroepverenigingen (Avro, KRO, NCRV en Vara), twee vertegenwoordigers van de Nederlandse Hervormde Kerk en twee hoofdambtenaren: een van algemene, een van binnenlandse zaken - men ziet: de vertegenwoordigers van de omroepverenigingen zouden in de minderheid zijn. Daags daarna, 6 juli, zond de Staf Militair Gezag een brief aan de besturen van de omroepverenigingen met de mededeling dat de papiertoewijzing voor hun omroepgidsen, die zij éénmaal hadden mogen laten verschijnen, was ingetrokken.

XCOp 17 en op 24 juli beraadslaagde de ministerraad over de opzet die Schermerhorn op de yde in Hilversum had meegedeeld. Vooral op aandrang van de twee sociaal-democraten Drees en Vos en de antirevolutionair Meynen (Trouw had de opheffing van het oude radiobestel

XCI Getuige J. de Jong, Enq., dl. V c, p. 772. 2 Getuige J. B. Broeksz, a.v., p. 767.

232 [PDF]
RADIO NEDERLAND IN OVERGANGSTIJD

scherp afgekeurd) werden er wijzigingen in aangebracht: er zou een tijdelijke Stichting Radio Nederland in Overgangstijd worden opgericht onder voorzitterschap van Kesper, de waarnemend secretaris-generaal van binnenlandse zaken, en haar bestuur zou voorts tien leden tellen: telkens één lid uit de besturen van de Avro, de KRO, de NCRV, de Vara en de VPRO, drie vooraanstaande figuren uit het katholieke, het protestantse en het sociaal-democratische volksdeel (de Hilversumse pastoor 1. P. J. Kaarsgaren, van Walsum, die voorzitter was van het Ikor, en Banning), dan de voorzitter van de inmiddels opgerichte Federatie van Kunstenaarsverenigingen, prof. dr. N. A. Donkersloot, en tenslotte een redacteur van Radio Oranje: ikzelf. In deze opzet werden twee wijzigingen aangebracht: Kaarsgaren, die voorstander was van de terugkeer van de KRO, maakte plaats voor een tegenstander daarvan: de hoofdredacteur van De Tijd, mr. L. G. A. Schlichting, en mijn persoon verdween van het toneel. t Er resteerde dus een bestuur van tien leden, van wie zes tegenstanders waren van het oude bestel: voorzitter Kesper, het bestuurslid van de VPRO, van Walsum, Banning, Donkersloot en Schlichting. Meer nog: in overleg met van der Leeuw wees voorzitter Kesper nog voordat zijn bestuur nog maar één keer was bijeengekomen, de vier personen aan die als directeuren Radio Nederland in Overgangstijd zouden leiden: van den Broek, de katholiek J. Nolet (directie-secretaris van Vroom & Dreesmann), J. M. Madsen en ds. E. D. Spelberg, in '40 directeur van de VPRO, tijdens de bezetting bij van der Leeuw gepromoveerd - Nolet was lid geweest van Arnold Meyers Nationaal Front en Madsen (uit de AVRO afkomstig) technisch directeur van de door Seyss-Inquart in het leven geroepen Rijksradio-omroep. Van die vier werd van den Broek de algemene directeur en Nolet de administratieve, Madsen de technische en Spelberg de programmadirecteur.

XCDeze nieuwe opzet leidde tot zo felle protesten van de besturen van de Avro, de NCRV, de KRO en de Vara dat Radio Herrijzend Nederland voorlopig bleef uitzenden - een omroepbedrijf dat gebruik maakte van de gebouwen en verdere installaties der omroepverenigingen die (dat vond ook het kabinet) aanspraak hadden op volledig rechtsherstel. De besturen van de Avro en de NCRV gingen in hun verzet het verst: eind augustus deden zij weten dat zij elke medewerking aan de Stichting Radio Nederland in Overgangstijd weigerden. Hoe uit de moeilijkheden te

1 Ik was in die tijd nog werkzaam in Londen, waar Radio Oranje de uitzendingen tot I september '45 heeft voortgezet, en ik heb er geen enkele herinnering aan dat ik over mijn eventuele benoeming en over het niet doorgaan daarvan iets heb vernomen.

233 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

komen? Het kabinet aanvaardde het beginsel dat luisteraarsverenigingen die volksgroepen vertegenwoordigden, weer een plaats zouden krijgen in het omroepbestel - gemeend werd dat de KRO en de Vara nog representatief waren voor het katholieke en het socialistische volksdeel, maar was de NCRV nog representatief voor het protestantse? En welk volksdeel werd door de Avro vertegenwoordigd? Het humanistische, vond het kabinet, maar die kwalificatie werd door het Avro-bestuur afgewezen.

XCDe zaak kwam in een zekere versnelling toen begin november eerst de Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk op voorstel van ds. Gravemeyer de uitspraak deed dat er een nationale omroep diende te komen, en vervolgens (dwars daar tegen in) het Episcopaat publiekelijk verklaarde dat met alle kracht naar het herstel van een autonome KRO diende te worden gestreefd. Er moest een compromis gevonden worden. Midden november stond het op schrift: Radio Herrijzend Nederland zou voor Radio Nederland in Overgangstijd (met zijn vier directeuren) plaats maken en de programma's zouden worden voorbereid èn door die nieuwe stichting (waarbij de omroepverenigingen een vetorecht zouden hebben), èn door de omroepverenigingen, èn door de kerken - die laatste zouden eigen zendtijd krijgen. Voorts zou, om een niet al te disharmonisch geheel te doen ontstaan, een Programma-Coördinatie-Commissie worden opgericht, zouden de door het Militair Gezag gevorderde gebouwen der omroepverenigingen worden teruggegeven en zouden de omroepbladen weer mogen verschijnen, in een kleine oplage, maar de oplage van het nieuwe blad dat de Stichting zou gaan uitgeven, zou niet groter zijn.

XCOp 18 januari '46 lichtte minister van der Leeuw het getroffen compromis in een radiotoespraak toe. 'Voor iemand die, zoals ik', zei hij, 'weinig van compromissen houdt en wiens idealen op dit gebied ... heel ergens anders liggen dan in het oude radiobestel, is het ... geen aangename taak om deze regeling ... te verdedigen', maar hij had nog hoop: het compromis kon een 'stap in de richting van een waarlijk Nederlandse omroep [zijn], waarin de nationale verbondenheid ... zo sterk mogelijk zal spreken.' 'Ook zei hij nog dat hij op het compromis twee dingen tegen had: het vetorecht van de omroepverenigingen en de geringe zendtijd die de kerken hadden gekregen. Vreemde figuur! Een minister die publiekelijk een regeling afkeurde die onder zijn verantwoordelijkheid getroffen was! Maar even bont maakte het Schermerhorn die in een

XC1 Aangehaald in Duynstee-Bosmans, p. 539.

234 [PDF]
RADIO NEDERLAND IN OVERGANGSTIJD

toespraak voor de afdeling Hilversum van de Volksbeweging zei dat hij het getroffen compromis 'afschuwelijk en nationaal gezien onmogelijk' vond.' Beider uitspraken werden in de pers zwaar onder vuur genomen: wat bleef er over van het regeringsgezag, wanneer ministers besluiten afkeurden die zij zelf hadden genomen?

XCRadio Herrijzend Nederland maakte op 20 januari '46 plaats voor Radio Nederland in Overgangstijd. Blijkens de naam een tijdelijke instelling! Voor de besturen van Avro, KRO, NCRV en Vara stond vast dat, nu zij weer een flink deel van het radiobedrijf in handen hadden gekregen, de terugkeer van het oude verzuilde bestel binnen het bereik der mogelijkheden was gekomen. Radio Nederland in Overgangstijd stond hun allerminst aan, echter, zei Vogt later aan de Enquêtecommissie,

XC'voor lieden die toch al zulke slechte stellingen innamen, (was) het wijs, tenminste een paar loopgraven te heroveren, maar met het grimmige voornemen ook de rest van de stellingen later te nemen.' 2

XCHet is een merkwaardig feit geweest (Duynstee en Bosmans hebben er terecht op gewezen.'] dat de Voorlopige Staten-Generaal zich over de radiokwestie in het geheel niet hebben uitgesproken - er zijn aan de verantwoordelijke minister, van der Leeuw, niet eens vragen over gesteld, laat staan dat het tot een interpellatie is gekomen. Hoe dat zwijgen te verklaren? Wij weten het niet - misschien is de veronderstelling gewettigd dat iedereen besefte dat de zaak na de verkiezingen pas eerst recht aan de orde zou komen. Hoe dat zij, het verdient de aandacht dat in februari '46 bij een onderzoek van de publieke opinie bleek dat 53 % van de ondervraagden voorstanders waren van een nationaal en 4I % van een verzuild radiobestel (6 % had geen mening) - typerend was daarbij de verdeeldheid: van de aanhang van de PvdA had zich 79 %, van die van de Volksbeweging 87 %, van die van de CPN 88 % voor een nationaal bestel uitgesproken, daarentegen van de aanhang van de CHU 57 %, van die van de KVP 74 %, van die van de ARP 79 % voor een verzuild bestel.

XCVan de verdere afloop van deze zaak willen wij slechts vermelden dat Radio Nederland in Overgangstijd aan zijn interne tegenstellingen schier

XC1 A.V., p. 540. 2 Getuige W. Vogt, Enq., dl. V c, p. 76 1. 3 Duynstee-Bosmans, p. 54 2.

235 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

bezweek en dat deze organisatie in februari '47 vervangen werd door de Stichting Nederlandse Radio-Unie waarin, al was er ook een regeringscommissaris benoemd (Kesper die de kracht der omroepverenigingen terdege had leren beseffen), in wezen het op de Omroepwet van 1930 gebaseerde verzuilde bestel herleefde, maar dat het nadien toch nog tot ,53 duurde, eer dat bestel een nieuwe wettelijke grondslag kreeg. Het verdient de aandacht dat in de Nederlandse Radio-Unie Broeksz tot programma-cornmissaris werd benoemd en dat Vogt en Speet resp. commissaris voor economische zaken en technisch commissaris werden, hoewel inzake hun zuivering nog geen definitieve uitspraak was gedaan.'

XCDie zuivering zal in hoofdstuk 4 aan de orde komen.

Verkiezingen

XC

XCDe kiezers zijn in '46 driemaal ter stembus gegaan: op 17 mei om een nieuwe Tweede Kamer, op 30 mei om nieuwe Provinciale Staten, op 26 juli om nieuwe gemeenteraden te kiezen - op laatstgenoemde datum had de door de Provinciale Staten gekozen nieuwe Eerste Kamer al zijn eerste vergadering gehouden.

XCDat de uitslag van de Tweede Kamer-verkiezingen in grote spanning werd afgewacht, spreekt vanzelf. Om te beginnen zouden de kiezers zich voor het eerst na de bevrijding weer kunnen uitspreken en voorts hadden de Voorlopige Staten-Generaal op voorstel van het kabinet-Schermerhom goedgekeurd dat de leeftijdsgrens voor het uitoefenen van het kiesrecht van vijf-en-twintig tot drie-en-twintig jaar zou worden verlaagd (een kabinetsvoorstel om de opkomstplicht af te schaffen, waarop vooral Drees had aangedrongen, vond net niet voldoende steun) - er zouden dus meer jongeren ter stembus gaan dan voor de oorlog het geval was geweest.

XCVan alle kiezers zouden drie op de tien voor het eerst aan Tweede Kamer-verkiezingen deelnemen.

XCPeilingen van de publieke opinie hadden in de eerste maanden van '46 aangetoond dat de aanhang van de SDAP/PvdA gestadig was gegroeid: van 30 % in januari tot 37 % in februari, tot 40 % in maart. Telde men hier de aanhang van de Nederlandse Volksbeweging bij op (de aanhang

XCI Van den Broek werd terzijde geschoven door hem tot directeur van Radio Nederland Wereldomroep te benoemen.

236 [PDF]
17 MEI 1946: ALGEMENE VERKIEZINGEN

van personen dus die voornemens waren op de NVB-lijst te stemmen, als die lijst zou worden ingediend), dan krijgt men een iets ander beeld: 41 % in januari, 43 % in februari, 41 % in maart. De voorstanders van de 'vernieuwing' hadden dus geen meerderheid maar hun verwachting dat de Partij van de Arbeid duidelijk de sterkste zou worden, sterker ook dan de KVP die bij de peilingen niet boven de 30% was gekomen, leek niet ongerechtvaardigd.

XCDe uitslag bracht in twee opzichten een verrassing: de Partij van de Arbeid bleef op 28,3 % van de stemmen steken (goed voor 29 zetels: twee minder dan SDAP, Vrijzinnig-Democratische Bond en CDU samen in '37 hadden verworven) en de CPN kreeg met 10,5 % van de stemmen tien zetels, terwijl zij er in '37 slechts drie had gehad.

XCHoe verging het de confessionele partijen? De KVP kreeg met tweeen-dertig zetels de grootste fractie in de Tweede Kamer - daarbij was van belang geweest dat het Episcopaat op de aan de verkiezingen voorafgaande zondag in alle kerken en kapellen een verklaring had laten voorlezen, waarin de katholieken uitdrukkelijk tot steun aan de KVP waren opgeroepen. De ARP had in '37 door de persoon van haar lijsttrekker Colijn twee zetels gewonnen - die gingen nu verloren; met bijna 13 % van de stemmen kreeg de partij dertien zetels. Zij had zich, hoewel de naam van Gerbrandy die een nationale figuur was geworden, niet op haar kandidatenlijst voorkwam 1, goed kunnen handhaven. Opmerkelijk was het succes van de CHU: een half procent stemmen méér (ruim 7,8 %) dan in '37 - Tilanus zag zijn inzicht en vasthoudendheid beloond. De SGP tenslotte behield haar twee zetels.

XCVerdwenen, n1. opgegaan in de Partij van de Arbeid, waren twee partijen: de Vrijzinnig-Democratische Bond en de CDU. En de liberalen? De Liberale Staatspartij had in '37 twee zetels verloren (die waren naar Colijns ARP gegaan) - de Partij van de Vrijheid, die bij de peiling in februari op 4 % was gekomen, verwierf 6,4 % van de stemmen, goed voor zes zetels.

XCNu eerst iets over het stembussucces van de CPN.

XC'De voornaamste oorzaak van deze winst', aldus in '78 Bank, 'moet zijn geweest de vooraanstaande rol van communisten in het verzet.' 2 Vijf jaar later schreef hij: 'De CPN kreeg met haar verzetsreputatie vermoeJ.

1 Het oude zeer van diens toetreden tot het kabinet-de Geer had nagewerkt - bo vendien had Gerbrandy, die verwacht had dat het partijwezen na de bevrijding grondig hervormd zou worden, zich nog niet als lid van de ARP aangemeld. 2 Th. M. Bank: p. 262.

237 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

delijk de stemmen van veel traditioneel sociaal-democratische kiezers, die zich door de nieuwe PvdA beroofd achtten van de vertrouwde SDAP.' 1 Dat laatste dunkt ons waarschijnlijk maar dat dit speciaal zou hebben samengehangen met het aandeel van de CPN aan het illegale werk, betwijfelen wij - wij zien de opvallende stemmenwinst van de CPN eerder als de uitdrukking van de ontevredenheid onder de arbeiders over het langzame tempo van de wederopbouwen over vele zaken die dreigden mis te gaan zoals de zuivering van het bedrijfsleven en de bijzondere rechtspleging. Bovendien: de niet-confessionele Nederlandse arbeiders waren gewend geweest op een linkse oppositiepartij die tevens een typische arbeiderspartij was, te stemmen en er was er in mei '46 maar één, de CPN - de Partij van de Arbeid was regeringspartij en geen typische arbeiderspartij meer. Opvallend achten wij het dat de CPN bij de in maart uitgevoerde peiling van de publieke opinie slechts een aanhang van 5 % had gekregen - wij herinneren aan het eerder door ons geuite vermoeden dat de toespraak waarmee Schermerhorn op 16 mei aankondigde dat in Rotterdam het leger tegen de stakende havenarbeiders zou worden ingezet, bijgedragen heeft tot het hoge percentage stemmen dat de CPN daags daarna in de wacht sleepte.

XCDe partijen die op sociaal-economisch terrein duidelijk rechts stonden: de ARP, de CHU, de SGP en de liberalen, hadden bij de peilingen in januari '46 samen de voorkeur gekregen van 19 % der ondervraagden - op 17 mei kregen zij de steun van 29 % van de kiezers. Wij coneluderen hieruit dat er bij het electoraat als geheel in de periode januari-mei '46 duidelijk sprake is geweest van een opschuiving naar rechts. Dat nu zien wij vooral als gevolg van de berichten uit Indië: het levensgevaar waarin daar de Nederlanders en Indische Nederlanders verkeerden, leek zo groot en er waren blijkens die berichten zovelen hunner al vermoord, dat velen het onbegrijpelijk achtten dat het kabinet-Schermerhorn in februari '46 Indië's recht op zelfbeschikking had erkend en in april met een delegatie van de Republiek Indonesië was gaan onderhandelen. Romme, die in de Tweede Kamer voorzitter van de KVP-fractie zou worden, had de groeiende afkeer van dit belangrijke onderdeel van het regeringsbeleid goed aangevoeld - hij had de week waarin op de Hoge Veluwe met die delegatie gesproken zou worden (de conferentie liep op niets uit), in een hoofdartikel in De Volkskrant'de week der schande' genoemd.

XCHoe dit alles zij, aan de Tweede Kamer-verkiezingen van 17 mei had slechts één partij deelgenomen die men als 'vernieuwd' mocht aandui

XCI J. Th. M. Bank: Katholieken en de Indonesische revolutie

238 [PDF]
17 MEI 1946: ALGEMENE VERKIEZINGEN

den: de Partij van de Arbeid, en zij was niet eens de grootste geworden, terwijl de confessionele partijen hun aanhang behouden hadden - daarop vooral doelde Bruins Slot, toen hij daags na de verkiezingen in Trouw schreef: 'Er is niets veranderd. Er is niets 'vernieuwd'.' 1 De juistheid van die conclusie werd door de verkiezingen voor de Provinciale Staten slechts onderstreept: enige winst voor de KVP, de CHU en de CPN en een gevoelig verlies voor de Partij van de Arbeid die bijna een tiende van haar aanhang verloor. In juli was het bij de gemeenteraadsverkiezingen de CPN die in Amsterdam en in de Zaanstreek de meeste stemmen verwierf, meer nog dan de Partij van de Arbeid.

XCVan de zomer van '46 af kende Nederland weer normaal gekozen vertegenwoordigende lichamen - de parlementaire democratie, door de Duitse bezetter opgeheven, was over de volle breedte hersteld. Hersteld zonder dat de vraag of zij wel hersteld diende te worden, een rol had gespeeld, hersteld zonder grote schokken of aanvaringen. Het constitutioneel bestel waarvoor Thorbecke een eeuweerder de grondslag had gelegd, was ongedeerd uit de storm van de Tweede Wereldoorlog te voorschijn gekomen. Die oorlog had er geen ingrijpende gevolgen voor gehad.

XCVerder dan die conclusie, verder dan de zomer van '46 behoeven wij in het beschrijvende gedeelte van deze Epiloog niet te gaan, behoudens dan dat aan het tot dusver behandelde nog twee punten moeten worden toegevoegd.

XCHet eerste betreft de formatie, ook al geheel volgens de regels van het parlementair-democratisch stelsel, van het nieuwe kabinet.

XCEen sleutelpositie werd daarbij ingenomen door de KVP. Staande voor de keus om de 'coalitie' met de ARP en de CHU te herstellen die in de jaren '20 en '30 haar stempel had gedrukt op Nederlands parlementaire geschiedenis, dan wel in zee te gaan met de Partij van de Arbeid, koos zij voor het laatste, zulks om drie redenen: op sociaal-economisch gebied was er een vèrgaande mate van overeenstemming tussen haar denkbeelden voor de naaste toekomst en die van de PvdA, voorts wilden beide

XCI Trouw, 18 mei 1946.

239 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

partijen met handhaving van het rijksverband naar een vergelijk streven met de (vooral door de ARP en de Partij van de Vrijheid fel bestreden) Republiek Indonesië, en tenslotte besefte met name Romme dat een in de oppositie drijven van de PvdA zou leiden tot een polarisering van het politieke leven die schadelijk zou zijn voor de wederopbouwen wellicht eerder de communisten dan de socialisten in de kaart zou spelen. Beel formeerde het nieuwe kabinet: een coalitie van de KVP en de PvdA. In dat nieuwe kabinet' was geen plaats (wij beperken ons hier tot de wezenlijke wijzigingen) voor prof. van der Leeuw, wiens denkbeelden weinig steun hadden gevonden in de samenleving; geen plaats, althans als minister van handel en nijverheid, voor ir. Vos (hij kreeg de portefeuille van verkeer); geen plaats voor Logemann, die de Hoge Veluweconferentie had zien mislukken; geen plaats ook voor Schermerhorn die, het premierschap van het eerste naoorlogse kabinet aanvaardend, beseft had dat hij het doelwit zou worden van velerlei kritiek ('wie in deze put springt, is na een half jaar een verloren mens') en inderdaad veel kritiek had uitgelokt, soms door zijn parlementaire onervarenheid - hij werd naar Indië gezonden als voorzitter van een uit drie personen bestaande Commissie-Generaal, op welker werkzaamheden wij in hoofdstuk 7 terugkomen.

XCVoor het tweede punt dat wij nog willen behandelen, willen wij aanknopen bij het feit dat blijkens de verkiezingsuitslag van I7 mei '46 het vooroorlogse Nederland nauwelijks gewijzigd leek te herleven.

(Er is niets veranderd'

XC

XCDe bezettingsjaren waren jaren geweest van toenemende ontberingen - hoe begrijpelijk is het geweest dat velen verwachtten dat het einde van de bezetting ookhet einde van die ontberingen zou betekenen! Niets daarvan: de schaarste bleef bestaan, de rantsoenering werd gehandhaafd, nieuwe kleren en nieuwe schoenen waren nauwelijks te krijgen, de lonen werden laag gehouden en de woningnood was schrikbarend. Daar kwam nog bij dat allen die vertrouwd hadden dat uit de nood van de bezetting een eendrachtig Nederland te voorschijn zou komen, hun verwachtingen gelogenstraft zagen: geen onderwerp kwam naar voren, waarover niet door een weer vrije pers verschillend werd geoordeeld, en weinig maanden verstreken of negen politieke partij en waren weer bezig zich te constitue

XCI

240 [PDF]
DE ILLEGALITEIT TELEURGESTELD

ren of had den dat reeds gedaan. Het eerste naoorlogse kabinet droeg geen nationaal karakter: de CPN en de ARP (de partij der gereformeerden die aan het illegale werk een minstens zo groot aandeel hadden gehad als de communisten) waren er niet in vertegenwoordigd. Bovendien waren de gezagsverhoudingen tot in de herfst van '45 door het optreden van het Militair Gezag hoogst ondoorzichtig, leidden het arresteren en het opsluiten van allen die 'fout' waren geweest, tot schokkende tonelen, bleek de zuivering al na enkele weken met roddel en achterklap gepaard te gaan en een onvolledig karakter te dragen, werd geconstateerd dat tegen diegenen die zich aan economische collaboratie schuldig hadden gemaakt of als politiefunctionarissen hand- en spandiensten hadden verleend aan de bezetter, nauwelijks maatregelen werden genomen en ergerden velen zich er aan dat de zwarte handel welig bleef tieren.

XCSterk waren de gevoelens van teleurstelling vooral bij allen die het in de bezetting het zwaarst te verduren hadden gekregen: de gedeporteerden die niet met meelevende hartelijkheid waren ontvangen maar veelal met kille onverschilligheid, de illegale werkers die voorzover zij hadden verwacht dat hun prestaties zouden worden erkend, spoedig hadden moeten constateren dat misdragingen van sommige BS'ers de naam van de illegaliteit door het slijk haalden en dat de meesten hunner (sommigen hadden overheidsfuncties gekregen) op precies dezelfde wijze als ieder ander weer een plaats moesten trachten te veroveren in de samenleving. Ja, in de allereerste dagen na de bevrijding was er nog een ontroerend gevoel van saamhorigheid, speciaal in de illegaliteit - de schrijver en radiospreker A. den Doolaard, als officier van het Militair Gezag uit Londen overgekomen, zag in de Nieuwe Kerk in Amsterdam op 10 mei '45 'de hele ex-illegaliteit van uiterst links tot uiterst rechts' bijeen. 'Er spraken', schreef hij een jaar later,

XC'een predikant, een pater, en een hoofdredacteur van een der ex-ondergrondse bladen [en 1 onder de preekstoel zaten naast elkaar een communist met een rode das, een ouderling, een aanvoerder uit de verzetsbeweging die effectenhandelaar is, en eenjonge man die nooit een ander beroep heeft gehad dan aanvoerder van een Knokploeg.' I

XCI A. den Doolaard (ps, van C. J. Spoelstra): Europa tegen de Moffen. Er is slechts één Nieuwe

241 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCIn diezelfde Nieuwe Kerk evenwel zou Schermerhorn, de door de Grote Adviescommissie der Illegaliteit voorbereide herdenkings-tentoonstelling van het verzet 'Weerbare democratie' openend, op I maart '46 verzuchten: 'Het Nederland der illegaliteit is maar één aspect van het vaderland gebleken en een kleiner aspect dan wij dachten en hoopten.' I Inderdaad, vele illegale werkers hadden in de omgeving waar zij werkzaam waren geweest, teleurstellende ervaringen opgedaan, tegengewerkt als zij werden door allen die zich van verzet en illegaliteit verre hadden gehouden. Dit aspect van het naoorlogse gebeuren is hier en daar in kort na de bevrij ding verschenen publikaties vermeld, zo in een in de zomer van' 45 geschreven geschiedenis van het verzet in het Overij sselse Ommen:

XC'Een journalist, die lid van het Nederlands Arbeidsfront was geweest, voor de agrarische pers werkte en bij voorkeur correspondenten aangesteld had, die hem als pro-Duits aanbevolen waren, drong wederom naar voren in de plaatselijke pers en het publieke leven; een politieman tegen wie nog een ernstige aanklacht hangende was, werd aangesteld in de Politieke Opsporingsdienst en in een zuiveringscommissie; lagere politiemannen, die voor geen vorm van illegale strijd te vinden waren geweest, zochten in de vuilnisbakken van het verleden materiaal tegen hun meerdere die in de strijd vooraan gestaan had; ... het dossier inzake de staking van de burgemeester bleek bU het onderzoek plotseling verdwenen. Krenkende huiszoekingen werden bij het ene lid van de BS na het andere gehouden, zonder dat er natuurlijk iets werd gevonden, anderen werden in hun beroep op iedere wijze gehinderd, tenslotte kwam het zover dat rechercheurs de opdracht kregen om het privéleven van commandant en troepencommandant tot 1919 uit te pluizen.

XCToch was dit alles nog niets, vergeleken bij de stroom van laster en verdachtmaking die loskwam en die niet slechts het leven van de beste kameraden vergiftigde maar het hen ook onmogelijk maakte, ander werk te vinden .... Commandant Simon, een der dapperste en meest bekwame mannen die ik in de illegaliteit ontmoet heb, schreef mij nog onlangs: 'Soms zou ik bijna de dag vervloeken dat ik mij met de illegale actie heb ingelaten!" 2

XCSpeciaal het overheidsapparaat gaf er menigmaal blijk van, van alle begrip voor de illegaliteit gespeend te zijn. Midden augustus '45 werd een Amsterdammer, in wiens woning in de hongerwinter de commandopost van een illegale groep was gevestigd en die daartoe in die tijd, toen de burgerij geen stroom mocht verbruiken, een clandestiene aansluiting op het net had gemaakt, door de politierechter wegens 'stroom

XCI Aangehaald in: Witboek CAe, p. 228. 2 Aan de bronnen van het verzet. De strijd der gemeente Ommen tegen de Duitse overheersing 1940-1945 (z.j.), p. 28 een f.

242 [PDF]
DE ILLEGALITEIT TELEURGESTELD

diefstal' tot f 25 boete veroordeeld en zag in Groningen de secretaris van de plaatselijke raad van de LO die eind juni' 44 hals over kop had moeten onderduiken, zijn verzoekschrift om over de periode juli '44-mei '45 geen personele belasting te moeten betalen, door de inspecteur der directe belastingen afgewezen omdat dat verzoekschrift niet 'binnen de wettelijke termijn van zes weken na het verlaten van het perceel' was binnengekomen. In de 'Wist u'-rubriek van De Zwerver (het weekblad van de Stichting LOjLKP) stond in die tijd te lezen:

XC, Wist u dat een ambtenaar van het distributiekantoor te Ede op een mededeling van een oud-illegale werker dat hij gedurende de bezetting drie fietsen bij het verzetswerk had verspeeld, ten antwoord gaf dat de illegale werker dan maar niet zo stom had moeten zijn om bij het verzetswerk te gaan?' 1

XCSchermerhorn knoopte bij dergelijke gebeurtenissen aan toen hij op 3 I augustus '45, de vijf-en-zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina, in een radiotoespraak waarin hij de teleurstelling der illegaliteit ('lastig gezelschap', noemde hij het, 'dat zich graag met van alles bemoeit') duidelijk onder woorden bracht, o.m. zei:

XC'Wat denkt u bijvoorbeeld van de jongeman die op een gemeentesecretarie net zo lang geknoeid had en onderduikers geholpen tot hij de vlucht moest nemen, en nu ... tot de ontdekking komt dat zijn chef zijn houding maar matig apprecieert en vindt dat hij achtergeraakt is bij de vijf man die zijn blijven zitten? Dit is geen verzonnen verhaal maar bittere waarheid van een jongeman die mij zijn nood kwam klagen.' 2

XCWerd het in de maanden die volgden, beter? Neen, eerder slechter. 'Aan elk oud-illegaal bestaan', aldus op 3 mei '46, aan de vooravond van de eerste dodenherdenking, Het Parool,'knaagt vandaag de twijfel: ofhet dan toch allemaal zinloos is geweest?' Trouwens, niet alleen bij die oud-illegalen maar in veel breder kringen was sprake van een diepe onvrede met Nederland zoals het eenjaar na de bevrijding was geworden. Er bleek in die tijd bij een onderzoek van de publieke opinie (wij vermeldden dat feit al in het vorige hoofdstuk) dat, indien men vrije keus had, meer dan een vijfde van de bevolking (22 %) wilde emigreren: naar Canada of naar de Verenigde Staten of naar Zuid-Afrika of naar Australië of naar Nieuw-Zeeland, maar in elk geval: weg uit Nederland!

XC1 Aangehaald in Michel van der Plas: Mooie vrede. Een documentaire over Nederland in dejaren 1945-1950 (1966), p. 64. 2 Aangehaald in Veertigjaar Stichting 1940-1945, p. 83·

243 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCDiep teleurgesteld was vooral koningin Wilhelmina - wij willen bij wat wij over haar te schrijven hebben, de voor dit hoofdstuk geldende tijdsgrens overschrijden.

XCIn de vijf jaren van ballingschap in Londen had de koningin in toenemende mate steun gevonden in het denkbeeld dat haar 'heldenvolk', voor welks wel en wee zij zich verantwoordelijk achtte, zich na de bevrijding zou kunnen opwerken tot een in het teken van de onderlinge solidariteit staande, grondige 'vernieuwing'. Niet dat alleen dat volk zijn instelling diende te wijzigen! Zij had haar eigen houding kritisch onderzocht en was daarbij tot de conclusie gekomen dat zij tijdens haar gehele regering de katholieken tekort had gedaan. Toen zij tijdens haar verblijf op 'Anneville' Jeannette Geldens, de Nijmeegse inspectrice van de kinderpolitie die eind '42 geweigerd had, op welke wijze ook medewerking te verlenen aan de Jodenvervolging', verzocht haar als particulier secretaresse terzijde te staan, zei zij deze: 'U moet voor mij de brug slaan naar het katholieke volksdeel dat ik te weinig ken en in wiens midden ik te weinig ben geweest' 2 het was dan ook geen toeval dat zij, toen zij enkele dagen na de bevrijding mgr. de Jong en ds. Gravemeyer ontving, de aartsbisschop prioriteit gaf boven de hervormde predikant; zij had, meende zij, iets goed te maken. Anders dan vroeger begeerde zij voortaan ook ten volle de koningin te zijn van katholiek Nederland en dan niet als de traditionele, ver boven het gewoel tronende vorstin maar als een die, ontsnapt uit het afstand scheppende ceremonieel dat zij van haar jeugd af als een beklemming had ervaren (de 'gouden kooi'), temidden van haar volk leefde en in precies dezelfde omstandigheden. In Londen had zij eens op een vraag van prins Bernhard wat hij met de koninklijke paleizen moest doen als die weer bevrijd zouden zijn, geantwoord: 'Steek er de brand maar in. Ik ben niet van plan, een voet te zetten in een paleis waar de Moffen in hebben gezeten .... Je doet er maar mee watjewilt.' 3 Op 21 juni '45 verliet zij 'Anneville' en nam zij korte tijd haar intrek in een dichtbij het Paleis het Loo gelegen villa aan de Waldeck Pyrmontlaan te Apeldoorn die haar eigendom was." Vandaar vestigde zij zichJ.

1 Zij was deswege enige tijd vastgehouden en had nadien steun verleend aan het illegale werk. 2 C. C. M. Geldens, I mei 1986. 3 Alden Hatch: p. 180. 4 Het is daar een keer gebeurd dat zij op een wandeling laat in de avond tegengehouden werd door een BS'er die haar vroeg zich te legitimeren. 'Ik ben de koningin', zei zij, waarop de man zei: 'Dat kan iedereen wel beweren!' Hij liet haar

244 [PDF]
KONINGIN WILHELMINA EN DE ILLEGALITEIT

enkele weken later in Den Haag - niet in het Paleis Noordeinde, het Paleis Huis ten Bosch of het Paleis aan het Lange Voorhout, maar in een villa, een van drie-onder-één-kap, aan de Nieuwe Parklaan te Scheveningen. Tromp, die minister van waterstaat was geweest in Gerbrandy's laatste kabinet, bezocht haar daar, zo stelde hij later op schrift,

XC'op een kille en gure dag. De kamer waar zij mij ontving, was ongezellig, koud en kil. Verwarming was er niet, het kopje thee op een waxinelichtje was vrijwel koud, suiker en melk waren er ook niet. Eén uitgedroogd koekje! Toen ik na enige tijd in het gesprek zei dat wij er toch voor moesten zorgen dat zij althans iets meer comfort zou krijgen dan dit, was haar onmiddellijke reactie: 'Ik wil niets extra's hebben boven dat wat de Nederlandse bevolking kan krijgen.'

XC... Enige dagen later sprak ik in Londen prinses Juliana en vertelde dit verhaal aan haar, waarop haar typische reactie was: 'Ja, moeder zal pas tevreden zijn als ze zelf de deur kan opendoen, als er gebeld wordt." I

XCTot I april '46 bleef de koningin aan de Nieuwe Parklaan in Scheveningen wonen - nadien nam zij toch weer haar intrek in een van de koninklijke paleizen of in haar in de duinen bij Scheveningen gelegen buitenverblijf 'De Ruygenhoek'; comfortabel was het er nergens en haar wrevel tegen de 'gouden kooi' herleefde.

XCMet de illegaliteit bleef zij zich, zoals in de oorlogsjaren het geval was geweest, sterk verbonden voelen. Via haar secretariaat (waaraan samen met Jeannette Geldens een van de jongsten onder de Brabantse gijzelaars, drs. M. Kohnstamm, was toegevoegd") droeg zij er zorg voor dat de nabestaanden van alle in de strijd omgekomen illegale werkers een door haar persoonlijk ondertekende brief van rouwbeklag ontvingen. Aan de Stichting 1940-1945 deed zij een eerste schenking van f'l2 miljoen en zij stelde de helft van het Paleis Het Loo ter beschikking voor de verpleging van illegale werkers die rust nodig hadden.' Voorts bevorderde zij dat de functie van directeur van het kabinet der koningin (het verbindingsbureau tussen haar enerzijds en de ministers, de Raad van State en de

XCpas door, nadat zij hem haar trouwring had laten zien waarin een inscriptie was gegraveerd. I Th. P. Tromp: 'Herinneringen aan een markante en grote vrouw' (1981), p. I!. 2 Haar naaste medewerker in Londen, F. van 't Sant, bleef voorlopig in Engeland wonen - zijn dienstverband bij het hof werd bestendigd, ook toen hem begin '46 ontslag werd verleend als hoofd van de afdeling politie bij het departement vanjustitie (een functie die hij louter op papier had bekleed). 3 Zij liet bovendien een deel van de inboedel der koninklijke paleizen verdelen onder de bevolking in de zwaarst door de oorlog getroffen streken.

245 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

volksvertegenwoordiging anderzijds) werd toevertrouwd aan een vrouw die haar sporen in de illegaliteit had verdiend - wij noemden haar al: mr. Marie-Anne Tellegen.

XCEen van de eerste dingen die deze ontdekte was dat, hoewel in het reglement van de ministerraad stond dat de notulen van de vergaderingen van de raad ter kennis van de koningin moesten worden gebracht, die notulen niet aan haar werden voorgelegd - vóór de oorlog waren zij, juist omdat zij toen wèl naar de koningin gingen, tot een onbenullig minimum beperkt en in de Londense periode, toen van de vergaderingen van de ministerraad een uitgebreid verslag was gemaakt, had zij die verslagen nooit ontvangen. Marie-Anne Tellegen droeg er zorg voor dat het verzuim werd hersteld en dat aan het kabinet der koningin trouwens niet alleen de notulen maar ook de agendastukken van de ministerraad werden toegezonden. Dit alles stelde de koningin in staat om, voorzover zij dat wenste, het regeringsbeleid nauwkeurig te volgen. Er was, als steeds, veel dat haar niet beviel.

XCHet lag, menen wij, niet op onze weg om na te gaan en thans weer te geven in hoeverre de koningin in de periode tussen de bevrijding en haar abdicatie, begin september '48, het regeringsbeleid heeft beïnvloed, maar wij willen daar twee uitzonderingen op maken, betrekking hebbend op het beleid ten aanzien van Nederlands-Indië en op het beleid in het algemeen.

XCWat het eerste betreft: er is wel verondersteld dat koningin Wilhelmina een tegenstandster is geweest van het streven van de eerste drie naoorlogse Nederlandse kabinetten (het kabinet-Schermerhorn, het kabinet-Beel en het kabinet-Drees/van Schaik) om met de Republiek Indonesië tot een akkoord te komen, ja zelfs dat het feit dat het kabinet die koers had ingeslagen en bleef volgen, haar hoofdoverweging is geweest om kort na haar acht-en-zestigste verjaardag de kroon over te dragen aan haar dochter, prinses Juliana. Die veronderstelling is niet juist.

XCMenende dat het Nederlandse bestuur van de Indische archipel voor de Indonesiërs louter een zegen was" had zij voor de oorlog nimmer

XCI Wij herinneren aan de in onze delen 9 en II a al weergegeven notitie die zij had opgesteld voor haar gesprekken met president Roosevelt in juli en augustus '42:

246 [PDF]
KONINGIN WILHELMINA EN HET INDISCHE VRAAGSTUK

begrip kunnen opbrengen voor het Indonesische nationalisme en tijdens de oorlog was zij over Indië nog conservatiever blijven denken dan haar ministers - het had in de laatste maanden van' 42 moeite gekost, haar te brengen tot het aanvaarden van de 7 december-toespraak. Door de uitroeping van de Republiek Indonesië, I7 augustus '45, werd ook zij verrast, pijnlijk verrast zelfs. Dat ontging noch Schermerhorn, noch Logemann - die laatste was het die bevorderde dat zij zich bereid verklaarde tot langdurige gesprekken met twee Leidse hoogleraren die er beiden van overtuigd waren dat van bestendiging van een koloniaal regime geen sprake mocht en kon zijn: Kraemer en F. M. van Asbeck. Zij hield er niet van zich in boeken te verdiepen maar zij maakte een uitzondering voor de Indonesische overpeinzingen, waarin Sjahrir o.m. zulk een treffend beeld had gegeven van het psychische lijden der in BovenDigoel geïnterneerden. Dat het kabinet-Schermerhorn zich in februari '46 in beginsel bereid verklaarde, het zelfbeschikkingsrecht der Indonesiërs te erkennen, had haar instemming en toen het kabinet-Beel had besloten, een door Schermerhorn gepresideerde Commissie-Generaal naar Indië te doen vertrekken teneinde daar samen met luitenant-gouverneur-generaal van Mook na te gaan of een akkoord met de in Djokjakarta gevestigde regering van de Republiek Indonesië mogelijk was, meende zij dat het op haar weg lag, alle ministers er op te wijzen dat zij vooral rekening moesten houden met de stemming in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten - twee mogendheden welker regeringen met verlangen naar een Nederlands-Indonesisch akkoord uitzagen. 'Vele jaren van nauwe aanraking met onze bondgenoten en de verder met ons bevriende landen hebben', aldus de brief d.d. 4 september '46 die MarieAnne Tellegen in haar opdracht aan Beel en al zijn ministers deed toekomen I , 'de koningin geleerd hoe onontbeerlijk voor de positie van Rijk en Vaderland een beleid is dat voortdurend de aandacht gevestigd houdt op de indruk welke wij willen dat onze houding in het buitenland maakt ... Bij de behandeling van vraagstukken, waarbij buitenlands beleid en rijksbelang betrokken zijn, als bijvoorbeeld thans het vraagstuk van Nederlands-Indië, zal een zakelijke en doel

XC- wij hebben het industrieel op poten gezet; vanuit Nederland. Wij hebben dit voordeel niet voor ons gehouden, doch hebben dit geheel aan de bevolking doen toekomen.' I Tekst in (Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis) Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrek kingen 1945-1950 (verder aan te geven als: NIB), dl. V (1975), p. 312.

247 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

treffende oplossing slechts kunnen worden verkregen, wanneer bij de beraadslagingen het bovenstaande als een onmisbaar element van wijs beleid steeds in het oog wordt gehouden.'

XCMidden november '46 kwamen de Commissie-Generaal en de Republikeinse delegatie in een bergoord bij Cheribon tot een akkoord: de overeenkomst van Linggadjati. Zij hield o.m. in dat het rijksverband met Indië de vorm zou krijgen van een Nederlands-Indonesische Unie. Zou die Unie wel bestendig zijn? De rechterzijde in Nederland had er geen enkel vertrouwen in en Kruls, chef van de generale staf, en admiraal Helfrich, bevelhebber der zeestrijdkrachten, namen de zaak zo hoog op dat zij minister-president Beel en de ministers van oorlog en marine schriftelijk berichtten, 'ernstig ongerust [te] zijn over de dreigende verminking van het koninkrijk" een zienswijze die zij daags na de verzending van die brief in een audiëntie aan de koningin kenbaar maakten. Deze hoorde hen aan zonder een woord te zeggen. Beginjanuari '47 kon, terwijl de overeenkomst van Linggadjati in Nederland tot steeds fellere polemieken leidde, Marie-Anne Tellegen aan Schermerhorn berichten, 'de indruk' te hebben, 'dat het standpunt van de koningin over Indonesië, zoals zij dat meer dan eens met u besproken heeft, niet is veranderd en dat zij dus ook het akkoord aanvaardt." Met instemming van Beel maakte de koningin dat ook in het publiek duidelijk. Er was afgesproken dat zij over het beleid met betrekking tot Indonesië in het Engels zou spreken voor Radio N ederland Wereldomroep. De haar voorgelegde concept-tekst beviel haar niet - ze wilde enkele eigen formuleringen invoegen en poogde die eind januari of begin februari '47, toen zij in het Paleis op de Dam in Amsterdam vertoefde, te vinden. Bij haar bevonden zich toen een ambtenaar van de Regeringsvoorlichtingsdienst, Oscar Mohr, en Marie-Anne Tellegen. 'De koningin', aldus in '57 deze laatste," 'zat rustig te breien en na te denken. Mohr en ik zwegen. Opeens zei ze toen: 'Ik heb het. Ik moet dit zeggen: 'We must be strong enough to make a new beginning. "4 Inderdaad, de kernpassage in de toespraak die zij op 6 februari hield, luidde: 'Colonialism is dead. We do notuit het raam zou springen, maar als de koningin me dat had gezegd, had ik het gedaan.'

I Brief, 19 nov. 1946, van Kruls en Helfrich, a.v., deel VI (1976), p. 330-34. 2 Brief, 10 jan. 1947, van M.f\. Tellegen aan Schermerhorn, a.v., dl. VII (1978), p. 29. 3 M. A. Tellegen, 26 nov. 1957. 4 'Mohr', aldus Marie-Anne Tellegen, 'zei na afloop van het gesprek: ik wist nooit dat er mensen waren voor wie je, als ze het je zeiden,

248 [PDF]
KONINGIN WILHELMINA EN HET INDISCHE VRAAGSTUK

disown our past and the proud achievements of bygone days. But a nation must be strong enough to make a new beginning. We shall be strong enough,'!

XCDat dat 'nieuwe begin' op de Republiek Indonesië niet overtuigend overkwam en dat deze speciaal na de eerste z.g. Politionele Actie (juliaugustus '47) geen enkel vertrouwen meer had in de Nederlandse bedoelingen, is een andere zaak - relevant achten wij slechts dat koningin Wilhelmina dat eerste grootscheepse militaire ingrijpen geenszins als een koloniale veldtocht zag 2, dat in haar denken ook ten tijde van haar abdicatie het kolonialisme geen rol meer speelde en dat zij zich met het regeringsbeleid had kunnen verenigen. Dat had een geduchte omzwaai gevergd in haar opvattingen. In haar jonge jaren was zij sterk beïnvloed door, zo schreef zij later, 'het lezen van de Atjeh-rapporten en de andere expeditie-rapporten, die de moed van de krijgsman illustreerden ... Ik kreeg deze van moeder juist op de leeftijd dat het heldhaftige, het fiere, zo sterk tot de verbeelding spreekt', en drie jaar na haar troonsbestijging, in 1901, was een bezoek van generaal van Heutsz en zijn staf voor haar geweest 'de ontmoeting met een sterk reëelleven. Daarginds werd een waarlijk groots werk verricht' - ja het bezoek van van Heutsz en de zijnen had haar geleerd hoe zij, geen krijgsman, een strijdbare vorstin kon zijn:

XC'Toen verscheen mij de gedachte dat ik de eigenschappen die zij op het strijdtoneel tentoonspreidden, moest transponeren in dezulke die op mijn terrein bruikbaar waren, en mèt de gedachte was er eigenlijk tevens het besluit al dit te doen: voortaan iemand te zijn die met zedelijke moed haar taak verrichtte en daartoe haar wilskracht aanwendde ... Ik kon ook binnen de door de constitutie gestelde grenzen iets wezenlijks doen, als ik dit maar wilde en moedig volhield."

XCZe was haar gehele leven er trots op geweest dat haar betrekkelijk kleine land over de grote Indische archipel het opperbestuur had en er het algemeen bestuur uitoefende - bij het akkoord van Linggadjati zouden de Verenigde Staten van Indonesië, waarvan de Republiek Indo

1 NIB, dl. XII (1985), p. 855-56. 2 Toen in maart '46 de voorzitter van de onder nemersraad voor Nederlands-Indië, jhr. C. H. V. de Villeneuve, haar had gezegd, 'dat de wereld niet zou dulden dat wij een nieuwe Java-oorlog zouden voeren', had zij deze terechtgewezen met de woorden (aldus de Villeneuve negen maanden later): 'Er wordt geen nieuwe Java-oorlog gevoerd, omdat het Nederlandse volk geen oorlog wil, omdat het een rechtvaardig en goed volk is.' (c. Wiebes en W. Zeeman: 1946-1949) (1986), p. 16 (24 dec. 1946). Koningin Wilhelmina: (1959), p. 14I.

249 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

nesië slechts een deel zou zijn, een met Nederland in een Unie verbonden onafhankelijke staat worden. Een revolutionair-nieuwe constructie! Maar door haar aanvaard. Zij was niet in conservatisme verstard - zij had een open oog voor de eisen van een nieuwe tijd.

XCTot een nieuwe tijd, tot een werkelijke 'vernieuwing', kwam het in het binnenlands bestel niet. Dat was haar grote deceptie. Zij had in '45 het verleden de rug toegekeerd (en begeerde daarom ook geen enkel contact meer met gezagdragers die zij als representanten van dat verleden zagl) - waarom volgde haar niet het gehele volk? 'Ze had gehoopt', aldus in

XCI Met die afwijzende houding heeft zij menigeen diep gekwetst, zo generaal Winkelman en de twee generaals van Voorst tot Voorst: .luitenant-generaal J. J. G. baron van Voorst tot Voorst, die in de Meidagen van' 40 commandant-veldleger en genera almajoor baron H. F. M. van Voorst tot Voorst die chef van Winkelmans landmachtstaf was geweest. Die drie hadden tot de zeer weinigen behoord die zich in juli '40 tegen het afleggen van een loyaliteitsverklaring aan de bezetter hadden gekeerd en nadien als leden van de 'generaalsgroep' bijna vijf moeilijke jaren van krijgsgevangenschap hadden doorstaan. Zij besloten, bij de koningin in 'Anneville' hun opwachting te maken nog voordat zij weer naar hun woonplaats zouden terugkeren. Erik Hazelho£f Roelfzema die na zijn pogingen om 'via het strand' een vaste verbinding met bezet Nederland op te bouwen (herfst 'a r-Iente '42) bij de RAF gevlogen had en die in 'Anneville' een van de twee adjudanten van de koningin was, zag de drie generaals op het erf staan. Hij ging naar hen toe. 'Toen', zo schrijft hij in Soldaat van Oranje, (p. 274), 'stelden zij zich voor; de namen hadden een vaag-bekende klank. Vóór de oorlog waren zij de bevelhebbers geweest van het Nederlandse leger ... (Zij) kwamen zich direct bij hun koningin melden.

XC'Ik zal u onmiddellijk aandienen', bood ik vanzelfsprekend aan.

XC'Dat is al gebeurd', was het antwoord. 'Er is ons meegedeeld dat Hare Majesteit ons niet kan ontvangen.'

XC'Dat moet toch een vergissing zijn, denkt u niet?' zei een van de generaals. Hij had tranen in zijn ogen. Ik hielp hem uit de droom. Als drie oude mannetjes liepen ze het erf af Zij waren het verleden, de koningin had alleen maar tijd voor de toekomst. Toen ik aan het middageten mij verstoutte hierover een protest te doen horen, keek ze mij geërgerd aan. Met de woorden 'Daar kan ik me toch werkelijk niet druk meer over maken', zette ze mij op mijn plaats.'

XCWij voegen hieraan nog toe dat bij de koningin ten aanzien van generaal Winkelman sprake was van enige gebetenheid omdat zij geloof had gehecht aan negatieve verhalen over zijn gedrag in de Meidagen van '40, waarmee kapitein dr. J. M. Somer (het latere hoofd van het Bureau Inlichtingen) eind '42 in Londen was gearriveerd. Op grond van nadere inlichtingen van Winkelman en zijn chef-staf kwamen, nog voordat zij hun portefeuilles overdroegen, de ministers Gerbrandy, de Quay en de Booy tot de conclusie dat Winkelman niets te verwijten

250 [PDF]
KONINGIN WILHELMINA'S KRITIEK

'65 Thijs Booy, die van eind' 5 I tot aan haar dood in '62 haar particuliere secretaris was,

XC'een generatie van helden aan te treffen die, om een geliefd woord van haar te gebruiken, 'alles veil had' voor het vaderland. Ze trof een generatie van mensen aan die nu weer scherp op hun eigen belang bedacht waren ... Ze had gehoopt een generatie aan te treffen die in het mateloze lijden een generatie van open mensen was geworden. Ze belandde in een tumultueus geklapper van hekjes die weer dicht gingen. Ze had gehoopt een generatie aan te treffen die erop stond dat geworsteld werd om de vormgeving aan nieuwe tijden. In haar oog van toen was het àl restauratie wat de klok sloeg. Zij heeft zich de laatste jaren dat zij op de troon zat, ijzig eenzaam gevoeld met haar visioen van een van huid tot hart vernieuwd Nederland ... Zij was teleurgesteld dat de nieuwe gemeenschap, waar zij vast op gerekend had, niet was gekomen.' 1

XCOmstreeks de jaarwisseling '46-'47 besloot de koningin, haar onvrede niet langer voor zich te houden. Op Oudejaarsavond hield zij een radiotoespraak waarin zij bitter constateerde dat de herinneringen aan wat in de bezettingstijd geleden en gestreden was, nog maar in weinigen levende werkelijkheid waren gebleven ('velen vergeten te spoedig wat zij doormaakten'}" en ruim twee weken later richtte zij een persoonlijke brief tot alle ministers die van begin tot eind een klacht was over de geest des tijds en het falen van het kabinet-Beel om betere impulsen te geven aan de samenleving.' 'In gesprekken met enkele ministers', zo schreef zij,

XC'heb ik meer dan eens uiting gegeven aan mijn ernstige bezorgdheid over verschijnselen welke duiden op verslapping in het handhaven der richtlijnen die de grondslag moeten vormen voor de vernieuwing van ons openbare leven en het geestelijk herstel van ons volk. Talloze mensen van goeden wille in den lande . ondervinden onbehagen, teleurstelling en moedeloosheid, omdat beginselvastheid en het hooghouden van idealen waarvoor zij tijdens de oorlog gestreden hebben, het telkens opnieuwafleggen tegen beginselloosheid, opportunisme en eigenbaat. Ik heb somtijds de indruk dat de regering te spoedig geneigd is, zich bij deze gang van zaken neer te leggen, en geen dam opwerpt tegen deze zo uiterst gevaarlijke stroom van morele vervlakking, welke het zedelijk bewustzijn des volks langzaam, maar met benauwende hardnekkigheid, dreigt af te brokkelen.'

XC1 Thijs Booy: De levensavond van koningin Wilhelmina (1965), p. 221. 2 Aangehaald in Michel van der Plas: Mooie vrede, p. 58. 3 Exemplaar van deze brief d.d. 17 jan. 1947

251 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Zij liet op deze philippica 'een aantal voorbeelden' volgen 'uit een veel

XCgrotere reeks van feiten en gebeurtenissen, welke mij in de laatste tijd hebben getroffen': in het radiobestel werden 'personen die tijdens de bezetting geen juiste vaderlandse houding hebben aangenomen, op verantwoordelijke posten gehandhaafd', het dagblad De Telegraafzou'binnenkort weer verschijnen' (dat geschiedde pas twee-en-een-half jaar later), 'psychologen, psychiaters en artsen in het algemeen', die 'fout' waren geweest maar vrijgelaten waren, konden hun patiënten weer 'geestelijk beïnvloeden', voor 'ter dood veroordeelde landverraders' waren haar voorstellen tot het verlenen van gratie voorgelegd, de zuivering van de politie was 'een mislukking geworden', er was haar voorgesteld, een persoon tot ambtenaar van het Openbaar Ministerie te benoemen, die ook na Arnold Meyers oproep tot vorming van een Nederlands Legioen (juli '41) een leidende functie in diens Nationaal Front was blijven uitoefenen, er was van haar gevergd de benoeming te bekrachtigen van twee leden van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen die beiden door universitaire zuiveringsmaatregelen waren getroffen, en personen die zich aangemeld hadden bij de Nederlandse Kultuurkamer, waren bij haar voorgedragen voor een onderscheiding. Zeker, er was haar gezegd dat al die zachtzinnigheid in overeenstemming was met wat de publieke opinie was gaan wensen, maar dat betoog verwierp zij :

XC'Tot mij is de opmerking gemaakt dat men de werkelijkheid onder de ogen moet zien en zich moet aanpassen aan de stemming der bevolking. Ik stel hier nadrukkelijk tegenover dat het niet de taak van de regering of de Kroon is, achter de massa aan te lopen; het is daarentegen haar dure plicht, de massa voor te gaan en op te voeden .

XC. . . Zowel de ministers als ik hebben als roeping en taak om het volk uit het moeras der verslapping omhoog te trekken. Het is daarom dat ik ... een ernstig beroep doe op de ministers om alles in het werk te stellen wat gedaan kan worden ter verwezenlijking van dit doe!.'

XCEen waslijst van verwijten!

XCBeel vroeg in de eerstvolgende vergadering van het kabinet, 20 januari, 'de bijzondere aandacht' van zijn ambtgenoten voor de brief van de vorstin, daarbij opmerkend dat hij haar in voorafgaande besprekingen al had gewezen 'op de onmiskenbare evolutie, welke zich in den lande sinds de bevrijding over begrippen als vergelding, bestraffing enz. heeft voltrokken. Ook in de volksvertegenwoordiging is', had hij gezegd, 'op

252 [PDF]
KONINGIN WILHELMINA'S KRITIEK

dat elk der ministers er zich over zou beraden wat ten aanzien van zijn departement aan de koningin kon worden geantwoord.'

XCRuim twee weken later zond Beel een concept-antwoord rond; dat werd, nadat er enkele wijzigingen in waren aangebracht, in de vergadering van 10 februari door het kabinet goedgekeurd, bij welke gelegenheid overigens ook uitgebreid werd gediscussieerd over het gratiebeleid. Kennelijk vroeg een of vroegen sommige ministers of de koningin niet gelijk had met haar klacht over het feit dat haar gevraagd was, aan 'ter dood veroordeelde landverraders' gratie te verlenen - er werd toen door een of sommige der andere ministers op gewezen dat Kolfschoten, de minister van justitie in het kabinet-Schermerhorn, begin '46 een nota had opgesteld (wij komen er in hoofdstuk 5 op terug) waarin hij had bepleit dat het aantal executies van politieke delinquenten zeer beperkt moest worden gehouden (anders gezegd: dat de koningin in tal van gevallen vermoedelijk gratie zou moeten verlenen), en die nota, die strikt geheim was gehouden, was door het kabinet-Schermerhorn aanvaard. Besloten werd dat die ministers welke het stuk niet kenden, er alsnog een kopie van zouden krijgen."

XCHet antwoord aan de koningin ging op 26 februari uit": een lang stuk, waarin Beel schreef dat 'de Raad van Ministers in sommige opzichten het algemene beeld van onze samenleving inderdaad weinig verheugend achtte', ja dat bij de Raad zelfs sprake was van 'volledige instemming met Uwer Majesteits beschouwingen', maar uit wat voorts in die brief stond, bleek het tegendeel van dat laatste. Men kon er, schreef Beel, 'de ogen niet voor ... sluiten dat ook in de besten van ons land een verschuiving in het waarderingsoordeel zich openbaart.' Vervolgens werd voorzichtig gesuggereerd dat de koningin bij het uiten van haar concrete klachten op eenzijdige informatie was afgegaan: er was geen sprake van dat de zuivering in het algemeen was mislukt en dat gold speciaalook voor de zuivering van de politie; wat de koningin over de ambtenaar van het Openbaar Ministerie had geschreven die zo lang lid van Nationaal Front was gebleven, werd afgedaan met te wijzen op de ernst van het proces (tegen een illegale werker) waarin hij had moeten optreden; een herverschijning van De Telegraaf kon de regering niet voorkomen, want als dit blad 'straks een lijst kan aanbieden van zuiver bevonden journalisten, is

1 Ministerraad: Notulen, 20 jan. 1947 (ARA). 2 Er is in die vergadering ook besloten (maar niet genotuleerd) om afschriften van de brief van de koningin te verspreiden onder alle instanties die met de zuivering van doen hadden. '3 Een kopie bevindt zich in het archief van het kabinet van de minister-president.

253 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT de betrokken minister verplicht, toestemming tot haar verschijning te

verlenen'; wat de vrijgelaten psychologen, psychiaters en artsen betrof, stond de wet niet toe, 'voor deze mensen bijzondere maatregelen te treffen'; op het gebied van de radio kon de regering niet ingrijpen - zij betreurde het dat weer personen naar voren waren gekomen (Vogt en Speet), 'wier houding tijdens de bezetting geen bewondering verdient', maar dat waren nu eenmaal geen ambtenaren zodat 'rechtstreekse zuivering van overheidswege uitgesloten' was, evenwel: 'het onderzoek nopens een van hen' (Vogt) 'is nog gaande.'

XCEen lange passage werd vervolgens aan het gratiebeleid gewijd - dat beleid moest niet 'primair worden overheerst door overwegingen die des rechters zijn, doch door beleidsmotieven.' 'De Raad van Ministers meent ... dat de continuïteit in het gratiebeleid ten aanzien van de doodstraf eist, dat de richtsnoeren, door het vorige kabinet aanvaard en door Uwe Majesteit goedgekeurd' (goedgekeurd in een situatie waarin de koningin blijkbaar niet had voorzien, in welke concrete gevallen zij een gratiebesluit zou moeten ondertekenen), 'gevolgd blijven worden.' Trouwens, ook de kerken meenden dat 'de rechtvaardige bestraffing gepaard moet gaan met de Christelijke naastenliefde.'

XCWat de koningin had opgemerkt over de leden van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en over diegenen die zich bij de Nederlandse Kultuurkamer hadden aangemeld, werd onbeantwoord gelaten.

XC'De opvoeding van ons volk', zo eindigde Beels brief,

XC'is niet een kwestie van enkele jaren, zij heeft lange tijd nodig en zij moet verschillende wegen bewandelen. Het is Uwe Majesteit bekend, dat de regering die wegen inderdaad inslaat. Dat doet zij, wanneer zij een onderwijshervorming voorbereidt die de waarde van het karakter erkent; wanneer zij de deelneming der burgers aan de leiding van beroep en bedrijven gaat vastleggen; wanneer zij een wetgeving voorbereidt op de pers; wanneer zij streeft naar een sociale wetgeving die de burger ... vrijer doet ademen; wanneer zij de lasten van de zwaarstgetroffenen zoveel doenlijk tracht uit te spreiden over het gehele volk. Zullen deze dingen ons op den duur toch niet dichter brengen bij hetgeen wij in de oorlog droomden en dat thans helaas ten onrechte velen voorgoed verloren wanen?'

XCDe koningin meende van niet - zij zag Beels antwoord als een bevestiging van haar indruk dat de ministers zich geenszins geroepen voelden om, zoals zij had gesteld, 'het volk uit het moeras der verslapping omhoog te trekken'. In plaats van een 'Majesteit, u hebt gelijk, wij zullen

254 [PDF]
KONINGIN WILHELMINA ABDICEERT

het roer wenden', kreeg zij dus te horen: 'U bent op sommige punten niet goed ingelicht en wij zetten onze koers voort.' 'Ik ben nog eens naar Beel toegegaan', zo vertelde ons Marie-Anne Tellegen, 'om hem te vertellen hoe diep de koningin daardoor gegriefd was: dat was nu juist het soort antwoord geweest dat zij niet had willen hebben. Beel is daar toen wel van geschrokken.' I Geschrokken - maar niet tot een andere opvatting gebracht.

XCIn de loop van '48 kwam de koningin tot het besluit om te abdiceren. Zij zou in dat jaar acht-en-zestig worden en een halve eeuw koningin zijn geweest. Ze verlangde naar rust maar er speelde ook een andere factor een rol. Tegen Booy zei ze eens ('en ik heb die, vertelde hij ons, 'letterlijk onthouden'): 'Och meneer Booy, voor mensen als ik is het zo dat wij geschiedenis maken en daarna geschiedenis worden en er mag geen dag zijn dat wij daar niet aan denken.' 'Hier', voegde Booy toe, 'heeft haar abdicatie mee te maken. Ze had in '48 het gevoel dat zij een goede naam had' (inderdaad, geen Oranje was ooit in Nederland een zo algemeen vereerde figuur geweest als Wilhelmina sinds '40) 'en dat zij, te lang aanblijvend. misschien die naam zou verliezen."

XCEr was nog een tweede factor: in februari '48 had de communistische staatsgreep in Praag plaatsgevonden - kort nadien was de spanning om West-Berlijn hoog opgelopen. Een derde wereldoorlog leek verre van denkbeeldig. In zulk een oorlog zou Nederland, meende zij, een sterke koningin nodig hebben - 'dat ben ik niet meer', zei zij tegen Booy,jegens wie zij ook bekende dat zij 'ontzettend bang' was 'voor ouderdomsstommiteiten'.'

XCOp 12 mei '48 kondigde zij aan dat zij afstand zou doen van de troon, dat prinses Juliana nu reeds als regentes zou optreden maar dat zij aan de vooravond van haar verjaardag de uitoefening van de koninklijke waardigheid zou hervatten. Aldus geschiedde. Daags daarna, op Koninginnedag, vond in het Olympisch Stadion te Amsterdam een nationale huldiging plaats. Zij hield er een korte toespraak, waarin zij, teruggrijpend op de klacht die zij in januari '47 bij al haar ministers op tafel had gedeponeerd, een beroep deed vooral op de jongeren:

I M. A. Tellegen, 18 dec. 1957. 2 Thijs Booy, 13 aug. 1969. 3 A.v., 9 juni 1987.

255 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XC'Veel is in de oorlogsjaren gedroomd en verwacht van de toekomst. Voor velen is de werkelijkheid na de bevrijding een teleurstelling geworden. Ik vertrouw dat gij sterk zult zijn en veel zult verwezenlijken van wat toen als toekomstdroom in ons allen leefde en thans nog leeft. Aan de vooravond van mijn troonsafstand bind ik u dat op het hart.'

XCOp 4 september zou zij abdiceren met een korte toespraak. Zij had haar tekst aan Marie-Anne Tellegen gegeven en gezegd, aldus deze,

XC"Meneer Beel moet het zien, maar zeg hem maar dat ik er geen letter in verander.' Het stuk ging naar Beel toe. Die telefoneerde me toen en zei dat hij het een heel goede toespraak vond, maar er was één zin in die voor tweeërlei uitleg vatbaar was en dat moest ze wat duidelijker formuleren. Dat bracht ik aan haar over. Die mededeling leidde tot een uitbarsting over de telefoon, zoals ik in de drie jaar dat ik bij haar was, nog nooit had beleefd. Vijftig jaar woede op de ministers kwam er uit. 'Dan spreek ik helemaal niet', zei ze. Pats. Telefoon op de haak.

XCEen half uur later ging de deur in mijn werk.kamer open. Ze kwam binnen en zei: 'Ik ken die toespraak al uit mijn hoofd, dus ik kan me eenvoudig niet op het standpunt stellen dat ze niet moet doorgaan.'

XCIn een half uur had zij zichzelf weten te overwinnen. Dat vond ik wel groots."

XCIn de toespraak die zij op de 4de, na de ondertekening van de abdicatieoorkonde hield, uiterlijk onbewogen (Juliana was in tranen), gaf Wilhelmina, nu prinses, zich tot haar dochter richtend, uitdrukking aan haar overtuiging dat deze het zou verstaan, 'het grote gezin dat het Nederlandse volk is, dat ik u thans ga toevertrouwen, te leiden met vaste, liefderijke hand " - het was, opnieuw maar nu voor het laatst, Wilhelmina ten voeten uit: zij had zich leidster gevoeld, moederlijk leidster, van 'het grote gezin dat het Nederlandse volk is.'

XCOp 6 september vond in Amsterdam de inhuldiging van koningin Juliana plaats. In haar eerste koninklijke toespraak zei deze dat haar eerste regeringsdaad de ondertekening was geweest van een koninklijk besluit waarmee zij haar moeder had benoemd tot ridder eerste klasse in de Militaire Willemsorde, zulks als een 'uiterlijk zinnebeeld' dat haar, 'hoe ontoereikend ook, het gevoel van verbondenheid met de besten uwer wapenbroeders' zou kunnen geven.

XCRidder MWO! Het was een onderscheiding waarmee de diepste

XC, M. A. Tellegen, 19 nov. 1957. 2 Tekst in Henriëtte L. T. de Beaufort: Wilhelmina 1880-1962 (1965), p.

256 [PDF]
KONINGIN WILHELMINA ABDICEERT

verlangens van de strijdster Wilhelmina werden verwezenlijkt. Toen zij in 1898 de troon had bestegen, had zij met spijt bedacht dat zij voortaan de Willemsorde niet zou kunnen verwerven maar alleen verlenen - nu was die haar toch toegekend.

XCNa haar abdicatie leidde zij een teruggetrokken leven, waaruit zij slechts bij zeldzame gelegenheden, zo bij de watersnoodramp in '53, weer naar voren trad. Het beeld waarmee zij als vorstin de geschiedenis zou ingaan ('voor mensen als ik mag er geen dag zijn dat wij daar niet aan denken'), bleef haar bezighouden - zij besloot, het zelf vast te leggen. In de tweede helft van de jaren' 50 schreef zij, door Booy bijgestaan, een autobicgrafie die in '59 onder de veelzeggende titel Eenzaam maar niet alleen werd gepubliceerd: een boek, geschreven vanuit een diepe geloofsovertuiging, maar waarin over de talloze conflicten die zij met haar ministers had gehad, zorgvuldig werd gezwegen en dat ook van de moeilijkheden die zij in haar persoonlijk leven had moeten doorstaan, een vertekend beeld gaf. Met dat al: zowel in die terughoudenheid als in de op veel punten betrachte openhartigheid een kenmerkend boek, waaruit een scherp beeld van een krachtige persoonlijkheid oprees. Er werden omstreeks honderdveertigduizend exemplaren van verkocht.

XCDie belangstelling deed haar deugd. Teleurgesteld was zij dat enkele godsdienstige geschriften van haar hand, waaruit sterk oecumenische opvattingen spraken, veel minder belangstelling trokken. Haar christelijk geloof dat een eigen karakter droeg (zij voelde zich in de Nederlandse Hervormde Kerk niet recht thuis), ging in haar laatste levensjaren steeds meer voor haar betekenen - zij verzamelde gespreksgroepen om zich heen die vooral uit jongeren bestonden. Tegelijkertijd ging zij zorg besteden aan haar begrafenis: hoe deze moest verlopen en wie wel, wie niet bij de bijzetting van haar stoffelijk overschot in de grafkelder der Oranjes in de Nieuwe Kerk te Delft aanwezig zouden zijn, werd tot in de kleinste bijzonderheden door haar vastgesteld.

XCIn november '62 werd zij op het Paleis Het Loo ernstig ziek. Slechts weinigen sprak.zij nog, onder dezen Jeannette Geldens, tegen wie zij zei: 'De traagheid van het hart is de grootste zonde." Zij overleed op de z Sste,

XCI J. C. C. M. Geldens, I mei 1986.

257 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCHet stoffelijk overschot werd opgebaard in het paleis waarin zij gestorven was. Op de katafalk lagen slechts de rood-wit-blauwe vlag en een Bijbel, geopend bij Johannes 17 waarin onder meer de woorden voorkomen: 'Opdat zij allen één zijn.' In de avond van 4 december werd de kist in een witte auto (zij had steeds gemeend dat bij de dood die zij zag als de herrijzenis tot een eeuwig leven, het wit paste, niet het zwart) naar het Paleis aan het Lange Voorhout in Den Haag overgebracht - officieren, prins Bernhard als eerste, betrokken er de dodenwacht. In een witte lijkkoets werd de kist met haar stoffelijk overschot op de 8ste naar de Nieuwe Kerk in Delft gereden. Negenduizend militairen stonden langs de route, het gebeier van de klokken in Den Haag werd door die van Rijswijk en Delft overgenomen, begeleid door de doffe dreunen van salvo's die op het Haagse Malieveld werden gelost.

XCOp de lijkkist van de gestorven vorstin lagen slechts de rood-witblauwe vlag en de versierselen van de haar toegekende Militaire Willemsorde en aan die kist was maar één krans gehecht: een krans van 'het verenigd Nederlands verzet'.

XCIn onze Nabeschouwing willen wij aandacht besteden aan de betekenis die koningin Wilhelmina in de Tweede Wereldoorlog heeft gehad. Zij was, toen zij overleed, in veelopzichten niet verzoend met de wijze waarop zich haar volk in de zeventien sindsdien verstreken jaren had ontwikkeld. De 'vernieuwing' was een droom gebleken - niet in geestelijk, maar louter in materieelopzicht was een nieuw Nederland bezig

258 [PDF]

Hoofdstuk 3: Wederopbouw

XC

XCLeniging van acute nood was na de bevrijding de eerste eis.

XCDie acute nood deed zich voor in de stedelijke gebieden in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, waar de hongerwinter (wij noemden hem in deel 10 b 'een van de grote calamiteiten in de Nederlandse geschiedenis') de levens van drie-en-een-halfmiljoen burgers had bedreigd en naar schatting minstens twee-en-twintigduizend hunner had doen bezwijken. De verbrandingswaarde der rantsoenen, in oktober '44 gedaald tot I 300 calorieën per dag (de mens heeft er normaal per dag minstens 2000 nodig), was in februari '45 op het dieptepunt komen te liggen van 340 men had toen in het westen des lands per week recht op het voedsel dat men in normale omstandigheden per dag had moeten krijgen, en die hongerrantsoenen waren niet eens steeds in de winkels verkrijgbaar geweest. Daarbij was nog de kwelling van de koude gekomen. 'Meer nog', schreven wij in deel 10 b, 'óók het urenlang in de rij staan bij de winkels, óók de dagelijkse worsteling om, voorzover men het weinige warme eten dat beschikbaar was, niet van de Centrale Keukens betrok (eind februari deden dat meer dan een miljoen van de drie-en-een-half miljoen stadsbewoners in het westen), het noodkacheltj e brandend te houden; dáárvoor in de eerste plaats werd in wellicht een tiende van de woningen in de steden en stadjes in het westen de binnenbetimmering geheel of gedeeltelijk gesloopt: die afbraak symboliseerde de afbraak van het dagelijks leven, zoals de van hun bomen beroofde lanen, pleinen, grachten en parken, de van hun brandbaar oppervlak ontdane straten en paden, de stinkende vuilnishopen en de epidemische verbreiding van schurft en hoofdluis' (er was geen zeep meer) 'tekenend waren voor de afbraak van de geordende samenleving.'In de hongerprovincies waren de prijzen op de zwarte markt in februari '45 tot astronomische hoogten gestegen: men had er voor aardappelen duizend-, voor brood tweehonderdvijftig maal de normale prijs betaald. Dat niet nog veel méér mensen dan in feite het geval was, aan honger en kou bezweken waren, was gevolg geweest van het feit dat sommige gemeenten, talrijke bedrijven en kerkelijke organisaties, maar vooral individuele burgers er toe waren overgegaan, van het platteland voedsel

259 [PDF]
WEDEROPBOUW

naar de steden te transporteren; daartoe waren in de winter dagelijks naar schatting gemiddeld meer dan vijftigduizend van die burgers op pad geweest: 'de hongertrekkers'.

XCVan midden februari af waren hulpgoederen in distributie gekomen die, dank zij de inspanningen die de Nederlandse regering zich had getroost, uit Zwitserland en vooral uit Zweden waren aangevoerd - met name het met het Zweedse meel gebakken Zweedse wittebrood was de stadsbevolking in het westen welkom geweest. Die Zweedse hulp had in april, toen de drie westelijke provincies geïsoleerd waren, het westen niet meer kunnen bereiken en ook aan de overige aanvoer over het Ijsselmeer was toen een einde gekomen alsook aan de (zeer geringe) aanvoer van steenkolen uit Westfalen. In een stad als Rotterdam was in de derde week van april in het geheel geen brood verkrijgbaar geweest en omstreeks die tijd was voor secretaris-generaal Hirschfeld en voor de directeur-generaal van de voedselvoorziening, Louwes, komen vast te staan dat er in de loop van de eerste helft van mei in het westen des lands geen brandstoffen meer zouden zijn om, waar ook, brood te bakken en dat het schamele weekrantsoen van I kilo aardappelen al vóór IS mei zou komen te vervallen. Er was een katastrofe op handen, nog veel ernstiger dan de hongerwinter was geweest: nu dreigden niet tien- maar honderdduizenden te sterven.

XCDie katastrofe werd voorkomen door twee factoren: door het (door Seyss-Inquart getolereerde) afwerpen van voedsel in de nabijheid van de grote steden in het westen, waarmee op 29 april een begin werd gemaakt, en door de capitulatie van de Wehrmacht op 5 mei. De organisatie van de voedselvoorziening was op die dag nog bezig, de afgeworpen voorraden te sorteren en over bepaalde winkels waar zij kosteloos zouden worden uitgereikt, te verdelen I op 5 mei kregen alleen diegenen die aan de hongerziekte leden en thuis werden verpleegd (voor patiënten in ziekenhuizen was al eerder gezorgd), enige levensmiddelen; de algemene distributie van de gedropte levensmiddelen begon pas op maandag 7 mei: men kreeg toen per persoon een weekrantsoen, bestaande uit een brood, 100 gram boter of margarine en 50 gram cacao, en mocht daarnaast een keuze doen uit drie artikelen: een blik worst, een zakje eierpoeder en een half blik bacon of kaas. Een deel van die hulpgoederen kwam onmiddellijk in de zwarte handel terecht, trouwens: voor de groente die

I Dit waren dezelfde winkels die bij de verdeling van de Zweedse en Zwitserse hulp ingeschakeld waren, in Amsterdam ruim driehonderd, in Den Haag honderdvijftig.

260 [PDF]
DE NOOD IN HET WESTEN

hier en daar verkrijgbaar was gebleven, werden in de regelook niet de officieel vastgestelde maar zwarte prijzen gevraagd.

XCIn de dagen die volgden, kwam de in het bevrijde Zuiden georganiseerde hulp op gang. Er was daar door Shaef in depots bij Oss en Den Bosch ca. 30000 ton aan levensmiddelen bij eengebracht. militaire vrachtauto's om die voorraden te vervoeren stonden klaar. Daarnaast had een door generaal Kruis opgericht Commissariaat Noodvoorziening onder leiding van kolonel J. F. van Hengel een grote activiteit ontplooid: het had een speciaal Hulpkorps van het Nederlandse Rode Kruis gevormd dat ca. zeven-en-twintighonderd krachten telde en waartoe o.m. 5 I Medical Feeding Teams, 63 Relief Teams en 50 Sociale Verbindingsploegen (voor sociale hulp aan terugkerende ontheemden) behoorden; het had in Oosterhout een vloot van 91 met voedsel beladen binnenschepen bijeengebracht en in Nijmegen 8000 ton aan levensmiddelen. Ook waren in het bevrijde Zuiden in het kader van de Nationale Hulpactie Rode Kruis ('de Hark') hoeveelheden levensmiddelen, kleding, schoeisel en huisraad bij particulieren ingezameld.

XCDe genoemde teams, die in het westen werden uitgebreid, gingen onmiddellijk aan de slag en zouden in totaal medische hulp bieden aan omstreeks een kwart miljoen burgers, zulks niet alleen bij de bestrijding van de hongerziekte maar ook bij die van de schurft (alleen al in Rotterdam waren er meer dan tachtigduizend schurftpatiënten) en bij de ontluizing.' Voor de burgerij in het westen als geheel was van belang dat spoedig meer voedsel kon worden gedistribueerd. In de eerste week na de bevrijding werd, afgezien van de aanvoer door de lucht (in totaal 6000 ton sinds 29 april), bijna 13000 ton uit Engeland en ruim 8 000 ton uit Antwerpen per schip naar Rotterdam gebracht en schepen en vrachtauto's vervoerden de 38 000 ton uit de depots in Oss, Den Bosch en Nijmegen naar het westen. Met inschakeling van het apparaat van Louwes droeg het Commissariaat Noodvoorziening ('een enthousiast werkende groep', aldus later minister Mansholt") zorg voor de verdeling over de twaalf districten, welke het Commissariaat in het westen had ingesteld. Uit de binnenlandse oogst kwam, behalve groenten en wat aardappelen, maar weinig ter beschikking - het waren de aangevoerde voorraden die de

1 In dit verband zij vermeld dat zich van midden mei tot midden september een gevaarlijke typhus-epidemie voordeed in Spijkenisse en in Rotterdam; deze besmet telijke ziekte werd bij bijna achthonderd personen geconstateerd. In Spijkenisse en elders op de Zuidhollandse eilanden moest de gehele bevolking in allerijl gevaccineerd worden. 2 Getuige Mansholt, dl. III c, p. 929.

261 [PDF]
WEDEROPBOUW

verruiming der rantsoenen mogelijk maakten. In Amsterdam kon iedere inwoner in de tweede week na de bevrijding 800 gram brood, 900 gram biscuits (harde legerbeschuit), 200 gram vet, roo gram boter, 125 gram vlees, 100 gram kaas, 200 gram peulvruchten, 250 gram suiker, 1 kilo aardappelen, 1 liter melk en een half blikje bacon of kaas krijgen en in de derde week betekende het in de hoofdstad een grote verbetering dat de 38, meestal in scholen gevestigde Centrale Keukens dankzij de aanvoer van Limburgse steenkolen (ook daar droeg het Commissariaat Noodvoorziening zorg voor) weer in bedrijf konden worden gesteld. De gasfabrieken lagen toen nog stil- tot eind juli betrokken veruit de meeste Amsterdammers hun warm voedsel van die Centrale Keukens.' De calorische waarde van het in het westen verstrekte voedsel was toen weer boven de 2000 per dag gekomen en bij die ontwikkeling had het Commissariaat Noodvoorziening de centrale rol gespeeld: het heeft in totaal uit het bevrijde Zuiden, uit Engeland, uit België en uit de Verenigde Staten ca. 200000 ton aan levensmiddelen aangevoerd, waarvan ruim 140000 ton in de haven van Rotterdam is gelost. Niet onvermeld blijve overigens dat de Canadese bevrijders in het westen des lands van hun militaire rantsoenen in de eerste weken de helft ter beschikking stelden aan het Commissariaat Noodvoorziening.

XCMen mag, menen wij, dit Commissariaat zien als een belangrijke creditpost op de rekening van het Militair Gezag.

XCZozeer was de aandacht van de regering geconcentreerd op de hulp aan de hongerprovincies (het Z.g.B-2-gebied), dat de hulp aan andere gebieden in het gedrang dreigde te komen. Dat gold vooral voor Midden- en Noord-Limburg, waar maandenlang strijd was geleverd en waar de bevolking, terugkerend uit haar evacuatie-oorden, constateerde dat bijna geen huis meer bewoonbaar was. Die terugkeer begon al in april. In enkele Limburgse bedrijven was men toen alweer aan de slag gegaan maar wat geproduceerd werd, werd door de rijksbureaus voor handel en

I De omstandigheden verschilden van stad tot stad. Zo konden de Hagenaars van 9 mei af een week lang gratis enig warm voedsel krijgen bij de uitdeelposten van de Interkerkelijke Bureaus (de IKB's) die in de hongerwinter hulp hadden verleend aan lijders aan de hongerziekte.

262 [PDF]
DE NOOD IN LIMBURG

nijverheid bestemd voor gebieden elders. Ook de schaarse aanwezige vervoermiddelen werden gevorderd, 'hetgeen', zo rapporteerde op 12 mei de Militaire Commissaris van Noord-Limburg, kapitein C. J. K M. Receveur,

XC'des te funester is, nu de spoorwegen in mijn district niet functioneren, geen enkele telefoon-installatie intact is en Noord-Limburg door de vijand van praktisch alle motorvoertuigen is ontdaan. In plaats dat men ons onmiddellijk geeft waaraan wij behoefte hebben, moeten wij voor het verkrijgen van elke schroef, van elk onderdeel of stukje materiaal als het ware een pleidooi richten tot de betreffende instantie, terwijl men intussen toch dient te weten dat de inwoners uit mijn district voor een groot deel geworden zijn een groep van armzalige en geplukte Nederlanders die genoodzaakt zijn als bedelaars langs de weg te staan. Zo valt er niet op te bouwen, noch te werken.' 1

XCEind mei voegde de Militaire Commissaris van de provincie Limburg, luitenant-kolonel G. J. L. van der Lande, hier een noodkreet aan toe. Er werden voorraden textiel, schoenen en huishoudelijke artikelen uit zijn provincie naar het gebied benoorden de rivieren overgebracht, maar ook de Limburgers hadden gebrek aan kleding, schoeisel en potten en pannen! 'Men', aldus de kolonel, 'zegt hier nu: B-2 we too!'? In het in Maastricht verschijnende dagblad De Gazet van Limburg verschenen in mei en juni verontwaardigde reportages waarvan begin juli overdrukken werden toegezonden aan de dagbladen elders in het land. Men las daar nu:

XC'Een huilende moeder komt op ons af: 'Ik ben nu al bijna tien dagen aan het lopen gedurende twee uur per dag. Langer kan ik niet, want de schoenen die ik aan heb, kan ik maar twee uur per dag lenen; zélf heb ik niets meer. Mijn man heeft niet anders meer als een hemd en een kapotte onderbroek. Gisterenavond heb ik hem naakt in bed gestopt om even die dingen te wassen. Schoeisel kan ik niet aanvragen, omdat er geen aanvraagformulieren aanwezig zijn. De Distributiedienst Gennep bijv. beschikte de vorige week niet over deze formulieren.

XCEen andere moeder die eerstdaags haar vijfde baby verwacht, komt bij ons met de vraag of het nu misschien mogelijk was, na twee weken, om toch eindelijk een pannetje te krijgen, daar zij geen warm eten meer had gehad gedurende tien dagen en het was toch meerdere malen aangevraagd door haarzelf, bovendienJ.J.

1 Brief, 12 mei 1945, van C. K M. Receveur aan Gerbrandy (ARA, Archief MG, Geheim, 251). 2 Brief, 31 mei 1945, van G. L. van der Lande aan de Staf MG (a.v.).

263 [PDF]
WEDEROPBOUW

zou ze gaarne een strozak of iets dergelijks hebben, daar zij elk ogenblik kan bevallen, en nog steeds op de planken sliep.

XCWe troffen toevallig een meisj e uit Afferden, juist teruggekeerd na vier weken dag en nacht gewerkt te hebben. Zij vertelde ons o.a. dat geen huis meer bewoonbaar is, geen kleren meer aanwezig zijn, geen potten en pannen, zodat met één pan meerdere gezinnen moeten samenwerken, wilden ze toch af en toe warm eten hebben: om twaalf uur begon het eerste gezin, om één uur volgden de buren, om twee uur weer het volgende gezin en zo ging dit door totdat de pan de ronde had gedaan en dan weer bij nummer I terug kwam.

XCGeen enkele slaapgelegenheid is er meer, zelfs geen droog stro.

XCGeen enkele deken was aanwezig, ze sliepen als beesten in het vochtige stro, zodat ze zelfs niet om strozakken vroegen, maar alleen om droog stro.

XCEr is totaal geen schoeisel, velen lopen blootsvoets.

XCGennep telt hooguit nog tachtig bewoonbare huizen. De meeste hiervan hadden de Geallieerde troepen nodig. De Gennepse bevolking, die dit begrijpt, komt terug van evacuatie. Mannen, vrouwen en kinderen worden ondergebracht. Zij worden gelegerd op stro. Hun eigen woningen geven geen onderdak meer of zijn in beslag genomen. Gennep heeft niets. Zelfs geen stro. Want de zieke vrouw met haar jengelend kind graait met haar handen in de armzalige sprieten en zegt: 'Kijk maar'.

XCWe zien het. Het stro ligt nog geen twee centimeter dik.

XC'Zouden we niet wat vers stro kunnen krijgen', vraagt ze. Ze stelt haar eisen toch waarlijk niet te hoog.

XC'Maar Gennep heeft geen stro', zegt de burgemeester, 'en om het elders te halen, heb ik toch minstens een wagen nodig en een paard. Die heb ik niet." 1

XCTerwijl deze reportages in de andere delen des lands werden gelezen, hield (5 juli) kapitein Receveur voor Radio Herrijzend Nederland een toespraak, 'waarin hij', aldus een in ' 50 gepubliceerde samenvatting,

XC'het stomverbaasde Nederlandse volk onthulde, dat in een noodziekenhuis te Ottersum de patiënten op stro lagen en vrouwen moesten bevallen op de plankenvloer; dat tienduizenden in de dorpen niet eens vroegen om een bed of deken maar minimaalom wat stro; dat in Gennep voor iedere straat één kookkachel beschikbaar was; dat diezelfde week in diezelfde plaats de eerste naaimachine was aangekomen; dat in de hele streek tussen Venlo en Mook één babyweegschaal was; dat bij het gemeentebestuur van Bergen, bestaande uit zes dorpen over een afstand van 25 km, één schrijfmachine aanwezig was en geen potloden'

XCen dat alles was, drie, vier maanden na de bevrijding, 'niet het resultaat

1 (3 juli 1945), ongepagineerd (RvO).

264 [PDF]
DE NOOD IN LIMBURG

van de oorlog alléén maar ook van de monsterachtige traagheid en het onbegrip der regeringsinstanties.' 1 Het kabinet-Schermerhorn schrok van deze noodkreet. Konden de departementen snel hulp bieden? Neen. Er werd dus een beroep gedaan op het Militair Gezag: van Hengels voor het B-2-gebied in het leven geroepen Commissariaat Noodvoorziening werd midden augustus gewijzigd tot Commissariaat voor de Noodvoorziening der Geteisterde Gebieden, waarmee niet alleen Noorden Midden-Limburg werden bedoeld maar ook de zwaarst getroffen gedeelten van Noord-Brabant, Zeeland en Gelderland. Het Commissariaat kreeg opdracht er zorg voor te dragen dat in al die gebieden de bevolking vóór de winter althans onderdak zou hebben en dat zij datgene wat zij verder in eerste instantie nodig had, met prioriteit zou krijgen; ook moesten de verbindingen met spoed worden hersteld. Het was een omvangrijke taak die zonder voorbereiding ter hand moest worden genomen, maar van Hengel en zijn medewerkers, krachtig gesteund door de ministeriële Raad voor Herstel en Wederopbouw, slaagden er in haar uit te voeren voordat de winter inviel.

XCEr is tussen de B-2-hulp en de hulp aan de geteisterde gebieden dit verschil dat de eerste geheel van buitenaf werd geboden en bij de tweede een deel van de hulp weer van de rest van Nederland uit kon worden verstrekt - overigens bleef voor het land als geheel de hulp van buitenaf in '45 en ook nog in een deel van '46 van vitale betekenis. Met 'hulp' bedoelen wij dan dat het hier goederen betrof die niet in Nederland maar elders geproduceerd waren.

XCWij moeten dan verschil maken tussen goederen die ten geschenke werden gegeven en goederen die betaald moesten worden of waarvoor al betaald wás.

XCFeitelijke geschenkzendingen (maar dat bleek pas later, toen de Amerikaanse autoriteiten bij de afwikkeling van de wederzijdse lend-lease schulden alle betrokken posten tot een totaal van 185 mln dollar schrap26

I Martien Blonde! (ps. van G. Bertels): (1950), p. 145-46. lOok binnen Nederland werden kinderen naar streken gezonden waar zij konden aansterken: van eind mei tot eind augustus '45 uit de drie hongerprovincies ruim zevenduizend naar Groningen, Friesland, Noord-Brabant (daar werden de meesten opgevangen) en Zeeland. 2 De personen die naar het buitenland konden vertrekken, werden door Nederlands Volksherstel uitgezocht.

265 [PDF]
WEDEROPBOUW HULP UIT HET BUITENLAND

ten) waren hoeveelheden kleding, schoeisel, steenkool en landbouwwerktuigen die door Shaef uit de Verenigde Staten werden aangevoerd en over welker kwaliteit veel werd geklaagd - zo bevonden zich bij de kleding avondjurken en bij het schoeisel partijen canvasschoenen die in het Nederlandse klimaat onbruikbaar waren. 'Echte' geschenkzendingen kwamen uit verscheidene landen waar de berichten over de hongerwinter de al sinds '40 bestaande sympathie voor Nederland krachtig hadden aangewakkerd en waar tijdens die winter organisaties voor hulpverlening waren opgericht: de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Canada, ZuidAfrika, Denemarken, Noorwegen, Zweden en Zwitserland (naar verhouding kwam de meeste hulp uit Zwitserland en Denemarken). Voorzover die goederen een algemene bestemming hadden, kwamen ze bij het Rode Kruis terecht. In de Verenigde Staten waren het vooral de Mennonieten, afstammelingen, van Zwitserse vluchtelingen die in de zeventiende en achttiende eeuw in de Republiek een tijdelijk onderdak hadden gevonden, en de leden van een nog kleiner Protestants kerkgenootschap: de Church of the Brethren, die goederen voor Nederland inzamelden. Ook werd algemene hulp verleend door comité's die in Suriname en op de Nederlandse Antillen waren gevormd en arriveerden er hulpzendingen uit Portugal, Argentinië, Brazilië, en Paraguay. Daarnaast was er de hulp voor bepaalde groepen: kinderen werden om aan te sterken opgevangen in Groot-Brittannië (een voortzetting van de opvang die eind '44 was begonnen), Zwitserland, Denemarken en Zweden - in Zwitserland alléén al ca. vijftienduizend, in Denemarken bijna vierduizend en in Zweden ca. tweeduizend'; ook vingen Denemarken en Zweden elk ruim duizend volwassenen op, onder wie enkele honderden illegale werkers.' Tenslotte werden nog bijna honderd hoogleraren van de Leidse Universiteit in de gelegenheid gesteld, met hun gezinnen kosteloos een maand vakantie in Zwitserland door te brengen. Daarnaast ontvingen behalve de Leidse Universiteit ook de andere universiteiten hulp van de Zwitserse instellingen van hoger onderwijs. Een dergelijke hulp werd ook van Groot-Brittannië uit verleend, waar de Help Holland Council duizenden wetenschappelijke boeken had gekocht die via de Koninklijke Biblio

266 [PDF]

theek werden verdeeld - verdeeld werden ook duizend voor de studenten en het universiteitspersoneel bestemde fietsen.

XCVan veel groter omvang dan deze kosteloze hulp waren de zendingen van goederen die in het buitenland aangekocht waren of werden. Dat was de taak geweest en bleef de taak van drie regeringsinstanties: het Voedselaankoopbureau en de Netherlands Purchasing Commission in New York en het Netherlands Office for Relief and Rehabilitation in Londen. Het Voedselaankoopbureau dat van '41 af alleen voedsel had aangekocht (de voorraden waren in de Verenigde Staten en Canada opgeslagen), kreeg in de zomer van '45 een veel ruimere taak: het moest in opdracht van het Netherlands Office for Relief and Rehabilitation behalve levensmiddelen tal van andere artikelen gaan inkopen, 'variërend', aldus het jaarverslag over 1945, 'van graszaad en babytruitjes tot paarden en pindakaas.' 1 Het bureau, dat tot eind '47 bleef functioneren, heeft in totaal van mei '45 af voor bijna 225 mln dollar aan goederen ingekocht. Het verscheepte in '45, gedeeltelijk rechtstreeks naar het bevrijde Zuiden, goederen tot een waarde van ruim 140 mln dollar maar er werden in dat jaar in de Verenigde Staten en Canada in totaal goederen aangekocht tot een bedrag van meer dan 300 mln dollar - het verschil betrof goederen die door de Netherlands Purchasing Commission aangekocht waren. Deze commissie heeft evenwel ook zorg gedragen voor de verscheping van grote hoeveelheden goederen, in '45 tot een waarde van omstreeks 100 mln dollar, die op lend-Iease-voorwaarden geleverd waren en waarvan dus de afrekening pas later zou plaatsvinden. Gegevens over de aankopen van de Netherlands Purchasing Commission na eind '45 hebben wij niet kunnen vinden en wij kennen evenmin het totaalbedrag van de aankopen die rechtstreeks door het Netherlands Office for Relief and Rehabilitation zijn gedaan (de administratie van laatstgenoemd bureau heeft veel te wensen overgelaten) - vast staat dat de aankopen van de drie bureaus samen (aankopen die in Den Haag gecoördineerd werden door een interdepartementale aankoopcommissie) een bedrag van ca. f 2,3 miljard hebben gevergd"; zij zijn van vitaal belang geweest voor het allereerste herstel van de door oorlog en bezetting zo zwaar geschonden economie.

XCWel te verstaan: er vond binnen Nederland conform de oproep van de koningin in de toespraak waarmee zij op 27 juni het kabinet-Scher

I 1945, p. 2. 2 Die f2,3 miljard is dus in vreemde valuta in het buitenland uitgegeven; de regering heeft de binnenkomende goederen aan het bedrijfsleven verkocht en daarop aan Nederlandse valuta f 570 mln winst gemaakt.

267 [PDF]
WEDEROPBOUW

merhorn had geïntroduceerd (zij had er toen op aangedrongen dat ieder die nog iets bezat, een deel daarvan zou afstaan 'ten behoeve van onze zo zwaar beproefde broeders en zusters'), een zekere herverdeling van goederen plaats, waarbij in de niet geschonden streken door de Hulpactie Rode Kruis goederen werden ingezameld ten behoeve van de bevolking in de geteisterde gebieden " maar de opbrengst van die actie was niet veel meer dan een druppel op een gloeiende plaat.

XCEerder gaven wij al enkele cijfers waaruit bleekhoezeer het land als geheel verarmd was: in de zomer van '45 waren er bijna achthonderdduizend burgers die aan kleding niet meer bezaten dan zij droegen, in arme buurten liep de helft van de kinderen blootsvoets en in het westen des lands was in meer dan de helft van de gezinnen waar minder dan het loon van een geschoolde arbeider werd verdiend, geen enkele handdoek of geen enkellaken meer aanwezig en in bijna 30% zelfs geen enkel kopje; meer dan een vijfde van die gezinnen bezat voorts minder dan één bord per gezinslid.

XCDat waren slechts symptomen van de algemene verarming en ontreddering, die ten dele uit het beleid van de bezetter, ten dele uit de oorlogssituatie en het oorlogsverloop waren voortgevloeid," Bijna een negende van de cultuurgrond kon als gevolg van inundaties of de aanwezigheid van landmijnen niet gebruikt worden, meer dan een half miljoen van de negen miljoen Nederlanders hadden hun woning verloren en van omstreeks anderhalf miljoen was de woning licht beschadigd. Tal van verbindingen (wij komen er straks op terug) waren verbroken. Een groot deel van de haveninstallaties van Rotterdam en Amsterdam was verwoest, veel transportmiddelen waren verdwenen. Dan hadden de landbouwers meer dan roo 000 paarden, ruim 400000 koeien, ca.

1 Zo werden Arnhem, Wageningen en Hemmen door Amsterdam geadopteerd. Nadien haalden twaalfduizend vrijwilligers in de hoofdstad goederen op (daaronder simpele artikelen als spijkers, spelden en naalden, maar ook veel kinderspeelgoed en kinderboeken) die met vrachtauto's en binnenschepen naar Arnhem, Wageningen en Hemmen werden getransporteerd. 2 De cijfers welke wij in het vervolg van dit hoofdstuk vermelden, wijken hier en daar af van die welke wij in eerdere delen van ons werk opnamen. Die welke wij thans publiceren, berusten op de meest recente, ons ter beschikking gestelde gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

268 [PDF]
VERARMING

600000 varkens en bijna alle kippen (92 % van de kippenstapel) verloren. Bijna alle textielvoorraden waren geroofd. Geroofd was voorts bij ca. vierduizend bedrijven, waarbij vooral die op de metaalsector zwaar hadden geleden. Wel was een flink deel van het industriële apparaat gespaard, maar dat deellag in het westen, oosten en noorden in mei '45 stil - er was geen energie. I Het Centraal Bureau voor de Statistiek schatte in '47 dat de in de economie geïnvesteerde waarden vóór de Tweede Wereldoorlog, berekend naar de prijzen van '39, bijna f 28 miljard hadden belopen en dat dit totaal, naar diezelfde prijzen berekend, op I mei '45 tot nog geen f 20 miljard was gedaald. Die verliespost moest men dan nog verhogen met de verloren gegane deviezen en buitenlandse beleggingen, bij elkaar bijna f 3 miljard. Er was dus, globaal gesproken, twee-vijfde van het nationaal vermogen verdwenen. Nog sterker was als gevolg van de inkrimping van de industriële en de landbouw-produktie en van de buitenlandse handel het reële inkomengedaald: vergeleken met '39 tot ongeveer de helft.

XCNederland stond voor een immense wederopbouw-taak. Waar te beginnen?

XCVan groot belang was daarbij dat het geldwezen grondig was verstoord: er was meer dan vijfmaal zoveel geld in omloop als de economie nodig had. De 'zwevende koopkracht' (geld waar geen goederen tegenover stonden) oefende een enorme opwaartse druk op de prijzen uit. Een deel van die koopkracht kwam ook na de bevrijding op de zwarte markt tot gelding, waardoor velen eerder tot scharrelen werden gestimuleerd dan tot produktieve arbeid. Meer normale verhoudingen zouden pas kunnen ontstaan wanneer al het circulerende geld van onwaarde was verklaard en nieuw geld was ingevoerd, anders gezegd: wanneer de geldzuivering had plaatsgevonden. Die gecompliceerde operatie komt aanstonds aan de orde maar wij dienen eerst aandacht te besteden aan een ontwikkeling die er een voorwaarde voor vormde: het herstel der verbindingen. Wij zullen daarbij het accent laten vallen op hetgeen in het eerste jaar na de bevrijding is geschied; hetzelfde zal elders in dit hoofdstuk het geval zijn.

XCI Vlak na de bevrijding was in het westen slechts enige stroom in de Zaanstreek waar de technische commissie van de BS de stoomketels van een elektriciteitscentrale liet stoken met inferieur veevoeder: raapzaadkoeken. Dank zij deze stroomopwekking konden de poldergemalen om beurten draaien en een begin maken met het droogmaken der geïnundeerde gebieden. 2 D.w.z. de som van alle lonen, sociale uitkeringen, pensioenen, pachten, huren en winsten, gedeeld door de factor die de prijsstij ging aangeeft. 26

269 [PDF]

Herstel der verbindingen

XC

XCVooral de verbindingen (de bloedvaten van het lichaam der nationale economie) hadden in de loop van de bezetting maar vooral in de periode na september' 44 ernstig geleden. De wegen waren slecht onderhouden maar hadden overigens, behalve in de geïnundeerde gebieden, weinig schade opgelopen - de bruggen zoveel te meer. Meer dan 900 verkeersbruggen, groot en klein, waren vernield, bijna alle door de Wehrmacht; van de 50 belangrijkste verkeersbruggen waren slechts 9 gespaard gebleven, alle (behalve de grote verkeersbrug bij Nijmegen) gelegen in het gebied waar de Wehrmacht zich nog bevond ten tijde van haar capitulatie - die bruggen hadden de Duitsers zelf tot het einde van de oorlog nodig gehad. Dat had in dat gebied na de Spoorwegstaking niet voor alle spoorbruggen gegolden, zodat daarvan nog méér verdwenen waren dan van de verkeersbruggen; van de grote spoorbruggen waren er slechts drie niet vernield: de twee spoorbruggen over de Nieuwe Maas in Rotterdam en de spoorbrug over de Lek bij Culemborg. In totaal lagen, de kleine meegeteld, meer dan 180 spoorbruggen in het water.

XCDe vernieling van al die bruggen betekende dat het weg- en het spoorwegverkeer alsmede het verkeer over de versperde binnenwateren slechts langzaam op gang zou kunnen komen. Langzaam evenwel niet alleen doordat bruggen verdwenen en wateren versperd waren (de Wehr macht had in de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal 8 zeeschepen tot zinken gebracht en elders ruim 3 000 binnenschepen), maar ook doordat, zoals al vermeld, een groot deel van de haveninstallaties van Rotterdam en Amsterdam was vernield (ook het door de Geallieerden zwaar gebombardeerde vliegveld Schiphol was onbruikbaar) en doordat veel transportmiddelen waren verdwenen. Van de SI 000 vrachtauto's die er vóór de bezetting waren geweest, waren slechts ca. 20000 over, die bijna alle in zeer slechte staat verkeerden, van de 21000 binnenschepen ca. 10000 er waren ca. 3 350 naar Duitsland overgebracht. Het elektrische en diesel-elektrische materieel der spoorwegen was geheel geroofd, van de goederenwagons was 98 % verdwenen, van de personenwagons van stoomtreinen 94 %, van de locomotieven 84 %; bovendien was van de 3 500 km spoorwegnet (rails en leidingen) 800 km geroofd, naar verhouding het meest van het geëlektrificeerde net: 750 van de 800 km. Ook de stedelijke vervoerbedrijven hadden veel van hun materieel zien verdwijnen: ongeveer een derde van de tramstellen en verder alle autobussen. Wat er aan trams over was, kon overigens vooreerst niet in dienst worden gesteld, want er was, gelijk al vermeld, geen stroom.

270 [PDF]
HAVENS EN SPOORWEGEN

XCSommigen (maar wij weten niet hoevelen) hadden hun personenauto weten te redden (er waren er vóór de oorlog IOO 000 geweest) maar voorzover die auto's niet door het Militair Gezag of de BS werden gevorderd, was er aanvankelijk geen benzine voor - wie zich wilde verplaatsen, moest lopen of fietsen, dat laatste meestal op een nogal wrak vehikel met slechte of in het geheel geen fietsbanden.

XCEen desolaat geheel!

XCMaar er werd aangepakt, zulks op tal van plaatsen tegelijk.

XCHet eerst nodige was het herstel van de overzeese verbindingen: zonder toegang tot de havens van Rotterdam en Amsterdam konden de in het buitenland aangekochte hulpgoederen het land niet bereiken. Nederlandse en Britse mijnenvegers, die in de laatste maanden van '44 de Westerschelde van mijnen hadden vrijgemaakt, begonnen onmiddellijk met het vegen van mijnen op de Noordzee, de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal, later ook op de toegangsweg naar Delfzijl. Het schoonvegen van de Nieuwe Waterweg begon al op I I mei, vervolgens werden er de door de Wehrmacht tot zinken gebrachte schepen opgeruimd. Niet al te brede schepen konden spoedig naar Rotterdam opstomen, op het nauwste punt (bij Maassluis) was midden juni weer een passage van 150 meter breed open.' De mond van de Waalhaven was het eerst vrijgemaakt, in augustus was ook de Maashaven weer toegankelijk. Moeilijker was het vrijmaken van de toegang tot Amsterdam. Aanvankelijk konden slechts kleine schepen de haven van Ijmuiden binnenlopen; daar kon de grootste sluis, de Noordersluis, niet worden gebruikt en bovendien was het Noordzeekanaal door de casco's van twee tot zinken gebrachte schepen volledig versperd - er werd besloten om ter hoogte van die wrakken het kanaal aan de noordelijke oever over een afstand van 400 meter 50 meter breder te maken. Dat werk begon eind mei - twee weken later was de 'Titus', een schip van slechts 1 500 brt", het eerste schip dat de haven van Amsterdam binnenvoer. Eind juli wasverlaten - de twee schepen hadden toen een restant van de goudreserve van de Nederlandse

1 Terwille van de navigatie op de Noordzee was het wenselijk dat Scheveningen Radio weer zo spoedig mogelijk in de lucht kwam. Het zendstation was op het laatst door de vernield maar PIT-personeel had reservematerieel verborgen en daarmee werd in juni '45 het zenden hervat - voor het ophangen van de antennes was gebruikgemaakt van een gashouder van de Gemeentelijke Gasfabriek in Den Haag. 2 Samen met de 'Iris' had de 'Titus' in de nacht van Ia op II mei '40 Ijmuiden

271 [PDF]
WEDEROPBOUW

de lichte kruiser 'Jacob van Heemskerck' het eerste grote schip dat Amsterdam bereikte.'

XCNiet dat nadien niet nog tal van werkzaamheden moesten worden uitgevoerd, voordat de havens van Rotterdam en Amsterdam weer volledig bereikbaar en goed geoutilleerd waren! In beide steden duurde dat enkele jaren - in Amsterdam was men er in '47, in Rotterdam in '48 mee klaar, zulks volgens plannen die al tijdens de bezetting waren ontworpen.

XCWat de binnenwateren betrof, was vooral het opnieuw bevaarbaar maken van de Maas van betekenis: die waterweg was nodig om weer steenkolen naar het noorden en westen te vervoeren. De scheepvaart op de rivier kon begin augustus worden hervat." Voordien waren wel al hoeveelheden steenkool uit Groot-Brittannië gearriveerd (in de steden in het westen konden de burgers van begin of midden juli af weer enig gas krijgen om te koken) maar die waren te gering geweest om de gehele economie weer op energiegebied een bescheiden basis te geven - daar waren de Limburgse steenkolen voor nodig.

XCOok het spoorwegvervoer kwam maar heel langzaam op gang. Het duurde vele maanden, soms langer dan een jaar, voordat de voornaamste spoorbruggen waren hersteld. Naar verhouding waren er in het spoorwegnet in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht de minste vernielingen aangericht, toch duurde het zes weken voordat Amsterdam (via Harmelen) weer een spoorverbinding had met Rotterdam, tien weken eer de spoorverbindingen met Haarlem, Den Haag, Alkmaar, Hilversum en Utrecht waren hersteld. Zolang de treinen niet reden (meestal treinen die bestonden uit goederenwagons zonder zitgelegenheid), wisten soms vindingrijke ondernemers vervoer te improviseren: tussen Amsterdam, Haarlem, Leiden en Den Haag bestond bijvoorbeeld van eind mei tot eind juli een verbinding per trekschuit - om aldus van Amsterdam uit Den Haag te bereiken was men een uur of veertien onderweg.

XCHet herstel van de verkeersbruggen hield gelijke tred met dat van de spoorbruggen: eveneens een werk van jaren. Trouwens: de Nederlandsewaren; met die schilderijen werd middenjuli in het Rijksmuseum de tentoonstelling

I In de havens van Rotterdam en Amsterdam werden de eerste herstelwerkzaamheden bevorderd door het feit dat illegale groepen er in samenwerking met Rijkswaterstaat tal van ervoor noodzakelijke gegevens hadden bijeengebracht. 2 Eind juni en in juli hadden enkele schepen van Maastricht uit via België het westen kunnen bereiken - de eerste twee vervoerden enkele van de kostbaarste schilderijen uit het Amsterdamse Rijksmuseum die tijdens de bezetting in Zuidlimburgse mergelgangen opgeslagen

272 [PDF]
WEGVERVOER

Spoorwegen hadden enkele jaren nodig voor zij weer over voldoend rollend materieel beschikten, en de opbouw van het wagenpark bij particulieren, bij ondernemers en bij de overheid verliep niet sneller. Uit Duitsland kon in '45 nog vrijwel niets van het geroofde worden teruggehaald (wij komen er nog op terug) - het maakte de hulp die in dat jaar door de Canadese genie en door de Britten werd verleend, dubbel waardevol. Van speciale betekenis was dat simpele militaire vrachtauto's die door het Netherlands Office for Relief and Rehabilitation in GrootBrittannië waren aangekocht, in grote convooien naar Calais, Oostende en Antwerpen werden vervoerd, vanwaar zij naar Nederland reden; begin november kwam de tienduizendste van deze vrachtauto's in Breda aan - hoevele er in totaal zijn aangevoerd, weten wij niet.

XCHet is, menen wij, niet nodig om het herstel van de verbindingen met meer bijzonderheden te beschrijven - wèl willen wij opmerken dat personenauto's en goede vrachtauto's (uiterst belangrijk in een periode waarin het openbaar vervoer zich moeizaam herstelde) jarenlang schaars bleven en dat de Rijksverkeersinspectie handen vol werk had om te bepalen, aan wie de geïmporteerde auto's en vrachtauto's zouden worden toegewezen.

XCIn '46 vielen ruim 6000 zeeschepen, tezamen metende ruim 13 mln brt, de Nederlandse havens binnen - in '50 waren het er bijna 19000 geworden, tezamen metende ruim 45 mln brt.

XCIn '45 (men houde in het oog dat het spoorwegbedrijf in het bevrijde Zuiden begin '45 weer in heel bescheiden mate op gang was gekomen) vervoerden de Nederlandse Spoorwegen S6 miljoen passagiers maar in ,46 weer 174 miljoen - dat cijfer steeg niet wezenlijk in de eerstvolgende jaren.

XCIn'46 telde Nederland weer 47 000 personenauto's - het vooroorlogse cijfer: ca. 100000, werd pas in '49 overtroffen: 1I3 000; in '50 waren het er 139000.

XCDe vrachtauto's (zij hadden prioriteit gekregen) overtroffen het vooroorlogse cijfer: 51000, eerder dan de personenauto's: in '47 al, toen weer 56000 vrachtauto's op de Nederlandse wegen reden - in ' so waren het er 76000 geworden.

XCDe autobussen, 4500 in mei '40, overtroffen het vooroorlogse cijfer in '48: 49°0; in ' 50 waren het er 6000.

273 [PDF]
WEDEROPBOUW

XCHet zijn cijfers die van een duidelijke vooruitgang spreken - een vooruitgang evenwel die, in strijd met veler verwachtingen, niet in maanden maar in jaren moest worden gemeten. 0, het ging allemaal zo langzaam! En wat was, als schaarse goederen toegewezen moesten worden, de bureaueratie hinderlijk! Met dat al: het herstel van de verbindingen (waarbij de luchtverbindingen nog maar een rol van geringe betekenis speelden') was tekenend voor het herstel van de economie.

XCVoor laatstgenoemd herstel nu was de geslaagde geldzuivering een wezenlijke voorwaarde geweest.

Geldzuivering

XC

XCWij schreven reeds dat onder het Duitse bewind de gezonde verhoudingen in het geldwezen grondig waren verstoord. Het geldvolume had bij het begin van de bezetting, toen de Nederlandse economie haar normale hoeveelheid goederen en diensten produceerde, ca.f 2 Yz miljard bedragen - dat volume was in mei '45, toen die economie globaal genomen was gehalveerd, tot bijna fII miljard gestegen. Van die fII miljard was ca. f 5 miljard giraal geld: geld op rekeningen bij de banken (de Rijkspostspaarbank inbegrepen) en bij de postgiro" en bij het girobedrijf van de gemeente Amsterdam, en daarover konden particulieren slechts in beperkte mate beschikken (zij mochten van de herfst van '44 af niet meer

1 Tot begin '46 werden de luchtverbindingen met Groot-Brittannië onderhouden door de Militaire Luchttransportdienst die in hoofdzaak met Dakota's vloog. In het westen des lands konden die toestellen aanvankelijk slechts op het vliegveld Valkenburg bij Leiden landen - op Schiphol landden de eerste begin juli. Pas kort voor eind '45 kon Schiphol weer geheel in gebruik worden genomen. Binnenslands werden in de eerste maanden na de bevrijding luchtverbindingen onderhouden met vier kleine Britse toestellen zolang de treinen niet of niet voldoende reden, vervoerden zij in opdracht van het Militair Gezag de post en soms ook bepaalde autoriteiten. Wij vermelden in dit verband dat de directeur van de KLM, A. PIesman, in de zomer van '45 in de gelegenheid werd gesteld, zich naar de Verenigde Staten te begeven - hij wist er met steun van president Truman bij de vier-motorige in de wacht te slepen en kon zodoende een begin maken met de heropbouw van het KLM-net; eind november '45 werd de lijn op Batavia heropend met twee, spoedig drie vluchten per week. Schiphol telde in het jaar '46 348 000 luchtpassagiers, in '50 383000. 2 Deze had in '45 bijna een half miljoen rekeninghouders - in '85 zijn het er ruim vijf miljoen.

274 [PDF]
'EEN LEGE WINKEL MET EEN OVERVOLLE GELDLA'

dan froo per week opnemen); dat gold evenwel niet voor de bijna f6 miljard aan chartaal geld dat, van de zinken munten afgezien, bestond uit muntbiljetten van een gulden en een rijksdaalder en bankbiljetten van tien, vijf-en-twintig en honderd gulden - de hogere coupures van vijfhonderd en duizend gulden konden in het kader van de bestrijding van de zwarte handel van maart '43 af niet meer in het gewone economische verkeer gebruikt worden. Met de invoering van nieuw geld zou men twee voor de hand liggende doelstellingen (er waren er meer) realiseren: de oude bankbiljetten die zich bij zwarthandelaren bevonden, zouden niet meer gebruikt kunnen worden en dezen zouden, als zij zouden trachten voor het oude geld nieuw geld te krijgen, nooit kunnen aantonen dat zij op bonafide wijze aan de oude bankbiljetten gekomen waren, en voorts zou de overheid een nieuwe geldhoeveelheid kunnen scheppen die in overeenstemming zou zijn met de omvang van de economie. 'Nederland', zei de minister van financiën, Lieftinck, begin juli in een eerste, aan de komende geldzuivering gewijde radiotoespraak, 'lijkt op een lege winkel met een overvolle geldla'l - welnu, door de geldzuivering zou men bereiken dat er niet méér geld in de la kwam dan met de zich geleidelijk uitbreidende winkelvoorraad in overeenstemming zou zijn.

XCEen verrassing zou die geldzuivering niet worden: door het bonafide bedrijfsleven alsook door de zwarthandelaren was al tijdens de bezetting algemeen verwacht dat op fmancieel gebied kort na de bevrijding orde op zaken gesteld zou worden.

XCDie bevrijding betekende geenszins het einde van de zwarte handel. Wel daalden in het westen des lands de zwarte prijzen voor levensmiddelen die in de hongerwinter buitensporig waren opgelopen" maar er zijn

1 Toespraak, 9 juli 1945, in (Min. van financiën) (1946), p. 202 (verder aan te halen: 2 Een kilo boter (officiële prijs f2,60) had in de hongerwinter zwart fI50 gekost en na de bevrijding varieerde de zwarte prijs van fI6 tot f60. Een liter volle melk (officiële prijs 17 cent) had in de hongerwinter zwart f 10 gekost en na de bevrijding was de zwarte prijs niet hoger dan fI,25. Een ei (officiële prijs een dubbeltje) had in de hongerwinter f 7 gekost en na de bevrijding varieerde de zwarte prijs van f'o.z ; tot fI,50. Een kilo vet (officiële prijs fI,40) had in de hongerwinter fI50 gekost en na de bevrijding varieerde de zwarte prijs van f30 tot f60. Een kilo rundvlees (officiële prijs fI,60) had in de hongerwinter f60 gekost en na de bevrijding varieerde de zwarte prijs van fI4 tot f49. Deze voorbeelden dunken ons voldoende; men moet er daarbij van uitgaan dat van de variërende prijzen de hoogste steeds in de grote steden in het westen des lands werden gevraagd.

275 [PDF]
WEDEROPBOUW

enkele aanwijzingen dat de zwarte prijzen voor meer duurzame artikelen na de bevrijding eerder stegen dan daalden. Dat is begrijpelijk: wetend dat een geldzuivering op komst was, trachtten de zwarthandelaren hun overvloedig geld om te zetten in artikelen als sieraden, kostbare schilderijen, postzegelverzamelingen, enz. enz. Een nieuwe fietsband had tijdens de bezetting in '43 zwart f I 50 gekost (in de hongerwinter f 400), een nieuwe fiets in '43 f r 000 tot f r 500 (cijfers voor de hongerwinter bezitten wij niet) - welnu, de eigenaar van een landgoed op de Veluwe kreeg begin juni '45 een stel buitenbanden aangeboden voor f r 250 en een nieuwe fiets voor f 2100, 'waarbij dan', schreef hij, 'de conditie was dat ik daarvoor een oude fiets moest inleveren!' 1 Veel gevraagd bleven vooral sigaretten. Een pakje eenheidssigaretten (van bedroevende kwaliteit), merk 'Consi', mocht officieel f o.ço kosten maar er was in de hongerwinter gemiddeld f 60 voor gevraagd - de Canadese militairen zaten ruim in hun sigaretten en hielden die niet steeds voor zichzelf: de zwarte prijs daalde dus maar bleeftoch hoog. 'Wanneer een meisje', aldus een oorlogsgeschiedenis van de stad Groningen,

XC'van haar Canadees één pakje van 20 sigaretten had gekregen, dan kon zij die sigaretten voor een gulden per stuk verkopen. Eén pakje per week vertegenwoordigde dus al een inkomen van f 20 per week. Velen van die meisjes dachten er onder die omstandigheden niet aan, ook nog te gaan werken.'?

XCDat laatste was vo oral oak op het platteland een algemeen verschijnsel: het was voor landarbeiders niet moeilijk om kleine hoeveelheden levensmiddelen in nabijgelegen plaatsen zwart te verkopen - wie zo per week een paar kilo peulvruchten aan de man bracht, kreeg meer geld in handen dan hij bij een boer zou verdienen. De boeren konden dan ook nauwelijks aan werkkrachten komen - om in dat tekort te voorzien werden politieke delinquenten in grote aantallen als landarbeiders aan het werk gezet. Werd evenwel nieuw geld in gecontroleerde hoeveelheden geïntroduceerd, dan zou het aantal kopers op de zwarte markt verminderen (geheel wegvallen zou het niet) en zouden de meesten van diegenen die met scharrelen er in geslaagd waren, per week voldoende geld bijeen te krijgen, gedwongen worden weer produktief aan het werk te gaan.J. J. Leeninga en E. J. Westra: En toch staat de Martini. Groningen onder Duits schrikbewind

1 Th. C. 1944 1945 (1946), p. 55. 2

276 [PDF]
PLANNEN VOOR DE GELDZUIVERING

XCZoals wij in deel 9 (Londen) weergaven 1, had de door de bezetter afgezette secretaris-generaal van financiën en president van de Nederlandse Bank, mr. L. J. A. Trip, via de legatie in Bern al in '42 de Londense regering gewaarschuwd dat er bij ofkort na de bevrijding een geldzuivering moest komen, waartoe uiteraard tijdig nieuw bankpapier moest worden gedrukt, en in '43 was daar ook in enkele bij het Bureau Inlichtingen binnengekomen rapporten op gewezen. De minister van financiën evenwel, ir. J. van den Broek, was een mijnbouwkundig ingenieur die maar een geringe kennis had van de economische wetenschap en die kennis was bij premier Gerbrandy niet groter. Zij kwamen samen begin '43 op het denkbeeld dat, geheel los van enige geldzuivering, de regering bij haar terugkeer naar Nederland voldoende hoeveelheden nieuw zilvergeld zou meenemen: zilveren dubbeltjes, kwartjes, guldens en rijksdaalders - munten waarvan de bezetter in '42 de inlevering had gelast (en die voor het overgrote deel door de bevolking achtergehouden waren). Een voorstel van van den Broek om op grote schaal nieuw zilvergeld te doen vervaardigen, werd eind april '43 door de ministerraad aanvaard - geen van de ministers stond stil bij het feit dat al enkele eeuwen eerder geconstateerd was dat, indien 'goed' en 'slecht' geld tegelijk in circulatie zijn, het 'goede' uit de circulatie verdwijnt. In 1558 had de Engelsman Sir Thomas Gresham aan Queen Elizabeth I geschreven: 'Goed geld wordt door slecht geld verdreven' - die constatering stond sinds het midden van de negentiende eeuw bekend als de Wet van Gresham; men kon die wet in het simpelste leerboek over economie vinden.

XCIn opdracht van de Nederlandse regering liet het Bureau of the Mint in Washington in '44 en '45 300 miljoen dubbeltjes, IJ2 miljoen kwartjes en IJOY2 miljoen guldens slaan - die munten werden in veertigduizend kistjes verpakt. Een eerste deel van die munten werd in '44 naar Engeland overgebracht en het Militair Gezag kreeg opdracht, ze in het bevrijde Zuiden in circulatie te brengen. Het MG begon met de uitgifte van munten tot een waarde van f 2 mln. Onmiddellijk manifesteerde zich de Wet van Gresham: doordat de door de bezetter ingevoerde zinken munten alsook de oude munt- en bankbiljetten krachtens een door van

I NI. in de paragraaf 'Financiën en economie' van hoofdstuk 16: 'Economische en sociale wederopbouw'.

277 [PDF]
WEDEROPBOUW

den Broek uitgelokt wetsbesluit geldig bleven, hield vrijwel ieder de nieuwe zilveren munten vast - ook werden ze België binnengesmokkeld waar men er op grond van het zilvergehalte een flinke winst op kon maken. Een ongelukkig initiatief van de regering!'

XCNiet gelukkiger ging het met de nieuwe munt- en bankbiljetten welke van den Broek tot een totaal van meer dan f 600 mln had laten vervaardigen door de American Banknote Company. Daarvan werd door het Militair Gezag tot een waarde van f88 mln in circulatie gebracht - ook die biljetten verdwenen vrijwelonmiddellijk. Lieftinck kon ze bezwaarlijk als bruikbaar nieuw geld beschouwen, aangezien aangenomen moest worden dat een deel van die nieuwe bankbiljetten bij zwarthandelaren terecht was gekomen. Zij moesten als oud geld worden beschouwd en dat betekende dat de gehele voorraad die nog niet in omloop was gebracht (munten bankbiljetten tot een totale waarde van f 534 mln), werd vernietigd.

XCTerwijl de Londense regering op het verkeerde spoor zat, hadden deskundigen in Nederland zich er in onderlinge besprekingen zorgvuldig rekenschap van gegeven, hoe een geldzuivering die de gezondmaking van de gehele economie zou bevorderen, op deugdelijke wijze kon worden opgezet. 'Goede' hoofdambtenaren van het departement van financiën waren al in de winter van '42-'43 tot onderling overleg overgegaan en bij hun voortgezette besprekingen was dr. M. W. Holtrop, een van de directeuren van de Koninklijke Nederlandse Hoogovens en Staalfabrieken, een belangrijke rol gaan spelen. Nadien was onder auspiciën van de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel een kleine commissie gevormd; prof. G. A. P. Weyer trad als voorzitter op en naast Holtrop waren dr. J. G. Koopmans en drs. S. Posthuma er lid van. Nog een tweede groep van tien deskundigen onder voorzitterschap van prof. dr. G. M. Verrijn Stuart ging zich in de gehele problematiek verdiepen. De commissie- Weyer had in de zomer van' 44 een kompleet plan gereed: een Financieel Noodbesluit, dat voorzag in een volledigdat op lend-Iease-voorwaarden van de Amerikaanse regering was verkregen, weer aan die regering

1 Alle veertigduizend kistjes zijn tenslotte in Nederland opgeslagen - 's Rijks Munt te Utrecht heeft de munten omgesmolten of doorgesneden en nadien is het zilver,

278 [PDF]
AANLOOP TOT DE GELDZUIVERING

bankenmoratorium en het gelijktijdig buiten omloop stellen van alle oude munt- en bankbiljetten; al die biljetten zouden door de eigenaars ingeleverd moeten worden. Zo zou de geldzuivering ook een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot een volledige vermogensregistratie, welke op haar beurt zou kunnen leiden tot een vermogensheffing en een vermogensaanwas belasting.

XCHet staat niet vast dat dit Financieel Noodbesluit de regering in Londen heeft bereikt - uiteraard was het gebaseerd op de verwachting dat die regering voldoende nieuw geld zou hebben laten maken en zou hebben vastgehouden: het zou pas in circulatie gebracht mogen worden op het moment waarop het oude geld zijn waarde zou verliezen. Inderdaad, de regering had nieuw geld laten aanmaken maar ze had het niet vastgehouden. Het kon derhalve niet dienstig zijn voor de geldzuivering.

XCEen pijnlijke constatering! De commissie- Weyer had, evenals de commissie- Verrijn Stuart, gewenst dat de geldzuivering vrijwelonmiddellijk na de bevrijding zou plaatsvinden, misschien enkele weken maar zeker niet enkele maanden later. Aan dat uitstel viel evenwel niet te ontkomen: er moesten nieuwe munt- en bankbiljetten gedrukt worden. Lieftincks voorganger Huysmans plaatste grote orders bij drie gespecialiseerde drukkerijen: Joh. Enschedé & Zn in Haarlem, Thomas de la Rue & Co in Londen en Waterlow & Sons, eveneens in Londen. Die laatste drukkerij zou alleen voor de bankbiljetten van duizend gulden zorgdragen - die waren niet de eerst nodige. Het eerst nodig waren de kleinste coupures: de muntbiljetten van een gulden en een rijksdaalder (daarvan moesten samen 250 miljoen gedrukt worden) en de bankbiljetten van tien, vijf-en-twintig en honderd gulden - die laatste werden door Enschedé gedrukt maar een deel van de tien gulden-biljetten ook door Thomas de la Rue die tevens voor alle biljetten van twintig gulden zorgdroeg. Een moeilijkheid bij dit alles was dat Thomas de la Rue en Waterlow een tekort hadden aan geschoold personeel; het gevolg was dat gemiddeld van elke honderd biljetten vier moesten worden afgekeurd. Een tweede moeilijkheid was het transport naar Nederland - daar werden vliegtuigen van de Militaire Luchttransportdienst, soms ook schepen van de Koninklijke Marine voor gebruikt.

XCIn de loop van de zomer werd de dag vastgesteld waarop het oude geld zijn waarde zou verliezen en waarop tegelijk alle rekeningen bij de banken, de spaarbanken en de girodiensten zouden worden geblokkeerd: dinsdag 26 september - in de daaraan voorafgaande dagen zou aan elke houder van een distributiestamkaart door de distributiediensten bij inlevering van een daartoe aangewezen bon tegen betaling van f 10 aan oud

279 [PDF]
WEDEROPBOUW

geld f ro aan nieuw geld worden verstrekt. Merkwaardige situatie! Op 26 september '45 zouden voor het eerst in de geschiedenis alle Neder-. landers evenveel geld in handen hebben. Pas aan het einde van die week zou de situatie gewijzigd zijn: om te beginnen zouden dan, in nieuw geld uiteraard, de weeklonen worden uitbetaald en die verschilden van groep tot groep.

XCHet was niet zo dat alle oude bankbiljetten pas op 26 september ongeldig werden - de biljetten van honderd gulden waren al eerder van onwaarde verklaard: zij hadden op maandag 9 juli hun geldigheid verloren. Dat betekende niet dat de betrokken biljetten (stuk voor stuk een vordering van de houder op de Nederlandse Bank) eenvoudig genihileerd waren - het betekende slechts dat men ze in het normale economische verkeer niet meer kon gebruiken. Men kon ze evenwel inleveren (dat geschiedde in hoofdzaak bij de particuliere banken, waar men dan een geblokkeerde rekening kreeg) en was men in een later stadium in staat om ten genoegen van de belastingdienst aan te tonen dat die ingeleverde biljetten op bonafide wijze waren verkregen, dan kon de geblokkeerde rekening gedeblokkeerd worden, waarna men er in het betalingsverkeer weer normaalover beschikte.'

XCEr was op 9juli bijna f 1700 mln aan bankbiljetten van honderd gulden in omloop - twee maanden later beliep het totaal van de geblokkeerde honderd-gulden-rekeningen bijna f r 350 miljoen. Het verschil vloeide ten dele voort uit het feit dat de rekeningen van rijkscomptabelen niet geblokkeerd waren, ten dele uit de omstandigheid dat er ook honderdgulden-biljetten in Duitsland en Oostenrijk en in andere vreemde landen waren. In die andere landen konden de biljetten ingeleverd worden bij de centrale banken ofbij de Nederlandse diplomatieke posten - dat was in mei '46 geschied met biljetten ter waarde van bijna f r ro mln.'

XC1 In september '45 werd de mogelijkheid geopend, biljetten van vijfhonderd en duizend gulden, die in '43 niet waren ingeleverd (biljetten tot een totaal van f r jz mln waren toen blijven ontbreken), alsnog in te leveren - men kon dan bij Financiën een verzoek indienen, te mogen beschikken over de tegenwaarde in nieuw geld. In zulk een verzoek moest verklaard worden dat men de betrokken biljetten sinds maart '43 onafgebroken in bezit had gehad. Enkele duizenden verzoekschriften werden ingediend - 'meer dan eens', aldus het Witboek over degeldzuivering (p.47), werd daarin een valse voorstelling van zaken gegeven. 2 Hier vloeiden problemen uit voort doordat het departement van financiën zich op het standpunt stelde dat een deel van die biljetten in de eerste maanden na de bevrijding door zwarthandelaren naar het buitenland was gesmokkeld en dus niet voor inwisseling in aanmerking kwam. 'Dit levert', zei Lieftinck vier jaar later, 'nog altijd grote moeilijkheden op met verschillende landen.' (getuige Lieftinck, Enq., dl. III c, p. 918).

280 [PDF]
INLEVERINGEN

XCHet van onwaarde verklaren van de honderd-gulden-biljetten had belangrijke gevolgen: een ieder besefte nu dat het de regering ernst was met een grondige geldzuivering, trouwens: Lieftinek liet enkele malen in de pers meedelen dat ook alle andere coupures spoedig hun geldigheid zouden verliezen en dat men er goed aan deed om wat men aan geld bezat, ten spoedigste bij een bank of een spaarbank te deponeren. Stellig waren er toen zwarthandelaren die met verdubbelde ijver op artikelen van duurzame waarde gingen jagen of die niet op naam staande waardepapieren als postzegels, rentezegels, ziekenfondscoupons, bankcheques en schatkistpapieren trachtten te kopen (dat alles werd op verschillende wijzen bemoeilijkt') maar de meeste burgers die over enig geld beschikten, en de bedrijven reageerden in de door Lieftinck gewenste geest: zij lieten hun biljetten van vijf-en-twintig en tien gulden en hun muntbiljetten op hun bankrekening bijschrijven. Aldus verdween tussen begin juli en begin september ca. f r 100 mln uit de circulatie en die terugvloeiing van bankpapier naar de banken werd nog versneld, nadat op 12 september was bekendgemaakt dat particulieren bij de komende algehele sanering niet meer dan f 300 mochten inleveren - wie voor meer dan f 300 aan papiergeld bezat, haastte zich nu het naar de bank te brengen. De totale waarde van de bankbiljetten die op zondag 24 september nog in circulatie waren, was f r 683 mln.

XCVoor de inlevering van het laatste oude papiergeld, zulks bij de banken, de postkantoren (voor bijschrijving op een rekening bij de Rijkspostspaarbank) en bij de belastingkantoren kreeg men van 26 september af zes dagen de gelegenheid. Veruit de meesten konden zich aan die termijn houden maar er deden zich gevallen voor (die hadden zich ook bij de verplichte inlevering van de honderd-gulden-biljetten voorgedaan) waarbij personen dat te goeder trouw niet deden: mensen die de desbetreffende berichten niet of niet goed hadden gelezen of die vergeten waren waar zich bepaalde biljetten bevonden, ontheemden die pas na eind september terugkeerden of personen van wie zich nog bankbiljetten

J Zo werden juweliers, goud- en zilversmeden, handelaren in tweede-hands-goede ren, pelterij en of postzegels, antiquairs en kunsthandelaren verplicht, een register aan te leggen van al hun aankopen en verkopen, waarin o.m. de namen en adressen van alle verkopers en kopers genoteerd werden. Ook moesten alle vooruitbetalingen voor de aanschaffing van auto's, vaartuigen, alle soorten motoren, landbouwmachines, radio's, stofzuigers, grammofoons, piano's, orgels, vleugels, fietsen en meubelen bij het departement van financiën aangemeld worden. Wij zijn er niet zeker van dat een ieder zich aan deze verplichtingen heeft gehouden maar er ging natuurlijk wel een preventieve werking van uit.

281 [PDF]
WEDEROPBOUW

bevonden in geldkistjes of kluizen die onder het puin bedolven waren - Lieftinck schonk aan dezulken de gelegenheid, hun oude papiergeld bij een latere gelegenheid in te leveren; daarbij moest elk geval in een verzoekschrift grondig worden toegelicht. Hier vloeide voor het departement van financiën een grote hoeveelheid extra-werk uit voort: er kwamen vóór I januari 1946 niet minder dan ruim 45000 van die verzoekschriften binnen - verzoekschriften overigens die op alle coupures, die van duizend, vijfhonderd en honderd gulden inbegrepen, betrekking hadden.'

XCGezuiverd was dus, van 26 september af, het chartale geld: alle oude munt- en bankbiljetten waren van onwaarde verklaard. Er was evenwel, zoals eerder vermeld, ten tijde van de bevrijding ook een immense hoeveelheid giraal geld: ca. vijf miljard. Hoe kon voorkomen worden dat die hoeveelheid weer onmiddellijk in het economische verkeer werd gebruikt?

XCDat probleem werd aangepakt doordat de minister van financiën werd gemachtigd, van particulieren of ondernemingen te vergen dat een deel van hun girale tegoeden gereserveerd zou worden voor alsnog op te leggen belastingaanslagen. Tijdens de bezetting was op dat gebied achterstand ontstaan en deze moest ingehaald worden: de termijn van navordering werd verlengd tot 3 I december 1950.2 Bovendien had het kabinet-Schermerhorn in beginsel tot een vermogensheffing besloten - deze moest grondig worden voorbereid en diende bij de wet (met medewerking dus van de Staten-Generaal) te worden vastgesteld. Datde hadden gepleegd, gold een generaal pardon als zij dat buitengewone aangiftebiljet

'Ook na I januari '46 waren er nog talrijke mensen in het bezit van niet-ingeleverd oud papiergeld. In februari werd bekend gemaakt dat men alle coupures, behalve die van duizend en vijfhonderd gulden, alsnog kon inleveren, zulks met gebruikmaking van een formulier. Op I april '46 waren al 55000 van die formulieren ingeleverd. Op 15 mei '46 eindigde de mogelijkheid tot inlevering - hoeveel formulieren toen waren ingeleverd (er zijn er in totaal ca. 100000 aangevraagd), weten wij niet. 2 Grote groepen belastingplichtigen kregen in de tweede helft van '45 een buitengewoon aangiftebiljet toegezonden dat hun de gelegenheid schonk hun inkomens- en vermo gensaangiften over de bezettingsjaren te corrigeren. Voor allen die toen belastingfrau

282 [PDF]
GIRALE GELDEN GEBLOKKEERD

zou tijd vergen. Als men evenwel in '46 Of'47 tot die vermogensheffing zou overgaan, welke zekerheid was er dan dat de aangeslagenen nog over de middelen beschikten om hun aanslag te betalen? Het was wijs beleid er zorg voor te dragen dat een groot deel van het bedrag van die aanslagen al in '45 afgezonderd werd. Vandaar die reserveringen. Huysmans, minister van financiën in Gerbrandy's derde kabinet, maakte ze op basis van vrijwilligheid mogelijk maar Lieftinck schonk de belastinginspectie eind juli de mogelijkheid ze een verplicht karakter te geven. Wie de vermogenden waren en hoe groot hun vermogen was, was uiteraard aan de belastinginspecties bekend. Het kwam tot talrijke z.g. zekerheidstellingen, vrijwillige en verplichte; de vrijwillige bereikten tezamen nog niet de f 300 mln, maar aan verplichte was op de datum van de geldzuivering, 26 september '45, alomstreeks f 500 mln opgelegd en per 3 I december '45 meer dan een miljard (en per 30 april '46 meer dan anderhalf miljard). Dit was dus allemaal giraal geld waarover de eigenaren niet meer konden beschikken.

XCDie beschikkingsrnogelijkheid der eigenaren was echter nog veel sterker beperkt doordat, zoals vermeld, op de datum van de geldzuivering alle rekeningen bij de banken, de spaarbanken en de girodienst geblokkeerd waren. 'De regering', had Lieftinck begin juli in zijn al eerder aangehaalde eerste radiotoespraak over de geldzuivering gezegd, 'wenst op drastische wijze de hand te leggen op alle geld dat tijdens de bezetting op laakbare wijze is verdiend' - de blokkering betekende dat de rekeninghouders niet meer over hun saldi konden beschikken, maar hoe groot waren die saldi? Wilde de overheid dat weten, dan diende het bankgeheim opgeheven te worden.

XCDie opheffing was in de periode tussen de twee Wereldoorlogen enkele malen overwogen. Het bankgeheim berustte niet op de wet - integendeel: diverse belastingwetten lieten, ook naar oordeel van de Hoge Raad, de mogelijkheid toe dat belastinginspecteurs inzage zouden nemen in bankbescheiden, maar begin '32 had de Geer, toen minister van financiën, de belastinginspecteurs geïnstrueerd, van die mogelijkheid geen gebruik te maken. Hij had dat gedaan uit beduchtheid dat, werd op het bankgeheim inbreuk gemaakt, buitenlandse beleggers hun kapitalen uit Nederland zouden terugtrekken. Een voorstel van de linkerzijde in de Tweede Kamer om het bankgeheim toch op te heffen, was in '35 conform het advies van de toenmalige minister van financiën Oud met grote meerderheid verworpen.

XCHet was Lieftinck die begin september '45 het bankgeheim ophief en die op de z Sste (twee dagen nadat alle saldi waren geblokkeerd)

283 [PDF]
WEDEROPBOUW

banken maar ook alle andere instellingen en personen aan wie gelden waren toevertrouwd, verplichtte om eigener beweging van die gelden naar de stand van 2 oktober opgave te doen aan de belastingdienst. Op het niet-verstrekken van die opgaven werden zware straffen gesteld met een maximum van vier jaar gevangenisstraf en een hoge boete. Volgens het Witboek over de geldzuivering werden de gevergde opgaven 'in het algemeen zeer goed ingediend', zodat 'de fiscus hierdoor de beschikking heeft gekregen over zeer veel materiaal dat vroeger voor hem niet toegankelijk was.' 1 Om al dat materiaal snel te verwerken werden bij de Nederlandse Bank en bij de voornaamste bankkantoren groepen belastingambtenaren geplaatst. Eind juli was door Lieftinck al een Fiscale Inlichtingenen Opsporingsdienst opgericht - ruim drie maanden later gaf hij alle belastingambtenaren bevoegdheden die uitzonderlijk ver gingen: zo mochten zij in het kader van hun onderzoek zonder gerechtelijk bevel panden, ook particuliere woningen, betreden, safes en andere dergelijke inrichtingen verzegelen en conservatoir beslag leggen op waardevolle voorwerpen en op onroerende goederen zoals huizen.

XCHet spreekt vanzelf dat het blokkeren van alle banksaldi spoedig gedeeltelijk moest worden opgeheven: wie bijvoorbeeld op dinsdagseptember '45 personeel in dienst had, diende op de daarop volgende vrijdag of zaterdag over een deel van zijn saldo te beschikken teneinde op die dag de weeklonen te kunnen uitbetalen. Ander voorbeeld: een ondernemer had met machtiging van het desbetreffende rijksbureau, geheel volgens de voorschriften dus, goederen ontvangen die volgens de factuur kort na de zöste betaald moesten worden - ook hij moest tot die betaling kunnen overgaan. Zo volgde op de blokkering onmiddellijk de deblokkering. Daarbij was richtlijn dat alleen het lopende produktieproces zou worden gefinancierd, maar die richtlijn bleek te strak: er moesten ook pensioenen, wachtgelden, achterstallige rentes en achterstallige dividenden worden uitbetaald en daartoe werd de deblokkering uitgebreid. Er kwamen ook andere uitbreidingen: alle houders van saldi kregen een 'vrij' bedrag van minstens f(spoedig f 3dat, naar gelang de grootte van die saldi,

26 100 00)

XCI Witboek zuivering geldwezen, p.

284 [PDF]
BEGIN VAN DE DEBLOKKERING

van f I 000 tot f ro 000 kon oplopen (zij mochten daar slechts giraalover beschikken)', beoefenaren van vrije beroepen kregen verlof, per week fIOO in nieuw geld op te nemen (studenten fIOO per maand), een kwart van de geblokkeerde honderd-gulden-rekeningen werd vrijgegeven voor overboeking naar een vrij e bankrekening en de rekeningen van liefdadige instellingen (alsook die van alle overheidscomptabelen en van de ambassades, gezantschappen, eonsulaten en de leden van het Perrnanente Hof van Internationale Justitie) werden geheel gedeblokkeerd. Van het totale bij de grote banken op 2 oktober '45 geblokkeerde tegoed was eind december 44,7 % vrijgegeven (26,3 % als giraal tegoed, 18,4 % als tegoed waarvoor men nieuw geld mocht opnemen) en 55,3 % nog geblokkeerd.

XCDe deblokkering ging uiteraard met omvangrijke administratieve werkzaamheden gepaard. Naast de algemene vergunningen die de Nederlandse Bank in overleg met het departement van financiën verleende (o.m. vergunningen waarbij de leden van bepaalde bedrijfs-, vak- of ondervakgroepen op bepaalde voorwaarden de gelegenheid kregen over een deel van hun geblokkeerde rekeningen te beschikken), werden ook individuele vergunningen verleend: louter bij het hoofdkantoor van de Nederlandse Bank (de agentschappen dus niet meegeteld) kwamen tussen 23 oktober en 17 november' 45 bijna 26000 aanvragen binnen die stuk voor stuk beoordeeld moesten worden - nadien kwamen er voor het einde van het jaar nog bijna 14000 van die aanvragen bij en in januari '46 (meer cijfers zijn er niet) waren het er weer meer dan 7000. Lang niet al die aanvragen werden gehonoreerd: Lieftinck wenste vóór alles te voorkomen dat er teveel nieuw geld in circulatie zou komen. Daarin slaagde hij: per 3 I december '45 was bijna f 1400 mln aan nieuwe bankbiljetten in omloop, per 20 mei '46 f 2250 mln - vergelijkt men dit laatste cijfer met de bijna f 6 miljard aan chartaal geld dat een jaar eerder in den lande circuleerde, dan is duidelijk dat met de geldzuivering bereikt werd dat in eerste instantie niet méér bankbiljetten in circulatie kwamen dan de economie behoefde; deze breidde zich geleidelijk uit en even geleidelijk werd iets meer vrijheid aan de ondernemers gegeven.

XCt De grens van £10000 kwam begin oktober '45 voor grote bedrijven

285 [PDF]
WEDEROPBOUW

Eén gebied was er waarop vooreerst van herstel van die vrijheid geen sprake was: de effectenhandel. Dat had te maken met het feit dat van alle effecten diende te worden nagegaan of hun houders ook de rechtmatige eigenaren waren - waren zij dat niet, dan moesten de betrokken effecten aan de rechtmatige eigenaren teruggegeven worden. Dit was een vorm van rechtsherstel en aan dat rechtsherstel wijden wij straks een apart hoofdstuk. Hier willen wij slechts vermelden dat de effectenbeurzen in andere Europese landen vrijwel onmiddellijk na de bevrijding van die landen of na het einde van de oorlog werden heropend. De effectenbeurzen van Parijs en Brussel waren bijvoorbeeld in de herfst van '44 weer in volle gang en op de beurzen van Frankfort en München kwamen al kort na Duitslands ineenstorting weer transacties tot stand. In ons land evenwel werd op 7 mei '45 elke handel in of overdracht van effecten verboden - transacties werden pas weer begin januari '46 toegelaten: transacties louter in Nederlandse obligaties welker aankoopsom moest worden betaald met geblokkeerd geld en waarvan de opbrengst op een geblokkeerde rekening moest worden bijgeschreven. Nadien moest nog meer dan een jaar verstrijken, eer (op I april '47) de handel in effecten geheel werd vrijgegeven, zulks met uitzondering van die effecten van welke op die datum nog niet vaststond wie er de rechtmatige eigenaren van waren.

XCDat wij hier van het gebeurde met de effectenbeurs melding maken, geschiedt om twee redenen: de eerste is, te onderstrepen hoe restrictief het beleid van de Nederlandse overheid is geweest, de tweede om aan te geven dat aan al die restricties, en dan speciaalook aan het verbod van de handel in effecten, zwaar werd getild door particulieren die weer vrij over hun particuliere alsook door ondernemers die weer vrij over hun bedrijfskapitalen wensten te beschikken. Tijdens de bezetting hadden die ondernemers zich geschikt in de talloze aanwijzingen die van de rijksbureaus voor handel en nijverheid, later ook van de hoofd-, bedrijfs-, vak- en ondervakgroepen van het bedrijfsleven waren uitgegaan - na de bevrijding blééf het aanwijzingen regenen, kregen de ondernemers na de geldzuivering slechts mondjesmaat weer de beschikking over hun bedrijfskapitalen en waren zij ook toen geenszins vrij om te bepalen tot welke transacties zij zouden overgaan. Dat bepaalde de overheid. Het was Lieftinck die begin maart '46 een Investeringscommissie instelde waarin, behalve zijn eigen departement en de departementen van handel en nijverheid, van landbouw, visserij en voedselvoorziening en van openbare werken en wederopbouw, ook de Nederlandse Bank, de Herstelbank, het Centraal Planbureau en de drie hoofdgroepen Industrie, Handel

286 [PDF]
RESTRICTIEF BELEID

en Banken waren vertegenwoordigd - die commissie was het die aanvraag voor aanvraag naging of geblokkeerde tegoeden voor grotere transacties konden worden gebruikt; verlof werd slechts verleend, wanneer dat naar het oordeel van de commissie dienstig was voor het herstel van de produktie of van de handel of voor het herstel van de oorlogsschade.

XCDit restrictieve beleid is, in wezen, enkele jaren voortgezet. Op het verdwijnen der rijksbureaus, op de vermogensaanwasbelasting en op de vermogensheffing komen wij nog terug - hier past de vermelding van het feit dat de ter ondersteuning van de geldzuivering getroffen drastische fiscale regelingen welke wij in het voorafgaande beschreven, meer dan vijf jaar van kracht zijn gebleven: zij zijn pas per I januari' 5 I opgeheven en het einde van de blokkering viel nog anderhalf jaar later: midden '52.

XCWij achten het tekenend dat veruit de meesten van de betrokkenen zich geschikt hebben in al die regelingen. Wel wekten zij veelonbehagen in kringen van vermogenden, bij ondernemers en bij al diegenen die gehoopt hadden dat na de bevrijding de belastingen zouden worden verlaagd (sommige deskundigen waren van oordeel dat de deblokkeringen veel te stroef verliepen'), en ook werd door sommigen zelfs met verontwaardiging, ja met verbijstering gereageerd op het beleid van de minister van financiën", maar de meeste burgers hadden begrip voor het overheidsingrijpen, juichten het toe dat zwarthandelaren werden aangepakt en vonden het billijk dat van de vermogenden een extra-bijdrage werd gevergd ten bate van het herstel van wat oorlog en bezetting hadden verwoest.

Oorlogsschade

XC

XCEerder in dit hoofdstuk gegeven cijfers toonden al aan dat de Nederlandse economie in de vijf bezettingsjaren een enorme schade had geleden, tenJ.'Landbouwen Maatschappij', p. 25). Dat feit heeft zich vermoedelijk in het oosten des lands voorgedaan

1 Die kritiek werd ook in de Voorlopige Tweede Kamer geuit - die Kamer had overigens slechts waardering voor Lieftincks deskundigheid en doortastend heid. 2 In een in '48 geschreven scriptie over de beweging 'Landbouwen Maat schappij' troffen wij de vermelding aan van het feit dat 'drie personen: twee oude boeren en een slager, zozeer van streek geraakten toen zij hun spaarduitjes bij de geldzuivering tijdelijk moesten afstaan, dat zij zelfmoord pleegden.' (A. ter Wisch:

287 [PDF]
WEDEROPBOUW

dele door de oorlogshandelingen (men denke aan de inundaties en aan de verwoestingen van stadsgedeelten en landstreken), ten dele door Duitse vorderingen, ten dele door Duitse roofacties.

XCDie vorderingen waren in de zomer van '40 begonnen: de bezetter had zich toen meester gemaakt van een groot deel van de grondstoffenvoorraden welke de Nederlandse regering in de neutraliteitsperiode had opgebouwd, en hij had zich onmiddellijk 30 zeeschepen en bijna 200 kustvaarders toegeëigend - datzelfde was later met 56 zeeschepen, ruim 60 kustvaarders, 17 zeesleepboten, 2 grote dokken en enkele honderden vissersschepen geschied. In de zomer van '41 had hij voorts bij het bedrijfsleven en bij het grote publiek metalen voorwerpen gevorderd. Het jaar '42 had de vordering gezien van vijftigduizend fletsen, het jaar '43 die van honderdduizenden radiotoestellen, van de installaties van het grote stikstofbindingsbedrijf te Sluiskil en van de zware plaatwalserij van de Hoogovens. Dan waren in '43 en '44 bij het bedrijfsleven en bij de overheid (daar vooral bij de waterstaatsdiensten) grote voorraden ijzer en staal in beslag genomen en waren meer dan vierduizend kerkklokken naar Duitsland getransporteerd. Voorraden textiel en andere soorten consumptiegoederen, te veelom hier op te sommen, waren bij verschillende gelegenheden, d.w.Z.in het kader van diverse vorderingsacties, naar Duitsland verdwenen. Ook de verliezen die de landbouwers hadden geleden, hadden goeddeels op vorderingen berust.

XCGevorderd was ook ten nadele van de Staat der Nederlanden: hij had de Wehrmacht kredieten moeten verstrekken tot een totaal van meer dan f 6 milj ard, het gehele Reichskommissariat moeten financieren en twee hem opgelegde schattingen moeten betalen tot een totaal van bijna f 2 miljard - in het kader van die twee schattingen was de in Nederland achtergebleven rest van de goudreserve van de Nederlandse Bank naar Duitsland verdwenen.

XCAl die vorderingen hadden betekend dat waarden in Duitse handen waren gekomen en dat de eigenaren daarvan bewijsstukken hadden ontvangen. Maar wat zouden die stukken waard zijn als Duitsland de oorlog had verloren? Dat gold op een nog veel breder terrein: er was veel meer naar Duitsland uitgevoerd dan uit Duitsland ingevoerd. Van de gedolven steenkool was tenslotte een zesde naar Duitsland geëxporteerd, de metaalindustrie had grote Duitse orders uitgevoerd, de overige industrie was meer en meer voor de Duitse markt gaan werken (om een voorbeeld te geven: op de textielsector voor 60%) en wel was de landbouwproduktie voor een gering deel naar Duitsland gegaan maar van de groente en het fruit minstens een derde en misschien wel de helft.

288 [PDF]
DUITSE VORDERINGEN EN DUITSE ROOF

Anders gezegd: ook op handelsgebied had Nederland bij de bevrijding een grote vordering op Duitsland.

XCNaast de vorderingen was er sprake geweest van roof: kostbare bibliotheken en collecties, o.m. die van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, van de Vrijmetselarij en van Joodse instanties waren weggevoerd, geroofd waren de inboedels van de gedeporteerde Joden en alles wat zij verder aan waardevolle voorwerpen hadden bezeten, en geroofd was van september '44 af bij het bedrijfsleven: uit niet minder dan vierduizend industriële bedrijven, vooral uit die op de metaalsector, waren, zoals al vermeld, machines en voorraden naar Duitsland verdwenen samen met duizenden binnenschepen, talloze vrachtauto's en bijna al het rollend materieel van de Nederlandse Spoorwegen.

XCHoe kon al die schade worden goedgemaakt?

XCMen kon, om te beginnen, alle bij de bevrijding in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Duitsers in beslag nemen en vervolgens twee wegen inslaan: in internationale contacten trachten te bereiken dat aan Duitsland herstelleveranties werden opgelegd (leveranties uit een weer op gang gekomen produktie) en in Duitsland en Oostenrijk en in landen als Polen en Tsjechoslowakije op zoek gaan naar goederen die uit Nederland waren verdwenen en die daarheen teruggevoerd konden worden. Dat men maar een deel, misschien maar een klein deel van die goederen zou kunnen opsporen, stond bij voorbaat vast - mede daarom leek het verstandig, op grote herstelleveranties aan te dringen.

XCDie leveranties waren niet alleen een Nederlandse wens maar een wens van alle andere landen die met Duitsland in oorlog waren geweest. Zij besloten tot gemeenschappelijk overleg. Duitsland was inmiddels in vier bezettingszones verdeeld: de Russische, de Britse, de Amerikaanse, de Franse. De bezettingsbesturen van laatstgenoemde drie zones werkten over het algemeen samen - de Russen gingen in hun zone geheel hun eigen gang. Uit die zone, de latere Duitse Democratische Republiek, sleepten zij bijna de helft van de vooroorlogse industriële installaties weg en eigenden zij zich tot in '53 een kwart van de produktie van de resterende industrie toe - zij eisten bovendien dat een kwart van de produktie van het Ruhrgebied voor hen zou worden bestemd. Al in de herfst van '45 was duidelijk dat andere staten dan de Sowjet-Unie niets te verwachten hadden van de Russische bezettingszone. Toen die andere staten in november '45 gingen deelnemen aan een in Parijs gehouden internationale conferentie over de Duitse herstelbetalingen, stond vast

289 [PDF]
WEDEROPBOUW

zones moest worden gezorgd. De Nederlandse regering diende ter conferentie een memorandum in waarvoor in de voorafgaande maanden door verschillende departementen en door de Nederlandse Bank in allerijl de nodige gegevens en cijfers waren verzameld - cijfers die, als ze niet geheel zeker waren, veiligheidshalve zo hoog mogelijk waren gesteld. In dat memorandum werd uiteengezet dat, berekend naar vooroorlogse prijzen, het nationaal vermogen met ruim fII,4 miljard was verminderd, dat de produktiederving gedurende de oorlog op f 4 miljard moest worden becijferd, dat door de gedwongen afvoer naar Duitsland van een deel van de gereduceerde produktie een schade van f 6 miljard was ontstaan en dat Nederland zo ontredderd was achtergelaten dat het, na de bevrijding, van mei '45 af f 4,3 miljard aan produktie had moeten missen. Het totaal van de Nederlandse claim beliep dus ruim [25,7 miljard.

XCAndere staten kwamen tot nog veel hogere cijfers.

XCWat zouden de drie westelijke Duitse bezettingszones kunnen opbrengen? Op die vraag kon niemand een antwoord geven. Het gevolg was dat de Parijse conferentie eenvoudig kennis nam van de ingediende claims maar ten aanzien van hun honorering slechts verdeelpercentages vaststelde. De herstelleveranties werden daarbij in twee categorieën verdeeld: leveranties van industriële kapitaalgoederen, zeeschepen en binnenschepen en alle overige leveranties. Afgesproken werd dat van de leveranties van de eerste categorie 5,6 % aan Nederland zou worden toegewezen en van die in de tweede 3,9 %. Met die percentages kwam Nederland op de vijfde plaats, na Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Frankrijk en joegoslavië", maar vóór België, Denemarken, Noorwegen en Griekenland. Op papier leek dat een niet onbevredigend resultaat maar in werkelijkheid kwam van die herstelleveranties vrijwel niets terecht. Tussen de Sowjet-Unie enerzijds en de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk anderzijds ontstond in toenemende mate een strijd om Duitslands toekomst, in welk kader de drie westelijke staten niet van zins waren, de bevolking van hun zones tegen zich in te nemen door haar te dwingen een groot deel van de industriële uitrusting en van de lopende produktie voor herstelleveranties te bestemmen." Wat Nederland aan dergelijke leveranties ontving, in hoofdzaak machines uit Duitse

XC1 Evenals de Sowjet-Unie nam Polen niet aan de Parijse conferentie deel. 2 Een belangrijke factor was ook dat uit honorering van de claims van Duitslands tegenstanders zou voortvloeien dat men grootscheepse hulp zou moeten bieden aan de Duitse bevolking - Groot-Brittannië en Frankrijk hadden daar de middelen niet

290 [PDF]
HERSTELLEVERANTIES ?

fabrieken die ontmanteld waren, waren goederen ter waarde van nog geen f 20 mln: een te verwaarlozen bedrag.

XCDe waarde van de Duitse, in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen, die inderdaad in beslag werden genomen, was groter: bijna f 750 mln, maar ook dat bedrag was maar een geringe fractie van de totale geleden schade, hoe men die ook becijferde.

XCWat was het resultaat van de acties die werden ondernomen om uit Nederland verdwenen goederen op te sporen en terug te voeren?

XCMet die taak werd een nieuwe instantie belast: het CommissariaatGeneraal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland.

XCHet stond voor een gigantische taak: de geroofde goederen waren over een immens gebied verspreid - opsporen kon men ze alleen wanneer men precies wist wat men zocht en wanneer de geroofde goederen duidelijk geïdentificeerd konden worden. Neem de machines. Toen het Commissariaat-Generaal over alle door de Nederlandse bedrijven verstrekte gegevens beschikte, bleken er ca. 55000 machines te zijn verdwenen - de betrokken bedrijven hadden nauwkeurig het type van die machines kunnen opgeven maar bij de meeste was het fabricagenummer niet genoteerd. Er werd een grote partij gevonden die in de laatste oorlogswinter niet verder was gekomen dan het gebied van Bremen en Bremerhaven maar meer dan ca. 15 000 machines kon het CommissariaatGeneraal niet opsporen; die werden alle teruggevoerd (sommige uit Polen), de eerste al vóór eind '45. Er waren belangrijke bij, zoals de installaties van het stikstofbindingsbedrijf te Sluiskil die in Oostenrijk werden gevonden en de zware plaatwalserij van de Hoogovens die aan de Hermann Goering-Werke in Duitsland was toegevoegd (enkele honderden Duitse arbeiders waren meer dan een half jaar aan het werk om die walserij te demonteren en voor vervoer gereed te maken). Teruggevoerd (hier waren arbeiders meer dan anderhalf jaar voor aan het werk) werden ook havenkranen en voorts talrijke kerkklokken.

XCDe identificatie van het rollend materieel van de Nederlandse Spoorwegen en van de gemeentelijke tramstellen, van welke ruim 300 naar Duitsland waren gevoerd (gedeeltelijk gevorderd, gedeeltelijk geroofd), was eenvoudig: er stonden merktekens op. Bijna al dit materieel werd dan ook gevonden en teruggevoerd, zulks niet alleen uit de drie westelijke zones van Duitsland maar ook uit de Russische, uit Polen en uit Tsjechoslowakije. Identificatie was ook gemakkelijk bij de zee- en binnenschepen maar daarvan waren vele tot zinken gebracht of onherstelbaar beschadigd: van bijna 3400 gevorderde en geroofde schepen kwamen er ca. 2700 terug (met nog ruim 150

291 [PDF]
WEDEROPBOUW

XCOm nu een tegengesteld voorbeeld te geven kiezen wij de radio's. Er waren enkele honderdduizenden naar Duitsland getransporteerd. Waar waren zij? Het Commissanaat-Generaal gaf zich veel moeite om de verblijfplaats van grote partijen vast te stellen - de resultaten bleven mager, ook doordat bleek dat de goederenwagons waarin zich die partijen tijdens hun transport hadden bevonden, vaak gebombardeerd waren. 'Het volgende tot in de finesses uitgezochte geval', aldus het verslag van het Cornmissariaat-Generaal over de jaren '45 en '46,

XC'moge dit alles illustreren. Van een partij van 50000 stuks die naar Stuttgart werd vervoerd, gingen tijdens het transport reeds 40 000 verloren. Van de overblijvende 10000 werden ongeveer 3 000 bruikbare toestellen gemaakt, doch juist toen deze klaar waren, werd het magazijn gebombardeerd, zodat er slechts 400 overbleven. Deze werden verdeeld onder de bevolking. Het was evenwelonmogelijk na te gaan wie deze hadden gekregen, daar de desbetreffende dossiers bij een volgend bombardement verloren gingen.' I

XCEr zijn in totaal slechts ca. 1500 radio's teruggevoerd, daaronder 550 die, met de naam- en adreslabels van de Nederlandse eigenaren er nog aan, in Tsjechoslowakije waren ontdekt.

XCGevonden en teruggevoerd werden voorts veel kostbare collecties (o.m. die van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, de bibliotheek der Vrijmetselaars, de bibliotheek van het Portugees-Israëlietisch Seminarium te Amsterdam) en ook veel andere kostbaarheden: een verzameling gouden munten die het eigendom van de Nederlandse Bank was geweest, collecties postzegels en juwelen, buitenlandse, uit Nederlands bezit afkomstige effecten die zich bij het einde van de oorlog in handen van Duitsers of Duitse instellingen bevonden (in de drie westelijke bezettingszones had men in de zomer van '45 al die effecten moeten aanmelden), een pakket Nederlandse staatsobligaties ter waarde van f 45 mln, ca.f 107 mln aan goud van de Nederlandse Bank en tenslotte grote partijen grotendeels uit Joods bezit afkomstige diamant; de grootste, een partij van 9 000 karaat, had na Duitslands nederlaag eerst geruime tijd goed verpakt op de bodem van een van de Beierse meren gelegen, was eruit opgevist en had vervolgens een paar maanden in een dorpscafé onder een bank gestaan.

XCEn de schilderijen en andere kunstvoorwerpen die door koop of anderszins Duits bezit waren geworden? Ook daarvan kon een heel groot

XCI Min. van Eeon. Zaken, Commissariaat-Generaal voor de Nederlandse Economische Belangen in Duitsland: Verslag over dejaren 1945 en 1946 (1947), p. 36.

292 [PDF]
OPSPORINGSACTIES IN DUITSLAND

deelopgespoord en teruggevoerd worden, niet evenwel door de bemoeienissen van het Commissariaat-Generaal maar door die van een daarmee samenwerkende andere instelling: de Stichting Nederlands Kunstbezit. Haar werk werd in belangrijke mate mogelijk gemaakt door het feit dat de administratie van de expeditiefirma de Gruyter & Co, die voor een groot deel van de betrokken transporten had gezorgd, bewaard was gebleven.

XCAlles bij elkaar was het een omvangrijke arbeid. Enkele honderden Nederlanders, allen gemilitariseerd, zijn er bijna vier jaar voor in touw geweest. Zij hebben in zoverre succes gehad dat bij het afsluiten van de werkzaamheden kon worden geconstateerd dat Nederland er veel beter dan andere landen in was geslaagd, geroofde eigendommen te lokaliseren en naar Nederland te doen vervoeren (van de totale waarde van alle eigendommen van Duitslands tegenstanders die gelokaliseerd en teruggevoerd werden, is ca.40% Nederlands eigendom geweest) - in zoverre evenwel geen succes dat het totaal van wat weer werd verworven, maar een heel klein deel vormde van alles wat was weggevoerd. Na de bevrijding was de schade door vorderingen en roof becijferd op ca. f 3,6 miljard - wat het Commissariaat-Generaal en de Stichting Nederlands Kunstbezit samen weer voor Nederland verwierven, had een waarde van ca. f 400 mln, ca. fI07 mln aan goud inbegrepen.

XCWij tellen op: f20 mln aan herstelleveranties, f750 mln aan in Nederland geconfisqueerde Duitse vermogensbestanddelen, f 400 mln aan teruggevoerde waarden. Het was samen f 1 170 mln, oftewel ruim 4 % van de ingediende schadeclaim van bijna f 27 miljard. Die claim is, dunkt ons, te hoog geweest maar dat heft de conclusie niet op dat de uit Duitslands aggressie en uit de Duitse bezetting voortgevloeide materiële schade slechts in zeer geringe mate is vergoed en die conclusie wordt niet aangetast door het feit dat de Bondsrepubliek Duitsland van' 59 af volgens de bepalingen van het Bundesrückerstattungsgesetz de door vervolgden geleden materiële schade alsnog vergoed heeft tot een totaalbedrag van ca.f 400 mln' en dat zij in '62 aan de Staat der Nederlanden de al vermelde

1 Die vergoeding betrof de geroofde goederen en zij werd alleen uitbetaald, zulks naar de vervangingswaarde per I april 1956, als kon worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat die goederen tijdens de bezetting naar het gebied van de (latere) Bonds republiek of naar Berlijn waren getransporteerd. De zaak had een juridisch, een historisch en een administratief aspect. Voor het juridische aspect maakten zich vooral dr. B. Karlsberg (een Duits-Joodse jurist, voor de oorlog naar Nederland uitgeweken waar hij deelgenomen had aan het illegale werk) en mr. dr. W. Diamand verdienstelijk,

293 [PDF]
WEDEROPBOUW

280 mln DM schadevergoeding heeft betaald, waarvan 125 mln bestemd was als smartegeld voor vervolgden. I

XCTenslotte zij vermeld dat het door Nederland gevolgde systeem in België en Frankrijk werd overgenomen (van de totale in West-Europa gedane uitbetalingen onder het Bundesrückerstattungsgesetz heeft Nederland ongeveer de helft ontvangen) en dat de Joodse bevolkingsgroep in Nederland voor de heropbouw van haar gemeensehapsgebouwen van allerlei aard een deel heeft ontvangen van een op grond van die Duitse wet gevormd internationaal fonds dat door de samenwerkende Joodse organisaties in de Verenigde Staten was opgericht. 1 Met de verdeling van die 125 mln DM (op dat moment fII3 mln) werd het Cadsu-bureau belast - zijn activiteiten terzake werden als Cadsu II aangeduid. Ruim zestigduizend vervolgden of nabestaanden van vervolgden maakten aanspraak op een uitkering ruim vijftigduizend aanspraken werden erkend (in bijna vierduizend gevallen gingen de afgewezenen in beroep maar die beroepen werden vrijwel alle door een uit drie rechters bestaand college van scheidslieden afgewezen). De ruim vijftigduizend erkende gevallen hadden voor 55 % betrekking op de Jodenvervolging, voor 45 % op vervolging wegens illegaal werk. Joden of hun nabestaanden kregen evenwel alleen dan een uitkering wanneer die Joden minstens zes maanden de Jodenster hadden moeten dragen, illegale werkers (ook daar waren Joden onder) of hun nabestaanden alleen dan wanneer de vrijheidsberoving van de illegale werker minstens drie maanden had geduurd en de invaliditeit, als daar sprake van was, vóór de Cadsu-regeling door een overheidsinstantie was vastgesteld - de aanvragen van ca. achthonderd invalide illegale werkers bij wie dat laatste niet het geval was, werden afgewezen, zulks tot hun grote verontwaardiging.

294 [PDF]
GEÏNUNDEERDE GEBIEDEN

Een van de eerste dingen die werden aangepakt, was het droogmaken van de geïnundeerde gebieden.

XCDat droogmaken vormde overal daar waar het betrekkelijk kleine poldergebieden betrof, geen probleem, ook niet als die gebieden tezamen een vrij aanzienlijk oppervlak hadden. Windmolens werden ingeschakeld en zodra er weer energie was, werden de gemalen in werking gesteld. Op de Zuidhollandse eilanden, waar bij vloed grote inundaties waren gesteld, ging het droogmaken nog eenvoudiger: bij eb werden de sluizen geopend. De ISO in Zuid-Holland bij de inundaties betrokken polders (hun gezamenlijk oppervlak was 430 vierkante kilometer) waren midden juli '45 weer droog, de Noordhollandse nog eerder, namelijk al in juni, met uitzondering evenwel van de kort voor de bevrijding (17 april) onder water gezette Wieringermeerpolder. Hier moesten eerst de grote gaten in de dijken worden gedicht en de twee grootste gemalen hersteld - zij begonnen begin augustus met het droogmaken, waarbij in de maanden die volgden, ook elfhulpgemalen werden ingeschakeld. Midden december '45 was het water uit de polder verdwenen. Er lag toen een troosteloze vlakte; dorpen en boerderijen moesten herbouwd worden, nieuwe vaarten en sloten gegraven, nieuwe wegen en nieuwe leidingen aangelegd. Dit werk nam jaren in beslag. Het was december '53, eer de laatste herbouwde boerderij weer betrokken werd.

XCIn bezet gebied en in Londen was men bevreesd geweest dat inundatie met zout water de vruchtbaarheid van de bodem zou aantasten. Op de Zuidhollandse eilanden bleek het tegendeel het geval te zijn: toen daar het zoute water was verdwenen, bleven er allerlei wieren en algen liggen die na het droogvallen een soort mest bleken te vormen - desniettemin werd er uit Frankrijk en België afkomstig gips op de landerijen gestrooid om de ontzilting te bevorderen.

XCGips werd .ook gebruikt voor de ontzilting van Walcheren - hier vormde de droogmaking van het eiland een formidabele opgave. Het grootste deel was onder water gelopen als gevolg van het feit dat Britse bommenwerpers in de eerste helft van oktober '44 de zeedijken op vier plaatsen hadden vernield: bij Westkapelle (3 oktober), ten westen en oosten van Vlissingen (7 oktober) en bij Veere (II oktober). Er waren twee grote problemen: men had weinig hulpmiddelen en men had weinig tijd - weinig tijd omdat, als men er in '45 niet in slaagde de vier grote gaten in de dijken vóór de herfststormen te dichten, die stormen de gaten nog breder en dieper zouden maken. Aan dat tijdsprobleem viel niets te doen maar aan het tekort aan hulpmiddelen wèl.

XCHet herstel van de dijken was in de eerste maanden van '45 begonnen.

295 [PDF]
WEDEROPBOUW WALCHEREN DROOGGEMAAKT

De hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in Limburg, ir. C. J. Witteveen, had een Dienst Drooglegging Walcheren opgericht, waarvan hij de leiding had toevertrouwd aan een waterstaatsingenieur, ir. P. Ph. Jansen, die op dat moment bezig was, van Breda uit de afsluiting van de Biesbos voor te bereiden. Ook had Witteveen er zorg voor gedragen dat wat in Noord-Brabant aan rijshout werd gekapt (met dat rijshout werden in die tijd de zinkstukken gemaakt die een stevige mat op de bodem van de diepste geulen in de dijkgaten zouden vormen), niet aan de Geallieerde militairen maar aan de Dienst Drooglegging Walcheren ter beschikking werd gesteld. Onder grote moeilijkheden (een behoorlijke behuizing ontbrak) waren voorts vele honderden arbeiders aangetrokken om de zinkstukken te vlechten en andere voorbereidende werkzaamheden uit te voeren; ook waren basaltblokken aangevoerd uit België om de zinkstukken te verzwaren, was uit Antwerpen een grote zandzuiger en waren uit Engeland een baggermolen, sleepboten en bokken overgevaren. De opzet was in die tijd om de dijken van Walcheren te herstellen op de wijze die eeuwenlang in zwang was geweest. Zou dat vlug genoeg gaan? Tromp, minister van waterstaat in Gerbrandy's derde kabinet, betwijfelde het. Nadat hij in april op Walcheren had geconstateerd dat het werk al door het gebrek aan rijshout niet erg vlotte, ontwikkelde hij, in Londen teruggekeerd, een aanvullend plan: men moest bij het dichten van de gaten óók gebruik maken van enkele grote betonnen caissons die niet nodig waren geweest bij de bouw van de Z.g. Mulberry-havens voor de Normandische kust, van stalen torpedonetten en van trapeziumvormige betonblokken die eveneens bij de Mulberry-havens waren gebruikt, z.g. beetles - van die netten en die beetles lagen in Engeland grote voorraden. Men zou, meende Tromp, de caissons voor, wellicht in de gaten kunnen laten zakken en de met beetles verzwaarde torpedonetten als zinkstukken kunnen gebruiken. Ir. Jansen zag aanvankelijk weinig in .die opzet maar Tromp hield eraan vast. Hij regelde de overdracht van de caissons, de netten en de beetles, liet van Londen uit onderzoeken in welke havens in Europa en Mrika materieel van de grote Nederlandse waterbouwkundige aannemersbedrijven lag (het werd met spoed naar Walcheren gezonden), kreeg van zijn Belgische collega al het zware materieellos dat in de haven van Zeebrugge lag, en van Shaef de baggerbakken die op de Westerschelde gebruikt waren als ankerplaats voor grote luchtballons die Duitse vliegtuigen op afstand moesten houden, nam via een vriend contact op met de Don Suisse (een Zwitserse charitatieve organisatie) die voor barakken voor ca. tweeduizend arbeiders kon zorgen en haalde tenslotte, voordat hij als minister plaats maakte voor ir. Ringers, vertegenwoordigers

296 [PDF]

alle grote waterbouwkundige aannemers, o.a. die van de Maatschappij tot Uitvoering der Zuiderzeewerken (een maatschappij waarin een aantal van die aannemers samenwerkte), naar Walcheren om er onder leiding van ir. Jansen een groot plan de campagne op te stellen. Ringers trof, toen hij als minister optrad, dat plan aan - hij accepteerde het niet voetstoots. Wat lag meer voor de hand dan aan de directeur van het Waterloopkundig Laboratorium van de Delftse Technische Hogeschool, prof. ir. J. Th. Thijsse, op te dragen, wetenschappelijk te onderzoeken hoe Walcheren het snelst weer kon worden drooggelegd?

XCVia de drie grote dijkbreuken bij Westkapelle, Veere en ten westen van Vlissingen (bij de Nolle) stond het grootste deel van Walcheren bewesten het kanaal Vlissingen-Veere in verbinding met de zee, via de breuk ten oosten van Vlissingen (bij het fort Rammekens) een deel van Walcheren beoosten het kanaal. Die vier dijkbreuken hadden een gezamenlijke lengte van bijna 2700 meter - sterke stroom stond daar bij eb en vloed slechts in de geulen, maar daar kon dan ook het water soms doorstromen met een snelheid van vijf meter per seconde en er waren geulen bij die op den duur een diepte kregen van twintig meter. Door die gaten stroomde bij elke vloed bijna zestig miljoen kubieke meter water het eiland binnen en vloeide bij eb bijna evenveel weg - iets minder dus, zodat de waterspiegel in de geïnundeerde gebieden langzaam steeg; daar stonden slechts de dorpskernen droog. Thijsse liet in Delft een model van Walcheren maken op schaal I : I 500, liet in dat model de getijbewegingen nabootsen en kwam tot de belangrijke conclusie dat van de drie gaten op de westelijke eilandhelft het gat in de Nolledijk het eerst moest worden gedicht. Dat dichten werd overigens bij de andere drie gaten ook ter hand genomen. Ca. drieduizendtweehonderd arbeiders werden er bij betrokken, van wie bijna achthonderd van buiten Walcheren afkomstig waren. Het werk ging dag en nacht door. Het zand dat nodig was voor de nieuwe dijklichamen, werd Of in de duinen afgegraven Of uit de Westerschelde opgezogen, klei kwam er uit het Hollands Diep, rijshout (in totaal meer dan 3 '12 miljoen bossen) nu uit de Biesbos en graniet (in totaal 140000 ton) hoofdzakelijk uit België. Dan waren er de Mulberry-caissons en -beetles en de torpedonetten - zij zijn bij het sluiten van de geulen, hetgeen uiteraard steeds bij dood tij geschiedde, en bij Westkapelle ook ter beveiliging van de nieuwe dijk van veel nut gebleken. Overigens werd bij het sluiten van de geulen niet alleen het Britse materieel gebruikt - er zijn ook enkele Nederlandse rijnaken tot zinken gebracht.

XCHet sluiten van de geulen ging met veel tegenslag gepaard: al in

297 [PDF]
WEDEROPBOUW

augustus en september kwamen er stormen die telkens delen van de nieuwe dijken deden bezwijken. Twee gaten waren er trouwens die men wèl dichtkreeg maar die enkele dagen later opnieuwopengingen. Met dat al slaagde de opzet: het gat in de Nolledijk was op 2 oktober definitief dicht, dat bij Westkapelle op de rzde, dat bij Veere op de zjste van dezelfde maand. Dat betekende dat Walcheren bewesten het kanaal Vlissingen-Veere drooggemaakt kon worden (het water vloeide bij eb af via de sluis bij Veere en de waterstand in het genoemde kanaal werd door het gemaal bij Middelburg voortdurend opgevoerd) - een deel van het eiland beoosten het kanaal stond toen nog onder water; het grote gat bij fort Rammekens was pas op 23 januari '46 definitief dicht en toen ook daar het water was verdwenen, kon de wederopbouw van het gehele zo zwaar getroffen eiland beginnen.

XCVertraagd door de watersnoodramp van '53 heeft deze wederopbouw omstreeks tien jaar in beslag genomen.

XCNa de bevrijding bleek, schreven wij eerder, dat meer dan een half miljoen van de negen miljoen Nederlanders hun woning hadden verloren en dat van omstreeks anderhalf miljoen de woning lichtbeschadigd was. Schade, zwaar of licht, was evenwel niet alleen aan huizen toegebracht die voor bewoning werden gebruikt, maar ook aan andere gebouwen. Naast de verwoeste of zwaar beschadigde woningen, in totaalwaren licht beschadigd), warenboerderijen verwoest of zwaarbeschadigd en voorts meer danandere bedrijven, ruimscholen, ruimkerken en ruimziekenhuizen. Het zou, dat was duidelijk, jaren vergen om dat alles te herbouwen. Op wiens kosten?

123000 (390000 14000 25000 1500 900 250

XCDe Nederlandse overheid had op dit gebied al een regeling getroffen: ook in de Meidagen van'waren verwoestingen aangericht. Voorzover het verwoestingen van overheidseigendommen betrof, had de overheid zelf het herstel gefinancierd maar hoe moest de schade vergoed worden die talrijke burgers en bedrijven (men denke aan de centra van Rotterdam en Middelburg en aan de boerderijen en dorpen in de Grebbestreek en elders in het land waar zich gevechten hadden afgespeeld) hadden geleden? Generaal Winkelman had daar al op 22 mei' 40 een commissie voor

40

298 [PDF]
SCHADEVERGOEDING

die door particulieren geleden schade zou worden vergoed door de gemeenschap, d.w.z. door de staat, en dat de schadevergoeding zou plaatsvinden op basis niet van de vervangingswaarde der verloren gegane of beschadig de goederen maar van hun waarde per 9 mei 1940.Dat laatste zou voor de betrokkenen een nadeel betekenen: de herbouw van een huis zou als gevolg van de loon- en prijsstijgingen méér kosten dan wat dat huis op 9 mei '40 waard was geweest.

XCBegin december '40 was de vergoeding der materiële oorlogsschade door middel van een besluit van de secretarissen-generaal geregeld. In dat besluit was bepaald dat de schade door Schade-enquête-commissies die elke aangifte moesten verifiëren, zou worden vastgesteld, dat die vastgestelde schade tot een bedrag van f 5°000 integraal zou worden vergoed en voor bedragen boven die grens voor 90 %, en dat voor schade aan schepen of onroerende goederen (woonhuizen, kantoorgebouwen, fabrieken, pakhuizen enz.) de vergoedingen niet aanstonds zouden worden betaald (voorlopig kon er toch maar weinig worden gebouwd) maar dat zij zouden worden bijgeschreven in een Grootboek voor de Wederopbouw; op die inschrijvingen zou men 4 % rente ontvangen. Nader was nog bepaald dat men voor de vaststelling van de huisraadschade niet zou uitgaan van wat blijkens de aangiften verloren was (die aangiften waren immers moeilijk controleerbaar) maar van een objectief gegeven: de door de belastingdienst vastgestelde huurwaarde van de betrokken woning. Vooral op die nadere bepaling was veel kritiek geuit; zo was in Rotterdam gebleken dat winkeliers die ten tijde van het bombardement bij hun zaak hadden gewoond, gemiddeld maar 53 % van de aangemelde inboedelschade vergoed zouden krijgen (directeuren van grote bedrijven nog minder: 37% %) en dat de uitkeringspercentages in individuele gevallen varieerden van 17 tot 212. Kritiek was er ook gekomen in de zomer van '41 toen de overheid, teneinde de landbouwproduktie te stimuleren, bij de heropbouw van boerderijen weer wèl de vervangingswaarde was gaan erkennen. In de herfst van dat jaar was er in zoverre een nieuwe regeling gekomen dat de bepaling ten aanzien van de huurwaarde was geschrapt en dat het huisraad zou worden vergoed op basis van de oorspronkelijke aangifte die evenwel door de Schade-enquête-commissies zo goed mogelijk moest worden onderzocht.

XCEr werd in de jaren '41-'44 door Financiën ter vergoeding van de in de Meidagen van '40 geleden materiële schade in totaal f620 mln uitbetaald of (dat gold voor het veruit grootste deel) bijgeschreven in het Grootboek voor de Wederopbouw. Die f 620 mln betrof dus de officieel vastgestelde schade - maar er was ten tijde van de bevrijding heel veel

299 [PDF]
WEDEROPBOUW

meer schade aangericht. Hoe moest deze vergoed worden?

XCDe Londense regering had in september '44 bepaald dat de terzake tijdens de oorlog getroffen regelingen na de bevrijding hun kracht zouden verliezen - de gehele schadevergoeding kwam dus tot stilstand. Het kabinet-Schermerhorn trof op de valreep, nl. op 9 november '45 (elf dagen voor de Voorlopige Staten-Generaal zouden bijeenkomen), bij wetsbesluit een nieuwe regeling welke een combinatie was van de regelingen uit '40 en '41: de waarde der verloren goederen per 9 mei '40 bleef uitgangspunt en de schadevergoedingen werden aan de gedane opgaven gekoppeld, evenwel tot een maximum, en bij dat maximum werd voor huisraad weer van de huurwaarde uitgegaan. Met dat alles stond vast dat vooral eigenaren van verwoeste bedrijven een ontoereikende bijdrage zouden ontvangen - voor hen werd de mogelijkheid geopend om bij de boerenleenbanken, de Herstelbank of de Nederlandse Middenstandsbank kredieten op te nemen. Niettemin zouden de schadeuitkeringen, dat was duidelijk, vele miljarden vergen maar het kabinet vertrouwde dat die miljarden door de vermogensheffing en de vermogensaanwasbelasting ter beschikking zouden komen - het vermogende deel van de samenleving zou, daar kwam het op neer, dus het materieel herstel financieren.

XCDat de schadevergoeding op basis van de waarde per 9 mei '40 plaatsvond en niet op basis van de vervangingswaarde wekte bij de betrokkenen veel verontwaardiging, vooral bij diegenen in de zuidelijke provincies en in Gelderland die met de in '40 en '4I getroffen regelingen niet te maken hadden gehad, en die verontwaardiging kwam in januari ,46 in de Voorlopige Tweede Kamer tot uiting - er werd bijvoorbeeld door Kamerleden op gewezen dat een arbeidersgezin in Arnhem ruim f 5 600 nodig had om weer een bescheiden inboedel te kopen maar slechts maximaal f 3 000 huisraadsvergoeding zou krijgen en dat de herbouw van een verwoest pand dat op 9 mei '40 naar de huurwaarde f 50 000 waard was geweest (een bedrag dat toen al te laag was om het te herbouwen), minstens f I 50 000 zou vergen. Ook werd opgemerkt dat het onbillijk was dat slechts de materiële (beter misschien: stoffelijke) en niet de immateriële oorlogsschade werd vergoed: ondernemers hadden hun bedrijf niet kunnen voortzetten, onderduikers hun spaarpenningen opgemaakt - waarom kwam de overheid niet ook deze en dergelijke groepen tegemoet? En waarom had het kabinet deze gevoelige materie op de valreep geregeld? Lieftinck zegde toe dat er een wet zou komen maar verdedigde de basiswaarde van 9 mei '40 o.m. door er op te wijzen dat in België na de Eerste Wereldoorlog schadevergoeding op basis van 3

300 [PDF]
SC HAD EVERGOEDING

de vervangingswaarde had plaatsgevonden en dat die royaliteit er toe had geleid dat de Belgische frank in '26 was gekelderd. De Tweede Kamer legde zich bij het kabinetsbeleid neer en de vergoeding van de geleden materiële schade werd pas een tikje ruimer geregeld onder de door Lieftinck aangekondigde wet - een wet overigens die na die aankondiging nog vier jaar op zich liet wachten.

XCDie wet uit begin' 50 ging in twee opzichten verder dan het wetsbesluit: ten eerste werd erkend dat illegale werkers niet door oorlogshandelingen maar door hun illegaal werk materiële schade konden hebben geleden (had die schade tot ernstige moeilijkheden geleid en was zij vóór I januari '48 bij de Stichting 1940-1945 aangemeld, dan kon de benadeelde een uitkering verzoeken uit een speciaal fonds van f ro mln dat door het na de bevrijding in stand gehouden Nationaal Steunfonds werd beheerd') en ten tweede werd het basisbedrag voor de vergoeding van huisraadschade verhoogd met een zeker bedrag per inwonende." Dat basisbedrag bleef gekoppeld aan de huurwaarde van de betrokken woning als maximum - werkelijk vergoed werden nu de bedragen welke men voor dat huisraad had betaald, verminderd met een afschrijvingspercentage voor elk jaar dat men de goederen had gebruikt. Luxe-goederen, bijvoorbeeld een porceleinen servies, werden evenwel slechts vergoed op basis van wat men voor eenvoudiger goederen die even bruikbaar waren, zou hebben moeten betalen en voor speciale luxe-goederen golden maxima: f 300 voor een verloren gegane bontmantel, f 400 voor verloren gegane sieraden, auto's, pleziervaartuigen, kunstvoorwerpenJ. J.

1 Die instandhouding was al daarom noodzakelijk geweest omdat het NSF er na de oorlog zorg voor moest dragen dat de bijna f80 mln welke het elandestien op regeringsgarantie had geleend, aan de geldgevers werd teruggegeven. Dit was mogelijk op basis van de zorgvuldig bijgehouden administratie. Ook gelden die buiten het NSF om aan illegale groepen waren geleend, werden door het NSF terugbetaald. Het had voor al die terugbetalingen een krediet gekregen van ruim f 90 mln. Dat krediet bleek te ruim te zijn. Uit de gelden die overschoten, is o.m. het Nationaal Monument op de Dam goeddeels gefinancierd ook is er van '50 af de voortzetting van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie mee mogelijk gemaakt waaromtrent Lief tinck en de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen in het kabinet-Beel, dr. Gielen, in de zomer van '48 hadden bepaald dat het per I januari '50 zou worden opgeheven. Toen het betrokken gedeelte van het NSF-fonds was uitgeput, werd het instituut weer op de rijksbegroting geplaatst. Hoe kortzichtig dat besluit van Lieftinck en Gielen was, moge al blijken uit het gememoreerde feit dat het instituut er later wezenlijk toe bijdroeg dat al in '66 in het kader van het 235 mln DM uit Duitsland was ontvangen. 2 Voor kinderen onder de zes jaar fI50 per persoon, voor oudere kinderen en voor anderen f250.

301 [PDF]
WEDEROPBOUW

enz. - die maxima waren een fractie van wat men in ' 50 voor nieuwe artikelen moest betalen.

XCHoe werden nu die afschrijvingspercentages vastgesteld? Het Commissariaat voor Oorlogsschade publiceerde er een pagina's lange lijst van waaruit o.m. bleek (wij geven slechts enkele voorbeelden) dat van een accordeon werd aangenomen dat het per jaar 5 % minder waard was geworden (residu-waarde 20%), attributen voor goochelaars 10% (residu-waarde nihil), een auto 15% (maar in het eerste jaar 40 %, residuwaarde 10%), boeken 50% (residu-waarde: idem), piano's 6% (residuwaarde 25 %), lespiano's 5 % (residu-waarde 20%), piano's in café's 20% (residu-waarde 10%) - men ziet: de overheid was gespitst op differentiatie en het uitgangspunt was dat de vergoedingen krap zouden worden gehouden.'

XCMeer dan vijfhonderdduizend personen, bedrijven en instellingen deden een beroep op de oorlogsschade-regelingen. De Schade-enquêtecommissies hadden er handenvol werk aan. Geval voor geval moest aan de hand van de aangegeven geleden schade (meer dan tienduizend aangiften bleken frauduleus te zijn) het schadevergoedingsbedrag worden bepaald - begin '47 was dat ten aanzien van bijna 70% van de gevallen geschied en men is met de resterende ruim 30% nog vier jaar bezig geweest. Welk een administratieve rompslomp! En welk een narigheid! Vele benadeelden moesten meermalen voor een Schade-enquête-commissie verschijnen om een toelichting te geven op hun aangifte, lang niet ieder kon bewijzen wat hij voor zijn verloren gegane goederen had betaald en kwam men er ook aan de hand van tien of twintig jaar oude prijslijsten niet uit, dan mocht men heel tevreden zijn wanneer het maximum werd toegekend: de waarde per 9 mei '40, vermeerderd met bijvoorbeeld f 300 wanneer men op die datum twee kinderen jonger dan zes jaar had gehad. Wat men dan uitgekeerd kreeg, was aanzienlijk minder dan men voor het vervangende huisraad had moeten betalen en het bedrag dat men voor een verloren gegane woning ontving, was anno 1950 een derde tot een kwart van de nieuwbouwkosten.

XCOok in dit opzicht had de oorlog een lange en voor velen akelige nasleep. Met inbegrip van de in de jaren '41-'44 uitbetaalde f620 mln

I Er zijn op die regel twee uitzonderingen gemaakt: de Spoorwegstakers hebben, voorzover zij hun huisraad verloren hadden, daarvoor een dubbele uitkering ontvan gen (zij zijn dus bevoordeeld boven de illegale werkers) en ook voor de kerkelijke gebouwen en de jeugdtehuizen is een regeling getroffen die gunstiger was dan de normale.

302 [PDF]
SCHADEVERGOEDING

heeft de vergoeding van de materiële oorlogsschade het rijk in totaal f 6,9 miljard gekost: een groot bedrag, dat in de betrokken jaren een zware druk heeft uitgeoefend op de rijksbegroting.

Economisch beleid

XC

XCWij willen bij het schrijven over het economische beleid van de eerste naoorlogse kabinetten (het kabinet-Schermerhorn, het kabinet-Beel en het kabinet-Drees/van Schaik) niet verder gaan dan het jaar 1950. Wat wij aan gegevens en cijfers zullen vermelden, heeft dus betrekking op een periode van vijf jaar: even lang als de Duitse bezetting had geduurd.

XCEén belangrijk gegeven vermeldden wij al in hoofdstuk I: de uitbreiding en modernisering van de industrie waarvoor minister van den Brink in de herfst van '49 in zijn eerste industrialisatie-nota de richtlijnen aangaf; deze industrialisatie die, zoals bleek, een groot succes werd, laten wij verder buiten beschouwing. Neemt men de periode '45-'50 als geheel, dan stond het economische beleid in het teken van herstel: Nederland moest als producerende eenheid weer ongeveer het vooroorlogse peil bereiken. Nadien kon een nieuwe aanzet worden gegeven.

XCWij moeten nu vele sectoren van het economische leven de revue laten passeren maar daarbij willen wij vooropstellen dat het economische en het sociale beleid van de eerste drie naoorlogse kabinetten één geheel vormden. In alle drie kabinetten waren socialisten minister van financiën en minister van sociale zaken en toen eenmaal vaststond dat de plannen van Vos om de overheid direct te betrekken bij de leiding der bedrijven niet gerealiseerd zouden worden, was er sprake van wezenlijke overeenstemming in denken tussen de PvdA'ers en de KVP'ers die in de kabinetten-Beel en -Drees/van Schaik bijna alle ministerzetels innamen.

XCHet beleid ging uit van handhaving van de ondernemingsgewijze, op het maken van winst gerichte produktie. Niet ongeremd! Alle door de overheid in de crisis- en bezettingsjaren opgebouwde controle-systemen moesten, zolang er schaarste was, gehandhaafd blijven. Voorts wenste de overheid vooreerst te bepalen, welke ondernemingen verlof zouden krijgen, machines en andere goederen uit het buitenland te importeren - die invoer moest in deviezen worden betaald en deviezen waren schaars. Een belangrijk punt was verder dat de lonen laag gehouden zouden worden. Van de winsten der ondernemingen zou overigens maar

303 [PDF]
WEDEROPBOUW

moesten in de eerste plaats worden bestemd voor investering in de ondernemingen zelf De beperking van de dividenden werd gekoppeld aan andere maatregelen welke de particuliere vermogens aantastten (een vermogensaanwasbelasting en een vermogensheffing) of hun groei belemmerden (buitenlandse aandelen moesten aan de staat worden verkocht). Daar stond tegenover dat, al werden de lonen, gelijk gezegd, laag gehouden, aan de noden van de brede massa in andere opzichten werd tegemoetgekomen: de bestaande sociale uitkeringen werden verhoogd en de daarvoor geldende regelingen ook in andere opzichten verbeterd en er kwam een eerste regeling voor ouderdomspensioenen.

XCHet geheel van deze maatregelen heeft bevorderd dat er weinig gestaakt werd. Zeker, er was kritiek (vooral van de kant van het bedrijfsleven dat volledige vrijheid wenste, en van de vermogenden aan wie een grote extra-bijdrage werd gevraagd voor het nationale herstel) maar de meeste mensen konden zich in het regeringsbeleid vinden, juist omdat het een evenwichtig karakter had.

XCLaat ons nu nagaan wat de ontwikkelingen waren op de verschillende sectoren van de nationale economie. Daarbij komt het ons in eerste instantie aan op de stijging van de produktie.

XCWij willen beginnen met de agrarische sector en de visserij.

XCDe tuinbouwen de fruitteelt hadden tijdens de bezetting het minst geleden. Geen wonder: de bezetter had zich, zoals eerder vermeld, een opvallend groot deel van de groenten en het fruit toegeëigend. Voor de kassen die in die tijd, de Aalsmeerse bloementeelt uitgezonderd, bijna uitsluitend in het Westland voorkwamen, was er in '44 weinig en in de hongerwinter in het geheel geen brandstof geweest en die brandstofvoorziening leverde na de bevrijding ook in '45 grote moeilijkheden op. Overeenkomstige moeilijkheden deden zich bij de kunstmestvoorziening voor, maar inwas het leed geleden. Inhad de veilingaanvoer aan groententon bedragen - al inkwam het tot een grotere aanvoer:ton en in de daarop volgende vier jaar daalde het cijfer nimmer beneden het vooroorlogse - het kwam er inenflink boven te liggen (ruimton inen vertoonde onder invloed van de weersomstandigheden in 'slechts een geringe daling:ton. 3 0

'46 '39 653000 '46 72I 000 '48 '49 800000 '49) 50 765000

304 [PDF]
HERSTEL DER PRODUKTIE

XCDe fruitteelt gaf in die vijf jaar een opmerkelijke snjging te zien: 251000 ton in '39,247000 in '46, 600000 ton in '49, 427000 in '50.

XCLangzamer verliep het herstel van landbouwen veeteelt.

XCDe landbouwers hadden na de bevrijding een nijpend tekort aan zaaigoed, aan werktuigen, aan mest en kunstmest (de bodem had in de loop van de bezetting ruim 30 % van zijn produktiviteit verloren) en aan landarbeiders. Bovendien stonden, zoals al opgemerkt, gebieden onder water en konden andere gebieden niet gebruikt worden wegens de aanwezigheid van mijnen - de inundaties waren eind '45 ongedaan gemaakt maar het ruimen van de mijnen nam, gelijk bleek, omstreeks twee jaar in beslag. Minister Mansholt die als zoon van een boer en als bezitter van een boerderij in de Wieringermeerpolder het boerenbedrijf uitstekend kende, zette grote vaart achter het herstel. Van de gronden die niet gebruikt konden worden, was eind '45 de helft weer in cultuur gebracht. Mansholt richtte voorts in de zomer van dat jaar de Rijksdienst Landbouwherstel op - de aangerichte schade werd geregistreerd en bij het opstellen van de invoerprogramma's werd met datgene wat de landbouwers nodig hadden, terdege rekening gehouden. De geldzuivering bevorderde dat zich weer meer landarbeiders kwamen aanmelden. In '39 was aan tarwe, gerst, rogge en haver 1,63 mln ton geoogst - in '46 bracht de landbouw het tot 1,4 mln ton, maar in '47 als gevolg van de strenge winter tot slechts 1,02 mln ton; het vooroorlogse cijfer werd pas in '49 weer nagenoeg bereikt: 1,55 mln ton. De cijfers voor de oogst aan consumptie-aardappelen zijn moeilijker te vergelijken doordat speciaal deze teelt tijdens de bezetting was uitgebreid. De oogst, 2,23 mln ton in '39, bedroeg in '46 3,07 mln ton, in '47 iets minder (3,01 mln ton) maar in '48 aanzienlijk méér: 4,15 mln ton. Nadien trad een daling in (3,06 mln ton in '49,2,85 mln in '50) maar deze leverde geen problemen op doordat de aardappelen een minder belangrijk element waren geworden in het dagelijks voedsel.

XCNu de veehouderij.

XCIn '40 waren er in Nederland ca. 1,5 miljoen melkkoeien geweest, in '45 was dat cijfer tot 1,2 miljoen gedaald en pas in '50 was het cijfer uit '40 weer bereikt. De varkensstapel had nog sterker geleden dan de koeienstapel: 1,3 miljoen varkens in '40, nog maar 770000 in '45; het waren er in '50 1,9 miljoen geworden. Koeien en varkens waren tijdens de bezetting evenwel niet alleen in aantal gedaald maar ook was hun voeding verminderd: er was minder gras geweest op de landerijen, minder veevoeder voor de koeien, minder afval voor de varkens. Als

305 [PDF]
WEDEROPBOUW

helft gedaald. Cijfers voor '45 zijn niet beschikbaar maar dat is de conclusie die wij kunnen verbinden aan het feit dat ondanks de herstelmaatregelen de vleesproduktie in '46 niet hoger kwam dan ruim tweevijfde van het vooroorlogse peil en de zuivelproduktie niet hoger dan de helft. In '39 was 4°3°00 ton aan vlees geproduceerd, in '46 was het 179000 ton en pas in '50 werd het vooroorlogse peil weer nagenoeg bereikt: 400000 ton. De cijfers voor melk (5,5 miljoen ton in '39, 3,9 miljoen in '46,5,8 miljoen in '50) bieden hetzelfde beeld, de kaasproduktie (121 000 ton in '39, 66000 in '46) kwam al in '49 boven het vooroorlogse peil: 130000 ton. Het aantal kippen evenwel was in '50 geringer dan in '40, toen in de eerste bezettingszomer de kippenstapel, 35 miljoen kippen, vrijwel in zijn geheel was geslacht: er waren in '50 weer 23,5 miljoen kippen (tegen 10,9 miljoen in '46).

XCOok de visserij had voor haar herstel enkele jaren nodig. De veruit belangrijkste vorm daarvan: de zeevisserij, had in '38 206000 ton vis opgeleverd. Bij de bevrijding waren nog maar nauwelijks vissersvaartuigen aanwezig (men denke aan wat de bezetter had gevorderd en weggesleept) maar eind '45, toen van de twee-en-veertig trawlers die in de Meidagen van '40 naar Engeland waren ontsnapt, weer één-en-veertig waren teruggekeerd (één was als mijnenveger verloren gegaan) en ook uit Duitsland de eerste vissersvaartuigen waren opgehaald, waren er weer ruim driehonderd vaartuigen beschikbaar, waaronder bijna honderd die een stoom- of dieselmotor hadden. Van de teruggekeerde vaartuigen waren slechts vijftien die van Fleetwood uit voor de Britse markt hadden gevist, goed geëquipeerd - aan de uitrusting van alle overige schepen, klein en groot, ontbrak heel veel. Desondanks werd in '45 in nog geen half jaar tijd (de vissers konden zich pas weer de Noordzee op wagen, nadat daar de mijnenvelden waren opgeruimd) ruim 4°000 ton vis gevangen - dat relatief hoge cijfer (hoog wanneer men er op let hoe weinig vissersschepen er waren) was gevolg van het feit dat, doordat er in de oorlogsjaren op de Noordzee nauwelijks was gevist, gemiddeld per dag en per schip twee-en-een-half maal meer vis werd gevangen dan in '38 het kwam vaak voor dat netten scheurden door de grote vangst. In ,46 breidde de vissersvloot zich van ruim driehonderd tot ruim zevenen-twintighonderd vaartuigen uit (totale vangst 195000 ton) en in '50 werd het vangstcijfer van '38 aloverschreden: 222000 ton.

XCHet zou ons te ver voeren om de ontwikkeling van alle bedrijfstakken in de eerste vijf naoorlogse jaren weer te geven maar enkele aspecten verdienen de aandacht.

XCTen eerste het aspect dat bij het herstel van de industrie bleek hoezeer de ene sector afhankelijk was van de andere. Het industriële bedrijfsleven is op elke sector een gecompliceerde machinerie van in elkaar grijpende raderen - alle raderen moeten weer kunnen draaien, wil die machinerie op gang komen. Van de moeilijkheden in '45 en '46 gafir. Vos, toen hij in '49 door de Enquêtecommissie werd verhoord, een voorbeeld dat, zei hij, hem als minister van handel en nijverheid van alle 'het meest getroffen (had)':

XC'Wij konden ondanks het feit dat er wèl grondstoffen waren, geen fietsbanden maken omdat er geen arbeiders waren. Er was rubber aangekomen en grondstof voor de canvas, maar er kwam toch geen canvas omdat de textielfabrieken die niet konden fabriceren. Want de arbeiders voor die fabrieken waren er niet, omdat ze geen banden hadden om per fiets naar de fabriek te kunnen komen. Dit was een van die bizarre dingen die mij het meest hebben getroffen in de ontwikkeling van die tijd. Er waren grondstoffen en voor de bandenfabrieken hadden wij een program opgesteld voor de fabricage van 200000 banden per maand. Na enige tijd bleek de produktie nog geen 75 000 te zijn ... Dat was de wonderlijke gesloten cirkel waar wij doorheen moesten. Wij zijn er doorheen gebroken door aan het personeel van de spinnerijen bij voorrang fietsbanden te geven.' I

XCDit kwam er dus op neer dat een bepaalde groep arbeiders werd bevoordeeld teneinde het algemene herstel op gang te brengen.

XCHetzelfde geschiedde op een sector die heel veel belangrijker was dan de fabricage van fietsbanden en waaraan de eerste naoorlogse kabinetten veel aandacht hebben besteed: de mijnindustrie.

XCDe burgerij zowel als het bedrijfsleven en de overheid hadden èn steenkool èn gas èn elektriciteit nodig - de gasfabrieken en de elektriciteitscentrales waren in die tijd louter op steenkool gebaseerd (die overheidsbedrijven hadden in '42 en '43 ongeveer een kwart van alle gedolven steenkool afgenomen). De Limburgse mijnen hadden in '39 I2,9 miljoen ton geproduceerd - ondanks de invoering van de zondagsarbeid (zomer '4I) was dat cijfer in '43 tot 12,5 miljoen gedaald. Het aantal mijnwerkers was toen van twee-en-dertig tot twee-en-veertigduizend gestegen - de produktiviteit was evenwel gedaald door ziekteverzuim, moeilijkheden

XC1 Getuige Vos, Enq.,

307 [PDF]
WEDEROPBOUW

bij het vervoer, algemene onlust om 'voor de Moffen te werken' en de slechtere voedingstoestand. Vóór de bezetting was de dagproduktie ca. 40000 ton geweest, in de zomer van '44 was dat cijfer niet boven de 34000 gekomen. Dat het mijngebied in september '44 werd bevrijd zonder dat de Wehrmacht er de mijnen onder water had kunnen zetten en de installaties vernielen, was een immens voordeel maar de hervatte produktie kwam maar zeer langzaam op gang. De vervoersmoeilijkheden bleven bestaan, ja zij werden nog groter, de rantsoenen bleven laag en er was nu onlust doordat, zoals al vermeld, de zuivering weinig om het lijf had - die onlust had zich soms in stakingen geuit die door de (door de communist van Exter opgerichte) Nederlandse Bond van Werkers in het Mijnbedrijf van harte gesteund waren. In eerste instantie was de dagproduktie tot 7500 ton gedaald - in maart en april '45 was zij het dubbele geworden: toch nog een teleurstellend laag cijfer. Daarbij moet bedacht worden dat ca. tienduizend mijnwerkers zich als oorlogsvrijwilliger hadden aangemeld, dat sommigen in de zwarte handel verdienden wat zij nodig hadden, en dat anderen slechts af en toe werkten.

XCMede ter bezieling van de mijnwerkers als groep werd in juni '45 het Mijnstatuut afgekondigd waarbij de mijnen, de particuliere incluis, een publiekrechtelijke vorm kregen. Inderdaad, in oktober '45 werd de gedeeltelijk uit gekozen leden bestaande Mijnindustrieraad geïnstalleerd (Wijffels, de man van het Mijnstatuut, werd er de voorzitter van) maar daar ging geen duidelijke stimulans van uit. De levens- en werkomstandigheden der mijnwerkers verbeterden slechts zeer langzaam en de uitbreiding van hun aantal bleek zo moeilijk dat grote aantallen politieke delinquenten in de mijnen aan het werk werden gezet (meer hierover in hoofdstuk 5). Vooral ging er een rem uit van het feit dat de mijnwerkers aanvankelijk met het geld dat zij verdienden, geen duurzame verbruiksartikelen als kleding, schoenen en huisraad konden kopen, want de industrie produceerde daarvan nog maar zo weinig dat de distributiediensten in het land als geheel slechts een gering aantal bonnen konden toewijzen. Hoe daar verbetering in te krijgen? Minister van Schaik kwam op het denkbeeld om die schaarse artikelen niet gelijkmatig te verdelen maar een naar verhouding groot deel aan de distributiediensten en de winkels in Zuid-Limburg toe te wijzen - die bevoorrading werd door het kabinet-Schermerhom aarzelend aanvaard. Zij bleek effectief te zijn.'3 0

I Wie in de eerste naoorlogse jaren bijvoorbeeld uit het westen des lands Zuid Limburg bezocht, was verbaasd wat er in de winkels in steden als Maastricht en Heerlen weer te koop was.

308 [PDF]
HERSTEL DER PRODUKTIE

XCDe steenkoolproduktie kwam in '45 niet hoger dan 5,1 mln ton - het naar boven komen uit dat diepe dal verliep langzaam: 8,3 mln ton in '46, 10,1 min in '47, 11,0 min ton in '48, 11,7 min ton in '49 en pas in '50 werd de 12 mln weer overschreden: 12,2 mln ton.

XCDie stijging èn vooralook de aanvoer van gasvlamkolen en anthraciet uit het buitenland maakten ook een stijging van de gas- en elektriciteitsproduktie mogelijk. In '39 was aan kolengas 550 mln kubieke meter geproduceerd - in '45 bleef de produktie beneden de 200 mln kubieke meter, maar in '46 werd zij 543 mln en in '49 overschreed zij de 700 mln. Aan elektrische energie hadden de overheidsbedrijven in '392,7 miljard kilowattuur geproduceerd - over '45 bedroeg de produktie slechts I miljard kwu maar nadien trad een snelle stijging op: 2,5 miljard in '46, 3,3 miljard in '47, 4,1 miljard in '48,4,6 miljard in '49, 5,4 miljard in '50.

XCZo had het land als geheel in '50 op het gebied van de energievoorziening een bredere basis dan vóór de oorlog.

XCOok de bouwnijverheid werd bevorderd.

XCWij herinneren er aan dat Schermerhorn in zijn programmatische toespraak van 27 juni '45 (conform een denkbeeld van Drees) het vertrouwen had geuit dat de woningnood in tien jaar zou kunnen worden opgeheven. Dat betekende dat jaarlijks gemiddeld ca. zeventigduizend nieuwe woningen moesten worden gebouwd. Daar was voorlopig geen sprake van. Alles ontbrak: hout, staal, metselstenen, kalk, glas, machines, vrachtauto's en voor de bouwvakkers werkkleding, schoeisel en gereedschap. Waar te beginnen? De ministeriële Raad voor Herstel en Wederopbouw besloot prioriteit te geven aan het herstel van de ca. 390000 woningen die slechts licht beschadigd waren; daarvan was in de herfst driekwart weer bewoonbaar - er was glas voor ingevoerd uit België. Voorts werden in Groot-Brittannië betonnen en in Zweden houten geprefabriceerde noodwoningen besteld, te zamen 7000 de eerste 2000 konden begin '46 betrokken worden. Er werd toen vertrouwd dat men in '46 ca. 10000 normale woningen zou kunnen bouwen: een bescheiden begin dat echter alleen verwezenlijkt kon worden indien grote aantallen nieuwe bouwvakkers werden opgeleid. Duidelijk was toen dat Nederland vele jaren van nijpende woningnood voor de boeg had. De beschikbare woonruimte moest derhalve zo billijk mogelijk worden verdeeld - verdeeld door de overheid. Zij had daar al de bevoegdheid toe op grond van de uit '39 daterende Algemene Vorderingswet. Die bevoegdheid was op grond van enkele Londense wetsbesluiten nauwkeurig aangegeven - nog nauwkeuriger geschiedde dat in een begin '46,

309 [PDF]
WEDEROPBOUW

waarin de eerste duizenden Nederlanders uit Indië repatrieerden, ingediend wetsontwerp dat slechts twee autoriteiten kende die de noodzaak van vordering konden beoordelen: de burgemeester en de directeur van het Provinciale Bureau Verzorging Oorlogsslachtoffers. De Voorlopige Tweede Kamer had bezwaar tegen de uitschakeling van de rechter en tegen het toekennen van vorderingsbevoegdheid aan anderen dan de burgemeester en het kabinet gaf toe: de vorderingsbevoegdheid kwam louter bij de burgemeester te berusten en de rechter zou beoordelen of deze de bestaande voorschriften goed had toegepast.

XCEr kwamen in '46 slechts 1600 niet-geprefabriceerde nieuwe woningen gereed en in de vier daaropvolgende jaren, t.e.rn. '50 dus, 135000, als volgt verdeeld: 9000 in '47, 36000 in '48, 43 000 in '49, 47000 in '50. Na vijf jaar was de bouw van nieuwe woningen dus wel op gang gekomen maar duidelijk was ook dat van opheffing van de woningnood in tien jaar tijd geen sprake zou zijn.

XCHet ging vlotter met de produktie van kleding en schoeiseL Stelt men deze voor het jaar '38 op IOO, dan zijn de indexcijfers voor de jaren '46 t.e.m, ' 50: 49, 63, 76, 88 en 92 - anders gezegd: vijf jaar na de bevrijding kwamen weer bijna evenveel kledingstukken en schoenen ter beschikking als aan het einde van de jaren '30.

XCWij wezen in hoofdstukop de betekenis van de Herstelbank: sterker dan vóór de oorlog besefte de overheid dat zij de industrie op financieel gebied te hulp moest komen. Was er dan niet voldoende kapitaal bij het Nederlandse bedrijfsleven? Zeker, maar de banken waren steeds huiverig geweest om grote risico's te nemen - de Herstelbank kende die huiver niet. Zij verstrekte tot' 50 aan het bedrijfsleven (meestal voor uitbreiding van de capaciteit, soms voor bepaalde transacties) kredieten tot een totaal van bijna f 260 mln, waarvan f84 mln aan de chemische nijverheid en f 54 mln aan de metaalnijverheid - bedrijfstakken waren dat die, toen eenmaal de grootscheepse industrialisatiepolitiek was ingezet, een grote groeicapaciteit bleken te bezitten. Een nuttige bijdrage maar toch van bescheiden omvang. Wij stellen tegenover de genoemde bijna f 260 mln het in hoofdstukgegeven cijfer: dat de jaarlijkse bruto-investeringen in het bedrijfsleven in '48 bijna f3,5 miljard bedroegen en van '48 tot '68 tot bijna f 20 miljard zouden stijgen. 3

I I

310 [PDF]
DE HERSTELBANK

XCOok in de eerste naoorlogse jaren heeft dus het bedrijfsleven lil hoofdzaak zelf voor zijn financiering zorggedragen.

XCDie eerste naoorlogse jaren bleven in veelopzichten jaren van, zij het afnemende, schaarste. Dat betekende dat het stelsel van distributie en prijsbeheersing waarvoor al vóór de Duitse bezetting de grondslag was gelegd en dat tijdens die bezetting een grote omvang had aangenomen, gehandhaafd bleef. Met die distributie hadden de burgerij en het bedrijfsleven te maken, de burgerij voor haar rantsoenen aan levensmiddelen (de meeste), kleding, schoenen en brandstof, het bedrijfsleven voor zijn toewijzingen aan energie en aan grond- en hulpstoffen. Dat bedrijfsleven had daarbij de aanwijzingen van de uiteindelijk twintig rijksbureaus voor handel en nijverheid te volgen. Grote bureaus waren dat - hun staven hadden zich in de loop van de bezetting tot meer dan tienduizend krachten uitgebreid.

XCWij gaven in het aan de oorlogseconomie gewijde hoofdstuk I van ons deel 7 een voorbeeld van de administratieve rompslomp die was ontstaan - een voorbeeld, vallend op de sector van de metalenverwerkende industrie en daterend uit eind '41, d.w.z. uit een periode waarin de schaarste nog niet eens zo nijpend was. Wij willen de betrokken passage hier herhalen:

XC'Er is een gebouw van een gemeentelijke dienst waar een nieuwe archiefruimte in gebruik genomen moet worden; daar is een verlichtingsinstallatie nodig. De lampen vormen dan nog geen probleem (in gloeilampen worden weinig grondstoffen verwerkt, ze zijn nog vrij te krijgen), maar het overige materiaal voor de installatie (buizen, schakelaars) is schaars. Het hoofd van de huishoudelijke dienst van het overheidsgebouw waar het archief in gevestigd is, moet om te beginnen samen met de door hem uitgezochte installateur een 'stamformulier voor elektrische installaties' invullen waarin precies aangegeven wordt wat voor installatie nodig is. Dat formulier gaat naar het gemeentelijk of provinciaal elektriciteitsbedrijf toe dat eventueel de elektriciteit moet leveren; het wordt daar onderzocht en, na in orde bevonden te zijn, aan het rijksbureau toegezonden. Daar wordt het stamformulier opnieuw bekeken, speciaal op het punt of de meest schaarse grondstof die bij de installatie nodig is, koper, door een minder schaarse vervangen kan worden. Eventueel wordt, om dat precies na te gaan, een controleur naar de archiefruimte gezonden. Het stamformulier wordt, nemen wij nu maar aan, door het rijksbureau goedgekeurd. Daar staat dan precies op aangegeven hoeveel 3

311 [PDF]
WEDEROPBOUW

materialen nodig zijn en, vooral, wat het gewicht aan koper is dat men voor de installatie behoeft, want bij het toewijzen van de aanvragen gaat men bij het rijksbureau van dat kopergewicht uit. Het rijksbureau weet precies welk kopergewicht het in totaal in het lopende kwartaal mag toewijzen. Een deel daarvan is evenwel tevoren al voor bepaalde afnemers geblokkeerd: voor de spoorwegen, de kolenmijnen, de hoogovens, de nieuwbouw van de Algemene Kunstzijde Unie, Philips, de rijksgebouwendienst, het rijksinkoopbureau, de dienst van de wederopbouw, het bureau voor de ombouw van benzinemotoren, de werken in de Noordoostpolder en de inrichtingen voor nijverheidsonderwijs. Wat daar buiten valt, krijgt een urgentiecijfer waarbij aanvragen die voor de volkshuishouding van belang geacht worden, in groep I vallen - de verlichtingsinstallatie voor de archiefdienst komt in groep III terecht. De geblokkeerde hoeveelheden zijn toegewezen, de overige aanvragen worden bekeken. Voor groep I is er nog koper genoeg, groep II kan men nog net helpen - als groep III aan de beurt komt, is de kwartaalvoorraad op. De aanvraag wordt aangehouden: geen verlichting in de archiefruimte. Was de aanvraag ingewilligd, dan zou de installateur een vergunning gekregen hebben waarmee hij bij een fabrikant of grossier, tegen betaling uiteraard, de nodige artikelen had kunnen betrekken. De fabrikant of grossier zou die vergunning plus het bewijs van aflevering weer gebruikt hebben om zijn voorraden aan te vullen, waarbij hij er, zeker wat koper betrof, op rekenen moest dat zijn toewijzingen steeds geringer zouden worden.'

XCWij herhalen dit voorbeeld om een simpele reden: zoals de situatie tijdens de bezetting was, zo was zij vlak na de bevrijding. Er was evenwel één wezenlij k verschil: eind' 4 I moest men er van uitgaan dat de schaarste steeds nijpender zou worden en ten tijde van de bevrijding mocht men vertrouwen dat zij geleidelijk aan zou worden opgeheven en dat dan ook de rijksbureaus zouden verdwijnen. Het bedrijfsleven zag daar reikhalzend naar uit. Inderdaad, het aantal rijksbureaus werd al in '45 ingekrompen 1 met dat al duurde het negenjaar eer het rijkskolenbureau als laatste verdween; het had toen overigens nog slechts zorg te dragen voor de steenkooltoewijzingen aan de industrie.

XCOok de opheffing van de distributie van levensmiddelen, kleding en schoeisel vergde enige jaren. Wel konden de rantsoenen worden uitgebreid (die aan levensmiddelen sneller dan die aan kleding en schoeisel) maar er was vier jaar lang niet voldoende om door het distributiestelsel,3

I Het rijksbureau voor bouwmaterialen werd door minister Vos opgeheven omdat er zich veel corruptie had voorgedaan ('er waren', zei hij aan de Enquêtecommissie, 'aanwijzingen dat ambtenaren tegen vergoeding bouwmateriaaltoewijzingen hadden uitgegeven') (getuige Vos, dl. III c, p. 881) de taak van dat rijksbureau werd aan het rijksbureau voor chemische produkten overgedragen.

312 [PDF]
DE DISTRIBUTIE VERDWIJNT

waarbij in '45 ca. vier-en-twintigduizend Nederlanders een dagtaak vonden (nL bij het Centraal Distributiekantoor en bij de gemeentelijke distributiediensten), een streep te halen. Dat geschiedde in '49, met dien verstande dat er toen nog één consumptie-artikel bleef dat slechts 'op de bon' verkrijgbaar was: koffie. Die koffiedistributie eindigde in '52.

XCUit de handhaving van het stelsel van distributie en prijsbeheersing vloeide voort dat ook de zwarte markt bleef bestaan. Slechts één week was er waarin vrijwel niemand tot zwarte aankopen kon overgaan: die ene week in september' 45 toen geen enkele Nederlander meer in handen had dan tien gulden aan nieuw geld. Spoedig evenwel trad weer inkomensdifferentiatie op en kon de zwarte handel zich weer gaan uitbreiden: zwarte handel in levensmiddelen, in brandstoffen en vooralook in textielbonnen.' Er zijn maar weinig cijfers over gepubliceerd maar wat in druk verschenen is", toont aan dat die prijzen in de jaren '46-'49, zoals te verwachten was, zijn gedaald. Voor een kilo boter bijvoorbeeld, waarvoor in de periode mei-september '45 in Amsterdam f60 was gevraagd, was de zwarte prijs in maart '46 ca. fI6, twee jaar later ca. flo, drie jaar later, in maart '49 dus, f6. Dat was toen het dubbele van de officiële prijs. Voor een hectoliter anthraciet betaalde men in Amsterdam in maart '46 f 35, maar ondanks dat het brandstoffenrantsoen was verhoogd, was de zwarte prijs eenjaar later nog hoger: f 45. Niet zo vreemd: de winter van '46-'47 was uitzonderlijk koud en die koude hield tot in maart aan.

XCPas toen alles weer vrij verkrijgbaar was, d.w.z. pas toen het distributiestelsel geheel was opgeheven, verdween ook de zwarte handeL Niet dat nadien een ieder zich aan de regels hield! Woonruimte bleef schaars en daarvan werd de distributie dus gehandhaafd, nL door de gemeentelijke bureaus voor huisvesting (ook de huren bleven onder overheidscontrole) - op dit terrein werd het betalen van het z.g. sleutelgeld schering en inslag.3 1

I De zwarte handel in textielbonnen was gevolg van het feit dat de zwakste groepen in de samenleving het geld niet hadden om kleding aan te schaffen. 2 Prijzen voor de zwarte markt in Amsterdam in de in '78 verschenen studie van Joh. de Vries: (p. 49).

313 [PDF]
WEDEROPBOUW

XCDe omvang van de zwarte handel en van de andere met de schaarste samenhangende malversaties valt niet nauwkeurig aan te geven. Tijdens de bezetting was sprake geweest van een aanzienlijke economische criminaliteit: in '41 waren door de prijsbeheersing ruim 28 000 overtredingen geconstateerd, in '42 ruim 93000, in '43 ca. 119000 (latere cijfers ontbreken) en de economische rechters hadden in '41 bijna 21 000 zaken behandeld, in '42 ruim 39 000 en in '43 ruim 40000 (latere cijfers ontbreken). 'De vermelde cijfers', zo merkten wij in deel 7 op, 'zijn niet meer dan een zwakke indicatie van wat in de maatschappelijke realiteit gebeurde': er waren honderdduizenden geweest die bij tijd en wijle tot zwarte aankopen waren overgegaan.

XCDe door de rechter vastgestelde economische criminaliteit (wèl te onderscheiden dus van de werkelijke) bleef in de eerste jaren na de bevrijding aanzienlijk, lag in '47 en '48 boven het peil van '46 (cijfers voor '45 ontbreken) en pas toen zette een daling in: het aantal eens of meermalen veroordeelde overtreders was in '50, vergeleken met '47, gedaald met ca. twee-vijfde.' Men moet daarbij bedenken dat er een ruime spanne tijds lag tussen het opmaken van het proces-verbaal en de definitieve veroordeling. Let men op de cijfers voor de opgemaakte processen-verbaal terzake van voedselvoorzieningsen prijzendelicten, dan spreekt de verbetering die zich in '49 en ' 50 aftekende, nog duidelijker: 145000 processen-verbaal in '46, 140000 in '47, lI3000 in '48, 52000 in '49, 22000 in '50. Die cijfers betekenen dat er per honderdduizend inwoners in '46 152 processen-verbaal waren opgemaakt en in '50 nog maar 18.

XCGelijk gezegd: er zijn méér overtredingen gepleegd dan de cijfers aangeven, niettemin menen wij te mogen schrijven dat het Nederlandse volk zich in de periode van de wederopbouw redelijk gedisciplineerd heeft gedragen. Dat was de geest van de tijd: veruit de meeste mensen hielden zich aan de overheidsvoorschriften, zulks ook wanneer zij het gevoel hadden dat Nederland geen bijster aantrekkelijk land was - wij herinneren er aan dat in maart ' 50 bij een onderzoek van de publieke opinie bleek dat 25 % van de ondervraagden, kregen zij de vrije keus,3 1

1 Voor de jaren '46 t.e.m. '50 zijn de cijfers (afgerond): '46: 47800; 54200; '48: 53800; '49: 41200; '50: 32 300.

314 [PDF]
ECONOMISCHE CRIMINALITEIT

wensten te emigreren. Met dat al: er was hard gewerkt aan de wederopbouwen de economie als geheel was kennelijk weer op de goede weg.

XCFrans Messing heeft in zijn in '81 verschenen studie De Nederlandse economie 1945-1980 dat succes aan drie factoren toegeschreven: 'de harmonieuze samenwerking tussen overheid, werkgevers en werknemers', het beleid van de overheid en de Marshall-hulp.' Over die Marshall-hulp komen wij nog te schrijven - hier willen wij opmerken dat Messing naar ons oordeel terecht de samenwerking tussen overheid, werkgevers en werknemers (d.w.z. tussen de overheid en de organisaties van werkgevers en werknemers) voorop heeft gesteld. Dat was in die eerste jaren, toen de Sociaal-Economische Raad nog niet bestond, een samenwerking tussen de overheid en de Stichting van de Arbeid, waar de Eenheidsvakcentrale uit was geweerd. Het zijn het NVV, de KAB en het CNV geweest die, omdat zij zich met de uitgangspunten van het beleid van de regering en van de centrales van werkgevers konden verenigen, het algemene beleid op economisch-sociaal gebied ondersteunden: de ondernemingsgewijze produktie moest hersteld worden en dat herstel vergde de produktie van (om een marxistische term te gebruiken) een stevige meerwaarde, anders gezegd: er moest, teneinde uitbreiding en modernisering van de bedrijven mogelijk te maken, veel winst worden gemaakt, de lonen moesten laag blijven en er moest niet worden gestaakt. Dat alles werd door de vakbeweging aanvaard maar daar werd één voorwaarde aan verbonden: duidelijker dan vóór de oorlog diende de overheid op te komen voor de zwakken in de samenleving.

XCDat geschiedde dan ook.

Sociaal beleid

XC

XCTen aanzien van het sociaal beleid geldt wat op andere sectoren al bleek: men kan wat in het bevrijde land als geheel gebeurde niet losmaken van wat in de periode september '44-mei '45 in het bevrijde Zuiden was geschied.

XCIn dat bevrijde Zuiden hadden de autoriteiten enkele maatregelen getroffen die een nogal ingrijpend karakter droegen. Om te beginnen had de rijksbemiddelaar die daar namens minister van den Tempeloptrad, in

XC1 F. Messing: De Nederlandse economie 1945-1980

315 [PDF]
WEDEROPBOUW

november bepaald dat de tarieflonen, vergeleken met vóór de oorlog, met 25 % moesten worden verhoogd - die verhoging was minder dan de stijging van de kosten van levensonderhoud in arbeidersgezinnen. Die laatste stijging bedroeg nl. 40%. Zij was óók minder dan de loonstijging welke zich tijdens de bezetting had voorgedaan: toen waren namelijk de tarieflonen met 30 % gestegen en de totale lonen (zwarte lonen, gratificaties en vergoedingen in natura meegeteld) met 40 %. Doordat men evenwel ondanks die 40 % méér inkomen minder goederen had kunnen kopen dan vóór de oorlog (het distributiepakket was immers ingekrompen), was er sprake geweest van een reële achteruitgang. Wat de rijksbe. middelaar bepaald had, had dus een nieuwe daling betekend - men zou kunnen zeggen dat in het Zuiden de bevrijding, de verhoging met 25 % ten spijt, begonnen was met een gevoelige daling van de reële lonen. 'Het sociaal-economische beleid in de eerste bevrijde delen van Nederland werd', schreven wij in ons deel 10 a I, 'er op gericht dat de arbeiders in beginsel niet méér loon zouden ontvangen dan zij nodig hadden om op de simpelste wijze met hun gezin in leven te blijven. Die lonen zouden, als het economische leven weer ietwat op gang was gekomen, voldoende zijn om de huur te betalen, de gas- en elektriciteitsrekening te voldoen, levensmiddelen aan te schaffen en nog enkele andere noodzakelijke gezinsuitgaven te doen, maar meer zouden zij niet mogelijk maken. Men zou kunnen zeggen dat de achteruitgang op inkomensgebied welke zich in de arbeidersgezinnen had voorgedaan, als het ware werd gefixeerd.' Zo laag waren de tarieflonen in het bevrijde Zuiden geweest dat het Militair Gezag met extra subsidies de prijzen van sommige artikelen had moeten verlagen - zo was de prijs van een ton steenkool, f 19,50, verlaagd met f6. Twee groepen arbeiders hadden in het Zuiden een reële loonsverhoging gekregen: de landarbeiders (hun lonen waren traditioneel extra-laag geweest) en de arbeiders in werkverschaffing; voor die laatsten had het Militair Gezag een Dienst Uitvoering Werken opgericht, de Duw, en in die Duw waren dezelfde lonen gaan gelden als in het bouwbedrijf - die waren aanzienlijk hoger dan de lonen welke werklozen hadden ontvangen die vóór en tijdens de bezetting in de werkverschaffing geplaatst waren. En op nog een punt had minister van den Tempel op voorstel van de rijksbemiddelaar en van het Militair Gezag een gunstiger regeling

XC1 Ni. in de paragraaf 'Sociaal-economisch beleid' van hoofdstuk 9: 'Problemen voor het Militair Gezag'.

316 [PDF]
NIEUWE LOONREGELINGEN

getroffen: hij had goedgekeurd dat arbeiders die vooreerst in hun bedrijven niet aan de slag konden gaan, een wachtgeld zouden ontvangen dat 80 % van de tarieflonen bedroeg.

XCAl deze regelingen gingen ook in het bevrijde oosten, noorden en westen des lands gelden. In het gehele land was toen nog de vooroorlogse steunregeling voor werklozen van kracht - zij werd door het Militair Gezag verbeterd: op 16 mei stelde het MG een overbruggingsuitkering vast waarbij het uitkeringsbedrag niet door de (zeer laag gestelde) behoeftenormen werd bepaald maar 80 % van het laatstverdiende loon bedroeg. De oude regeling had niet de mogelijkheid gekend van een uitkering aan verschillende leden van één gezin en had, als de voornaamste kostwinner werkloos was, de inkomsten van andere gezinsleden grotendeels op het steunbedrag in mindering gebracht - die twee bepalingen kwamen in de door het MG vastgestelde overbruggingsregeling niet voor. Evenmin kende die regeling de verplichting van het 'stempelen': de gang, tweemaal daags, naar een vakbewegingskantoor of een gemeentelijk stempellokaal, ten bewijze dat men geen elandestien werk verrichtte.

XCVan den Tempel en het Militair Gezag hadden met dat alles de positie van landarbeiders, van werklozen, van arbeiders in de werkverschaffmg en van wachtgelders, vergeleken met die van andere arbeiders, niet onaanzienlijk verbeterd - het uitgangspunt daarbij was evenwel het algemene loonpeil van werkende arbeiders en dat was, ongeacht de gememoreerde verhoging met 25 %, laag.

XCBeschrijven wij nu wat in de eerste naoorlogse jaren is geschied, dan kunnen wij over de wachtgelders, de werklozen en de arbeiders in de werkverschaffing kort zijn: de omvang van deze groepen daalde namelijk, die van de werklozen overigens het minst. Eind juni '45 waren er ruim tweehonderdduizend wachtgelders maar van de bedrijven tot welker arbeidsreserve zij behoorden, ging het ene na het andere weer aan de slag en na een jaar was hun aantal al beneden de tienduizend gedaald. Het aantal ingeschreven, niet in de werkverschaffing opgenomen werklozen (mannen en vrouwen) bedroeg eind juni '45 ruim honderdtienduizend, daalde vóór eind '45 tot ruim veertigduizend, was in '48 verder gedaald tot dertigduizend maar toen zette een stijging in, zodat er in '50 bijna zestigduizend ingeschreven, niet in de werkverschaffing opgenomen werklozen waren.

XCWat de arbeiders in de werkverschaffing, de Duw, betreft: eind '45 waren het er ruim dertigduizend, zes maanden later bijna tienduizend minder; daarbij zij vermeld dat de gelijkstelling van de Duw-lonen aan

317 [PDF]
WEDEROPBOUW

de lonen in het bouwbedrijf gedeeltelijk werd opgeheven - vele landarbeiders konden nl. in de Duw meer verdienen dan in de landbouwen keerden dus de landbouw de rug toe. Er werd toen in de Duw-lonen een splitsing aangebracht: de bouwvaklonen werden slechts gehandhaafd voor Duw-arbeiders op civieltechnische projecten en voor de arbeid op cultuurtechnische gingen de landarbeiderslonen gelden. De aantallen in de Duw werkzame arbeiders bedroegen in de jaren '46 t.e.m. '50 gemiddeld ca. achttienduizend.

XCMen ziet: veruit de meeste arbeiders werden weer in het normale bedrijfsleven opgenomen.

XCDaar werden, zoals al opgemerkt, de lonen laag gehouden. Wellagen in de meeste industriële bedrijfstakken de werkelijk betaalde lonen in de zomer van '45 boven het officieel toegestane peil: het peil van mei '40 plus 25 %, en ook werden deze en dergelijke verhogingen in de loonregelingen welke van eind '45 af door het opnieuw in het leven geroepen College van Rijksbemiddelaars werden vastgesteld, gehandhaafd of zelfs nog iets verbeterd maar dit alles maakte het feit niet ongedaan dat de stijging van de lonen achterbleef bij die van de kosten van levensonderhoud - de Nederlandse autoriteiten hadden wèl het loonpeil in eigen land in de hand maar niet de door internationale factoren bepaalde groothandelsprijzen en uit de stijging van die laatste vloeide een relatief aanzienlijke stijging van de kosten van levensonderhoud voort. In de industrie waren in de zomer van '46 de lonen, met '38-'39 vergeleken, gemiddeld met 64 % gestegen maar bij de kosten van levensonderhoud voor arbeidersgezinnen was de stijging 82 %. Bij die tweede stijging valt dan nog te bedenken dat de huren en enkele andere vaste posten niet of maar nauwelijks waren gestegen - het waren de kosten van de voeding, van de kleding, van het schoeisel en van het huisraad die, vergeleken met '38-'39 zo opvallend gestegen waren, nl. met 100,210,225 en 200%. Vele arbeiders hadden aan het verdiende geld juist voldoende om de gestegen voedingskasten op te vangen maar kwamen aan de aanschaf van voldoende nieuwe kleding, nieuw schoeisel of nieuw huisraad niet toe.

XCDat dat laatste feit zich zou voordoen zodra er weer nieuwe kleding, schoeisel en huisraad beschikbaar zouden komen, werd door de Stichting van de Arbeid voorzien en op haar aandrang legde het kabinet-Schermerhorn in maart '46 een wetsvoorstel aan het parlement voor waarin bepaald werd dat een ieder van de overheid een z.g. consumentenkrediet kon krijgen: f 100 per persoon plus nog eens f 100 per gezin. Die bedragen zouden in de vorm van waardebonnen ter beschikking worden gesteld en men zou ze in twee jaar moeten terugbetalen, tenzij zulks de draag3 1

318 [PDF]
CONSU MENTENKREDIETEN

kracht te boven zou gaan. Het kabinet had verondersteld dat misschien wel de helft van de bevolking op die regeling een beroep zou doen maar dat was niet het geval: er werd aan consumentenkrediet in totaal f157 mln opgenomen ten behoeve van ca. een-en-een-kwart miljoen consumenten. Was er dan minder behoefte aan de aanschaf van kleding, schoeisel en huisraad dan men op grond van de eerder verstrekte gegevens zou veronderstellen? Wij menen van niet. Van de verstrekte kredieten is f 124 mln kwijtgescholden - daar mag uit afgeleid worden dat het de zwaksten in de samenleving zijn geweest die op de kredietregeling een beroep hebben gedaan; wij veronderstellen verder dat vele anderen die het consumentenkrediet op zichzelf heel wel konden gebruiken, er huiverig voor zijn geweest om waardebonnen in ontvangst te nemen bij welker inwisseling tegen goederen zij aan de detaillist zouden aantonen hoe arm zij eigenlijk waren.

XCNog in andere opzichten kwamen de Stichting van de Arbeid en de regering de zwakken in de samenleving tegemoet: de bedragen aan kinderbijslag werden in '45 iets verhoogd, in '46 tot het eerste en het tweede kind uitgebreid en opnieuw iets verhoogd en een derde, overigens geringe, verhoging vond plaats in '48. In hetzelfde vlak lagen de verbetering van de Ziektewet (de uitkering, 80 % van het laatstverdiende loon, werd van maximaal zes maanden uitgebreid tot maximaal eenjaar), de invoering, per loktober '47, van de Noodwet Ouderdomsvoorziening en de verplichte werkloosheiden wachtgeldverzekering waarvoor de premies slechts voor een derde door de werknemers moesten worden opgebracht. Tenslotte werden al die tijd de prijzen voor levensmiddelen en voor huisbrand laag gehouden doordat de regering in de vorm van subsidies jaarlijks f800 mln aan de agrariërs en de mijnbedrijven ter beschikking stelde.

XCHet enige dat de regering in die eerste jaren niet deed was verlof geven tot een algemene verhoging van de reële lonen boven het peil van '45. In feite deed zich hier en daar toch die stijging voor doordat in vele bedrijven de hand gelicht werd met de geldende regelingen maar die reële verhogingen bleven beperkt. Een eerste algemene loonsverhoging, een met 5 %, werd pas injanuari '50 toegestaan en deze werd in september van dat jaar zelfs verplicht voorgeschreven. Waarom? Omdat onder invloed van de injuni uitgebroken Korea-oorlog de groothandelsprijzen dermate gestegen waren dat ook de kosten van levensonderhoud de hoogte in waren gegaan. Die eerste algemene loonronde van 5 % kon dan ook niet voorkomen dat, met '49 vergeleken, de reële lonen in ,5 I met 4 % waren gedaald. De eerste 'echte' algemene loonsverhogingen

319 [PDF]
WEDEROPBOUW

vonden pas in '54 plaats, bijna tien jaar na de bevrijding - het was het industrialisatiebeleid dat er de grondslag voor had gelegd. Dat beleid kwam evenwel eerder het bedrijfsleven dan de arbeiders ten goede. In '59, toen de industrialisatie al tien jaar op gang was, waren, met '47 vergeleken, de reële arbeiderslonen met IS % gestegen terwijl het nationaal inkomen bijna twee-en-een-half maal zo groot was geworden en het totaal der privévermogens ongeveer was verdubbeld. 'Hieruit blijkt', schrijven Coomans, de Jong en Nijhoff in hun geschiedenis van de Eenheidsvakcentrale, 'dat de arbeiders, die hard gewerkt hebben voor de wederopbouw, lange tijd verstoken bleven van de vruchten daarvan."

XCEen juiste conclusie.

XCTegen de laatstbedoelde omstandigheid werd in arbeiderskringen weinig geprotesteerd: massale stakingen waarin op wezenlijke verhogingen van de lonen werd aangedrongen, kwamen niet voor. In'45 en '46 gingen, zoals al in hoofdstuk 2 vermeld, de stakingen van de EVe uit (in '45 gingen 160000, in '46, hetjaar van de grote havenstaking in Rotterdam, Amsterdam en Vlissingen, 680000 mandagen verloren) maar in de tweede helft van '46 ging het EVe-bestuur zijn beleid wijzigen: het werkte toe op een fusie met het NVV; het NVV eiste dat de EVe dan niet langer stakingen zou leiden of steunen die tegen NVV-bonden gericht waren, en die eis werd met goedkeuring van een speciaal congres door de EVe aanvaard. Begin '47 vond het eerste normale EVe-congres plaats. De vooral van Rotterdam uit gevoerde oppositie tegen een fusie met het NVV werd er monddood gemaakt - het congres keurde met overgrote meerderheid de door het bestuur voorgestelde fusie goed. Nadien werd zij door het NVV-bestuur afgewezen, door welke afwijzing de EVe ietwat ontredderd werd achtergelaten.

XCHaar algemene lijn was van de aanvang af door het bestuur van de ePN bepaald - toen Paul de Groot eind '47 in het kader van de politiek van de Sowjet-Unie die eiste dat alle Europese communistische partijen krachtig stelling zouden nemen tegen het Marshall-plan, zijn koers ging wijzigen, deed de EVe-Ieiding hetzelfde: er werd nu weer op stakingen32

I P. Coomans, T. de Jong en E. Nijhoff: 1943-1948, p. Il6.

320 [PDF]
DE Eve LOOPT TERUG

toegewerkt. Veel succes had dat niet. 'De pro-stakingspolitiek van eind '47 en '48 bracht', aldus de geciteerde geschiedenis van de EVC,

XC'evenzeer verwarring en verslagenheid onder de arbeiders als de anti-stakingspolitiek van 1945-1946. De arbeiders kregen in beide gevallen het gevoel dat er niet voor hun belangen gestreden werd maar voor de politieke doeleinden van de CPN."

XCHet aantalleden van de EVC liep gestadig terug. In '46 was nog 20% van alle vakbondsleden bij haar aangesloten, in ' 50 (d.w.z. na alle deining welke de communistische staatsgreep in Tsjechoslowakije, februari '48, had gewekt) nog maar 14 %. Aan de organisatie van de EVC had van meet af aan veel ontbroken (talrijke leden hadden geen contributie betaald) - die organisatie werd van jaar tot jaar gebrekkiger. Vooral na '56, het jaar van de Hongaarse opstand, werd de EVC mèt de CPN in een toenemend isolement gedrongen - zij beëindigde haar kwakkelend bestaan in '64.

XCAl die tijd hadden het NVV, de KAB en het CNV hun aanhang weten uit te breiden. Een althans bij het NVV vaak wisselende aanhang! Een studie over het ledenverloop bij zijn Metaalarbeidersbond toont aan dat tussen' 46 en '53 35% van de leden het lidmaatschap na één jaar neerlegde, dat 48 % niet langer dan twee, 58 % niet langer dan drie, 71 % niet langer dan vier en 78 % niet langer dan vijf jaar lid bleef.

XCHet beleid dat de eerste naoorlogse kabinetten ten aanzien van alle loontrekkenden voerden, kan niet worden losgemaakt van het beleid jegens andere groepen in de samenleving. De huren mochten niet verhoogd worden boven het peil van 9 mei '40 en de dividenden werden zeer beperkt gehouden. Dat betekende dat huiseigenaren, zeker wanneer zij uitsluitend van de opbrengst van hun eigendommen moesten leven, er, met vroeger vergeleken, aanzienlijk op achteruitgingen en dat eigenaren van aandelen slechts een gering rendement ontvingen. Bovendien werden de leden van deze twee groepen, voorzover zij onder de vermo3

I A.V., p. 182-83.

321 [PDF]
WEDEROPBOUW

gens belasting vielen, mèt anderen voor wie datzelfde gold,' door twee maatregelen getroffen die vermogensverlies betekenden: de vermogensaanwasbelasting en de vermogensheffing.

XCDie maatregelen waren ingegeven door financiële motieven (de regering wenste de hoeveelheid giraal geld die ter beschikking stond van particulieren te beperken èn zij wenste met de opbrengst van die twee belastingen de materiële oorlogsschade te vergoeden) maar naast die financiële motieven waren er ook, en vooral, de sociale: de twee maatregelen moesten aan het volk als geheel duidelijk maken dat niet getolereerd werd dat iemand zich aan de oorlog of de bezetting had verrijkt en dat van de vermogenden een extra-bijdrage zou worden gevraagd voor de wederopbouw.

XCBeide maatregelen willen wij dus in deze paragraaf beschrijven - wij zullen er kort over zijn.

XCDe wet op de vermogensaanwasbelasting (september '46) bepaalde dat van de bedragen waarmee particuliere vermogens van mei '40 tot januari ,46 waren gegroeid, 50 tot 70 % belasting zou worden geheven, als die groei het gevolg was geweest van 'normale' factoren (de koersen van aandelen van Amerikaanse ondernemingen waren bijvoorbeeld in de oorlogsjaren aanzienlijk gestegen) - was de groei voortgevloeid uit onoirbaar geachte praktijken zoals het optreden als zwarthandelaar of 'bunkerbouwer' , dan werd 90 % aan belasting geheven.

XCDat de zwarthandelaren en 'bunkerbouwers' vrijwel alles zouden verliezen wat zij aan kapitaal hadden opgebouwd, werd algemeen toegejuicht! en dat diegenen wier vermogen door 'normale' factoren was gegroeid, 50 tot 70 % van de aanwas moesten afstaan, werd door de publieke opinie als geheel gewaardeerd maar velen van die vermogenden tilden er zwaar aan; hun protesten waren niet van de lucht.

XCNog sterker werd door de betrokkenen geprotesteerd tegen de algemene vermogensheffing die in juli '47 bij de wet werd vastgesteld.

XCEr werd op de particuliere vermogens, als in '46 aangegeven (en door de belastinginspecties al of niet gecorrigeerd), door de fiscus een percentage opgeëist dat varieerde van 4 tot 20 %. Kleine vermogens werden gespaard (de 4 % heffing gold voor de kleinste) maar de grote werden32

1 De Voorlopige Tweede Kamer had op een tarief van 100 % aangedrongen, maar dat tarief was door Lieftinck om praktische redenen afgewezen: de marge van JO % was nodig om bijvoorbeeld een navordering te kunnen opleggen en om te voorkomen dat sommigen van diegenen die niets zouden overhouden, tot het einde toe zouden gaan procederen.

322 [PDF]
AANTASTING DER VERMOGENS

met een aanmerkelijk deel, tot een vijfde toe, gekort. Had men die korting vlak na de bevrijding opgelegd gekregen, toen de herinnering aan het bezettingsleed nog vers was, dan zou zij wellicht niet zoveel weerstanden hebben opgewekt, maar men ontving de aanslagbiljetten pas twee-eneen-half jaar of drie jaar later, toen het leven weer een min of meer normaal karakter had gekregen - dat maakte het voor velen moeilijk er de billijkheid van te beseffen. Lieftinck werd het object van felle persoonlijke aanvallen.

XCHij had gehoopt dat de twee heffmgen samen ca. f 5 miljard in de staatskas zouden doen vloeien: ongeveer het geraamde bedrag (het werkelijke werd fI,3 miljard hoger) van de naoorlogse staatsbijdrage aan het herstel van de materiële oorlogsschade. De opbrengst viel evenwel tegen: hij werd ca. f 3,I miljard, oftewelongeveer een zevende van het totaal der particuliere vermogens in '48.

XCEen gevoelige aderlating der vermogenden! En niet de enige: zij werden in de jaren' 46-' 52 verplicht, voor ca. f 2 miljard aan buitenlandse effecten (deze waren mèt alle overige geregistreerd) aan de staat te verkopen (die ze in het buitenland verkocht), hetgeen betekende dat zij in plaats van stukken die in waarde konden stijgen, guldens ontvingen die in waarde zouden dalen; zij kregen slechts geringe dividenden uitgekeerd; het was hun voorts niet mogelijk, op de effectenbeurs aandelen met geleend geld te kopen (dat was door de regering verboden) en tenslotte werd hun speculatiewinst goeddeels wegbelast.

XCMen ziet al deze factoren in het koerspeil op de Amsterdamse effectenbeurs weerspiegeld. Stelt men de algemene index in 1930, het eerste jaar van de diepe crisis, op 100, dan was hij in '39 112. De 'zwevende koopkracht' leidde tijdens de bezetting tot een veel sterkere stijging: tot 183 in '44. In '46 werd de deur van de effectenbeurs weer op een kier gezet - het bedoelde indexcijfer was voor dat jaar als geheel 140. Voor '47 was het 163, voor '48176, maar toen (het werd de beurs duidelijk dat van herstel van Nederlands positie in Indië geen sprake zou zijn) ging het dalen tot een gemiddelde van 159 in '49 en van 153 in '50. Dat laatste cijfer betekende dat de stijging van de waarde der aandelen aanzienlijk was achtergebleven bij die van het algemene prijspeil. Veel vertrouwen in de toekomstige winstmogelijkheden van het Nederlandse bedrijfsleven was er vijf jaar na de bevrijding niet!

XCPas het industrialisatiebeleid en de algemene stijging van de wereldproduktie deden dat vertrouwen herleven - en hoe! In '60 stond de algemene beursindex (1930 100) op 596, anders gezegd: het algemene koerspeil was van '50 tot '60 bijna verviervoudigd. Dat betekende óók 3 2

323 [PDF]
WEDEROPBOUW

dat de particuliere vermogens, voorzover zij uit aandelen bestonden, gestegen waren in een mate waarbij de lonen ver achter waren gebleven.

Rijksfinanciën / de Marshall-hulp

XC

XCConcludeert men uit het voorafgaande dat de eerste vijf naoorlogse jaren, de eigenlijke jaren van de wederopbouw, moeilijke jaren zijn geweest, dan spreekt het vanzelf dat die conclusie ook voor de overheidsfinanciën geldt - wij willen daarbij de financiën van de provincies, de gemeenten en de andere publiekrechtelijke lichamen terzijde laten en ons op de veruit belangrijkste vorm van overheidsfinanciën concentreren: die van het rijk.

XCDe Staat der Nederlanden had eind '45 een totale schuld van 24,5 miljard gulden": f r miljard buitenlandse, f23,5 miljard binnenlandse schuld - die laatste bestond voor f 6,3 miljard uit het bedrag dat nog aan materiële oorlogsschade moest worden betaald en zij was verder goeddeels voortgevloeid uit de tekorten op de staatsbegroting die in de vijf bezettingsjaren ca. f I I miljard hadden bedragen. De eerste naoorlogse kabinetten achtten het dringend noodzakelijk om nieuwe begrotingstekorten te voorkomen, ze althans te beperken. Dat bleek moeilijk. Om te beginnen had kort na de bevrijding niemand er inzicht in hoeveel de staat eigenlijk uitgaf - zozeer waren de departementen in het ongerede geraakt dat over de maanden mei en juni in het geheel geen cijfers ter beschikking kwamen en Lieftinck louter voor de tweede helft van '45 een begroting kon indienen; zij werd pas in februari '46 aan de Voorlopige Staten-Generaal voorgelegd (en door deze voor kennisgeving aangenomen). Ze vertoonde een tekort van meer dan f I 800 mln, oftewel op jaarbasis meer dan f 3600 mln. De begroting voor '46 was iets minder negatief: er was nu een tekort van ruim f 2600 mln (hetgeen een bedragf6,3 miljard aan heeft moeten betalen. Eind '38 had de staatsschuld f3,7 miljard

1 Men vindt een overzicht van die schuld naar de stand van eind '38, naar die van het einde van de jaren 1945 t.e.m. 1951 en naar die van eind juni '52 op de pag.'s 42 en 43 van de studie welke Lieftinck in '71 publiceerde: De stand eind '45 wordt daarin aangegeven als f23,2 miljard maar dat is fI,3 miljard te laag doordat de vorderingen wegens materiële oorlogsschade op f 5 miljard zijn gesteld, terwijl de regering er in feite na eind '45

324 [PDF]
STAATSSCHULD

van bijna f380 mln insloot hetwelk ter wille van het laaghouden van de levensmiddelenprijzen door de regering in het Landbouwcrisis-, later Landbouwegalisatiefonds werd gestort). In'47 was het tekort tot ruim f800 mln beperkt - in '48, '49 en ' 50 waren er overschotten tot een totaal van bijna f 3 300 mln, bijna geheel (nl. voor bijna f 3000 mln) voortvloeiend uit de in die jaren betaalde aanslagen aan vermogensaanwas belasting en vermogensheffing. Dat waren eenmalige inkomsten - dat de begrotingen na ' 50 overschotten bleven vertonen, was gevolg van het feit dat de economie, mede dank zij de Marshall-hulp, weer op gang was gekomen, dat de worsteling met de Republiek Indonesië, die naar schatting bijna f 5 miljard aan uitgaven had gevergd" ten einde was en dat door het verdwijnen ofhet inkrimpen van diensten die hun oorsprong hadden gevonden in de schaarste (de rijksbureaus en de distributiediensten) of in de specifieke naoorlogse omstandigheden (de zuivering, de bijzondere rechtspleging), het aantal personen in's rijks dienst aanzienlijk was gedaald.

XCVan daling van de staatsschuld was geen sprake - eind juni' 52 was het bedrag, bijna f 2I miljard, bijna gelijk aan dat van eind '45: bijna f 22 miljard, maar de omvang van die schuld werd, gezien het feit dat het netto nationaal inkomen van (de geschatte) f 4 miljard in '45 was gegroeid tot ca. fIS miljard in ' 50, niet excessief geacht.

XCMen zou dus kunnen zeggen dat het rijk er in vijf jaar tijd in was geslaagd, op het punt van zijn inkomsten en uitgaven weer orde op zaken te stellen - men moet de moeite niet onderschatten die dat aan Lieftinck (hij is tot I juli' 52 minister gebleven) en zijn ambtenaren heeft gekost. De kabinetten waren er evenwel niet alleen verantwoordelijk voor dat de staatsfinanciën weer een normaal beeld zouden vertonen - zij dienden er óók, ja in de eerste plaats voor te zorgen dat de Nederlandse economie uit het buitenland kon invoeren wat zij voor haar herstel nodig had; wij schrijven 'in de eerste plaats' omdat immers mocht worden aangenomen dat dat herstel het weer gezond worden van de staatsfinanciën in hoge mate zou bevorderen.

XCDat herstel was vooral afhankelijk van voldoende invoer uit de Verenigde Staten. De Amerikaanse economie was ongeschonden, zelfs ver3 2

1 Nederland had niet alleen de uitrusting en het onderhoud van de in Indië ingezette strijdkrachten van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Landmacht moeten betalen maar had ook uit de eigen schatkist aan het Nederlands-Indische gouverne ment (dat o.m. het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het Knil, had moeten financieren) grote bedragen ter beschikking gesteld, in totaal ruim f I 300 mln.

325 [PDF]
WEDEROPBOUW

sterkt uit de Tweede Wereldoorlog te voorschijn gekomen - veel van wat Nederland nodig had, kon slechts door Amerika geleverd worden. Alleen: er moest voor worden betaald. Zouden er voldoende deviezen zijn? Zo niet, zou men dan in Amerika geld kunnen lenen? De Amerikaanse particuliere banken waren op dat gebied huiverig: veruit de meeste hadden geen vertrouwen in West-Europa's toekomst.

XCDit werd een problematiek waarmee niet alleen Nederland maar ook alle andere in Europa bevrijde landen worstelden, trouwens: niet zij alleen maar ook Groot-Brittannië dat in de oorlog vrijwel al zijn financiële reserves had uitgeput. De Labour-regering kreeg begin '46 ten laste van de Amerikaanse schatkist een voor die tijd uitzonderlijk grote lening toegezegd: 3% miljard dollar, maar Truman en zijn ministers moesten zich maandenlang moeite geven om hun desbetreffend voorstel door het Congres aanvaard te krijgen. De meeste Amerikanen hadden in die tijd maar één behoefte: èn de oorlog èn Europa de rug toe te keren.

XCDe Nederlandse regering in ballingschap had haar uitgaven goeddeels kunnen fmancieren door de verkoop van een deel van de goudreserve van de Nederlandse Bank die vóór en in de Meidagen vannagenoeg geheel in veiligheid was gebracht. Er was van dat goud ten tijde van de bevrijding nogkg over - de regering had die reserve maar ten dele willen aanspreken omdat zij besefte dat dat goud ook na de oorlog nodig zou zijn. Zij had geld geleend: in Nederlandse valuta bijna fI2 mln van een Zwitserse bank, bijna fmln van de Zweedse regering, bijna ho mlnmln dollar) van de Canadese, ruim f rmlnmln pond) van de Bank oj England en, de grootste lening, bijna fmln (roo mln dollar) van een van de grote Amerikaanse banken: de Chase National Bank - die had een deel van het resterende goud in onderpand gekregen. Die leningen waren aangegaan om de aankoop van hulpgoederen mogelijk te maken.

'40 66000 50 (25 jo (12% 270

XCDaarnaast was de regering ten tijde van de bevrijding nog andere, toen nog niet gespecificeerde bedragen schuldig aan de Verenigde Staten: zij had met dat land een lend-lease-overeenkomst gesloten en in dat kader goederen en diensten ontvangen maar ook geleverd; daar moest een afrekening voor worden opgesteld. Zo ook met Groot-Brittannië en Canada. Zowel door de Amerikaanse als door de Britse en de Canadese

326 [PDF]
BUITENLANDSE KREDIETEN

onderhandelaars werd Nederland uiterst schappelijk behandeld (wij herinneren er aan dat de Amerikanen voor de Shaef-supplies niets in rekening brachten) - Groot-Brittannië ging akkoord met terugbetaling van, per saldo, 45 mln pond (de 12V2 mln van de Bank of England inbegrepen), Canada met terugbetaling van 5,7 mln dollar (ruim fIS mln - dat sloot niet de vermelde lening in)', de Verenigde Staten met terugbetaling van 67'h mln dollar (fI90 mln).

XCEr was dus maar één Amerikaans krediet waarover de regering vlak na de bevrijding beschikte: de 100 mln dollar van de Chase National Bank - het raakte door de grote aankopen van het Voedselaankoopbureau en van de Netherlands Purchasing Commission al in de loop van '45 vrijwel uitgeput. Hinderlijk voor Nederland was dat er, zoals al vermeld, goud voor in onderpand was gegeven. Lieftinck liet al in de zomer van '45 proberen, de gedekte lening om te zetten in een ongedekte die dubbel zo groot was: 200 miljoen dollar. De Chase National Bank zond een missie naar Nederland die een gunstige indruk kreeg van de energie waarmee het kabinet-Schermerhom de zaken aanpakte, maar de bedoeling van de bank om samen met andere een ongedekte lening van 200 mln dollar te verstrekken werd niet gerealiseerd. Er was, aldus een in '46 opgesteld verslag over de onderhandelingen,

XC'de vrij algemene vrees voor communisme ook in West-Europa of voor internationale conflicten waarin dat deel van de wereld opnieuw betrokken zou worden en naarmate de moeilijkheden bekend werden waarmee Nederland in Indië te kampen had, werd de bereidwilligheid om aan een lening mee te doen, nog geringer.P

XCNederland had intussen twee kredieten, elk groot 50 mln dollar, kunnen krijgen van de door de Amerikaanse regering opgerichte Export Import Bank, maar ook die twee raakten in snel tempo uitgeput.

XCHet was Canada dat Nederland te hulp kwam: het gafNederland begin '46 een lening van 125 mln dollar (de eerder vermelde lening van 25 mln ging daarin op); deze moest voor de aankoop van Canadese goederen worden gebruikt: nuttig, maar niet voldoende. Het kabinet-Schermer

I Op de dag van de geldzuivering bevond zich bijna f 41 mln aan oud geld bij Canadese instanties en Canadese militairen in Nederland - dat gehele bedrag werd door de Canadese regering kwijtgescholden. 2 H. Riemens: 'Verslag van het bureau van de Financiële Raad der Nederlandse Ambassade, 10 mei 1940-31 aug. 1946', p. 48 (RvO).

327 [PDF]
WEDEROPBOUW

hom had geraamd dat voor de Nederlandse economie in het jaar '46 goederen ter waarde van 600 mln dollar uit de Verenigde Staten moesten worden geïmporteerd. Er kwam enig soelaas: Lieftinck verkreeg in de eerste helft van '46 van de Export-Import Bank een derde krediet van 200 mln dollar maar pogingen om van de particuliere banken een nieuw krediet van eveneens 200 mln dollar te verwerven slaagden slechts voor de helft en meer steun van de Export-Import Bank was niet mogelijk: haar kapitaal was uitgeput (ze had o.m. aan Frankrijk een lening van 500 mln dollar gegeven) en tegen verhoging daarvan verzette zich het Congres. Er zou in de tweede helft van' 46 al een uiterst moeilijke situatie ontstaan als Lieftinck niet twee nieuwe dollarkredieten had verkregen: een van 200 miljoen van de inmiddels opgerichte International Bankfor Reconstruc tion and Development en een van 75 miljoen van het eveneens inmiddels gevormde International Monetary Fund:' Nederland kon even vooruit, maar waar moest het in '47 en de eerste daaropvolgende jaren de dollars vinden?

XCEr was ten tijde van de bevrijding nog goud over ter waarde van bijna f I roo mln. Uit Duitsland werd, zoals al vermeld, f ro7 mln aan goud teruggehaald en tenslotte werden uit de Nieuwe Waterweg nog goudstaven opgevist ter waarde van f 4 mln." Van deze reserves werd in '45, '46 en '47 in totaal goud ter waarde van bijna f600 mln verkocht of in onderpand gegeven. Met grote aarzeling! Goud werd beschouwd als een reserve-op-lange-termijn van de Nederlandse volkshuishouding en de regering vond het eigenlijk onverantwoord om die reserve in sterke mate aan te spreken. Maar ze moest wel! En de noodzaak bleef bestaan - in de eerste drie maanden van '48 verdween een vijfde van wat restte; kwam er geen hulp, dan zou in '49 de goudreserve geheel uitgeput zijn.

XCNog een reserve was er: Amerikaanse en andere, in de Verenigde Staten verkoopbare effecten die het eigendom waren van Nederlandse particulieren of particuliere instanties. Welke effecten het hier betrof en wie de eigenaren waren, was bekend: alle effecten waren geregistreerd.

I Bank en fonds, beide in juli '44 voorbereid op de conferentie van Bretton Woods, begonnen in juni, resp. september '46 te functioneren. Landen die er in wilden deelnemen, hadden dat vóór I januari '46 kenbaar moeten maken - de Voorlopige Staten-Generaal hadden in december' 45 een daartoe strekkend regeringsvoorstel in grote haast aanvaard. 2 In de nacht van 10 op II mei '40 waren in Rotterdam in een van de loodsboten van Hoek van Holland, bij de marine in dienst als bewakingsvaar tuig, goudstaven geladen ter waarde van f 22 mln - die boot was bij Vlaardingen op een magnetische mijn gelopen en de Duitsers hadden tijdens de bezetting fr8 mln aan goud kunnen opvissen.

328 [PDF]
TEKORT AAN DEVIEZEN

De eigenaren werden, zoals al vermeld, van begin' 46 af verplicht ze aan de Nederlandse Bank te verkopen die ze in de Verenigde Staten te gelde maakte: in '46 ter waarde van ruim f 300 mln, in '47 ter waarde van bijna hso mln, in '48 (het Marshall-plan trad toen in werking) ter waarde van ruim f 430 mln, in latere jaren ter waarde van lagere bedragen.'

XCGrote bedragen, stellig, maar de wederopbouw van de economie vergde een zo omvangrijke import dat, al kwam de Nederlandse export weer vrij spoedig op gang", de tekorten op de betalingsbalans angstwekkend hoog werden: ruim f r 300 mln in '46, bijna f 1700 mln in '47, ruim f r 100 mln in '48.3

XCDit zijn allemaal abstracte totaalcijfers - wat er niet voldoende in tot uiting komt, is de situatie in bepaalde fasen die tot grote bezorgdheid aanleiding gaf. In '46 konden, zoals bleek, in de Verenigde Staten en Canada grote leningen opgenomen worden maar doordat de Amerikaanse regering niet de mogelijkheid had en de Amerikaanse particuliere banken onwillig waren om nieuwe grote leningen te verstrekken, kwam Lieftinck in de lente van '47 tot de conclusie dat Nederland, wilde het niet al zijn reserves (het resterende goud, de resterende buitenlandse effecten) te gelde maken, op korte termijn in grote moeilijkheden zou komen.

XCNederland stond er bij uitstek slecht voor maar andere landen op het Europese continent en Groot-Brittannië verkeerden ook in moeilijkheden.

XCMarshall, Trumans Secretary of State, hield op S juni '47 een toespraak aan de Harvard Universiteit waarin hij een geheel nieuw plan ontvouwde.

1 In totaal in de jaren' 49 t.e.m. nog ter waarde van ruim f mln. De regering heeft dus in totaal voor ruim f z miljard aan effecten gevorderd - dit zijn voor het veruit grootste deel Amerikaanse effecten geweest. 2 De export aan goederen en diensten bedroeg in '46 bijna f820 mln, in '47 fr 900 mln, in '48 f z 670 mln - hij was in met '48 vergeleken, bijna verdrievoudigd: mln. 3 Het tekort was in '49 ruim f200 mln, in ruim f r 000 mln, in 'sr f900 mln. In was er voor het eerst weer een overschot: de export aan goederen en diensten overtrof de import toen met ruim f600 mln en bovendien leverden het internationale transport en de buiten landse beleggingen (een post die van '47 afvoortdurend gestegen was) toen weer ruim fr mln op.

329 [PDF]
WEDEROPBOUW De Russische bezettingszone van Duitsland was gelijkgeschakeld, in

Polen, Hongarije, Roemenië en Bulgarije werden door een communistische minderheid de lakens uitgedeeld en in Frankrijk en Italië hadden de communistische partijen een grote aanhang gekregen. Bestond niet het gevaar dat, als de wederopbouw in het door de oorlog geschonden Europa ging stokken, de daaruit voortvloeiende sociale nood meer en meer Europeanen tot het communisme zou doen neigen? Ja. Hoe dan dat gevaar te keren? Er was, meende Marshall, van Amerikaanse kant een groots initiatief nodig: de regering moest de moed opbrengen om in het kader van een op een groot deel van Europa betrekking hebbend herstelplan, het European Recovery Program, een miljardenbedrag aan dollars ter beschikking te stellen, hoofdzakelijk als gift - die gift zou Europa weer op poten zetten, hetgeen op lange termijn niet alleen in het belang was van de positie der Verenigde Staten maar ook van die van het Amerikaanse bedrijfsleven. In Europa vergde zulk een herstelprogram, betoogde Marshall, samenwerking: alle staten die op invoer uit de Verenigde Staten waren aangewezen, moesten samen hun behoefte aan dollars berekenen en toezeggen dat zij hun onderlinge handelsbeperkingen zouden opheffen - hij vertrouwde dat juist die gezamenlijke aanpak indruk zou maken op het Congres.

XCDe Britse Foreign Secretary Bevin knoopte onmiddellijk bij dit initiatief aan: alle door Marshall bedoelde Europese staten (Finland, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Spanje die Duitslands bondgenoot waren geweest, behoorden daar niet toe, daarentegen wèl Polen en Tsj echoslowakije) nodigde hij tot gemeenschappelijk overleg uit - alle aanvaardden de uitnodiging, waarna Polen en Tsjechoslowakije door de Sowjet-Unie gedwongen werden, hun houding te wijzigen. De deelnemers aan het overleg maakten hun behoeften aan Washington bekend en Marshalls verwachting ging daar in vervulling: het European Recovery Program werd in april '48 door het Congres goedgekeurd. Vervolgens werd in Parijs onmiddellijk de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking opgericht.'

XCIn het kader van dat herstelprogram stelden de Verenigde Staten aan de in Europa samenwerkende landen een totaalbedrag van ca. vijftien miljard dollar ter beschikking - daarvan kreeg Nederland bijna één miljard: 969 mln dollar, 84 % als gift, 16 % als lening. Hoe werd dat bedrag33

I Het opheffen van de handelsbelemmeringen vergde een vrijer inter-Europees betalingsverkeer; om dat te beheersen werd in '50 de Europese Betalings-Unie opgericht.

330 [PDF]
DE MARSHALL-HULP

verdeeld? Het kabinet-Beel wenste nauwkeurig in het oog te houden dat in de Verenigde Staten slechts goederen zouden worden besteld die in het kader van het herstel van de Nederlandse economie nodig waren. Het kabinet had in juli '4 7 Hirschfeld (niemand kende het Nederlandse bedrijfsleven beter dan hij) benoemd tot leider van de Nederlandse delegatie die aan de besprekingen over het herstelplan deelnam (hij had er weten te bereiken dat Nederlands-Indië in de Marshall-hulp zou delen)' - hij werd, vooruitlopend op de goedkeuring van het plan door het Congres, begin '48 Regeringscommissaris voor het Europese Herstelprogram. Zijn bureau ging de uit het bedrijfsleven binnenstromende aanvragen beoordelen. Wat geschiedde als zij waren goedgekeurd? Had dan een bedrijf verlof gekregen om bijvoorbeeld machines in de Verenigde Staten te bestellen, dan stelde de Nederlandse Bank de in het kader van het herstelprogram ontvangen dollars ter beschikking - het betrokken bedrijf diende de tegenwaarde daarvan in guldens aan de Nederlandse Bank te geven. Aldus werd voorkomen dat door de Marshall-hulp de geldcirculatie werd uitgebreid. Meer nog: de regering schreefhet totaal van de tegenwaarde, voorzover deze op giften betrekking had, af op de staatsschuld bij de bank en deze schuld daalde daardoor met ca. f 2,3 miljard.

XCMen moet de betekenis van de Marshall-hulp niet groter maken dan zij is geweest. De Leidse historicus P. W. Klein heeft er in '80 terecht op gewezen dat het totaal van de nationale bestedingen in de jaren' 48-' 52 ca. f89 miljard is geweest en dat de Marshall-hulp, in guldens omgerekend, ca. f3,5 miljard heeft belopen: nog geen 4 % van de bestedingen. 'Maar', schreef hij,

XC'het uitblijven van deze steun zou een geringere consumptie en een geringere investeringsactiviteit tot gevolg hebben gehad. Gegeven de inelasticiteit van de consumptie zou het leeuwendeel van de bestedingsbeperking ten laste zijn gekomen van de investeringen. Alleen al in 1948 zou 1 1/2 à 2 miljard gulden minder geïnvesteerd zijn ... [waardoor] de lopende produktie met een half miljard [zou] zijn afgenomen. Daardoor zouden verdere consumptieen investeringsverliezen zijn ontstaan die het economische herstel via zijn natuurlijkste weg (uitbreiding van de produktie) zouden hebben belemmerd.'>

XCNiets daarvan. De Marshall-hulp (die van alle hulp-ontvangende landen naar verhouding alleen voor Oostenrijk nog belangrijker is geweest33

1 In feite trad Hirschfeld als leider op van de samenwerkende delegaties van Neder land, België en Luxemburg. 2 P. W. Klein in p. 100.

331 [PDF]
WEDEROPBOUW

dan voor Nederland') leidde door de toegenomen mechanisatie wèl aanvankelijk tot een stijging van het aantal werklozen (in de werkverschaffing geplaatsten meegeteld)", maar beslissend was de stijging van de produktie die al in '48, het eerste jaar waarin de hulp ter beschikking kwam, twee-vijfde boven het peil van '47 kwam te liggen.

XCDe patiënt Nederland, met wiens herstel het in '47 dreigde spaak te lopen, kreeg in de vorm van de Marshall-hulp op het juiste moment een krachtige injectie die het volledige herstel in hoge mate bevorderde.

XCHeeft het de publieke opinie als geheel in de jaren '45-'50 scherp voor ogen gestaan dat Nederland in de eerste plaats dollars nodig had en dat in '47 op dat gebied een noodsituatie dreigde te ontstaan? Wij menen van niet. Lieftinck en zijn collega-ministers, de hoofdambtenaren van de departementen van financiën en economische zaken, de directieleden van de Nederlandse Bank en wellicht nog andere deskundigen hebben zich bij tijd en wijle zorgen gemaakt, maar aan de brede massa gingen deze voorbij. De meeste mensen hadden aan hun eigen zorgen genoeg en misten bovendien de kennis om de financiële problematiek welke wij in het voorafgaande schetsten, te volgen en te begrijpen - een problematiek waarvan bovendien de regering, teneinde het vertrouwen in Nederlands herstel niet te ondermijnen, maar weinig bekendmaakte.

XCAndere onderwerpen trokken in de genoemde jaren veel meer de aandacht. Dat gold in de eerste plaats voor de worsteling in Indië maar daarnaast ook voor twee complexen die rechtstreeks voortvloeiden uit krachtige gevoelens die tijdens de Duitse bezetting waren ontstaan: verontwaardiging jegens allen die zich, zoals dat heette, slap hadden gedragen, haat jegens allen die 'fout' waren geweest.

XCDaarmee komen wij tot twee maatschappelijke processen die, in tegenstelling tot wat met de financiële problemen het geval is geweest, in hoge mate de belangstelling van pers en publieke opinie wekten: de zuivering en de bijzondere rechtspleging.

I In het eerste jaar beliep de Marshall-hulp bijna I I % van het Nederlandse nationale inkomen. Voor Oostenrijk was dat 14 %, voor Frankrijk voor Engeland 2,4, voor België slechts 0,6. 2 Ruim 43 000 in '48, ruim 63 000 in '49, ruim 80000 in ruim 93000 in

332 [PDF]

Hoofdstuk 4: Zuivering

XC

XCSchrijven wij over de zuivering', dan moeten wij een ontwikkeling centraal stellen die wij in hoofdstuk I al signaleerden: de wijziging in de houding tegenover de bezetting die zich in de eerste jaren na de bevrijding voordeed - een wijziging met betrekking tot de illegaliteit en tot de meelopers met de bezetter.

XCJegens de illegaliteit was aanvankelijk sprake van bewondering die evenwel niet vrij was van enige gereserveerdheid. Die gereserveerdheid werd aangewakkerd door verhalen over misdragingen van BS'ers die gegeneraliseerd werden en graag geloofd - graag geloofd omdat er, menen wij, bij velen sprake wasvan onbewuste schaamte over het feit dat men aan het illegale werk part noch deel had gehad en vrijwel alle persoonlijke risico's uit de weg was gegaan. Wij herinneren er aan dat Het Parool, dat tijdens de bezetting meer dan vier jaar lang een van de meest vooraanstaande illegale bladen was geweest, in januari '47 schreef dat het 'een bedenkelijke zaak (was) geworden, aan dat verzet te hebben meegedaan.' Het was duidelijk: de illegaliteit, die in de lente van '46 met de opheffing van de Grote Adviescommissie der Illegaliteit zichzelf als gebundelde nationale kracht had uitgeschakeld, was één, twee jaar na de bevrijding in de verdediging gedrongen.

XCDe eis dat diegenen die, zonder 'fout' te zijn geweest, op verantwoordelijke posten een grote inschikkelijkheid jegens de bezetter hadden getoond, terzijde geschoven zouden worden, was een eis van de illegaliteit geweest die langs allerlei kanalen onder de aandacht van de Londense regering was gebracht. Stemde die eis overeen met het gevoelen van de brede massa? Misschien (wij zijn er niet zeker van) tijdens de bezetting wèl, althans bij een aanmerkelijk deel van die massa. Haar reacties waren evenwel toen al niet vrij geweest van ambivalentie. Wij geven er een voorbeeld van.

1 Wij hebben, dat doende, veel te danken aan de onderzoekingen die dr. N. K C. A. in 't Veld, wetenschappelijk medewerker van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocu mentatie, in het begin van de jaren '80 in talrijke overheids en andere archieven heeft ingesteld.

333 [PDF]
ZUIVERING

Begin '42 hadden van de ca. driehonderd beroepstoneelspelers en

XC-speelsters die het land toen telde, in eerste instantie ca. veertig geweigerd zich als lid van de Kultuurkamer op te geven en dat voorbeeld was later in dat jaar door enkele tientallen anderen gevolgd. Als klap in het gezicht van de bezetter was zulk een weigering de publieke opinie welkom geweest maar de oproepen, van illegale zijde verspreid, om nu ook voortaan de theaters te mijden ('laat ze leeg', schreef Vrij Nederland,'laat de spelers spelen voor lege zalen' ') hadden geen weerklank gevonden, althans: in '43 (latere cijfers ontbreken), was het toneelbezoek ruim 10% groter geweest dan in '42. Voor de weigeraars onder de toneelspelers en -speelsters alsmede voor de illegaliteit sprak het vanzelf dat diegenen die onder het juk van de Kultuurkamer waren doorgegaan, na de bevrijding vooreerst niet zouden mogen optreden en dat maatregelen getroffen zouden worden tegen directeuren van toneelgezelschappen die aan de leden daarvan het slechte voorbeeld hadden gegeven.

XCDe zaken lagen evenwel in veel gevallen niet zo eenvoudig als die weigeraars en die illegaliteit meenden.

XCNeem de directeur van 'Het Residentietoneel' , Dirk Verbeek. Hij was, zoals wij al in deel 5 van ons werk vermeldden", in maart '42 onder de Duitse druk bezweken, had zich toen bij de Kultuurkamer aangemeld en de leden van zijn gezelschap geadviseerd hetzelfde te doen en had in mei een rondschrijven aan belangstellenden doen uitgaan waarin hij o.m. had geschreven: 'Het verspreiden van anonieme circulaires schaadt het belang van de goede zaak die wij voorstaan' - het illegale blad De Vrije Kunstenaar had dat rondschrijven weergegeven en gehekeld. Daar stonden evenwel andere feiten tegenover: Verbeek had in de periode herfst '41-Iente '42 in zijn woning avonden georganiseerd waarop Joodse acteurs en actrices, die toen niet langer in het publiek voor niet-Joden mochten optreden, clandestiene voordrachten hadden gehouden, hij was die acteurs en actrices, voorzover zij lid waren geweest van zijn gezelschap, financieel blijven steunen en had van '43 af belangrijke hulp verleend aan de illegaliteit. Er konden dus met betrekking tot hem ten tijde van de bevrijding twee soorten feiten naar voren worden gebracht: dat hij enerzijds als toneeldirecteur naar nationale maatstaven in zoverre had gefaald dat hij zich bij de Kultuurkamer had aangesloten en zich tegen de van de weigeraars uitgaande actie had gekeerd, en dat hij anderzijds

I II, II (18 maart 1942), p. 4. 2 NI. in de paragraaf 'De kunstenaars en de Kultuurkamer' van hoofdstuk 8.

334 [PDF]
TWEE FASEN

steun had verleend aan vervolgden en aan het illegale werk. Die eerste soort feiten was publiekelijk bekend, die tweede niet.

XCWelnu: bij de zuivering van diegenen die van inschikkelijkheid getuigd en daarmee aanstoot gegeven hadden, is men, geheel begrijpelijk, in eerste instantie van de eerste soort feiten uitgegaan en toen alle zuiveringsuitspraken werden herzien, zulks in een fase waarin over het algemeen minder scherp werd geoordeeld, liet men veelal, en dat zeker op het terrein van de zuivering der kunstenaars, het volle accent op de tweede soort feiten vallen. Los nog van het feit dat veel gefantaseerde verhalen over verzetsdaden voor zoete koek werden opgenomen, werd daarbij aan de ergernis die de betrokkenen publiekelijk hadden gewekt, geheel voorbijgegaan; dat was evenwel, wat de toneelsector betreft, conform de opvattingen van de velen die in '42 en '43 en vermoedelijk ook in '44 de oproepen van de weigeraars en van de illegaliteit naast zich neer hadden gelegd.

XCDe zuivering heeft betrekking gehad op twee groepen: zij die 'fout' waren geweest, d.w.z. zij die zich uit overtuiging ofberekening aan de zijde van de bezetter hadden geschaard, en zij die, zoals wij het zojuist formuleerden, van inschikkelijkheid getuigd en daarmee aanstoot gegeven hadden, anders gezegd: 'fouten hadden gemaakt'. Dat er tegen diegenen die 'fout' waren geweest, maatregelen werden genomen, sprak voor de publieke opinie vanzelf: een NSB'er die door de bezetter tot burgemeester was benoemd, diende na de bevrijding niet alleen gestraft te worden (dat viel op het terrein van de bijzondere rechtspleging) maar hij moest ook uit zijn functie worden ontslagen (dat viel op het terrein van de zuivering). Met een burgemeester die niet 'fout' was geweest, had de bijzondere rechtspleging niets te maken maar de zuivering wèl: zijn houding moest onderzocht worden. Dat hij de uitoefening van zijn functie oorspronkelijk had voortgezet, kon hem niet kwalijk worden genomen - dat doende had hij gehandeld conform de regeringsinstructies, als neergelegd in de uit '37 daterende z.g. 'Aanwijzingen'.

XCWij hebben dit stuk in vorige delen van ons werk herhaaldelijk genoemd maar het heeft zin hier te herhalen dat de algemene strekking van de 'Aanwijzingen' was dat in geval van een bezetting alle bestuursorganen en hun personeel op post dienden te blijven. Niet als ledepoppen

335 [PDF]
ZUIVERING

van de bezetter! Bedreef deze volkenrechtelijk-ongeoorloofde daden, dan moest, aldus de 'Aanwijzingen', geprotesteerd worden en het stuk achtte het denkbaar dat men zou heengaan. 'De reden dat ambtenaren in functie blijven', zo had het geheten,

XC'is deze dat dit in het belang is van de bevolking: het nadeel dat zij daardoor mede het belang van de bezetter dienen, is in het algemeen geringer dan het grotere nadeel dat voor de bevolking zou voortvloeien uit het niet meer functioneren van het eigen bestuursapparaat.Indien echter de ambtenaar, door in functie te blijven, zodanige diensten aan de vijand zou bewijzen dat deze groter kunnen worden geacht dan het nut dat voor de bevolking aan zijn aanblijven is verbonden, dan zal hij zijn post moeten verlaten.'

XCWij hebben er in deel a op gewezen' dat de 'Aanwijzingen', al waren zij ook in '38 als geheim stuk o.m. via de commissarissen der koningin aan alle burgemeesters toegezonden, in feite nauwelijks een rol hebben gespeeld: er was na de rondzending geen enkele systematische voorlichting over gegeven en op veruit de meeste gemeentesecretarieën en provinciale griffies kwam in '40 het twee jaar eerder ontvangen geheime stuk niet te voorschijn. Dat achten wij van beperkte betekenis: de geciteerde passage was een norm die eigenlijk vanzelfsprekend was. Maar geen simpele! Vóór en tegen van het in functie blijven moesten tegen elkaar afgewogen worden - maar op welke weegschaal? Voelde een burgemeester zich genoopt om heen te gaan, dan moest hij er rekening mee houden dat de bezetter een 'foute' burgemeester zou laten benoemen. Dat burgemeesters door de bezetter werden ontslagen, was herhaaldelijk voorgekomen (onder de negenhonderdvijf-en-twintig burgemeesters die er in de ruim duizend gemeenten waren", waren ten tijde van de bevrijding driehonderdzeventig NSB'ers) maar het was in de eerste jaren maar zelden gebeurd dat burgemeesters eigener beweging waren heengegaan. Slechts één vrij aanzienlijke groep had de functie neergelegd: vier-en-veertig burgemeesters in Limburg die na de invoering van het leidersbeginsel in het bestuur van provincies en gemeenten (augustus '41) de bevoogding door de NSB'er die commissaris van de provincie was, hadden afgewezen. Nadien had minister-president Gerbrandy in februari '43 via Radio Oranje het gehele overheidspersoneel, de burgemeesters incluis, gelast, alle maatregelen tegen te werken, 'welkein de aanhef van hoofdstuk'Onder controle'.Soms was er één burgemeester voor twee kleine aangrenzendegemeenten.

I NI. 3, 2

336 [PDF]
DE 'AANWIJZINGEN'

kennelijk ten doel hebben, de Duitse oorlogsmachine met Nederlandse goederen of Nederlandse onderdanen te voeden' - medewerking aan arrestaties en deportaties van arbeiders en Joden had hij verboden. Die instructie had nauwelijks effect gehad - het meeste verzet had zich in de latere jaren bij de burgemeesters voorgedaan toen hun eind '43 en in de eerste helft van '44 was gelast burgers op te roepen om verdedigingswerken voor de Wehrmacht aan te leggen; omstreeks tien burgemeesters waren toen ondergedoken, ca.vijftien gearresteerd; medewerking aan die Duitse lastgeving, de Z.g. Gemeinde-Einsatz, was in augustus '44 via Radio Oranje door de regering verboden.

XCDit alles kwam er op neer dat geval voor geval moest worden onderzocht of in het kader van de zuivering maatregelen moesten worden genomen ten aanzien van een bepaalde burgemeester. Dat gold evenwel op het gehele terrein van de zuivering en hoe moeilijk het was om tot verantwoorde uitspraken te komen, was al in het bevrijde Zuiden gebleken.

Bevrijde Zuiden

XC

XCSlechts op twee (maar dan wel hoogst belangrijke) sectoren had de Londense regering zuiveringsmaatregelen voorbereid: de sector van de pers en de sector van allen die van de overheid deel uitmaakten.

XCTen aanzien van de pers bepaalde het op Dolle Dinsdag, 5 september '44, door koningin Wilhelmina ondertekende Tijdelijk Persbesluit (Staatsblad E 69) dat aan legale bladen die na I januari '43 waren blijven verschijnen, vooreerst verboden zou worden uit te komen - aan illegale bladen die na de bevrijding wensten door te gaan, zou daarentegen verlof daartoe worden verleend. Die beslissingen moesten genomen worden door een uit ten minste zeven personen bestaande Perscommissie en tegen die beslissingen zou men bij de Kroon in beroep kunnen gaan. De regeling was als een landelijke gedacht maar in tegenstelling tot wat de koningin en het kabinet op Dolle Dinsdag hadden verwacht, werd slechts het Zuiden bevrijd. De Perscommissie werd niet samengesteld. Dat verhinderde niet dat de pers gezuiverd werd - het Militair Gezag was bevoegd, conform het Tijdelijk Persbesluit te handelen. Talrijke illegale opinie- en nieuwsbladen kregen verlof tot verschijning en bij hen voegde zich Het Vrije Volk als voorloper van het dagblad dat de Arbeiderspers na de bevrijding van Nederland benoorden de rivieren weer wilde gaan

337 [PDF]
ZUIVERING

uitgeven. Al deze bladen kregen hun papiertoewijzing van het Militair Gezag: geen simpele zaak - er was weinig papier.

XCDe moeilijkheden op het gebied van de pers waren kinderspel, vergeleken bij die welke zich voordeden bij de zuivering van allen die van de overheid deel uitmaakten.

XCHet in januari '44 ondertekende Zuiveringsbesluit (E 14) had bepaald dat de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, 'de Nederlandse administratie', de rechterlijke macht en 'andere organen, diensten en instellingen' (t.w. 'staatsbedrijven of rijksinstellingen') gezuiverd zouden worden. Zij die tot de rijksoverheid behoorden, zouden gezuiverd worden door de ministers, zij die tot de provinciale of gemeentelijke overheid behoorden, door de commissarissen der koningin, de gehele politie evenwel door de minister van justitie, het gehele onderwijs (behalve het bijzondere) door de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen - de zuivering kon evenwelover de volle breedte in eerste instantie, d.w.z. in haar aanloop, door het Militair Gezag geschieden. Het Zuiveringsbesluit kende drie maatregelen: staken, schorsen en ontslag. Wie gestaakt werd, behield zijn salaris, wie geschorst werd, zou slechts een bedrag voor zijn noodzakelijk levensonderhoud ontvangen. Gestaakten en geschorsten bleven in dienst - hun ontslag, steeds met volledig verlies van hun pensioenrechten, kon er op volgen maar daartoe mochten de betrokken autoriteiten pas overgaan nadat hun dat door een Commissie van Advies was aanbevolen. Die Commissie kwam onder voorzitterschap te staan van Beelaerts, vice-president van de Raad van State, en zij telde verder zes leden; vier van die zes waren in de periode september '44-mei ,45 vrijwel nooit in Londen aanwezig - desniettemin kwam de commissie minstens dertien keer bijeen. Zij adviseerde tot het ontslag, te zijner tijd, van een kleine driehonderd 'foute' figuren die overheidsposities waren gaan bekleden.

XCEr bleek in het Zuiden dat de zuivering van de politie zeer traag verliep en dat er geen regelingen waren voor de zuivering van studenten en kunstenaars en evenmin voor de zuivering van het bedrijfsleven - vooral aan dat laatste nam de illegaliteit aanstoot.

XCGezuiverd werd (wij komen hier later in dit hoofdstuk op terug) de Hoge Raad die naar Nijmegen was verplaatst.

XCMaar nu 'de Nederlandse administratie'.

XCIn een geheim koninklijk besluit was aan generaal Kruls opgedragen, de door de bezetter begin '41 ontslagen commissaris der koningin in Limburg, mr. W. G. A. van Sonsbeeck, in zijn functie te herstellen, de commissaris in Noord-Brabant, jhr. mr. A.

338 [PDF]
HET CENTRAAL ORGAAN OPGERICHT

handhaven en de in '40 als eerste ontslagen commissaris in Zeeland, jhr. mr. W. J. Quarles van Ufford, te staken - dat laatste omdat Quarles zich in de Meidagen van '40 naar het oordeel der regering ten onrechte uit Middelburg naar Zeeuws-Vlaanderen had begeven. Met twee van die drie liepen de zaken anders: van Rijckevorsel die zich o.m. bij de Ge meinde-Einsatz had neergelegd, werd gestaakt (er werd een commissie benoemd om zijn beleid te beoordelen) en Quarles, die in Londen tegen zijn staking was gaan protesteren, werd in zijn functie hersteld.

XCWat de burgemeesters betrof: alle 'fouten' werden geschorst, vele anderen gestaakt - in al die gevallen benoemde het Militair Gezag waarnemende burgemeesters. Zij die gestaakt waren, hoopten uiteraard dat de minister van binnenlandse zaken spoedig tot een definitieve uitspraak zou komen die hen zou rehabiliteren (staking en schorsing waren voorlopige maatregelen) maar de minister liet niets van zich horen. Diezelfde hoop leefde bij andere overheidsdienaren die gestaakt waren - het Militair Gezag had overal commissies tot zuivering van het overheidspersoneel ingesteld die, nadat de stakingsbevelen waren uitgereikt, meer gegevens over de betrokkenen moesten verzamelen, maar die commissies (de illegaliteit was er goed in vertegenwoordigd) hadden traag gewerkt, ten dele doordat de verbindingen slecht functioneerden, ten dele doordat velen huiverig waren, hun klachten op schrift te stellen. Beel, de nieuwe minister, die al die vertraging beu was, had in april '45 een instantie opgericht die hem ten aanzien van de handhaving of de beëindiging van de stakingen en schorsingen en het nemen van definitieve maatregelen diende te adviseren: het CentraalOrgaan voor de Zuivering van Overheidspersoneel. Dat orgaan had een commissie aan het hoofd en beschikte over een eigen staf; voorzitter van de commissie was de oud-minister van binnenlandse zaken H. van Boeyen, leden waren de waarnemend burgemeester van Nijmegen, mr. Ch. M. J. H. Hustinx, en de vice-president van de rechtbank te Middelburg, mr. S. H. F. Bloemers. Er waren in totaal in het Zuiden sinds september '44 ca. tweeduizend stakingsbevelen uitgereikt - dat meer dan een half jaar later geen van de betrokkenen nog wist hoe zijn zaak er nu voorstond, noemde Kruis, toen hij op 9 mei '45 in Den Haag het College van Vertrouwensmannen ontmoette (en terzijde schoof), 'een drama'.

XCDe Vertrouwensmannen hadden op het Zuiveringsbesluit E 14 kritiek gehad en deze aan Londen doorgegeven. Zij hadden gevraagd waarom het wetsbesluit niet voorzien had in een recht van beroep en waarom het naast de mogelijkheid van staken niet ook de mogelijkheid had geopend om disciplinaire maatregelen op te leggen en zij hadden tenslotte betoogd

339 [PDF]
ZUIVERING

dat staken (een voorlopige maatregel op grond van niet-onderzochte klachten) geen oneervol karakter mocht dragen - nu, dat droeg het in feite wèl: dat iemand zijn functie niet langer uitoefende, was aan talloze anderen bekend geworden en die stakingsbevelen waren in brede kring beschouwd als een uitspraak dat de gestaakte kennelijk niet had gedeugd.

Nieuwe opzet

XC

XCHet sprak vanzelf dat het Militair Gezag in het oosten, noorden en westen des lands begon met de bestaande regelingen op zuiveringsgebied toe te passen: kwam een Militaire Commissaris in een bepaalde provincie of in een bepaald district aan, dan had hij in de regel al een aantal schorsingsen stakingsbevelen bij zich, uitgeschreven op de namen van personen van wie de autoriteiten in Londen of het Militair Gezag geweten hadden dat zij 'fout' waren geweest of ernstige fouten hadden gemaakt. Ter plaatse vernam die militaire commissaris dan aan wie nog meer dergelijke bevelen uitgereikt moesten worden. Vervolgens werden door hem zuiveringsadviescommissies voor het overheidspersoneel benoemd - die commissies moesten adviseren ten aanzien van de defmitief te nemen maatregelen.' Het Zuiveringsbesluit E 14 kende maar twee definitieve: herstel in functie of ontslag. De raad van het College van Vertrouwensmannen volgend had Beel die keuze verruimd: midden mei waren twee wetsbesluiten verschenen waarvan het eerste, F 69, bepaalde dat behalve ontslag ook de in het Algemeen Rijksambtenarenreglement genoemde disciplinaire straffen konden worden opgelegd (bijvoorbeeld terugzetting in rang of overplaatsing) en dat tegen al dergelijke uitspraken beroep kon worden ingesteld, en het tweede, F 70, bepaalde dat aan een ambtenaar die door zijn houding het voor het verder vervullen van zijn ambt nodige algemene vertrouwen had verloren maar zich niet zodanig had misdragen dat hij onder het Zuiveringsbesluit E 14 viel, ongevraagd eervolontslag kon worden verleend; ook daartegen kon de betrokkene in beroep gaan.

1 In die commissies was de illegaliteit meestal goed vertegenwoordigd maar lang niet iedereen wilde er lid van worden. Het lidmaatschap werd door de directie van de Nederlandse Bank aan al haar personeelsleden verboden: de bank wenste geen moeilijkheden met cliënten die wellicht voor een zuiverings(advies)commissie zou den moeten verschijnen.

340 [PDF]
NIEUWE WETSBESLUITEN

XCBij wie werden de door F 69 en F 70 mogelijk gemaakte beroepen ingesteld? Personen in dienst van een gemeente moesten dat doen bij de commissaris der koningin in hun provincie, personen in dienst van een provincie of in dienst van het rijk bij de minister onder wie hun dienstvak ressorteerde; indien evenwel een minister de straf had opgelegd, kon men in beroep gaan bij de Kroon die zich dan liet adviseren door de afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State - speciaal op die laatste mogelijkheid willen wij wijzen omdat de Raad van State te maken kreeg met de zuivering van de hoogstgeplaatsten.

XCDie waren overigens niet als eersten aan de beurt. Wel te verstaan: zij werden gestaakt maar er was in de regel zoveel pro en contra hun beleid te zeggen dat een spoedige uitspraak niet mocht worden verwacht. Eenvoudiger lagen de zaken op lager niveau en daarmee kregen de zuiveringsadviescommissies te maken: voor het overheidspersoneel werden die per departement, per provincie en per gemeente ingesteld - duizenden commissies, voor het gemeentepersoneel alleen al in Amsterdam twee-en-veertig, in Rotterdam dertig, in Zaandam dertien. Die commissies adviseerden tot ontslag van allen die 'fout' waren geweest, maar niet dezen vormden het probleem maar diegenen die fouten hadden gemaakt, bijvoorbeeld gecollecteerd hadden voor de Winterhulp of zich beijverd hadden voor het Nederlands Arbeidsfront of bevriend waren geweest met leden van de Wehrmacht of zich moeite gegeven hadden zoveel mogelijk arbeiders naar Duitsland uit te zenden.

XCOp al die uitspraken komen wij later in dit hoofdstuk terug, waarbij wij ook de nodige cijfers zullen vermelden - wat wij hier in de eerste plaats willen onderstrepen is dat het in de eerste maanden na de bevrijding en vooral na het aantreden van het kabinet-Schermerhorn tot een wetgeving kwam op het gebied van de zuivering welke veel uitgebreider en gedifferentieerder was dan de Londense. Er kwamen nieuwe, c.q. verbeterde regelingen voor de zuivering o.m. van de rechterlijke macht, van de universiteiten, van de studenten, van de kunstenaars, van de pers, van het filmwezen. van de strijdkrachten, van de ridderorden - er kwam óók een regeling voor de zuivering van het bedrijfsleven. Aan al die andere vormen van zuivering zullen wij aparte paragrafen wijden en dan zullen wij ook de inhoud van die regelingen vermelden; in deze paragraaf, 'Nieuwe opzet', willen wij ons concentreren op de organisatie van de omvangrijkste vorm van zuivering: die van het overheidspersoneel.

XCIn de tweede plaats willen wij onderstrepen dat de zuivering ook in het gebied benoorden de rivieren vrijwel aanstonds een vaak hoogst gecompliceerde aangelegenheid bleek te zijn, zulks niet ten aanzien van 34

341 [PDF]
ZUIVERING diegenen die 'fout' waren geweest, maar ten aanzien van de anderen. Om

te beginnen bleek het moeilijk gegevens te verzamelen - een ambtenaar kon wel voor de Winterhulp gecollecteerd hebben, maar daar moesten dan getuigenissen over zijn. Getuigenissen waren vooral nodig wanneer het beleidshandelingen over een lange periode betrof; had bijvoorbeeld een afdelingschef van een gewestelijk arbeidsbureau zich ingespannen om aan de eisen van de bij zijn bureau geplaatste Duitse toezichthouder te voldoen, dan konden alleen zijn ondergeschikten daaromtrent de nodige gegevens verschaffen. Maar wat, als die afdelingschef desondanks gehandhaafd zou worden? Het was verre van denkbeeldig dat hij de bedoelde ondergeschikten op allerlei manieren dwars zou zitten of zelfs hun ontslag zou uitlokken - waar vond men dan een nieuwe betrekking? De Grote Adviescommissie der Illegaliteit stelde twee maanden na de bevrijding aan de regering voor dat het doen van aangifte van feiten die de zuiveringsadviescommissies dienden te weten, verplicht zou worden gesteld (de regering ging daar niet op in). Voorts wees de GAC er op dat velen huiverig waren om klachten in te dienen omdat zij niet wensten dat hun identiteit aan de te zuiveren personen zou worden bekendgemaakt. Dat laatste sprak Beel aan. 'De leden der adviescommissies', aldus een instructie die eind juli van hem uitging,

XC'zijn verplicht tot geheimhouding van het in de vergadering verhandelde, van de hun voorgelegde stukken en verstrekte gegevens, alsmede van de namen van hen die klachten bij de commissie hebben ingediend. Aan de beklaagde of diens raadsman wordt geen inzage der betrekkelijke stukken gegeven.' 1

XCVan Boeyen, voorzitter van het CentraalOrgaan dat inmiddels Documentatie-commissies was gaan instellen om de dossiers der zuiveringsadviescommissies aan te vullen, voegde daar nog aan toe dat in voorkomende gevallen noch de getuigen noch 'de aangeklaagde' behoefden te worden beëdigd - 'de belanghebbende', zei hij, 'voor wie grote belangen op het spel staan, zal gemakkelijk meineed plegen, de getuigen moeten de zedelijke moed hebben om voor hun getuigenis in te staan.'?

XCBevredigend uit een oogpunt van rechtszekerheid was dit alles niet (nadat talrijke advocaten en trouwens ook vele zuiveringsadviescommis34

1 Aangehaald in p. 166. 2 'Korte verslagen van de besprekingen met de Documentatie-commissies in de provincie Noord-Brabant, 13 en 27 juli 1945', p. 6 (RvO, Collectie Zuivering (CentraaIOrgaan)).

342 [PDF]
ADVIES EN DOCUMENTATIECOMMISSIES

sies hadden geprotesteerd, werd in de herfst van '45 verlof verleend om van al die strakke regels af te wijken) maar handelde men anders, dan was te voorzien dat de zuivering van het overheidspersoneel al bij gebrek aan gegevens totaal niet van de grond zou komen. Het ging toch al zo traag! Van Boeyens CentraalOrgaan fungeerde als de instantie die naging of de zuiveringsadviescommissies in voldoende mate dezelfde maatstaven hanteerden (maatstaven die op dat moment nog niet gedetailleerd waren aangegeven) - welnu, in zijn tweede verslag aan minister Beel d.d. 15 september '45 schreef van Boeyen dat 'vele (zeker de meerderheid) van de plaatselijke zuiveringscommissies' hun dossiers slordig hadden bewerkt - 'vele honderden dossiers' had hij ontvangen waarin zich slechts een kopie van het stakings- of schorsingsbevel bevond, en daar waren bevelen bij die in het bevrijde Zuiden in de herfst van '44 waren uitgereikt! 1 In dergelijke dossiers was geen spoor van bewijsmateriaal te vinden.

XCHet kabinet, beseffend dat door de zuivering (alweer: niet van diegenen die 'fout' waren geweest, maar van de anderen) grote onzekerheid was gewekt en dat zij met persoonlijke animositeiten gepaard ging, wilde haar zo spoedig mogelijk beëindigen. Schermerhorn sprak, zoals al vermeld, in zijn programmatische toespraak op 27 juni van 'een kankergezwel'. Ruim een week later, 4 juli, zei Beel in een bespreking met alle provinciale Militaire Commissarissen dat hij overwoog, '1 september als datum aan te geven waarop de zuiveringsarbeid in beginsel moet zijn beëindigd' 2 daarmee bedoelde hij dat op die datum alle zuiveringsadviescommissies met hun arbeid klaar moesten zijn. Die datum gaf hij twee weken later, 19 juli, nauwkeurig aan: loktober gold voor Zuid-Holland en Utrecht, 1 september voor alle overige provincies.

XCHet was een slag in de lucht - trouwens, de nieuwe wetgeving ten aanzien van de zuivering van het overheidspersoneel was in juli nog niet klaar, laat staan afgekondigd.

XCHet Londense Zuiveringsbesluit, E 14, had de zuivering gelast van diegenen, 'die van ontrouwaan de zaak van ons Koninkrijk, aan Ons of

I CentraalOrgaan voor de Zuivering van Overheidspersoneel: 'Verslag II per 15 sept. 1945', p. 3 (a.v.). 2 MG, Staf: 'Weekrapport per 6 juli 1945', p. 17 (ARA, MG, Inv. 13 2, 38).

343 [PDF]
ZUIVERING

aan onze regering hebben doen blijken' (diegenen die 'fout' waren geweest), èn van diegenen, 'van wie op grond van hun houding vóór of tijdens de bezetting niet de getrouwe medewerking aan het herstel van het vaderland kan worden verwacht' (de anderen). Deze formulering met betrekking tot die anderen achtte Beel niet juist - zou men van een burgemeester die in zijn dienstbaarheid aan de bezetter te ver was gegaan, niet mogen verwachten dat hij juist bij uitstek aan het herstel van het vaderland zou wensen mee te werken? Hij gaf in j uni aan een commissie onder voorzitterschap van Cleveringa opdracht, een nieuw Zuiveringsbesiuit op te stellen. Dat nieuwe besluit, F 132, verscheen begin augustus, voerde een nieuwe disciplinaire straf in: 'ernstig berispen, met of zonder openbaarmaking', en breidde de zuiveringsgronden met twee nieuwe uit: gezuiverd zouden worden 'zij die door gedragingen of uitlatingen blijk hebben gegeven van een nationaal-socialistische geestesgesteldheid' (dat was een betere formulering van de eerste grond uit E 14) en 'zij die op enigerlei wijze in ernstige mate te kort zijn geschoten in het betrachten van de juiste houding in verband met de bezetting' (dat was een betere formulering van de tweede grond). Wel te verstaan: tot een op die gronden te baseren zuiveringsmaatregel! zou een minister pas overgaan als hij het advies had ontvangen van de Commissie van Advies, ingesteld bij E 14 en gehandhaafd in F 1]2 dat was niet langer de commissieBeelaerts maar een nieuwe commissie onder voorzitterschap van de Amsterdamse jurist prof. mr. Paul Scholten. Welnu: het was te voorzien dat zeer velen die door een ministeriële zuiveringsmaatregel zouden worden getroffen, onder hen secretarissen-generaal en burgemeesters, bij de Raad van State in beroep zouden willen gaan - F 1]2 nu beperkte dat recht tot die gevallen waarin de minister bij zijn beslissing van het advies van de commissie-Scholten zou zijn afgeweken. Er was Beel intussen gebleken dat F 70 te ongenuanceerd was: het had bepaald dat aan personen die zich niet uitgesproken misdragen hadden, ongevraagd eervolontslag kon worden verleend - begin oktober breidde hij die regeling uit door met een nieuw wetsbesluit, F 221, de mogelijkheid te openen dat dezulken zonder het predikaat 'eervol' ontslagen zouden worden: ontslag zonder meer dus, waarbij slechts van geval tot geval zou worden bepaald of een wachtgeld (eervolontslagenen hadden daar steeds recht op) zou worden toegekend. Hoe was nu na al deze regelingen de gang van zaken? Daar kwamen,

XC. t F 132 had niet betrekking op de rechterlijke macht - daar zou een aparte regeling voor komen.

344 [PDF]
BEEL GRIJPT IN

wat bijvoorbeeld de gestaakte burgemeesters betrof, niet minder dan vijf instanties aan te pas: een door het Militair Gezag ingestelde zuiveringsadviescommissie deed een voorstel; haar dossier werd aangevuld door een van de door het CentraalOrgaan opgerichte Documentatie-cornrnissies; vervolgens ging het dossier naar het CentraalOrgaan - van Boeyen, Hustinx en Bloemers deden dan een eigen voorstel wat met de betrokken burgemeester moest gebeuren; Beellegde dat voorstel aan de commissieScholten voor en nam, na haar advies ontvangen te hebben, een beslissing - week die beslissing af van dat advies, dan kwam een zesde instantie aan de zuivering te pas: de Raad van State.

XCHet was allemaal wel heel ingewikkeld geworden - dat betekende óók dat het, als conform Beels instructie de zuiveringsadviescornrnissiès van het Militair Gezag op I september of loktober al hun dossiers hadden gevormd, nog geruime tijd zou duren voordat de gestaakte burgemeesters zouden weten waaraan zij toe waren. Dat zou voor de betrokkenen een kwelling zijn en bovendien zou in hun gemeenten een frustrerende onzekerheid ontstaan. Beel, een bewindsman die een voorkeur had voor doortastend optreden, besloot derhalve tot een drastische ingreep: nadat hij midden september, zonder overleg met het Militair Gezag en dwars tegen zijn eigen wetgeving in, de commissarissen der koningin al had gemachtigd, alle door het MG opgelegde stakingen en schorsingen, als zij dat wensten, ongedaan te maken, ging hij eind oktober een stap verder: nu gaf hij de commissarissen der koningin de instructie, alle gestaakte burgemeesters en alle overige gestaakten die in dienst van een gemeente of een provincie waren geweest, van wie aangenomen mocht worden dat zij zich niet zodanig hadden misdragen dat zij ontslagen zouden worden, per I december weer in hun functie te herstellen - behalve voor de ernstige gevallen (daarin moest, stelde hij, vóór I januari '46 een beslissing zijn gevallen) zette hij daarmee het CentraalOrgaan buitenspel. Tegen die ingreep protesteerde de Grote Adviescommissie der Illegaliteit - hij had daarentegen de hartelijke instemming van aartsbisschop de Jong' die op 3 november aan Beel schreef dat hij het 'volkomen eens' was met diens 'oordeelover de zuiveringsziekte', 'het grootste ongeluk', aldus de aartsbisschop, 'dat ons volk treffen kon bij de heropbouw van ons vaderland.' 2 Wel, dat oordeel werd door van Boeyen, Hustinx enJ.

1 Niet onvermeld blijve dat deze eind '42 een lichte beroerte had gehad en dat aan het einde der bezetting zijn krachten goeddeels gesloopt waren. 2 Brief, 3 nov. 1945, van de Jong aan Beel, aangehaald in N. K C. A. in 't Veld: 'Enige getallen met betrekking tot de arnbtenarenzuivering', p. 21.

345 [PDF]
ZUIVERING

Bloemers niet onderschreven: enkele dagen na de ontvangst van Beels instructie namen zij ontslag met een brief waarin zij er op wezen dat de bijeengebrachte gegevens 'in duizenden gevallen volstrekt onvoldoende' waren. 'In de ene provincie', schreven zij verder,

XC'zijn personen geschorst die op dezelfde gronden elders gestaakt werden of waartegen zelfs geen enkele maatregel werd genomen ... Het CentraalOrgaan is ... van oordeel dat het volstrekt nodig is dat met krachtige hand vanuit een centraal punt getracht moet worden, orde in deze uiterst droevige warwinkel te scheppen ... Het Orgaan mag, onder volledige erkenning dat grote spoed bij de afwikkeling van de zuivering betracht moet worden, niet verzwijgen dat het het beter acht dat die afwikkeling nu nog zes maanden langer duurt, met de zekerheid dat de rechtsgelijkheid zoveel mogelijk wordt benaderd, dan dat die afwikkeling zes maanden korter duurt met prijsgeving van die zekerheid.' 1

XCBeel aanvaardde het ontslag van van Boeyen, Hustinx en Bloemers en verving hen door een directeur, dr. J. W. Noteboom. De staf van het CentraalOrgaan werd uitgebreid tot een kleine honderd functionarissen maar het lukte dezen niet in de verste verte om vóór de door Beel genoemde datum van I januari' 46 de dossiers van de bedoelde ernstige gevallen (dat waren in het algemeen die waarin burgemeesters en andere overheidspersonen al te gedienstig jegens de bezetter waren geweest, bijvoorbeeld door medewerking te verlenen aan arrestaties) rond te krijgen.

XCNadien werd van begin '46 af de procedure vereenvoudigd: het Centraal Orgaan, Noteboom dus, bracht aan Beel of aan andere ministers onder wie de betrokkenen ressorteerden, rechtstreeks advies uit in al die gevallen (het waren er duizenden) waarin het CentraalOrgaan geen enkele zuiveringsmaatregel aanbeval of deze tot een disciplinaire straf wilde beperken - alleen bij de overige (maar dat werden er ook duizenden) werd het advies van de commissie-Scholten ingewonnen; deze commissie kreeg overigens in april '46 een nieuwe voorzitter: mr. J. A. N. Patijn, die in de jaren '30 minister van buitenlandse zaken was geweest in Colijns vierde en vijfde ministerie. Daarbij merken wij nog op dat inmiddels voor de beoordeling van de hoogstgeplaatsten (de commissarissen der koningin en de secretarissen-generaal) aparte zuiveringscommissies waren benoemd.

1 Brief, 6 nov. 1945, van van Boeyen aan Bee! (RvO, Call. Zuivering (Centraal Orgaan)).

346 [PDF]
NIEUWE RICHTLIJNEN

XCNoch het CentraalOrgaan, noch Scholten resp. Patijn en de leden van hun Commissie van Advies (hun aantal was van vijf tot veertien uitgebreid) ontbrak het aan ijver maar de zuivering van allen die in dienst van de overheid waren geweest, bleek een oneindig gecompliceerder materie dan iemand tijdens de bezetting of na de bevrijding had voorzien. Geen wonder! Het betrof hier de beoordeling van een beleid dat zich over vier, vijf jaren uitstrekte - jaren, waarin door de bezetter bijvoorbeeld enkele tientallen 'foute' organisaties en instellingen in het leven waren geroepen, en nu moest geval voor geval worden nagegaan hoe de betrokkenen zich jegens die organisaties en instellingen hadden opgesteld en wat verder hun algemene houding was geweest. Voordat men van die organisaties en instellingen een duidelijk beeld had, verliepen al vele maanden. Dan moest men geval voor geval een keuze doen tussen niet minder dan veertien mogelijkheden: op grond van het Zuiveringsbesluit (F 132) ontslag met verlies van pensioenrechten of ontslag met behoud van die rechten of een disciplinaire straf (daar moest men kiezen tussen tien straffen 1) of, als F 132 niet van toepassing was, op grond van F 70 dan wel F 221 ongevraagd eervolontslag of ongevraagd ontslag zonder meer. Al in de loop van '45 waren van Boeyen, Hustinx en Bloemers hier bepaalde regels bij gaan toepassen en Noteboom en de CommissieScholten (later -Patijn) deden hetzelfde - met dat al werd het juni '46 eer een circulaire kon worden opgesteld, 'Richtlijnen voor de zuivering van het overheidspersoneel', waarin de normen die in de tot dusver behandelde ca. tienduizend zaken waren gevolgd, duidelijk waren aangegeven.

XCHet zou ons te ver voeren, hier die normen (neergelegd in een stuk dat, als wij het volledig zouden afdrukken, tien pagina's zou vullen) integraal weer te geven. Wij zullen ons beperken tot twee punten: hoe moest gehandeld worden met personen in overheidsdienst die lid waren geweest van Arnold Meyers fascistische beweging Nationaal Front en hoe met diegenen die Joden of onderduikers hadden verraden dan wel met hun arrestaties te maken hadden gehad?

XCWat Nationaal Front betrof, werd onderscheid gemaakt tussen de periode vóór en na Arnold Meyers oproep, 28 juni '41, om aan de pas ingezette Duitse veldtocht tegen de Sowjet-Unie deel te nemen met een N ederlands Legioen - de bezetter hád dat Legioen opgericht maar daarbij

I Terugzetting in rang of aanwijzing van een andere functie, stopzetting van perio dieke verhogingen, tijdelijke of bestendige uitsluiting van bevordering, mondelinge of schriftelijke berisping (al of niet met openbaarmaking) en overplaatsing.

347 [PDF]
ZUIVERING

Arnold Meyer terzijde laten staan en diens Nationaal Front was in december '41, toen de NSB tot de enig toegelaten politieke groepering was uitgeroepen, verboden. Welnu: wie tot 28 juni '41 gewoon lid van het Nationaal Front was geweest, zou door geen enkele zuiveringsmaatregel worden getroffen; wie na 28 juni '41 lid was gebleven, doch vóór december '41 dat lidmaatschap had beëindigd, zou (althans: dat zou worden voorgesteld) een berisping krijgen zonder openbaarmaking; aan wie tot het einde toe lid was geweest, zou ongevraagd ontslag worden verleend, eventueel met toekenning van een wachtgeld; wie een leidende functie in de beweging had gehad of als propagandist was opgetreden, zou ontslag krijgen zonder behoud van pensioenrechten als hij tot het einde toe Arnold Meyer trouw was gebleven, en ontslag met behoud van die rechten als hij na 28 juni '41 niet langer die leidende functie had uitgeoefend of niet langer propagandist was gebleven.

XCNu het verraden van Joden en onderduikers of de betrokkenheid bij hun arrestatie.

XCWie Joden of onderduikers had verraden, zou (althans: dat zou worden voorgesteld) ontslagen worden met verlies van pensioenrechten (en kreeg ook met de bijzondere rechtspleging te maken); ontslag met behoud van die rechten zou diegene krijgen die Joden of onderduikers had gearresteerd 'zonder poging om hieraan te ontkomen of te waarschuwen' - evenwel: in 'de lichtere gevallen' (wat dat waren, werd niet toegelicht) zou slechts een disciplinaire straf voorgesteld worden.

XCDe vraag nu, in hoeverre al die normen op de betrokkenen konden worden toegepast, vergde een voortgezet uitgebreid onderzoek. Het aantal Documentatie-cornmissies was uitgebreid tot dertig en de meeste commissies hadden zich in subcommissies gesplitst. Commissies èn subcommissies kwamen, plaats na plaats en streek na streek, vele tientallen malen bijeen - hadden zij de dossiers rond, dan werden die aan het CentraalOrgaan toegezonden. Meende, zoals al vermeld, het Centraal Orgaan dat geen zuiveringsmaatregel behoefde te worden opgelegd of dat een disciplinaire straf voldoende was, dan kon het betrokken departement de zaak afdoen - in alle andere gevallen werd de CommissiePatijn ingeschakeld. Die commissie kon het werk niet aan: Patijn en de vier eerste leden gingen een 'Centrale Commissie' vormen, de overige tien werden aangevuld en zetten als regionale commissies (dat werden er vier) de arbeid voort. Het bleek allemaal uiterst tijdrovend - weer greep Beel in: kort na Scholtens vervanging door Patijn keurde hij goed dat deze laatste als voorzitter van de Commissie van Advies, voorgelicht door Notebooms CentraalOrgaan,

348 [PDF]
DE COMMISSIE VAN ADVIES

de uit te brengen adviezen zou opstellen. Het werk ging nu wel sneller maar eind '46 was de Commissie van Advies nog bij lange na niet klaar, eind' 4 7 evenmin en eind' 48 ook niet. Op de departementale begrotingen voor '49 kwam de post 'Zuivering' niet meer voor. Toen had al wel het CentraalOrgaan zijn werk beëindigd, maar talloze moeilijke gevallen waren nog niet aan de betrokken ministers voorgelegd - niet de Commissie van Advies als geheel maar Patijn en twee plaatsvervangende voorzitters werkten, zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen, de resterende dossiers af, bijgestaan door een Afwikkelingsbureau van het CentraalOrgaan.

XCWegens zijn hoge leeftijd nam Patijn in '50 ontslag en de twee plaatsvervangende voorzitters deden in ' 52 hetzelfde. De oud-burgemeester van Den Haag, mr. S. J. R de Monchy, nam toen de resterende arbeid geheel alleen ter hand. Daarmee was hij gereed in '59.

XCRekent men van september '44 af, dan had de zuivering van het overheidsapparaat toen omstreeks vijftien jaar in beslag genomen.

Het overheidsapparaat als geheel

XC

XCWij hebben de wetgeving en de verdere formele gang van zaken geschetst - het heeft zin dat wij nu enkele cijfers geven. Zij slaan op het gehele overheidsapparaat met uitzondering van de rechterlijke macht, de politie, de beroepsmilitairen en de ambtenaren van de buitenlandse dienst.

XCAfgezien van de genoemde uitzonderingsgroepen waren ten tijde van de bevrijding naar schatting 380000 personen in dienst van de landelijke, provinciale of gemeentelijke overheid dan wel van de overheidsorganen op het gebied van de waterstaat of van de overheidsbedrijven. Het totaal aantal personen welker houding en gedragingen in het kader van de zuivering van het overheidsapparaat zijn onderzocht, is naar schatting 32 000 geweest. Dat cijfer geeft een indruk van de hoeveelheid arbeid die door de zuiveringsadviescornrnissies, de Documentatie-cornrnissies en het CentraalOrgaan moest worden verricht.

XCOnder die geschatte 32 000 zijn bijna I I 500 personen geweest die 'fout' waren en 20500 voor wie dat niet gold.

XCVan die geschatte 32000 gevallen waren in mei '46 ca. IQ 000 geheel afgehandeld, in oktober '46 ca. 20000 en per 3I januari '47 (dat is het enige cijfer dat nauwkeurig vaststaat) 272 I2 nadien hebben het Centraal Orgaan, de Commissie van Advies en de departementen die de uitein

349 [PDF]
ZUIVERING

delijke beslissingen moesten nemen, nog een kleine 5 000 gevallen afgehandeld.

XCVan de opgelegde zuiveringsmaatregelen bestaat een overzicht naar de stand van de genoemde datum: 31 januari '47, maar latere overzichten zijn er niet. In 't Velds schatting is dat in een kleine 9000 gevallen geen enkele zuiveringsmaatregel is opgelegd, dat het in een kleine 6000 gevallen gekomen is tot een disciplinaire straf en in ca. 17500 tot ontslag. Bijna allen die 'fout' waren geweest: de bedoelde bijna II 500, werden ontslagen, anders gezegd: ruim 6000 personen die niet 'fout' waren geweest, kregen ontslag. Veruit de meesten van diegenen die krachtens E 14 of F 132 (de 'algemene' Zuiveringsbesluiten) ontslagen werden, verloren geheel of gedeeltelijk hun pensioenrechten - per I januari '47 hadden I 851 ontslagenen die rechten behouden. Op die datum was voorts krachtens F 221 (het besluit dat het ontslag mogelijk maakte van diegenen wier houding als 'slap' was beoordeeld) ongevraagd eervol ontslag verleend aan 250 personen (met behoud van pensioenrechten en toekenning van een wachtgeld) en ongevraagd ontslag-zonder-meer aan 717 (met behoud van pensioenrechten en mogelijke toekenning van een wachtgeld I).

XCAan al die maatregelen gingen dus twee adviezen vooraf: een van een Documentatie-commissie aan het CentraalOrgaan en een van het Centraal Orgaan aan de betrokken minister (dat laatste via de Commissie van Advies in die gevallen waarin tot ontslag werd geadviseerd). In hoeverre volgden die instanties elkaars adviezen? In 't Veld heeft dit nagegaan en kwam tot de conclusie dat het CentraalOrgaan in 85 % van de gevallen de adviezen van de Documentatie-commissies heeft overgenomen en in 8 % tot een lichtere en in 7 % tot een zwaardere uitspraak heeft geadviseerd - men kan dus, globaal gesproken, zeggen dat er overeenstemming van denken was tussen de Documentatie-commissies en het CentraalOrgaan. De ministers evenwel waren in niet onaanzienlijke mate milder: zij volgden over het algemeen de adviezen met betrekking tot degenen die 'fout' waren geweest, maar met betrekking tot diegenen voor wie dat niet gold, weken zij er vrij veelvuldig van af: in bijna 6 % van de gevallen kwamen zij tot een zwaardere uitspraak, in bijna 22 % daarentegen tot een lichtere - 'meer dan één op de vijf niet-NSB'ers', aldus in 't Veld, 'kwam er dus beter van af dan hij aanvankelijk moest vrezen.' 2 Meer nog. Het is in 't Veld bij het doornemen van talloze zuiverings

XCI In hoeveel gevallen dat wachtgeld is toegekend, is niet bekend. 2 N. K C. A. in 't Veld: 'Enige getallen met betrekking tot de ambtenarenzuivering', p. 66. 35

350 [PDF]
MINISTERIËLE VERZACHTINGEN

dossiers opgevallen dat, terwijl vrouwelijke leden van het overheidspersoneel die omgang met Duitse militairen hadden gehad, alsook NSB'ers nagenoeg steeds werden ontslagen (één was slechts drie maanden lid geweest van de NSB, zulks in '41, een tweede zelfs maar twee weken), niet-NSB'ers uitgesproken zacht werden behandeld. 'Nemen wij', schrijft hij,

XC'de gemeentesecretaris, die deelnam aan de lunch die aan Mussert werd aangeboden, die zich ook de maaltijd ter gelegenheid van de installatie van de NSB-burgemeester niet liet ontgaan, tot 1942 lid van de Nederlandsche Volksdienst was geweest, andere ambtenaren had geprest om mee te doen met een Winterhulp-actie, en zelfs enige tijd geabonneerd was geweest op het NSBweekblad Volk en Vaderland. Hij was, zou men zeggen, zo verstandig geweest om nèt niet lid van de NSB te worden. Na de bevrijding mocht hij, zij het met een disciplinaire bestraffing, de secretarie blijven leiden.

XCEen andere gemeentesecretaris had indertijd een oproep voor de Organisation Todt opgesteld met een bedreiging erin voor het geval van niet-verschijnen e.d., dit misschien (maar misschien ook niet) onder bepaalde Duitse dwang, maar er was meer, en dat stellig niet gedwongen: 'vermeldde als wnd. burgemeester twee gevallen van ondergedoken onderwijzers in een rapport, enz.' Dit alles, inclusief dat intrigerende 'enz.' vormde voor de minister evenwel geen aanleiding om enige maatregel tegen de man te nemen.

XCZo ook inzake de leider van een gewestelijk arbeidsbureau die zich pro-Duits had gedragen, van NSB-zijde protectie had aanvaard en lid van de Nederlandsche Volksdienst was geweest.

XCOok de ambtenaar, die vrijwillig had meegewerkt aan de perfecte administratie der bevolking en zelfs aan de reconstructie van het door verzetsacties in het ongerede geraakte bevolkingsregister, mocht, niet gehinderd door een berisping of iets van dien aard, zijn werkkracht en niet geringe ijver verder in dienst van de gemeenschap blijven inzetten.' 1

XCGaan wij op de zuivering der burgemeesters, een tamelijk grote groep, iets dieper in, dan moeten wij vooropstellen dat het Militair Gezag na de bevrijding in sommige gemeenten te horen kreeg dat de niet-'foute' burgemeester die was aangebleven, onmiddellijk vervangen moest worden, maar in andere dat men hem juist diende te handhaven. In de35

I Av. p. 68.

351 [PDF]
ZUIVERING

Achterhoek werden verscheidene burgemeesters die in een laat stadium waren ondergedoken, gestaakt (sommigen nadat zij eerst weer in functie waren getreden); andere evenwel die precies hetzelfde beleid hadden gevoerd, konden in functie blijven. Nog verwarder ging het toe in landelijke gedeelten van Zuid-Holland (in die provincie had, zoals vermeld, de waarnemend commissaris der koningin, Bolsius, de burgemeesterszuivering slecht voorbereid) waar, voordat het Militair Gezag ter plaatse arriveerde, BS-commandanten die van de 'Aanwijzingen' geen weet hadden, de macht uitoefenden. Zo werd de burgemeester van de gemeente Almkerk, die in september '44 ondergedoken was wegens een weigering, een SS-compagnie de beschikking te geven over arbeiders, door een BS-commandant gearresteerd, daarna vrijgelaten met huisarrest; tijdens dat arrest vernam hij dat in zijn gemeente een oproep was aangeplakt waarin iedereen werd verzocht, bij het gemeentehuis aangifte te doen van voor de burgemeester bezwarende gegevens - de oproep was het werk van een relatie van een wegens onbetrouwbaarheid ontslagen dienstbode; deze burgemeester werd in mei '46 in zijn functie hersteld. Een tweede burgemeester, die van Schoonrewoerd, in september '44 door de bezetter ontslagen, kreeg zonder enige toelichting door de BS huisarrest opgelegd, zag, hoewel de nieuwe waarnemend commissaris der koningin, Rutgers, hem had doen weten dat hij onmiddellijk weer in functie moest treden, dat huisarrest bestendigd en kon pas begin juli' 45 weer in functie treden.

XCEr kunnen zich elders in Zuid-Holland meer van die gevallen hebben voorgedaan - gebeurtenissen als deze hebben stellig bijgedragen tot Beels instructie, eind oktober '45, om o.m. van alle burgemeesters die vermoedelijk niet ontslagen zouden worden, de staking per I december op te heffen. Hoe dat zij: hoewel bij het eigenmachtig optreden van de BS persoonlijke ambities of rancunes een rol hebben gespeeld en het Militair Gezag soms te veel op het kompas van de BS heeft gevaren, de verdere zuivering der burgemeesters heeft een solide grondslag gehad: de Documentatie-commissies en het CentraalOrgaan hebben voor evenwichtige dossiers zorggedragen.

XCVoorzover zij op burgemeesters betrekking hadden, zijn al die dossiers in het begin van de jaren '80 door de Leidse politicologen dr. W. Derksen en M. L. van der Sande onderzocht.' Zij hebben geconstateerd dat zich35

I Hun verslag is opgenomen in de door hen geredigeerde bundel die in '84 als publikatie van de Vakgroep Politieke Wetenschappen der Rijksuniversiteit Leiden is verschenen.

352 [PDF]
DE BURGEMEESTERS

ten aanzien van de burgemeesters die niet 'fout' waren geweest, talrijke gevallen hebben voorgedaan waarbij, als bezwarende gegevens aan het departement van binnenlandse zaken werden voorgelegd, op de minister (tot IS september '47 was dat Beel, nadien een andere voorman van de KVP 1) en zijn hoofdambtenaren door 'een landelijke, voornamelijk katholiek-geïnspireerde lobby' grote pressie werd uitgeoefend om de betrokkenen gunstiger te behandelen dan was geadviseerd. 'Eén Kamerlid', schreven zij (het was Kortenhorst),

XC'leek een eenmansbedrijfje te hebben opgezet met als enig oogmerk de bescherming van burgemeesters en het voorkomen van disciplinaire maatregelen tegen betrokkenen. De zogenaamde 'Amice-briefjes' werden hier het meest effectief geacht ... (Dat) zijn ze ... ook geweest.' 2

XCDe twee onderzoekers constateerden voorts dat de commissarissen der koningin, die veelal door de minister werden geraadpleegd voordat deze zijn definitieve beslissing nam, 'over het algemeen ... de burgemeesters bij de zuivering zeer nadrukkelijk de hand boven het hoofd (hielden)' 3 - op die commissarissen was dan vaak druk uitgeoefend door bepaalde personen of groepen uit de betrokken gemeenten.

XCLet men alleen op de cijfers, dan lijkt het alsof van een grondige zuivering der burgemeesters sprake is geweest: 34 % van de voor de oorlog benoemden zagen de zuiveringswetgeving op zich toegepast, d.w.z. IS % ontving een berisping (daaraan werd 'nagenoeg altijd' geen enkele ruchtbaarheid gegeven 4) en 19 % werd ontslagen" - 66 % werd dus gehandhaafd zonder meer, terwijl het advies van het CentraalOrgaan en de Commissie van Advies was geweest, S3 % te handhaven. Er is dus sprake geweest van handhaving van een vrij aanzienlijke groep burgemeesters (zes-en-zestig) tegen wier beleid ernstige en goed-gedocumenteerde klachten aan de minister van binnenlandse zaken waren voorgelegd. Bovendien heeft deze minister in talrijke gevallen tot minderJ.J.J.

1 Bee! was minister van binnenlandse zaken tot september '47 en werd dat in december 'Slopnieuw. In de tussentijd waren mr. dr. P. Witteman, mr. H. van Maarseveen, mr. R H. van Schaik en mr. F. Teulings minister van binnenlandse zaken geweest. 2 W. Derksen en M. L. van der Sande: p. 76. 3 A.v., p. 74. 4 A.v., p. 64. 5 De percentages in de verschillende provincies variëren van 7 in Limburg tot 39 in Friesland. Limburg is de enige provincie geweest waar, zoals al vermeld, talrijke burgemeesters ontslag hadden genomen, en in Friesland had de goed-georganiseerde illegaliteit veel invloed.

353 [PDF]
ZUIVERING

ernstige maatregelen besloten dan hem was voorgesteld. 'In nagenoeg alle gevallen bleek het CentraalOrgaan een strengere houding aan te nemen dan de minister van binnenlandse zaken.' 1 Dit ministerieel beleid heeft er toe geleid dat slechts een schriftelijke berisping is gegeven,

XC'als op last van de burgemeester Joden waren gearresteerd ('toen tien Joden, al dan niet in zijn opdracht, door de politie waren gearresteerd, heeft hij, ook na verzoek dier Joden, geen moeite voor hen willen doen, terwijl andere burgemeesters in soortgelijke gevallen niet zelden wisten te bereiken, dat althans andere Joden vrijkwamen');

XCals de burgemeester persoonlijk een inwoner die naar de Engelse zender luisterde, had gearresteerd en overgeleverd aan de Duitse autoriteiten, vriendschappelijke omgang had gehad met Duitse officieren en met 'grote ijver Duitse maatregelen uitvoerde';

XCals hij meewerkte aan de uitzending van arbeiders naar Duitsland, lid was van de Nederlandse Volksdienst, met de illegaliteit geen enkele relatie had en over het geheel genomen een 'slappe figuur' was;

XCals hij intensieve activiteiten ontplooide voor de Nederlandse Volksdienst en de Winterhulp Nederland, 'ook na 1942', en f 500 had uitgeloofd voor het vinden van de dader van een sabotage-actie, waarop deze, eenmaal gevonden, tot levenslange gevangenisstraf werd veroordeeld;

XCals hij tot augustus 1944 lid was geweest van en propaganda had gemaakt voor de Nederlandse Volksdienst;

XCals hij o.a. ingezetenen had aangewezen voor werkzaamheden ten behoeve van de Duitse Wehrmacht;

XCals hij de namen van stakers van mei 1943 had doorgegeven aan de SD, had meegewerkt aan Duitse opdrachten tot het graven van putten in het voorjaar van '44, ingezetenen had opgeroepen voor Organisation Todt-werkzaamheden en na het overlijden van een goede wethouder een NSB-er in zijn plaats had benoemd;

XCals hij door een slappe houding werd gekenmerkt, lid was van de Nederlandse Volksdienst, een afwijzende houding innam tegenover de illegaliteit en de persoonsbewijzen onder eigen beheer hield 'om illegale doeleinden te voorko men';

XCals hij actieve medewerking had verleend aan de Winterhulp Nederland en de Nederlandse Volksdienst, behulpzaam was geweest bij het graven van mangaten en de aanwezigheid van een Joods kind in zijn gemeente had aangemeld;

XCals hij 'te ver was gegaan en te vaak dronken was geweest' en de enige Jood in de gemeente door de politie weg had laten halen;

XCals hij in het Politieblad een oproep tot opsporing van een Joodse vrouw had

I W. Derksen en M. L. van der Sande: p. 63.

354 [PDF]
DE BURGEMEESTERS

geplaatst met het gevolg dat deze vrouw werd gearresteerd, en in februari '45 medewerking had verleend aan het vorderen van rijwielen door de Duitse Wehrmacht;

XCals hij drie burgers had gearresteerd ('zogenaamde communisten') en dezen had laten overbrengen naar een concentratiekamp waar één van deze drie was overleden."

XC'Misschien is het nodig, nog eens te beklemtonen', voegen Derksen en van der Sande aan deze onthullende opsomming toe, 'dat het hier slechts enkele voorbeelden betrof, dat deze burgemeesters geen van allen als tegenprestatie enige goede daden konden inbrengen en dat het hier niet om toevallige beschuldigingen gaat maar om de officiële motivatie van de minister van binnenlandse zaken voor zijn schriftelijke berisping' 2 anders gezegd: ook in gevallen waarin deze minister wist dat de betrokkenen landgenoten in handen van de vijand hadden gespeeld (een handelwijze die er, strikt genomen, toe had dienen te leiden dat zij zich voor een Bijzonder Gerechtshofhadden moeten verantwoorden), liet hij het bij een schriftelijke berisping en handhaafde hij hen als burgemeester.

XCIn andere gevallen, aldus Derksen en van der Sande, liet de minister ook een schriftelijke berisping achterwege maar beperkte hij zich er toe, de commissaris der koningin op te dragen, aan de betrokkene mee te delen dat diens functioneren in oorlogstijd 'geen bewondering verdiende'. 'Het ging', schrijven de twee onderzoekers, 'bijvoorbeeld om de volgende feiten':

XC'de betrokkene werkte mee aan de arrestatie van Joden, naar hij zelfzei: 'omdat het nu eenmaal moest';

XCde betrokkene maakte een opgave, bestemd voor de SD, waarin melding werd gemaakt van het feit dat een half-Joodse arts zich in zijn gemeente had gevestigd;

XCde betrokkene bracht drie Joden in opdracht van de Duitsers naar de SD in Leeuwarden ('beoogde slechts de Joden die gevlucht waren, naar Amsterdam terug te voeren');

XCde betrokkene had allerlei fouten gemaakt 'die door niets werden gecompenseerd', zoals vriendelijkheid tegenover de NSB, lid van de Nederlandse Volksdienst en de Winterhulp Nederland, abonné van Die Deutsche Zeitung in den Niederlanden.' J

XCDat de minister van binnenlandse zaken ook in deze gevallen als geheel gezien dwars tegen de normen van de zuivering en de bijzondere

, A.v., p. 69-70. 2 A.v., p. 70. J A.v., p. 71.

355 [PDF]
ZUIVERING

rechtspleging in heeft gehandeld, is, menen wij, duidelijk. Protesten bleven achterwege - al die zaken waren binnenskamers door hem afgedaan.'

XCMede op aandrang van de Tweede Kamer werden van '50 af de disciplinaire maatregelen die in het kader van de zuivering van het overheidspersoneel getroffen waren, beëindigd. Ook werd aan diegenen die van hun pensioenrechten vervallen waren verklaard, weer een deel van die rechten toegekend voor de periode tot 10 mei 1940. Op de onderwijssector ging de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, mr. J. M. L. Th. Cals, er in '53 toe over, ca. tweehonderd onderwijskrachten die 'fout' waren geweest en deswege ontslagen waren, weer een tijdelijke aanstelling te geven, wel te verstaan: niet daar waar men hen als 'foute' figuren had gekend maar elders in het land. Tot dergelijke tijdelijke aanstellingen werd ook door andere ministers besloten.

XCDie lijn werd doorgetrokken: in de herfst van '56 besloot het derde kabinet-Drees, dat alle politieke delinquenten die weer een tijdelijke aanstelling hadden gekregen, een vaste aanstelling zouden krijgen (op de onderwijssector betrof dat nu meer dan driehonderdvijftig krachten) en dat de vervallen verklaarde pensioenrechten voor de periode tot 10 mei '40 weer volledig zouden worden toegekend, behalve aan diegenen die van de bijzondere rechtspleging een straf van tien jaar of langer hadden gekregen. Het maken van een overeenkomstige beperking ten aanzien van de pensioenen van leden van de Staten-Generaal die 'fout' waren geweest, werd nagelaten.

I Slechts een van die ten onrechte gehandhaafde burgemeesters kwam later in moei lijkheden: mr. F. M. A. Schokking, tijdens de bezetting burgemeester van Hazerswou de. Hij was burgemeester van Den Haag, toen het op I februari ' 56 publiceerde dat hij in '42 een uit Sneek afkomstig Joods gezin dat in Hazerswoude ondergedoken was, had laten arresteren - het gezin was naar Auschwitz gedeporteerd. Langdurige agitatie in de pers leidde er toe dat hem eindjuli op eigen verzoek ontslag werd verleend. Men kan zich indenken waarom het departement van binnenlandse zaken hem niet eigener beweging ontsloeg: het had verscheidene burgemeesters gehandhaafd die precies hetzelfde hadden gedaan als mr. Schokking of nog kwalijker dingen dan deze.

356 [PDF]

Overgang

XC

XCWij duidden reeds aan dat de zuivering een proces is geweest dat zich op tal van terreinen heeft afgespeeld. Met de meeste vormen van zuivering heeft de overheid te maken gehad maar met enkele niet: dan werd het initiatief in eigen kring genomen - wij gaven daar al voorbeelden van toen wij in hoofdstuk 2 schreven over de zuivering van de SDAP en haar nevenorganisaties en van het NVV. In dit hoofdstuk zullen wij nog schrijven over de eveneens op eigen initiatief ondernomen zuivering van de artsen en de advocaten en over het werk van de Joodse Ereraad. Wij zullen dit tegen het einde van dit hoofdstuk doen.

XCDaaraan gaan dus de vormen van zuivering vooraf waarmee de overheid wèl bemoeienis had. Over het algemeen zullen wij het daarbij hebben over groepen maar de lezer dient ook te vernemen, in hoeverre zuiveringsmaatregelen zijn getroffen tegen hooggeplaatste personen op wier beleid tijdens de bezetting veel kritiek was geuit en die wij allen in voorafgaande delen van ons werk hebben genoemd.

XCWij zullen aandacht besteden aan de zuivering van de drie secretarissen-generaal die niet 'fout' waren geweest: Verwey, Frederiks en Hirschfeld, en aan die van de drie voor de oorlog benoemde commissarissen der koningin die ten tijde van de bevrijding nog in functie waren. Daarna zal de zuivering van de rechterlijke macht, speciaal die van de Hoge Raad, en van de notarissen aan de orde komen. Daarbij sluit de politiezuivering aan. Vervolgens komt de zuivering van de beroepsmilitairen, van de kaderleden en arbeidscontractanten van de Nederlandse Arbeidsdienst en van de ambtenaren van de buitenlandse dienst aan de orde. Daarna volgen de media: de perszuivering en de zuivering op radiogebied, en via de zuivering der kunstenaars komen wij dan bij die van de staven der openbare universiteiten en hogescholen en van de studenten. Wat wij over de door de overheid op touw gezette zuivering te berichten hebben, zal eindigen met de bedrijfszuivering en de zuivering der ridderorden.

XCEén vorm van zuivering willen wij aan dit alles laten voorafgaan: die van de leden van het Driemanschap der Nederlandse Unie.

XCGeen simpel hoofdstuk! Wij zien het als een moeilijkheid dat, terwijl de materie in de twee volgende hoofdstukken ('Bijzondere Rechtspleging', 'Rechtsherstel'), hoewel verre van eenvoudig, in één vlak ligt, dit hoofdstuk gaat uiteenwaaieren in een veelheid van deelonderwerpen die elk een eigen oorsprong hebben in de oorlogsjaren. Wat toen op al die gebieden gebeurde waar het na de bevrijding tot zuiveringen kwam, hebben wij in de delen van ons werk die over Nederland handelen,

357 [PDF]
ZUIVERING

uitgebreid beschreven - in veel gevallen zullen wij die beschrijvingen nu moeten samenvatten of er de belangrijkste elementen uit moeten herhalen, teneinde aan datgene wat wij over de zuivering te berichten hebben, de nodige achtergrond te geven.

Het Driemanschap van de Nederlandse Unie

XC

XCTwee-en-een-halve maand na het begin van de Duitse bezetting, op 24 juli '40, waren Linthorst Homan, commissaris der koningin in Groningen, de Quay, hoogleraar aan de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg en regeringscommissaris voor de organisatie van de arbeid", en Einthoven, hoofdcommissaris van politie te Rotterdam, naar voren getreden met een oproep tot vorming van een nieuwe beweging: de Nederlandse Unie. 'Allereerst is nodig', aldus die oproep, 'erkenning van de gewijzigde verhoudingen', anders gezegd: van Duitslands suprematie, en, zo stond er verder in, 'wij willen ons werk verrichten in contact met de Nederlandse autoriteiten en met de bezettingsautoriteiten.' Van 'vrijheid', 'onafhankelijkheid' en 'trouwaan het Huis van Oranje' werd niet gerept - aan de wens om die begrippen in het publiek te herhalen hadden de in het Politiek Convent samenwerkende voormannen van de zes grote politieke partijen (RKSP, ARP, CHU, de Liberale Staatspartij, de Vrijzinnig-Democratische Bond, de SDAP) vastgehouden; vandaar dat zij van de bezetter geen verlof hadden gekregen om gezamenlijk naar buiten te treden.

XCNadien was het Driemanschap bij verschillende gelegenheden aan belangrijke Duitse wensen tegemoetgekomen: het had de oprichting van de Winterhulp Nederland en van de Nederlandse Arbeidsdienst toegejuicht, in zijn weekblad De Unie soms denkbeelden ontwikkeld die in het Duitse vlak lagen, zich gekeerd tegen 'zogenaamde geheime organisaties', in april '41 een eerste vorm van Jodendiscriminatie toegepast Goden mochten geen 'werkend lid' van de Unie worden) en in de herfst van dat jaar een tweede vorm aanvaard (alle Joden moesten de Unie verlaten). Tegenover dat alles had gestaan dat het Driemanschap begin juli '41 alle medewerking aan de Duitse veldtocht tegen de Sowjet-Unie

I In die functie was hij kort tevoren benoemd door het college van secretarissen generaal.

358 [PDF]
DE NEDERLANDSE UNIE TIJDENS DE BEZETTING

had geweigerd. Vervolgens was De Unie voor vijf weken verboden en waren Homan en Einthoven door de bezetter uit hun ambtelijke functies ontslagen. Tenslotte was de Nederlandse Unie tegelijk met Arnold Meyers Nationaal Front in december '4I door de bezetter opgeheven.

XCDit was allemaal publiek bekend. Niet bekend was dat het Driemanschap in de herfst van '40 allerlei besprekingen met Arnold Meyer had gevoerd (in een daarvan had de Quay gezegd dat 'een demoeratie en een parlement' voor hem 'afgedaan' hadden), dat Homan in die tijd in een vergadering in Groningen had verklaard dat hij een Duitse overwinning ('3-2') niet alleen waarschijnlijk achtte maar daar ook op hoopte, dat Homan in december achter de rug van de Quay en Einthoven om contact met Mussert had gezocht, dat het Driemanschap in januari '4I bijna uiteengevallen was en dat de tegenstellingen nadien zo hoog waren opgelopen dat de Quay en Einthoven begin juni in beginsel besloten hadden, Homan uit het Driemanschap te stoten - de Duitse oproep om medewerking te verlenen aan de invasie van de Sowjet-Unie had de eenheid binnen het college hersteld.

XCDit was één kant van de Nederlandse Unie geweest.

XCEr was ook een andere kant: de Unie was als massabeweging (zij kreeg binnen enkele maanden ca. achthonderdduizend leden) een indrukwekkend publiek protest tegen de NSB geworden en daarmee tot op zekere hoogte óók een protest tegen de bezetter - men zou kunnen zeggen dat veruit de meeste leden zich van het beleid van het Driemanschap, voorzover dat op aanpassing aan de bezetter en aan het Derde Rijk was gericht, niets aantrokken. Vandaar ook dat verscheidene leden na de opheffing van de Unie steun waren gaan verlenen aan illegale groepen of eigen groepen hadden opgericht, zoals die welke het illegale blad Je Maintiendrai uitgaf. Dat de bezetter de leden van het Driemanschap als tegenstanders was gaan beschouwen, was gebleken toen hij in mei '42 Einthoven en in juli de Quay en Homan in gijzeling had genomen. Uit die gijzeling was de Quay in de zomer van '43 ontslagen teneinde zich als reserve-officier aan te melden ter wegvoering als krijgsgevangene - hij was toen in de Peelondergedoken en had daar contact gehad met de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en met de groep die Christofoor uitgaf. Homan had tweemaal geweigerd in vrijheid gesteld te worden, was in april '44 uit de gijzeling ontslagen, was toen in NoordBrabant ondergedoken en was vandaar in september '44 elandestien naar Groningen teruggekeerd, waar hij zich erop had voorbereid om weer als commissaris der koningin in functie te treden. Einthoven tenslotte was begin september '44 uit het gijzelaarskamp waarin hij zich bevond,

359 [PDF]
ZUIVERING

ontsnapt - hij was in Den Haag ondergedoken.

XCTijdens hun gijzeling waren de drie door veruit de meeste medegijzelaars beschouwd als personen op wie niets aan te merken viel - de Quay en Einthoven hadden een belangrijke rol gespeeld in de besprekingen van de 'Heren Zeventien'; vooral de Quay mocht men zien als een van de grondleggers van de Nederlandse Volksbeweging, welker program trouwens op menig punt aansloot bij dat van de Nederlandse Unie.

XCDe Quay werd in het Zuiden bevrijd. Einthoven wist te bewerkstelligen dat prins Bernhard hem opdracht gaf, daarheen te ontsnappen - hij deed dat in februari '45, via de Biesbos, en keerde, na besprekingen gevoerd te hebben in Breda (met de prins), Brussel (met generaal Kruls) en Londen (met de koningin en met Gerbrandy), via dezelfde route naar Den Haag terug; hij had in Londen de twee hem door Gerbrandy aangeboden minister-portefeuilles (eerst Oorlog, daarna Justitie) geweigerd. Nadien was het de Quay die de portefeuille van Oorlog wèl aanvaard had.

XCDe Quay was dus ten tijde van de bevrijding minister. Einthoven (meer hierover in het volgende hoofdstuk) werd eind mei tot hoofd van een nieuwe dienst benoemd: het Bureau Nationale Veiligheid. Homan daarentegen werd tot zijn diepe gegriefdheid gestaakt - hij was dus van de drie leden van het Driemanschap op dat moment de enige die een blijk van afkeuring had ontvangen.

XCEr was op het Driemanschap tijdens de bezetting forse kritiek uitgeoefend, met name in Het Parool en in het illegale blad van de gebroeders Drion, De Geus. De voormannen van beide bladen stonden na de bevrijding op het standpunt dat er alle reden was, het beleid van het Driemanschap kritisch te onderzoeken en dat de drie, tenzij dat onderzoek tot een voor hen gunstige uitspraak zou leiden, geen nieuwe overheidsfunctie mochten krijgen. Intussen: Einthoven had er al een, maar Homan en de Quay (deze laatste na zijn aftreden als minister) waren ambteloos burger. Voor Drees was een voortgezet ministerschap van de Quay onaanvaardbaar geweest en Schermerhorn had zich daarbij aangesloten.

XCEr gebeurde voorlopig niets, zij het dat het aan het kabinet-Schermerhom niet onbekend bleef dat er binnenskamers van verschillende kanten op een onderzoek naar het beleid van het Driemanschap werd aangedrongen. Op 4 september kwam de zaak in de ministerraad ter sprake: moest een commissie van onderzoek worden ingesteld? 'Uiteindelijk', zo noteerde minister de Booy in zijn dagboek, 'wordt besloten om dit niet te doen, aangezien het ongetwijfeld aanleiding zou geven tot veel

360 [PDF]
SCHERMERHORN HOUDT ZICH NIET AAN ZIJN TOEZEGGINGEN

politiek gekibbel.' [ Opnieuw gebeurde dus niets. Eind september evenwel wijdde van Heuven Goedhart, pas in functie als hoofdredacteur van Het Parool, vier hoofdartikelen aan de Unie waarin hij de tijdens de bezetting al geuite kritiek herhaalde en het aan het slot 'onontbeerlijk' noemde, 'dat de Volksbeweging van een man als de Quay verlangt dat hij in het openbaar belijdt dat hij' (in '40 en '41) 'van de rechte vaderlandse weg is afgedoold en dat zulks hem en de zijnen oprecht spijt.' 2 Kort nadien stelde het bureau van de Grote Adviescommissie der Illegaliteit (mr. J. Drion was er een der secretarissen van) een gedocumenteerde acte van beschuldiging tegen het Driemanschap op - Schermerhorn vernam dat in een vergadering van de GAC was besloten, het stuk aan de procureur-fiscaal bij het Haagse Bijzonder Gerechtshof voor te leggen met verzoek tot de vervolging van het Driemanschap over te gaan. Nu moest Schermerhorn wel tot actie overgaan: hij liet Brutel, de voorzitter van de GAC, bij zich komen en deelde deze mee dat hij als ministerpresident op verzoek van het Driemanschap een commissie in het leven zou roepen om de gedragingen van het Driemanschap te onderzoeken - de samenstelling van die commissie zou aan de GAC worden voorgelegd en Brutel zou er lid van worden. Gehoord die drie toezeggingen besloot het bureau van de GAC het opgestelde stuk niet aan de bedoelde procureur-fiscaal toe te zenden. Van die toezeggingen vervielen er vervolgens twee: de samenstelling van de commissie werd niet aan de GAC voorgelegd en Brutel noch enig ander GAC-lid werd erin opgenomen, 'aangezien', zo vernam een van die leden, 'daartegenover zou moeten staan dat ook een uitgesproken Unie-lid of althans voorstander benoemd zou moeten worden' 3 dergelijke benoemingen zouden dus niet plaatsvinden.

XCOok aan die toezegging, zijn vierde, hield Schermerhorn zich niet, want de commissie die hij in januari '46 benoemde, telde onder het voorzitterschap van Trip, president van de Nederlandse Bank (vrijwel onmiddellijk wegens ziekte vervangen door ir. A. Plate), zeven leden, van wie twee: H. J. M. Dassen en prof. dr. F. L. R. Sassen, met overtuiging lid van de Unie waren geweest, drie: jhr. mr. W. de Brauw, dr. J. P. Fockema Andreae en mr. W. A. Offerhaus, mèt Trip sympathie voor de Unie hadden gekoesterd, en slechts twee: de sociaal-democraat mr. dr. J. in 't Veld en de anti-revolutionair mr. dr. L. W. G. Scholten, haar hadden

I De Booy: 'Dagboek', 4 sept. 1945. 2 25 sept. 1945. 3 GAC: Notulen, 16 jan. 1946.

361 [PDF]
ZUIVERING

afgewezen. Er waren onder die zeven drie: de Brauw, Sassen en Scholten, die het Driemanschap in gijzeling hadden meegemaakt. Bovendien was de secretaris van de commissie, mr. ]. de Visser, een ambtenaar van Algemene Zaken, geheel op de hand van het Driemanschap - hij was in Leiden een studiegenoot van Homan geweest.

XCGelijk gezegd: in de samenstelling van de commissie was de GAC niet gekend - Schermerhorn had daarentegen wèl met Homan, de Quay en Einthoven voortdurend overleg gepleegd. Op hun aandrang had hij de GAC buitenspel gezet en toen de vicaris-generaal van het bisdom Den Bosch had geweigerd, lid van de commissie te worden, had hij prompt Sassen gevraagd, die, aldus de vicaris-generaal, 'een vriend van de Quay' was. Aan Donner had Schermerhorn doen weten dat hij uit ARP-kringen een 'kleurloos type' in de commissie wilde opnemen - Donner had toen L. W. G. Scholten genoemd. 1 De commissie werd eindjanuari '46 door Schermerhorn geïnstalleerd, bij welke gelegenheid hij haar een opdracht gaf die Homan, de Quay en Einthoven een zekere bescherming gaf: die opdracht was namelijk, 'het verschijnsel Nederlandse Unie op te heffen boven de strijd die om de drie mannen is ontstaan.' 2 Nadien had het onderzoek door de commissie weinig om het lijf. In drie vergaderingen, telkens met enkele weken tussenpoos, luisterde zij naar de betogen van dertien personen, onder wie twee critici van het Driemanschap (Frans Goedhart en mr. ]. Drion) en tien die nauw met het Driemanschap hadden samengewerkt en/of een hoge functie in de Unie hadden gehad.' Vervolgens sprak de commissie tweemaal met Homan, de Quay en Einthoven, beide keren met alle drie samen - daar hadden zij op aangedrongen. In die gesprekken met het Driemanschap werd hoogst oppervlakkig op hun beleid ingegaan - op punten als het contact met Arnold Meyer en de Jodendiscriminatie konden de drie zich verdedigen zonder dat werkelijk kritische vragen werden gesteld en Homan zweeg over zijn poging om Mussert te ontmoeten. Nagelaten werd, na te gaan in hoeverre de oprichting van de Unie en het beleid van het Driemanschap tot eind juni '41 gestrookt hadden met Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek.

XCEr werd nadien een concept-rapport opgesteld door voorzitter Plate en secretaris de Visser. Dat concept werd aan het Driemanschap voorgelegd

I Schermerhorns correspondentie in Commissie Nederlandse Unie, III e. 2 A.v.: Notulen, 29 jan. 1946 (CNU, III a). 3 De dertiende was prof dr. F. C. Gerretson die zich te buiten ging aan verwarde betogen.

362 [PDF]
DE UITSPRAAK VAN DE COMMISSIE-PLATE

- zij spraken er hun 'grote bewondering' voor uit.' Het rapport werd in september '46 gepubliceerd, bij welke gelegenheid de Visser voor een persbericht zorgde waarin het accent werd gelegd op alles wat men maar ten gunste van de Unie naar voren kon brengen.

XCNiet dat de commissie geen kritiek had! Zij gispte de '3-2'-uitlating van Homan, schreef dat 'de houding van het Driemanschap, bij en na de oprichting, tegenover de politieke partijen niet gelukkig' was geweest 2 en schreef voorts:

XC'Het Driemanschap heeft minder verstandig en zelfs gevaarlijk gehandeld, niet zozeer door denkbeelden te verdedigen welke, op zichzelf geenszins laakbaar, verwantschap vertoonden met die van de vijand, maar door bij de verdediging van die denkbeelden op zulk een verwantschap de nadruk te leggen.' J

XCDat waren allemaal 'fouten' geweest maar, aldus de commissie, 'het zou ... , gezien de bijzonder moeilijke omstandigheden en de spanning waaronder gewerkt werd, wel een wonder zijn geweest, als fouten waren uitgebleven.' 4 Bij de beoordeling van die 'fouten' moest overigens, aldus de commissie,

XC'worden vooropgesteld dat de zuivere, warm-vaderlandse gevoelens van ieder der leden van het Driemanschap boven twijfel verheven zijn en dat zij, naar met stelligheid door de commissie wordt aangenomen, alles met de beste bedoelingen hebben gedaan en zich steeds hebben voor ogen gesteld hoe zij de Nederlandse zaak zouden kunnen versterken en schade voor die zaak zouden kunnen voorkomen of afwenden' 5_

XCalsof men niet, gedreven door wat men zelf als 'de beste bedoelingen' ziet, tot kwalijke daden kan komen!

XCReëler, zij het hier en daar iets te uitbundig, was wat de commissie over de Unie als massabeweging schreef:

XC'De oprichting van de Nederlandse Unie heeft ongetwijfeld in meer dan één opzicht heilzame gevolgen gehad. Zij bleek te beantwoorden aan het verlangen van het Nederlandse volk, kort na de capitulatie, naar een samenbindend element. Zij bracht niet veel minder dan een miljoen goede vaderlanders van alle rang enop verzoek van het Driemanschap doorprof ir. W. Schermerhorn benoemde commissie (I946), p.64. ' Av. • A.v., p. 63-64. 5 A.v.,

I Althans dat berichtte de Visser aan Fockema Andreae (brief van rö aug. I946, CNU, III b). 2

363 [PDF]
ZUIVERING

stand en religie en van zeer onderscheiden levensopvattingen samen. Zij versterkte hun nationaal bewustzijn en schraagde hen in hun verzet tegen de NSB en haar trawanten. Bovendien wist zij te bewerken dat de scherpe scheidslijnen tussen sterk uiteenlopende groepen der bevolking enigszins vervaagden en dooreenvloeiden, dat er meer dan tevoren een werkelijke gemeenschap van het Nederlandse volk werd benaderd en dat men in brede kringen ernstiger dan voorheen over belangrijke problemen van staat en maatschappij leerde nadenken.

XCDe eer van dit alles komt voor een goed deel toe aan de drie mannen die het initiatief tot de oprichting hebben genomen en de leiding van de ganse beweging hebben gehad. Het Driemanschap, dat ondanks gebleken verschil van inzicht tot het einde toe samen is gebleven, verdient voor zijn organisatievermogen, doorzettingskracht en toewijding veel lof

XCUit de Uniekringen zijn voorts zeer vele illegale werkers voortgekomen, zodat de Nederlandse Unie in werkelijkheid belangrijk heeft bijgedragen tot het ondergrondse verzet.' I

XCWat hierin niet tot uiting kwam, was dat de Unie iets anders was geworden dan aan de oprichters (en aan de bezetter!) voor ogen had gestaan. Dáár schreef de commissie niet over - evenmin maakte zij onderscheid tussen de verschillende tijdsperioden; ook werden de tegenstellingen binnen het Driemanschap nauwelijks belicht en waren speciaal de paragrafen over het contact met Arnold Meyer en over de Jodendiscriminatie van een laakbare oppervlakkigheid. Wèl kregen Homan, de Quay en Einthoven nog een extra pluim op de hoed: 'Transigeren in aangelegenheden van belang deed het Driemanschap nooit.' 2 Wij menen dat het tegendeel het geval is geweest.

XCNa de verschijning van het rapport werd Einthoven als hoofd van het Bureau Nationale Veiligheid gehandhaafd; de Quay werd benoemd tot commissaris der koningin in Noord-Brabant en Homan, gestaakt sinds april '45, kreeg in oktober '46 eervolontslag op eigen verzoek - hij werd in '47 voorzitter van de Rijkscommissie voor het Nationale Plan (een planologische functie dus) en in '52 hoofd van de directie Europese integratie van het departement van buitenlandse zaken.

Secretarissen-generaal/Commissarissen der koningin

XC

XCOver ir. R A. Verwey, die van augustus' 40 af tot het einde der bezetting (waarnemend) secretaris-generaal van het departement van sociale zaken

XCI Av., p. 63. 2 A.v., p.

364 [PDF]
VERWEY

en van september '40 af directeur-generaal van het toen opgerichte Rijksarbeidsbureau was geweest, kunnen wij kort zijn: niemand had zich meer beijverd dan hij om via de gewestelijke arbeidsbureaus enkele honderdduizenden Nederlanders te verplichten om in Duitsland te gaan werken - in januari '41 had hij zelfs voorgesteld om arbeiders die eigener beweging waren teruggekeerd, geen distributiebescheiden meer te geven, een voorstel dat slechts door het verzet van de overige secretarissengeneraal niet was verwezenlijkt. Zeker, hij had op enkele punten, geheel conform de wensen van de bezetter, de sociale wetgeving kunnen verbeteren maar dat viel in het niet bij de medewerking die hij in het kader van de arbeidsinzet aan de vijand en diens oorlogvoering had verleend.

XCIn juni '45 werd hij gearresteerd, in oktober weer vrijgelaten. Intussen had Beel een kleine commissie benoemd onder voorzitterschap van Cleveringa om hem te adviseren wat met Verwey moest geschieden. Die commissie stelde ontslag-zonder-meer en verlies van 70 % der pensioenrechten voor. Het CentraalOrgaan evenwel adviseerde tot ontslag met volledig verlies der pensioenrechten - de commissie-Patijn daarentegen weer tot ontslag met behoud van die rechten. Na bespreking in de ministerraad ging Beel tot ontslag over met volledig verlies der pensioenrechten - hij week dus af van het advies van de commissie-Patijn. Verwey ging in beroep bij de Raad van State en conform het advies van dat college besliste de Kroon in februari '47 dat hij zou worden ontslagen met behoud van 70% van zijn pensioenrechten - die 70% werden, zoals al bleek, in '56 (wij zullen hier niet steeds melding van maken) als uitvloeisel van de toen getroffen algemene regeling tot roo % opgetrokken.

XCMr. dr. K J. Frederiks, secretaris-generaal van binnenlandse zaken, totdat hij begin septemberwas ondergedoken (ons inziens vanuit de behoefte om zich ietwat te rehabiliteren), had geschipperd. Hij had zich op een voor de bezetter hoogst belangrijke post bevonden: het gehele binnenlandse bestuursapparaat had onder hem geressorteerd. Hij had niet kunnen voorkomen dat de bezetter in het provinciaal en gemeentelijk bestuur het leidersbeginsel had ingevoerd, ook niet dat de bezetter in acht van de elf provincies NSB'ers of andere pro-Duitse figuren tot commissaris had benoemd, evenmin dat enkele honderden

'44

365 [PDF]
ZUIVERING

burgemeester waren geworden (ongeveer tien had hij evenwel zèlf benoemd). Tegen benoemingen van andere NSB'ers had hij zich soms met succes kunnen verzetten - de bezetter was er niet op gebrand geweest, alle machtsposities aan NSB'ers toe te vertrouwen.

XCFrederiks' opvatting was geweest dat bestuursambtenaren eigenlijk onder alle omstandigheden op post moesten blijven (met zijn onderduiken had hij zelf tegen die regel gezondigd) en zich van illegale daden of van steun aan de illegaliteit moesten onthouden. Begin '41 had hij (wij komen er nog op terug) de gemeentepolitie gelast, nauw met de SD samen te werken. In datzelfde jaar was het voor zovele Nederlanders noodlottige persoonsbewijs onder zijn verantwoordelijkheid ingevoerd - hij had geen enkel tegenspel geboden aan de man die dat (uiterst moeilijk na te maken) document had ontworpen: J. L. Lentz, hoofd van de rijksinspectie der bevolkingsregisters, een serviele dienaar van de bezetter. Eind oktober '41 had hij, als reactie op enkele beperkte sabotagedaden, op Duits verzoek samen met de secretarissen-generaal van justitie en van de twee economische departementen, resp. de NSB'er prof. mr. J. J. Schrieke en Hirschfeld, een proclamatie doen verschijnen waarin hij alle Nederlanders had opgeroepen, 'de in het bezette Nederlandse gebied geldende wetten en voorschriften' (daaronder waren toen reeds talrijke voorschriften die op het gebied van de Jodenvervolging uitgevaardigd waren) 'onvoorwaardelijk' na te leven - 'helpt mee', stond er ook in, 'opdat ons volk niet benadeeld wordt door de daden van onbezonnen en misdadige elementen.' De illegale pers had over die proclamatie haar gal uitgestort, 'ons volk', had Het Parool geschreven, 'heeft verachting voor 'Nederlandse' hoofdambtenaren die er zich toe lenen om zo onomwonden de vijand van ons land in zijn oorlogvoering te helpen.' 1 Contact met de illegaliteit had Frederiks steeds gemeden en de op hem in de illegale pers uitgeoefende kritiek had hij als hoogst onbillijk ervaren. Daarentegen had hij in maart '42 de burgemeesters geïnstrueerd, van alle 'politiaire voorvallen' (zij sloten illegale daden in) onmiddellijk kennis te geven aan de hoogste Nederlandse en Duitse politie-autoriteiten.

XCIn de latere jaren, en dan vooral in '43 en '44, had Frederiks veel aandacht besteed aan de moeilijkheden waarin de niet-'fouten' onder de burgemeesters waren komen te verkeren; groep na groep had hij bezocht, daarbij steeds profeterend dat Duitsland binnen enkele maanden zou zijn verslagen - uitlatingen die er menige burgemeester van afbielden, in een

XCI Het Parool, 27 (2 nov. 1941), p. 2.

366 [PDF]
FREDERIKS ZUIVERING

kennelijk zo laat stadium persoonlijke risico's te nemen. Met dat al hadden de meesten van die burgemeesters Frederiks' bezoek als steun ervaren in hun moeilijke positie. Toen de bezetter de Gemeinde-Einsatz had gelast, was van hem geen duidelijke verzetsimpuis uitgegaan - een advies van de volkenrechtsdeskundige van Buitenlandse Zaken, prof. mr. J. P. A. François, inhoudend dat wat de bezetter geëist had, niet in strijd zou zijn met het Landoorlogreglement, was hem welkom geweest. Ter bescherming van de Joodse bevolkingsgroep had hij (voor de overige secretarissen-generaal gold hetzelfde) in '40 en '41 niets ondernomen - hij had aanvaard dat het bestuursapparaat bij vele tegen die groep gerichte maatregelen was ingeschakeld. Intussen: er was toen van deportaties nog geen sprake geweest. Op I november '41 echter had Rauter, de Höhere SS- und Polizeiführer, hem gevraagd wat zijn houding zou zijn als het wèl tot die deportaties kwam. Frederiks had geantwoord dat hij meende geen bemoeienis te hebben met de ca. zestienduizend Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk die in Nederland asyl hadden gevonden (die gooide hij dus voor de wolven) maar dat hij, als de bezetter ook Nederlandse Joden zou gaan deporteren, zou aftreden. Dat had hij evenwel nagelaten: toen de deportaties, zowel van Joodse vluchtelingen als van Nederlandse Joden, injuli '42 begonnen waren, was hij in functie gebleven. Ook bij die deportaties hadden gemeentelijke instellingen, de vervoersbedrijven bijvoorbeeld, een rol gespeeld - er was de bezetter iets aan gelegen geweest dat Frederiks niet tot verzet aanspoorde. Daar was, geheel conform het Duitse beleid dat er op gericht was, algemeen verzet te voorkomen door tijdelijke uitzonderingen toe te staan, een concessie voor gedaan: Frederiks en zijn ambtgenoot van onderwijs, wetenschap en cultuurbescherming, de pro-Duitse prof. dr. J. van Dam, hadden verlof gekregen, aan de bezetter een lijst voor te leggen met de namen van door hen op maatschappelijk gebied belangrijk geachte Joden die dan met hun gezinnen wel in Nederland geïnterneerd maar, aldus de belofte van de bezetter, niet gedeporteerd zouden worden. Zo was een groep van uiteindelijk een kleine zevenhonderd Joden gevormd die in de gemeente Barneveld geïnterneerd waren. De groep was eind september '43 naar het Judendurchgangslager Westerbork overgebracht en vervolgens (dat was van meet af aan de bedoeling van de bezetter geweest) in de zomer van '44 gedeporteerd naar het Altersghetto Theresienstadt, maar vandaar, in tegenstelling tot andere ook uit Nederland gearriveerde groepen, niet naar Auschwitz-Birkenau doorgezonden - in zoverre was de door Frederiks en van Dam verleende bescherming tot het einde toe effectief gebleven.

367 [PDF]

XCEerst door het College van Vertrouwensmannen en vervolgens door het Militair Gezag werd hij, geheel conform het inzicht van de regering, gestaakt. Hij had tijdens zijn onderduik een verhandeling geschreven waarin hij met grote zelfingenomenheid op zijn beleid als hoofd van het departement van binnenlandse zaken ('het centrale punt, van waaruit een bepaalde koers aan het land kan worden opgelegd' 1) had teruggezien; hij had er niet in vermeld dat hij zelf tien NSB'ers tot burgemeester had benoemd en had evenmin geschreven over zijn instructie met betrekking tot de 'politiaire voorvallen', de Gemeinde-Einsatz en zijn verklaring aan Rauter. Die verhandeling publiceerde hij enkele weken na de bevrijding onder een titel: Op de bres 1940-1944, die door velen als provocerend werd beschouwd. Beel benoemde midden juni een kleine commissie onder voorzitterschap van Rutgers, lid van de Raad van State en waarnemend commissaris der koningin in Zuid-Holland, om Frederiks' beleid te beoordelen. Die commissie had nog geen rapport uitgebracht, toen aanhangers van de gestaakte secretaris-generaal zich gingen roeren. De burgemeester van Dordrecht, J. Bleeker, zelf kort na de April-Meistakingen van '43 door de bezetter ontslagen, had de behoefte, de vele burgemeesters die gestaakt waren te verdedigen, publiceerde daartoe onder de titel De Buffer een relaas van zijn eigen ervaringen en schreef vervolgens een protest tegen de uitschakeling der gestaakten dat hij aan talrijke ambtelijke relaties toezond. 2 In dat protest vergeleek hij de staking van een man als Frederiks met de moord op Floris V en de gebroeders de Witt - men had, meende hij, alle gestaakten ('verzet is door hen voortdurend gepleegd maar niet een verzet dat naar buiten bleek') moeten handhaven en slechts 'na een grondig onderzoek' eventueel een straf mogen opleggen.

XCAan 'grondig onderzoek' kwam de commissie-Rutgers niet toe: zij verdiepte zich niet in het departementaal archief maar ging uit van Frederiks' eigen verdediging: Op de bres 1940-1944, en sprak met twee commissarissen der koningin die Frederiks goed hadden gekend: Bosch van Rosenthal (Utrecht) en van Sonsbeeck (Limburg). Midden september berichtte zij aan Beel ', 'dat aan de goede bedoelingen en de vaderlandsTweede Wereldoorlog (1979), dl. II, p. 442 en vlg. 3 Advies d.d. 16 sept. 1945 in RvO,

I KJ. Frederiks: p. ID. 2 Het stuk wordt weergegeven in het boek van L. R J. ridder van Rappard:

368 [PDF]
FREDERIKS HIRSCHFELD

lievende gezindheid van de heer Frederiks geen moment kan worden getwijfeld' - evenwel, hij had zich ontpopt als 'een overtuigd opportunist, tegenstander van elke principiële politiek ... Slechts één beginsel hangt hij aan: het bestuursapparaat zoveel mogelijk op gang te houden.' Hij had 'veel ten behoeve van de Nederlandse bevolking weten te bereiken. Dat er bijvoorbeeld van ons Joods volksdeel althans nog een klein percentage in leven gebleven is, moet in belangrijke mate aan zijn nooit aflatende ijver op dit punt worden toegeschreven' (een hoogst overtrokken voorstelling van zaken'). Met dat al oordeelde de commissie-Rutgers dat aan Frederiks conform F 70 ongevraagd eervolontslag moest worden verleend - ontslag dus met recht op een wachtgeld (maar hij zou begin '46 vijf-en-zestig worden) en met behoud van zijn pensioenrechten.

XCBeellegde dit rapport aan de Commissie van Advies (op dat moment nog de commissie-Scholten) voor - midden december adviseerde ook zij, 'echter niet zonder aarzeling', tot ongevraagd eervolontslag. 2 Beel besliste conform dat advies (waarmee hij een beroep op de Raad van State onmogelijk maakte) en Frederiks werd vier weken later ontslagen.

XCDat daarmee inzake zijn zuivering niet het laatste woord was gezegd, zal nog blijken.

XCWij komen nu tot dr. H. M. Hirschfeld, gedurende de bezetting secretaris-generaal van de departementen van handel, nijverheid en scheepvaart en van landbouw, visserij en voedselvoorziening.

XCTot eind '41 was hij overtuigd geweest van een Duitse overwinning - dat had hem gestimuleerd om de inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven in het Duitse die hij voorshands onvermijdelijk achtte, te bevorderen. In dat kader had een beleidsdaad gepast waartoe hij kort na de Duitse invasie van de Sowjet-Unie besloot: met goedkeuring van het college van secretarissen-generaal (ook dus van Frederiks) had hij in augustus '41 in samenwerking met Louwes, directeur-generaal van de voedselvoorziening, een Commissie tot uitzending van landarbeiders naar Oost-Europa opgericht, de z.g. Culano. Ir. Staf, directeur van degeen 2 % van de ca. acht-en-dertigduizend Joden die de oorlog overleefden. 2 Advies d.d. 18 dec. 1945 in RvO, CoIl. Zuivering

1 Frederiks en van Dam hadden een kleine zevenhonderd Joden beschermd: nog

369 [PDF]
ZUIVERING

Nederlandse Heidemaatschappij. was voorzitter van die commissie geworden. De bedoeling was geweest dat de Nederlandse voedselvoorziening zou gaan profiteren van de opbrengst van een gebied in de Oekraïne, in oppervlakte ongeveer een zesde van Nederland, in welk gebied de Oekraïners zouden moeten werken onder toezicht van Nederlandse landbouwers. Die opzet was mislukt: de landbouw-organisaties hadden medewerking aan deze poging om te profiteren van de Duitse rooftocht in Oost-Europa geweigerd en de Culano had niet meer dan ca. zeshonderd krachten kunnen uitzenden, goeddeels NSB'ers.

XCZulk een plan was tekenend geweest voor Hirschfeld. Hij was een man van uitzonderlijke bekwaamheid en werkkracht, maar cerebraal, afgesloten tegen emoties en steeds rationeel denkend: wat was haalbaar, wat niet? Hij had het niet als haalbaar gezien om iets voor de vervolgde Joden te bereiken - dat had hij dus, hoewel zelf zoon van een Joodse vader', nagelaten (behoudens dan dat hij er zich samen met Louwes begin '41 met succes tegen had verzet dat de Joden lagere rantsoenen zouden krijgen). Eén keer was tot hem doorgedrongen dat in Oost-Europa massa-executies van Joden plaatsvonden maar dat bericht had hij niet doorgegeven, ook niet aan de Joodse Raad. Aan de beroving van het Joodse volksdeel had hij, menend dat dat in het belang van alle betrokkenen was, medewerking verleend door onder hem ressorterende bureaus in te schakelen bij de verkoop van Joodse textielzaken en van Joods grondbezit. Die bemoeienissen waren overigens slechts een zeer klein deel geweest van het totaal van zijn activiteiten. Die waren vooral gericht geweest op de handhaving van het levenspeil der bevolking, de bescherming van het Nederlandse bedrijfsleven en het op afstand houden van NSB'ers; daarvoor had hij zich met steun van zijn departementen, van Louwes en van de rijksbureaus voor handel en nijverheid grote moeite gegeven - hij was een taaie en als zodanig ook door Seyss-Inquart gewaardeerde onderhandelaar geweest en het bedrijfsleven was grote bewondering gaan koesteren voor zijn onvermoeide inzet.

XCHij had rust begeerd in de Nederlandse samenleving: die rust was, had hij gemeend, noodzakelijk om een zo groot mogelijk deel van de produktie in stand te houden en om datgene wat geproduceerd werd (met aftrek van wat aan Duitsland moest worden geleverd) naar billijkheid onder de bevolking te verdelen. Verzet had hij als schadelijk beschouwd voor de Nederlandse belangen: het zou de bezetter slechts tot harder

1 Wij hebben in de eerste druk van deel a ten onrechte vermeld dat zijn moeder van half-Joodse afkomst was.

370 [PDF]
HIRSCHFELD

optreden stimuleren. Vandaar zijn handtekening onder de proclamatie van eind oktober '41. Meer nog: in diezelfde tijd had hij mede namens Louwes en Schrieke de bezetter voorgesteld, overtreders van de Nederlandse distributiebepalingen zonder vorm van proces in een Nederlands concentratiekamp op te sluiten - de bezetter had dat denkbeeld afgewezen en voor die overtreders (alsook voor veroordeelden en voor clandestien uit Duitsland teruggekeerde arbeiders) een eigen concentratiekamp opgericht: Ommen. Dat het werk van illegale organisaties noodzakelijk was om honderdduizenden onderduikers, Joodse en niet-Joodse, in staat te stellen ondergedoken te blijven, had Hirschfeld niet beseft. Hij had aanvaard dat begin '44 een nieuwe distributiestamkaart, de tweede', zou worden uitgereikt volgens een regeling waarbij iedere ingezetene zich met zijn eerste kaart, zijn persoonsbewijs en een oproepingskaart bij de distributiekantoren zou moeten aanmelden (hetgeen Joodse en vele andere onderduikers niet zouden kunnen doen en hetgeen voor illegale werkers levensgevaarlijk kon zijn) - die regeling, waarop door Rauter persoonlijk ten sterkste was aangedrongen, had hij ondertekend. Frederiks had dat geweigerd maar had haar wèl aan alle burgemeesters toegezonden. Vrij Nederland had midden december '43 van een 'doodgevaarlijke aanslag' gerept> en Het Parool'Frederiks en Hirschfeld handlanger van Rauter' als kop boven een artikel geplaatst waarin de twee secretarissen-generaal scherp waren aangevallen.' Hirschfeld had toen de directeuren der rijksbureaus bijeengeroepen en blijkens een verslag van zijn verweer de overvallen op de distributiediensten 'verwilderingsverschijnselen' genoemd, de illegale pers als 'zeer gevaarlijk' aangeduid en zijn medewerking aan de regeling voor de uitreiking van de Tweede Distributiestamkaart verdedigd; uit dat verslag had hij evenwel één passage geschrapt:

XC'Mogelijk zal nog menig ondergedokene niet durven komen om de nieuwe distributiestamkaart af te halen, maar dat zijn de eonsequenties welke ieder die ondergedoken is, dient te dragen.'

XCDat verslag nu was in zijn oorspronkelijke vorm door een van de met de illegaliteit samenwerkende ambtenaren aan Het Parool toegespeeld; het was geciteerd in het nummer dat midden juni '44 uitkwam, en Het Parool had nog een recentere uitlating van Hirschfeld kunnen weergeven:37

I In de herfst van '39 was de eerste distributiestamkaart uitgereikt. 2 IV, 7 (13 dec. 1943), p. 3. 3 62 (18 dec. 1943), p. 3·

371 [PDF]
ZUIVERING

deze had eind maart jegens de directeuren der rijksbureaus betoogd: 'De miskenning die er hier en daar is, moet men als onvermijdelijk kwaad dragen; door inblazingen van niet-verantwoordelijken mag men zich niet van een consequent gekozen standpunt laten afbrengen.' 'Inblazingen van niet-verantwoordelijken', dat is', had Het Parool hieraan toegevoegd,

XC'Hirschfelds kwalificatie voor de voorschriften der Nederlandse regering te Londen 1 en de oproepen der illegale pers tot standvastigheid en moed in het verzet tegen de Duitse onderdrukkers. Er zijn nooit grievender woorden gebezigd om het werk van tienduizenden Nederlanders te beschrijven die met inzet van hun leven de vrijheid bevechten op het botte geweld der Duitse horden.' 2

XCAnders dan Frederiks was Hirschfeld in de hongerwinter op post gebleven. Hij had met de (door Seyss-Inquart en de Wehrmacht goedgekeurde) oprichting van de Centrale Rederij voor de Voedselvoorziening die levensmiddelen over het Ijsselmeer naar het westen bracht, weten te voorkomen dat de nood nog hoger steeg dan toch al het geval was.

XCHij was realist genoeg geweest om te beseffen dat hij zich na de bevrijding vooreerst moest terugtrekken. Hij wilde de eer aan zich houden en deed, zoals al vermeld, op 5 mei '45 aan de Vertrouwensmannen een aan de koningin gerichte brief toekomen waarin hij zijn functie ter beschikking stelde - desondanks ontving hij van het Militair Gezag een stakingsbevel,

XCHet werd augustus eer de minister van handel en nijverheid, Vos, een commissie onder voorzitterschap van dr. F. H. Fentener van Vlissingen, directeur van de Steenkolen-Handelsvereniging', instelde om over Hirschfelds beleid rapport uit te brengen. Die commissie sprak enkele

XC1 In een toespraak via Radio Oranje had minister-president Gerbrandy begin januari '44 het gehele overheidspersoneelopgeroepen, de uitreiking van de Tweede Distributiestamkaart naar vermogen te saboteren. 2 Het Parool, 67 (19 juni 1944), p. 3. 3 Fentener van Vlissingen had er in '33 bij de toenmalige minister van economische zaken op aangedrongen, Hirschfeld op grond van zijn half-Joodse afkomst niet meer als onderhandelaar naar Berlijn te zenden. Hij was vóór de oorlog voorzitter geweest van de Deutsch-Niederldndische Gesellschofi die de economische samenwerking met het Derde Rijk wilde bevorderen. In juli '40 was hij voorzitter geworden van een Nationaal Comité voor Economische Samenwerking (met Duitsland) - dat Comité was door de bezetter terzijde geschoven, die met een kleiner comité-van-zeven, de Z.g. Siebenerausschuss, in zee was gegaan; daarvan was Woltersom voorzitter en twee 'foute' figuren waren er lid van.

XCLater in de bezetting had Fentener van Vlissingen op allerlei wijzen steun verleend aan het illegale werk, van de herfst van '44 af speciaal aan de BS in de provincie Utrecht. 37

372 [PDF]
HIRSCHFELD

malen met Hirschfeld en kon ook kennis nemen van een hoogst belangrijke bron: de notulen van het college van secretarissen-generaal. Wij citeren uit haar in januari '46 aan de twee betrokken ministers: Vos en Mansholt, voorgelegde conclusie:

XC'Dr. Hirschfeld heeft zich tijdens de bezetting bij al zijn handelingen laten leiden door hetgeen naar zijn beste weten het landsbelang eiste en heeft zich in dit opzicht een goed vaderlander getoond.

XCDr. Hirschfeld heeft door zijn grote bekwaamheid en zelfbewust optreden tegenover de Duitsers aan ons land grote diensten bewezen .... Het kan niet worden aangetoond dat dr. Hirschfeld door tot het laatste toe in functie te blijven zodanige diensten aan de vijand heeft bewezen dat deze groter kunnen worden geacht dan het nut dat voor de bevolking aan zijn aanblijven was verbonden.

XCDr. Hirschfeld heeft te weinig waarde gehecht aan en te weinig rekening gehouden met de grote waarde van het ondergrondse verzet ...

XCDr. Hirschfeld heeft door de wijze van uitvoering van zijn taak de geestelijke weerstand van ons volk meer geschaad dan ... noodzakelijk was.'

XCHet advies van de commissie was dat aan Hirschfeld eervolontslag moest worden verleend, hetzij op zijn verzoek, hetzij ongevraagd.

XCHirschfeld, die een volledige rehabilitatie begeerde, weigerde ontslag te vragen - de keuze werd nu dus: geen maatregel of ongevraagd eervol ontslag. De commissie-Patijn adviseerde tot het eerste (zij het met de opmerking dat Hirschfeld niet opnieuw secretaris-generaal van een economisch departement mocht worden) maar Vos en Mansholt beslisten anders: in mei '46 werd aan Hirschfeld ongevraagd eervolontslag verleend. Hij ging in beroep bij de Raad van State. Dit college stelde in zijn midden september uitgebracht advies' dat 'tegenover de onmiskenbaar zeer grote diensten' welke Hirschfeld had bewezen, 'de tegen hem aangevoerde gedragingen welke de schijn konden wekken dat hij zich zou hebben geabstraheerd van het ondergronds verzet en te weinig oog zou hebben gehad voor het belang van de nationale strijd in de afgelopen totale oorlog', niet van zodanige betekenis waren dat aan hem anders dan op eigen verzoek ontslag kon worden verleend (in afwijking van zijn eerder aangenomen houding had Hirschfeld aan de Raad van State meegedeeld dat hij voornemens was, dat verzoek in te dienen) - het besluit van de ministers Vos en Mansholt werd dus voor vernietiging door de Kroon voorgedragen. Maar welke gronden zouden in het desbetreffend koninklijk besluit vermeld moeten worden? Huysmans, de

XCI Tekst in Staatsblad G 317.

373 [PDF]
ZUIVERING

opvolger van Vos, had er geen bezwaar tegen, de (ten aanzien van Hirschfelds houding jegens verzet en illegaliteit onjuiste) formuleringen van de Raad van State over te nemen maar Mansholt, die als minister in het kabinet-Bcel was aangebleven, wèl. Zo ook koningin Wilhelmina. In het begin november '46 gepubliceerde koninklijk besluit' werd gesproken van Hirschfelds 'onmiskenbaar zeer grote en ook niet betwiste diensten' maar werd herhaald 'dat hij blijk heeft gegeven van onvoldoende begrip voor de grote geestelijke waarde van het verzet, met name zoals dit zich uitte in de ondergrondse actie.'

XCHirschfeld vroeg met ingang van I januari '47 ontslag, hetgeen hem eervol werd verleend, 'met dankbetuiging voor de niet betwiste, zeer grote en belangrijke diensten, in vijf moeilijke bezettingsjaren het Nederlandse volk bewezen.'

XCMet ingang van diezelfde datum werd hij benoemd tot Regeringscommissaris in algemene dienst, speciaal voor de ten aanzien van Duitsland hangende economische en financiële vraagstukken; eind '47 werd hij, zoals al vermeld, Regeringscommissaris voor het Europese Herstelprogramma, twee jaar later Nederlands eerste Hoge Commissaris in Indonesië.'

XCVerwey en Hirschfeld hadden in beroep kunnen gaan bij de Raad van State, beiden met succes: Verwey had 70 % van zijn pensioenrechten herkregen en het aan Hirschfeld verleende ongevraagde ontslag was

1 A.V. 2 Wij vermelden in dit verband hoe het met Woltersom en Louwes afliep. Aan Wolters om, die tijdens de bezetting de organisatie van het Nederlandse bedrijfs leven bij die van het Duitse had aangepast, werd conform het advies van de commissie Patijn in '46 ongevraagd eervolontslag verleend als voorzitter van de Raad voor het Bedrijfsleven. Lauwes, die een hoogst bekwame directeur-generaal voor de voedsel voorziening was geweest, werd niet gestaakt, hoewel de Grote Adviescommissie der Illegaliteit daar eind mei '45 bij generaal Kruls op had aangedrongen - Kruls had, alvorens die beslissing te nemen, overleg gepleegd met het College van Vertrouwens mannen en bovendien van leiders van enkele spionagegroepen vernomen dat ambte naren van Louwes' directoraat-generaal van eind' 43 af met diens instemming belang rijke inlichtingen aan Landen hadden doorgegeven. Louwes' beleid werd op zijn verzoek onderzocht door de commissie-Fentener van Vlissingen. Haar advies aan Mansholt was, geen zuiveringsmaatregel te treffen, en dat advies werd door Mansholt gevolgd.

374 [PDF]
ACTIES TEN GUNSTE VAN FREDERIKS

ongedaan gemaakt. Kennelijk oordeelde de Raad van State milder dan de ministers - was het dan niet billijk dat ook de uitspraak inzake Frederiks (ongevraagd eervolontslag) werd herzien?

XCEnkele burgemeesters en provinciale hoofdambtenaren uit het noorden van het land namen het initiatief en stelden in januari '47 voor dat vanuit elke provincie een gelijkluidende brief aan Beel zou worden gericht waarin erop werd aangedrongen dat Frederiks verlof zou krijgen tot het instellen van beroep bij de Raad van State. Beel ontving elfbrieven die tezamen door enkele honderden burgemeesters en andere functionarissen uit de kringen van het provinciaal en gemeentelijk bestuur waren ondertekend. In die brieven 1 schreven de ondertekenaars o.m. dat het 'hun uit eigen ervaring bekend (is) dat het bovengronds verzet door de heer Frederiks werd mogelijk gemaakt en geactiveerd en dat de illegaliteit, wanneer zij zich tot hem wendde, op zijn medewerking kon rekenen' - nu, dat laatste had zelfs Frederiks in zijn Op de bres 1940-1944 niet beweerd.

XCBeel legde de verzoekschriften terzijde.

XCDaar stak een element van rechtsongelijkheid in. Het gevolg was dat in de zomer van '47 een tweede, heel wat beter geformuleerd verzoekschrift> tot Beel werd gericht waarin er o.m. op gewezen werd dat het beleid van Hirschfeld door de Raad van State en dat van het Driemanschap van de Nederlandse Unie door de commissie-Plate uitdrukkelijk in hun geheel waren beoordeeld, zulks in een tijd toen 'de gemoederen reeds veel meer tot rust gekomen' waren, dat prof. Scholten, wiens commissie tot het ongevraagd eervolontslag van Frederiks had geadviseerd, nimmer een bestuursfunctie had bekleed en dat zijn commissie haar advies had opgesteld voordat zij kennis had kunnen nemen van een door Frederiks geschreven memorie over zijn beleid. Dit verzoekschrift werd ondertekend door twee-en-twintig hooggeplaatsten, onder wie kardinaal de Jong (hij ondertekende als eerste), generaal Winkelman, twee commissarissen en twee oud-commissarissen der koningin (onder wie van Sonsbeeck), vier hoogleraren (onder wie Cleveringa en Meijers) en drie Kamerleden (onder wie Romme en Kortenhorst).

XCOok dit verzoekschrift legde Beel terzijde. Hij nam aan dat een nieuwe behandeling van de zaak-Frederiks tot deining in parlement en pers zou leiden; bovendien zou, wilde men Frederiks het recht geven, bij de Raad van State in beroep te gaan, een wijziging van het wetsbesluit F I32 nodig

XCI Tekst in L. J. R. ridder van Rappard: Hoe u/as het ook weer], dl. II, p. 458-60. 2 Tekst: a.v., p. 460-63.

375 [PDF]
ZUIVERING zijn en kwam die wijziging tot stand, dan zouden de duizenden gezui

verden, in wier zaak de ministers het advies van de Commissie van Advies hadden gevolgd, zich óók tot de Raad van State kunnen wenden.

XCOp zichzelf had dit tweede argument de ervaren oud-bestuursambtenaar Frederiks kunnen aanspreken, maar niets daarvan: als een verbitterd man ging hij de hem resterende levensjaren in.

XCOver de commissaris der koningin in Groningen, Homan, schreven wij reeds - er resten er drie: de commissaris van Noord-Brabant, van Rijckevorsel, de commissaris van Gelderland, mr. S. baron van Heemstra, en de commissaris van Friesland, mr. P. A. V. baron van Harinxma thoe Slooten.

XCZij waren alle drie door de illegaliteit als figuren beschouwd van wie op verzetsgebied niets was uitgegaan - van Rijckevorsel had, zoals al opgemerkt, vooral bij de Gemeinde-Einsatz verstek laten gaan.

XCMet betrekking tot van Rijckevorsel die gestaakt was (zijn beleid was in het Zuiden al door een door van Sonsbeeck gepresideerde commissie onderzocht), adviseerde de commissie-Scholten tot ongevraagd eervol ontslag. Beel besliste conform - een dankbetuiging bleef achterwege, hetgeen van Rijckevorsel diep griefde.

XCOok van Heemstra werd door het Militair Gezag gestaakt maar die staking werd (naar wij aannemen: op advies van de commissie-van Boeyen) na twee maanden door Beel opgeheven - een overweging daarbij was dat van Heemstra, die al vijf-en-zestig was, zich bereid had verklaard, per I januari' 46 met pensioen te gaan. Eind juni trad hij weer als commissaris in functie. Dit leidde tot grote woede bij de Gelderse illegaliteit. Er werd overleg gepleegd en enkele weken later begaven drie vooraanstaande illegale werkers zich naar Den Haag om aan Schermerhorn mee te delen dat van Heemstra, werd hij niet binnen enkele dagen ontslagen, in een kippenhok zou worden opgesloten. Beel werd er bijgehaald 'en', aldus later Schermerhorn, 'met vereende krachten is het ons gelukt de heren ervan te overtuigen dat dit toch niet de weg was' 1 - de toezegging dat van Heemstra nog slechts enkele maanden commissaris zou zijn, wierp enige olie op de golven. Nadien werd het dossier-van

XCI Prof.dr.ir. W. Schermerhorn, p. 75.

376 [PDF]
DRIE COMMISSARISSEN DER KONINGIN

Heemstra door de commissie-Scholten bezien - haar conclusie was dat er onvoldoende aanleiding bestond om zuiveringsmaatregelen tegen hem te nemen. Hij kreeg op eigen verzoek eervolontslag en daarbij ontbrak de dankbetuiging niet.

XCVan Harinxma tenslotte, commissaris van Friesland sinds 1909 en in '45 dus al zes-en-dertig jaar in functie, werd tot zijn grote ergernis gestaakt - die ergernis uitte hij o.m. door na zijn staking elke dag zijn werkkamer op het Provinciehuis te betrekken. Vervolgens werd, nog in mei, zijn beleid onderzocht door een kleine commissie onder voorzitterschap van van Boeyen. Zij sprak met een groet aantal personen, onder wie enkele Friese burgemeesters, en luisterde ook naar de omstreden commissaris. 'In het algemeen', zo stond in haar rapport d.d. 31 mei', 'zijn de burgemeesters van oordeel dat zij in den beginne wèl, later evenwel steeds minder en op het laatst weinig of geen steun meer van de heer van Harinxma hebben gehad' - burgemeesters die hadden willen onderduiken omdat zij de Wehrmacht geen arbeiders hadden willen leveren voor de aanleg van verdedigingswerken, hadden steeds te horen gekregen dat zij in functie moesten blijven. De commissie-van Boeyen meende dat aan van Harinxma ('krachtig en consequent in zijn principieel onjuist beleid') al of niet op eigen verzoek eervolontslag moest worden verleend. Dat was ook het advies van de commissie-Scholten en van Harinxma kreeg eind november, niet op eigen verzoek (hij had geweigerd het in te dienen), eervolontslag. Met dankbetuiging.

Hoge Raad / rechterlijke macht / notarissen

XC

XCEerder schreven wij dat bij de Gemeinde-Einsatz de commissaris van Noord-Brabant 'verstek had laten gaan', welnu: als er één college was waarvoor naar het oordeel van de illegaliteit en van allen die het verzet een goed hart toedroegen, datzelfde gold, dan's lands hoogste rechtscollege: de Hoge Raad. Verstek uiteraard niet in die zin dat hij zijn normale arbeid niet had voortgezet. Dat had hij gedaan en het was een voor de samenleving nuttige arbeid geweest: hij had met zijn drie Kamers arrest gewezen in talloze zaken van civielrechtelijke, strafrechtelijke en belastingrechtelijke aard, zoals ook de lagere rechterlijke instanties: kantonrechters, rechtbanken en gerechtshoven, met hun werk waren voort

XC1 Exemplaar in Chef-Staf MG, Zeer geheim archief, 6, no. 246.

377 [PDF]
ZUIVERING

gegaan. Evenwel: de Hoge Raad, het juridisch geweten des lands, had die voortzetting niet gecombineerd met enig protest, in welke vorm ook, tegen het onrecht waaraan de bezetter zich schuldig maakte - hij had steeds het belang van een ongestoord voortwerken laten prevaleren.

XCDat was al in '40 begonnen. In de zomer had de Raad (wij weten niet met welke meerderheid) geweigerd, een Duits aanbod te aanvaarden dat hij alle Duitse verordeningen vóór hun afkondiging zou toetsen aan de normen van het volkenrecht (te voorzien viel dat, werd dat aanbod wèl aanvaard, conflicten niet zouden uitblijven). In oktober had de Raad, ondanks de door de liberale voorman prof. mr. B. M. Telders en anderen uitgeoefende aandrang om het tegendeel te doen, met grote meerderheid van stemmen (vermoedelijk twaalf tegen vijf) besloten, het invullen van de Z.g. Ariërverklaring niet te weigeren. Als uitvloeisel daarvan had hij in november aanvaard dat zijn president, mr. L. E. Visser, op grond van zijn Joodse afkomst de laan werd uitgestuurd - ook andere Joodse rechters, allen voor het leven benoemd, hadden toen hun functie moeten neerleggen. In '41 had de Raad zich bij de komst van Vissers opvolger prof. mr. J. van Loon, een pro-Duitse figuur, neergelegd en had hij nagelaten, protest aan te tekenen tegen de instelling van de z.g. Vrederechtspraak, in welk kader een Vredegerechtshof was opgericht hetwelk door de bezetter bevoegd was verklaard, zaken die al geheel afgehandeld waren, opnieuw in behandeling te nemen. Dan had op 12 januari '42 de Strafkamer een arrest gewezen waarin het college had uitgesproken dat alle Duitse verordeningen (verscheidene daarvan vielen op het gebied van de Jodenvervolging of op dat van de bestrijding van verzet en illegaliteit) 'het karakter van wet in de zin der Nederlandse wetgeving' hadden (en dus geëerbiedigd moesten worden) en dat de Hoge Raad zichzelf niet als bevoegd beschouwde, ze te toetsen aan het volkenrecht - in dat verband was vooral artikel 43 van het Landoorlogreglement van belang geweest, dat een bezetter verplichtte, in een bezet gebied 'de bestaande wetten te eerbiedigen behoudens volstrekte verhindering'. Dit arrest, door een Groninger jurist aangeduid als 'het arrest van de volledige overgave' " leidde er toe dat Vrij Nederland enige tijd later geschreven had:

XC'Op de avond van de rzde januari '42 zal Seyss-Inquart de heren wel met een 'braaf zo' op de schouders geklopt hebben ... Zo 'n Hoge Raad kunnen wij na

XCI Aangehaald in De Hoge Raad. Antwoord aan mr. N. C. M. A. van den Dries (1945), p.

378 [PDF]
DE HOGE RAAD

de vrede natuurlijk niet houden: de heren moeten de laan uit. Wij hebben een Hoge Raad voor het recht, maar niet voor het onrecht!' 1

XCZo hadden ook andere illegale bladen er over gedacht, met name Het Parool welnu, toen van Heuven Goedhart, die van begin '43 af een van de belangrijkste figuren in de redactie van dat blad was geweest, na zijn tocht naar Londen daar in juli '44 minister van justitie was geworden, had hij geweten wat hem te doen stond: met de volledige instemming van Gerbrandyen van de koningin, die even gebeten waren op de Hoge Raad als hij, had hij het Militair Gezag opdracht gegeven, de werkzaamheden van de Hoge Raad, die toen naar Nijmegen was verplaatst, zo spoedig mogelijk stil te leggen: van Loon, vier raadsheren die door de bezetter waren benoemd (onder wie drie 'foute') en mr. L. A. Nijpels, een lang voor de oorlog benoemde raadsheer van wie van Heuven Goedhart had vernomen dat hij op een vriendelijke bejegening van van Loon had aangedrongen, moesten geschorst, de negen resterende gestaakt worden. In Nijmegen had men niet alle daartoe strekkende bevelen aan de betrokkenen kunnen uitreiken: van Loon en een van de 'foute' raadsheren waren gevlucht, enkele anderen hadden zich in het westen des lands bevonden. De genomen besluiten waren op 13 oktober '44 door Radio Oranje bekendgemaakt en vervolgens was eind december bij het Noodbesluit Rechterlijke Organisatie (Staatsblad E 154) de mogelijkheid van beroep in cassatie opgeschort: nadien bestond de Hoge Raad slechts op papier.

XCDie forse ingreep had in bezet gebied tot kritiek aanleiding gegeven. Donner, die lid van de Kamer voor belastingzaken van de Hoge Raad was geweest, geruime tijd niet aan de werkzaamheden had deelgenomen" en in februari '44 zijn functie had neergelegd, had voor die kritiek weerklank gevonden bij de andere leden van het Vaderlands Comité en ten tijde van de bevrijding was aan de top van het nu weer onder secretaris-generaal Tenkink fungerende departement van justitie het algemeen gevoelen dat de Hoge Raad (uiteraard minus van Loon en de 'foute' leden) terwille van de gehele rechtsbedeling weer zo spoedig mogelijk (dat vergde intrekking van E 154) aan het werk moest gaan. Van

1 IV, I (28 aug. 1943), p. 4. 2 Als anti-revolutionaire voorman was hij in de lente van '41 korte tijd in arrest geweest en vervolgens op I juli' 41 opnieuw gearresteerd - met andere anti-revolutionaire voormannen was hij toen toegevoegd aan de groep Z.g. Indische gijzelaars in Buchenwald, welke groep in '42 naar Noord Brabant was verplaatst; in april '43 was hij vrijgelaten.

379 [PDF]
ZUIVERING

Heuven Goedhart was toen al enkele weken geen minister meer - minister was Gerbrandy.

XCTwee weken na de bevrijding, op 19 mei, maakte het Militair Gezag de staking van de acht leden van de Hoge Raad die vóór de bezetting waren benoemd, ongedaan, zulks overigens 'in afwachting van een nader onderzoek'. Wij nemen aan dat Kruls terzake heeft gehandeld conform de adviezen welke hij van Tenkink en Donner (en wellicht ook van Drees die immers voorzitter van het Vaderlands Comité was geweest) had ontvangen en dat Gerbrandy zich tegen die opheffing niet heeft verzet - hfj had een andere oplossing bedacht: op 21 juni, twee dagen voordat hij zijn portefeuille overdroeg aan Kolfschoten (die lid van het Vaderlands Comité was geweest), richtte hij tot de resterende leden van de Hoge Raad een lange en scherpe brief waarin hij schreef dat het college tijdens de oorlog zijn hoogste plicht had verzaakt en dat hij, ware hij er lid van, zou weten wat hem te doen stond, nl. aftreden.'

XCNu, daar dáchten de weer in hun functie herstelde leden van de Hoge Raad niet aan! De waarnemend-president, mr. N. C. M. A. van den Dries, publiceerde een goeddeels in de hongerwinter door hem geschreven brochure, De Hoge Raad der Nederlanden tijdens de bezetting, die van begin tot eind een apologie was en waarin ingrepen als van van Heuven Goedhart werden gekarakteriseerd als het werk van 'stuurlui aan de wal'. 2

XCVoor Kolfschoten kwam vast te staan dat aan een zuivering van de gehele rechterlijke macht niet te ontkomen viel: de 'foute' leden moesten ontslagen worden en onder de niet-'fouten' waren verscheidenen die voor andere zuiveringsmaatregelen in aanmerking kwamen. Die zuivering wilde hij, rekening houdend met de grondwettige onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, niet zèlf ter hand nemen maar opdragen aan een door hem in te stellen nieuw college: het Hoge College voor de Rechterlijke Macht. Een tot die instelling strekkend wetsbesluit werd in voorbereiding genomen.

XCEnkele malen kwam in juli in de Raad voor Binnenlands Bestuur van het kabinet-Schermerhorn de vraag aan de orde wat ten aanzien van de Hoge Raad diende te geschieden. Lieftinck ging het verst: hij voelde er voor, aan het parlement, zodra het er weer was, voor te stellen, de Hoge Raad en bloc nieuw samen te stellen; er werd in het kabinet over gestemd en een meerderheid wees het denkbeeld af. Wèl meende het kabinet dat het op zijn weg lag, het door de Hoge Raad tijdens de bezetting gevoerde

XC1 Eén dag later, 22 juni, hief Gerbrandy de schorsing van Nijpels op. 2 N. C. M. A. van den Dries: De Hoge Raad der Nederlanden tijdens de bezetting, p.

380 [PDF]
DE HOGE RAAD

beleid publiekelijk af te keuren, maar zulks dan gecombineerd met een afkeuring van de ingreep waartoe van Heuven Goedhart en Gerbrandy (en de koningin) waren overgegaan. Er werd besloten dat een commissie uit het kabinet (Schermerhorn, Kolfschoten, Logemann) met een delegatie uit de Hoge Raad zou spreken - een besluit waar de Grote Adviescommissie der Illegaliteit tegen protesteerde zodra zij er van vernam.

XCOp 9 augustus vond een eerste gesprek plaats met de bedoelde delegatie die drie leden telde, van wie van den Dries er één was. 'Deze heren', zo luidde blijkens het verslag 1 'de voorlopige conclusie',

XC'zullen in nadere ernstige overweging nemen het door minister Logemann geopperde denkbeeld dat de Hoge Raad alsnog in een schrijven aan de regering zal kenbaar maken dat hij niet alleen gevoel maar ook waardering heeft voor de opvatting van hen die tegen het beleid en de algemene houding van de Raad bezwaren hebben ontwikkeld; dat een sterke en naar buiten meer fier sprekende houding ontegenzeggelijk zou hebben bijgedragen tot de bevestiging van het traditionele vertrouwen in het hoogste Rechtscollege, ... maar dat de Hoge Raad bij zijn afweging van belangen en verantwoordelijkheid in geweten gemeend heeft te moeten handelen, zoals hij deed, daarbij voorallettende op de voor de rechtsbedeling tijdens de bezetting pijnlijke gevolgen, aan zijn aftreden of afzetting verbonden.'

XCIn een volgend gesprek wierpen de drie ministers het denkbeeld op dat de Leidse hoogleraar Meijers president van de Hoge Raad zou worden. De regel was dat de Hoge Raad zelf een aanbeveling voor dat presidentschap opstelde, dat het in anciënniteit oudste lid daar als no. I op werd geplaatst en dat die aanbeveling, voorgelegd aan de Tweede Kamer en door deze overgenomen, leidde tot een benoeming door de Kroon. Het naar anciënniteit oudste lid was van den Dries. Hèm, niet Meij ers, wilde de Hoge Raad tot president benoemd zien en naast deze zou Donner oudste vice-president kunnen worden, maar van den Dries, verdediger par excellence van het door de Raad tijdens de bezetting gevoerde beleid, was voor het kabinet onaanvaardbaar. Het kabinet polste Donner: was hij bereid, president te worden? Donner, wetend dat er binnen de Raad weerstanden tegen hem bestonden, weigerde.

XCWat kwam er nu terecht van de brief waarvan minister Logemann op 9 augustus de hoofdlijnen had aangegeven? Niets. De Hoge Raad (d.w.z. de acht vóór de bezetting benoemden) dacht er niet aan, schuld te

XCI

381 [PDF]
ZUIVERING

bekennen - hij richtte eind september een brief tot de regering die slechts een verdediging van zijn beleid bevatte. Tot ergernis van de acht liet het kabinet midden oktober die brief door de pers publiceren samen met een eigen brief waarin het enerzijds de vóór de bevrijding verrichte ingrepen 'onbewimpeld' afkeurde maar anderzijds de stafbrak over het beleid van de Hoge Raad tijdens de bezetting:

XC'De regering aarzelt niet als haar stellige mening kenbaar te maken dat een krachtiger houding van de Hoge Raad een kostbare bijdrage zou hebben gevormd tot het energieke verzet van het volk tegen een zo weergaloze kneveling van zijn elementaire rechtsgoederen'

XCnu, dat loog er niet om, maar waren hieraan ten aanzien van de samenstelling van de Hoge Raad, de 'foute' leden uitgezonderd, gevolgen verbonden? Neen (een inconsequentie waar de GAC onmiddellijk op wees), integendeel zelfs: het wetsbesluit E 154 was op loktober door een ander wetsbesluit vervangen dat de cassatierechtspraak herstelde - het was de 'oude' Hoge Raad die weer ging fungeren. Fungeren tot grote woede vooral van de koningin! Toen Kolfschoten haar was komen meedelen dat het kabinet besloten had, de 'oude' Hoge Raad te handhaven, waren haar bewoordingen van dien aard dat Kolfschoten bijna zeven-en-dertig jaar later tegen een onderzoeker zei dat ze het college 'eigenhandig had kunnen vermoorden'. 1 Restten de kwesties van de aanvulling van de Hoge Raad tot zeventien leden en de benoeming van een president.

XCVoor die aanvulling stelden de acht vóór de bezetting benoemde raadsleden èn de twee die door de bezetter waren ontslagen en die in hun functie waren hersteld (een van die twee was Donner), een aanbeveling op waarbij als no. I voor een der plaatsen mI. P. H. Smits werd genoemd die tijdens de bezetting door Seyss-Inquart was benoemd. Zijn staking was dus op 19 mei niet opgeheven - evenwel had het Hoge College voor de Zuivering van de Rechterlijke Macht vastgesteld dat tegen hem geen zuiveringsmaatregelen behoefden te worden genomen. De Voorlopige Tweede Kamer volgde in december de aanbeveling maar pas na drie stemmingen en met een geringe meerderheid. Vervolgens legde Cleveringa uit protest zijn voorzitterschap van de studentenzuiveringscommissie te Leiden neer en richtte de GAC tot koningin Wilhel

XC1 P. E. Mazel: 'In naam van het recht ... ' De Hoge Raad en de Tweede Wereldoorlog (1984), p.

382 [PDF]
DE HOGE RAAD

mina het verzoek, het besluit tot benoeming van Smits niet te ondertekenen. Inderdaad, zij weigerde.

XCInmiddels waren bij het eind oktober '45 ingestelde 'Hoge College diverse klachten tegen de Hoge Raad ingediend. Slechts één, die tegen Smits, was (naar wij vermoeden: op verzoek van de zittende leden van de Hoge Raad die hem herbenoemd wilden zien) met grote snelheid behandeld. Tot de behandeling van de overige klachten kwam het niet - dat lag niet aan het Hoge College maar aan het kabinet dat met de in oktober gepubliceerde brieven de gehele Hoge Raad-kwestie als afgedaan wilde beschouwen. Kolfschoten deed in maart '46 het Hoge College weten dat de regering niet wenste dat het beleid van de Raad en het aandeel daaraan van de verschillende raadsheren zou worden onderzocht en het Hoge College, hoewel uitdrukkelijk ingesteld als een van de regering losstaand orgaan, legde zich bij die instructie neer en nam dus ook geen maatregelen toen van den Dries, eerder opgeroepen om zich te komen verantwoorden, na Kolfschotens briefberichtte dat hij' weigerde te verschijnen.'

XCEnkele maanden lang nog leidde deze onverkwikkelijke zaak af en toe tot deining in de Tweede Kamer en in de pers. Het Hoge College, schreef van Heuven Goedhart in juni '46 in Het Parool,

XC'mag oordelen over een raadsheer die op de hoeken der straten met Volk en Vaderland heeft gevent (hetgeen niet is voorgekomen), aan Winterhulp actief heeft meegewerkt (hetgeen niet is geschied), deelgenomen heeft aan het Russische Legioen (hetgeen niet één raadsheer in zijn hoofd heeft gekregen), maar oordelen over een raadsheer als raadsheer, neen, dat mag het College niet.' 2

XCOok door de redactie van het Nederlands Juristenblad werd Kolfschotens beleid veroordeeld. In hetzelfde blad schreef mr. L. A. Donker, lid van de Tweede Kamer-fractie van de PvdA, een beschouwing waarin hij constateerde dat er kennelijk tussen de regering en de Hoge Raad eenHoge Raad-complex kwam bij de behandeling door het Tribunaal niet ter sprake. 2 Het Parool, 15 j uni

1 Een van de laatste beleidsdaden van Kolfschoten was dat hij de procureur-fiscaal bij het Haagse Bijzonder Gerechtshof die zijn mede tegen de Hoge Raad gericht requi sitoir reeds had geschreven, verbood van Loon te dagvaarden - een proces tegen deze zou de gehele Hoge Raad-kwestie weer in het centrum van de aandacht hebben geplaatst. Van Loon werd een jaar later door een Tribunaal veroordeeld tot twee jaar internering-met-aftrek; hij werd dus onmiddellijk weer in vrijheid gesteld. Het gehele

383 [PDF]
ZUIVERING

transactie tot stand was gekomen - welnu, daartoe had de regering geen enkele bevoegdheid gehad. Effect had al die kritiek niet en de kwestie vond pas een (voorlopig) einde, toen Donner, terugkomend van zijn eerdere weigering, er in de herfst van '46 mee akkoord ging dat hij, mits met de instemming van alle leden van de Hoge Raad, als no. I op de voordracht werd geplaatst voor een nieuwe president; hij werd als zodanig benoemd. Van den Dries werd een van de twee vice-presidenten en de koningin gaf haar verzet tegen de benoeming van Smits tot raadsheer op. Donker vuurde het laatste schot af. Hij stelde in de Tweede Kamer een motie voor waarin de Kamer haar 'teleurstelling' zou uitspreken 'over het beleid van de Hoge Raad tijdens de bezetting alsmede over het feit dat de leden van de Hoge Raad na de bevrijding hun zetels niet ter beschikking hebben gesteld.'

XCMet slechts de stemmen van de PvdA en de CPN vóór werd de motie door een ruime Kamermeerderheid verworpen. 'Het verloop van zaken', aldus het Witboek van de GAC,

XC'is niet anders te beschouwen dan als een hernieuwd bewijs van het feit dat men het in Nederland niet aangedurfd heeft om ten aanzien van hoge functionarissen, die niet nadrukkelijk 'fout' waren geweest maar die toch in het licht der bezetting en gezien hun functies, een voor de strijd van het Nederlandse volk schadelijke beleidsrichting hadden ingeslagen, voldoende corrigerend op te treden.' 1

XCWij onderschrijven dit oordeel."collaboratie. Bovendien achten wij de voorstelling van zaken ten aanzien van de

p. 173. 2 Duynstee en Bosmans zijn in hun deel a van de 1945(een deel waarin nauwelijks oordeelvellingen voorkomen) tot een andere uitspraak gekomen (p.261).'De openlijke daad van verzet van de Hoge Raad als zodanig zou, naar men moest aannemen, het defungeren van de Hoge Raad tot gevolg hebben ... [en] als voorbeeld maatgevend zijn voor de gehele rechterlijke macht. En welke eonsequenties zou dit dan voor de Nederlandse justitiabelen hebben gehad? In redelijkheid en in consciëntie was en is' ('is' in 1977, toen dit deel 1 verscheen) 'het oordeel verdedigbaar dat de gevaren voor de Neder landse justitiabelen onder de Duitse bezetting bij een collectief defungeren van de rechterlijke macht zo ernstig zouden zijn dat het de Hoge Raad niet vrijstond om door een openlijke ambtelijke daad zijn functioneren en hiermee dat van de gehele rechterlijke macht op het spel te zetten. Hieraan moet wel worden toegevoegd dat de wijze waarop de Hoge Raad met name het toetsingsrecht afwees, op zijn minst twijfelachtig moet worden genoemd.' Wij wijzen dit betoog af. Het is, in wezen, een goedpraten van vrijwel alle

384 [PDF]
RECHTERLIJKE MACHT

XCEnkele malen hebben wij het Hoge College voor de Zuivering van de Rechterlijke Macht genoemd.

XCDit college werd eind oktober '45 door Kolfschoten in het leven geroepen. Van Schaik, voorzitter van de 'oude' Tweede Kamer, werd er voorzitter van en er waren negen leden, onder wie prof. Scholten, toen ook nog voorzitter van de Commissie van Advies voor het zuiveringsbesluit. Het college nam de rechterlijke zuiveringsraden over die al door het Militair Gezag in de ressorten der vijf gerechtshoven (Amsterdam, Den Haag, Den Bosch, Arnhem en Leeuwarden) waren ingesteld - uiteraard was bij de oprichting van het Hoge College de Hoge Raad-zaak de veruit belangrijkste maar daarmee kreeg het, zoals al opgemerkt, geen bemoeienis. Dat de, hoofdzakelijk door de bezetter benoemde, 'foute' rechters, griffiers en ambtenaren van het openbaar ministerie ontslagen werden 1, spreekt vanzelf - ook op dit terrein was de enige moeilijke vraag wat men met de functionarissen moest doen die niet 'fout' waren geweest maar desondanks voor de toepassing van een zuiveringsmaatregel in aanmerking kwamen. Bijna vierhonderd van die functionarissen waren tijdens de bezetting benoemd. Er werden er in totaal tachtig, onder wie dertien die vóór de oorlog waren benoemd, ontslagen. Drie-entwintig gestaakten keerden na onderzoek in hun functie terug, elf werdenCollege slechts te maken wanneer de minister om een advies verzocht - hij heeft dat in twaalf gevallen

vloeid, overtrokken. Na zulk een protest zou, menen wij, de bezetter de Hoge Raad met 'foute' raadsheren hebben aangevuld. Zou dat persé tot 'een collectief defungeren van de rechterlijke macht' geleid hebben? Dat kan niemand met stelligheid beweren. Zeker, zou het tot dat 'collectief defungeren' zijn gekomen, dan zouden er grote voor de justitiabelen zijn ontstaan, maar Die laatste term gaat ons te ver. Overigens kon niemand die tot een daad van verzet gedrongen voelde, daar ooit de gevolgen voor anderen van overzien. De kern van de zaak is geweest dat de Hoge Raad, althans de meerderheid daarvan (men denke aan de stemverhouding ten aanzien van de Ariërverklaring), zich tot een verzetsdaad, welke ook, nimmer gedrongen voelde, zulks in tegenstelling tot alle Belgische rechters die in februari' I 8 hun werk hadden gestaakt uit protest tegen het beleid van de Duitse bezetter. bleef's lands hoogste rechtscollege beneden de maat en dat hebben, in de jaren van strijd, Gerbrandy, van Heuven Goedhart, koningin Wilhelmina en Donker en figuren als Telders en Cleveringa (om slechts dezen te noemen) zuiverder aangevoeld dan Duynstee en Bosmans I Met de griffiers en de ambtenaren van het Openbaar Ministerie had het Hoge

385 [PDF]
ZUIVERING

gedegradeerd. Er waren dus, als men diegenen die 'fout' waren geweest, aftrekt (zij vormden het gros van de ontslagenen), naar verhouding maar weinigen, op wie een zuiveringsmaatregel werd toegepast; daarbij was van belang dat het Zuiveringsbesluit Rechterlijke Macht niet de berisping als straf kende - Kolfschoten stond namelijk op het standpunt dat een berisping het prestige van een rechter wezenlijk zou aantasten.

XCDe zuivering van de rechterlijke macht was midden '47 voltrokken.

XCNotarissen zijn geen ambtenaren - wèl worden zij op voordracht van de minister van justitie door de Kroon benoemd. Op grond daarvan werd het wenselijk geacht, na te gaan welke notarissen zich zodanig hadden misdragen (misdragen, hetzij in het kader van Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek of in dat van de liquidatie van Joodse vermogens) dat Of tot hun ontslag of tot hun berisping moest worden overgegaan. Volgens de minister vanjustitie (maar de door hem verstrekte cijfers zijn vermoedelijk niet exact) kwamen honderdéén voor onderzoek in aanmerking. Ten aanzien van zeven-en-twintig dezer adviseerden de ingestelde zuiveringsadviescommissies tot ontslag maar van die adviezen waren in november '46 nog maar dertien opgevolgd; toen hadden voorts zeven notarissen een berisping-zonder-openbaarmaking ontvangen en was in negen-en-twintig gevallen besloten, geen zuiveringsmaatregel toe te passen.

XCEindcijfers voor deze vorm van zuivering zijn niet bekend.

Politie

XC

XCWare de Nederlandse politie tijdens de bezetting alleen belast geweest met de normale ordehandhaving en het tegengaan van de normale criminaliteit, dan zou er geen zuiveringsprobleem zijn ontstaan, maar zo hadden de zaken niet gelegen: de politie was mede een hulporgaan geworden van de bezetter, speciaal van zijn kwalijkste manifestatie: de Sicherheitspolizei und SD, oftewel, zoals deze gewoonlijk werd aangeduid, 'de SD'. Men had kunnen veronderstellen dat dit door de Nederlandse

386 [PDF]
DE POLITIE TIJDENS DE BEZETTING

aanvaard maar het tegendeel was het geval geweest. In '40 was er sprake geweest van Duitse initiatieven die vooral uit het drijven van Rauter voortvloeiden: toen de politie met ca. vijf-en-zestighonderd kandidaten uit de beroepsmilitairen werd uitgebreid, waren allen die er wat hun z.g. Germaanse afstamming betrof niet betrouwbaar uitzagen, geweerd, er was een rijksopsporingsdienst opgericht die later o.m. voor treincontroles ging zorgen, er was een op de SS-ideologie gebaseerde opleiding in het leven geroepen in een ontruimde militaire kazerne te Schalkhaar (bij Deventer) en de SD had toegang gekregen tot het gehele adressenbestand van de Nederlandse politie-instanties (in het gehele land was de commissaris van politie te Zwolle de enige geweest die had geweigerd deze vitale medewerking te verlenen) - anderzijds was het ook tot Nederlandse initiatieven gekomen. Daarbij was, schreven wij in deel 4', 'de kern van de zaak dat, wat de bestrijding van de illegaliteit betrof, de bezetter aanvankelijk door de verantwoordelijke autoriteiten: Tenkink' (dezelfde die bij de bevrijding weer secretaris-generaal vanjustitie werd) 'en Frederiks, niet als vijand beschouwd werd maar als bondgenoot'; zij wilden, in overeenstemming met het algemene beleid van het college van secretarissen-generaal, een goede verhouding met de bezetter bevorderen en dus alle onrust voorkomen of inperken. Tenkink had eind oktober '40 in opdracht van Rauter alle politie-organen geïnstrueerd, dagelijks aan de Duitse politie rapport uit te brengen o.m. over alle sabotagehandelingen, en in januari '41, eveneens in Rauters opdracht, samen met Frederiks, onder wie de gemeentepolitie ressorteerde, de politie gelast, alle gevallen van tegen de bezetter gerichte actie onmiddellijk ter kennis van de SD te brengen. In maart '41 had Tenkink, niet zonder het gevoel dat hij in zijn dienstverlening aan de Duitsers te ver was gegaan, zijn functie neergelegd - enkele maanden later was de NSB'er Schrieke secretaris-generaal van justitie geworden. Er hadden zich toen al vele gevallen voorgedaan waarbij illegale werkers of anderen die de SD in handen wenste te krijgen, door de Nederlandse politie waren gearresteerd - zij was het die bovendien eind juni '41 in opdracht van de SD enkele honderden communisten had opgepakt die naar concentratiekampen waren verdwenen. De opleiding in Schalkhaar was intussen voortgezet.

XCWas de SD in alle opzichten tevreden geweest over de van de Nederlandse politie ontvangen medewerking? Dat nu weer niet: menige politieman had veel door de vingers gezien. Dat had er toe bijgedragen

XC1 Nl. in de paragraaf 'Beleid van de politie' van hoofdstuk 15:

387 [PDF]
ZUIVERING

dat Rauter op de hoogste posten en vaak ook op de minder hoge 'foute' elementen had laten benoemen en dat hij van een vroeg stadium af in de grootste steden groepen 'foute' politiefunctionarissen had laten vormen die eenvoudig een verlengstuk waren van de SD - in Amsterdam was dat aanvankelijk het Bureau Inlichtingendienst, in Den Haag (waar tenslotte één op de vijf politiemannen 'fout' was) de Documentatiedienst, in Rotterdam de Groep X. Niet dat niet ook later niet-Teute' politiemannen bij kwalijke taken waren ingeschakeld, waarvoor zij veelal beloningen ontvingen! In Rotterdam had de niet-'foute' politie zich in de herfst van '42 beijverd bij het oprollen van de hoofdzakelijk uit communisten bestaande z.g. Nederlandse Volksmilitie (in totaal hadden ca. zeshonderd arrestaties plaatsgevonden), in Amsterdam had het ophalen van te deporteren Jodeh in augustus-september '42 plaatsgevonden door de niet-'foute' politie en diezelfde politie had in de eerste dagen van oktober '42 in het gehele land alle gezinsleden van de in werkkampen geconcentreerde Joden opgehaald, ook al voor deportatie naar Westerbork.' Bij die laatste actie was evenwel de niet-'foute' politie in Amsterdam zo laks opgetreden dat de bezetter er het verdere ophalen van Joden had toevertrouwd aan detachementen van de Ordnungspolizei, aan het hoofdzakelijk uit Schalkhaarders bestaande Politiebataljon Amsterdam, aan de uit NSB'ers bestaande Hulppolitie (vooral zij beijverde zich) en aan de groepen die in de verlaten woningen de inboedel zouden inventariseren (de Hausraterfassung). Politiebataljons, d.w.z. gekazerneerde politie-eenheden, waren later ook gekomen in Haarlem, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Eindhoven, Arnhem en Groningen.

XCIn februari '43 hadden Gerbrandy's lastgeving om voortaan medewerking aan arrestaties te weigeren en een dienovereenkomstige oproep van het Episcopaat slechts bij de politie te Utrecht tot weigeringen geleid - overigens was vooral na de April-Meistakingen van '43 de bereidheid van de niet-'foute' politiemannen om de bezetter behulpzaam te zijn duidelijk afgenomen: zovelen waren, veelal met medenemen van hun wapen, ondergedoken en hadden zich bij illegale groepen aangeslotendat Rauter in oktober '43 gelast had dat de vrouwen en kinderen en deren. 2 Onder de bijna zestienhonderd gesneuvelde leden van de LO en de Landelijke Knokploegen bevonden zich honderdtwee-en-twintig

1 Deze actie was in 85 gemeenten uitgevoerd en als gevolg van hun verzet waren vier burgemeesters ontslagen: die van Beilen, Borculo, Ermelo en Wildervank. Bij de actie was voorts verzet geboden door de politie en de marechaussee in Enschede - dat verzet was opgegeven, toen de bezetter gedreigd had de betrokkenen te arreste

388 [PDF]
DE POLITIE TIJDENS DE BEZETTING

ouders van politiemannen die in de toekomst zouden verdwijnen, naar het concentratiekamp Vught moesten worden overgebracht', en dat hij tot een voortdurend uitwieden van de politie was overgegaan: van de ca. twintigduizend leden der korpsen waren eind '43-begin '44 per maand drie- tot vijfhonderd ontslagen en door anderen vervangen.

XCIn de laatste bezettingswinter had de bezetter geweten dat hij op de politie niet langer staat kon maken: midden september was al een groep uit het Politiebataljon Amsterdam wegens haar weigerachtige houding in het concentratiekamp Amersfoort opgesloten, andere politiemannen uit Amsterdam, Den Haag en Rotterdam waren enige tijd later om diezelfde reden naar Schalkhaar getransporteerd (en vandaar ten dele naar Duitsland, ten dele naar het concentratiekamp Ommen) en in de eerste maanden van '45 had de politie in de steden in het westen twee-derde van haar wapens moeten inleveren.

XCZo was dus bij de bezetter het wantrouwen jegens de politie voortdurend gegroeid.

XCBij de burgerij overigens ook! 'Er zijn', zo stond begin '45 te lezen in de 'Mededelingen' die het Centraal Bureau van de LO aan de leden van de Z.g.Top placht toe te sturen, 'weinig politiemannen die hun naam door deze tijd vrij hebben kunnen houden van smetten: collaboratie, zwarte handel, steekpenningen aannemen, wegvoeren van gevangenen, enz. enz.'?

XCWilde de burgerij na de bevrijding weer iets van vertrouwen in de politie krijgen, dan was een grondige zuivering onontbeerlijk.

XCDie zuivering begon in het Zuiden: 'foute' politiemannen, voorzover niet gevlucht, werden door het Militair Gezag geschorst (en gearresteerd), anderen gestaakt. De resterenden durfden zich nauwelijks op straat te vertonen - voor het oppakken van 'foute' elementen waren zij niet zozeer nodig: dat deden meestal de Binnenlandse Strijdkrachten.

XCOok benoorden de rivieren ging het Militair Gezag onmiddellijk tot het uitreiken van schorsings- en stakingsbevelen over. Plaatselijk deden zich daarbij verschillen voor: in Groningen werd ca. een derde van het

XCI Dat geschiedde met ca. honderdvijftig personen; zij werden in februari '44 vrijgelaten. 2 'Mededelingen Topleden', 15 jan. 1945, p. 2. (LO/LKP, V 2

389 [PDF]
ZUIVERING

korps geschorst of gestaakt, elders was dat deel geringer. In het land als geheel waren begin juli '45 schorsings- of stakingsbevelen uitgereikt aan ruim 18 % van alle politiemannen, in Amsterdam daarentegen aan nog geen IQ %. Dat laatste is een merkwaardig laag percentage. Waar wijst het op? Het wijst er op dat de door het Militair Gezag ingestelde zuiveringsadviescommissie niet lette op de diensten die talrijke niet-Toute' politiemannen bijvoorbeeld bij het ophalen van Joden aan de bezetter hadden verleend en dat kennelijk de gegevens die uit het korps-zelf aan de commissie waren verstrekt, hoogst onvolledig waren. Voor talrijke politiefunctionarissen die in dienst waren gebleven, gold dat zij tijdens de bezetting daden hadden verricht op grond waarvan zij nu op zijn minst moesten worden gestaakt - evenwel: de superieuren voor wie hetzelfde gold, hielden de minderen de hand boven het hoofd en de minderen zwegen over zaken die hun van die superieuren bekend waren.

XCEr was dus sprake van een conspiration de silence.

XCHet tegendeel deed zich ook voor: een conspiration de parler. Er werd dan toegegeven dat eigenlijk de gehele politie geschorst of gestaakt moest worden - nu, dat zou het Militair Gezag dat de orde moest handhaven en dat slechts een bescheiden Hulppolitie had kunnen vormen, niet doen, maar zulk een gemeenschappelijke houding zou het treffen van zuiveringsmaatregelen tegen individuele politiefunctionarissen in hoge mate bemoeilijken.

XCMen vindt een duidelijk beeld van die tweede tactiek in het verslag van de Algemene Zuiveringscommissie te Rotterdam 1 die ruim een week na de bevrijding door het Militair Gezag was ingesteld. Onder die commissie ressorteerden de dertig zuiveringscommissies van allen die in gemeentedienst waren, waar wij al melding van maakten, en een van die commissies was de politie-zuiveringscommissie. Deze bestond uit politie-functionarissen. Zij deden bij hun eerste bijeenkomst met de algemene commissie de mededeling, 'dat de politie gebukt ging onder een collectief schuldgevoel' - vervolgens nam de algemene commissie zèlf de politiezuivering ter hand. 'Nu het werk volbracht is', aldus haar verslag,

XC'kan de Algemene Zuiveringscommissie niet anders dan vaststellen dat zij er in hoge mate onbevredigd door is gebleven. Immers, het collectief schuldgevoel vond zijn weerspiegeling in het esprit de corps, hetwelk zorgde dat tegen ieder ingrijpen van het Militair Gezag of van andere zuiveringsinstanties één lijn werd39

I Exemplaar in RvO, ColloZuivering (Speciaal !lI).

390 [PDF]
POLITIE

getrokken. Zo ontstond de figuur dat het samenstellen van een bepaald dossier een groep collega's van de betrokkenen in het geweer riep, welke zich onmiddellijk als medeschuldig aanmeldde. Het MG werd dus telkenmale, wanneer het een bepaalde politieman voor zuiveringsmaatregelen meende in aanmerking te moeten doen komen, voor de vraag gesteld of deze maatregelen dan niet tevens een zo groot deel van het korps moesten treffen dat Rotterdam zonder behoorlijk politiekorps werd gelaten.'

XC'De medewerking aan het arresteren van Joden heeft', aldus verder dit verslag, 'sinds najaar 1943voor vele politiemannen een vraag des gewetens uitgemaakt' (die gewetens waren dus pas gaan spreken, nadat de meeste Joden waren weggevoerd). 'Bij latere gelegenheden is evenwel wederom aan de last tot arrestaties' (van Joodse onderduikers) 'voldaan' - de korpsleiding had toen het standpunt ingenomen dat een collectieve weigering vanwege de te verwachten Duitse strafmaatregelen niet verantwoord was. Dat verweer was door de Algemene Zuiveringscommissie verworpen:

XC'Zij overwoog dat het Nederlandse volk zich met een zware blaam beladen heeft, doordat een groep uit zijn midden met medewerking van eigen landgenoten is opgehaald en aan de vernietiging prijsgegeven. Een weigering tot medewerking ware er een geweest uit naam van het gehele volk en dit volk had de eonsequenties daarvan moeten en willen dragen. Het verzet zou zelfs een krachtige stimulans hebben gekregen.'

XCTot welke zuiveringsmaatregelen moest men nu adviseren? Daar werd de Algemene Zuiveringscommissie het niet over eens: de helft wenste ontslag, de helft vond een disciplinaire maatregel voldoende. 'De Algemene Zuiveringscommissie heeft moeten vaststellen dat aan geen van de beide adviezen enig gevolg is gegeven.'

XCDe cijfers zijn duidelijk. Zuiveringsmaatregelen waren in Rotterdam overwogen met betrekking tot 447 politiefunctionarissen; van hen werden 161 (de 'fouten') geschorst. Er resteren 286 die niet-Tout' waren geweest - begin '46 waren van hen 9 gestaakt, was r ontslagen, was aan 3 I een disciplinaire straf opgelegd en waren 245 geheel vrijuit gegaan.

XCZoals het in Rotterdam ging, zo ging het ook elders.

XCIn Amsterdam lukte het de voorzitter van de commissie van advies voor de politiezuivering, mr. A. C. G. van Proosdij, in de loop van '46 niet, een duidelijk beeld te krijgen van de medewerking die de 'gewone' politie aan het ophalen van Joden had verleend, zulks onder leiding van twee inspecteurs tegen wie geen enkele zuiveringsmaatregel was getrof39

391 [PDF]
ZUIVERING

fen - een hem door deze inspecteurs toegezegd rapport werd eenvoudig niet opgesteld. In een brief aan de minister van justitie, van Maarseveen, sprak van Proosdij in november '46 van 'de thans bestaande ergerlijke schijn, alsof het hogere personeel er in geslaagd is, de zuivering te doen ophouden juist toen het hen persoonlijk ging betreffen.' 1 Van Proosdij drong op nader onderzoek aan. De burgemeester evenwel, mr. A. J. d' Ailly", had hier, schreef hij aan de minister, 'ernstige bezwaren' tegen; hij had 'niet de indruk dat het wederom uitzoeken van eventuele fouten ... de moeite en ergernis loont.' 3 Van Maarseveen riep desondanks een commissie in het leven waarvan mr. L. van Lookeren Campagne voorzitter werd. Deze commissie constateerde dat de Amsterdamse politie als geheel tot begin oktober '42 Joden had helpen deporteren. Daar waren zes hoofdinspecteurs en vier inspecteurs direct bij betrokken geweest - nieuwe maatregelen tegen dezen (zeven hadden al een berisping gekregen) werden door de commissie niet noodzakelijk geoordeeld. 'Zij doet', schreef zij,

XC'dat advies steunen op de overweging dat alle betrokkenen politiek volkomen betrouwbaar waren, dat de taak der politie gedurende de bezetting uitermate zwaar is geweest [en 1 dat de chefs der betrokkenen, voorzover politiek betrouwbaar, ten enenmale in gebreke zijn gebleven de betrokkenen op dit punt enige steun te verlenen.' 4

XCWat de medewerking aan de Jodendeportaties betrof, bleef het Amsterdamse politiekorps dus, op de zeven berispten na, geheel buiten schot - in Rotterdam werd uit dien hoofde één politiefunctionaris vijf jaar van bevordering uitgesloten, in Haarlem werd één vier jaar lang gestaakt, in Meppel één ontslagen. Tegen de functionarissen boven de rang van hoofdinspecteur, voorzover niet 'fout', werden in het geheel geen maatregelen genomen.

XCIn totaal zijn zuiveringsdossiers gevormd met betrekking tot ca. zevenduizend van de meer dan twintigduizend politiemannen die tijdens de bezetting in functie waren geweest; van hen zijn omstreeks vijf-entwintighonderd (nagenoeg uitsluitend diegenen die 'fout' waren geweest) geschorst en ontslagen en omstreeks duizend gestaakt; nadien isJ.39

I Brief, 29 nov. 1946, van A. C. G. van Proosdij aan van Maarseveen (RvO, ColI. Zuivering (Politie A.msterdam)). 2 Hij was in oktober '46 benoemd, toen de waar nemende burgemeester, F. de Boer, als lid van de Commissie-Generaal naar Indië was vertrokken. 'Brief, 31 dec. 1946, van A. d'Ailly aan van Maarseveen (a.v.). 4 Rapport, 3 april 1948, van de commissie-van Lookeren Campagne (a.v.).

392 [PDF]
POLITIE

tegen ca. veertienhonderd een disciplinaire maatregel getroffen - alle overigen gingen vrijuit. 'Eén politie-agent had', aldus in 't Veld,

XC'Joden gearresteerd en zich daarbij ook Joods bezit toegeëigend ... [Hij] kwam er met een disciplinaire straf af. Op de houding, zo niet de daden, van een andere politieman viel het volgende aan te merken: 'Heeft collega die hout aan burgers uitdeelde, bedreigd met Feldgendarmerie, heeft onderduiker gearresteerd, [was] zwarthandelaar.' Tegen deze ... werd geen enkele zuiveringsmaatregel genomen. Zo ook in het geval van een ander: 'Heeft tijdens de bezetting zich on-Nederlands gedragen, heeft jacht gemaakt op onderduikers en is zeer bruut opgetreden tegen Geallieerde vlieger die gewond was' , ,

XCtegen deze laatste achtte de betrokken zuiveringsadviescommissie een disciplinaire straf wenselijk maar dat ging het CentraalOrgaan en de minister van justitie te ver: de man bleef gewoon in dienst.

XCDit zijn slechts enkele voorbeelden.

XCDe instructies die in '40 en '41 van Tenkink en Frederiks waren uitgegaan, kwamen pas in '48 boven tafel toen twee bij uitstek 'foute' politiefunctionarissen zich er bij hun proces op beriepen. Gevolgen had dit niet - Tenkink bleef in functie. Wel werd in overeenstemming met dit alles de 'foute' commissaris van politie te Alkmaar die eind juni '41 meegewerkt had aan de arrestatie van achttien communisten, op dit punt door het Bijzonder Gerechtshofte Arnhem in december '48 uitdrukkelijk van rechtsvervolging ontslagen.

XCEr waren van die achttien dertien in de Duitse concentratiekampen bezweken.

Land- en zeemacht

XC

XCDe zuivering van land- en zeemacht heeft betrekking gehad op drie groepen: de beroepsofficieren, het lagere beroepspersoneel en de reserveofficieren - de reserve-onderofficieren en de gewone dienstplichtigen zijn buiten beschouwing gebleven.

XCDat nagegaan moest worden welke beroepsofficieren en -minderen uit de dienst moesten worden verwijderd, sprak vanzelf: hun zuivering zou men kunnen zien als een vorm van de algemene zuivering van het

I N. K C. A. in 't Veld: 'Enige getallen met betrekking tot de ambtenaren-zuivering', p.67·

393 [PDF]
ZUIVERING

overheidspersoneel. Ten aanzien van de reserve-officieren lag de zaak iets anders: zij stonden slechts ter beschikking om weer in dienst genomen te worden; evenwel: zij hadden de eed op de koningin afgelegd en het was dus wenselijk om ook ten aanzien van hen na te gaan of er termen aanwezig waren, hen als reserve-officier te ontslaan.

XCWelke specifieke kwesties hadden zich, afgezien van het toetreden tot of de steunverlening aan 'foute' organisaties of andere ernstige misdragingen, tijdens de bezetting voorgedaan die bij deze zuivering der militairen een rol konden spelen?

XCEr waren er vier.

XCTen eerste had de bezetter in juli' 40 gevergd dat alle beroepsofficieren (behalve de officieren van gezondheid) en beroepsminderen een verklaring zouden ondertekenen, inhoudend dat zij zich van elke vorm van anti-Duitse activiteit zouden onthouden - dat moesten de officieren op hun erewoord verklaren. Bijna allen hadden dat gedaan, mede op advies van de officier die hoofd van het Afwikkelingsbureau van defensie was geworden, kapitein B. R P. F. Hasselman - hij stond bekend als een figuur die voor· de oorlog menigmaal van bewondering voor Duitsland had getuigd en hij had zijn advies: tekenen, achter de rug van alle hogergeplaatsten om doorgegeven. Generaal Winkelman was weggevoerd voordat hij had kunnen weigeren - geweigerd was wèl door vijf andere generaals" acht marine-officieren, één matroos-stoker van de marine, twee kapiteins en één eerste luitenant van de landmacht en, tenslotte, door een-en-veertig van de twee-en-zeventig officieren van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger die zich injuli '40 in Nederland hadden bevonden. Kort nadien hadden zich bij die weigeraars nog negen anderen aangesloten: vice-admiraal b.d. N. J. van Laer en acht officieren van de landmacht.

XCTen tweede hadden van diegenen die hun erewoord hadden gegeven, velen zich nadien toch tegen de bezetter gekeerd hetzij door Engelandvaarder te worden, hetzij door deel te nemen aan het illegale werk; sommige officieren hadden zich daartoe, nadat het beroepskader in mei '42 in krijgsgevangenschap was afgevoerd", met gefingeerde medische verklaringen uit die krijgsgevangenschap laten ontslaan.J. J.

1 G. baron van Voorst tot Voorst, tijdens de Meidagen commandant van het veldleger, zijn broer H. F. M. baron van Voorst tot Voorst, chef van de landmachtstaf van het Algemeen Hoofdkwartier, P. W. Best, commandant van de luchtverdediging, A. R van den Bent, commandant van het IVde legerkorps, en H. C. G. baron van Lawick, gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie. 2 De bezetter was

394 [PDF]
LAND EN ZEEMACHT

XCTen derde hadden sommige officieren zich in de krijgsgevangenenkampen misdragen.

XCTen vierde had de bezetter in '40 de Opbouwdienst en in '41 de Nederlandse Arbeidsdienst opgericht en van het kader van beide organisaties hadden beroeps- en reserve-officieren en lager beroepspersoneel deel uitgemaakt; de bezetter had getracht, die Arbeidsdienst een duidelijk nationaal-socialistisch karakter te geven - wij komen er straks op terug en laten die vierde specifieke kwestie dus even terzijde.

XCDe eerste twee leidden onmiddellijk na de bevrijding tot aanzienlijke moeilijkheden voor Meynen, de minister van oorlog.

XCVerscheidenen van diegenen die geweigerd hadden hun erewoord te geven, stonden op het standpunt dat officieren die dat wèl hadden gedaan, uit de strijdkrachten moesten worden verwijderd (dat was o.m. 'de vaste overtuiging' van generaal van den Bent ') - Schermerhorn zag dat als een symptoom van 'verhovaardiging' 2 en ook Meynen vond het te principieel; hij kon er bovendien de eonsequenties niet van aanvaarden, want zij zouden betekenen dat men vrijwel alle beroepsofficieren zou moeten ontslaan.

XCWat te doen met diegenen die in strijd met hun erewoord gehandeld hadden? Ook zij moesten, meenden sommigen, ontslagen worden; op dat standpunt stond de nog door de Quay ingestelde Commissie verantwoording krijgsgevangen officieren, waarvan generaal J. J. G. van Voorst tot Voorst de voorzitter was en de generaals van den Bent en Koot' de leden. Meynen wees deze strakke opvatting af. 'Mijn standpunt', zo lichtte hij midden juli '45 zijn ambtgenoten in, 'is hiertegenover het volgende geweest: ... gezien de houding der bezettende macht die regelmatig tegenover het Nederlandse volk zijn woord brak, is het m.i. volkomen verklaarbaar dat dit volk in al zijn geledingen' (dit sloot uiteraard de betrokken officieren in) 'een erewoord tegenover de bezetter niet meer au serieux heeft genomen.' 4 Het kabinet was het hiermee eens. Vervolgens legde generaal van den Bent het lidmaatschap van de commissie-van Voorst tot Voorst neer.

daartoe overgegaan nadat hem gebleken was dat officieren deel hadden uitgemaakt van de illegale Ordedienst. Er waren voorts in '43 ca. vijfbonderdvijftig reserve officieren in krijgsgevangenschap afgevoerd. 1 Getuige A. R van den Bent, dl. VIII c, p. 777. 2 Getuige Schermerhorn, a.v., p. 249. 'Kolonel b.d. H. Koot, de commandant der Binnenlandse Strijdkrachten, was kort na de bevrijding tot generaal-majoor bevorderd. 4 Nota, I6 juli I945, van Meynen voor de ministerraad (RvO, Call. Zuivering (Landmacht)).

395 [PDF]
ZUIVERING

XCEr bleven dus voor de zuivering een algemene en één specifieke kwestie over: aan welke beroepsofficieren en -minderen en aan welke reserve-officieren moest op grond van hun algemene houding en aan welke beroeps- en reserve-officieren moest op grond van hun houding in krijgsgevangenschap ontslag worden verleend?

XCPrins Bernhard en zijn naaste adviseur in deze kwestie, luitenantkolonel Ch. H. J. F. van Houten, meenden dat bij de zuivering hoge maatstaven moesten worden aangelegd - eind juni of begin juli zei van Houten in een bespreking die hij samen met de prins met Meynen had, dat de zuivering 'met grote gestrengheid' moest worden doorgevoerd: 'een man die gedurende de bezettingstijd niet op de een of andere wijze aan het verzet heeft deelgenomen, is onwaardig langer Nederlands Officier te zijn.' Voor Meynen ging dat te ver: 'men kan niet', zei hij,

XC'van iedereen verwachten dat hij illegaal werker was. Mij zijn gevallen bekend dat zij die zich gedurende de Meidagen [van '40) goede troepenaanvoerders en dappere soldaten hebben betoond, niet tegen de druk van het illegaal werk opkonden en daarvoor ... ook ongeschikt waren. Deze mensen kan men niet uitsluiten van de kans om nog als officier dienst te doen.' I

XCRekening houdend met Meynens uitgangspunt gingen verschillende commissies aan het werk.

XCEr kwam één commissie tot zuivering van de marine.

XCVoor de landmacht kwamen er vier: de al genoemde Commissie verantwoording krijgsgevangen officieren, een Commissie beoordeling officieren bezet gebied (ook zij was door de Quay ingesteld), een Commissie tot zuivering van de officieren van gezondheid en een Commissie tot zuivering van het beroepspersoneel beneden de rang van tweede luitenant.

XCDe adviezen van al deze commissies werden (die voor de officieren van gezondheid via de Commissie beoordeling officieren bezet gebied) aan een overkoepelende instantie voorgelegd: de Militaire Commissie van Advies (voorzitter: luitenant-generaal b.d. jhr. W. Röell) die gelieerd was aan de Commissie van Advies voor de zuivering van het overheidspersoneel (de commissie-Scholten, later -Patijn). Het was de Militaire Commissie van Advies die aan de minister van oorlog, c.q. zijn ambtge

I 'Zuivering Nederlandse officieren' (2 juli 1945), p. 7 punt p, gestenc. bijl. 769).

396 [PDF]
LAND EN ZEEMACHT

noot van marine deed weten wat naar haar oordeel met de betrokkenen diende te gebeuren.

XCOver de marine kunnen wij kort zijn: achttien officieren en vier-enveertig onderofficieren werden ontslagen, de meesten (in totaal vijf-envijftig) omdat zij 'fout' waren geweest.

XCDe zuivering van de landmacht had veel voeten in de aarde', mede doordat men van allen die tot de te onderzoeken groepen behoorden (behalve van de 'fouten' die opgesloten waren), uitvoerige schriftelijke en veelalook aanvullende mondelinge inlichtingen wenste over hun gedrag tijdens de bezetting, eventueelook in krijgsgevangenschap. Omtrent de gang van zaken bij de Commissie tot zuivering van het beroepspersoneel beneden de rang van tweede luitenant (voorzitter: kolonel v. E. Nierstrasz) beschikken wij niet over gegevens, behoudens dan dat wij weten dat zij in een kleine driehonderd gevallen tot ontslag adviseerde. De Commissie tot zuivering van de officieren van gezondheid had een beperkte taak maar was in staat zich gemakkelijker te documenteren dan de overige? en kon het werk dus aan (zij adviseerde, een kleine tweehonderd van de bijna tweeduizend officieren van gezondheid niet te handhaven, maar die adviezen werden tot haar ergernis door de Commissie beoordeling officieren bezet gebied maar zeer ten dele overgenomen) - de twee resterende commissies evenwel kregen met zo talrijke gevallen en zo gecompliceerde kwesties te maken dat zij tot de instelling van subcommissies moesten overgaan.

XCDe Commissie verantwoording krijgsgevangen officieren? kreeg vier subcommissies en adviseerde tot het ontslag van driehonderdvijf-entwintig officieren, Zij had strenge maatstaven aangelegd: was haar gebleken dat een beroepsofficier zich in de zomer van '40 defaitistisch had geuit, dan was dát alleen haar al voldoende geweest om zijn ontslag voor te stellen.

XCDe Commissie beoordeling officieren bezet gebied (beoordeling van de niet in krijgsgevangenschap afgevoerde reserve-officieren dus), van welke commissie generaal Koot voorzitter was en majoor c..F. OverhoffJ. w.

, Wij gebruiken in het hier volgende hoofdzakelijk de gegevens, voorkomend in een in 1972 geschreven, niet gepubliceerde doctoraalscriptie van M. Schulten: 'De zuivering van de Koninklijke Landmacht'. 2 Zij had de beschikking over alle gege vens die de verzetsorganisatie der artsen, Medisch Contact, in de loop van de bezetting had bijeengebracht. 3 Van den Bent was er vervangen door luitenant-generaal b.d. W. F. Sillevis en Koot werd in oktober '45 opgevolgd door generaal Best.

397 [PDF]
ZUIVERING

en kapitein A. Meijer lid', kreeg niet minder dan tien subcommissies, vormde dossiers met betrekking tot bijna negenduizend reserve-officieren en adviseerde tot het ontslag van bijna dertienhonderd. Voor het uitbrengen van die adviezen had zij twee jaar nodig.

XCHet was, gelijk gezegd, de commissie-Röell die de ministers van oorlog en van marine moest adviseren op grond van de adviezen der eerder genoemde commissies - zij kreeg alleen de dossiers voorgelegd van diegenen voor wie door die eerder genoemde commissies ontslag was voorgesteld. In totaal waren dat, om precies te zijn, 1 969 dossiers. Met het bezien daarvan was de commissie eind '49 vrijwel gereed - ca. so dossiers werden in de drie daarop volgende jaren nog bekeken en eind ,52 resteerden er nog enkele bij uitstek moeilijke gevallen. Hoe lang de commissie zich daar nog over heeft gebogen, is niet precies bekend - zij is vermoedelijk in ' S6 opgeheven.

XCDe commissie heeft in 319 gevallen geen uitspraak gedaan, zulks om verschillende redenen, bijvoorbeeld omdat de betrokkenen inmiddels waren overleden of omdat hun adres niet langer bekend was. Er restten 1 6so gevallen. Van de adviezen welke de commissie aan de ministers gaf, weten wij slechts dat zij aanzienlijk milder waren dan die welke zij van de voorbereidende commissies had ontvangen. Uit de landmacht ontslagen werden vijfhonderddrie officieren c.q. reserve-officieren en honderddrie-en-twintig minderen omdat zij 'fout' waren geweest en honderdeen-en-zeventig officieren c.q. reserve-officieren en acht minderen omdat zij anderszins beneden de maat waren gebleven.

XCTerwijl in 1 969 gevallen door de voorbereidende commissies ontslag was voorgesteld, is het dus slechts in 80S gevallen tot ontslag gekomen en aangezien, naar wij veronderstellen, op geen enkel niveau van de adviezen tot ontslag van diegenen die 'fout' waren geweest, is afgeweken, moet geconcludeerd worden dat van het mildere standpunt van de commissie-Röell en van de ministers geprofiteerd is door diegenen die naar het oordeel der voorbereidende commissies, zonder 'fout' geweest te zijn, beneden de maat waren gebleven.

XCZoals vermeld, waren tijdens de bezetting talrijke beroepsmilitairen via

XCI Zij waren respectievelijk in Amsterdam en Friesland BS-commandant

398 [PDF]
NEDERLANDSE ARBEIDSDIENST

de Opbouwdienst in de Nederlandse Arbeidsdienst beland. In de door majoor J. N. Breunese gecommandeerde Opbouwdienst gold dit voor meer dan duizend beroepsofficieren, cadetten en adelborsten en voor ca. vier-en-twintigduizend lagere beroepsmilitairen. Vervolgens was de N ederlandse Arbeidsdienst in maart' 41 van start gegaan - spoedig nadien was Breunese verdwenen. Hij was een schipperaar: enerzijds was hij er akkoord mee gegaan dat kaderleden van de Arbeidsdienst tot het Nederlands Legioen zouden toetreden, anderzijds had hij zich verzet toen Seyss-Inquart een zuivering van het kader en de invoering van de Hitlergroet had geëist. Op I augustus '41 had hij om ontslag gevraagd. Luitenant-kolonel L. A. C. de Bock, pro-Duits maar geen NSB'er, was hem opgevolgd.

XCDe Arbeidsdienst had in de herfst van '43 ca. twee-en-twintighonderdvijftig kaderleden geteld. Toen eind '43 de Hitlergroet voor dat kader verplicht was gesteld, hadden ca. vierhonderdvijftig ontslag genomen - ca. achttienhonderd (onder wie ca. vierhonderdvijftig NSB'ers) waren dus gebleven maar van dezen hadden verscheidenen nadien met de vrachtauto's waarover de Arbeidsdienst beschikte, hulp kunnen verlenen aan illegale groepen. Hetzelfde had gegolden voor verscheidene arbeidscontractanten van de dienst - het totaalaantal van die arbeidscontractanten is niet bekend.

XCOp 'Dolle Dinsdag' waren de kampen van de Arbeidsdienst vrijwel leeggestroomd (ook ca. drie-vierde van het kader was toen verdwenen). Daags nadien was de Bock afgezet en vervolgens was het restant van de dienst bij allerlei werk voor de Wehrmacht ingeschakeld.

XCWat gebeurde er nu na de bevrijding, toen de Arbeidsdienst niet meer bestond?

XCSommige kaderleden en arbeidscontractanten slaagden er in, een aanstelling bij de overheid te krijgen, maar anderen, onder wie er waren die de illegaliteit hadden geholpen, konden niet aan de slag komen omdat hun hun betrokkenheid bij de Arbeidsdienst voor de voeten werd geworpen. Tegen die achtergrond besloot de minister van binnenlandse zaken, Beel dus, een Adviescommissie voor de zuivering van het personeel van de voormalige Nederlandse Arbeidsdienst in het leven te roepen; voorzitter werd ir. B. J. Blom, die tijdens de bezetting in Den Haag medewerker was geweest van de Vrij Nederland-organisatie. Die commissie moest de gedragingen van twee-en-twintighonderdvijftig kaderleden en een onbekend aantal arbeidscontractanten onderzoeken, maar die aantallen werden spoedig gereduceerd doordat de dossiers van kaderleden en arbeidscontractanten die beroepsmilitairen waren geweest,

399 [PDF]
ZUIVERING

aan de desbetreffende militaire zuiveringscommissies werden overgedragen, vooral aan de Commissie tot zuivering van het beroepspersoneel beneden de rang van tweede luitenant.' Met de resterende gevallen ging de commissie-Blom zich bezighouden. Hoevele dat er waren, weten wij niet - wèl dat zij in ruim I400 van ruim I 700 onderzochte gevallen ontslag voorstelde met verval van pensioenrechten. Dat advies werd aanvaard met betrekking tot de ca. zevenhonderd die 'fout' waren geweest, maar hoe deze zaak voor de overigen is afgelopen, is niet bekend.

XCBreunese kreeg ontslag met behoud van pensioenrechten, de Bock kreeg eveneens ontslag maar verloor die rechten.

XCHoe liep het af met kapitein Hasselman die in de zaak van de erewoordverklaring zulk een kwalijke rol had gespeeld?

XCHij had méér op zijn kerfstok. De commissie-Röell, aan wie zijn geval rechtstreeks werd voorgelegd, constateerde dat hij in juni' 40 de Topografische Dienst van defensie opdracht had gegeven alle bevelen van de Wehrmacht op te volgen (waarna deze dienst kaarten van Frankrijk was gaan drukken die de Duitsers bij hun offensief nodig hadden), dat hij later in '40 een officier van gezondheid verlof had gegeven om diensten te verlenen aan de Nationale ]eugdstorm en dat hij in '4I aanwezig was geweest bij de installatie van de NSB-burgemeester van Leiden, een vriend van hem. Daar stond tegenover dat hij in mei '42 had geweigerd buiten krijgsgevangenschap te blijven (Rietveld was toen hoofd van het Afwikkelings bureau geworden) - in die krij gsgevangenschap had hij zich, zo bleek aan de commissie-Röell, antisemietisch uitgelaten.

XCDe commissie adviseerde minister Meynen met de grootst mogelijke meerderheid, Hasselman ongevraagd ontslag te verlenen - alleen Röell was het daar, 'gelet op zijn zeldzame en uitzonderlijke grote bekwaamheid', niet mee eens." Meynen maakte er ongevraagd eervolontslag van4

! Deze commissie adviseerde tot ontslag van alle kaderleden die zich bereid hadden verklaard om de Hitlergroet te brengen of die, na dat geweigerd te hebben, als arbeidscontractant in dienst waren gebleven zonder dat op hen dwang was uitgeoe fend. Wie na de Dolle Dinsdag-crisis arbeidscontractant was gebleven, moest, aldus de commissie, óók ontslagen worden. 2 Commissie-Röell: Advies, 7 okt. 1945 (RvO, Coli. Zuivering (Hoge ambtenaren)).

400 [PDF]
KAPITEIN HASSELMAN

en van die afwijking maakte Hasselman onmiddellijk gebruik. Hij ging in beroep bij de Raad van State en dit college droeg het ontslagbesluit voor vernietiging voor, omdat, zo stelde het, Hasselman bij al zijn daden louter op de Nederlandse belangen zou hebben gelet.

XCHasselman zette dus zijn militaire carrière voort; hij werd in '5 I als opvolger van KruIs, die met het kabinet overhoop was komen te liggen, tot Chef Generale Stafbenoemd en in ' 53 tot voorzitter van het Verenigd Comité van Chefs van Staven: de hoogste Nederlandse militaire functie.

Buitenlandse dienst

XC

XCEén groep ambtenaren viel buiten de Zuiveringsbesluiten die wij in het voorafgaande vermeldden: de ambtenaren van de buitenlandse dienst. Daar was een voor de hand liggende reden voor: zij waren niet in bezet Nederland actief geweest maar daarbuiten. Intussen: ook daar konden zij hebben gefaald.

XCHet falen van sommigen was spoedig gebleken en de minister van buitenlandse zaken, van Kleffens, had daar in '41 de nodige eonsequenties aan verbonden: aan de gezant in Joegoslavië, L. G. van Hoorn, die in strijd met zijn instructies op 6 april '41 (de dag waarop Duitsland Joegoslavië binnenviel) Belgrado had verlaten om naar Roemenië te gaan, was ongevraagd eervolontslag verleend en drie gezanten waren gedwongen geworden, zelf een verzoek om eervolontslag in te dienen: de gezant in Zweden, J. E. H. baron van NagelI, omdat hij op Koninginnedag '40 in een toespraak had gesproken van 'het grote Duitse buurvolk' , de gezant in Italië, dr. J. B. Hubrecht, omdat hij een bewonderaar van Mussolini was geweest, de gezant in Portugal, mr. J. G. Sillem, omdat hij van defaitistische opvattingen blijk had gegeven.' Waren nadien alle overigen voor hun taak geschikt gebleken? De meesten wel maar sommigen niet - vooral bij het opvangen van Engelandvaarders en Joodse vluchtelingen4

1 Bovendien was de gezant in Denemarken, H. W. G. M. ridder Huyssen van Kat tendijke, eigener beweging naar bezet Nederland teruggekeerd - hij kon pas na de oorlog ontslagen worden. Van Nagel! en Sillem deden toen hun beklag over het hun verleend ontslag; dat werd vervolgens in '47 onderzocht door een commissie, be staande uit twee oud-gouverneurs-generaal van Nederlands-Indië (mr. ]. P. graaf van Limburg Stirum en jhr. mr. A. C. D. de Graeff) en de Nederlandse rechter in het Permanente Hof van Internationale Justitie (jhr. mr. ]. W. M. van Eysinga) de commissie concludeerde dat in beide gevallen het ontslag terecht was verleend.

401 [PDF]
ZUIVERING

had deze en gene, althans naar het oordeel van die twee groepen, ernstig gefaald. Zij hadden vooral geklaagd over de gezant in Spanje, mr. C. H. J. Schuller tot Peursurn, en zijn gezantschapsraad, jhr. mr. W. E. van Panhuys, die veel te weinig aandacht hadden besteed aan de uit bezet gebied ontsnapten die in Spanje in het interneringskamp Miranda del Ebro opgesloten waren (van Panhuys had diegenen die er zich in mei '42 bevonden, advies gegeven naar bezet gebied terug te keren), en over de gezant in Zwitserland, mr. J. J. B. Bosch van Rosenthal, van wie de in Zwitserland aangekomen vluchtelingen weinig hadden gemerkt - ook waren er klachten geweest over de consul-generaal te Parijs, dr. ir. A. Sevenster, wiens positie veruit de moeilijkste was geweest: hij had dienen te zorgen voor de Engelandvaarders en de Joodse vluchtelingen in onbezet (maar door de Duitsers gecontroleerd) Frankrijk. Geklaagd was tenslotte over de gezant in België, mr. B. Ph. baron van Harinxma thoe Slooten, die eerst in Portugal vertegenwoordiger was geweest van de regeringscommissaris voor de vluchtelingen, van Lidth, en die, nadat deze in augustus' 42 minister van oorlog was geworden, in Londen diens functie had overgenomen en er tevens voorzitter was geworden van het London Committee of the Netherlands Red Cross. Daar hadden er arriverende Engelandvaarders vooralook het oor gevonden van de koningin, bij wie in de loop van de oorlog een sterke verontwaardigingjegens de genoemden was gegroeid: haar opvatting was dat zij allen uit de buitenlandse dienst moesten worden verwijderd.

XCTot dat laatste was van Kleffens niet voetstoots bereid. Zijn departement had in Londen de indruk gekregen dat de Engelandvaarders en de Joodse vluchtelingen vaak weinig begrip hadden gehad voor de moeilijke positie van Nederlands officiële vertegenwoordigers - ook had het af en toe vernomen dat sommigen uit die groepen zich hadden misdragen; van Kleffens was in elk geval niet van zins om zonder nader onderzoek maatregelen (men zou van 'zuiveringsmaatregelen' kunnen spreken) te nemen.

XCDat onderzoek hield Buitenlandse Zaken onder zich - het departement weigerde alle verzoeken van het CentraalOrgaan voor de Zuivering van Overheidspersoneel om gegevens ter beschikking te stellen. Pas in augustus '46 werd door van Kleffens' opvolger van Roijen een commissie van onderzoek benoemd onder voorzitterschap van Cleveringa - wij willen alleen diens naam vermelden omdat hij het grootste deel van het onderzoek heeft verricht en alle rapporten in concept heeft geschreven; dat is bijna vier jaar lang een veeleisende neventaak voor hem geweest. Zij heeft haar weerslag gevonden in vier rapporten die tezamen meer dan 300 dichtbetypte pagina's tellen. Er is in deze rapporten (een over Ha4

402 [PDF]
BUITENLANDSE DIENST

rinxma en drie over de ambtenaren van de buitenlandse en consulaire dienst in Zwitserland, Frankrijk en Spanje/Portugal) kritiek uitgeoefend op diegenen die wij noemden - een kritiek die evenwel in het geval van Sevenster gekoppeld werd aan duidelijke lof (hij werd een ambtenaar genoemd, 'die in ongekend moeilijke omstandigheden op verdienstelijke wijze zich heeft gekweten van zijn taak' 1). Tot in het vlak van de zuivering vallende maatregelen kwam het niet. Wij merken hierbij op dat de commissie-Cleveringa Harinxma's functioneren in Londen niet had onderzocht - juist dáár had hij door zijn passiviteit ten aanzien van de mogelijkheid om voedselpakketten te zenden aan politieke gevangenen en aan Joodse gedeporteerden in de Duitse kampen het ernstigst gefaald.

XCMet de ambtenaren van de buitenlandse dienst hebben wij de laatste groep behandeld van al die groepen welker leden in dienst van de overheid waren en op wie de diverse Zuiveringsbesluiten dan wel (voor de ambtenaren van de buitenlandse dienst) de door Cleveringa ingestelde onderzoekingen betrekking hadden.?

XCWij komen nu tot andere groepen: groepen personen die tijdens de bezetting niet in dienst van de overheid waren geweest maar wier houding en gedragingen na de bevrijding wèl in opdracht van die overheid onderzocht werden. Dat waren allen die werkzaam waren geweest in de wereld van de pers en de radio, de kunstenaars, de universitaire staven, de studenten en de leidende figuren uit het bedrijfsleven. Bij onze beschrijving van wat met al die groepen is geschied, zal de eveneens door de regering gelaste zuivering van de ridderorden aansluiten.herinneren wij er aan dat van die laatsten meer dan driehonderdvijftig in '56 weer een vaste aanstelling

1 Cornmissie-Cleveringa: 'Rapport inzake de vluchtelingenzorg in Frankrijk' (27 mei 1950), p. II4. punten I en m, bijlage 392. 2 Van al diegenen die in dienst van de overheid waren, hebben wij, zoals bleek, slechts sommige groepen apart behandeld. Daaraan willen wij nu nog één groeptoevoegen: de onderwijzers en onderwijzeressen. Hun zuivering viel onder de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen. Terzake weten wij slechts dat de commissie-Parijn adviseerde tot het ontslag van ruim zevenhonderd leerkrachten uit het openbaar en ruim honderd uit het bijzonder onderwijs. Wij nemen aan dat veruit de meesten dezer 'fout' waren geweest. Overigens

403 [PDF]

Pers

XC

XCToen wij in hoofdstuk 2 het Militair Gezag behandelden, maakten wij al gewag van de perszuivering in het bevrijde Zuiden: dagbladen en periodieken die na I januari '43 nog verschenen waren, hadden niet meer mogen uitkomen, waren dus, zou men kunnen zeggen, 'gestaakt', maar die beslissingen hadden geen finaal karakter gedragen. Het Militair Gezag was als het ware opgetreden namens de Perscommissie die krachtens het wetsbesluit E 69 in het leven geroepen moest worden: een uit minstens zeven personen bestaande 'nationale' commissie, tegen welker uitspraken de betrokkenen bij de Kroon in beroep zouden kunnen gaan. Die commissie nu had men ten tijde van de bevrijding nog niet kunnen samenstellen.

XCTijdens de bezetting hadden de Duitsers zich van meet af aan moeite gegeven om de gehele pers in de pas te doen lopen. Het ANP hadden zij onmiddellijk onder controle geplaatst - nadien had dat centrale persbureau niets doorgegeven dat niet met de wensen van de bezetter strookte. Preventieve censuur was niet ingevoerd maar elke krantendirectie en -redactie was er, terecht, van uitgegaan dat de bezetter scherp zou laten controleren, wat wèl en wat eventueel niet in de nieuwskolommen zou worden opgenomen en wat in hoofdredactionele of andere artikelen zou worden geschreven - ook was men er, even terecht, van uitgegaan dat, als er iets zou worden gepubliceerd dat de bezetter niet zinde, strafmaatregelen niet zouden uitblijven. De Duitse controle, ten dele uitgevoerd via het 'foute' departement van volksvoorlichting en kunsten, was steeds stringenter geworden, het aantal aanwijzingen dat via het ANP aan de pers was doorgegeven, steeds groter.

XCIn de herfst van '4I had de bezetter het probleem van de controle op wat in druk verscheen, vereenvoudigd: hij had het tekort aan papier als motief aangegrepen om het aantal dag- en nieuwsbladen en het aantal tijdschriften te beperken. In het kader van wat als 'de persreorganisatie' was aangeduid, waren de ruim honderd dagbladen die toen nog verschenen, tot ruim zestig gereduceerd en de ca. zeshonderd nieuwsbladen (lokale of regionale bladen die eens of enkele malen per week uitkwamen) tot ca. honderdtwintig - van de ca. drieduizendvijfhonderd tijdschriften waren minder dan vijftienhonderd overgebleven. De omvang van de dag- en nieuwsbladen, van meet af aan ingekrompen, was in latere jaren steeds verder gereduceerd - in de hongerwinter, toen er óók een nijpend tekort was aan energie, had van de bladen die nog uitkwamen,

404 [PDF]
DE PERS TIJDENS DE BEZETTING

XCWaarom was men de dag- en nieuws bladen, ook al hadden zij bij velen door hun gelijkgeschakeld karakter ergernis gewekt, blijven lezen? In de eerste plaats omdat er nieuws in stond dat, hoe Duits-getint ook, toch een beeld gaf van het algemene oorlogsverloop, in de tweede plaats omdat er maatregelen van de Duitse en de Nederlandse overheid in gepubliceerd werden die men, daargelaten of men er zich aan wilde houden, in elk geval diende te kennen, in de derde plaats omdat men er de wekelijkse bonnenlijst in aantrof zodat men wist, welke bonnen van de bonkaarten men bij de winkeliers bij bepaalde aankopen moest inleveren, en in de vierde plaats omdat de kranten, zij het in steeds mindere mate, advertenties hadden kunnen opnemen. Misschien was er ook nog een vijfde motief geweest: een zeker automatisme - men was jarenlang op het betrokken blad geabonneerd geweest en had dat abonnement eenvoudig voortgezet.

XCElk dagblad had tijdens de bezetting een eigen, vaak bewogen geschiedenis gehad - men kan niet alle bladen en alle journalisten over één kam scheren. Met betrekking tot de belangrijkste dagbladen willen wij uit vroegere delen van ons werk het volgende ophalen.

XCNa een mislukte poging om verder te mogen verschijnen was het dagblad van de CPN, Het Volksdagblad, in juli '40 verboden.

XCIn diezelfde maand waren de bladen van de Arbeiderspers onder een directeur geplaatst die een NSB'er was - hij had er zorg voor gedragen dat de redacties (enkele journalisten hadden prompt ontslag genomen) in de pas waren blijven lopen.

XCDe Standaard, het door Abraham Kuyper opgerichte dagblad van de Anti-Revolutionaire Partij, had de verschijning voortgezet. Bij de redactie was in februari '4I de NSB'er Max Blokzijl als toezichthouder geplaatst - nadien was Colijn als hoofdredacteur afgetreden. Hij was opgevolgd door de chef van de redactie, T. Cnossen, die van De Standaard bepaald geen pro-Duits blad had gemaakt maar wel aan het gereformeerde volksdeel en speciaal aan diegenen die verzet geboden achtten, aanstoot gegeven had door illegale acties als de aanvallen op bevolkingsregisters en distributiediensten menigmaal te veroordelen - het illegale Trouw had hem deswege scherp aangevallen en er was vast komen te staan dat Trouw na de bevrijding de plaats van De Standaard zou innemen.

XCHet dagblad van de Christelijk-Historische Unie, De Nederlander, dat verscheidene keren de ergernis van de bezetter had opgewekt, was in de herfst van '4I in het kader van de z.g. persreorganisatie opgeheven.

XCVan de katholieke dagbladen was De Maasbode begin '4I opgeheven

405 [PDF]
ZUIVERING het lidmaatschap van de NSB voor katholieken hadden verboden. Op

geheven was, zulks in het kader van de z.g. persreorganisatie, De Volks krant, het in Utrecht verschijnende dagblad van het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond (De Volkskrant had op dat moment als gevolg van het verzet tegen de gelijkschakeling van dat verbond nog maar zesduizend van zijn bijna dertigduizend abonné's over gehad). De Tijd was voortgegaan te verschijnen, maar had in mei '43 zijn hoofdredacteur, mr. L. G. A. Schlichting, zien verdwijnen. Dan waren er De Residentiebode geweest (in '4Ü-'4I min ofmeer het dagblad van Arnold Meyers Nationaal Front) en de drie dagbladen die door het Neerlandia-concern waren uitgegeven: De Limburger Koerier, De Utrechtse Courant en het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland. De concern-directie had een nogal pro-Duitse koers gevaren - zij was desondanks in mei '44 onder een Verwalter geplaatst, een NSB'er, en nadien had het Episcopaat aan de gelovigen doen weten dat de dagbladen van het Neerlandia-concern (en De Resi dentiebode) niet langer als katholieke dagbladen mochten worden beschouwd. Dat betekende niet dat het Episcopaat zich voordien met hun inhoud had verenigd - het had zich bij hun voortbestaan neergelegd, zulks op grond van verschillende motieven: beduchtheid dat de katholieke abonné's, waren die bladen verdwenen, als abonné's op andere bladen zouden vervreemden van de katholieke geloofswereld, en begrip voor het feit dat de raad van commissarissen en de directie van het Neerlandia-concern tot grote concessies bereid waren geweest teneinde de onderneming zelf, de in haar belegde kapitalen en de werkgelegenheid voor het redactionele en technische personeel te sauveren.

XCVan de twee grote liberale dagbladen: de Nieuwe Rotterdamse Courant en het (in Amsterdam verschijnend) Algemeen Handelsblad had het eerste zich snel aangepast. De hoofdredacteur, mr. M. Rooy, was in de herfst van '40 afgetreden - hij was korte tijd later opgevolgd door mr. J. Huijts die al van juli '40 af vele hoofdartikelen had geschreven. Daarmee was hij doorgegaan: veelal duistere beschouwingen die evenwel bij de bezetter in de smaak waren gevallen - deze had echter aanvaard dat in artikelen als geschreven door de redacteur-buitenland, A. J. P. Tammes, en de Berlijnse correspondent, A. Benz, elementen voorkwamen die men interpreteren kon als uiting van het vertrouwen dat Duitsland de oorlog zou verliezen. Zulk een tikje variatie had in Duitsland-zelf ook Goebbels, de almachtige Reichsminister für Volksaufklärung und Propaganda, toegestaan - de Frankfurter Zeitung had ervan geprofiteerd.

XCHet Algemeen Handelsblad had in '40 en '41 onder hoofdredactie van D. ]. von Balluseek een in verhouding met andere bladen nationale koers

406 [PDF]
DE PERS TijDENS DE BEZETTING

gevaren, aansluitend bij de gevoelens die bij de aanhang van de Nederlandse Unie leefden, waarvan von Balluseek een enthousiast lid was geweest. Hij was in juli '41 afgezet en door een NSB'er (de landbouwredacteur van het blad) vervangen.

XCTenslotte de dagbladen van het Holdert-concern: De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag.

XCDe man die dat concern had opgebouwd en groot gemaakt, H. M. C. Holdert, had lange tijd niet aan Duitslands overwinning getwijfeld. Hij was eigenlijk in Nederland de enige 'krantenkoning', zoals met name de Angelsaksische landen die kenden (en nog steeds kennen): hij had steeds de politieke koers bepaald van de bladen die zijn eigendom waren. Zinde een hoofdredacteur hem niet, dan kon deze van de ene dag op de andere ontslagen worden - het was in '33 aan van Heuven Goedhart overkomen. In dat jaar en in het vervolg van de jaren' 30 had De Telegraaf, toen onder hoofdredactie van ]. M. Goedemans (wij laten De Courant/Het Nieuws van de Dag, een veelgelezen, beperkte ochtendeditie verder buiten beschouwing), Colijn als 'sterke man' opgevijzeld en verder zijn lezers in anti-socialistische geest beïnvloed - het had alles tezamen bij velen in het linkse kamp een grote animositeit tegen het blad gewekt.

XCTijdens de bezetting had Holdert vele kwalijke drukorders aanvaard, o.m. die voor de Deutsche Zeitung in den Niederlanden 1 (die drukorder was door de NRC-directie geweigerd) en voor het antisemietische schendblad De Misthoorn voorts had hij vooral willen voorkomen dat zijn bladen door een Duits concern werden opgekocht of aan de NSB in handen werden gespeeld; hij had in het kader van zijn afweer tegen die dreigingen aan de WA van de NSB f 25000 geschonken en de secretarisgeneraal van de NSB, C. ]. Huygen, in het geheim financieel gesteund. Overigens had De Telegraaf onder Goedemans niet van andere dagbladen verschild behalve dan in zoverre dat het regelmatig door NSB'ers geschreven artikelen opnam; soms had het zich wat meer dan andere bladen steken tegen de bezetter gepermitteerd, soms deze grotere diensten bewezen. Dat laatste had het vooral kort na de invoering van de Jodenster gedaan, toen het op 17 mei '42 op instructie van het Reichskommissariat een door de Presseabteilung verstrekt fel antisemietisch artikel had opgenomen waar o.m. in had gestaan: 'Zonder de Jood zou deze vernietigingsoorlog waarin voor Europa alles op het spel staat, niet ontbrand zijn' - Goedemans, die er persoonlijk van overtuigd was dat Duitsland de oorlog zou verliezen en begin '41 aan de SD in Amsterdam had gezegd

XC1

407 [PDF]
ZUIVERING da~ hij Duitsland als Nederlands vijand beschouwde, had zijn fiat aan de

opneming van dit stuk gegeven omdat hij bevreesd was geweest dat een weigering De Telegraaf in grote moeilijkheden zou brengen.

XCGoedemans was in juni '42 afgezet en opgevolgd door de secretaris van de hoofdredactie, J. c. Fraenkel. Deze was, op een iets voorzichtiger wijze, de koers van Goedemans blijven volgen, maar toen Holdert in juli '44 was overleden, bleek dat hij zijn enige zoon, H. Holdert jr. ('Hakkie' Holdert), lid van de NSB sinds '32 en tijdens de oorlog een tijdlang vrijwilliger bij de Waffen-SS, naast zijn broer F. H. J. Holdert tot directeur van het Holdert-concern had benoemd en deze 'Hakkie' Holdert had na de Dolle Dinsdag-crisis De Telegraaf tot spreekbuis gemaakt van de Germaanse SS, een en ander tot grote bezorgdheid van zijn vaders verdere erfgenamen: diens drie dochters die vreesden dat na de bevrijding van hun erfdeel niet veel zou overblijven.

XCDat wij over De Telegraaf iets uitgebreider zijn dan over de andere dagbladen heeft zin: geen perszuiveringszaak heeft na de bevrijding sterker de aandacht getrokken dan die van dit blad. Daarbij is van belang geweest dat in de hongerwinter was komen vast te staan dat het illegale blad Het Parool dat na de bevrijding als dagblad wenste te verschijnen, samen met De Volkskrant(die in Amsterdam wilde uitkomen) de beschikking zou krijgen over de installaties van De Telegraaf 1 aan De Waarheid zouden vooreerst de installaties van het Algemeen Handelsblad worden toegewezen. Wij voegen hieraan nog toe dat Trouw, dat na de bevrijding aanvankelijk in het gebouw van De Standaard werd gedrukt, in augustus ,45 ook al zijn intrek nam in het Telegraaf-gebouw. 2

XCDe eigenaren van de bladen die voorlopig niet zouden mogen verschijnen, hadden de bui zien hangen. Radio Oranje had de inhoud van het Tijdelijk Persbesluit (E 69) bekend gemaakt en er was ook in de illegale pers over geschreven. Bovendien hadden personen die vóór de oorlogalgemene gegevens betreft, gebaseerd op de in '84 verschenen studie van Jan Driever en Jan Brauer: Perszuivering.

1 Er waren ten tijde van de bevrijding in het westen des lands twee grote voorraden krantenpapier: 300 ton lag bij van Gelders Papierfabrieken te Velsen, 300 ton bij 2 Wat wij in het hiervolgende over de perszuivering schrijven is, wat de

408 [PDF]
'NATIONALE ROTTERDAMSE COURANT'

een rol in de wereld van de pers hadden gespeeld, het nodige vernomen van de besprekingen in een door het College van Vertrouwensmannen in overleg met de Contact-Commissie der illegaliteit ingestelde commissie die nagegaan had hoe de beschikbare drukcapaciteit kon worden verdeeld onder de illegale bladen welke na de bevrijding hun verschijning wilden voortzetten - Rooy, in '40 hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamse Courant, was lid van die commissie geweest. Daarin was Het Parool vertegenwoordigd geweest door Frans Goedhart, Trouw door Bruins Slot. In'73 nu stelde Rooy op schrift' dat Goedhart en Bruins Slot er mee akkoord waren gegaan dat een nieuwe NRC twee weken na de bevrijding onder Roey's hoofdredactionele leiding zou mogen uitkomen. Wij laten in het midden of Goedhart en Bruins Slot dat inderdaad hebben gezegd" - in elk geval was Rooy toen reeds bezig, de door hem bedoelde voortzetting van de NRC voor te bereiden. Het blad was voor een aanzienlijk deel eigendom van de familie Nijgh; dat deze familie vooreerst op de achtergrond moest blijven, was duidelijk. Er konden, zonder dat men haar eigendomsrecht aantastte, een nieuwe raad van commissarissen en een waarnemend directeur worden benoemd en zouden die instanties akkoord gaan met Roey's wederoptreden als hoofdredacteur, dan zou, naar gehoopt werd, het Militair Gezag verlof geven dat de NRC opnieuw uitkwam.

XCOp de avond van 4 mei '45 bood Huijts aan de directeur van de NRC zijn ontslag aan - de waarnemend directeur, die, benoemd door een nieuwe raad van cornmissarissen, al op 5 mei in functie trad, deed hem die dag weten dat hij ontslagen was, geenszins op eigen verzoek, neen: ontslagen zonder meer. Het gaf Huijts de indruk dat de nieuwe leiding (met de familie Nijgh en de overige aandeelhouders op de achtergrond) zich zo duidelijk np.ogelijkvan hem wilde distantiëren; hij noemde zich in augustus '46, toen hij voor de Commissie voor de Perszuivering verscheen, van

XC'één ding zeker: namelijk dat ik benoemd werd onder een stelsel waarin ook de mens, als het er op aankomt, niets anders is dan een ding: een ding dat genomen wordt en een ding dat wordt weggeworpen. Ik werd genomen om desnoods ook te kunnen worden weggeworpen.' 3aan ons gericht schrijven d.d. 28 maart 1987 pertinent ontkend. 3 Commissie voor de Perszuivering: Verslag zitting NRC (28-30 aug. 1946), p. 71 (CPZ,

t Hij deed dat in een brief aan Huijts d.d. I mei '73. 2 Goedhart heeft het in een

409 [PDF]
ZUIVERING

XCWel, weggeworpen werd hij, op 5 mei.

XCHet Militair Gezag bleek minder toeschietelijk dan de initiatiefnemers tot de nieuwe NRC hadden gehoopt: de betrokken officieren beseften dat het geven van verlof tot herverschijning van de NRC, al waren er ook een nieuwe raad van commissarissen, een nieuwe directeur en een nieuwe hoofdredacteur', in strijd zou zijn met het algemene beleid van het Londense kabinet en van het Militair Gezag.

XCNu was er in het bevrijde Zuiden iets gebeurd dat men als precedent kon zien, namelijk het volgende. In Eindhoven had het (niet-katholieke) Eindhovens Dagblad, welks hoofdredacteur een der Brabantse gijzelaars was geworden, per 1 november '42 opgehouden te verschijnen, het tweede plaatselijke dagblad evenwel, Het Dagblad van het Zuiden (een katholiek blad) niet. Laatstgenoemd blad, dat in vèrgaande mate had gecollaboreerd, kon voorlopig niet uitkomen. Zou Eindhoven dan zonder katholiek dagblad blijven? Om dat te voorkomen, was er tijdig een stichting opgericht met Beel als voorzitter van het bestuur, welke stichting met gebruikmaking van de installaties van Het Dagblad van het Zuiden een nieuw dagblad zou gaan uitgeven: Oost-Brabant; daar waren een nieuwe directeur en een nieuwe hoofdredacteur voor aangetrokken. Welnu, enkele dagen na de bevrijding van Eindhoven was de verschijning van Oost-Brabantdoor het Militair Gezag goedgekeurd. Toen minister Burger dat had vernomen, had hij via Radio Oranje het Militair Gezag gelast, die verschijning onmiddellijk te verbieden, generaal Kruls had die instructie, welker opvolging tot grote onrust kon leiden, naast zich neergelegd en Burger had later in '44 de bestaande situatie aanvaard - toen had overigens het bestuur van de stichting welke Oost-Brabant uitgaf, alle relaties met de als het ware besmette drukkerij van Het Dagblad van het Zuiden verbroken.

XCZij nu die in Rotterdam de NRC wilden doen herverschijnen, wilden èn van een besmette drukkerij gebruik maken èn de oude naam handhaven. Het Militair Gezag zei dat het wetsbesluit E 69 niet het verschijnsel van de interne zuivering kende en de n.v. de Nieuwe Rotterdamse Courant kreeg de aanzegging, zich te beperken tot het drukken van De Rotterdammer (een anti-revolutionair dagblad) en De Maasbode, beide door de bezetter opgeheven, en van de Rotterdamse editie van Trouw.

XCDe pogingen om verlof te krijgen tot herverschijning van de NRC4

1 Rooy wilde Tammes en Benz onmiddellijk weer als redacteuren inschakelen - tegen die inschakeling bleek de Rotterdamse Politieke Opsporingsdienst geen bezwaar te hebben.

410 [PDF]
'NATIONALE ROTTERDAMSE COURANT'

werden voortgezet. Zij vonden steun bij het hoofd van de sectie Voorlichting van het Militair Gezag, majoor A. Pelt (in Londen hoofd van de Regeringsvoorlichtingsdienst) - deze meende dat het voor Nederlands naam in de buitenwereld wenselijk was dat de NRC die voor de oorlog Nederlands meest gezaghebbende dagblad was geweest, weer zou uitkomen.' Wie er verder in de arm werden genomen, weten wij niet, maar de initiatiefnemers tot de nieuwe NRC kregen enkele weken later voldoende hoop dat hun opzet zou slagen: zij lieten door de krantenbezorgers van de oude NRC bij alle abonné's informeren of zij bereid waren, zich op de nieuwe te abonneren zodra deze weer onder Rooy's hoofdredactie zou mogen verschijnen. Rooy zelf nam contact op met het hoofd van de nieuwe afdeling Perszuivering van het departement van binnenlandse zaken, de anti-revolutionair dr. C. Beekenkamp, en deze zei hem dat Beel wellicht verlof zou geven tot de verschijning van de nieuwe NRC als deze formeel kon worden losgemaakt van de besmette n.v. de Nieuwe Rotterdamse Courant. Daartoe richtten de initiatiefnemers een Stichting de Nieuwe Rotterdamse Courant op - deze Stichting zou bij de n.v. een drukorder kunnen plaatsen en haar installaties kunnen huren. Er was toen nog één moeilijkheid. Voor het blad dat in Eindhoven Het Dagblad van het Zuiden was gaan vervangen, was een geheel nieuwe naam gekozen - dat leek Rooy en de zijnen ongewenst; zij stelden voor dat hun nieuwe blad Nationale Rotterdamse Courant zou gaan heten: eigenlijk een absurde naam maar de afkorting, NRC, zou dezelfde blijven. Beel had geen bezwaar en het kabinet (toen nog het derde kabinetGerbrandy) evenmin, waarbij, zo nemen wij aan, het advies van Pelt enig gewicht in de schaal heeft geworpen alsook de overweging dat het liberale volksdeel recht had op een eigen dagblad. De staf van het Militair Gezag evenwel was verre van enthousiast. In het 'Weekrapport' per 22 juni kwam te staan dat de regering maar zelf haar vreemde beslissing aan het publiek moest meedelen, 'anders', aldus het verslag, 'wordt grote ontstemming in wijde kring en afgunst bij andere bladen die eveneens willen herverschijnen', gevreesd."

XCHeeft Beel, opnieuw minister van binnenlandse zaken, zijn beslissing nog ter discussie gesteld in het kabinet-Schermerhorn? De notulen vermelden er niets van maar wij kunnen ons niet voorstellen dat hij er4

1 Dat standpunt had Pelt in Londen al ingenomen, hetgeen er toe geleid had dat de koningin zich met kracht had verzet tegen zijn benoeming als hoofd sectie Voorlich ting van het Militair Gezag. 2 Staf MG: 'Weekrapport per zz juni I945', p. 5 (ARA, MG, Inv. I38, 32).

411 [PDF]
ZUIVERING

niet met enkele van zijn ambtgenoten over heeft gesproken. Het kan zijn dat er achter de schermen nog stevig touwgetrokken is (Stikker heeft zich ten gunste van de herverschijning van de NRC veel moeite gegeven), want het werd 26 juli eer het Militair Gezag op instructie van Beel de genoemde Stichting verlof gaf tot uitgave van de Nationale Rotterdamse Courant - het eerste nummer verscheen op 28 juli. Nadien keurde het kabinet Beels beslissing goed.

XCDe ontstemming die door het Militair Gezag was voorzien, uitte zich onmiddellijk. Het was voor velen onbegrijpelijk dat de NRC die zoveel aanstoot had gegeven, in tegenstelling tot alle andere bladen die hetzelfde hadden gedaan, twee-en-een-halve maand na de bevrijding opnieuw mocht uitkomen. De Grote Adviescommissie der Illegaliteit en de gebundelde Rotterdamse illegaliteit richtten geharnaste protesten tot het kabinet. Daarover behoefden de initiatiefnemers tot de nieuwe NRC zich evenwel geen zorgen te maken: toen Rooy begin augustus deel ging nemen aan de vertrouwelijke besprekingen met hoofdredacteuren die Schermerhorn eens per maand hield, zei de minister-president hem onder verwijzing naar de ingekomen protesten dat 'gedaan was wat in Nederland ten aanzien van netelige kwesties gebruikelijk is, namelijk de kwestie aan de kapstok van een commissie op te hangen.' 1 Die commissie, gepresideerd door een vooraanstaande Rotterdamse advocaat, mr. J. A. L. M. Loeff, kreeg de opdracht om na te gaan of de regering, verlof verlenend tot de verschijning van de nieuwe NRC, wel geweten had wat zich in '40 bij de oude NRC had afgespeeld - het kwam er op neer dat zij moest nagaan of Rooy acceptabel was (zij ging dus als een soort perszuiveringscommissie ad hoc fungeren). Haar rapport was van geen enkel belang, want nog voordat het was ingediend, kreeg Rooy te horen dat Beel hem zou uitnodigen, lid te worden van de Commissie voor de Perszuivering welker oprichting in voorbereiding was.'

XCHet Rotterdamse voorbeeld werd in Amsterdam gevolgd: als de NRC weer uitkwam, waarom dan niet ook het Algemeen Handelsblad? Ook voor de herverschijning van dit blad werd, mede op aandrang van Stikker, eenJ.4

1 Brief, 1 mei 1973, van M. Rooy aan Huijts, p. I. 2 Rooy prefereerde het, lid te worden van de Persraad, waarover aanstonds meer.

412 [PDF]
'NATIONALE ROTTERDAMSE COURANT'

Stichting opgericht en het Algemeen Handelsblad kwam op I september '45 opnieuw uit met von Balluseek als hoofdredacteur. Een andere naam was niet noodzakelijk geacht.

XCVan tientallen dagbladen die na I januari '43 waren blijven verschijnen, had men op dat moment de uitgave moeten staken - het spreekt vanzelf dat de eigenaren pogingen gingen ondernemen om dezelfde voorkeursbehandeling te krijgen als de NRC en het Algemeen Handelsblad. De eigenaren van dertig van die gestaakte bladen wendden zich eind '45 tot Beel met het verzoek goed te vinden dat ook zij stichtingen zouden mogen oprichten die hun bladen opnieuw zouden doen verschijnen. Zij kregen nul op het rekest: in plaats van het Londense wetsbesluit E 69 was op 18 september, twee-en-een-halve week nadat het Algemeen Handelsblad weer was uitgekomen, een Tijdelijk Persbesluit verschenen (Staatsblad F 177) en Beel wenste zich aan de bepalingen van dat besluit te houden.

XCNoch Beel, noch Schermerhorn was gelukkig met wat ten aanzien van de NRC was goedgevonden: de GAC kreeg in augustus van Beel te horen dat hij achteraf vond dat hij een onjuist besluit had genomen 1 en Schermerhorn zei enige maanden later tegen Rooy, 'dat die hele naamsverandering van de NRC een dwaze vertoning was geweest.' 2

XCDwaas? Neen: veel ernstiger.

XCGeven wij dat aan, dan moet vooropgesteld worden dat de zaak ten aanzien van het Algemeen Handelsblad iets anders gelegen heeft dan ten aanzien van de NRC. Het Algemeen Handelsblad had zich in het eerste bezettingsjaar weerbaar opgesteld en was door een ingreep van de bezetter gelijkgeschakeld, zoals ook de bladen van de Arbeiderspers gelijkgeschakeld waren, zulks al in juli '40. Dat in plaats van Het Volk onmiddellijk na de bevrijding Het Vrije Volk kon uitkomen, werd door de publieke opinie geaccepteerd en dat het Algemeen Handelsblad weer kon verschijnen onder hoofdredactie van de man die door de bezetter was verjaagd, werd evenmin onbillijk geacht. Bij de NRC evenwel was in '40 vrij spoedig geen sprake meer geweest van een weerbare opstelling, zijnaan 'ernstige misstappen' schuldig had gemaakt. (Notulen d.d. 13 aug. I945, RvO, colJ. I86 J, 2 a). 2 Brief, 1 mei 1973, van M. Rooy aan J. Huijts,

1 Volgens de notulen van de subsectie Pers van de GAC had Beel gezegd dat hij zich

413 [PDF]
ZUIVERING

eigenaren hadden Rooy door Huijts vervangen, het blad (wel aangeduid als'die Huijtsche Zeitung in den Niederlanden') had meer dan vier-en-eenhalf jaar lang, hier en daar verzet biedend, toch in hoofdzaak de collaboratie voortgezet en nu mocht het via een gewrongen constructie opnieuw uitkomen, zulks in feite ten bate van de oude bezitters: de familie Nijgh en de overige eigenaren van de n.v. de Nieuwe Rotterdamse Courant.

XCDit gebeuren heeft van meet af aan een zware schaduw geworpen over de gehele perszuivering. Sterker nog: het heeft bij velen de indruk gewekt dat bij de zuivering de kapitaalkrachtigen buiten schot konden blijven, als zij maar tijdig slimme constructies bedachten en op het hoogste niveau over de nodige relaties beschikten.

XCHet Londense wetsbesluit E 69 had bepaald dat verlof tot verschijning van een blad alleen zou worden verleend als vaststond dat de commissarissen, de directie en de redactie niet de belangen van de vijand hadden gediend, maar daarenboven kon dat verlof geweigerd worden, als naar het oordeel van de perscommissie die verschijning 'schadelijk zou zijn voor een gezond perswezen, omdat met de uitgave daarvan uitsluitend het maken van winst wordt beoogd.' Met die bepaling had het Londense kabinet de herverschijning van een blad als De Telegraaf geheel willen voorkomen.

XCDe bepaling gaf de overheid een dirigerende taak die haar niet paste. Zij kwam dan ook niet voor in het ontwerp voor een nieuw persbesluit dat Beel begin augustusaan zijn ambtgenoten voorlegde: er zou sprake zijn van een zuivering van personen maar niet, in het kader van die zuivering, van het verbieden van bladen, d.w.z. van het verbieden van het gebruik van hun besmette naam.

'45

XCHet Tijdelijk PersbesluitFdus (voorbereid en afgekondigd zonder dat er enig overleg was geweest met het Militair Gezag of de GAC), verscheen, gelijk vermeld, op 18 september. Het riep twee nieuwe lichamen in het leven: een Commissie voor de Perszuivering en een Persraad. Wat waren hun functies? De Commissie voor de Perszuivering zou van allen die bij de pers tijdens de bezetting betrokken waren geweest, nagaan hoe zij zich gedragen hadden, en eveneens of er bezwa

1945, 177

414 [PDF]
COMMISSIE VOOR DE PERSZUIVERING

bladen die een legale voortzetting wensten, in de wereld van de pers actief zouden worden. Wie zuiver bevonden werd, zou een 'certificaat van geen bezwaar' krijgen en een blad zou alleen dan mogen verschijnen indien allen die bij de uitgave waren betrokken, over zulk een certificaat of althans over een voorlopig certificaat beschikten; een man als van Heuven Goedhart was bijvoorbeeld al werkzaam als hoofdredacteur van Het Parool- nu, hém zou onmiddellijk een voorlopig certificaat uitgereikt kunnen worden. Voorts was de Commissie voor de Perszuivering bevoegd om personen die zich tijdens de bezetting op persgebied misdragen hadden, een uitsluitingstermijn op te leggen tot een maximum van twintigjaar. E 69 had, zoals vermeld, bepaald dat men tegen de uitspraken van de in dat besluit aangegeven Perscommissie in beroep kon gaan bij de Kroon, maar F 177 stond aan niemand het recht van beroep toe. Overigens was krachtens dat laatste besluit niet de Commissie voor de Perszuivering bevoegd, bladen al of niet verlof tot verschijning te geven - die bevoegdheid, welke samenhing met het feit dat er weinig papier was, berustte bij de ministers van binnenlandse zaken en van onderwijs, kunsten en wetenschappen 1; eerstbedoelde minister werd óók bevoegd om voor dagbladen die rechtmatig verschenen, eigendommen van andere dagbladondernemingen te vorderen of die ondernemingen onder een bewindvoerder te plaatsen. Die bepaling was ingevoegd omdat te voorzien viel dat er moeilijkheden zouden komen in al die talrijke gevallen waarbij eertijds illegale bladen nu gebruik maakten van de bedrijfsinstallaties van bladen die gestaakt waren.

XCDe Persraad kreeg als functie om de twee bedoelde ministers ten aanzien van de uitoefening van hun bevoegdheden te adviseren. Weken de ministers van die adviezen af, dan konden de betrokkenen in beroep gaan bij de Raad van State - dat was dus dezelfde regeling als die welke in de zuiveringswetgeving voor het overheidspersoneel voorkwam.

XCDaags voordat F 177 verscheen, richtte A. J. van der Leeuw (tijdens de bezetting een der leiders van het studentenverzet en actief op de sector van de illegale pers) die op dat moment assistent was bij de subsectie Perszuivering en Papiervoorziening van het Militair Gezag en een functie zou krijgen bij de afdeling recherche van de Commissie voor de Perszuivering, een brief tot de Grote Adviescommissie der Illegaliteit waarin hij er op wees dat in F 177 'de principiële lijn van E 69 [was]losgelaten.' 'Alle achterdeuren', schreef hij,

XCI Inzake de herverschijning van weekbladen en tijdschriften berustte die bevoegdheid

415 [PDF]
ZUIVERING

'zullen wagenwijd openstaan. Ontzette vaders zullen hun zoon of neef directeur maken, gestrafte aandeelhouders zullen uit de oude dividenden nieuw kapitaal storten en verdwenen journalisten zullen op de achtergrond leiding blijven geven. En zo zullen waarschijnlijk De Telegraaf ... en tal van andere bladen met hun oude karakter terugkeren. Theoretisch is zelfs de mogelijkheid van een gezuiverde editie van Het Nationale Dagblad' niet uitgesloten.' 2

XCAlarm sloegen ook Het Parool en Vrij Nederland.'Uit het Londense Persbesluit is', aldus van Heuven Goedhart, 'de dam tegen de goudmijntjesbladen weggegraven: men kan weer dagbladstichter worden, alléén maar om er geld aan te verdienen.' 3 'Welkom, erfgenamen Holdert', schreef van Randwijk,

XC'welkom jullie allen, uitgevers en uitgevertjes in de provincie. Het spel gaat opnieuw beginnen en uw bedrijf heeft in de oorlog overvloedig genoeg van de toestand geprofiteerd" om er 'enkele tonnen tegen aan te smijten', waardoor uw melkkoe weer gauw zo vet is als de gezonde koeien uit de droom van de Farao van Egypte.' 5

XCOok de GAC protesteerde er tegen dat F 177 geen bepaling kende op grond waarvan men de terugkeer van bepaalde bladen kon voorkomen en de eerste daad van de Commissie voor de Perszuivering was om op zulk een bepaling aan te dringen.

XCEenzelfde kritiek werd in januari' 46 in de Voorlopige Staten-Generaal geuit, evenwel louter door afgevaardigden van de SDAP en door Frans Goedhart - Beel wees in zijn verdediging o.m. op artikel 7 van de Grondwet dat de vrijheid van drukpers waarborgde. Desniettemin deed hij een concessie: in maart '46legde hij een wetsontwerp aan de Tweede Kamer voor, waaruit bleek dat hij de perszuivering tot de persbureaus, de fotopersbureaus, de persfotografen en de advertentiebureaus wilde uitbreiden maar bovendien, en dat was belangrijker, conform een advies van de Persraad voorstelde dat de regering bevoegd zou zijn, het gebruik van de oude naam van een blad voor drie jaar of een langere periode te verbieden. Dit wetsontwerp werd in het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer op dit en andere punten aan zoveel kritiek onderworpenJ.

1 Het dagblad van de NSB. 2 Brief, 17 sept. 1945, van A. van der Leeuwaan GAC (RvO, Coll. Zuivering (Pers)). 22 sept. 1945. Bij de bladen die de verschijning hadden voortgezet, was veel winst gemaakt doordat, terwijl de abonne mentsprijzen niet gewijzigd waren, hun omvang zeer aanzienlijk was ingekrom pen. 5 29 sept. 1945.

416 [PDF]
COMMISSIE VOOR DE PERSZUIVERING

dat Beel het indienen van een Memorie van Antwoord maar achterwege liet. Eén van die punten van kritiek was dat men tegen uitspraken van de Commissie voor de Perszuivering niet in beroep kon gaan.

XCBeels wetsontwerp werd eind '46 ingetrokken - niet door Beel maar door Gielen, prof. van der Leeuws opvolger als minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, onder wie in oktober de gehele perszuivering was komen te berusten. Hij legde in maart' 4 7 aan de Tweede Kamer een nieuw wetsontwerp voor, hetwelk enkele maanden later door de StatenGeneraal werd goedgekeurd - de nieuwe wet voegde twee belangrijke elementen aan F 177 toe: het gebruik van oude namen kon verboden en een dagbladonderneming kon onteigend worden (een daartoe door Burger in de Tweede Kamer ingediend amendement was door deze Kamer aanvaard en passeerde ook de Eerste) en men kon voortaan tegen alle uitspraken van de Commissie voor de Perszuivering in beroep gaan bij een nieuw in te stellen Raad van beroep voor de Perszuivering; deze raad zou in meerderheid uit juristen bestaan.

XCHet was te voorzien (in die richting wezen al de uitspraken van de Raad van State die wij eerder weergaven, alsook die van de Centrale Ereraad voor de Kunsten welke nog aan de orde komen) dat die Raad van beroep een groot deel van de uitspraken van de Commissie voor de Perszuivering zou terugdraaien.

XCDe Commissie voor de Perszuivering stond voor een taak die in hoge mate was onderschat. Toen zij op 19 september '45, daags na de afkondiging van Fwerd geïnstalleerd, telde zij onder voorzitterschap van mr. Loeff (dezelfde die de commissie ad hoc had voorgezeten die had nagegaan wat er inbij de NRC was gebeurd) achttien leden; vijf daarvan waren uit de illegaliteit afkomstig en dat laatste gold ook voor het eerste hoofd van haar afdeling recherche,Govers, en zijn adjunct,J. van der Leeuw (die enige tijd later Govers opvolgde). Vice-voorzitter van de commissie werd mr. E. J. E.Vonkenberg, een ARP'er uit Gorinchem, die ter plaatse wethouder en van '39 totlid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland was geweest. Eind '45 bedroeg het aantal leden zeven-en-twintig, van wie er toen zeven zich uitsluitend bezighielden met de zuivering van de tijdschriften (welke wij buiten

177, '40 A. L. A. G. '41

417 [PDF]
ZUIVERING

regionale Kamers; daarvan kwamen er vijf: één voor de drie zuidelijke, één voor de drie noordelijke provincies, één voor Gelderland en Overijssel, één voor Noord-Holland en Utrecht, één voor Zuid-Holland -later, d.w.z. van de tweede helft van '46 af, was er maar één commissie die telkens Kamers ad hoc samenstelde.

XCDe commissie had twee, ten dele samenvallende taken: het uitreiken, eerst van de voorlopige, daarna van de definitieve certificaten-van-geenbezwaar en het doen van uitspraken over al diegenen die tijdens de bezetting op de perssector werkzaam waren geweest. Die tweede taak verviel natuurlijk wanneer voorlopige certificaten werden aangevraagd door nieuwelingen. In januari '46 waren bijna 1200 voorlopige certificaten uitgereikt, eind '46 meer dan 6000, in september '48 bijna 9000. Veruit de meeste aanvragers brachten het niet verder dan tot de ontvangst van een voorlopig certificaat - in september '48 waren nog slechts 500 definitieve uitgereikt. Die laatste waren toegevallen aan diegenen wier ontzettingstermijn verstreken was of jegens wie de Commissie voor de Perszuivering had uitgesproken dat er geen reden was om het certificaat te weigeren - dat kon dan bezwaarlijk een voorlopig certificaat zijn. Hierdoor ontstond evenwel de vreemde situatie dat journalisten bij dagbladen als Het Parool, Trouwen De Waarheid met een voorlopig certificaat rondliepen, terwijl collega's die zich hadden moeten verantwoorden, reeds het definitieve bezaten.

XCAdministratief bracht de behandeling van de door nieuwelingen aangevraagde certificaten veel werk met zich mee, maar dat was een peuleschil, vergeleken bij de arbeid die voortvloeide uit het nagaan van wat elk die tijdens de bezetting op de perssector werkzaam was geweest, toen wèl of niet had verricht. Het beleid van de raden van commissarissen en van de directies moest worden onderzocht en zo ook dat van elke individuele journalist. Van elk dagblad werd nagegaan, wie er redactioneel werkzaam was geweest, en dan moest aan de hand van de verschillende jaargangen worden vastgesteld of en in hoeverre de betrokkenen over de schreef waren gegaan, zulks niet alleen van I januari' 43 af maar ook in de daaraan voorafgaande ruim twee-en-een-half jaar van de bezetting. Had de afdeling recherche een duidelijk beeld, dan kon de zaak bij de Perszuiveringscommissie naar voren worden gebracht. Met gegevens van de afdeling recherche trad dan een getuige-deskundige op (min of meer als een officier van justitie bij een rechtbank) en de commissie deed uitspraak, gehoord de gedaagde en/of zijn advocaat.

XCDe commissie had van de aanvang af een tekort aan personeel maar aanvragen om tot personeelsuitbreiding te mogen overgaan werden 4 1

418 [PDF]
COMMISSIE VOOR DE PERSZUIVERING

voortdurend afgewezen. Per I september '48 werd het bureau van de commissie, de afdeling recherche incluis, opgeheven - de commissie, die praktisch alle niet al eerder behandelde gevallen tijdig had kunnen afwerken, hield haar laatste plenaire vergadering in december '48. Vergaderingen met een kleiner aantalleden vonden evenwel ook nog in '49 en '50 plaats, in laatstgenoemd jaar zonder dat die leden daar enige vergoeding voor ontvingen want ook op de begroting voor onderwijs, kunsten en wetenschappen was toen de post Zuivering geschrapt.

XCWelke uitspraken had de commissie gedaan? Zij had ten aanzien van 39 bladen, waaronder De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag, een naamsverbod uitgesproken. Voornamelijk betrof dat provinciale bladen en de verbodstermijn was in de regel tien jaar of langer - de namen Volk en Vaderland en Het Nationale Dagblad werden voor vijf-en-zeventig jaar verboden. Voorts had zij uitspraken gedaan met betrekking tot omstreeks duizend personen die tijdens de bezetting op de perssector werkzaam waren geweest. Ca. vierhonderddertig hadden te horen gekregen dat hun een certificaat-van-geen-bezwaar zou worden verleend, maar ca. vijfhonderdzeventig waren voor een kortere of langere periode uitgesloten van het recht om hun vroegere beroep te hervatten. Die duur van ontzetting kon variëren van twee weken tot, gelijk al vermeld, twintigjaar. Het werd twintigjaar voor de kwalijkste aanhangers van het nationaal-socialisme; andere figuren die 'fout' waren geweest, zagen zich uitgesloten voor perioden van minstens tien jaar. Perioden van tien jaar werden evenwelook welopgelegd aan commissarissen, directeuren enjournalisten van bladen die, zonder 'fout' te zijn geweest, naar het oordeel van de commissie in hun dienstbaarheid aan de bezetter te ver waren gegaan.

XCAl geruime tijd voordat de wet die o.m. de Raad van beroep voor de Perszuivering in het leven riep, afgekondigd werd, was Gielen begonnen die raad samen te stellen. Dat nam enkele maanden in beslag: de animo om toe te treden was gering. De Raad werd eind november '47 door Gielen geïnstalleerd. De wet bepaalde dat er elf leden moesten zijn, de voorzitter en de twee onder-voorzitters inbegrepen, maar de minister had er slechts tien weten te vinden, hoofdzakelijk gerecruteerd uit de Centrale Zuiveringsraad voor het Bedrijfsleven (welke nog aan de orde

419 [PDF]
ZUIVERING

president van de Rotterdamse rechtbank, ondervoorzitters waren mr. L. van Lookeren Campagne, raadsheer in het Amsterdamse hof, en mr. A. W. J. van Vrijberghe de Coningh, raadsheer in het Haagse.

XCDe Raad ging drie Kamers tellen van wisselende samenstelling - een Kamer werd evenwel steeds èf door de voorzitter èf door een van de twee ondervoorzitters gepresideerd.

XCVier jaren lang heeft de Raad gefunctioneerd: tot in '51 dus. Hij heeft van meet af aan een ander beleid gevolgd dan de Commissie voor de Perszuivering: terwijl die commissie leden van de raden van commissarissen en directieleden even streng had aangepakt als journalisten, nam de Raad (geheel conform het algemene beleid van de Centrale Zuiveringsraad voor het Bedrijfsleven) het standpunt in dat de raden van commissarissen en de directieleden zich terecht moeite hadden gegeven om hun bedrijven in stand te houden; zo waren, meende de Raad, Nederlandse eigendommen beschermd en was voorkomen dat personen die werkloos zouden zijn geworden, als arbeiders naar Duitsland waren gezonden. Dat standpunt stond niet op zichzelf; er was nog een tweede: de Raad meende dat de door de Commissie voor de Perszuivering opgelegde uitsluitingstermijnen globaal gesproken veel te lang waren. Natuurlijk bleek dit alles eerst nadat de Raad enige tijd aan het werk was geweest - lang genoeg voor de twee anti-revolutionaire leden: Stapelkamp, toen oud-voorzitter van het CNV maar nog lid van de Tweede Kamer voor de ARP, en mr. H. P. Berghuis, lid van het Bijzonder Gerechtshof te Leeuwarden. Uit protest tegen de teneur van de op dat moment door de Raad gedane uitspraken namen zij ontslag.' Trouw noemde bij die gelegenheid de rechtspraak door de Raad 'een principiële desavouering van het verzet' 2, de NRC daarentegen achtte die rechtspraak geenszins in strijd met 'de gerechtigheid'.

XCDe Raad heeft in totaal ruim 200 zaken behandeld; daarvan was ca. een kwart aangebracht door de getuige-deskundige die voor de Commissie voor de Perszuivering was opgetreden en die zich met haar uitspraken niet had verenigd, ca. drie-kwart door personen met betrekking tot wie de commissie uitspraak had gedaan. Er is één geval geweest waarin de Raad de ontzettingstermijn heeft verlengd en er waren er enkele tientallen waarin hij zich met de door de 'commissie opgelegde termijnen heeft verenigd, maar in bijna zeventig zaken meende de Raad dat er geen enkeleJ.J.4

I Zij werden niet vervangen en hetzelfde gold voor een derde lid dat in september '48 overleed; nadien had de Raad in plaats van de voorgeschreven elf nog maar acht leden, 2 Aangehaald in Driever en Brauer: p. 131.

420 [PDF]
RAAD VAN BEROEP VOOR DE PERSZUIVERING

reden was voor een ontzetting en in meer dan honderdtien verminderde hij de ontzettingstermijn. En niet zo weinig! Gemiddeld werd die termijn drie-en-een-half jaar korter en dat betekende in de regel dat de betrokkenen (met uitzondering van diegenen die 'fout' waren geweest) onmiddellijk weer aan de slag konden gaan. Bovendien vernietigde de Raad alle uitspraken van de commissie waarin een onteigening was uitgesproken, en voorts twaalf van de negen-en-dertig naamsverboden.

XCWelke uitspraken vielen ten aanzien van het Holdert-concern?

XCDe zaak van De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag werd door de Commissie voor de Perszuivering in twee stadia behandeld: eerst kwamen de personen, daarna de kranten als bedrijf aan de orde. De eerste behandeling vond plaats in oktober '46. Er werd toen o.m. aan F. H. J. Holdert voor tien jaar, ingaande op de dag van uitspraak, het recht ontzegd om als dagbladdirecteur werkzaam te zijn en Goedemans en Fraenkel werden als journalist ontzet voor een periode van vier, resp. vijf jaar, ingaande op 5 mei 1945.

XCDe zaak tegen De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag als bedrijfwerd pas ruim anderhalfjaar later behandeld, namelijk in mei '48. De commissie die toen uitspraak deed, bestond uit vijf personen: voorzitter Vonkenberg (de ondervoorzitter van de Commissie voor de Perszuivering), anti-revolutionair, gelijk vermeld, en vier die lid waren van de Partij van de Arbeid.' In de uitspraak" werd gesteld,

XC'dat uit pure baatzucht en welbewust bij deze bladen met de vijand en diens handlangers is geheuld en ... propaganda is gevoerd voor nationaal-socialistische en vijandelijke denkbeelden en ideologieën; dat in zeer ernstige mate dit geestelijk gif is gepubliceerd en dus ook het goed-Nederlandse publiek daaraan in hoge mate ergernis heeft moeten nemen.'

XCDe voor de erven Holdert optredende advocaten hadden er op gewezen dat De Telegraaf in de periode-Goedemans en ook nog in de periode4

1 Mr. G. H. Slotemaker, N. Stufkens, mr. W. Verkade en A. Mozer-Ebbinge; alle vier hadden aan het verzet deelgenomen - Slotemaker en Stufkens waren bepaald prorni nente illegale werkers geweest. 2 Exemplaar in CPZ, 226 I.

421 [PDF]
ZUIVERING

Stokvis door velen zo was gewaardeerd dat men plaatselijk wachtlijsten van aspirant-abonné's had moeten opstellen - aan dat argument hechtte de Commissie voor de Perszuivering geen waarde,

XC'omdat blijkens de ervaring gans andere motieven dan afwezigheid van ergernis gedurende de bezetting tot het zich abonneren op een blad hebben geleid; zijnde overigens, indien inderdaad deze ergernis bij velen niet zou hebben bestaan, hierin een kennelijke aanwijzing gelegen dat de in overweging genomen maatregelook tot opvoeding van het Nederlandse volk vereist is.'

XCDie 'maatregel', voorgesteld door getuige-deskundige Govers (lid van de KVP), loog er niet om: de naam De Telegraaf werd voor dertig, de naam De Courant/Het Nieuws van de Dag voor twintig jaar verboden.'

XCDeze uitspraak was op drie punten aanvechtbaar: ten eerste was een oordeel uitgesproken waarin geen enkelonderscheid was gemaakt tussen de periode-Goedernans/Praenkel en de periode-'Hakkie' Holdert, ten tweede was het bevreemdend dat De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag als verspreiders van 'geestelijk gif voor dertig, respectievelijk twintig jaar verboden werden, terwijl aan de twee hoofdredacteuren onder wier verantwoordelijkheid dat gif zou zijn ingedruppeld, slechts een uitsluitingstermijn van vier, resp. vijf jaar was opgelegd, en ten derde mocht men zich afvragen of het de taak van de Commissie voor de Perszuivering was om het Nederlandse volk op te voeden.

XCDoor Het Parool, Trouwen De Volkskrant die alle drie in de gebouwen van het Holdert-concern gehuisvest waren en gebruik maakten van zijn installaties, werd vooral deze tweede uitspraak van de Commissie voor de Perszuivering met ingenomenheid begroet, zulks temeer omdat inmiddels o.m. door Stikker gepoogd was om De Telegraaf, precies zoals met de NRC en het Algemeen Handelsblad was geschied, door een van de erven Holdert losstaande stichting te doen uitgeven - werden die pogingen voortgezet, dan konden zij nu voor lange tijd geen succes hebben.

XCTegen alle uitspraken van de Commissie voor de Perszuivering werd beroep aangetekend bij de Raad van beroep voor de Perszuivering.

XCDie Raad kreeg de zwaarst denkbare samenstelling: van Vierssen Trip, voorzitter van de 'nationale' Raad, was voorzitter, de twee ondervoorzitters: van Vrijberghe de Coningh en van Lookeren Campagne, waren lid.

XCBij de openbare behandeling werd de tweede uitspraak van de Com4

1 Bovendien adviseerde de commissie, de bedrijfsinstallaties te onteigenen.

422 [PDF]
'DE TELEGRAAF'

missie voor de Perszuivering danig ondermijnd, toen een van de advocaten die voor diegenen optraden die in beroep waren gegaan (tot die advocaten behoorde ook Kortenhorst die van Schaik had opgevolgd als voorzitter van de Tweede Kamer), aan het slot van zijn pleitrede een stuk kon produceren waaruit bleek dat Vonkenberg, voorzitter van de commissie die De Telegraafvoor dertig jaar had verboden, zich notabene in september' 42 in Gorinchem als aspirant-abonné had laten inschrijven.'

XCEind januari '49 deed de Raad van beroep uitspraak," F. H. J. Holderts termijn van uitsluiting werd van tien jaar, ingaande in oktober '46, teruggebracht tot acht jaar, ingaande 5 mei '45, en de termijnen van uitsluiting van Goedemans en Fraenkel werden teruggebracht tot één, respectievelijk anderhalf jaar.' Zeker, er werd op beider beleid kritiek uitgeoefend (dat Goedemans het op 17 mei '42 geplaatste antisemietische stuk had laten opnemen, werd bijvoorbeeld 'een ernstige fout' genoemd) maar de Raad was van oordeel dat het algemene beeld dat De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag van mei '40 tot september '44 hadden vertoond, niet wezenlijk had verschild van dat van vele andere dagbladen. Welnu,

XC'indien de Raad van beroep de jaargangen van de [beide] kranten van najaar 1940 tot najaar 1944 als geheel beziet, dan is de slotovertuiging dat in die tijd de kranten nimmer zo zijn geredigeerd geweest dat de uitgave beter gestaakt had kunnen worden.'

XCHun inhoud had in die periode 'niet ongunstig afgestoken bij die van andere bladen.' Dat laatste was in zoverre niet juist dat in De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag meer dan in andere bladen beschouwingen van nationaal-socialisten waren opgenomen en bovendien liet, terwijl de Commissie voor de Perszuivering geen onderscheid had gemaakt tussen de periode GoedemansfFraenkel en de periode 'Hakkie' Holdert, de Raad van Beroep die tweede periode in het geheel niet meetellen.

XCBeide verboden: dat van De Telegraafvoor dertig, dat van De Courant/ Het Nieuws van de Dag voor twintigjaar, werden door de Raad van beroep opgeheven.

XCDe herverschijning van De Telegraaf en zijn neveneditie werd onmidzegd. 2 Exemplaar in CPZ, 200. 3 Beiden kregen dus onmiddellijk het certificaat

1 Vonkenberg had zijn abonnement op om principiële redenen opge

423 [PDF]
ZUIVERING

dellijk in voorbereiding genomen.' In twee opzichten was de regering hierbij betrokken: het vermogen van de 'foute''Hakkie' Holdert was vervallen aan de staat die dus voor een vierde deel eigenaar was van het Holden-concern", en de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen moest toestemming geven tot de herverschijning. Hij vroeg de Persraad om advies en bepaalde conform dat advies dat eerst een regeling moest worden getroffen die het aan Het Parool, Trouwen De Volkskrant mogelijk zou maken, voor hun verdere verschijning gebruik te maken van de ruimten en installaties waar en waarmee tegelijkertijd De Telegraaf en zijn neveneditie vervaardigd zouden worden. De voorbereiding van die regeling ging met zoveel moeilijkheden gepaard dat het technische personeel in het Telegraaf-gebouw in april '49 een langzaam-aan actie ging voeren, zodat Het Parool en Trouw (De Volkskrant werd in het gebouw van De Courant/Het Nieuws van de Dag vervaardigd) noodedities moesten laten produceren in het bedrijf van het Algemeen Handelsblad. De Persraad greep in: hij benoemde twee technische bewindvoerders voor de twee bedrijfsgebouwen - hun taak was, er zorg voor te dragen dat Het Parool, Trouwen De Volkskrant geen schade zouden lijden door de herverschijning van De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag of de voorbereiding daarvan.

XCOnder hoofdredactie van Goedemans (hij was tevens directeur geworden) en Stokvis begonnen beide bladen op I2 september '49 weer te verschijnen. Nadien duurde het nog vijftien jaar, voordat Het Parool enVerenigde Staten voortzetten. 2 Dat vierde deel is in '5 1 aan de andere erfgenamen van H. M. C.

t Voor de drukkerij Elsevier en voor het bedrijf van en had het Nederlands Beheersinstituut na de bevrijding een beheerder benoemd; deze was Goedemans een met diens instemming verminderd salaris blijven betalen en had ook de salariëring van de chefs van de administratie, de advertentie afdeling, de abonnementen-afdeling en de inspectie voortgezet; vele redacteuren en leden van de administratieve staf hadden van hem een wachtgeld ontvangen. Ver melding verdient dat hij aan de Joodse tekenaar Jo Spier, van wiens tekeningen H. M. C. Holdert een groot bewonderaar was geweest maar die in het begin van de bezetting ontslagen was, zijn volledige salaris over de resterende oorlogsperiode uitbetaald had: ruim f 20000. Aan Spier had Holdert toegezegd dat hij 'zijn salaris over de gehele oorlog zou verkrijgen, al zou die oorlog tachtigjaar duren.' (H. Westermann: 'Beheersverslag', 26 juli 1946, p. 14, ARA, RvhR, B 327).Wij tekenen hierbij nog aan dat Spier door de medewerking die hij in het Theresienstadt had verleend aan een propagandafilm die daar gemaakt was een in Joodse kringen omstreden figuur was geworden (hij had behoord tot de twintig bevrijden die daar, zoals wij in hoofdstuk 2 meedeelden, in eerste instantie door de Russen waren vastgehouden) - hij ging een aantal jaren later zijn carrière in de

424 [PDF]
'DE TELEGRAAF'

De Volkskrant eigen nieuwe gebouwen kregen en vijf-en-twintig jaar eer Trouw het Telegraaf-gebouw verliet om deel te worden van de door Het Parool en De Volkskrant gevormde Perscombinatie.

Radio

XC

XCIn hoofdstuk 2 beschreven wij reeds hoe in het eerste jaar na de bevrijding de 'vernieuwing' gij het radiobestel mislukte: de omroep van het Militair Gezag, Radio Herrijzend Nederland, maakte op 20 januari '46 plaats voor Radio Nederland in Overgangstijd. Dat was een stichting, welker bestuur onder voorzitterschap van Kesper, griffier van de Tweede Kamer, negen leden telde. In dat bestuur hadden de zes voorstanders van een nietverzuild radiobestel de meerderheid - zij stonden tegenover de vier die de Avro, de KRO, de NCRV en de Vara vertegenwoordigden. Die vier werkten samen in de tijdens de bezetting opgerichte Federatie van Omroepverenigingen en hun positie was ook daarom sterk omdat de omroepgebouwen, waarvan ook de stichting gebruik moest maken, hun eigendom waren. Daar kwam nog bij dat het Episcopaat in november '45 had doen weten dat het persé de terugkeer van de KRO wenste - die mededeling alleen al maakte het praktisch zeker dat het verzuilde bestel zou herleven.

XCEr was de Stichting Radio Nederland in Overgangstijd geen lang leven beschoren. De omroepgidsen kwamen weer uit, een groot deel van de programma's werd door de omroepverenigingen gemaakt en in het kabinet-Beel waren Schermerhorn en van der Leeuw, die beiden overtuigde voorstanders waren van een nationale omroep, niet opgenomen. De Stichting maakte in februari '47 plaats voor de Nederlandse Radio Unie, waarin, zo schreven wij in hoofdstuk 2, al werd Kesper dan ook regeringscommissaris voor de radio, in wezen het op de Omroepwet van 1930 gebaseerde, verzuilde bestel herleefde. In die Radio-Unie waren de sterkste posities in handen van drie bestuursleden van de Federatie: Broeksz, secretaris van de Vara, werd programma-commissaris, Vogt, directeur van de Avro, commissaris voor technische zaken, Speet, directeur van de KRO, commissaris voor economische zaken.

XCDie benoemingen vonden plaats, terwijl inzake de zuivering van Vogt en Speet nog geen definitieve uitspraak was gedaan.

XCIn totaal waren bij de omroep de gehele oorlog door ca. elfhonderd personen in dienst geweest en voor kortere of langere tijd ca. negenhonderd. Onder die eersten hadden zich ca.tweehonderd NSB'ers bevonden, van wie evenwel meer dan de helft werkzaam was geweest in functies als portier, stoker, typiste en loopjongen. De Londense regering had bepaald dat de Rijksradio-omroep bij de bevrijding zou ophouden te bestaan - zij die begin mei '45 nog in dienst waren, verloren dus hun betrekking. De NSB'ers werden gearresteerd. Wat te doen met de overigen?

XCHet was de Vertrouwensman prof. Oranje die in overleg met de Federatie bepaald had dat alleen diegenen bij de radio weer in dienst genomen zouden worden die een 'certificaat van zuiverheid' hadden ontvangen; die zouden uitgereikt worden door een commissie die als gevolg van datzelfde overleg samengesteld werd en die zich spoedig in twee Kamers splitste. Wat gebeurde er nu? 'De omroepen', aldus Dick Verkijk in zijn in '74 verschenen Radio Hilversum 1940-1945,

XC'droegen alleen die mensen voor zuivering voor, die op het standpunt van het omroepverenigingsstelsel stonden; de voorstanders van een nationale omroep

426 [PDF]
RADIOPERSONEEL

kwamen niet aan bod. Maar wie niet gezuiverd was, mocht niet bij de omroep werken. Pas na een paar maanden werd aan deze onrechtvaardigheid een eind gemaakt, maar toen hadden eerder gezuiverden, zijnde tegenstanders van een nationale omroep, al allerlei functies bezet ... Zo werd de zuivering door de omroepverenigingen veelal niet gezien als straf voor begane fouten maar gehanteerd als middel in de naoorlogse omroepstrijd.' 1

XCHet 'certificaat van zuiverheid' werd in totaal door zevenhonderdeenen-veertig personen aangevraagd en aan driehonderdeen-en-veertig zonder meer uitgereikt - tegen de overigen werden zuiveringsmaatregelen getroffen, variërend van een berisping tot een periode van uitsluiting. Het enkele feit dat men bij de Rijksradio-omroep werkzaam was geweest, werd daarbij de betrokkenen niet nagehouden - alles hing er van af wat men precies had gedaan. Nu, veruit de meesten hadden 'neutraal' werk verricht - wel hadden zij, dat doende, de bezetter in staat gesteld, een bedrijf gaande te houden dat óók voor nationaal-socialistische propaganda was gebruikt, maar dat 'neutrale' werk op zichzelf werd niet zo zwaar opgenomen dat aan de betrokkenen een uitsluitingstermijn werd opgelegd. Diegenen evenwel die na I mei '4I zelf voor de microfoon waren opgetreden, met hun stem of met hun muziek de bezetting als het ware gelegitimeerd hadden en daarmee aan vele luisteraars aanstoot hadden gegeven, werden voor vijf maanden uitgesloten en vier omroepers werden uitgesloten voor perioden van één tot drie jaar."

XCWat was het meest curieuze aspect van deze zuivering? Het was dit dat zij uitgevoerd werd in opdracht van een college: het bestuur van de Federatie, dat leden telde die zèlf gezuiverd moesten worden.

XCHoe verging het Vogt, Speet en Dubois?

XCDubois kreeg onmiddellijk na de bevrijding te horen dat ministerpresident Gerbrandy bepaald had dat hij geen enkele leidende functie meer in het radiobestel mocht vervullen. Gerbrandy was vóór de oorlog mèt Dubois voorstander geweest van de vorming van een nationale'foute' hoorspelen vielen onder de Ereraad voor de kleinkunst, die nog aan de orde

1 D. Verkijk: p. 732-33. 2 De auteurs en acteurs van

427 [PDF]
ZUIVERING

omroep maar was zeer teleurgesteld dat Dubois in december' 40, toen het 'foute' departement van volksvoorlichting en kunsten waaronder de radio ressorteerde, was opgericht, van de bezetter de opdracht had aanvaard, de omroepverenigingen uit de aether te verdringen. Terwijl nu Dubois bezig was, in Den Haag bij minister van der Leeuw te protesteren tegen Gerbrandy's beslissing, was in Hilversum een Ereraad aan het werk getogen. Ook die raad was aan het einde van de bezetting voorbereid door Oranje in samenwerking met het bestuur van de Federatie waar Vogt en Speet deel van uitmaakten. Voorzitter van de Ereraad was mr. H. Bijleveld, een anti-revolutionair, minister in het eerste kabinet-Ruys de Beerenbrouck, nu voorzitter van de raad van beheer van de Rijksverzekeringsbank; tot de leden behoorden de secretaris-penningmeester van de SDAP, C. Woudenberg, de schrijver Lou Lichtveld ('Albert Helman') en de door de bezetter ontslagen hoofdredacteur van De Tijd, Schlichting. De Ereraad moest over negen personen uitspreken of dezen 'zich uit vaderlands oogpunt goed gedragen' hadden - die vraag beantwoordde zij ten aanzien van zeven met 'ja', ten aanzien van Vogt en Speet met 'neen', waarbij zij zich over de eerste nog negatiever uitliet dan over de tweede. Dat alles kwam in een voorlopig rapport te staan dat begin augustus aan van der Leeuw werd voorgelegd. Consequenties voor de samenstelling van het bestuur van de Federatie had dat voorlopige rapport niet - Broeksz, de centrale figuur in die opzet, beseffend dat hij de Vara alleen kon redden als hij ook de Avro en de KRO redde, bleef met de twee gewraakten vergaderen en van der Leeuwaarzelde om in te grijpen. Het voorlopige rapport (een definitief kwam er niet) had maar één gevolg: van der Leeuw riep een nieuwe commissie in het leven om een tweede onderzoek in te stellen naar de gedragingen van Vogt en Speet, en deze commissie was het die eenzelfde opdracht kreeg met betrekking tot Dubois. Voorzitter van de commissie was mr. J. Drost, deken van de orde van advocaten in Rotterdam, lid waren mr. J. A. H. J. van der Dussen, de burgemeester van het Overijsselse Hengelo, en mr. J. Vroom, een Amsterdamse advocaat.

XCMen had kunnen vergen dat Vogt en Speet, gezien het negatieve oordeel van de Ereraad, zich enige terughoudendheid zouden opleggen, zolang het onderzoek door de commissie-Drost nog gaande was, maar niets daarvan: op 20 januari '46 nam de Stichting Radio Nederland in Overgangstijd de plaats van Radio Herrijzend Nederland in en diezelfde dag nog hield Vogt voor de microfoon een eerste propagandatoespraak ten bate van de Avro. Sterker nog: toen in mei '46 Nolet, in '40-'41

428 [PDF]
VOGT SPEET DUBOIS

stuur defmitief tot economisch directeur van Radio Nederland werd benoemd, liepen Broeksz en de vertegenwoordigers van de KRO, de NCRV en de Avro uit het bestuur weg: zij wensten dat Nolet door een Vara-bestuurder en ds. Spelberg als programma-directeur van Radio Nederland door Vogt (die nog steeds niet gezuiverd was) zou worden vervangen. Nu had Nolet na zijn Nationaal Front-periode illegaal werk gedaan maar Vogt kon tegenover zijn gedragingen in '40 niets van belang plaatsen. Zijn candidatuur werd door de inmiddels opgerichte, breedsamengestelde Radioraad (het college dat de minister op radiogebied diende te adviseren) unaniem afgewezen.

XCTegenstanders van Vogt hadden intussen contact opgenomen met de procureur-fiscaal bij het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof, mr. N. J. G. Sikkel, een zwager van Gerbrandyen een man die geneigd was tot impulsief ingrijpen. Hem werd gezegd dat Vogt daden had bedreven op grond waarvan hij voor een Bijzonder Gerechtshofkon worden gedaagd. De tijd om die beschuldigingen te onderzoeken gunde hij zich niet - wèl liet hij Vogt, als ware deze een politiek delinquent, arresteren en opsluiten. Dat gebeurde op 24 augustus '46 het bericht sloeg in als een bom.

XCTwee dagen later lag het rapport van de commissie-Drost bij minister Gielen op tafeL

XCDe commissie was het over Dubois niet eens geworden, over Vogt en Speet wèl: zij was van oordeel' dat zij, waren zij ambtenaren, 'wellicht in aanmerking zouden kunnen en moeten komen voor een berisping inzake van een, zij het ook niet in ernstige mate, tekortschieten bij het betrachten van de juiste houding in verband met de bezetting' - zij waren evenwel geen ambtenaren en dus zag de commissie geen aanleiding hen 'niet langer geschikt te achten als leidende functionarissen in het Nederlandse radiobestel."

XCKesper werd onmiddellijk over deze uitspraak ingelicht - hij bewerkstelligde dat Vogt uit zijn detentie werd ontslagen maar de zaak tegen deze werd door Sikkel aangehouden en diens recherche kreeg opdracht te gaan onderzoeken wat Vogt in '40 precies had gedaan?J.J.volkomen vrij van blaam' (getuige W. Vogt, Enq., dl. V c, p. 76r). 'De recherche nam aan een aantal personen verhoren

1 Aangehaald in H. van den Heuvel: 1923-1947 (r976), p. 250. 2 Vogt gafvier jaren later jegens de Enquêtecommissie dat oordeel weer met de bewoordingen: 'gunstig,

429 [PDF]
ZUIVERING

XCVooreerst deed Gielen niets met het aan hem uitgereikte rapport. Die passiviteit bevorderde dat Dubois in onzekerheid bleef verkeren en dat Vogt en Speet, jegens wie de minister nog geen uitspraak had gedaan, in februari '47 op de al genoemde hoge posten belandden: Vogt als de technische, Speet als de economische commissaris van de Nederlandse Radio-Unie. Pas in september '47 maakte Gielen zijn beslissing bekend, 'gehoord de raad van ministers' ': Dubois werd 'als leidend functionaris in het Nederlands radiobestel' niet aanvaard", Speet wèl en ten aanzien van Vogt werd de beoordeling aangehouden - Sikkels onderzoek was namelijk nog gaande.

XCToen Vogt, na door Sikkel begin '48 buiten vervolging te zijn gesteld, even aanvaardbaar werd voor de minister als Speet, was hij als directeur van de Avro, bestuurslid van de Federatie en commissaris van de Nederlandse Radio-Unie al weer bijna drie jaar lang een van de machtigste mannen in het Nederlandse radiobestel.

Kunstenaars

XC

XCIn de aanhef van dit hoofdstuk schreven wij over de Nederlandse Kultuurkamer. Deze moest in bezet Nederland de tegenhanger worden van de ReichskuZturkammer; hij stond op dezelfde nationaal-socialistische

XCin '40 door Vogt op straat was gezet maar van Dubois een (toen wel door de Avro ter beschikking gestelde) financiële tegemoetkoming had ontvangen. Van Raalte deelde mee dat Vogt hem nadien tweemaal had bezocht: in de winter van '43-'44 en in februari of maart '45; dat tweede bezoek had zes uur geduurd. 'Het was na deze lange visite dat wij beiden', aldus van Raalte, 'bij de voordeur van mijn woning afscheid stonden te nemen, toen Vogt met veelomhaal van woorden een door hem geschreven briefje uit zijn zak haalde en aan mij verzocht dit even te willen ondertekenen. Na lezing weigerde ik echter zulks te doen, omdat ik niet accoord ging met de daarin opgenomen zinsnede 'dat Vogt in bezettingstijd altijd zo goed voor mij had gezorgd." Van Raalte zei voorts dat Vogt ook bij drie Joodse leden van zijn orkest 'met soortgelijke briefjes [had]lopen 'leuren'.' (Proc.-ftscaal bij het BG-Amsterdam: p.v. inzake W. Vogt (30 apriI1947), p. 27, Doe 1-1814, b-I). I Tekst in a.v., 378 A, b-50. 2 Dubois kreeg pas toen het rapport van de commissieDrost te lezen; hij constateerde dat er o.m. niets in stond over de voorwaarden die hij aan de bezetter had gesteld om in functie te blijven. Gielen gaf de commissie-Drost toen opdracht, zijn zaak opnieuw te onderzoeken, en toen de beweringen van Dubois bevestigd waren door Taubert, het hoofd van de Rundfunkbetreuungsstelle die nog in Nederland vastzat, werd ook over Dubois het 'aanvaardbaar' uitgesproken - desondanks werd hem in april '49 door de raad van beheer van de Nozema ongevraagd eervolontslag verleend; hij overleed zeven jaar later als een verbitterd man. 43

430 [PDF]
KULTUURRAAD EN KULTUURKAMER

grondslag: 'ontaarde kunst' moest (in Seyss-Inquarts opzet) tegengegaan worden, de Joden dienden uit het openbare kunstleven te verdwijnen en met dat alles moest Nederland op artistiek gebied gereed worden gemaakt om te zijner tijd in Grossdeutschland of Grossgermanien op te gaan.

XCAan de vorming van de Kultuurkamer was die van een op dit (en op wetenschappelijk) gebied leidinggevend college voorafgegaan: de Nederlandse Kultuurraad. Van die Raad, eind '41 samengesteld, hadden enkele kunstenaars, onder wie de dirigent Eduard van Beinum, geweigerd lid te worden maar andere personen van naam hadden SeyssInquarts uitnodiging wèl aanvaard, zoals de directeur van het Museum Boymans te Rotterdam, dr. D. Hannema, de beeldhouwer Johan Polet en Nederlands beroemdste dirigent, Willem Mengelberg - deze laatste had in '40 al hevige aanstoot gewekt door begin augustus in een interview in De Telegraaf te verklaren dat hij pro-Duits was en door begin november zijn Concertgebouworkest te dirigeren op het door Seyss-Inquart bijgewoonde concert waarmee een actie van het gelijkgeschakelde NVV van start was gegaan.

XCDe Kultuurkamer zou zes Gilden tellen: het Persgilde, het Gilde voor Theater en Dans, het Muziekgilde, het Letterengilde, het Filmgilde en het Gilde voor Bouwkunst, Beeldende Kunst en Kunstnijverheid, en de bezetter had bepaald dat op al die terreinen slechts diegenen in het publiek werkzaam mochten blijven die zich bij het desbetreffende gilde hadden aangemeld. Die verplichting tot aanmelding was, nadat alle journalisten als leden van het eind '40 gevormde Verbond van Nederlandse journalisten al bij het Persgilde ingeschreven waren, het eerst ten aanzien van het Gilde van Theater en Dans afgekondigd: daar had men zich uiterlijk 19 februari '42 voor moeten opgeven. Van de directeuren van de zeven beroepstoneelgezelschappen die het land toen kende, hadden twee geweigerd: Albert van Dalsum en Pierre Balledux, en hadden zich vijf aangemeld: Dirk Verbeek, over wie wij reeds schreven, Cor van der Lugt Melsert, Cees Laseur, Ko Arnoldi en Herman Bouber' - onder de ca. driehonderd toneelspelers en -speelsters waren veertig weigeraars geweest, bij wie zich later in '43 nog ca. zestig hadden aangesloten die toen de uitoefening van hun beroep hadden gestaakt.

XCBij het Muziekgilde waren er enkele individuele weigeringen geweest,

1 Arnoldi had geweten dat de meeste leden van zijn gezelschap zouden weigeren en Bouber had zich in een kwetsbare positie bevonden doordat een van zijn zoons in Duitsland gevangen zat.

431 [PDF]
ZUIVERING

maar alle bekende dirigenten, ook van Beinum, hadden zich aangemeld, zo ook de toen bekendste moderne componisten: Willem Pijper en Henk Badings (deze laatste was 'fout'); bij het Letterengilde hadden velen geweigerd (evenwel niet de bekende dichter J. W. F. Werumeus Buning die eerst aan allerlei verzetsbesprekingen had deelgenomen), bij het Filmgilde geen een, maar bij het Gilde voor Bouwkunst, Beeldende Kunst en Kunstnijverheid weer velen, vooralonder de beeldhouwers. Ten aanzien van dat Gilde was nog van belang dat het bestuur van de Bond van Nederlandse Architecten zich al een jaar eerder had laten gelijkschakelen en dat na I april '42 de besturen van alle verenigingen van schilders zich bij de Kultuurkamer hadden aangemeld.

XCIn totaal waren bij de Kultuurkamer in '42 en de daarop volgende jaren ruim veertigduizend personen ingeschreven: vele duizenden via de besturen van diverse verenigingen, anderen na individuele aanmelding, maar onder dezen waren ook dansleraren, muziekleraren, amusementsmusici, muziekhandelaren, caféhouders (als in hun café muziek ten gehore gebracht werd), film- en smalfilmverhuurders, producenten van reclameprojectie en filmtechnici geweest - van de aanmelding van de leden van al deze groepen had men over het algemeen niets gemerkt. Publiekelijk was wèl, en bij uitstek duidelijk, van die aanmelding gebleken wanneer schilders of beeldhouwers deelgenomen hadden aan tentoonstellingen in Nederland of Duitsland of wanneer toneelgezelschappen of orkesten waren opgetreden voor militairen van de Wehrmacht en voor vrijwilligers in Duitse militaire dienst die met verlof waren (de z.g. Frontzorg-opvoeringen).

XCEnige culturele betekenis had de Kultuurkamer niet gekregen en voor de Kultuurraad gold hetzelfde. Met dat al waren de aanmeldingen van vooraanstaanden een diepe teleurstelling geweest voor allen die aan het verzet tegen het gelijkschakelingsbeleid van de bezetter hadden deelgenomen, en was bij een breder publiek weerzin ontstaan tegen diegenen die zich aan de bedoelde publieke manifestaties niet hadden onttrokken.

XCWat te doen met al diegenen die zich bij de Kultuurkamer aangemeld hadden ê"43

I Wat wij over de zuivering der kunstenaars schrijven, is goeddeels gebaseerd op de in '8r door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie gepubliceerde studie van dr. N. K C. A. in 't Veld:

432 [PDF]
EEN 'ALGEMENE VERKLARING VAN AFKEURING'?

Al in het bevrijde Zuiden bleek dat probleem verre van eenvoudig; vaak kwam het voor dat kunstenaars die zich aangemeld hadden, weer in het publiek optraden, ook voor Geallieerde militairen - soms deden zij dat onder een schuilnaam. Het Militair Gezag had geen gegevens om te controleren, wie zich wel, wie zich niet had aangemeld - het beperkte zich er toe om in april '45 een adviescommissie in het leven te roepen om een regeling voor te bereiden. Koningin Wilhelmina wenste ook op dit gebied een drastische zuivering; zij zei in die tijd, 'dat zij', zo werden haar woorden weergegeven, 'de slappelingen niet minder laakbaar acht dan hen die zich kennelijk misdragen hebben.' 1 Er was inmiddels in bezet gebied benoorden de rivieren een nieuwe organisatie van kunstenaars in voorbereiding: de Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars, als welker voorzitter de Amsterdamse hoogleraar prof. dr. N. A. Donkersloot zou optreden die, als dichter bekend onder zijn schrijversnaam Anthonie Donker, bij het verzet tegen de Kultuurkamer een leidende rol had gespeeld. Hij had de voorbereiding ter hand genomen van een vijftal Ereraden die zich op drie kategorieën handelingen zouden moeten richten, 'bestaande', zo schreef hij begin april '45 aan prof. mr. J. H. W. Verzijl die hij graag als voorzitter van al deze Ereraden zag optreden, 'uit a. onderwerping aan de maatregelen van de bezetter en zijn handlangers ... b. profiteren van zulke maatregelen ... c. propageren ervan'. Moesten dan allen die zich bij de Kultuurkamer hadden aangemeld, met naam en toenaam gezuiverd worden? Neen, schreef Donkersloot, 'het is de bedoeling dat het merendeel hiervan (a en grotendeels b) en gros zullen worden afgehandeld, zonder namen te noemen, bij algemene verklaring van afkeuring, waardoor zo spoedig mogelijk de lucht grotendeels opgeklaard zal kunnen worden.' 2 Tot zulk een 'algemene verklaring van afkeuring' kwam het niet - er werd na de bevrijding een opzet gemaakt waaruit voortvloeide dat wel degelijk vele namen zouden worden genoemd, en in die opzet speelde Donkersloot een belangrijke rol. Nadat hij in de rang van luitenantkolonel was benoemd tot hoofd van de subsectie Kunst van sectie XIV (Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) van het Militair Gezag, liet hij ca. vier weken na de bevrijding vijf Ereraden voor de Kunst instellen (voor letterkunde, architectuur, beeldende kunst, toneel en ballet, en muziek) die onmiddellijk aan het werk gingen; zij bestonden uit een jurist als voorzitter en hadden elk vier leden: drie kunstenaars en een

XCI Aangehaald in a.v., p. 25. 2 Brief, 2 april I945, van N. A. Donkersloot aan J. H. W. Verzijl (RvO, ColI. Verzijl, I2 g).

433 [PDF]
ZUIVERING

leek. Aanvankelijk hadden alle vijf raden één voorzitter: de Amsterdamse hoogleraar in het Romeinse recht prof. mr. H. R Hoetink, maar na twee maanden beperkte deze zich tot het voorzitterschap van de Ereraad voor de Beeldende Kunsten en kregen de overige Ereraden (er kwam nog een zesde bij: voor de amusementskunst) elk een eigen voorzitter.

XCEen snelle zuivering lag in de bedoeling - die snelheid was ook daarom geboden omdat het grote publiek haakte naar serieuze kunstuitvoeringen en naar amusement; vooral met het oog op dat amusement ging het Militair Gezag de regel toepassen dat wie niet méér had gedaan dan zich bij de Kultuurkamer aan te melden, na berispt te zijn weer zijn beroep kon uitoefenen. In de praktijk gold dat evenwel niet voor de meer vooraanstaanden - over dezen gingen de Ereraden individuele uitspraken doen waarmee bepaalde uitsluitingstermijnen werden opgelegd.

XCEen van de eerste van die uitspraken was er volkomen naast.

XCDe Ereraad voor Architectuur had de hand kunnen leggen op de administratie van de (zoals vermeld: in '41 gelijkgeschakelde) Bond van Nederlandse Architecten en liet eind juli '45 in de pers een lijst opnemen met de namen van een-en-zestig architecten die na die gelijkschakeling hun contributie waren blijven betalen en nu deswege aan de schandpaal werden genageld - die lijst deugde niet (velen van die een-en-zestig hadden hun lidmaatschap van de BNA wel degelijk opgezegd) en de Ereraad moest zijn publicatie publiekelijk terugnemen.

XCEen ongelukkige start! Maar er waren ook andere Ereraden die, uitsluitingstermijnen opleggend, weinig zorgvuldig opereerden. 'In vele gevallen', schrijft in 't Veld,

XC'werd het 'vonnis' uit de losse hand geveld, na een zeer oppervlakkige bespreking van het geval, waarbij noch de betrokkenen zelf noch getuigen waren gehoord - in een bepaald deel van deze gevallen waren deze lieden zelf schuld door weg te blijven. Maar ook wanneer zij wèl gehoord werden, gaven in meerdere gevallen de oordelen sterk de indruk van oppervlakkigheid ... Bedenkelijker [nog] was het feit dat de veroordeelden zeer vaak niet op de hoogte werden gesteld, ja zelfs niet wisten dat er tegen hen een onderzoek en een procedure gaande waren geweest"

XCde Ereraden waren dan eenvoudig uitgegaan van wat publiekelijk of van wat aan de leden bekend was.

XCVelen van de uitgeslotenen verenigden zich in de herfst van '45 in een

1 N. K C. A in 't Veld: p. 88.

434 [PDF]
DE ERERADEN VOOR DE KUNST

Actie Rechtsherstel der Nederlandse Kunstenaars, welke steun vond bij de staf van het Militair Gezag die van oordeel was dat de Ereraden te ver gingen. Daar kwam bij dat die raden de naleving van hun uitspraken niet konden afdwingen 1 en dat er geen mogelijkheid bestond om tegen die uitspraken in beroep te gaan. Op het scheppen van die mogelijkheid drong ook de Grote Adviescommissie der Illegaliteit aan.

XCIn januari '46 legde minister van der Leeuween wetsontwerp aan de Tweede Kamer voor hetwelk bepaalde dat de houding van een kunstenaar door een Ereraad kon worden afgekeurd of dat die raad een kunstenaar voor een bepaalde termijn en in bepaalde gevallen zelfs voor het leven zou kunnen uitsluiten; evenwel, aldus het vierde lid van artikel I:

XC'Geen maatregelen worden genomen, indien de kunstenaar uit noodzaak heeft gehandeld of met het oogmerk en in de redelijke veronderstelling daardoor uiteindelijk een zodanig Nederlands belang te dienen dat verdere beroepsuitoefening gerechtvaardigd kan worden geacht.'

XCDit vierde lid (goeddeels overgenomen uit een van de artikelen van het zuiveringsbesluit voor het bedrijfsleven, welk besluit nog ter sprake komt) was als het ware een uitnodiging om tegen uitspraken van een Ereraad in beroep te gaan. Het wetsontwerp voorzag daarin: het stelde voor, een louter uit juristen bestaande Centrale Ereraad voor de Kunsten in te stellen die als beroepsinstantie zou gaan fungeren.

XCZowel door de Tweede als door de Eerste Kamer werd het wetsontwerp zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

XCVoordat wij nu over die Centrale Ereraad gaan schrijven, moeten wij eerst een beeld geven van de verrichtingen der Ereraden - men houde in het oog dat die ook na het instellen van de Centrale Ereraad bleven bestaan.

XCDe Ereraad voor de Letterkunde (voorzitter: mr. F. Bordewijk) deed ten aanzien van zeven vertalers de uitspraak dat zij hun gehele leven lang hun beroep niet meer mochten uitoefenen; negen schrijvers, allen 'fout',

I Aanvankelijk mocht men alleen met een vergunning van het MG in het publiek optreden maar die regeling verviel op loktober '45.

435 [PDF]
ZUIVERING

kregen een uitsluitingstermijn van tien jaar opgelegd, ca. driehonderd kregen een termijn van één jaar, zes-en-zestig een termijn van langer dan één maar korter dan tien jaar. Het werk van deze Ereraad kenmerkte zich, aldus in 't Veld, 'door verregaande slordigheid, meer nog dan de andere Ereraden' 1 ; de meesten der betrokkenen waren niet gehoord, één hunner hoorde pas in '47 dat zijn naam op een in september '45 opgestelde lijst stond van schrijvers die tot 5 mei '46 niets mochten publiceren - die lijst was louter ter visie gelegd bij één departement: dat van justitie.

XCDe Ereraad voor de Architectuur (voorzitter mr. A. J. van Moorsel) bepaalde ten aanzien van ca. vijftig architecten dat zij één jaar of enkele jaren hun beroep niet mochten uitoefenen en geen overheidsopdrachten mochten ontvangen.

XCDe Ereraad voor de Beeldende Kunsten (voorzitter Hoetink en na hem van der Goes van Naters, de fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Karner") legde in vijf-en-twintig gevallen uitsluitingstermijnen op (tot een maximum van zeven jaar) - wie als lid van de Kultuurkamer individueel werken had geëxposeerd, kreeg één jaar uitsluiting, wie aan politieke exposities had deelgenomen, drie jaar, kunstenaars die lid waren geweest van de Kultuurraad (zoals Hannema) of van de NSB, tien jaar. Ook door deze Ereraad werden de betrokkenen soms niet ingelicht.

XCDe Ereraad voor Toneel en Ballet (voorzitter mr. H. Willemse - Vorrink was een van de leden) legde de vijf door ons genoemde directeuren van toneelgezelschappen die zich bij de Kultuurkamer hadden aangemeld, drie maanden schorsing op. Voorts werden uitsluitingstermijnen van verschillende duur opgelegd aan drie-en-zeventig acteurs en actrices, c.q. kunstenaars uit de balletwereld, van wie negentien voor vijf en zes-en-twintig (allen 'fout') voor tien jaar werden uitgesloten. Ten aanzien van de talloze amateurtoneelgezelschappen die zich aangemeld hadden, werd bepaald dat zij twee jaar lang niet mochten optreden - de meeste gezelschappen trokken zich van dat verbod niets aan.

XCDe Ereraad voor de Amusementskunst (voorzitter mr. dr. I. Coopman) legde aan vier cabaretiers (van wie drie de hoofduitvoerenden waren geweest van het berucht antisemietische Zondagmiddag-cabaret van

1 In't Veld: p. 39. 2 Hoetink raakte in november '45 in conflict met alle leden van zijn Ereraad omdat hij in één geval eigenmachtig had ingegrepen - hij bleef nadien weg; hij werd in juni '46 door van der Goes van Naters vervangen.

436 [PDF]
DE ERERADEN VOOR DE KUNST

Radio Hilversum 1) een beroepsverbod voor de rest van hun leven op en aan een aantal jazz-orkesten, o.m. aan de Ramblers, een korte uitsluitingstermijn, zulks wegens optreden in het kader van Frontzorg. In totaal deed deze Ereraad twee-en-veertig uitspraken.

XCDe Ereraad voor Muziek tenslotte (voorzitter prof. mr. J. C. van Oven, later jhr. mr. N. Wits en Elias) begon met het geval dat de meeste aanstoot had gewekt: dat van Willem Mengelberg: hem werd begin juli '45 het verbod opgelegd om ooit nog in Nederland als dirigent op te treden. Kortere uitsluitingstermijnen werden opgelegd aan vier-en-dertig personen, aan acht (onder wie Badings) een termijn van tien jaar."

XCNu de Centrale Ereraad.

XCVoorzitter van deze raad werd mr. van Vrijberghe de Coningh (die tevens een van de ondervoorzitters was van de Raad van beroep voor de Perszuivering) en met hem werden twaalf leden benoemd die over drie Kamers werden verdeeld.' Wie dat wilde kon, gelijk vermeld, bij die Centrale Ereraad in beroep gaan; dat deden tweehonderddrie-en-dertig van de ca. zeshonderdzestig personen die door uitspraken van een van de Ereraden waren getroffen.

XCSpoedig bleek dat de Centrale Ereraad heel anders ging oordelen dan de Ereraden hadden gedaan. Zo had de Ereraad voor de Muziek uitgesproken dat de voor de oorlog al bekende pianist Cor de Groot voor tien jaar moest worden uitgesloten - hij had o.a. enkele recitals gegeven op 'Clingendael', het buiten bij Den Haag waar Seyss-Inquart woonde. Voor de Centrale Ereraad stelde hij evenwel dat hij de uitnodigingen van de Reichskommissar in overleg met zijn stiefvader had aanvaard die voor 'de Britse geheime dienst' zou hebben gewerkt. De Centrale Ereraad slikte dat (waarna ook anderen eenzelfde verweer gingen voeren) en hief de

I De teksten voor dit cabaret waren geschreven door Jacques van Tol, vóór de oorlog de auteur van vele liedjes van Louis Davids; van Tol kreeg een levenslange uitslui tingstermijn maar ging, zodra hij in '47 uit zijn internering was ontslagen, weer liedjes schrijven, O.m. voor de Snip en Snap-revue. 2 Deze Ereraad had in december '45 zijn eigen arbeid ondermijnd door goed te vinden dat de door de bezetter geprote geerde Amsterdamse Opera in de Stadschouwburg in de hoofdstad weer een opvoe ring mocht geven van Verdi's 'Tosca' (een opera die het gezelschap notabene voor Frontzorg had opgevoerd). Dit had tot een protest geleid dat door zes leden van andere Ereraden was ondertekend, alsook tot zoveelongeregeldheden in de zaal dat de voorstelling voortijdig moest worden beëindigd. 3 Tot secretaris van het college was een jurist benoemd van wie spoedig bleek dat hij secretaris was geweest van de door het 'foute' departement van volksvoorlichting en kunsten opgerichte Bond van Nederlandse Zangverenigingen; de man werd op eigen verzoek eervolontslagen.

437 [PDF]
ZUIVERING

uitspraak van de Ereraad voor de Muziek op. Twee leden van die raad namen prompt ontslag. Een maand later kreeg een architect die door de Ereraad voor de Architectuur voor tien jaar uitgesloten was, van de Centrale Ereraad slechts een berisping. Nu ging de Ereraad voor de Architectuur heen. Hetzelfde deed de Ereraad voor de Letterkunde en nadat enkele dagen later de voltallige Centrale Ereraad met de voorzitters van de zes Ereraden had vergaderd, waarbij bleek dat de Centrale Ereraad op de ingeslagen weg wenste voort te gaan, dienden, voorzover zij dat nog niet hadden gedaan, allen die van de Ereraden deel hadden uitgemaakt, bij minister Gielen hun verzoek om ontslag in.

XCGielen deed niets.' 'Waarom zou hij ook?', schrijft in 't Veld. 'De Ereraden hadden het grootste gedeelte van hun zaken afgehandeld en legden nu praktisch hun arbeid stil, de Centrale Ereraad daarentegen werkte krachtig verder aan het snoeien van de straffen.' 2

XCKrachtig, inderdaad. De amusementsmusici en veruit de meeste schrijvers lieten de zaak lopen" maar dat deden niet ruim een derde van de door zuiveringsmaatregelen getroffen architecten, bijna alle beeldende kunstenaars en acteurs en actrices en drie-kwart van alle musici. In twee gevallen kwam de Centrale Ereraad tot zwaardere uitspraken dan de Ereraden' en in bijna twintig tot een bevestiging maar in alle overigevan de gevallen was waarin het publicatieverbod zijn uitwerking had gemist.' (Koos Groen: Landverraad.

I In januari '48 werden de Ereraden opgeheven. Dit geschiedde met een in de gepubliceerde ministeriële beschikking die niet eens ter kennis werd gebracht van de betrokkenen. 2 N. K C. A. in 't Veld: p. 110. l Niet Werumeüs Buning. Hij had niet méér gedaan dan zich bij de Kultuurkamer aanmelden, zulks vanwege de angst van de vriendin met wie hij samenleefde; nadien had hij op vele wijzen steun gegeven aan de illegaliteit. De Ereraad voor de Letterkunde had hem in augustus '45 een uitsluitingstermijn van twee jaar opgelegd, die hem, hoewel hij zich bewust was gefaald te hebben, diep had gegriefd. Die uitspraak werd, voordat zijn zaak voor de Centrale Ereraad voorkwam, door een groep van dertig schrijvers onder aanvoering van Adriaan Roland Holst 'een verderfelijke dwaasheid' genoemd (verklaring in Doe I - 1878 A, a-4). De Centrale Ereraad beperkte in december '46 de uitsluiting van Werumeüs Buning tot één jaar. 4 Een van die twee was het geval van de schrijver Albert Kuyle (pseudoniem van Louis Kuitenbrouwer) die voor en tijdens de bezetting in antisemietische geest had geschreven; hem was door de Ereraad voor de Letterkunde een uitsluitingstermijn van vier jaar opgelegd - de Centrale Ereraad maakte er zes jaar van. Intussen was Kuitenbrouwer in '46 alweer gaan publiceren, zij het onder een ander pseudoniem, in het katholieke weekblad 'Toen de minister' (Gielen) 'hierop opmerkzaam werd gemaakt, antwoordde deze doodleuk', aldus Koos Groen in '84, 'dat dit nu een

438 [PDF]
DE CENTRALE ERERAAD VOOR DE KUNSTEN

werden de uitsluitingstermijnen Of gereduceerd Of (in niet minder dan honderdtien gevallen) geheelopgeheven. Zo werd de aan Badings opgelegde straf van tien jaar verminderd tot een verbod om tot I januari '47 op te treden als redacteur van muziektijdschriften of als bestuurslid van een vakorganisatie. De aan Mengelberg opgelegde straf (levenslange uitsluiting) werd verminderd tot zes jaar' en de vijf eerder genoemde toneeldirecteuren behoorden tot de velen die van alle blaam werden gezuiverd. Tekenend was het dat een dirigent die zich ook naar het oordeel van de Centrale Ereraad kwalijk had gedragen, zijn straf van tien jaar uitsluiting teruggebracht zag tot één jaar (en dus onmiddellijk weer kon gaan dirigeren), o.m. op grond van de overweging 'dat de kunstenaar in zijn totale persoonlijkheid niet behoeft te worden gedisqualificeerd.' 2 Dit waren dus allemaal gevallen waarin de Centrale Ereraad uitspraken van de zes Ereraden corrigeerde, maar hoe werd nu de moeilijkheid opgelost dat er vanaf begin '47 geen Ereraden meer werkten terwij I toch in een groot aantal gevallen (bij de architecten ongeveer de helft) nog geen enkele uitspraak was gedaan?

XCOp een eenvoudige maar wel zeer merkwaardige wijze: de Centrale Ereraad nam de functie van de Ereraden over. Deze regeling werd overigens pas in '49 bij de wet getroffen; nadien hadden van Vrijberghe de Coningh, de voorzitter, en de secretaris (een nieuwe!) ruim twee jaar nodig voordat zij eind' 5 I alle resterende zaken hadden afgehandeld.

XCDe zuivering der kunstenaars had toen bijna zes jaar in beslag genomen.

XCHoewel er een Filmgilde was geweest, werd er geen Ereraad voor het Filmwezen in leven geroepen - een onvolledigheid waar de Grote Adviescommissie der Illegaliteit onmiddellijk op wees. De lacune werd opgevuld doordat in september '45 een Filmcommissie werd opgericht die Of tot een berisping Of tot een uitsluitingstermijn (tot tien jaar) kon besluiten. Nadien ontvingen vrijwel alle bioscoopeigenaren (zij hadden

I In juli zou hij dus in Nederland weer mogen dirigeren - hij overleed vier maanden eerder in Zwitserland waarheen hij in de zomer van '44 was ontsnapt, komende uit Tirol. Z Aangehaald in N. K C. A. in 't Veld: p. I I 1.

439 [PDF]
ZUIVERING

tijdens de bezetting bijna uitsluitend Duitse films vertoond, overigens voor een steeds groeiend publiek') een berisping - in hoeveel gevallen uitsluitingstermijnen zijn opgelegd, is niet bekend.

Universiteiten en hogescholen

XC

XCMen moet, wat de universiteiten en hogescholen betreft, verschil maken tussen twee groepen: ten eerste de hoogleraren, lectoren en assistenten, ten tweede de studenten. Ten aanzien van beide groepen vloeide evenwel (behalve ten aanzien van diegenen die 'fout' waren geweest en deswege dienden te verdwijnen) de zuivering in hoofdzaak voort uit een-enhetzelfde gebeuren: de midden maart '43 door de 'foute' secretarisgeneraal van onderwijs, wetenschappen en cultuurbescherming, prof. dr. J. van Dam, gestelde eis dat alle studenten een loyaliteitsverklaring moesten ondertekenen waarin zij aan hem en aan de bezetter gehoorzaamheid beloofden. Die verklaringen moest men op 10 april ondertekenen - de houding der Senaten was wisselend geweest, variërend van die van de Katholieke Universiteit Nijmegen die zich verenigd had met het besluit van het universitaire bestuur om de universiteit te sluiten, tot die van de Senaat van de Technische Hogeschool te Delft die, als enige in den lande, met meerderheid van stemmen besloten had, de studenten te adviseren tot het tekenen van de loyaliteitsverklaring.

XCVan de bijna veertienduizendzeshonderd studenten die er in den lande waren, was dat door 86 % geweigerd - er waren ruim tweeduizend 'tekenaars'. Nadien waren naast de Nijmeegse Universiteit ook de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg en de Vrije Universiteit te Amsterdam gesloten. Toen vervolgens bleek dat alle 'weigeraars' verplicht zouden worden in Duitsland te werken, hadden in de tweede helft van april ca. dertienhonderd studenten alsnog de loyaliteitsverklaring ondertekend. Aan de mannelijke onder alle overige studenten, de 'tekenaars' uitgezonderd, was toen op 5 mei (vlak na het bloedig neerslaan der April-Meistakingen) door Rauter gelast dat zij zich de volgende dag moesten aanmelden om naar Duitsland te worden weggevoerd - een kleine vierduizend hadden dat gedaan en ruim vijfduizend hadden het geweigerd; van die vijfduizend waren velen ondergedoken en van die

XCI Er waren in '43 (latere cijfers ontbreken) 80% meer bioscoopbezoekers geweest dan in '41. 44

440 [PDF]
HET HOGER ONDERWIJS TIJDENS DE BEZETTING

onderduikers was menigeen toegetreden tot een van de vele illegale groepen.

XCBehalve in Nijmegen en Tilburg en aan de Vrije Universiteit in Amsterdam was na dit alles het hoger onderwijs in beginsel voortgezet, evenwel: tentamens en examens waren aanvankelijk aan 'tekenaars' veelal niet afgenomen en vele docenten hadden, eveneens aanvankelijk, onder diverse voorwendsels geen college meer gegeven. Aan de Universiteit van Amsterdam en aan de Rijksuniversiteit Utrecht (Leiden, gesloten na de studentenstaking van eind november '40, was nimmer heropend) was echter het universitair bedrijf bij de faculteiten van wis- en natuurkunde en die der medicijnen in stand gebleven en in Delft had de gehele Hogeschool de werkzaamheden mln of meer normaal voortgezet. Aan de aanvang van de cursus '43-'44 had tenslotte ook bijna de gehele medische faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen het werk hervat. Ook bij andere faculteiten in den lande waren toen sommige docenten weer aan het werk gegaan - verscheidenen hunner hadden dat gecombineerd met hulp aan ondergedoken studenten, aan wie zij lessen gaven en tentamens, zelfs examens, afnamen. Ondanks dat laatste was het in '43 en '44 duidelijk dat de 'tekenaars' als groep ten tijde van de bevrijding een voorsprong in hun studie zouden hebben, vergeleken met de 'weigeraars' als groep. Dit was onbillijk geacht - in het bevrijde Zuiden was er de eonsequentie uit voortgevloeid dat de in Eindhoven opgerichte Tijdelijke Academie geen 'tekenaars' had toegelaten.

XCToen het gehele land bevrijd was, was duidelijk dat het hoger onderwijs pas in september kon worden hervat; dat gaf voldoende tijd om bij de openbare instellingen van hoger onderwijs na te gaan wat met de hoogleraren, lectoren en assistenten diende te geschieden en de studentenzuivering in voorbereiding te nemen.

XCConform een uit bezet gebied ontvangen denkbeeld stelde het Militair Gezag begin juni uit drie personen bestaande Colleges van Herstel in bij de Rijksuniversiteiten te Leiden, Groningen en Utrecht, bij de Technische Hogeschool te Delft, bij de Gemeente-Universiteit te Amsterdam en bij de Landbouwhogeschool te Wageningen. Per universiteit of hogeschool waren toen reeds de gegevens bijeengebracht welke men voor een zuivering nodig had - het Studentenverzet had tijdens de bezetting zo 44

441 [PDF]
ZUIVERING

goed mogelijk genoteerd wat elks houding was geweest. Wat de hoogleraren betrof was er daarbij in het bijzonder gelet, welke adviezen zij aan de studenten hadden gegeven toen dezen de loyaliteitsverklaring hadden moeten tekenen en toen de 'weigeraars' zich voor de arbeidsinzet hadden moeten aanmelden; ook, in hoeverre zij na die crisis hun arbeid hadden voortgezet, al of niet gecombineerd met clandestiene hulp aan 'weigeraars'. Dat in dit kader diegenen die 'fout' waren geweest, zouden worden verwijderd (onder dezen ook de zeven voor de oorlog benoemde hoogleraren die zich door Seyss-Inquart tot lid van de Kultuurraad hadden laten benoemen), sprak vanzelf. De adviezen van de Colleges van Herstel volgend droeg het Militair Gezag zorg voor de nodige schorsings- en stakingsbevelen, die over het algemeen in de pers werden gepubliceerd. Die bevelen droegen een voorlopig karakter - de definitieve zuivering moest nog volgen. Daartoe namen de twee betrokken ministers: van der Leeuwen Mansholt (de Landbouwhogeschool ressorteerde onder het departement van landbouw, visserij en voedselvoorziening), de Colleges van Herstelover - deze kregen in augustus krachtens het wetsbesluit F 145 de taak, de ministers te adviseren over de definitief te treffen zuiveringsmaatregelen en voorlopig tevens te fungeren als Colleges van Curatoren.

XCEnkelen van de betrokkenen die beseften het vertrouwen der studenten volledig verspeeld te hebben, hielden de eer aan zich en vroegen eigener beweging ontslag. Niet op eigen initiatief werden, al of niet eervol, vermoedelijk (precieze cijfers zijn niet bekend) omstreeks zeventig hoogleraren, lectoren en assistenten ontslagen en omstreeks twintig berispt. Het aantal van die ontslagen was geringer dan dat van de uitgereikte schorsings- en stakingsbevelen, anders gezegd: er deden zich gevallen voor waarbij hoogleraren die in eerste instantie waren gestaakt, na enige tijd van van der Leeuw (die naar het oordeel van sommigen zèlf gezuiverd moest worden!') verlofkregen, de uitoefening van hun functie44

I publiceerde begin augustus '45 het bericht dat van der Leeuw op de ochtend van 6 mei '43 enkele studenten die hem bezochten, advies had gegeven, alsnog de loyaliteitsverklaring te tekenen - dat bericht was niet onjuist, maar wèl onvolledig. Er was op de ochtend van 6 mei in brede kringen onzekerheid geweest. De avondbladen van de 5de hadden de schokkende mededeling bevat dat alle studenten die de loyaliteitsverklaring niet getekend hadden, zich de volgende dag moesten aanmelden op door de aangegeven plaatsen en dat, als zij dat niet deden, de zou kunnen optreden tegen hun vader of voogd. Van der Leeuw had tegen twee of drie studenten in de theologie gezegd dat zij wellicht de tewerkstelling in Duitsland zouden kunnen voorkomen door de loyaliteitsverklaring alsnog te tekenen

442 [PDF]
DOCENTEN STUDENTEN

te hervatten. Dit leidde telkens tot aanzienlijke deining onder de studenten - zij deed zich voor in Delft waar de verhoudingen tussen de meeste hoogleraren en de studenten grondig verstoord waren 1, en in Groningen en Amsterdam; aan die twee universiteiten kwam het tot een algemene studentenstaking: in Groningen in september '45, toen enkele hoogleraren van de medische faculteit weer in functie mochten treden, in Amsterdam in februari '46, toen de staking van de hoogleraar die in de cursus '43-'44 rector magnificus was geweest, was ingetrokken; in Groningen duurde die staking slechts een dag, in Amsterdam evenwel drie weken.'

XCTen aanzien van de studenten" bepaalde het wetsbesluit F 145 dat alle tentamens, examens en promoties welke door 'tekenaars' waren afgelegd, ongeldig waren en dat 'tekenaars' voorlopig geen toegang zouden krijgen tot het hoger onderwijs, zulks 'in afwachting van een nader te treffen regeling'. Het Militair Gezag had al zuiveringscommissies ingesteld - die werden nu overgenomen, zoals ook met de Colleges van Herstel was geschied. Die commissies bestonden uit twee hoogleraren, twee studenten en een voorzitter die soms een buitenstaander was, soms niet (wij herinneren er aan dat Cleveringa voorzitter was van de studentenzuiveringscommissie te Leiden). Er werd tevens een beroepsinstantie geschapen: de Centrale Commissie van Beoordeling, die uit de voorzitters der zuiveringscommissies bestond.

XCAllen die zich voor de cursus '45-'46 als student wilden laten inschrijven, ontvingen een formulier waarmee zij moesten opgeven of zij van enige 'foute' organisatie lid waren geweest en tevens dienden te berichtenJ.J.

(daartoe werd op de universiteit gelegenheid gegeven) maar was na een discussie met O.m. twee van zijn zoons, A. en R. van der Leeuw, van wie de eerste de Groningse vertegenwoordiger was in de Raad van Negen welke het studentenverzet leidde, nog diezelfde dag van die opinie teruggekomen. Van belang was voorts dat hij nadien geen colleges meer had gegeven. 1 De Delftse Senaat kreeg wegens het in de 'teken' -crisis gegeven advies in september '45 een openlijke berisping van minister van der Leeuw - korte tijd later erkende de Senaat dat zijn advies onjuist was geweest. 2 Zij eindigde met een compromis: de betrokken hoogleraar bleef in functie maar men kon voor zijn colleges en tentamens een andere docent kiezen. 3 Wat wij over de studentenzuivering schrijven is geba seerd op een door N. K C. A. in 't Veld geschreven ongepubliceerde studie.

443 [PDF]
ZUIVERING

wat hun houding was geweest ten tijde van de teken- en aanmeldingscrisis en in de daarop volgende periode. Welke normen gingen de zuiveringscommissies aanleggen? Die werden door van der Leeuwen Mansholt aangegeven: zij die in de lente van '43 alleen maar 'getekend' hadden, zouden, te rekenen van I september '45 af, negen maanden lang geen hoger onderwijs mogen volgen, zij die na juni '43 alleen maar 'getekend' hadden, anderhalf jaar lang niet, zij die niet alleen 'getekend' hadden maar daarvan ook hadden geprofiteerd door tentamens of examens af te leggen, twee resp. twee-en-een-half jaar lang niet (de grens lag weer bij juni '43), zij die 'getekend' hadden en in Duitsland hadden gewerkt, maximaal twee-en-een-half jaar niet en de enkele tientallen studenten die 'fout' waren geweest, zouden voor het leven uitgesloten worden. Duidelijke normen! Maar bij de toepassing bleek van talloze gevallen waarin men ze niet zomaar kon toepassen. Wat te doen, als een student 'getekend' had met het oogmerk zijn illegaal werk te kunnen voortzetten? Wat te doen met een student die zich op 6 mei had aangemeld omdat zijn ouders (tegen wie Rauter met strafmaatregelen had gedreigd als hun zoon of dochter weerspannig bleef) Joodse onderduikers i.n huis hadden? Wat te doen, als een student niet zonder risico elandestien uit Duitsland was teruggekeerd? Wat, als hij zich dan bovendien bij een illegale groep had aangesloten? De overheid kon wel algemene regels stellen, moest dat ook doen, maar de realiteit bleek, als steeds, van een verwarrende gecompliceerdheid te zijn.

XCTerwijl de zuiveringscommissies aan het werk gingen I, wekte de bekendmaking der weergegeven normen een aanzienlijke deining. In Delft namen bijna vierhonderd studenten het standpunt in dat zij principieel weigerden voor de zuiveringscommissie te verschijnen. Spoedig kwam een Interacademiaal Contact van Studenten-Tekenaars' tot stand dat, o.m. met de uitgifte van brochures, tegen de zuivering ging protesteren. In Amsterdam, waar bijna duizend studenten onder de zuivering vielen, vormde zich een Vereniging van Ouders van Studenten-Tekenaars' die op een milde behandeling ging aandringen. Inderdaad, in oktober '46 (van der Leeuw was door Gielen opgevolgd), toen diegenen die negen maanden uit het hoger onderwijs waren geweerd, weer toegelaten waren, werden (ongeacht een protest van de Nederlandse Studenten-Raad) de normen verlaagd: wie met ingang van I september '45

1 Bij de bijzondere instellingen van hoger onderwijs werkten overeenkomstige com missies; die instellingen waren ook zelf tot de zuivering van hoogleraren, lectoren en assistenten overgegaan.

444 [PDF]
STUDENTEN

een uitsluitingstermijn van anderhalf jaar had gekregen, werd per I oktober '46 weer toegelaten en diegenen die voor een langere termijn waren uitgesloten, konden zonder dat een studentenzuiveringscommissie gehoord werd, weer door de betrokken rector magnificus toegelaten worden.

XCIn totaal waren in '45 naar schatting ca. zesduizend studenten door de diverse zuiveringsmaatregelen getroffen; die waren met veel begrip voor de individuele omstandigheden toegepast: in Delft was van diegenen die niet méér hadden gedaan dan éénmaal te 'tekenen', bijna een derde meteen weer toegelaten, in Amsterdam zelfs twee-vijfde. Velen konden ook profiteren van de in oktober '46 bekendgemaakte verlaging der strafnormen. Eind '46 waren er nog ruim dertienhonderd studenten die in het kader van deze zuivering niet tot het hoger onderwijs waren toegelaten. Niet velen waren in beroep gegaan: ruim tweehonderd (onder hen bijna honderd Delftenaren), en dat beroep had in bijna de helft van de gevallen succes gehad: de voor de betrokkenen geldende uitsluitingstermijnen waren gemiddeld met bijna de helft verminderd.

XCZolang er personen waren die toegang tot het hoger onderwijs begeerden maar onder de zuiveringsbepalingen vielen, bleven de zuiveringscommissies en bleef ook de Centrale Commissie van Beoordeling in stand, zij het dat deze alle steeds minder te doen kregen. Acht jaar na de bevrijding evenwel, in '53 dus, waren al die commissies er nog steeds, hoewel zij zich toen nog maar over drie groepen hadden te beraden: studenten die 'fout' waren geweest, voor het leven of voor lange termijnen uitgesloten waren en hun studie wilden hervatten, studenten die zich in ander opzicht kwalijk hadden gedragen maar zich na de bevrijding niet hadden laten inschrijven en dus ook niet waren beoordeeld, en politieke delinquenten die na hun vrijlating een studie wilden gaan volgen. Minister Cals stelde in september' 53 aan zijn ambtgenoot Mansholt voor, door de gehele studentenzuivering een streep te halen. Daar was Mansholt nog niet aan toe - pas vijf jaar later werd de Centrale Commissie van Beoordeling als laatste opgeheven en werd het wetsbesluit F 145 ingetrokken, behoudens de bepaling dat examens die door 'tekenaars' waren afgelegd, ongeldig bleven.

XCWas de zuivering aan de universiteiten en hogescholen geslaagd? Zij die

445 [PDF]
ZUIVERING

midden in het verzet hadden gezeten, waren teleurgesteld - teleurgesteld vooralomdat, terwijl bijvoorbeeld studenten die één moment van zwakheid hadden gekend, voor negen maanden (dat werden er meestal zes) uitgesloten waren, hoogleraren die onjuiste adviezen hadden gegeven en zich ook overigens weinig weerbaar hadden opgesteld, er met een berisping vanaf waren gekomen. Desniettemin: de overheid had duidelijk ingegrepen.

XCDat had zij kunnen doen omdat nog tijdens de bezetting de normen daarvoor waren aangegeven zowel door het Studentenverzet als door de groep strijdvaardige hoogleraren uit wier midden het Hooglerarencontact was ontstaan. Er was evenwel één sector in de samenleving waarop ten tijde van de bevrijding duidelijke normen bij uitstek ontbraken: de sector van het bedrijfsleven.

XCDat maakte de zuivering van dat bedrijfsleven van meet af aan tot een hachelij ke zaak.

Bedrijfsleven

XC

XCIn de relatie met Duitsland was de positie van het Nederlandse bedrijfsleven van de aanvang af zwak geweest. Nederland had vrijwel geen industriële grondstoffen; het was een handelsland. Van zijn invoer was in '38 46 % uit overzeese gebieden afkomstig geweest en naar die overzeese gebieden was in dat jaar 50.% van zijn uitvoer gegaan - zowel dat gedeelte van de invoer als dat van de uitvoer was weggevallen, toen het land was bezet en daarmee deel was geworden van het door Duitsland beheerste gebied in Europa dat door Duitslands tegenstanders werd geblokkeerd. Wilde men het voorzieningspeil van de Nederlandse bevolking handhaven, dan was het onvermijdelijk dat het Nederlandse bedrijfsleven zich richtte op de markt van de vijand en datgene ging produceren wat die vijand wenste. Alles? En dat alles zonder enig bezwaar? Neen. De regering had er in de uit '37 daterende 'Aanwijzingen' duidelijke, op het volkenrecht gebaseerde grenzen voor aangegeven. In dat volkenrecht, d.w.z. in het vóór de Eerste Wereldoorlog vastgestelde Landoorlogreglement, had artikel 52 bepaald:

XC'Requisitiën in natura en persoonlijke diensten kunnen van de gemeenten of van de bewoners niet worden geëist dan ter voorziening in de behoeften van het bezettingsleger. Zij moeten in verhouding staan tot de hulpmiddelen van het land

446 [PDF]
HET BEDRIJFSLEVEN TIJDENS DE BEZETTING

en van dien aard zijn dat zij voor de bevolkingen niet de verplichting medebrengen om aan de krijgsverrichtingen tegen hun vaderland deel te nemen.'

XCDat artikel (het was in de Eerste Wereldoorlog door de Duitsers o.m. in bezet België met voeten getreden) was in de 'Aanwijzingen' genoemd en daarbij was duidelijk aangegeven wat men onder 'deelname aan de krijgsverrichtingen' (in de 'Aanwijzingen' werd over 'rechtstreekse deelname' geschreven) diende te verstaan. 'Daaronder', aldus de 'Aanwijzingen',

XC'moet zeker worden gerekend, en is dus ongeoorloofd, o.a. het werken in munitiefabrieken, in werkplaatsen voor de vervaardiging van militaire kleding en uitrusting e.d.; het graven van loopgraven; het aanleggen van versterkingen van welke aard ook ... ; het vervoer van troepen of van munitie en in het algemeen van zuiver militair materieel. Daarentegen moeten als geoorloofd worden beschouwd het herstellen van wegen, bruggen, gebouwen, trarisporten van niet-specifiek militaire aard en dergelijke werkzaamheden welke geacht kunnen worden in het belang van het maatschappelijk leven van de bevolking te zijn, ook al zou de vijand daarvan mede profiteren voor zijn oorlogvoering. Wanneer echter in bijzondere gevallen dergelijke werkzaamheden worden geëist met nagenoeg uitsluitend militaire bedoelingen (bijv. aanleg van strategische wegen of spoorwegen die van geen belang zijn voor de burgerbevolking), moeten deze werkzaamheden als ongeoorloofd worden beschouwd.'

XCGeneraal Winkelman, bij wie, nadat koningin Wilhelmina en de ministers naar Londen waren uitgeweken, het hoogste regeringsgezag berustte, had deze richtlijnen in het oog gehouden: op 27 mei '40 had hij in een voor het bedrijfsleven bestemde brief aan Ringeling, de secretarisgeneraal van defensie, die zijn standpunt deelde, het accepteren van Duitse militaire orders verboden: 'wapens, munitie, oorlogsvoertuigen benevens alle voorwerpen welke uitsluitend kunnen dienen voor krijgsverrichtingen', mochten door het Nederlandse bedrijfsleven niet geproduceerd worden. Met die opvatting waren Winkelman (die spoedig in krijgsgevangenschap was afgevoerd) en Ringeling (die als eerste secretaris-generaal door de bezetter was ontslagen) alleen blijven staan - begin juni' 40 was het bestuur van de Vereniging van Metaalindustriëlen mede als gevolg van Duitse dreigementen overstag gegaan: het had, zij het met tegenzin, de leden meegedeeld dat Duitse militaire orders aanvaard konden worden. Dat had ook gegolden voor de Artillerie-Inrichtingen bij de Hembrug - welnu, daar was gebleken dat ook het personeel geen andere uitweg zag dan aan die orders te gaan werken: toen de directeur,

447 [PDF]
ZUIVERING

ir. den Hollander, er op 21 juni (hij was door Ringeling in zijn verzet gesteund) had meegedeeld dat hij ontslag zou nemen, hadden van de ca. zevenduizend werkn:emers slechts twee hem willen volgen: één ingenieur en één administratieve ambtenaar.

XCDat zwichten voor Duitse eisen was geheel in overeenstemming geweest met de opvattingen van het college van secretarissen-generaal (behalve Ringeling): het college, en zulks gold in het bijzonder voor Hirschfeld, was er in die tijd van overtuigd dat, hoe onaangenaam zulks ook was, Duitsland niet meer verslagen kon worden, anders gezegd: bezet Nederland moest zich aanpassen.

XCDe gevolgen waren niet uitgebleven: terwijl secretaris-generaal Verwey zijn best deed zoveel mogelijk werklozen naar Duitsland te sturen waar zij direct of indirect ten bate van de Duitse oorlogsinspanning werkzaam zouden zijn, was na een jaar de situatie in bezet gebied deze dat honderdtwintigduizend arbeiders de vliegvelden aanlegden waaraan de Luftwaffe behoefte had en dat in de Nederlandse industrie volgens een Duitse schatting zeven van de tien arbeiders aan het werk waren aan Duitse orders.

XCZo was het doorgegaan: Nederland was een werkplaats geworden waar Duitsland gronden hulpstoffen aan leverde en met die gronden hulpstoffen was in niet minder dan twintigduizend bedrijven, alle gebonden aan de instructies van de rijksbureaus voor handel en nijverheid, alles geproduceerd waaraan Duitsland behoefte had - geproduceerd in een relatief vlot tempo. Eind '43 had de Franse industrie van de door Duitsland sinds het begin van de bezetting geplaatste orders 70 % afgeleverd, de Belgische 76 %, de Nederlandse evenwel 84 %. Per I juni '44 had die Nederlandse industrie van al die orders, die toen een bedrag beliepen van bijna f 4 miljard, 80 % afgeleverd. Vele van die orders hadden betrekking gehad op goederen voor civiel, vele evenwel op goederen voor militair gebruik. In de periode mei '40-mei '42 hadden de Wehrmacht-orders, naar de waarde gerekend, minstens de helft van alle Duitse orders uitgemaakt en nadien was hun aandeel vermoedelijk nog gestegen. De Nederlandse vliegtuigindustrie had voor IOO% voor de Luftwaffe gewerkt, de scheepsbouwindustrie voor 90 % voor de Kriegs marine en andere Duitse opdrachtgevers. Natuurlijk waren er bedrijven geweest die door hun aard maar weinig Duitse orders hadden aanvaard, maar voor andere had dat niet gegolden en die andere bedrijven badden veelal hun personeel uitgebreid; zo had de vliegtuigfabriek Aviolanda te Papendrecht zes-en-twintighonderd in plaats van zeshonderd arbeiders in dienst gekregen, de werfWilton-Fijenoord

448 [PDF]
HET BEDRIJFSLEVEN TIJDENS DE BEZETTING

halfduizend in plaats van vierduizend.

XCNaast dat alles was het van '42 af nog tot een speciale vorm van werk ten behoeve van de Wehrmacht gekomen: het maken van de versterkingen die in ons land deel waren van de Atlantikwall, tot welks aanleg Hitler in '42 bevel had gegeven. Er waren grote aannemersmaatschappijen geweest die de arbeid aan de Atlantikwall hadden geweigerd (een van de grootste, de Amsterdamse Ballastmaatschappij, was wegens zulk een weigering in '43 onder een Verwalter geplaatst) - speciaal op die sector waren nieuwelingen naar voren gekomen, de z.g. 'bunkerbouwers', die, tuk op de hoge winsten, met man en macht aan het werk waren getogen; tekort aan arbeiders hadden zij niet gekregen, want elke arbeider had liever in Nederland dan in Duitsland gewerkt.

XCZo hadden de feiten gelegen.

XCWil men die feiten beoordelen, dan dient men uit te gaan van de, zoals gezegd, zwakke positie waarin het Nederlandse bedrijfsleven zich na de capitulatie bevond. In alle door Duitsland bezette landen was een groot deel van de bevolking werkzaam geweest ten bate van de Duitse oorlogvoering - wezenlijk andere mogelijkheden hadden zich slechts daar voorgedaan waar het door de geografische omstandigheden mogelijk was geweest, zich aan het Duitse gezag te onttrekken, zoals het geval was in Polen, de Sowjet-Unie, Joegoslavië en Griekenland. In Nederland kon men, zoals wij het eerder formuleerden, schuilgaan in de plooien van de samenleving (dat deden de onderduikers en de illegale werkers, tezamen tenslotte ruim 4 % van de bevolking) maar de samenleving als geheel had van begin tot eind onder controle van de bezetter gestaan en was door deze gedwongen, hem op economisch gebied te helpen. Betekende zulks dat het Nederlandse bedrijfsleven met huid en haar aan die bezetter was overgeleverd? Hadden de ondernemers dat zélf zo gevoeld? Bepaald niet. 'Men moet', schreven wij in de paragraaf 'Collaboratie' welke een onderdeel is van het aan de economie in bezettingstijd gewijde hoofdstuk I ('Verarmend Nederland ') van deel ç, 'het Nederlandse beleid dat ten aanzien van de industrie van de zomer van '40 af gevoerd werd, als een defensief beleid karakteriseren waarin duidelijk eigen doelstellingen nagestreefd werden. Wij tellen er vijf: men wenste de bedrijfsinstallaties die de bezetter ongeschonden in handen gevallen waren, te beschermen, Duitse penetratie in het bedrijfsleven te voorkomen, de arbeiders zo lang mogelijk aan het werk te houden, de opdringende NSB'ers de pas af te snijden en te voorkomen dat het voorzieningspeil van de bevolking drastisch zou dalen.'

XCWij gingen aldus verder: 'Zien wij op het verloop van zaken terug,

449 [PDF]
ZUIVERING

dan mogen wij constateren dat die eerste vier doelstellingen in ruime mate bereikt zijn: vernieling of afvoer van bedrijfsinstallaties heeft vóór de herfst van' 44 nauwelijks plaatsgevonden, de kapitaals- Verfiechtung (het uitwisselen van aandelenpakketten tussen grote Nederlandse en grote Duitse ondernemingen) is ver bij de Duitse verwachtingen achtergebleven I, daling van de werkgelegenheid heeft men weten te voorkomen (de produktie van de industrie was in '43 tot drie-vijfde gedaald, het aantal arbeiders nagenoeg constant gebleven) en de NSB'ers hebben maar weinig economische machtsposities kunnen veroveren. Ten aanzien van de vijfde doelstelling ligt de zaak anders: als gevolg van de Duitse eisen heeft men de drastische daling van het voorzieningspeil der bevolking niet kunnen voorkomen. Met dat al heeft het van Nederlandse kant gevoerde defensief tot de herfst van '44 op belangrijke punten successen geboekt. Eén ding was het evenwel niet: het was geen bijdrage tot de bevrijding, d.w.z. tot het winnen van de oorlog.'

XC'De kern van de zaak', zo schreven wij verder, 'werd, dunkt ons, gevormd door een conflict van belangen: het was een Nederlands belang dat Duitsland de oorlog verloor en dat dus, met alle risico's en nadelen vandien, het Nederlandse economische potentieel aan Duitsland onthouden werd - het was óók een Nederlands belang dat de bevolking aan het werk bleef en niet gedeporteerd werd of verhongerde en dat dus het Nederlandse economische potentieel aan Duitsland ter beschikking gesteld werd. Want een bezet gebied kan alleen werken voor zichzelf wanneer het tevens werkt voor de bezetter. Zo was het niet in bezet Nederland alléén, zo was het in geheel bezet Europa. Had men collaboratie in de zin van het op enige wijze bijdragen tot de versterking van het Duitse oorlogspotentieel willen vervolgen, dan had men na de oorlog vrijwel het gehele Nederlandse volk voor de rechter moeten dagen - een absurd en trouwens ook onbillijk denkbeeld.'

XCMoest dus maar de spons gehaald worden over de economische collaboratie? Neen.

XCWij merkten in deel 7 op dat het college van secretarissen-generaal en de voormannen van het bedrijfsleven de normen die Winkelman had

XCI Die kapitaals Verflechtung is door de Duitsers met succes alleen geforceerd bij de Hoogovens en bij Werkspoor; Duitse ondernemingen hebben voorts enkele werven opgekocht, Fokker bijna geheel in handen gekregen en hun aandelenpakket in de Algemene Kunstzijde Unie tot meer dan de helft uitgebreid. In totaal werden door het Duitse bedrijfsleven als gevolg van de kapitaals VeYjlechtung slechts waarden verworven tot een totaal van ruim f 50 mln (het Franse en Britse vermogen dat in ons land belegd was, bedroeg vóór de oorlog meer dan f2IO mln). 45

450 [PDF]
HET PROBLEEM DER ECONOMISCHE COLLABORATIE

gesteld, niet uitgesproken krachtig verdedigd hadden; dat er bedrijven waren geweest als Wilton-Fijenoord en de werf 'Gusto' in Schiedam die zich beijverd hadden om Duitse orders in de wacht te slepen nog voordat er van enige autorisatie door Nederlandse gezagdragers sprake was geweest; dat men bij de rijksbureaus voor handel en nijverheid aan de late kant was geweest met het inzetten van de tegenwerking die binnen de opgelegde samenwerking mogelijk was; en dat vele ondernemingen bij het aanvaarden van Duitse orders verder waren gegaan dan strikt noodzakelijk mocht heten. 'Een simpele maatstaf, schreven wij, 'die men bij ondernemingen kan aanleggen, is of zij gestreefd hebben naar een uitbreiding van het personeel die, als Duitse opdrachten verleend waren, steeds in het voordeel van de bezetter was - men denke aan de personeelsuitbreidingen bij Wilton-Fijenoord en Aviolanda.' De cijfers over de afleveringspercentages van de Franse, de Belgische en de Nederlandse industrie, 'schijnen', schreven wij tenslotte, 'te onderstrepen dat het Nederlandse industriële bedrijfsleven, daartoe door de overheid gestimuleerd, zich althans in de jaren '40-'43 beijverd heeft om ook jegens de Duitsers, ongeacht de aard van hun bestellingen, de traditie van punctualiteit hoog te houden. Dat laatste nu werd door de opgelegde samenwerking geenszins gevergd en zulks doet de vraag rijzen of de overheid en het bedrijfsleven door een veelheid van factoren (defaitisme, het denken in louter commerciële categorieën, beduchtheid voor de 'chaos', angst voor bestraffing, hier en daar ook ongebreideld winstbejag) die andere nationale doelstelling: het helpen winnen van de oorlog, niet lang, te lang uit het oog verloren hebben.

XCHet ontbreken van voldoende detailstudies noopt tot enige terughoudendheid; in het licht van de verstrekte gegevens en de daaraan vastgekoppelde beschouwingen menen wij voorshands dat die vraag bevestigend beantwoord moet worden.'

XCEr was dus, zou men kunnen zeggen, ten aanzien van de economische collaboratie in de jaren '40-'43 (in '44 was meer tegenspel geboden) sprake geweest van een wijdverbreid falen, maar binnen dat falen waren sommigen verder gegaan dan anderen. Dat was, wat de 'bunkerbouwers' betrof, evident - ten aanzien van andere ondernemers was het evenwel veel moeilijker om vast te stellen dat zij over de schreef waren gegaan. Wel te verstaan: tegenover de medewerking die aan de bezetter was verleend, had steun kunnen staan aan het illegale werk of aan vervolgden. De Philips-fabrieken in Eindhoven bijvoorbeeld hadden medio '42 voor 40 % voor de Luftwaffe gewerkt (en in de eerste helft van '44 zelfs voor 70 tot 80 %) maar van het bedrijf uit was in latere jaren een niet onbe45

451 [PDF]
ZUIVERING

langrijke hulp gegeven aan de illegaliteit en de directie had zich, door een deel van de produktie naar het concentratiekamp Vught te verplaatsen, in '43-'44 moeite gegeven om de gevangenen van hetJudenlager zo lang mogelijk tegen deportatie te beschermen en het lot van andere gevangenen te verbeteren. Trouwens, de bezetter was over de door die directie verleende medewerking in haar algemeenheid niet tevreden geweest: hij had Philips midden '42 onder Verwaltung geplaatst.

XCElk bedrijf, en dat gold ook voor de twintigduizend die Duitse orders hadden aanvaard, had tijdens de bezetting een eigen geschiedenis gehad. Wilde men het beleid van de directie beoordelen, dan diende men die geschiedenis te kennen en moest men, gelijk gezegd, er ook inzicht in hebben hoe de desbetreffende bedrijfstak als geheel zich had gedragen.

XCTen tijde van de bevrijding had niemand dat inzicht. Alleen van de 'bunkerbouwers' was algemeen bekend wat zij hadden gedaan maar geen enkele buitenstaander wist wat bijvoorbeeld bedrijven als Wilton-Fijenoord, de werf 'Gusto' en Aviolanda hadden geproduceerd. Zeker, daar was veel van bekend bij de rijksbureaus voor handel en nijverheid - die bureaus evenwel waren er na de bevrijding, toen zij hun normale werk moesten voortzetten, niet in geïnteresseerd om nauwkeurig aan te geven wat diverse bedrijven hadden gedaan bij welker orders zij, de rijksbureaus, soms een bemiddelende rol hadden gespeeld. Trouwens, bij de bevolking als geheel was wel sprake van felle animositeit tegen de 'bunkerbouwers' maar een behoefte om de economische collaboratie als geheel aan de orde te stellen ontbrak - daarvoor was die collaboratie een te algemeen verschijnsel geweest. Die behoefte leefde eigenlijk alleen bij de kleine minderheid die in de strijd tegen de bezetter persoonlijke risico's had aanvaard: de illegale werkers.

XCWij schrijven dit alles ter inleiding van datgene wat wij over de zuivering van het bedrijfsleven te berichten hebben, maar de lezer gelieve in het oog te houden dat deze inleiding tevens geldt voor wat wij in het volgende hoofdstuk te schrijven krijgen over de berechting van de economische collaboratie.

XCTen aanzien van een bedrijfszuivering had de Londense regering niets voorbereid: die problematiek was haar te zwaar geweest. Hieruit waren in het bevrijde Zuiden allerlei spanningen voortgevloeid. Geallieerde 45

452 [PDF]
ERGERNIS IN HET BEVRIJDE ZUIDEN

strijdkrachten hadden er voor urgente werkzaamheden aannemers ingeschakeld die op grote schaal voor de Wehrmacht hadden gewerkt - die inschakeling had ergernis gewekt.' Ergernis was ook ontstaan toen directies die alle personeelsleden ontsloegen die 'fout' waren geweest, bazen hadden gehandhaafd die de arbeiders tot hard werken hadden aangezet" - trouwens, bij de werf 'De Schelde' te Vlissingen, waar orders voor de Kriegsmarine waren uitgevoerd, hadden de arbeiders geweigerd het gezag der directie langer te erkennen.

XCIn maart '45 waren officieren van verschillende secties van het Militair

XC, Wij vermelden in dit verband dat na de bevrijding ook in de rest van het land zoveel aannemers die gecollaboreerd hadden, opdrachten ontvingen (nu ook van de Nederlandse overheid) dat de aannemers die dat niet hadden gedaan en deswege veelal van hun materieel beroofd waren (kleine aannemers in de regel, in totaal ca. drieduizend), in augustus '45 een bureau oprichtten om voor hun belangen op te komen. Op minister Ringers hadden de betogen van dat bureau geen effect, d.w.z.: hij stelde zich op het standpunt dat hij aannemers die gecollaboreerd hadden, slechts kon uitsluiten, wanneer die collaboratie door de bijzondere rechtspleging of door de instanties der bedrijfszuivering was vastgesteld - nu, tot die vaststellingen kwam het, behalve ten aanzien van de 'bunkerbouwers', maar heel zelden. Begin oktober '46 wees Ringers bovendien Beel, tot wie die kleine aannemers zich haddon gewend, op het feit dat de metaalbedrijven die Duitse opdrachten hadden uitgevoerd, weer ongestoord konden doorwerken zonder dat daar aanstoot aan werd genomen. 'Dit moet m.i.', aldus Ringers, 'worden toegeschreven aan het feit dat men zich niet kan permitteren deze bedrijven, waarin vaak grote Nederlandse kapitalen zijn geïnvesteerd en welke grote werkgelegenheid bieden, stilgelegd te houden.' Het was dan 'wel moeilijk' om ten aanzien van de aannemersbedrijven anders te handelen (brief, 4 okt. 1946, van Ringers aan Beel (RvO, Call. Zuivering Bouwbedrijfj).

XCWij tekenen hierbij nog aan dat vergelijkbare moeilijkheden zich ook op andere sectoren van het bedrijfsleven hebben voorgedaan: drukkers van illegale bladen, wier bedrijfsinventaris door de SD in beslag was genomen, hadden na de bevrijding, toen andere drukkerijen weer werk hadden, de grootste moeite om óók aan de slag te gaan. 2 Bij Philips vielen na onderzoek door een commissie ca. zeshonderd ontslagen maar ook hier werden de 'opjagers', voorzover niet 'fout', gehandhaafd. 'Aan de top', aldus ir. Frits Philips in zijn Viifiig jaar met Philips, 'werden wij gesteld voor merkwaardige ontwikkelingen In allerlei leidende functies hadden mensen op zeer verschillende manier op de situatie gereageerd. Iemand kon bijvoorbeeld een prima afdelingschef of fabrieksdirecteur zijn en toch bijvoorbeeld evenals vroeger letten op punctueel werken, alsof er geen bezetting bestond die moest worden tegengewerkt, terwijl er onder zo iemand mannen werkten met meer gevoel voor de situatie en meer karakter Tenslotte is dit alles weer enigszins in het gareel gekomen, voor een deel ... omdat aan de bekwaamheid van zo 'n chef en aan zijn vermogen om leiding te geven niet te tornen viel, maar zonder frustraties en hartzeer' (hartzeer bij de mannen 'met meer karakter') 'is dat zeker niet gegaan.' (Frits Philips: Viifiigjaar met Philips (1976), p. 239-40).

453 [PDF]
ZUIVERING

Gezag bijeengekomen om zich over de zuivering van het bedrijfsleven te beraden; zij hadden besloten, generaal Kruls te adviseren tot het instellen van Districtskamers die hun gegevens zouden moeten ontvangen van gemeentelijke commissies van onderzoek - Kruls was nadien tot slechts één maatregelovergegaan: hij had bepaald dat fabrikanten van wie men kon vaststellen dat zij persoonlijk veel contact met Duitsers hadden gehad, gearresteerd moesten worden. Dat geschiedde ook en leidde vrijwelonmiddellijk tot een protest van de enige niet specifiekkatholieke sociale organisatie bij welke ook katholieken zich mochten aansluiten: de Samenwerkende Fabrikantenkringen van bevrijd Nederland.

XCVerder had Kruls niet willen gaan; zijn mening was geweest dat als men dat wilde doen, de regering daartoe moest besluiten. De regering, d.w.z. het derde kabinet-Gerbrandy was daar, toen Nederland benoorden de rivieren werd bevrijd, nog niet aan toegekomen.

XCBenoorden de grote rivieren begonnen de Provinciale en DistrictsMilitaire Commissarissen met het instellen van Adviescommissies voor de Bedrijfszuivering - hun taak was, gegevens te verzamelen. Dat deden zij, de een met meer, de ander met minder succes, en dat leidde tot een groot aantal adviezen. Het Militair Gezag kon daar niets mee beginnen, aangezien er geen zuiveringsbesluit was ten aanzien van het bedrijfsleven. De Politieke Opsporingsdiensten evenwel grepen wel degelijk in: zij arresteerden in tal van plaatsen 'bunkerbouwers' maar ook wel anderen van wie bekend was dat zij werkzaamheden voor de Wehrmacht hadden verricht. Die arrestaties leidden tot ongerustheid bij de ondernemers - een ongerustheid die ook tot de kabinetsformateurs Schermerhorn en Drees doordrong. Schermerhorn trachtte haar weg te nemen door, zoals al vermeld, in zijn programmatische toespraak vanjuni in de aan de zuivering gewijde passage op te merken dat 'de wederopbouw van het bedrijfsleven niet meer dan strikt nodig is, gestoord' zou worden.

27

XCVerontrust was speciaal Stikker. De illegaliteit en het Militair Gezag hadden in Amsterdam onmiddellijk alle 'collaborateurs' willen aanpakken - in een vergadering van het uit de illegaliteit voortgekomen Amsterdams Werk-Comité had een der leden, de communist Bart Riezouw, opmei 'de grootste moeilijkheden' voorspeld wanneer niet 'binnen

15

454 [PDF]
'TIENDUIZEND COLLABORATEURS' IN AMSTERDAM

een week' met de bedrijfszuivering werd begonnen ('op de redactie van De Waarheid stromen de klachten binnen' '), en Stikker had op 'een zondagmorgen vlak na de bevrijding' (wellicht dus op 13, wellicht op 20 mei) van een luitenant van het Militair Gezag, betrokken bij 'de opsporing van collaborateurs' 2, te horen gekregen dat hij de opdracht had, er in Amsterdam tienduizend te arresteren. Trouwens, in de hoofdstad had het Militair Gezag een meldingsplicht opgelegd aan alle 'bunkerbouwers' maar ook aan de metaalbedrijven die Duitse orders hadden aanvaard - Stikker had toen onmiddellijk een bespreking belegd met waarnemend burgemeester de Boer (tevoren directeur van de Stoomvaart Maatschappij Nederland), met de Provinciale en de Districts-Militaire Commissaris en met Vertrouwensman Neher (tot '43 hoofd van het telefoondistrict-Den Haag) en de conclusie was geweest dat het niet tot arrestaties op grote schaal mocht komen en dat er haast was met de afkondiging van een wetsbesluit voor de bedrijfszuivering.

XCDat wetsbesluit werd voorbereid bij het departement van handel en nijverheid, het departement van ir. Vos dus, maar het besluit, wel al in concept enkele malen in de ministerraad besproken (waar ieder zich er in hoofdzaak mee had kunnen verenigen), was nog niet afgekondigd, toen Vos eind augustus aan de bedrijfsgroep der (bij uitstek verontruste) metaalindustrie deed weten dat hij generaal Kruls had verzocht, de zuivering van het bedrijfsleven voorlopig geheel te laten rusten.

XCHet bedoelde wetsbesluit, F 160, werd op 14 september afgekondigd. Het bepaalde in artikel 2, lid I, dat een leidende functie in het bedrijfsleven kon worden ontnomen aan ieder,

XC'die opzettelijk of door zijn schuld gedurende de vijandelijkheden in of tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa in een leidende functie in een onderneming de vijand hulp heeft verleend, de Staat tegenover de vijand heeft benadeeld, dan wel met gebruikmaking van rechtstreekse of middellijke vijandelijke invloed een Nederlands belang heeft geschaad'

XCevenwel, aldus artikel 2, lid 2:

XC'Geen ontzetting vindt plaats van hem die een feit, als in het voorgaande lid omschreven, heeft begaan uit noodzaak of met het oogmerk en in de redelijke veronderstelling, daardoor uiteindelijk het Nederlands belang te dienen.'J. J.

I Amsterdams Werk-Comité: Notulen, 15 mei 1945, p. 3 (RvO, CoIl. G. Borst, 3 f). 2 Stikker: p. 73.

455 [PDF]
ZUIVERING

XCDie ontzetting kreeg een maximumduur van tien jaar. Zij kon worden uitgesproken door zuiveringsraden die in alle delen des lands zouden worden gevormd., welker uitspraken evenwel zouden moeten worden bekrachtigd door een Centrale Zuiveringsraad. Die raden zouden 'het bestaan van gronden voor een ontzetting van rechten' gaan onderzoeken op aangifte uit de burgerij (die burgerij kreeg daar drie maanden de tijd voor), eigener beweging of op aanwijzing van een der ministers. De regering, zo heette het in de toelichting, zag de zuivering van het bedrijfsleven als 'een van de meest urgente taken', het Militair Gezag had op spoed aangedrongen, bij de burgerij had 'de mening postgevat dat het de regering niet ernst was met de bestraffing van collaborateurs uit het bedrijfsleven', maar nu was dan 'klaarheid' geschapen. De gehele regeling gold niet voor de Nederlandse Bank en voor de Nederlandse Spoorwegen - op die spoorwegen komen wij nog terug.'

XCEr werden na de afkondiging van dit besluit een-en-dertig zuiveringsraden voor het bedrijfsleven samengesteld, niet zonder moeite (midden december waren nog slechts tien raden gevormd en vier maanden later was er nog steeds geen zuiveringsraad voor de binnenscheepvaart en de havenbedrijven en was nog geen enkele van de zes zuiveringsraden gevormd die op de financiële sector werkzaam zouden zijn), en er kwam een Centrale Zuiveringsraad tot stand. Voorzitter daarvan werd Donner en deze raad telde verder vijf plaatsvervangende voorzitters en zevenen-twintig leden (voor zijn uitspraken zou de raad telkens uit één voorzitter/plaatsvervangend voorzitter en vier leden bestaan) - secretaris werd een jurist, mr. J. B. W. P. Kickert, die tevens raadsheer-plaatsvervanger was in het Haags Bijzonder Gerechtshof. De namen van diegenen die de betrokken ministers in een zuiveringsraad benoemd wilden zien, werden aan de Grote Adviescommissie der Illegaliteit voorgelegd en de GAC werd ook gevraagd, daar voorstellen voor te doen (dat leverde weinig Op2)- inzake de samenstelling van de Centrale Raad die alle uitspraken van zuiveringsraden moest bekrachtigen en dus eigenlijk de

I Op I7 september, drie dagen nadat F I60 in het was verschenen, lichtte Schermerhorn de bedrijfsgroep der metaalindustrie in dat voortaan geen arrestaties wegens economische collaboratie zouden plaatsvinden dan na overleg met de desbe treffende zuiveringsraad. De Politieke Opsporingsdiensten trokken zich bier niets van aan zij waren door het Militair Gezag, dat geconstateerd had dat zich talloze collaboratiegevallen hadden voorgedaan (alleen al in Leiden ca. 3000), daartoe ge machtigd. Toen de richtlijn van de minister-president aan mr. Zaaijer, de procureur fiscaal bij het Haags Bijzonder Gerechtshof bekend werd, diende deze onmiddellijk een protest in. 2 De GAC kon slechts namen doorgeven die haar door de aangeslo

456 [PDF]
BEDRIJFSLEVEN

enig belangrijke was, was de GAC evenwel niet gekend. Onder de vijf plaatsvervangende voorzitters en zeven-en-twintig leden van die Centrale Raad waren welgeteld twee vertegenwoordigers van vakcentrales (Kupers en Stapelkamp die beiden nauw met de werkgevers samenwerkten), enkele rechters en overigens bankdirecteuren en industriëlen, d.w.z. vertegenwoordigers van het bedrijfsleven dat zo grote leveranties aan de bezetter had gedaan; Stikker was een van de leden, een tweede was van der Mandele. die notabene in '40 onder Woltersom een van de leden van de Siebenerausschuss was geworden.

XCToen aan het grote bedrijfsleven bekend werd hoe de Centrale Raad was samengesteld, verdween de bezorgdheid: van dit college had men niets te duchten!

XCDie verwachting werd bewaarheid.

XCVeel aanwijzingen voor een nader onderzoek kregen de Bedrijfszuiveringsraden niet. De burgerij liet het, behalve ten aanzien van de 'bunkerbouwers', afweten: op 15 december, toen voor haar de termijn voor het doen van aangiften afliep, waren bij de zuiveringsraad voor het aannemersbedrijf naar schatting 500 aangiften binnengekomen maar bij de overige negen zuiveringsraden die toen bestonden, bij elkaar geteld 240 en daarbij houde men in het oog dat ca. 20 000 bedrijven Duitse orders hadden aanvaard. Bij de Centrale Zuiveringsraad waren daarenboven uit de burgerij I I aangiften ontvangen. En van de bij deze zuivering betrokken ministers? Voorzover bekend: geen een. Dit alles laat slechts de conclusie toe dat de rijksbureaus voor handel en nijverheid geen enkele behoefte hadden gehad om via minister Vos aan de zuiveringsraden of aan de Centrale Raad hun gegevens ter beschikking te stellen. Hadden die raden of de Centrale Raad een eigen recherche-apparaat gehad, dan waren die gegevens wellicht boven tafel gekomen maar in het wetsbesluit F 160 was nagelaten, zulk een apparaat in het leven te roepen; daarbij tekenen wij nog aan dat de Bijzondere Rechtspleging in de tweede helft van '46 wèl zulk een apparaat kreeg en dat door dat apparaat in een jaar tijd dossiers werden gevormd tegen ca. 30000 personen resp. bedrijven - al die gegevens zijn door de Bedrijfszuiveringsraden en de Centrale Raad voor de Bedrijfszuivering niet over de volle breedte gebruikt maar slechts in een beperkt aantal gevallen die hoofdzakelijk betrekking hadden op ondernemers die 'fout' waren geweest.

XCten illegale groepen opgegeven waren. Die waren ingenomen met de getroffen regeling maar werden geremd door het teleurstellende verloop dat de zuivering op andere terreinen had gehad.

457 [PDF]
ZUIVERTNG

XCTweejaar lang, d.w.z. in hetjaar '46 en in hetjaar '47, zijn deze raden werkzaam geweest! en nadien hebben Donner en Kickert het zuiveringswerk nog ruim een jaar voortgezet. De Bedrijfszuiveringsraden hebben in totaal 4363 zaken behandeld en aan de Centrale Raad doorgegeven. Van die 4363 zijn 1747 door Donner als onbelangrijk terzijde gelegd - van de resterende 2 616 zijn, na voorlegging aan de Raad in zijn geheel (d.w.z. na voorlegging aan vier leden van de Raad), 903 zonder discussie geseponeerd; er is gesproken over 1713 zaken en daarvan is in 1200 gevallen besloten, geen enkele maatregel op te leggen - er restten 5 I 3 waarin de Centrale Raad, meestal conform de uitspraak van de desbetreffende Zuiveringsraad, de ontzetting uitsprak. Ontzet werden dan veelal ambachtslieden en eigenaren van kleine tot zeer kleine bedrijven die korte of lange tijd 'fout' waren geweest. Ontzet werden ook de 'bunkerbouwers', maar vrijwel alle andere eigenaren van grote bedrijven bleven buiten schot; slechts enkelen kregen met de bijzondere rechtspleging te maken - daarop komen wij in het volgende hoofdstuk terug.

XCWat was bij dit.alles het beleid van de Centrale Zuiveringsraad?

XCKickert, de secretaris, heeft dat in maart '47 op schrift gesteld met de bedoeling de instanties van de bijzondere rechtspleging die de economische collaborateurs wèl wilden aanpakken, tot matiging te bewegen - zijn uiteenzetting ('Principiële uitspraken en beslissingen van de Centrale Zuiveringsraad voor het Bedrijfsleven') werd dan ook op zijn verzoek opgenomen in het ten behoeve van het apparaat der bijzondere rechtspleging uitgegeven tijdschrift Naoorlogse Rechtspraak".'De Centrale Zuiveringsraad wil in het algemeen', zo heette het o.m.,

XC'gaarne rekening houden zowel met de persoonlijke omstandigheden van de beschuldigde als met de economische gevolgen van de ontzetting, resp. met het economisch belang dat aan voortzetting van het bedrijf verbonden is ... Nu de tijd voortschrijdt en wij bijna tweejaren na de bevrijding leven, zal het geleidelijk ook meer voorkomen dat iemand, waarvan de ontzetting wordt overwogen, ook al heeft hij allerlei als detentie en onderbeheerstelling achter de rug, allang weer de leiding in zijn bedrijf heeft hernomen ... Er zijn bedrijven die min of meer staan of vallen met de betrokkene en het kan voor de wederopbouw of voor onze deviezenpositie van groot belang zijn dat beschuldigde niet wederom voor lange tijd aan zijn bedrijf wordt onttrokken.'

I De raden zijn per I januari '48 opgeheven, nadat een motie van de PvdA'er Scheps om ze nog een halfjaar te handhaven door de Tweede Kamer met 44 tegen 25 stemmen was verworpen. 2 III, p. 283 e.v.

458 [PDF]
BED R FS LEV EN

XCWij menen dat deze passage duidelijk onderstreept dat de instanties der bedrijfszuivering de gemakkelijkste weg gekozen hebben. Zij hebben zich geconcentreerd op de ondernemers die 'fout' waren geweest en wanneer zij al bij dezen rekening hielden met factoren als 'de wederopbouw' en 'onze deviezenposi.tie', hoeveel te meer moeten die factoren dan meegespeeld hebben bij de zuivering van ondernemers die niet 'fout' waren geweest! Figuren van enige betekenis die voor een zuiveringsraad of voor de Centrale Zuiveringsraad moesten verschijnen (zij zijn er geweest), waren in de gelegenheid een bekwame advocaat te betalen - welnu, deze kon zich steeds op artikel 2, lid 2 van het wetsbesluit F 160 beroepen: achterwege diende te blijven de zuivering van hem die wèl de Staat had benadeeld maar zulks had gedaan 'uit noodzaak' (Duitse dwang bijvoorbeeld) 'of met het oogmerk en in de redelijke veronderstelling, daardoor uiteindelijk het Nederlandse belang te dienen.'

XCNiet het maar een Nederlands belang hadden de betrokkenen gediend. Dat erkennen wij. Dat daarbij velen over de schreef waren gegaan, d.w.z. meer dan gemiddeld hadden gecollaboreerd terwijl er bovendien weinig tegenoverstond dat zij voor de zaak van de bevrijding hadden gewaagd, was een zaak waarin de Zuiveringsraden en de Centrale Raad voor de Bedrijfszuivering zich niet hebben verdiept.

XCNu de Nederlandse Spoorwegen.

XCDe directie had inbestaan uit prof. dr. ir. J. Goudriaan (presidentdirecteur), ir. W. Hupkes en ir. W.van Rijckevorselvan deze drie had Goudriaan, een nieuweling in het bedrijf, de tegen hem al bestaande weerstanden versterkt doordat hij in de Meidagen vantoen hij het personeel had gelast op post te blijven, een apart treinstel had gebruikt bij een poging om uit zijn woonplaats Hilversum de kust te bereiken vanwaar hij (hij had zich vele malen in het publiek anti-Duits uitgelaten) Engeland wilde bereiken; di.e poging was mislukt. De bezetter had de spoorwegen onder de controle geplaatst van eenen met deze hadden Goudriaan, Hupkes en van Rijckevorsel opjunitoen de spoorwegen al tal van diensten aan dehadden bewezen (Nederlandse machinisten hadden bijvoorbeeld munitietreinen gereden die devoor haar begin juni zuidwaarts ingezette offensief nodig had gehad), een overeenkomst gesloten welke inhield dat het

'40 F. H. '40, 21 '40,

459 [PDF]
ZUIVERING

bedrijf onder leiding van zijn eigen directie zou blijven maar dan ook alle transporten zou uitvoeren die de bezetter zou opdragen. Goudriaan was in oktober' 40 een der 'Indische gijzelaars' geworden, in de lente van ,41 uit de gijzeling vrijgelaten en in de zomer van dat jaar door de bezetter ontslagen - Hupkes was nadien als feitelijk president-directeur gaan optreden. Hij had de tienduizenden spoorwegmannen zo goed mogelijk tegen uitzending naar Duitsland beschermd, gevochten voor het behoud van al het rollend materieel dat de bezetter wilde vorderen en de NSB en speciaalook het 'foute' Nederlands Arbeidsfront op afstand weten te houden - daarbij had hij de besturen van de drie vakbonden van spoorwegpersoneel de hand boven het hoofd gehouden; van die drie bonden was de bij het NVV aangesloten Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel de grootste geweest - haar voorzitter, G. Joustra, was in '40-'41 opvallend ver gegaan in de aanvaarding van de 'Nieuwe Orde'.

XCHupkes en van Rijckevorsel hadden voor dit beleid een prijs moeten betalen: van het vervoer der NS was een aanzienlijk deel (in '41 aI20%) Duits vervoer geweest; in '42 hadden de NS 632 extra treinen ingelegd voor het vervoer van arbeiders naar Duitsland en 148 voor het vervoer van Joden naar Westerbork - bovendien hadden de NS in de periode september 'az-januari '43 een aftakking aangelegd van het station Hocghalen tot midden in het kamp Westerbork, welke aftakking, aldus de op 15 juli '42 gedateerde opdracht van de Bahnbevollmächtigte,'na een jaar' (als alle Joden gedeporteerd waren) 'weer afgebroken moet worden.' I De transporten van Joden en die van arbeiders naar Duitsland waren zowel in '43 als in '44 voortgezet. Ook politieke gevangenen waren vaak met treinen van de NS vervoerd - de NS waren het bijvoorbeeld geweest die op 'Dolle Dinsdag', 5 september '44, en op de daarop volgende dag de bijna drieduizendvijfhonderd gevangenen van het concentratiekarnp Vught uit het land hadden vervoerd, de mannen naar Sachsenhausen, de vrouwen naar Ravensbrück. Al die transporten (door de regering in februari' 43 verboden) hadden tot felle aanvallen in de illegale pers geleid. Die hadden bij Hupkes en van Rijckevorsel wel bezorgdheid gewekt maar op hun beleid geen invloed gehad - integendeel, in het kader van hun overeenkomst met de Bahnbevollmächtigte waren zij verzet binnen het bedrijf tegengegaan en hadden zij bovendien in augustus' 42 op instructie van die Duitse functionaris een Railwacht gevormd, t.w. een korps van

I Brief, 15 juli 1942, van de aan de directie der Nederlandse Spoorwegen (Doc II-536, b-I).

460 [PDF]
NEDERLANDSE SPOORWEGEN

ca. tweeduizend krachten die dagelijks langs de baan patrouilleerden om sabotage te bemoeilijken.

XCAan de April-Meistakingen van '43 hadden de NS niet deelgenomen. Niet dat Hupkes, van Rijckevorsel en de leiding van de bonden van spoorwegpersoneel niet bereid waren geweest, te eniger tijd in staking te gaan! Dat moment hadden zij evenwel zèlf willen bepalen - zulk een staking moest, meenden zij, ingezet worden als het tot een groot Geallieerd offensief op Nederlandse bodem kwam. Het was anders gelopen: de Londense regering die van de stakingsbereidheid der NS op de hoogte was, had dat moment bepaald - zij had op 17 september' 44, de dag waarop Montgomery o.m. tot de luchtlandingen ter verovering van de bruggen bij Nijmegen en Arnhem was overgegaan, via de radio een algemene spoorwegstaking gelast. Vrijwel het gehele bedrijf was stil komen te liggen, alle leidende figuren hadden moeten onderduiken en de staking, waarvan gehoopt was dat zij maar kort hoefde te duren, was tot de bevrijding van het Westen, bijna negen maanden lang dus, volgehouden.

XCZij deed Hupkes, van Rijckevorsel en figuren als joustra uit de oorlog komen met de lauwerkrans van het verzet om de slapen.

XCWat gebeurde er na de bevrijding?

XCMet steun van de meeste hogere functionarissen van de directie werd door Hupkes en van Rijckevorsel geweigerd, Goudriaan die het spoorwegbedrijf in het bevrijde Zuiden weer enigermate had opgebouwd en als door de bezetter ontslagene in zijn functie was hersteld, verder als president-directeur te aanvaarden. Tromp, de minister van verkeer en waterstaat, kreeg bovendien van de voorzitters van de drie bonden van spoorwegpersoneel te horen dat zij, als Goudriaan gehandhaafd werd, opnieuween staking zouden afkondigen en van de voorzitter van de raad van commissarissen dat de raad die, aldus een der commissarissen, van oordeel was dat Hupkes en van Rijckevorsel 'gedurende vijf jaren in de allermoeilijkste omstandigheden het bedrijf hebben geleid op een wijze die aller bewondering heeft gewekt' " bij zulk een handhaving en bloc zou aftreden. Dat alles liet Tromp nauwelijks een keus - trouwens, na door deze te zijn ingelicht hoe de kaarten lagen, nam Goudriaan eigener

1 Ned. Spoorwegen, Raad van Commissarissen: Notulen, 26 mei 1945, p. 5 (RvO).

461 [PDF]
ZUIVERING

beweging ontslag. Hij werd door Tromp tot zijn adviseur voor energievraagstukken benoemd.

XC]oustra's gedragingen en uitlatingen in '40-'41 werden, zoals al in hoofdstuk 2 vermeld, door de door het NVV ingestelde Ereraad onderzocht - zijn beleid, 'in zijn geheel beschouwd', werd 'een belangrijke positieve bijdrage tot het nationaal verzet' genoemd.

XCDe zuivering van het spoorwegpersoneel, die in de hongerwinter door Hupkes in samenwerking met de drie voorzitters der bonden van spoorwegpersoneel was voorbereid, werd door de directie, in afwijking van de wettelijke regels, geheel in eigen hand gehouden - bij die afwijking legde Tromp zich neer en zijn opvolger van Schaik deed hetzelfde. Allen die 'fout' waren geweest, werden uit het bedrijf verwijderd en tegen diegenen die pas laat of in het geheel niet aan de Spoorwegstaking hadden deelgenomen (de twee groepen telden tezamen bijna vier-en-dertighonderd personen), werden diverse zuiveringsmaatregelen genomen, variërend van een berisping tot inhouding van loon gedurende een bepaalde periode. Die straffen werden in '47 verlaagd - de zuivering was pas in '48 afgelopen. Het was een zuivering geweest die, de 'fouten' uitgezonderd, slechts op het lagere personeel betrekking had gehad. 'Tegen een der chefs van dienst werd', aldus Rüter in zijn Rijden en Staken, bij een der zuiveringscommissies

XC'een klacht ingediend omdat hij door zijn aanwijzingen aan het personeel in hoge mate het Duitse vervoer zou hebben bevorderd. De commissie nam deze klacht niet in behandeling, omdat zij met het beleid van deze chef dat van de directie in discussie bracht, omdat de chef onder verantwoordelijkheid van deze directie gehandeld had.' 1

XCHet feit dat de zelf nog niet gezuiverde directie de zuivering van het bedrijf in eigen hand had weten te houden, werd na de bevrijding in de pers vrij algemeen afgekeurd. Er werd herinnerd aan de talloze diensten die de spoorwegen aan de bezetter hadden bewezen - volgens Trouw had de directie zich schuldig gemaakt aan 'collaboratie eerste klas' 2. 'Gaat de directie van de Nederlandse spoorwegen vrijuit?' had het blad als kop boven zijn aanval geplaatst.

XCNeen, zij moest zich verantwoorden, en dit al daarom omdat Goudriaan in zijn verbittering bij een door de Centrale Zuiveringsraad speciaal ingestelde Zuiveringsraad voor de Nederlandse Spoorwegen (voorzitter:J. c.

I A. Rüter: p. 439. 2 17 sept. 1945.

462 [PDF]
NEDERLANDSE SPOORWEGEN

de Leidse hoogleraar prof. mr. J. M. van Bemmelen) een klacht tegen Hupkes en van Rijckevorsel had ingediend - er waren ook klachten van anderen, ten dele uit het bedrijf afkomstig. De commissie liet een jaar na de bevrijding (21 mei '46) de twee geïncrimineerden voor zich verschijnen. Uit het verslag van hun verhoor citeren wij de passage over 'de Jodentransporten': Van Bemmelen: 'Wanneer u was afgetreden, had dat effect gehad' (naar ons oordeel: stellig).

XCHupkes:'Ik heb eerst een paar weken later van het transport van Joden gehoord' (het eerste deportatietransport naar Westerbork had plaatsgevonden op 15 juli '42, de dag waarop de Bahnbevollmächtigte de directie van de NS opdracht had gegeven tot de aanleg van de aftakking Hooghalen-Westerbork). 'Weigeren had in dit geval alleen van het personeel kunnen uitgaan, wat ook weer niet geëist kon worden.'Van Bemmelen:'Neen, u had kunnen aftreden.'

XCHupkes:'Inderdaad, maar bovendien is niemand van de ondergrondse me komen vragen, die treinen niet te rijden. Iedereen, bussen, trams, alles vervoerde Joden.'Van Bemmelen:'Waarom bent u dan niet afgetreden?'

XCHupkes: 'Ik heb daar geen aanleiding voor gevonden, deze aangelegenheid wordt thans anders bezien dan toen' (zeker, men had in '42 geen weet gehad van gaskamers maar dat de deportatie aan velen het leven zou kosten, was duidelijk geweest). Van Bemmelen: 'Erg naïef. Wij zaten in 1943' (moet zijn: 1942) 'al in angst. Ik vraag u dus nogmaals: waarom bent u niet afgetreden?'

XCHupkes:'Op dat ogenblik was het van meer belang dat we op onze plaatsen bleven, dat de NS bleven lopen. Dat is bij de staking gebleken.'Van Bemmelen:'Mocht u die morele verantwoording tegenover het personeel op u nemen?'

XCHupkes:'Het personeel wist het eerder' (zeker niet - men denke aan de brief van 15 juli '42). 'Een voorbeeld geven ging niet, omdat het allang liep. Als wij het bedrijf hadden stilgelegd, waren de Duitsers toch rustig met die transporten doorgegaan. Alleen, de nuttige rol die de NS voor het Nederlandse volk speelde, zou dan zijn opgehouden.' 1 In een drie maanden later gedane eerste uitspraak van de Zuiveringsraad werden de transporten van Joden en politieke gevangenen met geen woord genoemd en in een tweede uitspraak d.d. 26 september '46 werd

XCI Zuiveringsraad voor de Ned. Spoorwegen: Verslag, 23 mei 1946, p. 9-10 (RvO, Call.

463 [PDF]
ZUIVERING

gesteld dat verscheidene door Hupkes en van Rijckevorsel bedreven daden 'uiterlijk' inderdaad vielen onder artikel z, lid 1 van het wetsbesluit F 160 ('hulpverlening aan de vijand'), maar die daden waren (citaat uit lid 2) 'deels begaan uit noodzaak, deels met het oogmerk en in de redelijke veronderstelling, daardoor uiteindelijk het Nederlands belang te dienen.' De twee directieleden kwamen dus niet voor ontzetting uit hun functie in aanmerking.'

XCDe uitspraken werden twee maanden later door de Centrale Zuiveringsraad bekrachtigd.

Ridderorden

XC

XCWij komen nu tot de laatste vorm van zuivering welke van de overheid uitging: die van de ridderorden - wij zullen er kort over zijn.

XCDat hier een probleem lag, werd vrij spoedig beseft. Een wetsontwerp, strekkende tot die zuivering, werd in februari '46 door het kabinetSchermerhorn opgesteld en in april bij de Voorlopige Tweede Kamer ingediend; het werd in september '46, na door de Tweede en Eerste Kamer te zijn goedgekeurd, afgekondigd. In hun Voorlopig Verslag had de Tweede Kamer ook op een zuivering van de Nederlandse adel aangedrongen - het kabinet-Beel had geantwoord dat daarvoor een wettelijke regeling in voorbereiding was maar tot die regeling is het nimmer gekomen."

XCVoor de zuivering van de ridderorden werden twee adviescommissies ingesteld: een (voorzitter: de Amsterdamse hoogleraar prof. mr. J. A. van Hamel) tot zuivering van de Orde van Oranje Nassau en de Orde van de Nederlandse Leeuw, een (voorzitter: generaal-majoor van het Knil b.d. H. Behrens) tot zuivering van de Militaire Willemsorde.

XCBeide commissies waren afhankelijk van de uitspraken van de bijzondere rechtspleging en van diverse zuiveringsinstanties; die uitspraken waren er in de herfst van '46 nog in onvoldoende mate - de commissies gingen pas in '48 aan het werk. Zij hebben, af en toe vergaderend, hun werk bijna vier jaar voortgezet en daarbij menigmaal grondig gediscussieerd.

XCDe commissie-van Hamel heeft ten aanzien van honderdzeventien

XCI Tekst van beide uitspraken: a.v. 2 Beel verklaarde in '47 dar dë adel in ons land een zo geringe betekenis had dat aparte maatregelen niet geboden

464 [PDF]
RIDDERORDEN

personen ontneming van de koninklijke onderscheiding overwogen en deze met betrekking tot drie-en-negentig personen voorgesteld - alle adviezen zijn door de Kroon aanvaard. Tot diegenen die aldus hun onderscheiding (of onderscheidingen) verloren, behoorden verscheidenen die 'fout' waren geweest, de oud-minister-president de Geer (op zijn proces komen wij nog terug), enkele ondernemers die of door de bijzondere rechtspleging Of door de Centrale Zuiveringsraad waren ontzet, en uit de wereld van de kunst de dirigent Mengelberg. Diegenen die eervolontslagen waren, behielden hun onderscheiding; dat gold voor Hirschfeld en Frederiks - het gold zelfs voor Verwey.

XCDe commissie-Behrens stelde voor, aan vier oud-militairen van het Knil die 'fout' waren geweest, de Militaire Willemsorde te ontnemen - ook dit voorstel werd gevolgd.

XCTenslotte was ook nog de vraag gerezen of Nederlandse onderscheidingen ontnomen moesten worden aan buitenlanders: Duitsers die vooraanstaande figuren in het Derde Rijk waren geworden, dan wel andere buitenlanders die in hun land 'fout' waren geweest of zich anderszins hadden misdragen. Er werd besloten, dit zuiveringsaspeet maar te laten rusten.

Artsen / Advocaten 1

XC

XCTwee beroepsgroepen waren er die gebonden waren aan een bepaalde erecode: artsen en advocaten. Beide groepen namen na de bevrijding eigener beweging een zuivering ter hand - met deze had de overheid dus niet te maken."

XCNederland telde ten tijde van de bevrijding ca. twee-en-zeventighonontzet, enkelen die, zonder NSB'er te zijn, van pro-Duitse opvattingen blijk hadden

1 Wat wij over deze vorm van zuivering schrijven, is gebaseerd op de in '83 door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie gepubliceerde studie van in 't Veld: 2 Ook de kerkgenootschappen zijn, uiteraard buiten de overheid om, tot een zuivering overgegaan. Voor de Katholieke Kerk was dat een eenvoudige zaak: er was maar één priester 'fout' geweest. De Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken evenwel hadden verscheidene 'foute' predikanten geteld en die zijn er vermoedelijk ook bij andere protestantse kerkgenootschappen geweest. Alleen van de Nederlandse Hervormde Kerk kennen wij bijzonderheden over de zuivering: acht predikanten die NSB'er waren geweest, werden uit hun ambt

465 [PDF]
ZUIVERING

derd artsen. Ca. vijfduizend hunner hadden deelgenomen aan de verzetsacties die van de illegale artsen-organisatie Medisch Contact waren uitgegaan - zij hadden als een van hun eerste verzetsdaden begin '42 geweigerd zich bij de 'foute' Nederlandse Artsenkamer aan te melden. Dat laatste hadden (op aanraden van Medisch Contact) de ca. driehonderdzeventig Joodse artsen wèl gedaan maar voorts (tegen de parolen van Medisch Contact in) ruim twaalfhonderd andere artsen, onder wie enkele honderden die in dienst van de overheid waren, ca. tweehonderdvijftig die 'fout' waren geweest (meestal blijkens hun lidmaatschap van het Medisch Front der NSB) of zich anderszins hadden misdragen, bijvoorbeeld door vrijwillig keuringen uit te voeren voor Duitse instellingen of door (zoals door de bezetter was geëist) namen van illegale werkers die zich door hen hadden moeten laten behandelen, aan de SD door te geven.

XCNa de bevrijding rees de vraag of het op de weg lag van Medisch Contact (de organisatie bleef in stand), te bevorderen dat aan artsen die 'fout' waren geweest of zich anderszins ernstig hadden misdragen, hun bevoegdheid zou worden ontnomen; besloten werd, dit over te laten aan de instanties der bijzondere rechtspleging - die instanties hebben aan negen artsen hun bevoegdheid tijdelijk ontnomen en aan één arts, N. van Nieuwenhuyzen, die als lid van de kampstaf in het concentratiekamp Amersfoort met schandelijke nalatigheid was opgetreden (hij kreeg twintig jaar gevangenisstraf), die bevoegdheid ontnomen voor het leven.' Medisch Contact beperkte zich er toe, bepaalde groepen te weren: diegenen die 'fout' waren geweest of zich ernstig hadden misdragen en allen die louter uit slapheid de parolen van Medisch Contact niet hadden opgevolgd - niet evenwel de overlevenden onder de Joodse artsen en evenmin de artsen die in overheidsdienst waren geweest. 2 Het bestuur van de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst had zich in '4I door de bezetter laten gelijkschakelen (daarom juist was het tot de vorming van Medisch Contact gekomen)

I Medisch Contact had op de bijzondere rechtspleging minder invloed dan het wenste. Er was afgesproken dat het bij de beroepsuitsluitingen, uit te spreken door de organen der bijzondere rechtspleging, betrokken zou worden, maar van die afspraak kwam niets terecht. Zo werd aan de twee opeenvolgende leiders van het Medisch Front der NSB, G. A. Schalij en K Keijer, de artsbevoegdheid zelfs niet tijdelijk ontnomen, evenmin aan de President van de Artsenkamer, C. C. A. Croin. 2 Medisch Contact ging er terecht van uit dat een arts die in overheidsdienst was, zijn gehele bestaan op het spel had gezet als hij zich bijvoorbeeld niet bij de Artsenkamer had aangemeld - dat had niet gegolden voor artsen die een eigen praktijk hadden.

466 [PDF]
ARTSEN

- de Maatschappij moest na de bevrijding opnieuw georganiseerd worden. Dat geschiedde eind '45 en zij werd min of meer de voortzetting van Medisch Contact. Nadien werden evenwel diegenen die niet méér hadden gedaan dan zich bij de Artsenkamer aan te melden, toch als lid van de Maatschappij toegelaten - geweerd werden, in ieder geval tot' 50, alleen de, zoals het heette, 'notoire gevallen'. Het bleek niet zo eenvoudig om vast te stellen of de betrokkenen die aanduiding inderdaad hadden verdiend - men had er ruim twee jaar voor nodig. Ca. tweehonderd artsen waren toen nog niet tot de Maatschappij toegelaten - dat geschiedde later.

XC'Mislukt mag men de poging om de artsenstand te zuiveren wel noemen', schrijft in 't Veld.' Wij vragen ons af of dit juist is. Een arts die niet tot de Maatschappij was toegelaten, was in de ogen van zijn collega's gestigmatiseerd - dat was een niet geringe straf. Was men verder gegaan en had men artsen louter en alleen om het feit dat zij 'fout' of slap waren geweest, hun bevoegdheid ontnomen, dan zou men op die ene sector met een gestrengheid zijn opgetreden die in de samenleving als geheel, waar zovelen geweigerd hadden persoonlijk enig risico te aanvaarden, niet toe te passen viel en die in zoverre ook op degenen die 'fout' waren geweest, niet is toegepast omdat dezen na hun vrijlating weer de gelegenheid moesten krijgen, een normale plaats in de samenleving in te nemen.

XCNu de advocaten.

XCBij deze beroepsgroep lagen de verhoudingen ten tijde van de bevrijding anders dan bij de artsen.

XCVan artsen was niet gevergd dat zij zich in hun persoonlijk leven correct gedroegen - had een arts oplichting gepleegd, dan werd hem zijn bevoegdheid niet ontnomen. Aan advocaten evenwel was voorgeschreven dat zij ook in hun persoonlijk leven correct optraden - wie dat niet deed, kon door de Raden van Toezicht die de Orde van Advocaten had ingesteld in de negentien arrondissementen die het land telde, 'van het tableau geschrapt worden', zoals het heette; de betrokkene kon dan wel

XCI N. K C. A. in 't Veld: De zuivering van artsen en advocaten, p.

467 [PDF]
ZUIVERING

doorgaan met het geven van juridische adviezen maar niet langer voor een rechterlijk college optreden.

XCVerschil met de artsen was er ook in zoverre dat de bezetter er niet toe was overgegaan, een met de Artsenkamer te vergelijken Advocatenkamer in het leven te roepen. Wèl had de NSB een Rechtsfront gekend en daarbij hadden zich van de ruim zeventienhonderd advocaten ca. vijf-en-tachtig aangesloten - een deel van die vijf-en-tachtig was overigens niet advocaat gebleven maar had tijdens de bezetting een functie aanvaard in het bestuursapparaat of bij de rechterlijke macht.

XCVerschil met de artsen was er voorts omdat, terwijl de arts bij zijn beroepsuitoefening in hoofdzaak contact heeft met zijn patiënten, de advocaat behalve met zijn cliënten ook contact heeft met zijn eonfraters en met de leden van de rechterlijke colleges. Hij treedt in het openbaar op; dat schept een andere situatie.

XCVerschil met de artsen was er tenslotte omdat, terwijl de arts die 'fout' was, in zijn beroepsuitoefening geen 'foute' daden had behoeven te bedrijven, de a.dvocaat die 'fout' was, dat laatste in menig geval wèl had gedaan: hij had bijvoorbeeld als juridisch deskundige verenigingen die door de bezetter waren opgeheven, geliquideerd of was opgetreden als Verwalter van aan de Joden ontnomen bedrijven.

Een wezenlijk andere situatie - dat had zijn gevolgen.

XCAlle advocaten die tot het einde der bezetting hun beroep hadden uitgeoefend en 'fout' waren geweest, ca. vijf-en-veertig, of zich in een ander opzicht hadden misdragen, ca. twintig, werden na de bevrijding door de Raden van Toezicht 'van het tableau geschrapt'; daarenboven werd aan minstens tien gedurende enige tijd de uitoefening van hun beroep verboden en werden er minstens vier berispt. Die zuivering voltrok zich, aldus in 't Veld, 'verrassend snel, grondig, en zonder grote schokken.' 1 Maar dat was niet het einde.

XCDiegenen die 'van het tableau geschrapt' waren, dienden enige tijd na hun vrijlating veelal het verzoek in, weer tot de balie te worden toegelaten. In de meeste arrondissementen werd dat geweigerd maar in de herfst van '5 I stelde de Hoge Raad, waarbij een der afgewezenen in cassatie was gegaan, de betrokkene in het gelijk, conform een uitspraak van een vergadering van de Dekens van de Orden van Advocaten dat de 'evident lichte gevallen' weer toegelaten moesten worden. Het toelaten van uitgeslotenen die men niet als 'evident lichte gevallen' kon beschou

XC1A.V., p.

468 [PDF]
ADVOCATEN

wen, begon vier jaren later - niet over de gehele linie evenwel. Er waren Raden van Toezicht die ook in de tweede helft van de jaren' 50 en in de jaren '60 weigerden, eertijds beruchte NSB'ers toe te laten. Het slot van het lied was dat allen die dat wensten, toch weer als advocaat konden gaan optreden - wel te verstaan: die lange nasleep van de zuivering vond pas zijn einde in '71, meer dan vijf-en-twintig jaar na de bevrijding.

De Joodse Ereraad

XC

XCWij zijn nu gekomen tot de laatste vorm van zuivering waaraan aandacht moet worden besteed: die waartoe de Joodse organisaties zijn overgegaan.

XCEerst enkele feiten.

XCIn '40 was op initiatiefvan de Nederlandse Zionistenbond een Joodse Coördinatie-Commissie tot stand gekomen onder voorzitterschap van mr. Visser, de door de bezetter afgezette president van de Hoge Raad. Zij had zich op het standpunt gesteld dat met de bezetter generlei contact moest worden onderhouden - zij was derhalve voor die bezetter onbruikbaar. Hij had behoefte aan een college dat zijn bevelen onmiddellijk zou doorgeven aan de Joodse bevolkingsgroep en zou aandringen op stipte gehoorzaamheid. Dat college was kort voor de Amsterdamse Februaristaking tot stand gekomen in de vorm van de Joodse Raad voor Amsterdam die spoedig vertegenwoordigingen kreeg in alle steden waar groepen Joden woonden en daarmee in feite ging functioneren als een Joodse Raad voor Nederland. Het was een college van (bij de oprichting) negentien personen, t.w. zeventien leden, bijna allen behorend tot de Joodse bourgeoisie, en twee voorzitters. Die voorzitters waren de Amsterdamse industrieel Abraham Asscher en de Amsterdamse hoogleraar prof dr. David Cohen. De Duitse bevelen die zij waren gaan doorgeven, zulks in de kolommen van Het Joodse Weekblad, hadden aanvankelijk betrekking gehad op wat tot midden '41 het doel van de bezetter was: de Joden te isoleren en tot een verpauperde groep te maken - over dat eerste doel was, toen eenmaal door Hitler en de zijnen tot de uitroeiing van de Joden was besloten, een tweede geschoven: de deportatie der Joden.

XCTegen die Joodse Raad hadden zich van meet af aan weerstanden afgetekend - zijn consignes waren bij enkele belangrijke gelegenheden door talrijke Joden die van 'het Joodse verraad' waren gaan spreken, niet

469 [PDF]
ZUIVERING

XCDe situatie had zich toegespitst, toen de bezetter in juli '42 van de Joodse Raad had geëist dat hij medewerking zou verlenen aan het deporteren van Joden voor, zo was het doel bedriegelijk aangegeven, 'de arbeidsinzet in Duitsland'. Tot die medewerking had de raad zich bereid verklaard, met dien verstande dat hij geweigerd had te bepalen, welke Joden vooreerst wèl en welke niet zouden worden gedeporteerd - dat had hij aan de bezetter overgelaten. Bij die bereidverklaring was van belang geweest dat aan de raad de mededeling was gedaan dat allen die bij zijn werk betrokken waren, voorlopig (' bis auf ioeiteres's in Nederland zouden mogen blijven en ten bewijze daarvan een Sperr-stempel in hun persoonsbewijs zouden krijgen - het aantal van die voorlopige vrijstellingen was door de bezetter bepaald op 17 500 en hier was uit voortgevloeid dat velen, ook tegenstanders van de Joodse Raad, zich grote moeite gegeven hadden om als medewerker onder de vleugels van de Joodse Raad te kunnen schuilen. Niemand had geweten wat die 'arbeidsinzet in Duitsland' precies inhield - ieder was ervan uitgegaan dat men beter zo lang mogelijk in Nederland kon blijven.

XCEind mei '43 nu, toen de meeste Joden die niet gesperrt waren (er waren vele soorten Sperren geweest), al via Westerbork waren gedeporteerd, was de Joodse Raad een stap verder gegaan: gehoorzamend aan een bevel van de bezetter had hij toen in Amsterdam een keuze gemaakt onder zijn medewerkers en bepaald, wie de zevenduizend zouden zijn wier Sperre zou komen te vervallen. Veruit de meesten van die zevenduizend hadden geweigerd, zich voor vertrek naar Westerbork aan het Muiderpoortstation te melden - de bezetter was toen overgegaan tot een massale razzia in het centrum van Amsterdam waarop een kleine maand later een tweede massale razzia in Amsterdam-Zuid en -Oost was gevolgd. Eind september' 43 was in de hoofdstad bij een laatste grote razzia de rest van de Joden opgehaald welke de bezetter wilde deporteren, en bij die gelegenheid was de Joodse Raad opgeheven en waren ook Asscher en Cohen naar Westerbork gevoerd. Zij en anderen werden door de bezetter beloond voor de diensten die zij hem hadden bewezen: zij werden niet naar Auschwitz gedeporteerd maar (Cohen) naar het Alters ghetto Theresienstadt of (Asscher) naar het Austauschlager Bergen-Belsen.

XCVan het moment af dat de deportaties waren aangezegd, was het beleid van de Joodse Raad gericht geweest op het behoud van een aantal Joden; bepalend wie wèl, wie niet een Joodse Raad-Sperre zouden krijgen, had hij van juli '42 af diegenen die daarvan verstoken bleven, aan de deportatie prijsgegeven - men zou kunnen spreken van een negatieve selectie. Tot een positieve: het aanwijzen van zevenduizend Joden die hun Sperre

470 [PDF]
DE JOODSE RAAD

zouden verliezen, was hij in mei '43 overgegaan. Het streven naar zelfbehoud had daarbij, menen wij, een belangrijke rol gespeeld. Lag de verantwoordelijkheid voor dat beleid (gevolgd onder Duitse dwang - dat mag men nimmer vergeten) louter bij de twee voorzitters? Zeker niet. Elke belangrijke beslissing was door hen in de Joodse Raad als geheel aan de orde gesteld en vaak ook in het college waarin de belangrijkste stafmedewerkers verenigd waren, de z.g. Centrale Commissie. Eén lid van de Joodse Raad was spoedig weggebleven, twee hadden op principiële gronden de raad verlaten en van de leden van de Centrale Commissie had één de uitgeoefende functie neergelegd - alle overigen waren gebleven en hadden daarmee gedeeld in de verantwoordelijkheid die naar buiten slechts door de voorzitters gedragen leek te worden.

XCIn Westerbork had de Duitse dwang weer andere gevolgen gehad. Het kamp was een vóór de oorlog door de Nederlandse regering opgericht kamp voor Duitse vluchtelingen geweest voordat het in juli '42 fuden durchgangslager werd: Durchgang naar 'Polen'. Wie hadden, eenmaal in het kamp beland, daarheen dienen te vertrekken en wie er voorlopig mogen blijven? De Lagerkommandant, SS-Obersturmführer A. K. Gemmeker, had slechts aangegeven hoeveel Joden elke week (soms tweemaal per week) in de trein moesten stappen die eerst in Hooghalen en van januari '43 af in het kamp gereedstond - het bepalen wie die Joden waren, had hij overgelaten aan de hoofdzakelijk uit Duitse Joden bestaande kampstaf; als chef daarvan was de Erster Dienstleiter opgetreden, Kurt Schlesinger.' Ook die kampstaf, waaronder zich corrupte figuren hadden bevonden, was door de bezetter beloond voor de verleende medewerking: Schlesinger, de andere Dienstleiter en diegenen tot wie zij hun protectie hadden uitgestrekt, hadden zich nog in Westerbork bevonden, toen in september '44 de laatste deportatietreinen waren vertrokken, en zij waren als uitvloeisel daarvan in april '45 bevrijd samen met een aantal Joodse onderduikers die in de hongerwinter waren opgepakt en die de bezetter niet meer naar Duitsland had kunnen afvoeren.

XCAl die aarzelingen werden overwonnen.'

XCBegin '46 gingen de drie Joodse kerkgenootschappen, t.w. het Nederlands- Israëlietisch Kerkgenootschap, het Portugees- Israëlietisch Kerkgenootschap en het Verbond van Liberaal-Religieuze Joden in Nederland, samen met de Nederlandse Zionistenbond over tot de oprichting van een Ereraad. De opzet was dat deze raad een uitspraak zou doen over diegenen van wie na onderzoek zou blijken dat zij, aldus het reglement van de raad, zichzelf bij het verstrekken van Sperr-stempels of bij de samenstelling van transportlijsten materieel hadden bevoordeeld (bijv. door voor hun gunsten geld of goederen te vragen), of andere Joden hadden verraden of 'zonder noodzaak' (d.w.z. in een situatie waarin men zonder risico te lopen anders had kunnen handelen) Joodse medegevangenen hadden mishandeld, en voorts over diegenen die gehandeld hadden op een wijze, 'onverenigbaar met de meest elementaire Joodse solidariteit.' De Ereraad zou een voorzitter en een aantal leden krijgen die over vijf leden tellende Kamers konden worden verdeeld. De raad kon bij hem tegen bepaalde personen ingediende klachten in behandeling nemen maar zou (in dat geval voltallig) ook uitspraken doen over allen47

1 Wat wij in het hiervolgende over de Joodse Ereraad schrijven, is gebaseerd op een in '86 door dr. N. K C. A. in 't Veld hoofdzakelijk op grond van het archiefvan deze raad geschreven studie.

472 [PDF]
DE JOODSE ERERAAD

die na 15 augustus '42 als voorzitter of lid van de Joodse Raad waren aangebleven: Cohen en Asscher en de vijfleden van de Joodse Raad die nog in leven waren. In die uitspraken kon aan de betrokkenen voor het leven of voor een bepaalde periode het recht worden ontzegd om in enige Joodse organisatie een functie of een ereambt te bekleden en die uitspraken zouden in het Nieuw Israëlietisch Weekblad en in het orgaan van de Zionistenbond, De Joodse Wachter, worden gepubliceerd.

XCAldus de opzet.

XCHet duurde een half jaar voordat de Joodse Ereraad was samengesteld. Voorzitter werd de Amsterdamse advocaat mr. M. Bosboom en onder de eerst zeven, vervolgens elf leden bevond zich als felste tegenstander van het beleid van de Joodse Raad de socialistische Zionist, dr. S. Kleerekoper, spoedig benoemd tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam - hij had tijdens de bezetting alle contact met de Joodse Raad gemeden en was ondergedoken.

XCAan het werk van de raad werd weinig medewerking verleend: slechts tegen omstreeks twintig personen werden klachten ingediend en twee personen deden eigener beweging de raad weten dat zij prijs stelden op een uitspraak. Een uitspraak die een afkeuring inhield, werd door de raad in maar vier gevallen (die van de voorzitters en leden van de Joodse Raad niet meegeteld) noodzakelijk geacht; zij hadden betrekking op een afdelings chef van de Joodse Raad die in de crisis van mei '43 zijn ondergeschikten had beschermd zodat er onder de ondergeschikten van andere afdelingchefs meer slachtoffers waren gevallen, op een Joodse arts die de hem door de bezetter opgedragen keuringen voor de begin '42 ingestelde Joodse werkkampen met grote stiptheid had verricht, en op twee stafleden van de Centraal Israëlietische Ziekenverpleging te Amsterdam die geweigerd hadden, ondergeschikten die wilden onderduiken, de beschikking te geven over hun distributiebescheiden en medewerking hadden verleend aan het steriliseren van gemengd-gehuwde Joden, waartoe de bezetter in mei '43 opdracht had gegeven.

XCWat in Westerbork en andere kampen was gebeurd, kwam vrijwel niet aan de orde, onder meer door gebrek aan bewijzen en onwilligheid van getuigen maar toch ook wel door laksheid van de Ereraad - Schlesinger werd niet eens opgeroepen, laat staan beoordeeld. De Raad concentreerde zich, afgezien van de al genoemde gevallen, op de zaak van de Joodse Raad, waarbij begonnen werd met de procedure tegen Asscher en Cohen; aan de zo belangrijke Centrale Commissie werd geen aandacht besteed.

XCAsscher weigerde te verschijnen - de secretaris van de Ereraad kreeg van een van zijn dochters te horen dat de Ereraad haar vader 'geen snars

473 [PDF]
ZUIVERING

interesseerde.' 1 Cohen stelde zich anders op; hij deed het bestuur van het Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap weten, er van overtuigd te zijn dat de behandeling van zijn zaak zou leiden tot 'vrijspraak met dankbetuiging voor de verrichte arbeid' 2, en ging zich, bijgestaan door een advocaat, voor de Ereraad verdedigen. In de loop van '47 evenwel raakte de Kamer die zich over Cohens beleid moest uitspreken, onvoltallig. Ernstiger nog werd haar arbeid doorkruist doordat Sikkel, de procureurfiscaal bij het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof, begin november '47 Asscher en Cohen liet arresteren - zij werden na enkele weken vrijgelaten maar niet buiten vervolging gesteld. Men had zich kunnen voorstellen dat de Joodse Ereraad het standpunt zou innemen dat hij met een eigen uitspraak zou wachten tot de bijzondere rechtspleging zich zou hebben uitgesproken, maar de Ereraad deed het tegendeel: nadat hij in grote haast was aangevuld (twee nieuwe leden hadden Cohens verdediging niet gehoord en kenden ook het dossier niet), deed hij eind december de uitspraak dat het beleid van Asscher en Cohen op vier punten: de vorming van de Joodse Raad op Duits bevel, de uitgave van Het Joodse Weekblad, de medewerking aan maatregelen als het invoeren van de Jodenster en de dwang die uitgeoefend was bij het innen van een speciale, alleen voor Joden geldende belasting, 'laakbaar' was; 'zeer laakbaar' werd de medewerking genoemd die in mei '43 verleend was, toen de Joodse Raad een selectie had gemaakt onder zijn eigen medewerkers. De Ereraad was van oordeel dat Asscher en Cohen voor het leven uitgesloten moesten worden van het bekleden van functies of ereambten bij enige Joodse instelling of organisatie.

XCDeze uitspraak leidde tot vele afwijzende reacties zowel in Joodse als in niet-Joodse kringen; de advocaten van Asscher en Cohen spraken van een 'poging tot beïnvloeding der Nederlandse justitie die in hoge mate afkeurenswaardig moet worden geacht.' 3 Die mening werd door verscheidene andere juristen gedeeld.

XCIn de eerste maanden van '48 werden de vijf overlevende leden van de Joodse Raad opgeroepen om voor de Ereraad te verschijnen.1}lle vijf bleven weg. Ook hun beleid werd gelaakt - zij werden krachten~ een in mei '48 gedane uitspraak voor vijf jaar uitgesloten.

XCVervolgens werd in '49 op aandrang van de Joodse organisaties die de Ereraad hadden opgericht, besloten, een Beroepsraad in te stellen: alle

1 Aangehaald in N. K C. A. in 't Veld: 'De Joodse Ereraad', P.27. 2 Brief, 25 okt. I946, van D. Cohen aan de Permanente Commissie van het Ned. Israël. Kerkgenoot schap, aangehaald a.v., p. 28. 'Aangehaald in in 't Velds studie, p. 43.

474 [PDF]
DE JOODSE ERERAAD

door de Ereraad gewraakten zouden voor dit college hun beleid opnieuw kunnen verdedigen. Drie hunner, onder wie Cohen, maakten het voornemen daartoe kenbaar maar verder kwam de zaak niet: na alles wat zich om de Ereraad had afgespeeld, bleek het niet mogelijk, in Joodse kring gezaghebbende personen te vinden die bereid waren van de bedoelde Beroepsraad deel uit te maken, en het slot van het lied was dat de besturen die tezamen de Joodse Ereraad in het leven hadden geroepen, in januari ,50 besloten, aan de uitspraken van die raad geen enkele eonsequentie meer te verbinden.

XCEen wel heelonbevredigende afloop! Misschien was dat niet zo vreemd: de Duitse dwang had tallozen in de Nederlandse samenleving voor gewetensproblemen geplaatst maar binnen geen enkele groep waren die problemen zo klemmend geweest als binnen de Joodse en geen groep was zo geschonden uit de oorlog te voorschijn gekomen. De impuls om tot zuivering van de eigen gelederen over te gaan leefde na de bevrijding lang niet bij allen - nog geen vijf jaar nadien had hij het laatste restje van zijn kracht verloren. Men moet deze ontwikkeling los maken van de personen die er een rol in speelden - zij was de uitdrukking van wat in een gehele bevolkingsgroep leefde c.q. niet leefde.

XCMaar dat geldt op een veel breder terrein.

Slot

XC

XCDe historici J. c. H. Blom en 1. Schöffer en de juristen A. C. 't Hart en mr. J. M. de Maar- Willink hebben als samenstellers van het eerder al door ons genoemde, in '79 verschenen rapport De affaire Menten 1945 1976 in de zuivering (en de bijzondere rechtspleging) drie fasen onderscheiden: de eerste fase was de 'onbeheerste, wilde fase'; daar schoof als tweede 'een zogenaamd 'ordelijke' fase' overheen: men wilde snel optreden.

XC'Ten aanzien van de zuivering was dit misschien minder moeilijk; binnen elke beroepsgroep werden zuiveringscommissies waarin ook niet-juristen zitting hadden, in het leven geroepen die vrij snel aan het werk gingen en de meeste eenvoudige zaken ook spoedig afwikkelden.'

XCDe derde fase was, aldus de vier genoemden, de 'fase van de illusoir gebleken catharsis' - zij zette

475 [PDF]
ZUIVERING

'eigenlijk omstreeks 1947 al in, toen ... de zuivering nog niet was voltooid. Men zou deze fase, misschien iets suggestief, de 'fase van de tegenzin' en zelfs 'van het kwade geweten' kunnen noemen.' t

XCIn hoeverre deze indeling in drie fasen van toepassing is op de bijzondere rechtspleging komt pas in het volgende hoofdstuk aan de orde - ten aanzien van de zuivering (een gecompliceerd onderwerp, zoals bleek, en een waarmee de vier genoemden eigenlijk niet te maken hadden) kunnen wij er niet veel mee beginnen. Een 'onbeheerste, wilde fase' is er in '45 slechts in beperkte mate geweest (het Militair Gezag heeft velen gestaakt op grond van klachten die niet onmiddellijk onderzocht konden worden), de zuiveringscommissies zijn op tal van terreinen vrijwelonmiddellijk aan het werk gegaan en de 'fase van de tegenzin en van de illusoir gebleken catharsis' is niet 'omstreeks 1947' begonnen maar al veel eerder: van die tegenzin werd in '45 al duidelijk blijk gegeven" en in mei '46 stond voor de illegale werkers vast dat de zuivering niet in de verste verte was geworden wat men er van had gehoopt. Op het gehele proces terugziend heeft de Grote Adviescommissie der Illegaliteit haar oordeel als volgt vastgelegd:

XC'In het verloop der zuivering als geheel heeft de illegaliteit getroffen het gebrek aan vastbeslotenheid, kracht en rechtlijnigheid van het regeringsbeleid, het verschil in normen op verschillende zuiveringsgebieden, de rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid, de steeds weer door feitelijk beleid gelegaliseerde tendens tot het sparen der groten en het straffen der kleinen, de overschatting van de deskundigheid, de onderschatting van waarden als karaktervastheid en principieelheid. In het algemeen: dat regering en volk onder de maat gebleven zijn op dit stuk, teruggevallen in vooroorlogse kleinheid, niet gelouterd door het bezetzuivering beschouwen maar in het genoemde rapport zijn die twee maatschappelijke

t 1945-1976, p. 193--95. 2 Het rapport bevat op de pag.'s 205 en 206 een uitvoerig betoog dat 'naarmate de vermoeidheid en het gevoel van verzadiging ten aanzien van de herinnering aan de oorlog toenamen', de op mildheid gebaseerde kritiek weerklank ging vinden 'bij althans een deel van het-publiek. Over het kwaad van de bezettingstijd leek het kwaad van de zuivering zelf te schuiven ... Niet alleen de catharsis zelf was 'onzuiver' doorgezet, maar ook de uitvoering bevatte veel onzuiverheid. Niet een hernieuwing en verstrakking van het vervolgingsbeleid tegen 'landverraders' leek nodig, maar een radicale 'zuivering' van die catharsis zelf door onbarmhartige onthullingen , door vervolging desnoods van de zuiveraars die zelf schuldig waren.' In deze passage zijn de bijzondere rechtspleging en de zuivering lelijk door elkaar gehaald. Natuurlijk kan men de bijzondere rechtspleging ook als een vorm van

476 [PDF]
'ONDER DE MAAT'

tingsleed, niet gedragen door de wil het nationale leven op een hoger, breder plan te brengen - dat alles wekte teleurstelling in illegale kring en ontmoedigde.' I

XCEnkele maanden na de bevrijding hadden de weerstanden tegen de zuivering zich vooral in het katholieke kamp al duidelijk gemanifesteerd - wij zien ze als gevolg van de nevenverschijnselen waarmee het ingrijpen van het Militair Gezag gepaard ging. De moeilijkheid lag niet (noch heeft zij ooit gelegen) bij het zuiveren van diegenen die 'fout' waren geweest - dat werd algemeen als de natuurlijkste zaak van de wereld beschouwd; de moeilijkheid lag louter en alleen bij het zuiveren van diegenen die in andere opzichten beneden de maat waren gebleven: zij werden, wat het personeel in overheidsdienst betrof, door het Militair Gezag gestaakt, zulks in afwachting van een nader onderzoek door de diverse zuiveringsadviescommissies. Hoe konden deze aan hun gegevens komen? Onderzoek in de overheidsarchieven zou jaren hebben gevergd - er werd aangedrongen op het indienen van concrete klachten. Daarbij hebben zich, wij twijfelen er niet aan, onzuiverheden voorgedaan: er zullen wel door chefs ongefundeerde klachten zijn ingediend tegen ondergeschikten waar zij vanaf wilden, en door ondergeschikten even ongefundeerde klachten tegen chefs wier plaats zij wensten in te nemen, er zullen ook wel wilde beschuldigingen van buitenstaanders zijn binnengekomen - het zijn de verhalen over dergelijke nevenverschijnselen geweest die Schermerhorn zeven weken na de bevrijding de zuivering deden aanduiden als 'een kankergezwel'.

XCOok op de aartsbisschop (voor wie wat de geestelijkheid betrof het zuiveringsprobleem zich beperkte tot het wegzuiveren van één priester die 'fout' was geweest) hebben die verhalen indruk gemaakt - wij haalden in het voorafgaande al zijn brief aan Beel d.d. 3 november '45 aan, waarin hij schreef over 'de zuiveringsziekte' en de zuivering aanduidde als 'het grootste ongeluk dat ons volk treffen kon bij de heropbouw van ons vaderland', maar wij willen hier nu aan toevoegen dat mgr. de Jong zich al bijna twee maanden eerder in uitgebreider bewoordingen even negatief over de zuivering had uitgelaten. Hij was voorzitter van het hoogste orgaan van de Nijmeegse Universiteit: de Sint Radboud-Stichting, en

XCI Witboek CAG, p. 154.

477 [PDF]
ZUIVERING

ook bij die universiteit dienden zuiveringsmaatregelen getroffen te worden tegen enige docenten en een aantal studenten - welnu, hij vond het 'vanzelfsprekend' dat bijvoorbeeld studenten 'vanwege hun anti-vaderlandse houding verwijderd' werden, maar zijn oordeel was dat het bestuur van de Sint Radboud-Stichting zich daar volledig buiten moest houden. 'Immers', zo schreef hij op 10 september '45 aan de secretaris van het bestuur,

XC'wat zien wij gebeuren? Ons volk is aangetast door een afschuwelijke ziekte, die wij de zuiveringsziekte zouden willen noemen. De ene helft van het volk 'zuivert' de andere helft'

XC(in werkelijkheid heeft, de 'fouten' uitgezonderd, slechts ongeveer één op de vijftig werkende Nederlanders te maken gekregen met de vormen van zuivering die wij in dit hoofdstuk beschreven).

XC'De zuiveringscommissies rijzen als paddestoelen uit de grond. En als dergelijke commissies er eenmaal zijn, dan ligt het gevaar voor de hand ... dat zij methoden van onderzoek toepassen, die in normale tijden zouden verfoeid en uitgescholden worden als 'inquisitie'-methoden Met een ijver, een betere zaak waardig, wordt uitgeplozen of iemand misschien wel eens een keer bij de een of andere gelegenheid wat slap is geweest ... En als alleen of in hoofdzaak de ijver voor de gerechtigheid de 'zuiveraars' dreef, dan kon men ... tenslotte er vrede mee hebben, doch hoe gemakkelijk kunnen wraakzucht, het streven zichzelf naar voren te werken door anderen uit te schakelen en andere minderwaardige motieven een rol spelen. Er bestaat geen enkele begrenzing van het onderzoek, en al kan iemand ook bewijzen te over aanhalen dat hij een goed vaderlander was, dat doet er niet toe: koste wat het kost moeten fouten, zwakheden gevonden worden .

XC. . . En over wat voor misdaden gaat het? Over misdaden tegen het vaderland. Maar er zijn nog andere misdaden. Stel u eens voor dat de ene helft van ons volk de andere helft eens ging onderzoeken omtrent het punt van echtbreuk. Wie zou zich daartegen niet verzetten? En terecht. Men zou zich verzetten tegen dat napluizen, tegen het wroeten, niet tegen het feit dat echtbreuk zo erg niet is. In ieder geval erger dan tekorten in vaderlandsliefde.' 1

XCWaarom achten wij deze brief (een toonbeeld van slordig denken: de overheid had met echtbreuk niets, met 'tekorten in vaderlandsliefde'alles te maken) van belang? Vooral hierom omdat zij duidelijk maakt dat al

XC1 Aangehaald in Katholieke Universiteit Nijmegen 1923-1973. Een documentenboek (1974), P· 26 9-7

478 [PDF]
WEERSTANDEN

kort na de bevrijding van het voor het katholieke volksdeel hoogste kerkelijke gezag impulsen zijn uitgegaan die de animo om de zuivering serieus aan te pakken bepaald niet bevorderden.

XCDe zuivering is een in veler leven diep ingrijpend maatschappelijk proces geweest waarvan men zowel tijdens de bezetting als vlak na de bevrijding de gecompliceerdheid heeft onderschat.

XCOver beide punten iets meer.

XCDe zuivering heeft zich tot twee groepen uitgestrekt: zij die 'fout' waren geweest en zij wier optreden anderszins tot kritiek aanleiding had gegeven.

XCTen aanzien van de eerste groep, maar louter en alleen ten aanzien van háár, is de zuivering rigoureus uitgevoerd: bij de overheid zijn allen die zich aan de zijde van de vijand hadden geschaard, ca. elfduizendvijfhonderd personen, aanvankelijk geschorst en vervolgens ontslagen (dat is, zoals bleek, zelfs gebeurd met diegenen die in een vroeg stadium van de bezetting slechts korte tijd lid van de NSB waren geweest) en ook in het bedrijfsleven zijn vele ontslagen gevallen - van hun aantal is zelfs geen schatting mogelijk. Op het moment van de schorsing waren de betrokkenen in de regel gedetineerd - schorsing en ontslag betekenden dat hun gezinnen in moeilijkheden kwamen en dat zij na hun vrijlating naar een nieuwe positie moesten gaan zoeken.

XCDe tweede groep is van grotere omvang geweest. Uit de in het voorafgaande gegeven cijfers blijkt dat, schakelen wij diegenen uJt die 'fout' waren geweest, de volgende aantallen personen (wij beperken ons tot de grootste groepen) met diverse zuiveringsinstanties te maken hebben gehad: overheidspersoneel 20500; land- en zeemacht IS 000; perswereld 1000; radiowereld 700; de wereld van de kunsten 700; studenten 5000; bedrijfsleven 4000; Nederlandse Spoorwegen 3400. Dit geeft een totaal van 50700 het werkelijke totaalcijfer is iets hoger geweest doordat wij de kleine groepen (rechterlijke macht, notarissen, universitaire staven, artsen, advocaten, predikanten en diegenen wier gevallen door de joodset Ereraad werden behandeld) niet hebben meegeteld en doordat er één wellicht vrij aanzienlijke groep is waaromtrent het cijfermateriaal ontbreekt: de kaderleden en arbeidscontractanten van de Nederlandse Arbeidsdienst. Kleinere groepen werden weer gevormd door diegenen van

479 [PDF]
ZUIVERING

wie uitspraken moesten worden gedaan door ereraden als ingesteld door de SDAP en het NVV.

XCWij schreven over 'een in veler leven diep ingrijpend maatschappelijk proces'. Zo was het. Wij vermeldden dat de Londense regering en het College van Vertrouwensmannen van opvatting waren dat het uitreiken van stakingsbevelen geen nadelig effect mocht hebben op de positie van de betrokkenen, maar zo werd het door dezen, door hun gezins- en familieleden en door anderen die zich met hen verbonden voelden, niet ondergaan: het was, onvermijdelijk, onterend. Men was terzijde geschoven en tot passiviteit veroordeeld. De buurt wist ervan. Dat was een situatie die geen van de betrokkenen ooit heeft beschreven maar wij twijfelen er niet aan of er is door velen zwaar aan getild. Vandaar ook de drang naar een snelle rehabilitatie.

XCDaarmee komen wij tot het tweede punt: dat de ingewikkeldheid van de zuivering is onderschat. Zij leek eenvoudig maar ze was het niet - 'het grauwe gebied tussen 'goed' en 'fout' " aldus de historici J. H. J. van den Heuvel en D. M. Ligtermoet in hun studie over de zuivering der burgemeesters van Zeeland, 'bleek onvermoed groot en ook gecompliceerd te zijn.' 1 Wilde men tot verantwoorde uitspraken komen (in dat opzicht heeft, zoals bleek, aan de uitspraken van de Ereraden voor de Kunst veel ontbroken), dan was onderzoek nodig. Inderdaad, de zuivering is begonnen op grond van ingediende klachten maar zij heeft, speciaal met betrekking tot diegenen die in dienst van de overheid waren geweest (de politie uitgezonderd), spoedig een redelijk solide grondslag gekregen: men is dieper op de daden en de houding der betrokkenen ingegaan en dat heeft, mede omdat het vaak grote aantallen personen betrof, veel tijd gevergd. Veruit de meeste van de uiteindelijke zuiveringsuitspraken dateren uit de jaren '46 en '47 maar de zuivering heeft, zoals bleek, op vele terreinen veellanger geduurd: de perszuivering en de zuivering van de kunstenaars tot in '5 I, die van de beroepsmilitairen en de reserveofficieren vermoedelijk tot in '56, die van het overheidspersoneel tot in ,59 en de (vrij snel voltrokken) zuivering van de advocaten had een nasleep tot in '71.

XCZiet men op de zuivering terug, dan dient men te constateren dat er één college is geweest dat zich, alle uitgeoefende kritiek ten spijt, daaraan heeft weten te onttrekken: de Hoge Raad. De verantwoordelijkheidJ.J.wederopbouw. Het naoorlogs herstel van het openbaar bestuur in de provincie Zeeland'

I H. van den Heuvel en D. M. Ligtermoet: 'Burgemeesters tussen wanorde en

480 [PDF]
VERZET TEGEN DE ZUIVERING

daarvoor ligt bij het kabinet-Schermerhorn dat in de zomer van '45 met het college een transactie heeft gesloten waartoe het kabinet (Donker heeft dat in de Tweede Kamer terecht opgemerkt) het recht miste.

XCVoorts moet men constateren dat er twee sectoren zijn geweest waarop de zuivering van meet af aan niets te betekenen heeft gehad: de politie en het bedrijfsleven. Zij heeft ten aanzien van de politie gefaald omdat men, had men er ernst mee willen maken, vrijwel de gehele politie had moeten wegzuiveren 1 zij heeft gefaald ten aanzien van het bedrijfsleven omdat bij de verantwoordelijke autoriteiten de wens overheerste om dat bedrijfsleven onmiddellijk in de wederopbouw in te schakelen. Speciaal die zuivering van het bedrijfsleven is een wassen neus geweest - dat is al voortgevloeid uit het feit dat het vier maanden na de bevrijding afgekondigde wetsbesluit F 160 van ontzetting van het recht om een leidende functie te vervullen een ieder uitsloot die hulp aan de vijand had verleend 'uit noodzaak of met het oogmerk en in de redelijke veronderstelling, daardoor uiteindelijk het Nederlandse belang te dienen.' Hierop kon elk zich beroepen die grote Duitse orders had aanvaard.

XCOp andere sectoren heeft, menen wij, de zuivering een serieuzer karakter gedragen in zoverre dat de wetsbesluiten die eraan ten grondslag lagen, een goed uitgangspunt boden en dat er sprake was van reëel onderzoek door de zuiverende instanties. Te bedenken valt evenwel dat op de belangrijkste sector: die van de zuivering van allen die in overheidsdienst of semi-overheidsdienst waren geweest, de betreffende zuiveringscommissies slechts adviserend van aard waren - de beslissing lag bij de ministers.

XCDe meeste van die adviezen werden pas geruime tijd na de bevrijding uitgebracht en de meeste beslissingen zijn nog later genomen.

XCDat betekende dat twee factoren hun invloed deden gelden op een wijze die nauwelijks in enig geval precies kan worden aangegeven - niettemin zijn die factoren een realiteit geweest.

XCDe eerste was het verzet tegen de zuivering, de tweede de wijziging van wat men bij gebrek aan een betere term 'de geest des tijds' noemen kan.

XC1 De gebrekkige politiezuivering leidde er toe dat politiefunctionarissen die tijdens de bezetting de dienst verlaten en tot illegale groepen toegetreden waren, na de bevrijding bij hervatting van hun functie in een milieu terechtkwamen waar velen, soms hogeren in rang, waren gehandhaafd van wie die ex-illegalen precies wisten, hoe ver zij in hun dienstbaarheid aan de bezetter waren gegaan. Hier vloeiden tal van moeilijkheden uit voort, die in een aantal gevallen eindigden met het ontslag van de ex-illegale

481 [PDF]
ZUIVERING

Van het verzet als bedoeld maakten wij in het voorafgaande al mel

XCding: verzet, in '45 al, van de Actie Rechtsherstel der Nederlandse Kunstenaars, van het Interacademiaal Contact van Studenten-'Tekenaars' en van (Amsterdam) de Vereniging van Ouders van Studenten-'Tekenaars', actie in '46 van enkele honderden burgemeesters en andere bestuursambtenaren en vervolgens van twee-en-twintig hooggeplaatsten (onder aanvoering van kardinaal de jong) ten gunste van secretarisgeneraal Frederiks die niet bij de Raad van State in beroep had kunnen gaan. Daarnaast moet melding worden gemaakt van een in januari '46 opgericht Landelijk Comité voor de Rechtszekerheid - een Comité met een dagelijks bestuur waarvan Kortenhorst voorzitter was, met een Raad van Advies met namen die een goede klank hadden (o.m. die van generaal Winkelman, prof. Meijers, Donner en de Tweede Kamer-leden Burger, Donker, joekes en Tilanus) en met een eigen Bureau dat klachten verzamelde. Dat Comité waarin Kortenhorst de drijvende kracht was en welks Raad van Advies niet veel méér was dan een uithangbord " bleef tot in '52 bestaan - vier jaar eerder had Kortenhorst het voorzitterschap van het bestuur moeten neerleggen omdat het feit dat hij, terwijl hij voorzitter was van de Tweede Kamer, voor de Raad van beroep voor de Perszuivering als advocaat van De Telegraaf was opgetreden, in de Kamer scherpe kritiek had uitgelokt. Diezelfde Kortenhorst was het die in die jaren, zoals Derksen en van der Sande het uitdrukten, 'een eenmansbedrijfje' leek te hebben opgezet om zijn partijgenoten die successievelijk minister van binnenlandse zaken waren, te bestoken met 'Amice-briefjes' die het voorkomen van disciplinaire maatregelen tegen burgemeesters als 'enig oogmerk' hadden.

XCDan was er (tweede factor) de wijziging van de 'geest des tijds'.

XCAanvankelijk was er, zo drukten wij het eerder uit, een ietwat schuwe bewondering voor de illegaliteit, maar vrij spoedig tekende zich een meer negatieve instelling jegens de illegale werkers af. Dan: de duur zelf van de zuivering wekte weerstanden - zij wekte onrust in de samenleving, terwijl de autoriteiten rust begeerden. Ook bracht de zuivering zichzelf door onjuiste publikaties als die welke eind juli '45 van de Ereraad voor de Architectuur uitgingen, in diskrediet. Wij menen evenwel dat het kabinet-Schermerhom er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen datlidmaatschap van de raad begin '47 neergelegd. Pogingen van Kortenhorst om regio

1 De raad is slechts twee keer bijeengekomen. Donker heeft bij die gelegenheden kritiek uitgeoefend op de acties van het Landelijk Comité en Burger heeft zijn

482 [PDF]
AFBRAAK VAN DE ZUIVERING

velen vrij spoedig het vertrouwen in de zuivering verloren: door Schermerhorns eigen terminologie ('het kankergezwel', waar hij op 27 juni '45 over sprak); door het goedkeuren van de verschijning, eind juli, van de Nationale Rotterdamse Courant; door in oktober het beleid dat de Hoge Raad tijdens de bezetting had gevoerd, in scherpe bewoordingen af te keuren en daarop geen enkele zuivering te laten volgen; door Beels instructie om per I december '45 de staking van allen (behalve de ernstige gevallen) die in overheidsdienst waren geweest, zonder enig nader onderzoek op te heffen; en door het feit dat in '46 de ministers van der Leeuwen Gielen gedoogden dat vooraanstaande, nog niet gezuiverde figuren als Vogt en Speet weer leidende functies uitoefenden in het Hilversumse radiobestel.

XCEn wat moest het grote publiek ervan denken toen talrijke uitspraken van zuiveringsinstanties verzacht en veelal geannuleerd werden door de colleges waarbij de betrokkenen in hoger beroep hadden kunnen gaan - colleges als de afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State, de Centrale Ereraad voor de Kunsten en de Raad van beroep voor de Perszuivering? Men doet die drie colleges geen onrecht wanneer men ze karakteriseert als organen van een door de ministers gewenste afbraak van de zuivering. Het grote publiek kon daar moeilijk een andere conclusie aan verbinden dan dat vèrgaande zachtzinnigheid en de onderlinge loyaliteit van hooggeplaatsten hadden getriomfeerd.

XCWel te verstaan: het algemene beeld dat wij in dit aan de zuivering gewijde hoofdstuk hebben kunnen bieden, had niemand in de jaren waarin zich die zuivering afspeelde. Men kon slechts reageren op wat werd gepubliceerd: voldoende om te constateren hoe weinig er van de zuivering overbleef - in latere jaren evenwel zijn de beslissingen van de ministers van binnenlandse zaken en van justitie waarmee gedragingen van ambtsdragers die aan Nederlanders het leven hadden gekost, met een berisping of zelfs zonder berisping werden afgedaan, niet tot de publieke opinie doorgedrongen. Toen burgemeester Schokking van Den Haag in ,56 moest aftreden (overigens: pas na een agitatie die zes maanden duurde) omdat hij in Hazerswoude één Joods gezin ter deportatie had laten ophalen, had hij pech - ten departemente wist men, gelijk al vermeld, dat andere in hun functie herstelde burgemeesters evenveelof méér op hun kerfstok hadden; zij waren allen gehandhaafd.

XCMisschien moet men bij ontwikkelingen als deze de permanente invloed der departementale hoofdambtenaren niet onderschatten; veelal waren dat dezelfden die tijdens de bezetting de uitoefening van hun

483 [PDF]
ZUIVERING

enkel zuiveringscollege hadden moeten verantwoorden.

XCDe illegaliteit was een kleine minderheid gebleven en Schermerhorn en Drees wensten haar na de bevrijding als politieke factor uit te schakelen - moet het dan verbazing wekken dat niet naar haar vertogen is geluisterd?

XCDe Grote Adviescommissie der Illegaliteit heeft waakzaam en verontrust de gebeurtenissen gevolgd.

XCZij heeft er op aangedrongen dat de regering het doen van aangiften in het kader van de zuivering verplicht zou stellen. Zij heeft geprotesteerd tegen de herverschijning van de NRC. Zij heeft de regering geforceerd tot het instellen van een onderzoek naar het beleid van het Driemanschap van de Nederlandse Unie. Zij heeft geprotesteerd tegen Beels besluit om alle stakingen, behalve die van de ernstigste gevallen, per I december '45 op te heffen. Zij heeft geprotesteerd tegen het feit dat het kabinet overleg ging voeren met de 'oude' Hoge Raad. Zij heeft er vervolgens tegen geprotesteerd dat de regering elke zuivering van het college achterwege liet. Zij heeft er bij koningin Wilhelmina op aangedrongen, niet haar handtekening te zetten onder de herbenoeming van het door SeyssInquart benoemde lid van de Hoge Raad Smits. Zij heeft aangedrongen op een regeling tot zuivering van het filmwezen. Zij heeft geprotesteerd tegen Beels Perszuiveringsbesluit dat de terugkeer van 'besmette' bladen mogelijk maakte.

XCZij heeft met dit alles bitter weinig succes gehad.

XCHoe is dat mogelijk geweest?

XCBreder gesteld: hoe is het mogelijk geweest dat een zuivering die door de Gideonsbende der illegale werkers in hun veelgelezen illegale bladen was gepredikt en die tijdens de bezetting door velen als noodzakelijk was beschouwd (want er was bijvoorbeeld in de gemeenten waar de Gemein de-Einsatz van kracht was, sprake geweest van weerzin tegen de burgemeester die er zijn medewerking aan verleende, er was bijvoorbeeld sprake geweest van een vrij algemene weerzin tegen de diensten welke de politie aan de bezetter bewees) - hoe is het mogelijk geweest dat die zuivering in luttele jaren verwerd tot een proces waarin de oorspronkelijk gestelde normen met voeten werden getreden?

XC

484 [PDF]
'OP BELANGRIJKE TERREINEN EEN MISLUKKING'

zuivering juist omdat zij een breed maatschappelijk proces was, de uitdrukking was van de krachten die in de samenleving als geheel aanwezig waren - dat waren, met uitzondering van de bezetter en van diegenen die met hem hadden geheuld, na de bevrijding dezelfde krachten als tijdens de bezetting. Diegenen die er in '45 op aandrongen dat, zui vering of geen zuivering, de ton eel- en de amusementswereld weer op volle toeren zouden gaan draaien, waren dezelfden die na april '42 de vertogen der illegaliteit om de voorstellingen te mijden van kunstenaars die zich bij de Kultuurkamer hadden aangemeld, naast zich neer hadden gelegd - diezelfden ook die in veel gevallen aan de als legale dagbladen verder verschijnende illegale bladen de rug toekeerden, zodra de oude dagbladen weer verschenen.' Tijdens de bezetting hadden veruit de meesten zich aangepast - wat had het bedrijfsleven anders gedaan? Maar waar moest dan na de bevrijding de maatschappelijke kracht vandaan komen die op zuivering van dat bedrijfsleven aandrong?

XCOf men de zuivering mislukt noemt, hangt er vanaf welke normen mea hanteert. Gaat men uit van de normen der illegaliteit, dan moet men inderdaad op belangrijke terreinen van een mislukking spreken - een mislukking evenwel die slechts de weerspiegeling is geweest van de samenleving waarin zich in die eerste naoorlogse jaren de zuivering heeft voltrokken.Binnenhof, de Leeuwarder Courant, Hef Parool, Trouw, De Typhoon (Zaandam) en De Waarheid, en één weekblad:

I Als voortzetting van illegale bladen verschijnen anno 1985 nog zes dagbladen:

485 [PDF]

Hoofdstuk 5: Bijzondere rechtspleging

XC

XCNiet alleen de zuivering maar ook de bijzondere rechtspleging had haar aanloop in het bevrijde Zuiden.

XCHoe was zij in Londen voorbereid?

XCNa een jaar bezetting had koningin Wilhelmina in een toespraak voor Radio Oranje (10 mei '41) gerept van 'een handvol verraders, waarvoor in een bevrijd Nederland geen plaats zal zijn' (zij had op hun deportatie gedoeld') - nu, de regering was nadien gaan beseffen dat het om veel meer dan 'een handvol' ging, dat in bezet gebied tegen diegenen die met de vijand heulden, een felle animositeit was gegroeid, dat het de taak van de regering was, excessen bij de bevrijding (een 'Bijltjesdag') te voorkomen en dat daartoe allen die 'fout' waren geweest, ook ter wille van hun eigen veiligheid gedetineerd moesten worden; daarop zou dan hun berechting volgen. Geheel in overeenstemming met wat in bezet gebied gedacht werd, was de regering daarbij tot de conclusie gekomen dat de doodstraf, afgeschaft in 1870 (behalve in het militaire strafrecht), opnieuw ingevoerd moest worden en dat de belangrijke, in artikel I van het Wetboek van Strafrecht vastgelegde principiële beperking dat geen feit strafbaar is dan uit hoofde van een voorafgegane wettelijke strafbepaling, diende te worden weggenomen. Aanvullend nieuw recht was noodzakelijk dat door nieuwe rechterlijke colleges, d.w.z. door Bijzondere Gerechtshoven, een boven deze geplaatste Bijzondere Raad van Cassatie en, voor de minder ernstige gevallen, Tribunalen zou worden toegepast.

XCEind '43 waren de vier onderling samenhangende wetsbesluiten gereed, regelende het buitengewoon strafrecht, de Bijzondere Gerechtshoven, de bijzondere rechtspleging en de bijzondere gratieverlening - voor de minder ernstige gevallen was toen nog geen regeling getroffen. Die vier besluiten werden door alle ministers gecontrasigneerd, onder wiegevallen' noodzakelijk geacht) (Het Parool, 28 (IS nov. 1941), p. 2) naar Nieuw-Guinea te deporteren.

I In die geest was ook wel in de illegale pers geschreven. Zo had het in januari '42 'een gelukkig denkbeeld' genoemd om 'de verraders die een doodvonnis ontlopen' (doodvonnissen had het blad kort tevoren in 'wellicht een paar honderd

486 [PDF]
DE LONDENSE WETSBESLUITEN

een nieuweling in hun kring: Burger, uit bezet gebied ontsnapt, die in augustus '43 tot minister zonder portefeuille was benoemd.

XCIn het buitengewoon strafrecht werden strafbaar genoemd misdrijven tegen de veiligheid van de staat, zoals dienstneming bij en hulpverlening aan de Duitsers, en verder misdrijven als moord, doodslag en mishandeling, die laatste misdrijven in gevallen waarin 'de schuldige gebruik heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door de vijand of door het feit der vijandelijke bezetting. geboden.'

XC'Dienstneming bij de Duitsers' leek niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, maar wat moest onder het veel algemener begrip 'hulpverlening' worden verstaan? Het werd ruim gedefinieerd:

XC'Onder de vijand hulp verlenen' wordt mede begrepen het bevorderen of verspreiden van vijandelijke propaganda, het aan de vijand ter beschikking stellen van enig geld of goed, het verrichten van enige daad ten voordele van de vijand en het beletten, belemmeren of verijdelen van enige tegen de vijand gerichte maatregel.'

XCStrafbaar werd voorts verklaard ieder 'die gedurende de tijd van de huidige oorlog opzettelijk een ander blootstelt aan opsporing, vervolging, vrijheidsberoving, of -beperking, enige straf of enige maatregel door of vanwege de vijand [en] diens helpers', en had dat feit de dood van het slachtoffer ten gevolge gehad, dan kon de doodstraf opgelegd worden. Dat laatste kon echter alleen geschieden indien er binnen het betrokken Bijzonder Gerechtshof eenstemmigheid heerste (die eenstemmigheid werd aan de Bijzondere Raad van Cassatie, als deze de doodstraf bevestigde, niet voorgeschreven); tenslotte werd in het Besluit Buitengewoon Strafrecht bepaald dat een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaar opgelegd moest worden aan ieder, 'die opzettelijk gebruik maakt of dreigt te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door de vijand of door het feit der vijandelijke bezetting geboden, om een ander in zijn vermogen wederrechtelijk te benadelen.'

XCHet Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven bepaalde dat in Den Bosch, Den Haag, Arnhem, Amsterdam en Leeuwarden (de vijf steden waar 'gewone' gerechtshoven bestonden) Bijzondere Gerechtshoven in het leven zouden worden geroepen, elk uit meerdere Kamers bestaande, die telkens vijf leden zouden tellen: drie juristen (een hunner zou als

XC, Het begrip 'opzettelijk' ontbrak maar dit kwam al voor in artikel 102 van het

487 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING president optreden) en twee militairen. Als openbare aanklager zou bij

die hoven een procureur-fiscaal optreden (te vergelijken dus met de procureur-generaal bij de 'gewone' gerechtshoven),. bijgestaan door advocaten-fiscaal.' De Bijzondere Raad van Cassatie zou eveneens met vijf leden vonnissen: drie of vier juristen (een hunner zou als president optreden) en twee militairen dan wel één militair. Die Raad zou niet alleen bevoegd zijn, uitspraken (sententies) van de Bijzondere Gerechtshoven te vernietigen wanneer de wet er verkeerd in was toegepast (daartoe beperkte zich de bevoegdheid van de Hoge Raad met betrekking tot de uitspraken der 'gewone' gerechtshoven), maar ook wanneer een straf opgelegd was, 'welke niet geacht kan worden te beantwoorden aan de ernst van het misdrijf, de omstandigheden waaronder het is begaan, of de persoon of de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde'; ook bij de Bijzondere Raad van Cassatie zou een procureur-fiscaal benoemd worden.

XCBetekende dit nu dat ieder die door een Bijzonder Gerechtshof veroordeeld was, een beroep kon doen op de Bijzondere Raad van Cassatie? Neen. Teneinde snel recht te doen geschieden, bepaalde het Besluit Buitengewone Rechtspleging dat die veroordeelde voor beroep in cassatie verlof moest aanvragen bij het betrokken Bijzonder Gerechtshof; de procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshofkon daarentegen uit eigen bevoegdheid in beroep gaan (en zou dat zeker doen wanneer hij van mening was dat de opgelegde straf niet zwaar genoeg was - de Bijzondere Raad van Cassatie kon immers tot strafverzwaring besluiten). 'Een weinig bevredigende regeling', oordeelde Belinfante in '78 in zijn In plaats van Bijltjesdag. De geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereld oorlog? - weinig bevredigend, zeker, maar in het Londense perspectief toch wel begrijpelijk. Men nam aan dat vele duizenden personen door de Bijzondere Gerechtshoven tot zware straffen veroordeeld zouden worden en achtte het onaanvaardbaar dat al die duizenden een behandeling van hun zaak in tweede instantie zouden kunnen afdwingen.

XCTenslotte werd dan de gratieverlening geregeld. Het Bijzonder Gratieadviesbesluit bepaalde dat de Kroon gratie kon verlenen na inwinnen van het advies van het college dat de straf had opgelegd; voor gratie van

XC1 De provincie Zeeland viel onder het Haagse Gerechtshof en dus ook onder het Haagse Bijzonder Gerechtshof maar vanwege de moeilijke bereikbaarheid van Zeeland van het noorden uit is in Zeeland de procureur-fiscaal bij het Bossche Bijzonder Gerechtshof opgetreden en kwam er in Middelburg een Kamer van datzelfde hof. 2 Wij hebben in dit hoofdstuk vele van onze algemene gegevens aan dit werk

488 [PDF]
DE LONDENSE WETSBESLUITEN

de doodstraf zou dan steeds mede het advies van de Bijzondere Raad van Cassatie ingewonnen moeten worden. Al die adviezen zouden niet bindend zijn.

XCLet men op de bepalingen van het buitengewoon strafrecht, dan is duidelijk dat personen die zich slechts bij een 'foute' organisatie hadden aangesloten, niet voor een Bijzonder Gerechtshof zouden worden gedaagd.

XCTen aanzien van deze, veruit de grootste groep was door de regering bepaald dat diegenen die ertoe behoorden, door het Militair Gezag zouden worden gedetineerd en vervolgens zouden moeten verschijnen voor uit drie personen (een jurist-voorzitter en twee burgers zonder speciale juridische kennis) bestaande Tribunalen. Die Tribunalen zouden, telkens met zoveel Kamers als nodig was, opgericht worden in de negentien steden waar arrondissementsrechtbanken gevestigd waren [, en het Tribunaalbesluit bepaalde dat tegen alle achttienjarige en oudere N ederlanders die lid waren geweest van een 'foute' organisatie of 'in het algemeen van nationaal-socialistische of fascistische gezindheid' of 'van ingenomenheid met de vijand blijk (hadden) gegeven' dan wel voordeel hadden getrokken of trachten te trekken uit het feit van de bezetting, door een Tribunaal maatregelen genomen konden worden, 'indien zij op grond van hun handelen of nalaten geacht moeten worden zich desbewust te hebben gedragen in strijd met de belangen van het Nederlandse volk'; die maatregelen waren er drie: internering, ontzetting uit bepaalde rechten, verbeurdverklaring van het vermogen (ook het vermogen van overleden politieke delinquenten kon verbeurdverklaard worden). De internering zou in beginsel steeds tien jaar duren, maar de geïnterneerden zouden 'op grond van hun gedrag en vlijt, tijdens de internering betoond' (men dacht aan internering in werkkampen), vóór afloop van die termijn van tien jaar al of niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld kunnen worden (niet door de Tribunalen overigens maar door de minister vanjustitie). Ontzet zouden de betrokkenen kunnen worden, dit ook weer voor een termijn van tien jaar (aanvangend bij hun invrijheidstelling), uit het recht, bepaalde ambten te bekleden, bepaalde beroepen uit te oefenen, bij de gewapende macht te dienen en raadsman te zijn, alsmede uit het actief en passief kiesrecht. De verbeurdverklaring tenslotte behoefde zich niet tot het gehele vermogen uit te strekken. Alle aangiften van Tribunaalzaken zouden voorts bij het departement van

XCI De elf provinciale hoofdsteden en voorts Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Breda,

489 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

justitie gecentraliseerd worden - het departement zou de zaken dan over de verschillende Tribunalen verdelen. De Tribunalen zouden geen openbaar ministerie kennen, wèl zou aan de beschuldigde een door de secretaris van het betrokken Tribunaalopgestelde dagvaarding worden uitgebracht; ter zitting kon de beschuldigde door een advocaat bijgestaan worden. De Tribunalen zouden uitspraken doen in laatste instantie; er zou geen recht van beroep zijn. Wèl was een andere veiligheidsmaatregel ingebouwd: door een Tribunaalopgelegde maatregelen zouden pas tot uitvoering mogen worden gebracht als zij door een van de vijf leden van de afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State waren goedgekeurd - dat lid zou de betrokken zaak ook naar een ander Tribunaal kunnen verwijzen.

XCOp twee punten was die voor de Tribunalen getroffen regeling weinig reëel: dat de Tribunalen slechts tien jaar internering zouden kunnen opleggen en niet een kortere termijn en dat alle aangiften (het zouden er, dat was duidelijk, tienduizenden kunnen worden) bij het departement van justitie moesten worden gecentraliseerd.

XCHoe dit alles zij: zo hadden de regels geluid en zo moesten ze, voorzover mogelijk, in het bevrijde Zuiden worden toegepast.

XCEen Bijzonder Gerechtshof werd in het bevrijde Zuiden voorlopig niet ingesteld. Zeker, er werden personen gearresteerd op wie het buitengewoon strafrecht moest worden toegepast, maar daarmee moest gewacht worden omdat men geen enkel dossier 'rond' kon krijgen voordat de rest van het land was bevrijd.

XCDe oprichting van de Tribunalen verliep moeizaam. Al in december '44 werd het Tribunaalbesluit op één punt gewijzigd: als instantie die de uitspraken moest goedkeuren werden de bedoelde leden van de Raad van State vervangen door een z.g. Hoge Autoriteit: de president van het gerechtshof in Den Bosch, mr.J. Vliegenthart: hèm moesten de uitspraken van Tribunalen in de drie zuidelijke provincies worden voorgelegd. Den Bosch was ook de plaats waar het eerste Tribunaal werd geïnstalleerd: door de minister van justitie, van Heuven Goedhart, in januari '45 - het zou evenwel eind juli worden voordat het zijn eerste zitting hield. Voorts werden voorzitters benoemd van de Tribunalen die in Maastricht, Breda en Middelburg zouden worden opgericht maar tot

A.

490 [PDF]
AANLOOP IN HET BEVRIJDE ZUIDEN

benoeming van leden kwam het niet, behalve in Breda.

XCAls gevolg van dit alles vorderde men op het terrein van de bijzondere rechtspleging in het bevrijde Zuiden niet verder dan tot de voorbereiding daarvan: arrestaties en detineringen.

XCWie waren bevoegd om tot arrestaties over te gaan? Het kwam op dit gebied tot een verwoed touwtrekken waaraan wij in deel 10 van ons werk een geheel hoofdstuk hebben moeten wijden 1 wij beperken ons er hier toe te vermelden dat het Militair Gezag gehoopt had op een snelle zuivering van de politie, dat daar niet veel van terechtkwam, dat het de Binnenlandse Strijdkrachten waren aan welke het opsporen en arresteren van verdachte elementen opgedragen werd, maar dat generaal Kruls en zijn stafofficieren mede door de misgrepen van BS'ers (de Bewakingstroepen, niet de Stoottroepen!) bleven beseffen dat zo spoedig mogelijk een situatie moest worden bereikt waarbij alleen de politie, gezuiverd en met illegale werkers aangevuld, het opsporings- en arrestatiewerk zou uitvoeren. In februari '45 werd in een nieuwe 'Algemene Lastgeving' van het Militair Gezag, de derde al, precies aangegeven, wie gearresteerd moesten worden (in het algemeen: diegenen die lid waren geweest van een 'foute' organisatie of, zonder dat lidmaatschap, nauwe relaties met Duitsers hadden onderhouden). De verantwoordelijkheid voor dat alles kon men niet aan de politie toevertrouwen en wenselijk was dat prins Bernhard, lid van het Koninklijk Huis, óók geen verantwoordelijkheid zou dragen - deze moest duidelijk komen te liggen bij het orgaan dat voor de handhaving van rust en orde verantwoordelijk was: het Militair Gezag; het formeel in arrest stellen van alle 'foute' elementen diende dus steeds een daad van het Militair Gezag te zijn en het verdere onderzoek alsmede het doen van voorstellen tot aanvullende arrestaties, c.q. tot vrijlatingen, moesten geschieden door tot het Militair Gezag behorende, in bevrijd gebied gevormde Opsporingsdiensten. Uiteraard werd beseft dat het in elk van de districten van het Militair Gezag na de bevrijding enige tijd zou duren voordat die Opsporingsdiensten waren georganiseerd - maar juist in die tijd moesten de 'foute' elementen worden ingerekend!

XCDe derde 'Algemene Lastgeving' was ook, ja vooral, voor het alsnog te bevrijden deel van Nederland bestemd. Hoe de zaak daar verder zou worden geregeld, werd door de officieren van Kruls gedetailleerd besproken met officieren van prins Bernhards staf - dat laatste was al daarom wenselijk omdat vóór de vorming van de Opsporingsdiensten het aan

XCI NI. hoofdstuk 12: 'Arrestatiebeleid'.

491 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

houden en opbrengen van politieke delinquenten de taak zou zijn van 'arrestatieploegen' van de Binnenlandse Strijdkrachten. Die ploegen moesten precies hun taak kennen. De beschrijving daarvan vulde een aanzienlijk deel van een boekwerkje dat het Militair Gezag in grote oplaag liet drukken: een Algemene Instructie voor de Binnenlandse Strijdkrach ten. In die Algemene Instructie bevond zich onder de bijlagen een bevel van de prins d.d. 17 februari waarin hij aan 'de Commandant der Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten in te bevrijden gebied' (kolonel Koot) opdroeg, de nodige arrestatieploegen te vormen die de opdrachten van het Militair Gezag zouden gaan uitvoeren - 'ik verbied hun uitdrukkelijk', schreef de prins, 'bedoelde aanhoudingen in mijn naam te verrichten.'

XCWat de 'arrestatieregeling' betrof, onderscheidde de Algemene Instructie vier fasen, 'waarbij in de eerste twee fasen de politie als apparaat is uitgeschakeld en in de eerste plaats de illegaliteit bij de uitvoering wordt betrokken.' In de eerste fase, 'tijdens en onmiddellijk na de bevrijding', zouden de arrestatieploegen van de BS, waarin 'goede' politie-ambtenaren opgenomen konden worden, alle 'foute' elementen aanhouden, zonder 'excessen'; onderzoek en huiszoeking zouden slechts door politie-ambtenaren mogen geschieden en alleen dezen zouden 'bewijsmateriaal' in beslag mogen nemen; alle aangehoudenen zouden door de BS voorlopig vastgehouden worden 'in daarvoor geschikte gebouwen (scholen, fabrieken enz.)' en zij zouden naar die gebouwen 'zo mogelijk' de nodige kleding en huishoudelijke artikelen moeten meenemen en o.m. 'rantsoenen voor 48 uur'; in die eerste fase zouden voorts provinciale Opsporingsdiensten gevormd worden. Waren die er eenmaal, dan begon de 'tweede fase' waarin de Opsporingsdiensten arrestatiebevoegdheid zouden hebben maar zij zouden die bevoegdheid kunnen overdragen aan 'voor medewerking aan de arrestaties geschikt bevonden politiepersoneel'; in die tweede fase zouden voorts politie-ambtenaren een begin maken met de formele inbewaringstellingen. Was dan in die tweede fase de politie in een bepaald rayon van een Opsporingsdienst 'voldoende gezuiverd', dan begon in dat rayon de derde fase: de politie zou gaan optreden 'als het normale hulpapparaat van het Militair Gezag', maar kwam die politie krachten te kort, dan zouden de arrestatieploegen van de BS ingeschakeld kunnen blijven; in die derde fase zou voorts de politie 'de voorlopige vasthouding der aangehoudenen en in bewaring gestelden' overnemen van de BS; de politie zou daartoe versterkt worden met illegale werkers. Was de 'reorganisatie der politie' voltooid, dan brak de vierde fase aan: de Opsporingsdiensten zouden aan de politie worden 49

492 [PDF]
DE 'ALGEMENE LASTGEVING' VOOR DE BS

toegevoegd en de BS'ers zouden met het arresteren en vasthouden van 'foute' elementen niets meer te maken hebben, zij het dat zij bevoegd zouden blijven, personen op te pakken, 'die de krijgsverrichtingen in gevaar brengen of van wie op grond van hun uitlatingen en gedragingen vermoed wordt, dat zij de krijgsverrichtingen zullen bemoeilijken, belemmeren of schaden (bijv. spionnen, saboteurs enz.)' die personen, alsmede vijandelijke militairen, moesten de BS'ers overdragen aan de Geallieerde security-instanties.

XCMen ziet: er was althans op papier een duidelijke regeling getroffen. Gehoopt werd dat deze, mede door de verspreiding van de gedrukte Algemene Instructie voor de Binnenlandse Strijdkrachten, goed zou werken en excessen zou voorkomen.

XCWat was inmiddels in het bevrijde Zuiden geschied met diegenen die door de BS gearresteerd waren?

XCHet oppakken van werkelijke of vermeende 'foute' elementen was er gepaard gegaan met bespottingen en mishandelingen en in een aantal gevallen was maar raak gearresteerd - burenruzies, familieveten en zakenjaloezie hadden dan een rol gespeeld. Goede documentatie had ontbroken. Er kwamen in totaal minstens twintigduizend gedetineerden - diegenen die vrijwelonmiddellijk waren vrijgelaten, niet eens meegeteld. Eind januari '45 had Kruls instructie gegeven, groepen als 'broodNSB'ers' (personen die alleen onder pressie van hun werkgever lid geworden waren) en jongeren die zich onder druk van hun ouders bij de NSB hadden aangesloten, vrij te laten maar het instellen van de daartoe nodige onderzoekingen was nauwelijks mogelijk geweest. In de kampen waarin de gearresteerden terechtgekomen waren (vaak primitieve behuizingen - de Geallieerde troepen hadden beslag gelegd op de beste legeringsruimten), was aan alles gebrek - met de beste wil van de wereld zou het, gegeven de tekorten en de vervoersproblemen, heel moeilijk zijn geweest daar verbetering in te brengen, 'evenwel', zo schreven wij in deela, 'ook die 'beste wil van de wereld' ontbrak. Jegens allen die met de bezetter hadden geheuld, was zoveel haat gegroeid dat menigeen de behoefte had, hen te vernederen en te kwellen, en dat het veruit de meeste overige mensen geen zier interesseerde hoe de 'landverraders' werden behandeld. Gedetineerdenzorg is een vak dat scholing vergt, maar

10

493 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

toen de bewaringskampen in het Zuiden werden ingericht, werd niet naar scholing gevraagd. Zij die er prijs op stelden, juist voor die taak tot de BS toe te treden (en die dan opgenomen werden zonder enig antecedenten-onderzoek), waren niet steeds de beste elementen, integendeel: wie de neiging had, eigen wraakgevoelens op weerloze gevangenen af te reageren, of de hoop koesterde, aan de gedetineerdenzorg allerlei persoonlijke voordelen te kunnen ontlenen, werd als het ware instinctief aangetrokken door de mogelijkheid, een functie te verwerven in een bewaringskamp. Daar vond dan, wat de staf aangaat, dezelfde selectie plaats welke zich in de periode '33-'39 in de Duitse concentratiekampen had voorgedaan: diegenen die de wantoestanden waarmee zij werden geconfronteerd, niet konden verdragen, namen als staflid ontslag en wie aan die wantoestanden genoegen beleefden of er in welk opzicht ook van profiteerden, bleven. Talrijke bonafide illegale werkers hadden er spoedig genoeg van.'

XCHet gevolg was dat de behandeling der gedetineerden tot excessen leidde waaraan menigeen terecht aanstoot nam. Midden oktober '44 bijvoorbeeld richtte een Maastrichtse arts, H. Speleers, een verontwaardigde brief tot het daar gevormd Comité van Illegale Werkers waarin hij weergaf wat hij persoonlijk had gezien van de behandeling van gedetineerden die aan de openbare weg moesten werken:

XC'Laten raden hoe oud de bewaker is en dan zoveel slagen geven als ze misgeraden hebben.

XCDe bewaker heeft wat bloed aan zijn handen: beveelt een der gevangenen dit af te likken. Als hij dit dan wil doen, wordt hij in zijn gezicht geslagen.

XCDe gevangenen slaan tot zij blijven liggen.

XCDe zoon van S. moest zijn eigen vader slaan.

XCOpsluiten in hondenhok en dan laten blaffen.

XCWormen opeten, met gezicht in een mesthoop rollen.

XCEen man op de grond laten liggen en anderen op hem laten trappen ... Een schot in de richting van een andere gevangene die een greppel moest dichtgooien. Een klap tegen het hoofd van dezelfde gevangene, zodat deze tegen de berm aanrolde. Een en ander onder toejuichingen van publiek dat de bewaker daarmee stimuleerde en [hem] sigaretten gaf.

XCDit alles doen ... voor de ogen van een opgeschoten publiek dat het toejuicht.' I

XCDe betrokken gedetineerden waren afkomstig uit de in een afgekeurde

I Exemplaar van de brief d.d. 13 okt. 1944 in Doc. 1-300 B.

494 [PDF]
MISSTANDEN IN HET BEVRIJDE ZUIDEN

kazerne aan de Grote Looiersstraat te Maastricht ingerichte gevangenis. Hoe daar eind februari '45 (ruim vijf maanden na de bevrijding van Maastricht dus) de toestanden waren, werd door een der Maastrichtse pastoors, Jos Steegmans, als volgt aan het Militair Gezag gerapporteerd (zijn rapport werd in het 'Geheim Archief opgeborgen'):

XC'Het gebouw ... nauwelijks een derde van de ruiten zijn heel. Voor het merendeel zijn de vensters dicht met planken, kartons en zelfs met zakkenstof Wc's zijn er niet. In plaats hiervan wordt het tonnenstelsel gebruikt. Deze worden door de gevangenen geledigd in een open beerput ... Deze (is) lek en de faecaliën stromen naar de kelders onder het gebouw, waardoor in het gehele gebouw vooral bij regenweer een verpestende stank verspreid wordt.

XCOverbevolking. De vier vrouwenzalen zijn elk ongeveer 16 m lang, 6 m breed en minder dan 3 m hoog ... Op elk van deze zalen woonden in de eerste drie maanden gemiddeld vijf-en-tachtig vrouwen.

XCWasgelegenheden zijn er alleen in de achterbouw waar de mannen huizen. Hier is namelijk een vuil, vochtig, donker washok met 12 kranen voor 1400 mensen. De vrouwen behelpen zich met enige emmers op hun kamer, welke emmers tevens gebruikt worden voor het wassen van ondergoed en eetgerei.

XCVoeding. De voeding is veel te weinig. De mensen lijden honger. .. Bij ontslag blijkt de afname van het lichaamsgewicht tussen IS en 2S kg te zijn.

XCOver mishandelingen hoort men de volgende verhalen:

XCa. Bewaker A. liet gedurende twee uren op Duitse manier z.g. strafexerceren

XCb. Grammofoondraaien (gebukt met een vinger op de grond rondlopen)

XCc. Slagen met geweerkolven en gummistokken komen ook voor

XCd. Men laat de mensen door het slijk kruipen of met blote voeten over kiezel lopen.

XCWat bij die mishandelingen het meest grieft, is dat zij worden uitgevoerd door een bewaker die in 1940, ofschoon hij in Maastricht goed werk had, vrijwillig bij zijn baas ontslag nam om zich aan te melden bij de Organisation Todt, bij welke organisatie hij meer kon verdienen.

XCCorruptie komt bij de bewakers zeer veel voor.'

XCElders in het bevrijde Zuiden was het niet beter. Eén kamp was er waar kinderen van vijf, zes jaar en vrouwen met baby's van enkele weken waren opgesloten; een ander (het vroegere concentratiekamp Vught) waar zich in april '45 onder de meer dan vijfduizend gedetineerden ca. veertienhonderd vrouwen bevonden, onder hen zwangeren en vrouwen die bijna tachtig waren - vele zuigelingen en jonge kinderen waren er gestorven en er waren zo ernstige wantoestanden ontstaan dat de kamp

1 MG, Geheim Archief, 217.

495 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

arts, de kampaalmoezenier, de personeelschef en het hoofd van de technische dienst in februari '45 een rapport hadden opgesteld, I waarin zij er op wezen dat de commandant niet voor zijn taak berekend was, dat voedselvoorraden gestolen werden en dat verscheidene kampfunctionarissen ver beneden de maat waren. 'Wanneer wij', aldus een passage uit hun rapport,

XC'uit eigen waarneming vaststellen ... dat het aantal ziektegevallen dagelijks toeneemt, pogingen tot zelfmoord niet tot de uitzonderingen behoren, enz., dan springt naar voren dat het hier gaat om een nood, zo groot, dat het klaar is dat de huidige leiding hiertegen ten enenmale niet is opgewassen en een ingrijpen van hogerhand ten zeerste noodzakelijk'

XCDe vijf opstellers hadden dit stuk aan generaal Kruis toegezonden en afschriften doen toekomen aan prins Bernhard, premier Gerbrandyen de bisschop van Den Bosch, mgr. Mutsaerts.

XCTen tijde van de bevrijding van het westen des lands was er in het kamp te Vught nog niets gewijzigd.

XCWat was intussen met de kinderen en de bezittingen der gedetineerden gebeurd?

XCWas alleen de man gedetineerd, dan had zijn vrouw op de kinderen en de bezittingen kunnen blijven passen maar er hadden zich talrijke gevallen voorgedaan waarbij èn de man èn de vrouwopgepakt waren. Vaak hadden dan de vrouwen de allerjongste kinderen naar de kampen meegenomen - voor de overige waren eerst door particuliere comité's en vervolgens door het Militair Gezag onder grote moeilijkheden tehuizen ingericht waar zij waren opgevangen. Van de bezittingen was in die gevallen veel verdwenen. De eerste impuls van het Militair Gezag was geweest om bijvoorbeeld het huisraad en de kleding die gedetineerden in hun woning hadden achtergelaten, 'zonder verder overleg', aldus het eindverslag van het MG, 'ter beschikking te stellen van oorlogsgetroffenen.' Welnu: 'tot die oorlogsgetroffenen rekenden de arresterenden zichzelf in de voornaamste plaats ... Het behoeft dan ook niet te verwonderen dat soms zeer veel werd ontvreemd.' 2

I Exemplaar in Doe. 1-106 A, a-j. 2 p. 270.

496 [PDF]
MISSTANDEN IN HET BEVRIJDE ZUIDEN

XCDe hiervóór vermelde misstanden welke zich in het bevrijde Zuiden hebben voorgedaan, kan men onder een gemeenschappelijke noemer brengen: gebrek aan controle. Zij vloeiden niet uit de gegeven richtlijnen voort maar uit de wijze waarop deze werden toegepast, beter: niet werden toegepast. De staven van de Provinciale en Distriets-Commissarissen van het Militair Gezag waren overwerkt, geen enkele staf had voldoende auto's tot zijn beschikking, Brussel, waar generaal Kruls zich met de centrale Staf MG bevond, was ver weg (en Londen nog verder), de aandacht van de hoogste autoriteiten was geconcentreerd op de immense nood in de hongerprovincies en het gevolg van dit alles was dat op datgene wat met de politieke delinquenten geschiedde, nauwelijks werd gelet. Trouwens, wij nemen aan dat menigeen die misschien wèl vernam wat zich met die politieke delinquenten afspeelde, daarop nogal onverschillig reageerde: was het zo erg dat die 'landverraders' een beroerde tijd hadden? Hadden zij het daar niet naar gemaakt?

XCDe Algemene Instructie voor de Binnenlandse Strijdkrachten mag gezien worden als een ernstige poging om te bereiken dat het benoorden de rivieren ordelijk zou toegaan: in de arrestatieploegen van de BS moesten, zo mogelijk, politieambtenaren die 'goed' waren geweest, worden opgenomen, 'excessen' mochten zich bij de arrestaties niet voordoen, huiszoeking zou slechts door politie-functionarissen mogen geschieden en de BS zou de gearresteerden slechts mogen opsluiten 'in daarvoor geschikte gebouwen (scholen, fabrieken enz.).'

XCHet was allemaal goed bedoeld. Daar stond tegenover dat men in elke stadswijk, in elk dorp tot arrestaties zou overgaan, zodat er, naar gevreesd moest worden, vooreerst niets zou komen van effectief toezicht. Er was evenwel nog een tweede factor, van welks kracht de ministers en de staf van het MG zich onvoldoende bewust waren: de mate waarin benoorden de rivieren juist in die laatste oorlogswinter de haat jegens de bezetter en allen die met hem heulden, was toegenomen - toegenomen door de ontbering en de hongersnood, door de talloze executies van illegale werkers aan de openbare weg en door de (aan de illegale werkers geenszins onbekende) mishandelingen en martelingen waaraan de SD' ers en hun ploegen helpers zich schuldig hadden gemaakt. Dat alles had in de geest van velen maar één behoefte gewekt: wraak.

497 [PDF]

Arrestaties

XC

XCHoeveel arrestaties er na de bevrijding benoorden de rivieren hebben plaatsgevonden, is niet precies bekend - in oktober '45 bleken zich in alle detentieoorden tezamen bijna zes-en-negentigduizend personen te bevinden (ruim twee-en-zeventigduizend mannen en bijna vier-entwintigduizend vrouwen), maar er waren op dat moment al vele onschuldigen vrijgelaten. Het totaal aantal arrestaties (die in het bevrijde Zuiden inbegrepen) heeft vermoedelijk dicht bij de 150000 gelegen. Vast staat wèl dat veruit de meesten van diegenen die gearresteerd werden, op dat moment lid waren of eerder in de bezetting lid waren geweest van de NSB. Deze had een maximum van ongeveer honderdtienduizend leden c.q. sympathiserende leden gehad, van wie ca. tienduizend in Duitsland hadden gewoond en gewerkt, maar in zulk een cijfer kwam niet tot uitdrukking, hoevelen in een bepaalde periode hadden bedankt dan wel waren toegetreden. Dat had telkens een vrij grote groep betroffen. In de periode I april '40-31 december '43 (latere cijfers ontbreken) hadden ca. vier-en-twintigduizend personen als lid bedankt en niet minder dan ca. zeven-en-zestigduizend zich als gewoon lid aangemeld. Er waren ten tijde van de bevrijding dus veel meer dan honderdtienduizend Nederlanders die tijdens de bezetting korte of lange tijd lid van de NSB waren geweest - in eerste instantie moesten zij allen, voorzover in Nederland aanwezig, gearresteerd worden.

XCDie arrestaties waren dus het werk van de BS. Veelal waren zij voorbereid door illegale groepen die lijsten van 'foute' elementen hadden aangelegd, en hadden de plaatselijke autoriteiten de zaak goed in de hand, dan kwamen bij die arrestaties geen excessen voor. In Purmerend bijvoorbeeld begonnen zij op donderdag IQ mei. 'Niemand mocht op straat', aldus een plaatselijke geschiedenis,

XC'rustig kon de politie met behulp van BS'ers, gewapend met machinepistolen, haar werk verrichten. Het ging heel vlot. Eerst de meest gevaarlijken. Voor hen waren bijzondere maatregelen getroffen, want er waren praatjes rondgegaan over verzet enz. Er hebben zich evenwel geen incidenten voorgedaan. De oogst was zes-en-zestig personen.' 1

XCEén dag eerder, op woensdag 9 mei, waren de arrestaties in Oegstgeest begonnen - daar was het publiek niet binnenshuis gehouden. De gevol

XC1 G. de Wolf: De belangrijkste gebeurtenissen te Purmerend gedurende de wereldoorlog 1939-1945 (1946 ?), p.

498 [PDF]
VERLOOP DER ARRESTATIES

gen bleven niet uit. 'Als een wilde horde', zo tekende een inwoonster in haar dagboek aan,

XC'lopen ze achter de stoet aan, zingen 'Oranje boven' en vinden een uitlaatklep voor opgekropte ellende ... 's Avonds giert het publiek om twee kaalgeschoren Moffenmeiden die daarna met teer zijn overgoten en met veren beplakt. In het openbaar zijn ze kaalgeschoren. Tot mijn spijt kom ik net te laat om het te zien. Als ik me die spijtgevoelens later zal realiseren, is het best mogelijk dat ik er mij over schaam. Nu doe ik dat niet. Later worden ze door het dorp gejaagd, de voortstuwende menigte achter zich aan. Onder dreiging met zijn revolver heeft de ondercommandant van de BS het fraaie stel moeten ontzetten. Verschillende NSB'ers worden (niet langs de officiële weg) toegetakeld met Hitler-jugend-petjes op, een heel lange sabel, portretten van Hitler en Mussert, een suikerbiet in hun mond, enzovoorts, enzovoorts. Je gnuift er om.' I

XCMen ziet: twee diametraal tegengestelde beelden.

XCWat is nu het meeste voorgekomen: rustige arrestaties als in Purmerend of arrestaties waarbij, als in Oegstgeest, 'een uitlaatklep voor opgekropte ellende' werd opengezet? Wij vermoeden dat het in talrijke plaatsen is toegegaan als in Oegstgeest, zeker in de eerste dagen en zeker met betrekking tot vooraanstaande 'foute' figuren. Ook schijnt het kaalknippen van 'Moffenmeiden' (ook dat had zich al in het bevrijde Zuiden voorgedaan) een vrij algemeen verschijnsel te zijn geweest - soms werd dat kaalknippen voldoende straf geacht, soms werden de betrokkenen ook nog gearresteerd."

XCI A. van der Heide-Kort: Zij komen ... Dolle Dinsdag 5 september 1944 - Bevrijding mei 1945 (1980), p. 175-76. 2 Deze arrestanten zijn landelijk vrij spoedig vrijgelaten, maar in het MG-district Leeuwarden kregen zij nadien huisarrest opgelegd en in het MG-district Drachten werden zij gedwongen tewerkgesteld. Het zal wel vaak zijn voorgekomen dat ook de gezinnen waaruit die 'Moffenmeiden' afkomstig waren (menigmaal waren dat overigens meisjes die niet méér hadden gedaan dan op een Duitse militair verliefd te worden en met hem een vaste relatie te onderhouden), gemolesteerd werden. In een moederloos gezin in het westen des lands was de dochter een 'Moffenhoer' geworden tot ergernis van haar vader - die vader had trouwens zijn oudste zoon, toen deze zich als vrijwilliger bij de Waffen-SS had aangemeld, het huis uitgegooid. 'En toen werd het', aldus de herinneringen van de jongste zoon, 'mei 1945 ... Ze hebben mijn zuster kaalgeknipt, op een kar gezet en rondgereden. Met een bord om haar hals: 'Ik ben een Moffenhoer'. Vader en ik hebben het gezien ... We werden in de straat voor NSB'ers uitgescholden. Ik kreeg stenen naar m'n hoofd gegooid en ik heb gevochten met bendes kinderen. Mijn vader hebben ze ... op een zaterdagavond helemaal in elkaar geslagen. We zijn gaan verhuizen, maar dat hielp niet. Na een maand waren we dáár ook alweer 'vuile NSB'ers'.' (Karel O. in Kind van de rekening. jeugdbelevenissen uit de Tweede Wereldoorlog, verteld door Dick Walda (1977), P·56-57)·

499 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

Veel hing er van af of de illegale groepen, waaruit velen in de BS

XCwaren of werden opgenomen, een enigermate gecoördineerd geheel vormden. Dat was bijvoorbeeld in Den Haag niet, in Amsterdam wèl het geval. Den Haag had in de hongerwinter verscheidene nogal wild optredende illegale groepen gekend - die gingen, eigen lijsten afwerkend, naast de BS arrestaties verrichten. In Amsterdam had de illegaliteit in de vorm van het Amsterdams Werk-Comité een eigen orgaan voor de samenwerking met het gemeentebestuur en met het Militair Gezag en daar had men bovendien het voordeel dat twee dagen na Dolle Dinsdag (in die crisis was uit het gehele land ongeveer de helft van de NSB'ers naar Duitsland gevlucht) de boekhouding van de NSB in AmsterdamZuid uit het water was opgevist: de namen en adressen van een deel van de NSB'ers waren dus bekend - de gegevens waren in de hongerwinter zo goed mogelijk aangevuld en men had in de hoofdstad ten tijde van de bevrijding lijsten met die gegevens ten aanzien van ca. twaalfduizend 'foute' elementen die gearresteerd moesten worden. Afgesproken was er voorts dat het Lloyd-hotel aan de Oostelijke Handelskade als detentieoord zou worden gebruikt.

XCDe stad werd voor de arrestaties in vijf districten verdeeld, elk district weer in vijf of zes wijken en in elke wijk ging een arrestatieploeg van BS'ers optreden met een daaraan toegevoegde politiefunctionaris die van elke arrestatie een proces-verbaalopmaakte. De arrestanten werden eerst naar een gebouw in de betrokken wijk meegenomen en vervolgens in groepen van vijftig naar het Lloyd-hotel overgebracht. Voorts werd vrij spoedig door het Militair Gezag. een Politieke Opsporingsdienst opgericht, een POD (deze POD's werden conform de Algemene Instructie ook elders in het land gevormd, 80 in totaal), die in een groot gebouw dicht bij het hoofdbureau van politie werd gevestigd. Echter: terwijl de BS'ers hun wijklijsten afwerkten, waren in Amsterdam nog twee andere ploegen aan het werk om personen op te sporen en te arresteren die men niet op een gewoon huisadres kon vinden: helpers van de SD. De ene ploeg, geleid door W. E. Sanders, die de leider was geweest van de met de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de Landelijke Knokploegen samenwerkende Centrale Inlichtingendienst of CID, bestond uit illegale werkers, de andere was een groep van twintig marechaussees - deze laatste groep was het die nauw samenwerkte met de Canadese Field Security, en daarbij merken wij op dat het benoorden de rivieren in de regel deze Field Security was die, nog voor het Militair Gezag ter plaatse arriveerde, de belangrijkste SD'ers en andere Duitse functionarissen in hechtenis nam en zich ook van de NSB-archieven,

500 [PDF]
VERLOOP DER ARRESTATIES

voorzover niet vernietigd, meester maakte.

XCIn Amsterdam bleef de groep marechaussees, die met veertig BS'ers werd aangevuld, zelfstandig opereren - de groep van Sanders werd in de POD ingevoegd, waarbij Sanders hoofd werd van de afdeling voor contra-spionage. Daaronder dient men de afdeling te verstaan die naging of zich in de hoofdstad personen of organisaties bevonden die in het geheim nationaal-socialistische actie voerden of voorbereidden - er was in die tijd bij Shaef en bij alle lagere Geallieerde instanties een wijdverbreide beduchtheid voor de acties van de z.g. Werwolf-groepen, tot welker vorming door de Duitse radio was opgeroepen sinds de eerste grensgebieden van W est- Duitsland door de Geallieerde troepen waren veroverd.

XCDe arrestaties in Amsterdam, waar dus terwille van de ordelijkheid per wijk slechts één arrestatieploeg optrad, verliepen niet snel. In het Lloydhotel waren na twee weken nog slechts ca. vier-en-twintighonderd arrestanten binnengebracht en na die twee weken werden de arrestaties enige tijd onderbroken omdat de wijkgebouwen vol waren. Enkele vooraanstaande helpers van de vijand, onder wie de door de bezetter benoemde burgemeester E. J. Voûte en de drie NSB'ers die wethouder waren geweest, moesten in hun woning enkele weken wachten tot er een arrestatieploeg kwam opdagen. Voûte, die zich niet bij de NSB had aangesloten, kreeg in eerste instantie slechts huisarrest opgelegd maar toen dat aan generaal Kruls bekend werd, gelastte deze, ook hèm in verzekerde bewaring te stellen. Tezelfder tijd werd getracht, het overnemen van de inboedels der arrestanten zo ordelijk mogelijk te doen geschieden: het gemeentebestuur bepaalde in overleg met het Militair Gezag dat elke inboedel moest worden getaxeerd en dat telkens een bepaald gezin als huisbewaarder moest fungeren - zo werden eind mei '45 per dag vijfwoningen aan nieuwe huurders overgedragen. Een gering aantal! Het betekende dat in de meeste verlaten woningen (men houde in het oog dat, als niets ten ongunste van hen bekend was, de vrouwen van 'foute' elementen in de regel niet werden opgepakt) geen sprake was van enig toezicht. Daar werd veel gestolen.

XCDe gegevens over de arrestaties die in de verschillende delen des lands zijn verricht, zijn hoogst onvolledig. In de Zaanstreek werden door de BS bijna zeshonderd personen opgepakt ('de volksmond', aldus een streekgeschiedenis, 'vertelt opgetogen dat het er wel twaalfhonderd zijn' ') - zij werden in eerste instantie in een school in Zaandam bijeenJ. J.J.

I 't Hoen en C. Witte: (1978), p. 83·

501 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING gebracht. Drente had men het Huis van Bewaring te Assen en de

Rijksgestichten te Veenhuizen aangewezen als detentie-oord voor SD' ers en belangrijke helpers van de vijand en het goeddeels lege judendurch gangslager Westerbork als detentie-oord voor de in die provincie gearresteerde 'gewone' NSB'ers, maar dat werden er zovelen, ca. tienduizend 1, dat het kamp spoedig overvol raakte. In de provincie Groningen werd een probleem gevormd door het feit dat zich daar vele in de Dolle Dinsdag-crisis naar Duitsland gevluchte NSB-gezinnen bevonden - de grootste groep van die vluchtelingen, ca. vijf-en-dertigduizend, was naar de streek van Lüneburg getransporteerd maar van die ca. vijf-en-dertigduizend waren in februari '45 ca. twintigduizend naar Nederland teruggevoerd en de meesten dezer waren in Groningen ondergebracht waar zij zich nog bevonden toen de bevrijding kwam.

XCDe enige plaats waaromtrent wij nauwkeurige gegevens hebben inzake de samenstelling van de groep die vlak na de bevrijding werd gearresteerd, is Winterswijk; die gegevens zijn opgenomen in de in '64 verschenen studie van de socioloog dr. G. A. Kooy: Het echec van een 'volkse' beweging2. Zijn cijfers weergevend heeft het zin, eerst te vermelden dat in Winterswijk in '35 bijna 20% van de stemmen op de NSB was uitgebracht, dat plaatselijk de veearts dr. W. P. C. Bos en een hervormde predikant, beiden NSB'er, veel invloed hadden gehad, dat Bos in maart '42 tot burgemeester was benoemd (en nadien veel hulp aan Joodse onderduikers had verleend!) en dat ten tijde van de bevrijding een naamlijst was gevonden van de inwoners die lid of oud-lid van de NSB waren.

XCIn Winterswijk dan werden in '45 (de gemeente had toen ca. twintigduizend inwoners) in totaal zevenhonderdtwee-en-zeventig personen (3,8 °103)gearresteerd: vijfhonderdzeventien leden of oud-leden van de NSB, drie-en-dertig leden of oud-leden van de Nationale Jeugdstorm, de NJS (allen jonger dan achttien jaar), acht-en-dertig leden van de Nationaal-Socialistische Vrouwen-Organisatie', honderdachttien leden

t In Drente hadden zich vele arme boeren bij de NSB aangesloten, ten dele via de beweging 'Landbouwen Maatschappij', die in het begin van de bezetting in het Agrarisch Front van de NSB was opgegaan. Er waren in Drente nogal wat NSB'ers bij de bevrijding in de bossen ondergedoken (ook elders hebben zich NSB'ers en andere 'foute' elementen verborgen) eind juni zag men er dat hun vrouwen regelmatig met voedsel de bossen introkken; de onderduikers werden toen gearres teerd. 2 NI. op de pag.'s JÓJ e.v. 'Dit was meer dan het dubbele van het landelijke gemiddelde. 4 Kooy heeft deze groep, naar ons oordeel ten onrechte, niet bij het NSB-bestand meegeteld.

502 [PDF]
EEN DETAILBEELD : WINTERSWIJK

of oud-leden van een andere 'foute' organisatie en zes-en-zestig personen die, zonder van een 'foute' organisatie lid te zijn geweest, verdacht werden van politieke misdrijven. Men ziet: die eerste groep was veruit de grootste: bijna 78 % van alle arrestanten behoorde er toe. Onder die vijfhonderdzeventien NSB'ers en oud-NSB'ers (honderdveertien hadden hun lidmaatschap tijdens de bezetting beëindigd) waren er negen-en-zeventig die alleen maar lid van de NSB waren geweest, niet óók van een van de Fronten of Gilden van de NSB of van de Nederlandse Volksdienst of van een van de 'foute' genootschappen die door de bezetter waren opgericht - daarentegen drie-en-tachtig die lid waren geweest van de WA, de stoottroepen van de NSB, en achttien die lid waren geweest van de Germaanse SS.

XCDe honderdachttien leden of oud-leden van een andere 'foute' organisatie dan de NSB, de Nationale ]eugdstorm of de Nationaal-Socialistische Vrouwen-Organisatie vormden een groep waaronder zich enkele Duitsers bevonden. Drie-en-veertig waren lid geweest van de Nederlandse Volksdienst, twee-en-dertig hadden zich bij een van de (ook voor niet-NSB'ers openstaande) Fronten of Gilden van de NSB aangesloten, vier-en-twintig waren toegetreden tot een gewapende Duitse formatie. Vooral voor de leden van de NVD en van de Fronten en Gilden geldt dat maar bij een deel sprake was geweest van sympathie voor de Duitse zaak.

XCMaar nu de zes-en-zestig die zich bij geen enkele 'foute' organisatie hadden aangesloten. Het heeft zin, de door Kooy gegeven bijzonderheden weer te geven, te beginnen met de negentien vrouwen.

XC'De tenlastelegging van minstens drie hunner is, op zijn zachtst gezegd, wat zwak. Zij worden verondersteld NSB'ster of NSB-sympathisante te zijn geweest, niet op grond van bepaalde daden of uitlatingen, maar wegens het NSB-lidmaatschap van hun echtgenoot. Dan zijn er de twee economische collaboratrices; de ene heeft aardappels geschild voor de Wehrmacht, de andere heeft als werkster gefungeerd bij het Duitse leger. Er is een vrouw bij die sinds jaar en dag de familie Bos heeft gefrequenteerd zonder echter ooit van nazistische gezindheid blijk te hebben gegeven. Een moeder en een dochter (de vader is een NSB'er) hebben een zeer hartelijke omgang gehad met Duitse officieren. Er is nog een andere vrouw, die, overigens in alle eer en deugd, Duitse militairen thuis heeft ontvangen (haar man is gedetineerd wegens NSB-lidmaatschap, haar dochter wegens aansluiting bij de NJS). Een meisje heeft een bijeenkomst bezocht van de Landjeugd, de jeugdorganisatie van de Landstand. Zij is evenwel, hoewel haar vader partijlid is, nooit tot deze organisatie toegetreden. Een Rijksduitse heeft vrijstelling gevraagd en gekregen van de inlevering van haar radiotoestel. Voorts 5 0

503 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING heeft een tweetal vrouwen zich zeer pro-Duits betoond, wat niet geheel verwon

derlijk is, gezien hun Duitse afkomst en familieverbindingen. Twee vrouwen van NSB'ers, hoewel zelf geen lid van de beweging, hebben zich zonder twijfel dikwijls zeer pro-Duits gedragen. Het zou verbazingwekkend zijn, wanneer 'das Wunder der Liebe' binnen de groep der negentien vrouwen in het geheel niet in het geding was. Het is dat dan ook en wel in 'monogame' en 'polygame' zin. Twee jonge vrouwen zijn verloofd met een militair, resp. een Nederlandse SS-er en een Wehrmachtangehöriger. Een gehuwde vrouw, wier echtvereniging geen succes werd en wier wettige partner naar Duitsland is gegaan, heeft langdurige amoureuze betrekkingen onderhouden met een Duitse onderofficier. Dan zijn er nog twee sexuele collaboratrices die hun gunsten geschonken hebben aan een niet nader bepaald, doch betekenend aantal Duitse militairen. Tenslotte is onder de negentien vrouwen aan te treffen een vrouw, die, pro-Duits zijnde, een plaatsgenoot in een luttele zaak aan de bezettingsautoriteiten heeft verraden. Ter volledigheid: één der tweejuist genoemde sexuele collaboratrices heeft eveneens eenmaal klein verraad gepleegd.'

XCNu de mannen,

XC'Minstens even gemêleerd als de groep der negentien vrouwen is die der zeven-en-veertig mannen. Daar de mannengroep zoveel groter is dan die der vrouwen, is een volledige aanduiding van de delicten, waarom het gaat, minder gewenst. Wij beperken ons daarom tot een aantal gevallen. Daar is dan de arrestant die met zijn vrachtwagens meubels uit Joods bezit naar Duitsland heeft overgebracht, maar die (en waarschijnlijk terecht) aanvoert, dit in opdracht van de Ortskommandant te hebben gedaan. Er is een man onder de groep, die, beneveld door de alcohol, om toetreding heeft verzocht tot de NSB, maar zijn verzoek de volgende morgen (hij is dan kennelijk weer nuchter) heeft ingetrokken. Iemand heeft ook een keer f7 aan een NSB'er gegeven voor de Nederlandse Volksdienst. Een caféhouder heeft zijn dranklokaalopengesteld als 'Wehrmacht-Verkehrslokal', Een bedrijfshoofd zou een ondergeschikte hebben ontslagen, waardoor de laatste in de termen viel om voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland te worden uitgezonden. Een, overigens zeer pro-Duitse, arrestant liet zich eens bijzonder laatdunkend uit over de koningin. Weer een andere figuur maakte een gedicht ter huldiging van dr. Bos in de tijd van diens ambtsaanvaarding als burgemeester, welk gedicht in de Winterswijkse Courant werd afgedrukt. Er is ook een man, wiens naam voorkomt in de in beslag genomen administratie van de reeds in het begin van de oorlog opgeheven NSNAP (de partij van van Rappard), maar van wiens nazi-sympathieën nooit iemand iets is gebleken.

XCNiet anders dan onder de vrouwen zijn er onder de mannen ook de zeer vermoedelijk of stellig ten onrechte gearresteerden, alsmede de verraders. Wat de laatsten betreft: het door hen gepleegde verraad heeft plaats gehad onder zeer

Indextermen: Winterswijk
504 [PDF]
EEN DETAILBEELD : WINTERSWIJK

De stellige en mogelijke verraders zijn tien in getal. Geen hunner is een 'beroepsverrader'. Van twee, wier verraad ernstige gevolgen heeft gehad (in het ene geval werden Joden gearresteerd, in het andere neergeschoten Amerikaanse piloten), is aannemelijk dat zij uitsluitend uit lafheid hebben gehandeld. Van een derde man mag worden aangenomen, dat hij iemand te goeder trouw verried. Onder de verraders is ook een hielenlikkertje van de bezettingsautoriteiten, die af en toe aan hen zaken meldt, welke beter onvermeld hadden kunnen blijven. Er zijn ook een paar verraders, van wie (het ging echter niet om ernstige zaken) niet kan worden betwijfeld, dat zij handelden uit laagheid zonder meer.

XCVan de zes-en-zestig gearresteerden, aan wie geen lidmaatschap van enige landverraderlijke of vijandige organisatie ten laste wordt gelegd, zijn er minstens twaalf te beschouwen als niet gekenmerkt door Nazi-gezindheid.'

XCMen ziet: de in Winterswijk gearresteerden vormden een in hoge mate gemengd gezelschap, goeddeels leden of oud-leden van de NSB of de Jeugdstorm, verder leden of oud-leden van andere 'foute' organisaties (dat werden allemaal Tribunaal-gevallen) en slechts weinigen die voor berechting door een Bijzonder Gerechtshof in aanmerking kwamen: de twee 'wier verraad ernstige gevolgen heeft gehad', en misschien nog enkelen van de tien verraders.

XCWaar het ons nu op aankomt, is te onderstrepen dat de mate van schuld die op elk der zevenhonderdtwee-en-zeventig gearresteerden rustte, misschien ten aanzien van velen globaal wèl bekend was aan de staf en de bewakers van het detentie-oord in Winterswijk waar zij in eerste instantie belandden, maar niet aan de staf en de bewakers in een volgend detentie-oord. Daar vormden zij één groep en tot die groep werd dan bijvoorbeeld ook de vrouw gerekend die aardappels had geschild voor de Wehrmacht, het meisje dat één bijeenkomst van de Landjeugd had bezocht, de transport-ondernemer die meubels uit Joods bezit naar Duitsland had vervoerd, de man die zich in dronkenschap voor de NSB had opgegeven en daar de volgende morgen van was teruggekomen, de man die één keer aan een NSB'er f7 had gegeven voor de Nederlandse Volksdienst en het bedrijfshoofd dat één keer een ondergeschikte had ontslagen die prompt voor de Arbeitseinsatz was opgeroepen.

XCAllen (en dat gold spoedig in alle kampen) werden gezien als 'één pot nat': 'de landverraders'.

505 [PDF]

De bewaringskampen

XC

XCOnmiddellijk na de bevrijding waren er twee instanties die verantwoordelijk waren voor de behandeling van allen die om politieke redenen waren gearresteerd: de Canadese Field Security en het Militair Gezag. De Canadese Field Security bracht het tot ongeveer vijftienhonderd arrestanten, van wie een groot deelopgesloten werd in de Strafgevangenis te Scheveningen, alle overige arrestanten (benoorden de rivieren ver over de honderdduizend) kwamen terecht in kampen die formeel landelijk onder het Militair Gezag ressorteerden en per district of per stad onder de door het Militair Gezag ingestelde Politieke Opsporingsdiensten, de POD's. In die situatie kwam nadien in twee opzichten wijziging: de arrestanten van de Field Security werden in juli '45 overgedragen aan het Militair Gezag, d.w.z. aan het Bureau Nationale Veiligheid, het BNV, dat een deel was van de centrale MG-organisatie in Den Haag, en per I januari '46 werden in het kader van de liquidatie van het MG alle kampen onder het departement van justitie geplaatst, zulks met uitzondering van twee kampen die het BNV had kunnen inrichten in Fort Blauwkapel en Fort Honswijk, beide bij Utrecht gelegen - het BNV kwam namelijk te ressorteren onder de minister-president.

XCHet heeft zin dat wij over dat Bureau Nationale Veiligheid eerst iets meer meedelen.

XCDoor wie werd na de bevrijding, naar de autonteiten meenden, de nationale veiligheid in gevaar gebracht? Zij dachten: door de communisten en andere links-extremistische groepen en door personen of groepjes die in de geest van de Werwolf werkzaam wilden zijn. Van wat het BNV ten aanzien van de linkse groeperingen aan activiteiten heeft ontwikkeld (men kan zich voorstellen dat hun publikaties werden geanalyseerd en dat gepoogd is, informanten binnen de bedoelde groeperingen te vinden of ze erin naar binnen te werken), is weinig in bijzonderheden bekend 1 wij vermoeden dat het BNV de meeste aandacht

1 Terzake weten wij slechts dat Arie Meyer-Schwencke die in de eerste bezettings jaren een groot helper van de vijand was geweest op de sectoren van pers en propaganda maar van '43 af een belangrijke informant was geworden van de groep van in de zomer van '45 in opdracht van het BNV binnendrong in enkele linkse groepe ringen zoals de Spartacus-groep en de groep die het weekblad uitgaf.

506 [PDF]
BUREAU NATIONALE VEILIGHEID

besteedde aan de nationaal-socialistische sector: waren er personen of groepen achtergebleven die contact zouden zoeken met eventueel nog in Duitsland bestaande geheime nationaal-socialistische organisaties en, zo ja, hoe kon men deze dan op het spoor komen? Aangenomen werd dat de SD en de Abwehr daar de hand in konden hebben gehad, min of meer als voortzetting van hun activiteiten tijdens de bezetting. Hieruit vloeide als vanzelf een nieuwe taak voort: nagaan wat die SD en die Abwehr tijdens die bezetting hadden gedaan. Zij hadden talrijke illegale groepen en geheime agenten (men denke slechts aan het Englandspiel) kunnen uitschakelen - welnu, het BNV ging naast zijn naoorlogse taak onderzoeken, hoe het precies tot die uitschakeling was gekomen; vandaar dat Duitsers of Nederlanders die op de sector van de bestrijding van de illegaliteit werkzaam waren geweest, in de regel in de detentie-oorden van het BNV terechtkwamen en daar aan lange verhoren werden onderworpen.

XCDit werk leek bij uitstek geschikt voor illegale werkers die zich tijdens de bezetting, vaak met succes (bijvoorbeeld door het afluisteren van telefoongesprekken en het buitmaken van stukken), moeite hadden gegeven om inzicht te krijgen in de operaties van de bezetter - verschillende groepen waren het geweest (Sanders' CID had zich als een van de meest effectieve ontpopt) en zij brandden alle van begeerte om na de bevrijding hun, zo leek het, belangrijke en in elk geval prikkelende activiteit voort te zetten: geheime activiteit, nog steeds, en zij ging, als elke vorm van geheim werk, gepaard met het streven elkaar vliegen af te vangen. Dat zijn verschijnselen die in elke organisatie voorkomen, maar zij waren in het moeizaam van de grond komende BNV bij uitstek markant.

XCHet was de Quay die als minister van oorlog in Gerbrandy's derde kabinet op het denkbeeld kwam, een bureau op te richten dat voorkomen zou dat de Britse en de Canadese Field Security hun eigen gang zouden gaan en dat groepen als in Amsterdam die van Sanders en de marechaussee-groep op eigen houtje bleven doorwerken. Hij besprak dat denkbeeld met Gerbrandy, Kruls en enkele officieren van de Staf Militair Gezag alsmede van het Bureau Inlichtingen (dat zich inmiddels, komend uit Eindhoven, in Wassenaar had gevestigd) - er werd besloten een beroep te doen op Einthoven, de Quay's collega in het Driemanschap van de Nederlandse Unie. Deze vroeg enkele dagen bedenktijd ('in eerste instantie voelde hij er helemaal niets voor', zei de Quay later'), stemde

XCI Getuige de Quay, Enq.,

507 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

toen toe en werd op 29 mei in de rang van reserve-kolonel tot hoofd van het BNV benoemd.

XCAls eerste groep medewerkers trok Einthoven leden van de spionagegroep 'Albrecht' aan - illegale werkers van andere spionagegroepen volgden en zij brachten allen hun tijdens de bezetting gevormde dossiers mee, die zij als basis van hun machtspositie zorgvuldig onder zich hielden. Hetzelfde deden de uit Amsterdam arriverende illegale werkers van de CID met Sanders aan het hoofd - hij werd bij het BNV chef van de afdeling recherche. Nog een groep werd aangetrokken: de Inlichtingendienst van de Stoottroepen onder hun commandant, majoor J. Gerritsen; dit was een groep die in het bevrijde Zuiden los van alle andere Nederlandse instanties (en vaak daar dwars tegen in) met de Canadese en Britse Field Security had samengewerkt - Gerritsen was door de Quay in april gemachtigd om benoorden de rivieren al het Nederlandse werk op het gebied van de Field Security te leiden en te coördineren maar was na 29 mei Einthovens ondergeschikte. Hij werd bij het BNV Einthovens plaatsvervanger en lag onmiddellijk zowel met deze als met Sanders overhoop.

XCHet Grand Hotel in Scheveningen werd de hoofdvestiging van het BNV. Het bureau, dat de hand wist te leggen op enkele belangrijke Duitse archieven, werd werkzaam zowel in Nederland als in België, Frankrijk en de drie westelijke sectoren van Duitsland: overal konden Duitsers gevangen zitten die iets afwisten van de in of voor Nederland beraamde geheime operaties. Naar dergelijke Duitsers ging men ook met veel moeite, o.m. met eigen teams in alle buitenprovincies, op zoek in de Nederlandse detentie-oorden. Daarnaast kreeg het BNV een afdeling voor het observeren der linkse groeperingen, een voor het afstempelen van paspoorten (slechts met zulk een stempel mocht men Nederland verlaten), een voor het instellen van betrouwbaarheidsonderzoeken ten behoeve van de strijdkrachten en dan waren er ook nog vaste ondervragingsteams in de kampen Vught en Westerbork en in de eigen kampen van het BNV: Fort Blauwkapel en Fort Honswijk. In de kortste keren werkten er bij het BNV meer dan duizend krachten, de meesten in het Scheveningse Grand Hotel, waar aanvankelijk geen ruit heel was.

XCHet kwam daar tot nogal chaotische toestanden. Mannelijke functionarissen die beweerden te moeten overwerken, brachten er de nachten veelvuldig met typistes door, een deel van de inventaris werd door de staf gestolen, er werden bij het departement van oorlog zoveel rantsoenen voor maaltijden aangevraagd dat levensmiddelen ter waarde van f 30000 achterover werden gedrukt, de administratie kreeg een steeds grotere achterstand en toen Einthoven door enkele betrouwbare medewerkers 5

508 [PDF]
BUREAU NATIONALE VEILIGHEID

de anteeedenten van het BNV -personeel liet nagaan, bleek hem, zo schreef hij in zijn memoires, dat 'collaborateurs en zelfs verraders, allen 'illegalen van het laatste uur', zich in het apparaat hadden weten binnen te dringen.' I Majoor Gerritsens positie werd onmogelijk toen bleek dat hij met hulp van zijn uit het Zuiden meegebrachte telefonistes de telefoongesprekken van Einthoven, Sanders en anderen afluisterde (hij werd, aldus zijn eigen woorden, op 10 september '45 het BNV 'glorieus uitgetrapt' 2) - Sanders verdween een klein jaar later, nam kopieën mee van alle stukken die hem interesseerden, werd in het kabinet van de ministerpresident gearresteerd en maakte na zijn vrijlating samen met anderen Einthoven zo zwart dat Beel een commissie van onderzoek instelde; haar conclusie was dat Einthoven steeds te goeder trouw had gehandeld.'

XCHier willen wij het voorlopig bij laten, behoudens dan dat wij willen toevoegen dat de onderzoekingen die het BNV bij 'zijn' arrestanten ging instellen, voorzover die onderzoekingen op mogelijke naoorlogse acties betrekking hadden, een jacht op spoken waren - op de behandeling van de arrestanten (aanvankelijk waren onder hen verscheidene onschuldigen 4) komen wij nog terug.

XCDie arrestanten waren op 15 juli, de dag waarop de 'tweede fase' in de relatie tussen ShaeJ en de Nederlandse regering inging, aan het Militair Gezag overgedragen en, gelijk gezegd, een grote groep was toen in detentie in de Scheveningse Strafgevangenis.

XCIn deze Strafgevangenis, een rond gebouw met rijen cellen boven elkaarJ.

I L. Einthoven: (I974),'P' I93. 2 Getuige Gerritsen, dl. IV c, p. I645. 3 Midden '46 was het BNV herdoopt tot CVD: de Centrale Veiligheids dienst - deze CVD was oorspronkelijk een afdeling van het BNV geweest die in samenwerking met de Britse de Russische spionage tegenging. De dienst kreeg in september '49 een nieuwe naam: de Binnenlandse Veiligheidsdienst oftewel de BVD. Hij werd toen geplaatst onder Binnenlandse Zaken. Gemakshalve zullen wij in dit hoofdstuk steeds over 'het BNV' schrijven. 4 Einthoven ontdekte zulks 'maanden nadat ik was begonnen.' Het betrof bijvoorbeeld 'mensen die ... in de gevangenis zaten omdat zij ... net zo heetten als iemand anders, of mensen die door een buurman van het een-en-ander waren beschuldigd en door de Canadezen waren opgepikt' - hij gaf zich grote moeite om de betrokkenen onmiddellijk hun vrijheid te hergeven. (Getuige L. Einthoven, dl. IV c, p. I99I).

509 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

en op de begane grond een cirkelvormige ruimte ('de Centrale') vanwaar men alle cellen in het oog kon houden, werden vele honderden gevangenen opgesloten: Duitse officieren van diverse formaties, SD'ers, helpers van de SD en vooraanstaande NSB'ers. Een van deze laatsten was mr. M. M. Rost van Tonningen, in september '40 benoemd tot tweede plaatsvervangend leider van de NSB, in maart '41 tot president van de Nederlandse Bank, waarnemend secretaris-generaal van het departement van financiën en secretaris-generaal van het departement voor bijzondere economische zaken (dat was o.m. betrokken geweest bij de z.g. Arisering van het bedrijfsleven). Rost was tenslotte Obersturmführer geworden in de tot de Waffen-SS behorende Landstorm Nederland - hij was op I I mei bij EIst door de Canadezen krijgsgevangen gemaakt, eerst naar Utrecht en vandaar naar de Strafgevangenis te Scheveningen gevoerd. Hij was een NSB'er, wiens naam ieder kende, een man dus, gehaat als weinigen.

XCDe Canadese Field Security vertoonde zich nauwelijks in de Strafgevangenis; als bewakers waren er BS'ers, hoofdzakelijk uit Scheveningen afkomstig, en marechaussees werkzaam. Ernstige mishandelingen waren er van meet af aan schering en inslag: de gevangenen werden er afgeranseld en menigmaal des avonds spiernaakt onder stokslagen naar de 'Centrale' gevoerd waar zij ten pleziere van de BS'ers, de marechaussees en door dezen uitgenodigde vrouwen en meisjes moesten rondhuppelen en het Wilhelmus en andere liederen zingen - deden ze dat niet goed genoeg, dan volgden nieuwe ranselpartijen.

XCRost, die op 5 juni de Strafgevangenis werd binnengevoerd, werd nog diezelfde avond voor dit spektakel uit zijn cel gehaald. Hij was een gebroken man - in Utrecht had hij een poging tot zelfmoord gedaan. Toen hij de volgende ochtend om zes uur uit zijn cel op de eerste verdieping werd gehaald om samen met andere gevangenen tonnen met uitwerpselen naar buiten te dragen (menigmaal waren gevangenen er met hun hoofd ingeduwd), klom hij plotseling op de balustrade en wierp zich met zijn hoofd omlaag op de vloer van de 'Centrale'; hij stierf ter plekke. Het bericht dat Rost zelfmoord had gepleegd, leidde er toe dat de secretaris-generaal van justitie, Tenkink, een van de sous-chefs van de Staf Militair Gezag, kolonel mr. F. J. H. Snijders, en de man die sinds kort voor de POD's en de kampen verantwoordelijk was, luitenantkolonel prof. mr. J. M. van Bemmelen, zich naar de Strafgevangenis spoedden - 'aan de poort', aldus later van Bemmelen, 'is ons de toegang geweigerd door een Nederlander in sergeantsuniform op grond van het feit dat de hele gevangenis nog een Canadees kamp was en wij daar niets

510 [PDF]
DE STRAFGEVANGENIS IN SCHEVENINGEN

te zeggen hadden.' 1 Bijna drie weken na dit gebeuren werd de commandant van de Weerafdelingen (de WA) van de NSB, later van de Landwacht, mr. A. J. Zondervan, de Scheveningse Strafgevangenis binnengevoerd. Hij was in Noord-Duitsland gearresteerd, bij aankomst in Winschoten te kijk gesteld (waarvan sommigen gebruik hadden gemaakt om hem te bespuwen) en op 25 juni uit Winschoten per auto naar Scheveningen gebracht. Ruim vier jaar later verklaarde hij aan mr. A. M. baron van Tuyll van Serooskerken, die in opdracht van de Parlementaire Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid I940-I945' de wantoestanden in de kampen der politieke delinquenten onderzocht, het volgende:

XC'Nadat wij halt gehouden hadden, kwam er een tiental mannen in burgerkleding uit het gebouw naar buiten, de meesten met een blauwe armband, waarop de letters C. D. (Controle-Dienst van de BS) en allen met een houten stok van ca. I m lengte, met een leren riempje om de polsen bevestigd. Alras werd mij duidelijk dat er geen normaal geüniformeerd gevangenispersoneel aanwezig was, maar dat deze burgers mijn bewakers zouden zijn. Zij sleurden mij de auto uit, wat niet zo eenvoudig ging, omdat er onder mijn broek een stok met riemen langs mijn rechterbeen was gebonden. Nadat ik vervolgens begroet was met de woorden: 'Zo, ben jij nu Zondervan!!', begonnen de bewakers mij met hun stokken degelijk af te ranselen, tot groot vermaak van mijn twee begeleiders van die dag. Na deze ontvangstceremonie werd ik door deze joelende en tierende BS'ers het gebouw in- en een lange gang doorgeknuppeld en zo bereikte ons gezelschap het centrale middelpunt van de gevangenis. Hier was een lawaai dat horen en zien je verging. Een BS'er speelde op een piano 'Ouwe Taaie'. Boven op die piano zat iemand met een marinierspet op het hoofd in hemdsmouwen op een trekharmonica lawaai te produceren. Alle andere BS'ers van het bewakingspersoneel, waaronder twee marechaussees in blauwe rijbroeken en in hemd met bretels, brulden allen dit lied mee en sloegen daarbij met hun stokken op de verwarmingsbuizen. Deze lieden waren kennelijk dronken. De commandant van dit bewakingspersoneel was gekleed in een Canadese sergeantsuniform en was hierbij tegenwoordig. Toen ik dan op de 'Centrale' verscheen, was dat een blijde verrassing en afleiding van de bewakers. Men kleedde mij spiernaakt uit en nam mij mijn bril af. De commandant zei tegen mij dat ik wellevend binnen was gekomen maar dat ik er nooit meer levend uit kwam .... Na deze woorden werd mij gelast om de muur te kussen en toen ik dit weigerde, viel het gehele gezelschap over mij heen en ranselde mij minutenlang af met hun knuppels, waar zij mij slechts konden raken .

XC. . . Mijn 'bewakers' brachten mij toen gezamenlijk naar mijn cel. Op de smalleJ.

1 Getuige M. van Bemmelen, dl. V c, p. 878.

511 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

ijzeren trap bevond zich achter mij een korte dikke CD-er met kaalgeschoren hoofd ... , die in het bezit was van een ijzeren staaf, waarmede hij met alle kracht tegen mijn geslachtsdelen sloeg. In de voor mij bestemde cel aangekomen vertelde men mij, dat zich hier zo juist de Duitse SD-man Thomsen had opgehangen. Tot afscheid gaf de 'dikke' mij enige vakkundige kaakstoten en ik lag knock-out in een hoek van de cel.'

XCKorte tijd later werd Zondervan naar de kapperscel overgebracht, die gevuld was met 'tierende BS'ers' - om te zien wat daar te gebeuren stond, werd C. van Geelkerken, eerste plaatsvervangend leider van de NSB, uit zijn cel gehaald.

XC'Mijn hoofd moest kaalgeknipt worden. Dit deed men toen gezamenlijk met roestige scharen en tondeuzen, bij welke bewerking men hele lappen vel met haar en al van mijn schedel rukte. Ik werd hierna naar het vertrek geslagen, waar de andere BS'ers met hun commandant aan het eten waren. Zij onderbraken dadelijk hun maaltijd en sloegen mij met gummiknuppels op mijn bloedend hoofd, waarna ik weer naar mijn cel kon teruggaan.'

XCOp de avond van de volgende dag, 26 juni, werd Zondervan uit zijn cel gehaald en naar de 'Centrale' gebracht,

XC'alwaar het voltallige BS-bewakingspersoneel aanwezig was. Verder zaten achter een tafel enige Nederlandse officieren met oorlogsonderscheidingen, met hun dames. Zij stelden mij alle mogelijke en onmogelijke sarcastische vragen en zeiden, dat zij met de Brigade 'Irene' in Normandië geland waren. Na dit vraaggesprek gaven de officieren het teken dat het 'feest' kon beginnen en schonken zich een nieuwe borrel in.

XCDe BS'ers en de marechaussee vormden een grote kring van naar schatting een 20 à 25 man. Ik moest toen als een circuspaard zo snel mogelijk in de rondte lopen en ontving van iedere BS'er en marechaussee, die ik passeerde, een slag van een houten stok of gummiknuppel. Zo werd ik een tijd in het rond geknuppeld. Er werden die avond drie gummiknuppels op mij kapot geslagen. Toen ik tenslotte bewusteloos neerviel, werd er een emmer water over mij heengegooid en begonnen de aanwezigen de rest van hun repertoire op het gebied van sadistische wreedheden en vernederingen met mij af te werken. De jenever vloeide rijkelijk en de officieren gaven aanwijzingen en verzonnen nieuwe mishandelingen. Ik vermoed dat dit feest met mij ongeveer twee uur geduurd zal hebben. Meerdere malen was ik bewusteloos en tenslotte zal het hun niet meer gelukt zijn om mij weer bij kennis te brengen. Ik ontwaakte eerst, toen men mij aan mijn benen naar boven de trap opzeulde en mijn hoofd op iedere ijzeren trede sloeg. Ik werd in mijn cel gekwakt, drijfnat van het water en van onder tot boven besmeurd met bloed. De verdere nacht lag ik op de stenen vloer, omdat

512 [PDF]
DE STRAFGEVANGENIS IN SCHEVENINGEN

ik de kracht miste om mijn krib te bereiken.

XCDe volgende morgen om zes uur werd ik gewekt met een emmer koud water. Ik moest mijn ton gaan ledigen. Buiten aangekomen hadden de BS'ers een dubbele haag gevormd en daartussen door moest ik met een Oberleutnant lopen. Een regen van stokslagen hagelde op onze kapotgeslagen ruggen neer. Op het pad had men stukken en scherven glas gestrooid en daar moest ik met mijn blote voeten overheen rennen. Aan het einde van deze lijdensweg was een grote gegraven kuil, gevuld met de inhoud der tonnen van de zes- à zevenhonderd gevangenen. Men gooide mij toen in deze kuil en ik ging kopje onder in de menselijke drek. Op de terugweg naar binnen, weer rennen om het hardst en weer slaag.

XCDit 'tonnenstorten' des morgens vroeg is in den vervolge steeds gepaard gegaan met ernstige mishandelingen en vaak werd de inhoud van mijn ton over mijn hoofd uitgestort. Hoe mijn lichamelijke toestand was en hoe mijn lichaam en voeten eruit zagen, zal zonder meer duidelijk zijn. Toen ik om de dokter verzocht, kreeg ik bericht dat de gevangenisdokter (die in kapiteinsuniform rondliep) weigerde om mij te behandelen. Hij wilde alleen komen om mij 'af te maken' met een spuitje.

XCHet eten bestond uit een paar biscuits per dag. Af en toe eens een pannetje warme dunne soep. Dat werd dan om zes uur voor de celdeur neergezet. Wanneer het goed koud was geworden, vaak eerst om elf uur 's avonds, ontsloot de bewaker mijn celdeur. Er waren dan twee mogelijkheden: èf hij gooide het pannetje met de soep en al naar binnen zodat ik er niets aan had, of ik moest bukken om het te pakken en kreeg dan ransel en slaag. Het is zeer dikwijls voorgekomen, dat ik geen warm eten kreeg; het is zelfs voorgekomen, dat ik vier dagen en vier nachten lang in het geheel geen eten en ook geen drinken heb gehad .

XC. . . Meermalen kwamen er Nederlandse officieren in battle-dress met kleurrijke lintjes op de borst. De bewaker 'vertoonde' mij dan. Ik moest dan in de deuropening van mijn cel gaan staan en de bewaker gaf dan een trap met zijn schoen tegen mijn geslachtsdelen, zodat ik ergens achter in mijn cel belandde (meerdere malen gebeurd). Hij zei dan dat dit het kenmerkende verschil was tussen de Duitsers en hen: de Duitsers hadden mishandeld wanneer hun meerderen er niet bij tegenwoordig waren, zij deden het in aanwezigheid van hun superieuren. Slechts éénmaal heb ik meegemaakt dat een Nederlandse officier van de SAS troepen (Special Air Service) aan de bewaker verbood om mij te trappen en in het gezicht te stompen. Deze officier zeide dat het afkeurenswaardig was om weerloze gevangenen te mishandelen.

XC's Zondags was het 'kijkdag'. Dan kwamen de Scheveningse familieleden en bekenden van de BS'ers in de gevangenis en mochten ons in de cel bezichtigen. De bewaker gaf dan aan de liefhebbers toestemming om mij af te ranselen en dat was zelden tegen dovemansoren gezegd.

XCSoms waren er op die avonden BS-officieren van buiten aanwezig. Herhaaldelijk werd dan met gebed geopend en met gebed plus zingen van een danklied

513 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

aan God gesloten. Een geliefkoosd lied na dergelijke martelavonden was: 'Scheepje onder Jezus hoede, met zijn kruisvlag fier in top neemt als arke der Verlossing allen die in nood zijn op.'

XCOp andere avonden behoorden tot de genodigden hoeren en sletten uit Den Haag. Dan was alles stomdronken en gebeurden de meest liederlijke en walgelijke dingen met de uitgekozen slachtoffers, dingen met geen pen te beschrijven.

XCOp Prins Bernhards verjaardag werd de gevangenis van binnen rondom de 'Centrale' versierd met groen, guirlandes, lampions en vlaggen. 's Avonds was er een groot 'feest' met bal na. Veel vrouwen, veel feestelijke toespraken, veel gebak, veel jenever en drank!! En veel Wilhelmus-zingen. Een jazzorkest op een podium. De openingspolonaise door het gehele gebouw. Dansen en hossen en wat er verder gebeurde.' 1

XCIn een voor het Internationale Rode Kruis bestemd rapport, opgesteld in januari '47 2, heeft dr. Anno Arlt, UntersuchungsJührer bij het SS und Polizeigericht X, die op 18 juni '45 de Strafgevangenis binnengevoerd was, aan dit alles nog toegevoegd dat aan de gevangenen alles wat zij van waarde bij zich hadden, werd ontroofd (' Trauringe die nicht vom Finger gingen, wurden mit dey Kneifzange durchschnitten ') en dat de bewakers de voor de hongerende gevangenen bestemde levensmiddelen zelf opaten. Voorts:

XC'Einige Soldaten mussten sich var den Mddchen, die in die Zelle karnen, nackt ausziehen und wurden dann von diesen an einer Schnur, die man ihnen urn dell Geschlechtsteil band, zur Prügelei in den Gefängnisfiur hinabgeführt. Am Schluss des Festesfand eine Polonaise an unseren Zellen vorbei statI. '

XCArlt geeft de namen van vier SD-oflicieren die in deze periode in de Scheveningse Strafgevangenis zelfmoord pleegden.

XCOp 15 juli kwam de gevangenis formeelonder het Militair Gezag te ressorteren. De mishandelingen werden nog een week voortgezet - op 22 juli verscheen er een nieuwe leiding en een week later werd het gehele bewakingspersoneel wegens diefstal gearresteerd. De nieuwe leiding wist althans aan een deel van de wantoestanden een einde te maken."

XC1 'Verhoren van A. M. van Tuyll van Serooskerken', no. 28 (28 nov. 1949) in strafdossier A. J. Zondervan (BG-Amsterdam, 71/49). 2 Exemplaar in Doc. 1-38, ab. 3 Wij schrijven 'een deel', omdat in augustus de verloofde van een Duitse militair zonder enige bijstand in haar cel een kind ter wereld moest brengen; 'nach drei Mona/en u/urde ihr ', aldus Arlt, 'gesag/ dass sie ja wahl wisse, dass der Balg, den sie damals gekriegt

514 [PDF]
DE BEWARINGSKAMPEN IN '45 EN '46

XCWat waren de officiële regels voor de behandeling der politieke delinquenten?

XCZij waren door generaal Kruls, in aansluiting op een eerdere, uit september '44 daterende verordening welke ten aanzien van het regime weinig bepalingen had bevat, begin april '45 in een tweede verordening nauwkeurig aangegeven. Alle gevangenen moesten het kamppersoneel bij elke ontmoeting groeten; lachen, zingen of fluiten tijdens het werk was verboden; er mocht niet gerookt worden; eens per maand zou men een brief mogen schrijven en bezoek mogen ontvangen; allerlei tuchtmaatregelen waren toegestaan, als zwaarste maatregelopsluiting in een donkere strafcel - ook strafexercities zouden mogelijk zijn alsmede collectieve straffen, op te leggen voor luiheid, lijdelijk verzet of onbehoorlijk gedrag. Evenwel: gedetineerden zouden van opgelegde straffen beklag kunnen doen en van die straffen moest een register worden bijgehouden.

XCDie regels sloten aan bij de Beginselenwet Gevangeniswezen en bij het Reglement op de Krijgstucht - hier en daar waren ze zwaarder. Dat gevangenen niet mishandeld mochten worden, stond er niet in - generaal Kruls ging er vanuit (hij had dat beter niet kunnen doen) dat een ieder wist dat mishandelingen in het Nederlandse gevangeniswezen niet gepermitteerd waren.

XCHet is overigens de vraag of een formeel verbod veel effect zou hebben gehad.

XCMisstanden hebben zich inin tal van kampen voorgedaan. Men houde daarbij in het oog dat er in het gehele land meer dan tweehonderd kampen kwamen, dat de staf van het MG in Den Haag in de zomer vangeen denkbeeld had waar de meeste lagen (van slechts ruim tienduizend van de ver over de honderdduizend gevangenen waren middenjunibij die staf de namen bekend, hetgeen dan nog alle uit het bevrijde Zuiden meegebrachte gegevens insloot'), en dat, aldus later van Bem

'45 '45 '45 1 Daar waren, zoals eerder vermeld, ca. twintigduizend gevangenen.

515 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

melen, 'een aantal van de kampcommandanten en ook hoofden van de POD's zich volkomen onafhankelijk voelden en er lak aan hadden wat Den Haag zei.' 1 De meesten van die kampcommandanten waren niet door het MG benoemd maar door plaatselijke of regionale BS-commandanten. In vele gevallen maakten aanvankelijk betrouwbare illegale werkers deel uit van de kampstaven maar de meesten hunner ergerden zich aan de tonelen welke zij moesten gadeslaan, of vonden hun werk weinig zinvol en zochten spoedig een andere functie. Controle op wie er als bewaker werd aangenomen, was er niet. Waren bewakers uit de illegaliteit afkomstig, dan was het menigmaal, wanneer gevangenen binnengevoerd werden wier wandaden hun persoonlijk bekend waren, teveel van hen gevraagd om zich te beheersen. 'Er wordt in een kamp', aldus een voorbeeld,

XC'een NSB'er binnengebracht. Er zit daar een bewaker en die ziet dat de kerel dezelfde vent is die zijn vader en zijn twee broers heeft doodgeschoten. Die NSB'er is toen niet door die man doodgeschoten; daarom mocht hij blij zijn. Wel heeft de bewaker hem aangevallen" Dergelijke gevallen kwamen veel in Twente voor en welomdat daar de BS bijna uitsluitend bestond uit de oude illegaliteit, uit de Knokploegen.' 3

XCMishandelingen werden evenwelook gepleegd door talloze anderen.

XCVoordat wij hierop ingaan heeft het zin dat wij eerst enkele algemene gegevens over de kampen vermelden.

XCOnder die kampen waren aanvankelijk vele tientallen kleine die na enkele maanden werden opgeheven. Tegen het einde van' 45 waren er nog ca. 130 over, waarvan ongeveer de helft gevestigd was in voor huisvesting geschikte gebouwen zoals kazernes, tuchtscholen, huizen van bewaring en internaten. Er waren evenwelook barakkenkampen: de Duitse kampen te Westerbork, Amersfoort en Vught, kampen van de

XC1 Getuige J. M. van Bemmelen, Enq., dl. V c, p. 880. 2 Zulk een behandeling was in de regel ook weggelegd voor Duitsers wier optreden berucht was. J. J. Kotälla bijvoorbeeld, die in het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort zovele slachtoffers had gemaakt, werd na zijn arrestatie in Den Haag door de BS kaalgeschoren, kreeg een hakenkruis op zijn schedel geschilderd en moest met zijn handen omhoog staan. 'Hij werd', aldus een vrouw die het zag, 'voortdurend geslagen, getrapt en toegeschreeuwd . . . Ik vond het een verschrikkelijk gezicht, ook al was die man kampbeul geweest.Ik heb me toen diep geschaamd, omdat ik vond dat de BS dezelfde methoden gebruikte die we van de Duitsers afkeurden. Ik heb toen gezegd dat ze dat niet moesten doen. Ze hebben me uitgelachen.' (Bartha B. in Dick Walda: Terug in de tijd. Nederlandse vrouwen in dejaren '40-'45 (1974), p. 43). 3 Getuige J. F. H. M. V. Mentrop, Enq., dl. V c, p. 946. 5 1

516 [PDF]
DE BEWARINGSKAMPEN IN '45 EN '46

vooroorlogse werkverschaffing en van de Nederlandse Arbeidsdienst en nieuw-gebouwde kampen, o.m. bij Utrecht en bij Laren (in het Gooi). Bovendien waren er kampen in fabrieken, loodsen en opslagplaatsen en daar was de accommodatie primitief. Bij Den Haag werd in de loop van '45 een Scheveningse stadswijk, Duindorp, als detentie-oord in gebruik genomen.' Tenslotte waren er ook nog kampen ingericht in negen oude forten, waarvan, zoals al vermeld, twee aan het BNV waren toegewezen.

XCEind '45 waren in ongeveer de helft van de kampen de sanitaire voorzieningen onvoldoende en in vele kampen waren de gedetineerden toen nog gelegerd op los stro - het Militair Gezag had wel kribben en strozakken besteld maar die waren nog niet aangekomen. Meubels waren er eind '45 in de meeste karnpen niet.

XCHoe stond het met de voeding?

XCDeze liet in de eerste maanden alles te wensen over - er werd toen vrijweloveral door de gevangenen honger geleden. 'Men zou', aldus later in '45 de kamparts van het kamp te Laren,

XC'deze eerste tijd misschien nog het best kunnen typeren als een prolongatie van de hongerwinter in de slechtste zin van het woord, want wij hadden in de winter nog steeds een mogelijkheid wat bij te kopen of te ruilen, wat de gedetineerden niet konden.' 2

XCOp 20 augustus nu bepaalde het Militair Gezag dat de rantsoenen in de kampen gelijk moesten zijn aan de burgerrantsoenen (daarover deden de POD's in Zuid-Holland onmiddellijk hun beklag) - die instructie leidde tot een verbetering, vooral in de landelijke streken, maar er waren kampen waar men er zich niets van aantrok; het bleef ook elders herhaaldelijk voorkomen dat voor gevangenen bestemde levensmiddelen door bewakers werden gestolen. In juni '46 werd voor alle gevangenen een uniform, redelijk voldoend dieet voorgeschreven - het had een waarde van bijna I 900 calorieën per dag.

XCDe hygiënische omstandigheden waren in den beginne in alle kampen slecht - eind' 45 waren zij in ongeveer de helft van de toen gecontroleerde ca. 130 kampen redelijk. De medische voorzieningen waren toen nog in twee-derde van deze karnpen onvoldoende.

XCDe kampen waren zeer verschillend van grootte: kampen als Wester

XC, In het kader van de evacuaties uit de kuststrook was Duindorp in de tweede helft van '42 ontruimd - de meeste woningen waren in '45 onbewoonbaar geworden. 2 Rapport, 28 febr. 1946, aan de districtsinspecteur van de Rijksgeneeskundige Dienst (Doc 11-629 A, b-z).

517 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

bark, Duindorp, Laren, Vught en de Harskamp (een kamp waarin vrijwilligers van de Waffen-SS waren geconcentreerd) herbergden drie- tot vijfduizend gedetineerden, andere kampen één- tot tweeduizend, nog andere slechts enkele honderden.

XCIn deze kampen nu en in de vele kleine die in de loop van '45 werden opgeheven, kwam het kort na de bevrijding vrijwel overal tot mishandelingen: incidentele en systematische. Incidentele mishandelingen hebben zich ook later in '45 en, in mindere mate, in '46 voorgedaan; aan Belinfante werd 'van 69 kampen met zekerheid bekend dat er mishandeld of althans geslagen is', maar hij noemde het 'waarschijnlijk dat dit getal hoger moet zijn.' I 'De mishandelingen', zo schrijft hij verder,

XC'[hadden] ... een uniform patroon. Mensen werden naakt uitgekleed en geslagen of moesten rollen prikkeldraad om hun lichaam dragen, werden met blote voeten over prikkeldraad gejaagd, van trappen af geduwd, met ploertendoders of met stokken op lichaam en hoofd geslagen. Opsluiten in donkere, vochtige cellen, vaak naakt en zonder bed of meubels, kwam herhaaldelijk voor. Gevangenen werden met het gezicht tegen de muur gestompt. Veelvuldig werd de geweerkolf gebruikt om gedetineerden op te jagen.' 2

XCEr zijn volgens Belinfante onder die negen-en-zestig kampen vier geweest waar een regime, 'gericht op de ontkenning van de menselijke waardigheid' (zeg maar: een sadistisch regime), korte tijd 'virulent' in stand werd gehouden: de Scheveningse Strafgevangenis, het kamp in de Willem lIl-kazerne te Apeldoorn, het kamp te Vught en het kamp aan de Levantkade te Amsterdam (een loodsenkamp dat in gebruik werd genomen toen het Lloyd-hotel vol was)" - bovendien waren er zeven kampen waar het sadistische regime misschien in het begin minder fel was maar waar het veellanger heeft geduurd, 'tot ruim in 1946'; dit waren de kampen in Hoek van Holland, op Texel en in Finsterwolde, twee in Hilversum en de twee van het BNV: Fort Blauwkapel en Fort Hons- . wijk" - twee oorden waarin toen ca. zeshonderd personen waren opgesloten.

XCIn Fort Blauwkapel zat van juni '45 tot juni '46 een gevangene opge

I Belinfante, p. 207. 2 A.v. 3 Als eerste commandant van dit kamp fungeerde een notaris die tot in '43 volslagen 'fout' was geweest maar in september '44 in Amsterdam tot de BS had kunnen toetreden; de man werd begin juli '45 gearresteerd. 'Belin fante, p. 205---06.

518 [PDF]
DE BEWARINGSKAMPEN IN '45 EN '46

sloten die naar het oordeel van de commandant niet voldoende losliet. 'Ik heb er', stelde de gevangene later op schrift,'

XC'tot december in een cel gezeten met niets dan een gescheurd onderbroekje en een flard van een hemd, anders totaal niets, ook barrevoets, en dat zonder verwarming en met als dagmenu niets anders dan's morgens vier à vijf kaakjes, 's middags een halve liter koolsoep (water waarin hier en daar wat groens dreef) en's avonds weer vier à vijfkaakjes. Daarbij voor drinken alleen water gedurende de eerste vier maanden, daarna theesurrogaat.

XCHet leven was barbaars geregeld. We werden om vier uur 's morgens gewekt. Dan kregen we één voor één vijf minuten om ons snel te wassen en onze behoefte te doen. Daarna kon men soms weer een weinig liggen tot uiterlijk zes uur. Daarna moest men staan. In de cel was niets, buiten de krib waar men niet voor tien uur 's avonds aan mocht komen. Er was geen krukje, geen tafeltje, geen eetgerei, geen zeep, geen handdoek, niets dan het eigen lichaam. Ik heb in zulk een cel een half jaar lang iedere dag van's morgens zes tot's avonds tien uur aan één stuk door gestaan en gelopen, zestien uur aan één stuk per dag. De noodzaak om overeind te blijven (het mocht niet anders), de kou en de honger dreven mij en de anderen in de andere cellen onophoudelijk voort. Ik weet nog goed, hoe ik daar liep, eindeloos voort, altijd maar heen en weer strompelend, rillend en bevend van uitputting, duizelend, en daarbij tranend en snikkend van de honger. Hoe wij dit uitgehouden hebben zonder te bezwijken is thans nog niet te begrijpen. Het was wel zeer hard .

XC. . . Dat de vrouwen en meisjes die hier zaten, onder zulk een physieke druk vaak bezweken, kan men zich voorstellen. Ze kregen er eten door, ook beter goed en dekens. Ik zag het door het rooster dat onder in de deur van mijn cel was, hoe 's avonds laat bewakers achter elkaar bij sommige Duitse en Hollandse meisjes naar binnen gingen.' Het was een compleet bordeel, doch slechter dan de gewone bordelen, want het waren vreselijke kwellingen welke hier de meisjes zo ver brachten. Zelfs de eerste commandant maakte hier gebruik van. Hij had er een meisje, dat hij regelmatig gebruikte, een spionne, die later in België gefusilleerd is geworden.'

XCIn Fort Honswijk was de behandeling niet veel beter - hier werden gevangenen maandenlang in een verblijf gestopt dat onder meters aarde lag en waar het ijzig koud en vochtig was; de bezoek- en briefregeling die generaal Kruls in april '45 had voorgeschreven, werd er pas van mei '47 af toegepast.

XCHoevele personen in de kampen het leven verloren, is niet precies bekend. Belinfante is bij zijn onderzoek tot 'tussen dertig en veertig

XCI Rapport van C. J. van der B.(z.d.)in RvO, Call. 271 b, 1 e. a Misbruik van vrouwen

519 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING gevallen van gewelddadige dood' gekomen bovendien zijn minstens

1acht gevangenen omgekomen bij het mijnopruimen: gevangenen uit Vught die zich in de zomer van '45 voor dat werk ter beschikking hadden gesteld teneinde aan de kwellingen die hun in het kamp werden aangedaan, te ontkomen. Van die tussen dertig en veertig gevallen van gewelddadige dood hebben zich ten minste acht voorgedaan in de Harskamp. In dat kamp was de bewaking sedert de late zomer toevertrouwd aan een bataljon van de Stoottroepen waarvan de vier compagnieën afkomstig waren uit Zeeland; aan die vier werd een compagnie oorlogsvrijwilligers uit de Zaanstreek toegevoegd en het is, schijnt het, in hoofdzaak deze compagnie geweest die er een sport van heeft gemaakt om's avonds en's nachts dwars door de barakken te schieten - bij een van die gelegenheden heeft een der gevangenen een soldaat op een der wachttorens horen roepen: 'Vooruit jongens, drie voor een dub!' 2 Daarnaast zijn er gevangenen bezweken door medische oorzaken. Ook hun aantal staat niet vast. Justitie heeft in '48 aan de Tweede Kamer gerapporteerd dat tussen I januari '46 en I september '47 tweehonderdvier-en-zeventig politieke delinquenten in de kampen waren overleden - het cijfer voor '45 ontbreekt dus en in dat jaar heeft zich in het kamp aan de Levantkade te Amsterdam een dysenterie-epidemie en in dat te Ommen een typhus-epidemie voorgedaan. In Amsterdam zouden daardoor meer dan tweehonderdvijftig gedetineerden zijn bezweken en in Ommen ca. honderdtwintig, deels in '46, evenwel, aldus een verklaring van een gevangene, 'ongerekend de patiënten die naar elders zijn vervoerd.' 3 Voorts staat niet vast dat alle kampcommandanten steeds naar waarheid hebben gerapporteerd, hoevele gedetineerden waren gestorven, en tenslotte herinneren wij aan het feit dat in het bevrijde Zuiden talrijke zuigelingen en kleuters bezweken zijn in het kamp Vught.

XCSommige illegale werkers hebben zich vrijwel van meet af aan zorgen gemaakt over de behandeling der politieke delinquenten. In het Amsterdamse Werk-Comité werd al opmei aan de Militaire DistrictsCommissaris gevraagd of hij de voeding en de ligging van de gedetiJ.5

21 1 Belinfante, p. 228, 231. 2 A. M. van TuylI van Serooskerken: p.v. A.P.P. (2 febr. dl. V b, p. 428. 3 Verklaring (z.d.) van Z. (RvO, Call. 270 b, C-I).

520 [PDF]
PROTESTEN TEGEN DE WANTOESTANDEN

neerden in het kamp aan de Levantkade niet kon verbeteren en een week later zei een der leden van het comité die het kamp had bezocht, dat hij daar tot 'ontstellende ontdekkingen' was gekomen ('spreker meent dat men aardig op weg is, de Duitsers te verbeteren'). Van Randwijk die voorzitter was van het comité, antwoordde dat er door 'een aantal met name te noemen journalisten''een landelijk onderzoek' zou worden ingesteld.'

XCDat onderzoek bleef achterwege.

XCIn de zomer verschenen in enkele linkse weekbladen (Vrij Nederland, De Vlam en De Baanbreker) artikelen waarin werd opgemerkt dat in de bewaringskampen Duitse methoden werden toegepast - daarnaast getuigden De Nieuwe Nederlander en De Volkskrant van ongerustheid. Ook de kerkgenootschappen kwamen in het geweer: namens de Nederlandse Hervormde Kerk, de Rooms-Katholieke Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Remonstrantse Broederschap en de Doopsgezinde Sociëteit werd op I augustus aan Schermerhorn een lang memorandum overhandigd", waarin uiting werd gegeven aan 'de grote verontrusting, welke ook het volk beroert, terzake van de behandeling van politieke gevangenen' - gerept werd van 'klachten over de op de gearresteerden toegepaste behandeling' en voorts werd gezegd: 'Alles moet worden vermeden wat (naar Duitse trant) de persoonlijkheid krenkt.' Twee-en-een-halve maand later, midden oktober, werd in alle kerken een kanselboodschap van het Interkerkelijk Overleg voorgelezen', waarin de vrees werd geuit dat 'naar wraak en haat' werd gehandeld - 'de kerken achten het een smaad voor ons volk, wanneer na vijf jaren strijd tegen rechtsverkrachting en vijf jaren lijden onder de gruwelijkste methoden van het Duitse barbarisme een ... boze geest vat op ons volk zou hebben gekregen.' Dat klonk vrij algemeen maar een maand later, in november, kon wie dat wilde kennis nemen van bijzonderheden: een van de geestelijke verzorgers in het kamp Vught, ds. M. C. van Wijhe, publiceerde een brochure Het kamp te Vught, die een nauwkeurige beschrijving bevatte van de daar gepleegde mishandelingen - die brochure verscheen, tekenend genoeg, anoniem. Belinfante heeft de reacties van de publieke opinie in die tijd zuiver weergegeven: 'De noodkreten van een enkele dominee of linkse idealist' (voor de kanselboodschap van het Interkerkelijk Overleg gold hetzelfde)

XC'vinden geen gehoor bij een bevolking die nog niet zover is dat zij de politieke5

I Amsterdams Werk-Comité: Notulen, 3 I mei I945, p. 5. 2 Tekst in H. C. Touw: (I946), dl. II, p. 202-04. 'A.v., p. 204-05.

521 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

delinquenten als gewone medemensen beschouwt. Voor de meerderheid zijn zij nog vijand. Dat betekent dat ieder optreden tegen hen geoorloofd is. Men zet de zaak van zich af, troost zich met de gedachte dat het om incidentele gevallen van mishandeling op niet zo grote schaal gaat.' 1

XCWat deed het Militair Gezag en wat deed de regering?

XCVan Bemmelen, hoofd van de subsectie waaronder de kampen ressorteerden, kreeg aanvankelijk geen greep op de situatie. Schermerhorn nam hier geen genoegen mee - het bij hem door de kerken ingediende memorandum leidde er toe dat hij Vorrink, de regeringsgemachtigde in algemene dienst, opdroeg een onderzoek in te stellen. Deze bezocht zelf enkele kampen en stelde inspecteurs aan om hem rapport uit te brengen. Die rapporten zijn niet bewaard gebleven maar bekend is dat één ervan er toe heeft geleid dat er in het kamp te Vlaardingen eind november een einde aan werd gemaakt dat, om ontvluchting tegen te gaan, een aantal gedetineerden met zware kettingen aan elkaar was geklonken. In diezelfde tijd trok een groep officieren van het Militair Gezag (de 'vliegende colonne') het gehèle land door om vast te stellen of de kampen die toen in gebruik waren, zich wel leenden voor een verblijf in de winter. 'Mishandelingen', zo rapporteerde de groep, 'beperken zich met enkele uitzonderingen' (genoemd werden kampen in Hoek van Holland, Steenwijkerwold en Tilburg) 'tot geïsoleerde gevallen in enkele kampen.' 2 Toen de kampen, behalve de twee van het BNV, per I januari '46 onder Justitie kwamen te ressorteren, bleven inspecteurs (het werden er tenslotte negentien) ze bezoeken. Ze kregen maar zelden, zo ooit, een duidelijk beeld van de situatie: er waren dingen gebeurd waar de commandanten en hun staven liever over zwegen en de gedetineerden waren over het algemeen bevreesd, mededelingen te doen waaruit zou kunnen volgen dat er wraak op hen werd genomen; bovendien waren verscheidene inspecteurs uitgesproken laks. 'Er waren er', aldus later één functionaris die de goede gewoonte had om onaangekondigd te verschijnen, 'die ... wanneer zij in een kamp kwamen, gingen zitten praten met de kampcommandant; er werd dan soms behoorlijk gegeten en gedronken en in sommige kampen een borreltje gedronken; na afloop ging men naar huis en werd gerapporteerd' 3 nu, dergelijke rapporten hadden niets om het lijf.

XCOok de Voorlopige Tweede Kamer toonde zich (dat was in decemberJ.5

1 Belinfante, p. 236. 2 Aangehaald in a.v., p. 235. Getuige H. H. Raat, dl. V c, p. 894-95.

522 [PDF]
ONDERZOEK DOOR DE RIJKSRECHERCHE

'45) zeer verontrust over de misstanden in de kampen van politieke delinquenten - Kolfschoten, minister van justitie, aanvaardde toen een voorstel van Kortenhorst dat de zeven leden van de Vaste Commissie voor Privaat- en Strafrecht periodiek de kampen zouden kunnen bezoeken. De commissie bracht haar eerste verslag begin mei' 46 uit.' De leden hadden, telkens in groepen van drie, 'lang niet alle kampen' kunnen bezoeken - zij waren, steeds onaangekondigd, dertig van de ruim honderd gaan inspecteren. Onder die dertig bevond zich één van de zeven kampen (dat te Hoek van Holland) waar, aldus Belinfante, tot diep in '46 sprake was van een sadistisch regime. Dat was voor de bezoekende Kamerleden verborgen gebleven. Zeker, zo rapporteerden zij in algemene zin, er waren 'aanvankelijk ongetwijfeld misstanden' geweest, 'doch daaraan is voor het overgrote gedeelte een einde gemaakt.' Van wat zich in '45 na de bevrijding in tal van kampen had afgespeeld, kreeg de commissie geen beeld; zij bezocht de Harskamp en vernam niets van de moedwillige beschietingen die er hadden plaatsgevonden. Het kamp te Ommen, waar een hevige typhus-epidemie had geheerst, stond niet op de lijst der te bezoeken kampen - vandaar dat de commissie rapporteerde: 'Het percentage zieken is niet hoger dan normaal. Sterfte komt bijna niet voor.' Het was al bij al een verslag dat de Kamer niet behoefde te verontrusten.

XCAnderen waren er die in die tijd wèl verontrust werden door wat zich in de karnpen had afgespeeld: de vijf procureurs-generaal bij de gerechtshoven. Uit eigen bevoegdheid konden zij geen toegang krijgen tot de kampen maar in april of mei '46 besloten zij op voorstel van één hunner, mr. E. M. L. H. baron Speyart van Woerden (de procureur-generaal in Den Bosch die van de herfst van '44 af overhoop had gelegen met de illegaliteit en begin april '45 gedwongen was het bevrijde Zuiden te verlaten"), hun officieren van justitie op te dragen, buiten de kampen, d.w.z. bij de autoriteiten die wellicht weet hadden van wat er zich had afgespeeld, gegevens te verzamelen over gepleegde handelingen die voor een strafrechtelijke vervolging in aanmerking kwamen. Enkele van de rapporten der officieren van justitie wezen duidelijk op strafbare feiten: een van de twee kampen in Hilversum was, aldus de burgemeester, 'een martelkamp' en in de Harskamp hadden zich negen sterfgevallen voorgedaan die niet bij de burgerlijke stand waren aangemeld. Op 13 juni legden de procureurs-generaal de gebundelde rapporten der officieren

XCt Tekst van het verslag d.d. 7 mei 1946: a.v., dl. V b, p. 437-45. 2 Hij vertoefde tot

523 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

van justitie aan minister Kolfschoten voor - zij wensten voor elk kamp een speciale ploeg opsporingsambtenaren aan te wijzen en óók dat de gedetineerden ongecensureerde brieven zouden kunnen schrijven aan de officieren van justitie in het ressort waar zich hun kamp bevond.

XCBeide wensen werden in augustus '46 door Kolfschotens opvolger van Maarseveen ingewilligd maar deze vond speciale ploegen opsporingsambtenaren niet nodig - de rijksrecherche kon dat werk doen.

XCDie rijksrecherche ging op onderzoek uit. Geen simpele zaak! De velen die bij de mishandelingen en de andere ernstige vergrijpen betrokken waren geweest, hadden de sterke neiging elkaar te dekken - het was vaak moeilijk, vast te stellen wie de werkelijk schuldigen waren en tegen hen het nodige bewijsmateriaal bijeen te brengen. Met dat al kwam het later in '46 tot zes veroordelingen en daarop volgden in de jaren' 48-' 50 nog eens tien. Er is dus in totaal aan zestien personen straf opgelegd: boetes en gevangenisstraffen tot een maximum van één jaar.' Bijna al deze straffen zijn opgelegd aan bewakers - van de elf commandanten in wier kampen geruime tijd in '45 of zelfs tot diep in '46 een sadistisch regime had geheerst, werd, afgezien van de commandant van de Scheveningse Strafgevangenis, slechts één veroordeeld: die van het kamp te Finsterwolde die tien maanden gevangenisstraf kreeg. Negen commandanten zijn dus vrijuit gegaan; dat is een aanwijzing dat de justitie maar een klein deel van de begane strafbare feiten op het spoor is gekomen, wellicht ook dat zij vele zaken heeft geseponeerd.'

XCVerontrust werden ook van Maarseveen en Donker.

XCVan Maarseveen schakelde de procureurs-generaal in. Zij achtten, aldus de conclusie die zij eind '48 bereikten, een algemeen onderzoek naar in de kampen gepleegde strafbare feiten niet uitvoerbaar, wèl een onderzoek naar hetgeen van der Vaart Smit had gerapporteerd. Opsporingsambtenaren gingen aan het werk, constateerden dat van der Vaart Smit soms schromelijk had overdreven maar soms niet - het zijn de toen bijeengebrachte gegevens geweest die in tien van de bovengenoemde zestien gevallen tot veroordelingen hebben geleid.

XCDe Enquêtecommissie sloeg op voorstel van Donker een andere weg in: zij besloot, maar eerst ruim eenjaar later (september '49), tot het doen instellen van een vooronderzoek; dat droeg zij op aan mr. A. M. baron van Tuyll van Serooskerken, die in '45-'48 hoofd was geweest van de Nederlandse delegatie bij het Internationaal Militair Gerechtshof, later bij het Amerikaans Militair Gerechtshof te Neurenberg.' 'Zelden is een

XCI Van Tuylls hoofdfunctie was die van procureur-fiscaal bij de Bijzondere Raad van

525 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

kans zo gemist', schrijft Belinfante ' - inderdaad, wanneer men beseft dat in '49-' 50 alle gegevens beschikbaar waren die Belinfante in staat stelden, in '78 redelijk nauwkeurig aan te geven, wat voor soort misstanden zich waar en in welke periode hadden afgespeeld, dan moet men het rapport dat van Tuyll in oktober '50 (d.w.z. na een jaar onderzoek) aan de Enquêtecommissie uitbracht- (en dat hij had kunnen opstellen doordat van der Vaart Smit hem 130 verklaringen van gedetineerden had doen toekomen), als wel heel globaal karakteriseren. Het was overigens een voorlopig rapport (tot een definitief is het niet gekomen). Wij citeren de belangrijkste passage:

XC'Naar vermogensmisdrijven, ten nadele van gedetineerden gepleegd, strekt het onderzoek zich niet uit. Vermogensmisdrijven zijn op zulk een schaal gepleegd, dat een onderzoek daarnaar ondoenlijk moet worden geacht, terwijl bovendien niet vast te stellen is, op welk tijdstip en door wie het ontvreemden van aan de gedetineerden toebehorende gelden en goederen heeft plaats gevonden.

XCHet onderzoek is nog niet geëindigd. Het vormen van een oordeel omtrent de omvang der beweerde misslagen en tekortkomingen alsmede omtrent de vraag, of alle geuite beschuldigingen al dan niet juist zijn, is nog niet mogelijk.

XCHet onderzoek heeft evenwel uitgewezen (en aldus kan het resultaat van het tot dusver gehouden onderzoek worden samengevat) dat nagenoeg alom bewakers zich niet hebben ontzien weerloze mensen te kwellen en te mishandelen, waarbij door de Duitsers gedurende de bezetting toegepaste methodes zijn overgenomen.

XCDe mishandelingen hebben plaatsgevonden zowel als op zich zelve staande handelingen van bewakers als door de kampleiding goedgekeurde, althans toegelaten feiten.

XCHiertegenover is te stellen, dat (gelijk evenzeer is gebleken) in vele gevallen de leiders der kampen zich tegen het mishandelen van gedetineerden hebben verzet en getracht hebben dit tegen te gaan.

XCDe ernstige gevallen van mishandeling hebben zich voorgedaan in de eerste tijden na de bevrijding.

XCVan het verkrachten van vrouwen is niet gebleken. Het moet evenwel niet uitgesloten geacht worden, dat zulks toch heeft plaatsgevonden, daar het zeer wel mogelijk is dat vrouwen, die daarvan het slachtoffer zijn geworden, daarover thans geen verklaring willen afleggen.

XCVrouwen zijn vaak aan een vernederende behandeling door mannelijke bewakers blootgesteld.'

vervuld door de advocaat-fiscaalmr. G. E. Langemeijer die rechter in Amsterdam was geweest. I Belinfante, p. 246. 2 Tekst: dl. V b, p. 427 e.v.

526 [PDF]
HET RAPPORT-VAN TUYLL VAN SEROOSKERKEN

XCSlechts over wantoestanden in drie kampen gaf van Tuyll nog bijzonderheden: hij wees op wat in het kamp te Vlaardingen was gebeurd (het met kettingen aan elkaar vastmaken van gedetineerden), op de 'ernstige en meedogenloze mishandeling van gedetineerden in de Scheveningse Strafgevangenis' en op de schietpartijen in de Harskamp - die schietpartijen vormden vervolgens, voorzover het de voorvallen in de kampen betrof, het enige onderwerp dat de Enquêtecommissie door het horen van getuigen in nader onderzoek nam, het enige ook waarover zij uitgebreid verslag uitbracht. 'Maar', aldus weer Belinfante, 'over de werkelijk ergerlijke toestanden in andere karnpen wordt met geen woord gesproken.' 1 Hij was het zelf die in '78 als eerste een betrouwbaar en genuanceerd beeld gaf van wat zich in '45 en hier en daar ook in '46 in de kampen heeft afgespeeld - wij komen er in onze slotparagraaf nog op terug.

Vrijlaten of berechten?

XC

XCSchrijvend over de misstanden in de kampen zijn wij tot diep in '46 gekomen en bij wat wij weergaven over de reacties bij de publieke opinie en de autoriteiten kwamen wij tot in het jaar' 50 (het laatste jaar waarin de misstanden tot straffen leidden) - het spreekt vanzelf dat wij op het regime in de kampen na de periode waarin zich die misstanden voordeden, nog terugkomen. Toen waren het kampen welker bevolking in twee groepen uiteenviel: zij die alsnog voor een Bijzonder Gerechtshof of een Tribunaal dienden te verschijnen, en zij die al veroordeeld waren tot een bepaalde periode van internering; dat waren dan Tribunaalgevallen maar daarbij merken wij op dat velen die door de Bijzondere Gerechtshoven tot gevangenisstraffen waren veroordeeld, die straf in een bewaringskamp moesten uitzitten.

XCNu moeten wij evenwel terugkeren tot de situatie in de zomer van '45 toen er in totaal ver over de honderdduizend politieke gevangenen waren. Dat men diegenen die ernstige misdaden hadden gepleegd (Duitsers en Nederlanders) moest vasthouden, sprak vanzelf - maar wat te doen met de overigen, d.w.z. met de, zo zou men het kunnen noemen, Tribunaalgevallen ?

XCEr waren in de roes der arrestaties vele onschuldigen of nauwelijks

XC1 Belinfante, p. 247.

527 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

schuldigen opgepakt. In talrijke gevallen namen familieleden of andere relaties der betrokkenen advocaten in de arm - het Militair Gezag en de Politieke Opsporingsdiensten werden overstroomd met verzoeken tot vrijlating. In Amsterdam werd al eind mei of begin juni aan de staf van de Militaire Distriets-Commissaris een sectie Vrijlating toegevoegd: een commissie die beslissingen kon nemen en, dat doende, als een soort Tribunaal ging fungeren - zij bepaalde bijvoorbeeld dat personen die tijdens de bezetting voor de NSB hadden bedankt, na een aantal maanden uit hun detentie moesten worden ontslagen. Die commissie werkte, zo werd midden juni aan het Amsterdams Werk-Comité meegedeeld, 'dag en nacht'l maar haar achterstand werd steeds groter. Een probleem was daarbij dat zij vaak onvoldoende gegevens had, terwijl de Amsterdamse POD haar niet kon inlichten - zij kreeg toen de beschikking over twee eigen rechercheurs maar die konden het werk ook niet aan.

XCWij weten dat in Zaandam van de bijna zeshonderd personen die onmiddellijk na de bevrijding waren gearresteerd, honderdtien vrij spoedig zijn vrijgelaten maar detailcijfers inzake de vrijlatingen zijn voor andere plaatsen of streken niet bewaard gebleven. Het staat vast dat velen vrij spoedig uit hun detentie zijn ontslagen. Midden oktober '45 werd de eerste betrouwbare telling gehouden: er bevonden zich toen in de kampen ruim zes-en-negentigduizend geïnterneerden. Welnu: aangezien in totaal tegen de honderdvijftigduizend zijn gearresteerd, zijn er tussen begin mei en midden oktober ca. vijftigduizend vrijgelaten.

XCDie vrijlatingen leidden in verschillende plaatsen tot incidenten. De ergste deden zich begin juni in Terneuzen voor, waar de terugkeer van een 'Moffenmeid' een zo dreigende situatie deed ontstaan dat de Militaire Distriets-Commissaris de hulp van Geallieerde troepen moest inroepen. In verscheidene streken werden pamfletten verspreid waarin tegen alle vrijlatingen werd geprotesteerd. Al die animositeit bleef aan de autoriteiten niet onbekend - de meesten hunner meenden evenwel dat het wenselijk was om vóór de winter het aantal van de geïnterneerden drastisch te beperken.

XCDe eerste die dat denkbeeld ontwikkelde, was van Bemmelen. Men kon, meende deze, van de (zo dacht hij) meer dan honderdduizend geïnterneerden veertig- of vijftigduizend 'lichte gevallen' vrijlaten (zij zouden zich dan alsnog voor de Tribunalen hebben te verantwoorden), zulks ook omdat zich, zei hij aan de Enquêtecommissie, 'in de kampen ongelukken en moeilijkheden zouden voordoen, vooral in de winter,

XCI Amsterdams Werk-Comité: Notulen (z.d., midden juni 1945),p. 3.

528 [PDF]
EERSTE VRIJLATINGEN

omdat er bijna geen brandstof voor de kampen was.' 1 Hij stelde vast dat generaal KruIs en kolonel Snijders, de sous-chef van de Staf Militair Gezag die zijn onmiddellijke superieur was, het met hem eens waren en hield op I I juli een persconferentie waarin hij zei dat men veertigduizend personen moest vrijlaten, wilde men de overigen behoorlijk kunnen onderbrengen en bewaken. Onmiddellijk protesteerde de Grote Adviescommissie der Illegaliteit." Dat protest maakte op het kabinet geen indruk. In aanwezigheid van Kruls kwam van Bemmelens denkbeeld er op 14 augustus ter sprake. De gehele ministerraad kon er zich mee verenigen. Besloten werd, de massale vrijlating in voorbereiding te nemen en aan de publieke opinie duidelijk te maken waarom zij noodzakelijk was. Besloten werd óók, het advies in te winnen van de Nationale Adviescommissie, maar dat werd kennelijk als een formaliteit beschouwd: het besluit was al genomen.

XCIn het kader van de voorbereiding der uitvoering vond op 17 augustus in Den Haag een bespreking plaats van van Bemmelen met de leden van de in april '45 door KruIs in het bevrijde Zuiden ingestelde, sindsdien uitgebreide, Centrale Adviescommissie (een commissie die hem moest adviseren ten aanzien van het arrestatiebeleid), met alle inspecteurs der bewaringskampen en met een aantal hoofden van POD's uit het westen des lands; ook was mr. Sikkel aanwezig, die inmiddels benoemd was tot procureur-fiscaal bij het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof. Van Bemmelen kreeg geen voet aan de grond. 'Ik ken geen lichte gevallen', zei Sikkel. 'Deze mensen', betoogde hij, 'moeten blijvend uit de samenleving verwijderd worden.' 'Vrijwel unaniem', aldus het verslag van deze vergadering", werd de vrijlating-op-grote-schaal afgewezen, 'men moet niet toegeven aan sentimentele of ethische gevoelens.' Van Bemmelen wees er vervolgens op dat de regering haar beleid al had vastgesteld en dat de POD's een splitsing moesten gaan aanbrengen tussen lichte en zware gevallen; dat werd door de aanwezige hoofden der POD's geweigerd: wenste de regering de lichte gevallen vrij laten, dan moest zij maar aangeven wie dat waren.

XC's Avonds sprak Schermerhorn voor de radio. Hij wees op de onhoud

XC1 Getuige J. M. van Bemmelen, Enq., dl. V c, p. 878. 2 Van Bemmelen had dat protest voorzien - hij had voorgesteld dat tegelijk met de massale vrijlating een aantal vooraanstaande illegale werkers in de adelstand zou worden verheven. Dat voorstel stond haaks op de opvattingen van de georganiseerde illegaliteit: zij meende dat illegale werkers slechts een nationale en menselijke plicht hadden vervuld en dat daar geen enkele onderscheiding uit diende voort te vloeien. Exemplaar in Archief

529 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

bare situatie in de kampen en op de nood die er in de winter zou ontstaan maar zei ook dat het regeringsbesluit om een groot aantal gedetineerden voorwaardelijk vrij te laten vooral werd ingegeven door bezorgdheid voor de rechtszekerheid en door de wens om allen die 'fout' waren geweest, te reclasseren. Hoevelen zouden worden vrijgelaten, zei hij niet.

XCHet beleid van het kabinet werd door Vri] Nederland, Het Parool en Trouw in beginsel goedgekeurd, zij het dat het in alle drie deze bladen onjuist werd genoemd dat Schermerhorn van 'vrijlating' had gesproken en niet duidelijker had doen uitkomen dat elk der betrokkenen naar behoren zou worden berecht. Er werd anders gereageerd in organen van groepen illegale werkers en vooralook in De Waarheid. Dat blad verscheen daags na Schermerhorns toespraak met een extra-editie waarin het schreef, 'uit welingelichte departementale kringen' vernomen te hebben dat 'rond zestigduizend fascisten en collaborateurs' zouden worden vrijgelaten, onder wie alle economische collaborateurs en zelfs velen die zich voor een Bijzonder Gerechtshof zouden moeten verantwoorden. Een berichtgeving als deze (De Waarheid ging geruime tijd door met in die geest te schrijven) bleef niet zonder effect. In Amsterdam werden enkele vrijgelaten NSB'ers gemolesteerd, in Rotterdam ging een vrijgelaten vrouw die spoedig zou bevallen, zich weer voor detentie aanmelden ('Nieuw-Guinea, zou dat toch niet het beste zijn?' was de vraag die de Rotterdamse editie van Het Parool op 27 augustus stelde), in het Drentse Tinaarlo werd een vrijgelaten NSB'er samen met tien anderen die niet eerder gearresteerd waren, door vierhonderd dorpsgenoten naar het dichtstbijgelegen bewaringskamp gebracht en in Leiden werd een fabrikant die had meegewerkt aan de Arbeitseinsatzvan zijn personeel (enkelen waren in Duitsland omgekomen), in de deur van zijn woning doodgeschoten.'

XCDe regering had inmiddels het advies van de Nationale Adviescommissie ontvangen - deze had zich met acht-en-twintig tegen zes stemmen (twintig leden ontbraken ter vergadering) achter het regeringsbeleid geschaard. Dat beleid werd evenwel afgewezen, opnieuw, door de Centrale Adviescommissie èn door de Grote Adviescommissie der Illegaliteit.53

I Er hebben zich in het land in '45 en '46 nog enkele andere gevallen voorgedaan waarbij illegale werkers het recht in eigen handen namen. Konden de daders opge spoord worden, dan werden zij veroordeeld. Het Leidse geval (waarvan de dader onbekend bleef) was bijzonder stuitend: de fabrikant had de illegaliteit belangrijke diensten bewezen.

530 [PDF]
EERSTE VRIJLATINGEN

Intussen was trouwens onder de regeringsvoornemens een pijler weggeslagen doordat de hoofden van de POD's eind augustus hadden bekendgemaakt dat er in de grotere kampen die zich heel wel voor verblijf in de winter leenden, plaats was voor meer dan negentigduizend geïnterneerden en het kabinet begin september had moeten erkennen dat dit cijfer juist was.

XCVan Bemmelen nam ontslag, de massale vrijlatingen gingen niet door en het probleem, wat te doen met de tienduizenden gedetineerden en hoe hen en de inmiddels vrijgelatenen te berechten, bleef bestaan.

XCVoor dat probleem werd in de loop van augustus en september een oplossing gevonden: er werd op verzoek van Kolfschoten door twee juristen: Duynstee (die inmiddels bij Justitie raadadviseur was geworden) en mr. F. Hollander (advocaat-fiscaalonder de Haagse procureur-fiscaal), een concept-wetsbesluit Politieke Delinquenten opgesteld dat op drie hoofdgedachten steunde: nauwkeurig aangegeven groepen politieke delinquenten moesten de kampen kunnen verlaten, de bevoegdheid om personen in arrest te stellen of te houden moest in plaats van bij het Militair Gezag bij de procureurs-fiscaal komen te berusten en het aantal gevallen waarin de Tribunalen een uitspraak moesten doen, moest drastisch worden beperkt door aan de procureurs-fiscaal ook de bevoegdheid te geven om personen al of niet voorwaardelijk buiten vervolging te stellen. Kolfschoten legde het concept-wetsbesluit midden september aan zijn ambtgenoten voor; het werd, nadat er enkele kleine wijzigingen in waren aangebracht, begin oktober door hen goedgekeurd en op 26 oktober afgekondigd. Kolfschoten had er een week eerder een radiotoespraak aan gewijd waarin hij onderstreept had dat het nu niet zou gaan om 'een willekeurige of stelselloze invrijheidsstelling zonder meer' maar 'om een in rechtsbeginselen geworteld stelsel van beoordeling van gevallen, wier langere vasthouding in afwachting van een tijdrovende procedure voor Tribunalen en Gerechtshoven niet nodig, niet verantwoord en voor ieder weldenkend Nederlander onrechtvaardig is.' 1 Wat hield het Besluit Politieke Delinquenten-I945 precies in?

XCHet bepaalde ten aanzien van de arrestaties dat door het Militair Gezag53

I Aangehaald in Duynstee en Bosmans, p. 214.

531 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

afgegeven bevelen tot bewaring slechts veertien dagen van kracht bleven en nadien door de procureurs-fiscaal telkens voor drie maanden moesten worden verlengd - daarbij merken wij nog op dat het besluit om praktische redenen bepaalde dat de vóór 26 oktober '45 afgegeven bewaringsbevelen geacht werden van kracht te zijn tot 26 januari '46 en dat op laatstgenoemde datum eveneens om praktische redenen op de lijsten met de namen der toen nog gedetineerden werd aangetekend dat hun aller detentie voor drie maanden was verlengd.

XCAls zich een van de volgende vier gevallen voordeed, moesten voorts, aldus het bedoelde wetsbesluit, de procureurs-fiscaal de betrokkenen in vrijheid stellen: a. indien de verdenking van een strafbaar feit was weggevallen; b. indien de schuld van zodanige aard was (men denke aan de vrouw die niet méér had gedaan dan aardappelen schillen voor de Wehrmacht) dat aangenomen mocht worden dat de Tribunalen geen enkele maatregel zouden opleggen (de 'zeer lichte gevallen'); c. (de 'Iichte gevallen') indien moest worden aangenomen dat de Tribunalen geen internering en de Bijzondere Gerechtshoven geen detentie zouden opleggen voor een langere periode dan de termijn van het voorarrest; d. indien het, gezien de geestelijke of lichamelijke toestand van de bewaarde ofhet belang zijner ofharer kinderen, dit alles afgewogen tegen de ernst van het geval, niet gerechtvaardigd was, hem ofhaar in bewaring te houden.

XCDe gevallen onder a en b zouden, aldus het wetsbesluit, onvoorwaardelijk buiten vervolging worden gesteld, de gevallen onder c en donder voorwaarden, zulks voor een proeftijd van drie jaar. De algemene voorwaarde was dat de betrokkene zich als een goed Nederlander zou gedragen; daarnaast konden nog een of meer van de volgende voorwaarden worden opgelegd: I. toezicht vanwege de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten (op die stichting komen wij terug); 2. de verplichting om zich naar de aanwijzingen van bepaalde personen of instellingen te gedragen; 3. verbod om met bepaalde personen om te gaan; 4. verbod om tot bepaalde verenigingen toe te treden of bepaalde vergaderingen te bezoeken; 5. verplichting tot het verrichten van arbeid; 6. verplichting tot het verrichten van bepaalde arbeid (vrijgelaten vrouwelijke delinquenten zijn menigmaal verplicht, in een bepaald gezin hulp in de huishouding te worden); 7. aanwijzing van een bepaalde verblijfplaats; 8. verplichting zich op bepaalde tijdstippen bij de plaatselijke politie te melden; 9. handhaving van de onderbeheerstelling van het vermogen; 10. verplichting tot storting van een waarborgsom; II. verplichting om van bepaalde goederen afstand te doen (de inboedel van talrijke gearres

532 [PDF]
WETSBESL UIT PO LITIEKE DELINQ UENTEN - I 94 5

teerden was aan anderen in bruikleen gegeven); 12. verplichting om binnen een bepaalde termijn een bepaald bedrag te betalen.

XCGelijk gezegd: niet al die voorwaarden zouden opgelegd worden - de procureur-fiscaal kon telkens een keus doen. Daarnaast evenwel bepaalde het wetsbesluit dat allen die voorwaardelijk buiten vervolging gesteld werden, tien jaar lang (het concept had van drie jaar gesproken maar daar had het kabinet op voorstel van Drees tien jaar van gemaakt) ontzet konden worden uit het actief en passief kiesrecht, uit het recht om bij de gewapende macht te dienen (hier werd spoedig van afgeweken') en uit het recht om ambten te bekleden.

XCDe voorwaardelijk buitenvervolginggestelden behoefden de hun opgelegde voorwaarden niet te accepteren: zij konden ze weigeren, maar dan kwam hun zaak voor een Tribunaal met alle risico's van dien.

XCHet heeft, menen wij, zin om al deze bijzonderheden over de voorwaardelijke buitenvervolgingstelling weer te geven - de getroffen regeling is tien jaar lang een belangrijk element geweest in het leven van talrijke Nederlanders. Er zijn namelijk niet minder dan bijna negentigduizend voorwaardelijk buiten vervolging gesteld en deze groep is aanzienlijk groter geweest dan die van hen wier zaak niet door de procureursfiscaal werd afgedaan: er zijn Tribunaal-uitspraken gedaan tegen bijna vijftigduizend politieke delinquenten en door de Bijzondere Gerechtshoven sententies gewezen tegen ruim veertienduizend. In totaal heeft de bijzondere rechtspleging dus, van deze drie groepen uitgaand, ca. honderdvier-en-vijftigduizend Nederlanders (en Duitsers - zij' kwamen allen voor de Bijzondere Gerechtshoven) vervolgd maar daar moet nog een vierde groep bij worden opgeteld: diegenen die onvoorwaardelijk buiten vervolging zijn gesteld - en dat waren er minstens drieduizendvijfhonderd'> Gezien het feit dat vlak na de bevrijding van diegenen tegen wie enige verdenking bestond, veruit de meesten werden gearresteerd,

1 Enkele gevallen hebben zich voorgedaan waarbij politieke delinquenten aan de landmacht in Nederlands-Indië werden toegevoegd en tot het in gevormde Korea-bataljon konden zij als vrijwilliger toetreden. 2 Wij komen tot dat cijfer omdat er vijftienhonderdnegentien arrestanten zijn geweest die met succes een beroep hebben kunnen doen op een in '53 afgekondigde regeling, krachtens welke personen die ten onrechte opgepakt waren, recht hadden op een schadeloosstelling. Gemiddeld ontvingen zij ca. f 340. Onder die regeling vielen evenwel niet diegenen die in het bevrijde Zuiden door de BS ten onrechte waren gearresteerd. Daarenboven waren er nog omstreeks tweeduizend personen van wie de rechter in ' 53 en volgende jaren wel aannam dat zij ten onrechte waren gearresteerd maar wier aanspraken op een schade loosstelling op formele gronden werden afgewezen.

Indextermen: Korea-oorlog, Tribunalen
533 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

brengen deze cijfers ons tot de conclusie dat het aantal toen gearresteerden dicht bij de honderdvijftigduizend heeft gelegen.

XCUiteraard betekende het wetsbesluit Politieke Delinquenten-I945 dat de procureurs-fiscaal nieuwe uitgebreide taken ter hand moesten nemen; een tweede wetsbesluit hield in dat hun staven, waaraan al advocatenfiscaal waren toegevoegd, met officieren-fiscaal zouden worden uitgebreid - dezen (voor het merendeel geen juristen) zouden gaan bezien wie al of niet voorwaardelijk buiten vervolging kon worden gesteld en welke voorwaarden eventueel dienden te worden opgelegd.

XCHet wetsbesluit werd door de Voorlopige Tweede Kamer met instemming begroet - Burger was de enige die bezwaar maakte tegen de machtspositie die aan de procureurs-fiscaal was verleend.

XCEr waren, zoals al gezegd, vijf procureurs-fiscaal - 'ambtelijke functionarissen', zei Burger eind '47 in de Tweede Kamer, 'die als grootinquisiteurs tot Nederlands rechtsgeweten zijn gebombardeerd.'Nu, 'Nederlands rechtsgeweten' waren zij slechts voorzover zij de bevoegdheid hadden, politieke delinquenten buiten vervolging te stellen, maar bovendien past een term als 'groot-inquisiteur' slechts op één hunner: Sikkel, de procureur-fiscaal bij het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof.

1

XCWij gaven van hem al weer dat hij midden augustus '45 tijdens een bespreking in Den Haag zei: 'Ik ken geen lichte gevallen', en dat hij toen vond dat allen die 'fout' waren geweest, 'blijvend uit de samenleving verwijderd [moesten] worden.' Men kon bij dat laatste aan deportatie denken maar dat deed Sikkel niet: hij zei in januari '46 in een gesprek met journalisten dat 'jongere en oudere delinquenten', 'lichte en zware gevallen', allen 'landverraad' hadden gepleegd, welnu: 'voor verraders past alleen de doodstraf.'reageerde op deze even absurde als kenmerkende uitspraak met de opmerking dat hij aantoonde, 'hoezeer ons volk en mr. Sikkel niet in de laatste plaats, besmet zijn door dezelfde geest die velen van ons volk tot hun landverraad heeft geleid.'Mr. Sikkel werd desondanks in zijn functie gehandhaafd.

2

XCSindssubstituut-officier van justitie te Haarlem, had hij van een

'38 I Aangehaald in Belinfante. p. 133. 2 Beide citaten in M. van der Plas: p. 114-15.

534 [PDF]
PROCUREUR-FISCAAL SIKKEL

vroeg stadium af contact gehad met de rechtersector van de illegaliteit; hij was begin '44 in zijn woonplaats in contact gekomen met de OD, was in de herfst van '44 BS-commandant geworden in het gewest NoordHolland Zuid en was van I juni tot I september '45 opgetreden als waarnemer voor de in die tijd gestaakte procureur-generaal bij het Amsterdams gerechtshof, mr. J. A. van Thiel. Hij was een fanaticus: fanatiek anti-Duits, fanatiek anti-NSB, fanatiek anti-communist. Met dat laatste had hij begin '45 de verdenking op zich geladen dat in zijn opdracht zeven leden van een knokploeg van de door hem voor communistisch gehouden Raad van Verzet in handen van de SD waren gespeeld die er vijf als Todeskandidaten had gefusilleerd: een ondoorzichtige affaire die bij menigeen kwaad bloed had gezet - niet evenwel bij diegenen die Sikkel om zijn doortastendheid en rechtlijnigheid waardeerden. Er bevond zich onder dezen een groep politiemannen uit Velsen die na de bevrijding de leiding kreeg van de POD in Noord-Kennemerland.

XCIn het vervolg van dit hoofdstuk zullen wij Sikkel nog enkele malen noemen - hier willen wij aandacht besteden aan de affaire die zijn laatste levensjaren heeft verduisterd: de Velser-affaire.' Dit was een conglomeraat van zaken die niets met elkaar te maken hadden: de zaak van de knokploeg van de Raad van Verzet, enkele andere omstreden voorvallen uit de illegaliteit en vooral diverse malversaties die zouden zijn gepleegd bij de POD te Velsen, zulks zowel door de waarnemend commissaris van politie als door enkele rechercheurs - personen wie Sikkel de hand boven het hoofd hield: de waarnemend commissaris van politie werd hoofd van de PRA te A.msterdam, de rechercheurs traden bij die PRA in dienst. Welnu, het was in '45 bij de POD-Velsen wonderlijk toegegaan: schilderijen, juwelen en tapijten die in deze streek waar vele welvarenden woonden, bij 'foute' elementen in beslag waren genomen, waren door de POD tegen opvallend lage taxatieprijzen aan diverse relaties maar soms aan POD-functionarissen verkocht; zo waren de waarnemend commissaris van politie en twee rechercheurs eigenaar geworden van auto's die zij vervolgens voor f 100 per maand aan hun eigen dienst hadden verhuurd - een van de rechercheurs had bovendien voor het onderhoud van zijn auto f2000 ontvangen. Voorts bleken ten nadele van een begin '46 in vrijheid gestelde politieke delinquent f 20 000 en een aantal gouden sieraden te zijn verdwenen en hadden twee rechercheurs (onder wie een van de eerderbedoelde twee) de verdenking op zich geladen dat zij zich

I Zij is uitgebreid beschreven in het door ons al genoemde, in '79 gepubliceerde rapport:

535 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

bereid hadden verklaard om tegen betaling de invrijheidsstelling van twee gedetineerden te bevorderen.

XCHandelingen die malversaties waren of waarmee de betrokkenen de schijn op zich laadden malversaties te plegen, kwamen in '45 ook bij andere POD's voor - de Velser politiemannen en hun beschermer Sikkel hadden, zou men kunnen zeggen, pech doordat in de lente van '46 een heel dossier over de Velser affaire door de twee samenstellers voor f I 500 verkocht werd aan de hoofdredacteur van het sinds kort verschijnend Onafhankelijk Critisch Weekblad De Ochtendpost, L. A. Rodriguez Lopez, een man die het bloed van alle autoriteiten, speciaal dat van Nederlandse, wel kon drinken.

XCHij was begin '41 als vluchteling in Lissabon aangekomen, had zich daar, in de verwachting dan sneller naar Londen te kunnen vertrekken, ten onrechte voor reserve-officier uitgegeven, was toen toch aan passage geholpen maar was na twee weken verblijf in de Britse hoofdstad weer naar Lissabon teruggekeerd. Daar had hij een geheime missie naar Frankrijk aanvaard maar daarover was hij, nauwelijks had zijn trein de Portugees-Spaanse grens gepasseerd, in de coupé gaan opsnijden en het gevolg was geweest dat de Spaanse politie hem naar Portugal had teruggezonden. Hij had er aan de Portugese politie mededelingen gedaan over het werk van de Nederlandse geheime dienst die hij, aldus de functionarissen van die dienst, voor zich had moeten houden. Eind februari '44 was hij voor de tweede maal in Groot-Brittannië aangekomen waar hij, als alle Engelandvaarders, eerst een week of zes op zijn betrouwbaarheid was onderzocht. Na zijn vrijlating had hij, doordat geen enkele Nederlandse instantie hem in dienst wilde nemen, enkele maanden als journalist gewerkt bij de Daily Express en in die tijd had hij, vooral in het milieu van de zeevarenden, vele Nederlanders ontmoet die grieven koesterden jegens hun regering - hij zoog ze op als een spons. Werd hij door de Politiebuitendienst van Justitie als een lastig element beschouwd? Wij weten het niet, maar een feit is dat toen de Engelse veiligheidsdienst, MI-5, hem in augustus '44 arresteerde, hem gezegd werd dat dit geschiedde op wens van de Nederlandse autoriteiten. Hij werd in een gevangenis opgesloten en vervolgens naar het eiland Man in de Ierse Zee overgebracht waar MI-5 de meesten van zijn arrestanten concentreerde. Van daaruit kon hij, begeleid door een officier van MI-5, enkele malen naar Londen reizen (zulks op voorwaarde dat hij zich weer bij die officier zou melden), zogenaamd om zijn persoonlijke zaken te regelen - in werkelijkheid verzamelde hij nieuwe gegevens om zijn grieven tegen de regering te ondersteunen. Injuli '45 werd hij naar Nederland uitgewezen

536 [PDF]
1. A. RODRIGUEZ LOPEZ EN 'DE OCHTENDPOST'

en daar opgesloten in het kamp Vught, vrijgelaten, weer opgesloten en tenslotte in december '45 vrijgelaten op last van Sikkel.

XCDeze beleefde daar weinig plezier aan, want in De Ochtendpost, die Rodriguez Lopez begin '46 was begonnen uit te geven, verscheen van II mei '46 af een reeks artikelen over de Velser affaire waarin ook Sikkels naam werd genoemd, nl. daar waar beweerd werd dat een onderzoek naar de affaire begin '46 was gestaakt door persoonlijk ingrijpen van o.m. Sikkel en Sikkels relatie, het hoofd van de Amsterdamse PRA. Rodriguez Lopez diende tegen de Velser politiemannen een klacht bij de justitie in - deze heeft er toe geleid dat de zaak in onderzoek werd genomen. Voor Sikkel heeft dat onderzoek geen ambtelijke gevolgen gehad - hij werd bij de liquidatie der bijzondere rechtspleging eervolontslagen als procureur-fiscaal en volgens zijn wens benoemd tot officier van justitie te Haarlem, maar de publikaties in de op sensationele onthullingen gespitste en dus veelgelezen Ochtendpost, later ook in De Telegraaf, brachten telkens weer hem en mèt hem de bijzondere rechtspleging in opspraak. 'Sikkel is naar mijn mening physiek en psychisch gebroken', schreefhet vroegere hoofd van de Amsterdamse PRA in ' 5 I aan een kennis.'

XCIn '54 overleed Sikkel; hij was nog maar vijf-en-vijftig.

XCDe andere vier procureurs-fiscaal waren evenwichtiger figuren. Bij de Bijzondere Gerechtshoven in Den Bosch, Arnhem, Leeuwarden en Den Haag werden respectievelijk benoemd mr. F. A. J. Deelen, mr. J. M. W. des Tombe", mr. L. W. E. M. Lasonder en mr. J. Zaaijer. Deelen die in zijn woonplaats Breda nauw met de illegaliteit had samengewerkt, had er in het bevrijde Zuiden toe bijgedragen dat Speijart van Woerden als procureur-generaal terzijde was geschoven - hij had van februari tot juni '45 diens functie waargenomen. Ook des Tombe, tijdens de bezetting substituut-officier van justitie te Zutphen, had een goede naam bij de illegaliteit en hetzelfde gold voor Lasonder die door de bezetter als officier van justitie te Assen was ontslagen. Zaaijer was evenals Lasonder met de bezetter (in zijn geval speciaalook met de 'foute' procureurJ.

1 Aangehaald in a.v., p. 223. 2 Aanvankelijk is mr. H. A. Reumer procureur-fiscaal te Arnhem geweest maar deze werd wegens ongeschiktheid begin '46 door mr. des Tombe vervangen.

537 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

generaal bij het Haagse gerechtshof, mr. R van Genechten) in conflict geraakt; in mei '43 had hij ontslag genomen.

XCHet kostte elk der vijf procureurs-fiscaal geruime tijd voordat zij voor hun staf de nodige advocaten-fiscaal hadden aangetrokken en, terwijl aan alles gebrek was, een behoorlijk parket hadden kunnen inrichten. Vooral de vervoersproblemen waren groot - nog in juni '46 werd het departement van justitie erop gewezen dat geen van de vijf de beschikking had over een in goede staat verkerende auto.

XCEerder vermeldden wij dat de kampen (behalve de twee van het BNV) per I januari '46 door het Militair Gezag werden overgedragen aan het departement van justitie. Met ingang van diezelfde datum riep het departement een nieuwe instantie in het leven waaronder zij alle kwamen te ressorteren - een instantie ook die de gehele gang van zaken met betrekking tot de politieke delinquenten diende te volgen: het Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, oftewel het DGBR. Tot directeur-generaal werd mr. B. I. A. A. ter Veer benoemd; hij was voor en tijdens de bezetting kantonrechter in Den Haag geweest, had zich in augustus '44 in Breda bevonden, was door Kruls voor het Militair Gezag aangetrokken en fungeerde sinds eind november '44 als hoofd van sectie II (Juridische Zaken).

XCMèt het Militair Gezag verdwenen ook de 80 Politieke Opsporingsdiensten - hun plaats werd per I januari '46 ingenomen door de Politieke Recherche-Afdelingen, oftewel de PRA's. Er kwamen er 62 en het werden diensten waarin ervaren politiekrachten gingen samenwerken met illegale werkers die bij de POD's een zekere scholing hadden opgedaan. Taak van de PRA's was het om de door de POD's aangelegde dossiers te completeren en nieuwe dossiers te vormen. Het totale aantal dossiers werd ca. 452 000, betrekking hebbend op ruim tweehonderdvijftigduizend Nederlanders - in vele gevallen waren er twee of meer dossiers met betrekking tot één verdachte. Van die ruim tweehonderdvijftigduizend zijn ca. honderdduizend niet vervolgd.

XCDe dossiers kenden twee soorten bewijsmiddelen: originele documenten (of kopieën daarvan) en in de vorm van processen-verbaal vastgelegde verklaringen: verklaringen van getuigen en verklaringen van

538 [PDF]
PRA'S IN PLAATS VAN POD'S

bezetter en speciaal de SD had het overgrote deel van zijn archieven vernietigd. Enkele vondsten bleken evenwel van speciale betekenis te zijn. Toen in mei '43 de radiotoestellen door de bezetter geconfisqueerd waren, had ieder die zijn toestel wilde behouden, een verzoek daartoe moeten indienen waarbij men moest opgeven bij welke 'foute' organisatie men was aangesloten of welke andere reden men had (bijvoorbeeld dat een zoon aan het Oostfront streed) om op vrijstelling van de inleveringsverplichting aan te dringen - ca. honderdduizend Nederlanders, onder wie ca. vijf-en-veertigduizend NSB'ers, hadden zulk een verzoek ingediend, welnu: hun aanvraagformulieren waren in december '44 in het bevrijde Zuiden gevonden en de op grond daarvan opgestelde kaarten kwamen (maar dat duurde geruime tijd) in ca. honderdduizend dossiers terecht.

XCVoorts werden in '45 de dossiers van het Duitse Obergericht ontdekt (met daarin veel kopieën van SD-stukken), verder nog o.m. het archief van de Fürsorge-Offizier van de Waffen-SS (waaruit bleek wie bij die formatie dienst hadden genomen), het archief van de Abteilung Gewerb liche Wirtschajt van het Generalkommissariat jür Finanz und Wirtschajt en een deel van het archief van de Zentralaujtragsstelle (beide met veel gegevens over de economische collaboratie), de administratie van de Germaanse SS in de Nederlanden en een deel van de administratie van de NSB. Tenslotte werd eind '46 een kleine maar kwalitatiefbelangrijke hoeveelheid stukken van het Reichskommissariat in een plaats in Westfalen gevonden waarheen zij na de Dolle Dinsdag-crisis waren overgebracht. Al die gegevens werden aangevuld met kopieën van stukken welke zich in Duitse archieven elders bleken te bevinden, vooral in West-Berlijn.

XCWas iemand lid van de NSB geweest en was er verder van hem of haar niets bezwarends bekend (het vergde steeds onderzoek om dat vast te stellen), dan ontstond een dossier van geringe omvang, maar in tal van belangrijke zaken kwamen er dossiers die honderden of zelfs duizenden pagina's telden. Hoe verantwoordelijker de 'foute' posities waren geweest die men tijdens de bezetting had bekleed, des te vaker werd men verhoord: niet alleen over de eigen gedragingen maar ook over die van anderen waar men weet van had. De districtsleider van de NSB in Zeeland, tevens Musserts gemachtigde in die provincie, onderging bijvoorbeeld 226 verhoren (meestal als getuige) die tot evenveel processenverbaalleidden - vermoedelijk zijn er anderen geweest, Nederlanders en Duitsers, die nog vaker zijn verhoord. Menigmaal kwam het daarbij voor dat sluwe SD'ers aanvoelden dat zij hun eigen zaak zouden rekken door te laten doorschemeren dat zij mededelingen konden doen die, zo

539 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

meenden of veinsden zij, bezwarend waren voor Nederlanders, soms hooggeplaatsten, tegen wie geen enkele verdenking bestond, en niet alle PRA-rechercheurs waren bestand tegen de verleiding om dat soort gegevens in de wacht te slepen en er, ook buiten het apparaat der bijzondere rechtspleging, gebruik van te maken. Er waren in totaal enkele duizenden PRA-rechercheurs: een grote groep, en als in elke grote groep was er kaf onder het koren.

XCDe procureurs-fiscaal hebben het meest de aandacht getrokken door hun optreden in processen tegen belangrijke figuren - processen die in de landelijke of regionale pers uitgebreid werden verslagen, maar het onder hun verantwoordelijkheid verrichte werk dat op de grootste groep politieke delinquenten betrekking had, heeft niet tot enig proces geleid: zij hadden immers de bevoegdheid, de 'zeer lichte' gevallen onvoorwaardelijk en de 'lichte' op voorwaarden buiten vervolging te stellen. Wij schrijven: 'onder hun verantwoordelijkheid' - de procureurs-fiscaal hadden immers niet de tijd om zich persoonlijk in tienduizenden dossiers te verdiepen. Hun bevoegdheid werd in feite uitgeoefend door de tot hun parket behorende officieren-fiscaal.

XCEr waren voor die buitenvervolgingstellingen richtlijnen nodig - termen als 'zeer licht' of 'licht' waren vaag.

XCMen heeft er van afgezien, precies aan te geven wat onder 'zeer licht' moest worden verstaan, en wij nemen aan dat dit nagelaten is omdat het een grote variëteit van gevallen betrof waarin evident (wij herinneren weer aan ons voorbeeld: de vrouw die aardappels had geschild voor de Wehrmacht) van een zeer geringe schuld sprake was. In al die gevallen waren de betrokkenen ook niet lid geweest van een 'foute' organisatie - juist dáár begon het probleem: wie was duidelijk 'fout' geweest en moest desondanks buiten vervolging worden gesteld?

XCBegin januari '46 werden in een circulaire van minister Kolfschoten zes kategorieën 'lichte gevallen' aangegeven: a. volwassenen die lid waren geweest van de NSB als dekmantel voor illegaal werk (dat waren ons inziens geen 'lichte gevallen' maar volmaakt onschuldigen); b. NSB'ers die zich 'vóór Stalingrad' (d.w.z. vóór begin '43) hadden bekeerd; c. personen die onder pressie van hun werkgever lid van de NSB waren geworden; d. jongeren die enige tijd lid waren geweest van de Nationale

540 [PDF]
DE BUITENVERVOLGINGSTELLINGEN

Jeugdstorm maar dat lidmaatschap nog tijdens de bezetting hadden beëindigd; e. jongeren die onder pressie van hun ouders lid van de NSB waren geworden maar de beweging de rug hadden toegekeerd toen zij een-en-twintig waren geworden; f. vrouwen en meisjes die wel sexuele relaties met Duitsers hadden onderhouden maar geen nauwe geestelijke betrekkingen met de vijand hadden gehad.

XCDeze richtlijn was onvolledig: er werd alleen van de NSB gesproken maar er waren nog talrijke andere 'foute' organisaties geweest. Met dat al hadden vier van de vijf procureurs-fiscaal tegen de voorgeschreven vrijlatingen geen bezwaar, alleen Sikkel ('ik ken geen lichte gevallen') kon er zich niet mee verenigen - hij werd door Kolfschoten genoopt om bij te draaien: eind februari deelde deze in de Voorlopige Tweede Kamer mee dat Sikkel eigenlijk had willen zeggen: 'Ik ken geen lichte gevallen van landverraad.'

XCKolfschoten wenste dat de richtlijnen van begin januari met snelheid werden gevolgd, maar zij bleken niet ruim genoeg te zijn. In mei kwam er een nieuwe richtlijn: ieder moest buiten vervolging gesteld worden van wie aangenomen mocht worden dat bij vervolging door een Tribunaal geen verdere detentie zou worden opgelegd. Vier procureurs-generaal waren toen overigens al tot talrijke vrijlatingen overgegaan, alleen in het ressort-Amsterdam vlotte de zaak niet - toen in mei '46 onder Zaaijer in Den Haag al vier-en-vijftig officieren-fiscaal werkzaam waren, had Sikkel er in Amsterdam nog maar twaalf aangesteld, van wie twee van hem nog niet eens de bevoegdheid hadden gekregen om tot buitenvervolgingstelling over te gaan.

XCKolfschoten wilde slechts één termijn minister blijven (hij werd burgemeester van Eindhoven) en werd bij de vorming van het kabinet-Beel opgevolgd door van Maarseveen die, minister wordend, het vaste voornemen had om van de ca. vijf-en-zestigduizend gedetineerden die er begin juli '46 nog in de kampen waren (in de sinds begin oktober '45 verstreken negen maanden hadden ca. een-en-dertigduizend gedetineerden de kampen kunnen verlaten), in drie maanden veertigduizend vrij te laten. Dat werd ook in de regeringsverklaring aangekondigd - hier en daar weerklonken protesten uit ex-illegale kringen maar afgezien van De Waarheid reageerde de pers gematigd en bij een onderzoek van de publieke opinie bleek dat 60 % van de bevolking van Maarseveens beleid onderschreef.

XCHoe het hoge aantal van 40000 te bereiken? Van Maarseveen draaide de zaak om: terwijl Kolfschoten had aangegeven, wat de 'lichte gevallen' waren, liet hij aangeven welke gevallen als 'zwaar' moesten worden 54

541 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING beschouwd! - alle overigen dienden in vrijheid gesteld te worden en die

groep breidde hij nog uit door de minst zware onder de 'zware gevallen' ook onder de vrijlatingsregeling te laten vallen, bijvoorbeeld de jeugdige wapendragers en de economische collaborateurs die zich niet op grote schaal hadden verrijkt. De nieuwe richtlijnen liet hij rechtstreeks aan de officieren-fiscaal doorgeven, uiteraard tot ergernis van de procureursfiscaal (en in strijd met de hun bij de wet verleende bevoegdheden!). Hun gemeenschappelijk protest bij van Maarseveen, waarbij Zaaijer het voortouw nam, leidde er toe dat goedgevonden werd, zich niet te binden aan bepaalde cijfers of bepaalde data maar een richtlijn van Zaaijer aan te houden: buitenvervolgingstelling, als aangenomen moest worden dat de betrokkene tot een kortere straf dan drie jaar internering (met aftrek) zou worden veroordeeld.

XCInderdaad, het cijfer 40 000 werd niet gehaald: in plaats van de beoogde vijf-en-twintigduizend waren er midden oktober "nog bijna vijf-enveertigduizend gedetineerden in de kampen (onder wie zesduizend tot internering veroordeelde Tribunaalgevallen). Bijna een jaar later, midden september '47, waren er bijna negentienduizend gevangenen in de toen bestaande 17 kampen, van wie evenwel ca. dertienduizend (onder wie vierhonderd vrouwen) hun interneringsstraf uitzaten en ca. achthonderd een hun door een Bijzonder Gerechtshof opgelegde gevangenisstraf - de overigen, bijna vijfduizend, waren personen in wier zaken nog geen uitspraak was gedaan: bijna vijfduizend die op dat moment dus ook nog niet buiten vervolging waren gesteld.

XCHet totaalaantal van de buitenvervolginggestelden vermeldden wij al: bijna 90000. Aan bijna allen zijn bij die buitenvervolgingstelling voorwaarden opgelegd. Wij willen daar geen overzicht van geven maar er wèl op wijzen dat er onder die bijna negentigduizend in vrijheidgestelden ruim zes-en-vijftigduizend zijn geweest die voor tien jaar het actief en54

1 Zij die behoord hadden tot Duitse militaire formaties, de de SS of de Landwacht, zij die werkzaam waren geweest bij de SD of de Nederlandse Oostcom pagnie, economische collaborateurs, verraders, bestuurders van de NSB of van haar mantelorganisaties, propagandisten der NSB, allen die op grond van een nationaal socialistische gezindheid een bestuursfunctie hadden gekregen en allen die (met alle verraders) onder de bepalingen van het Buitengewoon Strafrecht vielen.

542 [PDF]
DE BUITENVERVOLGINGSTELLINGEN

passiefkiesrecht verloren (daaromtrent werd steeds bericht gezonden aan de bevolkingsregisters die de lijsten van kiesgerechtigden samenstelden) en dat aan een groot aantal vrijgelatenen, meer dan veertigduizend, de verplichting werd opgelegd om drie jaar lang het toezicht van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten te aanvaarden. Volgens die Stichting was daarbij geen sprake van eenheid van handelen. 'Zo stelde', schreef zij in een van haar verslagen,

XC'de ene procureur-generaal de 'Moffenmeiden' praktisch nimmer onder toezicht ... , terwijl de andere dit als regel wèl deed. In het ene ressort werd zelfs praktisch steeds tot ondertoezichtstelling overgegaan, terwijl in het andere elk dossier ook met betrekking tot dit punt op zijn merites werd bekeken.' 1

XCHet lijkt ons van belang, tenslotte opnieuw te onderstrepen dat de zaken van de meeste politieke delinquenten zijn afgedaan door de procureurs-fiscaal en hun medewerkers: de advocatenen de officierenfiscaal - berecht is slechts een minderheid van vier-en-zestigduizend politieke delinquenten: bijna vijftigduizend door de Tribunalen, ruim veertienduizend door de Bijzondere Gerechtshoven.

Berechting

XC

XCWij willen beginnen met de Tribunalen en er dan allereerst aan herinneren dat men het in het bevrijde Zuiden niet verder bracht dan tot het instellen van één Tribunaal, in Den Bosch (het enige dat geïnstalleerd werd), de benoeming van voorzitters van Tribunalen in Maastricht, Breda en Middelburg en het benoemen van de leden van nog een tweede Tribunaal: dat te Breda. Die vier voorzitters kwamen in februari '45 samen met de autoriteit die alle Tribunaaluitspraken moest fiatteren, mr. Vliegenthart, en stelden bij die gelegenheid vast dat met het Londense Tribunaalbesluit niet te werken viel, vooralomdat het, werd tot interneringsstraf besloten, daar slechts één termijn voor kende: tien jaar, en omdat die internering zou geschieden in kampen welker regime nog niet was geregeld.

XCHet Londense departement van justitie nam onmiddellijk een wijziging van het Tribunaalbesluit in voorbereiding - zij werd in een wets

1 Stichting Toezicht Politieke Delinquenten: 1947 (1948), p. IS·

543 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

besluit d.d. 19 mei '45 neergelegd: de Tribunalen kregen de bevoegdheid, een kortere interneringsstraf dan tien jaar op te leggen; 'ook werden zij, conform de wensen van diegenen die in Den Bosch hadden vergaderd, bevoegd verklaard om als een 'foute' man in gemeenschap van goederen getrouwd was met een 'goede' vrouw, in gevallen van vermogensconfiscatie een scheiding van goederen uit te spreken 1, en tenslotte werd bepaald dat Tribunalen het recht zouden hebben om aan de politie (dat werden eerst de POD's, later de PRA's) een onderzoek op te dragen.

XCHet eerste Tribunaal dat in zitting bijeenkwam, was dat te Breda: op 8 mei. Kort nadien begonnen ook de Tribunalen van Den Bosch, Maastricht en Middelburg met hun werkzaamheden. Benoorden de grote rivieren moesten vijftien Tribunalen worden gevormd. Dat ging niet vlot. Duidelijk was dat wie er zitting in nam, er veel tijd aan zou moeten besteden (als honorering kreeg men per zitting een bescheiden bedrag) en menigeen wilde die tijd aan beter betaalde werkzaamheden besteden; bovendien bestonden er bij sommigen weerstanden om, daar kwam het op neer, als rechter te gaan fungeren. Het heeft soms acht maanden geduurd voordat de vorming van een bepaald Tribunaal voor elkaar was. Daarbij moet men in het oog houden dat elk Tribunaal verscheidene Kamers telde (telkens bestaande uit een jurist-voorzitter en twee leden zonder juridische scholing) - er kwamen in totaal 120 van die Kamers. In de tweede helft van '45 was er naast de vier in het Zuiden gevormde Tribunalen benoorden de grote rivieren nog maar één dat toen regelmatig werkte (eind '45 waren in totaal slechts 1200 zaken afgedaan) - de Tribunaalrechtspraak is pas in '46 goed op gang gekomen. Er werden in dat jaar bijna 22000 zaken afgedaan en in '47 ca. 19000; daar zijn in de eerste helft van '48 nog ca. 6000 zaken bij gekomen. De Tribunalen zijn per 1 juni '48 opgeheven; hun taak werd toen door speciale kantonrechters overgenomen die nog ca. 2000 uitspraken hebben gedaan.

XCBijna vijftigduizend politieke delinquenten zijn dus door de Tribunalen berecht? - hoe is bevorderd dat de 120 Kamers dezelfde maatstaven hanteerden? Binnen elk arrondissement onderhielden de voorzitters van

1 In juli '47 werd bij de wet bepaald dat de confiscatie maximaal drie-vierde van het vermogen mocht omvatten. 2 Daaronder ook velen die krachtens de bepalingen van het buitengewoon strafrecht voor de Bijzondere Gerechtshoven hadden moeten verschijnen. De Londense wetgeving is namelijk in juni '47 aangevuld: teneinde de Bijzondere Gerechtshoven te ontlasten is toen bepaald dat de zaken van de meeste vrijwilligers in Duitse militaire dienst en de lichtere collaboratiezaken door de Tribunalen zouden worden behandeld; bij diezelfde aanvulling kregen de Tribunalen het recht, voorwaardelijke straffen op te leggen.

544 [PDF]
DE TRIBUNAALRECHTSPRAAK

de verschillende Kamers onderling contact. Daarnaast werden vele uitspraken gepubliceerd in een door de n.v. Uitgeversmaatschappij W. E. J. Tjeenk Willink uitgegeven tijdschrift: Tribunalen in Nederland en andere naoorlogse rechtspraak - uit dat tijdschrift bleek, welke strafnormen in bepaalde gevallen waren gehanteerd. Dat waren dan steeds gevallen waarin de Tribunaaluitspraak geflatteerd was - in de drie zuidelijke provincies geschiedde dat door mr. Vliegenthart, de al genoemde president van het Bossche gerechtshof, en benoorden de rivieren kwamen er vier Hoge Autoriteiten voor de Tribunaalrechtspraak: in Zuid-Holland mr. Th. L. van Berckel, raadsheer in het Haagse hof, in Noord-Holland en Utrecht mr. J. Verdam, president van het Amsterdamse hof, in Gelderland en Overijssel mr. G. J. Kronenberg, raadsheer in het Arnhemse hof, in de drie noordelijke provincies mr. T. de Jong Tzn, kantonrechter te Leeuwarden.

XCSlechts in ongeveer 3 500 gevallen hebben deze vijf Hoge Autoriteiten het flat-executie geweigerd (dan werd de betrokken zaak opnieuw behandeld door een andere Kamer van hetzelfde Tribunaal) en de meeste van die weigeringen zijn gevolg geweest van het feit dat de Hoge Autoriteiten meenden dat de Tribunalen in bepaalde gevallen (dat heeft zich vooral in '47 voorgedaan) lichtere straffen oplegden dan in analoge gevallen die zij eerder hadden behandeld. De Hoge Autoriteiten hebben, schrijft Belinfante, 'terwille van de verdelende gerechtigheid het afglijden naar een lagere maatstaf willen tegenhouden' 1 zij zijn daarin geslaagd.

XCVan de bijna vijftigduizend personen die zich voor een Tribunaal moesten verantwoorden, zijn ca. vijfduizend vrijgesproken (d.w.z. dat 'de beschuldiging vervallen' werd verklaard). Van de resterende bijna vijfen-veertigduizend zijn zes-en-dertigduizend voor tien jaar uit de kiesrechten ontzet" en zijn, los daarvan, twaalfduizend alleen gestraft doordat

XCI Belinfante, p. 481. 2 En van die zes-en-dertigduizend hebben bovendien vierduizend het recht verloren om bij de gewapende macht te dienen en ruim zevenduizend het recht om bepaalde ambten te bekleden of bepaalde beroepen of functies uit te oefenen. De meesten van die zevenduizend zijn in de eerste helft van de jaren '50 weer in die rechten hersteld. Wij vermelden in dit verband dat alle vrijwilligers in Duitse dienst krachtens artikel 7 van de Wet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap hadden verloren. In '53 evenwel werd een wet aangenomen die het voor vroegere Nederlanders mogelijk maakte, door middel van een vereenvoudigde procedure het Nederlanderschap te herkrijgen - op grond van die wet was in '59 (latere cijfers zijn niet bekend) het Nederlanderschap weer aan ruim achtduizend personen verleend, tot wie toen (eindelijk!) ook diegenen behoorden die hun Nederlanderschap hadden verloren door tijdens de Spaanse burgeroorlog ('36-'39) toe te treden tot het leger van de Spaanse Republiek.

545 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

een groter of kleiner deel van hun vermogen in beslag werd genomen (daartoe behoorde steeds hun radio); voorts zijn interneringsstraffen opgelegd: ruim vijfduizend delinquenten zijn tot minder dan één jaar veroordeeld, acht-en-twintigduizend tot één tot vijf jaar internering, dertienhonderd tot tussen de vijf en de tien jaar en in ruim vijfhonderd gevallen is de zwaarste vrijheidsstraf opgelegd die aan de Tribunalen mogelijk was: tien jaar internering. Op die straffen werd de periode van het voorarrest in mindering gebracht en voorts gold de gebruikelijke regel dat de opgelegde straf bij goed gedrag van de betrokkenen met een derde werd verminderd (daarop komen wij nog terug). Wie in mei '45 was opgepakt en in mei '47 tot vijf jaar internering werd veroordeeld, kon dus bij goed gedrag in september '48 het interneringskamp verlaten.

XCVoordat wij nu gaan schrijven over de hogere instanties van de Nederlandse bijzondere rechtspleging: de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie, willen wij er op wijzen dat er twee bij uitstek vooraanstaande Duitsers zijn geweest die kort na de oorlog door niet-Nederlandse instanties zijn veroordeeld, beiden tot de doodstraf:dr. Arthur Seyss-Inquart en de laatstedr.G. E. Schöngarth.

K.

XCSchöngarth die een van dein bezet Polen was geweest, was perjuni '44in bezet Nederland geworden. Hij had er Hiders z.g.dat o.m. inhield dat'zonder vorm van proces geëxecuteerd moesten worden, laten toepassen en was onder Seyss-Inquarts en Rauters algemene verantwoordelijkheid persoonlijk mede-verantwoordelijk geweest voor de terreur die dein de hongerwinter was gaan uitoefenen: honderden gearresteerde illegale werkers waren aan de openbare weg doodgeschoten, meer dan tweehonderdvijftig op 9 maart '45, kort nadat Rauter zwaargewond was door een, overigens niet op hem gemunte, aanslag van een Apeldoornse verzetsgroep. Dat alles speelde bij Schöngarths berechting geen rol: hij moest zich in februari' 46 voor een Britse militaire rechtbank in Westfalen louter en alleen verantwoorden omdat hij eind november '44 opdracht had gegeven, een bemanningslid van een Brits toestel dood te schieten dat in Twente dicht bij de villa waar hij zich bevond, per parachute was

I

546 [PDF]
HET PROCES-SCHÖNGARTH

neergekomen. Schöngarth werd schuldig bevonden, ter dood veroordeeld en opgehangen.'

XCOver Seyss-Inquarts berechting moeten wij uitgebreider zijn.

XCIn januari '42 hadden de in Londen gevestigde regeringen van België, Frankrijk, Griekenland, Joegoslavië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Polen en Tsjechoslowakije een gemeenschappelijke verklaring uitgegeven waarin zij hadden aangekondigd dat na de oorlog alle door Duitsland bedreven gewelddaden tegen burgers bestraft zouden worden - een verklaring die in overeenstemming was met eerdere verklaringen van Churchill en Roosevelt. Vervolgens hadden Churchill en Roosevelt samen met Stalin in november '43 een verklaring doen verschijnen? waarin zij, sprekend namens de twee-en-dertig United Nations, aangekondigd hadden dat Duitsers die zich aan wreedheden, massamoorden en executies hadden schuldig gemaakt, na de oorlog ter berechting uitgeleverd zouden worden aan de regeringen van de landen waar zij hun wandaden hadden gepleegd, evenwel: 'the major war criminals whose offences have no particular geographical location " zouden vervolgd en bestraft worden 'by a joint decision of the Governments of the Allies. '

XCDie 'joint decision' bleek verre van eenvoudig te zijn. Vooral Churchill vreesde dat in Duitsland allerlei deining zou ontstaan als men de leiders van het Derde Rijk voor de rechter zou brengen (hij wilde hen zonder vorm van proces laten doodschieten) en het is dan ook in de eerste plaats aan de Amerikanen te danken geweest dat tenslotte toch besloten werd, de 'voornaamste oorlogsmisdadigers' te vervolgen. Een daartoe strekkende overeenkomst werd op 8 augustus '45 in Londen ondertekend: zij riep een in Neurenberg te vestigen Internationaal Militair Gerechtshof in het leven ' dat bevoegd werd verklaard, diegenen te berechten die drieërlei

I Wij vermelden in dit verband dat eind november '45 in Almelo door een Britse rechtbank vier SD'ers berecht werden die betrokken waren geweest bij het dood schieten, vlak voor de bevrijding, van een Britse piloot en een ondergedoken Neder landse student; de commandant van het executiepeloton en de SD'er die de dodelijke schoten had gelost, werden ter dood veroordeeld en opgehangen, de twee andere SD'ers kregen vijftien jaar gevangenisstraf. 2 Tekst o.m. in (Londen), 3 nov. 1943. 3 Neurenberg was gekozen omdat daar steeds de van de hadden plaatsgevonden.

547 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

misdaden hadden gepleegd: misdaden tegen de vrede (het voorbereiden of uitvoeren van aggressie-oorlogen of het deelnemen aan een gemeenschappelijk plan of een samenzwering daartoe), oorlogsmisdaden (d.w.z. schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog) en misdaden tegen de menselijkheid, 'namelijk moord, uitroeiing, slavernij, deportatie en andere onmenselijke daden, bedreven tegen burgers voor of gedurende de oorlog of vervolgingen op politieke, raciale of religieuze gronden', en die misdaden tegen de menselijkheid moesten gepleegd zijn 'ter uitvoering van of in samenhang met enige binnen de jurisdictie van het Gerechtshof vallende misdaad.' Dat was een belangrijke toevoeging: al hadden toen maar weinigen stilgestaan bij wat zich in Stalins eoncentratiekampen had afgespeeld, een ieder wist dat in de Sowjet-Unie sprake was geweest van grootscheepse vervolgingen op politieke gronden, welnu: het Internationaal Militair Gerechtshof was alleen bevoegd, zich uit te spreken over de door Duitsers begane misdaden. Daardoor zou bijvoorbeeld ook de Russische aanval op Finland, eind november '39, niet ter sprake kunnen komen. Hetzelfde gold voor de vraag of de massale Britse luchtbombardementen van Duitse steden gerechtvaardigd konden worden geacht in het licht van het feit dat de Duitsers als eersten tot die strijdmethode waren overgegaan.

XCEen opzet dus, niet vrij van eenzijdigheid, maar de enige die in de zomer van '45 politiek mogelijk was.

XCNog in andere opzichten werd van de aan het Internationaal Militair Gerechtshoften grondslag liggende beginselen afgeweken. Onmiddellijk na Duitslands ineenstorting gingen de Britse, Amerikaanse en Russische geheime diensten er op zoek naar Duitse deskundigen op het gebied van geavanceerde wapentechnieken - velen hunner werden er toe gebracht (of werden gedwongen) zich in Groot-Brittannië, de Verenigde Staten of de Sowjet-Unie te vestigen, waarmee zij, nog voordat onderzocht was of zij bij oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid betrokken waren geweest, aan alle berechting werden onttrokken. Eenzelfde vorm van bescherming vonden verscheidene SD'ers die ingeschakeld werden bij de speuracties naar voortgezette nationaal-socialistische of naar communistische activiteit en die als beloning in de gelegenheid werden gesteld, naar overzeese gebieden uit te wijken. Talloze anderen, die zich inmiddels een valse identiteit hadden aangeschaft, werden door een katholieke organisatie welke tot in het Vaticaan haar vertakkingen had, op weg geholpen naar Latijns-Amerika.

XCDit alles mag ons niet tot de uitspraak brengen dat door het Interna

Indextermen: Seyss-Inquart, A.
548 [PDF]
HET INTERNATIONALE HOF TE NEURENBERG

die eerste vorm van internationale strafrechtspraak plaatsgevonden heeft in een wereld waarin internationale tegenstellingen een rol bleven spelen en bepaalde groepen een op bescherming van misdadigers gerichte activiteit konden ontplooien.

XCWij willen ons wat dat Internationaal Militair Gerechtshofbetreft (een hof dat geen uitspraak kon doen tegen Hitler, Goebbels en Himmler, die alle drie zelfmoord hadden gepleegd), beperken tot de zaak tegen SeyssInquart.

XCHet hof telde vier leden en vier plaatsvervangende leden, allen hooggeplaatste juristen, die respectievelijk uit Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Frankrijk en de Sowjet-Unie afkomstig waren; president was het Britse lid, Lord justice Sir Geoffrey Lawrence. Elk van de vier genoemde mogendheden had voorts een eigen vervolgingsstaf - de Amerikaanse was verreweg de grootste; trouwens, een van de topleden van die staf, Colonel Robert G. Storey, had tijdig naar Parijs een grote hoeveelheid in Duitsland gevonden documenten laten overbrengen en die hoeveelheid werd, naarmate belangrijke Duitse archieven werden ontdekt, met grote snelheid uitgebreid, waarbij enkele duizenden krachten werden ingeschakeld. Elk van de beklaagden kreeg overigens een eigen verdediger. Al die verdedigers verzamelden eveneens documenten en zij en de vervolgingsstaven gingen voorts driftig op zoek naar getuigen die voor het hof verklaringen zouden kunnen afleggen.

XCDe akte van beschuldiging (een stuk dat in deel I, Official Documents, van de 42 delen tellende, in '47 gepubliceerde serie Trial oJthe Major War Criminals before the International Military Tribunal 52 pagina's telt) kwam in oktober '45 gereed.

XCAan Seyss-Inquart, gevangen genomen op 7 mei '45', werden hierin drie punten ten laste gelegd: I. dat hij in '38 de Anschluss, d.w.z. Oostenrijks inlijving bij Duitsland, had bevorderd; 2. dat hij aan de samenzwering om aggressie-oorlogen te ontketenen had deelgenomen en 3. dat hij tot oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid opdracht had gegeven dan wel deze had geleid of er aan had deelgenomen.

1 De was, door Hitlers opvolger Doenitz ontboden, in de nacht van 2 op 3 mei aan boord van een motortorpedoboot van de naar Noord-Duitsland gevaren - Doenitz wilde Seyss-Inquart spreken omdat deze (ter wille van de hulp aan de hongerprovincies) in contact stond met Seyss-Inquart had onmiddellijk naar Nederland willen terugkeren maar de motortorpedoboot kon pas op maandag 7 mei uitvaren; die boot was in de Duitse wateren aangehouden door een Canadees patrouillevaartuig en bij die gelegenheid was Seyss-Inquart in hechtenis genomen.

549 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

XCHierover enkele opmerkingen.

XCHet eerste punt van de aanklacht was JUist: Seyss-Inquart hád de Anschluss bevorderd maar hij had de wijze waarop deze door Hitler en vooralook door Goering bruusk was doorgezet, geenszins toegejuicht - eigenlijk was hij er door overdonderd en daarbij past nog de opmerking dat die Anschluss van harte was toegejuicht door een groot deel van de Oostenrijkers.'

XCHet tweede punt was zwak: Seyss-Inquart was, zeker, Reiihsminister geweest en SS-Obergruppenführer, maar dat waren eretitels: het Reichska binett was in de jaren waarin hij er op papier deel van uitmaakte, nimmer bijeengekomen en op Himmlers beleid had hij geen invloed gehad.

XCRestte het derde punt - dat had betrekking op zijn werkzaamheid in bezet Polen, het Generalgouvernement, waar hij tot in mei '40 plaatsvervanger was geweest van Generalgouverneur Hans Frank, maar vooral op daden in bezet Nederland - veel van de daartoe nodige gegevens moesten van Nederlandse kant worden bijeengebracht. Een groot probleem! Geen enkele Nederlander had er in die tijd enig inzicht in hoe het Reichskom missariat had gefunctioneerd, in hoeverre de Reichskommissar directieven uit Berlijn had gevolgd dan wel een eigen beleid had gevoerd - de archieven waren zoek. Besloten werd, een kleine staf te vormen om met snelheid documenten, zakelijke gegevens en verklaringen van getuigen te verzamelen over de wandaden van de bezetter (wandaden die in elk gevalonder de algemene verantwoordelijkheid van Seyss-Inquart waren gepleegd) - materiaal dat mèt een daarbij behorende regeringsverklaring" aan het hof zou kunnen worden voorgelegd. Die kleine staf stond onder leiding van de procureur-fiscaal bij de Bijzondere Raad van Cassatie, van Tuyll van Serooskerken ('some name I can't pronounce', zei Lord justice Lawrence") - hijwerd in de rang van kolonel hoofd van de Nederlandse delegatie die naar Neurenberg vertrok. Die delegatie kon daar niet zèlf voor het hof optreden (Nederland was immers geen aanklager) - alles wat zij tegen Seyss-Inquart te berde wilde brengen, moest zij overdragen55

I Procentueel zijn er meer Oostenrijkers dan Duitsers lid geweest van de 2 In die verklaring werd vooral aandacht besteed aan het bombardement van Rotterdam op 14 mei '40, aan de schendingen van het Landoorlogreglement o.m. door terzijdestelling van de Nederlandse wetgeving, aan de op burgers gepleegde moorden en mishandelingen, aan de Duitse roofpolitiek, aan de opgelegde collectieve straffen, aan de vernielingen en op de behandeling der Nederlandse krijgsgevangenen. Bij de stukken bevond zich een rapport met een overzicht van alle tegen de Joden genomen maatregelen en met cijfers over de deportaties. 3 dl. XVI (Engelse uitgave), p. 50.

550 [PDF]
DE BERECHTING VAN SEYSS-INQUART

aan een van de vier voor het hof optredende vervolgingsstaven; dat werd de Franse, die, redelijk goed ingewerkt wat Frankrijk betrof, onwennig stond tegenover alles wat zich in Nederland had afgespeeld.

XCEind oktober '45 vond de eerste zitting van het Internationaal Militair Gerechtshof plaats. De zaak tegen Seyss-Inquart, die door de Weense advocaat dr. Gustav Steinbauer werd verdedigd, kwam pas bijna acht maanden later, in juni '46, aan de orde - er werden ruim drie dagen aan gewijd en al aan het einde van de eerste dag was men aan zijn beleid in Nederland toe. Hoofdzakelijk aan de hand van de bescheiden die de Nederlandse delegatie aan het hof had laten voorleggen en van bescheiden die de aanklagers eigener beweging bijeen hadden gebracht, werd door de Franse aanklager en vervolgens door dr. Steinbauer een groot aantalonderwerpen met Seyss-Inquart doorgenomen: zijn gehele gelijkschakelingspolitiek, de economische exploitatie van Nederland, de bevoordeling van de NSB, de toestanden in de concentratiekampen in Nederland, de zaak van de vijf z.g. gijzelaars van Rotterdam, het door Seyss-Inquart in september '44 opgelegde voedselembargo (dat tot het ontstaan van de hongerwinter had bijgedragen), het terreurbeleid van de SD en, tenslotte, de Jodenvervolging.

XCAangezien ook in de loop van het proces al ten duidelijkste gebleken was dat miljoenen Joden in kampen als Auschwitz waren vermoord, besefte Seyss-Inquart dat hij op dat laatste punt het kwetsbaarste was. Hij had van de lente van '41 af geweten en aanvaard dat in het kader van de Endlösung (een begrip dat hem bekend was) de Joden uit Nederland zouden worden gedeporteerd en los nog van de vraag of hij precies wist wat zich in kampen als Auschwitz en Sobibor zou gaan afspelen, moet hij zich bewust geweest zijn van het feit dat die deportaties aan veruit de meesten het leven zouden kosten - al in november '39, toen er een Duits plan bestond om in de buurt van Lublin een judenreservat te vestigen, had hij van Frank vernomen dat deze maatregel, zo had hij zelf gerapporteerd, 'womöglich eine starke Dezimierung derjuden herbeifûhren konnte. '1 Ondervraagd door dr. Steinbauer erkende hij dat hij van zijn jonge jaren af antisemiet was geweest; óók dat hij, door in mei '43 te gelasten dat alle gemengd-gehuwde Joden die niet gedeporteerd zouden worden, binnen zekere leeftijdsgrenzen gesteriliseerd moesten worden, verder was gegaan dan in Duitsland-zelf het geval was - hij zei dat op de betrokkenen geen dwang was uitgeoefend. Dat was niet zijn enige leugen.

XC1 Seyss-Inquart: Verslag van een dienstreis in het Genera/gouvernement, 17-22 nov. 1939, Neur-doc, PS-2278, p. 15-1Ó. 55

551 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

Hij beweerde dat hij zich drie tot vier maanden lang had verzet tegen het denkbeeld dat de Joden uit Nederland gedeporteerd zouden worden en dat hij er zich pas in '42 bij had neergelegd toen hem een daartoe strekkend bevel van Hitler was getoond; toen zou hij evenwel vertegenwoordigers naar Auschwitz hebben gezonden die hem hadden gerapporteerd dat het een keurig werkkamp was, waar goed voor de gedeporteerden werd gezorgd, 'sie hätten zum Beispiel eine hundert Mann starke Musik kapelle. ' 1 Bovendien beweerde hij dat de naar Auschwitz gedeporteerden vrij met hun verwanten in Nederland hadden kunnen corresponderen. Verder dan te zeggen: 'ich gebe offen zu dass ich Bedenken gegen die Evaku ierung hatte'", ging hij niet. Zijn ondervraging door een lid van de Franse vervolgingsstaf droeg een rommelig karakter en verzandde in zoveel details dat Lord justice Lawrence de man op de vingers tikte. Dr. Steinbauer bracht vervolgens drie getuigen à decharge voor het hof: de Generalkom missar für Verwaltung und justiz, Wimmer", Seyss-Inquarts Beaujtragter in Zuid-Holland, Schwebel, en Hirschfeld (deze was ook getuige à charge geweest) - diens getuigenis werd door Seyss-Inquart van belang geacht omdat hij begin april '45 Hirschfeld als eerste had benaderd teneinde het contact met de Nederlandse regering en met Shaef te leggen waaruit eind april het afwerpen van voedsel boven de hongerprovincies was voortgevloeid.

XCNa afloop van de behandeling van al hun zaken werden de beklaagden op 3 I augustus' 46 in de gelegenheid gesteld, een slotwoord te spreken. Seyss-Inquart zei in het zijne o.m. dat wat Nederland betrof, zijn geweten gerust was omdat de volksgezondheid tot de herfst van '44 beter was geweest dan in de Eerste Wereldoorlog, en hoewel hij zich bewust was dat de leiders van het Derde Rijk, zo had hij eerder aan zijn echtgenote geschreven, 'sicher schwere Fehler der Unvernunjt und der Masslosigkeit' hadden gemaakt" eindigde hij met een lofzang op Hitler:

XC'Für mich bleibt er der Mann, der Grossdeutschland als eine Tatsache in die deutsche Geschichte geste!!t hat. Diesem Manne habe ich gedient. Was dann kam? Ieh vermag nicht, heute, 'Kreuziget ihn!' zu rufen, da ieh gestern 'Hosianna!' gerujen habe. ' 5J.55

dl. XV (Duitse uitgave), p. 726. 2 A.v., dl. XVI (Duitse uitgave), p. 8. 3 Steinbauer had oak Fischböck, de willen dagvaarden, maar deze was onvindbaar. 4 Aangehaald in H. Neuman: P.336. 5 IMT(Duitse uitgave), dl. XXII, p. 459-60.

552 [PDF]
DE BERECHTING VAN SEYSS-INQUART

XCOver het vonnis dat hem te wachten stond, maakte hij zich geen illusies: hij besefte dat hij aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid schuldig zou worden bevonden, en was intelligent genoeg om in te zien dat, daar hij de enige van de hoogste Duitse gezagdragers in bezet West-Europa was die terechtstond, de doodstraf hoogstwaarschijnlijk was - tegen dr. Steinbauer zei hij eens: 'Mijn strop is gedraaid uit Hollandse hennep.' I Op loktober '46 wees het Internationaal Militair Gerechtshofvonnis. Op punt I van de algemene aanklacht (het voorbereiden of uitvoeren van aggressie-oorlogen of het deelnemen aan een gemeenschappelijk plan of een samenzwering daartoe) werd Seyss-Inquart vrijgesproken - schuldig bevonden werd hij op de algemene punten 2 en 3: de oorlogsmisdaden en de misdaden tegen de menselijkheid (wat hij over Auschwitz had beweerd, werd door het hof ongeloofwaardig geacht). Samen met elf andere beklaagden" werd hij tot de dood door de strop veroordeeld.

XCHet vonnis van het hof moest door de Amerikaans-Brits-Frans-Russische Controleraad voor Duitsland bekrachtigd worden - niet bij dezeJ.

1 Aangehaald in H. Neuman: p. 344. 2 Behalve Seyss-Inquart werden ter dood veroordeeld Goering (die op tal van terreinen actief was geweest), drie ministers: von Ribbentrop (buitenlandse zaken), Frick (binnen landse zaken) en Rosenberg in het Oosten bezette gebieden), twee hoge militairen: Keitel (chef van het en JodI (chef van de Hans Frank van bezet Polen), Kaltenbrunner (chef van het Julius Streicher (een der felste antisemietische agitatoren), Sauckel (de organisator van de en, de man die in de laatste jaren van het Derde Rijk Hitlers rechterhand was geweest: Martin Bormann (deze is, zoals later werd vastgesteld, in de laatste dagen van de gevechten in Berlijn om het leven gekomen). Levenslang kregen Rudolf Hess, Funk (minister van economische zaken) en Raeder (de eerste Baldur von Schirach (de en Albert Speer (minister voor de bewapening) werden tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld, von Neurath (von Ribbentrops voorganger) tot vij ftien jaar, Doenitz (Raeders opvolger) tot tien jaar. Vrijgesproken werden Schacht (in de eerste jaren van het Derde Rijk minister van economische zaken, later president van de von Papen (die in '33 het pad voor Hitler had geëffend) en Fritzsche (een van de naaste medewerkers van Goebbels, tevens bekend als radiospreker). Van de tot gevangenisstraf veroordeelden werden von Neurath, Raeder en Funk met het oog op hun gezondheidstoestand resp. na acht, negen en elf jaar vrijgelaten - von Schirach, Speer, Doenitz en Hess zaten hun volle straf uit. Aangeklaagd waren ook Robert Ley, leider van het en het hoofd van het Krupp-concern, Gustav Krupp von Bohlen und Halbach - Ley evenwel had in zijn cel zelfmoord gepleegd kort voor het hof zijn eerste zitting hield en de zaak tegen Krupp was voor onbepaalde tijd verdaagd omdat hij seniel was geworden.

553 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING Raad evenwel maar bij koningin Wilhelmina liet Seyss-Inquart een

gratieverzoek indienen, hopende dat de koningin op grond van het feit dat hij op het laatst de ramp van de hongerwinter had weten te beperken (en de uit Berlijn ontvangen orders om tot grote vernielingen in Nederland over te gaan naast zich neer had gelegd), zich tot de Controleraad zou willen wenden - het kabinet-Beel adviseerde de koningin het gratieverzoek af te wijzen; aldus geschiedde.

XCNadat het vonnis van het hof door de Controleraad was bevestigd, werden de ter dood veroordeelden (behalve de in absentia veroordeelde Bormann en behalve Goering die zelfmoord had kunnen plegen doordat een medegevangene, een SS-generaal, hem een stukje zeep had kunnen geven waarin een gifampulle verborgen was) in de nacht van 16 op 17 oktober '46 opgehangen. 'Ichglaube an Deutschland!' waren Seyss-Inquarts laatste woorden.'

XCTerug naar Nederland.

XCWij dienen aan de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie veel meer aandacht te besteden dan aan de Tribunalen. Over de Tribunalen schrijvend zijn wij op geen enkele zaak in het bijzonder ingegaan, maar dat dienen wij nu ten aanzien van de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie wèl te doen, waarbij wij ons overigens tot weinige (maar belangrijke) zaken zullen beperken.

XCWij herinneren er aan dat de Londense regering had bepaald dat er in Amsterdam, Arnhem, Den Bosch, Den Haag en Leeuwarden uit verscheidene Kamers bestaande Bijzondere Gerechtshoven zouden komen en dat elke Kamer vijf leden zou tellen: drie juristen (een hunner zou als president optreden) en twee militairen. De in Den Haag te vestigen Bijzondere Raad van Cassatie zou eveneens met vijf leden vonnissen: drie of vier juristen (een hunner de president) en twee militairen dan wel één. Beroep op de Bijzondere Raad van Cassatie kon ingesteld worden door de procureurs-fiscaal bij de Bijzondere Gerechtshoven en door de veroordeelden, maar door die laatsten alleen dan wanneer het betrokken gerechtshof daartoe verlof had verleend.

XCIn totaal moesten dus in de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie enkele tientallen juristen worden benoemd - inJ.

I Aangehaald in H. Neuman: p. 358.

554 [PDF]
BIJZONDERE HOVEN EN BIJZONDERE RAAD VAN CASSATIE

feite nog méér dan men had gedacht, want ook de Bijzondere Raad van Cassatie ging, in afwijking van wat in Londen was bepaald, uit enkele Kamers bestaan met in totaalo.m. tien juristen. Bij de keuze van die juristen werden de in '45 nog zitting hebbende leden van de Hoge Raad gepasseerd. President van de Bijzondere Raad van Cassatie werd mr. H. Haga die, toen het in augustus' 41 ingestelde Vredegerechtshof bevoegd was verklaard, zaken waarin het vonnis al in kracht van gewijsde was gegaan, opnieuw in behandeling te nemen, samen met een collegaraadsheer in het Haagse hof, mr. A. L. M. van Berckel, en een lid van de Haagse rechtbank, jhr. mr. P. G. M. van Meeuwen, ontslag had genomen. Vice-president van de Bijzondere Raad van Cassatie werd prof. Verzijl en onder de acht leden-juristen bevonden zich vier hoogleraren. De militaire leden (voor de Bijzondere Gerechtshoven gold hetzelfde) waren officieren in de rang van majoor of hoger.

XCDe leden-juristen van de verschillende Kamers der Bijzondere Gerechtshoven (zo had het Haagse Bijzonder Gerechtshof Kamers in Rotterdam en Dordrecht) bestonden voor een derde tot de helft uit raadsheren der gerechtshoven en rechters der arrondissementsrechtbanken, voor het overige uit raadsheren- en rechters-plaatsvervangers: ervaren juristen die slechts bij tijd en wijle van die rechtsprekende colleges deel hadden uitgemaakt. Van Berckel werd president van het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag (en van Meeuwen een der vice-presidenten). President van het Bijzonder Gerechtshof in Den Bosch werd mr. Th. R J. Wijers, de vice-president van het Bossche hof, president van dat in Leeuwarden mr. J. Wedeven, in '43 als raadsheer in het Leeuwardens hof ontslagen wegens een de bezetter onwelgevallig arrest, president van dat in Arnhem mr. J. A. G. baron de Vos van Steenwijk, die met Vliegenthart de enige was geweest onder de presidenten en vice-presidenten der gerechtshoven, die tegen het aan Wedeven en diens collega mr. K Viehoff verleende ontslag bij Seyss-Inquart had geprotesteerd, president tenslotte van het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam prof. dr. J. A. van Hamel, de vader van de eerste door de Nederlandse regering uitgezonden geheime agent, luitenant-ter-zee tweede klasse, L. A. R J. van Hamel - deze was injuni '41 gefusilleerd en de vader had ook zijn tweede zoon verloren: mr. G. van Hamel die het werk van zijn broer had voortgezet en na zijn arrestatie was bezweken in een Duits concentratiekamp.

XCVoor de Bijzondere Gerechtshoven trad namens de staat de procureurfiscaal (of een der advocaten-fiscaal) als eiser op. Bij de Bijzondere Raad van Cassatie werd de staat eveneens door een procureur-fiscaal vertegenwoordigd (van Tuyll van Serooskerken, in feite veelal de advocaat-fiscaal

555 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

Langemeijer) maar deze stelde geen eis doch bracht ten aanzien van het ingestelde beroep slechts een advies uit.

XCVoordat wij nu verder gaan, willen wij er op wijzen dat de Londense wetsbesluiten in juni '47 op enkele punten werden gewijzigd: ter versnelling van de bijzondere rechtspleging werd bepaald dat de Kamers van de Bijzondere Gerechtshoven voortaan slechts drie leden zouden tellen (twee rechtsgeleerde raadsheren en één militair) en dat er uit één raadsheer bestaande Kamers zouden komen die straffen tot zes jaar zouden kunnen opleggen (dat is vermoedelijk in enkele duizenden gevallen geschied); voorts werd bepaald dat gedetineerden bij de Bijzondere Gerechtshoven en de Tribunalen in beroep zouden kunnen gaan tegen de hun door de procureurs-fiscaal opgelegde voortgezette detentie (vele van die beroepen zijn afgewezen) en dat politieke delinquenten, waren zij door een Bijzonder Gerechtshof tot de doodstraf of tot een gevangenisstraf van meer dan zes jaar veroordeeld, zonder verlof van het betrokken hof in beroep konden gaan bij de Bijzondere Raad van Cassatie; tenslotte werden voor het verkeer tussen een politieke delinquent en zijn raadsman de normale regels van toepassing verklaard - voordien hadden terzake enkele belemmeringen gegolden, voortgevloeid uit de wens om de bijzondere rechtspleging niet te vertragen; zo hadden de raadslieden de delinquent aan wie zij toegevoegd waren, niet zo vaak kunnen spreken en ook zijn dossier niet zo vaak kunnen inzien als zij wensten en dat alles werd nu (maar er restte toen maar een kwart van de gevallen die nog moesten voorkomen) mogelijk gemaakt.

XCVoordat de Bijzondere Gerechtshoven waren ingesteld (dat was pas in augustus '45 het geval), werden eind juli drie Nederlanders die als Waffen-SS'ers krijgsgevangen waren gemaakt, door een door het Militair Gezag ingestelde krijgsraad te velde ter dood veroordeeld en vervolgens geëxecuteerd. Enkele van de eerste uitspraken van Bijzondere Gerechtshoven trokken die lijn door: het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof legde in december '45 de doodstraf op aan een lid van het Vrijwilligerslegioen Nederland en in maart '46 aan een Nederlandse Waffen-SS'er - dat laatste deed in april oak het Arnhems Bijzonder Gerechtshof. Die uitspraken werden door de publieke opinie over het algemeen voor normaal gehouden: wie gewapenderhand aan de zijde van de vijand had

556 [PDF]
DE DOODSTRAF

gevochten, had, zo werd het gezien, landverraad in optima forma gepleegd.' Overigens: het betrof hier volstrekt onbekenden. Wanneer kwamen de vooraanstaanden van diegenen die de bezetter hand- en spandiensten hadden verleend en die landelijk berucht waren, aan de beurt?

XCVan die landelijk beruchte vooraanstaanden kwamen er in het eerste jaar na de bevrijding slechts drie voor de rechter: de radiospreker Max Blokzijl, de door de bezetter benoemde procureur-generaal bij het Haagse gerechtshof en bij het Vredegerechtshof mr. R. van Genechten en last but not least Mussert.

XCMax Blokzijl, donateur van de NSB sinds '35 en lid sinds mei '40, had op de sector van de pers (hij was hoofd van de Afdeling Perswezen bij het departement van volksvoorlichting en kunsten geworden) en als radiospreker een grote activiteit ontplooid, vooral in die laatste hoedanigheid. Oorspronkelijk met één, later met twee toespraken per week had hij menigeen lange tijd doen twijfelen aan Duitslands nederlaag - niet onaannemelijk achten wij het voorts dat er onder diegenen die aan Duitslands zijde waren gaan meevechten, verscheidenen zijn geweest op wie Blokzijls propaganda indruk had gemaakt. Al zijn radiotoespraken waren in Londen door de Luisterdienst van de Regeringsvoorlichtingsdienst opgevangen en uitgetypt en bovendien waren in bezet Nederland een aantal van die toespraken in druk verschenen - er was onder de

1 In november '45 bleek bij een onderzoek van de publieke opinie dat 73 % van de ondervraagden van mening was dat 'de ergste politieke misdadigers' de doodstraf moesten krijgen (22 % was daar tegen, 5 % had geen mening). Wij achten het voorts tekenend dat de Algemene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk zich in hetzelfde tijdsgewricht waarin zij protesteerde tegen de misstanden in de kampen van politieke delinquenten en aandrong op milde behandeling van allen die weer in vrijheid zouden komen, met grote meerderheid (36 tegen 9 stemmen) de wed erin voering van de doodstraf aanvaardde. In een in december '45 opgestelde herderlijke brief verklaarde de Synode, 'dat de overheid als dienaresse Gods, zich gesteld ziende voor de taak de gerechtigheid te handhaven en de daarop gepleegde inbreuken te bestraffen, naar Gods woord het recht heeft, in geval van zeer zware schuld de doodstraf toe te passen.' De minderheid verwierp de doodstraf niet principieel maar wilde niet verder gaan dan te zeggen, 'dat de overheid als dienaresse Gods het recht heeft te doden, zo zij als uiterste noodweer of als uiterste repressie van pogingen tot revolutionaire of op doodslag gerichte actie de doodstraf toepasselijk acht.' 1945-1955, p. 9-10).

557 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING honderdduizeriden dossiers die na de bevrijding gevormd werden, maar

één dat onmiddellijk 'rond' was: dat van Blokzijl.

XCOp I I september verscheen hij voor het Haags Bijzonder Gerechtshof. In zijn tenlastelegging had procureur-fiscaal Zaaijer zich er toe beperkt, dertien passages uit Blokzijls toespraken weer te geven - diens propaganda was, stelde hij, 'gericht op het breken van het geestelijk verzet van het Nederlandse volk en ontrouw worden van dat volk aan zijn regering en de gemeenschappelijke Geallieerde zaak.' 1 Zaaijer eiste de doodstraf en gaf het hof in overweging ('de berechting van landverraders is bedoeld als een korte procedure' 2) Blokzijl geen verlof tot cassatie te verlenen. Het hof sprak de doodstraf uit maar Blokzijl kreeg wèl verlof, bij de Bijzondere Raad van Cassatie in beroep te gaan. Deze Raad kwam daartoe twee maanden later bijeen. Advocaat-fiscaal Langemeijer adviseerde hem, het beroep in cassatie te verwerpen, en de Raad deed op 5 december uitspraak conform dat advies, daarbij de slotsom van het Bijzonder Gerechtshof onderschrijvend, 'dat de gemeenschap een zo verderfelijk lid als requirant' (Blokzijl) 'behoort uit te stoten, omdat een reeks van misdaden als [door hem begaan] alleen met het leven kan worden geboet.'

XCBlokzijl diende een gratieverzoek in. Het werd afgewezen, 'op tamelijk losse gronden', schrijft Belinfante, die daaraan toevoegt: 'De regering zat natuurlijk wel voor het probleem dat niet-tenuitvoerlegging van het eerste onherroepelijke doodvonnis dat de bijzondere rechtspleging gewezen had, tot grote weerstand in de publieke opinie zou leiden.' 3 Blokzijl werd op 16 maart '46 op een van de schietbanen der Waalsdorpervlakte doodgeschoten.

XCVan Genechten, een Vlaming die na de Eerste Wereldoorlog in Nederland asiel had gevonden, en in '30 Nederlander was geworden, had als procureur-generaal in Den Haag en met antisemietische agitatie de bezetter belangrijke diensten bewezen - hij was tevens leider geweest van het Opvoedersgilde der NSB en vormingsleider der beweging. Zijn

1 (1946), p. 9. 2 A.v., p. 30. 3 Be [infante, p. 369.

558 [PDF]
HET PROCES-BLOKZI]L HET PROCES-VAN GENECHTEN

beleid als procureur-generaal had een duidelijk nationaal-socialistische component gehad: hij had waar hij maar kon, tegenstanders van de NSB aangepakt en daarbij menigmaal de SD ingeschakeld. Beseffend dat Duitsland de oorlog zou verliezen was hij evenwel in februari '43, toen de verzetsgroep CS-6 drie aanslagen had gepleegd (een daarvan had generaal Seyffardt, in naam commandant van het Nederlands Vrijwilligerslegioen, het leven gekost), ingestort: hij was ter verpleging opgenomen in een kliniek waarin hij een poging tot zelfmoord ondernomen had. Toen hij gearresteerd werd, stond al min of meer voor hem vast dat hij, werd hij tot een langdurige gevangenisstraf veroordeeld, een einde aan zijn leven zou maken - in die geest uitte hij zich in september '45 tegen een medegevangene, de secretaris-generaal der NSB, C. G. Huygen.

XCBegin oktober verscheen van Genechten voor het Haags Bijzonder Gerechtshof. Diverse van zijn publikaties en van zijn gedragingen kwamen daar ter sprake. Zaaijer noemde hem in zijn requisitoir 'een zeer bekwaam econoom en socioloog' ('hij steekt ver uit boven het allegaartje van mislukkelingen en rapalje dat de NSB grotendeels was') - gevaarlijk juist door zijn intelligentie en zijn fanatisme.' Tegen 'de gevaarlijkste figuur die in het eerste tijdperk der vijandelijke bezetting uit de NSB is opgestaan om de dressuur van het Nederlandse volk te ondernemen', eiste hij de doodstraf." Van Genechten wees er in zijn slotwoord op dat niemand door zijn activiteiten om het leven was gekomen. Dat baatte hem niet: de op 17 oktober uitgesproken sententie was conform de eis, maar ook hij kreeg het recht, bij de Bijzondere Raad van Cassatie in beroep te gaan.

XCHij deed dat maar wachtte de behandeling van zijn zaak in tweede instantie niet af: midden december pleegde hij zelfmoord door zich in zijn cel op te hangen. In die cel vond men een brief waarin hij schreef, zich er bewust van te zijn geworden, 'dat ik door mijn optreden het Nederlandse volk ten diepste heb gegriefd'; 'een verbitterde verstandelijke hoogmoed' zag hij als 'oorzaak van dit optreden.' 3

XCMussert verscheen eind november '45 voor het Haags Bijzonder Gerechtshof.

XCI RvO: Het proces van Genechten (1946), p. 33. 2 Av., p. 35. J Av., p. 79.

559 [PDF]
BgZONDERE RECHTSPLEGING

XCVoor de publieke opinie was zijn geval bij uitstek simpel: de NSB had van meet af aan naast de bezetter gestaan, hij was haar leider geweest, had in talrijke toespraken Hitler verheerlijkt en Duitsland geprezen - als er één 'landverrader' was die de kogel verdiend had, dan Mussert!

XCIn werkelijkheid hadden de zaken minder eenvoudig gelegen. Er waren in Musserts visie twee Duitslanden geweest: het Duitsland van Hitler en het Duitsland van Himmler, van de ss. Met dat tweede Duitsland was hij al begin juni '40 geconfronteerd geworden, toen SS-Brigadeführer Gottlob Berger bij hem was verschenen met een door Hitler ondertekend stuk: '[eh befehle die Aufstellung der SS-VP-Standarte 'Westland" - 'Westland', niet 'Nederland'! Tot die Standarte, onderdeel van de Waffen-SS, moesten, aldus Berger, Nederlanders met Musserts steun toetreden. 'Voelde dit alles', zo had de leider der NSB 's avonds in zijn dagboek geschreven,

XC'als een klap in mijn gezicht. Betekent dit inlijving? Gesproken met hem over de verhouding Nederland-Duitsland als twee broedervolken van het Germaanse ras. Bleek mij dat de hoogste SS-leiding het Nederlandse volk als een Duits volk ziet. Het is ontzettend. Wat moet er van terechtkomen ? Weigeren, dan speel ik in de kaart van hen die ons volk willen inlijven.' 2

XCZijn besluit om aan de opstelling van de SS-Standarte 'Westland' medewerking te verlenen was op drie veronderstellingen gebaseerd: dat Duitslands overwinning vaststond, dat Hitler wezenlijk betere bedoelingen met Nederland had, althans gebracht kon worden tot aanvaarding van een ander beleid, en dat hij, Mussert, de capaciteiten bezat om Hitler van de wenselijkheid van dat andere beleid te overtuigen.

XCAl deze drie veronderstellingen waren een vorm van zelfbegoocheling geweest.

XCSlechts met financiële steun van het Reiehskommissariat had Mussert zijn actie kunnen uitbreiden. Hij had de ene concessie na de andere gedaan: in september '40 Hitlers leiderschap erkend, in december '41 Hitler 'als Germaans leider' persoonlijk trouw gezworen, voortdurend propaganda gevoerd voor dienstneming aan Duitslands zijde, voortdurend bevorderd dat de bezetter ook op andere wijzen geholpen werd, voortdurend het Jodendom aangevallen, begin maart '42 er op aangedrongen dat de bezetter hem de macht zou overdragen waarna hij tien lichtingen dienstplichtigen zou oproepen voor de oorlog met de Sowjet

1 2 Mussert: Dagboek, 9 juni 1940 (RvO).

560 [PDF]
HET PROCES-MUSSERT

Unie - en zo was het doorgegaan. In het publiek optredend als trouwe paladijn van de bezetter, had hij evenwel binnen de NSB een verbeten strijd gevoerd om de eveneens door de bezetter gesteunde Germaanse SS op afstand te houden. Met dit alles had hij gemeend, Nederlands hoogste belangen te dienen - hij had er zorg voor gedragen dat hij, toen hij gearresteerd werd, de voor Hitler bestemde nota's die hij in de loop der bezetting had geschreven (stukken waarin hij op de vorming van een Germaanse Statenbond had aangedrongen), bij zich had.

XCDie nota's ~amen in zijn dossier terecht - Zaaijer bereidde het proces voor.

XCEen week voor het begon, richtte Mussert vanuit de Cellenbarakken te Scheveningen waarin hij was opgesloten, een brief ('strikt persoonlijk') tot Schermerhorn', waarin hij beweerde, in '29 een vinding te hebben gedaan die de gehele scheepsbouw zou revolutioneren maar die alleen door een grote mogendheid als Duitsland of de Verenigde Staten zou kunnen worden toegepast - had hij dat geheim 'in september 1939 of na de Meidagen van 1940' aan Hitler onthuld, dan had deze, meende Mussert, in de winter van '41-'42 in Groot-Brittannië kunnen landen, maar hij had zijn kennis voor zich gehouden. Nu was hij bereid, het geheim 'aan de hand van schetsen' aan de Amerikaanse president Truman mee te delen; hij wenste hierover een gesprek, 'volstrekt geheim', met de minister-president. Deze gaf de brief aan Zaaijer door die het stuk voor kennisgeving aannam.'

XCZaaijer hield een fair requisitoir. Mussert was, zei hij o.m.,

XC'wel degelijk voor zijn standpunt opgekomen, soms met een felheid waarvoor men niet anders dan respect kan hebben als men bedenkt, tegen wat een gevaarlijke schurken hij aldus te keer ging. Het ging dus niet zonder tegenspartelen, maar het eind van het lied was toch altijd dat de dingen die Mussert niet wilde, toch gebeurden en hij er zich tèch bij neerlegde en meewerkte.' 3 I

XCConform de eis werd Mussert (die in zijn verdediging de NSB 'de bovengrondse verzetsbeweging tegen Himmler' had genoemd") tot de doodstraf veroordeeld.(J.

1 Exemplaar in Doe 1-I204. 2 Tegen een ex-illegale werker die hem in zijn cel kon bezoeken, zei Mussert dat hij van plan was, na zijn ontslag uit gevangenschap hoogleraar te worden aan de Harvard-universiteit in de Verenigde Staten, 'hij was zich van geen kwaad bewust.' Schneider en G. van de Westelaken: (1987), p. lIO) 3 RvO: (1948), p. 76. 4 A.v., p. 138.

561 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

XCMet verlof van het Bijzonder Gerechtshof ging hij bij de Bijzondere Raad van Cassatie in beroep. Deze Raad had eind februari '46 voor de behandeling aan één dag voldoende. Conform het advies van advocaatfiscaal Langemeijer werd het beroep afgewezen. De Raad deed uitspraak op 20 maart, daarin o.m. stellend dat Mussert,

XC'de eigen ogen sluitend voor de verwerpelijkheid van het regime van de bezetter en de weerzin daartegen van het Nederlandse volk, eigengerechtigd een rol heeft willen vervullen welke hem maakte tot een vals, doch voor velen verleidelijk symbool van toenadering en zelfs vriendschap met de vijand, terwijl hij deze rol nog is blijven vervullen in een tijd, toen de door de bezetter begane gruwelen iedere zodanige toenadering zelfs voor hem onaanvaardbaar moesten maken',

XCzodat 'al hetgeen requirant' (Mussert), 'zij het ook wellicht zonder laaghartige gezindheid, tegen het koninkrijk en het Nederlandse volk heeft misdaan, ... de doodstraf volkomen rechtvaardigt.' 1

XCEr was bij Mussert sprake van enige twijfel of hij steeds juist had gehandeld. 'Was ik', schreefhij begin april aan een nicht van zijn vrouw,

XC'een werktuig in handen van boze machten? Jij weet even goed als ik van de worsteling van goede en slechte machten in ons en om ons. Ik heb op eigen kracht vertrouwd, weet dat ik het goede gewild heb ... maar was dit voldoende om een goed werktuig te zijn in Gods hand? Ik vrees van niet.'

XCHij had zich, schreef hij in dezelfde brief, vast voorgenomen om zijn executie rustig onder ogen te zien - het zou 'misdadig zijn', als hij 'als een vaatdoek' zou ineenzakken. 'Gelukkig weet ik dat God mij dit niet zal aandoen. Daarop ben ik gerust. Daarom kan er natuurlijk ook geen sprake van zijn dat ik gratie zou vragen.' 2 Een familielid diende een gratieverzoek in. Dat feit werd hem meegedeeld en gaf hem nieuwe hoop. De NSB'er mr. H. C. van Maasdijk, laatstelijk burgemeester van Den Haag, die ook in de Cellenbarakken opgesloten was en Mussert van begin april af dagelijks een uur les had kunnen geven in Engelse eonversatie (hoopte hij nog op een gesprek met president Truman ?), schreef op de dag waarop Mussert werd geëxecuteerd, dinsdag 7 mei, aan zijn vrouw: 'Hij' (Mussert) 'geloofde vast, tot zondagmiddag toe, dat men van een executie zou afzien en dat hij op de een of andere manier, wellicht buiten de landsgrenzen uitgewezen,

1 A.V., p. 297-98. 2 Brief,4 april 1946, van Mussert (Doe 1-1204).

562 [PDF]
HET PROCES-MUSSERT

verder zou kunnen werken in het belang van ons land.' 1 Er werd die zondagmiddag aan Mussert door een Jezuïetenpater met wie hij regelmatig contact had gehad (de Musserts waren van oorsprong katholiek), meegedeeld dat het gratieverzoek was afgewezen. Maandag in de loop van de dag kon hij afscheid nemen van enkele vooraanstaande NSB'ers - ook van W. F. A. Ritterbusch, Schmidts opvolger als Genera/ kommissar zur besonderen Veru/endunç, een zwakke figuur die van elk begrip voor Hitlers demonie verstoken was en die dan ook op Musserts bij uitstek typerende vraag: 'Sagen sie mir, Ritterbusch, hat es der Führer mit mir und meinem Vaterlande ehrlich gemeint?' het naïeve antwoord gaf: 'ja!' 'Darauf', aldus Ritterbusch ruim een jaar later, 'sagte Mussert: 'Dann habe ich mien an meinem Vo/ke nicht vergangen und kann ich ruhig sterben. "2 Maandagavond werd hij in de gelegenheid gesteld, een laatste bezoek te brengen aan zijn in Bilthoven gedetineerde vrouw. Op dinsdagochtend werd hij doodgeschoten. Zijn stoffelijk overschot werd op een plaats begraven die geheim werd gehouden: de regering wenste niet dat het graf ooit een bedevaartsoord zou worden.

XCOndanks het feit dat, zoals vermeld, een groot aantal minder belangrijke zaken in '47 aan de Tribunalen werd overgedragen, hebben de Bijzondere Gerechtshoven tegen ruim veertienduizend personen sententies uitgesproken. Onder hen hebben zich naar verhouding slechts weinig Duitsers bevonden: tweehonderdtwee-en-veertig, bijna allen afkomstig uit de sectoren van deen van deHetis van Nederlandse kant vrijwel buiten schot gebleven.

XCFeitelijke enjuridische moeilijkheden hebben hierbij een rol gespeeld.

XCEerst de feitelijke.

XCEr was door de Verenigde Naties in oktober '43 in Londen eenopgericht waarin ook Nederland vertegenwoordigd was. De bedoeling was dat die commissie met betrekking zowel tot de oorlog met Duitsland als tot die met Japan (op de berechting van de Japanners komen wij in hoofdstuk 7 terug) zorg zou dragen voor de vorming van dossiers en de opsporing van oorlogsmisdadigers en de

XCI Brief, 7 mei 1946, van H. C. van Maasdijk aan zijn echtgenote (a.v.). 2 DGBR: p.v. W. F. A Ritterbusch (II aug. 1947), p. 27-28

563 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

berechting van die misdadigers zou coördineren. Land voor land moesten daar de nodige gegevens voor worden bijeengebracht. Daarmee werd van Nederlandse zijde al in Londen begonnen maar onmiddellijk na de bevrijding werd de zaak breder opgezet: er werd een Commissie voor Oorlogsmisdrijven ingesteld die twee organen kreeg, n1.in bezet Duitsland een missie om oorlogsmisdadigers te lokaliseren en hun uitlevering te bevorderen, in Nederland een Bureau Opsporing Oorlogsmisdrijven. Dat bureau ging met inschakeling van diverse subcommissies nieuwe gegevens verzamelen. Van meer dan tweeduizend Duitsers kwam vast te staan dat zij voor berechting in aanmerking kwamen - van ruim duizend, de ernstigste gevallen, werd verzocht dat zij aan Nederland werden uitgeleverd. Hoewel, zoals vermeld, Churchill, Roosevelt en Stalin verklaard hadden dat oorlogsmisdadigers berecht zouden worden in het land waar zij hun misdaden hadden gepleegd en daartoe zouden worden uitgeleverd, verliep die uitlevering steeds moeilijker. De United Nations War Crimes Commission kreeg geen bevoegdheid om er opdracht toe te geven, trouwens: de Sowjet-Unie was niet eens lid van die commissie. Uitlevering door de autoriteiten van de Russische bezettingszone vond niet plaats en in de drie Westelijke zones gingen de Amerikaanse, Britse en Franse autoriteiten steeds meer rekening houden met de Duitse publieke opinie en de bezwaren die van Duitse officiële zijde naar voren werden gebracht. In de Britse zone, die voor de uitlevering het belangrijkst was, werd in januari '48 een speciale rechtbank ingesteld die over alle uitleveringsverzoeken moest beslissen - voor die rechtbank lieten diegenen om wier uitlevering was gevraagd, zich door een advocaat bijstaan. Als gevolg hiervan werden de uitleveringen in feite stopgezet - de missie in Duitsland werd dan ook later in '48 opgeheven.

XCWij weten niet precies in hoeveel van de ruim duizend ernstigste gevallen het tot uitlevering is gekomen maar het moet een minderheid zijn geweest. Onder de tweehonderdveertig Duitsers namelijk die door de Bijzondere Gerechtshoven zijn berecht, bevonden zich ook diegenen (dat gold vooral voor SD'ers) die na de bevrijding in Nederland gearresteerd waren en op wier uitlevering dus niet behoefde te worden aangedrongen.

XCNu de juridische moeilijkheden.

XCEen optreden tegen Duitsers zou zijn vergemakkelijkt als de Nederlandse strafwetgeving het begrip 'samenzwering' kende dat in de Neurenberger acte van beschuldiging was gebruikt - men kon het Reichskom missariat immers zien als een samenzwering om, bijvoorbeeld, Nederland (in strijd met het Landoorlogreglement)

564 [PDF]
BEPERKTE BERECHTING VAN DUITSERS

Duitsland, om het te beroven, om er een terreurregime in te stellen en om er tot grootscheepse deportaties over te gaan. Dat was alles niet het werk geweest van Seyss-Inquart alléén hij had wekelijks overleg gepleegd met zijn Generalkommissare en bij vrijwel elk punt dat men samenzweerders te laste had kunnen leggen, waren ook Seyss-Inquarts Beaufiragten in de provincies en in Amsterdam en Rotterdam (hen had Seyss-Inquart op 4 juni '40 in zijn eerste bespreking met hen 'sozusagen kleine Reichskommissare' genoemd ') betrokken geweest. Evenwel: dat begrip 'samenzwering' ontbrak - vervolgd konden dus alleen diegenen worden die persoonlijk oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid hadden begaan, of als medeplichtigen waren opgetreden. Ook Duitsers? Dat was de vraag. Het volkenrechtelijk gewoonterecht houdt namelijk in dat militairen die met hun leger op het gebied van een andere dan hun eigen staat verblijven, niet onderworpen zijn aan de rechtsmacht van de rechter van die staat van verblijf, voorzover het door hen gepleegde feiten betreft die binnen de kring van hun bevoegdheid begaan zijn - dan moeten zij berecht worden door een eigen krijgsraad. 'Als zulk een militair', schrijft Belinfante,

XC'een vrouw verkracht of inbreekt en juwelen steelt, gaat hij duidelijk buiten de kring van zijn bevoegdheid en valt hij onder de rechtsmacht van de plaatselijke rechter. Maar als hij in opdracht van zij n superieurenjoden arresteert, gevangenen in een concentratiekamp mishandelt of op grond van het Führerbefehl zonder vorm van proces aangehouden illegalen doodschiet, handelt hij binnen de kring van zijn bevoegdheid zoals die door zijn eigen autoriteiten is afgebakend en kan hij dus ... alleen door zijn eigen (militaire) rechter worden berecht.' 2

XCSprak het nu vanzelf dat die regelook in Nederland gevolgd en toegepast moest worden? Men was er, mede met het oog op het feit dat niet alleen militairen maar ook burgers berecht moesten worden, van afgeweken bij het Neurenberger proces en bij de talrijke daaraan voorafgegane en daarop volgende processen waarbij Duitse oorlogsmisdadigers zich in Duitsland voor Amerikaanse, Britse en Franse rechterlijke colleges moesten verantwoorden - processen waarbij men er terecht van was uitgegaan dat de berechting van de Duitse oorlogsmisdaden slechts plaats kon vinden in een nieuw juridisch kader. De Nederlandse Bijzondere Gerechtshoven maakten zich dan ook aanvankelijk geen zorgen over hun rechtsmacht met betrekking tot Duitsers (het was immers evident

XC1 W. F. Ross: Aantekening, 6 juni 1940 (FO/SD 201 228/29). 2 Belinfante, p.

565 [PDF]
BlJZONDERE RECHTSPLEGING absurd dat men figuren als Rauter en Lages door een Duitse rechtbank

zou moeten laten berechten) - op 10 december '46 werd de eerste Duitser ter dood veroordeeld: de SD'er SS-Untersturmführer Ludwig Heinemann, die tien gijzelaars, minstens zeventien illegale werkers en twee Britse officieren had laten doodschieten. Het Arnhemse hof dat deze sententie uitsprak, kende hem niet het recht toe om in cassatie te gaan, zijn gratieverzoek werd afgewezen en hij werd op 10 februari '47 doodgeschoten. Inmiddels had hetzelfde hof het recht om in cassatie te gaan wèl toegekend aan de eveneens ter dood veroordeelde SD' er SS-Sturm scharführer A. L. W. Albrecht, die ernstige mishandelingen had gepleegd en een onschuldige had doodgeschoten - welnu, op 17 februari '47, een week nadat Heinemann gefusilleerd was, stelde de Bijzondere Raad van Cassatie in zijn arrest inzake Albrecht vast dat de Nederlandse rechter, zolang de wetgeving daarin niet had voorzien, rechtsmacht miste ten aanzien van leden van de bezettende macht.

XCDe lacune werd opgevuld in de vorm van een in juli '47 afgekondigde wet die in het besluit Buitengewoon Strafrecht een artikel invoegde (artikel zv a) dat bepaalde dat naar Nederlands recht strafbaar was hij, die in de oorlog 'in krijgs-, staats- of publieke dienst bij of van de vijand zich schuldig heeft gemaakt aan enig oorlogsmisdrijf of enig misdrijf tegen de menselijkheid als bedoeld in ... het handvest, behorende bij de overeenkomst van Londen van 8 augustus 1945 ... , indien een zodanig misdrijf tevens bevat de bestanddelen van een strafbaar feit volgens de Nederlandse wet' - het artikel bepaalde in lid 3 dat de meerdere strafbaar was, die opzettelijk had toegelaten dat zijn mindere zich aan een oorlogsmisdrijf of misdrijf tegen de menselijkheid schuldig had gemaakt.

XCDe Jodenvervolging en de Jodendeportaties waren een misdrijf tegen de menselijkheid geweest en men had dan ook, dunkt ons, op grond van dat derde lid op de uitlevering kunnen aandringen van de hogere Duitse burgerlijke autoriteiten zoals de Generalkommissare en de Beaufiragten die bij de voorbereiding en de uitvoering (door lagere instanties) van tal van maatregelen op de gebieden van Jodenvervolging en Jodendeportaties betrokken waren geweest. Dat werd nagelaten. In januari '48 vroeg Donker, lid van de Tweede Kamer, aan minister van Maarseveen, wat er gedaan was om de Generalkommissare Wimmer, Fischböck en Ritterbusch te berechten - de minister antwoordde dat hem niets bezwarends over Wimmer bekend was (notabene!) en merkte voorts op: 'Het feit dat een Duitser tijdens de bezetting de functie van Generalkommissar heeft bekleed, is op zichzelf onvoldoende om daaruit een strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor hier te lande gepleegde oorlogsmisdrijven of mis

566 [PDF]
BEPERKTE BERECHTING VAN DUITSERS

drijven tegen de menselijkheid af te leiden'l - een uitlating die alleen maar aantoonde dat van Maarseveen niet had laten uitzoeken wat die Generalkommissare nu precies hadden gedaan. Op latere vragen van Donker antwoordde de minister ontwijkend en Donker vond voor zijn vasthoudendheid onvoldoende steun in de Kamer. Seyss-Inquart, zo constateerde de Amsterdamse strafrechthoogleraar C. F. Rüter in '72,

XC'is in Neurenberg ter dood veroordeeld maar uit zijn Haagse staf heeft niemand terecht gestaan. Van zijn vertegenwoordigers in de provincie en hun staf (honderddrie-en-vijftig Duitsers) zijn vier man berecht voor typisch commune delicten als roof, vrijheidsberoving en doodslag, maar niemand voor zijn aandeel in de Jodenvervolging. Het Generalkommissariat fûr Veru/altung lind [ustiz'deed' Binnenlandse Zaken, Onderwijs en Wetenschappen en Justitie. Van de hier werkzame vierhonderdeen-en-twintig Duitsers heeft niemand terecht gestaan ... Datzelfde geldt voor de Duitse rechterlijke macht in Nederland. Alle Duitse rechters die aan het Duitse Landes en Obergericht verbonden waren en tegen tal van Nederlanders (dood)vonnissen hebben gewezen, zijn onberecht gebleven, evenals de leden van het Duitse Openbare Ministerie, inclusief de Duitse procureur-generaal' in Nederland.' 3

XCTerecht heeft Rüter er voorts op gewezen dat de z.g. Schreibtischtaten, voorzover zij door een Bijzonder Gerechtshof werden onderzocht, tot veel minder zware straffen hebben geleid dan de gevallen van bijvoorbeeld ernstige mishandeling en moord en dat de leden van de hogere Duitse organen minder zwaar zijn gestraft dan die van de lagere. Van die leden van de hogere Duitse organen is slechts één ter dood veroordeeld (Rauter), van de leden van de lagere kregen zeventien een doodvonnis en werden er bovendien zes tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Fischer, een van de fanatici van het judenreferat binnen de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, de BdS, kreeg de doodstraf en zo ook Lages, die in zijn kwaliteit van chef van de Aussendienststelle der Skherheitspoiizei und des SD te Amsterdam tevens chef was geweest van de Zentralstelle [ür jûdische Auswanderung, en Aus der Fünten, de dagelijkse leider van die Zentralstelle", maar Harster, BdS in de periode waarin de grote deportaties plaatsvonden en de superieur van Fischer,Bijzonder Gerechtshof veroordeelde Aus der Fünten tot levenslange gevangenisstraf

1 Aangehaald a.v., p. 495. 2. De 3 C. F. Rüter: 'De bijzondere rechtspleging - symbool of alibi' in 1972, p. 364. 4 Het Amsterdams

567 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

Lages en Aus der Fünten, kreeg slechts twaalf jaar gevangenisstraf opgelegd.

XCHet duidelijkst is tegen deze schrijnende rechtsongelijkheid geprotesteerd door de Rotterdamse SD-Aussendienststelleleiter H. J. Wölk (een man die goed Nederlands had leren spreken). 'Er waren in Nederland', zei deze, toen hij in juni '49 terecht stond voor de Rotterdamse Kamer van het Haags Bijzonder Gerechtshof,

XC'tijdens de bezetting zeer veel politici, diplomaten, hoge militairen en juristen die verplicht waren om alle maatregelen op hun juridische onfeilbaarheid te toetsen en eventueel te bestemder plaatse te protesteren. Dat deden zij echter niet. Zij billijkten niet alleen alle maatregelen maar hebben de doorvoering ervan grotendeels geëist en geforceerd. Ik denk daarbij aan de BdS met een staf van meer dan vijftig verantwoordelijke Referenten en SD-leiders, aan de Befehlshaber der Ordnungspolizei met zijn staf, aan de Generalkommissar [ür [ustix, dr. Wimmer, en zijn talrijke Referenten, aan de vertegenwoordiger van het Ausuiärtige Amt, Bene, aan de Chefrichter van het SS- Lind Polizeigericht en juridisch adviseur van Rauter, dr. Härtel, aan de Chefrichter bij de Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden, Oberstkriegsgerichtsrat dr. Gaykow, aan de partijleiding met Oberdienstleiter Ritterbusch ... , aan de vertegenwoordigers van de Reichskommissar in de provincies en aan de Wehrmacht en Verteidigungskommandanten .

XC. . . Wij die aan het front stonden, moesten voor alle tegenstanders duidelijk zichtbaar optreden en worden nu ... ter verantwoording geroepen. De verantwoordelijkheid ligt bij de genoemde andere personen die de methoden van oorlogvoeren bepaalden.' t

XCWas Wölk onschuldig? Geenszins: hij had misdadige bevelen uitgevoerd maar zijn klacht dat anderen die daar een hogere verantwoordelijkheid voor gedragen hadden, door grove nalatigheid aan Nederlandse kant in het geheel niet waren vervolgd, was terecht geuit.

XCEr zijn dus, zoals vermeld, tweehonderdtwee-en-veertig Duitsers berecht - C. F. Rüter heeft zich in de afdoening van al deze zaken, op drie na, kunnen verdiepen. Ruim dertig Duitsers zijn buiten vervolging gesteld,J.

t BG-Den Haag: p.v. zittingen inz. H. Wölk (ro en II juni r949), p. 49-50 (Doc 1-1907. d-r).

568 [PDF]
HET PROCES-CHRISTIANSEN

drie-en-twintig zijn vrijgesproken, tweehonderddrie veroordeeld: achttien tot de doodstraf, zes tot levenslang, honderdnegen-en-zeventig tot gevangenisstraffen variërend van vijf maanden tot twintig jaar - de resterende strafzaken zijn op andere wijze geëindigd hetzij omjuridische, hetzij om medische redenen.

XCWij willen hier op al deze zaken niet ingaan, zulks met uitzondering van de zaak tegen Wehrmachtbejehlshaber Christiansen en die tegen de Höhere SS und Polizeifûhrer (tevens Generalkommissar für das Sicherheits wesen) Rautero

XCChristiansen die op I mei '45 uit bezet Nederland naar SleeswijkHolstein was teruggekeerd, daar was gearresteerd en in januari '46 aan Nederland was uitgeleverd, stond in de zomer van '48 terecht voor het Arnhems Bijzonder Gerechtshof. Hem werden drie oorlogsmisdaden ten laste gelegd: dat hij in augustus '42 na de aanslag op een trein te Rotterdam had geëist dat als represaille Nederlandse gijzelaars zouden worden doodgeschoten (twintig, had hij na overleg met het Oberkommando der Wehrmacht geëist - het waren er vijf geworden), dat hij, nadat eind januari ,43 een Duitse militair in Haarlem door onbekenden was doodgeschoten, had geëist dat als represaille een aantal burgers zou worden gefusilleerd (dat was met tien gebeurd) en dat hij na de in de nacht van 30 september op loktober '44 bij Putten uitgevoerde aanslag op een auto van de Wehrmacht opdracht had gegeven, een groot deel van de mannelijke bevolking van Putten naar Duitsland te deporteren (waar veruit de meesten in het concentratiekamp Neuengamme en enkele van zijn Aus senkommandos waren omgekomen) en een deel van het dorp in brand te steken, althans had bevorderd of toegelaten dat deze wandaden waren gepleegd. Behoudens dat het hof van oordeel was dat men Christiansen niet verantwoordelijk kon stellen voor het feit dat onder de naar Duitsland gedeporteerde Puttenaren zovele slachtoffers waren gevallen, werd hij op alle drie punten schuldig bevonden. Evenwel: het hof zag hem van het drietal Seyss-Inquart/Rauter/Christiansen ('drie hoofdpersonen die de bezettingsjaren voor het Nederlandse volk tot een hel hebben gemaakt') als 'de minst schuldige' I, wilde ook rekening houden met Christiansens leeftijd (hij was, toen hij terechtstond, negen-en-zestig) en veroordeelde hem tot twaalf jaar met aftrek. Aanvankelijk gingen zowel Christiansen als de advocaat-fiscaal mr. G. Fikkert tegen dit vonnis in beroep maar beide beroepschriften werden tegelijkertijd ingetrokken, zodat het bij twaalf jaar bleef.

XCI RvO: Het proces-Christiansen

569 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

XCRauter kreeg de doodstraf.

XCTotdat hij in de nacht van 6 op 7 maart '45 door de aanslag bij de Woeste Hoeve was uitgeschakeld, was hij van begin juni '40 af, vier jaar en negen maanden lang dus, Höherer SS und Polizeiführer geweest: vertegenwoordiger en slaafs volgeling van de Reichsjührer SS, Heinrich Himmler, groot voorstander van de Germanisatie van Nederland, even onbarmhartig bij de bestrijding van de illegaliteit als bij de vervolging en de deportatie der Joden. Wat het lot van veruit de meesten der gedeporteerden zou zijn, wist hij. Hij was er in maart '43 in een toespraak voor het kader van de Nederlandse SS vrij duidelijk over geweest - hij had de Jodendeportaties toen blijkens het woordelijk verslag dat door twee stenografen van het ANP was gemaakt', 'schmutzige Arbeit' genoemd, maar zij moest verricht worden: 'Es soll in Europa kein Jude mehr übrig bleiben . . . Ich will gerne mit meiner Seele im Himmel bitssen fûr was ich hier gegen dieJuden verb roehen habe. ' Vijf maanden later, begin oktober' 43 had hij zich in Posen onder het gehoor bevonden van Himmler die in een toespraak voor zijn SS-Gruppen en Obergruppenfûhrer openhartig over de uitroeiing der Joden gesproken had. 'Von Euch', had hij o.m. gezegd, 'werden die meisten wissen, was es heisst, wenn 100 Leichen beisammen liegen, wenn 500 daliegen, oder wenn 1 000 daliegen ... Dies ist ein niemals geschriebenes und niemals zu schreibendes Ruhmesblatt unserer Geschichte. ' Dat Rauter die toespraak in Posen had gehoord, wist procureur-fiscaal Zaaijer niet, maar het ANP-verslag over wat Rauter aan het kader van de Nederlandse SS had gezegd, was hem bekend. Dat verslag werd aan Rauter door de PRA-rechercheurs die hem verhoorden, voorgelegd - het stond toen al voor hem vast dat hij terwille van zijn verdediging en die van andere Duitsers die berecht zouden worden, al zijn kennis inzake de Endlösung moest loochenen. 'Een gedeelte van deze rede', aldus Rauter volgens het proces-verbaal van het betrokken verhoor, 'is echt en een gedeelte is gefantaseerd door degene die deze rede stenografisch heeft opgenomen.' Dat dat door stenografen van het ANP was gedaan, was hem niet bekend - hij meende dat het verslag was gemaakt door de SS'er H. W. van Etten, hoofdredacteur van het weekblad Storm-Ss. Welnu: van Etten was een jaar later, Rauter wist het, in contact getreden met een Nederlandse spionagegroep en wat kon men van zulk een man anders verwachten dan dat hij, zei Rauter, 'opzettelijk fantastische en

1 Tekst in RvO: p. 41-43. 2 Tekst: Neur.doc. PS-1919, dl. XXIX, p. rrD-73.

570 [PDF]
HET PROCES-RAUTER

zinstorende gedeelten' in zijn verslag zou opnemen?'

XCAan de hand van een veelheid van documenten (waaronder gedeelten uit Rauters uitgebreide correspondentie met Himmler die medewerkers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie in Berlijn hadden laten kopiëren") en processen-verbaal van getuigenverhoren werd Rauter door Zaaijet op een lange reeks van punten in staat van beschuldiging gesteld: de 'maatregelen tegen de Joden', de medewerking aan de arbeidsinzet, velerlei vormen van roof, de acties tegen de studenten (na de aanslag op generaal Seyffardt waren in februari '43 enkele honderden in het concentratiekamp Vught opgesloten en vervolgens had Rauter begin mei '43 alle studenten die het ondertekenen van de loyaliteitsverklaring hadden geweigerd, naar Duitsland trachten te zenden), het oppakken van de verwanten van ondergedoken politiemannen, het opleggen van collectieve boeten, het gevangen zetten van onschuldigen, de represaillemoorden (voorbeelden: de vijf 'Rotterdamse gijzelaars', de tien te Haarlem gefusilleerden) en de Silbertanne-moorden (meer dan vijftig onschuldigen waren van de herfst van '43 af door speciale Kommando's van SD'ers en Nederlandse SS'ers doodgeschoten als wraak wegens het liquideren van verraders en andere gevaarlijken door illegale groepen).

XCIn boekvorm vult het proces-Rauter meer dan zeshonderd pagina's. Wij willen terzake slechts vermelden dat Rauter, toen hij begin april '48 drie dagen voor het Haags Bijzonder Gerechtshof terechtstond, zich met grote slagvaardigheid, ja brutaliteit verdedigde - de president van het hof, jhr. van Meeuwen, was niet tegen hem opgewassen. Toen bijvoorbeeld het ANP-verslag ter sprake kwam (de juistheid daarvan werd door een van de twee ANP-stenografen als getuige bevestigd) en van Etten, als getuige gedagvaard, verklaarde dat hij het verslag bij het ANP had weggehaald om het in Storm-SS kort weer te geven, werd van Etten, die, aldus Rauter, uit de SS 'desertiert' was, door deze' kein richtiger Zeuge' genoemd en het verslag 'ein Gemisch von Dichtung und Wahrheit' - 'Herr Präsident, wenn man mir gegenüber aufmarschiert mit Zeugen die Deserteure sind, dann kann ich allenfalls dieses Gericht auch nicht ernst nehmen. '3 Met klem beweerde hij dat hij en anderen niets geweten hadden van wat met de gedeporteerde Joden zou geschieden 'der Gedanke allein, dass Frauen und Kinder getötet werden konnten, wäre uns allen, Dr. Seyss-Inquart, Dr.57

I PRA-Den Haag: p.v. Rauter (6 dec. 1947), p. 177 (Doe 1-1380, a-r), 2 Tot grote ergernis van Rauter bleek dat, terwijl al zijn stukken had laten verbranden, Himmler zijn archief in een zoutmijn had verborgen; daar was het gevon den. 3 RvO: p. 43.

571 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING Daartegenover stelde

'1Zaaijer, die de authenticiteit van het ANP-verslag verdedigde, dat het lot van de Joden 'in de dagen van de grote Jodentransporten' (juli '42september '43) 'van algemene bekendheid' zou zijn geweest" - een opvatting die niet juist was. Het hof ging terzake in zijn sententie niet verder dan te stellen, 'dat moet worden aangenomen dat verdachte heeft begrepen dat (ook al heeft hij destijds wellicht niet voorzien dat vrijwel alle Joden zouden worden gedood op de wijze die later is gebleken) de deportaties van Joden, die ook omvatte kinderen, ouden van dagen en gebrekkigen, voor velen hunner de dood tengevolge zou hebben.' 3 Tegen de door het hof opgelegde doodstraf ging Rauter in beroep. De Bijzondere Raad van Cassatie kwam voor de behandeling in oktober '48 twee dagen bijeen. Beter dan jhr. van Meeuwen verstond president Haga het om Rauter in toom te houden. Ten aanzien van het lot der gedeporteerde Joden herhaalde deze overigens wat hij al voor het hof had beweerd: de toespraak die hij voor het kader van de Nederlandse SS had gehouden, was in het ANP-verslag 'vollkommen entstellt worden '4 'wenn ich eine Ahnung gehabt hàtte, dass Frauen und Kinder getötet u/erden sollen ader dass juden vergast u/erden, ich hätte hundertmal den Rock ausgezogen und mich totschiessen lassen. '5 Wat met de Joden was gebeurd, noemde hij 'die Schande Deutschlands, die wir nie mehr ablöschen können '6, maar hij gaf zijn 'Ehrenwort als Offizier '7 dat hij er niets van had geweten. De procureurfiscaal bij de raad (in dit proces trad baron van Tuyll wèl op) zei terzake: 'Gelave wie het wil'" - de raad die 'het optreden van requirant tegen het Joodse gedeelte van het Nederlandse volk''buitengewoon ernstig' achtte,? liet in zijn arrest de vraag wat Rauter wèl of niet had geweten, rusten. Hij bevestigde overigens de doodstraf en verwierp begin' 49 een namens Rauter ingediend revisierequest.

XCOp 24 maart werd aan Rauter meegedeeld dat op de (niet door hem ingediende) gratieverzoeken afwijzend was beschikt en dat hij de volgende ochtend zou worden doodgeschoten. Hij kreeg de gelegenheid om afscheid te nemen van Harster. Zij spraken een uur lang. Rauter zei, zo stelde Harster enkele dagen later op schrift, 'dass er immer gewusst habe, dass er erschossen werde. Er habe dies auch gewollt) denn nach dem Verlauf der letztenjahren sei das die einzigfolgerichtige Erfüllung seines Schicksals'. 'Ober gruppenführer Rauter', ald us Harsters laatste woorden, 'Sie leben weiter in Ihren Kindern und in uns, die wir Ihr Vermachtnis heilig halten und erfüllen

XC1 A.V., p. 47. 2 A.V., p. 225. A.V., p. 367. 4 A.V., p. 391. 5 A.V., p. 392. 6 A.V., p. 397. 7 A.V., p. 396. 8 A.V., p. 5p. 9 A.v., p. 590. 57

572 [PDF]
HET PROCES-RAUTER HET PROCES-DE GEER

wollen' - hij bracht Rauter de Hitlergroet. Eén dag later vernam hij dat Rauter volgens zijn wens zonder geboeid en geblinddoekt te zijn gefusilleerd was.'

XCCa. veertienduizend Nederlanders hebben zich voor de Bijzondere Gerechtshoven moeten verantwoorden." Belinfante (wij wijzigen enigszins de door hem gekozen volgorde) heeft hen in groepen ingedeeld: de wapendragers, de NSB-top, de 'foute' bestuurders, de propagandisten, de politiefunctionarissen, de verraders, mishandelaars, moordenaars en mensenjagers, en de economische collaborateurs. Aan de berechting van al deze groepen zullen wij, zij het kort, aandacht besteden maar daaraan dient één zaak vooraf te gaan: die tegen oud-minister-president jhr. mr. D. J. de Geer die begin '41 uit Lissabon (waar hij zich op doorreis naar Nederlands-Indië bevond) met Duitse steun naar bezet gebied was teruggekeerd en daar in april '42 met verlof van het 'foute' departement van volksvoorlichting en kunsten een brochure had gepubliceerd, De synthese in de oorlog, waarin hij een vrede door overleg had bepleit. Beide daden mocht men zien als een vorm van steunverlening aan de bezetter.

XCInderdaad, hij werd vervolgd. In mei '47 veroordeelde het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof hem tot een jaar voorwaardelijke gevangenisstraf en legde het hem nog enkele bijzondere voorwaarden op: hij moest aan de Stichting 1940-1945 en aan nog vier andere met de oorlog in verband staande stichtingen of fondsen elk f 4000 betalen, mocht zich voorshands niet bewegen buiten de gemeente Soest waar hij woonde, en werd ontzet uit het recht, ambten te bekleden. De Geer voelde deze sententie als een grove onrechtvaardigheid en ging in beroep bij de Bijzondere Raad van Cassatie - deze handhaafde slechts de voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij bekleedde toen nog één ambt: dat van minister van staat. Uit dat

1 W. Harster: (z.d.)(Doc 1-639, C-7). 2 Van die ca. veertienduizend hebben slechts een kleine acht-en-veertighon derd de kiesrechten verloren, terwijl dat het geval is geweest met bijna een-en dertigduizend van de ca. vijf-en-zestigduizend politieke delinquenten die door de Tribunalen veroordeeld zijn. Die discrepantie is gevolg geweest van het feit dat de Bijzondere Gerechtshoven bijna zevenduizend wapendragers in Duitse dienst veroor deeld hebben - dezen verloren het Nederlanderschap en aan wie dat Nederlanderschap had verloren, behoefden niet ook nog de kiesrechten ontnomen te worden.

573 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

ambt kon hij evenwel niet door de rechter maar slechts door de regering ontzet worden; aldus geschiedde bij koninklijk besluit, twee weken na het arrest van de Bijzondere Raad van Cassatie.

XCDe Geer had zich in beide instanties met energie verdedigd, betogend dat zijn motieven zuiver waren geweest en dat eigenlijk op zijn gedrag weinig aan te merken viel. Pas in enkele na zijn laatste veroordeling geschreven brochures kwam hij tot andere erkenningen: in '49, dat zijn terugkeer 'een fout' was geweest (maar geen 'vergrijp")", in '50 dat hij van 'onvoorzichtigheid' blijk had gegeven", in '55 dat hij gehandeld had als iemand die 'physiek en psychisch geknakt' was" - ietwat zielige geschriften waren het van een man, in de periode tussen de twee wereldoorlogen een der machtigsten in den lande maar bezweken in de storm die op Ia mei '40 was komen opzetten.

XCDiegenen die in Duitse militaire dienst waren getreden, vormden, ook toen de zaken van een aanzienlijk aantal hunner in oktober '46 aan de Tribunalen waren toegewezen, de grootste groep van alle die zich voor de Bijzondere Gerechtshoven moesten verantwoorden: er waren in totaal voor de strijd te velde ca. drie-en-twintigduizend vrijwilligers in Duitse militaire dienst getreden, van wie wellicht twintigduizend aan het Oostelijk front hadden gestreden - van dezen had ongeveer de helft uit nationaal-socialisten bestaan, de overigen waren jongeren zonder opleiding, avonturiers en criminelen geweest. Er zijn van die wellicht twintigduizend naar schatting tussen de vier- en zesduizend gesneuveld. Naast die wapendragers zijn, in diverse formaties (die wij hier niet willen opsommen'), tussen de negen- en tienduizend andere Nederlanders in Duitse semi-militaire dienst getreden.

XCDe bewijsvoering was in al deze gevallen niet moeilijk: wie in Duitse dienst was geweest, had zich in een Duits uniform vertoond en was veelal ook in dat uniform gevangen genomen - Waffen-SS'ers hadden met een Fürsorge-Offizier te maken gehad wiens gehele archief was gevonden.J.

I D. de Geer: (1950), p. 120. 2 A.v.: (1953), p. 170. 3 A.v.: (1955), p. 10. Wij hebben ze genoemd in deel 6, nl. in de paragraaf 'Semi-militaire hulpdiensten' van hoofdstuk 5: 'De 'foute' sector'.

Indextermen: Geer, D. J. de
574 [PDF]
WAPENDRAGERS

XCWij vermeldden al dat in de eerste periode na de bevrijding enkelen van die wapendragers ter dood veroordeeld werden (er zijn er drie geëxecuteerd). Die lijn werd niet doorgetrokken - de overdracht aan de Tribunalen betekende dat aan de betrokkenen ten hoogste tien jaar internering kon worden opgelegd. Wapendragers die voor de Bijzondere Gerechtshoven verschenen, kregen, als verder niets bezwarends bekend was, in de regel twaalf maar soms achttien jaar gevangenisstraf - de zeer jeugdigen onder hen (personen die in 1925 of later geboren waren) werden evenwel conform een richtlijn van van Maarseveen (een richtlijn welke Sikkel geruime tijd naast zich neerlegde) van begin '47 af buiten vervolging gesteld. Diegenen die tot andere Duitse formaties dan de Waffen-SS waren toegetreden, kregen over het algemeen kortere straffen, veelal zes of drie jaar gevangenisstraf.

XCVan diegenen die in de periode 1918-1924 waren geboren, kregen velen spoedig gratie (daarop komen wij nog terug). Van de vóór 1918 geboren wapendragers (diegenen dus die in '40 ouder waren dan tweeen-twintig) zijn in totaal zesduizendachthonderd door de Bijzondere Gerechtshoven veroordeeld: bijna de helft van allen die zich voor die hoven hebben moeten verantwoorden.

XCVan de topfiguren van de NSB (en de SS) is Mussert de enige-geweest die ter dood veroordeeld en geëxecuteerd is - wij nemen aan dat met Feldmeijer, de Voorman van de Nederlandse SS, al op grond van zijn betrokkenheid bij de Silbertanne-moorden hetzelfde zou zijn geschied, maar hij was beginslachtoffer geworden van een Geallieerde luchtaanval. Anderen kregen minder zware straffen. De eerste plaatsvervangend leider van de NSB,van Geelkerken, had geluk: hij kwam pas heellaat aan de beurt, nl. in oktober'toen de Bijzondere Gerechtshoven al waren opgeheven. De Bijzondere Strafkamer van de Utrechtse rechtbank veroordeelde hem toen tot levenslange gevangenisstraf, welke sententie door de Bijzondere Raad van Cassatie werd gehandhaafd. Andere leidende figuren uit het NSB- en SS-complex, bijvoorbeeld de commandant van de WA, Zondervan, de leider van het Nederlands Arbeidsfront, H. J. Woudenberg, de voorzitter van de NederlandsDuitse Kultuurgemeenschap, mr. H.van Maasdijk, en de president van de Nederlandse Kultuurraad, prof. dr. G.S. Snijder, kregen twintig

'45 C. 50, C. A.

575 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

jaar; de secretaris-generaal van de NSB, Huygen, kreeg er achttien - anderen kregen kortere straffen.

XCEn de NSNAP'ers? Er waren twee Nederlandse Nationaal-Socialistische Arbeiderspartijen geweest die eind '40 tot één, geleid door dr. E. H. ridder van Rappard waren samengesmolten - deze, een fanatiek voorstander van Nederlands opgaan in Duitsland en dus ook van toetreding tot de Waffen-SS, kreeg levenslang.

XCMilitaire hulp aan Duitsland was, zoals in hoofdstuk 4 uiteengezet, na Duitslands aanval op de Sowjet-Unie ook door Arnold Meijer, de leider van Nationaal Front, bepleit en deze had tevens af en toe in antis emietische geest laten schrijven. Diegenen die als gevolg van zijn oproep (maar tegen zijn bedoeling) in het Nederlands Vrijwilligerslegioen en daarmee in feite in de Waffen-SS beland waren, kregen veelal twaalf of zelfs achttien jaar gevangenisstraf - Meijer behoefde over de straf van vijf jaar die hem in juni '46 door het Bossche Bijzonder Gerechtshof opgelegd werd, niet te klagen.

XCTen aanzien van de vele bestuurders (men denke slechts aan de honderden burgemeesters) die 'fout' waren geweest, dienden de procureursfiscaal vast te stellen of zij voor een straf van niet langer dan tien jaar in aanmerking kwamen - in dat geval kon hun zaak aan een Tribunaal worden overgedragen. Hadden 'foute' burgemeesters evenwel burgers in handen van de vijand gespeeld die als gevolg daarvan waren omgekomen, dan werden zij voor een Bijzonder Gerechtshof gedaagd en dan werd veelal vijftien jaar gevangenisstraf opgelegd - er zijn met betrekking tot deze groep tevens enkele doodvonnissen gewezen.

XCOok verschenen voor een Bijzonder Gerechtshof de burgemeesters van de drie grootste gemeenten: die van Amsterdam, Voûte, na de Februaristaking benoemd, zag zijn hem door het Bijzonder Gerechtshof ter plaatse opgelegde straf van zes jaar door de Bijzondere Raad van Cassatie tot drie-en-een-half jaar teruggebracht, die van Rotterdam, de vooraanstaande NSB' er ir.E. Müller, kreeg tien jaar, die van Den Haag, prof. mr. D. H. Westra, in een vroeg stadium (juli '46) tot twintig jaar veroordeeld, kreeg er van de Bijzondere Raad van Cassatie twaalf.

F.

XCNSB'ers die zich door de bezetter tot commissaris van een provincie hadden laten benoemen, werden licht gestraft als zij slechts geadmini

576 [PDF]
VOORAANSTAANDE NSB'ERS

streerd hadden - de commissaris van Groningen evenwel, die burgers bij de SD had aangebracht, kreeg vijftien jaar evenals die van Limburg, de graaf de Marchant et d'Ansembourg, die districtsleider van de NSB was geweest.

XCVan de 'foute' secretarissen-generaal werd Schrieke (Justitie), de man die de Vrederechtspraak had ingesteld en de totstandkoming van het concentratiekamp Ommen had bevorderd (en zich tegen de illegaliteit had gekeerd, maar dat hadden Frederiks en Hirschfeld óók gedaan), in april' 46 door het Haags Bijzonder Gerechtshof tot de doodstraf veroordeeld - de Bijzondere Raad van Cassatie vond levenslang voldoende. Dr. T. Goedewaagen (Volksvoorlichting en Kunsten tot begin '43), die men pas in mei '46 in Duitsland had kunnen vinden, kreeg twaalf jaar (zijn opvolger jhr. mr. S. M. S. de Ranitz zes) en van Dam (Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming) zeven.

XCHet lijkt ons zinvol om hieraan toe te voegen dat Lentz, het hoofd van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, die met het in '40 door hem ontworpen, nauwelijks goed na te maken persoonsbewijs ons inziens de bezetter en speciaal de SD een grotere dienst had bewezen dan welke Nederlander ook (wel te verstaan: onder verantwoordelijkheid van Frederiks die niet werd vervolgd), drie jaar gevangenisstraf kreeg.

XCBehalve Max Blokzijl die tot de doodstraf veroordeeld en geëxecuteerd werd, werden ook anderen die ten behoeve van de vijand werkzaam waren geweest op de sector van de propaganda (dit begrip in de ruimste zin des woords genomen), gestraft: enkele hoofdambtenaren van Volksvoorlichting en Kunsten met elf of twaalf jaar gevangenisstraf, leidende figuren uit de wereld van de 'foute' pers kregen ongeveer dezelfde of lichtere straffen.'

XCWij komen nu tot de politie - geen complex heeft de bijzondere rechtspleging grotere moeilijkheden bezorgd.

XCHet wetsbesluit Buitengewoon Strafrecht had ieder strafbaar verklaard, 'die gedurende de tijd van de huidige oorlog opzettelijk een ander

I Diegenen die voor het berucht antisemietische z.g. Zondagmiddagcabaret hadden zorg gedragen, kregen slechts lichte straffen opgelegd, allen door Tribunalen - van Tol, de auteur en regisseur, maar drie jaar internering.

577 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

blootstelt aan opsporing, vervolging, vrijheidsberoving of -beperking', en hadden dergelijke gedragingen de dood van het slachtoffer ten gevolge gehad, dan kon de doodstraf opgelegd worden. Dat was op het eerste gezicht een simpele richtlijn - misschien toch niet zo simpel, omdat 'opzet' niet zo gemakkelijk bewezen kon worden. Hoe dat zij, de bijzondere rechtspleging begon met het uitdelen van forse straffen, hoofdzakelijk aan politiefunctionarissen die 'fout' waren geweest, maar ook wel aan anderen, en zij verwierp daarbij het verweer dat de betrokkenen niet anders hadden gedaan dan de voorschriften van de bezetter op te volgen. In de zaak die aangespannen was tegen de (niet-'foute') gemeenteveldwachter die er midden oktober '40 als eerste toe had bijgedragen dat de geheime agent van Hamel en zijn gezelschap bij het Tjeukemeer waren gearresteerd (een arrestatie die van Hamel het leven had gekost), besliste de Bijzondere Raad van Cassatie in januari '47 dat een verordening van de bezetter nimmer een wettelijk voorschrift voor de Nederlandse politie had kunnen zijn en twee maanden later deed de Raad de uitspraak dat wie ter uitvoering van de verordening op de Openbare Orde illegale werkers had gearresteerd, de gearresteerden aan vervolging had blootgesteld en zich te zijner ontlasting niet op enig wettelijk voorschrift kon beroepen. In oktober '46 was door het Arnhems Bijzonder Gerechtshof een hoofdagent die 'goed' was geweest maar die op bevel van zijn commandant enkele Joden had gearresteerd, tot negen maanden gevangenisstraf veroordeeld - de Bijzondere Raad van Cassatie maakte daar twee jaar van, want, aldus de raad, het bevel was een bevel geweest om een misdrijf te plegen en zulk een bevel kon niet als een rechtmatig ambtelijk bevel worden beschouwd.

XCBij die berechting nu op de politiesector (een zeer beperkte berechting want in feite hadden vele honderden, zo niet enkele duizenden politiefunctionarissen Nederlanders gearresteerd en aan de bezetter uitgeleverd) gingen de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie er in '46, '47 en het grootste deel van' 48 van uit dat die politiefunctionarissen direct of indirect louter Duitse instructies hadden opgevolgd, maar die veronderstelling leek in '48 weerlegd te worden toen de zaak van C. Leemhuis en J. N. Viëtor voor de Bijzondere Raad van Cassatie kwam. Dit waren twee Haagse politiefunctionarissen die behoord hadden tot de beruchte Documentatiedienst en die in opdracht van de Duitse Abwehr-man T. A. R. Protze tal van kwalijke acties hadden uitgevoerd Leemhuis had bovendien in de hongerwinter een onder de SD Aussendienststelle-Den Haag ressorterend Kommando geleid dat negentien illegale werkers had gearresteerd van wie tien omgekomen

578 [PDF]
DE POLITIE

twee hadden van het Haags Bijzonder Gerechtshof levenslang gekregen - zij hadden overigens aan het hof een in augustus '47 opgesteld 'Verweerschrift' voorgelegd waarin zij er op hadden gewezen dat talloze hoge en lage niet-'foute' Haagse politiefunctionarissen bij de vervolging van Joden betrokken waren geweest en dat de politie eind '40 en begin '41 circulaires (zij werden woordelijk weergegeven) had ontvangen van de secretarissen-generaal Tenkink en Frederiks om de SD in alle opzichten behulpzaam te zijn bij de bestrijding van de illegaliteit.' Het Haags Bijzonder Gerechtshof had dat 'Verweerschrift' voor kennisgeving aangenomen maar de Bijzondere Raad van Cassatie schrok er danig van. De zaak van Leemhuis en Viëtor werd door de raad naar het Bossche Hof verwezen met opdracht een nieuwonderzoek in te stellen en daarbij rekening te houden met het feit, aldus het arrest van de raad",

XC'dat immers in vele politiekorpsen, gelijk de raad uit de behandeling van vele soortgelijke zaken steeds duidelijker is geworden, ook in de hoogste rangen zwaar tegen het vaderland en zijn bevolking is gezondigd door te grote meegaandheid tegenover de bezetter, door opoffering van het leven, de vrijheid en het levensgeluk van vele goede en onschuldige burgers aan eigen veiligheid en positie en (wat het ergste is) door afwenteling van eigen verantwoordelijkheid als meerdere voor de handelingen die de bezetter wenste, op ondergeschikten die tenslotte het vuile werk te doen kregen.' 3

XCBovendien droeg de Bijzondere Raad van Cassatie het Haagse hof op, te onderzoeken of de circulaires van Tenkink en Frederiks wel echt waren en of twee politiefunctionarissen die eveneens bij de Documentatiedienst werkzaam waren geweest maar beiden na de bevrijding tot commissaris van politie waren bevorderd, niet even schuldig waren als Leemhuis en Viëtor. Wel, de circulaires waren ontwijfelbaar echt en de twee commissarissen van politie waren bij de Documentatiedienst werkzaam geweest, maar uit de constatering van die feiten vloeide als enige eonsequentie voort dat de Bijzondere Raad van Cassatie ging beseffen dat de berechting op de polities ector een taak vormde die nauwelijks op rechtvaardige wijze kon worden uitgevoerd. Talloze politiefunctionarissen die, in de woor

1 Van Thiel, die na een korte staking weer als procureur-generaal in Amsterdam optrad, ging evenmin vrijuit: in oktober '40 was op zijn initiatief een landelijk opsporingsonderzoek ten aanzien van de illegale pers geconcentreerd bij de aan hem ondergeschikte rijksrechercheurs - dat onderzoek had de in april '41 aan zich getrokken. 2 Aangehaald in Belinfante, p. 378. 3 Leemhuis en Viëtor kregen tien, resp. elf jaar gevangenisstraf.

579 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

den van de raad, tot 'opoffering van de vrijheid en het levensgeluk van vele goede en onschuldige burgers aan eigen veiligheid en positie' waren overgegaan, werden, schrijft Belinfante, 'eenvoudig niet vervolgd ... Er was vermoedelijk ook geen beginnen aan'l - wij menen dat het woord 'vermoedelijk' gevoegelijk kan vervallen.

XCVervolgd zijn in hoofdzaak de politiefunctionarissen die niet alleen aan de bezetter hand- en spandiensten hadden verleend maar bovendien 'fout' waren geweest, en die 'fouten' vielen, ,aldus Belinfante, in twee kategorieën uiteen: 'de korpschefs en de leden van de speciale eenheden die de Duitse terreurmaatregelen hielpen uitvoeren." Er zijn daarbij, afgezien nog van wat Belinfante 'de mensenjagers' noemt, enkele doodvonnissen en verscheidene vonnissen tot langdurige gevangenisstraffen gewezen - de straffen overziende die zijn opgelegd aan de leden van formaties als de Rotterdamse Groep X, de Haagse Documentatiedienst, de Amsterdamse Inlichtingendienst en het Amsterdamse Bureau voor Joodse Zaken, kwam Belinfante evenwel tot de conclusie dat hier over het algemeen van 'tamelijk lage straffen' sprake is geweest - 'misschien', zo voegt hij hieraan toe, 'is de gedachte achter deze betrekkelijke mildheid ... geweest dat ook de 'goede' politie op grote schaal meegewerkt heeft aan het deporteren van Joden en dat men dát niet strafrechtelijk vervolgd heeft.' 3

XCDe leden van Belinfante's volgende groep: 'de verraders, mishandelaars, moordenaars en mensenjagers', hebben over het algemeen de zwaarste straffen gekregen. Op de verraders komen wij nog terug. Mishandelaars trof men vooral aan onder de bewakers van de concentratiekampen Amersfoort, Vught en Ommen - enkelen hunner zijn ter dood veroordeeld, anderen kregen lange gevangenisstraffen opgelegd. Onder 'moordenaars' verstond Belinfante de bedrijvers van de Silbertanne-moorden (bijna allen kregen de doodstraf) en de Nederlandse leden van Duitse executiepelotons (de meesten kregen twintigjaar). 'Mensenjagers' waren Of individueeloptredende politiefunctionarissen die bij het opsporen van illegale werkers of van Joodse onderduikers een uitzonderlijke ijver aan

1 Belinfante, p. 379. 2 A.v. A.v., p. 384.

580 [PDF]
'JODENJAGERS' EN VERRADERS

de dag hadden gelegd, Of politiefunctionarissen die in groepen waren opgetreden, Joden gearresteerd en uitgeleverd hadden die zich niet aan de anti-Joodse bepalingen hadden gehouden (bijvoorbeeld doordat zij zich zonder Jodenster op de openbare weg bevonden) en die elke binnengekomen tip over Joodse onderduikers' met ijver hadden nagetrokken. In Apeldoorn was dat het werk geweest van de z.g. 'Jodenploeg' die van oktober '42 tot augustus '43 ca. tweehonderd Joodse onderduikers en helpers van Joden had gearresteerd, in Utrecht van de z.g. Centrale Controle, in Rotterdam van de Groep X, in Den Haag van de Doeurnentatiedienst die ca. tweeduizend arrestaties, hoofdzakelijk van Joden, had verricht, en van een groep aan Referat IV B 4 toegevoegde politiemannen, van wie C. J. Kaptein misschien wel de actiefste was geweest, in Amsterdam van twee ploegen: de politiemannen van het op 1 juni '42 ingestelde bureau Joodse Zaken, geleid door brigadier Abraham Kaper, en de ca. vijf-en-dertig leden van de in de lente van '43 gevormde z.g. Kolonne Henneicke. Toen die Kolonne eind '43 ontbonden was, hadden haar leden (zij waren niet alleen in Amsterdam maar ook elders actief geweest) gemiddeld omstreeks honderd Joden gearresteerd en daarvoor man voor man minstens f750 aan premies opgestreken.

XCVerscheidenen van deze mensenjagers kregen de doodstraf maar lang niet allen: deze laatsten werden in de regel tot twintig, soms tot vijftien jaar gevangenisstraf veroordeeld.

XCEven zware straffen werden opgelegd aan die leden van de Landwacht die, met name in de laatste oorlogswinter en vooral in de noordelijke provincies, overvallen hadden gepleegd op woningen waar illegale werkers of onderduikers waren vermoed, veelal brand hadden gesticht en ook nog tot het zeer ernstig mishandelen van arrestanten waren overgegaan.

XCNu de verraders.

XCDit is bij de bijzondere rechtspleging een grote subgroep geweest: de Bijzondere Gerechtshoven hebben meer dan dertienhonderd Nederlanders wegens verraad veroordeeld - Belinfante noemt het 'de top van de ijsberg'." Terecht. Uit de meest verschillende motieven (hebzucht, jaloezie, afkeer van de huwelijkspartner, om slechts deze te noemen) waren vele duizenden Nederlanders tijdens de bezetting incidenteel tot verraad overgegaan, bijvoorbeeld door (veelal anoniem) te berichten dat buren

I Er zijn ca. vijf-en-twintigduizend Joden ondergedoken maar van hen zijn ca. achtduizend toch in Duitse handen gevallen, de meesten door verraad. 2 Belinfante, P·438.

581 [PDF]
BIJ ZON DERE RECHTSPLEGING

of anderen goederen achtergehouden hadden welke zij hadden moeten inleveren, of dat bekenden zich aan de arbeidsinzet hadden onttrokken, of dat ergens Joden waren ondergedoken, of dat bepaalde personen bij het illegale werk betrokken waren; vele van dergelijke denunciaties waren bij de Nederlandse politie terechtgekomen en menige 'goede' politieman had er zorg voor gedragen dat zij in de prullemand waren verdwenen. Dat laatste was evenwel niet altijd mogelijk geweest, trouwens: verraadbrieven en -briefjes waren ook wel rechtstreeks bij de SD terechtgekomen. Die was dan tot actie overgegaan maar had de brieven en briefjes vernietigd. Er was na de bevrijding ten aanzien van het incidentele verraad bitter weinig bewijsmateriaal. Niettemin zijn vele incidentele verraders veroordeeld (de zwaarte van de opgelegde straf werd bepaald door de gevolgen die het verraad had gehad) - wij nemen aan dat dit de meesten, vermoedelijk veruit de meesten zijn geweest van de eerder genoemde meer dan dertienhonderd veroordeelden.

XCEr waren daarnaast personen geweest die men 'systematische verraders' moet noemen - zij hadden al of niet onder dwang vele malen verraad gepleegd.

XCVan een van de feiten uitgaande dwang was sprake geweest in die gevallen waarin Joden de SD waren gaan helpen door Joodse onderduikers op te sporen. Dat hebben vermoedelijk minstens enkele tientallen gedaan maar van dezen zijn de meesten desondanks gedeporteerd. Van diegenen die in leven bleven, noemden wij in deel 6 vier": Bernhard ('Bubi') Joseph, Jacob Lion Mendels, Menasse Joseph Eckstein en Anna ('Ans') van Dijk.

XCDeze laatste had eerst Joden aan vervalste persoonsbewijzen geholpen, was in '43 verraden en had toen in haar angst aan de rechercheur van het bureau Joodse Zaken, die haar gearresteerd had, Pieter Schaap, toegezegd dat zij voor hem Joodse onderduikers zou gaan opsporen. Geholpen door een vriendin en door anderen had zij telkens nieuwe onderduikers en onderduiksters naar haar woning in Amsterdam gelokt - Schaap schatte na de oorlog dat zij persoonlijk minstens honderd Joden, onder wie haar broer met diens vrouwen kind, in handen van de SD had gespeeld. Zij werd door het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof ter dood veroordeeld, die sententie werd in september '47 door de Bijzondere Raad van Cassatie bekrachtigd, het gratieverzoek werd afgewezen en zij werd (als enige vrouw) geëxecuteerd. Wij schreven in deel 6 dat wij het doodvonnis op

XCI NI. in de paragraaf 'De ]odenjagers' van hoofdstuk 4: ']odendeportaties, tweede

582 [PDF]
'JODENJAGERS' EN VERRADERS

zichzelf niet een te zware straf vonden omdat zij als verraadster niet een minimale maar een maximale prestatie had verricht. Maar wat dan te denken van het lot van de overige 'J odenjagers'? 'Een betrekkelijk klein aantal politiemannen heeft', zo gingen wij in deel 6 verder, 'een ontstellend hoog aantal slachtoffers gemaakt, louter door eigen speurwerk, soms in aansluiting op anonieme dan wel op naam gestelde denunciaties. Zij verrichtten hun abjecte taak niet in enige dwangpositie. De meesten hunner waren NSB'ers die de Joden graag naar het Oosten zagen verdwijnen, waar dezen, aldus een hunner, konden 'verrekken'. Van de vele duizenden die zij gearresteerd, veelal mishandeld en vervolgens aan de Sicherheitspolizei ter deportatie uitgeleverd hebben, zijn slechts zeer weinigen teruggekeerd. Maar al deze activiteit heeft toch slechts aan vier van de 'Jodenjagers'l het leven gekost: aan Henneicke die in december '44 in Amsterdam door een verzetsgroep geliquideerd werd, en aan Kaper, Schaap en Kaptein (van wie de eerste twee na september '44 in Groningen bovendien met grote felheid tegen de illegaliteit hadden geageerd) wier doodvonnissen ten uitvoer gelegd werden. Alle overigen kregen gratie of werden niet eens tot de zwaarste straf veroordeeld. Wij achten dat feit in schril contrast te staan met de executie van Ans van Dijk.'

XCWij handhaven deze uitspraak.

XCWij willen nu ingaan op de zaak van Friedrich ('Freek') Weinreb - een zaak die in de jaren van zijn veroordeling: in '47 door het Haags Bijzonder Gerechtshof, in '48 door de Bijzondere Raad van Cassatie, slechts in geringe mate de aandacht trok maar die ruim twintig jaar later, nl. in '69 en '70, in het centrum van de publieke belangstelling kwam te staan doordat door velen werd gemeend dat hij ten onrechte was veroordeeld.

XCOp grond van de bevindingen van het in de jaren '70-'76 door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie in de personen van mr. D. Giltay Veth en A. J. van der Leeuw ingestelde onderzoek gaven wij in ons in '76 verschenen deel ç al een beknopte samenvatting van Weinrebs activiteiten tijdens de Duitse bezetting." Hij had in '42 met een bedrieen geëxecuteerd. 2 NI. in de paragraaf 'Weinreb' van hoofdstuk 3: 'Slot der Joden

I Moet zijn vijf: er is ook nog één lid van de ter dood veroordeeld

583 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

gelijk verhaal, inhoudend dat hij van een (door hem gefantaseerde) Duitse generaal verlof had gekregen om met een groot aantal, door hem op een lijst ingeschreven Joden te emigreren, vele honderden Joden er toe gebracht, zich op die lijst te laten inschrijven; hij had hen tezamen voor meer dan f 300000 opgelicht; enkele tientallen ingeschreven Joden had hij evenwel geholpen onder te duiken, anderen met gefingeerde papieren beschermd tegen uitzending naar de begin '42 voor Joodse mannen ingerichte werkkampen. In september '42 was hij door de SD gearresteerd maar drie dagen later vrijgelaten teneinde de Z.g.generaalap te sporen. In die tijd was de Z.g. Weinreb-Sperre in het kamp Westerbork erkend, niet door Weinrebs eigen toedoen overigens maar door dat van een aldaar opgesloten relatie, Herbert Kruskal; die erkenning was evenwel begin januari '43 ingetrokken. Midden januari '43, toen de SD doorhad dat de z.g. generaal in het geheel niet bestond, was Weinreb opnieuw gearresteerd.

XCIn oktober '42 had hij al twee hem bekende illegale werkers verraden - nu, na zijn tweede arrestatie, had hij tien of elf hem bekende personen genoemd die door de SD waren opgepakt, en had hij enkele van de adressen prijsgegeven waar hij Joodse onderduikers had laten onderbrengen - dat kostte aan een-en-dertig hunner het leven. Nadat hij vervolgens met zijn gezin enige tijd in Westerbork opgesloten was geweest, was hij van eindjuni '43 af door de SD als celspion ingezet in de Cellenbarakken in Scheveningen (zijn werkzaamheden als zodanig hadden tot ca. vijfen-veertig arrestaties geleid) en eind '43 was hij ingeschakeld bij een actie van de SD om Joodse onderduikers er toe te bewegen, te voorschijn te komen. Op een tweede lijst die hij had mogen aanleggen, had men zich ook in Westerbork kunnen inschrijven - daar was de tweede Weinreb Sperre weer een maand of twee erkend. Buiten Westerbork hadden niet veel Joden zich op Weinrebs tweede lijstlaten inschrijven; slechts enkele hem meegedeelde contactadressen had hij aan de SD kunnen doorgeven alsook de onderduik-adressen van Joden in Nederland die hem verstrekt waren door Joden in België, waar hij een tijdlang als SD-helper werkzaam was en weer veler vertrouwen had gewonnen. Het geheime weekrapport van de SD in Nederland, de Meldungen aus den Niederlanden, had begin februari '44 vermeld dat zijn activiteiten tot het arresteren van honderdvijftien Joden hadden geleid.

XCIn diezelfde tijd had Weinreb zich aan controle door de SD onttrokken: met zijn gezin (het had Westerbork mogen verlaten) was hij op de Veluwe ondergedoken.

XC

584 [PDF]
DE ZAAK-WEINREB

'doorslaan' negen personen waren gearresteerd van wie één was omgekomen, en dat door zijn diverse verraad-werkzaamheden minstens honderdnegen personen in handen van de SD waren gevallen, van wie negen-en-zestig waren omgekomen.

XCWat gebeurde nu met Weinreb na de bevrijding?

XCNaar Den Haag teruggekeerd werd hij daar begin juni '45 op aangifte van enkele personen die zich door hem bedrogen of zelfs verraden achtten, door de POD gearresteerd. POD-, later PRA-rechercheurs namen zijn zaak in onderzoek. Zij bleek buitengewoon gecompliceerd te zijn - van Weinrebs activiteiten en van de gevolgen die zij hadden gehad, bleef veel verborgen. In de eind april '47 door een van Zaaijers advocatenfiscaal uitgebrachte dagvaarding werden hem de twee verraadgevallen ten laste gelegd die zich in oktober '42 hadden voorgedaan, voorts vier gevallen van celspionage, dan zijn 'doorslaan' en tenslotte het feit dat hij van diegenen die zich op zijn eerste lijst hadden laten inschrijven, grote bedragen had geïnd. Het Haags Bijzonder Gerechtshofvroeg in mei '47 op enkele punten een nader onderzoek en veroordeelde hem vijf maanden later tot drie-en-een-half jaar gevangenisstraf - de advocaat-fiscaal die de zaak had behandeld, had tien jaar geëist. Hij en Weinreb gingen in beroep en in april' 48 volgde het tweede proces- Weinreb, nu voor de Bijzondere Raad van Cassatie. Ook die Raad gelastte een nader onderzoek. Nadat dat had plaatsgevonden, kwam de zaak eind september '48 opnieuw voor. Het arrest van de Raad, eind oktober gewezen, verzwaarde de straf, ook al werden Weinrebs goede bedoelingen erkend: hij kreeg nu zes jaar gevangenisstraf opgelegd. Hij vroeg om gratie en deze werd hem spoedig verleend: al begin december '48 kon hij de gevangenis verlaten.

XCHij was vervolgens enkele jaren werkzaam als economisch adviseur te Rotterdam, de stad waar hij aan de Nederlandse Economische Hogeschool had gestudeerd en zich, intelligent als hij was, had ontpopt als een bekwame leerling van Tinbergen. Op voorspraak o.m. van deze werd hij eind' 52 benoemd tot hoogleraar aan de Universiteit van Djakarta maar wegens allerlei moeilijkheden werd hij eind' 56 genoopt, Indonesië te verlaten. Naar Nederland teruggekeerd, werd hij daar in '57 veroordeeld wegens het onbevoegd uitoefenen der geneeskunde (eerder al, n1.tijdens de bezetting, had hij van sommige vrouwen en meisjes die zich op zijn eerste lijst wilden inschrijven, gevergd dat zij zich ontkleedden en door hem lieten toucheren). In '58 werd hij hoogleraar in Ankara - ook uit Turkije moest hij heengaan. Via Zwitserland kwam hij opnieuw in Nederland terecht. Daar gaf hij zich wéér aan ongeoorloofde medische

585 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

handelingen over - in '68 werd hij deswege eerst door de Rotterdamse rechtbank tot vier, vervolgens door het Haagse hof tot acht maanden gevangenisstraf veroordeeld. Aan die straf onttrok hij zich; hij vestigde zich in Zwitserland.

XCInmiddels was, in '65 namelijk, door Oorlogsdocumentatie Pressers werk Ondergang gepubliceerd. Presser had aan Weinreb een aparte paragraaf gewijd, waarin hij, zonder Weinreb volledig te ontlasten, toch wel als zijn oordeel gaf dat op de tegen hem gewezen vonnissen heel veel af te dingen viel. 'De J ood Weinreb', schreef hij,

XC'is de zondebok geworden, heeft voor het tekortschieten van talloze niet-Joden geboet. Hij moest gefaaldhebben, óók gefaald,omdat zij gefaaldhadden.... Als er geen Joodse verraderswaren, moest men ze uitvinden. De paardie men na de oorlog berechtte, betekenden te weinig. Hier nu was er een van het formaat dat voldeed."

XCHet enigjuiste aan deze passage was dat talloze niet-Joden hun Joodse medeburgers in dë steek hadden gelaten - het is heel wel mogelijk dat menigeen van dezen maar al te graag op Joodse verraders wilde wijzen. Dit gold evenwel in zijn algemeenheid niet voor de personen die bij Weinrebs berechting waren betrokken. En was hij naar het oordeel van de publieke opinie van zoveel groter formaat dan een Ans van Dijk? Het enige verschil tussen haar en zijn proces was dat het zijne van een verwarrende gecompliceerdheid was - evenwel óók dat de Bijzondere Raad van Cassatie ernstige fouten had gemaakt: de Raad had aan Weinrebs dossier enkele zaken toegevoegd waarover het Haags Bijzonder Gerechtshof geen uitspraak had gedaan en die de Raad hetzij naar dat hof, hetzij naar een ander hof had moeten verwijzen en (maar dat wist Presser niet) de advocaat-fiscaal bij de Raad had na de openbare behandeling een, naar het oordeel van Giltay Veth en van der Leeuw, 'werkelijk schandelijke brief 2 tot de Raad gericht waarmee hij het te wijzen arrest had trachten te beïnvloeden.

XCTegen het einde van de jaren '60 besloot Weinreb, een nieuw relaas te schrijven over de bezettingsgebeurtenissen waarbij hij betrokken was geweest - zijn vierde relaas al want in zijn detentie had hij er successievelijk drie geschreven; daarin had hij zich op allerlei punten tegenge

XC, (RvO) J. Presser:dl.p.(Min.vanjustitie)GiltayVeth enJ. vander Leeuw:

(1965), II, IrO. 2 D. A. (1976), p. 1555.

586 [PDF]
DE ZAAK-WEINREB

sproken maar ook gunstig geoordeeld over diverse autoriteiten, vooral ook over de Joodse Raad. Een bedrieger-in-het-groot zoals hij er een was, voelt zuiver aan, welke verhalen hij op welke momenten aan welke personen moet opdissen - in de tweede helft van de jaren '60 besefte hij intuïtief dat hij zijn nieuwe relaas moest afstemmen op de tegen het establishment gerichte opvattingen van vele Nederlandse jongeren en op hun mening dat in het algemeen èn van het Nederlandse volk èn van de Nederlandse illegaliteit niet veel had gedeugd. Het manuscript dat hij schreef en dat bol stond van leugens, fantasieën en verdachtmakingen maar hier en daar de sfeer van de bezetting treffend weergaf, werd door de schrijfster Renate Rubinstein, medewerkster van Vrij Nederland, bewerkt en verscheen in '69 in drie delen onder de titel Collaboratie en verzet 1940-1945. Een poging tot ontmythologisering. De strekking van het boekwerk was dat, terwijl het establishment gefaald en heel Nederland gecollaboreerd had, Weinreb een slimme, moedige en eenzame strijd had gevoerd waarmee hij het leven van tallozen had gered. Renate Rubinstein en een tweede publicist, Aad Nuis, noemden hem in een 'Nabeschouwing''een man die zich voorbeeldig heeft gedragen' en aan wie 'monsterlijk onrecht' zou zijn aangedaan.' Bij een groot deel van de media ging dat er in als gesneden koek en in Kamervragen werd bij de minister van justitie, mr. Ch. H. J. Polak, aangedrongen op revisie van het vonnis.

XCDe minister koos een andere oplossing: hij liet de mogelijkheid van revisie voorlopig rusten en gaf het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie opdracht, de zaak geheel opnieuw in onderzoek te nemen.

XCDat onderzoek vergde zes jaar. Alle beschikbare stukken werden door Giltay Veth en van der Leeuw zorgvuldig bestudeerd en onderling vergeleken, er werd door of namens hen met meer dan zeshonderd getuigen gesproken en wat aan nieuwe belastende gegevens boven tafel kwam, werd aan Weinreb voorgelegd.

XCHet volumineuze rapport oefende, zoals wij al deden uitkomen, op een aantal punten scherpe kritiek uit op de behandeling van de zaakWeinreb door de Bijzondere Raad van Cassatie maar was, wat Weinreb zelf betrof, ronduit vernietigend. 'Weinreb', aldus de slotpassage.

XC'heeft zich veel ernstiger misdragen dan de rechterlijke instanties in 1947 en 1948 hebben kunnen vaststellen. Zijn eerste lijst is een groots opgezette zwendelzaak geweest, de tweede lijst een onderdeel van zijn werk als V-Mann voor de Sicherheitspolizei, terwijl als gevolg van zijn doorslaan en (voor het grootste deel)

XC1 Collaboratie en verzet 1940-1945,

587 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING van zijn verraad tenminste honderdachttien personen in Duitse gevangenschap

zijn geraakt,van wie er zeventig zijn omgekomen.' I

XCNa de publikatie van het rapport liet Weinreb de gerechtelijke stappen waarmee hij had gedreigd, achterwege.

XCTerug nu naar de bijzondere rechtspleging.

XCTot de 'systernatische verraders' behoorden bij uitstek de V' Mdnner van de SD die, zich uitgevend voor illegale werker, de ene illegale groep na de andere waren binnengedrongen, zodat de SD op een gegeven moment had kunnen toeslaan om alle betrokkenen te arresteren. De bijzondere rechtspleging heeft niet allen in handen kunnen krijgen, wèl twee van de meest beruchte: George Ridderhof en Antonius ('Anton') van der Waals - een derde, Chris Lindemans ('King Kong') die als V-Mmm van de Abwehr in de maanden maart t.e.m. augustus '44 mededelingen had gedaan waardoor in Nederland, België en Frankrijk tweehonderdzevenen-zestig illegale werkers waren gearresteerd, en die bovendien in hoofdtrekken Montgomery's grote aanvalsplan ('Market-Garden') verraden had, kon door zijn dood niet meer berecht worden.

XCOver Chri.s Lindemans' levenseinde schreven wij in ons in '80 gepubliceerd deel 10 a: 'In de ziekenafdeling van de Cellenbarakken werd een verpleegster die hem al uit zijn Rotterdamse tijd kende' (t.w. Adriana Christina ('Tine') onder de Linden) 'verliefd op hem. Lindemans en zij maakten de afspraak, samen het leven te verlaten, waarvan althans Lindemans niets meer te verwachten had. Op 20 juli '46' (moet zijn: 18 juli '46) '... namen de verpleegster en hij een grote hoeveelheid luminal in (vermoedelijk had de verpleegster zich die kunnen verschaffen) - zij bleef in leven, hij stierf.'

I p. 1613-14.

588 [PDF]
DE ZAAK-LINDEMANS

XCIn het licht van de begin '86 door de activiteit van het Haarlems Dagblad vrijgegeven documenten uit diverse regeringsarchieven en van het onderzoek dat later in '86 na het opgraven van het stoffelijk overschot van Lindemans werd ingesteld, dienen deze mededelingen gecorrigeerd te worden. Het onderzoek toonde aan dat Lindemans overleden was 'aan een longontsteking ten gevolge van een barbituurzuurverbinding' (de luminal). Er werden in en bij het stoffelijk overschot ook sporen van arsenicum aangetroffen maar er waren, aldus de toxicologische deskundigen, 'onvoldoende argumenten voor een arsenicumvergiftiging.' 1 Uit enkele van de gepubliceerde documenten blijkt wèl dat bij Lindemans, nadat hij de luminal had ingenomen, een (vermoedelijk kleine) hoeveelheid arsenicum in de keel is gegoten. Men kan hier moeilijk een andere conclusie aan verbinden dan dat gepoogd is, zijn overlijden te verhaasten. Aandacht verdient ook het feit dat in de gevangenis een maagpomp aanwezig was - Tine onder de Lindens maag werd onmiddellijk leeggepompt maar aan Lindemans werd geen enkele zorg besteed.

XCOm te begrijpen of er personen of instanties waren in wiens belang het kon zijn geacht dat Lindemans overleed, dient men in het oog te houden dat de militaire historicus Th. A. Boeree pas in ' 55 onomstotelij k aantoonde dat het verraad dat Lindemans op 15 september '44 bij de Abwehr in Driebergen had gepleegd, geen effect had gehad op de Slag bij Arnhem - voordien was men er met name in sommige Britse kringen, conform aanduidingen die al begin '45 in Britse bladen waren gepubliceerd, van uitgegaan dat die strijd door Lindemans verraad was verloren. Lindemans was in de nacht van 14 op 15 september '44 door de linies gegaan in opdracht van de Britse Captain Peter Baker, een officier van Military Intelligence-ç (de afdeling van de Military Intelligence die zich specialiseerde op de escape-lines van Geallieerde krijgsgevangenen en van Geallieerd luchtmachtpersoneel dat een noodlanding had moeten uitvoeren) en hij had toen ook een boodschap van prins Bernhard bij zich gehad, met wiens hoofdkwartier hij trouwens na zijn terugkeer uit Eindhoven veel contact had gehad. Zou Lindemans tijdens zijn proces mededelingen hebben gedaan over zijn contacten met Peter Baker en de staf van prins Bernhard, dan zou dat zowel de Britse Intelligence als de prins in opspraak hebben gebracht.

XCEr is geen enkel gegeven waaruit blijkt dat de prins iets te maken heeft gehad of ook maar weet heeft gehad van wat op 18 juli '46 ten aanzien

XC1 Rapport, 8 aug. 1986, van het Gerechtelijk Geneeskundig Laboratoriurn van het Ministerie

589 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

van Lindemans werd ondernomen en van de Britse Intelligence weten wij niet meer dan dat twee daarmee samenwerkende Nederlandse officieren die beiden vermoedelijk onder een schuilnaam opereerden, enige tijd tevoren een bespreking hebben gehad met Tine onder de Linden. Zij was een dochter van een medewerker van het BNV. De vraag of zij inderdaad op Lindemans verliefd was of maar gedaan heeft alsof, kunnen wij niet beantwoorden. Vast staat dat het BNV er zorg voor heeft gedragen dat zij, hoewel zij een strafbaar feit had gepleegd, niet is vervolgd.'

XCHet enige aspect van deze duistere zaak dat wij als opgehelderd beschouwen, is dat de dood van Lindemans door de medewerking van verscheidene personen is verhaast. Wie daartoe opdracht heeft (ofhebben) gegeven, hebben wij niet kunnen vaststellen.

XCRidderhof werd in oktober '46 door het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof ter dood veroordeeld en, nadat zijn gratieverzoek was afgewezen, een kleine vijf maanden later doodgeschoten.

XCDat na de bevrijding naar verraders als Ridderhof driftig werd gezocht, spreekt vanzelf, maar er was niemand die zozeer gezocht werd als van der Waals. Hij had lange tijd onder zijn eigen naam geopereerd en was onder die naam in groep na groep binnengedrongen, eind'in de kring van Koos Vorrink - begin april '43 waren deze en allen die met hem samenwerkten, onder hen de leden van het 'eerste' Nationaal Comité, gearresteerd. Zo Vorrink na terugkeer uit zijn gevangenschap in Duitsland iemand voor de rechter wilde brengen, dan deze sluwe agent provocateur! Zo dachten ook vele anderen, maar van der Waals was onvindbaar.

42

XCWat was met hem gebeurd?

XCHij had zich bij de bevrijding van de provincie Groningen met de vrouw met wie hij samenleefde, in Zuidlaren bevonden, beiden onder een valse naam; hij had een persoonsbewijs op naam van J. M. van der Meer, een man die hij als huisknecht in dienst had genomen en die hij had vermoord teneinde zijn identiteit aan te nemen. Als een van de eersten reed van der Waals met een rood-wit-blauw vlaggetje op zijn fiets de Canadezen tegemoet en na hun komst beijverde hij zich om de

1 Zij is in '53 naar Zuid-Afrika geëmigreerd en daar in '59 slachtoffer geworden van een verkeersongeval.

590 [PDF]
DE VERRADER VAN DER WAALS

zoon van de NSB-burgemeester op te sporen. Enkele weken later nam hij contact op met de Canadese Field Security te Groningen, bewerend dat hij belangrijke gegevens bezat over Duitse geheime wapens. De Canadese dienst droeg er toen zorg voor dat hij werd getransporteerd naar een buiten bij Deventer, waar zich het hoofd van de Britse Field Security in bevrijd Nederland bevond, Captain W. W. Pidcock. Daar werd hij ondervraagd door Pidcock en de bij deze gedetacheerde Nederlandse officier, kapitein H. Siedenburg. 'Van der Meer', geconfronteerd met een foto van van der Waals die door de Nederlandse illegaliteit was verspreid, gaf toe dat hij van der Waals was. Wat hij tijdens de bezetting in opdracht van de SD had verricht, was aan Pidcock en Siedenburg in grote lijnen bekend - zij besloten evenwel, van der Waals niet aan een POD over te dragen maar hem als geheim agent in Duitsland in te zetten. 'De Geallieerden', zo verklaarde Siedenburg ruim drie jaar later aan de Enquêtecommissie,

XC'beschikten over gegevens ... die er op wezen dat er een langdurige en langjarige tegenstand zou komen, hetzij in Zuid-Duitsland, hetzij door sabotagegroepen. Er waren stay behind-agents ... Er bestonden allerlei gegevens, die er op wezen dat een zeer grote ondergrondse beweging was georganiseerd. Het idee ... was, van der Waals tegen die ondergrondse organisatie in te zetten. Van der Waals leek daartoe geschikt, omdat hij het vertrouwen zou hebben van de Duitsers, daar deze Duitsers immers zouden inzien dat hij, indien hij door de Geallieerden zou zijn gepakt, onmiddellijk gevangen zou zijn gezet ... Het zou dus geen achterdocht opwekken wanneer hij in Duitsland zou opduiken om zich opnieuw bij zijn SD-chefs aan te melden'

XCvan der Waals had er z.g. aanloopadressen, o.a. dat van Schreieders secretaresse. 'Hem werd', aldus verder Siedenburg,

XC'voorgespiegeld dat hij zijn positie tegenover de Nederlandse justitie kon verzachten, indien hij voor de Geallieerde zaak even doeltreffend zou werken als hij voor Schreieder had gedaan. Van der Waals wilde deze kans met beide handen aangrijpen'l _

XCdat laatste kan men zich zonder moeite indenken.

XCHet plan werd door de Londense superieuren van Captain Pidcock goedgekeurd. Die superieuren deden Pidcock weten, aan welke Counter Intelligence-eenheid in Duitsland van der Waals moest worden overge59

1 Getuige H. Siedenburg, dl. IV c, p. 3I4.

591 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

dragen en vervolgens lichtte Siedenburg, die inmiddels onder het BNV was geplaatst, het hoofd van dat bureau, Einthoven, in. Deze was, aldus weer Siedenburg, 'verre van enthousiast ... maar, zei hij, wanneer de Engelsen zeggen dat er iets goeds uit voorkomen kan, laat het dan maar doorgaan, maar noem mij daar liever niet in.' 1 Van der Waals werd met zijn vrouw die uit Zuidlaren per auto opgehaald was, in een woning in Utrecht ondergebracht en kreeg van Siedenburg, die daartoe Einthoven had ingeschakeld, een persoonsbewijs op naam van Wilhelm Eduard Hoffmann - hij zou zich in Duitsland voordoen als een Duitser die dertigjaar in Nederland had gewoond maar er vanwege zijn relaties met de Binnenlandse Strijdkrachten niet was geïnterneerd. Met zijn vrouw vertrek hij begin juli naar de Britse zone.

XCInmiddels was Einthoven in een penibele situatie gekomen. Keer op keer werd hem gevraagd of zijn dienst van der Waals niet kon vinden - hij antwoordde dan dat deze zoek was. Geen enkele minister lichtte hij in,

XCHet waren twee Rotterdammers, de politie-agent J. van den Ende die van der Waals' verradersrol in '41 had doorzien, toen gearresteerd was en begin '45 uit het concentratiekamp Sachsenhausen was ontsnapt, en de ondernemer ir. A. P. van der Meer, die in '41 eerst niet had geloofd dat van der Waals een verrader was maar door van den Ende's arrestatie was gaan beseffen dat hij zich had vergist, die in de zomer van '45 naar van der Waals op zoek gingen. Het initiatief daartoe ging van van den Ende uit. Maanden later kwamen zij er achter dat een zekere J. M. van der Meer die spoorloos was verdwenen, tenslotte in Zuidlaren had gewoond. Onderzoek daar toonde aan dat van der Meer in werkelijkheid van der Waals was geweest en dat diens vrouw met een Britse auto was opgehaald - zij brachten er rapport over uit aan Einthoven (voor wie het geen nieuws bevatte). In januari '46 vernamen zij door een indiscretie van Somer, hoofd van het Bureau Inlichtingen, dat van der Waals als Brits geheim agent in Duitsland was ingezet. Zij spraken daarover met Einthoven en deze kwam nadien tot de conclusie dat hij in mei '45 eigenlijk onjuist had gehandeld: hij ging er bij de Britse Counter-Intelli gence op aandringen dat van der Waals aan Nederland zou worden uitgeleverd maar kreeg pas in augustus '46 bericht dat 'Wilhelm Eduard Hoffmann' in een kamp in de Britse zone was gelokaliseerd. Vervolgens moest hij naar Londen gaan om te bereiken dat de Britten van der Waals (aan wie het wel toevertrouwd was de indruk te wekken dat zijn werk

XC1 A.V., p. 3 1 5. 59

592 [PDF]
DE VERRADER VAN DER WAALS

voor de Counter-Intelligence van de grootste betekenis was) inderdaad lieten vallen. Deze werd begin '47 aan de Nederlandse justitie overgedragen.

XCHij stond in april '48 terecht voor het Haags Bijzonder Gerechtshof en verdedigde zich daar door te beweren (een bewering welke er bij zij n advocaat, mr. J. E. van der Starp, als zoete koek was ingegaan) dat hij als V-Mann van de SD voortdurend had gehandeld in overleg met een agent van de Britse geheime dienst, zekere Emile Verhagen. Het hof veroordeelde hem ter dood. Hij liet bij de Bijzondere Raad van Cassatie beroep aantekenen en kwam daar met hetzelfde verhaalover Verhagen naar voren. Dat deed hij ook in een laatste verzoek tot wijziging van de, door de raad bekrachtigde sententie, welk verzoek in december '49 door de raad werd afgewezen. Pas in de nacht voor zijn executie, enkele weken later, gaf hij aan een van de advocaten-fiscaal, die hij speciaal gevraagd had naar hem toe te komen, toe, 'dat', aldus deze laatste, 'Verhagen een produkt van zijn eigen fantasie was.' 1

XCAan de hand van tal van voorbeelden hebben wij in deel 8 van ons werk" een beeld gegeven van de martelmethoden die door de SD bij het verhoren van gearresteerde illegale werkers waren toegepast. Er waren bij die verhoren velen geweest die de martelingen zo lang doorstaan hadden dat diegenen met wie zij samengewerkt hadden, een ander adres hadden kunnen opzoeken. In geen enkele illegale groep had de eis gegolden dat men onder geen omstandigheden iets zou loslaten, integendeel: veelal was er een soort afspraak geweest dat het voldoende was indien men een bepaalde periode (één dag of twee dagen) zweeg. Maar één of twee dagen zwijgen was soms al een mateloos zware· opgave geweest - lang niet ieder had daar de kracht toe opgebracht; sommigen, velen wellicht, waren te vroeg gaan 'doorslaan', zoals dat heette, of hadden, dat doende, zonder volstrekte noodzaak, d.w.z. als er niet naar gevraagd werd, bepaalde geheimen prijsgegeven.

XCLag hier een taak voor de bijzondere rechtspleging?

XCVan die taak was zeer zeker sprake in die gevallen waann illegale

1 Getuige H. W. van Doorn, a.v., p. I793. 2 NI. in de paragraaf 'Verhoor' van hoofdstuk 4: 'Politieke gevangenen'.

593 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

werkers zich na hun arrestatie bereid hadden verklaard, de SD bij zijn verdere opsporingen behulpzaam te zijn - had die hulp mensenlevens gekost, dan werden de betrokkenen veroordeeld. Die gevallen waren zeldzaam geweest. In de regel was het bij het simpele 'doorslaan' gebleven maar daarbij waren dan veelal toch wel, en soms te vroeg, namen en adressen prijsgegeven die aan de SD niet bekend waren (of die zekerheid brachten waar de SD slechts vermoedens had) en als gevolg daarvan hadden vaak arrestaties plaatsgevonden.

XCWas 'doorslaan' een vorm van verraad?

XCProcureur-fiscaal Zaaijer meende van niet (hij is slechts in één geval waarin het 'doorslaan' zeer ernstige gevolgen had gehad, overgegaan tot vervolging) maar de overige procureurs-fiscaal stelden zich strakker op en wekten in de laatste maanden van '45 de indruk dat zij van zins waren, op vrij ruime schaal illegale werkers te vervolgen die 'doorgeslagen' hadden. De Grote Adviescommissie der Illegaliteit maakte zich hier zorgen over: zij was van oordeel dat diegenen die deel uitmaakten van de Bijzondere Gerechtshoven en van de Bijzondere Raad van Cassatie, het illegale werk niet in die mate van binnen uit kenden dat verwacht mocht worden dat in hun eventuele vonnissen, gewezen tegen illegale werkers, de specifieke moeilijkheden en risico's van het illegale werk in voldoende mate zouden zijn verdisconteerd - elk geval had weer anders gelegen en men moest, meende de GAC, eigenlijk zèlf illegaal werker zijn geweest om te kunnen beoordelen in hoeverre in een bepaalde situatie de (steeds onder dwang) aan de SD verleende medewerking tot strafrechtelijke vervolging mocht of zelfs moest leiden. Die betrokkene zou wellicht de rest van zijn leven gekweld worden door het besef dat hij had gefaald - moest hij nu bovendien vervolgd worden?

XCIn januari '46 stelde de GAC in een brief aan Schermerhorn voor dat de procureurs-fiscaal zich terzake van het al of niet vervolgen van illegale werkers zouden laten adviseren door enkele Ereraden, welke raden, aldus de GAC, slechts dan tot vervolging zouden moeten adviseren, indien illegale werkers van meet af aan een verradersrol hadden gespeeld (dan waren zij ons inziens geen illegale werkers geweest), of indien zij vrijlating als contraprestatie van de SD hadden bedongen en deze na hun vrijlating inderdaad waren gaan helpen, of indien zij zonder pressie of dwang 'doorgeslagen' hadden.

XCDe regering ging met de instelling van één Ereraad akkoord en vond goed dat deze ook de gewone justitie zou kunnen adviseren, indien deze overwoog, gevallen van liquidatie van verraders of van potentiële verraders (er hadden tijdens de bezetting enkele honderden van dergelijke

594 [PDF]
HET PROBLEEM VAN HET 'DOORSLAAN'

liquidaties plaatsgevonden) als moord te vervolgen. Van die Ereraad ging van Heuven Goedhart, later J. Smallenbroek, die een vooraanstaande leider van de LO was geweest, als voorzitter fungeren - er waren vier, later zes, leden. De raad heeft inderdaad enkele jaren lang in een aantal gevallen zowel aan de instanties der bijzondere als aan die van de 'gewone' rechtspleging adviezen uitgebracht maar die zijn niet steeds gevraagd - drie van zijn leden hebben eind '47 bezwaar gemaakt tegen het feit dat illegale werkers louter wegens hun 'doorslaan' nog steeds werden vervolgd.

XCIn zijn algemeenheid mag men stellen dat de bijzondere rechtspleging inderdaad diegenen heeft vervolgd die zich aan moord, doodslag of mishandeling schuldig hadden gemaakt en daartoe gebruik hadden gemaakt van, aldus het wetsbesluit Buitengewoon Strafrecht, 'macht, gelegenheid en middel, door de vijand of door het feit der vijandelijke bezetting geboden.' Vervolgd zijn ook diegenen die in Duitse dienst waren gegaan. De vervolging op grond van hulpverlening aan de vijand is evenwel een veel hachelijker aangelegenheid geweest. 'Onder de vijand hulp verlenen wordt', aldus het genoemde wetsbesluit, 'mede begrepen' (er was dus ook een algemeen, vanzelfsprekend begrip 'hulpverlening', dat bijvoorbeeld van toepassing was op Mussert en Arnold Meijer), 'het bevorderen of verspreiden van vijandelijke propaganda' (dat is o.a. aan Blokzijl tenlastegelegd), 'het aan de vijand ter beschikking stellen van enig geld of goed [en] het verrichten van enige daad ten voordele van de vijand.'

XCNu, goederen waren tijdens de bezetting op grote schaal aan de vijand ter beschikking gesteld en de opdrachten tot produktie en levering van die goederen aanvaardend, waren op grote schaal daden'ten voordele van de vijand' verricht - wij herinneren aan de in het vorige hoofdstuk door ons gegeven cijfers over de Duitse orders aan het Nederlandse bedrijfsleven.

XCMoest ook die collaboratie worden vervolgd?

XCIn het bevrijde Zuiden, waar de bijzondere rechtspleging nog niet op gang was gekomen, was het Militair Gezag niet verder gegaan dan de bedrijfszuivering voor te bereiden door dossiers aan te leggen over bedrijven die naar verhouding grote leveranties aan de bezetter hadden

595 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

gedaan. Die lijn werd benoorden de rivieren doorgetrokken. De documentatie-cornrnissies die er door het Militair Gezag werden ingesteld, verzamelden niet alleen gegevens op de politieke maar ook op de economische sector en dat werk werd in '46 door de PRA's voortgezet. In juni '46 waren er alleen al bij het parket van de PRA-Nijmegen 800 dossiers in collaboratiezaken (daarvan 200 in de stad Nijmegen) en bij dat van de PRA-Hilversum ca. 1000. Een rapport uit september '47 vermeldt dat er toen in het gehele land met betrekking tot kleine en grote ondernemingen die zich aan collaboratie schuldig zouden hebben gemaakt, bijna 30000 dossiers waren gevormd, waarvan toen een kleine JO 000 aan de procureurs-fiscaal waren doorgegeven. In hoevele van die gevallen het tot een uitspraak is gekomen hetzij van de procureurs-fiscaal, hetzij van de Tribunalen, hetzij van de Bijzondere Gerechtshoven, is niet precies bekend maar het moet een zeer kleine minderheid zijn geweest.

XCEr zijn na de bevrijding in den lande krachten geweest die met de berechting van de collaboratie ernst wilden maken - men trof ze vooral aan onder de illegale werkers die als PRA-rechercheurs constateerden hoe groot de leveranties aan de bezetter waren geweest en hoe vaak het leveranties van oorlogstuig had betroffen. Hun inlichtingen beïnvloedden de procureurs-fiscaal alsook het Directeraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, soms ook het departement van justitie. Er waren evenwelook tegenkrachten: bij het bedrijfsleven zelf, bij de met de werkgevers-centrales in de Stichting van de Arbeid samenwerkende vakcentrales, in de Tweede Kamer en vooralook bij het departement van economische zaken en de daaraanondergeschikte rijksbureaus voor handel en nijverheid, tot welker archieven de instanties der bijzondere rechtspleging nimmer toegang kregen.' Bij de regering (dat geldt zowel voor het kabinet-Schermerhorn als voor het kabinet-Bcel en het kabinetDrees/van Schaik) wierp één factor het meeste gewicht in de schaal: voor de economische wederopbouw was de medewerking van het bedrijfsleven noodzakelijk - dus moest de rust binnen dat bedrijfsleven zo min mogelijk worden verstoord.

XCIn de eerste maanden na de bevrijding was bepaald sprake van verstoring van die rust. Dat was met name het geval in Amsterdam waar zich een geruchtmakende affaire voordeed waarop wij iets dieper willenin beslag te nemen, werd hem dat onmiddellijk door minister van Maarseveen

1 Toen de Haagse procureur-fiscaal Zaaijer bij één gelegenheid dreigde, die archieven

596 [PDF]
COLLABORATEURS

ingaan: de zaak van de gebroeders A. F. en C. F. de Vilder, directeuren van's lands grootste aannemersmaatschappij, de Amsterdamse Ballast Maatschappij oftewel de ABM.

XCIn mei '40 hadden de Duitsers vrijwelonmiddellijk na de capitulatie geëist dat de Nederlandse vliegvelden die door bombardementen, gevechten en vernielingen zwaar beschadigd waren, zouden worden hersteld. In Amsterdam had de dienst van Publieke Werken daar toen opdracht toe gegeven met betrekking tot Schiphol en bij het werk daar was de ABM ingeschakeld. Toen nu gebleken was dat het de bedoeling van de Luftwaffe was dat Schiphol niet alleen hersteld zou worden maar ook uitgebreid, had de burgemeester, dr. W. de Vlugt, zich tot generaal Winkelman gewend. Conform het advies dat deze had gekregen van zijn juridische adviseur, kapitein mr. ]. B. Schepers, had de Vlugt te horen gekregen dat tegen het werk op Schiphol geen bezwaar kon worden gemaakt omdat het vliegveld ook gebruikt zou worden door de Lufthansa, d.w.z. door de burgerluchtvaart. Vervolgens was deze zaak driemaal in het college van secretarissen-generaal aan de orde gesteld en als gevolg van dat beraad was op 22 juni '40 door secretaris-generaal Frederiks aan de Vlugt meegedeeld dat het werk op Schiphol niet in strijd zou zijn met het volkenrecht. Inmiddels had het bestuur van de Federatie Werkgevers Bouwbedrijf ook secretaris-generaal Hirschfeld geraadpleegd en van deze hadden twee bestuurders, onder wie A. F. de Vilder, te horen gekregen dat vliegvelden gelijkgesteld moesten worden aan stations - Hirschfeld had gezegd dat mogelijkerwijs de regering later het werk aan vliegvelden zou beschouwen als strafbare collaboratie maar zijn conclusie was geweest dat de aannemers Duitse opdrachten moesten aanvaarden, behalve wanneer zij betrekking zouden hebben op puur militaire versterkingen. Uit een en ander was voortgevloeid dat aannemersbedrijven op grote schaal op de vliegvelden aan de slag waren gegaan - in mei '41 waren op die vliegvelden, zoals al in het vorige hoofdstuk vermeld, in totaal bijna honderdtwintigduizend arbeiders werkzaam geweest.

XCDe ABM had tijdens de bezetting in totaal voor bijna f 6 mln aan werk voor de bezetter uitgevoerd en voor bijna f 22 mln aan werk voor anderen - op het werk voor de bezetter was winst gemaakt, bijna f 4 mln (een aanwijzing hoezeer de Wehrmacht met geld had gesmeten), op het andere

597 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

werk was ruim f I mln verlies geleden. Werken voor de Wehrmacht was dus bij uitstek profijtelijk geweest. Desondanks hadden de gebroeders de Vilder in '42 en '43 geweigerd, medewerking te verlenen aan de bouw van de Atlantikwall hun bedrijf was in '43 onder een Verwalter geplaatst. Zeker, zij hadden in '40 en '41 bij elkaar f 25 000 aan de Winterhulp geschonken maar die actie was in '40 met een aanbeveling o.m. van het college van secretarissen-generaal en van alle commissarissen der provincies (onder wie Bosch van Rosenthal en van Sonsbeeck) van start gegaan. Er stonden trouwens andere feiten tegenover: de de Vilders hadden Amsterdams gemeentepersoneel dat wegens de Februaristaking ontslagen was, onmiddellijk in dienst genomen, het uitzenden van arbeiders naar Duitsland gesaboteerd, belangrijke hulp verleend aan Joodse en andere onderduikers en het loon van arbeiders van wie zij wisten dat zijfull-time illegale werkers waren, doorbetaald en zij waren in een vroeg stadium begonnen geld te lenen aan de z.g. Zeeman spot en aan het Nationaal Steunfonds van de gebroeders van Halldie leningen waren tot f 100 000 opgelopen.

XCKort na de bevrijding nu werden in Amsterdam enkele aannemers die 'bunkerbouwers' waren geweest, door de BS gearresteerd. Een viertal hunner zei: 'Als je óns oppakt, moet je ook de gebroeders de Vilder inrekenen!' Het gevolg was dat A. F. de Vilder op 24 mei werd gearresteerd, terwijl hij deelnam aan een bespreking die de Militaire DistrictsCommissaris had belegd met enkele vooraanstaande figuren uit het bedrijfsleven. Waarnemend burgemeester de Boer die de de Vilders goed kende, protesteerde tegen die arrestatie en A. F. de Vilder werd nog diezelfde dag vrijgelaten. Er volgde een fel protest in De Waarheid. Op de j rste zei de Militaire Distriets-Commissaris in een vergadering met het Amsterdams Werk-Comité dat het Militair Gezag geen andere bedoeling had dan de collaborateurs zo snel mogelijk aan te pakken - evenwel: de gegevens ontbraken. 'Bovendien', zo ging hij verder,

XC'wanneer wij ieder zouden inrekenen die voor de Duitsers heeft gewerkt, zouden om te beginnen alle Nederlandse fabrikanten kunnen worden opgepakt, behalve misschien een enkele levensmiddelenfabrikant. Verder: waar moet de grens getrokken worden van de strafbare collaboratie? Het MG weet dit niet, de illegaliteit blijkbaar ook niet ... De moeilijkheid is dat het enkele lidmaatschap van de NSB een arrestatiemogelijkheid biedt, terwijl collaboratie vrijwel altijd verdedigbare kanten heeft. Zij zullen bijvoorbeeld altijd beginnen met te zeggen dat ze voor de vijand hebben gewerkt om hun mensen en machines uit Duitsland te houden. In vele gevallen zal dit ook wel geheel of gedeeltelijk zo zijn maar

598 [PDF]
DE ZAAK VAN DE GEBROEDERS DE VILDER

XCDe commissaris vond dat De Waarheid inzake de ABM 'het geval volkomen onjuist (had) weergegeven' - hoofdredacteur Koejemans had beterschap beloofd. Daarop zei de vertegenwoordiger van de groep van De Waarheid dat, toen zich het gerucht had verspreid dat A. F. de Vilder vrijgelaten was, 'verschillende groepen burgers' ter redactie van het dagblad waren verschenen, zeggend dat zij, als het daarbij bleef, het recht in eigen handen zouden nemen, 'het artikel in De Waarheid is juist geplaatst om grotere onrust te voorkomen.' I Niets daarvan: De Waarheid ging voort met tegen de vrijlating van A. F. de Vilder te ageren en hetzelfde deden nu andere bladen. Het Parool schreef op I juni dat de ABM 'ontzaglijke kapitalen' ('het loopt in de tientallen miljoenen') 'aan de vijand verdiend' had. 'Zijn bunkerbouwers voorlopig onaantastbaar?' vroeg het blad drie dagen later. 'Hoe de arrestatie van deze groot-collaborateur zich ook moge hebben toegedragen', aldus op 9 juni van Randwijk in Vrij Nederland,'deze man is schuldig, ja een klassiek voorbeeld hoe collaboratie bedreven en goedgepraat kan worden.'

XCDeze en dergelijke publicaties leidden er toe dat BS-ploegen eigener beweging de gebroeders de Vilder trachtten op te pakken - die twee kregen van het Militair Gezag in Amsterdam het advies om onder te duiken. C. F. de Vilder verschool zich in Blaricum, A. F. de Vilder nam in Amsterdam zijn intrek bij de weduwe van burgemeester de Vlugt. Op de avond van 18 juni nu werden de twee gebroeders, wier onderduikadressen waren ontdekt, gearresteerd in opdracht van de Militaire Districts-Commissaris te Hilversum - A. F. de Vilder werd in het interneringskamp te Laren vastgehouden en C. F. de Vilder die vrijgelaten was, meldde zich daar als gevangene aan toen hem gebleken was dat men zijn broer in arrest hield.

XCUit Laren werd A. F. de Vilder naar het kamp aan de Levantkade te Amsterdam overgebracht. Wat in de pers over hem was gepubliceerd, bleef in de hoofdstad niet zonder effect: ten aanschouwe van een grote menigte moest hij om te beginnen vlak bij het kantoor van de ABM een schuit zand helpen lossen. 'Men beschouwde mij', zo stelde hij later op schrift,

XC'door het geschrijf in de kranten als een landverrader van het ergste soort. Ik moest emmers water sjouwen tot ik er bij neerviel ... De Marinierskazerne spande de kroon ... Een groep gedetineerden werd daar tewerkgesteld ... Men

1 Amsterdams Werk-Comité: Notulen, 31 mei 1945.

599 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

liet mij daar de afvoerleiding van de wc's schoonmaken met de handen, waarbij ik nauwlettend er op had te waken dat de faecaliën gescheiden werden gehouden van het kolengruis. Ik moest daar ook een schip lossen. Eerst werd mij een tuniek van een Duitse soldaat aangetrokken en een Landstormpet opgezet waarna ik te pronk moest staan voor een joelende massa. Uit dit schip moesten zware rollen asfaltpapier gelost worden. De andere gedetineerden mochten met tweeën asfaltrollen dragen, ik moest het alléén doen ... Ik viel daar volkomen uitgeput neer op de grond. Onder gejouwen geschreeuw van de mariniers. Een marinedokter werd erbij geroepen die vaststelde dat ik simuleerde. Ik moest zware zakken meel versjouwen. Ik viel erbij neer. Toen ik weer opstond, werd van achter tussen mijn benen een geweerkolf gegooid onder geschreeuw van o.m. 'Dat zal je toch niet meer nodig hebben.' Zo ging het door.' t

XCNa enige tijd werd A. F. de Vilder door het ingrijpen van burgemeester de Boer weer naar het kamp in Laren overgebracht. Daar was de behandeling, hoewel hard, minder sadistisch.

XCIn maart '46 stonden de twee gebroeders, verdedigd door mr. D. Giltay Veth (wiens twee zoons, zo schreefhij later, 'op school en op het sportveld op honende spreekkoren getracteerd werden' 2), voor het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof terécht. Veth wees op de uitspraken van Winkelman en Hirschfeld en onderstreepte dat de de Vilders nu juist niet typische 'bunkerbouwers' waren geweest - het feit bleef bestaan dat zij voor bijna f 6 mln aan werken voor de bezetter hadden uitgevoerd. Het hof veroordeelde hen tot drie jaar rijkswerkinrichting. Zij gingen in beroep bij de Bijzondere Raad van Cassatie. Deze constateerde dat hun zaak onvoldoende was onderzocht en verwees haar naar het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag. Daar maakte Zaaijer geen haast: hij was zo overbelast met zijn eigen zaken dat hij zaken die naar het Haagse hof verwezen waren, liet wachten. Met hulp van Langemeijer wist Veth toen te bereiken dat de twee gebroeders in januari '47 in vrijheid werden gesteld. In juni verschenen zij voor het Haagse hof. Dat hof deed ruim een jaar later, juli' 48, uitspraak. De voor de bezetter uitgevoerde werken werden bewezen geacht maar vooral gezien het uit juni '40 daterend advies van het college van secretarissen-generaal (hetwelk, aldus het hof, 'een vrijbrief geeft voor de meest ernstige collaboratie' 3), werden de de Vilders van alle rechtsvervolging ontslagen. Van die uitspraak ging de

t Aangehaald in de pleitnota van D. Giltay Veth (1946), p. 58-59 (Rechtbank Arnhem, Bijzondere Strafkamer: dossier inz. A. F. en C. F. de Vilder (1951/6)). 2 D. Giltay Veth: 'De zaak van de Amsterdamse Ballast Maatschappij', p. 195. 'BG-Den Haag: Sententie inz. A. F. en C. F. de Vilder, p. 6.

600 [PDF]
DE ZAAK VAN DE GEBROEDERS DE VILDER

advocaat-fiscaal in cassatie - de zaak kwam ten tweede male voor de Bijzondere Raad van Cassatie. Die verwees haar toen naar het Bijzonder Gerechtshof te Arnhem, 'teneinde', aldus het arrest, 'op de bestaande tenlastelegging opnieuw te worden berecht en afgedaan met inachtneming van de' (door het Haagse hof) 'gegeven uitspraak.' I Toen de zaak injanuari '5 I in Arnhem voorkwam, waren de Bijzondere Gerechtshoven opgeheven en vervangen door Bijzondere Strafkamers van de rechtbanken. De Arnhemse Kamer herhaalde de uitspraak van het Haagse hof: ontslag van rechtsvervolging, Nu ging de officier van justitie in beroep. In mei' 5 I verschenen de gebroeders de Vilder ten derde male voor de Bijzondere Raad van Cassatie. Een maand later kwam het arrest: de tenlastegelegde feiten werden bewezen geacht. Straffen: één jaar gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest (dat ruim anderhalf jaar had geduurd) - de twee gebroeders werden dus niet opnieuw gedetineerd. 'En dat was dan', aldus later Veth,

XC'het einde. Wat moet ik daar nog van zeggen? Ik sprak kort na deze uitspraak met een van onze meest uitnemende juristen ... en hij zei mij ongevraagd: 'Mijnheer Veth, wij behoeven elkaar niets te vertellen: de Raad heeft er met de pet naar gegooid. Maar zij wilden er persé een eind aan maken.' Had hij gelijk? Ik durf het niet te zeggen.' 2

XCDat durven ook wij niet. Wij zien in dat afsluitende arrest van de Bijzondere Raad van Cassatie een op zichzelf te waarderen streven om de normen te handhaven - die handhaving stond evenwel in schril contrast met het feit dat talrijke aannemers, geen 'bunkerbouwers', die hetzelfde soort opdrachten aanvaard hadden als de gebroeders de Vilder, in het geheel niet waren vervolgd, evenmin als de secretarissen-generaal conform wier adviezen zij in '40 ten behoeve van de bezetter aan het werk waren getogen.

XCTerug naar '45.

XCHet oppakken van de gebroeders de Vilder wekte onrust aan de toppen

I Aangehaald in Giltay Veth: 'De zaak van de Amsterdamse Ballast Maatschappij', 1980, P: 195. 2 A.v., p. 201.

601 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

van het bedrijfsleven. Er vonden meer van dergelijke arrestaties plaats - arrestaties, niet van 'bunkerbouwers' en anderen die zich tot het laatst toe beijverd hadden om een maximum aan Duitse orders in de wacht te slepen, maar van industriëlen die zich zekere matiging hadden opgelegd. Het grootst werd de verontrusting in de metaalindustrie, de sector van het bedrijfsleven waar het meest was gecollaboreerd. Eind augustus (wat nu volgt, vermeldden wij al in het vorige hoofdstuk maar moet hier worden herhaald) stelde minister Vos het bestuur van de betrokken bedrijfsgroep gerust: hij had generaal Kruls verzocht, voorlopig niets te doen aan de zuivering van het bedrijfsleven. Midden september achtte het bestuur van de Hoofdgroep Industrie het geraden, Vos aan die toezegging te herinneren, en het gevolg van zijn brief was dat Schermerhorn aan die Hoofdgroep deed weten dat arrestaties van industriëlen voortaan alleen mochten plaatsvinden als de Zuiveringsraden voor het Bedrijfsleven daar hun goedkeuring aan hadden gehecht. Dat was een aantasting van de handelingsvrijheid der procureurs-fiscaal - Zaaijer protesteerde. Bovendien trokken de POD's, gesteund door het Militair Gezag, zich van die regeringsrichtlijn niets aan.

XCAan de PRA's en de procureurs-fiscaal drong zich in de eerste helft van ,46 de indruk op dat de bedrijfszuivering, behalve dan tegen ondernemers die 'fout' waren geweest, vrijwel niets om het lijf had. Een voorstel van Donner, voorzitter van de Centrale Zuiveringsraad voor het Bedrijfsleven, om de vervolging van collaborateurs afhankelijk te maken van goedkeuring door de Zuiveringsraden werd door de procureurs-fiscaal afgewezen - zij deden integendeel aan Donner en Kickert, de secretaris van de Centrale Zuiveringsraad, weten dat het hun voornemen was, collaborateurs wel degelijk te vervolgen en dat daarbij de ernstige gevallen aan de Bijzondere Gerechtshoven, de minder ernstige aan de Tribunalen zouden worden toegewezen. Dat vergde nader onderzoek. Er werden daartoe in juni '4624 Politieke Recherche Mdelingen Collaboratie (de z.g. Prac's) ingesteld, terwijl bij ter Veers Directeraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging een Bureau Collaboratie in het leven werd geroepen. Zowel die Prac's als het Bureau Collaboratie stonden voor een taak die zou zijn vergemakkelijkt als de rijksbureaus voor handel en nijverheid hun gegevens ter beschikking stelden - dat werd geweigerd. Andere belangrijke gegevens kreeg het Bureau Collaboratie echter wèl: het verwierf namelijk een integraal bewaardgebleven gedeelte van het archief van de Zentralauftragsstelle, waaruit bleek dat er in het gehele land niet minder dan ca. 20000 industriële en handelsondernemingen waren geweest die Duitse orders, veelalorders voor de Wehrmacht, hadden

602 [PDF]
COLLABORATEURS

uitgevoerd dan wel grote leveranties hadden gedaan. Wat te doen? Het Bureau Collaboratie kwam tot de conclusie dat alleen de vervolging van die ondernemingen zinvol was welke zich ten behoeve van de Duitse oorlogsinspanning méér hadden beijverd dan in de betrokken bedrijfstak gebruikelijk was. Er bleek spoedig dat van die extra-ijver vooral sprake was geweest in de scheepsbouw. Zo had de werf 'Gusto' te Schiedam al enkele dagen na de capitulatie (evenals Wilton-Fijenoord) zich bereid verklaard tot het afbouwen van Nederlandse marineschepen en nadien grote nieuwe orders van de Kriegsmarine aanvaard - het bedrijf was in de jaren '41-'44 gemiddeld voor 85 % van de omzet voor de Kriegsmarine werkzaam geweest. Nu sloeg Zaaijer toe: hij liet in oktober '46 de directieleden van de 'Gusto' arresteren. Het bericht van die arrestatie leidde er toe dat enkele metaalindustriëlen naar Groot-Brittannië de wijk namen en dat de minister van handel en nijverheid, Huysmans, er op wijzend dat de 'Gusto' orders in bewerking had die voor de Nederlandse export van belang waren, bij van Maarseveen protesteerde - deze wees het protest af.

XCDe Politieke Recherche Afdelingen Collaboratie waren inmiddels aan het werk gegaan - met grote moeite! De betrokken rechercheurs, hoofdzakelijk oud-illegale werkers, moesten zich op een voor hen vreemd terrein gaan bewegen, kregen er pas langzamerhand enig inzicht in hoe de verhoudingen in de bezettingstijd hadden gelegen, slaagden er veelal wèl in vast te stellen ofkleine ondernemers strafbare collaboratie hadden gepleegd maar verdiepten zij zich in de zaken van de grotere en de grootste, dan kregen zij met ingewikkelde commerciële complexen te maken en kwamen zij tegenover bedrijfsdirecteuren te staan die hun beleid met klem van argumenten wisten te verdedigen. 'Om geen ongelukken te maken dienden deze ambtenaren', aldus in april '49 G. J. van de Waal, de chef van de recherche van de Prae-Amsterdam,

XC'allround capabel te zijn; zij dienden niet te jong en niet te oud te zijn, over behoorlijke mensen-, talen- en boekhoudkundige kennis te beschikken, algemeen ontwikkeld en enigszins internationaal geörienteerd te zijn en beleefdheid van optreden te paren aan behoorlijke conversatievormen. En dat dienden zij allemaal daarom te zijn en te hebben omdat zij kwamen te staan tegenover grote prominenten, die dikwijls op hoogst fatsoenlijke wijze hoogst gemeen waren geweest en deze gemeenheid kunstig hadden weten weg te werken en alsnog wegwerkten achter renommée en grote reputatie.' I

XCI G. J. van de Waal: 'Vertrouwelijk rapport aan de minister vanjustitie' (22 april 1949), p.2 (Doc 1-2143, a-r).

603 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

de Tweede Kamer kwam de berechting der collaborateurs in maart

XC'47 aan de orde. Kortenhorst, een principieel verdediger dier collaboratie, sprak van een 'monstrueus onderzoek'l en stelde de listige vraag wat de regering eigenlijk van plan was te ondernemen tegen de mijndirecties en de directie van de Nederlandse Spoorwegen (hij wist dat tegen de mijndirecties geen maatregelen waren getroffen en dat de directie van de NS van de bedrijfszuivering geen last had gehad). Van Maarseveen antwoordde dat in hoofdzaak drie groepen collaborateurs berecht zouden worden: zij die ten behoeve van de Duitsers grote inkopen op de zwarte markt hadden gedaan, zij die zich extra beijverd hadden om Duitse orders in de wacht te slepen, en zij 'die', aldus de minister, 'bij de uitvoering van Duitse opdrachten een ijver hebben betoond welke had kunnen en moeten worden vermeden' 2 bij dat laatste tekenen wij aan dat die ijver althans tot eind '43 een vrij algemeen verschijnsel was geweest.

XCNadat Kortenhorst als voorzitter van het in het vorige hoofdstuk genoemde Landelijk Comité voor Rechtszekerheid overleg had gepleegd met het hoofd van het Bureau Collaboratie en een van de hoofdambtenaren van Justitie en nadat van Maarseveen het gehele complex met de procureurs-fiscaal had besproken, gingen op I juni '47 nieuwe richtlijnen van het Directeraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging uit - zij sloten aan bij wat van Maarseveen in de Kamer aan Kortenhorst had geantwoord maar gingen op één punt verder: ook die ondernemers moesten vervolgd worden die, zonder er zich moeite voor te hebben gegeven, Duitse orders hadden aanvaard, 'terwijl zij die orders, gezien de aard van het 0 bj eet, hadden kunnen en moeten weigeren.' 3 Dat sloeg op alle orders van de Wehrmacht meer dan de helft van alle door het Nederlandse bedrijfsleven aanvaarde orders. Ja, die had men eigenlijk moeten weigeren, maar de toevoeging 'kunnen' hief het stringente karakter van het 'moeten' grotendeels op. Trouwens, dat toegevoegde punt kwam niet voor in nieuwe richtlijnen die in september uitgingen.

XCIn oktober '47 bepaalde van Maarseveen in een geheim rondschrijven dat de Prae's (die toen, zoals eerder vermeld, bijna 30000 dossiers hadden gevormd en daarvan bijna 10000 aan de procureurs-fiscaal hadden doorgegeven) per I juli '48 moesten worden opgeheven"; er vloeide hieruit

XC1 Aangehaald in Belinfante. p. 404. 2 A.v., p. 425. 3 A.v., p. 407. 4 Het rondschrijven werd door Het Parool gepubliceerd. Dit leidde er toe dat het PvdA-Kamerlid Scheps een motie indiende om de Prac's langer aan het werk te laten; deze werd met 44 tegen 25 stemmen verworpen. Van de 24 Prac's werden er overigens per I januari '48 al 19 opgeheven - voor elk ressort der Bijzondere Gerechtshoven bleef er toen één over.

604 [PDF]
COLLABORATEURS

voort dat nog hoogstens duizend zaken zouden kunnen worden onderzocht (geschat werd dat hier een kleine vijfhonderd deskundige rechercheurs voor nodig zouden zijn - die waren er niet). Duizend zaken was niet zo veel maar er was de zaak onder van een van de meest vooraanstaande metaalindustriëlen: ir. M. H. Damme Sr., de directeur van Werkspoor. Van de Waal had hem midden '47 enkele malen verhoord - dat had er toe geleid dat Damme zich over van de Waals optreden had beklaagd en pas een kleine drie maanden later, nadat dat optreden door een commissie onderzocht en in orde bevonden was, had van de Waal de verhoren mogen hervatten. Toen was Damme gaan saboteren - van de Waal had een beroep moeten doen op de Amsterdamse advocaatfiscaal die speciaal met collaboratiezaken was belast, en deze had bepaald dat Damme in december '47 dertig uur zou moeten vrijmaken voor van de Waals voortgezet onderzoek. Toen nu vaststond dat Damme opnieuw zou worden verhoord, kwamen de tegenkrachten in het geweer. Stikker, een groot tegenstander van de vervolging der collaboratie en een persoonlijke vriend van Damme, en vier andere leden van de Eerste Kamer, onder wie Kupers' opvolger als voorzitter van het NVV, H. Oosterhuis, en de voorzitter van de KAB, de Bruyn, deden begin december aan minister-president Beel en minister Huysmans een nota toekomen waarin zij beweerden dat de Prac's met laakbare ondeskundigheid en slordigheid optraden, en er op aandrongen dat de regering een einde zou maken aan de vervolging van de collaboratie. 'Indien men', aldus het slot van deze nota',

XC'zou willen voorkomen dat het bedrijfsleven officieel tegen de thans bestaande willekeur en rechteloosheid in verzet komt, indien men het bedrijfsleven de mogelijkheid wil bieden zijn noodzakelijke taak tot reconstructie van ons land voort te zetten, wanneer men de geest van verbittering die thans ongetwijfeld aanwezig is, wil wegnemen en tenslotte het persoonlijke uithoudingsvermogen van tal van leidende figuren in het bedrijfsleven niet langer op de proef wil stellen, dan is het de hoogste tijd dat door de ministerraad een beslissing in deze wordt genomen.'

XCDeze nota en een daarbij aansluitend protest van alle werkgeverscentrales droegen er toe bij dat van Maarseveen in maart '48 een commissie instelde, bestaande uit ter Veer (de Directeur-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging), Donner en Stikker, om na te gaan of het mogelijk

I Exemplaar van de nota d.d. 2 dec. 1947 in RvO, ColI. Zuivering (Bedrijfsleven).

605 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

was, richtlijnen op te stellen voor de berechting van de duizend zaken die maximaal nog aan de orde zouden komen. Lang niet alle voor de Bijzondere Gerechtshoven! Hier waren namelijk ook de zaken onder die de procureurs-fiscaal zouden afdoen, en die welke naar de Tribunalen zouden worden verwezen.

XCHet is, voorzover ons bekend, niet meer tot die nieuwe richtlijnen gekomen - ze hadden ook nauwelijks zin want de laatste vijf Prac's werden op Ij uli '48 opgeheven. De procureurs- fiscaalhadden toen slechts de beschikking over de gegevens die de Prac's voordien hadden kunnen verzamelen. Aanvulling vond niet plaats - tot de archieven van de rijksbureaus voor handel en nijverheid kreeg de bijzondere rechtspleging nog steeds geen toegang.

XCBlijkens het onderzoek van Belinfante zijn er zes vormen van collaboratie geweest welke door de rechter (de Tribunalen, de Bijzondere Gerechthoven en de Bijzondere Strafkamers) als strafbaar zijn beschouwd. Wij citeren! :

XC'a. het bouwen, respectievelijk leveren en voorzien van bewapeningsinstallaties van schepen, in het bijzonder oorlogsschepen' (er zijn uitspraken geweest tegen de directies van de werf 'Gusto', van Wilton-Fijenoord, van van der Giessen en van 'De Schelde' te Vlissingen);

XC'b. het produceren, respectievelijk leveren van materialen voor en het doen uitvoeren van werkzaamheden aan vliegvelden die in gebruik waren bij de Wehrmacht' (behalve de ABM zijn nog tegen andere aannemersbedrijven uitspraken gedaan);

XC'c. het bouwen van barakken, schuilkelders en bunkers voor de Wehr macht' (hier vielen de 'bunkerbouwers' onder);

XC'd. produktie en levering van levensmiddelen, huishoudelijke artikelen en kleding aan de Wehrmacht' (uitspraken in enkele excessieve gevallen);

XC'e. het drukken van Duits propagandamateriaal' (uitspraken in enkele excessieve gevallen);

XC'f. het leveren van Nederlandse arbeiders voor Duitse bedrijven'

1 Belinfante, P.4 I 7.

606 [PDF]
COLLABORATEURS

(uitspraken in enkele excessieve gevallen maar Verwey, directeur-generaal van het Rijksarbeidsbureau, is niet vervolgd);

XC'g. hulpverlening aan migratie van Nederlandse arbeiders naar OostEuropa' (uitspraken in enkele excessieve gevallen maar Hirschfeld, Louwes en Staf zijn niet vervolgd);

XC'h. verkoop van aandelen in een Nederlandse naamloze vennootschap aan Duitsers' (er is alleen een uitspraak met betrekking tot de aandelen van de Algemene Kunstzijde-Unie, niet met betrekking tot die van de Hoogovens).

XCSlechts in zeer weinige van deze gevallen zijn gevangenisstraffen, soms voorwaardelijke, opgelegd. Sommige kleine ondernemers als banketbakkers, vrachtrijders en groenteboeren van wie plaatselijk bekend was dat zij zich beijverd hadden om leveranties te doen aan de bezetter of aan deze diensten te bewijzen (dergelijke personen waren in de regel onmiddellijk opgepakt), kregen een vrijheidsstraf, gelijk aan de periode van hun detentie, en veelalook een geldboete, aan 'bunkerbouwers' en dergelijke werd enkele jaren gevangenisstraf opgelegd, maar men moet, schrijft Belinfante. 'allereerst constateren dat talrijke bedrijven' ('zeer talrijke' lijkt ons juister) 'die ongetwijfeld gewerkt hebben in het belang van de Duitse totale oorlogvoering, niet vervolgd zijn. Daartoe behoren bijvoorbeeld Philips, de Hoogovens, Werkspoor' (ook de zaak tegen ir. Damme is geseponeerd), 'de Nederlandse Spoorwegen ... Al deze bedrijven' (op de metaalsector waren het verreweg de meeste) 'zijn niet vervolgd, omdat niet gebleken is van het vragen om Duitse orders of van het met bijzondere ijver uitvoeren van die orders.' 1 Bij dat laatste (men denke aan de Spoorwegen) plaatsen wij een vraagteken en voorts merken wij op, ten eerste, dat de gang van zaken bij vele duizenden bedrijven, waaronder vele grote op de metaalsector. in het geheel niet is onderzocht, ten tweede, dat de ambtelijke sector geheel buiten schot is gebleven, en ten derde, dat de Bijzondere Raad van Cassatie in zijn laatste arrest inzake de gebroeders de Vilder in het geheel niet heeft willen beoordelen of zij om Duitse orders gevraagd of deze met bijzondere ijver uitgevoerd hadden - zij hadden, meende de raad, de orders aanvaardend en uitvoerend, het nationaal belang geschaad.

XCEen merkwaardige ontwikkeling! Men zou kunnen stellen dat, naarmate duidelijker werd dat er van de berechting der collaboratie weinig terechtkwam, de instanties der bijzondere rechtspleging principiëlere uitspraken hebben gedaan. Dat is niet alleen in de zaak van de gebroeders

XC1 A.v., p. 430.

607 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING de Vilder gebleken maar bij uitstek ook in die van de directie van 'De

Schelde'. In die zaak deed namelijk de Bijzondere Strafkamer van de Middelburgse rechtbank eind' 50 de uitspraak dat de adviezen die in mei enjuni '40 aan het bedrijfsleven waren gegeven (zij waren al eerder door de Bijzondere Raad van Cassatie afgekeurd) een vrijbrief waren geweest om dingen te doen waarvan men wist dat men ze moest nalaten. De metaalindustrie had advies ingewonnen over de vraag of zij wapens voor de vijand mocht vervaardigen, welnu: de rechtbank stelde

XC'met nadruk vast dat het inwinnen van advies in een aangelegenheid als de onderhavige overbodig is en daardoor irrelevant, omdat ook hier de normen van het geoorloofde en ongeoorloofde even duidelijk door het geweten des mensen worden bepaald als bij andere misdrijven, als daar zijn doodslag en diefstal, die niet slechts verwerpelijk zijn omdat het Wetboek van Strafrecht deze feiten strafbaar stelt, doch evenzeer omdat ze strijdig zijn met de algemeen gehuldigde opvattingen van moraal en fatsoen.' 1

XCDie strakke uitspraken van de bijzondere rechtspleging zijn door de regering als een probleem beschouwd: wat hielden zij anders in dan dat, als Nederland ooit weer zou worden bezet, het Nederlandse bedrij fsleven zich met kracht zou moeten verzetten tegen elke inschakeling in de oorlogseconomie van de bezetter? En was hier de zaak niet te simpel mee gesteld? Immers: het mocht dan waar zijn dat het bedrijfsleven door de inschakeling in de Duitse oorlogseconomie het nationaal belang had geschaad - even waar was het dat die inschakeling, wilde men de leiding van het bedrijfsleven niet geheel uit handen geven en het voorzieningspeil der bevolking enigermate beschermen, onvermijdelijk was geweest zodat men, die inschakeling aanvaardend, ook het nationaal belang had gediend. Dit dilemma was het kernprobleem geweest van de berechting der collaboratie. De instanties der bijzondere rechtspleging hadden tenslotte in wezen alle collaboratie veroordeeld - de regering nu ging naar het tegendeeloverhellen. Toen de berechting der collaboratie ten einde was, bepaalden de artikelen I02 en 103 van het Wetboek van Strafrecht nog steeds dat 'hij die opzettelijk in tijd van oorlog de vijand hulp verleent of de staat tegenover de vijand benadeelt', tot vijftien jaar gevangenisstraf kon worden veroordeeld (en in geval van 'samenspanning' tot vijf jaar), welnu: toen in '52 het oorlogsstrafrecht opnieuw werd geformuleerd, werd aan die twee artikelen een art~kel 103 a toegevoegd, hetwelk kortaf

XC1 Rechtbank Middelburg, Bijz. Strafkamer: vonnis inz. de directie van 'De Schelde' (10 nov. 1950), p. 59--60 (Doc II-722, b-j).

608 [PDF]
ARTIKEL I03A WETBOEK VAN STRAFRECHT

bepaalde: 'Niet strafbaar is hij die een der in artikel 102 en 103 omschreven misdrijven heeft begaan in de redelijke overtuiging het Nederlandse belang niet te schaden.' Wat 'het Nederlandse belang' was, werd daarin niet aangegeven. Gezien evenwel het feit dat in september '45 in het wetsbesluit dat de zuivering van het bedrijfsleven regelde, bepaald was (als in hoofdstuk 4 vermeld) dat geen zuiveringsmaatregelen zouden worden getroffen tegen diegene die wèl gecollaboreerd had maar dat had gedaan 'uit noodzaak of met het oogmerk en in de redelijke veronderstelling, daardoor uiteindelijk het Nederlandse belang te dienen', gaat het, menen wij, niet te ver om te constateren dat artikel 103 a de inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven in de oorlogseconomie van een bezetter belangrijk heeft vergemakkelijkt.

XCDat was de afloop van de, aan de eigen normen gemeten, hoogst onvolledige berechting der collaboratie tijdens de Duitse bezetting.

XCTijdens die bezetting en vlak na de bevrijding had men algemeen vertrouwd dat er in het kader van de bijzondere rechtspleging snel recht zou worden gesproken. Dat was tegengevallen: er waren veel meer personen gearresteerd dan waarop gerekend was, het vormen van de Tribunalen was moeizaam verlopen en de onderzoekingen hadden veel tijd gevergd - talrijke zaken waren, als men zich er in verdiepte, bijzonder ingewikkeld gebleken. Uit dit alles was voortgevloeid dat het gehele complex der bijzondere rechtspleging, de bewaringskampen inbegrepen, vanjanuari '46 af (de datum waarop de kampen door het Militair Gezag overgedragen en de POD's door de PRA's waren vervangen) zwaar op de begroting van het departement van justitie was gaan drukken: bijna de helft van alle uitgaven van dat departement was in de jaren '46 en '47 onder het hoofd Bijzondere Rechtspleging gevallen.

I

XCGelet nu op de toestand van's lands financiën ging Lieftinck, de minister van financiën, aandringen op een snelle opheffing van alle instellingen die specifiek met de nasleep van de bezetting te maken hadden. Ook op grond van andere overwegingen was het kabinet het daarmee eens; daarbij speelde bij de ministers de 'barmhartigheid' (Kolfschoten had er al begin '46 van gerept) een belangrijke rol.

XCOpjanuari '48 werden de PRA's tot vijf gereduceerd: één per Bijzonder Gerechtshof. Vijf maanden later, perjuni '48, verdwenen de

I I

609 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

Tribunalen (hun taak werd overgenomen door kantonrechters), een maand nadien, per I juli '48, de Prac's. Nogmaals zes maanden later, I januari '49, werd het Directeraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging opgeheven (er resteerde een Afwikkelingsbureau). Inmiddels was in mei '48 bij de wet bepaald dat de taak van de Bijzondere Gerechtshoven door de al genoemde, aan de rechtbanken toegevoegde Bijzondere Strafkamers zou worden overgenomen en die van de Bijzondere Raad van Cassatie door de Hoge Raad. De Bijzondere Gerechtshoven in Den Haag, Den Bosch, Arnhem en Leeuwarden verdwenen in de loop van '49, dat in Amsterdam in de loop van '50 en de Bijzondere Raad van Cassatie droeg zijn taak op I januari '52 aan de Hoge Raad over.

XCDe kantonrechters hebben, zoals vermeld, nog ca. 2 000 Tribunaalzaken afgedaan maar hoeveel zaken nog door de Bijzondere Strafkamers en de Hoge Raad behandeld zijn, is niet bekend - het zullen er, veronderstellen wij, naar verhouding slechts weinige zijn geweest.

Gratiebeleid

XC

XCHet begrip 'gratie' wordt door velen gekoppeld aan de doodstraf maar heeft in feite een bredere inhoud: niet alleen van de doodstraf maar van elke straf kan gratie worden verleend. Die verlening is steeds een daad van de Kroon, d.w.z. van de constitutionele koning met de minister van justitie, bij wie de staatkundige verantwoordelijkheid berust; deze minister zal, wanneer het zwaarwegende beslissingen betreft, veelal eerst de zaak in de ministerraad aan de orde stellen. Voorschrift is verder dat over een gratieverzoek in individuele gevallen pas wordt beslist nadat de instantie die als laatste vonnis heeft gewezen, over dat verzoek advies heeft uitgebracht.

XCHet gratiebeleid met betrekking tot de door de bijzondere rechtspleging gedane uitspraken heeft betrekking gehad op delinquenten die tot gevangenisstraf en op delinquenten die tot de doodstraf waren veroordeeld.

XCWij willen beginnen met de gevangenisstraffen.

XCAllereerst merken wij dan op dat over één vorm van gratie niet behoefde te worden gediscussieerd: het was gebruik (het is dat nog steeds) dat gevangenisstraffen, de tijd van voorlopige hechtenis niet meegeteld (tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is bepaald), bij goed gedrag van de gevangene met een derde werden verminderd. Die regel nu werd ook toegepast ten aanzien van allen die door de Tribunalen tot internering

610 [PDF]
GRATIE VAN GEVANGENISSTRAFFEN

of door de Bijzondere Gerechtshoven tot gevangenisstraf veroordeeld waren.

XCIs dat terecht geschied? Wij plaatsen een vraagteken wat betreft een aantal van de door de Bijzondere Gerechtshoven opgelegde gevangenisstraffen.

XCDuitsers hadden oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid gepleegd, Nederlandse Silbertanne-moordenaars onschuldigen neergeknald, Nederlandse 'Jodenjagers', tuk op de aan hen uitbetaalde premies, tientallen of zelfs meer dan honderd mannen, vrouwen en kinderen aan de vervolger uitgeleverd die de meesten had vermoord. Waren dit eigenlijk wel misdaden die met commune op één lijn konden worden gesteld? Die vraag kwam in de eerste jaren na de bevrijding niet aan de orde en het gevolg was dat, als sprak dat vanzelf, diegenen die wegens hun in de bezettingstijd gepleegde misdaden tot gevangenisstraf veroordeeld waren, nadien werden behandeld alsof zij commune misdadigers waren geweest.

XCWat is de maatschappelijke functie van de gerechtelijke straf?

XCZoveel deskundigen, zoveelopvattingen - ons spreekt de theorie aan dat de straf het evenwicht in de samenleving dient te herstellen; zij dient een tegenwicht te vormen tegen de schade die de misdadiger met overtreding van de geldende normen aan die samenleving heeft berokkend - een tegenwicht ook tegen het leed dat hij aan zijn slachtoffer(s) en aan allen die tot zijn (of hun) levenskring behoren, heeft berokkend. Mocht dan een aan een Silbertanne-moordenaar of'Jodenjager' opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaar als voldoend tegenwicht beschouwd worden? Het is de vraag of diegenen die tot de levenskring van de slachtoffers behoorden, dat zo zagen - en dan waren dezen zich in de meeste gevallen niet eens bewust dat, als alles bij het oude bleef, van die vijftien jaar slechts tien zouden worden uitgezeten.

XCMaar alles bleef niet bij het oude.

XCDe in het kader der bijzondere rechtspleging opgelegde gevangenisstraffen, in feite al met een derde bekort, werden door diverse maatregelen nog verder bekort.

XCBelinfante spreekt van 'gratiegolven' en hij onderscheidt er in hoofdstuk 16 van zijn werk ('Gratie van vrijheidsstraffen') acht, vallend in de periode zomer '47-begin '48.' Voordat wij evenwel op die acht golven

I Om precies te zijn: Belinfante spreekt van zes gratiegolven en één 'tussengolf' - wij maken daar zeven gratiegolven van en wij komen tot acht omdat Belinfante's derde gratiegolf in feite uit twee golven heeft bestaan.

611 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

ingaan, heeft het zin er op te wijzen dat in oktober '46 een regeling werd getroffen die niet een algemeen maar een individueel karakter droeg: de toen van kracht wordende Interneringsregeling-rçaö (koningin Wilhelmina had er pas na een half jaar haar handtekening onder gezet) hield onder meer in dat elke geïnterneerde (d.w.z. elke tot internering veroor deelde) bij goed gedrag telkens na een jaar internering voor vervroegde invrijheidsstelling in aanmerking kwam - hoevele geïnterneerden op welke tijdstippen van deze bepaling hebben geprofiteerd, is niet bekend. Wij veronderstellen dat het er niet weinigen zijn geweest, aangezien het regerings beleid gericht was op opheffmg van de kampen en terugbrenging van de politieke delinquenten in de normale samenleving.

XCNu de algemene gratiegolven.

XCTot de eerste golfkwam het in de zomer van '47. Van Maarseveen had toen geconstateerd dat de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie eind '45 maar ook nog wel in de eerste helft van '46 vonnissen hadden gewezen die, vergeleken met in vrijwel identieke zaken gewezen latere vonnissen, als buitensporig zwaar moesten worden gezien. Midden juli '47 wendde hij zich derhalve tot koningin Wilhelmina met het voorstelom alle door de genoemde colleges vóór I juli '47 gewezen vonnissen door diezelfde colleges te doen bezien op de mogelijkheid van gratie. De koningin weigerde pertinent zover te gaan: zij meende dat het voldoende was, indien alle vóór loktober '46 gewezen vonnissen in het onderzoek werden betrokken. Van Maarseveen (wij nemen aan dat hij opzettelijk overvraagd heeft') ging hiermee akkoord. Vervolgens bekeken de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie 2443 uitspraken die zij vóór I september '46 (loktober vonden zij kennelijk een te late datum) hadden gedaan - in 3 13 gevallen (bijna 13 %) adviseerden zij tot gratie. Belinfante spreekt van 'een correct gebruik van het instituut van gratie'."

XCDe tweede golf was gevolg van het feit dat bij de normale verkorting van de straftijd met een derde de voorlopige hechtenis meestal niet werd meegeteld en deze was voor de in het bevrijde Zuiden geïnterneerden ca. driekwart jaar langer geweest dan voor diegenen die elders opgepakt waren. Bovendien was voor politieke delinquenten de periode van voor

1 Dat doen wij daarom omdat wij veronderstellen dat de minister er zich van bewust is geweest dat bij aanvaarding van zijn oorspronkelijke voorstel een absurde situatie zou ontstaan: dan zou een Bijzonder Gerechtshof dat bijvoorbeeld in juni '47 een bepaalde straf had opgelegd, zich enkele maanden later moeten afvragen of die straf wel verantwoord was geweest. 2 Belinfante, p. 519.

612 [PDF]
GRATIE VAN GEVANGENISSTRAFFEN

lopige detentie aanzienlijk langer geweest dan voor commune. In mei '48 zou bij de wet bepaald worden dat voor politieke delinquenten de periode van voorlopige hechtenis en die van de straf als één periode zouden worden beschouwd als vastgesteld moest worden hoe lang de termijn van één derde was - daarop vooruitlopend werd die samenvoeging conform een voorstel dat van Maarseveen in september '47 aan de koningin had voorgelegd (en dat zij pas na enkele maanden had goedgekeurd), in de eerste maanden van '48 een feit bij wijze van gratie: allen wier straftijd, gerekend van de dag van arrestatie, voor twee-derde was verstreken, werden toen in vrijheid gesteld. Hoevelen daarvan hebben geprofiteerd, is niet bekend.

XCDe derde golf vloeide voort uit het vijftigjarig regeringsjubileum (augustus' 48) van de koningin. Het was gebruik dat bij zulk een zeldzaam gebeuren aan alle tot vrijheidsstraf veroordeelden bij wijze van gratie een zekere strafvermindering werd toegekend. Van Maarseveen wenste dat straffen van minder dan twee jaar bij die gelegenheid met een vierde zouden worden bekort, straffen van twee jaar oflanger met een half jaar, maar de man die hem op 7 augustus '48 opvolgde, mr. Th. R. J. Wijers, voordien president van het Bijzonder Gerechtshof in Den Bosch, breidde de regeling uit tot een maximum van een vol jaar korting. Deze gratiëring gold, evenals de overige gratiëringen, ook voor diegenen die door Tribunalen tot interneringsstraf veroordeeld waren - van dezen werden bijna zeventienhonderd vervroegd vrijgelaten. Bovendien konden van deze strafverkorting ook allen profiteren die na september '48 veroordeeld werden.

XCDe vierde golf had louter betrekking op de jeugdige wapendragers die, als zij niet méér op hun kerfstok hadden, in oktober '46 al in een gunstige positie waren geplaatst doordat hun zaken aan de Tribunalen waren overgedragen die ten hoogste tien jaar internering hadden kunnen opleggen, en van wie de zeer jeugdigen (zij die in '25 of later geboren waren) begin '47 zelfs van alle rechtsvervolging waren ontslagen. Wijers was als president van het Bossche hof namelijk onder de indruk gekomen van het verweer van menigeen van die jeugdige wapendragers. Hij had in '47 als voorzitter van de Nederlandse Juristen Vereniging gesproken van de 'edele motieven' die 'niet zo weinigen' zouden hebben bezield"; in '48 had hij in de Eerste Kamer bepleit dat de straf van 'de betere elementen' onder de politieke delinquenten niet tot twee- maar tot één-derde zou worden teruggebracht; in juni '48 was dat denkbeeld door

XCI Aangehaald in a.v., p. 523.

613 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING de presidenten van de Bijzondere Raad van Cassatie en de Bijzondere

Gerechtshoven met instemming begroet, ja zij waren nog verder gegaan: zij hadden gemeend dat de jeugdige wapendragers op staande voet in vrijheid moesten worden gesteld. De regeling die tenslotte in maart '49 uit de bus kwam, hield in dat aan de wapendragers, voorzover geboren tussen '18 en '24 en voorzover daartoe geschikt geacht door een Adviescommissie onder voorzitterschap van mr. Haga, bij wijze van gratie de vrijheid hergeven werd op voorwaarde dat zij het toezicht van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten zouden aanvaarden. Er waren ca. achthonderd van die jeugdige veroordeelde Waffen-SS' ers; de dossiers van bijna driehonderdveertig werden door de Adviescommissie bezien - zeventig van dezen kwamen in '48 vrij omdat hun straftijd toen om was en betreffende ruim honderdtwintig werd niet tot invrijheidstelling maar tot een drastische strafvermindering geadviseerd. De Adviescommissie werkte niet vlug. Vandaar de vijfde gratiegolf: het departement ging zonder enig advies tussen '18 en '24 geboren WajJen-SS'ers vrijlaten; dat waren enkele honderden.

XCNa de jeugdige wapendragers de niet zo jeugdigen. Van hen werden bij wijze van gratie in de zomer van '49 wederom enkele honderden in vrijheid gesteld; minister Wijers ging daarbij nog verder dan de Adviescommissie had aanbevolen - haar voorzitter was inmiddels afgetreden en opgevolgd door vice-admiraal A. Vos, lid van de Bijzondere Raad van Cassatie.

XCHet jaar 1950 gold voor de katholieken als een Heilig Jaar - de Paus had er bij de opening ervan op aangedrongen dat zoveel mogelijk gratie zou worden verleend aan hen die in de verschillende bezette landen 'fout' waren geweest en in het katholieke weekblad De Linie was in januari en februari geschreven over 'het jaar der grote vergiffenis'. 1 Dat was, wat mr. A. A. M. Struycken betrof, die in mei' 50 Wij ers als minister opvolgde, niet aan dovemansoren gezegd - begin augustus gaf hij koningin Juliana (die in september '48 haar moeder had opgevolgd) in overweging, over te gaan tot gratiëring, 'gericht ... op spoedige vrijlating van hen die reeds geruime tijd zijn gedetineerd en wier misdragingen niet van zodanige aard zijn geweest, dat voortzetting van de detentie geboden lijkt.' 2 'Het hek is nu wel van de dam', schrijft Belinfante, 'de minister wordt rechter.' 3 'Verraders en mishandelaars' wilde Struycken niet onder deze regeling laten vallen maar alle overige politieke delinquenten wèl, voorzover zij althans niet meer dan tien jaar gevangenisstraf tegoed hadden

XC1 A.V., P: 529. 2 A.V., p. 530. 3 A.V.

614 [PDF]
GRATIE V AN GEV ANGENISSTRAFFEN

en een zesde van hun straf hadden uitgezeten. De koningin ging met het voorstel van de minister akkoord maar de Bijzondere Raad van Cassatie niet - hij gaf eind september' 50 in een brief aan de minister uitdrukking aan zijn opinie, 'dat het niet op de weg der administratie ligt, de door de rechter opgelegde straffen aan een algemene herziening te onderwerpen op grond dat die straffen haar te hoog voorkomen.' 1 Struycken legde de bezwaren van de Bijzondere Raad van Cassatie naast zich neer en binnen enkele maanden herkregen ruim vijfhonderd politieke delinquenten (vermoedelijk omstreeks één op de acht) de vrijheid. Aan de Tweede Kamer, die van enige ongerustheid had getuigd, gaf hij onvolledige en daardoor misleidende inlichtingen - wèl deed hij naar waarheid aan de Kamer weten dat hij het met die leden eens was 'die van oordeel zijn dat ten aanzien van de bedrijvers van politieke delicten barmhartigheid dient te worden betoond.' 2 Er zijn vermoedelijk onder die ruim vijfhonderd verscheidenen geweest aan wie een gevangenisstraf van tussen de tien en de vijftien jaar was opgelegd, want bij de achtste gratiegolf had Struycken het oog op hen die tot vijftien jaar of langer, eventueel tot levenslange gevangenisstraf waren veroordeeld. Met betrekking tot dezen stelde hij in november ,50 de koningin voor dat aan hen, en dan speciaal aan de jeugdigen en aan de bejaarden, gratie zou worden verleend op advies van weer een nieuwe commissie. Onder voorzitterschap van de Groninger hoogleraar mr. B. V. A. Röling werd die commissie in januari' 5 I ingesteld. Opnieuw zette de Bijzondere Raad van Cassatie zich schrap. Struyckens plan, zo deed hij een maand later de koningin weten, 'leidt krachtens zijn opzet tot een algemene herziening door de Uitvoerende Macht van alle straffen van zekere duur, door de Rechter opgelegd terzake van de zwaarste misdrijven. Daardoor wordt aan het gezag van rechterlijke uitspraken in het algemeen ernstig afbreuk gedaan.' 3

XCOp die brief behoefde Struycken niet meer te reageren: het kabinet Drees/van Schaik waarvan hij deel had uitgemaakt, was afgetreden en toen in maart' 5 I het eerste kabinet-Drees aantrad, was voor het eerst na de oorlog een niet-katholiek minister van justitie, nl. mr. H. Mulderije, lid van de Christelijk-Historische Unie. Deze stond uitgesproken kritisch tegenover het gratiebeleid dat zijn voorgangers hadden gevoerd maar wilde deswege geen conflict aangaan met koningin Juliana die het met van Maarseveen, Wijers en Struycken eens was geweest. Toen hij in september' 52 zijn portefeuille overdroeg aan het PvdA-Tweede Kamer

XC1 A.V., p. 53!. 2 A.V., p. 533. 3 A.V., p. 538.

615 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING lid Donker, was conform de adviezen van de cornmissie-Röling aan ruim

tweehonderd politieke delinquenten gratie verleend.

XCDonker gooide het roer om. Er zaten, toen hij minister werd, vermoedelijk nog zeventot achthonderd politieke delinquenten gevangen (ruim zeventig Duitsers inbegrepen), onder hen honderdnegen-en-vijftig die levenslang moesten zitten; van die honderdnegen-en-vijftig waren negentig inderdaad tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld en hadden er zestig die tot de doodstraf veroordeeld waren, door gratiebesluiten van de koningin, genomen onder verantwoordelijkheid van Donkers drie voorgangers, levenslang gekregen. De groep van hen die tot twintig of vijftien jaar gevangenisstraf veroordeeld waren, zag Donker niet als een probleem - wie bijvoorbeeld in de zomer van '45 was opgepakt en in '46 vijftien jaar had gekregen, zou bij goed gedrag in de zomer van ,54 de gevangenis kunnen verlaten en wie tot twintig jaar veroordeeld was, veertig maanden later. Eind' 53 zei hij in de Tweede Kamer dat de tijdelijk gestraften 'over een jaar of vier' (eind' 57 dus) " allen in vrijheid zouden zijn. Maar de groep van hen die levenslang gekregen hadden! Het was gebruik geweest dat ten aanzien van dezulken na twaalf of vijftien jaar was overwogen of gratie verleend kon worden - Donker meende dat deze politieke delinquenten in geen geval beter behandeld mochten worden dan gewone criminelen. Er waren, zei hij in maart' 54 in de Eerste Kamer, onder diegenen die nog gevangen zaten (veroordeelden dus die minstens zestien jaar gevangenisstraf hadden gekregen en de honderdnegen-en-vijftig levenslangen), vijftig 'Jodenjagers', eenen-zestig die op grote schaal arrestaties hadden verricht, vijftig verraders, tien Silbertanne-moordenaars, twee-en-twintig deelnemers aan andere willekeurige executies, zeven-en-twintig die bij huiszoekingen moorden hadden gepleegd en vijftig, onder wie tien 'kampbeulen', die zich aan ernstige mishandelingen te buiten waren gegaan. Ruim 150 dossiers werden, zolang de cornmissie-Röling bestond (zij werd in augustus '53 opgeheven), nog door deze commissie bezien en ten aanzien van omstreeks zestig gevangenen adviseerde zij tot gratie - Donker nam slechts zes van deze voorstellen over. Ook voor latere betogen om alsnog aan politieke delinquenten gratie te verlenen (betogen in De Telegraaf en van Romme) was hij ongevoelig.

XCDat betekende niet dat allen die tot levenslang veroordeeld waren, inderdaad levenslang vastgehouden werden. Waren de betrokkenen twaalf of vijftien jaar van hun vrijheid beroofd, dan liet Donker nagaan

XC, Aangehaald in a.v., p. 559.

616 [PDF]
GRATIE VAN GEVANGENISSTRAFFEN

of er termen aanwezig waren om tot op jaren stelling over te gaan. Zijn opvolgers (hij overleed in februari' 56) trokken die lijn door. In '64 kon de laatste Nederlandse politieke delinquent de gevangenis verlaten - vier Duitse oorlogsmisdadigers zaten toen nog gevangen: Lages, Fischer, Aus der Fünten en Kotälla.

XCNu de tweede groep: de Nederlandse politieke delinquenten en de Duitse oorlogsmisdadigers die tot de doodstraf veroordeeld waren.

XCAfgezien van de drie Nederlandse Waifen-SS'ers die in de zomer van '45 door een krijgsraad van het Militair Gezag ter dood veroordeeld (en geëxecuteerd) werden, zijn er in Nederland in '45 en volgende jaren 190 doodvonnissen uitgesproken door de Bijzondere Gerechtshoven; daarvan zijn 150 door de Bijzondere Raad van Cassatie bekrachtigd maar deze raad heeft bovendien aan Fischer en Aus der Fünten, die in eerste instantie levenslang hadden gekregen, de doodstraf opgelegd. Er gingen dus 152 doodvonnissen in kracht van gewijsde. Van de betrokkenen waren elf voortvluchtig. Rest honderdeen-en-veertig personen die men in handen had en naar het oordeel van de bijzondere rechtspleging diende te executeren. Van die honderdeen-en-veertig kregen honderd gratie. Het gratieverzoek van een-en-veertig werd afgewezen - van dezen werden, doordat één kort voor zijn executie zelfmoord pleegde, veertig doodgeschoten: één vrouw, Ans van Dijk, en negen-en-dertig mannen. Onder die negen-en-dertig mannen waren vijf Duitsers (met Rauter als hoogstgeplaatste)' , vier Nederlandse verraders (onder wie van der Waals, Ridderhof en J. Bogaard die in juli '44 de grote KP-overval op het Huis van Bewaring aan het Kleine-Gartmanplantsoen te Amsterdam had verraden), drie andere Nederlanders die niet rechtstreeks bij moorden of mishandelingen betrokken waren geweest (Mussert, Blokzijl en Julius Herdtmann") - wèl rechtstreeks bij moorden en mishandelingen betrokken

I De resterende Duitsers (over Heinemann schreven wij reeds) waren K. P. Berg, van het concentratiekamp Amersfoort, A. L. W. Albrecht, in de laatste oorlogswinter chef van het van de en R W. Lehn hoff, 'tweede man' van de van de 2 Deze, een voor de oorlog in Duitsland woonachtige NSB'er, was in mei '39 leider geworden van de Bond van Nationaal-Socialistische Nederlanders in Duitsland en had in die capaciteit

617 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

waren de resterende zes-en-twintig: 'foute' politiefunctionarissen, 'Jodenjagers', Silbertanne-moordenaars, Landwachters en één burgemeester.

XCHoe is het tot die honderd gratieverleningen gekomen?

XCMen moet de oorsprong van het gratiebeleid met betrekking tot terdoodveroordeelden zoeken in de periode eind '4s-begin '46. Tegen Blokzijl en van Genechten was de doodstraf uitgesproken maar bovendien had het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof een doodvonnis geveld tegen een lid van het Vrijwilligerslegioen Nederland. Zou dat het eerste doodvonnis worden van een lange reeks? Er bevonden zich in de kampen vele duizenden Nederlanders die in Duitse militaire dienst waren getreden. Moest het dan tot duizenden executies komen? Algemener gesteld: indien de Bijzondere Gerechtshoven zeer talrijke doodvonnissen zouden vellen, lag het dan op de weg van het kabinet die vonnissen te doen uitvoeren of diende de minister van justitie, als er gratieverzoeken waren ingediend, de koningin te adviseren ze in te willigen? Stellig niet alle, maar welke dan niet?

XCDe zaak kwam.begin '46 aan de orde, toen koningin Wilhelmina uit Hilversum een telegram had ontvangen van een inmiddels opgericht Landelijk Comité van Actie tegen de Doodstraf. Zij legde dit telegram aan Kolfschoten voor en deze gaf zijn raadadviseur mr. J. P. Hooykaas, die persoonlijk een tegenstander van de doodstraf was I, opdracht om het concept te schrijven voor een lange, aan de koningin te richten nota waarin Kolfschoten zou aangeven, in welk soort gevallen een gratieverzoek zou kunnen worden ingewilligd en in welke niet. Dat concept werd op II februari '46 door het kabinet-Schermerhorn goedgekeurd en vervolgens ging de nota in haar definitieve vorm (er was in het concept maar weinig gewijzigd) op 24 februari naar de koningin.

XCIn deze nota" werd gesteld dat het 'een eis èn van gerechtigheid èn van wijs beleid' was om de doodstraf 'in een aantal van de zwaarste gevallen' toe te passen. Echter: 'Alleen indien het staatsbelang zulks zeer bepaaldelijk eist, mag tot toepassing van deze straf worden overgegaan.' Er volgde een aantal statistische gegevens waaruit bleek dat in de negen

de para-militaire organisatie 'Sport en Spel' opgericht uit welker rijen de met zijn medeweten Nederlanders aangetrokken had die in de nacht van 9 op 10 mei '40 in nagemaakte Nederlandse uniformen deel hadden genomen aan de verraderlijke overvallen op de bruggen in het zuidoosten des lands. I Hooykaas was tijdens de bezetting na het heengaan van Tenkink waarnemend secretaris-generaal van Justitie geweest tot de NSB' er Schrieke zijn intrede had gedaan, en was onder deze aangebleven. 2 Tekst in Belinfante, p. 568-79.

618 [PDF]
GRATIE VAN DE DOODSTRAF

tiende eeuwen in de eerste decennia van de twintigste in een reeks Europese landen die de doodstraf voor commune misdadigers hadden gekend, door het staatshoofd op grote schaal gratie was verleend. De regering mocht zich, werd verder betoogd, niet laten leiden door de stemming van het moment: 'als zeker kan worden aangenomen dat de behoefte aan vergelding op het ogenblik sterker wordt gevoeld dan over één of twee jaar het geval zal zijn.' 'Grote terughouding' was wenselijk, 'enige tientallen' terechtstellingen (in het concept had gestaan: 'omstreeks twintig') zouden voldoende zijn ('het is zeer de vraag of een groot aantal executies door de bevolking op den duur zou worden verdragen') - Kolfschoten wees er op dat dit het oordeel was van het gehele kabinet. Vier groepen personen waren er, die, meende hij, voor terechtstelling in aanmerking kwamen: 'de voornaamste leiders van de NSB en figuren welke met deze moreel op één lijn zijn te stellen'; diegenen die het in Duitse militaire dienst treden van Nederlanders 'op vooraanstaande plaatsen' hadden 'geleid of bevorderd'; de 'beulen uit de concentratiekarnpen"; tenslotte 'die personen die zich niet hebben ontzien, individuele medeburgers aan de bezettingsorganen uit te leveren.' 'Er zullen nog wel enkele andere gevallen zich voordoen doch dit zijn, voor wat het ... tenuitvoerleggen van de doodstraf betreft, de voornaamste groepen' - Kolfschoten nam aan dat de vierde groep, die der verraders, de meeste executiegevallen zou opleveren.

XCOpgesteld als zij waren op een moment waarop niemand een overzicht had van het geheel van de misdaden die voor doodstraf en de tenuitvoerlegging daarvan in aanmerking kwamen (Kolfschoten had de Duitse oorlogsmisdadigers in het geheel niet genoemd), boden de in zijn nota vervatte richtlijnen bitter weinig houvast - 'de Kroon' (de Koningin en de minister van justitie) 'werd', schrijft Belinfante, 'een soort opperrechter.' I Hoe dit zij, de richtlijnen werden door de koningin goedgekeurd. Wat zij behelsden, werd strikt geheim gehouden en Kolfschotens opvolger van Maarseveen lichtte de Tweede Kamer onjuist in, toen hij eind '47 terzake in de Kamer zei: 'Het is niet zo, dat men als richtsnoer een bepaald aantal executies van doodvonnissen heeft gesteld' 2 er was namelijk wèl een numeriek kriterium genoemd: 'enige tientallen'.

XCEr werden in '45 en '46 in totaal 57 doodvonnissen gewezen' maar er vonden slechts 4 executies plaats en er werd slechts in 2 gevallen gratie verleend. Er waren uiteraard veel meer verzoeken om gratie ingediend,

XC1 A.V., p. 547. 2 Aangehaald a.v. 3 Wij tellen hier en in het vervolg de 3 doodvonnissen van de krijgsraad van het Militair Gezag niet mee.

619 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

vooral in de tweede helft van' 46, toen van Maarseveen minister was hy' vond dat de meeste moesten worden ingewilligd maar koningin Wilhelmina weigerde daaraan medewerking te verlenen en van Maarseveen, beseffend dat elk uitstel zijn positie jegens haar versterkte (er stak immers iets stuitends in om aan een terdoodveroordeelde die om gratie had gevraagd, pas na vele maanden mee te delen dat zijn verzoek was afgewezen), had niet de behoefte om de zaak op de spits te drijven. Met dat al wekten die eerste gratiegevallen al de verontwaardiging op van Zaaijer die niet ten onrechte meende dat er veel meer zouden volgen en al de eerste als een aanwijzing zag dat de gestrenge berechting waarop zovelen tijdens de bezetting hadden vertrouwd, ontkracht zou worden. Toen hij dan ook begin februari '47 zijn requisitoir hield in de zaak van C. Piek, tijdens de bezetting directeur-generaal van de Winterhulp Nederland, zei hij dat deze eigenlijk de zwaarste straf verdiende ('Piek was een misdadige handlanger van de Duitsers, op zijn gebied even erg als Blokzijl'), maar, zei Zaaijer, 'ik kan niet de doodstraf eisen' (hij eiste twaalf jaar gevangenisstraf) 'als ik weet dat deze toch niet wordt uitgevoerd.' 1 Dit protest tegen het regeringsbeleid trok sterk de aandacht van de pers (Zaaijer had het ANP extra attent gemaakt op zijn requisitoir) - hij ontving honderden adhesiebetuigingen. De overige vier procureursfiscaal waren het geheel met hem eens en deden van Maarseveen per brief weten dat, zo deze al een tuchtmaatregel tegen Zaaijer overwoog, die maatregel in elk geval niet van zulk een aard diende te zijn dat de Haagse procureur-fiscaal ontslag zou nemen. Van Maarseveen liet het toen bij een schriftelijke berisping die niet werd gepubliceerd.

XCMidden '47 gafkoningin Wilhelmina haar verzet op - zij ondertekende een aantal gratiebesluiten van welke de meeste lang tevoren door van Maarseveen aan haar waren voorgelegd. Dat deed zij ook in '48. Toen zij begin september '48 plaats maakte voor Juliana, had zij in totaal haar handtekening gezet onder 22 besluiten waarin gratie was afgewezen, en had zij er in omstreeks 50 gevallen medewerking aan verleend dat de doodstraf werd omgezet in levenslange gevangenisstraf. Slechts één van de genoemde 22 besluiten had betrekking gehad op een Duitse oorlogsmisdadiger, nL Heinemann. Daarbij valt te bedenken dat de berechting van die Duitsers pas na de invoeging van artikel 27 a in het besluit Buitengewoon Strafrecht, d.w.z. midden '47, goed op gang had kunnen komen.

I 5 febr. I947.

620 [PDF]
DE 'VIER VAN BREDA'

XCWelk beleid voerde haar dochter?

XCKoningin Juliana ging akkoord met de executie van negentien terdoodveroordeelden, onder wie Rauter en vier andere Duitsers (van al dezen werden in '49 twaalf doodgeschoten en in '50 twee), maar zij verleende, evenals haar moeder, in omstreeks vijftig gevallen gratie. Van begin '51 af kwam er evenwel van haar zijde heftig verzet tegen verdere executies (zij is in '51 en '52 slechts met drie executies akkoord gegaan), waarbij het harerzijds mede een overweging was dat de betrokkenen, werden zij doodgeschoten, wel heel lang op hun executie hadden moeten wachten.

XCDat verzet leidde tot de gratiëring van Lages, Fischer, Aus der Fünten en Kotälla. l Struycken kreeg, toen hij in mei' 50 minister werd, de gratieverzoeken van Fischer en Aus der Fünten in behandeling. Beide verzoeken wilde hij afwijzen maar daartoe strekkende besluiten werden maandenlang niet door koningin Juliana ondertekend. Na een gesprek met de koningin legde hij haar toen zonder overleg met zijn ambtgenoten (hij zou dus in geval van een onoplosbaar conflict met haar de enige moeten zijn die zijn portefeuille ter beschikking zou stellen) het compromis voor dat als algemene regel gratie zou worden verleend aan delinquenten die wèl van de Bijzondere Raad van Cassatie maar niet van een Bijzonder Gerechtshof de doodstraf hadden gekregen. Dat compromis was voor de koningin aanvaardbaar. Fischer en Aus der Fünten, Struycken wist het, waren resp. door het Haags en het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof tot levenslange gevangenisstraf en pas door de Bijzondere Raad van Cassatie tot de doodstraf veroordeeld. Beiden kregen begin' 51 gratie. De Joodse kerkgenootschappen protesteerden en de verleende gratie werd ook in een deel van de pers afgekeurd. In mei vond er een debat over plaats in de Tweede Kamer. Het communistische Kamerlid mr. Benno J. Stokvis diende mede namens Gerbrandy (ARP) en één Kamerlid van de CHU een motie in waarin teleurstelling werd geuit over het feit dat in vele gevallen gratie was verleend en waarin de publikatie werd gevraagd van de geheime richtlijnen die blijkbaar het regeringsbeleid bepaalden. De motie-Stokvis werd met een grote meerderheid (waartoe de meeste

I Wat wij hierover schrijven, is O.m. gebaseerd op de gegevens die mr. P. P. T. Bovend'Eert in december in een bijdrage, getiteld 'Koning en ministers', gepu bliceerd heeft in het tijdschrift alsmede op zijn bijdrage 'Het gratiebeleid inzake de doodstraf, opgenomen in het

621 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING leden van de PvdA-fractie behoorden) verworpen.' Aangenomen werd

slechts een motie-Donker die niet verder ging dan 'bezorgdheid' uit te spreken over het feit dat gratieverleningen hadden plaatsgevonden binnen het kader van richtlijnen die aan de Kamer onbekend waren.' Die richtlijnen, zo merkte het Nieuw Israëlietisch. Weekblad bitter op, 'hielden dus blijkbaar in dat een uit het lood geslagen meisje als Ans van Dijk wèl ter dood gebracht werd en massamoordenaars niet.' 3 In de kabinetsvergadering welke op het Kamerdebat volgde, getuigden de ministers die lid waren van de PvdA, van ongerustheid over het gratiebeleid - dat viel nu onder de verantwoordelijkheid van Mulderije. Hij was het die brak met de regel dat steeds gratie zou worden verleend in die gevallen waarin aan het doodvonnis van de Bijzondere Raad van Cassatie geen doodvonnis van een Bijzonder Gerechtshofwas voorafgegaan - dat hij bevorderde dat Kotälla gratie kreeg, stond in verband met het feit dat deze al in de periode waarin hij zijn wandaden had bedreven, als verminderd toerekeningsvatbaar moest worden beschouwd. Er restte Lages. Diens doodvonnis, gewezen door de Bijzondere Raad van Cassatie (een bevestiging van het door het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof gewezen vonnis), was in mei '50 in kracht van gewijsde gegaan. In september' 50 was het gratieverzoek om advies aan de Bijzondere Raad voorgelegd - deze had op verzoek van de koningin een nieuwonderzoek laten instellen. Eind september' 5 I kwam hij tot zijn advies: afwijzen. De koningin legde dat advies voor aan de directeur van haar kabinet mr. Marie-Anne Tellegen, die (zoals eerder vermeld) een leidende functie had gehad in de illegaliteit en aan wier opinie zij mede daarom grote waarde toekende. Welnu, die opinie was duidelijk: de gruweldaden waartoe Lages was overgegaan, zouden slechts een reactie zijn geweest op overeenkomstige daden van de illegaliteit; voorts: als het al waar was dat hij leiding had gegeven aan de deportatie van J oden uit Amsterdam, dan moest daarbij bedacht worden dat tegen de directie van de Nederlandse Spoorwegen die de nodige treinen ter beschikking had gesteld, geen zuiveringsmaatregelen waren getroffen; verder: er hadden in Lages' Aussendienststelle wel ernstige mishandelingen plaatsgevonden, maar het

XC1 In het debat over deze motie stelde de woordvoerder van de KVP dat notabene de slachtoffers van misdadigers als Fischer en Aus der Fünten het met de gratieverlening aan dezen eens zouden zijn geweest. 'De doden', zei hij, 'kunnen zich niet verweren, ook niet in hun barmhartigheid Wij geloven dat zij naar de norm van Goddelijk recht, dat is: mede in barmhartigheid, zouden vonnissen.' (aangehaald door P. T. T. Bovend'Eert in het Staateundig jaarboek 1985, p. 154) 2 Aangehaald in Belinfante, p. 554. 'A.v.

622 [PDF]
DE 'VIER VAN BREDA'

was mogelijk dat die zich slechts in diens afwezigheid hadden voorgedaan. Noch het Bijzonder Gerechtshof, noch de Bijzondere Raad van Cassatie, noch minister Mulderije had, meende mej. Tellegen, Lages het voordeel van de twijfel gegeven - zij erkende dat de publieke opinie erop stond dat hij werd geëxecuteerd maar die executie achtte zij in strijd met de gerechtigheid.

XCIn twee vergaderingen, op 4 en I I februari' 52, overwogen de leden van het eerste kabinet-Drees deze argumenten. Zij werden unaniem verworpen en in een brief d.d. I I februari deden Drees als ministerpresident en Mulderije als minister van justitie de koningin weten, 'dat de feiten ten laste van genoemde Lages door de bijzondere rechtscolleges bewezen verklaard, van dusdanig ernstig karakter zijn dat tenuitvoerlegging van de zwaarste straf gerechtvaardigd is te achten'; Lages had 'o.a. de Silbertanne-moorden met energie bevorderd en er zich op beroemd, de geleidelijke liquidatie van het joodse Nederlandse volksdeel zoveel mogelijk te hebben bespoedigd.' Zeker, er waren tijdens zijn proces verweermiddelen van juridische aard naar voren gebracht, maar deze te wegen was, aldus de brief, 'de uitsluitende taak van de rechterlijke macht' (en niet van de directeur van het kabinet der koningin!). De 'conclusie' van de ministerraad was 'dat een werkelijk gegronde en overtuigende motivering voor gratiebetoon aan Lages, met name in vergelijking tot andere gevallen waarin de doodstraf reeds werd geëxecuteerd, niet te geven is.'

XCDeze brief bracht geen wijziging in het standpunt van de koningin.

XCDe algemene verkiezingen naderden - het eerste kabinet-Drees, toch al in zijn nadagen, liet de zaak rusten en werd daarmee staatkundig verantwoordelijk voor het verdere uitstel.

XCDe mogelijke executie van Lages kwam, naar men moet aannemen, in de lange formatieperiode (deze strekte zich uit van eind j uni tot begin september' 52) opnieuwaan de orde. Samen met Drees formeerde Donker tenslotte het tweede kabinet-Drees - hij zou er minister van justitie in worden. Zo hij al niet eerder de gewisselde stukken kende, dan moet hij er tijdens de formatie van in kennis zijn gesteld. Welnu, aan hem en aan Drees bleek dat de koningin aan haar standpunt vasthield, daaraan nu toevoegend dat zij, als van haar geëist zou worden dat zij het besluit tot afwijzing van Lages' gratieverzoek ondertekende, afstand zou doen van de troon. Een sterke troef! Kroonprinses Beatrix was pas veertien jaar en er zou dus, vond de troonsafstand plaats, een Regent of Regentes moeten worden benoemd - maar hoe kon het nieuwe kabinet jegens parlement en publieke opinie rechtvaardigen dat het de troonsafstand van 62

623 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

Juliana had aanvaard louter terwille van de executie van één, zij het zeer beruchte, Duitse oorlogsmisdadiger?

XCToen het nieuwe kabinet aantrad, deelde Donker mee dat hij had besloten de staatkundige verantwoordelijkheid voor de gratieverlening aan Lages te aanvaarden - dat deze al meer dan twee jaar in onzekerheid had verkeerd of hij al of niet zou worden doodgeschoten (een uitstel dat Donker in hoge mate betreurde), wierp óók gewicht in de schaal. Dat deed het eveneens bij zijn ambtgenoten. Zij keurden 'na ampelediscussie' (meer vermelden de notulen niet)! Donkers besluit goed.

De detentie-oorden later

XC

XCToen de Tribunalen en de Bijzondere Gerechtshoven op gang waren gekomen, kregen de in '45 ingestelde kampen een dubbele functie: zij werden bewaringskampen van diegenen die op hun buitenvervolgingstelling dan wel op hun berechting wachtten en tegelijk interneringskampen van diegenen die door die Tribunalen en Bijzondere Gerechtshoven tot een straf waren veroordeeld die zij in de interneringskampen moesten uitzitten, en dat werden er niet zo weinigen: zoals eerder vermeld, kregen ca. vijf-en-dertigduizend delinquenten van de Tribunalen interneringsstraf voor een korte of lange periode - meestal voor een vrij korte. Minder dan vijfhonderd waren er die de maximumstraf van tien jaar kregen. Die tien jaar betekenden dat men, als men in de zomer van '45 was opgepakt, bij goed gedrag uiterlijk begin' 5 I (krachtens de Interneringsregeling-r oaö was bovendien steeds vervroegde invrijheidsstelling mogelijk) op vrije voeten kwam, zulks als gevolg van de diverse gratiemaatregelen.

XCEind '45 waren er meer dan 200 kampen geweest - in vele was het in dat jaar tot ernstige misdragingen gekomen van de zijde der kampbewakers en in enkele werd in '46 het sadistisch regime gehandhaafd. Ten aanzien van voeding, behuizing en medische verzorging waren in de eerste maanden na de bevrijding de omstandigheden in nagenoeg alle kampen slecht geweest - de Vaste Commissie voor Privaat- en Strafrecht van de Tweede Kamer constateerde evenwel in maart en april '46 dat in

1 Aangehaald door Bovend'Eert in 1985, p. 446.

624 [PDF]
BETERE KAMPEN

de meeste verbetering was opgetreden.' Anderhalfjaar later, eind oktober '47, bracht die commissie opnieuwaan de Kamer verslag uit." Er bevonden zich ruim een maand eerder in de 37 kampen die waren blijven bestaan (zes maanden later waren het er nog maar 19), nog bijna negentienduizend personen (onder wie bijna negenhonderd vrouwen): een kleine achthonderd die door de Bijzondere Gerechtshoven, ruim vierduizend die door de Tribunalen veroordeeld waren, ruim dertienduizend wier zaak nog niet voor was geweest, en voor de rest burger-vreemdelingen en krijgsgevangenen.' 'Vergelijkt de commissie', aldus haar verslag, 'haar ervaringen van deze zomer met die van verleden voorjaar, dan kan de algemene indruk ... geen andere zijn dan die van een zeer belangrijke verbetering.' De gebouwen in de kampen voldeden aan redelijke eisen, de behandeling was 'over het algemeen correct', de voeding 'doorgaans goed'. Er was daarentegen te weinig te roken (het rookverbod was in de herfst van' 46 opgeheven) en de kleding was vaak schamel. De medische verzorging was 'behoorlijk' en de geestelijke verzorging stond op een goed peil, zij het dat 'hier en daar de intensiteit van het contact met de geïnterneerden nog wel te wensen overlaat.' Ook het contact met de buitenwereld was verbeterd: gedetineerden mochten nu twee- in plaats van eenmaal per maand een brief schrijven en bezoek ontvangen" Al die verbeteringen waren tot stand gebracht ondanks dat de kampleidingen het 'zeer bezwaarlijk' hadden gevonden, 'geschikt personeel te vinden'. De belangrijkste verbetering van alle had zich, aldus de commissie, voorgedaan op het gebied van de tewerkstelling - begin '46 had in vele kampen een groot deel der geïnterneerden niets omhanden gehad, nu werd er gewerkt.

XCMet dat werken was al in '45 een begin gemaakt - het waren politieke delinquenten geweest die een deel van de oogst hadden binnengehaald

XC1 In diezelfde tijd werd in het kabinet ernstig overwogen, bij de Geallieerde Controleraad van Duitsland aan te dringen op de overdracht van het eiland Borkum waar slechts ruim vijfduizend Duitsers woonden en waar men in de bestaande vakantieverblijven ca. twintigduizend personen hoopte te kunnen onderbrengen. Mgezien van andere moeilijkheden ging dit plan al daarom niet door omdat de Controleraad voor Duitsland alle medewerking weigerde. 2 Tekst van het verslag d.d. 27 okt. 1947 in Enq., dl. V b, p. 446-52. ' Bovendien bevonden zich midden september '47 in de gevangenissen en rijkswerkinrichtingen ruim vierduizend politieke delinquenten (onder wie een kleine driehonderd vrouwen), van wie ruim drieduizend al veroordeeld waren. 4 Bovendien had de Intemeringsregeling-rçaö het mogelijk gemaakt dat gedetineerden in geval van ernstige ziekte van een nabije verwant deze onder geleide bezochten en dat zij, kwam zulk een verwant te overlijden, onder geleide de begrafenis bijwoonden.

625 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

(dat gebeurde ook in de drie volgende jaren) maar daarnaast waren er wel in fabrieken tewerkgesteld.' Het loon werd aanvankelijk geheel uitbetaald aan het Militair Gezag>maar het Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging trof een andere regeling: aan de werkende gedetineerden kwam 20 % van hun loon ten goede - 3 % kwam dan in de kantinekas, 7% werd voor hen gereserveerd en 10% werd aan hun gezin gezonden; was er geen gezin, dan werd ook die ro% in de kantinekas gestort. Die toewijzingen van 10% aan de gezinnen waren van veel belang: waren er geen andere inkomsten, dan werden gezinsleden van politieke delinquenten namelijk niet als oorlogsslachtoffers beschouwd maar als armlastigen - de uitkeringen die zij kregen, waren bijzonder laag.

XCDoordat de desbetreffende archiefstukken verloren zijn gegaan, is er geen overzicht van de objecten waarbij politieke delinquenten tewerkgesteld zijn - wij weten wèl dat hun prestaties gering waren, behalve in de Staatsmijnen. Arbeid in die mijnen werd in de herfst van '46 mogelijk gemaakt aan vrijwilligers - die arbeid was vooral daarom aantrekkelijk omdat 50% van het door deze delinquenten verdiende loon aan hun gezinnen werd overgemaakt; bovendien was met die gezinnen meer contact gepermitteerd. In de loop van '47 kwamen er ongeveer drieduizend delinquenten die mijnwerker werden: veroordeelden en nog niet veroordeelden (zes jaar later waren er nog acht-en-dertig).

XCTekenend voor de wijziging in de algemene houding tegenover de politieke delinquenten was voorts dat (het was door de Interneringsregeling-açaö mogelijk gemaakt) geëxperimenteerd werd met z.g. open kampen: kampen zonder bewaking, van waaruit de delinquenten eenmaal per maand een weekend naar hun gezin mochten gaan op voorwaarde dat zij weer terugkeerden. Er was zulk een kamp in de Noordoostpolder maar ook een van de onderdelen van het complex rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen werd als 'open kamp' gebruikt - van de honderden die van daaruit in de loop der jaren met weekendverlof gingen, keerden er slechts twee niet terug.

XCTwee vluchtelingen dus. Er waren er meer. In het bevrijde Zuiden waren vóór begin april '45 bijna zeventienhonderd gedetineerden ontsnapt, van wie men slechts ruim duizend had weten op te sporen. Ruim

1 Dat had in de zomer van '45 tot een staking geleid bij de Hollandse Draad- en Kabelfabriek (de Draka) in Amsterdam-Noord en daar had men die tewerkstelling niet kunnen doorzetten. 2 Dat gaf in totaal voor de karnpen ruim f 3 I mln uit maar on tying aan loonbedragen bijna f 8 mln.

626 [PDF]
SCHULDBESEF?

zeshonderd waren dus nog spoorloos. Ontvluchtingen kwamen ook later voor maar men wist telkens een deel van diegenen die verdwenen waren, weer te vinden. In februari '47 stonden ruim zevenhonderd politieke delinquenten genoteerd als voortvluchtig - latere cijfers ontbreken. Er zullen in '47 onder die voortvluchtigen wel delinquenten zijn geweest die al veroordeeld waren, maar het lijkt ons aannemelijk dat enkele honderden zich aan alle berechting hebben weten te onttrekken. I Wij achten het totale aantal vluchtelingen niet excessief hoog en zien dat als een aanwijzing dat het bestaan in de kampen (enkele uitgezonderd) van begin '46 af dragelijk was. Speciaal voor diegenen evenwel die lid waren geweest van een 'foute' organisatie maar verder niets kwalijks hadden gedaan, was het wèl moeilijk te aanvaarden; het was uiteraard het moeilijkst geweest in de periode waarin op grote schaal honger was geleden en misdragingen waren voorgekomen. Daar was overigens verschillend op gereageerd. Die 'eerste periode', aldus later een NSB'er die door de bezetter tot burgemeester was benoemd,

XC'heb ik eigenlijk stilzwijgend aanvaard. Ik ben niet opstandig geweest in mijn hart. Zo goed als ik wist dat in onze eigen NSB-rijen rotte appelen aanwezig waren, kon ik ook begrijpen dat onder het kamppersoneel veel minderwaardige elementen: sadisten, luiaards, rovers en plunderaars, een prettig onderdak hadden gevonden. Dat is nu eenmaal een bijverschijnsel in oorlogstijd.' 2

XCZijn er velen geweest die op wat zich in die eerste periode afspeelde, zo gedetacheerd reageerden? Wij betwijfelen het. Bij de meesten, zo veronderstellen wij, was er eerder sprake van verbittering en deze verbittering bemoeilijkte het verkrijgen van een reële kijk op de rol die men tijdens de bezetting had gespeeld. De wandaden die de Duitsers in Nederland, laat staan buiten Nederland, hadden gepleegd, waren overigens lang niet alle aan de politieke delinq uenten bekend en wat daarover in de dag- en weekbladen werd gepubliceerd, drong aanvankelijk niet tot hen door - die bladen werden niet tot de kampen toegelaten. Dat verbod werd in '46 opgeheven met uitzondering van drie weekbladen:

I Bovendien zijn op Tweede Kerstdag 1952 zeven politieke delinquenten die allen levenslang hadden gekregen (twee bij wege van gratie van de doodstraf), ontsnapt uit de strafgevangenis te Breda. Die ontsnapping was goed voorbereid: auto's brachten hen naar de grens bij Groesbeek waar de Duitse douane hen beboette wegens illegale grensoverschrijding en vervolgens doorliet, een en ander tot grote verontwaardiging van de Nederlandse publieke opinie. 2 ].B.: 'Brieven aan een kleindochter' (1966 67), p. 42 (RvO).

627 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING van Rodrigues Lopez, waarin de bijzondere rechtspleging

De Ochtendpost voortdurend werd aangevallen, en De Lach en Sic, die als 'sex-bladen' werden gezien.

XCWas er sprake van schuldbesef? Bij sommigen wèl. In juli '47 stelde een aantal prominente NSB'ers, onder wie Huygen", een openbare schuldbelijdenis op die in alle protestantse kerken van de kansel werd voorgelezen - die belijdenis heeft, schijnt het, in de kampen weinig effect gehad. Er is overigens van de gedachtengangen die daar tot ontwikkeling kwamen, niet veel bekend. Het informatiefst zijn nog de in het begin van de jaren' 50 vastgelegde gegevens die H. Stouten, in '47 adjunctdirecteur van het kamp voor zeer jeugdige wapendragers, in '48 hoofd van de eerste 'open' gevangenis (die in het complex der rijkswerkinrichtingen), in '86 heeft gepubliceerd in zijn studie Naar verkeerd spoor. Achtergronden van Nederlandse politieke delinquenten 1940-1945.'Men vermag', schreef hij,

XC'in de straftoediening hoogstens te zien de wraakneming op een overwonnen partij en het is dus eerder met de gevoelens van een geheiligd martelaarschap dat men de poort van het strafgesticht doorgaat dan met die van een boetvaardig zondaar.

XCOngetwijfeld zijn er massale onbewuste schuldgevoelens, die men echter voortdurend projecteert op de Umwelt: iedere fout van de PRA, van de kampbewaking, van de berechting, van de illegaliteit, wordt breed uitgemeten en tot hemeltergende verkrachting van het recht opgeblazen om toch vooral maar te bewijzen dat het aan de andere kant ook maar niets is. Velen lezen hun krant uitsluitend met dit oogmerk. Een burgemeester-schandaal, een corruptiezaak bij een regeringsinstelling moeten aantonen dat, ook al was bij hen niet alles koek en ei, het tegenwoordig al niet veel beter is. Deze wat infantiele vluchthouding (immers een kind dat zich schuldig weet, betrekt graag andere kinderen in zijn schuld) bewijst dat men eigen schuldgevoelens wiloverstemmen door fouten van anderen te vergroten.' 2

XC'Ten aanzien van de meer individuele reactie' onderscheidde Stouten vijf groepen: ten eerste 'de depressieven' ('zij die met het verlies van hun positie in de beweging ook het gevoel van eigenwaarde verloren' enJ.

I Hij zei begin '49 tijdens zijn proces: 'Ik heb wel degelijk berouw van mijn falen en ik ben vandaag overtuigd, en dat wil ik hier openlijk verklaren, dat het nationaal socialisme zoals het in de praktijk tot uitdrukking kwam, een ramp is geweest. Dat erken ik.' (BG-Amsterdam: p.v. proces C. Huygen (25 febr. 1949),woordelijk verslag, p. IX-4, Doc 1-789, a-j ), 2 H. Stouten: p. 80.

628 [PDF]
SCHULDBESEF?

'diegenen die na een leven van hard werken alles verloren zagen gaan'), ten tweede 'de groep bij wie het gevoel van eigenwaarde buiten proportie werd vergroot', ten derde 'de gelatenen' ('er bestaan bij deze groep geen gevoelens van schuld, hoogstens van spijt'), ten vierde 'de volstrekt negatieven' ('zij zijn en blijven geboren neen-zeggers'), ten vijfde 'de bekeerden".' Stouten ging in zijn kamp van de daar gedetineerde ca. vijfhonderd delinquenten man voor man na wat hun opvattingen waren. Van een aantal kreeg hij geen duidelijk beeld. Het ging hem om het schuldbesef. Geen enkel schuldbesef trof hij aan bij 22 % der gedetineerden; 20 % voelde zich te zwaar gestraft; 8 % meende dat de bestraffing geen enkele rechtsgrond had gehad; 34 % had 'enig, maar vooral rationeel inzicht in de [eigen] strafwaardigheid': het 'emotionele besef dat men 'fout' is geweest', bestond evenwel slechts bij 9 %. 2

XCVan echt, d.w.z. emotioneel beleefd schuldbesef was dus in het betrokken kamp slechts sprake bij weinigen en wij houden het voor waarschijnlijk dat dit een algemeen verschijnsel is geweest. Zorgen daarentegen hadden allen - zorgen dan niet zozeer over wat men zelf nog van het kampbestaan te verwachten had (voor de meesten lag de vrijlating in een niet te ver verschiet en 'handige jongens' hadden hier en daar allerlei voorrechten kunnen veroveren) maar eerder over de positie van vrouw en kinderen', in heel veel gevallen over de toestand van het bedrijf dat men had moeten achterlaten en dat onder beheer was gesteld, en over de toekomst van het gezin na de vrijlating. Hoe zou het dan met dat bedrijf gaan? Of, als men geen bedrijf had bezeten, hoe kon men dan weer werk vinden? Zou dat het vroegere werk zijn of moest men een nieuwe werkkring zoeken? Velen gingen zich op dat laatste voorbereiden: er werden in de kampen meer en meer cursussen gehouden en daar waren ook cursussen onder waardoor men een nieuw diploma, het middenstandsdiploma bijvoorbeeld, kon verwerven. Hoe dat zij, de toekomst leek onzeker en dat was moeilijk te verdragen.

XCHet Militair Gezag had in het Zuiden al tehuizen ingericht voor kinderen uit 'foute' gezinnen waaruit beide ouders waren opgepakt. Dergelijke tehuizen kwamen er ook benoorden de grote rivieren.' Alle tehuizen, aanvankelijk in totaal bijna 120 (voor hun inrichting had het MG ca. vijftienhonderd krachten moeten aantrekken), kwamen per I november '45 te vallen onder het departement van justitie dat voor het beheer en toezicht een Bureau Bijzondere Jeugdzorg in het leven riep. Dat bureau had evenwelook bemoeienis met de gezinnen waarin kinderen uit 'foute' gezinnen tijdelijk waren opgenomen. Dat laatste betrof in december '45 (maar toen hadden enkele duizenden kinderen zich weer bij hun vrijgelaten ouders kunnen voegen) ruim elfduizend kinderen - ruim vijfduizend waren er toen in de tehuizen.

XCDat tehuizen moesten worden ingericht, was gevolg van het feit dat in veel gevallen familieleden niet bereid waren geweest, kinderen op te nemen uit het 'foute' gezin waarmee tijdens de bezetting alle banden waren verbroken. Was men daartoe wèl bereid, dan werd het aan het betrokken kind menigmaal ingepeperd dat het uit een 'fout' nest kwam. 'Als er moest worden geveegd of ramen gezeemd of aardappels geschild', aldus later een meisje dat elf jaar was toen ze bij een oom en tante in huis kwam,

XC'was het altijd: 'Dat is een mooi klusje voor de NSB'. Oom ... had een grote wolfshond, Wodan heette die. Ik moest een leren pak aantrekken en dan stuurde hij die hond op me af: 'Wodan, pàk ze dan! Pak dat NSB-kind!' '2

XCHoe algemeen is zulk een verschijnsel geweest? Wij weten het niet: er zijn geen gegevens over.

XCZo weten wij ook niet hoe het over het algemeen in de tehuizen is toegegaan. Veel hing daar van de leiding en het personeel af. Beseften dezen dat men het de kinderen niet mocht kwalijk nemen dat de ouders 'fout' waren geweest, dan streefden zij naar dragelijke verhoudingen, maar dat besef kon ontbreken en dan waren de vrouwelijke personeelsleden 'krengen van bewaaksters' - 'als ik weer eens was weggelopen', aldus een meisje dat bijna twee jaar van haar ouders was gescheiden, 'deden ze me in een wasbak. Een paar van die vrouwen hielden dan m'n

XC1 In Drente werden de kinderen uit de groep der uit Duitsland teruggevoerde NSB' ers aanvankelijk in een barakkenkamp ondergebracht. 2 Het Binnenhof, 2 mei 1981. 63

630 [PDF]
KINDEREN VAN 'FOUTE' OUDERS

hoofd onder water en andere kinderen moesten toekijken.' 1 'Sommige leiders en leidsters', aldus een ander meisje, dat drie jaar van haar ouders gescheiden was,

XC'waren best aardig. Toch werd je vaak voor het minste geringste geslagen en in het gezicht gespuwd. Ik heb gezien dat een baby'tje met het hoofd tegen de grond werd geslagen. Op mijzelf is een keer een brandende sigaret uitgedrukt. Aanranding en verkrachting kwam ook voor. Daaraan heb ik mij altijd kunnen onttrekken doordat ik als een wildeman ging slaan en trappen - dan hielden ze welop. Vooral geestelijk werd je zwaar aangepakt. 'Ja meisje', zeiden ze, 'je vader en moeder zijn boeven van het ergste soort. Die hebben gezorgd dat de Joden zijn vergast. Hun schuld is het dat je nu hier zit. Je leven lang zul je ellende houden.' Ik had heimwee en was ook wel kwaad op mijn ouders, omdat ze niets van zich lieten horen. Dat ze maar heel af en toe mochten schrijven, waarbij de brieven dan ook nog door de censuur moesten, kon ik niet weten. Twee keer heb ik mijn ouders gezien in drie jaar. Een half uur misschien of drie kwartier. Ze hadden een kaal geschoren kop en ik dacht: 'Het zullen inderdaad wel misdadigers zijn.' '2

XCDe arrestatie van de ouders, het verblijf in een ander gezin of in een tehuis en, niet te vergeten, de pesterijen buitenshuis en op de scholen die de kinderen uit 'foute' gezinnen weer mochten bezoeken, vormden alles tezamen een traumatisch gebeuren in het leven van talrijken van deze kinderen. Ze 'verloren', aldus in '81 de psychiater dr. P. Th. Hugenholtz,

XC'de ouders als identificatie-object. Kinder~n hebben het nodig, zich te vereenzelvigen met flinke, dappere, lieve, eerlijke ouders. Wanneer de situatie opeens zodanig omslaat dat iedereen in de omgeving van het kind zegt: 'Jouwouders zijn gemene verraaiers, vuile rot NSB'ers die ze aan de hoogste boom moesten ophangen', dan raakt zo'n kind gedesoriënteerd, de kluts kwijt."

XCEnig evenwicht (wij wezen daar al op in hoofdstuk I) kon dan weer gevonden worden, wanneer de ouders na hun vrijlating bereid waren, openhartig en met besef voor de eigen schuld te spreken over het leed dat zij zichzelf en hun kinderen hadden berokkend, maar dat brachten (men denke aan de 9 % die bij Stoutens onderzoek van echt schuldbesef getuigden) vermoedelijk slechts weinigen op.

1 p. 78. 2 2 mei 198 1. A.v.

631 [PDF]

Weer op vrije voeten

XC

XCWaren èn de man èn de vrouwals politieke delinquenten opgepakt, dan hadden zij behalve de kleren die zij droegen, al hun bezittingen moeten achterlaten: huisraad, kleding, eventuele kostbaarheden, en ook, als zij een bedrijf of bedrijfje hadden bezeten, de gehele bedrijfsinventaris. In de steden hadden velen in huurwoningen gewoond, op het platteland was men veelal eigenaar geweest van de woning. Van de achtergelaten roerende goederen was, zoals al vermeld, veel gestolen - de achtergelaten woning was meestal toegewezen aan anderen, vaak aan oorlogsslachtoffers. Die toewijzingen waren het werk geweest van gemeentelijke organen maar voor het huisraad, de kleding en de kostbaarheden had het Militair Gezag moeten zorgen; het had daartoe Bureaus Roerende Goederen van Vijanden en Landverraders opgericht - 'Vijanden' waren de Duitsers, 'Landverraders' allen die 'fout' waren geweest. Die bureaus waren er niet in geslaagd, diefstal op grote schaal (gepleegd door BS'ers, ook wel door functionarissen van de POD's) te voorkomen. Waar het ordelijk toeging, waren in de regel het huisraad en de kleding aan oorlogsslachtoffers ter beschikking gesteld (uiteindelijk werden dat er ruim vijftigduizend) maar in '45 had niemand daar een duidelijk overzicht van.

XCDat overzicht werd pas mogelijk toen het inmiddels opgericht Nederlands Beheersinstituut (waarover meer in het volgende hoofdstuk) per I januari '46 van het MG het werk van de Bureaus Roerende Goederen overnam.

XCIn de kampen al kregen vele politieke delinquenten veel met dat Beheersinstituut te maken. Er waren onder die delinquenten personen die een vrij groot vermogen hadden - welnu, alle kosten welke uit hun opsluiting voortvloeiden, werden van begin '46 af door de kampcommandanten maandelijks aan het Beheersinstituut gemeld en dat instituut ging die uitgaven uit de vermogens der betrokkenen vergoeden; hetzelfde geschiedde wanneer die delinquenten buiten de kampen moesten worden verpleegd (aan deze regelingen werd eind' 48 een einde gemaakt). Van vrij grote of grote vermogens was echter niet vaak sprake - de meeste politieke delinquenten hadden slechts een bescheiden eigen bezit. Dat was niettemin 'een vermogen' en er waren niet weinigen wier vermogen onder beheer stond: per I mei '46 ruim vier-en-zestigduizend politieke delinquenten. Over de grotere vermogens: ruim 3600 (gemiddelde grootte: ruim f ö 000), werd toen het beheer gevoerd door beheerders die door het Beheersinstituut waren benoemd, de kleinere: 60 500 (gemid

632 [PDF]
NA DE VRIJLATINGEN

delde grootte: f z 800), stonden onder beheer niet van het instituut maar van zijn Vertegenwoordigers. Menigmaal moesten door de beheerders of door de Vertegenwoordigers handelingen worden verricht waarvoor overleg met de gedetineerde noodzakelijk was - in veel gevallen vroeg deze zich dan bezorgd af wat er na zijn vrijlating nog van zijn vermogen zou over zIJn.

XCDat laatste konden velen van diegenen die vrijgelaten waren, onmiddellijk constateren: in hun woning woonden anderen en hun huisraad en kleding waren verdwenen. Wel te verstaan: dat huisraad en die kleding, voorzover niet ontvreemd, waren niet in alle gevallen aan derden ter beschikking gesteld - veel was geborgen in opslagplaatsen, eerst van de Bureaus Roerende Goederen, vervolgens van het Beheersinstituut. Van wat er aan huisraad en kleding over was, werd de totaalwaarde door dat instituut geschat op f 32 mln. Moeilijke vragen deden zich voor: wat ontvreemd was, kon niet achterhaald worden - was dan de staat aansprakelijk voor de misdragingen van onbekende BS'ers en POD-functionarissen, wellicht ook nog van anderen? Verder: als men aannam dat zij die 'fout' waren geweest, alsnog eigenaar waren van hun inboedel die aan oorlogsgetroffenen ter beschikking was gesteld, hoe kon dan voorkomen worden dat die oorlogsgetroffenen die recht hadden op hulp van de gemeenschap, die inboedel weer moesten afstaan? In mei '46 troffen Kolfschoten en Lieftinck op initiatief van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten samen een regeling: de bij de arrestaties achtergelaten inboedels van diegenen die 'fout' waren geweest, werden door de staat gevorderd - oorlogsgetroffenen kregen het recht, hun tijdelijke inboedel van het Beheersinstituut te kopen en vrijgelaten politieke delinquenten kregen het recht (ca.veertienduizend maakten er gebruik van) om via de genoemde stichting binnen zekere grenzen een keuze te doen in de opslagplaatsen van het Beheersinstituut. Er deden zich evenwelook gevallen voor waarin inboedels van vrijgelatenen nog aanwezig waren en dan bleek vrijwel steeds dat veel was verdwenen. Vloeiden daar aanspraken uit voort? Zeer zeker, maar zij werden beperkt doordat de procureurs-fiscaal bij buitenvervolgingstelling op voorwaarden (op die wijze kwamen bijna negentigduizend politieke delinquenten vrij) als één van de voorwaarden opnamen dat de delinquenten afstand deden van dat deel van hun inboedel dat zou blijken onrechtmatig te zijn verdwenen - cessie onder dwang dus (de Nederlandse Hervormde Kerk protesteerde er tegen). Diezelfde delinquenten hadden evenwel veelal tevens inboedels of gedeelten daarvan verloren doordat er vordering had plaatsgevonden. Bij vordering heeft men recht op een vergoeding - dat recht

633 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

werd erkend in dier voege dat begin '47 de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen werd afgekondigd die o.m. bepaalde dat politieke delinquenten voor het gevorderde een vergoeding zouden krijgen op basis van de (magere) regeling voor oorlogsschade. Bovendien bepaalde die wet dat de overheid geen enkele aansprakelijkheid droeg voor de malversaties ten aanzien van de eigendommen van politieke delinquenten, voorzover deze vóór I maart '46 waren gepleegd.

XCDit waren allemaal regelingen die bepaald waren door vier factoren: door de schaarste, door de noodzaak om de overheidsuitgaven te beperken, door de overtuiging dat het redelijk was, de oorlogsgetroffenen beter te behandelen dan diegenen die 'fout' waren geweest en door de onwil om aan de uitermate impopulaire 'foute' bevolkingsgroep grote bedragen te betalen. Die regelingen werden evenwel door de meeste leden van die groep heel anders gevoeld, nl. als diefstal. In elk geval vloeide uit de regelingen voort dat het wat de woning en de inboedel betrof, voor een aanzienlijk deel van de vrijgelatenen extra moeilijk was om weer een normaal bestaan op te bouwen.

XCEr waren ook andere moeilijkheden en die lagen meer in het sociale vlak. Er was tijdens de bezetting bij zeer velen zulk een haat gegroeid tegen 'de landverraders', dat al in de zomer van '45 werd beseft dat hun vrijlating tot tal van problemen zou leiden. Hoe kon men bevorderen dat die vrijgelatenen weer een min of meer normale plaats in de samenleving kregen? Ten aanzien van commune delinquenten was dat steeds de taak geweest van de reclasseringsinstanties maar er werd spoedig beseft dat al door de grote aantallen (er zaten in '45 twintig maal meer politieke dan commune delinquenten opgesloten) de bijzondere rechtspleging ook een bijzondere reclasseringsinstantie van node had. Dat werd de al enkele malen genoemde Stichting Toezicht Politieke Delinquenten.

XCHet initiatief tot de oprichting daarvan werd door Duynstee genomen die het plan uit Nijmegen meebracht toen hij in Den Haag raadadviseur bij Justitie werd. De Stichting kwam op 20 september '45 tot stand. Zij werd door Justitie gefinancierd.' Voorzitter van het bestuur werd Duyn

I Van particulieren ontving de Stichting tot eind '47 (latere cijfers ontbreken) slechts ruim f 20000.

634 [PDF]
DE STICHTING TOEZICHT POLITIEKE DELINQUENTEN

stee (later van Bemmelen), vice-voorzitter mr. Hollander, een van Zaaijers advocaten-fiscaal, en tot directeur van het centraal bureau werd le Poole benoemd. Onder dat centrale bureau kwamen er enkele tientallen plaatselijke bureaus in het gehele land. Het totale aantal stafleden kwam boven de 300 te liggen. Niet dat die stafleden voldoende waren om de Stichting in staat te stellen, aan de vrijgelaten politieke delinquenten de nodige sociale bijstand te verlenen want dat werden er tienduizenden. De eerste en voornaamste taak van die stafleden was om toezichthouders te vinden die elk met drie of vier vrijgelatenen contact zouden onderhouden. Die toezichthouders werden aangetrokken uit kerkelijke organisaties, reclasseringsverenigingen, vakverenigingen, de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers en andere verbanden. Het werden er omstreeks vijftienduizend die allen belangeloos hun werk verrichtten. Zij hebben hun zorgen tot vele tienduizenden vrijgelatenen uitgestrekt (van wie, zoals al vermeld, velen bij hun buitenvervolgingstelling als voorwaarde opgelegd hadden gekregen, dat zij drie jaar lang het toezicht van de Stichting zouden aanvaarden) - het maximum werd in '48 bereikt: vijftigduizend. Per I januari '50 stonden nog een kleine tienduizend vrijgelatenen onder toezicht.

XCMoeilijk werk! Wel riepen in '45 en '46 de kerken en de regering enkele malen op tot een verzoenende houding jegens allen die wegens hun 'fout' gedrag waren gestraft', maar het effect van die oproepen was beperkt. De stafleden van de Stichting die zich tot gemeentelijke instanties wendden om voor vrijgelatenen een betere behandeling te krijgen of die zich moeite gaven om in een bedrijf werk voor hen te vinden, stuitten vaak op tegenstand. Menige vrijgelatene trachtte naar een andere buurt of zelfs naar een andere woonplaats te verhuizen - daar waar hij oorspronkelijk gewoond had, werden hij en zijn gezinsleden vaak jaar in, jaar uit met de vinger nagewezen. Dat was door sommigen voorzien",

XC1 Kolfschoten was zo tactloos om in juni '46 de Joodse kerkgenootschappen te verzoeken om bij het gedogen en, zo mogelijk, bevorderen van de reïntegratie der vrijgelatenen in de samenleving 'de Christelijke naastenliefde' te betrachten. (aangehaald in Le-Ezrath Ha-am, p. xxx). 2 Toen in '47 voor buitenvervolginggestelde politieke delinquenten de mogelijkheid werd geopend, naar Nederlands NieuwGuinea te emigreren, gaven zich honderden gegadigden op. Met medewerking van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten vertrokken toen twee groepen: honderdnegentien man in mei '47, ca. honderd in maart '48. Dejongste was negentien, de oudste zeven-en-vijftig. Enkelen uit deze groepen kregen een functie bij het Binnenlands Bestuur maar de overigen werden na de overdracht van de soevereiniteit over Nederlands-Indië (behalve Nieuw-Guinea), begin '50 dus, naar Nederland teruggezonden.

635 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

door anderen niet. Voor allen werd het een grievende ervaring: de straf die door de overheid was opgelegd, was door velen al als onverdiend ervaren en daar kwam nu een straf bovenop die van de directe omgeving uitging.

XCHet zou niet zo vreemd zijn geweest wanneer het in latere jaren van de zijde der vroegere politieke delinquenten gekomen was tot een door verbittering gevoede, nogal brede actie in nationaal-socialistische zin. Die deed zich niet voor. Zeker, af en toe kwamen formaties naar voren die de oude ideologie beleden, maar aanhang van betekenis kregen zij niet. Daarbij valt te bedenken dat veruit de meesten die 'fout' waren geweest, al in de loop van de bezetting grondig gedemoraliseerd waren geraakt. Er bleef bij dezen na hun vrijlating veelal wrok bestaan over de ondervonden behandeling maar aan gemeenschappelijke actie hadden zij geen behoefte meer.

Slot

XC

XCEvenals de zuivering mag men de bijzondere rechtspleging aanduiden als een rechtstreeks uit de bezetting voortgevloeid, breed maatschappelijk proces dat diep in het leven van tienduizenden heeft ingegrepen. Wij herhalen de cijfers: tegen de honderdvijftigduizend Nederlanders werden vrijwel onmiddellijk, enkele duizenden later gearresteerd (minstens drieduizendvijfhonderd ten onrechte) en van hen werden ca.veertienduizend door de Bijzondere Gerechtshoven en bijna vijftigduizend door de Tribunalen veroordeeld en herkregen bijna negentigduizend hun vrijheid doordat zij voorwaardelijk buiten vervolging werden gesteld.

XCOp dit maatschappelijk proces is van meet af aan door sommigen kritiek uitgeoefend: algemeen was men van oordeel dat het te langzaam op gang kwam, er werd geschreven tegen de in het wetsbesluit Buitengewoon Strafrecht mogelijk gemaakte doodstraf en van ex-illegale groepen en personen weerklonken protesten telkens wanneer de regering voornemens was, grote groepen politieke delinquenten vrij te laten. Deze vormen van kritiek hebben wij gememoreerd - wanneer wij nu andere stemmen willen laten horen, dan hebben wij de Parlementaire Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945' op het oog alsmede enkele personen die èf bij de bijzondere rechtspleging een rol van betekenis hebben gespeeld, Of er zich in verdiept hebben: Duynstee, Langemeijer en Belinfante.

636 [PDF]
OORDEEL VAN DE ENQU~TECOMMISSIE

XCDe Enquêtecommissie schreef in haar in '5 I verschenen vijfde verslag niet over de bijzondere rechtspleging als zodanig maar louter over de aanloop daartoe: de strijd om de arrestatiebevoegdheid in het bevrijde Zuiden (haar oordeel daarover behandelden wij al in het aan dit onderwerp gewijde hoofdstuk van deel 10 a), de arrestaties benoorden de grote rivieren en de misstanden in de kampen van politieke delinquenten.

XCEerst iets over dat laatste.

XCDat de Enquêtecommissie de misstanden scherp veroordeelde, spreekt vanzelf - wij willen daar onzerzijds nog aan toevoegen dat er een pijnlijk contrast is tussen de straffen welke de bijzondere rechtspleging oplegde en het feit dat die misstanden slechts hebben geleid tot de veroordeling van zeventien personen. Uit de voorschriften vloeiden de misstanden niet voort - zij waren slechts mogelijk doordat er aanvankelijk in het geheel geen controle was op de uitvoering en men zich later in menig kamp aan reële controle heeft kunnen onttrekken. Men kan er begrip voor hebben dat kampbewaarders hun handen niet konden thuishouden wanneer zij geconfronteerd werden met politieke delinquenten die in hun naaste omgeving moorden en mishandelingen hadden gepleegd, maar velen zijn aanzienlijk verder gegaan: hûn misdragingen (eind december '5 I sprak advocaat-fiscaal Langemeij er in de slotzitting van de Bijzondere Raad van Cassatie van 'een zwaar misdadige uiting van een deel van ons volk' ') vormen een zwarte bladzij in de geschiedenis van de jaren '45 en '46.

XCTen aanzien van de arrestaties oordeelde de Enquêtecommissie dat deze benoorden de grote rivieren althans na de bevrijding van het westen veel te massaal waren geweest. De regering, meende zij, had moeten 'volstaan met een beperktere Algemene Lastgeving, dus met minder arrestaties' - dat zou 'op veel minder verzet zijn gestuit' dan met het grote vrijlatingsplan dat Schermerhorn in augustus '45 bekendmaakte, het geval was geweest.' Hoe die 'beperktere Algemene Lastgeving' dan had moeten luiden, werd door de commissie niet aangegeven. Had zij dat wèl pogen te doen, d.w.z. had zij bijvoorbeeld bepaald willen zien dat van allen die 'fout' waren geweest, de 'gewone' NSB'ers niet opgepakt moesten worden, dan zou zij tot de conclusie zijn gekomen dat vrijweloveral de gegevens ontbraken om te bepalen wie alleen maar lid was geweest van de NSB en verder niets kwalijks op zijn geweten had. Bovendien: zou,

I Toespraak van de advocaat-fiscaal in de slotzitting van de Bijzondere Raad van Cassatie, 29 dec. 1951, p. 6 {RvO, Call. Verzijl (271 b) lIe). 2 dl. V a, p. 527 2 8.

637 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

als men die laatsten met rust liet, voor hen niet een onleefbare situatie ontstaan waarbij het ook geenszins denkbeeldig was dat de animositeit van de buurt tot gewelddadigheden zou leiden? Voordat zij werden opgehaald door de arrestatieploegen van de BS, durfden diegenen die 'fout' geweest waren, zich in de eerste dagen na de bevrijding nauwelijks op straat te vertonen. Zij werden in hun woningen met rust gelaten juist omdat men wist dat zij spoedig zouden worden opgepakt en er stak dus in de niet-beperkte Algemene Lastgeving een element van bescherming tegen de volkswoede. Anders gezegd: wij achten de kritiek van de Enquêtecommissie niet juist. Zo ook Belinfante: 'Men mocht', schrijft hij, 'terecht verwachten dat zonder arrestatie van de politieke delinquenten' (allen!) 'de bevrijding met vele ongeregeldheden ... gepaard zou gaan. Dit is ... door de massale en voor ieder duidelijk zichtbare arrestaties voorkomen.' I Nu Duynstee.

XCHij, een van de twee ontwerpers van het wetsbesluit Politieke Delinquenten-I945 (dat o.m. de buitenvervolgingstelling door de procureursfiscaal mogelijk maakte) en de initiatiefnemer tot de oprichting van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten, had, schrijvend in '49 (de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie waren toen nog volop bezig), voor de bijzondere rechtspleging niet veel goede woorden over. 'Waarlijk', zo uitte hij zich in zijn Beschouwingen over en naar aanleiding van het politiek delict",

XC'ook al is waar dat de politieke delinquent de woede zelf opgewekt heeft, dat de chaos tot op zekere hoogte onvermijdelijk was, het gaat hier niet om wat spontaan uitbarsten bij de bevrijding. Het gaat om een geest, welke ook achter bureaus is gekweekt en in bepalingen is neergelegd, ... een geest welke veelal tot opvattingen en daden leidde die met de drift van een korte spanne tijds niets uitstaande had maar voortvloeide uit gestolde haat, uit kil fanatisme, uit een fataal gebrek aan normaal sociaal fatsoen, om te zwijgen van Christelijke naastenliefde.' 3

XCDuynstee was niet de enige die zo dacht - eerder achten wij zijn beschouwing typerend voor wat in die tijd in katholieke kringen en met name ook bij het Episcopaat werd gemeend. Dat laatste is overigens een veronderstelling onzerzijds. Haalt men zich evenwel voor de geest dat aartsbisschop de Jong in september '45 de zuivering al als een ziekelijk

XC1 Belinfante, p. 622. 2 In Den Bosch verschenen als uitgave 640 van het Geert Groote Genootschap. 3

638 [PDF]
DE KRITIEK VAN DUYNSTEE

verschijnsel beschouwde, dan mag men aannemen dat hij ook op de bijzondere rechtspleging veel tegen had - het was dan ook zijn opinie en die der overige bisschoppen dat het niet op de weg van de geestelijkheid lag, haar te bevorderen: de geestelijkheid was geïnstrueerd zich van elke positieve hulp bij het opsporen van politieke delinquenten te onthouden.' Welnu, de grondslag voor de bijzondere rechtspleging is in Londen gelegd door mr. J. R. M. van Angeren, een diep-gelovige katholiek, die als minister van justitie in het tweede kabinet-Gerbrandy alle wetsbesluiten geconcipieerd heeft waaruit de bijzondere rechtspleging is voortgevloeid - werd hij, werden de overige ministers, werd ook koningin Wilhelmina gedreven door 'gestolde haat', 'kil fanatisme' en 'een fataal gebrek aan normaal sociaal fatsoen, om te zwijgen van Christelijke naastenliefde'? Onzin! Er was bij hen allen sprake van gepaste verontwaardiging over het gedrag van allen die 'fout' waren geweest, van de overtuiging dat vervolging en bestraffing geboden waren, en van het besef dat beide zo goed mogelijk dienden te worden voorbereid en geregeld, ook om wilde uitbarstingen van volkswoede (een 'Bijltjesdag') te voorkomen.

XCVervolgens Langemeij er. Hij die de Bijzondere Raad van Cassatie talloze malen als advocaat-fiscaal had geadviseerd, schreef in '52 in het maandblad De Nieuwe Stem in een 'Terugblik op de bijzondere rechtspleging' dat deze door de Nederlanders tegemoet was gezien 'met een anachronistisch vertrouwen in de mogelijkheid van een onaanvechtbaarw.

1 Het bestaan van die instructie drong begin '47 door tot A. van der Noordaa, hoofd van de Politieke Recherche-Afdeling Collaboratie in Utrecht. In het Grootse minarie te Driebergen had van der Noordaa eigendommen ontdekt van de Duitser Rudolf Liffers die door de bijzondere rechtspleging werd gezocht. Liffers, een in Den Haag gevestigde zakenman, was o.m. geweest van eenjoodse onderneming, had op grote schaal levensmiddelen en sterke drank aan de bezetter geleverd en bij één gelegenheid drie controle-ambtenaren die bij hem een niet door een vervoers vergunning gedekte, voor Seyss-Inquart bestemde partij paling in beslag hadden genomen, aan de SDals gedenuncieerd. Van der Noordaa nam terzake aan de president van het Grootseminarie een verhoor af. Daarbij verklaarde de president, aldus van der Noordaa's rapport aan minister van Maarseveen, 'dat hij niet bereid was, zo Liffers terug mocht komen, hem bij de politie te melden, zoals wij verzochten en hij had beloofd. Hij had zich namelijk in verbinding gesteld met de hoogste kerkelijke autoriteit om te vragen, hoe in dit speciale geval te handelen. De kardinaal' (de aartsbisschop was in december '45 tot kardinaal benoemd) 'had hem bij monde van zijn secretaris doen weten dat hij zich zou hebben te gedragen naar richtlijnen, door de bisschoppen uitgegeven, waarin staat dat de geestelijkheid zich te onthouden heeft van elke positieve hulp aan de politie bij het opsporen van politieke delinquenten.' (rapport, z.d. (april 1947), van W. A. van der Noordaa aan de min. van justitie, Doc 1-1055, a-a)

639 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

wrekende gerechtigheid', 'met gevaarlijke illusies. Men heeft verwacht', zo ging hij verder, 'dat het aan ieder behoorlijk mens duidelijk zou zijn dat de straffen rechtvaardig waren zoals ze waren, dat ze niet anders, niet hoger en niet lager hadden kunnen zijn.' Dat was in het algemeen al veel te simpel gezien (ook het gewone strafrecht kende, aldus Langemeijer, geen 'beredeneerbaar rechtvaardige straf) maar er gold voor de bijzondere strafrechtspleging nog een andere moeilijkheid: 'deze, dat het vinden van de juiste strafmaat voor een groot deel berust op traditie en dat die traditie hier nu juist volkomen afwezig was.' 'Het kan wel haast niet anders', zo ging hij voort,

XC'of menige lezer zal de beschouwingswijze van het voorafgaande als cynisch voelen. 'Begrijp ik goed', kan de lezer vragen, 'dat Gij dus in enkele duizenden gevallen telkens vele jaren straf en soms de doodstraf helpt opleggen, terwijl Gij de juistheid van die beslissingen niet eens afdoende verantwoorden kunt?' Inderdaad, zo is het!! Evenmin als het geval is bij welke andere belangrijke ingreep in het maatschappelijkleven ook, kan men de strafrechtspleging stop zetten totdat men zeker is te beschikken over het inzicht waarvan men het bezit eigenlijk zou moeten verlangen, maar dat men daarom nog niet binnen zijn bereik heeft.' I

XCEerlijke zelfkritiek! In overeenstemming ook met de gang van zaken. Het is voor de Tribunalen maar vooral voor de procureurs-fiscaal bij de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie en voor de presidenten en leden van deze colleges een zoeken en tasten geweest, welke straffen geëist respectievelijk opgelegd dienden te worden. Evenmin als enig ander mensenwerk is hun werk perfect geweest: had men de norm aangehouden die uit de aan Max Blokzijl voltrokken doodstraf sprak (en a fortiori die welke sprak uit het in de zomer van' 45 aan drie willekeurige Nederlandse Waffen-SS'ers voltrokken doodvonnis), dan zou het tot vele duizenden executies zijn gekomen. Men is spoedig andere normen gaan aanleggen en men mag, het geheel van de uitspraken overziend, spreken van een beleid dat het midden heeft gehouden tussen overdreven gestrengheid en overdreven mildheid. Daarbij tekenen wij evenwel aan dat naar ons oordeel te weinig doodvonnissen zijn gewezen tegen de 'moordenaars' en 'Jodenjagers', dat de hogere Duitse functienarissen, met Rauter als enige uitzondering, te licht zijn gestraft (daarvan vormen de twaalf jaar die aan Harster werden opgelegd, het duidelijkste voorbeeld) en dat met name van Maarseveen laakbaar inactief is geweest

XCI G. E. Langemeijerin De Nieuwe Slem, VII, 3, p.

640 [PDF]
DE KRITIEK VAN BELINFANTE

ten aanzien van de mogelijke terugvoering naar Nederland van Duitsers die hier hadden moeten terechtstaan.

XCTenslotte Belinfante.

XCOp enkele punten uitte hij kritiek op de Londense wetgeving, d.w.z. op het Tribunaalbesluit: de daarin voorziene algemene verbeurdverklaring van goederen was in strijd met de Grondwet en met de als straf voorgeschreven tien jaar internering viel niet te werken. Hij merkte daarbij evenwel op dat de Tribunalen nimmer tot die algehele verbeurdverklaring zijn overgegaan en dat de tien jaar als enig mogelijke termijn al vervallen was voordat de Tribunalen in werking traden. Voorts achtte hij het niet gelukkig dat de Tribunalen niet opgezet waren als colleges die tot strafrechtspraak zouden overgaan (met alle waarborgen voor de gedaagde) maar tot administratieve tuchtrechtspraak - hij erkende evenwel dat van die bezwaren in de praktijk niet is gebleken: 'de Tribunalen (hebben) zich van stonde af aan als rechters opgesteld en de methoden van de onafhankelijke rechter toegepast. De deelneming van leken ... heeft deze gelukkige ontwikkeling niet in de weg gestaan. Het algemene oordeelover deze vorm van lekenrechtspraak is dan ook gunstig.' J Gezien deze erkenning achtten wij zijn verdere uitspraak dat men in Londen verstandiger zou hebben gehandeld door geen Tribunalen maar slechts Bijzondere Gerechtshoven in het leven te roepen (hij noemde het Tribunaalbesluit 'geen gelukkige greep' 2) door de feiten weerlegd. Trouwens, zou de Londense regering die weg zijn ingeslagen, dan zou de taak van de Bijzondere Gerechtshoven buitensporig zijn verzwaard: zij hebben in ruim 14 000 zaken uitspraak gedaan, de Tribunalen met hun 120 Kamers in bijna 50000.3

XCUitgesproken kritisch oordeelde Belinfante daarentegen over het gratiebeleid van de regering. Niet in alle opzichten! Met de eerste drie gratiegolven kon hij zich verenigen - problematisch daarentegen achtte hij de door minister Wijers geëntameerde vierde, toen de veroordelingenheeft geduurd, zich had uitgestrekt over een tijdvak dat men dan op ongeveer negen jaar zou moeten

I Belinfante, p. 608. 2 A.v. l Men kan zich voorts afvragen of het recht gediend is geweest met de tot in de zomer van '47 gehandhaafde bepaling dat diegenen die door een Bijzonder Gerechtshof waren veroordeeld, slechts met verlof van dat hof in beroep konden gaan bij de Bijzondere Raad van Cassatie. Dit heeft zijn bezwaren gehad, maar, zei Langemeijer eind december '51 in de slotzitting van de raad, 'ik geloof niet dat iemand de stelling zal willen verdedigen dat het belang der politieke delinquenten' (d.w.z. van de ca. veertienduizend die voor de hoven gedaagd waren) 'er bij zou zijn gebaat geweest wanneer de berechting die thans in het geheel zes jaar

641 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

van alle oudere wapendragers op gratie werden bezien (dat leidde al tot protesten van de Adviescommissie-Haga), Tegen de vijfde gratiegolf, op touw gezet door Struycken (nu werden de vonnissen van al diegenen die tien jaar hadden gekregen, op gratie bezien), protesteerde de Bijzondere Raad van Cassatie - hij protesteerde opnieuw, toen de AdviescommissieRöling begon na te gaan aan welke delinquenten die tot meer dan vijftien jaar veroordeeld waren, gratie kon worden verleend. Die commissie zette onder de ministers Mulderij e en Donker haar werk voort - het is Donker geweest die als eerste haar adviezen nauwelijks meer volgde. 'Het gratiebeleid', schrijft Belinfante, 'werd omgebogen. Intussen waren natuurlijk door de vorige gratiegolven de meeste gedetineerden in vrijheid gesteld.' ! De staatkundige verantwoordelijkheid voor al die gratiegolven (de latere kwamen er op neer dat personen die oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid gepleegd hadden, een strafvermindering ontvingen die aan alle commune misdadigers werd onthouden) ligt bij drie katholieke ministers (van Maarseveen, Wijers, Struycken) zij zijn het geweest die 'de barmhartigheid' hebben laten prevaleren. Daarbij past evenwel de opmerking dat hun collega-ministers (goeddeels leden van de PvdA, de CHU en de VVD) tegen het gratiebeleid geen principiële bezwaren hebben gehad, dat de Tweede Kamer in mei' 51 geen gebruik maakte van de mogelijkheid om haar afkeuring over dat beleid uit te spreken en dat het het kabinet-Schermerhom is geweest dat zich vinden kon in Kolfschotens voorstelom het aantal executies te beperken tot 'enkele tientallen' - een aantal dat genoemd werd, toen nog aan geen der ministers voor ogen kon staan, wat diegenen die tot de doodstraf veroordeeld zouden worden, persoon voor persoon op hun geweten hadden.

XCEr zijn, zoals eerder vermeld, 152 doodvonnissen in kracht van gewijsde gegaan, II met betrekking tot delinquenten die spoorloos waren. Geëxecuteerd zijn inderdaad slechts 'enkele tientallen': veertig veroordeelden. In de nota waarin Kolfschoten zijn voorstel toelichtte, kwam o.m. de zin voor: 'Het is zeer de vraag of een groot aantal executies door de bevolking op den duur zou worden verdragen' - dat was niet meer dan een veronderstelling. Een juiste? Er is reden tot twijfel. In maart '47 bleek bij een onderzoek van de publieke opinie dat kort na Zaaijers protest tegen het gratiebeleid werd gehouden, dat op de vraag: 'Wat moet er naar uw mening met terdoodveroordeelden gebeuren?' door 63 % van

XC1 Belinfante, p. 6 1

642 [PDF]
DE GRATIE VOOR DE 'VIER VAN BREDA'

de ondervraagden werd geantwoord: 'Onmiddellijk doodschieten', en dat slechts 22 % de opvatting huldigde dat in beginsel gratie moest worden verleend ('het doodvonnis niet uitvoeren').

XCHoe dit zij, het is vooral het gratiebeleid met betrekking tot de doodstraf geweest dat veler rechtsgevoel heeft gekwetst - bovendien heeft, zoals later bleek, de gratieverlening aan Lages, Fischer, Aus der Fünten en Kotälla een zware hypotheek gelegd op de Nederlandse samenleving. Waren dezen geëxecuteerd, dan zou het probleem van de Vier (later Drie, sinds '77 Twee) van Breda niet hebben bestaan. Van die vier kwam, menen wij, slechts Kotälla voor gratie in aanmerking, zulks wegens zijn gestoorde geestvermogens. De gratiëring van de overige drie is gevolg geweest van de weigering van koningin Juliana om de desbetreffende verzoeken af te wijzen en van het feit dat de betrokken ministers zich bij die weigering hebben neergelegd. Lages' gevangenschap werd, zoals eerder vermeld, in '66, veertien jaar later dus, afgebroken toen gemeend werd dat hij nog maar kort had te leven. Noch door koningin Juliana, noch door de bij de bedoelde gratiëringen betrokken ministers is voorzien dat de overige drie het symbool zouden worden van wat de bezetter Nederland had aangedaan, dat tegen het eventueel afbreken van hûn levenslange gevangenisstraf steeds krachtiger zou worden geprotesteerd door die groepen die mateloos onder de bezetter hadden geleden, en dat, toen de koningin in '80 afstand deed van de troon, Fischer en Aus der Fünten (Kotälla was drie jaar eerder overleden) nog steeds in de Strafgevangenis te Breda opgesloten zouden zijn.

XCIn het vorige hoofdstuk maakten wij er al melding van dat Blom,Hart en Schöffer in hun rapport De aifaire-Menten 1945-1976 drie fasen in de zuivering hebben onderscheiden - min of meer dezelfde drie fasen die de bijzondere rechtspleging naar hun oordeel zou hebben gekend: eerst een 'onbeheerste, wilde fase' met een 'hoge arrestatiegolf , vervolgens een 'zogenaamd ordelijke fase' (een fase 'van een steeds zorgvuldiger wordende gestrengheid enerzijds en een toenemende neiging om de 'lichte' gevallen en 'kleine' zaken zonder teveelomslag vlug af te doen en liefst geen nieuwe zaken te entameren') en tenslotte de fase 'van de illusoir gebleken catharsis', de 'fase van de tegenzin' en zelfs 'van het kwade geweten', van 'een schuldgevoel dat van binnen uit bij de voor

't

643 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

de bijzondere rechtspleging verantwoordelijk te achten instanties, bijvoorbeeld op Justitie, groeide' - 'van 1948 af aan lijkt', aldus de drie genoemde auteurs,

XC'de stemming om te slaan: de catharsis was niet meer, zoals de oud-illegalen zo nadrukkelijk betoogden, de slappe vertoning, gefrustreerd door machten van buitenaf, maar leek de trekken te krijgen van een schandelijke 'inquisitie' die als zodanig verkeerd was opgezet en aan de 'inquisiteurs' en hun aanhang misplaatste protectie en onverdiend profijt verschafte.' I

XCDat klinkt allemaal heel aantrekkelijk maar is, menen wij, wat de gebeurtenissen tijdens die drie fasen betreft, in verscheidene van zijn formuleringen in strijd met de feiten.

XCDe 'hoge arrestatiegolf' was niet 'onbeheerst' of 'wild' maar vloeide uit de Algemene Lastgeving voort (wij achten het niet excessief dat rond één op de veertig arrestaties ongegrond is geweest) - onbeheerst en wild was wat er op volgde: de eerste periode in de kampen.

XCMet de kwalificatie van de 'tweede fase' kunnen wij ons verenigen, met dien verstande dat wij het woord 'zogenaamd' zouden willen schrappen en dat 'de neiging om liefst geen nieuwe zaken te entameren' zich slechts duidelijk heeft voorgedaan bij de vervolging van de (economische) collaboratie, welke vervolging met de opheffing, I juli '47, van de laatste Politieke Recherche Afdelingen Collaboratie als het ware werd afgeknepen.

XCWat de derde fase betreft: 'de tegenzin', 'het kwade geweten', 'een schuldgevoel', een catharsis die was gaan lijken op 'een schandelijke inquisitie' die als zodanig verkeerd was opgezet en aan de 'inquisiteurs misplaatste protectie en onverdiend profijt verschafte' - dat zijn allemaal formuleringen die, menen wij, bepaald werden door het feit dat de drie onderzoekers zich op de Menten-affaire moesten concentreren, waarmee de Velser-affaire werd verbonden. Dáárin hebben bladen als De Ochtendpost en De Telegraaf inderdaad geageerd op een wijze die door de voor die derde fase gebruikte termen wordt gedekt - die bladen werden evenwel slechts door een minderheid gelezen en wij zien geen aanleiding om te veronderstellen dat de publieke opinie als geheel van '48 af zo negatief heeft geoordeeld over de bijzondere rechtspleging als geheel. Dat allen die 'fout' waren geweest, waren gestraft, vervulde haar niet met 'tegenzin' en gafhaar geen 'kwaad geweten' en in het beleid van Justitie

I 1945-1976, p. I93--95.

644 [PDF]
EINDE?

hebben wij geen 'schuldgevoel' kunnen ontwaren maar een naar ons oordeeljegens velen misplaatste barmhartigheid, die niet pas in '48 maar al in '45 werd aanbevolen. Overheidsbeleid gaat in een democratische samenleving altijd met publieke kritiek gepaard - welnu, wij menen dat er in de betrokken jaren meer kritiek is geweest op de zuivering dan op de bijzondere rechtspleging. Dat is ook begrijpelijk: de zuivering hield, voorzover zij naar buiten trad, de beoordeling in van diegenen die 'fouten hadden gemaakt' en de bijzondere rechtspleging de berechting van diegenen die 'fout' waren geweest - het tweede was aanzienlijk eenvoudiger dan het eerste.

XCHet opheffen van de Bijzondere Raad van Cassatie, 31 december 'SI, betekende, leek het, het einde van de bijzondere rechtspleging - ruim drie jaar later kon de regering, zonder dat er veel protesten weerklonken, bepalen dat wie de tiende verjaardag van de bevrijding wenste te vieren, maar een snipperdag moest opnemen. Het zag er naar uit alsof achter de bezettingstijd en het bezettingsleed een punt was gezet.

XCMaar neen. Er groeide in de loop van de jareneen ander inzicht en er werden andere normen naar voren gebracht.

'60

XCWat het eerste betreft, denken wij aan het feit dat men ging beseffen dat oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid speciale, bij uitstek streng te bestraffen misdaden zijn. Vooral de actie van Simon Wiesenthalleidde er toe dat in landen als de Bondsrepubliek Duitsland en in Nederland bij de wet werd bepaald (ten onzent indat zij niet voor verjaring in aanmerking komen. Daar vloeide uit voort dat men in de Bondsrepubliek, waar men aan het einde van de jarenmet het opsporen en berechten van oorlogsmisdadigers was begonnen, enkele Duitsers die in Nederland vooral bij de ]odendeportaties actief waren geweest en daar of niet of te licht voor waren gestraft, alsnog ging vervolgen (Harster enK Gemmeker, devan Westerbork' die twaalf resp. negen jaar hadden gekregen, en W. Zöpf, hoofd van het4 in Harsters staf enSlottke, hoofd van de afdelingbij4 die zich aan alle berechting

'71) A. G.

645 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

hadden weten te onttrekken') en dat de Nederlandsejustitie zich alsnog moeite ging geven, de Nederlandse politieke delinquenten die niet berecht waren of na hun berechting ontvlucht waren", alsnog te berechten, alsmede de ernstigste gevallen die voorkwamen in de dossiers van het Bureau Opsporing Oorlogsmisdrijven, Of naar Nederland uitgeleverd te krijgen Of in de Bondsrepubliek (waar uitlevering krachtens de Grondwet niet toegestaan is) te doen berechten. Het was een te waarderen streven maar het leverde weinig op.

XCKomen wij tot de andere normen dan die welke in de eerste naoorlogse jaren golden, dan denken wij vooral hieraan dat, zoals al in hoofdstuk I vermeld, bij de kritische herbezinning op de bezettingstijd die zich van de tweede helft van de jaren '60 af ging aftekenen, veel scherper werd geoordeeld over elke vorm van feitelijke hulpverlening aan de bezetter. Waarom, zo werd gevraagd, waren secretarissen-generaal als Frederiks, Tenkink en Hirschfeld niet vervolgd, waarom had men het op de polities ector waar zo zwaar gezondigd was, gelaten bij de vervolging van politiefunctionarissen die 'fout' waren geweest, waarom was de vervolging van de (economische) collaborateurs niet veel verder gekomen dan die van de 'bunkerbouwers' en had zij, enkele uitzonderingen daargelaten, halt gehouden voor het grote bedrijfsleven? Het antwoord gaven wij al in het vorige hoofdstuk: in de zuivering kwamen de maatschappelijke krachten tot uitdrukking die de samenleving in die eerste naoorlogse jaren bepaalden, welnu: voor de bijzondere rechtspleging geldt hetzelfde.die bij verstek ter dood waren veroordeeld en vijftien die bij verstek levenslang hadden

I Van Gemmeker kon niet bewezen worden dat het lot van de gedeporteerde Joden hem bekend was; Harster en Zöpf gaven tijdens hun proces ('67) toe dat dat hun wèl bekend was geweest - Slottke bleef het ontkennen. Harster kreeg vijftien jaar gevangenisstraf (met aftrek van zijn detentie in Nederland), Zöpf negen jaar, Slottke vijf jaar. Bovendien werd, maar slechts onder druk van de internationale publieke opinie, in Oostenrijk een proces gevoerd tegen dr. Erich Rajakowitsch, die de deportaties uit Nederland had helpen voorbereiden en die door Wiesenthal was opgespoord - hem werd op grond van zijn verantwoordelijkheid voor de deportatie van een aantal Nederlandse Joden uit Frankrijk anderhalf jaar gevangenisstraf opge legd. Wij vermelden in dit verband dat in de Bondsrepubliek een vervolging van Erich Deppner, hoofd van de van Harsters en Schöngarths staf, die O.m. de minstens vierhonderdvijftig illegale werkers had uitgekozen die van eind juli tot begin september '44 uit het concentratiekamp Vught waren weggevoerd en doodgeschoten, op juridische gronden niet mogelijk bleek. 2 Daaronder veertien

646 [PDF]
PROCESSEN ELDERS

XCOok de andere in Europa bezette landen hebben een bijzondere rechtspleging gekend - als wij hierover iets schrijven, willen wij ons beperken tot Noorwegen, Denemarken, België en Frankrijk.

XCIn Noorwegen (bevolking in '45 nog geen derde van die van Nederland) zijn acht-en-veertigduizend politieke delinquenten veroordeeld en van hen zeven-en-dertig (onder wie twaalf Duitsers) terechtgesteld.

XCIn Denemarken (bevolking in '45 bijna twee-vijfde van die van Nederland) zijn ruim veertienduizend politieke delinquenten veroordeeld en van hen zes-en-veertig (onder wie vier Duitsers) terechtgesteld.

XCIn België (bevolking in '45 ongeveer die van Nederland) zijn drie-envijftigduizend politieke delinquenten veroordeeld en van hen tweehonderdtwee-en-veertig terechtgesteld.

XCIn Frankrijk tenslotte (bevolking in '45 vier-en-een-half maal de Nederlandse) zijn bijna negentigduizend politieke delinquenten veroordeeld en van hen zevenhonderdzeven-en-zestig terechtgesteld. Frankrijk heeft evenwel bovendien een langgerekte 'Bijltjesdag' gekend: diverse illegale groepen hebben er in de eerste weken en maanden na de bevrijding het recht in eigen handen genomen en (men houde in het oog dat de Tweede Wereldoorlog nog in volle gang was) afgerekend met diegenen die zij als hun gevaarlijke tegenstanders hadden leren kennen of meenden te hebben leren kennen. Daarbij zijn helpers van de bezetter maar ook wel tegenstanders uit de illegaliteit en onschuldigen om het leven gebracht. Het totale aantal van deze wilde, hoofdzakelijk door communisten uitgevoerde executies wordt geschat op ca. 10000.

XCWij coneluderen dat, wat de genoemde landen betreft, het aantal op een wettelijke basis berustende terechtstellingen naar verhouding nergens lager is geweest dan in Nederland, terwijl toch ten onzent de omvang van de misdaden tegen de menselijkheid (men denke slechts aan de ]odendeportaties) groter was geweest dan in Noorwegen en Denemarken.

XCWat onderscheidt nu de zuivering en de bijzondere rechtspleging van het derde uit de bezetting voortgevloeide maatschappelijke proces, het

647 [PDF]
BIJZONDERE RECHTSPLEGING

rechtsherstel, waaraan wij hoofdstuk 6 zullen wijden? Het is dit: de zuivering en de bijzondere rechtspleging hebben vele malen de publieke opinie beroerd en het rechtsherstel heeft zich met slechts één uitzondering (het rechtsherstel met betrekking tot de effecten die door de bezetter aan Joden ontroofd waren) in stilte voltrokken. Dat mag geen reden zijn om het niet in zijn oorsprong, in zijn gecompliceerdheid

648 [PDF]