Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 12 – Epiloog (1e band)

Alle delen:

1234-14-25-15-26-16-27-17-28-18-29-19-210a-110a-210b-110b-211a-111a-211b-111b-211c12-112-21314-114-2reg

Inhoud

XC

XCJoodse zaken VI 333 337 340 349 357 358 364 377 386 393 4 0I 4°4 4 2 5 43° 440 446 464 465 469 475 486 498 506 5 2 7 543 6IO 624 63 2

INHOUD

De effecten uit Joods bezit 692 Slot 705 Hoofdstuk 7 - De worsteling met de Republiek Indonesië 710 De internationale achtergrond 715 De Republiek 723 'Bersiap ' 723 Spreken met Soekarno ? 748 Geen akkoord met de Republiek 757 Borneo / De Grote Oost 767 De oorlogsvrijwilligers ingezet 772 Malino / Den Pasar 776 Commissie-Generaal/ Linggadjati 781 Eerste Politionele Actie 816 Het Nederlands-Indische gouvernement 867 Berechting der Japanners 885 'Verdeel en heers' 903

XCTweede Politionele Actie 923 Naar de soevereiniteitsoverdracht 993 Excessen 101 I Nasleep 1061 1~3 Hoofdstuk 8 - Nabeschouwing lI07 Datumlijst 1945-1949 lI25 Bijlage I De Nederlandse ministeries 1945-1951 lI30 Bijlage 2 F. van der Veen: Het optreden van de Nederlandse en de Republikeinse strijdkrachten lI34 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten lI50 Lijst van illustraties Lijst van kaarten 1155 Register 1157

Hoofdstuk I: Anno 1985

XC

XCHet is zaterdag 4 mei 1985. Overal waar Nederlanders wonen of bijeen zijn, wordt het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa herdacht, voor de veertigste maal al. Die zaterdag staat in het teken van rouw - zondag de yde zal als de nationale bevrijdingsdag gevierd worden.

XCEr is op die zaterdag des middags in Washington een groep Nederlanders bijeen: de ambassadeur, leden van zijn staf, functionarissen van in de Amerikaanse hoofdstad gevestigde internationale organisaties, vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven, toeristen; de meesten zijn vergezeld van hun echtgenoten, sommigen ook van hun kinderen. Tot die groep behoren ook mijn tweede vrouw (mijn eerste, metgezellin in de Londense jaren, is ruim vijf jaar eerder overleden) en ik. Alvorens naar Washington te komen, heb ik in Californië aan drie universiteiten en aan het wetenschappelijk centrum dat de naam draagt van mijn vriend Simon Wiesenthal, voordrachten gehouden over de Jodenvervolging in bezet Nederland - in Washington dien ik nog op een door de ambassade belegde bijeenkomst te spreken over Amerika's aandeel aan de bevrijding van ons vaderland.

XCVan Washington uit gezien ligt aan de overzijde van de rivier de Potomac Arlington National Cemetery, de laatste rustplaats van meer dan honderdvijftigduizend Amerikanen: militairen en burgers, van hoog tot laag; ook twee presidenten zijn er begraven, een van hen John F. Kennedy, die in 1963 werd vermoord. Nagenoeg in het centrum van dit immense, in een golvend landschap aangelegde kerkhof rijst een sober monument op: het graf van de Onbekende Amerikaanse Soldaat. Bij de voet van dat monument zal de ambassadeur een krans plaatsen. Een Amerikaanse erewacht, gevormd uit militairen van land-, zee- en luchtmacht, komt aanmarcheren en stelt zich in perfecte orde op. Strakblauw is de lucht - het is warm, warmer dan in die tijd van het jaar in Nederland.

XCDaar, aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, zal om acht uur des avonds twee minuten stilte in acht worden genomen - acht uur in Nederland is twee uur in Washington.

XC

ANNO 1985

gesprekken. De groep Nederlanders zwijgt en weet zich in dit zwijgen verbonden met Nederland, verbonden ook met het verleden. Uit brein en hart stijgen beelden op. Ik denk aan mijn vlucht naar Londen, aan de jaren van werkzaamheid bij Radio Oranje, aan de zoveellangere periode waarin ik in Amsterdam belast was met de dagelijkse leiding van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, aan de gestage arbeid aan Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, maar vooralook aan mijn vader, moeder, zusje en zovele familieleden en vrienden, de meesten in '43 vergast in Sobibor, aan mijn tweelingbroer die in maart of april '45 in of bij een kamp in de Harz werd afgemaakt of anderszins om het leven kwam.

XCHoe is mijn leven, hoe is dat van ongeteld velen door de oorlog getekend!

XCVeertig jaar ligt die oorlog achter ons. De wereld is veranderd, Nederland is veranderd. Maar gevoelens veranderen niet en het is alsof de katastrofe zich gisteren voltrok.

XCDe wereld is veranderd en Nederland is veranderd, schreven wij.

XCIn welke opzichten?

XCDaarvan dienen wij al daarom een beeld te geven, hoe beknopt ook, omdat de te vermelden gegevens nodig zijn, wanneer wij in de Nabeschouwing de vraag zullen trachten te beantwoorden welk effect de Tweede Wereldoorlog heeft gehad op de ontwikkelingen die zich in de nadien verstreken veertig jaar in het Koninkrijk der Nederlanden hebben voorgedaan.

Andere wereld

XC

XCDe twee atoombommen die in augustus '45 de doorslag gaven bij Japans besluit om te capituleren, waren de enige waarover de Verenigde Staten toen beschikten. Zij hadden het vermogen om er per maand twee aan toe te voegen en zij waren op dat moment de enige mogendheid welke de technische problemen die bij de vervaardiging van atoomwapens rezen, onder de knie had gekregen. Dat monopolie duurde vier jaar. Spionnen

Indextermen: Atoombewapening, Japan, Sobibor
ATOOMWAPENS

hadden de Sowjet-Unie gegevens geleverd met betrekking tot de oplossingen die de Amerikanen hadden gevonden, en die spionage bevorderde dat de Russen in september '49 een eerste proefexplosie tot stand konden brengen. Drie jaar later, in ' 52, waren de Amerikanen de eersten die over op waterstof gebaseerde atoombommen beschikten, duizend maal krachtiger dan die welke uranium als grondstof hadden, maar binnen een jaar bleken de Russen ook die achterstand te hebben ingehaald. Zij waren op hun beurt de eersten die in ' 57 een onbemande en in '61 een bemande satelliet om de aarde in omloop brachten. Nadien werden steeds vernuftiger raketten geconstrueerd, ook voor intercontinentale afstanden - nog later ging men trachten, de Russen al in de jaren '70, de Amerikanen in de jaren '80, afweersystemen te ontwikkelen die atoomraketten zouden kunnen uitschakelen. In '85 bezitten zowel de Verenigde Staten als de Sowjet-Unie een arsenaal aan atoomwapens dat, wordt het ooit in aanzienlijke omvang gebruikt, hoogstwaarschijnlijk het einde zal betekenen van de menselijke beschaving.

XCIn laatstgenoemd jaar hebben nog vier andere mogendheden de beschikking over atoomwapens, in heel veel geringere aantallen overigens: Groot- Brittannië dat in alle sinds de Tweede Wereldoorlog verstreken jaren Amerika's trouwste bondgenoot was; Frankrijk dat een eigen machtspositie heeft wensen te behouden; China dat, hoewel communistisch geworden, overhoop ligt met de Sowjet-Unie, aangezien deze is blijven weigeren, Aziatische gebieden die traditioneel tot China hadden behoord maar die door het keizerlijk Rusland geannexeerd waren, af te staan; het in '48 gestichte Israël tenslotte dat zich, zover men redelijkerwijs vooruit kan zien, een klein eiland weet te zijn in een zee van in wezen vijandige Arabische staten. Daarnaast zijn er nog twee mogendheden: India en Pakistan, die beide in staat zijn op korte termijn tot de vervaardiging van atoomwapens over te gaan.

XCVelen zijn er, ook in Nederland, die door de voortdurend opgevoerde atoombewapening ernstig verontrust zijn en in wier denken het pacifisme dat na de Eerste Wereldoorlog in Nederland met name in linkse kringen tot diep in de jaren '30 had gedomineerd, tot nieuw leven is gekomen - anderen die, bij alle verontrusting, de wederzijdse opeenstapeling van wapens tot massale vernietiging van menselijk leven, ja van alle leven, niet zien als een aanloop tot een nieuwe wereldoorlog maar als een middel om pressie uit te oefenen; de technische bewapeningswedloop, aldus dezen, is niet oorzaak van de bestaande reële tegenstellingen maar gevolg en zij vertrouwen dat die supermoderne wapenen nimmer op grote schaal zullen worden ingezet.

ANNO

XCWat die tegenstellingen betreft: hoe simpelleek de wereld in '4S! De Organisatie der Verenigde Naties, in de zomer van dat jaar in San Francisco opgericht, telde slechts een-en-vijftig leden - zes die tot het door de Russen gedomineerde Oostblok behoorden: de Sowjet-Unie, Wit-Rusland, de Oekraïne (om de instemming der Russen met de opzet der Verenigde Naties te verwerven hadden Roosevelt en Churchill er in berust dat de Sowjet-Unie door drie lidstaten zou zijn vertegenwoordigd), Polen, Tsjechoslowakije en Joegoslavië, vijf-en-veertig die Of van het Westblok deel uitmaakten àf, als het op stemmen aankwam, meestal met dat Westblok meestemden, en binnen dat Westblok waren het in de regel de Verenigde Staten die de toon aangaven. Veertig jaar later evenwel tellen de Verenigde Naties honderdnegen-en-vijftig lidstaten: niet alleen zijn de mogendheden met welke de Geallieerden en de Sowjet-Unie in oorlog waren geweest, er geleidelijk in opgenomen maar vooralook heeft het dekolonisatieproces er toe geleid dat in Azië, Oceanië, het Caraïbisch gebied en met name in Afrika nieuwe staten zijn ontstaan die tot de VN zijn toegelaten. De meeste van die nieuwe staten behoren tot wat men 'de Derde Wereld' is gaan noemen: een wereld welks armoede schril afsteekt bij de gestegen welvaart in de industrieel ontwikkelde landen. Die tegenstelling werd, alle verleende hulp ten spijt, alleen maar scherper.

XCOpmerkelijk is dat het niet tot een Derde Wereldoorlog kwam: niet in '48, toen de Sowjet-Unie door middel van een blokkade Amerikanen, Britten en Fransen trachtte te bewegen tot het opgeven van hun positie in de westelijke helft van de vroegere hoofdstad van het Derde Rijk, Berlijn; niet in 'So, toen communistisch Noord-Korea het tot de Amerikaanse machtssfeer behorende Zuid-Korea aanviel; niet in '62, toen president Kennedy wenste te verhinderen dat de Sowjet-Unie atoomraketten installeerde op Cuba; niet in '67, toen Israël, door de Verenigde Staten gesteund, het met de Sowjet-Unie verbonden Egypte een zware nederlaag toebracht; niet later in de jaren '60, toen de Verenigde Staten van het door hen gesteunde Zuid-Vietnam uit communistisch NoordVietnam op de knieën trachtten te dwingen (een poging die deerlijk mislukte); niet in '73, toen Israël, nu door Egypte aangevallen, bij zijn verdediging de Egyptische strijdkrachten in een nagenoeg hopeloze positie bracht - en zo zouden wij meer voorbeelden kunnen geven. De kern van de zaak was steeds dat de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie uit welbegrepen eigenbelang een ten top gevoerde directe confrontatie uit de weg gingen. Wèl gaf elk economische en veelalook militaire hulp aan betrouwbaar geachte regimes in de Derde Wereld (of aan opposanten

GEEN DERDE WERELDOORLOG

tegen die regimes) maar ook daarbij werden de vitale belangen van de grote tegenspeler steeds ontzien.

XCGeen wereldoorlog dus -lokale oorlogen, burgeroorlogen ook, waren er jaar in, jaar uit in overvloed.

XCDe grens die de twee supermogendheden in acht wensten te nemen, speelde vooralook in Europa een grote rol.

XCIn de Tweede Wereldoorlog was het bondgenootschap tegen Duitsland en Italië op wederzijdse opportuniteit gebaseerd: intieme samenwerking was er geweest tussen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië (de Geallieerden), niet tussen deze en de Sowjet-Unie. Dat bondgenootschap viel dan ook spoedig uiteen. Wederzijds wantrouwen speelde daarbij een grote, ja een dominerende rol: wantrouwen bij de Russen dat de Amerikanen en Britten voornemens waren de Sowjet-Unie te vernietigen, althans haar te verdringen uit de gebieden in Midden-Europa en op de Balkan die zij had bezet - wantrouwen bij Amerikanen en Britten dat de Sowjet-Unie er op uit was, geheel Europa aan zich te onderwerpen. Van het afgesproken gemeenschappelijke bestuur van het verslagen en bezette Duitsland (en van Oostenrijk dat na Duitslands ineenstorting weer een aparte republiek was geworden) kwam niets terecht: bezet West-Duitsland werd mèt West-Berlijn steeds duidelijker in de Westelijke wereld opgenomen, bezet Oost-Duitsland van meet af aan in de Russische sfeer. Dat laatste betekende dat een communistische minderheid aan de macht geholpen werd en met tyrannieke onderdrukking van alle andersgezinde stromingen haar stempel drukte op het gehele openbare leven. Niet alleen in Oost-Duitsland speelde zich dat proces af maar ook in Polen, Roemenië, Hongarije en Bulgarije (en in Joegoslavië door krachten van binnen uit). De daardoor reeds gewekte ongerustheid werd belangrijk versterkt, toen een communistische minderheid begin '48 tenslotte ook in Tsjechoslowakije de macht greep: Groot-Brittannië, Frankrijk en de drie Benelux-landen (hun samengaan was in de oorlog in Londen voorbereid) sloten zich aaneen tot de Westeuropese Unie - het belangrijkste gevolg van dat symptoom van de wil om een gemeenschappelijk afweerfront op te bouwen was dat met volledige inschakeling van de Verenigde Staten (en Canada) in april '49 de Noordatlantische Verdragsorganisatie, de Navo, tot stand kwam. Dat was een vorm van

ANNO 1985

geïntegreerde militaire samenwerking met aan het hoofd een Amerikaanse opperbevelhebber (General Eisenhower was de eerste). Amerika's deelneming aan de Navo lag in de lijn van de Amerikaanse politiek: in ,46 had president Truman aangekondigd dat hij hulp zou bieden aan staten die door de Sowjet-Unie bedreigd werden en in '48 had het Congres op voorstel van de regering besloten, de opbouw van de door de oorlog geschonden economie der Europese staten te bevorderen door een voor die tijd gigantisch hulpprogram: de Marshall-hulp, genoemd naar de vroegere stafchef van het Amerikaanse leger die als president Trumans Secretary of State (minister van buitenlandse zaken) als eerste dat denkbeeld had gelanceerd. Daarbij was een belangrijke rol gespeeld door de beduchtheid dat, als het niet tot een wederopbouw zou komen van het Westeuropese bedrijfsleven, een voortdurende misère de cornmunistische partijen (deze hadden met name in Frankrijk en Italië een sterke aanhang gekregen) aan de macht zou brengen.

XCDe Marshall-hulp had het beoogde effect en de Navo hield de SowjetUnie in toom. De betekenis van de nieuwe verdragsorganisatie lag vooral hierin dat de Verenigde Staten ten nauwste betrokken werden en bleven bij de verdediging van de niet-communistische landen in Europa - verder ging de opzet niet. In '53 kwam het tot grote anti-communistische stakingen in Oost-Duitsland, in '56 tot een indrukwekkende volksopstand in Hongarije, in '68 tot een massaal zich afkeren van het traditionele communisme in Tsjechoslowakije en in al die gevallen grepen Russische troepen in en verhinderden dat de diepe weerzin van de betrokken volkeren tegen het hun opgelegde dwangsysteem tot een wijziging van regime leidde.

XCDe Navo onthield zich van ingrijpen.

XCWas Groot-Brittannië van meet af aan een stuwende factor bij de opbouw van een gemeenschappelijke afweer jegens de Sowjet-Unie, deelneming aan het proces van politiek-economische integratie in West-Europa werd enkele tientallen jaren lang afgewezen: de Britten hadden nooit deel uitgemaakt van wat zij 'het Continent' noemden en stelden prijs op handhaving van hun speciale band met de Verenigde Staten alsook met de landen van het Britse Gemenebest. Het gevolg was dat zij terzijde bleven staan toen het in West-Europa kwam tot op integratie gerichte

EUROPESE INTEGRATIE

economische samenwerking. Daartoe werd in '5 I een eerste stap gezet: in de vorm van de Europese Kolen- en Staalgemeenschap werd door de drie Benelux-landen, Frankrijk, Italië en de (in '49 opgerichte) Duitse Bondsrepubliek een gemeenschappelijke markt gevormd voor steenkool en staal die een Hoge Autoriteit als leidend orgaan kreeg; de onbeperkte nationale soevereiniteit die, wat Europa betrof, in wezen al prijsgegeven was op militair gebied, werd nu dus afgestaan op twee belangrijke sectoren van het economische leven. Dat was slechts een begin. Op I januari' 58 begon de Europese Economische Gemeenschap, de EEG, te functioneren mèt een (over weinig macht beschikkend) Europees Parlement en mèt een overeenkomstige organisatie op het gebied van de atoomenergie: de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie oftewel Euratom. De Europese Kolen- en Staalgemeenschap, de EEG en Euratom werden in '67 samengevoegd. Zo ontstond de Europese Gemeenschap oftewel de EG. Nadien werden nog andere landen tot de Gemeenschap toegelaten: Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken in '73, Griekenland in '82, Spanje en Portugal in '85 - het vertrouwen van de oprichters was niet beschaamd: de praktijk had aangetoond dat de grotere markt een wezenlijke factor was geweest bij de groei van de produktie en bij de stijging van de welvaart en van die voordelen wilden na de zes oprichters ook anderen profiteren.

XCWerd met dat alles de eenheid van het niet-communistische deel van Europa gerealiseerd? Nog niet.

XCIn het merendeel van de Duitse landen was in 1834 een Tolunie tot stand gekomen - nadien had het zeven-en-dertig jaar geduurd eer als uitvloeisel van de Frans-Duitse oorlog van 1870-71 het Duitse Keizerrijk was gesticht, welks samenstellende delen evenwel nog een zekere mate van autonomie kenden. Pas ruim zestig jaar later, onder Hitler, was Duitsland een echte eenheidsstaat geworden. Bedenkt men daarbij dat de Duitsers ook in de negentiende eeuw één taal spraken en zich van een gemeenschappelijk historisch verleden bewust waren, dan is in 1985 duidelijk dat in het niet-communistisch deel van Europa (waar vier landen een eigen koers varen: Noorwegen, sterk door zijn aardoliereserves voor de kust, Zweden, prat op zijn isolement, Zwitserland, principieel afzijdig', en Oostenrijk, tot neutraliteit verplicht krachtens het verdrag waarmee het in' 55 zijn onafhankelijkheid herkreeg) de volledige staatkundige eenwording, zo zij ooit verwezenlijkt wordt, in elk geval nog lange tijd op zich zallaten wachten. Er zijn barrières die diep in de

XC1 Het is ook geen lid van de Organisatie der Verenigde Naties.

ANNO 1985

historie van elk volk wortelen - een 'Europees bewustzijn' bestaat nog maar nauwelijks. Anderzijds zijn er krachtige economische factoren die naar verdergaande eenwording stuwen: nieuwe produktietechnieken die alleen in supranationaal verband kunnen worden toegepast èn de wenselijkheid om de EG in staat te stellen, het hoofd te bieden aan de concurrentie van de Verenigde Staten en van Japan.

XCWat dat laatste land betreft: was in '45 zijn droom vervlogen om binnen afzienbare tijd met militaire middelen de sterkste mogendheid ter wereld te worden, het lijkt wel of Japans machthebbers zich nadien hebben voorgenomen op economisch gebied te bereiken wat aan een vorige generatie op militair gebied mislukt is - anno '85 heeft het land, welks bevolking nog steeds gekenmerkt wordt door een grote mate van gedisciplineerdheid, zich ontwikkeld tot een centrum voor de vervaardiging, op de meest efficiënte wijze, van de meest geavanceerde industriële produkten.

XCEen andere wereld, niet langer door Europa gedomineerd! Maar in veelopzichten dezelfde: vervuld zo al niet van oorlog, dan toch van strijd. Strijd van arme volken onderling èn tegen de rijke. Strijd binnen menig volk van de niet-bezittenden tegen de bezittenden. Strijd van minderheden om meer autonomie. Strijd om fundamentele menselijke vrijheden die in de totalitair geregeerde staten (daaronder de communistische en een groot aantalonafhankelijk geworden koloniën) met voeten getreden worden. Strijd vanuit religieus en politiek fanatisme dat zich in telkens nieuwe vormen openbaart. Het is een veelvormige strijd - gevoerd terwijl de mensheid als geheel voor het eerst sinds haar tot in de vroegste prehistorie teruggaande ontwikkeling langs de rand van de afgrond loopt.

Ander Nederland

XC

XCIn de zeventiende eeuw was de Republiek der Verenigde Nederlanden, hoe klein ook, een der machtigste staten van Europa en in de negentiende ging het jonge Koninkrijk geleidelijk een speciale positie innemen dank zij het bezit van het meest profijtelijke koloniale gebied ter wereld: Nederlands-Indië. Een grote mogendheid was Nederland niet meer maar het voelde zich verheven boven de talloze kleine. In de wereldeconomie en speciaal in de economie van Europa vervulde het als handelsland een bemiddelende functie - het onthield zich van deelneming aan de mili

NEDERLANDS BUITENLANDS BELEID

taire bondgenootschappen die tussen zijn handelspartners gesloten werden. Het was neutraal. Die neutraliteit werd in de Eerste Wereldoorlog ontzien - was dat niet het geval geweest, dan zou al in '14-'18 zijn aangetoond hoe zwak Nederland was.

XCDat laatste bleek in mei '40: na vijf dagen strijd moest het capituleren.

XCNa de bevrijding van het gehele land was de eerste impuls het zelfstandigheidsbeleid te hervatten. In de jaren '20 en het begin van de jaren ,3a was vertrouwd dat de Volken bond grote conflicten zou kunnen bezweren - dat vertrouwen, hoezeer ook beschaamd, herrees als vertrouwen in de prille Organisatie der Verenigde Naties: nauwere samenwerking in Europa en a fortiori Europees federalisme werden afgewezen. Spoedig bleek dat dit beleid gebaseerd was op illusies. Nederland was niet in staat zijn gezag in Nederlands-Indië te herstellen en werd dus op Europa teruggeworpen. De eerste twee naoorlogse kabinetten: het kabinet-Schermerhorn ('45-'46) en het kabinet-Beel ('46-'48) hadden gehoopt dat het in dat Europa zou komen tot blijvende samenwerking tussen West en Oost, in welk kader de economische eenheid van Duitsland, Nederlands belangrijkste vooroorlogse handelspartner, zou worden gehandhaafd en Nederland toegang zou krijgen tot de Oosteuropese markt. Niets daarvan: Duitsland werd in tweeën gesplitst en Oost-Europa werd onbereikbaar. In '47 werd Nederland door het deviezentekort genoopt zich aan de Marshall-hulp als aan een reddingsboei vast te klampen - die hulp, ook aan Polen en Tsjechoslowakije aangeboden maar door de regeringen van beide landen onder Russische druk afgewezen, maakte West-Europa, waar ter verdeling van de hulp de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking werd opgericht, op economisch gebied duidelijk afhankelijk van de Verenigde Staten. Die lijn werd doorgetrokken en daarbij speelde het beleid van de Sowjet-Unie een belangrijke rol: de communistische staatsgreep in Praag, februari '48, versterkte de angst voor verdere Russische expansie in hoge mate en wekte grote animositeit tegen de Communistische Partij Nederland; in Amsterdam, waar de CPN de sterkste partij was geworden, werden de twee communistische wethouders genoopt hun functie neer te leggen, in Rotterdam trad de communistische wethouder eigener beweging af.

XCEnkele weken na de gelijkschakeling van Tsjechoslowakije sloot Nederland zich bij de Westeuropese Unie aan en ruim een jaar later, in april '49, zette mr. D. U. Stikker, minister van buitenlandse zaken in het in '48 gevormde kabinet-Drees/van Schaik, zijn handtekening onder het verdrag waarmee de Navo werd opgericht. Deze ontwikkeling dreef de CPN in een pijnlijk isolement waarbij zij door velen gezien werd als een

ANNO 1985

potentiële Russische 'Vijfde Colonne': een opvatting die af en toe voedsel vond o.m. in uitlatingen van haar leider Paul de Groot. I

XCIn Navo-verband werd het Nederlandse militaire apparaat, dat aanvankelijk vrijwel geheel geconcentreerd was op de strijd met de Republiek Indonesië, geleidelijk versterkt: niet onmiddellijk maar pas van de zomer van' 50 af, toen Noord-Korea Zuid-Korea had aangevallen. De Verenigde Staten grepen in, in dit gevaloptredend namens de Verenigde Naties (hiertoe had de Veiligheidsraad kunnen besluiten doordat de Sowj et- Unie die over het vetorecht beschikte, zich tijdelijk uit het college had teruggetrokken), en deden een beroep op militaire steun van hun bondgenoten. Nederland zond vervolgens een infanterie-bataljon, het Korea-bataljon (officieel heette het: het Nederlands Detachement Verenigde Naties), naar het Verre Oosten.

XCWerd steun aan de Navo, en daarmee aan de Verenigde Staten, één hoofdlijn in het Nederlandse buitenlandse beleid, een tweede tekende zich af in de Europese politiek: steun aan het streven naar politiekeconomische integratie. Niet zonder aarzelingen! Door de afzijdigheid van Groot-Brittannië was er vrees dat Frankrijk, eventueel in samenwerking met de Duitse Bondsrepubliek, binnen de EEG, later de EG, zou gaan domineren. Franse pogingen daartoe werden enkele malen afgewezen, trouwens: de toetreding van Groot-Brittannië, gevolgd door die van andere, minder belangrijke staten, verkleinden het gevaar dat Fransen en Duitsers in de EG de toon zouden aangeven. Evenwel: in de groep van die minder belangrijke staten werd Nederland niet méér dan één uit vele - de middelgrote mogendheid Nederland had afgedaan.

XCHet verdient de aandacht dat Nederlands toetreding tot de eerste vorm van Europese integratie: de Europese Kolen- en Staalgemeenschap (195 I),

1 Nadat de leiders van de Franse en van de Italiaanse communistische partij, resp. Maurice Thorez en Palmiro Togliatti, in februari '49 hadden verklaard dat de Franse en Italiaanse arbeiders in geval van een Derde Wereldoorlog het Russische leger zouden steunen, zei de Groot begin maart in een vergadering van het partijbestuur van de CPN: 'Dan zalook Amsterdam en geheel Nederland niet ten achter blijven' - aldus van 8 maart' 49. 'Voor de grote meerderheid van ons volk', aldus de historicus A. A. de Jonge, 'moest die verklaring ... ruiken naar landverraad.' (A. A. de Jonge: (1972), p. 98).

BEDUCHTHEID VOOR 'DUITSLAND'

niet zozeer bepaald werd door de wens om die integratie te bevorderen als wel door beduchtheid voor Duitsland. Staal was in die tijd nog de basis van elke bewapening en voor de produktie van staal is steenkool nodig. Welnu, werd de steenkool- en staalproduktie in de Bondsrepubliek onder effectieve gemeenschappelijke controle geplaatst, dan ontnam men Duitsers de mogelijkheid om over te gaan tot een herhaling van wat zich tussen de twee Wereldoorlogen had afgespeeld: geheime voorbereiding van een nieuwe bewapening al tijdens de Weimar-republiek, opbouw van die bewapening onder Hitler, eerst in het geheim, van '35 af openlijk.

XCHoe begrijpelijk is het dat de jaren '40-'45 bij talrijke Nederlanders een diepe afkeer hadden gewekt van alles wat Duits was - een diepe angst ook voor wat Duitsers weer zouden kunnen ondernemen! In het bevrijde Nederland was aanvankelijk sprake van een wijdverbreide behoefte om Duitsland gevoelig te straffen voor wat het had misdreven, eventueel ook door annexatie van Duitse gebieden. Afgezien evenwel van de vervolging van Duitsers die in Nederland gearresteerd of, na in Duitsland opgepakt te zijn, aan Nederland uitgeleverd werden, kon Nederland binnen de eigen rechtssfeer slechts twee dingen ondernemen: Duitse eigendommen confisqueren en Duitse staatsburgers uitwijzen. Op dat eerste komen wij in hoofdstuk 3 terug - over de uitwijzingen willen wij hier schrijven 1 en daarbij stellen wij voorop dat dat een zaak was waarin Nederland het niet alléén voor het zeggen had: de Britse bezettingsautoriteiten in de aan Nederland grenzende zone van Duitsland moesten medewerking verlenen. Trouwens, tot annexatie van delen van Duitsland kon Nederland evenmin alléén besluiten.

XCAfgezien van de Joodse en andere vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk (aan de Joodse werd in '41 het Duitse staatsburgerschap ontnomen en van hen werden de meesten gedeporteerd) leefden in mei '40 in Nederland vermoedelijk ca. tachtigduizend Duitsers, velen werkzaam in de Limburgse mijnen, in industriebedrijven in de Achterhoek en in de

1 Wij doen dat met gebruikmaking van de gegevens die drs. M. D. Bogaerts heeft samengevat in zijn bijdrage 'De uitwijzing van de Duitsers', opgenomen in verschenen in 1981.

ANNO 1985

grote steden in het westen des lands. Bijna negenduizend hunner waren aangesloten bij de sociale afdeling van de Landesgruppe Niederlande van de Auslands-Organisation der NSDAP -lid van die Landesgruppe, d.w.z. lid van de NSDAP, waren er vermoedelijk ca. vijf-en-twintighonderd. Er waren onder al die Duitsers vrij velen die met een Nederlandse vrouw gehuwd waren en wier kinderen slechts Nederlands spraken - wij zijn geneigd aan te nemen dat, toen na de bevrijding bleek dat zich nog maar ca. vijf-en-twintigduizend Duitse burgers in Nederland bevonden, daaronder talrijken waren die met het oog op het behoud van hun positie en terwille van hun gezin in Nederland wilden blijven.

XCDaar werd aanvankelijk geen verlof toe verleend: terwijl de overheid, vreemd genoeg, op de Oostenrijkers (landgenoten van Seyss-Inquart en Rauter, om slechts dezen te noemen) nauwelijks lette', werd in beginsel besloten, de Duitsers en bloc uit te wijzen, Joodse en andere vluchtelingen incluis. Van de Joodse vluchtelingen werd zelfs een aantal in kampen bijeengebracht - Joodse organisaties wisten hun gedwongen vertrek te verhinderen. Van de politieke vluchtelingen bleek dat velen deel hadden gehad aan het illegale werk: hun werd verlof verleend, voorlopig in Nederland te blijven, en uit deze groep verwierf nadien menigeen het Nederlanderschap. Wat de uitwijzing van de overige Duitsers betreft: de Britse bezettingsautoriteiten die de meesten zouden moeten opnemen in de Britse bezettingszone waarin aan alles gebrek was, maakten spoedig duidelijk dat zij een terughoudend beleid wensten te voeren.

XCDe uitwijzingen begonnen in september '46 - zij leidden tot protesten toen bleek dat de Rijksvreemdelingendienst gezinnen des nachts uit hun woningen haalde.' Die gezinnen werden geconcentreerd in kampen bij de Duitse grens - 'Mariënbos' bij Nijmegen was het grootste. Zo werden in '46 en '47 enkele duizenden Duitsers over de grens gezet.

XCIn laatstgenoemd jaar deden de Britse autoriteiten weten dat zij bereid waren er in totaal ca. tienduizend op te nemen. Ook dat cijfer werd evenwel niet gehaald. Toen namelijk de ca. vijfhonderd Duitsers die in mei '48 in 'Mariënbos' opgesloten zaten, er in geslaagd waren een brief door te geven aan prinses Juliana, minister-president Beel, het Rode

XC1 Van de oorspronkelijk Oostenrijkse staatsburgers zijn na de bevrijding slechts enkelen uitgewezen - hoevelen is niet bekend. Men moet het afwijkende beleid jegens de Oostenrijkers als uitvloeisel zien van de onjuiste opvatting dat zij, evenals bijvoorbeeld de Nederlanders, louter slachtoffers waren van het Derde Rijk. 2 Dit om te voorkomen dat gezinshoofden zouden onderduiken - waar dit geschied was, ging de uitwijzing niet door, omdat voorgeschreven was dat gezinnen in hun geheel moesten worden weggevoerd.

UITWIJZING VAN DUITSERS

Kruis, de kerken en enkele internationale instanties, waarin zij stelden dat zij bijna allen al twintig jaar in Nederland woonden en dat velen hunner met een Nederlandse vrouw gehuwd waren en slechts Nederlands sprekende kinderen hadden, namen de protesten tegen de uitwijzingen toe. Vooral de katholieke kerk en de Nederlandse Hervormde kerk drongen op clementie aan - uit die kerkelijke kringen werd bovendien menigmaal geïntervenieerd in individuele gevallen, zelfs in die van Duitsers die felle nationaal-socialisten waren geweest. Het gevolg van dit alles was dat in '48 in totaal slechts een paar honderd doorgewinterde Nazi's over de grens gezet werden. In'49 en '50 vertrokken telkens nog enkele tientallen, nadat hun door de Rijksvreemdelingendienst was meegedeeld dat hun verder verblijf in Nederland ongewenst was.

XCVan uitwijzing van de Duitse groep als geheel was dus geen sprake. In totaal zijn in '45-'46 omstreeks duizend Duitsers eigener beweging naar Duitsland getrokken (en in '48-'49 onder pressie van de autoriteiten enkele tientallen) maar het gros kreeg vergunning om in Nederland te blijven - uitgewezen werden er bijna drieduizendzevenhonderd oftewel één op de zeven.

XCIn West-Duitsland was sprake van breed verzet tegen alle annexatie en Londen en Washington maakten geen haast. In'48 bleek dat Nederland in de vorm van herstelleveranties niet veel meer zou krijgen dan één duizendste van de geclaimde materiële schade en toen begin '49 bekend werd, welke grenscorrecties waren aanvaard, was bij de vroegere voorstanders van annexatie de teleurstelling groot: behalve minieme strookjes land op een aantal punten langs de oostgrens kreeg Nederland slechts het gebied van Elten en een gebied bij Sittard toegewezen; de twee gebieden besloegen samen 60 vierkante kilometer en er woonden

XC1 Zie voor de samenstelling van de Nederlandse kabinetten in de periode mei 1945 - maart 1951 Bijlage I achter in dit deel.

ANNEXATIE VAN DUITSE GRENSGEBIEDEN

ruim achtduizend Duitsers. De gebieden werden in april '49 overgedragen.

XCDe Bondsrepubliek, geleidelijk-aan Nederlands partner in de verbanden van de Navo, de Europese Kolen- en Staalgemeenschap en de EEG, ging op teruggave aandringen en kreeg haar zin: in '60 werd een akkoord bereikt waarbij de grenscorrecties vrijwel geheelongedaan werden gemaakt - daar stond tegenover dat de Bondsrepubliek zich verplichtte, aan Nederland 280 mln DM schadevergoeding te betalen, waarvan bij na de helft: 125 mln ', bestemd zou zijn voor Nederlandse vervolgingsslachtoffers." Het parlement keurde de regeling niet zonder aarzeling, ook niet zonder verontwaardiging, goed en de geannexeerde gebieden werden op I augustus '63 opnieuw Duits.

XCEr werd door de Bondsrepubliek méér schadevergoeding betaald: in de jaren '60 en '70 nog enkele honderden miljoenen DM voor door vervolgingsslachtoffers geleden materiële schade - het nam alles tezamen de jegens Duitsers bestaande animositeit bij velen niet weg. Argwaan en profijt gaven de historici H. J. G. Beunders en H. H. Selier in '83 als titel mee aan hun studie over de verhouding tussen Nederland en WestDuitsland in de gehele naoorlogse periode. Inderdaad, argwaan bleef bestaan, gekoppeld aan zekere genoegdoening dat de eenheid van Duitsland verbroken was ('Nederland slaapt rustiger zolang Duitsland verdeeld is'"), en profijt was er. De Bondsrepubliek werd opnieuw, en bleef, Nederlands belangrijkste handelspartner en de doorvoer naar Duitsland droeg er toe bij dat het havengebied van Rotterdam het grootste ter wereld werd. Kwamen er terwille van de in-, uit- en doorvoer in '46 schepen binnen met een totaaltonnage van 17,6 mln brutoregisterton, in '85 is dat cijfer gestegen tot 505 mln.'J.

1 De rest werd gevormd door twee bedragen: een bedrag ter vergoeding van de Nederlandse investeringen in de geannexeerde gebieden en een met betrekking tot de z.g. in vreemde valuta luidende Duitse staats- en andere overheids obligaties, waarop de achterstallige rente alsnog werd betaald en die, voorzover zij tijdens de bezetting tegen (nu waardeloze) waren gekocht, vergoed werden. 2 Duitse vervolgden vielen onder de bepalingen van het op initiatiefvan Nederland had de regering van de Bondsrepubliek zich bereid verklaard, de aanspraken van vervolgden uit acht andere Europese staten met een bedrag-ineens af te kopen. Zo werd onder de Franse vervolgingsslachtoffers een bedrag van 400 mln DM verdeeld. H. G. Beunders en H. H. Selier: 1945-1981, p. 36. 4 Deze en vele andere in dit hoofdstuk (en in hoofdstuk 3) vermelde statistische gegevens zijn ons verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

ANNO I985

XCIn de cijfers voor het havengebied van Rotterdam weerspiegelt zich de stormachtige groei van het Nederlandse bedrijfsleven in de vier decennia die sinds de Tweede Wereldoorlog zijn verstreken.

XCNederland was vóór de Tweede Wereldoorlog in de eerste plaats een handelsland, in welks uitvoer agrarische produkten de eerste plaats innamen. Van een volwaardige industrialisatie was geen sprake; op die sector lag het accent bij de voedingsen genotmiddelen-industrie, bij de textielbedrijven en bij de scheepsbouw. Op de deelsector van de basisindustrie waren de Hoogovens te Ijmuiden en de Shell-raffinaderij bij Rotterdam de grootste bedrijven. Nieuwe wegen werden aanvankelijk niet ingeslagen. Wat er na de bevrijding in het geplunderde land aan middelen beschikbaar was, werd gericht op de moeizame wederopbouw van een geschonden economie en op het herstel van Nederlands gezag in Indië. Direct en indirect had Indië vóór de oorlog naar schatting voor ongeveer een zevende van het nationaal inkomen zorggedragen. Dat inkomen was aan het einde van de bezetting vrijwel gehalveerd - er werd vertrouwd dat, als dat gezagsherstel in Indië lukte, Nederland weer de Indische grondstoffen op de wereldmarkt zou kunnen afzetten. Hoewel de soevereiniteitsoverdracht, eind '49, het Nederlandse bedrijfsleven in de Indische archipel vooreerst ongemoeid liet (de Nederlandse bedrijven werden er pas in '57 genationaliseerd), was in die tijd al duidelijk dat, mede gezien het snel stijgende bevolkingscijfer, modernisering en heroriëntatie nodig waren, wilde men een gevoelige daling van het toch al niet zo florissante welvaartspeil voorkomen. Dat was geen nieuw denkbeeld: al in '36, toen Nederland de gevolgen van de diepe wereldcrisis te boven begon te komen, had de regering tot bevordering van de industrialisatie besloten - er was toen een Maatschappij voor Industriefinanciering en, als onderdeel van de afdeling Nijverheid van het departement van economische zaken, een Bureau Industrialisatie in het leven geroepen. Dat was een bescheiden begin: de Maatschappij voor Industriefinanciering had, toen de Duitse bezetting begon, slechts 48 kredieten toegekend tot een totaalbedrag van f 3,6 mln.

XCNa de bevrijding werd die lijn in zoverre doorgetrokken dat het kabinet-Schermerhorn meende dat het op de weg van de overheid lag, het verlenen van kredieten voor de economische wederopbouw van het land niet aan de particuliere banken alléén over te moeten laten: van de f300 mln waarmee de Herstelbank werd opgericht, werd 51 % door de

1 N D U STR IALIS A TI E

overheid gefourneerd (de rest door banken, institutionele beleggers en particulieren). De overheid was zich al in de crisisjaren bewust geworden van haar algemene verantwoordelijkheid voor de nationale economie maar Colijn, minister-president van '33 tot '39, had die verantwoordelijkheid slechts schoorvoetend aanvaard. Het kabinet-Schermerhorn en de daarop volgende kabinetten traden evenwel met beslistheid op. Toen in de loop van '49 duidelijk werd dat Nederland zijn positie in Indië niet zou kunnen handhaven, was het de minister van economische zaken, dr. J. R. M. van den Brink (een van de uit de Katholieke Volkspartij gerecruteerde leden van het kabinet-Dreesjvan Schaik), die aan het parlement een eerste Industrialisatienota voorlegde waarin de woorden 'Indië' of 'Indonesië' in het geheel niet voorkwamen. In die nota werd gesteld dat de overheid een klimaat diende te scheppen waarin het particuliere bedrijfsleven de vleugels wijd zou kunnen uitslaan. De Marshall-hulp raakte uitgeput - nu was een nieuwe aanpak nodig: modernisering van de machinale uitrusting der bedrijven, opvoering van de efficiency, stimulering van de energieproduktie (het aardolieveld in Zuidoost-Drente moest snelontwikkeld worden, het onderzoek naar de aardgasreserves in Groningen verder voortgezet, de elektriciteitsproduktie vergroot), uitbreiding van het wegennet, opheffing van voor het bedrijfsleven knellende regelingen zoals het Bedrijfsvergunningenbesluit, uitbreiding van internationale handelsakkoorden, opheffing van invoerbelemmeringen, bevordering van het toestromen van buitenlands kapitaal en, dát vooral, vergroting van de winstmogelijkheden (door belastingfaciliteiten, investeringspremies en premies op de export naar dollargebieden '). De winsten zouden sterker kunnen stijgen naarmate de lonen lager bleven; laag bleven zij dan ook, dank zij de medewerking die de met de regering samenwerkende vakcentrales verleenden. Doordat die lonen evenwel al van de bevrijding af laag waren gehouden", hadden de meeste industriële ondernemingen aanzienlijke kapitaalreserves kunnen opbouwen - die reserves waren over het algemeen voldoende voor de financiering der modernisering. Ontbraken die middelen, dan sprong de Herstelbank (later omgezet in de Nationale Investeringsbank) bij. Die

XCI Ter bevordering van die export werd de gulden in september '49 ten opzichte van de dollar met 32 % gedevalueerd. 2 Toen als gevolg van de Korea-oorlog (1950) de groothandelsprijzen en dus de kosten van levensonderhoud stegen, werd die stijging slechts gedeeltelijk gecompenseerd door nominale loonstijgingen; met' 50 vergeleken, daalden de reële lonen (dat zijn de nominale, d.w.z. de werkelijk betaalde, gedeeld door een factor die de stijging van de kosten van levensonderhoud aangeeft) in '51 met 5%.

ANNO 1985

Herstelbank verleende vooral kredieten aan grote ondernemingen - kleinere konden een beroep doen op een Industrieel Garantiefonds.

XCVan den Brink had in zijn eerste Industrialisatienota (zij werd jaar na jaar door een nieuwe gevolgd) becijferd dat in twee-en-een-half jaar tijd meer dan tweehonderdduizend nieuwe arbeidsplaatsen geschapen konden worden, naar verhouding de meeste in de metaalnijverheid en in de chemische industrie. Inderdaad, op de ontwikkeling van die twee bedrijfstakken, waarin in eerste instantie meer dan f 2 miljard belegd werd, kwam het accent te liggen.

XCDe internationale economie ontwikkelde zich in de jaren' 50 en '60 gunstig. Mede daardoor werd het nieuwe industrialisatiebeleid, waarin een directeur-generaal van industrialisatie, dr. A. Winsemius, een belangrijke rol speelde, een doorslaand succes: van '48 (het jaar vóór van den Brinks eerste nota) tot '68 stegen de jaarlijkse bruto-investeringen in het bedrijfsleven van bijna f 3% miljard tot bijna f 20 miljard en die van de overheid van bijna f liz miljard tot bijna f 5 miljard - die overheidsinvesteringen kwamen vooral de infrastructuur van de economie (wegen, havens, kanalen, vliegvelden) en het onderwijs ten goede. In 1950 werd 7,3 % van de rijksuitgaven aan het onderwijs besteed - dat percentage steeg voortdurend (anno '85 staat het op 25). Het beroeps- en het hoger beroepsonderwijs werden belangrijk uitgebreid en de universiteiten en hogescholen, voor de oorlog hoofdzakelijk bezocht door studenten uit burgerlijke milieus, kregen een brede toeloop uit andere bevolkingsgroepen - er waren tijdens de bezetting bijna veertienduizendzeshonderd jongeren die bij de universiteiten en hogescholen waren ingeschreven (onder wie ca. tweeduizend vrouwelijke studenten) en er zijn er in '85 honderdzestigduizend (onder wie zestigduizend vrouwelijke).

XCOok op de agrarische sector (landbouw, tuinbouwen veeteelt) tekende zich de modernisering af. Veel kleine boerenbedrijven verdwenen - bij de overblijvende werd de produktie gerationaliseerd door voortzetting van de herverkavelingen waarmee al voor de bezetting een begin was gemaakt. In veertigjaar werd het kunstmestverbruik per hectare meer dan verdubbeld. Het aantal tractoren nam van ca. 25 000 in' 50 toe tot 184000 in ' 851, het aantal melkmachines van bijna 4 000 in ' 50 tot meer dan 60 000 in '85. Ook voor zaaien, dorsen, rooien en plukken werden machines ingevoerd. De landarbeidersstand verdween vrijwel geheel. Spectaculair was op de agrarische sector vooral de uitbreiding van de groente- en

XC1 Tractoren, in gebruik bij agrarische dienstverlenende bedrijven (loonwerkers), zijn niet meegeteld.

AGRARISCHE SECTOR GEMODERNISEERD

bloementeelt. Dat de agrarische export van het midden van de jaren' 50 af minder belangrijk werd (in' 50 omvatte zij nog bijna 46 % van de gehele export), was niet gevolg van een daling van die uitvoer op zichzelf maar van het feit dat de uitvoer op andere sectoren nog sterker steeg. In '46, het eerste naoorlogse jaar, exporteerde Nederland goederen en diensten tot een totale waarde van ruim f8so miljoen - dit cijfer is anno 1985 tot f266 miljard (in guldens van '46: bijna f40 miljard) gestegen; daarvan gaat 73 % naar de EG-partners. Op economisch gebied is Nederland dus in hoge mate afhankelijk geworden van het buitenland (en dus kwetsbaar): in '48 was 20 % van het nationaal inkomen uit de export afkomstig - in '85 is dat 7I % geworden.

XCTot in het midden van de jaren '60 werd het industrialisatiebeleid in hoge mate bevorderd door het feit dat het loonpeil, met andere landen vergeleken, laag was. Nederland was een goedkoopte-eiland waar buitenlandse ondernemingen graag hun kapitalen belegden. Er kwamen weinig stakingen voor en de arbeidsmarkt breidde zich voortdurend uit. De betere onderwijsvoorzieningen droegen er toe bij dat velen aanspraak gingen maken op een gekwalificeerde betrekking. Afkeer van fysiekzware of vuile arbeid leidde er toe dat buitenlandse werknemers, 'gastarbeiders', in grote getale toegelaten werden: eerst Joegoslaven, Spanjaarden en Portugezen, vervolgens vooral Turken en Marokkanen. De laatste twee groepen handhaafden zich, toen de omstandigheden minder gunstig werden voor de economische groei.' Na een eerste loonexplosie

XC1 Anno 1985 zijn in Nederland bijna 166000 buitenlanders in loondienst, onder wie ruim 16000 Duitsers, ruim 21000 Belgen, bijna IS 000 Britten, ruim 35000 Turken (met meer dan 120000 gezinsleden) en 25 000 Marokkanen (met bijna 90000 gezinsleden). Bovendien hebben zich dan in Nederland uit Suriname, dat in 1975 onafhankelijk werd, naar schatting ca. 200000 Surinamers gevestigd en tenslotte uit de Nederlandse Antillen ca. 50000 Antillianen. Omgekeerd wonen er in '85 bijna 640000 N ederlanders in het buitenland: ruim 290000 elders in Europa (van wie 75 000 in België, ruim 120000 in de Bondsrepubliek Duitsland, 18000 in Frankrijk, 19000 in Spanje, ruim 23000 in Groot-Brittannië en II 000 in Zwitserland), 53000 in Afrika (van wie 41 000 in Zuid-Afrika), II3 000 in Noord-Amerika (50000 in Canada, 63000 in de Verenigde Staten), 20000 in Latijns Amerika, bijna 29000 in Azië (van wie ruim 7000 in Indonesië en bijna 7000 in Israël) en tenslotte bijna 90000 in Australië en ruim 40000 in Nieuw-Zeeland.

ANNO 1985

in '63 stegen de nominale lonen snel, vooral doordat de loonstijging in '69 gekoppeld werd aan de stijging van de kosten van levensonderhoud. Er kwamen jaren waarin de lonen zelfs sneller stegen dan de arbeidsproduktiviteit: Nederland ging boven zijn stand leven. Uitkeringen krachtens wetten die, zoals dat heette, een sociale verzorgingsstaat hadden doen ontstaan (wij komen er nog op terug), legden beslag op een snel groeiend deel van de staatsuitgaven. Voor die uitkeringen of het door hem te betalen deel daarvan en voor de dekking van tekorten maakte de staat goeddeels gebruik van zijn aandeel in de aardgasopbrengsten - desondanks ging hij vooral tegen het einde van de jaren '70 jaarlijks miljarden, tenslotte zelfs enkele tientallen miljarden méér uitgeven dan waarover hij de beschikking kreeg. Dat financieringstekort werd gedekt door gelden te lenen op de kapitaalsmarkt; daar werd de rente zo hoog dat het bedrijfsleven er grote hinder van ondervond. De bedrijfswinsten daalden - pas in het begin van de jaren '80 ging de overheid beseffen dat beperking van staatsuitgaven noodzaak was. Die beperking is anno '85 in volle gang. De bedrijfswinsten zijn dan weer stijgende.

XCLaat ons door die ups en downs in de economische ontwikkeling de vooruitgang in de materiële voorzieningen niet uit het oog verliezen - een vooruitgang overigens die diegenen die de crisis van de jaren '30 en de Tweede Wereldoorlog beleefden, sterker aanspreekt dan de generatie welke nadien werd geboren. Het beste uitgangspunt voor die vooruitgang is niet het jaar '45 of '46 maar het jaar' 50, toen in de vorm van het nieuwe industrialisatiebeleid de bakens werden verzet. Welnu, in '85 produceert de Nederlandse industrie, met' 50 vergeleken, vijf maal zoveel goederen en is de agrarische produktie verdrievoudigd. Het energieverbruik per hoofd van de bevolking (elektriciteit, aardgas en aardolieprodukten - de laatste Limburgse steenkolenmijnen zijn in '74 gesloten) is bijna vervijfvoudigd. Vrijwel ieder gezin beschikt over een stofzuiger, een koelkast, een wasmachine, een telefoon (het aantal aansluitingen: nog geen 300000 in '46, is tot bijna 5,7 miljoen gestegen), een of meer radio's, een of meer televisietoestellen. Er zijn sinds de bevrijding voor een bevolking die van negen miljoen in '45 groeide tot veertien-en-een-half miljoen (daaronder meer dan een half miljoen buitenlanders), meer dan 3,6 miljoen nieuwe woningen gebouwd - die veertien-en-een-half miljoen ingezetenen bezitten tezamen bijna 5 miljoen personenauto's. Gloednieuwe industriële produkten verspreidden zich snel - men kan anno '85 denken aan de video's, de compact-discs en de computers; die laatsten vinden met name bij het bedrijfsleven en bij de overheid steeds meer toepassing. Wel zijn er groepen die in de samenleving achterop zijn

WELVAART EN WELZIJN

geraakt: ca. vijfhonderdduizend ingeschreven werklozen, ca. tweehonderdvijftigduizend die als arbeidsongeschikten een uitkering ontvangen 1, maar het algemene beeld dat Nederland anno I98S biedt, is dat van een materiële welvaartsstaat welke men veertig jaar eerder voor onbestaanbaar zou hebben gehouden.

XCTen aanzien van het (zoveel moeilijker te meten) welzijn ligt de zaak gecompliceerder.

XCDe fysiek-uitputtende arbeid is uit het leven van veruit de meeste Nederlanders verdwenen; zij werken minder lang (in '61 werd bij de overheid, kort nadien in een groot deel van het bedrijfsleven, de vrije zaterdag ingevoerd"): zij hebben jaarlijks enkele weken vakantie waarbij de lonen en salarissen worden doorbetaald, al of niet met een toeslag; die vakantie kan vaak in het buitenland worden doorgebracht.' De medische voorzieningen zijn verbeterd en de gemiddelde levensduur is verlengd maar niet alle bejaarden voelen die verlenging als zinvol. Er is sprake van lucht-, bodem- en waterverontreiniging alsook van geluidsoverlast. Het land is in het westen, vooral in de Z.g.Randstad Holland, overvol geworden. De steden, alle omgeven door nieuwe wijken, hebben veel van hun charme en intimiteit, veelook van hun gezelligheid verloren. De samenleving is chaotischer geworden - herhaaldelijk komen corruptieschandalen aan de dag, ook bij de overheid. Illegale kapitaalsvlucht en belastingontduiking komen op grote schaal voor. Ook is de onveiligheid toegenomen. Met '50 vergeleken is in '85 het aantal aangegeven gevallen van mishandeling ruim tweemaal zo groot geworden, het aantal diefstallen bijna achttien maal zo groot, het aantal gevallen van

I Een deel van diegenen die een uitkering ontvangen (en van diegenen die geen uitkering nodig hebben), heeft daarnaast inkomsten als 'zwartwerkers'. Er zijn evenwel ook enkele honderdduizenden niet-ingeschreven werklozen, vooral leden van eth nische minderheden. 2 In waren naar schatting van de ca. negen miljoen inge zetenen driehonderdtachtigduizend in dienst van de overheid, in zijn het naar schatting negenhonderdduizend geworden op een totaal van veertien-en-een-half miljoen ingezetenen. 3 In de winter van '84 op gaan twee miljoen Nederlanders in het buitenland met vakantie, in de zomer van doen dat bijna vijf-en-een-half miljoen. Velen maken daartoe van vliegtuigen gebruik. Schiphol dat in '46 bijna driehonderdvijftigduizend luchtpassagiers had, heeft er in bijna elf-en-een-half miljoen.

ANNO 1985

vernieling bijna dertig maal zo groot. Het alcoholverbruik per hoofd van de bevolking is verviervoudigd. Onder de jongeren zijn ca. vijf-entwintigduizend verslaafd aan drugs.

XCBetekent dit alles dat veel Nederlanders ontevreden zijn over hun persoonlijke situatie in een veranderd land?

XCMen moet met elke uitspraak voorzichtig zijn. Het is nuttig te bedenken dat bij een breed onderzoek van de publieke opinie in april '46, bijna eenjaar na de bevrijding, bleek dat meer dan een vijfde van de bevolking (22 %), kreeg zij de vrije keus, liever zou emigreren dan in Nederland blijven - één, resp. twee jaar later bleek dat percentage tot 32, resp. 32 ,/, te zijn gestegen en bijna vijf jaar na de bevrijding (peildatum: I maart '50) stond het nog op 25.' Wat I98s betreft beschikken wij slechts over de resultaten van een beperkte enquête over het thema 'Wij leven vrij - en blij?' die in het begin van hetjaar gehouden wordt onder de abonné's van twaalf samenwerkende provinciale dagbladen (de bladen van de Gemeenschappelijke Persdienst oftewel de GPD-bladen 2) van die in totaal ca. zevenhonderdduizend Nederlanders gaven ca. twaalfduizend antwoord op een groot aantal vragen.' 'Wat beschouwt u als het belangrijkste probleem?' 'De werkloosheid', antwoordt 29 %. Andere antwoorden: 'de kernwapens' I2%, 'de honger in de Derde Wereld' IO%, 'de misdaad' 8 %, 'de milieuverontreiniging' 8 %, 'het materialisme' 7 %, 'de oorlogsdreiging' 7 % - de overige percentages worden lager, bijvoorbeeld: 'het communisme' 2 %, 'het kapitalisme' 2 %. Op de vraag hoe men het eigen inkomen beoordeelt, antwoordt 3 I % het 'zeer goed' te vinden, 32 % 'goed', 24 % 'voldoende' - 9 % acht het 'matig', 3 % 'slecht', I % 'zeer slecht'. Voorts blijkt dat 48 % tevreden is over de woning die men bewoont, 30% zelfs 'heel tevreden'. De laatste vraag waarvan wij de antwoorden willen weergeven, heeft betrekking op de werksituatie - daarvoor moet men de waardering met een cijfer uitdrukken; slechts

I p. 141. 2 De het het het het het de en het 'Deze enquête was in zoverre niet representatief dat er bij voorbeeld geen antwoorden binnenkwamen uit Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, waar geen GPD-bladen verschenen. Bij de berekening van de percentages zijn ove rigens t.a.v. het gezinstype, de leeftijd, het geslacht, de opleiding en de politieke voorkeur de cijfers gecorrigeerd op grond van een door het Nipo (het Nederlands Instituut voor onderzoek van de Publieke Opinie) gehouden landelijke steekproef onder meer dan drie-en-dertigduizend personen.

SOCIALE VERZORGINGSSTAAT

II % kiest een onvoldoende (1,2,3,4 of 5),16% een 6, 33 % een 7,3°% een 8, 8% een 9, 2% een 10.

XCEen over het algemeen niet ontevreden volk? Wij aarzelen - de enquête (maar er is geen betere) mag niet als volledig representatief worden beschouwd. Misschien is de conclusie verantwoord dat er in '85 minder ontevredenheid is dan in de eerste vijf jaren na de bevrijding.

XCIs die conclusie juist, dan kan het wel niet anders of de sociale wetgeving heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de ontevredenheid verminderde.

XCOok in dat opzicht ontstond na de bevrijding niet iets geheel nieuws maar werden vooroorlogse lijnen doorgetrokken. Daar moest ruimte voor zijn - die ruimte werd vooral door de groei van de economie rond de jaren '60 geschapen. W. Drees, minister van sociale zaken in het kabinet-Schermerhom en het kabinet-Beel, nam de eerste belangrijke stap: de Noodvoorziening Ouden van Dagen. Zij werd midden '47 door het parlement goedgekeurd en trad in oktober van dat jaar in werking: ca. vierhonderdduizend ouden van dagen kregen een vaste uitkering; het was een bescheiden bedrag maar het verdreef het spook van de armoede. Twee jaar later, in de herfst van '49, werden de uitkeringsnormen voor werklozen belangrijk verhoogd (tot 80 % van het tevoren verdiende loon voor gehuwden en 60 tot 70% voor ongehuwden). Ook de regelingen voor kinderbijslag werden verbeterd. In de jaren' 50 en '60 werd vervolgens een breed stelsel van collectieve verzekeringen opgebouwd waarbij de premies gedeeltelijk door de werknemers, gedeeltelijk door de werkgevers worden betaald: de Algemene Ouderdomswet (AOW, 1956), de Algemene Weduwenen Wezenwet (1959), de Algemene Kinderbijslagwet (1962), een herziene Ziektewet (1967), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (1967), de Wet Arbeidsongeschiktheid (1967, alleen voor werknemers) en daaraan werd in '76 nog een Algemene Arbeidsongeschiktheidswet toegevoegd. Er kwam daarnaast (in '65) een sociale voorziening die volledig door de staat werd betaald: de Algemene Bijstandswet; zij gaf iedere Nederlander de waarborg van een bestaansminimum en maakte dus de particuliere armenzorg die enkele eeuwen lang in de Nederlandse samenleving een rol had gespeeld, overbodig.

XCVan groot belang was voorts dat in '69 het wettelijk minimumloon

ANNO 1985

werd ingevoerd. Dat had zijn effect op de hoogte van de sociale uitkeringen. Al in de AOW-wet van '56 waren de uitkeringen gekoppeld aan de loonregelingen die in de collectieve arbeidsovereenkomsten, de cao's, waren neergelegd.' Ook de Algemene Weduwenen Wezenwet, de Algemene Kinderbijslagwet en de (nog beperkte) Wet Arbeidsongeschiktheid kenden die koppeling - in '69 evenwel werd de z.g. netto-koppeling ingevoerd, hetgeen betekende dat het netto-bedrag dat alle uitkeringsgerechtigden ontvingen (behalve als de uitkering slechts voor één persoon bestemd was), niet lager mocht zijn dan het nettominimumloon en dat loon werd (als alle cao-lonen), zoals al vermeld, in datzelfde jaar gekoppeld aan de stijging, eventueel daling, van de kosten van levensonderhoud. Van daling was in de jaren '70 geen sprake - integendeel: de inflatie en vooral de enorme stijging van de aardolieprijzen waartoe de Arabische en andere producenten in '73 als uitvloeisel van de Egyptisch-Israëlische oorlog besloten, dreven de kosten van levensonderhoud omhoog. Geen enkele uitkeringsgerechtigde, niemand ook die onder een cao viel (en daar vielen nu veruit de meeste werknemers onder), kreeg daar last van: werd het leven in een bepaald jaar duurder, dan werden de netto-cao-Ionen en de netto-uitkeringen dienovereenkomstig verhoogd. Het gevolg van dit alles was wèl dat, mede doordat er massale werkloosheid ontstond en veel meer personen dan men had verwacht, een beroep deden op de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de uitkeringen een steeds stijgend deel van het netto nationaal inkomen in beslag namen; dat aandeel, 5,3 % in '50, was in '70 gestegen tot 16,5 % en bedraagt in '85 22,4 %.

XCBij de opbouw van dit stelsel van sociale verzekeringen speelde de vakbeweging een belangrijke stimulerende rol - zij werd bovendien vertegenwoordigd in de besturen van de fondsen waarin, voorzover er sprake was van verzekeringen, de verzekeringspremies terecht kwamen: al bestaande fondsen zoals het (in een eerdere vorm alleen voor ambtenaren bestemde) Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds of de nieuwe fondsen voor uitkeringen van kinderbijslag, gewone en bijzondere ziektekosten en arbeidsongeschiktheid. Bovendien was het de vakbeweging die ten nauwste betrokken was bij de vaststelling van de bedragen waaraan de sociale uitkeringen gekoppeld waren: de cao-lonen en het minimumloon. Die vaststelling vond plaats in overleg, meestal in goed overleg,

1 De wet op de cao's dateert van '37- Aan het begin van de bezetting vielen ca. driehonderdvijftigduizend werknemers onder cao-regelingen, aan het einde meer dan één miljoen.

SOCIALE VERZORGINGSSTAAT

tussen drie instanties: de vakcentrales, de centrales van werkgevers en de overheid. De eerste twee waren bij de bevrijding naar voren getreden met de tijdens de bezetting voorbereide Stichting van de Arbeid. Was men het binnen het bestuur van die Stichting eens geworden over de te treffen voorzieningen, dan werd het resultaat van het overleg aan de regering voorgelegd - zij liet zich van ' 50 af adviseren door een nieuw lichaam: de Sociaal-Economische Raad, welks leden door de vakcentrales, de centrales van werkgevers èn door de overheid ('de Kroonleden') waren benoemd.

XCIn deze constellatie werd, dat is duidelijk, de vakbeweging als het ware ingekapseld in het politiek-economische bestel. Binnen dat bestel wist zij veel te bereiken, telkens wanneer de algemene economische toestand loonsverhoging of andere sociale verbeteringen toestond. De voornaamste beslissingen werden evenwel steeds aan de top genomen - er bleef voor de aparte vakbonden, laat staan voor hun afdelingen, maar weinig speelruimte en de strijdbaarheid van de leden werd vaak afgeremd door de leiding die er veel waarde aan hechtte dat Nederland geen schade zou toebrengen aan zijn beeld van een land waar opvallend weinig werd gestaakt. Door de vakbonden ondersteunde stakingen waren schaars, het aantal 'wilde', d.w.z. niet ondersteunde stakingen nam toe in de jaren '70. Aan het einde van die jaren ging de snel om zich heen grijpende werkloosheid als een nieuwe rem op de stakingsbereidheid werken.

XCDe al genoemde Sociaal-Economische Raad was mede gedacht als toporgaan van een nieuwe organisatie van het economische leven waarin produkt- en bedrijfsschappen een belangrijke rol zouden spelen.

XCNa de Eerste Wereldoorlog hadden de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de SDAP (voorloopster van de Partij van de Arbeid), en het met haar verbonden Nederlands Verbond van Vakverenigingen, het NVV, aangedrongen op vèrgaande socialisaties, op zijn minst op reële medezeggenschap van de arbeiders in de leiding van de bedrijven, maar de Bedrijfsradenwet van '33 had slechts de mogelijkheid geopend om per branche bedrijfsraden in te stellen die een louter adviserende bevoegdheid hadden. In '39 bestonden er vijftien van die raden, de belangrijkste in het bouwbedrijf. Na de bevrijding legde het kabinet-Schermerhorn

ANNO

satie, de pbo, aan het parlement voor, krachtens welk ontwerp zowel de vakbonden als de overheid reële invloed zouden krijgen op de leiding der bedrijven. Wij komen in het volgende hoofdstuk nog op dit ontwerp terug - hier willen wij slechts vermelden dat deze poging om, en dan niet slechts in een tijd van schaarste waarin distributie- en prijsregelingen onvermijdelijk waren, de ondernemers een deel van hun vrije zeggenschap te ontnemen volledig mislukte. Voor enige vorm van medezeggenschap was overigens niet alleen de Partij van de Arbeid maar ook de Katholieke Volkspartij geporteerd.

XCIn'50 kwam het tot twee nieuwe wetten: de Wet op de Ondernemingsraden en de Wet op de Bedrijfsorganisatie. De Wet op de Ondernemingsraden bepaalde o.m. dat in ondernemingen met meer dan vijfen-twintig personeelsleden een ondernemingsraad moest worden ingesteld - deze wet, die geen sancties kende, gaf die raden slechts adviserende bevoegdheid, anders gezegd: de dominerende positie van de ondernemer werd niet wezenlijk aangetast. De Wet op de Bedrijfsorganisatie regelde de instelling van, zoals gezegd, produkt- en bedrijfsschappen - zij bleef dode letter, d.w.z. dat die nieuwe regulerende instanties niet tot stand kwamen, behalve dat in '54 het Landbouwschap werd ingesteld.' Dat was niet onlogisch. Immers, de boeren die sinds de jaren van de diepe crisis grote subsidies hadden ontvangen welke door de consumenten waren opgebracht (die subsidies hadden de kosten van levensonderhoud voor de verschillende inkomensgroepen met 8 tot II % doen stijgen) en wier subsidies tijdens de bezetting, toen de landbouwprijzen ter wille van de vergroting van de produktie waren verhoogd, waren gehandhaafd, bleven ook na de bevrijding een beschermde groep vormen - de subsidiëring door de Nederlandse overheid (later door de EEG, nog later door de EG) werd voortgezet en het was dus redelijk dat de EG via het Landbouwschap zeggingschap behield op de agrarische sector. In '85 zijn van alle groepen ondernemers de boeren de enigen die de vrije beschikking over hun bedrijf, d.w.z. over het grootste deel van hun kapitaal, hebben verloren.

XCDit alles kwam er op neer dat, behalve ten aanzien van de landbouw, het beginsel van de ondernemersvrijheid niet werd aangetast: de ondernemers konden hun bedrijven, gericht op het maken van winst, naar eigen inzicht blijven leiden - de Nederlandse economie bleef in hoofdzaak een kapitalistisch karakter dragen. Dat karakter werd, het zij erkend, verzacht en zulks niet alleen door de al behandelde sociale wetgeving en door een geleidelijke uitbreiding van de bevoegdheden der ondernemingsraden maar ook door wettelijke regelingen die gericht waren op bezitsspreiding: diverse spaarwetten krachtens welke de overheid premies toevoegde aan de gespaarde bedragen, en vooralook subsidieregelingen bij de aankoop van een eigen huis. Minstens een kwart van de bevolking prefiteerde van die, zo zou men het kunnen noemen, democratisering van het bezit, maar 'deze', aldus in '84 dr. A. N. Wilterdink in zijn studie Vermogensverhoudingen in Nederland. Ontwikkelingen sinds de negentiende eeuw,

XC'ging niet zo ver, dat de overheid ertoe gebracht werd om doelbewust en planmatig ingrijpende veranderingen in de vermogensverhoudingen te bewerkstelligen. Waar 'bezitsspreiding' officieel beleidsdoel werd, werden de bestaande privé-vermogens zorgvuldig ongemoeid gelaten, werd alleen geprobeerd de spaarzaamheid van de bijna-bezitlozen te stimuleren - met weinig resultaat. Plannen en voorstellen van socialistische zijde om de vermogensverhoudingen fundamenteler te veranderen bereikten nooit het stadium van realisering: ... noch de door de PvdA kort na de Tweede Wereldoorlog bepleite systematische uitbreiding van door de staat beheerde fondsen, noch de meermalen voorgestelde

ANNO 1985

verhoging van de successierechten, noch ook de veel omstreden vermogensaanwas-d.eling.' I

XCWat was het gevolg?

XC'De verdeling van bezit', aldus Wilterdink in '84 (en zo is uiteraard ook de situatie in '85),

XC'is nog altijd zeer ongelijk, de eraan verbonden privileges zijn voor een kleine minderheid nog altijd zeer groot, en nog altijd vormt erving van privé-bezit een basis voor continuering van klasseprivileges over verschillende generaties. Nog steeds ook beschikken ondernemers over een grote, door het eigendomsrecht gesanctioneerde speelruimte en resulteren hun activiteiten in een in hoge mate onbeheerste economische ontwikkeling."

XCUiteraard moet men bij dat laatste bedenken dat Nederland als handelsland bij uitstek afhankelijk is van de wereldeconomie, vooral van de economie van zijn EG-partners en van die van de Verenigde Staten. Nederland kan geen sociaal-economisch beleid voeren dat wezenlijk afwijkt van dat der EG-partners (integendeel, de EG dient steeds meer een echte Gemeenschap te worden) en de financieel-economische banden die het land aan de Verenigde Staten binden, zijn sterk. Er is anno 1985 geen land dat jaarlijks zo grote kapitalen in de Verenigde Staten belegt als Nederland - omgekeerd werden grote Amerikaanse kapitalen belegd in het Nederlandse bedrijfsleven. Zowel de internationalisatie? als de (door fusies voltrokken) concentratie" zijn markante trekken geworden van de economie der Westelijke landen; anno 1985 wordt er op grote sectoren een dominerende plaats ingenomen door kolossale bedrijven welker activiteit de gehele niet-communistische wereld omspant en welker aandelen aan alle effectenbeurzen genoteerd staan, de Z.g. multi nationals Shell/Koninklijke Olie, Philips en het Unilever-concern zijn er bekende voorbeelden van; in hun raden van commissarissen zijn in de regelook de grootste banken (vaak ontstaan door fusies van minder groteS) vertegenwoordigd.

I A. N. Wilterdink: p. 366. 2 A.v., p. 375. 3 Eind 1980 was van de totale beurswaarde van tot de Nederlandse effecten beurs toegelaten aandelen van Nederlandse ondernemingen 42Y2% in handen van buitenlanders. 4 Die eoncentraties deden zich vooral (en in een steeds sneller tempo) voor op de kapitaal-intensieve sectoren: de chemische, de petrochemische, de farma ceutische, de metaal-, de electrotechniscbe en de voedings- en genotmiddelen industrie. 5 In Nederland werden de grootste vier banken in '64 tot twee samen

VERMOGENSVERHOU DINGEN

XCHet is Wilterdink geweest die er in zijn studie met nadruk op heeft gewezen dat men bij een term als 'nationaal vermogen' niet alleen denken moet aan de particuliere vermogens maar ook aan andere, t.W. aan vermogens die als het ware onpersoonlijk zijn: 'alternatieve vermogens van overheden, stichtingen, verenigingen en andere organisaties, en semi-persoonlijke vermogens in de vorm van gelden voor levensverzekeringen, pensioenen en sociale uitkeringen'.' De gelden namelijk die personen hebben doen toekomen aan instanties die hun later een levensverzekering (in '75 beschikte 53 % van alle Nederlandse huishoudens over zulk een verzekering) of een pensioen of een sociale uitkering zullen uitbetalen (of alle drie), moet men beschouwen als het semi-persoonlijke vermogen van alle betrokkenen samen. Welnu, terwijlomstreeks 1900 het nationaal vermogen nagenoeg geheel de som was van de particuliere vermogens, veranderden deze verhoudingen in de loop van de zoste eeuw. De particuliere vermogens stegen, maar de collectieve en semipersoonlijke vermogens stegen in een veel sneller tempo. Aan het einde van de jaren '70 waren de particuliere vermogens 'tot ongeveer de helft van het Nederlandse nationale vermogen teruggedrongen? - 'in minder dan honderd jaar', schrijft Wilterdink,

XC'veranderde een maatschappij, gedomineerd door kapitaalkrachtige individuen en families, in een maatschappij, gedomineerd door kapitaalkrachtige organisaties, waar individuen op verschillende manieren (als bestuurder, eigenaar, schuldeiser, werknemer, consument, staatsburger) deel van uitmaken of mee verbonden zijn."

XCSinds de Tweede Wereldoorlog is dat proces versneld. Was namelijk het totaal van de belegde semi-persoonlijke vermogens in '20 nog slechts ca.f I miljard en in '39 ca.f 3 'h miljard, in '60 beliep dat totaal f 20 miljard (in guldens van '39: ruim f6 miljard) en in '80 bijna f200 miljard (in guldens van '39: ca. f20 miljard). Hiermee hing samen dat het totaalvermogen van de rijkste 3 % ingezetenen volgens de vermogensbelasting

XCgevoegd: de Nederlandse Handelmaatschappij smolt met de Twentse Bank samen tot de Algemene Bank Nederland, de Amsterdamse Bank met de Rotterdamse Bank tot de Amra-bank. Zo gingen in '70 de Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank te Utrecht en de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven op in de Rabo-bank, 1 A. N. Wilterdink: Vermogensverhoudingen in Nederland, p. II6. 2 A.v., p. 179. 3 A.v., p. 164.

ANNO 1985

niet de groei vertoonde welke het nationaal vermogen (volgens de geschatte waarde van alle kapitaalgoederen) als geheel te zien gaf: van '39 tot '74 steeg het aldus gedefinieerd nationaal vermogen van f 32 miljard tot f674 miljard (in guldens van '39: ca. f92 miljard), het totaalvermogen van de rijkste 3 % van f ro.ç miljard in '39 tot hS,3 miljard - maar dat was, in guldens van '39 uitgedrukt: f 10,3 miljard, minder dus. Opvallend is verder dat er sprake is van een verminderde eoncentratie der vermogens - de rijkste 3 % van de bevolking bezat in '39 62 % van het geschatte totale privé-vermogen en in '74 44 %. 'Men zou', schrijft Wilterdink, 'de ontwikkeling als geheel kunnen typeren als een van partiële democratisering of egalisering. De klasse-ongelijkheid is verminderd, zonder onbelangrijk te worden."

XCDat die klasse-ongelijkheid zich ook bleef manifesteren op inkomensgebied, spreekt vanzelf.' . Wilterdink verbond aan al die constateringen die hij met gepaste voorzichtigheid naar voren bracht (het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft na '60 geen schattingen van het nationaal vermogen meer gepubliceerd en de gegevens over de privé-vermogens zijn nogalonzeker), de conclusie dat twee aan elkaar tegengestelde opvattingen, beide 'tamelijk gangbaar', niet in overeenstemming waren met de werkelijkheid: 'aan de ene kant het idee dat 'privé-vermogen van de produktiemiddelen' nog steeds het fundamentele kenmerk van de huidige samenlevingen van West-Europa en Noord-Amerika is - aan de andere kant de gedachte dat privé-bezit of particulier bezit in de modernste westerse samenlevingen van ondergeschikte betekenis is .geworden." De tweede helft van die conclusie dunkt ons juist maar bij de eerste helft zouden wij willen aantekenen dat men er natuurlijk over kan twisten wat 'het fundamentele kenmerk' van een bepaalde samenleving is, en daarbij wil het ons voorkomen dat Wilterdinks zo opvallend gegroeide semi-particuliere vermogens in elk geval geen direct-leidende functie vervullen in de economie - wat de bedrijven van enige omvang betreft, berust die functie in ons land ook anno 1985 nog steeds bij de directies en raden van commissarissen die optreden namens de aandeelhouders.

, A.v., p. 299. 2 Van het totale belastbare inkomen werd in '84 ruim 10% verdiend door 2,2 % van de aangeslagenen en diegenen die in dat jaar meer dan f roo 000 verdienden (één op elke twaalfhonderdvijftig aangeslagenen), verdienden samen 5 % van het totale belastbare inkomen. 'A. N. Wilterdink: p. 178-79.

PUBLIEKE MORAAL GEWIJZIGD

XCZiet men naar de economisch-sociale ontwikkeling van Nederland als geheel, dan is duidelijk dat, van de bevrijding uit gezien, de 'omslag' viel in de jaren '60: de industrialisatie was geslaagd, de basis van de volkshuishouding was wezenlijk vernieuwd, er was ruimte gekomen voor een grote uitbreiding van de overheidsuitgaven, de opbouw van de sociale verzorgingsstaat was in volle gang. Een ontwikkeling was dat waarbij de overheid in toenemende mate beslag legde op de nationale middelen (de rijksuitgaven, 21 % van het nationaal inkomen in '39, zijn in '8S 44 % daarvan) - een ontwikkeling óók die zich niet alleen in ons land maar in een groot deel van de Westelijke wereld aftekende.

XCHetzelfde geldt voor de in diezelfde periode vallende 'omslag' in de publieke moraal.

XCDie publieke moraal, die overigens terdege onderscheiden moet worden van het werkelijke gedrag der mensen (lang niet ieder hield zich aan wat die moraal voorschreef), was vóór de Tweede Wereldoorlog in ons land uitgesproken strikt geweest - dat was zij al sinds het begin van de negentiende eeuw; in haar opbouwen handhaving hadden de kerken een belangrijke rol gespeeld; de overdracht van generatie tot generatie had vooral plaatsgevonden binnen de gezinnen. Tijdens de bezetting waren evenwel veel gezinsverbanden aangetast of zelfs opgeheven, hetgeen het aangaan van buitenechtelijke verhoudingen had bevorderd. Dat gold voor de honderdduizenden die in den vreemde hadden moeten werken, voor de andere honderdduizenden die als onderduikers in veelal voor hen nieuwe milieus waren terechtgekomen en voor de enkele tienduizenden illegale werkers die in een situatie waren komen te verkeren van gemeenschappelijk levensgevaar en van grote onderlinge kameraadschap - binnen alle drie die groepen was het menigmaal gekomen tot sexuele verhoudingen die met de publieke moraal in strijd waren. Diegenen nu die aan de wederopbouw van Nederland leiding begonnen te geven, wensten (die wens was in het bevrijde Zuiden al duidelijk door de katholieke geestelijkheid geuit) dat de publieke moraal ten volle in ere zou worden hersteld. Het gezin moest de hoeksteen van de samenleving blijven, 'uitspattingen' waren uit den boze en er moest hard gewerkt worden. De leidinggevende kaders reageerden dan ook zeer geprikkeld toen in de eerste maanden na de bevrijding het vrijere gedrag op sexueel gebied werd voortgezet, vooralook toen bleek dat de maandenlange aanwezigheid van Geallieerde militairen, hoofdzakelijk Canadezen, die 3

ANNO 1985

als bevrijders waren begroet, en de komst van per week ca. achtduizend andere Canadezen uit de Britse bezettingszone in Noordwest-Duitsland naar het officiële leave-centre Amsterdam (zij bleven daar drie etmalen)' tot talrijke buitenechtelijke relaties leidden. 'Naar alle waarschijnlijkheid', aldus in '85 de historicus H. de Liagre Böhl-, 'heeft zich in de ... zomer van 1945 een weliswaar kortstondige maar voor Nederlandse begrippen ongekende explosie van buitenechtelijk sexueel verkeer voltrekken." Er werd een krachtige perscampagne tegen al die 'zedeloosheid' ingezet en het Militair Gezag vaardigde een verordening uit die de politie het recht gaf, meisjes die jonger waren dan achttienjaar en zich na elf uur 's avonds nog op straat bevonden, op te pakken - zij werden dan bij de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten op geslachtsziekten onderzocht, verhoord door inspectrices van de zedenpolitie en een nacht vastgehouden, waarna zij door hun ouders moesten worden afgehaald.

XCNog tekenender wellicht waren de reacties op de publikaties in twee bladen waarin de buitenechtelijke omgang met de Canadese militairen als een normaal verschijnsel werd voorgesteld. In het links-socialistische weekblad De Vlam, voortzetting van het illegale blad De Vonk, betoogde in augustus '45 de Amsterdamse vrouwenarts W. F. Storm, een van de voormannen van de door velen als zedeloos beschouwde Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming, dat het onjuist was om vrouwen die sexuele omgang met Canadese militairen hadden, als prostituées te beschouwen: 'Zij verkopen zich niet, doch geven zich omdat zij er naar verlangen zich te geven." Dit nuchter aanstippen van het lustelement in de sexuele omgang wekte hevige verontwaardiging en toen vervolgens de psycholoog George G. Lampe in de Overijsselse editie van Het Parool op de juistheid van Storms constatering wees, kostte dat het blad ca. zevenduizend abonné's. De verantwoordelijke redacteur werd overgeplaatst en de landelijke leiding van Het Parool reageerde met een verklaring in alle edities waarin gezegd werd dat wat Lampe had gesteld 'in flagrante strijd (was) met de opvattingen van de leidende figuren van Het Parool en van onze medewerkers in het algemeen. Wij zien namelijk als3

I 'Verbroedering' met de Duitsers was alle Geallieerde militairen verboden - zij mochten dus ook geen sexuele relaties met Duitse vrouwen en meisjes onderhou den. 2 H. de Liagre Böhl: 'De Nederlandse pers over de omgang van vrouwen met Canadezen in de zomer van 1945', 1985, P: 245. ' Er werden in '39 in Nederland ruim 2 000 onwettige geboorten geregistreerd, in '46 meer dan 7 000. Vermelding verdient dat bijna negentienhonderd Nederlandse meisjes met Canadese militairen in het huwelijk traden. • Aangehaald door H. de Liagre Böhl in 1985, p. 250.

PUBLIEKE MORAAL GEWIJZIGD

een belangrijk deel van onze taak de opvoeding van ons volk tot hoge zedelijke normen." Aan Storm werd vervolgens in Je Maintiendrai, het weekblad van de Nederlandse Volksbeweging, verweten dat hij de 'verloedering' van de vrouwelijke sexualiteit niet alleen goedpraatte maar ook bevorderde door het propageren van voorbehoedsmiddelen- het gebruik van dergelijke middelen werd in Vrij Nederland door ds. J. J. Buskes scherp veroordeeld.

XCDe Nederlandse Hervormde Kerk die het in die tijd als haar taak was gaan zien om het Nederlandse volk te 'herkerstenen' (het Christendom moest het gehele openbare leven, met inbegrip van het openbaar onderwijs en de radio, gaan doordringen), uitte zich in gelijke geest: in de Boodschap van de Generale Synode die met Kerstmis '45 in alle hervormde diensten werd voorgelezen, werd 'de genotzucht' die 'brede kringen' zou hebben aangegrepen, 'een uiting van een bijkans barbaarse ondankbaarheid' genoemd en werd voorts gesproken van 'de krampachtige drift, van het leven te halen wat ervan te halen is, die zich o.a. openbaart in een danswoede, welke de zin van de levensvreugde en de heiliging van het lichaam minacht."

XCOpvattingen als deze vonden in brede lagen van het Nederlandse volk weerklank. Veruit de meeste mensen (74 %, zo bleek bij een publieke opinie-onderzoek in mei '47) vonden 'hard werken, zuinig leven en veel sparen' noodzakelijk voor de economische wederopbouw." Bij andere dergelijke onderzoeken bleek dat een meerderheid er voorstander van was dat echtscheiding zou worden bemoeilijkt (een daartoe strekkend wetsontwerp werd in '55 door het parlement goedgekeurd), dat zij de filmkeuring toejuichte en euthanasie onder alle omstandigheden afwees; elke vorm van geboorteregeling werd in ' 52 door meer dan 40 % van de volwassenen zedelijk ontoelaatbaar genoemd en in hetzelfde jaar nam de Nederlandse Hervormde Kerk in een herderlijk schrijven over het huwelijk ten scherpste stelling tegen masturbatie en tegen de coïtus door verloofden. Niet ten onrechte noemde de historicus J. c. H. Blom de eerste vijf naoorlogsjaren 'jaren van tucht en ascese" - wel te verstaan: dat waren de normen die werden voorgeschreven. Werden zij steeds gevolgd? Wij betwijfelen het. Een feit was evenwel dat veruit de meeste Nederlanders zich gehoorzaamjegens de overheid gedroegen; dat doen

XCI A.v., p. 251. 2 A.v., p. 252. 3 Documenten Nederlandse Hervormde Kerk. Verklarin gen, kanselafkondigingen, boodschappen, herderlijke brieven en rapporten, uitgevaardigd door of namens de Generale Synode in dejaren 1945-1955 (z.j.), p. 24 (verder aan te halen als: Doe. Ned. Herv. Kerk). 5 Herrijzend Nederland, p. 135. 5 Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, IVC, 2 (1981), p. 300.

ANNO 1985

de, volgden zij de parolen van de leidende kaders - de kaders der 'zuilen'.

XCDe drie grootste 'zuilen' (de protestantse, de katholieke en de socialistische) waren in de tweede helft van de negentiende eeuwontstaan en waren, o.m. doordat het bijzonder onderwijs bij de 'pacificatie' van 1917 financieel aan het openbare gelijkgesteld was en doordat in het radiobestel uit de 'zuilen' voortgekomen omroeporganisaties domineerden, in de periode tussen de twee Wereldoorlogen een bepalend element geworden in de samenleving. Van 'verzuiling' sprak men toen nog niet - wie zich over het verschijnsel uitliet, had het in de regelover de 'hokjes- en schotjes-geest'. Daar stak, aldus in '85 de politicoloog H. Daalder, kritiek in en die kritiek hing samen met het feit dat nog bij velen afkeer bestond jegens de katholieken, 'de Roomsen', die als wezenlijk onbetrouwbaar, en jegens de socialisten die als revolutionaire nieuwlichters werden gezien. Tijdens de bezetting werden bij andersdenkenden de gevoelens van verguizing van die twee belangrijke volksgroepen verzwakt - toen dan ook hun organisaties en de protestantse na de bevrijding herrezen, ging het begrip 'verzuiling' opgeld doen dat niet meer was dan de zakelijke uitdrukking van de bestaande, normaallijkende situatie: 'droeg voortaan', zegt Daalder, 'niet elke zuil, op eigen plaats, mee aan het gezamenlijk gedragen staatsgebouw?" Die 'verzuiling' nam in de eerste naoorlogse jaren toe. Het percentage kerkelijk-gemengde huwelijken daalde en wat de katholieken betrof, gaf het Episcopaat, dat tijdens de bezetting zo duidelijk leiding had gegeven aan dit volksdeel, in '54 de richtlijn uit dat zij op organisatorisch gebied hun isolement dienden te bestendigen; dat had het Episcopaat van de bevrijding af gedaan maar in '54 ging het een stap verder: in een bisschoppelijk mandement werd de katholieken verboden, lid te zijn van een reeks andersgezinde organisaties, van welke het NVV de belangrijkste was - het lidmaatschap van de Partij van de Arbeid, waarbinnen zich een kleine Katholieke Werkgemeenschap gevormd had, werd alleen verboden aan priesters. Accentuering der verzuiling dus - maar in de samenleving als geheel

XCI H. Daalder in 1940-1945: Onverwerkt verleden? (1985), p. 29.

'VERZUILING'

waren toen reeds tekenen zichtbaar dat de invloed van de kerken, neemt men ze als één geheel, afnam. Het aantal priesterwijdingen begon al in de eerste naoorlogse jaren sterk terug te lopen, in Amsterdam ging in '46 al bijna 40 % van alle katholieken niet meer regelmatig ter kerke en de cijfers voor de andere grote steden in het westen des lands werden een jaar later even verontrustend geacht. Veranderde de publieke moraal? 'Na 1945', aldus in '84 de historicus H. van Galen Last, 'had de jeugd de strijd' (een strijd voor vernieuwing en tegen verstarring) 'verloren, maar uit litteratuur en kunst kon blijken dat het verzet niet was gebroken.' I Inderdaad, niet zonder aanvankelijk grote, ja furieuze weerstand te ontmoeten begonnen jonge schrijvers als W. F. Hermans en G. K. van het Reve de heersende publieke moraal te ontmaskeren. Hun werk en dat van een nieuwe generatie op spontaniteit gerichte dichters en van de kunstenaars van de Cobra-groep" behelsden de aankondiging van nieuwe normen op alle gebieden van de kunst, ja van het leven. Het waren, als zo vaak, jonge kunstenaars wier werken, vogels gelijk, het nieuwe land aankondigden dat nog onder de kim lag. Achter elk geldend gezag zou een vraagteken worden geplaatst - Nederland werd ongehoorzaam.

XCDe 'omslag' in de publieke moraal tekende zich in de eerste plaats af op alle levensgebieden die met de sexualiteit te maken hadden - het algemeen ter beschikking komen van de anti-conceptie-pil ('62) speelde daarbij een belangrijke rol. Binnen enkele jaren voltrok zich, ongeveer van de tweede helft van de jaren '60 af, wat de socioloog G. A. Kooy in '80 'een sexuele revolutie' noemde.' Ook minderjarigen konden vrij voorbehoedsmiddelen kopen en die middelen mochten, anders dan vroeger, vrij ten verkoop worden aangeboden. Sex-advertenties werden voor de dagen weekbladpers een bron van inkomsten, het ene sextheater en de ene sex-winkel na de andere werden geopend. Homofiele mannen en lesbische vrouwen kwamen vrij voor hun geaardheid uit

1 H. van Galen Last in juli-aug. I984, p. 360. 2 Een groep van Nederlandse kunstenaars die samenwerkte met Deense en Belgische kunstenaars - het begrip 'Cobra' was gevormd uit de beginletters van Copenhagen, Brussel en Amster dam. 3 G. A. Kooy in 1945. (I980), p. 53.

ANNO 1985

(wetsbepalingen die het sexuele verkeer van meerderjarige mannen met minderjarige strafbaar hadden gesteld, werden geschrapt). Bovendien werd door menigeen een vraagteken geplaatst achter het traditionele huwelijk - er werd druk met andere samenlevingsvormen geëxperimenteerd. Abortus werd officieel toegestaan. De vrouw, tevoren in veel opzichten juridisch gelijkgesteld aan onmondigen, kreeg een zelfstandiger positie, zonder dat overigens van volledige feitelijke gelijkstelling aan de man sprake was - daarop ging de beweging van het feminisme aandringen. Ook werd de grens voor het actief en passief kiesrecht lager gesteld: op achttien in plaats van op een-en-twintig jaar. Talrijker en jeugdiger waren de jongeren die zich betrekkelijk vroeg van hun ouders losmaakten; velen hunner die langs officiële weg geen woonruimte konden krijgen, gingen met name in de grote steden tot het 'kraken' van leegstaande panden over - een aantasting van het eigendomsrecht waarbij overheid en publieke opinie zich, na aanvankelijk verzet, in de meeste gevallen neerlegden.

XCDit alles betekende niet dat niet de meeste Nederlanders het traditionele huwelijk en de traditionele gezinsvorming bleven prefereren - het betekende wèl dat afwijkingen daarvan over het algemeen niet langer werden veroordeeld. In '85 blijkt bij de eerder genoemde GPD-enquête dat op de vraag: 'Mag een school een homosexuele leraar ontslaan?' 75 % antwoordt: 'neen'. Trouwens, diezelfde enquête toont ook aan dat 47 % het 'kraken' van een woning toelaatbaar acht, dat 53 % geen bezwaar heeft tegen 'zwart' werken (d.w.z. tegen betaalde arbeid die geheel buiten de belasting- en premiewetgeving om gaat) en dat 25 % er ook geen bezwaar tegen heeft dat 'zwart' gewerkt wordt door personen die een uitkering hebben als werkloze of arbeidsongeschikte.

XCBij dat alles had de televisie een belangrijke rol gespeeld.

XCBegonnen in '56 met nog geen honderdduizend geregistreerde toestellen breidde zij zich snel uit: tot ruim achthonderdduizend geregistreerde toestellen in '60, tot meer dan drie miljoen in '70 in '85 zijn het er ruim vier-en-een-half milj oen. Het was vooral dat nieuwe medium (het 'maakte', aldus Daalder, 'het gezag tot personen, regenten tot mensen") waarin de oude normen werden aangetast, aanvankelijk alleen in uitzendingen van de Vara en van de VPRO (die, geheel door jongeren overgenomen, zich eind '69 van haar vrijzinnig-protestantse oorsprong losmaakte). Van grote betekenis was daarbij dat er tot loktober '64 slechts

XC1 H. Daalder in Em vrij zinnige verhouding. De VPRO in Nederland 1926-1986 (1986), P·39·

ONKERKELIJKHEID

één televisienet was. In confessionele kringen had men het luisteren naar de radio veelal beperkt tot die ene zender waarop de programma's van KRO en NCRV werden uitgezonden, maar het zoveel indringender medium van de televisie bood acht jaar lang geen enkele keuze-mogelijkheid, waardoor de 'verzuiling' op een wezenlijk punt werd doorbroken.

XCEr bleven groepen, met name de gereformeerden die zich in '44 van de Gereformeerde Kerken hadden losgemaakt, en een deel van de meer rechtzinnige hervormden, die in het belijden van het geloof en het vasthouden aan een traditioneel levenspatroon eerder werden versterkt dan verzwakt, maar binnen de drie grootste kerkgenootschappen: de Rooms-Katholieke Kerk, de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken kwam het tot geloofsafval op grote schaal. Pogingen tot aanpassing (het Episcopaat trok in '65 het mandement van '54 in en verklaarde vijfjaar later bij de opheffing van de Katholieke Werkgemeenschap in de PvdA dat katholieken op politiek gebied vrij waren in hun keuze) baatten niet - de kerkelijke leiders van de drie genoemde geloofsrichtingen verloren met name hun greep op de jeugd. De kerkdiensten werden steeds slechter bezocht (in '66 ging 52 % van de Nederlanders regelmatig ter kerke, in '79 nog maar 29 %), kloosters stroomden leeg, katholieke studenten vielen van het ene uiterste in het andere - in het begin van de jaren '70 werd Marx voor vele studenten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en de toenmalige Katholieke Hogeschool Tilburg de nieuwe Verlosser. Van '60 tot '70 vertoonde het percentage onkerkelijken voor het eerst een snelle stijging (1930: 14>4%, 1947: 17 %, 1960: 18,3 %, 1970: 23,6%) een stijging die nadien werd voortgezet maar waaromtrent geen officieel cijfer bekend is doordat de nogal wijdverbreide tegen het overheidsgezag gerichte stemming in den lande die mede elke vorm van registratie afwees (verwijzingen naar het persoonsbewijs in de jaren '41-'45 speelden daarbij een grote rol), het de regering onmogelijk maakte, in het decennium-jaar '80 de gebruikelijke volkstelling te houden.'

XCEr is anno '85 sprake van enig herstel van de behoudende krachten maar de publieke moraal is gewijzigd en de ontzuiling is een feit.

I Het CBS schat dat van de bevolking van achttien jaar en ouder in '84 bijna 35 % niet bij een kerkgenootschap is aangesloten - er zijn aanwijzingen dat die schatting te laag is. In '86 komt een door Yvette Bommeljé en Peter Dooren onder veertigdui zend volwassenen uitgevoerd onderzoek tot de conclusie dat bijna de helft van de bevolking buitenkerkelijk is.

ANNO 1985

XCIn de veertig jaren die van '45 tot '85 verstreken, kende Nederland negentien kabinetten die, zoals met de voorafgaande in de twintigste eeuw het geval was geweest, steeds het karakter droegen van een coalitiekabinet; geen partij kreeg ooit een meerderheid van de kiezers achter zich. De politieke geschiedenis van die veertig jaar zullen wij niet samenvatten, laat staan weergeven - wij zouden slechts op enkele aspecten willen wijzen, waarbij het ons op vier aankomt: de positie van de Partij van de Arbeid, de plaats van wat men 'de protest-partijen' zou kunnen noemen, het effect van de ontzuiling en de wijziging in de vormen van politieke actie.

XCNa de bevrij ding maakte de Partij van de Arbeid dertien j aar lang deel uit van een coalitie-kabinet, aanvankelijklouter met de Katholieke Volkspartij, de KVP, later ook met andere partij en. In '58 werd zij in de oppositie gedrongen en daarin is zij, met slechts korte onderbrekingen (tezamen in een periode van zeven-en-twintig jaar nog geen zeven jaar omvattend), gebleven. Er is dan ook, menen wij, veel te zeggen voor de door de politicoloog H. Daudt in '85 naar voren gebrachte stelling dat de partijen rechts van de PvdA ook na de Tweede Wereldoorlog de opvatting bleven aanhangen die mgr. Nolens, voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de Rooms-Katholieke Staatspartij, in '25 onder woorden bracht in zijn uitspraak dat samenwerking met socialisten 'alleen bij uiterste noodzaak' wenselijk was. Die 'uiterste noodzaak' deed zich voor in de eerste naoorlogse periode: de wederopbouw moest tot stand komen, het loonpeillaag gehouden, in Indië het Nederlandse gezag hersteld (en, toen dat niet mogelijk bleek, een andere oplossing gevonden), de CPN teruggedrongen. 'Uiterste noodzaak' was er opnieuw in '65, toen de KVP en de Anti-Revolutionaire Partij, de ARP, de steun van de PvdA nodig hadden om in een nieuwe Omroepwet de positie van KRO en NCRV (alsook die van de Vara) voorlopig veilig te stellen. Overeenkomstige situaties deden zich enkele malen in de jaren '70 en '80 voor maar de confessionelen lieten de PvdA vallen, zodra hun dat, overigens mede door de onverzoenlijke instelling waarvan de linkervleugel van deze partij bij enkele gelegenheden getuigde, mogelijk was. Wij zijn van mening dat bij dit alles naast accentverschuivingen op het gebied van de buitenlandse politiek (de PvdA stelde zich in de jaren '70 kritischer jegens de Navo op) vooral, al werden zij niet steeds uitgesproken, verschillen van inzicht ten aanzien van het tempo van verdergaande

POLITIEKE PARTIJEN

mische hervormingen een rol hebben gespeeld. Tekenend was het dat het eerste kabinet dat na de kabinetten-Drees weer door een PvdA'er werd geleid: het kabinet van minister-president drs. J. M. den Uyl (hij had tijdens de bezetting aan allerlei vormen van illegaal werk deelgenomen), in '77 ten val kwam door een conflict over de vermogensaanwasdeling en over een nieuwe grondpolitiek. Niet dat de confessionelen niet met hun tijd mee-evolueerden! Het kabinet bijvoorbeeld dat onder leiding kwam te staan van de oud-marine-officier P. J. S. de Jong (in de laatste fase van de oorlog tegen Japan commandant van de onderzeeboot '0 24'), werd, aldus Daudt, 'in linkse kringen gekwalificeerd als het tot op dat moment meest rechtse kabinet sinds de Tweede Wereldoorlog. Het heeft evenwel van 1967 tot 1971 soepel de gevolgen van de roerige zestiger jaren opgevangen. In die periode werd de permissive society voltooid, waren openheid en democratisering aan de orde van de dag en werden de studentenrellen beantwoord met een Wet Universitaire Bestuurshervorming die in radicaliteit nergens ter wereld zijn weerga (had) ... Dit alles zonder dat er maar één socialist aan te pas behoefde te komen."

XCAan typische 'protest-partijen' heeft het niet ontbroken: protest tegen de tijdgeest (vooral de Staatkundig Gereformeerde Partij en het Gereformeerd Politiek Verbond), protest tegen het KVP-beleid met betrekking tot Indië (de Katholiek-Nationale Partij), protest tegen de bewapeningswedloop (de Pacifistisch-Socialistische Partij, de PSP), protest tegen de reglementering door het Landbouwschap (de Boerenpartij), protest tegen de heerschappij der oude kaders en het door hen aanvaarde politieke bestel (D'66), protest tegen de gestegen invloed van de linkervleugel in de PvdA (DS'70), protest tegen het behoudend karakter der confessionele partijen (o.m. de Politieke Partij Radicalen, de PPR), protest tegen de aanwezigheid van gastarbeiders en andere van elders gekomenen, vooral Surinamers (de Centrum-partij, geenszins vrij van racistische invloeden) - geen van die 'protest-partijen' slaagde er ooit in, zich blijvend tot een wezenlijke machtsfactor te ontwikkelen.

XCHetzelfde geldt voor de laatste 'protest-partij' die wij willen noemen: de CPN - protest, in haar geval, tegen 'het kapitalisme' en het aanvaarden van Amenka's leiding. Dat kritische zich afzetten tegen de Westelijke samenleving ging jarenlang gepaard met een onkritische verheerlijking van de Sowjet-Unie: wat zij deed was welgedaan. Deze houding leidde ertoe dat vooral ten tijde van de Hongaarse volksopstand ('56) van alle

XCI H. Daudt in Nederland na 1945, p. 194.

ANNO 1985

kanten op de CPN werd stormgelopen. Toen zich enkele jaren later het conflict tussen de Sowjet-Unie en communistisch China openbaarde, wist de CPN daar niet goed raad mee. Paul de Groot, die haar meer dan vijf-en-twintig jaar domineerde (op zijn grillig beleid onmiddellijk na de bevrijding komen wij nog terug), zwalkte van het ene standpunt naar het andere, steeds overtuigd van zijn gelijk, steeds op zoek naar opposanten die hij kon laten royeren. Toen in de jaren '70 jongere figuren in de kaders naar voren waren gekomen, werd hij op zijn beurt geroyeerd. De partij bleef evenwel gestadig aan invloed inboeten - in de sociale welvaartsstaat vond zij niet langer een duidelijke eigen maatschappelijke basis.

XCKomen wij nu tot het effect van de ontzuiling, dan moet er op gewezen worden dat de drie grote confessionele partijen: de KVP, de ARP en de Christelijk-Historische Unie, de CHU, na de bevrijding twintigjaar lang in de Tweede Kamer samen een absolute meerderheid bezaten. In de tweede helft van de jaren '60 evenwel begon een proces van afkalving. In weinig jaren verloor de ARP een vijfde en de CHU twee-vijfde van haar leden, de KVP zelfs drie-kwart - zij, de KVP, had in '63 vijftig zetels gehad in de Tweede Kamer (welker ledental in '56 van honderd tot honderdvijftig was uitgebreid) en verwierf er negen jaar later nog maar zeven-en-twintig. In dat jaar, '72, stemde van alle katholieke stemgerechtigden nog geen twee-vij fde (38 %) op de KVP - zowel aan de PvdA als aan de begin '48 opgerichte Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, de VVD, had de katholieke partij veel stemmen verloren. Duidelijk was dat KVP'ers, anti-revolutionairen en christelijk-historischen hun haast traditionele machtsposities slechts zouden kunnen handhaven, als zij hun krachten bundelden - dat was mogelijk doordat de ARP zich van haar uitgesproken 'rechtse' standpunten had losgemaakt. In hetzelfde tijdsgewricht waarin het Nederlandse Katholieke Vakverbond, de NKV, samen met het NVV de Federatie Nederlandse Vakbeweging, de FNV, vormde ('75), besloten de drie partijen in een nieuwe partij op te gaan: het Christen-Democratisch Appèloftewel het CDA, dat, in hoofdzaak gedragen door gelovigen, in het politieke spectrum een middenpositie innam en dus hetzij met de PvdA hetzij met de VVD een regeringscoalitie zou kunnen vormen.

XCIn '85 is er een regering van CDA'ers en VVD'ers. De CDA'er die minister-president is, drs. R. F. M. Lubbers, werd in mei '39 geboren - zijn vader, een metaalfabrikant, zat.in '42 zes maanden lang als gijzelaar vast in een van de Brabantse kampen.

XCTenslotte

POLITIEKE PARTIJEN

wijziging in de vormen van politieke actie.

XCWat de politieke partijen betreft: voordat de televisie haar intocht deed, spraken hun leidende figuren eigenlijk uitsluitend tot de eigen volgelingen. Dat deden zij op partijvergaderingen, in de partijpers en, voorzover zij tot dat medium toegang hadden, in de uitzendingen van de eigen omroep. De televisie bood hun voor het eerst de gelegenheid in alle huiskamers zichtbaar aanwezig te zijn - de vraag of zij op het scherm goed voor de dag kwamen en de nodige slagvaardigheid toonden, kreeg veel betekenis, zulks vooral voor het stemgedrag van aarzelende kiezers. De factor van het persoonlijke charisma had in het politieke leven nimmer ontbroken maar hij werd door de televisie versterkt.

XCEen invloed in diezelfde richting ging uit van het feit dat de politieke tegenstellingen tussen de grootste partijen veel van hun scherpte hadden verloren. Werkelijk scherpe tegenstellingen hadden zij slechts gekend in de eerste naoorlogse jaren, toen het conflict met de Republiek Indonesië een diepe verdeeldheid had gewekt. Nadien was op hoofdpunten eensgezindheid gegroeid: elk aanvaardde op het gebied van de buitenlandse politiek het samengaan in Atlantisch en Europees verband en op het gebied van de binnenlandse de handhaving van de sociale welvaartsstaat, zij het dat daarbij andere accenten werden geplaatst en andere prioriteiten verdedigd. In ruime mate kon men spreken van een nationale consensus. Die hing op zijn beurt samen met het verdwijnen van de grootse concepties: de brede massa werd niet langer aangetrokken door een politieke heilsleer, als hoedanig vooral het socialisme zich in de eerste decennia van de twintigste eeuw had gemanifesteerd; zij ging meer en meer beseffen dat binnen het Nederlandse politieke bestel slechts geleidelijke, betrekkelijk kleine, marginale wijzigingen uitvoerbaar waren.'

XCWat de politieke partijen tegen die achtergrond aan dadendrang toelieten, was voor velen niet aantrekkelijk - die dadendrang leidde van de tweede helft van de jaren '60 af tot het ontstaan van talloze actiegroepen, niet gericht op het veroveren van de macht maar op de beïnvloeding van het beleid der machthebbers, eventueel op het ongedaan maken van hun besluiten, nationaal, regionaal of plaatselijk. Het was de televisie die

XCI Eenzelfde proces speelde zich op kerkelijk gebied af 'De universiteir en exclusiviteit claimende kerken van weleer ... zijn', aldus in '86 de Nijmeegse sociologen A. Felling, J. Peters en O. Schreuder in hun Geloven en let/en, een nationaalonderzoek naar de invloed van religieuze overtuigingen,'veranderd in relatief bescheiden en tolerante vrijwilligheidsorganisaties die zich als instrumenten van geloofsverkondiging gedragen en de autonomie van de verschillende sectoren van het maatschappelijk leven in hoge mate eerbiedigen.'

ANNO I985

veelal aan deze actiegroepen een invloed gaf die veel groter was dan men op grond van hun betrekkelijk gering aantalleden zou veronderstellen.

XCMet andere vergeleken bleef de Nederlandse samenleving gekarakteriseerd door tolerantie, gematigdheid en een afkeer van geweld. Maar ze veranderde! Ze werd minder gehoorzaam en minder gezagsgetrouw, roeriger, kritischer en moeilijker te besturen.

XCDat werpt een vraag op die speciaal in het kader van ons werk van belang is: speelde in die ontwikkeling ook de herinnering aan de vijf Duitse bezettingsjaren een rol?

Herinnering

XC

XCWat de herinnering aan de Duitse bezetting al of niet heeft betekend, valt niet exact aan te geven - herinneren of niet herinneren (d.w.z. niet willen of zelfs niet kunnen herinneren) is een individueel proces en men heeft hier met miljoenen mensen te maken. Meer dan globale aanduidingen kunnen wij niet geven; volstrekt bewijsbaar zijn zij niet maar zij zijn, menen wij, evenmin willekeurig.

XCWij zouden dan om te beginnen willen stellen dat, neemt men Nederland als geheel, in de eerste tien tot vijftien jaar na de oorlog de neiging overheerste om niet te veel aan de bezettingstijd te denken en zich in elk geval daarop niet te bezinnen. Zeker, de processen die tegen Mussert, tegen andere vooraanstaande NSB'ers en tegen verraders als Anton van der Waals werden gevoerd, de processen ook waarin bijvoorbeeld Duitse machthebbers als Seyss-Inquart (in Neurenberg) en Rauter en Christiansen (in Nederland) terechtstonden, werden met intense belangstelling gevolgd maar daaraan lag slechts één factor ten grondslag: de behoefte dat de betrokkenen zouden worden gestraft voor het kwaad dat zij hadden aangericht. Die belangstelling droeg een geïsoleerd karakter. Na elk proces, na elk vonnis, ging men over tot de orde van de dag en in dat dagelijks bestaan stonden heel andere zorgen voorop. De eerste naoorlogse jaren waren jaren van grote materiële tekorten en van onbehagen, jaren waarin vooral door de woningnood velen in een nauwelijks

DE BEZETTING VERDRONGEN

deel van de aandacht op en elk symptoom van de groeiende verwijdering tussen de Westelijke mogendheden en de Sowjet-Unie voedde de angst voor een Derde Wereldoorlog. Vooral de zuivering liet een bittere nasmaak achter: wijdverbreid was de indruk dat dit diep-ingrijpende maatschappelijke proces niet bevredigend was verlopen - vooral de zuivering van de economische collaborateurs had teleurstelling gewekt en voor hun berechting gold hetzelfde. Die gevoelens van onbehagen waren natuurlijk het sterkst bij de vroegere illegale werkers en bij diegenen (de twee kringen vielenniet geheel samen) die zich in de nood der bezetting hadden vastgeklampt aan het ideaal van een 'vernieuwd' Nederland. 'Hoe zou men trouwens', aldus in '79 de historicus I. Schöffer,

XC'zonder illusies van een herboren maar ook gelouterd Nederland de moeilijke laatste bezettingstijd zijn doorgekomen? Men zou die verwachtingen, juist in al die vaagheid en algemeenheid, misschien het best kunnen typeren door twee termen: catharsis en vernieuwing. Het woord 'catharsis' moet hier worden gebruikt omdat het zeer goede Nederlandse woord 'zuivering' een beperkter en gerichter betekenis, ook in praktische zin, kreeg dan hier met 'catharsis' wordt bedoeld. Deze catharsis betrof namelijk de gedachte dat in de bezettingstijd binnen het Nederlandse volk onder de uitdaging van het nationaal-socialisme duidelijk een scheiding was getrokken tussen de 'goeden' en de 'slechten' en dat derhalve na de bevrijding niet alleen onbetaalde rekeningen voor moord, roof en kwelling individueel vereffend moesten worden, maar de 'slechten' (landverraders, collaborateurs of slappelingen) uitgestoten, afgeschud zouden kunnen worden. De werkelijke vernieuwing van Nederland was door zulk een catharsis pas mogelijk, omdat dan gebouwd kon worden op de 'goeden'. In de bezettingstijd leek onder die 'goeden' een samenwerking en eensgezindheid gegroeid, die aan de vroegere verdeeldheid door kerken, partijen, klassen of standen een eind hadden gemaakt, en dit zou voor Nederland een vernieuwing in hoofd en leden van de samenleving brengen. Het is te gemakkelijk om nu, achteraf, op deze illusies te smalen, zij hadden destijds iets verheffends, iets bemoedigends, waaraan behoefte bestond en waaraan kracht werd ontleend.

XCMaar een 'ware' catharsis of een 'echte' vernieuwing kwam er niet'!

XCzij bleef uit, doordat de verwachtingen op zichzelf al weinig reëel waren geweest en doordat de eensgezindheid in de afwijzende houding jegens de Duitse bezetter en allen die met hem heulden, het feit had overdekt dat ten aanzien van wat in de toekomst wenselijk was, diepgaande

XC! l. Schöffer in (Ministerie van Justitie) J. c. H. Blom, A. C. 't Hart, l. Schöffer (met medewerking van J. M. de Maar-Willink): De affaire Men/en 1945-1976 (1979), p. 19 2.

ANNO 1985

meningsverschillen waren blijven bestaan, ook aan de toppen van de illegaliteit. In politiek opzicht trad die illegaliteit daardoor na de bevrijding niet als een eensgezinde maar als een verdeelde kracht naar voren - een kracht bovendien waarin slechts een heel klein deel van het Nederlandse volk organisatorisch verenigd was. Zij kreeg geen greep op de ontwikkeling - het lichaam waarin zij aan de top gebundeld was: de Grote Adviescommissie der Illegaliteit, oftewel de GAC, ging een jaar na de bevrijding tot opheffing over. Zes maanden later drukte het al genoemde weekbladJe Maintiendrai veler gevoelens van teleurstelling uit in de verzuchting: 'Wat was de vrede mooi, toen het nog oorlog was."

XCHet parool werd: vooruit zien, niet achteruit. De herinneringen aan de bezetting werden in brede kringen verdrongen en de belangstelling voor boeken die over de bezettingstijd handelden, daalde snel. Nog geen twee jaar na de bevrijding stond in een Amsterdamse boekhandel de aankondiging 'Vijftig procent korting op verzetslitteratuur!'Het Parool noemde dat in de etalage prijkende bord 'geen bord - het is een mes dat in duizenden Nederlandse harten snijdt ... Het is een bekroning van anderhalf jaar bevrijding, waarin het een bedenkelijke zaak is geworden, aan dat verzet te hebben meegedaan." Bedenkelijk was dat geworden doordat in de pers nogal veelvuldig malversaties door leden van de Binnenlandse Strijdkrachten, de BS, waren gesignaleerd - zij die niet aan het illegale werk deel hadden gehad (en dat waren veruit de meesten) stonden daar graag bij stil.

XCTekenend was wat geschiedde met de manuscripten die de jeugdige Anne Frank tijdens de onderduik van het gezin waarvan zij deel uitmaakte, geschreven had. Die manuscripten waren op het achterste gedeelte van de zolderverdieping van het pand aan de Amsterdamse Prinsengracht achtergebleven, toen de familie Frank en enkele andere Joodse onderduikers die zich bij haar hadden gevoegd, begin augustus '44 als gevolg van verraad (wie dat verraad heeft gepleegd, staat niet met zekerheid vast) waren opgepakt. Otto Frank, Anne's vader, was uit zijn gezin de enige overlevende - hij stelde uit Anne's manuscripten het te publiceren dagboek samen. In '46 gingen de historicus Jan Romein en zijn vrouw zich moeite geven om er een uitgever voor te vinden. Het dagboek werd door Querido's Uitgeversmaatschappij geweigerd, want 'daar', aldus later Annie Romein, 'heerste al de zekerheid dat de belangstelling voor alles wat de oorlog betrof," morsdood was.' Niet anders reageerden de uitgever

XC1 Je Maintiendrai, 15 nov. 1946. 2 Het Parool, 28 jan. 1947. 'Annie Romein: Omzien in verwondering, dl. II (1971), p. 109.

DE BEZETTING VERDRONGEN

J. M. Meulenhoff en de uit de illegaliteit voortgekomen nieuwe uitgeverij 'De Bezige Bij'. Het was de betrekkelijk kleine uitgeverij 'Contact' die Het Achterhuis in de zomer van '47 deed verschijnen in een eerste druk van I 500 exemplaren; deze was pas na acht jaar uitverkocht.'

XCDe historicus E. H. Kossmann heeft terecht opgemerkt dat in de eerste naoorlogse periode de herinneringen die politiek effectief bleken te zijn, niet zozeer te maken hadden met de Duitse bezetting als wel met het trauma dat eraan voorafging: de diepe crisis. 'De Nederlandse gemeenschap', betoogde hij in '85, '(is) na I945 nog niet in de eerste plaats haar oorlogsverleden ... gaan verwerken maar (is) verder ... blijven denken en doen alsof zij nog steeds te maken had met de economische en zedelijke crisis van de jaren '30'2 vandaar het eerder door ons gesignaleerde 'moraliteits-offensief, vandaar ook dat de belangrijkste politieke kaders elkaar konden vinden in een gemeenschappelijk streven om de sociale wetgeving te verbeteren. Trouwens, die politieke samenwerking werd óók gevergd door de noden van de economische wederopbouw. Wie 'fout' was geweest, d.w.z. aangesloten bij de NSB of een andere nationaal-socialistisch getinte organisatie, kon uiteraard in het openbare leven geen rol meer spelen maar binnen de groep van de 'niet-fouten' werden door de publieke opinie als geheel geen onderscheidingen meer gemaakt. De illegaliteit was een kleine minderheid geweest maar veruit de meeste mensen hadden, hoewel zij anti-Duits waren geweest en bij tijd en wijle aan brede verzetsmanifestaties hadden deelgenomen (te denken valt aan de Februaristaking van '4I, de April-Meistakingen van '43 en het verzet tegen Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek), zich toch onthouden van het nemen van grote persoonlijke risico's; zij hadden getracht zo goed mogelijk door een moeilijke tijd heen te komen - weinigen waren er slechts in wie enkele jaren na de bevrijding nog de behoefte leefde om kapabele figuren die, zonder 'fout' geweest te zijn, fouten gemaakt hadden, daarover lastig te vallen. Ook de gehoorzaamheid aan het gezag speelde daarbij een rol. Er rezen dan ook nauwelijks protesten toen (om slechts enkele voorbeelden te geven) de vroegere secretaris-generaal der economische departementen, dr. H. M. Hirschfeld (de man die door Seyss-Inquart gezien was als de waarborg voor een

XC1 In West-Duitsland werd Anne Franks dagboek in eerste instantie geweigerd door de befaamde Fischer Verlag, in de Verenigde Staten werd het zelfs door tien uitgeverijen geweigerd. Anno 1985 is het dagboek dat pas ca. tien jaar na de eerste verschijning internationale bekendheid kreeg, in zes-en-dertig landen verschenen en zijn er in totaal IS tot 16 miljoen exemplaren van verkocht. 2 E. H. Kossmann in 1940-1945: Onvenuerkt verleden], p. 49.

ANNO 1985

vlotte inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven in de Duitse oorlogseconomie), van '47 af de ene hoge overheidsopdracht na de andere kreeg, of toen de vroegere directeur van de Nederlandse Heidemaatschappij ir. C. Staf (die, met instemming van Hirschfeld, in de zomer van '41 het uitzenden van Nederlandse landbouwers naar de door Duitsland aan de Sowjet-Unie te ontroven gebieden had bevorderd) van '51 tot '59 minister van defensie was in vier verschillende kabinetten - trouwens, dat prof. dr. J. E. de Quay in '59 minister-president werd, leidde slechts tot één publiek protest: protest van de Utrechtse historicus prof. dr. P. Geyl die er aan herinnerde dat de Quay in de zomer van '40 als lid van het Driemanschap van de Nederlandse Unie de parlementaire demoeratie had verzaakt en aanpassing aan het Derde Rijk gepredikt; Geyls protest verscheen in het weekblad Vrij Nederland en werd nergens in de dag- en weekbladpers overgenomen.

XCZo leek het aan het einde van de jaren' 50 alsof de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog nimmer meer een belangrijke rol zouden spelen in de Nederlandse samenleving.

XCIn de jaren '60 begon zich een drastische wijziging af te tekenen.

XCHierbij hebben, menen wij, ook buitenlandse factoren een rol gespeeld. Om te beginnen kwam in die tijd in de Bondsrepubliek Duitsland een neo-Nazi-partij naar voren, de National-Demokratische Partei, hetgeen in Nederland bij velen, die toch al argwaan koesterden jegens de grote buurstaat, de beduchtheid wekte dat het nationaal-socialisme er weer aan de macht zou komen. Dan werd in '60 Adolf Eichmann, de organisator en coördinator van de Endlösung welke aan ruim vijf miljoen Joden het leven had gekost, door de Israëlische geheime dienst uit Argentinië ontvoerd - hij stond in '61 in Jeruzalem terecht en het tegen hem gevoerde proces, waaraan alle media (en nu ook het medium van de televisie) veel aandacht besteedden, gaf met name door de getuigenissen van overlevenden een bij uitstek indringend beeld van de ongeëvenaarde massamoord. Eerder al hadden documentaire films die aan de hand van authentieke opnamen gruwelen, door de Nazi's bedreven, in beeld hadden gebracht, in de Nederlandse bioscopen een groot publiek getrokken - een nog groter publiek volgde in de jaren '60-'65 de een-entwintig door mij samengestelde en gepresenteerde programma's van de serie De bezetting die een mede uit getuigenissen opgebouwd relaas bevatten van wat (zowel door Duitsland als door Japan) in de Tweede Wereldoorlog de Nederlanders was aangedaan. Al deze voorlichting deed kritische vragen rijzen: hoe was dat alles mogelijk geweest? Wie hadden in een land als Nederland de bezetter feitelijk tegengewerkt en wie niet?

DE HERINNERING HERLEEFT

Waren degenen die ernstige fouten hadden gemaakt, daar na de bevrijding voor ter verantwoording geroepen en hadden allen die hun leven in de waagschaal hadden gesteld, daarvoor de erkenning ontvangen waarop zij recht hadden? Vertegenwoordigers van een jongere generatie gingen zich, zoals zo vaak in de geschiedenis was gebeurd, niet zonder graagte afzetten tegen de oudere. De aan de illegaliteit bestede aandacht werd overtrokken geacht - de schrijver Harry Mulisch had het in '66 over 'Nederlands abominabele geschiedenis in oorlogstijd'.'

XCOf dit een billijke uitspraak was, is hier niet terzake (wij komen er in onze Nabeschouwing op terug) - relevant is alleen dat het oorlogs- en bezettingsgebeuren van de tweede helft van de jaren '60 af in een scherp-kritische belichting werd geplaatst. Vooral jongeren die in de publiciteitsmedia de posities van ouderen hadden ingenomen, beijverden zich daarbij; andere jongeren die met name ook op de universiteiten en hogescholen in opstand kwamen tegen de gevestigde orde, zagen hun prikkelende activiteit als een herhaling van het tijdens de bezetting gepleegde illegale werk - was toen de bezetter de vijand geweest, nu was het 'het establishment', t.w. de kaders die in de politieke partijen, bij de overheid en haar instellingen en bij het bedrijfsleven de macht in handen hadden. Dat offensief, een tijdlang geconcentreerd op de rehabilitatie van de in '48 tot zes jaar gevangenisstraf veroordeelde Joodse verrader F. Weinreb (meer hierover in hoofdstuk 5), bereikte een deel van zijn doelstellingen (er kwam meer inspraak) maar kon er, doordat het geen duidelijke sociale of politieke basis had, niet in slagen de sociaal-economische structuur van de samenleving wezenlijk aan te tasten.

XCWat zich handhaafde was de versterkte aandacht voor het oorlogs- en bezettingsgebeuren. Pers, radio en televisie bleven er artikelen en uitzendingen aan wijden en er was van '70 af geen jaar waarin in ons land niet een tweehonderdtal nieuwe boeken verscheen die aan diverse aspecten van dat gebeuren waren gewijd - de van '69 af gepubliceerde delen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog kwamen in uitzonderlijk hoge oplagen uit. In navolging van een wet die in de Bondsrepubliek van kracht was geworden (een wet waarop vooral was aangedrongen door Simon WiesenthaI die zich van Wenen uitjarenlang moeite had gegeven om niet-bestrafte Duitse oorlogsmisdadigers alsnog te doen berechten), kwam er voorts in '71 een Nederlandse wet die verjaring van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid onmogelijk maakte - het departement van justitie, dat zich van 1950 af

XC! Aangehaald door E. H. Kossmann in a.v., p. 49.

ANNO 1985

ca. vijftien jaar lang geen enkele moeite had gegeven om Duitsers die zich hier te lande ernstig hadden misdragen en aan elke berechting waren ontsnapt, alsnog in de Bondsrepubliek te doen berechten, werd op dit terrein opnieuwactief. Samengevat: bij alle ouderen herleefde de herinnering - ook bij allen die hetzij als illegale werkers, hetzij als Joden door de bezetter waren vervolgd en van dezen bleek nu menigeen niet bestand tegen de druk van herinneringsbeelden die uit de diepte van het geheugen door de korst der verdringing heenbraken.

XCIn welke psychische nood velen waren komen te verkeren, onttrok zich aanvankelijk aan de aandacht van de brede massa maar zij werd er (alweer: door het medium van de televisie) dramatisch in de eigen huiskamer mee geconfronteerd, toen de minister van justitie, de KVP'er mr. A. A. M. van Agt, begin '72 onder verwijzing naar de beginselen van het Nederlandse strafrecht voorstelde, de enige drie Duitse oorlogsmisdadigers die in de gevangenis te Breda hun levenslange straf uitzaten: Aus der Pünten, de dagelijkse leider van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung te Amsterdam, Fischer, plaatsvervangend hoofd van het Referat IV B 4 in de staf van de Befehlshaber dey Sicherheitspolizei und des SD in Den Haag' en Kotälla, een van de kampbeulen van het coneentratiekamp Amersfoort, naar Duitsland uit te wijzen." De Tweede Kamer organiseerde een hoorzitting waarin enkele tientallen vertegenwoordigers van organisaties van oud-illegale werkers (c.q. politieke gevangenen) of van Joodse gedeporteerden alsmede vertegenwoordigers van instanties die veel met deze groepen te maken hadden, uiteenzetten wat de vrijlating van de 'Drie van Breda' aan nieuwe psychische nood zou wekken - van Agts voorstel werd verworpen en de 'Drie van Breda' bleven in gevangenscha p.

XCVan hen zijn in '85 twee: Aus der Fünten en Fischer, nog in leven - die twee zijn dan (met Rudolf Hess, Hitlers plaatsvervanger totdat hij in mei '41 een missie naar Groot-Brittannië ondernam") de enige Duitsers

XC1 Beiden waren bij uitstek actief geweest op de sector der ]odendeportaties. 2 Strafbeëindiging is een prerogatief der regering, maar toen de toenmalige minister van justitie, de PvdA'er mr. I. Samkalden, in '66 Willi Lages, de chef van de Aussenstelle Amsterdam van de Sitherheitspolizei lind SD, die in Breda zijn levenslange gevangenisstraf uitzat, om medische redenen naar de Bondsrepubliek had uitgewezen (er was aan de minister gerapporteerd dat Lages aan een ziekte leed die hem spoedig te grave zou dragen - hij bleef nog zes jaar in leven), rees er zulk een golf van verontwaardiging dat de regering de toezegging deed dat zij niet tot uitwijzing van een van de (resterende) 'Drie van Breda' zou besluiten dan na overleg met de Tweede Kamer. ' Hess vloog, hoogstwaarschijnlijk op eigen initiatief, naar Schotland om er de Britten toe te bewegen passief te blijven wanneer Duitsland de Sowjet-Unie

DE HERINNERING HERLEEFT

die waar ter wereld ook wegens hun gedragingen in de periode van het nationaal-socialisme nog vastzitten.

XCHoorzitting en debat in de Tweede Kamer droegen er toe bij dat in '73 de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers van kracht werd, waarop wij aanstonds terugkomen. Later in de jaren '70 en in de eerste helft van de jaren '80 nam de belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog nog verder toe. Die belangstelling uitte zich enkele malen bij onthullingen van oude feiten die, nu wereldkundig gemaakt, de publieke opinie in beroering brachten.

XCIn '77 moest de voorzitter van de CDA-fractie in de Tweede Kamer, mr. W. Aantjes, zich terugtrekken toen bleek dat hij zich in '44, toen hij als postbode in Duitsland werkzaam was geweest, bij de Germaanse SS had aangesloten - een feit dat hij onmiddellijk na de oorlog en ook later had verzwegen. Dan kwam in '79 naar buiten dat mr. J. M. A. H. Luns, die van ' 56 tot '7 Ionafgebroken minister van buitenlandse zaken was geweest en nadien secretaris-generaal van de Navo was geworden, in het begin van de jaren '30 enkele jaren lang ingeschreven lid van de NSB was geweest (hij beweerde: buiten zijn medeweten). Ook vond in de tweede helft van de jaren '70 een langdurig, voor diverse instanties gevoerd proces plaats tegen de 'foute' handelsman P. N. Menten, van wie bewezen werd dat hij in de zomer van '41 in het door de Wehrmacht veroverde Oost-Polen een misdrijftegen de menselijkheid had gepleegd. Tenslotte was er in het begin van de jaren '80 grote belangstelling voor enkele processen tegen andere Nederlanders die van misdaden tegen de menselijkheid beticht waren - het departement van justitie had in '79 een aparte officier van justitie benoemd om personen als dezen op te sporen en hun berechting voor te bereiden.

aanvallen. Hij werd in opdracht van de Britse regering verhoord en vervolgens opgesloten. In '46 werd hij door het Internationale Militaire Tribunaal te Neurenberg tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Hij onderging zij n straf in een gevangenis in West-Berlijn die afwisselend onder toezicht stond van Amerikaanse, Britse, Franse en Russische militairen. De Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk hadden herhaaldelijk op vrijlating van Hess aangedrongen maar de Sowjet-Unie had steeds geweigerd daaraan medewerking te verlenen. In augustus '87 pleegde Hess zelfmoord.

ANNO I98S

XCWij zijn met onze opsomming niet volledig geweest - waar het ons op aankomt is te onderstrepen dat zaken als de genoemde die telkenmale in pers, radio en televisie breed werden uitgemeten, een cumulatief effect hadden: gevoelens van verbazing en verontwaardiging, door de ene zaak gewekt, herleefden wanneer de volgende aan de orde werd gesteld en ontvingen dan als het ware een nieuwe lading. De Tweede Wereldoorlog was in de jaren '80 meer 'aanwezig', 'actueler', dan in de jaren '50 het geval was geweest.

XCEr zijn anno I98S nog bijna vier miljoen (in '35 of eerder geboren) N ederlanders in leven die duidelijke eigen herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog hebben: op de bevolking als geheel een minderheid. Wat zij hebben ervaren, is aan diegenen die na het einde van die oorlog geboren zijn, slechts in geringe mate overgedragen in het onderwijs en vermoedelijk eveneens slechts in geringe mate in de gezinnen - die overdracht heeft plaatsgevonden via de media en het is, doordat die media zich graag concentreren op de schok, op het menselijk drama, een overdracht geweest waarbij in toenemende mate niet de ervaringen centraal hebben gestaan van de overgrote meerderheid der Nederlanders (voor hen vormde de bezettingstijd een periode van moeilijkheden in het dagelijks bestaan maar in nood kwamen zij slechts te verkeren in die gebieden waar van september' 44 af slag werd geleverd en in de nietagrarische gebieden in het westen des lands als gevolg van de hongerwinter) - neen, centraal stonden meer en meer de ervaringen van die groepen die wij 'de geschonden groepen' willen noemen.

Geschonden groepen

XC

XCWat verstaan wij onder het begrip 'geschonden groepen'?

XCWij verstaan er die groepen onder die tijdens of door de Tweede Wereldoorlog dan wel door de nawerking van die oorlog ervaringen hebben gehad die een pijnlijk element in hun herinnering zijn gebleven of zelfs hun persoonlijkheid hebben aangetast - groepen dus die direct of indirect onder de oorlog zijn blijven lijden. Daarbij zijn wij ons bewust dat wij onvermijdelijk generaliseren: kwalificaties die voor een groep als geheel gelden, behoeven niet te gelden voor alle leden ervan. Wat terzake in de loop der jaren aan onderzoekingen is uitgevoerd, heeft betrekking gehad op mensen die hulp zochten, maar lang niet ieder zocht hulp of

BETEKENIS VAN DE JEUGDJAREN

had ook maar hulp nodig. Dat laatste willen wij met nadruk onderstrepen. Het moge dan waar zijn dat de illegale werkers tijdens de bezetting hun leven op het spel hadden gezet en menigmaal in een situatie verkeerd die acute angst wekte, dat de Joodse onderduikers permanent hadden moeten vrezen dat hun schuilplaats zou worden ontdekt, dat de gevangenen in de concentratiekampen, Joden en niet-Joden, een ongeëvenaard-harde strijd om het bestaan hadden moeten voeren in een systeem dat gericht was op hun vernedering, hun volslagen uitputting of zelfs hun ondergang, dat de krijgsgevangenen in Japanse handen bitter hadden geleden en dat de burger-geïnterneerden in Indië enkele jaren lang aan honger, dorst en vervuiling het hoofd hadden moeten bieden (onze opsomming is niet volledig) - even waar is het dat dit alles beproevingen waren geweest van mensen wier persoonlijkheid in de regel al was gevormd toen zij ervaringen ondergingen die ver buiten het voor de mens normale kader vallen. Of zij die beproevingen later konden verwerken zonder dat er van werkelijk lijden sprake was, hing ook van die persoonlijkheid af - bij gelijke omstandigheden had wie een harmonische jeugd had gehad, een betere kans om de verschrikkingen van de vervolging te doorstaan zonder al te grote psychische schade op te lopen dan wie in zijn jeugd aan neurotiserende invloeden onderworpen was geweest. 'In de laatste jaren', zo schreef ons in '77 prof. dr. J. Bastiaans (die zich toen al een kwart eeuw had gewijd aan de zorg voor oorlogs- en vervolgingsslachtoffers),

XC'ben ik steeds meer tot de conclusie gekomen dat in vele gevallen achter de fixatie aan oorlogsbelevenissen een fixatie aan slechte omstandigheden in de jeugd schuil gaat en dat juist zulk een dubbele fixatie het genezingsproces zeer bemoeilijken kan .... De jeugdervaring kan bepalend zijn voor wat van de oorlog juist in traumatisch-neurotische zin gefixeerd wordt en als ik terugblik op oude patiënten, dan zijn er maar weinigen die vóór de oorlog in psychische zin geheel gezond waren."

XCDie laatsten dreigden juist door de in die oorlog toegevoegde extraschade te bezwijken waar anderen in staat waren aan hun verder leven normaal vorm te geven.

XCWij willen dat toelichten aan de hand van de cijfers omtrent de illegale werkers.

XCAan de spanningen van het georganiseerde illegale werk in bezet Nederland zijn volgens onze (wij erkennen het: onzekere) schatting

XC! Brief, 17 juni 1977, van J. Bastiaans.

ANNO 1985

omstreeks vijf-en-veertigduizend personen onderworpen geweest, waarbij wij diegenen die hen als helpers terzijde stonden (hun aantal kan zelfs niet geschat worden), niet hebben meegerekend. Van die geschatte ca. vijf-en-veertigduizend waren bij de bevrijding wellicht nog ca. vijf-endertigduizend in leven (onder wie ca. zesduizend die uit de Duitse concentratiekampen waren teruggekeerd) - hoevelen verkregen nu buitengewoon pensioen op grond van psychische moeilijkheden? In de eerste tien jaar na de bevrijding ruim veertienhonderd. In '55 droeg de Stichting 1940-1945, die toen de door de Buitengewone Pensioenraad vastgestelde pensioenen uitbetaalde (en uit eigen middelen soms aanvulde), zorg voor in totaal ca. zesduizendvijfhonderd personen: illegale werkers (mannen en vrouwen) en hun nabestaanden.' Voor die aanvullingen had zij met inzamelingen een bedrag van ca. f35 mln bijeengekregen - welnu, dat werd voldoende geacht; er werd aangenomen dat nauwelijks nog aanvragen voor buitengewoon pensioen zouden binnenkomen en de Stichting trok zich uit de openbaarheid terug. Terwijl nu inderdaad het aantal aanvragen in de periode' 55-'65 beperkt bleef, ging zich na '65 een opmerkelijke stijging aftekenen: ruim 200 aanvragen in '66 en '67, maar in '68 klom het cijfer boven de 300 en gestadig verder toenemend overschreed het in het jaar '75 de 1000, terwijl het in de jaren '80-'85 rond de 700 bleef schommelen. Veel van die aanvragen werden afgewezen, omdat de instanties die de beslissingen namen, er niet van overtuigd waren dat de aanvragers wegens hun illegale werk invalide waren geworden - met dat al ontvangen in '85, terwijl voordien al talrijke illegale werkers zijn overleden" bijna vijfduizendzeshonderd illegale werkers (en ca. negenduizend weduwen van illegale werkers) buitengewoon pensioen: aanzienlijk meer dus dan in' 55, tienjaar na de bevrijding.

XCWij verbinden aan deze cijfers twee conclusies; de eerste is dat het buitengewoon pensioen slechts aan een duidelijke minderheid van de in leven gebleven illegale werkers behoefde te worden toegekend, de tweede dat psychische moeilijkheden die een normaal functioneren in de maatschappij bemoeilijkten of zelfs onmogelijk maakten, zich bij veruit de meesten van hen die hulp nodig hadden, pas enkele tientallen jaren na de bevrijding hebben gemanifesteerd.de Stichting Friesland en de Stichting Sneek zijn blijven bestaan voor het verlenen

I In de provincie Friesland en in het zuidoosten daarvan zijn er tot in 1976 twee aparte Stichtingen geweest: de Stichting Friesland 194().-I945 en de Stichting Sneek 1941 1945. Beide gebieden zijn nadien districten van de landelijke Stichting geworden maar

ZORG VOOR ILLEGALE WERKERS

XCDat laatste nu is bij de geschonden groepen een algemeen verschijnsel geweest.

XCMen behoefde na de bevrijding niet langer illegaal werk te doen of diep ondergedoken te zijn, men keerde terug uit gevangenis of coneentratiekamp (die terugkeer, waarbij elke opvang ontbrak, komt in het volgende hoofdstuk aan de orde) en men trachtte weer een normaal lijkend bestaan op te bouwen. Voor sommigen was dat onmogelijk: zij bleven van meet af aan in de ban van de verschrikkingen die zij achter de rug hadden - aan anderen, aan veruit de meesten, lukte het wèl: zij hadden genoeg psychische energie in reserve om pijnlijke herinneringen geheel of bijna geheel te verdringen. Als evenwel de ouderdom nadert, neemt de psychische energie af - nu komen de herinneringen naar boven. Lichamelijke kwalen voor welke men eigenlijk al veel eerder had kunnen uitkomen (maar die verzwegen of geminimaliseerd werden omdat men, evenals in de oorlog, 'flink' wilde zijn), worden zulk een last dat men hulp zoekt bij een arts: hulp voor vage klachten, te hoge bloeddruk, een hartinfarct of dreigend hartinfarct, neurologische afwijkingen. Men lijdt aan slapeloosheid - daarbij kan de angst een rol spelen dat men, eenmaal in slaap, opnieuw gekweld zal worden door dromen waarin de moeilijkste situaties uit het oorlogsverleden met overweldigende kracht herleven. Men verliest zijn belangstelling voor zijn werk, men raakt vervreemd van anderen, zelfs van de naasten; men schrikt snel, men voelt zich schuldig dat men, terwijl zo velen stierven, nog in leven is; men is prikkelbaar en kan zich moeilijk concentreren. Er zijn voorts irrationele gedragingen in het dagelijks leven die geheel door oorlogservaringen worden bepaald: men hamstert voedsel, komt men in een onbekend huis binnen, dan kijkt men rond hoe men eventueel kan vluchten, neemt men plaats in een trein, een autobus of een vliegtuig, dan gaat men bij de nooduitgang zitten. Dit alles gaat veelal gepaard met minachting voor de eigen persoon, want, aldus in mei '85 de arts W. op den Velde (een van de medici die in het voetspoor van Bastiaans veel aandacht hebben besteed aan de nood waarin talrijke vervolgden kwamen te verkeren),

XC'er is in het zelfbeeld van de meeste mensen nauwelijks plaats voor de opvatting dat spanningen van dertig of veertig jaar geleden je parten kunnen spelen. De pre-occupatie met het verzetsverleden wordt niet ervaren als begrijpelijk, maar als persoonlijke zwakte of zelfs als een dreigende capitulatie"

I W. op den Velde in het I985 (4 mei), p. 8]7.

ANNO 1985

het is die schaamte die een extra-schrijnend element aan het algemene ziektebeeld toevoegt.

XCWij herhalen: in een mate waarin hulp noodzakelijk was, hebben die ziekteverschijnselen zich slechts bij een minderheid der illegale werkers voorgedaan - wij nemen daarbij aan dat die verschijnselen sterker zijn geweest bij die illegale werkers die uit gevangenissen en concentratiekampen terugkeerden dan bij de overigen die, hoezeer ook jacht op hen werd gemaakt, in vrijheid bleven.

XCAlleszins denkbaar achten wij het voorts dat zich overeenkomstige verschijnselen hebben gemanifesteerd bij de velen die niet wegens illegaal werk maar wegens bijvoorbeeld zwarte handel of elandestien slachten of wegens diefstal in een Duitse gevangenis of een Duits concentratiekamp belandden, maar omtrent deze groepen oud-gevangenen ontbreken alle gegevens: alleen diegenen die aan het illegale werk hadden deelgenomen of wegens hun 'ras', geloof of wereldbeschouwing waren vervolgd, vielen onder een van de genoemde bijzondere uitkeringsregelingen.

XCDe Joodse bevolkingsgroep werd het zwaarst geschonden.

XCCa. honderdveertigduizend z.g. Volljuden hadden begin '41 aan de registratie der Joden deelgenomen' en ca. honderdzevenduizend waren gedeporteerd, veruit de meesten naar Auschwitz of Sobibor; van die gedeporteerden keerden ruim vijfduizend terug." Nog andere groepen Volljuden bleven in leven: ca. zestienduizend onderduikers, ca. tienduizend gemengd-gehuwden, ca. drieduizend die (veelal op grond van fictieve gegevens) door de Duitser Calmeyer als Halbjuden waren aanvaard, ca. elfhonderd niet-gemengd-gehuwde Protestantse Joden, ca. drieduizend die er in geslaagd waren naar Zwitserland of elders te

I waren volgens de Duitse verordeningen diegenen die drie of vier Joodse grootouders hadden - hadden zij er slechts twee, dan golden zij als wanneer zij Of op 9 mei '40 tot een Joods kerkgenootschap hadden behoord èf met een partner gehuwd waren. De overige alsook de werden niet gedeporteerd. 2 Van diegenen die naar Auschwitz resp. Sobibor waren gede porteerd ca. elfhonderdvijftig resp. negentien. Van diegenen die naar het z.g. Theresienstadt resp. het z.g. Bergen-Belsen waren gedeporteerd, bleven telkens ca. tweeduizend in leven.

JOODSE BEVOLKINGSGROEP

vluchten, en tenslotte de ca. negenhonderd Joden die zich ten tijde van de bevrijding in Westerbork bevonden. Vermoedelijk zijn niet alle vluchtelingen naar Nederland teruggekeerd maar het aantal Joden dat zich enige tijd na de bevrijding, d.w.z. toen de repatriëring ten einde was, in Nederland bevond, kan niet veel minder zijn geweest dan ca. zes-endertigduizend.'

XCVoor de oorlog had Nederland een omvangrijk Joods proletariaat gekend - dat proletariaat was goeddeels verdwenen. De Joodse Raad (een orgaan waarin de Joodse bourgeoisie domineerde) had aan de Joodse proletariërs de minste bescherming verleend, er hadden zich maar weinig arme Joden bevonden onder de groepen die naar Theresienstadt of Bergen-Belsen waren gedeporteerd, en om te vluchten of onder te duiken had men veelal enig geld nodig gehad. Er waren dus naar verhouding onder de genoemde ca. zes-en-dertigduizend Joden maar weinig proletariërs. Intussen hadden ook diegenen die gespaard waren gebleven, een groot deel van hun familieleden (in Joodse kringen was de familieband in de regel zeer hecht geweest) en van hun vrienden verloren. Niet alleen evenwel in emotioneel maar ook in materieel opzicht was het voor velen van die gespaarden extra-moeilijk, weer iets van een normaal bestaan op te bouwen. Het antisemitisme dat tijdens de bezetting versterkt was, bleef zich nog enige tijd in bevrijd Nederland hier en daar duidelijk manifesteren. Aan het kabinet-Gerbrandy was in '44 door de minister van binnenlandse zaken mr. J. A. W. Burger voorgesteld, speciale voorzieningen voor de vervolgde Joodse groep te treffen, maar dat voorstel had in het kabinet onvoldoende steun gevonden doordat de meeste ministers van oordeel waren dat de overheid geen verschil mocht maken tussen Joden en niet-Joden. Toen dan ook het Militair Gezag in Maastricht in okto ber '44 een bedrag van f 10 000 had geschonken aan een aldaar opgericht Comité voor Israëlietische Belangen, werd die uitgave door Burger afgekeurd. 'Deze mensen', deed hij de Chef-Staf Militair Gezag, generaal-majoor mr. H. J. Kruls, weten, 'moeten m.i. in de toekomst geholpen worden op dezelfde wijze als anderen die door de oorlogsomstandigheden geen bestaansmiddelen hebben." De Joodse CoördinatieCommissie voor het bevrijde Nederlandse gebied, die begin januari '45

1 Bij dat cijfer wordt dus uitgegaan van de ca. honderdveertigduizend Joden die begin '41 aan de registratie deelnamen - er is evenwel een onzekerheidsfactor: niet bekend is, hoeveel Joden tussen begin '41 en het einde van de oorlog geboren werden dan wel door natuurlijke oorzaken overleden. 2 Aangehaald in 1945. (1985), p. XIX.

ANNO 1985

in Eindhoven werd opgericht, kreeg aanvankelijk van het Militair Gezag geen enkele medewerking en voor de uit de deportatie terugkerende Joden was er geen speciale opvang zoals die in de vorm van de Stichting 1940-1945 voor de terugkerende politieke gevangenen wél bestond. De Joodse Contact-Commissie die kort na het einde van de oorlog voor het gehele bevrijde gebied werd opgericht, had moeite om de gelden bijeen te brengen om aan de terugkerende gedeporteerden en aan de bevrijde onderduikers hulp te verlenen: voorziening in eerste levensbehoeften, verzorging in tehuizen en herstellingsoorden, juridische adviezen, voorschotten om weer een zaak te beginnen, scholing voor diegenen die naar Palestina wilden emigreren. Van de gemeente Amsterdam kreeg die commissie in '45 een voorschot van f 5 000 per week - heel veel belangrijker waren de giften die van het grote Amerikaans-Joodse hulpfonds, het Americanjoint Distribution Committee, afkomstig waren: dit fonds zond hulpgoederen en stelde voorts in de eerste twee jaar na de bevrijding meer dan f r mln ter beschikking van de Joodse gemeenschap.

XCEind '45 liet de Joodse Contact-Commissie een nieuwe registratie van Joden uitvoeren (ze moest die zelf betalen) - de uit de deportatie teruggekeerden en in Westerbork bevrijden, tezamen ca. zesduizend Joden, meldden zich bijna allen aan (dat geschiedde, dunkt ons, vooral omdat de betrokkenen de meeste hulp nodig hadden) maar van de overige groepen Joden, tezamen ca. dertigduizend, nam bijna de helft niet aan de registratie deel en bij de volkstelling die in '47 werd gehouden, gaven zich slechts ruim veertienduizend Joden op als behorend tot een Joods kerkgenootschap. Merkwaardig: het Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap, het grootste van de drie (er was ook hetPortugees-Israëlietisch Kerkgenootschap en er waren toen twee kleine liberaal-Joodse gemeenten), telde ten tijde van die volkstelling bijna twintigduizend leden - van dezen had zich dus meer dan een kwart niet als Joden kenbaar gemaakt.'

XCVrij veel Joden emigreerden in de eerste naoorlogse jaren: volgens de officiële cijfers (deze zijn stellig te laag) tot eind '45 bijna vijfduizend, van wie de meesten naar de Verenigde Staten en Canada trokken en anderen naar het Britse mandaatsgebied Palestina, waarvan een gedeelte in mei' 48 de staat Israël werd.

XC1 Uit een soort automatisme werden in de eerste naoorlogse jaren hier en daar bij die overheid nog regelingen toegepast die de bezetter in het kader van de Jodenvervolging had ingevoerd: tot een jaar na de bevrijding werd bij de Amsterdamse burgerlijke stand op de persoonskaarten van Joden die er zich aanmeldden of aangemeld werden, een J geplaatst en de dienst der rijksbelastingen gebruikte tot in '5 I een formulier waarop een J

JOODSE OORLOGSPLEEGKINDEREN

XCTot de ca. zestienduizend Joodse onderduikers die bevrijd werden, behoorden ca. vijf-en-veertighonderd kinderen. Bijna al die kinderen waren om veiligheidsredenen los van hun ouders ondergebracht. Sommige kinderen waren bij de eerste onderduikouders gebleven, anderen had men, als er gevaar dreigde, moeten verplaatsen - dat laatste gold vooral voor de wat oudere kinderen.' Waren de ouders óók ondergedoken en in leven gebleven en slaagden zij er in, spoedig te weten te komen waar zich hun kind of hun kinderen bevonden (vaak, maar lang niet steeds, waren die adressen bekend aan de illegale groepen die de kinderen hadden ondergebracht), dan vond gezinshereniging plaats - wij schatten dat aldus in de eerste maanden na de bevrijding ongeveer duizend Joodse kinderen weer bij hun ouders kwamen. Midden augustus '45 evenwel werd een wetsbesluit afgekondigd dat bepaalde dat alle kinderen wier ouders of voogden niet een maand later weer in feite de ouderlijke macht of de voogdij uitoefenden dan wel bericht hadden dat zij dat wilden gaan doen, voorlopig onder een nieuwe instantie zouden ressorteren: de Commissie voor Oorlogspleegkinderen oftewel de OPK-commissie. Die commissie ging dus functioneren als een speciale voogdijraad. Voogdijraden hadden in ons land, sinds zij in het begin van de twintigste eeuw waren ingesteld, een algemeen karakter gedragen: er waren geen katholieke, protestantse of Joodse geweest maar slechts algemene die, als de voogdij moest worden toegewezen, advies uitbrachten aan de kantonrechter. Zo ook nu. De OPK-commissie, die onder voorzitterschap kwam te staan van mevr. dI. G. H. J. van der Molen (zij had bij het onderbrengen van Joodse onderduik-kinderen een belangrijke rol gespeeld), kreeg vier-en-twintig leden, onder wie tien Joden. Die Joden waren door de minister van justitie uitgekozen zonder overleg met enige Joodse instantie.

XCEr bleken onder de bevrijde Joodse oorlogspleegkinderen ruim tweeduizend volle wezen te zijn. Die ruim tweeduizend werden inzet van een heftige strijd waarbij de zes Joodse leden van de OPK-commissie

XC1 Van een groep van twee-en-veertig Joodse kinderen die in de leeftijd van zes tot tien jaar van hun ouders gescheiden werden, bleek aan de psychiater dr. H. A. Keilsen bij zijn onderzoek dat slechts zeven in het eerste pleeggezin waren gebleven; telkens twee kinderen waren successievelijk in twee, drie of vier pleeggezinnen opgenomen geweest, tien in vijf tot negen, acht in tien of meer één Joods kind had zelfs vier-en-twintig pleeggezinnen gehad.

ANNO 1985

die van oordeel waren dat zij in uitgesproken Joodse milieus moesten worden opgenomen, de vier andere Joodse en alle niet-Joodse commissieleden tegenover zich vonden; die meerderheid stelde zich op het standpunt dat van de meeste omgekomen ouders geenszins vaststond dat zij het oordeel van de minderheid zouden hebben onderschreven en dat het in vele gevallen ongewenst was, de tussen de pleegouders en de pleegkinderen gegroeide band te verbreken.

XCHet zou ons te ver voeren, die heftige strijd hier in bijzonderheden weer te geven - wij willen volstaan met te vermelden dat de 'positiefJoodse' leden tweemaal (van februari '47 en van maart '48 af) maandenlang weigerden, aan het werk van de (toen uitgebreide) OPK-commissie deel te nemen, dat uiteindelijk van de ruim tweeduizend wezen bijna vierhonderd aan niet-Joodse pleegouders werden toegewezen, dat het touwtrekken om deze groep kinderen aan menigeen hunner nog grotere psychische schade toebracht dan de onderduik-periode en dat in '49 (de OPK-commissie werd toen opgeheven) tot ergernis van zeer velen bleek dat twee Joodse meisjes, Rebecca Meljado en Anneke Beekman, die wees waren geworden en omtrent wie de commissie geadviseerd en de kantonrechter bepaald had dat zij in een uitgesproken Joods milieu moesten worden opgenomen, door hun katholieke verzorgsters ondergebracht waren op een plaats die zij geheim wensten te houden. In '53 werd bekend dat beide meisjes naar een klooster in België waren gevoerd - Rebecca Meljado werd er toen ontdekt, maar Anneke Beekman, op het laatste moment uit het klooster weggewerkt, kwam pas in '61 weer te voorschijn.

XCDeze groep nu van de Joodse oorlogswezen is de enige van de geschonden groepen die object is geworden van een diepgaand systematisch psychologisch onderzoek, nl. door dr. H. A. Keilson die wij reeds noemden. Dat onderzoek, in '78 gepubliceerd " had betrekking op tweehonderdvier wezen, van welke honderdeen-en-vijftig in Nederland en drie-en-vijftig in Israël woonden, en van die tweehonderdvier waren vier-en-veertig (bijna uitsluitend oudere kinderen) in een concentratiekamp geweest (Theresienstadt of Bergen-Bel sen) en hadden honderdzestig de onderduik doorstaan. Keilson deelde de onderzochte wezen in zes groepen in, onderscheiden naar de leeftijd waarop zij van hun moeder gescheiden waren; hij toonde aan dat van die tweehonderdvier wezen (van wie zeventien ten tijde van zijn onderzoek in een psychiatrische

1 H. A. Keilson: in (I978).

WET UITKERING VERVOLGINGSSLACHTOFFERS

kliniek opgenomen waren) honderdzeven-en-tachtig aan min of meer ernstige emotionele stoornissen leden (het ernstigst bij de groep die in de leeftijd van anderhalf tot vier jaar van de moeder gescheiden was), dat acht-en-twintig niet meer tot enige arbeid in staat waren en dat honderdtwintig tevreden hadden moeten zijn met een opleiding die beneden hun intellectueel niveau lag. In alle zes groepen waren er wezen die jegens hun ouders het verwijt koesterden dat dezen hen in de steek hadden gelaten en die zich tegelijk schuldig voelden wegens dat verwijt. Velen ook hadden zich niet kunnen losmaken van de wensvoorstelling dat hun ouders of een van beiden nog in leven zouden zijn.'

XCKeren wij nu terug naar de groep der bevrijde Joodse volwassenen, dan willen wij onderstrepen dat zich binnen deze groep in de sinds '45 verstreken jaren de ontwikkeling aftekende die wij eerder met betrekking tot de illegale werkers weergaven: niet in de periode tot omstreeks 1960 maar eerst nadien kwamen de diepverdrongen herinneringen naar boven - zeker niet allen maar wèl velen (en dan niet alleen de uit de coneentratiekampen teruggekeerden, maar ook de onderduikers èn die groepen die, ook al waren zij niet gedeporteerd en al hadden zij niet moeten onderduiken, zich toch vervolgd geweten hadden) gingen in toenemende mate lijden onder de beproevingen die zij hadden moeten ondergaan. Physieke en ook psychische kwalen maakten het menigeen onmogelijk, nog langer in het levensonderhoud van zichzelf of van zijn gezin te voorzien. Dergelijke gevallen hadden zich ook na de bevrijding al voorgedaan - de betrokkenen hadden toen een karige uitkering gekregen als oorlogsslachtoffer en uitkeringen als deze werden van '65 af onder de Algemene Bijstandswet gebracht. In die tijd begon evenwel het besef door te breken dat de vervolgingsslachtoffers, d.w.z. zowel diegenen die in Europa wegens hun ras, geloof of wereldbeschouwing door de Duitsers als zij die in Indië als Europeanen door de Japanners waren vervolgd (de Nederlanders en een deel van de Indische Nederlanders die er in

1 Wij vermelden in dit verband dat er gevallen bekend zijn van Joden die jaren na de bevrijding nog steeds naar de grote stations trokken wanneer daar een trein uit Oost-Europa arriveerde - de hoop dat gedeporteerden zouden terugkeren, zij eenvoudig niet opgeven.

ANNO 1985

kampen waren opgesloten), een grote groep vormden die speciale hulp van node had.' Er kwam voor deze groep in '68 een aparte voorlopige regeling - de definitieve die in '73 in werking trad, was de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers : voortaan was het de Uitkeringsraad die bij gebleken noodzaak een uitkering vaststelde welke (evenals het buitengewoon pensioen voor de illegale werkers en hun nabestaanden) binnen zekere grenzen gerelateerd was aan het inkomen dat men verdiende voordat men werd uitgeschakeld. Die uitkeringen werden nadien toegekend aan de vervolgingsslachtoffers zèlf dan wel aan hun weduwen of minderjarige volle wezen.

XCVan de aanvragen voor een uitkering onder de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers werden er meer dan 40000 afgewezen - er zijn er anno 1985 meer dan 33000 ingewilligd: ca. 23000 aan personen die zelf vervolgd werden, ruim 10000 aan weduwen of wezen. Van die ruim 33000 ingewilligde aanvragen is ca. twee-derde ingediend door slachtoffers van vervolging door de Japanners.' Gebleken is dat vooral diegenen die als kinderen door de Japanners werden geïnterneerd (van die kinderen werden de jongens op jeugdige leeftijd van hun moeder gescheiden), medisch-psychologische hulp nodig hebben: dat is dan een vorm van hulp aan wat men 'de eerste generatie' is gaan noemen, t.w. de generatie van diegenen die zèlf vervolgd werden.

XCOpmerkelijk achten wij het dat de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers de eerste was die betrekking had niet alleen op slachtoffers van de Duitse maar ook van de Japanse bezetting. Dat feit onderstreept dat het Indische oorlogsleed (in Japanse krijgsgevangenschap waren ruim acht

I Tot die groep behoorden ook de Zigeuners en de communisten die vrijheidsbero ving hadden ondergaan (de communisten voorzover zij niet illegale werkers waren geweest) alsook de enkele honderden gemengd-gehuwde Joden die zich in '43 en '44 aan sterilisatie hadden moeten onderwerpen; zij die zich aan de arbeidsinzet onttrok ken hadden, konden alleen als vervolgingsslachtoffers beschouwd worden als zij vrijheidsberoving onder permanente bewaking hadden ondergaan, bijvoorbeeld in het concentratiekamp Amersfoort of in de in Duits land. 2 Zulks door bemiddeling van de in '47 opgerichte en aanvankelijk ook in Indië werkzame Stichting Pelita (zo heette het olielampje dat licht verspreidde in de tropische duisternis). Deze stichting begon haar arbeid met een gift van het Neder lands-Indisch gouvernement van f7 mln.

REGELINGEN VOOR INDISCHE GROEPEN

duizend militairen, in de japanse interneringskampen ruim dertienduizend burgers omgekomen) sterker de aandacht was gaan trekken.

XCIn '71 had een bezoek van keizer Hirohito aan ons land tot betrekkelijk weinig incidenten geleid (de cabaretier Wim Kan, die als krijgsgevangene aan de Birma-spoorweg had gezwoegd, was toen de enige geweest, wiens protest tegen het feit dat Hirohito door de koninklijke familie was ontvangen, tot de brede massa was doorgedrongen), maar dit gebeuren bevorderde dat de Indische oorlogs- en bezettingsslachtoffers, die tevoren (' 56) slechts een uiterst laag japans z.g. smartegeld hadden ontvangen' en uit wier midden in '70 de Stichting 'Herdenking 15 augustus' was opgericht, duidelijker hun stem gingen verheffen.

XCVan diegenen die bij de ongelijke strijd met japan betrokken waren geweest en in krijgsgevangenschap waren geraakt, waren de beroepsmilitairen van de Koninklijke Marine en de Marineluchtvaartdienst de enigen geweest wier wedde over de betrokken periode na de Tweede Wereldoorlog was uitbetaald - de militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het Knil (de Militaire Luchtvaart inbegrepen), hadden geen cent ontvangen, doordat hun aanspraken bij de soevereiniteitsoverdracht aan de Republiek Indonesië waren overgedragen; deze had ze niet gehonoreerd. Er rustte op de Nederlandse regering geen juridische plicht om de bedoelde militairen tegemoet te komen, wèl een morele. Deze werd in '80 eindelijk erkend: aan elk van de betrokkenen (of aan hun nabestaanden) werd een bedrag van f7 500 uitbetaald.'

XCAan nog twee andere groepen werd tot op zekere hoogte genoegdoening verleend: aan diegenen die in Japanse burgerkampen geïnterneerd waren geweest, en aan hen die in Nederlands-Indië illegaal werk hadden verricht.

XCVoor de eersten kwam op aandrang van de Tweede Kamer in '81 de Uitkeringswet Indische Geïnterneerden tot stand: aan elk van ca. veertigduizend aanvragers werd een eenmalig bedrag van f7 500 uitgekeerd. Het was een wet met beperkende bepalingen die tot veelontevredenheid leidden: wie zich niet duurzaam in Nederland had gevestigd (en vele uit Indië aangekomenen waren in de jaren' 50 op aandrang van de regering naar elders, vooral naar de Verenigde Staten, geëmigreerd), wie geen

XCI Ex-geïnterneerden hadden toen per persoon f 340 ontvangen, ex-krijgsgevangenen ca. f250 en die krijgsgevangenen die aan de Birma-spoorweg hadden gewerkt. £61 extra. Het was formeel juist maar ons inziens absurd dat de Knil-militairen die in vrijheid waren gebleven (zoals de guerrillagroep van kapitein Willems Geeromsz op Nederlands-Nieuw-Guinea en de op Celebes ondergedoken sergeant) geen cent ontvingen.

ANNO I98S

inkomstenderving had gehad (van velen, die in het bedrijfsleven werkzaam waren geweest, waren de salarissen na de oorlog alsnog uitbetaald) en wie niet minstens zes maanden geïnterneerd was geweest, kreeg niets. Meer dan twintigduizend aanvragers werden teleurgesteld, hetgeen, aldus de commissie die op de uitvoering toezicht hield, tot 'zeer ernstig leed' leidde.'

XCWat de Indische illegale werkers betreft: door de specifieke omstandigheden waarin in Indië het illegale werk moest worden verricht, waren van hen maar weinigen in leven gebleven; ook was betrouwbaar documentatiemateriaal over hun acties schaars. De Wet Buitengewoon Pensioen Indisch Verzet treedt in '85 in werking - bijna veertig jaar na de Buitengewone Pensioenwet voor Nederlandse illegale werkers en in zoverre daarvan afwijkend dat het Indische verzetspensioen slechts zal worden uitbetaald aan diegenen die zich blijvend in Nederland hebben gevestigd.

XCDe laatste twee regelingen die wij noemden, kwamen tot stand doordat van de betrokken groepen uit aan het einde van de jaren '70 een activiteit was ontwikkeld die voordien in die mate had ontbroken, althans toen geen weerklank had gevonden bij de publieke opinie en in het parlement.

XCEen vierde groep die nu van zich deed spreken, waren de Ambonnezen, d.w.z. de Ambonnese militairen van het Knil die na de soevereiniteitsoverdracht met hun gezinnen in Nederland waren gearriveerd. Nadat er van deze groep uit jarenlang vergeefs op was aangedrongen dat Nederland steun zou verlenen aan haar streven tot vestiging van een onafhankelijke Zuidmolukse staat, gingen in de jaren '70 extremistische Ambonnese jongeren enkele malen tot spectaculaire geweldsacties over, o.m. tot twee treinkapingen. Hun politieke eisen werden afgewezen en de bedrijvers van de aanslagen werden berecht. Met dat al werd in regeringskring het besef versterkt dat Nederland jegens de Ambonnese groep ernstig was tekortgeschoten. In '85 komt een akkoord tot stand: alle oudmilitairen zullen per jaar een extra-uitkering van f 2 000 ontvangen, zij krijgen een eremedaille, er zal een monument worden opgericht en er komt een museum.

XCOok die tweede generatie moet men zien als een groep die onder de nawerking van de oorlog te lijden kreeg.

XCWat de kinderen van illegale werkers betreft: voorzover die laatsten het leven hadden verloren, groeiden de kinderen zonder vader op, zulks in menig geval in een situatie die zwanger was van velerlei spanning. Sommige moeders zwegen, bij anderen verging als het ware geen dag waarin niet aan het lot van vader werd herinnerd. Van beide gedragspatronen kon een zware druk uitgaan: bewust of onbewust werden aan menig kind eisen gesteld waaraan hij of zij niet kon voldoen.

XCGroter nog konden de problemen zijn in Joodse gezinnen: gezinnen van ouders die de vervolging (vooral de deportatie) hadden doorstaan, of later gevormde gezinnen van jongere Joodse vervolgingsslachtoffers. Ook in die gezinnen kwam het in menig geval tot neurotische gedragingen: er werd èf hardnekkig over de vervolging gezwegen öf er werd voortdurend aan deze herinnerd. Zo werden kinderen, aldus later een hunner, prof. dr. A. de Swaan, 'kleine slippendragers van dat ontzaglijke verleden'! - dat werd gevoeld als aantasting van hun eigen identiteit. Ook in die Joodse gezinnen kon het opgroeien extra moeilijk zijn. 'De ouders', zo zet de psychiater E. de Wind in '85 uiteen,

XC'verwachten van de kinderen dat zij alles goed zullen maken wat aan henzelf is misdreven. De kinderen zullen maatschappelijk moeten bereiken wat hun door de breuk in hun levenslijn onthouden is. Sommige kinderen zullen moeten voldoen aan het ideaalbeeld van de kinderen die de ouders in en door de oorlog verloren hebben. De kinderen van hun kant zullen soms beheerst worden door een fantasie zoals: 'Mijn ouders hebben zoveel ellende doorgemaakt ... , ik moet extra-lief voor ze zijn.' Het is duidelijk dat bij deze kinderen normale gevoelens van boosheid, zoals een kind die jegens zijn ouders kan beleven, geloochend moeten worden.

XCEen ander thema is: 'Ik zal wraak nemen op wat mijn ouders is aangedaan', maar ook zullen er kinderen zijn die hun ouders verachten omdat die ouders zich zo passief hebben gedragen."

XCAlweer: dit zijn allemaal generalisaties en al is er reden, de groepen der illegale werkers en der Joodse en andere vervolgden aan te duiden

t A. de Swaan in: Stichting Icodo (Informatie- en Coördinatie-Orgaan Dienstverle ning Oorlogsgetroffenen): (I984), p. 13. 2 E. de Wind in p. 62.

ANNO 1985

als getraumatiseerde groepen 1, het feit blijft bestaan dat tot beide groepen personen hebben behoord (en anno '85 nog behoren), die de hun opgelegde beproevingen goed hebben kunnen verwerken.

XCIn groot en voortdurend levensgevaar verkeerden in de jaren van de Tweede Wereldoorlog ook de Nederlandse zeelieden. Wij schreven over hen in hoofdstuk 10 van ons deel ç (Londen) en willen daaruit naar voren halen dat van de ca. twaalfduizend uit Nederland afkomstige bemanningsleden der Nederlandse koopvaardij ruim zestienhonderd (ca. 14 %) slachtoffer zijn geworden van oorlogshandelingen, dat bijna de helft van de Nederlandse schepen verloren ging en dat vermoedelijk twee op elke drie opvarenden persoonlijk de gevolgen van vijandelijke actie te doorstaan kregen - 'het mag dan waar zijn', schreven wij, 'dat de overigen nimmer het moment meemaakten, waarop hun schip door een onderzeeboot of door een vliegtuig getroffen werd dan wel op een mijn voer, zij wisten dat zoiets op elke reis gebeuren kon. Varen in oorlogstijd was een uitermate hachelijk bedrijf - dat laatste vooral voor het machinekamer-personeel.

XCEnkele honderden Nederlandse zeelieden werden in de oorlogsjaren afgekeurd en ca. vijfhonderd (maar dat cijfer sluit de niet-Nederlandse opvarenden in) onttrokken zich aan de vaarplicht - de overigen bleven varen. Terecht was de overheid na de oorlog van mening dat de zeelieden recht hadden op speciale tegemoetkomendheid: in '47 bepaalde de Wet Buitengewoon Pensioen Zeelieden, ten eerste, dat invalide zeelieden en weduwen en wezen van omgekomen zeelieden een pensioen zouden ontvangen waarbij uitgegaan werd van de fictie dat de invalide of omgekomen zeeman was blijven varen, en, ten tweede, dat de zeelieden (of hun nabestaanden) een buitengewoon pensioen zouden krijgen, d.w.z. een jaarlijkse uitkering, wanneer de zeeman (reëel of fictief) de leeftijd

XClOok anno '85 leven er in Nederland nog Joden die het feit van hun afkomst zorgvuldig geheim houden. Anderen zijn er die sinds de bevrijding de niet-Joodse achternaam die zij tijdens de onderduik of in de illegaliteit kregen, aangehouden hebben. Wij vermelden in dit verband dat er naar schatting in '85 omstreeks vijf-entwintigduizend Joden in Nederland zijn (de ca. tweeduizend Israëliërs die er zich gevestigd hebben, niet meegerekend) - ongeveer de helft hunner is niet bij enig Joods

ZEELIEDEN / BURGER-OORLOGSSLACHTOFFERS

van zestig jaar bereikt had; die uitkering was f 3 voor elke week dat hij had gevaren. Deze wet gold niet voor de ca. drieduizend zeelieden die uit de West of uit Indië afkomstig waren en evenmin voor diegenen die niet 'voortdurend en naar behoren' (aldus de wet) hadden gevaren. De overige zeelieden (of hun nabestaanden) kregen dus van hun zestigste levensjaar af voor elk jaar dat zij in de oorlog hadden gevaren, een buitengewoon pensioen van fI56. Een wel heel bescheiden bedrag; en dat blééf het, ook toen het, zoals met alle uitkeringen geschiedde, conform de stijging van de kosten van levensonderhoud werd verhoogd.

XCDe bepaling dat men 'voortdurend en naar behoren' gevaren moest hebben, werd zeer strikt toegepast: er hebben zich gevallen voorgedaan waarbij het buitengewoon pensioen geweigerd is aan zeelieden die bij een bepaalde gelegenheid zonder geldige reden twee dagen te laat hadden aangemonsterd. Zij die zich aan de vaarplicht hadden onttrokken, kregen niets - evenmin de Indonesische en de uit de West afkomstige schepelingen.'

XCEr zijn anno '85 nog bijna veertienhonderd personen die onder de Wet Buitengewoon Pensioen Zeelieden pensioen ontvangen: ruim vierhonderd zeelieden, ruim negenhonderd nabestaanden.

XCDe vrouwen onder die nabestaanden hebben tijdens de oorlog voortdurend in angst geleefd dat hun man niet zou terugkeren, en hoevelen zijn er onder die zeelieden in wie 's nachts de spanning weer naar boven komt die in de jaren '40-'45 met hun gevaarlijke arbeid gepaard ging? Het is niet bekend.

XCVan de Nederlandse burgers kwamen in de jaren '40-'45 ca. dertigduizend door oorlogshandelingen om het leven en vele duizenden anderen raakten ernstig gewond. Waren kostwinners overleden, dan kregen hun nabestaanden een uitkering - uitkeringen waren er ook voor permanent invaliden; men kreeg niet meer dan nodig was voor het meest simpele levensonderhoud. In '61 werd de regeling verbeterd: nu werd het gederfd arbeidsinkomen grondslag van de uitkeringen, precies als ten aanzien vanaanspraken op buitengewoon pensioen afgekocht met een eenmalige uitkering van f 4000 per persoon) niets zouden

1 Die laatste bepaling werd in '84 ongedaan gemaakt, met dien verstande dat nabe staanden van zeelieden die vóór '76 overleden waren (in dat jaar had de overheid hun

ANNO 1985

de vervolgden was bepaald. In tegenstelling tot dezen kregen evenwel de z.g. oorlogsslachtoffers geen aparte wettelijke regeling; daarop bleven zij na de invoering van de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers aandringen, en met succes: in maart '84 trad de Wet Uitkeringen BurgerOorlogsslachtoffers (hiertoe werden nu ook de Indische oorlogsslachtoffers gerekend) in werking. Vele duizenden deden een beroep op die wet - er zijn een jaar later een kleine vijfhonderd invaliden en ruim duizend nabestaanden die de nieuwe uitkeringen ontvangen.

XCEen geschonden groep? Ongetwijfeld: wie invalide is, wordt voortdurend en wie als gevolg van oorlogshandelingen weduwe, wees of halve wees is geworden, wordt veelvuldig aan de Tweede Wereldoorlog herinnerd.

XCWij zouden het nog ruimer willen stellen: geldt hetzelfde niet voor de familieleden en vrienden van gesneuvelde militairen, voor militairen die invalide zijn geworden- en voor diegenen die in de illegaliteit dierbaren hebben verloren? Geldt het niet bij tijd en wijle voor allen die als gevolg van oorlogshandelingen (men denke vooral aan de luchtbombardementen alsmede aan de gevechten die in '44-'45 in het zuiden en hier en daar ook in het oosten en noorden des lands werden gevoerd) in groot gevaar verkeerden?

XCHet leven is doorgegaan maar de herinnering aan de jaren '40-'45 is gebleven.

XCEr leven anno '85 in de Nederlandse samenleving ook nog grote groepen die als uitvloeisel van de Tweede Wereldoorlog op een geheel andere wijze geschonden werden dan die welke wij tot dusver beschreven.

XCIn de eerste naoorlogse periode werden vijftigduizend Nederlanders, die niet 'fout' waren geweest, aan een zuiveringsonderzoek onderworpen en leidde dat onderzoek tot maatregelen, dan werden deze door velen van de betrokkenen als kwetsend ervaren, zulks vooral in die gevallen waarin aan de zuiveringsmaatregel door middel van de pers algemene bekendheid was gegeven.

XCDan werden bijna honderdvijftigduizend 'foute' Nederlanders gearresteerd, in kampen opgesloten waarin in den beginne mishandelingen schering en inslag waren, en berecht: in ernstige gevallen door de Bijzondere Gerechtshoven, in minder ernstige door de Tribunalen - ook werden velen bij beschikking van de procureurs-fiscaal bij de Bijzondere Gerechtshoven voorwaardelijk weer in vrijheid gesteld. Wie het inter

KINDEREN VAN 'FOUTE' OUDERS

neringskamp verliet of zijn straf had uitgezeten, moest een nieuw leven zien op te bouwen, in de regel niet alleen onder grote materiële moeilijkheden maar veelalook in een situatie waarin hij of zij door de omgeving nog steeds als een uitgestotene werd behandeld. Lang niet allen hadden zich uit kwalijke motieven aan de zijde van de bezetter geschaard maar naar die motieven werd, zoals al tijdens de bezetting het geval was geweest, na de bevrijding door een groot deel van de publieke opinie niet gevraagd. Het stigma bleef, bij enkelen vermengd met een fanatiek vasthouden aan oude idealen, bij anderen met bewust of onbewust zelfverwijt - er zijn er onder die laatsten die, toen in de loop van de jaren '60 en '70 de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog herleefden, tot volledige apathie vervielen.

XCAls geschonden groep beschouwen wij ook de kinderen, wier ouders na de bevrijding werden opgesloten. Werd alleen de vader gearresteerd, dan kon de moeder voor die kinderen blijven zorgen maar in talrijke gevallen werd ook de moeder opgepakt. Twintigduizend kinderen moesten worden opgevangen: zij werden in tehuizen geplaatst of in pleeggezinnen opgenomen. De behandeling was er vaak kil, op het vijandige af. Werd de familieband hersteld, dan kwamen er nieuwe moeilijkheden. In totaal waren er in de gezinnen die 'fout' waren geweest, misschien wel tweehonderdduizend kinderen - velen werden op de scholen die zij bezochten (als zij weer toegelaten werden'), regelmatig getreiterd. Werd in de betrokken gezinnen openhartig over het verleden gesproken en konden de ouders toegeven dat hun eigen 'foute' houding de oorzaak was van het leed dat de kinderen was en werd aangedaan, dan kon tussen ouders en kinderen een nieuwe vertrouwelijkheid ontstaan die weer respect voor de ouders toeliet - in heel veel van die gezinnen evenwel werd over het verleden krampachtig gezwegen en werd dat verzwijgen door de kinderen die, hun ouders afwijzend, grote moeite hadden met de ontwikkeling van hun eigen identiteit, voortgezet. Velen van die kinderen ondergingen ook later kwetsende ervaringen: was ontdekt datstandigheden in die gezinnen droegen daartoe bij: het was vaak bittere noodzaak dat de kinderen zo spoedig mogelijk

I Het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bepaalde in de herfst van '45 dat kinderen uit 'foute' gezinnen, wier aanwezigheid tot moeilijkheden aanleiding gaf, uit de scholen verwijderd moesten worden. Dergelijke kinderen werden aanvankelijk tot de kweekscholen in het geheel niet meer toegelaten en 'foute' studenten konden hun studies aanvankelijk niet voortzetten. Het lijdt voor ons geen twijfel dat bij de groep van kinderen uit 'foute' gezinnen, neemt men haar als één geheel, sprake is geweest van een zekere achterstand in scholing. Ook de levensom

ANNO 1985

hun ouders 'fout' waren geweest, dan werden zij veelvuldig uit verenigingen geweerd en bij sollicitaties achtergesteld of dan werden verlovingen verbroken en kwam het tot moeilijkheden in het huwelijk. Steun uit de samenleving kreeg deze geschonden groep niet - integendeel, het was die samenleving die, naarmate de bezettingsperiode meer aandacht kreeg, nieuw zout strooide in oude wonden. 'Niet de schuld, wel de straf gaf een van die kinderen uit een 'fout' gezin aan zijn in '82 verschenen herinneringen' als titel mee - zo was het: schuldig waren die kinderen niet geweest, gestraft waren zij wèl. 'Kinderen van 'goede' Nederlanders, die nog steeds lijden onder de gevolgen van de oorlog, kunnen', aldus in datzelfde jaar een tweede lid van deze groep, 'denken: het is de prijs voor de bevrijding. Maar wij lijden voor de kwade zaak. Iets troostelozers kun je je niet voorstellen." En een derde zei dat de 4 mei-herdenkingen op de scholen die hij had bezocht, 'doodgaan op z'n ergst' waren geweest.'

XCWij zijn nu genaderd tot de herdenking in mei '85.

XCHerdenking in een veranderde wereld en een veranderd Nederland. Veertig jaren zijn er verstreken, in de ontwikkeling van het volk als geheel, in het leven van elk die de gehele tijd beleefde, boordevol gebeurtenissen die in de regel in het traditionele, soms in een daarvan afwijkend vlak vielen. Op welke wijzen nu en in welke mate werd de Tweede Wereldoorlog in mei '85 herdacht? Merkwaardig feit: er zijn in het gehele jaar maar twee dagen die in ons land uit meer dan vier eeuwen Nederlandse geschiedenis nationale betekenis hebben gekregen: 4 en 5 mei. Of moeten wij zeggen dat heter eigenlijk maar één is: de 4de?

Herdenking

XC

XCIn de periode september '44-mei '45 waren de verschillende delen des lands op verschillende data bevrijd - om ons tot de provinciale hoofd

1 Rinnes Rijke (ps. van Piet van Weelden): 2 9 april 1982. Stichting !codo: (1982), p. 17.

DE EERSTE 4 MEI-HERDENKING

steden in het zuiden, oosten en noorden te beperken: Maastricht werd bevrijd op 14 september '44, Den Bosch op 27 oktober, Middelburg op 6 november, Arnhem, Zwolle, Assen, Groningen en Leeuwarden alle in april '45, resp. op de rode, de 14de, de r jde, de rode en de r yde. Utrecht en Noord- en Zuid-Holland waren toen nog in de greep van de Wehr macht namens die Wehrmacht was het dat generaal Blaskowitz op 5 mei '45 in Wageningen zei dat hij bereid was zich over te geven, waarna hij het desbetreffende document één dag later ondertekende. Nadien gold de yde mei als de nationale bevrijdingsdag.

XCWas het nu wenselijk van die dag een nationale feestdag te maken?

XCDe yde mei 1946 zou een zondag zijn - tegen feestelijkheden op een zondag bestonden in sommige kerkelijke kringen grote bezwaren. Bo vendien: zou de yde mei een nationale feestdag worden, dan zou in '47 en wellicht in alle volgende jaren op die dag niet gewerkt worden - wel zouden, voorzover zulks in de cao's bepaald was, de lonen en salarissen moeten worden doorbetaald; daar hadden de werkgevers bezwaar tegen en het kabinet had óók een bezwaar: één dag produktie zou uitvallen. Minister-president Schermerhorn zag een oplossing: Koninginnedag (3 I augustus), traditioneel een nationale feestdag, zou tegelijk de dag kunnen zijn waarop de bevrijding werd herdacht - koningin Wilhelmina wees die oplossing verontwaardigd van de hand. Zo werd voor de yde mei '46 van regeringswege niets bepaald; het kabinet nam aan dat er hier of daar wel samenkomsten zouden zijn maar die werden aan het particuliere initiatief overgelaten. De publieke opinie en ook de oud-illegaliteit legden zich bij dat negativisme van de regering neer.

XCOp één punt evenwel niet.

XCDe Friese illegale werkers hadden inmiddels de Vereniging Friesland I940-I945 opgericht en het was haar bestuur dat midden januari '46 aan het in Amsterdam gevestigde bureau van de Grote Adviescommissie der Illegaliteit voorstelde dat deze commissie, de GAC, aan de regering het voorstel zou doen, voor het gehele land één dag vast te stellen waarop de gevallenen zouden worden herdacht - de Friezen dachten aan 4 mei. Het bureau van de GAC legde dit voorstel aan het kabinet-Schermerhorn voor. Het werd door het kabinet verworpen - in maart zei een van de twee secretarissen van de GAC, mr. H. W. Sandberg, in een vergadering van het bureau dat 'de ministerraad (had) geantwoord, dat men het karakter van rouwen feestvreugde onverbrekelijk verbonden achtte aan de dag der bevrijding zelf en dat men het uit dien hoofde ongewenst achtte om deze elementen opzettelijk van elkaar te scheiden door ze ieder

ANNO 1985

GAC kon zich hierin vinden maar besloot ook, er geen bezwaar tegen te maken dat in Den Haag, conform een denkbeeld van het Verenigd Verzet 's-Gravenhage, 'op de avond, voorafgaande aan de nationale feestdag, een rouw-omgang ter herdenking van de gevallenen' zou plaatsvinden - dat Haagse plan was al in enkele dagbladen gepubliceerd met verzoek om zulk een manifestatie ook elders te organiseren.'

XCOp de avond van de 4de mei 1946 vond in Den Haag de bedoelde manifestatie plaats - een 'stille tocht', zoals zij werd genoemd. Geen 'omgang' werd het maar een tocht met een bepaald doel: naar het gebied in de duinen, op de Waalsdorpervlakte, waar de SD talrijke illegale werkers had laten fusilleren - op aanwijzingen van Duitsers (SD'ers en leden van de Ordnungspolizei, uit wier midden de executiepelotons waren samengesteld) had men in de zomer van '45 de stoffelijke overschotten ontdekt.

XCVan de mate waarin in den lande het Haagse voorbeeld al in '46 is gevolgd, hebben wij geen gedetailleerd beeld - een feit is dat stille tochten op de avond van de 4de mei al in de eerste naoorlogse jaren in tal van steden en dorpen werden gehouden; zij werden gekoppeld aan een periode van absolute stilte die om acht uur precies begon en die twee minuten duurde. Van de aanvang af verliepen die dodenherdenkingen in perfecte harmonie.

XCWat gebeurde nu met de viering van de yde mei?

XCDie viering werd lang niet door ieder als wenselijk beschouwd: voor velen was de bevrijding op een teleurstelling uitgelopen zodat zij weinig aanleiding zagen om feest te vieren, het was ietwat geforceerd om voor het gehele land dat feest te laten vallen op een dag die voor ongeveer de helft der bevolking niet de bevrijdingsdag was geweest, en de naoorlogse kabinetten en de Stichting van de Arbeid bleven het als een onoverkomelijk bezwaar zien dat een gehele werkdag zou uitvallen. Er werd een compromis getroffen: in '47 mocht (het was niet verplicht) op de yde mei de middag vrijgegeven worden. In '48 evenwel werd bepaald dat die vrije middag pas om vier uur zou beginnen. Dat betekende dat de werkgevers in de regelover een periode van twee uur, waarin niet gewerkt werd, de lonen en salarissen moesten doorbetalen. Zes jaar lang: van '48 t.e.m. ' 53, was dat de geldende regeling. In '54 (de yde mei viel op een woensdag) werd er een streep door gehaald: op voorstel van minister-president Drees werd met instemming van de Stichting van de Arbeid bekendgemaakt dat de Koninginnedag, 30 april, tevens als bevrijdingsdag zou

XC1 GAC, bureau: 'Verslag vergadering 12 maart 1946' (RvO, Call. 286 j, 2 a).

HET PROBLEEM V AN DE 5 MEI-HERDENKING

worden gevierd en dat wie zich op 5 mei tot viering genoopt voelde, dat maar zelf moest betalen door een snipperdag op te nemen - in de vorm van de bundel Nationale Snipperdag leidde zulks tot een verbitterd gemeenschappelijk protest van negen cultureel-litteraire maandbladen I dat tegelijk een protest was tegen het streven om de Bondsrepubliek Duitsland in de militaire samenwerking op te nemen.

XCIn '55, tien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, werd de yde mei, een donderdag, weer wèl een nationale feestdag (de feestelijkheden werden nu voor het eerst door een Nationaal Comité georganiseerd) en nadat in '56 en '57 onzekerheid had bestaan, werd in ' 58 vastgesteld dat de bevrijding voortaan slechts in de lustrumjaren officieel zou worden herdacht.

XCAldus geschiedde in de vijf lustrumjaren '60, '65, '70, '75 en '80.

XCDe weerzin tegen deze schrielheid nam toe - met dat al werd het 1980 eer de Tweede Kamer, met de 5 mei-herdenking achter de rug, een motie aannam (hetzelfde geschiedde in '84) waarin de regering werd gevraagd, voortaan elk jaar van de yde mei een nationale feestdag te maken. Die motie werd slechts ten dele uitgevoerd: het overheidspersoneel kreeg van '81 af op de yde mei vrij maar voor het bedrijfsleven ging geen algemene regeling gelden.'

XCDat deze ontbreekt, is in 1985 geen probleem - de yde mei valt op een zondag.

XCMet betrekking tot de 4de mei zijn er nooit moeilijkheden geweest: de dodenherdenkingen werden steeds gemeentelijk georganiseerd en de regering beperkte zich tot het geven van enkele aanwijzingen. Regel werd ook dat vanwege de regering op de herdenkingsdag nog één nationale plechtigheid plaatsvond: een kranslegging bij het nationale bevrijdingsmonument op de Dam in Amsterdam (daar stond eerst sinds december '47 een voorlopig monument, het definitieve werd op 4 mei' 56 onthuld) - de eerste krans die daar gelegd werd, was die van de koningin en daarop volgden dan kransen namens het kabinet, de strijdkrachten, de gemeente Amsterdam en tal van organisaties.

XCTen aanzien van de inhoud van al deze manifestaties vond een zekere verschuiving plaats: wel bleef de Tweede Wereldoorlog centraal staan,

XCI Het Boek van Nu, Critisch Bulletin, De Gids, de Kroniek van Kunst en Kultuur, Maatstaf, De Nieuwe Stem, Ontmoeting, Podium en Roeping. 2 Bij haar inhuldiging had koningin Beatrix gezegd dat de verjaardag van haar moeder, 30 april, Koninginnedag zou blijven - het bedrijfsleven ging er van uit dat, als 30 april en 5 mei verplichte vrije dagen zouden zijn, in veel bedrijven door het opnemen van snipperdagen een gehele week productie zou uitvallen. 7

ANNO 1985

hetgeen een voortdurend herhaald protest betekende tegen de misdaden van het nationaal-socialisme, maar dat werd meer en meer gekoppeld aan een protest tegen het onrecht dat in tal van landen nog steeds werd gepleegd, protest vooralook tegen rassendiscriminatie en tegen symptomen daarvan in de eigen samenleving. Er was geen land ter wereld waar op dat elders gepleegd onrecht zozeer de aandacht werd gevestigd als Nederland (talloze comité's en actiegroepen beijverden zich daarvoor) - nergens ook vond de in '61 in Londen opgerichte organisatie Amnesty International, die over het elders gepleegd onrecht met grote regelmaat rapporten uitbracht, zoveel steun.

XCAnno 1985 zijn er in Nederland meer dan twintig organisaties (stichtingen, comité's, verenigingen), opgericht door personen die in de Tweede Wereldoorlog eenzelfde vorm van illegale activiteit bedreven of eenzelfde vorm van vervolging ondergingen. Afgezien nog van de drie Stichtingen 1940-1945 die wij al noemden (de landelijke, de Stichting Friesland en de Stichting Sneek), kwamen uit de Nederlandse illegaliteit voort de Nationale Federatieve Raad van het Voormalig Verzet Nederland, het Verenigd Verzet, de Vereniging Antifascistische Oud- Verzetsstrijders, de Stichting Samenwerkend Verzet 1940-1945, de Stichting LO/LKP (representante van de grootste illegale organisatie welke bezet Nederland gekend had) en twee organisaties van 'pilotenhelpers': The Escape, vereniging van pilotenhelpers, en de Vereniging van Nederlandse Allied Aircrew-helpers. Uit de kringen van diegenen die in gevangenissen of concentratiekampen werden opgesloten, zijn er negen organisaties: de Stichting Oranjehotel (met die naam werden tijdens de bezetting de Cellenbarakken in Scheveningen aangeduid, waarin de SD een deel van zijn gevangenen opsloot), het Nederlands Auschwitz Comité, de groep Vrouwen van Ravensbrück, de Nederlandse Vriendenkring Sachsenhausen, het Nederlands Dachau-Comité, de Vriendenkring van Oud-Dachauers, de Vriendenkring Mauthausen, de Vriendenkring van OudNatzweiiers en de Vereniging van Oud-Buchenwalders, Er is ook een Genootschap van Engelandvaarders. Uit het onder de Japanners ondergane leed tenslotte kwamen, afgezien van de al genoemde Stichtingen Pelita en 'Herdenking 15 augustus', vier organisaties voort: de Stichting Nederlandse Slachtoffers Japanse Vrouwenkampen, de Vereniging de 7

ORGANISATIES VAN ILLEGALE WERKERS EN VERVOLGDEN

Birma-Reünie, het Sumatra-Spoorweg Comité (herinnering aan de Pakanbaroe-spoorweg), en het Comité het Oost-Indië transport (herinnering aan het transport van krijgsgevangenen naar Flores en de Molukken dat bij uitstek veel slachtoffers eiste).

XCEr zijn sinds '45 meer van die organisaties geweest - vooral tussen die welke uit de Nederlandse illegaliteit voortkwamen en die geen van alle de illegaliteit als geheel vertegenwoordigden (dat deed slechts de Grote Adviescommissie der Illegaliteit maar zij werd in '46 opgeheven), ontstonden vaak spanningen, ten dele samenhangend met de houdingjegens het communisme, ten dele met persoonlijke geldingsdrang. Groot zijn de in '85 bestaande organisaties geen van alle: sommige hebben enkele duizenden, de meeste enkele honderden leden, een paar komen nauwelijks boven de honderd uit. Voorzover het groeperingen van oud-gevangenen zijn, organiseren zij jaarlijks bijeenkomsten waarop de betrokkenen hun bevrijding herdenken, enkele groeperingen zorgen bovendien voor gedrukte of gestencilde periodieke uitgaven, die hoofdzakelijk in eigen kring worden verspreid. De onderlinge solidariteit is groot - elke organisatie heeft leden die er veel tijd aan geven om andere leden die als gevolg van de doorstane spanningen opeens in grote psychische moeilijkheden zijn komen te verkeren, op te vangen en raad te geven, vaak ook te verwijzen naar professionele helpers.

XCVele van de organisaties die wij noemden, zijn anno '85 vertegenwoordigd in het Comité Nationale Viering Bevrijding. Dat comité heeft een bestuur van zes-en-twintig leden, voorzitter is mr. Th.J.A.M. van Lier (tijdens de bezetting een van de leidende figuren in de spionagegroep 'Albrecht', oud-lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid, tevens oud-lid van de Raad van State) - de departementen van Algemene Zaken, van Defensie, van Onderwijs enWetenschappen en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur hebben er adviseurs aan toegevoegd. Het Comité beschikt in '85 over een regeringssubsidie van f z mln en het in ,46 opgerichte Prins Bernhard Fonds heeft daar faan toegevoegd,

I 50 000

XCEr gingen in '85 aan de herdenkingen op 4 en 5 mei herdenkingen vooraf en er zullen er nog op volgen, In de herfst van '84 vond in het zuiden des lands in tal van gemeenten de veertigste herdenking van de bevrijding plaats en in april '85 vinden soortgelijke herdenkingen plaats

ANNO 1985

in het oosten en noorden. Op 17 april wordt in Utrecht een provinciale herdenking gehouden - op 15 augustus zal de Stichting 'Herdenking 15 augustus 1945' een grote bijeenkomst houden in Den Haag, waar een bronzen gedenkplaat onthuld wordt en die plaat zal midden december overgedragen worden aan de voorzitter van de Tweede Kamer; zij wordt dan aangebracht in een van de muren van de entreehal van het Tweede Kamer-gebouw. Daar ligt, in goud gevat, de gecalligrafeerde, door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie samengestelde Erelijst van Gevallenen waarin de personalia vermeld zijn van de illegale werkers, de militairen van zee- en landmacht en de opvarenden van de koopvaardij die in de Tweede Wereldoorlog om het leven kwamen. Die Erelijst is op 4 mei 1960 door koningin Juliana aan de Tweede Kamer overgedragen - er is sindsdien elke dag een pagina van omgeslagen.

XCDe herdenking op 5 mei '85 verschilt in zoverre van vroegere lustrumherdenkingen dat het Comité Nationale Viering Bevrijding (wij zullen in het hier volgende over 'het nationale Comité' schrijven) zich veel moeite heeft gegeven om grote aantallen buitenlandse oorlogsveteranen naar Nederland te laten overkomen: ca. vijftienhonderd Canadezen, ca. honderd man vliegend personeel van de Amerikaanse Airborne-divisies die in september '44 aan de operaties deelnamen', en ca. tweehonderdvijftig man vliegend personeel uit zes verschillende landen die eind april en begin mei '45 de bommenwerpers bemanden die voedsel afwierpen boven hongerend West-Nederland - die tweehonderdvijftig man werken van 27 april af een eigen herdenkingsprogram af en op de laatste dag daarvan, 2 mei, herhaalt de Irene-brigade haar intocht in Den Haag van 8 mei '45. Maar er geschiedt meer. Vijftig veteranen van het Royal Marines Commando worden op Walcheren ontvangen, Texel verwelkomt zevenen-twintig veteranen uit de Sowjet-Unie, onder wie zeven veteranen van het Georgische bataljon dat in april '45 in opstand kwam, Drente een groot gezelschap Franse oud-parachutisten die er ook al in april '45 landden, Arnhem ca. honderd Britse Airbornes, Bergen-op-Zoom ca. veertig Schotse veteranen, Breda een gezelschap Poolse (die ook in

I In september '84 namen ca. tweehonderd militairen van de Amerikaanse in Nijmegen en Groesbeek aan de veertigste herdenking van de bevrijding deel en in oktober '84 kwamen ca. zeshonderd veteranen van de Belgische brigade welke veertig jaar eerder Thorn (ten zuidoosten van Roermond) bevrijdde, over een afstand van ca. 40 km aanmarcheren uit de Belgische legerplaats te Leopolds burg. Voorts waren in september '84 ca. duizend veteranen van de in Arnhem aanwezig bij de veertigste herdenking van de gevechten in Arnhem en Oosterbeek.

ONTVANGST VAN BUITENLANDSE MILITAIREN

Dinxperlo in de Achterhoek worden ontvangen), Raamsdonk een gezelschap Britse, Den Briel een groep Tsjechische, Delfzijl een aantal bemanningsleden van de Zweedse schepen die er in de hongerwinter het voor het Westen bestemde voedsel aanvoerden, en in de gemeente MeerloWanssum (Noord-Limburg) vindt een ontmoeting met Duitse jongeren plaats - die leggen er een krans op het graf van een illegaal werkster die talrijke Joodse en andere onderduikers hielp.'

XCEr zijn verschillende gemeenten waar men, los nog van wat wij zojuist vermeldden, bij de luchtoorlog stilstaat. De gemeente Dronten (er werd daar in '64 een monument onthuld voor alle omgekomen Geallieerde oorlogsvliegers) laat ca. honderdvijftig man van de Britse Air Gunners Association naar de Noordoostpolder komen, in Wateringen en Bleiswijk (bij Delft), in Lopik en in Ijsselmuiden (bij Kampen) worden Geallieerde vliegers gehuldigd wier toestellen in de oorlog bij die plaatsen neerstortten - elders vinden treffende ontvangsten plaats van familieleden van vliegers die het neerstorten niet overleefden: in Breukelen en in Heemskerk (bij Beverwijk). Een speciaal karakter draagt een samenkomst in Steenbergen: daar kwam op 19 september '44Wing Commander Guy Gibson van de Royal Air Force om het leven (de man die in mei '43 de gedurfde aanvallen op de Möhne- en op de Eder-dam bij het Ruhrgebied leidde) - nu wordt in de Westbrabantse plaats een reünie gehouden van het Squadron van de RAF dat hij als eerste commandeerde.

XCDeze plaatselijke ontvangsten zijn grondig voorbereid - vrijwilligers zijn maandenlang, soms meer dan een jaar, in de weer geweest om de adressen op te sporen van diegenen op wier aanwezigheid men bij de veertigste herdenking van de Tweede Wereldoorlog prijs stelt.

XCVoor die herdenking is op velerlei wijze een grondslag gelegd door voorlichting te geven, vooral aan jeugdigen. Zeker, die jeugdigen wonen in gemeenten waar veelal een of meer oorlogsmonumenten werden

1 Deze en de in dit hoofdstuk nog volgende gegevens met betrekking tot hetgeen gemeentelijk geschied is, ontlenen wij aan een enquête die wij in de tweede helft van '86 onder de Nederlandse gemeenten hielden - dat waren er 714; zij hebben ons alle de gevraagde gegevens verstrekt. Onder die 714 gemeenten waren er slechts 49, alle kleine plattelandsgemeenten, waar van gemeentewege op 4 of 5 mei 1985 geen herdenking plaatsvond.

ANNO 1985

opgericht en waar namen van straten en pleinen een verwijzing zijn naar de Tweede Wereldoorlog, speciaalook naar de Duitse bezetting, en zij hebben op de televisie aan die oorlog gewijde programma's en series kunnen zien, maar beseffen zij voldoende waar die grote worsteling om ging? Voor de onderwijzers en onderwijzeressen van kinderen van vier tot twaalf jaar verschijnt door de zorgen van het nationale Comité een boekje in een oplaag van 35 000 exemplaren dat verwijzingen bevat naar jeugdboeken waarin van de oorlog wordt verhaald en die voor de opgroeiende jongeren van belang worden geacht - voor oudere leerlingen komt er in een oplaag van meer dan 100000 exemplaren een krant, Vervolgd; hij is samengesteld door de in '57 in Amsterdam opgerichte Anne Frank Stichting - háár eerste werk was, het pand waarin zich 'het achterhuis' bevindt (het trekt nu per jaar een half miljoen bezoekers), te bewaren tegen de sloop waartoe al was besloten.

XCOok die tweede voor het onderwijs bestemde uitgave is door het nationale Comité mogelijk gemaakt.

XCOp voorlichtingsgebied zijn evenwelook andere instanties actief. De provincies Utrecht en Drente zenden materiaal aan de scholen toe en er zijn 37 gemeenten in den lande die een eigen onderwijsproject op touw hebben gezet. In alle provinciale hoofdsteden wordt de herdenking gekoppeld aan de adoptie van een bepaald monument - dat project, uitgaande van de in '83 met een grote Amerikaanse gift opgerichte Stichting Februari 1941, heeft niet de bedoeling dat de leerlingen van die school het monument gaan onderhouden maar louter dat hun er jaarlijks de zin van duidelijk wordt gemaakt.' Verscheidene gemeenten, in totaal 63, dragen ter gelegenheid van deze lustrumherdenking zorg voor de verschijning van veelal fraai uitgevoerde historische werken, soms voor het samenstellen van video-films, en de gemeente Rotterdam laat speciaal voorlichtingsmateriaal maken voor de gastarbeiders. Er zijn er daarnaast niet minder dan 142, waaronder alle grote gemeenten, die, veelal met medewerking van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, één of meer tentoonstellingen over de oorlogsjaren hebben laten inrichten - in Amsterdam is 'Vrouw in het Verzet' het thema van de grootste tentoonstelling. Al die exposities trekken vele, vooral vele jeugdige bezoekers en bezoeksters - bijvoorbeeld in Rotterdam (daar is een deel van de tentoonstelling gewijd aan het verzet in Duitsland) zes-en-twintigduizend, in de gemeente Wieringermeer (een expositie over de inundatie in '45) vijftienduizend, in Haarlem twaalfduizend, in Hoofddorp acht

XCI Eind '87 zijn reeds ca. 600 monumenten geadopteerd door ca. 900

VOO RLICHTING / TENTOON STELLtNGEN

duizend. Velen gaan ook naar Amersfoort om er het vernieuwde concentratiekamp-museum te zien. Dat is een permanent oorlogsmuseum maar zo zijn er in den lande enkele tientallen met als grootste het Nationaal Oorlogsen Verzetsmuseum te Overloon (in de Peel) dat jaarlijks door tegen de tweehonderdduizend personen wordt bezocht.

XCOok is het een vorm van herinnering dat de PIT in april vier bijzondere postzegels is gaan uitgeven: één gewijd aan het thema onderdrukking en verzet, één aan de Geallieerde hulp, één aan de bevrijding, één aan het Indische oorlogsleed. Dan wordt op 4 mei plaatselijk nog aan de bezetting herinnerd doordat nieuwe monumenten worden onthuld (dat geschiedt in 33 gemeenten) of dat (Amsterdam) toelichtingen worden geplaatst op eerder aangebrachte straatnaamborden die de namen van gesneuvelde illegale werkers vermelden. Amsterdam voegt op 4 mei aan de bestaande namen zeven nieuwe toe - wordt er het doek van weggetrokken, dan bevinden zich onder de aanwezigen familieleden en kameraden van diegenen die nu worden herdacht. Na veertig jaar - maar er vloeien tranen.

XCIn

maart liet minister-president Lubbers via de provinciale besturen een rondschrijven toekomen aan alle gemeentebesturen waarin aan deze verzocht werd er op toe te zien dat op vrijdagavond 4 mei café's en openbare vermakelijkheden de gehele avond of tot negen uur gesloten zouden zijn en dat de stilte van twee minuten in acht zou worden genomen. Ook werd in dit rondschrijven het thema van de herdenking aangegeven: 'herdacht zullen worden allen, burger zowel als militair, die sinds het begin van de Tweede Wereldoorlog wanneer of waar ook ter wereld zijn gevallen in het belang van het koninkrijk, alsmede van allen die door oorlogshandelingen en terreur zijn omgekomen' - men ziet: niet alleen de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog zullen worden herdacht maar ook diegenen die in de periode 1945-1950 zijn gesneuveld in Nederlands-Indië (ruim drie-en-twintighonderd militairen van de Koninklijke Landmacht en van het Knil, ruim tweehonderd van de Koninklijke Marine, het Korps Mariniers inbegrepen) of in 1950-52 in Korea (ruim honderd gesneuvelden van het Korea-bataljon) of van 1979 af in Libanon waar Nederland een bataljon, later tot compagnie vermin derd, heeft bijgedragen aan een Vredesmacht van de Verenigde Naties

ANNO 1985

(één militair sneuvelde, acht kwamen door andere oorzaken om het leven).' Vergeleken met de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog zijn die toegevoegde groepen maar klein - voor het gevoel van de meeste mensen (en dat is ietwat kwetsend voor de Indische groepen) is de dodenherdenking de herdenking van de slachtoffers van de Duitse bezetting.

XCDe bondgenoten worden daarbij niet vergeten: in de ochtend van de 4de mei leggen schoolkinderen vrijweloveral in het land bloemen op de graven der gesneuvelde Nederlandse en Geallieerde militairen - er zijn voor die laatsten grote speciale kerkhoven maar soms ook liggen zij in groepjes op plaatselijke kerkhoven begraven.

XC's Middags vinden op de Dam in Amsterdam de officiële kransleggingen plaats bij het Nationaal Monument. Zij volgen op een grote herdenkingssamenkomst in de Nieuwe Kerk.

XCDes avonds om zes uur worden overal in het land vlaggen halfstok gehesen - zij zullen tot zonsondergang blijven hangen.

XCNiet lang na zes uur zetten zich de eerste stille tochten in beweging.

XCIn niet minder dan 419 van de 714 gemeenten vinden, soms voor het eerst, één of meer van die tochten plaats.' Men trekt naar een punt dat symbolische waarde heeft: naar plaatsen waar illegale werkers werden gefusilleerd ofNederlandse dan wel Geallieerde militairen begraven zijn, of naar het enige dan wel het belangrijkste plaatselijke oorlogsmonument.' Het weer is slecht: het is in het gehele land kil en er valt behalve in het noorden overal een miezerige regen. Desondanks is het aantal deelnemers aan de stille tochten groter dan ooit en valt het op, hoevele jongeren er meelopen. Naar de Waalsdorpervlakte trekken bijna vijfduizend Hagenaars, uit Haarlem en omgeving ruim vijfduizend (een jaar eerder ruim tweeduizend) naar de Erebegraafplaats in Bloemendaal, die in november '45 in gebruik werd genomen met de symbolische teraardebestelling van het stoffelijk overschot van Hannie Schaft' - driehongeweest, in maart '45 gearresteerd en op 17 april '45, kort voor de bevrijding dus,

1 Deze cijfers werden verstrekt door de Sectie Militaire Geschiedenis van de Land machtstaf. 2 In Den Briel komt evenwel in de middag een 'stiltekring' bij een. 3 Twee gemeenten zijn er waar diverse samenwerkende linkse groeperingen een eigen herdenkingsmanifestatie hebben georganiseerd: Bergen-op-Zoom en Groenlo. Zij willen extra duidelijk tegen alle vormen van discriminatie waarschuwen en in het bijzonder ook de vele Duitse homosexuelen herdenken die in de concen tratiekampen bezweken. • Jannetje Johanna ('Hannie') Schaft was lid geweest van de groep van de Raad van Verzet in Haarlem; zij was mede bij liquidaties betrokken

STILLE TOCHTEN

derdvier-en-zeventig illegale werkers en werksters hebben er hun laatste rustplaats gevonden. In kleinere plaatsen evenwel is het aantal deelnemers geringer: enkele honderden, soms niet veel meer dan honderd. Komen die stille tochten bij hun einddoel aan, dan treffen de deelnemers er honderden of duizenden mensen aan voor wie het meelopen bezwaarlijk was maar die zich toch naar de gemeenschappelijke herdenkingsplaats wilden begeven. Bij die plaats is in drie gemeenten: Rozendaal (bij Arnhem) en Oudewater en Valkenburg (beide in Zuid-Holland) ongeveer een tiende van alle inwoners bijeen - in het dorp Sint Maarten (Noord-Holland) zelfs een vijfde. Overal in het land zijn de klokken om kwart voor acht beginnen te beieren - dat beieren gaat door, een dwingend vermaan. Een halve minuut voor acht uur eindigt het en wordt het stil. Acht uur - alle treinen, waar zij zich ook bevinden, zijn tot stilstand gekomen. In steden en dorpen flitst de straatverlichting aan. De stilte verdiept zich, hier en daar gemarkeerd door het gerucht van opwiekende vogels, door gehinnik van een paard of door een kinderuitroep.

XCNa twee minuten gaat de verlichting weer uit. Al of niet door een muziekkorps begeleid wordt het Wilhelmus ingezet. Een spreker vertolkt wat allen bezielt - en er wordt op die 4de mei niet alleen naar het verleden gezien maar er wordt ook op de taken in het heden gewezen.

XCDan trekt men huiswaarts. Talrijk evenwel zijn de steden en dorpen waar op de herdenking nog een samenkomst in een gebouw volgt (soms gaan die samenkomsten aan de herdenking vooraf), veelal een kerkdienst die in de niet overwegend-katholieke streken een oecumenisch karakter draagt, soms een concert.

XCIn Wageningen, de plaats waar de Wehrmacht capituleerde, is dan al een groot bevrijdingsvuur ontstoken - in vele delen des lands zijn er gemeenten die in de nacht van zaterdag op zondag estafettelopers fakkels laten aandragen die aan dat vuur ontstoken zijn en in die gemeenten brandt op zondag 5 mei een bevrijdingsvlam.

XCBehalve in enkele orthodox-protestantse gemeenten is die yde mei een dag waarop, vooralook voor jongeren, feestelijkheden zijn georganiseerd, soms door de gemeentebesturen, soms door stichtingen, soms door comité's (veelal de Oranje-comité's) die daartoe subsidies hebben ontvangen. De belangrijkste manifestaties evenwel gaan van het nationaal Comité uit of vinden met zijn steun plaats.

ANNO 1985

XCIn Rotterdam begint om kwart voor elf een oecumenische dienst in de op 14 mei '40 goeddeels verwoeste maar sindsdien gerestaureerde St. Laurenskerk. Er zijn negenhonderd aanwezigen, onder wie koningin Beatrix, prins Claus, minister-president Lubbers, enkele leden van zijn kabinet, talrijke leden van de Staten-Generaal.

XC's Middags vindt op het vliegveld Zestienhoven bij Rotterdam een Bevrijdingsvliegfeest plaats, waarbij ca. zeventigduizend toeschouwers in de Tweede Wereldoorlog gebruikte toestellen zien voorbijvliegen, en is er in de Maasstad in het Ahoy-sportpaleis een grote vrijheidsmanifestatie - weer zijn de hoge gasten die de dienst in de St. Laurenskerk bijwoonden, aanwezig, maar óók ca. achthonderd jongeren uit alle delen des lands, óók ca. drieduizend illegale werkers en vervolgingsslachtoffers uit Nederland zowel als uit Indië, óók ca. vijfhonderd buitenlandse veteranen, óók ca. duizend vertegenwoordigers van tal van groeperingen in de samenleving. Eregasten worden er verwelkomd uit negen staten die bijdroegen tot de bevrijding van Nederland en Indië: Australië, België, Canada, Frankrijk, Groot-Brittannië, Noorwegen, Polen, de SowjetUnie, de Verenigde Staten. De minister-president houdt een sobere herdenkingstoespraak waarin, alweer, gewezen wordt op de noden in de wereld anno '85 en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Op de toespraak volgt een gefilmd overzicht van de periode 1945-1985, afgewisseld met dansen ter ere van de bondgenoten. Aan het slot rijden veteranen van de Irene-brigade in oude jeeps de juichende zaal binnen.

XCDiezelfde middag worden in Wageningen de capitulaties van Duitsland en Japan herdacht in aanwezigheid van de militaire attaché's der bondgenoten. Prins Bernhard, die er veertig jaar eerder aan Blaskowitz zijn aanvullende eisen stelde, is door ziekte verhinderd de plechtigheid bij te wonen - wèl aanwezig zijn prinses Margriet, wier geboorte begin '43 vreugde wekte in bezet gebied, en haar man, Pieter van Vollenhoven.

XCEinde? Neen, de feestviering wordt des avonds voortgezet - in 'De Doelen' in Rotterdam biedt de minister van defensie aan de koninklijke familie, de ministers, de leden van de Staten-Generaal, de ambassadeurs der bondgenoten en talrijke oorlogsveteranen, illegale werkers en vervolgden een militair concert aan. De Marinierskapel, de Koninklijke Militaire Kapel en de Kapel van de Koninklijke Luchtmacht vullen het programma, waarin ook nog Vera Lynn optreedt - en veler gedachten gaan terug naar de uren waarin zij, alle Duitse verboden ten spijt, de warme stem van die toen jeugdige Britse zangeres in de uitzendingen van de BBC trachtten op te vangen.

5MEII985

XCHoevele Nederlanders hebben persoonlijk aan de herdenkingsmanifestaties en de feestelijkheden op die 4de en yde mei deelgenomen?

XCStellig vele honderdduizenden (een nadere schatting is niet mogelijk) - een minderheid. Daar is evenwel niet alles mee gezegd. De media hebben al vele weken lang aandacht gevraagd voor de Tweede Wereldoorlog (en op 15 augustus '85, bij de veertigste herdenking van Japans capitulatie, zal hetzelfde gebeuren, zij het in mindere mate). Dag-, weeken maandbladen hebben er artikelen aan gewijd - verscheidene van de dagbladen voegen aan hun op zaterdag 4 mei verschijnend nummer een speciale aflevering over de Tweede Wereldoorlog toe, gevuld met persoonlijke verhalen en met meer algemene artikelen, veelal van een hoog gehalte. Radio en televisie hebben zich niet onbetuigd gelaten. Van midden april tot midden mei zenden de omroeporganisaties aan de Tweede Wereldoorlog gewijde programma's uit (o.m. een serie over Radio Oranje met authentieke opnamen) tot een gezamenlijke lengte van 20 uur. In de televisie wordt dat cijfer nog overtroffen: 30 uur uitzendingen, en dat medium is, gelijk gezegd, nog indringender dan de radio.

XCIn april begint Veronica (een omroeporganisatie die in '76 tot het Nederlandse omroepbestel werd toegelaten) met een serie van zes documentaire programma's over de geschiedenis van het Derde Rijk en de Avro met vier programma's met een terugblik op de Duitse bezetting (in maart dreigde de serie in het geheel niet door te gaan doordat de Avro-leiding toen wenste dat een kritische passage over het beleid van directeur Willem Vogt in mei '40 zou worden geschrapt) - de Interkerkelijke Omroep Nederland, de Ikon, wijdt twee programma's aan de Nederlandse Joden na de bevrijding, waarin vertegenwoordigers van 'de tweede generatie' aan het woord komen.

XCOp 4 mei zendt op Nederland I de Vara uit, op Nederland II na zes uur 's avonds eerst de Nederlandse Omroep Stichting, de Nos, maar na acht uur tien de KRO. De dodenherdenking op de Waalsdorpervlakte wordt, zoals aljaren het geval is, op Nederland I èn Nederland II (alsook door de radio) uitgezonden en wordt op de beide televisiezenders door ruim vier-en-een-half miljoen kijkers gevolgd. De Vara laat er een programma aan voorafgaan over de rol van de vrouwen in het verzet (ruim achthonderdduizend kijkers) en zendt na de dodenherdenking een Nederlandse speelfilm uit over leven en sterven van Hannie Schaft (er zijn meer dan vijf miljoen kijkers). De Nos begint kort na zeven uur met

ANNO 1985

de uitzending van het herdenkingsconcert dat plaatsvindt in de Nieuwe Kerk (ruim achthonderdduizend kijkers) en laat aan de reportage van de herdenking op de Waalsdorpervlakte een korte documentaire voorafgaan over het 'Pas Op'-onderduikerskamp op de Veluwe (eveneens ruim achthonderdduizend kijkers). Na de reportage houdt een der bisschoppen voor de KRO een toespraak van vijf minuten (er zijn nog geen driehonderdduizend kijkers) - er volgt dan nog een programma (nog geen honderdvijftigduizend kijkers) waarin drie vervolgden van gedachten wisselen met een groep jeugdigen van ongeveer veertienjaar, en de KRO beëindigt zijn uitzending met een Britse speelfilm over enkele veteranen van de Royal Air Force die elkaar veertig jaar na de oorlog voor het eerst weer ontmoeten - er zijn ruim achthonderdduizend kijkers.

XCOp 5 mei zendt op Nederland I eerst de Nos uit, vervolgens (na zeven uur tien des avonds) de VPRO - op Nederland II is de Nos in de aether en van tien uur veertig af de Avro. Alle door het nationaal Comité op die dag georganiseerde manifestaties worden, hetzij op Nederland I, hetzij op Nederland II (èn via de radio) door de Nos uitgezonden (het feest in het Ahoy-sportpaleis trekt meer dan anderhalf miljoen kijkers) en de Avro doet met het militaire concert in 'De Doelen' (bijna een miljoen kijkers) hetzelfde. Bovendien staan in de VPRO-uitzending Kees van Kooten en Wim de Bie op hun eigen sarcastische wijze bij het oorlogsgebeuren stil (er zijn meer dan twee miljoen kijkers)', waarop dan nog later op de avond een kritische discussie volgt over Nederlands naoorlogse ontwikkeling (bijna zevenhonderdduizend kijkers) alsmede het derde en laatste deel van een Duitse documentaire over het proces (het duurde zeven jaar) tegen zestien bewakers van het concentratie- en vernietigingskamp Majdanek (ruim achthonderdduizend kijkers). Op Nederland II zendt de Nos dan een documentaire uit over de veranderde betekenis die het herdenken van de Tweede Wereldoorlog sinds de bevrijding heeft gekregen (eveneens ruim achthonderdduizend kijkers), èn een filmportret (bijna zevenhonderdduizend kijkers) van Israëls zesde president, Chaïm Herzog, die als majoor in het Britse leger deelnam aan de bevrijding vanTwente en van het concentratiekamp Bergen-Belsen.

XCVan de televisieprogramma's die in de daarop volgende dagen uitgezonden worden, willen wij vermelden dat de Evangelische Omroep, de EO (toegelaten in '70), er op 7 mei een wijdt aan oorlogspremier Ger

I Zij beelden twee broers uit die tot de 'net-niet-generatie' behoren: te jong voor het verzet maar daar weI over opsnijdend - een van de twee beroemt er zich op dat hij een Duitser die de weg naar het station vroeg, de verkeerde kant op had gestuurd.

RADIO EN TELEVISIE

brandy, die op 7 mei 1885 werd geboren, en dat in een tweede programma, 'Terug naar Auschwitz', o.m. Simon WiesenthaI en Willy Brandt aan het woord komen - deze laatste, Bundeskanzler van '69 tot '74, sindsdien voorzitter van de Duitse socialistische partij, bracht de oorlogsjaren als emigrant in Scandinavië door, eerst in Noorwegen, vervolgens in Zweden, waarheen hij was ontsnapt.

XCIn luttele weken twintig uur radio, dertig uur televisie, alle aan de Tweede Wereldoorlog gewijd. Teveel van het goede? Sommigen menen van wèl. Vooral diegenen die in de oorlog smartelijke verliezen hebben geleden of persoonlijk vervolgd werden, hebben het er moeilijk mee gehad - schrijnend verdriet is naar boven gekomen, ondragelijke, nimmer te verwerken herinneringen zijn geactiveerd. Minder aandacht dan of in het geheel geen aandacht? Neen, dat laatste zou de honderdduizenden die tot de geschonden groepen behoren, eerst recht kwetsen.

XCHet leven gaat door.

XCHet is voor velen die vóór de Tweede Wereldoorlog werden geboren, een leven geworden dat als het ware in drie delen uiteenvalt: de jaren vóór, de jaren tijdens en de jaren na die oorlog, en het is die middelste periode, de periode van ontbering, strijd, gevaar en lijden, de periode der abnormaliteit, die in de herinnering centraal staat. Wie denken nog aan de jaren waarin het naoorlogse Nederland vorm kreeg? Weinigen. De oorlogstijd lijkt de enig belangrijke, enig zinvolle; een feit is dat zij anno '85 uit de geschiedenis van Nederland de tijd is die het meest aanleiding geeft tot bezinning en waaraan zelfs bij sommigen een inspirerend effect niet kan worden ontzegd, een tijd waarin het leven in felle kleuren was gepenseeld - de periode die er op volgde, lijkt nu grauwen van betekenis verstoken.

XCDat verschoven historische perspectief mag de afsluiting van ons werk niet bepalen.

XCDe ontwikkeling van het in een veranderende

ANNO I985

Nederland hebben wij eerder slechts in enkele hoofdlijnen aangegeven - elke poging om meer bijzonderheden te geven en daarmee een gedetailleerd beeld te schetsen zou ons ver van onze opdracht verwijderd hebben. Binnen die opdracht blijven wij evenwel wanneer wij nu in opeenvolgende hoofdstukken eerst het herstel van de tijdens de Duitse bezetting opgeheven demoeratie (en tegelijk de mislukking van de 'vernieuwing') en de wederopbouw van de tijdens de bezetting geschonden economie beschrijven, vervolgens aandacht besteden aan drie, rechtstreeks uit de bezetting voortvloeiende, diep ingrijpende maatschappelijke processen: de zuivering, de bijzondere rechtspleging en het rechtsherstel, en daarna (maar dan in veelopzichten weer slechts in hoofdlijnen) dieper ingaan op de worsteling met de Republiek Indonesië die niet alleen onmiddellijk op de Tweede Wereldoorlog is gevolgd maar daardoor ook in hoge mate is bepaald.

XCPas dan mag onze Nabeschouwing beginnen: een poging om de vraag te beantwoorden welk effect de Tweede Wereldoorlog op het Koninkrijk der Nederlanden en speciaal op Nederland in engere zin heeft gehad - een poging óók om de plaats van die oorlog in het geheel van de vaderlandse geschiedenis aan te geven.

XCTerug dus naar

Hoofdstuk 2: De vcrrneuwmg mislukt

XC

XCOp 27 juni 1945, meer dan zeven weken na de bevrijding, presenteerde zich het nieuwe Nederlandse kabinet. In normale tijden zou de nieuwe minister-president in de Tweede Kamer het programma van dat kabinet in de Z.g.regeringsverklaring hebben ontvouwd maar een volksvertegenwoordiging was er op dat moment nog niet en krantenpapier was zo schaars dat de dagbladen die van het Militair Gezag verlof tot verschijning ofherverschijning hadden gekregen, te klein waren om ruimte te bieden aan het vele dat dat eerste kabinet wilde bekendmaken. Het had er namelijk behoefte aan, zijn beleidsvoornemens in alle uitgebreidheid aan het Nederlandse volk voor te leggen - er was slechts één medium waarin dat kon geschieden: de radio. Wel beschikten naar verhouding slechts weinigen over een toestel (er waren van eind' 43 af, na de door de bezetter verplicht gestelde inlevering der radiotoestellen, naar schatting nog ca. 400000 apparaten aanwezig, terwijl ca. 300000 gezinnen toen nog een aansluiting hadden op de draadomroep) maar een ander middel om rechtstreeks velen te bereiken was er niet.

XCSchermerhorn, de nieuwe minister-president, hield een toespraak die meer dan een uur duurde. 'Zelden of nooit', zei hij in de aanhef, 'zal misschien een regering in ons land zijn opgetreden onder zwaarder omstandigheden dan thans het geval is.' Voordat hij die omstandigheden en de daaruit voortvloeiende taken ging schetsen, bracht hij hulde aan de Geallieerden, aan 'de tienduizenden die het herboren vaderland niet meer zullen aanschouwen', aan Gerbrandy, die 'een blijvende plaats in de geschiedenis van Nederland' had verworven en aan koningin Wilhelmina, wier 'onvergankelijke grootheid' zo duidelijk was gebleken. Het kabinet dat nu door twee formateurs was gevormd (Schermerhorn zelf en Drees), was, zei de premier, 'een nationaal kabinet van herstel en vernieuwing'. Wat onder 'herstel' moest worden verstaan was duidelijk maar wat hield die 'vernieuwing' in? 'Het geldt', zei Schermerhorn, 'het scheppen van nieuwe vormen waarin de wezenlijke geestelijke waarden die ons volksleven door de eeuwen heen hebben gedragen en beheerst, tot nieuwe uitdrukking en, als het kan, tot nieuwe heerlijkheid zullen komen' - een arbeid van lange adem, dat was duidelijk. Nu zag het

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

kabinet 'in de allereerste plaats' zijn taak 'in de algemene oorlogvoering tegen Japan en in de bevrijding van Indonesië' (de Grondwet sprak nog van 'Nederlands-Indië'), Het kabinet, zo zette hij verder uiteen, moest niet alleen rekening houden met de beginselen en programma's der vroegere politieke partijen maar ook met de georganiseerde illegaliteit; deze poogde 'de krachten die daarin tijdens bezetting en onderdrukking werden gewekt, thans ook maatschappelijk tot gelding te brengen' - zij mocht evenwel de politiek niet gaan domineren maar moest gebracht worden 'op de plaats, waar zij het bevruchtende werk kan volvoeren dat noodzakelijk is.' 'Een volkomen synthese was niet bereikt' (de antirevolutionairen en de communisten hadden geweigerd, deel uit te maken van de regering), maar Schermerhorn vond dat het kabinet desondanks 'op brede basis' tot stand was gekomen.

XC'En thans iets over het te voeren beleid.'

XCOp internationaal gebied zou 'de samenwerking met al onze bondgenoten' voorop staan. Duitsland zou voorts schadevergoeding moeten betalen (en eventueelook te annexeren gebieden moeten afstaan) - 'wij zullen daarbij ... niet dulden dat daaraan tekort wordt gedaan terwille van de wederopbouw van het Duitse bedrijfsleven.'

XCUitgebreid sprak Schermerhorn vervolgens over de overzeese gebiedsdelen die 'een nieuwe status binnen het koninkrijk' zouden krijgen, zulks 'op de grondslag van de rede van Hare Majesteit de Koningin van 7 december 1942'. Hij gaf een beeld van de nieuwe strijdkrachten die in opbouw waren en die 'ter bevrijding van Indië' zouden worden ingezet. Voordat hij toen departementsgewijs de verschillende taken ging schetsen, zei hij dat het Militair Gezag in beginsel op I september, ruim twee maanden later dus, moest zijn geliquideerd - sprekend over 'het herstel der normale gezagsverhoudingen' repte hij van een 'noodparlement', welks instelling door de in '40 fungerende, maar eerst gezuiverde StatenGeneraal moest worden goedgekeurd en dat tot de eerste algemene verkiezingen in functie zou blijven. Wanneer zouden die gehouden worden? 'Dat tijdstip wordt ... niet bepaald door de technische mogelijkheden alléén' (dan zou men in de herfst verkiezingen kunnen houden) maar 'er dient aan het volk ook gelegenheid te worden gegeven zich een denkbeeld te vormen omtrent de vraagstukken die thans de politieke scheidingslijnen bepalen ... Wij menen dat ... hiervoor zeker met een jaar moet worden gerekend.' Hij erkende dat op bestuursgebied 'de zozeer gewenste duidelijke toestand' ten nauwste samenhing met de zuivering en met de berechting van 'landverraders en collaborateurs': bij beide was 'doortastendheid' nodig, vooral bij de zuivering, 'dit kanker

27 JUNI 1945: SCHERMERHORN SPREEKT

gezwel in ons volksleven'. Op allerlei terreinen (de ambtenaren, de politie, de pers) zou zij 'met spoed' worden uitgevoerd maar op economisch terrein lag de zaak ietwat anders: 'de wederopbouw van het bedrijfsleven zal niet meer dan strikt nodig is, gestoord' worden.

XCDe 'voorziening in de directe materiële noden der bevolking' was dringend nodig maar stuitte, gezien 'de voor ieder zichtbare ruïnering van ons nationale voortbrengingsapparaat', op 'bijna onoverkomelijke bezwaren'; er moest dus in de eerste plaats gewerkt worden en de ontstane armoede moest gemeenschappelijk worden gedragen - 'dat betekent dat ieder zich wat moet ontzeggen, daarbij de rijken het meest.' 'Herstel en opbouw van het Nederlandse produktievermogen zal', voegde hij hieraan toe, 'alleen doeltreffend kunnen geschieden op de grondslag van een algemeen sociaal-economisch- financieel plan', dat door' een wetenscha ppelijk bureau' zou worden ontworpen. Van belang was daarbij dat het bedrijfsleven zou worden georganiseerd 'in grote samenvattende eenheden' waarin ook 'de arbeiders hun plaats zullen verkrijgen.' Zou bij dat bedrijfsleven de particuliere eigendom ongerept blijven? Dat stond niet vast:

XC'De regering is voornemens, een onderzoek in te stellen naar de vraag, voor welke bedrijfstakken, gedeelten van bedrijfstakken of ondernemingen, behalve die van het mijnbedrijf en de Nederlandse Bank, een overgang van particulier eigendom naar de publieke of semi-publieke eigendom uit een oogpunt van algemeen belang is geboden'

XCten aanzien van het mijnbedrijf en de Nederlandse Bank werd dit onderzoek dus niet nodig geacht: de particuliere mijnen hadden zojuist bij wetsbesluit een nieuwe rechtsvorm gekregen en dat met de Nederlandse Bank iets dergelijks diende te geschieden, stond voor het nieuwe kabinet vast.

XCSchermerhorn zei verder dat met de belangen der landbouwers terdege rekening zou worden gehouden, dat de zwarte markt zou worden tegengegaan (hij vermeed de term 'geldzuivering' - het moment van die zuivering moest als een verrassing komen), dat de overheid 'een nationale herstel-fmancierings-maatschappij' zou oprichten, dat de sociale wetgeving zou worden verbeterd ('daarbij staat voorop de urgentie van een verbetering der ouderdomszorg'), dat het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen 'de centrale plaats' zou worden, 'vanwaar uit in de toekomst de volksopvoeding in de breedste zin des woords kan worden bevorderd', dat de achterstand op het gebied van de volkswoningbouw zo mogelijk 'in tien jaar' zou worden

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

overheidsvoorlichting zou worden verbeterd (een Regeringsvoorlichtingsdienst zou niet alleen voortdurend het regeringsbeleid toelichten maar ook de regering 'op de hoogte houden van hetgeen er in den lande omgaat') en dat de werkwijze van de ministerraad efficiënter zou worden gemaakt: er kwamen vier ministeriële raden, nl. voor algemene oorlogvoering, voor binnenlands bestuur, voor economische zaken en voor wederopbouw, en van al die vier zou hij, de minister-president, 'als coördinerend element' voorzitter zijn.

XCSchermerhorn was in de hongerwinter lid geweest van de adviescommissie van de landelijke leiding der Knokploegen, de KP. Daarop wees hij in zijn slotpassage :

XC'Bent gij bereid, bij voorbaat bereid, in deze regering te zien de Centrale KP van het Nederlandse volk die gereed staat om met uw aller hulp uit Gods kracht de oneindig zware maar niet hopeloze taak te aanvaarden om alle krachten in het Nederlandse volk te bundelen en te richten op dat ene doel: de herrijzenis van het nationale bestaan van het Nederlandse volk? ... Het gaat vandaag de dag om het 'nu of nooit', misschien om het 'erop of eronder'. Wij, uw regering, geloven aan de gezonde krachten in het Nederlandse volk ... Wij staan open voor uw wensen en gedachten, maar zij zullen ons niet van de rechte weg afbrengen die wij gezamenlijk moeten gaan. Rekent u daarbij op ons, wij rekenen op u.'

XCHoe deze lange radiotoespraak werd ontvangen (het Militair Gezag droeg er zorg voor dat de tekst in een boekje, getiteld Herstel en Vernieuwing, spoedig in enkele tienduizenden exemplaren in de boekhandel te koop lag), is niet precies bekend. Wij veronderstellen dat door velen werd gewaardeerd dat Schermerhorn de beleidsvoornemens van het nieuwe kabinet zo uitgebreid had willen uiteenzetten, maar anderzijds dat die voornemens lang niet met ieders wensen strookten. Natuurlijk, Indië moest bevrijd worden en de wederopbouw ter hand genomen maar op andere punten was geenszins sprake van eenstemmigheid. Traditioneel denkenden vonden het vreemd dat de minister-president gesproken had van 'Indonesië' en dat er in plaats van de oude Staten-Generaal voorlopig een 'noodparlement' zou komen; de linkersector van de georganiseerde illegaliteit voorzag dat zij goeddeels zou worden uitgeschakeld; de communisten die velen achter zich wisten (hun blad, De Waarheid, had een oplaag die in de honderdduizenden liep), zagen het uitstel van de alge

27 JUNI 1945: SCHERMERHORN SPREEKT

mene verkiezingen als een tegen hèn gerichte manoeuvre; zij en anderen konden zich er niet mee verenigen dat op economisch terrein kennelijk van de zuivering niet veel zou terechtkomen; vele vermogenden wezen het denkbeeld af dat zij zich het meest zouden moeten ontzeggen; eigenaars en directies van bedrijven zagen er geen heil in dat de gehele economie door een plan zou worden bepaald, dat de arbeiders betrokken zouden worden bij de organisatie van het bedrijfsleven en dat wellicht hele bedrijfstakken zouden worden genationaliseerd; in confessionele kringen waar twee generaties lang was gestreden voor de vrijheid van het bijzonder onderwijs, vroeg men zich bezorgd af wat die 'centrale plaats' van het departement zou worden bij 'de volksopvoeding in de breedste zin des woords', en voorts was menigeen van opinie dat de dubbele taak van de Regeringsvoorlichtingsdienst te veelleek op wat in Nazi-Duitsland gebruikelijk was geweest. Tenslotte: nam de nieuwe minister-president, tevens minister voor de algemene oorlogvoering, als voorzitter van vier nieuwe ministeriële raden niet te veel hooi op zijn vork?

XCLang niet ieder stelde zich deze en dergelijke vragen, maar de minderheid van diegenen die politiek geïnteresseerd waren, deed dat wèl en binnen die minderheid kwam men spoedig tot de conclusie dat in Scherrnerhorns toespraak tal van denkbeelden terug te vinden waren waarvoor vóór de oorlog vooral de sociaal-democraten waren opgekomen; dat had de instemming van velen maar zeker niet van allen.

XCMerkwaardig was het dat Scherrnerhorns programmatische uiteenzetting was ingeleid door een korte toespraak van koningin Wilhelmina welke geheel afgestemd was op de idealistische visie die in de Londense ballingschap in haar geest tot volle wasdom was gekomen: 'het visioen', zei de vorstin, 'dat onze helden en heldinnen voor de geest stond toen zij hun leven gaven voor recht en voor vrijheid, willen wij thans tot werkelijkheid maken.' Te hoog gegrepen? Neen, want er waren, zei zij, 'sterke lichtpunten': 'het feit dat wij in de donkere tijd die achter ons ligt, naar elkaar gegroeid zijn, het duidelijk merkbare verlangen naar eendracht, de groeiende gemeenschapszin, het onderling vertrouwen en de naastenliefde.' Die drang naar saamhorigheid moest nu verder ontwik

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

te zijn voor de nieuwe tijd die voor ons ligt.' Als eerste getuigenis daarvan kon, gezien de verwoestingen en het gebrek 'in de meest geteisterde streken', ieder die nog iets bezat, een deel van dat bezit afstaan 'ten behoeve van onze zo zwaar beproefde broeders en zusters'. Daarnaast moest 'het vernieuwde koninkrijk' opgebouwd worden. Een te zware taak? De koningin meende van niet. 'Ons jongste verleden', aldus haar slotwoorden, 'heeft bewezen wat wij kunnen. Zij zal blijken niet te groot of te zwaar voor ons te zijn. God zalons helpen.'

XCHet was de tweede keer dat de koningin met een eigen toespraak een nieuw kabinet introduceerde - dat was voor het eerst vier maanden eerder geschied, eind februari '45, toen zij het derde kabinet-Gerbrandy (een kabinet waarin talrijke vrij onbekende maar naar haar oordeel 'vernieuwde' figuren uit het bevrijde Zuiden waren opgenomen ') met een toespraak voor Radio Oranje had ingeleid; daarin had zij gesproken van 'het aanbreken van het nieuwe tijdperk in ons volksbestaan' - 'wij moeten ons zelf bevrijden, voorzover enigszins mogelijk, niet het minst in geestelijk opzicht'. Welnu, 'de zo juist gereedgekomen reconstructie van het kabinet is', had zij eind februari gezegd, 'daarop ingesteld.' Kennelijk gold dat nu ook voor het kabinet-Schermerhorn: wilde het gehele volk een 'visioen' verwezenlijken, dan diende het kabinet daarbij voorop te gaan.

XCHoe was het tot zijn vorming gekomen?

Vorming van het kabinet-Schermerhorn

XC

XCMen dient in het oog te houden dat, terwijl de twee aangewezen formateurs: Schermerhorn en Drees, bezig waren hun regeringsprogram op te stellen en hun kabinet te formeren, het zojuist genoemde derde kabinet-Gerbrandy nog in functie was. Gerbrandy was onmiddellijk na de DUltse capitulatie naar Nederland gevlogen, waar hij o.m. op 9 mei in Amsterdam aanwezig was geweest bij de grote bevrijdingsmanifestatie op de Dam. Enkele dagen later was hij in Londen terug en van daaruit bood hij op 14 mei aan de koningin, die zich op het buiten 'Anneville' bij Breda bevond, schriftelijk het ontslag van zijn kabinet aan, haar verzoekend goed te vinden dat het kabinet normaal zou mogen doorwerken tot in zijn opvolging was voorzien; de koningin willigde dat verzoek in.

XC1 Zie voor de samenstelling Bijlage I.

Indextermen: Gerbraody, P. S.
LAATSTE FASE VAN HET DERDE KABINET-GERBRANDY

XCRuim een week later, op 23 mei, kon het kabinet zijn eerste vergadering in Den Haag houden. Behalve mr. E. N. van Kleffens (Buitenlandse Zaken) die zich in San Francisco bevond waar de Organisatie der Verenigde Naties werd opgericht, waren alle ministers alsook generaal-majoor mr. H. J. Kruls, de Chef-Staf Militair Gezag, aanwezig, toen het College van Vertrouwensmannen ter vergadering verscheen; het College had onder leiding van jhr. mr. L. H. N. Bosch van Rosenthal (in '4I door de bezetter als commissaris van de provincie Utrecht ontslagen) tal van maatregelen voorbereid die onmiddellijk na de bevrijding moesten worden genomen - het was door generaal Kruls nogal bruusk terzijde geschoven en werd nu door het kabinet voor zijn arbeid bedankt; gehandhaafd werd het niet.

XCDat het derde kabinet Gerbrandy, gealarmeerd door luitenant-gouverneur-generaal dr. H. J. van Mook, zich in mei en juni '45 grote zorgen maakte over de vraag hoe Nederlandse strijdkrachten tijdig naar Australië konden worden overgebracht en dat het terzake allerlei stappen ondernam, beschreven wij in ons vorige deel, deel I I c. Wat de overige arbeid van het kabinet betreft, willen wij ons hier tot twee onderwerpen beperken: de nieuwe rechtsvorm voor de Limburgse mijnen en de samenstelling van een noodparlement.

XCWat die mijnen betreft: er waren in Limburg staatsmijnen en particuliere mijnen. Ze waren in de voorafgaande maanden slechts moeizaam op gang gekomen en onder de mijnwerkers was ontevredenheid ontstaan doordat de directies leidinggevende personeelsleden die zich tijdens de bezetting met hun door de bezetter geëiste opjaag-methoden gehaat hadden gemaakt, hadden gehandhaafd - vele mijnwerkers waren lid geworden van een nieuwe, door de communist W. van Exter opgerichte eenheidsvakbond, de Nederlandse Bond van Werkers in het Mijnbedrijf Soms waren zij ook tot staking overgegaan. Dit alles had bij de minister van sociale zaken in Gerbrandy's derde kabinet, ir. F. C. M. Wijffels (in '40-'4I een prominente figuur in de Nederlands Unie), de overtuiging versterkt dat de mijnen eennieuwe rechtsvorm dienden te krijgen, waarin de arbeiders over reële medezeggenschap zouden beschikken. Hij had met goedkeuring van het gehele kabinet een Mijnstatuut ontworpen, krachtens hetwelk de mijnen onder een raad zouden worden geplaatst, waarin de overheid, de arbeiders en de eigenaren der particuliere mijnen zouden zijn vertegenwoordigd; die raad zou voortaan de directies benoemen en de balansen en de verlies- en winstrekeningen alsmede (voor de particuliere mijnen) de dividenden vaststellen - de particuliere mijneigenaren zouden dus een groot deel van hun zeggenschap verliezen. 9

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Wijffels had ingezien dat deze ingreep grote onrust kon wekken bij de ondernemers in het algemeen en had dan ook in een toelichting op zijn ontwerp-wetsbesluit een passage opgenomen, waarin verklaard werd dat deze vèrstrekkende ingreep in de mijnen niet bedoeld was als voorbeeld voor andere bedrijfstakken. Die passage miste haar effect. Toen tot het bestuur van de Hoofdgroep Industrie (een onderdeel van de organisatie van het bedrijfsleven die tijdens de bezetting door een commissie onder voorzitterschap van mr. H. L. Woltersom was voorbereid) doordrong dat de mijndirecties niet eens de gelegenheid hadden gekregen hun opinie over de nieuwe regeling aan het kabinet kenbaar te maken, zond dat bestuur op IS juni een brief aan de ministerraad waarin zowel tegen het Mijnstatuut als tegen de wijze waarop de mijndirecties waren behandeld, krachtig werd geprotesteerd - in dat protest werd er op gewezen dat het kabinet nu ten aanzien van de mijnindustrie (en zou het daar bij blijven?) veel verder ging dan de in de Stichting van de Arbeid samenwerkende vakcentrales en centrales van werkgevers wensten. Het kabinet legde dat protest terzijde; het deed hetzelfde met het afwijzend advies van de Raad van State die, slechts vier man sterk, in zijn eerste vergadering was bijeengeroepen louter om zich over het Mijnstatuut te beraden. Dat statuut werd, aldus de verontwaardigde notitie van staatsraad mr. P. J. M. Aalberse, 'op de valreep' afgekondigd: op 20 juni nl., vier dagen voordat Wijffels zijn portefeuille zou overdragen.

XCOok ten aanzien van het noodparlement bestond de mogelijkheid dat Gerbrandy's laatste kabinet 'op de valreep' een wetsbesluit aan de koningin zou voorleggen.

XCDeze zaak had in Londen tot grote verdeeldheid geleid tussen de ministers en de koningin: de ministers hadden in september '44 een uitgewerkte regeling aan de koningin voorgelegd maar zij had geweigerd (het gehele kabinet had die weigering 'constitutioneelontoelaatbaar' geacht') het desbetreffende concept-wetsbesluit te ondertekenen: dat was, had zij gemeend, een materie die pas na de bevrijding in een 'vernieuwd' Nederland geregeld mocht worden en ten aanzien waarvan zij in elk geval de opinie wenste te kennen van de georganiseerde illegaliteit, t.w. van de kort tevoren gevormde Grote Adviescommissie der Illegaliteit, de GAe, die zij zag als de stern van haar volk van 'helden en heldinnen', als 'het natuurlijke parlement', zoals zij in die tijd eens tegen Gerbrandy zei." Om die opinie te kennen had zij eind september (buiten voorkennis

XCI o. C. A. van Lidth de Jeude: 'Dagboek', 20 sept. 1944. 2 Gerbrandy citeerde deze uitlating in de kabinetsvergadering van 10 oktober '44. 9

LAATSTE FASE VAN HET DERDE KABINET-GERBRANDY

van Gerbrandy) de GAC verzocht, een delegatie naar haar toe te zenden - de in de illegaliteit bestaande politieke verdeeldheid (een verdeeldheid van welker diepte de vorstin geen denkbeeld had) had verhinderd dat het tot het vertrek van zulk een delegatie kwam. Zat de zaak nu volledig vast? Neen: de koningin was bereid, de minister van binnenlandse zaken, mr. L. J. M. Beel, die zij als 'vernieuwd' beschouwde, iets meer armslag te geven. Hij ontwierp twee nieuwe regelingen die op één punt overeenstemden, n1. dat de illegaliteit, die volgens Beel overigens niet samenviel met de GAC, een bepalende invloed zou krijgen bij de samenstelling van het noodparlement. Begin juni werden zijn ontwerpen in het kabinet ter discussie gesteld - het kabinet wist toen al (Drees had dat kort tevoren uiteengezet) dat Drees zelf niet alleen in de GAC niet 'het natuurlijke parlement' zag zoals de koningin dat had gesteld, maar dat hij bovendien van mening was dat bij de vorming van het noodparlement ook het zwaartepunt niet bij de GAC en in het algemeen niet bij de illegaliteit mocht liggen.

XCEr was over die zaak ook in bezet gebied in de voorafgaande maanden veel te doen geweest.

XCNamens de GAC had in de hongerwinter onder voorzitterschap van Drees de Z.g.Contact-Commissie gefungeerd en deze was het er na veel touwtrekken over eens geworden dat na de bevrijding door de regering een Nationale Adviescommissie moest worden ingesteld o.m. teneinde het oude, in '37 gekozen parlement met nieuwe leden aan te vullen; die Nationale Adviescommissie zou vier-en-vijftig leden moeten tellen: achttien die de illegaliteit zouden vertegenwoordigen, zes-en-dertig die representanten zouden zijn van alle overige groepen in de samenleving - groepen met welker voormannen het in het geheim opererend Vaderlands Comité (ook hier was Drees de voorzitter van) in min of meer regelmatig contact stond. Wie moest nu die vier-en-vijftig voor benoeming voordragen? Daarvoor moest een commissie worden ingesteld maar over de vraag hoeveel leden die commissie zou tellen en hoevele van die leden uit de GAC dan wel uit het (door andere illegalen nauwelijks illegaal geachte) Vaderlands Comité afkomstig zouden zijn.',J.J.

1 Het Vaderlands Comité bestond uit Drees, de anti-revolutionair mr. dr. Donner (tot begin '44 lid van de Hoge Raad), mr. H. A. M. T. Kolfschoten (eerder secretaris van de Rooms-Katholieke Staatspartij), mr. K P. van der Mandele (voorzitter van de Rotterdamse Kamer van Koophandel) en mr. H. Reinink (tot herfst '41 hoofd van de afdeling Hoger Onderwijs van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming, nadien actiefin kringen van het kunstenaarsverzet). In sommige

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

was men het binnen de Contact-Commissie niet eens geworden, vooral door het verzet van de z.g.Iinker-sectie die voorzag dat zij weinig invloed zou krijgen. Drees had uit al dat geharrewar de conclusie getrokken dat het nieuwe kabinet de knoop zou moeten doorhakken: niet een commissie maar de regering zèlf moest dan maar bepalen wie tot leden van de Nationale Adviescommissie zouden worden benoemd.

XCWij nemen aan dat Drees in die geest het kabinet-Oerbrandy voorlichting gaf - die voorlichting droeg er toe bij dat het kabinet op 14 juni besloot, geen van Beels twee ontwerp-regelingen om advies aan de Raad van State voor te leggen en de verdere behandeling van deze gehele, politiek zo gevoelige materie aan het nieuwe kabinet over te laten.

XCDe zaak van het noodparlement zat de koningin bijzonder hoog. Zij wist dat zij met haar zo hardnekkig volgehouden weigering om onder enige in Londen ontworpen regeling haar handtekening te zetten de ministers staatkundig verantwoordelijk had gemaakt voor een lacune in de besluitwetgeving waarvoor de historische verantwoordelijkheid louter bij háár berustte - had zij gehandeld in overeenstemming met wat in bezet gebied werd gewenst? Op 10 mei '45 liet zij de eerste twee in haar ogen gezaghebbende zegslieden uit het pas bevrijde Westen op 'Anneville' bij zich komen: Schermerhorn, wiens leidende rol in de kringen van de in Brabant opgesloten gijzelaars en speciaalook bij de door hen op 'vernieuwing' gerichte politieke besprekingen haar bekend was, en L. Neher, die zij in Londen had ontmoet; hij, voorman van de in '43 opgerichte verzetsorganisatie het Nationaal Comité, tot maart '45 vertegenwoordiger van de midden-sectie in de Contact-Commissie, was in april' 45 via de Biesbos naar Londen vertrokken om er de regering van te overtuigen dat Seyss-Inquarts aanbod om (ter wille van de leniging van de hongersnood) voor West-Nederland tot een wapenstilstandsovereenkomst te komen, serieus moest worden genomen.

XCSchermerhorn en Neher dus kregen op die Iade mei door de koningin

sectoren van de illegaliteit was men van mening geweest dat Donner te lang lid van de Hoge Raad was gebleven en op van der Mandele had men tegen dat hij lid was geweest van de Organisatie-Commissie Woltersom die in opdracht van de bezetter het gehele bedrijfsleven had gehergroepeerd. 1 (1977), p. 54. 2 Notitie, z.d. (archief kab. der koningin).

KONINGIN WILHELMINA ORIËNTEERT ZICH DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

('zij was', zei Schermerhorn later, 'eigenlijk veel vriendelijker dan ik mij had voorgesteld' I) twee vragen voorgelegd. De eerste vraag was, wie haar moesten voorlichten opdat zij een kabinetsformateur zou kunnen aanwijzen die een ruime mate van vertrouwen zou genieten; de tweede, wat men dacht over het noodparlement en speciaalover de regeling die zij geweigerd had te ondertekenen. In antwoord op die tweede vraag 'werd', zo liet de koningin vastleggen, 'aan Hare Majesteit kenbaar gemaakt' (tot haar opluchting, veronderstellen wij) 'dat het in het algemeen toegejuicht wordt dat het in Londen aan Hare Majesteit voorgelegde KB niet door Haar is ondertekend."In antwoord op de eerste vraag rieden Schermerhorn en Neher de koningin aan, te spreken met twee vertegenwoordigers van de kerken: aartsbisschop mgr. dr. J. de Jong en ds. K. H. E. Gravemeyer, secretaris van de Algemene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk; twee vertegenwoordigers van het sociaal-economisch leven: mr. D. U. Stikker, directeur van Heinekens Brouwerij, en E. Kupers, de door de bezetter afgezette voorzitter van het NVV, die samen een leidende rol hadden gespeeld bij de oprichting van de Stichting van de Arbeid; één die een beeld zou kunnen geven van het Nederlands bestuursapparaat: Bosch van Rosenthal; vijf vrouwen die zich zouden kunnen uitlaten over wijzigingen in de positie van de vrouw in de Nederlandse samenleving (een van die vijf was mej. mr. Marie-Anne Tellegen die o.m. een belangrijke rol had gespeeld in het Nationaal Comité); vier die uit de wereld van de illegaliteit kwamen; dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot (Trouw), R. von Nordheim (het Studentenverzet), H. M. van Randwijk (Vrij Nederland) en A. van Velsen (oprichter van het Nationaal Comité); twee die bij uitstek politiek actief waren geweest: Drees en de communist van Exter; en tenslotte twee die niet lid waren van een politieke partij maar op dat punt wèl uitgesproken meningen hadden: dr. ir. F. Ph. A. Tellegen (een goede bekende van Schermerhorn en een groot voorstander van de in de gijzelaarskampen voorbereide N ederlandse Volksbeweging) en Schermerhorn zelf. Deze en Neher waren zich bewust dat Drees en van Exter alléén niet voor de politieke partijen konden spreken - zij rieden de koningin aan, Drees, die in het Politiek Convent regelmatig contact had gehad met andere politieke voormannen, de vraag voor te leggen wie zij het best verder nog zou kunnen raadplegen.

XCMet uitzondering van Bosch van Rosenthal (met hem begeerde de vorstin geen enkel contact') werden allen die wij noemden, door de koningin ontvangen. Bij het bezoek van Stikker en Kupers bleek dat de koningin, aldus later Stikker, 'goed op de hoogte was van hetgeen ten noorden van de Moerdijk op maatschappelijk en politiek gebied gaande was'", en bij dat van aartsbisschop de Jong en ds. Gravemeyer wekte het bij deze laatste levendige ergernis dat de koningin aan de lunch de aartsbisschop aan haar rechterhand liet zitten, hem het eerst liet bedienen en met hem een eerste lang gesprek voerde 'ik vond dat', zei Gravemeyer vijftien jaar later, 'een achterstelling van protestants Nederland.' 3

XCUit politiek oogpunt was voor de koningin het eerste gesprek met Drees, 17 mei, het belangrijkst. Om te beginnen had hij voor haar een schriftelijk advies meegebracht dat gedeeltelijk een weergave, gedeeltelijk een samenvatting was van het concept-urgentieprogram dat hij kort na de jaarwisseling ten behoeve van de SDAP had gedicteerd: een stuk" waarin hij had geschreven dat het constitutioneel bestel niet moest worden gewijzigd maar dat er wèl ingrijpende staatkundige hervormingen moestén komen (afschaffing van de Eerste Kamer en van de stemplicht) en waarin hij vooral op de sociaal-economische verhoudingen was ingegaan. 'De wederopbouw', aldus één passage,

XC'moet het begin zijn van een economische en sociale omvorming die zo moet66. K H. E. Gravemeyer, I nov. 1960. 4 Tekst: Enq., punten j en 0, gestenc. bijl.

1 De oorzaak van haar afwijzende houding is ons niet duidelijk - wij vermoeden dat er al moeilijkheden tussen de koningin en Bosch zijn geweest in de jaren waarin hij, voorafgaande aan die waarin hij commissaris van de koningin in Utrecht was, burge meester was van Den Haag. Voorts had het de koningin begin '44 danig geïrriteerd dat de groepen van en Bosch waren gaan zien als de man die in de eerste plaats in aanmerking kwam om na de bevrijding als kabinetsformateur op te treden - de koningin had zich daardoor beperkt geacht in haar vrijheid van keuze en zij had verondersteld dat Bosch zichzelf naar voren had geschoven. Hoe dit alles zij, zij weigerde Bosch te ontvangen en deze trok zich dat zo aan dat hij in de herfst van '45 instortte en in een kliniek moest worden opgenomen. Na zijn herstel was hij, de oud-voorzitter van het College van Vertrouwensmannen, mèt andere topfiguren uit de illegaliteit aanwezig, toen in december '47 het voorlopig Nationaal Monument op de Dam werd onthuld. 'Ziek als hij was', zo vertelde ons tien jaar later Marie-Anne Tellegen, 'stond hij in de rij om een hand van de koningin te krijgen. Ik stond te trillen op mijn benen wat er zou gebeuren. Ze passeerde hem niet, dat was gewoon niet mogelijk, maar ze gaf hem een slap handje met afgewend hoofd. Het was afschuwelijk.' (M. A. Tellegen, 26 nov. 1957). 2 D. U. Stikker: (1966), p.

KONINGIN WILHELMINA ORIËNTEERT ZICH

worden aangepakt dat allen gevoelen dat een grote vernieuwing tot stand komt, al zal de volle verwerkelijking slechts geleidelijk kunnen plaats hebben. In sociaal opzicht zal zowel bij openbare als bij particuliere ondernemingen nodig zijn een betrekken van de werkers van hoog tot laag bij het bedrijf op een andere wijze dan tot dusver, zodat zij sterker gevoelen dat met hen, met hun rechten, belangen en gevoelens, rekening wordt gehouden.'

XCEr moest, had hij verder geschreven, 'een algemeen economisch plan' worden opgesteld, -de Nederlandse Bank moest staatsbank worden, de particuliere mijnen dienden in de Staatsmijnen op te gaan en ook het Hoogovenbedrijf diende staatsbedrijf te worden; dan moesten de ondernemingswinsten sterk worden belast en er moesten komen een vermogensaanwas-belasting en een algemene vermogensheffing; voorts moest het economisch beleid gericht worden op het scheppen van werkgelegenheid en diende bij werkloosheid, bij ziekte, bij invaliditeit 'en vooral bij ouderdom' bestaanszekerheid geschapen te worden, ook ten bate van kleine zelfstandigen. Verder moest de woningbouw worden bevorderd (met 'een plan voor bijv. tien jaren') en moest meer worden gedaan aan de vorming van de jeugd, de ontwikkeling van de volwassenen en de bevordering van wetenschap en kunst. Tenslotte had hij bepleit dat Nederland, zijn zelfstandigheidspolitiek prijsgevend, nauwer met het Britse Rijk, 'eventueelook met de VS', zou samenwerken, dat 'aangestuurd' zou worden 'op grotere economische en sociale eenheid van een zo groot mogelijk deel van Europa' en dat, na de bevrijding van Indië, de in de 7 december-toespraak van de koningin vervatte toezeggingen zouden worden gehonoreerd.

XCWij nemen aan dat Drees verscheidene van deze denkbeelden op de 17de mei aan de koningin toelichtte: hier was iemand aan het woord die aan het vage begrip 'vernieuwing' concrete inhoud gaf. Maar zou van hem genoeg inspiratie uitgaan?

XCWat het eonsulteren van figuren uit het politieke leven betrof, gaf Drees de koningin in overweging, de vraag wie zij met de kabinetsformatie zou belasten, voor te leggen aan de voorzitters van de oude Eerste en Tweede Kamer (daar voelde zij niets voor) en voorts aan dr. A. A. L. Rutgers (Anti-Revolutionaire Partij), H. W. Tilanus (Christelijk-Historische Unie), J. Schilthuis (Vrijzinnig-Democratische Bond), Kolfschoten (Rooms-Katholieke Staatspartij), mr. M. H. de Boer (Liberale Staatspartij) en Bosch van Rosenthal ('dat kan niet', zei zij, 'dan wordt de lijst te lang' ');

1 W. Drees: 'Aantekeningen voorjaar 1945', p. 30 (RvO).

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

hij stelde ook voor dat zij met de vooraanstaande communistische verzetsman Gerben Wagenaar zou spreken.

XCBehalve Bosch werden al dezen in opdracht van de koningin naar 'Anneville' gebracht. Rutgers verscheen er als eerste op I9 mei - hij noemde niet minder dan vijf mogelijke formateurs: Gerbrandy (daar dacht de koningin niet aan: hij had haar, meende zij, van '42 af voortdurend dwarsgezeten en hij was bovendien, zei zij hem spoedig, 'niet vernieuwd"), Donner, Drees, Bosch of Schermerhorn. Tilanus (aan wie bleek dat de koningin 'heel erg onder de indruk van Schermerhorn en de Nederlandse Volksbeweging was, niet zozeer van Drees'") noemde op diezelfde rçde mei slechts één naam: Donner. 'Tilanus viel erg tegen', noteerde de vorstin na het gesprek met hem.

XC'Beschouwt Chr. Hist. die met [de Nederlandse) Volksbeweging meegaan als dissidenten. Kraakt ze met argumenten. Beschouwt [de) V[olks)B[eweging) als gevaarlijk dilettantisme en zegt wat hij heeft kunnen toetsen volk niet veel veranderd is en gehecht aan oude traditie en groei. Laatste kab. formatie" ging ruwover dit alles heen, gevolgen kunnen bij herhaling stukken maken'

XCuitlatingen die de koningin op schrift deden verzuchten: 'Niemand op de hoogte van Londen en samenstelling vernieuwd kab."

XCOp 22 mei verscheen Schilthuis met drie namen: Drees, Schermerhorn en mr. P. J. Oud, opnieuw burgemeester van Rotterdam, en op 23 mei noemde de Boer de namen van Bosch en van mr. W. G. A. van Sonsbeeck, opnieuw commissaris van de koningin in Limburg; Kolfschoten noemde geen enkele naam een typerend bewijs voor de mate waarin de Rooms-Katholieke Staatspartij op de achtergrond was geraakt.

XCEr waren zeven namen genoemd - wie moest nu de opdracht krijgen? De koningin had de overtuiging dat zij voor een historische beslissing stond: aan wie kon 'de vernieuwing' worden toevertrouwd? Haar naaste adviseur, jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, vice-president van de Raad van State, was van oordeel dat een nationaal kabinet moest worden gevormd waarin alle politieke richtingen vertegenwoordigd waren - er zouden dan maar twee figuren in aanmerking komen om formateur te worden: Drees en Schermerhorn; hij prefereerde Drees aangezien deze veel meer politieke ervaring had en Schermerhorns vernieuwingsdenk

1 Gerbrandy, 14 nov. 1955. 2 G. Puchinger: (1966), p. 234. 3 Die van het derde kabinet-Gerbrandy. 4 Koningin Wilhelmina: 'Dag boekaantekeningen' .

KONINGIN WILHELMINA VOOR DE KEUS

beelden, naar Beelaerts vreesde, weerstanden zouden wekken. De koningin dacht daar anders over. In een notitie waarin zij uitdrukking gaf aan haar beduchtheid voor 'terugkeren oude partijen met nieuwe voorgevel' en waarop zij vastlegde in hoeverre diverse personen en groeperingen naar Wie en welke zij had geïnformeerd, 'vernieuwd' waren 1, schreef zij :

XC'Drees niet vernieuwd maar bekwaam, zou goed gaan als bestuurder, geen perspectief, geen geest[elijke] inhoud, wèl fatsoenlijk, geen geestelijke bewogenheid. Invloed van Sch[ermerhorn] zou prevaleren over Drees.'?

XCEen moeilijke keus! Wie van de twee moest het worden?

XCAan Drees had Beelaerts gezegd welk advies hij aan de koningin had gegeven: voldoende voor Drees om aan te nemen dat èf hij èf Schermerhorn de formatie-opdracht zou krijgen. Dat zij in dat geval op elkaar een beroep zouden doen, stond voor beiden vast" - al op 25 mei voerden zij dan ook een lang gesprek waarin allerlei kandidaten voor een ministerszetel de revue passeerden. Laat in de middag van de 27Ste werden zij weer door de koningin ontboden maar zij konden die dag 'Anneville' niet bereiken doordat de pont bij de Moerdijk volgeboekt was." De volgende dag waren zij des ochtends in 'Anneville' present. De koningin vroeg hun, wie naar hun eigen mening het best de formatie-opdracht

1 In de regel was daarbij voor haar bepalend of de betrokkenen zich voor de Nederlandse Unie hadden ingezet; zo ja, dan waren zij 'vernieuwd'. Zij noteerde o.m.: 'v. d. Goes v. Naters' (mr. M. van der Goes van Naters, later voorzitter van de Tweede Kamer-fractie van de Partij van de Arbeid) 'gaat mee [met] vernieuwing; zit geestelijk in de knoop', 'Kath. fractie hopeloos Tilanus, te oud voor vernieuwing maar uitstekend magistraat/gijzelaar.' 2 Koningin Wilhelmina: Notitie z.d. (archief kab. der koningin). 3 Maar niet onmiddellijk! Dat het College van Vertrouwensmannen in april tot contact met Seyss-Inquart was overgegaan, was door de georganiseerde illegaliteit scherp veroordeeld - Schermerhorn had in een artikel in het illegale de leden van het college, onder wie Drees, op één lijn gesteld met 'Hirschfeld en zijn trawanten'. Dat had Drees hoog opgenomen. Zodra hij contact had met Schermerhorn, liet hij deze het gehele dossier over de z.g. capitulatie-onderhan delingen lezen en hij was pas bereid met Schermerhorn in zee te gaan, nadat deze hem had gezegd dat hij de in geuite kritiek niet langer onder schreef. 4 Om van die pont gebruik te mogen maken had men een speciale vergun ning nodig van het Militair Gezag; stak men niet het Hollands Diep over, dan was Breda uit het westen des lands alleen bereikbaar via Arnhem en Nijmegen, waar de bruggen over de Rijn resp. de Waal intact waren - stroomafwaarts waren alle bruggen over de grote rivieren vernield.

DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

kon krijgen. Drees antwoordde dat Schermerhorn en hij wisten dat hun eigen namen waren genoemd - hoe konden zij dan advies geven? In de middag voerde de koningin met elk van beiden een lang gesprek, eerst met Drees. In dat gesprek noemde Drees ir. J. A. Ringers (in '40 algemeen gemachtigde voor de wederopbouw) die pas uit een Duits concentratiekamp was teruggekeerd, en de minister van buitenlandse zaken, van Kleffens, als mogelijke formateurs, 'tot', zo stelde Drees korte tijd later op schrift,

XC'de koningin plotseling vroeg of ik het mogelijk achtte dat Schermerhorn en ik samen een opdracht aanvaardden, wat ik bevestigend beantwoordde. De koningin scheen positief opgelucht. Zij had haar verantwoordelijkheid sterk gevoeld ... Schermerhorn beaamde blijkbaar tegenover de koningin wat ik had gezegd. Toen hij en ik samen waren, zei hij: 'Wij hebben dan twee voorzitters van de ministerraad.' Ik van mijn kant: 'Dat kan niet. Ik aanvaard dat jij voorzitter wordt en ik ondervoorzitter." 1

XCVan de zijde van Drees was dat een geenszins impulsieve maar juist weloverwogen beslissing. 'Mijn motieven waren o.a. mijn zwakke gezondheid' (zijn maag gaf hem vaak last), 'mijn bezwaren om eventuele annexatieplannen te verdedigen (wat ik 's ochtends ook aan de koningin had gezegd), mijn overtuiging dat het niet-opnemen van prof. dr. J. E. de Quay' (Drees wenste tot het nieuwe kabinet geen lid van het vroegere Driemanschap van de Nederlandse Unie toe te laten) 'en het waarschijnlijke uitvallen van de andere zittende RK-ministers' (naast Beel nog drie anderen) 'toch al in het Zuiden veel bezwaar zou ontmoeten en dat Schermerhorn' (deze had in de Brabantse gijzelaarskampen tal van vooraanstaande katholieken uit het Zuiden ontmoet) 'daar veel aannemelijker zou zijn dan ik.'?

XCDe kogel was door de kerk: Schermerhorn en Drees zouden samen een 'nationaal kabinet van herstel en vernieuwing' formeren en Schermerhorn zou de nieuwe minister-president zijn.

XCDe levensloop en de persoon van Drees schetsten wij in deel 7 3 en daar zouden wij nu slechts aan willen toevoegen dat er in de Nederlandse

XC1 W. Drees: 'Aantekeningen voorjaar 1945', p. 31-32. 2 A.v., p. 32. NI. in de paragraaf'Vaderlands Comité' van hoofdstuk 9.

100 [PDF]
SCHERMERHORN

samenleving vlak na de bevrijding niemand was die zo sterke banden had zowel met het vooroorlogse politieke bestel als met de wereld van de illegaliteit: als voorzitter van de Tweede Kamer-fractie van de SDAP had hij, na als gijzelaar uit Buchenwald te zijn ontslagen (wegens zijn zwakke maag), de clandestiene contacten met wat er restte van het bestuur van de SDAP en met het partijkader aangehouden, artikelen geschreven in van SDAP'ers en NVV'ers uitgaande illegale bladen, de besprekingen in het Politiek Convent, het overlegorgaan der vooroorlogse derrioeratische politieke partijen, voortgezet - daarnaast was hij voorzitter geworden van het door hem opgerichte Vaderlands Comité, voorzitter van de Contact-Commissie der illegaliteit en lid van het College van Vertrouwensmannen.

XCOver zijn medeformateur willen wij nu iets uitgebreider zijn.

XCWillem Schermerhorn was in december 1894 in het Noordhollandse Akersloot als boerenzoon geboren (en in juni '45 dus vijftig jaar en daarmee acht jaar jonger dan Drees) - hij had, na een hbs doorlopen te hebben, in Delft gestudeerd en zich vervolgens gespecialiseerd in de kanografie waarbij hij als eerste de luchtkartering een wetenschappelijke basis had gegeven. Op vrij jeugdige leeftijd (twee-en-dertig) was hij in Delft hoogleraar geworden en vijf eredoctoraten hadden zijn wetenschappelijke verdiensten onderstreept. Niet dat hij zich in een ivoren toren had opgesloten! Hij was een diep-overtuigd vrijzinnig-protestant en meende dat elke Christen zich in de samenleving actief moest opstellen. Hij werd eerst lid van de Liberale Staatspartij, vervolgens van de Vrijzinnig-Democratische Bond, sloot zich in de jaren '20 bij de pacifistische groepering Kerk en Vrede aan en werd in de jaren '30 lid, later voorzitter van de (tegen de NSB en de CPN gerichte) Nederlandse Beweging voor Eenheid door Democratie. Daarnaast was hij o.m. bestuurslid van de VPRO en redactielid van enkele cultureel-religieuze maandbladen. In de zomer van '33, enkele maanden na het aan de macht komen van Hitler (hij bedankte toen als lid van Kerk en Vrede), schreef hij in een van die maandbladen dat er strijd zou moeten worden gevoerd voor de handhaving van de democratische waarden, een strijd die vooral zou gaan om 'de rechtvaardige plaats van de vrije persoonlijkheid in een waarachtige gemeenschap' I 'waarmee hij zich', aldus in '72 de historicus J. P. Janzen in een schets van Schermerhorns politieke denkbeelden, 'een personalistisch socialist avant la lettre toonde.' 2

XCI De Smidse, 1933, p. 161-74. 2 J. P. Janzen in Socialisme en Demoeratie. 1972, p. 543·

101 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCBrede contacten had hij, maar zij werden aanzienlijk verbreed toen hij in mei '42 samen met ca. vierhonderdzestig andere vooraanstaande Nederlanders als gijzelaar werd opgesloten in het Kleinseminarie 'Beekvliet' te St. Michielsgestel. In datzelfde Kleinseminarie kwamen eind '42 en begin '43 de resterende gijzelaars terecht uit een tweede groep van bijna achthonderd die in juli' 42 naar het Grootseminarie te Haaren waren overgebracht. In 'Beekvliet' nu werd Schermerhorn in '42 kampleider - een functie die hij meer dan een jaar uitoefende. 'Hij was er', schreven wij in ons deel 8 (Gevangenen en gedeporteerden),'een toonbeeld van geduld, redelijkheid en humaniteit, er ging warmte van hem uit en hij verloor nooit de moed.' Uiteraard was hij van Duitslands nederlaag overtuigd - wat dan? Met grote belangstelling volgde hij in 'Beekvliet' het werk van de er gevormde discussiegroepen waarin getracht werd allerlei tegenstellingen in de vooroorlogse samenleving te overbruggen - hij was ook lid van de belangrijkste kring ('de Heren Zeventien") tot welker vaste kern mèt hem verscheidenen behoorden over wie wij in dit deel nog zullen schrijven: de socialisten dr. W. Banning en dr. H. Brugmans, twee leden van het Driemanschap van de Nederlandse Unie: mr. L. Einthoven en de Quay, mr. E. M. J. A. Sassen (die ook al een vooraanstaande figuur in de Unie was geweest) en nog een hoogleraar: prof. mr. P. Lieftinck van de Economische Hogeschool te Rotterdam die tot de linker-vleugel van de Christelijk-Historische Unie had behoord. Deze kring was het die het program opstelde voor een nieuwe, op het personalistisch socialisme gefundeerde beweging, de Nederlandse Volksbeweging, welke na de bevrijding van start zou gaan: als een politieke partij naast (en dus tegenover) andere partij en Of als een beweging die haar inspirerende kracht in en door die andere partijen tot gelding zou brengen? Dat werd in het midden gelaten. Een feit was dat vele gijzelaars in kampleider Schermerhorn de man gingen zien die beter dan wie ook als minister-president een begin zou kunnen maken met de opbouw van een 'vernieuwd' Nederland. Niet dat daar algemeen over gesproken werd! Tot Tilanus, óók gijzelaar, drong dat denkbeeld met betrekking tot Schermerhorn in het geheel niet door. 'Wanneer men mij', zei hij later,

XC'tijdens onze gijzelaarsperiode hem zou hebben genoemd als aanstaand ministerpresident, dan zou ik gezegd hebben: 'Ben je nou helemaal?' Ik heb er geen flauw

1 Zo waren in de zeventiende en de achttiende eeuw de zeventien afgevaardigden van de bewindhebbers van de Oost-Indische Compagnie aangeduid.

102 [PDF]
SCHERMERHORN

idee van gehad dat dáár een minister in zou zitten. In al zijn politieke gesprekken vond ik hem sympathiek maar vaag. Daarbij een man van plotseling invallende gedachten en dat vond ik een gevaar, omdat die gedachten na een poosje veelal weer moesten worden losgelaten.' 1

XCIn december '43 werd Schermerhorn uit de gijzeling ontslagen - hij vond nadien een duidelijke aansluiting bij de illegaliteit. Voor Je Main tiendrai, het uit de Unie voortgekomen illegale blad, schreef hij bijdragen en hij werd, zoals al bleek, in de hongerwinter een van de adviseurs van de leiding der Knokploegen.

XCSchermerhorn bracht voor het minister-presidentschap grote gaven mee: hij was veelzijdig, hij had een snel verstand en een grote werkkracht, hij durfde leiding geven en hij inspireerde zijn medewerkers. Daar stond tegenover dat hij, eerder een intellectueel dan een politicus, toch niet geheel op zijn plaats was in de onbarmhartige wereld van de staatkunde; daarvoor was hij, aldus Janzen, 'te weifelend soms en dan weer te hoogdravend' 2 en soms ook (Tilanus had dat scherp gezien) te impulsief. Drees, die een indruk van grote redelijkheid placht te maken, kon bikkelhard zijn - Schermerhorn miste zulk een harde kern. Erkend zij overigens dat geen Nederlandse minister-president ooit in een meer ontredderd land begon te fungeren dan hij. Dat hij met een veelheid aan urgente problemen geconfronteerd zou worden, was hem duidelijk - zo óók, dat veler hooggespannen verwachtingen onmogelijk vervuld zouden kunnen worden en dat de ontevredenheid zich dan op zijn kabinet zou concentreren. 'Wie in deze put springt, is', zei hij in zijn afsluitend gesprek met de koningin, 'na een half jaar een verloren mens.' 3

XCIn de loop van de formatie moest een voorlopig regeringsprogramma opgesteld en moesten kandidaat-ministers benaderd worden. Het een hing met het ander samen: aan het voorlopige regeringsprogramma zouden kandidaat-ministers een eigen bijdrage willen leveren - ook zouden er onder hen zijn die het ministerschap slechts zouden willen aanvaarden, als zij wisten wat er op hoofdpunten in het voorlopigeJ.10

1 G. Puchinger: p. 245. 2 P. Janzen in 1972, p. 552. 3 Getuige Schermerhorn, dl. V c, p. 470.

103 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT regeringsprogramma stond. Omtrent de geleidelijke groei van dat pro

gramma ontbreken de gegevens maar wanneer men de door Schermerhorn voor de radio afgelegde regeringsverklaring vergelijkt met de door Drees begin '45 geschreven nota, dan is duidelijk dat de bijdrage van Drees, de ervaren politicus, heel wat groter is geweest dan die van Schermerhorn, de nieuweling. Op één punt waren zij het eens: ten aanzien van het noodparlement moesten zij, gegeven de lange discussies waartoe dat onderwerp al aanleiding had gegeven, met een duidelijk voorstel komen, waarop elke kandidaat-minister 'ja' of 'neen' zou kunnen zeggen - wie dan 'neen' zei, zou niet in het te formeren kabinet kunnen worden opgenomen.

XCHet probleem was, hoe men, trouw zo al niet aan de letter dan toch aan de geest van de Grondwet, een oplossing kon vinden die enerzijds aanknoopte bij de vooroorlogse Staten-Generaal en anderzijds de mogelijkheid openliet tot de vorming van een tijdelijk parlement dat door zijn wijze van samenstelling enige genoegdoening zou geven aan allen die een 'nieuw begin' wilden maken. Wat Drees de beste oplossing leek (hij had haar op 17 mei ook aan de koningin kenbaar gemaakt), werd door Schermerhorn aanvaard. Die oplossing hield in, ten eerste, dat de regering de vier-en-vijftig leden van de Nationale Adviescommissie zou benoemen (achttien die door de GAC, zes-en-dertig die door het Vaderlands Comité zouden worden voorgesteld), ten tweede, dat die Nationale Adviescommissie dubbeltallen zou opmaken voor open plaatsen in de 'oude' Staten-Generaal (sommige leden hadden bedankt, andere waren overleden, nog andere moesten weggezuiverd worden), ten derde, dat die 'oude' Staten-Generaal, na gezuiverd te zijn (gezuiverd door een commissie van vijf: Beelaerts en de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer, van de GAC en van de Nationale Adviescommissie), als Tijdelijke Staten-Generaal bijeen zouden komen, louter ter behandeling van het voorstelom een noodparlement in te stellen, en, ten vierde, dat, als dat voorstel was goedgekeurd, dat noodparlement, de Voorlopige StatenGeneraal, tot de eerstvolgende algemene verkiezingen over alle bevoegdheden zou beschikken die in de Grondwet aan de Staten-Generaal waren toegekend. Dat dat noodparlement in hoofdzaak zou bestaan uit leden van de vooroorlogse Staten-Generaal, was duidelijk - vooral de linkse groepen in de illegaliteit zouden zich afgescheept voelen: zij vormden binnen de GAC slechts een minderheid, die GAC zou een minderheid van de leden der Nationale Adviescommissie voordragen en die commissie op haar beurt slechts kunnen zorgen voor het opvullen van de lege plaatsen in het parlement. Maar zo wilden Drees en Schermerhorn het. 10

104 [PDF]
DE KABINETSFORMATIE

President de Gaulle had in Frankrijk grote moeilijkheden gehad met de illegaliteit - 'wij', zei nog geen vijf jaar later Schermerhorn aan de Enquêtecommissie, '(zijn) bewust uitgegaan ... van de taak, te trachten in Nederland de illegaliteit als georganiseerde verschijningsvorm buiten het politieke leven te houden.' I Natuurlijk werd dat doorzien en de teleurstelling in de groepen die tot de linker-sectie van de illegaliteit hadden behoord, was groot.

XCDe eerste die Schermerhorn en Drees opzochten, zulks al daags nadat zij de formatie-opdracht hadden aanvaard, was Donner, met wie Drees veel contact had onderhouden en die met de door deze bedachte oplossing voor het noodparlement akkoord was gegaan - Donner kon evenwel niet namens de Anti-Revolutionaire Partij spreken: hij verwees de twee formateurs naar de pas uit het concentratiekamp Mauthausen teruggekeerde partijleider Jan Schouten en naar de oud-minister van binnenlandse zaken en van financiën mr. J. A. de Wilde. Bij die twee stieten de formateurs op een muur: niet een noodparlement maar het oude parlement moest in functie treden en waren daar lege plaatsen in, dan moesten die aan de hand van de vooroorlogse kandidatenlijsten worden aangevuld. Dit met onwrikbaarheid volgehouden standpunt betekende dat het nationale kabinet in zoverre niet nationaal zou zijn dat de Anti-Revolutionaire Partij er als zodanig buiten zou staan."

XCHetzelfde gold voor de communisten die op dat moment nog niet de CPN hadden heropgericht - zij noemden hun organisatie 'de Vereniging van Vrienden van De Waarheid'. Schermerhorn en Drees waren bereid, één communist in het nieuwe kabinet op te nemen maar dan als minister zonder portefeuille - zij dachten aan Wagenaar. Deze zelf en de weer als feitelijk partijleider optredende Paul de Groot vonden dat aanbod te mager: zij wensten dat naast Wagenaar ook de Groot minister zou worden, n1.vanlandbouw, visserij en voedselvoorziening ('het ging hun eigenlijk alleen om de voedselvoorziening', zei Drees later"). De twee

1 A.V., p. 567. 2 De afwijzende houding van Schouten en de Wilde leidde er toe dat Schermerhorn en Drees enige tijd later hun oplossing voor het noodparlement voorlegden aan de senioren-conventen van de Eerste en de Tweede Kamer: de Kamervoorzitters en de voorzitters van de fracties. Dat overleg was vooralook daarom wenselijk omdat het noodparlement alleen tot stand kon komen wanneer de Tijdelijke Staten-Generaal het daartoe strekkende voorstel zouden goedkeuren. In de gecombi neerde vergadering der senioren-conventen spraken alleen de Anti-Revolutionairen zich tegen de gekozen oplossing uit, zulks bij monde van Jan Schouten (Tweede Kamer) en van prof. mr. A. Anema (Eerste Kamer). Getuige Drees, dl. V c, P·474·

105 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

formateurs vonden dat te veel gevraagd en zo bleven ook de communisten buiten het kabinet.

XCWat zich op dat moment op politiek gebied binnen het katholieke volksdeel afspeelde, was onduidelijk - de ARP zou terugkeren, ja u/as eigenlijk al teruggekeerd, maar ten aanzien van de Rooms-Katholieke Staatspartij was dat hoogst onzeker. Schermerhorn en Drees hadden graag talrijke katholieken in het kabinet gehad maar zij vonden er maar drie: Kolfschoten voor Justitie, ir. Th. S. G. J. M. van Schaik (directeur-generaal van de Algemene Kunstzijde Unie en een jongere broer van de voorzitter van de Tweede Kamer, mr. J. R. H. van Schaik) voor Verkeer en Energie (een nieuw departement) en tenslotte de burgemeester van Maastricht, mr. W. baron Michiels van Kessenich, voor Binnenlandse Zaken. Twee ministers werden overgenomen uit Gerbrandy's laatste kabinet: J. M. de Booy voor Marine en Scheepvaart en van Kleffens voor Buitenlandse Zaken - geheel begrijpelijk: zij hadden internationaal de relaties opgebouwd waaraan Nederland behoefte had; overigens werd in feite voor Buitenlandse zaken nog een tweede man benoemd: dr. J. H. van Roijen, die in oktober '44 door de linies naar Londen was gegaan.

XCDan werden vier departementen toegedeeld aan nieuwe bewindslieden die duidelijke geestverwanten van de twee formateurs waren: Financiën aan Lieftinck, Overzeese Gebiedsdelen aan prof. mr. J. H. A. Logemann, Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening aan ir. S. L. Mansholt en Handel en Nijverheid aan ir. H. Vos - Vos was de man die in de jaren '30 als lid van de SDAP een van de opstellers was geweest van het op bestrijding der werkloosheid gerichte Plan van de Arbeid. Voor Oorlog wisten de formateurs een anti-revolutionair te vinden die evenwel geen sterke bindingen had met de ARP: mr. J. Meijnen (die door de Quay, minister van oorlog in Gerbrandy's laatste kabinet, als secretaris-generaal was aangetrokken), en voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de Groningse hoogleraar in de theologie G. van der Leeuw die sinds het midden van de jaren '20 partijvorming op Christelijke grondslag had afgewezen en nu werd aangetrokken door het program van de Nederlandse Volksbeweging - hij was een overtuigd voorstander van de opheffing van de verzuiling; hij wenste bijvoorbeeld dat het protestantse en het katholieke onderwijs op den duur zouden opgaan in een algemeenNederlands onderwijsstelsel dat evenwel een sterk Christelijke inslag zou hebben.

XCTenslotte werd een departement van Openbare Werken en Wederopbouw ingesteld met Ringers als minister; hij was een bekwame man, nogal conservatief in zijn denken, vooral wat de positie van Indië betrof

106 [PDF]
DE KABINETSFORMATIE

- dat zou overigens pas later blijken.

XCVan het kabinet als geheel bestond bijna de helft (zeven van de vijftien leden) uit ministers die aanhangers waren van de denkbeelden van de SDAP of van de Nederlandse Volksbeweging en de sterkte van deze groep werd geaccentueerd door het feit dat zij zowel de ministerpresident (Schermerhorn) als de vice-minister-president (Drees) had geleverd. Sterker nog: Koos Vorrink, de uit het concentratiekamp Sachs enhausen teruggekeerde voorzitter van de SDAP, werd als regeringsgemachtigde in algemene dienst aan Schermerhorn toegevoegd alsook de SDAP'er Brugmans, onder wie de Regeringsvoorlichtingsdienst kwam te ressorteren - hem werd evenwel in SDAP-kringen verweten dat hij in de zomer van '40, toen hij voorzitter was van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling, aanvankelijk onvoldoende weerstand had geboden aan het gelijkschakelingsstreven van Rost van Tonningen.

XCMet uitzondering van Meijnen die toen Oorlog nog niet had aanvaard, kwamen degenen die Schermerhorn en Drees in hun kabinet wilden opnemen, op 21 juni voor het eerst samen in Schermerhorns woning te Delft. Zij pleegden meer dan vier uur overleg - het kwam er de formateurs vooral op aan dat de oplossing die zij voor het noodparlement hadden gevonden, door een ieder zou worden aanvaard. De Booy vond die oplossing nogal gekunsteld maar er was geen betere. Zo leek alles in kannen en kruiken en kon men zich opmaken voor beëdiging door de koningin (die inmiddels 'Anneville' had verlaten en zich in het paleis Het Loo bevond), toen opeens uit Maastricht bericht kwam dat daar deining zou ontstaan, als Michiels van Kessenich minister werd. Deze had nl. op 10 mei '40, enkele uren nadat de Wehrmacht Maastricht had bezet, onder Duitse pressie een groep vooraanstaande burgers aangewezen die als gijzelaars met hun leven borg zouden staan voor het correcte gedrag van de Maastrichtenaren. Er was die gijzelaars geen haar gekrenkt maar enkelen hunner waren het gebeurde als een ernstige beleidsfout van Michiels blijven zien, die zich overigens nadien uitstekend had gedragen. Kon hij dan nu het departement gaan beheren waar de gehele zuivering van het overheidspersoneelonder ressorteerde? Gemeend werd van niet en bij dat oordeel sloten de twee formateurs zich aan. Er werd een vliegtuigje naar Maastricht gezonden om Michiels op te halen - aan deze deelde Schermerhorn in een nachtelijk gesprek mee dat zijn benoeming niet kon doorgaan. Wie moest dan nu Binnenlandse Zaken krijgen? Er werd een beroep gedaan op Bee!. Drees voelde niet veel voor hem (hij had in oktober '44 het Z.g. Eindhovens adres ondertekend waarin tamelijk autoritaire denkbeelden waren ontvouwd) maar gaf zijn bezwa

107 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

ren op toen hij van een van de hoofdambtenaren van Binnenlandse Zaken vernomen had, dat Beel een verstandige man was die de moed had om moeilijke beslissingen te nemen - 'toen hebben we', vertelde Drees ons later, 'Beel dus toch maar gevraagd. Ik heb er nooit spijt van gehad.' I De dertien bewindslieden die voor het eerst optraden, werden op 23 juni door de koningin beëdigd.'

XCDrie dagen later kwam het nieuwe kabinet voor het eerst bijeen in het pand Plein ISI3, no. 4, de vroegere Japanse legatie, waar Schermerhorn met zijn staf was neergestreken. Lieftinck vroeg een vetorecht voor alle departementale uitgaven - daarmee ging hij volgens Schermerhorn te ver. Deze zette het door hem bedachte systeem van de vier ministeriële Raden uiteen en zei dat, als het kabinet op advies van een van die Raden tot bepaalde uitgaven had besloten, het Lieftincks taak was om voor het geld te zorgen. 'I think this was a very good beginning Jor Schermerhorn', dicteerde de Booy later aan zijn Engelse secretaresse.' 's Avonds bood het nieuwe kabinet Gerbrandy een afscheidsdiner aan. Gerbrandy zei er in een toespraak, 'that', zo gaf de Booy zijn woorden weer,

XC'when he thinks back over the past five years he can remember many incidents but cannot really remember what he did himself and that he has come to the conclusion that he never did very much himself but that the people who worked with him did all the work and that he remembers very many outstanding things which they did.'

XC'I believe', voegde de Booy hieraan toe, 'that he really is so modest and unassuming that he meant what he said.' 4

XCZo min als wij in dit deel een volledige politieke geschiedenis schrijven van Nederland in de periodezo min willen wij in dit hoofdstuk zulk een geschiedenis schrijven van het ene jaar dat verliep tussen de bevrijding en de eerste naoorlogse algemene verkiezingen." Ons komt het er op aan het herstel van de tijdens de bezetting opgeheven parlementaire demoeratie te schetsen. Tijdens dat herstel werd begonnen aanJ.J.

'45-'S5, I Drees, 6 jan. 1961. 2 Curieus is dat Lieftinck al op de r Sde een besluit had uitgevaardigd op het gebied van het herstel van oorlogsschade. 3 De Booy: Dag boek, 26 juni 1945. 4 Av. 5 Zulk een geschiedenis bestaat reeds in de vorm van het werk van prof. mr. F. F. M. Duynstee en dr. Bosmans :

108 [PDF]
VERDERE INHOUD VAN DIT HOOFDSTUK

de sociaal-economische wederopbouw, aan de zuivering, aan de berechting en aan het rechtsherstel en in die periode vielook de eerste confrontatie met de Republiek Indonesië - dat zijn allemaal thema's die in volgende hoofdstukken aan de orde komen. Dit hoofdstuk zal verder in hoofdzaak handelen over de verhouding tussen de regering en het Militair Gezag, over de positie der Binnenlandse Strijdkrachten, over de heroprichting der politieke partijen, over de positie van de Nederlandse Volksbeweging en van de georganiseerde illegaliteit, over de aanloop tot en de formatie van het noodparlement en over de eerste naoorlogse verkiezingen, waarbij bleek dat van de door sommigen en vooralook door de koningin verwachte 'vernieuwing' weinig was terechtgekomen. Men dient bij dat alles in het oog te houden dat in dat eerste naoorlogse jaar de gezagsverhoudingen verre van duidelijk waren - de Nederlandse samenleving moest als het ware weer wennen aan de zich ontplooiende vormen van de parlementaire democratie. Trouwens, binnen en uit die samenleving waren in de loop van de oorlog zo grote groepen mensen verplaatst dat het onvermijdelijk geruime tijd duurde voordat de leden van al die groepen weer op hun vroeger of op een ander vast adres waren gekomen, waardoor de samenleving althans in dat opzicht weer een ordelijker karakter kreeg.

XCDe eerste maanden na de bevrijding waren maanden waarin zich, alle verkeersmoeilijkheden ten spijt, grotere groepen Nederlanders verplaatsten dan ooit in de geschiedenis van het land het geval was geweest. Zij hadden maar één wens: weer naar huis terug te keren, en van deze verplaatsingen dienen wij ook daarom een beeld te geven omdat wij in voorafgaande delen van ons werk wèl het lot beschreven van bijvoorbeeld de slachtoffers van de arbeidsinzet in Duitsland en van de gevangenen en de gedeporteerden in diverse Duitse tuchthuizen en kampen maar daarbij niet verder gingen dan de fase waarin diegenen die in leven waren gebleven, werden bevrijd - de beschrijving van hun repatriëring stelden wij uit tot dit deel.1

1945 1946, dat in 1977 verscheen als deel I van de 1945 - een project van het Centrum voor parlementaire geschiedenis van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Dit werk [verder te citeren als: Duynstee en Bosmans is ons bij het schrijven van dit deel van ons werk tot grote steun geweest.

109 [PDF]

Weer naar huis

XC

XCIn de slotparagraaf van deel 10 b (Het laatstejaar II) hebben wij, de 'foute' elementen buiten beschouwing latend, een overzicht gegeven van de groepen uit de Nederlandse samenleving die zich bij het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa niet in hun oorspronkelijke omgeving bevonden, en het heeft zin deze gegevens hier te herhalen.

XCHet land als geheel dan telde in mei '45 naar schatting ca. driehonderdvijftigduizend onderduikers en meer dan een miljoen geëvacueerden; verder herbergden het noorden en oosten enkele tienduizenden hongervluchtelingen uit het westen en ca. vijftigduizend door de kerken overgebrachte kinderen. Voorts bevonden zich in het oosten en in Duitsland (in dat land op meer dan zeshonderd plaatsen!) bijna negentigduizend mannen en jongens die van de herfst van '44 af bij de Wehrmacht-razzia's of bij andere razzia's waren gegrepen dan wel zich hadden aangemeld in het kader van de z.g. Liese-Aktion. Ook waren er in Duitsland misschien nog ca. tweehonderdvijftigduizend slachtoffers van de 'gewone' arbeidsinzet en wellicht duizend van de bijna drieduizend studenten die daar in mei '43 naar toe waren gebracht; voorts ca. twaalfduizend krijgsgevangenen en bijna twintigduizend Nederlanders die in de Arbeitserziehungs lager, in diverse concentratiekampen (en hun Aussenkommandos) en in tuchthuizen waren bevrijd (de uit het Frauenkonzentrationslager Ravensbrück bevrijde vrouwen, onder wie velen die er uit Auschwitz waren heengevoerd, bevonden zich in Zweden); bevrijd waren ook ruim vijfduizend gedeporteerde Joden: nog geen twaalfhonderd in diverse concentratiekampen en hun Aussenkommandos, ca. achttienhonderd niet ver van Leipzig, nL in Tröbitz, en bijna tweehonderd in Maagdenburg (die laatste twee groepen waren uit het Austausch-Lager Bergen-Belsen weggevoerd), ca.vijftienhonderd in Theresienstadt. Dan waren er Nederlandse dwangarbeiders in Noorwegen (ca. tweeduizend) en, ten getale van enkele honderden, in Oost-Europa (de Z.g. SS-Frontarbeiter, de meesten geen SS'ers maar aan de Waffen-SS toegevoegde slachtoffers van de arbeidsinzet) en tenslotte waren er, naar schatting, in mei' 45 in andere dan de genoemde landen ca. zestigduizend Nederlanders: mannen van de strijdkrachten en van de koopvaardij, vluchtelingen, kleine uit de concentratiekampen vrijgelaten groepen (hoofdzakelijk in Zwitserland) en arbeiders die in België of in Frankrijk waren bevrijd.

XCTelt men al deze cijfers op, dan komt men tot een totaal aan ontheemden of anderszins afwezigen van ca. éénmiljoennegenhonderdduizend, anders gezegd: meer dan een vijfde van de gehele bevolking.

110 [PDF]
TERUGKEER VAN GEËVACUEERDEN

XCAl die ontheemden of anderszins afwezigen begeerden naar hun oorspronkelijke woonplaats terug te keren - pas daar zouden zij weer een eigen leven kunnen gaan opbouwen.

XCVan die ontheemde groepen was de terugkeer van de gezinnen die geëvacueerd waren (de veruit grootste groep), al daarom moeilijk omdat hun woningen, bijvoorbeeld in de gemeenten aan de kust van Noorden Zuid-Holland, door de bezetter waren afgebroken of omdat die woningen, met name in de gebieden waar van september '44 af hevige gevechten hadden plaatsgevonden, waren verwoest. Velen wensten desondanks onmiddellijk terug te keren naar de plaats waar zij hadden gewoond en gewerkt; dat gold vooral voor de geëvacueerden uit Noorden Midden-Limburg en van dezen vooral voor de landbouwers en hun gezinnen - was de boerderij verwoest, dan stond misschien een kippenhok nog overeind waarin men een eerste heel primitief onderkomen kon vinden. Niet anders handelden de Arnhemmers: zodra dat mogelijk was, keerden zij desnoods te voet naar hun stad terug die voorzover ze niet was verwoest, door de Duitsers grondig was leeggeroofd, 'en zo kwamen ze', aldus een beschrijving,

XC'in hun straten, in hun buurten, de een na de ander ... Dagen, ja wekenlang vochten ze tegen het vuil, dat centimeters dik in hun huizen lag. Ze ruimden de scherven van het glaswerk, van spiegels en serviezen die de plunderende Duitsers aan gruzelementen hadden geslagen. Gelaten smeten ze vernielde meubelstukken op de vuilnis-barricaden, die spoedig in iedere straat ontstonden, want wagens om ze weg te halen, waren er niet. Ze sloegen karton en planken voor de glasloze ramen, probeerden er met kunst- en vliegwerk nog een ruitje in te maken, want ze moesten toch iets kunnen zien. Ze bonden hun deuren, waarvan de sloten waren vernield, met touwen ijzerdraad dicht. Ze schepten het puin uit hun huizen, probeerden de gaten in vloeren en plafonds te dichten.

XCZe stonden urenlang in de rij om gekeurd te worden, ze vormden files voor het registratiebureau, ze vochten dag in, dag uit tegen de worgende bureaueratie die door de gebrekkige organisatie, gevolg meestal van gebrek aan materiaal en goede huisvesting der bureaus, machtiger was dan ooit, ze lieten zich in lange colonnes plaatsen voor de uitdeelposten van warm eten, voor de melkwinkels, en geïmproviseerde levensmiddelenmagazijnen. Ze aanvaardden al die ongemakken van het moeilijke en primitieve leven in de zich slechts traag herstellende stad met een haast aandoenlijke gelatenheid.' 1

XCZo handelden de Arnhemmers en zo ook anderen, maar vele geëva

XC1 L. Fréquin, H. A. A. R Knap en W. H. Kruiderink: Arnhems Kruisweg (1946), p. 194-95·

111 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

cueerde gezinnen bleven nog geruime tijd in de oorden die hun door de overheid waren toegewezen - de meeste waren bij andere gezinnen ingekwartierd, hetgeen in vele gevallen moeilijkheden over en weer met zich had gebracht. Die moeilijkheden moest menna de bevrijding blijven aanvaarden.

XCVoor andere in Nederland verplaatste groepen was de terugkeer in zoverre eenvoudiger dat er althans woonruimte voor hen was - wij denken aan de onderduikers, aan de hongervluchtelingen, aan de in de hongerwinter geëvacueerde kinderen en aan de mannen en jongens die in het oosten van het land versterkingen hadden moeten aanleggen. Grote groepen Nederlanders evenwel (bijna driehonderdtachtigduizend van de genoemde ca. éénmiljoennegenhonderdduizend) bevonden zich aan het einde van de oorlog in Europa buiten Nederland, veruit de meesten in Duitsland - die groepen waren het die gerepatrieerd moesten worden.

XCWat had de regering in Londen voorbereid?

XCDe minister van sociale zaken, dr. J. van den Tempel, had in oktober '43 een regeringscommissaris voor de repatriëring benoemd: G. F. Ferwerda, die voordien lid van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie was geweest, en Ferwerda had met veel moeite medewerkers aangetrokken voor de door hem te leiden Repatriëringsdienst. Het was duidelijk dat deze dienst ten nauwste zou moeten samenwerken met de militaire instanties die aanvankelijk in Frankrijk, België en Duitsland het gezag zouden uitoefenen - alleen al op vervoersgebied zou hun hulp onontbeerlijk zijn; had men bijvoorbeeld geen verlof van het Geallieerde hoofdkwartier, Supreme Headquarters Allied Expeditionary Forces oftewel ShaeJ, dan kwam men Duitsland niet binnen en was men door Shaef niet erkend, dan kreeg men geen vervoermiddelen en geen druppel benzine. Het zou dan ook logisch zijn geweest als de Repatriëringsdienst een onderdeel was geworden van het door Shaef erkende Militair Gezag, dat trouwens de te repatriëren personen in Nederland zou moeten opvangen, maar van den Tempel, een verklaard tegenstander van het Militair Gezag, had zich daar met hand en tand tegen verzet.

XCDe gevolgen bleven niet uit.

XCDank zij de hulp die Franse en Belgische officiële instanties aan Ferwerda's dienst verleenden, kon deze, in samenwerking met het Militair Gezag en de Nederlandse buitenlandse dienst (de ambassades en consulaten), in Frankrijk en België van de herfst van' 44 af nuttig werk doen (de daar aangetroffen ontheemden alsook de talrijken die door het Militair Gezag uit delen van Limburg en Noord-Brabant en uit de Betuwe naar België waren geëvacueerd, werden zo goed mogelijk opge

112 [PDF]
DE REPATRIËRINGSDIENST

vangen), maar toen de Geallieerde legers van de tweede helft van maart '45 af West-Duitsland begonnen binnen te dringen, trad het falen van de Repatriëringsdienst spoedig aan de dag. In april bleek bij een bespreking in Breda waar zich toen de Staf Militair Gezag bevond, dat Ferwerda's dienst voor de repatriëring uit Duitsland slechts de beschikking had over vier kleine vrachtauto's en twee motorfietsen - een ambulance was er niet. Het Militair Gezag beschikte over negentig ambulances en talrijke andere vervoermiddelen, maar die waren alle bestemd om onmiddellijk na de bevrijding in de hongerprovincies te worden ingezet. Aan de opvang van gerepatrieerden had het Militair Gezag aandacht besteed: er waren grensvakken ingesteld en per vak waren lokaliteiten ingericht waar de gerepatrieerden medisch onderzocht en geregistreerd zouden worden en vanwaar zij hetzij bij burgers, hetzij in daarvoor ingerichte gebouwen ondergebracht zouden worden, maar de aanvoer van die gerepatrieerden was niet de taak van het Militair Gezag maar van de Repatriëringsdienst; Ferwerda had begin mei '45 in totaal een kleine zestig, hoofdzakelijk in België en Frankrijk aangetrokken liaison-functionarissen opgeleid die vooral in Duitsland aan het werk moesten gaan, maar hij zou met hen geen contact kunnen onderhouden doordat zij op enkelen na niet gemilitariseerd waren, en toen die militarisering iets later in mei voor allen geregeld was, kon hij nog vrijwel niets ondernemen doordat vervoermiddelen ontbraken.

XCOp 13 mei (wij komen er nog op terug) arriveerden in Nederland de eerste in Dachau bevrijde gevangenen; zij spraken er schande van dat, terwijl uit Dachau de afvoer van bijvoorbeeld Franse en Belgische bevrijden al in volle gang was, de Nederlandse volledig aan hun lot overgelaten waren. Er meldden zich in die dagen bij de grensvakken van het Militair Gezag wel al grote aantallen arbeiders aan die naar delen van Duitsland waren overgebracht welke niet ver van de grens lagen (midden mei waren er al meer dan zeventigduizend Nederland weer binnengekomen) maar de concentratieen krijgsgevangenenkampen lagen diep in Duitsland, ten dele in de door de Russen bezette gebieden, en voor de repatriëring uit die verre oorden was een goed werkende organisatie nodig. Generaal Kruls werd in de arm genomen - hij wist er de minister van sociale zaken in Gerbrandy's derde kabinet, Wijffels, van te overtuigen dat een drastische ingreep nodig was. Ferwerda, die zich naar Londen had begeven om dáár de nodige steun te zoeken voor de oplossing van het vervoersprobleem, was nog niet teruggekeerd, toen Wijffels op 24 mei de gehele Repatriëringsdienst ophief - hij had, schreef hij Ferwerda, de Chef-Staf Militair Gezag verzocht, 'ook de repatriëring van personen

113 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

uit Duitsland op zich te nemen.' 1 Dat besluit ging te ver: Ferwerda's dienst deed in Frankrijk en België nuttig werk dat door het Militair Gezag moeilijk kon worden overgenomen. Begin juni vond Wijffels bij nader inzien goed dat de Repatriëringsdienst in die landen zijn arbeid zou voortzetten. Dat deed die dienst dan ook, enkele maanden lang, en niet zonder succes: in België werden ruim vijftigduizend, in Frankrijk meer dan vijf-en-twintigduizend Nederlandse ontheemden opgevangen, de zieken in enkele inderhaast opgerichte noodhospitalen. Velen van die ontheemden waren arbeiders die uit Duitsland niet rechtstreeks Nederland konden bereiken en talrijken hunner troffen de medewerkers van Ferwerda's dienst als nogallosgeslagen in verhouding met ontheemden van andere nationaliteiten. 'De Fransen en Belgen waren', aldus een van die medewerkers in een rapport,

XC'steeds gedisciplineerd, vriendelijk en erkentelijk ... Bijvoorbeeld treinen in Schaerbeek werden gelost. Wanneer er nu een Franse trein kwam met twaalfhonderd Displaced Persons en deze mensen stapten uit, dan waren twee woorden van de Belgische officier, die daar alléén mee belast was, reeds voldoende om deze mensen in het gelid te brengen en behoorlijk de trap af te krijgen naar de restauratiezaal. Met Nederlanders daarentegen moest telkens de gendarmerie erbij te pas komen ... Wanneer de Fransen en zelfs de Joegoslaven de restauratiezaal uitgingen, bedankten ze allen de dames waar ze langs liepen ... De Nederlanders daarentegen mopperden steeds: 'Wat een rot stuk brood, is dat alles wat men hier te vreten krijgt?" 2

XCMoeilijkheden veroorzaakten soms ook de uit concentratiekampen en gevangenissen bevrijden - zij hadden dan wel de vrijheid herkregen maar in verscheidenen leefde nog de kampmentaliteit. 'Wij hadden', aldus later een andere van Ferwerda's medewerkers,

XC'een prachtig rusthuis voor politieke gevangenen. Zij kregen sigaretten, eten, drinken, zakgeld, maar verkochten elkaar het eten, en dat was waanzin, want er was zoveel dat zij hun eigen eten niet behoefden te verkopen.' 3

XCWij voegen hieraan nog toe dat Nederlandse ontheemden niet alleen in België en Frankrijk maar ook in Engeland, Zweden, Noorwegen, Zwitserland, Italië, Oostenrijk en Tsjechoslowakije door functionarissen van de Repatriëringsdienst werden opgevangen Wijffels' opvolgerJ.

1 Brief, 24 mei I945, van Wijffels aan G. F. Ferwerda, dl. VI a, p. 4I9. 2 Getuige H. Ph. K A. van Campen, a.v., dl. VI c, p. 406. 3 Getuige de Crane, a.v., p. 448.

114 [PDF]
DE REPATRIËRINGSDIENST

I. De repatriëring uit Duitsland

XCDe rode lijn geeft de scheiding aan tussen de gebieden van Duitsland welke onder het Amerikaanse, Britse of Franse militaire bestuur vielen en het gebied dat onder Russisch militair bestuur viel. In de tekst genoemde kampen waarin zich Nederlandse krijgsgevangenen bevonden, zijn met een rood vierkant aangegeven, in de tekst genoemde concentratiekampen met een rode driehoek.

XCDrees hief de dienst in september '4S op en zijn werkzaamheden werden toen door de ambassades, gezantschappen en eonsulaten overgenomen, veelal met inschakeling van diegenen die voordien met de opvang belast waren geweest.

XCToen eenmaal het Militair Gezag de repatriëring uit Duitsland van Ferwerda's dienst had overgenomen, werden langs militaire kanalen de nodige instructies gegeven aan de Amerikaanse en Britse staven in Duitsland - zij waren het die, voorzover nodig in samenwerking met de Russische en Franse bezettingsautoriteiten, aparte transporten organiseerden voor Nederlandse ontheemden of dezen invoegden in transporten die een internationaal karakter hadden. Er werd daarbij gebruik gemaakt van treinen en vrachtauto's, soms ook van vliegtuigen die de ontheemden veelal naar Eindhoven maar ook wel naar de buurt van Parijs vlogen.

115 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCNadere gegevens over de transporten van de naar Duitsland overgebrachte arbeiders en studenten en van de in tuchthuizen bevrijden ontbreken (verscheidenen hunner zijn op eigen gelegenheid naar Nederland teruggekeerd) maar er zijn drie groepen over welker tocht huiswaarts wij enige bijzonderheden kunnen geven: de krijgsgevangenen, de in concentratiekampen bevrijde politieke gevangenen en de Joodse gedeporteerden.

XCUit de Amerikaanse en de Britse bezettingszone werden de bevrijde krijgsgevangenen vrij spoedig naar Nederland teruggevoerd, mede als gevolg van het feit dat een Nederlandse officier die in het zuiden was bevrijd en in maart aan Shaef was toegevoegd, kolonel J. A. G. van Andel, kort na Duitslands ineenstorting met hulp van Shaef drie teams naar Duitsland had kunnen zenden om de bedoelde krijgsgevangenen te localiseren (voorzover hun verblijfplaatsen uit de door het Internationale Rode Kruis verstrekte gegevens niet bekend waren) en hun transport te regelen. Een van die teams trofbijvoorbeeld in Stuttgart bijna zeshonderd bevrijde marinemannen aan - dezen werden per trein naar Nederland vervoerd. Hetzelfde team trok vervolgens naar Tittmoning - voor een deel van de daar bevrijden werd een trein gerequireerd-, een ander deel

XC1 Die trein bestond uit goederenwagons; daar werd door de inzittenden zonder succes

116 [PDF]
TERUGKEER VAN KRIJGSGEVANGENEN

moest wachten en werd enkele dagen later opgehaald door een hulpcolonne die naar Dachau was gezonden.

XCDe repatriëring van de in de Russische zone bevrijde krijgsgevangenen verliep moeilijker. Een overeenkomst betreffende het wederzijds terugzenden van bevrijde krijgsgevangenen werd, doordat de zaak niet eerder was geregeld, pas eind mei door Shaef en de Russische militaire autoriteiten getroffen - eerst nadien konden de transporten op gang komen: begin juni verliet de generaalsgroep Königstein en vond de afvoer uit Neu-Brandenburg plaats, gedeeltelijk met vrachtauto's, gedeeltelijk met een trein.' De ca. dertienhonderd Nederlandse krijgsgevangenen die in Mühlberg waren bevrijd, begonnen met in het stadje en in zijn omgeving alles in beslag te nemen dat zij voor nu of later begeerden te bezitten (die 'roof zonder einde', om de formulering van een zich bij hen bevindende legerpredikant te gebruiken," is bij de ontheemden een algemeen verschijnsel geweest) - na enige tijd kon dat niet meer omdat zij samen met krijgsgevangenen van andere nationaliteiten een vliegveld voor de Russen moesten aanleggen. Nadat enkelen op eigen gelegenheid al eerder westwaarts waren getogen, begon de aftocht te voet voor de resterende groep op 20 mei; zij werd pas een week of twee later tot de Amerikaanse zone toegelaten, waar een treintransport werd geregeld.

XCVermeld zij nog dat, na aankomst in Nederland, de beroepsmilitairen van de marine, ca. vijfhonderd, in Sluiskil (bezuiden Terneuzen) en die van het leger, bijna zevenduizend, in Weert, later in Austerlitz (bij Zeist) werden opgevangen.

XCMen mag de moeilijkheden waaraan de krijgsgevangenen het hoofd

tegen geprotesteerd. De trein passeerde op I juni met een grote oranjevlag op de locomotief de Nederlandse grens. I Er bevonden zich toen nog dertien Nederlandse vrouwelijke politieke gevangen in het niet ver van Neu-Brandenburg gelegen Ravensbrück. De Franse officieren in Neu-Brandenburg weigerden repatriëring zolang zij de in Ravens brück bevrijde Franse politieke gevangenen niet konden meenemen, maar de Neder landse officieren die wisten dat er nog Nederlandse vrouwen in Ravensbrück waren, vertrokken zonder dezen; die vrouwen werden pas na het vertrek der Nederlandse officieren door de Fransen naar Neu-Brandenburg gehaald en samen met de Fransen verlieten zij dat kamp eerst eind juni. 2 A. T. W. de (z.j.), p. 249.

117 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

hadden moeten bieden, niet onderschatten, maar hoeveel zwaarder was het lot van de concentratiekamp-gevangenen geweest! Vooral zij hadden gehaakt naar de dag der bevrijding, daarbij niet anders verwachtend dan dat vrijwelonmiddellijk Nederlandse helpers zouden verschijnen teneinde hen ten spoedigste naar Nederland terug te brengen. Teams van het Franse en het Belgische Rode Kruis, begeleid door Franse en Belgische officieren, waren spoedig ter plaatse maar Nederlandse teams kwamen niet opdagen, wèl hier en daar enkele officieren van Ferwerda's dienst; die hadden de middelen niet om grote groepen af te voeren.

XCTwee van die officieren kwamen enkele dagen na de rzde april waarop Buchenwald werd bevrijd, in het kamp aan waar zich toen nog een kleine vierhonderd Nederlanders bevonden - zij konden niet veel meer doen dan in samenwerking met een Nederlandse commissie die zichzelf had opgeworpen, een lijst opstellen van de eerste twintig bevrijden die voor repatriëring in aanmerking kwamen.' In Buchenwald moesten de bevrijden zèlfhun transport naar Nederland regelen - de Amerikanen stelden daartoe (maar pas na vier weken!) autobussen ter beschikking die, elk begeleid door een Amerikaanse militair, na twee dagen rijden Maastricht bereikten. Men had veertig zieken in Buchenwald moeten achterlaten, zulks in barakken waar notabene SS'ers als ziekenoppassers fungeerden; de behandeling was er slecht, mede doordat Amerikaanse militaire artsen zich maar zelden vertoonden. Evenwel: op 15 mei arriveerde een Rode Kruis-colonne met tien ambulances welke het Militair Gezag twee dagen eerder uit Nederland had doen vertrekken- - die ambulances waren op de 17de in Nederland terug en vertrokken drie dagen later naar Dachau.

XCToen laatstgenoemd concentratiekamp op 29 april werd bevrijd, waren er onder de bevrijden bijna vierhonderdtachtig Nederlanders, onder wie tien vrouwen. Twee weken verliepen - geen enkele Nederlandse officiële helper kwam opdagen. Op II mei kwamen drie onofficiële: twee kapelaans-legeraalmoezeniers die, begeleid door een soldaat die dienst deed in het Canadese leger, eenvoudig in een militaire auto waren gestapt (de soldaat fungeerde als chauffeur), louter teneinde de in Buchenwald opgesloten Deken van Nijmegen op te halen; ze hadden er twee dagen over

1 De commissie bestond hoofdzakelijk uit communisten - zij droeg er zorg voor dat op de lijst de namen van zestien of zeventien communisten kwamen te staan. 2 De betrokken officier van het Militair Gezag had geen bevoegdheid om de marsorders uit te schrijven welke nodig waren om de grens te passeren en in Duitsland onderdak te verkrijgen maar trok zich daar niets van aan; hij had de colonne voldoende benzine meegegeven.

118 [PDF]
TERUGKEER VAN GEVANGENEN EN GEDEPORTEERDEN

gedaan om Dachau te bereiken. Toen zij terugreden, namen zij behalve de Deken de voorzitter van het Nederlands werkcomité mee dat begin april in Dachau was gevormd: W. A. H. C. Boellaard, begin mei '42 gearresteerd als commandant van de Ordedienst, de OD, in de provincie Utrecht. Boellaard nam een naam- en adreslijst van de in Dachau bevrijde Nederlanders mee en zorgde er onmiddellijk na zijn aankomst (13 mei) voor dat hun familieleden ingelicht werden. Hij deed meer: hij liet de auto die hem vervoerd had, met schoenen, ondergoed, jassen, rookartikelen en chocolade volladen (men onderschatte niet hoeveel moeite het kostte om deze schaarse artikelen binnen enkele dagen bijeen te krijgen), liet hem met dezelfde soldaat en één van de twee kapelaans naar Dachau terugrijden (hij kwam daar op 19 mei aan) en bereikte voorts dat de tien ambulances die op de 17de uit Buchenwald waren teruggekeerd, op de zoste met nog twee andere naar Dachau vertrokken. In die ambulances werden de acht-en-veertig zieken onder de Nederlandse bevrijden gerepatrieerd - hun terugtocht begon op 23 mei, samen met die van vier-en-veertig andere Nederlanders aan wie de Amerikaanse legerautoriteiten vervoermiddelen ter beschikking hadden gesteld.' Er waren toen dus nog een kleine vierhonderd Nederlanders in Dachau over - zij werden begin juni opgehaald door een colonne van enkele tientallen vrachtauto's die door het Militair Gezag aan Boellaard ter beschikking waren gesteld. In die auto's was ook nog plaats voor de in Tittmoning achtergebleven krijgsgevangenen en voor enkele tientallen slachtoffers van de arbeidsinzet.

XCNu Sachsenhausen.

XCToen de gevangenen van dat kamp in de tweede helft van april door de SS westwaarts werden gedreven, bevonden zich onder hen ca. negenhonderd Nederlanders - van dezen stierven er in de dagen die volgden, ca. zeshonderd (ieder die niet verder kon, werd door de bewakers doodgeschoten). In Mecklenburg stieten de overlevenden op Amerikaanse troepen. Het Franse, het Belgische en het Luxemburgse Rode Kruis waren spoedig ter plaatse - het Nederlandse ontbrak en ook hier verliepen enkele weken voordat voor de bevrijde Nederlanders de nodige transportmiddelen arriveerden. Overal (dat gold ook voor de in Mauthausen bevrijden en voor de groep die uit Neuengamme was geëvacueerd en

I Achttien hadden zes dagen eerder Dachau kunnen verlaten met een autobus die hun door de Amerikanen was gelaten; zij kwamen na twee dagen rijden in Eysden aan. Er zijn kleine groepjes bevrijden geweest die ook uit andere kampen geheel op eigen gelegenheid naar Nederland zijn getrokken.

119 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

zich in de buurt van Lübeck bevond) kwam de hulp voor de Nederlandse bevrijden later dan die voor de Franse, Belgische en Luxemburgse, soms zelfs later dan die voor de Poolse. Wij voegen hieraan nog toe dat vele bevrijden zo ziek waren dat zij aanvankelijk in het geheel niet konden worden vervoerd. Zij werden in de regel naar ziekenhuizen overgebracht die dan wel onder Amerikaans of Brits toezicht stonden maar waar meestal een Duitse staf aan het werk was'. 'Nu ben ik', zo noteerde eind juni een Nederlander die uit een Aussenkommando van Sachsenhausen naar een ziekenhuis bij Maagdenburg was overgebracht,

XC'bijna twee maanden bevrijd en toch zit ik nog in hun klauwen. Het is hier echt Duits, echt driewerf vervloekt, godvergeten Wodan-Duits in de meest intensDuitse zin van het woord ... Naar huis! Naar huis!! Het is haast niet meer te harden. Het verlangen brandt in je kop en bonst achter je ogen. Eenzaamheid, verschrikkelijke barre eenzaamheid.' 2

XCDe regeringen van Frankrijk en België hadden tijdig een repatriëringsovereenkomst met de Sowj et- Unie gesloten maar jegens de Nederlandse regering had de Russische zich zeer terughoudend opgesteld, waarbij het feit dat Nederland zo laat (te weten pas in julitot de officiële erkenning van de Sowjet-Unie was overgegaan, een rol kan hebben gespeeld. Ferwerda was voornemens geweest, een Nederlandse repatriëringsmissie naar Oost-Europa te zenden (hij verwachtte indat van de gedeporteerde Joden nog velen in leven zouden zijn) - de Russen hadden alle medewerking geweigerd. Een van de gevolgen daarvan was dat, toen in april en mei vele honderden Nederlanders, onder wie Joodse gedeJ.J.

'42) '44 I In Sachsenhausen waren ca. drieduizend zieken (onder hen ca. tachtig Nederlanders) achtergebleven met het grootste deel van de medische staf, onder wie vier Nederlandse artsen. Het is een van die artsen geweest, F. Ph. Hers (naaste medewerker van de eerste geheime agent van de Nederlandse regering, luitenant-ter-zee tweede klasse L. A. R van Hamel), die zich samen met enkele anderen de grootste moeite moest geven om de Nederlandse zieken gerepatrieerd te krijgen. Pas begin augustus, drie en-een-halve maand na de bevrijding van Sachsenhausen, kon hij het kamp met de laatste een-en-twintig bevrijde Nederlanders verlaten - de acht die er het slechtst aan toe waren, werden uit Berlijn per vliegtuig naar Parijs overgebracht, met de resterende dertien bereikte Hers na vele wederwaardigheden op 9 augustus Nieuwe schans. 2 Henri Cappetti in (z.j.), p.69·

120 [PDF]
TERUGKEER VAN GEVANGENEN EN GEDEPORTEERDEN

porteerden die in Auschwitz of in andere kampen in Silezië waren bevrijd, alsmede tien uit krijgsgevangenschap ontsnapte officieren met treinen in Odessa arriveerden, daar geen enkele Nederlandse vertegenwoordiger was om hen op te vangen - de Britse missie ging voor hen zorgen. Al deze bevrijden, in totaal ca. twaalfhonderd, werden van midden mei tot midden juni met Geallieerde troepenschepen naar Marseille overgebracht.

XCEr waren nog twee andere grote groepen die met smart naar hun repatriëring uitzagen: de ca. achttienhonderd Joden die, uit het Austausch lager Bergen-Belsen afkomstig, in Tröbitz vastzaten, en ruim duizend die, nadat begin maart ruim vierhonderd opeens naar Zwitserland hadden kunnen vertrekken, in het Altersghetto Theresienstadt waren achtergebleven.

XCIn Tröbitz boden de Russen alle mogelijke hulp maar zij konden niet verhinderen dat de vlektyphus nog tal van slachtoffers maakte, onder wie ca. honderdzestig Nederlanders. De overlevenden moesten twee volle maanden wachten eer hun afvoer naar Nederland begon.

XCBijna even lang duurde het wachten voor de groep uit Theresienstadt.

XCOp een tiental na die als helpers van de Lagerkommandant werden beschouwd, werd deze groep enige tijd na de bevrijding (het Rode Leger had Theresienstadt op 8 mei bevrijd) naar een kamp in de buurt van Pilsen verplaatst. Vandaar werden ca. vierhonderd bevrijden naar Bamberg in Beieren overgebracht maar er bleven bij Pilsen ca. zeshonderd achter, hoofdzakelijk zieken en ouden van dagen. Van die achterblijvende groep trad de befaamde Leidse jurist prof. dr. E. M. Meijers als leider op. Hij deed op I6 juni via de Tsjechische radio een beroep op de regering om ten spoedigste vliegtuigen te sturen. Hij had gevraagd, hem op 18 juni per radio antwoord te geven, maar dat antwoord was nog niet ontvangen toen zich bij hem een gemilitariseerde Nederlandse repatriëringsmissie meldde onder leiding van het oud-Tweede Kamerlid mr. G. A. Boon, nu kolonel, van welke missie ook de arts dr. A. Polak Daniëls deel uitmaakte die in '44 en begin '45 in Zwitserland een colonne voor in het oosten bevrijde Nederlandse Joden had voorbereid - zij had niet op weg kunnen gaan. Trouwens, alleen met hulp van de Amerikanen was de missie-Boon Tsjechoslowakije binnengekomen. Zij had in Bamberg de eerste vierhonderd uit Theresienstadt bevrijden aangetroffen (en ter plaatse de nodige contacten gelegd om hun treintransport te regelen) en kon nu aan de grotere groep bij Pilsen de zekerheid geven dat hulp komende was. Inderdaad arriveerden na enkele dagen Amerikaanse transportvliegtuigen die met de evacuatie begonnen. Nadien kon de missie-Boon van Praag

121 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

uit ook het transport van honderden andere Nederlanders regelen, onder hen de tien die in Theresienstadt waren vastgehouden. I

XCMen ziet: wij zijn verre van volledig geweest - de gegevens over de repatriëring van de gevangenen en gedeporteerden steken vollacunes en van de veruit grootste groep: de ca. tweehonderdvijftigduizend slachtoffers van de arbeidsinzet, weten wij niet, met welke transporten zij Nederland weer hebben bereikt.

XCWij maakten er al melding van dat het Militair Gezag de grens in vakken had verdeeld en dat per vak opvangcentra waren ingericht. Bij die inrichting was overleg gepleegd met overheidsinstanties op medisch gebied en met rijksbureaus die zouden kunnen zorgen voor de toevoer van die goederen waaraan de ontheemden in de eerste plaats behoefte hadden. De eigenlijke grensbewaking was aan ca. vijfduizend militairen toevertrouwd - daarnaast was op de diverse posten een maximum van ruim vierduizend personen werkzaam, hoofdzakelijk medisch personeel, personeel voor de voeding en personeel voor het transport. Er zijn naar schatting ca. vijf-en-dertigduizend ontheemden geweest die door de mazen van dat net zijn geglipt maar veruit de meesten en zeker allen die met treinen, autocolonnes en vliegtuigen arriveerden (op het vliegveld van Eindhoven bijna negentienhonderd politieke gevangenen en Joodse gedeporteerden), kwamen eerst bij de grensbewaking terecht. Zij heeft in totaal meer dan driehonderdtachtigduizend ontheemden opgevangen: zeven-en-dertigduizend in Groningen en Drente, zes-en-zestigduizendJ.

1 Nadien heeft de missie-Boon ook uit de Russische zone van Duitsland en uit Polen nog talrijke Nederlanders kunnen repatriëren - zij kwam die gebieden alleen binnen doordat zij bij de Franse ambassade de nodige introducties had getypt met gebruik making van een schrijfmachine met Russische letters, op welke stukken zij een indrukwekkend aantal Nederlandse, Franse en Tsjechoslowaakse stempels had aange bracht. In '46 werden door de missie vele honderden Nederlandse Oostfront-strijders overgenomen die onder gewapend geleide naar Nederland werden gestuurd. Wij vermelden in dit verband dat in november '45 een Nederlandse functionaris te Stockholm, dr. W. A. Willems, met verlof van de Russische autoriteiten naar Warschau kon gaan (hij is daar tot eind '48 gebleven), waar hij kort na zijn aankomst één uit Nederland afkomstige Jood aantrof die evenwel naar Brazilië wilde emigreren - daar had hij familie.

122 [PDF]
OPVANG IN NEDERLAND

in Overijssel, meer dan veertigduizend in Gelderland, meer dan honderddertigduizend in Limburg, meer dan honderdzesduizend in NoordBrabant (daar kwamen vooral de ontheemden uit België en Frankrijk het land weer binnen). Dit waren niet allen Nederlanders : er waren onder hen bijna twee-en-dertigduizend vreemdelingen van 33 verschillende nationaliteiten I zij werden in aparte kampen ondergebracht waar zich tal van moeilijkheden voordeden, bijv. tussen pro- en anti-communistische Polen en pro- en anti-communistische Joegoslaven.

XCDiegenen die bij een grenspost werden opgevangen, kregen eerst een behandeling tegen luizen (met het z.g. DDT-poeder), werden dan geregistreerd en medisch onderzocht- en daarna volgde het onderzoek door veiligheidsdetachementen - 'foute' elementen moesten uit de groep gehaald en afgevoerd worden en het was niet steeds gemakkelijk, hun verdediging te ontzenuwen (het veiligheidsdetachement te Enschede deed daarbij, aldus het Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag, 'de ondervinding op, dat vrouwen in de regel beter en langer konden liegen dan mannen' 3). Bij de ontheemden werd dan het buitenlandse geld in beslag genomen; zij kregen briefkaarten om hun verwanten in te lichten en hun werd, voorzover voorradig (die voorraden waren vaak uitgeput), kleding en schoeisel uitgereikt: veelal restanten van Duitse bestellingen die bij het Nederlandse bedrijfsleven waren blijven liggen. Ieder kreeg voorts een pakje sigaretten en een reep chocola.

XCDan volgde de huisvesting. Zieken en verzwakten (en dat waren niet weinigen: vele duizenden van de meer dan driehonderdtachtigduizend ontheemden) werden in quarantaine-inrichtingen, noodhospitalen en noodsanatoria opgenomen welke door het Militair Gezag in allerijl ingericht waren - de overigen werden èf bij burgers ingekwartierd èf in geïmproviseerde verblijven ondergebracht; daartoe werden bijvoorbeeld in Maastricht alle scholen gevorderd (die in ernstig beschadigde toestand werden achtergelaten) en in Eindhoven een kerk, een opslagplaats van12

, Met als grootste groepen ruim vijfduizend Fransen en evenveel Belgen, bijna vijfduizend Russen (die in Duitsland hadden moeten werken), bijna drieduizend Polen en ruim zestienhonderd statenlozen (d.w.z. Duitse en Oostenrijkse Joden). Tot de Russen behoorde een groep Oekraïeners wier voorouders in de achttiende eeuw Nederland verlaten hadden - ze hadden Nederlandse namen en spraken een taal die nog het meest op het Fries leek. 2 Er werden in totaal 92 gevallen van vlektyphus ontdekt; ca. % van de ontheemden bleek aan een geslachtsziekte te lijden en ruim I % aan open tbc. ' Afwikkelingsbureau Militair Gezag: 14 1944 - 4 1946 (z.j.), p. 178 (verder aan te halen als:

123 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

de Philipsfabrieken en een kelder onder het warenhuis Vroom & Dreesmann. Een grote moeilijkheid bij dit alles was dat de stromen ontheemden uit het buitenland in mei, juni en juli arriveerden, toen talrijke gemeenten in het noorden, oosten en zuiden des lands nog vol zaten met eerder ingekwartierde geëvacueerden. Vooral voor de terugkerende politieke gevangenen en gedeporteerde Joden zou het, menen wij, verre de voorkeur hebben verdiend, indien men hen in eerste instantie bij gezinnen had ondergebracht maar velen dezer kwamen nu opnieuw in massaverblijven terecht waar zij op strozakken sliepen en voor hun eten opnieuw in de rij moesten staan.

XCOok de afvoer der ontheemden naar hun oorspronkelijke woonplaatsen baarde grote moeilijkheden. In april begonnen geëvacueerden uit het noorden en oosten eigener beweging naar het zuiden te trekken, de meesten te voet. Dat leidde tot zulk een chaos dat het Militair Gezag bepaalde dat men zijn woonplaats niet zonder een pasje mocht verlaten - spoedig nadien ging het MG er toe over, autobustransporten van noord naar zuid en vice versa te organiseren. De hongerprovincies i.nhet westen werden na hun bevrijding aanvankelijk geïsoleerd; men duchtte daar zoveel problemen dat voorshands niemand de Grebbelinie mocht passeren. Toen dat verbod op I juni werd opgeheven, kwam het er op aan, de ontheemden naar het westen te vervoeren voorzover zij daaruit afkomstig waren. Samen met de Nederlandse Spoorwegen werkte het Militair Gezag daartoe afvoerregelingen uit: dagelijks vertrokken 's morgens om zes uur een trein uit Eindhoven en een uit Maastricht die beide naar Nijmegen reden; daar stonden vrachtauto's klaar die de ontheemden naar Amersfoort brachten waar zij (naar wij aannemen: velen tot hun ergernis, ja ontzetti.ng) ondergebracht werden in het daar gelegen concentratiekamp. Hier moesten zij overnachten en de volgende dag konden zij dan per trein de steden in het westen des lands bereiken. Uit het oosten des lands werden ontheemden ook al met vrachtauto's naar het genoemde concentratiekamp gebracht - de afvoer uit het noorden vond plaats met schepen die uit Zwolle of Kampen naar Amsterdam voeren. Dan was er ook nog een tweede afvoerroute per schip: van Den Bosch naar Rotterdam. Verlieten de ontheemden de treinen of de boten, dan was er een post van het Rode Kruis, waar men iets te drinken kreeg en inlichtingen kon inwinnen - veelal stond bij die posten ook een auto om diegenen die te zwak waren om te lopen (er reden nog geen trams of autobussen), naar hun woning te brengen.

XCEr werden door het Militair Gezag in de periode van midden mei tot midden juli in totaal bijna vierhonderdduizend ontheemden naar hun 12

124 [PDF]
OPVANG IN NEDERLAND

oorspronkelijke woonplaatsen vervoerd. Velen hunner hebben daar de eerste hulp ontvangen van de in de hongerwinter voorbereide grote organisatie waarin alle charitatieve verenigingen samenwerkten: Nederlands Volksherstel. Dat had, om een voorbeeld te geven, vóór eind mei in Amsterdam zeven kantoren ingericht waar vóór midden juli al vijfen-vijftigduizend ontheemden waren opgevangen. Eind '45 had deze instelling in de hoofdstad in meer dan drieduizend gevallen ontheemden aan een woning geholpen en in bijna drieduizend aan meubelen en huisraad - het waren woningen waar NSB'ers in hadden gewoond en het waren hun meubelen en huisraad die aan de ontheemden ter beschikking werden gesteld.

XCWij menen dat de Nederlandse autoriteiten zich in het geschonden en geplunderde land ten behoeve van de ontheemden in materieel opzicht grote moeite hebben getroost - het is een kleine volksverhuizing geweest die door het Militair Gezag snel werd geïmproviseerd met gebruikmaking van de weinige middelen die ter beschikking stonden. Van de psychologische opvang evenwel deugde niet veel. Er werd onvoldoende beseft wat het voor de ontheemden betekende dat zij zich weer op Nederlandse bodem bevonden. Dat gold vooral voor de terugkerende politieke gevangenen en gedeporteerde Joden ('Ik had de eerste koe die ik zag, wel willen omhelzen', schreef een overlevende van Auschwitz, Sebil Minco, in '41 als lid van de Geuzengroep veroordeeld 1). Allen hadden zich vastgeklampt aan het denkbeeld, eens weer in Nederland terug te zijn - nu wás het zo ver maar dat betekende dat men, vaak na uren wachten (zulks vooral bij de grensposten waar de toestroom van ontheemden veel groter was dan verwacht), een controle moest ondergaan die meer gekenmerkt werd door ambtelijke punctualiteit dan door hartelijkheid. Niet in alle maar toch wel in vele van deze politieke gevangenen en gedeporteerden brandde de behoefte om, zodra zij met landgenoten in contact kwamen, iets te vertellen van de peilloze verschrikkingen die zij hadden moeten doorstaan - zij rekenden op belangstelling, op begrip, op medeleven, en zij kwamen tegenover overwerkte12

I S. Minco: 136862 (z.j.), p. 50.

125 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

functionarissen te staan die zich de tijd niet gunden om daarvan te getuigen. Als zij al belangstelling en begrip hadden en medeleven voelden! Dat was vaak niet het geval en bij diegenen bij wie dat anders lag, verdwenen die belangstelling, dat begrip en dat medeleven in de routine van het dagelijks te verrichten werk. Van warmte was maar zelden iets te bespeuren.

XCMen dient hierbij drie factoren in het oog te houden. De eerste: dat de verschrikkingen waarover de terugkerende politieke gevangenen en Joodse gedeporteerden te berichten hadden, zozeer buiten het kader vielen van wat men voor mogelijk had gehouden dat velen zelfs niet aan een poging tot inleving toekwamen; de tweede: dat talloze Nederlanders en dan met name diegenen over wie het oorlogsgeweld was heengegaan of die de hongerwinter doorstaan hadden, hun eigen ervaringen al zo schokkend vonden dat zij geen behoefte hadden om naar de ervaringen van anderen te luisteren, laat staan zich te realiseren dat die eigen ervaringen min of meer verbleekten, vergeleken bij wat de politieke gevangenen en de gedeporteerden hadden doorstaan; de derde: dat de Nederlandse samenleving nooit was geconfronteerd met de komst van grote groepen die als het ware uit het rijk van de dood terugkeerden.

XCWilde men die groepen opvangen op een wijze die van warmte getuigde, dan waren impulsen van de overheid onontbeerlijk: zij moest de richtlijnen aangeven. De Franse overheid deed dat - Frankrijk evenwel had sinds september '44 weer een eigen regering waarin een minister zitting had, een vooraanstaande illegale werker, die zich speciaal met de zaken van oudstrijders bezig hield (een tak van overheidszorg die het land al sinds de Eerste Wereldoorlog kende), en hij had er toe bijgedragen dat men, terecht ook, diegenen die uit de concentratiekampen en gevangenissen terugkeerden, als strijders zag. Zo werden zij er ook ontvangen en verwelkomd.

XCWij mogen niet generaliseren - er zijn getuigenissen bewaard gebleven van terugkerende politieke gevangenen die bij hun aankomst in Nederland getroffen werden door de hartelijkheid die naar hen uitging. Zo Edouard de Nève, in de herfst van '41 gearresteerd wegens 'pilotenhulp', tenslotte beland in het concentratiekamp Sachsenhausen, bevrijd in Schwerin. 'In Hengelo', zo schreef hij later,al

'verdwijnt onze misère. De grootheid der ontvangst die de bewoners van deze stad ons bereidden, is opbeurend en verfrissend ... De hele organisatie is prachtig. Hier toont het Nederlandse Rode Kruis waartoe het in staat is. En achter het Rode Kruis staat de hele stad, alle bewoners met hun grote warme hart, hun eenvoud

126 [PDF]
'HENGELO WAS HOLLAND OP ZIJN BEST'

en hun toewijding. Geen fanfares, geen gejubel, geen bloemen. En gelukkig geen toespraken. Alleen een grote menselijkheid, voor geen zorgen of moeiten terugdeinzend.

XCWij zijn er aangekomen als vagebonden, in lompen gekleed, afgetobd, lijdend en lusteloos. Drie dagen later hebben wij onze gastheren verlaten, gestoken in goede kleren, goed gevoed, met geschenken overladen en met vertrouwen in de toekomst.

XCHengelo was Holland op zijn best.' 1

XCFrequenter zijn andere relazen waaruit o.m. blijkt dat de ontvangst in Nederland schril afstak bij die in Frankrijk. Anne Berendsen, in '41 gearresteerd als medewerkster van een spionagegroep, die in april '45 met alle andere vrouwelijke gevangenen (in totaal ca. zevenhonderdvijftig. onder wie vier-en-dertig Nederlandse) door een colonne van het Zwitserse Rode Kruis was opgehaald uit het concentratiekamp Mauthausen, reed op 7 mei via Genève met een trein Frankrijk binnen. 'Daar was', noteerde zij een week later in Parijs,

XC'dadelijk op het eerste station een muziekkorps met de Marseillaise. Het ging in Zwitserland erom de lijdenden te helpen, in Frankrijk wilde men ook de politieke strijders verwennen. Aan ieder station stonden zij met lekkers voor ons - wijn, koffie, broodjes, eieren, kaas. Een hele school stond er ergens, onder leiding van hun nonnen, met eigengebakken flensjes. Het was evenzeer voor ons, buitenlanders, als voor de Fransen - 'Jullie hebben toch ook voor onze zaak gewerkt?' Het was een roes van een feestelijk welkom. Aan ieder station werden we met gejuich ontvangen en reden we onder gejuich weg.' 2

XCZo ook in Marseille waar in mei en juni de uit Odessa terugkerende ontheemden ontvangen werden in zalen met welgevulde tafels waar op de muren stond: 'Soyez les bien venus à ce buffet, c'est la France qui vous invite. '3 Eind mei kwam hier een troepenschip binnen waarop zich een grote groep in Auschwitz en elders in Silezië bevrijde Joodse gedeporteerden bevond. 'Toen het schip', aldus later de jeugdige Ab Caransa, die met zijn vader aan boord was geweest, 'afmeerde aan een met vlaggen en bloemen versierde haven, speelden muziekkorpsen het 'Wien Neerlands bloed' en de Marseillaise. De ontvangst was overweldigend: een welkomstwoord van de Nederlandse consul, een medisch onderzoek, fruit, wijn, bier en12

1 Ed. de Nève (ps. van Jean Lenglet): (I946), p. 533. 2 Anne Berendsen: (I946), p. I79. 3 Leo Vos: (I947), P·246.

127 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

eten in overvloed.' Een trein bracht de bevrijde Nederlanders naar een (door Ferwerda's dienst ingericht) hotel in de Ardennen. 'Onderweg voorzagen enthousiaste Fransen en Belgen ons van brood, fruit en wijn.'In het hotel in de Ardennen evenwel 'bestond de Nederlandse bijdrage er uit er voor te zorgen dat voormalige officieren van het Nederlandse leger de juiste distinctieven kregen en een aparte kamer.'

XC'De volgende middag gingen we bij Eysden de Nederlandse grens over. Een enorme anti-climax. We hadden op een ontvangst gerekend gelijk aan die in Marseille. Wedachten zelfs in de verte muziek te horen. Bij de grensovergang niets. 'Misschien op het station van Eysden.' Niets. De trein reed door naar Maastricht ... We konden in de trein luisteren naar een toespraak met veel clichés en veel Vaderland. Circa vijfmaal werd het Wilhelmus op een krassende grammofoonplaat gespeeld, we werden getracteerd op een niet voor menselijke consumptie geschikte beker soep en wat blikken scheepsbeschuit.'

XCIn Roermond werden deze ontheemden in de kazerne ondergebracht. Enkele dagen later vervoerden militaire vrachta'uto's hen naar Arnhem. 'Daar werd ons meegedeeld dat we nu maar verder zelf thuis moesten zien te komen. Wat 'thuis' was en hoe we daar moesten komen, werd met grote discretie aan onze eigen fantasie overgelaten.' Ab Caransa en zijn vader liftten naar Amsterdam, 'waar we tijdelijk door buren werden opgenomen'. Hun vroegere werkgever, eigenaar van een machinefabriek, zei hun toen ze om een voorschot vroegen: 'Waarom? Jullie hebben toch al die tijd onderdak en voedsel gehad!' I Een Joodse gedeporteerde vrouw, M. de Liever, uit Auschwitz in Ravensbrück terechtgekomen en vandaar met enkele honderden Nederlandse vrouwen eind april naar Zweden getransporteerd, werd met anderen eind juli door een autocolonne van het Zweedse Rode Kruis naar Groningen gebracht

XC'De ontvangst was koel; weer een paar vrouwen die verzorgd moesten worden en we zagen er zo goed uit na drie maanden Zweden. Wie kon geloven wat we allemaal hadden meegemaakt? Niemand begreep dat we nu alléén terugkwamen zonder te weten wat we nu moesten gaan doen. We werden in een school ondergebracht: weer veel vrouwen bij elkaar en dat was nu net te veel. Er was niemand die een paar woorden van welkom zei.' 2

I Ab Caransa in het jan. 1986, p. II 13. 2 M. Kellner-de Liever: 'Verslag' (nov. 1978), p. 2 (RvO).

128 [PDF]
'DE ONTVANGST WAS KOEL'

XCWij vermeldden eerder dat zich onder de teruggekeerde ontheemden ruim zestienhonderd statenlozen bevonden, t.w. Duitse en Oostenrijkse Joden aan wie in '41 door het Nazibewind hun Grossdeutsch burgerschap was ontnomen - velen hunner waren gedeporteerd naar Theresienstadt, anderen naar Bergen-Belsen. Wij zijn er niet zeker van dat al deze statenlozen geruime tijd in de kampen voor ontheemden van nietN ederlandse nationaliteit zijn vastgehouden maar in elk geval bevonden zich injuni, toen de betrokkenen het gevangenkamp bij Tilburg al hadden verlaten, in een kamp bij Valkenburg, waar ook een aantal Waffen-SS'ers werd vastgehouden, achttien statenlozen, allen uit Bergen-Belsen afkomstig. Er werd in dat kamp (het heette 'Voor galg en rad') een strenge discipline gehandhaafd. De statenloze Joden moesten samen met de Waffen-SS'ers hard werken en op appèl staan' en kregen van een Nederlandse officier die hèn nog harder aanpakte dan die Waffen-SS'ers, te horen: 'Ik houd niet van joden."?

XCDergelijke antisemietische uitlatingen kwamen vaker voor. Het antisemitisme was in de tweede helft van de bezetting toegenomen en werd na de bevrijding hier en daar aangewakkerd, toen deze en gene de (onjuiste) indruk kreeg dat zich onder de functionarissen van het Militair Gezag naar verhouding vele Joden bevonden. Eind mei '45 meende het Limburgs Dagblad'de schim van een Joods gevaar' te ontwaren. 'Dit behoeft ons', schreef het blad,

XC'geenszins tot principiële antisemieten te maken, maar wel is het uiterst noodzakelijk ... ons in pijnlijke verbazing af te vragen hoe een regering het gebrek aan fijngevoeligheid kan hebben om een volk dat, gedreven door nationale collegialiteit, onze eigen Joden herbergde en koesterde'

XC(formuleringen die in hun zelfgenoegzame algemeenheid wemlg te maken hadden met wat zich in werkelijkheid tijdens de bezetting had afgespeeld),12

I Deze misstand is na een week beëindigd: de achttien werden toen in een ander kamp ondergebracht. 2 p. XXIII.

129 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

'thans te overstelpen met gepriviligeerde en op alle mogelijke hoge Militair Gezag-posten en -betrekkingen in het openbare leven opduikende lieden.' 1

XCVerscheidene gevallen deden zich voor, waarin Joodse onderduikers of gedeporteerden te merken kregen dat hun terugkeer door deze en gene niet op prijs werd gesteld - in het nu als weekblad verschijnende vroegere illegale blad De Vrije Katheder werd in juli '45 vermeld dat een Joodse dame in een winkel te horen had gekregen, 'dat het jammer was dat er nog zo velen levend waren teruggekomen'; die woorden werden gesproken, 'zonder dat iemand uit het publiek het nodig vond in te grijpen.' 2 Is zoiets vaak gebeurd? Daar zijn geen gegevens over. Een feit was dat het talrijke Joden grote moeite kostte om weer de beschikking te krijgen over in bewaring gegeven kostbaarheden of andere eigendommen, over hun woning (die na hun deportatie aan anderen was toegewezen) of over hun (door de bezetter aan anderen verkocht) bedrijf - wij zullen van dat alles nog voorbeelden geven wanneer wij over het rechtsherstel schrijven.

XC'Weer naar huis' plaatsten wij als titel boven deze paragraaf. Wij hebben er in geschetst hoe in de eerste periode na de bevrijding uit het buitenland en dan hoofdzakelijk uit Duitsland meer dan driehonderdtachtigduizend ontheemden Nederland binnenkwamen - misschien is dit de beste plaats om kort stil te staan bij de grote groep die in diezelfde periode Nederland verliet: de in het westen des lands aanwezige militairen van de Wehrmacht. Ook zij gingen 'weer naar huis': naar Duitsland dan, waar de centra van nagenoeg alle grote steden en vaak ook wijken daaromheen in puin lagen.

XCShaef beschouwde na Duitslands ineenstorting de Duitse militairen niet als krijgsgevangenen (dan zouden zij bepaalde rechten hebben) maar als 'ontwapende vijandelijke militairen'." Er waren er in het westen des

1 30 mei 1945. 2 14 (13 juli 1945), p. 36. 3 Zo wilden de Canadezen ook de ruim tweehonderddertig overlevenden van het Geor gische bataljon op Texel zien maar op grond van uit Texelontvangen inlichtingen stelde generaal Kruis zich op het standpunt dat voorkomen moest worden dat die Georgiërs door het Stalinistische regime louter beschouwd zouden worden als hulp troepen van de De Canadezen gingen daar akkoord mee en toen de Georgiërs midden juni naar Wilhelmshaven scheep gingen, hadden zij een in het

130 [PDF]
AFVOER VAN DUITSE MILITAIREN

lands ca. honderdtwintigduizend - evenwel waren in de rijen van de Wehrmacht talrijke SD'ers ondergedoken; dezen hadden vaak geknoeid met hun papieren of hun haar geverfd of op andere wijze getracht zich moeilijk herkenbaar te maken.

XCOp een kleine rest na die straks ter sprake komt, werden allen eerst in en bij Den Helder verzameld, waar illegale werkers er in slaagden, ca. honderd SD'ers te identificeren, Die werden gevangen genomen. De eerste groep van de overigen, ca. tienduizend man sterk, begon op 25 mei aan een trektocht naar gevangenenkampen in West-Duitsland, waarbij zij, na de Afsluitdijk gepasseerd te zijn, door Friesland en Groningen marcheerde en successievelijk in zes bewaakte tentenkampen overnachtte. Op die eerste groep volgden andere - de laatste verliet Den Helder op 5 juni. In Den Helder werd aan de Duitse militairen al veelontnomen dat zij kennelijk hadden geroofd, maar die controle was niet volledig, zodat de Noordhollanders, Friezen en Groningers met ergernis zagen dat zich bij de colonnes van de Wehrmacht veel paarden bevonden en dat talrijke Duitse militairen nog een flets bij zich hadden. Het Militair Gezag werd gewaarschuwd en nam het hoofd van de Shaef-missie in Nederland, Major-General J. G. W. Clark, in de arm - deze vloog onmiddellijk naar het Canadese hoofdkwartier in Duitsland, teneinde te bewerkstelligen dat er in het laatste kamp op Nederlandse bodem voor zou worden gewaakt dat de Duitsers niets zouden meenemen waar zij geen recht op hadden. In totaal werden bij hen bankbiljetten ter waarde van fI5 mln (en grote hoeveelheden voedsel en textiel) in beslag genomen - hun fletsen, ca. 15 000, moesten zij alle afstaan alsook de ca. 10000 paarden die zij bij zich hadden. Het Militair Gezag droeg er via de Provinciale Voedselcommissarissen zorg voor dat die paarden zoveel mogelijk aan hun eigenaren, meestal boeren, teruggegeven werden - de fletsen werden door het Militair Gezag gedistribueerd.

XCDe kleine rest die niet werd afgevoerd, bestond uit militairen van de

Russisch gesteld rapport bij zich waarin hun verdiensten voor de Geallieerde oorlog voering werden onderstreept. Dat rapport en een tweede dat door de Canadezen was opgesteld, bevorderden dat de Georgiërs ongemoeid naar hun geboortegrond konden terugkeren. Andere Russische militairen evenwel die, zonder ooit in opstand te komen, zij aan zij met de hadden gevochten (zulks veelalom aan de hongerdood in de voor Russische krijgsgevangenen te ontkomen), werden naar Russische concentratiekampen gedeporteerd waar velen omkwamen. Van die anderen werd een groot deel tegen hun wil door de Amerikanen en Britten aan de Russen uitgeleverd.

131 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Duitse genie, Pioniere, die ingezet werden bij het opruimen van de omvangrijke mijnenvelden welke de Wehrmacht aan de stranden, in de duinen maar ook in grote landbouwgebieden had aangelegd, en uit manschappen van de Kriegsmarine die voor diverse opruimingswerken werden ingezet, o.m. om mijnen uit de Maas te halen.' Van de Pioniere bleef een eerste grote groep (ruim honderd officieren en ruim drieduizend minderen) tot eind januari' 46 aan het werk. De meesten keerden toen naar Duitsland terug, maar de overblijvenden werden aangevuld met Pioniere die eerst in België mijnen hadden opgeruimd - er ontstond een tweede groep van ca. duizend man. Uit die groep restte in oktober ,46 een derde van driehonderd vrijwilligers die nog een vol jaar bleven controleren of alle mijnen inderdaad verdwenen waren: was men daar niet voldoende zeker van, dan waren zij de eersten die de betrokken landerijen met een ploeg of een verzwaarde eg bewerkten. De Kriegsmarine begon met ca. drieduizend militairen, van wie evenwel de meesten eveneens in januari' 46 naar Duitsland konden terugkeren - ca. zeshonderd bleven tot diep in '46 aan het werk. Gevaarlijke arbeid! Aan hoeveel mannen van de Kriegsmarine zij het leven heeft gekost, is niet bekend maar wij weten wel dat van de ruim drieduizend man van de eerste groep Pioniere ruim tweehonderd om het leven zijn gekomen.' De behandeling van al deze achtergebleven Duitse militairen is redelijk goed geweest (de controle door het Internationale Rode Kruis droeg daartoe bij) - moeilijkheden zijn er slechts geweest gedurende de periode van juni t.e.m. september '45, toen de Pioniere bewaakt werden door militairen van de bij het Britse leger ingedeelde jewish Brigade: vrijwilligers uit Palestina die bij uitstek gebeten waren op alle Duitsers.'

XC, Voordat de Piontere aan hetwerkgingen, waren met name in Zeeland talrijke mijnen al opgeruimd door een eerst onder prins Bernhard, later onder het Militair Gezag ressorterende Mijnopruimingsdienst die in de laatste oorlogswinter uit ca. tweehonderd vrijwilligers bestond, deels BS'ers, deels burgers. Aan deze groep werden kort na het einde van de oorlog ca. tweehonderd Waffen-SS'ers toegevoegd. Vermelding verdient dat boeren op talrijke plaatsen zelf tot het ruimen van mijnen zijn overgegaan - hoeveel slachtoffers daarbij zijn gevallen, is niet bekend. Bij de Mijn(later: Mijnen Munitie)opruimingsdienst zijn tot eind '47 ruim vijftig Nederlanders om het leven gekomen. 2 Er zijn onder hen ook vele honderden gewonden geweest. De verliezen onder de Pioniere in België waren naar verhouding veel geringer: ruim 1'12 in plaats van ruim 6 %. l Wij voegen hieraan toe dat van de jewish Brigade uit belangrijke hulp is verleend aan Joden die naar Palestina wilden emigreren - zij kwamen dat land slechts elandestien binnen; velen aan wie dat niet lukte, werden op Cyprus geïnterneerd. 13

132 [PDF]
DE MIJNENVELDEN OPGERUIMD

XCEr zijn door de Pioniere in totaal volgens de Duitse cijfers (de Nederlandse zijn iets lager) meer dan 1,3 miljoen landmijnen alsook grote hoeveelheden andere explosieven opgeruimd.

XCWij willen onderstrepen dat de mijnenvelden na de bevrijding in Nederland een groot probleem vormden. De duinen en stranden moesten worden afgesloten en alleen al in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland bevonden zich mijnen in landbouwgronden met een gezamenlijk oppervlak van 8000 ha. Ernstiger nog: door die mijnenvelden waren er veel grotere landbouwgronden tot een totaal van 40000 ha onbereikbaar - samen dus bijna 500 vierkante kilometer. Overeenkomstige cijfers zijn ons voor de provincies benoorden de rivieren niet bekend, wèl weten wij dat er in het land als geheel meer dan vijfduizend mijnenvelden waren die stuk voor stuk in kaart moesten worden gebracht en geruimd. Dat was nodig terwille van de veiligheid van de burgerij, speciaal van de landbouwers, en ook om de landbouwproduktie te bevorderen. Merkwaardig genoeg (kapitein J. F. R. van Vogelpoel heeft daar in '59 op gewezen') had, terwijl toch de spionagegroepen tijdens de bezetting een stroom van gegevens over de Duitse mijnenvelden aan Londen hadden doen toekomen, niemand zich daar rekenschap gegeven van de noodzaak om die velden ten spoedigste op te ruimen. Ook de organisatie van het Militair Gezag had dat niet gedaan terwijl zij er toch juist mee belast zou worden om in bevrijd Nederland het normale leven weer zo snel mogelijk op gang te brengen.

Militair Gezag

XC

XCToen wij in deel 9 (Londen) het beleid van de regering in ballingschap en in deel 10 a (Het laatstejaar I) de ontwikkelingen in het bevrijde Zuiden

1 NI. in een aanhangsel bij zijn door de Krijgsgeschiedkundige Afdeling van het Hoofdkwartier van de Generale Staf uitgegeven studie: 5 1945 - 27 1949, hoofddeel II van het werk

133 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

behandelden, stonden wij uitvoerig stil bij de nieuwe bestuursorganisatie tot welker oprichting de regering had besloten: het Militair Gezag. Dat besluit was ingegeven door de verwachting dat Nederland door de Geallieerde strijdkrachten zou worden bevrijd terwijl de oorlog met Duitsland nog gaande was (een situatie waarin die strijdkrachten terwille van de oorlogvoering over bijzondere bevoegdheden zouden moeten beschikken), en er hadden ook nog twee andere motieven een rol gespeeld: beduchtheid voor extremistische woelingen, vooral van communistische zijde, en de wens om te voorkomen dat de Geallieerden om in hun behoeften te voorzien boven het Nederlandse bestuursapparaat een Amerikaans-Brits Allied Military Government zouden plaatsen.

XCIn '43 had de regering in Londen besloten dat in Nederland, voorzover bevrijd, een Bijzondere Staat van Beleg zou gelden, waarbij het regeringsgezag namens haar tijdelijk zou worden uitgeoefend door het Militair Gezag. Boven die regering en dus ook boven het Militair Gezag zou aanvankelijk Shaef staan, het Geallieerde opperbevel. Daartoe waren in mei '44 twee overeenkomsten gesloten: een tussen de Nederlandse en de Britse regering en een tussen de Nederlandse minister van oorlog, jhr. ir. O. C. A. van Lidth de Jeude, en de Geallieerde opperbevelhebber, generaal Eisenhower. In die overeenkomsten waren twee fases onderscheiden: in de eerste zou Shaef op alle terreinen rechtstreeks of via het Militair Gezag kunnen ingrijpen, in de tweede zou de Nederlandse regering weer zelf het hoogste gezag uitoefenen, zij het met de verplichting, aan Shaef alle mogelijke bijstand te verlenen.

XCWat waren de bevoegdheden van het Militair Gezag?

XCKrachtens het Besluit Bijzondere Staat van Beleg (een wetsbesluit dat in september '43 door koningin Wilhelmina was ondertekend en door alle ministers was gecontraseigneerd maar dat pas op maandag 4 september '44, daags voor 'Dolle Dinsdag', was gepubliceerd) mocht het Militair Gezag aanwijzingen geven aan alle burgerlijke gezagsorganen; algemeen verbindende voorschriften ('verordeningen') opleggen aan de burgerij; preventieve censuur uitoefenen; het post-, telegraaf- en telefoongeheim opheffen (behalve voor stukken, afkomstig van of bestemd voor leden van het koninklijk huis, de ministers en de hoge colleges van staar): vergaderingen, behoudens 'werkelijke openbare godsdienstoefeningen', en optochten verbieden; werkkrachten vorderen; niet-militairen in militaire dienst roepen; personen een verblijfplaats opleggen dan wel in bewaring stellen; gebouwen ofwoningen sluiten; goederen vorderen of in beslag nemen; en tenslotte, overal huiszoeking doen. Meer nog. Het Militair Gezag was ook bevoegd in te grijpen krachtens een groot aantal

134 [PDF]
VOORBEREIDING VAN HET MILITAIR GEZAG

andere wetsbesluiten waarvan de eerste toepassing door de regering aan het MG was opgedragen. Het mocht bijvoorbeeld krachtens het Zuiveringsbesluit bestuursfunctionarissen, functionarissen van de politie en docenten van instellingen van openbaar onderwijs 'staken' (de 'gestaakten' moesten hun arbeid neerleggen maar behielden hun salaris) dan wel 'schorsen' (dan werd het salaris vervangen door een bedrag voor het noodzakelijk levensonderhoud) - het mocht voorts krachtens het besluitTijdelijke voorziening bestuur provincies en gemeenten waarnemende burgemeesters benoemen (waarnemende wethouders zouden uitsluitend benoemd worden door de commissarissen der koningin) en als naar het oordeel van het Militair Gezag de commissarissen der koningin of de provinciale gedeputeerden niet voldeden (in beginsel zouden op de bestuursposten diegenen terugkeren die op 10 mei '40 in functie waren geweest), dan zou het waarnemers mogen voorstellen die bij koninklijk besluit zouden worden benoemd. Naast het Zuiveringsbesluit en het besluit-Tijdelijke voorziening bestuur provincies en gemeenten waren er evenwel nog tientallen andere 'terugkeer' -wetsbesluiten die in eerste instantie door het Militair Gezag zouden moeten worden toegepast.

XCEen organisatie dus met vèrstrekkende bevoegdheden en een veelomvattende taak. Wie zou aan het hoofd komen te staan? De koningin wenste dat prins Bernhard benoemd zou worden tot opperbevelhebber van land- en zeemacht - hij zou, zoals de vorige opperbevelhebber, generaal Winkelman, had gedaan, het militair gezag uitoefenen, maar de vervulling van deze (door het kabinet overgenomen) wens stuitte op een weigering van generaal Eisenhower die generlei behoefte had aan een Nederlandse opperbevelhebber en wiens staf in de prins niet een bestuurder van formaat zag. Er restte toen niet anders dan het Militair Gezag onder een ander te plaatsen. De keuze lag voor de hand. Kolonel Kruls, die in mei '40 in de rang van kapitein als een van de twee adjudanten van de minister van defensie A. Q. H. Dijxhoorn naar Engeland was uitgeweken, had van begin '43 af de organisatie van het Militair Gezag voorbereid en zou als Chef-Stafkunnen optreden maar alleen al op grond van zijn associatie met Dijxhoorn in wie de koningin in '40 alle vertrouwen had verloren, was hij bij haar geen persona grata - maandenlang verzette zij zich tegen zijn benoeming en pas op 4 september '44, toen de bevrijding van heel Nederland ophanden leek, ging zij er akkoord mee. Kruls, tot generaal-majoor bevorderd, werd Chef-Staf Militair Gezag, daags nadat prins Bernhard benoemd was tot Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten - een bevelhebberschap dat in feite alleen betrekking had op de Binnenlandse Strijdkrachten.

135 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Van een bevrijding van heel Nederland was in de herfst van '44 geen

XCsprake: bevrijd werd, en dat soms na harde strijd, slechts het zuiden.

XCMet de steun van de Shaef Mission Netherlands, een korps van ca. honderd Britse en Amerikaanse verbindingsofficieren onder bevel van de Britse generaal die wij al noemden: Major-General Clark, voerde het Militair Gezag in het zuiden een veelheid van taken uit. Met zijn Provinciale en Distriets-Commissarissen bevorderde het dat tienduizenden evacués uit de gebieden waar strijd geleverd werd of die geïnundeerd waren, goed werden opgevangen; het bood materiële hulp aan het onderwijs; het bracht de brandweer en de luchtbescherming weer op peil en vormde mobiele colonnes voor de inzet benoorden de rivieren; het organiseerde de grensbewaking; het hielp bij het herstel van de PTTverbindingen en richtte een effectief werkend censuurapparaat op; het gaf aan voorlichting wat ondanks het tekort aan papier mogelijk was; het verdeelde het beschikbare krantenpapier aldus dat weer een redelijk gevarieerde pers ontstond; het improviseerde (in Eindhoven) in de vorm van 'Herrijzend Nederland' een gewaardeerde omroeporganisatie; het stimuleerde de Geallieerden om minimaal voldoende hoeveelheden voedsel, zeep en medicamenten naar het Zuiden te zenden; het gaf prioriteit aan de noden van die arbeiders wier werk als grondslag werd gezien voor een herleving van de economie: de mijnwerkers; het bereikte dat er een minimaal voldoende aantal vrachtauto's kwam; het stimuleerde de Geallieerden tot het weer bevaarbaar maken van de kanalen en het herstel van de spoorwegen; het riep (onder voorzitterschap van de Quay) een College van algemene commissarissen voor landbouw, handel en nijverheid in het leven; het droeg zorg voor het herstel van gasfabrieken en electrische centrales; het kwam bij de verdeling van de Duitse oorlogsbuit voor de Nederlandse belangen op; het bracht de aanvoer op gang van goederen die in Engeland en Amerika door Nederlandse instanties gekocht waren; het hielp een eerste grondslag leggen voor het droogmaken van het (door de Geallieerden onder water gezette) eiland Walcheren; het bevorderde de stabilisatie van lonen en prijzen en de afkondiging van een nieuwe, royale wachtgeldregeling voor arbeiders wier fabrieken nog stillagen; het nam werklozen in een nieuwe dienst op: de Dienst Uitvoering Werken; het bracht voldoende geld in circulatie; het regelde de financlering van het gehele (van Den Haag geïsoleerde) overheidsapparaat; het zuiverde zelf alle overheidsorganen of bevorderde die zuivering door het instellen van talrijke commissies; het trof regelingen voor het arresteren en in bewaring stellen van 'foute' elementen en het richtte, tenslotte, een omvangrijke organisatie op voor het bieden van

136 [PDF]
HET MILITAIR GEZAG IN HET BEVRIJDE ZUIDEN

hulp aan de hongerprovincies, zodra deze zouden zijn bevrijd.

XCIn materieelopzicht kon het Militair Gezag niet verder gaan dan de Geallieerde autoriteiten permitteerden en formeel was het gebonden aan de door de regering vastgestelde regelingen. Die regelingen waren onvolledig: ze ontbraken voor de zuivering van kunstenaars, uitgevers, boekhandelaren, bioscoopeigenaren en studenten en, wat veel méér wrevel wekte: er was óók geen regeling om de economische collaberateurs aan te pakken. Kritiek, door al die lacunes gewekt, richtte zich op de organisatie die men als de feitelijke regering zag: het Militair Gezag. Trouwens, die organisatie maakte fouten - niet alle Provinciale en Distriets-Commissarissen waren even bekwaam, er haperde nogal eens wat aan de coördinatie en bovendien was het gevoerde beleid ondoorzichtig. Kruls had kritiek voorzien: in de inleidingen die hij in Londen voor zijn officieren had gehouden, had hij het Militair Gezag meermalen aangeduid als 'een spons die al het vuile water moet opzuigen en dan uitgeknepen wordt'. Nu, aan 'vuil water' was geen gebrek - een onge·_ duldige en kritische bevolking ging het Militair Gezag, dat hoofdzakelijk uit haastig gemilitariseerde burgers bestond die een niet erg krijgshaftige indruk maakten, wel aanduiden als 'het Malle Geval' of 'het Militair Gelach' of 'het Militair Gezigzag'. Die kritiek nam niet weg dat de organisatie juist door haar gemilitariseerd karakter een nationale leiding gaf die onmisbaar was. Groot was het MG niet: de staf, die tot april '45 in Brussel was gevestigd (zij werd toen naar de gebouwen van de Koninklijke Militaire Academie in Breda verplaatst) telde, toen het oosten en noorden des lands bevrijd werden, ca. vierhonderd officieren en aan de staven van de militaire commissarissen in het zuiden waren ook niet meer dan enkele honderden officieren verbonden. De onderlinge verhoudingen waren goed; de in Londen gemaakte opzet voldeed en Kruls bleek een chef die, waar nodig, verstandig en met beslistheid mgreep.

XCZijn verhouding met het tweede kabinet-Gerbrandy was slecht: voor dat kabinet koesterde hij geen spoor van achting en de meeste ministers zagen hem als een aanmatigende autocraat. A.an de conflicten tussen dat tweede kabinet en hem besteedden wij in deel 10 a veel aandacht - wij slaan ze hier over. Van belang lijkt ons wèl, te releveren dat de koningin, voorgelicht door prins Bernhard, grote waardering voor Kruis ging koesteren, dat zij hem in zijn conflicten met een kabinet waar zij vanaf wilde, van harte ging steunen en dat de verhouding tussen de Chef-Staf Militair Gezag en de regering pas beter werd, toen (februari '45) het tweede kabinet-Gerbrandy opgevolgd was door het derde, van welks

137 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

twaalf ministers zeven afkomstig waren uit het zuiden - zeven, die allen voor Kruls' bekwaamheid en inzet veel waardering hadden.

XCWij gaven reeds weer dat minister-president Schermerhorn op 27 juni '45 in zijn programmatische radiotoespraak zei dat in beginsel besloten was, het Militair Gezag per I september op te heffen - 4 september was de datum waarop de organisatie al haar bevoegdheden zou verliezen doordat een door het derde kabinet-Gerbrandy voorbereid wetsbesluit op 24 februari bepaald had dat de Bijzondere Staat van Beleg op 4 september '45, precies een jaar na zijn afkondiging, zou worden opgeheven. Dat voornemen bleek niet te verwezenlijken. Sinds begin juli was de regering weer ,baas in eigen huis (namens generaal Eisenhower was haar meegedeeld dat de Z.g.eerste fase nu plaats maakte voor de tweede) maar de departementen van algemeen bestuur waren begin september nog niet in staat, de vele taken over te nemen die het Militair Gezag in het ontredderde land uitoefende. Op 8 september verscheen een wetsbesluit (met terugwerkende kracht tot de 4de), waarmee de Bijzondere Staat van Beleg met zes maanden werd verlengd: tot 4 maart '46 dus. Na die 8ste september werden evenwel spoedig belangrijke bevoegdheden van het Militair Gezag opgeheven - op 4 maart '46 eindigden de laatste en nadien restte van het Militair Gezag slechts een Afwikkelingsbureau dat tot I januari '48 is blijven bestaan.

XCDat het kabinet-Schermerhorn ten spoedigste het Militair Gezag wilde opheffen, betekende niet dat het voor Kruls die de ministers goed hadden leren kennen (hij nam in de regel aan de kabinetsvergaderingen deel), geen waardering had. In Kruls' persoonlijk leven was het tot een crisis gekomen - niet alleen wilde hij scheiden van zijn echtgenote en hertrouwen met de officier van het Vrouwen Hulpkorps met wie hij in Londen en Brussel een verhouding had gehad, maar bovendien was hem gebleken dat zijn echtgenote, een Oostenrijkse van geboorte, na de bevrijding in haar woonplaats, Gouda, van enkele illegale werkers sieraden had geaccepteerd van welke zij wist of had kunnen vermoeden dat zij bij een juwelier gestolen waren. De juwelier diende een klacht in en de zaak zou voor de rechter komen. Kruls deed toen aan Meynen, de minister van oorlog, weten dat hij zijn functie ter beschikking stelde ('het

138 [PDF]
PRINS BERNHARDS POSITIE

geval', zo werd ons later verteld I, 'was in Den Haag het gesprek van de dag en vele mensen hebben er veel plezier in gehad") - Meynen stelde dat aanbod in de ministerraad ter discussie. Er werd over gestemd - de meeste ministers (maar wij weten niet, hoevelen) waren van oordeel dat het aanbod moest worden afgewezen. Aldus geschiedde en Kruls bleef Chef-Staf.

XCIn diezelfde tijd ging Meynen zich rekenschap geven van de positie van prins Bernhard en van de wenselijkheid om een Chef van de Generale Staf te benoemen.

XCWat de prins betrof, was het gehele kabinet mèt Meynen van oordeel dat aan diens positie als Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten zo spoedig mogelijk een einde moest worden gemaakt - het werd onwenselijk geacht dat een lid van het koninklijk huis gehandhaafd zou worden op een executieve post waar zijn optreden aanleiding kon geven tot velerlei kritiek. Hier had Meynen als oplossing voor bedacht dat de prins, voor wie hij een nieuwe zinvolle taak noodzakelijk vond, benoemd zou worden tot inspecteur-generaal van de Koninklijke Landmacht- - aanvankelijk verzette de koningin zich tegen dat denkbeeld maar begin september deed zij Meynen weten dat zij bereid was, de benoemingsvoordracht te tekenen, evenwel op voorwaarde dat binnen vier maanden zou blijken dat een 'vernieuwd' leger in opbouw was; bleek dat niet, dan zou zij er bij de prins op aandringen dat hij ontslag zou nemen. Diens benoeming ging op 13 september '45 in."

XCOok ten aanzien van benoeming van een nieuwe Chef van de Generale Stafhad de koningin eigen denkbeelden. Als waarnemend Chef fungeerde in mei '45 generaal-majoor Dijxhoorn; diens stafin Den Haag bestond

1 H. M. Hirschfeld, 4 maart 1961. 2 In Den Haag (en vermoedelijk ook elders) deden geruchten de ronde dat de echtgenote van Kruis 'fout' was geweest en dat na de bevrijding een Oostenrijkse militair zich bij haar had verstopt. 3 Het was een titel die al eerder was gebruikt: eind 1813, toen een nieuw leger moest worden opgebouwd, had Willem I als soeverein vorst zijn oudste zoon, de latere koning Will em II, tot inspecteur-generaal (met bevelsbevoegdheid) van alle troepen be noemd. 4 De prins is in '46 tevens inspecteur-generaal van de Koninklijke Marine en (na haar oprichting in 1953) van de Koninklijke Luchtmacht geworden; hij heeft zijn militaire functies in 1976 moeten neerleggen, toen gebleken was dat hij in '60 en latere jaren enkele brieven aan leidende functionarissen van de Amerikaanse Lock heed-fabrieken had geschreven die de indruk wekten dat hij van zijn invloed een ongepast gebruik had willen maken. Nadat de zaak door een door de regering ingestelde commissie was onderzocht, erkende de prins in een aan de regering gerichte verklaring d.d. 23 augustus 1976 dat hij de bedoelde brieven nooit had mogen schrijven en dat hij de door de commissie uitgesproken afkeuring aanvaardde.

139 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

toen welgeteld uit één kapitein en één typiste. Meynen die als secretarisgeneraal van de Quay's departement van Dijxhoorn een uitgesproken sympathieke indruk had gekregen, wilde hem definitief tot Chef Generale Stafbenoemen maar stiet daarmee bij de koningin op een vastberaden weigering - er was, zei zij hem, maar één die voor die post in aanmerking kwam: Kruls. Die mededeling viel aan het begin van een moeilijk onderhoud dat meer dan een uur duurde. 'Ik was', zo lichtte Meynen ons in '70 in,

XC'zeer onder de indruk van dit gesprek waarin Hare Majesteit mij soms zeer geëmotioneerd vertelde van haar vooroorlogse en oorlogse ervaringen met zovelen die gedurende die periode in ons land of in Londen leiding gaven en verantwoordelijkheid droegen. Ik herinner mij dat, toen ik op een bepaald moment het epitheton 'syrnpathiek' gebruikte voor een bepaalde figuur, Hare Majesteit met zekere bitterheid reageerde met de woorden 'Mijnheer Meynen, gebruikt u dat woord in mijn tegenwoordigheid niet te vlug - de werkelijk sympathieke mensen die ik in het landsbeleid heb ontmoet, kan ik op de vingers van één hand aftellen.' ' 1

XCMeynen gaf toe en met instemming van het kabinet werd Kruls, tot luitenant-generaal bevorderd, met ingang van I november tot Chef Generale Staf benoemd" - hij bleef tegelijkertijd Chef-Staf Militair Gezag, maar zulks meer in naam dan in feite; in werkelijkheid nam kolonel jhr. P. J. Six, de Chef-Staf van de aD, die kort na de bevrijding een van de acht Sous-Chefs-Staf Militair Gezag was geworden, Kruls' functie als hoofd van het Militair Gezag waar; dat MG had toen overigens al een groot deel van zijn betekenis verloren.

XCDat het Militair Gezag na de bevrijding van het gehele land nog tien maanden is gehandhaafd, moet men als gevolg zien van drie factoren.

XCTen eerste was er de noodzaak van een zo nauw mogelijke samenwerking met het Geallieerde hoofdkwartier dat weliswaar niet langer veldtochten behoefde voor te bereiden en te leiden maar wèl op alle mogelijke manieren hulp moest bieden bij het op gang brengen van het

XC1 Brief, 9 jan. 1970, van J. Meynen. 2 Dijxhoorn, diep teleurgesteld, werd benoemd

140 [PDF]
DE DEPARTEMENTEN VERSTROOID

economisch leven in een land als Nederland (over die hulp zullen wij in het volgende hoofdstuk schrijven) - veel van wat Nederland in eerste instantie nodig had, kon slechts door of met medewerking van Shaef geleverd worden en Shaef moest ook bemiddelen wanneer de Nederlandse regering (men denke slechts aan de troepentransporten naar Australië en Nederlands-Indië) wenste te beschikken over de Nederlandse zeeschepen die tot zes maanden na Japans capitulatie, d.w.z. tot midden februari '46, ressorteerden onder de Combined Chiefs of Staff.

XCTen tweede werd de overheid na de bevrijding van het gehele land geconfronteerd met een overstelpende hoeveelheid urgente problemen, waarvan de hulpverlening aan het hongerende westen wel het meest urgent was. Wij zullen hier van al die problemen geen opsomming geven; zij bestreken praktisch alle terreinen van het openbare leven - enkele van de helangrijkste zoals de zuivering en het oppakken van alle 'foute' elementen zullen nog uitgebreid ter sprake komen.

XCTen derde was er het harde feit dat aanvankelijk van het normale overheidsapparaat geen leiding kón uitgaan. Het gehele binnenlandse bestuur moest gezuiverd worden - in alle gemeenten benoorden de rivieren moesten de 'oude' burgemeesters en wethouders hersteld of moesten nieuwe benoemd worden en voor de bestuurders van de provincies benoorden de rivieren gold hetzelfde. Ook de departementen van algemeen bestuur moesten gezuiverd worden - ze waren bovendien als gevolg van de moedwillige decentralisatie waarmee de bezetter eind '42 een begin had gemaakt, lelijk verstrooid geraakt: het grootste deel van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening zat in Amersfoort, Binnenlandse Zaken, Justitie, en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zaten in of bij Apeldoorn, Financiën zat in Deventer, Koloniën in Zutphen, Defensie (d.w.z. het Afwikkelingsbureau) in Velp, Waterstaat in Utrecht, Sociale Zaken in Amsterdam - het duurde geruime tijd voordat de desbetreffende ambtenaren, voorzover niet 'gestaakt' of 'geschorst', weer in Den Haag aan het werk waren (Drees had de verschillende afdelingen van Sociale Zaken pas in november '45 weer in één gebouwaldaar bijeen). Zeker, van de meeste departementen waren in mei-juni '45 in Den Haag al weer kernen aanwezig' waarover de ministers en de secretarissen-generaal kondenment, ir. van Schaik, begon zijn werkzaamheden in een kamer van Buitenlandse Zaken die hij met zijn secretaris-generaal moest

I Niet evenwel van, bijvoorbeeld, Verkeer en Energie; de minister van dat departe

141 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

beschikken' maar dit deel van het overheidsapparaat functioneerde de eerste maanden uitgesproken gebrekkig, zulks al doordat de vervoermiddelen ontbraken.

XCZo was dus van mei '45 af het Militair Gezag in het gehele land het gezag waarmee het binnenlands bestuur, de talloze overheidsdiensten en de burgerij te maken kregen. Het apparaat breidde zich snel uit. Den Haag werd het centrum: daar streek de centrale staf met zijn uit acht Sous-Chefs bestaand Stafbureau en met zijn veertien secties? neer in het grote

XCI Wie als secretarissen-generaal, als commissarissen van de koningin en als burgemeesters van de grootste gemeenten zouden optreden, had het College van Vertrouwensmannen bepaald. Zeven departementen kregen hun 'oude' secretaris-generaal terug: Buitenlandse Zaken (jhr, mr. A. M. Snouck Hurgronje), Justitie (mr. J. C. Tenkink), Sociale Zaken (mr. A. L. Scholtens), Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (prof. dr. G. A. van Poelje), Defensie (c. Ringeling), Waterstaat (rnr. D. W. G. Spitzen) en Overzeese Gebiedsdelen (jhr, mr. O. E. W. Six) - en daarbij merken wij op dat Ringeling, die de zeventig al was gepasseerd (en die vóór mei '40 enkele malen met Kruis in conflict was geraakt), spoedig vervangen werd door het hoofd van het Afwikkelingsbureau, L. C. Rietveld, en dat van Poelje in augustus '45 genoopt werd zich terug te trekken, aangezien de nieuwe minister, prof. van der Leeuw, wist dat zijn 'vernieuwings' -denkbeelden niet door van Poelje werden gedeeld. Bij Financiën, Binnenlandse en Algemene Zaken en de twee economische departementen had het College van Vertrouwensmannen een Z.g. gemachtigde benoemd: bij Financiën een van de hoofdambtenaren, mr. H. Albarda, bij Binnenlandse Zaken mr. L. A. Kesper (in '40 griffier van de Tweede Kamer), bij Handel, Nijverheid en Scheepvaart ir. F. Q. den Hollander (in' 40 directeur van de Staatsartillerie-inrichtingen) en bij Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening mr. H. J. Reinink, spoedig van Poelje's opvolger bij Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Aan de drie niet-'foute' secretarissen-generaal die door Seyss-Inquart nimmer waren vervangen: Hirschfeld (de twee economische departementen), ir. R A. Verwey (Sociale Zaken) en mr. dr. K. J. Frederiks (Binnenlandse Zaken) werd door het Militair Gezag een stakingsbevel uitgereikt, dat hen alle drie diep kwetste: Verwey en Frederiks omdat zij geen smetje op het eigen blazoen konden ontwaren, Hirschfeld omdat hij al op 5 mei in een via het College van Vertrouwensmannen aan de koningin aangeboden brief zijn functie ter beschikking had gesteld. 2 Die secties waren: I Binnenlands bestuur, II Juridische Zaken, III Politie, IV Brandweer en luchtbescherming, V Financiën, VI Economische zaken, VII Transport, VIII Volksgezondheid, IX Openbare werken, X Arbeidszaken, XI Voorlichting, XII PTT en PTT-censuur, XIII Sociaal werk voor oorlogsgetroffenen, XIV Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Met de centrale staf waren ook verbonden de stafschool, het Bureau Contact GAC, het Bureau Contact BS, het Bureau voor evacueringsen repatriëringszaken en de Dienst Grensbewaking. De Sous-Chefs oefenden controle uit op de genoemde secties en bureaus - rechtstreeks onder de Chef-Staf ressorteerden het Militair Commissariaat Rechtsherstel en het Bureau Nationale Veiligheid (op beide instellingen komen wij nog terug). Wij geven dit alles weer naar de stand van juni '45; later behoorden tot het Militair Gezag ook nog sectie XV (Oosten Westindische zaken), de Militaire Haventransportdienst,

142 [PDF]
HET MILITAIR GEZAG ALS ORGANISATIE

kantoorgebouw van de Bataafse Petroleum Maatschappij. In juni waren er in den lande elf Provinciale Commissariaten en negen-en-veertig Distriets-Commissariaten - begin oktober evenwel waren er nog maar vier Provinciale Commissariaten (Gelderland, Noord- en Zuid-Holland en Noord-Brabant) en die vier werden per I december opgeheven. Het aantal Distriets-Commissariaten kromp nog sneller in - zij werden per provincie meestal een maand vóór de Provinciale Commissariaten opgeheven. Drente was de eerste provincie waar het Militair Gezag spoedig in het geheel niet meer aanwezig was: al van I augustus af. Dat die Provinciale en Distriets-Commissariaten verdwenen, betekende uiteraard niet dat het Militair Gezag als zodanig zijn bevoegdheden verloor: de centrale staf in Den Haag bleef tot de opheffingsdaturn, 4 maart '46, zijn (toen aanzienlijk geslonken) bevoegdheden uitoefenen en ook de meeste daaronder ressorterende bureaus en diensten bleven in stand; zij werden, voorzover hun werk na de 4de maart moest worden voortgezet, onder diverse ministers geplaatst, het Bureau Nationale Veiligheid bijvoorbeeld onder de minister-president.

XCEr hebben zich tussen het Militair Gezag en het kabinet-Schermerhorn geen moeilijkheden voorgedaan - men kan hieruit afleiden dat het kabinet van het nut van de instelling overtuigd was en dat Kruls zich bewust was dat hij de ondergeschikte was der ministers. Moeilijkheden kwamen er wèl tussen het Militair Gezag en de BS - zij vloeiden voort uit het feit dat de Binnenlandse Strijdkrachten geen andere taak meer hadden dan 'foute' elementen op te pakken, maar dat menige BS'er meende op grond van zijn prestaties in de illegaliteit bevoegd te zijn, ter plaatse het gezag uit te oefenen, bijvoorbeeld een burgemeester die naar zijn oordeelonmiddellijk diende te verdwijnen, te arresteren en een opvolger te benoemen. Hier en daar liet ook de verhouding tussen de Militaire Commissarissen en de commissarissen van de koningin c.q. de burgemeesters te wensen over. In Drente bijvoorbeeld trok de in zijn

Commissariaat Noodvoorziening Geteisterde Gebieden, de Dienst Identificatie en Berging (voor het opgraven van stoffelijke overschotten van gefusilleerden en anders zins omgekomenen), het Bureau Bestrijding Vermogensvlucht en het Bureau Ge schiedschrijving.

143 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

ambt herstelde commissaris van de koningin, mr. dr. R H. de Vos van Steenwijk, zich van het Militair Gezag weinig aan - in een brief aan het hoofd van Sectie I in Den Haag beklaagde de Militaire Commissaris in die provincie, luitenant-kolonel A. H. Stok, zich eind juni, d.w.z. meer dan twee maanden na de bevrijding van Drente, over het feit dat de Vos van Steenwijk hem nimmer voor een bespreking had uitgenodigd en bij hem nog geen enkele voordracht voor de benoeming van leden van Tribunalen had ingediend. Men mag, menen wij, hieraan de conclusie verbinden dat de Vos van Steenwijk geen enkele behoefte had aan samenwerking met het Militair Gezag - daarin voelde hij zich gesteund door de commandant van de OD in het OD-gewest Drente die al vóór de bevrijding met hem geregeld had, welke burgemeesters zouden worden vervangen.

XCFriesland was een van de provincies waar dergelijke moeilijkheden ontbraken - hier had op voorstel van het College van Vertrouwensmannen de tot het einde der bezetting toe gehandhaafde commissaris van de koningin, mr. P. A. V. baron van Harinxma thoe Slooten, plaats moeten maken voor een der door de bezetter ontslagen gedeputeerden, mr. A. W. Haan, en met deze kon de Militaire Commissaris voor Friesland, luitenant-kolonel S. Aninga, het uitstekend vinden; Aninga had op advies van P. Wybenga (de KP-leider die uit het Zuiden met hem was meegekomen) zijn staf onmiddellijk met vooraanstaande illegale werkers uitgebreid en ook louter illegale werkers tot Distriets-Commissaris benoemd. Toen zijn Militair Commissariaat werd opgeheven, waren er op de afscheidsreceptie, aldus later Wybenga, 'niets dan lovende woorden voor het MG en zijn werkzaamheden' - de waarnemend burgemeester van Leeuwarden, mr. J. Algera. sprak zelfs van 'een gevoel van weemoed' dat 'allen' bezielde, nu het Militair Gezag verdween.' Goed waren ook de verhoudingen in Groningen - het provinciaal bestuur uitte in zijn eerste verslag aan de Provinciale Staten zijn 'grote waardering voor het rustige en krachtige beleid van de Provinciale Militaire Cornmissaris, luitenant-kolonel H. Holtkamp, die er veel toe heeft bijgedragen dat de normale bestuursorganen zo spoedig mogelijk weer konden worden ingeschakeld.' 2 Stel daartegenover Amsterdam. Hier arriveerde als Districts-Commissaris luitenant-kolonel J. Th. van Lohuizen, een vertegenwoordiger van

1 P. Wybenga: 'Wat over mijn werk niet in mijn boeken staat' (r981), p. 14 (RvO). 2 Provo Groningen, Staten: Notulen, 1946, Bijlage I: 'Mededeling van Ge deputeerde Staten omtrent het gevoerde beleid', p. 9.

144 [PDF]
HET MILITAIR GEZAG ALS ORGANISATIE

de Philipsfabrieken in Frankrijk die in het Zuiden een spoedcursus van het Militair Gezag had gevolgd - 'een voorbeeld', aldus later de stedelijke BS-commandant, 'van wat men in Amsterdam 'aangeklede burgers' noemde. Hij had naar het uiterlijk noch naar het optreden iets van een officier; hij had generlei militaire vormen of manieren, bezat geen tact en was een goede klant van de vierkante fles, zodat hij des avonds niet te spreken was.' 1 Zulk een Militaire Commissaris had bij de kapabele bestuurders van de hoofdstad niets in te brengen.

XCEerder gaven wij een overzicht van de veelheid van taken die het Militair Gezag in de periode september '44-mei '45 in het bevrijde zuiden ter hand nam. Een overeenkomstig overzicht voor de periode mei '45-maart '46 dunkt ons overbodig: het zou een herhaling zijn, met dien verstande dat ook nieuwe taken ter hand moesten worden genomen, waarvan de hulpverlening aan de verwoeste gebieden in het zuiden des lands een van de belangrijkste was. Over de bemoeienissen van het Militair Gezag met de trarisporten van de ontheemden schreven wij reeds - voor het overige zouden wij geïnteresseerden willen verwijzen naar het al genoemde Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag: een boekwerk van meer dan 600 pagina's dat voor omstreeks de helft aan de periode na mei '45 is gewijd. Als klein voorbeeld willen wij er slechts uit aanhalen dat het tot Sectie XIV (Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) behorende Bureau voor Kunstuitingen, aldus het Overzicht,

XC'handen vol werk (had). Het enthousiasme over de bevrijding uitte zich overal in muziek- en toneeluitvoeringen, filmvoorstellingen, tentoonstellingen en wat al niet meer ... Weinigen in den lande zullen echter beseft hebben, hoeveel arbeid voor Sectie XIV er verbonden was aan deze openbare bijeenkomsten: zalen, verlichting, stoelentransport, drukwerk, kortom alles vormde in de eerste maanden een probleem, waarbij Sectie XIV te hulp werd geroepen. Zelfs de snaren voor strijkinstrumenten der orkesten moest Sectie XIV uit het buitenland laten opzenden.'2

1 C. F. Overhoff: 'Oorlogsherinneringen' (1949), p. 244-45 (RvO). 2 p.638.

145 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCDat de organisatie zich snel uitbreidde, spreekt vanzelf. In Amsterdam bij voorbeeld verscheen de Districts-C~mmissaris met een staf van slechts zes officieren - vier weken later telde de staf al ca. honderd functionarissen. Voor alle staven en met name ook voor de centrale staf in Den Haag gold hetzelfde. De onder het Militair Gezag ressorterende militaire eenheden gingen tenslotte ca. twaalfduizend man omvatten en daarnaast kwamen er bij het MG ca. een-en-twintigduizend anderen in dienst die geen militaire taak hadden maar wel gemilitariseerd waren.

XCDat laatste was in de omstandigheden van die tijd een groot voordeel. Wie op de personeelsstaten van het MG stond, ontving elke week salaris (officieren kregen bovendien een uniform en schoeisel), had recht op bijvoeding in eetgelegenheden (aparte voor officieren en minderen"), kreeg een rantsoen sigaretten en had, als zijn positie voldoende belangrijk was, gelegenheid om zich te verplaatsen; het Militair Gezag had verderingsbevoegdheid - auto's die het nodig had, nam het in beslag en het beschikte om ze te laten rijden over voldoende hoeveelheden benzine. Zo kwamen allen die bij het Militair Gezag ingeschakeld waren, met name de tot officieren benoemde burgers, in een situatie te verkeren, wezenlijk verschillend van die van de gewone burgers, wier kleding en schoeisel meestal totaal versleten waren, die met kleine rantsoenen moesten rondkomen en van wie de meesten aanvankelijk geen andere mogelijkheid hadden om zich te verplaatsen dan te voet. Ook benoorden de rivieren werd het Militair Gezag een bevoorrechte kaste - een kaste die een aanzienlijke mate van jaloezie opwekte. Ook het feit dat de hoogste rangen ingenomen werden door personen die uit Engeland waren gekomen en dus de bezettingstijd niet hadden ervaren, wekte weerstanden. Ging er iets mis (en dat gebeurde nogal eens), dan werden die voorvallen breed uitgemeten. Dat de organisatie een nuttige functie vervulde, kon men slechts duidelijk zien als men het geheel van de werkzaamheden overzag, maar zulk een overzicht hadden slechts weinigen - spottende aanduidingen als 'het Malle Geval' en 'het Militair Gezigzag' raakten ook benoorden de rivieren in zwang. 'Er is', zei Schermerhorn eind oktober in een radiotoespraak, 'geen instelling in ons land waarover men zoveel kwaad kan horen spreken als het MG' - de minister-president gaf daar, tot ergernis van Kruls, voedsel aan door toe te voegen dat hij bereid was,

XC1 In Amsterdam bijvoorbeeld fungeerde het café-restaurant van het American Hotel op het Leidseplein als officers-mess van het Militair

Indextermen: Amsterdam, Kruis. H. J .
146 [PDF]
HET MILITAIR GEZAG ALS ORGANISATIE

'een groot aantal verhalen over de slechte werkwijze van het MG zonder meer te geloven. Immers, het staat vast dat zich in de uniform van het MG lieden hebben weten te wringen die eigenlijk in een interneringskamp thuis behoorden. Verder weet ik ook wel dat er dragers van het MG zijn geweest die de faciliteiten welke dit MG verschafte, ten eigen bate hebben gebruikt'

XCde premier bracht overigens hulde aan Kruls en erkende dat het Militair Gezag veel goeds had gedaan.'

XCVoor het negatieve beeld van het Militair Gezag was van belang dat velen de indruk kregen dat met geld gesmeten werd. In zijn algemeenheid is dat laatste evenwel niet het geval geweest. Het Militair Gezag heeft naar schatting van de Algemene Rekenkamer, die er in '48 een apart rapport over uitbracht", in totaal ca. fIso mln gekost, maar de salarissen waren bescheiden geweest en de financiële administratie over het algemeen goed. Jegens de Enquêtecommissie zei de secretaris van de Algemene Rekenkamer in '49, 'dat, hoeveel fouten er ook zijn gemaakt, men niet zonder meer mag zeggen dat dit wanbeheer is geweest van het Militair Gezag.' 3 Bij de centrale staf in Den Haag was sprake van een deugdelijke controle, maar deze strekte zich al niet tot de daartoe behorende diensten en bureaus uit, laat staan tot alle Provinciale en DistrictsCommissariaten. Dat werkte buitensporigheden, soms ook malversaties, in de hand. In het Victoria Hotel in Amsterdam dat in zijn geheel door de Militaire Distriets-Commissaris was gevorderd om bezoekers van buiten te huisvesten, bleef de helft van de kamers leeg staan, de adrninistratie van het tot Sectie XI (Voorlichting) behorende fotobureau Anefo was een complete janboel (het bureau heeft de staat ca. f 200000 gekost), er is bij één gelegenheid bij na fIS 000 besteed voor de aankoop van Franse francs teneinde cognac te importeren, welke evenwel door de Franse douane wegens overtreding van de deviezenvoorschriften in beslag werd genomen, en vooral heeft veelontbroken aan de goederenadministratie: kantoormeubilair en kantoormachines zijn zoek geraakt en van de ruim 13 000 auto's die het Militair Gezag in totaal zelf in gebruik had genomen of aan andere overheidsdiensten ter beschikking had gesteld, waren, toen het onderzoek terzake in '48 werd gestaakt, 329 spoorloos verdwenen.

, Tekst in (een uitgave van de Regeringsvoorlichtingsdienst), 29 okt. 1945. 2 Het rapport werd met een Memorie van Toelichting door de minister van financiën, Liefrinck, aan de Tweede Kamer voorgelegd (Staten-Generaal, Tweede Kamer, Zitting 1948-1949,1316, no. 3). 3 Getuige L. van den Tempel, dl. III c, p. 886.

147 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCWij herhalen dat wij over het Militair Gezag nog meer te schrijven hebben; op twee van zijn belangrijkste vormen van werkzaamheid: de organisatie van de zuivering en de inrichting en het beheer van de kampen voor politieke delinquenten, komen wij nog terug en bij die tweede vorm van werkzaamheid merken wij op dat, zo al het Militair Gezag voor de genoemde kampen verantwoordelijk was, de organisatie met het oppakken van allen die 'fout' waren geweest, in zoverre niet te maken had dat die arrestaties krachtens een met instemming van prins Bernhard genomen besluit van generaal Kruls waren toevertrouwd aan een orgaan waarover het Militair Gezag geen zeggenschap had: de Binnenlandse Strijdkrachten oftewel de BS.

Binnenlandse Strijdkrachten

XC

XCIn mel 45 kon men in de Binnenlandse Strijdkrachten een dubbele onderscheiding aanbrengen. Er was 111. de BS bezuiden en de BS benoorden de grote rivieren, en elk van beide viel weer in twee gedeelten uiteen: de BS bezuiden de grote rivieren in de Stoottroepen en de Bewakingstroepen en die benoorden die rivieren in het z.g. Strijdend Gedeelte en de Bewakingstroepen. In het zuiden telden die Bewakingstroepen omstreeks de jaarwisseling '44-'45 ca. vijftienduizend man - een deel daarvan bleef allerlei bewakingsdiensten verrichten, o.a. bij de kampen voor politieke delinquenten, een ander, groter deel kwam samen in negentien gezagscompagnieën die aan het Militair Gezag ter beschikking werden gesteld. Aan Stoottroepers waren er in mei '45 ca. vierduizend man: lichtbewapende maar overigens maandenlang materieel slecht uitgeruste militairen die evenwel in Zuid-Limburg, in Zeeland en aan het front langs de grote rivieren ten koste van tweehonderdzestig gesneuvelden nuttig werk hadden gedaan en van wie een deel met de Amerikanen en Britten in maart en april Duitsland was binnengetrokken.

XCVoor de bezoldiging van deze BS'ers was een gunstige regeling getroffen: voorzover zij kostwinner waren, werden al hun inkomsten vergoed en zij kregen bovendien (Stoottroepen) twee, resp. (Bewakingstroepen) één gulden daggeld (voor de oorlog kreeg de dienstplichtige

148 [PDF]
SOORTEN BS'ERS

enkele vorm van illegaal werk hadden deelgenomen, tot de BS en daar dan vooral tot de Bewakingstroepen waren toegetreden, hetgeen het gehalte van het korps niet ten goede was gekomen. De publieke opinie in het zuiden had voor de inzet van de Stoottroepen waardering gehad maar de Bewakingstroepen, die veelal eigenmachtig waren opgetreden, hadden een slechte naam gekregen, niet alleen bij de burgerij maar ook bij de Nederlandse ministers en de hogere Geallieerde militairen; die laatsten hadden in Frankrijk en België met gewapende illegalen heel wat moeilijkheden gehad.

XCBenoorden de grote rivieren waren er in de laatste fase van de Duitse bezetting in totaal ca. zestigduizend BS'ers die evenwel voor het veruit grootste deel niet bewapend waren en van wie de meesten ook geen wapentraining hadden ontvangen; hun namen en adressen waren bekend en de bedoeling was dat zij na de bevrijding naar voren zouden komen om als Bewakingstroepen dienst te doen - dan pas zouden zij bewapend worden. Tot het wèl bewapende en ook in het hanteren van wapens geoefende Strijdend Gedeelte behoorden vooral diegenen die uit de rijen waren voortgekomen van de drie illegale organisaties welke begin september '44 in de BS gebundeld waren: de Knokploegen (de KP), de Raad van Verzet (de RVV) en de Ordedienst (de OD). Begin '45 telde dat Strijdend Gedeelte een kleine zesduizend man, maar dat waren er in april méér geworden: in Gelderland, Overijssel en de drie noordelijke provincies namen namelijk in april '45 ca. vijfduizend BS'ers aan de gevechten deel - hun ingrijpen bleek vooral in Friesland (dat alleen al ca. vijf-en-twintighonderd van die BS'ers telde) effectief te zijn.

XCIn Utrecht en in Noord- en Zuid-Holland werden de BS'ers van het Strijdend Gedeelte, bij elkaar enkele duizenden, wel op vrijdagavond 4 mei op hun clandestiene verzamelplaatsen geconcentreerd maar ingezet werden zij niet: er werd een wapenstilstand afgekondigd waaraan ook de BS'ers zich moesten houden; zij waren trouwens te gering in aantal en te zwak uitgerust om de strijd met de ca. honderdtwintigduizend militairen van de Wehrmacht te kunnen aangaan. Een en ander betekende dat de verwachting die velen hadden gekoesterd: zij aan zij met oprukkende Geallieerden slag te leveren met de gehate bezetter, niet in vervulling ging. Het was een tweede teleurstelling dat deze gewapende BS'ers pas op maandag 7 mei verlof kregen, zich in hun simpele blauwe overalls en met hun wapens in het openbaar te vertonen; een derde dat, toen op die dag in Amsterdam een Canadese officier door een kogel gewond was, de Canadese bevelhebber, Lieutenant-General C. Foulkes (aan wie bericht was dat de officier er het leven bij had ingeschoten), prompt aan prins

149 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Bernhard deed weten dat de BS'ers in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam voorlopig in het geheel geen wapens mochten dragen en dat zij zich daarmee pas weer mochten vertonen als nieuwe armbanden aan hen waren uitgereikt (deze kwamen pas na twee weken ter beschikking).

XCAls gevolg van dit alles maakte zich in de genoemde steden van het Strijdend Gedeelte een gevoel van grote verbittering meester en die verbittering sloeg over naar de BS'ers elders in het westen die hoorden wat in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam was geschied. Er kwamen bij de staf van de BS rapporten binnen welker teneur was dat de BS zich verkocht en verraden voelde; in een van die rapporten stond letterlijk: 'de prins heeft ons in de steek gelaten', en die uitlating droeg er toe bij dat prins Bernhard, aan wiens ingrijpen het te danken was geweest dat de Binnenlandse Strijdkrachten in het zuiden gehandhaafd waren en de meest noodzakelijke uitrusting hadden ontvangen, op 13 mei via Londen 1 naar Parijs vloog teneinde bij Shaef (dat toen nog in Versailles was gevestigd) te bereiken dat Foulkes zich jegens de BS toeschietelijker zou opstellen - de prins was op de r óde weer op het Paleis Het Loa terug, waar hij zijn hoofdkwartier had gevestigd.

XCWas er dan geen teleurstelling meer toen de BS'ers, van armbanden voorzien, zich weer wèl overal met hun wapens mochten vertonen ? Wel degelijk. Behalve in de zuidoosthoek van Utrecht waar het Strijdend Gedeelte van de BS althans op één dag, zondag 13 mei, een zinvolle militaire taak te verrichten kreeg (het gebied moest uitgekamd worden op Waj(en-SS'ers die er zich schuilhielden"), werden zij gebruikt voor allerlei werk dat door velen als minderwaardig werd beschouwd. Dat gold misschien niet voor het arresteren van 'foute' elementen maar wel voor het eindeloze wachtlopen en voor de hulpdiensten welke aan het Militair Gezag en aan de Geallieerden moesten worden verleend - het waren bijvoorbeeld BS'ers die voor het schoonmaken van gebouwen werden gebruikt. Vergeleken die BS'ers zich in het westen des lands met de Britten en Canadezen die het spits hadden afgebeten en die met uitbundig enthousiasme als helden waren toegejuicht, dan voelden zij zich als militairen van de tweede, zo niet van de derde of vierde rang. Vele kapabele krachten keerden de BS onmiddellijk de rug toe. Hun lege plaatsen werden onmiddellijk door anderen ingenomen en de formatie als geheel breidde zich nog uit ook. Zeker, veel eer was er niet in tede Britse militairen die in de oorlog met Duitsland en Italië gesneuveld waren. 2 Ca. tweehonderd werden

1 De prins woonde daar in de een dienst bij ter herdenking van

150 [PDF]
DE BS UITGEBREID

behalen maar de voordelen waren niet gering, ook als men niet over een wapen beschikte. De in het zuiden getroffen financiële regelingen gingen ook benoorden de rivieren gelden: wie BS'erwerd, kreeg al zijn onkosten vergoed en ontving bovendien een daggeld van één of twee gulden. Belangrijker nog was dat het Militair Gezag er eind mei op voorstel van prins Bernhard mee akkoord ging dat de BS'ers aanzienlijk hogere rantsoenen zouden krijgen dan de burgerij, nl. per dag een liter warm eten uit de Centrale Keukens, een halve liter melk, drie ons brood en anderhalf ons biscuit, per week minstens een pond vlees of vis en voorts van alle andere levensmiddelen die in distributie zouden komen, anderhalf maal de voor de burgerij geldende rantsoenen. Alleen al die betere voeding lokte velen naar de BS en tegen uitbreiding van de formatie hadden de staven geen bezwaar: wie meer mensen onder zijn bevelen had, steeg in aanzien en de vorming van een aanzienlijk grotere BS werd van belang geacht omdat men (in een situatie waarin, doordat de bevolkingsregisters in het ongerede waren geraakt, nog geen dienstplichtigen konden worden opgeroepen) in één groot verband vrijwilligers bijeenkreeg uit welker rijen een nieuw 'normaal' leger zou kunnen worden gevormd.

XCWaren er omstreeks de bevrijding in het gehele land (diegenen die in de gezagscompagnieën van het Militair Gezag terechtgekomen waren, meegeteld) naar schatting tussen de zeventig- en tachtigduizend BS'ers, eind juni waren het, zo verklaarde later minister Meynen aan de Enquêtecommissie, 'ongeveer honderddertigduizend '.1 Dat cijfer is wellicht te hoog geweest maar vast staat dat de formatie zich met grote snelheid had uitgebreid, dat het aantal er in opgenomen illegale werkers naar verhouding aanzienlijk was gedaald en dat ten aanzien van het gehalte van de talloze nieuwelingen in de meeste gevallen geen enkelonderzoek was ingesteld.

XCAl in de eerste dagen na de bevrijding werd zowel in het oosten als in het westen des lands hier en daar over de BS geklaagd. Zo had in Apeldoorn de Canadese Field Security op 18 april, daags na de bevrijding, geëist dat de BS wachten zou plaatsen bij alle huizen en opslagplaatsen die door de Canadezen in gebruik waren genomen, en zorg zou dragen voor een veiligheidscordon om het centrum. De meeste van de op dat moment aanwezige BS'ers voelden niets voor deze taken - sommigen traden toe tot een stoottroep die met de Canadezen westwaarts trok, anderen gingen op de Veluwe gewapend op zoek naar achtergebleven

XC1 Getuige Meynen, Enq.,

151 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Duitse militairen. Om aan de eisen van de Field Security te voldoen werden in de BS zonder onderzoek talrijke vrijwilligers opgenomen. 'Op de avond van de r Sde april', zo leest men in een geschiedenis van de illegaliteit van Apeldoorn en omgeving,

XC'moesten alle wachtdiensten geregeld zijn. Een ieder die zich meldt, is welkom, krijgt een oranje band en een geweer en behoort tot 'de Ondergrondse'. Van de verwarring maken velen gebruik om, terugkerende van een wachtdienst, zo maar terloops onder bedreiging met geweer of stengun een fiets te vorderen voor hun verloofde, hier of daar een radio in beslag te nemen of ergens eigenmachtig huiszoeking te doen en mee te nemen wat waardevol of welkom is of om stoer en geweldig op te treden ... Het gevolg is duidelijk. 'De Ondergrondse' wordt impopulair op hetzelfde moment dat zij geen 'Ondergrondse' meer is.' I

XCIn Den Haag stond in de 'Mededelingen' welke de leiding van het Nationaal Comité nog enige tijd aan de leden van die verzetsgroep bleef toezenden, op 9 mei het volgende te lezen:

XC'Van verschillende zijden bereiken ons berichten over ongedisciplineerd gedrag der NBS.' Het schijnt voor te komen dat door afdelingen eigenmachtig naar NSB'ers wordt gezocht, waarbij dan tevens geld en levensmiddelen geroofd worden. De levensmiddelen werden in één geval op straat onder de omstanders verdeeld ... In een ander geval werd door de NBS een motorrijtuig gevorderd, waarbij niet het verplichte vorderingsbewijs werd overhandigd doch als argument een getrokken pistool gold ... Op de Laan van Meerdervoort (is) geconstateerd [dat] armbanden van de NBS in de zwarte handel verkocht worden.' Zij 'doen' f 25. Tevens zijn NSB'ers gesignaleerd, terwijl zij met een NBS-band om collegaNSB' ers uit hun huizen haalden.' 4

XCDat laatste kwam ook elders voor. Zo werd in Hilversum een lid van Musserts lijfwacht in de BS opgenomen, waar de man na enige tijd de NSB'ers hielp bewaken die er in de Nederlandse Seintoestellen Fabriek opgesloten waren.

XCVeelvuldig kwam het voor dat arrestatieploegen van de BS, NSB'ers oppakkend, gebruik maakten van de gelegenheid om zich van allerlei eigendommen meester te maken. Roof kwam ook wel voor, wanneertens het bevel van generaal Foulkes moesten worden uitgereikt. 4 Nationaal Comité: 'Mededelingen d.d. 8-9 mei 1945', p. I (Nationaal Comité, 6

I (1946), p. 39. 2 Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. 'T.w. de 'oude' armbanden, niet de nieuwe die krach

152 [PDF]
ZUIVERING VAN DE BS

voorraden moesten worden bewaakt. Zo kreeg in Amsterdam-oost een compagnie van de Bewakingstroepen de taak om de loodsen van de Hollandse Stoombootmaatschappij te bewaken, waarin de Wehrmacht grote hoeveelheden drank, levensmiddelen en textiel had opgeslagen. Enkele weken later kwam een functionaris van de HSM zijn beklag doen, waarna de betrokken wijkcommandant van de BS op onderzoek uitging. Hij rapporteerde op 29 mei:

XC'In de eerste loods die we binnenkwamen, hing een doordringende wijnlucht en waren de vloeren doordrenkt met wijn. Vele vaten waren hier leeggemaakt ... Ook in alle andere loodsen zagen we een chaotische toestand. Vaten pulp, bestemd voor jamfabricage, waren opengemaakt - de pulp stroomde over de vloer (de verwachting scheen geweest te zijn dat de inhoud der vaten uit alcoholica bestond) ... Behalve 's nachts werden ook overdag met auto's en motoren goederen uit de loodsen gehaald ... In plaats van zich op normale wijze toegang te verschaffen, gaf men er de voorkeur aan, door verbreking zich een weg te banen ... Posten die waren uitgezet voor de bewaking van de loodsen, verdwenen in de loodsen en vulden zakken met goederen ... Het was onze zegsman opgevallen dat gedurende het gehele tijdperk slechts één post u/as opgetreden die absoluut elkeen de toegang tot de loodsen ontzegde. Overigens was het een va-et-uient geweest van NBS'ers en vriendjes ... In een andere loods had zich een grote hoeveelheid manufacturen bevonden die ook voor het grootste deel gestolen waren.

XCTenslotte kwamen we in het grote kantoorgebouw der Hollandse Stoombootmaatschappij, hetwelk bij de Duitsers in gebruik is geweest en door hen in ordentelijke staat verlaten ... Overal waren deuren verbroken ... [en 1 alle kasten en bureaus opengebroken.'

XCDe conclusie van de functionaris van de HSM was, 'dat wat hier gedurende vijf jaar onder Duitse bezetting was geschied, niet dusdanige vormen had aangenomen als datgene wat in de drie weken dat de bewaking aan de NBS was opgedragen, heeft plaatsgevonden.' I Bij een roofpartij als deze moet men in het oog houden dat zij zich voordeed in de fase die aan de grote uitbreiding van de BS voorafging.

XCMen mag niet generaliseren: er zijn talrijke BS'ers geweest die zich correct hebben gedragen en die ook de onaangename wachtdiensten (diensten die verricht moesten worden in weer en wind, met schamele kledij en op lekkende schoenen) stipt hebben verricht - even waar is het dat de gepleegde misdragingen de BS in delen des lands binnen enkele

XCI BS Amsterdam, Bewakingstroepen Oost, Wijk I, Commandant: 'Rapport no. 72' (29 mei 1945) (Doc II 500 A).

153 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

dagen en anders binnen enkele weken een slechte naam gaven. Duidelijk was dat de rijen moesten worden gezuiverd (er kwam daartoe een aparte sectie in prins Bernhards staf) - dat geschiedde in dier voege dat alle armbanden moesten worden ingeleverd (in het westen al voor de tweede maal) om door nieuwe te worden vervangen die alleen uitgereikt werden als de commandanten van de betrouwbaarheid der betrokken BS'ers overtuigd waren. Soms kwam het tot meer dan één van dergelijke zuiveringen. Hun effect was dat de rijen van de BS aanzienlijk werden gedund - zo bleven er in Den Haag van elfduizend BS'ers niet meer dan ruim tweeduizend over.

XCWij vermeldden al dat in het zuiden uit de Bewakingstroepen van de BS vóór de bevrijding van het westen negentien gezagscompagnieën waren gevormd die aan het Militair Gezag ter beschikking waren gesteld - bij die negentien kwamen er na begin mei nog acht. Ook in het oosten, noorden en westen werd tot de vorming van gezagscompagnieën overgegaan - in totaal kwamen hierin ongeveer tienduizend man van de Bewakingstroepen terecht. Een ongeveer dubbel zo groot aantal gaf zich op als vrijwilliger voor Indië: van de vier-en-twintig vrijwilligersbataljons die in '45 en '46 oostwaarts zijn gezonden, hebben vijftien uit vrijwilligers bestaan die zich in BS-verband opgegeven hadden, voorts zijn naar schatting tweeduizend BS'ers in '45 naar Amerika vertrokken om daar aan de Mariniersbrigade te worden toegevoegd en zijn in '46 nog eens zesduizend BS'ers naar Indië scheep gegaan als militairen van de z.g. Expeditionaire Macht.

XCTijdens hun opleiding maakten die twintigduizend militairen deel uit van de Koninklijke Landmacht, waarin trouwens ook de ca. tienduizend BS'ers van de gezagscompagnieën werden opgenomen. De afwikkeling van de Binnenlandse Strijdkrachten begon op 8 augustus '45, d.w.z. dat dat de datum was waarop het militair verband van de in de BS opgenomen vrijwilligers (een verband dat voor de KP'ers, RVV'ers en OD'ers op 5 september '44 was ingegaan) geacht werd te zijn geëindigd, behalve voor de velen die naar een ander onderdeel van de Koninklijke Landmacht zouden overgaan (dat waren er in totaal ca. vijftigduizend) of die nu ressorteerden onder de in het leven geroepen Gewestelijke Afwikkelingsbureaus der BS. Die Afwikkelingsbureaus werden eind oktober '45

154 [PDF]
AFWIKKELING VAN DE BS

tot één Centraal Afwikkelingsbureau gecombineerd. Waren toen alle BS'ers Of gedemobiliseerd Of in andere onderdelen van de landmacht opgenomen? Neen: onder het Centraal Afwikkelingsbureau bleven enkele duizenden voor diverse wachtdiensten werkzaam. De laatsten dezer verloren hun status als BS'er eind maart '46 - nadien restte van de BS slechts het Centraal Afwikkelingsbureau dat nog tot oktober '47 werk had om voor een veelheid van moeilijke kwesties, meestal van sociale of financiële aard, een oplossing te vinden. Daarbij moesten ook talloze klachten onderzocht worden.

XCEvenals bij het Militair Gezag het geval was geweest, waren door de BS gevorderde auto's spoorloos verdwenen of waren andere malversaties gepleegd waarvoor de staat aansprakelijk werd gesteld. De verificatie van de gedane uitgaven bleek vaak moeilijk - van de wèl te verifiëren uitgaven constateerde de Algemene Rekenkamer in '46 dat verscheidene 'normaliter niet tot de Rijksuitgaven [hadden] mogen behoren.' De Kamer gaf er een reeks voorbeelden van, waaruit bleek dat BS'ers in allerlei plaatsen op kosten van het rijk feest hadden gevierd of zich drank en rookartikelen hadden aangeschaft.' Ernstiger was dat de functionarissen van de Sociale Dienst van het hoofdkwartier (een dienst, eind juli '45 opgericht, die de bedoeling had, de terugkeer in de maatschappij van die BS'ers die niet in een ander verband zouden worden opgenomen, te vergemakkelijken) bij gebreke aan instructies uit Den Haag voor zichzelf een veel te hoge salarisregeling hadden vastgesteld. Hun kas, waaruit zij die salarissen opnamen, hadden zij weten te vullen met bij het bedrijfsleven ingezamelde gelden en met het batig saldo van een aan de BS gewijde tentoonstelling in het warenhuis 'De Bijenkorf te Amsterdam - een manifestatie die in de herfst van '45 de levendige ergernis opwekte van de Grote Adviescommissie der Illegaliteit; zij was geïrriteerd door het feit dat de eerste verzetstentoonstelling in de hoofdstad louter gewijd was aan een formatie waartoe maar een gering deel van de illegale werkers had behoord en die bovendien door alles wat sinds de bevrijding was geschied, aan de naam van de illegaliteit schade had berokkend.

XCPreciezer gezegd: wie was er burgemeester?

XCWaren burgemeesters door de bezetter ontslagen, dan lag het voor de hand dat zij de uitoefening van hun functie zouden hervatten, maar in honderden gemeenten waren de 'oude' burgemeesters door de bezetter gehandhaafd of waren met diens verlof door secretaris-generaal Frederiks niet-'foute' personen tot burgemeester benoemd en tegen velen van al dezen waren in de loop van de bezetting bij de illegaliteit grote bezwaren gerezen. De grootste illegale organisatie, de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (de LO), had daar een overzicht van gemaakt: zij was omstreeks de jaarwisseling' 44-' 45 overgegaan tot een, zo heette het, 'bestuursenquête', die niet betrekking had op de 'foute' burgemeesters (dat die zouden verdwijnen, sprak vanzelf) maar op de niet-'foute'. Schermerhorn en Bruins Slot hadden daartoe met betrekking tot die burgemeesters een lijst met 51 vragen opgesteld (en een met 22 vragen met betrekking tot de gemeentesecretarissen) die een beeld moesten geven van hun algemene houding. Voor Noord-Holland waren die gegevens alle binnengekomen, voor Utrecht en Zuid-Holland maar ten dele. Ze waren aan Kesper, de door het College van Vertrouwensmannen aangewezen gemachtigde voor Binnenlandse Zaken, ter hand gesteld en hadden er toe bijgedragen dat deze in overleg met dr. J. E. baron de Vos van Steenwijk en Bosch van Rosenthal, die resp. in Noord-Holland en

156 [PDF]
DE BS GEFRUSTREERD

in Utrecht commissaris der koningin zouden worden, had vastgesteld, voor welke niet- 'foute' burgemeesters vervangers moesten worden benoemd. In Zuid-Holland evenwel was Kesper in conflict geraakt met de waarnemend provinciale commissaris, mr. E. J. M. H. Bolsius; deze had zovele omstreden niet- 'foute' burgemeesters willen handhaven, dat Kesper hem eind april had gezegd dat hij bij de bevrijding zijn functie zou moeten neerleggen - de Vertrouwensmannen hadden toen dr. Rutgers, lid van de Raad van State, tot waarnemend commissaris benoemd. Het gevolg van deze gang van zaken was dat ten tijde van de bevrijding in verscheidene gemeenten in Zuid-Holland nog geen waarnemend burgemeester was benoemd die voor de illegaliteit aanvaardbaar was. In die gemeenten gingen veelal de BS-commandanten op eigen gezag burgemeesters benoemen en hieruit is hier en daar een verwarring voortgevloeid waarop wij nog terugkomen als wij de burgemeesterszuivering in haar algemeenheid zullen behandelen. Hier evenwel is de constatering van belang dat verscheidene van deze benoemingen door het Militair Gezag ongedaan werden gemaakt.

XCDat werd een algemeen verschijnsel: behalve in Friesland waar het Militair Gezag de illegaliteit en de daaruit voortgekomen BS onmiddellijk had ingeschakeld, trok het MG zich bij zijn eigen werkzaamheden van de BS weinig aan. De commandanten, gefrustreerd door het onbevredigende werk dat vele BS'ers moesten doen (de commandant van Harderwijk zei midden mei in een vergadering van de commandanten van BS-districten op de Veluwe, 'dat hij thans directeur is van een schoonmaakdienst'I), constateerden geïrriteerd dat figuren die dan wel 'goed' waren geweest maar niet aan het illegale werk hadden deelgenomen, als officieren van het Militair Gezag uniformen droegen waarop sterren en balken prijkten. Die nieuwbakken officieren gingen met de functies (en met de eer) strijken - wat bleef er voor de BS over? Bitter weinig. De commandant van Harderwijk had aan zijn klacht nog toe te voegen, de 'indruk' te hebben, 'dat de NBS zo langzamerhand beschouwd wordt als een noodzakelijk kwaad. Wij worden stelselmatig kapotgemaakt/ "

XCBij wie er zo over dacht, werd de ontevredenheid in de weken die volgden, slechts groter. Veel van wat men om zich heen zag of waarvan men hoorde (de materiële nood die voortduurde, de trage zuivering bij

1 BS, 'Verslag van de vergadering van Distriets-Commandanten in Gewest 6, 15 mei 1945', p. I (Doe II 500 A, e-6). 2 A.v., p. 4.

157 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

de politie en soms ook bij het overige overheidspersoneel, het ontbreken van maatregelen tegen de economische collaborateurs, de herleving van de zwarte handel), versterkte de overtuiging dat het Nederland dat bezig was te ontstaan, weinig leek op het 'vernieuwde' land waarvan men had gedroomd. Had Nederland nog een kabinet? Ja, het derde kabinetGerbrandy maar dat bestond goeddeels uit personen wier namen men nooit had gehoord - men wist dat Schermerhorn en Drees door de koningin als formateurs van een nieuw kabinet waren aangewezen, maar dag na dag verstreek en geen nieuw kabinet kwam opdagen. Waren er weer schier eindeloze formatiebesprekingen gaande, zoals in de periode tussen de twee wereldoorlogen zo vaak het geval was geweest? Maar was dan de parlementaire demoeratie nog wel geëigend om Nederlands herstel te bevorderen? Verscheidene BS-commandanten vonden van niet en grepen terug op het denkbeeld dat tijdens de bezetting in sommige rechtse kringen aanhangers had gevonden: koningin Wilhelmina moest orde op zaken stellen! Overigens wendden de bedoelde commandanten zich niet tot háár maar tot hun bevelhebber, prins Bernhard. Deze ontving op 13 juni veertien BS-commandanten, welker woordvoerder, zo vertelde de prins later aan zijn biograaf Alden Hatch, hem zei dat 'alleen een nieuw en sterk bewind' Nederland weer tot bloei kon brengen. 'Zoals wij hier staan', zou die woordvoerder hebben gezegd,

XC'beschikken wij over meer dan tweehonderdduizend man die ons zullen volgen waarheen wij ook voorgaan. Als u ons daartoe toestemming verleent, zullen wij ons tot de koningin wenden en haar zeggen: 'Wij geven u en prins Bernhard de macht om ons land langs nieuwe wegen op te bouwen tot een land waarin onze idealen kunnen worden verwezenlijkt."

XCAan Alden Hatch zei de prins dat hij het geopperde denkbeeld met beslistheid had afgewezen, zeggend: 'Nederland is geen Balkanland en de Oranjes zijn geen Oosterse despoten. Wij zijn een van de oudste democratieën ter wereld. Wij kiezen onze regeringen volgens de voorschriften van onze Grondwet.' 1 Was dit een serieuze zaak die eventueel tot maatregelen tegen de betrokkenen noopte? De prins en zijn stafofficieren ('zij waren het geheel met mijn afwijzende houding eens', vertelde de prins ons in '87 2) vonden van niet: het gedane aanbod beschouwden zij als opwelling van een ontevredenheid die wel weer zou wegebben.

XC1 Alden Hatch: Prins Bernhard. Zijn plaats en functie in de moderne monarchic (1962), p. 179-80. 2 Prins Bernhard, 3 febr. 1987.

158 [PDF]

Labiele demoeratie

XC

XCUit de notulen van de ministerraad blijkt niet dat van het tot de prins gerichte verzoek: medewerking te verlenen aan een aanloop tot een staatsgreep, iets tot het kabinet is doorgedrongen. Hier en daar treft men evenwel in stukken uit die tijd bezorgdheid aan over de labiele gezagsverhoudingen. Schermerhorn uitte in zijn programmatische toespraak van 27 juni die bezorgdheid in een passage die voorafging aan die waarin hij de regering 'de Centrale KP' noemde - zij worde hier geciteerd:

XC'Wij weten dat het op talrijke plaatsen in zeer verschillende groepen der bevolking onrustig is, dat allerlei groepen bereid zijn per eigen gelegenheid te trachten zich op kleine schaal eigen recht te verschaffen. Velen in ons volk achten zich op een of andere wijze verongelijkt. Dit is een gevoel dat ons uit de bezettingsjaren nog zo eigen is. Het zoeken van eigen wegen is ons niet vreemd en het zal zeker geen kunst zijn om ook nu, onder deze omstandigheden, in de geestelijke atmosfeer waarin wij nu leven, weer de ondergrondse praktijk tot nieuw leven te wekken, waar men maar meent dat de overheid tekort schiet.'

XCInderdaad, dat 'zoeken van eigen wegen' kwam voor: sommigen waren niet alleen bereid geweest, 'zich op kleine schaal eigen recht te verschaffen', maar zij hadden dit ook gedaan. Het voorstel van de BScommandanten sloot daarbij aan het onderstreepte de labiliteit der gezagsverhoudingen. De bezetter had de Nederlandse parlementaire democratie opgeheven - zou zij terugkeren?

XCDie demoeratie had wel haar stevige wortels in de negentiende eeuw maar zij was in de periode tussen de twee wereldoorlogen eerder verzwakt dan versterkt. Zij was (ten onrechte, maar dat is niet relevant) door menigeen medeverantwoordelijk gesteld voor het lange voortduren van de sociale nood die uit de diepe wereldcrisis was voortgevloeid. Zowel ter rechterals ter linkerzijde van het politieke spectrum hadden fundamenteel anti-parlementaire groeperingen zich kunnen consolideren, tot diep in de jaren '30 was het monarchale element in het staatsbestel, d.w.z. de koningin als staatshoofd, door ca. drie-tiende van het kiezerskorps afgewezen, in katholieke kringen hadden allerlei op beperking van de democratische grondrechten gerichte denkbeelden over de inrichting van een corporatief stelsel aanhangers gevonden, in mei '40 was de snelle nederlaag door sommigen ook al weer als een gericht over de parlementaire demoeratie ervaren en tijdens de bezetting waren, ook in de illegaliteit, door vele ontwikkelden autoritaire opvattingen geuit. Wie toen van mening was dat de parlementaire demoeratie voor Nederland de

159 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

beste staatsvorm was, kon, behalve in de eigen overtuiging, om zich heen kijkende slechts steun vinden in het beeld dat Groot-Brittannië en de Verenigde Staten boden: oorlogvoerend (en met succes!) bleven beide landen trouwaan hun ongeschreven (Groot-Brittannië) of geschreven (de Verenigde Staten) constitutioneel bestel. Vooral het voorbeeld van het nabije Groot-Brittannië werkte inspirerend: een uit de drie grote politieke partijen voortgekomen nationale regering gaf leiding aan de oorlogsinspanning maar bleef onderworpen aan de controle en het oordeel van de gekozen volksvertegenwoordiging en toen een meerderheid der kiezers geen vertrouwen bleek te hebben in een naoorlogs bewind van de conservatieve partij, maakte (26 juli '45) het kabinet van de architect der victorie, Churchill, geruisloos plaats voor het eerste Labour kabinet van Clement Attlee.

XCZo diende een parlementaire demoeratie te functioneren.

XCHoe koningin Wilhelmina, die zichzelf als leidsvrouwe van het Nederlandse volk zag, na de bevrijding dat leiderschap wilde uitoefenen, hebben wij in deel(Londen'y weergegeven in bewoordingen welke wij hier willen herhalen.

ç

XC'Een spoedige partijstrijd', schreven wij, 'wenste de koningin te voorkomen, zij meende dat het volk ook geruime tijd na de bevrijding aan die strijd geen enkele behoefte zou hebben. Er moest, dacht zij, een kabinet komen, hoofdzakelijk bestaande uit 'vernieuwde' figuren uit de Nederlandse samenleving. Zij wenste die zelf te kiezen, te benoemen dus (en eventueel te ontslaan) 'naar welgevallen'. Met die ministers naast zich zou zij in de overgangstijd persoonlijk het bewind voeren; zij vertrouwde dat in die tijd een diepgaande Grondwetswijziging voorbereid zou worden en wanneer háár als gevolg van die wijziging (die door de nieuw-gekozen Staten-Generaal met twee-derde meerderheid goedgekeurd zou moeten worden) blijvend een beslissende stem gegeven zou worden in het regeringsberaad, dan zou zij zich aan die verantwoordelijkheid niet onttrekken.'

XCVoor die conceptie had de koningin steun gevonden bij menige Engelandvaarder. Zij had ook op steun gehoopt bij de illegaliteit maar

I Ni. in de paragraaf'Wilheimina' van hoofdstuk 2: 'Koningin en minister-president'.

160 [PDF]
POSITIE VAN DE KONINGIN

die niet gekregen: van de leiders der in de GAC gebundelde illegale organisaties hadden sommigen gemeend dat de illegaliteit als zodanig in het geheel geen naoorlogse staatkundige taak had en waren diegenen die daar anders over dachten, onderling te verdeeld geweest om enig advies uit te brengen. Wat restte? De voormannen der democratische politieke partijen (Katholieken, Anti-Revolutionairen, Christelijk-Historischen, Liberalen, Vrijzinnig-Democraten, Sociaal-Democraten) en die van de nieuwe Nederlandse Volksbeweging - die laatsten hadden in hun program geen enkele wijziging in de positie van de draagster van de Kroon voorgesteld en die eersten hadden in alle stukken die zij aan Londen hadden doen toekomen, zodanige wijziging met beslistheid afgewezen.

XCOp 'vernieuwing' bleef de koningin ook na mei '45 hopen maar zij moet beseft hebben dat zich die 'vernieuwing' slechts zou kunnen voltrekken binnen het traditionele parlementair-democratische bestel. Zij heeft er, voorzover ons bekend, in geen van de vele gesprekken welke aan de aan Schermerhorn en Drees verstrekte formatie-opdracht voorafgingen, op aangedrongen dat zij wezenlijk meer macht zou krijgen of ook maar gevraagd hoe daarover gedacht werd. Zij heeft de (haar in veel opzichten niet bevredigende) functie van vorstin, gebonden aan de bepalingen van de geldende Grondwet, opnieuwaanvaard - niet zonder bezorgdheid! Wij herinneren aan haar notitie: 'terugkeren oude partijen met nieuwe voorgevel'. Een profetische formulering! In zoverre evenwel onvolledig dat er alleen over de 'oude partijen' in werd geschreven en niet over de nieuwe groepering: de Nederlandse Volksbeweging, die de sympathie had gehad van haar 'vernieuwde' ministers uit het derde kabinet-Oerbrandy en die nu in de persoon van haar eerste voorzitter, Schermerhorn, de minister-president had geleverd voor het eerste naoorlogse kabinet.

XCHet herstel van de politieke partijen en het op de achtergrond raken van de Nederlandse Volksbeweging zijn twee processen geweest die gelijkop hebben gelopen. Wij dienen ze terwille van de duidelijkheid apart te beschrijven. Daarbij willen wij beginnen met de politieke partijen, gaande van links naar rechts.

161 [PDF]

De politieke partijen hersteld

XC

XCUiterst links had voor de oorlog twee in het parlement vertegenwoordigde groeperingen gekend: de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij, de RSAP, en de Communistische Partij Nederland, de CPN.

XCDe RSAP keerde niet terug. Zij was gedomineerd door haar voorzitter, Henk Sneevliet; hij en twintig kaderleden van het door hem opgerichte illegale Marx-Lenin-Luxemburg-front (het MLL-front) waren in februari en maart '42 gearresteerd en in april waren Sneevliet en acht van die kaderleden gefusilleerd - nadien werd de revolutionair-socialistische activiteit door twee kleine groeperingen: de Communistenbond 'Spartacus' en het Comité van Revolutionaire Marxisten, voortgezet maar beide kwamen tijdens de bezetting niet verder dan het stadium van de politieke secte en na de bevrijding groeide hun aanhang nauwelijks; meer dan een horzel in de flank van de CPN werden zij niet.

XCOok deze had tijdens de bezetting een bewogen geschiedenis gehad. Haar eerste illegale leiding: Paul de Groot, Lou Jansen en Jan Dieters, was in april '43 weggevallen; Jansen en Dieters waren gearresteerd (beiden werden gefusilleerd) en de Groot, wiens vrouwen dochter al eerder gearresteerd en naar Sobibor gedeporteerd waren, was in Zwolle diep ondergedoken; de nieuwe partijleiding, gevormd door Jan Postma, die districtsleider van de illegale CPN in Amsterdam was geweest, had niet meer met hem in contact kunnen komen. Vooral op advies van de verbindingsman met Moskou, Daan Goulooze (die voor Paul de Groot weinig waardering koesterde), had Postma aansluiting gezocht bij de Nederlandse illegaliteit in haar algemeenheid en daarbij had hij in de nieuwe partijleiding twee bekende vooroorlogse CPN'ers ingeschakeld: Ko Beuzemaker en Cees Schalker. Dezen alsmede Postma en Goulooze waren in november '43 in handen van de SD gevallen en van die vier zou alleen Goulooze de oorlog overleven. De nieuwe leiding van de illegale CPN, de derde al, had met Jaap Brandenburg aan het hoofd de door Postma ingeslagen koers voortgezet. Naast Brandenburg hadden van die leiding o.m. A. J. Koejemans, Frits Reuter, Friedel Baruch en Gerben Wagenaar deel uitgemaakt. Het werk was verdeeld; zo was Koejemans als hoofdredacteur van het wijdverbreide illegale blad De Waarheid opgetreden en had Wagenaar, die tot de door de socialist Jan Thijssen opgerichte Raad van Verzet was toegetreden, de sabotagegroepen onder zich, welke, zoals eerder vermeld, begin september '44 onderdelen waren geworden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Trouwens, ook als partij was de CPN toen ingevoegd in het grote geheel van de samenwerkende

162 [PDF]
CPN

illegaliteit: in de GAC was zij lid geworden van de linker-sectie.

XCDe derde leiding was tegenstandster geweest van het denkbeeld dat de CPN onmiddellijk na de bevrijding weer naar voren zou treden: zij had gemeend dat er één arbeiderspartij (alsook één vakcentrale) moest komen, waarbij evenwel allen die communistisch dachten, rond De Waarheid geconcentreerd moesten worden - vertrouwd werd dat dezen door hun grotere strijdbaarheid de koers van die ene socialistische partij in marxistische geest zouden gaan bepalen. In de laatste maanden van de bezetting was hun scholing begonnen: Baruch had daartoe enkele nummers samengesteld van een kaderblad, Scholing en strijd, waarin hij o.m. op een uiteindelijke vestiging van de z.g. dictatuur van het proletariaat had aangedrongen. Al deze activiteit had elders reacties opgewekt: er was bezorgdheid bij de leiding van de BS dat communistische illegale kernen wapens zouden wensen achter te houden - bezorgdheid vooralook bij diegenen die de Stichting van de Arbeid zouden oprichten, dat het denkbeeld om één vakcentrale, een Eenheidsvakcentrale, op te richten (ter voorbereiding van die EVC werd van oktober '44 af door Berend Blokzijl en anderen een illegale vakbondskrant uitgegeven) bij talrijke arbeiders zou aanslaan.

XCDat laatste bleek in het bevrijde Zuiden duidelijk het geval te zijn: de in Limburg ondergedoken communist W. van Exter richtte er de al genoemde Nederlandse Bond van Arbeiders in het Mijnbedrijf op die een grotere aanhang kreeg dan de twee confessionele mijnwerkersbonden en de NVV-bond. Van Exter ging nog een stap verder: vooral op advies van de plaatsvervangend leider van de Franse Communistische Partij Jacques Duclos" richtte hij eind december '44 in Eindhoven de Communistische Partij Bevrijd Gebied op.

XCOp zondagavond 6 mei nu hielden communisten in Amsterdam hun eerste vergadering. Brandenburg verklaarde hier opnieuw dat hij er een tegenstander van was dat de CPN weer naar voren zou treden - de vorming van een nieuwe socialistische partij en van een eenheidsvakbeweging diende het doel te zijn. Aldus ook een verklaring die het 'dagelijks bestuur der CP' op 7 mei in De Waarheid deed verschijnen. Drie dagen later, 10 mei, kwam dat bestuur in Amsterdam bijeen - hier verscheen onverwachts van Exter en in het gezelschap van Brandenburg bevond zich nu Paul de Groot die daags tevoren Amsterdam had bereikt. De

J De leider, Maurice Thorez, begin '40 naar de Sowjet-Unie uitgeweken en vervol gens in Frankrijk wegens desertie ter dood veroordeeld, bevond zich nog in Moskou.

163 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Groot was tijdens zijn onderduik zo onder de indruk gekomen van de eendracht die (bij alle meningsverschillen aan de top) de illegaliteit had gekenmerkt, alsook van het aandeel dat de kerken aan het verzet hadden gehad, dat ook hij voor een zelfstandig optredende CPN slechts een herhaling van het vooroorlogse isolement in het vooruitzicht had gezien. Na de bevrijding van Zwolle had hij weten te voorkomen dat de plaatselijke editie van de illegale Waarheid als legaal blad verscheen (de gebundelde illegaliteit was er één dagblad gaan uitgeven) en aan een conferentie van communistische kaderleden uit het oosten en noorden des lands had hij acht stellingen voorgelegd, gericht op een grondige 'vernieuwing' van het politieke leven. Die 'vernieuwing', zo stond in die stellingen,

XC'vereist dat geen der vooroorlogse partijen weer wordt opgericht ... In de str.ijd tegen de Duitse overheersing is in ons volk een nieuwe geest ontstaan ... [Er] is een nieuwe democratische stroming geboren welke nog geen omlijnde vormen kon aannemen, maar die de kiem heeft gelegd van een democratische volksbeweging ... Deze vernieuwing ... moet in de vrijheid worden voortgezet. Daartoe is de oprichting van een nieuwe partij gewenst, een Democratische Volkspartij of Volksunie. Deze Democratische Volkspartij zal geen oppositiepartij doch een regeringspartij moeten zijn, een partij die de spil zal vormen voor de volksregering van morgen.' I

XCDe Groot en Brandenburg waren het dus op 10 mei op het hoofdpunt eens: de CPN moest niet opnieuw naar voren treden. Maar was de Groot als partijlid, laat staan als partijleider, nog aanvaardbaar? Van Exter, de oprichter van de Communistische Partij Bevrijd Gebied, wiens beleid gedesavoueerd dreigde te worden, eiste dat de Groot als 'deserteur' opzij zou worden gezet. Grote consternatie! Jaap Brandenburg en Frits Reuter werden aangewezen om in een apart vertrek de Groot te ondervragen - deze, aldus later Reuter,

XC'vertelde over zijn moeilijkheden met koeriers en verbindingsmensen en wie hem verraden hadden. Hij noemde namen. Met de arrestatie ... van zijn vrouw en zijn dochter was het hem allemaal te veel geworden en bovendien was er bij hem een grote vrees voor spionnen gegroeid .... Bovendien bracht hij naar voren, verwijzend naar de Franse partij, dat het toch ook nuttig voor de CPN was geweest dat het kader gespaard was!

XCI Aangehaald in De Brug-groep: Wie u/ilde de CPN opheffen? (1958), p. 5. 2 Wij nemen aan dat de Groot in werkelijkheid gezegd heeft: 'een deel van het kader' - juist

164 [PDF]
CPN

(Ik) vond ... het overdreven om voor zijn geval het zwaarbeladen woord 'desertie' in de mond te nemen en zo'n vèrstrekkende maatregel als uitstoting uit de partij te nemen. Met deze conclusie kwamen Jaap en ik in de vergadering terug en zelfs van Exter heeft zich daar zonder verzet bij neergelegd.' I

XCHoe nu verder? Van Exter bleef, zo vermoeden wij, bepleiten dat de CPN weer naar voren zou treden, maar dat denkbeeld vond geen steun. Boven de namen van alle leden van de derde illegale leiding en die van de Groot (diens naam werd als eerste genoemd) verscheen in De Waarheid van 14 mei een door de Groot opgestelde verklaring, niet van het 'dagelijks bestuur der CP' maar van 'het bestuur van de illegale Communistische Partij', waarin de oprichting werd bepleit van 'een nieuwe partij die alle vooruitstrevende en democratische krachten verenigt en er naar streeft met de kerken in vrede te leven' - de CPN zou niet terugkeren maar vervangen worden door een Vereniging van vrienden van De Waarheid.

XCDe Groot no. I en geen CPN meer! Beide besluiten wekten in communistische kringen sterke weerstanden. Er kwam een commissie om de Groots houding na april '43 grondig te onderzoeken (haar rapport schijnt niet veelom het lijf gehad te hebben") en de leden van de nieuwe leiding reisden naar afdelingsvergaderingen om de argumenten van opposanten te ontzenuwen.

XCEind mei vertrokken van Exter, Koejemans en Reuter met medewerking van het Militair Gezag met een auto (er reden nog geen treinen) naar Parijs om er het congres van de Franse Communistische Partij bij te wonen. Dat vertrek verontrustte de Groot in hoge mate - samen met Blokzijl ging hij die drie achterna maar kwam daarbij niet verder dan Brussel. Van van Exter, Koejemans en Reuter kreeg hij daar na hun terugkeer uit Parijs te horen dat Thorez (inmiddels naar Parijs teruggekeerd) en Duclos betoogd hadden dat het besluit om de CPN op te heffen volmaakt onjuist was. De Groot wilde er aan vasthouden. Besloten werd, de opinie van de leider der Belgische Communistische Partij in te winnen. Niet alleen deze keurde het genomen besluit af maar dat deed ook zijn vroegere verbindingsman met Moskou (toen een geheime agent van de

I F. Reuter: p. 125. 2 Jegens haar verklaarde Brandenburg dat de Groot zich volgens gegeven consignes verre had gehouden van het illegale werk - toen hij in '57 in Oost-Berlijn op zijn sterfbed lag, liet hij Gerben Wagenaar bij zich komen, aan wie hij toen bekende dat bij om de Groot te sauveren een valse verklaring had afgelegd.

165 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Communistische Internationale, de Komintern), een Pool, die zich bij hem bevond. 'De Pool', aldus weer Reuter, 'veroordeelde de Groots politiek op alle punten en de Groot, zonder steun van onze kant, ging ten slotte schoorvoetend 'om'.' 1 Dat laatste betekende dat later in juni (in dezelfde periode waarin de eisen van de Groot en Wagenaar door Schermerhorn en Drees werden afgewezen) door de Groot en de weinigen die met hem op Ia mei besloten hadden voor een 'nieuwe partij' te gaan ijveren, op partijvergaderingen bepleit werd dat er toch een aparte communistische partij moest komen: 'CPN/De Waarheid' zou zij heten en zij zou zich gematigd opstellen - eind juni verscheen in Scholing en strijd een artikel waarin de Groot betoogde dat 'thans de leuze van het socialisme aan te heffen ware demagogie' zou zijn." Intussen bleven de weerstanden tegen de Groot bestaan - zij werden aangewakkerd door Goulooze, uit het eoncentratiekamp teruggekeerd, en diens zienswijze werd o.m. door Koejemans en de schrijver Theun de Vries gedeeld. De beslissing viel op een landelijke conferentie van afgevaardigden van De Waarheid-groepen die van 21 tot 23 juli in Amsterdam werd gehouden. De Groot ging er in de aanval door van Exter te verwijten dat deze eigenmachtig de CPN in het zuiden had heropgericht, en door Goulooze, Koejemans, Theun de Vries en hun medestanders voor de voeten te werpen dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan de ergste misdaad die het communistische jargon kende: het voeren van een tegen de leiding gerichte oppositie - het woord van de enige communistische voorman wiens naam vóór de oorlog binnen de partij landelijke bekendheid had gehad, ging er bij de meesten in als gesneden koek. 'Toen de conferentie voorbij was', aldus Reuter, 'had de Groot zijn greep op de partij alleen nog maar versterkt' 3; hij was opnieuw algemeen secretaris geworden, van Exter had in het nieuwe dagelijkse bestuur geen plaats gekregen en Goulooze was uit alle functies geweerd.

XCPogend zijn oorspronkelijke denkbeelden toch te verwezenlijken liet de Groot het bestuur van de CPN/De Waarheid begin september een uitnodiging richten tot de SDAP om tot de eerstkomende algemene verkiezingen nauw samen te werken en op den duur te komen tot de oprichting van één grote arbeiderspartij - de uitnodiging werd door het bestuur van de SDAP van de hand gewezen (zoals zij in '37 ook had

I F. Reuter: p. 131. 2 29 juni 1945, aangehaald in G. Harmsen en L. Noordegraaf in 14 (z.j.), p. 84I. 3 F. Reuter: p. 132.

166 [PDF]
CPN

gedaan, toen de communistische partijen op aanwijzing van de Komintern in tal van landen een 'Volksfront' hadden trachten te vormen); nadien deed Koejemans, nog steeds hoofdredacteur van De Waarheid, zijn best om in een reeks hoofdartikelen aan te tonen dat in de Sowjet-Unie een 'hogere vorm van democratie' was verwezenlijkt en dat voor Nederland aangepaste varianten bestonden op de dictatuur van het proletariaat.

XCHet eerste partijcongres vond in januari '46 plaats - congres nu weer van de CPN, want de toevoeging De Waarheid was vervallen. De Groot stelde er zich gematigd op. Hij viel de SDAP niet aan, betoogde dat de produktie verhoogd moest worden en waarschuwde tegen ondoordachte stakingen; zijn kritiek op het kabinet-Schermerhorn (kritiek óók op de afwijzende houding van het kabinet jegens de Republiek Indonesië) was eerder constructief dan aggressief. Hij had, mede gezien het feit dat De Waarheid meer dan driehonderdduizend abonnees had, hoge verwachtingen van de komende algemene verkiezingen. Wilde hij, zich gematigd opstellend, de kiezers niet afschrikken? Speelden ook consignes uit Moskou een rol waar Stalins beleid er in die tijd op gericht was, een verscherping van de politieke verhoudingen in West-Europa te voorkomen? Wij weten het niet, maar hoe dat zij: de CPN was teruggekeerd en Paul de Groot was haar leider.

XCWij komen nu tot de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de SDAP.

XCAnders dan de RSAP en de CPN was zij als partij niet in de illegaliteit gegaan maar vele SDAP'ers en vooralook vele leden van haar jeugdbeweging, de Arbeiders Jeugd Centrale of AJC, hadden in groepen (vooral ook in steungroepen voor illegale werkers en onderduikers) deelgenomen aan het illegale werk. De partij had in '40 de gelijkschakelingspogingen van Rost van Tonningen afgewezen en haar voorzitter, Vorrink, had een belangrijke rol gespeeld in het Politiek Convent, later ook in het (eerste) Nationaal Comité' dat zich, teneinde de OD de pas af te snijden, in '42 en begin '43 voorbereid had op een overnemen van de macht

I Wèl te onderscheiden van het begin '43 gevormde 'tweede' Nationaal Comité (het comité van Neher c.s.) dat niet meer was geweest dan een illegale organisatie van welke verzetsimpulsen waren uitgegaan.

167 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

onmiddellijk na de bevrijding. Vorrink was bovendien van begin '41 af een jaar lang een van de redacteuren geweest van Het Parool en had daarnaast tal van eigen illegale publikaties doen verschijnen. Begin april '43 had hij tot de velen behoord die als gevolg van de activiteiten van de verrader Anton van der Waals gearresteerd waren - hij was naar het concentratiekamp Sachsenhausen gedeporteerd. In zijn afwezigheid had Drees, door anderen gesteund, de partij trachten bijeen te houden door op talloze clandestiene ledenvergaderingen het woord te voeren; ook waren de niet-gearresteerde leden van het partijbestuur af en toe bijeengekomen.

XCVerscheidene vooraanstaande SDAP' ers hadden zich in '40 aangesloten bij de (door Vorrink en Drees afgewezen) Nederlandse Unie - dezen waren het die met andere socialisten, onder wie de religieus-socialistische voorman dr. W. Banning, na de bevrijding hun lidmaatschap van de SDAP gingen combineren met dat van de Nederlandse Volksbeweging. Zou de SDAP in die Volksbeweging opgaan? Vooral Drees meende dat die beweging voor arbeiders weinig aantrekkelijk was. Wat de toekomst nog zou brengen was onduidelijk maar voor hem en anderen die tientallen jaren in de SDAP werkzaam waren geweest, stond vast dat deze in eerste instantie moest terugkeren, zij het met de mogelijkheid dat zij in plaats van een arbeiderspartij een partij met een bredere aanhang zou worden.

XCNog tijdens de bezetting waren uit de kaderleden gewestelijke contactcommissies gevormd en het elandestien bijeenkomend partijbestuur had voor die gewesten alsook voor de afdelingen circulaires opgesteld die na de bevrijding onmiddellijk verspreid zouden kunnen worden. Voorts had Drees een algemeen manifest geschreven en lag de tekst voor een aanplakbiljet klaar. Hoe dit alles te drukken en te verspreiden? De accountant]. van de Kieft was door het partijbestuur aangewezen om als directeur van de Arbeiderspers op te treden die in het gehele land het vroegere dagblad Het Volk (en zijn nevenbladen) als Het Vrije Volk zou voortzetten en van dat blad zou K. Voskuil, voor de oorlog hoofdredacteur van het tot de Arbeiderspers behorende Haagse dagblad Vooruit, de hoofdredactie krijgen - van de Kieft en Voskuil nu namen op zaterdag 5 mei het (in '40 door Rost van Tormingen geroofde) bedrijf van de Arbeiderspers aan het Hekelveld in Amsterdam over en nog diezelfde dag verscheen als een miniem krantje het eerste nummer van Het Vrije Volk. Van het manifest konden 200 000 exemplaren worden gedrukt, van het aanplakbiljet slechts 2000. 'De eerste moeilijkheid was nu', aldus de secretaris-penningrneester van de partij, C. Woudenberg,

168 [PDF]
SDAP

'hoe krijgen wij contact met het land? Telefoon en telegraaf functioneerden niet; de post werkte langzaam en onbetrouwbaar; treinen, trams, autobussen, alles stilgelegd en weggesleept; auto's niet te krijgen. Een overblijfsel van wat eens een flets was, stond hier en daar nog ter beschikking.' I

XCDe Arbeiderspers kwam langzamerhand beter op gang. Er was schade aangericht aan de bedrijven te Groningen en Rotterdam en vooral aan het bedrijf te Arnhem - in dat laatste'slaagde men er in', aldus een latere publikatie, 'verroeste onderdelen schoon te schuren, aan te vullen en in elkaar te passen tot een bruikbaar geheel.' 2 Aanvankelijk verschenen De Waarheid en Het Parool in oplagen die vele malen groter waren dan die van Het Vrije Volk maar eind '45 had het socialistische dagblad dat met tal van plaatselijke edities uitkwam, bijna driehonderdvijftigduizend abonnees - ca. honderdveertigduizend méér dan de bladen van de Arbeiderspers begin '40 hadden gehad.

XCWat de heropbouw van de partij betrof, was van belang dat de partijgenoten in de provincies benoorden de grote rivieren (in het zuiden had het vroegere Tweede Kamer-lid mr. L. A. Donker begin '45 al de SociaalDemocratische Vereniging voor Bevrijd Gebied opgericht) ook zonder contact met Amsterdam wisten wat hun te doen stond: zij gingen tot heroprichting van plaatselijke afdelingen over - begin augustus waren het er al meer dan 400.

XCOnder voorzitterschap van Drees was het partijbestuur op 19 mei voor het eerst weer bijeengekomen - Vorrink nam onmiddellijk na zijn terugkeer uit Duitsland zijn plaats als partijvoorzitter weer in. Het bestuur besloot, naar een naamsverandering van de partij te streven (de A van Arbeiders moest er uit verdwijnen), de banden met het NVV los te maken en de afdelingen aan te raden, voortaan niet meer op een zondag te vergaderen. Die besluiten werden begin september op een eerste partijconferentie goedgekeurd, met dien verstande dat de beslissing ten aanzien van de nieuwe naam op voorstel van de federatie-Amsterdam werd aangehouden tot het eerste naoorlogse partijcongres dat in februari '46 zou bijeenkomen. Het was ook op die eerste partijconferentie dat het voorstel van de CPN om tot nauwe samenwerking over te gaan werd afgewezen - er behoefde niet over gestemd te worden.J. c.16

I C. Woudenberg: 'Verslag werkzaamheden partijbestuur over de periode mei-au gustus I945' in: SDAP, 46ste congres (febr. I946): p. 52. 2 A. de Vrankrijker: (I950), p. 228.

169 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCVooral op voorstel van Vorrink maakte de partij ernst met de zuivering van de eigen gelederen. Er werd een Ereraad ingesteld waarin o.m. Donker en twee vooraanstaande illegale werkers werden opgenomen: mr. J.le Poole, die laatstelijk een van de twee secretarissen van het College van Vertrouwensmannen was geweest, en J. H. Scheps, die legaal en illegaal tal van tot verzet oproepende brochures had gepubliceerd. Deze raad kreeg de functie om na te gaan of de sociaal-democratische leden van de Kamerfracties en van Gedeputeerde Staten, de burgemeesters en wethouders, de redacteuren en hogere functionarissen van de Arbeiderspers en de leden van de hoofdbesturen der z.g. nevenorganisaties gehandhaafd konden worden; zij nam meer dan honderd klachten in behandeling. Met betrekking tot de leden van hoofdbesturen der nevenorganisaties werd de uitspraak gedaan dat de voorzitter en de secretaris van de Vara, K. de Vries en A. Pleijsier, en de bestuursleden van de Nederlandse Arbeiders-Sportbond en van de Bond van Arbeiders-Muziekverenigingen die zich allen in '40 door Rost van Tonningen hadden laten paaien, niet meer in hun functies mochten terugkeren. De meeste ingediende klachten hadden betrekking op burgemeesters (negen) en wethouders (een-en-veertig) die na I september '41, toen de bezetter het leidersbeginsel had ingevoerd in het bestuur van provincies en gemeenten, in functie waren gebleven, dwars tegen het consigne in dat van het Politiek Convent was uitgegaan. De Ereraad stelde zich op het standpunt dat dit in functie blijven geen afkeuring verdiende wanneer de betrokkenen door hun ontslag aan te vragen er blijk van hadden gegeven dat zij het met de nieuwe bestuursvorm niet eens waren. Die aanvragen waren door secretaris-generaal Frederiks steeds afgewezen, hetgeen betekend had dat de bestuurscolleges hun oude samenstelling behielden; het ingevoerde leidersbeginsel was dan dode letter gebleven. Was evenwel nadien de 'goede' commissaris der provincie of burgemeester door een 'foute' vervangen, dan was deze meestal met het leidersbeginsel ernst gaan maken welnu: zijn benoeming had, meende de Ereraad, de betrokkenen er toe moeten brengen, hun functie definitief neer te leggen. 'Het dan nog blijven zitten keurt de Ereraad', aldus het door de voorzitter en de secretaris opgestelde verslag, 'in het algemeen af, sterker indien van enige daad van samenwerking blijkt, minder als sabotage gepleegd werd of de functie werd gebruikt om illegale werkzaamheden te bevorderen of te dekken.' I Inderdaad was van dat laatste in menig geval sprake geweest.

XCI 'Verslag van de Centrale Ereraad' in: SDAP, 46ste congres: Beschrijvingsbrief,

170 [PDF]
SOAP

XCTen aanzien van twee gedeputeerden en tien wethouders eiste de Ereraad dat zij hun functies ter beschikking zouden stellen maar in veertien andere gevallen sprak hij slechts een afkeurend oordeel uit, dat met betrekking tot zeven personen ook nog werd gepubliceerd - dezen moesten zich nadien terugtrekken. Tenslotte sprak de Ereraad ook een afkeurend oordeel uit over drie sociaal-democratische Kamerleden, het scherpste in twee gevallen: dat van de voorzitter van de Algemene Nederlandse Mijnwerkersbond, Chr. W. J. van de Bilt, die in de herfst van '41 getracht had te profiteren van de gelijkschakeling van de katholieke vakbond (de uitspraak luidde dat hij in of namens de SDAP geen enkele functie meer mocht bekleden), en dat van A. B. de Zeeuw, wethouder van Rotterdam, lid van de Eerste Kamer, in '40 ook lid van het bestuur der SDAP. De Zeeuw had in oktober '41 als waarnemend burgemeester, zij het met een toespraak waarin duidelijk kritiek werd uitgeoefend op het beleid van de bezetter, de nieuwe burgemeester van de Maasstad, de NSB'er ir. F. E. Müller, als opvolger van mr. P. J. Oud geïnstalleerd' - 'de op zichzelfkloeke rede', vond de Ereraad, 'kan deze fout niet rechtvaardigen, hetgeen iemand van zijn positie in de socialistische beweging had behoren te begrijpen.' 2 Bij deze afkeuring bleef het: er werd met betrekking tot de Zeeuw niet bepaald dat hij geen functies in of namens de partij zou kunnen vervullen. Scheps die dat laatste wèl had gewild, kreeg van een partijgenoot die een actief illegaal werker was geweest, een brief waarin stond: 'Wij snappen hier niets van de uitspraak van de Ereraad over A. B. de Zeeuw. Hoe kan dat nou? Als de Zeeuw geen aanleiding geeft tot maatregelen, kunnen de Zuiveringscommissies' (bedoeld werden de commissies die het personeel van de gemeenten zuiverden) 'wel naar huis gaan.' 3

XCDe verdeeldheid binnen de Ereraad liep zo hoog op dat Donker, die in tegenstelling tot Scheps vond dat de raad tot veel te scherpe uitspraken kwam, eind '45 ontslag nam. De overblijvende leden konden het over het aan het partijbestuur en het partijcongres voor te leggen verslag niet eens worden Scheps en anderen hadden vooral bezwaar tegen de passage in het concept waarin de Ereraad, zijn onderzoek naar de gedeputeerden en wethouders samenvattend, zou rapporteren:

XC'Met bijzondere voldoening stelt de Ereraad vast, dat in geen dezer gevallen enige twijfel bleef bestaan aan de goede politieke gezindheid van de betrokkenJ.

I De Zeeuw had in april '42 zijn functie neergelegd. 2 Aangehaald in H. Scheps: dl. I (1973), p. 168. 3 A.v., p. 171.

171 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

partijgenoten. Geen hunner heeft zich een slecht Nederlander betoond of de beginselen der partij verzaakt ... Zonder enige reserve (kan) worden vastgesteld dat geen dezer vooraanstaande partijgenoten zich aan collaboratie heeft schuldig gemaakt.' 1

XCHet slot van het lied was dat van de leden van de Ereraad niet werd gevergd dat zij het verslag zouden ondertekenen - er kwamen slechts twee namen onder: die van de voorzitter, mr. H. G. Scholten, en van de secretaris (tevens lid), mr. B. van der Waerden.

XCVoor de oorlog was ook de kleine, in '26 opgerichte Christelijk-Democratische Unie tot de linkerhelft van de Tweede Kamer gerekend - zij had er twee afgevaardigden in: hoofdzakelijk gekozen met stemmen uit Overijssel en de drie noordelijke provincies. Fractievoorzitter H van Houten had zich in de zomer van '40 teruggetrokken en zijn handelingen hadden nadien tot kritiek aanleiding gegeven - hij hield zich na de bevrijding op de achtergrond, maar de overige bestuursleden kwamen onmiddellijk bijeen en zochten contact met het bestuur van de SDAP, tot welke partij inmiddels een bekend CDU'er, de Amsterdamse predikant J. J. Buskes, was toegetreden. Zou de CDU als geheel met de SDAP samensmelten? Dat denkbeeld werd voorshands door de meeste kaderleden afgewezen - in de maanden die volgden, werd de heropbouw van de CDU ter hand genomen.

XCZij hield haar eerste congres begin december '45.

XCBinnen de Vrijzinnig-Democratische Bond was van zijn landelijk meest bekende figuur: Oud, die in de periode mei '33-juni '37 minister van financiën was geweest in het tweede en derde kabinet-Colijn, weinig uitgegaan - daarentegen was de fractievoorzitter in de Tweede Kamer, mr.M. Joekes, lid geweest van het Politiek Convent. Hij had veel

A.

XC1 'Verslag van de Centrale Ereraad' in: SDAP, 4óste congres: Beschrijvingsbriif, p.

172 [PDF]
cou VOB

contact gehad met Vorrink en was, als deze, begin april '43 door het verraad van Anton van der Waals de SD in handen gevallen. Terwijl hij gevangen zat (eerst in Nederland, van april '44 af in het concentratiekamp Buchenwald), bleven in vrijzinnig-democratische kringen vooral de jongeren met elkaar in contact. Uit hun midden was in '26 de VrijzinnigDemocratische Jongeren Organisatie, de VD]O, ontstaan die bij het begin van de bezetting ruim duizend leden had geteld - zij hadden zich over het algemeen kritisch opgesteld jegens het sociaal-economische beleid van de kabinetten-Colijn. Van deze jongeren nu was in de zomer van '44 het initiatief uitgegaan om zich over de toekomst van de Vrijzinnig-Democratische Bond te beraden: ten huize van het vroegere lid van de Tweede Kamer J. Schilthuis was een bijeenkomst gehouden, waar de ca. veertig uit Noorden Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland en Noord-Brabant afkomstige aanwezigen (onder hen Oud, die zich beperkt had tot het geven van een college over de kabinetsformaties in de jaren '20 en '30') besloten hadden, na de bevrijding de Vrijzinnig-Democratische Bond voorlopig opnieuw op te richten; er was daartoe een Centraal Comité gevormd.

XCNa de bevrijding werd de eerste vrijzinnig-democratische bijeenkomst in Den Haag gehouden: een bijeenkomst, op I juni, van veertig tot vijftig vrijzinnig-democraten uit Den Haag, Voorburg en Rijswijk. Twee weken later trad Schilthuis met een rondschrijven in contact met partijgenoten elders en op 8 juli kwam in Den Haag onder voorzitterschap van Joekes, inmiddels teruggekeerd, een Voorlopig Centraal Comité bijeen - het besloot tot heroprichting van de bond. Twee maanden later, begin september, vond, opnieuw in Den Haag, een bijeenkomst plaats met ca. dertig vrijzinnig-democraten uit het gehele land - hier werd besloten, alle leden die 'fout' waren geweest, te schrappen en na te gaan of de bond zou kunnen opgaan in een groter geheel waarvan ook de SDAP deel zou uitmaken. Dat was een mogelijkheid die Oud niet erg aansprak, maar hij verzette er zich niet tegen dat zij zou worden onderzocht. Had hij zich wèl verzet, dan zou hij alle contact met de in de partij nu dominerende jongeren alsook met ]oekes, die in Buchenwald veel aanraking met socialisten had gehad, hebben verloren.

XC1 Na zijn ontslag als burgemeester had Oud zich gezet aan het schrijven van een parlementaire geschiedenis van Nederland in de periode 1918-1940.

173 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Wij komen nu tot vier vooroorlogse confessionele partijen: de RoomsKatholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij, de ChristelijkHistorische Unie en de Staatkundig Gereformeerde Partij. Er was nog een vijfde geweest, even anti-katholiek als die laatste, de HervormdGereformeerde Staatspartij - zij kwam na de bevrijding niet terug; de Staatkundig Gereformeerde Partij, die twee afgevaardigden in de Tweede Kamer had gehad: ds. G. H. Kersten en ds. P. Zandt, wel.

XCEerst iets over die SGP.

XCHaar oprichter en voorzitter, ds. Kersten, was namens het kerkgenootschap der Gereformeerde Gemeenten begin '41 toegetreden tot het overlegorgaan der protestantse kerken, het Convent der Kerken - hij had hier grote weerstanden gewekt met zijn standpunt dat verzet tegen de overheid, ook de Duitse, niet toelaatbaar was, had in maart '41 het bij het college van secretarlssen-generaal ingediend protest van het Convent tegen de zich aftekenende Jodenvervolging niet ondertekend, had vervolgens een wenk van het Convent om niet langer aan het beraad deel te nemen, ter harte genomen en had in kerkelijke kringen nieuwe ergernis gewekt door er in de herfst van '4I mee akkoord te gaan dat het dagblad van de SGP, De Banier, als Algemeen Protestants Dagblad zou voortgaan te verschijnen onder hoofdredactie van een NSB'er. Nadien had het illegale Trouw ds. Kersten enkele malen scherp aangevallen - aanvallen die deze naast zich had neergelegd: hij meende dat op zijn houding schriftuurlijk niets aan te merken viel en aan bestrijding door gereformeerden en anti-revolutionairen, wier samengaan met 'Rome' hij steeds fel gehekeld had, was hij gewend.

XCIn september '45 werd hij als lid van de Tweede Kamer door de zuiveringscommissie der Staten-Generaal (waarover straks meer) geschrapt. Dat feit maakte op het kader van de SGP, dat sinds een kwart eeuw de Nederlandse overheid als een on-Christelijke macht had gezien, geen enkele indruk. Dat kader kwam begin maart '46 in Utrecht bijeen en hoorde er met verontwaardiging dat zijn vereerde voorganger uit de radio had moeten vernemen dat hij geen Kamerlid meer was en dat hij daarvan nimmer schriftelijk bericht had gekregen. 'Alle heulen met de vijand was verre van mij', zei ds. Kersten.' Hij werd als voorzitter van de SGP herkozen en als no. 1 op haar kandidatenlijst geplaatst - benoemingen die hij met het oog op zijn gezondheidstoestand (hij leed aan een hartkwaal) niet aanvaardde. De vergadering die daarin berustte (ds. Zandt

XC1 'Openingsen afscheidsredevoeringen ter algemene vergadering van de Staatkundig Gereformeerde Partij, 7 maart r946', in Hoorl de roede, dl. 2 (rosr), p. 87.

174 [PDF]
SGP

werd lijsttrekker), benoemde hem vervolgens tot erevoorzitter van de SGP.

XCVan de drie grote confessionele partijen was de ARP tijdens de bezetting elandestien duidelijk in stand gebleven, de CHU iets minder duidelijk maar de RKSP in het geheel niet.

XCIn deze partij, de grootste des lands, was na de meidagen van '40 het denken in de richting gegaan welke Paus Pius XI in '3 I in zijn encycliek Quadragesima Anno 1 had aangegeven (er moest, ter beëindiging van de klassenstrijd, tussen bedrijfseigenaren en arbeiders een 'organische' samenwerking tot stand komen, corporaties moesten regelgevende bevoegdheden krijgen en die corporaties, waarin de overheid niet zou zij 11 vertegenwoordigd, zouden tot de samenstelling van het parlement kunnen bijdragen). Het partijwerk was stilgelegd, ondervoorzitter mr. P. J. Witteman had in juli '40 in De Tijd betoogd dat er geen plaats meer was voor 'een wijdvertakt stelsel van politieke partijen in een parlementaire democratie' en dat de 'gezonde volksinvloed' zich 'langs de weg der beroeps- en bedrijfsgemeenschappen' moest uiten", de voorzitter van de partij, mr. T. J. Verschuur, was zowel in dat bestuur als in de Tweede Kamer-fractie de enige geweest die op samenspraak met de voormannen van de andere partijen had aangedrongen en de RKSP was, vooral in het zuiden des lands, van de zomer van' 40 af min of meer in de Nederlandse Unie opgegaan.

XCAan het beraad in het Politiek Convent en in het 'eerste' Nationaal Comité had Verschuur actief deelgenomen maar nadat hij begin april '43 gearresteerd was (hij zou kort voor de evacuatie in het concentratiekamp Sachsenhausen bezwijken), had het Drees moeite gekost, een gezaghebbende katholiek te bewegen tot toetreding tot het Politiek Convent dat hij wilde reconstrueren - mr. dr. L. N. Deckers, fractievoorzitter in de Tweede Kamer, had geweigerd, van Schaik, voorzitter van de Kamer, had zich spoedig teruggetrokken en Drees had toen tevreden moeten zijn met Kolfschoten, die tweede secretaris van de RKSP was geweest.

XCZo passief had de politieke leiding van de RKSP zich opgesteld dat de

XC, 'In het veertigste jaar', d.w.z. 40 jaar na de encycliek waarin Paus Leo XIII in 1891 liberalisme en socialisme had afgewezen. 2 De Tijd, 23 juli 1940.

175 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

voorzitter van het Rooms-Katholieke Werklieden-Verbond, A. C. de Bruijn, en zijn verbindingsman met het Episcopaat, pater J. G. Stokman, zich er in '43 bij aartsbisschop de Jong over beklaagden - beiden wensten dat de RKSP zou terugkeren. Over de vraag of dat wenselijk was, verschenen enkele illegale brochures, sommige pro, andere contra. Pas die meningenstrijd bracht het bestuur van de RKSP tot het besluit, een commissie in te stellen die het opnieuw naar voren treden van de partij moest voorbereiden - Deckers, Witteman, Kolfschoten en pater Stokman behoorden tot de leden alsook mr. dr. L. G. Kortenhorst, die behalve Kamerlid secretaris van de Algemene Katholieke Werkgeversvereniging was geweest. Die commissie stelde het manifest op waarmee de RKSP zich opnieuw zou presenteren. Daarbij stond voor pater Stokman vast dat, zo de bisschoppen al publiekelijk op het herstel van de katholieke sociale en culturele organisaties zouden kunnen aandringen, zij zich op politiek gebied, waar grote gevoeligheden lagen (het adjectief 'Rooms' had in protestantse kringen maar ook wel daarbuiten voedsel gegeven aan het antipapisme), beter terughoudend konden opstellen. Het Episcopaat nam die zienswijze over.

XCInderdaad, toen in het bevrijde Zuiden het denkbeeld van de Eenheidsvakcentrale aansloeg, lieten de bisschoppen van Den Bosch en Roermond eind december '44 een oproep uitgaan waarin zij er wèl op aandrongen 'reeds nu en zonder uitstel' de katholieke organisaties te doen herleven maar daarmee werden de sociale en culturele bedoeld. Trouwens, in katholiek-politieke kringen was toen reeds een meer politieke organisatie werkzaam, de Studievereniging dr. Schaepman, Met dat al werd het eind april' 45 eer de vroegere eerste secretaris van de RKSP, mr. F. Teulings (niet op aanraden van de bisschoppen maar van Donker, de initiatiefnemer tot de Sociaal-Democratische Vereniging), overging tot de oprichting van een politieke groepering: de Katholieke Staatkundige Vereniging.

XCHiermee stond geenszins vast dat de RKSP zou terugkeren. Het drong tot de bisschoppen en vooralook tot pater Stokman door dat in kringen van jongeren, en daar vooral bij de groep van het katholieke illegale blad Christofoor. weinig waardering voor de RKSP was overgebleven en dat zeer velen zich afvroegen of katholieken in plaats van een eigen partij op te richten er niet beter aan deden, hun schouders te zetten onder de Nederlandse Volksbeweging die toch ook door prominente katholieken als de Quay was voorbereid. Moest er een katholieke partij komen en, zo ja, moest dat dan de RKSP zijn dan wel een 'vernieuwde' partij? Stokman was van oordeel dat ter beantwoording

176 [PDF]
RKSP

vormingscentrum (men zou ook kunnen zeggen: een studie- en discussieclub) moest worden opgericht - een standpunt dat hem door Deckers en Kortenhorst die geen enkele desavouering van de RKSP wensten, niet in dank werd afgenomen.

XCVerdeeldheid dus.

XCIn mei drongen de aartsbisschop van Utrecht en de bisschoppen van Roermond en Haarlem op de herleving van de katholieke sociale en culturele organisaties aan (het door de bezetter geplunderde RoomsKatholiek Werkliedenverbond kreeg van het Aartsbisdom een lening van f 300000) en in juli deed het gehele Episcopaat een herderlijke brief uitgaan' waarin gezegd werd: 'De wereld moet terug naar Christus, wil zij niet te gronde gaan' - dat werd gespecificeerd voor wat betreft het gezinsleven, de sexuele moraal en de arbeidzaamheid (dit alles volgens strikte normen) maar over de politiek werd gezwegen. Inmiddels was de weergegeven verdeeldheid goeddeels bezworen. Romme die als staatkundig hoofdredacteur van het herleefde dagblad van het Werkliedenverbond: de nu in Amsterdam verschijnende Volkskrant, een eigen medium had voor de verspreiding van zijn visies (dat zijn blazoen tijdens de bezetting niet ongerept was gebleven, was slechts aan enkele ingewijden bekend"), was op het denkbeeld gekomen dat het partijbestuur deJ.

I Tekst in G. Stokman: (1945), p. 308 en vlg. 2 Romme had in '40 als president-commissaris van een (een waarvan Kortenhorst een der commissarissen was) het reclamebedrijf 'Remaco', o.m. exploitante van gepachte gemeentelijke reclameborden, voor een groet bedrag aan een Duitse firma laten verkopen die 'Remaco' nadien hoofdzakelijk voor nationaal-socialistische propaganda had gebruikt. Na een uitgebreid onderzoek con cludeerde de procureur-fiscaal bij het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof in juni '47 dat niet het bewijs was geleverd dat de verkoop van 'Remaco' een strafbaar feit had opgeleverd - hij vond wèl dat met de belangen van het personeel geen enkele rekening was gehouden en dat 'uit dien hoofde de gestes van de verkopers uit moreel oogpunt afkeurenswaardig' waren geweest (brief, 16 juni 1947, aan de voorzitter van de Kamer voor Collaboratiezaken van het Tribunaal te Amsterdam, Doc II-673, a-Io). Ook voor een andere zaak werd Romme buiten vervolging gesteld: hij was in '44 gedelegeerd commissaris geweest van een tweede, onder de bedoelde schappij ressorterende onderneming, 'Hypsos', die tentoonstellingsmateriaal had ver vaardigd, zulks mede voor Duitse instanties. Romme's betrokkenheid bij de 'Remaco'-affaire werd in april '46 door een van de Amsterdamse accountants van het Nederlands Beheersinstituut ontdekt en deze zond de bezwarende gegevens onmiddellijk aan premier Schermerhorn toe. Voorzover bekend, besprak Schermerhorn ze slechts met Mansholt, althans: een jaar later, op 29

177 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

voortzetting van de RKSP zou aankondigen maar tegelijkertijd de oprichting van een Centrum voor Staatkundige Vorming zou bekendmaken dat de 'vernieuwing' van de partij in studie zou nemen - van dat Centrum werd hijzelf voorzitter, pater Stokman secretaris.

XCZou deze oplossing voor kritische katholieke jongeren voldoende aantrekkelijk zijn? Niet voor de Christofoor-groep maar wel voor de man tegen wie de meesten dier jongeren hoog opzagen: de Quay. Geweerd als minister, geweerd ook als bestuurslid van de Nederlandse Volksbeweging (daarop komen wij nog terug), besloot hij weer aansluiting te zoeken bij de katholieke 'zuil' die hij juist met de Volksbeweging overbodig had willen maken - daags voor de officiële oprichting van het Centrum verscheen in De Tijd een verklaring van de Quay en andere katholieke aanhangers van de Volksbeweging waarin zij zeiden aan de arbeid van het Centrum te willen deelnemen. De Quay werd prompt voorzitter van de commissie die het bestuur van het Centrum zou adviseren over de wijze van optreden van de katholieken in de politiek (in het zuiden had de Katholieke Staatkundige Vereniging zich inmiddels bij de RKSP aangesloten). Het advies van de commissie was een partij op(J.de geest stond. Over zijn noodlottige invloed op het beleid ten aanzien van de Republiek Indonesië zullen wij in hoofdstuk

april '47, schreefhij in zijn dagboek: 'Ook Mansholt was van dit zaakje op de hoogte. Wij hebben er beiden echter geen gebruik van gemaakt' (d.w.z. de gegevens niet publiekelijk uitgespeeld) 'omdat wij geloven dat dit soort methoden onwaardig is.' 1946 - 7 1947 (I970), P·477· Wij merken hierbij nog op dat in het katholieke kamp weinigen zo overtuigde voorstanders waren van de invoering van een corporatief bestel als Romme. Hij had in '4I een brochure doen verschijnen, waarin hij, zeker, de Duitse gelijkschakelingspolitiek had afgewezen, maar toch ook een door hem in 'jö geschreven rapport had aangehaald waarin stond dat het parlement als 'afzonderlijk het volk vertegenwoordigend orgaan' moest worden afgeschaft en vervangen door een welks leden de uit ondernemers en arbeiders bestaande corporaties zouden vertegenwoordigen. Later in de bezetting had Romme een herziene Grondwet opge steld (de tekst is onder de titel kort na de bevrijding gepubliceerd): de vertegenwoordigende lichamen moesten voor de helft uit standsaf gevaardigden bestaan en hun bevoegdheden moesten drastisch beperkt worden - zo wilde hij aan het 'parlement' het recht van amendement ontnemen. Romme is buiten kijf een man van grote bekwaamheid geweest Th. M. Bank noemt hem in zijn in '83 verschenen werk 'een leeuw in een partij van poezen' (p. I79)) alsook een groot parlementariër - maar dan niet in het ondemocratische (en dus niet-reële) parlement dat hem van '35 tot '45 voor

178 [PDF]
RKSP KVP

te richten die niet alleen voor katholieken zou openstaan, nl. een volkspartij: de Katholieke Volkspartij oftewel de KVP.

XCDe nieuwe naam werd eind december '45 geadopteerd.'

XCEr waren twee overwinnaars: pater Stokrnan die in overeenstemming met de denkbeelden van aartsbisschop de Jong de althans uiterlijk nieuwe KVP van de grond had gekregen, en Romme die 'oud' en 'nieuw' had weten te verzoenen - begin '46 kwam vast te staan dat hij, niet geheel conform zijn eigen wensen (zijn inkomen zou achteruitgaan en dat meende hij jegens zijn gezin moeilijk te kunnen verantwoorden), na de algemene verkiezingen voorzitter zou worden van de Tweede Kamerfractie der KVP en daarmee haar politieke leider.

XCToen Abraham Kuyper in 1879 tot voorzitter was gekozen van het toen opgerichte Centraal Comité van Anti-Revolutionaire Kiesverenigingen (in feite: de Anti-Revolutionaire Partij), had het eerste artikel van het ontworpen beginselprogram 'trots', schreven wij in Voorspel,'en niet zonder een zelfingenomenheid die anderen prikkelde', verklaard: 'De Anti-Revolutionaire of Christelijk-Historische richting vertegenwoordigt voorzoveel ons land aangaat, de grondtoon van ons volkskarakter, gelijk dit, door Oranje geleid, onder invloed der Hervorming omstreeks 1572 zijn stempelontving en wenst dit overeenkomstig de gewijzigde volkstoestand in een vorm die aan de behoeften van onze tijd voldoet, te ontwikkelen.' In deze formulering waren de begrippen 'anti-revolutionair' en 'christelijk-historisch' aan elkaar gelijkgesteld, maar in de decennia die volgden, kwam hier een tegenstelling tussen. De aristocraat jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman, evenals Kuyper een gereformeerde, ging zich in toenemende mate stoten aan Kuypers rechtlijnigheid en heerszucht - hij ging een groepering leiden, de Vrije Anti-Revolutionairen, waartoe niet alleen lidmaten van de door Kuyper in 1892 opgerichte Gereformeerde Kerken behoorden maar ook hervormden. Andere hervormden waren in die tijd lid van een groepering welke zich christelijkhistorisch noemde, en toen zij in 1908 samenging met de Vrije Anti

I Kort tevoren had het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond zijn naam gewijzigd tot de Katholieke Arbeidersbeweging oftewel de KAB.

179 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Revolutionairen, noemde het nieuwe verbond zich 'de Christelijk-Historische Unie'. Er was tussen ARP en CHU een godsdienstig verschil: de ARP was uitgesproken gereformeerd in Kuyperiaanse zin, de CHU meer algemeen-protestants. Er was óók een verschil in sociale basis: de ARP een partij van 'kleine luyden', de CHU eerder een van maatschappelijk hoger geplaatsten. Een zaak van nuances? Zo mocht het de buitenstaander voorkomen maar zo wàs het niet: de sfeer in beide partijen verschilde wezenlijk - terwijl de ARP'er afgestoten werd door het open karakter van de CHU, voelde de CHU'er zich niet aangetrokken door het bij uitstek gesloten karakter van de ARP.

XCDeze verschillen verhinderden niet dat beide partijen in de periode tussen de twee wereldoorlogen samen van alle toen optredende kabinetten deel uitmaakten, behalve dan van dat hetwelk in augustus '39 door de christelijk-historische voorman jhr. mr. D. J. de Geer werd gevormd - dat had wel een anti-revolutionair lid, Gerbrandy, maar deze had tegen de wens van de partijleiding de portefeuille van justitie aanvaard.

XCNa aarzeling van de zijde van de anti-revolutionaire voorman Colijn gingen ARP en CHU zich in de zomer van' 40 met gemeenschappelijke demonstratieve vergaderingen (zij werden spoedig verboden) krachtig en duidelijk verzetten tegen Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek. Binnen de CHU hield bovendien de voorzitter van de Tweede Kamerfractie, Tilanus, tot hij in oktober '40 als 'Indisch gijzelaar' werd opgepakt, het kader met schriftelijke voorlichting bijeen - binnen de ARP was sprake van een grootscheepse actie die tal van nieuwe krachten aan de partij deed toevloeien; zij had in. de lente van '41 haar ledental van ca. tachtigduizend tot omstreeks een kwart miljoen kunnen uitbreiden. Beide partijen werden in de zomer van '41 door de bezetter verboden - nadien was de ARP elandestien voortgezet, tot april' 43 onder leiding van de voorzitter van haar Tweede Kamer-fractie, de onbuigzame Jan Schouten. Het kan zijn dat Schoutens afwezigheid (hij zat, zoals al vermeld, uiteindelijk in het concentratiekamp Mauthausen gevangen) bevorderde dat sommigen in anti-revolutionaire kringen zich gingen afvragen of voortzetting van de ARP na de bevrijding nog wel zin had. Zeker, zij zou aanvankelijk weer naar voren moeten treden maar kon zij dan niet gaan streven naar vereniging met de CHU? Op dat standpunt stond vooral de hoofdredacteur van het hoofdzakelijk gereformeerde illegale blad Trouw, Bruins Slot - hij drong in Trouw in februari '45 op de vorming van 'een positief-christelijke partij' aan.

XCIn eerste instantie traden beide partijen na de bevrijding weer in de openbaarheid, de CHU overigens niet zonder grote moeite: ze had

180 [PDF]
ARP EN CHU

welgeteld acht-en-dertig gulden in kas en haar was haar in Den Haag verschijnend dagblad, De Nederlander, ontnomen.

XCDit blad was aanvankelijk een Kuyperiaans dagblad geweest - de Savornin Lohman had er zich in 1892 meester van weten te maken doordat een van zijn vermogende vrienden tersluiks meer dan de helft van de aandelen had opgekocht, waarna die vriend op een aandeelhoudersvergadering had weten te bereiken dat Lohman tot hoofdredacteur werd benoemd. In '41 was De Nederlander door de bezetter verboden - aan het einde van de bezetting stond vast dat het blad op grond van de Londense besluitwetgeving als het ware automatisch weer zou kunnen verschijnen. Opnieuwals dagblad van de CHU? Op dat punt ontstond verdeeldheid bi.nnen de raad van commissarissen van de vennootschap die De Neder/ander had uitgegeven: de president-commissaris, de Rotterdamse hoogleraar F. de Vries, en drie van de vijf commissarissen stonden op het standpunt dat de CHU haar bestaansrecht had verloren, en hoewel de statuten van de onderneming bepaalden dat De Nederlander op de grondslag stond van het program en de beginselen van de CHU, hadden zij besloten het meest invloedrijke lid van de vroegere commissie van hoofdredactie, mr. G. E. van Walsum, opnieuw te laten optreden, hoewel het hun bekend was dat deze, in '40-'41 secretaris van het hoofdbestuur van de CHU en tijdens de bezetting vertegenwoordiger van de partij in het Politiek Convent, het blad een bredere, niet-uitgesproken christelijkhi.storische grondslag wilde geven. Van Walsum was namelijk aanhanger geworden van de denkbeelden van de Nederlandse Volksbeweging en voelde zich bovendien zeer verwant met die voormannen van de Nederlandse Hervormde kerk welke de 'herkerstening' van Nederland in hun vaandel hadden geschreven - een, naar het leek, krachtige stroming, die zich evenwel na de bevrijding niet in een dagblad zou kunnen uiten. In de hongerwinter maakte van Walsum, die toen secretaris van de Rotterdamse Kamer van Koophandel was, het aan Tilanus (als gijzelaar ontslagen) duidelijk dat hij De Nederlander zoal niet van de christelijkhistorische beginselen dan toch van de Christelijk-Historische Unie wilde losmaken - Tilanus reageerde met te zeggen dat hij hem in dat gevalonmiddellijk een kort geding zou aandoen.

XCVan Walsum zette door. Onder de indruk van Tilanus aankondiging onderzocht hij in de laatste bezettingsmaanden of na de bevrijding wellicht Het Algemeen Handelsblad of De Telegraaf kon worden voortgezet op grondslag van de Volksbeweging en van de nieuwe richting onder de hervormden; dat bleek niet mogelijk. Het gevolg was dat hem, toen hij op vrijdag I I mei een vergadering van de Urgentieraad van de Algemene

181 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

Synode der hervormden bijwoonde, door Gravemeyer, Banning en anderen (onder wie de gedelegeerd-commissaris van de vennootschap die De Nederlander had uitgegeven) werd gezegd dat hij, de bezwaren van Tilanus ten spijt, dan toch maar met het blad de nieuwe koers moest inslaan. Prof. de Vries bleek het daarmee eens te zijn - deze en de gedelegeerd-commissaris benoemden op zaterdag 12 mei van Walsum tot hoofdredacteur en op maandag 14 mei (van Walsum had Tilanus inmiddels ingelicht) verscheen De Nieuwe Nederlander, '52ste jaargang, no. I4.743' - dat was een onjuiste, ja misleidende aanduiding.'

XCTilanus liet het niet tot een kort geding of een andere vorm van proces komen - 'dat kon ik niet opbrengen', zei hij later." Groot was zijn verbittering maar ontmoedigd was hij niet. 'Voorlopig', zo schreef hij enkele weken later aan een geestverwant, 'is mijn consigne: eerst terug naar de eigen organisatie en de eigen beginselen; daarna, wanneer de legers weer behoorlijk zijn opgesteld, kunnen we verder zien en handelen zoals we menen dat voor ons volksleven het best gehandeld kan worden.' 3

XCInderdaad, in de eerste maanden na de bevrijding werd de CHU opnieuwopgebouwd.

XCZo ook de ARP., maar dan met dien verstande dat in de eerste circulaire die op 22 mei uitging van diegenen die tot het einde toe het ARP-kader elandestien bijeen hadden gehouden, aangedrongen werd op een voorlopige heropbouw, 'die', aldus de circulaire, 'ruimte moet laten aan een vereniging of fusie met andere gelijkgezinde partijen, daar het een eis des tijds is dat alle positief-christelijke Protestantse Nederlanders in de politieke strijd voortaan één lijn trekken om zo mogelijk tot één politieke organisatie te geraken.' Dat laatste denkbeeld vond weerklank: in overeenstemming met de lijn die Bruins Slot in Trouw bleef aangeven, werd in veel plaatsen op gemeenschappelijke vergaderingen van ARP'ers en CHU'ers aangedrongen op de spoedige vorming van die ene partij" en kwamen er regionaal, o.m. in Friesland, comité's die de fusie van ARPJ.

1 Van Walsum moest er door een ander op gewezen worden dat het "iste jaargang' diende te zijn - hij ging toen na drie weken tot die nieuwe aanduiding over. 2 G. Puchinger: p. 243. 3 Brief, r r juni 1945, in a.v., p. 242. 4 Wat hier volgt, is gebaseerd op de studie van D. F. Bosscher: '(Niet) meer een Christelijke Volkspartij', opgenomen in het 1977 van het Studie en Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen van de Rijksuniversiteit Gro ningen. 5 Er waren in den lande ongeveer 400 christelijk-historische en ruim 600 anti-revolutionaire kiesverenigingen de bedoelde gemeenschappelijke vergade ringen vonden in bijna roo gevallen plaats.

182 [PDF]
ARP EN CHU

en CHU wilden bevorderen. Schouten zag dit alles met gereserveerdheid aan en hetzelfde deed Tilanus - aan die laatste was bij overleg met de hoofdbestuursleden en enkele andere vooraanstaanden uit de CHU gebleken dat een sterke groep het samengaan met de ARP, laat staan een fusie met haar, afwees en, mocht het toch tot dat samengaan of die fusie komen, een eigen partij zou oprichten. In de maanden augustus en september vonden enkele besprekingen plaats tussen delegaties van de besturen van de ARP en de CHU - die delegaties stelden begin oktober vast dat voorshands niet méér viel te bereiken dan 'federatieve samenwerking'. Nadien werd nagegaan of men tot de opstelling van een gemeenschappelijk verkiezingsprogramma en van een gemeenschappelijke kandidatenlijst kon komen. Geen succes, trouwens: binnen de CHU werd de weerstand tegen een samengaan met de ARP steeds sterker. Er vormde zich onder leiding van mr. dr. A. A. van Rhijn (die in Londen voorzitter van de Buitengewone Algemene Rekenkamer was geweest) een groep van een vijftigtalover het algemeen jongere christelijk-historischen van wie velen in de jaren '30 het nauwe samengaan van de CHU met de door Colijn gedomineerde ARP hadden afgewezen (zulks vooral op grond van het feit dat Colijn in zijn economisch-sociaal beleid de bakens niet tijdig had verzet), nu eerder door de Volksbeweging dan door de ARP werden aangetrokken en niets voelden voor de vorming van een 'positief-christelijke partij'. 'Wij willen', aldus een brief die de groep-van Rhijn begin december aan het hoofdbestuur van de CHU zond,

XC'zeer beslist zijn christenen, ook in de politiek. Maar wij moeten ons juist daarom op dit ogenblik niet opsluiten in een 'christelijk volksdeel', maar integendeelons geloof uitdragen. Geen separatisme, maar samenwerking. Geen isolement, maar zending. Niet conserveren, maar vernieuwen.' I

XCOok werd er in die brief op gewezen dat voor de toekomst de bij uitstek vooruitstrevende sociale politiek nodig was, waaraan de meer behoudende ARP geen medewerking zou verlenen.

XCVan het moment af dat duidelijk werd dat ARP en CHU hun zelfstandigheid zouden handhaven, had de ARP-leiding, beseffend dat vele anti-revolutionaire jongeren op de vorming van die ene christelijke partij gebrand waren, gehoopt dat de CHU als eerste duidelijk zou zeggen dat

XCI Aangehaald in D. F. J. Bosscher: Om de erfenis van Colijn. De ARP op de grens van twee werelden, 1939-1952

183 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

zij geen federatieve samenwerking, laat staan een fusie wenste. De CHU deed dat: eind februari '46 keurde haar eerste naoorlogse congres met nagenoeg algemene stemmen een resolutie goed waarin de fusie werd afgewezen en waarin het hoofdbestuur op het laatste moment de woorden 'federatieve samenwerking' had afgezwakt tot 'nauw contact'.

XCDe aanloop tot een fusie was mislukt.'

XCOns rest de op economisch gebied meest 'rechtse' partij: de Liberale Staatspartij de Vrijheidsbond.

XCDoor de impulsen die van haar voorzitter, prof. mr. B. M. Telders, waren uitgegaan, had zij in '40 een duidelijk anti-Duits standpunt ingenomen - Telders evenwel was in december '40 gearresteerd. Nadien hadden vooral de partijsecretaris mr. J. Rutgers en het Utrechtse bestuurslid mr. M. H. de Boer getracht de kaders bijeen te houden. Andere voor de oorlog prominente liberalen hadden zich evenwel passief opgesteld - niet liberale jongeren die o.m. het illegale blad Slaet op den Trommele hadden uitgegeven! Na de bevrijding bleek dat Telders kort tevoren in het Hiiftlingslager Bergen-Belsen was bezweken - de Boer werd waarnemend voorzitter. Hij deed zijn best maar kon de partij niet recht tot nieuw leven wekken. Er ging van de partijtop, goeddeels bestaande uit bejaarde, over het verleden treurende heren, weinig uit - het liberalisme, geassocieerd als het was met de sociale nood uit de jaren van de diepe crisis,Protestants-Christelijke Onderwijsraad gesproken maar het kwam geen stap dichter

1 Zulk een fusie mislukte ook op het gebied van het christelijk lager onderwijs, De besturen van de christelijke lagere scholen hadden geressorteerd onder twee organi saties: de meer orthodoxe Schoolraad voor de scholen met de Bijbel (in hoofdzaak gereformeerde scholen) en de hervormde Vereniging voor Christelijk Volksonder wijs, beide in 1890 opgericht, de tweede als reactie op de eerste. Konden die twee organisaties niet samensmelten en één Protestants-Christelijke Onderwijsraad vor men? Dat denkbeeld vond bij de leidende figuren van de Nederlandse Hervormde kerk die het gehele onderwijs, ook het openbare, op christelijke grondslag wilden plaatsen, geen steun. Men hoopte daar dat de genoemde Vereniging in het geheel niet zou terugkeren, maar die vlieger ging niet op: Tilanus, een der bestuursleden, riep het bestuur weer bijeen, werd voorzitter en bevorderde dat er weer richtlijnen naar de schoolbesturen uitgingen. Ook de Schoolraad voor de scholen met spoedig zijn normale activiteit. Wel werd nog tot in '46 over het plan tot oprichting van die ene

184 [PDF]
LIBERALEN

leek definitief gediscrediteerd te zijn en zelfs van het vooruitzicht dat algemene verkiezingen naderden, ging geen bezieling uit.

XCBegin '46 begon een groep jongeren, onder wie drs. H. A. Korthals (die in '40, toen de Nieuwe Rotterdamse Courant was gelijkgeschakeld, zijn functie als redacteur had neergelegd), zich te weren. Van oordeel dat de Liberale Staatspartij grondig vernieuwd, ja eigenlijk door een nieuwe liberale partij vervangen moest worden, nam zij contact op met de man die namens de werkgeversorganisaties de Stichting van de Arbeid had voorbereid: Stikker. De geestdrift dier jongeren trok deze aan, maar samen met hen een nieuwe partij oprichten? Hij aarzelde. Tilanus adviseerde hem door te zetten en de Leidse hoogleraar Cleveringa die in den lande een grote naam had, verklaarde zich bereid, achter de schermen als zijn adviseur op te treden. Het gevolg was dat Stikker samen met Korthals en enkele andere jongeren begin maart '46 een memorandum richtte tot het bestuur van de Liberale Staatspartij, inhoudend het verzoek om het veld te ruimen voor een nieuwe liberale formatie, 'de Vooruitstrevende Vrijheidspartij'. Het bestuur, zeer onder de indruk van het feit dat het Stikker tegenover zich had, zwichtte en verklaarde zich, voorzover gewenst, tot medewerking bereid. Er werd toen een manifest opgesteld (waarin het woord 'liberaal' niet voor kwam), er werd een Landelijk Comité gevormd (met o.m, Cleveringa en de voorzitter van de Rotterdamse Kamer van Koophandel, K. P. van der Mandele, als leden) en op 12 maart presenteerde zich een nieuwe partij: de Partij van de Vrijheid. Vier weken later moesten de kandidatenlijsten zijn ingeleverd van de partijen die op 17 mei aan de algemene verkiezingen wensten deel te nemen - 'ik had', schreef Stikker in zijn memoires, 'geen kandidaten, geen programma, geen statuten, geen secretariaat en geen geld.' 1

XCAl deze problemen werden opgelost: op 23 maart vond een eerste partijcongres plaats, op 30 maart werd samen met het bestuur en de algemene vergadering van de Liberale Staatspartij" vastgesteld wie kandidaten zouden zijn voor de Tweede Kamer, een partijprogramma werd geschreven, er kwam een commissie voor het ontwerpen van partijstatuten, een secretariaat werd ingericht in het kantoor van de Heineken Brouwerij te Amsterdam en Stikker kon voldoende geld lenen om met inschakeling van een bekend reclamebureau een verkiezingscampagne te organiseren die in totaal ca. f 200 000 zou kosten - bijna dit gehele bedrag was na de verkiezingen nog Stikkers persoonlijke schuld en die zou hij

I Stikker: p. 83. 2 Deze partij is in oktober '46 officieelontbonden.

185 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

slechts weten aan te zuiveren door een beroep te doen op het bedrijfsleven; de eigenaren van de Twentse textielbedrijven zouden zich daarbij naar verhouding het vrijgevigst betonen. Geen wonder! De export naar Indië was voor hen steeds van belang geweest en in een aan het bedrij fsleven gerichte brief waarin Stikker er op had gewezen dat financiële bijdragen aan de Partij voor de Vrijheid onder de post Reclame konden worden geboekt, had hij geschreven: 'Vergeet u vooral niet het grote belang dat de Nederlandse industrie heeft bij het behoud van Indië.' 1

XCEerder schreven wij dat het herstel van de politieke partijen en het op de achtergrond raken van de Nederlandse Volksbeweging processen zijn geweest die gelijk-op liepen maar die wij terwille van de duidelijkheid apart wilden beschrijven. De lezer heeft nu kunnen constateren dat in het eerste jaar na de bevrijding weer negen partijen naar voren kwamen: de CPN, de SDAP, de CDU, de Vrijzinnig-Democratische Bond, de SGP, de RKSP (hervormd tot Katholieke Volkspartij), de CHU, de ARP en ten slotte de Liberale Staatspartij (in de vorm van de Partij van de Vrijheid). Negen voortzettingen dus van formaties welke Nederland sinds de negentiende eeuw of sinds de periode tussen de twee wereldoorlogen had gekend - een herhaling ook van het historische onderscheid ('de antithese') tussen partijen die op een confessionele en die welke op een niet-confessionele grondslag stonden.

XCJuist die tegenstelling was het die de Nederlandse Volksbeweging had willen doorbreken.

Doorbraak?

XC

XCNederland had tijdens de bezetting een brede beweging gekend waarin de tegenstelling tussen confessionelen en niet-confessionelen geen rol had gespeeld: de Nederlandse Unie. Zij was door haar oorsprong in conflict geraakt met het Politiek Convent, doordat het Driemanschap dat haar had opgericht: mr. L. Einthoven, mr. J. Linthorst Homan en prof. de

1 Aangehaald in RA. Koole: 'Partijfinanciën en bedrijfsleven', in het (p. II4) van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen.

186 [PDF]
NEDERLANDSE VOLKSBEWEGING

Quay in hun eerste manifest op wens van de bezetter de begrippen 'Oranje' en 'onafhankelijkheid' niet hadden opgenomen waaraan de leiders van de zes grote democratische partijen 1 hadden willen vasthouden. Het Driemanschap, onderling verdeeld (Linthorst Homan had van hen drieën de grootste bereidheid getoond om aan de Duitsers concessies te doen), had allerlei initiatieven genomen die een aanpassing waren aan Duitse wensen (een aanpassing die vooralook in het onder hoofdredactie van de katholieke jongere G. Ruygers verschijnende weekblad De Unie was gepredikt), maar dat had niet verhinderd dat de Unie in '40 en '41 door honderdduizenden was gezien als een welkom tegenwicht tegen Musserts NSB en Arnold Meyers Nationaal Front; na haar opheffing in december' 41 waren van vroegere leden belangrijke illegale impulsen uitgegaan - zo was Ruygers een van de redacteuren geworden van het illegale blad Je Maintiendrai dat de denkbeelden van de Unie was blijven verkondigen.

XCEinthoven, Linthorst Homan en de Quay waren in '42 door de Duitsers gegijzeld en Einthoven en de Quay hadden behoord tot de groep van zeventien vooraanstaanden die in '42 en '43 in het gijzelaarskamp te St. Michielsgestel het program hadden opgesteld voor een nieuwe beweging, de Nederlandse Volksbeweging, die 'de antithese' diende te doorbreken." Van diegenen die wij tot dusver in dit deelnoemden, hadden naast de Quay en Einthoven ook Schermerhorn, ds. Banning, Brugmans, Lieftinck, Logemann en Wijffels tot de 'Heren Zeventien' behoord en wij willen hier nu de naam aan toevoegen van prof. dr. H. Kraemer, de Leidse hoogleraar in de geschiedenis en fenomenologie van de godsdienst, van wie, voordat hij gegijzeld werd, een sterke impuls was uitgegaan om de Nederlandse Hervormde Kerk weer een centrale plaats te geven in de samenleving.

XCWij hebben over die nieuwe, aan de Hervormde Kerk toegedachte functie al eerder geschreven en willen hier herhalen dat Kraemer en anderen, onder wie Banning en de secretaris van de hervormde Synode, Gravemeyer, van het begin van de bezetting af op een door de hervormde kerk te leiden 'herkerstening' van Nederland hadden aangedrongen. Daartoe moesten de kerkelijke gemeenten krachtiger opgebouwd worden en moest de kerk als geheel zich een nieuwe bestuursstructuur geven:hoofdzakelijk gebaseerd op de in '78 gepubliceerde studie van J. Th. M. Bank: Opkomst

I De RKSP, de ARP, de CHU, de Liberale Staatspartij, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de SDAP. 2 Wat wij over de Nederlandse Volksbeweging schrijven, is

187 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT vóór de bezetting hadden de Algemene Synode en het landelijk kerkbe

stuur: de Algemene Synodale Commissie, geen bevoegdheid gehad om aan de hervormde kerk als geheel aanwijzingen te geven - Gravemeyer had in het kerkelijk verzet tegen de bezetter die bevoegdheid geassumeerd, hetgeen door de meeste hervormde predikanten en kerkbesturen graag was aanvaard, welnu: die lijn moest na de bevrijding met beslistheid worden doorgetrokken. De nieuwe gecentraliseerde kerkorde werd verder voorbereid 1 en teneinde de hervormde kerk in staat te stellen, concrete antwoorden te geven op maatschappelijke vraagstukken, was een Hervormde Raad voor Kerk en Schoolopgericht (deze zou er naar gaan streven om het gehele onderwijs op algemeen-christelijke grondslag te plaatsen) en waren commissies gevormd die rapporten uitbrachten over de thema's 'Kerk en Arbeiders', 'Kerk en Boeren' en 'Kerk en Radio' (het vooroorlogs radiobestel moest verdwijnen - ook de radio moest algemeen-christelijk worden).

XCHet in St. Michielsgestel opgestelde program der Nederlandse Volksbeweging was aan de nieuwe, in de Hervormde Kerk naar voren gekomen denkbeelden verwant: het Nederlandse volk moest een eendrachtig, vanuit door protestanten, katholieken én humanisten aanvaarde algemeen-christelijke beginselen levend volk worden - die beginselen eisten nu opheffing van tegenstellingen als tussen confessionelen en nietconfessionelen, ondernemers en arbeiders, boeren en stedelingen. Zowel het kiesstelsel als het partijwezen moest worden hervormd, 'zodanig', aldus het opgestelde program, 'dat door een niet te groot aantal politieke partijen in de volksvertegenwoordiging vorm wordt gegeven aan de wezenlijke staatkundige tegenstellingen.' In het onderwij s en in het gehele bedrijfsleven moest de ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid worden gestimuleerd, de overheid moest alle 'zedenbedervende invloeden' weren en overgaan tot 'bestrijding van rassen-, klassen- en volkswaan' ; het gezin moest 'beveiligd' worden en alle ondernemingen, gegroepeerd in publiekrechtelijke bedrijfsschappen. moesten in die zin worden hervormd dat in de raden van commissarissen de aandeelhouders

1 Zij werd in de lente van '44 door de Algemene Synode goedgekeurd maar kon pas worden ingevoerd als zij, na in vergaderingen van de 44 kerkdistricten te zijn aanvaard, óók besproken was door een speciale Generale Synode. Die Generale Synode werd op 3I oktober I945, 'Hervormingsdag' (d.w.z. de dag waarop Maarten Luther in I517 zijn tegen de aflaat gerichte stellingen had aangeplakt aan de kerk in het Duitse Wittenberg), geopend in de Nieuwe Kerk te Amsterdam; het daar geopende beraad leidde er toe dat de nieuwe kerkorde na vele volgende vergaderingen in '5 I werd ingevoerd.

188 [PDF]
NEDERLANDSE VOLKSBEWEGING

en de arbeiders op gelijke voet zouden zijn vertegenwoordigd; voorts diende, teneinde te verhoeden dat de massale werkloosheid ooit zou terugkeren, een 'actieve conjunctuurpolitiek' te worden gevoerd; vèrgaande socialisaties waren wenselijk: van de Nederlandse Bank, 'indien noodzakelijk, ook van andere bank- en kredietinstellingen', van de mijnen, de energiebedrijven, de grote transportondernemingen, de grondstoffenkartels, de grote bouwondernemingen 'en dergelijke'. Verder moesten in de verhoudingen tot Indië en de West de in de 7 december-toespraak van de koningin vervatte beloften worden nagekomen en tenslotte diende het bevrijde Nederland de culturele betrekkingen met Vlaanderen en Zuid-Afrika te versterken en in zijn buitenlandse politiek actief mee te werken aan 'de internationale rechtsorde', zulks vanuit 'het besef dat Nederland een bijzondere roeping heeft te vervullen bij de bevordering van de gerechtigheid in de internationale samenleving en een taak als schakel in het cultuurleven der volkeren.'

XCIn het bevrijde Zuiden kwam de drang tot 'vernieuwing' op allerlei wijzen naar voren en werden de in het program van de Nederlandse Volksbeweging neergelegde denkbeelden vooral verkondigd in het daar uitkomend weekblad Je Maintiendrai dat, in combinatie verschijnend met Vrij Nederland en Christofoor, een grote oplaag kreeg (ca. 80000 exemplaren) en zijn verspreiders en propagandisten in hoofdzaak putte uit het oude kader van de Nederlandse Unie. Moest hier nu ook de Nederlandse Volksbeweging worden opgericht? De Quay vreesde dat zij, als men dat deed, een te specifiek katholiek karakter zou krijgen, en die vrees bleken Schermerhorn en de door deze geraadpleegde leiding van het illegale Je Maintiendrai te delen (het Bureau Inlichtingen had de Quay in staat gesteld met Schermerhorn contact op te nemen) - de Volksbeweging werd dus voorlopig niet opgericht. Die terughoudendheid werd door de redactie van het weekblad Je Maintiendrai als noodlottig beschouwd - zij was het die, vooral op aanraden van Brugmans (die zich in de leiding van het illegale Je Maintiendrai tegen het aan de Quay uit te brengen advies had uitgesproken en nadien naar het zuiden was ontsnapt) in het nummer van 28 april een oproep plaatste: 'Wij starten'; nu werd aangedrongen op het vormen van plaatselijke Volksbewegingsgroepen.

XCEen week later was heel Nederland bevrijd.

XCDaar werd in het midden mei verschijnend bevrijdingsnummer van het illegale Je Maintiendrai het 'Manifest van de Nederlandse Volksbeweging' gepubliceerd (een samenvatting van het program dat pas in september gepubliceerd zou worden) - een manifest dat door drie-en

189 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

onder het Driemanschap in de Nederlandse Unie zeer actief waren geweest (onder die vijf Ruygers, de sociaal-democraat J. G. Suurhoff en de vroegere voorzitter van de Onafhankelijke Socialistische Partij, P. J. Schmidt), acht die vóór '40 bekende aanhangers van de RKSP, de ARP, de CHU (van Walsum) of de SDAP waren geweest, drie (nog niet genoemde) aanhangers van de vernieuwingsbeweging in de hervormde kerk (onder wie ds. Buskes) en nog negen anderen, onder wie F. J. Goedhart, in '40 uitgever van de Nieuwsbrief van Pieter 't Hoen, van begin '41 af (met een onderbreking door zijn gevangenschap) een van de redacteuren van Het Parool. Bij die eerste drie-en-dertig voegden zich spoedig twaalf anderen, tot wie prof van der Leeuwen dr. J. R. M. van den Brink behoorden alsmede een voorman van de Vrijzinnig-Democratische Jongeren-Organisatie, ir. A. Vondeling.

XCVelen van deze ondertekenaars waren aanwezig, toen op 24 mei in Amsterdam de Nederlandse Volksbeweging officieel werd opgericht. Schermerhorn werd er tot eerste, Banning tot tweede voorzitter gekozen maar uit het bestuur werd de Quay geweerd - geweerd, omdat verscheidenen van de ondertekenaars (Goedhart die de Nederlandse Unie van meet af aan scherp had bestreden, uitte zich het felst) van mening waren dat de leden van het Driemanschap niet eerder weer naar voren zouden mogen treden dan nadat hun beleid in de periode '40-'41 was onderzocht; kwam dat onderzoek (Goedhart verwachtte dat niet) tot de conclusie dat zij zich als goede vaderlanders hadden gedragen, dan zou ook de Quay in de Volksbeweging een vooraanstaande plaats kunnen innemen.

XCDe Volksbeweging stuitte aanstonds op weerstanden. Trouw wees haar af en in Het Vrije Volk werd (geheel in overeenstemming met de inzichten van Drees) opgemerkt: 'Van het democratisch-socialistische volksdeel behoeft men niet te verwachten dat het terwille van de eenheid bereid zal zijn met Jan en Alleman samen te werken.' 1 InDe Volkskrant uitte Romme zich gereserveerd, zij het niet onwelwillend.

XCSteun kwam er in zoverre uit hervormde kring dat de Urgentieraad van de Synode in de diensten op Pinksterzondag 19 mei een door Banning ontworpen Boodschap had laten voorlezen" die nauw bij de denkbeelden van de Volksbeweging aansloot; daarin had 'de christelijke kerk' tot 'heel het Nederlandse volk' o.m. gezegd: 'Bouw uw sociale levenJ.

I Aangehaald in Th. M. Bank: p. 60. 2 Tekst in p. 6-7.

190 [PDF]
NEDERLANDSE VOLKSBEWEGING

op de grondslag der christelijke gerechtigheid en der onderlinge verantwoordelijkheid' - zij had voorts 'in naam dezer gerechtigheid krachtige maatregelen tegen alle oorlogswinst en vermogensaanwas tijdens en ten gevolge van de oorlog' gevraagd en er bij 'heel het volk, in het bijzonder bij werkgevers, kapitaalbezitters en arbeiders' op aangedrongen,

XC'dat zij niet zullen terugkeren tot de schrijnende klassentegenstellingen en felle klassenstrijd van het verleden, maar alle krachten zullen inspannen tot een rechtsorde van de arbeid, waarin de arbeider als verantwoordelijk medewerker wordt erkend en zijn bestaanszekerheid is gewaarborgd'

XCvooral 'de vloek en de schande der werkloosheid' moesten voorkomen worden.

XCHoe wilde de Volksbeweging nu haar program verwezenlijken?

XCZij had zich van meet af aan als een politieke partij kunnen opwerpen maar dat zou betekenen dat zij zich tegenover andere partijen plaatste als de SDAP, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de CHU die aan hun heropbouw waren begonnen. De meesten, onder wie Banning, voelden daar niets voor - er was aan de Volksbeweging een andere, meer algemene en naar de opvatting der betrokkenen belangrijker functie toegedacht: niet naast maar via de partijen moest zij de door haar nagestreefde 'vernieuwing' bewerkstelligen. In een uitgebreide 'Algemene Toelichting' op het program I werd terzake verklaard:

XC'De door tallozen in ons land gewenste eoncentratie der partijen zal, naar onze mening, tot stand moeten komen op de grondslag van de keuze voor of tegen het personalistische socialisme. De vorm dezer eoncentratie ligt verborgen in de toekomst'

XCanders gezegd: niet de Nederlandse Volksbeweging zou die eoncentratie zijn.

XC'De eoncentratie zelf voor te bereiden is een der taken onzer Volksbeweging .. Wij begeren niet anders dan deze arbeid, die wij 'grondwerk' zouden willen noemen, te kunnen verrichten in goede verhouding met die politieke partijen die op democratische grondslag staan ... Wij hopen op een ontwikkeling en gezondmaking van het politieke leven van binnen uit, dus vanuit de belangrijkste partijen die, het beginsel van het personalistische socialisme aanvaardend, tot een radicaal nieuwe groepering komen.'

XCI Program en toelichting zijn in de zomer van '45 als brochure van de Volksbeweging verschenen.

191 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCHet was alles bijeen een 'reusachtige arbeid' maar Nederland mocht zich gelukkig prijzen dat het daarbij 'in Oranje de steun zal vinden als de vertolker van al hetgeen edel en waarlijk groot is in de geschiedenis van ons vrije volk.'

XCDe Nederlandse Volksbeweging zou dus geen partij zijn maar een op de bestaande partijen inwerkende geestelijk-culturele 'beweging'. Dat uitgangspunt werd midden september '45 op het eerste congres (de 'Constituerende Vergadering') niet zonder strijd goedgekeurd: een minderheid wenste dat de NVB onder alle omstandigheden met een eigen lijst aan de verkiezingen zou gaan deelnemen. Het punt kwam niet in stemming en wat tenslotte met algemene stemmen werd aanvaard was een speciaal door Banning (hij werd in plaats van Schermerhorn de nieuwe eerste voorzitter) voorbereide resolutie waarin werd verklaard dat de Volksbeweging geen politieke partij zou worden, 'omdat zij nadrukkelijk haar wezenlijk sociaal-pedagogische taak wenst te vervullen', maar dat zij zou gaan toewerken naar de stichting van 'een brede volkspartij met personalistisch-socialistische doelstellingen' (het woord 'personalistisch' was op voorstel van de Quay ingevoegd) - van die partijen die in die brede volkspartij dienden op te gaan, werd nu reeds gevraagd dat zij een gemeenschappelijk verkiezingsprogram en een gemeenschappelijke kandidatenlijst zouden opstellen; werd dat afgewezen, dan zou een uit de Volksbeweging voortgekomen comité met een eigen lij st uitkomen.

XCToen dit eerste congres werd gehouden, had het bestuur van de Volksbeweging al een eerste bespreking gevoerd met Drees en Vorrink voor de SDAP (die beiden betwijfeld hadden of zij met figuren als Romme en Ruygers in één formatie konden gaan zitten), met Witteman voor de RKSP (die gezegd had dat deze in elk geval zou terugkomen) en met Tilanus voor de CHU (die had aangekondigd dat zijn partij in stand zou blijven). Een gering succes dus. Eind september verklaarde een delegatie van de Vrijzinnig-Democratische Bond zich tot verder contact bereid, Oud overigens met aarzeling. Begin oktober zei Drees in een tweede bespreking dat hij wel 'een brede volkspartij' maar niet een gemeenschappelijke kandidatenlijst wenste - een week later lag de hele opzet in duigen toen De Volkskrant bekendmaakte dat de door het katholieke Centrum voor Staatkundige Vorming ingestelde commissiede Quay de uitspraak had gedaan dat er weer een katholieke partij moest komen. De Quay! Een van de belangrijkste initiatiefnemers tot de Volksbeweging! De anderen voelden zich door hem in de steek gelaten, ja verraden.

192 [PDF]
OPRICHTING VAN DE PVDA

XCTeneinde nog iets van de oorspronkelijke opzet te redden werd door het bestuur van de Volksbeweging een Studiecommissie Politieke Partijen opgericht. Van haar besprekingen hielden de ARP en de CHU zich verre en de RKSP was er slechts door enkele toehoorders vertegenwoordigd - deel namen wèl delegaties van de SDAP, van de VrijzinnigDemocratische Bond en van de (kleine) Christelijk-Democratische Unie en bij die drie voegden zich begin december een delegatie van de Christofoor-groep en enkele woordvoerders van christelijk-historischen die met de CHU wilden breken, zoals van Walsurn. In het beraad werd toegewerkt naar de vorming van een nieuwe, in de gegeven omstandigheden hoofdzakelijk op de SDAP gebaseerde partij, een 'Partij van de Arbeid'. Die vorming stuitte op moeilijkheden: de SDAP'ers zagen het terwille van het vasthouden van hun aanhang als noodzakelijk dat de traditionele partijsymbolen: de rode vlag en het lied 'de Internationale', gehandhaafd werden en dat de nieuwe partij lid zou worden van de socialistische Tweede Internationale - de anderen gingen hier pas eind december mee akkoord, nadat inzake de vlag een door Drees bedacht compromis was voorgesteld: de Partij van de Arbeid zou in Nederland een nieuwe vlag krijgen en de rode slechts bij internationale contacten gebruiken. Was toen alles in kannen en kruiken? Neen, er restten nog twee vragen: wat zou de positie zijn van Het Vrije Volk en hoe zou het bestuur van de nieuwe partij zijn samengesteld? Hier werd men het op 2 februari over eens: Het Vrije Volk zou niet worden 'opgedrongen aan leden die een blad met een andere strekking' (de Nieuwe Nederlander bijvoorbeeld) 'onontbeerlijk achten', en het bestuur van de Partij van de Arbeid zou twintig leden tellen: negen die afkomstig zouden zijn uit de SDAP, vier uit de Vrijzinnig-Democratische Bond (Oud en Joekes werden twee van die vier), twee uit de CDU, twee (onder wie toch Ruygers) uit de Christofoor-groep, twee die diegenen zouden vertegenwoordigen ('de daklozen') die zich na de bevrijding niet bij enige politieke partij hadden aangesloten maar nu wel bereid waren, met de Partij van de Arbeid in zee te gaan (dat gold o.m. voor de Z.g. Parool groep' ), en tenslotte, als twintigste, Schermerhorn.

1 Belangrijkste woordvoerder van die groep was Goedhart. Hij had gehoopt, na de bevrijding hoofdredacteur van te worden en meende daar ook een als het ware historisch recht op te hebben, maar tot zijn diepe teleurstelling en gegriefdheid achtte het bestuur van de Stichting van Heuven Goedhart (die pas in '43 voor het illegale was gaan schrijven) kapabeler. Van Heuven Goedhart van zijn kant weigerde enkele maanden lang de hem aangeboden functie: hij meende dat zijn

193 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCNu moesten al deze compromissen aan de drie erbij betrokken politieke partijen: SDAP, Vrijzinnig-Democratische Bond en CDU, worden voorgelegd; deze zouden, de compromissen aanvaardend, zichzelf moeten opheffen.

XCDe partijcongressen waarop hiertoe besloten moest worden, vonden op 7 en 8 februari plaats.'

XCDe CDU besloot slechts met een kleine meerderheid van stemmen om in de Partij van de Arbeid op te gaan (de minderheid achtte de nieuwe partij niet socialistisch genoeg), maar bij de Vrijzinnig-Democratische Bond was de stemverhouding 143 stemmen vóór, I I tegen - Oud was blijven aarzelen maar toen hij zei dat hij die aarzeling had overwonnen, gaf dat de doorslag. Op het SDAP-congres bleek niets van verdeeldheid: Vorrink zou de voorzitter worden van de nieuwe partij welker totstandkoming zoveel aan Banning te danken had en die ook door Drees geheel was aanvaard (met twijfel evenwel of Oud binnen de rijen van de Partij van de Arbeid zou blijven) - het congres had geen behoefte om hooggeachte voormannen als dezen dwars te zitten. Tenslotte kwam op 8 februari ook de groep der 'daklozen' bijeen - ook zij besloot, tot de PvdA toe te treden.

XCZo kon dus het congres ter oprichting van de nieuwe partij op 9 februari (een zaterdag, niet een zondag!) plaatsvinden, zulks in de grote zaal van het Hotel Krasnapolsky te Amsterdam." Banning trad er als voorzitter op en hield een hooggestemde openingsrede: 'Er wordt vanaf vandaag een nieuw hoofdstuk geschreven in het boek der geschiedenis ... Naar ons aller overtuiging is de PvdA diep verbonden met de reële krachten van de maatschappij in overgang uit het kapitalisme naar een vorm van socialisme.' Na hem spraken Lieftinck (die mèt van Walsum uit de CHU overging naar de PvdA), een woordvoerder voor de CDU, ]oekes, Ruygers, Goedhart (die o.m. zei dat 'de Indonesische kwestie binnen het

kwaliteiten beter tot hun recht zouden komen als hij een benoeming kreeg als gezant - een functie die hem, ijdel als hij was, zeer aantrok. Er was maar één minister die hem graag als gezant zag optreden: de Booy; alle overigen voelden niets voor zodanige benoeming. In arren moede aanvaardde van Heuven Goedhart toen per I september het hem aangeboden hoofdredacteurschap. Vermelding verdient nog dat Vorrink onmiddellijk na zijn terugkeer uit Duitsland nog met zijn gestreepte con centra tie kampkleding aan getracht had, diegenen die er toe te bewegen van en één groot socialistisch dagblad te maken dat was geweigerd. I Het congres van de SDAP begon al op de 6de. 2 Het verslag van het congres is als brochure gepubliceerd onder de titel:

194 [PDF]
OPRICHTING VAN DE PVDA

Nederlandse Rijksverband' moest worden opgelost) en Vorrink; deze laatste onderstreepte dat de nieuwe partij met alle kracht haar program (goeddeels aansluitend bij dat van de Volksbeweging) moest trachten te verwezenlijken, maar, zei hij, 'wij zullen dat natuurlijk alleen in de volle omvang kunnen doen, wanneer wij bij de verkiezingen een meerderheid verwerven.' Drees, die ook als spreker optrad, uitte zich iets voorzichtiger, over de PvdA zeggend: 'Wij zijn niet zo optimistisch dat wij haar bij deze eerste verkiezingen een meerderheid voorspellen, maar wij zullen er ons best voor doen.'

XCWat had de Nederlandse Volksbeweging nu bereikt?

XCEr wàs een nieuwe partij opgericht, maar toch bij lange na niet die tot welker vorming zij had opgeroepen. De 'antithese' was niet overwonnen, immers: het katholieke volksdeel had zijn eigen partij behouden en op het protestantse zouden de ARP en de CHU (alsook de SGP) een beroep blijven doen. Waren er voorts tekenen dat de Volksbeweging, haar actie voortzettend, alsnog zou kunnen bevorderen dat Nederland de 'antithese' de rug zou toekeren? Dat hing van de uitslag der komende algemene verkiezingen af: zou dan blijken dat de ARP en de CHU een groot deel van hun aanhang hadden verloren en dat het aantal van de op de nieuwe Katholieke Volkspartij uitgebrachte stemmen ver zou achterblijven bij dat hetwelk de RKSP placht te verwerven, dan was mogelijk dat de confessionele partijen gestadig verder aan kracht zouden inboeten. Nodig was dan wèl dat van de Volksbeweging alom in den lande een sterke invloed zou uitgaan - als zij de actieve steun had van honderdduizenden Nederlanders, dan zou dat niet zonder effect blijven.

XCWelnu: niets wees er op dat zij die steun zou krijgen.

XCZij was in '45 en in de eerste maanden van '46 nauwelijks van de grond gekomen. De Nederlandse Unie had een massaal karakter gedragen maar de Volksbeweging had slechts een geringe aanhang gekregen - de Quay's terugkeer naar het katholieke kamp had bevorderd dat zij in het zuiden des lands in elkaar was gezakt; ook elders was haar ledenaantal beperkt gebleven. Er waren eind '45 slechts ca. vijftienduizend leden - de beweging, van meet af aan organisatorisch zwak, had toen een schuld van meer dan f lOO 000. Arbeiders, boeren en neringdoenden waren er onder die leden nauwelijks, wèl hoge ambtenaren, onderwijzers, leraren, hoogle

195 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

raren, kooplieden, ondernemers en vertegenwoordigers van de vrije beroepen, anders gezegd: ontwikkelden van heel verschillende maatschappelijke herkomst die, tezamen genomen, in de samenleving geen kracht van betekenis waren. I Wat restte de beweging toen de Partij van de Arbeid was opgericht? Eind februari besloot zij haar voorlichtende taak voort te zetten; daartoe werd een reeks van commissies ingesteld. Wij willen hieraan, even de voor dit hoofdstuk geldende tijdsgrens overschrijdend, toevoegen dat de beweging na de algemene verkiezingen van mei' 46 bleef bestaan, zij het als groepering zonder reële invloed. In november' 47 2 stelde het bestuur voor, de Volksbeweging op te heffen - het congres van de beweging besloot, haar in te voegen in een volgens de denkbeelden van Brugmans te vormen Personalistische Unie, die bedoeld was als een met de Britse Fabian Society te vergelijken studiegenootschap. Die Unie kwam niet van de grond en toen de Volksbeweging in '51 van het toneel verdween, was een in '49 opgericht Gesprekscentrum het enige dat van de met zoveel enthousiasme en bezieling begonnen opzet restte.

XCDe 'doorbraak' waarvoor de beweging die geen beweging werd, zich had ingezet, was mislukt.

XCSchrijvend over het herstel van de politieke partijen en over de Nederlandse Volksbeweging hebben wij maar weinig namen genoemd maar de lezer dient in het oog te houden dat het hier ontwikkelingen betrof, waaraan duizenden persoonlijk aandeel hadden: diegenen namelijk die vóór de bezetting politiek actief waren geweest en zich, voorzover zij in leven waren gebleven, als bestuurders en propagandisten van gewesten en afdelingen gingen inzetten voor de heropbouw van hetzij hun oude partijen: de CPN, de SDAP, de CDU, de Vrijzinnig-Democratische Bond, de CHU, de ARP en de SGP, hetzij de twee nieuwe: de tot KVPdat de voortzetting was van het Londense Vrij Nederland.JM en De Stem gingen in '48 in het 'Nederlandse'

1 In de zomer van '45 bevond zich onder de ruim driehonderdveertig van de ruim twaalfhonderd leden van het gewest-Den Haag, wier aanmeldingsformulieren be waard zijn gebleven, welgeteld één handarbeider. 2 Het weekblad van de Volksbe wegingJe was toen gefuseerd met het weekblad

196 [PDF]
POLITIEKE ACTIVITEIT

getransformeerde RKSP, de tot Partij van de Vrijheid getransformeerde Liberale Staatspartij. Naast de activiteit van die kaders was er sprake van activiteit van de gewone leden, van wie velen verheugd waren de partijvergaderingen weer te kunnen bijwonen en deel te nemen aan de discussies. Er was weer sprake van een intensief partijleven - opgewekt vooral daarom omdat een ieder wist dat de grote krachtproef naderde: de algemene verkiezingen. Wat voordien aan onderlinge gesprekken gevoerd en aan besprekingen gehouden was, vond in zoverre plaats in onzekerheid dat niemand wist hoe, als het op stemmen aankwam, de kiezers zouden oordelen. Zouden zij getuigen van de behoefte om met Nederland een nieuwe weg in te slaan of zou blijken dat er in de bijna negen jaar die sinds de vorige algemene verkiezingen waren verstreken, geen wezenlijke wijziging was gekomen in hun politieke voorkeuren?

XCNiemand wist het. Het enige dat vaststond was dat Nederland na die verkiezingen weer een volwaardig parlement zou hebben. Zeker, er waren voordien successievelijk een Tijdelijke en een (met medewerking van de illegaliteit aangevulde) Voorlopige Staten-Generaal geweest, maar dat waren noodcolleges, onvermijdelijk met zekere willekeur tot stand gekomen (voor de Tijdelijke Gemeenteraden gold hetzelfde); zij hadden beraadslaagd en zich over het regeringsbeleid uitgesproken maar niet met het gezag dat de normaal gevormde Staten-Generaal toekwam. Wij kunnen ze desondanks niet voorbijgaan en zulks vooral daarom niet omdat zich in de gehele ontwikkeling van Tijdelijke tot Voorlopige en van Voorlopige tot 'gewone' Staten-Generaal het proces voltrok dat wij reeds enige malen aanstipten: de uitschakeling van de politieke invloed der illegaliteit.

De nood-gemeenteraden en het nood-parlement

XC

XCNederland kende voor de oorlog (en kent sinds '46 opnieuw) gemeenteraden, Provinciale Staten en de uit Eerste en Tweede Kamer bestaande Staten-Generaal. Zij werden (en worden) alle, behalve de Eerste Kamer, door verkiezingen op basis van het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen samengesteld - de Eerste Kamer door verkiezing door de leden van de Provinciale Staten.

XCLandsbestuur en gemeentebestuur waren steeds belangrijker geweest dan het provinciaal bestuur - vandaar dat na de bevrijding wèl naast de

197 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT dagelijkse besturen van de gemeenten die van de provincies, de Gede

puteerde Staten, werden hersteld', maar niet de Provinciale Staten die, anders dan de Staten-Generaal en de gemeenteraden, slechts enkele keren per jaar plachten bijeen te komen. Bij de gemeenten lag dat anders: niet alleen bepaalde de Grondwet in artikel 152 dat de gemeenteraden 'aan het hoofd der gemeente' stonden, maar bovendien werd terecht gemeend dat waar de burgerij in het dagelijkse leven zo veel met het doen en laten van de gemeentebesturen te maken had, die besturen kwalijk het klankbord van een, hoe onvolkomen ook, voor de burgerij optredend lichaam konden missen. Uitgaande van het beginsel dat de 'oude' vertegenwoordigende lichamen niet automatisch weer in functie mochten treden, moest voor die gemeenteraden een noodoplossing worden gevonden. Als minister van binnenlandse zaken in Gerbrandy's derde kabinet had Beel er een bedacht: medio april '45 had het wetsbesluit F 45 bepaald dat elke burgemeester minstens drie vertrouwensmannen moest aanwijzen; dezen zouden, rekening houdend met 'de voornaamste geestelijke en maatschappelijke stromingen' in de gemeente, een kiescollege samenstellen dat driemaal zoveelleden moest tellen als de vroegere gemeenteraad; de samenstelling van dat college moest door de burgemeester worden goedgekeurd en vervolgens door de commissaris van de koningin die het zijnerzijds eerst met een commissie van vijf vertrouwensmannen moest bespreken"; waren al die goedkeuringen verworven, dan zou het kiescollege de leden van de Tijdelijke Gemeenteraad kiezen en die Raad zou binnen een maand moeten overgaan tot de verkiezing van wethouders.

XC1 De samenstelling van de provinciale en gemeentebesturen geschiedde op grondslag van het op 5 september '44, 'Dolle Dinsdag', door de koningin ondertekende wetsbesluit E 86. Dat bepaalde dat de door de koningin benoemde, op 10 mei '40 in functie zijnde commissaris der koningin bij koninklijk besluit opnieuwals cornrnissaris kon gaan fungeren; een waarnemer kon door het Militair Gezag of de minister van binnenlandse zaken voorgesteld worden; alle 'oude' gedeputeerden zouden weer in functie treden, voorzover de betrokkenen niet 'fout' waren of voor zuivering in aanmerking kwamen. Burgemeester werd in beginsel wie op 10 mei '40 burgemeester was geweest; was dat niet mogelijk of niet wenselijk, dan trad de oudste wethouder als burgemeester op, maar de commissaris der koningin, het Militair Gezag en de minister van binnenlandse zaken zouden ook heel andere personen als waarnemend burgemeester kunnen aanwijzen; als wethouders zouden in beginsel de 'oude' wethouders optreden, met recht van ingrijpen louter van de commissaris der koningin.

XCWelke moeilijkheden uit deze regeling voortvloeiden, zullen wij in hoofdstuk 4 ('Zuivering') beschrijven. 2 De bepaling ten aanzien van de goedkeuring door de burgemeester verviel in november '45 in die gevallen waarin de drie vertrouwensmannen met algemene stemmen tot hun voorstel

198 [PDF]
NOODGEMEENTERADEN

XCEen rijkelijk ingewikkelde regeling! Zij week in zoverre van de eerder in Londen getroffen regeling, E II9, af dat daarin bepaald was dat in beginsel de leden van de 'oude' gemeenteraad zouden terugkeren - Beel had, met volledige instemming van de koningin, een andere, in de richting van de 'vernieuwing' gaande opzet gekozen waarin niet van 'staatkundige' maar slechts van 'geestelijke en maatschappelijke stromingen' was gesproken. Vage termen! Men had er niet veel houvast aan en in de meeste gevallen zochten de burgemeesters, de kiescolleges samenstellend, aansluiting bij de politieke stromingen die de samenstelling van de 'oude' gemeenteraad hadden bepaald, anders gezegd: in feite werd eerder het wetsbesluit E 119 dan het wetsbesluit F 45 toegepast. Voorschrift bij dat alles was dat er in elke gemeente, behalve in die welke door de oorlog zwaar waren getroffen en waarheen een groot deel van de ontheemde bevolking nog niet had kunnen terugkeren, vóór eind oktober '45 een Tijdelijke Gemeenteraad moest zijn. In de raden die tot stand kwamen, ontbraken veelal de anti-revolutionairen: de ARP had elke vorm van medewerking aan de door haar ongrondwettig geachte regeling afgekeurd en een groot deel van de anti-revolutionaire kiesverenigingen hield zich aan deze richtlijn. In die gevallen werden veelal in de Tijdelijke Gemeenteraden evenveel zetels onbezet gelaten als de ARP in de 'oude' gemeenteraden had gehad. De feitelijke gang van zaken werd ook in zoverre eenvoudiger dat vele kiescolleges niet tot verkiezingen overgingen: in onderling beraad van enkele gezaghebbende leden der colleges werd de lijst opgesteld van diegenen die van de Tijdelijke Gemeenteraad deel zouden uitmaken, en die lijst werd dan en bloc goedgekeurd.

XCBehalve in Den Haag waar ongeveer een derde van het kiescollege van honderdvijf-en-twintig leden bestond uit personen die uitdrukkelijk geen enkele partij vertegenwoordigden, vormden de vooroorlogse politieke krachtsverhoudigen de basis voor de samenstelling der kiescolleges - zulks betekende dat, met enkele afwijkingen (de zetels van de NSB'ers werden aan anderen toebedeeld), die vooroorlogse verhoudingen ook in de Tijdelijke Gemeenteraden duidelijk tot uiting kwamen, zij het dat hier en daar de fracties zichzelf aanvulden met vooraanstaande illegale werkers. Men kon wellicht van een zekere verjonging en verlevendiging spreken maar niet van enige 'vernieuwing'.'

I Vermeldenswaard is hoe er in Rotterdam werd gehandeld. Hoewel het de illegaliteit bekend was dat van burgemeester Oud generlei verzetsimpulsen waren uitgegaan, had

199 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCLandelijk kon namens de illegaliteit slechts de GAC (Grote Adviescommissie der Illegaliteit) invloed uitoefenen. In die GAC waren ten tijde van haar oprichting, begin juli '44, negentien illegale organisaties vertegenwoordigd geweest: acht die zichzelf tot de 'linker-sectie', zeven die zich tot de 'midden-sectie', vier die zich tot de 'rechter-sectie' hadden gerekend.' Nadien waren in het samenwerkingsverband (waar het Vaderlands Comité en de OD die buiten de secties bleven, ook toe behoorden) enkele wijzigingen aangebracht: Katholiek Kompas (een illegaal blad dat niet meer uitkwam) was geschrapt, de 'Natura'-organisatie, het Belastingverzet, de Oorlogspleegkinderen-commissie, de Centrale Inlichtingendienst en een van de Amsterdamse Z.g.'Vrije Groepen' (de groep

XCdeze bij zijn wederoptreden als burgerneester (zulks conform een besluit van het College van Vertrouwensmannen) bij het gros van de burgerij groot gezag. Hij stelde eind mei een Raad van Advies in van vijftien leden; de vier 'oude' wethouders legden hun portefeuilles neer en het werk van elk hunner werd door drie leden van de Raad van Advies overgenomen - de resterende drie stonden Oud terzijde. Formeel werden nadien alle besluiten door Oud genomen (dit alles was lijnrecht in strijd met de Gemeentewet maar Beel legde er zich bij neer). 'Wij moesten', vertelde Oud zeven jaar later aan de Enquêtecommissie, 'als burgemeesters de kiesmannen aanwijzen. In Rotterdam waren het er honderdvijf-en-veertig. Toen heb ik uit die Raad van Advies een paar gehaald, met wie ik heb gepraat en met wie ik heb afgesproken: laten wij als basis nemen de cijfers van de laatste gemeenteraadsverkiezingen van vóór de oorlog' (1939) ... 'Er hadden een paar NSB'ers of quasi-NSB'ers in de raad gezeten; de op hen uitgebrachte stemmen hebben wij gegeven aan de communisten, maar verder hebben wij op die basis een verdeling gemaakt. Toen' (d.w.z. toen in feite al was vastgesteld hoe de Tijdelijke Gemeenteraad er uit zou zien) 'hebben wij een publikatie gedaan waarbij groepen die bepaalde maatschappelijke stromingen vertegenwoordigden, gelegenheid werd gegeven, kandidaten voor het kiescollege aan te bevelen. Het kwam er op neer dat wij praktisch van alle politieke partijen aanbevelingen hebben gekregen, met uitzondering van de Anti-Revolutionaire Partij ... Van een afzonderlijke groep anti-revolutionairen heb ik echter wèl een lijst ontvangen. Wij hebben op de basis van de cijfers van 1939 het kiescollege samengesteld en bij enkele kandidaatstelling zijn de leden van de Tijdelijke Gemeenteraad gekozen.' (Getuige Oud, Enq., dl. VII c, p. 668.) I Linker-sectie: de Raad van Verzet, Het Parool, Vrij Nederland,je Maintiendrai, Chris tofoor, Katholiek Kompas, De Vrije Katheder en De Vrije Kunstenaar.

XCMidden-sectie: het Medisch Contact, het Nationaal Comité, het Nationaal Steunfonds, de Persoonsbewijzencentrale, het Studentenverzet, de Zeemanspot en Ons Volk.

XCRechter-sectie: de Landelijke Knokploegen, de LO, het Schoolverzet en Trouui.

200 [PDF]
GAe

Bakker) waren samen met een illegaal blad: Ons Vrije Nederland, toegelaten en omtrent Bosch van Rosenthal was bepaald dat hij als persoon van de GAC deel uitmaakte. Dekte de GAC nadien de gehele illegaliteit? Neen. Talloze kleinere illegale bladen en talloze kleine groepen tot steun aan onderduikers waren er niet in vertegenwoordigd en evenmin verscheidene belangrijke spionagegroepen en de organisaties voor 'piloten' -hulp.

XCDe groepen van de linker-sectie hadden op het standpunt gestaan dat de illegaliteit na de bevrijding een staatkundige taak diende te hebben, maar dat was door de groepen van de midden- en de rechter-sectie in zijn algemeenheid afgewezen, zij het dat die groepen er akkoord mee waren gegaan dat de GAC van de vier-en-vijftig te benoemen leden van een naoorlogse Nationale Adviescommissie er achttien zou voorstellen en omtrent de zes-en-dertig die door het Vaderlands Comité zouden worden voorgesteld, zich ZOl! uitspreken of die voor haar aanvaardbaar waren. Tot die gemeenschappelij'ke voorstellen was het begin mei '45 nog niet gekomen.

XCNa de bevrijding trad de GAC in de openbaarheid. Zij vestigde een eigen bureau in Amsterdam en spoedig kregen andere dan de al genoemde illegale organisaties het recht, er een vertegenwoordiger in te benoemen: één illegaal blad: De Vonk, drie spionagegroepen: de groep-Albrecht, de Geheime Dienst Nederland en Rolls Royce, nog een tweede 'Vrije Groep': de groep-Gerretsen, voorts de Centrale Kunstenaars Commissie, het Hooglerarencontact en de Bezige Bij (die als legale uitgeverij het in de illegaliteit begonnen werk voortzette) en tenslotte, op grond van het aandeel dat Indonesische studenten aan het illegale werk hadden gehad, de Perhimpoenan Indonesia, het in de jaren '20 opgerichte verbond van Indonesiërs die in Nederland studeerden.'

I In de regel bleven diegenen die in een bepaald verband illegaal actief waren geweest, onderling contact behouden. Dat werd natuurlijk bevorderd in al die gevallen waarin een illegaal blad legaal werd voortgezet, hetgeen het geval was bij en die als dagbladen, en bij en (tot herdoopt) die als periodieken werden voortgezet. Van de drie grote illegale organisaties de RVV, de OD en de LO/LKP viel evenwel de RVV spoedig uiteen. Het kader van de OD handhaafde het onderling verband en bij de was sprake van een duidelijke voortzetting. De LO/LKP was ook de enige die over aanzienlijke eigen fondsen beschikte: ca. f 2 mln, die de organisatie ais restant bezat van de ten behoeve van onderduikers verzamelde gelden. Daarmee werd een eigen bureau opgericht dat O.m. een weekblad, uitgaf (ds. F. Slomp, een van de grore figuren uit de LO, had zich 'Frits de Zwerver' genoemd) en een breed opgezette geschiedschrijving van

201 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCDeze verbreding van de GAC leidde niet tot moeilijkheden - moeilijkheden kwamen er wèl, doordat een vorm van samenwerking moest worden gevonden met de Gemeenschap Oud-Illegale Werkers Nederland, de GOIWN, die in de herfst van '44 in het bevrijde Zuiden was ontstaan en zich met steun van het Militair Gezag in april en mei enigermate tot het oosten en noorden had kunnen uitbreiden. Wie vertegenwoordigde nu landelijk de illegaliteit: de GAC of de GOIWN? In onderling beraad werd hier eind mei '45 een oplossing voor gevonden: de GAC zou die vertegenwoordigster zijn maar voor elke provincie zou namens de individueel gebundelde illegale werkers een vertegenwoordiger tot de GAC worden toegelaten - dat zou veelal een representant van de GOIWN zijn. Zes van die representanten zouden voorts opgenomen worden in het Bureau (het dagelijks bestuur) van de GAC. Deze regeling voorkwam conflicten, met dien verstande dat de Friese illegaliteit weigerde, aan de politieke activiteiten van de GAC medewerking te verlenen.

XCZonder twijfel mocht men na enige tijd de GAC zien als de volwaardige vertegenwoordigster van de illegaliteit. De commissie telde uiteindelijk negen-en-dertig leden (van wie tot ergernis van de 'buitenprovincies' een-en-dertig in het westen des lands woonden) - negen-en-dertig waren dat die man voor man belangrijk illegaal werk hadden gedaan; dat gold met name ook voor de door allen aanvaarde voorzitter: J. J. Brutel de la Rivière, de schoolarts uit Deventer die een van de voormannen van het artsenverzet was geweest, en voor de twee secretarissen: mr. J. Drion die samen met zijn broer mr. H. Drion het illegale blad De Geus had uitgegeven, en mr. H. W. Sandberg die tot de leiding had behoord van de Persoonsbewijzencentrale.

XCEen volwaardige vertegenwoordigster dus van de illegaliteit - maar dat betekende niet dat zij veel greep kreeg op de ontwikkelingen. Bij vele gewone burgers was sprake van een onbewuste schaamte dat zij persoonlijk niets hadden gedaan om de nederlaag van de vijand te bevorderen - dezulken stelden zich graag open voor verhalen over misdragingen van BS'ers en gingen de gehele illegaliteit met die BS vereenzelvigen. Bij de instanties die het overheidsbeleid bepaalden: het Militair Gezag, de regering, de provinciale besturen en de gemeentebesturen, deed zich die reactie niet voor (zij wisten wel beter) maar dat betekende niet dat zij

de LO, de LKP en de met deze verbonden Centrale Inlichtingendienst ter hand nam - het werk is in '5 I als verschenen.

202 [PDF]
CAe

bereid waren, zich bij dat beleid aan de wensen van de illegaliteit te conformeren. De twee kabinetsformateurs: Schermerhorn en Drees, werden geen van beide als 'echte' illegale werkers beschouwd, het Militair Gezag zegde de GAC wel toe, zuiveringscommissies slechts in overleg met haar te zullen instellen, maar hield zich zo weinig aan die toezegging dat het bureau van de GAC al midden juni een scherp protest indiende, en de Nationale Adviescommissie werd door Schermerhorn en Drees zonder overleg met de GAC samengesteld. Dat laatste had de gebundelde illegaliteit in ruime mate aan zichzelf te wijten: zij had immers ten tijde van de bevrijding nog geen voordracht uitgewerkt, maar hadden Schermerhorn en Drees dan niet na de bevrijding de GAC kunnen raadplegen? Kennelijk hadden zij daar geen behoefte aan gehad: het nieuwe kabinet ging het land besturen - Den Haag werd het centrum, niet Amsterdam van waaruit het bureau van de GAC af en toe van verontwaardiging getuigende brieven tot de regering mocht richten die veelal geen enkel effect hadden. Wij zullen er in de hoofdstukken over de zuivering en de bijzondere rechtspleging nog voorbeelden van geven.

XCEind mei was men het er binnen de GAC over eens geworden wie de achttien illegale werkers zouden zijn die in de Nationale Adviescommissie de illegaliteit zouden vertegenwoordigen - van die achttien kwamen er zeven (onder wie Goedhart. van Randwijk, twee communisten: Brandenburg en Wagenaar, en de Indonesiër Soenito) voort uit organisaties die tot de linker-sectie hadden behoord, vier uit die van de midden- en zeven uit die van de rechter-sectie - waar bleef nu de voordracht die het Vaderlands Comité zou opmaken? Drees deed weten dat deze nog enige tijd op zich zou laten wachten, omdat het mogelijk was dat nog vooraanstaande politieke leiders die hij graag in de Adviescommissie opgenomen zag, uit Duitsland zouden terugkeren. Met de GAC werd verder geen contact opgenomen: Drees, Schermerhorn en anderen (zij hebben stellig velen geraadpleegd) maakten zelf de nodige afspraken, wie de zes-en-dertig zouden zijn, met wie de voordracht van de GAC zou worden aangevuld. Dat werden personen, afkomstig uit de politieke partijen (negentien, onder wie Schouten die weigerde zijn zetel in te nemen), uit de Nederlandse Volksbeweging, uit het culturele leven en uit de sociaal-economische organisaties. Van die zes-en-dertig hadden 20

203 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

velen deelgenomen aan het illegale werk, maar er waren onder hen enkele figuren tegen wie de linker-sectie van de GAC grote bezwaren had: leiders van vakcentrales die in het begin van de bezetting van weinig weerbaarheid hadden getuigd, en van der Mandele die lid was geweest van de commissie Wolters om. In geografisch opzicht was de Adviescommissie bovendien onevenwichtig samengesteld: van de vier-en-vijftig leden kwamen er vijf-en-veertig uit het westen, zestien waren woonachtig in Amsterdam, één in Noord-Brabant en de provincie Zeeland was in het geheel niet vertegenwoordigd.

XCAl ongeveer een maand was het kabinet-Schermerhorn in functie, toen de Adviescommissie op 20 juli door de minister-president werd geïnstalleerd. Hij zei dat zij de regering vooral diende te adviseren over de samenstelling van een noodparlement, maar maakte aanstonds duidelijk dat de regering aan verdere adviezen nauwelijks behoefte had. 'Wat andere onderwerpen betreft', zei hij, 'brengt de regeringspraktijk met zich mee dat in vele gevallen onderwerpen aan de orde komen waarbij de praktijk van het leven het vragen van advies dat betrekkelijk lange tijd vordert, onmogelijk maakt.' 1 De commissie koos prof. mr. Paul Scholten, de Amsterdamse hoogleraar die eind '41 het Comité-Scholten had opgericht dat met het 'eerste' Nationaal Comité had samengewerkt, als voorzitter en Vorrink als ondervoorzitter. Dit alles geschiedde i.n het openbaar en vervolgens werd na felle debatten een voorstel aangenomen om de verdere vergaderingen, tenzij de commissie anders wenste, in het geheim te doen plaatsvinden. Dat deed voor van Randwijk, maar bepaald niet alleen voor hem, de deur dicht. Verbitterd schreef hij in Vrij Neder land: 'De functie van de NAC is wel ... tot de kleinst mogelijke teruggebracht, vergeleken bij hetgeen ons in de bezettingstijd voor ogen zweefde. \Vij vroegen ons daarom bij de plechtigheid af, of we bij een installatie dan wel bij een begrafenis waren.' 2 Nog geen twee weken na die installatie, op 2 augustus, werd het wetsbesluit gepubliceerd dat de Tijdelijke Staten-Generaal instelde: een zuiveringscommissie, bestaande uit de vice-president van de Raad van State, Beelaerts, de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer, resp. mr. W. L. baron de Vos van Steenwijk" en mr. van Schaik, de voorzitter van de GAC, Brutel, en de voorzitter van de Nationale Adviescommissie,20

I Aangehaald in H. W. Sandberg: (I950), p. 248 (verder aan te halen als: 2 28 juli 1945. 3 Hij werd wegens ziekte spoedig door prof mr. B. C. de Savornin Lohman vervangen.

204 [PDF]
NATIONALE ADVIESCOMMISSIE

Scholten, zou nagaan, wie van de leden van de 'oude' Kamers, voorzover zij nog in leven waren c.q. voorzover zij niet hadden bedankt, gewraakt moesten worden - de overigen zouden dan als Tijdelijke Staten-Generaal bijeenkomen, louter om het instellen van de Voorlopige Staten-Generaal te bespreken. Dit wetsbesluit was door het kabinet-Schermerhom opgesteld zonder overleg met de GAC en de Adviescommissie. Deze laatste sprak met een-en-twintig stemmen vóór en twintig tegen haar afkeuring uit over de gevolgde procedure - nadien werd haar wèl het wetsontwerp voorgelegd dat bepaalde dat de Voorlopige Staten-Generaal zouden bestaan uit de Tijdelijke met aanvulling van de lege plaatsen met nieuwelingen ten aanzien van wie de Adviescommissie dubbeltallen zou opmaken (hoe daaruit gekozen zou worden, komt nog aan de orde), en dat die Voorlopige Staten-Generaal alle bevoegdheden zouden hebben welke de Grondwet aan de Staten-Generaal toekende.

XCIn totaal kwam de Adviescommissie in bijna vier maanden (zij hield haar slotvergadering op IS november) vijftien maal bijeen. Slechts één van die vergaderingen was openbaar: die waarin de commissie eind augustus na een verward debat met meerderheid van stemmen uitsprak dat de gemeenteraadsverkiezingen in december '45 en die voor de Provinciale Staten en de Tweede Kamer in april '46 dienden plaats te vinden - een advies waaraan het kabinet nauwelijks aandacht besteedde. De Adviescommissie vroeg het kabinet voorts, te bevorderen dat meer zou worden meegedeeld over het beleid van de regering in ballingschap (hieruit resulteerde een verzoek aan Gerbrandy om daarover ter publikatie een verslag op te stellen') en zij drong er eind september bij het kabinet op aan, met haar van gedachten te wisselen over de conflictsituatie welke in Nederlands-Indië was ontstaan - dat punt liet zij rusten, toen haar bleek dat het kabinet die situatie met de Tijdelijke Tweede Kamer wilde bespreken.

XCHiermee hebben wij het belangrijkste vermeld dat over de Nationale Adviescommissie te berichten valt-: bitter weinig. Zo werd het ook door de leden gevoeld. Op de slotvergadering, IS november, schitterden van de vier-en-vijftig twee-en-dertig door afwezigheid.

I Dit werd zijn in '46 verschenen memorandum een slordig gecomponeerde en slordig geschreven verhandeling, waaruit wèl Gerbrandy's strijdbare persoonlijkheid sprak maar die overigens veel lacunes bevatte. 2 Een uitgebreider overzicht van alle besprekingen vindt men in deel V a van de Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945' op de pag.'s 886-94·

205 [PDF]
DE 'VERNIEUWING' MISLUKT

XCNu eerst de zuivering van de 'oude' Staten-Generaal.

XCDe al genoemde commissie hield op 6 augustus haar eerste vergadering. Zij deed weten dat Kamerleden en leden van de Adviescommissie vóór 15 augustus bij haar klachten konden indienen maar dat alle nog levende leden (behalve de vier die de NSB in de Tweede en de vier die haar in de Eerste Kamer hadden vertegenwoordigd) voor haar dienden te verschijnen' - dat is door enkelen op principiële gronden geweigerd. Klachten kwamen binnen met betrekking tot tien leden van de Tweede en drie van de Eerste Kamer. Van die eerste tien hield van Houten, de vroegere fractievoorzitter van de CDU, de eer aan zich: hij bedankte als Kamerlid en hetzelfde deden nog twee anderen, onder wie van de Bilt, de al genoemde voorzitter van de mijnwerkersbond van het NVV. Gewraakt werden, afgezien van de acht NSB' ers, slechts drie Kamerleden: één uit de Tweede Kamer (ds. Kersten) en twee uit de Eerste (de SDAP'er de Zeeuwen de RKSP'er prof. dr. A. M. A. A. Steger, hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Delft). Het was een oppervlakkig onderzoek geweest - de gegevens over ds. Kersten (wij herinneren er aan dat deze uit de radio moest vernemen dat hij gewraakt was) waren aan de magere kant en de juistheid van de uitspraak inzake Steger is aan twijfel onderhevig. Tegen hem was een klacht ingediend door een lid van de Adviescommissie, von Nordheim, de vertegenwoordiger van de Delftse studenten in het college dat het studentenverzet had geleid: de Raad van Negen - von Nordheim had Steger verweten dat hij zijn colleges had voortgezet en dat hij de Delftse studenten in '43 had geadviseerd de beruchte loyaliteitsverklaring te tekenen. Alleen dat eerste was juist, het tweede niet: Steger had notabene in de Delftse senaat behoord tot de minderheid die had gewenst dat de senaat de studenten zou adviseren niet te tekenen, en had persoonlijk elke student die zich tot hem wendde, wèl op het besluit van de meerderheid gewezen maar daaraan steeds toegevoegd dat hij het met dat besluit niet eens was geweest. Dat verweer baatte hem niet: de zuiveringscommissie sloot hem uit en een mogelijkheid om tegen die beslissing in beroep te gaan ontbrak.

XCEr restten zes-en-zeventig leden van de 'oude' Tweede, vier-en-dertig

I Dat had Brute! geëist, met de mededeling dat hij de zuiveringscommissie zou verlaten als die eis niet werd ingewilligd.

206 [PDF]
ZUIVERING DER STATEN-GENERAAL

van de 'oude' Eerste Kamer. Samen vormden zij de Tijdelijke StatenGeneraal die op 25 september begonnen te functioneren. Aanvankelijk met slechts één taak: zich uit te spreken over de regeling voor het noodpa