Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 9 – Londen (2e band)

Alle delen:

1234-14-25-15-26-16-27-17-28-18-29-19-210a-110a-210b-110b-211a-111a-211b-111b-211c12-112-21314-114-2reg

Inhoud

XC

XCOp zee

XCDe Shipping

XCVaarplicht en vordering

XCKerstens en de reders

XCDe koopvaardij onder overheidsbewind

XCslot 753 759 783 800 8 0 7 818 8 2 4 Hoofdstuk I I Geheime diensten

XCDe diensten en hun werk

XCVan 't Sant

XCOpleiding en uitrusting der geheime agenten

XCCentrale Inlichtingendienst

XCSOB-Dutch vóór het Englandspiel

XCGroep-Hazelhoff Roelfzema / Kolonel de Bruyne

XCPlan for Holland / plan B

XCCrisis in het inlichtingenwerk

XC'Zweedse Weg'

XC'Zwitserse Weg'

XCBureau Inlichtingen

XCBureau Bijzondere Opdrachten

XCTerugblik Hoofdstuk 12 'Englandspiel '

XCSecurity-checks

XCVerloop van het Englandspiel tot juni' 43

XCWaarschuwingen

XCHet Englandspiel in de tweede helft van '43

XCDourlein en Ubbink / Schoon schip

XCHet lot der agenten

XCSlot 976 98 1 987 102 9 1040 1045 1066 1072

749 [PDF]
INHOUD

Hoofdstuk 13 Hoe Indië te bevrijden? I086

XCDe 7 december-toespraak I094

XCMilitaire zaken / bestuur lII7

XCConcentratie waar? lI35

XCPlan I: de nieuwe vloot lI43

XCPlan 2: de mariniersbrigade I I46

XCPlan 3: de gezagsbataljons lI48

XCplan 4: het legerkorps lI55

XCPlan 5: de luchtmacht lI64

XCDe regering en de Geallieerde strategie lI68

XCSlot II7I Hoofdstuk 14 - 'Vernieuwd' Nederland ? II 82

XCDe plaats van de kerken lI89

XCPartijwezen I2I5

XCStaatsbestel I237

XCRadiobestel I25I

XCSociaal bestel I256

XCSlot I264 Hoofdstuk IS Bijzondere rechtspleging I Zuivering I Rechtsherstel I267

XCBijzondere rechtspleging I268

XCZuivering I278

XCRechtsherstel I290

XCSlot I294 Hoofdstuk 16 Economische en sociale wederopbouw I296

XCVoedselaankoopbureau I297

XCKerstens in moeilijkheden I30I

XCNetherlands Office for Relief and Rehabilitation I305

XCFinanciën en economie I309

XCSociaal beleid I316 Hoofdstuk 17 Strijd om de macht I324

XCVier wensen van de koningin 1327

XCBijzondere Staat van Beleg 1358

750 [PDF]
INHOUD

XCHet apparaat van het Militair Gezag

XCVan den Tempel en de repatriëring

XCConflict inzake de 'kwartiermakers'

XCVan Angeren en Kerstens nemen ontslag

XCSlot Hoofdstuk 18 De regering en de bestuursvoorziening

XCProvinciale en gemeentelijke besturen

XCVertegenwoordigende lichamen

XCOppositie

XCConflict met de koningin

XCSlot Hoofdstuk 19 De regering en de illegaliteit

XCPro en contra de OD

XCDe Staehle-zaak en haar gevolgen

XCVan Heuven Goedhart

XCHet telegram van 8 juni '44 Datumlijst Bijlage I De Londense ministeries, mei 1940februari 1945 Bijlage 2 Overzicht van de geheime agenten die onmiddellijk vóór of door het 'Englandspiel' in Duitse handen vielen Lijst van illustraties Lijst van kaarten Lijst van tabellen Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten Register VII I377 1388 1392 1395 1415 1420 1421 14 2 5 1438 1453 1461 1470 1483 14 89 1501 15II 1517 15 20 1522 1525 1526

751 [PDF]

ISBN90 247 2200

752 [PDF]

Hoofdstuk 10: Koopvaardij

XC

XCOp I december 1940, bijna zeven maanden na de vestiging van de Nederlandse regering in Londen, verliet een Nederlands vrachtschip, de 'Parrnsum', een van de havens in het noorden van Schotland teneinde een lading steenkool naar Buenos Aires te brengen 1 de Engelsen leverden steenkool aan Argentinië, zij kregen er o.m. bevroren vlees voor terug dat in Engeland in distributie kwam, De 'Parrnsum', een vrachtschip van gemiddelde grootte (het had een laadvermogen van ruim 5200 ton), was nog niet zo oud; het was in '29 gebouwd. Eigendom was het van een middelgrote Nederlandse rederij, de Stoomvaartmaatschappij 'Oostzee', welker schepen, doordat de rederij haar zetel niet buiten Nederland verplaatst had, beheerd werden door de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie te Londen.

XCDe 'Farmsum', varend onder gezagvoerder B. Jansma, moest zich eerst aansluiten bij een klein convooi; dat kleine convooi diende zich op zijn beurt bij een groter te voegen dat de Atlantische Oceaan zou beginnen over te steken onder dekking van enkele Britse escorteschepen, hoofdzakelijk torpedobootjagers. Er was een nijpend tekort aan dergelijke escorteschepen; de bescherming welke zij boden, gold in die tijd slechts voor een afstand, hemelsbreed, van ca. 450 zeemijlen (omstreeks 830 km). Het was een langzaam convooi waar de 'Parrnsum' deel van uitmaakte; onder de veertig schepen die er toe behoorden, waren enkele die maar Ti mijl (bijna 14 km) per uur liepen - dus diende het convooi als geheel die snelheid aan te houden. Normaal zou het, van Noord-Ierland uit gerekend, een dag of drie iets van bescherming hebben; het zou dan wel een grotere afstand dan 450 mijl afgelegd hebben, nl. 540, maar zou toch pas na die drie dagen een punt 450 mijl uit de kust bereikt hebben; convooien volgden namelijk een zig-zag-koers teneinde het de Duitse U-Baat-commandanten moeilijker te maken ze met torpedo's te treffen. Ook als de escorteurs verdwenen waren, moest het convooi bijeenblijven: in geval van nood kon men elkaar helpen.J.

1 Bij de weergave van de lotgevallen van de 'Farmsum' volgen wij het relaas dat S. van Limburg Stirum opgenomen heeft in zijn werk (1947), pag. 62-69.

753 [PDF]
KO OPVAARDI]

XCOp 5 december, de vierde dag van de reis en de derde dag nadat het convooi Noord-Ierland achter zich gelaten had, stak een westerstorm op. Verscheidene schepen hadden geen lading aan boord; zij voeren in ballast en hun rompen staken dus naar verhouding nogal hoog boven het water uit - de hevige storm had er veel vat op en zij raakten uit de koers. Ook de schepen echter die, als de 'Parmsum', wèl geladen waren, viel het steeds moeilijker, het convooiverband te handhaven. Op de vijfde dag (de escorteurs waren verdwenen) kon men van de 'Farmsum' af nog maar vier van de oorspronkelijke veertig schepen ontwaren en op de zesde (de storm hield aan) was men alleen. Inmiddels hadden de hevige rukwinden schade aangericht: luchtkokers waren weggeslagen, een deel van de brug was vernield, de op dek vastgesjorde motorboot en een van de twee werkboten waren overboord geslagen, alle reddingvlotten die zo opgesteld waren geweest dat men ze onmiddellijk op de golven kon laten zakken, waren versplinterd - één werkboot en één reddingboot waren nog maar over, maar deze laatste die in takels hing, was zwaar beschadigd; hij werd, toen de storm was gaan liggen, binnenboord gedraaid en zo goed mogelijk gerepareerd.

XCTijdens die storm had de marconist van de 'Parmsurn' verscheidene noodseinen opgevangen, zowel van schepen welker stuurinrichting onklaar geraakt was, als van schepen die getorpedeerd waren. Dat laatste betekende dat er een of meer U-Boote in de nabijheid waren. Kapitein Jansma droeg er zorg voor dat zijn marconist elke twee uur een opgave kreeg van het Z.g. gegist bestek: de zo nauwkeurig mogelijk bepaalde plaats op de oceaan waar het schip zich bevond; in geval van nood zou de marconist dat gegeven onverwijld kunnen uitzenden.

XCOp zaterdag 7 december, de eerste dag waarop de 'Parrnsum' geheel alleen voer, werd, zoals steeds, in het begin van de avond de wacht gewisseld. Twaalf man die aan dek dienst hadden gedaan (de 'Parmsum' had een bemanning van dertig koppen), gingen naar het verblijf benedendeks waar zij hun avondeten kregen dat de bejaarde kok had klaargemaakt. Zij bevonden zich daar nog toen de 'Parmsum' even na zeven uur vlak bij dat verblijf door een torpedo getroffen werd - alle twaalf werden, naar men wel moet aarmemen, op slag gedood; waar het verblijf geweest was, gaapte een groot gat. De achttien overige bemanningsleden en kapitein Jansma constateerden dat de scheepsmachine tot stilstand gekomen was, vermoedelijk doordat de schroefas was kromgeslagen. Zij wisten uit welke richting de U-Boot zijn torpedo gelanceerd had - afdraaien konden zij niet, laat staan zich snel van de plek verwijderen. Zij verwachtten niet anders dan dat, aangezien hun schip voorshands nog dreef, de eerste torpedo spoedig door een tweede

754 [PDF]
DE ONDERGANG VAN DE 'FARMSUM'

gevolgd zou worden en besloten, het schip onmiddellijk te verlaten. De marconist zond het gegist bestek uit en ontving uit Portsmouth bericht dat men hulp zou sturen. De reddingboot werd gevierd, negentien mannen lieten er zich in zakken, maar de boot lag nog tegen het schip aan toen dat door een tweede torpedo getroffen werd. Een waterzuil spoot op; bet water viel gedeeltelijk op het dek, liep af door de spuigaten, de reddingboot kwam halfvol water te staan en de inzittenden werden kletsnat. Het kostte hun moeite, vrij te komen van het schip. Op enige afstand daarvan gekomen, meenden zij nog iemand aan boord te zien. Ondanks het risico besloten zij weer langszij te gaan, maar voordat zij hun schip bereikt hadden, trof een derde torpedo doel, waarna de 'Parrnsum' vrijwel onmiddellijk in de golven verdween. De U-Boot vertoonde zich niet; de mannen waren volledig aan hun lot overgelaten. Bijna duizend kilometer uit de kust van Ierland dobberden zij in het donker op de oceaan. Er stond een hoge deining, velen werden zeeziek. De storm kwam weer opzetten. Er kwam veel water binnenboord zodat men het hozen, waarmee men natuurlijk al begonnen was toen de boot halfvol water liep, zonder onderbreking moest voortzetten.

XCAan boord van de reddingboot bevonden zich volgens de voorschriften goed verpakte levensmiddelen: enkele tientallen blikjes melk, een paar blikken corned beef en een metalen vat met scheepsbeschuit; er was ook een tank met drinkwater en er waren fakkels. Men kreeg iets te eten en te drinken. Een fakkel werd ontstoken, zonder resultaat. Men spande een zeildoekse kap over de boot en besloot, zo goed mogelijk ter plaatse te blijven (er was immers hulp op komst) - daartoe werd het drijfanker uitgeworpen en, toen dat verloren gegaan was, het dreganker waaraan stukken zeildoek vastgemaakt waren.

XCHet werd zondag.

XCTegen twaalf uur kwam een torpedobootjager in zicht op niet meer dan een kleine twee kilometer afstand. De mannen van de 'Parrnsum' zwaaiden met lappen en met stukken zeildoek en ontstaken een fakkel - vergeefs. Het zicht was slecht, de oorlogsbodem verdween. Enkele uren later nam een hoge golf het kompas, alle emmers en het hoosvat mee - alleen door koortsachtig te hozen met wat maar daarvoor in aanmerking kwam (petten, een paar actentassen, stukken zeildoek) kon men voorkomen dat de boot zonk. Het weer bleef slecht; af en toe regende het.

XCMaandag stond er minder wind. Men hees het zeil en zette koers naar wat, naar men aannam, het oosten was, maar's avonds wakkerde de wind weer aan zodat het zeil gestreken moest worden en ook op dinsdag was Vall zeilen geen sprake. De voeten van de negentien mannen zwollen op, verscheidenen hunner raakten zo uitgeput dat ze nauwelijks meer de kracht hadden om,

Indextermen: 'Farmsurn', de, U-Boote
755 [PDF]
KOOPV AARDIJ

wanneer dat nodig was, te hozen. Woensdag kon men weer zeilen. Zowaar kwam's avonds de maan even door - het eerste wat men toen constateerde was dat men, menende oostwaarts (richting Ierland) te zeilen, zuidwaarts had gezeild. Velen kregen die avond last van huidwonden die gevolg waren van de voortdurende inwerking van het zoute water; de wonden werden met de voorraad verband uit het medicijnkastje zo goed mogelijk verbonden.

XCDe boot ging lekken.

XCOp donderdag was zeilen opnieuwonmogelijk. Er kwam veel water over en de stangen van de zeildoekse kap raakten telkens verwrongen. Nog maar drie van de inzittenden: de eerste stuurman en twee matrozen, bezaten de kracht om het hozen uur na uur voort te zetten.

XCIn de nacht van donderdag op vrijdag schopte een van de inzittenden per ongeluk het kraantje van de drinkwatertank ietwat open. Toen dat bij daglicht gemerkt werd, was bijna al het drinkwater weggelopen; nadien kregen de negentien mannen enkele keren per dag een paar druppels water om hun mond nat te maken. Ondragelijke dorst ging hen kwellen. Sommigen kregen hoge koorts en begonnen te ijlen.

XCZaterdag. Nog steeds ruw weer. Het ging opnieuw regenen. Men ving het regenwater in een regenjas op maar de jas was, evenals alles wat zich verder aan boord bevond, dermate met zout bedekt dat het opgevangen water niet te drinken was.

XCZondag. De eerste dode. Het lijk werd overboord gezet. Het weer werd beter en de zon kwam door, voor het eerst, maar vroeg in de namiddag begon het opnieuw te schemeren ter inleiding van de duisternis die weer zestien uur zou duren.

XCMaandag. Nog steeds was het redelijk weer. De achttien overlevenden waren evenwel te verzwakt om de zeilen te hijsen.

XCDinsdag. De tweede dode. Wéér wakkerde de wind aan, wéér moest gehoosd worden.

XC's Middags verscheen opeens een viermotorig vliegtuig. Men zwaaide met alles waarmee gezwaaid kon worden. Was men opgemerkt? Ja - het vliegtuig kwam na korte tijd terug en gaf seinen met de morselamp. Het liet ook een lichtkogel vallen. Tien minuten later zag men in de verte een Engelse torpedobootjager naderen. Toen die naast de reddingboot lag, hingen er netten buiten boord, maar al had kapitein Jansma het laatste restje water en het laatste voedsel (acht blikjes melk) verdeeld, niemand had de kracht, tegen de netten op te klauteren. Britse matrozen lieten zich zakken en hielpen de zeventien overlevenden, die bijna tien volle dagen in nood verkeerd hadden, aan boord. Daar stierven van hen nog de bejaarde scheepskok en een van de stokers.

Indextermen: 'Farmsurn', de, Jansma, B.
756 [PDF]
DE ONDERGANG VAN DE 'FARMSUM'

XCKapitein Jansma had, toen hij aan boord van de torpedobootjager kwam, eerst een glas rum en een bord hete soep gekregen. Hij werd, van droge kleding voorzien, in een kooi gestopt. 'Ik viel in slaap', vertelde hij na de oorlog, 'en toen ik de volgende dag wakker werd, wist ik eerst niet waar ik was. Maar daarop kwam het heerlijke gevoel dat ik gered was van een bijna zekere dood. Men had mij de hut van een der officieren gegeven en daar de toestand van mijn pijnlijke voeten lopen onmogelijk maakte, moest ik wel in de hut blijven. Toen ik twee dagen aan boord van de jager was, kreeg ik bezoek. Een oud, gebogen mannetje strompelde mijn hut binnen en toen ik goed keek, ontdekte ik dat dit de eerste machinist van de 'Parrnsum' was, een man van acht-en-veertig jaar ... Toen wilde ik ook mijzelf zien en met de grootste moeite strompelde ik naar een spiegel ... Ik zag het evenbeeld van mijn vader, zoals die was geweest op ruim tachtigjarige leeftijd."

XCMet betrekking tot de Nederlandse koopvaardij hebben wij twee onderwerpen te behandelen: haar aandeel aan de oorlogvoering en het regeringsbeleid dat te haren aanzien gevoerd is. Wij stellen dat aandeel aan de oorlogvoering voorop. Natuurlijk is het uitvloeisel geweest van het regeringsbeleid maar inzake dat beleid deelden wij in hoofdstukreeds mee dat er in jun.i '40 in. Londen door de oprichting van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie zorg voor gedragen werd dat Engeland (aanvankelijk ook Frankrijk, maar dat land capituleerde spoedig) de beschikking zou krijgen over de nodige Nederlandse scheepsruimte, en dat de regering onmiddellijk ook maatregelen trof om te waarborgen dat er voldoende bemanningsleden zouden zijn op de Nederlandse schepen: bij wetsbesluitjuni) werd de vaarplicht afgekondigd. Er heeft zich in het regeringsbeleid een bepaalde ontwikkeling afgetekend: terwijl het beheer over de schepen aanvankelijk overgelaten was aan de uit de particuliere rederijen voortgekomen Nederlandse Scheepvaart- en Handelscorrunissie, is via de vordering van de koopvaardijvloot (juni '42) uiteindelijk een situatie bereikt (augustus' 44) waarin de koopvaardij onder bewindvoerders geplaatst was die regeringsambtenaren waren. Die ontwikkeling is niet los te maken van hetgeen zich met en aan boord van de schepen afgespeeld heeft en wij dienen dus te beginnen met daarvan een beeld te geven: beeld van hetJ. vanp.

I A 5 (6 , S. Limburg Stirum: 69.

757 [PDF]
KOOPVAARDIJ

aandeel der koopvaardij aan de oorlogvoering.' Schrijven wij over 'koopvaardij', dan laten wij daaronder alle soorten schepen vallen: niet alleen vrachtschepen en tankers maar ook passagiersschepen, kustvaarders en sleepboten. Al deze schepen hebben hun bijdrage geleverd tot de eindoverwinning, ja men mag wel zeggen dat de verrichtingen van de gezamenlijke koopvaardijvloten der bondgenoten in het algemeen van essentiële betekenis zijn geweest voor de Geallieerde oorlogvoering en voor een groot deel van de Geallieerde oorlogseconomie (en dus van de oorlogsproductie).

XCWat die oorlogvoering betreft: van Duitsland en Italië stond vast en van Japan werd verwacht dat zij, als zij het hoofd niet in de schoot legden, uiteindelijk slechts te land verslagen konden worden. Grote legers moesten dus overzee vervoerd worden naar het Europese strijdtoneel en naar het strijdtoneel in de Stille Oceaan, en hadden zij daar eenmaal voet aan land gekregen, dan diende een stroom van goederen te volgen: munitie, nieuwe wapens, militaire rantsoenen, militair transportmaterieel, benzine, enzovoort. Voor het troepentransport kwamen in de eerste plaats passagiersschepen in aanmerking, voor het overige transport vrachtschepen. Die vrachtschepen hadden daarnaast de wezenlijke functie om de in- en uitvoer van Engeland, van de landen van het Britse Rijk en van de Verenigde Staten in stand te houden voorzover zulks voor de oorlogseconomie noodzakelijk was. Speciaal Engeland was Vall die zeescheepvaart afhankelijk, van de vrachtschepen dus, en bij de binnenlandse transporten in Engeland speelden de kustvaarders een belangrijke roL Het civiele luchtverkeer had in die tijd nog geen grote omvang aangenomen: troepen en goederen werden slechts zeer zelden door de lucht vervoerd - luchtvaartmaatschappijen als Pan American Airways (men denke aan de vliegboten van Lissabon naar New York) en de KLM, die gedeeltelijk haar bedrijf kon voortzetten", warens. J.Engeland over te vliegen. Twee dagen na Winkelmans capitulatie werden de

1 Afgezien van het reeds genoemde boek van van Limburg Stirum: geven wij dat beeld in de eerste plaats aan de hand van de ge reedgekomen hoofdstukken (in manuscript) van K. W. 1. Bezemers gedegen werk over de Nederlandse koopvaardij in de tweede wereldoorlog. Daarin zijn voor het eerst talrijke gegevens verwerkt uit Britse en Duitse archieven. Wij raadpleegden eveneens het werk van 1. 1. van Münching: (1978), hetwelk een nuttig overzicht geeft van de lotgevallen der Nederlandse schepen op de verschillende oorlogsterreinen. 2 Tijdens de Duitse invasie stonden twaalf passagierstoestellen van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij op Schiphol; zij werden op Ia mei bij het bombardement. de beschietingen door de beschadigd, maar gezagvoerder K. D. Parmentier wist op 12 mei een inderhaast gerepareerd toestel, een naar

758 [PDF]
KLM

in de eerste plaats van belang doordat zij passagiers vervoerden (een zeer beperkt aantal) alsmede luchtpost.

Op zee

XC

XCWij geven eerst enkele cijfers.

XCBij de vestiging in Londen had de Nederlandse regering de beschikking over ca. 570 zeeschepen (tezamen tellende ruim 2,6 mln brr), ruim 200 kustvaarders (bijna 60000 brt), 25 zeesleepboten en 38 vissersschepen (die vissersschepen zullen wij, voorzover ze bleven vissen, in een volgende paragraaf behandelen). Bij die schepen voegden zich nog andere: op IQ mei '40 werden in Indië en in de West 25 Duitse en 2 Deense zeeschepen (tezamen bijna ISO 000 brt) buitgemaakt, één Nederlandse kustvaarder (de

XCzaamheden uitgevoerd waren, over de Luftwaffe en de Deutsche Lufthansa verdeelden (de Lufthansa onderhield er o.m. haar verbinding met Lissabon mee). Enkele andere KLM-toestellen bevonden zich evenwel op 10 mei in het buitenland en daarbij voegde zich dan nog Parmentiers DC-3. Met vier van die toestellen werd in de zomer van '40 van Bristol uit een dienst op Lissabon geopend die in de herfst van ,42 naar Gibraltar doorgetrokken werd. Parmentier had de leiding van die dienst. Driemaal per week werd het traject heen en terug gevlogen - de piloten kozen daarbij een route die hen zo ver mogelijk buiten het bereik van de in Frankrijk gestationeerde Duitsejagers bracht; zij gebruikten hun boordradio niet, hetgeen de navigatie natuurlijk bemoeilijkte. In beginsellieten de Duitsers de KLM-toestellen ongemoeid (de Engelse kranten waren voor hen van belang en zij meenden ook via die toestellen in briefcontact te staan met geheime agenten in Engeland), één toestel, de 'Ibis', werd evenwel op drie vluchten beschoten en stortte als gevolg van de derde beschieting (1 juni '43) in zee; de vierkoppige bemanning en dertien passagiers kwamen daarbij om het leven. Met de dienst Bristol-Lissabon(-Gibraltar) v.v. zijn in totaal tot 3 I december' 45 bijna veertienhonderd vluchten uitgevoerd, waarbij ruim vijftienduizend passagiersvervoerd werden.

XCVoorts onderhield de KLM als restant van de lijn Amsterdam-Batavia tot aan het uitbreken van de oorlog met Japan een dienst, aanvankelijk één, later tweemaal per week, tussen Batavia/Singapore en Lydda in Palestina (het tegenwoordige Lod).

XCHet bedrijf van de KLM in West-Indië werd uitgebreid, tijdelijk o.m. met twee uit Indië overgevlogen DC-5'S. In het gehele gebied tussen Florida en Suriname, zo ook met Columbia en Costa Rica, werden vaste verbindingen onderhouden, niet zonder moeilijkheden: de meeste toestellen waren oud. In '43 deed van Kleffens een beroep op Harry Hopkins, de Lend-Lease-Administrator, om drie nieuwe te krijgen, 'waarop deze', zo vertelde van Kleffens aan de Enquêtecommissie, 'mij zei dat ik evengoed om de maan kon vragen. Ik heb er uiteindelijk toch twee gekregen.' (getuige van Kleffens, Enq., dl. VI c, p. lOOI)

759 [PDF]
KOOPV AARDI]

'Nautilus') wist in de lente van '42, van Zweden naar Nederland terugvarend, over de Noordzee te ontsnappen, in Engeland arriveerden twee Nederlandse vissersschepen en de regering kon tenslotte, ter compensatie van de geleden verliezen, in de jaren '42-'44 onder het z.g. Allied Tonnage Replacement Scheme 36 nieuwe schepen (samen 188 000 brt) tegen kostprijs aanschaffen.' Vanmei' 40 af hebben dus onder regeringsverantwoordelijkheid in totaal ca. 640 zeeschepen en ruim 200 kustvaarders gevaren.

XCVan deze ca. 840 schepen met een totaaltonnage van bijna 2,8 mln brt zijn 387 schepen (waaronder 36 kustvaarders) met een totaaltonnage van 1,3 mln brt verloren gegaan'', anders gezegd: 46% van alle schepen en 46% van het totaaltonnage." Meer dan de helft van de schepen die uitgeschakeld werden, is verloren gegaan op de Atlantische Oceaan, de Noordzee en de Noordelijke IJszee; daarnaast zijn vooral zware verliezen geleden in en bij de Nederlands-Indische wateren, waar in de maanden van de Japanse invasie 120 schepen (ruim 280 000 brt) verloren gingen.

XCGroepeert men de verliezen naar de oorzaken, dan blijkt dat de vijandelijke onderzeeboten (hoofdzakelijk waren dat de Duitse) de meeste schepen hebben doen zinken: ca. de helft van het totale verloren gegane tonnage; daarnaast zijn er verliezen geweest door vliegtuigen, mijnen, Duitse raiders, nautische ongevallen en 'andere oorzaken' - bij dat laatste kan in het hier gevolgde overzicht van von Mooching, dat mede de neutraliteitsperiode en de Meidagen van '40 bestrijkt, bijvoorbeeld gedacht worden aan de 'Statendam' (ruim 28000 brt) die op II mei' 40, liggend in Rotterdam,%. 7

1 Dit waren aankopen uit de Engelse scheepsproductie. De Verenigde Staten waren aanvankelijk minder toeschietelijk: zij wilden al hun nieuwe schepen zelf houden (pas in '44-'45 werd goedgevonden dat Nederland er 20 kreeg, maar die kwamen pas na de oorlog gereed) en de Engelsen die per jaar niet meer dan I brt aan nieuwbouw klaar kregen (de Amerikanen wel tienmaal zoveel), weigerden toen, het voort te zetten. Voor de eerste afleveringen onder dat schema stelde de Engelse Ronald Cross, in april '41 de eis dat de aan Nederland toe te wijzen schepen gedurende de oorlog onder Engelse vlag zouden varen - minister Steenberghe weigerde die eis in te willigen en de zaak dreigde hierop af te springen. De opvolger van Cross, Leathers, die in mei' 41 werd, liet de eis van zijn voorganger vallen. 2 In von Münchings werk staat op pag. 25 een opgave van 42I verloren gegane schepen met een totaal van ruim I,S mln brt. Daarvan moeten evenwel de schepen afgetrokken worden die in de neutraliteitsperiode en tijdens de Meidagen verloren gingen: 34 schepen met een totaaltonnage van 171 000 brt. Bovendien zijn nog 104 Neder landse schepen (totaaltonnage: 180 000 brt) verloren gegaan die door de Duitsers en Japanners in beslag genomen zijn. 3 Ook de Noren hebben bijna de helft van hun totaaltonnage verloren, de Engelsen bijna 58

760 [PDF]
SCHEEP S VE RLIE ZEN

door artillerievuur in brand geschoten werd, maar ook aan enkele Nederlandse koopvaarders die, evenals de oude kruiser 'Sumatra', voor de kust van Normandië tot zinken gebracht werden als onderdeel van de Geallieerde kunstmatige havens.'

XCVan de schepen naar de bemanningen.

XCDe koopvaardijvloot had in Nederland over een Z.g. eerste en tweede reserve beschikt. Was een schip in een thuishaven aangekomen en was het dan weer vertrokken voor een nieuwe reis, dan hadden lang niet alle bemanningsleden opnieuwaangemonsterd - de rederijen hadden dan diegenen die op de lijsten van de eerste reserve stonden, kunnen verzoeken hun diensten ter beschikking te stellen, en waren de lijsten van de eerste reserve uitgeput, dan had men kunnen nagaan of onder diegenen die tot de tweede reserve behoorden (zeelieden die op medische of andere gronden voorlopig buiten de eerste reserve waren komen te vallen), personen waren die voor een nieuwe aanmonstering in aanmerking kwamen. Eerste en tweede reserve hadden tijdens de Meidagen Nederland niet verlaten - de koopvaardij kwam spoedig krap in haar mankracht te zitten. De Duitse en Deense schepen die buitgemaakt waren, moesten óók bemand worden, in Engeland werden naar schatting een tweehonderd zeelieden om veiligheidsredenen voorlopig geïnterneerd, er waren zieken, er deden zich ongevallen voor, en tenslotte bleek al snel dat sommige opvarenden niet bestand waren tegen de psychische spanningen welke met het varen in oorlogstijd gepaard gingen. Er kwam evenwellater in '40 een nieuwe reserve: bemanningen van verloren gegane schepen, en die nieuwe reserve breidde zich uit. Tenslotte had men zelfs een groot overschot, omdat (men denke aan het voorbeeld van de 'Parmsum') veelal een deel van de bemanning van een verloren gegaan schip gered werd. Vooral hoofdofficieren kwamen er te veel: met stuurlieden en machinisten van de lagere rangen kon men nog wel schuiven, maar een kapitein, een eerste stuurman en een hoofdmachinist hadden een eigen schip nodig, en het aantal van die eigen schepen werd bijna gehalveerd.

1 De kapitein van een van die schepen zei tegen minister de Booy (deze dicteerde zijn dagaantekeningen in het Engels) (J. M. de Booy: 'Dagboek', IS juli 1944)

761 [PDF]
KOOPVAARDIJ

XCWeer andere problemen bood het uitheemse hulppersoneel dat veelal de eenvoudigste taken placht te verrichten: Indonesiërs, Chinezen en Laskaren (Brits-Indiërs); hun viel het nog moeilijker dan de Nederlanders om de verschrikkingen van de zee-oorlog te doorstaan (de oorlog waarin zij beland waren, werd zeker door de Laskaren niet als 'hun' oorlog beschouwd) - waren zij ergens een verre haven binnengelopen, dan trachtten zij vaak een baantje aan de wal te vinden. Vooral in de Verenigde Staten lukte dat nogal eens en de New-Yorkse tegenhanger van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie, het Nederlands Scheepvaart Comité, zag zich dan ook genoodzaakt, uit Brits-Indië een nieuwaantal Laskaren naar de Verenigde Staten te laten komen.

XCIn totaal heeft de Nederlandse koopvaardij in de jaren' 40-' 45 ca. achttienduizendvijfhonderd bemarmingsleden geteld: wellicht ca. twaalfduizend (Europese) Nederlanders en ca. zesduizendvij£honderd uitheemse krachten. Indelingscijfers omtrent deze groepen bezitten wij voor de periode 15 mei '40-1 mei' 44. In die periode raakten ca. honderd personen invalide, moesten ca. vijfhonderd om andere redenen worden afgekeurd en stierven er ca. drieduizenddriehonderd, onder hen negentienhonderd Nederlanders en veertienhonderd uitheemsen. Van die drieduizenddriehonderd waren ruim vijf-en-twintighonderd door oorlogsactie om het leven gekomen, een kleine achthonderd door andere oorzaken: ouderdom, ziekte en scheepsongevallen. Hoewel in het laatste oorlogsjaar maar weinig schepen verloren zijn gegaan, zijn die cijfers nog gestegen: wat de slachtoffersvan oorlogsactie betreft, met ruim tweehonderdtwintig. Wij schatten dat van de ca. twaalfduizend uit Nederland afkomstige bemanningsleden omstreeks een-entwintighonderd hun vaderland niet terugzagen en dat van hen ruim zestienhonderd (ca. 14 %) slachtoffer geworden zijn van oorlogsactie. Naar schatting waren er in totaal (tot aan de capitulatie van Japan) ca. drieduizendzeshonderd overledenen. De bijna vijftienduizend overigen hebben natuurlijk op zijn minst in groot en langdurig levensgevaar verkeerd - wij herinneren er aan dat bijna de helft van de schepen waarop zij voeren, verloren ging, en dan tellen wij nog niet eens de schepen mee (hun aantal is niet bekend) die wel door torpedo's of bommen getroffen of door mijnen beschadigd werden doch een haven konden worden binnengesleept, zodat zij behouden bleven. Niet onwaarschijnlijk lijkt ons dat ongeveer twee op de drie opvarenden van de Nederlandse koopvaardij persoonlijk de gevolgen van vijandelijke actie te doorstaan kregen: ruim twaalfduizend man dus; en het mag dan waar zijn dat de ruim zesduizend overigen nimmer het moment meemaakten waarop hun schip door een onderzeeboot of door een vliegtuig getroffen werd dan wel op een mijn voer

762 [PDF]
'EEN UITERMATE HACHELIJK BEDRIJF'

zij wisten dat zoiets op elke reis gebeuren kon. Varen in oorlogstijd was een uitermate hachelijk bedrijf

XCHoevelen hebben zich aan de vaarplicht onttrokken of getracht dat te doen?

XCDie vraag is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Na mei '40, toen ruim twintig Nederlandse schepen in de New-Yorkse haven lagen, kwam het daar tot moeilijkheden doordat de bemanningen vooral van enkele oude, dus langzame (en dus kwetsbare) schepen aanvankelijk weigerden naar Engeland te varen; er werd aangedrongen op verhoging van de gages met 70%, de Nederlandse Scheepvaarten Handelscommissie wees die eis af, en tenslotte vertrokken de schepen toch, zij het sommige met grote vertraging.' Overeenkomstige conflicten met ten dele een sociale achtergrond, deden zich in Amerika ook in '41 en vooral in de zomer van' 42 voor (wij komen er nog op terug). In '41 (de Verenigde Staten waren toen nog niet in oorlog) was daarbij van belang dat pro-Duitse elementen er een organisatie opgericht hadden, hetEuropean Seamen Committee, die met propaganda en soms ook met financiële lokmiddelen de zeelieden er van trachtte te weerhouden, 'voor Engeland te varen'. Overeenkomstige acties werden in neutrale havenplaatsen als Lissabon ondernomen. Er waren in november' 41 op het totale bestand van achttienduizendvij£honderd schepelingen zes à zevenhonderd stakers en 'deserteurs', in oktober '42 bijna negenhonderd (onder wie ruim honderd scheepsofficieren), in oktober' 43 ruim achthonderd (zelfde aantal scheepsofficieren), in oktober' 44 bijna zeshonderd (onder wie ruim tachtig scheepsofficieren). Stakers en 'deserteurs' - maar van die stakers braken de meesten vrij spoedig hun staking af en onder de 'deserteurs' (de veruit grootste groep) waren er velen (in de zomer van '44 waren in New York de namen van zeshonderd bekend - bijna driehonderd anderen had men niet kunnen vinden) die dan wel van hun Nederlands schip weggebleven waren, maar die, aangelokt door de hoge lonen en door het feit dat daar hun weekof maandbrief niet op hun gage ingehouden werd, op een Amerikaans schip aangemonsterd hadden." 'Echte' deserteurs konden in de Verenigde Staten door de Nederlandse instanties niet vervolgd wordendurese schepen geen enkele sociale bescherming genoten; op de schepen die onder

1 Er deden zich gevallen van desertie voor en bij een van die schepen moest men toen een derde machinist aanstellen die, aldus Bezerner, 'zijn technische kennis op gedaan (had) door enkele maanden als hulp bij een rijwielhersteller te werken.' (Bezemer: ms. over de koopvaardij, hfdst. VIII, p. 54) 2 Voer dat schip onder de vlag van Panama of Honduras, dan keerden de betrokkenen veelal naar de Neder landse koopvaardij terug als zij gemerkt hadden dat zij op die Panamese of Hon

763 [PDF]
KOOPVAARDIJ

(zij werden van begin '42 af op verzoek van het Nederlands Scheepvaart Comité door de Amerikanen geïnterneerd 1) - in Engeland daarentegen was berechting door een Nederlandse rechtbank van de herfst van '41 af wèl mogelijk en er zijn daar ca. tweehonderd zeelieden geweest, uit Nederland afkomstige en uitheemse, die door die rechtbank wegens het zich onttrekken aan de vaarplicht veroordeeld zijn." Het totaal aantal opvarenden dat zich reëel aan de vaarplicht onttrokken heeft (wij rekenen diegenen die op andere schepen aanmonsterden, niet mee), is dus niet groter geweest dan vijfhonderd (tweehonderd in Engeland, bijna driehonderd in de Verenigde Statenê): één op de zeven-en-dertig (2,7%), als men van het cijfer 18 500 uitgaat.

1twintig uitheemsen. Met verlof van de Britse regering en van het Britse parlement werden ter berechting van Nederlanders en Nederlandse onderdanen inoktober '4I in Londen een Nederlands kantongerecht en een Nederlandse rechtbank opgericht. Het kantongerecht berechtte overtredingen, de rechtbank misdrijven. Als vervolgende instantie trad een officier van justitie op, mr. C. W. A.Schürrnann, een met een Engelse gehuwd Nederlands jurist die tijdens de Duitseinvasie uit Nederland ontkomen was. Er waren verschillende plaatsvervangendkantonrechters. De rechtbank telde in feite twee kamers van drie leden, de ene gepresideerd door mr. dr. M. de Moor, een Rotterdamse rechter die zich in mei' 40in Parijs bevonden had, de andere door de vice-president mr. dr. A. A. van Rhijn,voorzitter van de Buitengewone Algemene Rekenkamer. De processen-verbaaldie in eerste instantie aan de officier van justitie werden voorgelegd, werden in deregel opgemaakt door marechaussees: 'oude opperwachtmeesters die', aldus de(vrouwelijke) waarnemend-griffier van de rechtbank, 'in hun vak buitengewoongoed waren.' (getuige E. P. A. Akkerman-Weber, Enq., dl. III c, p. 686)

XCBij Schürrnann kwamen tot eind '43 (latere cijfers ontbreken) bijna I 900 aangiften van strafbare feiten binnen waarvan hij toen in bijna I 600 gevallen een beslissing getroffen had: hij had 800 gevallen geseponeerd en bijna 300 aan de rechtbank, de resterende bijna 500 aan het kantongerecht doorgegeven. In drie van de vier gevallen waren het zeelieden die moesten voorkomen. De twee rechterlijke instanties legden veel voorwaardelijke straffen enjof boetes op, soms evenwel gevangenisstraf die in een Engels gesticht (het was tevoren door de rechtbank gekeurd) uitgezeten moest worden. De Enquêtecommissie sprak als haar overtuiging uit, 'dat er op een rechtvaardige, billijke en bezonken wijze recht is gesproken.' (a.v., dl. III a, p. 269-70) De Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie was daarentegen van oordeel geweest, 'dat wij', aldus weer de waarnemend-griffier, 'wat meer moesten veroordelen en zwaarder straffen moesten geven. Zij vonden ons een vervelende ethische rechtbank.' (getuige E. P. A. Akkerman-Weber, a.v., dl. III c, p. 688) 3 'Slechts ongeveer tweehonderd man', schrijft de Enquêtecommissie, 'zijn onwillig gebleven om te voldoen aan hun verplichting tot varen.'(Enq., dl. III a, p. 246) Die conclusie is niet juist: de Enquêtecommissie heeft de

764 [PDF]
VB RDBDIGINGSMIDDBLBN

XCGegeven de immense gevaren die men ter zee liep, achten wij dit een laag percentage.

XCDe Duitse U'-Boote hebben hun grootste successenbehaald in de periode tot aan de tweede helft van '43; de Geallieerden hadden toen zo effectieve bestrijdingsmiddelen ontwikkeld (ze beschikten over een beter type radar, ze hadden voldoende escorteurs, ze konden de convooien in de lucht beschermen door ze vliegtuigen mee te geven") dat steeds meer Ui-Boote tot zinken werden gebracht en de verliezen aan koopvaardijschepen belangrijk daalden. Voordien waren de verliezen hoog geweest, vooral in '41, '42 en de eerste maanden van '43. In de periode mei-december '40 waren minder schepen verloren gegaan - toch was dat in tweeërlei opzicht misschien wel de moeilijkste periode voor de Nederlandse koopvaardij: men was voor het eerst blootgesteld aan het volle geweld van de Duitse oorlogvoering en men had aan boord van de meeste schepen niets waarmee men zich kon verdedigen.

XCOnmiddellijk na het uitbreken van de oorlog waren de Engelsen begonnen hun koopvaardijschepen in staat van verdediging te brengen. Daar was veel voor nodig. Tegen het gevaar van de Duitse magnetische mijnen moest op een der bovenste dekken zo dicht mogelijk bij de scheepshuid een kabel gelegd worden die onder spanning stond zodat de magnetische aantrekkingskracht van de metalen romp opgeheven werd, en tegen het gevaar van niet-magnetische, drijvende mijnen had men behoefte aan een paravane: een torpedo-achtige drijver die de kabel waarmee de mijn verankerd was, doorsneed." Om aanvallen door vijandelijke vliegtuigen te bemoeilijken was luchtafweergeschut nodig (er werden ook wel machinegeweren geïnstalleerd maar die waren natuurlijk minder effectief); naast dat luchtafweergeschut kreeg men later wel raketten aan boord die een kabel de lucht in schoten welke aan een parachute bleef hangen (de propellers van het aanvallende vliegtuig konden daarin verstrikt raken) ; ter verdediging tegen onderzeeboten had men behoefte aan een installatie om dieptebommen af te werpen (en dus ook aan een asdic-apparaat om de onderzeeboot te localiseren), voorts natuurlijk aan een kanon van voldoende kaliber, en een

XC1 Bovendien hadden de Engelsen in die tijd opnieuw de geheime Duitse marinecode gebroken zodat zij veelal wisten in welke gebieden de U'-Boote zich bevonden. Dat hadden zij in '41 ook geweten maar gedurende het grootste dee! van '42 had die kennis door wijzigingen in de Duitse code ontbroken. 2 De mijn kwam dan

Indextermen: U-Boote
765 [PDF]
KOOPVAARDIJ

installatie om een nevelscherm te leggen was wenselijk om zich aan het zicht van een eventuele vijand te onttrekken. Niet al die afweermiddelen zijn aan alle schepen toegevoegd - wèl natuurlijk aan de grootste (en vooral ook aan de passagiersschepen die voor troepenvervoer gebruikt werden) maar kleinere schepen moesten met minder genoegen nemen. Ook dat mindere was evenwel in '40 niet beschikbaar, behoudens dan de simpele demagnetiseringskabels. Er was in die eerste periode een groot tekort aan de gecompliceerdere afweermiddelen als machinegeweren, luchtafweergeschut en kanonnen. Bovendien moest van een schip waarop een lichte luchtafweerbatterij geplaatst werd, eerst het dek versterkt worden, en kwam een kanon ter beschikking, dan was ook nog de constructie van een platform wenselijk. Men moest tevens kanonniers opleiden; veelal volgden enkele bemanningsleden een speciale cursus (behaalden zij het diploma, dan werd hun gage met een kwartje per dag verhoogd), maar in de regel werden militairen aan de bemanning toegevoegd.' Men ziet: om een schip maximaal te beveiligen was een veelheid aan wapens en een veelheid aan werkzaarnheden nodig; die wapens waren aanvankelijk schaars en de scheepswerven waren overbelast.

XCEen enkel cijfer.

XCPer I maart' 4I beschikten van de 9 500 schepen die het Britse rijk in de vaart had, 3 400 over licht- en I 700 over iets zwaarder luchtafweergeschut en bevond zich aan boord van 2 900 schepen een kanon waarmee op onderzeeboten gevuurd kon worden. Van de 2 900 schepen der bondgenoten waren op de genoemde datum I 000 met luchtafweergeschut uitgerust en bijna 500 met een kanon - de schepen der bondgenoten lagen dus iets achter. Dat was niet onbegrijpelijk omdat de Britten al in september '39 met het installeren van afweermiddelen begonnen waren, maar men kan zich indenken dat de Nederlandse bemanningen in die tijd het gevoel hadden dat zij grotere gevaren liepen dan hun Britse collega's. Pas in de loop van ' 4I werd een situatie bereikt waarbij vrijwel alle in de oorlogsvaart ingeschakelde Nederlandse koopvaardijschepen enkele zware mitrailleurs en een anti-onderzeebootkanon van 7,6 cm aan boord hadden, en de kustvaarders lichte mitrailleurs.

XCVooral minister Steenberghe had er zich krachtig voor ingezet dat de bewapening van de Nederlandse koopvaardij zo spoedig mogelijk op hetzelfde peil gebracht werd als die van de Britse. Soms kon een individuele kapitein ook wel iets bereiken. Voor de bewapening van de koopvaardij

XC1 Wij herinneren er aan dat in de zomer van' 42 honderd leden van de Irene-brigade

766 [PDF]
VE RDEDI GIN G SMID DELEN

schepen droeg een aparte Britse dienst zorg die vertegenwoordigingen in alle havensteden had, en wie daar stevig ging opspelen, kon wel eens iets loskrijgen. Zo, in september' 40, kapitein H. W. Hettema van de 'Enggano', een schip van ruim 5000 brt van de Stoomvaartmaatschappij 'Nederland': Hettema wist in september' 40 in de haven van Bombayeen ro-em-kanon en een paar lichte luchtdoelmitrailleurs in de wacht te slepen, 'en bovendien', zo schrijft hij in zijn herinneringen, 'werd ons nog een z.g. stoomkanon toegestaan: een apparaat om lichte bommen door middel van stoom van de ketels naar laagvliegende bommenwerpers te gooien. Veel te betekenen heeft zo'n apparaat niet, daar het de bommen niet hoger dan 60 meter de lucht inslingert, doch waar hier het spreekwoord 'alle kleintjes helpen' gold, waren wij er maar wat blij mee. Bovendien was het al gauw de attractie voor het scheepsvolk. Het oefenen er mee werd zelfs het feest van de dag! Dit geschiedde natuurlijk niet met granaten doch met lege bierblikjes die wij met water vulden, of ook wel met grote aardappels. Het was een aardig spelletje, waaraan door iedereen werd meegedaan. Wij schoten dan op een bepaald punt op het achterschip, en wie dit punt raakte, kreeg als beloning een glas bier van me.'!

XCElders werd, vermoedelijk eveneens in '40, een andere gezagvoerder van de 'Nederland', P. A. Prinsen, teleurgesteld; men kon hem niets ter beschikking stellen: geen mitrailleurs, geen kanon, zelfs geen 'stoomkanon', 'Geef me dan tenminste', barstte hij los, 'zakken met stenen, dan kan ik ze stenen naar hun kop gooien."

XCEr waren nog andere moeilijkheden.

XCConvooien volgden in de regel, gelijk eveneens reeds vermeld, een zig-zag-koers. Dat ging volgens een schema dat door de convooi-Commodore (meestal een Brits marine-officier) opgesteld was. Dat schema betekende dat alle schepen die van het convooi deel uitmaakten (aanvankelijk waren dat er 30 of 40, maar later wel ISO) om de zoveel tijd tegelijk een bepaalde koerszwenking moesten uitvoeren. Die schepen voeren in kiellinies, binnen elke kiellinie op een afstand van twee kabels, 450 meter (later vier), en tussen de kiellinies was de afstand drie kabels (later vijf): vrij grote afstanden waren dat; zij werden aangehouden om de torpedo's van een U-Boot minder trefkans te geven. Binnen het convooi had elk schip zijn vaste plaats - die moest het ook blijven innemen. Geen simpel werk in de duisternis (de schepen voeren onverlicht) en evenmin in een dikke mist. Erwerd dan contact onderhouden door middel van fluitsignalen en mistboeien: grote boeien die aan een lange lijn achter elk schip gesleept werden en waaruit bovendien door middel van een apparaat een hoge straal water opspoot. In hevige stormen kwamen overigens menigmaal aanvaringen voor binnen een convooi.

XCMet de Britse Commodores en alle overige Britse marine-officieren die voor de convooien verantwoordelijk waren (het grote routeringsen beveiligingscentrum bevond zich in Liverpool, waar de Commander-in Chief Western Approaches zetelde), konden de Nederlandse kapiteins het doorgaans uitstekend vinden; aan de oostkust van Amerika en in de Stille Oceaan vloeiden uit het contact met de Amerikaanse Commodores en de overige Amerikaanse marine-officieren aanvankelijk moeilijkheden voort: zij waren naar Nederlandse smaak te haastig en te eigengereid; er deden zich in' 42 zelfs gevallen voor waarbij Amerikaanse officieren die op Nederlandse schepen meevoeren, de kapiteins het recht ontzegden, te bepalen wanneer de bewapening gebruikt moest worden.'

XCbleek een fout te zijn en men keerde toen in juni '41 weer tot de 15 mijls-grens terug.

XC1 Begin '45 kreeg een Nederlandse tankerkapitein, H. Velthuis, een standje van een Amerikaanse Commodore omdat zijn schip in het convooi niet op de juiste plaats voer. 'Wake up yOllr officers', seinde de Commodore; kapitein Velthuis seinde prompt terug: 'Remember Pearl Harbor'. De woede van de Commodore drong tot de minister van scheepvaart, J.

768 [PDF]
DE CONV001EN

XCUit een oogpunt van navigatie en zeemanschap in het algemeen werd van de Nederlandse scheepsofficieren extra veel gevraagd mede omdat de schepen van '41 af in de zomermaanden dieper geladen werden dan vóór de oorlog krachtens een in 1930 gesloten internationale conventie (de International Load Line Convention) gepermitteerd was. Dieper laden was toen strafbaar geweest en de Nederlandse scheepvaartinspectie had er op toegezien dat overtreders (die dus de veiligheid van schip en bemanning in gevaar brachten) onmiddellijk aangepakt werden.! In de oorlog achtte men het verantwoord om risico's te nemen, maar daar moest wel eens een prijs voor betaald worden wanneer plotseling een hevige storm opstak: dan werd de deklading geheel of gedeeltelijk verspeeld of ging het schip zelfs ten onder. Regelmatig hadden schepen ook ladingen aan boord die door hun aard het gevaar dat men liep, vergrootten. Dat gold om te beginnen al voor alle tankers, vooral voor die welke benzine, a fortiori vliegtuigbenzine, vervoerden, maar daarnaast ook voor schepen die granaten, torpedo's, dan wel zee- of landmijnen vervoerden - de kapitein van één Nederlands vrachtschip werd in oktober '42 bij aankomst in Suez extra gelukgewenst, 'omdat', aldus J. W. de Roever in zijn werk over de schepen van de Stoomvaartmaatschappij 'Nederland', 'de aan boord geladen landmijnen verkeerd (waren) afgesteld en bij zwaar trillen hadden kunnen detoneren.'2(een te Londen, een te New York) met succes geëxamineerd. 2 J. W. de Roever: De 'Nederland' in de tweede wereldoorlog, p.

1 Door de Londense regering werd al in juni '40 een scheepvaart-inspecteur be noemd en in oktober' 40 werd een Buitengewone Raad voor de Scheepvaart in het leven geroepen. De scheepvaart-inspectie werd later uitgebreid met inspecteurs in Liverpool, Glasgow, New York, San Francisco, Halifax (Canada), Curaçao (daar werd, zoals wij in hoofdstuk 6 vermeldden, de scheepvaart-inspectie in '42 ingesteld), Sydney, Durban en Bombay. In totaal waren op al die kantoren ruim dertig krachten werkzaam. Was een Nederlands schip verloren gegaan, dan ver zamelden de inspecteurs zoveel mogelijk gegevens over de omstandigheden waar onder zich die ondergang voltrokken had, en zag het er naar uit dat zich aan Nederlandse kant tekortkomingen voorgedaan hadden, dan deed de Buitenge wone Raad voor de Scheepvaart uitspraak. Er werden tot eind '43 (latere cijfers ontbreken) 165 zaken bij de raad aanhangig gemaakt (daarvan werdcri 68 ge seponeerd) maar deze hadden lang niet alle betrekking op oorlogsrampen. Disci plinaire straffen waren eind' 43 opgelegd aan 27 kapiteins of scheepsofficieren. Wij voegen nog toe dat in Engeland twee Nederlandse zeevaartscholen opgericht werden en dat er ook een opleidingsinstituut voor zeelieden in New York kwam. Voor deze instellingen was veel belangstelling. Eind december' 43 (latere cijfers ontbreken) waren ruim vierhonderd candida ten door daartoe ingestelde commissies

769 [PDF]
KOOPVAARDIJ

XCExtra riskant waren in '4I en '42 de convooien naar Malta en in '42 en '43 die naar Moermansk en Archangel: talrijke schepen, ook één Nederlands schip, gingen op die tochten naar het hoge Noorden verloren. Bezwaarlijk waren die tochten steeds, ook in '44. In de wintermaanden raakten de schepen met een dikke ijskorst overdekt; men moest de verwarrningscapaciteit aan boord verdubbelen, alle leidingen extra isoleren en de lieren aan dek steeds gaande houden om te voorkomen dat zij bij aankomst bevroren zouden zijn. Zonk een schip op die route, dan liep het vaak slecht met de bemanning af De kou kon zo intens zijn dat men in een reddingboot binnen enkele uren overleed. Overlevenden, die in Moermansk of Archangel aankwamen, hadden vaak geen papieren meer bij zich, hetgeen dan weer tot moeilijkheden leidde met de achterdochtige Russische politie. Trouwens, het verblijf in deze havensteden was, speciaal als men zonder eigen schip was, verre van aangenaam; de behuizing was er primitief en kleding was er niet te krijgen.

XCWij zouden voorts, een beeld gevend van de algemene moeilijkheden die aan het varen in oorlogstijd vastzaten, met nadruk willen onderstrepen dat het koopvaardijpersoneel dat benedendeks werkzaam was, zich in een bij uitstek gevaarlijke positie bevond: die opvarenden konden niet zien wat zich in de omgeving afspeelde, zij bevonden zich niet dicht bij de reddingboten of reddingvlotten, zij werkten, als er explosieve goederen aan boord waren, vaak op geringe afstand daarvan en het was voor hen, als hun schip door een torpedo of bom getroffen was, meestal moeilijk, soms onmogelijk, het dek te bereiken. Dat alles gold natuurlijk vooral op de grote passagiersschepen die bij Geallieerde landingen gebruikt werden om troepen te ontschepen, menigmaal in een fase waarin de vijandelijke afweer nog sterk was. Zo kreeg de 'Marnix van St. Aldegonde' van de Stoomvaartmaatschappij 'Nederland', een schip van 20000 brr, in november '42 bij de landingen in Frans-Algerië bij Bougie een reeks uiterst gevaarlijke luchtaanvallen te doorstaan. Kapitein Hettema (de lezer kwam hem al tegen als gezagvoerder van de 'Enggano') hield toen de machinekamer onafgebroken telefonisch op de hoogte van wat hij van de brug af zag gebeuren. De Roever schrijft: 'Ondanks de grote kokerachtige diepte van de machinekamer, ongeveer 90 traptreden diep, waardoor men de indruk krijgt, onder op de bodem van een put te zitten, waar men nooit uitkomt in geval van bominslag (ook de waterdichte deuren waren permanent gesloten) en het grote brandgevaar bij de zo brandbare dieselolie, deden de machinemensen hun werk'l - uiteraard in grote spanning. Die kwam bij een van de

XC1 A.v., p. 201. 77

770 [PDF]
PASSAGIERSSCHEPEN

leden van het benedendekspersoneel tot uiting toen hij na een ochtend waarin de 'Marnix' herhaaldelijk bijna door bommen getroffen was (men hoorde in de machinekamer het afweergeschut onophoudelijk vuren en, als gevolg daarvan, de pijpen van de ketels onophoudelijk rammelen), woedend bij de tweede machinist kwam protesteren dat men hem, 111 plaats van een volledige maaltijd, rijst met pruimen had voorgezet.

XCEr zijn achttien Nederlandse passagiersschepen geweest (en, als wij de 'Koningin Emma' en de 'Prinses Beatrix' van de Maatschappij 'zeeland' meetellen, twintig") die tot troepentransportschip en zeven die tot hospitaalschip verbouwd zijn. 2 Van die achttien waren er vijf van de KPM, vier van de Holland-Amerika-Lijn, vier van de Stoomvaartmaatschappij 'Nederland', vier van de Rotterdamse Lloyd en één van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij. Die schepen hebben, aldus L. L. van Münching, in totaal éénmiljoenhonderdduizend passagiers (Geallieerde militairen en, op de terugreizen, Duitse en Italiaanse krijgsgevangenen) vervoerd. Zo was bij de landingen in Frans-Noord-Afrika niet alleen de 'Marnix' ingeschakeld, maar ook de 'Dempo' en de 'Tegelberg'. De 'Nieuw Amsterdam', het grootste Nederlandse passagierschip(ruim 36 000 brt), voer op verschillende oceanen; het vervoerde in totaal in de vijf oorlogsjaren ca. driehonderdduizend militairen (het kon er achtduizend tegelijk meenemen) en legde daarbij een afstand af, gelijk aan twintig maal de evenaar. In de

XC1 Deze twee schepen golden als de snelste motorschepen ter wereld: met een vaart van 22! mijl (bijna 42 km) per uur hadden zij, telkens met een maximum van duizend passagiers,het traject Vlissingen-Harwich bevaren. Zij werden omgebouwd tot assault ship, d.w.z. dat zij een stevige bewapening kregen en acht landingsboten aan dek. Aldus zijn zij bij de operaties van CO/'/'lmando-eenheden betrokken geweest, en ook bij de landing bij Dieppe (augustus '42) en bij alle landingsoperaties in de Middellandse Zee waren zij van de partij, de 'Koningin Emma' bovendien bij de landingen in Normandië. Als 'Queen Emma' en 'Princess Beatrix' voeren zij overigens onder Britse vlag - zij waren gevorderd. 2 Als hospitaalschepen stonden zij onder de bescherming van het Rode Kruis; zij waren ongewapend, voeren verlicht, waren wit geschilderd en toonden grote rode kruisen. De belangrijkste van die zeven waren de 'Oranje' (20 000 brt) van de Stoomvaartmaatschappij 'Nederland' en de 'Tjitjalengka' van de Java-China-Japan-Lijn (II 000 brt). Dat waren twee nieuwe schepen (ze waren pas in '39 in de vaart gekomen) - vandaar dat men ze graag als hospitaalschip gebruikt zag; als zodanig liepen zij veel minder gevaar dan als troepenschip.

771 [PDF]
KOOPVAARDIJ

Stille Oceaan waren dan nog vijftien andere, in doorsnee kleinere Nederlandse passagiersschepen die louter door de Amerikanen voor troepentransporten gebruikt werden.

XCVan de eerder vermelde achttien schepen zijn er zes tot zinken gebracht. De 'Marnix' werd begin november '43 (een jaar dus nadat het schip voor Bougie de dans ontsprongen was) in de Middellandse Zee door Duitse torpedovliegtuigen getroffen en zonk terwijl zij, zwaar beschadigd, op sleeptouw was genomen (er waren geen slachtoffersj.! Van de resterende vijf schepen zijn er drie met een tussenpoos van een dag verloren gegaan bij de evacuatie van de Britse troepen uit Griekenland, eind april '41. 2 De 'Pennland' zonk op de zyste bezuiden Athene (vier slachtoffers) en vervolgens gingen de 'Costa Rica' en de 'Slamat' op eenzelfde dag, 27 april '41, ten onder.

XCDe 'Costa Rica' met tweeduizend man aan Australische troepen aan boord, sloeg in de middag van 27 april lek doordat twee bommen, door duikbommenwerpers van de Luftwaffe afgeworpen, vlak naast het schip ontploften; Britse torpedobootjagers konden alle Australiërs en de gehele bemanning in veiligheid brengen.

XCDe 'Slamat', daags tevoren al door Duitse luchtaanvallen beschadigd,

XC1 Notabene: de 'Marnix' had, toen hij getroffen werd, twee-en-dertighonderd personen aan boord, onder wie een aantal vrouwen. Hoe zij in geval van nood het schip moesten verlaten, was zorgvuldig gerepeteerd. Het schip werd 's avonds om kwart over zes getroffen; de kapitein liet de passagiers en een deel van de bemanning plaatsnemen in de reddingboten die opdracht hadden, bij het schip te blijven. Het weer was goed, maar het werd donker. Om half acht naderden enkele Britse torpedobootjagers, alsmede de 'Ruys' van de KPM, ook een traepentransportschip. Aan boord van de torpedobootjagers was niet voldoende plaats. 'Nu wordt', schrijft de Roever, 'door kapitein P. Verstellen van de 'Ruys' een moedig besluit genomen Omringd van gevaren' (er konden U-Boote in de buurt zijn) 'met zelf acht-entwintighonderd man aan boord, besluit hij al zijn sloepen te vieren en deze, met vrijwilligers bemand, aan de redding der opvarenden van de 'Marnix' te doen deelnemen' - bijna elfhonderd kwamen aan boord van de 'Ruys' die, toen hij 's nachts 0111. half één opdracht kreeg, onverwijld weg te varen (de aanwezigheid van U-Boole was gerapporteerd), al zijn sloepen moest achterlaten.(J. W. de Roever: De "Nederland' in de tweede wereldoorlog, p. 246-47) 2 Aan die evacuatie werd ook deelgenomen door de 'Nieuw Zeeland', d.w.z. dit schip moest voorraden overbrengen naar een haven op Kreta en met évacués terugvaren. 'Meren aan de kade', aldus de geschiedenis van de KPM-schepen in oorlogstijd, 'is onmogelijk. Men vaart door tot het schip langzaam vastloopt.' 'Kapitein, we zitten aan de grand!' 'Nou, dan zinken we tenminste niet als we een treffer krijgen', is het antwoord Het grote gevaar van deze expeditie was de gezagvoerder tevoren bekend; men gafhem bij vertrek 10% kans om terug te komen.' «N.V. Koninklijke Paketvaart-Maatschappij) H. Th. Bakker: De KPM il1 oorlogstijd (1950), p. 25-26)

772 [PDF]
PAS SAGIERS SCHEPEN

was al vóór de 'Costa Rica' tot zinken gebracht, nl. bij het aanbreken van de dag. Het schip had een bemanning van bijna tweehonderd koppen: acht-en-zeventig Nederlanders, één Noor, tien Australiërs, vier-en-twintig Chinezen en vijf-en-tachtig Laskaren. Uit de haven van Nauplia had het ca. vijfhonderd Britse militairen opgehaald _ de kapitein, Tj, Luidinga, was in Nauplia nog anderhalf uur extra blijven wachten om laatkomers (die niet kwamen opdagen) aan boord te kunnen nemen. Zijn schip werd in brand gebombardeerd. Met veel moeite slaagden de twee Britse torpedobootjagers 'Diamond' en 'Wryneck' er toen in, alle zevenhonderd opvarenden (door de toestellen van de Luftwaffe waren zij nog beschoten ook) aan boord te nemen. Zes uur later werden beide oorlogsbodems door negen Duitse duikbommenwerpers tot zinken gebracht. Er waren in totaal maar vijftig overlevenden, onder wie, van de 'Slamat', vier Nederlandse bemanningsleden en zes Laskaren. Die tien man hadden in twee groepjes Kreta bereikt: sommigen waren door een Britse torpedobootjager opgepikt van een vlot waarop zich aanvankelijk twintig man bevonden, maar toen de redding kwam, nog slechts vier _ anderen hadden met een reddingsloep met een-en-twintig inzittenden eerst een eiland bereikt waar zij een zeilboot vonden die hennaar Kreta bracht; die reddingsloep had na de ramp urenlang enkele vlotten met drenkelingen voortgesleept (waardoor van de vaart niet veel overbleef) maar bij het vallen van de duisternis had een Engelse adelborst die de leiding genomen had, vrezend dat anders niemand gered zou worden, de verbindingstros met de vlotten doorgesneden, 'een vreselijk ogenblik' volgens een der Nederlandse geredden+> van de drenkelingen op de vlotten werd niemand gered.

XCDe achttien grote passagiersschepen die als troepentransportschip gebruikt werden, telden tezamenbrt, de zes daarvan die tot zinken gebracht zijn,brt. Van die grote troepentransportschepen is dus, in tonnage uitgedrukt, ruim% tot zinken gebracht tegen een gemiddelde van% voor de gehele koopvaardijvloot. Varen op een vrachtschip was dus riskanter dan varen op een passagiersschip.Wat na een torpedering kon geschieden, hebben wij in de aanhef van dit hoofdstuk al duidelijk gemaakt aan de hand van het voorbeeld van de 'Farmsum'. Het ligt niet op onze weg, weer te geven onder welke omstandigheden deschepen (kustvaarders inbegrepen)

259 000 84 000 32 46 387 1 Aangehaald in K. W. L. Bezemer: Manuscript, hoofdstuk p. 65.

773 [PDF]
KOOPV AARDI]

welke ons land verloor, stuk voor stuk ten onder zijn gegaan. Wij moeten een keuze doen.

XCAllereerst willen wij er dan op wijzen dat niet minder dan 200 Geallieerde schepen met een totaaltonnage van 1,2 mln brt slachtoffers geworden zijn van Duitse raiders (de Japanse zullen wij in deel II behandelen). Dat waren 'echte' oorlogsbodems als de 'Admiral Scheer', de 'Scharnhorst', de 'Gnei senau' en de 'Bismarck', dan wel Hilfskreuzer. Die Hilfskreuzer waren snelvarende vrachtschepen, de meeste met dieselmotoren (zij konden dus op zee gemakkelijk nieuwe brandstof innemen), die als 'onschuldige' schepen gecamoufleerd waren (door schijn-schoorstenen e.d. toe te voegen konden zij trouwens telkens hun silhouet veranderen), maar die in werkelijkheid zwaar bewapend waren: met geschut (6 kanons van IS cm) en torpedo's; zij konden veelal ook mijnen leggen en zij hadden steeds één of twee kleine vliegtuigen aan boord om nieuwe prooi op te sporen. Drie Nederlandse schepen zijn door de 'echte' Duitse oorlogsbodems vernietigd (twee door de 'Scheer', één door de 'Scharnhorst') en vijf andere zijn door de acties van de Duitse Hilfskreuzer verloren gegaan. Onder die vijf schepen waren er twee die, met de bemanning en in één geval ook met enkele passagiers aan boord, door een gewapende Duitse bemanning naar een Franse haven gevaren werden, de tweede van deze zelfs helemaal van de Galapagos-eilanden af via Kaap Hoorn. De bemanningen van de schepen die door de acties van raiders verloren gingen, kwamen in Duits-bezet gebied terecht, hetzij doordat zij aan boord moesten blijven van hun buitgemaakte en opgebrachte schip, hetzij doordat zij gevangen werden gehouden aan boord van een bevoorradingsschip van de raiders dat, na zijn taak volbracht te hebben, naar Europa terugkeerde. In één geval, het eerste van dien aard, mochten de Nederlandse opvarenden na aankomst in bezet Frankrijk ongehinderd naar bezet Nederland reizen - nadien werden dergelijke opvarenden eerst naar een Duits krijgsgevangenenkamp van de Kriegsniarine overgebracht waar zij maandenlang vastgehouden werden. Velen trachtte men daar te pressen tot aanmenstering op een Duits schip; onder de weigeraars zijn er geweest die als represaille naar een concentratiekamp overgebracht werden.

XCDe officieren van de Duitse raiders hebben zich, op één na, niet aan oorlogsmisdaden schuldig gemaakt. Dat kan men van de officieren van de U-Boote niet zeggen. welwerd door U-Boot-commandanten herhaaldelijk hulp geboden aan de opvarenden van een schip dat zij getorpedeerd hadden, maar er deden zich ook gevallen voor waarbij die opvarenden, ronddobberend op een vlot of gezeten in een reddingboot, door hen gemitrailleerd werden. Dat dat laatste gebeuren kon, raakte onder de mannen van de koopvaardij bekend en wekte bij hen veel angst.

774 [PDF]
S CHEEPS RAMPEN

XCNa een torpedering, een bomaanval of een mijnaanvaring waren er meestal talrijke overlevenden. Niet bij de 'Sernbilangari' en de 'Sembilan' die, respectievelijk in maart en april '43, door U-Boote getorpedeerd werden terwijl zij met springstoffen geladen waren: beide schepen ontploften waarbij van de bemanning van de 'Sernbilangan' slechts één Nederlander, van die van de 'Sembilan' slechts één Laskaar in leven bleef (er waren op beide schepen tezamen honderdeen-en-zeventig slachtoffers). Dat een schip in de lucht vloog, was overigens een uitzonderingsgeval. Het is evenwel menigmaal voorgekomen, dat er, al had men niet een lading explosieven aan boord, toch nauwelijks overlevenden waren. Dat men een schip dat zonk, op tijd verlaten kon, betekende nog niet dat men gered werd. Men kwam dan, vaak niet zonder grote moeilijkheden 1, in een reddingboot of op een reddingvlot terecht. Met een reddingvlot kon men in het geheel niet manoeuvreren en het manoeuvreren met een zware sloep was bij hoge zeegang uiterst bezwaarlijk.ê Reddingsloepen en reddingvlotten waren bovendien op enige afstand vaak moeilijk te onderscheiden (men denke aan de torpedobootjager die de mannen van de 'Farmsum' niet opmerkte) - men moet wel aannemen, dat velen omkwamen nadat zij één keer of zelfs meerdere keren, een schip ziende, gemeend hadden dat redding nabij was. Voer dat schip verder of kwam er in het geheel geen schip in zicht (dat zicht was uit de laag op de golven liggende reddingboten en -vlotten bijzonder beperkt), dan was men prijsgegeven aan de elementen en aan de honger en, erger nog, de dorst - dan stierf de een na de ander tot er geen meer in leven was.

XCToen het motorschip 'Bintang' in november' 42 in de Atlantische Oceaan 650 mijl (1200 km) beoosten Trinidad getorpedeerd werd (het zinkende schip trok de twee reddingsloepen in de diepte mee), bleven er vijf vlotten in zee drijven. De overlevenden (de gezagvoerder, de eerste stuurman en nog negentien andere opvarenden waren omgekomen) kwamen op die vlotten terecht, twaalf man per vlot. 'Een enkele deken', schrijft de Roever,

1 Was een schip door een getorpedeerd, dan werden veelal niet ver van die plaats waar dan nog drenkelingen in het water lagen (alle opvarenden van de koop vaardij beschikten over zwemvesten, waaraan knipperlichten vastzaten), door de escorteurs dieptebommen afgeworpen die onder water enorme explosies veroor zaakten: 'het was dan net', schreef later een Nederlander die gered werd, 'of de darmen uit je lichaam werden gerukt.' (aangehaald in Bezemer: manuscript, hoofdstuk XII, p. 69) 2 Toen de 'IJsselhaven' injuni '41 op de Atlantische Oceaan bij hoge zeegang getorpedeerd was, konden de overlevenden (vier-en-twintig man waren verdronken) er niet in slagen, met hun sloep een kistje met blikken melk te bemachtigen dat op IQ meter afstand dreef.

775 [PDF]
KOOPVAARDIJ

'is een kostbaar bezit. Ze dient voor zeil, ze dient voor enige verwarming wanneer ze niet te nat is, maar bovenal dient ze voor het opvangen van water, het kostbare vocht waarvan hun hele leven kan afhangen. Het opvangen in zeildoekse schuilkleedjes gaat minder goed. De deken wordt gespalmen, het water loopt naar het laagste punt in het midden, en daar knijpt men het water uit op de wijze zoals een koe gemolken wordt .

XC. . . Op het vlot zijn negen vissen van makreel-grootte met een mes geharpoeneerd. Lever, kuit en hom zijn rauw verorberd, de vissen in de zon gedroogd en daarna opgegeten.

XCWanneer schepen passeren, soms zo dicht bij dat men denkt deze te kunnen beschreeuwen, en de teleurgestelde bemanning hun reddingsmogelijkheid uit het zicht zien verdwijnen, walmeer het weer slechter wordt met hoge zee en deining, het water op het vlot beukt en tussen de drums en de open bodemruimten naar boven spat, wanneer haaien beginnen mee te zwemmen, altijd in de buurt, dan aan bakboord, dan aan stuurboord, begint de stemming zeer neerslachtig te worden. Er wordt weinig meer gepraat. Men begint nu aan redding te twijfelen. Vragen als: 'Hoe lang kunnen we nog in leven blijven als de voeding op is?' bewijzen maar al te goed de gemoedstoestand van velen. Het is dan het moment waarop de leiders zich unaniem als werkelijke 'leiders' tonen. Een opwekkend woord, hun, die zwijgend voor zich heen staren, moed inspreken, een extra melk-tabletje verstrekken, halen de twijfelaars die beginnen aan het eind van hun weerstand te komen, weer een beetje uit hun sombere stemming.

XCEr is reden te over dat de leiders rapporteren: 'Soms leek de toestand onhoudbaar.' Door de vervuiling (ook de vlotten zitten vololie) en door de povere voeding beginnen bij een ieder zweren en puisten, zeer hinderlijke oogontstekingen en pijn in de gewrichten te komen'l

XC- de mannen van alle vijf vlotten zijn gered: van het eerste na zeven dagen, van het laatste na dertig dagen rondzwalken.

XCDrie-en-tachtig dagen brachten drie overlevenden van het motorschip 'Zaandam' op een vlot door." Hun schip werd, eveneens in november '42, in de Atlantische Oceaan getorpedeerd benoorden Recife (Brazilië). Het werd in de middag van de zde om tien voor half vijf door een eerste torpedo getroffen, in de machinekamer. Er waren honderddertig bemanningsleden en honderdnegen-en-zestig passagiers aan boord. Een deel van hen snelde naar de reddingboten en de vlotten, doch daar de zwaar geladen 'Zaandam' nog veel vaart liep, gaf de kapitein bevel, de reddingboten nog niet te vieren. Wellieten enkele opvarenden in hun angst meteen vlotten te water, maar die dreven snel weg zodat diegenen die in zee gesprongen waren, zeJ.

1 W. de Roever: p. 213-14. 2 Wij volgen het relaas in van Limburg Stirum: p. 132-42.

776 [PDF]
S CHEEPS RAMPEN

niet konden bereiken. Om half vijf, tien minuten na de eerste torpedo, trof een tweede het schip. Van de zes reddingsloepen waren door de explosie van de eerste torpedo drie vernield - de drie resterende werden nu meteen gevierd, maar de 'Zaandam' zonk binnen een minuut en door dat gebeuren en door de paniek sloegen twee sloepen om zodat alle inzittenden verdronken. De derde sloep nam een van de twee omgeslagen sloepen die men weer recht gekregen had, op sleeptouw - in beide sloepen samen bevonden zich honderdzes personen; zij werden na vijf dagen opgepikt door een Amerikaanse tanker - aan boord van die tanker overleden twee schipbreukelingen.

XCOok de andere van de twee omgeslagen sloepen werd met veel moeite recht gezet. Hierin kwamen zestig personen terecht; na acht dagen zeilen bereikten zij de kust van Brazilië - ook uit deze groep overleden nog twee personen.

XCVan diegenen voor wie in de sloepen geen plaats was geweest, verdronken sommigen en werden anderen door haaien gegrepen, maar op een reddingvlot dat aanvankelijk onbemand ronddreef, kwamen tenslotte vijf schipbreukelingen terecht: een Nederlandse olieman, een Nederlandse matroos (die op een ander schip kort tevoren voor de eerste keer getorpedeerd was), een Amerikaanse luitenant en twee Amerikaanse kanonniers. Zij beschikten op dat vlot alleen maar over een paar pagaaien en een zeiltje, over voedsel voor ruim twee en drinkwater voor drie weken. Overdag werd het zeil opgezet, 's nachts sliep men er onder. Na de tiende dag begon men kleine zeevogels te doden - zij moesten rauwopgegeten worden. Verscheidene malen zagen de mannen in de verte een rookpluim, maar nooit kwam een schip dichterbij. Soms regende het - dan kon regenwater opgevangen worden. Er werden enige tijd later vissen gevangen (zelfs een kleine haai), met de handen - de twee Nederlanders aten ze op, als waren het haringen, maar twee van de drie Amerikanen konden rauwe vis niet door hun keel krijgen. Op Eerste Kerstdag (de drie-en-vijftigste dag van de tocht) zag men wéér een schip in de verte - wéér werd men niet ontdekt. Op de zes-enzestigste dag stierf een van de twee Amerikaanse kanonniers, zeven dagen later de Amerikaanse luitenant. Aileen de beide Nederlanders en een van de twee kanonniers (de man die mèt de Nederlanders rauwe vis gegeten had) waren nog in leven.

XCOp de drie-en-tachtigste dag naderde een convooi. Een Amerikaans corvet pikte de drie mannen op. Zij waren vel over been - maar gered.

XCVeruit de meeste van de Nederlandse kustvaarders hebben de nuttige functie uitgeoefend die in de naam van hun groep tot uiting komt: zij beoefenden in de wateren rond Engeland de kustvaart! en leverden, dat doende, een onmisbare bijdrage tot het Engelse transportwezen dat, mede doordat de spoorwegen overbelast waren, de kustvaarders niet missen kon. De coasters, vaak bevaren door een kapitein-eigenaar (meestal waren dat Groningers), behoefden niet zo beducht te zijn voor Duitse U-Boote, maar de vliegtuigen van de Luftwaffe vormden al in '40 een reëel gevaar.

XCDe eerste coaster die dat te merken kreeg, was de 'Omlandia' die begin augustus '40 bezuiden Wight deel uitmaakte van een convooi van zes kustvaartuigen." Het convooi werd door twaalf Duitse jachtbommenwerpers aangevallen - de 'Omlandia' begon meteen te schieten met een mitrailleur die door de kapitein, C. V. Posthumus, bediend werd. Deze wist, terwijl de Duitse bommen fonteinen van water om zijn schip deden opspuiten en Duitse mitrailleurkogels het dek troffen, een van de aanvallende vliegtuigen te raken, dat, wellicht ook van de andere schepen af getroffen, in zee stortte. Vier van de jachtbommenwerpers deden vervolgens een geconcentreerde aanval op de 'Omlandia' die door een bom getroffen werd waarvan een scherf bij de kapitein een van zijn benen onder de knie afsloeg. Hij kroop naar het stuurhuis en werd er met een paar lakens verbonden. Het schip ging slagzij maken, besloten werd het te verlaten, maar een van de twee reddingsloepen werd bij het vieren met mitrailleurkogels doorzeefd - de tweede kreeg men te water, maar toen de zeven inzittenden, onder wie Posthumus en nog twee gewonden, op enige afstand van de 'Omlandia' waren, constateerden zij dat ook die tweede sloep talrijke kogelgaten teldekaanse noordkust. 2 Wij volgen het relaas dat van Limburg Stirum opgenomen heeft in Varen in oorlogstijd,

1 Enkele schepen deden dat op de Afrikaanse west- en van eind' 43 af op de Afri

778 [PDF]
KUSTVAARDERS EN ZEESLEPERS

waardoor water naar binnen kwam. Terug naar de 'Omlandia' ! Daar werd met inspanning van alle krachten het zware reddingvlot door de drie nietgewonden en door de stuurman die een bomscherf tegen een schouderblad had gekregen, overboord gebracht. Kapitein Posthumus moedigde daarbij zijn malmen aan. Eerst werd nog een nieuw noodverband om zijn been gelegd; toen het schip voor de tweede maal verlaten werd, merkte hij op: 'Neem dat stuk been van me ook maar mee.' Een Engels stoomschip haalde de schipbreukelingen twee uur later aan boord.!

XCEr deden zich in het Kanaal meer van die Duitse beschietingen voor en zulks leidde er toe dat de meeste kustvaarders, onder hen ook de Nederlandse, door de Engelsen in hoofdzaak gebruikt werden aan hun westkust, maar af en toe moesten toch ook aan de oostkust trajecten bevaren worden. Mijnengevaar bestond overal, hoeveel moeite de mijnenvegers zich ook gaven. In totaal zijn 36 kustvaarders verloren gegaan, lang niet alle evenwel door vijandelijke actie; hierbij zijn ca. honderd opvarenden 0111. het leven gekomen.

XCDe zeeslepers.

XCEr waren er twaalf2, waaronder de 'Zwarte Zee' van de Rederij 1. Smit & Co die in de Duitse invasiedagen de niet-afgebouwde torpedobootjager 'Isaac Sweers' naar Engeland gesleept had. Van die twaalf3 werden er drie aan het Ministry of War Transport ter beschikking gesteld dat twee in het Westafrikaanse Freetown en één op de Bermuda-eilanden stationeerde; de negen overige werden ingedeeld bij de Rescue Tug Section van de Engelse Admiralty: zij moesten trachten, oorlogsschepen en koopvaarders die wel getroffen maar niet tot zinken gebracht waren, naar de naastbijzijnde haven te slepen. Moeilijk werk - en nu ook gevaarlijk doordat het onder oorlogsomstandigheden verricht werd. Hoeveel scheepstonnage in totaal door de Nederlandse zeeslepersbehouden binnengebracht is, is niet precies bekend de 'Zwarte Zee' (kapitein: TeLUlVet) bracht 225000 brt aan schepen veilig binnen, de 'Amsterdam' van Bureau Wijsmuller (kapitein: M. de Koe) 175 000 brt.

XC1 Kapitein Posthumus was de eerste Nederlander aan wie in Londen door de koningin de Militaire Willemsorde verleend werd. 2 In feite waren er dertien maar één is niet als zeesleper gebruikt, maar als cornmunicatievaartuig bij de mijnenvegers van de Koninklijke Marine. 3 De Engelsen hebben ook enkele van hun eigen sleepboten gedeeltelijk: met Nederlanders bemand - ons land had op dit gebied intcrnationaal een grotc naam.

779 [PDF]
KOOPV AARDIJ

XCEén zeesleepboot is door vijandelijke actie verloren gegaan: de 'Rode Zee'. Hij werd in april' 44, terwijl hij' s nachts enkele hoge caissonsdie voor de kunstmatige havens aan de Normandische kust nodig waren, naar een haven aan de Engelse zuidkust sleepte, door een torpedo uit een Duitse Schnellboot getroffen en verging met man en muis; er waren vijftien slachtoffers.

XCKoopvaardij en marine hebben in de tweede wereldoorlog veel gemeen gehad: zij bevoeren dezelfde zeeën en oceanen, zij liepen dezelfde risico's en zij doorstonden dezelfde beproevingen. Misschien was evenwel de positie van de mannen van de koopvaardij nog iets moeilijker dan die van de mannen van de marine, in zoverre dat zij, hoewel gewikkeld in een onophoudelijk gevecht met een gevaarlijke en ingenieuze vijand, minder middelen hadden om zich te verdedigen. De zeeman besefte heel wel dat hij eigenlijk bij elke reis zijn leven op het spel zette, en werd zijn schip tot zinken gebracht en bleef hij behouden, dan wist hij eerst recht wat het betekende, met de dood geconfronteerd te worden - en toch: er moest gevaren worden; in de regel bevond hij zich spoedig aan boord van een ander schip waarmee hij weer precies dezelfde gevaren ging trotseren. Er zijn, zoals wij al opmerkten, niet zovelen geweest die zich blijvend aan de vaarplicht onttrokken hebben: omstreeks vijfhonderd op de achttienduizendvijfhonderd - er zijn óók niet zovelen geweest die wel van goeden wille waren maar van wie bij medisch onderzoek vastgesteld werd dat zij er om physieke of psychische redenen beter aan deden, aan de wal te blijven; dezulken werden dan afgekeurd, d.w.z, van de vaarplicht ontheven (zij kregen dan, als zij daarvoor nog geschikt waren, ander oorlogswerk te doen). Aan het einde van de oorlog was die ontheffing in een kleine twaalfhonderd gevallen verleend, zulks in ruim zeshonderd gevallen op medische gronden.' Anders gezegd: van de achttienduizendvijfhonderd opvarenden zijn zestienduizendachthonderd (9I %) blijven varen.

XCVoor twee-derde waren dit Nederlanders, voor de rest personen van andere landaard, hoofdzakelijk Indonesiërs (meestalJavanen en Madoerezen), Chinezen en Laskaren. Uit verscheidene detailbeschrijvingen blijkt dat die uitheemse werkkrachten in de ure des gevaars veelal een passieve houding

XC1 Andere gronden waren: te hoge leeftijd, veelvuldig wangedrag en evercompleet

780 [PDF]
DE BEMANNINGEN

aan de dag legden, die misschien niet alleen hiermee samenhing dat (wij wezen hier reeds op) de oorlog in mindere mate 'hun' oorlog was, maar ook met een zeker Oosters fatalisme. In van Limburg Stirums Varen in oorlogstijd wordt in de beschrijvingen van scheepsrampen op één plaats gesproken van 'Laskaren die als gewoonlijk geen hand uitstaken'{; op een tweede plaats heet het: 'Indien niet op wacht, vertoefden ze voortdurend in de nabijheid der reddingboten'ê; op een derde wordt van hen gezegd dat zij na een torpedering 'totaal versuft' waren.? De Roever heeft het in zijn oorlogsgeschiedenis van de schepen van de 'Nederland' over 'de Laskaren van dek en machinekamer die niets anders doen dan huilen en bidden'. 4 Ook hier evenwel mag men niet generaliseren.Er zijn, schrijft dezelfde de Roever, uit de groepen der Chinezen en Laskaren 'uitzonderlijke voorbeelden van solidariteit in het gevaar, en plichtsbetrachting' naar voren gekomen." Een verstandige kapitein had begrip voor de bijzondere positie van deze schepelingen. Een van de gezagvoerders van de 'Nederland' liet elke nieuwe équipage Chinezen, Laskaren of Indonesiërs apart aantreden, wees hun dan op de gevaren die zij zouden gaan lopen, maar zei ook dat, als het schip ooit verlaten zou moeten worden, de eerste stuurman en hijzelf de laatsten zouden zijn die van boord zouden gaan en dat zij dat pas zouden doen nadat zij zich er van overtuigd hadden dat er niemand meer aan boord was. Wij nemen aan dat in gelijke geest ook wel door andere gezagvoerders gesproken is. Naar verhouding zijn er onder die uitheemse zeelieden iets meer slachtoffers gevallen dan onder de Nederlandse (dat kan met het fatalisme samengehangen hebben) en er zijn wellicht onder hen ook iets meer deserteurs geweest, maar groot zijn die verschillen niet en wij leiden daaruit af dat diegenen die bij scheepsrampen leiding moesten geven, geen verschil hebben gemaakt tussen de Nederlanders en de uitheemsen - allen liepen gevaar, allen wenste men te redden.

XCMenig Nederlands schip is te gronde gegaan zonder dat men nadien ooit iets hoorde over de omstandigheden waaronder die ondergang zich voltrokken had of over wat er gebeurd was met diegenen die in een sloep of op een reddingvlot terechtgekomen waren. Voorzover daar wel beschrijvingen van bewaardgebleven zijn", rijst er over het algemeen (er zijn enkele uitJ.en toe citeerden - men zal een volledig en indrukwekkend overzicht krijgen in het werk over de Nederlandse koopvaardij dat K. W. L.

1 P. 2 P. r50. 3 P. ror. 4 W. de Roever: p. r08. 5 A.v., p. 45. 6 Men vindt een naar verhouding klein aantal in van Limburg Stirums en in de werken over de Stoomvaart maatschappij. 'Nederland' en de Koninklijke Paketvaart-Maatschappij die wij af

781 [PDF]
KOOPVAARDIJ

zonderingen die dan ook ter berechting voorgelegd werden aan de Buitengewone Raad voor de Scheepvaart) het beeld uit op van een flink, doeltreffend en solidair reageren. Wij herinneren aan onze beschrijving van de ondergang van de 'Farmsum' waarmee wij dit hoofdstuk openden, niet omdat het een uitzonderlijke, maar juist omdat het een 'gewone' scheepsramp-in-oorlogstijd betrof. Van het door een torpedo getroffen verblijf waarin zich elf bemanningsleden bevonden hadden, was niets over en er was dus geen reden aan te nemen dat een van die elf nog in leven was _ en toch, toen de negentien opvarenden die doorweekt in hun halfvol water staande reddingboot op enige afstand van het schip gekomen waren, meenden dat er nog iemand aan boord was, besloten zij weer langszij te gaan, hoewel zij zich dan wellicht naast en sommigen zich zelfs op het schip zouden bevinden wanneer dat door een tweede torpedo getroffen zou worden.

XCEr werd aan boord van de Nederlandse schepen vaak gemopperd en gekankerd, 'dat ligt in de aard van de zeeman', legde een tweede stuurman bij de grote vaart aan de Enquêtecommissie uit, 'hij kankert altijd. Als hij in Noorwegen is, wil hij liever naar de Golf van Mexico, en als hij in de Golf van Mexico is, zou hij wel een stukje stokvis lusten'l- maar almopperend en kankerend verrichtte men (daar kwam het op neer) een oorlogstaak die uitzonderlijk hachelijk was en desondanks uitgevoerd werd met zekere onverstoorbaarheid en slagvaardigheid 2, ja gedisciplineerd. 'Zeiden ze niet', zo vroeg de voorzitter van de Enquêtecommissie in '48 aan J. P. F. Mentink, oud-hoofdmachinist van de Maatschappij 'zeeland' (hij werkte in de oorlog in Londen aan de wal, was er voorzitter van de Centrale van Koopvaardijofficieren en had dus talloze contacten met de mannen van de koopvaardij) _ 'Zeiden ze niet: 'Moet ik weer naar Moennansk, ik wilook wel eens een keer naar Zuid-Afrika?' Antwoord: 'Dat heb ik nooit horen zeggen.' Nieuwe vraag: 'Ook de officieren niet?' Antwoord: 'Ook de officieren niet.' '3J. J.J.met dieptebommen vernietigd kon worden. 3 Getuige J. P. F. Mentink, Enq.,

1 Getuige Burgmeijer, dl. III c, p. 525. 2 Die slagvaardigheid is wel in het bijzonder aan de dag gelegd door A. de Bruyn, stuurman van de tanker drecht' (kapitein: Swart). In maart '41 voer dit schip in ballast, op weg naar Trinidad, in een convooi dat door vier aangevallen werd. Het werd vlak voor de machinekamer door een torpedo getroffen _ de machine viel uit, maar werd weer op gang gebracht. Toen zag de stuurman plotseling op korte afstand een die onder water ging. Hij wist prompt die te rammen en deze werd daarbij dusdanig beschadigd dat hij enkele uren later door een Brits korvet

782 [PDF]

De 'Shipping'

XC

XCIn de paragraaf 'Koopvaardij' van hoofdstuk I hebben wij uiteengezet hoe het in Londen in mei-juni '40 tot oprichting kwam van een commissie die namens de regering zou optreden als beheerder van, zo was het geformuleerd, 'alle zeeschepen, ladingen en andere belangen van geïnteresseerden, die zich thans in het door de vijand bezette gebied bevinden'. De regering had eerst overwogen, alle zeeschepen te vorderen, d.w.z. ze in direct regeringsbeheer te nemen, maar van dat denkbeeld, dat in eerste instantie aanvaard was (de Noorse regering had háár koopvaardijvloot, die groter was dan de Nederlandse, óók gevorderd"), was het kabinet op voorstel van Steenberghe teruggekomen. I-Iet bleef bij een beheersopdracht namens de regering aan een los van haar werkende commissie waarop Steenberghe wèl nauwlettend toezicht liet uitoefenen door twee van zijn ambtenaren: door Speekenbrink, wat de scheepvaart-, door de Smit wat de handelsaangelegenheden betrof Die commissie: de Nederlandse Scheepvaarten Handelscommissie oftewel Netherland Shipping and Trading Committee (men sprak van haar en haar bedrijf in de regel als van 'de Shipping' 2), ging uit tien leden bestaan: drie directeuren c.q. leden van de raad van beheer van de Verenigde Nederlandse Scheepvaartmaatschappij 3: P. Dijkstra (tevens directeur van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij), 1. C. M. van Eendenburg en D. Hudig (tevens directeur van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij), twee van Phs. van Ommeren: mr. C. C. Gischler en P. van Ommeren, en één van de Koninklijke Hollandse Lloyd, van de Stoomvaartmaatschappij 'Oceaan', van de 'Koninklijke'Shell (die een grote tankervloot in de vaart had 4) en van de Unilever (speciaal voor de handelsafdeling van de Shipping), resp. L. Bohlken, D. Rahusen, J. M. de Booy en G. F. Ferwerda; daar kwam tenslotte als tiende lid van het bestuur van de Shipping een hoofdambtenaar van de 'Nederland' bij:

XC1 De vooroorlogse Nederlandse handelsvloot telde 2,8 mln brt, de Noorse 4,6 mln (eerder dan de Nederlanders hadden de Noren de betekenis van de tankvaart beseft - zij hadden veel tankers die aan het internationaal verkeer deelnamen). 2 Ter voorkoming van verwarring met het Nederlands Scheepvaart Comité te New York zullen wij in dit hoofdstuk de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie, Londen, verder aanduiden als: het bestuur van de Shipping. 3 De VNS was een rederij die de acht grootste Nederlandse rederijen kort na de eerste wereldoorlog op initiatief van D. Hudig ter voorkoming van onderlinge concurrentie gemeenschappelijk opgericht hadden voor de vrachtlijnvaart op Afrika, Azië (met inbegrip van Nederlands-Indië) en Australië. 4 Deze voer onder Engelse vlag; onder Nederlandse vlag voeren alleen de kleine tankers op het traject Curaçao

783 [PDF]
KOOPVAARDIJ

J. Olyslager, haar vertegenwoordiger te Batavia. De kustvaarders waren in het bestuur dus niet vertegenwoordigd - de kapiteins van de coasters, goeddeels kapiteins-eigenaren, richtten na enige tijd wèl een vereniging op, de Nederlandse Kustvaartvereniging 'Oranje', maar van de bestuursleden werd er niemand in het bestuursorgaan van de Shipping opgenomen.

XCVoorzover bekend, werd daar door hen ook niet op aangedrongen (kennelijk werden de belangen van de coasters door het bestuur van de Shipping dus op redelijke wijze behartigd). Zij schikten zich, zij het onwillig, in het feit dat Bohlken als bestuurslid van de Shipping de sectie kustvaart leidde onwillig, omdat Bohlken, directeur van de Lloyd, een man van de grote vaart was, in wie zij, zo noteerde van Lidth in april' 44 op grond van mededelingen die Kerstens in het kabinet gedaan had \ 'een aartsvijand zien, daar de grote vaart steeds zware concurrentie ondervond van de kustvaarders met hun goedkopere exploitatie en die als parasiteurs werden beschouwd.P

XCWaar wij nu allereerst op willen wijzen is dat lang niet alle Nederlandse zeeschepen onder het beheer van de Shipping vielen: dat beheer strekte zich slechts uit tot de eigendommen van rederijen die hun zetel niet verplaatst hadden." Zeven-en-twintig (meestal kleine) rederijen hadden dat nagelaten, achttien (waaronder de grootste) hadden het wèl gedaan; die zeven-entwintig (de 'custodian-rederijen') hadden vóór IQ mei' 40 samen 164 zeeschepen in de vaart gehad, die achttien 465. Het beheer over de schepen van de grootste Nederlandse rederijen viel dus niet onder de Shipping - wij denken dan aan de Stoomvaartmaatschappij 'Nederland', de HollandAmerika-Lijn, de Rotterdamse Lloyd, de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij en de Koninklijke Paketvaart-Maatschappij ; die vijf rederijen alléén hadden samen vóór Ia mei '40 bijna tweemaal zoveel schepen in de vaart gehad als alle custodian-rederijen bij elkaar. Had het bestuur van de Shipping dus een weinig belangrijke functie? Allerminst. Het was dat bestuur dat de met het Britse Ministry of War Transport afgesproken regelingen uitvoerde die op alle Nederlandse zeeschepenbetrekking hadden, dat zitting had in de Brits-Nederlandse commissie die bepaalde welke schepen bij de gevaarlijke vaart op Engeland dan wel bij de Z.g. gereserveerde (of'vrije') vaart ingedeeld zouden worden, dat de financiële

XC1 Van Lidth: 'Dagboek', II april 1944. 2 Gerbrandy vroeg na Kerstens' mededelingen, of het wel verstandig was geweest, Bohlken hoofd van deze afdeling te maken, hetgeen hij noemde: 'de ooievaar uitroepen als de koning van de kikkers', maar Kerstens meende dat hij in de situatie geen wijziging kon aanbrengen, 'zonder weer nieuwe weerstanden op te roepen.' (a.v.) 3 Men vindt een overzicht van de wèl en niet verplaatste rederijen in het derde verslag van de Enquêtecommissie, deel b op p.

784 [PDF]
'SHIPPING' EN NEDERLANDS SCHEEPVAART COMITÉ

overeenkomsten toepaste die daartoe getroffen waren, en dat de arbeidsvoorwaarden vaststelde voor de scheepsofficierenen het lagere personeel.

XCNu kwam (wij merkten dat in eerdere hoofdstukken al op) in New York een soort tegenhanger van het bestuur van de Shipping tot stand: het Nederlands Scheepvaart Comité. Dat Comité heeft enkele ledenwisselingen gekend voor het zijn defmitieve samenstelling kreeg.' Voorzitter was toen A. Gips, commissaris van de Holland-Amerika-Lijn, en van het Comité maakten voorts directeuren c.q. leden van de raad van beheer juist van de grote rederijen deel uit: mr. D. A. Delprat en J. F. van Hengel van de 'Nederland', mr. P. van den Toorn van de Holland-Amerika-Lijn, A. Verschoor van de Rorterdamse Lloyd en S. M. D. Valstar van de KNSMbij hen voegde zich nog een directeur van een kleinere rederij, de JavaChina-japan-Lijn: J. H. Warning.ê

XCDe verhouding tussen het bestuur van de Shipping en het Nederlands Scheepvaart Comité is nogal ondoorzichtig geweest, maar er zijn enkele aanwijzingen (het ligt trouwens ook voor de hand) dat bij het Comité weerstanden bestonden tegen de Shipping: grote reders hadden het gevoel dat zij door minder grote bevoogd werden. Hebben die grote reders er dan niet op aangedrongen dat enkelen uit hun kring in het bestuur van de Shipping opgenomen zouden worden (Valstar had er aanvankelijk deel van uitgemaakt)? Voorzover ons bekend: neen. Zó ontevreden waren zij nu ook weer niet over het beleid dat de Shipping voerde (dat was trouwens goeddeels uitvoerend beleid in opdracht van het Ministry of War Transport dat van begin '42 af nauw samenwerkte met de Combined Shipping Board te Washington) en misschien waren er wel onder de leden van het N ederlands Scheepvaart Comité die het verblijf in N ew York aangenamer vonden dan een eventueel verblijf in Londen. Omgekeerd hadden de bestuursleden van de Shipping die onder de druk van de oorlogsomstandigheden een hecht team waren gaan vormen, geen behoefte aan uitbreiding van hun kring.

XCOnder het bestuur van de Shipping kwam een omvangrijke organisatie te werken met in Londen ca. duizend man personeel.ê Er werd in het eersteShipping Afrika en Australië, waren uiteindelijk, gelijk reeds in hoofdstuk 6 vermeld, bij de

1 Die kreeg het pas na de val van Indië. Voordien vielen alle schepen die beoosten Suez in de vaart waren, onder het in Batavia gevestigde Nederlands-Indisch Rederscomité waarin o.m. de 'Nederland', de Rotterdamse Lloyd, de KPM en de java-China-japan-Lijn vertegenwoordigd waren. 2 Delprat en Warning bevonden zich in december' 41 in Indië, maar vertrokken in februari' 42 vandaar naar New York. 3 Met inbegrip van het personeel van het Nederlands Scheepvaart Comité te New York en van de vertegenwoordigingen van de in Zuid-Amerika,

785 [PDF]
KOOPVAARDIJ

jaar, toen alles op poten moest worden gezet (en toen de kantoren tijdens de Blitz tweemaal in vlammen opgingen), 'dag en nacht gewerkt', aldus Steenberghe's ambtenaar de Smit-, 'er werd des zaterdags en des zondags doorgewerkt vaak onder de allerberoerdste omstandigheden' 2 niemand kreeg daar extra-betaling voor. Elk van de bestuursleden van de Shipping had een eigen taak - wel te verstaan: voorzover zij, zoals Dijkstra, Hudig, Rahusen, de Booy en Ferwerda, tevens nog directeur waren van een eigen maatschappij die haar zetel verplaatst had of steedsin Londen gevestigd was geweest, moesten zij hun werk voor de Shipping naast hun eigen werk doen. Salaris kregen de bestuursleden van de Shipping niet, doch slechts een verblijfsvergoeding van £ 4 (f 30) per dag - een vergoeding welke door de Booy en Ferwerda niet eens geaccepteerd werd. Hudig was bij het bespreken van de dagelijkse beleidsproblemen een verstandige voorzitter; hij had, vertelde de Booy ons in ' 55, 'een grote dosis bonhomie en boerenschranderheid. Mannen als Gischler cn Ferwerda' (en, zo voegen wij toe: de Booyzelf) 'waren zeker bekwamer, maar zij hadden niet kurmen doen wat Hudig deed. Ik vond hem een ideale voorziuer."

XCHoe werd de Shipping gefmancierd?

XCZij inde natuurlijk door de verkoop van ladingen en door dc verhuur van de schepen der custodiat1-rederijen grote bedragen. Die bedragen werden niet haar eigendom (ze waren voor de rechtmatige eigenaren bestemd) maar het bestuur van de Shipping achtte het verantwoord er met goedkeuring van Steenberghe een zeker percentage op in te houden: een geringe provisie (wij kennen het percentage niet) op de verhuurovereenkomsten die zij afsloot, I % op de verkoop van de ladingen die regeringseigendom waren, 2 % op de verkoop van de overige ladingen, en bovendien stonden de niet-custodian-rederijen I % van hun inkomsten aan de Shipping af van welker administratieve en sociale werkzaamheden ook zij prefiteerden. De Shipping was een naamloze vennootschap die dus een beginkapitaal gevormd had (£ 500) en daartoe aandelen had uitgegeven, vijf-en-twintig, maar dat was een pure formaliteit geweest: krachtens de statuten gaven de aandelen geen recht op dividend; zij hadden dus geen enkele handelswaarde."

XC1 Getuige D. M. de Smit, Enq., dl. III c, p. 332. 2 De Smit zelf had het zo druk dat hij in die tijd negen maanden lang ten kantore van de Shipping op een veldbed sliep. In '42, toen hij Speekenbrink, die in Amerika tewerkgesteld was, opgevolgd was als hoofd van de afdeling scheepvaartzaken, deed hij hetzelfde, zij het dat het veldbed toen in een kamer van het departement stond. 3 J. M. de Booy, 9 dec. 1955. 4 In de eerste jaren na de oorlog heeft L. A. Rodrigues Lopes (een vluchteling die het grootste deel van de oorlog in Portugal doorbracht) in zijn schandaalblad De Ochtendpost

786 [PDF]
VERKOOP VAN LADINGEN

XCTwee aspecten van het werk van de Shipping hebben wij nu te behandelen: het scheepvaartaspect en het handelsaspect. Wij beginnen met het tweede dat uit beleidsoogpunt het simpelste is geweest.

XCHandelscommissie is het bestuur van de Shipping slechts geweest voorzover het (de leiding van dit deel van haar werk berustte bij Ferwerda en Gischler) zorg moest dragen voor de verkoop van ladingen. Over die ladingen schreven wij o.m. reeds in de paragraaf 'Regeringsfinanciên' in hoofdstuk 6, er toen op wijzend dat er twee soorten ladingen waren die afgewikkeld moesten worden: de aangehouden ladingen (d.w.z. in de neutraliteitsperiode als eontrabande aangehouden door de Engelsen, t.w. door de Adrniralty) en de gestrande ladingen - die laatste waren ten dele regeringseigendom, ten dele eigendom van firma's of particulieren in bezet gebied.

XCNatuurlijk hadden de aangehouden ladingen al vóór mei' 40 tot talrijke bemoeienissen geleid. De Engelsen hadden gesteld dat bepaalde ladingen eontrabande waren (contrabande werd door de inbeslagnemende partij ten eigen bate verkocht), maar mede doordat terzake geen volkenrechtelijke regels bestonden, hadden de Nederlandse eigenaren zich in beginsel steeds tegen die kwalificatie verzet. Zij hadden eind november '39 in Londen een Commissie voor Aangehouden Lading opgericht, de 'Coval'. Vóór 15 mei '40 waren door de Engelsen ca. I 200 aan Nederlandse firma's of

XChouders' van de Shipping er van betichtte dat zij de Nederlandse koopvaardij ten eigen profijte hadden laten varen en met datzelfde oogmerk via de regering ook de vaarplicht hadden afgekondigd. Aan die campagne lagen inlichtingen ten grondslag die Lopes gekregen had van een zeeman, J. B. M. Booms, die, aldus een hoofdbestuurder van de Centrale Bond van Transportarbeiders, in Londen een groepje 'recalcitranten' om zich verzameld had, 'die altijd wel weer een adres (wisten) waar men een geslachtsziekte kon oplopen' (dan werd men tijdelijk van de vaarplicht ontheven); Booms noemde, zei die hoofdbestuurder, 'ieder die het niet met hem eens was, fascist of neo-fascist' (getuige J. Buquet, Enq., dl. III c, p. 474-75) Booms deed dat ook in geschrifte, en toen hij in de lente van' 44 bij de Londense Chamber oj' Commerce inzage had kunnen krijgen in de statuten van de Shipping en de lijst van 'aandeelhouders', zond hij (over de statutaire bepaling dat geen winst genlaakt of dividend uitgekeerd kon worden, had hij heengelezen) een rekest aan de Engelse Home Secretary wien hij verzocht, een onderzoek in te stellen naar de achtergrond van het Vaarplichtbesluit van '42, 'which we consider to be the most scandalous offence known in the History of democracy for the last 100 years.' (tekst. a.v., dl. III b, p. 295) Booms had zich zelf aan de vaarplicht onttrokken, laat ons zeggen: wegens zijn 'politieke' bezwaren, en de Shipping was deze querulant liever kwijt

787 [PDF]
KOOPVAARDIJ

particulieren toebehorende ladingen in beslag genomen, maar de Coval had in de voorafgaande maanden ca. 200 ladingen weten vrij te krijgen in overleg met de Engelse functionaris aan wie de Admiralty het beschikkingsrecht overgedragen had: de Procurator-General. Inzake ca. I 000 ladingen moest dus na de bezetting van Nederland nog een beslissing genomen worden, maar de Coval kon niet langer voor de eigenaren optreden; haar rechten gingen krachtens het wetsbesluit A I op de Nederlandse staat over. De staat nu delegeerde die rechten aan de Shipping. Het urgentst was dat de ladingen verkocht werden (het betrof steeds goederen die, los van de vraag of ze aan bederf onderhevig waren, van belang waren voor de oorlogvoering) - de Procurator-General keurde dus goed dat de Shipping zich met de verkoop belastte; hij keurde óók goed dat zij een verkoopprovisie van 2 % kreeg.

XCDoor de handelsafdeling van de Shipping werden ruim 700 aangehouden ladingen verkocht"; de netto-opbrengst (zijnde de bruto-opbrengst min de kosten van opslag en van verzekering en de provisie) was bijna £ 1,1 mln." Wie moest dat bedrag nu krijgen? De Procurator-General beweerde (maar toen was het al '42 geworden) dat in hoofdzaak 'echte' eontrabande verkocht was; hij eiste 62t % van de netto-opbrengst op. Het bestuur van de Shipping vond dit percentage veel te hoog; het heeft tenslotte in december '45 een overeenkomst met de Procurator-General kunnen treffen krachtens welke het percentage van 62t tot 25 verlaagd werd. Drie-vierde van bijna £ I, I mln werd dus aan de Nederlandse eigenaren uitgekeerd 3, niet door de Shipping overigens, maar door de Coval die na de bevrijding tot nieuw leven kwam en toen niet alleen de afrekening van de aangehouden maar ook die van de gestrande ladingen voor haar rekening narn.!

XCDe regeringsladingen welke tot die gestrande ladingen behoorden, boden wat de financiële zijde van hun afwikkeling betrof, geen moeilijkheden: de regering kreeg de netto-opbrengst (£ 4,4 mln)." Uit de overige gestrande ladingen kocht zij voorts wat zij voor de naoorlogse bevoorrading van Nederland gebruiken kon: tabak, wol, asbest, metaalwaren en medicijnenvoor hetgeen de regering niet kocht, moest de Shipping andere kopers zien•£ Shipping waarde van de door haar afgewikkelde ladingen was ruim f 70 mln. 5 Op die ladingen is £ 400 000

1 Het verschil met de eerder genoemde 1 000 ladingen kunnen wij niet verklaren. 80 000 méér dan de aankoopwaarde. 3 Geen simpele zaak! Het gehele archief van de Coval was namelijk bij een van de bombardementen van de kantoren der in vlammen opgegaan. Sommige eigenaren hebben tot 1960 op de hun toekomende gelden moeten wachten. 4 De Coval heeft ook ladingen die aange houden waren in Duitsland, Italië en de Italiaanse koloniën afgewikkeld; de totale

788 [PDF]
VERKOOP VAN LADINGEN

te vinden. Die resterende ladingen werden gemakshalve en bloc door de Engelse regering gevorderd: zij behield (en kocht dus) wat zij zelf meende te kunnen gebruiken en liet de rest aan de Shipping over, aan welke het, ondanks de schaarste aan goederen die met elke oorlogseconomie samenhangt, niet zo gemakkelijk viel, belangstellenden te vinden. Tegelijk met de Nederlandse gestrande ladingen werden namelijk op de Engelse markt ook Franse, Belgische, Noorse en Deense aangeboden.' Een tweede probleem was de vaststelling van de prijzen. Partijen van de meest verschillende goederen werden door de Shipping beheerd maar in veel gevallen moest de Shipping vragenlijsten toezenden aan de verschepers over de gehele wereld om te weten te komen, welke prijs voor de betrokken goederen bij hun verscheping gegolden had. Sommige partijen kon de Shipping vervolgens tegen een hogere prijs verkopen, bij andere moest zij met een lagere genoegen nemen.ê De verschepingswaarde van de 'particuliere' gestrande ladingen (eigendom van tussen de zes- en zevenduizend firma's en particulieren) was £ 6,1 mln geweest - zij werden voor een totaal bedrag van ruim £ 6,2 mill verkocht; daar kwam nog het bedrag bij dat uit de verkoop van twee andere ladingen resulteerde: die van een van de in de Antillen buitgemaakte Duitse schepen en die van de uit Zweden naar Engeland ontsnapte 'Nautilus'. Al dat geld werd in de regeringskas gestort (als voorschot uiteraard) tot een totaal van bijna £ 6,4 mln.

XCNu het scheepvaartaspect van de Shipping, waarbij wij en passant opmerken dat de Shipping haar zorgen ook heeft uitgestrekt tot de Nederlandse vissers."uit (zie kaart X op pag. 707). Zij visten in de Ierse Zee en maakten uitstekende besommingen. 'Deze heren hadden', aldus Rahusen, bestuurslid van de

1 Namens de in Londen aanwezige Belgische rrumstcrs heeft de tot september' de verkoop van de Belgische gestrande ladingen ter hand genomen; nadien kregen de Belgen hun eigen verkoopapparaat. 2 In november '40 werd door de aan minister Steenberghe voorgesteld, en door deze goedgekeurd, dat de 'particuliere' ladingopbrengsten in één pot gestort zouden worden en dat de naoorlogse verdeling zou plaatsvinden volgens de verschepingprijzen, niet volgens de in Engeland gerealiseerde verkoopsprijzen. 3 Zoals wij in ons vorige hoofdstuk opmerkten, was een groot deel van de uit Nederland overgekomen trawlers gevorderd hetzij voor de Britse, hetzij voor de Nederlandse marine. Vijftien van die trawlers gingen evenwel ter visvangst van de vissersplaatsFleetwood

789 [PDF]
KOOPVAARDIJ

XCBij dat scheepvaartaspect was het belangrijkste punt, welke schepen aan het Ministry of War Transport ter beschikking gesteld zouden worden en welke in de al eerder genoemde 'vrije vaart' zouden blijven. Er was, wat die eerste schepen betrof, óók het punt van de financiële regelingen die bij de verhuur getroffen zouden worden, en er was het punt van de arbeidsvoorwaarden, maar de verdeling tussen schepen in de oorlogsvaart en die in de vrije vaart was van primair belang - van belang voor de opvarenden, maar ook voor de rederijen. Immers, een rederij waarvan een schip verloren ging, zou wel schadevergoeding uitbetaald krijgen, maar schadevergoeding is geld en het was de vraag of men na de oorlog voor dat geld spoedig weer een nieuw schip zou kunnen aankopen, laat staan een schip van dezelfde grootte. Daar kwam nog bij dat de vrije vaart veel lonender was dan de oorlogsvaart; de Engelsen hielden de huurbedragen laag en die waren voor grote schepen in de vrije vaart wel 90 % hoger en voor kleine toch steeds op zijn minst 30%. De reders die lid waren van het bestuur van de Shipping kwamen dus onvermijdelijk in een belangenconflict terecht: als lid van dat bestuur was hun taak, de Engelsen (en later ook de Amerikanen) de beschikking te geven over die schepen welke voor de oorlogstransporten het meest dienstig waren, en als reder was hun taak, de schepen welke hun rederij na de oorlog weer wenste te gebruiken, aan zo min mogelijk gevaren bloot te stellen en er een zo hoog mogelijke huur voor te verwerven, m.a.w. ze in de vrije vaart te krijgen.

XCMen kwam in '40-'41 op regeringsniveau, d.w.z. in besprekingen tussen Steenberghe en de Britse Minister of War Transport, tot enkele regelingen waarvan de grondslag was dat schepen die (dat was een objectief gegeven) nooit aan de vaart op Europa hadden deelgenomen, voorshands buiten de oorlogsvaart zouden blijven; dat waren de schepen van de KPM, van de Java-China-Japan-Lijn, de in West-Indië varende schepen van de KNSM,

XC'nogal wat vaderlijke leiding nodig.' Fleetwood was een onaantrekkelijk oord, en 'daar gebeurden wel eens dingen die, voor de Nederlandse vissers ... beter niet gebeurd hadden kunnen zijn.' De Shipping liet de vissers toen eerst opvangen in een tehuis van de British Mission for Deep Sea Fishermen (dat tehuis werd hun pension), maar toen kwamen er, aldus nog steeds Rahusen, 'klachten dat, als de zeeman daar met zijn ene hand zijn bord eten kreeg, dan was in de andere hand van de manager van de Mission de bus waarmee hij rammelde voor een collecte.' Bovendien mocht in het tehuis van de Mission geen bier gedronken worden. Het gevolg was dat de vissershun biertje elders gingen drinken, 'en dan niet één ... maar zes ... en misschien wel twaalf' - en dan kwamen zij dronken bij de diepgeschokte Mission aanzetten. De Shipping beëindigde na enige tijd de samenwerking met de Mission, richtte in Fleetwood een eigen club voor de Nederlandse vissers op en bracht hen onder bij particulieren. (getuige D. Rahusen, Enq., dl. III c, p. 200) 79

790 [PDF]
'OORLOGSVAART' EN 'VRIJE VAART'

de kleine tankers van de 'Koninklijke,! Shell die het traject Curaçao-Meer van Maracaibo bevoeren, en nog honderd andere schepen die zich steeds van Europa verre hadden gehouden; hoofdzakelijk waren dat schepen die van Indië uit op Amerika gevaren hadden. Deze 'vrije' schepen werden door hun rederijen, voorzover overgeplaatst, geëxploiteerd en, voorzover die overplaatsing niet plaatsgevonden had, door de Sliippiug. In totaal kwamen in '40-'41 306 schepen (tezamen r.r mln brr) in de vrije vaart terecht en 278 (tezamen r,4 mln brt) in de oorlogsvaart. Later, van begin' 42 af, toen Indië gevallen was, werden de schepen die aan de [apannners hadden kunnen ontsnappen, eerst door de Nederlandse regering gevorderd, vervolgens aan het Ministry of War Transport ter beschikking gesteld en daarna door deze instantie in onderhuur gegeven aan de Amerikaanse War Ship ping Administration het verschil tussen 'vrije' schepen en schepen in de oorlogsvaart werd toen praktisch opgeheven; alleen de in West-Indië varende schepen van de KNSM en de kleine tankers van de 'Koninklijkc'j Shell (van beide groepen schepen mag men wel zeggen dat zij in '42, toen de U-Boote in het Caraïbische gebied zeer actief waren, in feite in de oorlogsvaart gevaren hebben) bleven tot het einde van de oorlog 'vrije' schepen, ook nadat de regering in juni '42 de Nederlandse koopvaardij gevorderd en in augustus' 44 haar exploitatie aan eigen bewindvoerders toevertrouwd had.!

XCLag de zeggenschap over de indeling van de schepen aan Nederlandse kant? Neen, het was een zaak van overleg. De Engelsen hadden de bevoegdheid, Nederlandse schepen te vorderen, maar van die bevoegdheid werd alleen gebruik gemaakt indien bepaalde schepen nodig waren voor landingsoperaties die men zo goed mogelijk geheim wilde houden. In beginsel werd door de Engelsen steeds met het departement en met het bestuur van de Shipping overlegd, op welke routes en voor welke taken de verschillende schepen het meest rationeel gebruikt konden worden." Dat overleg vond plaats in de Z.g. allocatic-conunissie waarin de ambtenaren van het Ministry79

1 Op de exploitatie van de Nederlandse koopvaardij werd door het Scheepvaart fonds een groot verlies geleden, maar in de Westindische vaart werd vanjuni '42 af tot het einde van de oorlog f 9 mln winst gemaakt. Er is na de oorlog kritiek op uitgeoefend (naar ons oordeel terecht) dat die f 9 mln niet in het Scheepvaartfonds gestort is. 2 Betrof het dan grote en kostbare passagiersschepen die tot troepen transportschip verbouwd moesten worden, dan was het niet ongepast dat er van Nederlandse kant op gelet werd, wat de Engelsen met hun eigen grote passagiers schepen deden. De en de voeren wel als troepen transportschip maar aanvankelijk niet op gevaarlijke trajecten. Toen dan ook Steenberghe in augustus' 40 benaderd werd met de vraag of hij de 'Nieuw Amster dam' als troepentransportschip voor een gevaarlijk traject ter beschikking wilde

791 [PDF]
KOOPVAARDIJ

of War Transport domineerden. Het was de bestuursleden van de Shipping, constateerde de Enquêtecommissie, 'niet mogelijk ... bepaalde rederijen te bevoordelen." Wij voegen hieraan toe dat het verschil tussen de oorlogsvaart en de vrije vaart ten aanzien van de risico's die men liep, niet verabsoluteerd mag worden. Duitse raiders doemden overal op, tot in de Indische en in de Stille Oceaan toe, en de U-Boote waren bij tijden in de zuidelijke helft van de Atlantische Oceaan en, gelijk reeds gezegd, ook in het Caraïbische gebied zeer actief; ook kreeg men geleidelijk juist op de gevaarlijkste trajecten de beste bescherming. Desondanks staat vast dat, de oorlog als geheel genomen, de Atlantische Oceaan, de Noordelijke IJszee en de Middellandse Zee de meeste gevaren boden. Er zijn van de ene rederij meer schepen verloren gedaan dan van de andere en dat heeft dus inderdaad ten dele samengehangen met de vraag of die schepen in de oorlogsvaart dan wel in de vrije vaart ingedeeld waren, maar de daartoe strekkende beslissingen zijn geen beslissingen van het bestuur van de Shipping geweest.

XCVrachtschepen die in de oorlogsvaart werden ingedeeld, werden vercharterd aan het Ministry of War Transport (en later, in de Stille Oceaan, aan de Amerikaanse War Shipping Administration), grotendeels op z.g. time-charter: een verhuurovereenkomst waarbij de reder een geheel uitgerust en bemand schip aan de bevrachter ter beschikking stelt tegen betaling van een prijs die naar de tijdsduur berekend wordt. Welke grondslag moest voor die huurbedragen aangehouden worden? Een toeval wilde dat de Shipping een afschrift bezat van de fmanciële regeling die in de neutraliteitsperiode getroffen was tussen het Rijksbureau voor de Zeescheepvaart en de KNSM die aan het rijksbureau het vrachtschip 'Baarn' verhuurd had teneinde graan uit Zuid-Amerika te halen. De vrachtprijs was toen bepaald door het gewicht van de lading, maar aangezien men precies wist hoe lang de reis van de 'Baarn' had geduurd, kon men uitrekenen dat voor de 'Baarn', had het schip op time-charter gevaren, een huurprijs gegolden zou hebben van 12 shilling (f 4,56) per brutoregisterton per maand. Dat bedrag: 12 shilling per ton per maand werd als grondslag aanvaard, met dien verstande dat van die grondslag afgeweken werd in verband met de grootte en de snelheid van het betrokken schip; elk motorschip kreeg per brt één shilling meer en het basis-bedrag was voor kleinere schepen groter dan voor grote. De beman

XCstellen, zei hij dat hij dat alleen wilde overwegen als de Engelsen beloofden, de 'Nieuw Amsterdam', mocht hij verloren gaan, door een soortgelijk Engels schip te zullen vervangen, los van het z.g. Allied Tonnage Replacement Scheme. De afloop was dat de 'Nieuw Amsterdam' voorshands buiten de gevaarlijke routes bleef. ~ Enq., dl. III a, p. 2I7. 79

792 [PDF]
DE VERHUUR-OVEREENKOMSTEN

ningen en de gecharterde schepen zelf werden door de Engelse regering verzekerd; de waarde van een schip dat verloren ging, zou dus door haar betaald worden - die waarde werd vastgesteld op de verzekerde waarde per I september '39 plus een derde van dat bedrag. Ten aanzien van de duur van de charter-overeenkomsten werd bepaald dat zij zouden gelden voor een periode die zes maanden na het staken der vijandelijkheden zou eindigen - een hoogst belangrijk punt: het betekende aanvankelijk dat de regering pas een half jaar na de capitulatie van Italië en Duitsland weer de beschikking zou krijgen over de Nederlandse koopvaardij. Daar werd in '40 en '41 niet zo zwaar aan getild omdat toen nog een groot gedeelte van die koopvaardij niet vercharterd was, maar toen Japan in de oorlog kwam, viel dat gedeelte vrijwel weg en betekende de formulering 'zes maanden na het staken der vijandelijkheden': zes maanden na de capitulatie van Italië, Duitsland en Japan. Dat was een regeling welke overigens niet alleen voor Nederland gold maar voor alle landen die schepen voor de Allied Shipping Pool ter beschikking gesteld hadden.!

XCBij het vaststellen van de huurbasis van de time-charters werd er van Engelse en Nederlandse zijde van uitgegaan dat de rederijen 'a fair and reasonable revenue' zouden krijgen. Dat viel tegen. Die formulering stak al volonzekerheden (onzeker was vooral, en daarover werd men het ook niet eens, wat men als afschrijvingskosten moest aanhouden) en bovendien werden de lonen van de schepelingen verhoogd en waren de reparatiekosten te laag geraamd. De rederijen (wat de custodian-rederijen betreft, betekende dat: de Shipping) moesten zelf de reparatiekosten van hun schepen betalen. Daarmee was bij het treffen van de financiële basis-regeling wel rekening gehouden, maar toen was men er van uitgegaan dat die reparaties zouden plaatsvinden op de Engelse werven welke, doordat de Engelsen het loon- en prijspeil stevig in de hand hielden, betrekkelijk goedkoop waren. Die Engelse werven raakten evenwel overvol en dus werden van '42 af talrijke Nederlandse schepen gerepareerd op Amerikaanse werven welke veel duurder waren. Het basisbedrag van 12 shilling werd toen in april' 42 ietwat

1 In de zomer van '44 werd voorzien dat talrijke regeringen zo spoedig mogelijk weer de beschikking zouden willen hebben over hun schepen in verband met de naoorlogse reconstructie van hun land - daar kon de oorlogvoering tegen Japan schade door lijden. In augustus' 44 werd derhalve door de afgespro ken dat zij al hun schepen onder een nieuw lichaam zouden laten vallen: de deze had eigen bureaus in Washington en Londen en haar bestond uit afgevaardigden van de Verenigde Staten, Engeland, Nederland en Noorwegen. Deze heeft van 23 mei '45 tot 2 maart' 46 (zes maanden na Japans capitulatie) gefunctioneerd.

793 [PDF]
KOOPVAARDIJ

verhoogd, maar niet voldoende, en hier vloeide de tekorten van het Scheepvaartfonds uit voort welke wij eerder al memoreerden.! Vermelding verdient nog dat het basisbedrag van de time-charters bij de Noren tot april' 42 hoger lag dan bij de Nederlanders (hoe hoog precies, kwam de Shipping niet te weten: de Engelsen zwegen er over en de bevoorrechte Noren deden herzelfde ê) en dat de leden van het Nederlands Scheepvaart Comité in New York (de 'grote reders') die geen invloed hadden kunnen uitoefenen op de vaststelling van de huurbedragen in Londen, van mening waren dat het bestuur van de Shipping (de 'kleine reders') niet erg scherp onderhandeld had; gezien het feit dat de Nederlandse koopvaardij in de tweede wereldoorlog een aanzienlijk exploitatieverlies opgeleverd heeft (ca. f 8s mln), is die kritiek van de 'grote reders', achteraf gezien, heel wel begrijpelijk, maar het lijkt ons onwaarschijnlijk dat de Shipping in '40 een gunstiger financiële regeling in de wacht had kunnen slepen - de Nederlandse rederijen kregen onder de time-charters per brutoregisterton namelijk bijna tweemaal zoveel als de Engelse.

XCWij komen nu bij de arbeidsvoorwaarden die bij de koopvaardij golden.

XCDe zeemarl werd vóór de oorlog zeer matig betaald. De rederijen waren particuliere maatschappijen die winst beoogden. Hoe hoger de gages, des te lager de winst - die gages werden dus zoveel mogelijk gedrukt. 'Reders', zei ons de Booy, 'zijn van handelslieden lang niet de gemakkelijkste'ê; dat kregen de bemarmingen te merken. Er was geen tekort aan Nederlandse zeelieden en de rederijen konden bovendien vaak buitenlanders in dienst nemen die goedkoper waren dan Nederlanders. De maximum-gage van het lagere personeel (voor de scheepsofficieren golden hogere bedragen) lag%J.

1 Toen de Amerikaanse na de val van Indië talrijke Nederlandse schepen huurde welke tussen Indië en Amerika hadden gevaren, trachtten de rederijen dier schepen te bereiken dat bij die verhuur de hogere Amerikaanse tarieven zouden gelden. Het Engelse stak hier een stokje voor: met de werd afgesproken dat de betrokken schepen, gelijk reeds vermeld, formeel door de Engelsen aan de Amerikanen in onderhuur gegeven zouden worden en dat hierbij de Engelse tarieven zouden gelden, zij het dat goedgevonden werd dat 80 van het huurbedrag in dollars voldaan werd. 2 De Engelsen waren met dat hogere bedrag accoord gegaan in de periode september '39-april '40 toen talrijke Noorse rederijen, vooral tanker-rederijen, schepen aan de Engelsen verhuurd hadden. 3 M. de Booy, 9 dec. I955·

794 [PDF]
ARBEIDSVOORWAARDEN

maar zelden boven de f 150 per maand, hetgeen, ook wanneer men rekening houdt met het feit dat de zeeman tijdens zijn reizen kosteloos gevoed en gehuisvest werd, nauwelijks meer was dan geschoolde industrie-arbeiders ontvingen. Naast die gages konden premies betaald worden, bijvoorbeeld voor overwerk. Daarenboven werd van september '39 af een oorlogsbonus uitgekeerd aan de bemanningen van die schepen die gevaarlijke trajecten moesten afleggen. Door de laagte van de gages kon die oorlogsbonus SOUlS wel oplopen tot 150% van de gage.

XCDe zeeman kreeg, ook vóór de oorlog, die gage niet in volle omvang uitbetaald. Had hij een gezin (en dat was regcl), dan kreeg dat gezin het grootste gedeelte van het bedrag (dit waren de z.g. week- en maandbrieven) toegezonden: wekelijks in het geval van het lagere personeel, maandelijks in dat van het hogere.

XCHoeveel opvarenden van de koopvaardij vóór de oorlog tot vakorganisaties toegetreden waren, weten wij niet. Er waren een Vereniging van Nederlandse Gezagvoerders en Stuurlieden ter Koopvaardij, een Vereniging van Scheepswerktuigkundigen, en een Vereniging van Radiotelegrafisten ter Koopvaardij (en bij de Luchtvaart), maar daar waren lang niet alle betrokkenen lid van. Het lagere personeel kon zich aansluiten bij de tot het NVV behorende Centrale Bond van Transportarbeiders, maar de organisatiedrang was niet sterk geweest, waarbij het feit dat de zeeman krachtens zijn beroep veelal buitengaats was, een rol gespeeld kan hebben. Een collectieve arbeidsovereenkomst kende de scheepvaart niet. Zij kende evenmin een ziekteverzekering en voor de regeling van de gevolgen van ongevallen was in '19 wel een wet afgekondigd, maar de uitvoering van die wet was aan de rederijen overgelaten - sommige rederijen hadden toen een stichting in het leven geroepen (de Stichting Zeerisico), maar anderen waren daar buiten blijven staan. Voorts kenden de meeste rederijen geen wachtgeldregeling en geen vakantieregeling en aan boord van de schepen gold de wettelijke achturendag niet. De Nederlandse rederijen staken met dit alles overigens niet ongunstig af bij de buitenlandse - internationaal was de koopvaardij in sociaal opzicht achtergebleven; de Engelse rederijen kenden bijvoorbeeld voor hûn opvarenden bepaald niet gunstiger regelingen dan de Nederlandse.

XCHet eerste punt wat op dit gebied na de oprichting van de Shipping aan de orde kwam, was de oorlogsbonus. Voor de opvarenden van alle Engelse en andere in dienst van Engeland varende schepen gold een uniforme war-bonus van £ 5 per week (en £ 2t voor de jongmaatjes). De eerste circulaire welke van het bestuur van de Shipping uitging, hield in dat de percentageregeling die bij de Nederlandse oorlogsbonussen gegolden had, afgeschaft werd: iedereen ZOLl voortaan £ 5 per week krijgen (de jongmaatjes £ 2t),

795 [PDF]
KOOPVAARDIJ

oftewel ca. f I60 per maand. Voor het lagere personeel betekende dat eerder een verbetering dan een verslechtering, maar het hogere ging er belangrijk op achteruit. Tot protesten kwam het evenwel niet; de leden van dat hogere personeel vonden het kennelijk redelijk dat zij niet méér kregen dan hun buitenlandse collega's. Voor elke week dat zij in Engeland of elders aan de wal waren, ontvingen alle opvarenden bovendien £ I waltoeslag (shore-bonus). Dat was weinig en daardoor kwamen leden van het hogere personeel die vóór mei' 40 op grond van de hoogte van hun oorlogsbonus goedgekeurd hadden dat hun gehele gage aan hun gezin uitbetaald werd (die uitbetalingen in bezet gebied gingen door+), in moeilijkheden. Lag hun schip in Engeland of elders maandenlang in dok, dan moesten zij van £ 6 per week rondkomen. Dat leidde tot onrust en het bestuur van de Shipping bepaalde toen in september' 40 dat aan alle opvarenden in elk geval één-derde van hun gage uitbetaald moest worden; het niet-uitbetaalde gedeelte werd van juli ' 4I af door de rederijen overgemaakt aan een toen nieuwopgerichte stichting: de Stichting Week- en Maandbrieven, die onder bestuur kwam te staan van gedelegeerden van de regering, van de Shipping en van de werknemers-organisaties; de gelden die zij beheerde, werden, gelijk in hoofdstuk 6 vermeld, aan de regering ter beschikking gesteld waar natuurlijk tegenover stond dat de regering zich voor de verplichtingen van de Stichting garant stelde."

XCWij vermeldden zojuist dat er een Zee-ongevallenwet bestond maar dat niet alle rederijen bij de met de uitvoering belaste Stichting Zeerisico aangesloten waren. De gelden van die stichting bevonden zich in bezet gebied, maar voor de er bij aangesloten rederijen bleven de getroffen regelingen van kracht. Zij vroegen de regering om fInanciële steun. Die steun werd toegezegd voor het geval zou blijken dat de door de rederijen gestorte bedragen niet voldoende zouden zijn. De taak die de Stichting Zeerisico in Nederland uitgeoefend had, werd in Londen door een nieuwe stichting overgenomen: de Stichting ZeerisicoI940; zij ressorteerde onder de minister

1 Zij werden van april ' 4I af door de bezetter beperkt, waarop de regering zich, zoals in hoofdstuk 6 vermeld, onmiddellijk in een radiotoespraak van minister Steenberghe garant stelde voor alle aanvullende betalingen die men in bezet gebied zou verrichten. Daar kwam spoedig een clandestiene organisatie tot stand, 'De Zeemanspot' , welke voor die aanvullende betalingen zorg ging dragen. Begin' 43 ontstond uit 'De Zeemanspot' de grote illegale organisatie het Nationaal Steun fonds. WU hebben dit alles in deel 7, nl. in de slotparagraaf van hoofdstuk 6, beschreven. 2 Na de oorlog bleek dat het totaalbedrag dat de Stichting Week- en Maandbrieven ontvangen had, groter was dan het totaalbedrag van de uitkeringen die in bezet gebied aan gezinnen van zeevarenden gedaan waren.

796 [PDF]
STICHTING ZEERISICO-I940

van sociale zaken (van den Tempel) die een vetorecht bezat met betrekking tot alle bestuursbesluiten; dat bestuur bestond uit acht leden: zeven werden benoemd door het bestuur van de Shipping, één door de verzekerden.

XCHet was natuurlijk onaanvaardbaar dat uitsluitend de opvarenden van de rederijen die hun premies aan de Stichting Zeerisico-rçzo deden toekomen, verzekerd zouden zijn. Minister van den Tempel bepaalde derhalve dat rederijen die buiten de Stichting bleven, haar een behoorlijk bedrag moesten doen toekomen als zekerheidsstelling en bij wist bij die rederijen bovendien te bereiken dat zij goedvonden dat de Stichting Zeerisico-rçao volgens haar eigen normen (die in '41 al iets hoger waren dan die welke de wet in 1919 voorgeschreven had) uitkeringen zou gaan doen. Wij merken hierbij nog op dat in juni '42 bij de vordering van de koopvaardijvloot een situatie bereikt werd waarbij alle bemanningen rechtstreeks onder de Stichting Zeerisico-roao vielen, dat de ongevallenregeling inmiddels ook van toepassing verklaard was op alle ziekten die de zeeman als gevolg van de uitoefening van zijn beroep konden treffen, en dat voor de uitvoering een scheidsgerecht ingesteld was onder voorzitterschap van prof. dr. J. A. Veraart.

XCEr werd voor zeelieden die door ongeval of ziekte korte of lange tijd dan wel blijvend uitgeschakeld waren, goed gezorgd. Shipping en Nederlands Scheepvaart Comité hadden elk een eigen medische dienst. Blijvend uitgeschakelden kregen voor hun levensonderhoud een redelijke uitkering van de Stichting Zeerisico-rçao. Voor herstel van gezondheid kon men in Nederlandse herstellingsoorden opgenomen worden; er waren er vijf: twee in Engeland, twee in de Verenigde Staten, één in Canada. Daarnaast droeg de Shipping er zorg voor dat er in Engeland voldoende tehuizen kwamen waar opvarenden van de Nederlandse koopvaardij elkaar in een vertrouwde sfeer konden ontmoeten; dergelijke tehuizen werden in alle belangrijke Engelse havensteden geopend. Namens de Shipping droeg het N ederlands Scheepvaart Comité te N ew York zorg voor overeenkomstige tehuizen in de Verenigde Staten en Canada. De Nederlandse zeelieden werden dus allerminst aan hun lot overgelaten - integendeel, de voor hen aan de wal geldende regelingen waren, zo verklaarde een hoofdbestuurder van de Centrale Bond van Transportarbeiders aan de Enquêtecommissie, 'over het algemeen gunstiger dan voor de Fransen, de Belgen, de Polen, de Denen en de Noren, waarmee wij zo vaak te maken hadden, en ook dan voor de Engelsen.'!

XCMen moet de goede behandeling aan de wal en de verbeteringen die uit de oprichting van de Stichting Zeerisico-roao voortvloeiden, niet zien

XC1 Getuige J. Buquet, Enq., dl. III c, p. 470.

797 [PDF]
KOOPVAARDIJ

als resultaten van een beleid waar de regering en het bestuur van de Shipping geheel uit zichzelf toe kwamen: de samenwerkende organisaties van de opvarenden van de koopvaardij speelden een belangrijke rol inhet geheleproces.

XCDe onzekerheid, hoe en door wie het werk van de Stichting Zeerisico voortgezet zou worden, leidde in de herfst van '40 tot beraad onder leden van het hogere personeel en zij richtten toen ter overkoepeling van de eerder genoemde organisaties van gezagvoerders en stuurlieden, van scheepswerktuigkundigen en van radiotelegrafisten een Centrale van KoopvaardijOfficieren op. Die Centrale (zij had een bestuur van vier man) telde bij de oprichting driehonderd leden - dat werden er ongeveer drieduizend. Een opmerkelijke groei! Kennelijk hadden de leden van het hogere personeel het gevoel dat het georganiseerd-zijn zin had.

XCWat de Centrale Bond van Transportarbeiders betreft: zijn voorzitter, Edo Fimmen, die tevens voorzitter was van de Internationale Transportarbeiders Federatie (de ITF), had al in '39 de secretaris van de federatie, J. Oldenbroek, naar Engeland gezondenlom er de zeelieden van nietEngelse nationaliteit in één organisatie op te vangen. Oldenbroek richtte daartoe de Belgian Dutch Danish French Polish Central Transport Workers Organization op - hij kon daartoe beschikken over fondsen van de rTF welke Fimmen tijdig naar Engeland had laten overbrengen. Oldenbroek was een bekwaam organisator en een vasthoudend man, wars van loze agitatie, maar doordrongen van de wens om, zo enigszins mogelijk, de arbeidsvoorwaarden in de koopvaardij blijvend te verbeteren. Men leerde hem bij de Shipping kennen als een lastige, maar in laatste instantie redelijke onderhandelaar. Oldenbroek onderhandelde daar overigens niet alléén; hij werkte nauw met de Centrale van Koopvaardij-Officieren samen. Daartoe hadden zijn bond en de centrale een Contact-Commissie van Organisaties van Werknemers ter Koopvaardij opgericht, waarin Oldenbroek en Mentink de belangrijkste figuren waren (Mentink trad als voorzitter op). In patriottische praatjes waren zij niet geïnteresseerd" - hûnden: 'Nuzijn wij top dog en dat zult u welmerken I" (getuige L. C. M. van Eendenburg, Enq., dl. III c, p.

lOok Fimmen zelf leefde tijdens de oorlog in Engeland, maar hij was te oud en te ziek om nog veel activiteit te ontplooien. Wij herinneren er aan dat de rTF voor 10 mei '40 van Amsterdam uit talrijke contacten had gehad met linkse illegale werkers in Duitsland. 2 'Bij een eerste ontmoeting met de heren werknemers zei ik', vertelde van Eendenburg, voorzitter van de raad van beheer van de VNS en bestuurslid van de aan de Enquêtecommissie, 'dat, nu het oorlog was, ik hoopte dat wij konden samenwerken en dat wij in het belang van het vaderland konden werken, waarop de werknemers hartelijk gelachen hebben en antwoord

798 [PDF]
DE BONDEN

ging het om concrete sociale verbeteringen. Oldenbroeks organisatie kreeg onder de Nederlandse zeevarenden een grote aanhang; zij had vaste vertegenwoordigers aan de wal in de grootste Engelse havenplaatsen en kreeg aan boord van de meeste schepen boven de 500 brt een eigen vertrouwensman. Waar zij maar kon, kwam zij voor de belangen van het lagere koopvaardijpersoneel op (dat viel bij menigeen onder de kapiteins-eigenaren van de coasters niet meel) en dat was een moeilijke strijd. Die strijd moesten Oldenbroek en Mentink rechtstreeks voeren met het bestuur van de Shipping, maar daar hadden zij geen neutrale instantie tegenover zich maar een college van reders die, zeker, begrepen dat men tijdens de oorlog concessies doen moest aan de zeeman maar niet bepaald brandden van verlangen om zich ten aanzien van een perrnanente verbetering te binden, en die in elk geval wensten dat in laatste instantie de volledige zeggenschap behielden, ook ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden. Zo was, zo zagen zij het, de Nederlandse rederij groot geworden - zo moest zij blijven. 'Zodra men', aldus de Booy, zelf reder, zij het niet reder-eigenaar", 'tegen een reder ging spreken over medezeggenschap, ging die reder, en dus ook de commissie' (het bestuur van de Shipping)'op zijn achterste benen staan."

XCOmgekeerd achtten de zeelieden, en zeker hun organisaties, het van primair belang om te bereiken dat de positie van de zeeman in en door de oorlog blijuend verbeterd zou worden. Van het bestuur van de Shipping was te dien aanzien geen gulle medewerking te verwachten en van het Nederlands Scheepvaart Comité in New York nog minder, Verzet biedend zouden de reders ook geen gebrek hebben aan argumenten: wie wist tijdens de oorlog wat de naoorlogse fmanciële positie van de Nederlandse rederijen zou zijn? Maar elke toezegging van blijvende aard die zij deden, zou op de naoorlogse exploitatie van de Nederlandse koopvaardijvloot drukken. Dat moest wel botsen: reders tegen zeelieden - zeelieden die, zo zagen de reders het, meer geld verdienden dan ooit tevoren (de laagstbetaalden, dank

1 De kapiteins van de kustvaart trokken zich van de instructies inzake de arbeids verhoudingen welke de deed uitgaan, vaak niets aan; 'het is mij wel overkomen', aldus Oldenbroeks vertegenwoordiger in Gourock (Schotland), 'dat als ik aan boord van een schip van zo'n kapitein-eigenaar kwam, hij tegen me zei: 'Je dondert direct van het schip af, anders smijt ikje overboord; ik moet van de bond niets hebben'. Die geest leefde er nog onder de mensen.' (getuige]. Buquet, a.v., p. 475) 2 Zijn tankvloot, zo verklaarde hij aan de Enquêtecommissie, 'werd volkomen beheerst door de Engelse kant van de maatschappij ' ; het scheeps volk bestond uitsluitend uit Chinezen. (getuige]. M. de Booy, a.v., p. 638-39) 3 Getuige]. M. de Booy, a.v., p. 636.

799 [PDF]
KOOPVAARDIJ

zij de war-bonus, meer dan het dubbele) en reders die, zo zagen de zeelieden het, terwijl zij hun leven moesten wagen, aan de wal zaten en winsten maakten en, daar twijfelden die zeelieden niet aan, hen weer zouden willen terugdringen op hun lage gages en op hun onzekere positie zodra de oorlog afgelopen was. Zo was het na de eerste wereldoorlog ook gegaan en een Engels rijmpje, de Nederlandse zeelieden niet onbekend, had dat pregnant uitgedrukt : 'In times of war, but not before, God and the Sailor we adore, but when war is over and peace remitted, God is forgotten and the Sailor quitted.' 1

Vaarplicht en vordering

XC

XCGelijk eerder opgemerkt, was de Nederlandse regering er in juni '40 niet toe overgegaan, de koopvaardijvloot te vorderen - zij had toen wèl in augustus bij het wetsbesluit A 5 de arbeidskracht der opvarenden gevorderd door de vaarplicht af te kondigen. Alle Nederlanders en Nederlandse onderdanen (de Indonesiërs aan boord van de schepen) moesten dus blijven varen-, maar er waren natuurlijk omstandigheden denkbaar waarin dat van bepaalde opvarenden teveel gevergd zou zijn. Wie verleende dan ontheffing van de vaarplicht ? Welke instantie besliste in geval van twijfel? Dat alles was in augustus '40 niet geregeld, hetgeen onbevredigend was.

XCEven onbevredigend bleek het te zijn dat de regering de vordering van de koopvaardijvloot niet aangedurfd had - dat de Noorse regering dat wèl gedaan had (zo ook de Engelse), was aan de schepelingen die met hun Noorse (en Engelse) collega's veel contact hadden, geenszins onbekend. Steenberghe's hoofdambtenaar Speekenbrink schreef in september '41 een lange en gedegen nota" waarin hij uiteenzette dat de in '40 gekozen con

1 Dit is een variant van een Engels gedichtje uit de zeventiende eeuw waarvan de volgende Nederlandse vertaling bekend is: 'Wij wenden ons tot God en Jan Soldaat, als hoge nood en bitt're strijd ons wacht. De nood voorbij, het land in vredesstaat, Vergeten wordt de Heer en JanSoldaat veracht.' ! Over de Chinezen en Laskaren had de Nederlandse regering geen rechtsmacht. STekst: dl. III b, p. 186-97.

800 [PDF]
SPEEKENBRINKS NOTA KOOPVAARDIJ

structie onlogisch was. In feite waren immers enkele hoogst belangrijke beslissingen door de regering genomen, niet door de Shipping. Het was de regering geweest die goedgekeurd had dat Nederlandse passagiersschepen als troepenschip gebruikt zouden worden, en die de regeling bevorderd had krachtens welke schepen die niet op Europa plachten te varen, in de vrije vaart bleven- anders gezegd: had de risico's welke de koopvaardijvloot als geheel liep, ongelijk over de verschillende rederijen verdeeld. Speekenbrink wees er op dat, naar de stand van medio augustus '4I, van het totale tonnage van de schepen in de vrije vaart nog geen 2 % verloren gegaan was, maar van het totale tonnage van de schepen in de oorlogsvaart bijna 2S %. Ook was uit de door de regering getroffen regelingen voortgevloeid dat rederijen die de meeste van hun schepen of zelfs alle schepen in de vrije vaart hadden, aanzienlijk hogere inkomsten hadden dan rederijen die een groot deel of zelfsal hun schepenvoor de oorlogsvaart ter beschikking hadden moeten stellen. De lasten en baten die uit de inschakeling van de Nederlandse koopvaardij voortvloeiden, waren dus ongelijk verdeeld. Die lasten, betoogde Speekenbrink, drukten voor een deel op de regering: zij fmancierde de bewapening der schepen, zij stelde voor de inrichting der zeeliedentehuizen geld ter beschikking (de rederijen en particuliere hulpfondsen gaven hier óók bijdragen voor), zij had zich garant verklaard voor de doorbetaling der week- en maandbrieven in bezet gebied, zij had ook de verplichting aanvaard om, mocht dat nodig zijn, in de kas van de Stichting Zeerisico-roao een bedrag te storten tot een maximurn van IS % van de gages. Viel voorts niet te verwachten dat de regering een aanzienlijke financiële bijdrage zou moeten geven bij de vervanging van verloren gegane schepen? De Engelse regering had zich daartoe, wat de Engelse koopvaardijvloot betrof, al bereid verklaard. Speekenbrink wees er op dat de regering besloten had, de netto-opbrengst van de gestrande ladingen in één pot te doen. 'Het is niet in te zien', schreefhij, 'waarom in principe niet alle zich buiten het bezet gebied bevindende schepen in de pool worden opgenomen. Aan de ... onbillijkheid dat de ene kategorie reders alles op het spel moet zetten, terwijl de andere een meer of minder belangrijk gedeelte harer schepen in een veiliger en lucratiever vaart heeft kunnen laten, is dan meteen een einde gemaakt.' Moest dan de gehele koopvaardijvloot gevorderd worden en moesten al haar inkomsten in één pool (een scheepvaartfonds) gestort en al haar uitgaven uit die ene pool geput worden? Zo ver wilde Speekenbrink voorshands niet gaan. De weerstanden die bij de reders tegen het verlies van hun beschikkingsmacht over de schepen bestonden, kende hij heel wel - hij beperkte zich er toe, voor te stellen dat een deel van de inkomsten alsmede de assurantiepenningen voor verloren

801 [PDF]

gegane schepen in een pool zouden belanden. Ook dat zou verzet ontmoeten, welnu: dan zou de regering, aldus Speekenbrink, 'zo nodig' de Zeeschepenvorderingswet-rçjç kunnen hanteren.!

XCSpeekenbrinks denkbeelden spraken Steenberghe zeer aan, maar deze had spoedig geen verantwoordelijkheid meer voor het scheepvaartbeleid in oktober' 41 diende hij zijn ontslag in, in november werd het hem verleend, en in januari' 42 was zijn opvolger in Londen present: Kerstens.

XCDoor zijn ambtenaren voorgelicht werkte Kerstens zich snel in de gecompliceerde materie in; hij kwam daarbij tot de juiste conclusie dat twee maatregelen nodig waren die, zo zag hij het, nauw met elkaar in verband stonden: de vaarplicht moest beter geregeld en de koopvaardijvloot moest gevorderd worden. Bevoegdheid tot vordering (daarbij werd de feitelijke vordering dus nog niet uitgesproken) kreeg Kerstens bij wetsbesluit C 17 dat op 7 maart '42 verscheen, en de nieuwe vaarplichtregeling werd in wetsbesluit C 19 neergelegd dat twaalf dagen later afgekondigd werd; het vorderingsbesluit was, behalve door Kerstens, door Furstner en Gerbrandy gecontrasigneerd 2 en onder het nieuwe vaarplichtbesluit hadden zelfs alle ministers hun handtekening geplaatst.

XCHet wetsbesluit inzake de vaarplicht bepaalde dat elke zeeman tot zijn zestigste jaar verplicht was te varen. Die vaarplicht zou gelden tot een nader te bepalen tijdstip maar niet langer dan zes maanden na het einde der vijandelijkheden. Wie er zich aan onttrok, zou gestraft worden met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of een boete van ten hoogste achtduizend gulden. De vaarplicht betekende niet dat de zeeman moest blijven varen op het schip waarop hij aangemonsterd had; hij kon bij het departement overplaatsing aanvragen. Hij kon ook vragen, van de vaarplicht ontheven te worden. Werd dat verzoek ingewilligd, dan kon hem een wachtgeld worden toegekend; nagegaan zou dan worden of hij andere passende arbeid kon verrichten en in afwachting daarvan had hij recht op vrije kost en inwoning en op geneeskundige behandeling en verpleging. Dit alles betekende een belangrijke versterking van de positie van het zeevarend personeel. Dat onderstreepte Kerstens ook toen hij eind maart via 'De Brandaris'

1 Dat laatste denkbeeld was niet juist: bij de wet van '39 (die intussen al verlopen was) kon de regering slechts scheepsruimte vorderen, maar niet de schepen zelf. 2 Furstner contrasigneerde omdat alle marine-officieren bevoegd verklaard werden, inbreuken op het vorderingsbesluit te signaleren, Gerbrandy omdat hij toen nog minister van koloniën was en de vordering zich ook tot schepen met Indische, Curaçaose en Surinaamse zeebrieven kon uitstrekken.

802 [PDF]
ZEESCHEPENBESLUIT-1 94 2

het woord richtte tot alle schepelingen.' 'Uwarbeidsvoorwaarden', zei hij, 'hebben mijn voortdurende aandacht en er wordt steeds aan gewerkt om daarin, waar mogelijk, verbetering te brengen' - woorden die, zo stellen wij ons voor, bij menigeen onder de reders de vraag deden rijzen wat daarvan op de lange duur de eonsequenties zouden zijn.

XCTot zover de vaarplicht - nu de vordering van de koopvaardijvloot.

XCDe wenselijkheid van die vordering werd door de meeste ministers beaamd: men volgde het Noorse en het Engelse voorbeeld, 'hoe langer de oorlog duurde, des te meer', zo schreef Gerbrandy na de oorlog, 'dreef de praktijk in de richting dat de handelsvloot. .. moest kunnen worden gehanteerd, gelijk de Marine werd gehanteerd, d.i. (met) volledige beschikkingsbevoegdheid', en de regering die de 'vaarplicht onder poenale sanctie' ingevoerd had, 'wenste daartegenover ook zeggenschap over de opbrengsten der koopvaardij te hebben, teneinde mede daaruit de sociale aanspraken der zeevarenden. voortvloeiende uit mogelijke gevolgen van de vaarplicht (invaliditeit, weduwen- en wezenzorg, enz.) te kunnen fmancieren'2- kennelijk werd gemeend dat de exploitatie van de koopvaardijvloot een groot batig saldo zou opleveren. Dat was door Kerstens ook voorspeld.

XCDe reders, althans de tien bestuursleden van de Shipping, waren ten aanzien van de vordering van de koopvaardijvloot verdeeld; slechts drie waren er voorstander van: de Booy, Gischler en van Ornmeren, en van hen drieën vond de Booy, een bij uitstek onafhankelijk denkend man, dat Ketstens zelfs niet ver genoeg ging. De Booy was namelijk van oordeel dat het bestuur van de ShippÎllg opgeheven moest worden en dat de regering 'één grote rederij' moest vormen met door haar aangestelde bewindvoerdersê ; handhaafde men het bestuur, dan bleef een regeringstaak opgedragen aan een college van particuliere reders. Intussen was de Booy, en waren ook Gischler en van Ommeren het met de overige bestuursleden van de Shipping eens dat Kerstens wat zijn wijze van ingrijpen betrof, de zaak zonder enige tact behandeld had: hij had namelijk met het bestuur van de Shipping geen overleg gepleegd over de concrete vorm die hij aan zijn voornemen gegeven had. Wel kreeg het bestuur op 5 maart '42 een exemplaar voorgelegd van C 17 in zijn definitieve vorm, maar de in het Staatsblad te publiceren tekst was toen reeds gezet en werd twee dagen later gepubliceerd.

XCHet Zeeschepenbesluit-rçaz, C 17, bepaalde dat de minister van economische zaken bevoegd was om tot zes maanden na afloop der vijandelijkheden 'rauwelijks het bezit of het gebruik van bepaalde of alle schepen

XC1 Tekst van zijn toespraak: Enq., dl. III b, p. 260. 2 Gerbrandy: Enige hoofdpunten, p. 78-79. 3 Getuige J.

803 [PDF]
KOOPVAARDIJ

onder Nederlandse vlag te vorderen'; vorderde hij het bezit, dan kon hij o.m. 'vrijelijk ... beschikken over het schip zelve, alsmede over alle opbrengsten van het schip, vrachten, verzekeringspenningen en schadevergoedingen daaronder begrepen'; de reder zou vergoeding krijgen - daarvoor werden geen regels aangegeven. Sterker nog: de millister van economische zaken kon Nederlandse schepen niet alleen in bezit maar ook in eigendom vorderen. Inzake de vaststelling van de koopprijs werd echter slechts gezegd dat geschillen aan de Nederlandse rechtbank te Londen voorgelegd zouden worden. Wie zich opzettelijk tegen de vordering verzette, beging een misdrijf waarvoor hij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden gestraft kon worden.

XCDat alles viel de reders wel heel rauw op het lijf. Diegenen die er, als de Booy, Gischler en van Ommeren, voorstander van waren dat de regering de koopvaardijvloot in bezit vorderde, keurden toch niet goed dat (geheel nodeloos, leek het hun) de mogelijkheid van vordering in eigendom opengelaten was, en dat in beide gevallen de reders, die toch ook verantwoordelijkheid droegen jegens hun aandeelhouders, niet in de verste verte wisten hoe hun bedrijven er financieel zouden komen voor te staan. Het bestuur van de Shipping zond Kerstens eind maart een schriftelijk protest toe. 'Het feit', zo heette het in deze brief, 'dat de zeelieden in dienst van de Staat zouden komen, zal vermoedelijk leiden tot verdere opdrijving van looneisen, tot een eis van medezeggenschap in het beheer en tot ondermijning van de discipline.'! Kerstens antwoordde dat hij voor ondermijning van de discipline geenszins bevreesd was - hij verzweeg dat hij de lonen wilde verhogen en dat hij (erger nog in de ogen der reders) voorstander was van een vorm van medezeggenschap, door vertegenwoordigers der werknemers, in het beheer van de koopvaardijvloot.

XCMoest die vloot nu in bezit of in eigendom gevorderd worden? Kerstens schreef in april een notaê waarin hij er op wees dat de regering niet eens het geld had om de vloot in eigendom te vorderen (te kopen dus): het werd vordering in bezit; het bestuur van de Shipping in Londen en het Nederlands Scheepvaart Comité in New York zouden de schepen namens de regering blijven beheren, er zou een fonds worden gevormd, het Scheepvaartfonds, om de kosten van exploitatie, van nieuwbouwen van de vergoedingen aan de rederijen, en de uitgaven ten behoeve van de zeelieden te dekken ('het is alleszins denkbaar', waarschuwde Kerstens zijn ambtgenoten, 'dat de regering op den duur nog grotere verplichtingen op zich zal moeten nemen.

XC1 De passage wordt geciteerd in de brief, 18 mei 1948, van P. Dijkstra aan de Enquêtecommissie (Enq., dl. III b, p. 273). 2 Tekst: a.v., p.

804 [PDF]
VORDERING VAN DE KOOPVAARDIJVLOOT

Deze verplichtingen kunnen o.m. betrekking hebben op de positie van de zeeman na de oorlog') en in dat Scheepvaartfonds zouden ook alle inkomsten van de koopvaardij belanden. 'De vergoeding voor de reders', schreef Kerstens voorts, 'ware eerst na de oorlog vast te stellen. Daarbij moet echter rekening worden gehouden met het grote belang voor het koninkrijk van een flinke koopvaardijvloot en van een krachtige fmanciële positie der reders. Dit zou de reders thans kunnen worden meegedeeld.'

XCDat laatste deed hij zelf Hij legde zijn nota in de tweede helft van april aan het bestuur van de Shipping voor en gaf er de leden op zaterdag 25 april een toelichting op. Daarbij betoogde hij dat de tweede wereldoorlog min of meer een sociale revolutie was en dat zich na de oorlog in de verhoudingen tussen de staat, het bedrijfsleven en de arbeiders ingrijpende wijzigingen zouden voltrekken. Hij zag in de vordering, zo gaf de secretaris van het bestuur van de Shipping, P. Dijkstra, Kerstens' woorden weer, 'een stuk wetgeving voor na de oorlog, als een staal, een prototype van het economisch politiek beweeg, zoals zich dat na de oorlog zal voordoen."! Nu, dat schoot de reders geheel in het verkeerde keelgat. Wat gaf een Londense minister het recht, op de naoorlogse wetgeving vooruit te lopen? Dijkstra zocht op zondag uit de radiotoespraken van de koningin alle passages bijeen waarin zij tegen overijld handelen gewaarschuwd had - die passages werden opgenomen in een brief die Hudig en Dijkstra Kerstens namens het bestuur van de Shipping op maandag deden toekomen.ê 'Wij kunnen niet inzien', schreven zij, 'hoe ... er thans sprake zou kunnen zijn van voor na de oorlog bedoelde wettelijke maatregelen, als in de nota behandeld, die van een zo ingrijpend karakter zijn en niet meer ongedaan zijn te maken'; die maatregelen zouden bovendien een effect hebben op andere delen van het Nederlandse bedrijfsleven dat men volstrekt niet kon overzien.

XCKerstens' nota kwam op 4 mei '42 in de ministerraad in bespreking. Albarda (minister van fmanciën ad interim) gaf opmerkingen van zijn secretaris-generaal weer waaruit bleek dat deze vond dat de staat wel erg grote financiële risico's ging dragen. Van Angeren was voorstander van Kerstens' plan en wilde bovendien de samenstelling van het bestuur van de Shipping wijzigen ('de samenstelling van nu wordt door de schepelingen beschouwd als het bolwerk van redersbelangen. Minister Kerstens rnerkt bij interruptie op dat dit punt zijn volle aandacht heeft'). Kerstens onderstreepte dat hij de schepen slechts in bezit wilde vorderen, op een vraag

1 Brief, 27 april '42, van de aan Kerstens (a.v., p. 269). 2 Tekst: a.v.

805 [PDF]
KOOPVAARDIJ

van Michiels antwoordde hij, 'dat bij Engelsen en Noren de vordering van de eigendom der schepen absoluut (was)' (dat was wat de Noren betrof juist, maar wat de Engelsen aanging onjuist"). Van den Tempel meende dat de door Kerstens bepleite vordering uit praktisch oogpunt wenselijk was en van Kleffens en Michiels spraken zich tegen Kerstens' voorstel uit: beiden hadden bezwaar tegen een zo vèrgaande aantasting van de eigendomsrechten van één groep ondernemers. 'De nota wordt aanvaard."

XCNog geen twee weken later ontmoette van Lidth (toen nog geen minister) twee bestuursleden van de Shipping, Hudig en Olyslager. 'Na de lunch', noteerde hij, 'een uitvoerig gesprek over algemene politiek, waarbij mij blijkt dat het Shipping Committee ontsteld is over de plannen van Kerstens om de rechtmatige bezittingen van de scheepvaartmaatschappijen te vorderen, zogenaamde links-RK politiek, die neerkomt op staatssocialisme. .. Feitelijk is het ongehoord dat men dat nu wil doordrijven, hetgeen toch werkelijk fascistischeneigingen verraadt. Maar de RK voeren voortdurend openlijk of achter de schermen RK partijpolitiek, waarvoor zij de kans schoon zien, en als Pietje Kerstens thuis komt, wil hij zich met de hand op de borst slaan en zijn partijgenoten tonen wat hij allemaal voor hen in de wacht gesleept heeft.'3

XCOp 5 juni '42 kwam de ministeriële beschikking gereed waarbij, met ingang van I juni, de Nederlandse koopvaardijvloot in bezit gevorderd werd." Het beheer werd overgedragen aan het bestuur van de Shipping (het droeg dat op zijn beurt, wat het westelijk halfrond betrof, aan het Nederlands Scheepvaart Comité over). De exploitatie zou voortaan plaatsvinden voor rekening van de staat. Ging een schip verloren, dan zou de eigenaar schadevergoeding krijgen 'tot een bedrag, tenminste gelijk aan de waarde van het schip ten tijde van zijn vergaan, zo mogelijk in nader overleg met de eigenaar vast te stellen' ; ook de vergoeding voor het gebruik tijdens de periode van bezitsvordering zou slechts 'voorzover mogelijk' in overleg met de eigenaars vastgesteld worden - die waarde zou eventueel in 'scheepsruimte' (d.w.z. in door de regering aan te kopen schepen) uitbetaald worden. Leverde de exploitatie van de koopvaardij een saldo op (van het Scheepvaartfonds werd niet gerept), dan zou de besteding daarvan 'in de eerste plaats ... gericht (zijn) op het herstel van de positie der koopvaardij van het koninkrijk, de positie der zeevarenden daaronder begrepen.'

XC1 De Engelse regering had van januari '40 af alle soorten schepen waaraan zij behoefte had, in bezit gevorderd maar hun beheer volledig aan hun rederijen overgelaten. 2 Ministerraad: Notulen, 4 mei 1942. 3 Van Lidth: 'Dagboek', 17 mei 1942. Tekst: Enq., dl. III b, p. 221-22.

806 [PDF]
VORDERING V AN DE KOOPVAARDIJVLOOT

XCAfschrift van deze beschikking zond Kerstens aan het bestuur van de Shipping toe met enkele lovende woorden voor het werk dat de commissie in de voorafgaande twee jaar verricht had. Nu, die lof maakte geen indruk. De reders achtten vooral de toekomstige positie van hun maatschappijen bedreigd doordat de formulering: 'de waarde van het schip ten tijde van zijn vergaan', geenszins vastheid bood en doordat ten aanzien van de vergoeding voor het gebruik der gevorderde schepen geen regels vastgesteld, zelfs geen beginselen aangegeven waren; daarentegen was duidelijk dat Kerstens de positie der zeevarenden blijvend wilde verbeteren. Wat betekende dat voor de concurrentiepositie van de Nederlandse koopvaardij? De reders hadden het sterke gevoel dat een ondeskundige buitenstaander, een 'rode onderwijzer uit Indië', die kennelijk onder invloed stond van 'de bonden', op ruwe wijze ingreep in een sterk van internationale verhoudingen afhankelijke bedrijfstak. Van Lidth sprak er enkele weken later met van den Tempel over. 'Hoewel hij', legde van Lidth vast, 'het wel met het monopoliseren van de scheepvaart eens zegt te zijn, veroordeelt hij de onbekookte wijze waarop K. de zaak heeft aangevat.' 1 In rederskringen werd de stemming tegen Kerstens geladen. Dat was nog maar een begin.

Kerstens en de reders

XC

XCNog voordat hij tot vordering van de koopvaardijvloot was overgegaan, had Kerstens in april '42, gelijk reeds vermeld, bij de Engelse Minister of War Transport bereikt (het was door het bestuur van de Shipping voorbereid) dat de basisbedragen der time-charters iets verhoogd werden; hij had vervolgens in mei prompt de exploitatie van de vloot aanzienlijk duurder gemaakt: zonder overleg met de Engelsen had hij de war-bonus verdubbeld per jaar vergde dat een bedrag van meer dan een miljoen pond, hetgeen betekende dat de exploitatiekosten van de koopvaardij op slag met naar schatting 10 % stegen. Maar hij had méér punten op zijn program staan. Op 8 juni, drie dagen na het gereedkomen van zijn beschikking inzake de vordering, sprak hij via 'De Brandaris' opnieuw de opvarenden van de koopvaardij tee." Hij zette uiteen, 'dat het Vaarplichtbesluit niet op zichzelf mocht staan; dat er iets bij moest komen, zoals bij een linkerhand een rechterhand behoort.' De vordering was er bij gekomen, 'na moeizame

XC1 Van Lidth: 'Dagboek', I3 juli I942. 2 Tekst: Enq., dl. III b, p.

807 [PDF]
KOOPV AARDI]

voorbereiding (want bij zulke maatregelen komt heel wat kijken)', en door die vordering was bereikt dat de inkomsten der rederijen nu bij de overheid zouden belanden - een grote verbetering! Immers, voordien had, zei hij, een rederij met haar geldmiddelen kunnen doen wat zij wilde: 'er nieuwe schepen voor ... kopen onder eigen of vreemde vlag, maar ook ieder ander artikel: een fabriek, een kledingmagazijn of wat dan ook. Dit was wel een der ernstigste bedenkingen tegen de oude toestand dat vrije redersdirecties naar eigen goeddunken beschikken konden over geld, verworven door schepen, bemand met mensen die onder strafsanctie varen moeten in dagelijks doodsgevaar.' Hij sprak verder over de noodzaak, naoorlogse werkloosheid in de scheepvaart te voorkomen en invalide schepelingen, alsmede eventuele weduwen en wezen hulp te bieden en hij eindigde met als 'de bedoeling' van zijn uiteenzetting aan te geven: 'in u de overtuiging te vestigen of te bevestigen dat de regering voortdurend bedacht is op het bewakenvan de toekomst onzer koopvaardij: op het aanvnllen en vernieuwen onzer handelsschepenen eventueel op hulp aan de reders, zeer zeker. Maar ook en evenzeer en tegelijk op de bescherming van uw arbeid en uw bestaan, zomede op dat uwer gezinnen en nabestaanden. Met meer recht dan tevoren durf ik u aan te sporen en toe te roepen: zet door! vaart door! voor een geWOlmenoorlog en een beter beschermdevrede!'

XCHet spreekt vanzelf dat deze woorden, voorzover zij op de schepen beluisterd werden (dat was lang niet overal het geval), bij de opvarenden van de koopvaardij de indruk wekten dat Kerstens zich tot het uiterste voor hun belangen wilde inzetten - de indruk bij de reders was, wat hunzelf betrof, precies het tegendeel: 'eventueel' zou de regering ook hulp aan hen geven (was Kerstens soms van plan, de staatsexploitatie van de vloot te bestendigen?) en vooral de passage waarin hij gesuggereerd had dat reders de exploitatiewinsten zouden kunnen beleggen in 'een fabriek, een kledingmagazijn of wat dan ook', griefde hen diep. Zonder enig salaris te ontvangen hadden de tien bestuursleden van de Shipping twee jaar lang de aan hun zorgen toevertrouwde schepen bekwaam geleid; zij hadden vaak buitensporig lang gewerkt; zij hadden hun kantoren tweemaal in vlammen zien opgaan - en nu was daar een minister die hen jegens de schepelingen min of meer afschilderde als kapitalisten die geen greintje verantwoordelijkheidsgevoel hadden jegens diegenen die in hWI dienst werkzaam waren!

XCOnmiddellijk na zijn toespraak vertrok Kerstens naar de Verenigde Staten waar, aan de westkust, een staking dreigde van Nederlandse bemanningen die geconstateerd hadden dat op de Amerikaanse schepen veel hoger

808 [PDF]
REKEST DER REDERS

gages betaald werden dan op de Nederlandse. Hij kreeg in New York, wegens zijn toespraak, felle kritiek te verduren van de 'grote reders' van het Nederlands Scheepvaart Comité die hem om te beginnen al verweten dat hij met geen woord gerept had 'van de grote diensten, door de reders aan de nationale en de internationale zaak bewezen. Ik erkende de juistheid van de klacht', rapporteerde Kerstens aan Gerbrandy. 'Ter verklaring wees ik er op dat de beschikbare zendtijd niet toegelaten had ... ook dit onderdeel tot zijn recht te laten komen."! Een waardeloos argument! In werkelijkheid had hij geen behoefte gehad, van die 'grote diensten' te reppen.

XCNog tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten verhoogde Kerstens aile gages (met 10%); hij verdubbelde verder de shore-bonus; hij liet de zeelieden aan de westkust de toezegging doen dat er een vakantieregeling, een wachtgeldregeling en een pensioenregeling zouden komen. In Londen teruggekeerd, bepaalde hij dat de opvarenden van de koopvaardij recht hadden op dertig dagen vakantie per jaar, stelde hij de arbeidsdag ter zee op acht uur vast en riep hij (eind augustus) samen met de twee socialisten in het kabinet (van den Tempel als minister van sociale zaken, Albarda als minister van fmanciën) een commissie in het leven die onder Speekenbrinks leiding niet aileen een wachtgeld- maar ook een pensioenregeling zou gaan ontwerpen.

XCHet bestuur van de Shipping had er toen genoeg van. Besloten werd dat men zich met een rekest tot de koningin zou wenden.ê Dat rekest werd, nadat contact opgenomen was met het Nederlands Scheepvaart Comité te New York, in oktober '42 namens alle grote Nederlandse rederijen verzonden: een litanie van klachten over het Zeeschepenbesluit en Kerstens' vorderingsbeschikking. Waarom, zo vroegen de reders, werd aileen hûn bedrijfstak' onteigend' en geen andere? Welk recht had Kerstens om op het naoorlogse bestel vooruit te lopen en zelfs de assurantiepenningen voor verloren gegane schepen die een onbetwistbaar deel vormden van het kapitaal der betrokken rederijen, aan de staat te trekken? 'De Nederlandse koopvaardijvloot', aldus het slot van het rekest, 'dankt haar ontstaan en haar faam niet aan overheidsinmenging maar aan het particulier initiatief, aan de Nederlandse ondernemingsgeest en aan (het zij dankbaar erkend) het Nederlandse zeevolk ... De rederijen zien met grote bekommernis de toekomst tegemoet ... Hun hoop is dat voorkomen wordt dat door onrechtvaardigeen ongerechtvaardigde overheidsmaatregelenwat eens een sieraadvan het vaderland was, op de rand van de afgrond wordt gebracht.'

XC1 Kerstens:'Verslag verblijf Amerika, zomer 1942', p. 2. 2 Exemplaar in archief

809 [PDF]
KOOPVAARDIJ

XCHet stuk maakte indruk op de koningin. Zij liet van Tets, de directeur van haar kabinet, nadere informatics inwinnen bij de bestuursleden van de Shipping (niet, voorzover bekend, bij de VOOrmaIIDen van de organisaties van zeevarenden), noteerde voor zichzelf dat Kerstens 'dictatoriale bepalingen' had geredigeerd", en gaf vervolgens van Tets de volgende schriftelijke instructie:

XC'Mededelen aan de heer Gerbrandy dat Kerstens zich niet te bemoeien heeft met de regeling van de vloot na afloop van de oorlog, daarmee, dit moet aan Gerbrandy worden meegedeeld, betreedt hij het terrein van het nieuwe kabinet dat geheel vrij moet zijn om te kunnen handelen zoals dan (niet zoals men het nu ziet) noodzakelijk is en dat de getroffen regelingen met name de fmanciële mij niet verdedigbaar lijken."

XCWij nemen aan dat van Tets deze boodschap aan Gerbrandy overbracht. De minister-president legde ze naast zich neer. Mèt van den Tempel vond hij misschien wel dat Kerstens wat minder bruusk had kunnen optreden, maar hij onderschreef de doelstellingen die deze zich gesteld had. Ook Gerbrandy vond dat de zeeman het volste recht had op een beter bestaan en tegen een vorm van medezeggenschap (in jonger jaren had hij, 'de rode advocaat uit Sneek', die zelf bepleit) had hij geen principiële bezwaren. Wat Kerstens bereikt had, achtte hij bovendien in het belang van de Nederlandse oorlogvoering - conflicten met de reders hield hij voor onvermijdelijk maar die conflicten mochten, meende hij, natuurlijk niet zo hoog oplopen dat een crisis zou ontstaan waar men nauwelijks meer uit kon komen; dat zou de oorlogvoering kurmen schaden.

XCTot zulk een crisis kwam het in de lente van '43 en zij betrof niet een ondergeschikt punt (dat had bij zoveel animositeit over en weer heel wel gekund) maar het misschien wel belangrijkste en in elk geval gevoeligste onderdeel van Kerstens' plannen: het verlenen van medezeggenschap over de vloot aan vertegenwoordigers der opvarenden. Dat had Kerstens natuurlijk op de simpelste wijze kunnen bereiken door de twee colleges die de schepen beheerden: het bestuur van de Shipping en het Nederlands Scheepvaart Comité, met enkele van die vertegenwoordigers uit te breiden. Toen van Angeren op 4 mei '42 in de ministerraad gezegd had dat die colleges door de schepelingen beschouwd werden 'als het bolwerk van redersbelangen', had Kerstens bij interruptie opgemerkt, 'dat dit punt zijn volle aandacht (had).' Toevoeging dus van vertegenwoordigers van Mentinks Centrale en Oldenbroeks bond die, gelijk eerder vermeld, een Contact

XC1 Notitie van de koningin z.d. (a.v.). 2 A.v.

810 [PDF]
AANLOOP TOT DE CRISIS VAN MEI' 43

Commissie van Organisaties van Werknemers ter Koopvaardij gevormd hadden? Zo ver had Kerstens in '42 niet durven gaan. Hij had, zo had hij in juni aan het bestuur van de Shipping geschreven, dat denkbeeld (het was hem door de Contact-Commissie formeel voorgelegd) 'vooralsnog' afgewezen, maar, zo had hij verder bericht, hij was wèl voornemens, 'vertegenwoordigers der werknemers-organisaties' in twee nog op te richten commissies op te nemen: een adviescommissie 'voor het beheer en de uiteindelijke bestemming van het Scheepvaartfonds' (hij rekende op een batig saldo) en een 'adviescommissie van de Nederlandse Scheepvaarten Handelscommissie voor arbeidszaken';! Nu, als het bij commissies zou blijven die louter adviezen zouden uitbrengen, dan hadden de reders van de Shipping daar geen bezwaar tegen: zij zouden de beslissingen blijven nemen.

XCIn de lente van '43 ging Kerstens wezenlijk verder. Er hadden zich bij de koopvaardij allerlei kleinere conflicten voorgedaan tussen enerzijds personeelsleden en anderzijds gezagvoerders en directies van rederijen. In die conflicten hadden steeds de gezagvoerders C.q. de directies het laatste woord gehad, zij hadden in bepaalde gevallen ook straffen opgelegd, bijvoorbeeld inhouding van gage. 'Dat gebeurde wel eens high-handed', aldus Kerstens' hoofdambtenaar de Smit jegens de Enquêtecommissie, en de Smit vond het dan ook redelijk dat Kerstens de positie van de zeelieden wilde versterken door '11lU1 de kans te geven, dat de tegen hen ingebrachte klachten wetden onderzocht.P Kerstens wilde daartoe arbitrage-commissies oprichten waarin de reders en de bonden op voet van gelijkheid vertegenwoordigd zouden zijn. Een memorandum waarin hij dat plan ontwikkeld had, legde hij in april '43 aan de Contact-Commissie voor. Deze zond hem toen na grondig onderling beraad en na een gesprek met Steenberghe (die uit Amerika over was) en Speekenbrink eind april een lange brief"; de instelling van arbitrage-commissies werd er in toegejuicht, maar er werd ook, onder verwijzing naar het feit dat Kerstens het denkbeeld, vertegenwoordigers van de bonden in het bestuur van de Shipping op te nemen, afgewezen had, op aangedrongen dat de organisaties der werknemers 'erkend (zouden) worden in alle zaken die de schepelingen krachtens hun arbeidsverhouding aangaan'. Daartoe werden drie 'praktische maatregelen' voorgesteld:

XC'Ten eerste, dat de tekst van circulaires en instructies aan gezagvoerders .. " voorzover zij betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden, dienstvoorschriften,

XC1 Brief, 13 juni 1942, van Kerstens aan J. M. de Booy, aangehaald in P. Dijkstra: 'Verslag van het verloop der crisis tussen de minister van handel, nijverheid en scheepvaart en de NSHC' (7 juli 1943), Enq., dl. III b, p. 280. 2 Getuige D. M. de Smit, a.v., dl. III c, p. 334. 3 Tekst: a.v., dl. III b, p. 270-71.

811 [PDF]
KOOPVAARDIJ

veiligheidsmaatregelen, huisvesting aan boord en aan de wal, en soortgelijke zaken, het personeel rakende, in overleg met de Contact-Commissie moet worden vastgesteld .

XC. .. Ten tweede, dat de organisatiebestuurders in de gelegenheid gesteld dienen te worden. . . kennis te nemen en zo nodig bezwaren in te brengen tegen alle gevallen van ontslag, plaatsing en overplaatsing benevens aanstelling van gezagvoerders en schepelingen, alsmede van weigeringen om een gegeven aanwijzing op te volgen, wijders met betrekking tot het verlenen van studieverlof.

XCTen derde, dat de organisatiebestuurders het recht hebben om voorstellen aanhangig te maken met betrekking tot de verblijven aan boord, de veiligheidsmaatregelen en de reddingsmiddelen, alsmede ten aanzien van de samenstelling der bemanning.'

XCDe brief waarin die drie 'praktische maatregelen' geopperd werden, werd op 7 mei '43 door Kersrens aan het bestuur van de Shipping voorgelegd; hij gaf daarbij als zijn 'voorlopige mening, dat de naar voren gebrachte desiderata mij in algemene zin wel aanvaardbaar voorkomen, of rij althans een bruikbare basis voor de verdere besprekingen schijnen.' 1 Het bestuur was ontzet: de twee eerste desiderata beschouwde het als inmenging in directiebeleid, het tweede bovendien als een premie op querulantisme (wat zou van de in oorlogstijd dubbel noodzakelijke tucht aan boord van de schepen overblijven, wanneer elke schepeling bezwaar kon maken tegen elke gezagvoerder?) en het derde desideratum als een denkbeeld dat zonder twijfel tot een blijvende verhoging van de exploitatiekosten zou leiden. Op Ia mei ging een brief uit waarin 'deze eisen onaanvaardbaar' genoemd werden; in een bespreking met de Contact-Commissie zag het bestuur van de Shipping geen heil - het vroeg een gesprek met Kersrens aan."

XClnderdaad, Kersrens sprak op 12 mei met twee bestuursleden van de Shipping: voorzitter Hudig (die van aile bestuursleden misschien wel het felst op hem gebeten was) en Olyslager, alsmede met twee leden van het N ederlands Scheepvaart Comité die, door hun Londense collega's gealarmeerd, uit New York overgekomen waren: van Hengel en van der Toorn. Hij maakte vervolgens de afspraak dat hij het voltallige bestuur van de Shipping op 18 mei zou ontvangen, maar toen de tien bestuursleden ten departemente verschenen, liet Kerstens weten dat hij geen tijd voor hen had. Dit maakte, gegeven de betekenis van de zaak, een deplorabele indruk.

1 Brief, 7 mei 1943, van Kerstens aan het bestuur van de (a.v., p. 270). 2 Brief, Ia mei 1943, van het bestuur van de aan Kerstens (a.v., p. 271).

812 [PDF]
DE CRISIS VAN MEI' 43

Anderzijds pleegde Kerstens wèl overleg met de Contact-Commissie en met enkele vertegenwoordigers van de bonden die hij op regeringskasten uit de Verenigde Staten en Curaçao ontboden had. Hij deed vervolgens het bestuur van de Shipping op 19 mei (daags dus nadat hij de heren onverrichterzake had laten heengaan) weten dat hij naast de bonden stond: 'ik stel mij voor te bepalen', schreef hij,

XC'a. dat de tekst van alle circulaires en instructics aan gezagvoerders ... , voorzover zij betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden, dienstvoorschriften, veiligheidsmaatregelen, huisvesting aan boord en aan de wal, en soortgelijke maatregelen, het personeel rakende, in overleg met de Contact-Commissie zullen worden vastgesteld.

XCb. dat de Contact-Commissie bevoegd is, bezwaren in te brengen tegen voorgenomen plaatsingen en overplaatsingen van officieren (met uitzondering van gezagvoerders) en schepelingen, indien zij van die plaatsingen en overplaatsingen bij voorbaat schadelijke gevolgen menen te kunnen aanwijzen. De beslissing blijft bij uw commissie ...

XCc. dat de Contact-Commissie bevoegd is, bij uw commissie voorstellen aanhangig te maken met betrekking tot de verblijven aan boord, de veiligheidsmaatregelen en de reddingsmiddelen, alsmede ten aanzien van de samenstelling der bemanning. De beslissing blijft bij uw commissie ...

XC. . . Gaarne zie ik spoedig bericht van u tegemoet.'!

XCDrie dagen later, zaterdag 22 mei, kwam het bestuur van de Shipping des middags bijeen. Het algemeen gevoelen was dat men elke medewerking aan de uitvoering van Kerstens' voorstellen diende te weigeren en dat men die weigering in de sterkst mogelijke vorm moest kleden: een mededeling dat het bestuur zou aftreden als Kerstens doorzette. Terwijl men bezig was, een concept-brief aan Kerstens te bespreken die door secretaris Dijkstra was opgesteld, ging van Ommeren de Nederlandse officier van justitie, mr. Schürrnann, wiens parket zich in het gebouw van de Shipping bevond, inlichten over wat te gebeuren stond. Schürmann zei hem dat hij voor wat de reders van plan waren aan te kondigen, maar één woord had: desertie, en deserteurs moesten gestraft worden. 'Van Ommeren', zo berichtte ons Schürmann in '78, 'was door mijn reactie nogalontdaan en vroeg mij of ik bereid zou zijn wat ik hem had gezegd, in de vergadering van het bestuur te herhalen. Ik zei: 'Graag'. Korte tijd later kreeg ik het verzoek in de vergadering te verschijnen. Hudig zei dat van Ommeren niet het recht had gehad, mij in geheime zaken van het bestuur te kennen, maar nu dit eenmaal was geschied, was het bestuur bereid mij te laten

XC1 Brief, 19 mei 1943, van Kerstens aan het bestuur van de Shipping (a.v., p. 271-72).

813 [PDF]
KOOPVAARDIJ

herhalen wat ik van Ommeren had gezegd. Ik heb zulks gedaan (staande, want Hudig bood mij geen stoel aan-). Daarop zei Hudig: 'Dank u, U kunt gaan.' ' 2

XCEr kwam geen wijziging in de opgestelde tekst; deze werd op maandag 24 mei verzonden: een resolute weigering tot medewerking. 'Hetgeen Uwe Excellentie thans van ons vraagt, is', schreven de reders van de Shipping, 'onze instemming te betuigen met een ook voor na de oorlog geldende ingrijpende wijziging in de bestuursvorm van de particuliere scheepvaart, van welke wijziging de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven in het algemeen niet te voorzien zijn. Op dat verzoek kan door ons slechts weigerend worden geantwoord; wij wensen ons niet aan te sluiten bij één of twee dozijn Nederlanders, die er naar streven, thans in oorlogstijd een sociaal-politieke structuur voor ons land na de oorlog vast te leggen en daarbij van Uwe Excellentie steun ontvangen Wij benijden Uwe Excellentie Haar thuiskomst niet, wanneer Zij den volke zal hebben kond te doen dat Zij op het gebied van het bedrijfsleven de stekken reeds heeft gestoken over het hoofd van negen miljoen verdrukten heen ... Deze commissie (geeft) er de voorkeur aan, haar mandaat ter beschikking te stellen, liever dan een medewerking te verlenen, waartoe zij naar het geweten geen vrijheid kan vinden."

XC'Mandaat ter beschikking stellen'! Aftreden! Dat betekende dat negen bij uitstek deskundigen op scheepvaartgebied (Ferwerda, het tiende bestuurslid, was bereid aan te blijven om de gestrande ladingen verder af te wikkelen) het bedrijf van de Shipping onbeheerd zouden achterlaten. De gehele Nederlandse koopvaardij zou daarmee in de lucht komen te hangen. Had Kerstens die scherpe reactie niet voorzien? Neen. Hij had er op gespeculeerd dat het bestuur van de Shipping zou toegeven. Het aangeboden ontslag kon hij in elk geval niet aanvaarden, want hij had geen vervangers; Speekenbrink en de Srnit, hoe bekwaam ook, bezaten geen ervaring als reder en konden dus onmogelijk een vooral in oorlogstijd uitermate moeilijke bedrijfstak gaan leiden waar honderden schepen in de vaart waren. Daarom stond Kerstens zwak. Die zwakheid trachtte hij te maskeren door het bestuur van de Shipping aan te vallen op het punt waarop het kwetsbaar was: het had het voornemen kenbaar gemaakt om een regeringstaak die voor de

XC1 Hudig placht in de eerste tijd van zijn verblijf te Londen de kapiteins van de schepen van de KNSM en de VNS die hem verslag kwamen uitbrengen, ook geen stoel aan te bieden; ondergeschikten, meende hij, moesten blijven staan. Hij wijzigde zijn houding pas toen door Speekenbrink onder zijn aandacht gebracht was, dat het toch niet ongepast was indien hij diegenen die ter zee de grootste gevaren doorstonden, een stoel aanbood. 2 Brief, 4 sept. 1978, van C. W. A. Schürmann. 3 Brief, 24 mei 1943, van het bestuur van de Shipping aan Kerstens (Enq., dl. III b, p. 272-74).

814 [PDF]
DE CRISIS VAN MEI '43

oorlogvoering van essentieel belang was, neer te leggen. Kon een militair, kon een zeeman zeggen: 'ik stop er mee'? Natuurlijk niet. Op wat de reders van plan waren, paste, meende Kerstens (zoals ook Schürmann gemeend had), slechts één woord: desertie.

XCOp 28 mei kwam de ministerraad des ochtends in speciale vergadering bijeen. Gerbrandy veroordeelde het feit dat het bestuur van de Shipping gedreigd had, heen te gaan; hij sprak van 'reders-baronnen' en zei: 'Al had de heer Kerstens in deze zaak volkomen ongelijk (ik vind integendeel dat de door hem gedachte maatregel een kerngezonde is), zelfs dan moet het kabinet als één man achter hem staan.'! Van Lidth had daarentegen 'de indruk dat hier medespreekt een zekere incomptatibilité d' humeur, waaraan de minister van handel, nijverheid en scheepvaart wel enig voedsel heeft gegeven.' Van den Tempel (hij had van meet af aan met Kerstens niet veel opgehad) achtte 'de zaak niet eenvoudig. De houding der oud-reders is sterk af te keuren, maar men moet hun moeilijkheid begrijpen.' Of andere ministers ook nog iets zeiden, vermelden de notulen van de kabinetsvergadering niet. Besloten werd dat Kerstens en Gerbrandy met het bestuur van de Shipping een onderhoud zouden hebben."

XCNa afloop van deze vergadering deelde Kerstens aan Oldenbroek en Mentink mee dat de kogel door de kerk was: de voornemens die hij aan het bestuur van de Shipping voorgelegd had, zou hij 'als besluit doen uitvoeren'3 - anders gezegd: de medezeggenschap zou een feit worden.

XCHet onderhoud met het bestuur van de Shipping (Ferwerda die buiten de zaak stond, ontbrak, een nieuw lid was aanwezig: G. J. Bensink-) vond drie dagen later plaats, op maandag 3I rnei." Het begon om half vier. Enkele minuten te voren kwam Speekenbrink binnen in de kamer waar de bestuursleden al gezeten waren, en zei hun dat zij dienden op te staan als de ministers binnenkwamen, Dat deden zij. Er werd geen enkele groet gewisseld. Kerstens zei dat over de brief waarin het bestuur van de Shipping tegen zijn beleidsvoornemens bezwaren ontwikkeld had en gezegd had dat het, als die voornemens werkelijkheid zouden worden, ontslag zou aanvragen, geen woord gewisseld zou worden, het bestuur had slechts 'het oordeel der

1 Gerbrandy's uitlatingen worden weergegeven in de brief, 25 mei 1944, van Kerstens aan Gerbrandy (a.v., dl. V b, p. 28). Ministerraad: Notulen, 28 mei 1943. 8 Deze woorden komen voor in het 'Verslag van de bijeenkomst op 31 mei dl. III b, p. 275). 4 Bensink, een oud-marine-officier, hoofddirecteur van de rederij van Wm H. Müller & Co., was eind '42 als Engelandvaarder in Londen aangekomen. Hij bleef tot r oktober '43 bestuurslid van de met ingang van die datum trad hij weer bij de marine in actieve dienst. 5 'Verslag van de bijeenkomst op 3I mei 1943'.

815 [PDF]
KOOPVAARDIJ

regering' te vernemen; dat zou de minister-president uitspreken, 'omdat', zei Kerstens, 'daardoor tot uitdrukking gebracht wordt, dat de gehele ministerraad achter diens woorden staat.' In scherpe termen sprak Gerbrandy toen zijn afkeuring uit over de dreiging met 'staking'. Kerstens zei vervolgens (hij zal dat wel met Gerbrandy afgesproken hebben) dat hij wenste dat de brief van 24 mei 'vóór I2 uur op zaterdag a.s.' 'onvoorwaardelijk' ingetrokken zou worden. Hudig, die kookte van woede, vroeg toen of het teveel gevraagd was indien de Booy die er zich op voorbereid had, het standpunt van het bestuur van de Shipping zou toelichten. Kerstens antwoordde dat discussie niet toegestaan was. Dat was de Booy toch te bar. Hij zei dat hij persoonlijk iets wilde zeggen en nadat Gerbrandy dat, tot Kerstens' ergernis, met een hoofdknik goedgekeurd had, betoogde de Booy dat hij en zijn medebestuursleden er niet aan dachten, te gaan 'staken'; zij waren geen ambtenaren, zij waren bestuurders met eigen verantwoordelijkheid en zij hadden het recht, die verantwoordelijkheid neer te leggen. Kerstens zei te betreuren dat de Booy het woord had kunnen nemen (daarmee viel hij Gerbrandy af - die tegenstelling bleef niet onopgemerkt) en herhaalde dat hij vóór zaterdag I2 uur bericht verwachtte dat de brief van de zaste ingetrokken was. Hiermee was Hudigs geduld ten einde; het was niet nodig, zei hij, tot zaterdag te wachten, het bestuur van de Shipping kon nu reeds 'met stelligheid verklaren, dat de brief niet wordt ingetrokken. '

XCGerbrandyen Kerstens verlieten het vertrek, opnieuw zonder enige groet - Gerbrandy (hij had nog nooit een bespreking van Kerstens met de reders bijgewoond) met het gevoel dat Kerstens de zaak wel erg op de spits gedreven had en bovendien de verhoudingen verkeerd had beoordeeld. 'Zij geven toe', had Kerstens, zelfverzekerd als steeds, hem voorspeld - de reders hadden niet toegegeven.

XCNog diezelfde dag deden de bestuursleden van de Shipping aan de raad van ministers een brief toekomen waarin zij hun mandaat ter beschikking stelden; zij waren bereid, hun taak te blijven uitoefenen totdat voor het verdere beheer van de koopvaardijvloot de nodige voorzieningen getroffen waren.

XCDaags daarna, I juni, kwam het kabinet voor zijn gebruikelijke dinsdagochtendvergadering bijeen. Er werd aan Kerstens gevraagd, wat hij nu ging doen. Had hij daar al plannen voor? Neen, 'hij had gedacht dat de leden der Scheepvaartcommissie zouden toegeven.'!

XCWat nu?

XCEnkele dagen lang overwoog Kerstens, het Vaarplichtbesluit in die zin uit te breiden dat hij het ook op de bestuursleden van de Shipping kon

XC1 Ministerraad: Notulen, I juni I943.

816 [PDF]
DE CRISIS V AN MEI' 43

toepassen voor hun werk ten dienste van de scheepvaart. Hij had echter reden om te vermoeden, of wist al, dat de koningin haar handtekening zou weigeren. En vervangers voor die bestuursleden waren er niet. Hoe kon men uit de impasse geraken?

XCDe taak, dat te bereiken, viel aan Gerbrandy toe. Toen de ministerraad op 8 juni opnieuw bijeenkwam, zei deze dat hij inmiddels van drie bestuursleden van de Shipping: Bensink, de Booy en Olyslager, brieven ontvangen had die hem de indruk gegeven hadden, 'dat de heren niet alles op haren en snaren willen zetten'. Minister Kerstens, zei hij voorts, 'moet op eervolle manier uit deze moeilijkheid komen', maar de oplossing mocht niet 'vernederend' zijn voor de bestuursleden van de Shipping. Mocht hij een poging wagen? Dat werd goedgevonden.'

XCHoe toen een compromis bereikt is, willen wij niet in bijzonderheden weergeven- - Gerbrandy heeft er talloze besprekingen aan moeten wijden waarin hij enerzijds de brief der reders van 24 mei als een 'rotbrief' bleef karakteriseren", maar er anderzijds begrip voor toonde dat Kerstens door van de reders te eisen dat onder hun verantwoordelijkheid de medezeggenschap ingevoerd zou worden, te ver was gegaan ('tenslotte kan men van een Jood niet vragen, spek te eteri'"). Er kwam tenslotte uit de bus dat het bestuur van de Shipping op 29 juni Gorbrandy een schrijven stuurde (Kerstens ontving er afschrift van)", waarin stond dat het bestuur zich bij het opstellen van de brief van 24 mei niet had laten leiden door de wens, Kerstens persoonlijk te treffen, en dat een week later, 5 juli, een bespreking plaatsvond tussen Kerstens en het bestuur van de Shipping waarin Kerstens op het punt van de medezeggenschap bakzeil haalde: hij had, gelijk weergegeven, eerst willen bepalen dat circulaires inzake arbeidsvoorwaarden enz. 'in overleg met' de Contact-Commissie moesten worden opgesteld (die formulering plaatste de Contact-Commissie op hetzelfde niveau als het bestuur van de Shipping) - nu ging hij er accoord mee dat de ContactCommissie, voorzover het bestuur van de Shipping dat wenselijk achtte, de functie kreeg, 'opmerkingen of bezwaren' inzake concept-circulaires aan het bestuur kenbaar te maken, waarna de betrokken stukken, al of niet gewijzigd, uitsluitend van of namens het bestuur zouden uitgaan; met andere woorden: de Contact-Commissie kreeg een louter adviserende rol. 6• Die rol kreeg zij te spelen in een paritaire Commissie voor Arbeidszaken die in september '43 opgericht werd. Tezelfdertijd werd, onder voorzitterschap

1 A.v., 8 juni 1943 2 Men vindt die bijzonderheden in het lange verslag van Dijkstra, secretaris van het bestuur van de ell. III b, p. 276-83; het is afgesloten op 7 juli 1943. 3 A.v., p. 276. 4 A.v., p. 278. 5 A.v., p. 285.

817 [PDF]
KO OPV AA RDIJ

XCDe reders hadden gewonnen, Kerstens had verloren. Diens naam had bij aile partijen schade geleden: bij de reders die door hem als kwajongens behandeld waren maar die hem kleingekregen hadden, bij de ContactCommissie (bij de bonden dus) aan welke hij toezeggingen gedaan had die hij niet had kunnen waarmaken, bij zijn ambtgenoten die geen bewondering konden koesteren voor zijn beleid, vooral evenwel bij Gerbrandy die zich ging afvragen of hij in '42, toen hij Kerstens zo in de hoogte gestoken had, wel een reële kijk had gehad op diens capaciteiten.

De koopvaardij onder overheidsbewind

XC

XCEr is over het conflict inzake de medezeggenschap nog iets meer te schrijven. Dit namelijk, dat het óók scherp belicht had dat de organisatie van de koopvaardij nog niet zuiver was. Aile schepen waren gevorderd en daarmee voor de duur van de oorlog (en zes maanden nadien) regeringsschepen geworden, maar de regering had het centrale beheer van de schepen overgelaten aan het bestuur van de Shipping en het Nederlands Scheepvaart Comité die beide uit particuliere reders bestonden. Wij herinneren er aan dat de Booy al ten tijde van de vordering (juni' 42) op het standpunt gestaan had dat de koopvaardijvloot eigenlijk onder rechtstreekse bewindvoering van de overheid gebracht moest worden. In Londen zou dat al een zuiverder constructie zijn geweest, maar vooral in New York waar het Nederlands Scheepvaart Comité namens het bestuur van de Shipping optrad; de daar aanwezige 'grote reders' kwamen wel zo vaak bijeen als nodig was teneinde als Nederlands Scheepvaart Comité te fungeren, maar zij behartigden in de eerste plaats de belangen van hun rederijen. 'De zucht van zelfstandigheid van rederijen en NSC', zo werd Kerstens in april '44 door Ph. Keiler, de controlerend accountant-generaal te N ew York, gewaarschuwd, '(heeft) zodanige proporties aangenomen ... dat het in rekening brengen van aile kosten aan de overheid als het ware het enige spoor is van het feit dat de vloot voor rijksrekening wordt geëxploiteerd.' 1 Kerstens' hoofdambtenaar de Smit, die in' 42 als vertegenwoordiger van de minister bij het comité geplaatst was (hij werkte dus onder Steenberghe als hoofd van de 'economische'

XCprof. mr. J. Eggens, een Commissie van Beroep ingesteld die van bezwaren tegen de vaarplicht kennisnam - voordien had men die bezwaren aan het departement moeten voorleggen. De Commissie van Beroep deed uitspraak in 138 gevallen en verklaarde in 99 het beroep ongegrond. Ook zij was paritair samengesteld. 1 Brief, II april 1944, van Ph. Keller aan Kerstens (Enq., dl. III b, p. 249).

818 [PDF]
FINANCIËLE TEKORTEN

missie te Washington), kon er niet voldoende greep op krijgen. 'Het bewindvoerings-apparaat van de New York-area heeft zich', aldus weer Keller, 'van de aanvang af gesteld op het standpunt dat het ambtelijk apparaat samengesteld was uit ondeskundigen en heeft hun belangstelling steeds in de eerste plaats gezien als ondeskundige inmenging in en kritiek op de zaken van deskundigen, waartegen het bewindvoerings-apparaat zich ten koste van allesmoest verdedigen'; wel had de bezitsvordering de particuliere reders voor grote verliezen behoed (de regering moest de reparatierekeningen betalen l), maar toch had die vordering volgens Keller tot een voor de reders 'onacceptabele situatie' geleid.' Spoed om te weten te komen wat de financiële uitkomsten van het beheer van de koopvaardijvloot waren, werd door die reders niet betracht; Keller moest eindeloos aandringen voor hij, terwijl de bewindvoering in juni '42 ingegaan was, in oktober '43 van het Nederlands Scheepvaart Comité een eerste begroting kreeg. Daarbij was van belang geweest dat de grote rederijen er met het oog op de naoorlogse concurrentie weinig voor voelden, elkaar inzage te geven in hun bedrijfsgegevens.

XCAangezien er geen ambtenaren waren die over voldoende deskundigheid beschikten om de talloze beslissingen te nemen die voor de varende koopvaardij nodig waren, was de enige oplossing dat particuliere reders, voorzover zij daartoe bereid waren, een ambtelijke aanstelling kregen. Hun titel (deze werd 'directeur van bewindvoering') was niet van belang - van belang was dat er dan een duidelijke gezagsverhouding zou ontstaan tussen de betrokken minister en die bewindvoerders-ambtenaren; dat die laatsten het dagelijks beheer van hun eigen rederij zouden moeten prijsgeven, sprak vanzelf.

XCEen dergelijke figuur werd door Kerstens al geschetst in de bespreking met het bestuur van de Shipping op 5 juli '43 waarin hij de reders op het punt van de medezeggenschap hun zin gaf. Er werd niet erg enthousiast op gereageerd. Op Kerstens maakte die reactie niet veel indruk. De herinnering aan het conflict inzake de medezeggenschap, en vooral de rapporten over het Nederlands Scheepvaart Comité brachten hem steeds sterker tot de overtuiging dat de benoeming van directeuren van bewindvoering wenselijk was. Hij dacht daarbij ook aan de naoorlogse periode; viel niet te verwachten dat, indien bepaald zou moeten worden, welke bedragen de verschillende rederijen voor hun gevorderde schepen zouden ontvangen, of hoe nieuwe schepen, door de regering gekocht, over de rederijen verdeeld zouden worden, zich conflicten zouden voordoen tussen de regering en die rederijen?

XC1 Ph. Keller: 'De functionele organisatie van het beheer van de koopvaardijvloot voor en na de bezitsvordering' (begin 1944) (a.v., p. 245-48). 81

819 [PDF]
KOOPVAARDIJ

Maar dan kon de regering de uitvoering van het scheepvaartbeleid toch moeilijk aan commissies van particuliere reders overlaten! Ambtelijke directeuren van bewindvoering dus - in een lange nota d.d. I mei '44 legde Kerstens dat denkbeeld aan zijn ambtgenoten voor+; hij liet er ruim twee weken later een tweede nota op volgenê, waarin hij bepleitte dat de minister onder wie de scheepvaart ressorteerde, zou gaan beschikken over een adviesorgaan: een Raad voor de Koopvaardij.

XCDe twee nota's vormden Kerstens' zwanezang: hij wist, toen hij ze schreef, dat hij als minister zou heengaan. Gelijk in hoofdstuk 6 vermeld, had zich in de lente van '44 een situatie ontwikkeld waarin Gerbrandy er van moest uitgaan dat, als hij Kerstens handhaafde, drie ministers: van den Broek, van KIeffens en Michiels, het kabinet zouden verlaten. Op de factoren die tot Kerstens' val hebben geleid, komen wij in een volgend hoofdstuk terug. Wat zijn scheepvaartbeleid betreft, heeft daarbij het conflict met de reders een rol gespeeld, maar ook, zoals wij al enkele malen aanstipten, de omstandigheid dat Kerstens' voorspelling ten tijde van de vordering der koopvaardijvloot (juni '42) dat haar exploitatie belangrijke baten zou opleveren, faliekant uitgekomen was. Dat was vooral gevolg geweest van de hoge reparatiekosten op de Amerikaanse werven - kosten die men in Londen lange tijd niet kon overzien omdat de werven traag waren met het indienen van hun definitieve rekeningen. Daar kwam bij dat althans Keller van mening was dat de Nederlandse 'grote rederijen' in de Verenigde Staten op laakbare wijze prefiteerden van het feit dat ook hûn schepen regeringsschepen geworden waren: zij lieten, aldus Keller, mede met het oog op het tijdelijke karakter van het regeringsbeheer, alle reparaties piekfijn uitvoeren, 'men sprak zelfs in dit verband', aldus later de regeringsaccountant, 'van 'gouden klinknagels en platen' ... Men hield het schip in de best mogelijke toestand en onttrok het aan de vervoerscapaciteit. Men bracht daardoor de regering belangrijke verliezen toe, niet alleen als gevolg van die voortdurende reparatiekosten, maar ook als gevolg van het feit dat men het schip niet kon verhuren gedurende de tijd dat het in reparatie lag."

XCKeller wist al eind '42 dat de exploitatie van de Nederlandse schepen van Amerika uit zwaar verliesgevend was. Hij vloog in januari' 43 naar Londen om de Shipping en het departement met zijn voorlopige cijfers te waarschuwen; men zei hem dat zijn cijfers niet deugden, maar Keller had gelijk en dat werd in de loop van '43 steeds duidelijker. Ten aanzien van de fman

XC1 Tekst: a.v., p. 234-39. Tekst: a.v., p. 252-53. 3 Getuige Ph. Keller, a.v., dl. III c, p. 589.

820 [PDF]
FINANCIËLE TEKORTEN

ciële gevolgen van de vordering van de koopvaardijvloot voer de regering in een dichte mist. Trouwens, bij die vordering was in juni '42 wel aangekondigd dat een Scheepvaartfonds opgericht zou worden, maar de tweede helft van' 42 en het gehele jaar' 43 verstreken zonder dat dat fonds tot stand kwam (het werd pas in april' 44 opgericht). Keller liet niet los. Eind' 43 verscheen hij weer in Londen, waar zijn cijfers nu wèl geaccepteerd werden, en toen kon bereikt worden dat de charter-huren met ingang van I juni '44 met in totaal £ I mln per jaar verhoogd werden - dat betekende slechts dat het verlies dat de regering leed, kleiner werd, maar niet dat het verdween.

XCOver dat verlies was van den Broek, nadat hij in december' 42 de portefeuille van financiën van Albarda overgenomen had, zich al begin '43 zorgen gaan maken. Niet verantwoord achtte hij het dat Kersrens aan de zeelieden uit het Scheepvaartfonds wachtgelden en pensioenen toegezegd had terwijl men niet bij benadering wist of dat fonds die last zou kunnen dragen. Begin maart' 43 viel hij Kerstens op dit punt scherp in de ministerraad aan. Kerstens werd toen in bescherming genomen door van den Tempel die er van den Broek op wees dat men in de zomer van '42 een staking der Nederlandse zeelieden in de Verenigde Staten (een staking die, ware zij doorgegaan, schade zou hebben berokkend aan Nederlands naam) alleen maar had kunnen afwenden door de zeelieden een wachtgeld- en pensioenregeling te beloven.

XCIn september' 43 kwam van den Broek op de zaak terug. 'Wij varen', zei hij in de ministerraad, 'anderhalf maal zo duur als de Noren, duurder dan elk ander land, misschien zelfs duurder dan de Amerikanen. Dit is niet te aanvaarden. De Engelse reders sluiten met 6 % dividend; daartegenover staan de grote verliezen bij de Nederlandse koopvaardij.'! Kerstens ontkende prompt dat daarmee een juist beeld van de situatie gegeven was, 'maar', schreef van Lidth 's avonds in zijn dagboek, 'hij blijft in gebreke, zelfcijferste verschaffenen beweert dat de achterstandkomt omdat de Engelsenen Amerikanen geen afrekening geven. Hij heeft waarschijnlijk niet geheelongelijk, maar het gehele beeld is onrustbarend en Kerstensheeft niet het vertrouwen dat hij de materie meester is.'2

XCGerbrandy stelde twee weken later voor, dat een commissie benoemd zou worden om 'de stand van zaken op te maken' - dat denkbeeld werd door Kerstens, die er diep door gekwetst werd, afgewezen. Deze beloofde dat hij 'tegen I januari [1944]' zijn ambtgenoten precies zou inlichten hoe de zaakMinisterraad: Notulen,sept.2Van Lidth: 'Dagboek',sept.

1 21 1943. 21 1943.

821 [PDF]
KOOPVAARDIJ

er voorstond 1, maar die rste januari kwam en er lagen nog steeds geen cijfers van Kerstens ter tafel - wèl de nieuwe cijfers van Keller die slechts de conclusie toelieten dat er miljoenenverliezen geleden werden: alleen alover de eerste zeven maanden na de vordering (juni-december '42) f IQ mln. Gevolg was, dat zich aan nagenoeg alle ministers de overtuiging opdrong dat Kerstens een beleid voerde waarvan hij de financiële eonsequenties totaal niet overzag. Van den Broek weigerde, met deze ambtgenoot verder samen te werken, en van Kleffens en Michiels, die zich in '42 beiden tegen de vordering van de koopvaardijvloot uitgesproken hadden, deden hetzelfde.

XCDe Booy is niet zonder sterke weerstanden van de zijde van enkele ministers, met name Albarda en van den Tempel, tot opvolger van Kerstens benoemd: zij waren bevreesd dat de benoeming van een 'reder', lid van het bestuur van de Shipping dat in mei en juni '43 in zulk een heftig conflict met Kerstens beland was, gezien zou worden als aankondiging dat het regeringsbeleid fundamenteel gewijzigd werd. Wij komen op de Beoy's benoeming en trouwens ook op zijn persoon in een volgend hoofdstuk terug. Hier willen wij volstaan met op te merken dat er niet alleen van wijziging geen sprake was, maar dat de Booy de beleidslijnen welke Kerstens aangegeven had, met beslistheid doortrok. Evenwel: zoveel moeite als het Kerstens gekost had, tegen het bestuur van de Shipping en het Nederlands Scheepvaart Comité op te tornen, zo vlot ging dat de Booy af: hij was een veel zakelijker en, op scheepvaartgebied, een veel deskundiger man dan Kerstens en de reders behoefden niet bevreesd te zijn dat hij de medezeggenschap zou invoeren. Overigens had de Booy geen enkele behoefte om de getroffen sociale regelingen te wijzigen (ook met de Contact-Commissie van de organisaties der zeevarenden werkte hij goed samen); hij kon voorts op enkele punten denkbeelden verwezenlijken die bij hemzelf nog eerder gerezen waren dan bij Kerstens.

XCHet bestuur van de Shipping en het Nederlands Scheepvaart Comité hief hij per I augustus '44 op en verving hij door directies van bewindvoering die rechtstreeks aan hem (in New York rechtstreeks aan Steenberghe als zijn algemeen gemachtigde) ondergeschikt waren. In Londen benoemde hij drie directeuren van bewindvoering voor de kustvaart (een van die drie was Bohlken) en zes voor de zeevaart en visserij: opnieuw Bohlken en

XC1 Ministerraad: Notulen, 5 okt. 1943.

822 [PDF]
DIRECTIES VAN BEWINDVOERING

voorts Dijkstra (tevoren secretaris van het bestuur van de Shipping), Olyslager, van Ornmeren en Rahusen, en een van de hoogste functionarissen van de Shipping: ir. L. P. Ruys (van Eendenburg, Hudig en Gischler verdwenen dus uit de leiding van de koopvaardij te Londen"), In New York werden drie directeuren van bewindvoering benoemd: van Eendenburg, van Hengel en de Smit. Men ziet: de Booy had nagenoeg uitsluitend reders gekozen - hij voorzag dat de regering nog lang na het einde der vijandelijkheden een intensieve bemoeienis zou hebben met de koopvaardij, en wilde hij voorkomen dat alle reders zich onmiddellijk weer geheel aan hun eigen ondernemingen zouden wijden, dan diende hij enkelen hunner een ambtelijke aanstelling te geven. Ook kon hij die deskundigen niet missen. Onder diegenen die hij een positie als directeur van bewindvoering aanbood, waren er overigens enkelen op wie hij grote pressie moest uitoefenen; vooral bij het bestuur van de Shipping heerste een gevoel van teleurstelling dat het college dat meer dan vier jaar lang een groot deel van de koopvaardij geleid had, werd opgeheven. 'Het is', zei Gischler in de laatste bestuursvergadering, 'geen aangename gedachte, thans ... levend te worden begraven.F

XCDe Booy richtte voorts, eveneens per I augustus '44, de door Kerstens bepleite Raad voor de Koopvaardij op; daarvan werd Hudig voorzitter. Die Raad stond hem als adviesorgaan terzijde."

XCVanveel belang was voorts dat de Booy zowel aan de reders als aan de opvarenden van de koopvaardij meer vastheid schonk. Eind juni '44 maakte hij met het toen nog in functie zijnde bestuur van de Shipping de afspraak dat de vergoeding welke de rederijen hetzij in geld (uit het Scheepvaartfonds dus), hetzij in nieuwe tonnage voor hun gevorderde schepen zouden ontvangen, door drie factoren bepaald zou worden: de normale afschrijving, een extra-afschrijving voor gebruik onder oorlogsomstandigheden, en een rentefactor; men zou daarbij dan uitgaan van de waarde van het schip als waarde werd aanvaard de (werkelijke of geschatte) aanbestedingsprijs van elk schip in '38 die, voorzover hij geschat moest worden (dat was natuurlijk bij de meeste schepen het geval) door een onafhankelijke commissie van deskundigen vastgesteld zou worden.

XCOok de door Kerstens voorbereide wachtgeldregeling kreeg de Booy in het Staatsblad: in september '44 werd bij wetsbesluit bepaald dat alle zeelieden op wie de vaarplicht van toepassing was geweest, na het einde der vijandelijkheden recht hadden op twee maanden buitengewoon verlofvoor de Repatriëring benoemd was. 2 Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie: Notulen, p. 3461-62. S Hij is per 2 augustus '45

1 Ferwerda was daaruit al eind '43 verdwenen toen hij tot Regeringscommissaris

823 [PDF]
KOOPVAARDIJ

met behoud van hWI gage en dat aan diegenen die na die twee maanden niet onmiddellijk passend werk zouden kunnen vinden, gedurende een periode van maximaal 44 weken een wachtgeld zou worden toegekend, dat van 100% van de gage zou dalen tot 75%. Naar de normen welke in die tijd golden, was dat een ruime regeling. Dat zij op adequate wijze uitdrukking gegeven heeft aan wat de Nederlandse zeelieden voor de Geallieerde overwinning gepresteerd hebben, zouden wij overigens niet willen beweren.

slot

XC

XCDit hoofdstuk viel in twee gedeelten uiteen: één paragraaf waarin wij (na een inleiding over het vergaan van de 'Farmsum') een beeld trachtten te geven van wat men de oorlogsverrichtingen der Nederlandse koopvaardij zou kunnen noemen, en vier paragrafen die aan het regeringsbeleid ten aanzien van die koopvaardij gewijd waren, met inbegrip van de conflicten waartoe dat beleid heeft geleid.

XCIs dat geen wanverhouding?

XCWij respecteren de opinie van ieder die dat zou menen. Onzerzijds hadden wij de overtuiging dat, waar meer dan achthonderd Nederlandse schepen in de vaart zijn geweest en daarvan bijna vierhonderd tot zinken zijn gebracht, het voor een algemeen werk als het onze voldoende was om, zonder al te veel in bijzonderheden af te dalen (laat staan de lotgevallen van al die schepen weer te geven), ons te beperken tot samenvattende gegevens over de prestaties van de koopvaardij en de lezer voorts een den.kbeeld te geven van wat de opvarenden doorstonden.

XCOver het ten aanzien van de koopvaardij gevoerde regeringsbeleid moesten wij uitvoeriger zijn, zulks niet alleen omdat de regering en haar organen (want als zodanig dient men de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie te Londen, het Nederlands Scheepvaart Comité te New York en de directies van bewindvoering te zien) zich vijf jaar lang intensief met de koopvaardij beziggehouden hebben, maar ook omdat, dunkt ons, in dat beleid elementen naar voren zijn gekomen waaraan wij in het perspectief van de naoorlogstijd algemene betekenis zouden willen toekennen.

XCWij denken dan aan twee elementen: aan de verbetering die aangebracht werd in de sociale positie der zeevarenden en aan de afwijzing van het denkbeeld der medezeggenschap.

XCWat de eerste element betreft: de positie van het lager zeevarend personeel

824 [PDF]
TERUGBLIK

land - de scheepvaart was een bij uitstek intemationale bedrijfstak waarin de concurrentie scherp was en waarin men bovendien in de eerste helft van de jaren '30 door de inkrimping van de wereldhandel veel minder te vervoeren had gekregen dan tevoren. De tarieven waren gedrukt en de meeste Nederlandse rederijen hadden het buitengewoon moeilijk gekregen; voor de nieuwbouw hadden zij soms een beroep moeten doen op de staatskas. Het is dus begrijpelijk dat de rederijen zich tijdens de oorlog, vrezend dat zich nadien een even scherpe concurrentie zou gaan voordoen, gingen verzetten tegen maatregelen welke, naar aangenomen werd (en die veronderstelling was juist), de sociale positie der schepelingen blijvend zouden verbeteren. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het, hadden de sociale regelingen van de rederijen afgehangen, gebleven zou zijn bij de war-bonus van £ 5 (voor de meeste schepelingen); die kon een aardig spaargeld opleveren, maar meer niet. De zeelieden hebben, dat is duidelijk, gebruik gemaakt van het feit dat zij een maatschappelijke functie vervulden welke voor de gehele Geallieerde oorlogvoering van primaire betekenis was - zij waren bovendien tot het vervullen van die functie verplicht en konden er zich niet aan onttrekken. Daarbij stelden zij elke dag hun leven in de waagschaal. Terecht hebben zij, dunkt ons, op verbetering van hun positie aangedrongen, zulks hoofdzakelijk via hun organisaties, en wat men verder ook op het beleid van Kerstens tegen mag hebben, hij is de minister geweest die als eerste begrip toonde voor de gerechtvaardigde verlangens der schepelingen.

XCHij wilde, gelijk aangetoond, verder gaan: hij wilde vertegenwoordigers hunner organisaties medezeggenschap geven bij het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden in de ruimste zin des woords. Leefde die eis tot medezeggenschap sterk bij de opvarenden van de koopvaardij? Wij menen van niet. In elk geval werd die eis door de reders resoluut afgewezen en dezen zijn zich er daarbij bewust van geweest dat zij niet alleen hun eigen belangen maar ook die van de Nederlandse ondememers in het algemeen verdedigden. Zou aanvaarding van die medezeggenschap de productieverhoudingen gewijzigd hebben? Niet de eigendomsverhoudingen, maar wel zou een deel van de beschikkingsmacht over die eigendommen bij de vertegenwoordigers der arbeiders zijn beland. Het verzet der bij uitstek behoudzuchtige reders had evenwel succes; het had dat vooral omdat zij de enigen waren die de organisatorische, teclmische en commerciële kennis bezaten die voor het varend houden van de koopvaardijvloot orunisbaar was.

XCNiet anders ging het in Nederland na de bevrijding: in het uitgeputte land was de drang om tot een oruniddellijke ingrijpende wijziging van de

825 [PDF]
KOOPVAARDIJ

vlot herstel van de zwaar geschonden economie hing van de medewerking der ondernemers af. wel kreeg de staat meer zeggenschap over het bedrijfsleven en ook werden na enige tijd sociale hervormingen ingevoerd waarvan de zwakken in de samenleving profiteerden, maar volledig nieuwe verhoudingen kreeg men in '45 in de Nederlandse maatschappij als geheel evenmin als bij de Nederlandse scheepvaart in de jaren '40-'45.

XCHierinligt, dunkt ons, de historische betekenis van het conflict dat Kerstens en de reders in '43 uitvochten. Kerstens, hij mocht dan voorzitter geweest zijn van de Indische Katholieke Partij, gold als 'rood', als 'socialist' - hij was een grillige bewindsman die vriend en vijand verbijsterde door de vlotheid waarmee hij toezeggingen deed en er op terugkwam, maar niet die grilligheid deed het conflict ontstaan; dat deden zijn denkbeelden. De Enquêtecommissie heeft dan ook ons inziens de plank volledig misgeslagen toen zij, schrijvend over dat conflict (waarbij zij beide partijen kapittelde"), als haar oordeel weergaf, 'dat het ... in aanzienlijke mate' (andere factoren werden niet genoemd) 'zijn oorzaak heeft gevonden in de ... incomptatibilité d' humeur tussen de heer Kerstens en de leden van de NSHC, hetgeen leidde tot een onvoldoend begrip van elkaars gedachtengang." Onvoldoend begrip? De reders begrepen precies wat Kerstens wenste, en Kerstens begreep precies wat de reders daar op tegen hadden. Zeker, Kerstens had met zijn wijze van optreden de reders tegen de haren gestreken en wij willen dan ook niet ontkennen dat er sprake was van incomptatibilité d'humeur tussen de reders en hem. Hun conflict evenwel was, dunkt ons, in oorsprong en wezen van politieke aard - virulent werd het doordat niet de betrekkelijk kortstondige verhoudingen tijdens, maar juist de langduriger verhoudingen na de oorlog er de inzet van vormden.

XCDat laatste betekent niet dat niet ook de oorlogvoering-zelf met heftige conflicten gepaard kon gaan. Ons volgend hoofdstuk zal dit opnieuw aantonen.

1 Zij concludeerde, 'dat van de zijde van de betreffende bewindsman tegenover de NSHC in het algemeen meer tact had moeten worden betoond en dat hij ook meer begrip had moeten hebben voor het feit dat de regering een commissie van deskundigen voor een goede gang van zaken absoluut nodig had', anderzijds kon zij 'in geen geval de houding goedkeuren welke de leden der NSHC ... in hun schrijven van za mei 1943 aan de heer Kerstens hebben aangenomen.' dl. a, p. 258) Wij voegen toe dat de Enquêtecommissie tevens haar afkeuring uitgespro ken heeft over het beleid van het Nederlands Scheepvaart Comité, dat, aldus de commissie, 'zijn taak niet op zodanige wijze heeft vervuld als met het oog op de ernstige omstandigheden geboden was.' (a.v., p. 239) 2 A.v., p. 258.

826 [PDF]

Hoofdstuk I I: Geheime diensten

XC

XCToen A. H. J. Lovink, de vroegere secretaris-generaal van Gerbrandy's departement voor algemene oorlogvoering van het koninkrijk, in '48 verhoord werd door de Enquêtecommissie van de Tweede Kamer welke bezig was een onderzoek in te stellen naar de werkzaamheden van de Nederlandse geheime diensten die van Londen uit geopereerd hadden, zei hij op een gegeven moment: 'Het is een akelig ding, maar in dit vak bestaat een grotere afgunst dan in welk vak ook ter wereld' 1; mr. L. A. Donker, voorzitter van de subcommissie welke het onderzoek uitvoerde en voor welke Lovink als zeventiende getuige verscheen, voor de tweede maal al (er zouden nog honderdvijftien andere getuigen volgen), merkte toen droog op: 'Dat is ons wel duidelijk geworden.'

XCLovink had gelijk. Rivaliteit komt in het menselijk bedrijf maar al te vaak voor, maar zij wordt in het werk van een geheime dienst menigmaal ten top gedreven, a fortiori in oorlogstijd. Op de meesten die er bij betrokken zijn, gaat van het geheime werk een prikkelend effect uit: men is ingeschakeld in een geheimzinnig geheel, men weet meer dan anderen, ja men weet dingen welke anderen onder geen beding mógen weten. Dat schept een sfeer waarin men zich, als men daartoe de neiging heeft, belangrijk voelt, waarin men in elk geval belangrijk is. Vrij van elke controle door volksvertegenwoordiging of pers kan men een activiteit bedrijven die in bepaalde situaties van beslissende betekenis is. Daar gaat een immense aantrekkingskracht van uit. 'Met een inlichtingendienst', aldus een andere door de Enquêtecommissie verhoorde getuige, mr. S. E. Hazelhoff Roelfzema (de man die in de herfst van '4I van Engeland uit 'de weg via het strand', d.w.z. de weg via het strand van Scheveningen, op touw zette), 'is het een soort van ziekte. Als je daar een pink in hebt, dan wil je er meteen helemaal induiken.' 2

XCGeldt dat al voor een geheime dienst die werkzaam is voor een regering welke van het eigen nationaal territoir uit oorlog voert, nog sterker geldt het voor een die met zijn inlichtingen een regering in ballingschap voeden moet - de regering in ballingschap immers, gescheiden als zij is van haar

XC1 Getuige A. H. J. Lovink, Enq., dl. IV c, p. 251. 2 Getuige S. E. Hazelhoff Roelfzema, a.v., p.

827 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

eigen volk, tast met alles wat zij in het eigen land wilondernemen of met de maatregelen die zij op de opinies aldaar wil afstemmen, in het duister. Van zich uit weet zij niet wat daar geschiedt, wat daar mogelijk is, wat daar wenselijk wordt geacht. In die opzichten is zij in de eerste plaats aangewezen op het werk van de geheime diensten. Wie dat werk leidt, bevindt zich dan ook op een post van kardinale betekenis - hij zal die post, heeft hij haar eenmaal bevochten, meestal trachten te consolideren en te versterken, en er zich in elk geval op trachten te handhaven. Heeft hij verantwoordelijkheidsgevoel, dan brengt het werk zorgen en soms ook teleurstellingen met zich, maar daar staan belangrijke satisfacties tegenover. Successen, behaald door geheime agenten, zijn tegelijk successen behaald door de dienst die hen uitzond. Zulk een dienst is in een voortdurende strijd gewikkeld: strijd allereerst met de vijand, maar daarnaast maar al te vaak ook met krachten in het eigen kamp die hem willen besnoeien of die op hetzelfde terrein komen of die een vergelijkbare activiteit ontplooien.

XCNiet anders is het op ministerieel niveau. De minister onder wie een geheime dienst ressorteert, is in dat opzicht belangrijker dan zijn ambtgenoten die afhankelijk zijn van de informatie welke 'zijn' apparaat verstrekt. Hij weet meer dan die ambtgenoten en geeft hij inlichtingen door, dan hebben zij hem toch als eerste bereikt. Zijn er twee geheime diensten, dan zal hij trachten, beide onder zich te krijgen. Wordt hem de verantwoordelijkheid voor een geheime dienst ontnomen, dan treft hem dat als een bij uitstek gevoelige amputatie - hij zal er zich in de regelmet hand en tand tegen verzetten.

XCEr wordt dus gevochten binnen geheime diensten, tussen geheime diensten en om geheime diensten. Dat is de rode draad die door dit hoofdstuk loopt - dezelfde draad die men al vinden kan in het in ' 50 verschenen vierde verslag van de Enquêtecommissie, achter welks zakelijke titel: 'De Nederlandse geheime diensten te Londen / De verbindingen met het bezette gebied', een wereld van onderlinge strijd schuil gaat.'

De diensten en hun werk

XC

XCDe lezer zal in dit hoofdstuk de namen van talrijke geheime diensten en van hun voornaamste functionarissen tegenkomen. Wensehjk lijkt ons dat wij

XC1 Dit vierde Enquêteverslag vormde voor dit hoofdstuk weliswaar bij lange na niet

828 [PDF]
'EEN WERELD VAN ONDERLINGE STRIJD'

hem daarvan bij wijze van inleiding een beknopt overzicht geven. Ja, wij gaan verder. Aangezien de Nederlandse geheime diensten afhankelijk waren van de Engelse, is het niet alleen wenselijk maar zelfs noodzakelijk dat wij de lezer tegelijk over de Engelse geheime diensten inlichten, d.w.z. in het kader van ons gehele werk opnieuw inlichten want wij schreven hier reeds over in ons vijfde deel (Maart' 41-juli '42), n1. in de paragraaf 'Londen contra Abwehr en Sicherheitspolizel', een onderdeel van hoofdstuk 10 ('Contact met Londen'). Wij gingen toen niet verder dan de lente van '42 - die limiet komt nu te vervallen en wij zullen bovendien een aantal aspecten van het geheime werk behandelen die wij in deel 5 oversloegen omdat zij in het kader van dat deel van geen belang waren.

XCEngeland kende sinds 1909 twee permanente geheime diensten: de Secret Intelligence Service (de dienst voor het verzamelen van geheime inlichtingen in den vreemde) en de Security Service (de binnenlandse veiligheidsdienst, tevens belast met de contraspionage). De Secret Intelligence Service was voortgekomen uit het Foreign Office, de Security Service uit het Home Office, waaronder de politie ressorteerde. Beide diensten maakten gebruik van geheime informanten; dezen waren in beginsel voor de Secret Intelligence Service in den vreemde, voor de Security Service in Engeland werkzaam. In de eerste wereldoorlog bleek evenwel dat men informatie inzake de voornemens en operaties van de vijand niet alleen kon verkrijgen van geheime agenten maar ook door zijn gecodeerde radiotelegrammen op te vangen en te decoderen; met name de Britse Admiralty behaalde op dat gebied opmerkelijke successen en voor wij verder gaan, willen wij er op wijzen dat alle oorlogvoerende grote mogendheden in de tweede wereldoorlog dezelfde methode toegepast hebben om achter geheime informatics te komen. Zij hadden er aparte diensten voor opgericht waaraan in Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten (nadere gegevens inzake de Sowjet-Unie en Japan bezitten wij niet) telkens meer dan tienduizend krachten verbonden waren. Die diensten waren werkzaam met wisselend succes. Tot eind '42 kenden de Duitsers de (veel te gemakkelijke) 'koopvaardijcode' van de Admiralty en soms slaagden zij er zelfs in, gedeelten uit te werken van de transatlantische telefoongesprekken tussen Churchill en Roosevelt gesprekken die, gevoerd via een z.g. scrambler', als, zo dacht men, onontcijferbare klanken detechnisch deskundige van de Deutsche Reichspost slaagde er in '41 in, een apparaat

1 De Engelse en Amerikaanse communicatie-experts hadden Churchill en Roosevelt de verzekering gegeven dat de via de gevoerde telefoon gesprekken niet konden worden. Dit was te optimistisch gezien. Een

829 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

aether ingingen. De Amerikanen kwamen in '41 en '42 achter bijna aile codes die de Japanners gebruikten, en wat Engeland betreft, was van eminent belang dat nagenoeg aile codetelegrammen die binnen de Wehrmacht doorgegeven werden met behulp van de Z.g. 'Enigma'-apparaten, van eind '40 af werden 'meegelezen'. Men kreeg evenwel door al dit afluisteren en decoderen nooit volledige informatie - instructies voor grote offensieven werden bijvoorbeeld door het Oberkommando der Wehrmacht nooit telegrafisch of telefonisch doorgegeven (wat de telefoon betreft, werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat ergens een verbinding door een buitenlandse agent afgetapt werd) maar slechts schriftelijk, nl. in brieven welke door officieren die als koerier optraden, werden overgebracht. Geen enkele oorlogvoerende heeft dus een kompleet inzicht gehad in wat de tegenstander verborgen trachtte te houden, en wat hij wèl wist, was door de toepassing van verschillende technieken verkregen. Het is moeilijk, de waarde, d.w.z. de effectiviteit, van die technieken tegen elkaar af te wegen, maar dat de 'gewone', 'ouderwetse' spionage ook in de tweede wereldoorlog een rol van betekenis gespeeld heeft, is buiten kijf Slechts met die vorm van het inlichtingenwerk hebben wij, voorzover wij dat werk behandelen (er zullen ook andere vormen van geheime activiteit ter sprake komen), in dit hoofdstuk te maken.

XCWie meende dat zij een gigantisch apparaat vormde, had het eveneens aan het verkeerde eind. MI-6 had in '40 slechts een bescheiden begroting: minder dan £ 500 000 voor alle operaties - de dienst gaf overigens in dat jaar (en welk een jaar!) niet veel meer dan £ 300 000 uit, anders gezegd: zijn operaties waren nog bescheidener dan voorzien was.

XCWij voegen toe dat, de gehele oorlog door, vooral op de lagere niveaus geen sprake geweest is van harmonische samenwerking tussen MI-5 en

XC1 H. R. Trevor-Roper: The Philby Affair. Espionage, Treason and Secret Services

831 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

MI-6;'er heerste', aldus Somer die als medewerker, later als hoofd van het Bureau Inlichtingen van '43 af met beide diensten veel contact had, 'animositeit ... , (zij) beoorloogden elkaar op alle mogelijke manieren die beiden waren water en vuur.' 1

XCMisschien is die beeldspraak in zijn algemeenheid wel juist, maar er waren bepaalde terreinen waarop specialisten MI-5 en MI-6 tot een uiterst effectieve samenwerking wisten te brengen. Taak van de Intelligence was niet alleen, juiste informatie betreffende de vijand te verzamelen maar ook onjuiste en dus misleidende informatie aan de vijand door te geven, anders gezegd: een Spiel op te zetten. Op dat gebied hebben de Engelsen in de tweede wereldoorlog grote successen behaald: nagenoeg alle geheime agenten die door de Abwehr naar Engeland uitgezonden waren of met wie de Engelsen in neutrale landen in contact kwamen, wisten zij' om te draaien'. Een speciale commissie, aangeduid als het XX-, Twenty of Double Cross-Committee», slaagde er van eind '39 af in, de Abwehr te voeden met een stroom van berichten waarvan de minder belangrijke juist, maar de belangrijke onjuist waren. Deze activiteit van de Britse Intelligence die zich buiten de normale apparaten van MI-5 en MI-6 om voltrok (de twee diensten waren er wèl voortdurend bij ingeschakeld), is niet alleen militair-tactisch maar ook militair-strategisch van grote betekenis geweest. Om slechts één voorbeeld te noemen: het Double Cross-Committee heeft er belangrijk toe bijgedragen dat de Duitsers in '44 in de waan gebracht werden dat de Geallieerde landingen in Normandië slechts inleiding waren tot veel grotere landingen bij het Nauw van Calais; gevolg was dat het Oberkommando der Wehrniacht in de beslissende fase slechts een deel van zijn krachten tegen het Geallieerde bruggehoofd in Normandië durfde concentreren. Wij kom.en in ons volgend hoofdstuk (Englandspiel) op het werk van het Double Cross-Committee terug.

XCVoor elk bezet land in Europa had MI-6 een aparte sectie. Hoofd van de Dutch Section werd in' 40 William J. Hooper die vóór de oorlog geruime tijd lang verbonden geweest was aan het Haagse bureau van de Secret Intelligence Service dat als het Passport Control Office van de Britse legatie gecamoufleerd was. De Dutch Section had in de zomer van '40 vermoedelijk slechts twee geheime agenten in bezet Nederland (het is twijfelachtig of zij in het bezit waren van een zender) en beiden werden spoedig gearresteerd. De Dutch Section moest dus nieuwe agenten uitzenden; daartoe werkte zij samen met

XC1 Getuige]. M. Somer, Enq., dl. IV c, p. 18. 2 to double-cross is: bedriegen.

832 [PDF]
'MI 5' EN 'MI-Ó'

de in juli '40 opgerichte, onder Gerbrandy (justitie) ressorterende Centrale Inlichtingendienst die door de secretaris en vertrouwensman van koningin Wilhelmina, F. van' t Sant, geleid werd. Vóór die benoeming was van' t Sant, zoals wij in hoofdstuk I vermeldden, al raadadviseur bij het departement van justitie geworden. De leiding van MI-6 raakte spoedig over Hooper ontevreden; hij trok teveel de aandacht, hij maakte schulden, o.m. bij van ' t Sant - hij verdween eind '401 en werd toen opgevolgd door een beroepsofficier, Lieutenant-Colonel C. E. C. Rabagliatti, die met van 't Sant op de meest harmonische wijze samenwerkte. Als assistent van Rabagliatti trad daarbij Lieutenant (spoedig Captain) Ch. Seymour op.

XCZoals wij reeds in hoofdstuk 3 vermeldden, werd van 't Sant in juli '41 genoopt, af te treden als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst (hij bleef raadadviseur bij Justitie) - van Kleffens was toen uit Indië teruggekomen met de mededeling dat de gouverneur-generaal en andere hooggeplaatsten in Indië het niet juist hadden geacht dat de secretaris van de koningin zulk een gevoelige functie vervulde; bovendien was van 't Sant in het midden van de jaren' 30 ernstig in opspraak geweest. De koningin dacht er niet aan, van 't Sant te laten vallen, maar toen Steenberghe zijn toetreding tot het tweede kabinet-Gerbrandy afhankelijk stelde van van 't Sants verdwijnen, had Gerbrandy (en had ook de koningin) geen keus. Van 't Sant werd opgevolgd door reserve-kapitein mr. R. P. J. Derksema die al aan de Centrale Inlichtingendienst verbonden was. Tegelijk werd die dienst in plaats van onder Gerbrandy onder van Boeyen (binnenlandse zaken en oorlog) geplaatst - wij herinneren er aan dat de banden tussen Gerbrandyen van Boeyen in '41 bijzonder nauw waren, mede omdat zij beiden toen op het standpunt stonden dat bij de 'terugkeer' de normale constitutionele belemmeringen voor de koningin niet dienden te gelden. Rabagliatti had (terecht, zoals zal blijken) in de capaciteiten van Derksema geen vertrouwen, maar Gerbrandy tilde aan de verzwakking van de leiding van de Centrale Inlichtingendienst niet zo zwaar omdat hij wist, en goedkeurde, dat van 't Sant met Rabagliatti zou blijven samenwerken. In dat kader gingen spoedig drie ondernemende jongeren, onder wie Hazelhoff Roelfzema, een nieuwe verbinding met bezet Nederland leggen, waarvan veel verwacht werd: de 'weg via het strand'. Langs die weg wenste de koningin gezaghebbende personen uit bezet gebied te laten overkomen die wellicht het kabinet-Gerbrandy konden versterken en haar in elk geval konden adviseren met betrekking tot haar 'terugkeer'<plannen.

XC1 Hij werd eind '41 door MI-S belast met de leiding van het contra-inIichtingen

833 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

XCDe voorbereiding van die' terugkeer' was begin' 4I op ministerieel niveau toevertrouwd aan Gerbrandy, van Boeyen en Dijxhoorn (defensie)en laatstgenoemde had daartoe binnen zijn departement het Bureau Bijzondere Aangelegenheden opgericht, geleid door overste van Voorst Evekink met wie, zoals in hoofdstuk 3 verhaald, de koningin weigerde samen te werken. Na Dijxhoorns aftreden (juni '4I) werd bij de vorming van het tweede kabinet-Gerbrandy de directe verantwoordelijkheid voor de voorbereiding van de 'terugkeer' bij Furstner gelegd die (defensie was gesplitst) minister van marine was geworden. Voor die voorbereiding richtte Furstner eind' 4I een Bureau Voorbereiding Terugkeer op met als hoofd een kolonel der mariniers, M. R. de Bruyne, die uit Nederlands-Indië overgekomen was. De Bruyne constateerde dat hij nagenoeg niets wist van wat in bezet Nederland gebeurde en dat hij met name niet kon overzien, welke hulp bij de bevrijding geboden kon worden door Nederlandse illegale organisaties. Wat het eerste betreft, accepteerde hij dat hij behalve hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer ook hoofd werd van de Centrale Inlichtingendienst (die daarmee aan de wegens ziekte afwezige van Boeyen ontnomen werd)", wat het tweede aangaat, kwam hij in contact met een tweede Britse geheime dienst: de Special Operations Executive (SOE), die in '40 opgericht was.

XCSOE ressorteerde onder de Minister of Economic Warfare, Hugh Dalton, en na diens aftreden in februari' 42 (hij werd minister van handel) onder zijn opvolger, Lord Selborne. Waarom Economic Warfare? Omdat Dalton Churchills romantische en weinig reële conceptie deelde dat de volkeren van bezet Europa tot een algemene opstand gebracht konden worden. 'Set Europe ablaze', was het directief geweest dat Churchill aan Dalton gegeven had. 2 Die opstand moest o.m, voorbereid worden door grootscheepse sabotage; aan het Duitse economische potentieel dat de Britten door middel van de blokkade al van buiten af trachtten te beperken, moest ook van binnen uit schade toegebracht worden. De organisatie van die sabotage werd de eerste taak van SOB. Als tweede taak kreeg SOE de vorming van 'ondergrondse legers', als derde de 'zwarte' propaganda (bijvoorbeeld door middel van 'zwarte' zenders als 'De Flitspuit'), maar die derde taak werd in '4I na een woedend gevecht op Brits ministerieel niveau dat bijna een jaar geduurd had, aan SOE ontnomen; de verantwoordelijkheid voor die 'zwarte' propaganda werd toen toevertrouwd aan drie ministers (de Foreign Secretary, de Minister of Information en de Minister of Economichet veiligheidsonderzoek van Nederlanders en met de interneringen te maken had. 2

1 Derksema werd hoofd van de afdeling van de Centrale Inlichtingendienst die met

834 [PDF]

Warfare) die tezamen de Political Warfare Executive vormden waaronder weer een heel bureau kwam te ressorteren hetwelk, gelijk in hoofdstuk 6 vermeld, ook directieven voor de 'normale' propaganda opstelde.

XCHet spreekt vanzelf dat SOB met name voor de vorming van 'ondergrondse legers' nauw contact moest onderhouden met de Britse Chiefs of Staff. Te dien aanzien werd het onder de operationele controle van die Chiefs of Staff geplaatst (c.q. onder de controle van een opperbevelhebber als die aangewezen was voor een bepaald gebied waar SOB in opereerde), maar de Chiefs of Staff, orthodoxe militairen die zij waren, zagen lange tijd niet veel in de 'ondergrondse legers' op welker vorming SOB toewerkte. SOE had vliegtuigen nodig voor het droppen niet alleen van geheime agenten, maar ook van sabotagemiddelen en wapens. Dat betekende dat bommenwerpers aan hun 'eigenlijke' taak onttrokken werden. Air Chief Marshal Sir Charles Portal, stafchef van de Royal Air Force, zei eens tegen een van de leidende figuren van SOB:

XC'Your work is a gamble which may give us a valuable dividend or may produce nothing. It is any body's guess. My bombing offensive is not a gamble. Its dividend is certain; it is a gilt-edged investment. I cannot divert aircraftfrom a certainty to agamble whicl: may be a gold-mine or may be completely worthless.' 1

XCSOB kreeg dus de beschikking over maar weinig vliegtuigen (steeds Engelse bommenwerpers van oudere types): vijf tot augustus '41; eind '42 waren dat er dertig geworden, maar het totale aantal voor van Engeland uit gevoerde operaties steeg nooit boven de zestig, zij het dat er in januari' 44 twee Amerikaanse eskaders bijkwamen en in mei '44 opnieuw twee. Het werd dus '44 eer SOE de beschikking had over een aanmerkelijk aantal transporttoestellen. De nieuwe dienst had het trouwens van meet af aan moeilijk gehad om 'erkend' te worden. MI-6 had óók vliegtuigen nodig (voor het droppen van geheime agenten) en MI-6 vreesde dat het werk van SOE de Duitsers tot extra waakzaamheid zou stimuleren en dat bij dat werk ook fouten gemaakt zouden worden die de spionage-agenten in gevaar zouden brengen. MI-6 had dan ook geen enkele behoefte om SOB te helpen, integendeel: de nieuweling die ten aanzien van het geheime werk in vijandelijk gebied de exclusiviteit van de Intelligence aantastte, werd naar vermogen tegengewerkt. 'The battle we were forced to fight against those who should have been our friends was', schreef later een van de leidende officieren van SOB, 'at times no less bitter than our battle against the enemy.' 2

XC1 Aangehaald in M. R. D. Foot: Resistance. An Analysis of European Resistance to Nazism 1940-1945 (1976), p. 120. 2 A.v., p.

835 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

XCTerwijl MI-6 in de periode '40-'45 slechts één hoofd kende (generaal Menzies), kende SOB er successievelijkvier: eerst een diplomaat, Gladwyn Jebb, vervolgens een eigenaar van een im- en exportzaak op Brits-Indië en oud-Lagerhuislid, Sir Frank Nelson, daarna (van mei '42 af) een bankier, Sir Charles Hambro, en tenslotte (van september' 43 af) een beroepsmilitair, Major-General Sir Colin Gubbins. Deze laatste was van november '40 af hoofd geweest van de Operations Division van SOB. 'Most of the staff', aldus de Britse historicus M. R. D. Foot, 'tl/ere youngish business men orprojèssionals, with a sprinkling of regulars' (beroepsofficieren) 'and of people who had spent their lives in secret work'1 - die staf telde dus maar zeer weinigen die op het gebied van het geheime werk ervaring hadden. De overigen werden na de oorlog door twee officieren van de Intelligence Service die aan SOB als veiligheidsspeciahsten toegevoegd waren, gekarakteriseerd als 'goedwillende amateurs'i'' Inderdaad, SOB heeft ernstige fouten gemaakt (de Intelligence Service overigens óók - men denke slechts aan het Venlo-incident), maar velen van die 'amateurs' zijn in de loop van de oorlog echte deskundigen geworden en de omvangrijke organisatie van SOB (zij had, behalve in Londen, uiteindelijk bureaus in nog elf andere steden buiten Engeland en telde volgens schatting in de lente van '44 ca. dertienduizend medewerkers) heeft een niet te onderschatten bijdrage geleverd tot de overwinning.

XCEvenals MI-6 kende SOB een aantal 'algemene' secties,bijvoorbeeld voor veiligheid, valse papieren, geheime codes, bewapening, contact met de RAF, enzovoort, alsmede de nodige landen-secties. Hoofd van de Dutch Section werd in augustus '40 R. V. Laming, een Engelsman die in Nederland opgegroeid was en daar vóór mei '40 handelsattaché bij de Britse legatie geweest was, niet zonder contacten te onderhouden met de Intelligence. Hij had misschien daar, misschien elders, het verhaalopgepikt dat de Intelligence in of na de eerste wereldoorlog aan van 't Sant persoonlijk voor aan haar bewezen diensten £ 25 000 had betaald; aan de juistheid van dat verhaal twijfelde Laming niet en wat hij in '35 en volgende jaren in de Nederlandse pers over van 't Sant te lezen gekregen had, kan hem slechts versterkt hebben in zijn overtuiging dat de man die hij bij zijn benoeming aantrof als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst, door en door onbetrouwbaar was hij weigerde met hem samen te werken. Personen die hij als geheim agent wilde uitsturen (voor het bedrijven van sabotage of voor het leggen van contacten waaruit sabotagegroepen konden ontstaan), trok hij hoofdzakelijk aan via minister Dijxhoorn en diens adjudanten KruIs en Post Uiterweer.

XC1 A.v., p. 140. 2

836 [PDF]
'DUTCH SECTION' VAN 'SOE'

Dijxhoom wist dat Laming, SOB dus, geheel buiten de Centrale Inlichtingendienst opereerde; daar had hij geen enkel bezwaar tegen, hij zag van 't Sant nu eenmaal als zijn persoonlijke vijand.

XCLaming kon zich niet lang handhaven. In '4I bleek dat hij zijn kwaadaardig verhaalover van 't Sant links en rechts rondvertelde (op Gerbrandy's onderzoek terzake komen wij straks terug); zijn positie raakte aan het wankelen en toen vervolgens enkele Nederlanders die als geheim agent in opleiding waren, hun vertrouwen in SOB opzegden, werd Laming in november' 4I afgezet - in dienst van het Ministry of Information vertrok hij naar het Midden-Oosten. Major Ch. C. Blizard werd zijn opvolger. Deze, geboren in '97, was twintig jaar lang op het Continent werkzaam geweest (hij sprak, behalve Engels, zes talen waaronder Nederlands) en was in januari '40 benoemd tot Brits Assistant Military Attaché in Den Haag. Hij gold als zeer competent.

XCBlizard was het met wie de Bruyne tot een nauwe vorm van samenwerking kwam. De kolonel der mariniers had inmiddels ontdekt dat de groep-Hazelhoff Roelfzema geheellos van de nu onder hem ressorterende Centrale Inlichtingendienst opereerde - hij eiste onderschikking en gehoorzaamheid, raakte daarbij in een fel conflict gewikkeld met Rabagliatti (die de koningin, van 't Sant en Gerbrandy achter zich had) en legde tenslotte eind mei '42 de verantwoordelijkheid voor de Centrale Inlichtingendienst neer. Hij pleegde toen al sinds maart overleg met de leiding van SOB ten aanzien van de vorming van ondergrondse detachementen die, na door Engeland bewapend te zijn, in geval van een Geallieerde invasie van het Continent zouden ingrijpen. Een daartoe door SOB uitgewerkt plan, het Plan for Holland, werd door Gerbrandy, Furstner en de koningin goedgekeurd en de Bruyne's dienst stelde vervolgens aan SOB grote aantallen nieuwe agenten ter beschikking.

XCPer I juli '42 werd het Bureau Voorbereiding Terugkeer tot Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer herdoopt. Het werd in plaats van onder de minister van marine onder die van oorlog geplaatst (dat was spoedig van Lidth). Er werden enkele legerofficieren aan toegevoegd naast de marineofficier H. Lieftinck (een kapitein der mariniers) die al aan het Bureau Voorbereiding Terugkeer verbonden was en in de maanden tevoren bij het contact met SOB-Dutch betrokken was geweest. Lieftinck en een in augustus '42 aan hem toegevoegde Engelandvaarder, luitenant-ter-zee tweede klasse K. H. Schilp, gingen een bureau bemannen, de Militaire Inlichtingendienst, dat als afdeling van het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer alle militaire inlichtingen welke men met betrekking tot bezet Nederland van derden verkreeg (de Militaire Inlichtingendienst

837 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

uit), verzamelde en aan de daarvoor in aanmerking kernende Britse militaire instanties doorgaf - daarnaast bleefLieftinck Nederlanders recruteren die in het kader van het Plan for Holland als geheime agenten gedropt werden. Al die gerecruteerden vielen als uitvloeisel van hetEnglandspiel in Duitse handen; van dat Spiel, dat in maart' 42 begonnen was, waren de sabotage-agenten die SOE uitgezonden had voordat tot het plan for Holland besloten was, alsmede enkele agenten van Rabagliatti de eerste slachtoffers geweest.

XCBlizard legde eind augustus '42 de feitelijke leiding van SOE-Dutch neer (hij werd hoofd van de Italian Section van SOE en kreeg later een andere functie) ; die leiding kwam toen in handen van Major Seymour Bingham Jr. die van '33 af werkzaam geweest was bij de fa. Bruynzeel en in september '39 verbonden was aan het Engelse consulaat-generaal te Amsterdam. Eind februari '43 werd hij officieel tot Blizards opvolger benoemd. Die wisseling had niets met het Englandspiel te maken; in Londen had toen nog niemand daar een denkbeeld van. Ruim twee maanden later evenwel, in mei, kwamen de eerste telegrammen binnen waaruit bleek dat er in bezet Nederland iets nus was op de sector van het geheime werk. Op 21 mei werden de laatste agenten uitgezonden die door Lieftinck en Schilp in het kader van het Plan for Holland (dat inmiddels uitgebreid was) gerecruteerd waren. De Bruyne was namelijk ongerust geworden, maar dat betekende niet dat hij of iemand anders een duidelijk beeld had van wat in bezet gebied geschied was. Dat duidelijke beeld kreeg men pas (kon men althans krijgen, als men zich er voor openstelde), toen de legatie in Bern in november '43 telegrafisch de mededelingen doorgaf van twee geheime SOE-agenten, P. Dourlein en J. B. Ubbink, die er in geslaagd waren, uit de 'SD'-gevangenis te Haaren te ontsnappen en die Zwitserland hadden bereikt. Alles wees er op dat zich in Nederland op de sector van SOE een grote ramp voltrokken had. Wilde men het werk voortzetten (en dat was, gegeven de naderende Geallieerde invasie, wenselijker dan ooit), dan moest een nieuw begin gemaakt worden. Aan Nederlandse kant werd aan de Bruyne de taak om SOE te helpen, ontnomen (het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer bleef bestaan), aan Engelse kant werd Bingham door Lieutenant-Colonel R. 1. Dobson vervangen die (hij was in Antwerpen geboren) van februari' 41 af de Belgian Section van SOE had geleid. In de samenwerking met Dobson kreeg een nieuwe Nederlandse geheime dienst, het Bureau Bijzondere Opdrachten, een veel grotere mate van zeggenschap. Die samenwerking (het kwam in augustus '44 tot de eerste 'echte' wapendroppings in bezet Nederland waarop talrijke andere volgden) heeft tot het einde van de oorlog geduurd. Nominaal stond het Bureau Bijzondere Opdrachten daarbij onder leiding van generaal-majoor J. W. van Oorschot, in werkelijkheid werd het door

838 [PDF]
'DUTCH SECTION' VAN 'SOE'

geleid, reserve-majoor F. J. Klijzing; deze had actief deelgenomen aan het illegale werk in bezet gebied.

XCHet inlichtingenwerk in Londen doorstond in de tweede helft van' 42 een gevaarlijke crisis.

XCEind mei kwam de door de Bruyne geabandonneerde Centrale Inlichtingendienst tot stilstand.! Sinds kort kwamen toen met regelmaat zendingen stukken uit bezet gebied binnen die via de Zweedse Weg Stockholm, d.w.z. de Nederlandse consul-generaal A. M. de Jong, bereikt hadden. In de herfst arriveerde bovendien in Londen de eerste zending die vrucht was van de Zwitserse Weg - de verbinding die, op verzoek van Gerbrandy, gelegd was door dr. W. A. Visser 't Hooft, de te Genève wonende secretaris van de Wereldraad van Kerken. Er was dus in de zomer van '42 wel aanleiding om te hopen, wellicht te verwachten, dat stukken uit Nederland in Londen zouden blijven binnenkomen, maar MI-6 had in die tijd in bezet Nederland nauwelijks eigen geheime agenten die een zender bezaten. De laatste hunner werd begin oktober als uitvloeisel van het Englandspiel gearresteerd.

XCInmiddels, nl. eind juni '42, was Rabagliatti die met de Bruyne zo grondig overhoop gelegen had, verdwenen, vermoedelijk op aandrang van de leiding van SOE voor welke, nu tot uitvoering van het Plan for Holland besloten was, de samenwerking met de Bruyne belangrijker was dan ooit. Captain Seymour werd Rabagliatti's opvolger. Seymour had in die tijd in Londen geen N ederlandse tegenspeler. Waar eens de Centrale Inlichtingendienst werkzaam geweest was, gaapte een leegte. wel te verstaan: Gorbrandy was van de noodzaak, voor het inlichtingenwerk eigen agenten naar Nederland te sturen, even doordrongen als tevoren, maar nu Derksema gefaald had, de 'weg via het strand' in mei was stukgelopen (de motortorpedoboot waarvan Hazelhoff Roelfzema gebruik maakte, was bij zijn laatste tocht opgewacht door eenheden van de Kriegsmarineï, de Bruyne er het bijltje bij had neergelegd en ook Rabagliatti was verdwenen, zag Gerbrandy niet recht hoe een nieuw begin gemaakt kon worden. Zijn secretaris-generaal Lovink en zijn raadadviseur ir. Warners zagen dat evenmin. Duidelijk was slechts dat er eenbeschouwing aangezien hij met de geheime verbindingen met bezet gebied geen

1 De 'veiligheids'-afdeling werd, nog steeds onder leiding van Derksema, voort gezet als Politiebuitendienst; deze dienst kwam onder Binnenlandse Zaken (tot mei ,44 van Boeyen, nadien Burger) te ressorteren - wij laten hem verder buiten

839 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

nieuwe dienst moest komen die met spoed nieuwe agenten diende uit te zenden. Maar onder wiens leiding?

XCEr waren vijf candidaten : als eerste van' t Sant, nog steeds raadadviseur bij Justitie, die behalve door de nieuwe minister van justitie, van Angeren, ook door Gerbrandyen de koningin gesteund werd; als tweede de uit een Belgisch klooster afkomstige pater A. F. M. Monchen die inmiddels majooraalmoezenier geworden was; als derde de militaire attaché in Bern, generaalmajoor A. G. van Tricht; als vierde kolonel de Bruyne; als vijfde Warners. Monchen viel spoedig af en tegen een herbenoeming van van 't Sant kreeg vooral van Angeren in een later stadium overwegende bezwaren, hem ten dele ingegeven door Warners die van juli-augustus '42 af met medeweten van Lovink druk bezig was, gegevens te verzamelen waaruit zou moeten blijken dat van 't Sant, zoals Laming al in '40 beweerd had, inderdaad onbetrouwbaar was. Van Tricht wilde men in Bern laten en de Bruyne weigerde. Warners, de laatst overgebleven candidaat, werd de keuze van het kabinet: hij zou hoofd worden van een nieuw, onder Oorlog (van Lidth dus) ressorterend bureau, het Bureau Inlichtingen. Met de oprichting van dat bureau kon de koningin zich verenigen maar voor een benoeming van Warners voelde zij niet. Vermoedelijk was toen nog niet tot haar doorgedrongen dat Warners een rapport contra haar vertrouwde medewerker van 't Sant voorbereidde (dat zou bij haar onmiddellijk de deur dichtgedaan hebben) - bij haar gaf de doorslag dat, zo zag zij het, het Bureau Inlichtingen, als dat dan niet aan van 't Sant werd toevertrouwd, geleid moest worden door een Engelandvaarder die, afgezien van zijn algemene geschiktheid voor die functie, persoonlijke ervaring had met het illegale werk in bezet gebied. Bij nader inzien was het kabinet het daarmee eens. Hoofd van het Bureau Inlichtingen werd eerst reserve-kapitein H. G. Broekman die in AmsterdamOost groepscommandant geweest was van de OD en in september' 41 de Noordzee overgestoken was, en vervolgens, nadat Broekman door een hartaanval was getroffen, een beroepsofficier: de maj oor van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger dr. J. M. Somer, die op Broekman vóór had dat hij anderhalf jaar lang de leiding gehad had van een Brabantse spionagegroep - Somer had in de lente van '42 naar Zwitserland moeten vluchten, was via Spanje en Curaçao in Suriname beland en daar door prins Bernhard als het ware ontdekt. Tot na het einde van de oorlog is hij hoofd van het Bureau Inlichtingen gebleven. Zijn samenwerking met Rabagliatti's opvolger Seymour liet niets te wensen over.

XCWij voegen nog toe dat de Nederlandse geheime diensten in Londen pas in een laat stadium iets te maken hebben gehad met de geheime dienst van de Verenigde Staten en niets met die van de Sowjet-Unie.

XCTot oprichting van een kern van een Amerikaanse geheime dienst kwam het pas in juli '4I. Natuurlijk werden ook voordien door diverse Amerikaanse militaire en niet-militaire instanties geheime inlichtingen ingewonnen, maar dat geschiedde ongecoördineerd. In juli '41 evenwel gaf president Roosevelt aan een vertrouweling die reeds belangrijke geheime missies voor hem uitgevoerd had, Colonel William Donovan, opdracht, het inwinnen van die inlichtingen te systematiseren en te coördineren, vooral voorzover zij betrekking hadden op de militaire strategie. Donovan vormde er in Washington een apart bureau voor dat in juni '42 Office of Strategie Services (OSS) genoemd werd. OSS werd onder de Amerikaanse Joint Chiefs of Staff geplaatst en ontwikkelde zich tot een dienst waaraan uiteindelijk meer dan tienduizend krachten verbonden waren. Die dienst had grote aparte afdelingen voor Intelligence, Operations en Research. Hij combineerde de functies welke in Engeland door MI-6, de Special Operations Executive en, voorzover het 'zwarte' propaganda betrof, de Political Warfare Executive vervuld werden. OSS had bureaus in tal van landen. Er was er ook een in Londen dat met de Nederlandse geheime diensten contact onderhield; dat bureau zond evenwel vóór de hongerwinter geen eigen agenten naar Nederland - het heeft er in samenwerking met het Bureau Inlichtingen van januari tot maart '45 veertien uitgezonden; op die missies komen wij in deel 10 terug.

XCWat de Russische geheime dienst betreft: deze heeft, zoals wij al in deel 5 vermeldden, ten behoeve van het inlichtingenwerk in Nederland in de zomer van' 42 met steun van MI-6 drie in Moskou opgeleide agenten via Engeland gedropt: de drie-en-zestigjarige ex-predikant J. W. Kruyt en zijn zoon Nico, alsmede een Duitser, Bruno Kühn. De ex-predikant brak bij de parachutelanding (die in België plaatsvond) een been, werd

841 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

resteerd en door de Duitsers doodgeschoten. Kiihn werd in juli' 43 gegrepen en maakte toen een einde aan zijn leven+; alleen Nico Kruyt wist op vrije voeten te blijven maar het is twijfelachtig ofhij iets van belang heeft kunnen uitvoeren. De Nederlandse regering heeft van de hulp die MI-6 aan de Russische geheime dienst verleend had, geen weet gehad, met dien verstande dat het Bureau Inlichtingen begin' 44 wèl merkte dat zich een Russische agent (Nico Kruyt) in bezet gebied bevond. Kruyt had namelijk geen zendverbinding meer maar kon toen via een van de Nederlandse spionagegroepen gecodeerde telegrammen aan het Bureau Inlichtingen doorgeven die voor de Russische ambassade in Londen bestemd waren - zij werden te bestemder plaatse bezorgd.ê Pas na de oorlog vernam Somer dat de betrokken agent met hulp van MI-6 Nederland bereikt had.

XCZoals uit het voorafgaande gebleken is, heeft de staatkundige verantwoordelijkheid voor de Nederlandse geheime diensten in de Londense periode (wij gaan niet verder dan het tweede kabinet-Gerbrandy) bij verschillende ministers berust. Voor de n1.et MI-6 samenwerkende Centrale Inlichtingendienst waren successievelijkGerbrandy (tot juli' 41), van Boeyen (tot februari ,42) en Furstner verantwoordelijk, voor het Bureau Inlichtingen van Lidth. Gerbrandy was voorts de minister die de activiteit van de groep-Hazelhoff Roelfzema en van Visser 't Hooft (de Zwitserse Weg) voor zijn verantwoordelijkheid nam. Dijxhoorn heeft tot aan zijn aftreden (juni '41) in zoverre verantwoordelijkheid gedragen voor de aan SOE verleende hulp dat hij het was die er zorg voor droeg dat SOE de beschikking kreeg over sabotage-agenten. Na juni '41 is die hulpverlening voortgezet, eerst onder verantwoordelijkheid van van Boeyen (tot februari '42), vervolgens van Furstner (tot I juli '42), daarna opnieuw van van Boeyen (tot medio september '42), tenslotte van van Lidth. Deze laatste is mede verantwoordelijk geweest voor het werk van het Bureau Bijzondere Opdrachten.

XCEn de overige ministers ?

XC1 D. Goulooze, die in Nederland een grote, voor de Sowjet-Unie werkende, communistische spionagegroep leidde, meende te weten dat Kühn de zelfmoordcapsule ingeslikt had die alle geheime agenten bij zich hadden, maar er is een aanwijzing dat Kühn op het Binnenhof tijdens zijn eerste verhoor uit een raam op de tweede verdieping gesprongen is, waarbij hij dodelijk gewond werd. 2 De verzending van een Russich antwoordtelegram werd geweigerd, toen de Russen

842 [PDF]
DE KONINGIN EN HET INLICHTINGENWERK

XCZij wisten natuurlijk dat er Nederlandse geheime diensten bestonden, maar daar bleef hun kennis toe beperkt. Gerbrandy stond op het standpunt dat zijn ambtgenoten die er niet rechtstreeks mee te maken hadden, zo weinig mogelijk van de werkzaamheden van de geheime diensten moesten weten. Er werd in het kabinet nauwelijks een woord over gewisseld, 'de problemen van de geheime dienst waren', zo deed Gerbrandy aan de Eng uêtecommissie weten, 'voor de persoonlijke verantwoordelijkheid van de betrokken minister."!

XCWat de koningin betreft: zij heeft, zoals wij reeds in hoofdstuk 6 vermeldden, er geen weet van gehad dat SOB in '4I begonnen was, sabotage-agenten naar Nederland te sturen. Zij was een tegenstandster van sabotage omdat zij represailles tegen de burgerbevolking duchtte. Het Plan for Holland (waar de voortzetting van hetBnglandspiel uit voortvloeide) is met haar besproken; dat zij dat plan goedgekeurd heeft, kan slechts geschied zijn op grond van de overweging dat de vorming van een ondergronds leger dat pas op het daartoe geschikte moment tot actie zou overgaan, zinvol leek. Van september '44 af had zij belangstelling voor de vorming van de Binnenlandse Strijdkrachten, d.w.z. voor het werk van het Bureau Bijzondere Opdrachten, maar groter, veel groter, was haar belangstelling voor alles wat met het inlichtingenwerk samenhing: de inlichtingendienst stelde haar, zo meende zij, in staat precies te volgen hoe in het 'vernieuwde' Nederland gehandeld en gedacht werd. 'De koningin is', zei van 't Sant in april '43 tegen Pinto", 'boven alles in deze dienst geïnteresseerd en beschouwt deze dienst als de meest belangrijke.' 3 Anders gezegd: zij zag het hoofd van die dienst als de belangrijkste functionaris in het Nederlandse milieu te Londen. Het kan haar slechts verheugd hebben dat haar vertrouwde medewerker vall 't Sant in juli '40 de leiding van het inlichtingenwerk in handen kreeg, en het was geen toeval dat zij twee jaar later, in de zomer van '42, poogde hem hoofd te maken van het Bureau Inlichtingen.

XCDat van 't Sant een omstreden figuur was, hebben wij reeds enkele malen in dit deel alsook in dit hoofdstuk opgemerkt, daarbij onderstrepend dat hij in het midden van de jaren '30 ernstig in opspraak was geweest. Wat was gebeurd? En wat was de achtergrond van de speciale vertrouwensrelatie tussen koningin Wilhelmina en van ' t Sant welke in Londen van meet af

XC1 Men vindt deze uitlating, afgedrukt in het vierde Enquêteverslag, dee! a, p. 491, niet in de aan Gerbrandy afgenomen verhoren - hij heeft de betrokken verklaring dus niet op de normale wijze afgelegd. 2 Pinto die twee jaar lang een leidende functie had gehad in de Patriotic School (het verhoorcentrum van alle uit Europa ontsnapten), was in '43 verbonden aan de Politiebuitendienst. 3 Rapport, 30 april 1943, van O. Pinto (dep. vanjustitie

843 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

aan bleek te bestaan? Die vragen dienen wij te beantwoorden met de openhartigheid waar wij in ons gehele werk naar streven; wij kunnen het daarbij niet laten bij algemeenheden maar moeten in bijzonderheden afdalen die het mede duidelijk zullen maken waarom de naaste medewerker van de koningin al in '41 in verzetskringen in bezet gebied beschouwd werd als de grote verrader in Londen.

Van 't Sant

XC

XCFrançois van 't Sant was in februari I883 in Den Helder geboren waar zijn vader als predikant stond. Predikanten hadden het in die tijd verre van breed en toen zijn vader bovendien stierf, kwam zijn moeder, die niet minder dan negen kinderen op te voeden had, in behoeftige omstandigheden te verkeren. Aan schranderheid bleek het de jonge van 't Sant niet te ontbreken, maar er was geen geld om hem een studie te laten volgen. Kort voor de eeuwwisseling trad hij bij de PTT in dienst als klerk. Hij leefde zuinig en met wat hij aan geld overhield, liet hij een jongere broer studeren. In I906 verwisselde hij zijn functie bij de PTT voor een bij de Rotterdamse gemeentepolitie; hij werd er schrijver. De leiding van het korps kwam er evenwel spoedig achter dat hij een jongeman was van bijzondere bekwaamheid; zij gafhem een halfjaar nadat hij als schrijver aangesteld was, verantwoordelijk werk waaraan de titel van inspecteur verbonden was. Vier jaar later, in I9IO, werd hij hoofd van de Rotterdamse rivierpolitie.

XCNogmaals vier jaar later, in 'I4, brak de eerste wereldoorlog uit.

XCNederland was neutraal; het werd op grond van zijn ligging door Engeland gebruikt als basis voor geheime anti-Duitse, door Duitsland als basis voor geheime anti-Bngelse activiteiten. In veel van die activiteiten speelde Rotterdam een grote rol. Het was een evident Nederlands belang, de geheime werkzaamheid van beide oorlogvoerende partijen zo goed mogelijk in het oog te houden. De Nederlandse geheime dienst, GS III, had dus behoefte aan een vast steunpunt te Rotterdam. De leiding daarvan werd in 'I4 aan van 't Sant toevertrouwd die dat nieuwe werk combineerde met de leiding van de rivierpolitie welke (een groot deel van de scheepvaart was komen stil te liggen) minder te doen had dan tevoren. Spoedig ontdekte van 't Sant dat de Engelse Intelligence Nederland gebruikte voor het doorgeven van berichten waarin een beeld gegeven werd van de Duitse troepensterkte, o.m. aan de Nederlandse grens. Uiteraard waren die berichten voor GS III van veel belang. Van 't Sant kreeg opdracht, na te gaan of een vorm van

844 [PDF]
EERSTE WERELDOORLOG

met de chef van het Rotterdamse bureau van MI-6, Richard Bolton Tinsley, en daarbij werd de afspraak gemaakt dat GS III en MI-6 voortaan al hun gegevens met betrekking tot die Duitse troepensterkte zouden uitwisselen. Van't Sant wierf daar nieuwe geheime agenten voor aan van wie enkele ook nagingen wat de Duitse geheime dienst in Rotterdam tegen Engeland ondernam. Daarbij werd o.m. ontdekt dat de Duitsers explosieven trachtten te verbergen tussen bunkerkolen die voor Engelse schepen bestemd waren - daaromtrent ging bericht naar Tinsley en die acties werden verijdeld. Bij al die bedrijvigheid welke voor de Engelsen uiteraard van groot belang was, verstond van 't Sant het overigens, met het hoofd van de Duitse geheime dienst in Rotterdam uiterlijk even vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden als met Tinsley. Het geld dat van' t Sant nodig had voor geheime activiteiten waarvan Engeland exclusief of mede profiteerde, werd hem door MI-6 ter hand gesteld.

XCIn december '16 werd hij op drie-en-dertigjarige leeftijd (hij was inmiddels gehuwd) in plaats van hoofd van de Rotterdamse rivierpolitie hoofdcommissaris van politie in Utrecht. Een van de stafofficieren van GS III, kapitein C. A. van Woelderen, die precies van van 't Sants doen en laten op de hoogte was en hem warm bij de burgemeester van Utrecht aanbevolen had, schreef in zijn dagboek: 'Zijn vertrek uit Rotterdam (is)voor de inlichtingendienst een groot verlies."! Nu, dat viel mee: van 't Sant kon van Utrecht uit zijn samenwerking met Tinsley voortzetten tot aan het einde van de oorlog, zelfs ook nadien, maar nu in het kader van een uitwisseling van gegevens over communistische activiteit in Nederlands-Indië en in Brits-Indië. GS III had nauwelijks geld en opnieuw werd het werk dat van 't Sants geheime agenten (enkelen werden naar Indië uitgezonden) mede ten behoeve van de Britse Intelligence verrichtten, door Tinsley betaald.

XCIn '20 verliet Tinsley Rotterdam en in diens opvolger Dalton die het eerste hoofd werd van het Britse z.g. Passport Control Office in Den Haag, had van 't Sant geen vertrouwen- - hij legde derhalve zijn functie als verbindingsman tussen GS III en de Britse Intelligence neer. In die functie had hij in totaal van Tinsley £ 25000 ontvangen. Van zijn bestedingen legde hij verantwoording af aan GS III, van Woelderen verifieerde de betalingen en kwam tot de conclusie dat de verantwoording klopte. £ 25000 (ca. f 250000) was in die tijd een groot bedrag (GS III had een jaarbegroting van f 30000)gepleegd toen financiële malversaties waaraan hij zich schuldig had gemaakt,

1 A. Wolting: 'Uit het dagboek van kapitein van Woelderen, GS III', 1966, p. 32. 2 Dalton heeft in het midden van de jaren '30 zelfmoord

845 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

- van woelderen achtte het derhalve verstandig, alle stukken voor te leggen aan de minister van justitie, mr. Th. Heemskerk; zij werden door deze goedgekeurd."

XCInmiddels had van 't Sant opnieuw promotie gemaakt: in september '20 was hij benoemd tot hoofdcommissaris in Den Haag, de residentie, Hij kreeg daar een groot korps onder zich. Door zijn ondergeschikten werd hij gewaardeerd als een verstandige, capabele chef. Menigeen viel het evenwel op dat hij op ruime voet leefde, ruimer dan met zijn salaris in overeenstemming viel te brengen. Zo liet bij in het midden van de jaren '20 tussen Den Haag en Scheveningen een grote villa bouwen, 'Windekind' 2 Hoe kwam hij aan al dat geld? In hoge Haagse kringen was vrij algemeen bekend dat van 't Sant van tijd tot tijd moeilijkheden oploste die uit het particuliere leven van prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina, waren voortgevloeid - er werd dan wel aangenomen dat hij van het hof financiële beloningen ontvangen had. Tot het grote publiek drong dit alles niet door (de pers zweeg er over) - het zag de Haagse hoofdcommissaris als een figuur die het respect verdiende waarop hij al op grond van zijn functie aanspraak maakte.

XCEind '34 nu werd, geheel onverwachts, bekendgemaakt dat aan van 't Sant met ingang van I januari '35 (hij was toen dus een-en-vijftig jaar) eervol ontslag verleend was met behoud van zijn pensioenrechten. Officieel werd daarbij te verstaan gegeven dat dat ontslag geschied was om medische redenen. Inderdaad, hij had in '34 een operatie ondergaan, maar het was zijn naaste medewerkers opgevallen dat hij al van medio '32 af onder grote psychische spanningen gestaan had. Hier en daar was er ook wel iemand die wist wat de oorzaak van die spanningen was, en ook tot sommige journalisten was doorgedrongen dat in '32 bij de minister van justitie een aanklacht wegens oplichting tegen van 't Sant ingediend was - de minister had die aanklacht aan de Haagse procureur-generaal doorgegeven, die procureurgeneraal had beslist dat niet tot vervolging moest worden overgegaan, maar de zaak scheen daarmee niet afgelopen te zijn; althans, in de maanden die op van 't Sants ontslag volgden, kwamen enkele journalisten er achter dat in het gebouw van de Eerste Kamer regelmatig zittingen plaatsvonden van een kleine commissie die als een soort ereraad of scheidsgerecht optrad om vast te stellen of van 't Sant zich inderdaad aan oplichting schuldig had gemaakt. Van die commissie trad een vooraanstaand lid van de Eerste Kamer,2 Tijdens de bezetting was er hetJudenrrferat (IV B 4) van de Befehlshaber der Sicher heitspolizei

1 Gerbrandy vernam dat pas in '45 uit de mond van van Woelderen die toen burgemeester van Vlissingen was; oud-minister Heemskerk was in '32 overleden.

846 [PDF]
VAN'T SANT IN OPSPRAAK

jhr. mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt, oud-president van het gerechtshof te Den Bosch, als voorzitter op, leden waren een tweede lid van de Eerste Kamer, prof jhr. dr. B. C. de Savornin Lohman, hoogleraar te Utrecht, en de oud-minister-president, jhr. mr. Ch. J. M. Ruys de Beerenbrouck, voorzitter van de Tweede Kamer. Het feit dat die commissie in diep geheim bijeenkwam, wekte bij de journalisten die van haar bestaan vernamen, het vermoeden dat zij zich over een kwestie moest uitspreken waarmee de koninklijke familie te maken had, en zij namen daarbij dan aan dat prins Hendrik, die in juli '34 onverwachts aan een hartaanval was bezweken, in de zaak gemoeid was geweest - een en ander was voor de hoofdredacties die door die joumalisten ingelicht werden, aanleiding, geen ruchtbaarheid aan de zaak te geven.

XCDie conspiration de silence nu, werd op I juni '35, ruim een maand nadat Musserts NSB bij de provinciale starenverkiezingen op slag bijna 8 % van de uitgebrachte stemmen behaald had, door het weekblad van de NSB, Volk en Vaderland, doorbroken. Onder de koppen: 'Tweeërlei recht. De regering blijft werkeloos. Het parlement verzaakt zijn controleplichr' , publiceerde het blad een hoofdartikel waarin meegedeeld werd dat tegen van ,t Sant een aanklacht wegens oplichting ingediend was, dat die aanklacht door de justitie niet in behandeling was genomen en dat hem, alsof er niets aan de hand was, eervolontslag was verleend (vandaar het 'tweeërlei recht' een ondersteunde werkloze die een tientje aan inkomsten verzwegen had, kwam prompt voor de rechter) maar dat alleen maar een scheidsgerecht gevormd was dat in het gebouw van de Eerste Kamer in het geheim bijeenkwam. 'Alles schijnt te worden gedaan', aldus Volk en Vaderland,'om de zaak in een onderonsje af te doen.' 1

XCNagenoeg de gehele pers zweeg over dit artikel, zij het dat De Volkskrant, onder verwijzing naar het stuk, een verbod van het weekblad van de NSB eiste en dat De Maasbode, het meest gezaghebbende katholieke dagblad, zijn lezers het advies gaf, de uitspraak van het scheidsgerecht af te wachten. Onder de kop 'De Haagse regenten-affaire' zette Volk en Vaderland op 8 juni zijn aanval voort - daags tevoren, op 7 juni, had toen De Telegraaf ('wij kenden de feiten reeds sedert een half jaar') de juistheid van de door Volk en Vaderland gepubliceerde gegevens bevestigd (er aan toevoegend dat van 't Sant er van beticht werd, een valse handtekening geplaatst te hebben), en een dag later, 8 juni, publiceerde het Amsterdamse dagblad (welks hoofdredactie in die tijd nauwe relaties met Mussert onderhield) een hoofdartikel waar

XC1 Volk en Vaderland, I juni

847 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

'Opheldering noodzakelijk' boven stond. Hiermee was het hek van de dam: wat Volk en Vaderland geschreven had, werd in een groot deel van de pers herhaald, Het Volk, het grootste socialistische dagblad, drong er op II juni op aan dat de tegen van 't Sant geuite beschuldiging tot een normale rechtszaak zou leiden, in Wierings Weekblad, het in Amsterdam huis aan huis verspreid advertentieblad, werd op 14 juni opgemerkt: 'Meer dan de eer van een gewezen hoofdcommissaris is in het geding' ('Waarom is men nog steeds bezig, deze zaak van jaren her te onderzoeken, terwijl het van de daken geschreeuwd wordt, dat de schuldige bekend is?'). Volk en Vaderland bleef aan de zaak hoofdartikelen wijden (op IS juni en 22 juni telkens onder de kop 'De Haagse regenten-affaire'), en op 20 juni vroeg L. de Visser, voorzitter van de communistische fractie in de Tweede Kamer, schriftelijk aan de minister van justitie, mr. J. R. H. van Schaik (Rooms-Katholieke Staatspartij) of de in de pers weergegeven feiten juist waren en waarom van 't Sant dan niet in preventieve hechtenis genomen was. De beantwoording van die vragen liet op zich wachten - wèl stond op 28 juni in alle dagbladen een persbericht, opgesteld door jhr. mr. W. M. de Brauw, rechtskundig adviseur van het koninklijk huis, die bij de commissie van drie als verdediger van van 't Sant bleek te zijn opgetreden. 'De beslissing der commissie luidt geheel', aldus dit persbericht, 'ten gunste van de heer van 't Sant. De tegen hem ingebrachte beschuldiging is volkomen onbewezen geoordeeld.'

XCEén dag later, 29 jlU1Î,maakten de meeste bladen bekend dat de commissie van drie uitspraak had moeten doen in een geschil tussen van 't Sant en de familie van jhr, dr. C. G. W. F. van Vredenburch, de op 3 december '27 in Brussel overleden Nederlandse gezant, dat voor die familie een advocaat uit Bergen op Zoom, mr. H. M. Hartog, opgetreden was, dat van Sasse van Ysselt namens de familie in de commissie zitting genomen had en Ruys de Beerenbrouck namens van 't Sant en dat die twee leden tezamen de Savornin Lohman als derde lid gekozen hadden. Diezelfde zoste juni evenwel wist De Telegraaf uitgebreide nadere bijzonderheden te publiceren, waaruit ten aanzien van de behandeling van het geschil bleek dat de procureur-generaal en de advocaat-generaal bij het Haagse gerechtshof alle door de commissie afgenomen verhoren hadden bijgewoond en dat minister van Schaik, aan wie zij hun dossiers ter hand gesteld hadden, nu overwoog wat hem te doen stond. Maar ook de inhoud van het geschil werd door De Telegraaf uit de doeken gedaan en het blad publiceerde daarbij een proces-verbaal dat van 't Sant d.d. IQ december '27 op ambtseed opgemaakt had en dat kennelijk bij de behandeling van de zaak een grote rol had gespeeld.

XCBlijkens dat proces-verbaal was op 4 december '27, daags dus nadat gezant van Vredenburch

848 [PDF]
DE ZAAK-VAN VREDENBURCH

Brussel, in Den Haag bij van 't Sant verschenen. Zij had met de gezant een langdurige liaison gehad en had in Parijs op 19 december '24 het leven geschonken aan een zoon, Henry ('Henny'). Die feiten, zo stond in het procesverbaal, waren aan van 't Sant al meegedeeld in gesprekken die de gezant samen met mej. le Roi met hem in zijn bureau gevoerd had. Nu eiste zij een groot bedrag aan geld van de familie-van Vredenburch, anders zou zij de zaak in de openbaarheid brengen. Op 6 en 7 december was zij opnieuw bij van 't Sant gekomen - deze was vervolgens op 10 december naar Brussel gereisd waar mej. le Roi hem verklaard had dat zij in 1896 in Riga was geboren uit een Nederlandse vader en een Belgische moeder, dat haar vader in 1919 in New York, waar hij administrateur was van een groot ziekenhuis, was overleden en dat zij haar moeder die vermoedelijk in Antwerpen leefde, de laatste jaren vrijwelnooit meer ontmoet had. Zij bezat, zei zij in Brussel, een brief, 'waarin de verklaring van de heer van Vredenburch, waarin hij zegt, niet te willen ontkennen de vader van mijn kind Henny te zijn', alsmede nog negentien andere brieven van de overleden gezant. Zij gaf van 't Sant verlof, alle twintig brieven in haar bijzijn te verbranden, hetgeen geschiedde. Vervolgens nam zij de f 40 000 in ontvangst die van 't Sant meegebracht had; die waren, zei zij, bestemd voor de opvoeding van Henny. Deze zou, zo zei zij voorts, erkend worden door eenman met wie zij spoedig via Engeland naar Amerika hoopte te vertrekken - hij zou daar in Boston een betrekking krijgen bij een cargadoorsfirma. 'Wanneer ik ooit', zo had mej. Ie Roi blijkens het proces-verbaal verklaard, 'een poging zou wagen, financiële steun van de nabestaanden van de heer van Vredenburch te verlangen of, op welke wijze dan ook, gunsten van deze nabestaanden zou verlangen, kan de inhoud van dit proces-verbaal tegen mij worden aangewend alsbewijs dat de aangelegenheid betreffende mijn kind Helmy en mij op 10 december 1927 met mijn volle genoegdoening werd geregeld. Ik zie van alle verdere aanspraken, in welke vorm ook, af' ... 'Zij tekent, na voorlezing en volharding, met mij op 10 december 1927 te Bruxelles (get.) Elisabeth [e Roi, (get.) van 't Sant. Hiervan opgemaakt, getekend en gesloten dit proces-verbaal op 10 december 1927 (get.) van 't Sant.'

XCUit wat De Telegraaf publiceerde, bleek dan verder het volgende. Jhr. Jan van Vredenburch, een broer van de overleden gezant, en een inspecteur van de Haagse politie hadden van 't Sant naar Brussel vergezeld, zij het dat zij bij zijn ontmoeting met mej. [e Roi niet aanwezig waren geweest. Van 't Sant had in de trein naar Den Haag het proces-verbaal aan jhr. Jan van Vredenburch voorgelezen en deze had het stuk toen ontvangen in een enveloppe die vervolgens verzegeld was, waarbij van 't Sant gezegd had dat

849 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

belofte moeilijkheden zou veroorzaken. Er had nadien wel via van 't Sant een nabetaling van f 7 000 plaatsgevonden als compensatie voor het derven van het maandgeld dat mej. le Roi van de gezant placht te ontvangen, alsmede voor de reis naar Amerika, maar met die nabetaling was jhr. Jan van Vredenburch accoord gegaan. Ook waren aan van 't Sant alle door hem gemaakte onkosten (bijna f 600) vergoed.

XCLater, aldus De Telegraaf, was jhr. Jan van Vredenburch zich gaan afvragen of mej. le Roi (die hij niet te zien gekregen had) wel bestond. Op zijn verzoek had de Nederlandse consul-generaal te Antwerpen een onderzoek ingesteld. 'Te Brussel zou de dame in kwestie hebben gewoond, maar men vond', berichtte De Telegraaf, 'geen spoor. Te 's-Gravenhage zou zij in het hotel Paulez hebben gelogeerd, maar zij ontbreekt in de boeken. Te Berlijn zou zij zijn gehuwd, maar de burgerlijke stand zegt er niets van. Te Riga zou zij zijn geboren, en opnieuw zwijgt de burgerlijke stand. Te Hamburg zou zij passage naar Amerika hebben geboekt, doch haar naam is nergens te vinden. Tenslotte zou zij zich te Boston hebben gevestigd, maar ook daar is zij niet op te sporen. De heer van 't Sant zegt, dat hij blijkbaar het slachtoffer is geworden van een bedriegster.' Echter: 'Zoals wij reeds vroeger hebben gemeld, wordt de echtheid van de handtekening van Elisabeth Ïe Roi in twijfel getrokken en heeft de familie-van V redenburch beproefd te bewijzen dat zij door de heer van 't Sant zelf geplaatst zou zijn.'

XCTwee dagen later, I juli '35, kwam De Telegraaf" op de zaak terug. 'Er moet', schreef het blad, 'afgerekend worden met de bewering als zou men de heer van 't Sant niet willen vervolgen om erger te voorkomen.'

XCAangezien hetgeen De Telegraaf op 29 juni gepubliceerd had, de voor van 't Sant gunstige indruk die jhr. de Brauw met zijn persbericht had trachten te wekken, goeddeels teniet gedaan had, werd door de Brauw voorgesteld, de integrale tekst van de uitspraak waartoe de commissie van drie gekomen was, aan de pers te verstrekken. Mr. Hartog had hier geen bezwaar tegen. De tekst verscheen op 2 en 3 juli in de bladen. Daarinlas men dat de commissie aan vier grafologen de vraag had voorgelegd of mej. Ie Roi's handtekening onder het proces-verbaal door haarzelf dan wel door van 't Sant gezet was; twee van de vier hadden tot het eerste, twee tot het laatste geconcludeerd. Op bepaalde punten waren evenwel de inhoud van het belangrijke procesverbaal van IQ december '27 en de nadere mededelingen die van 't Sant aan jhr. Jan van Vredenburch gedaan had, bevestigd in beëdigde getuigenverklaringen, o.m. van van 't Sants secretaresse. Van' t Sant had overigens in Brussel aan mej. le Roi niet f 40 000 betaald, maar f 20 000. De resterende f 20 000 en de aanvullende f 7 000 waren haar in gedeelten ter hand gesteld, de laatste portie, aldus van 't Sant, in Berlijn, waarheen hij 85

850 [PDF]
JUSTITIEEL ONDERZOEK TEGEN VAN 'T SANT

gereisd was met medeweten en goedvinden van jhr. Jan van Vredenburch. Toen deze hem zijn reiskosten vergoed had en hem ook nog als dankbetuiging een paarlen dasspeld had gegeven, had van ' t Sant door zijn secretaresse de briefjes die hij persoonlijk met mej. le Roi gewisseld had, alsmede alle door haar ondertekende kwitanties laten vernietigen. Waar mej. le Roi zich nu bevond, had van' t Sant niet kunnen meedelen en voor het feit dat alle plaatsnamen die in de stukken voorkwamen, niet klopten, had hij geen andere verklaring dan zijn vermoeden dat hij van meet af aan door haar bedrogen was. De commissie had geconcludeerd, dat 'in elk geval niet is aangetoond dat hij' (van' t Sant) 'aan de zich Elisabeth le Roi noemende vrouw niet heeft afgedragen het geld dat hij haar ... had af te dragen en daarentegen vast staat, dat deze heeft nagelaten te maken het schandaal dat men van haar vreesde en ter voorkoming waarvan ook dat geld aan partij van 't Sant is verstrekt.' De door partij van Vredenburch tegen van 't Sant ingediende vorderingen werden derhalve afgewezen - de kosten van de zaak (de drie scheidslieden wensten geen honorarium) moest partij van Vredenburch betalen: bijna f I 100.

XCZeker, de beslissing der co.nmissie was, zoals de Brauw gesteld had, 'ten gunste van de heer van 't Sant' geweest, maar toch niet 'geheel'; ten eerste had de commissie de zaak niet werkelijk kunnen ophelderen, ten tweede had zij in haar uitspraak datgene wat van 't Sant gedaan had, althans beweerde gedaan te hebben, aangeduid als een 'van een hoofdcommissaris van politie allerminst goed te keuren behandeling van zaken ook in aangelegenheden, die niet in de eigenlijke zin van het woord behoren tot zijn ambtelijke taak.'

XCErger nog voor van' t Sant: toen minister van Schaik op 9 juli' 35 de hem gestelde schriftelijke Kamervragen beantwoordde, bleek dat de minister nog voordat de drie scheidslieden benoemd waren, een strafrechtelijk onderzoek had laten instellen; dat had geen klaarheid opgeleverd, maar het zou nu worden voortgezet. En voortgezet werd het. In augustus deed de rijksrecherche huiszoeking bij van 't Sant, bij zijn secretaresse en bij een gepensioneerde oud-commissaris van politie die in Den Haag nauw met van 't Sant had samengewerkt. Dat kon men begin september in de pers lezen - óók, dat de Haagse rechtbank een rechter van instructie extra aangesteld had, mr. A. W. J. van Vrijberghe de Coningh, 'om zich ten volle te wijden aan de geruchtmakende zaak-van' t Sant.' 1

XCGeruchtmakend - maar een jaar lang zweeg de pers er over. Begin september' 36 evenwel berichtte De Volkskrant op gezag van het Roermondse85

1 I sept. I935.

851 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

dagblad De Nieuwe Koerier, dat de zaak-van 't Sant 'met tal van 'onregelmatigheden' (om geen erger woord te gebruiken) verweven (was)' en dat 'de gewezen politieman, door zijn bekendheid met diverse zedendelicten, op brutale wijze chantage (zou) hebben gepleegd.' 1 Vlak daarop vernam Het Volk van een Leidse inspecteur van politie die in opdracht van mr. van Vrijberghe de Coningh 'het technische opsporingswerk' verrichtte, dat hij 'sinds enige maanden geheel Europa' bereisde om gegevens te verzamelen, 'geleidelijk is het dossier aangegroeid tot een berg, waar men slechts met een polsstok overheen kan springen.' 2

XCDit gerechtelijk vooronderzoek werd in juni '38, bijna twee jaar later dus, afgesloten. Mr. van Vrijberghe de Coningh die, aldus de pers, in vijflanden vruchteloos naspeuringen had laten doen naar de geheimzinnige Elisabeth le Roi en bijna tweehonderd personen verhoord had of had laten verhoren, was er niet uitgekomen, Het dossier werd dus gesloten verklaard. 'Bevrediging', aldus Het Volle,'zal deze afloop wel niemand schenken.' 3 Ook De Telegraafhad'een bittere nasmaak'." De Haagse Post betreurde de geheimzinnigheid waarin zich alles afgespeeld had, maar, schreef dit weekblad, 'het was langzamerhand van vrijwel algemene bekendheid geworden dat met deze strafzaak reputaties waren gemoeid, die het twijfelachtig maakten of voortzetting van de zaak verenigbaar was met's lands belang.' 5

XCVan 't Sant, hij mocht dan eervol en met behoud van pensioenrechten ontslagen zijn, was zijn goede naam kwijt.

XCWat was in werkelijkheid gebeurd?

XCGeven wij de ons bekende gegevens naar beste weten weer, dan willen wij wel erkennen dat zij geen antwoord bieden op alle vragen welke men zou kunnen stellen. Er zijn ons meer dan twintig jaar geleden over de zaakvan Vredenburch mededelingen gedaan door Gerbrandyen, vooral, door van 't Sant zelf - mededelingen die met elkaar klopten. Hebben zij alles kunnen ophelderen? Neen. Maar de geschiedschrijver ziet wat niet opgehelderd is vaak pas wanneer alle in de loop van vele jaren verzamelde gegevens bij elkaar komen en hij er zich rekenschap van geeft hoe het gebeurde precies in elkaar gezeten heeft. Er dringen zich dan aanvullende vragen aan hem op, maar daarvan is beantwoording slechts mogelijk als de betrokkenen

XC1 De Volkskrant, 3 sept. 1936. 2 Het Volk, II sept. 1936. 3 A.v., 8 juni 1938. 'De Telegraaf, 8juni 1938. 5

852 [PDF]
PRINS HENDRIK

nog in leven zijn. Gerbrandy is in '61, van 't Sant in '66 overleden en ook van die Nederlanders wier namen wij in hetgeen volgt zullen noemen en die de achtergronden kenden, is niet een meer in leven. Wij zien intussen geen reden te twijfelen aan de wezenlijke juistheid van hetgeen Gerbrandyen van't Sant ons verteld hebben, enzulksvooraldaaromniet omdat hun overeenstemmend relaas naar ons oordeel de enige constructie vormt die de kern van wat in deze zaak geschied is, begrijpelijk maakt. Met name geeft dit relaas antwoord op de vraag waarop een ieder stuit die zich in de geschiedenis van Nederland in de tweede wereldoorlog verdiept: hoe kwam het dat van 't Sant, die al in '41 in verzetskringen in bezet gebied beschouwd werd als de grote verrader in Londen, in bijzondere mate het vertrouwen genoot van koningin Wilhelmina?

XCIn het begin van de jaren '20 had zich een ernstige crisis voorgedaan in het huwelijk van de koningin en prins Hendrik. Dat huwelijk had van een vroeg stadium af moeilijkheden gekend die enerzijds samenhingen met de sfeer van plichtplegingen en ceremonieel welke weinig ruimte liet voor een normaal samenleven, anderzijds met het feit dat de koningin goeddeels opging in haar taak als vorstin; zij achtte zich verplicht haar echtgenoot daar volledig buiten te houden. Hij was een eenvoudige, hartelijke buitenman, hartelijk vooralook voor zijn enige dochter, maar vond het overigens, zo zei hij eens tegen een vriend, 'niet aardig meer als je altijd maar voor spek en bonen er bij bent.' 1 Hij had veel behoefte aan menselijke contacten en ging vaak op reis - soms kwam het daarbij tot escapades die, als geruchten of mededelingen daaromtrent tot de koningin doordrongen, haar niet aileen diep kwetsten maar ook met een grote bezorgdheid vervulden. De officiële moraal van die tijd (wèl te onderscheiden van wat in werkelijkheid gebeurde) was strikt, de toekomst van Nederland was, zo zag zij het, gekoppeld aan de toekomst van het Oranjehuis, een groot deel van het volk zag in eerbied naar dat Oranjehuis op - wat zou van die eerbied overblijven, zo vroeg de koningin zich af, als ooit de gedragingen van de prins tot de buitenwereld doordrongen? Daar kwam bij dat de prins in het begin van de jaren '20 aan zijn echtgenote bekende dat hij naast Christus een andere Meester had gevonden. Dat allesschiep een situatie waarin aan de koningin in haar wanhoop

XC1 Th. Booy: De levensavond van Koningin Wilhelmina, p.

853 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

voor de tweede (en laatste) maal haar eigen Godsgeloof dreigde te ontvallen.' Zij overwoog, stappen te ondernemen opdat haar in 1901 gesloten huwelijk ontbonden zou worden. Echtscheiding! Maar echtscheidingen waren in die tijd weinig talrijk" - de katholieke moraalleer stond ze in het geheel niet toe en ook de meeste protestanten beschouwden ze als ongeoorloofd. Die ministers die van het voornemen van de koningin vernamen, waren van mening dat het, werd het uitgevoerd, een zware slag zou toebrengen aan de positie van het Oranjehuis en dus, zo zagen zij het, aan het gehele Nederlandse staatsbestel - er werd aan de koningin duidelijk gemaakt dat haar in haar positie als staatshoofd niet anders restte dan zich bij de ernstige moeilijkheden die zich in haar persoonlijke sfeer voorgedaan hadden, neer te leggen en deze, mochten zij zich blijven voordoen, innerlijk en uiterlijk zo goed mogelijk op te vangen.

XCDe geloofsverdeeldheid die zich tussen de koningin en haar gemaal voorgedaan had, bleef bestaan, maar werd na enige tijd in wederzijds respect geaccepteerd, zodat het huwelijk in dat opzicht weer een harmonische basis kreeg; er kwam overigens in de levenswijze van de prins geen wijziging. Diens situatie werd moeilijker dan tevoren doordat hij, die tot november '18 een aanzienlijk jaargeld ontvangen had van zijn neef, de groothertog van Mecklenburg, nadien, toen alle Duitse vorsten hun positie en emolumenten verloren hadden, financieel volledig afhankelijk geworden was van de koningin (bij zijn huwelijk was hem geen toelage uit de staatskas gegeven). De gelden die zij te zijner beschikking stelde, waren hem niet voldoende; menigmaal werd hij genoopt, bij vrienden geld te lenen, maar daarmee kwam hij niet steeds uit de moeilijkheden; er deden zich gevallen voor waarin personen die bij de escapades van de prins betrokken waren geweest of daar kennis van hadden en die wisten voor hoe kwetsbaar de koningin haar eigen positie hield, zich met brutale chantagebrieven rechtstreeks tot háár richtten. Hoe kon dan een publiek schandaal voorkomen worden? De koningin had behoefte aan een vertrouweling op wiens discretiebevolking van 6,8 miljoen zielen waren er in '20 in Nederland I 962 echtscheidingen, in '76 op een bevolking van 13,8 miljoen

1 Toen zij dertienjaar was, had zij de eerste geloofscrisis gekend, nadat een geleerde die haar les gaf, tegen haar gezegd had: 'Je hebt toch niet geloofd, dat de wereld in een week geschapen is!' 'Zo groot was mijn nood geweest zonder God ... , dat mijn toen genomen besluit: nooit meer' zó vast stond, dat ik', zo schreef koningin Wilhelmina in (p. 70), 'op één kort stondige uitzondering na' (de crisis in het begin van de jaren '20) 'die niet minder pijngevend was en mij diep ongelukkig maakte, in mijn verdere leven geen tijd van zogenaamde Godverlatenheid en twijfel en strijd daartegen heb gekend.' 2 Op een

854 [PDF]
PRINS HENDRIK

zij volledig kon rekenen en die er met evenveel tact als vasthoudendheid in zou slagen, diegenen die chantage pleegden, tot zwijgen te brengen en in het algemeen te bereiken dat uit het particuliere leven van prins Hendrik nimmer publieke moeilijkheden zouden ontstaan. Wie haar toen op van 't Sant attent gemaakt heeft, weten wij niet - zij had in elk geval zijn carrière met aandacht gevolgd, wist ook van het belangrijke geheime werk af dat hij in de periode 'I4-'20 verricht had en nam voorts, zo veronderstellen wij, aan dat het niet de aandacht zou trekken Walmeer zij degeen die in de residentie hoofdcommissaris van politie was, af en toe zou ontvangen,

XCVrij kort na zijn benoeming in die functie werd van 't Sant door de koningin voor een eerste gesprek uitgenodigd. Zij vertelde hem openhartig voor welke grote moeilijkheden zij stond en deed op hem een beroep, deze namens haar in behandeling te nemen. Van 't Sant vroeg vier-en-twintig uur bedenktijd. 'Ik was', vertelde hij ons in ' 56, 'wel een beetje mijn bezinning kwijt doordat de koningin mij een zo belangrijke, vertrouwelijke opdracht wilde verlenen. Ik vreesde dat ik in allerlei akeligheden gemengd zou worden die mijn positie als hoofdcommissaris in gevaar zouden brengen. Ik had de koningin verzocht, mijn vrouw om raad te mogen vragen; dat had zij goedgevonden. Mijn vrouw zei: 'Als je je hoofd koel houdt, kun je de koningin helpen en val je niet in een afgrond.' Ik ben de volgende avond opnieuw naar de koningin gegaan en heb haar gezegd, dat ik bereid was haar te helpen. Toen werd de hele boel over mij uitgestort. Ik kreeg een heel dossier mee, het was afschuwelijk. Zie ik terug op alleswat nadien gebeurd is, dan moet ik zeggen: ik héb mijn hoofd koel gehouden, ik héb de koningin geholpen, en ik ben toch in een afgrond gevallen.'!

XCVoor de vertrouwelijke opdrachten welke van 't Sant voor de koningin ging uitvoeren, ontving hij slechts vergoeding van zijn onkosten. Aangezien echter af en toe aanzienlijke betalingen verricht moesten worden, kwam hij in nauw contact met de firmanten van Heldring & Pierson, de bankinstelling die het vermogen van de koningin beheerde. Die firmanten gaven hem in het begin van de jaren '20 menigmaal goede tips voor beurstransacties - daarvan profiterend kon van 't Sant in korte tijd een niet onaanzienlijk vermogen opbouwen (hij was in die tijd de enige niet aan wie dat lukte); dat vermogen stelde hem in staat, op ruime voet te leven en de villa 'Windekind' te laten bouwen.

XC'Elisabeth Ie Roi' (wij gebruiken aanhalingstekens omdat de naam die van 't Sant later gebruikte, gefingeerd was) was, aldus van 't Sant jegens ons, een jonge vrouw met wie prins Hendrik in de eerste helft Vall.de jaren '20

XC1 F. van 't Sant, 25 juni 1956.

855 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

een relatie onderhouden had. Als gevolg daarvan was een zoon geboren waaraan de moeder de naam Henry gaf. Op een gegeven moment verbrak de moeder de relatie met de prins en reisde naar België. Hij verzocht toen gezant van Vredenburch, haar namens hem te benaderen. De gezant slaagde daarin maar kwam zelf, aldus weer van 't Sant, zo onder haar bekoring dat ook hij een relatie met haar aanging. In tegenstelling tot prins Hendrik was de gezant welgesteld - men moet wel aannemen dat hij het was die aan 'Elisabeth le Roi' maandelijkse betalingen deed. Daaruit vloeide voort dat zij, toen de gezant op 3 december '27 overleed, haar, naar wij aannemen, enige bron van inkomsten verloor. Van 't Sant kende haar en was ook van het bestaan van Henry op de hoogte. Gold dat laatste ook voor de koningin? Dat weten wij niet, maar het lijkt ons waarschijnlijk dat van 't Sant zijn vereerde gebiedster in dat opzicht heeft willen sparen; ook jegens haar betrachtte hij steeds een zo groet mogelijke discretie.

XC'Elisabeth le Roi' vervoegde zich onmiddellijk na het overlijden van de gezant bij van 't Sant en zei hem dat zij, als hij er niet zorg voor droeg dat de familie-van Vredenburch met f 40000 over de brug kwam, schandaal zou maken in dier voege dat zij, met Henry aan de hand, bij de begrafenis van de gezant aanwezig zou zijn om er haar relatie met deze bekend te maken. Voor van 't Sant stond vast dat dan onvermijdelijk ook haar relatie met prins Hendrik zou uitkomen. Hij zag geen andere uitweg dan onmiddellijk contact op te nemen met de broer van de overleden gezant, jhr. Jan van Vredenburch, jegens wie hij, de betrokkenheid van prins Hendrik verzwijgend, van het dreigement van 'Elisabeth le Roi ' vertelde. Jhr. Jan van Vredenburch wendde zich tot de enige zoon (tegelijk het enige kind) van de overleden gezant, de twee-en-twintigjarige jhr. mr. Henri van Vredenburch (dezelfde die zich in '40 zo voor de vluchtelingen in Frankrijk en Spanje zou inspannen), en zei hem: 'Er is iets met je vader gebeurd waar je niet naar vragen moet, maar wij moeten nog vóór zijn begrafenis f 40 000 geven." Henri van Vredenburch keurde dat goed, en zijn oom Jan en een Haagse inspecteur van politie vergezelden vervolgens op 10 december van 't Sant toen deze naar Brussel reisde om, zo had hij gezegd, 'Elisabeth le Roi ' de door haar geëiste f 40 000 te overhandigen. Wat was natuurlijker geweest dan dat Jan van Vredenburch bij de overhandiging van dat hoge bedrag" aanwezig zou zijn? Maar dat wilde van 't Sant tot elke prijs voorkomen; sterker nog: 'Elisabeth le Roi' moest niet alleen onbekend blijven maar ook met maximale spoed samen met haar zoontje uit Europa verdwijnen en dan op zulk een wijze dat geen opsporingsambtenaar en geen nieuwsgierige

XC1 H. van Vredenburch, 24 mei 1973. 2 Huidige waarde (1979): ca. f

856 [PDF]
VAN 'T SANT EN 'ELISABETH LE ROl'

journalist ooit een spoor van haar zouden kunnen vinden. 'Elisabeth le Roi' ontving in eerste instantie f 20 000 met de belofte er bij dat haar de tweede f 20 000 uitbetaald zouden worden zodra zij haar vertrek naar Zuid-Amerika geregeld had. Van 't Sant stelde het proces-verbaal op dat wij eerder weergaven - alle woonplaatsen en persoonsgegevens die hij daarin opnam, waren (met uitzondering van die van de naam van het jongetje Henry) gefingeerd en 'Elisabeth Ie Roi' plaatste ook een gefingeerde handtekening.! In de trein naar Den Haag las van 't Sant, gelijk reeds vermeld, het proces-verbaal aan jhr. Jan van Vredenburch voor; hij deed het daarna in een enveloppe die verzegeld werd, gaf die enveloppe aan Jan van Vredenburch ennam aan dat hij met de gefingeerde mededelingen welke hij in het proces-verbaal opgenomen had, nimmer door de mand zou vallen: 'Elisabeth Ie Roi ' zou de resterende f 20 000 pas ontvangen als zij zich aan boord bevond van een schip dat haar naar Zuid-Amerika zou brengen. Dat schip vertrok enige tijd later uit Antwerpen en inderdaad had 'Elisabeth Ie Roi ' toen in totaal f 47 000 ontvangen: tweemaal f 20 000 en de nabetaling van f 7 000. 2 Van 't Sant liet de briefjes die hij met 'Elisabeth Ie Roi ' gewisseld had, èn haar kwitanties verbranden en zette een dikke streep onder de zaak.

XCDie zaak bleef evenwel jhr. Jan van Vredenburch dwarszitten. Hoe langer hij erover nadacht, des te vreemder vond hij wat op die rode december' 27 in Brussel gebeurd was. In het uitgebreide persoonlijke dagboek dat zijn broer nagelaten had, vond hij niets dat er op wees dat deze een liaison had gehad, en ook de vaste chauffeur van zijn broer noch iemand anders had ooit iets in die richting gemerkt. Hij besloot, de verzegelde enveloppe te openen, las de tekst van het proces-verbaal en verzocht vervolgens de consul-generaalin Antwerpen, na te gaan of in Brussel in' 27 een mejuffrouw Elisabeth Ie Roi gewoond had die in 1896 in Riga geboren was. Uiteraard kon de consul-generaal in Brussel geen bevestiging vinden van die gegevens.zaak-van 't Sant in de periode '36-'38, en daarbij was de conclusie bereikt dat men

1 Het valt op dat in de belangrijkste van de brieven van de overleden gezant die 'Elisabeth Ie Roi' blijkens het proces-verbaal van 10 december '27 in haar bezit zou hebben, de overleden gezant niet méér verklaard had dan 'niet te willen ont kennen', de vader van Henry te zijn. Daarbij zou men kunnen veronderstellen dat de gezant, op grond van zijn verknochtheid aan het Huis van Oranje, de toezegging gedaan had dat hij, als de zaak ooit zou uitkomen, het vaderschap van Henry op zich zou nemen. 2 Gerbrandyen van't Sant hebben ons in ' 56 meegedeeld dat 'Elisabeth Ie Roi' in '45 aan van 't Sant had doen weten dat zij bereid was, alsnog onder ede de ontvangst van de f 47000 te bevestigen; Gerbrandyen van 't Sant hadden toen overleg gepleegd met mr. van Vrijberghe de Coningh, rechter van instructie in de

857 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

Voortgezet onderzoek (in Riga, Berlijn, New York en Boston) leidde ook al tot negatieve resultaten en zo drong zich geleidelijk aan Jan van Vredenburch de overtuiging op dat van 't Sant de familie-van Vredenburch voor f 47000 had opgelicht. Toen de echtgenote van de vroegere gezant te Brussel in '31 overleden was, zocht hij eerst contact met van 't Sant die louter onbevredigende antwoorden gaf, en diende vervolgens namens zijn neef Henri, de enige erfgenaam (die persoonlijk liever de zaak had willen laten rusten), een aanklacht bij de justitie in. De procureur-generaal bij het Haagse gerechtshof kwam er niet uit en meende in elk gevalonvoldoende grond te hebben om een strafvervolging tegen van 't Sant in te stellen.

XCDeze was inmiddels aan scherpe verhoren onderworpen waarin hij uiteraard de ficties welke hij in zijn op ambtseed opgesteld proces-verbaal van december '27 neergelegd had, handhaafde. Hij, hoofdcommissaris van politie, zag zich geconfronteerd met de beschuldiging dat hij een oplichter was - een beschuldiging die hij slechts zou kunnen weerleggen als hij deed wat hij ter wille van de koningin nimmer wilde doen: de justitie in staat stellen, 'Elisabeth le Roi' in Zuid-Amerika op te sporen. Dat de zaak hem hogelijk enerveerde, spreekt vanzelf. Hij besefte dat een Haagse hoofdcommissaris jegens wie een zo ernstige aanklacht ingediend was welke niet volledig ontzenuwd kon worden, in een onhoudbare positie was komen te verkeren. Hij verzocht om eervolontslag. Dat werd hem verleend. Maar dat was jhr. Jan van Vredenburch onvoldoende. Was de justitie niet bereid, een strafvervolging in te stellen, dan kon toch in elk geval het bedrag van f 47000 teruggevorderd worden via een civiel geding, hetgeen uiteraard in de volle openbaarheid zou plaatsvinden. Jhr. van Vredenburch liet er zich van overtuigen dat het de voorkeur verdiende, dat het geding zich binnenskamers zou afspelen. De commissie van drie werd ingesteld, de procureurgeneraal en de advocaat-generaal bij het Haagse gerechtshof woonden al haar zittingen bij en ter bescherming zowel van zichzelf! als van de koningin (prins Hendrik was inmiddels overleden) maakte van 't Sant het de commissie onmogelijk, achter de identiteit van 'Elisabeth le Roi' te komen."J. J.

1 Had van 't Sant opening van zaken gegeven, dan zou aangetoond zijn dat hij de f 47000 niet in zijn eigen zak gestoken had, maar tevens, en op zijn minst, dat hij op ambtseed een valse verklaring had opgesteld. 2 Van 't Sant koesterde grote achting voor mr. L. H. N. Bosch ridder van Rosenthal, die van '30 tot '34 burge meester van Den Haag geweest was. Bosch vertelde in de hongerwinter aan een van zijn medeleden van het in augustus '44 ingestelde College van Vertrouwens mannen, van der Gaag, dat hij, toen van 't Sant na de behandeling van de zaak door de commissie van drie zeer ernstig ziek geworden was, een keer uit Utrecht, waar hij cornrnissaris van de koningin was, bij van't Sant geroepen was. Van't Sant

858 [PDF]
'IN DE AFGROND GEVALLEN'

Er werd door de commissie veel aandacht besteed aan van 't Sants fInanciële omstandigheden; die werden door fIrmanten van Heldring & Pierson volledig opgehelderd - een van de weinige punten waarop de zaak tot klaarheid kwam. Want natuurlijk besefte van 't Sant dat, nu de pers, waartoe bij geruchte veel doorgedrongen was, brandde van begeerte om volledig opening van zaken te geven, alleen door voortgezette misleiding zijnerzijds bevorderd kon worden dat de naam van de prins niet werd genoemd. Dienaangaande bestonden wel nogal duidelijke vermoedens maar de pers gaf daar slechts in vage termen uitdrukking aan.

XCNa de uitspraak van de commissie kwam mr. van Vrijberghe de Coningh in het vooronderzoek dat hij twee jaar lang voortzette, in wezen geen stap verder. Geen wonder! Als uitgangspunt om 'Elisabeth le Roi ' op te sporen, bezat hij slechts de personalia welke van 't Sant in het proces-verbaal van december '27 opgenomen had, en al die gegevens waren gefmgeerd. De zaak bleef dus onopgehelderd, maar van 't Sant was in de afgrond gevallen. Ter wille van de koningin en van het Huis van Oranje had hij zijn goede naam opgeofferd.

XCHet spreekt vanzelf dat koningin Wilhelmina hem voor zijn houding en vooral ook voor het offer dat hij gebracht had, ten diepste erkentelijk was. Nadien vertrouwde zij niemand méér dan van 't Sant: wie had ooit zo overtuigend kunnen bewijzen dat hij haar vertrouwen waard was?

XCOmgekeerd: tegenover de erkentelijkheid die zij jegens hem koesterde, stond de grenzeloze eerbied die hij voor haar had; hij zag hoog tegen haar op, hij begeerde niet anders dan de trouwste van haar dienaren te zijn, zij het dat hij bleef uitzien naar de dag waarop hem een publieke functie gegeven zou worden welke geen andere interpretatie zou toelaten dan dat hij volledig gerehabiliteerd was.

XCHij bleef na zijn ontslag als hoofdcommissaris in dienst van de koningin tegen het voor die tijd hoge jaarsalaris van f 12 000 en behoorde tot de zeer weinigen aan wie de koningin opdracht gaf, haar te volgen, zo zij ooit bij een Duitse aanval Den Haag of Nederland zou moeten verlaten; hij liet er op 13 mei '40 zijn vrouwen dochter achter.

XChad hem toen gezegd: 'Ik zal straks voor mijn Schepper staan en ik heb de behoefte, u te zeggen dat de verklaringen die ik voor de commissie van drie afgelegd heb, maar gedeeltelijk waar zijn. U wil ik zeggen dat ik in dat opzicht niets gedaan heb waarvoor ik mij behoef te schamen.' Wat hij precies gedaan had, kreeg evenwel ook Bosch niet te horen. (J. J. van der Gaag, 22 sept.

859 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

Van 'r Sant heeft in Londen verscheidene functies gehad, maar als zijn belangrijkste functie beschouwen wij dat hij in opdracht van de koningin op onderzoek uitging telkens wanneer zij over een bepaalde persoon of een bepaalde zaak nadere informatie begeerde - méér informatie dan zij van de steeds door haar gewantrouwde ministers meende te krijgen. Van 't Sant liet dan in de regel niet blijken dat hij inlichtingen inwon die voor de koningin bestemd waren, zij het dat hij, teneinde meer confidenties uit te lokken, soms wèl klare wijn schonk. 'Als u zaken hebt van belang met Hare Majesteit, kent u mij dan daarin', zou hij begin juli '40 tegen minister Dijxhoorn gezegd hebben, 'want ik ben de vertrouwensman van Hare Majesteit. Hare Majesteit doet niets buiten mij om.' 1 Dijx1100m meende dat van' t Sant met die woorden 'hoog opgaf'van de 'invloed' welke hij op de koningin had 2 - een invloed waardoor Dijxhoom later meende ten val gebracht te zijn. Hád van 't Sant veel invloed? Wij betwijfelen het. Eigen staatkundige denkbeelden had hij niet - wat hij op dat terrein voor wenselijk hield, had hij eenvoudig van de koningin overgenomen: zij dacht niet met hem, hij dacht met haar gelijk op. I-lij was een oude politierot: listig, maar zodra hij met grotere verbanden te maken kreeg, kon hij van naïveteit, zelfs van domheid getuigen. Natuurlijk streelde het hem in hoge mate dat hij in de onmiddellijke omgeving van de koningin zulk een vertrouwenspositie bezat (hij werd er, zonder het te beseffen, door velen fel om benijd), en wij willen ook wel aannemen dat hij zich moeite gegeven heeft om zich te handhaven en daartoe soms de achterdocht van de koningin tegen bepaalde personen heeft versterkt. Van invloed zijnerzijds in algemene zaken is, menen wij, geen sprake geweest; hij werd door de koningin volstrekt gedomineerd. Gerbrandy, die niet alleen met de koningin maar ook met van 't Sant veel contact gehad had, zei ons in' 55: 'I-lij had geen enkele invloed op haar, hij was His Master's Voice.' 3 Citeren wij van 't Sant zelf: 'Ik had iemand' (de koningin), verklaarde hij in '49 aan de Enquêtecommissie, 'die ik dienen moest, wier bevelen ik had op te volgen, die met anderen daaromtrent niet in verbinding kwam en die mij zeide: 'Zo doe ik het en zo gaat het.' Die bevelen heb ik uitgevoerd.' 4

XCDat laatste doende kwam van 't Sant (wij vrezen dat de koningin dat onvoldoende beseft heeft) voortdurend in een scheve positie te verkeren. De buitenwereld merkte slechts dat hij, vaak in een sfeer van vleierij die hem niet sympathieker maakte, inlichtingen inwon (hij noteerde ze na elk contactSant,c, p.

1 Getuige Dijxhoom, ell. IV c, p. 189. 2 A.v., ell. V c, p. 63. a Gerbrandy, 14 nov. 1955. • Getuige F. van 't ell. VIII 440.

860 [PDF]
VAN 'T SANT IN LONDEN

in een opschrijfboekje en bracht, steunend op die aantekeningen, de koningin 's avonds rapport uit) - gebeurde dan later iets dat op hetzelfde terrein viel, dan werd een intrige van van 't Sant vermoed, terwijl hij niet anders gedaan had dan op initiatief van de koningin en in haar opdracht gegevens verzamelen die harerzijds tot actie hadden geleid. Sommigen zagen hem als een boze geest achter de koningin. Hij 'bemoeide zich', zei van Oorschot aan de Enquêtecommissie, 'met alles. Hij was een dictator Wij waren Hitler en consorten ontvlucht en hadden van 't Sant terug.'!

XCVan 't Sant zelf was zich van de scheefheid van zijn positie bewust; hij werd ook gewaarschuwd. 'Mensen met wie ik zeer bevriend was' (onder hen Saal van Zwanenberg) 'hebben mij', vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'gezegd: Je weet dat jij het uiteindelijk op je hersens krijgt.' Dat is inderdaad uitgekomen en dan heb je dat te aanvaarden ... Je behoefde er geen geleerde voor te zijn, maar je was volslagen een kurken zak ... Ziet u eens naar hetgeen Dijxhoorn zegt over wat ik gedaan heb. Dat is volslagen nonsens. Zij slaan mij veel te hoog aan. Als iemand een betrekking wilde hebben en hij kreeg die niet, dan zei hij niet: 'Ik ben er te stom voor', maar dan was het die vervloekte van 't Sant, die het had gedaan.' 2

XCToen Gerbrandy in juli '40 vernam dat de koningin wenste dat van 'tSant tot hoofd van de Centrale Inlichtingendienst zou worden benoemd, stak hij met de herinnering aan wat de pers in de jaren '35-'38 over van 't Sant gepubliceerd had, zijn licht op bij Beelaerts en van Tets. Wij achten het niet onmogelijk dat beiden als naaste adviseurs van de koningin de achtergronden van de moeilijkheden waarin van 't Sant zich bevonden had, op zijn minst in grote trekken kenden - in elk geval zeiden zij Gerbrandy (zij zeiden enige tijd later hetzelfde tegen Michiels) dat van 't Sant zijn onbeperkte vertrouwen waard was. Gerbrandy pleegde vervolgens overleg met het hoofd van MI-6, generaal Menzies. Vandeze kreeg hij te horen dat MI-6 slechts met één Nederlander in zee wenste te gaan: van 't Sant. Wij veronderstellen dat Menzies voldoende gegevens in zijn archief bezat om te weten hoe nauw en vruchtbaar de samenwerking tussen van 't Sant en Tinsley in de jaren

1 Getuige]. W. van Oorschot, a.v., dl. IV c, p. 342. 2 Getuige F. van 't Sant, a.v., p. 1571.

861 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

'I4-'20 geweest was, misschien ook heeft hij Tinsley laten raadplegen (deze overleed in '42). Eind' 40-begin '4I evenwel begon Laming, hoofd van de Dutch Section van SOB, die geweigerd had, met van 't Sant in contact te treden, rond te vertellen dat deze laatste tijdens de eerste wereldoorlog persoonlijke diensten aan de Britse Intelligence bewezen had waarvoor hij met £ 25 000 beloond was. Sluijser, ambtenaar van de Regeringsvoorlichtingsdienst, kreeg dat al begin september' 40 van Laming te horen. 'Dat moet je tegen Gerbrandy zeggen', zei Sluijser.' Laming deed dat, Gerbrandy legde zijn mededeling als een roddelverhaal terzijde. Maar Laming hield niet op, van 't Sant zwart te maken. Dr. M. van Blankenstein, hoofdredacteur van Vrij Nederland, lichtte hij in en, op I juli '4I, Dijxhoorn die, zo meende deze, drie weken tevoren door kwalijke intriges van van' t Sant de laan uitgestuurd was." Hoe Lamings verhaal toen opnieuw tot Gerbrandy doorgedrongen is, weten wij niet precies, in elk geval achtte de ministerpresident zich verplicht, zich tot Menzies te wenden, aan wie hij voorlegde wat Laming rondvertelde. 'Generaal Menzies', zo noteerde Lovink later op gezag van Gerbrandy, 'reageerde hierop sterk afwijzend en deelde mee dat de heer van 't Sant geheel vrijuit ging en Laming zich schuldig maakte aan achterklap.' 3

XCEind' 4I verdween Laming naar het Midden-Oosten, in 'de overtuiging', aldus de Enquêtecommissie, dat van 't Sant 'het zijne tot zijn ontslag als hoofd van de Dutch Section van SOB (had) bijgedragen.' 4 Dat laatste achten wij, gezien de vijandige verhalen die Laming had verspreid, aannemelijk. Inmiddels was ook van 't Sant als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst afgetreden; hij zette evenwel, gelijk reeds vermeld, zijn samenwerking met MI-6 voort. Met dat al was hij toen in het departementale apparaat niet meer dan raadadviseur bij Justitie, zulks zonder een eigen duidelijke taak. De koningin zette door dat hij in april' 42 benoemd werd tot hoofd van de

1 M. Sluijser, 14 dec. 1956. 2 Voor de Enquêtecommissie zei Dijxhoom in '48 dat hij op I juli' 4I met 'een Engelsman van de gesproken had dl. IV c, p. I90) hij had evenwel gesproken met Laming van de die niets met de te maken had. Omstreeks diezelfde tijd zei Laming tegen een van Dijxhooms vroegere adjudanten dat van 't Sant een liaison onderhield met de gezelschapsdame van de koningin, mevrouw Verbrugge - een relaas dat slechts aantoont dat Laming zich graag openstelde voor elk roddelverhaal dat hem met betrekking tot van 't Sant bereikte. 3 Lovinks aantekening d.d. 13 september I942, een bijlage bij Warners' rapport inzake van 't Sant (exemplaar in archief kab. der koningin), vermeldt dat het gesprek tussen Gerbrandyen Menzies in januari' 42 plaatsgevonden had - wij achten het waarschijnlijk dat Gerbrandy zich in de datering vergist heeft en dat hij eerder met Menzies gesproken heeft. dl. IV a, p. 63.

862 [PDF]
LAMING STOOKT TEGEN VAN 'T SANT

afdeling politie ten departemente met de titel 'directeur van politie' - wij komen hierop in een volgend hoofdstuk terug.

XCIn illegale kringen in Nederland die verontrust waren door het feit dat de lSD' de ene illegale organisatie na de andere oprolde, deed al eind' 40-begin '41 het verhaal de ronde dat er 'een verrader' in Londen zat. Hier en daar viel daarbij als vanzelf van 't Sants naam. Voor wie zich dan herinnerde dat van 't Sant zes, zeven jaar eerder onder verdachte, althans nimmer opgehelderde omstandigheden als hoofdcommissaris van politie te Den Haag was heengegaan, stond dan veelal spoedig vast dat hij die verrader was. Soms werden Engelandvaarders gewaarschuwd om, als zij Engeland bereikt hadden, voor van 't Sant op hun hoede te zijn. Zo ir. W. den Boer uitDordrecht, reserve-majoor der genie, die, toen hij in juni '41 deNoordzee overstak, die waarschuwing meekreeg van, zo zei hij, 'de ondergrondse'l (hij had contacten gehad met het Legioen Oud-Frontstrijders, de 'eerste' OD, 'De Oranjewacht' en de groep van luitenant Erkens), Een tweede Engelandvaarder, B. van der Stok, die eind juni bezet gebied verliet, kreeg van jhr. Schimmelpenninck, chef-staf van de 'tweede' OD, zelfs de opdracht mee, 'een ongeluk voor de heer van 't Sant te ensceneren. Hij moest uit de weg worden geruimd. Ik heb gezegd', aldus later van der Stok, 'dat ik daaraan niet meedeed.P Eind '41 werd een Z.g. AC-rapport (de AC-rapporten waren spionagerapporten, opgesteld door de adelborst J. C. Meijer, van welke enkele door de spionagegroep de Inlichtingendienst, of ID, doorgegeven werden) naar Londen gestuurd waarin te lezen stond: 'Er komen berichten uit omgeving koningin bij hoofdkwartier NSB.'3 'Omgeving koningin'! Dat zou dan wel van 't Sant zijn! De marconist van de ID, ir. 1. C. Sloth Blaauwboer, besloot begin '42 naar Engeland over te steken teneinde persoonlijk van 't Sant aan de kaak te stellen - hij verdronk in de Noordzee.

XCHet bericht: 'van 't Sant is onbetrouwbaar' werd evenwel niet alleen uit bezet gebied naar Londen, het werd ook uit Londen naar bezet gebied doorgegeven. Daarvoor droeg Laming zorg. In de Patriotic School op zoek naar personen die als geheim agent uitgezonden konden worden, benaderdep. 1489. 3 Dit bericht wordt aangehaald in het door ir. Warners opgestelde

1 Getuige W. den Boer, a.v., dl. IV c, p. 228. 2 Getuige B. van der Stok, a.v.,

863 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

hij in juni '41 ir. den Boer. 'Deze heer Laming', aldus den Boer jegens de Enquêtecommissie, 'waarschuwde mij voor de heer van 't Sant omdat hij niet te vertrouwen was.' 1 Laming deed diezelfde mededeling óók aan geheime agenten die SOE-Dutch voor uitzending gereedmaakte, zo aan H. M. G. Lauwers: 'toen ik', vertelde Lauwers, 'de eerste keer in contact kwam met de heer Laming, (vroeg) hij mij onmiddellijk... of ik iets tegen de heer van' t Sant wist aan te voeren.' 2 Lauwers, begin november' 41 als marconist uitgezonden, werd begin maart' 42 gearresteerd - zijn arrestatie vormde de aanloop tot het Englandspiel. De geheime agent W. van der Reyden, een maand na Lauwers bij Scheveningen aan land gezet en medio februari' 42 gearresteerd, uitte verdenking jegens van ' t Sant toen hij door Schreieder verhoord werd, de geheime agent jhr, mr. Ernst de Jonge, eind februari' 42 ook al bij Scheveningen aan land gezet en eind mei gearresteerd, deed hetzelfde, en zulks stimuleerde de 'SD' (die voordien geen denkbeeld had gehad van van 't Sants positie) om de weerstandskracht van de SOE agenten die haar in het kader van het Englandspiel in handen vielen, te breken met de mededeling dat van ' t Sant hen verraden had. Wij nemen aan dat diezelfde mededeling door de 'SD' via diverse V'-Mdnner aan illegale groepen doorgegeven werd; dat zou, zo werd gemeend, die groepen huiverig maken om contact met Londen op te nemen. 'Honderden' Engelandvaarders kwamen nadien, aldus een functionaris van de Politiebuitendienst, in Engeland aan met waarschuwingen tegen van ' t Sant: 'Als iemand had gestudeerd op een hbs of in Den Haag had gezeten, dan had hij in de regel van van ' t Sant gehoord' (nl. vóór de oorlog). 'Dit was het zogenaamde lek in Londen.' 3 Tekenend achten wij het dat een kritisch man als prof. mr. J. Oranje, hoogleraar aan de Vrije Universiteit, in maart '42 Gerbrandy via Zwitserland een briefje deed toekomen, luidende: 'Ik heb de meest positieve bewijzen voor het verraad van van 't Sant.'4

XCDit bericht maakte op Gerbrandy (die het aan van 't Sant doorgaf) geen indruk. Hetzelfde gold voor de verhalen die in Londen over de ongepaste invloed van van 't Sant de ronde deden. Ir. W. den Boer (een man, even braaf en moedig als opgewonden en onkritisch) vatte ze op Gerbrandy's verzoek samen - 'zijn bijnaam is 'Raspoetin' " las Gerbrandy in mei '422 Getuige H. M. G. Lauwers, a.v., p. 212. 3 Getuige A. Wolters, a.v., p. 1495. 4 Getuige M. R. de Bruyne, a.v., p.

1 Toen den Boer met die mededeling bij Gerbrandy kwam, zei deze, zinspelend op de zaak-van Vredenburch, 'dat de heer van 't Sant geen blaam toe(komt), maar de hoogste lof. U kunt met de heer van 't Sant in zee gaan.' dl. IV c, p. 288)

864 [PDF]
WAARSCHUWINGEN TEGEN VAN 'T SANT

in het door den Boer opgestelde rapport." De minister-president zag hier niet meer in dan roddelpraat van mensen die jaloers waren op van 't Sant vanwege het feit dat hij dagelijks in de onmiddellijke omgeving van de koningin verkeerde, maar zijn secretaris-generaal Lovink en raadadviseur Warners, nieuwelingen in het Londense milieu, meenden dat er aile reden was, van' t Sants verleden in grondig onderzoek te nemen. Met goedvinden van Lovink (Gerbrandy werd er aanvankelijk buiten gehouden) vatte Warners in de zomer van '42 die taak ter hand. Waar te beginnen? Hij ving aan met te waden door een drabbig moeras van vage beschuldigingen, hoofdzakelijk van Engelandvaarders afkomstig, maar meende in september '42 opeens vaste grond onder de voeten te krijgen toen twee personen contact met hem zochten die jarenlang in de omgeving van de koningin en van 't Sant werkzaam waren geweest: generaal-majoor H. J. Phaff en generaal-majoor jhr. W. C. M. de Jonge van Ellemeet.

XCBeiden hadden Nederland als landmacht-adjudanten van de koningin verlaten, beiden waren door de koningin spoedig als personen beschouwd die niet pasten in het 'vernieuwde', 'frisse' Nederland dat haar voor de geest stond, aan beiden (èn aan de lectrice mej. T. van Rijn van Alkemade die de koningin meer dan een kwart eeuw gediend had) was in de lente van' 41 meegedeeld dat de koningin hen niet meer wenste te zien. Diepgegriefd hadden zij zich teruggetrokken. Wie was gebleven ? Van ' t Sant. Dus, zo meenden vooral Phaff en de Jonge van Ellemeet, had de machtsbeluste van 't Sant hen weg-geïntrigeerd.

XCDe Jonge van Ellemeet nu, die bij Engelse kennissen woonde, kreeg in de lente van '42 van hen te horen dat zij een dame kenden, een dochter van S. F. van Oss, uitgever van de Haagse Post, die na de eerste wereldoorlog getrouwd was met de Britse Assistant Military Attaché in Den Haag, Lieute nant-Colonel A. C. Temperley; deze had in '24 als Military Attaché Den Haag verlaten en had tenslotte de generaalsrang bereikt. Hij nu was, zo hoorde de Jonge van Ellemeet, hoogst verontwaardigd geweest toen hij in '41 vernomen had, welk een vooraanstaande positie van 't Sant bekleedde - hij, Temperley, had gemeend te weten dat de Britse Intelligence aan van 't Sant een groot bedrag betaald had: £ Ia 000 of zelfs £ 25 000, voor diensten die hij haar als geheim agent bewezen had.

XCDe generaal was begin '42 gestorven maar zijn weduwe, mevrouw Temperley-van Oss, bleek bereid te zijn, alles was zij van haar overleden

1 W. den Boer: 'Memorandum over de heer F. van 't Sant' (5 mei I942), punt f, bijl. 368.

865 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

man gehoord had, jegens Phaff te herhalen. Hun gesprek vond begin september '42 plaats. Tien dagen later verschenen mevrouw Temperley, Phaff en de Jonge van Ellemeet bij ir. Warners die, wetend dat van 't Sant een van zijn concurrenten was als mogelijk hoofd van een nieuwe inlichtingendienst, zich graag openstelde voor het verhaal dat mevrouw Temperley hem opdiste (verhaal waarin deze spraakzame dame de mededeling invlocht dat van het werk van generaal Menzies ook al niets deugde). Warners lichtte Lovink, Lovink lichtte Gerbrandy in en nu ging Gerbrandy toch twijfelen aan van 't Sants betrouwbaarheid." Hij besloot, opnieuw Menzies te raadplegen. 'Lovink en ik', vertelde Gerbrandy ons in '56, 'hebben toen op een zondag een lunch gehad met Menzies. Ik sloeg de kerk toen maar een keer over en liet een prima lunch aanrukken. Dat was toen moeilijk genoeg. We hadden oesters. We hebben v~f uur lang gesproken. Lovink legde Menzies alles voor wat hij van van 't Sant meende te weten. Menzies zei dat hij er geen enkele duidelijke aanwijzing in zag dat van 't Sant niet te vertrouwen was, maar zegde mij nader bericht toe. Dat liet enige tijd op zich wachten maar ik kreeg tenslotte van Menzies de mededeling dat hij alles had laten onderzoeken, dat het signaal op veilig stond en dat er geen enkele reden was om aan de betrouwbaarheid van van 't Sant te twijfelen.' 2

XCBegin '43 vertrok Lovink als ambassadeur naar Tsjoengking. Warners (aan wie tot zijn diepe teleurstelling de positie van hoofd van het inmiddels opgerichte Bureau Inlichtingen ontgaan was) zette zijn 'onderzoek' voort. In maart '43 sloot hij het af en in april schreef hij een rapport van bijna

1 Visser 't Hooft kreeg vervolgens opdracht van Gerbrandy, in bezet Nederland te laten informeren, hoe van 't Sant daar beoordeeld werd. Begin' 43 won een bood schapper van Visser 't Hooft inlichtingen in bij Bosch van Rosenthal, de oud burgemeester van Den Haag in de jaren '30-'34. 'Toen heeft', aldus de zoon van Bosch die bij het gesprek aanwezig was, 'mijn vader aan die bode verteld, de gehele geschiedenis die er is geweest met van 't Sant, waardoor hij als politiecommissaris gevallen is ... (en) meegedeeld dat in Nederland geruchten liepen over van 't Sant dat hij niet betrouwbaar zou zijn ... en dat dit voor de regering in Engeland reden moest zijn om daarmede zeer voorzichtig te zijn, want een chef van een inlichtingen dienst moet, evenals Caesars vrouw, volkomen onbesproken zijn. Toen vroeg die bode aan mijn vader, hoe hij dacht over het karakter van van 't Sant, waarop mijn vader ongeveer in deze lijn geantwoord heeft: het is een wonderlijke man, ik kan absoluut geen hoogte van hem krijgen, maar één ding weet ik zeker: hij heeft een hondetrouw aan de koningin persoonlijk en aan het Oranjehuis, dus het lijkt mij buitengewoon onwaarschijnlijk dat hij iets zou doen dat tegen het Oranjehuis was.' (getuige L. H. N. F. M. Bosch van Rosenthal, dl. IV c, p. 820) 2 Gerbrandy, 7 nov. I956.

866 [PDF]
HET RAPPORT VAN IR. WARNERS

tachtig pagina's (veertig pagina's bijlagen meegeteld), bij welks samenstelling hij, zo schreef hij, 'minder inquisitief dan wel receptief' tewerk was gegaan (hij had dus niets werkelijk onderzocht - dat kón hij ook niet). Naar de vorm stond zijn rapport ook verder vol geleerde termen, naar de inhoud was het niet meer dan een op evidente jaloezie gebaseerde weergave van de vage mededelingen van diverse Engelandvaarders, van oncontroleerbare berichten uit bezet Nederland (o.m. de passage uit een der AC-rapporten en prof Oranje's 'waarschuwing') en van het verhaal van mevrouw Temperley (wier overleden man twee-en-twintig jaar tevoren vermoedelijk geen enkel contact had gehad met Tinsley maar louter met de door van 't Sant onbetrouwbaar geachte Dalton).1

XCLos van elkaar verdiepten Gerbrandyen van Haersma de With (de 'vriend des ministers') zich in het rapport van Warners; beider oordeel was dat het 'enkel insinuaties' bevatte.ê Warners, op wie de koningin toen zeer gebeten was (hem en Lovink had zij al in januari' 43 jegens van Lidth aangeduid als 'die schavuiten' 3), verdween in mei '43 naar Washington om er££Enquêtecommissie in hoge mate beïnvloed.' (G. Duisterwinkel, 14 april 1958) 2 Getuige Gerbrandy, Enq., dl. II c, p. 637. 3 Van Lidth: 'Dagboek', 27 jan.

1 De Enquêtecommissie vroeg in '48 bij Drees, de toenmalige minister-president, ir. Warners' rapport op. Het werd haar geweigerd, maar Drees berichtte de commissie wèl dat het rapport 'enige aanwijzingen' bevatte, 'die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat het niet onmogelijk mag worden geacht dat de heer van 't Sant vóór de oorlog' (d.w.z. vóór de tweede wereldoorlog) 'voor de Britten heeft gewerkt tegen betaling.' De commissie nam deze passage in haar rapport op dl. IV a, p. 162 en 173). Eerder al (a.v., p. 73) had zij geschreven: 'De vele hierover afgelegde verklaringen sluiten haars inziens de mogelijkheid niet uit, dat de heer van 't Sant in de oorlog van 1914-1918 tegen betaling voor de Engelsen heeft gewerkt.' Dat kapitein van Woelderen in 1920 geconstateerd had, dat de 25 000 die van't Sant in totaal van Tinsley ontvangen had, aan derden doorbetaald waren en dat minister Heemskerk de desbetreffende stukken goedgekeurd had, was noch aan Drees, noch aan de Enquêtecommissie bekend - wèl aan Gerbrandy, maar toen deze in mei' 49 door de Enquêtecommissie over de Londense geheime diensten verhoord werd, óók over de 25 000 die van 't Sant als particulier zou hebben ontvangen, herinnerde hij zich de mededelingen niet welke van Woelderen hem ca. vier jaar tevoren gedaan had; hij herinnerde zich evenmin (en bestreed zelfs) dat Laming hem eind '40 met een waarschuwing tegen van 't Sant bezocht had. Daarbij valt te bedenken dat Gerbrandy's geheugen veel te wensen overliet en dat hij met grote tegenzin medewerking verleende aan het onderzoek van de Enquête commissie, welk hij bevooroordeeld achtte. Hij heeft van't Santjegens de commissie overigens steeds verdedigd. 'Mr. Donker', zo vertelde ons in '58 dr. G. Duister winkel, griffier van de subcommissie die de geheime diensten onderzocht had, 'was een uiterst integer man die eerlijk naar objectiviteit streefde, maar hij had een duidelijke vooringenomenheid tegen van 't Sant en dat heeft het oordeel van de

867 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

voor de oorlogvoering tegen Japan als Nederlands verbindingsman met het Office of Strategic Services op te treden.

XCKort tevoren, in de eerste dagen van april, waren in bezet gebied (als uitvloeisel van het Englandspiel) de voormannen van het Grootburgercornité gearresteerd - wéér waren in de illegaliteit velen er van overtuigd dat die voormannen door van 't Sant verraden waren, en meenden anderen dat de regering er in elk geval wijs aan zou doen, van 't Sant geheel op de achtergrond te schuiven. Visser 't Hooft werd in een brief van Six, chef-staf van de 'derde' OD, 'dringend verzocht' om te bevorderen dat van 't Sant zich zou terugtrekken.' Visser 't Hooft liet vervolgens naar Londen telegraferen dat er in bezet gebied wederom een algemeen wantrouwen tegen van ' t Sant heerste. 'Er wordt op gewezen', schreef Visser' t Hooft in een op het telegram volgende brief aan Gerbrandy, 'dat zelfs als er geen objectieve basis voor de geruchten dienaangaande zou bestaan, het in de huidige omstandigheden toch dringend nodig geacht moet worden, deze kwestie te liquideren.' 2

XCMedio juni (de koningin vertoefde toen in Canada) besprak Gerbrandy met van Lidth, van Haersma de With, Beelaerts en prins Bernhard wat met van 't Sant diende te geschieden. Met de geheime diensten had van 't Sant toen niet meer te maken. Allen wisten dat het de grootste moeite zou kosten, de koningin er toe te bewegen, Pb 't Sant als haar 'secretaris' te laten vallen. De conclusie was dat Gerbrandy aan van 't Sant in overweging zou geven, zich eigener beweging ter ug te trekken en dat de prins, die naar Canada zou vliegen, de uit bezet gebied gekomen berichten naar de koningin zou meenemen, 'aan haar de beslissing overlatende'." Na dit beraad zocht Gorbrandy contact -net Churchill. De Britse premier wist precies hoeveel hij aan koningin Wuhelmina's houding in '40 te danken had; een stabiel Nederland achtte hij noodzakelijk terwille van de stabiliteit van het naoorlogse Europa - de reputatie van het Huis van Oranje moest dus ongerept blijven; wanneer er dan iemand in de onmiddellijke omgeving van de koningin was die, zij het ten onrechte, als een verdachte figuur beschouwd werd, ook in bezet gebied, dan diende die persoon uit de omgeving van de koningin te verdwijnen. Dat was het advies dat aan Gerbrandy mede namens de Britse Foreign Secretary, Eden, mondeling overgebracht werd door diegene van Churchills naaste medewerkers die het contact met de regeringen in ballingschap onderhield: Major Desmond Morton.J.

1 Brief, 14 mei 1943, van P. Six aan W. A. Visser 't Hooft (Zwitserse Weg A, 2 g). 2 Brief, z.d. (verm. eind mei '43), van W. A. Visser't Hooft aan Gerbrandy (Zwitserse Weg A, I b). 3 Van Lidth: 'Dagboek', 16 juni 1943.

868 [PDF]
VAN 'T SANT TREKT ZICH TERUG

XCBegin juli sprak Gerbrandy met van 't Sant, die, noteerde van Lidth, 'zeer verbitterd' was ('gij weet niet, Excellentie', hadhij gezegd, 'wat gij mij en mijn gezin hiermede aandoet!')! - van 't Sant vroeg ook of hem het door Warners opgestelde rapport ter lezing kon worden gegeven. Dat werd goedgevonden. Op I4 juli kregen hij èn de koningin exemplaren van het rapport toegezonden. Geconfronteerd met het beeld dat bij een groot deel van de buitenwereld omtrent hem bestond, raakte van 't Sant aan een diepe ontsteltenis ten prooi: dat hij die zijn reputatie geofferd had aan het Oranjehuis, er op aangezien werd dat hij zich door de Engelsen zou hebben laten betalen en dat hij handlangersdiensten zou hebben verricht aan 'SD' en Abwehr, griefde hem diep. Had hij zijn gezin in Nederland dan achtergelaten om opnieuw, maar dieper nog dan in ' 35-' 38, door het slijk gesleurd te worden? Dat de koningin die hij meer dan twintig jaar trouw gediend had, hem in bescherming zou nemen, betwijfelde hij overigens geen moment. Inderdaad, op het door haar ontvangen exemplaar van Warners' rapport schreef de koningin niet meer dan 'Gezien I6 juli I943' en zij zond van Canada uit 'bericht', zo tekende van Lidth aan,

XC'dat van 't Sant gehandhaafd wordt, met een ontwerp-telegram, voor Nederland bestemd, dat zij ongetwijfeld wenst af te zenden en waarin gezegd wordt, dat op lasterpraatjes niet kan worden ingegaan, dat van verraad geen sprake kan zijn en dat het geven van ontslag zou betekenen in de kaart spelen van de NSB en Moffen, die het eerst de kat de bel hebben aangebonden, toen de z.g. zaakvan't Sant zich afspeelde' 2 inderdaad, Volk en Vaderland had in ' 35 als eerste blad het onderzoek tegen van ' t Sant onthuld.

XCOvertuigd dat het door de koningin gewenste telegram in bezet gebied geen of althans onvoldoende effect zou sorteren, weigerde Gerbrandy het uit te zenden; de koningin legde zich daarbij neer. Voorshands geschiedde niet meer dan dat van 't Sant conform de adviezen van Churchill en Eden Stubbing» House verliet - hij bleef echter wèl voor de koningin op informatie uitgaan. Driekwart jaar liet zij vervolgens nog verstrijken voordat zij (op 9 mei '44) in een toespraak via Radio Oranje aan de bevolking in bezet gebied, en dus ook aan alle illegale groepen daar, deed weten dat het haar voornemen was, zich na de bevrijding 'te doen omgeven door personen die thans in uw midden een naam verworven hebben en uw vertrouwen genieten. Ik denk hierbij onder meer aan de keuze van een particulier

XC1 A.v., I3 juli I943. 2

869 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

secretaris en een particulier secretaresse.' Het was een publiek afscheid van van 't Sant dat haar, zo veronderstellen wij, bijzonder zwaar gevallen is.

XCNa de bevrijding bleef van 't Sant geruime tijd in Engeland wonen. Zozeer waren velen er van overtuigd dat hij verraad gepleegd had en o.m. de slachtoffers van het Englandspiel op zijn geweten had, dat er reden was om aan te nemen dat er, vertoonde hij zich weer in Nederland, in de verwarde naoorlogse omstandigheden aanslagen op hem zouden worden gepleegd. Na zijn terugkeer bleefhij werkzaam in de onmiddellijke omgeving van de koninklijke familie. In '63 werd hem als raadadviseur van het koninklijk huis eervolontslag verleend, bij welke gelegenheid in de pers herinnerd werd aan het negatieve oordeel dat de Enquêtecommissie dertien jaar eerder over hem geveld had. Hij overleed in '66, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuwen (hoger nog) Grootofficier in de Huisorde van Oranje. De crematie vond in alle stilte plaats.

XCOver datgene wat de Centrale Inlichtingendienst onder van 't Sants leiding op het gebied van de geheime verbindingen verricht heeft, moeten wij nog schrijven, zo ook over de voortzetting van het geheime werk tot en met het functioneren van het Bureau Inlichtingen en het Bureau Bijzondere Opdrachten. Alle Nederlandse geheime diensten hebben, gelijk reeds in dit hoofdstuk uiteengezet, nauw samengewerkt met MI-6 en SOB - met MI-6 op spionagegebied, met SOB op het gebied van de sabotage en de vorming van een 'ondergronds leger'. Wenselijk lijkt ons dan dat wij eerst in het algemeen weergeven wat de Engelsen deden: hoe de geheime agenten opgeleid en uitgerust werden en hoe met hen, nadat zij gedropt waren, contact werd onderhouden. Welke voorzorgsmaatregelen met het oog op dat contact genomen waren (wij denken o.m. aan de z.g. security-checks), zullen wij nu nog niet uiteenzetten: de beste plaats voor dat aspect van het geheime werk is het volgende hoofdstuk: 'Bnglandspiel'.

Opleiding en uitrusting der geheime agenten

XC

XCPersonen die geschikt leken om als geheim agent uitgezonden te worden, werden op allerlei wijzen door de in Londen gevestigde geheime diensten

870 [PDF]
OPLEIDINGSS CROLEN

Patriotic School terecht waar zij onder de hoede stonden van een aparte afdeling van de Military Intelligence, MI-19. In voorkomende gevallen maakte MI-19 MI-6 of SOB op bepaalde personen attent, maar soms kwamen Engelandvaarders pas na hun vrijlating uit de Patriotic School met MI-6 of SOB in contact. Naast de Engelandvaarders waren er de opvarenden van de koopvaardij en de militairen die zich, bijvoorbeeld uit Canada en Zuid-Afrika, bij de Nederlandse strijdkrachten in Engeland gevoegd hadden - op sommigen hunner werd een beroep gedaan, zich voor uitzending als geheim agent ter beschikking te stellen. Een enkele keer kwam het voor dat vrijwilligers speciaal voor dat doel naar Engeland reisden. Van al die candidaten stond overigens geenszins vast dat zij ook als geheim agent aangenomen zouden worden; dat hing af van de resultaten die zij bij hun opleiding zouden behalen en van de algemene indruk die zij daarbij zouden maken.

XCMI-6 en SOB waren strikt gescheiden organisaties die in beginsel dus ook eigen opleidingen of zelfs opleidingsscholen hadden. Dat gold alleen niet voor het parachutespringen. Daarin werden alle candidaat-agenten geoefend op een en hetzelfde vliegveld (het vliegveld voor de burgerluchtvaart te Manchester) dat overgedragen was aan de Royal Air Force. Men maakte er drie of vier sprongen en werd dan geacht, de kunst meester te zijn. Tijd voor een langere opleiding ontbrak en bovendien werd het onwenselijk geacht, grote aantallen aspirant-geheime agenten lang bij elkaar te houden. Elke aspirant had van het moment af dat hij tot de opleiding toegelaten was, een schuilnaam, maar de kans bestond natuurlijk dat hij door een landgenoot die ook aspirant was, herkend werd; daaruit konden in bezet gebied voor diegeen die herkend was, risico's voortvloeien.

XCWij beschikken niet over nadere gegevens inzake de opleidingsscholen of -cursussen van MI-6, maar weten wel dat de geheime agenten die in de periode '4o-lente '42 door MI-6 naar Nederland gezonden werden, geheel door MI-6 opgeleid waren.

XCDit was een van de eerste punten waarop bij de oprichting van het Bureau Inlichtingen (BI) eind '42 ingegrepen werd. Broekman die er hoofd van werd, zag het als een Nederlandse verantwoordelijkheid, uiteindelijk vast te stellen of een bepaalde aspirant de nodige geschiktheid bezat.

XCDe aspiranten die het Bureau Inlichtingen wenste uit te zenden, kwamen eerst bij MI-6 in vooropleiding: een eerste opleiding voor radiotelegrafist, waarbij zij evenwel zorgvuldig op hun algemene geschiktheid geobserveerd werden. Ongeveer 30 % viel a£ Zij die tot de definitieve opleiding toegelaten waren, werden opgenomen in een huis dat het Bureau Inlichtingen

871 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

gespecialiseerde opleidingen plaats: voortgezette opleiding als radiorelegrafist, opleiding in het coderen en decoderen, opleiding als microfotograaf, opleiding als organisator van een spionagegroep of als verbindingsagent. Men kreeg ook les in de organisatie en uitrusting van Wehrmacht en 'SD' en in security. Van alle aspiranten viel tijdens de voortgezette opleiding nog eens 20 % af: slechts de helft van het oorspronkelijk aantal aspiranten werd dus voor uitzending geschikt geacht - geschikt geacht door de leiding van BI. Bij haar lag de beslissing. De specifieke opdrachten die zij kregen, werden natuurlijk zorgvuldig met de agenten doorgenomen, alweer: door BI, niet door MI-6.

XCMet de opleiding van SOB-agenten hadden Nederlandse instanties niet te maken. SOB-Dutch kreeg zijn candidaten eerst geleverd door het departement van defensie, vervolgens door de Bruyne's officier Lieftinck, tenslotte door het Bureau Bijzondere Opdrachten (het BBO); dat laatste bureau onderhield met SOB-Dutch wèl een mate van contact waaraan het tot aan de oprichting van het BBO geheel ontbroken had. 'Wij hebben', zei later de SOB-agent H. M. G. Lauwers, opgeleid in '41, 'nooit een enkele Nederlandse officier of een andere Nederlander zelfs ook maar gezien.'!

XCAlle candidaten van SOB (dit betrof dus candidaten van diverse nationaliteiten) werden eerst een week lang op hun algemene geschiktheid getest ('er was', aldus kapitein K. de Graaf van het BBO, 'een groot percentage dat afviel' 2) en kregen, voorzover toegelaten, vervolgens een eerste opleiding als marconist en een eerste opleiding in sabotage, in het voeren van de guerrilla, en in security. Bij de voortgezette opleiding werd men gesplitst: wie wapens of sabotagemiddelen moest gaan hanteren en daar ook in bezet gebied anderen les in moest geven, diende daar grondig in onderwezen te worden, wie als marconist gedropt zou worden, moest sneller leren seinen, enz. Ook kreeg men natuurlijk les in het coderen en decoderen alsmede in de organisatie en uitrusting van Wehrmacht en 'SD'; aan sommigen werd ook geleerd wat voor soort geruchten zij in omloop moesten brengen; die geruchten zouden, zo werd gemeend, Duitse militairen demoraliseren. Vooral in die SOB-opleiding ontbrak niet het element dat, zo vertelde later de eind' 43 uitgezonden agent J. GrÜl1, tot 'het meer romantische spionageleven' behoorde:

XC'Sloten opensteken, inbreken, liegen waren de vakken. Vreselijk belangrijke dingen! Er werd je geleerd hoe je, alsje in het veld zat, een kip uit het hok moest

XC1 Getuige H. M. G. Lauwers, Enq., dl. IV c, p. 208. a Getuige K. de Graaf, a.v., p. 144

872 [PDF]
OPLEIDINGS SCHOLEN

weghalen zonder dat ze kakelde; hoe je, in het donker zittend, het geluid van een auto kon herkennen'l methoden hoe men personen doden kon zonder enig gerucht te maken (silent killing) werden niet vergeten.

XCBij deze gespecialiseerde opleidingen kwam dan nog wat de SOB candidaten betrof, een (korte) algemene opleiding als officier. In tegenstelling tot MI-6 stond SOB er namelijk op dat alle geheime agenten titulair een Engelse officiersrang zouden bekleden."

XCOver de sfeer waarin de opleiding bij SOB plaatsvond, was geheime agent A. J. M. Cnoops (voor het eerst uitgezonden eind september '43 d.w.z. onder verantwoordelijkheid aan Nederlandse kant van de Bruyne, Lieftinck en Schilp) zeer te spreken. 'Bij de Engelsen', zo schreef hij in juli '49 aan de Enquêtecommissie, 'noemde ik (op hun voorstel) iedereen bij de voornaam, hoewel allen zonder uitzondering in hogere rang [waren]. De gehele indruk was: buitengewone appreciatie van de kant van de Engelsen van wat je ging doen ... Bij de Hollanders: wat zij van ons dachten, geconcludeerd uit hun gedrag en uitlatingen: 'Een lastig, ongedisciplineerd zoodje' .'3

XCAndere SOB-agenten kregen niet een costuum dat nieuw was, maar kledij die door SOB bij groothandels in afgekeurde of tweedehands kleding ingeslagen was of die SOB had laten vervaardigen uit partijen stoffen welke de organisatie op de kop had weten te tikken; dan kon het gebeuren dat een sabotage-agent en zijn marconist samen gedropt werden in identieke kleding. 'Wat de kleding betreft leken wij tweelingbroers', vertelde Lauwers, marconist van de sabotage-agent Thijs Taconis, aan de Enquêteconunissie.

XC1 Getuige O. Pinto, Enq., dl. IV c, p. 1582. 2 Getuige J. A. Idema, a.v., p. 170!, S BNV: p.v. J. B. Ubbink (IS juni 1946), p. 4 (Enq. punt

874 [PDF]
UITRUSTING DER GEHEIME AGENTEN

'u kunt begrijpen dat wij ons afvroegen wat een marechaussee van wie wij niet konden weten of hij 'goed' was, dacht, toen hij 's morgens om acht uur op een weg tussen Mariënberg en Almelo twee mannen zag lopen met dezelfdejassen, tassen, dassen en overhemden.' 1

XCDeze verklaring (wij namen haar al in deel 5 op) is niet eens volledig, want SOE placht al zijn agenten méér identieke uitrustingsstukken mee te geven. 'The Clothing section', aldus de Britse historicus M. R. D. Foot,

XC'included two rifugee continental tailors ... One of them had brought over to England with him two bolts of continental pyjama cloth; so all the new agents had two pairs of continental pyjamas.' 2

XCMeer nog: 'alle agenten' (bedoeld zijn hier de SOE-agenten die in het kader van het Englandspiel in Duitse handen vielen) 'droegen', zo luidt een naoorlogse verklaring van 1. A. Poos en M. Slagter, de twee Nederlandse politie-agenten die als helpers van de 'SD' die SOE-agenten plachten op te vangen, 'eenzelfde soort polshorloges, kennelijk nieuw en waterproof, welke hier niet meer te koop waren.' 3

XCAanvankelijk werden alle valse papieren waaraan geheime agenten behoefte hadden, louter door MI-6 vervaardigd. SOE was in dat opzicht dus van MI-6 afhankelijk, maar MI-6 was bepaald niet scheutig met het verlenen van hulp. MI-6 ging er van uit dat sabotage-agenten eerder gearresteerd zouden worden dan spionage-agenten, zodat die laatsten gecompromitteerd konden worden door papieren die men aan de eersten had meegegeven. 'A time came', schrijft SOE-offlcier Sweet-Escott, 'at which nearly every request we made was followed by a battle. There were one or two ugly cases where our people were arrested because they said the papers they had been given were not in order. In the end we were forced to break MI-6's monopoly and do our own forging but our right to do so was not won without a tremendous campaign of mutual vilification."

XCSpeciale moeilijkheden bood het Nederlandse persoonsbewijs. In de loop van '41 werden aan alle Nederlanders van zestien jaar en ouder persoonsbewijzen uitgereikt. Zij waren door de ontwerper, J. 1. Lentz, hoofd van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, zo perfect tegen vervalsing ofGetuige H. M. G. Lauwers,dl.c, p.M.Foot:p. I39. 3 L. A. Poos en M. Slagter: 'Het Englandspiel' (Enq., punt f. bijl. 27I). • B. Sweet-Escott: Baker Street Irregular, p.

1 IV 2I4. 2 R. D.

875 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

namaak beschermd dat zowel MI-6 als SOB niet in staat bleken, hun geheime agenten pb's mee te geven die tegen grondige controle bestand waren. Op de persoonsbewijzen van Taconis en Lauwers (begin november '41 gedropt) keken de twee leeuwen die het watermerk vormden, dezelfde kant op. Peter Tazelaar werd eind november '41 door de organisatie-Hazelhoff Roelfzema in Scheveningen op het strand gezet terwijl hij slechts een distributiestamkaart, geen persoonsbewijs, bij zich had. Begin '42 waren de pb's van alle SOB-agenten volgens de codespecialist van de 'SD', E. G. May, 'auf den ersten Bliek als falsch zu erkennen ... Bs ist später verbessert.' 1 Verbeterd (o.m. doordat kolonel de Bruyne in '42 en '43 enkele tientallen echte persoonsbewijzen, van Engelandvaarders afkomstig, aan SOB doorgegeven had) maar toch niet wezenlijk. De BI-agent W. Schreinemachers kwam in oktober '43 in Eindhoven bij ir. Th. P. Tromp aan met een pb waar een deskundige, aldus Tromp, 'in tien minuten twaalf fouten uit (haalde), stomme fouten: de naam stond bijv. aan de linkerkant getikt en aan de rechterkant het adres (dit moest geschreven zijn); de ondertekening was met andere inkt geschreven; de letters stonden niet op een rij, enzovoort. De druk zelf was ook verkeerd, er stonden letters omgedraaid, enzovoort.' 2

XCRuim een halfjaar later, in juni '44, had BI-agent mr. F. Th. Dijckmeester een pb bij zich, 'waarvan mij', vertelde hij aan. de Enquêtecommissie, 'bij aankomst werd gezegd dat het levensgevaarlijk was, wat ik zelf niet kon beoordelen.P Daarentegen deelde de in april '44 in bezet gebied gedropte BBO-agent J. A. Steman aan de commissie mee, dat hij het hem meegegeven pb 'een heel jaar gebruikt' had, 'het is verschillende malen gecontroleerd en ik heb er nooit last van ondervonden' 4 daarbij tekenen wij aan dat pb's in het laatste jaar van de bezetting in de regel ruinder scherp gecontroleerd werden dan voordien.

XCAlle geheime agenten kregen voorts een Z.g. zelfmoordcapsule mee die zij in geval van arrestatie onmiddellijk konden inslikken. Eén geval is bekend waarin die capsule bij een BI-agent: M. W. van de Waal, gedropt in mei' 44, niet bleek te werken - van de Waaloverleed in een Aussenleommando van het concentratiekamp N euengamme.

XCDan was er het probleem van het geld dat de geheime agenten moesten meekrijgen - 'probleem' schrijven wij, omdat dat geld nagenoeg uitsluitend

XC1 GetuigeE. G. May, Enq., dl. IV c, p. 173. 2 Getuige Th. P. Tromp, a.v., p. 1635. 3 Getuige F. Th. Dijckrneester, a.v., p. r röz, 4 Getuige J.

876 [PDF]
UITRUSTING DER GEHEIME AGENTEN

uit Nederlandse bankbiljetten moest bestaan en die bankbiljetten in Londen schaars werden. De Bruyne's dienst kwam in de loop van '42 krap te zitten maar kon toen geholpen worden doordat in '40 door de legatie te Parijs een bedrag van ruim f I mln aan Nederlandse bankbiljetten gedeponeerd was bij een bank in Vichy-Frankrijk. Sevenster (de regeringsvertegenwoordiger in Vichy-Frankrijk) vroeg die bankbiljetten op en gaf ze aan de koerier van de Amerikaanse ambassade te Vichy mee; hij kon er nog enkele kleinere zendingen op laten volgen. In april '43 deelde minister van den Broek aan zijn ambtgenoten mee dat er 'nog ongeveer twee miljoen aan bankpapier voorhanden' was.' Ruim de helft daarvan was evenwel onbruikbaar: dat waren de biljetten van f I 000 en f 500 die in maart in bezet gebied uit circulatie genomen waren. Zo werd de toestand, aldus Somer aan de Enquêtecommissie, weer 'kritiek'; van wat er toen nog aan bankbiljetten over was, kregen het Bureau Inlichtingen en het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer elk de helft; 'BI', aldus Somer, 'heeft toen overal waar dat mogelijk was, kleine coupures Nederlands geld opgekocht, bijv. te Lissabon en te Stockholm. Ook de Britse dienst' (MI-6 dus) 'hielp aan geld.' 2

XCHoeveel geld elke geheime agent meekreeg, hing van de aard van zijn missie af: een marconist had minder nodig dan een saboteur die sabotagegroepen moest vormen. Onze algemene indruk is dat men de geheime agenten in de eerste jaren steeds veel te weinig geld meegegeven heeft en pas van '44 af behoorlijke bedragen - toen waren die echter minder nodig doordat de meeste agenten in contact kwamen met illegale groepen welke een beroep konden doen op 'de bankier van de illegaliteit": het (illegale) Nationaal Steunfonds.

XCTer zelfverdediging kregen geheime agenten, als zij daar prijs op stelden, een pistoolmee; SOB-agenten konden naast een 'gewoon' pistoolook een Z.g. 'silent pistol' meenemen: een wapen dat men gemakkelijk in zijn broekspijp verbergen kon (het bestond uit een buis van dertig centimeter met een apart 'schouderstuk' van een decimeter), maar waarmee slechts één keer gevuurd kon worden.

XCDe sabotagemiddelen welke sabotage-agenten konden meenemen of die (wat natuurlijk vaker voorkwam) te hunnen behoeve of ten behoeve van de door hen gevormde groepen gedropt werden, waren even ingenieus als effectief Op dat gebied hadden de technici van SOB belangrijke vondsten gedaan." Sabotagemiddelen bestonden uit twee onderdelen: een explosieveJ.p. 1847. • Wij volgen het overzicht dat M. R. D. Foot opgenomen heeft in zijn

1 Ministerraad: Notulen, 20 april 1943. 2 Getuige M. Somer, dl. IV c,

877 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

massa en een 'tijdlont'. Tijdlonten (er werden er in totaal door SOB twaalfmiljoen vervaardigd) hadden de vorm van een vulpen waarvan de kleur aangaf, hoeveel tijd er zou verstrijken voordat de 'lont' de massa tot ontploffing zou brengen. De maximumtijd was twee weken. De explosieve massa bestond uit een synthetische stof die met een explosief middel gemengd was; het geheel zag er uit als boter maar was nog kneedbaarder. Tot ontploffing kwam die massa alleen als de lont in werking was getreden; werd zij door een kogel getroffen, dan had dat geen enkel effect. Aan de massa kon men, als ware het deeg, elke vorm geven die men wenste. Men kon de massa aan metaal bevestigen met vaseline, met plakband, zelfs met plakpapier. SOB maakte ook dozen met een kilo van dat 'deeg' waaraan zes sterke magneten vastzaten; zulk een doos kon men onder water aan een schip 'plakken' en kwam de massa dan later tot ontploffing, dan zonk het schip naar de bodem.

XCDaarnaast vervaardigde SOB brandbommen in miniatuurformaat (men kon ze in de zak van zijn jas doen) die na een bepaald tijdsverloop (dat kon variëren van een halve minuut tot een etmaal) bijna een minuut lang hevig brandden. SOB maakte ook 'gewone' brandbommen. Voorts nog 'bandenspringers' : explosieve middelen met een 'druklont' die ontploften als een auto over ze heen reed, en metalen 'bandenspringers' .

XCGeheime agenten die deze sabotagemiddelen moesten toepassen of anderen in het gebruik ervan onderwijzen, kregen er op een speciale opleidingsschool van SOB grondig les in; daar werd hun ook geleerd, welke onderdelen van een fabrieksmachinerie of van een locomotief of van een brug het meest kwetsbaar waren.

XCDat zowel de vernuftige sabotagemiddelen als de wijze waarop men ze had leren hanteren, bij diegenen die als geheim agent uitgezonden zouden worden, vertrouwen wekten in de organisatie, welke hun hun belangrijke missie toevertrouwd had, spreekt vanzelf Misschien gold dit wel in het bijzonder voor diegenen die een opmerkelijke vinding van SOB meekregen: het Z.g. 'Eureka'-apparaat. Dit was een ca. 40 kilo wegend radar-baken dat op een afstand van 100 kilometer een corresponderend apparaat, 'Rebecca', in werking stelde dat zich aan boord van een vliegtuig bevond; het vliegtuig kon dan op tweehonderd meter nauwkeurig de plaats bereiken waar een geheime agent of een hoeveelheid sabotagemiddelen en wapens afgeworpen moest worden. In beide apparaten was een explosieve lading aanwezig zodat zij, wanneer gevaar bestond dat zij in vijandelijke handen zouden vallen, met een druk op de knop vernietigd konden worden.

XCICwam dan de dag waarop een geheime agent, hetzij van SOB, hetzij van MI-6 of MI-9, gedropt zou worden, dan moest hij zich naar een vliegveld begeven, waar, althans tot januari' 44,

878 [PDF]
DROPPEN

teerd waren die aan MI-6, SOE en de Political Warfare Executive ter beschikking stonden voor al hun van Engeland uit gevoerde operaties. Tevoren was dan nog de gehele opdracht met de agenten doorgenomen - onderdelen daarvan (bijvoorbeeld de 'aanloop-adressen') moest hij meestal uit het hoofd leren. Gedropt kon alleen worden als de maan behoorlijk licht gaf; dat was per maand slechts in tien tot twaalf nachten het geval. De weersomstandigheden moesten evenwel ook niet te slecht zijn. Van de vliegtuigen die elk RAF-eskader telde, was dan bovendien in doorsnee steeds een derde in reparatie of in onderhoud. Het kwam als gevolg van dit alles vaak voor dat een geheime agent die natuurlijk in klimmende spanning toegeleefd had naar de nacht waarop hij gedropt zou worden, onverrichterzake van het vliegveld terugkeerde. Dat kon zich vijf of zeskeer achtereen voordoen - zulk uitstel was telkens opnieuween aanslag op het moreel van de agent.

XCWas er in bezet gebied geen 'ontvangstcomité' dat in een eenzame streek lichten ontstak of het 'Eureka' -apparaat hanteerde, dan was het droppen verre van eenvoudig. Hoofdzakelijk met zijn instrumenten moest de navigator in het maanlicht een bepaalde plaats trachten te vinden; 'een paar keer', aldus de BI-agent G. A. van Borssum Buisman (gedropt in juni '43) 'is het voorgekomen dat BI-agenten bijvoorbeeld twintig kilometer verkeerd terechtgekomen zijn, met alle gevaren van dien, zoals het contact-adres niet kunnen vinden' (althans niet spoedig) 'en de bagage niet kunnen vervoeren' (want daarvoor moest men vaak een beroep doen op helpers die op het contact-adres wachtten)." Eén vlucht was lang niet altijd voldoende om de geheime agent naar het juiste punt te brengen; in de eerste jaren lukte dat slechts in minder dan de helft van de gevallen, maar van begin '44 af in twee van de drie.

XCStond de geheime agent dan op vaderlandse bodem, dan nam zijn missie een aanvang. Een halfjaar oflanger had hij er naar toe geleefd, zich dagelijks afvragend hoe die missie in de praktijk zou verlopen. Tijdens elk onderdeel van zijn opleiding had hij zich trachten in te leven in de risico's die hij in bezet gebied zou lopen, maar Lauwers heeft vermoedelijk wel voor alle geheime agenten gesproken toen hij jegens de Enquêtecommissie zei: 'Pas tijdens ons werk is het ons volkomen duidelijk geworden hoe gevaarlijk het eigenlijk was.' 2

XC1 Getuige G. A. van Borssum Buisman, Enq., dl. IV c, p. 337. 2 Getuige H. M. G.

879 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

Geheime agenten hadden of een eigen zender bij zich of werkten samen met een agent-marconist aan wie de zender was toevertrouwd.

XCAanvankelijk was er voor alle geheime agenten die met hun zendapparaat Engeland konden bereiken (agenten dus zowel van MI-6 als van SOB), één ontvangststation in Engeland, ressorterend onder MI-6. Daarvandaan gingen alle codetelegrammen uit, daar werden zij alle ontvangen. De ontvangen telegrammen werden, nog steeds gecodeerd, per telex naar Londen doorgegeven waar zij alle door MI-6 (dat in de begintijd ook de codes van SOB hanteerde) gedecodeerd werden; de voor SOB bestemde telegrammen werden louter in gedecodeerde vorm aan SOB doorgegeven. Wat SOB deed, kon MI-6 in de begintijd dus nauwkeurig volgen. SOB, dat op allerlei punten door MI-6 dwarsgezeten werd, kreeg daar genoeg van; het richtte in de lente van '42 een eigen communicatiebedrijf op: een eigen zender dus met een daaraan verbonden coderings- en decoderingscentrale. Nadien (d.w.z. van I juni '42 af) waren er dus twee van die centrales en bij elk van de centrales werden alle codes bewaard, respectievelijk van MI-6 en SOB. Bij de centrales was natuurlijk bekend, welke code met een bepaalde agent was afgesproken: de centrale kreeg dus en clair de tekst die naar hem uitgezonden moest worden, codeerde die en liet het telegram uitgaan; een van de agent ontvangen telegram werd in de centrale gedecodeerd en vervolgens met een toevoeging welke op de security-checks betrekking had (daarover meer in het volgend hoofdstuk) toegezonden aan de desbetreffende Country-Section van MI-6, resp. SOB. Wat de spionage-agenten betrof was het Bureau Inlichtingen en wat de sabotage-agenten aanging het Bureau Bijzondere Opdrachten de eerste Nederlandse dienst die kopieën ontving van de volledige gedecodeerde teksten - voordien hadden de Nederlandse diensten slechts parafrasen ontvangen, of zelfs die niet eens.

XCDe in Engeland geposteerde zenders hadden een groot vermogen. Zij konden in bezet Nederland gemakkelijk ontvangen worden - ook door de Duitsers, en de camouflage die door de Engelse zenders toegepast werd (zij gaven zich door het gebruik van bepaalde roepletters voor een willekeurige buitenlandse commerciële zender uit) was ineffectief: elk codetelegram werd door de Duitsers opgevangen. Dat laatste betekende niet dat zij wisten waar zich de zender/ontvanger van de geheime agent bevond. Die kon slechts gelocaliseerd worden als hij zelf uitzond. SOB nu schiep een nodeloos risico door van de geheime agenten te vergen dat zij zich, na opgeroepen te zijn, met een radiosignaal present zouden melden en dat zij, als het telegram doorgegeven was, weer met een radiosignaal duidelijk zouden maken dat zij het ontvangen hadden. Bij de marine deed men dat beter! 'Schepen op zee', zo zette schout-bij-nacht A. N. baron de Vos van Steenwijk, een

880 [PDF]
ZENDAPPARATEN

communicatie-specialist van de marine, aan de Enquêtecommissie uiteen, 'moeten ook zo min mogelijk seinen teneinde hun positie niet te verraden. Wanneer er telegrammen aan de wal zijn, bestemd voor schepen op zee, dan worden ze altijd in omroep uitgeseind. Op vastgestelde tijden begint zo'n zender aan de wal te werken, seint de telegrammen uit en de schepen op zee nemen ze op en geven verder geen geluid.' 1

XCEen andere tekortkoming van SOB was dat elke geheime agent-marconist zich steeds met dezelfde roepletters moest aanduiden: verplaatste hij elke week zijn zender, dan wisten de Duitsers toch steeds dat hij in de lucht was.

XCIn de lucht met een apparaat dat verre van ideaal was. SOB gaf die apparaten, die niet veel groter waren dan een sigarenkistje, in steeds hetzelfde model koffertje mee, hetgeen spoedig aan Abwehr en 'SD' bekend raakte: wie dat koffertje droeg, liep dus steeds een zeker extra-risico. De zender/ ontvanger kon gevoed worden uit het lichtnet of door batterijen (die moesten de geheime agenten in bezet gebied zien te vinden). De golfl.engte werd bepaald door kristallen, maar er waren in Engeland maar weinig fabrieken welke die kristallen konden slijpen. Tot in de lente van '44 kregen de geheime agenten slechts twee kristallen mee, nadien vier - een en ander betekende dat zij van te weinig golflengten gebruik konden maken, hetgeen meeluisteren door de Duitse Funkabhör vergemakkelijkte.

XCNadelig was voorts dat de apparaten van de geheime agenten niet van een kamer-antenne gebruik konden maken; er was een buiten-antenne voor nodig (die vooral van begin '44 af, toen men in Nederland geen radiotoestel meer in huis mocht hebben, opviel). Dat was een nadeel waar als voordeel tegenover stond dat het apparaat klein en gemakkelijk verplaatsbaar was. Voor de agenten was evenwel teleurstellend dat hun in Engeland verzekerd was dat zij zonder bezwaar een kamer-antenne konden gebruiken.

XCNaast de 'gewone' zenders/ontvangers waren er S-phones: apparaten waarmee men in zendverkeer kon treden met een boven de Noordzee cirkelend Engels vliegtuig. De Engelse technici waren er van overtuigd dat de Si-phone (die van begin '42 af aan agenten meegegeven werd) niet uitgepeild kon worden. Inderdaad, anderhalf jaar lang was dat de Duitsers niet mogelijk, maar eind '43 hadden zij het probleem onder de knie. Dat niet wetend, gingen SOB en MI-6 voort, aan geheime agenten Si-phones mee te geven. Door het gebruik van zulk een apparaat werd de geheime BI-agent jhr. R. de Brauw, begin augustus' 44 gedropt, in oktober in Leiden gearres

1 Getuige A. N. de Vos van Steenwijk, a.v., p. 1923.

881 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

teerd - hij stierf in het concentratiekamp Neuengamme. Wij merken daarbij op dat Six, de chef-staf van de OD (hij was een zeer voorzichtig man), in de zomer van' 44 in bezet gebied geconstateerd had dat de S-phone'een levensgevaarlijk toestel' was.' Hij deed dat aan het Bureau Inlichtingen weten, maar Somer kon er de Engelse technici niet van overtuigen dat Six gelijk had.ê

XCAan de constatering van de chef-staf van de OD zouden wij een algemene opmerking willen toevoegen en wel deze dat er maar één plaats was waar men de gevaren die de geheime agenten liepen, ten volle kon overzien: bezet gebied. Alleen daar kende men zonder tijdverlies de maatregelen van de bezetter, alleen daar kon men de ontwikkeling van het dagelijks leven nauwkeurig volgen een ontwikkeling waarmee de geheime agent in alle opzichten rekening moest houden, wilde hij niet door afwijkend gedrag opvallen. Welwaren talrijke geheime agenten zelf uit bezet gebied afkomstig, maar er kon gemakkelijk een jaar verstreken zijn voordat zij er als agent werden ingezet en in dat jaar was dan weer veel gebeurd dat op het dagelijks leven effect had. Van de levensomstandigheden in bezet Europa hadden, dat is duidelijk, de officieren van MI-6 en SOB een overtrokken voorstelling. Dat de Duitsers de bezette landen zoveel mogelijk exploiteerden, was een feit - maar het was óók een feit dat het dagelijks leven er goeddeels normaal verliep (wat Nederland betreft: tot aan de hongerwinter). Aan een SOB-agent werd geleerd hoe hij, aldus Grün, 'een kip uit het hok moest weghalen zonder dat ze kakelde', en hoe hij silent killing kon toepassen - wij vragen ons af of de agenten ooit die kennis in Nederland in praktijk hebben moeten brengen. Waar het werkelijk op aankwam, wisten louter diegenen die in bezet gebied zelf diep in het illegale werk gezeten hadden. Het is dan ook geen toeval dat de Nederlandse geheime diensten pas bevredigend zijn gaan functioneren toen zij geleid werden door personen die precies wisten wat het betekende, door AbwehrJ.

1 Getuige P. Six, a.v., p. 863. 2 Vermoedelijk hebben de Engelse technici slechts nagegaan of de op de normale wijze, d.w.z. op grote afstand, uitgepeild kon worden. Hebben zij geconstateerd dat hij wèl uitgepeild kon worden tot op een afstand van anderhalve kilometer? Zo neen, dan hebben zij hun onderzoek onvolle dig uitgevoerd, zo ja, dan had men de agenten die een meekregen, moeten waarschuwen dat zij met het zenden moesten ophouden, hun zender verplaatsen, zodra zij in hun omgeving iets verdachts hadden opgemerkt. Die waarschuwing is hun niet verstrekt. De door Six uitgevoerde controle vond op korte afstand plaats. 'Levensgevaarlijk' was de overigens niet: nam men de normale voorzorgs maatregelen in acht, dan was hij, al viel hij moeilijker te camoufleren, niet wezenlijk gevaarlijker dan een andere zender.

882 [PDF]
HULP IN BEZET GEBIED

en 'SD' opgejaagd te worden. De grootste moeilijkheid bij het opleiden en uitrusten van een geheime agent is dat men op duizend dingen letten moet; let men er op negenhonderdnegen-en-negentig, dan verricht men een aanmerkelijke prestatie - maar die ene fout die gemaakt wordt, kan fataal zijn. Er heeft met name in de eerste drie bezettingsjaren aan de opleiding en de uitrusting van de naar Nederland gezonden geheime agenten veel ontbroken; dat daardoor niet nog meer slachtoffers gevallen zijn dan het geval is geweest (wij denkennu niet aan de slachtoffersvan het Englandspiel= zij vormen een aparte groep), was gevolg van het feit dat elke agent in bezet gebied effectief geholpen werd door de illegale werkers met wie hij in contact kwam.

XCAl doende leert men. Dat gold voor de illegale groepen, het gold óók voor de geheime diensten in Engeland. De mate van ervaring die MI-6 bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog had, is overschat en SOB was een nieuwe dienst die aanvankelijk meer met enthousiasme dan met deskundigheid opereerde. Geen van beide diensten had in Nederland vóór of tijdens de neutraliteitsperiode voor steunpunten gezorgd - wat zij in Nederland, toen het eenmaal bezet was, gingen verrichten, moest geheel van buiten af opgebouwd worden, hetgeen een immense verzwaring betekende van hun taak.

XCVoor de Nederlandse geheime dienst gold hetzelfde. De officieren van GS III die in de Meidagen van '40 naar Engeland ontkwamen, waren, zou men kunnen zeggen, niet meer dan vluchtelingen, geenszinsleiders van een in Nederland gevormd geheim inlichtingenapparaat dat onmiddellijk in werking kon treden; er was in Nederland door GS III niets voorbereid: er waren geen inlichtingengroepen gevormd, er waren geen geheime zenders ondergebracht, er waren geen codes vastgesteld, er waren geen contactadressen afgesproken. Gevolg was dat de Centrale Inlichtingendienst in Londen uit het niet moest worden opgebouwd.

Centrale Inlichtingendienst

XC

XCOnder van 't Sants leiding (juli '4o-augustus '4I) heeft de Centrale Inlichtingendienst, oftewel de CID, nauw met MI- 5 en MI-6 samengewerkt. Over de samenwerking met MI-5, welke leidde tot uitwisseling van gegevens over Nederlanders in Engeland die niet volstrekt betrouwbaar geacht werden, en het interneren van een aantal hunner, schreven wij reeds in de hoofdstukken I

883 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

werking met de Dutch Section van MI-6 (die eerst Hooper, vervolgens Rabagliatti als chef had) fungeerde de CID als een hulpdienst. 'De Engelsen', zo zette van 't Sant aan de Enquêtecommissie uiteen,

XC'hadden de leiding en wij waren eigenlijk als Nederlanders toegevoegd aan die Engelsen om hun betrouwbare mensen te geven en om die mensen die inlichtingen uit Nederland te laten brengen die de Engelsen, de Engelse algemene legerleiding, nodig hadden voor de overwinning. Daarnaast werd natuurlijk gaame voldaan aan gegeven opdrachten, bijv. van iemand die positief iets wilde weten . . . Het ging bij ons alleen om gelegde contacten. Wij gaven alleen de instructies: 'Wees voorzichtig, blijfweg bijje huis', en: 'Dit en dat willen wij gaame weten', en: 'Vóór je vertrek krijg je van de Engelsen preciesje opdracht, warrneer zij je terughalen." 1

XCHet is duidelijk: de Military Intelligence was in de eerste plaats geïnteresseerd in militaire gegevens, zij het dat van 't Sant er zorg voor droeg dat ook 'iemand die positief iets wilde weten' (de koningin of een der ministers), antwoord kreeg. Die antwoorden kreeg van 't Sant niet in de vorm van afschriften van gedecodeerde telegrammen; hij ontving daar parafrasen van.

XCEr zijn in de periode-van' t Sant door de CID zes aspirant-geheime agenten met MI-6 in contact gebracht die inderdaad uitgezonden werden: L. A. R. J. van Hamel (eind augustus '40 gedropt), C. H. van Brink (eind november '40 gedropt), W. B. Schrage, die J. J. Zomer als marconist meekreeg (medio juni '41 gedropt), A. H. Alblas (begin juli '41 gedropt) en freule J. C. C. Röell (in augustus '41 naar Portugal vertrokken om zich vandaar als 'Duits sympathisante' naar bezet Nederland te begeven). De ervaringen van deze zes agenten hebben wij beschreven in deel a (hoofdstuk 15, paragraaf 'Spionage') en deel 5 (hoofdstuk 10, paragraaf 'Geheime agenten'). Er bleek toen dat van Hamel, Schrage/Zomer en Alblas met veel succes geopereerd hebben. Van Hamel wist enkele spionagegroepen op te richten, van welke twee meer dan anderhalf jaar werkzaam zijn geweest en één zich ontwikkelde tot de Inlichtingendienst (ID) die o.m. een deel van de al gememoreerde AC-rapporten naar Londen doorgaf. Het belangrijkste uit die rapporten liet Schrage via Zomer aan MI-6 seinen. Alblas stond met MI-6 ruim een jaar lang in zendcontact. Aldus hebben van Hamel, Schrage/ Zomer en Alblas er zorg voor gedragen dat MI-6 in de periode september ,40-juli '42 althans een aantal militaire inlichtingen kreeg, grotendeels

XC1 Getuige F. van 't Sant, Enq., dl. IV c, p.

884 [PDF]
AGENTEN VAN DE CID

afkomstig van spionagegroepen welke zij Of zelf gevormd hadden Of bij welke zij konden aanhaken. De Centrale Inlichtingendienst kreeg van die inlichtingen slechts die toegezonden welke van niet-militaire aard waren.!

XCDe CID had wellicht meer candidaten aan MI-6 kunnen overdragen als hij ruimere medewerking had gekregen van de ministers Dijxhoorn en Furstner. Furstner die met van Halnel (begin oktober '40 gearresteerd, in juni '41 gefusilleerd) een veelbelovende marine-officier verloren had, was huiverig, krachten uit de marine af te staan, en Dijxhoorn gaf alle geschikte candidaten aan Laming (SOB) door - hulp aan zijn vijand van 't Sant wees hij af; in een bepaald geval kon ook de interventie van ministerpresident Gerbrandy niet baten.

XCVermeldenswaard is voorts dat begin '41 een operatie op touw gezet werd om een geheime agent via Sjanghai en Moskou naar bezet Nederland te sturen. Dit was mr. C. 1. W. Fock, die een aantal jaren in Oost-Afrika de Holland-Afrika-Lijn vertegenwoordigd had. Fock had zelf zijn plan bedacht. Zijn voornemen was, van bezet Nederland uit een verbinding met Engeland op te bouwen; Nederland wilde hij bereiken door, zogenaamd als gemachtigde van Indische scheepvaartmaatschappijen, in bezet gebied te gaan bespreken hoe in schepen die daar voor die maatschappijen in aanbouw waren, bepaalde veranderingen konden worden aangebracht. Een slimme 'cover-story'! Fock voerde in Londen de nodige besprekingen met de koningin, van ' t Sant en MI-6, vertrok begin februari' 41 naar Indië en vandaar begin mei naar Sjanghai waar hij, gedekt door brieven van Indische scheep vaartmaatschappijen welke hij via de gouverneur-generaal verkregen had,

september' 41 bestond de ministeriële Commissie-Terugkeer uit Gerbrandy, van Boeyen en Furstner. een vergadering van de commissie die in het begin van die maand plaatsvond (in bezet gebied bevonden zich toen de spionage-agenten Schrage en Alblas) vroeg van Boeyen, 'of de juiste personen seinen en of men dit controleert.' Gerbrandy antwoordde: 'Dat is zeer moeilijk; alleen de Engelsen vangen op.' Van Boeyen: 'Krijgt u althans deze berichten?' 'Minister Gerbrandy', aldus de notulen, 'antwoordt ontkennend; maar er zijn er over' (d.w.z. er zijn agenten overgekomen). 'Minister Furstner zegt dat hij één mededeling kreeg: bedankje voor benoeming met 'Lang leve de koningin!" (wij nemen aan dat Furstner die zes weken tevoren tot minister benoemd was, een gekregen had, afgezonden door Schrage's marconist Zomer die immers adelborst was). 'Minister van Boeyen acht dit een ernstig vacuüm. Wij moeten alle inlichtingen krijgen omdat wij ze het best kunnen beoordelen.' (Commissie Terugkeer: Notu len, 8 sept. 1941) Van Boeyens laatste opmerking lijkt ons niet juist: in die tijd waren bijna alle ontvangen inlichtingen van militaire aard en die konden door de Engelse militaire instanties beter beoordeeld worden dan door de Nederlandse.

885 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

bij het Duitse consulaat een visum voor Nederland aanvroeg. Eer dat binnenkwam, gingen de Duitsers tot de invasie van de Sowjet-Unie over (22 juni). Daarmee viel de verbinding via Moskou, en viel dus ook het gehele plan weg.

XCWij hebben Fock reeds enkele malen in dit deel genoemd, o.m. als de man die eind' 43 in Lissabon als functionaris van het Bureau Inlichtingen het werk van mr. H. Maas Geesteranus overnam, door ons aangeduid als 'vertegenwoordiger te Lissabon van de Centrale Inlichtingendienst'. Inderdaad, als zodanig was deze laatste begin '4I benoemd, door van "t Sant dus, maar wij willen zijn werk ook na de periode-van 't Sant weergeven.

XCKomend uit Frankrijk had mr. Maas Geesteranus in de zomer van '40 Portugal weten te bereiken. Hij was er correspondent geworden van Anep/Aneta, van Vrij Nederland en The Knickerbocker, maar werd begin ' 4I via Buitenlandse Zaken uitgenodigd, voor de CID in Portugal werkzaam te zijn. Maas stelde daarbij twee voorwaarden: dat zijn in bezet gebied achtergebleven familie door de regering beschermd zou worden (hoe kon deze dat doen?) en dat hij omtrent de geheime medewerkers die hij zou aantrekken, geen enkele mededeling zou behoeven te doen aan derden; beide voorwaarden werden aanvaard. Maas ging van de Lissabonse legatie uit werken. Hij bezat tal van relaties in Portugese kringen en knoopte ook goede betrekkingen aan met de Lissabonse vertegenwoordigers van de Intelligence Service. Hij schreef politieke rapporten en liet alle Engelandvaarders verhoren die Portugal passeerden,maar concentreerde zijn werk in hoofdzaak op de contraspionage, d.w.z. dat hij in Portugal naging, wie er voor de Duitse Abwehr werkten. Hij had daartoe omstreeks vijf 'hoofdagenten' aangesteld (de belangrijkste, 'Astro', was een Luxemburger) die elk weer een eigen agentennet onder zich hadden. Bij dit werk werden enkele successen geboekt: Maas wist een Duits complot te ontmaskeren om tijdbommen in de lading van Britse schepen te verbergen en ontdekte ook een geheime Duitse zender op een van de Portugese eilanden. Hij toonde bij dat alles veel initiatief (hij bezat geen instructie), maar wekte ook veel weerstanden. Hij had een opvliegende natuur, lag spoedig met van Harinxma, de Lissabonse vertegenwoordiger van de regeringscommissaris voor de vluchtelingen, overhoop en vervolgens (na mei '43) met zaakgelastigde Flaes. Zin voor beperking van uitgaven had Maas niet. Er van uitgaand dat de treinen in Portugal heel wel onder de controle van Duitse geheime agenten konden

886 [PDF]
DE CID IN LISSABON

staan, schafte hij zich voor zijn dienst tweedehands auto's aan (nieuwe waren niet te krijgen) - f 20000 per auto (huidige waarde: op zijn minst het vijfvoud) noemde hij eens jegens Polling, de consul in Porto, 'beestachtig goedkoop';' Dat hij in '41 naliet enige boekhouding te voeren, is begrijpelijk; een Duitse bezetting van Portugal was toen geenszins denkbeeldig. Ook nadien evenwel gaf hij veel (en volgens sommigen: veel te veel) geld uit, gedeeltelijk zonder voor bewijsstukken te zorgen. De Nederlandse medewerkers van zijn bureau werden financieel door hem verwend; zij konden zich veel ruimer bewegen dan legatie-ambtenaren in vergelijkbare rangen. Ernstiger was dat Maas nagenoeg geen poging ondernam om van Portugal uit een geheime verbinding met bezet Nederland op te bouwen (ook zijn pogingen om in '42 een illegale ontsnappingsroute door de Pyreneeën te vormen, mislukten) - anders gezegd: wie al waardering kon koesteren voor hetgeen Maas op het gebied van de contraspionage bereikte, moest zich toch afvragen of hij de taak die hij ook persoonlijk als de primaire had kunnen beschouwen (de verbinding met Nederland), niet teveel uit het oog verloor. Hij werd in '42 en meer nog in '43 betrokken in akelige ruzies, vooral met Flaes die in een brief aan Buitenlandse Zaken op 'de consequente liquidatie van de heer Maas en zijn geheime toneelgezelschap' aandrong.ê Van Kleffens moest in september '43 zijn secretaris-generaal van Bylandt naar Lissabon zenden om de twee kemphanen te scheiden. In oktober liet Somer, hoofd van het Bureau Inlichtingen, de administratie van het bureau van Maas controleren - er werd een vernietigend rapport uitgebracht; een contact met of via Spanje had Maas niet gelegd, 'in alles', aldus de rapporteur, 'dringt zijn zucht van grand seigneur te spelen en dikdoenerij naar voren.' 3

XCSomer die zich medio november in Lissabon bevond (op doorreis naar Spanje als 'Elias van Praag') ging onmiddellijk tot actie over: op de ryde of rode las hij het rapport, op de r zde zei hij Maas dat van zijn diensten geen gebruik meer zou worden gemaakt (deze nam per I december ontslag en kreeg twee dagen later een ernstig auto-ongeluk), op de rode installeerde hij Fock als zijn vertegenwoordiger te Lissabon. De gehele boekhouding van Maas werd vervolgens in de tweede helft van '44 door een commissie onder voorzitterschap van van Rhijn, voorzitter van de Buitengewone

XC1 Getuige L. PoIling, Enq., dl. VI c, p. 530. • Aangehaald in H. Maas Geesteranus: 'Opmerkingen betr. het rapport der commissie-van Rhijn inzake de administratie van de Nederlandse Inlichtingendienst te Lissabon' (17 mei 1945), p. 37 (Enq., punt k, bijl. 198). 3 R. E. Sanders: 'Rapport inzake ingesteld onderzoek omtrent administratie en leiding van de Nederlandse dienst te Lissabon' (15 nov. 1943), p. 6 (a.v.,

887 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

Algemene Rekenkamer, onderzocht; voor uitgaven tot een totaal van ca. f 70 000 bleken alle bewijsstukken te ontbreken, waarbij de commissie evenwel opmerkte, 'dat niet is gebleken, dat de heer Maas Geesteranus zich gelden heeft toegeëigend.' 1

XCDat deze laatste het gevoel had dat hij door Somer op schandelijke wijze weggejaagd was, spreekt vanzeI£ En dan nog dat onderzoek! Hij was een van de zeer weinigen die weigerden, zich door de Enquêtecommissie te laten verhoren, en aangezien hij in de periode waarin de commissie haar onderzoek uitvoerde, weer in het buitenland vertoefde, had de commissie geen machtsmiddelen om hem te dwingen voor haar te verschijnen.

XCVan't Sant werd in augustus' 41 alshoofd van de Centrale Inlichtingendienst ontslagen. Rabagliatti was hier bijzonder verbolgen over ('horrified' was het woord dat Gerbrandy tegen de Engelandvaarder ir. den Boer gebruikte 2) gevolg was dat Rabagliatti, en in zijn persoon MI-6, geen sterke aandrang had om met van 't Sants opvolger, reserve-kapitein mr. R. J. P. Derksema, die 'waarnemend hoofd' werd, samen te werken. Uit het feit dat Gerbrandy en van Boeyen (bij deze laatste was de verantwoordelijkheid voor de CID komen te berusten) er niet voor voelden, Derksema 'hoofd' van de dienst te maken, bleek gereserveerdheid. Voor die gereserveerdheid was alle reden.

XCDerkserna, een advocaat uit Gelderland, had tijdens de Duitse invasie uit Nederland kunnen ontsnappen aan boord van het laatste schip dat Ijmuiden met krijgsgevangen Duitse parachutisten en militairen van de Lujilandetruppen verlaten had. In het eerste kampement van het Nederlands Legioen was veel over hem geklaagd: hij was te nerveus om leiding te geven. In arren moede had men hem toen bij de veiligheidsafdeling van de CID geplaatst. Toen hij waarnemend hoofd van de CID werd, telde de dienst ongeveer vijftien medewerkers. Derksema kon geen enkele greep op hen krijgen. Hij miste bovendien alle zin voor security en had er geen kijk op wie voor uitzending als geheim agent geschikt waren. 'De meesten' van diegenen die hij in opleiding nam, waren volgens zijn staflid dat hun onderwijs gaf in morseschrift,

1 Rapport, 25 jan. 1945, van de commissie-van Rhijn cI1. IV a, p. 263). 2 W. den Boer: 'Mijn rapport', p. 18 (Doe 1-139, b-I).

888 [PDF]
DE CID ONDER DERKSEMA

'een erbarmelijk soort ... Herhaaldelijk kwamen zij niet opdagen; zij hadden altijd de een of andere verontschuldiging. Er was er bijna geen een ... die er redelijk mee doorging. Ik begreep heel goed wat er met hen aan de hand was: zij konden vrijwel altijd aan geld komen. Er was er één bij (ik noemde hem de black-market-artist) die in alle mogelijke dingen handel dreef. Dat leverde hem meer op ... Het was zelfs zo dat ik sommigen van die jongens, die dikwijls de gehele morgen of namiddag in de wachtkamer vertoefden, uit de wachtkamer moest halen, waar zij verhalen hielden tegen pas-aangekomenen.' 1

XCEens gebeurde het dat een journaliste van de Daily Mirror een Engelandvaarder interviewde in het pand van de CID. Aan wie dat pand binnenkwam, kon moeilijk ontgaan waartoe het diende; op de derde verdieping werdcri de lessen in morse gegeven en dat kon men beneden in de gang en in de wachtkamer horen. Alles ging er slordig toe. 'De dossiers', aldus de secretaresse van de CID, M. H. [ones-Males, 'raakten soms weg of lagen open en bloot.' 2 Aangezien mevrouw Jones tezelfdertijd als spionne van MI 5 en MI-6 optrad, kreeg Rabagliatti een nauwkeurig beeld hoe het er bij de dienst van Derkserna voorstond. 'De incompetentie van dit bureau is', zo legde Hazelhoff Roelfzema Rabagliatti's opinie vast, 'het treurigste wat ik in deze oorlog aanschouwd heb.' 3 MI-6 was dan ook geen moment bereid met Derksema samen te werken en deze slaagde er dus niet in, ook maar één van zijn candidaat-agenten uitgezonden te krijgen. De enige twee die, voorzover bekend, althans tot het leren parachutespringen toegelaten werden, waren de vijftigjarige reserve-majoor ir. den Boer en de zeven-en-veertigjarige reserve-kapitein Broekman.

XCWelke taken waren aan den Boer en na hem aan Broekman toegedacht?

XCHet was de bedoeling dat de eerste hunner die voor uitzending gereed kwam, zich in bezet Nederland er van zou vergewissen welke illegale organisaties daar bestonden, en aan die organisaties het consigne zou geven, uiteindelijk in één organisatie op te gaan welke strikt de aanwijzingen van de regering zou volgen. Beiden maakten evenwel bij het leren parachutespringen (waarvoor zij veel te oud waren) een ongelukkige landing. Den Boer beschadigde enkele rugwervels en liep zes maanden in het gips, Broekman raakte minder ernstig gewond en herstelde spoedig. Met betrekking tot zijn missie is één enkel stuk bewaard gebleven; het draagt de datum 13 januari '42 en er staat 'Opdracht' boven. Derksema heeft die opdracht

XC1 Getuige Th. F. Smit, Enq., dl. IV c, p. I553-54. 2 Getuige M. H. ]ones-Maks, a.v., p. I275. 3

889 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

vermoedelijk in samenwerking met Broekman geformuleerd en minister van Boeyen is in de inhoud gekend.

XCBroekmans opdracht dan was, na te gaan welke 'geheime organisaties met als doelstelling: hulpverlening bij de vrijmaking van Nederland' er in bezet gebied bestonden; hoe die organisaties in elkaar zaten; of zij wapens en munitie bezaten, en of de 'SD' iets van hun bestaan wist. Broekman zou aan 'de leiding van de organisaties' f 36000 overhandigen 'ter goedmaking van de onkosten [van de] verdere uitbouw'. Hij zou aan die leiding verder meedelen dat de regering er op rekende 'dat alle organisaties in Nederland uiteindelijk door één verantwoordelijke instantie geleid (zouden) worden'. Er zou dus een overkoepelings-organisatie ontstaan en deze zou de naam 'God, Oranje en Nederland' moeten dragen (wij nemen aan dat dit een vondst van van Boeyen is geweest). Alle tot 'God, Oranje en Nederland' behorende groepen zouden uitsluitend 'op bevel van Harer Majesteits regering of van de door Hare Majesteit benoemde opperbevelhebber' tot actie mogen overgaan; sabotage was voorlopig verboden. De regering kon desgewenst meer geld ter beschikking stellen.

XCMen ziet: deze opdracht was er niet op gericht, het tegen de bezetter gerichte illegale werk onmiddellijk te stimuleren maar louter te waarborgen dat een gebundelde illegaliteit bij de bevrijding van Nederland de regering zou gehoorzamen. Sloot die opzet aan bij wat in Nederland aan politieke stromingen aanwezig was? Van Boeyen en Derksema hadden er geen denkbeeld van. Vandaar dat zij Broekman die, voordat hij Nederland verlaten had, contact had gehad met vertegenwoordigers der politieke partijen (hij had rapporten van Vorrink meegenomen), tevens opdracht gaven, zich een beeld te vormen van wat in bezet gebied nog aan politieke krachten aanwezig was. Ook op dat gebied moest een Centrale Inlichtingendienst die die naam waard was, gegevens verzamelen.

XCHoe moest Broekman (die niet kon seinen en dus geen zender mee zou krijgen) naar bezet gebied overgebracht worden? Per vliegtuig was niet mogelijk; hij kon namelijk na zijn ongeval bij de training niet langer gedropt worden. Per boot dan? Bij geruchte had Derksema vernomen dat de groep-Hazelhoff Roelfzema er met steun van Rabagliatti in geslaagd was, een 'weg via het strand' op te bouwen. Hij verzocht Rabagliatti, Broekman van die weg gebruik te laten maken, maar Rabagliatti weigerde. In de uitvoering van een plan waarbij Derksema betrokken was, had Rabagliatti al geen vertrouwen maar bovendien was hij het met de verleende opdracht niet eens. Op 21 januari '42 wees hij er Derksema schriftelijk op dat MI-6 uit Nederland minder militaire gegevens kreeg dan uit andere bezette

890 [PDF]
OPDRACHT VOOR BROEKMAN

en dat, als dus de gelegenheid bestond om geheime agenten over te brengen, prioriteit gegeven moest worden aan diegenen die een nauwkeurig beeld zouden kunnen geven van de sterkte van de Duitse strijdkrachten. Het doel van Broekmans missie was daarentegen, schreef Rabagliatti, 'almost entirely political and for the purposes of informing your Government of the attitude of parties and persons in Holland.' Bovendien: 'He is not taking with him any means of communication; he cannot even send back inforl'nation of his achieve ments.'!

XCTwee weken later, begin februari dus, werd de leiding van de CID aan kapitein Derksema en de verantwoordelijkheid voor de dienst aan de in een ziekenhuis liggende minister van Boeyen ontnomen. Van Boeyen was hier diep gegriefd door - zo gegriefd dat hij geruime tijd weigerde, het door de koningin ondertekende besluit te contrasigneren. 'Ik heb', schreef hij in mei '44 aan Gerbrandy'', 'uit collegialiteit ter voorkoming van grotere moeite deze pil geslikt.P De Bruyne, reeds in functie als hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer, nam nu ook de leiding van de CID in handen. Veel voldoening zou hij er niet aan beleven.

'SOE-Dutch' v66r het 'Englandspiel'

XC

XCEvenals de Centrale Inlichtingendienst begon de Dutch Section van de Special Operations Executive in de zomer van' 40 als het ware vanuit het niet te opereren, zij het met dit verschil dat, terwijl de CID gebruik kon maken van de hulp van de Intelligence Service die ervaring had en bovendien op een grote naam kon bogen, SOE-Dutch deel uitmaakte van een organisatie die nog van de grond af moest worden opgebouwd. Laming, hoofd van de Dutch Section, begon met een schone lei. 'Er was niets', verklaarde hij aan de Enquêtecommissie."

XCLamings eerste taak was, contacten in bezet gebied te leggen. De eerste

1 Rabagliatti's brief wordt aangehaald in de nota 'Regeling geheime organisaties in Nederland', 4 febr. 1942, van M. R. de Bruyne aan Furstner en Gerbrandy dl. IV b, p. 54). 2 Brief, 19 mei 1944, van van Boeyen aan Gerbrandy (Collectie H. van Boeyen, RvO). 3 De CID kende een afdeling, de Documentatiedienst, waar alle benoemingen en ontslagen in het overheidsapparaat in bezet gebied bijgehouden werden en gegevens betreffende NSB'ers werden genoteerd, dat alles hoofdzakelijk uit de Nederlandse pers. Deze dienst, geleid door een van de officieren van het vroegere GS kapitein C. M. Olifiers, bleef onder van Boeyen (binnen landse zaken) ressorteren. 4 Getuige R. V. Laming, dl. IV c, p. 430.

891 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

geheime agent die door hem uitgezonden werd, de zeeman J. van Driel, werd in de nacht van 17 op 18 augustus '40 met een sloepje tot bij Oostvoorne gebracht, maar zo ver uit de wal dat het allicht was toen hij bij land kwam. Een bootje van de Kriegsmarine naderde - van Driel wierp zijn zender overboord. Hij bleef op vrije voeten doordat aan zijn relaas dat hij van zijn schip gedeserteerd was en uit heimwee naar Nederland had willen terugkeren, geloof werd gehecht, maar kon verder, zoals wij al in deel 4 vermeldden (hoofdstuk IS, paragraaf 'Spionage'") in bezet gebied geen enkele nuttige verbinding leggen; bovendien was hij zijn zender kwijt. vermeldenswaard is dat van Driels missie resulteerde uit een samenwerking van Laming met Meyer Sluijser, het hoofd van de Radioluisterdienst van de RVD, en J. Oldenbroek, de secretaris van de Internationale Transportarbeiders Federatie; beiden hadden minister van den Tempel (sociale zaken) ingelicht, aangezien het de bedoeling was dat van Driel met bestuurders van het NVV en zijn bonden contact zou opnemen; wij betwijfelen of Gerbrandy, de voor de CID verantwoordelijke minister, van van Driels missie afwist. Sluijser bleef nadien met Laming in verbinding.

XCGelijk reeds vermeld, kreeg Laming zijn candidaat-agenten vooral van of via minister Dijxhoorn. Deze had er overigens, aldus zijn verklaring aan de Enquêtecommissie, 'geen vermoeden van' hoe SOB werkte, 'ik heb er ook nooit naar gevist', voegde hij toe.ê

XCDat Laming van van Driel niets hoorde, stimuleerde hem alleen maar om zijn pogingen voort te zetten, nieuwe geheime agenten naar Nederland te zenden, en dan op dezelfde wijze: per schip. In de winter van '40 of '41 werden twee pogingen ondernomen (de namen van de agenten kennen wij niet) - beide mislukten doordat er Of iets met het betrokken schip aan de hand was Of men de kust niet kon naderen wegens onverwachte activiteit van kleine schepen van de Kriegsmarine. In de zomer van' 41 gaf Laming twee agenten, A. Homburg en C. Sporre, aan een Nederlands vissersvaartuig mee dat enkele malen de Noordzee overstak, één keer 'tot vrij dicht bij Den Helder, maar toen moesten wij', aldus de kapitein, H. Gankema, 'onverrichterzake terugkeren omdat de Duitse vliegtuigen steeds boven ons cirkelden.P Homburg en Sporre leerden vervolgens parachutespringen en werden begin september gedropt. Zij hadden geen onderwijs in morse gehad'wellicht' kan vervallen. 2 Getuige Dijxhoorn, Bnq., dl. IV c, p. 955. • Getuige

1 In deel a hebben wij van DrieIs missie abusievelijk in de herfst van '40 laten vallen; wij schreven daar dat zijn missie 'wellicht' door georganiseerd was. Dat

892 [PDF]
SOE-DUTCH ONDER LAMING

en er was hun dus ook geen zender meegegeven - hun taak was, contacten te leggen met Nederlanders die tot medewerking aansabotage bereid waren, en vervolgens naar Engeland terug te keren. Sporre verdronk toen hij eind oktober of begin november '41 (samen met MI-6 agent Schrage) de Noordzee trachtte over te steken, Hamburg verborg zich in februari' 42 samen met twee vrienden, J. J. C. Buizer en J. H. M. de Haas, aan boord van een IJmuidense trawler, kwam op volle zee te voorschijn en dwong de bemanning, koers te zetten naar Engeland.

XCIn de herfst van '41 had Laming een kleine tien candidaat-agenten in opleiding. Drie hunner kwamen tot de conclusie dat bij die opleiding onvoldoende veiligheidsmaatregelen in acht genomen werden. 'De security op de trainingsscholen (was)', zo vertelde een van de drie, mr. B. ter Haar, aan de Enquêtecommissie, 'slecht. Wij hadden telkens vakantieperioden van enige dagen, omdat die scholen niet aansloten, en dan werden wij vaak in Londen losgelaten, met het gevolg, dat feitelijk alle mensen zich vrolijk te buiten gingen, wat de kans groot maakte dat zij andere Hollanders tegen het lijf liepen en door drank of andere dingen teveel zouden zeggen. Daarop hebben wij gewezen, maar daaraan is nooit veel gedaan. Verder hadden wij schuilnamen. Ik heette daar 'van Straten', maar ik kreeg geregeld brieven overgelegd in tegenwoordigheid van anderen waarop 'ter Haar' stond.'

XCOok over hun 'aankleding' was ter Haar ontevreden:

XC'Ik moest een hoed hebben als ik naar de overkant ging. Die werd gekocht in een Engelse winkel en daar stond 'Piccadilly' of 'Mr. Smith' in gegraveerd. Ik moest een pak hebben en dat werd in een Engelse winkel gekocht en daar werd een dingetje ingenaaid met 'Peek en Cloppenburg', zoals door Peek en Cloppenburg' vroeger nooit gedaan werd.' 2

XCWat SOB deed, maakte op ter Haar de indruk van 'amateurswerk'P Zijn twee makkers en hij drongen op verbetering aan, kregen toen van een majoor van de security-afdeling van SOB te heren dat zij, aldus ter Haar, 'hoogst ondisciplinair handelden door aan de leiding eisen te stellen'4 - ter Haar en een van de twee anderen werden naar een strafkamp in Schotland overgebracht waar men hen maandenlang vasthield. De derde man was vermoedelijk in staat, Nederlandse autoriteiten te waarschuwen - in elkEen bekend Amsterdams kledingmagazijn.Getuigeter Haar,dl. IV c, p.(daar staatnemen aan dat ter Haar 'Smith' gezegd heeft).A.v. • A.V.

1 2 B. 664 Srnit' wij 3

893 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

geval drong de verontwaardiging van het drietal tot Furstner en Gerbrandy door. Gerbrandy zegde zijn vertrouwen in Laming op (diens vijandschap met van 't Sant heeft daar stellig toe bijgedragen) en Laming, die de behandeling van het drietal niet had kunnen voorkomen, legde zijn taak neer. 'Deze zaken', zo vertelde hij later aan de Enquêtecommissie, 'lijken vreselijk mooi in een boek van barones Orczy ", maar het zijn de beroerdste werkzaamheden die er bestaan. Ik heb het eigenlijk alleen gedaan, omdat ik een grote kennis van Nederland had ... Toen er een verschil van mening kwam, ben ik er uitgestapt Ik heb een zucht van verlichting geslaakt, toen ik er af was."

XCGelijk eerder vermeld, werd na Laming Major Blizard hoofd van SOE Dutch. Nog onder Laming waren begin november '41 twee geheime agenten gedropt, Taconis en Lauwers (de twee die er als een tweeling uitzagen), onder Blizard werden het er in maart' 42, nog voor het Englandspiel effect had, zes: de sabotage-agent 1. Andringa met zijn marconist J. Molenaar (die bij de parachutelanding zwaar gewond werd en zijn zelfmoordcapsule inslikte), de sabotage-agent H. Sebes met zijn marconist H. Jordaan en twee sabotage-agenten zonder marconist, B. Kloos en G. H. G. Ras. Het was de bedoeling dat zij in nauwonderling contact sabotagegroepen zouden oprichten. Op zichzelf was dat al een gevaarlijke opzet (contacten sloten altijd risico's in), maar bovendien waren in dit geval volgens plan vier sabotage-agenten op twee marconisten aangewezen, en die twee werden er in werkelijkheid één door het uitvallen van Molenaar.

XCDat laatste was ook een zware tegenslag voor een zevende geheime agent die eind februari '42 gedropt was, G. Dessing. Zijn missie werd eind '41 door Blizard voorbereid in samenwerking met Sluijser die de socialistische leider Koos V orrink naar Londen wilde halen. Dessing had opdracht, zich in Amsterdam aan te melden bij goede kennissen van Sluijser, de Joodse gezusters Lelie, en kreeg ter identificatie een recent fotootj e van Sluijsers dochter Marijke mee. Sluijser nam aan dat de Lelie's Dessing met V orrink in contact konden brengen. Inderdaad, daarin slaagden zij, maar V orrink weigerde naar Engeland te gaan; had hij niet geweigerd, dan had Dessing zijn overtocht overigens niet kunnen regelen, want hij had geen zendverbinding.

XCSluijser had Gerbrandy niet ingelicht omtrent zijn poging, Vorrink te(in 1905 gepubliceerd, vier jaar later in het Nederlands verschenen) de bekendste is geweest. 'Getuige

1 Emmuska baronesse Orczy (1865-1947) was een schrijfster van talrijke avonturen romans waarvan de in de Franse Revolutie spelende roman

894 [PDF]
BLIZARD VOLGT LAMING OP

doen overkomen - hij had daarover uitsluitend overleg gepleegd met de koningin, die in die tijd de dringende behoefte voelde, te harer voorlichting en eventueel ter versterking van het kabinet gezaghebbende personen uit Nederland op te halen. Dit was een van de belangrijkste redenen waarom zij van harte steun verleende aan de groep-HazelhoffRoelfzema.

Groep-Hazelhoff Roelfzemaj Kolonel de Bruyne

XC

XCDe pogingen die van de herfst van' 41 af onder leiding van mr. s. E. ('Erik') Hazelhoff Roelfzema ondernomen zijn teneinde via het strand van de Noordzeekust een vaste verbinding met bezet gebied op te bouwen, beschreven wij in hoofdstuk 10 van deel s in twee paragrafen: 'Een weg via het strand' en 'Weer: via het strand'. Zij kwamen er op neer dat Erik Hazelhoff vertrouwde, in het nachtelijk donker (maar niet tussen 12 en 4 uur: dan had men om in bezet gebied op straat te zijn een speciale vergunning nodig) regelmatig in Scheveningen (of elders) geheime agenten te kunnen afzetten uit een roeibootje dat door een Britse motortorpedoboat, die op het laatste traject van een geruisloze motor gebruik zou maken, tot vlak onder de kust gebracht was, en in dat roeibootj e personen uit bezet gebied met wie een afspraak gemaakt was, aan boord van de MTB te kunnen brengen. 'Het was', schreven wij in deels, 'een vermetel plan maar juist die vermetelheid zou succes kunnen waarborgen: geen Duitser zou op het denkbeeld komen dat Nederlanders uit Engeland in het nachtelijk duister- brutaalweg bij de Scheveningse pier aan land zouden gaan.'

XCDe verwezenlijking van dat plan had de volle instemming van de koningin, van Gerbrandyen van van 't Sant en deze laatste droeg er zorg voor dat MI-6 in de persoon van Colonel Rabagliatti volledige medewerking verleende. De operaties van de groep-Hazelhoff Roelfzema zijn dus tegelijk operaties van MI-6 geweest .. Van 't Sant, pas afgezet als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst, trad er als verbindingsman bij op. Niet ten onrecl~te zei Rabagliatti medio augustus' 41 tegen van Lidth (aan wie hij, wat van 't Sants werk betrof, niet meer onthulde dan dat deze als raadadviseur bij Justitie nog steeds 'met de geheime-politie-dienst te maken (had)') dat van 't Sants afzetting neerkwam 'op hem eruit zetten door de voordeur en hem weer binnen laten door de achterdeur.' 2

XC1 In deel 5 schreven wij: 'midden in de nacht'; die formulering is niet juist. 2 Van Lidth: 'Dagboek', 15 aug.

895 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

XCDat wil niet zeggen dat alles buiten Derksema, waarnemend hoofd van de CID, om ging: de vormen werden in acht genomen. Zulks geschiedde in dier voege dat Hazelhoff op het briefpapier van prins Bernhard, de 'Chief Liaison Officer of the Royal Netherlands Forces', eigenhandig een voor Rabagliatti bestemde brief typtel waarin de prins als Chief Liaison Officer, en Derksema als 'Head of the Netherlands Intelligence Service' meedeelden dat zij Hazelhoff opgedragen hadden, 'all contacts with our occupied country' te leggen en te onderhouden, waarvoor hij dan tevens 'exclusively responsible' zou zijn. Die brief d.d. 3 I augustus '41 (Koninginnedag!) werd door de prins maar ook door Derkserna (die in wat voorgesteld was, geen enkel vertrouwen had) ondertekend, hetgeen, wat het in feite goeddeels abdicerende hoofd van de CID betrof, het laatste was wat deze officieel van Hazelhoffs operaties vernam; deze voltrokken zich geheel buiten hem om. Niet anders dan Derksema handelde minister van Boeyen die als minister van oorlog de reserve-tweede luitenant Hazelhoff en zijn twee helpers: soldaat Cornel is ('Chris') Krediet en korporaal Peter Tazelaar, detacheerde bij het bureautje dat vall 't Sant als verbindingsman voor die operaties oprichtte - ook de minister die voor de geheime verbindingen verantwoordelijk was en van het plan van Hazelhoff en de zijnen afwist, verleende dus steun aan hetgeen ondernomen werd en bleef daar verder onkundig van.ê

XCZoals wij al in deel 5 opmerkten, stuitten de drieste en bij uitstek moedige operaties van de groep-Hazelhoff op moeilijkheden welke niet voorzien waren: het was niet eenvoudig, de overtocht zodanig te timen dat men omstreeks het afgesproken tijdstip bij de plaats aan het Scheveningse strand zou komen die het geschiktst leek; het was evenmin eenvoudig, het silhouet van Scheveningen Vall de MTB af te herkennen; en men had er geen rekening mee gehouden dat de afhalers en de door hen af te halen personen elkaar in het donker gemakkelijk konden mislopen. Daar kwam dan nog bij dat de geheime agent J. ter Laak, die bij de CID als marconist opgeleid was en in bezet gebied als verbindingsman voor de groep-Hazelhoff zou fungeren, niet- die verantwoordelijkheid had van Boeyen aan Gerbrandy overgelaten; Gerbrandy

1 Foto in E. Hazelhoff Roelfzema: na p. r04. 2 Ir. den Boer vernam in oktober dat van 't Sant Tazelaar naar bezet gebied zou laten over brengen. 'Op de rode oktober sprak ik hierover', schreef hij later, 'met minister van Boeyen die mij inderdaad bevestigde dat dit waar was. Tazelaar had echter een buitengewone opdracht voor H. M. de Koningin uit te voeren, welke buiten de verantwoordelijkheid van de minister lag' (W. den Boer: 'Mijn rapport', p. 25-26)

896 [PDF]
WERK VAN DE GROEP-HAZELHOFF ROELFZEMA

als zodanig kon optreden; zijn zender werd bij zijn parachutelanding (r oktober ' 41) dusdanig beschadigd dat hij voorlopig niet meer gebruikt kon worden.

XCZes pogingen om Scheveningen te bereiken, mislukten. Bij de zevende werd Tazelaar eind november' 41 op het strand gezet met de afspraak dat hij drie nachten later op dezelfde plek zou verschijnen samen met de socialistische voorman dr. H. B. Wiardi Beckman (deze was gehouden voor de auteur van belangrijke rapporten, door Vorrink geschreven, welke in de loop van '41 Londen bereikt hadden) en de kapitein van de generale staf P. M. H. Tielens (aan hem was de positie van minister van oorlog toegedacht). Tazelaar kon Tielens niet overhalen - aan Wiardi Beckman werden twee andere personen toegevoegd: de onafhankelijke socialist Frans Goedhart, oprichter van Het Parool, en de jeugdige Gerard Dogger, adjudant van jhr. Schimmelpenninek, de enkele maanden tevoren gearresteerde chef-staf van de 'tweede' OD, tevens lid van een Driemanschap dat ten tijde van de bevrijding als hoogste uitvoerende gezag wilde optreden. De afhaaloperatie mislukte, en leidde, toen zij begin december herhaald werd, niet tot een ontmoeting, maar toen kon wèl, als vervanger van ter Laak, de marconist W. van der Reyden aan land gezet worden, die daarbij evenwel (het roeibootje sloeg om) zijn zender verspeelde. Drie nieuwe tochten volgden - alle drie zonder succes.Bij een vierde nieuwe tocht, medio januari' 42, kwam het, doordat de Abwehr via zijn Vi-Mann George Ridderhof de lucht gekregen had van de afhaal-operaties, tot de arrestatie Vall o.a. Wiardi Beckman en Goedhart - Tazelaar en Dogger wisten zich in de ijskoude golven te verbergen. Nadat in de daarop volgende nacht opnieuw vergeefs getracht was, die laatste twee af te halen, besloten zij te pogen, over land Engeland te bereiken. Medio februari kwamen zij via de 'lijn' van de Vall Niftriks in Zwitserland aan en vandaar zouden zij via onbezet Frankrijk, Spanje en Portugal in april Londen bereiken.

XCWij voegen toe dat door de groep-Hazelhoff nog vijf geheime agenten van MI-6 (van Rabagliatti dus) 'overgezet' werden: eind februari de spionageagent jhr. mr. E. W. de Jonge en zijn agent-marconist J. Radema, midden maart de spionage-agent J. Emmer en zijn agent-marconist jhr. F. Ortt, en, vier dagen later, een geheime agent die als helper van de Jonge en/of Emmer bedoeld was: A. G. H. Maassen. Deze laatste werd onmiddellijk na zijn landing door een Duitse patrouille ontdekt en gaf de Duitsers veel inlichtingen, hetgeen er toe bijdroeg dat de Britse MTB met Hazelhoff en Krediet aan boord begin mei omsingeld werd; hij had de grootste moeite om van de Nederlandse kust uit door een scherm van lichte eenheden van de Kriegs marine heen te breken. Dat betekende het einde van de operaties van de groep.

897 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

XCAls gevolg van de activiteit van V-Mm111 Ridderhof dan wel als uitvloeisel van het Bnglandspiel werden ter Laak en, met uitzondering van Tazelaar, alle geheime agenten die door Hazelhoff en Krediet afgezet waren, spoedig, d.w.z. nog vóór eind mei, door Abwehr en 'SD' gearresteerd. De Jonge was er toen in geslaagd, aansluiting te vinden bij een belangrijke, door mr. C. C. ('Kees') Dutilh geleide spionagegroep die na de Jonge's arrestatie haar werk voortzette en zich later ging aanduiden als 'de groep-'Kees"; zij is, telkens onder andere leiders, tot de bevrijding actief gebleven.

XCVoor het overzetten van geheime agenten had Rabagliatti overigens niet alleen gebruik gemaakt van Hazelhofls opzet. Eind maart had hij de spionageagent W. J. Niermeijer laten droppen. Niermeijer had een zender bij zich; na de z.jste mei, toen de agent-marconist Ortt gearresteerd werd, waren hij en Alblas de enige agenten van MI-6 in bezet Nederland die met de centrale in Engeland telegrammen konden wisselen, en op de I6 juli '42 toen Alblas in Duitse handen viel, was Niermeijer als enige over.

XC1 Getuige]. Ie Poole, Enq., dl. IV c, p.

898 [PDF]
ARRESTATIES IN NEDERLAND

helper van de 'SD' bij het Englandspiel. zich als illegaal werker voordoend, tot Bolle doordrong en daaruit (wij beschreven dat in bijzonderheden in deel 5) vloeiden de arrestaties van de Jonge/Radema en Emmer/Ortt voort.

XCMen kan uit dit voorbeeld (er zullen er nog meer volgen) afleiden hoe gevaarlijk het was indien geheime agenten, die voor verschillende missies uitgezonden waren, toch met elkaar in aanraking gebracht werden; trouwens, dat werd door MI-6 en SOB die in beginsel steeds gescheiden opereerden, heel wel beseft. Hier had zich evenwel de situatie voorgedaan dat een en dezelfde Nederlandse functionaris (de Bruyne) zowel het Bureau Voorbereiding Terugkeer leidde dat met SOB, als de Centrale Inlichtingendienst die met MI-6 moest samenwerken, Aangezien, los nog van alle animositeit die tussen SOB en MI-6 bestond, die twee geheime diensten zo min mogelijk moetelkaar te maken wilden hebben, moest dat wel misgaan. Het ging dan ook lTUS.

XCBij de formatie van het tweede kabinet-Gerbrandy (juni-juliwas de voorbereiding van de 'terugkeer' aan de minister van marine, Furstner, toevertrouwd. Die 'terugkeer' moest natuurlijk in de eerste plaats in Engeland maar daarnaast, zo meende men, ook in bezet Nederland voorbereid worden. Dijxlioom had daar met zijn Bureau Bijzondere Aangelegenheden al aandacht aan besteed, maar met zijn aftreden verdween dat bureau en toen de Bruyne, die als kolonel der mariniers uit Indië ontboden was, eind december'tot hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer benoemd werd, kreeg hij van Furstner niet meer dan een 'portefeuille met een paar vellen' overhandigd, waaronder, zo vertelde de Bruyne later, 'een ontwerpinstructie voor de aanstaande opperbevelhebber bij terugkeer in Nederland'J>de bedoeling was dat de staf van de Bruyne's bureau de kern zou vormen van de staf van die opperbevelhebber.

'4I) 4I

XCDe Bruyne, een capabele beroepsofficier, beschouwde zichzelf als ten enenmale ongeschikt voor zijn taak, voorzover deze in bezet Nederland uitgevoerd moest worden; hij had geen enkele ervaring in het inlichtingenwerk en hield zichzelf ook voor veel te recht-daar-zee om leiding te kunnen geven aan activiteiten die goeddeels via sluip- en kruipwegen verricht zouden moeten worden. Enkele malen weigerde hij de hem aangeboden

XC1

899 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

functie te aanvaarden maar tenslotte gaf hij aan de aandrang van Furstner gehoor, die hem zei dat er nu eenmaalniemand anders was aan wie de genoemde taak toevertrouwd kon worden. 'In de gewone omgang is hij', schreef van Lidth met betrekking tot de Bruyne in zijn dagboek, 'charmant', maar zodra zakelijke aangelegenheden aan de orde kwamen, toonde hij zich 'stug'.! 'Hij is eigenlijk', schreefvan Lidth in mei '44, 'een 'zure' man, wiens vertrouwen ik nÎlllmer kan winnen. Het valt mij moeilijk, mijn geduld met hem te bewaren, en zijn aggressieve toon hindert mij.'2 Anders gezegd: de Bruyne had de neiging, lang aan eigen denkbeelden vast te houden en liet niet over zich heenlopen. Soepelheid was hem vreemd. Hij was gevormd in een militaire hiërarchie en hij had weinig fantasie. Zin voor de typische security, die bij alle geheime werk gevergd werd, had hij niet en dat hadden zijn twee medewerkers bij dat werk, Lieftinck en Schilp, evenmin. Het kon gebeuren dat een Engelandvaarder die met de Bruyne's bureau in contact stond, enkele weken later in milieus waar veel Nederlanders bijeenkwamen, horen kon dat men al wist dat hij uitgezonden zou worden.

XCToen de Bruyne eind december' 4I zijn nieuwe taak ter hand nam, besefte hij dat hij als hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer een nauwkeurig beeld moest hebben van wat in bezet Nederland geschiedde en van wat daar mogelijk was. In een CID onder Derksema stelde hij geen vertrouwen. Kon geen capabeler chef benoemd worden? Hij wees op van Bylandt, van Vredenburch, generaal van Oorschot en luitenant-kolonel van de Plassche. Alle vier candidaten werden afgewezen: Vall Bylandt en van Vredenburch omdat Buitenlandse Zaken hen niet kon missen, van Oorschot en Vall de Plassche omdat bekend was dat MI-6 met hen niet wenste samen te werken - met van Oorschot niet omdat hij zijn vingers gebrand had aan het Venlo-incident, met van de Plassche niet omdat hij vóór mei' 40 geen enkele voorbereiding getroffen had voor geheime verbindingen met Nederland als het ooit bezet zou worden. De enige candidaat die overbleef, was de Bruyne zelf.

XCOp 26 januari' 42 ontving hij bezoek van twee officieren Vall SOB die er bij hem op aandrongen, dat van Nederlandse zijde meer candidaten ter9

1 Van Lidth: 'Dagboek', 17juni 1944. 2 A.v., 17 mei 1944.

900 [PDF]
DE BRUYNE HOOFD VAN DE CID

beschikking gesteld zouden worden om als organisatoren van sabotagegroepen uitgezonden te worden. Kort voor de zöste was het koninklijke besluit opgesteld waarbij de leiding van de CID aan de Bruyne zou worden toevertrouwd. Rabagliatti was hiervan door van 't Sant op de hoogte gebracht en schreef de Bruyne op de 27ste een brief waarin hij uitdrukking gaf aan zijn vreugde dat besloten was, 'to establish a new intelligence organi sation. under your good hand.' Alles scheen dus met verheugende vlotheid te verlopen, maar er kwamen spoedig moeilijkheden, en wel op drie punten: de positie van van 't Sant, de plaats van de groep-Hazelhoff en de missie van Broekman.

XCWat van 't Sant betreft: toen besloten was dat de Bruyne hoofd van de CID zou worden, zei Gerbrandy tegen deze, 'dat hij', aldus de Bruyne, 'gaarne zou zien dat de heer van 't Sant achter de schermen mijn chef zou blijven.' Dat werd door de Bruyne 'pertinent geweigerd'." 'Toen heeft', zo vertelde hij verder, 'de minister-president in het bijzonder gewezen op de grote bekwaamheden van de heer van 't Sant in deze zaak en er op aangedrongen dat ik met de heer van 't Sant contact zou onderhouden om adviezen in te winnen ... Ik heb dat toegezegd. Daarvan ben ik echter spoedig teruggekomen omdat er in die periode betrekkelijk veel Engelandvaarders kwamen en ieder van hen bracht een waarschuwing over tegen de heer van 't Sant. Daardoor werd ik uitermate huiverig, van 't Sant inzage van de geheime stukken te" geven. Dit nam hij me hoogst kwalijk"

XChetzelfde deed, zo veronderstellen wij, de koningin. Interventie van Gerbrandy, die zei dat 'hij het grootste vertrouwen in van 't Sant had' 3 (Gerbrandy wist dat generaal Menzies, hoofd van MI-6, er precies zo over dacht), mocht niet baten: de Bruyne hield van 't Sant op afstand.

XCWat de groep-Hazelhoff aangaat: Gerbrandy zei tegen de Bruyne dat de groep haar operaties als tot dusver zou voortzetten. Tegen die voortzetting had de Bruyne geen bezwaar maar hij eiste dat zij duidelijk onder hem als hoofd van de CID geplaatst zou worden. Dat werd goedgevonden. Vervolgens greep de Bruyne onmiddellijk in. Hazelhoff Krediet en Tazelaar woonden, zolang zij in Londen waren (Tazelaar bevond zich sinds eind november '41 in bezet gebied) in het koetshuis dat achter het pand op Chester Square lag waar de koningin, prins Bernhard en van 't Sant hun werkvertrekken hadden. Dat was voor de Bruyne onaanvaardbaar. Op

XC1 Getuige M. R. de Bruyne, Enq., dl. IV c, p. 454. • A.v., p. 452. 3

901 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

17 februari' 42 deelde hij aan Hazelhoff en Krediet mee dat zij financieel en operationeel rechtstreeks onder hem stonden. 'Hij gelastte ons', schrijft Hazelhoff in Soldaat van Oranje, 'terstond Chester Square te verlaten en voor rekening van de CID een andere woonplaats te vinden, zo mogelijk in de nabijheid van Marble Arch waar zich zijn bureau bevond' (de Bruyne was werkzaam in het marinehoofdkwartier dat in het gebouw van C. & A. Brenninkmeijer gevestigd was). 'Wij zeiden onze geliefde Mews vaarwel en betrokken uit balorigheid de duurste flat die wij konden vinden op 23 Hyde Park Place. Toen kort daarop de koningin het plan opvatte, een club voor Engelandvaarders te stichten, huurden wij uit haar naam voor dat doel de flat onder ons, waaraan de naam 'Oranjehaven' werd gegeven."

XCDat het met de simpelste regels van security spotte om het centrum waar contact-operaties op de N ederlandse kust beraamd zouden worden, gevestigd te houden in een pand waar nagenoeg alle Engelandvaarders zouden komen, behoeft geen betoog. Operationele controle door de Bruyne werd overigens door Hazelhoff en Krediet niet aanvaard zij bleven zich beschouwen en gedragen als dienaren van de koningin persoonlijk, 'soldaten van Oranje', die slechts met Rabagliatti en van 't Sant te maken hadden; zij meenden bovendien dat in de Bruyne's bureau waar, aldus Hazelhofl, 'iedereen kon in- en uitlopen', de veiligheid van hetgeen zij ondernamen, onvoldoende gewaarborgd was."

XCNu de missie-Broekman.

XCToen de Bruyne behalve hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer ook hoofd werd Vall de CID, lag het feit ter tafel dat Rabagliatti geweigerd had, Broekman door de groep-Hazelhoff te laten overbrengen. De Bruyne bleef het evenwel als een pijnlijke lac une voelen dat hij geen helder inzicht9

1 E. Hazelhoff Roelfzema: p. 189. 2 'De eerste keer', schrijft Hazelhoff p. 189) 'dat Chris en ik tezamen het nieuwe CID bnreau binnenstapten' (in het marinehoofdkwartier dus) 'zonken wij vrijwel door de grond ... Iedereen kon in en uitlopen. En daar aan de muur vóór ons ... prijkten drie zeekaarten, ieder met ... de punten aan de Nederlandse kust waarop wij in de nabije toekomst geheime landingsacties moesten uitvoeren.' Wij tekenen daarbij aan dat uiteraard niemand het marinehoofdkwartier bilmenkwam die zich niet behoorlijk kon legitimeren en dat men tot de werkvertrekken van de Bruyne en zijn kleine staf slechts toegelaten werd als men daar iets te doen had. Mochten daar inderdaad die drie zeekaarten gehangen hebben (het is door Chris Krediet onder ede bevestigd dl. IV c, p. 833) en door kapitein Lieftinck onder ede ontkend (a.v., p. dan zouden wij dat als onvoorzichtig beschouwen.

902 [PDF]
DE BRUYNE HOOFD VAN DE CID

had in wat er in bezet gebied aan illegale organisaties bestond. Hij verdiepte zich in alle gegevens, hoofdzakelijk van Engelandvaarders afkomstig, die sinds de tweede helft van '40 terzake in Londen verzameld waren, en schreef op 19 rnaart '42 een voor Furstner bestemd memorandum.! Daarin liet hij 'de communistische of aanverwante organisaties' buiten beschouwing; 'zij moeten', schreef hij, 'bestaan, doch wij beschikken hieromtrent over geen gegevens, hetgeen een zeer te betreuren lacune is. Overigens kunnen zij natuurlijk moeilijk worden gerekend tot die organen welke voor de bevrijding van Nederland (zoals deze door de goede Nederlanders wordt gewenst) positieve waarde hebben.' Die waarde kende de Bruyne wèl aan 'drie (misschien vier) grote organisaties' toe: 'één met een uitgesproken militair karakter' (de Ordedienst); 'één met een uitgesproken burgerlijk karakter, waarvan het z.g. Grootcomité de leiding heeft' en waarin 'blijkbaar representanten van de meeste (vroegere) regeringsgetrouwe politieke partijen opgenomen zijn' (de Bruyne bedoelde het in januari '42 tot stand gekomen Grootburgercomité omtrent welks aanstaande vorming Vorrink in december '4I een bericht had kunnen doorgeven aan de gezant te Bern); 'een derde groepering waarvan heel weinig bekend is, doch waarin mr. dr. Frederiks, secretaris-generaal van binnenlandse zaken, een leidende rol schijnt te spelen' (die derde groepering bestond niet), en als 'misschien' vierde organisatie had de Bruyne gedacht aan de Nederlandse Unie (in december '4I opgeheven) waarvan hij evenwel als 'vrij zeker vaststaand' aannam dat zij 'geen aparte organisatie' in de zin van de eerste drie vormde. Tussen die drie heerste 'onenigheid'; deze zou, meende hij, 'plaats ... maken voor een krachtige eenheid, zodra hiertoe van bevoegde zijde de opdracht wordt gegeven. Men ziet duidelijk reikhalzend uit naar (alshet kan) een Koninklijk Bevel' - ja, maar de OD en het Grootburgercomité wensten elk met uit sluiting van de ander gemachtigd te worden, in de overgangstijd belast te zijn met het hoogste uitvoerende gezag!

XCNog voor hij tot hoofd van de CID benoemd was, had de Bruyne al aan Furstner geschreven dat Rabagliatti, de missie-Broekman afwijzend, 'te voorbarig (getreden was) in een beoordeling ... van de waarde en het gehalte van een opdracht, namens de Ned. regering verstrekt'"; hij drong er nu in zijn memorandum van I9 maart op aan dat de Nederlandse regering het geheime contact met bezet gebied geheel in eigen handen zou nemen: met 'een eigen radiozend- en -ontvangst-installatie, een eigen ferry-dienst overzee, een eigen vliegverbinding.' Furstner wees dat denkbeeld niet af maar

XC1 Tekst: Enq., dl. IV b, p. 56. 2 Brief, 4 febr. 1942, van M. R. de Bruyne aan Furstner (a.v., p. 54). 9 0

903 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

schreef bij de Bruyne's voorstellen: 'Wij kunnen dit pas aanbieden bij Mr. Churchill indien wij precies voor ogen hebben, wat wij concreet willen.'

XCHoe kon de regering dat voor ogen hebben indien zij niet wist hoe de verhoudingen in bezet gebied lagen? Broekman was nog steeds beschikbaar en dus deed de Bruyne, zoals vóór hem Derksema al gedaan had, Rabagliatti het voorstel, Broekman naar Nederland te laten overzetten. Rabagliatti weigerde opnieuw en dat deed voor de Bruyne de deur dicht. Niet dat de weigering hem verbaasde: daar zat, meende hij, de ondoorzichtige van 't Sant achter! 'Wanneer ik', aldus de Bruyne jegens de Enquêtecommissie, 'hem' (d.w.z. Rabagliatti) 'wilde hebben, kon ik hem op Chester Square vinden ... Ik vond het een uitermate onbetrouwbaar man en achtte hem tot heel veel in staar.'!

XCDe Bruyne realiseerde zich bij dat alles niet, althans onvoldoende, dat hij niet met van 't Sant maar met de koningin te maken had. Zij wilde langs 'de weg via het strand' gezaghebbende Nederlanders laten overkomen - Rabagliatti wilde van diezelfde weg gebruik maken om de militaire spionage te bevorderen. Inderdaad, hij had in februari de Jonge/Radema en in maart Emmer/Ortt laten overzetten.

XCOok de Jonge had opdracht gekregen, namens de koningin Vorrink uit te nodigen om naar Engeland te komen; Vorrink had tegen Dessing, de SOB-agent, al 'neen' gezegd - de Jonge kreeg eveneens een weigerend antwoord en zond daaromtrent vervolgens een gecamoufleerd bericht naar een contactadres in Zwitserland. Dat bericht werd in een diplomatieke postzak naar Londen gestuurd en daar aan de Bruyne ter hand gesteld die evenwel met de inhoud niets beginnen kon want hij wist niet, welke afspraak Rabagliatti met de Jonge gemaakt had. Rabagliatti eiste de brief op, de Bruyne zei dat hij dan eerst moest weten wat er in stond, Rabagliatti antwoordde, dat 'het een zaak (was) die hem alleen aanging', en de Bruyne moest zwichten. 'Het was', zei deze tegen de Enquêtecommissie, 'een betrekkelijk hevig conflict'2 - dat woord 'betrekkelijk' zal men wel moeten schrappen: er is alle reden om aan te nemen dat de twee hoofdofficieren, de Engelsman en de Nederlander, die elkaar in het geheel niet lagen, bij deze gelegenheid als kemphanen tegenover elkaar kwamen te staan.

XCMet dat al was althans de koningin begin april '42 geen stap verder gekomen: er scheen in Nederland onenigheid te bestaan tussen de leiding van de OD en een 'Grootcomité ' waar de politieke partijen achter stonden, en niemand was ooit in Londen aangekomen (Wiardi Beckman niet, Goedhart niet, V orrink niet) die haar nit eigen, aan de top opgedane ervaring iets

XC1 Getuige M. R. de Bruyne, a.v., dl. IV c, p. 451. 2

904 [PDF]
DOGGER EN TAZELAAR IN LONDEN

omtrent het streven en de werkwijze van die twee groeperingen alsook over hun conflicten had kunnen meedelen.

XCMen houde het tijdstip in het oog: april '42. In bezet gebied en in Londen keek nagenoeg ieder reikhalzend uit naar 'het tweede front'; een grootscheepse Geallieerde invasie van West-Europa. Dat maakte het voor de koningin alleen maar pijnlijker dat zij over zo weinig inforrnatie beschikte.

XCToen Gerard Dogger, de een-en-twintigjarige adelborst, in februari samen met Peter Tazelaar in Zwitserland aankwam, beschouwde hij zich als gemachtigde van de leiding van de 'tweede' OD, d.w.z. in de eerste plaats van jhr. Schimmelpenninck die in september '41 gearresteerd was en in wiens geest hij getracht had, de OD bijeen te houden. Hij was van plan naar Londen te gaan teneinde voor de OD een regeringserkenning als overgangsbewind te krijgen en teneinde te bereiken dat aan de organisatie sabotagemiddelen, wapens en geld ter beschikking gesteld zouden worden.

XCDat Dogger en Tazelaar in Zwitserland gearriveerd waren, werd door de legatie te Bern aan Buitenlandse Zaken bericht. De Bruyne werd er van in kennis gesteld. Deze sprak er over met Rabagliatti. 'Ik heb toen bedongen', vertelde de Bruyne aan de Enquêtecommissie, 'dat men zou proberen ze met een vliegtuig af te halen' (uit Lissabon), 'en dat ze van het vliegveld onmiddellijk te mijner beschikking werden gesteld, opdat ik ze bij de admiraal zou kunnen brengen' (bij Furstner dus). 'Dit was buitengewoon belangrijk, omdat ik gegevens zou krijgen die kersvers uit Holland kwamen van een verzetsorganisatie, en ik tot toen toe moest werken met gegevens die zij' (d.w.z. de Engelsen) 'hadden en ik niet kon inzien.'!

XCWij nemen aan dat Rabagliatti van 't Sant inlichtte en dat prompt instructie kwam, hetzij van de koningin, hetzij van Gerbrandy (hetzij van beiden), dat Dogger en Tazelaar, eenmaal in Londen aangekomen, in elk geval eerst bij de koningin en de minister-president moesten verschijnen alvorens zich bij de Bruyne te melden.

XCOp 13 aprillandde in Engeland een vliegtuig met Dogger en Tazelaar aan boord. Zij werden naar de Patriotic Schoolovergebracht. Nog diezelfde avond werd Hazelhoff door Rabagliatti ingelicht en de volgende ochtend kreeg Rabagliatti Dogger en Tazelaar terstond vrij uit de Patriotic School

XC1

905 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

waar andere Engelandvaarders gemakkelijk twee weken vastgehouden werden; 'dat Rabagliatti dat zo maar kon, gaf hem', vertelde Dogger ons in' 57, 'een enorm gezag in mijn ogen.'! Rabagliatti nam de twee Engelandvaarders mee te lunchen;' Captain Seymour (zijn 'tweede man'), Erik Hazelhoff en Chris Krediet waren daarbij aanwezig. Dogger was aan Hazelhoff en Krediet tevoren onbekend geweest, maar dat zij eindelijk Peter Tazelaar weer terugzagen die zij meer dan vier-en-een-halve maand tevoren op het Scheveningse strand hadden zien verdwijnen voor zijn levensgevaarlijke missie, vervulde hen beiden met diepe vreugde en voldoening. Dogger en Tazelaar gingen met hen mee naar de (door de CID betaalde) Bat. Daar waarschuwde Hazelhoff de twee nieuw-aangekomenen tegen al te grote openhartigheid jegens de Bruyne voor wiens bureau hij, zei hij, 'doodsbang' was; trouwens, de gehele situatie in Londen was, meende hij, 'levensgevaarlijk'. 2

XCDaags daarna, 15 april, namen Rabagliatti en Hazelhoff Dogger en Tazelaar mee naar Gerbrandy, nogmaals een dag later, 16 april, liet Hazelhoff Tazelaar aan van 't Sant van zijn ervaringen vertellen. Dogger wilde niet meegaan; deze had namelijk in bezet gebied vernomen, dat van 't Sant niet te vertrouwen was. Toen dan ook van 't Sant op 17 april Dogger en Tazelaar naar Stubbings House bracht en Dogger aan de koningin voorstelde, zei Dogger dat hij pas bereid was, met de koningin te spreken als van 't Sant het vertrek verliet. Van 't Sant trok zich terug en Dogger en Tazelaar bleven vervolgens urenlang met de koningin spreken die de grootste bewondering koesterde voor wat zij beiden (èn Hazelhoff, èn Krediet) gepresteerd hadden.

XCLaat in de middag dienden Dogger en Tazelaar zich te melden bij admiraal Furstner en kolonel de Bruyne. Er was toen al tot de kolonel doorgedrongen dat zij enkele dagen tevoren in Londen aangekomen waren. Ziedend was hij dat Rabagliatti zich niet aan zijn toezegging gehouden had en dat Hazelhoff, zijn ondergeschikte, de twee belangrijke boodschappers niet rechtstreeks naar hem gebracht had. Dogger kreeg dat als eerste te merken. Nauwelijks waren Tazelaar en hij in de kamer van Furstner binnengelaten waar ook de Bruyne zich bevond, of adelborst Dogger kreeg een 'In de houding" toegebeten. Die woorden sneden hem door de ziel. 'Ik dacht', vertelde hij bijna zeven jaar later in aile eerlijkheid aan de Enquêtecommissie,p.9 0

1 G. Dogger, I3 dec. I957. 2 Getuige S. E. Hazelhoff Roelfzema, dl. c, 55!.

906 [PDF]
DOGGER EN TAZELAAR IN LONDEN

'dat die adelborst op zijn schouder zou worden geklopt en dat zou worden gezegd: 'Je hebt de naam van de marine hooggehouden.' Dat was een geweldige beloning geweest .

XC. . . Maar de eerste opmerking was: 'In de houding!' '1

XCWat Tazelaar toegevoegd werd, was zo mogelijk nog kwetsender. Deze kreeg namelijk, aldus Krediet (de Enquêtecommissie heeft Tazelaar terzake niet verhoord), te horen, 'dat hij misschien wel een verrader was, want iemand die twee keer uit Nederland wist te ontsnappen, moest welmet de vijand heulen.f De tweede luitenant Hazelhoff werd óók ontboden. Hem werd gezegd dat hij op grond van het feit dat hij er medewerking aan verleend had, dat Dogger en Tazelaar zich niet onmiddellijk bij de Bruyne gemeld hadden, wegens insubordinatie voor de krijgsraad gedaagd zou worden. Drie dagen later, 20 april, deed de Bruyne aan Rabagliatti schriftelijk weten dat hij over diens beleid een klacht zou indienen bij de Nederlandse regering, dat hij Hazelhoff en Krediet met ingang van 20 april ontheven had van hun functie bij de CID (hun toelagen werden onmiddellijk gestopt), maar dat hij overigens bereid was, Rabagliatti (MI-6 dus) alle hulp te blijven verlenen.

XCGeen gering probleem voor Rabagliatti! Op 24 april verscheen bij hem kapitein Lieftinck met een brief van de Bruyne waarin deze MI-6 verzocht, te bevorderen dat in plaats van Vorrink een van diens medewerkers uit Nederland opgehaald zou worden (dit was A. A. F. Althoff die Vorrink was gevolgd toen deze kort tevoren de redactie van Het Parool verlaten had)."

XC'Men verwacht', kreeg Lieftinck (aldus diens verslag) op de 24ste april van Rabagliatti te horen, 'dat ik mijn hulp zal verlenen tot het afhalen van een persoon uit Nederland, een persoon met wie ik niets te maken heb en die uitsluitend ten behoeve van deorganisatie van de overkomst van Vorrinks boodschapper aan de Bruyne werd

1 Getuige G. A. Dogger, a.v., p. 651. 2 Getuige C. Krediet, a.v., p. 833. 8 Wij nemen aan (a) dat de koningin pas uit wat Dogger haar op de 17de meegedeeld had, ten volle had begrepen hoe groot de tegenstelling was tussen de OD en de in het Grootburgercomité verenigde groeperingen, (b) dat zij wilde nagaan hoe een ver zoening tot stand kon worden gebracht, (c) dat zij behoefte had aan een bood schapper namens Vorrink (van deze wist Dogger dat hij Schimmelpenninck als een gevaarlijke fantast beschouwd had) en (d) dat via de zender van de Jonge, via Radema dus, contact was gezocht met Vorrink. Wij veronderstellen verder dat na alle ruzie waartoe Doggers komst geleid had, Gerbrandy had bevorderd dat de

907 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

Nederlandse regering zou moeten worden gehaald. U kunt de kolonel de Bruyne namens mij meedelen dat ik deze medewerking niet wens te verlenen, tenzij hij mij zijn verontschuldigingen aanbiedt. Ik verzoek u dit schrijven weer mee te nemen.'!

XCIngelicht door van 't Sant, schaarde de koningin zich onmiddellijk achter Rabagliatti. Zij drong er bij Gerbrandy op aan, Furstner van de verantwoordelijkheid voor de voorbereiding der 'terugkeer' en de Bruyne van de leiding bij die voorbereiding te ontheffen (daarbij heeft stellig een rol gespeeld dat zij inmiddels vernomen had hoe Dogger, Hazelhoff, Krediet en Tazelaar door Furstner en de Bruyne behandeld waren). Gerbrandyevenwel, weigerde medewerking. De Bruyne was, schreef hij aan de koningin, '(opgekomen) voor het goed recht der Nederlandse regering om een eigen contact te hebben in Nederland ... Naar wat ik heb kunnen constateren, was niet de Nederlander maar de Engelsman hier in gebreke ... Het zou bedenkelijk worden, wanneer feitelijk door Engelse tussenpersonen, die ons volk niet kennen, werd uitgemaakt, met welke organisaties in contact zal worden getreden. Afgedacht van de vorm, waartegen zich Uwer Majesteits bezwaren richtten, waren de strevingen van minister Furstner en kolonel de Bruyne juist."

XCVandat laatste trachtte Gerbrandy ook Rabagliatti te overtuigen. Hij riep deze en de Bruyne bij zich en deed op beiden een dringend beroep, de strijdbijl te begraven. Hij vatte samen wat gebeurd was, maar dat deed de Bruyne vervolgens óók en wel op zulk een aggressieve wijze dat Rabagliatti zich 'insulted' achtte en de Bruyne toebeet, 'dat ik', aldus de Bruyne, 'geen begrip had van 'Allied cooperation'.'3

XCDe wagen zat weer vast en kwam nog vaster te zitten toen Rabagliatti op 6 mei schriftelijk aan de Bruyne deed weten dat Hazelhoffbinnen enkele dagen zou trachten, de geheime agent de Jonge een tweede zender/ontvanger toe te spelen, en dat bij dezelfde gelegenheid getracht zou worden, Vorrinks boodschapper (Althoff) op te halen. Wat Althoffs komst betrof, had Rabagliatti dus toegegeven - maar hij wilde de in staat van beschuldiging gestelde Hazelhoff blijven inschakelen! Op 7 mei antwoordde de Bruyne dat hij die inschakeling afwees. Nog diezelfde dag zond Rabagliatti hem een honende repliek:Verslag,aprilvan kapiteinLieftinek, weergegeven door getuige Furstner,dl.c, p.Brief,aprilvan Gerbrandy aan koningin Wilhelmina (archief kab. der koningin).Getuige M.de Bruyne,dl.c, p.

1 24 1942, H. IV 397. 2 28 1942, 3 R. IV 456.

908 [PDF]
DE BRUYNE CONTRA RABAGLIATTI

XC'It may interest you to lenow that yesterday I requested the view of your Prime Minister through Major-General van 't Sant, and I have the latter's twice-repeated assurance that projessor Gerbrandy approves 4 Lieut. Hazelhoff Roelfzema's mission and agrees that he stands out in the special circumstances as being the most suitable person to accompany the expedition:' 1

XCOnmiddellijk na ontvangst van deze brief diende de Bruyne, die zich door Gerbrandy gedesavoureerd achtte, zijn ontslag in als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst; hij blééf hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer.

XCDe poging om de Jonge een nieuwe zender/ontvanger toe te spelen en Althoff op te halen, mislukte: in de nacht van I I op I2 mei konden Hazelhoff en Krediet bij hun laatste poging om 'via het strand' contact met bezet gebied te onderhouden, niet tot de Nederlandse kust doordringen.

XCDe voorbereiding van de krijgsraadzaak tegen Hazelhoff bleef beperkt tot het opmaken van één. proces-verbaal. Nadien werd (naar wij aannemen door Gerbrandyen prins Bernhard, de laatste optredend namens de koningin) aan Furstner duidelijk gemaakt dat het absurd zou zijn om Hazelhoff, die samen met Krediet meer dan tienmaal zijn leven gewaagd had bij het opbouwen van een verbinding met bezet gebied, voor de krijgsraad te brengen wegens een daad van insubordinatie welke door Gerbrandy gedekt was. De koningin harerzijds achtte niet eenvan Hazelhoff wenselijk maar precies het tegendeel: zij was van oordeel dat Hazelhoff, Krediet en de Britse reserve-luitenant-ter-zee F. T. Goodfellow die gedrieën het roeibootje bemand hadden dat telkens het strand genaderd was, de hoogste militaire onderscheiding verdiend hadden, de Militaire Willemsorde. Zij deed dat aan Furstner en van Boeyen weten. Furstner reageerde prompt: hij had slechts met de verlening van de Militaire Willemsorde aan Goodfellow te maken (een verlening die, zo meende hij, dewelkom zou zijn) ; opmei legde hij de koningin een desbetreffend koninklijk besluit voor - zij ondertekende het de volgende dag. Van Boeyen, de minister van oorlogonder wie luitenant Hazelhoff en soldaat

bestraffing 28

XC1 Brief, 7 mei 1942, van C. E. C. Rabagliatti aan M. R. de Bruyne, weergegeven

909 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

Krediet ressorteerden, wees er de koningin evenwel op dat in Londen in '40 een Commissie Militaire Onderscheidingen gevormd was, bestaande uit vijf vlag- en opperofficieren, welke tevens als waarnemend kapittel der Militaire Willemsorde optrad; dat kapittel moest inzake de toekenning advies uitbrengen. Op wens van de koningin met spoed bijeengeroepen, bracht het op 4 juni tot haar diepe ergernis een negatief advies uit, 'mede gelet op de bepalingen van de Wet op de Militaire Willemsorde" - een wet die uit 1815 dateerde en bij welks formulering uiteraard niemand had kunnen voorzien, op welke wijze een kleine anderhalve eeuw later 'uitstekende daden van moed, beleid en trouw' verricht zouden moeten worden. Voor de koningin was de uitspraak van het kapittel een bewijs te meer dat bejaarde hoge officieren te verkalkt waren om nog van enig nut te zijn. Zij berustte niet in het negatieve advies. Nog op diezelfde 4de juni werden op haar aandringen de hoge onderscheidingen aan Hazelhoff en Krediet toegekend - van Boeyen, het kapittel desavouerend, contrasigneerde de twee koninklijke besluiten. Tazelaar die ruim vier-en-een-halve maand namens de groep-Hazelhoff in bezet gebied geopereerd had, kreeg slechts een lage onderscheiding aangeboden, het Kruis van Verdienste; hij weigerde het te aanvaarden.

XCDe Bruyne had, gelijk weergegeven, eind april alle banden met Hazelhoff en Krediet verbroken en dezen waren desondanks met goedvinden van Gerbrandy nog eenmaal naar de Nederlandse kust gevaren. De 'weg via het strand' bleek toen versperd te zijn. Hadden die twee jongeren dan niet de capaciteiten om een andere weg op te bouwen? Zij vonden zelf van wel. Zij bleven in hun Bat boven 'Oranjehaven' wonen (de huur en hun toelagen werden door Gerbrandy's departement voor algemene oorlogvoering van het koninkrijk betaald) en medio juni richtte Hazelhoff tot dat departement het verzoek, hem onder een valse identiteit naar Zwitserland te sturen. Volgens een opzet die hij met prins Bernhard uitgewerkt had, wilde Hazelhoff van daaruit een geheime 'weg' naar Nederland opbouwen. Gerbrandy liet de behandeling van Hazelhofls verzoek aan zijn secretaris-generaal Lovink en zijn raadadviseur Warners over. Avonden lang spraken dezen met Hazelhoff; zij vonden hem ondeskundig, hadden bezwaar tegen de wijze waarop hij met de hem verstrekte gelden omsprong, waren van mening dat, zo rapporteerden zij enige tijd later aan Gerbrandy, 'met

1 Brief, 4 juni 1942, van de Commissie Militaire Onderscheidingen, tevens de functie vervullend van het kapittel der MWO, aan de ministers van oorlog en van marine (Koninklijk Instituut van Ingenieurs, Collectie-van Lidth de Jeude, 288).

910 [PDF]
EINDE VAN DE GROEP-HA ZELHOFF ROELFZEMA

zekerheid (kon) worden aangenomen dat alle personen' (Hazelhoff Krediet en enkele anderen die dezen wilden inschakelen) 'stuk voor stuk bij de Gestapo bekend en reeds gesignaleerd (waren)', en concludeerden enkele dagen nadat zij zich die mening gevormd hadden, tot een 'volkomen gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef bij deze jongeman' (Hazelhoff), toen een onbekende hun een kopie van Hazelhofls rapport over zijn operaties op de Nederlandse kust was komen brengen die gevonden was 'op een leestafel, tussen tijdschriften' (naar wij aannemen: in 'Oranjehaven'I.! Medio juli sloten prins Bernhard en van 't Sant zich bij de opinie van Lovink en Warners aan dat Hazelhoff en zijn helpers (Krediet was toen door de koningin als haar adjudant meegenomen naar Amerika) uit het inlichtingenwerk verwijderd moesten worden. Hazelhoff en Krediet (de laatste na zijn terugkeer uit Amerika) namen dienst bij de RAF. Hun verering voor de koningin had niet geleden en zowel van 't Sant als Gerbrandy hadden zij leren waarderen, maar voor het overige keerden zij het Nederlandse officiële milieu te Londen met walging de rug toe.

XCDogger werd in oktober '42 naar Lissabon gezonden om van daaruit het commando te voeren op het scheepje waarmee Maas Geesteranus vluchtelingen hoopte af te halen van een punt in de Golf van Biscaye. Dat plan kwam, gelijk in hoofdstuk 7 vermeld, niet tot uitvoering en Dogger maakte zich vervolgens verdienstelijk door, op verzoek van de Amerikaanse luchtmacht-attaché in Lissabon, in Zuid-Portugal terreinen uit te zoeken die door Geallieerde vliegtuigen voor een noodlanding gebruikt konden worden in gevallen waarin het toestel binnen enkele uren gerepareerd kon worden; de luchtmacht-attaché en Dogger namen aan dat die vliegtuigen dan weer konden opstijgen voordat de Portugese politie ter plaatse kon zijn om de bemanningen te interneren. Erg zinvol vond Dogger die taak overigens niet - in brieven aan Warners schreef hij dat hij zijn voortgezette plaatsing in Portugal 'diplomatiek gesproken een rotstreek vond' (aldus zijn opinie in '74)2 en dat hij naar Engeland wenste terug te keren. In maart '43 kreeg hij daar de gelegenheid toe. Hij had 'de buik meer dan vol van alle geheime diensten'3 en verzocht om plaatsing bij de Nederlandse motortorpedobootdienst. Dat verzoek werd ingewilligd en Dogger nam vervolgens meer dan een jaar aan de operaties in het Kanaal deel. Overigens bleek in '49 aan de Enquêtecommissie dat de marine hem na de bevrijding een aanstelling in vaste dienst geweigerd had.J.9

1 Brief, Ia sept. 1942, van A. H. Lovink en C. Warners aan Gerbrandy punt f, bijl. X bij bijl. IQ). 2 Brief, IQ aug. 1974, van G. A. Dogger. S A.v.

911 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

XCEn Tazelaar?

XCDeze werd in Londen als een lastige klant beschouwd. Niemand scheen er zich bewust van te zijn onder welke spanningen hij maandenlang in bezet gebied geleefd had - niemand ving hem op. Voor hem werd in '42 niets beters gevonden dan plaatsing in het troependepot in Guelph (Canada). Tazelaar verdroeg dat zinloze bestaan niet, bewerkstelligde dat hij naar Engeland mocht terugkeren, werd daar opnieuw door niemand opgevangen, fungeerde enige tijd als nachtportier in een der regeringskantoren, en was in dienst bij de Londense brandweer (dat laatste overigens in Soho, de 'rosse buurt'), toen minister van Heuven Goedhart in de zomer van '44 weer van hem hoorde. Nu, die wist als medewerker en redacteur van Het Parool alsook uit andere illegale contacten precies wat Tazelaar in bezet gebied gepresteerd had. Hij bewerkstelligde dat ook aan Tazelaar de Militaire Willemsorde verleend werd (opnieuw: tegen het advies van het kapittel in) en dat deze als geheim agent van het Bureau Bijzondere Opdrachten voor het geven van instructie aan de Binnenlandse Strijdkrachten in Friesland werd gedropt. Medio april '45 trok Tazelaar, hulp zoekend voor de Georgische troepen die op Texel in opstand waren gekomen tegen de Duitsers, naar het bevrij de zuiden en toen de koningin zich aan het einde van die maand bij Breda vestigde, had zij twee nieuwe adjudanten bij zich: Erik Hazelhoff en Peter Tazelaar.

'plan for Holland' / Plan B

XC

XCWij keren terug naar april '42: de maand waarin de verhouding tussen de Bruyne als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst en Rabagliatti als chef van de Dutch Section van MI-6 grondig bedorven raakte. Dat betekende niet dat er moeilijkheden rezen in de betrekkingen tussen de Bruyne als hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer en Major Blizard, de chef van de Dutch Section van SOB. Die moeilijkheden hadden zich heel wel kunnen voordoen, want SOB was voornemens, in strijd met de wensen der Nederlandse regering, meer sabotage-agenten te droppen. SOB werd daartoe gestimuleerd doordat de telegrammen welke de Dutch Section, slachtoffer van het Englandspiei, van medio maart af uit bezet gebied ontvangen had, de indruk hadden gewekt dat de sabotage-agenten die sinds november '41 gedropt waren (Taconis, Andringa, Sebes, Ras, Kloos en Baatsen), bezig waren, met succes diverse acties voor te bereiden. Aan die zes werden vier nieuwe geheime agenten toegevoegd: in de nacht van 29 op 30 mei de sabotage-agenten A. van Steen en H. Parlevliet, in die van

912 [PDF]
ACHTERGROND V AN HET 'PLAN FO R HOLLAND'

22 op 23 juni de sabotage-agent J. van Rietschoten en de agent-marconist J. J. C. Buizer (alle vier werden bij aankomst gearresteerd). Drie nachten later evenwel werden twee agenten gedropt (en eveneens bij aankomst gearresteerd): G. 1. Jambroes en zijn marconist J. Bukkens, die een veel ruimere opdracht hadden, welke (in tegenstelling tot de opdrachten der sabotage-agenten) in samenwerking met de Bruyne opgesteld en door de Nederlandse regering goedgekeurd was. Over de achtergrond van die opdracht schreven wij reeds in hoofdstuk I I van deel 5 wij willen Iller de inhoud van dat hoofdstuk, voorzover relevant, herhalen.

XCBegin maart' 42 waren de Amerikaanse Joint Chiefs of Staff tot de conclusie gekomen dat het wenselijk en mogelijk was, medio mei in Normandië of Bretagne te landen. Zij gaven die operatie de code-aanduiding 'Sledge hammer' (Voorhamer'). Meer dan acht tot tien divisies zou men overigens niet aan land kunnen zetten en daarbij gold nog het voorbehoud dat men tijdig voldoende landingsschepen bijeen kreeg. Het plan werd aan Londen doorgegeven. Churchill en de Britse Chiefs of Staff hielden het (terecht) voor onuitvoerbaar, maar toen generaal Marshall, chef van de Amerikaanse legerstaf, en Roosevelts vertrouwde medewerker Harry Hopkins begin april in Londen arriveerden, maakten de Britten hun de fundamentele bezwaren die zij koesterden, niet duidelijk, integendeel: teneinde te voorkomen dat de Amerikanen hun aandacht primair op de strijd tegen Japan zouden richten, zeiden zij er in beginsel accoord mee te gaan dat men in de zomer van '42 (later dus dan medio mei) een relatief bescheiden landing in Frankrijk zou uitvoeren (dat was dus 'Sledgehammer') en in de lente van '43 een veel grotere. Men hield dus rekening met de mogelijkheid dat het landingsleger zich na 'Sledgehammer' niet zou kunnen handhaven - dan nog zou men, zo meenden vooral de Amerikanen, aan de in het nauw gebrachte Russen belangrijke steun geboden hebben. Churchill was van opinie dat hij, door 'in beginsel' met de twee plannen accoord te gaan, zich nog niet tot hun uitvoering verplicht had. Hij vertrouwde veeleer dat de Amerikanen, naarmate zij zich in de problematiek van 'Sledgehammer' zouden verdiepen, sterker geneigd zouden zijn, er een streep door te halen.

XCDat was goed gezien. Toen Churchill en de Britse Chiefs of Staff in juni in Washington confereerden met Roosevelt en de Amerikaanse Joint Chiefs of Staff, werd er op de z rste besloten dat men, voorshands 'Sledgehammer' handhavend, de mogelijkheid van een grote Geallieerde landing in FransNoord-Afrika zou onderzoeken. Ruim een maand later, 25 juli, werd door de Combined Chiefs of Staff definitief tot die laatste landing besloten; 's ledge hammer' kwam te vervallen.

XCZolang nu 'Sledgehammer' serieus overwogen was (van begin maart tot 9 1

913 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

eind juli '42), had men beseft dat men de formidabele risico's welke aan de uitvoering van het plan vastzaten, alleen kon beperken door een chaos te scheppen in de Duitse verbindingen: verzetsstrijders moesten de telefoonnetten waar de Wehrmacht gebruik van maakte, desorganiseren, gewapende overvallen uitvoeren op Duitse bureaus en op kleine Duitse eenheden, spoorrails en waar mogelijk ook spoorbruggen opblazen. Taak van SOE werd het, dat alles voor te bereiden; SOE kreeg er op II mei '42 formeel opdracht toe van de Britse Chiefs of Staff maar SOE was al voordien met de voorbereidingen begonnen. Eind december '4I waren de Britse Chiefs of Staff namelijk al van mening geweest dat SOE zich meer moeite moest geven 0111. in bezet Europa 'ondergrondse legers' te vormen. Generaal Brooke, Chief of the Imperial General Staff en in die functie voorzitter van het college van de Chiefs of Staff, had op 6 januari '42 persoonlijk met Dalton, de Minister of Economie Warfare, onder wie SOE ressorteerde, diens 'sabotage activities in Europe' besproken alsook, zo noteerde Brooke verder in zijn dagboek, 'the question of raising local forces in Europe to be armed and equipped at the last moment. There is a great deal to be done in this direction at present and I don't feel we are doing anything like enough.'l

XCWij nemen aan dat Dalton de wensen van de Britse Chiefs of Staff aan de leiding van SOE doorgaf Wat bezet Nederland betrof, moest die leiding dus tot een intensiever samenwerking komen met kolonel de Bruyne. De zaak werd op hoog niveau aangepakt. Daltons opvolger Lord Selborne kreeg, aldus de Bruyne, 'de taak ... om aan de Nederlandse regering' (Selborne sprak vermoedelijk met Gerbrandy) 'kenbaar te maken de ontevredenheid van het War Cabinet over het feit dat men in Nederland eigenlijk niets had bereikt op het gebied van de verzetsorganisaties die behulpzaam zouden kunnen zijn warmeer de Geallieerde legers zouden binnenrukken", en de Bruyne zelf had een bespreking met Sir Charles Hambro, in die tijd plaatsvervangend hoofd van SOE, en met generaal Gubbins, hoofd van de afdeling operaties. Hambro en Gubbins drongen er op aan dat van Nederlandse kant meer candidaat-sabotage-agenten aangeboden zouden worden - de Bruyne wees er opnieuw op (hij had dat eind januari al gedaan in een eerste bespreking met SOE-ofhcieren) dat de regering niet voor sabotage voelde, aangezien zij beducht was voor represailles tegen de burgerbevolking. Vervolgens vroegen Hambro en Gubbins of dan in Nederland de vorming van een 'ondergronds leger' kon worden voorbereid in dier voege dat de Nederlandse regering organisatoren ter

XC1 Aangehaald inA. Bryant: The Turn ojthe Tide 1939-1943 (1957), p. 331. 2 Getuige M. R. de Bruyne, Enq., dl. IV c, p. 457. 9 I

914 [PDF]
'PLAN FOR HOLLAND'

beschikking zou stellen die verder geheel volgens Engelse aanwijzmgen zouden handelen. De Bruyne sprak hierover met Gerbrandyen Furstner en bereikte met hun instemming in een volgend gesprek met Hambro en Gubbins dat hij, zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'het recht (kreeg) mee te praten in de organisatie en in de aanwending van agenten. Het enige wat wij niet in handen kregen, was de verbindingsdienst (de wijze waarop geseind werd tussen Nederland en Engeland) en de transportdienst.'!

XCTwee vragen bleven openstaan: wat moest men in Nederland precies trachten te bereiken en hoe moest dat georganiseerd worden?

XCHambro en Gubbins hadden aan de Bruyne duidelijk gemaakt dat zij eigenlijk wensten dat het bij een Geallieerde invasie zou komen tot verzet op grote schaal ('Vijfde Colonne in de meest uitgebreide zin', schreef de Bruyne enkele maanden later''), maar in april (inmiddels was in beginsel tot'S ledge hammer' besloten) stelde generaal Gubbins een veel bescheidener 'plan for Hal/and' op. Het hield in, dat in bezet gebied te gelegener tijd spoorwegen opgeblazen, Duitse vrachtauto's beschoten, telefoonverbindingen verstoord en Duitse vliegvelden overvallen zouden worden. Gubbins had becijferd dat daar twaalfhonderdvijftig krachten voor nodig waren en dat dezen de beschikking moesten krijgen over 500 stenguns, I 250 revolvers, 2 600 handgranaten en ca. 6 ton aan explosieven en ander hulpmateriaal. Zijn vraag was of de Nederlandse regering tot medewerking bereid was, en of zij óók bereid was, eventueel aan de actie een veel bredere vorm te geven, d.w.z. op te roepen tot massale stakingen, ja tot een algemene opstand.

XCOp 25 april legde Gubbins zijn plan for Holland en zijn vragen aan de Bruyne voor (dienst twist met Rabagliatti had toen een hoogtepunt bereikt). Gubbins zei erbij dat het plan verband hield met een mogelijk zeer grote invasie van West-Europa. Dat laatste bracht de Bruyne aan Furstner en Gerbrandy ter ketmis in een stuk d.d. 27 april ('Beschouwingen bij het Plan for Holland')3 waarin hij op 'directe en krachtige maatregelen' aandrong en verder voorstelde dat kapitein Broekman alsnog 'op de kortste termijn' zou worden uitgezonden - nu evenwel niet om er zich van te vergewissen welke illegale organisaties er in Nederland bestonden maar om 'positieve directieven' te geven.

XCDirectieven aan welke organisatie?

XCEr was er, meende de Bruyne, maar een die hiervoor III aanmerking kwam: de Ordedienst.(Kon. Instituut v. Ingenieurs, Collectie-van Lidth de Jeude, 284). 3 Tekst: Enq.,

1 A.v., p. 465. 2 NI. in een brief d.d. 28 september 1942 aan minister van Lidth

915 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

XCDogger had op 17 april (de dag waarop hij en Tazelaar met de koningin gesproken hadden) een lang rapport over die Ordedienst geschreven! waarin stond: 'Beschikt de organisatie eenmaal over wapenen, dan zou het mogelijk kunnen worden, ook bij eventuele Geallieerde landingen in Nederland daadwerkelijke hulp aan de landingstroepen te verlenen.' Maar in hoeverre bestond die OD nog? Dogger had in Zwitserland vernomen dat in de organisatie sinds zijn vertrek uit Nederland arrestaties verricht waren; 'er zijn', schreef hij evenwel op 14 mei in een tweede rapport", 'door de organisatievorm enige vaste punten die niet weg kunnen vallen', nl. 'de plaatsvervanger' van jhr, Schimmelpenninck (luitenant-generaal b.d. jhr. w. Röell) en 'de chef-staf' (majoor N. Tibo). 'Allereerst', aldus zijn conclusie, 'zullen wij ons op de hoogte moeten stellen van de tegenwoordige toestand in de organisatie. Weten wij precies waar de klappen gevallen zijn, dan zullen plannen gemaakt moeten worden om dit te herstellen.'

XCBeide rapporten van Dogger werden door de Bruyne gelezen. Het eerste bevatte een aansporing om met de OD in zee te gaan, het tweede adviseerde tot een vooratgaand onderzoek. Voordat de Bruyne evenwel het tweede rapport had kunnen lezen, had hij op 4 mei Gubbins al een Appreciation of the 'plan for Holland' toegezonden", waarin hij zijn aanbeveling aan Furstner en Gerbrandy had herhaald, nl. om 'with the greatest possible speed a Dutch officer' (kapitein Brockman) in contact te brengen met 'the leaders of the military organisations Holland'; Broekman moest hun vragen hoe het 'Plan for Holland' het best kon worden uitgevoerd en zou dan na omstreeks een maand naar Engeland terugkeren 'to be fetched back by seaplane', schreef de Bruyne (alsof dit, gegeven de Duitse radarinstallaties, mogelijk was l).

XCOp 8 mei drong Lord Selbome er bij Gerbrandy op aan dat de Nederlandse regering het Plan for Holland zou goedkeuren. Gerbrandy pleegde overleg met Purstner en de koningin. Furstner, door de Bruyne voorgelicht, gaf zijn accoord, ook de koningin verleende haar goedkeuring, zij het dat zij op voorzichtigheid aandrong; zij voelde zich persoonlijk gegriefd door de wijze waarop de Bruyne de groep-Hazelhoff behandeld had en zij was door Vall 't Sant gewaarschuwd (ook Hazelhoff had dat al gedaan) dat de Bruyne en zijn medewerker Lieftinck niet veel gevoel hadden voor security. Ook van Boeyen (nog steeds minister van oorlog ad interim) werd enigermate ingelicht: deze deelde althans op 23 juni in de ministerraad mee: 'Binnenkort zullen veertig officieren aan de Engelsen te leveren zijn voor een zeer bijzon9 1

1 Tekst: a.v., dl. VII a, p. 240-45. 2 Tekst: punt f, bijl. 171. 3 Tekst: dl. IV b, p. lID.

916 [PDF]
'PLAN FO R HOLLAND'

dere taak'ê ; de notulen maken er geen melding van dat iemand vroeg wat die 'zeer bijzondere taak' inhield; is het wèl gevraagd, dan zal Gerbrandy of Furstner wel geantwoord hebben dat het hier een strikt geheime aangelegenheid betrof.

XCInmiddels was het besluit gevallen 0111. als centrale organisator in het kader van het Plan for Holland niet Broekman uit te zenden (deze kon, gelijk al vermeld, niet parachutespringen, kon ook niet langer per boot overgebracht worden en wist veel te veel van de Londense verhoudingen af, hetgeen na zijn arrestatie een groot voordeel voor de Duitsers zou kunnen zijn) maar de andere Engelandvaarder die wij al noemden: [ambroes; deze zou door een eigen agent-marconist, Bukkens, vergezeld worden. Er kwam d.d. 12 juni' 42 een nieuwe versie van het plan for Holland gereed 2 waarin Nederland in zeventien verschillende gebieden ingedeeld was, en dat van de eerste versie in zoverre verschilde dat in bezet gebied niet twaalfhonderdvijftig maar duizendzeventig krachten gerecruteerd moesten worden. Jambroes kreeg volgens zijn uitgebreide instructie (welke hij geheel uit het hoofd leerde)" als eerste taak, contact op te nemen met de leiding van de OD. Daartoe werden hem vijf aanloopadressen verstrekt (drie daarvan tekende hij op eenpapiertje aan dat hij meenam) - adressen welke Dogger aan de Bruyne meegedeeld had; zou Jambroes bij die vijf geen succes hebben, dan moest ook hij zich wenden tot de arts Bolle in Pijnacker. Vertrouwd werd dat hij tenslotte de Ofr-leiding zou weten te vinden. Haar moest hij een door Gerbrandy ondertekende mededeling overhandigen (Iambroes nam deze als microfoto mee) dat de regering wenste dat de OD en de politieke partijen zouden samenwerken. Via de O'D-leiding diende hij vervolgens zeventien groepen te gaan vormen die zich gereed moesten houden om op een nader teken tot de acties over te gaan, welke in het Plan for Hal/and voorzien waren, en hij moest voorts drie of vier aparte groepen vormen die uitsluitend belast zouden worden met de taak, de zendingen wapens en explosieven uit Engeland in ontvangst te nemen (de duizendzeventig krachten die aldus ingeschakeld zouden worden, moesten zich van de OD losmaken). Alsof dit alles nog niet voldoende was, kreeg Jambroes er op 21 juni nog een opdracht bij: hij moest óók contact opnemen met de leiding van de spionagegroep de ill die laatste opdracht kan slechts van de Dutch Section van MI-6 afkomstig geweest zijn die zich, gelijk reeds vermeld, in die tijd grote zorgen maakte over het tekort aan militaire inlichtingen. Tenslotte werd met Jambroes afgesproken dat hem na vier of vijf weken een geheime agent zou worden

XC1 Ministerraad: Notulen, z j juni 1942. 2 Tekst:Enq., dl. IVb,p. 106-0 7. 3 Tekst: a.v., p. 103-05. 9 I

917 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

toegezonden die les kon geven in sabotage, en dat hijzelf kort na diens komst hetzij opgehaald zon worden, hetzij verlof zon krijgen om over land naar Engeland terug te keren.

XCUiteraard was het hoogst riskant, de opbouw van een landelijke geheime organisatie die van wapens en explosieven voorzien zon worden, van de aankomst van één geheime agent afhankelijk te maken. 'Het gevaar, aan een gecentraliseerd systeem verbonden, is', erkende de Bruyne jegens de Enqnêtecommissie, 'groter dan het gevaar, aan een gedecentraliseerd systeem verbonden. De doorslag', voegde hij toe, 'heeft echter gegeven het rapportDogger, omdat dit kwam met de organisatie die van een centraal punt nit werkte'! - de OD.

XCJa, maar wat was eind juni '42 van de OD en zijn 'centraal punt' nog over?

XCIn feite vrijwel niets.

XCGegeven het tekort aan inlichtingen kan men niemand in Londen kwalijk nemen dat er medio juni '42 niet bekend was dat van begin '41 tot in de lente van' 42 in de gewestelijke en plaatselijke organisaties van de OD meer dan vierhonderd arrestaties verricht waren, dat van Schimmelpennincks zes 'adjudanten' (Dogger was er een van geweest) nog maar twee op vrije voeten waren en een van die twee als V-Mann van de 'SD' optrad, dat majoor Tibo, Schimmelpennincks opvolger als chef-staf, nauwelijks activiteit ontplooid had, dat de 'commandant', generaal Röell, na Tibo's afvoer in krijgsgevangenschap (IS mei '42), nog maar pas een nieuwe chef-staf gevonden had (de luitenant-kolonel V. E. Wilmar, die hartpatiënt was) - wèl had men, menen wij, kunnen weten dat het bij uitstek riskant was, met de OD in zee te gaan. Bekend was dat de Duitsers talrijke OD' ers gearresteerd hadden, dat op 3 en 12 mei de executie van bijna honderd OD' ers door hen was bekendgemaakt, en dat op IS mei nagenoeg alle Nederlandse beroepsofficieren in krijgsgevangenschap waren afgevoerd. In feite gingen Blizard en de Bruyne een operatie op touw zetten die in de eerste plaats ('de doorslag heeft gegeven het rapport-Dogger') gebaseerd was op inlichtingen van één enkele een-en-twintigjarige adelborst die bijna vijf maanden tevoren bezet gebied verlaten had.

XC'von dem Au{trag desjambroes unterrichtet ist und seine AnkunJt enuartet oder dass mall el7glischerseits ZUni gegebenen Zeitpunkt abel' die OD-Fahrung die Tätigkeit des jambroes nachpriiJt. Wollten wir im F>lnkverkehr eine Kontaktauinahme valljambroes mit del' OD-Fiihrt4ng behaupten, so bestand also die Gefahr, dass diese Behauptung als unu/ahr erkannt wird. Diese Schwierigkeit versuchten wir dadurch zu umgehen, dass wir an Leitstelle London mitteilten, die Zielsetzung und Mentalitdt des OD sei lar eine Sabotagetätigkeit nicht geeignet. jambroes schlage daher VOl', ihm die Auswahl des Menschenmaterials IiiI' seine Organisation selbst zu abel'lassen. Diesel' Versuch gelang: England stimmte ZU'l

XC'Eng/and', dat wil zeggen: SOE, want in deze belangrijke wijziging van de gehele opzet werd de Bruyne niet gekend. Zeker, hem was door Hambro en Gubbins het recht verleend, 'mee te praten in de organisatie en in de aanwending van agenten', maar doordat niet afgesproken (en door Gerbrandy, Furstner en de Bruyne ook niet geëist was) dat het Bureau Voorbereiding Terugkeer afschrift zou krijgen van alle telegrammen die met de SOE agenten gewisseld werden, was de Bruyne niet in de gelegenheid, na te gaan in hoeverre de Engelsen zich aan hun toezegging hielden. Die toezegging was trouwens nogal vaag. Men zou zich kunnen voorstellen dat de Engelsen meenden dat de Nederlandse autoriteiten al voldoende 'meegepraat' hadden toen zij de opzet van hetgeen men zou gaan ondernemen (het Plan for Hal/and dus), beoordeeld en goedgekeurd hadden. Alles wat volgde, werd door SOE als uitvoering gezien.

XCVan die uitvoering nu meenden Gerbrandyen Furstner alsmede de Bruyne en zijn medewerkers Lieftinck en Schilp dat deze bij SOE in bekwame handen was. Leest men thans de pagina's lange instructie die Jambroes uit het hoofd moest leren" (van die instructie ontving het Bureau Voorbereiding Terugkeer afschrift), dan kan men zich indenken dat de Bruyne meende dat zij getuigde van een deskundigheid die het volste vertrouwen waard was. Secret Service was een begrip dat jarenlang verbonden was geweest met weliswaar geheimzinnig maar bovenal doeltreffend optreden - die glorie straalde op SOE af; dat geheime diensten waarmee Churchill en de BritseJ. 'Das Englandspiel', a.v.,p.a.v., p.9 I

1 Schreieder: dl. IV b, 50. 2 Tekst: r03-05.

919 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

Chiefs of Staf! te maken hadden, de grofste fouten zouden maken, was een veronderstelling die tot de geesten van Gerbrandy, Furstner en de Bruyne eenvoudig niet doordrong; daarvoor zagen zij te hoog tegen de Britse bondgenoot op. De Bruyne had trouwens bezoeken kunnen brengen aan de opleidingskampen van SOB en 'de wijze van werken' die hij daar gezien had, had hem, zei hij tegen de Enquêtecommissie, 'veel vertrouwen' gegeven.' 'Wanneer', zo verklaarde Lieftinck aan dezelfde commissie, 'de vertegenwoordiger van een wereldorganisatie tegenje zegt: 'Dat is de enig juiste manier, neem dat van ons aan, wij hebben een zeer grote ervaring', dan moet je(je weet er immers niets van.je begint voor het eerst) je daarbij neerleggen. Ze spreken over trainingsscholen, ze laten je de meest moderne radiotoestellen en speciaal parachutemateriaal zien, ze hebben hele fabrieken voor springstoffen en camouflagernateriaal"

XChet was alles ietwat overdonderend en zulks bevorderde dat de Bruyne, Lieftinck en Schilp zich schikten in hun bescheiden rol. Af en toe kregen zij een parafrase van de met bezet gebied gewisselde telegrammen te lezen, af en toe werden hun algemene geruststellende inlichtingen verstrekt, en tegen die achtergrond gaven zij enkele tientallen aspirant-geheime agenten successievelijk aan SOB door. Het Bureau Voorbereiding Terugkeer (Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer na I juli '42) was, wat de samenwerking met SOB betrof niet meer dan een recruteringsbureau. De Bruyne werd over de gang van zaken wel op de hoogte gehouden, maar bemoeide er zich persoonlijk weinig mee - Lieftinck en Schilp deden het eigenlijke werk. Lieftinck mocht het 'algemene' gedeelte opstellen van de instructies welke de voor het plan for Holland uit te zenden agenten meekregen, maar werd niet in de nadere aanwijzingen gekend die Blizard hun gaf (tot eind augustus '42 - toen nam Bingham zijn taak over). Blizard was een stugge officier die Lieftinck en Schilp zoveel mogelijk op afstand hield; dezen wisten een jaar lang niet eens waar de bureaus van SOB gevestigd waren. Evenmin wisten zij op welke plaatsen de agenten gedropt werden. Van de gebreken in de uitrusting der agenten waren zij zich ook al niet bewust - Lieftinck die zelf talrijke echte persoonsbewijzen aan SOB doorgaf, maakte nooit aanmerking op de ondeugdelijke pb's welke SOB aan de agenten verstrekte, 'want', zo verklaarde hij aan de Enquêtecommissie, 'om te kunnen zien of ze goed of fout waren, moet men expert op dat9

1 Getuige M. R. de Bruyne, a.v., dl. IV c, p. 456. 2 Getuige H. Lieftinek, a.v., p. 1060.

920 [PDF]
VAN ANGERENS WAARSCHUWING

gebied zijn.'! Waren er dan geen deskundigen in Londen? Natuurlijk wel, maar Lieftinck schakelde ze niet in.

XCTwijfel of SOB op een verantwoorde wijze opereerde, bestond in de zomer van '42 aanvankelijk slechts bij van' t Sant. Geen wonder! Hij had van '14 tot '20 in het geheime werk gezeten en in Londen als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst en mentor van de groep-Hazelhoff ervaren hoe moeilijk het was, effectief contact met bezet gebied te onderhouden. Hij werd ongerust toen hij op 24 juli van 'de Engelse dienst' hoorde dat tweehonderd machinegeweren welke de Noorse afdeling van SOB ten behoeve van de Noorse illegaliteit gedropt had, prompt in Duitse handen waren gevallen.ê Hij waarschuwde de koningin (die, zo vertelde van 't Sant ons in '56, 'herhaaldelijk Gerbrandy komen liet om te horen of alles goed ging' 3) en hij stimuleerde van Angeren, die zijn minister was (van' t Sant was immers hoofd van de afdeling politie ten departemente), om op 27 juli een brief aan Gerbrandy te schrijven! die, zo stond er in, van 'kwellende zorg' getuigde.

XCVan Angeren had, schreef deze, vernomen dat de Bruyne's dienst medewerking verleende aan het droppen van wapens die in ontvangst genomen werden door Z.g. reception committees welke door geheime organisaties waren gevormd. Dat moest dan toch eerst door de ministerraad, althans door de Commissie-Terugkeer (waar hij zelf zitting in had), goedgekeurd worden! 'Indien mij', schreef van Angeren, 'de kwestie in een van beide colleges werd voorgelegd, zou mijn eerste vraag zijn: bestaan er nu vaste plannen voor een invasie van het Continent op korte termijn? Zo ja, dan is er reden onder zekere voorwaarden aan het bewuste handelen mee te werken. Zo neen, dan is er grond, dit handelen onverwijld stop te zetten. De risico's zijn dan veel te groot.' Op die risico's ging van Angeren dieper in. Het lukte, schreefhij, zelden, personen op een tevoren vastgestelde plaats te droppen. Viel dus niet vanzelf een deel van de gedropte wapens in Duitse handen? Was het verder wel juist, 'met organisaties te werken, waarin de Duitsers gemakkelijk hun spionnen kunnen hebben'? Hij gaf weer wat in Noorwegen gebeurd zou zijn. Hij betwijfelde ofhet spoedig tot een grootscheepse invasie van het Continent zou komen, 'Is die indruk juist, dan', zo9

1 A.v., p. 384. 2 Welke 'Engelse dienst' bedoelde van 't Sant? Zo goed als zeker Wat hij vernomen had, is vermoedelijk van alle grond ontbloot geweest. De beste Noorse deskundige terzake, dr. Olav Riste, schreef ons in '78: (brief, 29 aug. I978, van O. Riste) 8 F. van 't Sant, 2 okt. I956. 4 Tekst: dl. IV a, p. 758-59.

921 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

schreef hij, 'betekent het neerlaten van wapens ... niet anders dan dat voorlopig voor een invasie een soort guerrillakrijg in de bezette landen in de plaats moet treden' - 'een zelfmoordgevecht' noemde hij dat. 'Hier rust', zo eindigde hij, 'een grote verantwoordelijkheid op de regering, welke verantwoordelijkheid niet naar een Bureau Terugkeer kan worden verplaatst. Is er een vast [invasie]plan voor zeer spoedige uitvoering gereed, dan staat de zaak anders. Aileen zal dan voor de grootste voorzichtigheid moeten worden zorggedragen. Roekeloos amateurisme in Nederland heeft al menig mensenleven gekost ... Gaame houd ik mij er van overtuigd, dat u aan vorenstaande beschouwingen (welke door mijn diepe zorg voor de goede zaak zijn ingegeven) aandacht zult willen geven.'

XCGorbrandy gaf van Angerens brief niet aan de Bruyne door, wel vroeg hij deze om nadere informatie. Hij kreeg te horen dat alles goed liep en sprak vervolgens met van Angeren, aan wie hij, naar wij aannemen, duidelijk maakte dat SOB in het geheel niet van plan was, voor een invasie 'een soort guerrillakrijg' te ontketenen maar juist pas actie te gelasten nadat het tot die invasie gekomen was. Van Angeren schreef toen op de doorslag van zijn brief de volgende aantekening:

XC'Besproken met prof. Gerbrandy die kennelijk bij kolonel de Bruyne nader had geïnformeerd. Ik zeg hem, dat als mijn opmerkingen misschien niet geheeljuist zijn, dit een gevolg is van onvoldoende bekendheid bij ons, ministers. Blijf aandringen op grote voorzichtigheid; zijn wij met ons draadloos contact met Nederland via Engelse zenders en ontvangers wel zeker met de ware broeders te doen te hebben?' 1

XCWare die laatste vraag aan SOB doorgegeven, dan zou SOB geantwoord hebben: ja.

XCGelijk eerder betoogd, kan het Plan for Holland niet losgemaakt worden van 'Sledgehammer. Door 'Sledgehammer' werd evenwel op 25 juli '42 (een maand na de uitzending van Jambroes) een streep gehaald. Nadien werd de Geallieerde invasie van Frans-N oord-Afrika met kracht in voorbereiding genomen. Dat'Sledgehammer' vervallen was, werd, nemen wij aan, aan de leiding vanA.v., p.9

1 759.

922 [PDF]
NAAR 'PLAN B'

SOB niet meegedeeld. Het plan for Holland evenwel ging een eigen leven leiden. Wij veronderstellen dat het de meeste officieren van SOB van september '42 af (op I9 augustus had de Britse raid op Dieppe tot bloedige verliezen geleid) wel duidelijk was dat het voorlopig niet tot een grootscheepse invasie van het Continent zou komen. Zomer '43 dan? Maar dan was het evident nuttig, in Nederland de vorming en uitrusting van de duizendzeventig man tellende groepen voort te zetten. SOB had trouwens gewenst dat er in Nederland méér zou gebeuren en dat had de Bruyne in zijn oor geknoopt.

XCOp 28 september '42 (inmiddels waren door de Duitsers na JambroesJ Bukkens nog vijf andere SOB-agenten opgevangen, van wie vier in het kader van het Plan for Holland uitgezonden waren) richtte de Bruyne een brief tot van Lidth, de nieuwe minister van oorlog! (onder wie het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer was komen te ressorteren), waarin hij onder punt I weergaf wat hij van SOB inzake de uitvoering van het Plan for Holland vernomen had:

XC'Conform het Plan for Holland wordt thans met kracht gewerkt aan de vorming der groepen, welke in Nederland in actie zullen komen op het moment van de invasie ter verstoring der verbindingslijnen e.d. Het transport der benodigde wapens, munitie, springstoffen etc. verloopt naar wens. De betrokken verbindingsofficieren verrichten, gezien de binnenkomende berichten, hun taak met veel beleid en voortvarendheid. Indien wij geen al te grote tegenslagen krijgen, mag worden verwacht dat dit gedeelte van onze taak naar behoren zal worden vervuld.'

XCVervolgens deelde de Bruyne mee dat in de 'besprekingen betreffende het Plan for Holland' (die welke hij in maart en april met Hambro en Gubbins gevoerd had) 'van Engelse zijde de wenselijkheid naar voren gebracht (was) om mede onder het oog te zien of de verzetsactie ad I bedoeld' (het ingrijpen van de duizendzeventig man), 'zou kunnen uitgroeien tot verzet op grote schaal (Vijfde Colonne in de meest uitgebreide zin). Zoals bekend loopt met deze wens der Engelse (Geallieerde) leiding parallel het verlangen van een groot gedeelte der geheime organisatie OD om, na te zijn voorzien van wapens, ingeschakeld te worden in de bevrijdingsstrijd.'

XC'Natuurlijk!' werd hier als kanttekening bijgeplaatst door van Lidth (die9 2

1 Kon. Instituut v. Ingenieurs, Collectie-van Lidth de Jeude, 284.

923 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

overigens, evenmin als de Bruyne, ook nog maar één bericht had kunnen wisselen met de chef-staf van de 'derde' OD, Six).

XCHet was, meende de Bruyne, tijd, die Vijfde Colonne te gaan voorbereiden. 'Uit het feit dat ik dit voorstel doe, moge men', schreef hij, 'concluderen dat ik van mening ben dat de aan het plan verbonden risico's, gezien het grote doel, behoren te worden aanvaard.'

XCVoor de inzet dan der 'Nederlandse Geheime Organisaties (OD)' wilde hij naast de A-groepen (de duizendzeventig man) B-groepen vormen, 'totaal sterkte: tienduizend man', te bewapenen met ongeveer 3 000 stenguns, ro 000 pistolen, 100 000 handgranaten en 5 of 6 lichte mortieren. Die B-groepen zouden in actie komen in wat de Bruyne 'phase B' noemde: 'de gevolgen van de invasie doen zich zodanig gunstig in Nederland gevoelen, dat er een behoorlijke kans ontstaat om door uitbreiding van het verzet de vijand de laatste nekslag toe te brengen.' Over dat alles had de Bruyne, zo schreef hij, al met SOB gesproken en 'uit onderhandse mededelingen' wist hij dat SOB bereid was de wapens te verstrekken, 'terwijl tevens voor het transport kan worden zorggedragen' (kanttekening van van Lidth: 'Wanneer?').

XC'Ik zou het echter', eindigde de Bruyne, 'op prijs stellen bij de met de Engelse instanties te voeren besprekingen te weten of Hr. Ms. regering eventueel bereid is, de gelden beschikbaar te stellen, benodigd voor de aankoop der wapens. Het betreft hier een bedrag van ongeveer f I mb.'

XCKanttekening van van Lidth: 'natuurlijk'.

XCZes weken later, op 4 november' 42, antwoordde van Lidth schriftelijk aan de Bruyne, 'dat de Nederlandse Regering haar toestemming heeft gegeven tot de uitvoering van het door u ontworpen plan voor een binnenlandse actie in Nederland (de z.g. B-phase).'l

XC'De Nederlandse Regering' - wij moeten wel aannemen dat Gerbrandy de Bruyne's Plan B met de koningin besproken heeft. Heeft zij bedenkingen geuit? Wij weten het niet maar kunnen ons niet anders voorstellen dan dat zij aan de Bruyne's voorstel haar goedkeuring gehecht heeft. Van Lidth (het blijkt uit zijn kanttekeningen) was er van meet af aan voorstander van, Gerbrandy stellig evenzeer, en ongeacht de aandrang welke van Angeren in zijn brief van eind juli uitgeoefend had, werd de Bruyne's voorstel noch in het kabinet, noch in de Commissie-Oorlogvoering, noch in de CommissieTerugkeer aan de orde gesteld; denkbaar is wel dat aan Albarda, minister9 2

1 Brief, 4 nov. 1942, van van Lidth aan M. R. de Bruyne (a.v.).

924 [PDF]

van fmanciën ad interim, gevraagd is of hij bereid was voor een belangrijke geheime operatie te zijner tijd f I mln ter beschikking te stellen.'

XCDe Bruyne diende vervolgens Plan B bij SOB in - een plan dus voor een uitgebreider inzet van de 'Nederlandse Geheime Organisaties (OD)'. Hij deelde aan SOE mee dat enkele van de agenten die voor het Plan for Hal/and uitgezonden werden, instructie moesten krijgen, namens hem contact op te nemen met de leiding van de OD - Bingham. gaf die instructie niet door (de OD werd immers buiten het Plan for Hal/and gehouden) en het gevolg was dat de Bruyne begin februari '43, toen hij van het sinds kort bestaande Bureau Inlichtingen vernomen had dat de OD wel degelijk nog bestond (de 'derde' OD namelijk, te weten die welke sinds de zomer van '42 door Six opnieuwopgediend werd), aan SOE schreef dat hij het 'aston ishing and unsatisfactory' vond dat er nog steeds geen verbinding met de OD tot stand gekomen." Twee weken later drong hij er bij SOE op aan, bij de recrutering van de tienduizend man voor de B-phase toch vooral de OD in te schakelen, bij voorkeur door een lid van de Ofz-Ieiding naar naar Engeland te laten overkomen. Die voorstellen leidden tot een uitgebreide correspondentie waarbij SOE (als hoofd van de Dutch Section was de stugge Blizard nu ook formeel door de meer toeschietelijke Bingham vervangen) in zoverre wat klaarder wijn schonk dat nu op schrift gesteld werd dat SOE in het geheel niet voelde voor de vorming van een gecentraliseerd ondergronds leger maar liever gewestelijke detachementen organiseerde.

XCWij moeten wel aannemen dat SOE, door het Englandspiel misleid, meende, ook met de organisatie van de tot plan B behorende detachementen enige vorderingen te maken. Immers, als uitvloeisel van het Plan for Hal/and moesten 500 stenguns en I 250 pistolen in Nederland gedropt worden, maar aan de Duitsers vielen in het kader van het Englandspiel 800 stenguns, 60 brenguns (lichte machinegeweren) en 2000 pistolen in handen.

XCHoe dat zij, voorgelicht door SOE koesterden de Nederlandse autoriteiten die weet hadden van wat ondernomen werd, zich van de zomer van '42 af in de overtuiging dat de vorming van gewapende groepen welke bij eeninlichtingendiensten te Londen in de oorlogsjaren 1940-1945 (voorlopig overzicht)', p. 6 (Bnq., punt f, bijl.

1 De opleiding van de SOB-agenten werd geheel door de Engelsen betaald, maar hun uitrusting en het geld dat zij nodig hadden, werd voor de helft betaald door de Nederlandse regering; wi] nemen aan dat aan de f 1 mln van die regering zelf f I mln moest toevoegen. 2 Brief, 10 febr. 1943, van M. R. de Bruyne aan aangehaald in]. F. W. Nuboer: 'De organisatie der Nederlandse militaire

925 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

Geallieerde invasie zouden kunnen ingrijpen, verheugende vorderingen maakte. Bezorgd waren zij in die tijd ten aanzien van een geheel andere sector van het geheime werk: de inlichtingendienst.

Crisis in het inlichtingenwerk

XC

XCEerder vermeldden wij dat de Bruyne, door Gerbrandy gedesavoueerd in zijn conflict met Rabagliatti inzake de voortgezette inschakeling van Erik Hazelhoff, begin mei '42 zijn ontslag ingediend had als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst. Dat ontslag werd hem met ingang van I juni verleend en een maand later, I juli, ging het Bureau Voorbereiding Terugkeer, tot Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer herdoopt, van Marine over naar Oorlog. wel behoorde tot het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer een Militaire Inlichtingendienst, de MID, die aan het Britse War Office, later aan de staf van generaal Eisenhower, informatie verschafte, maar bij het in bezet gebied verzamelen van die informatie speelde de MID, waaraan Lieftinck en Schilp verbonden waren, geen rol: zij gaven door wat zij van anderen vernomen hadden en zij waren het ook die met de candidaatagenten spraken die aan SOB ter beschikking gesteld werden. Voor dat laatste had de Bruyne geen tijd. Zijn Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer werd, gelijk reeds gezegd, gezien als de kern van de staf voor een (alsnog te benoemen) opperbevelhebber van land- en zeemacht en op dat gebied had de Bruyne (die dan bovendien medio '43 benoemd werd tot inspecteur van de Irene-brigade) ook al moeilijkheden op te lossen.'

XCBehalve de Bruyne ging ook Rabagliatti weg. De Bruyne's voortgezette medewerking aan SOB werd door de leiding van SOB op hoge prijs gesteld (mei was de maand waarin Major Blizard intensief overleg pleegde met

XC1 Als hoofd van het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer had de Bruyne niet alleen marine-officieren maar ook enkele landmacht-officieren als medewerkers. Toen hem in november '42 een van die officieren, de majoor van de generale staf P. L. G. Doorman, ontnomen werd (deze werd bij het bureau geplaatst dat plannen moest ontwerpen voor het naoorlogse Nederlandse leger), vroeg hij van Lidth om ontheffing uit zijn functie. 'Mijn ervaringen hier', schreef hij in een verbitterde brief, 'zijn de ellendigste die ik ooit heb gehad. Bedrog, intrige, karakteren ruggegraatloosheid ontmoette ik, waar ik het zeker nooit in die mate zou hebben verwacht ... Ik vermeen dat ik op een andere plaats en in een andere functie beter werk kan verrichten.' 'Kan niet worden ingewilligd', tekende van Lidth op deze brief aan (brief, 30 nov. 1942, van de Bruyne aan van Lidth (Kon. Instituut v. Ingenieurs, Collectie-van Lidth de Jeude, 289».

926 [PDF]
RABAGLIATTI GAAT HEEN

de Bruyne inzake de uitvoering van het Plan for Holland) en die leiding besefte dat het onwenselijk was dat Rabagliatti die met de Bruyne in een zo fel conflict geraakt was, gehandhaafd bleef als hoofd van de Dutch Section van MI-6. De Bruyne vernam in die tijd van generaal Gubbins dat Lord Selborne, de voor SOB verantwoordelijke minister, rechtstreeks naar Churchill gestapt was om deze duidelijk te maken dat de Brits-Nederlandse samenwerking op de sector van SOB vergde dat Rabagliatti zijn functie neerlegde. Gezien het feit dat men naar verhouding uit Nederland weinig militaire inlichtingen kreeg, is het bovendien mogelijk dat de leiding van MI-6 van mening was dat Rabagliatti niet voldaan had; een aanwijzing daarvoor kan men zien in het feit dat Rabagliatti, toen hij eind juni de leiding van de Dutch Section neerlegde, geen nieuwe functie binnen MI-6 kreeg, maar werd aangesteld bij het Ministry of Information.

XCRabagliatti werd door Captain Seymour opgevolgd.

XCKort na die opvolging bracht ir. den Boer een bezoek aan het Bureau Voorbereiding Terugkeer. 'De kapitein van de mariniers Lieftinck ... van wie ik het ontslag van Rabagliatti vernam', zo legde den Boer in de herfst vast, 'merkte daarbij op: 'Wij krijgen nu het heft in handen en over veertien dagen komt Seymour met hangende pootjes bij ons.' '1 Heeft Lieftinck dat inderdaad gezegd? Zo ja, dan moet hij gemeend hebben dat, nu de groepHazelhoffhaar operaties gestaakt had, Seymour op SOB en op de dienst van de Bruyne een beroep zou doen om via SOB nieuwe spionage-agenten in Nederland te droppen. Inderdaad, Seymour had die dringend nodig: alleen Alblas en Niermeyer waren nog in de lucht en, na de arrestatie van Alblas (medio juli '42), alleen Niermeyer. Eén agent met een zender - het was bitter weinig. En Seymours probleem was, dat, nu de CID onbeheerd was achtergelaten, er niemand was aan Nederlandse kant die hij als zijn tegenspeler beschouwen kon. Hij had zich samen met Lovink en Warners in de nieuwe missie verdiept die Hazelhoff via Zwitserland wilde ondernemen, en had er geen vertrouwen in gehad. Het eerste wat hij nu deed, was uit het Engelse leger enkele Nederlands sprekende Engelsen aantrekken die hij als geheim agent wilde gaan opleiden, het tweede dat hij in juli contact opnam met de Belgian Section van SOB om van België uit een nieuwe spionagegroep in Nederland op te bouwen 2, het derde dat hij in augustus verlof verleende om via A. M. de Jong (de Nederlandse consul-generaal in Stockwerd als gevolg van Seyrnours wens de Belg Gaston Vandermeerssche naar Brussel

1 W. den Boer: 'Mijn rapport', II, p. 2 (Doe l-r39, b-r). 2 Zoals wij in dee! 6 (hoofdstuk 3, paragraaf'SpionagegroepenjVerbindingen met Londen') verhaalden,

927 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

holm die nauw met de Britse Intelligence samenwerkte) codegegevens toe te smokkelen aan twee Nederlanders in bezet gebied die de mogelijkheid zagen om dagelijks meteorologische gegevens aan MI-6 door te geven.'

XCSeymour deed dus zijn best om buiten Nederlandse regeringsinstanties om nieuwe verbindingen met bezet gebied te leggen. Het valt op dat hij daarbij in één geval (de missie van Vandermeerssche) gebruik maakte van verbindingen van SOB, beter gezegd: opnieuw gebruik maakte, want hij, althans de Dutch Section van MI-6, had, gelijk eerder weergegeven, eind juni gewild dat de SOB-agent Jambroes contact zou zoeken met de leiding van de ID die voor MI-6 had gewerkt (die leiding was overigens sinds maart in arrest).

XCIn september '42 deed Seymour wéér een beroep op SOB. Niermeyer had toen geseind dat hij zonder geld kwam te zitten en dat zijn persoonsbewijs niet deugde. Hoe kon hij geholpen worden? Seymour had toen vermoedelijk nog niet vernomen dat van België uit nieuwe contacten in Nederland gelegd waren - hij wendde zich daarom voor de derde maal in successie tot de Dutch Section van SOB welke, zo had hij vernomen, prachtige resultaten in Nederland boekte. Een sabotage-agent van SOB-Dutch, A. van der Giessen, kreeg een zaklantaarn mee waarin ten behoeve van Niermeyer een nieuw pb en flo 000 verborgen waren (in de batterijen); het Amsterdamse adres waar Niermeyer te bereiken was, werd in code genoteerd - van der Giessen nam het op een papiertje mee.

XCIn de nacht van 30 september op loktober werd van der Giessen, na door SOB aangekondigd te zijn, gedropt. De Duitsers vingen hem op,d' Aulnis de Bourouill in staat, effectief aan het werk te gaan; hun groep, 'Packard',

gaan. Nadien begon de 'Dienst-Wim' via Antwerpen en Brussel gernicrofilmde rapporten naar Spanje te zenden. De van gaf een deel van die rapporten aan het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer (het bureau van de Bruyne dus) door, maar een ander deel bleef bij de Belgische geheime dienst in Londen liggen en werd daar pas diep in '43 door Somer ontdekt. 1 De twee Nederlanders waren de jeugdige technici H. Deinum en ir. M. Vader die van plan waren zelf een zender te bouwen. A. M. de Jong gaf de nodige code gegevens aan een Nederlandse journalist mee die van Zweden uit in overleg met hem nogal pro-Duitse artikelen geschreven had teneinde van tijd tot tijd een visum voor bezet gebied te krijgen. Deinum kreeg zijn zender begin december '42 gereed. Nog geen twee weken later ontving hij via de 'Zweedse Weg' een Engelse zender, 'Packard', die overigens niet bleek te werken, en doordat aan Deinum en Vader een verkeerde golflengte opgegeven was, konden zij hun eigen zender ook niet gebruiken. Pas eind juni '43 waren zij dank zij de komst van de BI-agent P. L. baron

928 [PDF]
'MI-6' ZOEKT STEUN BIJ 'SOE'

zeiden hem dat hij door Londen verraden was, van der Giessengaf zijn code af en op 6 oktober kon V-Mmm van der Waals zonder moeite Niermeyers vertrouwen winnen. Deze werd nog dezelfde dag gearresteerd. Zijn zender (roepteken : OBX) en zijn codepapieren vielen in Duitse handen. 'Die Funklinie OBX wurde', schrijft Schreieder, 'in das Englandspiel für einige Weehen eingeoaut, urn nicht durch ein sofortiges Sckweigen des Senders einen Verdacht gegen die Eunklinie, auf der van der Ciessen angemeldet worden 'war' (de radioverbinding van SOB dus), 'eu erregen.? Anders gezegd: de Dutch Section van MI-6 wisselde 'einige Wochen' lang, zonder het te beseffen, via Niermeyers verbinding telegranunen met Abwehr en Sicherheitspolizei vermoedelijk had Niermeyer dus zijn security-check prijsgegeven. Hoe dat zij, eind oktober zweeg zijn zender.

XCBijna twee-en-een-half jaar was Nederland bezet en in het gehele land was geen enkele door of met hulp van MI-6 uitgezonden agent aanwezig die met zijn zender berichten aan Londen kon doorgeven. Die situatie zou tot medio maart' 43 voortduren.

XCWie moest aan Nederlandse kant een nieuwe inhchtingendienst opbouwen en leiden?

XCHet waren al met al maar weinigen die zich in Londen rechtstreeks met die vraag bezighielden (ik wist persoonlijk niet eens dat zij aan de orde was) maar voor diegenen die dat wèl deden, ging zij een benauwend karakter aannemen. Lente en zomer '42 vormden een nerveuze periode: reikhalzend werd uitgezien naar het 'Tweede Front' - en er vond geen enkele grootscheepselanding in West-Europa plaats. In Noord-Afrika kregen de Britten klop, in de Sowjet-Unie leek Hitler onweerstaanbaar op te rukken naar de Kaukasus, in bezet Nederland werden in juh de Jodendeportaties ingezet en in augustus de 'vijf gijzelaarsvan Rotterdam' gefusilleerd. Dan te moeten verkeren in een situatie waarin geen vaste organisatie bestond die er zorg voor droeg dat men een betrouwbaar en gedetailleerd beeld kreeg van wat in bezet gebied gebeurde, was voor de koningin en Gerbrandy, om slechts dezen te noemen, nauwelijks om uit te houden. Zeker, in april waren uit Stockholm de eerste Nederlandse illegale bladen gearriveerd (twee-entwintig maanden nadat zij in bezet gebied begonnen waren te verschijnen l),J.p.9 2

1 Schreieder: dl. IV b,

929 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

in mei had Gerbrandy aan Visser 't Hooft opdracht gegeven, een geheime verbinding met Nederland op te bouwen, en van juni af stond consulgeneraal de Jong van Stockholm uit in regelmatige verbinding met illegale werkers in het noorden des lands, maar dat had alles bij elkaar, ruim twee jaar na de vestiging der regering in Londen, toch niet veel om het lijf. Er was te weinig geheim contact met bezet gebied, er was teveel ruzie in Londen. Waar was de competente figuur die het inlichtingenwerk aan Nederlandse kant eindelijk op poten kon zetten?

XCHet zoeken duurde bijna een halfjaar. Omgeven werd het door geruchten die doordrongen tot allen die met de Britse geheime diensten te maken hadden of die hier of daar iets hadden opgepikt van de moeilijkheden en conflicten die zich voorgedaan hadden. Een van die laatsten was de Engelandvaarder P. 1. baron d'Aulnis de Bourouill die zich in de zomer van '42 wel klaargemaakt had om als geheim agent uitgestuurd te worden maar die geen grein yertrouwen koesterde in het bureau van de Bruyne (hij was bevriend met Hazelhoff en zijn groepje) en besloten had, zijn leven pas te riskeren wanneer er een Nederlandse dienst ontstaan was die op hem een competente indruk zou maken. D'Aulnis legde in een in die tijd geschreven verslag (wij corrigeren de schrijfwijze van de namen niet) het beeld neer dat hij zich van de eerste fase van de strijd om de leiding van een nieuwe inlichtingendienst gevormd had:

XC'De Bruine deed een bod er naar, nog voor Laving en Wamaers in Engeland waren. De opvolger van Colonel Rabagliati, Charles Seymour, echter duidde uit dat sabotage en intelligence gescheiden moesten blijven. Dus de Bruine, die anders ook te machtig zou worden, werd niet benoemd, mede daar de minister van oorlog [van Boeyen] zowel alsde minister vanjustitie [van Angeren] de intelligence voor hun departement claimden. Gerbrandy was overal tegen, daar hij zich niet door een besluit wilde compromitteren. Toen kwamen Laving en Warnaers uit Indië. Laving, secretaris-generaal van algemene oorlogvoering, vond dat de intelligence onder zijn gezag hoorde. Dies ging hij naar de Prins. Nu was daar ook van 't Sant, de vertrouwde huishouder voor de Koningin, die grote ervaring had op politie- en spionagegebied. Deze man wilde zich tegen niemand stoten, dus was vriendelijk tegen iedereen, ook tegen ons die hij geld leende en mee uit te dineren nam. Echter wilde hij wel graag de macht achter de schermen hebben over de intelligence. Want immers, wie de intelligence dirigeerde, kon voor zichzelf reclame maken in Holland en zijn positie voor na de oorlog voorbereiden door propaganda, door middel van zijn agenten. De Prins nam nu op zich het opperbevel over sabotage en intelligence. Zo kon hij zowel de Bruine alsook Hazelhoff Roelfzema alsook de kapitein Derksema besturen. Echter nam de Prins geen besluiten. I-lij die het laatst bij Prins Bernhard binnenkwam, had gelijk. Laving, een vos, wist zich in schapenkleren te steken en zo, de passieprekend, [zich] bij de 93

930 [PDF]
NAAR DE OPRICHTING VAN HET BUREAU INLICHTINGEN

Prins in te likken. Toen ging Prins Bernhard naar Canada en verliet Londen met de woorden dat hij aan Loving opdroeg om 'orde op zaken te stellen'. Deze, gewapend met die mondelinge autoriteit, ging aan de gang, geholpen door Warnaers, met alles af te breken wat nog aan de gang was of in constructie."

XC'Atmosferisch' is dat alles wel typerend, zakelijk is het er nogal eens naast, in de eerste plaats al doordat d' Aulnis geen oog had voor de rol van de koningin. Zij wenste dat de. inlichtingendienst weer aan van 't Sant zou worden toevertrouwd. Op 1 j uni ging de Bruyne als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst heen. Hoe te bereiken dat van 't Sant, 'directeur van politie bij het departement van justitie', zijn opvolger werd? De koningin nodigde, vermoedelijk in de loop van juni, van Angeren voor een lunch uit waarbij van 't Sant aanwezig was. 'Toen is daar uitgemaakt', aldus van 't Sant, 'dat wij zouden proberen ons nogmaals in te zetten onder de heer van Angeren.l'' De CID zou dus onder Justitie komen en de poging, daarvoor de steun te verwerven van andere ministers die het desbetreffende koninklijk besluit zouden moeten contrasigneren (Furstner, Gerbrandyen van Kleflens), had aanvankelijk de steun van Gerbrandy, 'in alle opzichten, volkomen', zei van 't Sant." Bij van Angeren speelde daarbij een rol dat GS III als binnenlandse veiligheidsdienst in de periode tussen de twee wereldoorlogen eigenlijk een gecamoufleerde dienst van Justitie was geweest. Later in juni vond een bespreking plaats van Gerbrandyen van Angeren met enkele topfiguren van MI-6 en daar werd afgesproken dat van' t Sant op voet van gelijkheid met de Dutch Section zou samenwerken.

XCAan die opzet, die nog altijd niet geformaliseerd was, hield van Angeren geruime tijd vast, begin augustus stelde hij aan van 't Sant zelfs een instructeur voor radiotelegrafisten ter beschikking. In diezelfde tijd ging hij evenwel twijfelen of het verstandig was, de secretaris van de koningin wederom op een zo gevoelige post te plaatsen - bij nader inzien liet hij van 't Sant vallen. Inmiddels hadden Lovink en Warners, beiden van een diep wantrouwen jegens van 't Sant vervuld, Gerbrandy attent gemaakt op de militaire attaché in Bern, generaal A. G. van Tricht. Deze was in Zwitserland met allerlei geheim werk belast, was een beroepsmilitair geweest (generaalmajoor van het Knil) en bezat in Londen, waar hij nimmer verschenen was, geen vijanden. Op 12 augustus deelde Gerbrandy in de ministeriële Commissie-Terugkeer mee dat hij voornemens was, de leiding van de Centrale Inlichtingendienst aan van Tricht toe te vertrouwen, er aan toevoegend dat hij tot diens aankomst zèlf als hoofd van de CID zou optreden met Lovink

XClP. L. d'Aulnis de BourouiIl: 'Dagboek', p. 168-70. 2 Getuige F. van 't Sant, Enq., dl. IV c, p. 1567. S A.v.

931 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

als zijn 'gemachtigde'." Van 't Sant, uitgeschakeld, deed zijn beklag bij de koningin toen deze uit Amerika was teruggekeerd (27 augustus), en hij ondernam vervolgens (naar wij aannemen: met steun van de koningin) een poging om de leiding van de inlichtingendienst toe te spelen aan een Engelandvaarder die de koningin braaf naar de mond gepraat had en die haar wel getroffen zal hebben als een figuur die zij via van 't Sant zou kunnen domineren: de majoor-aalmoezenier pater H. Monchen.

XCVoor die opzet was om te beginnen van Angerens steun nodig (de CID onder Monchen zou namelijk onder Justitie blijven ressorteren) maar dat was van Angeren toch te bar. Monchen vertrouwde hem in zijn onnozelheid toe dat hij met medeweten van de koningin en prins Bernhard al een huis had gehuurd voor de 'nieuwe' CID (op kosten van Justitie!) en dat van 't Sant als zijn adviseur zou optreden - van Angeren zei tegen Monchen en tegen prins Bernhard die hem namens de koningin kwam bezoeken, dat hij, schreef hij later, 'bezwaar had tegen het toevertrouwen van de leiding van zulk een precaire en verantwoordelijke dienst aan een volkomen op dit stuk onervaren man als Monchen'; hij 'meende dat pater Monchen om meer dan één reden' (de pater leidde een nogal zwierig bestaan) 'goed zou doen, zich volkomen en ijverig aan zijn zielzorg te wijden.'2 Exit pater Monchen.

XCExit óók generaal van Tricht. Waarom? Wij vermoeden dat men tot de conclusie kwam dat deze in Bern, waar hij belast was met de organisatie van de illegale transporten van Engelandvaarders naar Spanje, moeilijk gemist kon worden.

XCIn september ondernam Gerbrandy een poging, de Bruyne er voor te winnen opnieuw hoofd van de CID te worden. Gerbrandy zal er daarbij wel op gewezen hebben dat aan Engelse kant Rabagliatti verdwenen was en dat de CID voortaan op voet van gelijkheid met MI-6 zou kunnen samenwerken, maar de Bruyne weigerde.

XCVolgende candidaat: Wamers, de man die bezig was (maar dat wist Gerbrandy toen nog niet), gegevens tegen van 't Sant te verzamelen. Warners' naam werd het eerst door van Lidth genoemd en eind september besloten Gerbrandyen van Lidth in een bespreking waaruit van Angeren kwaad weggelopen was omdat Gorbrandy hem verweten had, de candidatuur van van 't Sant niet krachtig genoeg te hebben gesteund, aan de koningin voor te stellen, Wamers hoofd te maken van de CID. Op 6 oktober deed Gerbrandy daarvan mededeling in de ministerraad. Acht dagen later, I4 oktober, weigerde de koningin het benoemingsbesluit van Warners te

XC1 Commissie Terugkeer: Notulen, 12 aug. 1942. 2 Van Angeren: 'Nederlandse regering in Londen', p. 42.

932 [PDF]
NAAR DE OPRICHTING VAN HET BUREAU INLICHTINGEN

ondertekenen, 'omdat hij', zo kreeg van Lidth woordelijk van haar te horen, 'niet met Nederland vertrouwd is'; zij meende bovendien, noteerde van Lidth verder, 'dat het mogelijk zou zijn (in navolging van de Noren) geen eigen CID te hebben, doch zich te bedienen van de Engelse Intelligence Service? ons inziens een poging om van 't Sant een deel van zijn feitelijke invloed te hergeven."

XCTwee weken verliepen, eer Gerbrandy de andere ministers inlichtte (28 oktober) dat de koningin de benoeming van Warners niet wenste, 'omdat deze Nederland niet voldoende kent." Warners, diep gegriefd, ging met verdubbelde ijver zijn rapport tegen van 't Sant voorbereiden.

XCWie nu?

XCDe naam van kapitein Broekman werd genoemd, ongeveer tegelijk met die van kapitein Somer die in Suriname was aangekomen. Beiden kenden bezet Nederland, beiden hadden er illegaal werk gedaan, Somer zelfs op de sector van de spionage. Op 3 november legde Gerbrandy de koningin schriftelijk het denkbeeld voor, twee inlichtingendiensten op te richten, een politieke onder Broekman, een militaire onder Somer; een koninklijk besluit was, meende de minister-president, niet nodig.s Met de twee diensten en hun chefs kon de koningin zich 'in beginsel' verenigen, maar, zo tekende zij verder voor van Tets, de directeur van haar kabinet, aan: 'Ik acht het gewenst deze aangelegenheid wèl per kb te regelen, nu en ook in het vervolg' (zij wenste niet uitgeschakeld te worden!); 'wilt u dit aan Gerbrandyen van Lidth meedelen.' 5 Een koninklijk besluit dus. Bij de formulering daarvan werd alsnog besloten, niet twee diensten maar slechts één in het leven te roepen, een 'Bureau Inlichtingen', dat een veelomvattende, centrale positie zou krijgen onder verantwoordelijkheid van de minister van oorlog, van Lidth. De nieuwe constructie werd op 10 november (twee dagen na de Geallieerde landingen in Frans-Noord-Afrika) door de koningin in aanwezigheid van van Lidth besproken met Seymours onmiddellijke superieur, Colonel J. K. Cordeaux, hoofd van MI-6 voor de sector West-Europa. Hem deelde de koningin mee, zo noteerde van Lidth, 'dat zij het reorganisatievoorstel heeft goedgekeurd. Cordeaux zegt aile mogelijke mede

1 Van Lidth: 'Dagboek', 14 oktober 1942. 2 Van wie de koningin vernomen had dat de Noorse regering zich louter bediende van de weten wij niet, maar haar mededeling was onjuist: in juli '40 was in Londen een Noorse Inlichtingendienst gevormd die nauw samenwerkte met de van Die samenwerkingwerd voortgezet tot aanhet einde van de oorlog. 3 Minis terraad: Notulen, 28 okt. 1942. Brief, 3 nov. 1942, van Gerbrandy aan de koningin (archief kab. der koningin). 5 Aantekening van de koningin op de brief a.v. (a.v.)

933 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

werking toe en acht de gekozen oplossing een zeer gelukkige, hetgeen H. M. zichtbaar oplucht. Het onderhoud is zeer minzaam."

XCNu moest dus een keus gemaakt worden tussen Broekman en Somer. De koningin die van prins Bernhard uit Paramaribo vernomen had dat deze van Somer een uitstekende indruk gekregen had, was voor Somer geporteerd. Men kon evenwel niet wachten totdat Somer via de Verenigde Staten Londen bereikt zou hebben en van Lidth stelde daarom voor, Broekman tot waarnemend hoofd van het Bureau Inlichtingen te benoemen. Broekman weigerde alleen maar waarnemer te worden, en het gevolg was dat Gerbrandy, van Lidth en van Angeren de koningin voorstelden, Broekman dan toch maar de definitieve leiding te geven van het Bureau Inlichtingen. Dat weigerde de koningin op haar beurt te aanvaarden. Gerbrandy deed er op 24 november mededeling van in de ministerraad, 'echter meent de voorzitter', aldus de notulen, 'dat in dezen nu eens niet kan toegegeven worden.P Hij hield het been stijf en de koningin zwichtte. Broekman, tot majoor bevorderd, kreeg dus de leiding, onverkort. Hij werd benoemd bij koninklijk besluit van 28 november '42, nadat eerst bij een besluit van diezelfde datum het Bureau Inlichtingen ingesteld was."

XCHet bureau kreeg tot taak, inlichtingen van elke aard in te winnen, civiele zowel als militaire ('de bevoegdheid voor het uitvoeren van [die] taak berust uitsluitend bij het hoofd van genoemd bureau') en deze zo spoedig mogelijk aan de daarvoor in aanmerking komende ministers door te geven; het moest voorts geheime agenten opleiden (dat was tot dusver in hoofdzaak door MI-6 geschied) en vluchtwegen in bezet Europa organiseren. De minister van oorlog kreeg prioriteit bij het selecteren van Engelandvaarders en anderen die voor werk bij het nieuwe bureau geschikt leken. Het hoofd daarvan kreeg tenslotte het exclusieve recht om met MI-6'en andere diensten' contact te onderhouden.

XCDeze constructie was juist. Cordeaux had er dan ook zijn instemming mee betuigd. Somer vernam korte tijd later dat Cordeaux tegen van Lidth gezegd had (dat zal wel voor of na afloop van het gesprek bij de koningin gebeurd zijn), dat dit 'the very last chance' voor Nederland was'? - met andere

1 Van Lidth: 'Dagboek', 10 nov. 1942. 2 Ministerraad: Notulen, 24 nov. I942. • Teksten van beide koninklijke besluiten: dl. IV b, p. ro-r r. 4 Somer schrijft die woorden toe aan 'het hoofd van de Engelse maar aangezien uit van Lidths dagboek niet blijkt dat deze met generaal Menzies gesproken heeft, nemen wij aan dat niet Menzies maar Cordeaux zich zo uitgelaten heeft (getuige ]. M. Somer, a.v., dl. IV c, p. I868).

934 [PDF]
OPRICHTING VAN HET BUREAU INLICHTINGEN

woorden: had de Nederlandse regering niet een nieuwe dienst opgericht met duidelijke bevoegdheden, dan zou MI-6 buiten die regering om het contact met bezet Nederland (waarvoor hij al agenten in opleiding had) ter hand genomen hebben.

XCNu waren er op het moment dat het Bureau Inlichtingen opgericht werd, al twee personen die met regelmaat geheime inlichtingen in bezet gebied inwonnen: in Stockholm de Jong, die op eigen initiatief met MI-6 was gaan samenwerken, in Genève Visser' t Hooft die een opdracht had gekregen van Gerbrandy. Kwamen de Jong en Visser 't Hooft onder Broekman te ressorteren? Gezien de bepaling dat de bevoegdheid tot het inwinnen van inlichtingen 'uitsluitend bij het hoofd van genoemd bureau' was komen te liggen, zou men zeggen: ja, maar in november '42 stond geen van de betrokken ministers stil bij de positie van wat de 'Zweedse Weg' en de 'Zwitserse Weg' geworden waren. De Jong werd pas in jannari '43 over de koninklijke besluiten van 28 november' 42 ingelicht en Visser' t Hooft in het geheel niet; deze bleef in rechtstreekse correspondentie staan met Gerbrandyen de 'vriend des ministers', van Haersma de With.

XCVoor wij nu op de activiteiten van het Bureau Inlichtingen ingaan, dienen wij bij het werk in Zweden en Zwitserland stil te staan.

'Zweedse Weg'

XC

XCIn deel 6 vermeldden wij al (hoofdstuk 10, paragraaf'De 'Zweedse Weg' begint') dat A. M. de Jong, de Nederlandse consul-generaal in Stockholm, in '41 contacten had aangeknoopt met de Britse Intelligence ter plaatse, d.w.z. met de Passport Control Officer van de Britse legatie, en dat hij in de lente van '42 kans had gezien, met inschakeling van enkele kapiteins van Nederlandse schepen die het traject Delfzijl-Zweden bevoeren, een vaste verbinding te leggen met een arts in Delfzijl, A. L. Oosterhuis. De Jong vloog toen naar Londen en sprak daar (hij had geen vertrouwen in de Centrale Inlichtingendienst) met Rabagliatti, met MI-6 dus, bij wie hij door Buitenlandse Zaken geïntroduceerd was. Met deze sprakhij af dat wat hij aan inlichtingen en rapporten uit Nederland zou verzamelen, ook aan Nederlandse instanties doorgegeven zou worden (een afspraak waar MI-6 zich niet aan kon houden doordat er na I juni in feite geen CID meer was); zijn werk zou door MI-6 worden betaald. In juni '42 begon de Zweedse Weg te functioneren en in deel ç wezen wij er op (hoofdstuk 3, paragraafSpionagegroepen/Verbindingen met Londen') dat via die Weg regelmatig spionage

935 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

rapporten naar Stockholm gesmokkeld werden (rapporten van Oosterhuis' eigen groep 'Zwaantje', later ook van een viertal andere spionagegroepen) maar tevens exemplaren van illegale bladen, blanco persoonsbewijzen en rantsoenbonnen (die laatste kon men dan, meende de Jong, in Engeland namaken-). Omgekeerd werden via de Zweedse Weg ook zaken naar Nederland gesmokkeld: exemplaren van het Londense Vrij Nederland, foto's van de koninklijke familie, hoeveellieden insuline en, in december' 42, de zender/ontvanger 'Packard' die voor Deinum en Vader bestemd was. Ook Oosterhuis ontving een zender/ontvanger (als'Wolseley' aangeduid) en toen die niet bleek te deugen, een tweede (de 'De Soto'). De groep-Oesterhuis bleef met de 'De Soto' werken, van de 'w olseley' maakte zich omstreeks maart' 43 het hoofd van de Radiodienst van de OD meester, Jan Thijssen, die naast de OD een eigen verzetsleiding wilde oprichten, de Raad van Verzet.

XCMet de Zweedse Weg, zo verhaalden wij verder in deel ç, liep het in juli '43 mis. Zeven maanden tevoren was F. J. M. Aben, kapitein van een op Zweden varende vrachtvaarder, door de Jong in zijn geheime werkzaamheden ingeschakeld. MI-6 had hem toen geadviseerd, Aben niet in contact te brengen met Oosterhuis, maar de Jong had dat wèl gedaan en Aben had in mei '43 het geheim van de Zweedse Weg aan de 'SD' verraden. De 'SD' greep overigens pas enkele maanden later in, toen hij er via zijn Vi-Mann van der Waals achtergekomen was dat de 'Dienst-Wim' (de door Vandermeerssche en Stenger opgerichte groep) via Oosterhuis spionagerapporten naar Stockholm. doorgaf De leiding van de 'Dienst-Wim', de gezagvoerder die de Jong het meest geholpen had (kapitein H. Roossien), alsmede Oosterhuis en zijn naaste medewerkers werden in de tweede helft van juli gearresteerd, de 'De Soto' viel uit, de Zweedse Weg was versperd.

XCUit het feit dat de Jong ondanks het advies van MI-6 Aben met Oosterhuis in contact gebracht had, kan men al afleiden dat hij niet zonder eigenzinnigheid optrad. Trouwens, nadat hij in januari' 43 een tweede bezoek gebracht had aan Londen (bezoek, waarbij hem het koninklijk besluit betreffende de oprichting van het Bureau Inlichtingen was getoond en afgesproken was dat hij voortaan tegelijk rapporteren zou aan het Bureau Inlichtingen en aan MI-6), had hem in maart ook Broekman aangeraden, Aben verre te houden van de groep-Oesterhuis. Niet dat de Jongs eigenzinnigheid onbegrijpelijk was! Hij had het gevoel dat hij in een periode waarin men in Londen maar weinig deed, op eigen initiatief een uiterst belangrijke verbinding met bezet

XC1 Dat is, voorzover ons bekend, niet geschied, en terecht niet: voor de belangrijkste levensmiddelen werden in Nederland elke vier weken nieuwe bonkaarten uitgereikt.

936 [PDF]
STOCKHOLM

Nederland opgebouwd had. Dat had hem veel zelfvertrouwen gegeven, te veel zelfs. Het valt de meeste mensen moeilijk te aanvaarden dat zij bedrogen worden - de Jong doorzag niet, welke rol Aben speelde. Somer (die in de lente van '43 Broekmans taak overnam) had voor wat de Jong gepresteerd had, veel waardering ('de Jong dééd tenminste wat', verklaarde hij aan de Enquêtecommissie, 'hij handelde en was actief en hij deed het ... goed"), maar hij wenste de Jong na het gebeurde met Aben (er waren ook andere moeilijkheden geweest) niet te handhaven.

XCIn augustus' 43 bracht Somer een bezoek aan Stockholm (weer als 'Elias van Praag') en de Jong werd er begin september als vertegenwoordiger van het Bureau Inlichtingen afgezet. Zijn werk werd eerst overgenomen door ir. W. L. Chr. Lindenburg die begin juni '43 met hulp van Oosterhuis uit Nederland was ontsnapt, vervolgens (in maart '44) toen Lindenburg niet voldaan had, door de Engelandvaarder C. Knulst, die aanvankelijk in Londen als geheim agent opgeleid was. Lindenburg kende, zei de Jong aan de Enquêtecommissie, geen Zweeds, Knulst liep door zijn Indische uiterlijk 'direct in de gaten'", anders gezegd: de Jong meende dat hij het inlichtingenwerk, ware het hem niet ontnomen, beter zou hebben voortgezet dan zijn opvolgers. Die opvolgers hadden overigens een wezenlijk andere taak dan hij, want na het wegvallen van de Zweedse Weg was het de belangrijkste functie van de Stockholmse vertegenwoordigers van het Bureau Inlichtingen geworden, een van de traits d' union te zijn tussen Londen en Genève/Bern. Die vertegenwoordigers kregen af en toe wel inlichtingen van in Zweden aankomende Engelandvaarders en van reizigers uit Nederland, maar een verbinding van de betekenis en met de frequentie van de Zweedse Weg konden zij niet opbouwen. De Duitsers gingen er namelijk in de herfst van '43 toe over, een deel van de Nederlandse kustvaarders welke op Zweden gevaren hadden, te vorderen, en toen de Jong dat hoorde, kon hij van zijn kant bereiken dat een ander deel van die kustvaarders in Zweden aan de ketting gelegd werd. De Nederlandse kustvaarders vielen dus uit als schakel tussen Delfzijl en Stockholm. Lindenburg slaagde er toen in, via een Zweedse gezagvoerder instructies te sturen aan zijn in bezet gebied achtergebleven echtgenote; daar vloeide uit voort dat eind' 43 een eerste nieuw spionagerapport opgesteld werd door enkele illegale werkers aan wie de naaste medewerker van Oosterhuis, de Delfzijlse fabrikant D. Boerema (die zich aan arrestatie had kunnen onttrekken) als het ware de erfenis van de Zweedse Weg overgedragen had voor hij naar Zwitserland was uitgeweken. Boerema

XC1 Getuige]. M. Somer, Enq., dl. IV c, p. 1876. 2 Getuige A. M. de Jong, a.v., p.83 0.

937 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

had ook de naam van de nieuwe spionagegroep uitgekozen: 'Sobenlader', zijnde de eerste letters (met enkele aanvullingen) van de zin 'sa bluh: ein neues Leben aus den Ruinen'. In deze groep waren Paul Schlecht, een vroegere medewerker van Lindenburgs ingenieursbureau, Egbert Hamrningh, een neef van Lindenburg. en mej. Eeltje A. C. Meylink de centrale figuren; mej. Meylink had eerder al medewerking verleend aan Kees Dutilh en aan Boererna. Nadien kon 'Sobenlader' heel af en toe via een Zweedse gezagvoerder (in Delfzijl mocht van elk Zweeds schip dat er binnenviel, slechts de gezagvoerder van boord gaan) een gemicrofilmd spionagerapport aan de Stockholmse vertegenwoordiger van het Bureau Inlichtingen doorgeven.

XCDe Enquêtecommissie achtte het in '49 'juist' dat de Jong uit zijn functie ontheven was; zij sprak overigens haar 'waardering' uit voor hetgeen hij gepresteerd had.! Terecht. Hij had in de zaak-Aben een ernstige beleidsfout gemaakt, maar overigens drie-en-een-half jaar lang kosten noch moeite gespaard om met groot persoonlijk risico (niemand wist of de Duitsers niet van de ene dag op de andere Zweden zouden binnenrukken) iets voor de Nederlandse zaak te doen. Hij had er zijn eigen koopmansbedrijf bij verwaarloosd ('wanneer mijn eigen personeel', zei hij, 'gelegenheid kreeg, mij tien minuten per dag te spreken, dan was het veel'") en het zalook wel voorgekomen zijn dat hij aan de 'normale' zaken van een consul-generaal (de Jong was dat honorair: hij kreeg er geen betaling voor) niet voldoende aandacht kon besteden. Of dat laatste zich vaak voordeed, weten wij niet, maar in elk geval was het een feit dat Buitenlandse Zaken in Londen hogelijk ontevreden raakte over de Jong. Op de eerste, hem door Somer toegebrachte krenking volgde dan ook een tweede, hem toegebracht door van Kleffens : in de lente van' 44 werd in Stockholm een beroeps-consul-generaal benoemd waarmee de Jongs officiële functie kwam te vervallen. Na de bevrijding was het verslag van de Enquêtecommissie (1950) nodig om Buitenlandse Zaken er toe te bewegen, voor hem de onderscheiding aan te vragen die het departement hem tevoren onthouden had.

'Zwitserse Weg'

XC

XCOok over de 'Zwitserse Weg' hebben wij al veel Î1l vorige delen geschreven, nl. in deel 6 (weer in de paragraaf 'Spionagegroepen/Verbindingen met

XC1 A.v., dl. IV a, p. 194. 2 Getuige A. M. deJong,

938 [PDF]
BEGIN VAN DE 'ZWITSERSE WEG'

Londen' van hoofdstuk 3) en in deel ç (in de paragraaf 'Zwitserse Weg' van hoofdstuk 7 en de paragraaf 'val van het Naziregime ?' van hoofdstuk 9). Wij vatten dat alles samen.

XCToen Visser 't Hooft in mei '42 in Genève teruggekeerd was met de opdracht, het wederzijds 'geestelijk contact' tussen de regering en bezet Nederland zoveel mogelijk te bevorderen, kwam hem daar in juni mej. H. Ch. Kohlbrugge uit Amsterdam bezoeken die eigener beweging illegaal naar Zwitserland gereisd was met stukken die haar door H. M. van Randwijk, hoofdredacteur van het illegale Vrij Nederland, ter hand waren gesteld. Mej. Kohlbrugge keerde, weer illegaal, naar Nederland terug met de afspraak dat zij twee van Visser 't Hoofts relaties: mr. G. H. Slotemaker de Bruïne en N. Stufkens, zou vragen in bezet gebied een rapporterend centrum te vorm.en. Inderdaad, Slotemaker en Stufkens verzamelden tal van stukken die door een Amsterdamse fotograaf, de OD' er W. Prins, gemicrofilmd werden. De microfilms werden verstopt in de banden van wetenschappelijke boeken die naar een met Visser 't Hooft afgesproken adres in Zwitserland gestuurd werden. Aldus kwamen in de periode zomer '42-zomer '43 caaoo stukken in Genève aan. Daarnaast zond Visser' t Hooft enkele malen illegale boodschappers naar Nederland, van wie de predikantszoon [oop Bartels de belangrijkste was.

XCToen nu Bartels omstreeks september '43 voor de eerste maal tot bezet Nederland doordrong, zag het er naar uit dat de Zwitserse Weg als verbinding veel frequenter gebruikt zou worden dan tevoren en dat ook de rapportage in betekenis zou toenemen. Weidner, leider van de in hoofdstuk 7 van dit deel genoemde ontsnappings-organisatie 'Dutch-Paris', had zich op verzoek van Visser 't Hooft bereid verklaard een aparte 'lijn' naar Nederland op te bouwen: daarlangs werden van eind oktober '43 af op zijn minst elke veertien dagen stukken gewisseld. Voorts hadden Slotemaker en Stufkens in bezet gebied een 'Politieke Commissie' gevormd, bestaande uit henzelf, van Randwijk en mr. J. Cramer, redacteur van Vrij Nederland - een commissie waaruit mej. Kohlbrugge geweerd was. Haar mening nu dat de voorlichting welke de Politieke Commissie via Genève aan Londen gaf, laakbaar eenzijdig was, droeg er toe bij dat Six, chef-staf van de OD, begin oktober' 43 aan de fotograaf Prins opdracht liet geven, hem. tersluiks kopieën te verschaffen van alle stukken die in het kader van de Zwitserse Weg tussen bezet gebied en Genève gewisseld werden - niet de rapporten alleen, maar ook bijvoorbeeld de particuliere correspondentie tussen de Politieke Commissie en Visser 'tHooft. Die 'spionage op de Zwitserse Weg', die maandenlang voortgezet werd, kwam in april' 44 aan het daglicht, doordat Prins, ter zake ondervraagd door een andere redacteur van Vrij Nederland, mr. A. H. van

939 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

Namen, bekende dat hij de in- en uitgaande stukken van de Zwitserse Weg steeds aan mej. Kohlbrugge (die inmiddels door de Politieke Commissie geheel terzijde geschoven was) getoond had, en het bewijs voor de spionage was geleverd toen in mei een microfilm van het voor Londen door mej. Kohlbrugge opgestelde rapport (met allerlei citaten uit de betrokken stukken) als gevolg van haar arrestatie (zij was in opdracht van Six met het rapport naar Spanje onderweg) aan het zwerven raakte en tenslotte bij Slotemaker belandde.

XCDe Zweedse Weg heeft nimmer tot politieke verwikkelingen geleid - de Zwitserse wèl. Ten dele heeft dat samengehangen met de tijdsomstandigheden (het conflict tussen de Politieke Commissie en Six heeft vooral te maken gehad met de regeringsplannen voor het Militair Gezag waar koningin Wilhelmina pas op 2 september '43, zes weken na het 'oprollen' van de Zweedse Weg, met duidelijkheid over gesproken had), maar belangrijker achten wij het dat, al was dan in de aan Visser 't Hooft verstrekte opdracht sprake geweest van 'geestelijk contact', in werkelijkheid daarmee bedoeld werd: staatkundig contact in de ruimste zin des woords. Stelde men zich namelijk, zoals Gerbrandyen de koningin deden, de vraag: 'Wat denkt de bevolking in bezet gebied?', dan was geen punt belangrijker dan dit: 'Wat denkt zij dat ten tijde van de bevrijding gebeuren moet ?' Welnu, de groepen die van de Zweedse Weg gebruik maakten, waren spionagegroepen die er naar streefden, de Geallieerden zo goed mogelijk te helpen, maar de Politieke Commissie en Visser 't Hooft zagen verder. Zij waren geharnaste tegenstanders van gezagsuitoefening door militairen. De stukken die Londen van hen ontving, werden niet met eenzijdigheid uitgekozen - er werden wèl (dat was ook het goed recht der Politieke Commissie) commentaren aan toegevoegd waaruit een duidelijke politieke voorkeur sprak. De Politieke Commissie had het gevoel dat zij van bezet gebied uit een verbindingslijn in handen had die ter beïnvloeding van de regering van grote betekenis was, en Visser' t Hooft die van de zomer van '42 af met regelmaat tientallen en van die van '43 af met nog groter frequentie honderden stukken naar Londen zond, kreeg de overtuiging dat zijn bureau in Genève de belangrijkste informatiebron was voor de regering, met name voor Gerbrandy.'

XC1 'Men kan natuurlijk de vraag stellen', schreefVisser 't Hooft in februari '44 aan van Haersma de With in Londen, 'ofwij dan werkelijk met alle relevante politieke groepen in contact staan. Onze mensen verzekeren' (die verzekering kwam dus van de Politieke Commissie) 'dat dit inderdaad het geval is. De BS-groep' (de groep van jhr. 111r. L. H. N. Bosch ridder van Rosenthal), 'het comité van vijf oftewel nieuwe G[root] B[urger] C[omité]' (het Vaderlands Comité dat veel beperkter van samenstelling was dan het in januari '42 gevormde GBC), 'de groep van Paul

940 [PDF]

XCDie situatie wenste hij bepaald te handhaven.

XCMet het gezantschap in Bern had hij een goede verstandhouding, lange tijd ook met de militaire attaché, generaal van Tricht, maar toen deze in opdracht van het Bureau Inlichtingen eind' 43 besloot, een eigen verbindingslijn met bezet Nederland op te bouwen ('Weg B' naast 'Weg A'), ging Visser 't Hooft zich met kracht verzetten. Een tweede 'Weg' achtte bij uit veiligheidsoogpunt gevaarlijk, maar hij 'was' schreven wij in deel 7, 'mede, en misschien wel in de eerste plaats, bevreesd voor de mogelijkheid dat via Weg B met name door de chef-staf van de OD een politieke beïnvloeding van de regering zou plaatsvinden, tegengesteld aan die welke van de Politieke Commissie van Weg A en van hemzelf uitging. Die vrees hing samen met het feit dat de belangrijkste posities bij het Bureau Inlichtingen in handen waren van officieren die het, daar was Visser 't Hooft van overtuigd, eens zouden zijn met de standpunten die de chef-staf van de OD zou innemen.'

XCMet steun van gezant Bosch van Rosenthal aan wie Visser 't Hooft en van Tricht hun dispuut voorgelegd hadden, zette van Tricht door 1 en medio januari' 44leverde een koerierster van Weg B (een 'Weg' die in bezet gebied haar beginen eindpunt vond bij de leiding van de 'pilotenhulp' -organisatie 'Fiat Libertas') een eerste grote hoeveelheid spionagerapporten bij hem af. Visser 't Hooft werd over de inhoud van de zending ingelicht. 'Persoonlijk', zo schreef hij vervolgens aan de Politieke Commissie, 'kan ik me ... niet erg opwinden over deze concurrentie omdat de kwaliteit van het materiaal dat langs de nieuwe weg komt, niet bepaald indrukwekkend is.94

waarin leiders der politieke partijen samenwerken' (een groep onder leiding van prof. mr. Paul Scholten waarin wèl politieke partijen zaten maar die men toch niet op de geciteerdewijze mocht aanduiden) 'en de groepen die zich om de illegale bladen en gevormd hebben, schijnen inderdaad praktisch het gehele politieke leven in Nederland te bestrijken of althans met alle belangrijke politieke krachten op de een of andere wijze in contact te staan.' (brief, 27 febr. 1944, van W. A. Visser 't Hooft aan H. M. van Haersma de With, Zwitserse Weg A, I b) De Politieke Commissie en Visser 't Hooft zullen dit alles wel gemeend hebben, maar het was een travesti van de werkelijkheid: de Politieke Commissie had geen contact met de OD, die óók een 'politieke kracht' was, en evenmin met de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (Nederlands grootste illegale organisatie) waarin aan de top politieke denkbeelden leefden die van anti-revolutionaire oorsprong waren. De Politieke Commissie zou al representatiever geweest zijn indien bijvoorbeeld ook de hoofdredacties van (denkbeelden van de Nederlandse Unie!) en er in opgenomen waren geweest. 1 De eerste door hem uitgezonden koerier, door ons als 'Jacques' aangeduid in deel 7 (wij kenden toen zijn werkelijke naam niet), was Jacques Rens.

941 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

De groep ['Fiat Libertas'] bestaat blijkbaar uit personen, die op politiek gebied geheel onschuldig zijn ... , zodat behalve de militaire dingen er nu en waarschijnlijk ook in de toekomst vrijwel alleen statistieken en andere objectieve gegevens mee zullen komen. Van ons uit gezien lijkt het natuurlijk vrij zinloos, hiervoor mensen in gevaar te brengen, maar ik kan van de andere kant toch ook niet inzien dat wij reden hebben om hierover een al te felle strijd te voeren daar onze vorm van berichtgeving er praktisch niet door geraakt wordt. We kunnen trouwens niet op Londen appelleren daar de G[eheime] D[ienst] aldaar nu eenmaal veel interesse blijkt te hebben voor zulke ietwat wilde groepen. Ook in deze richting moeten we ons verdedigen tegen een neiging om Onze Weg aan de G[eheim.e] D[ienst] te binden. Gelukkig zijn onze relaties met Gerbrandy sterk genoeg om te maken dat wij direct contact met hem. houden."

XC'Onze Weg' met hoofdletters, 'concurrentie', 'wilde groepen', 'relaties met Gerbrandy' - het bewees alles tezamen, zoals wij al in deel 7 opmerkten, dat Visser ' t Hooft zich uit politieke motieven moeite gegeven heeft, de vorming van Weg B te voorkomen."

XCAanvankelijk vond het microfilmen en verzenden van de stukken die Londen moesten bereiken, uitsluitend ten behoeve van Visser 't Hooft plaats. Voor het verbergen van de microfilms werd zorg gedragen doorJ.94

1 Brief, 24 jan. 1944, van W. A. Visser 't Hooft aan de Politieke Commissie (Zwitserse Weg A, 5 d). 2 Voordat de eerste zending van Weg B binnenkwam, had Visser 't Hoofts naaste 'politieke' medewerker, Bartels, aan de Politieke Com missie in bezet gebied geschreven: 'U begrijpt dat wij [de] gang van zaken ten zeerste betreuren omdat allerlei verwarring het gevolg kan zijn. Maar de instantie die hier een stokje voor zou kunnen steken' (de gezant die van Tricht in het gelijk gesteld had), 'ziet dit niet in, en zo staan wij machteloos. Het enige wat wij doen kunnen is zelf ons werk zó goed te doen dat wij hen' (Weg B) 'als het ware over bodig maken (wat zij overigens o.i. al zijn) ... Ook wij, en met name ik, (zijn) ons gaan interesseren voor militaire rapporten' - daartoe hadden Visser 't Hooft en Bartels een aparte boodschapper naar bezet gebied gestuurd (een Rotterdamse inspecteur van politie die niet aan hen gezegd had dat hij enige tijd lid van de NSB was geweest en die, toen dat feit in bezet gebied uitkwam, er niets kon bereiken). Bartels verzocht de Politieke Commissie, die boodschapper zoveel mogelijk te helpen. 'Direct en indirect wordt de nationale zaak daarmee ten zeerste gediend', direct doordat spionage-rapporten van evidente betekenis waren, indirect doordat de politieke betekenis van Weg A zou worden onderstreept als hij ook militaire betekenis zou krijgen. (brief, 9 jan. 1944, van Bartels aan de Politieke Com missie, a.v., 5 e)

942 [PDF]
WERKWI] ZE VAN DE' ZWITSERSE WEG'

J. G. van Niftrik (de man van de ontsnappingslijn uit Nederland die de in lente van '42 met zijn vrouw naar Zwitserland had moeten vluchten), maar toen van Tricht begin '43 in Bern vertegenwoordiger van het Bureau Inlichtingen werd, kwam van Nifiriks bureau onder deze te ressorteren. Tussen Visser' t Hooft en van Tricht ontstond een zekere werkverdeling: militaire rapporten, via Weg A ontvangen, werden door Visser 't Hooft aan van Tricht ter behandeling doorgegeven, politieke rapporten, via Weg B ontvangen, door van Tricht aan Visser 't Hooft. Uit die rapporten werd het belangrijkste door de legatie steeds in code naar Londen geseind. De rapporten zelf (daar waren vaak ook rapporten bij die op verzoek van Visser 't Hooft door Engelandvaarders in Zwitserland geschreven waren) werden met hun toelichtingen door het bureau van de Zwitserse Weg gemicrofilmd, van de microfilms werd de beeldlaag afgehaald en zo hield men vliesjes over, die zo dun waren dat ze nagenoeg onvindbaar in dagelijkse gebruiksvoorwerpen (een vulpotlood bijvoorbeeld) verborgen konden worden. Van Niftrik wist die voorwerpen met veel vernuft aan te passen; men kon zo honderden of zelfs duizenden pagina's tekst tegelijk verzenden.'

XCDie verzending vond plaats op twee manieren: de zendingen werden meegegeven aan Engelandvaarders die Spanje trachtten te bereiken (voor het over de Zwitsers-Franse grens brengen van die Engelandvaarders kregen Visser 't Hooft en van Tricht aile medewerking van de Zwitserse geheime dienst) en zij werden door van Niftriks echtgenote, die zich de kunst van het boekbinden eigen gemaakt had, in de kaft van wetenschappelijke boeken verborgen welke toegestuurd werden aan wetenschapsbeoefenaren die in Zweden en (van eind '43 af) in Portugal benaderd waren door de vertegenwoordigers van het Bureau Inlichtingen.ê Die boeken werden

1 Van Niftrik zorgde ook voor de valse papieren die de koeriers of boodschappers naar Nederland nodig badden. Paul Ph. Veerman, een in '42 in Zwitserland aan gekomen Joodse vluchteling, die in april '43 al eens een keer naar Nederland gereisd was om zijn Joodse ouders en Joodse verloofde op te halen (alleen die verloofde reisde met hem terug), werd in de zomer van '43 een van de koeriers van Weg A. Hij beschikte daartoe over een Frans persoonsbewijs, een identiteitsbewijs van de Franse luchtverdedigingsorganisatie, een reisopdracht van die organisatie, 'van welke laatste er steeds', zo schreef hij na de oorlog, 'verschillende in mijn bezit waren die ik zelf kon uitschrijven', een abonnement op alle Franse spoorwegen, een Belgisch persoonsbewijs en een bewijs van de Belgische Kamer van Koophandel voor Frankrijk, 'welk laatste bewijs bevestigde dat ik voor zaken naar Frankrijk moest.' (Paul Ph. Veerman: 'Rapport' (z.d.), p. 4, Doc 1-2048, a-2) 2 Stockholm was van begin' 43 af A. M. de Jong (tot september) die ver tegenwoordiger. 'Brockman' (het eerste hoofd van het Bureau Inlichtingen) 'had mij', zo vertelde de Jong later aan de Enquêtecommissie, 'twee adressen gevraagd

943 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

als normale pakketpost vervoerd door de spoorwegen. De microfilms werden dan uit Stockholm en Lissabon onmiddellijk door de lucht naar Londen gestuurd. Het bureau van de Zwitserse Weg verzond dus aanvankelijk twee, later drie exemplaren van de microfilms. In de regel raakte een van de drie zendingen zoek. De 'eerste' van de drie zendingen kwam meestal binnen een week bij het Bureau Inlichtingen aan - van de microfilms werden vergrotingen gemaakt en hetzij die vergrotingen hetzij uitgetypte en gestencilde teksten werden dan met spoed doorgegeven aan alle Nederlandse, Britse (later ook Geallieerde) instanties die daarvoor in aanmerking kwamen.

XCWeg A was een uitermate belangrijke bron voor het Bureau Inlichtingen, op niet-militair gebied bepaald de belangrijkste. Met dat al bleef Visser 't Hooft zijn stukken adresseren aan Gerbrandy's departement voor algemene oorlogvoering van het koninkrijk (AOK). Begin augustus '43 legde hij aan van Haersma de With de vraag voor of dat, nu het Bureau Inlichtingen al maanden functioneerde, nog steeds de bedoeling was. Telegrafisch werd hem geantwoord dat dat inderdaad het geval was, 'grootste belangstelling voor uw berichten, aangezien het bekend is dat deze afkomstig zijn van representatieve en ernstige milieus. Voor verwarring behoeft u niet bang te zijn daar het nauwste contact bestaat tussen AOK en BL"

XCWaarom wilde Gerbrandy Visser 't Hooft niet onder het Bureau Inlichtingen plaatsen? Wij nemen aan dat hij er prijs op stelde, zelf het directe contact te onderhouden met de man die hem zo waardevolle 'berichten afkomstig van representatieve en ernstige milieus' deed toekomen. Enige bescherming had Visser 't Hooft welnodig - enerzijds tegen de koningin die later van hem persoonlijk niets hebben moest (hij had haar in de lente van '43 een op zijn initiatief in Zwitserland uitgegeven bundel gedichten laten

XCen ik had een astronoom genoemd, maar de boeken die uit Zwitserland kwamen, waren astrologische boeken, dus die astronoom werd duivels' - naar wij aannemen; omdat hij vreesde dat de hulp die hij aan de Nederlandse geheime dienst verleende, door de begane fout (deze werd eenmaal begaan en onmiddellijk gecorrigeerd) aan de Zweedse autoriteiten zou opvallen.

XC1 Telegram, 17 sept. 1943. van H. M. van Haersma de With aan W. A. Visser 't Hooft, weergegeven door getuige eh. H.]. F. van Houten, Enq., dl. IV c, p. 1334.

944 [PDF]
DE ENQUÊTECOMMISSIE EN DE 'ZWITSERSE WEG'

overhandigen met Nederlandse teksten van bezettingsgedichten en hun vertalingen - zij was woedend geweest omdat hij Nederlandse teksten ook in het gehate Duits had laten uitgeven), anderzijds tegen de leiding van het Bureau Inlichtingen. Broekman, een inschikkelijk man, had tegen de relatieve zelfstandigheid van Visser 't Hooft geen bezwaar gehad, maar zijn opvolger Somer was een heel andere figuur. Schermend met het koninklijk besluit waarbij het Bureau Inlichtingen opgericht en de taak van het bureau aangegeven was ('de bevoegdheid voor het uitvoeren van [die] taak berust uitsluitend bij het hoofd van genoemd bureau'), drong hij er bij van Lidth, 'zijn' minister, op aan dat aan de zelfstandigheid van Visser"t Hooft een einde gemaakt zou worden. Van Lidth kon evenwel bij Gerbrandy niets bereiken, althans niet vóór augustus '44. In die maand arriveerde in Londen namelijk het door Six aan Weg B meegegeven rapport van mej. Kohlbrugge met alle resultaten van de 'spionage op de Zwitserse Weg' (Weg A) (een kopie dus van het rapport dat in gemicrofilmde vorm aan het zwerven was geraakt). Zulks leidde er toe (op het terzake op 22 augustus gevoerde beraad komen wij in deel Ia terug) dat, onder pressie van Somer, aan Visser 't Hooft door Gerbrandy in de scherpste termen verweten werd dat hij zijn bevoegdheden verre te buiten was gegaan. Stank voor dank! De Enquêtecommissie nam van deze gang van zaken met verontwaardiging kennis (een verontwaardiging die haar, hoewel haar de stukken terzake bekend waren, de ogen deed sluiten voor het kenmerkend verzet van Visser 't Hooft tegen de oprichting van Weg B) en ook wij zijn van mening dat de nationale zaak op geen enkele wijze geschaad is door de relatieve zelfstandigheid van Visser 'r Hooft. Dat wil niet zeggen dat wij de argumentatie van de Enquêtecommissie onderschrijven.

XC'Dat de regering', aldus haar conclusie", 'de Zwitserse Weg A heeft laten bestaan naast het Bureau Inlichtingen, acht de commissie juist. Het Bureau Inlichtingen immers was als onderdeel van het departement van oorlog in de eerste plaats een militair bureau. Het legde zich derhalve volkomen terecht voornamelijk toe op militaire berichtgeving' (onzin, zoals één blik in de inventarislijsten van de door het bureau doorgegeven rapporten had kunnen aantonen). 'De commissie acht het juist gezien dat de regering daarnaast wenste te blijven beschikken over een zelfstandige route voor berichtgeving van niet-militaire aard' (een aanzienlijk deel van die berichtgeving vond via Weg B plaats alsmede door de door het Bureau Inlichtingen uitgezonden geheime agenten). 'Deze laatste kon immers bij het militaire bureau gemakkelijk in het gedrang komen, zonder dat dit een

XC1 A.v., dl. IV a, p. 249.

945 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

verwijt behoefde te betekenen aan de leiding van dit bureau' (die leiding zou dat verwijt wel degelijk verdiend hebben indien zij de niet-militaire rapporten niet met normale spoed had doorgegeven, hetgeen zij evenwel steeds deed). 'De commissie betreurt het echter, dat de regering er niet voor heeft gezorgd dat er geen competentiegeschillen ontstonden tussen het Bureau Inlichtingen en dr. Visser 't Hooft' (die competentiegeschillen waren er ook in Zwitserland en daar droeg Visser 't Hooft het zijne toe bij). 'De regering is in gebreke gebleven te zorgen dat er te Londen een behoorlijke combinatie bestond' (die 'combinatie' was er wel degelijk: het Bureau Inlichtingen gaf alles door wat van Visser 't Hooft ontvangen werd) 'en heeft nagelaten, het BI er van te doordringen wat de taak was van dr. Visser't Hooft' (dat wist de leiding van BI beter dan wie ook). 'De conclusie van de vergadering van 22 augustus 1944, dat dr. Visser' t Hooft zijn bevoegdheden was te buiten gegaan en dat dit te zijner kennis moest worden gebracht, acht de commissie dan ook onjuist' (accoord). 'Immers, dr. Visser 't Hooft heeft niets anders gedaan dan de opdracht van de regering uitvoeren' (accoord, maar daarbij verloor hij wat hij persoonlijk in politiek opzicht wenselijk achtte, toch niet uit het oog '). 'De wijze waarop hij en zijn medewerkers in Zwitserland en Nederland dit hebben gedaan, verdient naar het oordeel van de commissie de hoogste lof' - natuurlijk, een ieder die in Londen profiteerde van wat via Weg A binnenkwam (ik behoorde daar zelf toe), kon slechts bewondering koesteren voor wat van Genève uit ondernomen werd, maar van alle 'beoordelende' passages die in de volumineuze verslagen van de Enquêtecommissie voorkomen, is deze de enige waarin de woorden 'de hoogste lof' voorkomen. Mr. Donker, de voorzitter van de Enquêtecommissie, was zeer voor Visser 't Hooft geporteerd - Somer daarentegen was een van zijn bêtes noires.

1 D.d. 12 januari '44 stuurden, zoals wij in deel 7 weergaven (hoofdstuk 9, in de paragraaf 'Val van het Naziregime ?'), de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg, van Randwijk, hoofdredacteur van en van Heuven Goedhart, hoofdredacteur van menend dat het spoedig tot een omzwaai in Duitsland zou komen (zij namen dit aan door hun contact met de Duitser Wilhelm Staehle), via Visser 't Hooft een brief aan de regering waarin zij er op aandrongen dat deze één of meer personen zou machtigen, het regeringsgezag in handen te nemen. De inhoud van deze brief gaf Visser 't Hooft op 22 januari telegrafisch aan Gerbrandy door. Er was evenwel nog een tweede brief, ook van 12 januari, een van Slotemaker aan Visser 't Hooft, en daarin schreef Slotemaker dat hij en de zijnen zich prepareerden op 'een eigen optreden', d.w.z. een optreden zonder regeringsmachtiging. Dit naar ons oordeel uitermate belangrijke gegeven nam Visser 't Hooft niet in zijn telegram van 22 januari op; Visser 't Hooft schreef ons overigens in '76, te menen dat wij het gegeven ten onrechte belangrijk vonden.

946 [PDF]

Bureau Inlichtingen

XC

XCHet Bureau Inlichtingen (wij zullen het in deze paragraaf in de regel als 'BI' aanduiden) begon, toen het in de laatste dagen van november' 42 opgericht werd, met een schone lei. De staf bestond uit twee personen: majoor Broekman en een administrateur, R. E. Sanders, die in september '41 samen met Broekman de Noordzee overgestoken was. Eind januari '43 voegde zich Somer, uit New York overgekomen, bij hen; ook hij werd majoor. BI was, aldus Somer, 'met lege kasten en lege stoelen' begonnen', 'naakt en barrevoets." Het trachtte de hand te leggen op wat de Centrale Inlichtingendienst tot aan de zomer van '42 aan gegevens verzameld had, maar, zei Somer, 'men kon net zo goed bij de Bank van Engeland inbreken als iets loskrijgen van de CID'3 - d.w.z. loskrijgen van de Militaire Inlichtingendienst die als deel van het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer de gegevens gekregen had waarover de Bruyne als hoofd van de CID had beschikt.

XCVeel verbindingen met bezet Nederland had BI aanvankelijk niet. Er was geen enkele geheime agent met een eigen zender actief en er was maar één zender: die van de groep-Oosterhuis. Er was verder maar één spionageagent in opleiding: H. G. de Jonge. Deze werd in de nacht van I I op 12 maart ,43 met een eigen zender gedropt - Somer, die zijn instructie had opgesteld, had hem welgeteld één contactadres kunnen meegeven: dat van zijn eigen broer die in Assen woonde. Later in maart werd P. R. Gerbrands als tweede agent uitgezonden (voor het opbouwen van een ontsnappingsweg naar Spanje), samen met een agent-marconist. Het vliegtuig dat hen beiden moest afwerpen, stortte evenwel in het Ijsselmeer neer, de marconist verdronk en Gerbrands zat dus zonder zendverbinding. Afgezien van telegrammen over technische aangelegenheden, wisselde BI in januari '43 slechts 6 telegrammen met bezet gebied, in februari I, in maart 5; in april werden het er 33. Er zat dus een stijgende lijn in en die ontwikkeling ging door toen in juni twee nieuwe spionage-agenten gedropt waren: met een eigen zender P. 1. baron d' Aulnis de Bourouill (de eersten die hij hielp, waren Deinum en Vader die via hem korte tijd later eindelijk de bruikbare zender kregen die zij voor hnn groep 'Packard' nodig hadden) en, met een agentmarconist, G. A. van Borssum Buisman, die als verbindingsofficier met de OD zou gaan fnngeren. Het aantalmet BI gewisselde telegrammen ('technische' opnieuw niet meegeteld) steeg van 12 in het eerste kwartaal van '43 tot 87 in het tweede, 109 in het derde en 176 in het vierde.J.

1 Getuige M. Somer, dl. IV c, p. 1832. 2 A.v., p. 1871. 8 A.v., p. 1867.

947 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

XCBroekman had er toe bijgedragen dat BI op een goede grondslag was geplaatst, maar hij was toch niet een man die de nodige pushing power had. BI, aldus Sanders, 'was eigenlijk sukkelende, totdat majoor Somer is gekomen; die heeft de zaak op poten gezet.'! Broekman, zei d'Aulnis, 'werd door niemand au serieux genomen'2 - daarbij kan van belang geweest zijn dat Broekman geen eigen ervaring had op spionagegebied en Somer, een beroepsmilitair, bij GS III had gewerkt en anderhalf jaar lang in NoordBrabant een spionagegroep had geleid. Ook was Broekman hartpatiënt. Somer was er de man niet naar om zijn opinie over Broekman onder stoelen of banken te steken. Hun disputen gingen dan bovendien over kwesties waarmee mensenlevens gemoeid waren - het kwam tot hevige ruzies tussen de chef en zijn naaste medewerker. Inmaart' 43 moest Broekman rust nemen, in juli werd hij ook formeel als hoofd van BI door Somer vervangen; hij werd nadien adviseur van minister van Lidth voor alle kwesties die op het terrein van BI lagen. Wij nemen aan dat hij (hij was een verstandig man) goede adviezen uitgebracht heeft, maar BI moeten wij zien als de creatie niet van hem, maar van Somer.

XC'Ik zal de laatste zijn', zei Somer begin 'tegen de voorzitter van de Enquêtecommissie, mr. L. A. Donker, die hem samen met de Tweede Kamer-leden freule C. 1. Wttewaal van Stoetwegen, mr. H. A. Korthals en Th. J. M. Koersen verhoorde, 'om gemaakte fouten te ontkennen. Ik heb gedurende de oorlog ontzettend hard gewerkt; ik heb iedereen de helpende hand toegestoken en iedereen heeft van mij de grootst mogelijke medewerking ondervonden, maar men moest niet op mijn gebied komen, dan werd ik gevaarlijk, met wie ik ook te doen had, of het nu de heer van Heuven Goedhart. de heer Gerbrandy of de koningin was, want daarmee hebben we ook keet gehad.''Nou, nou, nou, nou ... ''Ja freule, absoluut.''Men spreekt toch niet zo over de koningin dat men. zegt: 'ik heb keet met de koningin gehad."'[awel."

50

XC1 Getuige R. E. Sanders, a.v., p. 1595. 2 Getuige P. L. d'Aulnis de Bourouill, a.v., p. 657. 3 Getuige]. M. Somer, a.v., p.

948 [PDF]
SOMER

XCHet was Somer ten voeten uit: opvliegend en doorslaand.'

XCJan Marginus Somer was in 1899 in Assen geboren. Hij doorliep er een driejarige hbs en volgde nadien de opleiding voor beroepsofficier te Alkmaar en Breda. In 1921 verliet hij de Koninklijke Militaire Academie. Hij bouwde zijn militaire loopbaan in Nederlands-Indië op als officier van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger en maakte zich de autoritaire denkbeelden welke de Knil-officieren over het algemeen aanhingen, gemakkelijk eigen. Een nieuwe impuls in die richting kreeg hij van '30 af toen hij, na in '28 gerepatrieerd te zijn teneinde aan de KMA leraar te worden in de Maleise Land- en Volkenkunde, vier jaar ging studeren aan de Indologische faculteit te Utrecht (de 'olie-faculteit'); hij kwam er sterk onder invloed van de hoogleraar F. C. Gerretson, bij wie hij in '34 promoveerde over een onderwerp uit de geschiedenis van Nederlands-Indië. Een jaar later, in '35, liet hij er een tweede publikatie op volgen: Vestiging, doorvoering en consolidatie van het Nederlands gezag in Nederlands-Indië. Hij bleef aan de KMA verbonden (hij was een goed docent), maar werd in '39 bij de geheime dienstafdeling van de Generale Staf geplaatst, GS III. In het midden van de jaren ,30 was hij niet vrij geweest van bewondering voor Hitler en het Derde Rijk - met die bewondering was het, zo al niet eerder, in elk geval op de lode mei' 40 gedaan. Hij begaf zich spoedig in het illegale werk, kreeg een functie in de OD en maakte zich, gelijk reeds vermeld, vooral verdienstelijk op de spionage-sector. In maart '42 moest hij vluchten. Hij was toen al geruime tijd gehuwd, maar zijn huwelijk was slecht.

XCDat laatste kan slechts bevorderd hebben dat hij, toen hij van Suriname uit New York bereikt had, daar de bloemetjes buiten zette op een wijze die zoveel aanstoot wekte dat Zimmerman, voorzitter van de Netherlands Purchasing Commission, het departement van koloniën in Londen waarschuwde. Die waarschuwing werd niet aan de koningin doorgegeven; op haar maakte Somer, zoals hij al eerder op prins Bernhard gedaan had, een uitnemende indruk, niet alleen door de energie die hij uitstraalde, maar ook op grond van zijn verzetswerk in bezet Nederland en niet in de laatste plaats doordat hij haar als eerste vertelde dat er tijdens de Meidagen niet veel gedeugd zou hebben van het Algemeen Hoofdkwartier: luitenant-kolonel

XC1 Waar de 'keet' over ging, zullen wij in deel 10 in zijn samenhang uiteenzetten. Het kwam er op neer dat Somer in een telegram waarin de koningin de Grote Adviescommissie van de Illegaliteit verzocht een delegatie naar Londen te sturen, eigenmachtig ingegrepen had door die delegatie tot vijf personen te beperken. Toen die delegatie na maanden nog niet was komen opdagen (zij is nooit in Londen verschenen), meende de koningin dat dat kwam doordat Somer de omvang beperkt had.

949 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

van de Plassche, hoofd van de inlichtingen-afdeling van GS III, had nog in de nacht van 9 op 10 mei niet willen aannemen dat Duitsland zou aanvallen, en generaal Winkelman zou van een laakbare zorgeloosheid blijk gegeven hebben door zich laat in de avond van 9 mei nog naar huis te begeven om te gaan slapen (hetgeen Winkelman, die alle voorzorgsmaatregelen gelast had waartoe de situatie aanleiding leek te geven, terecht gedaan had). Somer verzweeg daarbij dat hij zijn 'onthullingen' inzake het Algemeen Hoofdkwartier in bezet gebied ook al gedaan had jegens een vroegere collegaofficier uit het Knil, mr. P. M. C. J. Hamer, de 'foute' hoofdcommissaris van politie in Den Haag, die er haastig mee naar de NSB' er mr. R. van Genechten gelopen was, de procureur-generaal bij het Haagse Gerechtshof, en deze had vervolgens, teneinde de Nederlandse militaire leiding in diskrediet te brengen, aan Somers mededelingen een maximum aan publiciteit gegeven.'

XCWat Somer aan de koningin onthuld had, wilde zij vastgelegd zien. Via van Lidth kreeg Somer er opdracht toe. Eind april' 43 stuurde de minister Somers rapport aan de koningin toe met de opmerking dat een eindoordeel pas mogelijk zou zijn als de betrokkenen gehoord waren; het Hoog Militair Gerechtshof zou na de bevrijding een nader onderzoek kunnen instellen maar 'in afwachting van ditonderzoek worden' , schreef van Lidth'', 'degenen die op 10 mei 1940 een leidende functie bij het Algemeen Hoofdkwartier vervulden, bij terugkeer niet in militaire dienst tewerkgesteld.P

XCWas Somers ster bij de koningin spoedig hoog gerezen, zij ging even spoedig dalen. Begin aprilnamelijk had Somer enkele door van Lidth later als 'erotisch' aangeduide telegrammen- toegestuurd aan een vriendin in New York die hij met prioriteit naar Londen wilde laten overkomen (die prioriteit had hij al bij Buitenlandse Zaken weten los te krijgen) - een vall die telegrammen had de aandacht getrokken van de Amerikaanse censuur die het aan de Nederlandse ambassade voorgelegd had; daar had men ontdekt

1 Somer deed die 'onthullingen' tijdens een hem door Hamer afgenomen verhoor. Na de oorlog deed een commissie van officieren de uitspraak dat Somer in zijn contact met Hamer het landsbelang geschaad had. 'Ik ben thans van mening', zei Somer tegen de commissie, 'dat ik verschillende vragen van de heer Hamer anders had kunnen en moeten beantwoorden.' Hij beweerde overigens, niet geweten te hebben dat Hamer 'fout' was. Het tegendeel kon door de commissie niet aange toond worden. (Rapport van de commissie-Doorman, jan. I946, punt a, bijl. 26 b) 2 Brief, 22 april I943, van van Lidth aan de koningin (a.v., bijl. 43). 3 Somers rapport droeg er in belangrijke mate toe bij dat de koningin onmiddellijk na de bevrijding weigerde, de opperofficieren te ontvangen die bijna vijf jaar lang in krijgsgevangenschap waren geweest. • Van Lidth: 'Dagboek', II juni I943.

950 [PDF]
SOMER

dat in dat ongecodeerde telegram een passage voorkwam die tevoren opgenomen geweest was in een telegram dat Somer in de Nederlandse diplomatieke code verzonden had - hadden de Duitsers beide telegrammen opgevangen, dan bestond dus de kans dat zij met groot gemak de genoemde Nederlandse code konden 'breken'. Van Kleffens werd gewaarschuwd en waarschuwde op zijn beurt van Lidth. Deze lichtte van 't Sant in. 'Hij zou dit', noteerde van Lidth in zijn dagboek, 'mevrouw' (de koningin) 'dadelijk meedelen en vanavond belde hij mij op dat zijn mededeling werd beantwoord met de opmerking 'Ik vind dat gemeen' , (d.w.z. dat Somer een vriendin uit Amerika wilde laten overkomen, notabene met regeringssteun), 'dus Somer is reeds van zijn voetstuk gevallen ... Ik zal voor de zekerheid van Kleffens waarschuwen, de prioriteit in te trekken'! - de vriendin had overigens al doen weten dat zij in New York wenste te blijven.

XCEen vijftal weken later deelde Broekman aan van Lidth mee dat hij op medisch advies de functie van hoofd van het Bureau Inlichtingen, welke hij al enkele maanden niet had kunnen uitoefenen, diende neer te leggen. 'Het spijt mij wel voor de man', noteerde van Lidth.

XC'Bedaard en bescheiden, maar hij kon deze moeilijke dienst nauwelijks aan. Ik ben nu aangewezen op majoor Somer maar het heeft ook zijn bezwaren hem tot hoofd te benoemen wegens zijn zonderling en in zijn functie ontoelaatbaar optreden inzake de 'erotische' telegram.men ... Hij is wat te heethoofdig voor deze vertrouwenspositie."

XCMaar wie moest dán benoemd worden? Er was geen andere candidaat, en dat Somer het werk aankon, had hij ten volle bewezen. Dat laatste gaf zowel bij van Lidth als bij de koningin de doorslag. Op 26 juli '43 ondertekende de koningin het besluit waarbij Somer (aan wie van Lidth op het hart gebonden had, het niet tot nieuwe ontsporingen te laten komen) tot hoofd van BI benoemd werd. Dat moest gevierd worden! 'Somer ziet kans', schreef van Lidth daags daarna in zijn dagboek, 'in de [Allied] Liaison Club onder invloed van alcohol met luider stem te verkondigen, ten aanhore van verschillende officieren, dat 'het hier in Londen een rotzooi is' Het is meer dan ergerlijk, na de zedepreek die ik tegen hem heb afgestoken Met Haersma de With overlegd, wat te doen. Ik kan hem niet missen'"A.v.,meiA.v., r r juniA.v.,95

1 4 1943. a 1943. 3 27

951 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

en die laatste verzuchting toont aan, hoeveel waardering van Lidth toen reeds koesterde voor de wijze waarop Somer leiding gaf

XCStelt men aan de man die hoofd is van een geheime dienst, de eis dat hij zich moet onderscheiden door stabiliteit van karakter, door tact, door zwijgzaamheid en door het vermogen, onopvallend te blijven, dan was voor de functie van hoofd van BI Somer bepaald niet de eerst aangewezene: er stak in hem iets van een querulant, hij maakte graag en heftig ruzie, hij schold op iedereen die hem niet aanstond 1, en wie met hem uitging, moest vrezen dat er ongelukken zouden gebeuren; hij was minder goed tegen alcoholgebruik bestand dan hij zelf meende.

XCWaar stond Somer in politiek opzicht?

XCPersoonlijk hield hij er autoritaire opvattingen op na. Van de parlementaire demoeratie moest hij weinig en van links-progressieve denkbeelden in het geheel niets hebben. Tolerantie was hem vreemd. P. Brijnen van Houten, die zich vóór de rode mei verdienstelijk gemaakt had als leider van een tot 'Eenheid door Democratic' behorende inlichtingengroep welke nauw met GS III en de Britse Intelligence had samengewerkt, werd, toen overwogen werd of hij van de Politiebuitendienst naar BI zou overgaan, door Somer, aldus Brijnen jegens de Enquêtecommissie, 'erg scherp ontvangen, omdat ik uit 'Eenheid door Democratie' kwam. 'Dat waren allemaal defaitisten en rooien, landverraders, enzovoort', zei dr. Somer. Ik heb toen getracht uit te leggen dat mijn overgrootvader reeds grenadier was en ikzelf lid van Volksweerbaarheid en van de Koninklijke Vereniging 'Ons Leger' was en dat ik niet anders had gedaan dan te trachten op mijn manier oorlog te voeren tegen de vijand. Dat mocht alles niet baten. Zowel 'Eenheid door Democratic' als de socialisten moesten tegen de muur. Ir. Albarda en van den Tempel moesten ook tegen de muur. Ik weet niet of dr. Somer misschien wat overspannen was, maar hij barstte vreselijk uit. Ik heb toen natuurlijk ook een paar dingen gezegd en ben niet op het bureau van dr. Somer aangesteld."

XCSomer liet zich, erkende mr. A. B. J. Koch, die begin '44 aan BI verbonden werd, 'in gesprekken wel eens ... verleiden tot uitingen die aanleiding konden geven tot het denkbeeld: het Bureau Inlichtingen is een militairfascistisch bureau, maar', voegde Koch toe, 'dat wás het niet.' 3den Boer ontmoette Somer voor het eerst eind maart''Zijn oordeelover verschillende officieren', legde den Boer vast, 'was slecht. Van de kolonel van de Plasschekotste hij, de dictator Kruis' (belastmet de opbouw van het Militair Gezag) 'kon hij niet uitstaan.'den Boer: 'Mijn rapport',p.a GetuigeBrijnen van Houten,dl. IV c, p.GetuigeB. J. Koch, a.v., p.95

1 Ir. 43. (W. II, 46) P. 255. 3 A. I825.

952 [PDF]
SOMER

XCDat was het inderdaad niet. BI (van de staf maakten verscheidene personen deel uit die, als Koch, Somers opinies niet in het minst deelden) heeft onder Somers leiding zonder enige restrictie alle rapporten en alle overige inlichtingen uit bezet Nederland verspreid die het bureau bereikten. Er is niets onder tafel gewerkt, er is niets achtergehouden. In dat opzicht werkte BI volstrekt objectief Maar Somer kon zich van zijn persoonlijke opvattingen toch niet geheel losmaken. Toen hij, eenmaal hoofd van BI geworden, besloot, maandelijks overzichten te laten samenstellen die aan de ontvangers van de 'oorspronkelijke' BI-rapporten toegezonden werden (ontvangers die vaak niet voldoende tijd hadden om zich in de bundels stukken te verdiepen welke BI wekelijks of zelfs dagelijks bij hen liet afgeven), schreef hij de eerste overzichten zelf en daarin werd de indruk gewekt alsof de bevolking in bezet gebied in grote meerderheid dorstte naar een persoonlijk bewind door koningin Wilhelmina.! Het was verder geen toeval dat Somer in de herfst van '43 aan een staflid van BI die er dezelfde opvattingen op nahield als hijzelf: reserve-kapitein mr. Charles van Houten, de belangrijke taak gaf, als verbindingsman tussen de koningin en BI te fungeren; evenmin was het toeval dat Somer, toen hij zich in september '44 met een deel van de staf van BI in Eindhoven gevestigd had, daar een politieke activiteit ontwikkelde die tot ministeriële kritiek leidde (op van Houtens rol komen wij in dit deel, op Somers activiteit in deel 10 terug).

XCIn september '44 werd Fock die uit Lissabon ontboden was, hoofd van het Londense bureau van BI. Hij was in zijn beslissingen even vlug als Somer, had evenmin als deze veel op met 'de roden', maar hij was als man van liberalen huize vrij van Somers voorliefde voor het autoritaire; hij gaf dan ook geen enkele aanleiding tot de kritiek die Somer bij velen, ook bij verscheidene ministers, gewekt had. Meer kritiek toch dan diepe bezorgdheid. Somer was namelijk geen intrigant. Daar was hij teveel flap-uit voor. Wie met hem te maken had, wist precies wat hij aan hem had en kon zich tegen hem wapenen. Hij verborg zijn defecten niet, maar etaleerde ze eerder. En hij was nu eenmaal (dat was communis opinio) in technische zin een uitnemend leider van BI.

XCHoewel op de hoogte van Somers eigenaardigheden, hebben wij reeds in deel 7 geschreven, 'dat buiten bezet gebied niemand er meer toe bijgedragen heeft dan Somer om na een periode van akelig gemodder de voor de regering vitale geheime verbindingen met bezet gebied eindelijk goed op poten te zetten.' Die uitspraak handhaven wij; wij zouden hem nog in dier voege willen uitbreiden dat die geheime verbindingen niet alleen voor de Nederlandse regering maar ook voor de Geallieerde militaire leiding van vitaal belang zijn geweest. MI-6 was, gelijk weergegeven, in de jaren '40 t.e.m. '42 van mening dat er uit Nederland minder spionagegegevens kwamen dan uit andere bezette landen. Toen BI in de loop van' 43 goed op gang gekomen was, stroomden die gegevens binnen, in '44 werd die stroom een vloed en in de laatste bezettingswinter ontstond een situatie (wij zullen haar in deel IQ beschrijven) waarin de Wehrmacht in Nederland

XC1 Enq., dl. IV a, p. 444. 2 A.v., p. 448. 3 A.v., p. 452. 4 A.v., p. 456. 6 A.v., p. 460. 6 A.v., p. 906.

954 [PDF]
DE ENQUÊTECOMMISSIE OVER HET BUREAU INLICHTINGEN

geen loopgraaf kon laten aanleggen en geen artilleriepost kon verplaatsen zonder dat de nodige gegevens binnen korte tijd in Eindhoven of Londen bekend waren. Cordeaux, chef van MI-6 voor West-Europa, zei (wij nemen aan: in de loop van' 44) tegen minister van Lidth, 'dat', aldus deze, 'de beste prestaties werden verricht door de Nederlandse inlichtingendienst'{; aan van Lidth was verder door Cordeaux en Selborne (de voor SOB verantwoordelijke minister) 'bij herhaling verzekerd... dat de Nederlandse inlichtingendienst de beste was.'2 Misschien moet men deze en dergelijke uitspraken met een korrel zout nemen, maar dat de Britse autoriteiten met het werk van BI (dat zij voor omstreeks drie-vierde betaaldenê) hogelijk ingenomen waren, is een feit en voorzover dat werk in Londen georganiseerd moest worden, richtte de Britse waardering zich in de eerste plaats tot Somer. MI-6 alléén, Seymour dus, kon maar weinig ondernemen, Somer ondernam zoveel te meer.

XCSomer had er een zuiver gevoel voor, welke candidaat-agent wèl, welke niet voor uitzending in aanmerking kwam. Ten volle kon dat natuurlijk alleen beoordeeld worden wanneer de betrokkenen 'te velde' waren. Met dat al heeft van de drie-en-veertig agenten die door BI uitgezonden zijn, slechts één niet voldaan.

XCOok aan de opleiding der uit te zenden agenten besteedde Somer alle aandacht. Hij hamerde het er bij hen in dat zij de grootste voorzichtigheid in acht moesten nemen. In Londen hield hij hen strikt gescheiden van alle milieus waar veel Nederlanders kwamen. Geen hunner mocht in 'Oranjehaven' komen - wie zulk een verbod overtrad, werd onmiddellijk en zonder pardon als candidaat-agent geschrapt. Alle candidaten kregen hun opleiding, voorzover zij niet door Engelse officieren geschiedde, in de al eerder genoemde villa in het zuiden van Londen die BI gehuurd had, 'Huize Anna' (zo geheten omdat in de gang een lithografie hing met het portret van Anna

1 Getuige van Lidth, a.v., dl. IV c, p. 392. 2 A.v., p. 394. 3 Na de bevrijding stelde de Britse regering bovendien f 750 000 ter beschikking voor de nagelaten betrekkingen van geheime agenten die bij hun werk om het leven gekomen waren; ook de Amerikanen gaven een groot bedrag. Beide bedragen werden door de Nederlandse regering verdubbeld. 1 Wanneer koningin Wilhelmina incognito reisde, noemde zij zich vaak 'gravin van Buren'. 2 De mogelijkheden van waren niet onbeperkt. 'Voor één kristalletje voor een toestel moesten wij soms', aldus later Somer, 'vier maanden wachten. In arren moede zijn we toen wel eens naar de Amerikanen gegaan' (naar dus) 'om een kristalletje.' (getuige M. Somer, dl. IV c, p. 10) 3 Getuige Th. P. Tromp, a.v., p. 1635. 4 Getuige]. M. Somer, a.v., p. 1871. 5 A. Bergman, de marconist van de tweede BI-agent, Gerbrands, kreeg ter intro ductie bij een zwager van Somer een door deze opgestelde autorisatie met zijn portret en handtekening mee. Van die autorisatie werd een microfoto gemaakt. Toen Bergman verdronken was, werd de microfoto gevonden; de autorisatie werd vervolgens, zoals wij in deel ö beschreven (hoofdstuk 3, paragraaf'Spionagegroepenj Verbindingen met Londen'), door Schreieder gebruikt om van der Waals ('Piet van de Velde') te introduceren bij een medewerker van de 'Dienst-Wim'. Een groot deel van die spionagegroep werd toen opgerold. Somer had de Engelse officier die voor het verbergen van de microfoto verantwoordelijk was, met nadruk gezegd dat hij de foto in het leer van de hak van een van Bergmans schoenen moest verbergen, maar de betrokken officier had de foto tussen de hak en de zoollaten schuiven en deze werd dus zichtbaar toen de hak door de inwerking van het water ietwat los geweekt was.

955 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN BUREAU INLICHTINGEN AAN HET WERK

van Buren, Willem de Zwijgers eerste echtgenote"). Bij de lessen viel een duidelijk accent op de security: BI-officieren die zelf aan het illegale werk in bezet gebied deelgenomen hadden, gaven daar onderricht in, later deed dat vooral de tweede door BI uitgezonden agent, P. R. Gerbrands, nadat deze via België, Frankrijk en Spanje naar Engeland was teruggekeerd. Aan de uitrusting van de candidaten die definitief aangenomen waren (ook in psychologisch opzicht waren zij dan zorgvuldig geobserveerd), werd grote zorg besteed. Zij kregen voldoende geld mee. Wat hun zenders betreft, was Somer natuurlijk op MI-6 aangewezenê en hetzelfde gold voor hun persoonsbewijzen die evenwel door BI niet altijd op de juiste wijze werden ingevuld; men denke aan het pb van de eind '43 uitgezonden agent Schreinemachers waar door een deskundige in bezet gebied in tien minuten twaalf fouten uit gehaald werden waaronder zich ook invulfouten bevonden: 'de naam stond bijv. aan de linkerkant getikt en aan de rechterkant het adres (dit moest geschreven zijn); de ondertekening' (van de gefingeerde ambtenaar die het pb z.g. afgegeven had) 'was met andere inkt geschreven'3 misschien hebben die invulfouten met het feit te maken gehad dat BI er ondanks alle moeite vóór september '44 niet in slaagde, 'recente' pb's uit Nederland te krijgen ('wij (hebben)', aldus Somer, 'herhaaldelijk naar Nederland ... geseind, persoonsbewijzen op te sturen. We hebben er nooit één gehad'ê). Somer lette overigens zorgvuldig op alle details, ook op de kleinste."J.

956 [PDF]

XCMet elke agent werden de z.g. security-checks afgesproken: in elk van zijn telegrammen moesten, zolang hij in vrijheid was, bepaalde letterof woordeigenaardigheden voorkomen en hij moest op bepaalde vragen, als ze hem gesteld werden, het juiste antwoord geven. BI hield zich zorgvuldig aan die checks. Het ontving via MI-6 alle gedecodeerde telegrammen van de centrale van MI-6 en daarop stond dan aangegeven of de security-checks in acht genomen waren. Twee keer, in februari en in december '44, probeerden de Duitsers een Spiel met BI - beide keren had BI het bedrog nagenoeg onmiddellijk door. Het was Somer bekend dat de Bruyne, Lieftinck en Schilp deze controle op de telegrammen geheel aan SOB overlieten; hij achtte dat onverantwoordelijk, gaf er van meet af aan blijk van dat hij in de operaties van het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer geen vertrouwen had, lag spoedig met kolonel de Bruyne overhoop en behaalde een klinkende overwinning toen hij door zijn contact met de twee uit Haaren ontsnapte SOB-agenten Dourlein en Ubbink (agenten met wie hij dus eigenlijk niets te maken had) uitgebreide, aanvullende schriftelijke bewijzen voor het Bnglandspiel op tafel kon leggen. Juist door die scherpte en die nauwkeurigheid won Somer het vertrouwen van allen die hij op hun levensgevaarlijke missies naar bezet gebied uitzond: zij wisten dat zij in Londen een chef hadden op wie zij konden bouwen en aan wiens blik geen enkele eigenaardigheid in hun telegrarrunen zou ontgaan. Het 'lezen' van die telegrammen was overigens verre van eenvoudig : 'Walmeer er', vertelde Somer aan de Enquêtecommissie, 'atmosferische storingen optraden, werden de telegrammen verminkt. Zij waren soms zo verminkt, dat wij urenlang zaten om een telegram te ontcijferen, om de letters te vinden en die in te passen ... Dat deden wij persoonlijk met de Hollandse sectie van de Engelse dienst. Wij zaten soms hele zondagen te plussen en te minnen en dan vroegen wij herhaling aan, als het gevaar kon opleveren'!

XCd.w.z. als uit het feit dat het telegram op bepaalde plaatsen onleesbaar was, het gevaar kon voortvloeien dat het verkeerd begrepen zou worden.

XCIn totaal heeft BI tussen II maart '43 en 12 april '45 in samenwerking met MI-6 drie-en-veertig geheime agenten uitgezonden" (organisatorenJ.

1 Getuige M. Somer, dl. IV c, p. 15. 2 Dit waren op één na allen Neder landers. Die ene was de Engelsman O. M. Wiedemann die overgebleven was van het groepje dat Seymour tijdens de crisis van '42 zelfstandig gerecruteerd had. Wiedemann werd in september' 43 gedropt en door d' Aulnis opgevangen; hij werd in juli' 44 gearresteerd doordat Landwachters constateerden dat het watermerk in het persoonsbewijs dat hij meegebracht had, niet deugde (het is vreemd dat

957 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

van spionagegroepen, marconisten, codisten en microfotografen-), maatschappelijk een gezelschap van grote verscheidenheid: 'beroepsofficieren', zei Somer, 'reserve-officieren, wachtmeesters van de marechaussee, kantoorbedienden, Indologen, chauffeurs, juristen, studenten, landbouwers, technici en boerenjongens." Van die drie-en-veertig kwamen negentien om het leven: twee verongelukten bij aankomst, de zeventien overigen vonden de dood in een vuurgevecht bij hun arrestatie of door een doodvonnis of doordat zij in een concentratiekamp bezweken. Gemiddeld was elke agent zes maanden in actie. Wij herinneren er aan dat zich van midden oktober '42 tot maart '43 geen enkele uit Engeland met een zender gearriveerde geheime agent in bezet Nederland bevond; begin oktober '43 waren daar evenwel tien BI-agenten actief, medio juni '44 vijftien, medio oktober '44 achttien, bij de bevrijding van geheel Nederland nog steeds elf.

XCDat die agenten zoveel militaire en civiele gegevens naar Londen, later ook naar Eindhoven, hebben kunnen doorgeven (urgente radiografisch, minder urgente in rapportvorm), is natuurlijk in ruime mate mede te danken geweest aan de spionagegroepen, welker oprichting door hen gestimuleerd werd (wij denken bijvoorbeeld aan de door de eerste BI-agent, H. G. de Jonge, opgerichte 'Groep-Albrecht') of bij welke zij konden aanhaken (voorbeelden: BI-agent d'Aulnis bij 'Packard', BI-agent van Borssum Buisman bij de OD die een eigen spionage-organisatie bezat). Wij hebben van het werk der spionagegroepen in de periode mei '43-juni '44 reeds een beeld gegeven in deel v van ons werk (hoofdstuk 7, in de paragraaf 'Spionage') waarin wij telkens ook de rol van de BI-agenten schetsten, en wij zullen in deel IO nadere bijzonderheden over dat alles geven voor de periode juni '44-mei '45. 3 Hier willen wij slechts opmerken dat BI ook agenten uitzond die gedeeltelijk niet-îmilitaire' opdrachten hadden: de Jonge moest bijvoorbeeld in maart '43 contact zoeken met het Nationaal

XCWiedemann niet inmiddels in bezet gebied voor een beter pb gezorgd had). Bij zijn arrestatie werd hij ernstig gewond; hij overleefde de oorlog.

XC1 Men vindt een overzicht met hun namen in Somers boek Zij sprongen in de nacht. De Nederlandse Inlichtingendienst te Londen in de jaren 1943-1945 (1950), p. 250, en een overzicht met de schuilnamen en gegevens betreffende elks opdracht in het vierde verslag van de Enquêtecommissie, deel b, p. 69-71 (Bijlage II). 2 Getuige J. M. Somer, Enq., dl. IV c, p. 62-63. S Behalve rechtstreeks met zijn agenten stond BI uiteindelijk met zes inlichtingengroepen in zendcontact: 'Albrecht', 'Packard', 'Barbara' (de zendgroep van de spionage-afdeling van de OD), 'Fiat Libertas' , de Geheime Dienst Nederland en de groep-'Kees'; bovendien had BI zendverbinding met de OD, de Raad van Verzet en het College van Vertrouwens

958 [PDF]
BUREAU INLICHTINGEN AAN HET WERK

Comité, van Borssum Buisman werd in juni '43 aan het hoofdkwartier van de OD toegevoegd en de Brauw werd in augustus' 44 uitgezonden om te bereiken dat in bezet gebied een College van Vertrouwensmalmen gevormd werd. Aan opdrachten welke op de OD betrekking hadden, had BI, zo verklaarde Somer, 'part noch deel, want de heer Gerbrandyen de heer van Lidth de Jeude gaven deze opdrachten, naar aanleiding van de verzoeken uit Nederland' (wij komen er later in dit deel op terug) 'en de agenten voerden ze uit en brachten ze naar de organisatie.'! Ook met de formulering van de Jonge's opdracht, voorzover deze op het Nationaal Comité, en van de Brauws opdracht, voorzover deze op het College van Vertrouwensmannen betrekking had, had BI geen bemoeienis: dat was beleid van de ministers en van de koningin. Speciaal in dat opzicht was BI werktuig van de regering, meer niet.

XCMI-gDignus SOB

had, zoals wij in deel 7 vermeldden (hoofdstuk 7, in de paragraaf 'Pilotenhulp'), in '43 twee geheime agenten in Nederland gedropt om 'lijnen' op te bouwen waarlangs ontsnapte Geallieerde krijgsgevangenen of vliegtuigpersoneel dat in Nederland een noodlanding gemaakt had ('piloten'), naar Spanje overgebracht konden worden: Beatrix Terwindt en Kragt. Mej. Terwindt was via gedropt (en viel dus onmid dellijk in Duitse handen), Kragt werd gedropt door bemiddeling van 1 Getuige]. M. Somer, dl. IV c, p. 1840.

959 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

en hij is, bijgestaan door de Joodse onderduiker Joseph Piller, tot aan de bevrijding actief gebleven.

XCNog in '43 zond MI-g een derde agent uit: de vier-en-dertigjarige Maurits Kiek. Deze was een Nederlander van Joodse afkomst, bezat in '40 een fabriek in België, kwam in januari' 42 uit Zwitserland in Engeland en wilde begin '43 door BI uitgezonden worden. Somer had daar bezwaar tegen (Joden liepen, meende deze, in bezet gebied teveel gevaar) en Kiek werd naar de Irene-brigade gezonden. Dat was niet wat hij wenste! Ml-ç bleek bereid, hem uit te zenden. Medio juli '43 werd hij 'blind' (d.w.z. zonder 'ontvangstcomité') in Noord-Frankrijk gedropt; hij trok naar Nederland, kwam in contact met Kragt, bouwde een eigen 'pilotenlijn' op waarlangs hij enkele tientallen Geallieerde militairen hielp ontsnappen, maar werd, doordat enkele van die militairen niet zwijgzaam genoeg geweest waren, in september '43 gearresteerd.'

XCIn samenwerking met BI zond MI-g van augustus tot november '44 drie Nederlandse agenten uit en van oktober '44 tot maart '45 stuurde MI-g alléén er nog eens acht uit - die laatsten waren speciaal bedoeld om Geallieerde militairen te helpen die na de Slag bij Arnhem benoorden de rivieren afgesneden waren geraakt. Meer hierover in deel 10.

Bureau Bijzondere Opdrachten

XC

XCWij zullen over het Bureau Bijzondere Opdrachten ('het BBO') korter zijn dan over het Bureau Inlichtingen. Ziet men op het BBO als geheel terug, dan was zijn voornaamste taak de bewapening en de training van de Binnenlandse Strijdkrachten die van september' 44 af gevormd werden, en ook dat onderwerp zal pas in deel 10 aan de orde komen. Daarnaast evenwel is van het BBO veel minder bekend dan van BI. Doordat het BBO niet tot controversen aanleiding gegeven had, besteedde de Enquêtecommissie er maar weinig aandacht aan (aan BI en zijn agenten werden in het vierde verslag van de commissie 145 pagina's gewijd, aan het BBO slechts 32); daar komt bij dat, terwijl de officieren van BI na de oorlog goed voor hun

XC1 Kiek werd terdoodveroordeeld, maar de uitvoering van het vonnis werd uitgesteld omdat een bepaalde eenheid van de Geheime Feldpolizei (de 'recherche' van de Abwehr) hem nog wilde verhoren. Daar kwam het niet meer toe en zo bleef hij, na in verscheidene gevangenissen in Duitsland opgesloten te zijn, in leven. 'Het was', vertelde hij ons in '77, 'ondragelijk moeilijk 0111 elke dag opnieuw te weten dat je die dag geëxecuteerd kon worden.' (M. Kiek, 31 maart 1977)

960 [PDF]
DE AGENTEN V AN HET BBO

stukken zorgden, de BBO-officier die met de afwikkeling belast was, kapitein K. de Graaf, de zijne verwaarloosde. Aan de Enquêtecommissie werd door hem verklaard dat het BBO, 'als ik mag schatten, veertig' agenten uitgezonden had-, de dagelijkse leider, majoor F. J. Klijzing, sprak evenwel van 'ongeveer honderd'. 2

XCHoeveel zijn het er precies geweest?

XCDie vraag kunnen wij niet met zekerheid beantwoorden. De aan Nederlandse kant beschikbare gegevens zijn onvolledig, SOB heeft er meer bewaard maar ook die zijn niet kompleet. Combineert men ze, dan komt men tot een totaal van zeven-en-tachtig agenten: één Belg, zes Amerikanen, veertien Britten en zes-en-zestig Nederlanders ; onder die laatsten zijn er drie geweest die tweemaal een missie toevertrouwd kregen. In die zeven-entachtig zijn zestien begrepen (vier Britten, zes Nederlanders en de zes Amerikanen) die op 17 september '44, de dag van de grote Geallieerde landingen, gedropt werden als Z.g. Jedburgh-teams: kleine detachementen die achter de Duitse linies verwarring moesten stichten. Vandeze zeven-entachtig agenten zijn veertien om het leven gekomen, zeven hunner doordat hun vliegtuigen verongelukten. Vermoedelijk zijn er evenwel meer slachtoffers geweest; Klijzing die van ca. honderd agenten sprak, zei aan de Enquêtecommissie dat elf hunner tijdens hun vlucht omgekomen waren."

XCVan zeven-en-tachtig agenten, wier namen ons bekend zijn, zijn vier-entwintig (van wie vier verongelukten) uitgezonden in de periode tussen eind maart en eind augustus '44, drie-en-zestig nadien. Het BBO heeft zich dan ook speciaal beijverd in de laatste acht oorlogsmaanden. De belangrijksten van de BBO-agenten zullen wij in deel 10 behandelen.

XCBegin maart '44 sprak Gerbrandy met Lord Selborne. 'Hij was wat beschaamd', vertelde Gerbrandy aan de Enquêtecommissie, 'en ik voelde mij beschaamd dat dat' (d.w.z. het Bngiandspiel) 'gebeurd was. Ik zei: 'Wij staan op het standpunt dat wij moeten blijven medewerken in deze richting." 2 Selborne aanvaardde dat aanbod, er min of meer aan toevoegend: 'This is the last chance.'3 Een nieuwe Nederlandse dienst dus. Dit werd het Bureau Bijzondere Opdrachten. Onder wiens leiding zou het worden geplaatst? Van Lidth was het die op generaal-majoor b.d. J. W. van Oorschot wees.

XCWij hebben van van Oorschot reeds vermeld dat hij in de Meidagen van '40 als vertegenwoordiger van generaal Winkelman in Londen was aangekomen, dat hij in juni-juli door generaal Menzies onaanvaardbaar was verklaard voor de functie van hoofd van een Nederlandse geheime dienst, dat hij vervolgens hoofd was geworden van de Nederlandse militaire missie bij het War Office en dat hij als zodanig door minister van Boeyen in de zomer van '4I was afgezet en door prins Bernhard vervangen. Nadien was van Oorschot lezingen over bezet Nederland gaan houden in allerlei Engelse milieus. Dat doende was hij buiten de moeilijkheden gebleven die zich bij de Nederlandse geheime diensten hadden voorgedaan. Ook hij had geen vijanden.

XCVan Lidths voorstel viel bij Gerbrandy in goede aarde. 'Ik was het daarmee eens', vertelde Gerbrandy aan de Enquêtecommissie, 'want ik kende van Oorschot uit Nederland en wist welke plaats hij daar had gehad'<: hoofd van GS III. Waren er bezwaren bij SOB? De bezwaren die MI-6 tegen van Oorschot gekoesterd had, waren aan SOB onbekend, bovendien stond SOB na de debacle van het Englandspie! zo zwak dat de organisatie moeilijk 'neen' kon zeggen tegen de man (een generaal-majoor l) die door de Nederlandse regering naar voren geschoven werd. Of de koninginL. Pot. 2 Getuige Gerbrandy, Enq., dl. VIII c, p. 1419. 3 Getuige J. M. Somer, a.v., dl. IV c, p. 12. 4 Getuige Gerbrandy, a.v., dl. VIII c, p.

1 Op eigen dringend verzoek werd in augustus ontslag verleend aan de Bruyne als hoofd van het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer; luitenant-kolonel P. L. G. Doorman volgde hem op. Terzelfdertijd werd de Militaire Inlichtingen dienst aan het Bureau Inlichtingen toegevoegd; het doorgeven van militaire inlichtingen aan Geallieerde instanties geschiedde nadien niet door Lieftinck en Schilp maar door een medewerker van het Bureau Inlichtingen, reserve-kapitein

962 [PDF]
VAN OORSCHOT

tegen van Oorschots benoeming opponeerde, is ons onbekend (wij achten het mogelijk dat zij er niet in is gekend dat van Oorschot hoofd van het BBO zou worden). De enige die met die benoeming (15 maart '44) duidelijk in zijn maag zat, was de benoemde zelf. Van Oorschot was bescheiden genoeg om te beseffen hoe weinig hij het werk kende dat hij moest gaan organiseren. De eerste die hij opzocht, was Som.er. Deze was wegens ziekte afwezig. Tegen de oudste aanwezige officier, Sanders, zei van Oorschot toen, zo vernam van Houten enkele dagen later: 'Ze zijn met mij van de wal in de sloot." Sanders zei hem dat Somer te bed lag en gaf hem zijn adres. Deze kreeg vervolgens, aldus weer van Houten, van van Oorschot te horen 'dat hij niets van zijn nieuwe functie afwist en hoopte met BI zo nauw mogelijk te mogen samenwerken om er eventueel achter te komen.f Enkele dagen later kon van Houten zelf met van Oorschot kennis maken. 'Een heel brave en vriendelijke man', noteerde hij, 'maar weet niets van zijn nieuwe taak en maakt steeds opmerkingen die de plank misslaan ... (Hij) klaagt er over dat hij zich nog nergens in een 'eigen bureau' kan neervleien. 'Stelt u zich voor, mijnheer van Houten', zegt hij, 'ik word bij de minister geroepen en hij vertelt me: 'Je moet die baan overnemen.' 'Goed', antwoord ik, 'wat is het voor een baan?' 'Dat moet je maar in overleg met de Bruyne en Somer gaan uitvinden.' Ik vraag dan: 'Waar is mijn bureau?' Antwoord: Je hebt nog geen bureau.' 'Waar zijn dan mijn mensen?' Je hebt nog geen mensen.' En daar sta ik, mijnheer van Houten" En zo gaat de generaal door, maar ik vind hem toch wel een sympathiek malmetje en wij sluiten maar meteen vriendschap, elkaar belovende dat wij zoveel mogelijk de koppen bij elkaar zullen steken om elkaar, waar nodig, te helpen."

XC'Wat wist ik van die ondergrondse beweging hier?', vertelde van Oorschot, eerlijk als hij was, aan de Enquêtecommissie. 'Daar kón ik ook niets van weten. Toen dacht ik: als ik er niets van weet, dan moet ik tenminste ondergeschikten hebben die er wèl van weten, en ben ik gegaan naar 'de Oranjehaven' . Daar heb ik iemand uitgezocht waarvan ik op het oog dacht dat hij mij wel aan zou staan: de heer de Graaf ... Die wist het wèl. Die kon een telegram zien en wist dadelijk te zien of het fout was en de heer de Graaf kende al de namen van die mensen, daar hij Iller in de ondergrondse gewerkt had."

XC1 eh. H. J. F. van Houten: 'Dagboek', 6 april 1944. 2 A.v., I april 1944. 3 A.v., 6 april 1944. • Getuige J.

963 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

XCInderdaad, Klaas ('Kas') de Graaf, zes-en-twintig jaar oud, had in '42-'43 in bezet gebied in het illegale werk gezeten (dat hij 'al de namen van die mensen' kende, was natuurlijk een dwaasheid) en hij had daarbij, zoals wij al in deel 7 vermeldden (hoofdstuk 7, in de paragraaf 'CS-6'), eind '43 tuin of meer de leiding gekregen van wat er nog restte van de illegale groep CS-6 (de groep die aanslagen gepleegd had op prominente NSB'ers). Hij had op I I november de Raad van Verzet in een brief die hij als 'Brigadecommandant Nicolaas Carl de Booy' ondertekend had, het voorstel gedaan, 'de illegaliteit in Nederland te centraliseren. Twee der leden van Staf CS-VI' (de Graaf zelf en zijn medelid van CS-6, J. J. Celosse) 'gaan daartoe naar de Nederlandse regering in Londen teneinde autorisatie te verkrijgen. Na autorisatie komt één der koeriers terug als officieel exponent der regering.'!

XCHet was bepaald niet een bescheiden rol die de Graaf aan CS-6 had toegedacht! Zijn voorstel kwam enkele weken later (Celosse en hij waren inmiddels vertrokken) in de Raad van Verzet in bespreking. 'Deze groep', zo werd Gerrit van der Veens betoog in de notulen weergegeven, 'heeft zware slagen gehad, domme dingen gedaan, thans vrijwelover de kop. Nu 2 man van CS-6 op weg naar Engeland, laten paperassen ... achter, waaruit blijkt dat CS-6 in Engeland dingen zal gaan vertellen mede uit naam Raad van Verzet, zonder hiertoe enige machtiging te hebben ontvangen.

XCRaad van Verzet: Niet au serieux nemen."

XCDe Graaf moet vrijwel onmiddellijk na de oprichting van het BBO (15 maart '44) door van Oorschot aangetrokken en met SOB aan het werk geslagen zijn, want het eerste groepje geheime agenten dat werd uitgezonden, werd al in de nacht van 3 I maart op I april gedropt en bij een deel van de opdrachten die zij meegekregen hadden, had de Graaf kennelijk een bepalende rol gespeeld." Uitgezonden werden namelijk Celosse en een tweede agent, A. J. M. Cnoops, een Nederlandse vrijwilliger uit Zuid-Afrika, die in september '43 voor SOB al eens een 'controlemissie' naar Nederland ondernomen had; Cnoops die ervaring had, kreeg van hen beiden de belangrijkste taak welke gebaseerd was op de conceptie waarmee de Graaf bezet gebied verlaten had. Cnoops moest namelijk, zoeen nieuw bureau opgericht dat zich CS-6 noemt.' (brief, 29 juni 1944, van A. G. van Tricht aan W. A. Visser 't Hooft, Collectie-], G. van Niftrik, I

1 Brief, II nov. 1943, vanK. de Graafaan de Raad van Verzet (RVV, I c). • RVV: Notulen, 8 dec. 1943 (a.v., I b). a Enige tijd later zond de Graaf aan van Tricht (Bern) inlichtingen welke deze aan Visser 't Hooft deden schrijven: 'Er is in Londen

964 [PDF]
KAS DE GRAAF

berichtte hij later aan de Enquêtecommissie, contact leggen met 'het hoofd van de Raad van Verzet', er zorg voor dragen dat hij in dat college opgenomen werd en dan 'alle partijen onder hun leiding brengen'; Celossediende allereerst na te gaan hoe de sluizen in het Julianakanaai (Zuid-Limburg) opgeblazen konden worden en moest, als hij dat vastgesteld had, 'in samenwerking met CS-6' die vernielingen uitvoeren; andere opdrachten zouden volgen.! Cnoops en Celosse zouden samen gedropt worden, elk met een eigen marconist, maar moesten los van elkaar gaan opereren.

XCDat laatste bleek onmogelijk want in de nacht van 3 I maart op I april weigerde de marconist van Celosse uit het vliegtuig te springen en Cnoops en Celosse hadden dus een en dezelfde marconist, J. H. Seyben. Gedrieën waren zij voorts aangewezen op de aanloopadressen die de Graaf hun meegegeven had; dat waren allemaal adressen van leden van CS-6 welke hem en Celosse bekend waren geweest. 'Eigenlijk was dat', zo schreven wij in deel v (in de reeds genoemde paragraaf'CS-6') 'al op het moment waarop zij in november Nederland verlieten, een riskante opzet, daar de Sicherheits polizei CS-6 onbarmhartig vervolgde. Sindsdien waren meer dan vier maanden verstreken - wie van de leden van CS-6 woonde nog op het adres uit november? De Graaf had zich die vraag niet gesteld.'

XCDe missie van Cnoops, Celosse en Seyben werd een mislukking. Celosse wist in Rotterdam de illegale werker Christiaan Antonius ('Chris') Lindemans te vinden die aan de Graaf en hem tijdens hun tocht door Frankrijk belangrijke hulp verleend had - Lindemans was evenwel inmiddels V-Mann van de Abwehr geworden en het gevolg was dat de eerste drie BBO-agenten nauwkeurig door de Abwehr in het oog gehouden werden. Seyben werd op Ia mei gearresteerd, Celosse en Cnoops werden tien dagen later opgepakt. Het Spiel dat de Abwehr via de zender van Seyben op touw zette, werd door SOB en het BBO onmiddellijk doorzien.

XCIn dezelfde nacht waarin Celosse, Cnoops en Seyben gedropt werden, werden door SOB nóg twee agenten gedropt: J. Biallosterski en zijn marconist J. A. Steman. De bedoeling van SOB was dat Biallosterski die uit de kring van Het Parool voortkwam, steun zou gaan verlenen aan de illegale

XC1 Brief, 24 juli 1949, van A. J. M. Cnoops aan de Enquêtecommissie, p. 6-7 tEnq.,

965 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

pers. Anders dan met Celosse, Cnoops en Seyben het geval geweest was, had het BBO met de missie van Biallosterski en Steman niets te maken. Begin oktober' 43 had SOE namelijk al een geheime agent naar Het Parool gezonden, J. GrÜll, en deze was gedropt samen met een tweede SOE-agent, J. D. A. van Schelle, die een groot bedrag aan geld naar bezet gebied moest brengen. Somer had er zich ten sterkste tegen verzet dat SOE in Nederland bleef opereren terwijl er toch al voldoende aanwijzingen waren dat er iets mis was met de verbindingen van SOE, maar de Bruyne, toen nog in functie, had na een woedend gevecht weten door te zetten dat GrÜ1len van Schelle in opdracht van SOE en het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer uitgezonden werden. Op Grüns missie was aangedrongen en deze missie was ten dele ook voorbereid door een van de eerste redacteuren van Het Parool, mr. J. C. S. Warendorf, die in '43 als Engelandvaarder Londen bereikt had - Warendorf had die missie ook bedekt aangekondigd in brieven welke hij via Portugal aan een relatie in Amsterdam toegezonden had.'

XCDe missies van GrÜll en van Schelle waren geen succes geworden. In deel 7 (hoofdstuk 7, in de paragraaf 'Illegale pers') verhaalden wij reeds dat de Abwehr van Schelle in de gelegenheid stelde, naar Londen terug te gaan en dat GrÜll begin januari' 44 gearresteerd werd. Zijn missie was dus op niets uitgelopen.

XCVandaar de tweede missie: die van Biallosterski/Steman, Zij werden 'blind' afgeworpen in de buurt van Breda. Steman had twee zenders meehoofdredacteur van dat blad, van Heuven Goedhart, medio juni in Londen

1 Toen dat laatste feit tot Somer doordrong, ontstak hij in hevige verontwaardiging: geen enkele Nederlander had, stelde hij, het recht om buiten BI 0111. over illegale zaken te corresponderen met bezet gebied! Toen dan bovendien nog bleek dat Warendorf, die hoofd geworden was van het secretariaat van het Militair Gezag, er medewerking aan verleend had dat een van zijn ondergeschikten naar Portugal zou vertrekken om zorg te besteden aan Nederlandse gevangenen in Spanje, werd een hele zaak tegen Warendorf aangespalmen (iemand die redacteur van geweest was, een progressief illegaal blad, deugde al daardoor niet in Somers ogen). Minister van Lidth liet er zich toe bewegen, W arendorfbegin juni' 44 de luitenants rang te ontnemen en hem ongevraagd ontslag te verlenen uit de militaire dienst; hij kreeg enige tijd later een functie bij het parket van de officier van justitie bij de Nederlandse rechtbank. Wij vermelden deze feiten niet alleen omdat zij een helder licht werpen op Somers 'imperialisme' en 'socialistenvreterij , (èn op VallLidths zwakheid!) maar ook omdat zij duidelijk maken hoe giftig bij BI de stemming al was tegen toen de

966 [PDF]
BIALLOSTERSKI/ STEMAN

gekregen en in deel 7 deelden wij al mee dat zij die apparaten niet meer konden vinden toen zij, na een oriënterend bezoek aan Amsterdam, terugkeerden naar het droppingsterrein waar zij ze veiligheidshalve begraven hadden. Steman bleef toen in bezet gebied, Biallosterski keerde via Frankrijk en Spanje naar Engeland terug vanwaar hij begin september '44 op zijn tweede missie zou vertrekken.

XCNieuwe agenten werden door het BBO pas in de periode uitgezonden die wij in deel IQ zullen behandelen; in die periode kwam het van augustus '« af ook tot het droppen van sabotagemiddelen en wapens. De leiding van het BBO was toen uitgebreid met een tweede Engelandvaarder, F. J. Klijzing. Deze had in Den Haag als inspecteur van politie eind' 41-begin '42 hulp verleend aan diegenen die in bezet gebied met de 'weg via het strand' te maken hadden, was in juni '42 ondergedoken, had van zijn onderduik uit het illegale werk voortgezet en was begin januari '44 met belangrijke stukken naar Spanje ontkomen. Hij was twaalf jaar ouder dan de Graaf, kreeg een hogere militaire rang (majoor), en wij menen de verhoudingen geen geweld aan te doen wanneer wij schrijven dat wij hem als de werkelijke chef aanduiden van het team van het BBO. 'Eigenlijk', zo verklaarde Klijzing aan de Enquêtecommissie, 'is onze dienst pas goed op toeren gekomen na juni 1944 en de droppings zijn pas op toeren gekomen na september '44'1 - voor de bewapening van de Binnenlandse Strijdkrachten werden toen ca. 35000 handvuurwapens afgeworpen en de in bezet gebied werkzame sabotagegroepen ontvingen aanzienlijke hoeveelheden sabotagemiddelen. De gehele activiteit van BI en het BBO was toen ook goed gecoördineerd; van begin september '44 af vond dagelijks bij Dobson een bespreking plaats waaraan voor de inlichtingensector Fock en Seymour deelnamen en waarbij het BBO vertegenwoordigd was door Klijzing - niet door de romantische fantast de Graaf, evenmin door generaal van Oorschot. Klijzing maakte de dienst uit. Hij was een bekwaam organisator en een zorgvuldige chef met een zuiver gevoel voor security.2GetuigeJ. Klijzing,dl.c, p.Een bewijs daarvoor mag men zienhet feit dat de koningin, toen zij zich in aprilin het bevrijde Zuiden vestigde,Klijzingverantwoordelijkmaakte voor de veiligheidvan haarzelfen de

1 F. IV 307. 2 in '45

967 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

XCHet onderstrepen van Klijzings rol lijkt ons billijk; wenselijk lijkt het ons bovendien omdat mr. Donker zijn betoog dat de regering in '40 van 't Sant nimmer tot hoofd van de CID had mogen benoemen, heeft trachten te versterken door op de capaciteiten van van Oorschot te wijzen welke deze ook als hoofd van het BBO zou hebben getoond. In feite heeft van Oorschot bij het BBO niet meer gedaan dan er zich regelmatig van vergewissen dat de zaken goed liepen; voorts gaf hij menigmaal bruikbare adviezen. 'Hij wist', zo vertelde de Graaf ons in '57, 'precies wat er gebeurde. Wij mochten hem graag en ook de Engelsen waardeerden hem. Het eigenlijke werk deed hij evenwel niet. Je zou hem kunnen vergelijken met een gedelegeerd lid van de raad van commissarissen van een vennootschap.'!'Van Oorschot', zo vernamen wij in ' 59 van Klijzing, 'was voor ons een nuttige figurehead. In besprekingen met de Engelsen of in brieven aan de Engelsen konden wij hem wel gebruiken, maar dan moesten wij precies aangeven wat hij naar voren moest brengen. Hij kwam 's ochtends om 10 uur op kantoor tegen de tijd dat er behoorlijke koffie was, dan ging hij kruiswoordtaadsels oplossen. Met het operationele werk heeft hij niets van doen gehad.'2

XCDe Enquêtecommissie beoordeelde het werk van het BBO als 'in het algemeen goed geslaagd':', ja als 'uitnemend'? - een adjectief dat er bij de beoordeling van BI niet af kon.

Terugblik

XC

XCOnze terugblik op dit lange hoofdstuk willen wij kort houden, de aandacht daarbij richtend op enkele algemene aspecten.

XCAllereerst menen wij dat uit ons relaas blijkt hoe moeilijk het was, van buiten af geheime verbindingen met bezet gebied op te bouwen welke met zekere frequentie zouden opereren. Bezet Nederland bevond zich in een veel geïsoleerder positie dan een blik op de kaart zou suggereren en Abwehr en Sicherheitspolizei waren geduchte tegenstanders. Van Noorwegen uit kon per boot een regelmatige geheime verbinding met Engeland onderhouden worden, in Frankrijk konden Engelse vliegtuigen 's nachts landen om in eenzame streken geheime agenten of andere boodschappers af te

XC1 K. de Graaf, lokt. 1957. 2 F. J. Klijzing, 6 febr. 1959. 3 Enq., dl. IV a, p. 563. 4

968 [PDF]
TERUGBLIK

zetten of op te halen+> in Nederland was dat alles onmogelijk. De 'weg via het strand' kon maar korte tijd gebruikt worden en er waren teveel Duitse radarposten en vliegvelden om contact door middel van landingen mogelijk te maken. Daar kwam dan nog bij dat vóór de Meidagen van '40 door de Engelse autoriteiten nauwelijks en door de Nederlandse in het geheel geen voorbereidingen getroffen waren om met Nederland, zo het ooit bezet zou worden, in verbinding te blijven. Alles moest van de grond af worden opgebouwd.

XCHet was voor de Engelse (later: voor de Geallieerde) oorlogvoering van vitaal belang dat men in Londen met snelheid een nauwkeurig beeld kreeg van wat in bezet Nederland aan Duitse strijdkrachten aanwezig was, waar de Duitse hoofdkwartieren en militaire opslagplaatsen lagen, en welke fabrieken en werven met het uitvoeren van grote Duitse militaire orders bezig waren. De eerste spionagegroepen alsook verscheidene van de eerste spionage-agenten hebben in dat opzicht nuttig werk verricht, maar daarbij mogen wij toch niet aan het feit voorbijzien dat MI-6 begin' 42 van mening was dat uit Nederland minder militaire inlichtingen in Engeland binnengekomen waren dan uit andere bezette landen. Door de crisis die zich aan Nederlandse zijde voordeed, werden het er in de rest van '42 nèg minder. Pas het Bureau Inlichtingen heeft het inlichtingenwerk op het niveau kunnen brengen waaraan de Geallieerde oorlogvoering behoefte had. Daarenboven is het Bureau Inlichtingen er met hulp van de Zweedse Weg en van de Zwitserse Wegen A en B in geslaagd, Nederlandse en Britse instanties een duidelijk beeld te geven van wat op niet-militair gebied in Nederland plaatsgreep, en heeft het de regering in staat gesteld, in direct contact te treden met illegale organisaties en verzetskringen aan welke voor de periode onmiddellijk na de bevrijding een bepaalde taak was toegedacht; dat contact maakte het de regering mogelijk, desgewenst met de opinies in bezet gebied rekening te houden.

XCHet was daarnaast voor de Engelse (later: voor de Geallieerde) oorlogvoering wenselijk dat aan de Duitsers in bezet Nederland zoveel mogelijk afbreuk gedaan werd door goedgerichte sabotage en door het ingrijpen, open meer dan vierduizend gewonde partisanen werden door de lucht naar zieken

1 Van '41 tot '44 vonden op Franse bodem II2 van die operaties plaats, als gevolg waarvan bijna tweehonderdzestig personen naar Frankrijk en meer dan vierhonderd dertig naar Engeland gebracht werden. Met Joegoslavië, waar Tito's partisanen hele gebieden in handen hadden, was nog veel méér contact mogelijk: in die gebieden waren in de zomer van '44 enkele tientallen landingsterreinen geïmproviseerd. Meer dan vijfduizend ton aan wapens werd aldus naar de partisanen overgevlogen

969 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

het laatste moment, van een 'ondergronds leger', Hier lag de taak van SOB. Op dit terrein heeft SOB vóór het begin van het Englandspiel maar heel weinig tot stand gebracht en, zolang dat Spiel duurde (van maart' 42 tot eind '43), in het geheel niets. In samenwerking daarentegen met het Bureau Bijzondere Opdrachten heeft SOB van augustus '44 af belangrijk werk kunnen doen.

XCWerkelijk adequate resultaten heeft men dus van Londen uit op de door MI-6 bestreken sector pas van de zomer van '43 af kunnen bereiken en op de door SOB bestreken sector pas van de zomer van' 44 af, in beide gevallen dank zij de samenwerking met Nederlandse geheime diensten die toen competent geleid werden.

XCIn die samenwerking is geleidelijk het accent naar de Nederlandse kant verschoven.

XCOp de inlichtingensector werd van 't Sant door Hooper en Rabagliatti behoorlijk op de hoogte gehouden van hetgeen geschiedde, zij het dat hij slechts over de niet-'militaire' telegrammen informatie kreeg: hij ontving evenwel niet de gedecodeerde teksten, maar parafrasen. Derksema vernam niets van Rabagliatti. Tot samenwerking met de Bruyne was Rabagliatti bereid, maar dat liep spoedig op een conflict uit. Nadien moest Rabagliatti's opvolger Seymour in de zomer en herfst van '42 gaan werken in een situatie waarin hij geen Nederlandse tegenspeler had. Broekman wist te bereiken dat het Bureau Inlichtingen op voet van gelijkheid met MI-6 opereerde: BI ontving alle gedecodeerde telegrammen en stond via de centrale van MI-6 zelfstandig met zijn eigen agenten in contact.

XCNiet anders was de ontwikkeling op de sector van SOB.

XCSOB kreeg pas een Nederlandse tegenspeler toen eind '41 het Bureau Voorbereiding Terugkeer opgericht was, maar dit bureau en zijn voortzetting, het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer, schikten zich in een situatie waarin zij niet meer waren dan een recruterings-instantie voor SOB, zij het in een kader (het Plan for Holland, plan A, en zijn voortzetting, Plan B) dat door de regering goedgekeurd was. De Bruyne's dienst kreeg dan ook maar een heel klein deel te zien van de telegrammen (steeds in parafrasevorm) die uit Nederland ontvangen waren. Het BBO daarentegen kon op voet van gelijkheid met SOB opereren: de leiding ontving de gedecodeerde teksten van alle telegrammen en stond via de centrale van SOB zelfstandig, evenals BI, met zijn eigen agenten in contact.

XCMen zou kunnen zeggen dat op de sector van het inlichtingenwerk de Nederlandse geheime diensten te Londen tot de oprichting van BI hulpdiensten van MI-6 zijn geweest (met dien verstande dat MI-6 aan de groep Hazelhoff medewerking verleende om 'via het strand' een contact te leggen 97

970 [PDF]
TERUGBLIK

dat in de eerste plaats politieke doeleinden van de Nederlandse, niet van de Engelse, regering diende) en dat MI-6 later in ruime mate een hulpdienst van BI geworden is; zo zou men ook kunnen zeggen dat de Bruync's diensten slechts een hulpdienst waren van SOB en dat SOB op zijn beurt in ruime mate een hulpdienst werd van het BBO. Wel te verstaan: aan BI en aan het BBO hulp verlenend, verloren de Britten hun eigen belangen en die van de Geallieerde oorlogvoering niet uit het oog. Zij zijn met dat alloyale partners geweest, met slechts één uitzondering: wij achten het met de loyaliteit in strijd dat MI-6 in '43 zonder voorkennis, laat staan goedkeuring, van de Nederlandse regering drie Russische geheime agenten gedropt heeft die in Nederland actief moesten worden.

XCWas het óók deloyaal dat SOB sabotage-agenten naar Nederland zond in '41 en de eerste maanden van' 42, toen althans de koningin en minister Furstner op het standpunt stonden dat die sabotage, welke tot Duitse represailles tegen de burgerij in bezet gebied kon leiden, van Engeland uit niet georganiseerd diende te worden? Wij twijfelen. Wij achten het namelijk heel wel mogelijk dat Gerbrandy zijn accoord gegeven heeft aan wat SOB wilde ondernemen. Represailles schrikten hem niet af. Wij herinneren aan hetgeen hij in september' 41 in de ministerraad zei toen daar Steenberghe's door de koningin warm toegejuichte en door hem afgekeurde plan om grootscheepse relief naar bezet gebied te sturen, in bespreking kwam: 'hij stelt zich op het standpunt van Churchill: de bezette landen moeten het maar slecht hebben.' Ontberingen zouden, zo meende Gerbrandy, de geest van verzet stimuleren, en wij kunnen ons voorstellen dat hij van represailles eenzelfde effect verwachtte en zich daardoor althans niet liet afschrikken. Het verdient overigens de aandacht dat de regering in de BBO-periode ('44-'45) tegen sabotagedaden geen bezwaar meer had, ook niet toen zij wist dat elke sabotagedaad aan een aantal illegale werkers die gevangen zaten, het leven zou kosten.

XCSamenwerking dus tussen Britse en Nederlandse geheime diensten. Wat dan te denken van het voorstel dat de Bruyne in maart '42 aan Furstner voorlegde: dat de Nederlandse regering in Engeland 'een eigen radiozenden ontvangstinstallatie, een eigen ferry-dienst overzee en een eigen vliegverbinding' zou organiseren?

XCWie de Nederlandse oorlogvoering als een aparte oorlogvoering zag, zou daar voorstander van moeten zijn, maar zo lag de zaak niet. Die Nederlandse oorlogvoering was deel van de Geallieerde en de Amerikanen lieten tot diep in '44, wat het geheime werk betrof, Nederland aan de Engelsen over. Effectieve oorlogvoering vergde dus al dat de Nederlandse regering met de Engelse samenwerkte. De Nederlandse regering had bovendien 97

971 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

geen keus: materieel was zij in alle opzichten op Britse hulp aangewezen en het was natuurlijk een illusie te menen dat het War Cabinet ooit zou goedkeuren dat de Nederlandse regering van Engeland uit, zonder enige Britse bemoeienis, geheime contacten met bezet gebied zou onderhouden - een gunst die men dan ook aan andere regeringen in ballingschap had moeten verlenen. Elk streven naar onafhankelijkheid was onvruchtbaar. Trouwens, als men een helder beeld had van wat men voor Nederland wenste te bereiken en waar de Nederlandse verantwoordelijkheid lag, dan behoefden uit de samenwerking met de Britse geheime diensten geen moeilijkheden te ontstaan. BI en het BBO hebben ze dan ook niet gekend.

XCWat nu de personen betreft, aan wie de regering de leiding van de geheime diensten toevertrouwd heeft: men moet begrip hebben voor het tekort aan competente krachten dat zich op zoveel terreinen in het regeringsmilieu voorgedaan heeft. Wat ondernomen moest worden, was nieuw, hachelijk en gecompliceerd. Derksema en de Bruyne hadden er niet de geschiktheid voor (van hen heeft de Bruyne uitdrukkelijk op zijn gebrek aan ervaring gewezen) en van Oorschot is zo verstandig geweest om geen leiding uit te oefenen. BI heeft aan Somer, het BBO aan Klijzing het meest te danken gehad. En van 't Sant? Er was in '40 geen ander met wie generaal Menzies, het hoofd van MI-6, in zee wilde gaan - wij menen dan ook dat hij terecht tot hoofd van de CID benoemd is en voelen ons, anders dan de Enquêtecommissie, niet geroepen, het feit te laken dat hij met machtiging van Gerbrandyen medeweten van van Boeyen, ja van Derksema, na zijn aftreden als hoofd van de CID mentor werd van de groep-Hazelhoff. Onjuist achten wij het evenwel dat de koningin en Gerbrandy, een tijdlang gesteund door van Angeren, zich in de zomer van '42 zoveel moeite gegeven hebben, van 't Sant opnieuw tot hoofd van de door de Bruyne geabandonneerde CID te benoemen. Dat was, van de koningin uit gezien, alleszins begrijpelijk: van 't Sant was capabel (het verdient de aandacht dat hij in juli '42 als eerste gewaarschuwd heeft tegen de operaties die uit het Plan for Holland voortvloeiden), hij zou niets buiten haar om doen en zij achtte zijn wens om duidelijk gerehabiliteerd te worden, gerechtvaardigd - Gerbrandy had er evenwel, menen wij, op dienen te wijzen dat een Londense geheime dienst niet toevertrouwd kon worden aan de man die nog steeds secretaris was van de koningin en van wie in verzetskringen in Nederland, zij het ten onrechte, aangenomen werd dat hij onbetrouwbaar was. In juli '40, toen Gerbrandy, Dijxhoorn en van Kleffens met van 't Sants benoeming accoord waren gegaan, hadden zij door de uitspraak van generaal Menzies min of meer in een dwangpositie verkeerd en toen was ook niet bekend geweest dat 'de zaak-van 't Sant' uit het midden van de jaren '30 in bezet gebied 97

972 [PDF]
TERUGBLIK

zo nawerkte. Die dwangpositie bestond niet meer in 42 en Gerbrandy wist, hoe in bezet gebied en door velen in Londen over van 't Sant gedacht werd. Hij heeft, gelijk wij aantoonden, in '43 ingegrepen en kon toen gebruik maken van adviezen van Churchill en Eden welke de koningin niet naast zich neer kon leggen.

XCSprekend over het inlichtingenwerk hield Gerbrandy in '48 de Enquêtecommissie voor, 'dat wanneer men een inlichtingendienst wil gaan opzetten, dit allereerst moet gaan, ik zou zeggen, met pokken en mazelen.'! Nu, gepokt en gemazeld is er, niet alleen in het Nederlandse maar ook in het Engelse milieu (men denke aan de details die wij in de paragraaf 'Opleiding en uitrusting der geheime agenten' gaven). Met dat al stond aan de Britse ministers van meet af aan scherp voor ogen wat zij door middel van de geheime diensten wensten te bereiken; wat daarentegen ten aanzien van de Nederlandse ministers als groep opvalt, is hun onzekerheid. De koningin had met haar standpunt (als in '43 door van 't Sant weergegeven) dat de inlichtingendienst van alle in Londen werkzame diensten 'de meest belangrijke' was, volkomen gelijk. Wat was voor het van het vaderland gescheiden kabinet van wezenlijker betekenis dan dat het wist wat dáár gebeurde? Ook op dit gebied evenwel heeft de verdeeldheid die tot in '41 in het kabinet doorgewerkt heeft, een noodlottige rol gespeeld. Het opzetten van een geheime dienst betekent deelnemen aan de oorlogvoering - nu, van de Geer was niet te verwachten dat hij dat wenste. Geen wonder was het dat Gerbrandy, de meest strijdvaardige onder de ministers, de verantwoordelijkheid voor de CID aanvaardde.

XCDat hij er nadien als minister-president naar streefde, aangelegenheden die het werk van de geheime diensten betroffen, niet in de ministerraad aan de orde te stellen, achten wij, mede gelet op het veiligheidsaspect, begrijpelijk (in het kabinet is er in die vijf jaar tijd alleen over gesproken, eind' 42, wie hoofd van het Bureau Inlichtingen zou worden) - vreemder achten wij het dat Gerbrandy's ambtgenoten die situatie aanvaard hebben en (voorzover bekend: met van Angeren in juli '42 als enige uitzondering) nimmer op wijziging hebben aangedrongen. Dat de geheime diensten lange tijd slecht functioneerden, kan geen van de rninisters ontgaan zijn; zij kregen immers

1 Getuige Gerbrandy, dl. IV c, p. 406.

973 [PDF]
GEHEIME DIENSTEN

tot in '43 nauwelijks geheime informatie uit bezet gebied. 'De organisatie en het algemene beleid der geheime diensten (hadden)', aldus een conclusie van de Enq uêtecommissie die wij onderschrijven, 'in sterkere mate dan onder normale omstandigheden onderdeel van het regeringsbeleid moeten uitmaken." Dat was niet het geval. Wanneer een bepaalde minister voor een bepaalde geheime dienst verantwoordelijk was, dan werden de zaken geheel aan hem overgelaten. Persoonlijke tegenstellingen en rivaliteiten konden, doordat er geen sprake was van stevige coördinatie, teveel effect hebben. Coördinatie was nu eenmaal niet Gerbrandy's fort. De wil tot coördinatie moest bovendien niet alleen bij de minister-president leven maar ook bij zijn ambtgenoten en enkelen hunner prefereerden het, op eigen houtje te opereren. Van den Tempel handelde in '40 zonder overleg met zijn ambtgenoten toen hij goedkeurde dat Meyer Sluijser met Laming (SOB) ging samenwerken (en Sluijser handelde geheel buiten de ministers om toen hij begin '42 bevorderde dat Dessing zou trachten, Vorrink naar Londen te halen), Dijxhoorn stond aan Laming candidaat-agenten af (zonder te vragen wat hun taak zou zijn) en weigerde alle hulp aan van' t Sant die voor geheime inlichtingen uit bezet gebied moest zorgen. Ook van Furstner kreeg van 't Sant weinig medewerking. In tegenstelling tot wat had behoren te gebeuren, stonden de noden van de geheime diensten niet centraal en werd ook te vaak met de verantwoordelijkheid geschoven. Op de sector van SOB kwam er pas eind' 41 een verantwoordelijke minister (Furstner) en in '42 waren er drie in successie (Furstner, van Boeyen, en van Lidth). Op de sector van MI-6 waren er in de periode juli 'ao-eind '42 zelfsvijf(Gerbrandy, van Boeyen, Furstner, opnieuw Gerbrandy, van Lidth), Waar zo met verantwoordelijkheden geschoven werd, was ook sprake van onvoldoend toezicht op het beleid van de hoofden der geheime diensten. Voor die ongelukkige situatie moet men de aansprakelijkheid leggen waar zij behoort: bij de minister-president.

XCNimm.er bevreesd als hij was 0111. verantwoordelijkheid te dragen, was Gerbrandy een uitstekend minister als hij kundige krachten onder zich had. Waren die er niet, dan ging ook hij, belaagd door zijn ambtgenoten en opgejaagd door de koningin, in een milieu dat ten aanzien van de geheime diensten vergiftigd was van jaloezieën, zwalken, nu eens bij de een, dan weer bij de ander steun zoekend. Het dieptepunt werd in ' 42 bereikt. Midden in de oorlog is er in Londen zes maanden lang geen Nederlandse inlichtingendienst geweest.

1 A.v., dl. IV a, p. II.

974 [PDF]
TERUGBLIK

XCHet was maar goed dat de illegale werkers die in die tijd op de sector van de spionage dagelijks hill leven waagden, daar geen weet van hebben gehad en dat zij korte tijd later evenmin beseft hebben dat de hooggeprezen Secret Service vijf maanden lang geen enkele geheime agent in bezet Nederland had! Was dan bovendien nog tot hen doorgedrongen wat zich van maart '42 af op de sector van SOB was gaan afspelen, dan zou, zo vrezen wij, velen de moed in de schoenen gezonken zijn.

975 [PDF]

Hoofdstuk 12: 'Englandspiel' 1

XC

XCBegin november '41 had, gelijk wij in het vorige hoofdstuk vermeldden, de Dutch Section van SOB twee geheime agenten naar bezet gebied gezonden: de sabotage-agent Th. Taconis en zijn marconist H. M. G. Lauwers. Taconis moest in verscheidene streken des lands sabotagegroepen gaan vormen voor welke, nadat terzake codetelegrammen gewisseld waren, wapens en explosieven gedropt zouden worden. De zender van Lauwers bleek evenwel niet goed te functioneren - bijna twee maanden verstreken voordat een Delfts student een schakelfout in het apparaat opgespoord en gerepareerd had. Lauwers kreeg pas op 3 januari '42 voor het eerst verbinding met het centrale uitzend- en ontvangststation in Engeland. 2 Hij had via een functionaris van de illegale OD-organisatie in Den Haag, reserve-kapitein C. F. van den Berg, met wie Taconis en hij in contact gekomen waren, een zendadres gevonden bij een van van den Bergs medewerkers, reserve-luitenant W. Teller, die ook in Den Haag woonde. Zonder twijfel meende van den Berg dat hij met dat alles de Nederlandse en de Geallieerde zaak een belangrijke dienst bewees - helaas, zijn doen en laten werd al enige tijd geobserveerd door M. A. G. ('George') Ridderhof, een van de gevaarlijkste Vi-Mánner van Major (later Oberstleutnant) Hermann Joseph Giskes.

XCGiskes was in augustus' 41 hoofd geworden van Abwehr F in ons land: de afdeling van de Abwehr die de spionage en sabotage moest tegengaan voorzover zij georganiseerd werden door de mogendheden waarmee Duitsland in oorlog was (F was de aanduiding van Fremder Dienste); Ridderhof had in de zomer van '41 zijn diensten aan de Abwehr aangeboden. Hij had toen eerst, zich uitgevend voor illegaal werker, op Walcheren een onderzoek ingesteld naar een ontsnappingsweg, had niets gevonden, maar had er hetuitzend- en ontvangststation van MI-6, maar dat punt is van ondergeschikt belang; de voor SOB bestemde telegrammen

1 Wij maken de lezer attent op het overzicht van alle bij de aanloop of in het kader van het gearresteerde geheime agenten dat wij als Bijlage 2 achter in dit deel hebben opgenomen. 2 maakte tot I juni' 42 gebruik van het centrale

976 [PDF]
AANLOOP

vertrouwen gewonnen van enkele leden van de OD en dezen hadden hem, toen zij hoorden dat hij weer naar 'Holland' zou vertrekken (hij woonde in werkelijkheid in Arnhem), de namen en adressen van enkele OD'ers in Rotterdam verstrekt; via dezen was hij bij kapitein van den Berg in Den Haag beland. Bestrijding van de OD was overigens niet de taak van de Abwehr maar van de Sicherheitspolizei und SD, preciezer: van Abteilung IV (Gegnerbekämpfung) van de staf van dr. Wilhelm Harster , de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD; die Abteilung IV stond daartoe in contact met de Aussenstellen en Aussenposten van de Sicherheitspolizei und SD in het gehele land. Tot Abteilung IV nu behoorde Referat IV E, geleid door Kriminaldirektor Joseph Schreieder - een Rejerat dat met de contraspionage (Spionageabwehr) belast was. Men ziet: Giskes en Schreieder hadden dezelfde taak, een in het Derde Rijk veel voorkomend verschijnsel. Bij goede samenwerking behoefde dat geen nadeel te zijn. Trouwens, wilde Giskes ingrijpen: bijvoorbeeld een geheime agent arresteren wiens zender door de Duitse Funk beobachtung was uitgepeild, dan moest hij daarvoor meestal een beroep doen op de Sicherheitspolizei en zijn aanvraag liep dan via Schreieders Referat. Evenals Giskes beschikte Schreieder over eigen V-Männer; van dezen was Antonius ('Anton') van der Waals, die in april '41 een van zijn betaalde medewerkers geworden was, de belangrijkste.

XCGiskes en Schreieder waren beiden hoogst bekwame speurders, bekwame 'dirigenten' ook van de onder hen ressorterende V-Männer; zij vormden een groot gevaar voor de illegaliteit, vooral doordat zij respectievelijk over Ridderhof en van der Waals beschikten: twee V-Männer die hun abjecte taak niet alleen met grote toewijding maar ook met opmerkelijke intelligentie uitvoerden.

XCVan het koppel Giskes/Ridderhof werd kapitein van den Berg het slachtoffer.

XCDe kapitein vernam begin december' 41 dat Taconis in verscheidene delen des lands bezig was, sabotagegroepen te vormen. Hij vertelde dat aan Ridderhof en van deze kreeg Giskes op 10 december' 41 een notitie op tafel die aanknoopte bij een eerder door Ridderhof doorgegeven bericht dat een sabotage-organisator, 'nummer I' (Taconis), en een marconist, 'nummer 2' (Lauwers), uit Londen gearriveerd waren. 'Er is', aldus Ridderhofs notitie van 10 december, 'een grote organisatie ontworpen die systematisch georganiseerd, bewapend en geoefend zal worden en die in de toekomst geschikte afwerpterreinen voor droppings van wapens en sabotagemateriaal zal zoeken. Met Londen zal tijdstip voor droppings afgesproken worden; de nog te wervenleden van de ontvangstcomité' s zullen door nummer I geïnstrueerd worden.'

977 [PDF]
ENGLANDSPIEL

XCGiskes geloofde daar niets van. In de marge schreef hij: 'Gehen Sie zum Nordpol- mit diesen Geschichten.'2 Maar in de weken die volgden, bleven van Ridderhofbelangrijke berichten binnenkomen: er werd al gezocht naar een geschikt droppingveld en kapitein van den Berg had, daartoe door Ridderhof gestimuleerd, de opdracht aanvaard, een eerste ontvangstcomité te vormen. Al die tijd slaagde Ridderhof er in, jegens van den Berg zijn 'betrouwbaarheid' te bewijzen doordat hij hem regehnatig interessante spionage-gegevens kon verstrekken: z.g. Spielmaterial, dat Giskes met veel zorg uitgezocht en geformuleerd had in overleg met de Wehrmacht. Wij nemen aan dat dat Spielmaterial doorgegeven werd aan Lauwers die het van begin januari afin zijn codetelegrammen naar Engeland kon opnemen. Al die telegrammen werden door de Punlebeobacluung opgenomen maar de codespecialist van Schreieder, de Duitser E. G. May (die tegelijk voor Giskes werkzaam was), kon met de teksten niet veel beginnen; er werd een coderingssysteem toegepast dat nieuw voor hem was.

XCMedio februari '42 kwam May achter dat systeem - een systeem dat SOE overgenom.en had van MI-6 en waarin MI-6 (in die tijd dus: Rabagliatti) W. J. van der Reijden had laten onderwijzen: de marconist die, toen hij op de avond van 9 december' 41 door de groep-Hazelhoff in Scheveningen aan land gezet was, zijn zenderkoffertje had zien wegspoelen doordat de landingssloep was omgeslagen. Van der Reijden was nadien een tijd aan het zwerven geraakt en was pas eind januari '42 voor het eerst komen opdagen bij de vader van Hazelhoffs helper Chris Krediet: de Wassenaarse arts dr. G. J. Krediet, wiens adres hem door Chris verstrekt was. Bij dr. Krediet ontmoette van der Royden J. ter Laak, de marconist die Rabagliatti op I oktober had laten droppen teneinde steun te verlenen aan wat men 'via het strand' trachtte te bereiken maar wiens zender bij de landing beschadigd was. Van der Reyden was een goed technicus: hij nam ter Laaks zender ter reparatie mee.

XCTwee weken later nu, op 13 februari, deed de Sicherheitspolizei, die langzamerhand heel wat gegevens over de Haagse OD bezat, een inval in een huis waar men verwachtte, stukken van de OD te kunnen vinden. Het was toevallig het huis waar ter Laak onderdak gevonden had. Deze had nog steeds geen goed persoonsbewijs kunnen bemachtigen, gold dus meteen als verdacht, werd ernstig mishandeld en bekende dat hij geheim agent was en diezelfde avond een afspraak had met een collega-agent om zijn gerepagelijk ook de Sicherheitspolizei deed, als 'Englandspiel' zullen aanduiden. 2 H. J.

1 Vandaar de benaming of voor de operaties die wij verder,

978 [PDF]
AANLOOP

reerde zender op te halen. Poos en Slagter, de twee Haagse politiemannen die door hun 'foute' hoofdcommissaris, mr. Hamer, aan Schreieders Rejerat toegevoegd waren, gingen van der Reyden arresteren en op deze had het feit dat zijn onderduikadres door ter Laak prijsgegeven was, een noodlottige psychologische uitwerking: hij vertelde de Duitsers alles wat hij van het verzetswerk van dr. Krediet en de zijnen wist, gaf May inlichtingen over het nieuwe coderingssysteem en verklaarde zich bereid, voor de Duitsers te gaan zenden. Dat laatste was evenwel een schijnaanbod. Aan de uitgezonden marconisten was in Engeland door MI-6 en SOE steeds voorgehouden dat zij na hun arrestatie hun code, ook dus hun coderingssysteem, mochten prijsgeven en zelfs in Duitse opdracht mochten gaan seinen, mits zij maar hun security- of identity-check (of, als zij er meer dan één hadden: al 11lU1 security-checks) niet prijsgaven. Van der Reyden hield zich aan dat voorschrift: hij liet opzettelijk na, de met hem afgesproken 'fout' in zijn codetelegram op te nemen. De centrale van MI-6 gaf de uitgewerkte tekst aan Rabagliatti door met de aantekening: 'Security-check omitted' Rabagliatti brak onmiddellijk het zendverkeer met van der Rcydcn af.

XCMay kende dus nu het coderingssysteem dat door Lauwers toegepast werd. De gegevens die van der Reyden hem verstrekt had, vulden andere gegevens aan die bij Zomer, de op 3 I augustus' 41 gearresteerde marconist van MI-6 (en van van 't Sants CID) gevonden waren, alsook gegevens die aan Abwehr en Sicherheitspolizei bekend waren geworden na de arrestaties van Engelse geheime agenten in België en Frankrijk.

XCIn opdracht van Taconis had Lauwers inmiddels via zijn zender kunnen regelen dat de Dutch Section van SOE (Major Blizard was daar begin december hoofd van geworden) in de nacht van 27 op 28 februari '42 twee containers met wapens en sabotagemateriaal afgeworpen had in Drente. Bij die dropping waren Taconis en kapitein van den Berg aanwezig geweest óók Ridderhof die voor een vrachtauto gezorgd had en die de inhoud van één container (de tweede was zo ver van het opgegeven punt afgeworpen dat men hem niet had kunnen vinden) naar zijn woning in Arnhem had laten overbrengen. Daar, in Arnhem, had ook Taconis zijn basis.

XCDat Lauwers (die omtrent het gedeeltelijk welslagen van de dropping in Drente SOE ingelicht had) bij de familie Teller in Den Haag was ondergedoken, was óók aan Ridderhof bekend. Lauwers werd op 6 maart gearresteerd. Drie dagen later werd Taconis in Arnhem gegrepen.

XCIn de kamer van Lauwers had men veel gevonden: oude en nieuwe codetelegrammen en stukken die op zijn code betrekking hadden. Het kostte May, uitgaande vooral van wat van der Reyden hem verteld had, weinig moeite, de resterende geheimen van de door Lauwers gebruikte code

979 [PDF]
'ENGLAND SPIEL'

te ontsluieren." Lauwers, overbluft, gaf toe dat May het bij het rechte eind had. Prompt kwam de gebruikelijke vraag van Giskes en Schreieder: of Lauwers bereid was, het zendverkeer met SOB voort te zetten? Er werd hem beloofd dat dan niet alleen zijn eigen leven maar ook dat van Taconis gespaard zou worden. Lauwers aarzelde, enkele dagen lang, en toen hij zich tenslotte tot medewerking bereid verklaarde, deed hij dat met het vaste voornemen, zijn security-check te verwaarlozen. Hij moest in elk telegram elke zestiende letter foutief seinen. Lauwers had, toen hij gearresteerd werd, drie gecodeerde telegrammen klaarliggen; die had hij, teneinde de tekst zo duidelijk mogelijk te houden, zo geformuleerd dat die zestiende letter telkens gevormd werd door de '0' in het woordje 'stop' dat nu eenmaal vaak in telegrammen voorkomt. Hij speldde Giskes en Schreieder op de mouw dat zijn check was dat hij in plaats van 'stop' eenmaalstip' of 'step' moest seinen. Op 12 maart, zes dagen na zijn arrestatie, seinde Lauwers de drie telegrammen die klaar lagen, naar Engeland. In die drie zat zijn security-check. Major Blizard antwoordde een week later (19 maart) dat spoedig een nieuwe agent gedropt zou worden, A. Baatsen, die een S-phone bij zich zou hebben en met wie tegelijk een hoeveelheid springstoffen en enkele pistolen afgeworpen zouden worden; Blizard wenste te horen of voor Baatsen een ontvangstcomité georganiseerd kon worden. Giskes en Schreieder dicteerden het antwoord: er zou een ontvangstcornité gevormd worden, Baatsen was welkom. In de tekst bracht Lauwers voor het eerst de door hem gefmgeerde security-check aan. Het telegram (het is vermoedelijk kort na de rede maart verzonden) werd door de Engelse centrale aan Blizard doorgegeven met de aantekening dat de security-check ontbrak.

XCBetekende zulks dat Lauwers gevangen zat? De Dutch Section van SOB aarzelde. Men haalde er de telegrammen bij die sinds begin januari van Lauwers binnengekomen waren, ook zijn laatste drie die interessante spionage-gegevens leken te bevatten - gegevens die hij, zo werd geconcludeerd, onmogelijk in het kader van enig Spiel van de Duitsers kon hebben gekregen. Bovendien hadden verscheidene van de eerder binnengekomen telegrammen in hun gedecodeerde vorm diverse onregelmatigheden bevat die wellicht het gevolg waren geweest van atmosferische storingen of van nervositeit. Tenslotte: in de nacht van 27 op 28 februari was de dropping in Drente een succes geworden - de eerste dropping van sabotagemateriaal en wapens in bezet Nederland. SOB stond onder pressie van de Britsevan Lauwers inhield dat de Duitse kruiser 'Prinz Eugen' zich in Rotterdam zou

1 May werd daarbij geholpen door het feit dat een van de nieuwe telegrammen

980 [PDF]
DEZE ENE KAPITALE BLUNDER

Chiefs of Staff, de actie in bezet Europa uit te breiden. Op 9 maart, ca. elf dagen vóór Lauwers telegram met de foutieve check, waren de sabotageagenten Andringa, Sebes, Ras en Kloos gedropt, samen met twee marconisten van wie één niets van zich had laten horen (Molenaar die verongelukt was), maar de ander, Jordaan, zijn eerste telegrammen verzonden had. Een hoopvol begin! En moest men nu waarlijk aannemen dat de vitale verbindingen op slag gehalveerd waren doordat Lauwers gevangen zat en in opdracht van de Duitsers seinde?

XCMajor Blizard kwam, wellicht in overleg met anderen, tot de conclusie dat het feit dat Lauwers in zijn kort na 19 maart verzonden telegram zijn security-check niet in acht genomen had, verwaarloosd moest worden en dat het zendverkeer met hem diende te worden voortgezet.

XCToen wij nagenoeg al het voorafgaande in deels van ons werk (hoofdstuk 10, in de paragraaf 'Begin van het Englandspiel') verhaald hadden, voegden wij toe: 'Deze ene kapitale blunder heeft de grondslag gevormd van het England spiel.'

XCWaarom een 'kapitale blunder'?

XCWenselijk lijkt ons, dat wij op vorm en functie van de security-checks dieper ingaan.

,Security-checks'

XC

XCWat wist een Londense geheime dienst van de werkzaamheid der uitgezonden geheime agenten af?

XCDe piloot van het toestel dat een agent aan boord gehad had, konna terugkeer berichten dat deze op de vastgestelde plaats met zijn parachuut afgesprongen was. Een agent die 'blind' gedropt werd, kreeg soms een postduif mee, zodat men, als die duif terugkwam (dat was niet altijd het geval"),

XC1 Toen Celosse, Cnoops en de marconist Seyben in maart '44 in de Wieringermeerpolder gedropt werden om contact op te nemen met de groep CS-6, hadden zij één postduif bij zich (de tweede was achtergebleven bij de marconist die op het laatste moment geweigerd had af te springen) - die duif ging zich, toen hij losgelaten was, 'koesteren in het zonnetje op een nabijgelegen boerderij', zoals Cnoops aan de Enquêtecommissie berichtte. (brief, 24 juli 1949, van A. J. M. Cnoops aan

981 [PDF]
ENGLAND SPIEL

zekerheid had dat de agent aangekomen was; was zijn overkomst geregeld met een ontvangstcomité dat over zendverbinding beschikte, dan kon dat comité voor een eerste bericht zorgdragen. Het duurde in de regel enige tijd voor het eerste telegram van de agent zèlf arriveerde; deze diende dan een zendadres gevonden te hebben en dat was soms geen eenvoudige opgave. Veelal was met de agent afgesproken dat hij van tijd tot tijd een naar de inhoud onschuldig levensteken (een z.g. innocent letter) zou sturen naar een adres in Zwitserland of Zweden dat door MI-6 of SOB gebruikt werd. Het rechtstreeks verkeer tussen de agent en Londen vond evenwel door de lucht plaats; daarvoor tenslotte had de agent of had de met hem samenwerkende marconist een zender meegekregen. Enkele malen per week werd die zender op vastgestelde uren door de agent of de marconist (gemakshalve zullen wij van 'agent-marconist' gaan spreken) in werking gesteld-radioseinengingen dan in morseschrift door de aether: gecodeerde berichten die door de grote centrale in Engeland opgevangen werden. Een Engelse marconiste schreef daar alle lettertekens op. De ontvangst was vaak moeilijk: het toestel in de centrale moest zo zuiver mogelijk op de frequentie ingesteld worden die de agent-marconist gebruikte. Wisselde een agent-marconist van frequentie, dan gaf hij dat met een uit enkele letters bestaand teken aan - een puur technische aanduiding die geen deel uitmaakte van de uitgezonden tekst.

XCOver de codesystemen die MI-6 en SOB gebruikten en lieten gebruiken, willen wij kort zijn; die systemen waren ingewikkeld- maar zij zijn bovendien tot goed begrip van wat in het Englaudspie! gebeurd is, nauwelijks van betekenis. Wij willen ons er toe beperken, op te merken dat het z.g. double transposition-coderingssysteem dat ten tijde van het Englandspie! toegepast werd (het systeem dus waar May achter kwam), tot codes leidde die men, zij het met veel moeite, kon 'breken' doordat er steeds woorden c.q. zinnen aan ten grondslag lagen, en dat pas na het Bllglandspiel een coderingssysteem in gebruik genomen werd, de one-tuue-pad-coàe, waarbij aande codering van elk telegram een telkens nieuwe reeks willekeurige cijfers ofletters ten grondslag lag; die reeksen kregen de geheime agenten mee in de vorm van tabellen (de centrale in Engeland bezat er duplicaten van) die op zijde gedrukt waren of op microfilm-opnamen stonden. Hadden zij één reeks gebruikt, dan knipten zij het strookje zijde of het strookje microfilm af en verbrandden het, waarna zij voor hun volgend telegram de volgende reeks, d.w.z. het volgende strookje, gebruikten. Het double-tmnsposition-svsxecxxi had dus als nadeel dat de door een agent gebruikte code niet onbreekbaar was, maar als

XC1 Wij verwijzen naar de uiteenzetting die men vinden kan in Schreieders boek Het 'Englandspiel' (1949), op p. 305

982 [PDF]
CODERINGSSYSTEMEN

voordeel dat hij die code in haar simpelste vorm uit zijn hoofd kon leren en haar in haar minder simpele, meest gebruikte vorm kon meenemen als een schijnbaar onschuldig boek (hij gebruikte daar dan verschillende passagesuit) of, gemicrofilmd, in de dubbele bodem van een lucifersdoosje; het one-time pad-systeem. had als nadeel dat de zijden lap of de microfilm bij arrestatie gevonden kon worden (en dan vormden zij onweerlegbare bewijsstukken voor spionage-activiteit.'), en als voordeel dat het gecodeerde telegram. met geen mogelijkheid door de vijand ontcijferd kon worden.

XCWas zulk een telegram, alshet in de centrale in Engeland opgevangen werd, dan ook persé uitgezonden door een agent-marconist die nog in vrijheid was? N een. Een gevangengenomen agent kon onder de dreiging van marteling of na werkelijk gemarteld te zijn, alle geheimen zowel van het door hem toegepaste systeem als van zijn daarop gebaseerde code prijsgeven en dan waren de Duitsers in staat, telegrammen op te stellen die in de juiste code gesteld waren; bij de double-transposition hadden zij daartoe de codewoorden, het code-'boek', of de in de dubbele bodem van het lucifersdoosje verborgen code nodig en bij de one-time-pad-code de zijden lap of de microfilm met de cijfer- of letterreeksen.

XCTerecht ging men er in Engeland van uit dat de kans dat een agent-marconist gearresteerd werd, reëel was. Wat moest dan zijn houding zijn? Het was natuurlijk het beste wamleer hij, aangenomen dat geen stukken met betrekking tot zijn code gevonden waren (dan stond hij bij voorbaat zwak), over zijn coderingssysteem en de door hem persoonlijk gebruikte code hardnekkig bleef zwijgen. Vaak had May op grond van de telegrammen die tevoren door de Duitse Funkabhär opgevangen waren, wel een vaag denkbeeld van het systeem dat een bepaalde agent-marconist toepaste, maar hij kwam alleen dan zonder al te grote moeite verder als dat vermoeden bevestigd werd. Ook de code die voor de agent-marconist persoonlijk gold, moest in de regel door deze meegedeeld worden, wilde men zijn telegrammen vlot kunnen ontcijferen en eventueel via zijn zender een Spiel met Londen beginnen. Wie zweeg, maakte dat alIes onmogelijk, althans zo moeilijk dat teveel tijd verstreek om een Spiel op te zetten. De Engelse diensten gingen er evenwel van uit dat men aan de agenten-marconisten een te zware verplichting oplegde als men hun instructie gaf, in hun verhoren nimmer iets prijs te geven. Men wist in Engeland dat de Duitse politie martelmethoden kon toepassen waaronder op den duur nagenoeg ieder

XC1 In Engeland werd aangenomen dat bij onderzoek na arrestatie een in elkaar

Indextermen: Funkabhör, May, E. G.
983 [PDF]
'ENGLAND SPIEL'

bezweek. Rationeler leek het, de agenten-marconisten verlof te geven, na hun arrestatie desnoods wèl mededelingen te doen over hun coderingssysteem en hun persoonlijke code. In Engeland werd gemeend dat een hardnekkig zwijgende agent-marconist zonder pardon geliquideerd zou worden - gaf hij daarentegen een deel van zijn geheimen prijs, dan zouden de Duitsers wellicht niet méér doen dan hem gevangen houden, hetgeen in theorie de mogelijkheid insloot dat hij zou kunnen ontvluchten.

XCDe relatieve vrijheid die met dat alles aan de agenten-marconisten gelaten werd om bekentenissen te doen, maakte het waarschijnlijk dat de Abwehr of de Sicherheitspolizei van het prijsgegeven coderingssysteem en de prijsgegeven persoonlijke code gebruik zou maken om het radiografisch verkeer voort te zetten, anders gezegd: een Spiel te beginnen. Zulk een Spiel borg grote gevaren voor de tegenpartij in zich: werd het niet doorzien, dan zette men van Engeland uit een verbinding voort waardoor elk gegeven en alle materiaal dat men de gevangen zittende agent-marconist toezond, in Duitse handen zouden vallen; maakte men van zijn verbinding gebruik om nieuwe agenten naar bezet gebied te sturen, dan zouden ook zij onmiddellijk gevangen genomen worden; maakte men er gebruik van om hem in verbinding te brengen met een bepaalde illegale groep of met agenten die elders werkzaam waren, dan konden die groep of die agenten door een V-Mann benaderd worden, hetgeen tot hun arrestatie kon leiden. Nog in een ander opzicht was zulk een Spiel voor Engeland gevaarlijk: via de voor veilig gehouden verbinding konden door de Duitsers misleidende inlichtingen (Spielmaterial) doorgegeven worden welke de Geallieerde oorlogsleiding een onjuist beeld zouden geven van de Duitse militaire krachten en van hun intenties - hieruit zouden onjuiste beslissingen op tactisch, zelfs op strategisch gebied kunnen voortvloeien.

XCHoe kon men het gevaar van een Spiel beperken?

XCVerificatie van het 'handschrift' dat over een bepaalde verbinding gebruikt werd, was daartoe onvoldoende (in Engeland werd over het algemeen het tegendeel gemeend). Zeker, elke agent-marconist seinde met minuscule 'eigen' afwijkingen die men tijdens zijn opleiding in Engeland kon noteren, maar de atmosferische storingen waaruit al voortvloeide dat (zoals wij in ons vorig hoofdstuk vermeldden) een deel van de telegrammen in gedecodeerde vorm nauwelijks leesbaar was, maakten het moeilijk, na te gaan of het 'handschrift' waarin geseind werd, nog steeds hetzelfde was. Dat 'handschrift' wijzigde zich bovendien vaak in bezet gebied; daar seinde de agentmarconist onder een spanning die tijdens zijn opleiding ontbroken had. Voorts was het voor een geschoolde Duitse marconist heel wel mogelijk, het 'handschrift' van een agent-marconist te imiteren. Gelijk gezegd:

984 [PDF]
'HET WEMELDE VAN DIE FOEFJES'

Engeland was men zich van dat alles onvoldoende bewust - men besefte er intussen wèl dat men niet op het 'handschrift' alléén kon afgaan.

XCIets meer zekerheid kon geboden worden door de woordkeuze van een agent-marconist, indien daar bepaalde eigenaardigheden in voorkwamen. Hadden de Duitsers grote aantallen telegrammen van die agent kunnen ontcijferen, dan konden zij natuurlijk in hun Spiel met die eigenaardigheden rekening houden, maar het kwam voor dat zij daartoe over te weinig kennis beschikten. De BI-agent van Borssum Buisman bijvoorbeeld, gebruikte, aldus Somer, 'bij voorkeur vreemde woorden, waardoor wij meteen wisten dat de telegrammen van hem waren; toen van Borssum Buisman begin '44 gearresteerd was, begon de Sicherheitspolizei meteen een Spiel, maar bij het eerste telegram 'zagen wij', aldus Somer, 'meteen dat het niet van hem was, omdat het zijn stijl niet was.' 1

XCLang niet alle agenten-marconisten hadden stilistische eigenaardigheden - er was dus behoefte aan controlemiddelen die meer zekerheid boden. Daartoe dienden de security-checks. Wij herinneren aan Lauwers die in zijn telegrammen elke zestiende letter verkeerd moest seinen. BI-agent K. A. Mans, die begin augustus '44 gedropt werd, had als een van zijn security checks dat het eerste woord in elk van zijn telegrammen met een a moest beginnen en als een tweede check dat hij, als de ondertekening van een hem door BI gezonden telegram 'Victor' luidde (Somer noemde zich in de regel 'Karel' of 'Kaaskop'), onder zijn eigen antwoordtelegram prompt ook een afwijkende naam moest zetten; 'het wemelde van die foefjes', zei Mans aan de Enquêtecommissie.ê

XC'Agent A moest bijvoorbeeld', aldus Somer, 'al zijn telegrammen zo inrichten dat het derde woord met een s begon; hij moest dan ondertekenen met een jongensof een meisjesnaam die met een s begon ... Een ander moest het derde woord bijvoorbeeld met een m beginnen; hij moest dan ondertekenen met een naam die met een m begon ... Het was een uitmuntende check op de security; dat konden de Duitsers nooit weten.I"

XCWas dat laatste werkelijk het geval? Ons inziens niet: dergelijke checks konden ontdekt worden indien veel telegrammen van de betrokken agent de Duitsers in handen gevallen waren.

XCVeiliger waren de security-checks in de vorm van de Z.g. test-questions: er werd aan de agent dan een vraag gesteld waarop hij een tevoren afge

XC1 Getuige]. M. Somer, Enq., dl. IV c, p. 1856. 2 Getuige K. A. Mans, a.v., p. Il72. 3 Getuige J. M. Somer, a.v., p.

985 [PDF]
ENGLAND SPIEL

sproken 'absurd' antwoord gaf, of er werd hem iets gevraagd dat betrekking had op zijn verblijf in Engeland - gaf hij daar het juiste antwoord op, dan stond zijn identiteit vast. Een van de agenten uit het Bnglandspiel moest bijvoorbeeld op de vraag: 'Zijn uw lampen schoon?' antwoorden: 'Ik heb twee lampen', een ander op de vraag : 'Waar zijn de nieuwe broodbonnen?' antwoorden: 'Ergens in Nederland'. De BI-agent A. W. M. Ausems, begin maart '44 gedropt, sprak via zijn S-phone regelmatig met de BI-officier Gerbrands die hij het eerst in Madrid ontmoet had. 'Wij wisten', vertelde Ausems aan de Enquêtecommissie, 'allerlei kleine details van elkaar ... Hij vroeg bijvoorbeeld: 'Welke kleur had dat horloge dat je kocht in Madrid?' of een andere identificatie ... Hij vroeg mij: 'Hoe heette dat hondje van de vriendin van mij, waarmee wij de avond voordat je vertrok, in Londen zijn gaan eten?' Ik moest daar dan antwoord op geven. Kon ik het, dan was ik goed. Gaf ik er geen asem op, dan dachten zij: hij is in handen van de Moffen.'!

XCHet BBO hanteerde bij voorkeur security-checks in de vorm van test questions, paste beide systemen toe. Kwam bij BI een verdacht telegram binnen, dan werd herhaling aangevraagd, 'en het zou dan', aldus Somer, 'wel bijzonder merkwaardig zijn als door technische of atmosferische storingen precies twee keer de security-check gemutileerd overkwam. Als wij dan nog twijfelden ... , dan werd gevraagd de speciale check op te geven, tot drie, vier keer toe"

XCd.w.z. dat dan een test-question gesteld werd. Dat is, zei Somer, bij van Borssum Buisman en d' Auhlis 'zeker zeven of acht keer voorgekomen.P

XCMI-6 gebruikte aanvankelijk in hoofdzaak de meer eenvoudige security checks, test-questions werden pas geleidelijk ingevoerd, en wat SOB betrof, zei Major Bingham in Londen aan mr. Donker, 'dat test-questions in zijn tijd' (hij leidde de Dutch Section van SOB van eind augustus '42 tot begin '44, de periode dus waarin het in maart '42 begonnen Englandspiel voortgezet werd) 'weinig voorkwamen." Kapitein Lieftinek, Binghams naaste medewerker aan Nederlandse kant, wist overigens in het geheel niet wat een security-check was.

XCBoden de security-checks, de test-questions inbegrepen, absolute zekerheid? Neen. Gaf een agent onder pressie al zijn geheimen prijs, dan sloot dat de met

XC1 Getuige A. W. M. Ausems, a.v., p. 1I8L 2 Getuige]. M. Somer, a.v., p. 1855. 8 A.v.

986 [PDF]
'TEST-QUESTIONS'

hem afgesproken security-checks in. Uit geen enkel telegram kon men dus met absolute zekerheid afleiden of het door een agent in vrijheid dan wel onder Duitse druk verzonden was. Security-checks waren potentiële waarschuwingen; kwamen zij in het telegram voor, dan was het desondanks mogelijk dat het telegram onderdeel was van een Spiel kwamen ze evenwel in het telegram niet voor, dan moest dat gezien worden als een onmiskenbaar (en trouwens met de agent afgesproken) alarmsignaal zijnerzijds. Hij kón een vergissing gemaakt hebben. Dan moest, zoals Somer schetste, de geheime dienst herhaling van het twijfelachtige telegram aanvragen, en werden in die herhaling de security-checks opnieuw niet in acht genomen, dan moest, als dat nodig geoordeeld werd, een test-question gesteld worden.

XCSOB gebruikte in '42-'43, gelijk gezegd, maar weinig test-questions, het kende wèl de simpeler security-checks zoals Lauwers er een moest toepassen. Dat veiligheidssysteem werd evenwel door de Dutch Section (en niet alleen door deze - wij komen daar nog op terug) met laakbare onzorgvuldigheid toegepast, beter: in het geheel niet toegepast. Toen het door Lauwers kort na 19 maart '42 verzonden telegram binnenkwam waarin hij zijn security-check niet in acht genomen had, ging men de inhoud vergelijken met wat men van Lauwers wist en haalde men er zijn recente telegrammen bij, in plaats van het enige te doen wat een competent geleide geheime dienst als strikte regel zou hebben aangehouden: uit het ontbreken van de security-check onmiddellijk coneluderen dat Lauwers mogelijkerwijs in Duitse handen was. Dat men zijn alarmsignaal niet als alarmsignaal opvatte, was (wij herhalen onze karakterisering) een kapitale blunder - wat het Bnglandspiel betreft, de eerste uit een lange reeks.

Verloop van het 'Englandspiel' tot juni' 43

XC

XCKort na 19 maart '42 (wij geven nu eerst weer grote gedeelten van het relaas weer dat wij al in deel 5 opnamen) had Lauwers, die gevangen zat, aan SOB-Dutch geseind dat voor de geheime agent Baatsen die met een Si-phone, springstoffen en enkele pistolen afgeworpen zou worden, een 'ontvangstcornité ' georganiseerd zou worden. Het enige wat kwam, waren de springstoffen en de pistolen - Baatsen, aldus het door de Duitsers gedecodeerde telegram van SOB, dat aan Lauwers in zijn cel in de Cellenbarakken te Scheveningen getoond werd, was ziek. Had SOB dus Lauwers' alarmsignaal begrepen? Neen, enkele dagen later kwam bericht dat Baatsen op

987 [PDF]
'EN GLAND SPIEL'

niet moest ophouden, de door Schreieder en Giskes geformuleerde telegrammen uit te zenden - of voerde SOE een Spiel met de Duitsers uit? Giskes beloofde hem dat Baatsen niet berecht zou worden evenmin als de agenten die mogelijk nog op deze zouden volgen.

XCBaatsen werd op 27 maart gedropt en door V-Mann Ridderhof opgevangen die het correcte door SOE opgegeven wachtwoord gaf (dat was door SOE telegrafisch gemeld). Ridderhof nam Baatsen mee naar de twee handlangers van de Duitsers, Poos en Slagter, die in de nabijheid wachtten. Door hen werd Baatsen onverhoeds gegrepen (voorkomen moest worden dat hij zijn zelfmoordcapsule inslikte), Rij was, aldus later Schreieder, 'vol/kommen erschüttert. Er wiederholte immer wieder, man habe ihm doch in England versichert. dass das Empfangsk0111itee in Ordnung sei. Er bat, ihn nicht zu niartern, sondern sofort zu erschiessen.? Schreieder en Giskes zeiden hem dat hij door Engeland verraden was, een mededeling die op Baatsen een zo verpletterend effect had dat hij in de eerstvolgende dagen aan Schreieder uitvoerig vertelde, niet alleen wat zijn opdrachten waren maar ook hoe, waar en door wie hij in Engeland opgeleid was. 'Die Aufträge der Engländer', zo rapporteerde Rauter op I april aan Rimmler, 'lauteten dahingehend, gewisse Fernsprechzentralämter im Haag, sowie die Flughofen Ypenburg und Rijnsburg (nördlich vam Haag) 2 genau zu erkunden. Es würde also bedeuten, dass sie im Augenblick eines Landungsversuches unsere ganze Fernsprech zentrale zu sprengen versuchen ... Vielleicht leiinnen wir das Spiel solange weiterspielen, bis der Beîeh; van London kommt, die Sprengung durchzliführen. Dann wissen wir ja, dass wir in derselben Nacht niclü zu Bett zu gehen brauchen' 3

XCeen belangrijke uitlating! Het Englandspiel dat men op touw ging zetten, kon er toe leiden dat men talrijke geheime agenten zou arresteren, Engelse voorraden in handen krijgen, illegale groepen oprollen: tactische successenstrategisch zou het evenwel van de grootste betekenis worden indien men via het Spiel te weten zou komen, waar en wanneer de Gealheerden in West-Europa zouden landen.

XC1 J. Schreieder: 'Das Engtandspiel', a.v., dl. IV b, p. 48. 2 Bedoeld is: het vliegveld Valkenburg. a Brief, I april 1942, van Rauter

988 [PDF]
'PIJL EN BOOG'

Op 27 april kwam op Lauwers' golflengte een opdracht voor Taconis binnen die ongeveer aldus luidde: 'Ga naar de sigarenwinkel in Haarlem en neem met Pijl contact op, zeg dat je van 'pijl en boog' komt'; binnen drie dagen moest Taconis berichten dat hij die opdracht had uitgevoerd.

XCSchreieder zocht Taconis in zijn cel op. 'Kent u het wachtwoord 'pijl en boog'?' vroeg hij. 'Neen.' 'Kent u de sigarenwinkelier in Haarlem?' 'Misschien Martens?' antwoordde Taconis - hij had van deze gehoord in een gesprek met de SOE-agent Hornburg die hij enkele maanden eerder in bezet gebied ontmoet had. Schreieder wist genoeg. Uit de Haarlemse telefoongids bleek waar zich de winkel van J. Martens bevond. Poos werd er heen gezonden. Zich uitgevend voor een illegale werker, 'Dick' geheten, zei hij dat hij van 'pijl en boog' kwam en dat hij een radiobericht had voor 'Pijl' met wie Martens hem zeker wel in verbinding kon brengen. Martens antwoordde dat 'Pijl' (de SOE-agent J. H. M. de Haas die op 9 april gedropt was) alleen maar af en toe bij hem kwam maar dat 'Dick' in elk geval 'Akki' kon ontmoeten die bij hem binnen zat. 'Akki ', de sabotage-agent Andringa, die op 9 maart met de drie sabotage-agenten Kloos, Ras en Sebes en de marconist Jordaan afgeworpen was, aarzelde niet om de met het afgesproken wachtwoord geïntroduceerde 'Dick' naam en adres van de Haas te geven - trouwens, hij sprak af dat hij 'Dick' de volgende dag naar de Haas toe zou brengen; deze zou in plaats van de verongelukte Molenaar als marconist voor Andringa fungeren - zender en codepapieren had hij overigens niet bij zich; die zouden hem nagezonden worden.

XCBeiden, Andringa èn de Haas, werden die volgende dag (28 april) in Den Haag gearresteerd - en via Lauwers ging bericht naar SOE dat de opdracht uitgevoerd was.

XC'Ook jullie zijn verraden', kregen Andringa en de Haas te horen. Weer had die mededeling het beoogde effect: Andringa bekende dat hij met Jordaan, Kloos, Ras en Sebes afgesproken had dat zij elkaar op I mei in het hotel 'Terminus' in Utrecht zouden ontmoeten 1 Kloos was namelijk,drie hunner, onder wie Kortlandt, werden wegens deelneming aan illegaal werk

1 In gezelschap van Poos legde Andringa spoedig enkele bezoeken af bij sigaren winkelier Martens; bij een van die bezoeken werd door een broer van de geheime agent Hamburg verteld dat hij voornemens was, op 18 mei met negen anderen, onder wie de havenmeester van Rotterdam, A. Kortlandt, met een ijmuidense trawler naar Engeland te ontsnappen; de gehele groep (waarbij zich ook nog drie Joodse vluchtelingen gevoegd hadden) werd op IS mei aan boord van de trawler gearresteerd. De drie Joden werden een jaar later als strafgevallen naar Sobibor gedeporteerd en kwamen daar om, de tien overigen raakten in gevangenschap en

989 [PDF]
'ENGLAND SPIEL'

gelijk reeds in het vorige hoofdstuk vermeld, in contact gekomen met de arts Bolle in Pijnacker die voor goede persoonsbewijzen kon zorgen. Op I mei kwamen alleen Ras en Kloos naar 'Terminus'; beiden werden gearresteerd (en vervolgens kreeg 'Dick' opdracht, zich bij Bolle in te dringen w .aruit o.m. de arrestaties van de MI-6-agenten de Jonge/Radema en Emmer/Ortt zouden voortvloeien alsmede het oppakken van Vorrinks helper Althoff"), In de zakagenda van Ras stond een telefoonnummer zonder plaatsaanduiding. Ras bekende dat op dat nummer marconist Jordaan in Laren te bereiken was; met deze maakte V-Mann van der Waals telefonisch een afspraak. Jordaan werd op 3 mei gearresteerd, maar niet dan nadat hij zich door van der Waals had laten ontlokken waar hij Sebes placht te ontmoeten; deze werd op 9 mei in hechtenis genomen.

XCJordaan hoefde de Duitsers over zijn coderingssysteem en zijn persoonlijke code niet in te lichten (het systeem, de double transposition, was bekend en hij had, toen hij gearresteerd werd, de grondslag van zijn persoonlijke code, een gedicht, in zijn zak zitten) - zijn sewrity-check hield hij achter, hij zei dat hij er geen had. Anders dan Lauwers weigerde hij bovendien voor de Duitsers te zenden. Dat was een heel probleem voor Giskes en Schreieder ! Lauwers seinde in zijn eigen 'handschrift' - zou niet onmiddellijk door SOE geconstateerd worden dat de telegrammen via de lijn-Jordaan in een ander 'handschrift' dan dat van Jordaan binnenkwamen? Het eerste via die lijn verzonden telegram (het werd door een marconist van de Ordnungs polizei geseind) bevatte louter de mededeling dat Jordaan een nieuwe marconist gevonden had die hij meteen had ingeschakeld; in dat telegram kwam Jordaans security-check niet voor. SOE was zo onnozel om te antwoorden: 'Instruct new operator in use ol security-check'. 2 Nadien gaf Jordaan zijn security-check prijs en het Englandspiel werd zonder moeilijkheden over twee lijnen voortgezet: de lijn-Lauwers, de lijn-Jordaan.

XCLater in mei kwam via de lijn-Jordaan opdracht voor Andringa binnen, met spoed contact met 'George' op te nemen. Andringa werd onder druk gezet en bekende dat met 'George' George Dessing bedoeld was - de SOE agent die op verzoek van de koningin contact met V orrink moest opnemen, door Sluijser naar de gezusters Lelie in Amsterdam verwezen was en een fotootje van Marijke Sluijser ter identificatie had meegekregen. Andringa zei verder dat in Londen de afspraak gemaakt was dat hij Dessing op de

1 Via Radema's verbinding met werd meteen een op touw gezet. Radema had zijn verzwegen (de mededeling: 'Londen heeft je ver raden', had hij naast zich neergelegd) - ging op het niet in. 2 Getuige H. M. G. Lauwers, dl. IV c, p. II33.

990 [PDF]
CONTACT MET JAN BOTTEMA

woensdagmiddag die op het binnenkomen van de opdracht zou volgen, in café-restaurant 'De Leidse Poort' in Amsterdam zou ontmoeten (in werkelijkheid moest hij hem daar elke woensdagmiddag ontmoeten, hetgeen hij evenwel in de periode waarin hij nog in vrijheid was, had nagelaten). Door Poos begeleid ging Andringa naar 'De Leidse Poort'; daar kon hij Dessing tersluiks in de toiletten toefluisteren: 'Ga weg! Gestapo!' - Dessing ging weg. 'Ik ben', zo verklaarde deze na de oorlog, 'nog vele malen op de afgesproken dag en uur in 'De Leidse Poort' geweest doch heb hem' (Andringa) 'nooit weer gezien.' 1 Dessing had kennelijk niet geconcludeerd dat Andringa persoonlijk in handen van de 'SD' gevallen was - was dat wèl tot hem doorgedrongen, dan zou hij natuurlijk geen stap meer gezet hebben in 'De Leidse Poort', en zeker niet op de woensdagmiddagen.

XCBottema nam in Zoutkamp aan de April-Meistakingen van '43 deel- hij werd naar het concentratiekamp Vught overgebracht, maar daaruit, vermoedelijk op last van Schreieder, na een dag ontslagen. Later in '43 werd via Bottema getracht, nadere bijzonderheden over de Zweedse Weg te vernemen, maar zonder succes; Bottema wist er niets van.

XCPas in de laatste oorlogsmaanden bleek dit contact dat bijna drie jaar tevoren dank zij het Englandspiel gelegd was, voor de bezetter van betekenis. Bottema was toen in aanraking gekomen met de Friese illegaliteit. Hij doorzag nog steeds Ridderhofs verradersrol niet. Ridderhof zelf hoedde zich er wel voor, via Bottema dieper in die illegaliteit door te dringen aangezien hij wist dat zijn signalement sinds eind '43 op vrij grote schaal onder Nederlandse illegale groepen verspreid was. Hij slaagde er evenwel in, via Bottema een andere V-Mmm van de Abwehr te introduceren, Jan Brouwer, en diens inlichtingen leidden er toe dat op 7 april' 45 in Makkum een grote razzia werd gehouden waarbij naar wapens van de Binnenlandse Strijdkrachten werd gezocht. Wapens werden niet gevonden, maar een aantal inwoners van MakhU11en omgeving werd gearresteerd en zeven personen die de 'SD' van betrokkenheid bij het illegale werk verdacht, werden doodgeschoten.

XCDoor het werk van V-Mmm Ridderhof was in maart '42 de door J. van Hattem geleide spionagegroep de ID (Inlichtingendienst) opgerold (van Hattem had veel relaties gehad in de Haagse OD) en het zijn vermoedelijk mededelingen van van Hattem of van leden van zijn groep geweest welke Schreieder op het spoor brachten van een tweede, op van Hamels initiatief teruggaande spionagegroep : de groep-van Grutingf d' Aquin.

XCVan der Waals, zich nu 'Jan' noemende, wist d'Aquin te benaderen. Hij gaf zich uit voor agent van de Engelse geheime dienst en beweerde, zendverbinding met Engeland te hebben. D' Aquin eiste dat Radio Oranje ter verificatie een bepaalde slagzin in een van haar programma's zou opnemen. Of daarvoor via de lijn-Lauwers dan wel via de lijn-jorelaan zorggedragen is, weten wij niet - in elk geval werd, vermoedelijk op II mei' 42, 99

992 [PDF]
VAN STEEN / PARLEVLIET

de 'authenticiteit' van 'Jan' door Radio Oranje bevestigd.' Eind juli werd de gehele groep-van Gruting/d'Aquin gearresteerd. Van Gruting stierf in gevangenschap, van de twaalf andere arrestanten kregen drie, onder wie d' Aquin, vijftien jaar tuchthuisstraf

XCIn de nacht van 29 op 30 mei werden als helpers van Andringa de sabotageagenten (zij moesten in Limburg sabotage gaan bedrijven) A. van Steen en H. Parlevliet afgeworpen. Hun komst was via de lijn van Jordaan geregeld zij vielen dus in Duitse handen. 'Über ihre Ausbildung und ihren Auftrag machten sie', aldus Schreieder, 'Angaben wie der grösste Teil der Agenten.'2 Zij hadden ook twee 'Eureka'-toestdlen bij zich (de radarbakens die bij droppings gebruikt konden worden); zij beweerden dat zij niet wisten waartoe die toestellen dienden; een van de twee apparaten werd toen naar Berlijn gezonden, hetgeen er toe bijdroeg dat de Duitsers konden nagaan. hoe ver de Engelsen gevorderd waren op radargebied.

XCVan Steen en Parlevliet brachten voorts de zender en de codepapieren voor de Haas mee - deze behoefde dus over codegeheimen en security-checks geen enkele mededeling te doen. Het Englandspiel kreeg er een derde (onberispelijke) lijn bij. Welke opdrachten via die lijn door Major Blizard aan Andringa gegeven zijn, weten wij niet, maar vast staat (wij komen er nog op terug) dat SOB-Dutch nog in de herfst van '43 meende, via de Haas, met Andringa in contact te staan.

XCDe vierde lijn van het Englandspie] ontstond toen Major Blizard (vermoedelijk via de lijn-jordaan) opdracht gaf, dat van Steen en Parlevliet in Limburg een eigen marconist moesten aantrekken. Zij ontvingen er door de lucht een zender voor, alsmede codepapieren. Alles viel in Duitse handen en een marconist van de Ordnungspolieei ging de zender bedienen. Via die vierde (eveneens onberispelijke) lijn werden een aantal maanden later bijzonderheden gevraagd over de sluizen in het Julianakanaal dat, zo meende SOB,.J.

1 Ter voorkoming van misverstand: de redacteuren van Radio Oranje hadden er geen denkbeeld van, wat de hun ter uitzending verstrekte slagzinnen in werkelijkheid betekenden. Het is mij in Londen onbekend gebleven. 2 Schreieder: dl. IV b, p. 50.

993 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

een vitale rol speelde in de transporten van Zuidlimburgse kolen naar Duitsland (die transporten vonden in werkelijkheid per trein plaats). De bijzonderheden werden verstrekt en het nodige sabotagemateriaal werd afgeworpen. In mei of juni '43 gaf Major Bingham, Blizards opvolger, opdracht, de sabotage uit te voeren. Schreieder en Giskes antwoordden, 'dass', aldus Schreieder, 'die beiden Sahoteure mit ihren Mitarbeitern zur Dutch führung des Auftrages schreiten winden. Nach dieser Meldung stellten u/ir den Funkverkehr ein, urn ein Missglücken dieses Sabotageversuches vorzutauschen.'l

XCIn de nacht van 22 op 23 juni '42 arriveerde wéér een sabotage-agent: J. J. van Rietschoten, en een marconist: J. J. C. Buizer. Zij gaven hun codegeheimen en vermoedelijk ook hun security-check prijs; de vijfde lijn ontstond. Wat via die vijfde lijn aan opdrachten gegeven is, is niet bekend, maar die opdrachten zullen er stellig zijn geweest en zij plaatsten Giskes en Schreieder (men denke aan het voorbeeld van het Julianakanaal) telkens voor moeilijkheden: was het uitvoeren van een sabotage-opdracht ongewenst, dan moest een heel verhaal bedacht worden om aan SOB duidelijk te maken dat de opdracht beter niet uitgevoerd kon worden of dat de saboteurs bij de uitvoering op onoverkomelijke moeilijkheden gestuit waren. De primaire taak van Giskes en Schreieder was, SOB in de waan te houden dat alles goed liep - wij nemen aan dat in de periode eind maart-eind juni '42 via de lijnen van Lauwers en Jordaan en wellicht ook via die van de Haas tamelijk veel van Giskes afkomstig Spielmaterial doorgegeven is.

XCIn dat opzicht werd de situatie voor Giskes en Schreieder aanzienlijk eenvoudiger toen in de nacht van 26 op 27 juni, vier etmalen dus na van Rietschoten en Buizer, Jambroes, de hoofdorganisator van het Plan for Holland, en zijn marconist J. Bukkens arriveerden.

XCGeorge 1. Jambroes was zeven-en-dertig jaar, een strijdbaar man en een overtuigd patriot. Hij had zich in Engeland terdege op zijn belangrijke missie voorbereid en daartoe o.m., zoals wij reeds in het vorige hoofdstuk meedeelden, de hem verstrekte opdracht uit zijn hoofd geleerd. Bukkens' persoonlijke code werd in de dubbele bodem van het lucifersdoosje gevonden en wellicht gaf deze ook zijn security-check prijs - de zesde lijn van het Bnglandspiel ontstond. Op de persoon van Jambroes vond men slechts =s».

994 [PDF]
JAMB ROES KOMT

het papiertje waarop hij drie van de vijf hem verstrekte aanloop-adressen genoteerd had via welke hij tot de leiding van de OD moest doordringen. Desniettemin duurde het niet lang of Giskes en Schreieder wisten precies wat [ambroes' opdracht was: de vorming van gevechtsgroepen in zeventien districten des lands en van enkele aparte groepen tot het opvangen van wapens en sabotagemateriaal - groepen waarvan de leden, duizendzeventig man in totaal, via de OD-Ieiding gerecruteerd moesten worden. Aan Rauter werd gerapporteerd dat, zo berichtte deze zijnerzijds aan Himmler, aan [ambroes door SOE toegezegd was, 'dass i o weitere Instruletionssaboteure mit 10 Funleern in der náchsten Zeit in Holland abgesetzt weiden, um die Saboteure einzuiueisen, Die 1 000 Saboteure sol/en vomehmlich das gesamte holländische Hinterland in Siol und Nordlimburg, Ostbrabant und Ostgelderland, und zwar Eisenbahnbrucleen usw., restlos eerstoren in dem Augenblick, wo der Befehl aus England kommt.'l

XCEr is maar één man geweest die dat alles aan Giskes en Schreieder heeft kunnen onthullen: Jambroes zelf Met die onthulling maakte hij het, gelijk eveneens reeds in het vorige hoofdstuk vermeld, Giskes en Schreieder, die (ten onrechte) bevreesd waren dat de OD in zendcontact met Engeland stond'', mogelijk, de opdracht van de OD af te leiden en de goedkeuring te verwerven voor het voorstel dat Jambroes eigen groepen zou gaan vormen. De vorming van die groepen zou bovendien de misleiding die Giskes en Schreieder dienden toe te passen, vereenvoudigen. Immers, die groepen zouden geen opdracht krijgen tot het bedrijven van sabotage-nu maar alleen maar om zich voor sabotage-in-de-toekomst gereed te houden. Het Englandspiel ging dus een nieuwe, voor de Duitsers aanzienlijk simpeler fase in, waarin zij althans via de lijn-Bukkens en de eventueel nieuwe lijnen die uit de arrestatie van de voor het Plan for Holland uit te zenden agenten zouden voortvloeien, ook geen Spielmaterial zouden behoeven door te geven; SOE zou in voldoende mate misleid worden wanneer bericht werd dat met de vorming van de door het Plan for Holland voorgeschreven groepen uitstekende vorderingen gemaakt werden.

1 voegde Rauter toe, 6 (brief, 7 juli I942, van Rauter aan Himmler, 2457-58) een interpretatie die er volledig naast was maar die onderstreept hoezeer Rauter verwachtte, via het informatie van strategische betekenis te verwerven. 2 Er waren in die tijd nog twee niet-opgespoorde zenders in de lucht: die van Alblas en die van Niermeyer. Men moest aan Duitse kant met de mogelijkheid rekening houden dat de OD tot een van die twee zenders toegang had.

995 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

XCHoe valt nu te verklaren dat zelfs een man als Jambroes geheimen prijsgaf van welker betekenis hij doordrongen moet zijn geweest?

XCWij willen die vraag beantwoorden in het kader van een meer gedetailleerde uiteenzetting van de Duitse werkwijze bij het Engiandspiel welke wij hier, bij de overgang van de eerste fase van het Spiel naar de tweede, inlassen.

XCGrondslag van de enorme psychische shock die aan de geheime agenten die uit Engeland arriveerden, toegebracht werd, was dat Giskes en Schreieder van meet af aan veel en later nagenoeg alles afwisten van hun opleiding in Engeland. Baatsen was de eerste geweest die hun daaromtrent mededelingen gedaan had - al zijn gegevens waren zorgvuldig genoteerd en met elke nieuwe agent die aankwam, werd het beeld van de SOE-opleiding duidelijker en gedetailleerder. Schreieder wist tenslotte van elke opleidingsschool van SOE precies waar zij gelegen was, hoe zij was ingedeeld (van elke school was een plattegrond vervaardigd), hoe de lokalen ofkamers er uitzagen, hoe de instructeurs heetten, welke bijnaam zij hadden, wie hunner een pijp rookte, wie hunner een snor had, enzovoort, enzovoort. Die kennis werd bij elke nieuwe gevangene geverifieerd en uitgebreid aan de hand van lange vragenlijsten die Schreieder opgesteld had - het protocol van de verhoren kon aldus wel honderd ofhonderdvijftig pagina's lang worden.

XCUiteraard wisten Giskes en Schreieder precies, waar, in welke nacht en hoe laat een bepaalde agent afgeworpen zou worden. Het droppingveld gaven zij zelf aan SOE op. Daarbij hielden zij rekening met de voor de hand liggende eisen van de RAF: het veld mocht niet te dicht bij een Duitse luchtafweerbatterij of bij Duitse vliegvelden liggen. Zij gebruikten volgens Schreieders opgave! veertien van die droppingvelden waarvan er acht op de Veluwe gelegen waren, en die ieder een eigen naam hadden als 'Brandstelle' (een afgebrande plaats op een heide) of' Weilmachtsbaum.' (een plaats bij een groot dennebos) of'Meeresrauschen' (een veld bij Hoorn) (dat elk van die velden met een voor illegaal werk onbegrijpelijke frequentie voorgesteld werd, vielnoch Major Blizard, noch Major Bingham Op2).

XCVoor elke dropping werd eerst in beginsel een afspraak gemaakt en als eenJ.

1 Schreieder: dl. IV b, p. 30. 2 In het kader van het zijn een kleine tweehonderd afspraken gemaakt voor droppings (waarvan negentig uitgevoerd zijn); elk van de velden werd dus gemiddeld veertien keer aan opgegeven. Alle velden lagen benoorden de grote rivieren. Aan gezien nu de te vormen verzetsgroepen in geval van een Geallieerde invasie volgens de opgave van Jambroes (in Rauters weergave) vernielingen moesten uitvoeren, betekende zulks dat het grootste deel van de gedropte wapens en sabotagerniddelen over vrij grote afstanden ver voerd zou moeten worden; van de gevaren die dat met zich zou brengen, waren Blizard en Bingham zich kennelijk niet bewust. 1 De agenten hadden bij de dropping een bepaalde voornaam en de voornamen van de leden van het 'ontvangstcornité' waren hun meegedeeld. 2 'Aangevlogen, afgeworpen, verdwenen.'

996 [PDF]
HET OPVANGEN DER AGENTEN 'ENGLANDSPIEL'

agent afgeworpen zou worden, werd door SOB ook meegedeeld, welke wachtwoorden door hem en het 'ontvangstcomité' gewisseld moesten worden.' Of de dropping door kon gaan, hing natuurlijk ook van de weersomstandigheden af; waren die gunstig, dan liet SOB op een bepaalde dag in een van de uitzendingen van het Nederlands Nieuws van de BBC, van Radio Oranje of van 'De Brandaris' een afgesproken slagzin omroepen. Op een bureau van de Abwehr werden die uitzendingen gevolgd; kwam de slagzin door, dan werd Schreieder gewaarschuwd met de woorden 'Heute Abend' en, als een of enkele agenten gedropt zouden worden (van de negentig droppings waartoe het in het kader van het Englandspiei kwam, hadden zeventig louter betrekking op het afwerpen van wapens en sabotagemateriaal), met de woorden: 'Bs gibt heute Abend Damenbesuch', Een aantal vrachtauto's en overvalwagens werd dan geconcentreerd op het Binnenhof De inzittenden kregen daar instructie naar welk dropping veld zij zich moesten begeven. Men reed weg en was ca. zeven uur 's avonds in Hoevelaken (bijna alle droppings vonden op de Veluwe dan wel in het oosten of noordoosten des lands plaats); daar werd gewacht of de aangekondigde dropping wellicht door een nieuwe slagzin in een van de latere uitzendingen van de Londense omroep was afgelast.Was dat niet het geval, dan werd naar het droppingveld gereden. Meestal vond de dropping tussen middernacht en twee uur plaats. Bij het droppingveld werd, als besloten was, het vliegtuig van de RAF op de terugweg neer teschieten(datwerd van tijd tot tijdgedaan, maar niet te vaak om SOB niet te alarmeren), een zender opgesteld die met een vliegveld van de Luftwaffe in verbinding stond, en had de dropping plaatsgevonden dan werd via de verbinding A-A-A geseind, waarmee bedoeld werd: 'Angefiogen, Abgeworjen, Abgehauen.'2 Op het droppingveld stonden in een driehoek personeelsleden van de Abwehr die, als het vliegtuig naderde, met sterke lantaarns een afgesproken signaal moesten geven; bij elk van die Duitsers ging een Nederlandse helper van de 'SD' staan om eventueel de aandacht van een passerende plattelander af te leiden. Van het

997 [PDF]

eigenlijke 'ontvangstcomité' maakten steeds Poos en Slagter deel uit, maar dicht bij hen bevonden zich in het duister enkele Duitsers, onder wie SS Untersturmjûhrer [ohannsen die bokskampioen van Hamburg geweest was.

XCWerd alleen materiaal afgeworpen, dan duurde het vaak geruime tijd voor men alle parachuuts gevonden had. Ook naar de agent of de agenten moest door het 'ontvangstcomité menigmaal tamelijk lang (tot meer dan een uur toe) gezocht worden. Waren zij gevonden, dan werden de wachtwoorden gewisseld en had elke agent, na de grote spanning waarin hij verkeerd had, het vreugdevolle gevoel dat hij de moedige vaderlanders ontmoet had die hij had verwacht, en dat zijn missie uitnemend begonnen was. De agent hield dan meestal toch, zoals hem door SOB aangeraden was, zijn pistool in de hand. Het eerste gesprek dat Poos en Slagter met de agent voerden, duurde meestal ongeveer een uur. In dat uur trachtten zij gegevens te weten te komen die de agent, als hij gearresteerd was, misschien niet of pas na lange tijd zou prijsgeven: hoe hij in werkelijkheid heette, of hij een bepaald bericht van veilige aankomst geven moest, of hij 'innocent letters' moest sturen naar de eerrespondentie-adressen van SOB in Zwitserland of Zweden, of zijn missie een bepaalde tijdsduur had, en of hij naast zijn eigenlijke opdracht (die Giskes en Schreieder vaak al bekend was) nog andere opdrachten moest uitvoeren. Aanvankelijk vond dat eerste gesprek louter in de openlucht plaats, later werd de agent door Poos en Slagter wel meegenomen naar een naburige woning waar hij, zo werd hem gezegd, de leiding van de plaatselijke illegaliteit of zelfs de leider van de grote op te richten illegale organisatie (de organisatie ter uitvoering van het Plan for Holland) zou ontmoeten.

XCHetzij in de openlucht, hetzij in die woning werd de agent dan gezegd dat hij beter de overall kon uittrekken die hij over zijn gewone kleding droeg. Terwijl de agent dat deed (hij had dan zijn pistool moeten neerleggen of uit handen gegeven), werd hij gegrepen en onmiddellijk geboeid: voorkomen moest worden dat hij zijn zelfmoordcapsule in de mond stak of codepapieren vernietigde. Hij werd niet mishandeld maar, aan volledige verbijstering ten prooi, snel naar Den Haag gereden." Daar werd zijn kleding zorgvuldig doorzocht (waarbij bleek dat veel agenten de papiertjes met hun 'aanloop-adressen' welke zij in het vliegtuig uit het hoofd hadden moeten leren, nog bij zich hadden). Schreieder of een van zijn ondergeschikten kwam dan binnen, een en al zakelijke vriendelijkheid. Cognac en sigaretten werden aangeboden. 'u hebt uw instructie zeker van SOB gekregen?' werd dan gezegd - en dan volgde een reeks bijzonderheden waaruit de agent, menend

XC1 Later naar Driebergen toen zich daar het bureau van Giskes en een nevenbureau

998 [PDF]
HET OPVANGEN DER AGENTEN

dat hij de eerste van de door SOE uitgezonden agenten was die in Duitse handen was gevallen, slechts kon coneluderen dat niet alleen zijn komst aan de Duitsers bekend was geweest maar dat zij alle details van zijn opleiding, ook de kleinste, kenden. Voor de meeste agenten stond dan vast dat zich in de SOE-organisatie, althans in Londen, een of meer verraders bevonden. De Duitsers noemden dan wel de naam van van 't Sant, soms ook andere namen.

XCIn een van de cellen die zich in het 'SD' -gebouwaan het Binnenhof bevonden, werd de agent opgesloten. Hij werd er de volgende dag uitgehaald om door Schreieder verhoord te worden, of beter: Schreieder voerde een gesprek met hem. Schreieder wees er dan op dat de sabotage-opdracht waarmee de agent gearriveerd was, toch eigenlijk onverantwoordelijk was: bij elke sabotagedaad zouden scherpe represailles tegen onschuldige burgers genomen moeten worden, Schreieder kon zelfs meedelen (dat had Rabagliatti's agent jhr. de Jonge hem onthuld) dat hij met zekerheid wist dat koningin Wilhelmina alle sabotage afwees - de agent was dus niet alleen door SOE, maar Nederland was ook door Engeland misbruikt. 'Und dann noch den Widerstand zu haben, irgendwelche Checks nicht zu nennenl' Dat was, zei Harster aan de Enquêtecommissie, teveel gevergd. 'Wenn ich', zei hij '95% weiss von dent, was icli von eineni andern wissen will, dann ist es doch eine Frage der Taktik, es so anxuordnen, dass der Mann mit die [eh/enden 5% sagt, ohne dass er es merkt'l en merkte hij het wèl, dan was hij in de psychische shock-toestand waarin hij verkeerde, in de regel bereid, de onbegrijpelijk grote kennis die de Duitsers al bezaten af te ronden met datgene wat zij nog niet wisten. Diepe verbittering tegen SOE maakte verscheidene agenten tot feitelijke helpers van Giskes en Schreieder. Dat kon na enige tijd gepaard gaan met een gevoel van volmaakte onverschilligheid waarin zij zich Duitse gunsten lieten aanleunen. Poos en Slagter beweerden na de oorlog dat de marconisten Jordaan en de Haas onder hun begeleiding persoonlijke bezoeken mochten afleggen, de Haas o.m. bij zijn vader, tegenover wie hij het deed voorkomen, 'dat hij nog steeds actief voor 'de goede zaak' werkte: (hij) stelde Poos als zijn vriend voor.P Jambroes vroeg en verkreeg verlof, brieven aan zijn vrouw te sturen; zij werden door V-Mann van der Waals naar haar toegebracht waarbij deze telkens te weten kon komen of SOE via andere kanalen bij haar geïnformeerd had of haar iets omtrent haar man bekend was. Toen begin mei' 42 een deel van het Grootseminarie te Haaren o.m. als gevangenis voor de Englandspiel-agenten in

XC1 Getuige W. Harster, Enq., dl. IV c, p. 760. 2 L. A. Poos en M. Slagter: 'Het Englandspiel', p. 29 (Enq., punt f, bijl. 271).

999 [PDF]
ENGLANDSPIEL

gebruik gesteld werd, werd het regel dat de gevangen agent daar vrij spoedig, meestal na één of twee dagen, opgesloten werd. De enige gevangenen die pas na geruime tijd naar Haaren werden overgebracht, waren de Haas, Jordaan, Lauwers en ter Laak.

XCHet Spiel nam steeds grotere vormen aan. Een zekere taakverdeling tussen Giskes en Schreieder (beiden uitermate trots op het bereikte resultaat, beiden geneigd de voornaamste verdienste naar zich toe te halen) was onmisbaar. Die taakverdeling hield om te beginnen ill dat de concepten voor de telegrammen die naar SOE gezonden werden, door Giskes werden opge.steld, Schreieder kreeg er afschrift van. Elk hunner diende dat concept met een uitgebreide toelichting aan zijn superieuren voor te leggen: Giskes aan de chef van de Abwehr in Nederland en aan de Abwehr-centrale in Berlijn, Schreieder aan Deppner, hoofd van de Abteilung IV in Harsters staf, vaak ook aan Harster en Rauter, en steeds aan het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn. Het contact met Berlijn alsook de verslaggeving over het verloop van het Spiel vonden per telex plaats."

XCGiskes koos verder de droppingplaatsen uit, liet helpen bij de droppings en leidde buiten Nederland de operaties welke op grond van het Englandspiel opgezet konden worden. Schreieder droeg zorg voor het opvangen van de agenten en van het door SOE afgezonden materiaal, verhoorde de agenten {of liet hen verhoren), was verantwoordelijk voor hun opsluiting en leidde binnen Nederland de penetraties waartoe de 'SD' op grond van door het Englandspiel verkregen gegevens kon overgaan. Het aan SOE te verstrekken Spietmaterial werd door Giskes in overleg met de Wehrmacht opgesteld; de algemene strekking er van was, de sterkte van de Duitse strijdkrachten in Nederland te hoog op te geven.

XCEr vond natuurlijk voortdurend overleg tussen Giskes en Schreieder plaats. Dat werd ietwat bemoeilijkt toen Giskes eind '42 zijn bureau naar Driebergen moest verplaatsen; de centrale van de Duitse Funidieobachtung' ging daar toen ook heen en Schreieder richtte in het bureau van Giskes een klein eigen nevenbureau in. Hij ging vaak naar Driebergen toe waar aileHad men daarvoor gebruik gemaakt van radiotelegrafischeverbindingen, dan zouvermoedelijkveel eerder gewaarschuwdzijn.de enorme 'algemene' decodeercentralevan de Engelseoorlogvoeringzouden de telegrammen opgevangenzijn en de meestecodeswaarvandegebruikmaakte, waren door de Engelsen'gebroken'.

1 In

1000 [PDF]
ORGANISATIE AAN DUITSE KANT

gegevens die op het Englandspiel betrekking hadden, in dikke dossiers (aparte dossiers voor elke agent, elke opleidingsschool van SOE, elke code) vastgelegd werden. Er werd, toen eenmaal de voor de zeventien Nederlandse districten bestemde agenten arriveerden, ook een groot lichtjestableau opgesteld: drukte men op een knop, dan zag men foto, naam en codenaam van de betrokken agent, de scholen waar hij opgeleid was, de plaats waar hij was opgevangen en het district waarin hij werkzaam had moeten zijn. Er werd hard gewerkt: het Spiel ging Giskes en Schreieder beiden goeddeels in beslag nemen. Tegen de spanningen ervan waren zij beter bestand dan hun codespecialist May die, uitgeput door het 'breken' van de eerste door het Englandspiel verworven codes en het ontcijferen van de daarop gebaseerde telegrammen van SOE, al in juni '42 enkele weken rust moest nemen. Aan Duitse kant wisten vele tientallen, ja enkele honderden personen iets van het Spiel af - praktisch allen zwegen als het graf.! Het Spiel had de hoogste geheimhoudingsgraad die het Derde Rijk kende: het was geheime Reichssache.

XCOok de Ordnungspolizei, de 'gewone' Duitse politie, was er bij betrokken: tot haar ressort behoorde de Funkbeobachtung. Functionarissen van de Ord nungspolizei vingen de telegrammen van SOE op en voorzover de gevangengenomen agenten niet zelf de seinsleutel bedienden (Lauwers deed dat lange tijd wèl), deden dat marconisten van de Ordnungspolizei. Zij seinden vele honderden telegranunen, op zijn minst vier- tot vijfhonderd, in totaal via achttien verschillende lijnen. Er waren evenwel niet meer dan acht verschillende plaatsen waar dat zenden plaatsvond: bureaus van de Ordnungs polizei in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Driebergen, Arnhem, Den Bosch en Hoek van Holland en een huis in de duinen waar Lauwers samen met Jordaan naar toe genomen werd als hij persoonlijk diende te

1 Ons is slechts één indiscretie bekend; daarover schreven wij reeds in deel 6 (hoofdstuk 3, in de paragraaf'Het tegen Vorrink'). Medio februari '43 namen twee functionarissen van de aan een etentje deel waarbij een Nederlander, W. Kik, aanwezig was. Er werd daar stevig gedronken en de twee 'SD'-ers gingen toen opscheppen over de prestaties van hun dienst: tientallen Engelse geheime agenten waren hun in handen gevallen, 'met wapenen en nog veel meer, en dat ging maar door.' (W. Kik, 9 okt. 1957) Kiks waarschuwing belandde na enige tijd bij Vorrink, die toen, als uitvloeisel van het al twee maanden in nauw ·contact stond met 'Anton de Wilde' van der Waals) via wie hij enkele telegrammen met de regering te Londen had kunnen wisselen. Vorrink vertelde 'de Wilde' van Kiks waarschuwing en 'de Wilde' zei dat hij er voor zou zorgen dat ze Engeland bereikte - verder dan Schreieders bureau kwam ze niet (Kik werd gearresteerd). Welke twee 'SD'-ers zo hun mond voorbij gepraat hadden, kon Schreieder niet vaststellen.

1001 [PDF]
'ENGLAND SPIEL'

seinen. Men ziet: er werd niet geseind uit de provincies Groningen, Friesland, Drente, Overijssel, Limburg en Zeeland - allemaal provincies waar SOB volgens de districten-indeling van het plan for Holland organisatoren en marconisten heengezonden zou hebben. De plaats van de zenders waarmee SOB in verbinding stond, werd evenwel door SOB nimmer op grond van kruispeilingen vastgesteld. SOB koesterde geen verdenking, neen sterker: SOB was er van het begin van het Spiel af van overtuigd dat in Nederland opmerkelijke successenbehaald werden.

XCCoderend en seinend voor de Duitsers (dat duurde tot eind oktober '42), paste Lauwers zeven maanden lang zijn gefingeerde security-check toe. Zijn Major Blizard en Major Bingham daarop na het eerste, kort na 19 maart verzonden telegram door de ontvangstcentrale van MI-6 en, na I juni '42, door die van SOB telkens attent gemaakt? Wij weten het niet; Blizard bleef in elk geval alle van Lauwers afkomstige telegranunen alsauthentiek beschouwen en Major Bingham zei na de oorlog tegen mr. Donker, 'nooit te hebben geweten dat er met telegrammen van Lauwers iets niet in orde was.' 1

XCWaarom bleef Lauwers seinen?

XCEén factor was dat Giskes (voor wie Lauwers, schreef hij later, 'zij het aarzelend en met tegenzin, een zekere achting (was) gaan gevoelen") hem in mei' 42 had kunnen meedelen dat het Reichssicherheitshauptamt goedgekeurd had dat alle agenten die door het Bnglandspiel in Duitse handen zouden vallen, niet voor een Wehrmacht-rechtbank zouden verschijnen, die hen stellig tot de doodstraf zou hebben veroordeeld (de toezegging was door Himmler en Heydrich, toen zij in die maand een bezoek aan Den Haag brachten, bevestigd) ; een tweede, dat hij er van overtuigd bleef dat deEngelsen slimmer waren dan de Duitsers. Weliswaar had SOB Taconis en hem als tweelingbroers en als landlopers uitgedost en hun volmaakt ondeugdelijke persoonsbewijzen verstrekt, maar toch kon Lauwers zijn vertrouwen in SOB (deel van de voor superieur gehouden Britse geheime dienst!) niet geheel opgeven. Dat lijkt ons geenszins onverklaarbaar. Gaf hij dat vertrouwen namelijk wèl op, dan zou hij in eigen ogen niet meer zijn dan een werktuig in Duitse handen:J.

1 dl. IV a, p. 851. 2 H. M. G. Lauwers: 'Naschrift' in H. Giskes: F, p. 284.

1002 [PDF]
DE WAARSCHUWINGEN VAN LAUWERS

hij zou dan, achteraf gezien, medeverantwoordelijk zijn voor het droppen van Baatsen en voor de noodlottige voortzetting van het Spiel waarvan hij door de antwoordtelegrammen die hij codeerde en verzond, veel moet hebben gemerkt. Toch kwelde hem van meet af aan twijfel. Hij besloot SOE te waarschuwen op een wijze welke, zo meende hij, niet misverstaan kon worden - leidde die waarschuwing niet tot het afbreken van de verbinding met hem, dan zou dat, dacht hij, een onomstotelijk bewijs zijn dat SOE het Duitse Spiel wel degelijk door had en blijkbaar een eigen Spiel met de Duitsers speelde met onbekende maar stellig belangrijke doeleinden.

XCLauwers dan heeft na de oorlog verklaard (voor de Enquêtecommissie onder ede) dat hij tijdens het seinen (dat, zo verklaarde hij, 'in de meeste gevallen ten minste een half uur' duurde') SOE op de volgende wijzen gewaarschuwd heeft.

XCDe eerste waarschuwing, gegeven kort na de aankomst van Baatsen (27 maart '42), geven wij in zijn eigen woorden weer:

XC'Het verkeer werd gedaan in de Q-code, de normale commerciële code. 2 QRU betekent in deze code: 'Ik heb verder geen berichten voor u', een zinsnede die in ieder verkeer ten minste eenmaal voorkomt. Ik heb het veranderd in CA U ... Verder heb ik mijn frequentiewisselteken (ik weet niet meer precies wat het was, maar veronderstel: PSF) veranderd in GHT, zodat de marconist in Engeland, althans walmeer hij waakzaam was en er inderdaad een zekere argwaan bestond, moet hebben kunnen zien dat ik steeds groepen zond die eigenlijk niet bestonden en hij, wanneer hij ze had gecombineerd, tot het woord CAUGHT zou zijn gekomen.'3

XCLauwers heeft kennelijk in zijn (vermoedelijk lang) telegram de letters CA U aan het einde van zijn tekst uitgezonden, immers dat is de enige plaats waar men de letters QRU ('ik heb verder geen berichten voor u') opneemt. In zijn eerste waarschuwing heeft hij, anders gezegd, op onbekende maar vermoedelijk grote onderlinge afstand, niet CAU en GHT geseind, maar GHT en CA U. Voor de Enquêtecommissie heeft Lauwers die volgorde niet duidelijk aangegeven - wèl in zijn gesprekken met [elte Rep, toen deze in de jaren '72-'76 zijn in '77 verschenen boek 'Englandspiel'. Spionage tragedie in bezet Nederland 1942-1944 voorbereidde."

1 Getuige H. M. G. Lauwers, dl. IV c, p. 211. 2 De zenders van en gaven zich immers voor een normale commerciële zender uit; 'code' in Lauwers' zin moet men beschouwen als: de regels die voor een normale commer ciële zender golden. 3 Getuige H. M. G. Lauwers, dl. IV c, p. 221. Het duidelijker relaas van Lauwers vindt men in Reps boek op de pagina's 133-34.

1003 [PDF]
ENGLAND SPIEL

XCJegens de Enquêtecommissie verklaarde Lauwers voorts dat hij de bedoelde eerste waarschuwing 'herhaaldelijk' uitgezonden had, 'weken achter elkaar", en toen mr. Donker hem vervolgens vroeg: 'Bent u zo ver geweest dat u tot het woord 'caught' kwam?', antwoordde Lauwers: 'Na deze wijze van waarschuwen heb ik in plain language 2 gezonden het woord caught'3, 'werkelijk het woord caught.'4 Dat was dus naar de vorm zijn tweede waarschuwing.

XCDe nadere bijzonderheden die Lauwers vervolgens aan de Enquêtecommissie gaf, maakten die tweede waarschuwing evenwel minder duidelijk dan men uit de woorden 'werkelijk het woord caught' zou afleiden. Hij wist namelijk in een codetelegram dat hij in mei moest uitzenden, een groep te formeren, 'die', vertelde hij, 'misschien CARGS is geweest' (een gecodeerd telegram bestond steeds uit groepen van vijf letters). 'Ik heb toen in plaats van de groep, zoals deze in het te verzenden bericht stond, de groep CAUGH gezonden en nogmaals de groep CAUGH (het is gewoonte om, wanneer de ontvangst niet sterk is, iedere groep tweemaal te zenden); ik deed toen alsof ik aan de volgende groep begon; seinde een T, gaf daarna een vergissingsteken en begon opnieuw met dezelfde groep; zond tweemaal CAUGH en een T; gaf opnieuween vergissingsteken; seinde toen weer CAUGH - CAUGH, gevolgd door een T, gaf opnieuween vergissingsteken en zond tenslotte de groep, zoals zij werkelijk moest zijn [CARGS dus]. Dit verhaal komt er op neer dat men in Engeland een bericht heeft ontvangen waarin driemaal het woord caught voorkwam, waarop door de voortdurend herhaalde vergissingstekens de aandacht werd gevestigd."

XCNa dit telegram ontving Lauwers, aldus zijn relaas, van de centrale van SOB niet 'één of twee keer' de gebruikelijke letter R, 'hetgeen betekent: received, begrepen. Maar ditmaal gebeurde het. .. tien of vijftien keer, het ging achter elkaar door.l" 'Lauwers', schrijft Rep, 'voelde zich warm worden. Ze hadden het begrepen!'?

XCDe derde waarschuwing wilde Lauwers, aldus zijn relaas, opnemen in de Z.g. jumbled letters. Dat waren willekeurige letters die aan de eigenlijke tekst van het telegram voorafgingen (het begin van elk telegram werd aangegeven met 'Nr' plus een cijfer) en er op volgden (het einde van elk telegram werd aangegeven met 'End'), letters dus die niet tot de tekst behoorden maar wel meegecodeerd werden (het decoderen door de vijand werd dan moeilijker). Lauwers mocht in de jumbled letters geen klinkers gebruiken; aangezien inGetuige H.G. Lauwers,p.Ongecodeerd.Getuige H.G. Lauwers,c, p.A.v., p.A.v.J. Rep:p.A.v.

1 M. dl. IV c, 221. 2 8 M. dl. IV 221. 4 222. 5 6 152. 7

1004 [PDF]
DE WAARSCHUWINGEN VAN LAUWERS

zijn waarschuwing wèl klinkers voorkwamen, moest hij enkele letters 'foutief' trachten te seinen. Samen met Jordaan (deze was in juli in zijn cel geplaatst) oefende hij zich op een bepaalde tekst. Die tekst die hij in augustus in twee telegrammen wilde opnemen, luidde: 'Worked by Jerry since March sixth Jeffers May third', oftewel: 'Gehanteerd door de Mof sinds zes maart Jeffers' (onder die naam kwam Jordaan in de stukken van SOB voor) 'drie mei.' Lauwers mocht hoogstens twintig jumbled letters gebruiken - de eerste vier woorden van de tekst telden er achttien, de laatste vijf vijf-en-twintig. Aan de Enquêtecommissie vertelde Lauwers dat hij SOB gewaarschuwd had 'door in die jumbled letters een bericht te zenden dat luidde: 'worked by Jerry since'. In een volgend bericht zou dan op dezelfde wijze staan: 'March sixth Jeffers [Jordaan] May third.''Dat laatste kon echter', aldus Lauwers, 'niet meer gezonden worden."!

XCIn zijn 'Naschrift' bij het boek van Giskes vertelde Lauwers dit verhaal iets duidelijker; daarin bleek namelijk dat hij het (eerste) bericht in tweeën had moeten knippen.f De jumbled letters in het telegram luidden vóór het eigenlijke bericht: 'worked by', en de jumbled letters na het slot: 'Jerry since'. 3 De Duitse marconist die bij het seinen door Lauwers aanwezig was, 'had', schrijft Rep, 'de indruk gekregen dat Lauwers en Jordaan hadden zitten knoeien met de letters' (dat hadden zij inderdaad gedaan). 'Hij rapporteerde zijn vermoedens bij Heinrich' (de chef van de Funkbeobachtungstelle van de Ordnungspolizei)'die Giskes inlichte.' Nadien had Lauwers evenwel nog twee maanden het zendverkeer met SOB voortgezet. Daaraan werd eind oktober '42 een einde gemaakt, Lauwers en Jordaan werden toen overgebracht naar de gevangenis te Haaren waar (wij komen er nog op terug) alle andere agenten al opgesloten waren die door het Bnglandspiel in Duitse handen gevallen waren; het verkeer via de lijn-Lauwers werd met een marconist van de Ordnungspolizei voortgezet.

XCAan Giskeslegde mr. Donker de vraag voor ofhij het voor mogelijk hield dat Lauwers er 'een paar keer in geslaagd (was) om de lettercombinatie CAUGHT te maken.' Giskes antwoordde: 'lch halte es für unbeding: mëglich, dass das geschenen ist. lch bin ungefähr im April 1942' (niet dus in augustus) 'van dem Leiter der Funkabteilung bei uns darau] aufmerksam gemacht worden, dass er Lauwers nicht traute.": Schreieder daarentegen was er niet zo zeker van. 'Die Arbeit van Lauwers', zette hij uiteen,J.J.J.

1 Getuige H. M. G. Lauwers, dl. IV c, p. 222. 2 H. M. G. Lauwers in H. Giskes: F, p. 308-10. 3 Rep: p. 165-66. Getuige H. Giskes, dl. IV c, p. 118.

roos

XC

XCDeze dubbele controle lijkt ons volmaakt begrijpelijk. Men stelle zich de situatie voor: Lauwers zat aan de seinsleutel- technisch was hij in staat van de gecodeerde tekst af te wijken. De Duitse marconist die hem op de vingers zag, een van de leden van de Peiltrupp ('alte Praktiker in der Sende technik, es UI aren Sendejachleute', aldus Schreieder"), controleerde elke letter die hij uitzond (die technicus was in de gelegenheid, het zenden onmiddellijk te onderbreken) en dan werden bovendien de door Lauwers doorgegeven telegrammen door de Ordnungspolizei opgevangen en opnieuw gecontroleerd. Lauwers heeft overigens zijn eerste twee waarschuwingen uitgezonden in een situatie waarin de controle tijdens het zenden niet erg scherp was.

XCIs het nu begrijpelijk dat Lauwers' drie waarschuwingen de Duitse controleurs niet opgevallen zijn?

XCWat de eerste waarschuwing betreft (GHT en CAU) kunnen wij ons voorstellen dat zij niet de aandacht heeft getrokken, vooralomdat die twee groepen niet tot het te verzenden codebericht behoorden.

XCIetwat bevreemdend achten wij het dat de tweede waarschuwing: het driemaalopnemen van de combinatie CAUGH T (telkens gevolgd door het vergissingsteken) in één telegram, geen enkele controlerende Duitser opgevallen is, maar gegeven het feit dat maar weinig Duitsers het Engels meester waren, is dit toch wel begrijpelijk.

XCDat de uit de jurnbled letters bestaande derde waarschuwing ('worked by', 'Jerry since') aan Duitse kant niet is opgevallen, achten wij de natuurlijkste zaak van de wereld; die woorden zouden slechtste voorschijn zijn gekomen indien men aan die kant de door Lauwers verzonden gecodeerde tekst gedecodeerd had en daaraan had niemand behoefte.

XCMen mag, anders gezegd, de twijfel die in Schreieders woorden besloten ligt, ons inziens niet zien als argument om achter de juistheid van Lauwers' relaas een vraagteken te plaatsen.

XCWat vond de Enq uêtecornmissie van dat relaas?J.

1 Getuige Schreieder, a.v., p. 77. 2 A.v.

1006 [PDF]
DE WAARSCHUWINGEN VAN LAUWERS

XCVoor haar stond vast dat Lauwers, conform zijn eigen verklaring terzake, zijn security-check niet afgegeven had; dat stelde zij in een eigen uitspraak duidelijk vast.! Zij heeft ten aanzien van zijn drie waarschuwingen (die zij in Londen geverifieerd heeft op een wijze die slechts misverstand kon wekken'') géén uitspraak gedaan. Ook zij is kennelijk niet vrij geweest van twijfel, zulks ondanks het feit dat één getuige, de SOB-agent G. ZembschSchreve", jegens haar verklaard had dat hij kort na de oorlog in Londen bij SOB telegrammen van Lauwers gezien had 'met gemutileerde identity checks en zelfsmet een clear 'caught' '4 dat zou dus de tweede waarschuwing geweest zijn.

XCIn tegenstelling tot de Enquêtecommissie willen wij er van uitgaan dat Lauwers wel degelijk (en dan met groot persoonlijk risico) zijn drie waarschuwingen op de beschreven wijzen uitgezonden heeft en dat hij er, toen hij ze uitzond, van overtuigd was dat zij in Engeland niet misverstaan konden worden.

XCDat zij niet zijn begrepen, staat voor ons vast, maar hoe is dat dan te verklaren?

XCAlle gecodeerde telegrammen van alle geheime agenten die voor SOB of voor de bij SOB aangehaakte geheime diensten van de Poolse regering en van het Franse Bevrijdingscomité in Noord-, Oost- en West-Europa werkzaam waren, kwamen bij die ene ontvangstcentrale binnen (tot I juni '42 de centrale van MI-6, nadien de aparte centrale van SOB) waar tientallen marconisten, de meesten jonge vrouwen van omstreeks twintig jaar, volgens vaste schema's werkzaam waren. Zij 'lazen' niet, d.w.z. zij namen geen woorden in zich op, maar noteerden uur na uur volstrekt onbegrijpelijke letterreeksen in groepen van vijf. De functionarissen die in die centrale met het decoderen belast waren, eveneens de meesten jonge vrouwen van ca. twintig jaar, 'lazen' de gecodeerde telegrammen evenmin: zij pakten het voor elke agent geldende coderingssysteem, zijn persoonlijke code en zijn security-check en hadden dan maar twee taken: die onbegrijpelijke letter

1 A.v., dl. IV a, p. 874. 2 Mr. Donker heeft daar gevraagd of het mogelijk werd geacht dat Lauwers de woorden en in zijn telegrammen had opgenomen; dat werd 'uitgesloten' geacht, behalve 'misschien' in de dl. IVa, p. 852). Maar Lauwers heeft het niet uitgezonden en evenmin de woordcombinatie en waren door een vermoedelijk lange tekst gescheiden. 3 Zembsch-Schreve is niet door de maar door de van uitgezonden; hij werd eind juli '43 samen met een marconist gedropt om een op te bouwen en is tot april '44 (toen werd hij gearresteerd) met succeswerkzaam geweest. • Getuige G. Zernbsch Schreve, dl. IV c, p. 679.

1007 [PDF]
ENGLAND SPIEL

reeksen decoderen (even eentonig als inspannend werk) en nagaan of de security-check blijkens de gedecodeerde tekst in acht genomen was. Aan de jumbled letters en aan de tekens die de frequentiewisseling aangaven (elementen die niet tot het eigenlijke verzonden bericht behoorden), besteedden zij, stellen wij ons voor, nauwelijks aandacht en deze drongen zeker niet als een 'echt' woord of delen van een 'echt' woord tot hen door. Daar komt dan nog bij dat althans van de eerste en de derde waarschuwing (wij houden het er op dat Zembsch-Schreve de tweede met eigen ogen gezien heeft) door de frequente atmosferische storingen geenszins vaststaat dat de letters waarin zij vervat waren, in Engeland precies zo overkwamen als Lauwers ze uitzond.

XCWij gaan nu de drie waarschuwingen opnieuw na.

XCLauwers gebruikte in zijn eerste GHT als frequentiewisselteken (dat hij van frequentie wisselde, merkte de Engelse marconiste natuurlijk) en seinde aan het slot van zijn telegram CAU in plaats van het gebruikelijke QRU ('ik heb verder geen berichten voor u'). Die twee lettergroepen stonden vermoedelijk ver van elkaar - wij kunnen ons ten volle voorstellen dat zij niet de aandacht van de marconiste of de decodiste getrokken hebben.

XCHetzelfde geldt, menen wij, voor de tweede waarschuwing. ZembschSchreve kan na de oorlog de lettercombinatie CA UGH T slechts in het logboek van de betrokken marconiste aangetroffen hebben - ZembschSchreve deed evenwel met een nog niet gedecodeerde tekst wat men nooit deed: 'woorden' lezen waar alleen maar letters stonden. Wij achten het begrijpelijk, hoewel uiteraard betreurenswaardig, dat de marconiste en de decodiste hun. normale werkroutine hebben aangehouden en dus in de letters CAUGH T niet het woord 'caught' gezien hebben. De 'voortdurend herhaalde vergissingstekens' zouden, aldus Lauwers, 'de aandacht gevestigd' hebben op zijn lettercombinatie en deze zou blijkens het herhaaldelijk terugseinen van de letter R (voor received)'begrepen' zijn - men kan zich eerder voorstellen dat de hardwerkende marconiste uit vreugde om het feit dat een driemaal onjuist geseinde groep eindelijk goed doorkwam, een groot aantal malen de R (voor received, zijnde niet meer dan 'ontvangen') terugseinde en dat de hardwerkende decodiste verheugd was dat zij zes lettergroepen kon overslaan - lettergroepen die bovendien, omdat zij door het vergissingsteken waren gevolgd, door de marconiste waren doorgestreept of doorge-x-t.!

XCLauwers' derde waarschuwing hield in dat de 'begin' -jumbled letterscaught(Abwehr

1 In zijn 'Naschrift' bij Giskes' boek schreef ook Lauwers zelf: 'Wij' (d.w.z.]ordaan en hij) 'wilden desnoods geloven dat mijn pogingen om het woord te zenden, niet waren opgemerkt.' p. 3II).

1008 [PDF]
DE WAARSCHUWINGEN VAN LA UWERS

'workedby' waren en de 'slot'-jumbled letters 'jerrysince'. Vermoedelijk stonden ook die woordcombinaties ver uit elkaar. Waarom moest de decodiste ze opeens gaan combineren? Wij achten het begrijpelijk dat zij aan de jumbled letters die niet tot het eigenlijke bericht behoorden (dit bericht begon, gelijk gezegd, met het nummer van Lauwers' telegram en daaraan gingen de 'begin'-jumbled letters vooraf, terwijl de 'slot'-jumbled letters volgden op het woord 'end'), geen aandacht besteed heeft. Vermelding verdient nog dat in het in het net getypte telegram (waarbij aangegeven moest worden of de security-check in acht genomen was) de jumbled letters niet voorkwamen: dat in het net getypte telegram begon met het nummer en eindigde met 'end'.

XCOnze conclusie is dat niemand er in redelijkheid de in de ontvangstcentrales van MI-6 en SOB werkzame jeugdige krachten een verwijt van kan maken dat geen van de drie waarschuwingen tot hen doorgedrongen is. Waren er in die centrales controleurs geweest die de honderden telegrammen die er dagelijks binnenkwamen, in hun gecodeerde en gedecodeerde vorm nog eens van begin tot eind doornamen, dan is het mogelijk dat een of meer van die waarschuwingen wèl ontdekt zouden zijn, maar deze vorm van controle ontbrak; het nagaan of de security-check in acht genomen was, werd voldoende geacht en wás in de regel ook voldoende.

XCHet verdient voorts de aandacht dat geen van de drie waarschuwingen de officieren van de Dutch Section van SOB persoonlijk onder ogen kon komen. Twee van die waarschuwingen (de eerste en de tweede) waren in gecodeerde telegrammen vervat, maar aan die officieren, die de codes niet eens kenden (deze waren zaak van de Signal Sections van MI-6 en van SOB), werden nimmer gecodeerde telegrammen voorgelegd, maar louter gedecodeerde en daaruit waren Lauwers' waarschuwingen geëlimineerd. De derde waarschuwing bevond zich in een gedecodeerde tekst, maar in de jumbled letters, en die jumbled letters kwamen in de in het net getypte telegrammen die aan de Country Sections werden doorgegeven, niet voor.

XCWij hopen dat de lezer ons onvermijdelijk ietwat technisch relaas heeft kunnen volgen. Wij achten dat relaasvooral daarom van betekenis aangezien, sinds kort na de oorlog, door allerlei publikaties in de pers en in boeken bij talloze Nederlanders de overtuiging heeft postgevat dat de voortzetting van het Bnglandspiel mede daarom zo onbegrijpelijk is omdat Lauwers SOB op drie wijzen gewaarschuwd heeft. Wij vertrouwen te hebben aangetoond dat die overtuiging ongefundeerd is: geen van Lauwers' drie waarschuwingen was van zulk een aard dat zij in de ontvangst-centrales van MI-6 en SOB de aandacht moest trekken van de daar werkzame, geheel in hun normale routine opgaande krachten. Het Englandspiel ging dan ook door. 100

1009 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

XCIn de nacht van 23 op 24 juli '42 arriveerde een sabotage-agent, tegelijk marconist, die men eigenlijk nog tot de eerste fase van het Spiel moet rekenen: G. J. van Hemert; hij had een zender en codepapieren bij zich. Die vielen, toen hij gearresteerd werd, in Duitse handen maar van Hemert gaf zijn security-check niet af. Giskes en Schreieder besloten voorlopig geen lijn-van Hemert te openen; zij hadden al zes lijnen met SOB in werking de zevende kon wachten.

XCVan Hemert had een kopie van het fotootje van Marijke Sluijser bij zich dat Sluijser een half jaar eerder aan Laming verstrekt had om aan Dessing mee te geven. Sluijserhad daarbij met de Dutch Section van SOB afgesproken dat van dat fotootje maar één keer gebruik zou worden gemaakt, maar Major Blizard, verontrust door het feit dat hij na Dessings dropping niets van of over Vorrink had gehoord, had in beginsel besloten, het fotootje nog een tweede keer te gebruiken; aan wie het dan getoond moest worden en wanneer dat zou gebeuren, was aan van Hemert niet meegedeeld - hij zou er nog een aparte instructie voor ontvangen.

XCVan onmiddellijk belang was daarentegen een gecodeerde opdracht die van Hemert bij zich had: een opdracht aan Taconis (met wie hij in contact moest blijven) om na ontvangst van een nader bericht de zendmasten van Kootwijk op te blazen die door de Kriegsmarine gebruikt werden voor het gehele telegrafische verkeer met de U-Boote op de Atlantische Oceaan. Dat nadere bericht gaf Major Blizard op 6 augustus, een kleine twee weken na van Hemerts aankomst, via de lijn-Lauwers door. 'Da es sich', schreef Schreieder later, 'urn den ersten grossen konkreten Sabotageaujirag handelte, dessen Gelingen vom Gegner dazu jederzeit kontroltiert wetden leonnte' (door het maken van luchtfoto's en door het verifiëren of de Kootwijk-zender nog in de lucht was), '[anden zwischen den beteiligten deutschen Dienststellen eingehende Bespreehangen statt. '1 Het resultaat daarvan was dat aan SOB bericht werd dat Taconis zijn gevaarlijke aanslag (in de instructie die van Hemert meegekregen had, stond precies vermeld waar Taconis de explosieven aan de zendmasten moest bevestigen) zou uitvoeren samen met een ervaren kracht die hij in bezet gebied aangetrokken had en die alsleider van de eigenlijke sabotagegroep zou optreden (Major Blizard keurde dat goed en berichtteJ.

1 Schreieder: a.v., dl. IV b, p. SI.

1010 [PDF]
TACONIS EN 'FRED'

dat hij de leider van de sabotagegroep voortaan 'Fred' zou noemen') ; voorts dat op 10 augustus '42 in alle Nederlandse dagbladen een bekendmaking verscheen van de Wehnllachtbefehlshaber, generaal Christiansen, welke inhield dat 'in een der laatste nachten misdadige elementen getracht (hadden), een sabotage-aanslag op een zendinstallatie in Nederland te plegen'; de aanslag was mislukt, 'verscheidene daders' waren gearresteerd, 'het in beslag genomen materiaal (was) van buitenlandse oorsprong.'

XCDiezelfde rode augustus lieten Giskes en Schreieder Lauwers telegrafisch aan SOE berichten dat de aanslag mislukt was en verscheidene leden van de groep niet teruggekeerd waren; zij waren wellicht door landmijnen gewond of gedood; Taconis en 'Fred' waren daarentegen in veiligheid. Major Blizard vroeg vervolgens waar de landmijnen gelegen hadden. Giskes en Schreieder lieten Lauwers antwoorden dat die vraag niet beantwoord kon worden, daar, gezien de geleden verliezen en de te verwachten verscherpte bewaking van de zender, een onderzoek onmogelijk was. Blizard repliceerde dat deze wijze van verdediging door landmijnen nieuw voor hem was; hij gaf opdracht, het onderzoek te staken en alle verbindingen die gevaarlijk konden zijn, af te breken.

XCIn een volgend telegram deelde Blizard mee dat aan Taconis een Engelse militaire onderscheiding verleend was en dat hij 'Fred' voor een verdere opleiding als sabotage-agent naar Engeland wilde halen. 'Ich halte Neigung', schrijft Schreieder, 'Anton van der Waals als 'Fred' nack England zu schicieen. Bei einer eingehenden Besprechung mit Giskes kam icn davon wieder ab'2 - men kan zich ook wel indenken, waarom Schreieder dat denkbeeld liet vallen: het naar Engeland sturen van een V-Mann sloot altijd risico's in (hij kon er ontmaskerd worden, hij kon er ook overlopen) en van der Waals zou, werd hij door SOE in Engeland opgeleid, na zijn terugkeer alleen maar nieuwe details over de officieren van SOE-Dutch en over de opleidingsscholen kunnen geven, terwijl men bij wijze van spreken van elke school al wist hoe de doucheruimten betegeld waren en van elke officier, welk merkJ.

1 In zijn relaas heeft Schreieder deze door Giskes en hem verzon nen figuur 'Anton' genoemd (a.v.) - dat moet een vergissing geweest zijn: Rauter spreekt in zijn telexbericht aan Himmler van II november '42 van de Ter voorkoming van misverstand zullen wij daar waar Schreieder in zijn relaas terzake over 'Anton' schrijft, de juiste naam vermelden: 'Fred'. 2 Schreieder: dl. IV b, p. 51.

1011 [PDF]
'ENGLAND SPIEL'

sigaretten hij prefereerde. Er ging, zo nemen wij aan, bericht naar SOB dat 'Fred' bezet gebied niet kon verlaten.

XCBingham die in die dagen de leiding van de Dutch Section van Blizard overnam, liet zich niet afschepen: 'Fred' moest en zou overkomen. Het bericht in de Nederlandse dagbladen, waaromtrent, naar wij veronderstellen, Bingham omstreeks I september ingelicht werd (die dagbladen bereikten Londen in de regel na twee of drie weken), kan hem slechts versterkt hebben in de overtuiging dat Taconis zich veel moeite gaf en dat 'Fred' er bij uitstek voor in aanmerking kwam, in Engeland verder opgeleid te worden; stak evenwel 'Fred' naar Engeland over, dan was het wenselijk, Taconis, al had hij nu ook, meende Bingham, de steun van van Hemert, een 'tweede man' te sturen, 'Bert' of 'Buurman' ('Bert' was C. Braggaar die later door SOB als marconist uitgezonden werd, 'Buurman' was 1. de Groot, die in december '44 voor MI-g gedropt werd). Eind oktober of begin november seinde Major Bingham aan van Hemert dat het zijn bedoeling was, in de nacht van zondag 8 op maandag 9 november een motor torpedoboot naar een punt op de Nederlandse kust te sturen, waar 'Bert' of 'Buurman' ontscheept kon worden en 'Fred' aan boord kon gaan. Giskes en Schreieder seinden terug dat 'Fred' zijn best zou doen, het afgesproken punt te bereiken; zij waren intussen geen moment van plan te bevorderen dat sabotage-agenten of agenten die in het kader van het Plan for Holland uitgezonden zouden worden, per motortorpedoboot of anderszins per schip (met een onderzeeboot bijvoorbeeld) naar Nederland overgebracht zouden worden - het opvangen van parachutisten was veel eenvoudiger en bood minder risico's.

XCIn de nacht van 8 op 9 november kon de Britse motortorpedoboot niet de Nederlandse kust bereiken. Major Bingham zond daarvan op de ode (daags dus na de zondag waarop de Geallieerden in Frans-Noord-Afrika geland waren) bericht via de inmiddels in gebruik genomen lijn-van Hemert, daaraan toevoegend dat de poging herhaald zou worden. Nog diezelfde dag stuurden Giskes en Schreieder een antwoordtelegram aan SOB waarvan de tekst (hij is met de teksten van enkele andere in die dagen gewisselde telegrammen aan Himmler en door deze aan Hitler doorgegeven") aldus luidde:

XC'Gut dass Ihr nicht gekommen seid stop Wir konnten nicht zu unserem Platze ge langen stop Bei Anndheruno steIlten wirjest das alle Stützpunkte und Stellungen an der Küste in Alarmbereitschait waren seit gestem Abend stop Alle Posten verstärkt

XC1 Rauter zond de teksten op II november per telex aan Himmler (BDe, 2732-34) en Himmler gaf ze op 12 november per brief aan Hitler door. Deze laatste brief is door de Enquêtecommissie afgedrukt in haar vierde verslag, deel a, p. 601-02.

1012 [PDF]
TACONIS EN 'FRED'

besetzt stop Kiinnen- bei diesen Erschwerungen den Versuch nicht wiederholen stop Ende.'

XCDe (gefingeerde) mededelingen in dit telegram over de Duitse versterkingen aan de Nederlandse kust waren doorgegeven 'auf Befehl der Hee resgruppe West'; von Rundstedt, de Oberbefehlshaber West, niet wetend wat de Geallieerden verder van plan waren (de landingen in Frans-NoordAfrika konden een afleidingsmanoeuvre zijn), stelde er prijs op, in Engeland de indruk te wekken dat een landing in Nederland extra riskant zou zijn.

XCDergelijk Spielmaterial werd ook via de lijn-Lauwers doorgegeven, z.g. in opdracht dus van Taconis (Major Bingham had niet nagelaten, Taconis en Lauwers, die in de nacht van 5 op 6 november' 41 in bezet gebied gedropt waren, op 6 november '42 'herzliche Glüekwünsehe' te sturen).

XCVia de lijn-Lauwers werd op 9 november doorgegeven:

XC'Seit Sonntag ... Mittag sind aIle Truppen im Haag, Rotterdam und Utrecht alar miert stop Die Truppen sind marscheereit in Quartieren und auf Sammelpldtzen stop Fahrzeuge stenen beladen abmarschbereit stop Ende.'

XC'Diese Meldung', zo werd aan Himmler bericht, 'gesehah auf Brsuehen der Heeresgruppe West.'

XC'Vielen Dank', antwoordde SOB, 'äusserst wertvolle lnjormationen ... verhaliet eueh ruhig und sagt uns schnellstens, ob Bert oder Buurman kommen sollen stop viel GlÜek.'

XC'Da der Alarm anhält und der Feind überall eine lebhafte Tätigkeit entwiekelt, halten wir es', zo werd op II november via de lijn-Lauwers aan SOE geseind, 'nicht fUr ratsam, Buurman und Bert augenblicklich auf den besprachenen Weg zu senieleen [stop] Wir haben keine Erfahrung darin stop Ihr leonntet sie au] dem üblichen Weg schieteen der welterkin sicher ist stop Wir schlagen var dass ihr zu dem alten Platz kommt, den wir im Juni und Juli benutzten' dat was dus het droppingveld dat SOB in juni voor van Rietschoten/Buizer en in juli voor van Hemert aanvaard had.

XC'Dank für Bure Warnung', seinde Major Bingham terug, 'die wir rechtzeitig erhalten haben um den Versuch' (de tweede poging om met een motortorpedoboot de Nederlandse kust te bereiken) 'abzubreehen stop ... Sagt Mik' (van der Giessen) 'und eurem Freund' ('Fred'), 'dass sie sich zur Zeit ganz ruhig verha lten sollen.'

XC1 In Himmlers brief aan Hitler staat 'könnten', maar in Rauters telex aan Himmler het juiste woord: 'können'. 101

1013 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

XCToen Major Bingham op de overkomst van 'Fred' bleef aandringen, besloten Giskes en Schreieder. SOB op een andere wijze te bedriegen. Er ging bericht naar Bingham dat 'Fred' zou trachten, via Frankrijk Spanje te bereiken. Vi-Mann van der Waals ging op weg en Giskes droeg er vervolgens zorg voor dat 'Fred' in Parijs gearresteerd werd in een café waar hij een bespreking had met leden van een Franse illegale groep welke al door een Vi-Mann van de Abwehr gepenetreerd was - een groep waarvan de Abwehr wist dat zij zendverbinding met Engeland had. Het is waarschijnlijk dat deze groep aan SOB (hetzij rechtstreeks, hetzij via MI-6) heeft doen weten dat 'Fred' helaas de vijand in handen was gevallen.

XCUit het voorafgaande bleek dat Giskes en Schreieder in november telegrammen wisselden met SOB via de lijn van van Hemert. Inderdaad, zij hadden in augustus besloten, van van Hemerts verbinding als zevende lijn in het Engiandspiel gebruik te maken, hoewel deze zijn security-check nog steedsniet afgegeven had. Op 22 augustus was via van Hemerts lijn diens eerste telegram aan SOB toegezonden. Bijna anderhalf jaar later, begin april' 44, zei Lieutenant-Colonel Dobson, Binghams opvolger als hoofd van de Dutch Section van SOB, tegen kapitein Lieftinck en luitenant Schilp dat hem, aldus een verklaring van de twee laatstgenoemden, 'bij het nalezen van de telegrammen, ingekomen van Heck Blue' (SOB's aanduiding voor van Hemerts zendschema) 'was gebleken, dat het eerste telegram van deze agent, ontvangen 22 augustus 1942, onontcijferbaar was en dat in tenminste vier der daarop onmiddellijk volgende telegrammen de z.g. identity-check ontbrak'! d.w.z. dat op tenminste vier van de gedecodeerde telegrammen die SOB Dutch van de ontvangstcentrale toegezonden had gekregen, de aanduiding had gestaan: 'Identity-check omitted.' SOB had desondanks het verkeer met van Hemert voortgezet.

XCVia deze lijn was het dat op 12 november '42 aan Giskes en Schreieder bleek waar het fotootje van Marijke Sluijser voor diende.

XCIn Londen was, zoals wij al in deel 6 verhaalden (hoofdstuk 3, in de paragraaf 'Het Spiel tegen Vorrink'), Meyer Sluijser op 3 november '42 bij de koningin ontboden; zij wist dat hij in '41 in contact had gestaan met

1 dl. IV a, p. 722.

1014 [PDF]
'SPIEL' MET VORRINK

SOE en zij had hem meegedeeld dat zij het op prijs zou stellen als Vorrink zich buiten de ministers om tot haar zou wenden. Sluijser, zeer gevleid, was de koningin terwille geweest en had aan Major Bingham (of aan een van diens officieren) gezegd dat, als SOE een agent in Nederland had, deze via A. Wins in Amsterdam in contact kon komen met de socialistischejournalist L. van Looi aan wie het zeker bekend was waar Vorrink ondergedoken zat. Bingham nu, gaf op rz november via de lijn-van Hemert opdracht aan deze, naar Wins te gaan. Schreieder stuurde van der Waals (die zich nu 'Anton de Wilde', 'eerste luitenant voor speciale diensten', noemde) naar Wins toe en op r9 november vond een eerste gesprek tussen 'Anton de Wilde' en van Looi plaats. Hem toonde 'Anton de Wilde' het fotootje van Marijke Sluijser dat kennelijk in Engeland genomen was. Het overtuigde van Looi niet. Hij had sinds '40 Sluijser via Portugal verschillende brieven doen toekomen en herinnerde zich dat hij de tweede brief, die mede namens Vorrink verstuurd was, ondertekend had met 'Fia en Koert' ('Koert' was een voornaam die Vorrink wel eens gebruikte, en 'Fia' was de voornaam waaronder Levinus van Looi bij zijn vrienden bekend was). Van Looi zei dus tegen 'de Wilde' dat hij eerst van diens betrouwbaarheid overtuigd zou zijn indien Radio Oranje een boodschap uitzond waarin de namen voorkwamen waarmede hij zijn tweede brief aan Sluijser ondertekend had.

XCVia van Hemerts lijn gaven Giskes en Schreieder van Loois verzoek aan Major Bingham door. Bingham liet Sluijserbij zich komen, deze raadpleegde zijn correspondentie en op 23 november '42 kwam in de avonduitzending van Radio Oranje de volgende boodschap voor: 'Hier is een bericht voor Fia en Koert: heb vertrouwen.'

XCKorte tijd later kon 'Anton de Wilde' zijn eerste gesprek met Vorrink voeren. Hij nam zijn intrek bij van Looi en bracht regelmatig Engelse thee, chocolade, sigaretten, revolvers, stenguns en munitie mee (allesuiteraard door de droppings verkregen). Via 'Anton de Wilde' wisselde Vorrink in januari' 43 enkele telegrammen met de regering - telegrammen waarin hij zijnerzijds,vooral op grond van de [odendeportaties, een alarmerend beeld gaf van de situatie in bezet gebied.' Eind februari zei hij aan 'de Wilde' dat hij een eigen zendverbinding met Londen wilde krijgen. Schreieder stond er een zender voor af (een apparaat uit de door het Englandspiel opgebouwde voorraad) - het apparaat was na één keer zenden 'defect' en

1 Het eerste, lange telegram van Vorrink werd op IS januari '43 aan minister van Lidth voorgelegd. 'De berichten lijken hier en daar ... nogaloverdreven', tekende dezeaan(vanLidth: 'Dagboek', r y jan. 1943).

1015 [PDF]
'ENGLAND SPIEL'

die ene keer had Vorrinks marconist, menende met Engeland in telegrafisch verkeer te staan, in werkelijkheid telegrammen gewisseld met een zender van de Ordnungspolizei in Den Haag.

XCBegin maart toonde 'de Wilde' Vorrink een telegram dat van SOB ontvangen was: de regering wilde de namen weten van de leden van het Nationaal Comité (het 'dagelijks bestuur' van het Grootburgercomité) waar Vorrink zelf ook deel van uitmaakte. Vorrink gaf alle namen op. Schreieder noteerde ze en gaf ze aan SOB door.

XCHet gehele Nationaal Comité werd met een brede groep van personen met wie de leden in contact gestaan hadden, op I en 2 april' 43 gearresteerd. Er was evenwel uit Vorrinks samenwerking met 'de Wilde' nog méér onheil voortgevloeid: via relaties van Vorrink had 'de Wilde' kunnen doordringen tot Kees Dutilh en in de sabotagegroep-Pahud de Mortanges (Dutilh alsmede Pahud en vijf anderen werden ter dood veroordeeld en geëxecuteerd) en op 10 maart had de 'SD' ir. J. E. van Tijen, een relatie van Vorrink, gearresteerd aan wie' de Wilde' beloofd had dat hij hem per vliegtuig naar Engeland zou overbrengen - van Tijen had een koffer vol spionagestukken bij zich gehad die hij in samenwerking met Vorrink had verzameld. Al die stukken vielen de Duitsers in handen. Ook dit leidde op I en 2 april tot talrijke arrestaties. In totaal werden in die twee dagen bijna honderdvijftig Nederlanders door de 'SD' in hechtenis genomen. De politiekbelangrijksten onder hen werden ruim een jaar in Nederland vastgehouden en vervolgens naar concentratiekampen in Duitsland overgebracht, waar één hunner, de katholieke voorman mr. T. J. Verschuur, overleed. Ook aan een Duitser kostte het gebeuren zijn leven: een militair van de Luftwaffe had aan Vorrinks groep gegevens verstrekt die in een rapport verwerkt waren hetwelk zich in van Tijens koffer bevond; 'SD' en Abwehr konden vaststellen van wie die gegevens afkomstig waren; de man werd ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.

XCAl deze rampspoed stond in rechtstreeks causaal verband met Vorrinks contact met 'de Wilde', dat contact op zijn beurt in rechtstreeks causaal verband met de via de lijn-van Hemert op 12 november '42 gegeven opdracht, en die opdracht hing weer samen met het feit dat Major Blizard en Major Bingham er geen aandacht aan hadden besteed dat in tenminste vier van de telegrammen die kort na de zzste augustus via die lijn binnengekomen waren, van Hemerts security-check had ontbroken.

XCTwee maanden later, drie maanden dus na de komst van Jambroes/ Bukkens (op de betekenis van die tijdstermijn komen wij nog terug), in de nacht van 24 op 25 september, zond Major Bingham de eerste vier geheime agenten naar Nederland die als organisatoren moesten optreden van de districtsgroepen welke volgens het Plan for Holland gevormd moesten worden: K. W. A. Beukema toe Water, C. Droogleever Fortuyn, R. Jongelie en A. Mooy. Zij hadden alle vier codepapieren bij zich, [ongelie bovendien dezelfde boodschap die Gerbrandy al aan Jambroes meegegeven had: dat de regering wenste dat de OD en de politieke partijen zouden samenwerken.! Gelijk eerder vermeld, had Major Blizard aan Jambroes toegezegd dat deze, als de volgens het Plan for Holland op te bouwen organisatie eenmaal goed liep, naar Engeland zou mogen terugkeren. Giskes en Schreieder hadden via de lijn van Bukkens (de marconist van [arnbroes) bericht dat het Jambroes moeilijk viel, zijn organisatie van de grond te krijgen; de leiding van SOB had derhalve op aansporing van de Bruyne besloten, aan Jambroes een 'tweede man' toe te voegen: Beukema toe Water. Had deze zichingewerkt, dan zou Jambroesnaar Engeland terugkeren.

XCDe Duitsers kregen de codepapieren van Beukema toe Water, [ongelie en Mooy onmiddellijk in handen, maar Droogleever Fortuyn slaagde er in het nachtelijk donker in, op het laatste moment het Duits-Engelse woordenboek, dat grondslag was van zijn persoonlijke code, weg te werpen - Schreieder liet, toen het dag was, het droppingveld nauwkeurig afzoeken en het boek werd gevonden. Aan de vier nieuwe agenten was opgedragen, voorshands hun telegrammen te verzenden via de marconist van [ambroes, Bukkens, Vermoedelijk heeft Mooy zijn security-check niet afgegeven - hij en Beukema toe Water zijn althans in juli '45, vlak na de oorlog, door een van Giskes' naaste medewerkers in het Englandspiel, SS-Sonderfii.hrer Gerhard G. E. Huntemann (de functionaris die voor alle vertalingen uit en in het Engels zorgdroeg) beschreven als 'good, trustworthy men who gave nothing away of any importancel'" [ongelie, door Huntemann en Giskes beschreven als 'a good agent from whom the SD could get nothing for a long time'", bracht in zijn eerste verhoor Schreieder in verwarring: hij beweerde nal1le'Report on the investigation into the 'Nordpol' affair, based on the interrogation of Giskes and 101

1 Kennelijk had aan Gerbrandy doen weten dat Jambroes er niet in geslaagd was, de OD-leiding te bereiken. 2 (juli I945), p. XXXI a punt f, bijl. I04). 8 A.v., p. XXXI.

1017 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

lijk dat ten bewijze van zijn goede aankomst door Bukkens naar SOB geseind moest worden: 'Erica is goed aangekomen.' Schreieder wantrouwde die mededeling: van de acht agenten die vóór de 24ste september bij aankomst gearresteerd waren (Baatsen, van Steen/Parlevliet, van Rietschoten/ Buizer, Jambroes/Bukkens en van Hernert), had geen ooit meegedeeld dat hij zijn goede aankomst met een willekeurige zin aan SOB moest berichten. Schreieder haalde Giskes er bij. Deze kreeg van [ongelie hetzelfde verhaal te horen. De twee Duitsers kozen een voor de hand liggende oplossing: via de lijn van Bukkens werd aan SOB geseind dat Beukema toe Water, Droogleever Fortuyn en Mooy veilig aangekomen waren maar dat [ongelie bij zijn landing een hersenschudding opgelopen had en buiten bewustzijn was.

XCWij nemen aan dat dit bericht op 25 of 26 september bij Major Bingham op tafellag. Hij zocht op deze of op een van de eerstvolgende dagen kolonel de Bruyne op (of het deze door een van zijn officieren bezoeken) en zulks leidde er toe dat de Bruyne op 28 september aan de pas benoemde minister van oorlog, van Lidth, een brief zond die wij reeds in het vorige hoofdstuk weergaven maar waaruit wij thans een gedeelte dienen te herhalen:

XC'Conform het plan Jar Holland wordt thansmet kracht gewerkt aan de vorming der groepen, welke in Nederland in actie zullen komen op het moment van de invasie. .. Het transport der benodigde wapens, munitie, springstoffen etc. verloopt naar wens. De betrokken verbindingsofficierenverrichten, gezien de binnenkomende berichten, hun taak met veel beleid en voortvarendheid.'

XCWij veronderstellen dat de Bruyne als zorgvuldig officier in zijn brief niet meer weergegeven heeft dan hij van of namens Major Bingham had vernomen. Het valt dan op dat Bingham die op dat moment slechts wist dat Jambroes bij de opbouw van de organisatie die volgens het Plan for Holland moest ontstaan, allerlei problemen ontmoet had en dat van de vier agenten die aan Jambroes toegezonden waren, één een hersenschudding had opgelopen en drie nauwelijks met hun werk hadden kunnen beginnen, aan de Bruyne een beeld had gegeven van wat SOB zou hebben bereikt, dat veel te gunstig was.

XC[ongelie blééf weigeren Giskes en Schreieder inlichtingen van enige betekenis te geven. Aangezien de kans bestond dat voor hem bestemde opdrachten zouden binnenkomen die de twee Duitsers niet zouden kunnen begrijpen, werd besloten hem te laten 'sterven'.

XCVier dagen na zijn aankomst (Major Bingham had inmiddels met het oog op [ongelie's medische verzorging op verzoek van de Bruyne instructie gegeven, '(to) spend what money may be required'), op 30 september, werd naar

1018 [PDF]

Londen geseind dat [ongelie aan de beterende hand was maar op 4 oktober kwam. daar bericht binnen dat hij twee dagen tevoren plotseling was overleden, 'buried last night Great Heath' (zo was blijkbaar het droppingterrein door SOB aangeduid) 'hoping for the day we may rebury him out of that place.''In verband met de veiligheid', aldus een notitie die op 15 oktober door kapitein Lieftinck werd opgesteld, 'werd dezerzijds niet aangedrongen op een zuivere plaatsopgave van jongelie's graf. Deze is bekend bij meerdere goede vaderlanders en zal dan ook na de bevrijding van Nederland voor het stoffelijk overschot van Jongelie een plaats worden gevonden, welke aan een man van zijn verdiensten zou toekomen.' 1

XCVijf dagen later, 20 oktober, zocht de Engelandvaarder majoor den Boer, die in Londen werkeloos rondliep, kolonel de Bruyne op. Den Boer vernam. dat 'een van de uitgezonden mannen' plotseling gestorven was, maar 'mocht horen dat Jambroes schitterend werk doet.'2

XCHelemaal gerust over de situatie was de Bruyne evenwel niet. Niet wetend dat Major Blizard goedgekeurd had dat jambroes de OD links zou laten liggen, vond hij het vreemd dat hij nog steeds niet gehoord had dat Jambroes met de OD in aanraking was gekomen. Hij had er persoonlijk bij de leiding van SOB-Dutch op aangedrongen, Beukema toe Water als vervanger van Jambroes uit te zenden, en nu bericht ontvangen was dat deze veilig was overgekomen, drong hij met nog meer klem dan tevoren op de overkomst van Jambroes aan. Major Bingham ging hier accoord mee. Bingham was alleszins tevreden over wat SOB, naar hij meende, in Nederland bezig was te bereiken: er was een aanzienlijk aantal sabotage-agenten gedropt, er was aan hen, speciaal voor de sabotage op scheepswerven, in de nacht van 30 september op I oktober A. C. van der Giessen toegevoegd (deze, die op de gebruikelijke wijze gearresteerd werd, had geen zender bij zich maar wel, zoals wij in het vorig hoofdstuk verhaalden, een voor MI-6-agent Niermeyer bestemd nieuw persoonsbewijs en een groot bedrag aan geld 3) en in de laatste dagen van oktober waren aan Jordaan en Beukema toe Water niet minder dan vijf districtsorganisatoren en vier marconisten voor het plan for Holland toegestuurd: in de nacht van 21 op 22 oktober de organisa

XC1 Notitie, 15 okt. 1942, van het Bureau Milit. Voorber. Terugkeer, Enq., dl. IV a, p. 598 (in deze notitie ook de weergegeven tekst van de gewisselde telegrammen). 2 W. den Boer: 'Mijn rapport', II, p. 16. 3 Van der Waals droeg er zorg voor dat Niermeyer gearresteerd werd en diens verbinding werd de achtste lijn van het Englandspiel, een lijn die overigens slechts enkele weken in werking was. Niermeyer had zijn security-check niet afgegeven en Captain Seymour had derhalve het contact verbroken. 101

1019 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

toren P. Kamphorst en M. Koolstra en de marconist M. Pals, in de nacht van 24 op 2S oktober de organisatoren J. eh. Hofstede en H. R. Steeksma en de marconisten eh. Chr. Pouwels en H. M. Macaré en in de nacht van 27 op 28 oktober de organisator J. e. Dane en de marconist J. Bakker. Alle negen waren prompt gearresteerd. Hun codes waren in Duitse handen gevallen - Giskesen Schreieder legden vier nieuwe telegrafischeverbindingen met SOB: de lijnennegen, tien, elf en twaalf. Al deze successenwerden per telex aan het Reichssicherheitshauptamt bericht. Heydrichs opvolger Kaltenbrunner kon naar aanleiding van de arrestatie van Darie/Bakker aan Rimmler berichten dat in diezelfde nacht 'an drei verschiedenen Platzen in Holland 18 Tonnen Sabotagematerial' aan de Duitsers III handen gevallen was; 'das Spiel wird fortgesetzt.'l

XCDie zending betekende dus dat in 'één nacht gemiddeld per droppingveld 6 ton aan sabotagemateriaal gedropt was: 6 000 kilo ofwel ca. 60 containers. Major Bingham had zich kennelijk niet afgevraagd of het plausibel was dat zulk een enorme hoeveelheid in een dichtbevolkt land als Nederland in één nacht gelocaliseerd en naar veilige bergplaatsen getransporteerd kon worden. Daarvoor zouden op zijn minst tientallen illegale werkers uren in de weer moeten zijn. En zou dat niet door de vijand of medestanders van de vijand gemerkt worden? Duidelijk is dat Bingham zich door de optimistische berichten die hem over het werk der districtsorganisatoren bereikt hadden, volledig had laten misleiden.

XCInmiddels had kolonel de Bruyne in Londen zijn Plan B aan de regering voorgelegd: naast de duizendzeventig man die voor de uitvoering van het plan for Holland nodig waren, moesten, opnieuw met inschakeling van de OD, tienduizend verzetsstrijders gerecruteerd worden. Waar bleef jambroes met zijn rapport over de OD? Wij moeten wel aannemen dat Major Bingham in een of meer telegrammen krachtig op diens overkomst aandrong. Afgesproken werd dat deze zou plaatsvinden (vermoedelijk met een watervliegtuig) op een nacht in de week van IS tot 22 november. 'Vanaf IS november 1942 werden echter', aldus een aantekening die kapitein Lieftinck enkele weken later maakte, 'op het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer meerdere telegrammen ontvangen' (d.w.z. parafrasen van telegrammen die Bingham bereikt hadden) 'waaruit bleek dat Jambroes op 8 november 1942 tijdens een overval door de Duitse politie m een vuurgevecht het leven had verloren'ê; Bukkens, de marconist van Jambroes, leek daarentegen in

1 Brief, 3I okt. I942, van de aan de (CD!). 2 Bureau MVT: Aantekening, I jan. 1943, van H. Lieftinek.

1020 [PDF]
]AMBROES SNEUVELT

leven gebleven: via zijn lijn waren de berichten inzake het sneuvelen van Jambroes bij SOB binnengekomen - berichten die afkomstig heetten te zijn van Beukema toe Water. Major Bingham bepaalde dat Beukema de nieuwe leider was van de 'Plan for Holland'-organisatie. Hij zond hem in de nacht van 28 op 29 november een nieuwe districtsorganisator en een nieuwe marconist toe: A. J. de Kruyff en G. L. Ruseler (de lijn-Ruseler werd de dertiende lijn van het Bnglandspie/) en in de daarop volgende nacht twee districtsorganisatoren : H. J. Overes en J. B. Ubbink.

XCUbbink werd, aldus zijn verklaring voor de Enquêtecommissie, 'ongeveer vijf dagen na elkaar''van negen uur 's morgens tot tien uur 's avonds' verhoord; hij werd niet mishandeld; hij gaf tenslotte zijn persoonlijke code en zijn security-check af, 'omdat ik', zei hij, 'vermoedde dat er zwaar verraad gepleegd was in deze zaak' - de Duitser die hem verhoorde (Lahr, een van Schreieders medewerkers), '(wist) nog veel meer ... van personen en opleiding en andere agenten dan ik zelf wist. En ook om.dat ik tijd wilde winnen om plannen te beramen om deze zaak te onderzoeken heb ik de code gezegd, omdat ik vermoedde dat, wanneer ik die code niet zou zeggen, ik direct geliquideerd zou worden.' 1

XC'Ik heb gevraagd', stelde Ubbink na zijn ontsnapping uit Haaren 111 december' 43 in Spanje op schrift, 'mij te doden omdat dit de enige rnanier was niet meer te spreken, waarop zij mij verklaarden aan dode mensen niets te hebben en dat zij onze dapperheid waardeerden, dat wij misleid zijn geweest door mensen in Engeland, die zelf niet durven te doen wat wij doen, en dat zij ons daarom nodig hadden voor de opbouw van het nieuwe Europa. Lahr toonde mij de rapporten van andere agenten, welke alles tot in de finesses verteld hadden ... Letterlijk alles en alles werd mij gevraagd. Bij voorbeeld wilden ze weten, welke kleur een deur had van een zeker lokaal van een school en van welke hoedanigheid deze was, of hoe ver de ramen van elkaar stonden.' 2

XCLahr zei overigens tegen Ubbink, 'dat zij iemand hadden in Engeland en dat het niet de minste zin had om iets verkeerd te zeggen, daar zij alles konden controleren, en waar zij zo ontzettend veel wisten, nam ik aan dat dit de waarheid was. Dat was logisch ... Per slot van rekening, mijn hele ruggesteun viel weg, toen ik ... gearresteerd werd, enJ.J.

1 Getuige B. Ubbink, dl. IV c, p. 228. 2 'Rapport opgemaakt door B. Ubbink' (19 dec. 1943), p. 4 pW1t f, bijl. VI bij bijl. ro).

1021 [PDF]
'ENGLANDSPJEL'

toen zich openbaarde dat de Duitsers alleswisten, wist ik (ik was toen ongeveer twee-en-twintigjaar) ook niet meer, hoe te handelen, waar ik stond, en wat voor spel er met mij gespeeldwerd.'!

XCEind '42-begin '43 liet Major Bingham via de lijn-Bukkens vragen of de operatie 'Aramis' uitgevoerd kon worden. Wat werd daarmee bedoeld? Jambroes en Bukkens" konden het raadsel niet oplossen. 'Erst dureh einge hende und wiedeiholte Befragung aller zur Jambroes-Kreis gehorigen Agenten' (dat sloot dus de dertien organisatoren en vijf marconisten in die na Jambroes/Bukkens voor het plan for Holland afgeworpen waren) kon Schreieder vaststellen wat met 'Aramis' aangeduid werd: de vier wijzen waarop de leider van de 'Plan for Holland'-organisatie (dat was nu dus Beukema toe Water 3) zich naar Engeland zou kunnen begeven, waren genoemd naar Alexandre Dumas' De drie Musketiers (er komen vier helden in voor) en 'Ararnis' was de aanduiding voor het ophalen per motortorpedoboot; de drie andere wijzen waren: ophalen per watervliegtuig; ophalen per landvliegtuig; en de tocht via België en Frankrijk.

XCAangezien Major Bingham medio februari '43 twee geheime agenten naar Nederland zond, J. C. Kist en G. van Os, die een ontsnappingsroute voor Beukema toe Water moesten opbouwen, nemen wij aan dat hij in elk geval enkele maanden lang heeft willen trachten, Beukema met een motortorpedoboot, een watervliegtuig of een landvliegtuig af te halen. Giskes en Schreieder wisten dat te verijdelen. Voor de motortorpedoboot werd, aldus Schreieder, 'ein van Gislees bei Alkmaar festgestellter ... Punl«, wie van uns beabsichtigt, nicht angenommen'; voor het watervliegtuig keurde SOE 'einen in/Narden von Enkhuizen ... absichtlich ungiinstig gewählten Punkt' af; voor het landvliegtuig werd 'der nach langem Dringen ... angegebene Platz in der Provine: Overijssel ... , wie erwartet, als unbrauchbar erachtet, Bleef over: de route over land, maar ook die operatie trachtten Giskes en Schreieder 'rnogiichst hinhaltend zu gestalten.":J.J.

1 Getuige B. Ubbink, dl. IV c, p. 229, 230. 2 In zijn verslag schrijft Schreieder ten onrechte 'Buizer' (a.v., dl. IV b, p. SI). 3 Schreieder heeft een heilloze verwarring geschapen door in zijn verslag over 'Jambroes' te schrijven; Schreieder had een bewonderenswaardig geheugen, maar hij was in maart '49, toen hij zijn verslag schreef, vergeten dat hij Jambroes op 8 november '42 had laten 'sneuvelen'. Schreieder: dl. IV b, p. 51-52.

1022 [PDF]
OPERATIE 'ARAMIS'

XCMedio februari' 43 werden door SOB-Dutch weer acht agenten uitgezonden, één vrouw (Beatrix W. A. M. Terwindt - over haar straks meer) en zeven mannen, die in twee groepen in de nachten van 16 op I7 en van 18 op 19 februari gedropt werden: één districtsorganisator voor het Plan for Holland, C. van Hulsteijn, drie marconisten, C. C. Braggaar! en de neven P. en W. van der Wilden, en drie agenten van wie één, K. van der Bor, sabotage-agent was en de resterende twee, de al genoemde Kist en van Os (aan wie de van der Wildens als marconisten toegevoegd waren), de ontsnapping-over-land van Beukema toe Water dienden te organiseren. Via de zenders van Braggaar en de twee van der Wildens kwamen de veertiende, vijftiende en zestiende lijn van het Englandspiel tot stand.

XCDe saboteur (en ex-Engelandvaarder) van der Bar was uitgezonden hoewel hij wegens moord op een Duitser in het Nederlandse Politieblad gesignaleerd was geweest (mr. Derksema, hoofd van de Politiebuitendienst, had hier het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer, dat van der Bar aan SOB doorgegeven had, op gewezen). Het schijnt dat de Duitsers uit van der Bor lange tijd weinig loskregen; hij was, hoorde een andere gevangene in Haaren, 'zo vaak geslagen, dat het bloed over zijn rug liep.' 2

XCExtra noodlottige gevolgen had de gevangenneming van Kist. Het bureau van de Bruyne had, gelijk eerder vermeld, een aantal rapporten gekregen van de door de Belgian Section van SOB opgerichte spionagegroep 'DienstWim' . In plaats van dat de Bruyne nu de behartiging van deze spionagegroep overdroeg aan het al enkele maanden bestaande Bureau Inlichtingen, had hij besloten, er zelf contact mee te zoeken. De Bruyne's bureau wist dat ir. A. J. 1. Juten, die in Bergen op Zoom woonde, met de 'Dienst-Wim' aanraking had; aan Kist werd, korte tijd na zijn vertrek naar Nederland, via de lijn van een van de van der Wildens opgedragen, bij ir. Juten spionagemateriaal af te halen; hij moest zich bij deze met een bepaalde slagzin aanmelden. Zoals wij al in deel 6 vermeldden (in hoofdstuk 3, in de paragraaf 'Spionagegroepen / Verbindingen met Londen') ging V-Mmm van der Waals, zich 'Piet van de Velde' noemend, naar Juten; hij introduceerde zich bij deze met de slagzin zoals deze door de Duitsers gedecodeerd was: 'Het werd op het vuur gezet'. De 'Dienst-Wim' had voor een dergelijk contact evenwel als

XC1 Het is mogelijk dat Braggaar ook spionagegegevens moest verzenden. 2 Rapport, 20 dec. I943, van P. Dourlein, aangehaald in Enq., dl. IV a, p. 604. 102

1023 [PDF]
'ENGLAND SPIEL'

slagzin opgegeven: 'De pot werd op het vuur gezet'. Juten vertrouwde de zaak dus niet en gaf 'Piet van de Velde' opdracht, er voor te zorgen dat de Londense radio een nieuwe slagzin uitzond: 'Clymes houdt het vuur warm'. Koud kunstje voor Giskes en Schreieder ! De nieuwe slagzin werd op 27 mei '43 door Radio Oranje uitgezonden - en een groot deel van de 'Dienst-Wim' werd op 20 juli opgerold; dit zou twee arrestanten het leven kosten.

XCErger nog: nadat aan Kist via de lijn van een van de van der Wildens opgedragen was, Juten te bezoeken, 'gab', aldus Schreieder, 'London den Aufirag, dass Kist die aufgebaute Passeurlinie überpriifen und gleichzeitig aL!! diesem Weg nachBngland zuruckkehren musse. Giskes nieldete die Abreise von Kist. In dem VOIl Giskes geführten Spiel lief einer seiner V-Leute eine der von London angegebenel1 Pariser Adressen an und ging mit dem an dieser Adresse wonnenden Mann in ein Lokal. Dort wurde der Vi Mann vereinbarunçsçetndss durch Feldgendarmerie [estgenommen'>

XCnaar Londen ging bericht dat Kist 'gearresteerd' was.

XCWaarom had Londen geen adres in Brussel opgegeven? Om de eenvoudige reden dat Giskes en Schreieder er via de lijn van W. van der Wilden in geslaagd waren, Major Bingham de overtuiging bij te brengen dat in Brussel zekere 'George van Vliet' woonde (V-Mmm Ridderhof) die een voortreffelijk illegaal werker was. In Parijs had de Abwehr evenwel een nieuw contactadres nodig - zulk een adres werd door Bingham verstrekt (vermoedelijk maar één adres en niet verschillende, zoals Schreieder schrijft). Het gevolg hiervan was dat twee van Giskes' naaste helpers (de ene speelde voor 'Kist', de ander voor zijn 'begeleider') in Parijs konden doordringen in het centrum van een van de belangrijkste agentennetten welke de French Section van SOB opgebouwd had (de z.g. organisatie-'Prosper') - een organisatie die in contact stond met weer een andere door SOB-French opgebouwde illegale organisatie welke regelmatig met lichte vliegtuigen van het type Lysander personen in Frankrijk ophaalde c.q. afzette. In Parijs vond op 10 juni de schijnarrestatie van 'Kist' plaats; diens 'begeleider' bleef met de groep-'Prosper' in contact. De gehele leiding van deze groep werd twee weken later opgerold, de marconist van de groep vertelde de Abwehr bijna alles wat hij wist, ging ook voor de Duitsers seinen en verleende 111m nag andere medewerking; 'the number of arrests made as a result ran into several hundreds', schrijft de Britse historicus M. R. D. Foot in zijn werk SOB in France. 'Figures as high as 1 500 are sometimes quoted and 400 would be a conserJ. 'Das Bnglandspiel', p.

1 Schreieder: a.v., dl. IV b, 52.

1024 [PDF]
ARRESTATIES IN FRANKRIJK

vative estimate'? - arrestaties die wij alleen daarom niet op het konto van het Bnglandspiel willen bijschrijven omdat de Abwehr al veel van de 'Prosper'< groep afwist vóór het gebeurde in Parijs op 10 juni,

XCBeatrix Terwindt, die in de nacht van 13 op 14 februari in bezet gebied gedropt werd, was, gelijk wij in het vorige hoofdstuk vermeldden, geen agente van SOB maar van MI-9, het Londense organisatiecentrum van de 'piloten' -lijnen. Haar komst was via een van de lijnen van het Englandspiel aangekondigd - Giskes en Schreieder hadden teruggeseind: 'Welcome to the most courageous woman.'

XCMej. Terwindt was op haar missie voorbereid door Captain Airey Neave van MI-g. Deze had haar de naam en het adres gegeven van een Hagenaar, C. T. J. Smit, mede-eigenaar van een schoenenwinkel, van wie aan MI-g bekend was dat hij al aan 'piloten' huisvesting had verleend; mej. Terwindt kreeg evenwel nog enkele andere opdrachten mee die in code op twee ouwels genoteerd waren, alsmede f 20 000. Haar was voorts gezegd (het kan zijn dat deze instructie ook aan andere door SOB uitgezonden agenten gegeven is) dat zij vier-en-twintig uur lang de orders van het 'ontvangstcomité ' moest opvolgen. 'De heden van het ontvangstcomité ' (Poos en Slagter dus) 'zeiden', aldus mej. Terwindt jegens de Enquêtecommissie, "Het is zo veranderd in Holland, ze geven allerlei verkeerde berichten en verkeerde adressendoor op het ogenblik en die zijn allang in Duitse handen; de Engelsenzijn niet meer up to date ermee, enfin, wij hebben de plicht, de eis van onze leider, dat je de adressenweggeeft om te controleren, anders mogen we je niet laten gaan.' Ik was gehoorzaamheid verschuldigd, dus ik gaf die adressen direct weg.'>

XCOnmiddellijk nadien zeiden Poos en Slagter aan mej. Terwindt dat ze onder arrest stond. 'Ik geloofde het niet', vertelde ze in '48, 'ik dacht: dat is een truc, ze willen zien of ik me £link kan houden.P Geboeid werd zij weggevoerd naar Driebergen en vervolgens aan langdurige verhoren onderworpen waarin Schreieder een en al vriendelijkheid en hoffelijkheidR. D. Foot:p.)2I. >GetuigeTerwindt,dl.c, p.Terwindt in Rotterdammer, 102

1 M. B. A. W. M. IV 239. 3 B. A. W. M. II juni 1948.

1025 [PDF]
'ENGLAND SPIEL'

was. Zij verzweeg haar persoonlijke code (de Duitsers konden met wat op de twee ouwels stond, dus niets beginnen) en toen Schreieder haar haar vrijheid aanbood, mits zij eerst voor de 'SD' contact met Sluit wilde leggen, weigerde zij. V-Mmm van der Waals speelde toen Smit aan de 'SD' in handen, de 'SD' wist ook nog twee van Smits helpers te arresteren. Smit en een van die helpers werdcri in maart '44 gefusilleerd, de andere helper bezweek in Neuengamme.

XCNa van Hulsteijn die in de nacht van 16 op 17 februari gedropt was om als districtsorganisator voor het Plan for Holland op te treden, werden in de nacht van 9 op 10 maart (nog steeds was Beukema toe Water niet in Londen verschenen) weer twee nieuwe organisatoren gedropt, P. C. Boogaart en P. Dourlein, en een nieuwe marconist, P. A. Arendse (wiens lijn de zeventiende werd van het Englandspieîï.

XC'Direct na mijn landing', zo stelde Dourlein in december '43 in Spanje op schrift, 'ging ik de ontvangstcommissie zoeken. Ik hoorde ze de naam 'Paul' roepen, dus ik was overtuigd dat het de juiste personen waren. Ze deden zich voor als leden van onze organisatie en begroetten mij hartelijk, daarna brachten ze mij naar de leider, waar Boogaart en Arendse ondertussen ook aangekomen waren. Deze leider vertelde ons, dat we naar een plaats gebracht zouden worden, waar we in contact zouden komen met onze Chef en voorts, dat ons persoonsbewijs uit Engeland niet goed was en dat hij voor een nieuw zou zorgen op onze echte naam; daarna vroeg hij onze juiste namen en verdere gegevens. Ik vond dit wel enigszins vreemd, maar ik dacht: deze mensen zijn beter met de situatie op de hoogte dan ik, dus gaf ik hem de gevraagde gegevellS. Toen vroeg hij om onze pistolen in te leveren, omdat het volgens hem te gevaarlijk was; we zouden ze terugkrijgen op de plaats van bestemming.' 1

XCDe drie agenten gaven hun pistolen af. Dourleins reactie, toen hij onmiddellijk nadien gegrepen werd, was gelijk aan die van mej. Terwindt: 'Kom, hou op met die geintjes', zei hij.2 'We werden toen', aldus zijn in Spanje geschreven relaas,J.

1 P. Dourlein: 'Rapport' (20 dec. I943), dl. IVa, p. 626. 2 Helder: p. I40.

1026 [PDF]
DOURLEINS RELAAS

'per auto naar een buitenhuis te Driebergen gebracht, waar we direct gescheiden en grondig gefouilleerd werden; ik werd daarna door een Mof in burger ondervraagd. Maar ik vertelde hem, dat hij me maar gelijk tegen de muur moest zetten, omdat ik niet van plan was iets te zeggeIl. Hij verklaarde toen, dat er niets met me gebeuren zou, op voorwaarde dat ik op alle vragen naar waarheid zou antwoorden, wat ik natuurlijk niet geloofde. Toen begon hij de namen en verdere bijzonderheden van alle officieren en scholen van de organisatie op te sommen, in elk geval bleek hij beter op de hoogte te zijn dan ik zelf was. Toen werd het me zo langzamerhand duidelijk dat de hele zaak grondig verraden was. Dan had ik nog een adres in een lucifersdoosje, nl. Sergt. Lang, Kanonengosse 27, Bazel; van dit adres moest ik gebruik maken, als ik moest vluchten over Zwitserland, het was in mijn eigen code opgesteld. Hij vroeg mij dit te ontcijferen; ik ging aan het werk en ... zat opzettelijk te knoeien; hij zei toen: 'Als jij het niet kan, dan zal ik het wel doen', en hij schreef achter elkaar het juiste adres in klare taal.'

XCTot's nachts twee uur werd Dourlein ondervraagd en die verhoren gingen door, dag in, dag uit. 'Ik hoef niet te ontkennen dat ik zo mak werd als een lammetje Na drie weken heb ik ook mijn radiocode verteld'! zijn security-check gaf hij af in een ietwat gewijzigde vorm.

XCIn maart' 43 werd aan Duitse kant het eenjarig bestaan van het Englandspiel gevierd. De Abwehr werd hier buiten gehouden, het was, aldus de Duitse codespecialist May, 'eine kleine intime Peier' van de Sicherheitspolizei. Harster, Deppner (chef van de Abteilung IV in Harsters staf) en Schreieder namen er aan deel samen met vier van Schreieders naaste medewerkers, drie secretaressen en nog een 'Freundin' van een van die secretaressen. 'Die Frauen beieamen etwas Scholeolade und ein paar Strümpfe und die Manner erfdelten etwa 50 schuiarze, aus England geleommene Zigaretten und ein leleines Päckchen Kaffee oder Tee'?

XCOp 2I april, anderhalve maand na het uitzenden van Boogaart, Dourlein en Arendse, seinden Giskes en Schreieder een bericht naar Londen dat'Tätigkeitsbericht' 102

1 P. Dourlein: 'Rapport', dl. IVa, p. 626-27. 2 E. G. May: (juni 1946), a.v., dl. IV b, p. 21.

1027 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

van Beukema toe Water afkomstig heette te zijn, inhoudend de mededeling 'dat nu nagenoeg alle rnannen van de organisatie-Jambroes geheel zijn geïnstrueerd en hun taken kennen wanneer het uur nul komt."!

XCNadien werden nog vijf districtsorganisatoren en één marconist (wellicht voor plan B?) uitgezonden: in de nacht van 21 op 22 april de organisatoren F. W. Rouwerd, I. Uytvanck en A. J. Wegner, in de nacht van 21 op 22 mei de organisatoren O. W. de Brey en A. B. Mink en de marconist L. M. Punt. Punts 'lijn' werd de achttiende van het Bnglandspiel en de laatste.

XCVerontrust namelijk door het uitblijven van Beukema toe Water en door berichten uit bezet gebied dat een verrader de Wilde talrijke arrestaties, o.m. die van het Nationaal Comité, had kunnen bewerkstelligen, had kolonel de Bruyne zich op het standpunt gesteld dat hij aan SOB geen nieuwe agenten ter beschikking zou stellen voor uitzending ingevolge het Plan for Holland of het Plan B, voordat Beukema toe Water in levenden lijve voor hem stond.

XCInzake de organisatie van diens overkomst zette Major Bingham het zendcontact voort.

XCDe Duitsers hadden na de arrestatie van Punt, met wie hun door het Englandspiel de vijftigste geheime agent in handen gevallen was, een feest georganiseerd, groter dan de in maart gehouden 'kleine intime Feier'. Dat grote feest (weer was de Abu/ehr er niet voor uitgenodigd) vond plaats in het Kasino van de Befehlshaber der Sicherheitspolieei und des SD in Scheveningen. Er waren ca. zeventig personen aanwezig, onder wie Poos en Slagter. Harster reikte enveloppen met geldelijke beloningen uit die door Himmler ter beschikking gesteld waren; May kreeg 2000 Rm, 'die hochsten Beträge', schreef deze later, 'werden wahl Regierungsrat Deppner und Kriminaldirektor Schreieder erhalten haben.'2

XCFeest dus. Maar het probleem van Beukema toe Waters 'terugtocht' was nog niet opgelost.

XCOp 10 juni was 'Kist', die de ontsnappingsroute voor Beukema toe Water moest controleren, in Parijs 'gearresteerd'. Toen aan kolonel de Bruyne eind juni een bericht uit bezet gebied voorgelegd werd dat er op leek te wijzen dat in Haaren enkele SOB-agenten waren opgesloten, liet hij Beukema toe Water gelasten, onverwijld naar Engeland terug te keren. Aan de hand van inlichtingen welke Giskes en Schreieder naar SOB geseind hadden, werd op 15 juli '43 een hele operatie op touw gezet waarbij enkele motortorpedoboten, door vliegtuigen van de Royal Air Force gedekt,'Tätigkeitsbericht',

1 A.v., dl. IV a, p. 862. 2 E. G. May: a.v., dl. IV b, p. 21.

1028 [PDF]
BEUKEMA TOE WATER VERONGELUKT

overdag naar een punt op de Westerschelde voeren waar Beukema toe Water aanwezig had zullen zijn. Hij kwam er niet opdagen. Kort nadien lichtten Giskes en Schreieder Major Bingham in dat Beukema toe Water nu toch waarlijk uit Nederland vertrokken was. 'Giskes', aldus Schreieder, '(spie/te) mit einigen seiner Mitarbeiter die Ruclereise iiber Belgten und Franlereicli durch'1 door België weer met 'hulp' van 'George van Vliet' en in Frankrijk reisden drie medewerkers van de Abwehr als 'piloten' via de onderduikadressen van een bonafide groep die van Perpignan uit in zendcontact met Engeland stond. Vlak voor Perpignan droegen zij er zorg voor dat de auto waarin zij zich verplaatsten, in brand vloog. De groep in Perpignan kreeg bericht dat de drie 'piloten' omgekomen waren, en lichtte vervolgens Londen in. 2

XCIn Londen had SOE inmiddels Beukema toe Water vervangen. 'Auf Anordnung Londens', schrijft Schreieder. '(wurde) Cornelis Droogleever Fortuyn als Leiter der Organisation eingesetzt, SA war es etwa Juli 1943 geworden.'3

XCAlleen al deze benoeming van Droogleever Fortuyn, die zich reeds ca. tien maanden in Duitse gevangenschap bevond (hij was overigens als marconist opgeleid en pas een-en-twintig jaar), toont aan dat, al waren sinds eind mei voor het Plan for Holland en Plan B geen nieuwe agenten uitgezonden, Major Bingham en kolonel de Bruyne in de zomer van '43 nog niet de flauwste notie hadden van wat zich in het kader van het England spiel had afgespeeld.

Waarschuwingen

XC

XCWij willen nu nagaan, in hoeverre in de periode maart '42-juni '43 in Londen waarschuwingen binnengekomen zijn en hoe daarop eventueel gereageerd is. De drie waarschuwingen van Lauwers, doorgegeven resp. eind maart, in mei en in augustus '42, behandelden wij al; wij herinneren er aan dat wij het geenszins vreemd achtten dat zij in de grote ontvangsten decodeercentralesvan MI-6 en SOEniemands aandacht hebben getrokken.

XCEr is in die eerste maanden waarin zich het Englandspiel ontwikkelde, volgens Schreieder nog een waarschuwing geweest, nl. van Alblas, de102

']. Schreieder: a.v., p. 52. 2 Dat is de versie die Giskes van dit 'incident' geeft; volgens een van zijn helpers, R. Christmann, werden de 'piloten' 'gevonden' bij een autocontrole tussen Perpignan en de Spaanse grens. 3]. Schrei eder: dl. IV b, p. 52.

1029 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

geheime agent van Rabagliatti en van 't Sant, wiens telegrammen van de lente van '42 af door de Duitse Funkbeobachtung afgeluisterd en door May, uitgaande van de gegevens die vooral de marconist van der Reyden hem verstrekt had, gedecodeerd werden.

XCIn de nacht van 26 op 27 juni' 42 was Jambroes gedropt (en gearresteerd) die opdracht had, met de leiding van de OD in contact te treden. Wij gaven reeds weer dat Giskes en Schreieder in die tijd bevreesd waren dat de OD een eigen zendverbinding met Londen had - als dat zo was, dan ZOll de OD er Londen van in kennis kunnen stellen dat Jambroes niet was komen opdagen. Welnu, 'in itgendeinem Kreis in Holland musste", schrijft Schreieder, 'das Ausbleiben von [ambroes aufgefallen sein. Darûber gab die aussernalb des England spiels arbeitende Fuuklin!« mit deni Rufzeichen TBO einen Funksprucn nacn England. Punker dieser Linie war ... Alblas .

XC. . . Giskes und ich u/areri übereingekommen, Alblas nicht [estzunehmen, sondern an dem Inhalt seiner Teleçramme [estzusteilen, ob über das Englandspiel irgendetwas nack missen dri11gt. Nun gab Alblas Arifa11gJuli 1942 tatsächlich den erwähnten Funlespruch. Da zu bejurchten war, dass Alblas noch weitere Funlespriiche in diesent Sinne durchgibt, tuurde seine sofortige Pestnahme jur notwendig erachtet. Sie erfolgte am 16.Juli 1942.

XCEngland hat auf Grund des Punkspruchs von Alblas einen bereits vorgemeldeten Abwui] angehalten und eine andere Linie des Englandspiels beaufiragt, nach. Jambroes zu suchen. Auf unseren Einuiand, dass die Durchfühnmg dieses Auftrages die eige11e Sicherheit gefährde, hat England den Auf trag zuriickgezogen. Dieser Aufirag wurde nicht wiederholt:'>

XCNader verklaarde Schreieder voor de Enquêtecommissie:

XC'!eh kann noch sagen, dass Alblas gemeldet hat, dass ein Mann gedropt worden sein soll und dass er am Kontaktpunlet nicht allgekommen ist. Ich glaube sogar, er nannte seinen Namen im Zusamntenhanç mit dem OD ... Der Malm sei aber verschurunden. Alblas nannte auck ungifähr die Zeit, warm der abgesprungell ist, sodass wir sagen konnten, dass er nur den Jambroes meinen leonne ... Der Funkspruck war so abg~fasst, dass man sehen konnte, dass Alblas über die Droppi11g von Jambroes und über die Tatsache ziemlich genau in Bilde war, dass Jambroes gar nicht aulgetaucht war und marl a.if ihn wartete.?

XCMen ziet: een sluitend verhaal. Het kan bovendien, als het juist is, verklaren waarom het na de dropping van Jambroes/Bukkens volle drie

XC1 A.v., p. 50. 2 Getuige J.

1030 [PDF]
DE WAARS CHUWING V AN ALBLAS

maanden duurde voordat aan Jambroes in de nacht van 24 op 25 september '42 de eerste vier districtsorganisatoren toegezonden werden (Beukema toe Water, Droogleever Fortuyn, Jongelie en Mooy). Het kan óók verklaren waarom de Duitsers die het zendverkeer met Alblas al enkele maanden lang nauwkeurig volgden, opeens de belangen van hun contraspionage gingen schaden door Alblas te arresteren. Het enige dat wij niet kunnen verklaren is hoe Alblas aan de kennis kwam. die hij in het telegram van 'Anfang Juli' zou hebben neergelegd. Welke was die 'Kreis in Holland' aan welke het niet-verschijnen van Jambroes opgevallen was, en hoe wist men in die kring dat Jambroes zou komen? Die vragen kunnen wij niet beantwoorden, maar het gaat ons te ver om alleen op grond van die onzekerheid te coneluderen dat Schreieder zijn relaas gefantaseerd heeft. Schreieder heeft zich in het lange verslag dat hij in gevangenschap schreef, een enkele keer in namen vergist, maar overigens wordt dat verslag en worden ook zijn verklaringen voor de Enquêtecommissie gekenmerkt door een uitzonderlijke precisie. Helemáál precies is zijn relaas over het telegram van Alblas overigens niet; het is verenigbaar met de veronderstelling dat het telegram ietwat vaag was en dat Giskes en Schreieder tot de conclusie kwamen: het stáát er niet, maar hij moet Jambroes en de OD bedoeld hebben.

XCIn '48 door de Enquêtecommissie verhoord, herinnerde Giskes zich niets van deze zaak - zijn geheugen was evenwel aanzienlijk minder scherp dan dat van Schreieder. Toen mr. Donker met hem over Alblas begon, zei Giskes bijvoorbeeld: 'feh weiss iin Augenbliek nicht genau, wer Alb/as ist.":

XCDe Enquêtecommissie verhoorde voorts G. Hueting, de broer van de verloofde van Alblas, met wie Alblas nauw samengewerkt had. 'Aan de heer Hueting is', schreef de commissie, 'niets bekend van de door Schreieder bedoelde waarschuwing.' 2 Inderdaad, zulk een precieze waarschuwing herinnerde Hueting zich niet, maar hij zei de indruk te hebben dat Alblas telegrammen uitgezonden had waarvan hij niets wist en dat er tussen Alblas en hem 'sprake van was, dat het tijd werd, dat Engeland eens wat meer wist hoe het hier in Nederland was, en dat er inderdaad groot verraad was hier in Nederland ... Die indruk bestond bij 011S.' 3

XCIn Londen vernam mr. Donker in oktober '49 van de door hem gehoorde officieren van Mf-6 en SOB, dat het 'vaste regel (was) om berichten, welke bijv. op penetraties wezen, indien ze ontvangen werden, aan de zuster10 3

1 Getuige H.]. Giskes, a.v., p. r06. 2 A.v., IVa, p. 890. 3 Getuige G. Hueting, a.v., dl. IV c, p. 20r8.

1031 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

organisaties door te geven.' Captain Seymour (MI-6) en Major Bingham (SOB) verklaarden evenwel, 'niets te weten van een waarschuwing van Alblas inzake de arrestatie van Jambroes, waarover Schreieder heeft gesproken.' 1 Schreieder hád evenwel niet gesproken van een waarschuwing 'inzake de arrestatie van [ambroes' , maar van een niet geheel duidelijk telegram dat Jambroes 'nicht aujgetauch: war'. De enige Engelse getuige die meer helderheid had kunnen scheppen, Major Blizard, had geweigerd zich door mr. Donker vragen te laten stellen en was dus weggebleven toen het gehele complex van de geheime verbindingen met bezet Nederland met de officieren van MI-6 en SOB doorgenomen werd.

XCMede in het licht van het feit dat zij in 'de laatste telegrammen die vóór augustus 1942' van de CID-agenten bij MI-6 waren binnengekomen", geen waarschuwing van Alblas had kunnen vinden (maar diens waarschuwing was, aldus Schreieder. 'Anfang Juli' gegeven), kwam de Enquêtecommissie tot de conclusie, 'dat de mededeling van Schreieder Of onjuist is' (dan zou hij het gebeuren geheel gefantaseerd hebben, hetgeen wij verwerpen) 'Of dat Schreieder, volledig op de hoogte van de gang van zaken ten aanzien van Jambroes zijnde, ten onrechte in de spanning of het spel zou gelukken, uit een bepaald bericht van Alblas een gevolgtrekking heeft gemaakt die onjuist was.' 3 Dat laatste is, dunkt ons, de veiligste slotsom waartoe men kan komenmaar zij houdt dan in dat, zoals Hueting aangeduid heeft, Alblas aan MI-6 min of meer geseind heeft, 'dat er groot verraad was'. Een algemene waarschuwing dus. Is deze waarschuwing door MI-6 aan SOB doorgegeven? Zo ja, dan kunnen wij ons voorstellen dat Major Blizard een tijdlang geaarzeld heeft of hij Beukema toe Water, Drooglever Fortuyn, [ongelie en Mooy op Jambroes/Bukkens zou laten volgen, voorts dat hij via 'eine andere Linie des Bnglat1dspiels' opdracht gaf, 'nad« [ambroes zu suchen", en tenslotte dat hij, door Giskes en Schreieder misleid, die opdracht liet vallen en na enige tijd het uitzenden van agenten hervatte. Het bericht in de Nederlandse dagbladen d.d. Ia augustus betreffende de aanslag op de Kootwijker zender kan slechts zijn overtuiging versterkt hebben dat er met de geheime verbindingen met Nederland niets mis was.?10 3

1 A.v., dl. IV a, p. 767. 2 Deze telegrammen waren door Seymour aan van Ange ren, de minister van justitie, toegezonden, zulks in de tijd waarin van Angeren de CID weer onder van 't Sant wilde plaatsen. 3 dl. IVa, p. 890. 4 Een beves tiging van onze conclusie dat Alblas wel degelijk iets uitgezonden heeft dat bij Giskes en Schreieder verdenking kon wekken, zien wij in een passage die voorkomt in het rapport dat Lauwers in februari '46 geschreven heeft (hij is er door de Enquêtecommissie niet over verhoord). Wij citeren: 'Door een in Nederland wer

1032 [PDF]
HEEFT DES SING GEWAARSCHUWD?

XCHeeft Dessing Londen gewaarschuwd? Wij herinneren er aan dat aan deze door SOB uitgezonden agent, in april' 42 door Andringa in de toiletten van 'De Leidse Poort' in Amsterdam toegefluisterd werd: 'Ga weg! Gestapo!' Dessing had geen zendverbinding. Hij trok naar Brussel, kwam weer in Nederland terug, ging weer naar Brussel en kwam daar in december '42 in contact met een Belgische spionagegroep. 'Op zijn verzoek deed', zo schreven wij in deel 5, 'die groep toen aan de Belgische geheime dienst in Londen weten dat in Nederland een agent Andringa gearresteerd was; het duurde een half jaar voor de Belgische dienst dat bericht aan SOB doorgaf.' Deze mededeling corrigeren wij thans: er is geen enkele reden om aan te nemen dat in 'De Leidse Poort' tot Dessing doorgedrongen is dat Andringa zich in de macht van de Duitsers bevond. In september' 43 kwam Dessing in Londen terug; hij sprak er met Schilp, slechts kort, en deze herinnerde zich in '49 niet dat Dessing hem iets omtrent een ontmoeting met Andringa meegedeeld had.! Een brief die de Enquêtecommissie aan Dessing toezond (hij kwam uit Zuid-Afrika en was er na de oorlog weer gaan wonen), werd door deze niet beantwoord."

XCZoals wij al in deel 8 meedeelden, was de tweede verdieping van het Grootseminarie te Haaren in mei '42 als speciale 'SD'-gevangenis in gebruik genomen voor die arrestanten in wier zaken de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in het bijzonder geïnteresseerd was. Hier kwamen de agenten van het Englandspiel terecht. In de regel zaten de tegelijk geparachuteerde agenten in één cel, maar zij werden van de overigen strikt gescheiden gehouden en de meesten hunner kwamen er eerst na geruime tijd achter dat al hun collega's óók gearresteerd waren. In januari' 43 werden de laatsten van de Brabantse gijzelaars die van medio juli' 42 af in de benedenverdiepingen van het Grootseminarie geïnterneerd waren geweest, naar het Kleinseminarie 'Beekvliet' in Gestel overgebracht, maar aan vier gijzelaars, onder wie de artsen M. J. E. M. Steijns en A. O. H. Tellegen, was door de Duitsers toegestaan om in het Grootseminarie te blijven teneinde de gevangenen (maar niet de Englandspiel-agenten onder hen!) medisch te verzorgen; ook werd in Haaren begin mei '43 ir. F. J. Philips opgesloten wegens de mate waarin het personeel van de Philips-fabrieken aan de April-Mei-stakingen deelgenomen had.

XCCa. 20 april nu slaagden Dourlein en Boogaart er in, contact te krijgen met een gevangene beneden hen, een marine-officier, aan wie zij via de verwarmingsbuizen morsesignalen konden doorgeven (Dourlein had bij de marine morse geleerd). Aan die marine-officier gaven zij successievelijk

1 Enkele maanden later is uit Haaren óók een waarschuwing doorgegeven door de op 19 februari gearresteerde geheime agent]. Kist. Deze liet door eenjongeman. een zekere van den Berg, aan schout-bij-nacht F.]. Heeris (Heeris had Kist als adelborst goed gekend) het bericht overbrengen, 'dat', aldus Heeris, 'alle zeventig ... parachutisten gevangengenomen waren en dat zij in Haaren gevangen zaten. Meer niet.' Heeris gaf dit bericht aan een ofticier-vlieger door die hem gezegd had, 'dat hij in een organisatie zat en verbinding met Engeland had', en kreeg ongeveer een week daarna van de officier-vlieger bericht, dat de waarschuwing doorgegeven was. De bedoelde organisatie was de 'Dienst-Wim'. De waarschuwing van Kist kwam dus bij 'Piet van de Velde' van der Waals) terecht en had uiteraard verder geen effect. Heeris plaatste dit gebeuren 'in augustus 1943' (getuige F. ]. Heeris, a.v., dl. IV c, p. 1016) het moet zich evenwel iets eerder afgespeeld hebben aangezien degeen die voor de 'Dienst-Wim' het contact met 'Piet van de Velde' onderhield(J. B. Vermeulen), op zo juli '43 gearresteerd is.

1034 [PDF]
DE WAARSCHUWINGEN VAN DOURLEIN EN BOOGAART

twee berichten door: eerst een bericht dat uit twee zinnen bestond, waarin Dourlein zijn eigen naam gebruikt had, maar Boogaart (uit vrees voor represailles) een van de namen waaronder hij bij SOE bekend was: 'Drake', vervolgens eenzelfde bericht met de mededeling erbij dat hun waarschuwing afgegeven moest worden aan het adres Kanonengosse 27 in Bazel; zij seinden ook: 'het zal wel niet geven, in Londen geloven zij het toch niet, of het komt in verkeerde handen' - dat laatste vernam Tellegen van de marineofficier.

XCDie tweede waarschuwing (die welke in Bazel afgegeven moest worden) is door Steijns, die door de marine-officier ingelicht was, doorgegeven aan de vee-arts F. J. M. Roelvink (een medegijzelaar in Gestel die er in geslaagd was, van de commandant aldaar af en toe verlof te krijgen, het Kleinseminarie te verlaten teneinde medicamenten voor de varkens van de commandant op de kop te tikken). Roelvink heeft de waarschuwing doorgegeven aan mr. L. Einthoven en mr. Einthoven heeft er via ir. Philips voor kunnen zorgen dat diens secretaris, mr. W. E. A. de Graaff, het bericht mee naar Zwitserland nam. Mr. de Graaffbracht het daar aan de Engelse vice-consul te Genève over. De precieze inhoud van die tweede waarschuwing is niet bekend - mr. de Graaff meende zich in '49 te herinneren dat zij inhield, dat in Haaren 'zes parachutisten' gevangen zaten"; dat cijfer 6 zal wel niet juist zijn, want al in de eerste waarschuwing kwam het cijfer 8 voor. Hoe dat zij, als deze tweede waarschuwing Londen bereikt heeft (daaromtrent is niets naders bekend), kan zij er slechts begrepen zijn als een herhaling van de eerste die er inmiddels ontvangen was.

XCDie eerste waarschuwing dan (de twee zinnen met de namen van Dourlein en 'Drake') werd door Steijns doorgegeven aan een neef die contact had met de weduwe van de in mei '40 op de Grebbeberg gesneuvelde majoor W. P. Landzaat en vermoedelijk heeft zij er voor kunnen zorgen dat de twee zinnen bij jhr, Six, de chef-staf van de OD, terechtkwamen. Bij deze had zich toen nog niet de BI-agent van Borssum Buisman aangemeld, maar Six had wel al contact met MI-6 en het Bureau Inlichtingen door middel van een van de zenders die via de Zweedse Weg naar Nederland waren overgebracht. Op 10 juni seinde hij in zijn telegram no. 151 naar Londen: 'Voor kol. de Bruin acht parachutisten waaronder Doulin en Drake weken geleden gearresteerd code slagwoord friend Marius bekend.' Dourleins naam werd dus verkeerd geseind, hetgeen in een tekst die op zijn minst10

1 Getuige W. E. A. de Graaf[, dl. IV c, p. II86.

1035 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

viermaal door de een aan de ander doorgegeven was, alleszinsbegrijpelijk is.

XCVermoedelijk door atmosferische storingen kwam dit bericht in Londen niet geheel nauwkeurig over - voor 'Drake' las men er 'Arabe' , 'friend' werd 'vriend'. Bijna twee weken verliepen (dat uitstel kunnen wij niet verklaren) voordat kolonel de Bruyne op 23 juni de tekst voorgelegd kreeg: 'Voor kolonel de Bruyne stop acht parachutisten waaronder Doulin en Arabel weken geleden gearresteerd code slagwoord vriend Marius bekend stop einde.' 2

XCWat betekende dat? 'De Engelsen konden het niet thuis brengen', zei de Bruyne aan de Enquêtecommissie, anders gezegd: Major Bingham (die via ettelijke lijnen de meest positieve berichten uit bezet gebied ontving) begreep er niets van. 'Ik stond daar', zei de Bruyne verder, 'heel anders tegenover, omdat het uitermate verontrustend was, dat er niet een in geslaagd was terug te komen' (eerst Jambroes niet, daarna Beukema toe Water niet). 'Ik las uit 'Doulin' 'Dourlein'", 'Marins' bracht ik in verband met Dourlein, omdat ik meende dat hij een broer had' (in bezet gebied) 'die sergeant van de mariniers was. Toen heb ik alle uitzendingen stopgezet en zijn controle-agenten uitgezonden' 4 op die 'controle-agenten' komen wij nog terug.

XCDeze reactie van kolonel de Bruyne, als in diens eigen woorden weergegeven, wekt ten onrechte de indruk alsof de kolonel begreep wat er aan de hand was. Hij begreep dat namelijk in het geheel niet. Op zijn verzoek stuurde BI op 8 juli (weer volle twee weken later l) het volgende telegram aan de chef-staf van de OD: 'De inhoud van uw 151 is onbegrijpelijk stop kunt gij herhaling geven met meer bijzonderheden.' Acht dagen laterJ.

1 De Enquêtecommissie schrijft 'Drake' (a.v., ell. IV a, p. 764), maar zowel kolonel de Bruyne als kapitein Lieftinck hebben, in hun verhoren de precieze tekst weer gevend, 'Arabe' gezegd (getuige M. R. de Bruyne, a.v., ell. IV c, p. 464, getuige H. Lieftinck, a.v. p. 1049). 2 Tekst in 'Berichtwisseling OD-Londen', bijlage bij de nota, 9 juli 1948, van P. Six voor de Enquêtecommissie, p. 8 punt f, bijl. 190). 3 Het telegram van Six zou natuurlijk iets duidelijker overgekomen zijn als 'Drake' niet was opgevangen als 'Arabe'. Was Bingham voor zijn taak be rekend geweest, dan zou hij zich hebben afgevraagd: 'Is ons een aanduiding van een agent bekend die verkeerd overgekomen is als' Arabe' ?' In de woorden 'Drake' en 'Arabe' verschillen slechts de eerste en de vierde letter en die verschillen tussen de morsetekens voor de d (streep punt punt) en de a (punt streep) en de k (streep punt streep) en de b (streep punt punt punt) zijn niet opvallend groot; had Bingham vermoed dat 'Arabe' 'Drake' moest zijn, dan had hij Six kunnen laten vragen, de tweede naam uit het telegram opnieuw op te geven. • Getuige M. R. de Bruyne, ell. IV c, p. 464.

1036 [PDF]
DE WAARSCHUWINGEN VAN DOURLEIN EN BOOGAART

antwoordde Six: 'Bericht is uit Haren moet voor kolonel de B voldoende zijn ons niets naders bekend.'!

XCDat kolonel de Bruyne met dat 'Haren' (het had 'Haaren' moeten zijn) iets meer beginnen kon, betwijfelen wij. In elk geval staat voor ons vast dat, zo de Bruyne al aannam dat acht van de SOE-agenten 'weken geleden' gearresteerd waren (er waren er in februari acht, in maart drie en in april twee uitgezonden), hij nog altijd meende dat de volgens het Plan for Hal/and te vormen geheime organisatie reëel bestond. Men denke aan de benoeming van Droogleever Fortuyn in juli. 'De Engelsen waren', aldus de Bruyne, 'niet bereid voor honderd procent aan te nemen dat het mis was. Het verminkte telegram van juni vonden zij geen reden om aan te nemen dat het over de hele linie mis was.' 2 Inderdaad, dat gold voor Bingham - maar het gold óók voor de Bruyne, en de conclusie van de Enquêtecommissie dat het telegram van Six 'van beslissende betekenis geweest (is)'3(namelijk om het Englandspiel te doorzien), dunkt ons dan ook onjuist. Men kan hoogstens zeggen dat het telegram bij de Bruyne een vaag gevoel van onbehagen versterkte - een onbehagen dat er al toe geleid had dat hij eind mei (vier weken voordat het telegram bij hem op tafellag) besloten had, het uitzenden van agenten in het kader van het plan for Holland en Plan B voorlopig te staken; dit besluit was hem niet ingegeven door het telegram van Six maar door het uitblijven van Beukema toe Water en door de berichten uit bezet gebied over het 'oprollen' van het Nationaal Comité en de verradersrol van zekere' de Wilde'. Of werd diens naam anders gespeld?

XCKort nadat de leden van het Nationaal Comité (nu. Menten, ir. Ringers, Schouten, Vorrink en mr. Verschuur) gearresteerd waren, kwamen enkelen in de kring van hun naaste relaties tot de conclusie dat het Nationaal Comité vermoedelijk verraden was door zekere 'Anton de Wilde', die beweerd had, in zendcontact te staan met Londen. Die conclusie drong zich ook op aan dr. J. H. van Roijen, een door de bezetter ontslagen hoofdambtenaar van Buitenlandse Zaken, jegens wie Ringers vaak van zijn contact met' de Wilde' verteld had. Van Roijen lichtte een kennis in, mr. Ch. H. J. F. van Houten,10

1 Teksten: a.v., dl. IV a, p. 764. In het laatste telegram is 'Haren' door de Enquête commissie ten onrechte gecorrigeerd tot 'Haaren'. 2 Getuige M. R. de Bruyne, a.v., dl. IV c, p. 1072-73. 3 A.v., dl. IV a, p. 890.

1037 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

die op het punt stond, via Delfzijl naar Stockholm te ontsnappen. Van Houten kwam begin juni in Zweden aan en waarschuwde via consulgeneraal de Jong Gerbrandy. Erg stellig kon hij zich niet uitdrukken, want van Roijen had geen zekerheid gehad.

XCEr was toen in Londen over' de Wilde' al veel te doen geweest.

XCOok aan Six was ter ore gekomen dat het Nationaal Comité in verbinding had gestaan met een 'de Wilde' die zich voor geheim agent van de Nederlandse regering had uitgegeven. Op 13 mei seinde Six naar Londen: 'Kent u de Wilde hier optredend namens u?' Zijn telegram kwam bij Somer binnen. Deze kende geen de Wilde en zocht dus kapitein Lieftinck op die hem zei, 'dat de Wilde met zeer grote zekerheid voor de MID werkte, doch dat deze zich niet van zijn naam mocht bedienen' (Lieftinck dacht aan de neven P. en W. van der Wilden die op 19 februari voor SOB gedropt waren). Op IS mei antwoordde Somer aan Six: 'De Wilde is met grote zekerheid van nevenorganisatie. Nader bericht volgt.'!

XCNog voor dat nadere bericht door Somer verzonden was (hij zat te wachten op gegevens van Lieftinck), kwam op 28 mei een telegram uit Bern bitmen, afgezonden namens Visser 't Hooft die via de Zwitserse Weg meer omtrent de geheimzitmige 'de Wilde' vernomen had:

XC'Persoon die GBCverraaddeen die onder de namen 'Toon' en 'A. C. de Wilde' opereerde, zou zich bij Vorrink gelegitimeerd hebben door op diens verzoek een brief te doen voorlezen aan Meyer Sluijservoor Radio Oranje. Is dit werkelijk gebeurd en zo ja, langs welke weg werd dit verzocht aan Radio Oranje?' 2

XCDe berichtgever in Nederland was op het goede spoor: wat hij doorgegeven had, sloeg op het feit dat 'de Wilde' (van der Waals) zich gelegitimeerd had doordat Radio Oranje van 'Pia en Koert' gerept had, de namen waarmee van Looi zijn tweede brief aan Sluijser had ondertekend. Sluijser had die namen aan Major Bingham verstrekt, maar dat had hij geheel buiten de ministers en buiten kolonel de Bruyne en zijn medewerkers om gedaan en het gevolg was dat deze laatsten van het telegram uit Bern niets begrepen. Op 3I mei verzocht Lieftinck Somer, zowel bij de OD als bij Visser 't Hooft nadere inlichtingen in te winnen. Six antwoordde enkele weken later (21 juni): 'Sinds lang staat met volstrekte zekerheid vast dat twee man, beide schuilnaam de Wilde, voor vijand werken.' 3 Twee man!Telegrammenaangehaaldin de brief,meivan].Someraanvan Lidth, a.v., p. 762. 2 Tekst: a.v., p. 763 (het laatste 'werd' is daar ten onrechte 'wordt' geworden). 3 Tekst van het telegramvan Six: Collectie-vanNiftrik,

1 28 1943, M.

1038 [PDF]
WIE IS 'DE WILDE'?

Dat maakte de zaak niet eenvoudiger. Visser 't Hooft had een tikje meer houvast geboden: 'De Wilde', had hij op 9 juni laten seinen, 'beweerde opdracht te hebben een invasie voor te bereiden. Zijn leeftijd en adres is ons niet bekend. Wij kunnen echter nog mededelen dat hij kort geleden getrouwd [is]' (van der Waals had zich verloofd met de dochter van van Looi) 'en dat bij arrestatie- Vorrink ook hij, zijn vrouwen zijn schoonouders werden gearresteerd'l - inderdaad, de van Loci's en 'de Wilde', deze laatste in zijn rol blijvend, waren begin april óók in hechtenis genomen.

XCDe hele maand juli verkeerde men in Londen in onzekerheid inzake de identiteit van 'de Wilde', maar op 4 augustus kwam van Visser 't Hooft een telegram binnenwaaraan uitgebreid speurwerk in Nederland (wij weten niet wie dat uitgevoerd hebben) ten grondslag lag:

XC'Verscheidene kringen in Nederland achten zaak-de Wilde uiterst ernstig, vooral daar men hieruit afleidt dat in Nederlandse regeringskringen in Londen verraderlijke elementen werken. Men legt verband met kwestie-van 't Sant. Berichtgevers delen mede dat volgens hen de Wilde zonder twijfel voor vijand heeft gewerkt. Leeftijd volgens eigen zeggen acht-en-twintig, lijkt echter vijf-en-dertig, lengte ongeveer 1,80 meter, spleetogen, neus iets a-symmetrisch, donker haar ... Noemt zich ingenieur, soms genie-kapitein, was waarschijnlijk monteur. Noemt zich 'de Wilde' Moet volgens berichtgevers worden geïdentificeerd met Antonius van der Waals, uit Rotterdam, die sedert 1940 voor Sicherheitsdienst werkt. Beweerde uit Londen te zijn gekomen met opdracht organiseren sabotage en weerstand ter voorbereiding invasie. Liet brief Meyer Sluijser en foto kinderen M. S. zien. Woonde bij van Looi ... Hij liet in februari/ maart twee wachtwoorden omroepen voor R[adioJ O[ranjel, eenmaal inhoudende woord 'schaatsenrijder', andermaal 'Voor Jacob, uw brieven zijn aangekomen." Beweerde, vier codes te hebben voor radiocontact Kwam regelmatig op bureau Sicherheitsdienst Den Haag, doch wordt thans waarschijnlijk door deze dienst gezocht. Berichtgevers verzoeken dringend volledige opheldering.'

XCWie kon die opheldering geven? Natuurlijk de Dutch Section van SOB waar men de via Radio Oranje doorgegeven boodschappen opgesteld had. Er werd contact gezocht met Major Bingham en wat hij verklaarde, vindt men terug in een brief van Somer, bestemd voor Six, welke de BIagent H. van der Stok eind september '43 meenam."'Anton de Wilde', zo stond in Somers brief te lezen,10

1 Tekst: a.v. 2 Tekst: dl. IVa, p. 763. 3 Het eerste wachtwoord is niet door Radio Oranje uitgezonden, het tweede wèl, nl. op 20 maart '43. Tekst in 'Berichtwisseling OD-Londen', p. 12.

1039 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

'is nooit door ons bureau uitgezonden ... Van verraad in Londen is geen sprake. De Wilde heeft zich weten te plaatsen tussen een radio-operator van een u welbekende dienst te Londen en anderen en heeft blijkbaar het vertrouwen van die operator, die zelf gearresteerd is, weten te winnen met het bekende noodlottige gevolg. Ons bureau staat daar geheel buiten en het u bekende contact met Radio Oranje is op volkomen normale manier tot stand gebracht. Pas later is het verraad van de Wilde ingeslopen'

XCen dan zien wij in deze uiteenzetting een nieuw bewijs dat de Dutch Section van SOB in september '43 niet in de verste verte vermoedde dat de lijnvan Hernert, via welke 'de Wilde' zich in de kring rond Vorrink ingedrongen had, al sinds van Hernerts eerste telegram (22 augustus' 42) onaigebroken in handen van de vijand was geweest.

Het 'Englandspiel' in de tweede helft van' 43

XC

XCZo werden dus na eind mei' 43 door SOB geen nieuwe agenten uitgezonden die voor de volgens het Plan for Holland en Plan B op te richten organisaties nodig waren. Vermoedelijk was dat voor Giskes en Schreieder wel teleurstellend, maar daar stond tegenover dat SOB, zij het met veel geringere frequentie, voortging met het droppen van sabotagemiddelen en wapens. Voortzetting van het Englandspiel leek de twee Duitsers trouwens onder alle omstandigheden wenselijk, al was het maar omdat zij de hoop bleven koesteren dat zij door het Spiel vitale informatie zouden krijgen, indien het tot een Geallieerde invasie van West-Europa zou komen. De bij SOB gewekte overtuiging dat de contacten met Nederland veilig waren, diende dus in stand gehouden te worden.

XCDaartoe werden in augustus '43 twee speciale middelen aangewend.

XCOm te beginnen deed Giskes het voorkomen of een door SOB uitgezonden saboteur in bezet gebied een spectaculair succes had behaald. In een van de havens van Amsterdam werd een lichter van ca. I 000 ton beladen met waardeloze delen van vliegtuigwrakken; gedeeltelijk werden die bijgeschilderd, gedeeltelijk met dekkleden aan het oog onttrokken. Twee Abwehr officieren uit België (een van hen was Unteroffizier Willielm Bodens, die al vóór de Meidagen van '40 voor de Abwehr in Nederland had gewerkt) brachten aan boord van de lichter een explosieve lading aan die van het dek af in werking kon worden gesteld. Vervolgens kreeg een sleepboot van de Kriegsmarine opdracht, de lichter via Rotterdam

1040 [PDF]
'SCHEEPSRAMP' BIJ ROTTERDAM

slepen. Bodens en zijn collega (beiden spraken vloeiend Nederlands) bleven aan boord van de lichter. Op zondag 4 augustus om kwart over twaalf 's middags naderde de sleep de Maasbruggen in Rotterdam. Bodens bracht de explosieve lading tot ontploffing, een grote rookwolk steeg op, de lichter begon te zinken. De Duitse kapitein van de sleepboot trachtte hem naar de kant te duwen, hetgeen er slechts toe leidde dat een ander schip dat daar lag, zwaar beschadigd werd. Bodens en zijn collega, verdacht van sabotage, werden door de kapitein van de sleepboot prompt gearresteerd, honderden Rotterdammers stonden verheugd op de Maasbrug en aan de oevers het gebeuren gade te slaan - Giskes die zich op de motorboot van de Hafen komma11dant had bevonden, liet niet na, 'die Tatsache der Sprengung nach England (zu) meldenl? Wij nemen aan dat Major Bingham hier een groot succesin zag.ê

XCHet tweede misleidingsmiddel dat door Giskes toegepast werd, was dat hij, toen Beukema toe Water bij Perpignan 'verongelukt' was, het aanbod deed, een boodschapper namens Droogleever Fortuyn naar Engeland te zenden. Major Bingham drong op diens persoonlijke overkomst aan, maar hem werd bericht dat zulks nadelig zou zijn voor de grote organisatie welke Droogleever Fortuyn nu leidde. Giskes deed Bingham weten dat hij de tocht van de boodschapper opnieuw kon laten regelen door 'George van Vliet' die nu dus al voor de derde maal ingeschakeld zou worden."

XCHier moeten wij even bij stilstaan.

XCWij weten uit een rapport van de Abwehr» dat Giskes Vi-Mann Ridderhof had weten 'op te bouwen' via de lijn van de in februari gedropte van Os/W. van der Wilden, de zestiende lijn van het Englandspiel.

XCNu willen wij herinneren aan het waarschuwingstelegram van Six in de vorm waarin het op 23 juni aan kolonel de Bruyne en (naar wij aarmemen: zeer spoedig) door deze aan Major Bingham voorgelegd was: 'acht paraJ.J.vertaling van een rapport, 10 aug. 1943, van de Abwehrstelle Niederlande (Collectie

1 Getuige H. Giskes, ell. IV c, p. 107. 2 Het lag in hetzelfde vlak dat Bodens in de weken die volgden, drie of vier keer sabotage pleegde aan minder belangrijke lijnen van de Nederlandse Spoorwegen - een activiteit welke afgebroken werd toen men begreep dat die 'aanslagen' wellicht niet geheel zouden overtuigen doordat represailles tegen de burgerij nagelaten werden. 3 Giskes had er o.m. zorg voor gedragen dat enkele Geallieerde luchtmacht-officieren als 'piloten' veilig door Ridderhof naar Spanje gebracht werden. zei hij aan de Enquêtecommissie, (getuige H. Giskes, dl. IV c, p. 130). 4 Engelse

1041 [PDF]
ENGLAND SPIEL

chutisten waaronder Doulin en Arabe weken geleden gearresteerd stop cede ... bekend.' De Bruyne las in 'Donlin' 'Dourlein' - een voor de hand liggende gissing. Nam men nu aan (en de simpelste prudentie vergde zulks) dat Dourlein gearresteerd was, dan handelde men veilig door in elk geval óók aan te nemen dat zich onder de acht gearresteerden de vier agenten bevonden, die onmiddellijk vóór Dourlein gedropt waren: Kist, van Os en de neven van der Wilden, en dat dus ook de codes van hen vieren aan de vijand bekend waren. Maar juist via de lijn-van Os/W. van der Wilden waren Giskes en Schreieder er in geslaagd, V-Mann Ridderhof aanvaard te krijgen. Welnu, het telegram van Six ten spijt was Major Binghams vertrouwen in 'George van Vliet' ongeschokt,

XCHet aanbod van Giskes om de tocht van Droogleever Fortuyns boodschapper te laten regelen door 'George', werd door Bingham met beide handen aanvaard. Giskes en Schreieder hadden er evenwel weer wat nieuws .op gevonden: in november '42 was [ambroes 'gesneuveld', in december 'Fred', de Z.g.helper van Taconis bij de 'aanslag' op de Kootwijker zender, in Parijs 'gearresteerd', in juni '43 Kist ook al in Parijs 'gearresteerd', eind juli Beukema toe Water bij Perpignan 'met zijn auto verongelukt' - nu moest een perscon in levende lijve Engeland bereiken. 'George van Vliet' zocht contact met een Nederlandse luitenant-kolonel van wie Giskes en Schreieder wisten dat hij in verbinding gestaan had met de 'Dienst-Wim'. De luitenant-kolonel zei tegen 'George' dat hij voor illegaal werk steeds te bereiken was via een van zijn vroegere sergeants, H. Knoppers, die in Blaricum woonde. 'George' ging naar Knoppers toe en wist spoedig diens vertrouwen te winnen; hij vertelde Knoppers van zijn gesprek met de overste (dat werd door Knoppers geverifieerd en in orde bevonden), hij gaf Knoppers rantsoenbonnen v.o.oronderduikers en hij stelde hem begin augustus voor, naar Engeland te gaan. 'Hij zei', aldus later Knoppers: ' 'Er moet iemand naar Engeland gaan voor instructies, die wordt dan geparachuteerd. Daarvoor ben jij wel een vent; ik zal dat doorgeven aan Engeland.' '1 Knoppers zei ja. Hij kreeg Spielmaterial van Schreieder en Giskes mee, o.m, een korte nota over de opbouw van de Z.g. districtsgroepen en foto's van Duitse tanks.

XCBegin augustus was Knoppers in Frankrijk, korte tijd later in Spanje waar hij met prioriteit .op een boot werd gezet naar Liverpool. Major Bingham haalde hem daar af, sterker dan ooit overtuigd van de betrouwbaarheid van 'George van Vliet'. Het enig vreemde was dat Knoppers

1 Getuige H. Knoppers, dl. IV c, p. 937.

1042 [PDF]
DE MISSIE VAN SERGEANT KNOPPERS

inzake het door Jambroes, Beukema toe Water en Droogleever Fortuyn verrichte werk slechts de korte nota bij zich had die geen duidelijk beeld gaf, en dat hij niets kon meedelen inzake enig persoonlijk contact met Droogleever Fortuyn.!

XC'Die Abwürfe aus dem E[ngland]-Spiel', zo rapporteerde Rauter eind september '43 aan Himmler, '[unletionieren immer noch, trotz versehielener ungiinstiger Missgeschicke, die eingetreten sind' (Rauter dacht in de eerste plaats aan het feit dat de twee agenten Dourlein en Ubbink enkele weken tevoren uit Haaren ontsnapt waren). 'Ich nehnie an, dass Ihnen berelts die neue Pistole vorgelegt worden ist, die lautics schiesst ... Ausserdeni sind in Form einer Spieldose Ernpfanggeräte abgegeben worden, die mit Battenen getsieben wetden und mit denen man jede englische Sendung obhoren kam/ (wij nemen aan dat dit 'gewone' radiotoestellen waren die gecamoufleerd waren met het oog op het feit dat het bezit van een radio in Nederland strafbaar gesteld was). 'Die Kerle arbeiten unerhort raffiniert, geschickt, und mit grossem Auftvand. Es ist von mir alles veranlasst worden, um weiter im Spiel zu bleiben. 2 Dat 'unerhort raffiniert' sloeg, nemen wij aan, op het materiaal dat SOE gezonden had - het feit alleen al dat SOE dat materiaal blééf zenden, wees eerder op een tekort aan raflinement. Toch was Major Bingham niet vrij van achterdocht. Hij liet in augustus, verontrust door het ongeval dat Beukema toe Water zou zijn overkomen, via twee radioverbindingen die nog in werking waren (één de lijn van Lauwers, de eerste uit het Englandspie]; welke al bijna anderhalf jaar in Duitse handen was), opdracht geven, een twaalftal vooraanstaande NSB'ers te liquideren, 'zulks met de bedoeling', aldus de Enquêtecommissie (Bingham had dat in Londen aan mr. Donker verklaard), 'om te zien, hoe men aan de overkant daarop zou reageren.' 3 Giskes en Schreieder lieten terugseinen dat die liquidaties tot veel te zware represailles zouden leiden. Bingham herhaalde zijn opdracht en liet enkele geluidloze 'pistolen' afwerpen (van welke dus een door Rauter aan Himmler10

1 Knoppers werd nadien gereed gemaakt om boven Nederland gedropt te worden, maar toen hij moest afspringen, was er mist en hij keerde dus naar Engeland terug (waar toen pas ontdekt werd dat hij een paar sokken aan had met een Engels merk er in). In Engeland wist men eind november dat 'George van Vliet' voor de vijand, werkte - gevolg was dat Knoppers begin december in hechtenis werd genomen. Hij werd na een paar weken vrijgelaten omdat duidelijk was dat hij van de wer kelijke rol van 'George van Vliet' niets had geweten. Nadien werd Knoppers tewerkgesteld bij de Militaire Inlichtingendienst (het bureau van Lieftinck en Schilp). 2 Brief, 27 sept. 1943, van Ranter aan Himrnler 313-18). 3 dl. IV a, p. 863.

1043 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

toegezonden werd). Bovendien gaf Bingham via de lijn van de Haas (de derde lijn, die óók nog steeds in werking was) Andringa opdracht, een sabotage-actie uit te voeren (wij weten niet welke) die de Duitsers bij uitstek gevoelig zou treffen: '(wir) tei/ten', aldus later Schreieder, 'um die Ausführung dieses Auftrages hinausschieben zu kó'nnen, mit, dass Andringa an Lungenent zündung erkrankt, später, dass er gestorben sei.'?

XC'De zaak was toch bedorven', verklaarde kapitein Lieftinck aan de Enquêtecommissie met betrekking tot de liquidatie-opdracht, 'en de Engelsen wilden zien hoe ver de Moffen durfden te gaan.' 2 Wel, Bingham was tot de conclusie gekomen dat in de lijn-van Hemert de verrader van der Waals binnengeslopen was (dat had, zoals wij deden uitkomen, Somer vernomen), en Bingham kan voorts wel vermoed hebben dat de lijn-Lauwers en de lijn-de Haas niet langer deugden, maar hij had geen beeld van de werkelijke situatie en bevroedde geenszins dat elk telegram dat SOB sinds begin mei '42 uit bezet gebied had ontvangen, door de Duitsers was geformuleerd (of, wat de telegrammen van Vorrink betrof, gecensureerd) .

XCBinghams onzekerheid vindt men weerspiegeld in de opdracht waarmee hij in de nacht van 22 op 23 september' 43 de geheime agent A. J. M. Cnoops 'blind' in Noord-Frankrijk liet droppen ('blind' omdat Bingham geen vertrouwen meer had in het systeem van de ontvangstcornité's dat hij aanvankelijk van zijn voorganger Blizard had overgenomen). Aan Cnoops was, zo berichtte deze aan de Enquêtecommissie, 'meegedeeld dat er vóór zijn parachutering zestig agenten waren gedropt, die niet de inlichtingen seinden die men verwachten kon. Tevens kreeg men in Engeland tegenstrijdige berichten omtrent de goede landing van de agenten, d.w.z.: dezen stuurden' (onderdeel van het Bnglandspiel) 'berichten dat zij goed geland waren, maar van andere kanten' (het telegram d.d. 10 juni '43 van Six, wellicht ook het telegram uit Zwitserland waartoe mr. de Graaffs bezoek had geleid) 'hoorde men dat zij gevangen zaten." Cnoops moest er nu voor zorgen, binnen dertig dagen weer in Engeland terug te zijn. Hoe moest hij zijn 'controle-opdracht' uitvoeren? Hem was slechts gezegd dat hij 'een zekere sinjeur te Amsterdam' moest benaderen, die contact met Londen had maar die wellicht tegelijk voor de 'SD' werkte." Wie was daarmee bedoeld? Wij weten het niet. In elk geval kon Cnoops geen duidelijk beeld krijgen. Precies vier weken na zijn vertrek uit Engeland was hij in SpanjeJ.10

1 Schreieder: a.v., dl. IV b, p. 52-53. 2 Getuige H. Lieftinck a.v., dl. IV c, p. 1060. 3 A.v., dl. IV a, p. 510. 4 A.v.

1044 [PDF]
DE MISSIE VAN CNOOPS

terug; daar werd hij gearresteerd. Hij vluchtte uit gevangenschap en was, zij het niet na dertig, dan toch na veertig dagen afwezigheid in Londen terug. Met echte controle had zijn opdracht niets te maken gehad.

XCBingham had overigens nog voordat Cnoops van zijn missie terug kon zijn, in de nacht van 2 op 3 oktober weer twee geheime agenten laten droppen: J. Grün en J. D. A. van Schelle, beiden met de opdracht, zich zo spoedig mogelijk in Brussel aan te melden bij 'George van Vliet', die nog steeds Binghams volledig vertrouwen genoot. Grün (wij schreven over zijn missie al in deel 7, nl. in hoofdstuk 7, in de paragraaf 'Illegale pers' alsook in het vorige hoofdstuk van dit deel) had als taak gekregen om via een relatie van mx. J. C. S. Warendorf, mej. J. Rebel, contact op te nemen met de illegale pers, speciaal met de redactie van het illegale blad Het Parool, van Schelle diende een bedrag van f r so 000 af te geven aan 'George van Vliet', die dit dan voor zijn 'ontsnappingslijn' kon gebruiken.

XCAlleen door de bijzondere voorzichtigheid welke de redacteuren van Het Parool in acht namen, werd voorkomen dat zij in Duitse handen vielen. Grim maakte zich begin januari '44 van 'George van Vliet' los en werd toen gearresteerd, evenals mej. Rebel. Van Schelle werd door 'George van Vliet' geholpen om, door een van Giskes' helpers begeleid, België en Frankrijk vlot te passeren; toen hij begin december '43 weer in Engeland terug was, bleek hij nog steeds, aldus Schilp, 'een grondig vertrouwen te hebben in van Vliet.'l

XCDat vertrouwen was toen in Londen verdwenen, en zulks was hoofdzakelijk gevolg van het feit dat op 22 november een telegram gearriveerd was uit Bern met de eerste mededelingen van de ontsnapte agenten Dourlein en Ubbink.

Dourlein en Ubbink / Schoon schip

XC

XCUiteraard was het van meet af aan voor Giskes en Schreieder van het grootste belang, de Englandspiel-agenten volstrekt te isoleren; was er ook maar één onder hen die kon ontsnappen of be rich ten aan de buitenwereld doorgeven, dan bestond de kans dat Londen op de een of andere wijze gewaarschuwd zou worden. Opsluiting in de Cellenbarakken te Scheveningen leek te gevaarlijk; daar bevonden zich teveel 'SD'-gevangenen die na korte tijd ontslagen werden. Schreieder, die voor de opsluiting der agenten verant10

1 Getuige K. H. Schilp, a.v., p. I04I.

1045 [PDF]
ENGLAND SPIEL

woordelijk was, dacht eerst, zo verklaarde hij aan de Enquêtecommissie, 'an eine Insel, an ein Schloss. lch bin in Holland herumgefahren, kreuz und quer, bis man dann auf" Haaren kam'1 het Grootseminarie dus, en daarvan de bovenste verdieping. Giskes vond Schreieders keuze riskant (wij nemen aan dat hij er op aandrong, deze belangrijke gevangenen naar een gevangenis in Duitsland over te brengen), maar Schreieder zette door.

XCRegel werd het dat de Bnglandspiel-agenten na de eerste verhoren (deze vonden aanvankelijk in Den Haag, later in Driebergen plaats) naar Haaren overgebracht werden, alleen de Haas, ter Laak, Lauwers en Jordaan kwamen daar pas geruime tijd na hun arrestatie binnen (de Haas na drie, ter Laak en Jordaan na zes, Lauwers na acht maanden), Lauwers en Jordaan op 10 november '42. Voordien waren zij, gelijk reeds vermeld, in de Cellenbarakken opgesloten geweest, van waaruit Lauwers in gezelschap van Jordaan telkens onder bewaking naar buiten was gebracht om zijn zender te bedienen.

XCDe behandeling in Haaren was, schreef Lauwers in '46, 'evenals in Scheveningen ... uitstekend. De agenten kregen voldoende voedsel, boeken, sigaretten, resp. tabak en konden eenmaal per week baden. Op de bedden bevonden zich lakens en slopen. Het luchten geschiedde eenmaal per dag gedurende twintig minuten, behalve op zondagen. zelfs kregen verschillende gevangenen, waaronder ook de luitenants Jordaan en Lauwers, eind januari 1943 een radio in hun ce!.' 2

XC'Tegen Pasen' (Pasen' 43) 'heb ik', aldus mej. Terwindt (die zelf ook al een radio gekregen had) 'duidelijk gehoord dat zij in andere cellen ook radio's hadden, zij speelden de Mattháus-Passion. '3 May kwam vaak naar Haaren toe om met de gevangenen details van hun codes door te nemen. 'Verschiedene der Agenten', zo verklaarde hij, 'haben zusaminen mit niir Kaffee getrunken, Bier getrunken, ader was es sonst gab, haben mit mir Zigarren utul Zigaretten geraucht.' 4

XCEr zullen er wel onder die gevangenen zijn geweest die, verbijsterd door wat hun was overkomen, in een staat van lethargie vervielen, maar de meesten, schijnt het, braken zich voortdurend het hoofd over de vraag wie in hemelsnaam de verrader in Engeland was die het de Duitsers mogelijk gemaakt had, hen als het ware uit de lucht te plukken. Binnen SOB haddenJ. Nordpol-affaire' (12 febr. 1946), p. 22 tEnq., punt f, gestene. bijl. 5). 3 Getuige B. A. W. M. Terwindt, Enq., dl. IV c, p. 240. 4 Getuige E. G. May, a.v., p.

1 Getuige Schreieder, a.v., p. 729. 2 H. M. G. Lauwers: 'Rapport betreffende

1046 [PDF]
GROOTSEMINARIE HAAREN

zij allen contact gehad met de officieren van de Dutch Section: met Major Blizard (tot eind augustus' 42) en diens naaste medewerker, later opvolger, Major Bingham. Het schijnt dat de suggestie van de Duitsers dat van 't Sant de verrader was, niet erg aansloeg; dat is ook begrijpelijk: van 't Sant had met de uitzending der SOE-agenten niets te maken gehad, maar Blizard en Bingham zoveel te meer. May (en vermoedelijk deden dat ook andere Duitsers) liet herhaaldelijk doorschemeren dat de 'SD' met Blizard samenwerkte, tegen Dourlein 'had (hij) het steeds over hem. Hij kende hem goed, zei hij', en de met die woorden gewekte suggestie werd door Dourlein ('wij wisten niet meer wat wij moesten geloven') bepaald niet verworpen"; waarschijnlijker leek het deze evenwel dat niet Blizard, maar Bingham de verrader was. Bingham had, herinnerde Dourlein zich, soms dingen gezegd die althans bij Dourlein twijfel gewekt hadden ofhij wel betrouwbaar was. Zo had hij eens verteld, dat de kapitein-ter-zee N. A. Rost van Tonningen geen NSB' er was, terwijl Dourlein met zekerheid meende te weten dat deze, een broer van de bekende NSB'er mr. M. M. Rost van Tonningen, op 10 mei '40 in Amsterdam op verdenking van verraad neergeschoten was (dat was inderdaad gebeurd, maar Bingham had gelijk: de kapitein-ter-zee Rost van Tormingen heeft nimmer iets met de NSB te maken gehad), en verder had Bingham, toen Dourlein op het punt van vertrekken stond en gezegd had, dat hij hoopte dat het spoedig tot een Geallieerde invasie van West-Europa zou komen, opgemerkt (zo schreef Dourlein in december' 43 in Spanje), 'dat ik me geen illusies moest maken, want voor de Geallieerden de Duitsers militair verslagen zouden hebben, zou het wel 1958 worden.' 2

XCDat Bingham zich zo pessimistisch zou hebben uitgelaten tegen een agent die hij in bezet gebied inzette, betwijfelen wij in hoge mate, maar hoe dat zij: voor Dourlein was Bingham de verrader, en voor hem niet alleen. 'Ik geloof', zei later Ubbink, 'dat één de naam 'Bingham' genoemd heeft, terwijl een ander Bingham niet graag mocht. De naam 'Bingham' klonk elke avond door de muren. Op het laatst wist niemand beter dan dat Bingham de grote verrader was.' 3

XCDe Nederlandse regering moest dus tegen Bingham gewaarschuwd worden - zij moest in elk geval gewaarschuwd worden, ook als er geen duidelijke verrader was.

XCDe eerste agent die uit Haaren trachtte te ontsnappen, was de op loktober '42 gedropte (en gearresteerde) saboteur van der Giessen. Hij was sterk alsa.v.,c, p.

1 Getuige P. Dourlein, a.v., p. 1941. 2 P. Dourlein: 'Rapport', a.v., dl. IV a, P.627. 3 Getuige]. B. Ubbink, dl. IV 231.

1047 [PDF]
ENGLAND SPIEL

een beer, maakte van het hefarmpje van het raampje in zijn cel een soort schaar, kreeg een tralie door, liet zich op een avond in december zakken aan een 'draad' van spiralen uit zijn bed, kwam bij de achteruitgang van het Grootseminarie terecht en trachtte, zeggend dat hij stoker was, de Duitse wachtpost te passeren. Die vatte argwaan op, hield van der Giessen met zijn wapen in bedwang en deze' werd vervolgens weer opgesloten. Er werd toen bepaald dat alle Bnglandspiel-agenten tegen acht uur' s avonds een stoel met hun schoenen en bovenkleding op de gang moesten plaatsen, en er werd hun meegedeeld dat zij rekening moesten houden met de mogelijkheid dat, indien één hunner er in zou slagen te ontvluchten, de toezegging dat hun leven gespaard zou worden, ingetrokken zou worden.

XCDat bij die gelegenheid niet gezegd werd: dan geldt de toezegging als vervallen, betekende dat diegenen die over ontsnappen bleven denken, .althans niet voor een ernstig gewetensconflict geplaatst werden. Wie over ontsnappen dacht, had overigens moeilijkheden genoeg op te lossen! De bewaking was scherp.

XCVoor Dourlein, die al bij het doorgeven van de waarschuwing van eind april '43 getoond had, ook als gevangene niet tegen het nemen van risico's op te zien (hij had in die waarschuwing immers zijn eigen naam vermeld), kwam vast te staan dat hij zo enigszins mogelijk diende te ontsnappen. In juli wist hij door klopsignalen dat er maar één gevangene was die met hem dat waagstuk wilde ondernemen: de eind november '42 gearresteerde Ubbink die in de cel naast de zijne zat. 's Avonds om half zes kregen de gevangenen (zij zaten telkens gedrieën in een cel) hun avondbrood dat door een bewaker met een rammelend karretje rondgebracht werd. In de gang waarop de cellen uitkwamen, waren na acht uur 's avonds steeds twee of drie Duitse bewakers aanwezig, maar in de nacht van zaterdag op zondag en van zondag op maandag was dat er maar één. Het plan van Dourlein en Ubbink was om op een zaterdag of zondag ca. half zes door de tralies van het raampje te glippen dat zich boven de deur van hun cel bevond, zulks nadat de bewaker met zijn rammelend broodkarretje gepasseerd was (die zou dan 'zijn rug naar hen toe hebben), en zich vervolgens te verbergen in een van de drie wc's die voor de Duitse wacht bestemd waren. De wc-raampjes hadden ook tralies, maar ze hoopten zich daar door te kunnen wringen; dan zouden ze zich laten zakken met een 'touw' van ongeveer 12 meter dat zij uit hun jute onderleggers gemaakt hadden.

XCOp zaterdagavond 28 augustus '43 kon de eerste poging om te ont'snappen niet ondernomen worden doordat opeens twee bewakers de ronde deden met het broodkarretje. Op zondagavond bleek er maar één te zijn. Kort na half zes slopen Dourlein en Ubbink op hun sokken

1048 [PDF]
DOURLEIN EN UBBINK ONTSNAPPEN

de drie WC'S binnen. Om acht uur werden buiten de cellen waaruit zij ontsnapt waren, drie stoelen geplaatst waarop de kleding van twee gevangenen zo verdeeld was dat het leek of ze van drie gevangenen was; er stonden ook telkens drie paar schoenen. De Duitse bewaker merkte niets. Dourlein en Ubbink werden in hun wc niet ontdekt. Om ongeveer half een in de nacht lieten zij zich zakken door het raampje. Er stond veel wind, de schildwachten hoorden geen gerucht, ook niet toen Dourlein en Ubbink over drie prikkeldraadversperringen en door een ondiepe gracht kropen. Na enig zoeken kwamen zij op de weg naar Tilburg. Daar kregen zij onderdak in het Capucijnenklooster en een der paters bracht hen in verbinding met een illegale werker, F. K. J. ('Frans') van Bilsen. Deze nam hen in huis. Hun eerste wens was, telegrafisch Londen te waarschuwen. Eén van van Bilsens relaties, J. c. A. M. Vinken, wist dat een reserve-kapitein van de infanterie, J. B. P. M. de Swart, toegang had tot een geheime zender. De Swart kreeg een uitgebreid bericht en Vinken vernam spoedig dat het doorgegeven en ook beantwoord was. Aangezien in dat antwoord stond dat Dourlein en Ubbink niet behoefden over te komen, willen wij met de Enquêtecommissie aannemen dat de Swart, zonder het te weten, zijn bericht doorgegeven heeft aan een V-Mann (wellicht 'Piet van de velde'alias van der Waals), zodat het Z.g. antwoord uit Londen van Schreieder afkomstig is geweest. Door dat antwoord waren Dourlein en Ubbink diep teleurgesteld.'

XCVan Bilsen, bij wie zij woonden, had in de eerste jaren van de bezetting

1 Op 6 september' 43 heeft bovendien een inwoner van Bergen op Zoom, een zekere Huygens, aan iemand die naar Zwitserland reisde, een voor kolonel de Bruyne bestemde waarschuwing meegegeven welke evenwel niet erg. duidelijk was. Die waarschuwing kwam pas op 2I oktober bij het Bureau Inlichtingen binnen: 'Aantal Nederlandse parachutisten, vermoedelijk zes, met speciale opdrachten in Nederland zijn daarin niet geslaagd, behalve twee, die door Duitsers zijn gearres teerd. Hoewel in bezit richtlijnen voor terugkeer naar Engeland vonden deze twee alle hun bekende wegen intussen afgesloten. Z~ waren op 6 september nog in Nederland in moeilijkheden, Nadere bijzonderheden onbekend.' De Bruyne kon hier geen touwaan vastknopen en vroeg op 28 oktober generaal van Tricht in Bern: 'Door wie werd uitgemaakt dat boodschap voor kolonel de Bruyne bestemd zou zijn? Namens wie bracht de boodschapper het bericht over? Kunt gij namen der beide gearresteerden nagaan ? Waar vond arrestatie plaats?' Van Tricht seinde toen op 6 november de naam van Huygens en voegde er aan toe (het tele gram van 2I oktober corrigerend) dat van de zes parachutisten vier gearresteerd waren; zijn berichtgever wist 'dat beide niet-gearresteerden Nederlanders zijn doch verder niets, ook geen namen.' (teksten der telegrammen: a.v., dl. IV a, p. 764) Kennelijk waren met dit alles Dourlein en Ubbink bedoeld.

1049 [PDF]
ENGLAND SPIEL

een scheve schaats gereden. Hij had als hoofd van de politie te Ginneken kort na de Meidagen van '40 moeilijkheden gekregen met de burgemeester van Breda, was door deze ontslagen en was toen door bemiddeling van de 'SD' en de Ordnungspolizei bij de politie in Vlaardingen geplaatst; hij werd er lid van het Rechtsfront van de NSB. Eind '42 had hij bij de politie ontslag genomen en was portier geworden bij een textielfabriek in Tilburg, waar hij evenwel het grootste gedeelte van zijn tijd ging geven aan illegaal werk, kennelijk mede uit behoefte, zijn 'foute' gedrag uit het begin van de bezetting goed te maken. Hij gaf in Tilburg een gestencild illegaal blad uit, De Stem van Vrij Nederland. Voor dat blad schreef Dourlein op verzoek van van Bilsen een artikel over de goede geest in Engeland. 'Toevallig', aldus van Bilsen in zijn inleiding, 'kwamen wij in contact met iemand van de Britse Inlichtingendienst en vonden hem bereid, voor ons een artikel te schrijven dat wij opnamen.' Hoewel daartegen door Vinken gewaarschuwd, plaatste van Bilsen onder het stuk de initialen P. D., hetgeen de 'SD' op het spoor van Dourlein had kunnen brengen. Van Bilsen 'wilde', aldus Vinken, 'persé zwart op wit het bewijs hebben dat hij een illegaal werker was en dat gedaan had' (d.w.z. Dourlein en Ubbink had geholpen)."

XCOp II november bracht van Bilsen Dourlein en Ubbink de NederlandsBelgische grens over. 2

XCVoor de Duitsers betekende de ontsnapping van Dourlein en Ubbink een geduchte tegenslag. Rauter was in alle staten van opwinding en het ReichsJ.

1 Getuige C. A. M. Vinken, a.v., dl. IV c, p. 645. 2 Van Bilsens 'foute' verleden had er toe geleid dat zijn illegale werk in Tilburg van meet af aan door velen met argwaan bekeken werd en in Vlaardingen was men er, toen men er van vernam, van overtuigd dat van Bilsen een agent van de 'SD' was. Vermoedelijk waren het berichten uit Vlaardingen die er toe leidden dat in november '43 in een illegale uitgave waarin tegen zeven-en-twintig 'SD' -agenten gewaarschuwd werd, no. I (een uitgave van de LO) alsmede in december in no. 2 van (een uitgave van de OD) van Bilsens signalement afgedrukt werd met de toelichting: 'Hij werd met steun van de Duitsers hoofdagent te Vlaardingen en doet het thans voorkomen alsof hij buitengewoon vaderlandslievend is ... Hij treedt thans op als verspreider van het illegale blad Men neme zich voor hem in acht.' Aangezien van Bilsen van eind' 42 afbonafide illegaal werk gedaan had, besteedde hij aan deze publikaties (ze werden hem getoond) geen aandacht. Op 19 januari' 44 werd hij in Blerick, waar hij distribunebonnen voor onderduikers ging afhalen, door twee KP'ers dodelijk getroffen; hij stierf een dag later in het ziekenhuis.

1050 [PDF]
VAN DER WAALS NAAR STOCKHOLM

sicherheitshauptamt was het met hem, eens dat de agenten van het England spiel uit Haaren moesten verdwijnen. Via Harster kon Schreieder bewerkstelligen dat zij er bleven. De bewaking werd verscherpt, de prikkeldraadversperringen werden hoger opgetrokken. Overal werd naar Dourlein en Ubbink gespeurd. Met aanplakbiljetten en op bioscoopschermen werd bekendgemaakt dat twee beruchte straatrovers (men kon hun foto's zien) waarschijnlijk in de richting van België waren gevlucht; voor aanwijzingen die tot hun arrestatie konden leiden, werd een beloning van f 500 uitgeloofd. Bij de ouders van de twee ontsnapte agenten werd huiszoeking gedaan, Ubbinks moeder en twee zusjes werden in hechtenis genomen, Dourleins ouders (zijn vader was bedlegerig) liet men met rust.

XCMaar er gebeurde meer.

XCVoor Giskes en Schreieder was van primair belang dat SOE aan eventuele mededelingen van Dourlein en Ubbink geen enkele waarde zou hechten. Via een van de lijnen van het E1'lglandspiel werd derhalve naar SOE geseind dat de twee agenten na langdurige werkzaamheid gearresteerd waren maar zich bereid hadden verklaard, in opdracht van de Duitsers naar Engeland te gaan.' Zou dat door SOE geloofd worden? Giskes en Schreieder waren er niet zeker van. Zij besloten derhalve, de meest overtuigende boodschapper die zij zich konden indenken, naar Stockholm te zenden: V-MaI'lIl van der Waals. Schreieder had ca. zes weken tevoren (2I juli) in de Nederlandse dagbladpers een bericht laten opnemen dat de indruk wekte dat 'de Nederlandse staatsburger Anthonius van der Waals', die een persoonsbewijs bij zich had 'ten name van Anton de Wilde', door een illegale groep geliquideerd was - van der Waals had zich nadien de naam 'baron van Lynden' aangemeten. Op IQ september vertrok de 'baron' naar Stockholm, Z.g. als verstekeling aan boord van het schip van de verrader Aben, wiens rol door consul-generaal A. M. de Jong niet doorzien was.

XCDe Jong was, gelijk eerder weergegeven, begin september door Somer als Stockholms vertegenwoordiger van het Bureau Inlichtingen afgezet. Hem was door Somer o.m. verweten dat hij Aben in contact gebracht had met de groep-Oosterhuis in Delfzijl. Het feit dat die groep medio juli was opgerold, had zowel bij Somer als bij de Jongs opvolger Lindenburg

1 Volgens de Enquêtecommissie zou niet zijn komen vast te staan dat deze waar schuwing Londen bereikt heeft of daar begrepen is; zij zou in elk geval 'niet het gevolg (hebben) gehad, dat opnieuw vertrouwen kreeg in de seinverbinding met Nederland' dl. IV a, p, 879), Notabene: medio oktober werden Grün en van Schelle gedropt via de zestiende lijn van het welke nog in volle werking was! Bij was het vertrouwen dus geenszins volledig verdwenen,

1051 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

twijfel gewekt aan Abens betrouwbaarheid, maar zekerheid had niemand.

XCAben werd dan ook op 18 september normaal op Lindenburgs bureau ontvangen toen bij daar zijn belangrijke verstekeling kwam voorstellen: 'baron van Lynden'. Het Z.g. adelsboekje (een boekje met overzichten van de Nederlandse adellijke geslachten van welke nog leden in leven waren) werd er bij gehaald en geconstateerd werd dat die naam niet kon kloppen. Toen zei de 'baron', aldus Lindenburgs naaste medewerker, 'dat het zijn valse naam was en dat hij zijn werkelijke naam niet wilde noemen. Hij kwam met het voorstel om in Nederland sabotage te plegen.' 1 Terloops had hij het ook over enkele geheime agenten die naar de Duitsers zouden zijn overgelopen, maar dat werd door de staf van Lindenburgs bureau en ook door Lindenburg-zelf niet goed begrepen en in elk geval niet naar Londen doorgegeven.

XCVoor 'baron van Lyndens' sabotageplannen had Lindenburg veel belangstelling. De 'baron' beweerde in staat te zijn, met een groep van ca. vijf-entwintig medewerkers om te beginnen de grote munitiebunker en de grote levensmiddelenbunker van de Festung Scheveningen op te blazen; 'de mogelijkheid tot vernietiging van de sluis te Maasbracht' (in het Julianakanaal) 'waardoor alle kolentransport van Nederland naar Duitsland per schip zou worden stilgelegd', had hij al verkend, rapporteerde Lindenburg aan Somer." Dat leek aantrekkelijk! Kapitein Lieftinck, aan wie Somer onmiddellijk de voorstellen van 'baron van Lynden' voorgelegd had, voelde er veel voor, met de 'baron' (die naar Nederland zou terugkeren) een vaste relatie aan te gaan, maar dan moest hij eerst diens ware naam kennen, De 'baron' was inmiddels met hulp van de Nederlandse legatie in Stockholm ondergedoken. Lindenburg vond zijn optreden wel 'merkwaardig' en zijn connectie met Aben, die niet meer vertrouwd werd, vreemd, maar rapporteerde op 23 september aan Somer, er 'vrijwel zeker' van te zijn dat de 'baron''bonafide' was: 'hij heeft geen pogingen gedaan om meer te weten te komen dan noodzakelijk was, terwijl zijn ernst bij de besprekingen onmiskenbaar was' 3 van der Waals was dus nog steeds de perfecte toneelspeler als hoedanig hij zich had ontpopt sinds hij bijna twee-en-eenhalf jaar tevoren V-Malm van de lSD' was geworden.

XCEr werd aan de 'baron' gezegd dat Londen zijn ware naam wilde kennen .. De 'baron' ging aarzelen en weifelen. Lindenburg werd ietwat achterdochtigvan W. L. Chr. Lindenburg aan]. M. Somer (Enq., puntf, gestene. bijl. 25 6). 8 A.v., 23 sept. 1943

1 Getuige W. A. Gevers Deynoot, a.v., dl. IV c, p. 813. 2 Rapport, 20 sept. 1943,

1052 [PDF]
VAN DER WAALS IN STOCKHOLM

maar in plaats van het signalement van de 'baron' aan BI op te geven (waar men, gelijk eerder vermeld, op 4 augustus uit Bern een duidelijke beschrijving van van der Waals ontvangen had), vloog hij naar Londen om persoonlijk met Somer en Lieftinck overleg te plegen. Toen hij in Stockholm terug was, kon hij met de 'baron' niet tot een duidelijke afspraak komen deze voer, opnieuw Z.g. als verstekeling, eind september met Abens schip naar Delfzijl terug; daarbij viel hij lelijk uit zijn rol: de 'verstekeling' ging in Kiel van boord in plaats van in Delfzijl.

XCDat laatste werd aan Lindenburg gerapporteerd door enkele bemanningsleden van Abens schip toen dat begin januari '44 weer een Zweedse haven aandeed. Nu was geen enkele twijfel meer mogelijk: Aben werkte met de Duitsers samen.' Lindenburg, die zich van der Waals door de vingers had laten glippen, maakte ten aanzien van Aben geen fout meer: hij kon hem overhalen, naar Londen te gaan om daar besprekingen te voeren; daar werd Aben prompt in de Tower opgesloten."

XCDe zaak liet Pot niet los. Lieftinck en Schilp alsook kolonel de Bruyne die hij opzocht, maakten op hem de indruk volstrekt ondeskundigen te zijn. Hij wist uit eigen ervaring hoe levensgevaarlijk het illegale werk in bezet gebied was, en kreeg de overtuiging dat de Bruyne en zijn medewerkers, te goeder trouw menend dat zij belangrijk werk deden, zich van die gevaren totaal niet bewust waren. Dat zei hij in harde bewoordingen tegen de Bruyne persoonlijk - vervolgens trad hij toe tot de staf van het Bureau Inlichtingen.

XCDe Bruyne's bureau (het had het Marinehoofdkwartier verlaten) en Somers bureau lagen niet ver van elkaar af, maar veel contact was er niet en zeker geen collegiaal contact. Somer beging eens de onnauwkeurigheid om de Bruyne, die als kolonel twee rangen boven hem stond, met 'weledelgestrenge' in plaats van met 'hoogedelgestrenge' aan te schrijven en werd daarvoor meteen op zijn vingers getikt. De kritiek die van Houten, Somers naaste medewerker, op de werkwijze van de Bruyne en Bingham had, werd al evenmin in dank afgenomen - toen van Houten in de herfst van '43 Bingham ging waarschuwen, lachte deze hem uit en zei, aldus van Houten: 'Het gaat prachtig, bemoei je met je eigen zaken.l ê Het plan voor Grüns missie naar de Nederlandse illegale pers leidde tot een heftige competentieruzie tussen de Bruyne en Somer die door de Bruyne gewonnen

XC1 Getuige L. Pot. Enq., dl. IV c, p. 245. 2 Getuige eh. H. J. F. van Houten, a.v. p. 5 1 7.

1054 [PDF]
DE nRUYNE EN SOMER

werd; toen Somer de Bruyne vervolgens schriftelijk had doen weten dat 'George van Vliet', aan wie Grün (en van Schelle) toegestuurd waren, een twijfelachtige figuur was, kwam. de Bruyne woedend naar BI toe om er met zijn vuist op tafel te slaan, Somer toevoegend: 'Je wilt mijn dienst vermoorden en alles opslokken!"! De Bruyne verbood Somer, contact op te nemen met de Raad van Verzet (welks betekenis de Bruyne schromelijk overschatteê)- 'het is zo ver gekomen', aldus van Houten, 'dat kolonel de Bruyne majoor Somer niet meer wilde ontvangen.' 3

XCDourlein en Ubbink die op II november '43 de Nederlands-Belgische grens passeerden, togen naar Bergen en werden daar door een Capucijner monnik de Belgisch-Franse grens over geholpen. Een trein bracht hen naar Parijs waar zij door gebrek aan geld geheel dreigden vast te lopen. Zij maakten al plannen, een Duitse officierte vermoorden teneinde hem te beroven, toen eindelijk een postwissel van een broer van Ubbink arriveerde. Zij reisden vervolgens in de richting van Zwitserland, ontsnapten op het station van Belfort ternauwernood aan een controle die tot hun arrestatie had kunnen leiden, en kwamen als deel van een groep na een moeilijke tocht op 20 november Zwitserland binnen waar zij zich onmiddellijk bij generaal van Tricht vervoegden: hij kon Londen waarschuwen.

XCDrie dagen eerder, 17 november, was in Londen bij BI opnieuween telegram van Six binnengekomen: 'Po Dourlen en ... J. Bubbink langJ.

1 Getuige R. E. Sanders, a.v., p. 1599. 2 Toen de Bruyne eind september '43 dat verbod oplegde, schreef hij aan Somer dat 'volgens de mij ter beschikking staande gegevens (welke ik bezig ben nader te toetsen)' de Raad van Verzet in bezet gebied 'de algemene leiding' had van 'a. het z.g. militant verzet (d.i. het organiseren van stakingen, sabotage, het op sporen en zo nodig opruimen van verraders) b. het semi-militant verzet (hoofdzakelijk bestaande uit acties van plaatselijke organisaties der O'D) c. het algemeen burgerlijk verzet (non-coöperatie etc.), berustend bij het Neder lands' (bedoeld: Nationaal) 'Comité van Verzet' (brief, 27 sept. 1943, van M. R. de Bruyne aan]. M. Somer, punten g en h, gestenc. bijl. 74). Dit beeld had met de werkelijke verhoudingen in bezet gebied nagenoeg niets te maken. 3 Getuige Ch. H. F. van Houten, dl. IV c, p. 520.

1055 [PDF]
ENGLANDSPIEL

geleden uit Haren ontsnapt zoeken contact met zusterdienst stop volgens kameraden in Haren zouden zij goed zijn stop verzoeke orders.' 1 Dat 'verzoeke orders' leek er op te wijzen dat de chef-staf van de OD met 'Po Dourlen' en 'J. Bubbink' in contact stond. Dat met hen Dourlein en Ubbink bedoeld waren, leed voor Lieftinek geen enkele twijfel, maar, zei hij aan de Enquêtecommissie, 'SOB geloofde het nog niet dat zij ontsnapt waren' 2 d.w.z.: dat zij zich niet langer in Haaren bevonden, was evident maar Major Bingham had via het Bnglandspiel vernomen dat zij slechts in schijn waren ontsnapt.

XCLieftinck was nog bezig, de 'orders' voor de chef-staf van de OD op te stellen, toen op 22 november bij BI een lang telegram 3 van van Tricht binnenkwam:

XC'Luitenant Johan Bernard Ubbink ... , als parachutist in nacht van 30 november op I december 19424 in Nederland afgesprongen en sergeant Pieter Dourlein die afgeworpen in nacht van ç op 10 maart 1943, zijn alhier aangekomen ... Beiden verklaren dat zij werden opgewacht door receptie-comité op plaats van afspringen dat hun codenamen Louis en Paul kende, doch uit NSB'ers en Duitse stormpolitie bleek te bestaan, waardoor zij dadelijk werden gearresteerd. Bij hun verhoringen bleek dat Duitsers volkomen op de hoogte van gehele organisatie ook van code en alle contactpunten met wachtwoorden, ook in buitenland. Sinds lange tijd onderhouden Duitsers met code contact met Engeland alsof zij de parachutisten zijn. Zij schatten minstens honderddertig man reeds gearresteerd op die wijze zodat gehele organisatie in handen der Duitsers. In nacht van 29 op 30 augustus j.l. ontsnapten zij uit gevangenis. Zij verdenken majoor Bingham van verraad zonder hem direct te durven beschuldigen en dringen op grote voorzichtigheid aan met dit telegram. Op 25 november kan ik hen naar Spanje zenden langs onze gewone route, daar hun verdere inlichtingen mijns inziens zeer belangrijk ... Gelieve mij onmiddellijk te seinen of zij werkelijk zijn wat zij voorgeven'

XCteneinde die verificatie mogelijk te maken, liet van Tricht vrij uitgebreide signalementen volgen.

XCKolonel de Bruyne kon slechts erkennen dat Dourlein en Ubbink waren voor wie zij zich uitgaven. 'Bedoelde personen', zo werd op 23 november namens hem aan van Tricht telegrafisch geantwoord,"

XC'zijn inderdaad bonafide. Gelieve hen afzenden op wijze en datum als voorge

1 Tekst: a.v., dl. IV b, p. II6. 2 Getuige H. Liefiinck, a.v., dl. IV c, p. 1051. 8 Tekst: a.v., dl. IV b, p. 4 In feite één nacht eerder. 5 Tekst: dl. IV b,

1056 [PDF]
TELEGRAM UIT BERN

steld. Verzoeke tevens hen nadrukkelijk op te dragen voorzover nodig alleen met majoor Somer over eigen wedervaren te spreken en overigens uitsluitend met eigen Nederlandse chef Londen.'

XCDat de Bruyne er mee accoord ging dat Dourlein en Ubbink met Somer zouden spreken, hield verband met het feit dat deze inmiddels als 'Elias van Praag' naar Portugal en Spanje was vertrokken.

XCOp 24 november lichtte de Bruyne minister van Lidth in. 'Uitgekomen is', noteerde van Lidth, 'dat gedurende een jaar' (in feite: anderhalf jaar) 'berichten zijn doorgegeven die geregeld in Duitse handen zijn gekomen, hetgeen geleid heeft tot de arrestatie van honderddertig man. De Bruyne wijt dit aan de Engelse dienst. Het is in elk geval heel erg dat dit mogelijk was, wie ook de schuld mag hebben ... Een treurige geschiedeniswaaruit alweer blijkt dat men niet te voorzichtig kan zijn.' 1

XCMen moest nu dus wel aannemen dat Dourlein en Ubbink onmiddellijk in Duitse handen gevallen waren en dat, zoals bij hun verhoren gebleken was, de Duitsers 'volkomen op de hoogte [waren] van gehele organisatie ook van code en alle contactpunten met wachtwoorden, ook in buitenland' betekende zulks nu ook dat alle agenten die door SOB uitgezonden waren, zich in arrest bevonden en dat dus via alle telegrafische verbindingen een Spiel gespeeld werd? Dat leek de leiding van BI hoogst waarschijnlijk (zij waarschuwde onmiddellijk de BI-agenten in bezet gebied dat zij alle eventuele contacten met andere geheime agenten dienden te verbreken), Major Bingham daarentegen, vermoedelijk veronderstellend dat met 'organisatie' de organisatie bedoeld was die krachtens het Plan for Holland opgericht zou worden (en misschien ook denkend aan het schip dat op de Maas in Rotterdam tot zinken was gebracht), vond dat die conclusie te ver ging. 'De Engelsen', aldus Schilp, 'waren er nog niet van overtuigd dat alles gepenetreerd was. Zij stonden nog in contact met bepaalde agenten, van wie zij dachten dat zij vrij waren van vijandelijke penetratie' 2, zij wensten dus, het telegram uit Bern ten spijt, de SOB-operaties in Nederland voort te zetten.

XCOp dat laatste drong ook Gerbrandy aan. BI had hem gewaarschuwd dat in bezet gebied een administratieve maatregel in voorbereiding was die grote gevaren leek in te houden voor alle illegale werkers en onderduikers: de invoering van de tweede distributiestamkaart. Illegale groepen haddenVan Lidth: 'Dagboek',nov.GetuigeH. Schilp,IV c,10

1 24-25 1943. 2 K. dl. p. 1°41.

1057 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

er bij de regering op aangedrongen, die invoering met alle middelen tegen te gaan. De nieuw uit te reiken distributiestamkaarten werden gedrukt bij Enschedé in Haarlem - kon die drukkerij niet platgebombardeerd worden? Neen, dat zou teveel slachtoffers vergen onder de burgerij, maar Gerbrandy had er bij Lord Selborne op aangedrongen dat SOB enkele geschoolde saboteurs zou uitzenden om de machinerieën van Enschedé te vernielen. Kolonel de Bruyne gaf dat formeel als opdracht van de Nederlandse regering aan SOB door, Lord Selborne verleende er persoonlijk stenn aan en begin december werd de 'operatie-Haarlem' in voorbereiding genomen. Drie agenten die door de Bruyne's bureau al enige tijd eerder aan SOB overgedragen waren, werden er speciaal voor opgeleid.

XCZodra kapitein van Houten, Somers vervanger tijdens diens afwezigheid in Portugal en Spanje, hiervan vernam, protesteerde hij fel bij van Lidth; hij betoogde jegens deze op 5 december in aanwezigheid van de Bruyne dat het onverantwoordelijk was, nog langer via de MID (de dienst van Lieftinck en Schilp) en SOB operaties uit te voeren. 'Mijn twee hoofdpunten zijn', schreef van Houten diezelfde dag, '(a) MID heeft zo geknoeid dat een reorganisatie noodzakelijk is' (in feite had SOB'geknoeid', niet de MID), '(b) MID wilondanks de recente debacle dezer dagen een agent naar Nederland zenden om een speciale, inderdaad belangrijke opdracht uit te voeren en voor de gecompromitteerde dienst meteen 'met een schone lei' te beginnen, maar ik houd vol dat dit onder geen beding mag plaats hebben voordat (a) een feit is', d.w.z. voordat Lieftinck en Schilp verdwenen waren. 'Qua mens', zo voegde van Houten toe (hij had na het gesprek bij van Lidth dat twee uur geduurd had, nog een uur met de Bruyne nagepraat) 'is de Bruyne een fijne, rondborstige kerel; het is alleen jammer dat hij zekere aspecten van deze zaak niet begrijpt. De reden is eenvoudig: hij is nooit in bezet N ederland geweest (noch Lieftinck, noch Bingham) en heeft geen zuivere kijk op dit delicate onderdeel van zijn taak dat met teveel amateurisme gehanteerd wordt.' 1

XCAlle vertogen van van Houten ten spijt ging SOB door met de 'operatieHaarlem' voor te bereiden en de Bruyne bleef SOB daarbij steunen. In de nacht van 16 op 17 december zouden de drie saboteurs gedropt worden. Dat kon niet doorgaan, het weer was te slecht. Op de 17de vernam van Houten hiervan. Ontzet zocht hij van Lidth op; hij werd door deze naar de Bruyne verwezen en had nu met zijn betoog dat het onverant

XC1

1058 [PDF]
OPE RA TIE-HAA RLEM

woordelijk zou zijn, nieuwe SOE-agenten in Nederland te droppen voordat van Dourlein en Ubbink nadere bijzonderheden vernomen waren, in zoverre succes dat de Bruyne, die zich nu bereid verklaarde, voortaan nauw met BI samen te werken, in zijn aanwezigheid de telefoon pakte en bij SOE de 'operatie-Haarlem' afgelastte. Daar begreep men bij SOE niets van. Minister Selborne had er op verzoek van minister-president Gerbrandy op aangedrongen dat SOE zo spoedig mogelijk de drukkerij van de fa. Enschedé zou laten saboteren, en nu trok de Bruyne formeel zijn opdracht in! Een van de hoogste SOE-officieren, Brigadier E. E. Mockler-Ferryman, supervisor van de Country Sections voor West-Europa en Scandinavië, zocht de Bruyne op zondagochtend I9 december op teneinde hem er toe te bewegen, alsnog de 'operatie-Haarlem' goed te keuren. De Bruyne weigerde. zelfhad hij het gevoel dat hij, zo schreefhij enkele dagenlater aan van Lidth, in een 'vrijwel onhoudbare' positie was geraakt - trouwens, Meckler-Perryman had hem gevraagd, 'hoe dan wèl kon worden verder gewerkt.' 1

XCWat het werk op de SOE-sector betreft, had de Bruyne niet veel zelfvertrouwen meer.

XCDourlein en Ubbink werden in de nacht van 25 op 26 november door een Zwitserse grensbeambte de Zwitsers-Franse grens over geholpen. Met nagemaakte papieren van de Organisation Todt reisden zij naar Toulouse waar zij in 'Le Panier Fleuri' opgevangen werdennamens Weidners 'Dtttch Paris' -organisatie. Een zware tocht over de Pyreneeën volgde; het was tot aan de Spaanse grens vier dagen ploeteren. Dourleins voetzool was, vertelde hij later, 'één massa blaren en rauw vlees.' 2 In Spanje, dat zij op I december bereikten, werden zij gearresteerd; zij werden er geïnterneerd in een hotel in Lerida, 130 km ten westen van Barcelona. Somer, die zich in Madrid bevond, kon persoonlijk niet tot hen doordringen, maar daar wist hij iets op te vinden: in zijn opdracht reisde een medewerkster van het Madrileense bureau van BI naar Lerida, kocht daar enkele Spanjaarden om en op 21 december was zij in Madrid terug met de uitgebreide rapporten welke Dourlein en Ubbink op 20, resp. 19 december in hun interneringsoordJ.10

1 Brief, 21 dec. 1943, van M. R. de Bruyne aan van Lidth, dl. IV b, p. III. 2 Helder: p. 217.

1059 [PDF]
'ENGLAND SPIEL'

geschreven hadden.! Somer was toen al uit de Spaansehoofdstad vertrokken; hij had er opdracht achtergelaten om de evacuatie van de twee ontsnapte agenten zoveel mogelijk te bevorderen.

XCIn hoofdlijnen waren hun rapporten gelijk aan hetgeen van Tricht een maand tevoren uit Bern geseind had, maar de bijzonderheden die zij nu konden geven, maakten ontstellend duidelijk hoe uitgebreid de kennis was welke de Duitsers omtrent de activiteiten van SOB bezaten. Alles wisten zij van de officieren, onderofficieren en opleidingsscholen van SOB. Dourlein wees in het bijzonder nog op de hulp die Ubbink en hij van Frans van Bilsen hadden gekregen ('wat die man voor ons gedaan heeft, is onbetaalbaar'), Ubbink had aan zijn in Lerida geschreven rapport in Madrid (Dourlein en hij hadden Lerida spoedig kunnen verlaten) nog een tweede rapport toegevoegd 2 waarin hij alle gegevens vermeldde die zijns inziens ten nadele van Major Bingham pleitten; dat tweede rapport bevatte een scherp antisemietische passage: hij had het over 'de platvoetige bende die onze regeringsgebouwen in Londen bevolkt en te laf zijn om een uniform aan te trekken. .. die de oorlog gebruiken om zichzelf te bevoordelen door middel van gesjacher.'

XCWie geneigd was te vermoeden dat Dourlein en Ubbink ideologisch geïnfecteerd en wellicht zelfs als agenten van de vijand naar Engeland gestuurd waren (dat vermoeden was bepaald bij SOB aanwezig), kon in zulk een passage daarvoor een bevestiging vinden. Maar er was meer. Kort na de aankomst van Dourlein en Ubbink in Engeland (1 februari' 44) ontving men er exemplaren van Het Contra-Signaal en van no. 2 van het Signalententenblad waarin zo uitdrukkelijk gewaarschuwd was tegen diezelfde van Bilsen die door Dourlein was geprezen. Een kolfje naar de hand van MI-s! Dourlein en Ubbink kregen buiten Londen een gedwongen verblijfplaats in een villa opgelegd, waar zij eindeloos ondervraagd werden. Elk adres dat zij op hun moeizame tocht van Nederland naar Zwitserland en van Zwitserland naar Spanje gepasseerdhadden, moesten zij verantwoorden. Ubbink sprak zichzelf nogal eens tegen (hij had geen erg scherp geheugen) en wekte dan telkens verdenking; hij werd er ziek van. Erger nog: op 23 mei werden de twee ontsnapten in het kader van de speciale veiligheidsmaatregelen welke met het oog op het naderen van D-Day genomen werden,

1 Alleen Dourleins rapport is door de Enquêtecommissie gepubliceerd, n1. in haar vierde verslag, deel a, p. 625-29; dat van Ubbink bevindt zich onder de stukken die tezamen no. 10 vormen van de documenten welke de commissie voor haar onderzoek naar de Londense geheime diensten wel verzameld, maar niet gepubli ceerd heeft. 2 Exemplaar: punt f, gestenc. bijl. 93.

1060 [PDF]
DOURLEIN EN UBBINK IN ENGELAND

III een gevangenis opgesloten in 'verschrikkelijke cellen', aldus Ubbink, 'tussen dieven en moordenaars.U Van Lidth kreeg hen pas na verscheidene weken vrij. De Nederlandse administratieve molen kwam toen weer op toeren: op grond van het feit dat zij geen geheim agent meer waren, werd aan Dourlein door het Marinehoofdkwartier zijn tijdelijke sergeantsrang ontnomen en aan Ubbink werd gezegd dat hij van luitenant tot sergeant gedegradeerd zou worden, waarna deze het prefereerde, te gaan varen bij de koopvaardij.

XCToen in '50 het vierde verslag vall de Enquêtecommissie verscheen, had niemand er nog aan gedacht, een onderscheiding aan te vragen voor de twee gewezen geheime agenten wier moedige vlucht bewerkstelligd had, dat het geheime werk, voorzover het op sabotage en de vorming van een 'ondergronds leger' betrekking had, grondig gereorganiseerd werd; zulks heeft, menen wij, velen het leven gered."

XCDie reorganisatie voltrok zich niet zonder moeite,

XCOp 24 december '43 was Somer weer in Londen present. Vijf dagen later spraken van Houten en hij met kolonel de Bruyne. Deze had zich, gelijk vermeld, enkele weken tevoren bereid verklaard, nauw met BI samen te werken, maar die toezegging trok hij in. 'Alles gaat', noteerde van Houten, 'op de oude manier en met de oude mensen door!! Bingham blijft bij de Engelsen, Lieftinck bij MID. Als motief wordt aangevoerd pressie van Engelse zijde en de noodzaak om in het huidig stadium van de oorlog niet stil te zitten."

XCTijdens dat gesprek wisten Somer en van Houten wat de ervaringen van Dourlein en Ubbink betrof nog niet meer dan wat in het telegram uit Bern gestaan had, maar in de ochtend van 5 januari' 44 ontvingen zij uit Madrid de rapporten die in het interneringsoord te Lerida geschreven waren. Zij legden ze diezelfde middag aan de Bruyne voor. Zelf waren zij er, schreef van Houten, 'bepaald bleek van geworden. Het verhaal dat daarin

1 Getuige]. B. Ubbink,Enq., dl. IV c, p. 233. 2 Enkele maandenna de verschijning van het Enquêteverslag werd Dourlein onderscheiden met de Militaire Willemsorde; Ubbink kreeg vier jaar later de Bronzen Leeuw. Waarom men aan beide ontsnapte agenten niet dezelfde onderscheiding heeft verleend, is ons niet recht duidelijk. 8 Ch. H.]. F. van Houten: 'Dagboek', 29 dec. 1943.

1061 [PDF]
'ENGLAND SPIEL'

ontwikkeld wordt, is gewoon verschrikkelijk! Somer was er zo ontdaan van, dat hij eerst geen pap meer kon zeggen.' 1

XCVier-en-twintig uur later ging de Bruyne voor het eerst na lange tijd weer de deur van BI binnen; hij had, bekende hij, van de rapporten 'een slapeloze nacht gehad'; hij zei, 'dat hij de absolute noodzaak van een reorganisatie thans volkomen (inzag)' - niemand zou hij nog naar Nederland uitsturen, 'totdat de hele geschiedenis grondig herzien (was).' 2 'Grondig herzien' betekende dat Lieftinck het werk voor SOB moest opgeven; het viel evenwel de kolonel der mariniers de Bruyne moeilijk, de kapitein der mariniers Lieftinck dat affront aan te doen - en dan ten pleziere van de triomferende officierenvan het Bureau Inlichtingen!

XCEind januari was nog geen beslissing genomen, d.w.z. bij SOB was Bingham in feite reeds vervangen door Dobson, maar aan Nederlandse kant was nog niet ingegrepen, zij het dat Lieftinck wel reeds 'asgrauw' rondliep, 'van woede of narigheid', schreef van Houten."

XCOp 29 januari (de Bruyne bracht toen in verband met de opleiding van de Nederlandse mariniers een kort bezoek aan de Verenigde Staten) zetten Somer en van Houten door. Minister van Lidth ontving die dag een brief van hen waarin zij zwart op wit meedeelden dat zij elke samenwerking met SOB weigerden, zolang (daar kwam het op neer) de Bruyne, Lieftinck en Schilp zich nog met het SOB-werk zouden bemoeien. In die dagen werd overwogen dat A. W. M. Ausems, de afgezant van Jan Thijssen (oprichter van de Raad van Verzet), die in december in Engeland was aangekomen, in Nederland gedropt zou worden namens de dienst van de Bruyne die, zoals wij weergaven, de Raad van Verzet min of meer als de centrale van een groot deel van het illegale werk zag. Welnu, op 4 februari, onmiddellijk na zijn terugkeer uit Amerika, vernam de Bruyne dat Ausems geweigerd had, van een 'aanloop-adres' van zijn dienst gebruik te maken, wèl wilde bij een 'aanloop-adres' van BI benutten. De Bruyne deed toen telefonisch aan SOB weten dat hij de missie van Ausems opschortte. Namens SOB werd hem vervolgens onmiddellijk per officier de pijnlijke boodschap overgebracht dat de Dutch Section (Dobson dus) voorshands niet bereid was, welke operatie ook in Nederland uit te voeren. Dat liet de Bruyne geen keus: nog diezelfde dag verzocht hij van Lidth, de taak van samenwerking met SOB aan het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer te ontnemen.

XCDe Bruyne's verzoek werd ingewilligd.

1 A.v., 5 jan. 1944. 2 A.v., 6 jan. 1944. 3 A.v., 26 jan. 1944.

1062 [PDF]
DE BRUYNE WORDT UITGESCHAKELD

XCIn mei legde hij aan het Bureau Bijzondere Opdrachten en aan SOB een door Lieftinck en Schilp uitgewerkt plan voor om. de Bnglandspiel-agenten uit Haaren te bevrijden door de combinatie van een RAF-bom.bardement met een inzet van parachutisten. 'Dan zouden', meende Schilp, 'wel enige mensen om het leven komen, maar de rest zou er uit kunnen komen.' 1 Het plan, dat meer van schuldbesef dan van realiteitszin getuigde, werd afgewezen; trouwens (maar dat wist men in Londen niet) de B1'Iglalldspiel-agenten zaten niet langer in Haaren.

XCWij gaven in het voorafgaande de uitlating van Schilp weer, volgens wie, na de ontvangst van van Trichts onthullend telegram van 22 november '43, 'de Engelsen ... er nog niet van overtuigd (waren) dat alles gepenetreerd was.' Met 'de Engelsen' kan Scliilp slechts gedoeld hebben op die functionarissen met wie de Bruyne, Lieftinck en hijzelf in contact stonden: Major Bingham en de overige officieren van de Dutch Section van SOB. In werkelijkheid werd de zaak aan Engelse kant veel hoger opgenomen dan men uit Schilps uitlating zou concluderen. Het gebeurde werd aan de leiding van SOB gerapporteerd; ook SOB's oude tegenstander MI-6 werd ingelicht en op hoog niveau werd besloten dat de Joint Intelligence Chiefs (de hoofden van de Intelligence-afdehngen van de Admiralty, het War Office, het Air Ministry, het Foreign Office en het Ministry of Economic Warfare) een commissie van onderzoek naar de operaties van SOB zouden instellen. Daarop drong vooralook de Royal Air Force aan. Bomber Command van de RAF had gemiddeld bij alle operaties ter ondersteuning van het geheime werk niet meer dan It tot 3% van de toestellen verloren welke daartoe ter beschikking waren gesteld, en het had Bomber Command al geruime tijd verontrust dat van de toestellen die geheime agenten of sabotagemiddelen en wapens naar bezet Nederland overgebracht hadden, meer dan IQ % niet was teruggekeerd - nu moest men aannemen dat twaalf toestellen met hun geschoolde bemanningen verloren waren gegaan doordat SOB-Dutch het Duitse Spiel niet doorzien had. De Britse Chiefs of Staff, die van meet af aan achter de operaties Vail SOB een vraagteken hadden geplaatst, overwogen ernstig, die operaties te beëindigen, althans drastisch te beperken. Een in december '43 door SOB ingediend verzoek om voor

1 Getuige K. H. Schilp, dl. IV c, p. 1044.

1063 [PDF]
ENGLAND SPIEL

Europa de beschikking te krijgen over honderd vliegtuigen extra, werd door de Chiefs of StaHafgewezen en Air Chief Marshal Sir Charles Portal, de Chief of the Air Staff, drong er op aan dat de controle over de vliegtuigen waarover SOB beschikte, aan SOB ontnomen zou worden, d.w.z. dat SOB niet langer bevoegd zou zijn, zelfstandig de plaatsen te bepalen waar agenten of sabotagemiddelen en wapens afgeworpen zouden worden.

XCSOB dat in die tijd belangrijke steun verleende aan Tiro's partisanen in Joegoslavië en ook nog een rol van betekenis moest gaan spelen bij de voorbereiding van de Geallieerde landingen in Normandië, kwam deze crisis te boven, maar niet dan nadat het rapport van de Britse commissie geconcludeerd had dat er alleen in de verbindingen met Nederland sprake was geweest van Duitse penetratie (die conclusie was onjuist - toen de commissie eind december '43 haar rapport afsloot, was van Frankrijk uit een met hetBnglandspiel te vergelijken Spiel in volle gang). Van Lidth vroeg het rapport ter inzage; het werd hem geweigerd - wèl werd hem gezegd dat de commissie, aldus van Lidth jegens de Enquêtecommissie, 'van oordeel was dat zich hier een ellendige debacle had voltrokken, die echter moest worden gerekend tot de 'normal war-casualties'.' I Kapitein Lieftinck vernam van kolonel de Bruyne dat het rapport, aldus Lieftinck aan de Enquêtecommissie, 'helaas niet voldoende positief de schuldigen aanwees. Het kwam neer op onvergeeflijke slordigheid bij de codering bij de verbindingsinstallaties' 2 en voor 'codering' zal men dan wel 'decodering' moeten lezen. Als dat inderdaad de conclusie van de Britse commissie geweest is, dunkt zij ons hoogst onvolledig, immers: hoewel in het geval van Lauwers de ontvangstcentrale correct gerapporteerd had dat deze zijn security-check weggelaten had, en in het geval van van Hemert dat van deze op zijn minst vier telegrammen zonder security-check binnengekomen waren, was de Dutch Section van SOB beide agenten blijven beschouwen als personen die zich op vrije voeten bevonden; deze fouten waren dus niet bij het decoderen gemaakt, maar bij het beoordelen van de correct gedecodeerde telegrammen, Mr. Donker vernam in '49 in Londen, 'dat uit het rapport-Selborne' (bedoeld wordt: het rapport van de door de Joint Intelligence Chiefs ingestelde commissie) 'blijkt dat men toen nog van een twaalftal agenten aannam dat zij eerst in december 1942 in handen van de vijand waren gevallen' 3 welke twaalf hiermee bedoeld waren, weten wij niet+, maar in elk geval

1 Getuige van Lidth, a.v., p. 470. 2 Getuige H. Lieftinck, a.v., p. 388. 3 A.v., dl. IV a, p. 783. 4 Voordat jambroes/Bukkens geparachuteerd waren, had te beginnen met Taconis/Lauwers, voor de sabotage in totaal veertien agenten uitge zonden van wie evenwel Molenaar bij zijnlanding verongelukt was.

1064 [PDF]
BRITS RAPPORT

was deze conclusie onjuist. Anders gezegd: dat het Englandspiel niet in december '42 maar (negen maanden eerder) in maart '42 in volle omvang begonnen was, werd door de Britse commissie van onderzoek niet beseft.

XCEerder vermeldden wij dat Somer onmiddellijk na ontvangst van het telegram van 22 november' 43 uit Bern de BI-agenten in bezet gebied gelast had, hun eventuele contacten met SOE-agenten te verbreken, 'zusterdienst geheel door Duitsers geïnfiltreerd', had hij laten seinen. Deze tekst viel begin '44 de Duitsers in handen, vermoedelijk als gevolg van de arrestatie (5 februari' 44) van de BI-agent van Borssum Buisman die, toen hij opgepakt werd, meer dan IOO 'oude' en enkele 'nieuwe' telegrammen bij zich had, alsmede enige stukken welke op zijn code betrekking hadden. Toen Giskes en Schreieder de aangehaalde woorden gelezen hadden, stond voor hen vast dat het geheim van het Englandspiel tot Londen doorgedrongen was. Giskes wilde het Spiel afbreken met een kort bericht waarin slechts opgemerkt zou worden dat alle geheime agenten van wie men in Londen wel zou aannemen dat zij gedood waren, in werkelijkheid nog leefden, maar Abwehr III F in Berlijn wees dat voorstel af; de Abwehr-centrale wilde, wat het lot der agenten betreft, de handen vrij houden en meende bovendien, zo verklaarden Giskes en Huntemann in juli '45, 'that the closing message must breath a spirit of confidence in the final victory for Germany and the certitude of repelling any Allied invasion of Holland.'l

XCEr werd een honende tekst opgesteld, passend in het kader van een commerciële zender waarvoor de zender van SOE zich steeds uitgegeven had, welke tekst opzettelijk op I april (All Fools Day in Engeland) via de lijn-van Hemert verzonden werd, gericht aan 'Messrs. Blunt'", Bingham and SuccessorsLtd, London' :

XC'In the last time you are trying to make business in Netherlands without our assistance stop we think this rather unfair in view our long and successful cooperation as your sale agents stop but never mind whenever you will come to pay a visit to the Continent you

1 p. 9. 2 In zijn contacten met uit te zenden agenten had Blizard zich weleens aangeduid als 'Blunt' - Giskes dacht blijkbaar dat dat zijn ware naam was.

1065 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

may be assured that you will be received with same care and result as all those yOIt sent us before stop so 1011g.'1

XCDe tekst werd aan Major Bingham en kapitein Lieftinck ter lezing gegeven; Bingham vertrok kort nadien naar Australië.

Het lot der agenten

XC

XCDe sabotage-agent van der Giessen die in december '42 al eens bijna uit Haaren ontsnapt was, ondernam elf maanden later, nl. in de nacht van 22 op 23 november '43, een nieuwe poging, ditmaal samen met de sabotageagent van Rietschoten en de districtsorganisator W egner. Van Rietschoten en zijn marconist Buizer hadden beiden uit Engeland een miniatuurzaagje meegekregen dat in de revers van hun colbert verstopt was; het was bij hun fouillering niet ontdekt. Buizer had zijn zaagje in zijn cel verstopt maar had het bij de verhuizing naar een andere cel moeten achterlaten; van Rietschoten had zijn zaagje behouden. Deze laatste kwam met van der Giessen en Wegner in één cel te zitten. Eind oktober' 43 begonnen zij in het plafond van die cel een 'luik' te zagen; de snede maakten zij onzichtbaar door haar met tandpasta in te smeren. Toen het 'luik' klaar was, kroop een hunner de zolder op om er de situatie op te nemen. Geconstateerd werd dat men zich door een raampje naar de grond kon laten zakken, mits men een 'touw' van voldoende lengte had, en mits men dat 'touw' goed vast kon maken. Het 'touw' maakten de drie gevangenen uit de onderleggers van hun ledikanten en als bevestigingsmiddel konden zij een tafelpoot gebruiken. Zij wachtten tot er veel wind stond (wind was nodig ter camouflage van het geruis dat zij zouden maken) en toen in de avond van 22 november een lichte storm begon op te steken, besloten zij hun kans te wagen. Zij hadden een of twee paar oude schoenen in hun cel kunnen behouden (die behoefden des avonds niet met hun kleren buiten de deur gezet te worden) - daaruit hadden zij iets van voetbedekking voor hen drieën gefatsoeneerd en uit hun dekens en lakens improviseerden zij op het laatste moment 'kleding'. Midden in de nacht kropen zij de zolder op, het 'touw' en een tafelpoot meenemend; de tafelpoot plaatsten zij verticaal in een afvoerbuis van de dakgoot, zij maakten het 'touw' er aan

1 dl. IV a, p. 878.

1066 [PDF]
VAN DER GIESSEN VAN RIETSCHOTEN WEGNER

vast en lieten zich zakken. Zij kwamen de prikkeldraadversperringen over. Bij dat overklimmen of iets later verstuikte Wegner ernstig zijn voet hij kon nauwelijks meer lopen. Van der Giessenen van Rietschoten maakten zich van hem los. Wegner hoorde dat de Duitsers al met honden aan het zoeken waren; hij ging tot aan zijn hals in een sloot staan (de temperatuur van de lucht was even boven het vriespunt) en werd niet ontdekt. De volgende dag wist hij een adres in Eindhoven te bereiken. Van daaruit kon hij contact opnemen met zijn in Den Haag wonende vrouw. Hij dook in Den Haag onder en vroeg aan verschillende bekenden of zij hem soms met de BI-agent d'Aulnis (d'Aulnis was eerst bij SOB in opleiding geweest) in verbinding konden brengen. Dat werd aan d' Aulnis doorgegeven die evenwel met de herinnering aan de waarschuwing die hij eind november '43 van BI ontvangen had ('zusterdienst geheel door Duitsers geïnfiltreerd'), alle contact weigerde." In arren moede ging Wegner toen op weg naar Zwitserland; hij overnachtte meestalonder de blote hemel en viel in december' 43 bij een controle in Luik de Duitsers weer in handen. Vermagerd en met kapotte voeten werd hij opnieuw de gevangenis in Haaren binnengevoerd.

XCIn tegenstelling tot Wegner kwamen van der Giessen en van Rietschoten met illegale werkers in aanraking. Van Rietschoten had tijdens zijn vlucht een longontsteking opgelopen en was wekenlang ernstig ziek. Zij waren op gescheiden adressen ondergedoken maar bleven met elkaar in contact. In maart of april '44 kwam een van hen beiden in verbinding met mr. J. le Poole die van augustus' 43 af het restant van de 'Dienst-Wim' voortgezet en uitgebreid had. Le Poole had toegang tot de Zwitserse Wegen A en B en liet hetzij van der Giessen, hetzij van Rietschoten een rapport opstellen dat naar Bern werd overgebracht en waaruit de voornaamste inhoud eind mei '44 naar BI werd geseind.êBlijkens dat telegram waren zeven-en-dertig geheime agenten aan de Duitsers in handen gevallen; drie-en-twintig SOB-agenten (te beginnen met Taconis en Lauwers) en de MI-6 agent Niermeyer werden met hun trainingsnamen genoemd, van dertien agenten werd die naam niet vermeld. 'Al deze gevangenen zitten in Haaren' , heette het aan het slot, 'waar zich ook nog leden van de Inlichtingendienst en

1 Een van de illegale relaties van d' Aulnis berichtte aan de Enquêtecommissie dat deze hem opdracht gegeven had, Wegner te liquideren en dat BI eerizelfde opdracht gegeven had aan een andere BI-agent, H. van der Stok. D' Aulnis heeft ontkend, zulk een opdracht gegeven te hebben. (getuige P. L. d'Aulnis de Bourouill, a.v., dl. IV c, p. 1913) 2 Tekst: a.v., dl. IV a, p. 756.

1067 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

andere uit Engeland afkomstige lieden bevinden (namen onbekend). De behandeling is uitstekend.' 1

XCIn april '44 waren van der Giessen en van Rietschoten op zoek gegaan naar een illegale groep die hen naar Spanje kon brengen. Zij werden (wij weten niet door wie) naar Lindemans verwezen die toen al enkele maanden als Vi-Mann van Giskes optrad. Lindemans spiegelde hun voor dat hij hen op de Zeeuwse wateren door een Engelse onderzeeboot kon laten afhalen. Zij kregen van de spionagegroep 'Sobenlader' (voortzetting van de groep Oosterhuis-Boerema) een aantal gemicrofJrnde spionagerapporten mee, Lindemans zorgde voor de speciale toelatingsbewijzen welke men voor de provincie Zeeland nodig had en het drietal stapte op een dag in mei in de trein naar zeeland. Het werd kort voor Roosendaal door een Kommando van de Haagse 'SD' gearresteerd en afgevoerd, z.g. ter controle van de persoonsbewijzen. Toen van der Giessen merkte dat de auto waarin zij zich bevonden (Lindemans uiteraard voor de schijn) in de richting van Haaren reed, ontketende hij een vechtpartij waarbij hij met een revolver bewusteloos geslagen werd.

XCToen Hitler in juli een streep haalde door de berechting van illegale werkers, betekende zulks dat in ons land Deppner, hoofd van de afdeling Gegnerbekämpfimg in de staf van de Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, onder supervisie van de nieuwe Bejehlshaber, Schöngarth, en van Rauter, heer over leven en dood werd met betrekking tot alle gevangengenomen illegale werkers. Deppner was het die in augustus conform de wens van Rauter besloot dat van der Giessen en van Rietschoten wegens spionage door functionarissen van de Sicherheitspolizei uit de weg geruimd moesten worden. De Sicherheitspolizei trachtte die opdracht op de Ordnungs polizei af te wentelen, maar Deppner weigerde, Rauter opnieuw lastig te vallen. Vijf 'SD'-ers kregen bevel, voor de liquidatie van de twee geheime agenten zorg te dragen; aan die twee zou slechts gezegd worden dat men hen naar elders zou overbrengen. Op de avond die voor de liquidatie vastgesteld was, deelde codespecialist May hun evenwel mee wat te geschieden stond. Zij vroegen om een paar sigaretten. Te voet werden zij afgevoerd en op enige afstand van Haaren, zoals May het uitdrukte, 'au/Beiehl au] der Flucht erschossen.ê

1 Kapitein Lieftinck noemde jegens de Enquêtecommissie 'de algemene strekking' van dit telegram 'voor ons' (de Bruyne, Schilp en hijzelf) 'zeer verrassend' (getuige H. Lieftinck, a.v., dl. IV c, p. 1090). Men zal dat wel moeten interpreteren als: wij zagen nu pas in dat het al maanden vóór de uitzending van Jambroesf Bukkens begolmen was. 2 E. G. May: a.v. dl. IV b, p. 18.

1068 [PDF]
BERECHTING DER GEVANGENEN?

XCVele maanden tevoren, n1. eind november' 43, waren bijna alle toen nog in Haaren aanwezige Bnglandspiel-agenten naar elders overgebracht. De geslaagde vlucht van van der Giessen, van Rietschoten en Wegner, ruim drie maanden na de geslaagde vlucht van Dourlein en Ubbink, had Schreieders positie ondermijnd (de Duitse Kommandant van Haaren moest voor een Duits Kriegsgericht verschijnen en volgens Schreieder zou dat ook met hemzelf gebeurd zijn als Giskes hem niet 'in einer [antastischen Art ,md Weise' in bescherming genomen had 1) - de verantwoordelijkheid voor de opsluiting der agenten werd door Rauter aan Schreieder ontnomen en aan Deppner toegewezen.

XCDeze liet alle agenten behalve Jordaan, Lauwers, van der Reyden en ter Laak (de vier marconisten, twee van SOB en twee van MI-6, die, zo meenden de Duitsers, met hun technische gegevens, en in het geval van Lauwers ook met zijn technische medewerking, het Englandspiel mogelijk gemaakt hadden) naar het Huis van Bewaring te Assen overbrengen, gemaskerd (zij mochten elkaar niet zien); ook mej. Terwindt bleef voorshands in Haaren. Zij werd in mei '44 naar het Prauenkonxentrationslager Ravensbrück overgebracht, later naar Mauthausen, en overleefde de oorlog. Hetzelfde gold voor Lauwers en van der Reyden die beiden in Sachsenhansen terechtkwamen. Jordaan stierf in Mauthausen, ter Laak werd in april '44 aan de groep in Assen toegevoegd.

XCVan de leden van deze laatste groep bleef geen in leven.

XCWas dan door Abu/ehr en Sicherheitspolizei niet toegezegd dat zij gespaard zouden worden? Formeel niet, materieel wèl. Aan Lauwers en vermoedelijk ook aan vele anderen was (met instemming van Rimmler en Heydrich) de belofte gedaan dat zij niet voor een Wehrmacht-rechtbank gebracht zouden worden waar zij op een doodvonnis hadden moeten rekenen - die belofte had evenwel al in een vroeg stadium tot protesten geleid van de Abteilung Rechtsberatung van de staf van Wehrmachtbejehlshaber Christiansen. Die afdeling achtte het namelijk onbillijk dat, terwijl op spionage en sabotage de doodstraf stond en tallozen inderdaad wegens spionage en sabotage geëxecuteerd werden, een uitzondering gemaakt werd voor de Engiandspiel agenten en enige anderen die aan hun groep toegevoegd waren.

XCVermoedelijk in november '43 legde Christiansen aan de Abwehrstelle

XC1 Getuige]. Schreieder, a.v., dl. IV c, p.

1069 [PDF]
ENGLANDSPIEL

Niederlaude de vraag voor, welke agenten berecht konden worden. In een aan Christiansen en Naumann, Harsters opvolger als Befehlshaber der Sicher heuspolizei und des SD, gerichte brief d.d. 6 december' 43 (het stuk is slechts in Engelse vertaling beschikbaar-) schreef toen Oberst Hauswaldt, die van de aanvang van de bezetting af chef van de Abwehrstelle was geweest en natuurlijk weet had gehad van de door zijn ondergeschikte Giskes gedane toezegging, dat hij acht agenten 'immediately' voor berechting kon vrijgeven: de MI-6 agenten ter Laak, van der Reyden, de Jonge/Radema, Ernmer/Ortt, Alblas en Niermeyer.ê Van de zes-en-veertig resterende SOE-agenten (naar de stand van begin december '43 waren vijf ontsnapt) meende Oberst Hauswaldt dat zij in elk geval niet onmiddellijk berecht konden worden: door een groot proces zou het Englandspiel aan te velen bekend worden. De zes-en-veertig deelde Oberst Hauswaldt in drie groepen in: een groep van zeventien wier 'collaboration' het Englandspiel zijns inziens mogelijk had gemaakt en aan wie dus niet de doodstraf diende te worden opgelegd, een groep van zeven-en-twintig die geen aanspraak konden maken op begenadiging ('pardon') (het is mogelijk dat de twee-en-twintig agenten onder hen geweigerd hebben, hun security-check af te geven, en dat de vijf marconisten geweigerd hebben voor de Duitsers te gaan zenden) en een groep van twee: Lauwers en Jordaan, die, aldus Hauswaldt, aan het Englandspiel hun 'voluntary and longstanding collaboration' hadden verleend hij was voornemens, hen in vrijheid te stellen, zodra zou blijken dat men in Londen het Englandspiel doorzien had.

XCHadden Lauwers en Jordaan zich bereid verklaard die vrijheid te aanvaarden? Kennelijk wel. Wij menen dat dit van beiden een list is geweest van Lauwers was aan de Abwehr ook al onbekend gebleven dat hij zeven maanden lang een gefingeerde security-check gebruikt en SOE ook anderszins gewaarschuwd had. Trouwens, walmeer men er op let dat in Hauswaldts groep van zeventien (de groep van de 'collaboration') mej. Terwindt voor10 7

1 Tekst: a.v., dl. IV a, p. 647-49. 2 Hauswaldt noemde er negen, maar een van die negen was Allart Brinkman; dit was een illegale werker die in '42 bij zijn arrestatie gewond was en zich nadien bereid verklaard had, van de te worden. Hij was op 14 juli '42 aan de in Haaren toe gevoegd teneinde over hun doen en laten te rapporteren. Toen die gevangenen buiten Nederland afgevoerd waren, bleef Brinkman aanvankelijk werkzaam als celspion, later in '44 wist hij onder de naam 'Ab van Straten' als van Friedrich Frank diep in de Haagse illegaliteit door te dringen; door de Raad van Verzet werd hij aanvaard als leider van de Haagse groepen. Wij hebben in dee! 10 meer over hem te schrijven.

1070 [PDF]
DE GEHEIME AGENTEN VERMOORD

komt die haar code verzwegen heeft, en van Hemert die wekenlang zijn security-check niet heeft afgegeven, dan is duidelijk dat men, wat die 'colla boration' aangaat, op Hauswaldts indeling niet kan afgaan.

XCHoe dit zij, in de lente van '44 werd de Abwehr, die door Hitler al sinds geruime tijd als een incompetent en onbetrouwbaar geheel beschouwd werd, als centrale dienst opgeheven, behalve wat de militaire contraspionage betrof.' Het Englandspiel was afgebroken. Dat alles betekende dat wie dat wenste, de Englandspiel-agenten en de aan hen toegevoegden kon laten vallen onder Hiders uit oktober '42 daterend Z.g. Kommandobejehl: een bevel om de leden van de Britse Comrnando-eenlleden maar ook de Britse 'Fallschirm-Agenten, vielen zij in Duitse handen, 'bis auf den leteten Mann niederzumachen.ê Wij weten niet precies wat zich met betrekking tot de in Assen opgesloten vijftig gevangenen in het Duitse milieu nog aan gedachtenwisselingen, eventueel aan conflicten afgespeeld heeft. Van de Abwehr (dat blijkt al uit Oberst Hauswaldts brief) kan geen enkel streven zijn uitgegaan om zich in beginsel aan de gedane toezegging te houden. Beslissende instantie werd het Reichssicherheitshauptamt.

XCIn april '44 werden een-en-vijftig gevangenen (vijftig plus ter Laak) naar het Duitse tuchthuis in Rawitsch (Silezië) overgebracht. Elfhunner zijn nadien op een onbekende plaats en een onbekend tijdstip ter dood gebracht of overleden"; veertig werden samen met zes Britse officieren en één Amerikaanse officier op 5 september '44 het concentratiekamp Mauthausen binnengevoerd. Kaalgeknipt en met vodden aan, maar zonder schoenen, zelfs zonder plankjes, werden zij vervolgens in de cellen van de kampgevangenis, de Bunker, opgesloten. Men gaf hun niets te eten of te drinken. De volgende ochtend, 6 september, moesten zij zich als aparte groep voor de Schreibstube opstellen. Hier kregen zij ('Ordnung muss sein') hun kampnummer opgegeven, dat evenwel niet op hun kledij werd aangebracht10 7

1 Met het oog op de mogelijke opheffing van de als centrale dienst, waren de in Nederland, België en Frankrijk per I januari' 44 omgezet in het onder de ressorterend met zetel in Brussel- Giskes was daar de chef van. Onder dat ressorteerden enkele waarvan no. 365 tot begin september '44 Nederland als werkterrein had. 2 Neur. doe. PS-498, dl. XXVI, p. 100-02 en Neur. doe. (a.v., p. II7-20). 8 Aan gezien vaststaat dat verscheidene geheime agenten van de van allen ook in Rawitsch opgesloten, begin september '44 om het leven gebracht zijn in het concentratiekamp Gross-Rosen (M. R. D. Foot: p. 347), is het waarschijnlijk dat deze elf eveneens in Gross-Rosen vermoord zijn.

1071 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

maar met kopieerpotlood op hun borst werd geschreven, 'damit man euch', zei de Lagerkommandant. 'erkennt, falls ihr nochmals Lust bekommt, abzuspringen, diesmal im Wienergraben'l - dat was de steengroeve met de 'trap' van honderdzes-en-tachtig treden.

XCOnder toezicht van een beruchte SS' er en een niet minder beruchte Kapo werden de zeven-en-veertig gevangenen om half een 's middags aan het werk gezet. Op blote voeten en in looppas moesten zij onder geschreeuw en ranselen zware granietblokken van onder uit de groeve naar boven sjouwen. Wie niet meer voortkon, kreeg de raad zich te pletter te werpen. Sommigen werden doodgeslagen, anderen maakten een einde aan hun lijden door in de richting van de wachtposten te lopen die hen neerschoten, één werd afgemaakt nadat hij getracht had, het granietblok dat hij torste, op het hoofd van een SS'er te doen neerkomen. 's Avonds waren er negentien doden. De overlevenden werden weer in de Bunker opgesloten. Hoeveel doden er de volgende dag, 7 september, in en bij de steengroeve vielen, is niet bekend; vaststaat evenwel dat de enkelen die aan het einde van die tweede dag nog leefden, voor een aantal Ss-bewakers opgesteld werden die hen doodschoten.

Slot

XC

XCWij willen in deze slotparagraaf drie dingen doen: de gevolgen van het Englandspiel schetsen, aangeven door welke gang van zaken het Englandspiel mogelijk is geweest, en de vraag aan de orde stellen of er in de tweede wereldoorlog vergelijkbare Spiele zijn geweest.

XCEerst dus de gevolgen.

XCHet Englandspiel heeft er toe geleid dat van zeven-en-vijftig door MI-6 en SOE uitgezonden geheime agenten twee (van der Giessen en van Rietschoten) in augustus' 44 bij Haaren zijn neergeschoten, elf op een onbekende plaats (vermoedelijk was dat Gross-Rosen) zijn omgekomen, veertig op gruwelijke wijze zijn afgemaakt in Mauthausen, één (jordaan) bezweken is in datzelfde Mauthausen en drie (Lauwers, van der Reyden en mej. Terwindt) bijna een jaar lang in Duitse concentratiekampen geleden hebben. Er zijn er onder die zeven-en-vijftig zestien geweest (in volgorde van hun aankomst in bezet gebied: Alblas, ter Laak, Taconis/Lauwers, van der Reyden, de Jonge/Radema, Andringa, Sebes/Jordaan, Ras, Kloos, Emmer/Ortt,Enq., p.

1 dl. IV a, 654.

1072 [PDF]
SLACHTOFFERS

Niermeyer en de Haas) die gedurende korte of lange tijd in bezet gebied iets van activiteit hebben kunnen ontplooien - alle overigen vielen bij aankomst in Duitse handen.

XCDoor het Englandspiel zijn evenwel aanzienlijk meer personen door de Duitsers gevangen genomen en veelalook om het leven gebracht.

XCAls gevolg van de arrestatie van Andringa is door Vi-Mann Poos ('Dick') ontdekt dat dertien personen, onder wie de havenmeester van Rotterdam, A. Kortlandt. in mei '42 uit Ijmuiden wilden ontsnappen; alle dertien zijn gevangengenomen en van hen heeft dat aan zes, onder wie Kortlandt, het leven gekost.

XCAls gevolg van de arrestatie van Kloos kon V-Mann Poos in mei '42 in Pijnacker doordringen tot de arts Bolle, zijn vrouwen zijn helper Heukels en als gevolg daarvan werd eind mei '42 Althoff gearresteerd; hij werd gefusilleerd.

XCAls gevolg van het feit dat Vi-Mann van der Waals ('Jan') via een van de lijnen van hetEnglandspiei door Radio Oranje 'authentiek' verklaard werd, is in juli' 42 de spionagegroep-van Grutingfd' Aquin opgerold; twaalf illegale werkers raakten in Duitse gevangenschap, van hen is één (van Gruting) omgekomen.

XCAls gevolg van het feit dat vermoedelijk in mei of juni '42 via de lijnLauwers opdracht gegeven werd, contact met de SOE-medewerker Jan Bottema op te nemen, kon Vi-Mann Ridderhof tot deze doordringen, waaruit voortgevloeid is dat in april '45 in Makkum (Friesland) talrijke personen gearresteerd werden van wie zeven werden doodgeschoten.

XCAls gevolg van het feit dat via de lijn-van Hemert in november '42 opdracht gegeven werd, A. Wins te benaderen met het fotootje van Marijke Sluijser, kon V-Mmm van der Waals ('Anton de Wilde'), door Radio Oranje 'authentiek' verklaard, in de groep-Vorrink binnendringen. Hieruit vloeide voort dat in maart '43 de sabotagegroep-Pahud de Mortanges opgerold werd (Pahud en vijf anderen werden gefusilleerd) en Kees Dutilh werd gearresteerd (ook hij werd gefusilleerd), voorts dat ir. J. E. van Tijen (deze verdween naar een concentratiekamp) met belangrijk spionagemateriaal in Duitse handen viel (dat kostte één Duitser het leven), tenslotte dat op I en 2 april de gehele kring van Vorrink en het Nationaal Comité opgerold werden. In die twee dagen werden ca. honderdvijftig arrestaties verricht. Een groot aantal politieke voormannen kwam in Duitse concentratiekampen terecht; daar bezweek mr. T. J. Verschuur.

XCAls gevolg van de arrestatie van mej. Terwindt (februari '43) werd de 'pilotenhulp'<groep van de Hagenaar Smit opgerold; dat kostte Smit en twee van zijn medewerkers het leven. 10

1073 [PDF]
'EN GLAND SPIEL'

XCAls gevolg van het feit dat via de lijn-Po van der Wilden opdracht gegeven werd, de illegale werker ir. Juten te benaderen, kon V-Mann van der Waals ('Piet van de Velde') binnendringen in de spionagegroep 'Dienst-Wim'; deze werd op II juli '43 opgerold, als gevolg waarvan op zijn minst acht-en-dertig illegale werkers gevangengenomen werden van wie twee in Duitse gevangenschap omkwamen.

XCAls gevolg van het feit dat de in oktober '43 gedropte SOE-agent GrÜl1 opdracht had, zich aan te melden bij V-Mann Ridderhof, kwamen GrÜl1 en een van zijn illegale relaties, mej. J. Rebel, in Duitse concentratiekampen terecht.

XCTenslotte: als gevolg van het feit dat twaalf Engelse bommenwerpers in het kader van het Englandspiel na het AAA-bericht ('Angefiogen, Abge worjen, Abgehauen') neergeschoten werden, kwamen omstreeks vijftig bemanningsleden van de RAF om het leven.

XCMen ziet: het is onjuist om, zoals veelal gebeurd is, van 'de vier-en-vijftig slachtoffers van het Bnglandspiel' te spreken; het Spiel heeft veel méér slachtoffers gevergd: op zijn minst al honderdtwee-en-dertig doden. Bovendien zijn als gevolg van het Spielongeveer tweehonderd Nederlanders (wij tellen de slachtoffersvan de razzia in Makkum en de in Frankrijk gearresteerden niet mee) korte of lange tijd in Duitse gevangenschap geraakt. In een rapport van de Abwehrstelle Niederlande dat uit de herfst van ,43 dateert, staat vermeld dat toen negen-en-veertig agenten gevangengenomen waren, alsmede vierhonderddertig 'of these agents' helpers'.l Wij weten niet hoe die laatste woorden geïnterpreteerd moeten worden, maar nemen aan dat men aan Duitse kant eenvoudig alle arrestaties opgeteld heeft die tot aan de herfst van '43 zowel in Nederland als in Frankrijk rechtstreeks uit het Englandspie] waren voortgevloeid.

XCEen tweede (eveneens slechts in het Engels beschikbaar), uit eind april '44 daterend rapport van de Abwehrstelle Niederlande, dat een terugblik op het Englandspiel bevat, vermeldt voorts nog dat als 'secondary actions' mogelijk gemaakt werden: 'successful operations against more than one hundred terrorists, contact-places and couriers; round-up of five parachutist agents in France who were to blow up a largepower station; [urther the way was paved for other' Spiele' , 2 - tot hoeveel arrestaties dat alles heeft geleid en hoeveelmensen er door om het leven kwamen, is niet bekend.10

1 Ongeïdentificeerd rapport van de p. 22. punt f, bijl. VI bij gestene. bijl. 10). 2 (25 april 1944), p. 7 (a.v.).

1074 [PDF]
DUITSE SUCCESSEN

XCBezien wij de door de Duitsers behaalde resultaten nu van de zakelijke kant (wij schakelen de 'secondary actions' uit), dan valt op te merken dat zij in het kader van het Englandspiel aan de werkzaamheid van één agent van MI-6, Alblas, een einde hebben gemaakt en rechtstreeks door het Spiel aan die van vijf: de Jonge/Radema, Emmer/Ortt en Niermeyer; ook hebben zij de werkzaamheid van één agente van MI-g: mej. Terwindt, kunnen voorkomen. Zij hebben voorts de werkzaamheid van zes sabotage-agenten van SOB: Andringa, Sebes/Jordaan, Ras, Kloos en de Haas, kunnen beëindigen en de werkzaamheid van acht sabotage-agenten van SOB: Baatsen, van Steen/Parlevliet, van Rietschoten/Buizer, van Hemert, van der Giessen en van der Bor, kunnen voorkomen, alsmede het werk van één agent van SOB die een spionage-opdracht had: Braggaar, en van vier SOB-agenten die een escape-line moesten opbouwen: Kist, van Os en de neven van der Wilden. Ook hebben de Duitsers door de arrestatie van nog eens negen-en-twintig agenten (te beginnen met [ambroes/Bukkens) kunnen voorkomen dat de onder het Plan for Holland en Plan B op te richten verzetsgroepen gevormd werden.

XCDe Duitsers hebben voorts door hetBnglandspiel in Frankrijk vermoedelijk een groot aantal illegale werkers gearresteerd en met zekerheid in Nederland drie spionagegroepen (de groep-van Gruting/d' Aquin, de groep- Vorrink en de 'Dienst-Wim') 'opgerold' alsmede één sabotagegroep (de groepPahud). Zij hebben tenslotte door het 'oprollen' van het Nationaal Comité de verzetsleiding van de grote politieke partijen uitgeschakeld - het daarna opgerichte Vaderlands Comité heeft niet de betekenis gehad van het Nationaal Comité.

XCMet dit alles hebben de Duitsers in de jaren '42-'43 ernstige schade toegebracht aan het illegale werk in bezet gebied en een verdere ontplooiing van dat werk op bepaalde sectoren vertraagd.

XCDe Duitsers hebben voorts in het kader van het Englandspiei twaalf Engelse bommenwerpers neergeschoten en een aanzienlijke materiële buit bilmengehaald : volgens het Abwehr-rapport van eind april '44 800 stenguns, 60 brenguns (lichte machinegeweren), 2000 revolvers en pistolen, 50000 stuks munitie en 8 000 handgranaten; voorts volgens Schreieders uit '49 daterend rapport! o.m. ruim IS ton aan sabotagemiddelen, 75 'normale'J.

1 Schreieder: dl. IV b, p. 30.

1075 [PDF]
ENGLAND SPIEL

geheime zenders", 3 Si-phones (telefonie-zenders)", 3 'Eureka'-apparaten (radarbakens), een hoeveelheid kleding en fietsbanden, en tenslotte f 450000 in bankbiljetten.

XCDuitse successen dus (dat het door hen naar Engeland doorgegeven Spielmaterial dáár een rol van enige betekenis gespeeld heeft, betwijfelen wij) - successen evenwel die slechts van tactische betekenis waren. Het grote strategische succes waarop de Duitsers hoopten toen zij het Englandspiel begonnen: dat zij ingelicht zouden worden over plaats en tijd van de Geallieerde invasie van West-Europa, bleefhun onthouden.

XCWij tekenen daarbij aan dat, ten nadele van de Duitse oorlogvoering, grote strategische successen juist wèl behaald zijn in Spiele die het in het vorige hoofdstuk genoemde Engelse Double Cross-Committee, ten dele in samenwerking met Amerikaanse instanties, gespeeld heeft met een reeks bureaus van de Abwehr: Spiele die niet, als het Englandspiel, ruim anderhalf jaar geduurd hebben, maar meer dan vijf-en-een-half jaar; zij zijn in september '39 begonnen en de bedoelde bureaus van de Abwehr hebben, niet beseffend dat nagenoeg aile geheime agenten die naar Engeland en de Verenigde Staten uitgezonden waren, zich bereid hadden verklaard, met de Engelsen en Amerikanen samen te werken, tot in de laatste dagen van het Derde Rijk misleidende informatie als authentiek aanvaard die, wat Engeland betreft, met superieur vernuft door het Double Cross-Committee was samengesteld."J. waren gedropt, waren tot eind '43 zo slecht dat zij eerst op last van het Double Cross-Committee

1 Dit cijfer is vermoedelijk te hoog; per 30 juni' 43 waren aan de Duitsers volgens het Abwehr-rapport uit de herfst van '43 48 zenders in handen gevallen. Vóór 30 juni' 43 zijn in het kader van het 86 droppings uitgevoerd, nadien nog maar 4. a Dit cijfer is stellig te laag: het Abwehr-rapport uit de herfst van '43 maakt al melding van 9 3 Uit de gegevens die men vinden kan in C. Masterman: 1939 1945 (1972) alsmede in Ewen Montagu: (1977), blijkt dat in totaal door de Engelsen honderdtwintig 'omgedraaid' werden, van wie negen-en-dertig korte oflange tijd bij uitstek effectief tegen de gebruikt werden. Eind' 41 werden die gevoerd met de in Berlijn, alsmede met de bureaus van de in Brussel, Brest, Hamburg, Oslo en Parijs. Met die bureaus stonden de 'omgedraaide' agenten in contact door middel van met onzichtbare inkt geschreven brieven en door middel van hun zenders; er hebben zich evenwel ook gevallen voorgedaan waarbij 'omgedraaide' agenten in neutrale landen ont moetingen hadden met Begin' 44 gafhet via twintig 'lijnen' (waarvan negen radio-'lijnen' waren) misleidende inforrnatie aan de door, begin' 45 nog via zes (waaronder vier radio-'lijnen'). De zend apparaten die de meegekregen hadden of die te hillmen behoeve

1076 [PDF]
'WIE HEEFT GEFAALD?'

XCDoor welke gang van zaken is het Englandspiel mogelijk geweest? Anders gevraagd: wie heeft gefaald?

XCWat de Nederlandse regering en haar organen betreft: zij hebben gefaald, niet door wat zij deden maar door wat zij nalieten. De Bruyne, Lieftinck en Schilp waren voor hun taak niet berekend; zij hebben die taak ook veel te beperkt opgevat. Zij zijn te goed van vertrouwen geweest. Zij hebben, zei Gerbrandy jegens de Enquêtecommissie, 'het essentiële belang van een zekere mate van medezeggenschap op het gebied van de verbindingsdienst niet ... ingezien, zoals dat met deskundigen wèl het geval zou zijn geweest.' 1

XCMoest men daar een 'deskundige' voor zijn? Wij menen van niet. Men

XCBritse marconisten bediend zonder dat de Abwehr iets merkte) en in de nagemaakte Britse Identity-Cards die de Abwehr-agenten bij zich hadden (vergeleken met het Nederlands persoonsbewijs was de Britse Identity-Card van kinderlijke eenvoud), kwamen steeds opvallende fouten voor.

XCSommigen van de Abwehr-agenten hadden de opdracht, sabotage te bedrijven: Masterman en Montagu maken melding van drie door het Double Cross-Committee georganiseerde incidenten: een fictieve explosie in een vliegtuigfabriek waarbij camouflage-experts er voor zorgden dat op luchtfoto's 'schade' te zien was, en twee kleine explosies in een voedselpakhuis en in een wapenfabriek (van die laatste werd in de Duitse pers bericht dat zij honderdvijftig slachtoffers zou hebben gemaakt). De Abwehr-bureaus waren over het werk van de door hen uitgezonden agenten zeer tevreden: één kreeg het Eiserne Kreta erster en zweiter Klasse. De belangrijksten van die 'omgedraaide' agenten hadden in Engeland volstrekt fictieve agenten-netten gevormd; toen het Double Cross-Conunittee een van die sub-agenten, die in Liverpool woonachtig heette te zijn, liet 'sterven' (er verscheen een overlijdensadvertentie in de Liverpool Daily Post), werd aan de agent die hem z.g. gerecruteerd had, opdracht gegeven, zijn weduwe te condoleren.

XCDe via al deze SpieIe doorgegeven fictieve informatie heeft de operaties van de U-Boote en van andere eenheden van de Kriegsmarine bemoeilijkt (o.m. door fictieve mijnenvelden te creëren) en heeft er (dat was het belangrijkste resultaat) toe bijgedragen dat het Oberkommando der Wehrmacht in de lente van '44 aannam dat in ZuidEngeland behalve XXI Army Group (die in Normandië zou landen) nog een I Army Group stond die het Nauw van Calais zou oversteken. Gevolg was dat de Duitsers zeven divisies die zij tegen XXI Army Group in Normandië hadden kunnen inzetten, twee weken lang bij het Nauw van Calais lieten staan. Overigens had de Abwehr, toen I Army Group niet kwam opdagen, het bedrog nog niet door: via de 'omgedraaide' agenten kon nadien bereikt worden dat de Duitse V-I'S en V-z's op een afstand werden ingesteld waardoor zij het centrum van Londen maar zelden raakten.

XC1 Getuige Gerbrandy, Enq., dl. IV c, p. 1234.

1077 [PDF]
'ENGLANDSPIEL'

behoefde alleen maar te beseffen dat men uit Nederlands oogpunt niet op een verantwoorde wijze handelde wanneer men belangrijke en riskante operaties in bezet gebied volledig aan de Engelsen overliet. Gerbrandy zelf evenwel en de ministers die staatkundige verantwoordelijkheid gedragen hebben voor de Bruyne's bureau (Furstner, van Boeyen en van Lidth), hebben dat óók onvoldoende beseft. Falen door omissie dus.

XCHet falen in commissie (door doen, niet door laten) heeft zich geheel voltrokken in de sfeer van SOB.

XCOok uit de gegevens die wij in dit hoofdstuk opnamen, bleek dat tot in een laat stadium bij de selectie en de uitrusting der agenten fouten gemaakt werden: de sabotage-agent van der Bor werd in februari' 43 gedropt terwijl hij in het Politieblad gesignaleerd stond, en sergeant Knoppers werd in november' 43 op een missie uitgezonden terwijl hij sokken met een Engels merk aanhad. Deze en dergelijke fouten evenwel (zij begonnen al met de 'als tweelingbroers' geklede Taconis en Lauwers) kunnen het Englandspiel niet verklaren - wèl tonen zij aan dat SOB er onvoldoende begrip voor had, hoe men de veiligheid der agenten het best kon waarborgen.

XCJuist op dat terrein, de security, heeft het met name de Dutch Section aan voorstellingsvermogen, zorgvuldigheid en zin voor systematiek ontbroken.

XCWij erkennen dat men dat wat het Englandspiel betreft, pas volledig zou kunnen aantonen indien men de beschikking had over alle telegrammen die in het kader van het Bnglandspiel verzonden zijn. Er zijn er volgens Schreieder ca. 4 000 gewisseld 1, volgens Giskes ca. I 7002, volgens Colonel Brook, chef van SOB voor West-Europa, tussen de 1000 en de 20003 de archieven van Schreieder en Gislees zijn evenwel vernietigd (de paar telegrammen die aan Himmler en door deze aan Hitler gezonden zijn, hebben wij aangehaald), de archieven van het Reichssicherneitshauptamt zijn eveneens vernietigd en met de bij SOB ontvangen en verzonden telegrammen is het niet beter gegaan. SOB werd begin '46 volledig opgeheven; wat toen aan stukken van de organisatie over was, werd aan haar oude tegenstander MI-6 overgedragen en enige tijd nadien werden alle gewisselde telegrammen, waarvan MI-6 kennelijk de historische betekenis niet besefte, door deze organisatie vernietigd, niet dus slechts de telegrammen van de Dutch Section maar die van alle Country Sections. Dat betekent dat een integrale reconstructie van het Englandspie], d.w.z. een reconstructie die als het ware van dag tot dag de ontwikkeling van het Spiel weergeeft, nietJ.Bureau Bijzondere Opdrachten (getuige K. de Graaf, a.v., p. 1419). 3 A.v.,

1 Getuige Schreieder, a.v., p. 69. 2 Dat zei hi.j althans aan K. de Graaf van het

1078 [PDF]
ONVOLLEDIGE GEGEVENS

mogelijk is en nimrner mogelijk zal zijn. Er zijn van of omtrent de Dutch Section wel enkele andere stukken bewaard gebleven maar wij hebben geen aanleiding om te menen dat zij inzake het Englandspie] gegevens bevatten die van wezenlijke betekenis zijn.'

XCAls gevolg van dit alles zouden wij ons als historicus in een situatie bevinden die geen enkele conclusie zou toelaten indien, wat het Engjandspiel betreft, de talrijke gegevens die wèl beschikbaar zijn (wij denken dannatuurlijk in de eerste plaats aan het vele dat uit het menumentale vierde verslag van de Enquêtecommissie gebleken is), innerlijke tegenspraken zouden vertonen. Dat laatste is niet het geval. Er is eenheid in het beeld en wij achten met het oog daarop onze conclusie dat het de Dutch Section in de periode van het Englandspiel aan voorstellingsvermogen, zorgvuldigheid en zin voor systematiek ontbroken heeft, verantwoord.

XCWij herinneren aan enkele belangrijke constateringen die wij in het voorafgaande opnamen.

1 In '67 vroegen wij de Britse regering om toegang tot de van de bewaard gebleven stukken. Deze werd ons geweigerd. De Britse regering had in '66 het in het voorafgaande enkele malen gememoreerde, waardevolle werk van M. R. D. Foot, gepubliceerd, maar één enkele, zij het ernstige onzorgvuldigheid die er in voorkwam, had tot aanzienlijke deining in de pers geleid en tot een proces dat door de regering verloren was waarna zij de gehele eerste druk uit de handel had moeten nemen. Nadien werd besloten, de archieven van voorzover bewaard, volledig gesloten te houden voor historisch onder zoek. Wij vroegen er bij de voorbereiding van dit deelopnieuw toegang toe; deze werd ons opnieuw geweigerd, zij het dat de Britse regering zich bereid verklaarde, ons nadere inlichtingen te geven op grond van concrete vragen. Wij deden haar vervolgens een vragenlijst toekomen. Deze werd in behandeling genomen door een voormalige officier van E. R. Boxshall, die, voorzover dat moge lijk was, alle door ons gevraagde gegevens bijeenzocht. Wij konden vervolgens op 20 november '78 in Londen een gesprek met Boxshall voeren. Hij deelde ons daarbij o.m. mee dat de van geen behoorlijk bijgehouden heeft. Dossiers over individuele agenten waren nauwelijks bewaard, behalve voor de periode waarin Dobson hoofd van de geweest was. De had voorts in '45 een geheime geschreven, maar dit was geschied in een periode waarin de gegevens, ontleend aan de verhoren van Giskes en Hunte mann nog niet beschikbaar waren, zodat de auteur van die geen denkbeeld had van wat zich in werkelijkheid in het kader van het had afgespeeld. Enige tijd later kwam een eveneens geheime, algemene geschiedenis van gereed, maar daarin werd, aldus Boxshall, Nederland in een voetnoot af gedaan, Er was uit die tijd voorts een notitie van een officier bewaard gebleven die de fragmentaire stukken van de gekarakteriseerd had als

1079 [PDF]
ENGLAND SPIEL

XCI. Lauwers verwaarloosde zeven maanden lang zijn security-check het verkeer via zijn lijn werd anderhalf jaar voortgezet.

XC2. Jordaan, die zijn security-check verzwegen had, kreeg de onnozele opdracht: 'Instruct new operator in use of security-check.'

XC3. Van Hemert verzweeg zijn security-check, zodat in op zijn minst vier van zijn eerste telegrammen geen security-check voorkwam - via zijn lijn kon V-Mann van der Waals niettemin tot Vorrink doordringen, mede doordat een identificatiemiddel (het fotootje van Marijke Sluijser), dat SOB maar eenmaal had mogen gebruiken, tweemaal gebruikt werd.

XC4. Het waarschuwingstelegram van Six ('acht parachutisten waaronder Doulin en Arabe weken geleden gearresteerd code . .. bekend') had er toe moeten leiden dat het verkeer via de lijn van de kort voor Dourlein gedropte W. van der Wilden onmiddellijk gestaakt werd - het werd voortgezet ten profijte van Giskes, Schreieder en Vi-Mann Ridderhof.

XCDat zijn vier constateringen die boven alle twijfel verheven zijn.

XCDuidelijk is dat de Dutch Section van SOB aan de security-checks praktisch geen aandacht heeft besteed.' Zij zág deze alarmsignalen niet. Zij besefte niet dat zij over in totaal achttien lijnen (van welke medio september '42 zes en begin maart' 43 elf tegelijk in werking waren) valse informatie kreeg. Zij liet zich voortslepen door haar irreële visie op wat in bezet Nederland mogelijk was (men denke aan het feit dat zij voor ruim 180 geplande droppings accoord ging met in totaal slechts veertien droppingvelden en dat zij in de nacht van 27 op 28 oktober' 42 op drie velden 18 ton materiaal liet afwerpen). Zij meende grote successen te behalen, werkte geheel in de ban van haar optimistische verwachtingen en plaatste dus ook de reële waarschuwingen die haar bereikten, in een verkeerd kader. Grondslag van dit alles waren security-regels die, omdat zij niet scherp genoeg waren, niet deugden - regels bovendien die vooral in de periode tot begin' 44 niet alleen door de Dutch Section maar ook door andere Sections van SOB met de losse hand toegepast werden. 'It is', schrijft Foot in SOB in France, 'a fair criticism of SOB (which its security section made for itself, just after the war)' (toen het te laat was),

1 Uit Binghams mededeling jegens mr, Donlcer, 'dat er een aantal maanden vóór mei '43 een periode van twijfel is geweest, (dat) men toen alle telegram men ter inzage gegeven (heeft) aan iemand van (en dat) deze ... , na 'onderzoek, van oordeel (was) dat alles in orde was' (a.v., p. zou men moeten .afleiden dat de betrokken officier van óók geen begrip had van de toepassing van vaste

1080 [PDF]
BLUNDERS VAN DE 'DUTCH SECTION'

'that its arrangements were sometimes dangerously faulty. The signals directorate did include, from 1942, a section ~f its own devoted to signals security. But this body was staffed by signals- and not by security officers, and it was out of touch with country sections at the day-to-day working levels ... An operational security section whose principa] task would be to conduct a daily review ~r the whole of tlie incoming wireless traffic from the field was perceived, too late, as a main requirement.' 1

XCHet Britse Foreign Office deed in de officiële verklaring die in december '49 aan mr. Donker overhandigd werd, de uitspraak dat door SOE 'errors of judglllent' ('onjuiste beoordelingen') gemaakt waren.ê De Enquêtecomm.issie meende dat 'een aantal der gemaakte tekortkomingen' gekwalificeerd moest worden als 'fouten, en in sommige gevallen zelfs als ernstige fouten' 3 wij spreken liever van 'kapitale blunders'. Men kan fouten, zelfs ernstige fouten maken, terwijl voor het overige de werkwijze die men volgt, verantwoord is - juist op dat punt schoot de Dutch Section van SOE onder leiding eerst van Major Blizard, vervolgens van Major Bingham, schromelijk tekort. Van hen beiden beschouwen wij Blizard als de hoofdverantwoordelijke (hij heeft zich als eerste laten bedriegen) en wij zien het dan ook niet als toeval dat hij in Londen het contact met mr. Donker uit de weg is gegaan.

XCDe Dutch Section van SOE is overigens bepaald niet de enige geweest die slachtoffer geworden is van een Duits Spiel. Volgens Giskes werden in de periode begin' 42-lente '44 zowel in België als in Frankrijk 25 droppings 'empjangen auf Verabredung 111itEngland, und aucli Agenten' wat België betrof, betekende zulks dat 'vielleicht 30 Prezent' van de gedropte sabotagemiddelen en wapens in Duitse handen viel, wat Frankrijk betrof, 'rund 10 Prozent.' 4 Vaststaat dat in België tien en in Frankrijk achttien door SOE uitgezonden agenten opgevangen zijn door onrvangstcomité's welke door Abwehr en Sicherheitspolizei samengesteld waren.f In België vond dat opvangen plaats in de periode april-september' 42; het leidde tot het arresteren van nog eens zestien SOE-agenten, een en ander als uitvloeisel van een Spiel dat via drie lijnen uitgevoerd werd. In Frankrijk zijn in een periode van tien maanden (juni '43-april '44) vier Funlespiele tegelijk uitgevoerd." Precies als in Nederland heeft zich in het kader van die Duitse Spiele inSOB in France, J. SOB in France,

1 M. R. D. Foot: p. 109-10. 2 dl. IV b, p. 122. 3 A.v., dl. IV a, p. 903. 4 Getuige H. Giskes, a.v., dl. IV c, p. 122. 5 M. R. D. Foot: p. 88. 6 A.v., p. 328.

1081 [PDF]
ENGLANDSPIEL

juni '43 in Frankrijk een geval voorgedaan waarbij een gevangengenomen marconist die zijn security-checks verzwegen had en voor de Duitsers was gaan seinen, van SOE te horen kreeg: 'You have forgotten your double security check.'lJn deel v wezen wij er overigens al op (hoofdstuk II, in de paragraaf 'Overlord') dat aan de Abwehr in Frankrijk lukte, wat haar in Nederland niet gelukt was: via V-Männer die in Franse groepen welke door de French Section van SOE gedirigeerd werden, doorgedrongen waren, kregen de Duitsers op 5 juni '44 een belangrijke aanwijzing dat de Geallieerde invasie op 6 of 7 juni zou plaatsvinden.ê Van Duitse Spiele zijn voorts de SOE Sections voor Joegoslavië en Tsjechoslowakije het slachtoffer geworden. Niet kwalitatief onderscheidt het Englandspiel van Giskes en Schreieder zich van die andere Spiele, maar louter kwantitatief: door zijn duur en door zijn omvang,

XCDe duur kan in verband gebracht worden met het feit dat er vanuit het bij uitstek geïsoleerde Nederland in de periode begin '42-zomer '43 maar weinig geheime verbindingen met Londen bestonden, de omvang met de omstandigheid dat de missie van Jambroes/Bukkens diende te leiden tot de opbouw van een grote landelijke organisatie welke voorshands passief moest blijven; van de drie-en-veertig geheime agenten die door het Eng landspiel bij aankomst gearresteerd werden, waren negen-en-twintig uitgezonden ten behoeve van de verwezenlijking van het Plan for Holland en plan B.

XCTwee 'verklaringen' van het Englandspiel waaraan in ons land in de op de bevrijding volgende periode als gevolg van publikaties in de pers en in

1 Elizabeth Nicholas: (1958), p. 52. 2 Aan die was begin '44 bekend geworden dat sommige Franse illegale groepen die in verband met tot sabotage-acties moesten overgaan (die opzet was dus identiek aan het op de rste van de maand waarin, tenzij er op hetlaatste moment belemmerende factoren waren, de invasie zou plaatsvinden, gewaarschuwd zouden worden met een bericht via de bestaande uit een dichtregel van Verlaine; daarop zou, als de invasie binnen 48 uur te verwachten viel, een tweede dichtregel van Verlaine volgen. De eerste werd op I mei, vervolgens opnieuw op I juni uit gezonden, de tweede op de avond van 5 juni. Onmiddellijk werd toen het Duitse Vijftiende Leger dat aan het kustgedeelte stond dat de Duitsers het meest bedreigd achtten: het Nauw van Calais, in staat van alarm gebracht - het Duitse Zevende Leger in Normandië evenwel niet.

1082 [PDF]
OPZET? VERRAAD?

boeken door velen geloof gehecht werd, zijn door de Enquêtecommissie met grote zorgvuldigheid onderzocht en door haar verworpen: dat er bij SOB sprake zou zijn geweest van opzet in die zin dat de Dutch Section enkele tientallen geheime agenten bewust zou hebben opgeofferd teneinde voor de Geallieerde oorlogvoering bepaalde voordelen te behalen, en dat er bij SOB of elders in Engeland sprake zou zijn geweest van verraad.

XCWat de opzet-hypothese betreft: de Enquêtecommissie kwam na grondig onderzoek tot de conclusie dat zij, als volledig in de lucht hangend 1, afgewezen moet worden." Inderdaad is er in het gehele Englandspiel geen enkel element aan te geven dat tot de slotsom zou kunnen leiden dat de Geallieerde oorlogvoering er profijt aan had kunnen ontlenen, anders gezegd: dat SOB het Englanilspie] als deel van een veel belangrijker Engels Spiel wilde gebruiken. Na alles wat thans over het werk van het Double Cross-Committee bekend is, kunnen wij de negatieve conclusie van de Enquêtecommissie nog versterken door er op te wijzen dat dat Committee als enige Engelse officiële instantie bevoegd was, misleidende Spiele met de Duitsers te spelen 3, dat dat feit aan de Dutch Section van SOB bekend was ('een Gegenspiel', verklaarde Major Bingham in '49 aan mr. Donker, 'zou ... niet door de Dutch Section van SOB gespeeld zijn; daaraan zouden andere instanties te pas zijn gekornen'"), en dat het Double Cross-Committee, dat nauw met108

1 dl. IVa, p. 891-93. 2 A.v., p. 903. 3 Ons is slechts één naar bezet Nederland doorgegeven telegram bekend dat men als voor de Duitsers bestemd zou kunnen beschouwen. Wij schreven hier alover in deel 6 (hoofdstuk 3, in de paragraaf'De OD'). Het was een telegram dat vermoedelijk eind juli '42 binnen kwam bij dr. M. Brouwer te Bilthoven en dat door deze doorgegeven werd aan Six, die met de opbouw van de 'derde' OD was begonnen. Het telegram gaf aan, welke maatregelen bij de bevrijding genomen moesten worden. In de eerste paragraaf stond: De te verwachten invasie, niet bekend waar en wanneer. Echter spoedig te verwachten, vermoedelijk ook in ons land.' Toen wij deel 6 schreven, hadden wij Mastermans boek nog niet gelezen en was Mentagu's boek nog met gepubliceerd. Wij veronderstelden toen dat 'misschien' (daarmee stond Brouwer in contact) rekening gehouden had met de mogelijkheid dat het telegram in Duitse handen zou vallen en de Duitsers had willen misleiden met wat over de invasie bericht werd; wij zijn nu geneigd, het woord 'misschien' te schrap pen. heeft dan gehandeld in opdracht van het Het is begrijpelijk dat Six lange tijd is blijven veronderstellen dat het deel geweest is van een Engels dat de strekking had, de Duitsers aangaande een Geallieerde invasie te misleiden. Echter: het viel in de sector van en de met de Duitsers vielen in een geheel andere Engelse sector die van strikt gescheiden was. dl. IV c, p. 863.

1083 [PDF]
'EN GLAND SPIEL'

MI-5 en MI-6 samenwerkte (alsook met de Intelligellce-afdelingen van de Admiralty, het War Office en het Air Ministry), zijn operaties strikt van die van SOB gescheiden hield, o.m, omdat, schrijft Ewen Montagu, lid van het Committee, generaal Menzies 'strongly suspected ... that the security of SOB was not too good.' 1

XCDe verraad-hypothese ging de Enquêtecommissie na met betrekking tot vier personen wier namen in diverse publikaties genoemd of gesuggereerd waren: Major Bingham (die na de bevrijding door K. de Graaf als de grote verrader was aangeduid), van 't Sant, H. A. G. baron Steengracht van Moyland, eenmedewerker van de Londense Centrale Inlichtingendienst, later van de Politiebuitendienst, wiens oom Staatssekretär was in het Aus wärtige Ami, en F. A. van Koutrik, die vóór mei '40 een helper geweest was van de Rotterdammer Vrinten (hoofd van een voor de Britse Intelligence werkende spionagegroep) maar tegelijk betaald agent geweest was van de Abwehr. Van Koutrik was samen met V rinten in de Meidagen naar Engeland ontkomen; hij was er door MI-5 tewerkgesteld hij het veiligheidsonderzoek van vluchtelingen, van februari '42 af in de Patriotic School, maar werd in augustus '42 ontslagen omdat men toen een aanwijzing gekregen had van de hulp die hij de Abwehr had verleend. Met betrekking tot deze vier personen onderzocht de Enquêtecommissie elk gegeven dat te harer kennis was gebracht; zij concludeerde, 'dat haar geen enkel feit is gebleken dat verraad aannemelijk maakt.' 2

XCOp die conclusie kan men tegen hebben dat zij slechts op de vier genoemde personen betrekking heeft. Wij willen de verraad-hypothese dan ook wat algemener aanpakken en daarbij de aandacht vestigen op de gang van zaken bij de uitzending va.n de agenten en bij hun onmiddellijke arrestatie in Nederland zoals wij die in dit hoofdstuk geschetst hebben. De kern van het Englandspiei was dat drie-en-veertig door de Dutch Section van SOB uitgezonden geheime agenten bij aankomst in Nederland opgewa.cht werden door een door de vijand samengesteld 'ontvangstcomité ', Plaats, datum en uur van dropping werden bepaald door de officieren van de Dutch Section van SOB en door hen ter codering en verzending doorgegeven aan de jeugdige codisten en marconisten van de ontvangsten zendcentrales, eerst van MI-6, later van SOB. Die laatsten waren voortdurend volgens hun dienstroosters wisselende functionarissen. Alleen al op grond van deze gang van zaken is het volstrekt uitgesloten te achten dat van 't Sant, Steengracht van Moyland, van Koutrik of wie dan ook in het Nederlandse

XC1 E. Montagu: Beyond Top Secret U, p. 94. 2

1084 [PDF]
CONCLUSIE

milieu verraad gepleegd heeft: aan al deze personen waren de gegevens die verraad pas mogelijk maakten, onbekend en bovendien hadden zij geen toegang tot de communicatiemiddelen. Er was slechts één functionaris die krachtens zijn positie al die gegevens zonder uitzondering wèl kende en er ook op het laatste moment, bijvoorbeeld met het oog op de weersomstandigheden, wijziging in kon brengen: het hoofd van de Dutch Section van SOB. De Enquêtecommissie is dan ook onvolledig geweest toen zij in haar onderzoek slechts Major Bingham betrok - zij had er ook, en zelfs in de eerste plaats, Major Blizard in moeten betrekken. Er is overigens volstrekt niets dat er op wijst dat deze een verrader is geweest. Men heeft ter verklaring van het Englandspiel de verraad-hypothese in het geheel niet nodig - al het beschikbare materiaal wijst in volmaakte onderlinge overeenstemming en zonder dat ergens een lacune overblijft, in een en dezelfde richting: verregaande incompetentie op basis van een gebrekkig en bovendien slecht gehanteerd veiligheidssysteem: kapitale blunders of, wanneer men de minder harde term van de Enquêtecommissie prefereert, ernstige fouten.

XCDat is een conclusie die in haar nuchterheid elk prikkelend element ontbeert. Hier of daar zal er dan ook wel iemand overblijven die dat moeilijk verteren kan en zich wenst vast te klampen aan veronderstellingen welke, zij mogen dan onbewezen en zelfs onbewijsbaar zijn, in de voor velen aantrekkelijke sfeer liggen van het mysterie, van het sinistere. Het zij zo. Wij hebben deze tragische episode naar beste weten weergegeven en menen tegelijk dat wij haar bevredigend verklaard hebben: niet van enige conspiratie is het Englandspiel het gevolg geweest maar van falen aan Engelse kant.

1085 [PDF]

Hoofdstuk 13: Hoe Indië te bevrijden?

XC

XC'Doorvechten!' gaven wij als titel mee aan hoofdstuk 6 een hoofdstuk waarin wij, nog voordat de hulp aan Engelandvaarders en Joodse vluchtelingen, het buitenlands beleid, de strijdkrachten, de koopvaardij en de geheime diensten aan de orde kwamen, een groot aantal regeringsactiviteiten behandelden welke eveneens te maken hadden met Nederlands bijdrage aan de Geallieerde oorlogsinspanning. 'Wij zijn niet verslagen en de strijd is voor ons niet uit' - 'met deze woorden', aldus de aanhef van hoofdstuk 6, 'had koningin Wilhelmina in de radiotoespraak die zij vier dagen na de Slag in de Javazee hield' (haar toespraak van 3 maart' 42), 'uitdrukking gegeven aan het beginsel dat het gehele regeringsbeleid diende te doordringen. Die woorden waren overigens niet in strijd geweest met de gevoelens en gedachten van de Nederlanders in de vrije wereld' (en, zo voegen wij nu toe: de Nederlanders in de door Duitsland en Japan bezette gebieden). 'Zij beseften dat er voor het koninkrijk niets anders restte dan in Geallieerd verband de strijd voort te zetten, al was het perspectief moeilijker geworden: nu moest niet alleen Nederland maar ook Nederlands-Indië bevrijd worden.'

XCDie twee doelstellingen lagen in hetzelfde vlak maar leken, wat de verwezenlijking betrof, slechts één aspect gemeen te hebben: dat het koninkrijk voor de bevrijding van zijn twee veruit belangrijkste delen volstrekt afhankelijk was van de prestaties van zijn grote bondgenoten; in de strijd tegen Duitsland waren dat het Britse Rijk, de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie, in de strijd tegen Japan het Britse Rijk en de Verenigde Staten. Wat Nederland in engere zin betrof, koesterde de regering het vertrouwen dat, als Duitsland niet al eerder bezweek, bijvoorbeeld door de Geallieerde bombardementen, sterke Brits-Amerikaanse legers vroeg of laat in Europa zouden landen teneinde er de Wehrmacht, welke goeddeels gebonden was door de strijd aan het Oostelijk front, te verslaan - dat zou de bevrijding van Nederland betekenen, waarvan de terugkeer van koningin Willlelmina het symbool zou zijn. Zowel door Engeland als door de Verenigde Staten werd de legitimiteit van haar regering erkend; Nederland zou na Duitslands nederlaag weer het 'oude' Nederland zijn met als staatshoofd de vorstin, wier onverschrokkenheid in de GeaUieerde wereld alom bekend was. Maar sprak het ook vanzelf dat na Japans nederlaag het Neder

1086 [PDF]
GEBREKKIGE INFORMATIE

landse gezag over Nederlands-Indië integraal hersteld zou worden? Afgezien van wat Nederland zelf wenste, zouden hierbij factoren een rol gaan spelen die zich aan elke beheersing door de Nederlandse regering onttrokken: de wensen van de politiek-bewuste Indonesiërs in Nederlands-Indië zelf, de wensen van de regeringen van Engeland en de Britse Dominions, en de wensen van de regering van de Verenigde Staten.

XCDie eerste factor: de wensen van de politiek-bewuste Indonesiërs, heeft in de periode tussen de val van Indië en de capitulatie van Japan wel in zoverre een rol gespeeld dat de regering besefte dat er, als de tweede wereldoorlog eenmaal gewonnen was, in de verhouding tussen Nederland en Indië veel gewijzigd zou worden - wijzigingen evenwel die, zo meende zij, zich moesten voltrekken binnen dat ene koninkrijk waar Indië deel van zou blijven uitmaken. Men wist maar bitter weinig van wat onder het Japanse bestuur in Indië gebeurde. De Japanse radio-uitzendingen werden gevolgd daarin tekende zich een duidelijke politieke lijn af: van eind' 42 af mochten enkele vooraanstaande Indonesische nationalisten, onder wie ir. Soekarno, als adviseurs van het Japansemilitaire bestuur optreden, in september' 43 werd door dat militaire bestuur een Indonesische Centrale Adviesraad in het leven geroepen, eind' 43 bracht Soekarno met twee medestanders een bezoek aan Japan en in september '44 deed de Japanse regering de uitspraak dat in de toekomst de onafhankelijkheid van Indonesië erkend zou worden. Maar wat zou die waard zijn? In alle landen welker onafhankelijkheid ooit door Japan erkend was, waren Japanners aan de touwtjes blijven trekken. Men wist uit die radio-uitzendingen voorts dat de Japarmers zich vooral op Java veel moeite gegeven hadden om uit jongeren bestaande weerkorpsen te vormen. Men wist dat de Japanse propaganda tel anti-westers en dus ook anti-Nederlands was - maar sloeg die propaganda aan? Bekend was dat onder het Japanse bestuur door grote groepen van de Indonesische bevolking honger geleden werd, dat tien-, zo niet honderdduizenden Javanen alsdwangarbeiders waren weggesleept en dat de economische hulpbronnen van het eilandenrijk onbarmhartig door Japan werden geëxploiteerd. Vooral op grond van deze en dergelijke feiten en omstandigheden meenden velen in Nederlandse kring dat het Japanse bezettingsregime door de overgrote meerderheid van de Indonesische bevolking even diep verafschuwd werd als het Duitse bezettingsregime door de overgrote meerderheid van de bevolking in bezet Nederland en dat er dus reden was om aan te nemen dat een terugkeer van het Nederlands gezag aan die Indonesische bevolking en misschien ook aan een deel van de politiek-bewusten onder hen niet onwelkom zou zijn. Contacten met die politiek-bewusten bestonden niet Hadden hun wensen

1087 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

wisten dat zich in Indië al vóór de Japanse aanval een duidelijk streven in de richting van onafhankelijkheid afgetekend had. Wilde men dat streven in de banen leiden die men voor de juiste hield, dan moest men aan het einde of onmiddellijk na afloop van de oorlog snel ter plaatse zijn; men moest wel aannemen dat ook onder de gunstigste omstandigheden het herstel van het Nederlandse gezag niet vlot zou verlopen.

XCDat herstel werd door de Engelse regering als in alle opzichten wenselijk beschouwd. Churchill (in dat opzicht een kind van de negentiende eeuw) wilde Engelands imperiale positie handhaven. In '42 trachtte zijn regering tot een vergelijk te komen met de Brits-Indische Congres-partij die al sinds de jaren '20 op onafhankelijkheid aangedrongen had; de besprekingen mislukten en toen de Congres-partij vervolgens een actie voor burgerlijke ongehoorzaamheid inzette, werden haar leiders opgepakt en geïnterneerd. Natuurlijk besefte Churchill dat Engelands prestige in Zuid-Azië ernstig geleden had door de snelle val van de voor onneembaar gehouden marinebasis Singapore alleen door een herovering kon, zo meende hij, dat prestige hersteld worden. Voortdurend drong hij in '43 en '44 op operaties aan welke daartoe konden leiden, maar zijn plannen werden al door zijn eigen Chiefs of Staff afgewezen; het Britse Rijk had er de kracht niet voor. Wat nu Nederlands-Indië betreft: precies als het Britse gezag in Birma, op Malakka en in Brits-Borneo moest, meende Churchill, het Nederlandse in Nederlands-Indië hersteld worden. In december' 42 zei hij tegen admiraal Helfrich (aldus deze laatste), 'niet éénmaal maar tenminste twee malen, sprekende over Nederlands-Indië: 'You'll get back every inch of it.' '1 Even sterk drukte de Britse Prime Minister zich uit toen hij begin mei '44 aan ambassadeur Michiels 'als het standpunt der Commonwealth Conference' (een conferentie van de premiers van alle staten van het Britse Gemenebest) 'te kennen gaf dat Nederland niet een 'inch' van zijn grondgebied zou afstaan als gevolg van deze oorlog' - die uitlating werd zorgvuldig in de kabinetsnotulen vastgelegd 2 en leek van speciale betekenis, ten eerste omdat het in Nederlandse kringen niet onbekend was dat er tamelijk sterke krachten in Australië waren die de status van Nederlands-Indië wensten te wijzigen",

1 C. E. L. Helfrich: (1950), dl. II, p. 88. 2 Ministeraad: Notulen, 5 mei 1944. 3 Er zijn van eind '42 af allerlei min of meer vage Australische plannen geweest in die richting. In december van dat jaar werd volgens de Britse in Australië, Roland Cross, in regeringskringen aldaar gedacht over een condominium over Ned erlands-Indië waarin Australië de belangrijkste partner zou zijn. In januari' 43 zei de Australische minister van buitenlandse zaken, H. V. Evatt, tegen Cross

1088 [PDF]
BRITSE POLITIEK

ten tweede omdat het in die tijd voor praktisch iedereen, en zeker ook voor de Nederlandse ministers, vaststond dat indien in Engeland onmiddellijk na de oorlog weer algemene verkiezingen gehouden zouden worden (de laatste hadden in '35 plaatsgevonden en het Lagerhuis had traditioneel slechts een zittingsduur van maximaal vijf jaar), Churchill als triomfator uit de stembusstrijd te voorschijn zou komen.

XCMaar de Verenigde Staten? Er was in dat land, zelf ontstaan uit een koloniale bevrijdingsstrijd, een overheersende stroming die van bestendiging van de koloniale regimes der Europese mogendheden niets wilde weten. Die regimes werden alle uit de tijd geacht. De Amerikanen (die zelf in '34 met de Philippijnen een verdrag hadden gesloten, krachtens hetwelk dat gebied, een Amerikaanse kolonie sinds het einde van de negentiende eeuw, in '46 onafhankelijk zou worden) waren bereid om in de strijd tegen Japan zware offers te brengen - offers evenwel die alleen maar als effect zouden hebben dat het opperbestuur van Britten, Fransen en Nederlanders door in Japan bezette gebieden hersteld zou worden, wezen zij af. Generaal MacArthur, de Geallieerde opperbevelhebber in de Zuidwest Pacific, dacht daar anders over. In maart' 42 zei deze in Australië, waar hij zijn basis had, tegen van Mook: 'We have let you down after you went to war for us. It is my duty to restore you to Indonesia.' 1 MacArthurs plan was om, als Java tot zijn gezagsgebied bleef behoren, daar zo spoedig mogelijk twee divisies aan land te zetten, 'waarop hij', aldus van Mooks medewerker van der Plas (het vroegere lid van de Raad van Indië), 'terstond het herstel van de Nederlands-Indische regering zou proclameren. Hij sprak daarbij de hoop uit dat het mogelijk zou zijn dat spoedig daarna een bezoek aan Indië zou worden gebracht door Hare Majesteit de Koningin, voor wie hij ... de diepste eerbied had. Hij was er van overtuigd dat dit bezoek een zeer grote invloed ten goede zou hebben.' 2

Eind '43 waren Evatts wensen wat bescheidener ge worden: hij wilde toen bereiken dat Nederlands Timor en Nederlands Nieuw Guinea voor lange tijd aan Australië verpacht zouden worden. 'In deze geest deed Evatt', aldus de Britse historicus Christopher Thorne, 'hardnekkige pogingen om de komst van van Maak naar Australië als luitenant-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië' (in die functie was van Maak in september '44 herbenoemd) 'te voorkomen.' (Chr. Thorne: 'Engeland, Australië en Nederlands-Indië, 1941 XXIX (1975), p. 495) 1 Getuige Ch. O. van der Plas, dl. VIII c, p. 1356. 2 A.v., p. 1366.

1089 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

XCMacArthur evenwel was Amerika niet; voor al zijn militaire operaties stond hij onder het gezag van de Combined Chiefs of Staff en in laatste instantie onder dat van Roosevelt en Churchill.

XCWat dacht Roosevelt? Over het Nederlandse bewind in Indië oordeelde hij gunstiger dan over het Franse in Indo-China (het stond voor hem vast dat laatstgenoemd gebied aan Frankrijk ontnomen moest worden), maar dat betekende allerminst dat hij herstel van het Nederlandse gezag in Indië als de beste oplossing beschouwde. Een toezegging daartoe deed hij nimmer. In '41 en '42 drong hij er herhaaldelijk bij de Nederlandse gezant, dr. Loudon, op aan dat Nederland snel en systematisch op de onafhankelijkheid van Indië zou toewerken en dat als eerste stap in die richting Java, aldus Loudon, een 'soort Dominion' zou worden." In augustus '42, d.w.z. na zijn gesprekken met de koningin en met minister van Kleffens (waarop wij nog terugkomen) zei Roosevelt tegen een hoge Britse vertegenwoordiger in Washington dat hij niet dacht dat de Nederlanders, 'paar dears', Indië zouden terugkrijgen, het moest veeleer onder beheer geplaatst worden van een of ander internationaal lichaam waarin dan Nederland wel ook vertegenwoordigd zou zijn." Was dat zijn vastomlijnd plan? Geenszins. Roosevelts denkbeelden varieerden nogal eens - de koningin had hem er op gewezen (dat zei hij niet tegen de Britse vertegenwoordiger) dat de volkeren van Nederlands-Indiê verschillende graden van ontwikkeling bereikt hadden, en men vindt een echo van haar betoog in het verslag van een vertrouwelijk gesprek met drie Amerikaanse journalisten dat Roosevelt eind februari' 45, twee maanden voor zijn dood, voerde. Roosevelt zei toen dat Churchill het Atlantisch Handvest niet op de koloniale gebieden van toepassing had willen verklaren.

XC'QUESTION: Is that Churchill's idea on all territory out there, he wants them all back just the way they were?

XCROOSEVELT: Yes, he is mid-Victorian on all things like that.

XCQUESTION: You would think that some of that would be knocked out of him by now.

XCROOSEVELT: I read something Queen Wilhelmina said about the Dutch East Indies ... I think it was a public statement concerning the plans about her islands' j

1 Getuige A. Loudon, a.v., p. 913. 2 Brief, 6 aug. 1942, van R. Campbell aan A. Cadogan, aangehaald in Chr. Thome: 1941-1945 (1978), p. 218 en Chr. Thome: 'Engeland, Australië en Nederlands-Indié, 1941-1945', XXIX (1975), P.493. 3 Roosevelt vergiste zich: het was geen

1090 [PDF]
AMERIKAANSE POLITIEK

they differ so from British plans. The Javanese are not quite ready for self-government, but very nearly. Java, with a little help by other nations, can probably be ready for independence in a fell) years. The Javanese are good people - pretty civilized country. The Dutch marry the Javanese, and the javal1ese are permitted to join the clubs. The British would not permit the Malayans to join their clubs. The Queen's idea for some of the Dutch possessions is eventually to give them their independence. When Java is ready for independence, give her help and make her a member ~f afederation. Sumatra the sante. I asked her: 'What about Borneo?' She said: 'We don't talk about that very much. They are still head-hunters. It might be one hundred years before IIJe could educate and civilize the Borneo head-hunter."

XCDat was allem.aal rijkelijk verward, maar maakte opnieuween ding duidelijk: dat Roosevelt wenste dat voor heel Indië een koers naar de onafhankelijkheid zou worden uitgezet en dat Java, het veruit belangrijkste eiland, op zeer korte termijn onafhankelijk zou worden.

XCGedachtengangen als deze (en dat was het verontrustende voor de Londense regering) waren in de Verenigde Staten gemeengoed. Van Kleffens kreeg dat te merken toen hij in februari '42 in New York lunchte met de hoofdredactie van de New York Times.'Op te merken viel', noteerde hij, 'een zekere neiging om wel wat te gevoelen voor de onmiddellijke en algehele onafhankelijkheid der Aziatische volkeren na de oorlog; ik ben daar uitvoerig tegen ingegaan, wijzend op derzelver gebrek aan bestuursgaven in de zin van 'good government', en de noodzaak hen te beschermen tegen ingekankerde eigen tekortkomingen als dobbelzucht en nepotisme, weshalve althans in NederlandsIndië een leidende hand voorlopig onontbeerlijk.' 2

XCEen betoog als dit maakte weinig indruk - daarvoor ging het tezeer in tegen wat in Amerika in brede kringen gedacht werd. Toen van Kleffens vier maanden later opnieuw in New York was, voerde hij een lang gesprek met dr. N. A. C. Slotemaker de Bruïne, hoofd van het Netherlands lnjorma tion Office, die hem er op wees, dat de Amerikaanse 'publieke opinie', aldus van Kleffens in zijn reisverslag, 'ten aanzien van Ned. Indië voor allerlei oplossingen voelt (de een nog gekker dan de ander, en rangerend van onafhankelijkheid tot een Nederlands mandaat), maar bepaald niet voor terugkeer van Ned. Indië als deel van ons koninkrijk.' 3Aangehaald in S.Rosenman;p.Van'Reisverslag Ver. Staten (jan.-maartp.febr.A.v.; 'Reisverslag Ver. Staten (juni-augustusp.juni

1 1. (1952), 525. 2 Kleffens. 1942)' 33 (13 1942). 3 1942)', 13 (22 1942).

1091 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

XCDe tegenstelling tussen de Engelse en de Amerikaanse beleidsvoornemens plaatste de Nederlandse regering voor grote en onoplosbare moeilijkheden, zulks vooral daarom omdat de oorlog tegen Japan van maart '42 af in overwegende mate een Amerikaanse oorlog was. Het was de vraag of de Engelsen, die aan het front in Birma nauwelijks vorderingen maakten, ooit de kracht zouden hebben om de Japalmers uit Nederlands-Indië te verdrijven - de enigen die daar wèl de kracht toe hadden, waren de Amerikanen, en dezen vormden, meende de regering, een onzekere factor. Met die Amerikanen kon zij evenwel geen conflict aangaan, want hun hulp was ook bij de bevrijding van (Europees) Nederland onontbeerlijk.

XCDie moeilijkheden droegen in de jaren' 42, '43 en '44 geen acuut karakter omdat in die periode de Geallieerde operaties slechts de rand van NederlandsIndië raakten, nl. de noordkust van Nederlands Nieuw-Guinea waar MacArthur in april '44 een landing liet uitvoeren teneinde er een nieuwe basis aan te leggen voor zijn offensief in de richting van de Philippijnen. In die tijd viel heel Indië met uitzondering van Sumatra nog onder MacArthurs gezagsgebied. De Combined Chiefs of Staf{ hadden namelijk in april' 42 bepaald dat er bewesten het midden van de Stille Oceaan één groot militair gezagsgebied zou zijn: de South- West Pacific Area, onder opperbevel van de in Australië gevestigde Mac.Arthur+; daartoe behoorde Nederlands-Indië Sumatra evenwel was in Engels gezagsgebied komen te vallen: India Command, en het bleef tot dat gezagsgebied behoren toen India Command in '43 in een hoger gezagsgebied opging: South-East Asia Command, met de Engelse Admiral Lord Louis Motintbatten als opperbevelJ.J.10 9

1 Toen de een instructie voor MacArthur opstelden en daarin vermeldden welke mogendheden hij als zijn opdrachtgevers moest zien, werd in het concept Nederlandniet genoemd. 'Toen ik', zo vertelde aan de Enquête commissie kapitein-ter-zee F. W. Nuboer, die in '42 verbonden was aan het bureau van de Nederlandse regeringsvertegenwoordigers bij de 'op een ochtend op het bureau kwam van de riep de secretaris van de Amerikaanse chefs van staven, de Amerikaanse generaal Bedell Smith, mij bij zich. Hij vertelde mij dat het stuk de avond daarvóór uit de bus was gekomen en ter tekening zou worden voorgelegd aan de president. Generaal Bedell Smith had gezien dat Nederland vergeten was en hij had het er zelf maar bijgezet, omdat hij wel aannam dat wij er mede accoord gingen. De majoor, die het stuk eerst had opgesteld, redeneerde eenvoudig: zij hebben geen strijdkrachten meer, zij spelen niet meer mee.' (getuige F. W. Nuboer, dl. VIII c, p. 460)

1092 [PDF]
TWEE GEZAGSGEBIEDEN

hebber. Waarom de Engelsen Sumatra naar zich toegehaald hadden, is duidelijk: zij zagen het als een gebied dat nodig was voor de grote aanval op Singapore.

XCVoor Nederland was de verdeling van Indië over twee militaire gezagsgebieden een evident nadeel: met alles wat men ten aanzien van Indië op militair gebied wilde bepleiten, zou men met twee hoofdkwartieren te maken krijgen, die duizenden kilometers uit elkaar lagen. Generaal Dijxhoorn en schout-bij-nacht Stöve, de Nederlandse vertegenwoordigers bij de Combined Chiefs of Staff, hadden dan ook tegen die verdeling geprotesteerd, zodra zij er van vernamen. Zij kregen toen in zoverre steun van Field Marshal Sir [ohn Dill dat deze wenste dat behalve Sumatra ook Borneo, Java en Bali aan India Command zouden worden toegevoegd, maar de Amerikaanse leden van de Combined Chiefs of Staff bleven op hun stuk staan. Er volgde een Nederlands protest in de (Washingtonse) Pacific War Council bij monde van Loudon - het had geen effect, en de regering te Londenliet de zaak toen rusten, mede omdat, zo was haar meegedeeld, tot de verdeling van Indië over twee gezagsgebieden louter op militaire gronden besloten was. Wel, militaire beslissingenwilde de regering aan de Combined Chiefs of Staff overlaten.

XCTerzake gaf de Enquêtecommissie als haar opinie, 'dat de Nederlandse regering niet voldoende heeft ingezien, welke bezwaren moesten kleven aan een verdeling van Nederlands gebied over twee commando's ... De Nederlandse regering had zich ... bij deze beslissing niet zonder meer moeten neerleggen.' 1

XCWat het eerste betreft: wij menen dat de regering die bezwaren (welke al bij één blik op de kaart duidelijk werden) wel degelijk ingezien heeft; haar terughoudendheid was de uitdrukking van de verlegenheid waarin zij zich bevond als gevolg van de factoren die wij al aangaven. Men zou het zo kunnen formuleren: viel heel Indië in een Brits gezagsgebied, dan zou het vermoedelijk niet tot een spoedige bevrijding komen, en viel het in een Amerikaans gezagsgebied, dan was een integraal herstel van de Nederlandse souvereiniteit twijfelachtig. Het was de regering overigens bekend dat de Engelsen er van eind' 43 af op gingen aandringen dat een veel groter deel van Indië onder Mountbatten geplaatst zou worden. Dat laatste zou de meeste leden van het kabinet niet onwelkom zijn wel van Mook: bij deze stond een spoedige landing op Java centraal en hij ging er van uit dat alleen MacArthur daar de krachten voor had. Zijn ambtgenoten echter,

1 A.v., dl. VIII a, p. 520.

1093 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

vooral Gerbrandy, van Kleffens en Michiels, waren er niet zeker van dat MacArthur ooit verlof zou krijgen, tot die landing over te gaan, en als hij dat wèl kreeg, wat zouden dan, los van MacArthurs persoonlijke opvattingen, de politieke gevolgen zijn? 'Dat is', zo zette van Kleffens aan de Enquêtecommissie uiteen, 'het dilemma geweest' (een dilemma dat telkens weer in dit hoofdstuk een rol zal spelen) 'en dat is ook de reden geweest waarom er niet is geprotesteerd' (d.w.z. niet geprotesteerd bij Churchill en Roosevelt). 'Aan de ene kant was het jammer omdat de Amerikanen meer hadden, maar aan de andere kant was het misschien beter'l - dat laatste omdat de Engelsen als enigen gezegd hadden dat Nederland 'niet een inch van zijn grondgebied' zou moeten afstaan.

XCWat de tweede opmerking van de Enquêtecommissie betreft: dat de regering krachtiger tegen de verdeling van Indië over twee gezagsgebieden had moeten protesteren, merken wij op dat de regering juist geen behoefte had aan zodanig krachtig protest; het zou overigens niets hebben uitgehaald. Nederland had, zou men kunnen zeggen, een internationale rechtstitel op Nederlands-Indië, een titel bovendien die door de offers die ter verdediging van Indië gebracht waren, leek bevestigd - een rechtsaanspraak dus niet alleen, maar ook een morele aanspraak. In hoeverre die aanspraken gehonoreerd zouden worden, moest de regering afwachten. Duidelijk was wel dat zij, wilde zij aan de Amerikanen met hun 'oplossingen, de een nog gekker dan de ander', de pas afsnijden, een naoorlogs politiek perspectief voor Indië moest openen dat misschien de publieke opinie in de Verenigde Staten gunstiger zou stemmen.

De 7 december-toespraak

XC

XCWelke toezegging had de regering vóór de Japanse aanval aan NederlandsIndië gedaan? Slechts deze dat er na afloop van de tweede wereldoorlog een rijksconferentie gehouden zou worden waar de plaats van Indië binnen het koninkrijk alsmede de staatsregeling van Indië-zelf aan de orde zouden komen. Die toezegging droeg dus een louter formeel karakter. Zij was in zoverre ietwat' opgevuld' dat het Indische gouvernement de in Indië levende wensen ten aanzien van hervormingen had laten verzamelen, en dat aangekondigd was dat de Indische delegatie ter rijksconferentie uit vijftien

1 Getuige van Kleffens, a.v., dl. VIII c, p. 1278.

1094 [PDF]
DENKBEELDEN OVER INDIË'S TOEKOMST

personen zou bestaan van wie tien gekozen zouden worden uit door de Volksraad op te maken dubbeltallen. Het was slechts een mager geheel. In juli '40 had de Volksraad er met meerderheid van stemmen op aangedrongen dat Nederlands-Indië voortaan als 'Indonesië" zou worden aangeduid, in augustus' 40 hadden de verenigde Indonesische politieke partijen bepleit dat het gouvernement aan de Volksraad ondergeschikt zou worden gemaakt, in november '40 hadden verschillende Indonesische sprekers in de Volksraad duidelijk gemaakt dat een vrij Indonesië, een Indonesia Merdeka, hun doel was, in juli '41 was gebleken dat de Indonesische nationalisten niet langer voelden voor de vorming van een uit Indonesiërs bestaande militie en in augustus' 41 hadden die nationalisten er op aangedrongen dat het derde beginsel uit het Atlantisch Handvest (het erkende 'het recht van alle volkeren, de regeringsvorm te kiezen waaronder zij willen leven') op Indië van toepassing zou worden verklaard. Dat alles had aangetoond dat onder de politiek-bewuste Indonesiërs de wens om eigen lot in eigen handen te nemen, sterker geworden was.

XCEen overeenkomstige wens, maar dan anders gericht, leefde onder de (Europese) Nederlanders en de Indische Nederlanders (de personen van gemengde afkomst): zij meenden dat Indië binnen het koninkrijk een veel zelfstandiger plaats diende te krijgen en dat er een einde moest komen aan alle regelingen die op 'bevoogding' door Den Haag wezen, bijvoorbeeld aan de regeling dat de Indische begroting door het Nederlandse parlement moest worden goedgekeurd. Binnenskamers had gouverneur-generaal van Starkenborgh zich in juli' 41 daarbij ill zoverre aangesloten dat hij toen in een aan het Londense departement van koloniën toegezonden nota bepleit had, dat de gouverneur-generaal na de oorlog drie 'raadsleden' (te vergelijken met ministers) naast zich zou krijgen en dat een 'rijksraad' zou worden ingesteld waarin Nederland, Nederlands-Indië, de Antillen en Suriname vertegenwoordigd zouden zijn en jegens welke de Nederlandse ministers die zich niet uitsluitend met Nederlandse belangen in engere zin bezighielden (in de eerste plaats de ministers van koloniën, buitenlandse zaken, oorlog en marine), verantwoordelijk zouden zijn.

XCTen aanzien van deze en dergelijke wensen had de regering in '41 geen standpunt bepaald. Voorzover de ministers beseften dat Indië, dat na de Meidagen van '40 goeddeels op eigen wieken gedreven had, na de oorlog een belangrijker plaats zou gaan innemen binnen het koninkrijk, waren zij er toch allerminst voorstander van dat de Nederlandse macht aldaar aan de relatief kleine Nederlandse en Indisch-Nederlandse bevolkingsgroepen zou worden overgedragen. Dat wenste ook van Starkenborgh niet - maar in maart '42 werd deze een gevangene van de [apanners en niet met hèm 10

1095 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

kreeg de regering te maken maar met de op het laatste moment uit Java vertrokken luitenant-gouverneur-generaal van Mook.

XCTegen deze bestond van meet af aan wantrouwen: gemeend werd dat van Mook als vroegere voorman van de 'Stuw'-groep grote concessies zou willen doen aan de Indonesische nationalisten, gemeend werd óók dat hij als typisch vertegenwoordiger van de Nederlandse minderheid in Indië de band tussen Nederland en Indië zo los mogelijk wilde maken. Wij herinneren er aan dat Lovink (lid van de kleine groep vooraanstaanden uit Nederlands-Indië die, evenals van Mook, in eerste instantie in Australië aangekomen waren) in april '42 in Londen aan Gerbrandy een mondelinge waarschuwing van van Starkenborgh tegen van Mook overbracht: deze laatste 'had', zo kreeg Gerbrandy te horen, 'bepaalde opvattingen die de gouverneur-generaal niet deelde, en de vrees bestond dat hij à tort et à travers zijn plannen zou doorzecten." Die vrees was ook bij de koningin gewekt."

XCEind april sprak Gerbrandy met van Mook, die toen, vergezeld door de meesten van de door hem uitgezochte personen welke uit Indië ontkomen waren, via de Verenigde Staten in Londen was gearriveerd. Gerbrandy wilde van Mook op een zijspoor rangeren en bood hem de portefeuille van Financiën aan. Van Mook weigerde; hij wenste, zei hij, Hoge Commissaris voor Nederlands-Indië te worden, een functie welke hij desnoods kon combineren met die van minister van koloniën of minister zonder portefeuille. 'Hoge Commissaris' zou betekenen dat hij, zij het formeel onder het gezag van de regering, in een ver van Londen gelegen oord met een grote mate van zelfstandigheid alle Indische belangen zou gaan behartigen. 'De voorzitter', aldus de kabinetsnotulen van 29 april '42, 'acht de opvattingen van dr. van Mook niet zonder gevaar. In diens gedachten staat Indië alleen; voor Indië ging hij naar Australië en naar Amerika.' Kerstens die ook alvoor een Indisch plan, dan kan hem deze brief worden voorgehouden. W' (archief

1 Van Angeren: 'Nederlandse regering in Londen', p. 28. 2 Bijna twee-en-een-half jaar later, om precies te zijn: op 18 september '44 (daags dus na de grote Geallieerde luchtlandingen bij Eindhoven, Grave, Nijmegen en Arnhem), schreef van Maak de koningin eigenhandig een briefje waarin hij uitdrukking gaf aan zijn hoop dat Nederland spoedig bevrijd zijn. 'Ik daaraan', zo vervolgde hij, 'mijn diepe en oprechte dank willen toevoegen voor de steun en het vertrouwen die ik steeds van Uwe Majesteit mocht ondervinden en Haar de verzekering willen geven, dat ik ... met alle kracht zal blijven strijden voor het volledige herstel van het konink rijk.' De koningin tekende hierop aan: 'Deze brief zorgvuldig bewaren in dit archief, hierin legt v. Maak zijn Rijks-trouw vast, mocht hij daarvan afwijken

1096 [PDF]
VAN MOOKS POSITIE

met van Maak gesproken had, viel Gerbrandy bij: 'Dr. van Maak', betoogde hij, 'construeert alles zó dat naast Nederland Indië staat: dit Indië heeft hem uitgezonden en wordt nu door hem vertegenwoordigd; als Hoge Commissaris zijn alle bevoegdheden der Indische regering in hem verenigd.'!

XCGeen Hoge Commissaris dus. Gerbrandy stelde van Mook eerst voor een fait accompli door op 6 mei' 42 een wetsbesluit te doen verschijnen (koninklijk besluit C 39), waarbij bepaald werd dat het bestuur van Nederlands-Indië voorshands door de minister van koloniën (op dat moment nog: Gerbrandy) zou worden uitgeoefend, dat 'het opperbevel over de in Nederlands-Indië aanwezige zee- en landmacht' zou berusten 'bij de gezaghebbende, door Ons daartoe aangewezen', en dat de minister van handel, nijverheid en scheepvaart (Kerstens) de Nederlands-Indische zeeschepen onder zijn hoede zou nemen - vervolgens bood hij aan van Mock het ministerschap van koloniën aan. Van Mook aarzelde ofhij dat ietwat uitgeholde ministerschap zou aanvaarden, maar na overleg in eigen kring en in het vertrouwen dat hij zijn bevoegdheden op den duur zou kunnen uitbreiden, zei hij tenslotte in een gesprek met Gerbrandy 'ja'. 'Enige punten waaromtrent wij het eens waren in ons aangenaam onderhoud, zou ik gaarne vastleggen', schreef Gerbrandy hem op 19 mei:

XC'Ten eerste: er zal gevoerd worden een politiek waarbij Indië om het kort uit te drukken in direct Rijksverband blijft, een politiek, welke Indië nimmer op zichzelf stelt, maar altijd als deel van het gehele Koninkrijk der Nederlanden, hetgeen aan Indië ook de meest sterke positie verleent. Wat de toekomstige status van Indië (intern en extern) betreft, is u gebonden aan hetgeen door H. M. de Koningin daarover is kenbaar gemaakt. Ook verder zullen de mededelingen van H. M. de Koningin maatgevend zijn.

XCTen tweede: evenals ik dat op mij had genomen, zullen de koninklijke besluiten, regelende de bijzondere regeringsbevoegdheden over Indië, van welke het ene met name de minister van koloniën grote macht geeft', worden uitgevoerd in het grootst mogelijke overleg met onze ambtgenoten.' 3

XCPer ommegaande antwoordde van Mook dat hij zich met de weergaveJ.10

1 Ministerraad: Notulen, 29 april 1942. 2 Met het andere koninklijke besluit, dat hij overigens niet noemde, doelde Gerbrandy vermoedelijk op het besluit waarbij 'de gezaghebbende' over 'de in Nederlands-Indié aanwezige zee- en landmacht' aangewezen zou worden; dat besluit is n.immer verschenen. Daarop komen wij nog terug. 8 Brief, 19 mei 1942, van Gerbrandy aan van Maak (Collectie H. van Maak, bundel 1941-'42) (RvO).

1097 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

van het gesprek dat hij met Gerbrandy gevoerd had, geheel verenigen kon; één kenmerkende aanvulling bracht hij evenwel aan. 'Inderdaad', schreef hij, 'is de sterkste politiek die, welke ... het verband met het geheel vooropstelt; dit geldt zowel waar het' (zoals Gerbrandy het had geformuleerd) 'een der overzeese gebiedsdelen betreft, als waar het' (van Mooks toevoeging) 'N ederland zelf betreft. '1

XCOp 25 mei werd van Mook door de koningin als minister beëdigd. Hij zei haar bij die gelegenheid dat hij er voor voelde, de naam 'departement van koloniën' te wijzigen tot: 'departement van Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao'. Dat denkbeeld legde hij twee dagen later ook aan zijn ambtgenoten voor. Gerbrandy deelde toen mee, 'dat de koningin', aldus de notulen, 'tegenover hem bezwaren tegen deze naamsverandering heeft geuit, omdat Hare Majesteit meende, dat dit alleen in gemeen overleg met de volksvertegenwoordiging kan tot stand komen.' 2

XCBetekende dat laatste dat de koningin zich óók zou verzetten tegen alles wat verder ging dan de toegezegde rijksconferentie ? Van Mook hield een verdergaande belofte voor volstrekt noodzakelijk. Dat deed ook van Kleffens, die vooral op de Amerikaanse publieke opinie lette. Samen wisten zij er Gerbrandy van te overtuigen dat het niet bij de in '41 gedane toezegging kon blijven. Gevolg was dat deze drie ministers in een gemeenschappelijk schrijven d.d. 18 juni '42 de aandacht van de koningin vestigden op een telegram van Loudon waarin deze bepleit had, 'dat zo spoedig mogelijk een vastomlijnd ontwerp voor de reconstructie van het koninkrijk wordt gepubliceerd waarin uitgebreide medezeggenschap van de bevolking der overzeese gebiedsdelen duidelijk tot uiting komt ... Wat volgens Uwer Majesteits ambassadeur ... thans nodig is, willen de belangen van het koninkrijk geen onherstelbare schade lijden, is een positieve formulering van de wijze waarop de verhoudingen van het moederland tot de overzeese gebiedsdelen en de inwendige staatsregeling dier gebiedsdelen na de oorlog zullen worden opgebouwd.'

XCGewezen werd ook op de Japanse propaganda:

XC'De Japanners zijn, blijkens hun radio-uitzendingen, op velerlei wijze bezig te trachten de Indonesiërs, door aan hun zelfstandigheidsdrang in schijn tegemoetkomende reorganisaties en beloften, afkerig te stemmen van de terugkeer tot het koninkrijk.'

XC1 Brief, 20 mei I942, van van Mook aan Gerbrandy (a.v.). 2 Ministerraad: Notulen, 27 mei

1098 [PDF]
GEVRAAGD: EEN VOORONTWERP

XCDe drie ministers bepleitten derhalve dat, 'in enkele scherp omschreven hoofdlijnen', 'een voorontwerp' voor al die nieuwe regelingen zou worden opgesteld, 'hetwelk voor eventuele publikatie geschikt is'; van Mook zou daarvoor 'tezamen met de onlangs ingestelde Raad van Bijstand voor Nederlands-Indische zaken' (die raad was bij wetsbesluit van 5 juni '42 in het leven geroepen) een concept vervaardigen, hetgeen dan uiteraard eerst de ministerraad zou moeten passeren.'

XCWel, tegen het maken van een concept kon de koningin zich moeilijk verzetten maar zij wenste het Gerbrandy, van Kleffens en van Mook duidelijk te maken dat zij zich in geen enkel opzicht gebonden achtte. D.d. 26 juni stelde zij (zij bevond zich toen in Canada) haar opinie als volgt op schrift: 'Wat betreft het voorontwerp en zijn eventuele publikatie behoud ik mij mijn volledig oordeel voor, en beschouw mij dus geheel vrij ten opzichte van de door mij te nemen beslissing' (zei het kabinet 'ja', dan zou zij alsnog 'neen' kunnen zeggen) - de directeur van haar kabinet, van Tets, kreeg schriftelijk instructie, haar opinie woordelijk aan Gerbrandy over te brengen.ê

XCHet vertrek van de koningin naar Canada was met een scherp conflict gepaard gegaan. De koningin had het voornemen gehad, niet alleen haar dochter en haar twee kleinkinderen die zij in geen twee jaar gezien had, te bezoeken maar zij wenste ook in de Verenigde Staten met president Roosevelt te spreken, vooralover de organisatie van de naoorlogse vrede. Zij wilde hem alléén bezoeken, aan begeleiding door leden van een kabinet dat, naar haar oordeel, van het 'vernieuwde' Nederland maar weinig begreep, had zij geen behoefte. Zij liet bij het Foreign Office reisfaciliteiten aanvragen, het Foreign Office deed daar mededeling van aan ambassadeur Michiels, Michiels waarschuwde van Kleffens, van Kleffens lichtte Gerbrandy in. Beelaerts en van Tets werden er bij gehaald. Men was het er over eens dat de koningin, als haar bezoek niet louter een particulier karakter droeg, een minister naast zich moest hebben. Van Kleffens dacht aan Kerstens die toen in de Verenigde Staten was, maar dat wees Gerbrandy van de hand. 'Jij10

1 Brief, 18 juni 1942, van Gerbrandy, van Kleffens en van Mook aan de koningin (AOK: map 'Toespraak koningin 7 dec. 1942. Voorbereiding.'). 2 Aantekeningen van de koningin en van van Tets bij de brief a.v. (archief kab. der koningin).

1099 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

gaat mee, of ik ga mee', zei deze tegen van Kleffens. Tenslotte werd afgesproken dat Gerbrandy de koningin een hoffelijk maar duidelijk briefje zou sturen. Dat luidde, zo vertelde Gerbrandy ons in december' 55, ongeveer aldus:

XC'Wij vernemen dat u een bezoek aan Juliana voorbereidt. Uw particuliere aangelegenheden gaan ons niet aan, maar u zou ook naar Roosevelt gaan en dat kan niet zonder de verantwoordelijke minister er bij. Uwe Majesteit weet dat ons volk in Nederland nauwkeurig let op de zuiverheid van de constitutionele verhoudingen. Het zou mij verheugen indien ik bericht van u kon ontvangen dat het uw wens is, u door de minister van buitenlandse zaken te doen vergezellen.'

XCHet briefje werd aan een motorordonnans meegegeven. Toen deze in de hal van Stubbings House aankwam, waren daar toevallig de koningin, mevrouw Verbrugge en van 't Sant aanwezig. De koningin nam de enveloppe aan, opende deze, las het briefje, scheurde het doormidden en smeet de stukken op de grond. 'Ze was', hoorde Gorbrandy daags daarna van van 't Sant, 'buiten zichzelf van woede.' Een tijdlang wilde ze geen minister zien. Bij zijn eerstvolgend bezoek kreeg Gerbrandy te horen: 'Meneer Gerbrandy, u hebt mij een les in staatsrecht willen geven. Dat was niet nodig. Ik was nooit van plan alleen te gaan. De heer van Kleffens kan met mij meekomen.' 1

XCOp 17 juni '42 stapte de bijna twee-en-zestigjarige vorstin voor het eerst van haar leven in een vliegtuig: het toestel van de King's Flight dat haar naar Noord-Ierland bracht. Vandaar stak zij met een door Roosevelt speciaal gezonden vliegboot de Atlantische Oceaan over. Zij vertoefde omstreeks twee weken in Canada en nam vervolgens haar intrek in een dicht bij Hyde Park, president Roosevelts buitenverblijf, gelegen villa. Zij logeerde in Hyde Park toen van Kleffens haar daar op 12 juli bezocht; bij het 'officiële' gesprek met Roosevelt zou hij aanwezig zijn. Hij kreeg eerst van de koningin te horen, zo noteerde hij die avond, 'wat dusver zakelijk tussen haar en de president was besproken; dat was vrijwel niets, en de koningin was er wel wat over teleurgesteld H. M. zei: 'Het is een man die aldoor verhaaltjes vertelt', en dat is zo walmeer hij zich niet wil vastleggen. 'Hij praat al maar door en laat een ander nauwelijks aan het woord komen', was de klacht van onze landsvrouwe.'

1 Gerbrandy, 9 dec. I955.

1100 [PDF]
GESPREKKEN MET ROOSEVELT

XCZo ook, legde van Kleffens vast, in het 'gesprek à trois, waarbij de president voornamelijk aan het woord was. Het bestond voor twee-derde uit presidentiële anecdoten; zakelijk kwam er uit te voorschijn [I] dat de president betwiste zones of streken die door de vijand misbruikt zijn (zoals de Japanse mandaat-eilanden) of die als bufferzone moeten worden ingericht (zoals de Karelische isthmus 1), na de oorlog onder een internationaal trusteeship wil plaatsen; [2] dat hij Duitsland, Italië 2 en Japan wil ontwapenen; [3] dat hij kleinere landen wil belasten met inspecties, gedekt door een permanente dekkingsmacht om te zien of die landen misschien elandestien bezig zijn zich te bewapenen; [4] dat hij ook Frankrijk wilontwapenen; [s] dat hij de grote Geallieerde landen als politie-agenten wil laten optreden. Alles in vage termen voorgedragen. De koningin en ik kregen nauwelijks gelegenheid, iets te zeggen.' 3

XCMen ziet: er werd geen woord gewisseld over Indië. Zes dagen later evenwel, op 18 juli, nam Roosevelt na een van de periodieke vergaderingen van de (Washingtonse) Pacific War Council van Kleffens en Loudon apart en drong er bij hen op aan dat de koningin, die op 6 augustus beide Kamers van het Amerikaanse Congres in verenigde vergadering zou toespreken, in haar redevoering een duidelijke passage zou opnemen over de politieke toekomst van Indië. Er werd uit Londen een concept overgeseind waarin slechts verwezen werd naar de aangekondigde rijksconferentie. 'The pre paration of the conference', heette het in de tekst van de toespraak die door van Kleffens opgesteld werd, 'is being actively continued, but in accordance with sound democratic principle no final decision will be taken without the cooperation of the people once they are free again.' Een nogal terughoudende passage dus, maar wat de koningin voor het overige zei, getuigde van nationale zelfbewustheid en van strijdvaardigheid. De Senaatszaal binnenkomend en haar verlatend, kreeg zij, schreef van Kleffens. 'een enorme ovatie ... Bij het weggaan hoorde ik Senator Tom Connally (Texas; voorzitter van het Foreign Relations Committee uit de Senaat) zeggen: 'If it is not disrespectful I say that she is a grand gal. "4

XCLater in augustus keerde de koningin naar Engeland terug.

XCUit van Kleffens' reisverslag blijkt niet dat zij met Roosevelt over de toekomst van Indië gesproken heeft. In feite heeft zij dat wel degelijk gedaan,Een grensgebied tussen de Sowjet-Unie en Finland.Van Kleffens schrijft: 'Frankrijk', maar dat moet een vergissing zijn.Van Kleffens: 'Reisverslag Ver. Staten(juni-augustusp.A.v., p.

1 2 3 1942)', 38-40. 4 61-62.

1101 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

tweemaal zelfs, de eerste keer begin juli, de tweede keer op 7 augustus, en beide keren in van Kleffens' afwezigheid. Zij had zich ook op die 'eigen' gesprekken met Roosevelt voorbereid en had voor zichzelf enkele notities gemaakt waaruit men zou moeten coneluderen dat zij het een snode onrechtvaardigheid zou vinden indien Nederlands positie in Indië zou worden aangetast. 'Indië', aldus de duidelijkste van die notities - 'wij hebben het industrieel op poten gezet; vanuit Nederland. Wij hebben dit voordeel niet voor ons gehouden, doch hebben dit geheel aan de bevolking doen toekomen, hoe zouden wij ons dan laten welgevallen, dat anderen haar daarvan beroven.' 1

XCVan geen van beide gesprekken bestaat een verslag. Van de inhoud weten wij niet meer dan wat Roosevelt dienaangaande een jaar later tegen MacArthur zei - uitlatingen van de president welke door MacArthur, die hun betekenis heel wel besefte, onmiddellijk aan van der Plas doorgegeven en door deze vastgelegd werden.ê

XCEerste gesprek:

XC'Toen hij [Roosevelt] bij de koningin der Nederlanden in een vertrouwelijk gesprek het probleem aansneed en er op wees dat een duidelijke Nederlandse politiek ten aanzien van Nederlands-Indië en een uitspraak daarover nodig was, zowel voor de publieke opinie in Amerika als voor de oorlogvoering naar Nederlands-Indië en voor vrede in de toekomst, had Hare Majesteit hem gezegd: 'This is such a momentous question that I would like to consult first with my chancellor 3 and my minister for the colonies."

XCTweede gesprek:

XC'Later had Hare Majesteit met hem deze aangelegenheid besproken. De president getuigde van zijn diepste bewondering voor Harer Majesteits grondige kennis en volkomen beheersing der problemen. De koningin had hem uiteengezet dat Nederlands-Indië bestaat uit onderling in ontwikkeling zeer uiteenlopende gedeelten en had daarbij een aantal categorieën onderscheiden. Java was het verst voortgeschreden en zou binnen een redelijk aantal jaren (de president meende dat de koningin een aantal van vijftien of vijftig genoemd had) volledige autonomic kunnen krijgen. Sumatra, de tweede categorie, kwam dan wat later en naar MacArthur zich herinnerde, werd vóór Celebes nog genoemd een volgende groep, terwijl voor de achterlijke gebieden de koningin gezegd had, dat ieder cijfer een blote veronderstelling was'

1 Notitie, z.d., van de koningin (archief kab. der koningin). 2 Ch. O. van der Plas: 'Aantekeningen over besprekingen met Fellers en generaal MacArthur', 19 aug. 1943, p. 4 (a.v.). 3 Bedoeld zal wel zijn:

1102 [PDF]
GESPREKKEN MET ROOSEVELT

en vermoedelijk vindt men dan de echo van dit betoog in wat Roosevelt in februari' 45 tegen drie Amerikaanse journalisten zei, waarbij hij overigens meende dat Java 'in a few years' klaar zou zijn voor 'independence', niet voor 'autonomy',

XCDaargelaten wat nu precies in de twee gesprekken tussen Roosevelt en de koningin te berde is gebracht, Roosevelt, voor wie de koningin veel ontzag had, bereikte wat de Nederlandse ministers vermoedelijk niet hadden kunnen bereiken: zij ging beseffen dat aan de toezegging van de rijksconferentie iets toegevoegd moest worden. Maar wat?

XCDaarover sprak van Mook met de koningin, kort na haar terugkeer in Engeland. Hij bepleitte een duidelijke 'verklaring over de bouw van het koninkrijk' (een verklaring dus waarin een nieuwe staatsrechtelijke structuur aangegeven zou worden). 'De koningin', zo rapporteerde hij aan zijn ambtgenoten, 'bleek er de voorkeur aan te geven om een slag om de arm te houden, maar spreker geeft de voorkeur aan één omlijnd plan, op te maken vóór de bevrijding. Zonder dat zou men groot kwaad doen aan de bevolking der bezette gebieden. Het moment dier bevrijding moet niet een scherm zijn, waarbij men zich weinig interesseert voor wat er achter ligt.'

XCAlbarda vroeg toen wat dat 'omlijnd plan' betekenen zou voor de rijksconferentie; van Mook antwoordde, 'dat de regering nu reeds kan vaststellen wat aan die rijksconferentie zal worden voorgelegd. . . Heeft men geen denkbeelden, dan ontstaat een vacuüm.' 1

XCEr werd goedgevonden dat van Mook zijn denkbeelden op schrift zou stellen. Er waren op dat moment al allerlei stukken in voorbereiding waartoe van Mook een werkgroep gevormd had waarvan, behalve hijzelf, een aantal van diegenen met wie hij Indië verlaten had, deel uitmaakte niet Peekema, welters naaste medewerker in de jaren' 40-' 41. Deze liet zich evenwel niet zomaar terzijde schuiven.

XCWij hebben van Peekenia in vroegere hoofdstukken vermeld dat hij vóór de oorlog welter gestijfd had in diens afwijzing van de petitie-Soetardjo110

1 Ministerraad: Notulen, 2 sept. 1942.

1103 [PDF]
HOB INDIË TB BEVRIJDEN?

en dat hij in '40-'41, ter bevordering van het behoud van Nederlands overheersende positie in Indië, voorstander geweest was van een zekere vorm van aanvaarding van Duitslands leiderschap in Europa en van een politiek van appeasement jegens Japan. Wat de positie van Indië betrof, bleek hij nu naar het andere uiterste te zijn omgeslagen: Nederland moest, meende hij, Indië's recht op onafhankelijkheid erkennen. Hij legde zijn denkbeelden in een nota aan van Mook voor- waarin hij die onafhankelijkheid 'in een niet te ver verwijderde toekomst' het 'logisch eindpunt' noemde van de Nederlandse koloniale politiek; 'Er (is)', schreef hij voorts, daarbij denkend aan het beleid dat de Japanners voerden en wel zouden blijven voeren, 'bij de situatie van Indië na de verdrijving van de Japanners een vermoeden ten gunste van de veronderstelling, dat men dan te doen zal hebben met een bevolking welke in principe in het bezit moet worden geacht van haar onafhankelijkheid. Reëel is, dat bijkans alle intellectueel ontwikkelde Indonesiërs bewust, en een nog veel groter aantal minder ontwikkelden instinctmatig, slechts de onafhankelijkheid beschouwden als de te aanvaarden positie ... Na enige jaren van afscheiding van Nederland zal het Indonesische denken en gevoelen onmogelijk meer tot de oude toestand, die wij legitiem noemen, kunnen terugkeren.'

XCBetekende erkenning van Indië's recht op onafhankelijkheid dat Indië en Nederland geheel uit elkaar zouden gaan? Peekema dacht van niet:

XC'Alle factoren zijn aanwezig om als waarschijnlijk te mogen aannemen, dat ... een in volkomen vrijheid gevormd algemeen Indisch gevoelen in meerderheid de strekking zou hebben, een aanzienlijke mate van cultureel, economisch en staatkundig verband met Nederland weder in te stellen.'

XCHoe dat zij, als 'principe van Indisch beleid' moest, aldus Peekema, de regering aanvaarden, 'dat de basis der legitimiteit in vele opzichten van dubieuse houdbaarheid kan blijken te zijn, en dat het deswege aanbeveling verdient, dit beleid zekerheidshalve te baseren op het enige alternatief: nl. dat er na de oorlog zal zijn een Indisch land en volk in het bezit van souvereiniteit en onafhankelijkheid.'

XCDit 'principe van Indisch beleid' werd door van Mook verworpen. Wel hield deze de onafhankelijkheid van Indonesië op den duur voor onvermijdelijk maar die ontvoogding wenste hij juist te beheersen; hij meendeExemplaar in Collectie-Ho J. van Mook, bundel

1 1941-'42.

1104 [PDF]
VAN MOOKS VOORSTELLEN

dat Peekema het effect van de Japanse propaganda overschatte, en vreesde dat de regering, als zij begon met Indië's recht op onafhankehjkheid te erkennen, haar greep op de ontwikkeling geheel zou verliezen, In september deed hij zijn ambtgenoten twee lange, grotendeels door hemzelf geschreven nota's toekomen, de ene ('Historisch overzicht van de staatkundige verhouding tussen Nederland en Nederlands-Indië en de ontwikkeling van laatstgenoemd gebiedsdeel')! naar het verleden kijkend, de andere ('Staatkundige hervorming van het koninkrijk en Nederlands-Indië ')" naar de toekomst. In die tweede nota bepleitte hij dat 'iedere op rasverschil gebaseerde ongelijkwaardigheid' zou verdwijnen, dat er 'in stede van onderschikking' van Indië aan Nederland zou komen 'volledige nevenschikking', dat het Indische deel van het nieuwe koninkrijk als 'Indonesië' zou worden aangeduid, dat Indonesië een eigen ministerie zou krijgen, dat het opperbevelhebberschap bij de gouverneur-generaal zou blijven berusten, dat de Volksraad zou worden omgezet in een parlement met 'stevige Indonesische meerderheid' (welk parlement evenwel niet het recht zou hebben, het ministerie naar huis te zenden), en dat er voor het koninkrijk als geheel 'een voorlopig rijksministerie' zou komen met daarnaast een 'rijksparlement' dat inzake de nieuwe staatsregehngen het laatste woord zou hebben. 'Dit alles kan', aldus van Mook, 'niet anders geschieden dan op grond van een staatsnoodrecht, daar de bestaande grondwet en staatsregehngen niet zonder meer kunnen worden toegepast om de wijziging in het constitutionele recht te verwezenlijken.'

XCWat hij in die tweede nota aanbevolen had, vatte van Mook in een concept-regeringsverklaring samen": het koninkrijk der Nederlanden zou uit vier gelijkwaardige delen gaan bestaan, er zouden een rijksministerie en een rijksparlement komen maar elk van die vier delen zou overigens de eigen 'inwendige aangelegenheden' besturen. 'Wat Nederlands-Indië betreft', zo heette het in de concept-regeringsverklaring, 'is daarbij gedacht aan een door de gouverneur-generaal uit Indische burgers te benoemen ministerie, hetwelk met hem het algemeen bestuur zal voeren in overeenstemming met en onder verantwoordelijkheid van een parlement. Dat parlement zal grotendeels kunnen worden verkozen. .. al zal een aanvullende benoemingsregeling nog niet kunnen worden gemist, teneinde een passende vertegenwoordiging van minderheden en van georganiseerde maat

1 Tekst: archief AOK, map 'Staatkundige hervormingen Nederlands-Indië 1942 1945'. 2 Tekst: a.v. S Tekst: a.v.

1105 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

schappelijke groepen te verkrijgen. Aan de gouverneur-generaal zal, voorgelicht door een Raad van Indië, naast het benoemen en ontslaan van ministers, voorbehouden blijven het oplossen van conflicten tussen het ministerie en het parlement en het benoemen van bovenbedoelde vertegenwoordigers van minderheden en groepen.'

XCOp 2 oktober '42 zond van Mook zijn concept-regeringsverklaring aan zijn ambtgenoten, op 6 oktober deed hij zijn concept mèt de twee uit september daterende nota's aan de koningin toekomen. 'Gezien 8 october 1942 W', schreef deze er op, en: 'Dit alles voor mij bewaren als ik er ooit om vraag.'

XCDe secretaris-generaal van Gerbrandy's departement, Lovink, meende dat van Mooks voorstellen na de oorlog zowel voor Nederland als voor Indië onaanvaardbaar zouden blijken, voor Nederland omdat zij 'te drastisch ingrijpend', voor Indië omdat zij 'teveel gebonden (waren) aan een Westers sraatsbestel';! Minister Soejono was van opinie (hij legde die opinie in een nota vast welke hij, evenals van Mook gedaan had, aan al zijn ambtgenoten deed roekomen'') dat er in Indië ook bij 'de politiek ongeschoolde massa' maar één wens leefde: 'volkomen baas in eigen huis te wezen'; 'de 'los van Holland' -gedachte' leefde, meende hij, niet slechts 'bij enkele uiterst radicale politici', maar was ook 'latent aanwezig bij een groter deel der Indonesische samenleving'. 'Men zal', concludeerde hij, 'van Nederlandse kant heel ver moeten gaan in het doen van concessies met betrekking tot de status van Nederlands-Indië, wil men verwachten, dat hetgeen door Nederland zal worden voorgesteld, ook door de belangrijkste groepen der Indonesiërs vrijwillig zal worden aanvaard; immers, alleen een vrijwillige aanvaarding is waarborg voor een harmonisch samengaan binnen een staatkundig verband.'

XCTen aanzien van van Mooks voorstellen vertrouwde Soejono dat zij 'in hoofdzaak' door de Indonesiërs zouden worden aanvaard 'als basis voor verder overleg' - hij zag de voorstellen dus niet als een eindpunt.

XCHet kabinet begon met aan die voorstellen twee lange vergaderingen te wijden (13 en 15 oktober '42). Voor de door van Mook bepleite erkenning van de 'gelijkwaardigheid' van Nederland en Indië (en de Antillen en Suriname) werd wel gevoeld, maar voor zijn 'rijksministerie' en 'rijksparlement' had niemand een goed woord over; Albarda sprak van 'een torenhogeJ.

1 A. H. Lovink: 'Aantekeningen' (10 okt. 1942) (a.v.). 2 Soejono: 'Nota van beschonwingen nopens enkele der voornaamste aspecten van het vraagstuk der staatknndige positie van Nederlands-Indië na de oorlog' (5 okt. 1942) (a.v.).

1106 [PDF]
VAN MOOKS VOORSTELLEN

constructie', van den Tempel van een 'krachteloze 'superregering '. Soejono gaf al op de rjde een belangrijke aanvulling op wat hij in zijn nota had gesteld: hij zei dat Nederland het zelfbeschikkingsrecht van Indonesië diende te erkennen, In die eerste vergadering spraken zich daar prompt acht ministers tegen uit: successievelijk van Angeren, van Kleffens. van Lidth, Kerstens, Bolkestein, van Boeyen ('het Indonesische volk is staatkundig nog een kind'), Michiels en Gerbrandy; van de door van Mook voorgestelde regeringsverklaring verwachtte Gerbrandy 'niets dan ongelukken. Het is bovendien een anticiperen op de rijksconferentie. Toch zal er misschien iets moeten gedaan worden. Maar dan slechts een principiële verklaring die onder de loupe zal worden bekeken. Ook dan nog is spreker er bezorgd voor. Wat de vorm betreft, is de meest geschikte, dat ze gegeven wordt in een radiorede van de koningin. Spreker erkent dat het nalaten van iedere verklaring ook zijn bezwaren heeft.' 1

XCIn de tweede vergadering (IS oktober) gaf van Mook toe dat in de regeringsverklaring beter alleen van beginselen gesproken kon worden; het zelfbeschikkingsrecht van Indië wees nu ook hij af. Soejono betoogde vervolgens opnieuw, en uitgebreider nog dan twee dagen eerder, dat Nederland na de oorlog vermoedelijk niets in Indië zou bereiken als het niet juist dat zelfbeschikkingsrecht erkende; er was nu nog een basis voor samengaan, 'de Indonesiërs zijn als geheel', zei hij, 'niet anti-Nederlands; alleen zijn zij pro-Indonesisch ... Het argument door minister van Boeyen gebezigd als zou het Indonesische volk staatkundig nog als een kind zijn te beschouwen, zou naar sprekers stellige mening als een rode lap op een stier werken. Spreker wijst op hetgeen de SDAP in haar koloniale paragraaf heeft verklaard, te weten, dat de partij onvoorwaardelijk het recht van het Indonesische volk erkent om onafhankelijk te zijn. Dit is een uitspraak van een belangrijke partij, waarvan de leden toch zeker rechtgeaarde Nederlanders zijn'

XCtwee leden van de SDAP namen aan het beraad deel: Albarda en van den Tempel. 'Dit recht te erkennen', zei Albarda, 'behoeft nog niet te betekenen die onafhankelijkheid te effectueren. Wij moeten bewijs geven dat wij de verlangens verstaan, maar in blijvend rijksverband. Want voor Indië blijft Nederland nodig.'

XC'Blijvend rijksverband' ? Dat nam Gerbrandy niet aan. 'Hij erkent', aldus de weergave van zijn betoog in de kabinetsnotulen. 'dat na de oorlog IndiëMinisterraad: Notulen,okt.

1 13 I942.

1107 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

het recht moet hebben zelf over eigen lot te beslissen, maar niet zonder Nederland' (anders gezegd: eerst moest het Nederlandse gezag hersteld worden). 'Men mag zich niet losmaken van tijd en historie, al moet erkend worden, dat eenmaal de tijd van uiteengaan zal komen.'!

XCMet dat alles was het punt van de regeringsverklaring waarop vooral van Mook gehamerd had, ietwat uit de aandacht verdwenen. Van Kleffens wees daar op. Men ging er accoord mee dat van Mook een nieuw concept zou opstellen.

XCOver dat concept (van Mook had het de vorm gegeven van een radiotoespraak die de koningin op 7 december '42, de eerste verjaardag van 'Pearl Harbor' 2, zou kunnen uitsprekenê) werd op 22 oktober door het kabinet beraadslaagd. Er werd in gezegd dat beslissingen pas na de bevrijding zowel van Nederland als van Nederlands-Indië genomen konden worden, maar de koningin zou spreken van 'de overtuiging dat het koninkrijk na de oorlog zal worden gebouwd op een grondslag van volledige deelgenootschap, die de voltooiing zal betekenen van hetgeen zich in het verleden reeds heeft ontwikkeld. Ik laat mij hierbij leiden door het besef, dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote meerderheid der burgerij. Ik weet dat Nederland dieper dan ooit zijn verantwoordelijkheid zal gevoelen voor de verdere emancipatie van het Indonesische volk, en ik ben overtuigd dat de Indonesiërs het langzaam gegroeide deelgenootschap tussen de verschillende volkeren van het koninkrijk aanvaarden als de beste waarborg voor het behoud en de vervulling van hun vrijheid. Ik heb ervaren dat in beide volken de wil en het vermogen tot harmonisch en vrijwillig samengaan aanwezig zijn. Ik heb daarbij een vorm voor ogen waardoor Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao deel zullen hebben, naar de betekenis der gebieden, in het bestuur van het geheel, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen, inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan, zullen behartigen. In zulk een rijk zal voor verschil van behandeling op grond van ras en landaard geen plaats zijn, doch zullen slechts de bekwaamheid der individuele burgers en de behoeften van de verschillende bevolkingsgroepen bepalend zijn voor het beleid der regering.'

1 A.v., okt. 1942. 2 Toen de japanners hun offensief ontketenden, was het in Londen 7 december '41, in Indië 8 december. De koningin heeft haar toespraak gehouden op zondagavond 6 december' 42, toen het in Indië 7 december was. Am gezien de toespraak in de eerste plaats op Indië gericht was, sprak men steeds van de '7 december-toespraak'. 3 Tekst: archief AOK, map 'Toespraak koningin 7 december 1942. Voorbereiding' .

1108 [PDF]
INDIË'S 'RECHT OP ZELFBESCHIKKING' WORDT AFGEWEZEN

XCIn wezen betekende deze tekst de aanvaarding van de grondgedachten van van Mooks conceptie - dat had Soejono er juist op tegen. Voor de derde maal betoogde hij dat Indonesië het recht moest hebben, tegen een samengaan met Nederland 'neen' te zeggen, 'er dreigt gevaar', zei hij, 'indien de gelegenheid niet wordt gegeven.' Niemand schaarde zich naast hem Albarda opnieuw niet, en nu ook niet de tweede socialist, van den Tempel, die opmerkte, 'en dit naar aanleiding van het feit dat minister Soejono het program. der SDAP van 1930 in het geding heeft gebracht, dat hij ook als sociaal-democratisch minister nooit een stap zou willen doen die de status van het koninkrijk zou benadelen.'

XCAls grondslag voor een door de koningin uit te spreken radiorede werd van Mooks tekst aanvaard (Soejono zat er, gelijk eerder vermeld, doodsbleek bij) ; van Mook zei nog, 'dat hij de tekst der radiorede, eenmaal uitgesproken, ook in de Verenigde Staten' (op weg naar Australië zou hij dit land passeren) '(zou) bespreken.' 1

XCDat laatste zinde Gerbrandy niet: zou van Mook niet, als hij de tekst ging 'bespreken', juist zijn denkbeelden aangaande de structuur van het koninkrijk en de structuur van Indië naar voren brengen die in hun gedetailleerdheid afgewezen waren? Nog diezelfde dag (22 oktober) schreef hij van Mook dat, zo al het 'voorlopig standpunt', neergelegd in de radiotoespraak, 'tot op zekere hoogte geconcretiseerd' moest worden, de personen die dat zouden doen, met zorg uitgekozen moesten worden; 'tevens ware te voorkomen', schreef de minister-president, 'dat dergelijke toelichtingen een te officieel karakter dragen of worden teruggevoerd tot raadslieden van de Kroon.'2

XCVan Mocks concept werd met de koningin besproken. Er werd een aantal stylistische wijzigingen in aangebracht, het begrip 'vernieuwing' kwam er in te staan, de beperking 'naar de betekenis der gebieden' verdween, er werd uitdrukkelijk verwezen naar de rijksconferentie en er werd (dat was een denkbeeld van van Kleffens) in opgemerkt dat wat als beleidsvoornemens aangekondigd zou worden, 'slechts kan worden uitgewerkt in vrij overleg, waarbij de gebiedsdelen van elkanders denkbeelden zullen willen kennisnemen' - een toevoeging welke geboren was uit het achterdochtig vermoeden dat van Mook zonder met de in Nederland levende denkbeelden rekening te houden, in Indië zijn eigen gang zou trachten te gaan.

XCOp 6 december '42, aan de vooravond van de verjaardag van PearlII0

1 Ministerraad: Notulen, 22 okt. I942. 2 Brief, 22 okt. I942, van Gerbrandy aan van Mook (archief AOK, map 'Toespraak koningin 7 december I942. Voorberei ding').

1109 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

Harbor, hield de koningin voor Radio Oranje de toespraak die inderdaad, zoals Gerbrandy gesteld had, 'onder de loupe bekeken' was. De indruk in de Verenigde Staten was positief. Ambassadeur Loudon kon rapporteren dat bijna drie-vierde van ca. 400 geraadpleegde Amerikaanse dagbladen gunstig en slechts ruim een kwart ongunstig gereageerd had. Cordell Hull, de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken, die er in augustus binnenskamers bij van Kleffens op aangedrongen had dat Indië de status van een Dominion zou krijgen, zei op een persconferentie dat de in de toespraak vervatte voorstellen 'showed good statesmanship, good practical sense and huma nitarianism in every essential respect.'! Het kabinet mocht dus, wat het effect in Amerika betrof, met tevredenheid terugzien op wat het de koningin voorgesteld had te zeggen. Die voldoening was evenwel niet onvermengd met enige verbittering en bezorgdheid: van Moole was tóch zijn eigen gang gegaan.

XCToen van Mook in november in Washington arriveerde, had hij de tekst van wat de koningin op 6 december zou zeggen, bij zich. De eerste die hem te lezen kreeg, was Loudon. Deze vond de inhoud veel te mager. Zeker, de aan te kondigen beginselen klonken fraai, maar wat zou er in de praktijk uit voortvloeien? Hij nam aan dat de Amerikaanse pers daar allerlei vragen over zou gaan stellen en het leek hem aanbevelenswaardig, die vragen te voorkomen, door nog voordat de koningin gesproken had, uiteen te zetten hoe die beginselen toegepast konden worden. Dat was geheel van Mooks opinie. Zij besloten samen dat op zaterdagavond 5 december in de ambassade een persdiner zou plaatsvinden waarvoor omstreeks dertig gezaghebbende Amerikaanse journalisten en een vertegenwoordiger van het State Depart ment zouden worden uitgenodigd. Van Mook zou daar het woord voeren. De aanwezigen zouden de tekst van zijn betoog op schrift meekrijgen, evenwel op blanco papier, niet op papier van de ambassade, en er zou 'not [or publication' boven staan.

XCHet diner vond plaats en van Mook sprak. 2 Hij zei dat de toekomstige regering van Indië 'probably' zou bestaan uit een parlement, een ministerie

1 Brief, 17 dec. 1942, van A. Loudon aan van Kleffens (archief AOK, map '7 decem ber 1942 toespraak koningin. Reacties'). 2 Tekst: archief AOK, map 'Toespraak koningin z december 1942. Voorbereiding'.

1110 [PDF]
INCIDENT MET VAN MOOK

en een gouverneur-generaal; dat 'probably' alle controle-rechten van regering en parlement in Den Haag zouden verdwijnen; dat het parlement in Batavia 'certainly' een grote Indonesische meerderheid zou hebben; dat het Indische kabinet 'probably' benoemd zou worden door de gouverneurgeneraal; dat deze 'possibly' veel minder bevoegdheden zou hebben dan tevoren - wel zou hij wellicht optreden ('may act') als arbiter bij conflicten tussen kabinet en parlement; dat Buitenlandse Zaken, Defensie en internationale economische betrekkingen na de oorlog 'probably' behartigd zouden worden door 'the Government of the Kingdom', en dat in die regering 'representatives of the Netherlands-Indies, Surinam and Curaçao' deel zouden krijgen; dat verwacht mocht worden ('it may be expected') 'that that share for the Netherlands and the Netherlands-Indies will be of a more or less equivalent nature.'

XCWij weten niet via welk kanaal van Mooks tekst aan Gerbrandy doorgegeven is maar deze had in elk geval op maandag 7 december die tekst voor zich. Hij was er woedend om. Notabene: hij had er van Mook schriftelijk op gewezen dat eventuele toelichtingen op de toespraak van de koningin niet 'een te officieel karakter' mochten dragen en dat voorkomen moest worden dat die toelichtingen 'teruggevoerd (werden) tot raadslieden van de Kroon'! Hij achtte zich door van Mook bedrogen. Zijn eerste impuls was, deze onmiddellijk de laan uit te sturen, maar, zo vertelde hij ons in ' 56: 'Van Kleffens. Michiels en Pelt bezwoeren mij, dat niet te doen. 'Je hebt wel gelijk', zeiden zij, 'maar als je hem ontslaat, ontneem je in Amerika aan de toespraak van de koningin alle effect. Laat het bij een uitbrander.' Ik ben gezwicht voor die argumenten. Dat spijt mij achteraf. Wat van Mook gedaan had, was zo deloyaal (alle gedachten die hij in Washington ontvouwd had, waren tevoren door het kabinet besproken en verworpen) dat ik hem had moeten heensturen."!

XCHet bleef bij de 'uitbrander': een telegram waarin, in gematigde termen overigens, uitdrukking werd gegeven aan de verontwaardiging van het gehele kabinet (Albarda had gezegd dat het 'not for publication' slechts geïnterpreteerd kon worden als: 'zwijgt het voort' 2); de laatste zinsnede luidde: 'op vasthouden aan eenmaal door ministerraad met koningin uitgestippelde lijn wordt voor toekomst gerekend.' 3 Van Mooks verdediging was irrelevant en de laatste zinsnede liet hij onbeantwoord.

XCDe nieuwe beginselen die in de toespraak van de koningin tot uitdrukking

1 Gerbrandy, 7 nov. 1956. 2 Van Lidth: 'Dagboek', 8 dec. 1942. 3 Telegram, 8 dec. 1942, van van Kleffens aan van Maak (archief AOK, map 'Toespraak koningin 7 december 1942. Voorbereiding').

1111 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

waren gebracht, werden op twee punten geconcretiseerd: in december '42 besloot het kabinet op voorstel van van Kleffens, Indonesiërs toe te laten tot de buitenlandse dienst, en in januari '43 kwam het kabinet na een lange discussie (waarover de notulen zwijgen) tot de conclusie dat aan van Maak voorgesteld zou worden dat men op de nieuwe muntbiljetten die in Indië ten tijde van de bevrijding in circulatie gebracht zouden worden, niet zou lezen 'de minister van koloniën', maar 'de waarnemend gouverneurgeneraal van Nederlands-Indië, daartoe gemachtigd bij koninklijk besluit van .. .'1 De naam 'departement van koloniën' werd overigens gehandhaafd en het kabinet voegde in Londen aan de 7 december-toespraak niets meer toe.

XCIn Indië bleef die toespraak vrijwel onbekend - zij drong natuurlijk wèl (de koningin had hem voor Radio Oranje uitgesproken) tot bezet Nederland door.

XCOver de verhouding tussen Nederland en Indië was vóór de 7 decembertoespraak maar heel weinig in de Nederlandse illegale pers geschreven. Slechts één blad had op herziening van die verhouding aangedrongen: Vrij Nederland; het had in april '42 bepleit dat Indië een 'gelijkgerechtigd' deel van het koninkrijk zou worden, 'baas in eigen huis'; het blad had voorts de vorming van een 'rijksraad met wetgevende bevoegdheid' wenselijk genoemd, waarin (conform de verhoudingen die al voor de rijksconferentie aangekondigd waren) Nederland en Indië elk met vijf en Suriname en de Antillen elk met één lid vertegenwoordigd zouden zijn. Men ziet: Vrij Nederland dacht aan een voortgezet rijksverband.

XCVoortzetting van dat verband was ook de teneur van de 7 decembertoespraak maar daarbij werd toch in één zinsnede achter die voortzetting een vraagteken geplaatst, daar namelijk waar de koningin zei: 'Ik weet dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote meerderheid der burgerij.'In Indië was van die 'vrijwillige aanvaarding' nimmer sprake geweest. Toen dan ook wat de

1 Als minister van koloniën werd van Mook bij wetsbesluit D 8 d.d. 2 maart 1943 gemachtigd, voor f 100 mln aan nieuwe bankbiljetten uit te geven; 'hij bezigt daarbij', aldus art. 7 van dit besluit, 'de titel van waarnemend gouverneur-generaal van Nederlands-Indië.'

1112 [PDF]
ILLEGALE BLADEN OVER INDIË

koningin gezegd had, doordrong in het gijzelaarskamp te Gestel (de tekst werd, in een Duitse krant gewikkeld, het Kleinseminarie 'Beekvliet' binnengesmokkeld), zei een der Indische deskundigen, prof. dr. J. H. A. Logemann (eertijds medestander van van Mook in de 'Stuw'<groep) tegen de christelijkhistorische voorman H. W. Tilanus, hem. de tekst toeschuivend: 'Lees die rede eens, want daar krijgen we narigheid mee.' 1 Dachten anderen ook zo? Hier en daar zeker. Slotemaker. lid van de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg, verklaarde aan de Enquêtecommissie dat 'juist over die rede van de koningin ... heel veel te doen is geweest. Er was toen sprake van die vrijwilligheid' (Slotemaker doelde kennelijk op de woorden 'vrijwillige aanvaarding') 'waarvan niemand wilde geloven dat het zo gezegd was. Ze zeiden dan ook dat het wel een beetje anders zou zijn' 2 en daarbij valt te bedenken dat lang niet iedereen op zondagavond 6 december '42 naar de bijna een kwartier lange toespraak van de koningin had geluisterd (wij hebben er slechts de belangrijkste passages uit weergegeven) en dat nog minder mensen in de gelegenheid waren geweest, de herhaling op maandagmiddag 7 december te volgen. Wel werd de tekst nog in De Wervelwind opgenomen 3, maar dit maandblad had slechts een geringe verspreiding. Het is dus begrijpelijk dat er allerlei onduidelijkheid bleef bestaan over wat de koningin precies gezegd had.

XCDat neemt niet weg dat de toespraak op zichzelf èn het feit dat ook in de Stille Oceaan het oorlogstij gekeerd was, bevorderden dat de illegale pers in '43 en '44 (verder gaan wij voorlopig niet) meer aandacht besteedde aan het Indische vraagstuk dan in de voorafgaande jaren. Trouw wijdde er in december '43 een heelnummer aan (het werd ook geheel in het Engels vertaald en via de Zwitserse Weg naar Londen gezonden). De zelfstandigheid van Indië werd er in afgewezen, en a fortiori dus de onafhankelijkheid: 'Een kind dat graag groot wil zijn', schreef het blad, 'heeft daarmee nog niet het vermogen van een man'; 'de koloniale taak' was in Nederland sinds het begin van de twintigste eeuw 'verstaan als een heilige roeping', 'Indië heeft Nederland nog nodig en Nederland heeft Indië nog nodig', voor 'een rijksraad' (het door Vrij Nederland in '42 gelanceerde denkbeeld) voelde Trouw niet. 'De opmerking moet ons van het hart', schreefhet blad, 'dat wij sommige reacties hier te lande op de rede van H. M. de Koningin ... , waarin gewag gemaakt werd van de gelijkwaardigheid en zelfstandigheid van Indië in de toekomst, betreuren' - Indië was niet meer dan 'een groep

1 G. Puchinger: p. 219. 2 Getuige G. H. Slotemaker de Bruïne, dl. c, p. a In no. 8 dat de aanduiding droeg 'december I942-januari 1943'.

1113 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

landen, bijeengebracht en bijeengehouden door het Nederlandse gezag', een gebied hetwelk een 'substraat' had dat 'voor het grootste deel' gevormd werd door 'niet-inheemse factoren: buitenlands kapitaal, buitenlandse energie, buitenlandse cultuur."!

XC'Instelling van een democratisch bestuur in Indië, d.w.z. instelling van een zelfstandige Indische regering, verantwoordelijk aan een door de Indische bevolking gekozen Volksraad, is', schreef Trouw in mei '44, 'onmogelijk, Dit zou in feite betekenen: Indië los van Nederland, d.w.z. de vernietiging van alles wat daar aan goeds is tot stand gebracht' - het blad wilde niet verder gaan dan de (Nederlandse) Raad van State uitbreiden 'met een aantalIndische en dan met name ook inheemse leden' (de term 'Indonesische' werd vermeden) en de behandeling van de Indische begroting door het Nederlandse parlement laten vervallen. Nederland had in Indië nog een grootse taak, ook bij de verspreiding van het Evangelie - zonder Indië zou Nederland slechts 'een niets betekenende, kleine natie' zijn. 2

XCZo dacht ook een tweede illegaal blad waarin anti-revolutionairen veel invloed hadden, Geïllustreerd Vrij Nederland (later tot Ons vrije Nederland herdoopt) : 'Mocht Indië wegvallen, dan zal zeker 40 % van ons volk werkloos worden Bittere armoede zou voor ons het verlies van Indië betekenen.' 3

XCHet liberale Slaet op den Trommele had niet veel moeite met het 'eigen bestuur' van Indië, Suriname en de Antillen, zij het dat dit blad de rol van de Nederlander in Indië geenszins 'uitgespeeld' achtte:

XC'Bij de toekomstige ontwikkeling van Indië tot een harmonische samenleving zal de autochthone bevolking zeker een groter aandeel in het bestuur van het land moeten hebben dan vóór de oorlog. Maar wij hopen dat tot in lengte van dagen de Nederlauder er zal blijven 'thuis behoren' en zijn deel in die ontwikkeling zal hebben.' 4

XCJe Maintiendrai drukte dat laatste scherper uit. 'In onze toekomstplannen', schreef dit blad, dat door aanhangers van de Nederlandse Unie geredigeerd werd, 'is er slechts plaats voor één Groot-Nederlands Rijk, gevormd door Nederland, Nederlands-Oost-Indië en Nederlands-West-Indië, een andere gedachte komt voor ons niet in aanmerking.' 5 Trouwens, zo meende

1 I, 14 (dec. 1943), p. 10, 4, 6. 2 A.v., extra nummer (juni 1944), p. II, 12,2. 3 IV, 7 (nov. 1943), p. 7. 4 35 (29 maart 1944), p. 2. 5 39 (10 mei 1943), p. 6.

1114 [PDF]
ILLEGALE BLADEN OVER INDIË

Je Maintiendrai: 'Onder de Japanse bezetting (is) geen enkele nationalistische leider het gouvernement ... ontrouw geworden.' 1

XCEr klonken in de linkse illegale bladen andere geluiden.

XCDe Vrije Katheder, illegaal blad van communistische studenten, vond dat aan 'Indonesië volle zelfstandigheid' moest worden toegekend. 'Zal dit leiden tot een breuk ... ? Geenszins. Deze toekenning van zelfstandigheid sluit juist in, dat Indonesië uit vrije wil een band met Nederland zal kunnen aangaan.' 2 De Waarheid, het orgaan van de illegale CPN, schreef in mei' 43 : 'Nederland en Indonesië mogen zich niet van elkaar verwijderen. Zij hebben elkaar nodig en vullen elkaar aan' 3, maar meende in november '43 'dat Indonesië recht heeft op volledige onafhankelijkheid, ongeacht de vraag of het belang van het Nederlandse volk er door geschaad wordt'4 - het blad voelde er niets voor dat weer 'een soort van koloniaal expeditieleger naar Indonesië (zou) gaan om er het oude koloniale gezag weer in te voeren', het Indonesische volk moest zèlf, zij het met hulp van bondgenoten, 'in het bijzonder Nederland', de Japanse indringers verdrijven." In juni '44 schreef De Waarheid dat een beroep van de regering op het Nederlandse volk om hulp te bieden bij de bevrijding van Indië, wel weerklank zou kunnen vinden 'bij brede lagen van de Nederlandse bevolking', maar 'alleen onder drie voorwaarden': (a) de regering moest toezeggen dat 'Indonesië ... een zelfstandige en democratische staar' zou worden, 'met Nederland in vrijheid verbonden door banden van cultuur, traditie en gemeenschappelijke belangen', doch met 'het recht de samenwerking eenzijdig te verbreken'; (b) uit Nederland zouden slechts militaire vrijwilligers uitgezonden mogen worden; (c) Nederlands deelneming aan de bevrijding van Indonesië zou goedgekeurd moeten worden door 'de leiding gevende organisaties van het Indonesische volk zelf.' 6

XCVrij Nederland ging in juli' 43 niet verder dan te bepleiten dat Nederland en Indië' een bondsstaat' zouden vormen ('het moederland (zal) afstand ... moeten doen van zijn machtspositie') 7; Het Parool voorspelde in mei' 43 dat Indonesië 'als een soort Dominion uit de oorlog weder te voorschijn (zou) komen' 8, nodig was 'een principiële erkenning van Indonesiê's staatkundige gelijkgerechtigheid' - overigens kon men 'Java en Nieuw-Guinea, Bali en Borneo niet ongestraft over één kam scheren.' 9 In het gemeenschappelijk manifest

1 A.v., 44 (3 I aug. 1943), p. 4. 2 III, z.n. (13 sept. 1943), p. 3-4. 3 71 (I mei 1943), p. 5. 4 A.v., z.n. (17 nov. 1943), p. 7. 5 A.v., 106 (14 jan. 1944), p. 2,3. G A.v., 127 (14 juni 1944), p. 3-4. 7 III, 12 (30 juli 1943), p. 5· B 54 (28 mei 1943), p. 7. 0 A.v., 60 (30 okt. 1943), p. 2.

1115 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

dat Vrij Nederland en Het Parool in april '44 opstelden", kwam dit te staan:

XC'Indonesië, Suriname en Curaçao hebben recht op de volledige vervulling van de belofte door H. M. de Koningin in Haar koninklijke redevoering van 7 december 1942 gegeven, dat zij, langs wegen door een ronde-tafelconferentie te bepalen, als gelijkwaardige delen van het koninkrijk erkend zullen worden, vrij naar binnen, gelijk naar buiten.'

XCTot zover ons overzicht: een nogal mager geheel; dat laatste is onbegrijpelijk wanneer men zich voor de geest haalt dat het Indische vraagstuk in de eerste drie naoorlogse jaren het belangrijkste vraagstuk was waarmee Nederland worstelde geenszins onbegrijpelijk daarentegen wanneer men er op let hoe traditioneel door de meeste Nederlanders gedacht werd. Tot en met de val van Indië (maart' 42) had vrijwel alles wat men in bezet gebied over gebeurtenissen en verhoudingen in Indië had vernomen, te maken gehad met oorlogsvoorbereiding en oorlog. Menigeen had toen getracht, de krenking van de snelle nederlaag die in de Meidagen van '40 geleden was, te boven te komen door zich voor ogen te stellen wat niet al door Nederlanders in Indië was opgebouwd. Verscheidene boeken waren toen verschenen die in de zelfgenoegzame toonsoort stonden van het 'Daar werd iets groots verricht'. Evenwel: van maart' 42 af werd het stil om Indië. De regering en haar organen konden geen duidelijk beeld krijgen van wat onder de Japanse overheersing gebeurde - zij konden dat beeld dus ook niet doorgeven. Niemand wist wat in Indië leefde. Het gevolg was dat wie in bezet gebied hetzij in conservatieve, hetzij in progressieve richting lijnen voor de toekomst uitstippelde, niet meer deed dan uitdrukking geven aan wat hij persoonlijk wenselijk achtte. De twee grote onbekende factoren waarmee de regering te maken had: de houding van de Verenigde Staten en de houding van de Indonesiërs, golden ook voor de bevolking in bezet Nederland, met dien verstande dat de regering zich althans bewust was dat dat onbekenden waren, en de publieke opinie in bezet gebied nauwelijks besefte dat die onbekenden bestonden. Bij dat laatste moet men bovendien bedenken dat de dagelijkse bestaanszorgen in bezet gebied van '42 af merkbaar zwaarder gingen drukken.

XCWij zijn er van overtuigd, al kunnen wij dat niet 'bewijzen', dat, als men de groep van diegenen die verwanten of kennissen in Indië hadden, uitzondert, veruit de meesten van de overige Nederlanders van maart '42Tekst:p.

1 dL V b, 2I8.

1116 [PDF]
BESCHIKBARE STRIJDKRACHTEN

af maar weinig aan Indië gedacht hebben. Dat veranderde pas in de herfst van' 44: de nederlaag van Duitsland kwam toen in een zo nabij perspectief te liggen, dat daarmee ook de nederlaag van Japan een vooruitzicht werd waarmee men rekening ging houden. Velen beseften toen dat Nederland er ook op militair gebied het zijne toe moest bijdragen dat de [apanners uit Indië verdreven werden, zodat er, daargelaten wat er in een volgend stadium zou geschieden, in eerste instantie weer een normaal, 'wettig' Nederlands bestuur zou komen. De bevrijding van Indië lag voor de meeste mensen in hetzelfde vlak als de bevrijding van Nederland; het sprak vanzelf dat zij daarbij aannamen dat de regering, met steun der bondgenoten, daartoe op militair en bestuurlijk terrein reeds het nodige had voorbereid.

XCVan het uiterst beperkte karakter dier voorbereidingen (deze weergevend zullen wij de voor dit deel geldende tijdsgrens overschrijden) was zich in bezet gebied niemand en waren in Londen alleen diegenen zich bewust die van die voorbereidingen weet hadden.

Militaire zaken / bestuur

XC

XCWij spraken van voorbereidingen op militair en op bestuurlijk terrein. Wat was omniddellijk aan krachten beschikbaar? Niet veel.

XCNa de bezetting van Indië bevond zich van het Koninklijk NederlandsIndisch Leger (het Knil) in Australië niet meer dan één compagnie: ca. tweehonderd man (zij hadden de Japanse geïnterneerden begeleid die in december '41 uit Indië afgevoerd waren). Eind '42 kwamen er nog eens ca. tweehonderd bij die, na negen maanden lang onder uiterst moeilijke omstandigheden op Timor een guerrilla te hebben volgehouden, naar Australië geëvacueerd waren. Bij die omstreeks vierhonderd man voegden zich in '43 en '44 een aantal Indonesiërs alsmede ca. vijfhonderd vrijwilligers uit de West (Antillianen en Surinamers) die evenwel voortdurend tot moeilijkheden aanleiding gaven. Oorlogservaring deden al die Knilmilitairen niet op.

XCIets beter dan de landmacht was in Australië de Militaire Luchtvaart van het Knil vertegenwoordigd. Van Militaire Luchtvaart en Marineluchtvaartdienst samen waren tijdig ca. honderd instructeurs en ca. vijfhonderd leerlingen uit Indië naar Australië overgebracht. De chef van de Militaire Luchtvaart, generaal-majoor van Oyen, had zich daar veel moeite voor gegeven en toen hijzelf in een van de laatste toestellen Indië verlaten had wist hij, krachtig gesteund door van Mook, te bewerkstelligen dat al die

1117 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

instructeurs en leerlingen in april '42 naar de Verenigde Staten vertrokken waar in Jackson (Mississippi) de Nederlandse vliegeropleiding tot stand kwam welke wij al in vroegere hoofdstukken memoreerden.' Die Royal Netherlands Military Flying School (eerst gecommandeerd door generaal van Oyen, vervolgens door de uit Duitse krijgsgevangenschap ontsnapte kolonel C. Giebel) bleef tot februari '44 bestaan: een geheel Nederlandse onderneming met uitzondering van het technische personeel dat uit Amerikanen bestond.ê Jackson leverde, gelijk al uit hoofdstuk 9 bleek, opgeleide krachten af voor tal van squadrons van de RAF waarin Nederlanders meevlogen of die zelfs goeddeels uit Nederlanders bestonden, maar een groot deel van die krachten werd weer naar Australië getransporteerd. De Militaire Luchtvaart ging daar ca. achthonderd man omvatten, verdeeld over het 18 (Netherlands East Indies) Squadron (lichte bommenwerpers), 19 (Nether lands East Indies) Squadron (transporttoestellen) en 120 (Netherlands East Indies) Squadron (jagers).

XCDaarnaast was er, maar dan niet in Australië doch op Ceylon, het 321 (Dutch) Squadron van de Marineluchtvaartdienst (patrouilletoestellen, later bommenwerpers), waarbij aanvankelijk louter de uit Indië hetzij naar Ceylon, hetzij (in eerste instantie) naar Australië uitgeweken vliegboten van de MLD ingedeeld waren.

XCDe Nederlandse en Nederlands-Indische luchtstrijdkrachten waren dus over twee gebieden verdeeld: Australië en Ceylon.

XCZo ook de schepen van de Marine.

XCTen tijde van de val van Indië voegden zich in Australië bij de kruiser 'Tromp' (die in reparatie was) drie oude onderzeeboten, een mijnenveger, enkele hulpmijnenvegers en een hulpschip. en op Ceylon arriveerden uit Indië de oude kruiser 'Sumatra', vier onderzeeboten, de kanonneerboot

1 De uit Australië gearriveerde groep droeg een zeer gemengd karakter: zij bestond uit vierhonderd Nederlanders, onder wie ruim tweehonderd Indo-Europeanen, en een kleine tweehonderd Indonesiërs. Een deel van de blanke bevolking van Jackson wilde aanvankelijk de Indo-Europeanen en Indonesiërs als negers behan delen en hen dus bijvoorbeeld weren uit louter voor blanken toegankelijke clubs en restaurants. Generaal van Oyen zei toen in een bespreking met de burgemeester en enkele tientallen notabelen van Jackson dat hijzelf en alle andere blanke Neder landers louter clubs en restaurants van negers zouden gaan bezoeken als de Indo Europeanen en Indonesiërs uit de blanke gelegenheden geweerd werden. Deze aankondiging had tot effect dat op de Indo-Europeanen en Indonesiërs geen discriminatie toegepast werd. Ca. tien Indonesiërs trouwden met Amerikaanse meisjes. 2 Die Amerikanen werden door de Amerikaanse regering betaald; de overige kosten, ca. $ 24 mln, werdcn op geboekt.

1118 [PDF]
BESCHIKBARE STRIJDKRACHTEN

'Soemba', een mijnenlegger alsmede drie hulpschepen, en uit de Europese wateren de kruiser 'Jacob van Heemskerck', de torpedobootjager 'Isaac Sweers', drie onderzeeboten en het onderzeebootmoederschip 'Colombia'. Niet al die schepen bleven in de Indische Oceaan ageren: de 'Colombia' werd voor de kust van Zuid-Afrika tot zinken gebracht en de 'Sumatra', de 'Soemba', de 'Jacob van Heemskerck' en de 'Isaac Sweers' werden weer naar het Europees strijdtoneel teruggehaald; anderzijds werden vier nieuwe schepen later uit Engeland naar het Verre Oosten gezonden: de torpedobootjagers 'Van Galen' en 'Tjerk Hiddes' en de onderzeeboten 'Zwaardvis' en 'Tijgerhaai'. De 'Tromp', 'Van Galen' en 'Tjerk Hiddes' verrichtten tot eind '43 escortewerk aan de Australische westkust - op aandrang vooral van de admiraals Furstner en Helfrich werden zij toen door de Combined ChiefS of Staffbij de op Ceylon gebaseerde Eastern Fleet ingedeeld; gevolg was, dat toen MacArthur in april' 44 Hollandia en later allerlei punten in de Molukken en op Borneo veroverde, daarbij tot zijn grote ergernis (en die van van Mook l) geen enkele Nederlandse oorlogsbodem aanwezig was die opereerden alle van Ceylon uit. Erger nog: in september '44 keerden de 'Van Galen' en 'Tjerk Hiddes' naar Engeland terug. Voor de strijd tegen Japan was toen nog maar één Nederlandse bovenwatereenheid beschikbaar: de 'Tromp'; het schip werd evenwel pas in mei '45 uit Mountbattens gezagsgebied naar dat van MacArthur overgeplaatst. Zo ontstond aan het einde van de oorlog in Europa de vreemde toestand dat zich bij Indië, waar het herstel van het gezag der Nederlandse regering een twijfelachtige aangelegenheid vormde, slechts één bovenwatereenheid van de Koninklijke Marine bevond en dat alle overige eenheden dicht bij Nederland waren waar dat gezagsherstel geen enkel probleem zou vormen.

XCWaarom had de marineleiding die eoncentratie bij Nederland doorgevoerd? Drie factoren waren van belang geweest: de wensen van Furstner, de wensen van de Admiralty en een zekere oorlogsmoeheid onder de Nederlandse bemanningen.

XCFurstner wenste zo spoedig mogelijk na de bevrijding van Nederland met de bestaande Nederlandse en met door de Engelsen ter beschikking gestelde eenheden aan de oorlog tegen Japan te gaan deelnemen. Hij moest dus nieuw personeel opleiden (voor de Engelse schepen) en had voor die opleiding een deel van de bemanningen van de bestaande eenheden nodig. Daarom haalde hij deze naar Europa terug. Daarom ook legde hij een in juli '44 door MacArthur gedaan aanbod, een Nederlands smaldeel van Australië uit te laten opereren in de wateren van het oostelijk deel van de Indische archipel, waar men tal van zwakbezette eilanden zou kunnen heroveren, naast zich neer. In december '44 vroeg hij aan de Combined

1119 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

Chiefs of Staf! of de Nederlandse marine-eenheden die naar het Verre Oosten gezonden zouden worden, aan de Britse dan wel aan de Amerikaanse vloot toegevoegd zouden worden. Op aandrang van de Adm.iralty beslisten de Combined Chiefs of Staff toen: aan de Britse vloot. Nadien kostte het grote moeite, te bereiken dat althans de 'Tromp' weer naar Australië mocht varen waar toen ook een Britse vloot haar basis had.

XCWat de oorlogsmoeheid betreft: van Mook en zijn medewerkers waren zich onvoldoende bewust dat het eind' 44 nauwelijks mogelijk was, van de bemanningen van de Nederlandse marineschepen die vier-en-een-half jaar lang hun gezins- en familieleden niet hadden gezien, te vergen dat zij in het Verre Oosten zouden blijven of er weer heen zouden varen zonder dat zij een periode van kort verlof in bevrijd Nederland zouden hebben gehad. Lang niet iedereen aan boord van de schepen brandde van verlangen, de Japalmers uit Indië te verdrijven. Toen de commandant van de kanonneerboot 'Flores' begin '44 in de Middellandse Zee vernam dat zijn schip misschien naar Ceylon gestuurd zou worden, 'heb ik', vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'wel met de mensen gepraat. Ik sprak bijvoorbeeld met een milicien' (een bij de marine ingedeelde dienstplichtige), 'een slagersjongen, die zei: 'Of wij Indië hebben of niet, ik ben slagersknecht in Amsterdam en dat vlees bezorg ik toch wel in Amsterdam!' De stemming bij mij aan boord was zo, dat de mensen met plezier wilden vechten, maar voor Holland, en Indië ging hun niets aan.' 1

XCDan was er (wij zijn met onze opsomming van beschikbare krachten nog niet gereed) op Ceylon het Korps Insulinde: de groep van omstreeks zestig militairen (Knil-officieren en dienstplichtigen uit de Irene-brigade) die begin' 42 op Ceylon waren aangekomen. Een jaar later werd hun een oorlogstaak toegewezen in het kader van de geheime operaties van SOB. De bedoeling was dat het Korps Insulinde zou helpen bij het opleiden van geheime agenten die op Sumatra actief zouden worden en dat militairen van het Korps bij het aan land zetten en weer afhalen van die agenten de nodige dekking zouden geven. Wat in dat kader verricht is, zullen wij in deel II weergeven. Van grote militaire betekenis was het niet. Hetzelfde geldt trouwens voor de geheime operaties die van Australië uit op touw gezet werden. Met de supervisie daarvan belastte zich eerst van der Plas, later (in juli '43) werd in Londen een Bureau Inlichtingen Nederlands-Indiê opgericht dat nauw samenwerkte met de Engelse geheime diensten, metGetuige J. s.c, p.

1 Bax, dl. VIII 1207.

1120 [PDF]
OORLOGSMOEHElD

het Amerikaanse Office ol Strategic Services en met de Nederlandse geheime dienst in Australië, de Netherlands Forces Intelligence Service (oftewel de Nefis). Deze Nejis was onderdeel van het Nederlandse militaire hoofdkwartier aldaar; hij stond eerst onder leiding van de kapitein-luitenantter-zee G. B. Salm, later (van februari '44 af) van de luitenant-kolonel van het Knil S. H. Spoor.

XCBij al het geheime werk dat van Ceylon en van Australië uit ondernomen werd, manifesteerden zich vier moeilijkheden: er waren geen geheime agenten met zenders in Indië achtergelaten, de afstanden, vooral naar Java, waren groot, men wist maar weinig van het dagelijks leven in Indië af, en geheime agenten vonden geen stenn in de Indonesische samenleving. Aanvankelijk maakte men van Australië uit dan nog de fatale fout dat men geheime agenten uitzond die geen Indonesiërs waren - zij vielen onmiddellijk op, werden door Indonesiërs aan de Japanners kenbaar gemaakt, gearresteerd door de Japanse politie, en om het leven gebracht. Later zond men uit Australië Indonesiërs als geheime agenten uit ', maar ook hun mogelijkheden om iets van belang te verrichten, waren gering. De Nejis had dus maar een heel beperkt overzicht van hetgeen zich in Indië in het algemeen, speciaal op Java, afspeelde, en kon generaal MacArthur en de Nederlandse autoriteiten daaromtrent ook niet inlichten; evenmin had de Nefis contacten kunnen leggen met gezaghebbende Indonesiërs.

XCRest ons het z.g. oliebataljon.

XCDit was een groep technici, gedeeltelijk afkomstig uit de staf van het Marine-etablissement te Soerabaja (het grootste deel van die staf bleef in Zuid-Afrika zitten), welke in '43 in de Verenigde Staten klaargemaakt werd om overgebracht teworden naar Babo op de z.g. Vogelkop van Nederlands-Nieuw-Guinea (ziekaart III op pag. 289) waar al vóór de oorlog aardolie aangeboord was van zulk een uitstekende kwaliteit dat zij (evenals die van Tarakan), zonder geraffineerd te zijn, als stookolie gebruikt kon worden. In september '42 maakte admiraal Furstner in Washington de stafchef van de Amerikaanse marine, admiraal King, op die oliereserves attent; King was het met hem eens dat de Amerikaanse marine een groot aantal tankers zou uitsparen indien men de aardoliebronnen van Babo spoedig in exploitatie kon nemen. Vandaar het oliebataljon dat in de loop van' 43 aan de Amerikaanse westkust gevormd werd (de Nederlanders die er toe behoorden,

1 Begin '43 werden omstreeks dertig aspirant-geheime agenten gerecruteerd onder de in Djeddah (Saoedie-Arabië) gestrande Indonesische Mekkagangers. De bedoeling was, hen van Ceylon uit in Malakka en op Sumatra in te zetten. Geen hunner is uitgezonden.

1121 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

werden bij diverse Amerikaanse ondernemingen grondig opgeleid) en er de beschikking kreeg over alle moderne hulpmiddelen die het bij Babo nodig zou hebben. Het kwam evenwel niet tot de met admiraal King afgesproken inzet. Begin '44 (de Vogelkop was nog steeds niet heroverd) deden de grote Amerikaanse aardolie-maatschappijen weten dat zij de Amerikaanse vloot in MacArthurs gezagsgebied gemakkelijk van het Midden-Oosten uit konden bevoorraden, en aangezien bovendien bij Babo na de herovering nog alles moest worden opgebouwd, kwam van Mook onder pressie van de Engelsen tot de conclusie dat het oliebataljon beter aan Mountbatten ter beschikking gesteld kon worden om zo spoedig mogelijk bij de aardoliewinning op Sumatra ingezet te worden. Daar had admiraal King geen enkele belangstelling voor: op II juli '44 werden aan het oliebataljon alle Amerikaanse faciliteiten ontnomen. De Nederlandse technici vertrokken naar Australië maar kregen geen taak toegewezen, want Mountbatten kon op Sumatra niets ondernemen.

XCWat is nu het totaal van de militaire krachten waarover wij in het voorafgaande schreven? In Australië elfhonderd man van het Knill en achthonderd van de Militaire Luchtvaart, op Ceylon misschien tweehonderd man van de Marineluchtvaartdienst en omstreeks zestig van het Korps Insulinde. Daar moet men dan een maximum van enkele duizenden opvarenden van de Koninklijke Marine bij optellen, maar dat maximum was maar korte tijd aanwezig en het gereduceerd aantal eenheden werd in '43 geconcentreerd in het gezagsgebied van Mountbatten waar geen operaties van belang ondernomen werden. Een schamel geheel! Meer dan een paar resten van wat eens aan Nederlands-Indische en Nederlandse rnacht bestaan had, was het niet. Van Nederlandse operationele leiding was, behalve bij de van Australië uit op touw gezette geheime operaties (en die leverden tot in een laat stadium niets op) geen sprake. Wat er aan Nederlandse hoofdkwartieren bestond, had een louter administratieve functie. Aan hoofdkwartieren was overigens geen gebrek.

XCLaat ons eerst nog eens zien naar die merkwaardige formulering in het

XC1 Begin' 45 was dat aantal gegroeid. Per I maart' 45 bestonden de Grondstrijdkrachten van het Knil uit ca. vijftienhonderd militairen, van wie evenwel ruim driehonderd tot de detachementen in Melbourne, Brisbane en het Columbia-Camp behoorden; de Nefis telde toen bijna driehonderd krachten, in de Nica-detachemen ten zaten er bijna tweehonderdzeventig en er was tenslotte een Papoea-bataljon van bijna vierhonderd militairen.

1122 [PDF]
HELFRICH OP CEYLON

wetsbesluit C 39 (6 mei '42) dat dan wel het 'algemeen bestuur' van Nederlands-Indië aan de minister van koloniën opgedragen maar diens bevoegdheden ietwat uitgehold had - wij bedoelen artikel 3, waar 'het opperbevel over de in Nederlands-Indië aanwezige zee- en landmacht' was komen te berusten 'bij de gezaghebbende, door Ons daartoe aangewezen'. Met de bewoordingen 'in Nederlands-Indië aanwezige' (traditionele bewoordingen die van oudsher in de regeringsreglementen waren gebruikt) werd bedoeld: 'aanwezig beoosten Kaap de Goede Hoop'. Gezaghebbende werd admiraal Furstner, bevelhebber der Nederlandse zeestrijdkrachten en minister van marine; zijn benoeming tot 'gezaghebbende' geschiedde evenwel niet door middel van een normaal koninklijk besluit, maar werd hem louter mondeling meegedeeld; daarbij kreeg Furstner krachtens de wens van de koningin de titel van 'algemeen bevelhebber' ('opperbevelhebber' was in Indië steeds de gouverneur-generaal)

XCHet enig effect van deze gang van zaken was dat een onduidelijke situatie ontstond waarin met name admiraal Helfrich, die bij zijn komst op Ceylon tot Bevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten benoemd was, niet wist waar hij aan toe was. Het aangehaalde artikel 3 had bij de toewijzing van het opperbevel aan 'de gezaghebbende, door Ons daartoe aangewezen', nog de beperking gemaakt: 'behoudens de terzake bestaande verhoudingen tot andere gezaghebbenden'. Die beperking sloeg op de gezagsverhouding tussen de gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Suriname en het aldaar aanwezige Knil-personeel, maar volgens Helfrich 'kon', zo verklaarde deze aan de Enquêtecommissie, 'wat het leger betreft, niet anders worden bedoeld dan dat de bestaande verhoudingen van het I{nil tot de gouverneurgeneraal, C.q. de minister van koloniën' (alsof dat dezelfde autoriteiten waren!) 'bleven bestaan. Het beheer daarvan werd dus aan mij onttrokken.' 1 Dat werd het ons inziens geenszins, maar tegen het feit dat Helfrich zulks op Ceylon zo zag, had van Mook die een groot deel van zijn tijd in Australië zou doorbrengen, geen enkel bezwaar, integendeel. Helfrich werd door van Mook als een ouderwetse vechtjas beschouwd, verstoken van alle begrip voor de politieke moeilijkheden die men bij de terugkeer in Indië wellicht zou hebben op te lossen, en het was van Mook dus alleen maar aangenaam dat Helfrich eigener beweging zijn bevoegdheden zo beperkt interpreteerde. Niet minder aangenaam was het hem dat Helfrich op Ceylon bleef zitten.

XCAangezien heel Nederlands-Indië behalve Sumatra in het commandogebied van MacArthur was komen te liggen, zou het logisch geweest zijn112

1 Getuige C. E. L. Helfrich, dl. VIII c, p. 1097.

1123 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

indien Helfrich als Bevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten zijn hoofdkwartier in Australië zou hebben ondergebracht en er op zou hebben aangedrongen dat wat aan Nederlandse strijdkrachten rondom NederlandsIndië aanwezig was, daar zou worden geconcentreerd. Als 'algemeen bevelhebber' had ook Furstner daartoe kunnen besluiten. De zaak werd in november '42, toen Helfrich in Londen verschenen was, in de ministeriële Commissie-Terugkeer besproken. 'Er is', zo werd Helfrichs betoog in van Lidths dagboek weergegeven, 'bij de High Command' (bedoeld zal wel zijn: India Command) 'een sterke neiging om de aanval op Japan vanuit Brits-Indië te land en te water te ondernemen. Hij' (Helfrich) 'acht het gemakkelijker dan vanuit Australië. In dat geval is men beter in Ceylon gestationeerd. Rekening te houden met gelijktijdige operaties van beide zijden.' Wat werd de conclusie? 'Besloten dat hij' (Helfrich) 'zijn hoofdkwartier in Australië zal kiezen, met vrijheid van beweging' (eventueel dus met vrijheid, naar Ceylon terug te keren) 'naar bevind van zaken.' 1

XCHoewel MacArthur vervolgens in Australië aan Helfrich zei dat hij op diens komst prijs stelde en Helfrich zelf' de indruk (kreeg)', zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'dat MacArthur veel vlugger aan de gang zou gaan dan de Engelsen' 2, bleef de Bevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten op Ceylon zitten en Furstner legde zich daarbij neer. Waarom? Als één factor zien wij dat Helfrich èn Furstner zich (in tegenstelling tot van Mook) in het geheel niet thuisvoelden in de Amerikaanse sfeer. Admiraal King had geen enkele behoefte, strijdkrachten van andere mogendheden aan de oorlogvoering tegen Japan te laten deelnemen, en zag Helfrich bovendien als een onbekwaam vlootvoogd. Bij de Engelsen daarentegen voelden Furstner en Helfrich zich geheel thuis, zij hadden de indruk dat zij door dezen warm gewaardeerd werden (Helfrich had een hoge onderscheiding gekregen van koning George VI) en zij waren dus in beginsel geneigd, aan de wensen van de Admiralty tegemoet te komen. Vandaar bijvoorbeeld dat zij eind '43 bevorderden dat de 'Tromp', de 'Van Galen' en de 'Tjerk Hiddes' van Australië naar Ceylon verplaatst werden. Helfrichs hoofdkwartier bleef dus in de Engelse sfeer, maar Furstner en Helfrich verbonden daar niet de conclusie aan dat wat aan Nederlandse en Indische strijdkrachten in Australië aanwezig was (de compagnieën van het Knil, de drie luchtmacht squadrons en alle marine-eenheden), dus ook naar Mountbattens gezagsgebied overgebracht moest worden. De strijdkrachten werden niet geconcentreerd en de regering handhaafde daarmee de spreiding, die ten tijde van Indië's

XC1 Van Lidth: 'Dagboek', 27 nov. 1942. 2 Getuige C. E. L. Helfrich, Enq., dl. VIII c, p. 1292. II2

1124 [PDF]
VIER HOOFDKWARTIEREN

val door toevallige factoren ontstaan was. Waarom? Omdat zij, gelijk eerder betoogd, niet uit het dilemma kwam of zij nu eigenlijk met de Britten dan wel met de Amerikanen moest samenwerken.

XCDie spreiding leidde er toe dat Helfrich voor Austrahë een Onderbevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten benoemde; dat was eerst de Nederlandse marinecommandant in Austrahë (schout-bij-nacht F. W. Coster, en na deze schout-bij-nacht P. Koenraad) en vervolgens van de herfst van '43 af de door van Mook tot luitenant-generaal bevorderde van Oyen die tegelijk in Australië Legercommandant van het Knil was. Geen van deze vier commandanten: op Ceylon de Bevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten, in Australië de Onderbevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten, de Marinecommandant en de Legerconunandant, was, constateerde de Enquêtecommissie, 'operationeel bevelhebber. Bovendien bestond de gehele krijgsmacht in het Verre Oosten uit een klein aantal schepen, een paar squadrons vliegtuigen en enige compagnieën van het Knil. De commissie is van oordeel, dat deze organisatie veel te zwaar is geweest. Het is duidelijk dat drie van dergelijke bestuursapparaten verwarrend moesten werken' (de drie overbodige) 'en competentiekwesties moeten scheppen.' 1

XCDat laatste deden zij dan ook. Daar kwam nog bij dat de doelstellingen die Helfrich (en de overige marinecomrnandanten) aangaande het gebruik der Nederlandse strijdkrachten voor ogen stonden, wezenlijk verschilden van die van van Mook en van Oyen. 'Dr. van Mook en ik', schreefHelfrich in zijn memoires, waren ten aanzien van de toekomst van Nederlands-Indië anders ingesteld. Ik had hem in Indië leren waarderen om zijn capaciteiten ... Ik wist echter ook (en iedereen wist het) dat hij tot een zeer vooruitstrevende groep behoorde, die haar mening over snelle staatkundige hervorm.ingen nooit onder stoelen of banken gestoken had. Men sprak ... dikwijls over de leuze 'Indië los van Holland'. Ik geloof dat een kleine correctie hierop niet misplaatst zou zijn: 'Indië los van Plein en Binnenhof'lijkt mij beter.

XC... Ik wist uiteraard, dat Indonesië op den duur autonoom moest (en ook zou) worden, doch achtte het ogenblik daarvoor nog niet gekomen en zeker niet na een langdurige Japanse bezetting en overheersing, waarbij een buitengewoon geraffmcerde propaganda tegen 'blank' terdege wortel had geschoten. Die wortel moest er eerst uit. Na herstel van een sterk centraal gezag, na herstel van orde en rust, zouden wij, binnen het koninkrijk, opnieuw beginnen' 2 Helfrich, anders gezegd, wilde in eerste instantie louter heel Indië weer onder

1 A.v., dl. VIII a, p. 158-59. 2 C. E. L. Helfrich: dl. II, p. 153-54.

1125 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

Nederlands gezag brengen; van Mook daarentegen achtte dat een uitzichtloze onderneming wanneer zij niet gepaard ging met verwezenlijking van alle toezeggingen welke in de 7 december-toespraak vervat waren. Daar vloeide dan weer uit voort dat voor van Mook kwam vast te staan dat Helfrich buiten alle activiteiten gehouden moest worden die het herstel van het Nederlandse gezag zouden inhouden, met andere woorden: Helfrich mocht het militair gezag niet uitoefenen.

XCDat militair gezag wilde van Mook uitgeoefend zien door onder hemzelf ressorterende en door hemzelf geïnstrueerde civiele gezagsdragers, gegroepeerd in detachementen welke tezamen de Netherlands-Indies Civil Administration, oftewel de Nica, zouden vormen. Toen dan ook in december ,42 door Furstner in zijn kwaliteit van 'algemeen bevelhebber' een instructie voor Helfrich werd opgesteld, kwam daarin de bepaling te staan dat de minister van koloniënnadere regelingen zou treffen voor de uitoefening van het militair gezag - Helfrich kreeg nadien met de Nica-detachementen niets te maken, evenmin trouwens met de gezagsbataljons welke uit bevrijd Nederland uitgezonden moesten worden en waar wij straks over zullen schrijven. Het wekte allemaal bij hem wel grote ergernis; deze ventileerde hij door, zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'bij wijze van grapje' in Australië weleens aan 'de Indische heren' (van Mooks medewerkers) te vragen, 'waarom men dr. van Mook geen veldmaarschalk maakte.' 1 Dat 'grapje' was óók een uiting van machteloosheid: de man die in maart '42 tot Bevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten benoemd was, kon twee jaar later in zijn isolement op Ceylon slechts constateren dat hij niet alleen praktisch niets te 'bevelen' had maar dat hij ook, wat het herstel van het Nederlands gezag in Indië betrof (punt dat hem hoog zat), op een zijspoor was gerangeerd.

XCHet was natuurlijk een vreemde figuur dat een minister tegelijk belast was met een uitvoerende bestuurstaak. Wenselijk was dat die bestuurstaak daar verricht werd waar het bestuur over alles wat met Indië te maken had, moest worden uitgeoefend dan wel voorbereid. Volgens van Mook kwam daarvoor maar één gebied in aanmerking: Australië. Als minister moest hij eigenlijk in Londen blijven, maar daar voelde hij niet voor; zijn plaats was, meende hij, in Australië. Toen hij in april '42 naar Londen vertrokken was, had hij het beheer van de Indische zaken opgedragen aan een orgaan dat hij aangeduid had als 'de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland'. Voor die commissie die in Melbourne gevestigd was (daar bevond zich MacArthurs hoofdkwartier), stelde hij in september '42 in Londen een instructie op.! De commissie zou als zijn 'vertegenwoordigster' optreden; zij moest zorgen voor het financieel beheer van 'het aan Nederlands-Indië toebehorend vermogen in de ruimste zin des woords', beheerders benoemen voor onbeheerde vermogensdelen, nieuwe munten, muntbiljetten en bankbiljetten laten aanmaken, behoeftige 'Nederlandse onderdanen' (dat sloot dus alle ingezetenen van Indië in) steunen, voorlichting geven aan officiële instanties, pers, radio en het grote publiek, de wederopbouw van Nederlands-Indië voorbereiden, sociale voorzieningen treffen voor opvarenden der koopvaardij, en tweemaal per jaar, in april en oktober, een begroting opstellen. Men ziet: die Nederlands-Indische commissie werd een soort mini-regering, geplaatst onder de minister van koloniën.

XCIn feite betekende dit alles dat de hoogste bestuursorganen van Nederlands-Indië in de persoon van de minister van koloniën ingevoegd waren in de Nederlandse regering. Dat achtte van Mook, die Indië op voet van gelijkheid naast Nederland wilde plaatsen, een ongewenste constructie - extra ongewenst, wanneer delen van Indië weer onder Nederlands gezag zouden komen. Dan moest er weer een Indisch gouvernement zijn; bovendien meende hij dat spoedig na dat gezagsherstel weer een vertegenwoordigend lichaam, een 'Tij delijke Volksraad', in Indië moest gaan functioneren.112

1 Tekst: 1942, 8 (20 okt. 1942), p. 1-2.

1127 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

XCIn de herfst van '43 legde van Maak aan al zijn ambtgenoten twee stukken voor die een geheel nieuwe constructie behelsden: een 'Overgangsbesluit algemeen bestuur Nederlands-Indië' en een 'Overgangsbesluit Indische staatsregeling'. Die regelingen hielden o.m. in dat het 'algemeen bestuur' uitgeoefend zou worden door een 'luitenant-gouverneur-generaal', dat die fnnctionaris, was de 'terugkeer' eenmaal een feit, opperbevelhebber zou zijn van alle voor het gezagsherstel in te zetten strijdkrachten, dat hij met een 'raad van departementshoofden' overleg zou voeren, en dat hij de begroting zelfstandig zou kunnen vaststellen. 'Van Maak', zo noteerde van Lidth, 'heeft een tweetal voorstellen ingediend voor het bestuur van Ned. Indië die er practisch op neerkomen dat hem als luitenant-gouverneur-generaal een blanco volmacht verleend wordt om N.L naar eigen inzicht te besturen. Van Rijkseenheid is geen sprake ... Eigenlijk ergert het mij, dat v. Mook zulke voorstellen zonder blikken ofblozen durft te doen en aanneemt, dat een Nederlandse regering zich zo in de luren zou laten leggen. Hij is slim en berekenend, maar dit is wel àl te bar en is bijna beledigend!' 1

XCIn vijf vergaderingen van de ministerraad (op 12, IS, 19 en 28 oktober alsmede op 16 november' 43) werden van Mooks voorstellen nader bekeken. Er kwam kritiek van tal van kanten, alleen Bolkestein, er op wijzend dat van Mook het recht van de Kroon om de luitenant-gouverneur-generaal 'aanwijzingen' te geven, gehandhaafd had, schaarde zich duidelijk aan van Mooks zijde. Van Mook zelf deed een klerrunend beroep op zijn ambtgenoten, oog te hebben voor de uitzonderlijke verhoudingen welke men in Indië zou aantreffen. Een deel van de Nederlandse mannen was er, men wist het, geïnterneerd, een ander deel in krijgsgevangenschap weggevoerd. Wie zou men nog in leven aantreffen? 'Wanneer', aldus de weergave van zijn betoog in de kabinetsnotulen. 'de regering in Nederland terugkomt, dan vindt zij daar een groot deel van het gezagsapparaat terug, met de mensen die het kunnen uitoefenen; het werk kan dan verder gaan. In Indië is dit anders. Daar komt men bij terugkeer voor een vacuüm. Er is daar een kern van mensen nodig om in onderling overleg de organisatie te beginnen. Van de personen die hierbij een leidende positie zouden kunnen bekleden, zijn er na de dood van de heren Soejono en Hart nog slechts tien beschikbaar; deze zijn bovendien over de wereld verspreid. . . Treffen wij nu geen maatregelen, dan is een Angelsaksisch tussenbestuur te vrezen ... Feitelijk onmogelijk is het, van Londen uit de zaken te regelen; regelingen te

1 Van Lidth: 'Dagboek', 6 okt. 1943.

1128 [PDF]
BESTUURSREGELING VOOR INDIË

maken welke eerst nog naar de [Buitengewone] Raad van Advies moeten en eerst na maanden in werking treden. Gelden moet: op hoofdpunten telegrafisch, zij het summier, contact. In de verhouding tot de regering bedoelt spreker niet af te wijken van de normale verhoudingen.' 1

XCMen ging tenslotte met van Mooks voorstellen accoord, maar deze moest op een aantal punten toegeven: er zou bij en na het herstel van het N ederlandse gezag weer een Raad van Nederlands-Indië zijn, de mogelijkheid werd geopend, er vier tijdelijke leden aan toe te voegen, en bepaald werd voorts (met zeven tegen zes sternmen2) dat de begrotingen 'bij de wet' (door Nederland dus) moesten worden goedgekeurd. Beide wetsbesluiten (D 65 en D66) werden, na door de Buitengewone Raad van Advies goedgekeurd te zijn, door alle ministers gecontrasigneerd, de koningin ondertekende ze op 23 december '43; hun publikatie werd aangehouden.

XCD 65, het Overgangsbesluit algemeen bestuur Nederlands-Indië, bepaalde dat, 'mede ter voorbereiding van de feitelijke terugkeer onder het grondwettig gezag van het door de vijand bezette staatsgebied', het algemeen bestuur uitgeoefend zou worden door een luitenant-gouverneur-generaal, 'met inachtneming van Onze aanwijzingen'; deze kon 'ordonnanties' vaststellen 'in overeenstemming met de Raad van Departementshoofden' (bij conflicten zou de Kroon beslissen), zijn begroting moest (in de Australische periode) door de Kroon worden goedgekeurd, zijn fmancieel beheer zou door de Buitengewone Algemene Rekenkamer gecontroleerd worden.

XCD66, het Overgangsbesluit Indische staatsregeling, bepaalde, 'teneinde een goede organisatie van bestuur, wetgeving en rechtspraak te verzekeren en het herstel van de volkswelvaart en de aangevangen voorbereiding van staatkundige en maatschappelijke hervormingen binnen rijksverband zoveel mogelijk te bevorderen', dat de luitenant-gouverneur-generaal de raad van departementshoofden en, als hij weer geformeerd kon worden, de Raad van Nederlands-Indië diende te raadplegen; hij zou opperbevelhebber zijn van het Knil alsmede van die delen van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Landmacht welke te zijner beschikking gesteld zouden worden; .hij zou de grondrechten zo spoedig mogelijk herstellen; hij zou het beginsel handhaven, 'dat de Indonesische bevolking blijft gesteld onder de onmiddellijke leiding van haar eigen door de regering erkende of benoemde hoofden' 3, en hij zou zo spoedig mogelijk het Hooggerechtshof van N eder

XC1 Ministerraad: Notulen, IS okt. 1943. 2 Tegenstemmers,behalve van Maak, waren Albarda,Bolkestein,Burger, Michielsen van den Tempel. 8 In de kabinetsvergaderingvan 28 oktober had Gerbrandy bezwaar gemaakt tegen de begrippen 'Indonesische'en 'regering', tegen dat laatstebegrip omdat hij, veronderstellenwij,

1129 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

lands-Indië doen herleven. Tenslotte zou in het van de [apanners bevrijde Indië, 'zo spoedig de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten', een Tijdelijke Volksraad worden gevormd, bestaande uit een lid-voorzitter en tenminste vijftien en ten hoogste dertig leden, alle te benoemen door de luitenant-gouvemeur-generaal, die er daarbij evenwel op moest letten, 'dat de verschillende groepen der ingezetenen zo spoedig en zoveel mogelijk in de raad zullen zijn vertegenwoordigd'; van die leden moest 'tenminste drie-vijfde gedeelte' Indonesiër zijn-: de Tijdelijke Volksraad kreeg het recht van interpellatie.

XCKrachtens D 65 en D 66 bleef de luitenant-gouverneur-generaal ondergeschikt aan de regering in de persoon van de minister van koloniën. Toen de twee besluiten getekend klaar lagen, was van Mook die minister. D 65 werd in april '« gepubliceerd, hetgeen nog niet betekende dat de er in vervatte regelingen onmiddellijk in werking traden. In juli hief van Mook de 'Commissie voor Nederlands-Indië in Australië en Nieuw-Zeeland' op en liet hij in Australië zes 'departementen' vormen uit welker hoofden de in de twee wetsbesluiten genoemde raad van departementshoofden zou bestaan. Op I4 september bepaalde vervolgens een slechts door van Mook gecontrasigneerd koninklijk besluit dat D 65 in werking zou treden zodra een luitenant-gouverneur-generaal benoemd was, en diezelfde dag bepaalde een door Gerbrandy, van Kleffens en van Mook gecontrasigneerd tweede koninklijk besluit dat van Mook tijdelijk luitenant-gouverneur-generaal zou zijn; de drie ministers hadden dat besluit op 'Dolle Dinsdag' (5 september) aan de koningin voorgelegd. Een nader, weer alleen door van Mook gecontrasigneerd koninklijk besluit d.d. 2I september bepaalde tenslotte dat alle bevoegdheden met betrekking tot het algemeen bestuur van Nederlands-Indië die tevoren door de minister van koloniën waren uitgeoefend,

XCer niet voor voelde dat ook maar de indruk gewekt werd dat 'Batavia' op één lijn stond met 'Den Haag'.

XC1 Meyer Sluijser, lid van de Buitengewone Raad van Advies, schreef op loktober '49 in Vrij Nederland: 'Het tekent de bekwaamheden van dr. van Mook dat hij reeds in 1943 te Londen openhartig betoogde dat de toekomstige samenwerking van Nederland en Indonesië in niet onbelangrijke mate afhankelijk zou zijn van de bereidheid aan Nederlandse zijde om de plaats van ir. Soekarno in de nationalistische beweging zonder voorbehoud te aanvaarden. Hij heeft dat standpunt o.a. in de Raad van Advies verdedigd' (wij veronderstellen dat dit geschied is bij de behandeling van D66) 'zodat mag worden aangenomen, dat de raad van ministers en prof Gerbrandy ... van deze opvattingen niet geheel onkundig waren.'

XCIn de ministerraad en de ministeriële Commissie-Oorlogvoering heeft van Mook zich, althans volgens de notulen, nooit in de weergegeven zin uitgelaten.

1130 [PDF]
BESTUURSREGELING VOOR INDIË

nu uitgeoefend zouden worden door de luitenant-gouvemeur-generaal. Daarmee had van Mook zijn doel bereikt: hij had voor Indië een nieuwe politieke doelstelling bevochten in de vorm van de 7 december-toespraak van de koningin en alle draden van de macht kwamen nu in zijn handen samen. Aan de concessies die hij aan zijn ambtgenoten had moeten doen, tilde hij niet zwaar, evenmin aan het feit dat hij had toegezegd, 'in de verhouding tot de regering niet af te [zullen]wijken van de normale verhoudingen.' I-lij zou immers in een abnormale situatie terechtkomen die de snelle beslissingen zou vergen waartoe hij zich in staat achtte en waartoe hij ook een ruime mate van vrijheid had, aangezien alleen 'op hoofdpunten telegrafisch, zij het summier, contact' mogelijk zou zijn.

XCHij vloog met spoed naar Washington om er een snelle bevrijding van Java te bepleiten (daarover straks meer) en vandaar naar Australië. Als minister van koloniën had hij geen ontslag gevraagd en dit was hem ook niet verleend; op voorstel van Gerbrandy had het kabinet namelijk medio september besloten (het besluit wordt in de kabinetsnotuien niet vermeld), de functies van luitenant-gouverneur-generaal en van minister tijdelijk in de persoon van van Mook te verenigen. Er was op dat gebied een precedent: Furstner was behalve bevelhebber der zeestrijdkrachten ook minister van marine. Intussen begrepen alle ministers (dat begreep ook van Mook zelf) dat de door deze uitgeoefende dubbelfunctie veel belangrijker en dus minder wenselijk was, maar zij verwachtten in die dagen dat heel Nederland spoedig bevrijd zou zijn en daar zou men een nieuwe minister van koloniën kunnen aantrekken. Een nevenoverweging was, zei Gerbrandy aan de Enquêtecommissie, 'dat, als de heer van Mook minister van koloniën bleef, hij kon terugkomen en ons in het kabinet kon rapporteren hoe de situatie was: hij was dan nog verantwoordelijk minister.' 1

XCIn de loop van oktober ging het er naar uitzien dat de bevrijding van Nederland veel meer tijd zou vergen dan in september aangenomen was, en begin november was 'de algemene mening' in de ministerraad (aldus de notulen) dat een nieuwe minister van koloniën benoemd moest worden. Maar wie? Michiels en de Booy weigerden, de portefeuille ad interim over te nemen. Enkele andere personen werden genoemd, zonder veel enthousiasme overigens, Gerbrandy nam op zich, de gehele zaak met de koningin te bespreken. Bijna drie weken later (men houde in het oog dat Gerbrandy in die tijd in hoge mate in beslag genomen werd door de problemen welke uit de spoorwegstaking voortvloeiden) richtte de minister

1 Getuige Gerbrandy, dl. V c, 389.

1131 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

president een telegram tot van Mook waarin hij deze verzocht, zelf een keuze te maken: wilde hij als luitenant-gouverneur-generaal dan wel als minister aftreden? 'In dit laatste geval', zo seinde Gerbrandy, 'dient ten spoedigste in vacature te worden voorzien, waarbij aan Plas en Helfrich gedacht wordt'l - nu, met van der Plas als minister zou van Mook wel kunnen samenwerken, maar met Helfrich? Het was een dwaze suggestie. Van Mook antwoordde dat hij luitenant-gouverneur-generaal wenste te blijven en voor overleg met zijn opvolger naar Londen zou terugkeren. Hij arriveerde daar begin januari' 45. Eind van die maand trok hij naar het bevrijde Zuiden teneinde er de recrutering voor Indië te bespoedigen. Hij wist toen al wie hij als minister boven zich wenste: zijn vriend prof. dr. J. H. A. Logemann, samen met wie hij de 'Stuw'<groep opgericht had. Logemann was evenwel als nagenoeg alle andere gijzelaars uit zijn internering ontslagen en woonde weer in Utrecht; hij was er onbereikbaar. Van Mook sprak derhalve met prof. dr. J. 1. J. M. Schmutzer die weliswaar ook in Utrecht woonachtig was maar in een klooster bij Vught onderdak had gevonden.

XCSchmutzer die in 1882 in Wenen was geboren, had in Delft mijnbouw gestudeerd, had zich in 1912 in Indië gevestigd, was er in '18 lid van de Volksraad geworden (hij werd voorzitter van de Indische Katholieke Partij) maar was in '29 naar Nederland teruggekeerd teneinde aan de Utrechtse universiteit het hoogleraarschap in de mineralogie te aanvaarden. Hij verklaarde zich bereid, de aangeboden portefeuille te aanvaarden. In het derde kabinet-Gerbrandy trad hij van meet af aan (23 februari '45) als minister op 2, neen niet van 'koloniën' maar van 'overzeese gebiedsdelen' op vervanging van het begrip 'koloniën' had, gelijk eerder weergegeven, van Mook al in mei '42 aangedrongen.

XCBegin maart vloog van Mook, nu niet langer minister van koloniën maar louter luitenant-gouverneur-generaal, naar Australië terug; in zijn laatste gesprek had hij tegen de koningin gezegd dat hij, wilde zij in haar eerste naoorlogse kabinet de beste figuren opnemen, Logemann prefereerde boven Schmutzer. 'Ze vroeg me', vertelde van Mook ons in '61, 'of Loge mannsmaar wij menen dat de Enquêtecommissie meer begrip had mogen tonen voor de

1 Telegram, 27 nov. I944, van Gerbrandy aan van Maak (AOK: map 'Uiteenvallen eerste' (moet zijn: tweede), 'formatie tweede' (moet zijn: derde) 'kabinet Ger brandy'). 2 De Enquêtecommissie heeft 'de samenvoeging in september I944 van de ambten van luitenant-gouverneur-generaal en minister van koloniën in één persoon' 'onjuist' geacht en had 'geen bewondering voor het beleid van het kabinet in deze.' dl. V a, p. 7I8) In het formele vlak is deze kritiek natuurlijk juist,

1132 [PDF]
SCHMUTZER MINISTER

naam met twee n' en geschreven werd en sprak die naam op zijn Duits uit. Ik zei dat hij een prima Nederlander was, maar verzweeg veiligheidshalve zijn voomamen: [ohann, Heinrich, Adolf.'1

XCOver het werk van de 'Commissie voor Nederlands-Indië in Australië en Nieuw-Zeeland' zullen wij, dat spreekt vanzelf, met enige uitgebreidheid schrijven in deel II (Nederlands-Indië). Hier willen wij ons tot het belangrijkste beperken.

XCDe commissie bestond, toen zij begin april' 42 door van Mook opgericht werd, uit van Hoogstraten, van der Plas en dr. R. E. Smits, de gewezen president van de Javase Bank. Ruim een jaar lang waren zij evenwel niet gedrieën in Melboume aanwezig. Van Hoogstraten en van der Plas gingen spoedig naar Londen, van der Plas ging vandaar een tijd naar de Verenigde Staten o.m. om in San Francisco radio-uitzendingen naar Indië te organiseren, en toen hij naar Australië terugkeerde, was Smits naar Amerika onderweg om er allerlei financiële kwesties te regelen. In de eerste maanden van '43 was van der Plas het enige in Australië aanwezige commissielid, in april voegde zich Smits bij hem en pas in juli van Hoogstraten. Toen was de commissie voor het eerst voor lange tijd compleet. Van der Plas trad als haar voorzitter op.

XCVan de aard van de werkzaamheden die de commissie verrichtte, hebben wij al een denkbeeld verschaft toen wij haar instructie weergaven die van Mook in september '42 opstelde. Wij duidden de commissie toen aan als 'een mini-regering', en inderdaad: met uitzondering van militaire aangelegenheden, buitenlandse zaken (Nederland was sinds begin '42 in Canberra, de federale hoofdstad van Australië, door een gezant vertegenwoordigd) en een groot deel van de scheepvaartkwesties, verrichtte de commissie in Melboume dezelfde taken als de regering in Londen. Alleen al de zorg voor de vluchtelingen die in Australië beland waren (ruim duizend Indonesiërs en enkele honderden Nederlandse vrouwen en kinderen), vormde geen geringe opgave. Tekort aan financiële middelen had de commissie niet: het goud van de Javase Bank ter waarde van ca. f 380 mln was tijdig in veiligheid gebracht. Er waren trouwens nog andere middelen: dollarsaldi en beleggingen in de Verenigde Staten, grotendeels ontstaan door overmakingen van gelden van Indische departementen vóór de Japanse bezetting

XC1 Van Maak, 8 nov. I961.

1133 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN? DE COMMISSIE VOOR NEDERLANDS-INDIË

en door de verkoop van in Amerika geproduceerde wapens die men niet tijdig naar Indië had kunnen verschepen. In de herfst van '43 kwam van Mook, de Indische gouvernements-activa optellend, tot een totaal van f 470 mln. Dat zag er uit als een aanzienlijke reserve, maar die indruk achtte hij bedrieglijk: in bezet Nederland was vóór de Duitse invasie bijna f 300 mln aan Indisch schatkistpapier geplaatst en er werden in bezet Nederland Indische pensioenen en salarissen aan Indische verlofgangers uit de Nederlandse schatkist voorgeschoten welke de Indische na de oorlog zou moeten terugbetalen. Bovendien viel te voorzien dat alleen al de economische wederopbouw van Indië enorme bedragen zou vergen. Van Mook drong derhalve herhaaldelijk zowel bij het 'Indische' deel van Steenberghe's missie in de Verenigde Staten als bij de commissie in Melbourne op het betrachten van zuinigheid aan.! Controle op de uitgaven viel evenwel van Londen uit nauwelijks uit te oefenen. Het was de Commissie trouwens onmogelijk om, zoals haar instructie bepaald had, telkens in april en oktober een begroting op te stellen voor de eerstvolgende zes maanden. In '42 werden in het geheel geen begrotingen opgesteld; gegevens voor de begrotingen van '43 vroeg van Mook in januari van dat jaar aan - hij ontving ze pas negen maanden later, in september, en schreef toen in zijn Memorie van Toelichting op de begroting van het departement van koloniën, dat 'de cijfers slechts in grove trekken de verwachtingen (weergaven)', maar een 'geleidelijk voor verbetering vatbare begroting' was 'altijd beter dan niets'. Die begroting voor '43 gaf een totaal aan uitgaven aan van f 149 mln en een totaal aan middelen van f 130 mln, waarvan evenwel f 125 mln gevormd werd door de waarde van de nieuwe munten, muntbiljetten en bankbiljetten die alsnog in circulatie gebracht moesten worden.ê wel te verstaan: deze cijfers sloegen niet alleen op de uitgaven en middelen van de commissie in Melbourne, maar ook op die van het Londense departement en van enkele officiële Indische instanties in de Verenigde Staten. Er is volgens een in '48 door de Generale Thesaurie in Batavia opgesteld overzicht" in totaal in Australië ca. f 77 mln uitgegeven, daarvan evenwel bijna f 41 mln in het jaar '45.

1 In '43 voerde hij ook een sterk progressieve korting in op de Indische salarissen en pensioenen, 'het enige (maar dan ook zeer felle) protest kwam', schreef hij na de oorlog, 'van oud-minister Welter, die in Engeland naast zijn ministerswachtgeld een Indisch pensioen genoot.' (H. ]. van Maak: p. 65) 2 Gelijk al vermeld, had van Maak in maart' 43 de machtiging ontvangen om voor f 100 mln aan nieuwe betalingsmiddelen uit te geven; dat bedrag werd in november' 43 tot f 300 mln, in augustus' 44 tot f 600 mln verhoogd. 3 Tekst: dl. III b, p.

1134 [PDF]

XCBij dat laatste dient bedacht te worden dat van Mook, gelijk reeds eerder vermeld, in juli '44 de Commissie voor Nederlands-Indiê had opgeheven. Het gehele Indische apparaat had hij uit Melbourne overgebracht naar Brisbane (daarheen had ook MacArthur zijn hoofdkwartier verplaatst) - dicht bij deze stad had dit apparaat zijn intrek kunnen nemen in een door het Amerikaanse leger verlaten barakkenkamp. 'Camp Columbia', en van Mook had het apparaat een geheel nieuwe structuur gegeven; hij had zes departementen ingesteld: Binnenlandse Zaken (hoofd: van der Plas), Financiën (hoofd: Smits), Economische Zaken (hoofd: van Hoogstraten), Onderwijs (hoofd: Djajadiningrat), Oorlog (hoofd: van Oyen) en Openbare Werken (daarvoor was nog geen hoofd gevonden).

XCHet waren die departementshoofden die tezamen de in de wetsbesluiten D 65 en D 66 genoemde Raad van Departementshoofden vormden welke krachtens D 65 in de Austrahsche periode accoord moest gaan met de door van Mook als luitenant-gouverneur-generaal af te kondigen ordonnanties en krachtens D 66 de luitenant-gouverneur-generaal zou adviseren zodra deze in Indië weer het bestuur zou gaan uitoefenen. Hier was dus de kern gevormd van een Indisch gouvernement, hetwelk evenwel na het overlijden, in '44, van Djajadiningrat (deze werd opgevolgd door Kerstens aan wie in Londen als minister ontslag was verleend) uitsluitend uit Nederlanders bestond. Zou zulks voor de Indonesiërs aanvaardbaar zijn? Dat was zeer de vraag. Bovendien: dat nieuwe gouvernementsapparaat was maar klein; de krachten ontbraken om enig departement behoorlijk te bemannen en dan bovendien nog de Nica-detachementen te vormen welke mèt de Geallieerde strijdkrachten, hetzij Amerikaanse, hetzij Engelse, op de eilanden in de archipel aan land zouden gaan. Het had van Mook de grootste moeite gekost om met name voor die detachementen de beschikking te krijgen over een minimum aan krachten; dat had te maken met de fundamenrele verschillen in visie tussen hem en met name de admiraals Furstner en Helfrich die immers in het militaire ressort beschikten over het grootste Nederlandse reservoir aan mankracht: de vijf- tot zesduizend opvarenden van de Koninklijke Marine.

Concentratie waar?

XC

XCOp één verschil in visie hebben wij al gewezen: van Mook achtte het noodzakelijk, van meet af aan het 'nieuwe' Indië te doen ontstaan dat in de 7 december-toespraak van de koningin aangekondigd was - Furstner (geen

1135 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

minister had zich bij het kabinetsberaad in oktober en november '43 zo heftig verzet als hij tegen van Mooks ontwerpen voor de wetsbesluiten D 65 en D66) en Helfrich waren innerlijk allerminst met dat 'nieuwe' Indië verzoend en meenden in elk geval dat het in eerste instantie slechts op één ding aankwam: het herstel van het Nederlands gezag. In wat van Mook in Indië zou gaan ondernemen, hadden zij geen enkel vertrouwen; zij hadden dus ook geen behoefte om hem uit de marinesector de beschikking te geven over de krachten die hij nodig had.

XCDaarmee hing een tweede verschil in visie samen.

XCFurstner en Helfrich (bij hen sloten zich Gerbrandyen van Lidth aan) zagen het herstel van het Nederlandse gezag in Indië gekoppeld aan een duidelijk aandeel van Nederland aan de oorlogvoering tegen Japan; Nederland moest een van de 'overwinnaars' zijn - was het dat, dan zou, zo meenden zij, het prestige dat Nederland in de periode december '4I-maart '42 had verloren, volledig zijn herwonnen en de Indonesische bevolking het Nederlandse oppergezag weer aanvaarden als de natuurlijkste zaak van de wereld. Zij veronderstelden daarbij dat het, na het verslaan van Duitsland, nog geruime tijd zou duren voordat Japan verslagen was: op zijn minst twee jaar. Natuurlijk zou het niet mogelijk zijn, in twee jaar een nieuwe vloot te bouwen, maar men zou, meenden zij, in die periode wèl een uit enkele divisies bestaand legerkorps kunnen formeren dat men aan de Engelsen of Amerikanen ter beschikking kon stellen om in Indië of elders tegen de Japanners te worden ingezet.

XCVan Mook zag niets in de vorming van zulk een legerkorps; hij achtte het weinig waarschijnlijk dat het nog op tijd in het Verre Oosten zou verschijnen. Mocht het noodzakelijk zijn, de Japanners in Indië-zelf te verslaan, dan zou die taak, dacht hij, door de Amerikanen of de Engelsen (of door beiden) ondernomen worden; onder de bescherming van Amerikaanse en/ofEngelse wapens zou dus het Indische gouvernement zich weer in Batavia moeten vestigen. Hij veronderstelde dat de troepen dier bondgenoten niet lang in Indië zouden blijven, de Amerikaanse zeker niet - wie moesten dan het Nederlandse bestuursapparaat beschermen? Nederlandse militairen. Die militairen wilde hij evenwel niet groeperen in grote eenheden die op de moderne oorlogvoering ingesteld waren, maar in kleine: lichter bewapende bataljons, 'gezagsbataljons'. Anders gezegd: van Mook kende Nederland geen belangrijke gevechtstaak toe in de grote oorlog tegen Japan, maar een bestuurstaak (waarvoor hij krachten nodig had!) en bovendien, mocht het nodig zijn, een bescheiden gevechtstaak tegen Indonesische extremisten.

XC

1136 [PDF]
TEGENGESTELDE VISIES

eind' 42 af met elkaar in botsing. Dat sprak vanzelf: men moest àf het een of het ander gaan voorbereiden. De beschikbare krachten waren schaars en kregen door het geringe aantal Engelandvaarders slechts weinig aanvulling. Dan rees steeds de vraag: waar zullen zij geplaatst worden? In Australië, meende van Mook: als zij op welke wijze ook in Indië nuttig gebruikt konden worden, moesten zij naar Australië vertrekken, waar zij hetzij op militair, hetzij op burgerlijk gebied verder opgeleid zouden worden. Eind' 42 drong hij er uit Washington telegrafisch bij Gerbrandyen van Lidth op aan om dienstplichtigen die enige Indische ervaring hadden, niet in de Irene-brigade op te nemen maar toe te voegen aan de (zwakke) Knileenheden in Australië. Zijn verzoek werd in de Commissie-Oorlogvoering besproken en er werd afwijzend op beschikt: de oorlog in Europa ging vóór en was Nederland eenmaal bevrijd, dan zou dáár het militair en burgerlijk apparaat opgebouwd worden dat, aldus het antwoord aan van Mook, voor 'herbezetting en wederopbouw van Indië' nodig was - een groot apparaat, 'teneinde daarbij de Nederlandse vlag te doen domineren boven het Geallieerde element.' 1

XCEnkele maanden later, begin april '43, wees van Mook in de CommissieOorlogvoering met kracht op de wenselijkheid, hem de beschikking te geven over de nodige gezagsbataljons: kon de marine daartoe geen krachten afstaan? Furstner weigerde: zijn mariniers wilde hij vasthouden en geen enkele Nederlandse oorlogsbodem kon opgelegd worden; zou de regering tot dat laatste besluiten, dan zou, stelde hij op schrift, 'daarmede de goodwill, die wij in drie jaren van gezamenlijke oorlogvoering bij de Britse marine en bij het Britse volk verkregen hebben, met één slag verloren ... zijn'; hij voelde trouwens niets voor de vorming van gezagsbataljons. 'Ik geloof juist', schreef hij, 'dat men een strijdmacht, hetzij een vloot, hetzij een leger, hetzij een amfibiekorps als de marinierssteedsmoet opleiden voor de oorlog, dat men het steedsde phase van de grootste opoffering, het gevecht, voor ogen moet stellen, wil men een organisatie van werkelijk strijdbare mannen scheppen. In het tegenovergestelde geval krijgt men als het ware een korps politie-agenten, mensen die alleen denken aan een goed gewapende eigen macht tegenover een slecht gewapende tegenstander.

XCWij zullen er alles op moeten zetten om onze landbataljons hun gelijkwaardige plaatste doen veroverel1naast en eventueelte midden van de Amerikaanse en Australischebataljons.Telegram,jan.van Gerbrandyaanvan Mook, weergegevendoor getnige van Kleffens,a.v.,c, p.

1 9 1943, dl. VIII 491.

1137 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

XCWelke zal de indruk zijn op de inheemse bevolking als bekend wordt, dat de soldaten die het gezag komen handhaven, nooit tegenover een werkelijke vijand gestaan hebben? Als het woord dat zo vaak in de geschiedenis strategisch inzicht verduisterd heeft, nl. het veel misbruikte woord 'prestige-overweging', ook door mij gebruikt mag worden: prestige zullen die parade-soldaten als 'gezagshandhavers' zeker niet hebben.

XCMijn conclusie ... is dus: voor de marine, waaronder het korps mariniers onherroepelijk blijft ressorteren: inzet tot het uiterste, overal waar voordelen op de vijand zijn te behalen; voor de landmacht: concentratie... in operatiegebieden waar de vijand werkelijk wordt ontmoet.' 1

XCIn een contra-beschouwing begon van Mook met er op te wijzen dat het Nederlandse gezag in Indië geknakt was, 'de grondslag van feitelijke superioriteit van de Nederlander, die, ondanks onze latere koloniale theorie, in de feitelijke verhoudingen nog steeds aanwezig was en invloed had, is vervallen. Daarom zal veel afhangen van de wijze waarop wij terugkomen. Hoe groter het aandeel zal zijn dat wij dan dadelijk in de herovering, de herbezetting en het herstelnemen, hoe gemakkelijker de relaties zullen worden hervat. Dit betekent echter onder de huidige omstandigheden dat wij alle krachten dáárop moeten concentreren en dat ieder verbruik van krachten elders, hoe goed ook bedoeld, onze kansen in dit deel van het koninkrijk, dat zo belangrijk is voor de toekomst van dat rijk, vermindert Wanneer wij niet tot hervatting van het bestuur, dadelijk bij de bevrijding, in staat zouden zijn, zou dit wel moeten leiden tot een Geallieerd (Amerikaans) bestuur, hetgeen de gehele vraag van het herstel van ons gezag in Nederlands-Indië een open vraag zou rnaken.

XCOok dit is, bij de geringe middelen die ons ten dienste staan, een zaak van eoncentratie van krachten en economie van doelstellingen. Het is betrekkelijk zonderling, dat de bezetting van Nederlands-Indië eigenlijk nog niet tot een fundamenrele herziening van onze krachtenverdeling en tot een duidelijke formulering van onze doelstellingen op militair en burgerlijk gebied heeft geleid.'

XCVan Mook betoogde voorts dat het natuurlijk mogelijk was dat er tussen de bevrijding van Nederland en de herovering van Nederlands-Indië 'een zeer lange periode' kwam te liggen, maar, waarschuwde hij: 'men mag daarop niet rekenen.' Tegen het 'ideaal van de vorming van verscheidene divisies' had hij geen bezwaar, doch, schreefhij, '(het) verdient de voorkeur om in ieder geval alles te zetten op het verkrijgen van voldoende bezettingstroepen. Het verkrijgen van deze troepen is belangrijker dan het vormen

XC1 Furstner: 'Nota n.a.v. de vergadering van de Commissie-Oorlogvoering d.d. 9 april 1943', p. 4-5 (Collectie-H.].

Indextermen: Linthorst Homan, J.
1138 [PDF]
'GROOT WANTROUWEN' TEGEN VAN MOOK

van leger- en mariniers-eenheden die alleen voor de strijd in groter verband en niet voor het guerrillaen bezettingswerk geschikt zijn'; vijftienduizend man had hij voor dat laatste nodig: vijftien gezagsbataljons.'

XCTot de vorming van die gezagsbataljons (wij zullen er straks dieper op ingaan) werd door de Commissie-Oorlogvoering besloten, en toch: van Maak miste bij al zijn ambtgenoten het rechte begrip voor het hachelijke van Nederlands positie in Indië. Het kon wel zijn dat de Combined Chiefs of Staff niet zouden goedkeuren dat Nederland krachten reserveerde voor de bezetting van Indië en deze, ver van alle strijdtonelen, concentreerde in Australië - wat hij zijn ambtgenoten kwalijk nam, was dat zij niet inzagen dat zulks noodzakelijk was, wilde men de grote risico's welke men in elk geval bij de terugkeer in Indië zou lopen, enigermate beperken.

XCIn juni '43 stortte hij zijn hart uit in brieven aan van Hoogstraten en van der Plas. 'Ik stuit hier', schreef hij aan van Hoogstraten, 'op groot wantrouwen en veel tegenstand De grootste moeilijkheid schuilt in het feit dat de zaken destijds verkeerd geregeld zijn' (d.w.z. dat Furstner 'algemeen bevelhebber' geworden was) 'en in de krampachtige wijze, waarop Marine zich aan de verkregen machtspositie vastklampt, daarbij steunend op een volstrekt onjuiste uitleg van de rijkseenheid door Gerbrandy."? Aan van der Plas deed hij weten:

XC'Hoewel ik Helfrich bijzonder graag mag ell het volste vertrouwen heb ... in zijn liefde voor Nederlands-Indië, zo is hij toch door en door Marinem.an en als zodanig, naar mij voorkom.t, bijzonder ingenomen met de hem toegekende bevelspositie over het Indische leger. Daarbij komt, dat ongetwijfeld de Marine op het ogenblik over de meeste middelen beschikt en in het verleden" een belangrijk betere rol gespeeld heeft dan het Indische leger, met uitzondering echter van de militaire luchtvaart.

XCDaarbij komt nu voorts, dat het dringend noodzakelijk wordt, alle uit Indië afkomstige of voor het Oost-Aziatische oorlogstoneel bestemde delen van de landmacht onder één bevel te brengen. Gebeurt dat niet, dan modderen wij overal met fragmentarische groepjes; dan is kolonel Meyer legeraanvoerder in Suriname en kol. Giebel in Jackson en de een of andere eerste luitenant in Curaçao, terwijl van Oyen zijn vernuft kan botsIijpen op anderhalve compagnie en een paar vliegmachines in Australië.'J.

1 Van Mook: 'Nota herstel van bestuur in Nederlands-Indië' (22 april 1943), p. 6-7, 20 (a.v.). 2 Brief, 25 juni 1943, van van Mook aan E. van Hoogstraten (a.v.). 3 D.w.z. in de strijd tegenjapan.

1139 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

XCHet verkrijgen van meer informatie uit Indië 'en het scheppen van contacten' moesten, aldus van Mook, 'vóór alles gaan'; voor 'subversieve propaganda, sabotage en dergelijke bewegingen' achtte hij 'de tijd nog niet gekomen.' 'Ook voor commandos', schreef hij (hij doelde op het Korps Insulinde), achtte hij 'de tijd zeer ongunstig, daar zij eerst betekenis krijgen, warmeer en zodra een offensieve militaire actie in het uitzicht komt ... Eerst als wij werkelijk weten, hoe de zaken in Indië staan' (die kennis ontbrak) 'en over de nodige contacten beschikken' (die waren er niet) 'komt de voorbereiding van S[pecial] O[perations]-werk aan de beurt;'!

XCIets van eoncentratie in Australië wist van Mook te bewerkstelligen: het Knil-detachement van Curaçao werd erheen gebracht en besloten werd, op de Antillen en in Suriname vrijwilligers op te roepen die zich naar Australië zouden begeven, maar als hij op meer krachten aandrong, kreeg hij van Gerbrandy steeds te horen dat hij moest wachten tot Nederland bevrijd was. Hopeloos! 'Toestand is thans reeds van dien aard', seinde hij begin februari '44 uit Washington aan de Commissie-Oorlogvoering, 'dat uitvallen [van] een of twee mensen voortgang lopende werk bedreigt, terwijl in belangrijke onderdelen [van] onze taak als voorlichting USA, bezetting aangeboden plaatsen in organisatie Far Eastern Division Unrra", [radio-]uitzendingen San Francisco, zorg voor en werving Indonesiërs, voorbereiding recrutering voor Indo [nesië]-dienstNederland, enz. niet of slechtszeer gebrekkig kan voorzien worden. Door feit dat terwijl arbeid [voor] Nederland geconcentreerd [is in] Engeland en Amerika, arbeid voor Indië uit aard der zaak verspreid over Engeland, Amerika, Indië, Australië, wordt dit alles nog gecompliceerd ... Voorbereiding terugkeer, waarmede veel grotere staf voor Nederland reeds twee jaar bezig", moet nog beginnen voor Indië, zonder dat gerekend kan worden op noemenswaardige versterking der nu reeds zwaar belaste organisatie ... Moet wijzen op toenemende ontmoediging ook bij medewerkers ... voor gebrachte minimale herhaal minimale personeelsversterking.' •

XCDe meningsverschillen over de vraag waar de beschikbare krachten samengetrokken moesten worden, concentreerden zich in de tweede helft vanBrief,van van Mook aan Ch. O. van der Plas (a.v.).De eindopgerichteDe staf Militair Gezag. 'Telegram,febr.van van Maak aan AOK (CollectieP. Kerstens, stukken Commissie-Oorlogvoering).

1 18 juni 1943, 2 '43 3 3 1944,

1140 [PDF]
VAN MOOK WIL EXTRA KRACHTEN

,43 en in '44 op het punt van de vorming der Nica-detachementen. Van Maak stond hier sterk. Tegen zijn betoog dat het onaanvaardbaar was indien MacArthur (of, als het ooit tot een Britse actie zou komen, Mountbatten) op bepaalde eilanden in de Indonesische archipel zou landen zonder dat dan terstond het Nederlands-Indische bestuursapparaat vertegenwoordigers ter plaatse zou hebben, was geen verweer mogelijk, De aanvullende krachten konden slechts uit de sector komen die, afgezien van de koopvaardij, veruit de meeste Nederlanders telde: de marine.

XCIn oktober' 43 wijdde de Commissie-Oorlogvoering een lange bespreking aan van Mooks wens, personen af te staan die in Australië voor de Nica in opleiding genomen konden worden, 'een zeer moeilijk probleem', noteerde van Kleffens. 'omdat er niet genoeg personeel is en geen der betrokkenen' (er was er eigenlijk maar één: admiraal Furstner) 'veel neiging heeft om iets af te staan.' 1 Begin november ging Furstner door de knieën, met dien verstande dat hij alleen aan admiraal Helfrich extra-krachten ter beschikking wilde stellen om te gelegener tijd de kern van een Nederlands bestuur te vormen op Noord-Sumatra. Veel had van Maak daar niet aan (dat Furstner poogde, de Civil Affairs aan Helfrich toe te schuiven, werd natuurlijk door hem doorzien), maar hij achtte de concessie van belang omdat er tenminste een bres ontstond in de muur van afweer van de marine. 'Ik heb', schreef van Kleffens, 'van Maak met kracht geholpen, wat Furstner geenszins beviel.' 2 Begin december schoot van Maak iets verder op: ondanks fel verzet van Furstner besloot de Commissie-Oorlogvoering dat van Mook het recht zou hebben, reserve- en dienstplichtig marinepersoneel (niet dus het beroepspersoneel) uit de marine aan te vragen voor het volgen van de Nica-opleiding in Australië. Dat werd aan Helfrich bericht; deze constateerde dat ongeveer de helft van de in zijn bevelsgebied dienende marine-officieren buiten het beroepskader viel, en, zo schreef hij in zijn memoires, 'aangezien ... juist deze intellecruelen het meest geschikt zouden zijn voor genoem.deopleiding, vreesde ik een exodus, welke mij zou nopen, bestaande diensten in te krimpen en misschien zelfs schepen en vliegtuigen buiten dienst te stellen. Mijn staf en mijn bureau-personeel begonnen met hun berekeningen, en hun haren rezen te berge!' 3

XCHelfrich seinde aan Furstner dat het wel vaststond dat indien van Mook iedere kracht kreeg waarop hij aanspraak zou maken, enkele marineschepen en een aantal vliegtuigen van het 321 (Dutch) Squadron buiten dienst gesteld

XC1 Van KJeffens:'Dagboek', 22 okt. 1943. 2 A.v., 5 nov. 1943. 3 C. E. L. Helfrich:

1141 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

moesten worden. Furstner liep met Helfrichs telegram naar de Admiralty waar men zich natuurlijk op het standpunt stelde dat de krijgsverrichtingen geen schade mochten lijden. Bij Gerbrandy rees toen de vraag of die paar Nederlandse eenheden echt nodig waren voor de Geallieerde operaties. Hij legde die vraag in februari '44 aan Churchill voor. Churchill was het met Gerbrandy eens dat het wenselijk was, bij een herovering van Indië de beschikking te hebben over Nederlandse bestuursambtenaren - anderzijds wilde hij zijn eigen Admiralty niet afvallen. Hij gaf, noteerde van Kleffens. 'een Salomons-oordeel: hij zou ons een half jaar van tevoren waarschuwen' (waarschuwen dus, indien tot grote operaties in Indië besloten was); 'tot zolang zullen die mensen bij de Marine blijven, en vanaf dat ogenblik zullen zij daaruit worden gehaald en voor het B[innenlands] B[estuur] worden opgeleid.' 1 Prompt seinde Furstner aan Helfrich dat, welke hulp de marine ook aan van Mook gaf, geen schip en geen vliegtuig buiten dienst gesteld mocht worden.

XCIn juni was van Mook weer in Londen. Op de rode, tien dagen na de grote Geallieerde landingen in Normandië, wees hij er zijn medeleden van de Commissie-Oorlogvoering op dat hij geruime tijd tevoren aan de marine een lijst met de namen van honderdvijf-en-zeventig krachten had voorgelegd (honderdvier-en-veertig van de varende schepen, een-en-dertig uit de staf en uit de Marineluchtvaartdienst) die hij dringend nodig had voor zijn Nica-detachementen - hij had er nog geen een gekregen. Notabene: er lagen overeenkomsten klaar met de regeringen van Engeland en deVerenigde Staten waarbij deze zich bereid verklaarden, de Netherlands-Indies Civil Administration in functie te laten treden, en voor die Nica ontbraken de functionarissen! 'De vraag is nu', zei van Mook in de Commissie-Oorlogvoering (aldus de notulen), 'kunnen we dit schijntje van krachten leveren of niet. Als we dit niet kunnen, dan moeten we de agreements niet sluiten, maar dan hebben we een goede kans, Indië te verliezen.' 2 Furstner bleef 'neen' zeggen: hij had 'bezwaar, zich te binden aan de beschikbaarstelling van honderdvijf-en-zeventig man, zolang hij de aflossing daarvan niet

1 Van Kleffens: 'Dagboek', II febr. 1944. 2 Later in '44 heeft de Amerikaanse regering geweigerd, een overeenkomst met de Nederlandse te tekenen inzake de vestiging van Nederlands-Indische bestuursorganen in Indië, wel keurde zij goed dat MacArthur daartoe een overeenkomst sloot (het z.g. met van Mooks 'Indische regering'; die overeenkomst werd in december '44 onder tekend. De corresponderende Nederlands-Britse overeenkomst werd wèl op regeringsniveau ondertekend, doch pas in augustus '45. Zoals uit hoofdstuk 17 zal blijken, heeft zich met betrekking tot Nederland in engere zin eenzelfde verschil in aanpak voorgedaan tussen de Amerikaanse en de Britse regering.

1142 [PDF]
VAN MOOK WIL EXTRA KRACHTEN

beschikbaar heeft.' Hij kreeg van niemand steun ('wat het zwaarste is, moet het zwaarste wegen', zei Gerbrandy ') en de afloop was, dat Helfrich geleidelijk althans aan een deel van van Mooks wensen tegemoet kwam; de marine stond evenwel niet honderdvijf-en-zeventig man af doch slechts honderdtwintig. 'Van ons', verklaarde Furstner in '49 aan de Enquêtecommissie, 'werden honderdvier-en-veertig man van de schepen opgeëist, die we niet wilden geven (altijd nog zeer terecht, vind ik). Wij wilden niet voortijdig demobiliseren en meenden dat in de Archipel eerst militair ons gezag gevestigd moest worden.' 2

XCTot dat laatste zou het koninkrijk met die ene bovenwatereenheid welke diezelfde Furstner eind '44 in het oosten gelaten had, met dat ene squadron van de Marineluchtvaartdienst op Ceylon en met (in van Mooks woorden) 'anderhalve compagnie en een paar vliegmachines' (drie squadrons)'in Australië', slechts een minimale bijdrage kunnen leveren; die bijdrage zou alleen dán groter worden als het mogelijk zou blijken, uit bevrijd Nederland tijdig voldoende krachten naar het oosten te transporteren.

Plan 1: de nieuwe vloot

XC

XCFurstners streven om aan marinekrachten bijeen te houden wat hij bijeen had, hing niet alleen samen met zijn wens, Nederlandse marine-eenheden te laten deelnemen aan de verhevigde oorlogvoering tegen Japan waartoe het, naar hij vertrouwde, zou komen zodra Duitsland verslagen was, maar ook met zijn plannen voor de opbouw van een nieuwe Nederlandse vloot; dat zou een aanzienlijk grotere zijn dan Nederland vóór de tweede wereldoorlog had bezeten. Na de oorlog moest dus het beroepspersoneel uitgebreid worden en moest de marine de beschikking krijgen over talrijke dienstplichtigen. Al die nieuwelingen zou men moeten scholen in de moderne oorlogvoering - welnu, diegenen die daarin ervaring hadden opgedaan, zou men, gelijk reeds eerder vermeld, als instructeurs niet kunnen missen.

XCIn ' 38-' 39 had Furstner een vlootplan opgesteld dat voorzag in de aanbouw van drie slagkruisers (elk groot ca. 27000 ton), voorzien van de nodige entourage aan kruisers, torpedobootjagers en onderzeeboten - met die aanbouw was nog niet begonnen (het plan was door het Nederlandse parlement nog niet in behandeling genomen) toen Duitsland op Ia mei '40

XC1 Commissie-Oorlogvoering: Notulen, I6 juni I944. 2 Getuige Furstner, Enq., dl. VIII c, p. pI.

1143 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

Nederland overviel. Zouden die slagkruisers met hun entourage tijdig gereedgekomen zijn (maar dan had men in '33 of '34 tot de aanbouw moeten besluiten), dan zou men, Furstner twijfelde er niet aan, Indië heel wat effectiever hebben kunnen verdedigen dan nu het geval was geweest. Alle in de Indische wateren aanwezige torpedobootjagers en alle kruisers waren (met uitzondering slechts van de 'Tromp' en de stokoude, tijdig heengezonden 'Sumatra') verloren gegaan; in haar radiotoespraak na de Slag in de Javazee had de koningin evenwel gezegd: 'Ik ben overtuigd, dat ik uitspreek, wat in de harten van alle oprechte vaderlanders leeft, als ik thans reeds zeg: 'Onze vloot zal herrijzen, sterker dan voorheen.'

XCDie richtlijn hield Furstner in gedachten.

XCIn mei' 43 nu werd er door de Amerikaanse marinestafbij schout-bij-nacht Stöve, een van de twee Nederlandse regeringsvertegenwoordigers bij de Combined Chiefs of Staff, op aangedrongen dat de Nederlandse regering opgave zou doen van wat zij aan goederen dacht nodig te hebben indien in het kader van de oorlogvoering tegen Japan de haven van Soerabaja opnieuw ingericht moest worden. 'Undertake same serious plan.nin.g', kreeg Stöve te horen, en er werd bij gezegd: 'Begrijp wel: als gij het niet doet, doen wij het en dat zou van invloed zijn op uw positie in de toekomst.' 1 Stöve gaf de Amerikaanse wens aan Furstner door en deze, menend dat hier een unieke kans lag om voor Nederland de faciliteiten te krijgen welke bij een middelgrote mogendheid pasten, instrueerde Stöve telegrafisch in augustus, zich er moeite voor te geven dat de haven van Soerabaja zou worden ingericht als basis voor het grootste deel van een nieuwe, naoorlogse Nederlandse vloot: basis voor drie grote eenheden (slagschepen of slagkruisers), drie grote vliegkampschepen, vijf kruisers, vier-en-twintig torpedobootjagers, dertig onderzeeboten, twaalf fregatten.

XCKennelijk zou dit een deel zijn van een vloot die, indien al die eenheden ooit gebouwd of aangeschaft zouden worden (bij de financiële eonsequenties stond Furstner niet stil), pas jaren na de oorlog gereed zou komen. Het leek Stöve verstandig om Furstners telegram in een la te laten verdwijnen ('voor postwar', zei hij aan de Enquêtecommissie, 'had men... bij de Geallieerde leiding van de oorlogvoering geen belangstelling' 2) hij adviseerde Furstner, de Combined Chiefs of Staff met een veel bescheidener plan te benaderen, gericht op Nederlands deelneming aan de strijd ter zee tegen Japan. De bescheidener Nederlandse vloot zou dus in hoofdzaak moeten bestaan uit eenheden die door de Amerikanen of deEngelsen (of door beiden)

1 Getuige G. W. Stöve, a.v., p. 2 A.v., p.

1144 [PDF]
PLAN VOOR EEN NIEUWE VLOOT

uit de nieuwbouw of uit de varende vloten ter beschikking gesteld zouden worden.

XCDie bescheidener vloot dan (een brigade van het korps mariniers zou er aan toegevoegd worden) moest, aldus Furstner, als kern twee zware en twee lichte kruisers, alsmede twee lichte vliegkampschepen hebben (met de nodige nieuwe vliegtuigen) en als entourage o.m. zes torpedobootjagers, acht nieuwe onderzeeboten, acht mijnenvegers en een anti-lucht-kruiser; van die negen-en-twintig eenheden waren vier beschikbaar: één lichte kruiser (de 'Tromp'), de anti-lucht-kruiser (de 'Jacob van Heemskerck') en twee jagers (de 'Van Galen' en de 'Tjerk Hiddes') - vijf-en-twintig eenheden moesten er dus aan toegevoegd worden. Dat vergde een extra-bemanning van bijna vierduizend man, maar van hen zou men, dacht Furstner, ongeveer de helft als geoefende krachten in bevrijd Nederland aantreffen. Dan waren óók nog nodig: vijf grote transportschepen en honderddertig landingsvaartuigen.'

XCDit plan werd door de Commissie-Oorlogvoering goedgekeurd en vervolgens begin maart '44 door generaal Dijxhoorn en schout-bij-nacht Stöve bij de Combined Chiefs of Staff ingediend. Stöve kon vervolgens in aanwezigheid van Dijxlioom het plan op 7 april' 44 in een vergadering van de Combined Chiefs toelichten - drie dagen later wezen zij het af:

XC'The Combined Chiifs of Staff are of the opinion that any detailed decision as to the transter of ships and aircraft to the Netherlands Government must depend upon the situation at the time of the liberation of Holland and cannot be made this far in advance.

XCThe Combined Chiifs of Staff propose that . . . the Netherlands Government should deal directly with the British Chiifs of Staff on all matterspertaining to recruit ment and traini1tgof fi4ture Netherlands naval units' 2 niet alleen de Amerikanen maar ook de Engelsen hadden dus niet willen toezeggen om ook maar één van de vijf-en-twintig eenheden welke Furstner had laten aanvragen, ter beschikking te stellen, en nadien ging de Admiralty niet verder dan Furstner te beloven dat aan Nederland te gelegener tijd één vliegkampschip overgedragen zou worden.

XCPlan I: de nieuwe vloot, was mislukt.Combined Chiefs of StaffNetherlands delegationCCS, p.

1 Voor die vloot, veel groter dan de vooroorlogse, zou Den Helder als oorlogshaven te klein zijn; Purstner wilde die oorlogshaven naar Rotterdam verplaatsen waar hij aanvankelijk de beschikking wenste te krijgen over de Waalhaven. 2 Brief, 10 april 1944, van de aan de bij de a.v., dl. VIII a, 383.

1145 [PDF]

plan 2: de mariniersbrigade

XC

XCWij vermeldden zojuist dat Furstner aan de bescheidener vloot waarvoor hij in maart' 44 de hulp van de Combined Chiefs of Staf! aanvroeg, een mariniersbrigade wilde toevoegen. Toen de Combined Chiefs die hulp weigerden, zag het er, merkwaardig genoeg, naar uit dat, was Nederland eenmaal bevrijd, die mariniersbrigade met spoed gevormd zou worden, althans wanneer de oorlog met Japan dan nog voortduurde.

XCNa de Meidagen van '40 (het Korps Mariniers telde toen ca. elfhonderd man) bevonden zich in totaal buiten Nederland ruim driehonderdmariniers; de meesten hunner waren op Curaçao gestationeerd. Begin '43 nu kwam Furstner tot de conclusie dat te zijner tijd aan de oorlog tegen Japan deelgenomen moest worden door een Nederlandse mariniersbrigade, en enkele maanden later kwam iemand (wij weten niet wie) op het denkbeeld, ter voorbereiding van de vorming van die brigade alle beschikbare mariniers te concentreren in de Verenigde Staten en hen daar in oefenkampen van het United States Marine Corps een volledige opleiding te laten volgen in de moderne oorlogvoering; zij zouden dan het kernkader kunnen vormen van een landingsbrigade van ca. vijfduizend man waarbij men vrijwilligers of dienstplichtigen zou kunnen indelen. Voor de uitvoering van dat plan was om te beginnen de medewerking nodig van de commandant van het Marine Corps, generaal Thomas Holcomb. Een gelukkig toeval wilde dat deze in de eerste jaren van de twintigste eeuwals jong luitenant commandant geweest was van een Amerikaanse mariniersafdeling in Peking, die daar na ernstige ongeregeldheden gelegerd was teneinde er de Amerikaanse legatie te beschermen; ook andere mogendheden hadden ter bescherming van hun eigendonunen kleine militaire eenheden (infanteristen) in Peking geplaatst, Nederland evenwel een groep mariniers. 'Soldaten en mariniers', vertelde Stöve aan de Enquêteconunissie, 'gaat blijkbaar nooit zo helemaal goed. Zoals generaal Holcomb dat vertelde, was het iedere avond vechten en dan stonden zijn mariniers alleen. Op een dag was er bericht gekomen dat er andere mariniers kwamen, Nederlanders. Ze hadden die Nederlanders met gejuich ingehaald' 1 van dat ogenblik af konden de mariniers de soldaten aan.

XCVanuit de herinnering aan wat in Peking was gebeurd, was generaal Holcomb onmiddellijk bereid, de mariniers-kernkadergroep en vervolgens

XC1 A.v., p. 55 2

1146 [PDF]
PLAN VOOR DE MARINIERSBRIGADE

de gehele mariniersbrigade in zijn karnpen te laten opleiden. Eind augustus '43 dienden Dijxhoom en Stöve een daartoe strekkend verzoek bij de Combined Chiefs of Staff in, deze verwezen het naar de (Amerikaanse) Joint Chiefs of Staff en laatstgenoemd college had geen bezwaar tegen inwilliging (binnenskamers had generaal Holcomb zich veel moeite gegeven om die beslissing uit te lokken); wel te verstaan: ingewilligd werd het verzoek met betrekking tot de kernkadergroep, maar wat de gehele brigade betrof, hadden de Combined Chiefs al op schrift gesteld: 'They will be pleased to review these plans upon their completion and give them such support as is justified in the prosecution of the war.' 1

XCToen die beslissing eenmaal bekend was, werden alle Nederlandse mariniers naar de Verenigde Staten overgebracht. Hun opleiding (waartoe alle Amerikaanse reglementen in het Nederlands vertaald moesten worden) begon in oktober '43, niet alleen van mariniers trouwens, want aan hen werden enkele officieren en onderofficieren van de marine toegevoegd, zelfs, aldus kolonel de Bruyne (inspecteur van de Irene-brigade van de zomer van '43 af), 'een paar mannen van het leger ... die in de West zwierven; een paar flinke, energieke mensen, die ook graag mee wilden doen.' 2 Wij herinneren er aan dat, zoals wij in hoofdstuk 8 vermeldden, in de lente van '44 honderd mariniers uit deze kernkadergroep tijdelijk aan de Irene-brigade toegevoegd werden - een toevoeging waartegen admiraal Furstner zich met hand en tand verzet had.

XCWaar zou de (alsnog te vormen) mariniersbrigade ingezet worden? In het namens de regering aan de Combined Chiefs of Staff voorgelegd verzoek was als doel van de vorming aangegeven: 'to participate in the war against Japan immediately after the liberation of Holland.'3 Dat paste in de conceptie van Furstner en Helfrich - het paste niet in de conceptie van van Mook die op militair gebied niet méér wilde dan gezagsbataljons. Hoe dat zij, uit het bevrijde Zuiden van Nederland werd vóór mei '45 ca. vijf-en-twintighonderd man naar de mariniers-opleiding in de Verenigde Staten gezonden en kort na mei '45 uit het Noorden nog eens ca. tweeduizend man. De opleiding werd tot november' 45 voortgezet. Hoewel de laatst aangekomenen nog niet voldoende geoefend waren, trokken de Amerikanen toen alle faciliteiten in. De brigade ging in vijf schepen overhaast op weg naar JavaQ.

1 Brief, II sept. 1943, van de aan G. W. Stöve en A. Q. H. Dijxhoorn, a.v., dl. VIII a, p. 338. 2 Getuige M. R. de Bruyne, a.v., dl. VIII c, p. 892. 8 Brief, 30 aug. 1943, van G. W. Stöve en A. H. Dijxhoorn aan de a.v., dl. VIII a, p. 338.

1147 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

maar werd door Mountbatten, die haar daar (op één bataljon na) niet aan land wilde laten gaan, naar Malakka gedirigeerd waar zij bleef wachten.

XCIn het tot stand komen van de brigade zag de Enquêtecommissie 'een bewijs dat, ondanks moeilijkheden van politieke en militaire aard, het werk van een klein aantal doortastende mensen vrucht kan dragen.' 1 Wij onderschrijven dat oordeel. Plan 2 werd in zoverre uitgevoerd dat door de tijdige· vorming van een kernkadergroep een mariniersbrigade van ca. vierduizendvijfhonderd man tot stand kwam - een brigade evenwel welke door het ontbreken van een Nederlands smaldeel ietwat in de lucht hing, niet ingezet kon worden conform Furstners en Helfrichs opzet doordat Japan had gecapituleerd, en waar ook van Mook in eerste instantie weinig aan had, doordat de Engelse autoriteiten aarmamen dat een inzet op Java (slechts één bataljon werd er toegelaten) de moeilijkheden aldaar alleen maar zou vergroten.

plan 3: de gezagsbataijons

XC

XCWij deden reeds uitkomen dat Furstner en van Mook geheel verschillend dachten over de vorming van gezagsbataljons voor Indië. Furstner sprak van 'parade-soldaten' die bij de 'inheemse bevolking' (het woord 'Indonesische' vermeed hij) geen enkel gezag zouden hebben, en van Mook was van mening dat, gegeven de waarschijnlijkheid dat de eigenlijke militaire operaties in Indië door de Amerikanen of Engelsen (of door beiden) uitgevoerd zouden worden, de voorbereiding van de vorming van die bataljons Nederlands primaire taak was, en een zinvolle taak bovendien: voor het tegengaan van het verzet van Indonesiërs die, zo meende hij, niet over moderne wapens zouden beschikken, zouden slechts licht-uitgeruste troepen nodig zijn.

XCBegrijpelijk is het dat de regering er in '4.2 niet aan toe kwam, zich de vraag te stellen welke militaire inspanning na de bevrijding van (Europees) Nederland mogelijk zou zijn; in het grootste deel van dat jaar gaf het oorlogsverloop weinig aanleiding tot optimisme. Eind '42 evenwel, toen het Britse Achtste Leger de Duitsers en Italianen bij El Alamein verslagen had, de Britten en Amerikanen in Frans-Noord-Afrika waren geland en het Duitse Zesde Leger bij Stalingrad was ingesloten, kwam de zaak er anders

XC1

1148 [PDF]
PLAN VOOR DE GEZAGSBATAL]ONS

voor te staan. Schout-bij-nacht Termijtelen stelde toen voor, een Stafcommissie te vormen teneinde er zich over te beraden waarop men in bevrijd Nederland op militair gebied moest toewerken. Met dat voorstel ging de Commissie-Oorlogvoering accoord. Termijtelen werd voorzitter van die Stafcommissie, kapitein-luitenant-ter-zee J. F. W. Nuboer (een van Gerbrandy's militaire medewerkers) secretaris; lid werden kolonel de Bruyne, kolonel Kruls (de vroegere adjudant van Dijxhoorn die begin '43 belast werd met de voorbereiding van een organisatie die in Nederland het militair gezag zou uitoefenen), kolonel ir. P. A. de Blieck, luitenant-kolonel P. 1. G. Doorman (in '42 verbonden aan de Bruyne's Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer) en de kapitein van het Knil A. L. A. Coppens. De commissie kreeg als eerste opdracht, 'te onderzoeken op welke wijze het in de verschillende gebiedsdelen van het koninkrijk en in het buitenland aanwezige personeel der weermacht op de meest doeltreffende wijze aan de war effort kan deelnemen ... Hierbij ware tevens in beschouwing te nemen' (tweede opdracht) 'de voorbereiding van een expeditionaire macht, welke zal moeten deelnemen aan de strijd om en de herbezetting van Nederlands-Indië.' Uiteraard zat aan die tweede opdracht heel veel meer vast dan aan die eerste.

XCDe Stafcommissie diende vervolgens twee nota's in, de eerste eind maart' 43. 1 Uit die nota bleek dat de commissie het niet eens was geworden: aan de eerste nota was door Coppens een minderheidsnota toegevoegd.

XCDe meerderheid was van mening dat Nederlands positie in NederlandsIndië bedreigd was als Geallieerde troepen het gebied zouden heroveren: Nederland moest dus, zo mogelijk, zelf voor die herovering zorgdragen; daarvoor werd 'een troepensterkte van minstens vier à vijf divisies' nodig geacht benevens een mariniersbrigade. Daarenboven waren evenwel 'in eerste instantie''voor de handhaving van het gezag in heroverd NederlandsIndisch gebied''minstens tien bataljons' nodig, uit te breiden tot 'naar schatting dertig'; voor 'de handhaving van het gezag in een bevrijd Nederland' wilde de meerderheid van de commissie streven 'naar een troepensterkte van vier-en-twintig bataljons'. Die meerderheid ging er bovendien van uit dat (Europees) Nederland eerder bevrijd zou worden dan N ederlandsIndië, en meende dat de regering haar strijdkrachten daar moest inzetten waar dat voor de Geallieerde zaak het meest wenselijk was.

XCCoppens was het met die laatste twee opvattingen niet eens: hij was er

1 Tekst: a.v., dl. VIII b, p. 68-77. Als datering geeft de Enquêtecommissie ten on rechte 'begin mei 1943' aan.

1149 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

niet zo zeker van dat Nederlands-Indië niet eerder bevrijd zou worden, en wenste in elk geval dat de regering al haar strijdkrachten in Australië zou concentreren. In de expeditionaire machr had hij geen vertrouwen; hij vreesde dat ze te laat op het oorlogstoneel zou verschijnen. Veel zinvoller vond hij dus de vorming van de gezagsbataljons (hij zei later aan de Enquêtecommissie dat hij 'liever twee bataljons in Indië had dan één divisie in [apan'J) en hij bepleitte verder dat zo spoedig mogelijk Military Dutch Government Groups (de latere Nica-detachementen) gevormd zouden worden.

XCNota en minderheidsnota werden in april '43 enkele malen in de Commissie-Oorlogvoering besproken. Natuurlijk gaf van Maak steun aan Coppens' minderheidsnota. Hij 'eist', noteerde van Lidth na de eerste bespreking, 'alle krachten voor Nederlands-Indië op, zeggende dat hij ze daar meer nodig acht dan voor Nederland, waar men na thuiskomst krachten te kust en te keur zal hebben. Hij kondigt thans reeds aan dat dit voor hem een portefeuillekwestie zal worden. Ik ben niet van plan, daaraan toe te geven en zal dezelfde 'kwestie' stellen.' 2

XCDe Stafcommissie kreeg opdracht, haar voorstellen nader uit te werken. Dat deed zij in een iets bredere samenstelling: generaal van Oyen werd er aan toegevoegd, alsmede kolonel Sas, die in die tijd verbonden was aan een bureau van het departement van oorlog, het Bureau Organisatie Generale Staf, dat plannen opstelde voor de organisatie van het naoorlogse Nederlandse leger." In haar tweede nota", die in augustus '43 klaar kwam, handhaafde de commissie de vier-en-twintig gezagsbataljons voor Nederland, alsmede de mariniersbrigade ; de 'vier à vijf' divisies voor de bevrijding van Indië reduceerde zij tot drie (althans drie die in eerste instantie uitgezonden moesten worden), en het aantal gezagsbataljons (volgens de eerste nota 'minstens tien', uit te breiden tot 'naar schatting dertig') bepaalde zij naderGetuigeCoppens, a.v., dl. VIII c, p.Van Lidth: 'Dagboek',aprilVan Lidth had dat bureau eind novemberin het leven geroepen. Het stond onder leiding van kolonel van Voorst Evekink. Het stelde een aantal rapporten op over de organisatie van het Britse leger, welke na de oorlog van weinig waarde bleken. Erg druk hadden de aan het bureau verbonden officierenhet er niet mee gehad. Sas, zo schreef zijn zoon later, 'ging meestal's middags golf spelen om de tijd te verdrijven.' (G. J. Sas jr.: 'Het begon in meiVIII,dec.p.Tekst:dl. VIII b, p.

1 A. L. A. 931. 2 9 1943. S '42 1940', 5 1953, 18) 78-87.

1150 [PDF]
PLAN VOOR DE GEZAGSBATALJONS

op vijftien. Die drie divisies wilde zij samenvatten in een legerkorps (dat legerkorpsplan zullen wij straks behandelen).

XCVoor de vijftien gezagsbataljons voor Indië was vijftienduizend man nodig. De Stafcommissie adviseerde, daartoe in bezet Nederland dienstplichtigen op te roepen die, ook na uitzending naar Indië, tot de Koninklijke Landmacht zouden blijven behoren (zij zouden dus niet aan het Knil worden toegevoegd). Zij wees er op dat die uitzending wijziging vergde van de Grondwet die immers in artikel 192 bepaalde dat dienstplichtigen van de landmacht niet zonder hun toestemming naar Nederlands overzeese gebieden overgebracht konden worden.' De opleiding der gezagsbataljons wilde de commissie doen plaatsvinden in Noordoost-Australië, waar zij dan ongeveer twee maanden zouden verblijven. Evenals de mariniersbrigade en het legerkorps zouden de gezagsbataljons uitgerust en bewapend moeten worden door' de Geallieerden'. 'Het is aan te bevelen', schreef de commissie, 'de aanvraag voor wapens en uitrusting voor alle eenheden tegelijkertijd in te dienen als onderdeel van een volledig plan, zodat het Committee of the Combined Chie]« of Staff ziet, dat ook de troepen van eenvoudige samenstelling de oorlogvoering zullen dienen, doordat hun aanwezigheid de Nederlandse grote eenheden volledig beschikbaar maakt voor de strijd tegen Japan.'

XCNatuurlijk gingen Coppens en van Oyen met de vorming van de vijftien gezagsbataljons accoord, maar zij vonden die eenheden toch niet voldoende om eventueel verzet tegen te gaan. Dat verzet moest in de kiem worden gesmoord; kwam het tot een 'tweede Java-oorlog' of een 'derde Atjehexpeditie', dan zou zulks, schreven zij, 'o.a, een politiek ingrijpen van andere mogendheden ten gevolge kunnen hebben, met voor herstel onzer positie in Nederlands-Indië fatale gevolgen' - aan de vijftien gezagsbataljons moesten derhalve ongeveer evenveel gevechtsbataljons toegevoegd worden. Dat laatste hield de meerderheid van de Stafcommissie voor onuitvoerbaar (waar vond men het kader om op korte termijn die gevechtsbataljons op te leiden?) en bovendien voor onwenselijk, want dan zou men aan het legerkorps gaan knabbelen. KruIs en Doorman, de opvatting van Coppens enNadat de regering zich bij een wetsbesluitvanmeiweer de wettelijke mogelijkheid verschaft had, dienstplichtigen in werkelijke dienst te roepen, ruimde zij bij een wetsbesluit vanmet goedvinden van de Buitengewone Raad van Advies en de Staten van Curaçao (de Staten van Suriname hadden niets van zich laten horen) het in artikelvervatte beletsel uit de weg.enwerden opseptemberdaags vóór 'Dolle Dinsdag', afgekondigd.

1 IQ '44 (E 36) 22 juni '44 (E 45) 192 E 36 E 45 4 '44,

1151 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

van Oyen bestrijdend, erkenden 'volkomen dat het Nederlands prestigeverlies . . . de gezagshandhaving wellicht aanvankelijk moeilijker (zou) maken', doch meenden, 'dat daarin slechts verbetering (kon) worden gebracht door ... Nederlandse militaire overwinningen op de Japanners, welke alleen door grote eenheden bevochten (konden) worden.'

XCDe nader uitgewerkte voorstellen van de Stafcommissie werden op 30 augustus '43 door de Commissie-Oorlogvoering goedgekeurd; men liet het bij de vijftien gezagsbataljons voor Indië, de vier-en-twintig voor Nederland, het legerkorps van drie divisies en de mariniersbrigade. Dijxhoorn, die het plan aan de Combined Chiefs of Staff diende voor te leggen, werd naar Londen ontboden, verdiepte zich daar in alle stukken en schreef d.d. 13 oktober een memorandum! waarin hij (hij liet de mariniersbrigade waarvoor het plan al aan de Combined Chiefs of Staff voorgelegd was, bu.iten beschouwing) voorstelde, de negen-en-dertig gezagsbataljons uit te rusten met (lichte) Britse wapens en de vijftien voor Indië bestemde te oefenen hetzij in Australië, hetzij in Brits-Indië. Op 18 oktober werd dit voorstel door de Commissie-Oorlogvoering (van Kleffens vond dat Dijxhoorn 'een uitstekend memorandum' geschreven had") goedgekeurd.

XCHet plan, vijftien gezagsbataljons naar Indië uit te sturen, werd niet ter goedkeuring aan de Combined Chiefs of Staff voorgelegd. Dijxhoorn had dat niet nodig geacht, immers: die bataljons zouden slechts met Britse wapens uitgerust worden (hij zag daarbij over het hoofd dat Nederland geenszins vrij kon beschikken over de schepen die het transport van de vijftienduizend man zou vergen). Op 13 november instrueerde Gerbrandy Dijxlioom schriftelijk (Dijxhoorn was toen nog niet naar Washington teruggekeerd) dat hij voor de verwezenlijking van het legerkorpsplan de hulp van de Combined Chiefs of Staff moest inroepen. Vier weken later, op 9 december, stelde de minister-president de koningin er per brief van in kennis dat de regering voornemens was, voor de inwendige veiligheid in Nederland twintigduizend man (moet zijn: vier-en-twintigduizend) op te roepen en voor die in Indië vijftienduizend, allen uit te rusten met Britse wapens. De koningin zond vervolgens aan van Tets, de directeur van haar kabinet, de volgende notitie:

XC'Ik kan mij verenigen met de oproeping van de 20 000 man voor inwendige veiligheid,met dien verstandedat indien dezetroepenmacht onvoldoendemocht blijken, geen Engelse troepen gerequireerd moeten worden, doch onze eigenTekst:b, p.Van Kleffens:'Dagboek',okt.

1 dl. VIII 91-92. 2 18 1943.

1152 [PDF]
PLAN VOOR DE GEZAGSBATAL]ONS

troepen.' Ik kan mij verenigen met de voorgenomen aanschaffingvan uitrusting en oorlogsmaterieel,doch verder moet ik mij over het gehele verdere plan mijn oordeel voorbehouden, aangezien het plan de goedkeuring behoeft van het nieuwe kabinet in Nederland, wellicht ook van het parlement.'

XCVan Tets'tekende aan: 'Dan komen ze te laat.'

XCDe koningin corrigeerde haar aanwijzing: 'U kunt de goedkeuring met het parlement er af laten.' 2

XCMedio december' 43 richtte van Mook tot van Kleffenshet verzoek, door de gezant in Australië te laten vragen of de Australische regering bereid was, na de bevrijding van Nederland de vijftien Nederlandse gezagsbataljons in Noordoost-Australië te laten opleiden. De gezant diende een daartoe strekkend verzoek in. Begin maart '44 seinde van Mook uit Canberra naar Londen dat 'bij voorlopige besprekingen met Australische legerautoriteiten alhier' gebleken was dat 'hunnerzijds bepaald geestdrift (bestond) voor opleiding gezagstroepen in Australië.' 3 Nu de Britse wapens nog! Michiels richtte terzake begin mei '44 een nota tot het Foreign Office waarin hij ook wapens aanvroeg ten behoeve van de vier-en-twintig voor Nederland bestemde gezagsbataljons. Wapens voor die vier-en-twintig bataljons werden spoedig toegezegd, maar toen van Mook in augustus' 44 weer in Londen was, stond omtrent die voor de vijftien 'Indische' bataljons nog steeds niets vast. Hij stelde toen een memorandum op dat Gerbrandy aan generaal Sir Hastings L. Ismay, de verbindingsman tussen churchill en de Britse Chiefs of Staff, overhandigde. Ismay deed begin oktober weten dat de kwestie van de uitrusting geregeld was, maar waar moesten de gezagsbataljons getraind worden? 'The Chiefs of Staff have noted your view'; schreef hij, 'that the final training of these battalions should take place in Australia. They consider however, that it would be premature to take a decision on this point at present, and suggest it be reconsidered later, in the light ~f the progress of Far Eastern operations and the development of Allied strategy.for the d~feat of Japan' 4 een terughoudendheid die samenhing met de Engelse verwachting dat heel Indië binnen afzienbare tijd aan Mountbattens gezagsgebied zou worden toegevoegd. Januari '45 (de Geallieerden hadden het gevaarlijke DuitseD.w.z.: troepen die niet tot de gezagsbataljonsbehoorden.Stukken in archief kab. der koningin.Telegram,maartvan van Mook aan de CommissieOorlogvoering, als weergegeven door getuigeC. van Aerssen Beyeren van Voshol,dl. VIII c, p.Brief,okt.vanIsmay aanbrandy, a.v., dl. VIII b, p.

1 2 3 6 1944, F. 876. 5 1944, H. L. Ger 99.

1153 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

Ardennen-offensief niet zonder moeite opgevangen) was de zaak nog geen stap verder gekomen. Gerbrandy die uit het bevrijde Zuiden via Engeland de eerste vrijwilligers naar Australië wilde sturen, verzocht toen schout-bijnacht 1. G. van der Kun, die in Washington Stöve was opgevolgd en er als enige regeringsvertegenwoordiger bij de Combined Chiefs 'of Staff zat (Dijxhoorn was in oktober '« zonder verlof van de regering naar Londen gevlogen), hem te berichten hoe de zaak er voorstond. Van der Kun seinde terug:

XC'Niet met CCS doch geheel met Britse Chiefs of Staff behandeld 15 security bataljons Knil ... Door mij mededeling ontvangen dat toestand Europa momenteel dusdanig gewijzigd dat alle manpower in bevrijde gebieden dringend door Shaefl benodigd. Door tekort aan wapenen, kleding, materieel etc. is opleiding momenteel zeer ongewenst gemaakt... Indien Shae] geen bezwaar maakt tegen wegzenden van recruten uit Nederland en Engelsen de opleiding en uitrusting kunnen verzorgen, dan bestaat er generlei bezwaar van CCS, evenwel herhaalnogmaals dat CCS nooit zijn gekend wat betreft oprichting security bataljons.' 2

XCDrie maanden later, medio april '45, deden de Combined Chiefs of Staff aan van der Kun weten dat voorlopig voor het transport van de gezagsbataljons geen schepen ter beschikking gesteld konden worden.ê Toen protesten daartegen niet baatten, liet in juli prof. ir. W. Schermerhorn, pas sinds enkele weken in functie als premier van het eerste naoorlogse kabinet, tot president Roosevelts opvolger Truman, alsmede tot Churchill en de Britse vice-premier Clement Attlee het verzoek richten om hem samen met Gerbrandy te ontvangen in Potsdam waar de Geallieerde oorlogsleiders confereerden met Stalin. Het verzoek werd afgewezen. Prompt liet van Kleffens. in functie gebleven als minister van buitenlandse zaken, in Den Haag de ambassadeurs van de Verenigde Staten en Engeland bij zich komen voor een bitter beklag. 'Wij hadden er', zo gaf hij in een telegram aan van Mook en Loudon zijn woorden weer, 'genoeg van, geen antwoord te krijgen of van kastje naar de muur te worden gestuurd . .. Onze verlangens betreffende vervoer van troepen en burgerpersoneel naar Australië waren zeer gematigd; wij hadden steeds alles gedaan wat wij maar konden gedurende de oorlog en in het bijzonder onze koopvaardij

XC1 Eisenhowers hoofdkwartier. 2 Telegram, 17 jan. 1945, van L. G. van der Kun aan Gerbrandy, Enq., dI. VIII b, p. 93. 3 Van Nederlandse kant was transport gevraagd voor vierduizend man gezagstroepen, duizend man luchtvaartpersoneel en zeshonderd man voor de Nica-detachementen; die zouden, te beginnen medio april '45, in vier maanden overgebracht moeten worden.

1154 [PDF]
PLAN VOOR HET LEGERKORPS

vloot voortdurend en geheel ingezet; maar wij hadden nu gemerkt dat er misbruik van ons werd gemaakt .

XC. . . Beide ambassadeurs antwoordden ieder voor zich op mijn herhaalde verklaring dat wij unfair behandeld waren, dat zij dit ten volle erkenden' 1

XCdaarmee kwam de zaak nog geen stap verder. De Britse en Amerikaanse oorlogsleiders spraken op de conferentie van Potsdam in beginsel af dat heel Nederlands-Indië spoedig in Mountbattens gezagsgebied zou komen te liggen, op IS augustus werd die overgang een feit, begin september deed de Australische Labour-regering, die zich van juli af zeer aarzelend opgesteld had, definitief weten dat zij niet bereid was, de gezagsbataljons tot Australië toe te laten, van de bijna vijfhonderd man die in totaal in de periode meiaugustus '45 via Engeland naar Australië werden gezonden, konden slechts ruim tweehonderd in dat land ontscheept worden; de overigen werden naar Malakka gedirigeerd waar zij, evenals later de mariniersbrigade, door Mountbatten voorshands vastgehouden werden.

XCJapan ondertekende het overgave-document op 2 september '45. Er was toen van plan 3: de vijftien gezagsbataljons, nog vrijwel niets verwezenlijkt.

Plan 4: het legerkorps

XC

XCGelijk vermeld, stelde de Stafcommissie in maart '43 in haar eerste nota voor, na de bevrijding in Nederland vier of vijf divisies te vormen om Indië op de Japanners te heroveren, en kwam zij in augustus' 43 in haar tweede nota tot de conclusie dat beter in eerste instantie slechts drie divisies gevormd konden worden die in een legerkorps gecombineerd zouden worden. Dat korps was het eerst bepleit door Loudon. Deze was in juli' 43 uit Washington naar Londen overgekomen en had er met kracht betoogd dat Nederland met zulk een strijdmacht moest deelnemen aan het grote offensief tegen Japan, waartoe het, naar algemeen aangenomen werd, na het verslaan van Duitsland zou komen. 'Ik heb daarbij', vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'voornamelijk de aandacht gevestigd op wat voor mij hoofdzaak was: het politiek-propagandistische punt. Voor mij waren dit onverbrekelijke punten: het hebben van een plan en het deelnemen aan de oorlog tegen Japan. Ik heb het

1 Telegram, 2 aug. I945, van van Kleffens aan van Maak en A. Loudon, a.v., dl. VIII a, p. 477.

1155 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

plan dan ontwikkeld voor een expeditiemacht, meer in de vorm van een legerkorps, dat men zou laten oefenen en opleiden en bewapenen in de U.S. of elders, waar men de militaire kampementen had, een grote oorlogsindustrie, en waar men kleding had en waar alle klimaten waren die men nodig had. Dat kon bovendien politiek-propagandistisch zijn waarde hebben'l waarde in die zin dat deelneming van een Nederlands legerkorps aan de oorlog tegen Japan door het Amerikaanse volk, zo hoopte Loudon, op hoge prijs gesteld zou worden, waardoor de weerstand tegen het herstel van het Nederlandse gezag in Indië, welke door de 7 december-toespraak wel verminderd maar geenszins verdwenen was, zwakker zou worden.

XCDe Commissie-Oorlogvoering ging met Loudons plan accoord en deze werd gemachtigd, een kort memorandum terzake aan president Roosevelt voor te leggen. 'De president vond het', aldus Loudon, 'heel goed. De president heeft mij bij die gelegenheid gezegd: 'This is a fine plan, very interesting. I'll send it 0/1. at once to the Combined Chiefs of Staff.' '2 De Com bined Chiefs of Staff reageerden er niet op; dat behoefden zij pas te doen als hun een verder uitgewerkt plan bereikt had via het officiële kanaal: de Nederlandse vertegenwoordigers Dijxhoorn en Stöve. In één opzicht was Roosevelts positieve reactie evenwel van belang: voor Loudon kwam vast te staan dat, als tot de vorming van het legerkorps besloten werd, de uitrusting door de Amerikaanse regering geleverd moest worden en de opleiding in de Verenigde Staten diende plaats te vinden; alleen daar waren trouwens 'de militaire kampementen', de 'grote oorlogsindustrie' en 'alle klimaten' te vinden waarvan hij in juli in zijn betoog jegens de CommissieOorlogvoering gerept had. Dat was ook Dijxhoorns opinie.

XCWat het legerkorps betrof, becijferde de Stafcommissie in haar tweede nota (augustus '43) dat het negentien maanden zou duren voor het ingezet zou kunnen worden. Dijxhoorn, die samen met Stöve naar Londen gekomen was, kwam in het memorandum d.d, 13 oktober '43 dathij aan de CommissieOorlogvoering voorlegde, tot een lagere schatting: veertien maanden. Er bleek voorts uit zijn stuk dat hij zijn keuze al bepaald had: het legerkorps moest in de Verenigde Staten uitgerust en opgeleid worden; hij bepleitte dat, zodra de Combined Chiefs of Staff het plan goedgekeurd zouden hebben, een staf voor het te vormen legerkorps naar Amerika zou vertrekken om daar alle nodige voorbereidingen te treffen en hij stelde ook al een legerkorps-commandant voor: van Voorst Evekink, die inmiddels tot generaalmajoor bevorderd was.Getuige A. Loudon, a.v.,c, p.A.v.

1 dl. VIII 9I3. 2

1156 [PDF]
PLAN VOOR HET LEGERKORPS

XCDat laatste voorstel werd door de Commissie-Oorlogvoering afgewezen (van Voorst Evekink was als commandant van de Irene-brigade geen succes geweest) en op nog een ander, veel belangrijker punt waren vooral Gerbrandy en van Kleffensniet bereid, Dijxhoom te volgen: het vaststellen van het land waar het legerkorps uitgerust en opgeleid zou worden. Als dat korps ook, of zelfs uitsluitend, een rol zou spelen bij de verdrijving van de Japanners uit Indië, waren dan geen moeilijkheden te verwachten van de Amerikanen, gezien hun afkeer van de koloniale regimes? Churchill daarentegen had toegezegd dat Nederland 'every inch' van zijn grondgebied zou terugkrijgen. Op politieke gronden leek het derhalve veiliger, voor het legerkorps een beroep te doen op Engelse hulp - anderzijds wilden Gerbrandy en van Kleffens door van een duidelijke voorkeur voor Engeland blijk te geven, de Amerikaanse regering (men denke aan Roosevelts positieve reactie!) niet voor het hoofd stoten. Uit die moeilijkheid redden zij zich door te besluiten, de keuze: uitrusting en opleiding in de Verenigde Staten dan wel in Engeland, aan de Combined Chiefs of Staff over te laten; dat was een beslissing waarin van Mook, hoewel in Londen aanwezig, niet gekend werd en die hem ook niet werd meegedeeld - hij zou stellig met kracht voor een opleiding in Amerika opgekomen zijn.

XCIn een brief d.d, 13 november '43 1 gaf Gerbrandy aan Dijxhoom (deze was toen nog in Londen) opdracht, het legerkorpsplan conform zijn memorandum aan de Combined Chiefs of Staff voor te leggen met dien verstande dat hij het punt van de legerkorps-staf moest weglaten en geen voorstel moest doen ten aanzien van het land van uitrusting en opleiding. 'Ik moge uw aandacht er op vestigen', schreef Gerbrandy, 'dat bij geruchte vernomen wordt dat wellicht van Britsezijdeer op zou worden aangedrongen, dat de opleiding niet in Amerika doch in Engeland zal plaatsvinden. De keuze daaromtrent dient aan het casc [de Combined Chiifs of Stqff] te worden overgelaten, aangezien uit politieke overwegingen het niet gewenst voorkomt, dat onzerzijds van bepaalde voorkeur zou blijken en wij ons tenslotte te voegen hebben naar de inzichten van de betrokken bondgenoten.'

XCDijxhoom was ontzet toen hij die brief las. Hij ging onmiddellijk bij Gerbrandyen van Lidth protesteren: in Engeland 'waren', zo gafhij jegens de Enquêtecommissie zijn betoog weer, 'geen wapenen, er was geen uitrusting, er was geen kleding en er was geenTekst: a.v., dl.a, p.

1 VIII 338-39.

1157 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

voedsel. Tenslotte, en dat was nog meer doorslaggevend ... , lag NederlandsIndië behalve Sumatra in de Amerikaanse zone en het was dus te verwachten, dat we met Amerikaanse troepen en onder Amerikaans bevel zouden moeten gaan vechten.' 1

XCDat laatste stond voor Gerbrandyen van Kleffens geenszins vast; hun was bekend dat er sprake was van een duidelijk Engels streven om de zonegrens tussen South-East Asia Command en South- West Pacific Command aldus te verleggen dat heel Nederlands-Indië in Mountbattens gezagsgebied zou komen te vallen. Dat streven was vooral Gerbrandy welkom en aan Dijxhoorn werd derhalve gezegd dat hij zich houden moest aan de termen waarin zijn machtiging vervat was.

XCVerontwaardigd vloog Dijxhoorn naar Washington terug. Loudon was er even verontwaardigd als hij en samen besloten zij vervolgens, het aan de Combined Chiefs of Staff voor te leggen stuk dusdanig te formuleren dat het de duidelijke suggestie zou bevatten dat de Nederlandse regering voorkeur had voor de uitrusting en opleiding van het legerkorps in de Verenigde Staten. 'Since these forces', zo heette het in het stuk, 'will most likely fight under American operational command, it is highly desirable that their training, indoctrinationand armament be similar to that oj the United Statesjorces. Consequently, the assistance oj the United States will be essential in the execution oj this plan with regard to the training and the supply oj equipment and weapons. How ever, in case (through changed circumstancesand in view oj Juture operational plans) the CCS should be oj opinion that Bntish training and armament would be prejerable, the Netherlands Government will make no objections.' 2

XCOp 13 december diende Dijxhoorn zijn stuk bij de Combined Chiefs of Staff in. Het secretariaat van dit college nodigde hem vervolgens voor een bespreking uit met twee Amerikaanse officieren van de Platming Division. Die bespreking vond op 17 december plaats en de beide Amerikanen getuigden niet van enig enthousiasme. Samen met Dijxhoorn berekenden zij dat het, bij aanvaarding van het Nederlandse plan (inclusief de uitrusting en opleiding in de Verenigde Staten), op zijn minst negentien maanden zou duren voordat de voorhoede van het Nederlandse legerkorps aan de strijd tegen Japan zou kunnen deelnemen (de Stafcommissie had aangenomen dat het gehele legerkorps in negentien maanden gevechtsklaar zou zijn). 'VanNetherlands representativesCombined Chiefs of Staff,

1 Getuige Dijxhoorn, a.v., dl. VIII c, p. 852. 2 Nota, 8 dec. I943, van de aan de als weergegeven door getuige Dijxhoorn, a.v.

1158 [PDF]
PLAN VOOR HET LEGERKORPS

Amerikaanse zijde werd aangevoerd', aldus Dijxhoorn in zijn verslag van deze bespreking.! 'dat er dan grote kans bestaat dat ... de strijd tegen japan zelf ook in beginsel beslist zal zijn ... Van Amerikaanse zijde werd ... betoogd dat, waar Amerika zelf over voldoende troepen zal beschikken voor de hoofdactie tegen japan zelf, het meer aanbevelenswaardig toescheen, indien het Nederlandse legerkorps als taak kreeg, op eigen gebied de nog weerstand biedende japalmers op te ruimen.

XCDijxhoorns 'algemene indruk' uit de bespreking was, '(a) dat het inzetten van een Nederlands legerkorps zeer werd toegejuicht ... ; (b) dat men van Amerikaanse zijde liever van de last af wilde zijn om in Amerika een Nederlands legerkorps op te richten en te oefenen. Men bleek er weinig gevoelig voor te zijn wat militair gesproken het beste was; (c) alle hulp en medewerking zalongetwijfeld ook door de Amerikanen worden verleend, indien men zou besluiten de oprichting in Engeland te doen geschieden. Als men het geval maar niet in Amerika krijgt'

XCdat klonk niet erg hoopvol - Dijxhoorn ging steun zoeken bij de leider van de Britse helft van de Combined Chiefs of Staff, Field Marshal Sir [ohn Dill. 'Ik heb getracht', vertelde hij aan de Enquêtecornmissie, 'hem duidelijk te maken, welke bezwaren er bestonden om de opleiding in Engeland te doen plaatsvinden, waarop Sir [ohn Dill mij antwoordde: 'Ja, maar wij zouden het uit politieke overwegingen graag willen." 2 Amerika wilde dus 'het geval' niet hebben, Engeland wèl - verwacht moest worden dat de Combined Chiefs of Staff, indien zij het plan in beginsel goedkeurden, de hulpverlening aan Engeland zouden overlaten.

XCZo stond de zaak er voor toen van Mook medio januari '44 weer in Washington verscheen. Hij zocht er onmiddellijk (24 januari) generaal Marshall op, de chef van de Amerikaanse legerstaf, en concludeerde uit wat deze hem zei, dat het gehele legerkorpsplan niet deugde. Marshall zette namelijk uiteen (van Mook gaf dat nog diezelfde dag telegrafisch aan Gerbrandy, van Kleffens en van Lidth door) dat bij de strijd in de Pacific zelden divisies, laat staan legerkorpsen, gebruikt werden maar eigenlijk steeds combat-groups ter grootte van een brigade. Voor één zulk een combat group had men vijfduizend man nodig. Als nu in bevrijd Nederland vijf

XClExemplaar inarchief gen.-maj.no.Getuige Dijxhoorn,dl. VIII c, p.

Collectie-Dijxhoom, 'Partie. Dijxhoorn', IS. o 853.

1159 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

duizend man bijeengebracht waren, dan konden dezen, aldus Marshall, in de Verenigde Staten en op de Hawaii-eilanden geoefend worden in de amphibische en de jungle-oorlogvoering - dat alles zou, met inbegrip van de scheepstransporten, twaalf maanden vergen. 'Verneem intussen van Dijxhoorn', zo seinde van Mook verder, 'deze zaak klaarblijkelijk niet enkel op zakelijke en militaire merites beoordeeld, doch dat daarin mogelijk politieke overwegingen aan Britse en USA-zijde meespelen. Zou betreuren wanneer wij niet eigen standpunten zouden innemen, gegrond op snelste en beste wijze van deelneming, hetgeen voor onze positie van doorslaggevend belang ... [Ik] vraag ... mij af of wij lijdelijk uitslag discussie tussen Britten en Amerikanen . .. moeten afwachten, dan wel Dijxhoorn ... op zakelijke militaire gronden kan aandringen op aanvaarding Amerikaans denkbeeld door Combined Chiefs of Staff, indien dit doelmatiger blijkt. Zodoende zou tevens door Loudon beoogd politiek voordeel kunnen gerealiseerd ... Loudon ... en Dijxlioom hiermede accoord, mits vooraf uwerzijds bij Britten aalmemelijk worde gemaakt dat ons als belanghebbenden vrijheid toekomt, zaak op militaire merites mede beoordelen zonder daarbij van politieke voorkeur sprake. [In] verband stadium behandeling is beslissing in eerstkomende zitting m[inisteriële] C[ommissie]-O[orlogvoering] gewenst.' 1

XCOp 28 januari kwam de Commissie-Oorlogvoering bijeen, in aanwezigheid van het hoofd van de militaire afdeling van het departement van koloniën, generaal H. J. W. Verniers van der Loeff. Van Lidth die zijn militaire adviseurs geraadpleegd had, zei dat 'de indeling in divisies of brigades geen hoofdzaak' was; gezien de kennelijk positieve reactie van generaal Marshall, was van Lidth er voorstander van, Dijxhoorn te instrueren om in de bespreking van de Combined Chiefs of Staff, waaraan hij, naar men aannam, persoonlijk zou deelnemen, opleiding in de Verenigde Staten te bepleiten. Gerbrandy was daar huiverig voor; hij 'zou', aldus de notulen, 'het liefst de opleiding in Engeland zien in verband met onze gehele politieke positie in de wereld'. In de verdere discussie stelde van Kleffens voor, na te streven dat een deel van de Nederlandse troepen in Engeland, een deel in de Verenigde Staten opgeleid zou worden, 'omdat het operatieterrein in het Verre Oosten toch ook gedeeltelijk onder Brits en gedeeltelijk onder Amerikaans opperbevel is gesteld.' Generaal Verniers van der Loeff zag 'grote voordelen ... aan een opleiding in Engeland.' Het lange beraad dat de ochtend en de middag in beslag nam ('hopeloosTelegram,jan.van vanaan Gerbrandy, van Kleffensen van Lidth, weergegeven a.v.

1 28 1944, Maak

1160 [PDF]
PLAN VOOR HET LEGERKORPS

gezwam', noteerde van Lidth die zijn zin niet had kunnen krijgen") leidde tot de conclusie, 'dat een telegram zal worden gezonden waarin zal worden uitgedrukt dat geen stappen door ons zullen worden gedaan in Londen' (van Maak had daar op aangedrongen) 'en dat generaal Dijxhoorn moet zorgen bij de bespreking van dit vraagstuk in het COSC [bij de Combined Chiefs of Staff] aanwezig te zijn om over dit vraagstuk op zuiver militaire gronden mede te beslissen.' 2

XCIn het telegram dat vervolgens op 3 I januari naar Dijxlioom uitging, werd herinnerd aan het 'accoord van van Kleffens en Roosevelt waarbij werd overeengekomen dat wij mogen 'participate' als onze belangen ter sprake komen' 3 (bedoeld werd de vage toezegging welke Roosevelt gedaan had in zijn gesprek met van Kleffens. van Maak en Loudon op 7 februari '42). Arme Dijxhoorn l Op de aan hem uitgereikte kopie van het telegram schreef hij: 'Er valt niets te beslissen. Aan CCS is namens regering meegedeeld' (nl. in het stuk dat hij op 13 december ingediend had) 'dat we beslissing aan CCS, dus Amerikanen en Britten, overlieten.' Nu werd van hem gevergd, deel te nemen aan een bespreking waar 'op zuiver militaire gronden' beslist moest worden! Eigenlijk gaf hem dat volle vrijheid, zich achter generaal Marshall te scharen, maar zo ver durfde hij niet te gaan. Op I februari seinde hij naar Londen dat hij de hem gegeven opdracht alleen uitvoerbaar achtte indien de regering inderdaad de voorkeur gaf aan een opleiding van het legerkorps in de Verenigde Staten 4, en op 2 februari uitte hij jegens het secretariaat van de Combined Chiefs of Staff zijn 'wens' (dat woord gebruikte hij in een tweede aantekening op zijn kopie van het telegram van 31 januari), aanwezig te zijn in de vergadering waar de Com bined Chiefs hun standpunt zouden bepalen. Had hij onder verwijzing naar Roosevelts toezegging meegedeeld dat zijn regering eiste dat hij aanwezig zou zijn, dan zou hij vermoedelijk zijn uitgenodigd, maar een 'wens' maakte op de Combined Chiefs niet veel indruk. Daar kwam nog bij dat zij aan een discussie over de vraag of militaire gronden er voor pleitten, het Nederlandse legerkorps in de Verenigde Staten dan wel in Engeland op te

1 Van Lidth: 'Dagboek', 28 jan. 1944. 2 Commissie-Oorlogvoering: Notulen, 28 jan. 1944. 3 Telegram, 3 I jan. 1944, van Gerbrandyen van Kleffens aan Loudon, van Maak en Dijxhoorn, weergegeven door getuige Dijxhoorn, dl. Vllf c, p. 4 Op Dijxhoorns telegram van I februari werd op 4 februari door van Lidth niet zonder vinnigheid geantwoord: 'Als regering zijn vertegenwoordiger machtigt het naar zijn mening beste plan op militaire gronden in de te verdedigen, dan ligt daarin opgesloten dat de regering achter hem staat.' (telegram, 4 februari 1944, van van Lidth aan Dijxhoorn, weergegeven door ge tuige Dijxhoorn, a.v., p.

1161 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

leiden, geen enkele behoefte hadden. Field Marshal Dill had namelijk duidelijk gemaakt dat de Britse regering er prijs op stelde dat de opleiding in Engeland zou plaatsvinden, en vervolgens had president Roosevelt de Amerikaanse stafchefs opdracht gegeven, de zaak aan de Engelsen over te laten.

XCOp 4 februari '44 viel de beslissing (deze was schriftelijk voorbereid en er werd geen woord over gewisseld) welke onmiddellijk per brief aan 'my dear General Dijxhoorn' kenbaar werd gemaakt: ten aanzien van het Nederlandse legerkorps zou hetzelfde beleid worden gevolgd als waartoe al ten aanzien van de Nederlandse gezagsbataljons besloten was. 'The equipment would probably' (geen definitieve toezegging) 'be provided from surpluses and captured equipment' (Duitse wapens dus) 'existing in Europe after the close of hostilities there. This factor and the shipping situation at that time lead to the conclusion that the formation and training of a Dutch corps could best be undertaken in Europe ... Details as to the size, organisation, equipment and activation of this corps and liaison with the appropriate British authorities, should be discussed directly between the Netherlands authorities and the British Chiefs of Staff.' 1

XCDrie volle dagen liet Dijxhoorn verstrijken voor hij de regering inlichtte. Op 8 februari telegrafeerde hij Gerbrandy hoe de beslissing luidde; hij voegde er aan toe dat hij zowel jegens de Amerikaanse als jegens de Engelse secretaris van de Combined Chiefs of Staff mondeling uiting had gegeven aan zijn 'surprise and regret' dat de beslissing buiten hem om was genomen, 'beiden verklaarden off the record dat de gehele zaak op politiek terrein terecht was gekomen en daar de uiteindelijke beslissing heeft gelegen.' 2 Op 9 februari bracht Loudon een protest over aan Lord Halifax, de Britse ambassadeur; '[ik] gaf ook', zo lichtte hij van Kleffensin, 'mijn ontstemming te kennen over afpoeiering met op Duitsers veroverd materieel hetgeen op mij indruk maakte van geschenken aan Afrikaanse zoelee's. Halifax ... hoorde mij aandachtig aan.' 3

XCIn Londen was bij Gerbrandy, van Kleffens en van Lidth sprake van grote verbazing dat Dijxhoorn die jegens hen de indruk gemaakt had, veel gezag te hebben bij de Combined Chiefs of Staff, ondanks de hem door de regering gegeven instructie niet eens aanwezig geweest was in de vergade

1 Brief, 4 febr. 1944, van de aan Dijxhoorn, a.v., p. 856-57. 2 Telegram, 8 febr. 1944, van Dijxhoorn aan Gerbrandy (Colleetie-Dijxhoorn, 'partie. archief gen.-maj. Dijxhoorn', no. IS). 3 Telegram, 9 febr. 1944, van A. Loudon aan van Kleffens punt p, gestene. bijl. 753).

1162 [PDF]
PLAN VOOR HET LEGERKORPS

ring waar een voor Nederland zo belangrijke beslissing genomen was.' Hoe nu verder te komen met het plan voor het legerkorps? Gerbrandy betoogde op 18 februari in de Commissie-Oorlogvoering dat de regering zich bij de beslissing van de Combined Chiefs of Staff" moest neerleggen ('Engeland (is) een gesettlede staat ... waarop men kan rekenen, de Amerikanen zijn zo wisselvallig ... Bovendien is Engeland dichter bij huis' 2), van Kleffens ging vervolgens met Eden spreken en daarna had prins Bernhard op verzoek van de Commissie-Oorlogvoering medio april een onderhoud met de Director of Military Operations van het Britse War Office. Deze deelde, aldus het verslag van dit onderhoud 3, mee, 'dat het advies, hetwelk aan de Nederlandse autoriteiten te Washington medegedeeld was, ... van Londen uit aan eeos was gestuurd. Als eerste overweging bij dit advies gold het feit dat er gedurende de eerste maanden na afloop der vijandelijkheden geen schepen beschikbaar zouden zijn voor troepenvervoer. Een tweede overweging was, dat hoogstwaarschijnlijk (de uiteindelijke beslissing was nog niet gevallen, maar er werd over beraadslaagd) de gehele NederlandsIndische archipel in de Britse belangensfeer zou vallen, zelfs met inbegrip van Nederlands Nieuw-Guinea.'

XCHet War Office was bereid, zo vernam de prins verder, zorg te dragen voor de eerste opleiding van het legerkorps in Engeland; het korps zou van Engelse wapens voorzien worden; de verdere opleiding zou kunnen geschieden in Australië of in Brits Oost-Afrika.

XCMen had nu dus vastheid. Van Voorst Evekink werd door de CommissieOorlogvoering gemachtigd, in overleg met het War Office de komst van de Nederlandse troepen in Engeland voor te bereiden. Bij dat overleg werd

XC1 Van Kleffens gaf in een telegram aan Loudon blijk van zijn ongenoegen over Dijxhoorns beleid. Dijxhoom, toch al zo gekwetst door wat in '41 gebeurd was, reageerde daar met grote verontwaardiging op. 'Als men mij nu de schuld geeft', schreef hij aan zijn gewezen adjudant kolonel KruIs in een brief waarin hij wilde 'afblazen', 'dan is dat op zijn zachtst uitgedrukt ploertig. Loudon kan getuigen, hoe ik mij het vuur uit de sloffen heb gelopen en hij heeft mij steeds voorspeld dat, als het mis liep, hij en ik de schuld zouden krijgen ... Ik krijg van al dat gedonder schoon genoeg ... Een klap op het boerenhoofd is het ook geweest, dat men' (de koningin) 'niet nodig geoordeeld heeft mij te ontvangen' (de koningin had Dijxhoorn tijdens zijn bezoek aan Londen in de herfst van '43 niet willen zien, schout-bij-nacht Stöve daarentegen wèl). 'Als men van mij af wil, dan mag men mij gerust pensioneren ... Ik doe toch voor spek en bonen mee en ik zal mij later tegenover het Nederlandse volk wel verantwoorden.' (brief, IS maart 1944, van Dijxhoorn aan H. J. KruIs, Collectie-Dijxhoorn, map 'Persoonlijk gen.-maj. Dijxhoorn') 2 Commissie-Oorlogvoering: Notulen, 18 febr. 1944. STekst: Enq., dl. VIII a, p. 36!.

1163 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

afgesproken dat een expeditionaire macht van veertigduizend man (de sterkte van twee Britse divisies) in Engeland een eerste training zou ontvangen (van Voorst Evekink liet zorgdragen voor het vertalen van de Britse reglementen en trainingsvoorschriften en het drukken van die vertalingen) en dat, om te beginnen, zestig dagen na de bevrijding van N ederland, een kernkader uit Nederland naar Engeland zou worden overgebracht om, na zelf opgeleid te zijn, de veertigduizend man op te vangen.

XCNader onderzoek leidde tot de conclusie dat veertigduizend te hoog gegrepen was; dat aantal werd gehalveerd.

XCToen Japan in augustus' 45 capituleerde, deed de Britse Labour-regering weten dat zij niet voor die twintigduizend man maar uitsluitend voor het kader plaats had in Engeland. In bevrijd Nederland kon men in die tijd geen grote aantallen vrijwilligers en dienstplichtigen huisvesten (alle kazernes waren onbewoonbaar en het materiaalom ze weer bewoonbaar te maken, ontbrak); die huisvesting was eerst mogelijk in de lente van' 46, zodat pas toen een eerste begin gemaakt kon worden met de ene divisie welke van het legerkorpsplan restte: de '7 december-divisie'.

plan 5: de luchtmacht

XC

XCWij hebben tot nu toe over de marine en de landmacht geschreven, maar wat waren de plannen op het gebied van de luchtstrijdkrachten?

XCMerkwaardig is het dat de Stafcommissie die blijkens haar eerste nota vier of vijf divisies wilde uitzenden om Indië op de Japanners te heroveren en in haar tweede nota voor datzelfde doel een legerkorps van drie divisies wilde inzetten, aan die luchtstrijdkrachten geen enkele aandacht had besteed. Het plan voor de vorming van het legerkorps was al aan de Combined Chiefs of StaiJ voorgelegd, toen van Lidth, Furstner en van Mook eind december '43 besloten, een Stafcommissie voor de Luchtstrijdkrachten op te richten met als opdracht: 'de grondslagen aan te geven voor de opbouw der Nederlandse luchtstrijdkrachten na de bevrijding van Nederland voor een zo krachtig mogelijke deelname aan de oorlog tegen]apan. Bij deze opbouw moet gestreefd worden naar een zo goed mogelijke onderlinge samenwerking der betrokken delen der weermacht, opdat de plannen als één geheel bij de bevoegde Geallieerdeinstalltie(s)kunnen worden voorgebracht.' 1

XC1 De opdracht wordt weergegevenin het werk van kol. J. Tammes: Het wapen der Militaire Luchtvaart in de Engelse periode 1940-1945, p. 32.

1164 [PDF]
PLAN VOOR DE LUCHTMACHT

XCMen ziet: er werd hier een meervoud gebruikt ('betrokken delen der weermacht') en dit betekende dat de regering de bestaande verdeling van de luchtmacht blijkbaar wilde handhaven. Naast Army en Navy had Engeland een zelfstandige Royal Air Force voor het uitvoeren van alle taken waarmee men de operaties van leger en vloot kon ondersteunen; het Britse leger beschikte niet over eigen vliegtuigen, de Britse vloot slechts over een naar verhouding klein aantal: de toestellen van de Fleet Air Arm die op de verschillende types vliegkampschepen meegevoerd werden. Met name in de kring van de officieren van de Militaire Luchtvaart die zich in Engeland bevonden, werd gemeend dat Nederland het Engelse voorbeeld diende te volgen. Dat was vooral de opinie van de luitenant-kolonel-waarnemer van de Generale Staf P. J. de Broekert en deze was er in de herfst van '43 in geslaagd, minister van Lidth er van te overtuigen dat aan het departement van oorlog een afdeling Militaire Luchtvaart moest worden toegevoegd; die afdeling was eind oktober' 43 opgericht, de Broekert was er hoofd van geworden. De door hem voorgestane unificatie zou inhouden dat ook van de Nederlandse Marineluchtvaartdienst niet meer zou overblijven dan de squadrons die eventueel van Nederlandse vliegkampschepen af zouden opereren. Furstner en Termijtelen waren daar fervente tegenstanders van.

XCTermijtelen werd voorzitter van de Stafcommissie Luchtstrijdkrachten, leden werden prins Bernhard, één officier van de Marineluchtvaartdienst: officier-vlieger eerste klasse H. P. Sobels, twee die men als vertegenwoordigers van de Militaire Luchtvaart van de Koninklijke Landmacht kon beschouwen: de Broekert en majoor ir. P. J. C. Vos, en twee die men als vertegenwoordigers van de Militaire Luchtvaart van het Klul kon zien: kolonel R. Roos en majoor Coppens (die als kapitein allid was geweest van de commissie welke het plan voor de gezagsbataljons en het legerkorps ontworpen had).

XCToen de Stafcommissie Luchtstrijdkrachten in maart '44 haar eerste rapport uitbracht, stond vast dat Nederland voor de uitrusting en opleiding van de gezagsbataljons en het legerkorps aangewezen zou zijn op de hulp van Engeland en Australië. De Stafcommissie aanvaardde zulks als een vast gegeven en ging er dus van uit dat de na de bevrijding te vormen Nederlandse luchtstrijdkrachten door de Royal Air Force opgeleid zouden worden en zich in Australië zouden kunnen iristalleren met hulp van de Royal Australian Air Force. Nederland had in die tijd vijf gevechts-squadro11S: twee van de Marineluchtvaartdienst (320 Squadron in Engeland, 321 Squadron op Ceylon), één dat men zou kunnen beschouwen als representant van de Militaire Luchtvaart van de Koninklijke Landmacht (het 322 Squadron van de RAF) en twee van de Militaire Luchtvaart van het Knil (18

1165 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

en 120 Squadron, beide in Australië). In haar eerste rapport (maart' 44) kwam de Stafcommissie tot de conclusie dat voorshands geen hogere eenheden dan squadrons dienden te worden gevormd: voor de Marineluchtvaartdienst twee squadrons lichte bommenwerpers, drie voor onderzeebootbestrijding en drie voor verkenning op lange afstand, voor de 'Nederlandse' Militaire Luchtvaart vier jager-squadrons en één squadron lichte bommenwerpers, voor de Indische Militaire Luchtvaart drie jager-squadrons, zes squadrons zware bommenwerpers en één transport-squadron. Bij elkaar waren dat drie-en-twintig squadrons in plaats van vijf Men zou dus onmiddellijk na de bevrijding grote aantallen jongeren moeten aantrekken die in eerste instantie in Engeland geoefend moesten worden; zij zouden nadien aan de wapens van de Militaire Luchtvaart van Landmacht en Knil dan wel aan de Marineluchtvaartdienst toegewezen worden, indien men althans die verdeling in drieën handhaafde. Verdiende dat aanbeveling? Dat punt behandelde de Stafcommissie Luchtstrijdkrachten in haar in april '44 uitgebrachte tweede rapport. Daaruit bleek dat de commissie slechts op één punt overeenstemming bereikt had: dat het wenselijk was, de recrutering en de opleiding te unificeren en voor de voorbereiding daarvan in Londen een Directoraat Luchtstrijdkrachten in te stellen, maar ten aanzien van de vraag of men het voorbeeld van de Royal Air Force diende te volgen, waren de leden van de commissie het niet eens geworden en waren zij dus ook niet tot een bepaald advies gekomen. De regering, aldus hun tweede rapport, moest tussen drie mogelijkheden kiezen: de bestaande verdeling handhaven, de twee legervliegdiensten voor de duur van de oorlog samenvoegen en de Marineluchtvaartdienst gescheiden houden, of alle drie vliegdiensten samenvoegen.

XCEind april besloot de Commissie-Oorlogvoering tot integrale samenvoeging.

XCDat besluit werd genomen in afwezigheid van van Maak. Ruim twee maanden later, begin juli, was deze in Londen terug. Hij protesteerde onmiddellijk. 'Het wapen der Militaire Luchtvaart van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger dient', schreef hij aan zijn ambtgenoten die lid waren van de Commissie-Oorlogvoering, 'in stand te blijven. Een opheffing, al of niet tijdelijk, en in welke vorm ook, van dit legeronderdeel na enige jaren van onafgebroken actieve deelname aan de strijd in het Verre Oosten ... zou ernstige en begrijpelijke ontevredenheid en wrevel verwekken. Ik breng hierbij nog in herinnering de belangrijke rol, welke de Militaire Luchtvaart bij de verdediging van Nederlands-Indië heeft vervuld' ... Ook de Nederlands-Indische gemeenschap zou zeker niet kunnen

XC1 Zoals generaalWinkelman gedaan had met betrekking tot de Militaire Luchtvaart

1166 [PDF]
PLAN VOOR DE LUCHTMACHT

begrijpen, dat ditzelfde legeronderdeel, alvorens nog de gelegenheid te hebben gehad aan de herovering van Nederlands-Indiëdeel te nemen, wordt opgeheven. De bestaande squadrons dienen dus onder de Legercommandant! te blijven gehandhaafd.' 2

XCBij nadere overweging kon de Commissie-Oorlogvoering zich met van Mooks zienswijze verenigen en de unificatie ging dus in zoverre niet door dat aan de positie van 'de bestaande squadrons' van het Knil niet getornd werd. Zouden de latere door Nederland te vormen squadrons dan wèl in één organisatie opgenomen worden? De uitvoering van dit besluit moest men aan de naoorlogse kabinetten overlaten. Van belang was daarbij dat Termijtelen die, als hoogste in rang, eind juli' 44 tot Directeur Luchtstrijdkrachten werd benoemd, persé de Marineluchtvaartdienst als onderdeel van de Marine wenste te handhaven. Onder die Directeur en zijn Directoraat Luchtstrijdkrachten (daaraan werd de afdeling van overste de Broekert toegevoegd) kwam in Engeland slechts één vliegend onderdeel te ressorteren: de Dutch Communication Flight, welke deel werd van Transport Command van de RAF.

XCTeneinde faciliteiten te krijgen voor de opleiding van het personeel voor de talrijke nieuwe squadrons tot welker vorming de Commissie-Oorlogvoering besloten had, nam Termijtelen onmiddellijk na zijn benoeming contact op met het Air Ministry. De eerste reactie van het Air Ministry was nogal negatief: inschakeling van alle bestaande squadrons bij de latere oorlogvoering tegen Japan achtte het zinvol, maar het betwijfelde of de nieuw te vormen squadrons, voor welker vorming en opleiding anderhalf jaar nodig zou zijn, op tijd gereed zouden komen. Bij latere besprekingen erkende het Air Ministryevenwel dat het in elk geval wenselijk was, Nederlands grondpersoneel in opleiding te nemen hetwelk het niet-Nederlandse personeel dat aan de bestaande squadrons was toegevoegd, zou kunnen vervangen; trouwens, die squadrons bestonden gedeeltelijk ook uit niet-Nederlandse vliegers die óók vervangen moesten worden.

XCIn december' 44 deed het Air Ministry de toezegging dat in eerste instantie achthonderd man grondpersoneel en per maand vier-en-vijftig man luchtvarend personeel in opleiding genomen konden worden. Er moest dus in

XCvan de KoninklijkeLandmacht,had de koningin aan de MilitaireLuchtvaart van het Knil de MilitaireWillemsordetoegekend.Luitenant-generaalvan Oyen.Brief,julivan van Mook aan de Commissie-Oorlogvoeringpunt p, gestenc.bijl.

1 2 I2 I944, 729).

1167 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

het bevrijde Zuiden een Opkomstdepot Luchtstrijdkrachten ingericht worden. Nadat daarvoor in januari '45 het nodige materiaal in vrachtauto's uit Engeland was aangevoerd, werd het depot begin februari geopend. In ruim vier maanden tijd werden bijna zestienhonderd vrijwilligers gerecruteerd, van wie tot medio juni bijna veertienhonderd naar Engeland vertrokken. De opleiding van de eerst-opgekomenen was in de herfst van '45 zo ver gevorderd dat zij ingescheept werden met Australië als bestemming.

XCDe Australische Labour-regering weigerde hen tot Australië toe te laten en precies als het grootste deel van de mariniersbrigade en van de infanterie (eerste aanloop tot de gezagsbataljons) kwamen zij op Malakka terecht waar zij voorshands niets te doen kregen.

De regering en de Geallieerde strategie

XC

XCVooral door het feit dat Nederland na de val van Indië slechts met onbetekenende strijdkrachten aan de oorlog tegen Japan kon deelnemen, heeft de Nederlandse regering geen enkele invloed gehad op de Geallieerde strategie in de Pacific, beter: op de Amerikaanse strategie, want ook de Britten kwamen er nauwelijks aan te pas. Amerika beschouwde de oorlog tegen Japan, voorzover in de Pacific gevoerd, als een oorlog die het uit eigen kracht kon winnen; deelneming van niet-Amerikaanse strijdkrachten achtte het in militair opzicht hinderlijk en in politiek opzicht compromitterend. De enige gezaghebbende Amerikaan die daar anders over dacht, was, gelijk reeds in de aanhef van dit hoofdstuk vermeld, MacArthur, en het is dan ook begrijpelijk dat van Mooks gehele streven er op gericht was om wat Nederland aan activiteit kon ontplooien, in MacArthurs gezagsgebied te laten vallen. Er werd evenwel al in '43 aan getwijfeld of Nederlands-Indië (behalve Sumatra dat van de aanvang af onder de Britten viel) bij MacArthurs gezagsgebied zou blijven en die twijfel werd in de zomer van '44 sterker. In die tijd was van Mook overigens eerder bezorgd dat de Australiërs en de Chinezen dan dat de Amerikanen een ongewenste invloed in Indië zouden trachten uit te oefenen. Daar wees hij op tijdens een vergadering van de Commissie-Oorlogvoering welke op 14 juli '44 plaatsvond. 'Het is niet aanvaardbaar', zei toen Michiels, 'dat men de grenzen der operatieterreinen buiten ons om zou veranderen."!

XC1 Commissie-Oorlogvoering: Notulen, ra juli 1944.

1168 [PDF]
BEROEP OP CHURCHILL EN ROOSEVELT

XCBegin september was het aan de Nederlandse ministers bekend dat Roosevelt en Churchill in het midden van die maand met de Combined Chiefs of Staff in Quebec zouden confereren over Engelands deelneming aan de strijd in de Pacific (de Amerikanen vonden toen goed dat een Engelse vloot die self-supporting zou zijn, de operaties van de Amerikaanse vloot zou gaan ondersteunen). Op 12 september besloot de Commissie-Oorlogvoering dat van Mook en Helfrich naar Quebec afgevaardigd zouden worden om er op een snelle bevrijding van Java aan te dringen. Door de Amerikanen of door de Britten? Dat werd van ondergeschikt belang geacht. Van der Plas die aan de bespreking deelnam, noemde het jegens de Enquêtecommissie 'tekenend dat dr. van Mook die zo diep overtuigd was, op zakelijke gronden, van de noodzaak tot handhaving van het Amerikaanse commando, ter vergadering zeide(op dat ogenblik voor mij wel zeer verrassend),'dat de hoofdzaak niet was of generaal MacArthur bevelhebber zou zijn of een Brit, maar of Java vroeg oflaat bevrijd zou worden.' Hij merkte op dat de houding van MacArthur altijd volkomen correct was geweest, maar wij overigens geen voorkeur voor de Geallieerdebevelhebber behoefden te tonen'l

XCwaarmee van Mook zich dus op het standpunt plaatste dat de CommissieOorlogvoering eind '43 ingenomen had bij de moeilijke vraag of men het legerkorps door de Amerikanen dan wel door de Britten moest laten uitrusten en opleiden.

XCInderdaad, in het door van Mook opgestelde telegram d.d, 13 september '44 dat aan Roosevelt en Churchill toegezonden werd 2, werd uitsluitend gewezen op de wenselijkheid, zo spoedig mogelijk op Java te landen, maar werd in het midden gelaten wie die landing zou uitvoeren. Het telegram was een noodkreet: het onderstreepte hoezeer in Indië en speciaal op Java door alle bevolkingsgroepen geleden werd. Was het dus een sterk betoog? N een, eerder een zwak: er kon namelijk geen enkel argument aangevoerd worden ten bewijze dat een landing op Java Japans nederlaag zou bespoedigen. 'Minister for Colonies van Mook and Vice-Admiral Helfrich are proceeding America', zo heette het verder. 'Netherlands Government trust President and Prime Minister will find it possible to give them an opportunity to elucidate Netherlands point of view.' Tegen dat laatste bestond geen bezwaar, maar Roosevelt was niet aanwezig en Churchill weer naar Engeland teruggekeerd toen van Mook en Helfrich op 26 september inWashington aan de Combined Chiefs of Staff een lang memorandum voorlegden" dat niet meer was daneh.

1 Getuige O. van der Plas, dl. VIII c, p. 1377. 2 Tekst: a.v., dl. VIII a, p. 494. a Tekst: a.v., p. 494-96.

1169 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

een uitwerking van het telegram van de r j de en dus evenmin kon aantonen dat een landing op Java tot een snellere nederlaag van Japan zou leiden. Op de zöste lichtten de twee Nederlandse afgevaardigden in aanwezigheid van generaal Dijxhoorn en schout-bij-nacht Stöve in een van de dagelijkse vergaderingen van de Combined Chiefs het memorandum toe. 'Door de voorzitter, admiraal Leahy, werd daarna', zo vertelde Dijxhoorn aan de Enquêtecommissie, 'gevraagd of een der leden het woord verlangde. Sir John Dill merkte op dat voor de actie, als door de Nederlandse regering in het statement gevraagd, de Nederlanders de troepen zouden kunnen gebruiken die zij in Indië wensten in te zetten. Verder had niemand een opmerking, waarna van Mook en Helfrich werden bedankt voor de verstrekte inlichtingen ... De zaak ging uit als een nachtkaars.' 1

XCDrie maanden later, in december, flakkerde die kaars even op. MacArthur zei toen tegen van der Plas dat hij voornemens was om, zodra hij de voornaamste punten op de Philippijnen zou hebben bezet, met een strijdmacht van twee Amerikaanse en twee Australische divisies op Java te landen. Inderdaad, in de eerste maanden van '45 ging hij die landing voorbereiden; ze zou plaatsvinden in juni. Niets daarvan. 'Op 10 april (kwam)', aldus een van van Mooks medewerkers, 'van de Combined Chiefs of Staff een telegram bij MacArthur waarin hem verboden werd de operaties tegen Java uit te voeren ... De CCOS beschouwden als hoofdopdracht van MacArthur de aanval op Japan en zij vreesden dat zij-operaties zijn hoofdtaak zouden vertragen.' 2 Die vrees was gerechtvaardigd; de strategie waartoe de Com bined Chiefs of Staffhadden besloten, was recht op het hart van Japan gericht en daartoe moesten alle krachten geconcentreerd worden.

XCToen de Commissie-Oorlogvoering in Londen op 4 mei bijeenkwam (de ministers zouden op de avond van die dag verrast worden door het bericht dat alle Duitse strijdkrachten in Noordwest-Europa gecapituleerd hadden), konden de leden van de commissie slechts constateren dat zij er niet in geslaagd waren om uit Nederland, welks zuidelijke provincies goeddeels meer dan een half jaar tevoren bevrijd waren, ook maar één enkele eenheid naar Australië of Ceylon over te brengen. Vele duizenden vrijwilligers had men bijeen, maar Nederland had geen eigen mogelijkheid om ze naar het Verre Oosten te transporteren. De minister van scheepvaart, de Booy, zette uiteen dat alle Nederlandse koopvaardij- en passagiers

XC1 GetuigeDijxhoorn, a.v., dl. VIII c, p. 860. Getuige N. S. Blom, a.v., p.

1170 [PDF]
HEEL INDIË ONDER MOUNTBATTEN

schepen, voorzover zij niet rechtstreeks verhuurd waren aan de Amerikanen en Engelsen, in de pool zaten van de United Maritime Authority waaraan ook de Engelsen en Amerikanen al hun eigen schepen ter beschikking gesteld hadden. Michiels, aldus de notulen, 'acht het bedenkelijk dat wij in het geheel geen stem hebben ten aanzien van het gebruik van die schepen. Wij hebben niet de minste invloed op de oorlogvoering in het Verre Oosten. De voorzitter' (Gerbrandy) 'wijt dit aan het feit dat wij geen militaire machtsmiddelen ter beschikking kunnen stellen.' 1

XCZo was het. En zo kon het ook gebeuren dat op IS augustus, toen Japan de Geallieerde eis tot onvoorwaardelijke capitulatie aanvaardde (negen dagen nadat van de enige twee beschikbare atoombommen de eerste het centrum van Hiroshima, zes dagen nadat de tweede het centrum van Nagasaki verwoest had), zonder enige raadpleging van de Nederlandse regering het besluit werd uitgevoerd waarop Engeland van '43 af had aangedrongen: heel Nederlands-Indië kwam onder de verantwoordelijkheid te vallen van Admiral Lord Louis Mountbatten.

XCTwee dagen later, 17 augustus, werd de Republiek Indonesië uitgeroepen.

Slot

XC

XCAan een beoordeling van het staatkundige beleid dat de Nederlandse regering te Londen met betrekking tot Nederlands-Indië gevoerd heeft, is de Enquêtecommissie niet toegekomen. Zij heeft dit onderwerp geheel laten rusten. Zij heeft dan ook, zoals wij al in hoofdstuk 4 opmerkten, geen uitspraak gedaan over de Nederlandse oorlogsverklaring aan Japan welke voor Indië zo belangrijke gevolgen had, en zij heeft zich evenmin uitgesproken over het beleid dat vóór de Japanse aanval jegens de Indonesische nationalistische beweging gevoerd is, of over de 7 december-toespraak van de koningin. Zij heeft wèl uitspraken gedaan over de militaire aspecten van datgene wat wij in dit hoofdstuk behandeld hebben; deze uitspraken willen wij in nadere beschouwing nemen.

XCDe Enquêtecommissie dan heeft het in de eerste plaats 'een ernstige fout' van de regering genoemd dat deze er ten aanzien van de vraag of heel Nederlands-Indië nu uiteindelijk binnen het Engelse dan wel binnen het Amerikaanse gezagsgebied zou komen te liggen, 'niet toe is overgegaan,

1 Commissie-Oorlogvoering: Notulen, 4 mei 1945. 1 dl. VIII a, P: 522.

1171 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN? KRITIEK DER ENQUÊTECOMMISSIE

activiteit ... te ontwikkelen door aan de hoogste Geallieerde bevelvoering' (Roosevelt en Churchill dus) 'een spoedige en definitieve beslissing te vragen.' 1 Wij menen (en wezen hier reeds op in de aanhef van dit hoofdstuk) dat deze voor de hand liggende kritische opmerking iets te vlot is gemaakt: zij miskent het reële dilemma waar de regering voor stond; aan de ene kant wisten de ministers dat grootscheepse militaire hulp bij omvangrijke operaties in Nederlands-Indië eerder door de Amerikanen dan door de Britten geboden kon worden (zij voorzagen niet en konden ook moeilijk voorzien hoe uitgeput Engeland uit de tweede wereldoorlog tevoorschijn zou komen), maar de Amerikaanse politiek bood ten aanzien van het herstel van de Nederlandse souvereiniteit over Nederlands-Indië geen enkele vastheid; dat was een belangrijke factor die nergens duidelijk door de Enquêtecommissie wordt genoemd. Afgezien daarvan: de staatkunde kent in oorlogstijd evenmin als in vredestijd 'definitieve' beslissingen. De in april '42 genomen beslissing van de Combined Chiefs of Staff om Sumatra aan India Command en de rest van Nederlands-Indië aan South-West Pacific Command (MacArthur) toe te wijzen, was de resultante van het Amerikaanse streven om in de Pacific en aangrenzende zeegebieden de oorlogvoering tegen Japan te monopoliseren, en van het Britse streven om die gebieden te behouden van waaruit Singapore heroverd kon worden. Zo was ook de beslissing van de Verenigde Staten en Engeland (augustus' 45) om heel Indië onder South-East Asia Command (Mountbatten) te laten vallen, de resultante van de Amerikaanse behoefte om met operaties in gebieden waar Europese regeringen hun koloniale regimes wensten te herstellen, niets van doen te hebben, en van de nog doorwerkende wens van Churchill (deze was op 26 juli afgetreden) om de oude Britse positie in Zuidoost-Azië integraal te herstellen. Vertogen van de Nederlandse regering zouden beleefd zijn aangehoord maar geen enkel effect hebben gehad. Hier waren krachten aan het werk die de regering niet beslissend kon beïnvloeden; zij kon zich slechts aanpassen. Gezien het feit dat de Engelse regering er van ,43 af naar streefde, het gezagsgebied van Mountbatten uit te breiden, was het, mede gelet op de uitgestrektheid van Nederlands-Indië, geenszins onverstandige politiek om zowel op Ceylon als in Australië een zekere aanwezigheid te handhaven; te betreuren valt ons inziens wèl dat de regering er in de periode lente '44-lente '45, toen alleen MacArthur offensieve operaties in Nederlands-Indië ondernam, niet toe overging, de strijdkrachten welke voor deelneming aan die operaties geschikt waren, in Australië te

1172 [PDF]

concentreren. Op het nalaten van dit concentreren heeft ook de Enquêtecommissie kritiek uitgeoefend, waarbij zij evenwel 'geen definitief oordeel' wilde uitspreken 'over de vraag of dit nu in Australië of op Ceylon had moeten geschieden.' 1 In de tweede plaats heeft de Enquêtecommissie het legerkorpsplan 'nogal ambitieus' genoemd, maar wanneer de commissie dan ter adstructie daarvan schrijft, 'dat het niet wel mogelijk geweest zou zijn om binnen één of anderhalf jaar een legerkorps op de been te brengen' 2, dan merken wij op dat 'één of anderhalf jaar' een kortere termijn is dan die welke de Stafcommissie in augustus '43 zèlf noemde (negentien maanden), en dat het in de zomer van '43 allerminst irreëel was, aan te nemen dat, na het verslaan van Duitsland, de oorlog tegen Japan nog op zijn minst één of anderhalf jaar zou duren. De Enquêtecommissie meende voorts, dat 'de Amerikanen niet geheel afwijzend tegenover het legerkorpsplan stonden', 'dat de Britten het plan niet wensten te steunen' en dat derhalve' de opzet van het plan van den beginne af weinig kans van slagen bood.' 3 Al deze conclusies dunken ons onjuist. Ondanks Roosevelts vriendelijke woorden tegen Loudon ('This is a fine plan, very interesting') en ondanks Marshalls persoonlijk aanbod aan van Mook om een Nederlandse combat-group in de Verenigde Staten en op Hawaii te oefenen, menen wij te mogen schrijven dat het legerkorpsplan de Amerikaanse Joint Chiefs of Staff koud liet, dat de regeringChurchill en de Britse Chiefs of Staff in de eerste helft van '44 wel degelijk voornemens waren, te helpen bij de uitrusting en opleiding van het legerkorps, en dat het mislukken van het plan gevolg geweest is van factoren die men, toen het plan werd opgesteld, niet kon voorzien.

XCIn de derde plaats heeft de Enquêtecommissie het 'afgekeurd' dat de regering 'op politieke gronden geen consequent standpunt' ingenomen heeft 'met betrekking tot de vraag waar het legerkorps zou worden getraind' een 'passieve houding", waarmee de regering 'zich vrijwillig plaatste in een positie van toeschouwer, terwijl het toch om directe Nederlandse belangen ging."? Doordat de Enquêtecommissie die 'politieke gronden' niet aangeeft, hangt deze kritiek ietwat in de lucht; had de Enquêtecommissie die gronden wèl aangegeven, dan had zij het wantrouwen jegens de Amerikanen moeten noemen dat geenszins irreëel was en dat door Gerbrandyen van Kleffens zuiverder werd aangevoeld dan door van Mook die lange tijd meende dat de verering welke de door hem bewonderde MacArthur voor koningin Wilhelmina koesterde, de waarborg inhield dat

1 A.v., p. 159. 2 A.v., p. 364. 3 A.v. 4 A.v., p. 365.

1173 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

Amerikaanse troepen Nederlands-Indië weer onder Nederlands gezag zouden brengen. Illusie! Op het moment dat MacArthur zijn operaties tot Java wilde uitstrekken, werd hem dat (april '45) door de Combined Chiefs of Staff verboden. Het is ook niet juist dat de regering zich bij de moeilijke keuze die gedaan moest worden, uiteindelijk in de positie van 'toeschouwer' plaatste: zij wenste juist dat Dijxhoorn persoonlijk zou deelnemen aan wat zij voor het beslissend beraad in de Combined Chiefs of Staffhield, en Dijxhoorn was gemachtigd, daar van een duidelijke voorkeur blijk te geven - dat hij de uitvoering van die opdracht niet met energie heeft nagestreefd, is een geheel andere zaak.!

XCGelet op het voorafgaande, achten wij de kritiek welke de Enquêtecommissie geuit heeft op wat men het 'militaire' beleid der regering ten aanzien van de bevrijding van Nederlands-Indië zou kunnen noemen, zwak gefundeerd. Wij zouden andere kritische opmerkingen willen maken.

XCAls eerste deze dat wij het opvallend achten hoezeer men in de N ederlandse kringen waar men zich rekenschap gaf van de noodzaak, een eigen militaire bijdrage te leveren aan de verdrijving van de Japanners uit Indië, is blijven denken volgens traditionele lijnen. Marine, leger en luchtmacht zijn nimmer als eenheid beschouwd. Furstners marineplannen waren gebaseerd op het op afstand houden van de Japanse vloot waarvan men geredelijk mocht aannemen dat zij volkomen vernietigd zou worden. De Stafcommissie die de legerplannen opstelde, was met haar werk klaar nog voordat de Stafcommissie Luchtstrijdkrachten ook maar ingesteld werd. Een moderne, op integratie van strijdkrachten gerichte visie ontbrak. Men had die visie het gemakkelijkst kunnen ontlenen aan wat de Amerikanen van de herfst van '42 af in de Stille Oceaan ondernamen - duidelijk is, dat noch de militaire en de marine-attaché in Washington, noch de Nederlandse vertegenwoordigers bij de Combined Chiefs of Staff zich daar een helder beeld van hebben gevormd. Wij menen bovendien dat men bij de plannen voor een militaire inzet in Indië niet voldoende aandacht besteed heeft aan het scheepvaartaspect. Bij dat alles heeft zich gewroken dat Gerbrandy, van wie als minister voor de algemene oorlogvoering van het koninkrijk de

1 De Enquêtecommissie heeft Dijxhoorn op dit punt in bescherming genomen, 'omdat hij in feite niet anders was dan een van de verbindingsschakels tussen de Nederlandse regering en het hoogste operationele orgaan der Geallieerden' (de 'en geen zeggenschap had bij de beslissingen.' (a.v.) 'In feite' was hij evenwel niet 'een van de verbindingsschakels' maar, wat de leger aangelegenheden betrof, de enige; dat hij 'geen zeggenschap had bij de beslissingen', was de regering onbekend - zij had uit Dijxhoorns eigen verhalen juist de indruk gekregen dat hij veel invloed had bij de

1174 [PDF]
V AN MOOKS REALITEITSZIN

coördinerende impulsen hadden kunnen uitgaan, wat ook zijn verdere kwaliteiten waren, geen kennis had op het gebied van de moderne oorlogvoering en dat hij bovendien een gebrekkig coördinator was. Bij dat laatste willen wij overigens wel erkennen dat ook een betere coördinator het moeilijk zou hebben gehad om de tegenstellingen tussen Furstner en van Mook te overbruggen.

XCTwee persoonlijkheden waren dat die elkaar in het geheel niet lagen en die bovendien, gelijk uiteengezet, door tegengestelde visies gedreven werden. De visie van Furstner was dat de kansen op het integraal herstel van de Nederlandse souvereiniteit over Nederlands-Indië groter zouden zijn, naarmate Nederland zich verdienstelijker maakte in de oorlogvoering op alle fronten; de visie van van Mook dat men er van moest uitgaan dat de Japanners in de eerste plaats door de Amerikanen of Britten (of door beiden) uit Indië verdreven zouden worden en dat het dus Nederlands primaire taak was, voldoende krachten ter beschikking te stellen voor een eerste bestuursapparaat (de Nica-detachementen) en voor de bescherming daarvan (de gezagsbataljons). Wij achten van Mocks visie reëler dan die van Furstner en wij menen trouwens dat uit dit gehele hoofdstuk blijkt dat van Maak een veel betere kijk had dan zijn ambtgenoten op de problemen waarvoor men in Indië zou komen te staan. Nadat hij in mei '42 een uitgehold ministerschap van koloniën had moeten aanvaarden, wist hij geleidelijk zijn bevoegdheden uit te breiden totdat hij in september '44 bereikt had dat hij formeel in de gelegenheid was, alles wat tot herstel van het Nederlands gezag in Indië nodig was, naar eigen inzicht te regelen. Materieel beschikte hij evenwel over volstrekt onvoldoende krachten en middelen. Hij was zich daarvan bewust en maakte er zich ook grote zorgen over. Die bezorgdheid vindt men het duidelijkst uitgedrukt in de nota die hij, toen hij als luitenant-gouverneur-generaal (en nog steeds als minister) in Australië aangekomen was, begin november '44 aan Gerbrandy toezond.' Daarin wees hij er op, de indruk te hebben dat de Amerikanen zich concentreerden op de directe aanval op Japan en op de hulpverlening aan Nationalistisch China en de Britten op de bevrijding van Britse koloniale gebieden. Gevolg was, dat, schreef hij, 'de wachttijd voor Nederlands-Indië wel eens zeer lang zou kunnen duren.' Maar er was 'nog een verdere ongunstige factor' :

XC'Hoe later de bevrijding van Nederlands-Indië in het programma van de oorlog tegen Japan komt, hoe sterker de invloed van oorlogsvermoeidheid, politiek

1 Tekst: dl. VIII b, p. I02-03.

1175 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

en militair, bij onze bondgenoten zal gaan spreken. Moeten ook dan nog belangrijke Amerikaanse, Britse en Australische (om niet te spreken van Brits-Indische) strijdkrachten in actie worden gehouden voor dat doel, dan zal de neiging om daarvoor politieke cernpensatie te zoeken, toenemen Ook nu reeds wordt ons telkens voor de voeten geworpen dat men Indië voor ons terugverovert en dat wij dus niet te veel praatjes moeten hebben.

XC· .. Tenslotte nog de positie ten aanzien van onze land- en rijksgenoten in Indië. Een bevrijding, die laat komt, verlengt hun ellende. Komt zij dan nog in .hoofdzaak door vreemde strijdkrachten, dan kunnen daarvan een verwarring en een teleurstelling het gevolg zijn, waarvan de omvang nog niet valt te overzien. Bovendien leert de tot dusverre met de Japanners opgedane ervaring vooreerst, dat zij destructiever en onmenselijker worden, naarmate zij meer afgesneden raken, en verder, dat men hen overal, op ieder eiland en in iedere uithoek, moet verdrijven en vernietigen.

XC· .. De voorafgaande beschouwingen leiden ... tot twee conclusies. Alle kracht, die wij niet in en voor Nederland nodig hebben, moet op de bevrijding en het herstel van Nederlands-Indiê worden geconcentreerd. Het kan wel fraai staan, wanneer wij deelnemen aan de aanval op Japan, maar in de daarbij betrokken krachten zullen wij niet meer kunnen opbrengen dan een taken force. .. De politieke en militaire wereld van thans is hard en heeft weinig waardering voor romantiek; ook onze bondgenoten handelen allereerst in hun eigen belang. Ik heb nog geen bevelhebber of politicus van betekenis ontmoet, die het niet volkomen natuurlijk vond, wanneer wij onze beperkte (helaas steeds meer beperkte) krachten op Nederland en Nederlands-Indië zouden concentreren.

XCDe tweede conclusie wilmij voorkomen te zijn, dat wij bij de vorming van onze strijdkrachten niet te hoog moeten grijpen. Hoe meer wij toch streven naar grote eenheden of technisch zeer ingewikkelde bewapening, hoe langer het duurt voor wij in actie komen en hoe groter de kans, dat wij te laat zijn.

XC· .. Eindelijk mag evenmin uit het oog worden verloren, dat ook het herstel van bestuur mensen vordert, die voor het herstel van ons koninkrijk onmisbaar zijn ... Het bestuur, de politie, de rechtspraak, het onderwijs, de gezondheidszorg, het verkeer en het economisch leven eisen een minimum van goede krachten, zonder welke de bevrijding aanstonds in een chaos ontaardt ... In vele gevallen maken tien goede Nica-mensen honderden soldaten overbodig, omdat zij de bevolking organiseren en tot rust en veerkracht brengen. . . .. Ik kan slechts eindigen met het uitspreken van de bede, dat het Nederland gegeven moge zijn ... de kracht te behouden om het koninkrijk te herstellen ... Maar er is periculum in mora; iedere duizend man, die nu worden uitgezonden, zijn meer waard dan vijfduizend over zes maanden' Ja, maar er was in november '44, toen het openbare leven in het bevrijde Zuiden des lands nog volkomen gedesorganiseerd was en zich in het Noorden de hongerwinter ging aftekenen, geen sprake

Indextermen: Japan
1176 [PDF]
DE 7 DECEMBER-TOESPRAAK

laat staan duizend of vijfduizend man ter versterking naar Australië gezonden kon worden. Trouwens, vijf maanden later, in april '45, moest MacArthur een streep halen door zijn plannen voor een landing op Java en negen maanden later, in augustus, kwam van Mook met zijn gehele apparaat in Australië in de lucht te hangen doordat heel Nederlands-Indië in het commandogebied van Mountbattèn was komen te liggen.

XCN u de 7 december-toespraak van de koningin.

XCBij een kritische beschouwing van deze tekst komt het naar ons oordeel slechts op één punt aan: zou de regering wijs gehandeld hebben indien zij, zoals Peekema min of meer voorgesteld en Soejono met klem bepleit had, de erkenning van Indonesië's recht op onafhankelijkheid (of van het recht op zelfbeschikking) expliciet in de tekst opgenomen had? Impliciet werd, menen wij, dat recht erkend, namelijk in die ene zin waarin de koningin getuigde van 'het besef, dat geen politieke eenheid en geen verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote meerderheid der burgerij.' In de toespraak als geheel stond evenwel de wens centraal, het koninkrijk integraal te herstellen en dus ook in eerste instantie heel Nederlands-Indië weer onder Nederlands gezag te brengen, zij het dat de inwendige structuur van het koninkrijk ingrijpend en in voor Indië gunstige zin ('volledige deelgenootschap') zou worden gewijzigd; in de aangehaalde zin werd de erkenning van Indonesië's recht op onafhankelijkheid door de woorden 'op den duur' naar een vage en wellicht verre toekomst verschoven. Was dat wijs? Had de regering in december' 42 dat rechc op onafhankelijkheid in duidelijke bewoordingen moeten erkennen, d.w.z. als een Indonesische aanspraak die zij bereid was bij de bevrijding te honoreren, indien daarop door de Indonesiërs prijs gesteld werd?

XCAchterafbezien: ja. Soejono had gelijk.

XCDat wil niet zeggen dat wij er geen begrip voor hebben dat zijn ambtgenoten zich niet hebben kunnen opwerken tot de aanvaarding van zijn voorstel dat hen als revolutionair trof. Hoewel de notulen van de kabinetsvergaderingen waarin van Mooks concepten voor wat uiteindelijk de 7 december-toespraak werd, onder de loupe werden genomen, tamelijk uitgebreid zijn, geven zij toch niet alle overwegingen weer die in de geest van de 'Nederlandse' ministers een rol speelden. Er was om te beginnen het staatsrechtelijk aspect: volgens de Grondwet was Nederlands-Indië deel

1177 [PDF]
HOE INDIË TE BEVRIJDEN?

van het koninkrijk der Nederlanden - welk recht had de van volk en volksvertegenwoordiging gescheiden Nederlandse regering, te erkennen dat dat rijksdeel, als het dat wenste, zich uit het verband van het koninkrijk mocht losmaken? Gold ook hier het staatsnoodrecht waarop de regering zich talloze malen moest beroepen wanneer zij van grondwettige bepalingen afweek? Alle 'Nederlandse' ministers waren van mening (wij zijn er van overtuigd dat dat ook de mening was van koningin Wilhelmina) dat het te ver ging om zich bij een zo fundamentele wijziging van het Nederlandse beleid op het staatsnoodrecht te beroepen. Niet dat dit argument het belangrijkste was! Het zou eigenlijk pas aan de orde komen wanneer men het op zichzelf voor wenselijk hield, Indonesië's recht op onafhankelijkheid te erkennen - pas dán zou de vraag rijzen: ja, maar mogen wij ook tot die erkenning overgaan ? Van die wenselijkheid was evenwel geen van de 'Nederlandse' ministers overtuigd, ook niet de twee socialisten Albarda en van den Tempel (die, menen wij, de beginselen van hun eigen beweging uit het oog verloren). Al die 'Nederlandse' ministers hadden in hun gehele leven slechts een koninkrijk gekend waarvan Indië, die 'gordel van smaragd', die 'schoonste parel aan de kroon', deel was, zij konden zich geen koninkrijk zonder Indië voorstellen.

XCHetzelfde gold, menen wij, voor de overgrote meerderheid van de Nederlanders in bezet gebied. Tekenend achten wij het dat De Waarheid op I mei '43 in een vermoedelijk nog door Paul de Groot geschreven artikel stelde: 'Nederland en Indonesië ... hebben elkaar nodig en vullen elkaar aan', en dat pas in november' 43 door de Groots opvolgers Indonesië's recht op onafhankelijkheid erkend werd, 'ongeacht de vraag of het belang van het Nederlandse volk er door geschaad wordt'; niet minder tekenend achten wij het dat De Vrije Katheder, in september '43 de toekenning van 'volle zelfstandigheid' aan Indonesië bepleitend, alle critici de mond trachtte te snoeren door te schrijven: 'Deze toekenning ... sluit juist in, dat Indonesië uit vrije wil een band met Nederland zal kunnen aangaan.' Hoe kon men daar zeker van zijn? Erkenning van het recht op onafhankelijkheid impliceerde dat Indonesië desgewenst de band met Nederland zou slaken. Welnu, het 'Indië verloren, rampspoed geboren' zat er bij veel Nederlanders diep in. Niet dat dit nationaal egoïsme de enige factor was die hen op het behoud van Nederlands-Indië prijs deed stellen! Er was bij velen sprake van een veel zuiverder verbondenheid met Indië, van een behoefte, tot de verheffing van dat verre en grote land bij te dragen, van de overtuiging ook dat, zo het tot een volledige ontvoogding van Indonesië moest komen, die ontvoogding zich onder Nederlandse leiding en in een door Nederland

1178 [PDF]
DE 7 DECEMBER-TOESPRAAK

aandrang van een politiek-bewuste minderheid tot een plotselinge breuk kwam. Het valt dan ook op dat Vrij Nederland en Het Parool in april '44 in hun gemeenschappelijk manifest, wat Indië betrof, geen centimeter verder gingen dan de regering in haar 7 december-toespraak gedaan had: Nederland en Indië zouden 'gelijkwaardige delen van het koninkrijk' worden (in één rijksverband dus), 'vrij naar binnen, gelijk naar buiten'.

XCMen mag voorts, dunkt ons, het historische milieu waarin de 'Nederlandse' ministers tot het besluit kwamen, Soejono op de door deze bepleite weg niet te volgen, niet uit het oog verliezen. Nederland had bij de verdediging van Nederlands-Indië tegen de Japanners zware offers gebracht; men voelde het als met die offers in strijd wanneer men Indië de gelegenheid bood, zich van Nederland los te maken. Dan: welk beleid voerde Engeland? De drang naar onafhankelijkheid had zich in Brits-Indië veel duidelijker gemanifesteerd dan in Nederlands-Indië - niettemin wenste de regeringChurchill Engelands machtspositie in Azië onverkort te handhaven. Door Indonesiê's recht op onafhankelijkheid te erkennen, zou de Nederlandse regering stellig in de Verenigde Staten uitbundige lof hebben geoogst, maar zij zou daarmee een daad hebben gesteld die door de vereerde Churchill beschouwd zou zijn als een dolkstoot in de rug.

XCDe 'Nederlandse' ministers hebben, menen wij, met de 7 decembertoespraak iets voorgelopen op het Nederlandse volk; ook was die toespraak een belangrijke stap in de richting van de verdere ontvoogding van Indië. Zij droeg, aan Nederlandse maatstaven gemeten, niet een conservatief, laat staan reactionair, maar een progressief karakter. Aan Indonesische maatstaven gemeten, was zij evenwel niet progressief genoeg en getuigde zij van te grote Nederlandse zelfgenoegzaamheid en van een te gering besef dat het tijdperk van het Westers kolonialisme voorbij was. Wil men daarin tekortkomingen zien, dan waren dat tekortkomingen niet alleen van de regering maar van de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk.

XCTerzake was de Enquêtecommissie van opinie, 'dat, naar men reeds toen had kunnen voorzien, in elk geval de behoefte aan gezagstroepen in Nederlands-Indië groter zou zijn dan in Nederland. Het is haar dan ook niet duidelijk, waarom de Stafcommissie meer gezagstroepen voor Nederland dan voor Nederlands-Indië meende nodig te hebben. Het argument dat men voor Nederlands-Indië toch daarenboven zou beschikken over een aantal divisies en een mariniers-brigade, gaat naar het oordeel van de commissie niet op, daar deze troepen, welke men modern wilde bewapenen, ter beschikking zouden moeten worden gesteld van het Geallieerde opperbevel in het Verre Oosten, waarbij het zeker niet uitgesloten geacht moest worden, dat men deze troepen (in tegenstelling tot de speciale gezagstroepen) in een ander gebied zou inzetten dan Nederlands-Indië.' 1

XCDe passage over 'het argument' dunkt ons niet juist, De oorlogsbestemming van de mariniersbrigade en het legerkorps zijn, gegeven de vele onzekerheden die in het militaire perspectief van de oorlog tegen Japan voorkwamen, nergens duidelijk aangegeven, maar de algemene voorstelling aan Nederlandse kant was dat zij in Indië deel zouden nemen aan het verslaan van de Japanners (een taak waarvan de zwaarte aan Nederlandse kant schromelijk onderschat werd). Blijft het vreemde verschil tussen de vier-entwintig en de vijftien, en op dat punt onderschrijven wij de kritische opmerking van de Enquêtecommissie. Het is een merkwaardig symptoom van het door van Maak keer op keer gelaakte, op Nederland gerichte denken van de regering, dat zij van de door haar in eerste instantie op te roepen gezagstroepen ca. drie-vijfde voor het moederland en maar ca. twee-vijfde voor Indië bestemde. Wanneer men al voor Nederland vier-en-twintig gezagsbataljons nodig achtte, dan zou, naar ons oordeel, een veelvoud daarvan voor Indië een minimum gevormd hebben.

1 dl. a, p. 323.

1180 [PDF]
DE 7 DECEMBER-TOESPRAAK

XCHet besluit tot vorming van vier-en-twintig gezagsbataljons in Nederland (zij zijn als z.g. lichte infanterie-bataljons tot een totale sterkte van ca. twintigduizend man begin '46 naar Malakka en vandaar naar N ederlandsIndië overgebracht) kan natuurlijk niet losgemaakt worden van alle regelingen welke de regering met het oog op de 'terugkeer' trof; en het zijn die 'terugkeer'<regelingen, grotendeels neergelegd in de vorm van besluitwetten (koninklijke besluiten dus), welke wij thans in hun ontwikkeling willen weergeven.

1181 [PDF]

Hoofdstuk 14: 'Vernieuwd' Nederland ?

XC

XCMen kan de Nederlandse regering te Londen veel verwijten maar niet dat zij zich niet ten volle rekenschap heeft trachten te geven van de urgente problemen die bij de bevrijding van Nederland (wij bedoelen daarmee nu weer uitsluitend het Europese deel van het koninkrijk) opgelost moesten worden. Aan de zekerheid van die bevrijding werd van eind '41 af door vrijwel niemand meer getwijfeld, de 'terugkeer' stond vast. Hoe die bevrijding zich zou voltrekken, was natuurlijk een open vraag. Sommigen hielden het voor mogelijk dat het Derde Rijk opeens zou ineenstorten, als gevolg waarvan de Wehrmacht ook in West-Europa de bezette landen zou ontruimen (dat was een eventualiteit waarmee van '42 af ook in de operatieve voorbereidingen der Geallieerden rekening gehouden werd) - waarschijnlijker leek het evenwel dat men die Wehrmacht zou moeten verslaan, waartoe natuurlijk eerst grote legers aan land zouden moeten worden gezet. Waar en wanneer? Het antwoord op beide vragen was de Nederlandse regering onbekend maar zij ging er van uit, zoals ook de bevolking in bezet gebied dat deed, dat Nederland als één geheel bevrijd zou worden, als gevolg dus van één machtige actie. Dan zou men, dat was duidelijk, een in veel opzichten ontredderd land aantreffen. Wie zou daar als eerste centrale bestuursinstantie optreden? Denkbaar was dat de Geallieerden dat zouden doen door er een Geallieerd militair bestuur in te stellen. De behoefte om dat te voorkomen was een van de motieven op grond waarvan de regering in '43 besloot, een Nederlands militair bestuursapparaat (Militair Gezag) te vormen dat de Geallieerden zou kunnen waarborgen dat de verlangens die zij met het oog op de voortzetting der militaire operaties zouden kunnen uiten (bijvoorbeeld: ter beschikking stellen van werkkrachten en legeringsruimte) prompt zouden worden ingewilligd. Dat Militair Gezag zou zijn bevoegdheden uitoefenen krachtens het feit dat in het gehele land een Bijzondere Staat van Beleg zou gelden.

XCIn dat land waren van '40 af door of op last van de bezetter honderden verordeningen afgekondigd - 'bevrijding' betekende dat een groot deel van die verordeningen (men denke slechts aan die welke op het gebied van de Jodenvervolging vielen) onmiddellijk geannuleerd moest worden.

XCDan was er het probleem van de NSB'ers en de overige 'foute' elementen:

1182 [PDF]
PROBLEMEN VOOR DE REGERING

zij moesten gearresteerd worden (het Militair Gezag diende daar aanwijzingen voor te geven) en zo spoedig mogelijk berecht - de geldende wetboeken van strafrecht en strafvordering boden daarvoor, meende de regering, onvoldoende ruimte; er was dus een Buitengewoon Strafrecht nodig en er moesten nieuwe rechtsprekende collegesingesteld worden: Tribunalen voor de 'lichte', Bijzondere Gerechtshoven voor de 'zware' gevallen. Meer nog: op alle niveaus van de overheid bevonden zich figuren die of 'fout' waren geweest of zich dermate dienstbaar betoond hadden aan de vijand dat hun in afwachting van een nader onderzoek (daarvoor moesten regels worden aangegeven) de verdere uitoefening van hun functie onmogelijk moest worden gemaakt, anders gezegd: het overheidsapparaat moest 'gezuiverd' worden. Niet alleen dat overheidsapparaat trouwens: ook, om slechts deze te noemen, de rechterlijke macht, de pers, de radio (die, zo meende de regering, onder directe overheidscontrole gebracht moest worden), het bedrijfsleven, de politie. Omgekeerd moesten talrijke personen aan wie door de bezetter hun rechten ontnomen waren (ambtenaren bijvoorbeeld die hij ontslagen had, Joden en anderen wier bezittingen hij in beslag had genomen), in die rechten hersteld worden; daarvoor werd een Raad voor het Rechtsherstel in het leven geroepen die verbonden werd met een instelling, het Nederlands Beheersinstituut, dat voorshands het beheer zou uitoefenen over alle Duitse eigendommen en over Nederlandse welker eigenaren, NSB'ers en anderen, opgepakt zouden zijn of waarop de oorspronkelijke eigenaren (diegenen wier eigendomsrecht door de bezetter opgeheven was) aanspraak zouden kunnen maken.

XCVerder moest al datgene wat van Nederlandse kant ter voortzetting van de oorlog nodig was, een wettelijke grondslag hebben: men moest dienstplichtigen kunnen oproepen en het werd wenselijk geacht, tijdelijke officieren te kunnen benoemen. Het telefoon- en telegraafverkeer moest onder controle geplaatst worden, alle 'rechtsverkeer' met 'vijandelijk gebied' moest worden verboden (anders gezegd: A 6 moest ook in Nederland toegepast worden).

XCDan was er de vraag hoe het gehele binnenlandse bestuur moest worden ingericht. Het moest zijn grondslag krijgen door reconstructie van de bevolkingsboekhouding (die, dat wist men in Londen, van de zomer van '43 af door de overvallen van de Knokploegen danig in het ongerede was geraakt) en door invoering van tijdelijke persoonsbewijzen. Maar er waren meer problemen: hoe moesten de gemeentelijke en provinciale besturen, waaruit natuurlijk alle NSB'ers en andere 'foute' elementen prompt verwijderd zouden worden, samengesteld worden, hoe de gemeenteraden en

1183 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

aanzien van de vertegenwoordigende colleges (gemeenteraden, provinciale staten, Eerste en Tweede Karner) vormde het een evident probleem dat het, doordat de bevolkingsboekhouding gereconstrueerd moest worden, niet mogelijk zou zijn, op korte termijn verkiezingen te houden.

XCVoorts waren er de financieel-economische vraagstukken: kon het bankverkeer weer vrijgegeven worden? Zouden de door de bezetter ingevoerde zinken munten hun geldigheid behouden ? Wat moest men doen op het gebied van de in- en uitvoer ? Wat met het Duitse en andere vreemde papiergeld, wat met de overige deviezen die zich in bevrijd Nederland zouden bevinden? Belangrijkste vraag: hoe kon men, gegeven het feit dat, terwijl de productie tot de helft van het vooroorlogse peil ingekrompen was maar de bankbiljettencirculatie sinds mei' 40 was verveelvoudigd, een 'geldzuivering' voorbereiden teneinde de gehele Nederlandse economie weer een stabiele grondslag te geven? Trouwens, welke algemene regehagen zouden op economisch gebied in een bevrijd Nederland gelden: de van vóór mei '40 daterende wetten of de tijdens de bezetting afgekondigde verordeningen? Dan, op sociaal gebied: hoe moesten de arbeidsverhoudingen geregeld worden, hoe de arbeidsbemiddeling, hoe de zorg voor de werklozen? Viel niet te voorzien dat velen een overheidsbijdrage nodig zouden hebben om ook op de simpelste wijze in hun levensonderhoud te kunnen voorzien? Alle organisaties van arbeiders en ondernemers met welke de regering vóór de bezetting op dit terrein overleg gepleegd had: de vakbondscentrales en de centrales van werkgevers, waren door de bezetter ontbonden en de eerste door een 'foute' organisatie, het Nederlands Arbeidsfront, vervangen de regering achtte het wenselijk, dat Arbeidsfront onmiddellijk op te heffen en de bedoelde centrales weer te erkennen. Maar er was nog een vraagstuk, een van bijzondere urgentie zelfs: bij het staken der vijandelijkheden zouden zich honderdduizenden Nederlanders buiten de grenzen bevinden - slachtoffers van de arbeidsinzet, krijgsgevangenen, politieke gevangenen, Joodse gedeporteerden, leden van Duitse militaire formaties. Die laatsten zouden ter berechting naar Nederland teruggevoerd moeten worden, alle overigen om er weer een normaal bestaan te kunnen opbouwen. Daartoe zou men in het ontredderde Europa, zo meende de regering, over een aparte organisatie moeten beschikken; eind' 43 richtte zij er in Londen het al eerder genoemde Regeringscommissariaat voor de Repatriëring voor op.

XCMen ziet: er hing veel, heel veel, met die 'terugkeer' samen, en de regering achtte het haar plicht, terzake alles voor te bereiden wat redelijkerwijs voorbereid moest en kon worden. Ten aanzien van alle onderwerpen die wij in het voorafgaande overzicht opnamen, zijn in Londen ook

Indextermen: Bevolkingsboekhouding
1184 [PDF]
PROBLEMEN VOOR DE REGERING

voorbereid die nagenoeg aile in de vorm van besluitwetten in '44 in het Londense Staatsblad gepubliceerd zijn. Die voorbereiding vond, al was er ook op sommige terreinen in '41 en '42 een aanloop, plaats in de periode januari '43-september '44; van al die wetsbesluiten (de materie welke wij in ons overzicht aanduidden, werd in twee-en-zeventig besluiten geregeld) verschenen er in september '44 drie-en-zestig en daarvan twee-en-twintig op die ene dag 4 september '44 - dag waarop Antwerpen bevrijd werd en algemeen werd verondersteld dat heel Nederland binnen enkele dagen, hoogstens enkele weken, bevrijd zou zijn.

XCDe gang van zaken bij de voorbereiding van die wetsbesluiten was dezedat de minister, tot wiens terrein zij behoorden, een ontwerp liet opstellen of zelf opstelde; dat ontwerp werd besproken in de Commissie-Terugkeer en vervolgens, na al of niet gewijzigd te zijn, door het kabinet. Daarna werd het met een memorie van toelichting aan de Buitengewone Raad van Advies voorgelegd. Die Raad bracht er een schriftelijk advies over uit dat menigmaal tot nieuwe wijzigingen leidde. Het 'definitieve' ontwerp-wets-besluit werd aan de koningin ter ondertekening voorgelegd en had zij haar handtekening geplaatst, dan contrasigneerden de betrokken ministeris) alsmede de minister van justitie (de belangrijkste wetsbesluiten werden door alle ministers gecontrasigneerd) en verscheen het wetsbesluit in het Staatsblad. Per ontwerp behoefde het kabinet de Buitengewone Raad van Advies slechts eenmaal te raadplegen, maar het geschiedde wel (dat gold met name voor de besluiten ten aanzien van de bestuursvoorziening) dat het kabinet in het licht van de door de Raad uitgeoefende kritiek zijn voorstellen ingrijpend wijzigde en dan vond een tweede behandeling door de Raad plaats. Dat gehele proces van formulering en consultatie moet men niet zien als een proces dat zich in gescheiden compartimenten afspeelde. Er was veel informeel contact tussen ministers en leden van de Buitengewone Raad van Advies en wat de belangrijkste te treffen regelingen betrof, was aan de koningin al in een vroeg stadium bekend wat de ministers dachten voor te stellen: prins Bernhard was lid van de Commissie-Terugkeer en woonde een groot deel van de vergaderingen dier Commissie bij, en Beelaerts, haar naaste adviseur, was voorzitter van de Buitengewone Raad van Advies. Was er een diepgaand meningsverschil tussen de ministerraad en de koningin (dat heeft zich het duidelijkst gemanifesteerd ten aanzien van de vraag, hoe bij de 'terugkeer' een college gevormd kon worden dat vóór de verkiezingen de plaats van de Staten-Generaal zou innemen), dan trachtten zowel de koningin als de ministers de Buitengewone Raad van Advies aan hun zijde te krijgen. Was er eenstemmigheid tussen de ministerraad en een meerderheid van de Buitengewone Raad van Advies, dan behoefde daar overigens

1185 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

nog niet uit voort te vloeien, dat de koningin het betrokken ontwerpwetsbesluit ondertekende. Weigerde zij, dan zat de zaak vast en kwam er geen wetsbesluit. De ministers en de koningin hadden nu eenmaal, zoals wij in hoofdstuk 2 uiteengezet hebben, de mogelijkheid om de verwezenlijking van de wederzijdse beleidsvoornemens onmogelijk te maken door elkaar hun medewerking te onthouden: de koningin was afhankelijk van de mede-ondertekening door de ministers, de ministers waren afhankelijk van de ondertekening door de koningin. Het was een potentiële conflictsituatie die in theorie in elke constitutionele monarchie bestaat, maar daar in feite praktisch nooit tot werkelijke conflicten leidt aangezien immers het kabinet zich in de regel beroepen kan op de al of niet uitgesproken wil van de meerderheid der volksvertegenwoordiging.

XCDie volksvertegenwoordiging ontbrak in Londen.

XCHet zou natuurlijk mogelijk zijn, bij het weergeven van de ontwikkeling van de Londense 'terugkeer' -wetgeving het chronologische aspect te laten overheersen." Dat lijkt ons niet aanbevelenswaardig; de lezer zou zich dan telkens opnieuw met dezelfde verwarrende veelheid aan onderwerpen moeten bezighouden. Liever brengen wij daar een zekere structuur in aan. Wij zullen (hoofdstuk IS) beginnen met de voorbereiding van bijzondere rechtspleging, zuivering en rechtsherstel te behandelen en vervolgens (hoofdstuk 16) de besluitwetten op economisch, financieel en sociaal gebied; daarna (hoofdstuk 17) zullen wij de ontstaansgeschiedenis van het Militair Gezag weergeven; aan dat laatste onderwerp zit veel vast en het moet ook in een ruimer kader geplaatst worden: het kader namelijk van de 'strijd om de macht' bij de 'terugkeer', een strijd die zich in de eerste plaats afspeelde tussen de koningin die bij de 'terugkeer' de handen vrij wilde hebben om de stoot te geven tot het ontstaan van het 'vernieuwde' Nederland dat haar voor ogen stond, en de ministers die zich niet wensten te laten uitJ.

~ Gerbrandy heeft als minister-president de stand van voorbereiding der 'terug keer'-wetsbesluiten periodiek laten opmaken door zijn secretaris dr. G. de Beus, <lietevens secretaris van de Commissie-Terugkeer was. Die overzichten (zij werden .aan alle ministers toegezonden) d.d. I juli en I december '43 alsmede 30 juni, I augustus, I september en 30 september '44 vindt men afgedrukt in het vijfde verslag van de Enquêtecommissie, deel b, bijlagen 42, 59, 82, 86, 89 en 92.

1186 [PDF]
GANG VAN ZAKEN BIJ DE TERUGKEER -WETGEVING

schakelen. Hoofdstuk 18 gaat dan over de conflicten die zich ten aanzien van de wetsbesluiten op het terrein van de bestuursvoorziening voorgedaan hebben - conflicten die wij tot eind juli '44 zullen weergeven; de voortzetting valt in deel 10. Daarop vooruitlopend vermelden wij dat de koningin tot aan het einde van de Londense periode geweigerd heeft, het ontwerpwetsbesluit inzake de vorming van een de Staten-Generaal tijdelijk vervangend college te ondertekenen, welk ontwerp haar in september '44 namens alle ministers op één na (van den Tempel) was aangeboden. De koningin achtte zich namelijk pas gerechtigd, onder dat ontwerp haar handtekening te plaatsen wanneer zij wist dat zulks de instemming had van diegenen die zij als haar natuurlijke bondgenoten beschouwde in haar streven naar 'vernieuwing': de illegale werkers. Adviezen zouden die illegale werkers haar evenwel alleen kunnen uitbrengen wanneer hun organisaties op de een of andere wijze gebundeld waren. Een oproep tot die bundeling ging begin juni '44 van de koningin (en van Gerbrandy) uit; die oproep leidde, gelijk reeds eerder in dit deel opgemerkt, begin juli' 44 tot de bijeenkomst in Amsterdam waar door afgevaardigden van twee-en-twintig illegale organisaties een uit vijf personen bestaande Contact-Commissie werd opgericht - en met die oprichting zijn wij dan weer op het punt beland waarop wij in deel 7 onze beschrijving van de ontwikkelingen en gebeurtenissen in bezet gebied afbraken. Ook die van Londen uitgaande coördinatie-impuls heeft zijn voorgeschiedenis; het laatste hoofdstuk in dit deel (hoofdstuk 19) zal een beeld geven van de verhouding tussen regering en illegaliteit tot begin juni '44.

XCOnderwerpen te over dus, en niet alleen zakelijke. Enkele meer persoonlijke komen er nog bij. Drie nieuwe ministers zullen wij op de daartoe meest geschikte punten moeten introduceren: Burger, de Booy en van Heuven Goedhart, en van twee moeten wij het heengaan behandelen: Kerstens en van Angeren.

XC"Vernieuwd' Nederland' waren de woorden die wij in de titel van dit hoofdstuk gebruikten; wij plaatsten er een vraagteken achter. Die titel geeft aan dat wij het in dit hoofdstuk verder niet over Londen zullen hebben maar in de eerste plaats over bezet gebied. Wij stellen ons trouwens voor, dat het overzicht dat wij zojuist van de 'terugkeer' -wetgeving gaven, al bij menige lezer de vraag deed rijzen welke invloed bezet gebied er op heeft uitgeoefend. In

1187 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

zowel de ministers als de koningin er van meet af aan van overtuigd waren, bij alle voor de 'terugkeer' te treffen regelingen in de geest van de bevolking in bezet gebied te handelen, althans in de geest van de meerderheid van die bevolking. Bij verscheidene onderwerpen zullen wij in de desbetreffende hoofdstukken weergeven wat de opvattingen in bezet gebied waren; dat geldt in het bijzonder voor de Bijzondere Rechtspleging, de Zuivering, de Bijzondere Staat van Beleg en het Militair Gezag. Speciaal ten aanzien van die laatste twee onderwerpen mag men zeggen, dat de kritiek welke in bezet gebied op de plannen van de regering uitgeoefend is (plannen die door de koningin in toespraken voor Radio Oranje wereldkundig werden gemaakt), in Londen merkbaar effect heeft gehad; dat geldt niet voor het belangrijke onderwerp dat wij in hoofdstuk 18 aan de orde zullen stellen: de terugkeer van de vertegenwoordigende lichamen, vooral van een landelijke volksvertegenwoordiging, waarover de regering tot in de zomer van '44 slechts in vrij vage termen gesproken had. Dat de opvattingen welke dienaangaande in bezet gebied bestonden, in Londen geen effect sorteerden, had vooral te maken met het feit dat er op dat punt in bezet gebied geen communis opinio bestond, ook niet binnen de illegaliteit waarop de koningin haar beleid wenste af te stemmen. Sommigen meenden dat men in de overgangstijd (de periode kort na de bevrijding) waarin urgente problemen gedecideerd aangepakt moesten worden, in het geheel geen behoefte had aan een volksvertegenwoordiging, anderen dat op zijn minst één symbolische bijeenkomst moest plaatsvinden van de in '40 door Seyss-Inquart heengezonden Staten-Generaal, nog anderen dat een nood-volksvertegenwoordiging moest worden ingesteld waarin mede vertegenwoordigers van verzet en illegaliteit opgenomen zouden worden. Die verdeeldheid hing samen met een tweede belangrijke vraag: was het wel wenselijk dat de politieke partijen die Nederland vóór mei '40 gekend had, zouden terugkeren? Moest het partijwezen niet geheel of goeddeels 'vernieuwd' worden en moesten dan niet ook in samenhang daarmee de staatsinstellingen aan ingrijpende wijzigingen worden onderworpen?

XCDeze en dergelijke vragen zijn het geweest waarmee sommigen zich in de bezetting van een vroeg stadium af beziggehouden hebben.

XCIn de delen 4 tot en met 7 van ons werk hebben wij voor de periode mei '40-zomer '44 de ontwikkeling van de denkbeelden in bezet gebied weergegeven voorzover zij betrekking hadden op de situatie waarin men zich bevond, bijvoorbeeld op de houding in te nemen tegenover de bezetter en tegenover de NSB - wij hebben toen geen beeld gegeven van de denkbeelden die betrekking hadden op de naoorlogse situatie. Zinvoller leek het ons, dat in dit deel te doen omdat er immers een relatie is geweest, soms

1188 [PDF]
LONDEN EN BEZET GEBIED

zwak, soms sterk, tussen datgene wat de regering aan 'terugkeer'<maatregelen voorbereidde en wat in bezet gebied gedacht werd. Bij dat denken in bezet gebied stond, menen wij, het probleem van de 'verzuiling' van de Nederlandse samenleving centraal - een 'verzuiling' waartegen de Nederlandse Unie zich reeds zo duidelijk afgezet had. Wilde men nu die 'verzuiling''overwinnen', dan kon men (wij wezen daar al op in de paragraafEendracht of eenheid?' die men in deel 4, hoofdstuk 12: 'De aanloop tot de N ederlandse Unie', aantreft) twee wegen inslaan: men kon bestaande levensbeschouwelijk gescheiden groeperingen en organisaties tot een samengaan in eendracht brengen of men kon, verder gaande, een nieuwe eenheid nastreven; de Unie koos voor dat laatste.

XCWij willen nu weergeven hoe zich in bezet gebied de toekomstdenkbeelden ontwikkeld hebben ten aanzien van het partijwezen en het staatsbestel, ten aanzien van het radiobestel, en ten aanzien van de economischsociale politiek en de betrekkingen tussen de organisaties van arbeiders en werkgevers. Aan dat allesgaat evenwel de behandeling van een geheel ander thema vooraf: wat in bezet gebied gedacht werd over de naoorlogse plaats van de kerken. Behoort dat in dit hoofdstuk thuis? Zeer zeker. Om te beginnen was er vóór de bezetting een duidelijke band geweest tussen de Rooms-Katholieke Staatspartij en de Rooms-Katholieke kerk alsook tussen de Anti-Revolutionaire Partij en de Gereformeerde Kerken, maar bovendien tekende zich tijdens de bezetting binnen het grootste protestantse kerkgenootschap: de Nederlandse Hervormde Kerk!, een krachtig streven af om deze kerk na de bevrijding een geheel nieuwe, ja, een centrale plaats te laten innemen in de samenleving en dat streven (het werd in hoge mate als een 'vernieuwings'-streven van de kerk gevoeld) liet het denken ten aanzien van, bijvoorbeeld, het partijwezen en het radiobestel niet onberoerd; dat zal blijken.

De plaats van de kerken

XC

XCVoor de meeste gelovigen waren geloof en kerk tijdens de bezetting belangrijker dan voordien. Het geloof is een houvast; velen konden zich die bezetting zonder dat houvast niet voorstellen. Er was materiële nood, er%kerken telden tezamen 2,9% der bevolking. Tot het Rooms-Katholieke kerkgenootschap behoorde 36,4 %

1 Blijkens de volkstelling van 1930 was 34,4 van de bevolking Nederlands Hervormd; 8 % behoorde tot de Gereformeerde Kerken en de overige protestantse

1189 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

was geestelijke nood, er was levensgevaar, en haast geen week ging voorbij waarin men niet van schrijnend onrecht vernam of, voorallater, dat onrecht om zich heen zag gebeuren. Het geloof werd dan als troost ervaren. Niet alleen als troost evenwel, door velen ook als een verplichting. Wat moest men doen, wat laten? Klemmender dan ooit drongen zich die vragen op. Gelovigen meenden er in hun persoonlijke geloofsbelevenis, vaak in het dagelijks gebed, een antwoord op te vinden. De betekenis van die geloefsbelevenis hebben wij vooralonderstreept toen wij in ons vorige deel het bestaan der politieke gevangenen beschreven, maar moet men het niet ruimer stellen? Heel Nederland leek een gevangenis - wie niet in volmaakte onverschilligheid voortleefde, wist en voelde zich onderdrukt en had dus, als hij gelovig was, een sterkere behoefte dan ooit om zich in zijn geloof geborgen te weten.

XCIn het geloof niet alleen, maar ook in de gemeenschap der gelovigen waartoe hij behoorde: kerk of kerkelijke gemeente. Die kerkelijke gemeenschappen namen tijdens de bezetting een bijzondere plaats in, niet alleen doordat zij tot de wereld van de persoonlijke geloofsbeleving behoorden die zoveel meer ging betekenen dan vroeger, en doordat zij, waar de overheid verstek liet gaan of waar 'foute' instellingen zich met bepaalde taken belastten, een nieuwe werkzaamheid gingen ontplooien op sociaal terrein (met name bij de hulp aan de gezinnen waaruit de man gedwongen was in Duitsland te werken 1), maar vooral doordat in de kerken keer op keer uitgesprokendagen. Duizenden brieven, boeken en tijdschriften, preken en kleine geschriften

1 De Protestants-Christelijke Centrale voor Werklozenzorg ging begin '4I haar zorgen tot die gezinnen nitstrekken. Dat werk werd aangeduid als 'bijzondere kerkelijke gezinszorg' en er werden aparte sociale werksters voor aangesteld, aanvankelijk alleen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, maar later ook in andere steden. De aanstelling van die sociale werksters vond toen plaats door de kerkeraden : men wilde het werk een duidelijk kerkelijk accent geven. In gemeenten waar het geld ontbrak om nieuwe krachten te bezoldigen, werden voor de bij zondere kerkelijke gezinszorg commissies gevormd die vrijwilligers inschakelden. Wat deden al die nieuwe krachten? 'Een volledig overzicht behoeft hier niet gegeven te worden', schrijven Stapelkamp en Schipper in hun geschiedenis van het Christelijk Nationaal Vakverbond, 'daarom slechts enkele voorbeelden: hulp bij ziekte en gezinsvermeerdering; het mogelijk maken van de kerkgang; het verkrijgen van distributiebescheiden; het voeren van de correspondentie met de mannen ... in het bnitenland; het doen van geldzendingen of uitkeringen bij ziekte; het opnemen van contact met arbeidsbureaus; verlenen van steun via diaconieën en organen van Maatschappelijk Hulpbetoon; het geven van adviezen in gezinnen met moeilijke kinderen. Voorts is een groot aantal bijeenkomsten gehouden met vrouwen en kinderen, o.a, ter gelegenheid van kerkelijke feest

1190 [PDF]
'HEEL NEDERLAND LEEK EEN GEVANGENIS'

werd wat elders in het publiek werd verzwegen. Pers en radio gaven niet langer uiting aan wat de bevolking bewoog; de radio was volledig 'gelijkgeschakeld' en wat de pers betrof, kon wie scherp las, soms wel hier of daar (maar lang niet in aile bladen!) een behoedzaam geformuleerde kritische opmerking vinden, maar als geheel hadden die publiciteitsmedia, volgepropt als zij dan bovendien nog waren met Duitse propaganda, het kenmerk van de openhartigheid en dus van de oprechtheid verloren. Openhartig en oprecht werd in het publiek, maar dan ook tevens tegelijkertijd in het gehele land, slechts gesproken wanneer in de kerken hetzij een tegen de bezetter gerichte kanselboodschap van de protestantse kerken, hetzij een bisschoppelijk mandement, hetzij een stuk dat van aile kerkgenootschappen tezamen uitging, voorgelezen werd. Dat voorlezen maakte telkens opnieuw diepe indruk. Er ging bezieling van uit; de kerk stond dan niet naast of boven het dagelijks bestaan maar in het hart daarvan.

XCNiet anders was de indruk wanneer een predikant of priester het opbracht (dat deden overigens lang niet allen) in zijn eigen getuigenis duidelijk stelling te nemen tegen de vijand. Hij deed dat al wanneer hij openlijk bad voor de koningin of voor diegenen die in gevangenschap leden, maar daarnaast bevatten ook de predikaties van talrijke predikanten en priesters andere aansporingen om in het verzet te volharden. De kerken waren voller dan ooit. 'Duizenden die nooit meer een voet in de kerk zetten, kwamen', aldus ds. J. J. Buskes, 'telkens weer in de kerk, omdat in de kerk gebeden werd voor allen die in nood waren: de Joden, de mannen en vrouwen in de gevangenissen en concentratiekampen, de onderduikers ... In de laatste oorlogsjaren preekte ik vrijwel elke zondag in de [Amsterdamse] Muiderkerk. A. J. Koejemans, de hoofdredacteur van De Waarheid, schreef 20 september 1945 over de vreselijke winter van 1944-1945: 'Ik moest denken, hoe ik op de Kerstmorgen van die barre winter naar de Muiderkerk ging. In die kerk vertolkte een predikant [Buskes] wat ons allen bezielde, met moedige woorden die geen Gestapo vreesden. De Muiderkerk heeft voor ons iets betekend in die zwarte dagen, al was het slechts om er het gebed te horen van een mens die in het openbaar durfde getuigen voor de gemartelden in de concentratiekampen. Toen drie man reeds teveel was voor een bijeenkomst, was het goed daar samen te zijn!' ,

XCuitgezonden. Zelfs werden vakantiedagen voor vrouwen en kinderen georganiseerd.'Stapelkamp en J. Schipper:p.Op het belangrijke werk dat de samenwerkende kerken op sociaal gebied in de hongerwinter verricht hebben, komen wij in deelterug. II9

(A. (1956), 132) 10

1191 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

en, vervolgt Buskes: 'Wat Koejemans van de Muiderkerk zegt, gold voor zeer vele kerken.' 1

XCInderdaad, en daar voegen wij aan toe dat, waar enerzijds de kerk meer aan de gelovigen gaf, anderzijds de gelovigen ook meer aan de kerk gaven: meer energie, meer aandacht, meer tijd, meer geld. Te bedenken valt daarbij dat talloze verenigingen en organisaties door de bezetter opgeheven waren of door materiële moeilijkheden hun activiteit hadden moeten beperken of zelfs staken. Dan was daar de kerk die op een grote schare vrijwilligers een beroep ging doen, vaak ook voor werkzaamheden welke in de sfeer van de illegaliteit lagen, zoals de distributie van steungelden.

XCBij drie kerkgenootschappen wiilen wij nu in het bijzonder stilstaan: de Rooms-Katholieke kerk, de Nederlandse Hervormde kerk en de Gereformeerde Kerken.

XCWat de Rooms-Katholieke kerk betreft, verdient het onderstreping dat tijdens de bezetting verscheidene grote acties ondernomen werden om de katholieken tot een intensiever geloofsbelevenis te brengen en hen daaraan Dok eonsequenties te laten verbinden voor het dagelijks leven. In het bijzonder werd dan telkens gewaarschuwd tegen het vragen van woekerprijzen in de zwarte handel, tegen het zien van zedeloos geachte films en tegen huwelijksontrouw. Er was voor die acties veel belangstelling: de kerken zaten dan vol; het kerkbezoek nam trouwens ook op werkdagen toe. In verscheidene steden werden voorts periodiek lezingen gehouden waar theologen de betekenis van het geloof onderstreepten. Veelal werd er dan vooralnaar gestreefd, een gehoor van jongeren bijeen te krijgen. Aileen al in Den Haag werden in de winter van '42 op '43 vijftig van die lezingen gehouden, 'het werd', schreef later de organisator, 'een overweldigend succes... Meer dan duizend jongeren uit heel Den Haag, Rijswijk, Voorburg, Wassenaar en Leidschendam, kwamen door een totaal verduisterde, koude, winterse stad op, hunkerend naar samenzijn als jonge katholieke vaderlandersen op zoek naar geestelijkhouvast in een barre tijd: 2

XCDeze en dergelijke acties hadden tot effect dat de' band tussen de katholieken en hun kerkgenootschap versterkt werd. Van groot belang was daarbij dat die katholieken zich vooral in hun afkeer van de NSB gesteund wisten door hun bisschoppen. Trouwens, van deze bisschoppen gingen ook telkens richtlijnen uit, hoe men zich tegenover de door de bezetter opgeJ.J. Buskes:p.J. Th.Kwakman: 'Katholiekeactie onder de Haagsejongeren inp.(Doc

1 (1959), 181-82. 2 M. 1940-'45' (1976), 4 ll-1274, a-r).

1192 [PDF]
ROOMS-KATHOLIEKE KERK

richte 'foute' organisaties moest opstellen. 'Geen vraag deed zich voor', schreven wij in deels (in hoofdstuk 8, aan het slot van de paragraaf'Episcopaat') 'of het Episcopaat gaf desgewenst antwoord, geen eis werd gesteld' (door de bezetter of zijn handlangers) 'of het Episcopaat deed desgewenst weten of men er al of niet aan tegemoet moest komen en zo ja, hoe ver. De gezagspositie van de bisschoppen werd door dit alles in hoge mate versterkt en aangezien dit gehele proces zich afspeelde in het vertrouwelijke contact tussen bisschoppen en priesters en tussen priesters en parochianen, bleef het voor andersdenkenden verborgen. Menigeen onder die andersdenkenden' (wat wij nu herhalen, is voor dit hoofdstuk van directe relevantie) 'ging de hoop koesteren dat Nederlands verzuiling onder de druk van de bezetting als het ware zou verkruimelen. Binnen het katholieke volksdeel werd in feite de binding aan het Episcopaat sterker dan ooit, en dat, zodra zulks weer mogelijk was, op alle terreinen des levens aparte katholieke organisaties wenselijk waren, werd door dat Episcopaat geen moment betwijfeld; niet met een drang tot vernieuwing ging het verzet van het Episcopaat gepaard, maar met een drang tot behoud.' Bij wijze van voorbeeld wezen wij er in deel 5 op dat, toen in augustus' 42 alle katholieke sportverenigingen gedwongen werden, zich bij neutrale bonden aan te sluiten, hun door het Episcopaat gelast werd, hun activiteit te staken; alleen voor de voetbalen athletiekverenigingen werd een uitzondering gemaakt omdat die nu eenmaal sinds de zomer van '40 al in een algemeen verband opgenomen waren. 'Het was', schreven wij, 'een duidelijke vingerwijzing naar de toekomst dat de geestelijke adviseurs van die voetbalen athletiekverenigingen de raad kregen om' (wij citeerden pater Stokman. de geschiedschrijver van het bisschoppelijk verzet) 'de junioren langzamerhand aan de gemengde competitie-wedstrijden te onttrekken.' 1

XCGeen 'vernieuwing' dus, maar toch ook geen ongewijzigde voortzetting van de vooroorlogse verhoudingen, in zoverre dat met name de aartsbisschop van Utrecht, mgr. dr. Johannes de Jong, enig vertrouwen koesterde dat het antikatholicisme na de bevrijding zwakker zou zijn dan vóór mei ,40. Vooral uit zijn persoonlijk contact met prof. mr. Paul Scholten, die hem enige malen namens de hervormde kerk had bezocht, had hij dat vertrouwen geput en hij wist voorts dat in de besprekingen in het Convent der Kerken waar telkens de stukken opgesteld werden die van het katholieke kerkgenootschap en de protestantse kerkgenootschappen tezamen zouden

1 S. Stokman : (1945), p. 83.

1193 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

uitgaan, het gemeenschappelijke overheerste. Hij had geen behoefte, de historisch gegroeide geloofsverschillen te verdoezelen maar evenmin om ze te accentueren; toen hem in maart' 42 de tekst voorgelegd werd van een door G. Knuvelder geschreven brochure (De mythe der protestantse natie) waarin die verschillen onderstreept werden, schreef hij aan de Amsterdamse pastoor W. Nolet, geestelijk adviseur van de St. Adalbertsvereniging welke Knuvelders brochure wilde uitgeven, dat publikatie hem niet raadzaam leek. 'In de zaak' was hij het 'volkomen eens' met wat Kmivelder betoogd had, maar uitgave achtte hij 'niet opportuun'; hij wees, aldus zijn biograaf H. W. F. Aukes, op de vele besprekingen die hij met Scholten had gevoerd en waarin zij 'dichter bij elkaar' waren gekomen; 'een blijvende samenwerking met de protestanten acht ik', schreef de aartsbisschop, 'in deze omstandigheden absoluut noodzakelijk'1 - het is een formulering welke ruimte laat voor de veronderstelling dat de aartsbisschop die 'samenwerking' wenselijk achtte op zijn minst ook in de periode welke onmiddellijk op de bevrijding zou volgen. Naar buiten zou de katholieke kerk zich dus wellicht iets anders, in zekere zin iets minder afgesloten, opstellen.

XCMoest daarenboven aan de inwendige structuur van het kerkgenootschap iets gewijzigd, iets verbeterd worden? Stokman en Aukes maken er geen melding van dat het Episcopaat zich tijdens de bezetting die vraag gesteld heeft en wij kunnen ons ook wel voorstellen waarom dat niet zou zijn geschied: de katholieke kerk bleek juist de structuur te hebben die haar in staat stelde, in hechte eenheid op de gebeurtenissen te reageren.

XCDat laatste lag binnen de Nederlandse Hervormde kerk fundamenteel anders. Statutair had noch de Algemene Synode noch de Algemene Synodale Commissie (het 'dagelijks bestuur' van het kerkgenootschap) enige bevoegdheid om kerkeraden, predikanten en gemeenteleden iets voor te schrijven en het is dan ook in theorie heel wel denkbaar dat het in de bezetting niet gekomen zou zijn tot enig van de hervormde kerk als zodanig uitgaand getuigenis. Praktisch lag de zaak anders. De schok van de Duitse invasie deed alle Nederlanders, elk in eigen kring, steun zoeken bij elkaar. De behoefte daaraan bestond ook bij de hervormden en het inzicht in de

1 H. W. Aukes: (1956), p. 380.

1194 [PDF]
NEDERLANDSE HERVORMDE KERK

noodzaak van een gemeenschappelijk getuigen leefde bij uitstek bij de man die kort voor de Meidagen van '40 gekozen was als secretaris van de Algemene Synode: ds. K. H. E. Gravemeyer. Alop 15 mei '40 wees hij er de door hem bijeengeroepen Haagse hervormde predikanten met nadruk op dat men in de eerstvolgende dienst diende te bidden voor de koningin en enkele weken later noemde hij in een mededeling in het Weekblad van de Nederlandse Hervormde Kerl~ die voorbede 'meer dan ooit geboden' formeel waren die uitingen evenwel niet meer dan opwekkingen, aansporingen, adviezen zo men wil; bindende kracht hadden zij niet.

XCDat 'losse' karakter van de hervormde kerk had zijn diepe wortels in de geschiedenis: de Hervorming had zich immers afgezet tegen de strikt hiërarchisch ingerichte katholieke kerk. Van de zestiende tot het einde van de achttiende eeuw, in de Republiek dus, had het zwaartepunt van de hervormde (zij heette toen: Nederduits Gereformeerde) kerk dan ook volledig gelegen bij de plaatselijke gemeenten. Het was koning Willem I geweest die in januari 1816 nagenoeg de gehele hervormde wereld verrast had door bij koninklijk besluit een 'algemeen reglement' voor het bestuur der hervormde kerk in te voeren waarbij hij een Algemene Synode instelde. Dat besluit 'was ongrondwettig; de Hoge Raad sprak dat in 1846 uit maar het hoogste rechtscollege kende aan het besluit wel bindende krachr toe doordat het van de aanvang af door de meeste kerkelijke gemeenten was nageleefd. De Algemene Synode bleef dus in stand maar puur en alleen als administratief orgaan. Er was (dit was al in de achttiende eeuw gebleken) geen duidelijke gemeenschappelijke belijdenis. Hiertegen vooral kwam Abraham Kuyper, gevormd aan de 'moderne' Leidse universiteit, maar later orthodox geworden, in opstand. In 1880 richtte hij een eigen universiteit op, de Vrije Universiteit te Amsterdam, en enige tijd later maakten hij en zijn volgelingen zich los van de Hervormde Kerk. In 1892 constitueerden zij zich als de Gereformeerde Kerken in Nederland; bij dat nieuwe kerkgenootschap sloot zich een groot deel van de Afgescheidenen aan die in de jaren '30 en '40 van de negentiende eeuw in verzet gekomen waren tegen de geestesgesteldheid der Hervormde Kerk en tegen haar binding aan het staatsgezag- een ander deel van die Afgescheidenen bleef als Christelijke Gereformeerde Kerken een eigen pad volgen.

XCHet heengaan der Gereformeerden betekende niet dat de cohesie binnen de Nederlandse Hervormde kerk sterker werd; richting na richting ging er zich apart in organiseren: rechtzinnigen enerzijds met als hun sterkste groep de in 1906 opgerichte Gereformeerde Bond 'ter vrijmaking van de Nederlandse Hervormde kerken' zoals eerst het doel werd aangegeven maar dat werd drie jaar later positiever uitgedrukt: 'tot verbreiding en

1195 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

verdediging van de waarheid in de Nederlandse Hervormde kerk'! daartegenover vrijzinnigen van diverse aard; tussen beide vleugelgroeperingen in de rechtzinnige Confessionelen, samengebracht in de in 1864 tegen het modernisme opgerichte Confessionele Vereniging. Waar de richtingen zo duidelijk van elkaar onderscheiden waren en elkaar bovendien maar al te vaak niet zonder kleingeestigheid bestreden, ging van het kerkgenootschap als geheel geen getuigende kracht uit; het leek niet veel meer te zijn dan een gelegenheidsverband zonder bindend beginsel.

XCNa de eerste wereldoorlog ging vooral van de Confessionele Vereniging een streven uit om de hervormde kerk een hechtere structuur te geven. In '27 besloot de Algemene Synode een commissie in het leven te roepen teneinde een reorganisatieplan op te stellen. Het plan dat in '29 gereed kwam, wilde de kerk weer een duidelijke belijdenis geven en, als uitvloeisel daarvan (en in navolging van de Gereformeerde Kerken), leertucht instellen; het werd in '30, zij het met de kleinst mogelijke meerderheid (tien tegen negen stemmen) door de Algemene Synodale Commissie verworpen. De Confessionelen berustten daar niet in: zij richtten in '30 samen met gelijkgezinden het Nederlands-Hervorrnd Verbond voor Kerkherstel op, waarin prof. dr. Th. L. Haitjema, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Groningen, de stuwende figuur was. Daartegenover kwam in het volgende jaar de Vereniging Kerkopbouw tot stand welker leden van mening waren dat binnen de hervormde kerk ruimte was voor tal van verschillende richtingen als men die richtingen maar niet verabsoluteerde en de aandacht richtte op een taak die te lang verwaarloosd was: opbouw van kerkelijke gemeenten die elk in de stad of plaats hunner vestiging een zekere uitstralende werking zouden hebben. Voor deze nieuwe doelstelling wist Kerkopbouw (men kon eigenlijk beter van 'gemeente-opbouw' spreken) aanhangers van verschillende richtingen te wirmen : rechtzinnigen zowel als vrijzinnigen. Er was in die tijd ook al één bekende protestantse kerk in den lande die zich bewust toelegde op pastorale zorg in de ruimste zin des woords: de Duinoordkerk in Scheveningen. Voorganger en inspirator was hier ds. H. W. Creutzberg. Zijn kerkgebouw werd ÏI1 1920 geopend en hij richtte zijn arbeid doelbewust op de buitenkerkelijken; de gemeenteleden, uit welker kring velen, in commissies gegroepeerd, de predikant terzijde stonden, voelden zich met hem en hun kerk één - een kerk overigens die jarenlang door het hervormd kerkgenootschap als een buitenstaandster werd beAlgemene Synode een predikant had gehandhaafd die gezegd had dat hij Boeddha

1 Aanleiding tot de oprichting van de Gereformeerde Bond was het feit dat de

1196 [PDF]
NEDERLANDSE HERVORMDE KERK

schouwd en behandeld; zij werd pas in '34 als 'officiële' hervormde parochiekerk erkend. Tekenend was het overigens voor het conservatisme van de vooroorlogse hervormde kerk dat wat ds. Creutzberg (hij stierf eind '40) in Scheveningen tot stand bracht, niet anders was dan wat de Algemene Synode al in 'I4 had aanbevolen; de synode had toen geconstateerd dat met name in de steden waar de hervormden telkens in één gemeente samengevat waren, nauwelijks meer een band bestond tussen de kerkgangers en de bij toerbeurt in een veelheid van kerken voorgaande predikanten. Predikant en pastorale arbeid waren gescheiden en om die scheiding te overwinnen had de synode in 'I4 de mogelijkheid geopend, buurtgemeenten te vormen; in geen van de steden was men daartoe overgegaan."

XCZo was, toen de bezetting begon, de zwak-geleide, van een gemeenschappelijke belijdenis verstoken en in diverse richtingen opgesplitste hervormde kerk nog hetzelfde verbrokkelde geheel dat zij generaties lang geweest was.

XCWij menen dat wij niemand onrecht doen wanneer wij schrijven dat de grootste bijdrage tot de doorbraak van nieuwe denkbeelden in de hervormde kerk geleverd is door dr. Hendrik Kraemer die enkele tientallen jaren in Indië werkzaam geweest was op zendingsgebied (en daar geconstateerd had hoezeer de werfkracht van het protestantisme geschaad werd door de strijd der richtingen) en in '37, op negen-en-veertigjarige leeftijd, in Leiden benoemd was tot hoogleraar in de geschiedenis en fenomenologie van de godsdienst. Anderen mogen evenwel niet ongenoemd blijven; wij denken dan aan Gravemeyer die organisatorisch op een hoogst belangrijke plaats zat, aan dr. J. Koopmans, predikant te Amsterdam en een der leidende figuren in het verzet der hervormden, aan dr. W. Banning, de inspirerende voorman van de religieus-socialisten en een scherp criticus van de passiviteit der kerken op sociaal-economisch gebied, aan dr. J. Eykman die in de hoofdstad met zijn AMVJ (Amsterdamse Maatschappij voor Jongemannen) via ontwikkelingswerk en sport buitenkerkelijke jongeren voor het geloof had trachten te winnen, en aan dr. K. H. Miskotte, predikant te Rotterdam, later te Amsterdam, die met grote duidelijkheid het heidense karakter van

1 Amsterdam is de eerste stad geweest waar men, maar pas op I september '45 (na de bevrijding dns), deze hergroepering heeft voltrokken.

1197 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

het nationaal-socialisme had onderstreept en beseft had dat de hervormde kerk, wilde zij zich daartegen teweerstellen en in het algemeen weer een belangrijke plaats innemen in de samenleving, behoefte had aan een nieuwe belijdenis waarachter zo al niet alle dan toch veruit de meeste hervormden zich voor het eerst weer waarlijk zouden kunnen verenigen. Niet onvermeld blijve voorts dat tot 'vernieuwing' van de hervormde kerk ook al impulsen waren uitgegaan van de Nederlandse Christen Studenten-Vereniging waarin N. Stufkens (een van de leden van de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg) als mentor een belangrijke rol had gespeeld, en dat de theologische grondslag voor de 'vernieuwing' door velen geput was uit de geschriften van de Zwitserse (tot '33 in Duitsland, nadien in Bazel docerende) theoloog Karl Barth.

XCKraemer was het die in de zomer van '40 het duidelijkst de leuze' gemeente-opbouw' aanhief: de gemeenten moesten weer de levende cellen worden waaruit het organisme van de hervormde kerk zou bestaan. De synode stelde een commissie in om dat streven te bevorderen; dat vergde relativering, ja een te boven komen van de bestaande richtingsverschillen. De hervormde kerk was, zei Kraemer eens te Amsterdam, 'een hotelkerk geworden waarin de gasten elkander niet kennen en ieder zijn weg gaat' zij moest 'een gezinskerk worden waarin de gebondenheid aan de ene gemeenschappelijke Christelijke Waarheid spanningen en zelfs twist verdraagt.'! Ja, maar wat hield die 'ene gemeenschappelijke Christelijke Waarheid' dan in concreto in?

XCWat de verhouding van het Christendom tot het nationaal-socialisme betrof, kregen de kerkeraden in september '4I een 'herderlijk schrijven' toegezonden 2, dat nagenoeg geheel geformuleerd was door een in de zomer van '40 ingestelde werkgroep 'Kerk en Overheid'; voorzitter daarvan was prof. Paul Scholten. Dit herderlijk schrijven (later als 'Herderlijk Schrijven I'slechts deel 4 va:nJe Maintiendrai als bron kan opgeven. 2 Tekst in H. C. Touw: Het verzet tier Hervormde Kerk,

1 Men vindt dit citaat op p. 204 in deel 4 van mijn in Londen geschreven werk dat in '45 verschenen is. Ds. H. C. Touw heeft in zijn werk over het verzet der hervormde kerk natuurlijk wel aandacht besteed aan het werk van Gemeente-opbouw, maar hij heeft er geen overzicht van gegeven, met name ook niet van wat op grond van de nieuwe impulsen in de hervormde kerk aan de basis verricht is. Ik heb daar in het genoemde deel een apart hoofdstuk aan gewijd, 'Het nieuw Réveil', waarvoor de nummers van het door ds. F. H. Landsman geredigeerde weekblad mijn belangrijkste bron vormden; helaas heb ik mijn aantekeningen niet bewaard, zodat ik voor een aantal citaten

1198 [PDF]
HERDERLIJK SCHRIJVEN I

aangeduid) bevatte een volstrekte afwijzing van totalitaire staat en rassenleer en onderstreepte dat verzet plicht was indien de bijbelse geboden overtreden werden - in deel 5 wezen wij er evenwel op (hoofdstuk 8, in de paragraaf 'Hervormden/Gereformeerden') dat het stuk ook een passage over de Jodenvervolging bevattel 'die', zo schreven wij, 'bij wie daartoe geneigd was, een theologisch gefundeerd antisemitisme alleen maar kon versterken ... Het markeerde eerder de tegenstelling tot de Joden dan dat het opriep tot daadwerkelijke solidariteit; het toonde belangstelling voor de Joden als potentiële Christenen, niet als gewone mensen.'

XCVooral Miskotte nam daar aanstoot aan; hij vond bovendien dat in het Herderlijk Schrijven I de tegenstelling tussen Christendom en nationaalsocialisme niet principieel genoeg aangegeven was. De Algemene Synodale Commissie was het daarmee eens en op haar voorstel droeg de Algemene Synode in oktober' 42 aan Miskotte op, een nieuw geschrift op te stellen. Dit werd het Herderlijk Schrijven lP waarin, wat de verhouding tussen Christenen en Joden betrof, de in het Herderlijk Schrijven I neergelegde, hoogmoedige beschouwingswijze scherp werd afgewezen. 3 In de nieuwe tekst karakteriseerde Miskotte het nationaal-socialisme als 'in wezen een godsdienstig verschijnsel' en dus 'niet slechts een oorlogsverschijnsel ... maar het grote vraagstuk ... waarmee de Kerk nu en in de naastbijzijnde toekomst te maken heeft.' Waarom? Omdat in de nationaal-socialistische

1 'Eenjood is een mens uit Israël die Jezus Christus verwerpt. Daarin zijn zij ons een De Jood blijft Jood in de zo bezwaarlijke zin die dit allereerst voor hemzelfheeft, de Jood kan van zichzelf niet loskomen, zolang hij niet tot Christus komt.' 2 Tekst in Touw: dl. p. 161-69. 3 Wij citeren: 'De grondeloze en mateloze haat tegen de Joden is een uitvloeisel van de natuurlijke afkeer die men ondervindt tegenover de Joden-God' en de 'Joden-Bijbel' als tegenover de enige machten die het Heidendom ontmaskeren. Deze smaad en deze laster. .. behoort voor de Christelijke kerk een te zijn, dat het geloof zelf in zijn diepste fundamenten wordt aangetast ... Dat Israël, ofschoon het Jezus als de Messias niet erkend heeft, ons veel meer verwant is in zijn herkomst en belijdenis dan het heidendom dat zich opwerpt als zijn bestraffer, verstaan sommigen niet helder genoeg ... Dat God een zaak heeft met de Joden, betekent niet dat wij en anderen die van nature heidenen zijn, nu ook een zaak met hen zouden hebben ... In het antisemitisme leeft zich de levenshouding uit die bij Christenen (laat staan bij heidenen) vooral in crisistijden alle bezinning overwoekert, zelfs een nieuw farizeïsme kweekt, en tenslotte in een volkomen verharding tegenover Gods oordeel en genade overgaat. Omdat de kiem daarvan ook in ons allen leeft, daarom kan deze verschrikkelijke zonde alleen maar en telkens weer door het geloof in Christus' verzoenende gerechtigheid overwonnen worden.'

1199 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

ideologie 'het aardse leven met zijn natuurlijke gegevenheden tot een absolute grootheid verheven' was; dus waren ook 'alle zedelijke begrippen en voorstellingen, geboden en eisen' op de kop gezet:

XC'Zachtmoedigheid, mildheid, geduld, deemoed heten slavendeugden ; hardheid, ongeduld, zelfgevoel, trots worden verheerlijkt. Menselijkheid wordt als een vaag 'burgerlijk' begrip afgedaan. De nieuwe deugden (hoezeer ze hun bekoring op ons natuurlijk hart niet missen) moeten echter omslaan in een gans tomeloos leven, niet omdat de aanhangers der beweging zo extra-slechte mensen zijn, maar eenvoudig omdat de god zelf geen grenzen en normen kent.'

XC'Afgoderij' was het voorts om, gelijk het nationaal-socialisme deed, 'het volk' uit te roepen tot 'een absolute en goddelijke grootheid'. Stellig, 'dat ... het behoren tot éénzelfde volk door de verwantschap in afkomst, taal en historie de in wezen eenzame mens een bescherming schenkt en een samenleving in gemeenschap mogelijk maakt, zullen wij', schreef Miskotte, 'zien als een gave van God die met innige dankbaarheid moet worden aanvaard', maar zulk een 'samenleving in gemeenschap' zou, meende hij, slechts vruchtbaar zijn wanneer zij in wezen om de kerk gegroepeerd was:

XC'Naast en rondom de Kerk, rondom het doopvont, mag een gekerstend volk staan om nader onderwezen en geleid te worden en de zegen van Christus ook over het aardse leven te ervaren in een (bij benadering te realiseren) orde van recht en van gerechtigheid en broederschap ... Niet in de verheerlijking van het volksbelang, maar in de gehoorzaamheid aan Jezus Christus ligt het belang van ieder volk.'

XCChristelijk geloof en nationaal-socialisme vormden dus 'een onverzoenlijke tegenstelling'. 'Zeker', zo eindigde Miskotte, 'er zijn ook andere leringen, stelsels en staatsvormen die met het Evangelie der Schriften in strijd zijn: dat de Kerk in dit opzicht haar stem niet indringend genoeg heeft laten horen, is een schuld der Kerk ... , al is het anderzijds waar dat de prediking meestal geen onzeker geluid heeft laten horen en dat de levensorde waaronder wij vroeger leefden, aan politieke formaties de vrijheid liet, zich te uiten over en te wenden tegen bijvoorbeeld het bolsjewisme ... In geen geval mag het inzicht in dit tekort en deze schuld ons verleiden om, door een zwijgen inzake een beweging als het nationaal-socialisme, waarmee de Kerk hier en nu zo duidelijk geconfronteerd wordt, de bedoelde schuld nog groter te maken.'

XCToen dit getuigenis in juli '43 door de Algemene Synode in behandeling genomen werd, rezen er tal van bezwaren ('er wordt aangeraden', vermeldt Touw, 'nog eens af te wachten, want men steekt zich maar in moeilijk

1200 [PDF]
HERDERLIJK SCHRIJVEN II

heden ... ; opgemerkt wordt dat een stuk over het Communisme eigenlijk nodiger is'1) - uiteindelijk werd toch met algemene stemmen besloten, Herderlijk Schrijven II aan alle kerkeraden en predikanten toe te zenden (onder die laatsten waren enkele nationaal-socialisten die het stuk onmiddellijk aan instanties van de bezetter en de NSB doorgaven); 'er waren kerkeraden', aldus Touw, 'die uit vrees voor de risico's het herderlijk schrijven niet of bijna niet durfden bespreken', maar ook 'vele kerkeraden die het . .. ernstig in hun vergaderingen bespraken en bestudeerden en daartoe een benodigd aantal afdrukken lieten vervaardigen. Anderen zorgden dan wel voor verdere vermenigvuldiging.' 2

XCVan groot belang lijkt ons dat dit stuk, dat zonder twijfel aan het denken van duizenden in kerkelijke kring vooraanstaande hervormden richting gaf, onderstreepte dat de Kerk in de samenleving de centrale plaats moest innemen. Zij had daartoe een nieuwe belijdenis en een nieuwe organisatievorm nodig. Wat die nieuwe belijdenis betrof, legde Miskatte in maart '43 aan een te Doorn gehouden conferentie van vertegenwoordigers van alle richtingen welke de hervormde kerk kende, een concept voor (de z.g. Doornse Stellingenê) dat niet alleen door hen maar enkele maanden later ook door afgevaardigden van de beweging voor Gemeente-opbouw aanvaard werd als basis voor het 'kerkelijk gesprek' dat in alle gemeenten diende plaats te vinden. '(Wij) erkennen', zo heette het in de vierde van die stellingen (het waren er in totaal zeven),

XC'dat de Kerk geroepen is, het Koningschapvan Christus over heel het leven uit te roepen en, ten overstaanvan de wereld, te verkondigen dat geen gebied van het leven zich straffelooskan onttrekken aan de greep van Zijn geweldige en liefelijkeMajesteit. De staat als rechtsorde en de maatschappijals levend organisme bestaan in feite niet zonder Christus' heerschappij en zij kunnen niet gevrijwaard worden van totale verwildering zonder de erkenning van Zijn koninklijke rechten'

XCen in de vijfde stelling werd gesproken van 'een wedergeboorte en bekering tot geloof en gehoorzaamheid'; deze te bevorderen werd evident als de nieuwe taak van de hervormde kerk, de aloude 'volkskerk', gezien.

XCWat haar nieuwe organisatievorm aangaat: een voorstel daartoe werd opgesteld door een in februari '42 door de Algemene Synode benoemde Commissie 'Beginselen van Kerkorde' (voorzitter: Paul Scholten). HetTouw:dl.p.A.v., p.Touw heeft het stuk niet afgedrukt; men vindt de tekst o.m. inde Jong:

1 I, lIS. 2 1I9. 8 L. dl. IV, p. 2IO-Il.

1201 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

wilde de synode een nieuwe plaats geven als lichaam dat de kerk niet slechts in administratieve zin zou besturen maar dat vanuit haar duidelijke bindingen met de gemeenten in alle opzichten aan de kerk leiding zou geven; het voorstel werd in de lente van '44 door de Algemene Synode met algemene stemmen aanvaard, hetgeen evenwel niet betekende dat de nieuwe kerkorde ingevoerd werd: daartoe was goedkeuring nodig door de classicale vergaderingen (de hervormde kerk was geografisch in 44 classes verdeeld) en tenslotte door een speciaal daartoe te beroepen Generale Synode - een proces van voorbereiding hetwelk in het laatste oorlogsjaar door het afgescheiden raken van de provincies bezuiden de rivieren en door de hongerwinter in het noorden onderbroken werd.!

XCNatuurlijk beseften diegenen die van de hervormde kerk een levende volkskerk wilden maken, dat zij tot de bevrijding zouden moeten wachten voor zij hun denkbeelden ten volle zouden kunnen verwezenlijken. Zij zaten inmiddels niet stil. In tal van hervormde gemeenten werden gespreksgroepen gevormd om de strijd der richtingen te boven te komen. Men zocht soms ook aanraking met andere protestantse gemeenten (Gereformeerden, Christelijke Gereformeerden, Luthersen, Remonstranten, Doopsgezinden) om gemeenschappelijke bijeenkomsten te beleggenmaar de kern van wat binnen de hervormde kerk ondernomen werd, lag toch bij het kerkelijk gesprek in eigen kring. 'Zolang het de kerk niet gelukt', betoogde Kraemer in elk van zijn talrijke toespraken, 'de geestelijke verwarring in haar midden te boven te komen, zal de wereld niets aan haar hebben.' 3 In enkele plaatsen (wij weten het van Assen, Beetsterzwaag, Doetinchem, Eindhoven, Groningen, Nijmegen, Zaltbommel en Zutfen, maar het zullen er wel meer, wellicht zelfs veel meer zijn geweest) kwamen recht- en vrijzinnigen tot vormen van samenwerking die vóór de bezetting ondenkbaar zouden zijn geweest, maar dat gehele proces (hoe moeilijk het was, de oude tegenstellingen te overwinnen, bleek ook in de Brabantse gijzelaarskampen+)

1 De bedoelde Generale Synode is op 3r oktober '45 in de Nieuwe Kerk te Amster dam geopend. 2 In maart '44 begonnen alle protestantse kerken tezamen een veertiendaags blad uit te geven, dat in een oplaag van 30 000 exem plaren aan Nederlandse arbeiders in Duitsland toegestuurd werd; van januari '45 afwas datniet meer mogelijk. 3 L. dl. IV, p. 209. 4Inhet gijzelaarskamp in Haaren waar Kraemer, zijn Leidse collega prof. dr. L.]. van Holk (een van de bekendste vrijzinnige voormannen) en drie-en-twintig predikanten van verschillende richtingen in juli '42 opgesloten waren, kreeg men in oktober '42, nadat tot tweemaal toe gijzelaars gefusilleerd waren, behoefte aan een gemeen schappelijke Avondmaalsviering door alle protestanten; na urenlange besprekingen

1202 [PDF]
'GEMEENTE-OPBOUW'

zette zich toch niet door zonder dat zich een nieuwe oppositie aftekende, zelfs een dubbele: in het rechtzinnige en in het vrijzinnige kamp; in het rechtzinnige werd door een groep van predikanten uit de Gereformeerde Bond het door de Synode aanvaarde reorganisatie-voorstel 'een onwaarachtig stuk' genoemd en de vrees geuit dat de hervormde kerk 'een ethischBarthiaans genootschap' zou worden, en onder de vrijzinnige predikanten vormde zich een actie-comité om zich te verzetten tegen, zo heette het in een oproep, 'het streven tot verorthodoxing van het vrijzinnig Christendom.'!

XCOpmerkelijk was voorts het nieuwe evangelisatiewerk dat door de hervormden ter hand genomen werd. In Rotterdam en Amsterdam werden van de herfst van '43 af 'beurspreken' gehouden: men ging dan in onmiddellijke aansluiting op het beursbezoek naar een kerkelijke samenkomst. Het evangelisatiewerk kreeg vooral in het volgens de hervormden in onverschilligheid jegens de kerk weggezonken Amsterdam ('het woord 'kerk' " schreef Hervormd Nederland, 'wekt [er] geen gevoelens van wrevel meer op; het is slechts een klank' 2) veel aandacht. In de herfst van '42 werden in Nieuw-Zuid de eerste 'diensten voor buitenkerkelijken' gehouden; Miskotte aanvaardde een beroep om speciaal in dat stadsdeel het evangelisatiewerk ter hand te nemen; hij gaf er een bijbelcursus die met vierhonderd deelnemers begon - na drie maanden waren het er achthonderd. In sommige Amsterdamse hervormde kerkgebouwen moesten elke zondag vier diensten gehouden worden, zo groot was de toeloop. In juni '43 werd voor het gehele land een 'Kerkweek voor iedereen' georganiseerd (dat was een denkbeeld van Eykman geweest), in welk kader in Amsterdam vijftien speciale diensten gehouden werden, besloten met een jeugddienst in de

vond men er een aanvaardbare vorm voor en de viering vond op Allerheiligen, I november, plaats. In Gestel zaten sinds mei '42 Banning en Gravemeyer opge sloten, samenmet een kleine dertig predikanten. Noch in '42 noch in '43 kon men er overeenstemming bereiken over een gemeenschappelijke Avondmaalsviering, wèl in '44; toen vond znlk een viering tweemaal plaats. Kraemer, Banning en Grave meyer werden respectievelijk in mei '43, december '43 en december '42 nit de gijzeling ontslagen. Vermelding verdient nog dat de hervormde predikanten er in Gestel in slaagden, een herzien concept voor de belijdenisvragen op te stellen en dat een groot aantal gijzelaars van verschillende confessies in maart '43 (de Haarense gijzelaars waren toen aan de Gestelse toegevoegd) een brief richtten tot het Convent der Kerken waarin zij bepleitten dat dit college na de bevrijding een permanent karakter zou aannemen. 1 L. deJong:Je dl. IV, p. 219. 2 A.v., p. 22I.

1203 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

stampvolle Nieuwe Kerk waarin Miskotte voorging; 'volledige klassen van hbs' en en gymnasia kon men', aldus Hervormd Nederland, 'naar de Dam zien optrekken.' 1 Een enquête toonde aan dat in bijna zeshonderd van de in totaal ruim dertienhonderd hervormde gemeenten zulk een 'Kerkweek voor iedereen' gehouden was en in meer dan vijfhonderd van die zeshonderd gemeenten was het bezoek 'goed' tot 'zeer goed' geweest"; de percentages buitenkerkelijken die de diensten bijgewoond hadden (en voor hèn waren zij bedoeld), liepen overigens sterk uiteen: van 7% in Den Bosch en 8 % in Goes, tot 25% in Amsterdam, Leeuwarden, Maastricht en Eindhoven, 36% in Alkmaar en 40 % in Haarlem, en aan de nazorg had, aldus Hervormd Nederland, veel ontbroken: 'in verreweg de meeste gevallen, en vooral ten plattelande, weet men blijkbaar niet: hoe nu verder?' 3 Bij een tweede dergelijke manifestatie welke in december '43 gehouden werd, bleek de belangstelling overigens nog te zijn gegroeid.

XCVooral voor de periode na de bevrijding wilde de hervormde kerk beter toegerust zijn. In een rapport 'Kerk en Arbeiders', in '43 uitgebracht, werd er op aangedrongen dat de kerk 'de honger naar gerechtigheid' zou verstaan, die achter 'de roep naar brood' te vernemen was. Een rapport 'Kerk en Boeren' bepleitte dat de boer in de naoorlogse samenleving een betere plaats zou krijgen. Een Commissie 'Kerk en Radio'sprak zich tegen de terugkeer van de vroegere omroepverenigingen uit: er moest een nationale omroep komen die zich op de basis van het Christendom diende te plaatsen. Zo ook op het gebied van het onderwijs: de hervormde Raad voor Kerk en School beval aan, 'dat', aldus zijn voorzitter, dr. Ph. J. Idenburg, 'de zedelijke opvattingen welke op de openbare school worden geleerd, in overeenstemming zullen zijn met de beginselen van de Heilige Schrift, en dat bij het onderwijs recht zal worden gedaan aan die elementen van de Nederlandse cultuur, welke in het Bijbels Christendom hun oorsprong en waarde vinden.I+ Wat de pers aangaat: mr. G. E. van Walsum, tevoren lid van de conunissie van hoofdredactie van het christelijk-historische, in Den Haag uitkomende dagblad, De Nederlander, richtte in' 43 binnen de hervormde kerk een commissie op (tot de leden behoorden Scholten, Kraemer, Eykman en Bosch van Rosenthal, de afgezette commissaris der koningin in de provincie Utrecht) welke de uitgave van een in omvang en oplaag met Het Volk en De Telegraaf te vergelijken groot protestants dagblad in voorbereiding ging nemen - 'geen kerkelijk orgaan', schreef van Walsum in een memorandum,A.v., p.A.v. • A.v., p.A.v., p.

1 223. 2 224. 226.

1204 [PDF]
RAPPORTEN DER HERVORMDEN

'niettemin zal het, omdat de kerk de krachtbron is voor de strijd tegen de ontkerstening van de samenleving, openstaan voor wat de kerk te zeggen heeft Gebroken moet worden met de gedachte dat de staat neutraal behoort te zijn ten aanzien van het geestelijke leven van het volk. Het blad bepleite, dat de Overheid, voorzover dat met volledige handhaving van de verdraagzaamheid bij de gegeven verscheidenheid op het gebied van wereld- en levensbeschouwing mogelijk is, de voortschrijding van de ontkerstening van het volksleven moet tegengaan en moet bevorderen dat dit in toenemende mate een christelijk sternpel krijgt ... Het behoort zó te worden, dat het als normaal wordt beschouwd dat de openbare school in christelijke geest wordt geleid'l

XCde bedoeling van van Walsum, die als hoofdredacteur van het nieuwe blad zou optreden, was dat De Nederlander er de grondslag voor zou vormen en dus zijn karakter van christelijk-historisch orgaan zou verliezen. Voor het nieuwe dagblad stelde de Nederlandse Hervormde kerk f 25000 ter beschikking (er was in totaal f 300000 nodig), maar dat geld werd teruggestort toen begin '45 bleek dat de opzet niet verwezenlijkt kon worden; deze opzet had overigens H. W. Tilanus, politiek leider van de ChristelijkHistorische Unie die zich zijn belangrijkste spreekbuis ontnomen zag, met grote verontwaardiging vervuld.

XCNa de bevrijding is van het tegengaan van de 'ontkerstening' van Nederland weinig terechtgekomen. Dat heeft mij niet verbaasd. Ik heb, gelijk reeds aangeduid, in Londen de 'vernieuwings' -beweging binnen de hervormde kerk zo nauwlettend mogelijk gevolgd en daarbij, zoals zovelen deden, geconstateerd dat zij bijdroeg tot een weerbaarder opstelling van het grootste protestantse kerkgenootschap jegens de nationaal-socialistische bezetter, maar ik meende óók dat dat 'nieuw Réveil', zoals ik het noemde, in sterke mate gebonden was aan de bezettingssituatie. Ik was stellig de enige niet bij wie kritische vragen rezen zoals die zich in '44 aan mij opdrongen:

XC'Moest niet uit het feit dat eerst de nood der tijden de nieuwe bezinning had doen doorbreken, de conclusie worden getrokken dat het einde van die nood tot een verslapping van geestelijke' arbeid en aandacht zou leiden?

1 Aangehaald in G. E. van Walsum: 'De voorgeschiedenis van (I946), p. 25. 'Ik bedoelde 'godsdienstige'.

1205 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

XCHoeveel geestelijke energie werd in het nieuwe opbouwwerk gestoken omdat er nu eenmaal (ondergronds werk uitgezonderd) geen andere 'uitlaat' was voor de wil tot positieve, zinvolle arbeid? En zou die energie niet andere kanalen zoeken wanneer die weer geopend waren? En, laatstelijk, moest het feit dat de Hervormde Kerk zich als 'volkskerk' verantwoordelijk wilde stellen voor het ganse volk, op den duur niet nieuwe scherpte geven aan de protestants-katholieke tegenstelling die tijdens de bezetting zo heilzaam was verzacht?' 1

XCIntussen: ook aan wie vragen als deze formuleerden, kon het niet ontgaan dat een brede schare gezaghebbende Nederlanders was gaan leven en handelen vanuit de overtuiging dat, al ontbraken oecumenische denkbeelden geenszins 2, toch vooral de hervormde kerk haar stempel moest gaan drukken op de naoorlogse samenleving. Een brede schare - maar een schare voortrekkers die in hun betrekkelijk isolement zelf niet wisten (dat wist niemand) hoe groot en hoe innerlijk-gesloten de aanhang zou blijken wanneer eenmaal elke groepering zich weer vrijelijk zou kunnen uiten. Op het effect van dat voor de bezettingstijd zo kenmerkend isolement komen wij straks terug wanneer wij de denkbeelden over partijwezen en staatsbestel gaan weergeven. Hier moeten wij eerst nog aandacht besteden aan de splitsing welke zich midden in de bezettingstijd binnen de Gereformeerde Kerken voordeed: merkwaardig contrast met de groei naar een nieuwe eendracht binnen, de hervormde kerk midden in diezelfde bezettingstijd.

XCDie splitsing was het gevolg van de opvattingen van een theoloog over wie wij in vorige delen van ons werk al met enige uitgebreidheid schreven: dr. Klaas Schilder, in '40 hoogleraar aan de gereformeerde theologische

XC1 L. de Jong: Je Maintiendrai, dl. IV, p. 228. Men vindt de oecumenische gedachte uitgedrukt in de zesde van Miskotte's Doornse Stellingen: 'Wij geloven en belijden, dat de kerk, de vergadering der gelovigen, in alle eeuwen en plaatsen, uit alle volken samengeroepen, in woord en sacrament Jezus Christus in haar midden heeft en Zijn bijzondere tegenwoordigheid door het geloof ervaart, waar zij zich ook moge bevinden en in welke omstandigheden zij ook moge verkeren en hoe zondig haar toestand ook moge zijn. Deze ene, heilige, katholieke kerk erkennen wij overal waar, zij het onder een andere ordening, met een andere eredienst en afwijkende mening, een gemeente Hem belijdt als onze enige priester, onze hoogste profeet en onze eeuwige Koning, en mitsdien leeft van Zijn troost en Zijn vermaning, van Zijn belofte en van Zijn gebod, verwachtende Zijn wederkomst in heerlijkheid.'

1206 [PDF]
KRITISCHE VRAGEN

hogeschool te Kampen. Schilder was in ' 35 hoofdredacteur geworden van het in '20 opgerichte weekblad De Rejormatie. Hij had er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in oktober '36 de beginselen van de NSB (alsmede die van de kleine pacifistische Christelijk-Democratische Unie) onverenigbaar verklaard had met de gereformeerde belijdenis: nadien werden gereformeerden die, alle vermaningen ten spijt, lid van de NSB (of van de CDU) bleven, door het gereformeerde kerkgenootschap uitgestoten. Het was Schilder die de betekenis van deze synodale uitspraak in een strijdvaardige brochure (Geen duimbreed!) uiteenzette. Hij schreef helder en eenvoudig, voor veel gereformeerden bevattelijker dan de hoogleraren van de Vrije Universiteit (tussen die Amsterdamse universiteit en de Kampense hogeschool die officieel niet als hoger-onderwijs-instelling gold, bestond van ouds een zekere spanning) en ging het die eenvoudigen boven de pet, dan bleven zij toch niet minder de 'toegewijde aanhang', schrijft Ben van Kaam, van de hoogleraar die 'in de verburgerlijkte gereformeerde sfeer van de jaren '30' een duidelijk eigen geluid deed horen.! De oplaag van De Rejormatie was maar klein: ca. drieduizend exemplaren, maar het blad werd veel gelezen door predikanten die in hun gemeenten eigen weekblaadjes uitgaven waarin zij De Reformatie citeerden.

XCIn de zomer van '40 nu, toen op verzetsgebied van de Gereformeerde Kerken maar weinig uitging, schreef Schilder van begin juni af een reeks artikelen in De Rejormatieè waarin hij de NSB, Arnold Meyers Nationaal Front, alsook (van eind juli af) de Nederlandse Unie geselde en zijn lezers opwekte tot geloofsmoed en trouwaan de wettige overheid: koningin Wilhelmina en haar ministers. 'Als wij niet durven zeggen wat recht is, raken we', schreefhij in het nummer van 21 juni, 'onze mensen voor altoos kwijt.' Vier weken later: 'Geen groter steun voor de geesten die thans verwarring stichten dan een laffe kerk die met haar eisen van formele ethiek, bijvoorbeeld: 'wees correct', heel correct de preekstoel voorbijloopt.' 'Wat Schilder met zijn artikelen voor ons volk doet, is', zo citeerden wij in deel 4 het dagboek van een Kampens gemeente-ambtenaar, 'ont-zag-lijk! Ze moeten later in goud gegrift! Lange kolommen heb ik vrijwel van buiten geleerd en geëxcerpeerd voor ik de krant verder gaf!'3120

1 B. van Kaam: 1938-1945 (1966), p. 185. 2 Gebundeld verschenen in: (1945). 3 A. van Boven (ps. van A. van de Kamp) (1946), p. 13 (IS juli 1940).

1207 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

XCMedio augustus werd De Rejormatie door de bezetter verboden; Schilder werd gearresteerd. Hij werd drie-en-een-halve maand vastgehouden, aan lange verhoren onderworpen en in december vrijgelaten, evenwel met de aanzegging dat hem voortaan '[ede schriftstellerische oder journalistische Tätig keit' verboden was.' Aan dat verbod hield hij zich, ja hij nam aanvankelijk aan dat het hem zelfs niet meer mogelijk zou zijn, als predikant op te treden. Na enige tijd gingen evenwel weer verzetsimpulsen van hem uit: bij enkele gelegenheden hield hij aan zijn hogeschool weerbare toespraken en ook trad hij weer meermalen als voorganger op in gereformeerde diensten waar hij zich impliciet tegen Seyss-Inquarts gelijkschakelingsbeleid uitsprak. In juli '42 kwam zijn naam voor op de lijst van personen die gearresteerd en als gijzelaars naar Haaren overgebracht moesten worden; hij werd juist op tijd gewaarschuwd, stak op de Kamperboot het Ijsselmeet over en dook onder in Amsterdam.

XCDie beperking van zijn bewegingsvrijheid werd door hem als een groot nadeel beschouwd omdat hij sinds geruime tijd in een dogmatisch geschil gewikkeld was met de Generale Synode der Gereformeerde Kerken dat zich voortdurend verder toespitste. Dat geschil (wij geven het in zijn simpelste vorm weer) had zich al kort na de oprichting van de Gereformeerde Kerken geopenbaard; het had betrekking op het door Kuyper fundamenteel geachte leerstuk van de uitverkiezing, hetwelk inhoudt dat al vóór de geboorte van de mens vaststaatof hij hetEeuwige Leven zal beërven; wie aldus uitverkoren is, behoort tot het Genadeverbond. Neen, betoogden anderen (hoofdzakelijk waren dat diegenen die zich uit de kring der Afgescheidenen bij de Gereformeerde Kerken hadden aangesloten), het Genadeverbond is een ruimer begrip, namelijk de gemeenschap der gelovigen: de volwassenen en llLID gedoopte kinderen. Die anderen trokken het leerstuk van de uitverkiezing niet in twijfel, maar terwijl de pastorale benadering van de Kuyperianen strak was in die zin dat betoogd werd: ook wanneer gij als mens en als lidmaat van de kerk getuigt van een christelijke levensopvatting, kan toch blijken dat gij niet uitverkoren zijt, meenden die oud-Afgescheidenen dat de benadering positiever moest zijn aangezien men nu eenmaal reeds door de doop tot het krachtens het Evangelie bestaande Genadeverbond behoorde. Daar zowel Kuyperianen als oud-Afgescheidenen het leerstuk van de uitverkiezing aanvaardden, zullen buitenstaanders geneigd zijn, het weergegeven verschil in opvattingen van ondergeschikte betekenis te achten, maar dat deden de betrokkenen niet: de Kuyperianen niet omdat zij in de opvatting van de

XC1 K. Schilder: Bijlagen bij het Kerkelijk Handboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland (onderhoudende art. 31 K.O.) (1946), p. 4.

1208 [PDF]
LEERGESCHIL BIJ DE GEREFORMEERDEN

oud-Afgescheidenen een feitelijke devaluatie zagen van het primaat der uitverkiezing, en de oud-Afgescheidenen niet omdat zij in de opvatting van de Kuyperianen een feitelijke devaluatie zagen van de kerk als historisch gegeven.

XCIn 1905 wist de Generale Synode der Gereformeerde Kerken, voorgelicht door prof dr. H. Bavinck, een theoloog van de Vrije Universiteit, een compromisformule te vinden waarin een ieder zich kon vinden; die formule was dan ook innerlijk tegenstrijdig. Schilder had daar geen bezwaar tegen maar meende als predikant, en van '34 af ook als hoogleraar te Kampen, wel het recht te hebben, opvattingen te verkondigen welke in de geest waren van de bezwaarden uit 1905. De Generale Synode van '36 (dezelfde die de beginselen van NSB en CDU had afgewezen) besloot toen, deputaten te benoemen ten einde enkele leerstellige meningen te onderzoeken (en daarover te rapporteren) welke van de gangbare afweken; daartoe behoorde ook wat Schilder was gaan verkondigen over uitverkiezing en Genadeverbond. De Synode van '36 had wel de compromisformule van 1905 herhaald maar deze niet uitdrukkelijk bevestigd. Over zulk een bevestiging werd in de Gereformeerde Kerken niet licht gedacht. Artikel 3 I van de uit 1619 daterende Dordtse kerkorde (de 'K.O.') stelde, dat als zich een leergeschil voordeed, een verongelijkte eerst een beroep kon doen op de kerkeraad van zijn gemeente, vervolgens op de raad van de classiswaartoe die gemeente behoorde, daarna op de provinciale synode en tenslotte op de Generale Synode; deze laatste zou met meerderheid van stemmen (eventueel natuurlijk ook met algemene stemmen) vaststellen wat als waarheid aanvaard moest worden zolang niet bewezen was dat die uitspraak in strijd was met de Bijbel.

XCDe arbeid van de in '36 benoemde deputaten verliep stroef, één deputaat, V. Hepp, hoogleraar in de dogmatiek aan de Vrije Universiteit, begon een brochurereeks uit te geven waarin hij onder de titel Dreigende dejormatie mede-deputaten (Schilder zelf was een hunner) beschuldigde van afwijking van de gereformeerde belijdenis. Schilder bleef er in De Rejormatie het antwoord niet op schuldig. Was al dat twistgeschrijflouter van theologische aard? Sommigen zagen er de oude tegenstelling in tussen Kampen en de Vrije Universiteit, anderen waren van mening dat in Schilder een element van eigenzinnigheid stak dat met de in gereformeerde kringen op hoge prijs gestelde discipline in strijd was. Was het in elk geval niet verstandig om, toen Nederland bezet was, de strijdbijl te begraven? Het punt van dispuut was op de agenda van de Generale Synode blijven staan. Schilder schreef in het eerste nummer van De Rejormatie dat na de capitulatie uitkwam (7 juni), dat hij zijnerzijds bereid was, voorshands over de zaak te zwijgen

1209 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

indien anderen dat ook deden; werd de polemiek evenwel voortgezet, 'dan verklaar ik mijnerzijds', schreefhij, 'niet te zullen rusten, eer de ogen van wie ik bereiken kan, geopend zullen zijn voor de twee kanten die er aan de onderscheiden zaken zitten ... Ter wegneming van alle misverstand en opdat ieder wete, wat hij doet, indien hij de vredesgedachte zou willen steunen, sta hier de verzekering, dat ondergetekende er niet aan denkt, iets van wat door hem geschreven is en bestreden werd, terug te nemen, wijl hij in zijn desbetreffende leerstellige meningen steeds meer bevestigd is geworden.'

XCSchilders pleidooi voor 'de vredesgedachte' sloeg niet aan; de zaak had sinds '36 zoveel beroering gewekt dat zij de Gereformeerde Kerken bleef bezighouden. De Generale Synode werd dus telkens wanneer zij bijeenkwam, geconfronteerd met een situatie waarin op een door de meeste gereformeerden als wezenlijk beschouwd onderdeel van de leer twee opvattingen verkondigd werden. Tegen die achtergrond werd in '42 het Kuyperiaanse deel uit de compromisformule van 1905 herhaald en nu werd door de Generale Synode ook geëist dat deze uitspraak als een officiële leeruitspraak zou worden geëerbiedigd. Tegen die nieuwe uitspraak kwamen het gehele jaar' 43 door bezwaarschriften binnen bij de Generale Synode en deze moest van de tweede helft van dat jaar af haast elke maand bijeenkomen om zich met de zaak bezig te houden. In december '43 stelde zij zich met grote beslistheid achter de uitspraak van '42: zij stelde vast, en deed daarvan mededeling aan alle kerkeraden, dat in de Gereformeerde Kerken voortaan niets mocht worden geleerd dat met de uitspraak van '42 niet ten volle in overeenstemming was. In januari '44 evenwel deden twee kerkeraden: die van Kampen en van Giessendam/Neder-Hardinxveld (met beide kerkeraden had Schilder in contact gestaan), weten dat zij niet bereid waren, zich aan de uitspraak van de Generale Synode te conformeren. Begin februari besloot vervolgens de Generale Synode met overgrote meerderheid van stemmen, beide kerkeraden er op te wijzen dat zij hun besluiten dienden in te trekken, en later in die maand (25 februari) deed de synode de uitspraak dat Schilder zich schuldig gemaakt had aan de zonde van scheurmaking; er werd van hem gevergd dat hij vóór 9 maart des avonds om elf uur zijn leedwezen aan de Generale Synode zou betuigen en haar zou meedelen, 'dat hij , (aldus de synodale eis) 'op generlei wijze tegen de leeruitspraken in de kerken actie zal voeren (met volle behoud van zijn recht om eventuele bij hem bestaande bezwaren bij de volgende synode in te brengen)'! - op 10 maart kwam

XC1 Gereformeerde Kerken in Nederland, Generale Synode: Acta ... 1943-1945 (1947), p. II2.

1210 [PDF]
LEERGESCHIL BIJ DE GEREFORMEERDEN

Schilders antwoord binnen: hij weigerde te buigen. De Generale Synode zond toen drie deputaten naar hem toe; het gesprek was vruchteloos. Opnieuw met grote meerderheid van stemmen besloot de synode vervolgens (23 maart), Schilder voor een termijn van drie maanden te schorsen als hoogleraar en als emeritus-predikant van de gereformeerde kerk van RotterdamjDelfshaven (daar had Schilder gestaan voor hij te Kampen benoemd was).

XC'Schilder geschorst! hij mag niet meer preken!' - dat bericht schokte vele gereformeerden, vooralook omdat zij, erkennend dat de synode het recht had, een hoogleraar van de Theologische Hogeschool te schorsen (besluit dat een slag in de lucht was: Schilder zat nog steeds ondergedoken), in elk geval betwijfelden of de synode het initiatief mocht nemen tot schorsing van een predikant; dat initiatief moest, meenden de bezwaarden, van een gemeente uitgaan.! Er ontstond een aanzienlijke mate van beroering. Verschillende brochures kwamen uit, waaronder ook enkele waren die door Schilder waren geschreven maar die, aangezien hem '[ede schrdtstellerische Tätigkeit' verboden was, op naam van anderen verschenen. Aan het feit van zijn onderduik verbond Schilder wel de eonsequentie dat hij enkele malen weigerde, zijn standpunt voor de Generale Synode te verdedigen; hij wilde niet de Duitsers in handen vallen.ê Aan enkele relaties schreef hij

1 Er was een precedent: in 1926 had de Generale Synode, zonder dat de hiërar chische weg gevolgd was, de gereformeerde predikant]. G. Geelkerken afgezet omdat hij betwijfeld had dat de slang in het Paradijs werkelijk had gesproken; ook tegen de toen gevolgde procedure was door verscheidenen geprotesteerd. 2 Schilder zelf heeft later ter verklaring van zijn wegblijven van de Synode gepu bliceerd dat hij eind '43 van de gereformeerde predikant te Ulrum, ds. Jac. van Nieuwkoop, vernomen had, 'dat, kreeg men hem eenmaal in handen, zijn lot voor altijd zou zijn bezegeld.' Prof. J. Kamphuis heeft dit gebeuren in december '72 uitgebreider weergegeven op grond van nadere mededelingen van ds. van Nieuwkoop. Deze was in oktober '43 samen met de secretaris van zijn kerkeraad naar het te Apeldoorn ontboden om er een schrobbering in ontvangst te nemen (de kerkeraad van Ulrum had aan een gemeentelid dat vrijwillig in Duitsland was gaan werken, de kerkelijke bevestiging van zijn huwelijk geweigerd). De Duitser met wie zij spraken, had zich zeer verbolgen getoond, vooral op de jongere gereformeerde predikanten, 'en nog meer op de man die hij hier op de achtergrond zag staan. Dat was prof. Schilder! ... Hij was de onruststoker ... De man werkte met een duchtig dossier. Daar kwam ook een brief uit van Seyss-Inquart ... Ds. van Nieuwkoop kreeg deze brief te lezen. Seyss-Inquart schreef daarin dat Schilder vogelvrij was en dat iedere Duitse soldaat, die hem voor de loop van zijn geweer kreeg, het recht had hem neer te schieten.' (J. Kamphuis in 16 dec. 1972). Wij kunnen ds. van Nieuwkoops mededeling over Seyss-Inquarts brief in geen

1211 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

na het schorsingsbesluit brieven waarin hij zich er over beklaagde dat hij zich niet in het publiek kon verdedigen. Een van die brieven werd (wij weten niet door wie) in mei '44 aan Rost van Tormingen getoond. Rost zag (ten onrechte) Schilder als een man die zich tegen de verzetsimpulsen keerde die van de Gereformeerde Kerken uitgingen; was het dan niet verstandig, het publikatieverbod op te heffen? 'Wenn ich ... jetzt', zo schreef Rost op 26 mei '44 in een brief aan Seyss-Inquart, 'bei Ihnen und bei Obergruppenführer Rauter eine neue Priifung der Zweckmässigkeit der Handhabung dieses Verbots beantrage, so geschieht dies nut deshalb, weil innerhalb der Rejormierten Kirche die gesetzUJidrige Widerstandsbewegung versucht Professor Schilder zu erledigen.' 1

XCSeyss-Inquart gaf dat denkbeeld door. Het werd door de 'SD' in beginsel goedgekeurd en SS-Sturmbalmführer Prof Dr. H. Nelis, hoofd van het Rejerat binnen de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD dat zich met kerkelijke aangelegenheden bezighield, zocht vervolgens contact met een broer van Schilder die in Den Haag woonde, A. Schilder. Hem zei N elis, 'dat' (aldus een notitie van A. Schilder waarvan prof Schilder onmiddellijk afschrift ontving 2), 'naar zijn mening het ... verbod ... niet zo breed behoeft te worden uitgelegd dat prof Schilder niet zou mogen publiceren over zuiver kerkelijke aangelegenheden. Alleen: de politiek moet buiten zulke publikaties en eventuele publieke gesprekken blijven.' A. Schilder drong, vermoedelijk na overleg met zijn broer, op een schriftelijke bevestiging aan. Die ontving hij op 14 juli: een brief van Nelis waarin deze herhaalde dat prof. Schilder vrij was, op theologisch gebied te publiceren wat hij wenste, en voorts schreef: "Seitens der Sicherheitspolizei steht Ihrem Herrn Bruder nichts im Wege, dass er deswegen sich weiterkin in der Ver borgenheit ha lien mûsse' 3 prof Schilder kon zijn onderduik dus beëindigen; dat werd door Nelis óók meegedeeld aan het bestuur van de Gereformeerde Kerken.

XCenkel opzicht rijmen met wat ons over het beleid van deze en de gang van zaken binnen Reichsleommissariat, Sicherheitspolizei und SD en Wehrmacht bekend is. Indien aan de twee bezoekers uit Ulrum inderdaad de gememoreerde brief getoond is (hij is in het archief van het Generalleommissariatfür Verwaltung und Justiz niet bewaard gebleven, maar dat zegt niet alles), dan moet het een stuk geweest zijn dat ter intimidatie gefantaseerd was.

XC1 Brief, 26 mei 1944, van M. M. Rost van Tormingen aan Seyss-Inquart (RvO). 2 Tekst in K. Schilder: Bijlagen bij het Kerkelijk Handboek van de Gereformeerde Kerken in Nederland (onderhoudende art. 31 K.O.) (1946), p. 9-10. 3 Brief, 12 juli 1944, van H. Nelis aan A. Schilder (aangehaald a.v., p. 36).

1212 [PDF]
SCHILDER SCHEIDT ZICH AF

XCBeter dan Rost van Tonningen wist Nelis wat het karakter was van het dispuut binnen de Gereformeerde Kerken en waarom de Sicherheitspolizei opeens prof Schilder vrijheid van optreden gaf, was het bestuur van dat kerkgenootschap wel duidelijk. 'Een voor de hand liggende verklaring', zo schreef dr. A. A. L. Rutgers, afgevaardigde van de Gereformeerde Kerken in het Convent der Kerken, aan Schilders broer, 'zou kunnen zijn dat men van die zijde liever ziet, dat de belangstelling en energie in de Gereformeerde Kerken zich richten op kerkelijke strijdpunten dan op daden van de bezettende macht en dat het daarvoor bevorderlijk geacht wordt, dat prof. Schilder openlijk en onbelemmerd aan die strijd deelneemt.' 1

XCWel, dat ging hij doen.

XCOp 31 juli voerden drie leden van het moderamen der Generale Sy.node alsmede prof dr. F. W. Grosheide, een van de theologen van de Vrije Universiteit, een lang gesprek met Schilder. Deze zei dat toenadering slechts mogelijk was als eerst de schorsing (die was verlengd) werd opgeheven, maar bleef het recht voor zich opeisen, bekendheid te geven aan zijn standpunten. Dat laatste deed de deur dicht. Op 10 juni had de Generale Synode alle kerketaden nog eens herinnerd aan het besluit van 16 december '43: 'dat in onze kerken niets mag worden geleerd dat met de betrokken leeruitspraken' (die van '42) 'niet ten volle in overeenstemming is'; zij had er aan toegevoegd: 'Elke propaganda, met name door ambtsdragers, tegen deze aangenomen leer, niet alleen in de eigenlijke ambtelijke arbeid, maar ook in lezingen, geschriften en verenigingsarbeid, dient te worden nagelaten en geweerd.' 2 Duidelijk was dat Schilder die 'propaganda' zou voortzetten. De schorsing had geen effect gehad - op 3 augustus nam de synode derhalve een veel verdergaand besluit: zij ontsloeg hem als hoogleraar en ontzette hem uit het ambt van predikant.

XCSchilder bleef het antwoord niet schuldig: op I I augustus kwam hij met een aantal volgelingen in Den Haag in de Lutherse kerk samen en deed daar voorlezing van een door hem geschreven 'Acte van vrijmaking of wederkeer', waarmee hij in feite een nieuw kerkgenootschap oprichtte: óók 'de Gereformeerde Kerken in Nederland' geheten maar daaraan werd na enige tijd ter onderscheiding toegevoegd: 'onderhoudende art. 31 K.O.' - art. 3 I dus van de Dordtse kerkorde.

XCNaast de omstreeks achthonderd 'oorspronkelijke' gereformeerde121

1 Brief, 19 juli 1944, van A. A. L. Rutgers aan A. Schilder (a.v., p. 40). 2 Brief, 10 juni 1944, van de Generale Synode der Gereformeerde Kerken aan de kerke raden.

1213 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

gemeenten vormden zich in de resterende maanden van 44 omstreeks tweehonderd die zich achter Schilder schaarden. De scheuring, begeleid door een vloed van vlugschriften, ging met gebeurtenissen gepaard waar niet bepaald wijding van uitging: er werd strijd geleverd om het bezit van de kerkgebouwen; daartoe werden deze vaak al op zaterdag door hetzij de 'synodalen', hetzij de 'bezwaarden' bezet teneinde te verhinderen dat de tegenpartij op zondag toegang zou krijgen tot de kansel; een enkele keer werden predikanten physiek verhinderd, zich naar hun kerkgebouw te begeven; men trachtte ook wel elkaar te vlug af te zijn door de sloten van de kerken te verwisselen; men liep ook wel naar de rechter om ten aanzien van het bezit van het kerkgebouw in het gelijk gesteld te worden. 'Weifelachtige figuren, die eerst de ene, daarna de andere partij kiezen, worden', schrijft van Kaam, ' 'verraders' genoemd. Er zijn kerkeleden die elkaar met stijf opeengeklemde lippen op straat passeren. Bezwaarde groeperingen die geen kerkgebouw konden bemachtigen, kerken's zondags in concertzalen, boerenschuren en in enkele plaatsen in de synagoge van de weggevoerde [oden."!

XCWij voelen ons niet gedrongen, en zijn ook ten enenmale onbevoegd, om antwoord te geven op de vraag wie in de jaren '42-'44 toen dit leergeschil binnen de Gereformeerde Kerken zich toespitste en tenslotte tot een splitsing leidde, 'gelijk had'. Gezegd mag wèl worden dat het contrast tussen dat geschil en wat in en met het land geschiedde waar deze twistende gereformeerden woonden, door velen, ook in gereformeerde kring, als pijnlijk werd ervaren. 'De Synode van de Gereformeerde Kerken heeft', schreef ds. F. Slomp, een van de grote initiatiefnemers tot de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, begin' 44 in een illegaal verspreid stuk, 'geijverd voor de zuiverheid in de leer. Dagenlang is er over meningsverschillen gedebatteerd en het resultaat is onrust, groter dan vóórIk vind het zó jammer dat met die meningsverschillen de oorlogsjaren zijn volgepraat. En heel wat tijd verspild is die beter aan andere zaken had kunnen gewijd zijn. Daar ligt mijns inziens de bron van onze kerkelijke ellende. Wat is er nu door onze Gereformeerde Kerken in deze oorlogsjaren gedaan? Mijns inziens heel weinig. De belijdenisgehandhaafd?Was die in gevaar? Ik geloof het niet.'van Kaam:p.Slomp: 'Mogen wij zo verder gaanp.(Doea-r). 121

1936. 2 1 B. 207. 2 F. ?', I 1-2148,

1214 [PDF]
EFFECT VAN HET LEERGESCHIL

XCInderdaad, de Gereformeerde Kerken als zodanig hadden hun bijdrage geleverd tot het kerkelijk verzet en tot het Schoolverzet en daarmee wel impulsen geleverd die op tal van terreinen van het illegale werk effect hadden, maar die impulsen hadden, meende Slomp, krachtiger, duidelijker, concreter moeten zijn. Zou het daartoe gekomen zijn als minder energie gestoken was in het leergeschil dat wij beschreven? Wij betwijfelen het; wie de drang voelde tot illegaal werk (ook in gereformeerde kringen kwam slechts een minderheid er aan toe, zij het een grotere minderheid dan uit de andere kerkgenootschappen), liet zich niet afleiden door het geschetste dogmatische geschil en dat van de Gereformeerde Kerken uitgaande verzetsimpulsen niet nog duidelijker waren dan het geval was, kunnen wij evenmin als een gevolg van dit geschil zien - ook binnen dit kerkgenootschap bestond een begrijpelijke vrees voor een scherpe vervolging. Ziet men nu de gereformeerde illegalen als gekarakteriseerd door beginselvastheid, dan gebiedt de billijkheid om in het leergeschil diezelfde beginselvastheid te zien. Tegelijk menen wij dat leergeschil te mogen beschouwen als een tekenend symptoom van wat in Nederland gelijk bleef: hier werd in wezen gedacht en gehandeld alsof er geen bezetting bestond.

XCHoe lag dit op staatkundig terrein?

Partijwezen

XC

XCWanneer men antwoord tracht te geven op de vragen in hoeverre tijdens de bezetting over 'vernieuwing' van het partijwezen en (dat komt straks aan de orde) over 'vernieuwing' van het staatsbestel gedacht werd, dan lijkt het noodzakelijk, eerst enkele algemene factoren te noemen, die, dunkt ons, dat denken beïnvloed hebben.

XCAls eerste factor noemen wij de relativering van de oude tegenstellingen die uit de bezettingssituatie voortvloeide. Bij veruit de meeste Nederlanders stond op staatkundig gebied voorop wat hen verbond in plaats van wat hen scheidde: zij verafschuwden de Duitsers en allen die met dezen heulden en hun denken richtte zich in de eerste plaats op de bevrijding. Daarmee vergeleken waren alle andere vraagstukken slechts van ondergeschikt belang, het Nederlander-zijn prevaleerde. Zulks betekende niet (het bleek al uit wat wij over de kerken schreven) dat de 'verzuiling' verdween, maar toch wel dat de 'zuilen' minder verabsoluteerd werden, minder ver van elkaar kwamen te staan. Binnen de grote aanhang van de Nederlandse Unie speelden in de periode augustus '40-december '41 de oude tegenstellingen slechts een bescheiden rol en toen en later kwamen ook talrijke illegale

1215 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

organisaties tot stand waarin verschillen van geloof en levensovertuiging volstrekt op de achtergrond stonden - een situatie die, maar dan eigenlijk uitsluitend aan de toppen van die organisaties, pas ging veranderen toen de bevrijding duidelijk dichterbij kwam.

XCAls tweede factor zien wij het voor het leven in bezettingstijd kenmerkende isolement. Vóór de bezetting had de leiding van elke politieke beweging in contact gestaan met een brede kadergroep en die groep op haar beurt met een nog veel bredere schare medestanders en sympathisanten. Al die contacten schrompelden ineen: wat binnen elke richting aan politieke gedachtenwisselingen plaatsvond, speelde zich in een naar verhouding kleine kring af; niemand aan de top wist met zekerheid wat aan de basis gedacht werd. Sterker nog: men was ook het overzicht kwijt van wat gedacht werd binnen andere richtingen dan waartoe men zelfbehoorde. Dat was een situatie waarin men zich gemakkelijker dan vroeger aan wensvoorstellingen kon overgeven - wensvoorstellingen waarachter het hartstochtelijk verlangen kwam te staan naar een betere wereld, een harmonischer samenleving, dat in de geest van veel mensen in tijden van nood en rampspoed een bijzondere kracht krijgt; het is of zij die nood en rampspoed alleen kunnen doorstaan in het vaste vertrouwen dat deze zich nimmer zullen herhalen.

XCDe derde factor was dat de formidabele overwinningen die Duitsland in de maanden mei en juni' 40 behaalde, het zelfvertrouwen van de voormannen van de grote democratische partijen niet onaangetast lieten. Politieke partijen willen, hetzij doordat zij regeren, hetzij doordat zij in oppositie zijn, macht uitoefenen. De mogelijkheid daartoe werd aan de Nederlandse politieke partijen door de instelling van het bezettingsbestuur ontnomen. Zoekend en tastend moesten zij een nieuwe weg trachten te vinden. Slechts twee partijen, beide tegenstanders van de parlementaire democratie, stelden zich daarbij spoedig op een illegaal voortbestaan UI: de tamelijk kleine Communistische Partij Nederland en de nog aanzienlijk kleinere Revolutienair-Socialistische Arbeiderspartij. De overige partijen: de RoomsKatholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij, de ChristelijkHistorische Unie, de Liberale Staatspartij, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, zochten aan de top in de vorm van het Politiek Convent steun bij elkaar, daarbij vooropstellend dat zij de brede massa van het volk vertegenwoordigden, maar men kan niet zeggen dat zij dat als groep in de eerste bezettingsmaanden met veel kracht naar voren brachten. Dat bleek vooral, zoals wij in deel 4 (in hoofdstuk 12: 'De aanloop tot de Nederlandse Unie') aantoonden, in hun contacten met een groep 'jongeren' die, nadat het Politiek Convent geweigerd

1216 [PDF]
DE POLITIEKE PARTIJEN TIJDENS DE BEZETTING

had, de eis van de bezetter te aanvaarden, niet meer uitdrukkelijk te gewagen van de begrippen 'Oranje' en 'onafhankelijkheid', tot de oprichting van de Nederlandse Unie overgingen.

XCOp die Unie die zich, zij het niet altijd even duidelijk, in wezen tegen de vroegere partijen keerde, werd door die partijen geheel verschillend gereageerd. De leiding van de Rooms-Katholieke Staatspartij gaf al haar volgelingen het advies, zich bij de Unie aan te sluiten, de enige partij die met duidelijkheid naast de Unie haar eigen bestaan voortzette, was de AntiRevolutionaire Partij (zij zag haar ledental van tachtigduizend stijgen tot een kwart miljoen), uit de overige partijen sloten zich, met veel locale variaties, min of meer grote groepen bij de Unie aan. Vermelding verdient nog dat de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in een aparte positie was komen te verkeren: zij was eind juli '40 onder beheer geplaatst van de NSB'er Rost van Tormingen een vernederende situatie die door de partijleiding afgewezen was, en hier vloeide uit voort dat deze leiding niet de mogelijkheden tot het ontplooien van eigen publieke activiteit behield die toen nog voor de andere partijen bestonden. Vorrink, voorzitter van de SDAP, ging spoedig tot illegale actie over en kreeg daarbij steun van talrijke sociaal-democraten, vooral van jongeren die uit de rijen van de twintig jaar eerder door hem opgerichte Arbeiders Jeugd Centrale voortkwamen.

XCHet naar buiten optreden van de democratische politieke partijen werd niet lang door Seyss-Inquart geduld; kort na de Duitse invasie van de Sowjet-Unie (22 juni '41) werden zij en bloc door hem verboden en vijf maanden later, begin december' 4I, toen Mussert aan Hitler trouw gezworen had, verbood de Reichseommissar óók de Nederlandse Unie (en Arnold Meyers Nationaal Front) die in de voorafgaande maanden al op tal van wijzen in haar actie-mogelijkheden beperkt was. Talrijke politieke voormannen waren toen al van hun vrijheid beroofd: tot de tweede groep 'Indische gijzelaars' die in oktober '40 naar een apart gedeelte van het concentratiekamp Buchenwald gevoerd waren, hadden o.m. behoord de leiders van de Tweede Kamer-fracties van de RKSP, de CHU en de SDAP, resp. mr. L. N. Deckers, H. W. Tilanus en W. Drees, in december '40 was de voorzitter van de Liberale Staatspartij, prof mr. B. M. Telders, gearresteerd, eind jW1Î '41 was een brede groep voormannen van de Anti-Revolutionaire Partij opgepakt (van hen werden ca. veertig aan de 'Indische gijzelaars' in Buchenwald toegevoegd) en was aan de bekendste figuur in anti-revolutionaire kring, dr. H. Colijn, een gedwongen verblijfplaats. toegewezen (eerst in Zuid-Limburg, later in Duitsland). Daar bleef het niet bij: onder de gijzelaars die in mei en juli' 42 in de gebouwen van de 121

1217 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

katholieke seminaries in Gestel en Haaren opgesloten werden, bevonden zich voormannen uit talrijke politieke partijen alsmede een groot deel van het topkader van de Nederlandse Unie, zo ook de leden van het Driemanschap dat de Unie had geleid: mr. 1. Einthoven, mr. J. Linthorst Homan en prof dr. J. E. de Quay. Meer nog: toen in de eerste dagen van april' 43 als uitvloeisel van het Englandspiel de gehele kring van het Nationaal Comité ('dagelijks bestuur' van het begin '42 gevormde Grootburgercomité) 'opgerold' werd, behoorden tot de arrestanten om te beginnen de drie leden van het Nationaal Comité die de RKSP, de ARP en de SDAP hadden vertegenwoordigd, resp. mr. T. J. Verschuur (voorzitter van de RKSP), Jan Schouten (voorzitter van de Tweede Kamer-fractie van de ARP) en Vorrink, en voorts mr. J. Rutgers en mr. A. M. Joekes die voor resp. de Liberale Staatspartij en de Vrijzinnig Democratische Bond zitting hadden gehad in het Politiek Convent.

XCArrestaties troffen ook de twee groeperingen die in '40 in de illegaliteit gegaan waren: de RSAP en de CPN.

XCDe gehele leiding van de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (illegaal voortgezet als Marx-Lenin-Luxemburg-front) werd eind februari en begin maart' 42 in hechtenis genomen; van die twintig arrestanten werden twaalf naar concentratiekampen in Duitsland gezonden, de acht overigen, onder wie de leider van de groepering, H. Sneevliet, werden in april ter dood veroordeeld en gefusilleerd; nadien viel het MLL-front uiteen in twee kleine groepjes: de Communistenbond 'Spartacus' en het Comité van Revolutionaire Marxisten. Wat de CPN betreft: zij werd bij uitstek door de bezetter vervolgd, maar zette, geleid door het driemanschap Paul de Groot, Jan Dieters en Lou Jansen, haar illegale actie voort. Dieters en Jansen werden begin april '43 gearresteerd (ook zij werden ter dood veroordeeld en gefusilleerd), de Groot trok zich toen uit het illegale werk terug en de verbindingsman met de Komintern, D. Goulooze, droeg vervolgens de leiding van de illegale CPN aan een nieuw driemanschap op: J. Postma, W. F. Puister en F. Reuter - op hun denkbeelden ten aanzien van de naoorlogse plaats van de CPN komen wij straks terug.

XCIn hoeverre hebben nu de democratische politieke partijen na hun opheffmg hun activiteit voortgezet, hetgeen zeggen wil: een verboden activiteit ontplooid? Die werkzaamheid nam in de regel de vorm aan van het bijeenhouden van de partijkaders. Landelijk of provinciaal bekende figuren reisden rond en hielden inleidingen op clandestiene kaderbijeenkomsten; soms kwam het ook tot de uitgifte van illegale brochures of werd de uitgifte van illegale bladen bevorderd die programmatisch min of meer op de grondslag stonden van de betrokken partij.

1218 [PDF]
ARP/CRU

XCTot deze vormen van activiteit is het vooral gekomen in kringen van anti-revolutionairen en sociaal-democraten.

XCWat de anti-revolutionairen betrof, was hierbij van belang dat hun partij, gelijk reeds vermeld, in de periode zomer' 40-zomer '41 een grote toevloed aan nieuwe leden kreeg. Toen haar niet langer werd toegestaan publieke bijeenkomsten te houden (die werden in augustus '40 verboden), vormde de partijleiding een groep van 'twaalf apostelen' (het werden er in werkelijkheid zeventien), via wie regelmatig parolen doorgegeven werden die zich tegen de gelijkschakelingspolitiek van Seyss-Inquart richtten. De bekendste politieke figuren gingen door het land reizen om op besloten kaderbijeenkomsten die parolen toe te lichten. Ook Colijn (die in juli '40 met zijn brochure Op de grens van twee werelden Duitsland in de kaart had gespeeld) deed dat; regelmatig kwam hij zelf met die 'twaalf apostelen' samen. Toen hem een gedwongen verblijfplaats opgelegd was, nam Schouten die taak over. Er waren er onder die 'apostelen' die in de resterende bezettingsjaren (van de zomer van '4I af dus) op meer dan duizend van die bijeenkomsten het woord voerden, één, E. van Ruller, bracht het tot veertienhonderd. Wat de ARP betrof, was dus sprake van een duidelijke clandestiene voortzetting.

XCMinder duidelijk was die voortzetting binnen de Christelijk-Historische Unie. Wel kwamen van de lente van' 4I af enkele vooraanstaanden periodiek bijeen om zich onder leiding van Bosch van Rosenthal op allerlei toekomstproblemen te bezinnen en wel was op lager niveau sprake van kleine kaderbesprekingen, maar regelmatige bestuursvergaderingen werden na de formele opheffing van de partij niet meer gehouden. Vanbelang was daarbij dat mr. G. E. van Walsum, secretaris van het partijbestuur en gemeenteraadslid voor de CHU te Rotterdam, van begin' 41 af hoopte dat alle protesrants-christelijke partijen zouden verdwijnen. Die hoop kon, dacht hij, in vervulling gaan, wanneer de vijf jaren bezetting, zo schreef hij in januari '41 namens het dagelijks bestuur van de CHU (Tilanus zat toen als 'Indisch gijzelaar' gevangen) aan alle contacten in den lande, 'déze winst brengen, dat de overtuigingen die voor ons fundamenteel zijn, ook door andere volksgroepen zouden worden aanvaard.' 1 Van Walsum was dus óók tegenstander van een naoorlogs samengaan van CHU en ARP. Sterk beïnvloed door de nieuwe denkbeelden die binnen de hervormde kerk naar

1 Brief, 2 jan. 1941, van het dagelijks bestuur van de CHU aan alle afdelingen, aan gehaald in H. M. Ruitenbeek: (1955), p. 132.

1219 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

voren waren gekomen (men denke aan zijn plan voor een groot algemeenchristelijk dagblad), schreefhij in januari '43 aan Tilanus, die toen in Gestel geïnterneerd was:

XC'In deze tijd heeft men in veel breder kring dan de vroegere AR en CH oog gekregen voor de geestelijke inslag van het staatkundige en maatschappelijke leven en indien er één groep is die daaruit de eonsequenties behoort te trekken, dan zijn wij het. Ik heb tegen een dergelijke fusie bovendien dit bezwaar, dat zij een belerrunering zou kunnen zijn voor de groei van de nieuwe verhoudingen welke op het terrein der Kerk bezig zijn te ontstaan en die wij behoren te bevorderen'

XCvan Walsum wilde de CHU dus ook niet heroprichten ; met dat laatste waren de overige leden van het dagelijks bestuur het evenwel niet eens omdat zij meenden, aldus van Walsum in diezelfde brief aan Tilanus, 'dat handhaving van het partij-apparaat gewenst is, omdat dat ons gezag bij besprekingen met derden over een nieuwe politieke oriëntering kan versterken.' 1

XCTilanus wees van Walsums denkbeelden volstrekt a£ 'Het heeft mij getroffen', zo reageerde hij enkele maanden later (hij had intussen in het ziekenhuis te Den Bosch waarin hij enige tijd opgenomen was, twee besprekingen met van Walsum kunnen voeren), 'dat jij (en ook anderen in het bezette 'vrije' Nederland) meer onder de indruk zijn van de z.g. revolutionaire situatie waarin we zouden verkeren, dan ik dat ben. Zozeer was je daarvan onder de 'bekoring', dat de gedachte, dat je straks weer als Rotterdams raadslid zou moeten fungeren, je een ietwat verwonderde spotlach op de lippen deed komen: 'Moet die raad dan weer gaan werken, laat die maar thuis blijven!!' - Ja, natuurlijk moet die weer gaan werken; notabene, een van onze oudste instellingen van medezeggenschap der burgerij .

XC. . . Voorzover mijn inlichtingen gaan, zullen CNV, RKWVen NVV straks weer herleven ... Zouden de Chr. arbeiders zich dan ook niet het meest vertrouwd afgestemd gevoelen op een Chr. politieke partij? ... Waar straks AR, SDAP en ook andere formaties zullen herleven ... , is het mijn plicht te zorgen dat ook onze organisatie op de bres staat, al was het alleen, zoals sommige leden van het Dfagelijks] B[estuur] m.i. terecht oordelen, om ons gezag bij besprekingen met derden te versterken. Hoe dan de verdere ontwikkeling zal zijn, zullen we moeten afwachten.' •

1 Brief, 7 jan. 1943, van G. E. van Walsum aan H. W. Tilanus, a.v., p. 255-56. • Brief, 29 juni 1943, van H. W. Tilanus aan G. E. van Walsum, aangehaald in G. Puchinger: (1966), p. 229-31.

1220 [PDF]
RKSP

XCRuim een half jaar later, begin '44, gafTilanus in een brief aan een vooraanstaand partijlid uitdrukking aan zijn overtuiging dat na de bevrijding 'de zes of zeven grote groeperingen, die wezenlijke geestesrichtingen vertegenwoordigen', zouden terugkeren. 'Onder onze mensen', vervolgde hij, 'zijn drie stromingen: 1. enkelen ... zouden zomaar, mir nichts dir nichts (vergeef me dit Moffricaans) in het AR-schuitje willen stappen. 2. Enkele anderen, onder leiding van van W[alsum] uit R'darn, zouden ... wat na moeizame arbeid van veertig jaren is opgebouwd, radicaal als afgedaan willen beschouwen. Wat wèl moet, weten zij niet; zo iets als een Chr[istelijke] Ned[erlandse] Unie of een Herv[ormde] Sociale Partij; ook het gedrijf om alles kerkelijk (Ned. Herv.) te maken speelt daarbij een rol; er is geen touwaan vast te knopen, evenmin als aan vele Barthiaanse beschouwingen. Ze zijn fel anti-AR. 3. De grote massa blijft trouwaan wat was.

XCAl zal aangestuurd moeten worden op grote samenwerking tussen de beide Prot. Chr. groepen, met forceren bereikt men niets: kerkelijke gevoeligheden en mentaliteit kunnen niet opzij gedrongen worden.' 1

XCIn die geest ging Tilanus, nadat hij in september '44 uit de gijzeling ontslagen was, weer af en toe op clandestiene bijeenkomsten het woord voeren, 'soms', zo vertelde hij later aan de historicus Puchinger, 'op boerderijen voor enige christelijk-historische boeren die wel weer eens 'een woordje wilden heren', zoals zij het ui tdrukten.' 2

XCHad nu de CHU althans een politieke leider die er, zijn overtuiging getrouw, systematisch voor uitkwam dat de partij op zijn minst heropgericht moest worden, in de RKSP ontbrak die figuur. 'De Staatspartij', constateerde drs. Jan Bank, 'ontbrak in het verzet en de meesten van haar leiders zwegen.' 3 De partijvoorzitter in het begin van de jaren '30 (later minister van justitie), mr. C. M. J. F. Goseling, stierf in april '41 als 'Indisch gijzelaar' in Buchenwald, zijn opvolger Verschuur werd in april '43 als lid van het Nationaal Comité gearresteerd (en stierflater in Sachsenhausen), en toen Drees na het 'oprollen' van dat comité een nieuw elandestien comité ging vormen, het vaderlands Comité, teneinde de regering van advies te dienen, had hij moeite, een gezaghebbende figuur uit RKSPkring te vinden. Deckers, voorzitter van de Tweede Kamer-fractie, stelde zich niet beschikbaar, mr. J. R. H. van Schaik, Goselings voorganger als minister van justitie (in mei' 40 voorzitter van de Tweede Kamer), trok zich spoedig terug en van Schaik koos toen als zijn vervanger niet, zoalsR.J.

1 Brief, 3 jan. 1944, van H. W. Tilanus aan W. E. van der Feltz (a.v., p. 224-25). 2 A.v., p. 224. 3 Bank: (1978), p. 135.

1221 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

Drees had verwacht, de vroegere minister van sociale zaken uit, mr. C. P. M. Romme, maar de secretaris van het vroegere partijbestuur, mr. H. A. M. T. Kolfschoten.

XCMoest die RKSP, waar zo weinig van uitging, dan toch terugkeren?

XCDe aartsbisschop zag een aparte staatkundige formatie der katholieken als essentieel (hij was óók voorstander van, schrijft Aukes, 'een constructie als de oude coalitie"! - een regering dus waarin katholieken, anti-revolutionairen en christelijk-historischen zouden domineren), maar in enkele illegale bladen van jongere katholieken: de (illegale) Maasbode. Christofoor en Katholiek Kompas, werd eind' 43 en begin' 44 betoogd dat, al was er nog wel 'in zekere kringen een latent antipapisme' 2, de emancipatie van het katholieke volksdeel voldoende voortgeschreden was om herleving van een katholieke partij ongewenst te maken; katholieken zouden kunnen toetreden tot een nieuwe 'positief Christelijke' partij die werkzaam diende te zijn 'in de geest der Pauselijke encyclieken' 3, een nieuwe 'volksbeweging'."

XCTegen die opvatting keerde zich een jong katholiek jurist, mr. F. J. F. M. Duynstee, die in mei '44 onder het pseudoniem 'Junior' een illegale brochure deed verschijnen, Het glazen huis, waarin hij, geenszins er van overtuigd dat de katholieken na de bevrijding niet toch weer op allerlei terreinen achtergesteld zouden worden, de heroprichting van een katholieke partij bepleitte - een 'vernieuwde' partij overigens, 'het merendeel van de katholieke politici van de oude garde dient zich', schreef hij, 'terug te trekken', zulks ook om 'een vooruitstrevende ordeningsof werkloosheidspolitiek' mogelijk te maken." De schrijver van Het glazen huis werd vervolgens door Christofoor gekarakteriseerd als 'een jonge leek aan wie deze vier bezettingsjaren zijn voorbijgegaan, zonder dat hij veel bemerkte van de spanning, de hitte, de strijd, de verandering, de verbondenheid' 6, d.w.z. de nieuwe verbondenheid die vooral in de illegaliteit ontstaan was, en 'Chr. J. Vrijwaert' (mr. 1. G. A. Schlichting, begin mei '43 door ingrijpen van het 'foute' departement van volksvoorlichting en kunsten afgezet als hoofdredacteur van De Tijd) voorspelde in zijn illegale brochure Een koekoeksei dat 'Junior' , hopend op een 'vernieuwde' RKSP, slechts teleurstellingen zou beleven:

XC'Heeft hij het zelf niet al eens meegemaakt, dat bijv. een café, dat hij placht te bezoeken, 'geheel gerestaureerd' en 'onder nieuwe leiding' heropend werd? Reeds bij de garderobe ontmoet ge bekende gezichten; de oude chef staat

XC1 H. W. F. Aukes: Kardinaal de Jong, p. 511. 2 Christofoor, II, I (okt. 1943), p. 2. a A.v., II, 2 (maart 1944), p. 6-7. • A.v., II, 4 (mei 1944), p. 8. 5 Het glazen huis, p. 84, 88. G Christofoor, II, 5 (juli 1944), p. 8.

1222 [PDF]
ZINNIG-DEMOCRATEN

met zijn oude glimlach in zijn oude hoek; de bitterballen zijn nog van hetzelfde recept, en als het strijkje, dat een nieuw pakje draagt en op het programma 'Harley and his Hot Boys' heet, zijn eerste nummertje muziek inzet, herkent ge zonder moeite 'Pim's Oude Melodisten' van weleer.'l

XCVan de Liberale Staatspartij gingen, na de capitulatie in '40, belangrijke verzetsimpulsen uit. Wij denken hierbij in de eerste plaats aan de wijze waarop de voorzitter, prof. Telders, de redactie van het Liberale Weekblad wist te stimuleren tot het schrijven van onvervaarde hoofdartikelen - geen toeval was het dat hij, steunpilaar ook van het hooglerarenverzet aan de Leidse universiteit, in december '40, gelijk al vermeld, door de 'SD' werd gearresteerd en kort nadien in het concentratiekamp Buchenwald werd opgesloten. Zijn verdwijnen uit liberale kring had een merkbaar effect. Wel te verstaan: de liberale partij bleef vertegenwoordigd in het Politiek Convent, nl. door mr. M. H. de Boer, een Utrechtse wethouder, en door mr. J. Rutgers, de partijsecretaris. (zij vertegenwoordigden de partij ook in het Grootburgercomité) en nadat Rutgers in de eerste dagen van april '43 als uitvloeisel van het Spiel met Vorrink was opgepakt, bleef de Boer de samenwerking in het Politiek Convent voortzetten, maar zijn contacten in den lande waren heel wat minder breed dan bijvoorbeeld die welke binnen de ARP en de SDAP bleven bestaan. Met Telders was de liberale partij haar sterkste, meest inspirerende figuur kwijtgeraakt. Zeker, verscheidene personen van liberale huize namen in tal van verbanden deel aan het illegale werk (wij denken vooral aan het Utrechtse illegale blad Slaet op den Trommele, aan enkele spionagegroepen en aan het Nationaal Steunfonds), maar juist dat werk slorpte hen dermate op dat zij aan het bijeenhouden van liberale kaders nauwelijks toekwamen. Van belang lijkt ons voorts dat van het principe van sociaal-economisch beleid dat vooral de liberale partij steeds had aangehangen: het toelaten van het 'vrije spel der economische krachten', door steeds breder kringen aangenomen werd dat het volledig uit de tijd was en dat het 'vrije spel' door een stelsel van economische 'ordening' moest worden vervangen. Dat alles tezamen schiep een situatie waarin het niet aileen leek alsof de liberale partij niet meer bestond maar waarin ook in bezet gebied in de loop der bezetting steeds sterker betwijfeld werd of zij na de bevrijding zou herrijzen.

XCIn de Vrijzinnig-Democratische Bond was na de opheffing slechts sprake van losse contacten tussen de hoofdbestuursen kaderleden. Begin april' 43 werd, gelijk reeds vermeld, mr. [oekes, die de bond als voorzitter had122

1 p. 38.

1223 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

vertegenwoordigd in het Politiek Convent, gearresteerd. Drees verzocht toen oud-minister mr. P. J. Oud (in de zomer van '41 afgezet als burgemeester van Rotterdam), de vrijzinnig-democraten in het Vaderlands Comité te vertegenwoordigen; Oud weigerde. Zijn plaats werd ingenomen door het vroegere Tweede Kamerlid J. Schilthuis en te zijnen huize vond in augustus' 44 een eerste bespreking plaats met twintig vooraanstaande kaderleden uit de verschillende provincies.

XCIn de SDAP werd, wij merkten dat reeds op, het kader door de partijleiding veel steviger bijeengehouden; vooral de vroegere secretaris-penningrncester, C. Woudenberg, gaf zich daar veel moeite voor: dagelijks was hij op pad om groepjes kaderleden's avonds toe te spreken, en ook Drees beijverde zich op dat gebied, nadat hij in oktober '41 uit Buchenwald was vrijgelaten. In afwezigheid van Drees had Vorrink in belangrijke mate zijn sternpel op de partij trachten te drukken. In elke kring van partijgenoten waar hij kwam, had hij betoogd dat de SDAP na de bevrijding niet als 'arbeiderspartij' moest herrijzen maar als een volkspartij op brede basis die derhalve ook de organisatorische banden met het NVV, zoals die vóór de bezetting hadden bestaan, diende te verbreken.! Ben pleidooi daartoe legde Vorrink in de herfst van '41 in een illegale brochure neer, Over de toekomstige positie der partij in verband met het jongste verleden. Hem leek gewenst dat er na de bevrijding een periode van 'politieke Godsvrede' zou zijn waarin het tot 'een hergroepering der politieke partijen en een vernieuwing der politieke programma's' zou kunnen komen; Nederland zou 'als wereldrijk een grote toekomst' tegemoet kunnen gaan - het had behoefte aan een sociaal en economisch vooruitstrevende 'volkspartij' welke 'zonder reserve het christelijk karakter onzer Westerse en dus ook Nederlandse beschaving (zou) erkennen', en bijvoorbeeld als uitvloeisel daarvan (Vorrink was o.m, via Banning en Eykman van het werk van 'Gemeente-opbouw' in de hervormde kerk goed op de hoogte) 'geen meetings of eongressen op zondag (zou) organiseren'; er moesten minder partijen komen, 'bovendien', schreef hij, 'zal het probleem van het bestaan van partijen, gericht tegen de fundamentele grondslag van de Staat, zeker onder het oog moeten worden

de practicus die hij was, zag Drees onmiddellijk de problematische kanten van dit denkbeeld. 'Zo vroeg ik dan', schreef hij later, 'bij een bespreking met Kupers' (de vroegere voorzitter van het NVV) 'en Vorrink, enige tijd na mijn terugkeer uit Buchenwald, hoe het zou gaan met de Arbeiderspers, waarvan Partij en NVVeIk voor de helft eigenaar waren. 'Die blijven wij voorlopig samen uitgeven.' 'Gelukkig', zei ik, 'dan zien we elkaar tenminste nu en dan nog." ('VV. Drees: (I958), p.206)

1224 [PDF]
SDAP

gezien.' 1 Wij nemen aan dat Vorrink bij dat laatste in de eerste plaats aan de CPN dacht; hij zag de Sowjet-Unie als een heel West-Europa bedreigende rnacht en constateerde met bezorgdheid dat de communisten in de loop van '41 en '42 meer invloed leken te krijgen in de Nederlandse samenleving. In november' 42 deed hij een illegale brochure verschijnen, De oorlog en het gevaar van het bolsjewisme, waarin hij als bijlage o.m. het (vermoedelijk door Paul de Groot geschreven) artikel 'Vijf historische dagen' liet afdrukken, opgenomen in juni '40 in het maandschrift van de CPN, Politiek m Cultuur, waarin aan de regering te Londen het advies was gegeven, 'tegenover Duitsland een waarlijke neutraliteit' in acht te nemen en waarin 'het Nederlandse werkende volk' was aangemaand, 'tegenover de Duitse bezetting van ons volk een correcte houding' aan te nemen - citaten uit De Waarheid volgden daarop, zoals uit no. 5 (begin februari '41): 'Engeland is even slecht als Duitsland ... De zaak van het Oranjehuis en wat er om heen hangt ... is de knoken van geen enkele Nederlander waard.' Deze brochure wekte, aldus J. H. Scheps, 'in de kring van de illegale socialistisch-democratische werkers verwarring. Een deel van deze werkers ... was blijde met dit geschrift en deelde het gaarne uit' (er waren tienduizend exemplaren gedrukt), 'een ander deel vroeg zich af: heeft het nu, midden in de oorlog, zin, de tweespalt socialisme-communisme op te roepen en, waar zij gevonden wordt, te verscherpen?' 2 Paul de Groot reageerde in De Waarheid betrekkelijk gematigd: het in Politiek en Cultuur in '40 ingenomen standpunt noemde hij 'het enig juiste proletarische standpunt tegenover de imperialistische oorlog', maar sinds die oorlog door de Duitse invasie van de Sowjet-Unie (22 juni '41) van karakter veranderd was, had de CPN zich 'breed en royaal op het standpunt van de nationale bevrijding geplaatst, en (wij) willen hier nog eens nadrukkelijk herhalen dat wij voor de terugkeer van de regering van vóór 10 mei 1940 zijn, de koningin inbegrepen, en dat zonder enig voorbehoud.' 3

XCVorrinks pleidooi ten gunste van een brede volkspartij bleef binnen de SDAP niet onweersproken. Er kwam kritiek van de kleine Marxistische linkervleugel: in een brochure Karakter en doeleinden van een nieuwe socia listische partij voorspelde 'Montagnard' (Wijnand Romijn) dat na de oorlog 'een revolutionaire situatie' zou ontstaan, waarin de socialistische beweging 'niet de minste eerbied' diende te hebben voor 'overblijfsels uit het feodale tijdperk als het monarchisme' , 'de materiële ellende, de physieke uitputting,

XClOver de toekomstige positie der partij in verband met het jongste verleden, p. 19,22,23. 2 J. H. Scheps: Scheps inuentariseert, dl. I (1973), p. 237-38. 3 De Waarheid, Z.I1. (22 maart 1943), p. 3.

1225 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

de morele ontaarding' (alle gevolg van 'de moderne imperialistische oorlog') zouden 'het proletariaat' het nodige 'revolutionair doel-bewustzijn' schenken.!

XCPrecies als in de CHU waren er voorts in de SDAP krachten die meenden dat, teneinde de vorming van een brede volkspartij van meet af aan mogelijk te maken, de SDAP niet heropgericht moest worden; dat was o.m. het standpunt van een van de vroegere voormannen van de AJC, Wim Thomassen. Secretaris-penningrneester Woudenberg was het daar fundamenteel mee oneens en in '42 verenigde het elandestien bijeenkomend partijbestuur zich met een door hem geschreven notaê waarin hij voorgesteld had dat onmiddellijk na de bevrijding een oproep zou uitgaan naar alle vroegere leden, zich weer 'in een nieuw, voorlopig, sociaal-democratisch verband aaneen te sluiten; afdelingen te vormen, voorlopige afdelingsbesturen te kiezen; geld bijeen te brengen.' Het partijbestuur stelde voorts enkele commissies in om zich over naoorlogse vraagstukken te beraden, zo over het onderwijs, de agrarische problemen en de toekomst van NederlandsIndië - al die commissoriale arbeid kwam als gevolg van de hongerwinter tot stilstand.

XCLinks van de SDAP bleven de Communistenbond 'Spartacus', het Comité van Revolutionaire Marxisten en een groep van Radencommunisten in oproepen, soms ook in illegale bladen, ijveren voor de verwezenlijking van diverse revolutionaire denkbeelden; het waren niet meer dan politieke secten waar het vuur van de overtuiging feller brandde naarmate de aanhang kleiner was. 'De arbeidersklasse', zo heette het bijvoorbeeld eind' 43 in een oproep van de Trotzkistische Kommunistische Groep voor de Vierde Internationale, welke enkele maanden later in het illegale blad Spartacus werd gepubliceerd, 'moet eerst en vooral beseffen,dat de socialistenen de kommunistische leiding zich hebben geschaard aan de zijde van het kapitalisme. Alle hebben de klassenstrijd opgegeven. Arbeiders!!! ... Vormt uw klassepartij en de nieuwe Internationale, de Vierde, dat is te zeggen uw eigen staf, uw eigen leiding ... Leve de proietarische revolutie! ... De macht aan de arbeiders! ... Leve het socialisme!' 3

XCEr stak achter deze en dergelijke oproepen geen politieke kracht van betekenis.p.13, 14.Tekst: 'Verslag van de werkzaamhedenvan de leiding derin de periode vanmei 1940 tot 5 mei 1945' in46ste congres:p. 19-20.(maart 1944),p.

1 7, 2 SDAP IS SDAP, 3 8.

1226 [PDF]
CPN

XCAnders was dat met de parolen die uitgingen van de illegale CPN die met een aanzienlijk kader van wal gestoken was en een respectabele staat van dienst had op illegaal gebied. Van belang was daarbij dat de in de lente van '43 gevormde nieuwe partijleiding: Postma-Puister-Reuter, onder invloed van Goulooze die zich van '40 af geërgerd had aan de sectarischdoctrinaire wijze waarop de Groot De Waarheid geredigeerd had, een koers insloeg waarbij (naar wij aannemen: met instemming, zo al niet op instructie van Moskou) aansluiting werd gezocht bij de gevoelens van de brede massa van het Nederlandse volk. Namens de CPN werd in een illegale brochure, Om Neêrlands toekomst, die in de herfst van '43 uitkwam en waarvoor vertegenwoordigers van verschillende politieke richtingen hun denkbeelden op schrift gesteld hadden, door Postma een bijdrage geschrevenwaarin de 'positie van de Kroon van thans' 'als een historische realiteit' werd erkend; toegegeven werd dat de CPN in haar houding tegenover 'de aanhangers van andere wereldbeschouwingen, in het bijzonder de Christenen', 'niet altijd de vereiste tact (had) getoond' en dat ten aanzien van 'de Nederlandse tradities op het gebied van de persoonlijke vrijheid' gesproken moest worden van 'sectarische fouten die wij in het verleden ongetwijfeld wel hebben gemaakt'; Postma aanvaardde het bijzonder onderwijs (het verzet Vall de kerken en dat van de Protestants-Christelijke bijzonder onderwijs-instellingen hadden veel indruk op hem gemaakt); hij bepleitte tenslotte dat de arbeiders zich niet alleen in één vakbeweging maar ook in één politieke partij zouden verenigen - 'anders gezegd', zo schreven wij in deel 7 (hoofdstuk 7, paragraaf 'Illegale CPN'): 'het zelfstandig voortbestaall van de CPN stond voor de nieuwe partijleiding niet bij voorbaat vast; zij hoopte natuurlijk wèl dat communisten vroeg of laat een dominerende invloed zouden krijgen zowel in die ene vakbeweging als in die ene partij.'

XCUitvloeisel Vall de nieuwe koers was dat wat van de sabotagegroepen van de CPN restte, zich bij de Raad van Verzet aansloot waarin een van de leiders dier groepen, Gerben Wagenaar, zitting nam. Die koers bleef men volgen toen zowel Goulooze als Postma in november '43 gearresteerd waren en de leiding van de illegale CPN toegevallen was aan Jaap Brandenburg (districtsleider van de CPN te Amsterdam ten tijde Vall de Februaristaking). Brandenburg stelde toen een uitgebreider bestuur samen waarin o.m, Wagenaar en A. J. Koejemans werden opgenomen; laatstgenoemde werd hoofdredacteur Vall De Waarheid waarvan de oplaag tot boven de honderdduizend exemplaren steeg.

XC1 Om Neêrlands toekomst, p. 63-79. 122

1227 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

XCWat men in De Waarheid kon lezen, nam bij veel niet-communisten het wantrouwen tegen de CPN niet weg. In maart '44 werd 'de dictatuur van het proletariaat' aangeprezen als aanloop tot"n hogere vorm van demooratie.'! In dezelfde maand werd een oproep gepubliceerd tot vorming van 'een eenheidspartij met een socialistisch program', die 'de kern' moest worden van 'een progressieve democratische volksbeweging', welke 'even onontbeerlijk' heette als die 'consequente kern, stevig georganiseerd in een socialistische, revolutionaire arbeiderspartij.f 'In de periode na de beëindiging van de oorlog in Europa, (zal)', zo las men enkele maanden later, 'ook in Nederland een vrijheidsstrijd moeten worden gestreden, zij het ook, naar wij hopen, met vreedzame middelen." Was dan in de overgangstijd gewelddadige actie te verwachten van de CPN? Dat liet de nieuwe partijleiding binnenskamers met klem ontkennen. Haar standpunt werd na een bespreking 'met enige leiders van de Comm. Partij' door de illegale organisatie Nationaal Comité als volgt aan Londen gerapporteerd, met letterlijke citaten:

XC'I. 'De CPN is zich er van bewust dat er orde en rust zal moeten zijn.'

XC2. 'Van de CPN zijn geen revolutionaire daden te verwachten, mits men hen niet in een hoekje duwt en geen speciale beperkingen voor hen vaststelt' (bijv. speciale beperking voor hen op gebied van pers en publiciteit).

XC3. 'Zou men daartoe niet kunnen komen" dan zullen zij zich met alle ter beschikking staande middelen te weer stellen.' , 5

XCWas er in het raam van de 'vernieuwing' van het partijwezen óók een toekomst voor de Nederlandse Unie die in '40-'41 zulk een massale aanhang gekregen had?

XCVoor die aanhang was de Unie in de eerste en vaak ook enige plaats een middel geweest om tegen de bezetter en de NSB te demonstreren, aan de top evenwel werden de denkbeelden die de Unie verkondigde, serieus genomen en daar werd met name in '40 door velen bepaald anti-parlementair gedacht. Tekenend was het dat in het eerste nummer (november '40) van een programmatisch maandblad Volk en Arbeid dat de Unie onder

1 II4 (17 maart 1944). p. 4. 2 A.v., II7 (31 maart 1944), p. 1-3. 3 A.v., 127 (14 juni 1944), p. 4. D.w.z.: zou men wèl tot speciale beperkingen overgaan. 5 'Bericht voor Weg A' (j r juli 1944), NC, 2 A, 238.

1228 [PDF]
NEDERLANDSE UNIE

redactie van dr. P. J. Bouman, dr. E. W. Hofstee en Geert Ruygers wilde uitgeven, een door prof. mr. A. L. de Block geschreven artikel 'Heroriëntatie' opgenomen werd waarin de kaderleden van de Unie aangespoord werden, zich 'te bezinnen op hetgeen wij met Duitsland gemeen hebben' ('doen wij dit, dan treft ons een gemeenschappelijk Christelijk-Germaans verleden, waarin de gemeenschapsgedachte op zeer typische wijze tot uiting kwam'); 'het tijdperk waarin de parlementaire demoeratie paste', was, aldus de Block, ten einde gekomen, er moest een corporatieve staat komen, wèl met 'volksinvloed op het bestuur van's Lands zaken' - met de vorming van een 'corporatieve Kamer' zou men overigens moeten wachten.' Verspreiding van dit nummer werd door de bezetter verboden en de Unieleiding kreeg er nadien ook geen papier meer voor, maar gedachtengangen als door de Block ontvouwd, kon men van de aanvang af menigmaal in het weekblad De Unie aantreffen dat ruim een jaar lang uitkwam. Zij maakten de Unie tot een object van felle bestrijding door andere Nederlandse groeperingen en deze werd voortgezet toen de nieuwe beweging in december '41 door de bezetter opgeheven en verboden was en, een half jaar later, het Driemanschap en een groot deel van het topkader waren geïnterneerd. 'De Nederlandse Unie', zo schreefbijvoorbeeld Trouw in zijn tweede nummer (februari' 43), 'heeft de Arbeidsdiensten de Winterhulp aanbevolen.Zij heeft een z.g. Nederlands Socialisme,als bijdrage tot de Nieuwe Orde-mythe, aan de Duitsers aangeboden. Dat de Nederlandse Unie zich niet met huid en haar aan de Duitsers heeft overgegeven,was niet het gevolg van het inzicht dat zij kreeg in de geestelijke aard van deze oorlog, maar van de ervaring van de 'incorrectheid' der Duitsers... De conclusievan de leiding der Ned. Unie was: 'Er is met de Duitsersniet samen te werken.' Zij had op het standpunt moeten staan: 'Er mag met de Duitsers niet samengewerktworden.' '2

XCTrouw viel het dan ook niet moeilijk, de toekomst-denkbeelden die in de Unie verkondigd waren, radicaal af te wijzen - personen nit Unie-kring zetten evenwel de verkondiging van die denkbeelden voort. Van de lente van '43 af geschiedde dat met name in het illegale blad Je Maintiendrai. Daarin werd niet bepleit dat de Unie na de bevrijding heropgericht en voortgezet zou worden, wèl dat haar denkbeelden overgenomen zouden worden in een nieuw partijbestel. De vroegere politieke partijen, zo werd in augustus '43 in Je Maintiendrai betoogd, waren verouderd en moestenA.de Block in(nov.p.febr.122

1 L. I 1940), 19,22. 2 I, 2 (IS 1943), p. 2-3·

1229 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

niet terugkomen - Nederland zou voldoende hebben aan twee politieke groeperingen: 'vooruitstrevenden' en 'conservatieven', en die eersten zou het blad 'verenigd willen zien in één grote volksbeweging. Een beweging, die de Christelijke grondslagen van ons volk erkent' en die naar' de grootst mogelijke sociale gerechtigheid' zou streven. 'Het is', schreef Je Maintiendrai, 'nog een open vraag of naast deze twee nog voor andere partijen plaats is. Wij zouden er niet voor voelen, beide partijen voor altijd als de enige, bijv. wettelijke, erkend te zien. Een zekere vrijheid en de mogelijkheid van veranderen moeten worden voorbehouden. Voor een onbeperkte vrije partijvorming is echter eveneens geen plaats meer.' 1

XCOok Vrij Nederland en Het Parool waren tegenstanders van de terugkeer der vroegere politieke partijen. Van Randwijk, hoofdredacteur van Vrij Nederland, hoopte in de zomer van '43 'van harte' dat er na de bevrijding op politiek gebied 'maar twee of drie grote lijnen zijn te trekken' - 'de Unie-oplossing van 'vooruitstrevenden' en 'conservatieven" achtte hij evenwel 'ietwat te simplistisch.' 2 Wat Het Parool betreft: Frans Goedhart, de oprichter, had van meet af aan de vooroorlogse politieke partijen fel gekritiseerd (begin '42 leidde dat tot Vorrinks uittreden uit de redactie) en van Heuven Goedhart die in '43 zijn stempel op Het Parool ging drukken, beschouwde, evenals Goedhart gedaan had, de vooroorlogse partij-indeling als totaal verouderd. In hun in april' 44 uitgegeven 'Manifest's schreven van Heuven Goedhart en van Randwijk niet over de naoorlogse partijvorming, maar een 'herstel van het Nederland van vóór IQ mei 1940, met verbetering van de 'uitwassen' en 'grove fouten" achtten zij 'onvoldoende. Met de bevrijding van ons vaderland is het historisch moment aangebroken voor een radicale vernieuwing in ons volksleven' - ook het partijwezen moest dus 'vernieuwd' worden. Frans Goedhart (deze had van januari '42 tot augustus' 43 gevangen gezeten) sprak zich in juli '44 met kracht tegen de heroprichting der SDAP uit. 'Het lijkt ons', schreefhij, 'veeleer de taak van de socialisten der oude SDAP de gangmakers te zijn bij het komende partijpolitieke vernieuwingswerk. Zij zouden de ruggegraat kunnen zijn, waaromheen de nieuwe groepen uit de voormalige Nederlandse Unie, de vrijzinnige en de Christelijke partijen, die economische ordening en sociale gerechtigheid wensen, zich zouden kunnen groeperen [tot] een modern politiek tehuis.' 4Het 12 3

1 44 (3 I aug. 1943), p. 2-3. 2 IV, 3 (sept. 1943), p. 31. 3 Tekst: dl. V b, p. 217-18. 4 68 (Ia juli 1944), p. 5.

1230 [PDF]
BERAAD IN GESTEL

XCEen betoog als dit droeg er toe bij dat SD AP' ers eigen illegale bladen gingen uitgeven. Uit hun kring was in mei '44 al Vrije Gedachten voortgekomen, in augustus werden daaraan Paraat en De Baanbreker toegevoegd.

XCTrouwachtte het in de lente van '44 gewenst dat illegale werkers nieuw bloed zouden brengen in de traditionele partijen; 'deze werkers', schreef het blad, 'moeten in de politieke verbanden, waarin zij thuis horen, opgenomen worden. Want in deze groep heeft zich veellevend beginsel, veel moed en veel karakter geopenbaard." Enkele maanden later ging Trouw de oprichting van een Christelijke Volkspartij: samensmelting van de ARP en de CHU, bepleiten, zulks overigens onder het voorbehoud dat dat denkbeeld de instemming zou verwerven van Schouten (die gevangen zat) en Tilanus (die moeilijk bereikbaar was).

XCMen ziet: de meningen liepen uiteen. Inderdaad, niemand wist precies welke partijen zich na de bevrijding weer zouden presenteren en evenmin hoe levensvatbaar zij dan zouden blijken te zijn. Aan de gedachtenwisseling die terzake plaatsvond, namen maar weinigen deel (de grote massa was door de omstandigheden gedoemd te zwijgen) en die weinigen leefden en werkten dan bovendien nog in een kring van gelijkgezinden. De directe botsing der meningen met daaraan gekoppeld de mogelijkheid tot correctie van het eigen standpunt, ontbrak. Er was in bezet gebied in de periode '42-'44 eigenlijk maar één plaats waar personen van verschillende politieke signatuur tot een intensieve discussie konden komen over de problemen van de toekomst en ook dus over de problemen van het naoorlogse partijwezen: de gijzelaarskampen in Noord-Brabant, met name het kamp in het Kleinseminarie 'Beekvliet' te Gestel, waarin eind' 42 en begin' 43 ook de gijzelaars uit Haaren belandden; , 'Beekvliet' is', schreef na de oorlog een der gijzelaars, dr. Henk Brugmans", 'iets geweest als een permanent Nederlands volkscongres.P

XCWàs het een 'volkscongres'?

XCOns inziens niet: het was een gezelschap dat niet op enige afvaardiging berustte maar door de bezetter was bijeengebracht. Het bestond nagenoeg geheel uit leden van maatschappelijke elites die, voorzover zij ooit vertegenwoordiger geweest waren van grote groeperingen, geen van allen wisten

1 extra nr. (juni 1944), p. 8. 2 Brugmans was in '40 voorzitter van het bij SDAP en NVVaangehaakte Instituut voor Arbeidersontwikkeling. Hem was in de zomer van '40 door Vorrink scherp verweten dat hij zich niet van meet af aan verzet had tegen het gelijkschakelingsstreven van Rost van Tonningen. 3 H. Brug mans in (1946), p. 151.

1231 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

of hun mandaat nog gold. Het had in zijn isolement geen contact met de illegaliteit. Intussen bevorderden het gedwongen samenzijn èn het feit dat juist die elites in 'Beekvliet' sterk vertegenwoordigd waren, wèl dat zich bij velen een soort roepingsbesef ontwikkelde: gemeenschappelijk vastgehouden omwille van de vaderlandse zaak, meenden dezulken dat hun samenzijn pas zin had als er de richtlijnen in aangegeven werden volgens welke zich een 'vernieuwd' Nederland moest ontwikkelen. Niet aile gijzelaars deelden dat inzicht. Lang niet allen waren politiek geïnteresseerd en onder diegenen die dat wèl waren (een minderheid), stonden sommigen op het standpunt dat, of men dat nu wenste of niet, misschien wel alle en stellig de meeste vooroorlogse politieke partijen na de bevrijding zouden terugkeren. Er was evenwel ook een groep die meende dat de oude tegenstellingen doorbroken dienden te worden en dat het forceren van die doorbraak de taak zou zijn van een nieuwe 'beweging' (de term 'partij' werd vermeden), de Nederlandse Volksbeweging, waarin personen van verschillend geloof en van verschillende levensovertuiging elkaar zouden moeten vinden. Sommigen wilden die Nederlandse Volksbeweging funderen op de in Frankrijk vooral door Emmanuel Mounier en Denis de Rougemont verkondigde ideologie van het 'personalistisch socialisme' een ideologie die zich 'socialistisch' noemde omdat zij door maatschappelijke ordening de reële sociale tegenstellingen wilde opheffen, althans verkleinen, en 'personalistisch' omdat zij de onvervreemdbare waarde van de e.nkele mens vooropstelde en dus afkerig was van aile totalitarisme. Overtuigd aanhanger van dat personalistisch socialisme was ook de kampleider van 'Beekvliet', prof dr. ir. W. Schermerhor.n, een vrijzinnig-democraat, die aan het einde van de jaren '30 voorzitter was geweest van 'Eenheid door Democratie'. Schermerhor.n (wij vermeldden dit reeds toen wij in ons vorige deel over de Brabantse gijzelaars schreven) gaf in 'Beekvliet' op een verstandige, door zeer velen gewaardeerde manier leiding aan de kampgemeenschap ; verscheidenen die er toe behoorden, zagen in hem de man die na de bevrijding geroepen moest worden tot het minister-presidentschap.

XC'Er wordt ook hier', zo schreef eind mei '42 de Utrechtse hoogleraar dr. P. Geyl ('Indisch gijzelaar' sinds oktober '40, en in die tijd met de overige 'Indische gijzelaars' in 'Beekvliet' opgesloten) aan een Utrechtse collega, 'druk gesproken over de nieuwe eenheid v. h. Ned. volk en over de wijzen waarop die in de politiek v. d. toekomst verwezenlijkt kan worden. In Buchenwald en Haaren was ik op dit punt ... tamelijk sceptisch gestemd ... Na wat ik nu omtrent de ontwikkeling der geesten in de Kath. wereld ten onzent (het strategische punt, naar het mij steeds is voorgekomen) vernomen heb, stel ik mijn verwachtingen veel hoger. Ik ... zie nu de mogelijkheid van een brede, 12

1232 [PDF]
NEDERLANDSE VOLKSBEWEGING

v. d. nieuwe geest bezielde, progressieve partij, die behalve het merendeel v. d. oude SDAP en ik hoop van de oude [RK] Staatspartij, ook V[rijzinnig] D[emocraten], CH en enige lib. en anti-rev. zalomvatten' 1

XCdit zou wel ongeveer neerkomen op de grote 'vooruitstrevende partij' welke tegenover de 'conservatieve partij' zou komen te staan. Geyl (een man die, op de achtergrond blijvend, graag politieke invloed uitoefende) deed zijn best, betrokken te worden in breed politiek beraad in 'Beekvliet' waaraan uit de zes grote democratische partijen zo mogelijk telkens twee vertegenwoordigers zouden deelnemen." Daarin slaagde hij. Op de eerste bijeenkomst die hij bijwoonde (II juli' 42) waren ook, namens de vroegere Nederlandse Unie, Einthoven, ds. G. H. Moll van Charante en mr. E. M. J. A. Sassen aanwezig en, als Indische deskundigen, prof. Logemann en dr. J. W. Meijer Ranneft. Schermerhorn hield er een lange inleiding: 'een groot klachtenregister over het verleden', noteerde Geyl drie dagen later, 'een requisitoir tegen de moderne tijd', samengevat

XC'in de aanklacht dat steun v. h. christelijk geloof verloren was geraakt. Dat moest in het nieuwe Neder!. als de grote kwestie gezien worden ... ; de nieuwe partijformatie die hij voor Ulogelijk en wenselijk hield, zou daaromtrent duidelijke taal moeten spreken ... , wij moesten een christelijke staat opbouwen ... Zij die daar los van stonden, die geen 'belijdende Christenen' waren en toch mee wilden werken, zouden zeker niet afgestoten worden, integendeel; maar zij zouden moeten beginnen met die superioriteit verstandelijk te aanvaarden.'

XCDat was een zienswijze (verwant, zoals men ziet, aan wat binnen de hervormde kerk aan visies verkondigd werd) waartegen Geyl, een overtuigd agnost, met klem protesteerde. 'Onze ellende', betoogde hij, 'komt niet van 'ontbinding' of 'atomisering' of 'ontkerstening', maar van de verovering die met dat alles niets te maken heeft: Velen vielen Geyl bij, óók prof. mr. P. Lieftinck, een vooraanstaand man onder de jongere christelijkhistorischen, zij het dat deze Geyl toch wel schokte met de opmerking dat het gehele onderwijs een christelijk karakter diende te krijgen; onderwijsBrief,meivanGeyl aanPompe (Collectie-Geyl, RvO).Dit waren:Banning en mr.van der Goes van Naters (SDAP); mr. A.]oekes en prof.ir.Schermerhorn (Vrijz. Democr. Bond); D. J. van Balluseek(LiberaleStaatspartij); prof. dr.]. A. J. Barge en mr. A. A.Struycken (RKSP); dr. J.Noteboom enN. Okma (ARP) en prof. dr. P. Lieftinck enjhr. dr. C. G. C. Quarles van Ufford (CHU). 12

1 31 1942, P. W. P.]. I dr. W. M. M. dr. W. M. W. mr.

1233 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

zonder die grondslag zou dan 'bijzonder onderwijs' moeten worden- - en ook hier vindt men dan de denkbeelden uit de hervormde kerk terug.

XCDe groep waarvoor Schermerhorn gesproken had, telde zeventien leden en werd nadien in het kamp 'De heren zeventien' genoemd (zo waren in de r zde en r Sde eeuw de zeventien bewindvoerders van de Oost-Indische Compagnie aangeduid). De meesten hunner waren er voorstander van dat Nederland in de eerste periode na de bevrijding met voortvarendheid geregeerd zou worden, dat er (mede ter beteugeling van communistische invloeden) een periode van militair gezag zou komen, dat vertegenwoordigende lichamen, werden zij onmiddellijk hersteld, de regering en de provinciale en gemeentelijke besturen vooral niet voor de voeten dienden te lopen en dat men het houden van verkiezingen moest uitstellen: eerst diende de burgerij tijd te krijgen voor bezinning ; de voorstanders van de Nederlandse Volksbeweging hoopten daarbij dat hun beweging juist in die tijd zou kunnen uitgroeien tot een belangrijke, wellicht dominerende politieke kracht.

XCHet program van die Volksbeweging werd in 'Beekvliet' opgesteld. Er werd eerst, nl. in augustus' 42, in kleine kring over gesproken door Banning, Einthoven, Lieftinck, Logemann, Sassen en Schermerhorn (korte tijd later ging ook Brugmans aan de besprekingen deelnemen), maar toen de gijzelaarsgroep uit Haaren naar 'Beekvliet' was overgebracht, voegden zich Kraemer, de Quay en de Zuidlimburgse mijningenieur ir. F. C. M. Wijffels bij hen. 'In de kring', schrijft drs. J. Bank,

XC'was het Unie-element sterk vertegenwoordigd en daarmee de kritiek op de vooroorlogse democratie. Overeenstemming kwam er over een historische interpretatie van de tweede wereldoorlog als afsluiting van het oude kapitalistische tijdperk; over het overwinnen van de antithese tussen godsdienstige en 'linkse' partijen en over nieuwe partijvorming op basis van politieke beginselen; over versterking van de nationale gemeenschap en over de noodzaak van normen in het staatsbestel; over ordening in het bedrijfsleven' 2 men ziet: dit konden de beginselen zijn van een nieuwe politieke partij, en het is dan ook niet twijfelachtig dat er onder diegenen die aan het besloten overleg in 'Beekvliet' deelnamen, verscheidenen waren die in de Volksbeweging het toekomstige vergaarbekken zagen van alle 'vooruitstrevend' denkende Nederlanders : een nieuwe partij naast (en dus tegenover) andere partijen. Was daar nu bij brede volksgroepen werkelijk behoefte aan? De initiatiefnemers, die geen contact hadden gehad (en ook niet hadden

XC1 P. Geyl: Brief, 14 juli 1942, aan een onbekende (Collectie-Geyl). 2 J. Bank: Opkomst en ondergangvan de Nederlandse Volksbeweging (NVB), p. 19. 12

1234 [PDF]
NEDERLANDSE VOLKSBEWEGING

gezocht) met de voor hen bereikbare leiders der traditionele partijen (Tilanus was hun medegijzelaar), konden die vraag niet beantwoorden.

XCDrees had in die ene grote 'vooruitstrevende' partij op christelijke grondslag geen vertrouwen. 'Wij kunnen ons', schreef hij in februari' 43 (kort na de klinkende Russische overwinning bij Stalingrad) in een clandestiene brief aan Geyl, 'bij partijvorming niet laten pressen tot een, hoe ook geformuleerde, Christelijke belijdenis. Dat zou voor velen een onwaarachtigheid zijn ... De gedachte aan één grote vooruitstrevende volkspartij zou trouwens niet alleen op deze moeilijkheid schipbreuk lijden. Hoe algel11.eenook de overtuiging is dat economisch en sociaal grote veranderingen onvermijdelijk zijn, er blijven toch grote verschillen. Verdoezeling daarvan zou er eenvoudig toe leiden, dat grote aantallen arbeiders zich naar het extremisme zouden wenden, dat toch al door de Russische successengroter bekoring voor hen heeft gekregen' 1 Drees wilde de aanhang van de SDAP vasthouden, ja hij hoopte dat de partij, zich verbredend maar op duidelijk internationaal-socialistische grondslag blijvend, die aanhang zou kunnen uitbreiden. Toen Geyl in de herfst van '44 in een brief aan het vroegere sociaal-democratische Tweede Kamerlid mr. M. van der Goes van Naters bevestigd had dat de Nederlandse Volksbeweging na de bevrijding van start zou gaan ('Je ruikt', schreef Geyl, 'de ethiek, de demagogie en de onpraktischheid op een uur afstand' 2), noemde Drees in een brief aan Geyl de komende oprichting van de Volksbeweging (hij verwachtte toen nog dat zij aan de strijd der partijen zou gaan deelnemen) 'stellig een belangrijke gebeurtenis in de Nederlandse politiek, ook wat betreft het gedeeltelijk doorbreken van de partijvorming op godsdienstige grondslag.' Maar:

XC'Dat de zeer uiteenlopende elementen, waarop men nu rekent, op den duur allen samen zullen blijven, is onwaarschijnlijk. Na een mogelijk aanvankelijk heel groot succes zal een teruggang volgen tot een kleinere, misschien toch nog vrij talrijke partij, die sociologisch vooral een partij van de middengroepen zal blijken te zijn, die ordening willen, maar geen socialisme, en die zichzelf geroepen achten de bemiddelaars te zijn tussen de andere groepen. De massa van de arbeiders, zowel confessionele als niet-confessionele, zal er, zover thans te beoordelen is, buiten blijven.' 3

XC1 Brief, 20 febr. 1943, van W. Drees aan P. Geyl (Collectie-Geyl), 2 Brief, 29 okt. 1944, van P. Geyl aan M. van der Goes van Naters (a.v.). a Brief, 7 nov. 1944, van W. Drees aan P. Geyl (a.v.). 12

1235 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

Een mogelijke 'vernieuwing' van het partijwezen was het onderwerp van deze paragraaf. Wij willen wel aannemen dat ook in '43 en '44 velen er op bleven hopen, maar achteraf gezien begon zich in die jaren, en vooral dan in '44, een naoorlogse partij-indeling af te tekenen die van de vooroorlogse niet wezenlijk verschilde. Aangezien niet te verwachten viel dat de socialisten in één partij met de communisten zouden wensen samen te werken, zouden er weer aparte groeperingen van communisten en socialisten komen; onzeker was de toekomst van vrijzinnig-democraten en liberalen, maar dat, althans in eerste instantie, weer een katholieke staatkundige partij zou ontstaan, was, gegeven het behoudende standpunt van het Episcopaat, maar al te waarschijnlijk. ARP en CHU zouden in eerste instantie stellig herrijzen, en waarschijnlijk was dat het rechts van deze groeperingen opnieuw zou komen tot de vorming van een protestantse groepering, te vergelijken met de Staatkundig Gereformeerde Partij en de Hervormde (Gereformeerde) Staatspartij van vóór de bezetting. Nederland zou dus na de bevrijding van start gaan met op zijn minst zes partijen - en dat zouden er wel zeven worden, aangezien niet te verwachten viel dat de niet-confessionele ondernemers en kapitaalbezitters, vóór de bezetting steunpilaren van de Liberale Staatspartij (deze had overigens ook aanhangers onder de middenstanders en de beoefenaren van de vrije beroepen), op politiek gebied passief zouden blijven. Op zijn minst zeven partijen dus, en daarnaast zou zich nog, hetzij als partij, hetzij als niet aan de verkiezingen deelnemende groepering, een Nederlandse Volksbeweging presenteren welker wortels in de historie niet erg diep gingen.

XCGelijk gezegd: dit alles viel achteraf te constateren. Diegenen die, als bijvoorbeeld Drees en Tilanus, een zuiver gevoel hadden voor de continuïteit van het partijwezen, beseften heel wel dat de 'vernieuwing', zo zij zich al zou voordoen, beperkt van aard zou zijn. Intussen: die diversiteit manifesteerde zich nog niet, althans nog niet duidelijk, en wie oprecht in die 'vernieuwing' bleef geloven, zag dat geloof nog niet botsen op de werkelijkheid. Met het 'vernieuwde' Nederland dat koningin Wilhelmina voor ogen stond, was de diversiteit duidelijk in strijd, trouwens ook met het toekomstbeeld dat minister-president Gerbrandy zich had gevormd. Ook hij, die geen sterke bindingen had aan de ARP, meende in '43 en '44 dat het naoorlogse Nederland, er mochten dan nog wat randgroeperingen ontstaan, aan één grote vooruitstrevende en één grote conservatieve partij voldoende zou hebben.'

XC1 In maart '43 kreeg dr. N. A. C. Slotemaker de Bruïne, directeur van het Nederlands Informatie-Bureau te New York, in Londen van Gerbrandy te horen, 'dat 12

1236 [PDF]

Staatsbestel

XC

XCMoest behalve het partijwezen ook het staatsbestel 'vernieuwd' worden?

XCOnder diegenen die zich voor die vraag interesseerden, waren velen die er met 'ja' op antwoordden.

XCIn deela wezen wij er al op dat de snelle nederlaag die in de Meidagen van '40 geleden was, in de zomer van' 40 door menigeen toegeschreven was aan een falen van de parlementaire democratie. Die parlementaire demoeratie was niet in staat gebleken, het land in een behoorlijke staat van verdediging te brengen (zoals zij in de jaren '30 ook niet in staat gebleken was, het euvel van de massale werkloosheid weg te nemen), dus, zo werd geredeneerd, deugde die parlementaire demoeratie blijkbaar niet, althans niet in de vormen die zij ten onzent had aangenomen. Kritiek die al vóór mei '40 was geuit, kwam in versterkte mate naar voren: de evenredige vertegenwoordiging zou de band tussen kiezer en gekozene hebben doen verslappen en zou er toe hebben geleid dat teveel partijen in de vertegenwoordigende colleges zitting kregen; die colleges zouden tezeer 'praatcolleges' zijn geweest die (en dat gold dan vooral voor het parlement) het uitvoerend gezag te vaak voor de voeten hadden gelopen, anders gezegd: op landelijk niveau moest in de toekomst in de samenwerking tussen parlement en regering het zwaartepunt duidelijk bij de regering gelegd worden. Dat laatste was een opvatting die (wij zullen dat aantonen) niet alleen in Londen maar ook in bezet gebied van tal van kanten verkondigd werd. Tegen de achtergrond van de oorlog mag ons dat ook niet verbazen. In een oorlog immers worden alle werkelijk belangrijke beslissingen door een regering genomen zonder dat de volksvertegenwoordiging er mee te maken heeft. In Engeland, de bakermat der parlementaire democratie, bleven Lageren Hogerhuis normaal bijeenkomen en enkele keren kwam het voor dat Churchill zijn algemeen beleid als Prime Minister en Minister of Defence aan goedkeuring door het Lagerhuis onderwierp (een goedkeuring die telkens met overweldigende meerderheid verleend werd), maar dat betekende niet dat het Lagerhuis, toen Churchill eenmaal zijn kabinet had gevormd, veel invloed had op de werkelijke gang van zaken. Het winnen van de oorlog, d.w.z.12

in Nederland na de oorlog het tweepartijenstelsel moet terugkeren. Hij zegt', schreef Slotemaker, 'dat dit tot I872 bestond; dat Groen, Kuyper, Schaepman enz. de zaak bedorven hebben, daartoe echter gedreven door stommiteit en kortzichtig heid der liberalen en conservatieven in Nederland. De confessionele school moet echter blijven" (N. A. C. Slotemaker de Bruïne: Verslag 'Reis naar Londen I943', p. 7-8) (RvO).

1237 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

het bereiken van het opperste doel dat het Engelse volk zich gesteld had, was in overwegende mate zaak van de regering, waarbij het parlement in wezen geen andere functie had dan zich bezig te houden met de wettelijke maatregelen die het bereiken van dat doel zouden bevorderen, bijvoorbeeld ten aanzien van de opbouw van de oorlogseconomie en het mobiliseren van de strijdkrachten. Wat in die oorlogseconomie geproduceerd zou worden en hoe die gemobiliseerde strijdkrachten zouden worden aangewend, was evenwellouter zaak van de regering. Een groot deel, ja het wezenlijke deel van haar activiteit was geheim en daarmee in feite onttrokken aan effectieve controle door het parlement.

XCDe aan de oorlogstijd inhaerente verplaatsing van accent van de vertegenwoordigende lichamen naar de uitvoerende macht is, menen wij, een factor geweest die in de jaren' 40-' 45 het denken van velen heeft beïnvloed; daardoor zijn in Nederland opvattingen versterkt die al vóór de bezetting bestonden maar die, gelijk gezegd, ook aan het feit van de bezetting een nieuwe impuls ontleenden.

XCHoe dienaangaande door de leiding van de democratische partijen gedacht werd, zullen wij straks weergeven - eerst een enkel woord over de Nederlandse Unie.

XCEinthoven, Homan en de Quay waren alle drie voorstanders van een 'sterk gezag' en de Quay was bovendien aanhanger geworden van denkbeelden die in de jaren '30 in katholieke kring naar voren waren gekomen: dat in N ederland ter beteugeling van sociale conflicten corporaties moesten worden gevormd waarin, in de verschillende bedrijfstakken, ondernemers en arbeiders dienden samen te werken. Wat de staatkundige plaats van deze corporaties moest worden, was niet recht duidelijk; trouwens, in het algemeen bestonden er in de hogere regionen van de Nederlandse Unie geen duidelijke denkbeelden, welke wijzigingen in het staatsbestel moesten worden aangebracht. Dat werd door velen als een manco gevoeld en om dat manco op te heffen werd in de loop van ' 4I door Max van Poll, een vooraanstaande figuur in de Rooms-Katholieke Staatspartij, lid van de Tweede Kamer sinds '29, 'in overleg en samenspraak met de leiding van de Nederlandse Unie' (aldus de geschiedschrijver van deze beweging, J. J. H. A. Bruna"), een nieuwe Grondwet ontworpen die van de parlementaire demoeratie zoals Nederland deze had gekend, niet veel heel liet. Van Poll wilde namelijk zowel het recht van vrije meningsuiting als dat van vrije partijvorming

XC1 J. J.

1238 [PDF]
DE NEDERLANDSE UNIE EN HET STAATSBESTEL

beperken; hij stelde een enkelvoudige Kamer van tweehonderd leden voor: twintig bij vrije keuze te benoemen door de regering, veertig te benoemen door de regering op grond van voordrachten door de corporatiesl, veertig te kiezen door en uit de Provinciale Staten, honderd te kiezen door het electoraat; hoofd van het kabinet moest volgens van Poll een 'rijksbestuurder' worden die door de Kroon zou worden benoemd en die voor een periode van zes jaar onafzetbaar zou zijn.

XCVan Polls plan werd binnen de Unie niet verspreid; wèl verspreid werd

XC1 Invoering van een corporatief stelselwerd in die tijd vooral door Romme bepleit die van '37 tot '39 minister van sociale zaken was geweest. Hij deed zulks in een in '41 verschenen brochure: Nederlandse sociale politiek (zonder Seyss-Inquart te noemen keerde hij zich daarin duidelijk tegen diens gelijkschakelingspolitiek); in die brochure haalde hij uit een in '36 door hem geschreven rapport aan, dat het parlement als 'afzonderlijk het volk vertegenwoordigend orgaan' moest worden afgeschaft en vervangen door een corporatief parlement: parlement dus welks leden de te vormen, uit ondernemers en arbeiders bestaande, bedrijfsschappen (corporaties) zouden vertegenwoordigen.

XCLater in de bezetting stelde Romme een herziene Grondwet op (onder de titel Nieuwe Grondwetsartikelen is zijn tekst kort na de bevrijding verschenen) en daaruit bleek dat hij een gemengd stelsel was gaan voorstaan: er moest één Kamer komen van honderd leden, vijftig gekozen 'door de bestuurderen der wettelijk erkende standen', vijftig door de 'kiesgerechtigde leden' van de provinciale staten; ook die provinciale staten zouden namelijk voor de helft uit standsafgevaardigden bestaan en dezen zouden aan de verkiezingen voor de Kamer niet deelnemen. Wat de gemeenteraden betreft: deze zouden slechts in de kleine gemeenten op de 'normale' wijze gekozen worden, in de grote daarentegen weer voor de helft door 'de bestuurderen der wettelijk erkende standen of afdelingen daarvan.' Uit Romme's ontwerp bleek voorts dat hij de bevoegdheden der vertegenwoordigende lichamen drastisch wilde beperken: aan het hoofd van de gemeenten kwam niet de raad te staan maar het college van burgemeester en wethouders; de provinciale staten hadden geen andere taak dan het college van gedeputeerde staten bij te staan en ook van de bevoegdheden van het parlement bleef maar weinig over: het zou bijvoorbeeld geen recht van amendement hebben op regeringsvoorstellen. Hem leek aanbevelenswaardig dat een (eventueel in de zin van zijn denkbeelden) gewijzigde Grondwet hetzij onderwerp zou worden van een volksstemming, hetzij van een stemming in de louter voor dit doel bijeengeroepen 'oude' Tweede Kamer.

XCHet oprichten van de 'standen' was door Romme gezien als een te boven komen van de klassenstrijd: ondernemers en arbeiders moesten terwille van de productie immers in de eerste plaats samenwerken; 'dat betekent', schreefhij, 'dat de beide elementen één geheel vormen, en dat éne geheel vindt zijn organisatorische uitdrukking in de hen beiden omvattende stand ... Grondwettelijk moet vaststaan dat een stand, in het beroeps- en bedrijfsleven, alleen dan aanwezig is, wanneer allen, die in dat beroep of bedrijf werkzaam zijn, ertoe behoren. Dit is het a-b-c van het standsleven dat het a-b-c van de klassenstrijd moet vervangen.' 12

1239 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

(herfst '41) een verhandeling, 'Grondslagen van de Nederlandse Unie", opgesteld door ds. Moll van Charante, mr. Sassen en dr. H. G. van der Wielen (leider van het scholingswerk van de Unie), waarin o.m. uiteengezet werd dat onder de invloed van liberalisme en kapitalisme alleen maar 'de massa' ontstaan was, die niet kon denken en niet kon handelen ('de massa aanvaardt de dictatuur, want zij vraagt er om') - het individu ging er in ten onder en juist die individuele mens moest weer tot zijn recht komen doordat tegenover 'het anorganische massa-atomisme''het organische gemeenschapspersonalisme' geplaatst werd. De politieke rechten van die individuele mens werden in het programmatische stuk overigens niet positief aangegeven; er werd louter' de aanwezigheid van een gezonde Volksinvloed' in bepleit; negatief werd nog opgemerkt: 'In de fouten der vroegere parlementaire demoeratie mag tot geen prijs vervallen worden. Gezond is geen volksinvloed die de eendracht in de Volksgemeenschap zou ondermijnen.'

XCWas dit als vage richtlijn gedacht voor een naoorlogs Nederland, Einthoven wenste voor de eerste naoorlogstijd bepaald een nog strakker regime. In een memorandum dat hij in de lente van '42 via Zwitserland naar Londen zond, bepleitte hij dat een hoge militair, luitenant-generaal b.d. M. Boerstra, oud-commandant van het Knil (dezelfde die eind '40 samen met mr. Jongejan getracht had, Nederlands-Indië van Engeland los te weken), na de bevrijding 'landvoogd' zou worden (Boerstra had daar al 'ja' op gezegd). 'Het Nederlandse volk in zijn overgrote meerderheid heeft', schreef hij, 'het verlangen dat het rijk geruime tijd na de bevrijding door een persoonlijk bestuur van Hare Majesteit de Koningin geregeerd wordt, zonder controle van enige volksvertegenwoordiging.'

XCEr waren wel meer van dit soort stemmen die tot de koningin doordrongen."12 4

1 Exemplaar in Neder!. Unie, I a. 2 Gerard Dogger, een van de vroegere adju danten van Schimmelpenninck, chef-staf van de 'tweede' OD, schreef in het rapport dat hij op 17 april' 42 voor de koningin opstelde (tekst: d!. VII a, p. 240-45), dat het door Schimmelpenninck gevormde Driemanschap (jhr. de Jonge - jhr. W. RöelJ - Schimmelpenninck) zich tot taak gesteld had, 'direct na de bevrijding van het Moederland voor Hare Majesteit de Koningin de Regering in handen te nemen; te trachten orde en rust in het land te bewaren (zo nodig met kracht der wapenen) en, onmiddellijk nadat dit bereikt was, dit herboren Nederland aan Hare Majesteit aan te bieden en verder naar Haar wil te handelen.' Een jong jurist, mr. O. W. S.JosephusJitta, zond in de lente van '43 een rapport naar Londen

1240 [PDF]
HET POLITIEK CONVENT EN HET STAATSBESTEL

XCDe opvattingen die bij leidende figuren van de politieke partijen waren gaan leven, vindt men het duidelijkst weerspiegeld in de lange notal die het Politiek Convent in de zomer en herfst van '42 opstelde in antwoord op door Londen gestelde vragen (de in dit stuk voorkomende beschouwing over Duitslands toekomst haalden wij in hoofdstuk 8 aan). Wie die vragen gesteld heeft, is niet duidelijk. Gerbrandy wist er zich in december' 55, toen wij hem er naar vroegen, niets van te herinneren, mogelijkerwijs zijn de vragen dus geformuleerd door de koningin. De antwoorden zijn grotendeels geconcipieerd door Drees maar zijn concept is in het Politiek Convent grondig besproken.

XCVraag 1 a luidde: 'Hoe denkt men over de regeringsvorm na de bevrijding?'

XCHet antwoord was zo duidelijk als maar kon: 'Nederland blijve constitutionele monarchie met een door de Kroon benoemd kabinet, dat verantwoording schuldig is aan een door het volk gekozen parlement.'

XCVraag 1 b: 'Is het verlangen naar een sterkere autoriteit der regering (meer persoonlijk bewind van de koning) algemeen?'

XCAntwoord:

XC'In zoverre gesproken kan worden van een algemeen verlangen naar een sterkere autoriteit der regering, betreft dit zeker niet de behoefte naar een wijziging van de staatsrechtelijke positie van het staatshoofd. Wel is er een algemene overtuiging. . . dat de omstandigheden na de restauratie van dien aard zullen zijn dat de regering. . . een grote bewegings- en handelingsvrijheid behoort te bezitten. Het parlement zal zich een, al of niet in regelen vast te leggen zelfbeperking moeten opleggen.'

XCVraag 2: 'Wordt in dit verband een radicale verandering in ons parlementair stelsel gewenst en verwacht? Zo ja, in welke zin?'

XCOp de eerste helft van deze tweede vraag antwoordde het Politiek Convent

XC(tekst: a.v., dl. Vb, p.waarin hij bepleitte dat in de overgangstijd een alleen aan de koningin ondergeschikte 'opperbevelhebber' het gezag zou uitoefenen; deze zou zijn beleid voldoende op persconferentieskunnen toelichten; aan een parlement zou men pas later weer behoefte hebben. Volgens Jitta waren dit 'de heersende gevoelens van het land.'Tekst:dl. V b, p.

52-57) 1 282-85.

1241 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

met 'neen', in het antwoord op de tweede helft gaf het o.m. in overweging, de kieskringen in een klein aantal districten ('bijv. 6') te verenigen, de kiesdrempel te verhogen, de stemplicht af te schaffen, de werkwijze van de Eerste Kamer ('afschaffing van de Eerste Kamer wordt door velen als een eis des tijds verstaan') in elk geval te herzien, begrotingen eens in de twee jaar te laten behandelen in plaats van elk jaar en de Kamercommissies ruimere bevoegdheden te geven.

XCIn een aan de antwoorden toegevoegde beschouwing: 'Het herstel van het politieke leven na de restauratie', werd er voorts op gewezen dat niet verwacht moest worden dat zich na de bevrijding slechts twee of drie partijen zouden presenteren. 'Men stelt zich', zo heette het verder, 'het weer op gang brengen van het politieke leven ongeveer als volgt voor:

XCa. Na de terugkeer van de regering treedt het oorlogskabinet af en wordt door H. M. de Koningin een nieuw kabinet gevonnd. De verwachting wordt uitgesproken, dat in dat kabinet zowel de Londense als de Nederlandse bezettingservaringen worden verenigd.

XCb. De aldus vernieuwde regering zal het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging behoeven. Het ogenblikkelijk uitschrijven van verkiezingen en de daarmee verbonden partijstrijd die op dat moment noodwendig een onzuiver, van verouderde tegenstellingen uitgaand karakter moet hebben, moet worden vermeden. Daarom wordt voorgesteld, de oude volksvertegenwoordiging als de beste benadering der legitimiteit intact te laten.

XCc. Deze overjarige volksvertegenwoordiging biedt enerzijds aan de regering de gelegenheid haar program en haar beleid in het openbaar te verdedigen en kan anderzijds aan de regering de machtigingen verlenen, die haar de mogelijkheid van een snel en doortastend beleid moeten verzekeren.

XCd. Aldus ontstaat een tijdsruimte waarin ... zich een openbare discussie kan ontwikkelen ...

XCe. Hoelang deze periode van de uitgestelde politieke strijd moet duren, wordt verschillend beoordeeld en behoeft naar somm.iger mening ook niet voor alle organen gelijk te zijn.'

XCEr werd in deze beschouwing tenslotte betoogd dat de politieke partijen na de bevrijding stellig op concrete punten zouden kunnen samenwerken. Vier werden er genoemd: herstel der bedrijvigheid met regelend overheids ingrijpen mede teneinde massale werkloosheid te voorkomen; waarborging van een minimum-levensstandaard; voldoende verzorging van ouden van dagen; en voldoende verzorging van 'de slachtoffers van de buitengewone tijdsomstandigheden sinds mei I940.' Die vier punten waren 'nadrukkelijk' óók van betekenis 'vanuit het gezichtspunt, dat het een nationaal en internationaal belang moet worden geacht, een noodlottige,

1242 [PDF]
'POLITICI IN DE SCHUILKELDER'

in bolsjewistische richting gaande radicalisering der massa's te voorkomen.'

XCOp het punt van het parlement komen wij nog even terug.

XCGelijk weergegeven, stelde het Politiek Convent voor, de 'overjarige volksvertegenwoordiging' (het mandaat van de in' 37 gekozen Tweede Kamer was in '4I afgelopen en dat van de helft van de leden van de Eerste Kamer al in ' 40) bijeen te laten komen' als de beste benadering der legitimiteit', maar ging het er overigens van uit dat de volksvertegenwoordiging zich zeer bescheiden zou opstellen. Hierover was binnen het Politiek Convent menigmaal gediscussieerd en sommigen hadden daar betoogd dat men aan het wezen van een parlement geen dienst bewees door tegenover een aan de tijdsomstandigheden aangepaste, 'moderne' regering een verouderd parlement te plaatsen waarmee, zo werd gevreesd, de kiezers geen enkele band zouden hebben. In '43 en '44 werd dit gezichtspunt vooral in kringen van de illegaliteit naar voren gebracht. Welte verstaan: een deel van de illegaliteit was van mening (die opinie werd vooral in het illegale blad De Geus verkondigd, d.w.z. door de gebroeders mr. J. en mr. H. Drion) dat de illegale werkers in het geheel geen naoorlogse politieke taak hadden, maar een ander deel huldigde de opvatting dat in en door de illegaliteit de 'nieuwe leiders' van het volk naar voren waren gekomen en dat men daarmee na de bevrijding op elk niveau rekening moest houden. Die opvatting ging gepaard met kritiek op de passieve houding die talrijke vroegere politici zouden hebben ingenomen. 'Politici in de schuilkelder', zette Trouw in oktober' 43 boven een betoog waarin voor na de bevrijding op 'principiële leiding' aangedrongen werd een betoog dat culmineerde in de zin: 'Politici, die gedurende de bezetting zijn omgevallen of weggekropen, kunnen deze leiding niet geven.'! Zo ook, in december '43, Vrij Nederland:'Bij ons zijn de namen van hen, die vóór de oorlog als leiders optraden, vrijwel vergeten!' ('Natuurlijk zijn er uitzonderingen l'P 'Het zijn niet', schreefhetzelfde blad in april '44,

XC'de vakbondsleiders die de strijd tegen de arbeiders-deportatie aangebonden hebben. Het is niet de Hoge Raad en niet de rechterlijke macht die vooraan staat in de strijd tegen onrecht en wetsschennis. Hét zijn niet de vroegere poli tieke leiders ... die men in de republiek der illegale strijders het meest ontmoet.

XCWij doen hier geen onrecht aan de (helaas) weinigen die hun taak wèl hebben begrepen ... Zij weten zelf het beste dat men de meesten van hun vroegere ambtgenoten, zo men ze niet teruggetrokken in hun particuliere belangen of collaborerend met de Duitsers aantreft, zoeken moet in de ontelbare fabrieken12

1 I, 12 (okt. 1943), p. 3, 8. 2 IV, 7 (13 dec. 1943), p. 2.

1243 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

van grondwetsherzieningen, wetsontwerpen en toekomstplannen. Nuttig werk, maar vooralook ongevaarlijk!' 1

XCDeze uitval van van Randwijk werd door de gebroeders Drion onbillijk geacht. Zij wezen er enkele maanden later in De Geus op dat het voor diegenen die vroeger een zekere bekendheid hadden gehad, 'veel gevaarlijker (was) dan voor de gewone Nederlander om zich in de illegale wereld te wagen, waar anonimiteit een eerste voorwaarde is." Ook Drees, die heel wel wist dat er vroegere politieke leiders waren die niet voor clandestien, laat staan illegaal werk te vinden waren, meende dat van Randwijk te ver was gegaan. In een nota aan Londen" wees hij er op dat de voorzitters van de RKSP, de ARP, de CHU (tevens fractievoorzitter in de Tweede Kamer), de Liberale Staatspartij en de SDAP hetzij in een concentratiekamp zaten, hetzij (Colijn) geïnterneerd waren; dat de voorzitters van de Tweede Kamer-fracties van de RKSP, de ARP en de Vrijzinnig-Democratische Bond ook al in een concentratiekamp zaten, evenals de secretaris van de Liberale Staatspartij; dat voorts met name uit de rijen van vooraanstaande anti-revolutionairen en sociaal-democraten velen als gijzelaars waren opgepakt, en, schreef hij: 'Ook vele Kamerleden van andere groepen zijn getroffen.' Dat alles was juist. Het betekende intussen niet dat in de kritische beschouwingen van Trouwen Vrij Nederland niet een kern van waarheid stak: het was een feit dat (daargelaten hoe dit kwam) met name het illegale werk als geheel niet werd gedragen door de vooroorlogse maatschappelijke kaders.

XCVooral Het Parool en Vrij Nederland gingen zich van de lente van '43 af verzetten tegen het opnieuw bijeenroepen, na de bevrijding, van het vooroorlogse parlement. In mei '43 noemde Het Parool'een onmiddellijke aanvulling' (d.w.z. onmiddellijk bij de bevrijding) van de Londense regering met ministers (eventueel ministers zonder portefeuille) die de bezettingstijd hier hebben doorgemaakt', 'noodzakelijk', en het blad bepleitte verder dat het parlement, na zuivering, door de koningin zou worden aangevuld met leden voor wie hetzelfde zou gelden." Schrijvend in hetzelfde blad keerde van Heuven Goedhart zich tegen de onmiddellijke wederoprichting van de vroegere politieke partijen: 'wie het wèl meent met ons politieke leven en met de democratic in het algemeen, moet', schreefhij, 'opkomen voor een partijloze periode gedurende de eerste maanden (laat ons zeggen: het eerste jaar) na de bevrijding." Begin '44 betoogde hij dat het parlement de regeringI2

1 A.v., IV, II (29 april I944), p. 2. 2 27 (II juli I944), p. 6. • Tekst: dl. VII a, p. I8I-I82. 52 (ra mei I943), p. 2. 5 A.v., 58 (27 sept. I943), p. 7·

1244 [PDF]
PRO EN CONTRA HET 'OUDE' PARLEMENT

louter moest controleren, 'zelf wetgeven of politiek leiden behoort niet tot de taak van het parlement.'! In april (eind van die maand vertrok hij naar Engeland) schreefhij een artikel waarin hij het vroeger in Het Parool bepleite denkbeeld: het 'rompparlement' aan te vullen, afwees: de koningin moest een 'Nationale Vergadering' benoemen, welker candidaten zouden worden voorgesteld door 'een groot aantal groepen Wij denken bijvoorbeeld aan de vakorganisaties ... , aan de l11lÎversiteiten, aan de [Hervormde] Synode, aan 't Episcopaat, ook aan de illegale groepen."

XCIn Vrij Nederland werd in juli '43, 'wijl herstel van de parlementaire regeringsvorm in de overgangstijd om technische redenen niet mogelijk zal zijn', bepleit, 'dat de regering middels politieke adviescolleges, bestaande uit mannen' (van vrouwen werd niet gerept) 'die geacht kunnen worden het volksvertrouwen te bezitten, wordt bijgestaan." In november daarentegen werd geschreven over een 'parlement (en dat kan tot de nieuwe verkiezingen geen ander zijn dat het oude parlement)' dat 'bescheidenheid (zou) moeten betrachten.w Zo ook in januari '44: 'Liever de erkenning van dit parlement' (het oude) '(met alle gebreken!) dan een ondemocratisch experiment, verdoezeling van de grondregels van ons staatsbestel (zij het tijdelijk) die een gevaarlijk precedent scheppen voor de toekomst." In april bleek evenwel dat van Randwijk dat experiment toch niet uit de weg wilde gaan; in het door van Heuven Goedhart en hem opgestelde 'Manifest' stond terzake:

XC'Onmiddellijk na de bevrijding dient de vertegenwoordiging des volks te worden geregeld. Daarbij dienen de organisatorische vormen geschapen te worden om de 'illegaliteit' het haar toekomende aandeel te verschaffen tot op de tijd dat verkiezingen gehouden kunnen worden en het parlementaire stelsel normaal functioneren kan.'

XCEnige tijd later kon Frans Goedhart (die in mei' 44 al bepleit had dat er zes maandenlang na de bevrijding geen politieke partijen mochten worden gevormd 6) kennisnemen Vall beschouwingen die prof dr. D. van Embden en prof dr. J. A. Veraart in januari' 44 in het Londense Vrij Nederland gepubliceerd hadden (via de Zwitserse Weg had het nummer Nederland bereikt); beiden hadden een terugkeer van het 'oude' parlement bepleit. Goedhart meende, zo schreef hij begin juli in Het Parool, dat zij 'het contact met de12

1 A.v., extra nr. (begin 1944), p. 13. 2 A.v., 65 (26 april 1944), p. 4. 3 III, II (5 juli 1943), p. 3. A.v., IV, 6 (16 nov. 1943), p. 2. 6 A.v., IV, 8 (24 jan. 1944), p. 5. 6 66 (25 mei 1944), p. 5-8.

1245 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

Nederlandse werkelijkheid volkomen verloren' hadden; 'het zou', zo zette hij uiteen, 'niet anders dan een ontstellende en ontnuchterende indruk op ons volk maken, indien men het tijdperk van vernieuwing, dat met het einde van deze oorlog ingeluid wordt, zou willen beginnen met terugroeping van het oude parlement. Zouden wij dan niet de indruk moeten krijgen, dat men bezig zou zijn ons bij de neus te nemen? .. Wij hebben, sinds de verkiezing van de oude StatenGeneraal plaatsvond, niet minder dan een omwenteling, een politieke aardverschuiving meegemaakt. Het is een irreële, ondemocratische en met de geest van onze Grondwet strijdige gedachte, dit feit stilzwijgend voorbij te willen gaan ... Terugkeer van het oude parlement zou alleen maar opgevat kunnen worden als terugkeer van de oude tijd.' 1

XCHoe uitten de overige illegale bladen zich over dit alles?

XCEr waren er twee: Ons Volk (partijloos) en Siaet op den Trommele (liberaal) die zich ten gunste van de onmiddellijke terugkeer van het oude parlement uitspraken." Trouw bepleitte in augustus' 43 een 'maatregel van noodrecht', welke zou inhouden 'dat de zittingstermijn van de bestaande Staten-Generaal wordt verlengd'", maar wierp in mei' 44 het denkbeeld op dat naast de oude Staten-Generaal op regeringsniveau 'zo nodig tijdelijk een groot adviescollege' zou worden gevormd dat 'bij de voorbereiding van alle belangrijke beslissingen' de regering zou 'voorlichten' ('men geve ook aan de adviezen van dit college de nodige publiciteit'j.s Een maand later betoogde Trouw dat de Tweede Kamer het recht om de begroting te verhogen diende te verliezen en dat de begroting in de Eerste Kamer niet meer ter sprake moest komen."

XCDe Oranjekrant, het een-mans-blad van Johan Doorn (lid van de Raad van Verzet) brak in de zomer van '44 een lans voor de invoering van een corporatieve Kamer ('op deze wijze wordt de onvruchtbare oppermacht der politieke partijen gebroken'); Doorn wilde voorts het actieve kiesrecht beperken tot' diegenen die als werkers in het eigen levensonderhoud moeten voorzien' huisvrouwen, werklozen en gepensioneerden zouden dat kiesrecht moeten verliezen." Je Maintiendrai, Christoioor, De Vrije Kunstenaar en De Waarheid waren alle tegen de terugkeer van het oude parlement.juli(jan.aug.(meiextra(juni(aug.p.

1 A.v., 68 (10 1944), p. 1-2. 2 4 1944), p. 1-2, 37 (16 sept. 1944), p. 1. 3 9 (19 1943), p. 4. 4 A.v., 5 1944), p. 4. 5 A.v., nr. 1944), p. 9. 6 De 1944), 5·

1246 [PDF]
PRO EN CONTRA HET 'OUDE' PARLEMENT

Je Maintiendrai vond dat de regering een 'Nationale Vergadering' moest bijeenroepen", Christofoor meende dat regering, provinciale en gemeentebesturen bijgestaan moesten worden 'door welgekozen' (d.w.z. door die organen goed uitgezochte en vervolgens benoemde) 'raden van personen die in de oorlog karakter hebben getoond' 2 (dit blad wenste verder dat de minister-president in de toekomst alle ministers zou benoemen C.q. ontslaan, dat het parlement het recht van amendement zou verliezen en dat de Eerste Kamer zou worden afgeschaft"); De Vrije Kunstenaar was het met Het Parool eens dat er een half jaar lang geen politieke partijen mochten zijn, en De Waarheid tenslotte was er voorstander van dat er in plaats van het oude parlement onmiddellijk 'een Nationale Volksvergadering' zou komen, gekozen, verantwoordelijk en wetgevend+

XCMen ziet: er was in de illegalepers geen gebrek aan onderling verschillende, zelfs onderling tegengestelde visies en de meeste daarvan weken af van het standpunt dat het Politiek Convent in de zomer en herfst van '42 had ingenomen toen het de terugkeer van het oude parlement had aanbevolen als 'de beste benadering der legitimiteit'.

XCLaatstgenoemd standpunt werd ook ingenomen door een commissie van juristen tot welker oprichting in ' 4I het initiatief was genomen door de Groningse hoogleraar in het Romeins en oud-vaderlands recht, mr. J. H. van Meurs. Deze constateerde dat geen maand voorbijging zonder dat in het Verordnungsblatt verordeningen van de Duitse bezetter of besluiten van de Nederlandse secretarissen-generaal verschenen die regelingen inhielden voor de gehele bevolking. Wat moest na de bevrijding met die rechtsregels gebeuren? Er waren er bij (men denke aan de verordeningen die discriminerende bepalingen tegen Joden of strafbepalingen tegen illegale werkers inhielden) die bij de bevrijding onmiddellijk geannuleerd dienden te worden, maar andere (bijvoorbeeld de nieuwe regelingen op sociaal-economisch gebied) zou men vermoedelijk geruime tijd dienen te handhaven. Het leek van Meurs zinvol, een lange nota op te stellen waarin aangegeven zou worden, welke verordeningen en besluiten onmiddellijk vervallen verklaard, welke voorshands gehandhaafd zouden worden. Dat alles zou ten tijde van de bevrijding door de regering bekendgemaakt moeten worden, op eigen gezag, als een vorm van noodrecht - niet als een wet (een wet behoefde de medewerking van de Raad van State en de Staten-Generaal)

1 52 (eind febr. 1944), p. 3. 2 2 (maart 1944), p. IS. a A.v., II, 3 (april 1944), p. 4-5. 4 132 (21 juli 1944), p. 2-5.

1247 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

maar als een koninklijk besluit. De commissie-van Meurs gaf er de titel aan van 'Souverein Noodbesluit'i

XCZomer '41 kwam de commissie tot stand. Van Meurs-zelf een sociaaldemocraat, kon zijn voornemen via V orrink aan het Politiek Convent voorleggen; het werd daar goedgekeurd en hij nam vervolgens in zijn commissie enkele tot verschillende richtingen behorende juristen op: de liberaal mr. M. H. de Boer, de anti-revolutionair dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot, de sociaal-democraat prof. mr. M. G. Levenbach, en prof mr. dr. J. H. W. Verzijl, een man van liberale opvattingen die evenwel partijloos was. Secretaris was aanvankelijk de Joodse jurist mr. L. Frank maar deze werd in '43 gedeporteerd (en niet vervangen)." De commissie kwam in de regel eens per week bijeen en zij liet zich ten aanzien van de talrijke gespecialiseerde problemen waarvoor zij een oplossing moest zien te vinden, door deskundigen voorlichten. Zij moest uiteraard haar 'Souverein Noodbesluit' voortdurend bijwerken. Na twee jaar arbeid zond zij haar werkstuk (afgesloten naar de stand van september '43) via de Zwitserse Weg naar Londen, waar het in maart '44 door het Bureau Inlichtingen ontvangen werd, d.w.z. op een moment waarop daar een groot deel van de voor de 'terugkeer' voorbereide wetsbesluiten reeds gereed was - besluiten die aan de commissie-van Meurs onbekend waren gebleven.

XCUit dat 'Souverein Noodbesluit' willen wij nu alleen weergeven wat de corrunissie bepaald wilde zien ten aanzien van de gemeentelijke bestuursorganen, de provinciale bestuursorganen en het parlement.

XCHet 'Souverein Noodbesluit' stelde voor, dat de oude gemeenteraden en provinciale staten onmiddellijk weer 'in hun laatste samenstelling' zouden bijeenkomen (natuurlijk zonder alle onvaderlandslievende elementen). Colleges van burgemeesters en wethouders en colleges van gedeputeerde staten zouden dan door de gemeenteraden en provinciale staten nieuw samengesteld worden en die raden C.q. staten zouden ook niet-leden tot wethouder C.q. gedeputeerde kunnen benoemen. Wat het parlement betrof: volgens het 'Souverein Noodbesluit' zou het oude parlement kunnenJ.J.leed in 1944). Die tweede commissie coördineerde haar werk met dat van de com

1 Men vindt de tekst als bijlage II in het in 1955 verschenen deze commissie was in januari '46 door de minister van justitie ingesteld. 2 De Boer en Verzijl zaten ook nog in een tweede commissie die allerlei naoorlogse wettelijke regelingen voorbereidde. Van die tweede commissie maakten voorts Bosch van Rosenthal, mr. dr. in 't Veld (de ontslagen burge meester van Zaandam) en de hoogleraren Rutgers en A. H. M. van Kan deel uit (deze laatste was hoogleraar in het Romeins recht te Leiden geweest; hij over

1248 [PDF]
'SOUVEREIN NOODBESLUIT'

terugkeren 'door aanvaarding van de constructie (een rechtsfictie, zo men wil) dat de zittingsduur ... tijdens de bezetting is geschorst geweest'; men zou niet 'terstond' nieuwe verkiezingen kunnen houden en dit was ook 'ongewenst' - het parlement, niet langer representatief voor wat onder de bevolking leefde, zou zich grote terughoudendheid moeten opleggen; wilde de regering anderen raadplegen, dan zou zij de Raad van State kunnen aanvullen, ministers zonder portefeuille en staatsraden in buitengewone dienst kunnen benoemen, eventueel ook staatscommissieskunnen vormen.

XCToen dit 'Souverein Noodbesluit' in de vorm die het omstreeks september '43 had aangenomen (de commissie-van Meurs bleefhet aanvullen-), naar Londen doorgezonden werd, liet het toen nog door Donner gepresidieerde Vaderlands Comité er spoedig een nota op volgen 2 waarin het, afgezien van kritiek op detailpunten, als zijn algemene oordeel uitsprak dat de commissie-van Meurs te véél had willen regelen; het Vaderlands Comité meende dat de regering in eerste instantie niet meer moest doen dan de bepalingen tegen de Joodse bevolkingsgroep en de illegale werkers annuleren en 'foute' instellingen als het Nederlands Arbeidsfront, de Nederlandse Landstand, de Nederlandse Artsenkamer enz. opheffen. Wat het parlement betrof, meende het Vaderlands Comité mèt de commissie-van Meurs dat niet meer dan een 'romp-parlement' diende terug te keren hetwelk zich 'grote zelfbeperking' zou moeten opleggen, en dat de regering daarnaast adviserende commissies, 'eventueel een algemeen comité van advies', zou kunnen instellen.

XCZiet men op al deze denkbeelden en plannen terug, dan is het opvallend dat zij, voorzover zij wijzigingen behelsden van het staatsbestel, alle in de richting gingen van een beperking van de bevoegdheden van het parlement en dus van een uitbreiding van de bevoegdheden der regering. Wat de periode onmiddellijk na de bevrijding betrof, werd algemeen (ook dus12

1 Van de lentevan '44 afstond de commissie in contact met hetVaderlands Comité, later ook met de Contact-Commissie der Illegaliteit en het in augnstus '44 in opdracht der regering gevormde College van Vertrouwensmannen. Zij stelde toen nog verscheidene aanvullende regelingen op, bijvoorbeeld ten aanzien van de zuivering van hoogleraren en studenten, de arbeidsverhoudingen, het beurs-, effecten-, deviezen- en bankwezen en het pachtwezen. Van Meurs, die al dat werk coördineerde, was van september '44 afin Amsterdam ondergedoken; hij overleed begin februari '45 te Groningen. 2 Tekst: dl. Vb, p. 265.

1249 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

door diegenen die in het staatsbestel geen wezenlijke wijzigingen wilden aanbrengen) bepleit dat de regering over bijzondere bevoegdheden zou beschikken. Wat de volksvertegenwoordiging aangaat, waren de cornmunisten de enigen die voorstanders waren van het onmiddellijk houden van algemene verkiezingen. Door de meeste overigen die zich hierover uitten, werd het onwenselijk geacht dat de bevrijding spoedig gevolgd zou worden door een stembusstrijd. Gegeven de staat van wanorde waarin de bevolkingsregisters zich zouden bevinden (er was geen gemeente waar zij niet in mindere of meerdere mate in het ongerede waren geraakt), was het de vraag of men op korte termijn nieuwe kiezerslijsten zou kunnen opstellen, maar naast deze technische factor waren er andere factoren die misschien nog wel zwaarder wogen, nl. de bij velen levende overtuiging dat het electoraat behoefte zou hebben aan een periode van bezinning, èn de bij voorstanders van een 'vernieuwd' partijwezen aanwezige wens, voldoende tijd te krijgen teneinde na te gaan of vroeger bestaandepartijen gecombineerd konden worden. Het werd mogelijk geacht dat de ARP en de CHU zouden samensmelten en in kringen van de SDAP werd gehoopt dat deze zich van arbeiderspartij zou kunnen ontwikkelen tot een partij welke door haar program en haar naam ook aantrekkingskracht zou uitoefenen op andere bevolkingsgroepen. Behoefte aan bezinning bestond er ook in het katholieke kamp; vrij algemeen beschouwde men daar de Rooms-Katholieke Staatspartij als nogal gediscrediteerd - wilde men tot een nieuwe formatie komen, dan had men daar tijd voor nodig. Dan werd tenslotte in niet-communistische kringen vrij algemeen aangenomen dat de CPN door haar grote activiteit op illegaal gebied en als gevolg van de algemene radicalisering welke zich, naar aangenomen werd, na de tweede wereldoorlog zou voordoen (zoalsna de eerste het geval was geweest), in de begintijd na de bevrijding een wezenlijk grotere aanhang zou bezitten dan vóór de bezetting ook dat was, dunkt ons, voor niet-communistische kringen een reden om met de algemene verkiezingen geen haast te betrachten.

XCAlleen die algemene verkiezingen zouden een nieuw volwaardig parlement doen ontstaan. Zou het staatsbestelvoordien behoefte hebben aan een volksvertegenwoordiging? Sommigen meenden van niet, de anderen vielen in twee groepen uiteen: ten eerste zij die van opvatting waren dat de regering in plaats van het oude parlement een college ad hoc moest vormen (dat zou dan hetzij een geheel nieuw college zijn, hetzij een combinatie van het oude parlement met een aanvulling die uit benoemde leden zou bestaan), en ten tweede zij die er voorstander van waren dat het oude parlement zuiver en alleen ter wille van de legaliteit weer bijeen zou komen maar dat

1250 [PDF]
OVERZICHT VAN WENSEN INZAKE HET STAATSBESTEL

in het leven geroepen zouden worden - colleges die uiteraard uit benoemden en niet uit gekozenen zouden bestaan.

XCBij al deze gedachtenwisselingen speelde bij een deel van de illegaliteit de beduchtheid een grote rol dat, als niet méér zou geschieden dan dat het oude parlement opnieuw zou bijeenkomen, de traditionele politieke partijen als het ware automatisch zouden herrijzen zodat er op staatkundig gebied van vernieuwing geen sprake zou zijn. Die beduchtheid werd in '43 en '44 in sommige illegale kringen gestimuleerd niet alleen door de verwachting dat de vroegere maatschappelijke kaders na de bevrijding hun best zouden doen, de oude machtsposities te herwinnen, maar ook door het besef dat er inderdaad kaders waren die er zich door het maken van afspraken op voorbereidden, die machtsposities weer te bezetten. Wie voorstander was van 'vernieuwing', was bevreesd voor 'restauratie'. Dat was een vrees die wij nu, afgezien nog van enkele andere terreinen die later in dit deel aan de orde zullen komen, willen weergeven ten aanzien van het radiobestel en van het sociaal bestel.

Radiobestel

XC

XCHet vooroorlogse radiobestel was bij uitstek de uitdrukking geweest van de vooroorlogse 'verzuiling': Nederland kende, van enkele kleine omroeporganisaties afgezien, vijf omroepverenigingen, van welke drie (de KRO, de orthodox-protestantse NCRV en de vrijzinnig-protestantse VPRO) een duidelijk godsdienstige grondslag hadden, één (de Vara) een duidelijk politieke en één (de Avro) zich voor 'algemeen' uitgaf maar in feite, voorzover zij meer was dan amusementsornroep, er een politiek-conservatief standpunt op nahield. KRO, NCRV, Vara en Avro hadden elk over 20% van de zendtijd beschikt; zij hadden voorts bij toerbeurt moeten zorgen voor het Z.g. algemene programma, dat 15% van de zendtijd in beslag nam; de 5% die overschot, was voor de kleinere ornroepen bestemd geweest, van welke de VPRO de grootste was.

XCDit bestel kende twee ontevreden organisaties: de VPRO en de Avro. 'De VPRO', zo schreven wij in deel 4 (in de paragraaf'Radio', onderdeel van hoofdstuk 14: 'In de pas'), 'had de neiging, zich door de vier grote veronachtzaamd te voelen; in deze vrijzinnig-protestantse kring waren er bovendien velen die een 'nationale omroep' met godsdienstige 'inlassen' prefereerden boven het heersend bestel', en 'de Avro was, zou men kunnen zeggen, van nature voorstandster van een omroepmonopolie' : zij wilde 'nationale omroep' worden.

XCWij hebben in deel 4 alsmede in deel 5 (in laatstgenoemd deel in de 12 5

1251 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

paragraaf 'Radio', onderdeel van hoofdstuk 4: 'Gelijkschakeling') weergegeven wat de lotgevallen van de genoemde omroepverenigingen zijn geweest voordat in december' 40 op radiogebied een 'gemachtigde voor de concentratie' werd benoemd: ir. A. Dubois, en voordat die gemachtigde op zijn beurt in maart '41 vervangen werd door een 'directeur-generaal van de Rijksradio-omroep' : de NSB' er dr. ir. W. A. Herweyer.

XCGeen van die omroepverenigingen had in '40-'41 een beleid gevolgd dat men als weerbaar mag aanduiden; naar verhouding had de NCRV zich nog het stugst tegen de bezetter opgesteld, KRO en Avro hadden het meest met deze aangepapt, het dagelijks bestuur van de Vara had (juli '40), met uitzondering van het lid J. B. Broeksz, de supervisie van de NSB' er mr. M. M. Rost van Tonningen aanvaard en de VPRO was bij monde van zijn voorzitster accoord gegaan (december '40) met de door Dubois doorgevoerde concentratie. Bij dat alles hadden aan de zijde van de omroepverenigingen in '40 twee factoren een rol gespeeld: vrees dat de leiding van een gecentraliseerde omroep aan een NSB' er zou worden toevertrouwd, en de behoefte om wat men in de periode tussen de twee wereldoorlogen had opgebouwd, ongeschonden te bewaren.

XCOnder Herweyers leiding breidde de Rijksradio-omroep zich gestadig uit; het aantal bij de omroep in vaste dienst zijnde medewerkers groeide van ca. zeshonderd eind '40 tot ca. elfhonderd in de lente van '43; van eerstbedoelde zeshonderd krachten waren in de zomer van '44 nog ruim. tweehonderddertig bij de omroep werkzaam. Die omroep had toen overigens door de confiscatie van de radiotoestellen (zomer en herfst van '43) een veel kleiner luisteraarspubliek gekregen.

XCDie besprekingen vonden in de loop van '43 meestal plaats ten huize van de pastoor van Kortenhoef 1. P. J. Kaarsgaren, vroeger bestuurslid van de KRO, die in die tijd door aartsbisschop de Jong gemachtigd was om het contact met de vroegere KRO-medewerkers te onderhouden. Voor diegenen die in Kortenhoefbijeenkwamen, stond vast dat de oude omroepverenigingen dienden terug te komen, maar dan wel met een veel sterkere mate van onderlinge samenwerking dan zij vóór de bezetting hadden gekend. Dat uitgangspunt vergde voortgezet overleg tussen bestuursen directieleden van die verenigingen. Bij dat overleg dat op 28 december '43 voor het eerst plaatsvond, zulks ten huize van W. V ogt, directeur van de Avro, was de Avro vertegenwoordigd door Vogt en haar penningmeester, J. Corver, de Vara door Broeksz en een vooraanstaand functionaris, E. Bomli, de KRO door zijn voorzitter, pater J. K. M. Dito'', en zijn directeur,J.12

1 Daarbij was een voorwaarde van het partijbestuur dat de voorzitter en de secre taris van de Vara, resp. A. de Vries en A. Pleijsier, die in de zomer van' 40 met Rost van TOlmingen in zee waren gegaan, zich zouden terugtrekken; beiden ver klaarden zich daartoe bereid. 2 Dito ontsnapte in mei' 44naar Zwitserland en wist vandaar uit Londen te bereiken waar hij in W. Lebon, de gewezen penning meester van de Vara, een-natuurlijke bondgenoot vond tegen het daar bestaande streven, een nationale omroep op te richten. Dito deelde in Londen evenwel niet mee dat hij het vertrouwen van de aartsbisschop had verloren; deze was Dito als een zwakke figuur gaan beschouwen.

1253 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

P. A. M. Speet, de NCRV door haar voorzitter, mr. A. van der Deure, en secretaris-penningmeester, C. A. Keuning.

XCDeze acht personen werden het eens over de oprichting van een Federatie van Omroepverenigingen die een bestuur zou krijgen dat elf leden zou tellen: telkens twee voor de 'grote' omroepverenigingen, één voor de VPRO, en twee regeringsvertegenwoordigers. Formeel werd de genoemde Federatie op I5 mei '44 opgericht; Broeksz werd voorzitter van het bestuur en V ogt secretaris. Intussen representeerde dat bestuur niet meer dan vier opgeheven organisaties aan welke door de bezetter en zijn handlangers hun eigendommen ontnomen waren. Hadden zij dus het recht, ten tijde van de bevrijding de radio in handen te nemen?

XCDe regering in Londen meende van niet (daarover meer in een volgend hoofdstuk), en de opgerichte Federatie wekte tevens grote weerstanden zowel bij talrijke niet-'foute' krachten onder het personeel van de Rijksradio-omroep die veelliever een 'echte' nationale omroep zagen ontstaan, als in verzetskringen die geenszins gecharmeerd waren van de duidelijke 'restauratie' welke nagestreefd werd door de voormannen die het initiatief tot oprichting van de Federatie genomen hadden - voormannen bovendien onder wie er verscheidenen waren die in '40 aanstoot hadden gegeven. Het Vaderlands Comité ging zich met de zaak bemoeien, zo ook het in '43 opgerichte Nationaal Comité van Verzet, en in de zomer van '44 werd aan de Federatie duidelijk gemaakt dat zij een 'regeringscommissaris' boven zich diende te aanvaarden.' Met dit denkbeeld ging het Federatiebestuur accoord en ook tegen de persoon van die commissaris: prof. mr. J. Oranje, hoogleraar aan de Vrije Universiteit, had het geen bezwaar.

XCOranje nu zette het Federatiebestuur spoedig de voet dwars. Hij zei dat er in de eerste periode na de bevrijding geen sprake van zou zijn dat voormannen van de omroepverenigingen via de radio hun vroegere leden zouden mogen toespreken, hij wilde voor de overgangstijd een rechtstreeks onder hem ressorterend Programma-Comité samenstellen dat uit personen zou bestaan die niets met het vroegere radiobestel te maken hadden gehad, en hij keurde goed dat de kerken eigen zendtijd zouden krijgen. Wat die kerken betreft: de Hervormde Kerk, tegenstandster van de wederoprichting van NCRV en VPRO, wilde eigenlijk het gehele naoorlogse radiobestel een christelijk karakter geven, maar toen de Algemene Synode voor dit denkbeeld onvoldoende steun vond, verenigde zij zich met het denkbeeld

1 In '43 hadden de opstellers van het 'Souverein Noodbesluit' bepleit dat de be schikking over de radio aan een regeringscommissaris zou worden opgedragen.

1254 [PDF]
PROF. ORANJE EN DE OMROEP-FEDERATIE

dat aile kerkgenootschappen tezamen de beschikking zouden krijgen over een deel van de zendtijd, te vullen onder verantwoordelijkheid van een gemeenschappelijk orgaan: het Interkerkelijk Overleg in Radiozaken, oftewel het Ikor. Al op papier werd dit Ikor geen succes; begin' 45 stelde het Episcopaat, dat allerminst genegen was, de heroprichting van de vertrouwde katholieke organisaties tegen te gaan, zich op het standpunt dat de katholieke kerk aan het Ikor geen medewerking kon verlenen, en in diezelfde tijd kreeg het Ikor precies dezelfde mededeling van de Gereformeerde Kerken die aanvankelijk wel tot het Ikor waren toegetreden. Daarmee was het Ikor zijn representatiefkarakter kwijt - reden voor Oranje om zijn toezegging van zendtijd in te trekken.

XCHet spreekt vanzelf dat de oude omroepverenigingen het falen van dit onderdeel van Oranje's opzet met genoegen zagen. Oranje accepterend hadden zij wel voor de duur van de overgangstijd een wezenlijk deel van de beschikkingsmacht over het medium radio uit handen gegeven, maar zij meenden dat al veel gewonnen was indien zij als de vaste componenten van het radiobestel erkend zouden worden en onmiddellijk hersteld in hun eigendomsrechten. Tot hun genoegen was de regeringscommissaris ermee accoord gegaan dat de besturen der omroepverenigingen op de bevrijdingsdag door middel van oranje plakkaten in de studiogebouwen zouden mogen bekendmaken dat zij weer als rechtmatige eigenaressen dier gebouwen zouden optreden en het volledige gezag zouden uitoefenen over hun vroegere personeelsleden. De daartoe strekkende voornemens bleven aan die personeelsleden evenwel niet onbekend en wekten bij een deel hunner felle protesten, o.m. doordat aangenomen moest worden dat het ene grote radiobedrijf dat tijdens de bezetting was ontstaan, weer in brokken zou uiteenvallen. 'Tegen dit soort strevingen welke slechts door eigenbelang worden ingegeven en zonder overdrijving als misdadig kunnen worden aangemerkt, past', zo heette het in een circulaire welke 'een groep dissident personeel' deed verspreiden", 'slechts één houding: 'Heren, blijft met uw miserabele vingers hiervan af!' '

XCEr waren hier voldoende tegenstellingen aanwezig 0111 bij de bevrijding een scherp conflict te doen ontstaan tussen de voorstanders van een 'vernieuwd' radiobestel en de besturen en directies van de omroepverenigingen die, teneinde elk voor zich en gezamenlijk sterker te staan, de Federatie hadden opgericht.12

1 Exemplaar in Collectie-J. B. Broeksz (RvO).

1255 [PDF]

Sociaal bestel

XC

XCIn de eerste twee jaren van de bezetting waren de drie grote Nederlandse vakcentrales: enerzijds het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV, ca. driehonderdtwintigduizend leden), anderzijds het Rooms-Katholiek Werknemersverbond (RKWV, ca. honderdvijf-en-tachtigduizend leden) en het Christelijk Nationaal vakverbond (CNV, ca. honderdtwintigduizend leden), nogal ver uit elkaar gedreven. In het kader van het algemene streven naar eendracht dat zich na de 14de mei '40 had afgetekend, had de voorzitter van het NVV, E. Kupers, spoedig een poging ondernomen om samen met het RKWV en het CNV één grote centrale te vormen. Die avances waren afgewezen - de enige organisatie bij welke Kupers succes leek te hebben, was de veel kleinere Nederlandse Vakcentrale (NVC, ca. vijftigduizend leden) die hoofdzakelijk uit ambtenaren en kantoorbedienden bestond; zij had een voorzitter die de 'Nieuwe Orde' was toegedaan. De besprekingen over een eventuele samensmelting op vakbondsgebied waren nog gaande, toen het NVV eind juli' 40 door de bezetter een 'commissaris' opgedrongen kreeg in de persoon van de NSB'er H. J. Woudenberg; voorzitter Kupers werd afgezet, de secretaris, S. de la Bella, werd gearrestccrd ! en de overige leden van het dagelijks bestuur werden een week later de laan uitgestuurd. Een klein deel van de leden der NVV-bonden (veelal wèl de actiefste en trouwste leden) verliet nadien de organisatie; in de eerste maanden van '41 werd dit voorbeeld door een wat groter deel gevolgd.

XCVoorshands had de bezetter het RKWV en het CNVongemoeid gelaten, zij het dat hij aan de dagelijkse besturen Duitse toezichthouders had toegevoegd. In juli' 41 ging hij een stap verder: hij plaatste beide confessionele vakcentrales onder commissaris Woudenberg - beide stroomden leeg: het RKWV nagenoeg geheel, het CNV voor driekwart. Alle eigendonunen van de confessionele centrales werden aan het NVV overgedragen en verscheidene bestuursleden van NVV-bonden wekten in confessionele kringen grote ergernis door als liquidateur op te treden van bonden die bij het RKWV of het CNVaangesloten waren geweest. Vermelding verdient dat de 'gelijkschakeling' van de confessionele vakcentrales door de besturen van de centrales van werkgevers (het Verbond van N ederlandse Werkgevers, de Algemene Katholieke Werkgeversvereniging en het Verbond van Protesrants-Christelijke Werkgevers) als aanleiding werd genomen om alle12

1 De Ia Bella werd naar het concentratiekamp Dachau getransporteerd van waaruit hij in mei' 42 om het leven werd gebracht in de vergassingskamer van een van de 'sanatoria' waar in die tijd ook duizenden krankzinnigen werden vermoord.

1256 [PDF]
EEN NIEUWE EENHEIDSVAKBEWEGING

contacten met de bezetter te verbreken; de drie werkgeverscentrales werden vervolgens door de bezetter ontbonden verklaard.

XCDe meeste bestuurders van NVV-bonden die de uitoefening van hun functie hadden voortgezet, namen ontslag in mei '42 toen door de bezetter, weer onder leiding van H. J. Woudenberg, het Nederlands Arbeidsfront in het leven werd geroepen - nu verlieten ook velen die om sociale redenen lid van een NVV-bond gebleven waren, hun organisatie: van de ca. driehonderdduizend leden die het NVV op I januari' 42 nog geteld had, bleven minder dan honderdduizend over.

XCNa de oprichting van het Nederlands Arbeidsfront ging Kupers tot clandestiene besprekingen over met de gewezen voorzitters van het R.KWV en het CNV, resp. A. C. de Bruijn en A. Stapelkamp. Hij deelde hun mee dat hij met het partijbestuur van de SDAP afgesproken had dat NVV en SDAP na de bevrijding hun vroegere organisatorische samenwerking niet zouden hervatten - kon het NVV dan niet als enige vakcentrale gaan fungeren? De Bruijn en Stapelkamp zeiden 'neen'. Vervolgens vroeg Kupers of dan wellicht een constructie geschapen kon worden waarbij R.KWV en CNV louter voor de geestelijke belangen van hun leden zouden opkomen en de behartiging van de materiële belangen aan het NVV zouden overlaten. Weer zeiden de Bruijn en Stapelkamp 'neen', en dat betekende dat Kupers er van moest uitgaan dat na de oorlog niet alleen het NVV maar ook het R.KWV en het CNV heropgericht zouden worden. Zoals op radiogebied de Avro, die eigenlijk nationale omroep wilde worden, ter wille van haar eigen voortbestaan het voortbestaan van KRO, NCRV en Vara had moeten accepteren, mede teneinde de kapers op de kust (alle groeperingen die een nieuwe, 'echte' nationale omroep wensten) op afstand te houden, zo moest het NVV zich bij het voortbestaan van het RKWV en het CNV neerleggen; trouwens, ook die drie vakcentrales zouden, gelijk te voorzien viel, na hun heroprichting een gemeenschappelijke tegenstander hebben: de communisten die ondergronds het parool gingen doorgeven dat er na de bevrijding één grote vakcentrale moest komen. In De Waarheid werd in mei '44 voor het eerst openlijk op de vorming van 'één algemene vakorganisatie', 'een nieuwe Eenheidsvakbeweging', aangedrongen! - een nieuwe beweging, niet dus een algemeen gemaakt NVV. Kupers, de Bruijn en Stapelkamp. en trouwens ook de voormannen van de vroegere centrales van werkgevers, namen niet anders aan dan dat het denkbeeld van die ene vakcentrale (de vorming daarvan werd hier en daar ook in niet-communisWaarheid, I2

1 17 mei 1944, p. 3.

1257 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

tische illegale bladen bepleit, bijvoorbeeld in november '43 in Je Maintien drai)! op talrijke arbeiders aantrekkingskracht zou uitoefenen; zij veronderstelden óók dat, doordat zij er zich afzijdig van zoudenhouden, communisten en communistisch-gezinden in die ene vakcentrale aan de touwtjes zouden gaan trekken.

XCHoe viel te voorkomen dat die Eenheidsvakbeweging een grote aanhang kreeg?

XCDrie maatregelen leken daartoe wenselijk: NVV, RKWV en CNV moesten nauw gaan samenwerken; zij moesten voorts tot een vaste vorm van samenwerking komen met de centrales van werkgevers; en al die samenwerking moest gericht worden op de verwezenlijking van een program van actie, bedoeld om de ergste noden na de bevrijding te lenigen een program dat, naar gehoopt werd, grote aantallen arbeiders er van zou weerhouden, met de COl11l11UIlÎsten in zee te gaan.

XCTer verwezenhjking van de onderlinge samenwerking der drie grote vakcentrales werd door Kupers, de Bruijn en Stapelkamp op grondslag van een Reglement van Samenwerking (het kwam in mei '43 tot stand) besloten dat na de bevrijding een Raad van Vakcentrales in het leven zou worden geroepen die uit zes leden zou bestaan (de drie voorzitters en één bestuurslid uit elke vakcentrale), van wie evenwel slechts vier stemgerechtigd zouden zijn: de drie voorzitters en de tweede NVV-bestuurder; die tweede bestuurder moest, aldus Kupers, A. Vermeulen zijn, een tamelijk jeugdige figuur, afkomstig uit de Nederlandse Vakcentrale, die nog in september '41 (hij was toen hoofd van de sociaal-economische afdeling van het hoofdkantoor van het NVV) in het 'foute' weekblad De Waag gejuicht had over het vele goede dat sinds mei' 40 op sociaal gebied tot stand zou zijn gebracht. De Bruijn en Stapelkamp hadden bezwaren tegen de inschakeling van Vermeulen, maar zij schikten zich. Ter voorkoming van onderlinge concurrentie spraken de drie voorzitters voorts af dat hun vakcentrales dezelfde basiscontributie zouden gaan heffen: 2% van het loon of salaris. Zij werden het er verder over eens dat er per vakcentrale en per bedrijfstak slechts één vakbond zou mogen zijn (het totaal aantal vakbonden zou daardoor dalen) en zij stelden tenslotte een gemeenschappelijk manifest op, bij de bevrijding uit te geven, dat, aldus Stapelkamp en Schipper in hun geschiedenis van het CNV, 'vooral ook de bedoeling had, de arbeiders uit de armen van de communisten te houden.f

XCDe naoorlogse samenwerking van vakcentrales en werkgeverscentrales

XC1 Je Maintiendrai, 48 (nov. 1943), p. 2. 2 A. Stapelkamp en]. Schipper: De banier opnieuw geheven, p.

1258 [PDF]
OPRICHTING VAN DE STICHTING VAN DE ARBEID

werd van' 42 af elandestien besproken ten kantore van de directeur-generaal van de arbeid, dr. ir. A. H. W. Hacke. Voor de vakcentrales namen er Kupers, Vermeulen, de Bruijn en Stapelkamp aan deel, voor de werkgevers mr. D. U. Stikker, directeur van de Heinekens Brouwerij te Amsterdam en gewezen voorzitter van het Verbond van Nederlandse Werkgevers, mr. B. C. Slotemaker, directeur van het bureau van dat verbond, en mr. 1. G. Kortenhorst, vertegenwoordiger van de katholieke werkgevers (de protestants-christelijke werkgevers waren aanvankelijk bij dat overleg niet betrokken). Elk van de genoemde personen pleegde telkens overleg met zijn achterban, Stikker bijvoorbeeld met de leden van het vroegere dagelijks bestuur van zijn werkgeversverbond en Kupers met de gewezen voorzitters van NVV-bonden, voorzover die voor hem bereikbaar waren. In die besprekingen bij Hacke trachtte eerst Kortenhorst instemming te verwerven voor het denkbeeld dat het Nederlandse staatsbestel na de bevrijding corporatief zou worden opgebouwd (men denke aan wat Max van Poll en Romme terzake op schrift hadden gesteld) - hij had geen succes. Wat dan? Het was een van de vroegere bestuursleden van Stikkers organisatie, prof. mr. A. N. Molenaar, die het voorstel deed, een Stichting van de Arbeid op te richten waarin, ter voorkoming van arbeidsconflicten, vertegenwoordigers van ondernemers, arbeiders, middenstanders en landbouwers zouden nagaan of op landelijk niveau overeenstemming kon worden bereikt over het te volgen sociaal beleid.

XCWat zou dat beleid in eerste instantie dan inhouden?

XCEr werd in de tweede helft van '44 een 'urgentieprogram' opgesteld waarin van de regering gevergd werd dat zij na de bevrijding allen die door het ingrijpen van de vijand uit hun werk gestoten of elders tewerkgesteld waren, weer op hun oude plaats zou doen terugkeren; dat zij, mocht dat niet mogelijk zijn, een wachtgeldregeling voor de betrokkenen zou treffen; dat zij allen die door vijandelijk ingrijpen ontslagen of gedegradeerd waren, weer zou doen aanstellen of zou rehabiliteren; dat zij het (in' 40 afgekondigde) ontslagverbod zou handhaven; dat zij weer normale werk- en rusttijden zou invoeren (in sommige bedrijfstakken was tijdens de bezetting de 54-urige, zelfs de óo-urige werkweek ingevoerd); dat zij de werkgelegenheid krachtig zou bevorderen, o.m. door uitvoering van openbare en cultuurtechnische werken en door woningbouw op grote schaal; dat zij de rantsoenen zou verhogen en de zwarte handel zou tegengaan; dat zij prijzen enlonen onder controle zou houden en de huurbescherming zou handhaven; dat zij de uitkeringen aan ouden van dagen onmiddellijk zou verhogen; dat zij de volksgezondheid zou bevorderen; en dat zij, tenslotte, alle oorlogsinvaliden, invalide zeelieden inbegrepen, financieel te hulp zou komen.

1259 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

XCHet was, men ziet het, een program dat op de grondslag stond van het behoud der bestaande maatschappelijke verhoudingen. Belangrijke hervormingen waren er niet in opgenomen. Speciaal Kupers en Vermeulen hadden wel hun best gedaan, ook het punt van de economische ordening door de overige oprichters van de Stichting van de Arbeid aanvaard te krijgen, maar dat was door Stikker en de andere werkgevers-vertegenwoordigers resoluut geweigerd. Het urgentieprogram was een compromis; betekenis kreeg het doordat het als zodanig de instemming verwierf van de brede achterban der opstellers, waartoe zowel Drees als mgr. de Jong behoorden. Overigens hadden die opstellers er geen denkbeeld van, in welke situatie het land ten tijde van de bevrijding zou verkeren, en evenmin of hun program voldoende weerklank zou vinden bij de bevolkingsgroepen voor welke het bestemd was, in de eerste plaats bij de arbeiders.

XCVennelding verdient nog dat de gehele opzet van de Stichting van de Arbeid ook in zoverre iets nieuws was dat men afwilde van de figuur van de rijksbemiddelaar die vóór de bezetting en ook nog in de eerste jaren daarvan opgetreden was indien zich een arbeidsconflict had voorgedaan dat menniet had kunnen oplossen. De oude regeling zag ondernemers en arbeiders als fundamenteel tegenover elkaar staande groepen, welker vertegenwoordigers dus ook fundamenteel tegenover elkaar stonden - de rijksbemiddelaar was een vertegenwoordiger van de overheid die trachten moest, beide partijen tot elkaar te brengen. In de opzet van de Stichting van de Arbeid kwam geen rijksbemiddelaar voor; die opzet ging er van uit dat het in principe taak was van de vertegenwoordigers van ondernemers en arbeiders om het aan de conferentietafel eens te worden zonder overheidsbemoeienis.

XCVerscheidene illegale bladen waren er die tijdens de bezetting ten aanzien van het sociaal bestel wensen naar voren brachten die verder of zelfs veel verder gingen dan hetgeen in het urgentieprogram van de Stichting van de Arbeid stond. In communistische en links-socialistische bladen werd voortdurend aangedrongen op afschaffing van de kapitalistische productiewijze. Ook Vrij Nederland schreef herhaaldelijk in die geest. Van Randwijk en van Heuven Goedhart bepleitten in april '44 in hun gemeenschappelijk 'Manifest' dat arbeiders en consumenten vertegenwoordigd zouden zijn.in het beheer van alle bedrijven; 'noodzakelijk' noemden zij het, 'dat een eind gemaakt wordt aan de liberaal-kapitalistische productievormen en dat de voorwaarden geschapen worden voor algemene bestaanszekerheid.'Trouw drong er

1260 [PDF]

in de herfst van '43 op aan dat per bedrijfstak bedrijfsraden gevormd zouden worden waarin ondernemers en arbeiders gelijkelijk vertegenwoordigd zouden zijn met als taak, 'alle zaken van sociale en economische aard te regelen, dus ook de loon- en arbeidsvoorwaarden' (dat zou kunnen geschieden in de vorm van collectieve arbeidsovereenkomsten zoals er vóór de bezetting al enkele honderden afgesloten waren); Trouw wilde die regelingen-per-bedrijfstak onderwerpen aan de goedkeuring van 'een nationale sociaal-economische of nationaal-corporatieve raad, waarin naast vertegenwoordigers der werkgevers- en werknemerscentrales de overheid een aantal leden aanwijst als vertegenwoordigers van het algemeen belang."

XCEen nuttig overzicht van wat aan wensen ten aanzien van het toekomstige sociale bestel in de diverse politieke kringen leefde, vindt men in de al eerder door ons genoemde illegale brochure Om Neêrlands Toekomst die in de zomer van '43 op initiatief van een groep Eindhovense intellectuelen werd gepubliceerd. Vertegenwoordigers van vijf verschillende politieke stromingen hadden hierin (uiteraard anomiem blijvend) hun denkbeelden ontvouwd: prof. Rutgers (ARP), mr. G. E. van Walsum ('nationaalchristelijke' richting), mr. J. van der Putt, advocaat te Eindhoven ('katholieke kringen'), ir. H. Vos (SDAP) en J. Postma (CPN). De bijdrage van elk hunner was overigens méér dan een weergave van particuliere wensen; aan elk van die stukken lag overleg met gelijkgezinden ten grondslag. Men ziet: een bijdrage uit liberale en vrijzitmig-democratische kringen ontbrak. 'Ongetwijfeld', zo schreven de samenstellers van Om Neêrlands Toekomst,'heeft men in deze kringen tijdens de bezetting voortreffelijk werk geleverd ... , maar het besef dat de liberale of de vrijzinnig-democratische partij in de toekomst nog een belangrijke taak als belichaming ener zelfstandige politieke gedachte heeft te vervullen, leeft weinig of niet." Het derde punt nu dat de samenstellers beantwoord wilden zien, luidde: 'Hoe denkt men over gerichte economie en over de persoonlijke vrijheid op economisch gebied? Wil men de productie volgens winstbeginsel handhaven? Hoe denkt men over het arbeidsloos inkomen?'

XCIn de anti-revolutionaire bijdrage werd door Rutgers opgemerkt dat het economisch leven 'niet in de eerste plaats het terrein van de Staat is, maar van de vrije krachten in het maatschappelijk leven' ; wèl zou de regering na de bevrijding 'veel dieper (moeten) ingrijpen in het economisch leven dan vóór I939' maar 'concreet laat zich hierover weinig zeggen."

XCVan Walsum ('vernieuwing in nationaal-christelijke zin' stond boven zijn

1 I, II (sept. 1943), p. 3. 2 p. 7. S A.v., p. 23.

1261 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

bijdrage) bepleitte 'een verzwakking van de heerschappij van het private winststreven en een versterking van de aanspraken van het algemeen welzijn'; hij voegde toe: 'Binnen de beperkingen, welke hieruit voortvloeien, late men het bedrijfsleven zo groot mogelijke vrijheid, opdat het particuliere initiatief tot zijn recht bhjve komen."

XCMr. J. van der Putt gaf als 'opvattingen in katholieke kringen' weer, dat 'het ene kenmerk van het proletariaat, de bezitloosheid', door 'vermogensvorming' moest worden weggenomen; ook weggenomen moest worden 'het andere kenmerk ... t.W. de onzekerheid van bestaan'; ondernemers en arbeiders moesten 'in wederzijds overleg de sociale rechtvaardigheid ... verwerkelijken'. Daarenboven moest 'de staat ... door een leidinggevende en toezichthoudende werkzaamheid de noodzakelijke coördinering tussen particuliere strevingen en algemeen belang tot stand brengen', zulks o.m. door 'een goede monetaire politiek', 'een elastische politiek van openbare werken', 'een efficiënte politiek van buitenlandse handel' en 'een fiscale politiek die ... sociaalongewenste inkomensverschillen corrigeert. '2

XCIr. Vos, voornaamste opsteller van het in '35 gepubliceerde 'Plan van de Arbeid', bepleitte de oprichting van 'bedrijfsschappen' met verordenende bevoegdheid waarin ondernemers, arbeiders en overheid zouden zijn vertegenwoordigd (hun taak zou zijn, 'een gelukkig evenwicht tot stand te brengen tussen overheidsinitiatief en particulier initiatief'), van 'een algemene sociaal-economische raad' als' overkoepelende adviserende instantie', en van een 'nationale dienst voor herbouwen werkloosheidsbestrijding'; 'conjunctuurpolitiek' diende 'de bestaanszekerheid voor de grote massa van het volk' te bevorderen. Door middel van de oprichting der bedrijfsschappen zou 'het beheer der productiemiddelen''gesocialiseerd' worden (de ondernemingen zouden overigens 'de materiële cellen der productie' blijven) en Vos verwachtte, 'dat na de socialisatie van het beheer ... door de nadruk welke dan zal vallen op het inhoudsloze van de functie van de kapitaalbezitter, de socialisatie van de eigendom der voornaamste productiemiddelen' (welke dat waren, gaf hij niet aan) 'automatisch aan de orde zal worden gesteld.' Hij sprak zich voorts uit ten gunste van 'een vermindering van de verschillen in reëel inkomen', van 'een heffing ineens van de grotere vermo

1 A.v., p. 30. 2 A.v., p. 4°-42. Uit van der Putts bijdrage halen wij nog aan dat hij meende, 'dat een herboren, goedwillend en gelovig Rusland uit de oorlog (zou) overblijven', en dat de koningin na de bevrijding het landsbestuur 'bijv. gedurende de eerste drie of zes maanden' zou moeten opdragen aan 'een krachtige persoonlijkheid, boven de politieke partijen staande.' (a.v., p. 47)

1262 [PDF]

gens' onmiddellijk na de bevrijding en van een combinatie van 'staatspensioen' met 'bedrijfspensioen'."

XCPostma noemde 'het privaatbezit der productiemiddelen met productie om winst''de hoofdoorzaak van onze maatschappelijke ziekte'; dat privaatbezit moest dus, 'althans voor de grote bedrijven', worden 'opgeheven' en 'het productie-apparaat ... gesocialiseerd', 'zonder dat blijven de tegenstellingen van het kapitalisme bestaan en zullen tot nieuwe crises en oorlogen voeren'; de 'opvatting dat de algemene crisis kan worden opgeheven door 'ordening' of door 'plan-economie' " noemde hij 'illusoir en gevaarlijk'. Hij was verder voorstander van 'openbare staatscontrole op het bankwezen' en van 'loon volgens prestatie, dus ook. . . opheffing van het arbeidsloos inkomen' (van kapitaalbezitters)."

XCMen ziet: slechts Vos en Postma bepleitten diepgaande wijzigingen in de maatschappelijke structuur, Vos op lange, Postma op korte termijn. Ook in hun beider bijdragen overheersten evenwel (dat zal wel met de betrekkelijke kortheid van hun teksten samengehangen hebben) de algemene beschouwingen, zij het dat Vos in tegenstelling tot Postma een aantal maatregelen aangaf die, van de bestaande maatschappelijke structuur uitgaand, onmiddellijk genomen konden worden.

XCIn hoeverre drukten nu de in Om Neêrlands Toekomst opgenomen bijdragen uit wat in de bevolking leefde?

XCDat wist niemand.

XCMoest men aannemen dat velen inderdaad dorstten naar een onmiddellijk in te voeren, wezenlijk andere inrichting van de maatschappij, anders gezegd: dat velen voorstander waren van de denkbeelden die in de concrete politieke situatie, wat de belangrijke groeperingen betrof, alleen door de CPN naar voren waren gebracht? Die vrees bestond en zij had, zoals wij aantoonden, er toe bijgedragen dat de drie grote vakcentrales en de centrales van werkgevers in elkaars armen waren gedreven, zoals zij ook bij menigeen de wens had doen ontstaan naar een 'sterk gezag' na de bevrijding of zelfs naar een 'sterke man' die namens de koningin in de overgangstijd het hoogste gezag zou uitoefenen. Achteraf gezien menen wij dat voor die vrees weinig aanleiding bestond. In en door de illegale strijd had de CPN een groot deel van haar kader verloren; bovendien hadden, hoe algemeen het verlangen ook was om de massale werkloosheid zoals die zich in de jaren '30 had voorgedaan, te voorkomen, de levensomstandigheden tijdens de bezetting niet geleid tot een radicalisering van brede volksmassa's. Er was aggressiviteit

1 A.v., p. 52-62. 2 A.v., p. 64-66, 74.

1263 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

ontstaan tegen de Duitse bezetter en zijn dwangsysteem, niet tegen het Nederlandse maatschappelijke bestel. Wat de Nederlandse overheid betrof, was een sterke wrevel gegroeid tegen die organen die de bezetter hielpen zijn doeleinden te verwezenlijken, bijvoorbeeld tegen de politie en tegen het apparaat van de gewestelijke arbeidsbureaus, maar men wist óók dat een groot deel van de overheid zijn best deed, de schaarste aan goederen zo billijk mogelijk te verdelen. Wat de ondernemers aanging, waren velen gebeten geraakt op diegenen hunner die in excessieve mate hulp verleenden aan de Duitse oorlogvoering, op de 'bunkerbouwers' bijvoorbeeld, maar men kan niet stellen dat de gemiddelde ondernemer het vertrouwen van zijn arbeiders verloren had; integendeel, in de strijd tegen de NSB en diverse 'foute' instellingen en in de strijd tegen de arbeidsinzet waren ondernemers en arbeiders veelal dichter bij elkaar komen te staan en waren althans die arbeiders in versterkte mate van de ondernemers afhankelijk geraakt.

XCOverheersend was het verlangen naar bevrijding alsook, dunkt ons, naar beperkte hervormingen, maar niet naar revolutie.

Slot

XC

XC"Vernieuwd' Nederland ?' plaatsten wij als titel boven dit hoofdstuk. Wij hebben er, ter inleiding van de Londense besluitwetgeving inzake de 'terugkeer', de denkbeelden in weergegeven die in bezet gebied waren gaan leven ten aanzien van vijf onderwerpen (in de volgende hoofdstukken zullen de denkbeelden ten aanzien van enkele andere onderwerpen geschetst worden) : de plaats van de kerken, het partijwezen, het staatsbestel, het radiobestel en het sociaal bestel.

XCOp kerkelijk gebied was het alleen binnen de Nederlandse Hervormde Kerk tot een duidelijke 'vernieuwing' gekomen, waarbij het overigens twijfelachtig was of de visie van waaruit dit kerkgenootschap was gaan denken en handelen (de 'volkskerk' die een centrale plaats moest gaan innemen in de Nederlandse samenleving), na de bevrijding verwezenlijkt kon worden; er was in elk geval in Nederland nog een tweede 'volkskerk': de katholieke, welker bisschoppen hun positie en gezag tijdens de bezetting duidelijk hadden versterkt.

XCDie bisschoppen waren niet in het minst voornemens, de katholieke 'zuil' na de bevrijding te slopen; aangenomen moest dus worden dat bevrijd Nederland weer een afzonderlijke katholieke partij zou kennen. Voorts werd in '43 en '44 duidelijk dat men ook rekening moest houden met de

1264 [PDF]
SAMENVATTING

heroprichting, althans in eerste instantie, van de Anti-Revolutionaire Partij, van de Christelijk-Historische Unie, (misschien) van een meer behoudende, liberale partij, van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij en van een partij van communisten. Onduidelijk was, in hoeverre enkele van die partijen tot samengaan zouden besluiten, alsook wat de plaats en de invloed zouden worden van de in Gestel geboren Nederlandse Volksbeweging - duidelijk leek wèl dat de hoofdbeddingen die het Nederlandse politieke leven zich in twee generaties had gegraven, in die paar bezettingsjaren niet wezenlijk waren gewijzigd.

XCMeer onzekerheid was er ten aanzien van het staatsbestel.De voormannen van de democratische politieke partijen wensten de positie van het Huis van Oranje en het parlementair bestel ongewijzigd te handhaven (wellicht met uitzondering van de Eerste Kamer), anderen wilden de regering wezenlijk meer macht geven, nog anderen (gezaghebbende katholieken) een corporatiefbestel invoeren. Wat de eerste tijd na de bevrijding betrof, waren velen voorstander van een met beslistheid ingrijpende regering, sommigen daarenboven van een 'sterk gezag' of zelfs van een gezag dat door de koningin bij één persoon zou worden geconcentreerd. Er was voorts verdeeldheid op twee punten: of er weer onmiddellijk vertegenwoordigende colleges moesten komen, en, zo ja, wèlke colleges: de 'oude' gemeenteraden, provinciale staten en Staten-Generaal, dan wel colleges van eertijds gekozenen en nieuw-benoemden of colleges van louter nieuw-benoemden of, wat de landelijke vertegenwoordiging betrof, een college van nieuw-benoemden naast de 'oude' Staten-Generaal.

XCMen zag dan voorts met name in de tweede helft van de bezetting een bij elkaar steunzoeken van vroegere voormannen uit belangrijke onderdelen van de samenleving: op het gebied van de radio tegen de voorstanders van een nationale omroep, op het gebied van de vakbeweging tegen de door de communisten bepleite Eenheidsvakbeweging, Ter afweer van de communisten en ter bevordering van de rust in het bedrijfsleven (geen stakingen!) kwam het tot de oprichting van de Stichting van de Arbeid; haar urgentieprogram (op zichzelf als gemeenschappelijk program van vertegenwoordigers van werkgevers, middenstanders, landbouwers en arbeiders een novum) was gericht op het herstel van de vooroorlogse economie en het lenigen van de door oorlog en bezetting ontstane nood - nieuw was óók dat de bevordering van de werkgelegenheid duidelijk als overheidsdoel werd aangegeven. Daarnaast hielden de sociaal-democraten vast aan hun wens, de particuliere eigendom althans van de voornaamste productiemiddelen op te heffen, maar dan slechts op lange termijn - de cornmunisten wilden die ingreep op korte termijn voltrekken. 126

1265 [PDF]
'VERNIEUWD' NEDERLAND?

XCIs aan deze samenvatting een algemene conclusie te verbinden?

XCOns inziens hoogstens deze, dat de wijzigingen die zich in het politieke denken van de Nederlandse kaders hadden voltrokken, wel hier en daar van wezenlijke aard leken te zijn maar dat toch aangenomen moest worden dat het, als de meningen weer in vrijheid op elkaar zouden botsen, niet tot diepingrijpende veranderingen in partij- of staatsbestel dan wel in het sociale bestel zou komen. Frans Goedhart schreef, zoals men zag, in juli '44 in Het Parool:'Wij hebben, sinds de verkiezing van de oude Staten-Generaal plaatsvond, niet minder dan een omwenteling, een politieke aardverschuiving meegemaakt.' Niets daarvan! Nederland was aangevallen en bezet, en dat had niet tot 'een omwenteling' of 'een politieke aardverschuiving' geleid maar tot een verdwijnen van de 'normale' politiek uit het openbare leven; voorzover die politiek zich in clandestiene besprekingen, in geheime rapporten en in illegale publikaties in '43 en '44 weer ging manifesteren, stond zij in hoofdzaak in het teken van de evolutie. Misschien mag men wèl zeggen dat die evolutie onder invloed van oorlog en bezetting ietwat was versneld. Hoe dat zij, van een zich aankondigende fundamentele 'vernieuwing' van de gehele samenleving, waar de koningin in Londen naar haakte, was geen sprake; dat de koningin haar uiterste best heeft gedaan, de weg daartoe open te houden (vandaar dat zij in Londen geen regeling wenste te treffen voor een naoorlogse volksvertegenwoordiging), zal blijken uit het hoofdstuk over de besluitwetgeving inzake de vertegenwoordigende lichamen.

XCWij hebben evenwel eerst andere delen van die wetgeving te behandelen.

1266 [PDF]

Hoofdstuk IS: Bijzondere rechtspleging / Zuivering / Rech tsherstel

XC

XCAl in een vroeg stadium kon de regering te Londen constateren dat de bezetter op tal van terreinen des levens ingrepen verrichtte die bij de bevrijding ongedaan moesten worden gemaakt: hij vaardigde verordeningen uit die men moest annuleren, en hij zette ambtsdragers af (comm.issarissen der koningin, burgemeesters, procureurs-generaal, om slechts dezen te noemen) die er recht op hadden, terstond in hun functie hersteld te worden. Daarnaast leek het noodzakelijk dat diegenen die van een landsverraderlijke gezindheid uit hand- en spandiensten verleenden aan de bezetter, onmiddellijk gearresteerd en gestraft zouden worden. Hoe door de naastbetrokken ministers over dat alles aanvankelijk gedacht werd, bleek al uit hoofdstuk 3 waarin wij de uit maart '41 daterende nota's inzake de 'terugkeer' behandelden welke door Gerbrandy, van Boeyen en Dijxhoorn ten behoeve van de koningin opgesteld waren. Dijxlioom wenste dat een opperbevelhebber van land- en zeemacht, belast met de uitoefening van het militair gezag, maatregelen zou treffen tegen de NSB, Arnold Meyers Nationaal Front en de NSNAP van majoor Kruyt (hij zag de veel grotere NSNAPvan Rappard over het hoofd) alsmede tegen de vooraanstaande leden van die formaties, en dat die opperbevelhebber met de secretarissen-generaal, voorzover niet 'fout', en met mr. A. Brants, directeur-generaal van politie bij het departement van justitie, zou bespreken of het mogelijk was, aile na IS mei '40 benoemde hoge ambtenaren te schorsen, de radio te zuiveren en de bladen van de NSB en van Nationaal Front te verbieden. Wie zou tot opperbevelhebber benoemd worden? Dijxlioom liet dat open, de naam viel van prins Bernhard, maar van Boeyen wenste deze bepaald geen taak te geven 'bij het herstel van de orde', want dan zou, zo schreef hij, 'kras moeten worden opgetreden' en zulks zou een lid van het Oranjehuis met een verantwoordelijkheid belasten waaruit 'de ernstigste gevolgen' voor de naam van het Oranjehuis zouden kunnen voortvloeien.

XCToen deze nota's geschreven werden, wist de regering nauwelijks wat zich in bezet gebied afspeelde. Zij kreeg daar in later tijd een veel beter overzicht van, maar al voordat van de zomer van' 43 af door het Bureau Inlichtingen een stroom informatie doorgegeven

1267 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/ RECHTSHERSTEL

bureaus opgericht om systematisch bij te houden wat uit diverse dagbladen en periodieken, uit de uitzendingen van Radio Hilversum, uit rapporten en uit mededelingen van Engelandvaarders, omtrent individuele NSB'ers en andere 'foute' elementen bekend was alsmede omtrent overheidsdienaren die tijdens de bezetting benoemd waren (in de belangrijkste gevallen rechtstreeks door de bezetter) en van wie dus nagegaan diende te worden wat met hen in het kader van de 'zuivering' moest geschieden. De gegevens omtrent alle 'foute' elementen kwamen bij het Bureau Documentatie terecht dat uiteindelijk onder Binnenlandse Zaken ressorteerde, en de gegevens die voor de 'zuivering' nodig waren, bij het Bureau Zuivering dat van meet af aan een dienst was van dat departement; hoeveel persoonsdossiers in totaal aangelegd werden door het Bureau Zuivering (chef: de majoor van de marechaussee F. van der Kroon), weten wij niet, en wat het Bureau Documentatie betreft, beschikken wij slechts over onderling afwijkende gegevens: zestig- tot zeventigduizend dossiers volgens de chef, de majoor van de infanterie C. M. Olifiers+, en honderdvijf-en-twintigduizend volgens een van de stafleden, P. Brijnen van Houten.ê Hoe dat zij, in Londen werden de gegevens met betrekking tot diegenen tegen wie de overheid na de bevrijding maatregelen moest nemen, zo goed mogelijk vastgelegd.

XCWelke maatregelen?

Bijzondere rechtspleging

XC

XCWat ten aanzien van de naoorlogse behandeling van alle 'foute' elementen in de loop van de bezetting door de bevolking in bezet gebied is gedacht, valt niet in bijzonderheden weer te geven. Peilingen van de publieke opinie (wij merkten dit reeds vaker op) vonden niet plaats. Misschien mag men zeggen dat, terwijl er in de eerste fase van de bezetting verscheidenen waren die zich de afrekening met alle 'foute' elementen voorstelden alseen gebeuren dat in de persoonlijke sfeer lag en waarin met de betrokkenen korte metten zouden worden gemaakt ('Bijltjesdag'), men later ging beseffen dat die afrekening op een ordelijke wijze diende te geschieden, conform de normen van een rechtsstaat. Geen gemakkelijke zaak!vana.v.,c, p.

1 Getuige C. M. Olifiers, dl. IV c, p. 844. 2 Getuige P. Brijnen Houten, dl. VIII 156.

1268 [PDF]
DE ILLEGALE PERS OVER DE BERECHTING

'Al de te kleinen die hun wrokkig web eensklaps verscheurden toen de kansen keerden en met hun imponeerpet opmarcheerden de slappe smoelen diep onder de klep, en alles wat zich boog, likkend de laars, de laffe handlangers, de halve daders, soldatenhoeren, aanbrengers, verraders, brutale ploerten en geweldenaars, zij trekken 't oog als in een droom voorbij' hoe hen allen, in hun gevarieerdheid opgesomd door de dichter K. H. Heeroma-, te straffen voor wat zij aan him eigen volk misdaan hadden?

XCDe omvang en de gecompliceerdheid van het probleem drongen slechts geleidelijk door tot diegenen die er zich rekenschap van gaven. 'De gevaarlijkste landverraders (wellicht een paar honderd in getal) zal men', schreef Frans Goedhart eind '4I in Het Parool, 'op korte termijn voor een bijzondere krijgsraad moeten dagen, die zo mogelijk niet alleen uit rechters en militairen, maar tevens uit enkele burgers zou moeten bestaan'; zij zouden daar dan tot de doodstraf veroordeeld moeten worden. Voor' de achterban van de NSB' achtte hij het voldoende, 'indien voor deze lieden voor vijf of tien jaar alle burgerrechten ingetrokken zouden worden Een vernieuwde en verjongde justitie zou het gehele vraagstuk gemakkelijk in een paar maanden tijd ... kunnen regelen plaats voor een grootscheepse lynchen moordpartij is er zeker niet." Enkele maanden later achtte Het Parool het een gelukkig denkbeeld 'om de verraders, die een doodvonnis ontlopen', naar Nieuw-Guinea te deporteren." In hetzelfde illegale blad bepleitte van Heuven Goedhart in juli '43 dat men alle 'leidende figuren' van de NSB tot de 'doodstraf door de kogel' zou veroordelen, zulks door 'een bijzondere rechtbank", de leden van de Waffen-SS, die immers hun Nederlanderschap verloren hadden, met hun gezinnen naar Duitsland zou uitwijzen, alle overige geüniformeerde NSB' ers minstens tien jaar dwangarbeid zou laten verrichten in Suriname of op Nieuw-Guinea dan wel op

1 MuusJacobse (ps, van K. H. Heeroma) : 1941-1945 (1945), p. 60-61. 2 28 (15 nov. 1941), p. 2. 3 A.v., 33 (24 jan. 1942), p. 3. • Een 'bijzondere rechtbank', want, schreef 'de Nederlandse rechterlijke macht heeft van de haar toevallende taak in deze hachelijke tijd vrijwel niets begrepen ... Hoe weldadig ware het geweest, indien de Hoge Raad der Neder landen zich eens, ware het slechts één keer, gemaakt had tot tolk van het aan alle kanten zo beschadigd en gekrenkt Nederlands rechtsbesef.' (a.v., 46 (30 juli 1943), P·4)

1269 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/ RECHTSHERSTEL

Borneo, alle NSB'ers hun vermogen zou atnemen ('opdat van Staatswege daaromtrent ten behoeve der bestolenen wordt beschikt') en de 'burgerleden van de NSB' zou laten beoordelen door 'kleine commissies in elk vak of in elke branche' waarna een rechter een vrijheidsstraf zou moeten opleggen, gekoppeld aan verlies van burgerrechten en verlies van het recht, het vroegere ambt, beroep of vak uit te oefenen.! Ook Geïllustreerd Vrij Nederland (gereformeerd) sprak zich in mei '43 tegen 'Bijltjesdag' uit, met één uitzondering evenwel: 'De bewakers der gevangenenkampen van Ommen, Vught, Amersfoort enz. zijn voor rekening van hen die nog levend uit hun klauwen zijn ontkomen."InDe Waarheid publiceerde de CPN in maart '44 'een viertal minimum-eisen': alle 'foute' elementen moesten geïnterneerd worden, hun moest het Nederlanderschap ontnomen worden, aan de kwalijksten onder hen (o.m, aan 'de belangrijkste functionarissen der NSB en haar nevenorganisaties') moest de doodstraf worden opgelegd, en 'alle bezittingen van NSB'ers e.d.' dienden in beslag genomen te worden, 'teneinde de eerste nood van de slachtoffersvan het fascisme... te lenigen'; de CPN wenste de berechting der 'foute' elementen toe te vertrouwen aan 'volksrechtbanken ... waarin naast leden van de rechterlijke rnacht ook strijders uit de illegale organisaties der bezettingsperiade zitting hebben', en 'de hogere rechtscolleges die over de ernstigste gevallen van oorlogsmisdadigers te beslissenzullen krijgen', uit te breiden met' een uit en door het volk gekozen jury." In hun 'Manifest' tenslotte (april '44) noemden van Heuven Goedhart en van Randwijk het 'een eis van gerechtigheid en politieke volksgezondheid' dat men zou overgaan tot 'een onmiddellijke en uiterst gestrenge bestraffing van landverraders en van hen die met de vijand op onduldbare wijze hebben samengewerkt', en, schreven zij: 'Wij verwerpen elke ongedisciplineerde en onwettige uiting van volkswoede, 'bijltjesdagen', enz.'

XCHad Dijxhoorn in maart '4I in zijn nota nog in het midden gelaten wat er diende te geschieden met de vooraanstaande leden van de NSB, het Nationaal Front en de NSNAP-Kruyt tegen wie hij maatregelen wilde laten nemen, de koningin gaf nog geen twee maanden later in een toespraak12 7

1 A.v., 55 (25 juni 1943), p. 6-7. 2 III, 10 (mei 1943), p. 4. 3 (maart 1944, extra-nummer), p. 1-2.

1270 [PDF]
WIJZIGING VAN HET STRAFRECHT

voor Radio Oranje (10 mei' 41) duidelijk aan hoe zij zich die behandeling voorstelde; zij sprak van 'de handvol verraders, waarvoor in een bevrijd Nederland geen plaats meer zal zijn': gedoeld werd op deportatie. Zij hield vrij lange tijd aan dat denkbeeld vast. Van 't Sant, aan wie zij de positie van directeur-generaal van politie had toegedacht, zei in februari '43 tegen van Lidth dat de koningin, noteerde van Lidth, van plan was, 'alle NSB'ers op een schip te laden en te deporteren - ver weg. Daarvoor heeft zij een flinke directeur van politie nodig en al die ingewikkelde voorbereidingen' (de plannen waarmee de ministers bezig waren) 'zijn niet nodig en niet effectief en 'zullen wel in de prullemand moeten verdwijnen als zij niet in 'mijn' plannen passen!' Bepaald een bemoedigend vooruitzicht! Maar', schreef van Lidth, 'het zal wel niet zo'n vaart lopen.'!

XCInderdaad, er was geen minister die niet in de loop van '41 of' 42 was gaan beseffen dat de massale deportatie van allen die 'fout' waren, diende te worden afgewezen. Er moest recht gesproken worden. Kon dat? Van Angeren, minister van justitie sinds februari '42, was degeen die zich uit hoofde van zijn functie op die problematiek concentreerde. Hij kwam daarbij tot de conclusie dat er behoefte was aan nieuw rechr en aan nieuwe rechterlijke colleges. Wat in bezet gebied aan wandaden werd bedreven, was immers ook nieuw en daarbij moest het recht zich aanpassen. Met de belangrijke, in artikel I van het Wetboek van Strafrecht vastgelegde beperking, dat geen feit strafbaar was dan uit hoofde van een voorafgegane wettelijke strafbepaling, kon geen rekening gehouden worden; ook moest, gegeven het uitzonderlijke karakter van de hulp die sommigen aan de gehate vijand hadden geboden, de doodstraf, die in 1870 was afgeschaft (behalve, als het oorlog was, voor militairen), weer ingevoerd worden. Aanvankelijk wilde van Angeren (en wilde, op zijn voorstel, het kabinet) die berechting doen geschieden door bijzondere militaire gerechtshoven waarvoor niet alleen de ernstige, maar ook de minder ernstige gevallen (lieden die lid van de NSB waren geweest, meer niet) zich zoudenmoeten verantwoorden, maar de kritiek die de Buitengewone Raad van Advies op die denkbeelden leverde (augustus '43), leidde tot twee belangrijke wijzigingen: besloten werd, de bijzondere gerechtshoven en de boven hen geplaatste cassatieinstantie : de Bijzondere Raad van Cassatie, een overwegend civiel karakter te geven en de alleen-maar-NSB' ers niet voor de gerechtshoven te dagen.

XCDe materie werd nog vóór het einde van '43 geregeld in vier onderling samenhangende, zorgvuldig geformuleerde wetsbesluiten, regelende het12 7

1 Van Lidth: 'Dagboek', 8 febr. I943.

1271 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/ RECHTSHERSTEL

buitengewoon strafrecht (D 6r), de bijzondere gerechtshoven (D 62), de buitengewone rechtspleging (D 63) en de bijzondere gratieverlening (D 64). Die vier besluiten werden door aile ministers gecontrasigneerd, onder wie een nieuweling in hun kring : Burger, die (gelijk eerder vermeld) in augustus '43 tot minister zonder portefeuille was benoemd.

XCIn het buitengewoon strafrecht werden strafbaar genoemd de misdrijven tegen de veiligheid van de staat, zoals dienstneming bij en hulpverlening aan de Duitsers, en verder misdrijven als moord, doodslag en mishandeling, die laatste misdrijven in gevallen waarin 'de schuldige gebruik heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door de vijand of door het feit der vijandelijke bezetting geboden.'

XC'Dienstneming bij de Duitsers' leek niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, maar wat moest onder het veel algemener begrip 'hulpverlening' worden verstaan? Het werd ruim gedefinieerd (ons inziens zelfs te ruim doordat het begrip 'opzettelijk' ontbrak):

XC'Onder de vijand hulp verlenen wordt mede begrepen het bevorderen of verspreiden van vijandelijke propaganda, het aan de vijand ter beschikking stellen van enig geld of goed, het verrichten van enige daad ten voordele van de vijand en het beletten, belemmeren of verijdelen van enige tegen de vijand gerichte maatregel.'

XCStrafbaar werd voorts verklaard ieder 'die gedurende de tijd van de huidige oorlog opzettelijk een ander blootstelt aan opsporing, vervolging, vrijheidsberoving of -beperking, enige straf of enige maatregel door of vanwege de vijand [en] diens helpers', en had dat feit de dood van het slachtoffer ten gevolge gehad, dan moest de doodstraf opgelegd worden. Dat laatste kon echter alleen geschieden indien er binnen het betrokken Bijzonder Gerechtshof eenstemmigheid heerste (die eenstemmigheid werd aan de Bijzondere Raad van Cassatie niet voorgeschreven); tenslotte werd in het Besluit Buitengewoon Strafrecht bepaald dat een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaar opgelegd moest worden aan ieder, 'die opzettelijk gebruik maakt of dreigt te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door de vijand of door het feit der vijandelijke bezetting geboden, om een ander in zijn vermogen wederrechtelijk te benadelen.'

XCHet Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven (D 62) bepaalde dat in Den Bosch, Den Haag, Arnhem, Amsterdam en Leeuwarden (de vijf steden waar 'gewone' gerechtshoven bestonden) Bijzondere Gerechtshoven in het leven zouden worden geroepen, elk uit meerdere Kamers bestaande, die telkens vijf leden zouden teilen: drie juristen (een hunner zou als president optreden) en twee militairen. Als openbare aanklager zou bij die hoven een

1272 [PDF]
VAN ANGERENS WETSBESLUITEN

procureur-fiscaal optreden (te vergelijken dus met de procureur-generaal bij de 'gewone' gerechtshoven), bijgestaan door advocaten-fiscaal. De Bijzondere Raad van Cassatie zou eveneens vijf leden tellen: drie of vier juristen (een hunner zou als president optreden) en twee militairen dan wel één militair. Die Raad zou niet alleen bevoegd zijn, uitspraken (sententies) van de Bijzondere Gerechtshoven te vernietigen wanneer de wet er verkeerd in was toegepast (daartoe beperkte zich de bevoegdheid van de Hoge Raad met betrekking tot de uitspraken der 'gewone' gerechtshoven), maar ook wanneer een straf opgelegd was, 'welke niet geacht kan worden te beantwoorden aan de ernst van het misdrijf, de omstandigheden waaronder het is begaan, of de persoon of de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde'; ook bij de Bijzondere Raad van Cassatie zou een procureur-fiscaal benoemd worden.

XCBetekende dit nu dat een ieder die door een Bijzonder Gerechtshof veroordeeld was, een beroep kon doen op de Bijzondere Raad van Cassatie? Neen. Teneinde snel recht te doen geschieden, bepaalde het Besluit Buitengewone Rechtspleging (D 63) dat die veroordeelde voor beroep in cassatie verlof moest aanvragen bij het betrokken Bijzonder Gerechtshof; de procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof kon daarentegen uit eigen bevoegdheid in beroep gaan (en zou dat zeker doen wanneer hij van mening was dat de opgelegde straf niet zwaar genoeg was - de Bijzondere Raad van Cassatie kon immers tot strafverzwaring besluiten). 'Een weinig bevredigende regeling', oordeelde Belinfante in '78 in zijn geschiedenis van de bijzondere rechtspleging! (in '47 kreeg een ieder aan wie een straf van meer dan zes jaren was opgelegd, recht op cassatie) - weinig bevredigend, zeker, maar in het Londense perspectief toch wel begrijpelijk. Men nam aan dat vele duizenden personen door de Bijzondere Gerechtshoven tot zware straffen veroordeeld zouden worden en achtte het onaanvaardbaar dat al die duizenden een behandeling van hun zaak in tweede instantie zouden kunnen afdwingen.

XCTenslotte werd dan de gratieverlening geregeld. Het Bijzonder Gratieadviesbesluit (D 64) bepaalde dat de Kroon gratie kon verlenen na inwinnen van het advies van het college dat de strafhad opgelegd; voor gratie van de doodstraf zou dan steeds mede het advies van de Bijzondere Raad van Cassatie ingewonnen moeten worden. Al die adviezen zouden niet bindend zijn.

XC'De strafbesluiten hebben goed gewerkt', constateerde Belinfante. 'Fouten

1 A. D. Belinfante: (1978), p. 32.

1273 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/RECHTSHERSTEL

er in heb ik in de jaren dat ik met de besluiten werkte' (hij had er als hoofdambtenaar van het departement van justitie veel mee te maken gehad), 'niet ontdekt. Onjuist was, dat men terwille van de snelheid van berechting de rechtszekerheid zover heeft opgeofferd dat men niet alleen geen hoger beroep toestond' (had men dat over de hele linie dan wèl moeten doen?), 'maar voor de verdachte cassatie alleen mogelijk maakte, indien hem daartoe door het hof verlof werd verleend. Daardoor was het theoretisch mogelijk (en het is ook voorgekomen), dat een doodstraf werd opgelegd zonder dat enige andere voorziening daartegen openstond' 1 bij dat laatste tekenen wij aan dat de veroordeelde steeds gratie kon vragen.

XCIn bezet gebied werd men omtrent de inhoud van de besluiten D 61 t.e.m. D 64, nadat zij begin september' 44 afgekondigd waren, slechts summier in kennis gesteld via Radio Oranje. Het Vaderlands Comité zond toen Gerbrandyeen door mr. J. Donner opgestelde nota toe" waarin gesteld werd dat door de besluiten 'in brede kringen, ook van de illegaliteit, enige ongerustheid (was) gewekt', omdat kennelijk 'definitieve voorzieningen' waren getroffen en omdat er 'ernstige bedenkingen' bestonden tegen invoering van de doodstraf en dat nog wel met terugwerkende kracht. Wij zijn geneigd te vragen: wat wilde Donner dán? Niet de doodstraf invoeren? En was er inderdaad 'in brede kringen, ook van de illegaliteit, enige ongerustheid'? Wat de publieke opinie betreft, betwijfelen wij het in hoge mate, en wat de illegaliteit aangaat, is ons slechts bekend dat de gebroeders Drion als redacteuren van De Geus een adres opstelden om bezwaren aan de regering kenbaar te maken; dat adres is tenslotte niet verzonden.

XCGelijk vermeld, zouden personen die alleen-maar-NSB' er geweest waren, niet door de Bijzondere Gerechtshoven berecht worden. Wat moest dan wèl met hen geschieden? Het leek noodzakelijk dat zij om te beginnen uit de samenleving verwijderd werden. Ieder die evident 'fout' was geweest, had zo felle verontwaardiging gewekt in de buurt waar hij woonde, dat men er ernstig rekening mee moest houden dat hij het slachtoffer zou worden van ongeregeldheden als men hem op vrije voeten liet. Internering dus. Die internering werd, aangezien de politie eerst 'gezuiverd' moest worden, opgedragen aan het Militair Gezag (meer daarover in een volgendTekst:dl.a, p.12

1 A.v., p. 50. 2 VII 177-78.

1274 [PDF]
VAN ANGERENS WETSBESLUITEN

hoofdstuk). Slechts één minister wilde de omvang van die internering drastisch beperken: Burger. 'Dat kan', zei hij in oktober '43 in de CommissieTerugkeer, 'beperkt worden tot de notoire landverraders. Daarvan zullen er in een stad als Gouda niet meer dan ca. twintig zijn, in een als Dordrecht' (hij was er uit afkomstig) 'niet meer dan ca. dertig. zelfs lang piet alle NSB'ers' (de NSB had in die tijd in Gouda ca. driehonderd leden, in Dordrecht ca. vierhonderd) 'behoeven verwijderd te worden."!

XCDeze opvatting werd door Burgers ambtgenoten alsook door de Buitengewone Raad van Advies weinig reëel geacht. 2 Tienduizenden personen waren lid of donateur van de NSB dan wel van andere 'foute' organisaties en hadden zich, de meesten jarenlang, met de bezetter solidair verklaard en getoond; de regering meende geheel te handelen in de geest van bezet gebied door, wat hun betrof, tot een geheel van collectieve maatregelen te besluiten: internering, en vervolgens een vorm van berechting door uit drie personen (een jurist-voorzitter en twee burgers zonder speciale juridische kennis) bestaande Tribunalen. Die Tribunalen zouden, telkens met zoveel Kamers als nodig was, opgericht worden in de negentien plaatsen waar arrondissementsrechtbanken gevestigd waren. De materie werd geregeld in het Tribunaalbesluit (wetsbesluit E 101). Het ontwerp voor dat besluit vormde in de lente en zomer van '44 in de Commissie-Terugkeer en in de ministerraad object van zo langdurige discussies dat de tijd ontbrak, het in zijn uiteindelijke vorm aan de Buitengewone Raad van Advies voor te leggen; het werd pas op 17 september '44 door de koningin ondertekend (en door alle ministers, behalve Burger, gecontrasigneerd) en drie dagen later gepubliceerd in het Staatsblad.

XCHet Tribunaalbesluit (het was grotendeels door van Angeren opgesteld) bepaalde dat tegen alle boven-achttienjarige Nederlanders (de Bijzondere Gerechtshoven konden ook niet-Nederlanders berechten 3) die lid waren12

1 Commissie-Terugkeer: Notulen, 26 okt. 1943. • De Raad had zich injuni '43 op het standpunt gesteld dat alle NSB'ers vooreerst voor onbepaalde tijd in werk kampen dienden te worden geïnterneerd en dat hun allen de burgerrechten moesten worden ontnomen; het denkbeeld hun het Nederlanderschap te ontnemen en te verbannen, was afgewezen. 3 Het spreekt vanzelf dat de regering zich ook afvroeg wat diende te geschieden met de leiders van het Derde Rijk die zoveel onheilover de wereld gebracht hadden, alsmede met Duitsers die zich aan specifieke oorlogs misdrijven hadden schuldig gemaakt. Dat zij allen opgespoord en berecht zouden worden, was in januari' 42 aan de bevolkingen in de bezette gebieden al toegezegd in een Geallieerde verklaring. In oktober' 42 voegden de Britse regering en president Roosevelt hieraan toe dat een Geallieerde commissie ingesteld zou worden om het nodige bewijsmateriaal te verzamelen. In die commissie, de

1275 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/ RECHTSHERSTEL

geweest van een 'foute' organisatie of 'in het algemeen van nationaalsocialistische of fascistische gezindheid blijk (hadden) gegeven' dan wel voordeel hadden getrokken of trachten te trekken uit het feit van de bezetting, door een Tribunaal maatregelen genomen konden worden, 'indien zij op grond van hun handelen of nalaten geacht (moesten) worden zich desbewust te hebben gedragen in strijd met de belangen van het Nederlandse volk'; die maatregelen waren er drie: internering, ontzetting uit bepaalde rechten, verbeurdverklaring van het vermogen (ook het vermogen van overleden 'foute' elementen kon verbeurdverklaard worden). De internering zou in beginsel steeds tien jaar duren, maar de geïnterneerden zouden 'op grond van hun gedrag en vlijt, tijdens de internering betoond' (men dacht aan internering in werkkampen), vóór afloop van die termijn van tien jaar al of niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld kunnen worden (niet door de Tribunalen overigens maar door de minister van justitie). Ontzet zouden de betrokkenen kunnen worden, dit ook weer voor een termijn van tien jaar, uit het recht, bepaalde ambten te bekleden, bepaalde beroepen uit te oefenen, bij de gewapende macht te dienen en raadsman te zijn, alsmede uit het actief en passief kiesrecht. De verbeurdverklaring tenslotte behoefde zich niet tot het gehele vermogen uit te strekken. Alle aangiften van Tribunaalzaken zouden bij het departement van justitie gecentraliseerd wordenhet departement zou de zaken dan over de verschillende Tribunalen verdelen. De Tribunalen zouden geen openbaar ministerie kennen, wèl zou aan de beschuldigde een door de secretaris van het betrokken Tribunaal opgestelde dagvaarding worden uitgebracht; ter zitting zou de beschuldigde door een advocaat bijgestaan worden. De Tribunalen zouden uitspraken doen in laatste instantie; er zou geen recht van beroep zijn.

XCTribunalen zouden natuurlijk tot de conclusie kunnen komen dat beschuldigden in vrijheid gesteld moesten worden; daarvan dienden zij dan mededeling te doen aan het Militair Gezag of aan de minister van justitie; beide instanties zouden evenwel krachtens het Tribunaalbesluit bevoegd zijn om, wanneer zij dat 'in zeer bijzondere gevallen in het belang van de veiligheid van de staat of van de openbare orde of rust dringend nodigJ. Foreign Office; ook Churchill voelde weinig voor die naoorlogse berechting, hij

werd Nederland vertegenwoordigd door mr. dr. M. de Moor, de president van de Nederlandse rechtbank te Londen. De regeringen van Engeland en de Verenigde Staten legden overigens niet veel ijver aan de dag om de berechting met name van de leiders van het Derde Rijk in voor bereiding te nemen in Washington remde het in Londen het

1276 [PDF]
HET TRIBUNAALBESLUIT

(achtten)', die mededeling naast zich neer te leggen - de betrokkene zou dan geïnterneerd blijven krachtens besluit niet van een Tribunaal maar van de uitvoerende macht. Dat laatste nu achtte Burger in een rechtsstaat principieel ontoelaatbaar: het laatste woord moest, meende hij, door een rechter (in dit geval het Tribunaal) gesproken worden. Hij bleef er het gehele jaar '44 door op hameren - vandaar ook de lange discussies in de ministerraad. In de beslissende vergadering die op 12 september '44 plaatsvond, een week na 'Dolle Dinsdag' dus, vond hij bij Bolkestein, van den Broek en van den Tempel steun voor dat gezichtspunt, hoewel de nieuwe minister van justitie, van Heuven Goedhart, zich ter vergadering bereidverklaard had tot één 'laatste concessie': de regeling met betrekking tot het vasthouden van door een Tribunaal vrijgelatene, zou onverwijld om goedkeuring voorgelegd worden aan de Staten-Generaal.' Bolkestein, van den Broek en van den Tempel namen de zaak niet zo hoog op dat zij ook weigerden, het Tribunaalbesluit te ondertekenen - Burger weigerde dat wèl; hij had tegen dat besluit trouwens nog meer ernstige bezwaren: hij was namelijk van mening dat de centralisatie die er aan ten grondslag lag, niet juist was.

XCDe beduchtheid voor de handhaving van de rechtsstaat waarvan Burger getuigde, achten wij, gezien de in het Tribunaalbesluit gebezigde bewoordingen ('zeer bijzondere gevallen', 'dringend nodig'), ietwat overtrokken, maar zijn bezwaren tegen de centralisatie bepaald niet: waarom moesten alle Tribunaalgevallen bij Justitie aangemeld worden in plaats van bij de Tribunalen zelf? En was het niet ook, afgezien van het principiële aspect, in elk geval veel praktischer, de Tribunalen wel degelijk te laten beslissen over de invrijheidstellingen alsook over de termijnen van internering? Inderdaad, kort na de bevrijding werd het Tribunaalbesluit op al die punten gewijzigd. 'Zodra de NSB'ers', schrijft Belinfante.

XC'gearresteerd waren, bleken de verschillen in schuld en werkte de gedachte van een collectieve maatregel van internering van tien jaar niet meer. Dat de Tribunalen desondanks een belangrijke en gewaardeerde rol gespeeld hebben bij de berechting, was niet te danken aan het oorspronkelijke besluit maar aan de inventiviteit, waarmee de met de rechtspraak belaste mensen wegen hebben gezocht en gevonden om haar aan te passen aan wat na de bevrijding nodig was: een individuele beoordeling van degenen die wij tijdens de bezetting collectief als onpersoonlijke vijand hadden beschouwd."12

1 Ministerraad: Notulen, I2 sept. I944. 2 A. D. Belinfante : P·5 0.

1277 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/ RECHTSHERSTEL

XCEen juiste beschouwing, maar het lijkt ons billijk er bij op te merken dat de bijzondere organisatievorm waartoe het kabinet op voorstel van van Angeren besloot: aparte colleges, grotendeels uit leken bestaande', met een vereenvoudigde rechtsgang, in de praktijk goed voldaan heeft; in dat opzicht getuigde ook het Tribunaalbesluit van de inventiviteit welke Belinfante slechts toekende aan diegenen die er in bevrijd Nederland mee moesten gaan werken.

Zuivering

XC

XCVan Boeyen, toen nog minister van binnenlandse zaken, was de eerste minister die er zich rekenschap van gaf dat een uitgewerkte regeling nodig was om 'foute' figuren die door de bezetter op belangrijke posten waren benoemd, na de bevrijding onmiddellijk ook formeel uit hun functie te verwijderen. Ten behoeve van de Commissie-Terugkeer schreefhij in de herfst van' 41 een nota", waarin hij eerst een overzicht gaf van de ingrepen van de bezetter op het gebied van het binnenlands bestuur en vervolgens betoogde dat de minister van binnenlandse zaken de bevoegdheid diende te hebben om commissarissen van de koningin en burgemeesters te schorsen of te ontslaan (schorsing zou nodig zijn, indien ten aanzien van de houding van de betrokkene onzekerheid bestond). Van Boeyen meende overigens dat in de vacatures van de commissarissen der koningin en van de burgemeesters van gemeenten met meer dan vijftigduizend inwoners slechts tijdelijk voorzien moest worden. Hij voelde zich op onzeker terrein, hij had niet voldoende gegevens. In beginsel meende hij dat allen die door de bezetter waren ontslagen, in hun functie hersteld en allen die door de bezetter waren benoemd, uit die functie verwijderd moesten worden, maar hij besefte dat speciaal dat laatste in individuele gevallen te ver kon gaan en dat hij meer doeurnentatie nodig had. Voor die documentatie gingen, gelijk eerder opgemerkt, het Bureau Zuivering en het Bureau Documentatie zorgdragen.

XCHet lag voor de hand dat van Boeyen in de eerste plaats ging letten op de 'foute' elementen die weggezuiverd moesten worden. Als motief zou daarbij worden aangegeven dat de betrokkenen (aldus de formulering die ill het

1 Dat werd door de kerken onraadzaam geacht; zij gaven in november '44 in een door Donner geïnspireerd adres aan de koningin, dat naar Engeland werd over geseind, uiting aan haar beduchtheid dat de tribunaal-uitspraken zouden worden 'vertroebeld door onheilige wraakgevoelens'. 2 Tekst: dl. V b, p. 98-roo.

1278 [PDF]
HET ZUIVERINGSBESLUIT

Zuiveringsbesluit voorkwam) 'van ontrouwaan de zaak van Ons Koninkrijk, aan Ons of aan Onze regering hebben doen blijken' of dat van hen 'op grond van hun houding vóór of tijdens de bezetting, niet de getrouwe medewerking aan het herstel van het vaderland kan worden verwacht.' Wel, dat tegen de NSB'ers en andere pro-Duitse personen waarmee de bezetter het overheidsapparaat had volgestopt, zuiveringsmaatregelen genomen moesten worden, was evident en voor al die gevallen was de aangehaalde motivering adequaat, maar wat te doen met diegenen die, zonder 'fout' te zijn geweest, ernstige fouten hadden gemaakt en daardoor het vertrouwen van de bevolking en trouwens ook van een groot deel van hun ondergeschikten hadden verloren? De illegale pers toonde aan, dat wat de zuivering betrof het grote probleem niet gevormd werd door hen die 'fout' waren geweest maar door hen die ernstige fouten hadden gemaakt. Dat werd door van Boeyen en zijn ambtgenoten onvoldoende beseft, althans: er werd bij de formulering van het Zuiveringsbesluit geen rekening mee gehouden. Kon men volhouden dat diegenen die in hun beleid tekortgeschoten waren, van 'ontrouwaan de zaak van Ons Koninkrijk, aan Ons, of aan Onze regering' blijk hadden gegeven of dat van hen op grond van hun 'houding vóór of tijdens de bezetting niet de getrouwe medewerking aan het herstel van het vaderland' kon worden verwacht? Daarover viel te twisten. Vaststond evenwel dat de betrokkenen door de vèrgaande medewerking die zij de bezetter elk op eigen terrein hadden verleend, aanstoot hadden gegeven en, in de belangrijke gevallen, in illegale bladen die door honderdduizenden gelezen waren, keer op keer van laakbare collaboratie waren beschuldigd. Zou in het Zuiveringsbesluit een bepaling gestaanhebben dat het besluit mede van toepassing was op 'diegenen die het voor de uitoefening van hun functie noodzakelijke vertrouwen hadden verloren', dan zou met zulk een bepaling een zakelijk feit zijn geconstateerd dat van voldoende gewicht was om allen op wie die bepaling sloeg, voorshands de verdere uitoefening van hun functie onmogelijk te maken.

XCDeze lacune werd door de Buitengewone Raad van Advies niet opgemerkt toen hij zich in de lente van '43 met van Boeyens ontwerpbesluit bezighield. De Raad meende wèl dat het ontwerp enerzijds te ver, anderzijds niet ver genoeg ging: te ver, voorzover het het defmitieve ontslag van de betrokkenen mogelijk maakte (schorsing zonder behoud van salaris achtte de Raad juister), niet ver genoeg voorzover het slechts de zuivering van de overheid en haar organen regelde. Moesten de omroepverenigingen, de pers, de vakbonden, de Kamers van Koophandel, de Nederlandse Bank en het bankwezen in het algemeen, niet óók gezuiverd worden? 'Met dit ontwerp in handen zou men', merkte de Raad in zijn advies op, 'de NSB

1279 [PDF]
ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/ RECHTSHERSTEL

omroepers en -programmaleiders van Hilversum niet kunnen schorsen.' 1 Over dit advies werd door de ministers van Boeyen en van Angeren een bespreking gevoerd met de Raad; de Raad liet zijn bezwaar tegen het openhouden van de mogelijkheid tot ontslagverlening toen vallen; hij verklaarde zich verder bereid, concept-regelingen op te stellen voor de zuivering van niet-ambtelijke instanties en voor het mogelijk maken van rehabilitatie.

XCToen het Zuiveringsbesluit (wetsbesluit E 14) in januari '44 door de koningin werd ondertekend (het werd door alle ministers gecontrasigneerd), was in die rehabilitatie-mogelijkheid niet voorzien. Het besluit regelde de zuivering van de hoge colleges van staat (bedoeld waren de Raad van State en de Algemene Rekenkamer), 'de Nederlandse administratie', de rechterlijke rnacht 'en andere organen, diensten en instellingen'; die laatste werden nader aangeduid als 'staatsbedrijven of rijksinstellingen', apart werden alleen nog de Nederlandse Spoorwegen genoemd.

XCDe zuivering zou krachtens E 14 beginnen met een bevel tot staken van de fnnctie; voor fnnctionarissen van de rijksoverheid zou dat bevel gegeven worden door de minister onder wie zij ressorteerden, voor functionarissen van de provinciale en gemeentelijke overheid door de commissarissen der koningin; leden van de gemeentepolitie zouden evenwel alleen door de minister van justitie, leden van gemeentelijke onderwijsinstellingen door de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen gezuiverd kunnen worden. Al die stakingsbevelen zouden echter óók kunnen uitgaan van het Militair Gezag en dat betekende dat de eerste van die bevelen door dat gezag gegeven zouden worden, aangezien het eerder ter plaatse zou zijn dan de ministers. Wie 'gestaakt' werd, zou zijn inkomsten behouden.

XCOp de staking kon dan een bevel tot schorsing volgen en die schorsing zou het verlies van alle inkomsten ten gevolge hebben, zij het dat aan de geschorsten 'voorlopig wekelijks een bedrag voor hun noodzakelijk levensonderhoud' zou worden uitgekeerd.

XCOp de schorsing kon ontslag volgen maar daarvoor moest de minister die het ontslag verleende of aan de koningin voordroeg (dat laatste voor diegenen die bij koninklijk besluit benoemd waren) het advies inwinnen van 'de daartoe in te stellen Commissie van Advies' (men dacht aan één zulk een commissie voldoende te hebben). Bij ontslag zou degeen die ontslagen werd, niet alleen definitief zijn inkomen verliezen maar hem zouden ook zijn pensioenrechten geheel of gedeeltelijk ontnomen kunnen worden.

1 BRvA: Advies 'Ontwerp Zuivering' (31 maart 1943) (Collectie-M. Sluijser, VI).

1280 [PDF]
HET ZUIVERINGSBESLUIT

XCOok dit Zuiveringsbesluit werd in september '44 gepubliceerd. Toen de tekst in maart '45 aan het College van Vertrouwensmannen onder ogen kwam', had het er heel wat kritiek Op.2 Vertrouwensmannen achtten het besluit onvolledig (bijzondere hoogleraren en hoogleraren bij het bijzonder onderwijs alsmede de dragers van ridderorden en eretekenen moesten er óók onder vallen) en, wat belangrijker was, zij vonden het besluit te ongenuanceerd. Waarom was er geen recht van beroep? Waarom was ontslag de enige uiteindelijke zuiveringsmaatregel en niet bijvoorbeeld ook rangsverlaging of verlies van een aantal dienstjaren?" Waarom zouden ministers tot ontslag van personen overgaan die niet door hen maar door andere bestuursinstanties benoemd waren ? Vooral evenwel drongen Vertrouwensmannen er op aan dat maatregelen genomen zouden worden opdat het staken (de eerste zuiveringsmaatregel) niet als oneervol zou worden beschouwd - nu, dat was een goedbedoelde maar nagenoeg onuitvoerbare wens. De door Vertrouwensmannen opgestelde kritische beschouwing bereikte de regering overigens pas na de bevrijding.

XCWat moest met de pers geschieden?

XC'Roemloos, beladen met de schande ener verachtelijke serviliteit tegenover de belagers onzer nationale vrijheid, is', schreef Frans Goedhart eind' 4I in Het Parool, 'de Nederlandse pers, eens geprezen in de wereld om haar onafhankelijk oordeel, te gronde gegaan ... Het minimum wat verlangd moet worden, dat is de instelling van een ereraad, ingesteld of in elk geval gesanctioneerd door de overheid, die zal uitmaken welke heren op grond van hun houding ... behoren te worden uitgesloten van de verdere uitoefening van het beroep van journalist. En dat hierbij de kranteneigenaren, die zich zo schandelijk misdragen, niet buiten geding zullen blijven, spreekt vanzelf."

1 Dit college was in augustus' 44 gevormd teneinde de regering op het gebied van de 'terugkeer'-wetgeving bij te staan en de toepassing van een aantal besluitwetten in voorbereiding te nemen; op de oprichting en de werkzaamheden van het college komen wij in deel Ia uitgebreid terug. 2 Hun rapport vormt bijlage XVI bij punten j en 0, gestenc. bijl. 58!. S Schrijvend over de ambtenarenzuivering had injuni '43 opgemerkt: 'De straffen zullen moeten bestaan in: terug zetten in rang, ontzegging van promotiekans, eventueel ontslag.' (25 juni 1943), p. 7) • A.v., 32 (3 jan. 1942), p. 2.

1281 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/ RECHTSHERSTEL

XCAnderhalfjaar later schreef van Heuven Goedhart in hetzelfde illegale blad in gelijke geest. Zelf was hij in ' 33 min of meer van de ene dag op de andere door de eigenaar van De Telegraaf, H. M. C. Holdert, als hoofdredacteur ontslagen. 'Het ideaal', schreef hij in juli '43, 'ware een courant zonder enigerlei kapitaalinvloed'v; vier maanden later betoogde hij dat de invloed op de pers van "n rijke particulier of een groepje rijke lieden' moest worden uitgeschakeld en dat er een Persbesluit moest komen dat, 'gegrond op de algemeen in ons volk levende overtuiging dat volledige persvrijheid ons grondwettelijk uitgangspunt was', die vrijheid weer in zoverre diende te beperken dat 'het aantal dagbladen' door de overheid zou worden vastgesteld - zestig voor het gehele land (vóór mei' 40 waren er tweemaal zoveel) leek hem voldoende.ê 'De vrijheid van de pers', zo schreven van Heuven Goedhart en van Randwijk in hun 'Manifest' (april '44), 'worde onmiddellijk binnen de grenzen van de Staat van Beleg hersteld. Ten aanzien van de pers, voorzover zij in de jaren der bezetting is blijven verschijnen en aldus diensten bewezen heeft aan de vij and, worde voorshands een verschijningsverbod ingevoerd, gevolgd door een krachtdadige sanering, die naast de redactionele elementen ook de directionele dient te omvatten.'

XCOp een zuivering van specifieke dagbladen werd in Het Parool niet aangedrongen (evenmin in Vrij Nederland), wèl in Ons Volk en in Trouw.'Voor ons', aldus Ons Volk, 'hebben namen als Handelsblad, NRC, Telegraaf, Standaard enz. een buitengewoon onaangename klank gekregen De journalistieke poel van ongerechtigheid dient grondig uitgemest te worden." Trouw viel van zijn derde nummer af regelmatig De Standaard aan; 'het schaamrood jaagt ons naar de kaken dat ze er nog is', schreef Trouw in maart '43 4 en in oktober: 'Deze zaak vraagt terstond bij de ommekeer om het mes van een kundig en voortvarend chirurg." Twee maanden later, in december, onderscheidde Trouw drie soorten dagbladen: ten eerste 'de nazipers', ten tweede 'kranten die allerlei kronkels hebben gemaakt', en ten derde 'die groep van bladen die moedig stand hield doch ... die zich nazileiders en commissarissen zag toegewezen, bijv. het Handelsblad' (dat was in de zomer van '4I 'gelijkgeschakeld'). De bladen van de eerste en de tweede groep moesten volgens Trouw'strafrechtelijk worden vervolgd', die van de derde groep zouden daarentegen onder 'de oude functionarissen' mogen

XC1 A.v., 56 (30 juli I943), p. 14. 2 A.v., 6I (20 nov. I943), p. 6-7. 3 Ons Volk, I (7 okt. I943), p. 7. Trouw, I, 3 (I9 maart I943), p. 4. 6 A.v., I2 (okt. I943), p.

1282 [PDF]
DE PERSZUIVERING

herverschijnen en datzelfde verlof diende gegeven te worden aan dagbladen die in de herfst van' 41 door de bezetter opgeheven waren, z.g. omdat er geen krantenpapier meer was"; het waren er toen ca. zestig geweest welke de publikatie hadden moeten staken.

XCIn de loop van '44 kwam voor leidende figuren in de kring van Trouw vast te staan dat De Standaard na de bevrijding door Trouw moest worden vervangen, dat dan als dagblad zou uitkomen; het nieuwe dagblad zou, zo werd gehoopt, over de technische installaties van het bedrijf van De Standaard kunnen beschikken. Van Randwijk zag voor Vrij Nederland geen naoorlogse taak als dagblad (wel als weekblad) maar voor van Heuven Goedhart en de overige redacteuren van Het Parool (bij wie zich, na zijn ontsnapping toen hij uit het concentratiekamp Vught naar elders werd overgebracht, ook weer Frans Goedhart had gevoegd) kwam vast te staan dat Het Parool een groot landelijk dagblad diende te worden. Zij wensten daartoe de beschikking te krijgen over de bedrijfsinstallaties van De Tele graaf/ Het Nieuws van de Dag (wij komen hier in deel 10 op terug). Bij andere illegale bladen koesterde men overeenkomstige wensen - wensen die in beginsel de volledige instemming hadden van de koningin die in de herfst van '43 veel contact had met mr. Warendorf, een van de eerste redacteuren van Het Parool. In januari' 44 besprak zij met de ministers Burger en van Lidth (het door kolonel mr. H. J. Kruls voorbereide Militair Gezag zou rechtstreeks onder van Lidrh ressorteren) het gehele probleem van de pers. 'H. M. wenst', noteerde van Lidth, 'ten eerste de illegale pers te 'legaliseren' en ten tweede de gedurende de bezetting verschenen bladen te verbieden, 'totdat de nieuwe regering zal zijn opgetreden'. 'Dit laatste', schreef van Lidth, 'is onaannemelijk. Er bestaat niet het minste verband tussen de persvrijheid en een kabinetswisseling. Ik heb geen diepgaande discussie over dit punt aangegaan, want de stelling is zo onhoudbaar, dat deze vanzelf wel ondergaat. Dit heb ik met mr. Kruls ook besproken, die geen verantwoordelijkheid daarvoor wil aanvaarden.P

XCHet was Burger, toen nog minister zonder portefeuille, die een eerste voorstel voor de perszuivering aan zijn ambtgenoten voorlegde. Hij wilde de illegale bladen voorzover zij dat wensten, verlof geven als dagbladen te verschijnen, zo nodig met regeringssubsidie; ten aanzien van de 'oude' dagbladen wilde hij een splitsing aanbrengen: bladen die na een bepaalde datum ('bijv. I januari 1943 ') nog waren uitgekomen, moesten eerst gezuiverd worden en bladen die vóór die datum waren opgeheven, zouden

XC1 A.v., IS (dec. 1943), p. 4. 2

1283 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/ RECHTSHERSTEL

onmiddellijk weer mogen verschijnen." Het voorstel werd in april' 44 in de ministerraad besproken en ontmoette daar nogal wat kritiek. Gerbrandy, die het in hoofdzaak met Burger eens was, zei, aldus de notulen, 'dat het hem bezwaarlijk voorkomt, de onafhankelijkheid van de illegale pers te waarborgen, indien deze van regeringswege subsidie zou ontvangen; het beoogde doel ware te bereiken door het ter beschikking stellen van persen' (de persen van de 'oude' bladen), 'papier etc.' Albarda achtte het onbillijk dat Het Volk, het landelijke socialistische daglad, dat 'eenvoudig door de Nazi's overweldigd' was (in juli' 40), niet onmiddellijk opnieuw zou kunnen uitkomen, en van Lidth was er bepaald een tegenstander van dat de illegale pers wellicht voor geruime tijd de plaats van de 'oude' pers zou innemen; hij vond dat de vrijheid van drukpers moest prevaleren en dat voor de grote dagbladen hoogstens een verschijningsverbod van korte duur aanvaardbaar was."

XCAnderen vonden zelfs dat laatste te ver gaan, zo de hoofdredacteur van het Londense Vrij Nederland, van Blankenstein, en het hoofd van de Regeringsvoorlichtingsdienst, Pelt; het samenstellen en uitgeven van dagbladen was volgens hen werk dat een aanzienlijke mate van scholing en ervaring vergde, en zij bepleitten derhalve dat dagbladen als de Nieuwe Rotterdamse Courant en Het Algemeen Handelsblad (door hen van belang geacht voor het 'beeld' dat een bevrijd Nederland aan de buitenwereld zou tonen) weer omniddellijk zouden mogen verschijnen. Pelt zag het als de beste oplossing, 'dat men', had hij geschreven", 'de bladen zuivert terwijl zij blijven verschijnen.f

XCIn juni kreeg Burger voor zijn standpunt een belangrijke bondgenoot in de persoon van van Heuven Goedhart. Hij arrangeerde toen een lunch in Claridge' 5 waar van Heuven Goedhart voor een gehoor waaronder zich bijna alle ministers en leidende figuren van de Militair Gezag-organisatie bevonden, een gloedvol betoog hield; hij onderstreepte daarin dat alle dagbladen die gecollaboreerd hadden, eerst gezuiverd moesten worden om dan daarna alle op dezelfde dag weer te verschijnen (zulks teneinde de een niet te bevoordelen boven de ander) en dat het brengen van het belangrijkste nieuws in de eerste tijd heel wel aan die illegale bladen kon worden toevertrouwd welke voor hun voortzetting, na de bevrijding, al plannen hadden gemaakt; op eenkracht tegen te verzetten dat hij hoofd van de Sectie Voorlichting van Militair

1 Burger: 'Antwoord op nota Militair Gezag, Sectie Pers' (z.d.) puntenj en 0, gestenc. bijl. 356). 2 Ministerraad: Notulen, 5 april 1944. • A. Pelt: 'De Neder landse pers bij de bevrijding' (29 febr. 1944) puntenj en 0, gestenc. bijl. 356). 4 Pelts standpunt was aan de koningin bekend: voor haar een reden, zich er met

1284 [PDF]
HET TIJDELIJK PERSBESLUIT

vraag van Albarda zei van Heuven Goedhart overigens dat Het Volk, nadat er de 'foute' figuren uit verwijderd waren, 'zonder enige vorm van zuivering en derhalve zonder enig verwijl' de verschijning zou mogen voortzetten.'

XCVan Heuven Goedhart sprak op 6 juli; het duurde toen toch nog twee maanden voordat de koningin op 5 september' 44 ('Dolle Dinsdag') het haar diezelfde dag voorgelegd Tijdelijk Persbesluit ondertekende (E 69); de Buitengewone Raad van Advies was daar niet in gekend en het besluit werd slechts door Burger gecontrasigneerd.

XCE 69 riep een 'Perscommissie' van ten minste zeven leden in het leven; zonder toestemming van die commissie mocht in bevrijd Nederland geen dag- of nieuwsblad en ook geen tijdschrift uitkomen, tenzij dat blad of die periodiek gezien moest worden als voortzetting van een illegale publikatie dan wel vóór I januari 1943 was opgehouden te verschijnen. De na die datum verschenen bladen en periodieken moesten eerst gezuiverd worden, d.w.z. dat de Perscommissie moest vaststellen dat zich onder de redacteuren, correspondenten, directieleden, uitgevers en drukkers 'geen personen bevinden, die tijdens de vijandelijke bezetting door hun handelen of nalaten de belangen van de vijand hebben gediend'; evenwel: er zou óók geen toestemming tot verschijning van een blad of periodiek worden verleend aan bladen 'waaromtrent de Perscommissie bij met redenen omkleed besluit heeft vastgesteld, dat de verschijning daarvan schadelijk zou zijn voor een gezond perswezen, onder meer omdat' (er zouden dus ook andere redenen kunnen zijn) 'met de uitgave daarvan uitsluitend het maken van winst wordt beoogd' (Burger wilde bepaald de herverschijning van bladen als De Telegraaf onmogelijk maken) 'dan wel omdat door de uitgave niet in een bestaande behoefte wordt voorzien.' De Perscommissie zou voorts de technische installaties van gestaakte bladen of periodieken kunnen vorderen. Tegen beslissingen van de commissie zouden belanghebbenden bij de Kroon in beroep kunnen gaan. Die beslissingen konden, zolang de commissie nog niet was ingesteld, door de minister van binnenlandse zaken of door het Militair Gezag genomen worden - het zouden dus weer in feite beslissingen van het Militair Gezag worden.

XCEen van de bedoelingen van deze summiere regeling (zij bevatte niets over de termijnen van uitsluiting welke voor diegenen konden gelden die de vijand diensten hadden bewezen) was kennelijk, illegale bladen als Het Parool, Trouwen De Waarheid die een voortzetting als dagblad beoogden,128

1 Van Heuven Goedhart : 'Nota inzake mijn beleid als minister van justitie' (juni dl. V b, p. 480.

1285 [PDF]
ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/ RECHTSHERSTEL

de beschikking te geven over de bedrijfsinstallaties van grote dagbladen welke na I januari '43 waren doorgegaan te verschijnen."

XCAl in het bevrijde Zuiden maar meer nog in de rest van het land zou het Persbesluit aanleiding geven tot talrijke moeilijkheden, zulks mede daarom omdat de overheid zich uitgesproken dirigistisch opgesteld had: zij had als norm aangegeven dat het perswezen 'gezond' moest zijn, en zij was het die die norm zou hanteren; dat betekende ook dat zij in feite ging beschikken over de grote kapitalen die in de technische installaties van de pers (gebouwen, machines enz.) waren belegd.

XCEven dirigistisch werd het beleid van de Londense regenng ten aanzien van de radio.

XCTwee ministers hadden zich in de vooroorlogse jaren veel met het Nederlandse radiobestel beziggehouden: van Boeyen die, voor hij in '37 minister van binnenlandse zaken werd, voorzitter was geweest van de Radioraad (de raad die de minister op radiogebied adviseerde) en van de Radio-omroep Controle-commissie (de commissie die alle uit te zenden teksten controleerde), en Gerbrandy die als opvolger van van Boeyen voorzitter van zowel de Radioraad als de Radio-omroep Controle-commissie was geworden, die bij zijn toetreding tot het kabinet-de Geer (augustus '39) bedongen had dat beide functies voor hem gereserveerd zouden blijven, en die bovendien, hoewel minister, voorzitter was gebleven van de raad van beheer van de Nederlandse Omroepzender Maatschappij n.v., de Nozema; dit was een semi-overheidsbedrijf, opgericht door de directeur, ir. A. Dubois - dezelfde die zich in december '40 door de secretaris-generaal van volksvoorlichting en kunsten, de NSB'er Goedewaagen, had laten benoemen tot wegbereider van een 'nationale' omroep,

XCVan Boeyen zowel als Gerbrandy waren uitgesproken tegenstanders van het door 'verzuiling' gekenmerkte vooroorlogse radiobestel en met name Gerbrandy zag de structuur en de positie van de BBC als iets dat in Nederland navolging verdiende. Natuurlijk beseften zij dat zij de bevoegdheid

XC1 Wij voegen nog toe dat eind september '44 een wetsbesluit verscheen (E II7) waarbij de Perscommissie bevoegd werd verklaard, een nieuw bestuur van het 'gelijkgeschakelde' Algemeen Nederlands Persbureau samen te stellen. Medio september was voorts een wetsbesluit verschenen (E 84) dat de invoer van alle films centraliseerde bij een 'Nederlands Filmimporten distributie-orgaan"; die films moesten gekeurd zijn door een onder Binnenlandse Zaken ressorterende Tijdelijke Filmkeuringscommissie.

1286 [PDF]
EEN NATIONALE OMROEP?

misten om na de bevrijding een nieuw radiobestel in te voeren dat een definitiefkarakter zou dragen, maar zij waren wèl bevoegd, een regeling te treffen voor de overgangstijd, en beider wens was, met die regeling vooruit te lopen op het nieuwe bestel dat hun voor de geest stond. In een bespreking die van Boeyen en van Lidth eind november '42 voerden met de twee officieren die toen de leiding hadden van het Bureau Organisatie Generale Staf, zei van Boeyen (aldus het verslag") dat op radiogebied 'aanvankelijk' het onder een opperbevelhebber van landen zeemacht geplaatste Militair Gezag 'volledige controle' moest uitoefenen, 'Zijne Excellentie is van plan, de omroepvergunningen, indertijd door de minister van binnenlandse zaken aan de vijf organisaties' (Avro, KRO, NCRV, Vara en VPRO) 'verleend, in te trekken en bij terugkeer van normale omstandigheden aan een kleine commissie de regeling van de omroep op te dragen ... Z. E. meent er goed aan te doen voorop te stellen dat z.i. het oude niet kan herleven' - 'geen terugkeer tot vroegere radiowaanzin' , noteerde van Lidth's avonds in zijn dagboek, 'maar weg vrij maken voor nieuwe organisatie. In de overgangsperiode al deze diensten' (er was ook over de PTT gesproken) 'onder controle van OLZ, in wiens staf een der leidende personen op dit gebied op te nemen.P

XCEnkele maanden later, begin februari '43, stelden Gerbrandyen van Boeyen een 'Radiocommissie Terugkeer' in die in september adviseerde, in de eerste periode na de bevrijding de omroep louter te laten verzorgen door de Sectie Voorlichting van het Militair Gezag en in de tweede periode door een, door het Militair Gezag gecontroleerde, 'Interim-omroeporganisatie' met een bestuur van elf leden: telkens twee 'leidende persoonlijkheden' van Avro, KRO, NCRVen Vara, één van de VPRO, één 'uit het milieu van de Buitengewone Raad van Advies' en één 'tijdens bezetting buiten Nederland'." Kon dit zomaar? Het Militair Gezag en de 'interimomroeporganisatie' zouden immers gebruik maken van de bezittingen der 'oude', inmiddels opgeheven en (door Dubois) geliquideerde omroepverenigingen. Welnu, 'voor aanvaarding van de bezittingen der omroepverenigingen' achtte van Angeren (Justitie), zo zei hij in januari' 44 in de ministeriële Commissie-Terugkeer, 'de overgangsorganisatie de gewenste vorm' ; van Boeyen wees er toen op 'dat de rechtsaanspraken van de omroepverenigingen er van afhangen of men het ontbindingsbesluit van de bezetter geheel nietig acht of niet.'4archief). 2 Van Lidth: 'Dagboek', 30 nov. 1942. S Rapport d.d. 15 sept. 1943, aangehaald inEnq., dl. V a, p. 531-32. 4 Commissie-Terugkeer: Notulen, 21 jan.

1 Exemplaar in archief Militair Gezag, CSMG, doos 3, map 38 (Algemeen Rijks

1287 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/RECHTSHERSTEL

XCIn de lente van '44 werd aan Gerbrandyen van Boeyen duidelijk dat de zaak niet zo eenvoudig lag als zij dachten. O.m. door mededelingen van pater Dito, de gewezen voorzitter van de KRO, die Londen bereikt had, vernamen zij dat Avro, KRO, NCRV en Vara, federatief samenwerkend, voornemens waren, onmiddellijk na de bevrijding de radio in handen te nemen. Korte tijd later kwam bericht uit bezet gebied dat prof Oranje, met machtiging van het Vaderlands Comité en het Nationaal Comité van Verzet optredend als 'regeringscommissaris', aan belangrijke onderdelen van die opzet zijn medewerking had toegezegd. 'Toen deze zaak werd besproken tussen enkele ministers waarbij ook ik tegenwoordig was, heb ik', aldus jegens de Enquêtecommissie H. J. van den Broek, chef van Radio Oranje, aangewezen hoofd van de subsectie-radio van het Militair Gezag (en zeer begerig om in Nederland een soort functie te krijgen als de Director General van de BBC in Engeland had), 'heb ik gevraagd: kan deze vraag zo scherp mogelijk worden gedefinieerd, opdat niet, wanneer het grondgebied is bevrijd, ik als hoofd van de subsectieradio voor moeilijkhedenzal komen te staan? Kan men aangeven,welke normen zullen worden aangenomen? De regering heeft toen gezegd: 'Wij zullen die organisatie niet erkennen; dit is volstrekt buiten ons om gegaan en de methode lijkt ons ook onjuist; wij willen de radiokwestie in eigen handen houden en na de bevrijding zien wat er zal moeten gebeuren.' ' 1

XCEr moest een wetsbesluit worden opgesteld. Van den Broek maakte er medio juni '44 een eerste concept voor, van Boeyen maakte korte tijd later een tweede, dat in de ministerraad bestreden werd door Albarda die wenste, 'dat terstond de medewerking der vroeger bestaande Radio-omroepverenigingen bij de radio wordt ingeschakeld' - een denkbeeld dat door Gerbrandy en van Boeyen prompt werd afgewezen.ê Eind september verscheen het desbetreffende, door de Buitengewone Raad van Advies goedgekeurde wetsbesluit (het Tijdelijk Telegraaf-, Telefoon- en Radiobesluit), E lI8, dat door aile ministers, Albarda incluis, gecontrasigneerd was. E I I 8 schonk de regering en het Militair Gezag de bevoegdheid, het telefonische, telegrafische en radiotelegrafische verkeer te schorsen; het hief het door de bezetter opgerichte radiobestel op (maar handhaafde het door hem ingevoerde luistergeld van f 12 per jaar); het droeg de radiozendinstallaties aan de PTT over; het legde de verantwoordelijkheid voor alle binnenlandse radioprogramma's bij de minister van algemene zaken (dat was van BoeyenGetuigeJ. van den Broek,c, p.Ministerraad: Notulen,juli

1 H. dl. V 731. 2 18 1944.

1288 [PDF]
HET TIJDELIJK RADIOBESLUIT

geworden) en zolang deze niet ter plaatse kon zijn, bij het Militair Gezag (bij van den Broek dus), zulks 'in afwachting van nader te treffen voorzieningen en van het tijdstip waarop aan de betrekkelijke wettelijke voorschriften' (voorschriften voor een nationale omroep) 'uitvoering kan worden gegeven.'

XCZo waren dus Avro, KRO, NCRV en Vara buitenspel geplaatst - alleen de VPRO zou, had die er weet van gehad, content zijn geweest met de in Londen getroffen regeling; bestuur en directie van de VPRO waren, gelijk gezegd, sinds geruime tijd voorstander van een nationale omroep.

XCNog twee zuiveringsaspecten dienen wij te behandelen, niet omdat zij tot Londense wetsbesluiten hebben geleid, maar juist omdat zij dat niet hebben gedaan: de zuivering van de universiteiten en die van het bedrijfsleven.

XCWat de universiteiten betreft: in de uit de herfst van '43 daterende versie van het 'Souverein Noodbesluit' welke Londen bereikte, werd voorgesteld, aan elke universiteit en hogeschool een 'college van zuivering en herstel' op te richten (het zou de curatoren, de universitaire docenten en de stafleden dienen te zuiveren) alsmede een 'commissie van beoordeling' (voor de studenten), welke de studenten die lid waren geweest van een 'onvaderlandse organisatie' dan wel de door de bezetter in april '43 gevergde loyaliteitsverklaring hadden ondertekend, voorshands zou weren van de universiteiten en hogescholen. Enkele maanden later opperden de gebroeders Drion in De Geus het denkbeeld dat men de studenten-'tekenaars' van het hoger onderwijs zou uitsluiten voor een tijd, gelijk aan de periode waarin zij tussen april '43 en de bevrijding hadden gestudeerd." Bolkestein, minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, hield die stukken in portefeuille. In de ministerraad c.q. de Commissie-Terugkeer werd er, althans blijkens de notulen, niet over van gedachten gewisseld.

XCwelvonden daar discussiesplaats over een zuivering waaraan veel meer vastzat: die van het bedrijfsleven.

XCVan Boeyen meende in september '43 dat de overheid deze zuivering niet ter hand moest nemen; het bedrijfsleven kon beter zichzelf zuiveren en zou de overheid die zuivering gaan uitvoeren, dan zou zij de taak die zij

XC1

1289 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING/ ZUIVERING/ RECHTSHERSTEL

zich op zuiveringsgebied had gesteld, 'grenzeloos' uitbreiden. Gerbrandy was het hiermee eens, Burger niet: 'Alle collaborateurs', betoogde hij, 'ook die geen nawijsbare strafbare daden hebben begaan' (diegenen die dat wèl hadden gedaan, zouden voor de Bijzondere Gerechtshoven verschijnen) 'moeten onmiddellijk terzijde gesteld worden, onverschillig of zij al of niet in het bedrijfsleven zijn.' 1 Er gebeurde verder niets, maar de zaak kwam elf maanden later, in augustus' 44, opnieuw ter sprake in een vergadering van de Commissie-Terugkeer waaraan ook prins Bernhard deelnam. De prins bracht toen naar voren dat men in de bedrijven precies wist wie 'fout' waren geweest, de regering behoefde zich dus met de bedrijfszuivering niet te bemoeien. Albarda onderschreef dat standpunt, zo ook Gerbrandy die nog opmerkte, 'dat het enige particuliere bedrijf waar de regering moet ingrijpen, de pers is, aangezien deze naar het openbaar belang is gekeerd. '2 Toen evenwel in de herfst aan Burger bleek dat in het bevrijde Zuiden althans door de oudillegale werkers wel degelijk een regeling tot bedrijfszuivering gewenst werd, ging hij er een voorbereiden - hij dacht aan inschakeling van de Kamers van Koophandel. De regeling was nog niet gereed, toen hij eind januari '45 als minister aftrad, en begin maart, twee maanden vóór de bevrijding van het gehele land, was de zaak niet verder gekomen dan dat van Boeyen en de nieuwe minister van handel, nijverheid en landbouw, drs. J. H. Gispen, samen afgesproken hadden, met spoed 'een definitieve regeling' te zullen ontwerpen.ê

Rechtsherstel

XC

XCBehalve de bijzondere rechtspleging en de zuivering moest het Z.g. rechtsherstel worden voorbereid.

XCRechtsherstel in engere zin lag niet in de sfeer van het publieke recht, maar ook in die sfeer moesten maatregelen genomen worden opdat, zo zou men het kunnen formuleren, de burgerij zou weten waaraan zij zich na de bevrijding te houden had. Gelijk eerder vermeld, hadden de opstellers van het 'Souverein Noodbesluit' nauwkeurig aangegeven wat er met de verordeningen van de bezetter en de met verordeningen gelijk te stellen besluiten van de secretarissen-generaal diende te geschieden. Toen hun stuk in april '44 in Londen werd ontvangen, was men daar evenwel al ver gevorderd met het opstellen van drie lijsten: een lijst van 61 verordeningen,

XC1 Commissie-Terugkeer: Notulen, 22 sept. 1943. 2 A. V., IQ aug. 1944. 3 Ministerraad: Notulen, 9 maart 1945. 12 9

1290 [PDF]
WAT TE DOEN MET DE BEZETTINGSMAATREGELEN?

Lijst A, die, zo heette het in het op 17 september '44 vastgestelde Besluit Bezettingsmaatregelen (E 93), 'geacht (worden) nimrner van kracht te zijn geweest' (bijvoorbeeld alle anti-Joodse verordeningen), een lijst van 423 verordeningen, Lijst B, die buiten werking zouden treden (dat betekende o.m. de opheffing van de Winterhulp Nederland, het 'foute' Verbond van Nederlandse Journalisten, de Nederlandse Landstand, de Nederlandse Kultuurraad, de Nederlandse Kultuurkamer en de Kamers op medisch gebied) en tenslotte een lijst van 284 verordeningen, Lijst C, die, met uitzondering van die bepalingen welke een 'fout' karakter droegen, 'voorlopig gehandhaafd' werden (dat waren hoofdzakelijk regelingen op economisch gebied). E 93 bepaalde verder dat 'de Nederl~dse wetgeving zoals zij op IS mei 1940 bestond, of sedertdien op grond van door Ons uitgevaardigde besluiten' (wetsbesluiten) 'is tot stand gekomen, ten volle verbindend' was, en dat alle 'bezettingsbeslissingen' (beslissingenmet betrekking tot personen of groepen van personen), genomen door of vanwege Wehr machtbefehlshaber Christiansen, Generalkommissar Rauter en Generalkommissar Schmidt (en diens opvolger Ritterbusch), hun kracht zouden verliezen - niet dus die welke genomen waren door de Generalkommissar für Verwaltung und Justiz, Wimmer, en de Generalhommissar für Pinanz und Wirtschaji, Fischböck. Daarentegen zouden wèl weer alle beslissingen,ook die van de laatste twee Generalleommissare, hun kracht verliezen, die genomen waren 'met het doel (althans met de kennelijke strekking) om hetzij bepaalde personen, hetzij een groep van de bevolking of een ten dele tot de bevolking behorende groep van personen' (de Duits-Joodse vluchtelingen bijvoorbeeld) 'op grond van ras, afstamming of geloof in enigerlei uitzonderingspositie te plaatsen.'

XCMeer nog. Het bij E 93 aansluitende wetsbesluit E 94 bepaalde dat wie door de vijand uit overheidsdienst ontslagen was, 'zo spoedig mogelijk' weer aangesteld zou kunnen worden in zijn vroegere of in een 'daarmee zoveel mogelijk overeenkomende' functie en dat de betrokkene zowel recht had op nabetaling van salaris alsof hij zijn tunetic sinds IQ mei '40 onafgebroken had vervuld, als op de promotie die hij normaliter sinds die datum zou hebben gemaakt. Bij besluit E 96 werd de executie van door de bezetter opgelegde straffen gestaakt en E 121 hield in dat de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen (aan wiens departement eind '40 door de bezetter bepaalde taken ontnomen waren) weer de bevoegdheden zou uitoefenen die hij vóór de bezetting gehad had.

XCMen zou kunnen zeggen dat al deze regelingen de strekking hadden, het vooroorlogse Nederland, voorzover dat mogelijk was, weer te doen herrijzen. Daarnaast dienden in Nederland zoals het tijdens de bezetting

1291 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING / ZUIVERING/RECHTSHERSTEL

geworden was, ook bepaalde wijzigingen te worden aangebracht en tenslotte zou de situatie ten tijde van de bevrijding vergen dat op bepaalde gebieden nieuwe voorzieningen werden getroffen.

XCWat die wijzigingen aangaat: bij besluit E 95 werd de Nederlandse Arbeidsdienst opgeheven en bij besluit E I02 werden de NSB 'alsmede de daaraan verwante en andere nationaal-socialistische en fascistische organisaties' (dat waren er 33) ontbonden verklaard.

XCWat de nieuwe voorzieningen betreft: E 75 verbood alle 'rechtsverkeer' (wij herinneren er aan dat dit ook het economisch verkeer insloot) met 'vijandelijk gebied' en door de vijanden bezet gebied, behoudens goedkeuring door of vanwege de minister van justitie, 'zolang door Ons hiertoe geen andere instanties zijn aangewezen'. Dit wetsbesluit betekende dus dat A 6 ook in bevrijd Nederland zou gelden, met dien verstande dat daar geen Commissie Rechtsverkeer in Oorlogstijd (Corvo) werd opgericht zoals die van de zomer van' 40 af o.m. in Londen had bestaan. De bedoeling was namelijk dat na de bevrijding de taak van de Corvo's van een nader vast te stellen tijdstip af uitgeoefend zou worden door een nieuw lichaam, de Raad voor het Rechtsherstel, dat evenwel ook met verscheidene andere omvangrijke taken belast zou worden.

XCVoor die Raad voor het Rechtsherstel werd de wettelijke grondslag gelegd in het op 17 september '44 vastgestelde en drie dagenlater gepubliceerde besluit E 100, het ingewikkeldste en langste wetsbesluit (het telde 166 artikelen) dat in Londen voorbereid is. Met die voorbereiding had zich van begin '43 af een commissie van juristen beziggehouden onder voorzitterschap van prof. mr. J. Eggens, die in Indië voorzitter van de Corvo-Batavia was geweest. Eggens was hoogst bekwaam en hoogst eigenzinnig ; er viel eigenlijk met hem niet samen te werken; toen van Angeren in het door zijn commissie opgestelde ontwerp wijzigingen ging aanbrengen, legde hij er het bijltje bij neer en het ontwerp werd toen door de leden van de conunissie afgemaakt. Dat werk vergde zoveel tijd dat E 100 niet de Buitengewone Raad van Advies passeerdeen evenmin, hoewel het mede op de Antillen en Suriname betrekking had, de Staten van die gebiedsdelen.

XCE IOO viel geheel op het gebied van het vermogensrecht. Op dat terrein zouden bij de bevrijding twee grote probleemcomplexen om oplossing vragen: hoe kon men personen en instellingen die als gevolg van maatregelen van de bezetter III hun vermogen geschaad waren (rechtstreeks door de bezetter of door anderen die van door de bezetter geopende mogelijkheden geprofiteerd hadden), rechtsherstel geven, en wat diende te geschieden met de vermogens van' afwezigen' (gedeporteerde Joden bijvoor12 9

1292 [PDF]
RAAD VOOR HET RECHTSHERSTEL

beeld) en van diegenen die in afwachting van hun berechting door het Militair Gezag opgepakt en geïnterneerd zouden worden? Wij herinneren er aan dat de meesten van die politieke delinquenten zich voor de Tribunalen zouden moeten verantwoorden. Die Tribunalen konden hun vermogens geheel of gedeeltelijk verbeurd verklaren, ook dus bijvoorbeeld hun meubilair dat bij hun arrestatie onbeheerd zou achterblijven. De bedoeling was dat dat meubilair ter beschikking gesteld zou worden aan oorlogs- en vervolgingsslachtoffers die na de bevrijding nog geen stoel zouden hebben om op te zitten en geen bed om op te slapen. Wilde de overheid evenwel voorkomen dat elk van die slachtoffers zich eenvoudig zou toeëigenen wat hij nodig had, dan dienden regels gesteld te worden voor wat juridisch een overdracht van vermogensbestanddelen zou zijn.

XCVoor wij nu E 100 verder behandelen, willen wij er op wijzen dat voor het vermogen van vijandelijke staten en van vijandelijke onderdanen alsmede van politieke delinquenten regels gesteld werden in weer een ander, eind oktober '44 vastgesteld wetsbesluit (E 133), dat voorbereid was door dezelfde commissie welke E 100 had geformuleerd. E 133 bepaalde dat het vermogen van vijandelijke staten en van vijandelijke onderdanen in eigendom zou overgaan op de Staat der Nederlanden; dat vermogen moest worden aangegeven bij een nieuw op te richten instelling, het Nederlands Beheersinstituut; bij dat instituut zou evenwel óók het vermogen moeten worden aangegeven van alle politieke delinquenten. Het instituut diende al die vermogens te beheren en moest ze, voorzover ze niet verbeurd verklaard waren, aan de politieke delinquenten na hun vrijlating teruggeven; voordien mocht het evenwel vermogensbestanddelen verkopen (waren die meer dan f ro 000 waard, dan dienden zij in het openbaar geveild te worden) - de opbrengst bleef dan bestemd voor de oorspronkelijke eigenaren.

XCDat Beheersinstituut nu zou tegelijk één van de afdelingen zijn, de afdeling beheer, van de krachtens E 100 in hetleven te roepen Raad voor het Rechtsherstel. Die Raad (het aantal leden werd niet aangegeven) zou op zijn minst vijf afdelingen tellen: de afdeling effectenregistratie, de afdeling beheer, de afdeling voorzieningen voor afwezigen (natuurlijke personen), de afdeling voorzieningen voor rechtspersonen en de afdeling rechtspraak. Eerstgenoemde vier afdelingen zouden bevoegd zijn, beslissingen te nemen, maar tegen die beslissingen zouden belanghebbenden in beroep kunnen gaan bij de afdeling rechtspraak (welker leden evenals de voorzitter van de Raad voor het Rechtsherstel onafzetbaar zouden zijn). Uitspraken van die afdeling rechtspraak zouden finaal zijn (men zou dus niet bij andere colleges in beroep kunnen gaan), maar die afdeling zou wel in het licht vannieuwe feiten haar eigen uitspraken kunnen herzien. 12

1293 [PDF]
BIJ ZONDERE RECHTSPLEGING! ZUIVERING! RECHTSHERSTEL

XCWij komen in deel 12 (Epiloog) op het werk van de Raad voor het Rechtsherstel en van het Nederlands Beheersinstituut terug. Uiterst gecompliceerd werk, en dat vooral op de sector van de effecten. De Joden hadden al hun effecten moeten inleveren en daarvan was in opdracht van de 'roofbank' Lippmann-Rosenthal (Sarphatistraat) van januari '42 af een deel ter waarde van meer dan f 140 mln 'normaal' verkocht op de Amsterdamse effectenbeurs. Effecten evenwel zijn bij uitstek bewegelijke vermogensbestanddelen - een bepaald effect zou ten tijde van de bevrijding, van begin '42 af gerekend, misschien al bij zijn vijfde of zesde eigenaar beland zijn. De Raad voor het Rechtsherstel zou de taak hebben, alle vermogensoverdrachten die onder druk van de bezetter geschied waren, als het ware 'terug te draaien'; de oorspronkelijke eigenaren (of hun nabestaanden) zouden hun eigendom dus weer terugkrijgen, 'tenzij', aldus een van de bepalingen van E IOO, 'de zaak of het recht zich bevindt in het bezit van een persoon die aarmemelijk maakt dat hij de zaak of het recht te goeder trouw ... van een derde heeft verkregen'; 'goede trouw' evenwel, aldus een andere bepaling, 'kan slechts worden aangenomen indien degeen op wiens goede trouween beroep wordt gedaan, niet wist noch redelijkerwijze had behoren te vermoeden dat het bezit van de zaak of van het recht voor de eigenaar was verloren gegaan tengevolge van een rechtshandeling als bedoeld in artikel 25' en dat artikel sprak van handelingen, door de vijand onder toepassing van dwang verricht 'of op grond van een maatregel van de bezetter, ten aanzien waarvan door Ons ... is bepaald, dat hij geacht wordt nimmer van kracht te zijn geweest.' Dat laatste gold, gelijk vermeld, voor de 61 verordeningen die op de bij E 93 (Besluit Bezettingsmaatregelen) behorende Lijst A opgesomd waren.

XCDit alles betekende dat ten aanzien van effecten slechts rechtsherstel zou kunnen worden verleend indien men eerst precies nagegaan had door wie ze aan wie verkocht waren. Om dat mogelijk te maken schreef E IOO voor, dat alle effecten bij de afdeling effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel geregistreerd zouden moeten worden; nadien zouden de eigenaars er slechts over mogen beschikken indien hun eigendomsrecht door de afdeling effectenregistratie officieelwas erkend.

Slot

XC

XCEr is in Londen op de gebieden van de bijzondere rechtspleging, de zuivering en het rechtsherstelnieuw recht geschapen - een schepping die, menen wij,

1294 [PDF]
SLOT

getuigde van verantwoordelijkheidsgevoel, van creativiteit en van deskundigheid. Er zijn oplossingen bedacht die een novum vormden in de Nederlandse geschiedenis. Enkele van die oplossingen (dat was slechts natuurlijk) bleken te simplistisch te zijn. Dat laatste gold niet voor het laatst behandelde wetsbesluit, E IOO, dat na de bevrijding uitstekend bleek te voldoen. Het besluit Buitengewoon Strafrecht (D ör) moest daarentegen op een enkel punt aangevuld worden en met name het Zuiveringsbesluit (E 14) bleek te grof te zijn, terwijl tevens op zuiveringsgebied na de bevrijding nog andere wetsbesluiten afgekondigd moesten worden die in Londen niet waren voorbereid. Het geheel beoordelend menen wij niettemin te mogen schrijven dat de regering voor de bijzondere rechtspleging, de zuivering en het rechtsherstel een solide grondslag heeft gelegd. Op ministerieel niveau is dat in de eerste plaats de verdienste van Gerbrandyen van van Angeren geweest - van Gerbrandy omdat van hem de sterkste impuls uitging, in het juridisch vlak te regelen wat geregeld kon worden, van van Angeren omdat hij direct verantwoordelijk was voor de belangrijkste regelingen; hij was een uitstekend ontwerper van wetten en verstond het bovendien, al het juridische vernuft dat in Londen aanwezig was, bij zijn werk in te schakelen. In Londen aangekomen kon van Heuven Goedhart, die van Angerens opvolger werd, slechts constateren dat hij ten aanzien van de bijzondere rechtspleging en het rechtsherstel maar weinig principiële besluiten had te nemen: aan de regelingen op het gebied van het rechtsherstel werd de laatste hand gelegd en de bijzondere rechtspleging was, op het Tribunaalbesluit na, in kalmen en kruiken.

XCStelt men aan een regering de eis dat zij toekomstige problemen onderkent en er tijdig oplossingen voor weet te vinden, dan hebben, dunkt ons, de Londense ministers knap werk geleverd op de terreinen die wij in dit hoofdstuk behandelden.

XCMaar er waren nog andere. 12

1295 [PDF]

Hoofdstuk I6: Economische en sociale wederopbouw

XC

XCZoals wij in hoofdstuk I vermeldden, had Gerbrandy eind augustus '40 in het regeringsprogram voor zijn eerste kabinet onder aandrang van de koningin als een van de punten opgenomen: 'Materiële zorg voor onze bevolking direct na de oorlog', en was dat punt op verzoek van van den Tempel uitgebreid tot: 'Voorbereiding en organisatie van tijdens en direct na de oorlog aan onze bevolking te verlenen materiële hulp.' Die hulp ('het relief', zoals het meestal heette) was dus in tweeën gesplitst: relief tijdens en relief direct na de oorlog. In hoofdstuk 6 wezen wij er evenwel op dat, doordat de Engelsen de lijn van hun blokkade strak wilden houden, het relief in de oorlogsjaren zelf, althans tot aan de hongerwinter, uitermate beperkt is gebleven. Wat door de regering in de jaren '40-'44 ter voorbereiding van de materiële hulp ondemomen is, heeft nagenoeg uitsluitend betrekking gehad op de naoorlogse periode. Toen de eerste plannen voor die hulp in de herfst van '40 werden gemaakt, had de regering overigens nauwelijks een denkbeeld van wat men na de bevrijding in Nederland in de eerste plaats nodig zou hebben. Gedacht werd: voedsel, en derhalve werd in New York een bureau opgericht, het Voedselaankoopbureau, dat er inderdaad in slaagde, aanzienlijke voorraden voedsel in te slaan. Tot diep in '43 bleef de informatie over de Nederlandse bezettingseconomie waarover men in Londen beschikte, mager - nadien kwam er een keer ten goede doordat verschillende spionagegroepen welke toegang hadden tot de Zwitserse Wegen A en E, uitstekende inlichtingenbronnen aangeboord hadden binnen de departementen van handel, nijverheid en scheepvaart en van landbouwen visserij, binnen het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd en binnen verscheidene rijksbureaus voor handel en nijverheid. Aldus kreeg de regering voor alles wat zij op het gebied van de economische wederopbouw wilde gaan voorbereiden, van eind' 43 af vaste grond onder de voeten.

XCHet totale beeld dat Nederland bood, was toen in zoverre niet uitgesproken ongunstig, dat de Duitsers het Nederlandse productie-apparaat nauwelijks aangetast hadden. Waarom zouden zij ook? Er werd voor Duitsland geproduceerd wat de Duitse oorlogseconomie nodig had. Tot

1296 [PDF]
DOCUMENTATIE

zelf in Nederland nog grote verwoestingen zou aanrichten, bij de 'terugkeer' een goeddeels ongeschonden, zij het versleten productie-apparaat zou aantreffen. Nadien werd het beeld aanzienlijk ongunstiger doordat de bezetter er toe overging, juist dat productie-apparaat aan te tasten; hij sleepte uit Nederland alles weg wat daarvoor in aanmerking kwam: rollend materieel van de spoorwegen, tramstellen, binnenvaartschepen, grondstoffenvoorraden en industriële machinerieën, en hij vernielde de haveninstallaties van Rotterdam en Amsterdam. Dat schiep op het gebied van de voorbereiding van de wederopbouw problemen die nauwelijks oplosbaar waren voor het nieuwe overheidsbureau dat in de zomer van' 44 in Londen opgericht was: het Netherlands Office for Relief and Rehabilitation. Wij komen op dat bureau straks terug - eerst willen wij het Voedselaankoopbureau behandelen.

Voedselaankoopbureau

XC

XCBij de formatie van het eerste kabinet-Gerbrandy was de 'voorbereiding en organisatie van tijdens en direct na de oorlog aan onze bevolking te verlenen materiële hulp' toevertrouwd aan minister Steenberghe.' Er stond deze helder voor ogen hoe de zaak aangepakt moest worden: de hulp moest beperkt blijven tot goederen die gedurende vier tot zes maanden voor de voorziening in de onmiddellijke behoeften van de bevolking nodig zouden zijn, en wilde men daar grote voorraden van inkopen en opslaan, dan moest dat werk plaatsvinden in productiegebieden waar nog een vrije markteconomie was en waar men nog overschotten kende; daarvoor kwamen in de12

1 Aanvankelijk had Steenberghe voor die hulp niet gevoeld; toen Welter het denkbeeld (het was door dr. Hart als eerste geopperd) in juli naar voren had ge bracht, had Steenberghe het als te speculatief afgewezen. Korte tijd later zag Steen berghe in dat het plan wel degelijk uitvoerbaar was. Hij wilde toen wèl voorkomen dat terzake bij de bevolking in bezet gebied overdreven verwachtingen werden gewekt en hij achtte het dan ook onjuist dat in de radiotoespraak die de koningin naar aanleiding van de vorming van Gerbrandy's kabinet zou houden (12 septem ber '40), gesproken zou worden van 'de bevoorrading van Nederland zowel wat de voedselvoorziening betreft als met betrekking tot de grondstoffen voor de econo mische opbouw.' Steenberghe droeg er toen zorg voor dat uit de grammofoon opname van de toespraak van de koningin welke voor uitzending bestemd was, de passage van 'zowel' tot 'opbouw' niet werd uitgezonden. De koningin was hier zeer verbolgen over; van van Tets kreeg Steenberghe te horen dat zij tegen deze gezegd had: 'Moet die meneer Steenberghe mijn redevoeringen veranderen? Hij kon mijn zoon zijn!' (Steenberghe, I nov. 1955) (Steenberghe was negentien jaar jonger dan de koningin).

1297 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

eerste plaats de Verenigde Staten en Canada in aanmerking. Er was een deskundige nodig die de markt daar goed kende en van wie men mocht aannemen dat hij bovendien over de nodige commerciële kennis beschikte om tot verstandige aankopen over te gaan. Die deskundige was beschikbaar: de Rotterdamse graanhandelaar C. van Stolk.

XCVan Stolk had een bedrijf voortgezet, van Stolks Commissiehandel, dat zijn grootvader had opgericht; zijn vader was in de eerste wereldoorlog regeringsadviseur geweest voor de graanaankopen en hijzelf had in de crisisjaren veel contact gehad, eerst met minister Verschuur, vervolgens met minister Steenberghe. Begin '40 was hij met zijn vrouwen zoon naar Argentinië gereisd waar hij een kantoor wilde vestigen. Hij was daar nog, toen Duitsland Nederland overviel. Hij reisde vervolgens naar N ew York (zijn Commissiehandel had daar een eigen vestiging), wilde oorspronkelijk vandaar naar Rotterdam terugkeren maar gaf dat plan op toen van Rhijn hem in juli deed weten dat de regering vermoedelijk een beroep op hem zou doen. Steenberghe haalde hem in oktober naar Londen en benoemde hem tot regeringscommissaris in buitengewone dienst. Naar New York teruggekeerd, sloot van Stolk zijn eigen vestiging ('teneinde', zo verklaarde hij aan de Enquêtecommissie, 'de regering niet in opspraak te brengen in verband met het feit dat eenzelfde persoon regeringscommissaris was en daarnaast een handelskantoor had") en ging aan de slag. Bij zijn eerste aankopen bleek hem overigens dat de Nederlandse regering in de wereld van de Amerikaanse groothandel geen krediet meer had, maar dat men bereid was hem op zijn persoonlijk krediet leveranties te doen.

XCDoor slechts zes medewerkers terzijde gestaan (een daarvan was zijn zoon) ging van Stolk tot grote aankopen over.ê De bedoeling was dat hij deze ook in Nederlands-Indië zou verrichten maar daar had hij nog niet naar toe kunnen reizen toen Japan aanviel. Hij had in '41 vooral in de Verenigde Staten en Canada al veel te doen gekregen. Grote partijen goederen, vooral levensmiddelen, was hij gaan inkopen, telkens na grondige kwaliteitscontrole door deskundigen. Die partijen moesten verzekerd, vervoerd en opgeslagen worden, periodiek gecontroleerd (de rijst alleen al kon door drie-en-twintig soorten insecten aangetast worden) en, wanneer bederf dreigde, verkocht en door nieuwe partijen vervangen. Van Stolk maakte lange werkdagengesloten kunnen worden.' (Netherlands Government Food Purchasing Bureau: 'Jaar

1 Getuige C. van Stolk, dl. III c, p. 44. 2.Hij kocht altijd voor onmiddellijke levering en deed dus geen tennijnzaken, aangezien, zo schreef hij in zijn eerste jaarverslag (1941), 'door mensen ingestelde termijnmarkten ook door mensen

1298 [PDF]
c. VAN STOLK

('van zeer vroeg tot's avonds laat', aldus de Leidse meelfabrikant H. J. de Koster, die hem na de bevrijding ging bijstaan'): er moest bovendien voor het werk van het Voedselaankoopbureau veel gereisd worden.

XCHet bureau had tot in '45 voor ca. $ 27 mln aan goederen ingekocht en opgeslagen", maar die goederen waren toen als gevolg van de prijsstijging ruim $ 7 mln méér waard geworden. Zij werden in meer dan zestig grote opslagruimten bewaard die in zes landen gelegen waren: Canada, de Verenigde Staten, de Dominicaanse Republiek, Brazilië, Uruguay en Argentinië.

XCWat was gekocht?

XCCa. 200000 ton tarwe, 80000 ton gerst, 25000 ton lijnzaad, 20000 ton sojabonen, 15000 ton rijst en 5 000 ton reuzel, bovendien nog (afgezien van kleinere hoeveelheden andere goederen") 10000 ton katoen, 2000 ton wol, bijna 2000 ton tabak, ruim I 500 ton talk (voor de productie van zeep), I 500 ton leer, en sigarettenpapier voor anderhalf miljard sigaretten. Ca. twee-derde van deze goederen was door van Stolk gekocht in het eerste jaar van de werkzaamheid van zijn bureau, in '41 dus. Nadien moest hij de meeste tijd besteden aan de controle en eventuele vervanging der voorraden en aan hun verdediging tegen vooral Amerikaanse en Britse autoriteiten die er een begerig oog op hadden geslagen. Het was immers op zichzelf een vreemde toestand dat, terwijl als uitvloeisel van de oorlogseconomie allerwege schaarste was ontstaan, de Nederlandse regering als enige in pakhuizen en silo's grote hoeveelheden goederen opgeslagen had welke uitdrukkelijk pas na de oorlog gebruikt zouden worden. Het is de grote verdienste van van Stolk en van zijn onmiddellijke superieur Steenberghe geweest (deze laatste als hoofd van de economische missie te Washington welke wij in hoofdstuk 6 behandelden) dat zij de door het Voedselaankoopbureau opgebouwde voorraden tot het einde van de oorlog toe? hebben weten te beschermen en er toen ook de nodige exportvergunningen voor hebben kunnen verwerven.êJ.12

1 Getuige H. de Koster, dl. III c, p. 250. 2 Van Stolk mocht beschikken over een eerste krediet van $ 20 mln; het werd in '43 tot $ 30 mln verhoogd. S Men vindt een volledig overzicht in het derde Enquête-verslag, deel a, p. 277. 4 Het werk van van Stalks bureau is na de bevrijding van Nederland nog ca. twee jaar voortgezet en toen ook belangrijk uitgebreid, maar de goederen van allerlei aard die toen werden gekocht (zulks tot een totale waarde van $ 225 mln), werden niet opgeslagen maar rechtstreeks naar Nederland verscheept. De eerste verscheping (toen nog van opgeslagen goederen) vond eind '44 plaats met Antwerpen als bestemm.ing. In '45 werd voor een waarde van ruim $ 140 mln aan goederen verscheept, verdeeld over bijna tweehonderd schepen. • Toen de exportvergun ning voor tienduizend balen tabak die in de Dominicaanse Republiek gekocht en

1299 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

XCWel te verstaan: een enkele keer gebeurde het dat van Stolk iets uit zijn voorraden moest afstaan (bijvoorbeeld een hoeveelheid rijst aan de Amerikaanse marine toen deze er tekort aan had), maar dat gebeurde dan steeds nadat hem was toegezegd dat wat afgestaan was, op korte termijn vervangen zou worden. Moeilijkheden op regeringsniveau zijn hieruit slechts voortgevloeid toen de Engelse minister van handel, Dalton, in juli' 43 aan minister Kerstens verzocht, ter wille van de productie van schoenen voor de Engelse kinderen te mogen beschikken over 1000 ton zoolleer die van Stolk in Argentinië had doen opslaan - een voorraad (voldoende om er een miljoen paar schoenen voor volwassenen uit te vervaardigen) die van Stalk in de wacht had gesleept ondanks krachtige tegenwerking van de Engelse autoriteiten die het moeilijk verdroegen dat de partij niet via de Londense internationale leermarkt verhandeld was. Kerstens had Daltons verzoek al enkele keren afgeslagen maar in juli, toen Dalton hem geschreven had dat wat hij vroeg, de instemming had van Churchill, meende Kerstens dat hij niet opnieuw 'neen' kon zeggen. Op advies van van Kleffens deed de koningin Kerstens toen weten dat zij er geen bezwaar tegen had indien de Engelse wens werd ingewilligd, maar dat er dan wel waarborgen moesten zijn dat Nederland ten tijde van de bevrijding hetzij het leer, hetzij een equivalente partij schoenen terug zou krijgen. Steenberghe verzette zich tegen die transactie, van Stalk ook (deze nam prins Bernhard in de arm om de koningin te bewerken) en de Engelsen deden toen een tweede concessie: zo mogelijk zou het leer of zouden de schoenen al vóór de bevrijding aan de Nederlandse autoriteiten geleverd worden. Nadat de ministerraad zich eind januari '44 bij de transactie had neergelegd, traineerde van Stolk nog een maand of twee met de aflevering, maar in maart moest hij zijn verzet opgeven. Een groot deel van de 1000 ton werd toen naar Engeland verscheept - al dat leer (de Engelsen hadden het bij nader inzien niet nodig gehad) werd in oktober' 44 weer aan de Nederlandse regering ter beschikking gesteld. Steenberghe en van Stalk meenden dat zulks aantoonde dat zij de zaak beter hadden beoordeeld dan Kerstens die naar hun oordeel had kunnen blijven weigeren.

XCOver het feit dat Kerstens dat niet gedaan had, waren eind januari '44

opgeslagen waren, opeens door de dictator van het eiland ingetrokken werd onder pressie van zijn broer die de 'Nederlandse' voorraad voor een eigen handels transactie nodig had, kon een relatie van van Stolk, een bankier, de voorraad redden door een beroep te doen op zijn eigen biechtvader, de bisschop van San Domingo, die tegelijk de biechtvader was van de dictator; de bankier had de bisschop daartoe verteld wat koningin Wilhelmina allemaal voor haar volk had moeten doorstaan.

1300 [PDF]
CONFLICT INZAKE HET LEER

ook enkele van zijn ambtgenoten bepaald ontstemd geweest, maar die ontstemming had niet alleen met de leerkwestie te maken gehad. Wij herinneren aan het scherpe conflict tussen Kerstens en het bestuur van de Shipping dat zich in juni-juli' 43 had voorgedaan, ook aan de ongerustheid die eind' 43 in de ministerraad tot uitdrukking was gekomen inzake het financiële aspect van de koopvaardij, kortom: al in de laatste maanden van '43 had zich aan verscheidene ministers de overtuiging opgedrongen dat Kerstens niet een figuur was op wie men staat kon maken. Dat laatste was ook de opinie geworden van de koningin die eerst zo veel met Kerstens had opgehad. Steenberghe had al evenmin enige achting voor zijn opvolger en hetzelfde gold voor van Stalk op wie Kerstens tijdens een lange bespreking te New York over de leerkwestie geenszins de indruk had gemaakt, een krachtige bewindsman te zijn.

Kerstens in moeilijkheden

XC

XCNiet voor die leerkwestie was Kerstens naar de Verenigde Staten gegaan maar voor een aangelegenheid van veel wijder strekking: de oprichting van de United Nations Re/ief and Rehabilitation Administration (oftewel de Unrra), waartoe de Amerikanen een conferentie hadden belegd in Atlantic City. Gerbrandy had het beter gevonden indien Kerstens de leiding van de Nederlandse delegatie aan Steenberghe had overgelaten, maar dat had Kerstens geweigerd. De sfeer in Amerika lag hem goed, vooral de jovialiteit van de Amerikanen sprak hem aan.

XCDe oprichting van de Unrra deed natuurlijk de vraag rijzen of de Nederlandse regering door moest gaan met het opbouwen van eigen voorraden dan wel na de bevrijding hulp (Relief) en herstel (Rehabilitation) moest overlaten aan de nieuwe internationale organisatie welke in feite (dat viel te voorzien) grotendeels een Amerikaanse aangelegenheid zou worden. In voorbesprekingen die Kerstens in oktober '43 in Washington voerde, werd hem gezegd dat een groot deel van de Amerikaanse publieke opinie er niet voor voelde, via de Unrra alle bevrijde landen van Europa weer op poten te zetten op kosten van de Amerikaanse belastingbetalers. Waren daar geen landen bij die voor de door de Unrra te verlenen hulp konden betalen? Kerstens meende dat dat zeker voor Nederland gold, en er niet op lettend dat zijn ambtgenoot van den Broek (Financiën) juist begonnen was onderhandelingen aan te knopen voor een grote Amerikaanse lening, zei hij nog voordat de Unrra-conferentie begon, in een radiotoespraak in Amerika dat Nederland alles kon betalen wat het door de Unrra geleverd zou krijgen

1301 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW KERSTENS' BELOFTEN

- 'opsnijderij' noemde Gerbrandy het in de ministerraad 1 en de koningin was er 'zeer ontdaan' over. 2 Wat het opbouwen van eigen voorraden betrof, kwam Kerstens tot de conclusie dat geen nieuwe aankopen verricht moesten worden. Zou dan de Unrra voor de hulp na de bevrijding zorgen? Neen. Kerstens vernam dat president Roosevelt het Amerikaanse leger instructie gegeven had, maatregelen te nemen opdat, na een Geallieerde invasie van West-Europa, de bevolkingen van Frankrijk, Nederland en België zes maanden lang althans de nodige levensmiddelen en medicijnen zouden krijgen. Van het hoofd van de Civil Affairs Division van de General Staff van het War Department, Major-General [ohn H. Hilldring, kreeg Kerstens, zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie, te heren: 'Mr. Kerstens, you need not worry, not a minute. Als jullie land's morgens wordt bevrijd, is er tegen de middag een lunch voor jullie: you will have a lunch at lunch-time, you may be sure'3 - zes maanden lang, zei Hilldring, zouden de Amerikaanse en Engelse legers voor de volledige hulpverlening zorgen. Kerstens legde die toezegging schriftelijk vast en zond er Hilldring en het State Department een afschrift van. Ze werd door het State Department bevestigd, maar met twee voorwaarden er bij die er alle waarde aan ontnamen: er moesten voor die hulpverlening voldoende schepen zijn en de oorlogvoering mocht er niet door geschaad worden. Op die voorwaarden lette Kerstens niet. Nadat hij op de Unrra-conferentie met zijn charme en overdonderend optreden veler sympathie gewonnen had, keerde hij begin januari '44 naar Londen terug in de vaste overtuiging dat de regering zich over het hulp- en herstelprobleem niet langer zorgen behoefde te maken: dat zouden de Amerikanen samen met de Engelsen oplossen, de Nederlandse regering hoefde niet meer te doen dan lijsten opstellen van de Nederlandse behoeften. 'Nu in de eerste zes, misschien wel negen maanden', aldus de weergave van het betoog dat Kerstens op 3 I januari' 44 in de ministerraad hield, 'alle leveranties door het Anglo-Amerikaanseleger zullen geschieden,had spreker zijn schatting van wat voor Nederland benodigd is, op te maken. Een ander punt is, wat te doen is met de voorraden, die Nederland reeds heeft verzameld. Spreker ontving de raad, hierover niet te spreken; inlatere maanden kunnen deze dienen alsaanvullingvan het dieet ... Zeker is, dat in Nederland na de bevrijding geen tekort zal zijn; voedselen medicijnenzullenvoorop gaan."Ministerraad: Notulen,nov.Van Kleffens:'Dagboek',nov.Getuige Kerstens,dl. V c, p.Ministerraad: Notulen,jan.

1 9 1943. 2 8 1943. 3 94. 31 1944.

1302 [PDF]

XCVan dat heugelijk perspectief deed Kerstens vijf dagen later, 5 februari, in een toespraak via Radio Oranje mededeling aan de bevolking van bezet Nederland. 'Ons is', zei hij, 'door de bevoegde instanties de garantie gegeven dat bij de bevrijding van Nederland de noodzakelijke behoeften, allereerst voedsel en geneesmiddelen, er zullen zijn en wel onmiddellijk. De dadelijke hulp zal niet tot de genoemde elementen beperkt blijven, maar gij begrijpt, dat ik mij van verdere opsomming onthouden moet.'

XCDit was wel hoogst onberaden en onvoorzichtig; de koningin, Gerbrandy, van Kleflens. van Lidth en ook anderen waren van mening dat Kerstens zich overgaf aan, zo noteerde van Kleffens, een 'grenzenloos optimisme", als gevolg waarvan hij (dat leek het ergste) bij de bevolking in bezet gebied verwachtingen had gewekt welke, gegeven de voorwaarden welke het State Department op schrift gesteld had, naar alle waarschijnlijkheid niet gerealiseerd zouden worden. Of was hier sprake van een meningsverschil tussen State Department en War Department? Neen. Drie dagen na Kerstens' radiotoespraak had Steenberghe uit Washington de telegrafische waarschuwing gezonden dat het War Department hem had ingelicht, 'dat relief in Europa had te wachten op het einde van de oorlog in de Pacific.'2

XCWat nu?

XCGerbrandy die nog steeds veel persoonlijke sympathie voor Kerstens had en met name in hem had gewaardeerd dat hij de positie van de opvarenden der koopvaardij had verbeterd, aarzelde of hij hem in overweging moest geven, zijn portefeuille ter beschikking te stellen, maar bij de koningin was geen sprake meer van aarzeling: zij had haar vertrouwen in Kerstens volledig verloren en durfde op zijn inlichtingen ten aanzien van het relief en het daarmee samenhangend aankoopbeleid niet langer afgaan. Eind december had zij al tegen Gerbrandy gezegd dat zij wenste dat Steenberghe (diens capaciteiten had zij steeds op prijs gesteld 3) uit Washington overkwam; Gerbrandy had die wens via Loudon overgebracht. Inderdaad, medio februari '44 arriveerde Steenberghe in Londen. Prompt werd hij door de koningin voor eenlang gesprek uitgenodigd en op haar verzoek schreefhijinhoud: 'Ik heb afgezien van hetgeen wij besproken hebben.' ' (Gerbrandy, 14 nov.

1 Van Kleffens: 'Dagboek', II febr. 1944. 2 Ministerraad: Notulen, II febr. 1944. 3 'Begin '44', zo vertelde Gerbrandy ons in '55, 'zei de koningin mij eens dat zij besloten had, Steenberghe te vragen, een nieuw kabinet te vormen. Ik zei, onmid dellijk mijn ontslag te zullen indienen als ik haar vertrouwen verloren had. De koningin zweeg. Enkele dagen later, nadat zij van Kleffens om zijn mening had gevraagd, kreeg ik van haar een eigenhandig geschreven briefje van ongeveer deze

1303 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

vervolgens op 23 februari een rapport, 'Het vraagstuk van de voorziening van Nederland onmiddellijk na de bevrijding", waarin hij er op wees dat op aanvoer van goederen voor herstel zeker niet te rekenen viel, dat' een nieuw algemeen plan' moest worden opgesteld, dat het 'van de grootste betekenis (was) dat getracht wordt, zo spoedig mogelijk na de bevrijding over de thans vercharterde Nederlandse schepen te kunnen beschikken', en dat men bij alle voorlichting naar bezet gebied 'een juist beeld van de mogelijkheden (moest) geven.' Kerstens' naam werd in de nota niet genoemd, maar het stuk kon door deze moeilijk anders gezien worden dan als een aanval op zijn beleid. Hij en vijf andere ministers ontvingen er afschrift van.

XCNog voordat Steenberghe door de koningin was ontvangen, was bij Kerstens de gal overgelopen. Meer dan een maand lang had hij getracht tot de koningin door te dringen teneinde als de verantwoordelijke minister rapport uit te brengen over hetgeen hij in Amerika besproken had (het opstellen van een schriftelijk rapport had hij nagelaten) - hèm had de koningin niet uitgenodigd, maar Steenberghe wel! Op 22 februari deelde hij in de ministerraad mee dat hij zijn ontslag zou aanbieden. Daags daarna bevestigde hij zijn voornemen in een brief aan Gerbrandy. Weer twee dagen later, 25 februari, zei hij aan zijn ambtgenoten dat hij 'na de belediging, van de zijde van Hare Majesteit ondergaan', 'geen dag langer' wilde aanblijven.ê Vanverscheidene kanten werd hem er toen op gewezen dat men, mede gezien de pas binnengekomen berichten over de grote nieuwe inundaties in bezet gebied, het de bevolking daar toch nauwelijks kon aandoen dat er wéér een ministeriële crisis in Londen kwam. De ministerraad wijdde er een gehele vergadering aan (29 februari) om Kerstens van zijn voornemen te doen afzien ('Gerbrandy was goed op dreef', noteerde van Kleffens na afloop, 'en het is eigenaardig dat Kerstens door zijn overdreven welbespraaktheid de mensen ... tegen zich inneemt'P) - één vergadering was niet eens genoeg; er volgde daags nadien een tweede waarin Kerstens zowel Gerbrandy als de koningin ('die ons', aldus Kerstens, 'allen één voor één als voetveeg behandelt') in gebreke stelde - hij was intussen bereid, zijn ontslagaanvraag vijf dagen, tot 6 maart dus, in beraad te houden.s

XCOp die 6de maart sprak Gerbrandy met de koningin. Zij machtigde hem, Kerstens mee te delen dat haar verzoek aan Steenberghe om haar in te lichten, geen politieke, alleen inforrnatieve' bedoelingen had gehad S, en KerstensKleffens. 'Dagboek', 29 febr. 1944. Ministerraad: Notulen, I maart 1944. s A. V., 7 maart

1 Tekst: dl. III b, p. 339-40. 2 Ministerraad: Notulen, 25 febr. 1944. 3 Van

1304 [PDF]
STEENBERGHE WEIGERT MEDEWERKING

draaide bij, 'tot mijn ontsteltenis', schreef van Lidth in zijn dagboek. 'Mijn achting voor deze man', zo vervolgde hij, 'is verre beneden vriespunt gedaald. Wekenlang houdt hij ons bezig met zijn verontwaardiging, zijn vastbeslotenheid, zijn karaktervastheid, die niet gedogen dat hij zich de bejegening van HM laat welgevallen en nu valt hij plots om ... Er is niets veranderd, behalve zijn eigen misselijke houding. Wat een geknutsel, en daaraan moet men zijn tijd verdoen- uren en urennaar dat geleuter luisteren!'!

XCMet dat al was het probleem onopgelost hoe nu ten aanzien van de verdere aankopen (door Kerstens' overhaaste beslissing, ze stop te zetten, was een streep gehaald) gehandeld moest worden. De aankopen voor consumptieve doeleinden kon men aan van Stalks bureau overlaten, maar de uit bezet gebied ontvangen documentatie toonde aan dat ook voor het herstel grote aankopen moesten worden gedaan. Enkele departementen waren daarmee in '43 al begonnen (Waterstaat had bijvoorbeeld locomotieven in Zweden besteld), maar die aankopen geschiedden incidenteel; er was geen coördinatie. In een brief d.d. I mei (er stond toen vast dat Kerstens als minister zou aftreden - wij komen er in het volgende hoofdstuk op terug) bood Gerbrandy die coördinerende taak aan Steenberghe aan; Steenberghe antwoordde twee dagen later, 3 mei, dat hij bereid was, die taak te aanvaarden maar alleen op grondslag van bijzondere bevoegdheden (deze had hij zo ruim geformuleerd dat hij zelf aannam dat ze hem niet verleend zouden worden) ; het kwam neer, zei Gerbrandy aan de Enquêtecommissie, op 'bijna een super-ministerschap'P Na voortgezette briefwisseling" (Gerbrandy bood Steenberghe, als deze zijn eisen iets wilde matigen, ook nog een benoeming tot minister van Staat aan), sprong de zaak medio juni af. Een maand later werd in Landen het Netherlands Office for Relief and Rehabilitation opgericht. 'Netherlands Office for Relief and Rehabilitation'

XCzelden is een Nederlandse overheidsdienst onder moeilijker omstandigheden van start gegaan dan het Netherlands Office for Relief and Rehabilitation, oftewel het Norr zoals het meestal genoemd werd. Ten eerste was, zolang Nederland bezet was, uitermate moeilijk te bepalen wat men precies zouVan'Dagboek',maartGetuige Gerbrandy,c, p.Teksten: a.v.,b, p.

1 Lidth: 7 1944. 2 dl. III 658. dl. III 343-46.

1305 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

nodig hebben (de uit Nederland ontvangen opgaven spraken elkaar vaak tegen); ten tweede vormde het een groot en op korte termijn soms onoplosbaar probleem, er achter te komen waar men de gewenste goederen op tijd kon vinden of kon laten fabriceren; ten derde vergden die aankopen of bestellingen een vrijwel universele warenkennis, kennis van de COl11l11erciële usances en kennis van de administratieve paden die bij de verschillende transacties bewandeld moesten worden; ten vierde konden in het Nederlandse regeringsmilieu nauwelijks competente krachten vrijgemaakt worden; en ten vijfde werd de taak van het Nary als gevolg van de grootscheepse plundering van Nederland benoorden de rivieren waartoe de bezetter van de herfst van' 44 af overging, en als gevolg van het feit dat onmiddellijk ook voor het bevrijde Zuiden grote aankopen moesten worden gedaan, enorm veel omvangrijker dan men bij de oprichting had mogen aannemen.

XCTot directeur-generaal van het Norr (hij stond tot maart' 45 onder een commissie van vijf ministers waarvan Albarda voorzitter was, nadien onder de minister van handel, nijverheid en landbouw, drs. Gispen) werd een ambtenaar van het departement van financiën benoemd, N. A. de Gaay Fortman, die voordat hij bij Financiën in dienst was getreden, werkzaam was geweest bij wat men het Engelse rijksbureau voor steenkolen zou kunnen noemen. Hij was van goeden wille, ook niet van capaciteiten verstoken, maar hij miste Steenberghe's formaat, had geen overwicht op de ministers met wie hij te maken kreeg, en stond voor een vrijwel onmogelijke taak, die hij, al werkte hij ook elke nacht tot twee of drie uur (hij heeft zich, aldus een van zijn medewerkers, 'in letterlijke zin doodgewerkt'J), eenvoudig niet aankon. Tot eind' 44 moest hij zich de grootste moeite geven om van de daarvoor in aanmerking komende departementen de lijsten te ontvangen van de goederen welke aangekocht moesten worden. Kon hij toen tot aankoop of bestelling overgaan? Neen, in de regel waren de specificaties niet duidelijk genoeg aangegeven, zodat het personeel van het Norr (Nederlanders, aangevuld met Engelsen) eerst overleg moest plegen met Engelse relaties teneinde vast te stellen wat precies bedoeld was. Het Norr moest de betrokken goederen overigens niet alleen aankopen maar ook verzekeren, opslaan en verschepen. Dat alles gebeurde vanuit een kantoor waar zo weinig ruimte was dat tot op de gangen bureaus stonden waaraan gewerkt werd.

XCIn de eerste twee maanden van het bestaan van het Norr, tot midden september '44 dus, beschikte de Gaay Fortman over geen enkele admini13 0

1 Getuige]. W. Baart, a.v., dl. III c, p. 546.

1306 [PDF]
DE BESTELLINGEN VAN HET 'NORR'

stratieve kracht (de post kon dus niet eens ingeboekt en opgeborgen worden), en pas medio oktober kreeg hij boekhoudkundige hulp: twee boekhouders voor halve dagen. Schrijfmachines waren nauwelijks te vinden. In maart' 45 had hij eindelijk een staf van ruim zestig personen bijeen, onder wie zich evenwel slechts tien deskundige inkopers bevonden. In feite moesten deze inkopers het werk gaan doen dat vóór de bezetting door talloze handelshuizen was verricht, met dien verstande dat zij soms bestellingen moesten plaatsen op grond van adviezen uit bezet gebied of uit het bevrijde Zuiden die onjuist bleken te zijn of verkeerd begrepen waren. Zo werden op raad van prof dr. ir. J. Goudriaan die in het bevrijde Zuiden de spoorwegen trachtte op te bouwen en die bevreesd was dat van het spoorwegnet in het noorden in het geheel niets zou overblijven, in Amerika vele honderden vrachtauto's besteld, ro-tonners bedoeld waren vrachtauto's met een laadvermogen van Ia ton, maar er werden vehikels afgeleverd die Ia ton wogen en voor gebruik in Nederland veel te zwaar waren. Er werden wel meer van die onjuiste aankopen gedaan. Bovendien moesten menigmaal goederen ingekocht worden waarmee de gebruikers in Nederland niet goed raad wisten. 'Wij hebben', aldus een van de functionarissen van het Norr, 'schoppen gekocht. Nu wordt in Nederland voor zware grond een kleinere soort schop gebruikt. De Engelsen leveren een grote soort en zeggen: 'Die kun je krijgen, take it or leave it.'

XCHetzelfde was het geval met melkflessen. Wij hebben flessen gekocht die een pint inhielden.' Hier hebben ze gezegd: 'Ze hebben flessen gekocht die te klein waren of te groot.' Hoe hadden we echter andere kunnen krijgen?

XC... Wij moesten slagersmessen kopen en dit ging bij 100 000 tegelijk. Een Nederlandse slager is gewend aan een mes van 6 inch of misschien 5 inch. De Engelse slager gebruikt een 7 inch-mes. Wij vroegen de Engelse fabrikant, 100 000 messen van 6 inch te leveren, maar hij zei: 'Mijn grootvader, mijn vader en ik hebben ze gemaakt van 7 inch en ik maak voor jullie ook geen andere dan 7 inch.' Wat moet je dan doen? Dan moet je messen kopen van 7 inch ... Men dacht hier, dat je in Engeland maar aan een boom had te schudden."

XCDoor het Norr (wij overschrijden de voor dit deel geldende tijdsgrens) werden tot eind '47 aankopen gedaan tot een totaal van ca. f 400 mln (orders tot een totaal van ca. f 50 mIn moesten geannuleerd worden) en daar moet men dan nog goederen ter waarde van eveneens ca. f 400 mln aan toevoegen die tot eind' 47 in opdracht van het Norr door de Netherlands Purchasing Commission in de Verenigde Staten werden besteld. De eerste Norr-goederen

XC1 Oftewel 0,57 liter. 2 Getuige].

1307 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

werden verscheept in februari' 4S (naar het bevrijde Zuiden dus): nog geen 10 000 ton, maar in het jaar '4S als geheel kwam het totaal van de verschepingen uit Engeland al boven de 3 mln ton te liggen. Hoeveel miljoen ton in totaal door dan wel in opdracht van het Norr is verscheept, is niet bekend, maar buiten kijf staat dat het bureau een wezenlijke bijdrage heeft geleverd tot het herstel van de Nederlandse economie. De Unrra heeft daartoe geen hulp behoeven te bieden - de Nederlandse instanties hebben daar zelf voor gezorgd en het lijdt geen twijfel dat er per hoofd van de bevolking door dan wel in opdracht van het Norr alsook door het Voedselaankoopbureau meer naar Nederland is verscheept dan door de Unrra naar die landen aan welke door deze internationale organisatie hulp werd verleend.! Daarentegen kreeg Nederland wèl weer een grote mate van bijstand van de Civil Affairs Division van het Geallieerde hoofdkwartier: in nog geen jaar tijd (van november' 44 tot eind oktober'4S) leverde die Division aan Nederland ongeveer It mln ton aan goederen, waaronder ruim 800000 ton aan levensmiddelen, 360000 ton aan aardolieprodukten en ruim 9 000 vrachtauto's.

XCZiet men op het gehele, op hulp en herstel gerichte aankoopbeleid van de Londense regering terug, dan valt, menen wij, veel te waarderen. De oprichting van het Voedselaankoopbureau getuigde van vooruitziend beleid. Dit bureau heeft beter geopereerd dan het Netherlands Office for Relief and Rehabilitation, maar het had een veel simpeler taak. Het Norr is, dunkt ons, vele maanden te laat opgericht en dat feit kan men niet losmaken van het irreële optimisme waaraan Kerstens zich had overgegeven. Steenberghe had een veel nuchterder kijk op de problemen van relief en rehabili tation. Het valt, dunkt ons, te betreuren dat er tussen hem en de regering geen overeenstemming is bereikt inzake de bevoegdheden die hem als 'aankoopdictator' verleend zouden worden. De verantwoordelijkheid daarvoor kan men niet het kabinet aanwrijven - zij ligt primair bij Steenberghe; hij had geen vertrouwen in de door Gerbrandy geleide ploeg en keerde het

1 De heeft in de jaren' 44 t.em. '46 in totaal 22,6 mln ton aan goederen ver scheept naar negen verschillende landen: Griekenland, Joegoslavië, Albanië, Polen, Tsjechoslowakije, Italië (9,6 mln ton), Oostenrijk, de Sowjet-Unie en China; hoofd zakelijk betrof dit voedsel (7,5 mln ton) en goederen voor industrieel herstel (10,7 mln ton).

1308 [PDF]
TERUGBLIK OP HET AANKOOPBELEID

Londense milieu graag weer de rug toe. Het gevolg hiervan is evenwel geweest dat een van de kapabelste organisatoren waarover het land beschikte, in de kritieke periode welke in de zomer van '44 begon, in Washington een functie bleef uitoefenen die veel minder belangrijk was dan die welke hij in Londen had kunnen aanvaarden.

XCWij willen er overigens op wijzen dat, hoe nuttig de hulp ook was die van Engeland en de Verenigde Staten uit aan de economische en sociale wederopbouw van bevrijd Nederland geboden is, die wederopbouw toch in de eerste plaats aangewezen was op wat in het bevrijde land zelf aan energie ontplooid kon worden. Daartoe moesten alle economische en financiële hulpmiddelen gemobiliseerd worden; ook die mobilisatie vergde de aandacht der regering.

Financiën en economie

XC

XCWij hebben in hoofdstuk 6 een beeld gegeven van de werking van het eerste door de regering te Londen uitgevaardigde wetsbesluit, A I, en er toen op gewezen dat krachtens dat besluit alle in Geallieerde of neutrale landen aanwezige Nederlandse waarden door de regering in conservatoire eigendom waren overgenomen, voorzover de oorspronkelijke eigenaren zich in 'vijandelijk gebied' bevonden. Die maatregel strekte zich dus niet tot eigendommen van Nederlandse ondernemingen uit die tijdig hun zetel buiten Nederland hadden verplaatst. Terecht leek het de regering wenselijk, er zorg voor te dragen dat het gehele Nederlandse deviezenbezit in Geallieerd en neutraal gebied (bezit dus dat onder A I viel, maar óók bezit dat daar niet onder viel) gereserveerd werd voor de naoorlogse wederopbouw. Die deviezendienden dus om te beginnen geregistreerd te worden (behalve voorzover zij behoorden tot de volkshuishoudingen van de Nederlandse Antillen en Suriname). Verder dan tot registratie wilde de regering niet gaan - had zij zichzelf het recht tot vordering toegekend, dan zou dit met name bij de Amerikaanse autoriteiten grote weerstanden hebben gewekt. Tot de registratie werd in de zomer van '43 opdracht gegeven bij een wetsbesluit (D 20) krachtens hetwelk in Londen een Nederwaardige papieren, effecten, vorderingen, andere onlichamelijke zaken, roerende

1 Het wetsbesluit verstond onder 'deviezen' niet 'vorderingen op het buitenland', maar definieerde het ruimer, 111. als: goud, edele metalen, betaalmiddelen, gelds

1309 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

lands Deviezeninstituut in het leven werd geroepen. Wilden eigenaren nadien deviezen verkopen of er op andere wijze over beschikken, dan was verlof van dit instituut nodig. Men zou dus kunnen zeggen dat D 20 aan de conservatoire maatregel die bij A 1 getroffen was, een algenlener karakter gaP

XCDaarnaast waren wetsbesluiten nodig die zouden waarborgen dat ook over de deviezen die in bevrijd Nederland aanwezig zouden zijn, slechts beschikt zou kunnen worden voor doeleinden welke in het nationale belang waren. Er werden besluiten voorbereid waarbij al die deviezen geblokkeerd werden (E 89), waarbij de in- en uitvoer van geld onder controle werd gesteld (E 90) en waarbij aan houders van vreemd papiergeld gelast werd, dit te laten registreren (E 91) en vervolgens in te leveren (E 92). Deze vier wetsbesluiten d.d. 16 september '44 werden elf dagen later afgekondigd. E 89 was natuurlijk niet voldoende; het blokkeren van deviezen hield immers nog niet in dat de overheid in de mogelijkheid verkeerde, het totale deviezenbezit gemakkelijk te overzien en desgewenst te bevorderen dat het in het nationaal belang werd aangewend. Om dat alles te bereiken, werd eind november '44 de 'Deviezen-Noodmaatregel 1944' afgekondigd (E 144) waarbij nu in Nederland een Nederlands Deviezeninstituut werd opgericht dat de beschikking kreeg over een Deviezenfonds. Enkele dagen voor de afkondiging van de Deviezen-Noodmaatregel was voorts het gehele clearing-verkeer (bij de clearing vonden geen betalingen van land tot land plaats, behalve voorzover tekorten aangezuiverd moesten worden) opgeschort (E 143).

XCVoorkomen moest verder worden dat personen of instellingen die bij banken gelden hadden uitstaan, daarover na de bevrijding vrijelijk zouden kunnen beschikken. Om te beginnen viel immers al te voorzien dat er zo weinig goederen beschikbaar zouden zijn dat het grootscheeps opnemen van gelden bij de banken zou leiden tot nog verdere prijsstijgingen op de zwarte markt. Anders gezegd: er diende een bankenmoratorium afgekondigd te worden. Zulks geschiedde in een wetsbesluit (E 28) dat in april '44 vastgesteld en op 4 september '44 (daags voor 'Dolle Dinsdag' dus) afgekondigd werd.

XCOp diezelfde 4de september verscheen een wetsbesluit (E 17 - het was in maart '44 vastgesteld) dat diende te waarborgen dat de regering in de

1 D 20 maakte het ook mogelijk, de in A I genoemde termijn van drie maanden binnen welke in conservatoire eigendom overgenomen bezittingen aan de recht matige eigenaren teruggegeven moesten worden, te verlengen.

1310 [PDF]
ECONOMISCHE WETSBESLUITEN

persoon van de minister van fmanciën zou kunnen beschikken over voldoende gelden voor de regeringsuitgaven; hij werd gemachtigd, leningen aan te gaan tot een totaal van f 5 miljard; daarvan mocht hij krachtens weer een ander wetsbesluit (E 73, ook in september uitgevaardigd) fIt miljard opnemen door de uitgifte van spaarbewijzen en spaarzegels.

XCBijna al deze wetsbesluiten hadden in Londen de Buitengewone Raad van Advies gepasseerd; dat gold alleen niet voor E 143 (het besluit tot opschorting van het clearing-verkeer) waarvan het eerste concept pas was gereedgekomen nadat, medio september' 44, de Raad was opgeheven, zulks in de verwachting dat de bevrijding van geheel Nederland binnen hoogstens enkele weken een feit zou zijn. De genoemde wetsbesluiten hadden voorts gemeen dat zij de financiële aspecten van de volkshuishouding onder strikte overheidscontrole plaatsten - controle van de vrije Nederlandse overheid en niet van de 'Haagse', die sinds mei '40 volgens aanwijzingen en onder toezicht van de Duitse bezetter haar werk gedaan had.

XCOok de economische aspecten van de volkshuishouding dienden onder overheidscontrole te blijven. In '39 was daartoe een hele reeks wetten afgekondigd - wetten die in veel opzichten gewijzigd, veelal verfijnd, waren door besluiten van de Nederlandse secretarissen-generaal welke in het Verordeningenblad van de bezetter waren gepubliceerd. Met die met verlof van de bezetter aangebrachte wijzigingen werd geen rekening gehouden; een aantal uit' 39 daterende wetten, in grote haast te voorschijn gehaald, werd eind september '44 opnieuw van kracht verklaard.' Daartoe behoorden de Distributiewct-rojo en de Prijsopdrijvings- en Hamsterwet1939. Belangrijke regelingen! Maar de Buitengewone Raad van Advies was niet in de wederinvoering gekend - hij was wèl gekend in een nieuwe regeling voor de in- en uitvoer (E 80) die begin september vastgesteld was en die de gehele buitenlandse handel onder de controle bracht van de minister van handel, nijverheid en landbouw (dat was toen nog van den Broek). Al die controle moest gepaard gaan met sanctiemogelijkheden; die bestraffing werd, voorzover het betrof misdrijven of overtredingen van de weer ingevoerde economische wetten van ' 3 9 maar ook van enkele belangrijke besluiten van de 'Haagse' overheid, mogelijk gemaakt bij het wetsbesluit Berechting economische delicten (E 135) dat begin november '44 verscheen (de Buitengewone Raad van Advies had er geen bemoeienis mee gehad). E 135 droeg die berechting op aan politierechters en aan tuchtrechters vooren13

1 Bij E 107, !O8, 109, IlO, III 1I3, alle d.d. 21 september '44 en uitgevaardigd op 27 september '44.

1311 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

de prijzen; de maximale straffen werden, vergeleken met die welke door de 'Haagse' overheid afgekondigd waren, verlaagd.

XCIn het eerste hoofdstuk (Verarmend Nederland') van deel 7 hebben wij uitvoerig geschreven over de zwarte handel die in de bezettingsjaren tot ontwikkeling was gekomen. Daarin wezen wij er op dat naast de 'officiële' economie een 'onofficiële' ontstaan was die zich, alle verb ods- en strafbepalingen ten spijt, steeds verder had uitgebreid. Tegenover een slinkende hoeveelheid voor consumptie beschikbare goederen was een stijgende hoeveelheid geld komen te staan en wie 'zich in de problematiek van die situatie verdiepte, besefte dat al die 'zwevende koopkracht' na de bevrijding het herstel van de economie in ernstige mate zou belemmeren, Er was geen reden om aan te nemen dat dan spoedig méér goederen aan de burgerij ter beschikking gesteld zouden worden, anders gezegd: de 'zwevende koopkracht' zou een enorme opwaartse druk op de prijzen blijven uitoefenen en er zou zoveel geld in circulatie blijven dat producenten en handelaren constant aan de verleiding zouden blootstaan, hun producten en goederen buiten de officiële kanalen om te verhandelen; ook de zwarte tussenhandel zou in stand blijven met als gevolg dat voor duizenden zo niet tienduizenden personen de aansporing zou ontbreken om normaal emplooi te zoeken. Wilde men de naoorlogse economie, wat het monetair aspect betrof, een gezonde grondslag geven, dan diende het geld 'gezuiverd' te worden.

XCVan de wijze waarop men die geldzuivering zou kunnen uitvoeren, begonnen enkele 'goede' ambtenaren van het Haagse departement van financiën zich al in de winter van '42-'43 rekenschap te geven. Zij pleegden overleg met enkele buitenstaanders, onder wie mr. L. J. A. Trip, de door de bezetter afgezette secretaris-generaal van financiën en president van de Nederlandse Bank. Bij de voortgezette besprekingen werd een belangrijke rol gespeeld door dr. M. W. Holtrop, een van de directeuren van de Koninklijke Nederlandse Hoogovens en Staalfabrieken. Er kwam toen onder auspiciën van de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel een kleine commissie tot stand die de naoorlogse financiële sanering ging bestuderen; als voorzitter trad prof. G. A. P. Weyer op, leden waren, behalve Holtrop, dr. J. G. Koopmans en drs. S. Posthuma. Aan alle betrok

1312 [PDF]
NIEUW GELD

kenen was duidelijk dat de circulerende munt- en bankbiljetten I van onwaarde verklaard en ingetrokken moesten worden en geleidelijk nieuwe munt- en bankbiljetten uitgegeven. Aan het einde van de zomer van '44was een compleet plan gereed: een Financieel Noodbesluit, dat voorzag in een volledig bankenmoratorium en het gelijktijdig buitenomloopstellen van alle bank- en muntbiljetten ; al die biljetten zouden door de eigenaren ingeleverd moeten worden (dat zou de overheid de gelegenheid geven, onoirbare winsten op te sporen). De geldzuivering kon dus een belangrijke bijdrage leveren tot een volledige vermogensregistratie, welke op haar beurt zou kunnen leiden tot een vermogensheffing of een vermogensaanwasbelasting.

XCHet staat niet vast dat dit Financieel Noodbesluit ter kennis is gebracht van de Londense regering - in elk geval was deze al in een veel vroeger stadium van bezet gebied uit gewaarschuwd dat zij er voor diende te zorgen dat bij of kort na de bevrijding de in Nederland circulerende munt- en bankbiljetten ingetrokken en door nieuwe vervangen zouden worden. Die waarschuwing, afkomstig van Trip, was in '42 doorgegeven via de legatie te Bern en ook later was er in door het Bureau Inlichtingen verspreide berichten enkele malen op aangedrongen, dat de regering zorg zou dragen voor het aanmaken van nieuw bankpapier. Tot dat laatste ging zij inderdaad. over, maar dat de invoering van nieuw bankpapier alleen zin zou hebben als het oude bankpapier van onwaarde werd verklaard en ingetrokken, werd althans door de ministers niet beseft. In hun kring werd gemeend dat de 'zwevende koopkracht' in voldoende mate zou worden 'neergeslagen' indien een grote binnenlandse lening zou worden opgenomen (van den Broek dacht aan een eerste lening van f I miljard) of indien (dat waren denkbeelden welke Burger ontwikkelde) de munt- en bankbiljetten gedevalueerd zouden worden dan wel een deel van die biljetten omgewisseld tegen nieuw geld, gekoppeld aan de blokkering van een deel van de bank- en girosaldi. Toen de ministerraad hier in november' 43 over sprak, was voorshands het enige waartoe besloten werd dat van den Broek gemachtigd werd, zijn lening van f I miljard aan te gaan - een maatregel die ten enenmale onvoldoende was, aangezien overeenkomstige leningen die de 'Haagse' overheid van '4I af in bezet gebied had opgenomen, nauwelijks effect hadden gehad op de voortgezette waardedaling van de gulden en de voortgezette uitbreiding van de zwarte markt.wordt uitgegeven; Nederland kende slechts coupures van een gulden en van een

1 Muntbiljetten zijn papiergeld dat door de staat, niet door de Nederlandse Bank,

1313 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

XCHet was natuurlijk moeilijk om van Londen uit te overzien hoe diepingrijpende besluiten als intrekking van de circulerende munt- en bankbiljetten en hun geleidelijke vervanging door nieuwe, technisch uitgevoerd konden worden. Van den Broek was een mijnbouwkundig ingenieur en had maar een geringe kennis van de economische wetenschap. Dat laatste gold ook voor Gerbrandy. Begin' 43 kwamen zij samen op het denkbeeld dat de regering bij haar terugkeer naar Nederland voldoende hoeveelheden nieuw zilvergeld moest meenemen: zilveren dubbeltjes, kwartjes, guldens en rijksdaalders - munten waarvan de bezetter in '42 de inlevering had gelast (en die voor het overgrote deel, maar dat wist men in Londen niet, door de bevolking achtergehouden waren). 'Mijn overweging was', zei Gerbrandy later aan de Enquêtecommissie, 'vooral deze: dat is zo'n prachtige demonstratie van bevrijding; je komt weer met je mooie Nederlandse geld, dat is cen mooie entree." Een door van den Broek geschreven nota om op grote schaal nieuwe zilveren munten te doen vervaardigen, werd eind april '43 door de ministerraad aanvaard - geen van de ministers stond stil bij het feit dat al enkele eeuwen geleden geconstateerd was, dat indien 'goed' en 'slecht' geld tegelijk in circulatie waren, het 'goede' uit de circularie verdween. In 1558 had de Engelsman Sir Thomas Gresham aan Queen Elizabeth geschreven: 'Bad money drives out the good' die constatering stond sinds het midden van de negentiende eeuw bekend als de Wet van Gresham; men kon die wet in het simpelste leerboek over economie vinden.

XCIn opdracht van de Nederlandse regering liet het Bureau of the Mint te Washington in '44 en '45 300 miljoen dubbeltjes, 132 miljoen kwartjes en 130,5 miljoen guldens slaan: in totaal het dubbele van wat aan die munten vóór de oorlog in Nederland in omloop was geweest. De nieuwe munten werden verpakt in veertigduizend kisten waarvan een groot deel in '44 naar Engeland werd getransporteerd en opgeslagen in het (goeddeels ontruimde) kamp van de Irene-brigade te W olverhampton, in het kampement van het detachement-Maidenhead van de marechaussee en in een veem te Londen. In totaal waren munten aangemaakt tot een waarde van f 193,5 mln. Het Militair Gezag kreeg opdracht, ze in circulatie te brengen, maar aangezien daarnaast de tijdens de bezetting ingevoerde zinken munten in omloop bleven alsook de oude munt- en bankbiljettenê, manifesteerde zich onmiddellijk de Wet van Gresham: het 'mooie Nederlandse geld' werd vastgehouden of het werd België binnengesmokkeld waar men er

1 Getuige Gerbrandy, dl. III c, p. 669. 2 Dat had minister van den Broek bepaald bij wetsbesluit E 87, verschenen op 23 september' 44.

1314 [PDF]
NIEUW GELD

op grond van het zilvergehalte een flinke winst op kon maken. Van de £ 193,5 mln aan nieuwe munten werd voor slechts ruim £ 2 mln in circulatie gebracht. 's Rijks Munt te Utrecht heeft er na de bevrijding zorg voor moeten dragen dat de tienduizenden kisten eerst in Nederland opgeslagen en de munten vervolgens omgesmolten of doorgesneden werden, waarna het zilver dat op lend-Iease-voorwaarden was geleend, weer aan de Verenigde Staten werd teruggeleverd.

XCNiet anders ging het met de nieuwe bankbiljetten welke de Londense regering, opnieuw de Wet van Gresham uit het oog verliezend, had laten vervaardigen.' Bij die vervaardiging speelde overigens nog een ander motief een rol dan de wens om voor 'een mooie entree' zorg te dragen: de Geallieerde bevrijdingslegers zouden geld nodig hebben en als men hun niet de beschikking gaf over Nederlandse bankbiljetten (de bevrijdingslegers hebben ook een geringe hoeveelheid van het zilvergeld ontvangen), dan zouden zij met eigen biljetten (pondenbiljetten, dollarbiljetten of speciale militaire biljetten) gaan betalen, hetgeen het gevaar met zich bracht dat de guldensbiljetten in de praktijk gedevalueerd zouden worden. Begin februari ,43 werd minister van den Broek gemachtigd, munt- en bankbiljetten te laten vervaardigen tot een totaal van £ roo mln; dat maximum werd in juni '43 tot £ 300 mln en begin maart' 45 tot f 600 mln verhoogd. In coupures van £ I, £ 2,50, £ ro, £ 25, £ 50 en £ roo werden al die biljetten (behalve een partij van bijna £ 80 mln die afbesteld werd) in Amerika vervaardigd door de American Banlenote Company. Het Militair Gezag bracht biljetten tot een waarde van £88 mln in circulatie; daarnaast droeg het er voor een waarde van £ 40 mln aan de Geallieerde betaalmeesters over maar die biljetten kwamen ongebruikt terug, waarbij van belang was, aldus het in '46 verschenen Witboek inzake de geldzuioering, 'dat de troepen, door verkoop onder de bevolking van vooral sigaretten, de beschikking kregen over grote hoeveelheden Nederlands geld'2 - oud geld, wel te verstaan. De bevolking hield de nieuwe biljetten namelijk vast. Aangezien nu bij de geldzuivering bankbiljetten uitgegeven dienden te worden van een type dat tevoren niet in circulatie was geweest, moest de £ 534 mln aan door de American Banhnote Company vervaardigde biljetten welke niet in OlnlOOP gebracht waren, vernietigd worden.13 1

1 In '44 werden in Engeland ook nieuwe Nederlandse postzegels vervaardigd tot een waarde van ruim f 2 mln; zij werden van december' 44 af in het bevrijde Zuiden over de postkantoren verdeeld. 2 (Min. van financiën) (1946), p. 26-27.

1315 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

XCDe Enquêtecommissie was 'van oordeel, dat, wanneer er te Londen tijdig maatregelen waren getroffen om in Nederland zo spoedig mogelijk na de bevrijding de geldsanering tot stand te brengen, deze enkele maanden eerder had kunnen worden uitgevoerd dan nu het geval is geweest. Dat op deze wijze kostbare tijd is verloren gegaan, meent de commissie te moeten betreuren." De uitspraak lijkt ons juist, maar het verschil kan niet groot zijn geweest. Het nieuwe kabinet trad pas eind juni '45 op en het demissionaire kabinet-Gerbrandy zou een zo belangrijke maatregel als de geldzuivering, gesteld al dat het die in aile onderdelen had kunnen voorbereiden, zeker aan zijn opvolger overgelaten hebben - een opvolger die ook in een in detail voorbereide regeling nog wel iets te wijzigen zou hebben gehad. Het is eind september '45 tot de geldzuivering gekomen. Had men in Londen voorbereid wat men daar had kûnnen voorbereiden, dan zouden misschien twee maanden gewonnen zijn.

XCDat voorts met name het besluit om nieuwe zilveren munten te laten vervaardigen, onjuist is geweest, is door de Enquêtecommissie terecht geconstateerd." De Algemene Rekenkamer heeft begin '79 voor ons becijferd dat uit het besluit een nadelig saldo is voortgevloeid van tenminste ruim f 6 mln.

Sociaal beleid

XC

XCWat in bevrijd Nederland onmiddellijk aan maatregelen op sociaal gebied genomen moest worden, beschouwde de minister van sociale zaken, dr. J. van den Tempel, bij uitstek als te behoren tot zijn terrein. Hij had zijn gehele carrière gemaakt in het vakverenigingswezen (in 1905 was hij bij de oprichting van het NVV secretaris geworden van deze vakcentrale), het leed voor hem dan ook geen enkele twijfel dat de vakbonden en de bonden van werkgevers welke door de bezetter waren opgeheven, alsook de centrales waarvoor hetzelfde gold, zo spoedig mogelijk weer moesten worden toegelaten; dat werd op 12 september '44 bepaald bij een wetsbesluit (E 71) dat tegelijk vaststelde dat het Nederlands Arbeidsfront geliquideerd moest worden. De afspraken evenwel die in bezet gebied in de loop van '43 en '44 gemaakt waren tussen diegenen die elkaar bij de voorbereiding van de Stichting van de Arbeid hadden ontmoet, waren aan van

1 dl III a, P: 163. 2 A.v.

1316 [PDF]
VAN DEN TEMPELS BELEID

den Tempel onbekend. Bij de wetsbesluiten op sociaal gebied die hij ging voorbereiden, ging hij dus uit van de vooroorlogse verhoudingen, met dien verstande dat hij enkele wijzigingen die daarin tijdens de bezetting waren ingevoerd, wenste te handhaven, met name de centralisatie van de arbeidsbemiddeling. Bij die arbeidsbemiddeling had het zwaartepunt vóór mei '40 gelegen bij de gemeenten maar zij was in '41 een landelijke aangelegenheid geworden door de oprichting van bet Rijksarbeidsbureau waaronder een groot aantal Gewestelijke Arbeidsbureaus en bijkantoren ressorteerde. Van den Tempel wilde die nieuwe organisatie handhaven, zij het dat hij de directeur-generaal van het rijksarbeidsbureau wilde laten bijstaan door een centrale commissie van advies waarin door de regering benoemde vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties en van de vakcentrales zitting zouden krijgen; verder wenste van den Tempel dat het rijksarbeidsbureau en zijn organen speciale zorg zouden besteden aan de eventuele herscholing en omscholing van arbeiders.

XCWat hij voorts in de eerste plaats wilde verbeteren was de werkloosheidsverzekering. Vóór de bezetting had die verzekering een vrijwillig karakter gedragen: verzekerd waren slechts de bij vakbonden aangesloten arbeiders; hun premies waren in de werkloosheidskassenvan hun bond terechtgekomen en waren zij werkloos geworden, dan kregen zij hun uitkering (de overheid vulde, voorzover noodzakelijk, die kassen aan) van hun vakbond; die uitkering was dan iets hoger dan die welke niet-verzekerde werklozen ontvingen. Van den Tempel wenste een algemene werkloosheidsverzekering; de premies van allen die onder die verzekering vielen, zouden dan uiteraard niet door de vakbonden beheerd worden - zij moesten, meende hij, terechtkomen in een Rijksfonds voor de Werkloosheidsverzekering; dat fonds zou door de directeur-generaal van het rijksarbeidsbureau worden beheerd. Hij wenste verder dat de werkverruiming uitdrukkelijk door het rijk als belangrijke overheidstaak werd erkend, dat de zorg voor werklozen, voorzover die bij de gemeenten bleef berusten, zou plaatsvinden overeenkomstig door de minister van sociale zaken te geven voorschriften en dat personen die door de oorlog of door maatregelen van de bezetter niet voldoende in hun levensonderhoud konden voorzien, een overheidsbijdrage zouden krijgen, voorzover zij niet onder andere uitkeringsregelingen zouden vallen.

XCTenslotte was hij van mening dat de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen met name in de overgangstijd zoveel mogelijk in de hand gehouden moest worden. Men diende daartoe prijsstijgingen te voorkomen, maar wilde men bereiken dat niet een ongewenste opwaartse druk op de prijzen zou worden uitgeoefend doordat er teveel geld onder de mensen 131

1317 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

kwam, dan moest ook een loonstop afgekondigd worden. Hij wenste vastgesteld te zien dat geen enkele ondernemer het recht zou hebben, zelfstandig tot loonsverhoging over te gaan. Dat viel het eenvoudigst te bereiken door te bepalen dat elke verandering in de arbeidsvoorwaarden door een rijksbemiddelaar moest worden goedgekeurd. Bij dat alles stond ook bij van den Tempel voorop dat diegenen die door het ingrijpen van de bezetter hun oorspronkelijke dienstbetrekking hadden verloren (men denke aan de slachtoffers van de arbeidsinzet), zoveel mogelijk weer in hun oude betrekkingen moesten terugkeren.

XCHad hij nog meer wensen? Inderdaad.

XCIn Engeland was eind '42 een rapport verschenen, Social Insurance and Allied Services, geschreven door Sir William Beveridge (een alom bekend deskundige op het gebied van het werkloosheidsvraagstuk), dat een uitgewerkt plan had bevat voor de invoering, na de oorlog, van een volledig stelsel van sociale verzekeringen, ook dus bijvoorbeeld op medisch gebied, dat voor de gehele bevolking, arm en rijk, zou gelden. Het rapport kwam tegemoet aan de in brede kringen levende overtuiging dat de sociale noodtoestanden uit de jaren van de diepe economische crisis niet mochten terugkeren - een overtuiging welke, van den Tempel wist het (hij had dat al geconstateerd op de conferentie van de International Labour Organisation in New York welke hij in de herfst van '41 had kunnen bijwonen), in tal van Westerse landen leefde en die, daar was hij zeker van, ook in bezet Nederland was gegroeid. Hij vroeg van Rhijn, voorzitter van de Buitengewone Algemene Rekenkamer, een aan de Nederlandse verhoudingen aangepaste versie van het Beveridge-Report te schrijven - een taak die deze graag ter hand nam. Er werd een breed samengestelde commissie voor gevormd die in april '43 door van den Tempel werd geïnstalleerd. Zij stelde een uitgebreid, honderden pagina's tellend rapport op dat (nadat het in Londen was gedrukt) na de bevrijding in '45 en '46 onder de titel Sociale Zekerheid door de Staatsdrukkerij werd gepubliceerd. De strekking er van was dat alle bestaande sociale verzekeringen uitgebreid en gecentraliseerd moesten worden en dat de uitvoering moest worden opgedragen aan Sociale Raden, overkoepeld door een Centrale Sociale Raad - denkbeelden die na de bevrijding niet bleken aan te slaan.

XCTrouwens, wat van den Tempel als onmiddellijk te nemen maatregelen had gedacht, kreeg al evenzeer een gemengde ontvangst. Niet bij zijn ambtgenoten of bij de Buitengewone Raad van Advies! Hij had al die maatregelen in vijf onderling samenhangende, zorgvuldig geformuleerde ontwerp-wetsbesluiten neergelegd en toen hij die ontwerpen eind december '43 in de ministerraad had toegelicht, oogstte hij, noteerde van Lidth, 'een

1318 [PDF]
TELEURSTELLING IN BEZET GEBIED

welverdiend applausje.'! Zijn ambtgenoten hadden het gevoel dat van den Tempel wat aan maatregelen in het sociale vlak te nemen viel, bij uitstek kundig had voorbereid. Ook de Buitengewone Raad van Advies was er zeer mee ingenomen (Oldenbroek, Polak, Sluijser en ridder de van der Schueren, allen leden van de raad, maakten deel uit van de commissie die het rapport Sociale Zekerheid voorbereidde) en, naar wij veronderstellen, tevens de koningin. Twee van de vijf wetsbesluiten werden in juli' 44 door haar ondertekend en door alle ministers gecontrasigneerd, de drie resterende in augustus en de eerste helft van september; de eerste twee, E 51 en E 52, werden op 4 september' 44, de laatste drie, E 72, E 79 en E 88, later in september afgekondigd.

XCTwee maanden later werden alle in Londen voorbereide wetsbesluiten inzake de 'terugkeer' toegezonden aan het College van Vertrouwensmannen dat (wij merkten dat reeds eerder op) zijnerzijds óók reeksen maatregelen voor de overgangstijd moest treffen. De zending kwam niet aan. In maart' 45 volgde een nieuwe zending en toen kregen diegenen die tot oprichting van de Stichting van de Arbeid hadden besloten, voor het eerst de vijf door van den Tempel voorbereide wetsbesluiten te zien. Zij waren er ontzet van. 'In onze kring', zo schreef Stikker later in zijn Memoires,'sloegen deze koninklijke besluiten als een bom in. Diep was onze teleurstelling, want in Londen was hoegenaamd geen rekening gehouden met de ontwikkeling die in Nederland had plaatsgevonden.' 2 Samen met Vermeulen (de uit de NVC afkomstige NVV-bestuurder) schreef Stikker onmiddellijk een lange nota die aan Drees, een van de Vertrouwensmannen, voorgelegd werd. Stikker en Vermeulen gaven daarin vooral uitdrukking aan hun verontwaardiging dat de regering de regeling van de arbeidsverhoudingen niet had willen overlaten aan de samenwerkende vertegenwoordigers van de centrales van werkgevers en arbeiders, maar dat zij volledig had voortgeborduurd op het oude stramien. De Stichting van de Arbeid wilde de rijksbemiddeling voorkomen, en nu zou de figuur van de rijksbemiddelaar toch weer in volle glorie herrijzen! Zouden de besluiten niet ingetrokken worden, 'dan gaan wij', schreven Stikker en Vermeulen, 'een tijdperk van absoluut Staatssocialisme tegemoet." Nu, dat was hogelijk overdreven, maar begrijpelijk is het wel dat de oprichters van de Stichting van de Arbeid die het er na lang en grondig overleg over eens waren gewor131

1 Van Lidth: 'Dagboek', 21 dec. 1943. 2 D. U. Stikker: (1966), p. 48. B A.v., p. 52.

1319 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

den dat ten aanzien van de regeling der arbeidsverhoudingen een nieuw begin moest worden gemaakt, teleurgesteld waren toen zij constateerden dat van hun opzet niets terug te vinden was in van den Tempels wetsbesluiten.

XCWij willen er, wat die wetsbesluiten betreft, nog op wijzen dat de invoering van de algemene werkloosheidsverzekering en de oprichting van het Rijksfonds voor de Werkloosheidsverzekering (E 72) toch in zoverre een wat vreemd karakter droegen dat de Londense regering zonder evidente noodzaak een wetsbesluit uitvaardigde dat diep ingreep in de vroegere verhoudingen. Was dat nog wel een 'terugkeer'<besluit? Overschreed de regering hiermee niet de grens die voor alle 'terugkeer'<besluiten had moeten gelden, d.w.z. dat alleen geregeld werd wat voor de overgangstijd geregeld moest worden? Het was een punt waarop koningin en kabinet nogal eens overhoop kwamen te liggen. Trouwens, precies op dat punt was van den Tempel ten aanzien van een ander, veel minder belangrijk beleidsvoornemen dat hij koesterde, in de lente van '43 in een scherp conflict met de koningin verwikkeld geraakt.

XC::Begin'had van den Tempel het plan opgevat, onmiddellijk na de bevrijding enkele duizenden kinderen uit Nederland naar Engeland over te brengen om weer op krachten te komen. Hij wilde die kinderen huisvesten in het voor de Irene-brigade gebouwde kamp in W olverhampton waar zij zes weken zouden verblijven; hij dacht aan vier groepen, elk van drieduizend kinderen. Uitvoering van het plan zou, becijferde hij, ca. fkosten; hij was er van overtuigd dat dit bedrag grotendeels in particuliere kring in Engeland en Amerika ingezameld zou kunnen worden. Daarvoor zou dan een comité moeten worden gevormd; ambassadeur Michiels was bereid, als erevoorzitter op te treden.

43 500000

XCOver dit plan werd begin april'in het kabinet van gedachten gewisseld. Gerbrandy vroeg zich af of het wel uitvoerbaar was en meende dat het geld t.z.t. beter in Nederland kon worden bijeengebracht, van Boeyen {Binnenlandse Zaken) betwijfelde of de scheepsroutes wel veilig genoeg zouden zijn, en van Lidth (Oorlog) wees er op dat men het kamp te Wolverhampton na de bevrijding mogelijk nodig zou hebben om er de voor Indië bestemde troepen op te leiden. Koppig als hij was, liet van den Tempel zich niet van zijn voornemen afbrengen (wat van Lidth gezegd had, was

43

1320 [PDF]
VAN DEN TEMPEL IN CONFLICT MET DE KONINGIN

volkomen juist) en zijn ambtgenoten gaven hem toen maar zijn zin; zijn plan werd, aldus de kabinetsnotulen. 'in beginsel aanvaard.'!

XCVan den Tempel legde het vervolgens aan de koningin voor; hij zag namelijk graag dat zij als Beschermvrouwe van het op te richten comité zou optreden. Niets daarvan: zij wees het plan af 'M.i.', zo deed zij de directeur van haar kabinet, van Tets, weten, 'zal in Nederland onmiddellijk na de bevrijding een sterk particulier initiatief opleven om zelf voor het ongelukkige kind het nodige te verrichten Ik ben van oordeel dat er geen bindende regelingen moeten worden getroffen voordat het Nederlandse initiatief gelegenheid heeft gehad te tonen wat het wil en kan, daarna moet aanvullend worden opgetreden Met het oog op het bovenstaande kan er thans geen sprake zijn van een beschermvrouwe.' 2

XCVan den Tempel werd ingelicht, Gegriefd zocht hij twee maanden later, 20 juli, de koningin op die toen juist van haar tweede bezoek aan Canada en de Verenigde Staten was teruggekeerd. 'De ontvangst', zo noteerde hij, 'was zeer afgemeten, koel, zonder een spoor van vertrouwehjkheid'; de koningin noemde zijn plan 'duur en on-Nederlands' ('Nederlanders sturen hun kinderen niet naar buiten') en van den Tempels opmerking, 'dat het kabinet het plan eenstemmig had aanvaard' (van de geopperde bezwaren deed hij geen mededeling), maakte geen indruk op haar; 'haar antwoord', aldus van den Tempel, 'kwam telkens hier op neer dat zij haar besluit had genomen. Mijn ja is ja, mijn neen is neen.P

XCTwee dagen later bracht van den Tempel verslag uit aan zijn ambtgenoten. Er was, zei hij, méér dat hem niet zinde: hij vond dat de ministeriële Commissie-Terugkeer eenzijdig samengesteld was, hij achtte de bestuursvoorziening zoals deze door de Commissie was ontworpen, onaanvaardbaar en hij duchtte de vorming van 'een koninklijk kabinet'." Drie weken later werd hij opnieuw geschokt toen hem een brief van van Tets bereikte (zulk een brief was aan alle ministers toegezonden) waaruit hem bleek dat de koningin wenste dat allen die in het kader van de 'terugkeer' als eersten naar Nederland zouden oversteken, bij koninklijk besluit zouden worden benoemd - de koningin zou dus een feitelijk veto kunnen uitoefenen. 'Die brief', aldus de weergave van van den Tempels reactie in deJ.

1 Ministerraad: Notulen, 6 april 1943. 2 Aant. van de koningin z.d. (ca. 15 mei 1943) (archiefkab. der koningin). 3 'Verslag van het onderhoud van dr. van den Tempel met H. M. de Koningin, 20 juli 1943' (Collectie-van den Tempel, VI) (RvO). 4 Ministerraad: Notulen, zz juli 1943.

1321 [PDF]
ECONOMISCHE EN SOCIALE WEDEROPBOUW

kabinetsnotuien van I7 augustus, 'ademt een geest die in het Duitsland van Wilhelm II maar niet in Nederland op zijn plaats is ... Spr. ziet in het optreden van de koningin een vaste lijn, nl. deze dat H. M. alles wat een 'terugkeer' betreft, beschouwt als haar domein en niet als dat der ministers. Dit is onaanvaardbaar.' Met dit betoog was Gerbrandy het 'in grote trekken eens', maar hij en anderen vonden dat van den Tempel veel te ver ging indien hij nu (dat had hij ook gezegd) overwoog, zijn ontslag aan te bieden."

XCOp 2 september sprak de koningin voor Radio Oranje. Zij zei dat bij de bevrijding het Militair Gezag onmiddellijk ter plaatse zou zijn, zij sprak over haar eigen terugkeer, zij zei niets over de ministers. Dat deed bij van den Tempel de deur dicht. In een brief d.d. 9 september (één dag na de capitulatie van Italië) verzocht hij de koningin om ontslag. Die stap werd door al zijn ambtgenoten betreurd, ook door zijn partijgenoot Albarda, die vond dat de 'veronderstellingen' waarop van den Tempel zijn beleid baseerde, onvoldoende waren om uit het kabinet te treden.ê Vooral Bolkestein deed in een persoonlijke brief een klemmend beroep op van den Tempel om aan te blijven; Bolkestein had, schreefhij, een 'vast vertrouwen in ons volk, dat het nooit een autoritair koningschap zal dulden; hoogstens, wijlonvermijdbaar, gedurende de eerste maanden na de 'terugkomst'. Voor de toekomst heb ik niet de minste vrees. Het gaat dus slechts om de behandeling der zaken in de weinige maanden, die ons nog vóór de terugkeer resten ... Versta mij wel: ik spreek met geen woord goed de houding, die de koningin tegenover het kabinet ... aanneemt. Maar, zolang eer en geweten dit niet onmogelijk maken, hebben wij (meen ik) voort te gaan om te doen wat wij kunnen voor ons volk. Dáárvoor alleen. Een aftreden van dit kabinet zou de belangen van ons volk schaden' 3

XC'aftreden van dit kabinet', want Gerbrandy, en ook anderen, hadden zich op het standpunt gesteld dat zij, als van den Tempel zijn mandaat neerlegde, hetzelfde zouden doen.

XCVan den Tempel werd in de eerstvolgende vergadering van de ministerraad 'op beleefde wijze Hink onder druk gezet' (aldus van Kleffens+). Hij gaf toen in zoverre toe dat hij zei, van zijn ontslagaanvraag te zullen terugkomen als de koningin hem in een gesprek dat hij daags daarna, I5 september (het werd in feite de 24ste), met haar zou voeren, hem zou willen toezeggenI3

1 A.v., 17 aug. 1943. 2 Brief, 13 sept. 1943, van Albarda aan Gerbrandy punten j en 0, gestenc. bijl. 191) 3 Brief, 12 sept. 1943, van Bolkestein aan van den Tempel (Collectie-van den Tempel, VI). 4 Van Kleffens: 'Dagboek', 14 sept. 1943·

1322 [PDF]
VAN DEN TEMPEL IN CONFLICT MET DE KONINGIN

dat zij in verdere radiotoespraken tot Nederland het kabinet zou 'respecteren', en hem zou willen verklaren, 'dat zij de constitutie aanvaardt.'!

XCHet gesprek op de zaste (van den Tempel heeft er een verslag van gemaakt maar dat is niet bewaard gebleven) liep goed af; het was, zei hij later aan de Enquêtecommissie, 'in zijn gehele verloop zeer bevredigend'>; hij trok zijn ontslagaanvraag dan ook in.

XCEn de kinderuitzending ?

XCDie liet hij rusten. Toen hij er meer dan een jaar later, eind november '44, op terugkwam (hij wilde toen groepen kinderen uit het bevrijde Zuiden, waar weinig voedsel was, naar het in die periode leegstaande kamp te Wolverhampton overbrengen), zond de koningin aan van Tets deze instructie: 'Mededelen aan de minister dat ik met veel belangstelling van dit plan heb kennis genomen en dat ik mijn dochter zal vragen of zij bereid is als beschermvrouwe op te treden; dit bij voorkeur mondeling overbrengen. W'.3

1 Ministerraad: Notulen, I4 sept. I943. 2 Getuige van den Tempel, dl. V c, p. !IS. 3 Notitie van de koningin bij de brief, 29 nov. I944, van van den Tempe! aan de koningin (archief kab, der koningin).

1323 [PDF]

Hoofdstuk 17: Strijd om de macht

XC

XCDe lezer kwam in het vorige hoofdstuk twee voorbeelden tegen van conflicten tussen koningin Wilhelmina en een van de ministers: een conflict met Kerstens en een conflict met van den Tempel. Het conflict met Kerstens vloeide voort uit zijn gegriefdheid over het feit dat zij ter bespreking van de plannen voor het naoorlogse relief wèl Steenberghe, maar niet hem had willen ontvangen en Kerstens had, de zaak in de ministerraad aan de orde stellend, getracht zijn ambtgenoten aan zijn zijde te krijgen door met verbittering te spreken over de algemene houding welke de koningin ('die ons allen één voor één als voetveeg behandelt') in die tijd, begin '44, jegens de ministers aan de dag zou leggen. Van het conflict met van den Tempel was het feit dat de koningin zich tegen de verwezenlijking van zijn kinderuitzending-plan had verzet, eerder de aanleiding geweest dan de oorzaak; oorzaak was dat van den Tempel, zoalshij medio augustus' 43 in de ministerraad zei, 'in het optreden van de koningin een vaste lijn' had ontwaard, 'nl. deze dat H. M. alles wat een 'terugkeer' betreft, beschouwt als haar domein en niet als dat der ministers' - een betoog waarmee Gerbrandy het 'in grote trekken eens' was; dat laatste gold trouwens ook, al vermelden de notulen het niet, voor de overige ministers, ja men gaat niet te ver wanneer men schrijft dat, hoewel de koningin en de ministers in de Londense regeringsperiode op belangrijke terreinen, met name op die van de oorlogvoering, over het algemeen goed hebben samengewerkt, die periode er tegelijk een is geweest van een telkens weer oplaaiende strijd, wie het onmiddellijk na de bevrijding, bij de 'terugkeer', voor het zeggen zou hebben.

XCVóór mei '40 had de koningin in de bijna twee-en-veertig jaar van haar regering maar weinig rnacht gehad; het regeringsbeleid was bepaald door kabinet en volksvertegenwoordiging. In Londen was die volksvertegenwoordiging weggevallen. Dat feit op zichzelf gaf de koningin al wezenlijk meer invloed: weigerde zij haar handtekening te zetten onder een bepaald wetsbesluit of 'normaal' koninklijk besluit, dan konden de ministers, teneinde hun zin te krijgen, niet dreigen dat zij een beroep zouden doen op het parlement (en daarmee op de publieke opinie). Daar kwam nog bij dat, zoals wij in hoofdstuk I ('Eerste maanden') uiteenzetten, de koningin terecht menen mocht dat zij, en niet het kabinet, in de zomer van '40 het schip van staat op de juiste koers had gehouden: zij had het plan, de regeringszetelnaar Indië

Indextermen: Tempel, J. van den
1324 [PDF]
DE CONCEPTIE VAN DE KONINGIN

te verplaatsen, verijdeld, zij had de Geer tot aftreden genoopt, zij had doorgezet dat de strijdvaardige Gerbrandy de Geers opvolger werd. Anders gezegd: zij had aan het roer gestaan. Dat had zij haar gehele leven gewenst, maar pas in Londen kreeg zij er de kans toe. Zij begeerde niet anders dan leidsvrouwe te blijven, ook na de bevrijding.

XCHoe zij dacht, dat leiderschap te kunnen uitoefenen, hebben wij in hoofdstuk 2 ('Koningin en minister-president') uiteengezet: Nederland moest 'vernieuwd' worden. 'Een spoedige partijstrijd', schreven wij in dat hoofdstuk, 'wenste de koningin te voorkomen, zij meende dat het volk ook geruime tijd na de bevrijding aan die strijd geen enkele behoefte zou hebben. Er moest, dacht zij, een kabinet komen, hoofdzakelijk bestaande uit 'vernieuwde' figuren uit de Nederlandse samenleving. Zij wenste die zelf uit te kiezen, te benoemen dus (en eventueel te ontslaan) 'naar welgevallen'. Met die ministers naast zich zou zij in de overgangstijd persoonlijk het bewind voeren; zij vertrouwde dat in die tijd een grondige Grondwetswijziging voorbereid zou worden en wanneer háár als gevolg van die wijziging (die door de nieuw-gekozen Staten-Generaal met twee-derde meerderheid goedgekeurd zou moeten worden) blijvend een beslissende stem gegeven zou worden in het regeringsberaad, zou zij zich aan die verantwoordelijkheid niet onttrekken.' Al die denkbeelden wilde de koningin onder haar eigen verantwoordelijkheid bekendmaken in een 'proclamatie' die zij op de dag der bevrijding wenste uit te geven; voorzover ons bekend, vond over de inhoud van dit stuk, zoals wij in hoofdstuk 2 vermeldden, het eerste overleg tussen de koningin en Beelaerts in mei' 42 plaats; Beelaerts, als vice-president van de Raad van State haar naaste constitutionele adviseur, dacht vooral in de eerste Londense jaren in veel opzichten met haar gelijk-op.

XC'Natuurlijk, zij moest', zo schreven wij verder, 'in haar conceptie waarin zij van de dag der bevrijding af aangewezen zou zijn op de medewerking van nieuwe ministers, de mogelijkheid inbouwen dat geen van diegenen aan wie zij een portefeuille wilde aanbieden, bereid zou zijn, medewerking te verlenen aan een ingrijpende Grondwetswijziging. Wat dan? In dat geval zou haar niet anders resten dan haar opzet prijs te geven en weer constitutioneel vorstin te worden conform de bepalingen van de oude Grondwet. Dat laatste heeft koningin Wilhelmina ook gedaan en, voorzover ons bekend, zonder een zweem van aarzeling ... Men zou dan ook kunnen zeggen dat de denkbeelden van de koningin inzake het 'vernieuwde' staatsbestel spoorloos aan de geschiedenisvan de Nederlandse constitutionele monarchie voorbij zijn gegaan - maar niet spoorloos aan die van de regering te Londen!'

XCNeen, waarlijk niet. Dit hoofdstuk en de twee volgende zullen het aantonen. 132

1325 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

XCUit hoofdstuk 2 bleek dan verder dat op zijn minst twee munsters: Gerbrandyen van Boeyen, in de jaren '40-'41 de visie van de koningin deelden dat in het naoorlogse Nederland een dominerende positie moest gaan innemen. Beiden kwamen later tot andere gedachten. Met name wat Gerbrandy betrof, heeft dat de koningin bitter teleurgesteld. Als ministerpresident zat hij op een post van beslissende betekenis - welnu, de man van wie zij in '40-'41 had mogen hopen dat hij haar zou helpen, haar opzet te verwezenlijken, ging zich nadien van jaar tot jaar sterker tegen die verwezenlijking verzetten, naar zij meende (zij zag niet in dat Gerbrandy tot een ander inzicht was gekomen) louter uit vrees voor de kritiek van zijn ambtgenoten. Van begin '42 af trachtte zij een andere minister-president te vinden; zij dacht begin '42 aan Kerstens, begin '44 aan Steenberghe, in de lente van '44 en begin' 45 aan van Kleffens, en het lijdt voor ons geen twijfel dat zij, was gouverneur-generaal van Starkenborgh er toe overgegaan Indië te verlaten, zich moeite zou hebben gegeven, hèm de plaats van Gerbrandy te doen innemen. Was dan een van die vier een voorstander van de Grondwetswijziging die zij in's lands belang achtte? Geen enkele aanleiding is er om dat aan te nemen, maar de koningin zou dan in elk geval van Gerbrandy, die zich op dat punt als haar verklaarde tegenstander was gaan ontpoppen, af zijn. Het is haar niet gelukt.

XCWie kon haar dan wèl helpen? Zij wist in later jaren dat zij van de 'oude' partijleiders niets te verwachten had (men denke aan wat dezen in antwoord op vermoedelijk door de koningin geformuleerde vragen in de herfst van ,42 aan Londen bericht hadden: 'In zoverre gesproken kan worden van een algemeen verlangen naar een sterkere autoriteit der regering, betreft dit zeker niet de behoefte naar een wijziging van de staatsrechtelijke positie van het staatshoofd') - gevolg was, dat zij de hoop koesterde dat zij voor de verwezenlijking van haar verlangens wellicht wèl steun zou vinden bij die krachten in de Nederlandse samenleving die zij als dragers of mogelijke dragers van de 'vernieuwing' zag: de Nederlandse Unie, de Nederlandse Volksbeweging en vooral de illegaliteit, in het algemeen zou men kunnen zeggen: de jongeren - diezelfde jongeren, uit wier rijen verscheidenen haar als Engelandvaarders verteld hadden dat het gehele Nederlandse volk niet anders wenste dan dat zij aan het roer zou komen te staan.

XCOm te beginnen willen wij in dit hoofdstuk de worsteling tussen koningin en kabinet (de 'strijd om de macht') schetsen ten aanzien van vier punten,

1326 [PDF]
DE CONCEPTIE V AN DE KONINGIN

vier wensen van de koningin. Zij wenste zo spoedig mogelijk, uiterlijk op de dag der bevrijding, van het kabinet af te zijn dat zij in hoofdzaak zag als de vertegenwoordiging van politieke partijen welke zij uit de tijd achtte; zij wenste prins Bernhard benoemd te zien tot opperbevelhebber van land- en zeemacht, tot de autoriteit dus onder wie niet alleen de militaire machtsmiddelen van de staat maar ook het Militair Gezag zou ressorteren; zij wenste van 't Sant benoemd te zien tot directeur-generaal van politie, tot de autoriteit dus die zeggenschap zou hebben over alle politiekrachten; en zij wenste een vetorecht te hebben met betrekking tot de aanwijzing van al die functionarissen die in het kader van de 'terugkeer' uit Engeland naar Nederland zouden oversteken. In'44 heeft de 'strijd om de macht' tussen koningin en kabinet zich geconcentreerd op een vijfde punt: de naoorlogse volksvertegenwoordiging; daarover zullen wij in het volgende hoofdstuk schrijven.

Vier wensen van de koningin

XC

XCDe 'terugkeer' lag in '40 en '41, van Londen uit gezien, in een vaag verschiet; men kon in die fase slechts de hoop koesteren dat Duitsland van de ene dag op de andere in elkaar zou storten. In West-Europa zou zich dan geen Geallieerde strijdmacht bevinden; daar zou dus een 'vacuüm' ontstaan. Welke instantie zou dan in Nederland het hoogste gezag uitoefenen? Dat was een moeilijk te beantwoorden vraag - moeilijk vooral daarom omdat eind '41begin '42 uit verschillende berichten bleek dat er in bezet gebied twee concurrerende instanties waren die beiden door de regering erkend wilden worden als dragers van het gezag in de overgangstijd: het Driemanschap van de OD (j11I. de Jonge, jhr. Röell en jhr. Schimmelpenninck) en het op het Grootburgercomité steunende Nationaal Comité dat bestond uit drie vertegenwoordigers van de 'oude' politieke partijen: Schouten, Verschuur en Vorrink, en twee partijlozen: mr. E. E. Menten, de firmant van Heldring & Pierson die veel financiële aangelegenheden van het Huis van Oranje had behartigd, en ir. J. A. Ringers, algemeen gemachtigde voor de wederopbouw. Het eventueel geven van instructies aan instanties welke namens de regering wensten op te treden, beschouwde de koningin bij uitstek als haar persoonlijke taak (al in mei' 41 had een Engelandvaarder na een gesprek met haar genoteerd: 'De leiding der ondergrondse wilde Hare Majesteit in eigen hand houden'j.! Alles wat met die in haar visie beslissendeovergangs

XC1 J. J. G. Beelaerts van Blokland: 'Oorlogsbelevenissen van een cavalerie-officier', P·35· 13 2

1327 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

tijd te maken had, nam zij hoog op. 'Thuiskomst moet in orde mijn eerste plicht', tekende zij eind mei of begin juni '42 op een brief van van Kleffens aan.'

XCOmstreeks die tijd (het stond toen voor haar vast dat zij nog in Londen vóór de bevrijding op eigen gezag en naast het kabinet een 'voorlopig bewind' wilde vormen, bestaande uit personen die uit bezet gebied dienden over te komen) deelde zij aan Gerbrandy mee dat zij alles wat met de 'terugkeer' te maken had, zelf wilde regelen, prins Bernhard moest dan opperbevelhebber van land- en zeemacht worden, maar zij kon aanvaarden dat deze niet alleen onder haar, maar ook onder de minister-president geplaatst zou worden. Wij kennen Gerbrandy's reactie niet, maar uit het feit dat hij omtrent dit alles niets aan zijn ambtgenoten zei, leiden wij af dat hij meende dat de koningin haar voornemens in een later stadium wel zou laten varen. Niets daarvan. In de maanden die volgden, stak zij niet onder stoelen of banken dat zij zich bij haar thuiskomst niet in het gezelschap wilde bevinden van de Londense ministers, van wie, zo meende zij, enkelen al op korte termijn terzijde geschoven moesten worden. Van Lidth (die zich, zoals wij in hoofdstuk 6 vermeldden, een tijdlang gezien had als formateur van een geheel nieuw kabinet) had op de dag van zijn beëdiging als minister van oorlog (IS september' 42) een gesprek met de koningin waaromtrent hij het volgende noteerde:

XC'Zij vraagt mij, of ik ook niet van oordeel ben, dat een aantal ministers (politieke ministers') kan worden gemist. Ik beaam dit ten volle, waaraan ik toevoeg, dat ik niet verondersteld word, op het ogenblik van mijn toevoeging daarover mijn definitief oordeel uit te spreken. Zij antwoordt mij, dat juist de nieuw toetredenden" daarover hun oordeel zullen moeten uitspreken, waarop ik antwoord, dat niet zij de ministers 'benoemen en ontslaan naar welgevallen'! Zij zegt, dat de premier dit niet aandurft, maar ontwijkt de eonsequentie dat zijzelve hierin de doorslag moet geven. In elk geval doet het mij genoegen te vernemen, dat zij er zo over denkt en haar oordeel over de heren is zeer scherp enjuist. Dit is veelbelovend voor de verdere 'opruiming' Minder goed bevalt mij haar uitlating dat zij de voorbereiding van de terugkeer 'aan zichzelf' wil houden ... Ik bepaal mij er voorlopig toe, er op te wijzen, dat de voorbereidingJ.

1 Nl. op zijn brief d.d. 30 mei '42 waannee hij de koningin zijn nota over de samenwerking met België en Noorwegen aanbood - nota welke de koningin, zoals wij in hoofdstuk 8 vermeldden, verworpen had, omdat zij 'geest v. een kleine mogendheid (ademt).' (archief kab. der koningin) • D.w.z.: vertegenwoordigers van politieke partijen. 3 Behalve van Lidth die Oorlog kreeg, zou ook een nieuwe minister van financiën gaan optreden, ir. van den Broek.

1328 [PDF]
DE KONINGIN WIL EEN 'VOORLOPIG BEWIND'

van de terugkeer niet door haar persoonlijk dient te geschieden! ! waarop zij niet reageert.' 1

Ruim twee weken later, opnieuw van Lidth:

XC'Langdurig gesprek met H. M., zeer welwillend en vriendschappelijk. Toch enige vraagtekens. Mevrouw vraagt hoe het staat met het plan-terugkeer. Zegt dat haar plan al lang gereed ligt en dat zij daarover een vaste mening heeft. Zelfs haar proclamatie ligt allang gereed 'in de lade'. Zij moet niets hebben van 'militaire dictatuur'. Ik stel haar gerust ... Mij bevalt niet haar uitspraak dat haar opperbevelhebber alleen verantwoordelijk zal zijn aan haar en haar ministerpresident !! Ik zeg, dat ik het daarmede niet eens ben ... Ook bevalt mij niet, dat zij denkt aan 'haar voorlopig bewind'."

XCKorte tijd later vroeg de koningin aan Beelaerts, haar namen op te geven van personen die hij als mogelijke leden zag van een 'voorlopig bewind'. Terzake deelde de koningin ons in '56 het volgende mee:

XC'Ik interesseerde mij helemaal niet voor de naoorlogse plannen van de regering. Ik dacht: laat de heren maar doormodderen." Ik had heel andere plannen. Ik heb een keer de heer Gerbrandy bij mij laten komen en heb hem gezegd: nog voor er bevrijding is, wil ik andere ministers hebben. Er moeten mensen overkomen uit bezet gebied. Daar vorm ik een nieuw ministerie mee, een voorlopig bewind. Daarmee keer ik terug. Ik had de voorstelling dat ik als het ware met een boot aan het strand zou aankomen met die nieuwe ministers, en die nieuwe ministers zouden mij precies kunnen zeggen wat Nederland wenste. Daar wisten de heren in Londen niets van. De Engelsen moesten mij daarbij helpen. Ik geloof dat die ons moesten brengen tot de driemijlszone of iets dergelijks. De heer Gerbrandy luisterde naar dat alles en zei niets. Toen is die het natuurlijk in het kabinet gaan bespreken'<

XCinderdaad, Gerbrandy, beseffend dat de koningin vasthield aan wat zij hem in mei al had meegedeeld, en inziend (de 'grote ommekeer' in de oorlog was gekomen) dat de zaak geen verder uitstel kon lijden, lichtte van Angeren als eerste in en deze zei eind december' 42 in de ministerraad, dat de koningin van plan was, nog in Londen een 'voorlopig bewind' te vormen, 'de ministers', voegde hij toe, 'zouden dan hier blijven voor de liquidatie van dedie haar door het kabinet-Gerbrandy zijn voorgelegd. 4 Koningin Wilhelmina, 3 maart

1 Van Lidth: 'Dagboek', IS sept. 1942. 2 A.v., I okt. 1942. "Wij merken hierbij op dat de koningin op één na alle 'terugkeer'-wetsbesluiten heeft ondertekend

1329 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

lopende zaken.' Gerbrandy sprak zich daar fel tegen uit: een 'voorlopig bewind' had, zei hij, 'in 1813 reden van bestaan; het vormde zich om aan Oranje iets aan te bieden. Maar nu keert de koningin, met een wettige regering, eenvoudig terug.' Dat vond bijval bij van Lidth en van Boeyen; Kerstens waarschuwde dat de koningin hem gezegd had dat het haar wens was, 'met dit kabinet afgedaan te hebben, zodra de vijandelijkheden voorbij zijn. De terugkeer wenst zij zelf te regelen, hierbij zoveel mogelijk het kabinet omlaag drukkende' - geen der ministers had daar een goed woord voor over+,en Gerbrandy oogstte bij enkelen hunner bijval toen hij een week of zes later, begin februari '43, een lang betoog hield in de ministerraad 2 waarin hij zei, 'dat het komende kabinet' (het kabinet dat pas in bevrijd Nederland gevormd mocht worden) 'wel het recht tot retoucheren moet hebben, maar de hoofdzaken van wat ditkabinetheeft voorbereid' (de besluitwetten inzake de 'terugkeer') 'dient over te nemen. Hij spreekt de suggestie uit, dat het aftreden van dit kabinet niet ca. zes weken na de terugkeer, maar ca. zesmaanden daarna zal plaatsvinden' - een suggestie die door van Angeren, van Boeyen en Kerstens werd toegejuicht, maar door van Kleffens ('gelooft niet dat het Nederlandse volk dit zal accepteren') en van den Tempel irreëel werd geacht, terwijl Bolkestein er aan herinnerde dat via Radio Oranje al officieel was meegedeeld dat het kabinet bij de bevrijding de portefeuilles ter beschikking zou stellen."

XCLater in februari voerde van den Tempel een gesprek met de koningin waarin zij zich zo negatief over het kabinet uitliet dat de ministers onderling op de zj ste 'een breedvoerige bespreking' wijdden aan 'de verhouding tussen Kroon en Kabinet, waarvan opneming in de notulen', aldus deze bron, 'geacht wordt beter achterwege te blijven.' Gerbrandy nam toen op zich, 'het standpunt der regering in een nota tegenover de koningin uiteen te zetten.I+

XCVan Lidth sprak hierover met Beelaerts die, de heftigheid van de koningin kennend, aanried, zo noteerde van Lidth, 'de kwestie niet te principieel te stellen, maar langs lijnen van geleidelijkheid H. M. in onze richting te krijgen.'5Wel, daar had Gerbrandy geen behoefte aan en hij had er eigenlijk, gezien de toezegging welke hij aan zijn ambtgenoten had gedaan, ook geen ruimte toe. Hij besprak de zaak eerst met de koningin en zond haar vervolA_v.,formatie van zijn tweede; beide keren had Gerbrandy die voorwaarde aanvaard. • Ministerraad: Notulen, 23 febr. I943. 5 Van Lidth: 'Dagboek', 25 febr.

1 Ministerraad: Notulen, 22 dec. I942. 2 2 febr. I943. Dat was ook door de koningin aan Gerbrandy in augustus' 40 als voorwaarde gesteld bij de opdracht tot formatie van zijn eerste kabinet en in juni-juli' 4I opnieuw bij de opdracht tot

1330 [PDF]
DE KONINGIN WIL EEN 'VOORLOPIG BEWIND'

gens een door het kabinet als geheel op 9 maart goedgekeurde nota toe waarvan de strekking was dat het kabinet niet kon aanvaarden dat de koningin kort voor of ten tijde van de bevrijding op eigen gezag een nieuw ministerie (een 'voorlopig bewind') zou vormen; was de koningin dat inderdaad van plan, dan moesten de ministers zich afvragen wat voor zin het had, in Londen belangrijke en noodzakelijke wetsbesluiten voor de 'terugkeer' uit te werken; bovendien zou zodanig optreden van de koningin ongrondwettig zijn, zodat zij, zelf illegitiem. optredend, het de regering moeilijk zou maken om met een beroep op de Grondwet het illegitieme optreden van politieke avonturiers in Nederland tegen te gaan. Het leek het kabinet het beste indien zo kort mogelijk na de bevrijding enkele ministers ('minister-kwartiermakers') zich uit Londen naar Nederland zouden begeven o.m. teneinde een snelle terugkeer van de koningin voor te bereiden.

XCToen de koningin Gerbrandy's nota las, was haar de samenstelling van het Nationaal Comité bekend (Vorrink had via van der Waals in wie hij toen nog een betrouwbare Engelse geheime agent zag, de namen van de leden doorgegeven) en wist zij ook, duidelijker dan tevoren, dat het Nationaal Comité erkend wilde worden als overgangsbewind in een eventueel vacuüm. Kon dat Nationaal Comité dan wellicht als het 'voorlopig bewind' optreden dat haar voor de geest stond? Dat was een denkbeeld dat zij niet verwierp, hoewel zij wèl vond dat het Comité dan moest worden uitgebreid met enkele voormannen van de haar sympathieke Nederlandse Unie! en diende samen te werken met de OD. Haar reactie op Gerbrandy's nota legde de koningin in de volgende aantekening vast:

XC'Door kleinburgerlijkheid kan Ned. niet door dit Kab. bevrijd worden.

XCI. Denkbeelden stemmen niet overeen met de mijne

XC2. De verworden const[itutionele] gebruiken vormen een onoverkomelijk bezwaar (regeren v.d. raad van min.) (Gerbrandy's vrees voor collega's)

XC3. Dientengevolge kunnen er geen snelle beslissingengenomen, neen er zullen in het geheel geen beslissingengenomen kunnen worden, zoals zij op dat tijdstip nodig zijn

XC4. Nederland ploft neer in dezelfde afgrond als vóór de oorlog

XC5. Het kabinet als zodanig begrijpt de toestand v. Ned. niet en bezit (door kleinbur[gerlijkheid] ) niet de eigenschappen daar eenmaal terug zich aan te passen

XC6. Ik zaloveral stuiten tegen kleinzielige bezwaren, wat vorm of inhoud betreft, die mij zullen belemmeren in 't doen van wat er gedaan moet worden.Het behoeft geen betoog dat dit denkbeeld op de scherpste tegenstand zou zijn gestuit bij Schouten en Vorrink, die zich van meet af aan tegen de Unie hadden gekeerd.

1

1331 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

XCEr moet m.i. tot elke prijs gezocht worden naar een oplossing waarbij 1. Ik de nodige zeggenschap en vrijheid v. handelen heb en ik omringd warde door personen die los zijn van al dat oude met een ruime blik.

XCAan Gerbrandy ware te antwoorden Of dat ik op mijn standpunt blijf staan en op door mij wenselijk geacht tijdstip vertrouwen opzeg, Of nu eerlijk meedelen dat ministerrjaad]ongeschikt is terug te keren.

XCAannemen voorstel zij het gewijzigd com[ité] V[orrink]. Hoe gepraat hier voorkomen; hoe moet ik en jhr. Beelaerts de leiding in handen houden bij het overleg tussen hier en com[ité] V[orrink] dus toestand geheel zoals ik in mei j.l. G[erbrandy] mededeelde, n.1. dat ik terugkeer geheel voor mijn rekening nam, iets wat hij voor de ministers verzwegen heeft ... Gerbrandy moet in ieder geval te verstaan gegeven dat ik't minstens voor 't zeggen moet hebben voor de regeling van de toekomst die intreedt als er uitzicht komt op bevrijding.'2

XCVoor verzending aan V orrink stelde de koningin vervolgens een conceptbericht op dat aldus luidde:

XC'Hare Majesteit dankt voor bericht. Vernam met instemming vorming Nationaal Comité. Verwacht daarvan nuttig werk ter voorbereiding bevrijding en voorkoming chaos. Verenigt zich daarom in beginsel gaarne met uw optreden bij bevrijding. Acht zoveel mogelijk samengaan met alle goede Nederlanders nodig en samenwerking van uw Comité met OD wenselijk. Na bericht hieromtrent volgt nader antwoord.'

XCToen de koningin dit concept op 30 maart '43 aan Gerbrandy toezond, kwam zij, ongeacht de haar door Gerbrandy namens het kabinet voorgelegde nota, terug op het door haar wenselijk geachte 'voorlopig bewind':

XC'Mijn standpunt is u bekend. Ik wens voor de duur van het vacuüm in afwachting van de benoeming van een definitief nieuw kabinet personen in Ned. te benoemen tot een noodkabinet. Of ik al of niet één of meer van de thans zittende ministers verzoek lid te worden van het noodkabinet, doet tot mijn standpunt niets af."

XCWel, Gerbrandy voelde er alles voor, met het Nationaal Comité in zee te gaan, maar de mededeling van de koningin dat zij bij de bevrijding naast het Londense kabinet, in Nederland 'een noodkabinet' (haar 'voorlopig bewind') wilde benoemen, schoot hem in het verkeerde keelgat en op I april (de dag waarop in bezet gebied het Nationaal Comité werd 'opgerold') zond hij aan

1 Dit woord is een gissing onzerzijds. 2 Aantekening z.d. van de koningin (archief kab. der koningin). 8 Brief, 30 maart 1943, van de koningin aanGerbrandy(a.v.).

1332 [PDF]
DE KONINGIN WIL EEN 'VOORLOPIG BEWIND'

de koningin een heel ander concept voor het aan het Comité toe te zenden bericht. In dat concept kwam de volgende passage voor:

XC'Regering voornemens bij val vijand onmiddellijk aanwezig zijn vertegenwoordigd door enkele gevolmachtigde ministers ter voorkoming interregnum grondwettig bewind stop Daarbij wenselijk aantreffen organisatie welke zo breed mogelijk representeertalle groepen goede Nederlandersen die voorbereidt nodige maatregelen bij bevrijding en ter voorkoming chaos stop Regering acht bijstand en raad dergelijkeorganisatieonmisbaar en overweegt vorm waarin bij aankomst ministers inschakelingdoeltreffendkan plaats hebben.'!

XCDeze tekst was weer voor de koningin onaanvaardbaar; zij moest nu echter wel aannemen dat Gerbrandy niet bereid was, de verantwoordelijkheid te aanvaarden voor wat zij aan bezet gebied wilde doorgeven. Hoe kon zij dat toch doen? Zij overwoog, majoor Somer, de feitelijke chef van het Bureau Inlichtingen, te vragen, buiten medeweten van van Lidth, de verantwoordelijke minister van oorlog, een boodschapper naar Nederland te sturen met 'haar' tekst, maar bij nader inzien liet zij dat denkbeeld vallen. Zij had het trouwens bezwaarlijk kunnen uitvoeren want, door Gerbrandy gewaarschuwd, aan wie de koningin na de ontvangst van zijn concept gezegd had dat 'zij het zelf wel zou afdoen', had van Lidth op 7 april aan Somer meegedeeld dat geen telegrammen (of berichten) 'van algemeen politieke aard' verzonden mochten worden zonder zijn voorkennis.ê Twee dagen later, 9 april, vernam van Lidth van Gerbrandy dat de koningin het denkbeeld om bij de bevrijding naast het Londense kabinet een soort kabinet in Nederland te benoemen, had laten vallen; er zou dan, had zij hem onder geheimhouding meegedeeld, maar één kabinet zijn: een 'overgangskabinet' , noteerde van Lidth, hoofdzakelijk bestaande uit personen die de bezetting doorstaan hadden. Dat overgangskabinet wilde de koningin van Londen uit benoemen en het zou, was zij eenmaal in Nederland teruggekeerd, door 'een nieuw, defmitief kabinet' vervangen worden. Gerbrandy achtte dat 'ondoelmatig'; de koningin had immers geen enkele zekerheid dat de personen uit bezet gebied die zij in haar overgangskabinet wilde opnemen, inderdaad beschikbaar zouden zijn, 'grote kans bestaat', zei Gerbrandy aan van Lidth, 'dat de goede elementen in de gevangenis zitten' - in Duitsland."

XCDe koningin zette door. In samenwerking met Beelaerts stelde zij een tekst op die op het Bureau Inlichtingen werd getypt, een 'Persoonlijke boodschapBrief,aprilvan Gerbrandy aan de koningin (a.v.).Van Lidth: 'Dagboek',aprilA.v.,april

1 I I943, 2 7 I943. 3 9 1943.

1333 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

van Hare Majesteit de Koningin voor het Nationaal Comité'"; na het reeds eerder weergegeven gedeelte (het gedeelte dat de koningin op 30 maart aan Gerbrandy had toegezonden waarin zij zich er 'in beginsermee had verenigd dat het Nationaal Comité, mits uitgebreid, bij de bevrijding zou optreden) ging die tekst aldus verder:

XC'Hare Majesteit heeft voor het overbruggen van de overgang ten tijde der bevrijding de volgende oplossing in voorlopige overweging:

XCHet tegenwoordig kabinet wordt vervangen door een klein overgangsof noodkabinet, zo mogelijk hoofdzakelijk bestaande uit personen in Nederland, zulks in afwachting optreden nieuw kabinet, waartoe koningin die zodra mogelijk naar Nederland wil komen alsdan opdracht zal geven.

XCHare Majesteit, die elke gedachte aan dictatuur en bewind secretarissengeneraal verwerpt en zo spoedig mogelijk terugkeer normale toestanden beoogt, zalna uw nadere voorlichting bijtijds dit noodkabinet benoemen en preelamatie uitvaardigen, waarin deze benoeming, alsmede die van opperbevelhebber, afkondiging staat van beleg en regeling vervanging van alle onbetrouwbaren, snelle berechting landverraders, oproep tot eendrachtige samenwerking, Godsvrede, aansporing tot rustig doorwerken, voorziening voedse!nood, aankondiging Grondwetsherziening en spoedige terugkeer tot constitutionele toestand in afwachting waarvan niet angstvallig dient vastgehouden aan bevrijding belemmerende oude bepalingen. Mededeling uwerzijds gevraagd indien in ontwikkelde denkbeelden iets niet op toestand past.

XCVoor aansluiting maatregelen hier voorbereid en maatregelen in Nederland voorbereid en voor aansluiting zittend kabinet aan noodkabinet wordt hier het nodige beraamd. Suggesties uwerzijds welkom.

XCGrote discretie en voorzichtigheid aanbevolen in gevaloverzending persoon.

XCAntwoord aan koningin te richten.'

XCDeze tekst werd aan Somer ter hand gesteld met verzoek, hem door van Lidth te laten lezen (niet door Gerbrandy 1) en hem vervolgens aan een geheime agent mee te geven ter overhandiging aan V orrink of een van de andere leden van het Nationaal Comité. Op 12 april kreeg van Lidth de tekst te zien. 'Ik weet nog niet', noteerde hij, 'welke gedragslijn ik moet kiezen, maar ik kan niet zonder meer aan deze opdracht gevolg geven. Zal dit met Beelaerts en Gerbrandy overleggen. Storm op till'2

XCNu, deze storm kwam spoedig tot bedaren (Bureau Inlichtingen had geen geheime agent ter beschikking en ruim een week later ontving Somer bericht van de legatie te Bern dat vrijwel aile leden van het Nationaal Comité

1 Tekst: dl. VII a, p. 163-64. 2 Van Lidth: 'Dagboek', 12 april 1943.

1334 [PDF]
GERBRANDY BEREIKT EEN ACCOORD

gearresteerd waren, zodat de 'persoonlijke boodschap' in het geheel niet verzonden kon worden), maar er stak een andere storm op.

XCOp 13 april deelde Gerbrandy in de ministerraad mee dat de koningin had afgezien van haar denkbeeld, vóór of bij de bevrijding een 'voorlopig bewind' te vormen, hij repte niet van het 'noodkabinet' . Michiels vroeg toen, 'wannéér', aldus de notulen, 'H. M. dit kabinet wil laten sterven. Een antwoord kan de voorzitter niet geven.'! Een week later, 20 april, informeerde van den Broek (die blijkbaar het een en ander had vernomen), 'hoe het staat met de plannen van de koningin om bij de bevrijding van Nederland eennieuw kabinet te benoemen. Spreker meent dat zulk een terzijdestelling van het zittende kabinet strijdig is met zijn waardigheid. .. Spreker wenst daarom klaarheid.

XCDe voorzitter antwoordt, geen toestemm.ing van de koningin te hebben, dezekwestiein de ministerraadte bespreken"

XC- zij had echter wèl goedgevonden, zei hij, dat hij aan elk der ministers persoonlijk mededeling zou doen van haar voornemen 0111. op de dag van de bevrijding het Londense kabinet te ontslaan en zelf een noodkabinet te vormen waarin slechts enkele van de Londense ministers gehandhaafd zouden blijven. Gerbrandy maakte het zich gemakkelijk: hij schorste de vergadering en lichtte vervolgens al zijn ambtgenoten gelijktijdig in omtrent de plannen van de koningin. De verontwaardiging was groot, vooral bij van den Broek en van den Tempel ('houdt een peroratie over de inconstitutionele houding van H. M.'3) - alleenvan Kleffensmeende, 'dat men eigenlijk niet kan oordelen, als men de wens van de Nederlandse bevolking (waarop de koningin zich beroept) niet beter kent.'4 Intussen was er, noteerde van Lidth, 'een communis opinio ... dat het kabinet het onverantwoord acht, dat vanuit Engeland een noodkabinet zou worden gevormd, met een gelijktijdig aftreden van het zittende kabinet. Algemeen wordt nodig geacht dat dit kabinet in Nederland aftreedt en op de datum van terugkeer van H. M. collectief ontslag aanbiedt."

XCTwee dagen later, 22 april, gaf Beelaerts aan van Lidth, zo noteerde deze laatste, 'met klem' de raad, 'niet een krasse houding tegen het standpunt van H. M. in te nemen. 'Het komt alles wel terecht', 'het plan wordt toch niet uitgevoerd', 'de pap wordt niet zo heet gegeten' ... maar daarmee kunnen en mogen', meende van Lidth, 'de ministers geen genoegen nemen." DatMinisterraad: Notulen,aprilaprilVan Lidth: 'Dagboek',aprilapril

1 13 1943. 2 A.v., 20 1943. S 20 1943. 4 A.v. 5 A.v. 6 A.v., 22 1943.

1335 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

deden zij ook niet. Van den Broek deelde zelfs mee dat hij zou aftreden als de koningin niet toegaf, en er zat voor Gerbrandy, die er aanvankelijk niet voor had gevoeld de zaak nu al op scherp te stellen, niets anders op dan aan de koningin de mededeling te gaan doen dat het kabinet uitdrukkelijk van haar vergde dat het niet in Londen maar pas in bevrijd Nederland ontslag zou krijgen.

XCHet kon, meende nu ook de minister-president, zo niet doorgaan. Hij achtte het zijn phcht, de koningin te weerhouden van elke vorm van eigenmachtig optreden, hij moest een vorm vinden waarin het eindelijk, wat de gehele 'terugkeer' betrof, tot redelijke samenwerking kwam tussen de koningin en haar ministers - zij waren op elkaar aangewezen, zij moesten de strijdbijl begraven. Er diende, dacht Gerbrandy, duidelijke overeenstemming te komen op drie punten: dat de koningin het recht had om, wanneer het landsbelang dat vergde, te bevorderen dat het kabinet of dat individuele ministers zouden aftreden (zij moest dan steeds nieuwe ministers vinden die voor dat aftreden de politieke verantwoordelijkheid zouden dragen); dat het Londense kabinet pas in bevrijd Nederland zijn zaken aan een opvolgend kabinet zou overdragen; en dat de ministers alle naar hun oordeel noodzakelijke wetsbesluiten of andere belangrijke besluiten tijdig ter goedkeuring aan de koningin zouden voorleggen. Die drie punten dienden eerst aanvaard te worden door de koningin en vervolgens door alle ministers en daarbij moest de afspraak worden gemaakt dat niemand meer op de zaak zou terugkomen.

XCHet geheel van deze regeling legde Gerbrandy op 30 april' 43 in Stubbings House aan de koningin voor. Het was voor beiden toch al een emotievolle dag ('S morgens kwamen de eerste berichten over de April-Meistakingen in Londen binnen en het was de verjaardag van prinses Juliana) - bij beiden kwam het spoedig tot uitbarstingen toen Gerbrandy uitgesproken was en de gedachtenwisseling begon.

XCDe koningin was aanvankelijk volstrekt ongenaakbaar. 'Meneer Gerbrandy', riep zij uit, 'dat doet u me aan op de verjaardag van mijn dochter!' Ze was woedend dat hij een zaak die hij van haar slechts met elke minister apart bespreken mocht, met allen gezamenlijk had besproken, woedend dat van den Broek met ontslag had gedreigd. Wat zij zich voorstelde, was, betoogde zij, in overeenstemming met de wensen van het Nederlandse volk, zij dacht er niet aan, haar voornemen om bij de bevrijding een noodkabinet te benoemen, prijs te geven. Maar Gerbrandy, even heftig als zij, hield voet bij stuk. Op elk argument dat de koningin naar voren bracht, had hij een wederwoord (het debat dat hij voorzien had, had hij tevoren met zijn medewerker van Haersma de With ingestudeerd), hij onderstreepte vooral

1336 [PDF]
GERBRANDY BEREIKT EEN ACCOORD

dat de ministers voor het omvangrijke werk dat zij nog moesten doen, behoefte hadden aan vastheid en daar ook recht op hadden. Hij zei dat hij, wanneer de koningin bleef weigeren de door hem als essentieel beschouwde drie punten te aanvaarden, daaraan de conclusie zou verbinden dat hij haar vertrouwen verloren had; hij zei dat hij dan onmiddellijk om ontslag zou verzoeken. Het was een dreigement dat hij in het lange gesprek met de koningin ('het meest onaangename dat hij nog ooit gehad heeft', tekende van Lidth een dag later aan-) zevenmaalmoest herhalen, zo vertelde hij ons in' 58, voordat de koningin toegaf2 - wel te verstaan: zij eiste toen dat de drie punten schriftelijk vastgelegd zouden worden. Gerbrandy had daar geen bezwaar tegen.

XCDe notulen van de ministerraad van 4 mei begonnen met de volgende passage:

XC'De voorzitter doet aan het begin der vergadering een belangrijke mededeling omtrent zijn laatstleden besprekingen met Hare Majesteit de Koningin. Hare Majesteit heeft daarbij uitgesproken dat de volgende beginselen door haar juist en vanzelfsprekend geacht worden.

XC1. Het recht van Hare Majesteit de Koningin om, wanneer in bepaalde omstandigheden het landsbelang aftreden van kabinet of van ministers eist, daartoe het nodige te doen, wordt onverkort erkend.

XC2. Het kabinet als zodanig krijge de gelegenheid, zijn zaken in Nederland aan opvolgers over te dragen met redelijke waarborg van niet-onderbreking van het regeringsbeleid.

XC3. De voorbereiding van noodzakelijke regelingen wordt krachtig voortgezet. Nauwlettend blijft gewaakt, dat waar verbindingen" of verplichtingen voor de toekomst nodig zijn of onontkoombaar, Hare Majesteit de Koningin ingelicht wordt, opdat zij haar goedkeuring kan overwegen.

XCDe ministerraad acht de in deze regelen vastgestelde beginselen eveneens juist. De voorzitter stelt thans op de voorgrond, dat hij van nu voortaan deze zaak niet meer in de ministerraad wenst te behandelen en rekent er op, dat de leden van het kabinet daarmede accoord gaan. Elke indruk alsof het gaat om een soort zelfcontinuatie dient vermeden te worden. Allen stenunen hiermee in."

XCEen week later, II mei, werd een aanvulling genoteerd:

XC'De voorzitter gaat er mee accoord, dat de mededeling, door hem in de vergadering van 4 mei j.l. gedaan, dat hij de verhouding tussen koningin en ministerraad, c.q. ministers, niet meer in de ministerraad wenst ter sprake te brengen,

1 A.v., I mei 1943. 2 Gerbrandy, II juli 1958. 8 Bedoeld zal wel zijn: verbinte nissen. 4 Ministerraad: Notulen, 4 mei 1943.

1337 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

zó wordt geïnterpreteerd, dat dit niet zal geschieden, tenzij zich bepaald nieuwe feiten voordoen."

XCVan de passage in de notulen van 4 mei werd aan de koningin een afschrift gestuurd. De vrede was getekend.

XCOf vrede? Het was eerder een wapenstilstand. Michiels had in de zaak 'geen fiducie' en zei op 4 mei, 'dat', noteerde van Lidth, 'H. M. toch op een gegeven ogenblik zal doen wat haar goeddunkt.T

XCDat was juist gezien. De koningin gafhaar denkbeeld om bij de bevrijding per proclamatie een nieuw, door haar samengesteld bewind te introduceren, inderdaad niet op. Eind' 43 en begin' 44 typte zij eigenhandig verscheidene nieuwe ontwerpen voor haar proclamatie en noteerde zij gedachten hiervoor. Uit een van die notities citeerden wij in hoofdstuk 2:

XC'Ik handhaafhet voorlopig bewind tot ik een kabinet gevormd heb. Handhaaf de staat van beleg ... benoem tot Opperbevelhebber ... Hoogste staatsbelang is hoogste wet. Neem regering en gezag zelf in handen. Zal zo spoedig mogelijk dit is, een grondwetsherziening ... Nieuwe grondwettelijke en wettelijke toestand. Totdan K[oninklijke] b[esluiten] Regering. Geen Straten] Gen[eraal]. Getrouwaan Volkskarakter en traditie regeren en hand slaan onverwijld aan herstel en opbouw.'

XCUit vorige delen van ons werk bleek reeds dat de koningin er al innaar streefde, het Londense kabinet aan te vullen met personen die uit bezet gebied moesten overkomen. De geheime agent Peter Tazelaar was in novemberdoor de organisatie-Hazelhoff Roelfzema in Scheveningen aan het strand gezet met opdracht, de overtocht te regelen van ritmeester P. M. H. Tielens en dr. H. B. Wiardi Beckman aan wie de koningin, met instemming van Gerbrandy, ministerportefeuilles had toegedacht. Tielens had zich evenwel gebonden geacht doordat hij als beroepsofficier in julionder afgifte van zijn erewoord, aan de Duitsers loyaliteit had beloofd en Wiardi Beckman was in januari'op het Scheveningse strand gearresteerd. In de eerste maanden van '42 was ook Vorrink uitgenodigd, naar Engeland over te steken - hij had geweigerd, omdat hij zijn illegale werk in bezet gebied belangrijker had geacht.

'41 '41 '40, 42

XC1 A.v., II mei 1943. 2 Van Lidth: 'Dagboek', 4 mei

1338 [PDF]

MR. BURGER WORDT MINISTER

XCWas er dan onder de op eigen initiatief overgekomen Engelandvaarders niemand die al bij eerste kennismaking het kaliber leek te hebben 0111 minister te worden?

XCWij menen dat het er bij de beantwoording van die vraag voor de koningin mede op aankwam, zekerheid te hebben dat de eventuele candidaat voldoende kritisch stond tegenover het gehele Londense departementale milieu; dan zou hij, zo hoopte zij, in het kabinet háár bondgenoot worden. In feite werden evenwel de Engelandvaarders na hun vrijlating uit de Patriotic School zo spoedig met de koningin in contact gebracht dat zij zich nog maar nauwelijks een denkbeeld hadden kunnen vormen van wat door de ministers wel of niet gedaan werd. In dat opzicht nu kwam. het er in de zomer van '43 met één Engelandvaarder, mr. J. A. W. Burger, een sociaaldemocratische advocaat uit Dordrecht, anders voor te staan. Toen hij, begin mei overgekomen, uit de Patriotic School vrijgelaten werd, was de koningin bezig, haar tweede bezoek aan Canada en de Verenigde Staten voor te bereiden zodat zij geen tijd had om hem te ontvangen; zij kwam pas begin juli weer in Engeland terug. Burger was voordien toegevoegd aan het departement van sociale zaken teneinde vooral de verbinding met het Militair Gezag te onderhouden. Hij was zich nogal breed gaan oriënteren (er werd in die tijd ook overwogen, hem aan de leiding van het Militair Gezag toe te voegen) ; hij had kennis kunnen nemen van een aantal ontwerpwetsbesluiten voor de 'terugkeer'. Hij stak vol kritiek op wat door verscheidene ministers was en werd voorbereid en bracht die kritiek naar voren toen hij voor de eerste maal door de koningin ontvangen werd voor een gesprek dat, zo vertelde hij ons in '55, 'uren duurde.'! Er volgden meer gesprekken en eind juli kwam voor de koningin vast te staan dat zij Burger als minister wenste; aangezien hij niet een der andere ministers zou vervangen, kon hij slechts minister zonder portefeuille worden. Beelaerts vroeg Burger of hij bereid was, die functie te aanvaarden, Burger zei in beginsel 'ja', en de koningin zond Gerbrandy vervolgens d.d. donderdag 29 juli een persoonlijk briefje, een Z.g. blocnoot. waarin zij schreef dat zij de voordracht tot Burgers benoeming graag 'in het midden der volgende week' (het kabinet zou op dinsdag 3 augustus bijeenkomen) tegemoet zag. 2 'De kleine man', noteerde van Lidth vrijdagavond, 'toont mij een memo van H. M. waarin zij voorstelt, mr. D. Burger, onlangs uit Holland aangekomen, als minister zonder portefeuille in het kabinet op te nemen waardoor iemand, die met de toestanden in Nederland bekend is, kan medeBurger,nov.Kopie in archief kab. der koningin.

1 II 1955. 2

1339 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

spreken, hetgeen de positie van de regering, ook bij terugkeer, zeer zou versterken! Er schijnt dus bij haar een kentering te hebben plaatsgevonden en blijkbaar ziet zij in, dat zij ... het kabinet niet in de steek kan laten.

XCDeze gedachte is niet te verwerpen."

XCDat vond ook Gerbrandy. Zaterdagochtend antwoordde hij de koningin op de achterzijde van haar 'blocnoot' , dat zijn 'voorlopig oordeel gunstig' was, maar hij wilde de opinies van zijn ambtgenoten peilen. Nu, die waren verre van enthousiast. Op dinsdag 3 augustus kwamen er onmiddellijk al zoveel bezwaren, vooral van de kant van van den Tempel, dat besloten werd, aan Burgers eventuele benoeming een aparte vergadering te wijden op donderdag 5 augustus. 'Het denkbeeld', schreef van Lidth die avond in zijn dagboek, 'vindt zeer m.atigeinstemming. Twijfel of de persoon, die men weinig kent, wel ministeriabel is, of daarmee inderdaad de verhouding met H. M. verbeterd wordt, of hij geacht mag worden een bepaalde groep in Holland" te vertegenwoordigen, en of niet een andere groephem zal beschouwen als niet de juiste representant. Beter wordt gevonden (ook door mij) hem als adviseur toe te voegen aan de Commissie-Terugkeer en hem tevens te benoemen in de [Buitengewone] Raad van Advies.v

XCGerbrandy hield vol. Het kwam op IQ augustus tot een nieuwe bespreking in de ministerraad, waar Furstner naar voren bracht dat het kabinet, kwam er een derde socialist bij, veel te 'links' werd, maar niemand rammelde met de portefeuille en op II augustus deelde Gerbrandy persoonlijk aan de koningin mee dat hij bereid was, Burgers benoemingsbesluit te contrasigneren (van Lidth: 'Ik verwacht schampere opmerkingen omdat men hem niet als vol zal aanzien! Maar enfin!"'). Burger werd nog diezelfde dag benoemd en zes dagen later, I7 augustus, heette Gerbrandy hem welkom in de eerste kabinetsvergadering die hij bijwoonde. Gerbrandy noemde zich 'overtuigd, dat wij in deze minister een zeer te waarderen kracht rijker zijn geworden. Zijn bijzondere taak ligt op het gebied der terugkeer-vraagstukken en hij zal dus worden opgenomen in de Commissie-Terugkeer. De ministerpresident rekent op een aangename en vruchtdragende samenwerking."Van Lidth: 'Dagboek',juliBedoeld zal wel zijn: de SDAP.Vermoedelijk werd hiermee de Nederlandse Hervormde Kerk bedoeld, waarin Burger óók actief was geweest.Van Lidth: 'Dagboek',aug.A.v.,aug."Ministerraad: Notulen,aug.

1 30 1943. 2 3 4 5 1943. 5 II 1943. 17 1943.

1340 [PDF]
MR. BURGER WORDT MINI STER

XCNu, dat zou niet zo vlot gaan. Op advies van van den Tempel had Burger Gerbrandy vóór zijn benoeming een uitvoerige brief gestuurd 1, waarin hij er op had gewezen dat hij vooral een aantal denkbeelden die het kabinet koesterde ten aanzien van de bestuursvoorziening in bevrijd Nederland, afwees; was er dan wel een basis voor samenwerking, ook als hij, zo schreef hij, 'telkens op de meest delicate wijze contact met de diverse departementen' zou aanknopen? Gerbrandy had bij die brief niet lang stilgestaan Burger zou tenslotte geen executieve taak krijgen maar als minister zonder portefeuille en lid van de Commissie-Terugkeer louter als adviseur van andere ministers kunnen optreden. Hij werd, zei Burger zelflater, 'in zekere zin een lastpost voor iedere minister'2 - en de koningin maakte de zaak er niet beter op toen zij op 2 september aan Burger en zijn nieuwe functie twee opvallende passages wijdde in een toespraak voor Radio Oranje. In de eerste zei zij:

XC'Overtuigd, dat alleen hij die strijdend Nederland van eigen aanschouwen en door eigen ondervinding kent, ten volle beoordelen kan, welke maatregelen voorbereid moeten worden voor het ogenblik der bevrijding, is mr. Burger, die Nederland de yde mei verliet, als minister zonder portefeuille in het kabinet opgenomen. Zijn voorlichting zal ten opzichte van Nederland op ieder terrein van bijzondere waarde zijn.'

XCDoor de andere ministers, speciaal door diegenen die 'terugkeer'<maatregelen in voorbereiding hadden, werd deze eerste passage als denigrerend beschouwd.

XCIn de tweede passage deelde de koningin mee dat in bevrijd gebied 'op het uur der bevrijding' een in Engeland gevormd Militair Gezag aanwezig zou zijn, 'voorzien van instructies omtrent de herleving van een gesaneerd burgerlijk gezag', welnu: 'minister Burger', zei zij, 'is uitgenodigd, zich te belasten met de bouw van een omlijsting, waarin Nederland in burgerlijke zin actief ingepast kan worden' - een hoogst onduidelijke formulering, maar zij gaf onmiskenbaar een executieve taak aan, bij welker uitvoering Burger (de enige minister, 'die strijdend Nederland van eigen aanschouwen en door eigen ondervinding' kende), min of meer boven zijn ambtgenoten zou zijn geplaatst, notabene voor een taak waarvan Albarda in een brief aan Gerbrandy onmiddellijk en terecht constateerde dat zij er een was van het kabinet als geheel.Tekst:p.Getuige Burger, a.v., dl.c, p.

1 dl. Vb, 290. 2 V 134.

1341 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

XCJacobus Albertus wilhelmus ('Jaap') Burger was in augustus I904 in Willemstad (Noord-Brabant) geboren waar zijn vader (deze stierf toen zijn zoon tien jaar oud was) een expeditiebedrijf had. Jaap Burger volgde er protestants-christelijk lager onderwijs maar ging nadien naar een openbare hbs. Hij wilde rechten gaan studeren en legde daartoe het staatsexamen-bêta af Aan de Utrechtse universiteit deed hij candidaatsexamen maar hij vond de sfeer er te conservatief en benepen en zette zijn studie in Amsterdam voort. Hij werd daar lid van de kleine Sociaal-Democratische Studentenclub en sloot zich in '29 bij de SDAP aan. In die Amsterdamse jaren werd hij sterk door de rechtsfilosoof prof Scholten beïnvloed. Als advocaat vestigde hij zich in Dordrecht waar hij een goedlopende praktijk kreeg - werk evenwel dat hem tijdens de bezetting meer en meer ging tegenstaan. 'Met een fles jenever', zo vertelde hij ons in ' 55, 'kreeg je mensen even zinloos vrij als ze zinloos gearresteerd waren.'! Hij had veel sociale contacten, vooral in hervormde kringen. Hij werd lid van de hervormde Synodale Commissie 'Kerk en Arbeiders'; in het algemeen gaf hij zich er meer en meer rekenschap van wat na de bevrijding diende te geschieden.

XCOp Nieuwjaarsdag' 43 schreef hij een verhandeling, 'Perspectief van onze tijd', die hij overwoog illegaal uit te geven maar die hij voorshands slechts aan enkele vrienden toestuurde om hun kritiek uit te lokken. Hij zag de toekomst van Nederland niet zonder hoop tegemoet - in Duitsland zou, schreef hij, 'een afzichtelijke revolutionaire toestand' kunnen ontstaan, Frankrijk bezat geen 'onomstotelijk hoofd van de staat', in België was de koning in opspraak geraakt, maar: 'Volkomen gaaf staat het Huis van Oranje centraal in de Nederlandse volksgemeenschap. Dat wij bovendien', voegde hij toe, 'in de loop van vele decennia, doch speciaal ook in deze tijd, respect hebben gekregen voor de persoon van de koningin, komt de centrale betekenis van het hoogste gezag ten goede.' Dat was hem welkom, want een 'sterk gezag' was in de eerste tijd na de bevrijding volstrekt noodzakelijk." Hij verwachtte veel van de Brabantse gijzelaars ('zij zullen de geest moeten voorbereiden waarin wij later samenmoeten gaan':'). Dan moest heel wat verbeterd worden in de Nederlandse samenleving! 'Het is niet zo', betoogde hij,

XC'dat iederekrantenschrijverzich behoeft te pennitteren iedere ongekreukte repu134

1 Burger, II nov. I955. 2 Burger: (I943), p. 4. S A.v., p. 6.

1342 [PDF]
BURGERS BROCHURE

tatie straffeloos aan te vallen, als hebbende hij in vrije pers toch zijn recht; evenmin dat invaliditeitsen ziekteregelingen op omslachtige wijze geregeld moeten worden of 't onderwijs persé kostbaar verstrekt moet worden of 't recht zo langdradig mogelijk moet worden gemaakt ... Het is niet in te zien waarom een provincie onder volledige openbaarheid en controle in twee zittingen per jaar tot tevredenheid bestuurd zou kunnen worden en een gemeente niet. Zo zijn er incidenteel allerlei vragen te opperen, die toch gezamenlijk van grote practische betekenis kunnen zijn: de veel bediscussieerde doublure van Eerste en Tweede Kamer, het recht van amendement, waarbij wisselende combinaties van meerderheden dwingend wijzigingen kunnen aanbrengen ten koste van de gaafheid van een wetsconcept, etc. etc."

XCDragers van het overheidsgezag moesten zich, meende hij, onafhankelijk gedragen:

XC'Vanaf het moment dat zij gekozen, benoemd of aangewezen zijn, hebben zij het te zeggen en niet opdringerige, onverantwoordelijke derden via pers of andere invloeden. De keuze zij vrij, daarna dienen de gekozenen eenvoudig te regeren en de kiezers eenvoudig geregeerd te worden. Verkiezingen moeten niet vaker plaatsvinden dan noodzakelijk."

XCHij was er voorstander van, de vrijheid van drukpers te koppelen aan 'duidelijk bewuste verantwoordelijkheid' ('in feite zal dit mede neerkomen op beperking' 3). 'Bijzonder moeilijk' achtte hij voorts 'de jodenkwestie' ondanks alle 'afkeer van de onwaardige en verachtelijke methoden' van de vijand was 'een grotere dan voorheen bestaande afstand tussen de niet-jood en de Jood merkbaar' geworden. 'Het zal', schreefhij, 'grote tact kosten te voorkomen dat wij niet alsnog in antisernietisch vaarwater geraken. Tegemoetkoming aan het door hen' (de Joden) 'geledene, acht ik op practische en tactische gronden slechts zeer ten dele mogelijk.f

XCTenslotte schreef hij over 'de sociale kwestie' die hij 'beslissend' achtte. 'Het bolsjewisme' zou grote kansen krijgen, er moest 'een sociale demoeratie komen' (geen 'staatssocialisme'), 'ook een ambtenaar, ook een employé in een groot bedrijf moeten mens kunnen zijn', 'het winstmotief heeft slechts waarde, voorzover het individu er door wordt gestimuleerd of ook voorzover het rentabiliteitsprincipe algemener belang betekent. De doorwerking dezer gedachte zal een sociale revolutie voleindigen" hoe die 'gedachte' moest doorwerken, maakte Burger niet duidelijk.

XCToen hij begin mei '43 naar Engeland was overgestoken, gaf een zijner

1 A.v., p. 7-8. 2 A.v., p. 9. 3 A.v. 4 A.v., p. 10. s A.v., p. 11-12.

Indextermen: Burger, J. A. W., Joden
1343 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

vrienden zijn geschrift als illegale brochure uit. Er kwam zoveel kritiek op los- dat een andere relatie de redacties van de illegale bladen verzocht, geen aandacht aan de brochure te besteden ('het enige dat men er op dit moment mee behoort te doen, is haar te vergeten'), vooralomdat Burger-zelf nog vóór zijn vertrek gezegd had dat hij zijn beschouwingen niet als 'persklaar' zag.ê Persklaar of niet, Burger achtte zijn tekst van voldoende belang om het exemplaar dat hij had meegenomen, in Londen te laten stencillen en aan bekenden (naar wij aannemen: mede aan de koningin) toe te sturen. Ook van Blankenstein, hoofdredacteur van het Londense Vrij Nederland, kreeg een exemplaar te lezen. Hij zocht, toen Burger minister was geworden, onmiddellijk Gerbrandy op. 'Hebt u die brochure gelezen?' 'Ja', zei Gerbrandy, maar 'met een half oogje.' 'Ik zei', aldus van Blankenstein jegens de Enquêtecommissie, , 'Dan wordt het tijd, dat u die met een heel oogje leest. Ik heb haar bij mij, ik zal ze u voorlezen.' Gerbrandy sloeg zijn handen bij het aanhoren in de lucht. 'Maar dat is afgrij selijk' , zei hij. Het wàs ook afgrij sehj k' 3, aldus van Blankenstein in '48, toen overigens niet verhelend dat 11ijvoor wat Burger als minister had gepresteerd, 'respect' gekregen had.s Enig effect in Londen had het geschrift toch wèl, namelijk bij van Heuven Goedhart die, toen hij in jLU1i'44 in Londen arriveerde, daar Burger aantrof. 'Ik heb hem die brochure nooit vergeven', zei van Heuven Goedhart ons elf jaar later" op de slechte verhouding tussen de twee Engelandvaarders. die beiden minister werden, komen wij in ons volgend deel terug.

XCDe brochure (de passage waarin Burger 'tactische gronden' aanvoerde waarom zijn Joodse medeburgers geen volledig rechtsherstel zouden krijgen, had hij bij uitstek ongelukkig geredigeerd) was, zou men kunnen zeggen, ietwat provinciaals en nogal autoritair van toon (' de kiezers (dienen) eenvoudig geregeerd te worden'). Inderdaad, Burger dacht sterk in machtsbegrippen. Hij kwam daar ook voor uit. Hij had iets onbehouwens, hij kon ruw in de mond zijn, hij was slordig en hij afficheerde graag een jongensachtige brutaliteit - rondborstig was hij zonder twijfel. VanKleffens die in oktober '43 schreef over 'Burger die geneigd is te denken dat hij de wijsheid in pacht

1 Visser 't Hooft vernam in april' 44 uit bezet gebied, 'dat', zo lichtte hij Gerbrandy in, 'deze brochure een slechte indruk gemaakt heeft [en] dat het verhaal dat zij van de hand van minister Burger is, zeer veel kwaad doet aan zijn reputatie. Mocht dit verhaal tegengesproken kunnen worden, dan zou dit zeer de moeite waard zijn.' (brief, I4 april I944, van W. A. Visser 't Hooft aan H. M. van Haersma de With) (Zwitserse Weg A, I b, A 37 (I4)) 2 Getypt InS (z.d.): 'De brochure van rnr. Burger, advocaat te Dordrecht'. 3 Getuige M. van Blankenstein, dl. II c, p. 245. 4 A.v., p. 244. 5 Van Heuven Goedhart, 2 dec. I955.

1344 [PDF]
BURGERS BROCHURE

heeft'!, noemde hem in ' 56 jegens ons 'bepaald intelligent, bepaald ambitieus, een hoekige, eigenzinnige figuur, die bij voorkeur dwars lag.' 2

XCGeen zijner ambtgenoten vond hem uitgesproken sympathiek, maar de meesten hunner kregen wel respect voor hem; hij was niet bang en hij voelde zich geenszins geremd door het feit dat hij zonder politieke of bestuurlijke ervaring opeens minister was geworden.

XCZijn positie was vooral in de eerste maanden na zijn benoeming moeilijk. Gerbrandy had 'de lastpost' geaccepteerd omdat hij vertrouwde dat door Burgers benoeming de verhouding tussen het kabinet en de koningin zou verbeteren. Van verbetering was geen sprake (men denke slechts aan de radiotoespraak van de koningin van 2 september '43) maar 'de lastpost' blééf en nadien had Gerbrandy geen enkele behoefte om Burger reële verantwoordelijkheid te geven; liever onthield hij Burger de stukken die deze nodig had om effectief als minister te kunnen functioneren. Protesten van Burger bij Gerbrandy, bij de koningin, ook bij prins Bernhard, baatten niet, zelf kreeg hij het gevoel, benoemd te zijn niet tot minister zonder portefeuille, maar, zo schreefhij eind november aan Gerbrandy, tot 'minister zonder bagage'". Daar kwam bij dat hij, niet onbegrijpelijk, door zijn ambtgenoten gezien werd als een hun opgedrongen gunsteling van de koningin. Menigeen hunner veronderstelde dat de koningin B urger gebruikte om informatie te verzamelen die haar door andere ministers onthouden werd. Die veronderstelling was juist. In tal van belangrijke kwesties zond Burger althalls tot eind decem.ber '43 (stukken uitlater tijd hebben wij in het archief van het kabinet der koningin niet aangetroffen) de koningin rechtstreeks berichten of adviezen toe, hij lichtte haar ook in over besprekingen in de ministerraad en in de Commissie-Terugkeer, kortom: er was sprake Vall een nauwe, discrete samenwerking, welke Burger het gevoel gaf dat hij het bijzondere vertrouwen vall de koningin genoot. Dat duurde, zoals wel vaker geschiedde niet lang.

XCIn dezelfde tijd waarin de koningin Burger naar voren schoof teneinde in het kabinet een figuur te krijgen van wie, zo meende zij, een impuls tot 'vernieuwing' zou uitgaan, overwoog zij, aan haar kleine staf een 'Bureau

1 Van Kleffens. 'Dagboek', 8 okt. 1943. 2 Van Kleffens. 7 febr. 1956. S Brief, 26 nov. 1943, van Burger aan Gerbrandy punten j en 0, gestenc. bijl. 197).

1345 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

Vernieuwing' toe te voegen met de bedoeling, aan de denkbeelden die zij terzake koesterde, zowel in Londen als in bezet gebied meer bekendheid te geven. Van de oprichting van dit bureau was gerept in gesprekken welke zij van augustus '43 afhad gevoerd met de cineast Gerard Rutten en de Parool redacteur mr. Warendorf en dezen hadden haar samen in het midden van die maand een rapport gestuurd 1 waarin zij het vertrouwen hadden geuit, 'dat de Hoge Landsvrouwe ... de roep uit het vaderland om verjonging van de geest gehoord en verstaan (had)', 'werkelijk saamhorigheidsbesef" moest de gehele wereld gaan doordringen. Rutten brak enkele weken later een lans voor de oprichting, nog in Londen, van een apart ministerie van kunsten en stelde zich beschikbaar om, ter voorbereiding daarvan, maar vast tot 'tijdelijk secretaris-generaal voor de kunst' benoemd te worden'', want wat het Bureau Vernieuwing betrof, had de koningin bedenkingen gekregen. Vooral Beelaerts had haar er op gewezen dat de oprichting van zulk een bureau in het Londense milieu alleen maar het effect zou hebben dat de tegenkrachten gemobiliseerd zouden worden. Rutten en Warendorf lieten evenwel het denkbeeld niet zo spoedig vallen; zij breidden het nog uit ook: het moest een 'Bureau Vernieuwing en Voorlichting' worden, bemand door hen beiden en de adjudant van de koningin, jhr. mr. G. Beelaerts van Blokland, zoon van de 'oude' Beelaerts; de taak van dit bureau zou zijn, alle stukken te lezen die voor de koningin bestemd waren, voorzover die op de toekomst betrekking hadden, en voor en na de bevrijding alle personen te ontvangen die haar hun plannen zouden willen voorleggen. Vooral Rutten bestookte de koningin met brieven waarin hij betoogde dat haar terugkeer een 'show' moest worden zoals men in Nederland nooit had aanschouwd, en rancuneuze kritiek uitte op elke Londense instantie waarmee hij te maken had gekregen: niets deugde. Begin januari '44 was hem duidelijk wat gebeuren moest: het kabinet moest afgezet worden. Dat schreef hij aan de koningin."'Mij bekend', tekende zij in de kantlijn aan, en ook: 'Geen praktisch uitvoerbaar denkbeeld heeft mij tot dusver bereikt.'

XCDat waren bewoordingen die opnieuwaantonen dat zij graag verlost zou worden van een kabinet dat, zo meende zij, van alle begrip voor de noodzaak van 'vernieuwing' gespeend was en haar derhalve op dat gebied de voet dwars zette. Zij besefte dat eenmededeling harerzijds aan Gerbrandy: 'u hebt mijn vertrouwen verloren', het effect zou hebben dat de ministerpresident en al zijn ambtgenoten onmiddellijk hun portefeuilles ter beschik13 sept. 1943, van G. Rutten aan de koningin (a.v.). S Brief d.d. 4 jan. 1944 in

1 Exemplaar d.d. 16 aug. 1943 in Collectie-mr.]. C. S. Warendorf(RvO). 2 Brief,

1346 [PDF]
HET 'BUREAU VERNIEUWING'

king zouden stellen, zulks alom de praktische reden dat een situatie zou ontstaan waarin de onontbeerlijke samenwerking tussen koningin en kabinet niet langer mogelijk zou zijn - maar wie zou dan een nieuw kabinet moeten formeren en wie zouden er minister in worden? De kern van het kabinetGerbrandy was een duidelijke voortzetting van het in augustus '39 op democratische wijze gevormde kabinet-de Geer. Niet alleen zijzelf maar ook Gerbrandy was door zijn toespraken een symbool geworden van Nederlands onverzettelijkheid. Ministers als van den Broek, van Kleffens,Michiels, van Mook en van den Tempel (om slechts dezen te noemen) hadden door de relaties die zij vóór of tijdens hun ministerschap hadden opgebouwd, een uitstekende naam in de Geallieerde wereld. Ook kon de koningin moeilijk volhouden dat het kabinet op het punt van de oorlogvoering tekortschoot haar misnoegen had betrekking op wat voor de naoorlogstijd wel of niet voorbereid werd. Zou het kabinet aan innerlijke tegenstellingen bezwijken en op eigen initiatief om ontslag vragen (dat gebeurde in januari' 45), dan lag de zaak anders: dan zou zij tot op zekere hoogte de handen vrij hebben, althans kunnen pogen te bevorderen dat een kabinet werd gevormd waarin zij terzake van de 'vernieuwing' meer vertrouwen kon hebben, maar voordien restte haar niet anders dan zich, niet zonder een krachtig gevoel van geïrriteerdheid, bij het voortbestaan van het kabinet-Gerbrandy neer te leggen.

XCMedio december '43 besloot zij, inzake de 'terugkeer'-problematiek een aantal Engelandvaarders te raadplegen. Zij richtte toen tot kapitein mr. Charles van Houten (de man die voor het Bureau Inlichtingen het contact met haar onderhield) en kapitein jhr. mr. P. Th. Six (een functionaris van het Militair Gezag, tevens lid van de Buitengewone Raad van Advies) het verzoek om, zo tekende van Houten in zijn dagboek aan, 'een vergadering te arrangeren van enige competente Engelandvaarders, waaraan zij enige concrete vragen zou willen voorleggen en op welker oordeel zij zou willen steunen in het nemen van conclusies ten aanzien van enkele zaken van het hoogste belang, waar zij zelve momenteel nog niet uit kan komen."! Van Houten en Six stelden een lijstje met namen op en de koningin zei hun eind december dat zij tegen de uit te nodigen personen maar moesten zeggen dat het initiatief tot de bespreking van hen was uitgegaan en dat zij 'als beleefdheidsgeste' de koningin hadden uitgenodigd, de bijeenkomst bij te wonen, maar er niet zeker van waren dat zij zou verschijnen; van Houten en Six vonden dat alles 'een prachtidee' .2 Er werden toen door de koningin zeven, op de 'vernieuwing' betrekking hebbende vragen geformuleerd, metH. J.van Houten: 'Dagboek',dec.A.v.,dec.

1 eh. F. 18 1943. 2 29 1943.

1347 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

als belangrijkste vraag no. 4: 'Wat is uw indruk van de stemming in Nederland ten opzichte van het terugkeren op hun plaatsen van op IQ mei 1940 zittende leden van de Staten-Generaal, provinciale staten en gemeenteraden?' De discussie (ook prins Bernhard was er voor uitgenodigd) vond op 18 januari ,44 plaats en er waren, van Houten en Six inbegrepen, vijftien Engelandvaarders aanwezig van wie, aldus van Houten, vooral Six (die als voorzitter optrad), mr. H. P. Linthorst Homan en Jacques Gans (meer over deze in het volgende hoofdstuk) aan de gedachtenwisseling deelnamen. Prins Bernhard plaatste, aldus van Houten, 'zoals gewoonlijk, een paar goede opmerkingen' en de koningin zweeg. Van Houten was over de voorlichting die de koningin had ontvangen, zeer tevreden, 'het heeft', schreef hij, 'ongetwijfeld zijn nut dat zij eens een ander geluid heeft gehoord dan aileen dat van Burger, Warendorf en Rutten!'l

XCIn de maanden die volgden, overlegde de koningin nog enkele malen met van Houten, Six en Homan (in een van die besprekingen, eind april, zei zij, zoals wij al in hoofdstuk 2 vermeldden, dat zij zich bewust was dat het voor haar 'een zeer nuttig wapen' was dat zij 'alles eerst (moest) tekenen') - contacten als dezen droegen er toe bij dat een drietal in Londen aanwezige Engelandvaarders besloot, een poging te ondernemen, het kabinet er toe te bewegen af te treden. Daartoe pleegden zij overleg met enkele leden van de Buitengewone Raad van Advies, vooral met de secretaris, Posthumus Meyjes. Zij stelden een rekest op, dat zij aan de ministerraad en aan de koningin deden toekomen - het werd voor kennisgeving aangenomen, ook door de koningin. Zij wist dat zij moest wachten.

XCWachten, maar toch niet zonder zich scherp voor ogen te stellen wat zij na de bevrijding wenste te bereiken. Eind '43 of in de eerste maanden van '44 stelde zij een lijstje Op2 met de namen van de ministers die naar haar oordeel uiterlijk bij de bevrijding verdwenen moesten zijn ('weg moeten'): Gerbrandy ('of alleen algemene oorlogvoering zonder premier te zijn'), Albarda, van Angeren, van Boeyen, Bolkestein, Kerstens en van den Tempel; naar Nederland moesten oversteken ('mee'): van den Broek, Burger, Furstner, van Kleffens, van Lidth en van Mook (en van hen moesten Furstner, van Kleffens en van Mook 'dadelijk terug n. Londen') - in Nederland zou dus een aantal nieuwe ministers benoemd moeten worden, zij zag prof dr. ir. J. Goudriaan, de gewezen president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen, als 'formateur' (zij wist niet dat diens positie binnen zijn bedrijf door enkele gedragingen in de Meidagen van '40 onhoudbaar was geworden).

XC1 A.v., 18 jan. 1944. 2

1348 [PDF]
GERBRANDY VERDEDIGT DE KONINGIN

In maart' 44 oefende zij grote pressie op Gerbrandy uit om van Boeyen en Kerstens uit het kabinet te verwijderen en er Six en Homan in op te nemen, 'algem. houding H. M. bloeddorstig', tekende Gerbrandy in die dagen aan.! Op de rste van die maand was het in de ministerraad tot de lange discussie over de houding van de koningin gekomen waarbij Gerbrandy haar krachtig had verdedigd. De aantekeningen die aan zijn betoog ten grondslag lagen, gaven wij reeds weer in hoofdstuk 2. Wij citeren nu uit de notulen:

XC'Spreker vraagt of hij niet steeds de spits heeft afgebeten en niet altijd voor het kabinet in de gevechtshouding is geweest. Spreker herinnert aan het voornemen van de koningin om naar Amerika te gaan tegen de wil van het kabinet ... Spreker herinnert ook aan de vele kwesties omtrent rad.ioredevoeringen van de koningin. Aan de zorgwekkende kwestie-van' t Sant. Aan de moeilijkheden bij de terugkeer-regelingen. Aan de kwestie over het gezantschap bij de Paus ... Aan de kwestie met minister van den Tempel en aan de kwestie over Rusland.

XCSpreker stelt met nadruk vast, en hij acht dit zijn eer, dat wanneer constitutionele zaken van substantieel belang aan de orde zijn geweest, hij altijd het roer heeft weten recht te houden.

XCVeelmoeilijker is het vraagstuk van de verhouding tegenover de koningin in deze abnormale tijdsomstandigheden, omdat men zulks nooit ten volle in d.e hand kan hebben. Maar ook dan heeft spreker altijd de eer van de ministers verdedigd, zelfs wanneer de kritiek van de koningin juist was ... De koningin verkeert in onaangename omstandigheden, ook politiek in zeer abnormale omstandigheden. Er is geen parlement en geen krant die daarvan verslagen bevat ... De koningin is ook een mens met persoonlijke sympathieën en antipathieën. Ook vóór de oorlog is dat duidelijk gebleken ... De president acht het zijn plicht, de ministers te dekken tegenover de koningin, maar evenzeer de koningin tegenover de ministers."

XCAan die plicht, aan die uitzonderlijk moeilijke opgave (de koningin, zou men kunnen zeggen, vocht slechts op één front, hij op twee), is Gerbrandy zich blijven wijden, ook na de bewogen discussie op 1 maart' 44. Niet de koningin, hij heeft het kabinet zo lang mogelijk bijeengehouden. Het werd hem door de vorstin niet in dank afgenomen. In de dagaantekeningen die zij in die periode maakte, schreef zij eind juli' 44 na een gesprek met van Heuven Goedhart: 'Schuld Gerbrandy drat] politiek deel kabinet blijft." Inderdaad, dat was zijn schuld. Niemand heeft er van eind' 41 af (het heeft hem, zoals wij in hoofdstuk 2 aantoonden, tijd gekost om te beseffen wat zijn plicht was) meer toe bijgedragen dan hij om te verhoeden dat het in Londen tot de

XC1 Gerbrandy: 'Aantekeningen (z.d.) voor een bespreking met van Kleffens en Michiels' (AOK, map 'ministeriële crises, febr.-juni 1944'. 2 Ministerraad: Notulen, I maart 1944. Dagaantekeningen koningin, 24 juli 1944 (archief kab. der koningin).

1349 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

vorming kwam van een 'koninklijk kabinet', waardoor de continuïteit van de constitutionele monarchie zou zijn onderbroken. Hoeveel steken hij ook heeft laten vallen, dit is, menen wij, afgezien nog van zijn beginselvaste houding in de zomer van '40, zijn historische verdienste geweest jegens Nederland, en wij voegen toe: ook jegens de koningin en het Oranjehuis.

XCGelijk eerder weergegeven, was het van een vroeg stadium af de wens van de koningin, prins Bernhard naar Nederland te laten terugkeren in de functie van opperbevelhebber van land- en zeemacht; als zodanig zou hij tevens, aangezien het land in staat van beleg zou verkeren (daargelaten of dat de op 19 april' 40 afgekondigde staat van beleg zou zijn dan wel een 'bijzondere'), belast zijn met de hoogste uitoefening van het militair gezag, gelijk dat van 19 april' 40 af met generaal Winkelman het geval was geweest. Voor dat militair gezag werd van begin' 43 af in Londen een aparte organisatie opgebouwd door kolonel KruIs. Die organisatie zou dus onder de prins komen te ressorteren, als diens benoeming doorging; daarnaast zou deze, wat het zuiver-militaire deel van zijn taak betrof, behoefte hebben aan een militaire staf.

XCDe eerste suggestie dat de prins opperbevelhebber zou worden, kwam uit bezet gebied: een boodschap van de leiding van de 'eerste' OD, in mei '4I meegegeven aan jhr. J. J. G. Beelaerts van Blokland, die zich aan boord bevond van het Duitse watervliegtuig waarmee drie Engelandvaarders in mei '4I op een ochtend vroeg in de Amsterdamse Minervahaven opstegen. Beelaerts bracht die boodschap aan de koningin persoonlijk over en sprak er ook over met de prins; deze voelde er niet voor, opperbevelhebber te worden. 'Hij zei', aldus Beelaerts: 'Als er straks op los geslagen wordt en alle NSB'ers worden vermoord, dan komt al het bloed op mijn nek.' Beelaerts merkte toen op dat hij daar niet bevreesd voor behoefde te zijn: er zouden 'militaire krijgsraden' komen; hij kon de prins evenwel niet overtuigen.' De koningin daarentegen liet het denkbeeld niet vallen. Zij sprak er over met Gerbrandyen het vond in augustus '41 instemming bij deze, bij van Boeyen en bij Furstner die toen de 'eerste' Commissie-Terugkeer vormden, zij het dat van Boeyen vond, 'dat het Huis van Oranje daarJ.

1 Getuige]. G. Beelaerts van Blokland, dl. VIII c, p. 222.

1350 [PDF]
WORDT PRINS BERNHARD OPPERBEVELHEBBER?

geen (toch zeer wel mogelijke) naweeën van (mocht) ondervinden, een gevaar dat ook (bestond) door mogelijke impulsiviteit van P' (zijnde de prins)." Een formeel besluit terzake werd in '41 niet genomen, maar in april' 42 gaf luitenant-kolonel Sas, uit Canada overgekomen, van Boeyen, die toen nog minister van oorlog ad interim was, formeel in overweging, de prins tot opperbevelhebber te benoemen. Van Boeyen, kennelijk nog steeds bevreesd voor de 'naweeën', ging niet tot actie over; twee maanden later evenwel, begin juni, legde hij, wellicht uit de behoefte om de prins het genoegen te doen dat hij een belangrijker status zou krijgen, aan de koningin een koninklijk besluit voor waarbij de prins bevorderd werd tot generaal-majoor en schout-bij-nacht à la suite (het waren dus twee ere-rangen). Toen het besluit getekend terugkwam, bleken de woorden 'à la suite' te zijn doorgehaald, zulks tot verontwaardiging van de ministerraad, Wie had die doorhaling verricht? De koningin ontkende met klem dat zij het was geweest - Gerbrandy nam toen aan dat de prins het zelfhad gedaan. Hoe dat zij, het kwam op 9 juni in het kabinet tot eenlange discussie over de positie van de prins ('een actief en remuant" jongmens', aldus van Kleffens) waarvan de conclusie was dat hij onder directe verantwoordelijkheid van Gerbrandy hoofd moest worden van een 'Centraalorgaan voor de voorbereiding van de terugkeer'. 3 Gerbrandy legde een daartoe strekkend koninklijk besluit aan de koningin voor. Het werd door haar ondertekend. Nadien woonde de prins, wanneer hij in Londen was, de vergaderingen van de CommissieTerugkeer bij; in zijn benoeming tot generaal-majoor en schout-bij-nacht (zonder de aanduiding à la suite) werd berust - het 'Centraal orgaan' evenwel kwam. niet tot leven.

XCHoe nu met het opperbevelhebberschap? Tegen van Lidth, sinds 15 september '42 minister van oorlog, zei de prins eind november dat hij 'er vast op (rekende), dat hij in enigerlei vorm tot OLZ (zou) worden benoemd', niet evenwel voor de uitoefening van het militair gezag; dat zag hij liever aan een burger opgedragen." Van Lidth ging de prins toen pousseren als opperbevelhebber van land- en zeemacht met Kruls als zijn chef-staf Midden december verklaarde Gerbrandy zich bereid, het denkbeeld dat de prins opperbevelhebber zou worden, aan de koningin voor te leggen - de prins zou dan, aldus de betrokken ministers ruim een maand later, 'een chef-staf' en een 'hoofd militair gezag' onder zich krijgen."I35

1 Commissie-Terugkeer: Notulen, 25 aug. 1941. 2 bewegelijk. 3 Ministerraad: Notulen, 9 juni 1942. Van Lidth: 'Dagboek', 26 nov. 1942. s Commissie Terugkeer: Notulen, 27 jan. 1943.

1351 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

XCDe reactie van de koningin liet lang op zich wachten. Pas begin augustus ,43 droeg zij van Lidth op, aan de Britse autoriteiten 'mee te delen', schreef van Lidth, 'maar dan als 'strikt militair geheim', dat zij de prins zou benoemen 'tot opperbevelhebber, waarover geen discussie mogelijk."1 De Commissie- Terugkeer keurde die benoeming goed. Daarvan werd aan de overige ministers geen mededeling gedaan, behalve aan Albarda, toen deze een vergadering van de Commissie-Terugkeer bijwoonde ('ook Albarda accoord', noteerde van Lidth"), wèl werden de Engelse autoriteiten ingelicht. Aan zijn komende benoeming tot opperbevelhebber verbond de prins, die als generaal-majoor drie sterren mocht dragen, de eonsequentie dat hij midden december '43 vier sterren ging dragen ('als het over rangsverhoging gaat, zijn ze allemaal net eender', verzuchtte van Lidthê) het verzoek van de koningin, de prins te bevorderen tot luitenant-generaal en vice-admiraal hadden de verantwoordelijke ministers (van Lidth en Furstner) toen overigens nog niet ingewilligd; dat deden zij pas vier weken later.

XCZo mocht de prins van begin' 44 af menen dat hij bij de bevrijding van Nederland het opperbevelhebberschap zou gaan uitoefenen over de Koninklijke Landmacht en over de eenheden van de Koninklijke Marine die bij de 'terugkeer' ingeschakeld zouden worden; ook het Militair Gezag zou onder hem ressorteren; hij zou twee chefs-staf krijgen: kolonel de Bruyne voor het militaire, kolonel Kruls voor het civiele aspect. Begin april '44 evenwel, gooide de staf van generaal Eisenhower roet in het eten: er werd eerst aan de prins en daags daarna aan van Lidth meegedeeld, dat Eisenhower niet wenste dat de prins, zo legde van Lidth vast, 'functioneel' werd ingeschakeld; als opperbevelhebber zou hij, aldus Eisenhower, slechts 'een sta-in-de-weg zijn tussen het Allied High Command en de feitelijke commandant van de Nederlandse troepen, ingedeeld bij the XXIst Army-Group. wel werd zeer prijs gesteld op zijn aanwezigheid als Chief Liaison Officer' (dat was de prins al), 'maar - niet funtioneel ... Ik heb dit', schreef van Lidth verder, 'de minister-president onmiddellijk meegedeeld, die de handen omhoog sloeg.I"

XCEr zat niets anders op dan de koningin mee te delen dat de Geallieerde opperbevelhebber voor de operaties in West-Europa niet wenste dat de prins Nederlands opperbevelhebber werd - van Lidth hoopte dat de prins dat alsnog zou kunnen worden wanneer de eigenlijke bevrijdingsfase, waarin Eisenhower de hoogste autoriteit zou zijn, ten einde was; bij naderA.v.,

1 Van Lidth: 'Dagboek', 2 aug. 1943. 2 A.v., 5 jan. 1944. 3 A.v., ra jan. 1944. 4 6 april 1944.

1352 [PDF]
WORDT PRINS BERNHARD OPPERBEVELHEBBER?

inzien leek het hem overigens beter dat de prins in elk geval geen verantwoordelijkheid zou dragen voor het Militair Gezag. Omtrent dat alles lichtte hij op 2 mei de koningin schriftelijk in; hij stelde haar toen voor, haar adjudant, generaal-majoor Phaff die tevens als militair attaché te Londen fungeerde, te benoemen tot hoofd van een Nederlandse militaire missie bij Eisenhowers hoofdkwartier. Was nu alles geregeld? Neen. Als er al geen Nederlandse opperbevelhebber van land- en zeemacht mocht komen, dan leek het toch wel wenselijk, een 'Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten' te benoemen, onder wie alle landmacht-onderdelen zouden ressorteren, en die deze onderdelen, werden zij door het Geallieerde opperbevel vrijgegeven, aan het Militair Gezag ter beschikking zou kunnen stellen voor het tegengaan van wanordelijkheden. Een instructie voor deze bevelhebber werd bij wetsbesluit van 19 juni '44 (E 44) vastgesteld - benoemd was die bevelhebber toen nog niet. Een maand later stelden Gerbrandyen van Lidth de koningin voor, de genoemde functie aan kolonel de Bruyne toe te vertrouwen, die als inspecteur van de Nederlandse troepen talrijke besprekingen met Geallieerde militaire autoriteiten had gevoerd en wiens Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer gemakkelijk tot stafbureau van de Bevelhebber kon worden getransformeerd. Nog voordat evenwel de koningin had kunnen reageren, deelde de Bruyne, geïrriteerd door het feit dat hij als kolonel (van Lidth had geweigerd, hem een generaalsrang te geven) rnin of meer de ondergeschikte zou zijn van generaal-majoor Phaff, aan van Lidth mee dat hij voor de hem aangeboden functie bedankte, en een dag later verzocht hij om ontslag als inspecteur en als hoofd van het genoemde bureau; dat werd hem verleend.

XCDit alles betekende dat er, toen het Duitse front in Normandië ineenzakte, geen Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten was en dat de eventuele benoeming van prins Bernhard tot opperbevelhebber naar een onzeker tijdstip was verschoven. Mr. H. P. Linthorst Homan had overigens, toen hij in december '43 Londen bereikte, aan de regering een boodschap overgebracht van het Vaderlands Comité waarin er uitdrukkelijk tegen gewaarschuwd was, de prins tot opperbevelhebber te benoemen; 'dat achtten deze heren', zei Homan aan de Enquêtecommissie, 'niet wenselijk.' 1 Waarom niet? Homan gaf de motieven niet op, maar die laten zich raden: het Vaderlands Comité was van mening dat een lid van het Oranjehuis niet met een zo zware executieve verantwoordelijkheid mocht worden belast.

XCWaarom zagen de leden van de Commissie-Terugkeer (in die tijd premier

1 Getuige H. P. Linthorst Homan, dl. V c, p. 621.

1353 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

Gerbrandyen de rninisters van Angeren, van Boeyen, Burger, Kerstens en van Lidth) alsook minister Albarda dat anders? Er is niets over op schrift gesteld, maar men moet, dunkt ons, de zaak aldus zien dat de genoemde ministers veronderstelden dat Nederland na de bevrijding volonrust zou zijn en dat deze het best bezworen kon worden doordat de prins, op wie het grote gezag van de koningin afstraalde, als opperbevelhebber van land- en zeemacht zou optreden. De ministers zagen daarbij, menen wij, over het hoofd dat zij door de prins op een zo kwetsbare post naar voren te schuiven de monarchie geen dienst zouden bewijzen, te minder omdat de prins de scholing en de ervaring miste om de zware verantwoordelijkheid voor het militaire gedeelte van zijn opperbevelhebberschap en de nog veel zwaardere voor het civiele gedeelte reëel te kunnen dragen. Ook de koningin zag haar schoonzoon, zo zei zij eind '42 tegen van Lidth, als 'jong en onervaren"! - zij vertrouwde kennelijk dat zijzelf en twee kapabele, aan de prins toe te voegen stafchefs(een chef van de militaire staf en een chef-staf militair gezag) de prins in het goede spoor zouden weten te houden.

XCGelijk in hoofdstuk 15 weergegeven, zei van 't Sant begin '43 tegen van Lidth dat de koningin van plan was, 'alle NSB'ers op een schip te laden en te deporteren - ver weg', waarvoor zij 'een flinke directeur vall politie' nodig had. Aan wie die functie moest worden toevertrouwd, leed in die tijd voor de koningin geen twijfel: aan van' t Sant. Deze van zijn kant voelde er zich zeer door aangetrokken: juist deze benoeming zou hem, na alle verdachtmakingen die in het kader van de zaak-van Vredenburch jegens hem geuit waren, publiekelijk rehabiliteren (hij die in '34 ontslag had moeten vragen als Haags hoofdcommissaris van politie en tegen wie, ook na de uitspraak van de commissie-van Sasse van Ysselt, bijna drie jaar lang een justitieel onderzoek was ingesteld, zou als 'generaal van 't Sant, directeurgeneraal van politie', naar Nederland terugkeren) - anderzijds kende hij het justitiële apparaat voldoende om zich af te vragen of hij de capaciteiten bezat om de onmiddellijke superieur te worden van de procureurs-generaal bij de gerechtshoven die immers ook fungerend directeuren van politie waren. Hij twijfelde dus, maar de koningin deed dat niet, en haar woord was voor hem wet.

1 Van Lidth: 'Dagboek', 30 dec. 1942.

1354 [PDF]
KRIJGT VAN 'T SANT DE POLITIE ONDER ZICH?

XCBegin '42 uitte de koningin jegens Gerbrandy, die toen nog minister van justitie was, de wens dat bij diens departement de nieuwe functie van directeur-generaal van politie geschapen zou worden en dat van 't Sant in die functie zou worden benoemd. Gerbrandy, die toen al wist dat hij zijn portefeuille aan van Angeren zou overdragen, had veel waardering voor hetgeen van 't Sant als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst en nadien ter bevordering van het werk van de organisatie-Hazelhoff Roelfzema had gedaan, was bepaald niet bevreesd om op de valreep belangrijke benoemingen te doen (wij herinneren er aan dat hij in mei' 42, enkele dagen voor hij de portefeuille van koloniën aan van Maak overdroeg, deze met de benoeming van Kasteel tot gouverneur van de Antillen voor een voldongen feit plaatste), maar voor inwilliging van de door de koningin geuite wens voelde hij weinig; hij begeerde evenwel geen conflict (het kan zijn dat de zorgen om de positie van Indië daarbij een rol hebben gespeeld) en zei dus tegen de koningin dat hij de zaak met van Angeren zou bespreken, daarmee bij de koningin de indruk wekkend dat alles in kannen en kruiken was. Gevolg was dat van Angeren, toen hij na zijn beëdiging als minister (21 februari '42) voor zijn eerste onderhoud bij haar kwam, met de vraag overvallen werd of hij het ontwerp-koninklijk besluit tot benoeming van van 't Sant als directeur-generaal van politie bij zich had, 'ik heb dit uitvoerig met de heer Gerbrandy besproken', zei de koningin.! Van Angeren wist van niets, haastte zich na het gesprek met de koningin naar Gerbrandyen deze zei dat hij inderdaad 'iets in die geest' met de koningin besproken had.ê 'Het was mij', schreef van Allgeren na de oorlog, 'een raadselwat de heer Gerbrandy bezielde. Ook al was er nimmer iets met de heer van 't Sant voorgevallen en had hij een prima roep in Nederland, dan ging het toch niet aan om n.b. in Londen de nieuwe functie van directeur-generaal van politie te creëren en een (gewezen)hoofdcommissarisvan politie te stellen boven de vijf procureurs-generaalbij de gerechtshovenin hun ambt van directeurenvan politie."

XCVan Angeren bedacht een compromis (waarmee hij de koningin in een veel verdergaande mate dan men uit zijn naoorlogse herinneringen zou afleiden, haar zin gaf): aan zijn departement werd een afdeling politie toegevoegd (afdeling zonder ambtenaren overigens) en van 't Sant werd daar directeur van: 'directeur van politie'. 'De ervaring in Nederland heeft geleerd', zo lichtte van Angeren in april jegens de koningin zijn ontwerpAngeren: 'Nederlandseregering in Londen', p.A.v.A.v.

1 Van IS. 2 3

1355 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

besluit toe, 'dat het hoofd der afdeling politie praktisch leiding geeft aan de organen van rijkspolitie en aan die van de gemeentepolitie, voorzover aan het rijksgezag dienstbaar, en voor de minister van justitie rechtstreeks contact onderhoudt met de procureurs-generaal. De titel van directeur van politie geeft de heer van 't Sant thans ook naar buiten het gezag dat hij voor een goede dienstuitoefening nodig heeft.'!

XCDat gezag wilde de koningin in de eerste plaats gebruiken om van ' t Sant tegelijk opnieuw hoofd te maken van de Centrale Inlichtingendienst, een opzet die, zoals wij in hoofdstuk II uiteengezet hebben, aanvankelijk de steun genoot van van Angeren maar waar deze in augustus-september '42 bezwaar tegen ging maken. Gevolg was dat van ' t Sant, die zich door van Angeren in de steek gelaten voelde, per r oktober '42 ontslag vroeg als directeur van politie ('welk een opluchting!', noteerde van Lidth''). Dat ontslag werd door van Angeren voorgesteld, maar de koningin weigerde pertinent het daartoe strekkend besluit te ondertekenen (van Lidth: 'een nieuwe, niet geheel onvoorziene complicatie, welke ik ten zeerste betreur"). Zij zei tegen van Angeren dat zij wenste dat van 't Sant als directeur-generaal van politie de gehele politie in Nederland zou reorganiseren ('hier wordt', aldus de kabinetsnotulen. 'het staatsbelang opgeofferd aan één bepaalde persoon, zegt de voorzitter, en uit zijn tegenstand hiertegen op drastische wijze't) en onder druk van de koningin trok van 't Sant zijn ontslagaanvraag in; hij bleef dus directeur van politie, zulks zonder bezwaar van van Angeren.

XCDat bleefhij het gehele jaar '43 door.

XCReële betekenis had de functie niet; dat zou zij pas gekregen hebben indien was komen vast te staan dat, zoals de koningin wenste, in Londen reeds bepaald zou zijn dat van 't Sant als directeur van politie na de bevrijding boven de procureurs-generaal zou zijn geplaatst. In de zomer van '43 ging de koningin echter beseffen dat haar streven om haar gunsteling deze positie toe te spelen, welke hèm de publieke rehabilitatie zou geven waarop hij naar het oordeel van de koningin het volste recht had, en háár bij de 'terugkeer' grote invloed zou schenken op de politiesector, niet langer voor verwezenlijking vatbaar was. Zij realiseerde zich dat speciaal in de Nederlandse illegaliteit een onuitroeibaar wantrouwen jegens van 't Sant bestond, zij moest, mede op aanraden van Churchill en Eden, aan van ' t Sants verblijf op Stubbings House een einde maken, en toen in januari '44 uit bezet gebied advies werd ontvangen van het Vaderlands Comité om bij de

1 Brief, 22 april 1942, van van Angeren aan de koningin punten b, c, d, e, gestene. bijl. 200). 2 Van Lidth: 'Dagboek', 24 sept. 1942. 8 A.v., 29 sept. 1942. 4 Ministerraad: Notulen, 24 nov. 1942.

1356 [PDF]
DE KONINGIN WIL VETORECHT

bevrijding geen directeur-generaal van politie te benoemen, keurde zij goed dat geantwoord werd dat dit advies zou worden gevolgd. Groot was haar wrok jegens Gerbrandyen vooral jegens van Angeren. Op welke punten en op welke wijze deze laatste dat te merken kreeg, zullen wij later in dit hoofdstuk weergeven.

XCRest de vierde wens van de koningin die tot moeilijkheden met een of meer der ministers leidde: dat zij terzake van het aanwijzen van personen die bij de 'terugkeer' in min of meer leidende posities zouden oversteken, een vetorecht zou krijgen, anders gezegd: dat deze personen bij koninklijk besluit zouden worden benoemd.

XCVoorzover bekend, rees dit denkbeeld pas bij de koningin toen van Lidth haar begin augustus '43 min of meer terloops had gezegd, 'dat', aldus van Lidth in zijn dagboek, 'de leden van de centrale militaire organisatie' (diegenen die al officier waren en bij het Militair Gezag of bij de militaire staf van de opperbevelhebber zouden worden ingedeeld) 'en ook de burgers, die tot tijdelijke reserve-officieren zouden worden benoemd, bij KB moeten worden aangewezen en dat ik overigens geen bezwaar had, de namen mee te delen van allen, die deel zouden uitmaken van het Militair Gezag'l - dat 'allen'sloot dus diegenen in aan wie geen officiersrang zou worden verleend. Gevolg van van Lidths mededeling was dat de koningin via de directeur van haar kabinet op IQ augustus alle ministers deed weten dat zij zich geheel met van Lidths voornemen kon verenigen en dat het haar wenselijk voorkwam, 'indien ook Uwe Excellentie, zo het voornemen daartoe niet reeds bij Haar bestond, evenzo zou willen handelen."'Dit was weer een voorbeeld van de vinger en de gehele hand', schreef van Lidth, en: 'Ik vrees dat de vredespijp die volgens de president zou gerookt worden' (zo had Gerbrandy, maar overigens ook van Lidth zelf, de benoeming van Burger geïnterpreteerd) 'kwalijkriekende tabak bevat!'3

XCVerontwaardigd over het voorstel van de koningin was voorts vooral ook van den Tempel; de brief van van Tets ademde zijns inziens, gelijk eerder vermeld, 'een geest die in het Duitsland van Wi111elmII maar niet in Nederland op zijn plaats (was)' - een naar ons oordeel ietwat overtrokken voor

1 Van Lidth: 'Dagboek', 13 aug. 1943. 2 Brief, 10 aug. 1943, van het kab. der koningin aan alle ministers punten j en 0, gestenc, bijl. 560). 3 Van Lidth: 'Dagboek', 13 aug. 1943.

1357 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

stelling van zaken; de ministers hadden het denkbeeld van de koningin rustig kunnen afwijzen. Dat deden zij niet: zij aanvaardden het, waaraan men, dunkt ons, de conclusie mag verbinden dat de meerderheid van de ministerraad van mening was (de notulen lichten ons terzake niet nader in) dat wat de koningin gevraagd had, niet onredelijk was. Te bedenken valt hierbij nog dat de koningin, al moesten de betrokkenen per koninklijk besluit benoemd worden, geen absoluut vetorecht bezat: ministers konden, als zij bepaalde personen afwees, de portefeuille-kwestie stellen en dan zou, naar men mocht aannemen, de koningin moeten toegeven.

XCEen van de motieven die in deze zaak bij de koningin een rol speelden, was dat zij wilde voorkomen dat officieren die deel hadden uitgemaakt van het (in haar ogen gediscrediteerde) Algemeen Hoofdkwartier van generaal Winkehnan, bij de 'terugkeer' zouden worden ingeschakeld - die inschakeling werd evenwel ook door de betrokken ministers ongewenst geacht, hetgeen de Enquêtecommissie, gegeven het feit dat de regering de jegens het Algemeen Hoofdkwartier geuite kritiek niet kon verifiëren maar er als feit wel rekening mee moest houden, 'alleszins te verdedigen' vond.!

XCWaren die officieren de enigen die de koningin buiten de 'terugkeer' wilde laten vallen? Bepaald niet. De 'defaitisten' uit' 40 hadden het bij haar ook al verbruid. Speciaaldacht zij dan aan die officieren die in de onmiddellijke omgeving van minister Dijxhoorn hadden vertoefd. Een van hen was Dijxhoorns landmacht-adjudant Kruls, die zich van begin '43 af volledig inzette voor de opbouw van de organisatie welke in bevrijd Nederland het militair gezag zou uitoefenen. Inderdaad, de koningin wilde met Kruls niets te maken hebben. Dat hij, naar het leek, zijn organisatie met veel succes opbouwde, betekende nog niet dat zij bereid was, hem in bevrijd Nederland bij die gezagsuitoefening in te schakelen, laat staan in een of zelfs in de leidende positie.

Bijzondere Staat van Beleg

XC

XCOp 19 april '40 was heel Nederland in staat van beleg verklaard conform de bepalingen van de Oorlogswet-r Sço. Die wet kende twee speciale rechtstoestanden: de staat van oorlog en de (aanzienlijk stringenter) staat van beleg. Beide rechtstoestanden hielden een beperking in van de vrijheid van handelen zowel van het burgerlijk gezag (provinciale besturen, gemeente

XC1 Enq., dl. VIII a, p.

1358 [PDF]
WAAROM EEN STAAT VAN BELEG?

besturen, waterschapsbesturen) als van de individuele burger; zij gaven de opperbevelhebber van land- en zeemacht en alle overige commandanten die met de uitoefening van het militair gezag waren belast, bijzondere bevoegdheden. Deze kwamen hierop neer dat die gezagsdragers in de gebieden welke in staat van oorlog of in staat van beleg zouden verkeren, alle maatregelen konden nemen die hun ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid des lands wenselijk leken; bij de staat van oorlog was hun daarbij voorgeschreven dat zij met het burgerlijk gezag overleg moesten plegen, bij de staat van beleg konden zij dat overleg nalaten. Vooral dan kon het Militair Gezag op tal van terreinen rechtstreeks ingrijpen: gebieden afsluiten, openbare vergaderingen (behalve godsdienstoefeningen) en optochten verbieden, café's, schouwburgen, fabrieken en werkplaatsen sluiten, personen uit de in staat van beleg verklaarde gebieden verwijderen of hen in hechtenis nemen, arbeidskrachten vorderen, niet-militairen inlijven bij de militaire macht, en de vrijheid van drukpers alsmede het post-, telegraafen telefoongeheim opheffen.

XCOp 1 september '39 (de dag waarop Duitsland Polen aanviel) was heel Nederland in staat van oorlog verklaard, overigens met de beperking dat het Militair Gezag zijn bevoegdheden slechts zou gebruiken, voorzover dit voor het aanleggen of verbeteren van hindernissen en stellingen nodig was. In de gebieden waar die stellingen lagen, was begin november '39 de staat van beleg afgekondigd en deze was, gelijk vermeld, op 19 april' 40 (de berichten uit het begin april door Duitsland aangevallen Noorwegen hadden de angst voor een Vijfde Colonne duchtig aangewakkerd) tot het gehele land uitgebreid; er was nadien een repressieve perscensuur afgekondigd (controle achteraf) en een-en-twintig personen, van wie de NSB' er mr. M. M. Rost van Tonningen de bekendste was, waren begin mei in hechtenis genomen en geïnterneerd.

XCHet leed voor de Londense regering geen twijfel dat er bij de bevrijding van Nederland een staat van beleg moest zijn. Nederland zou kunnen 'droogvallen' - het zou ook door Geallieerde troepen bevrijd kunnen worden als gevolg van militaire strijd met de Wehrmacht. In beide gevallen moest, zo werd gemeend, een Nederlands Militair Gezag over bijzondere bevoegdheden kunnen beschikken, in het eerste gevalo.m. om NSB' ers onmiddellijk op grote schaal te kunnen interneren, in het tweede om te waarborgen dat de Nederlandse bestuursorganen in de eerstbevrijde gebieden maximale steun zouden verlenen aan de Geallieerden - Geallieerden die, dat was duidelijk, zolang gevochten werd ofkon worden, het recht moesten hebben om bindende aanwijzingen te geven; anders gezegd: zij zouden dan de hoogste autoriteit zijn.

1359 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

XCIn hoofdstuk 13 wezen wij er op dat de regering in de loop van' 43 besloot, na de bevrijding in Nederland 39 z.g. gezagsbataljons te formeren van welke IS voor Indië bestemd zouden worden terwijl men over 24 in Nederland de beschikking wilde hebben. Was de regering bevreesd dat het in Nederland tot ongeregeldheden zou komen die men door het inzetten van de politie niet zou kunnen bedwingen? Blijkbaar. Van wie waren die ongeregeldheden dan te verwachten? Het is denkbaar dat de regering daarbij aan NSB' ers en andere pro-Duitse elementen gedacht heeft (personen overigens die, naar men moest aannemen, al geïnterneerd zouden zijn voordat de 24 voor Nederland bestemde bataljons zouden zijn geformeerd), maar het lijdt voor ons geen twijfel dat de koningin en verscheidene ministers het daarnaast ook daarom wenselijk achtten, zo spoedig mogelijk weer te beschikken over een 'eigen' militaire macht, omdat zij revolutionaire woelingen van communisten of andere extreem-linkse krachten wilden tegengaan. Zowel bij de koningin als bij die ministers leefde de herinnering aan de Russische revolutie van november '17, aan de revolutionaire acties in Duitsland en elders in centraal-Europa in november '18 en in de daarop volgende periode, en vooral ook aan wat in die novembermaand in Nederland was geschied: de socialistische leider Troelstra had op maandagavond II november (daags nadat bericht gekomen was dat keizer Wilhehn II naar Nederland was gevlucht) op een SDAP-vergadering in Rotterdam uitgeroepen: 'Grijpt de macht die u in de schoot wordt geworpen en doet wat gij moet en kunt doen Wij maken een revolutie omdat het kan en moet' - hij had gesproken van 'een opperste raad van arbeiders en soldaten' die 'het opperste gezag van ons land' zou gaan vormen. Het waren allemaal niet meer dan woorden geweest - een reëelovernemen van de macht was niet voorbereid; trouwens, enkele dagen later waren op initiatief van het anti-revolutionaire Tweede Kamerlid 1. F. Duymaer van Twist vele duizenden dienstplichtigen uit de noordelijke en zuidelijke provincies als vrijwilligers opgekomen - 'donderdagochtend 14 november om half twaalf kwam', zo schreven wij in Voorspel (hoofdstuk 3, in de paragraaf 'November '18'), 'de eerste trein (een exprestrein) met zeshonderd vrijwilligers uit Friesland in Den Haag aan, onder hen twee-en-twintig man uit Sneek, onder die twee-en-twintig een jeugdig advocaat, reserve-kapitein mr. Pieter Sjoerds Gerbrandy.'

XCDie vrijwilligers werden verenigd in de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, die in de jaren' 20 en ' 30 bleefbestaan als een potentieel op te roepen formatie (ze werd nimmer opgeroepen) - bestaan bleef óók de herinnering aan bewogen dagen waarin het staatsbestel: de met het Oranjehuis verbonden constitutionele monarchie, had lijken te wankelen. Beduchtheid voor een herhaling van 'november '18' (een herhaling die nauwelijks gevreesd werd

1360 [PDF]
BEDUCHTHEID VOOR EXTREEM-LINKS

van de zijde van de sociaal-democraten die in de loop van het interbellum nog veel duidelijker dan tevoren in de Nederlandse samenleving waren geïntegreerd, maar toch wel van de kant van de veel aggressievere communisten en andere linkse extremisten) vindt men in de Londense stukken slechts zelden uitdrukkelijk vermeld. Bewijst zulks dat die beduchtheid ontbrak? Integendeel: zij sprak, menen wij, zó vanzelf dat ze niet veelvuldig vastgelegd behoefde te worden. Factoren die in een bepaald tijdperk de algemene geestesgesteldheid bepalen, vindt men in de regel in het bronnenmateriaal niet terug; het bronnenmateriaal vermeldt gegevens die zich binnen die algemene geestesgesteldheid, binnen die 'atmosfeer', afspelen, en het zou, dunkt ons, irreëel zijn om te veronderstellen dat wanneer de koningin en van het socialisme, laat staan cornmunisme afkerige ministers als Gerbrandy, van Angeren, van Boeyen en van Lidth (om slechts dezen te noemen) zich rekenschap gaven van hetgeen in de 'overgangstijd' moest geschieden, bij hen de herinnering aan wat zich omstreeks vijf-en-twintig jaar tevoren had afgespeeld, volledig was vervaagd.' In het algemeen werd trouwens door velen in Engeland aangenomen dat de misère van de oorlog tot een opvallende radicalisering van brede volksmassa's zou leiden; daar kwam dan nog bij dat menigmaal in Londen berichten binnenkwamen die er van gewaagden dat het communisme in Europa en ook de CPN in Nederland een grote nieuwe aanhang hadden verworven.

XCNa een lunch met van Boeyen en van Lidth (deze laatste was toen nog geen minister) noteerde van den Tempel in januari '4I dat het 'merkwaardig' was, 'hoe men in brede burgerlijke kring het opleven van radicale elementen vreest, na de oorlog. De uitingen dienaangaande van een ruimdenkend man als v. L. d. Jeude verrasten mij_'2 Ruim een jaar later, medio februari '42, kwam in Londen een Engelandvaarder aan die daar meedeelde dat de illegale CPN, waarvan hij lid was geweest, alleen al in Amsterdam vijf-en-twintigtot dertigduizend leden telde; het aantal leden in Rotterdam wist hij niet precies, 'maar is zeker', verklaarde hij, 'zo groot als dat te Amsterdam', enJ.

1 Het door ons aangegeven motief werd duidelijk uitgesproken in een lezing die Gerbrandy's secretaris, dr. G. de Beus, begin april' 44 in Londen hield voor de vereniging (tekst: dl. V b, p. 209-15). Het moment waarop het Duitse gezag zou verdwijnen, was, zei hij, 'het gevaarlijkste ogenblik voor een ordelijk verloop van zaken. De bevolking zou bij het ontbreken van een ge ordend bestuur licht bloedbaden aanrichten Een uit de hand gesprongen bevol king is uiterst moeilijk weer in het gareel te krijgen. Ook is dit een welkom ogen blik voor ongunstige of extremistische elementen om hun slag te slaan.' De tekst van de toespraak van de Beus was niet alleen door Gerbrandy maar ook door de koningin goedgekeurd. 2 Van den Tempel: 'Dagboek', 3 januari 1941.

1361 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

in Den Haag waren het er 'zeker tien- à vijftienduizend', in Scheveningen 'ruim tweeduizend', en alleen al in het concentratiekamp Schoorl zouden achtduizend CPN'ers uit Amsterdam zitten! (het zijn er in werkelijkheid, en dan uit het gehele land, nooit meer dan zeshonderd geweest). Van de juistheid van de door de Engelandvaarder weergegeven cijfers was de Politiebuitendienst welke hem had verhoord, overtuigd - de dienst achtte het dan ook wenselijk dat in Nederland van Londen uit een geheime organisatie zou worden opgericht met als eerste doelstellingen: 'r. het bestuderen en controleren van de politieke stromingen; 2. in het bijzonder het nagaan van het communisrne.lê Eind '42 resumeerde de koningin een aantal uit Bern komende berichten, afkomstig van een Nederlauder die begin november bezet gebied had verlaten - de 'conclusie' was: 'Bij herstel dreigt sociale revolutie waarbij 'r8 kinderspel." Niet duidelijk is of dat de conclusie was van de berichtgever dan wel van de koningin. Dat zij een zekere vrees koesterde voor wat conununisten in Nederland zouden kunnen ondernemen, eventueel zelfs met steun vall de Engelse regering, blijkt uit een aantekening van van Kleffens inzake een gesprek dat hij eind maart' 44 met haar voerde:

XC'Uitzonderlijk rustige dag, die begon met een conferentie bij H. M. die erg geschrokken was van een verhaal, haar gedaan door de koning van Griekenland, volgens hetwelk de Engelsen in Griekenland de communisten in sterke mate zouden helpen'; H. M. was nu bang dat zulks ook in Nederland zou worden gedaan. Ik legde uit het verschil tussen de positie van het communisme in Oosten in West-Europa, en ried af hierover met de Britten te spreken'5

XCvan Kleffens betoogde dat de communisten in Oost-Europa aan het einde van de oorlog de steun zouden hebben van het Rode Leger, maar dat zich dan in West-Europa de strijdkrachten van het Britse Rijk en van de Verenigde Staten zouden bevinden, van mogendheden dus van welke niemand behoefde aan te nemen dat zij communisten in het zadel zouden wensen te helpen.

XCWas de wens om een tweede 'november 'r8' te voorkomen, één factor die de regering er toe bewoog, een staat van beleg af te kondigen onder'Mededelingen, gedaan door A. van der Meer' (dep. van justitie, Politiebuitendienst: 'Uittreksels uit verhoren van Engelandvaarders over het verzet,herfstp. I03-Q3a) (RvO).A.v., 'Voorwoord', p.Aant. van de koningin (z.d.) (archiefder koningin).Inderdaad gaf devan Caïro uit belangrijkeaan communistische of pro-communistische illegale groepen in Griekenland, overigens ook aan andere illegale groepen. ti Van Kleffens: 'Dagboek', 29 maart

1 I940 I942', 2 1-2. 3 kab. 4 steun

1362 [PDF]
EEN GEALLIEERD MILITAIR BESTUUR?

welke een eigen militair gezag-organisatie zou gaan optreden, een tweede werd gevormd door het besef dat als er niet terwille van de oorlogvoering een uit Nederlandse militairen bestaand, gecentraliseerd bestuursapparaat gevormd werd, er zulk een bestuursapparaat zou komen bestaande uit Geallieerde militairen.

XCUiteraard waren Geallieerde bestuursapparaten nodig voor de vijandelijke gebieden die door de Geallieerde legers veroverd zouden worden. De regeringen van Engeland en van de Verenigde Staten besloten dat daar Allied Military Governments zouden worden ingesteld; de verantwoordelijkheid voor de voorbereiding kwam in Londen bij het War Office, in Washington bij het War Department te liggen. Staven van officieren gingen aan het werk, in Amerika met veel haast en weinig deskundigheid. Nadat dit in augustus '42 al een keer met bezorgdheid in de Commissie-Terugkeer was geconstateerd (Gerbrandy: 'Een Duitse bezetting zal nimmer mogen worden vervangen door een Geallieerde"), zond van Kleffens in februari' 43 een nota aan zijn ambtgenoten toe" waarin hij er op wees dat het Amerikaanse War Department niet bereid was, 'als vanzelfsprekend aan te nemen dat de wettige regering ... natuurlijk naar Nederland moet terugkeren.' Amerikaanse bestuursambtenaren, voor Nederland bestemd, werden in de Verenigde Staten al opgeleid en aan Steenberghe's missie in Washington was 'opgave verzocht van personen in bezet gebied, die na de bevrijding hoge bestuursfuncties zouden kunnen bekleden. Blijkbaar worden', aldus van Kleffens, 'de bezette landen beschouwd als gebieden, waar plotseling het beschavingspeil tot vrijwel nul is gezonken of waar slechts vreeinde overheersing het heil kan brengen.' Enige tijd later in '43 bleek dat de Amerikanen óók al bezig waren, eigen militair bankpapier te drukken ('invasie-dollars') die mede in Nederland uitgegeven zouden worden. Deze en dergelijke berichten vormden een krachtige impuls om met de vorming van een Nederlandse militair gezag-organisatie voort te gaan. Met die organisatie zou dan de Civil Affairs Division van Eisenhowers hoofdkwartier", die uiteindelijk een Britse militair, Lieutenant-General A. E. Grasett, aan het hoofd kreeg, contact kunnen onderhouden. Die Civil Affairs Division kreeg een aparte afdeling voor Nederland, welke ruim honderd Geallieerde militairen moest gaan tellen, onder wie vijftig officieren, maar begin' 44 waren van die vijftig officieren nog pas veertien aan het werk; het waren meest oudere krachten, veelalofficieren die voor de dienst te velde of voor het militaire

1 Commissie-Terugkeer: Notulen, 27 aug. 1942. 2 Tekst: dl. V b, p. 340. 3 In die gingen de oorspronkelijk apart gehouden Engelse en Amerikaanse

1363 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

stafwerk ongeschikt waren gebleken. Andere staven van Civil Affairs officieren werden toegevoegd aan de Geallieerde legergroepen en aan de legerkorpsen, niet aan de divisies. De bedoeling was niet dat die Civil Affairs officieren in een land als Nederland het bestuur zouden gaan uitoefenen, maar dat zij de verbinding zouden vormen tussen de Nederlandse bestuursorganen en alle Geallieerde instanties.

XCDit alles kwam tot stand met veel frictie tussen Londen en Washington; die frictie had vooralook te maken met het feit dat president Roosevelt en zijn Secretary of State Cordell Hull pertinent weigerden te aanvaarden dat generaal de Gaulle's Comité Français de Libération Nationale de bevoegdheid zou krijgen, eigen bestuursorganen te vestigen in bevrijd Frans gebied - een weigering die van Amerikaanse zijde werd volgehouden, ook toen de Assemblée Consultative (raadgevende vergadering) die door de Gaulle in Algiers was gevormd, eind maart' 44 een decreet had goedgekeurd krachtens hetwelk in Frankrijk uiterlijk een jaar na de bevrijding een Assemblée Consti tuante (grondwetgevende vergadering) gekozen zou worden.

XCHet (irreële) Amerikaanse wantrouwen jegens de Gaulle maakte het onmogelijk dat er ten aanzien van het bestuur van bevrijd Frankrijk een regeling getroffen werd met zijn Comité door de regeringen van de Verenigde Staten en Engeland. Beide regeringen achtten zulk een regeling met de Nederlandse regering wèl wenselijk, niet alleen met de Nederlandse trouwens maar ook met de Belgische, de Luxemburgse en de Noorse. De met de Noorse te treffen regeling moest evenwel ook door het Russische bewind worden goedgekeurd (Duitsers en Finnen achtervolgend zouden de Russen in Noord-Noorwegen op Noors gebied kunnen komen); ook Iller vloeide veel tijdverlies uit voort. In Londen was de concept-overeenkomst die met de Noren gesloten zou worden, al in juni '43 gereed, maar er verliepen toen nog elf maanden voordat Stalin er zijn goedkeuring aan had gehecht; op r6 mei '44 werd de overeenkomst in Londen ondertekend - dat was dezelfde dag waarop ook de overeenkomst met de Nederlandse regering ondertekend werd welke op die met de Noorse was gebaseerd. De concepten voor al die overeenkomsten waren eerst goedgekeurd door de Combined Chiefs of Staff.

XCAls doel van de 'Nederlandse' overeenkomst', welker bepalingen, aldus de tekst, 'in geen enkel opzicht de souvereiniteit van de Nederlandse regering (zouden) aantasten', werden aa:ngegeven 'de spoedige verdrijving van de Duitsers uit Nederland en de eindoverwinning van de Geallieerden

XC1

1364 [PDF]
OVEREENKOMSTEN MET DE GEALLIEERDEN

over Duitsland'; er werden twee fasen in onderscheiden: een 'eerste ofwel militaire fase' waarin generaal Eisenhower 'de [acto volkomen bevoegdheid (zou) hebben om alle noodzakelijke maatregelen te nemen, in de volle omvang gevorderd door de militaire toestand', waarin bij zich zou kunnen laten bijstaan door het Nederlands Militair Gezag en de Nederlandse Militaire Missie alsook door 'loyale Nederlandse plaatselijke autoriteiten', en waarin de Nederlandse regering de bestuurs- en rechterlijke organen zou 'reorganiseren"; en een tweede fase (deze werd niet als zodanig genoemd) waarin de Nederlandse regering 'de uitoefening van het burgerlijk bestuur onder haar verantwoordelijkheid (zou) hervatten, met inachtneming van zodanige bijzondere regelingen als nodig mochten zijn in gebieden van vitaal belang voor de Geallieerde strijdkrachten, zoals havens, verbindingslijnen en vliegvelden'; zowel in de eerste als in de tweede fase zou generaal Eisenhower 'de facto macht hebben om burgerwerkkrachten, inkwartiering en leveranties, het gebruik van onbebouwde en bebouwde eigendommen, vervoermiddelen en andere diensten te vorderen:

XCDe overeenkomst met Engeland werd ondertekend door van Kleffens en Eden, maar zulk een ondertekening op regeringsniveau werd door de Amerikaanse regering afgewezen; zij gaf er, aldus van Lidth, 'de voorkeur aan dat deze overeenkomst niet over Buitenlandse Zaken liep om tot uitdrukking te brengen dat het niet een overeenkomst was waarbij regeringsbevoegdheden werden overgenomen, maar een militaire overeenkomst van zeer tijdelijke aard'{; de overeenkomst met de Verenigde Staten werd derhalve ondertekend door van Lidth en generaal Eisenhower. Het had van Kleffens moeite gekost te bereiken dat de Nederlandse tekst dezelfde rechtskracht zou hebben als de in het Engels gestelde; dat was hem gelukt.

XCPolitiek betekende de overeenkomst dat de Engelse en Amerikaanse autoriteiten expressis verbis de souvereiniteit van de Nederlandse regering erkend hadden; dat sloot de door die regering opgerichte organisatie van het Militair Gezag in - een organisatie die op haar beurt grote bevoegdheden zou bezitten krachtens een speciale rechtstoestand welke door de regering in Londen was voorbereid: de Bijzondere Staat van Beleg.

XCGelijk al eerder aangeduid, waren de denkbeelden van de regering van wat

1 Getuige van Lidth, dl. V c, p. 205.

1365 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

zij in het kader van de 'terugkeer' moest ondernemen, in '4I betrekkelijk vaag en in elk geval primitief. Wat toen op schrift gesteld werd, had als achtergrond de verwachting dat Duitsland op zekere dag de strijd zou opgeven, bij deze en gene wellicht ook de hoop dat het toch nog tot een compromisvrede zou komen. Mogelijk is dat in januari '4I die hoop een rol speelde bij de minister van koloniën, Welter (men denke aan zijn besprekingen met Boerstra en Jongejan in februari in Lissabon), toen hij een telegram richtte tot gouverneur-generaal van Starkenborgh, waarin hij het 'nodig' noemde, 'dat de regering na afloop van de oorlog en terugkeer naar Nederland' zou beschikken 'over een sterke gewapende rnacht voor herstel der orde en handhaving van het gezag'; het Nederlands Legioen (toen nog niet 'Prinses Irene-brigade' geheten) was hiervoor te zwak - kon het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger dan wellicht 'drie regimenten infanterie' (ca. tienduizend man) 'met de nodige hulpwapens' ter beschikking stellen? 'Hoewel bewust van de ernstige bezwaren hieraan verbonden, wijs ik er op' ,_ aldus Welter, 'dat zonder hulp van Indië berust zou moeten worden in aanvaarding van hulp van vreemde troepen, hetgeen tut nationaal en internationaaloogpunt uitermate ongewenst is.'! Van Starkenborgh seinde in mei terug dat in Indië een plan ontworpen was om een expeditiekorps van de gewenste grootte uit te zenden hetwelk voor vier-vijfde uit blanken, voor één-vijfde uit Indonesiërs zou bestaan; of dat plan kon worden uitgevoerd, hing evenwel van factoren af die niet te overzien waren: '1. afwezigheid vall buitenlands gevaar voor Indië; 2. de beschikking over voldoende scheepsruimte; 3. verzekerdheid van binnenlandse rust.'2 Met instemming van de ministerraad legden Welter en van Boeyen (minister van oorlog ad interim.) het plan begin juli aan de koningin voor; het werd door haar goedgekeurd. Furstner, sinds juli minister van marine en door de koningin belast met de voorbereiding van de terugkeer, gaf er nog een uitbreiding aan ook: hij stelde admiraal Helfrich voor, aan de Knil-expeditiemacht 'een groot gedeelte van het Korps Mariniers' toe te voegen" - iets waartegen de vlootvoogd in Indië in beginsel geen bezwaren had maar waar hij, wat de verwezenlijking betrof, sceptisch tegenover stond, aangezien hij 'Japan permanent onbetrouwbaar' achtte."

XCInderdaad, het bleef bij een papieren project. Toen de spanning in het Verre Oosten in de herfst van '4I ging stijgen, moesten de ministers, en

1 Telegram, 2 jan. 1941, van Welter aan van Starkenborgh punt p, gestenc. bijl. 81). 2 Telegram, 20 mei 1941, van van Starkenborgh aan Welter (a.v., 596). 8 Telegram, 29 aug. 1941, van Furstner aan Helfrich (a.v.). • Telegram, 4 sept. 1941, van Helfrich aan Furstner (a.v.). 1 Commissie-Terugkeer: Notulen, 8 sept. 1941. 2 Wij achten het waarschijnlijk (maar beschikken dienaangaande niet over bewijzen) dat in het kader van de voor bereiding van die eerste drie ontwerpen voor de bijzondere staat van beleg, waarbij de opperbevelhebber van land- en zeemacht boven het kabinet werd geplaatst, overleg is gepleegd met koningin Wilhelmina en dat deze constructie de koningin welkom is geweest; zij had maar weinig vertrouwen in hoge militairen, maar wij veronderstellen dat zij hoopte dat zij, als prins Bernhard opperbevelhebber zou worden, via hem de nodige impulsen zou kunnen geven voor de 'vernieuwing' van Nederland.

1366 [PDF]
BIJZONDERE STAAT VAN BELEG STRIJD OM DE MACHT

speciaal dan diegenen hunner die in die tijd lid waren van de CommissieTerugkeer (Gerbrandy, van Boeyen en Furstner), er van uitgaan dat zij niet op militaire steun uit Indië konden rekenen en dat de regering bij haar terugkeer afhankelijk zou zijn van de aanwezigheid van Britse (later: Britse en Amerikaanse) troepen. Wat aan Nederlandse planning verricht moest worden, viel dus wezenlijk op de civiele sector. Zeker, men dacht aan de benoeming van een opperbevelhebber van land- en zeemacht, maar in eerste instantie zou diens voornaamste taak zijn, het militair gezag uit te oefenen. Furstner achtte de bevoegdheden welke die opperbevelhebber krachtens de Oorlogswet-r Sçç zou bezitten, onvoldoende; hij stelde een nieuw concept-wetsbesluit op (het stuk is, voorzover ons bekend, niet bewaard gebleven), dat zowel door Gerbrandy als door van Boeyen volstrekt werd afgewezen; Gerbrandy's 'eerste, algemene indruk' was, zo zei hij in september '41 in de Commissie-Terugkeer, 'dat hier een militaire dictatuur wordt ingesteld' (Furstner had o.m. gewenst dat de opperbevelhebber boven het kabinet geplaatst zou worden en prompt een geheime politie zou oprichten).! De Commissie-Terugkeer riep vervolgens een commissie van vier juristen in het leven (twee van Oorlog, onder wie kapitein mr. KruIs, één van Binnenlandse Zaken en één van Justitie) en deze commissie legde in januari '42 aan de Commissie een tweede conceptwetsbesluit voor dat ook niet bevredigde. Een derde concept dat in augustus de Commissie-Terugkeer bereikte, gaf opnieuwaan de opperbevelhebber van land- en zeemacht zo grote bevoegdheden'' dat van Angeren, minister van justitie sinds februari '42, en van Lidth, minister van oorlog sinds 15 september' 42, het tijdens de eerste discussieterzake in de ConunissieTerugkeer (25 september '42) onaanvaardbaar noemden: 'niet de OLZ regeert', zei van Lidth, 'doch Hare Majesteit met Haar regering.' In die discussiewees Kerstens er op, 'dat er thans in Nederland reeds geruchten lopen over pogingen van een drietal vooraanstaande personen' (het Driemanschap van de OD) 'die een zuiver militair bewind zouden voorstaan, waartegen ernstig verzet bij de partij-groepering' (het Nationaal Comité)

1367 [PDF]

zou zijn gerezen.'! Prins Bernhard (die opperbevelhebber van land- en zeemacht zou worden) achtte 'dit gerucht minder ernstig, aangezien hem bekend is dat men zulks' (een 'zuiver militair bewind') 'tenslotte in Nederland toch wel, zij het voor zeer korte tijd, zal accepteren, indien Hare Majesteit zou bevelen, dat zulks moet.l''

XCEen opnieuw gewijzigd ontwerp waarin de opperbevelhebber van landen zeemacht onder de regering was geplaatst, werd in oktober' 42 aan het kabinet voorgelegd. Albarda diende een reeks amendementen in waarvan de strekking was dat het Militair Gezag geen zeggenschap zou hebben over de leden van vertegenwoordigende colleges. Mèt die wijzigingen werd het ontwerpbesluit op de Bijzondere Staat van Beleg begin november door het kabinet goedgekeurd en vervolgens samen met een ontwerp-Politiebesluit (daarover straks meer) en een ontwerpbesluit-Eerste Bestuursvoorziening, dat op de provinciale en gemeentelijke besturen betrekking had (het komt in het volgend hoofdstuk aan de orde), aan de koningin toegezonden, niet ter goedkeuring (de ontwerpen moesten de Buitengewone Raad van Advies nog passeren), maar ter kennisneming, Alleen met het ontwerpbesluit op de Bijzondere Staat van Beleg kon zij zich in beginsel verenigen, hoewel zij het, zo zei zij tegen van Lidth, 'veel te uitvoerig' vond.ê

XCNadat Kruls begin '43 opdracht gekregen had, een organisatie voor de uitoefening van het militair gezag te gaan opbouwen, werden de drie ontwerpbesluiten samen met een ontwerpbesluit-Tweede Bestuursvoorziening dat op de vertegenwoordigende lichamen betrekking had (ook daarover meer in het volgend hoofdstuk), begin maart '43 aan de koningin en aan de Buitengewone Raad van Advies aangebodene gedetailleerd uitgewerkte stukken" die evenwel in een 'Inleidende nota' uitdrukkelijk als 'voorlopig' waren gekarakteriseerd: 'd.w.z. in de eerste plaats dat zij aan de hand van hetgeen in Nederland zal blijken, nog wijziging of aanvulling zullen ondergaan, en in de tweede plaats dat zij, naar verwacht mag worden, slechts voor een zeer korte periode zullen gelden.' 6

XCDe Buitengewone Raad van Advies oordeelde over het geheel van die ontwerpbesluiten in zoverre niet gunstig dat hij blijkens zijn eind april '43 uitgebracht advies? van oordeel was dat het kabinet het ontwerp-Politie

XC1 Kerstens gaf weer wat hij van Vorrinks boodschapper ir. B. Springer had gehoord; deze had evenwel in de herfst van '41 bezet gebied verlaten; in september '42 bestond het Driemanschap van de OD niet meer. 2 Commissie-Terugkeer: Notulen, 25 sept. 1942. Van Lidth: 'Dagboek', 9 nov. 1942. 4 Hierbij was ook het ontwerp-Zuiveringsbesluit dat wij reeds in hoofdstuk 15 behandelden. 5 Teksten: Enq., dl. Vb, p. 120-36. 6 A.v., p. 121. 'Buitengewone Raad van Advies: 'Advies no. 46' (24 april 1943), a.v., p.

1368 [PDF]
BIJZONDERE STAAT VAN BELEG

besluit en het ontwerpbesluit-Tweede Bestuursvoorziening maar in petto moest houden ter afhandeling door het na de bevrijding te vormen kabinet; met het ontwerpbesluit op de Bijzondere Staat van Beleg kon de Raad zich in grote lijnen verenigen.

XCIn die periode zag het kabinet de ontwerpbesluiten-Bijzondere Staat van Beleg en Eersteen Tweede Bestuursvoorziening als één geheel; enkele ministers, onder wie Albarda, Kerstens en van den Tempel, waren namelijk van mening dat het eigenlijk alleen dan verantwoord was, regels voor de staar van beleg af te kondigen als er tegelijkertijd regels zouden zijn voor de bestuursvoorziening en voor de vertegenwoordigende lichamen. Vooral het ontwerpbesluit voor de vertegenwoordigende lichamen (Tweede Bestuursvoorziening) leidde evenwel na ontvangst van de zienswijze van de Buitengewone Raad van Advies tot zoveel nieuwe gedachtenwisselingen (Burger, begin augustus minister geworden, had er zijn eigen denkbeelden over), dat besloten werd, het ontwerpbesluit op de Bijzondere Staat van Beleg apart vast te stellen. Eind augustus protesteerde Albarda daartegen in de ministerraad; hij wist toen nog enkele kleine wijzigingen aanvaard te krijgen. Vcrvolgens werd het definitieve ontwerp op II september '43 door de koningin ondertekend en door alle ministers gecontrasigneerd; als wetsbesluit D 60 werd het bijna een jaar later, op 4 september '44, daags voor 'Dolle Dinsdag' dus, gepubliceerd.

XCOnder de bijzondere staat van beleg kreeg het Militair Gezag vèrgaande bevoegdheden: het werd boven het burgerlijk gezag (provinciale besturen, gemeentelijke besturen, waterschapsbesturen) geplaatst; het mocht algemeen verbindende voorschriften geven ('verordeningen'); het mocht een lange reeks vooroorlogse wetten geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen (niet evenwel wetten tot uitvoering van de Grondwet); het mocht preventieve censuur uitoefenen; het mocht het post-, telefoonen telegraafgeheim opheffen (behalve voor stukken, afkomstig van of bestemd voor leden van het koninklijk huis, de ministers en de Hoge Colleges van Staat) ; het mocht vergaderingen, behoudens 'werkelijke openbare godsdienstoefeningen', en optochten verbieden; het mocht werkkrachten vorderen; het mocht nietmilitairen in militaire dienst roepen; het mocht personen een verblijfplaats opleggen dan wel in bewaring stellen; het mocht gebouwen of woningen sluiten; het mocht goederen vorderen of in beslag nemen, en het mocht overal huiszoeking doen. Grote bevoegdheden! De verlening daarvan betekende intussen niet dat zij ook alle zonder meer uitgeoefend mochten worden. Ten aanzien van die uitoefening werd het Militair Gezag namelijk uitdrukkelijk onder de regering geplaatst, d.w.z. dat van háár in de vorm van koninklijke besluiten 'instructies' zouden uitgaan die alle door

1369 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

van oorlog medeondertekend zouden moeten worden. Geen der ministers zou dus individueel bevoegd zijn, aan het Militair Gezag aanwijzingen te geven; die aanwijzingen moesten door de koningin en de minister van oorlog goedgekeurd worden.

XCZoals wij eerder in dit hoofdstuk uiteengezet hebben, was het in september ,43, toen deze regeling voor het militair gezag werd getroffen, de bedoeling dat dat gezag uitgeoefend zou worden door prins Bernhard alsopperbevelhebber van land- en zeemacht, die daartoe door een chef-staf dan wel een Hoofd Militair Gezag terzijdegestaan zou worden. Door de benoeming van de prins werd eind april' 44 een streep gehaald en ook het Hoofd Militair Gezag kwam te vervallen - de chef-stafbleef over. Een kleine twee maanden later, medio juni' 44, werd een wetsbesluit vastgesteld (E 43), eveneens op 4 september '44 gepubliceerd, waarbij voor de duur van de bijzondere staat van beleg een StafMilitair Gezag inhet leven werd geroepen; aan de Chef van die staf werd de uitoefening van de aan het Militair Gezag toegekende bevoegdheden opgedragen. Hij kreeg een instructie die hem rechtstreeks onder de minister van oorlog plaatste. Onder de Chef-Staf zouden Militaire Commissarissen komen te ressorteren; dezen, voor wie eveneens een instructie was vastgesteld, moesten wekelijks aan de Chef-Staf rapport uitbrengen. Een bepaling die de Chef-Staf verplichtte, rapport uit te brengen aan de regering, ontbrak.

XCIn juni, toen deze instructies werden geformuleerd, stond nog niet defmitief vast wie als Chef-Staf Militair Gezag zou gaan Ïungeren ; vast stond ons inziens wèl (al werd dit, nemen wij aan, door de betrokkenen niet, en zeker niet ten volle, beseft) dat er grote kans op was dat uit de getroffen regelingen een hoogst ingewikkeld krachtenspel zou resulteren. Veel zou natuurlijk afhangen van het verloop der oorlogshandelingen. Zou heel Nederland snel en vlot worden bevrijd, dan zou de ruimtelijke scheiding tussen de Chef-Staf Militair Gezag, die vóór de regering zou oversteken, en de regering-zelf spoedig opgeheven worden. Maar alsdie bevrijding zich veel langzamer zou voltrekken, als slechts een deel van het land bevrijd zou worden en de vijand zich in de rest zou kunnen handhaven, wat zou dan de situatie zijn? Dan zou de Chef-Staf Militair Gezag onvermijdelijk over een ruime mate van zelfstandigheid beschikken - in theorie zou hij slechtsnamens de regering het hoogste gezag uitoefenen (zulks onder het algemeen gezag van generaal Eisenhower), maar in feite zou hij kunnen doen wat hem. wenselijk leek. Alleen een homogene regering met een krachtige minister van oorlog in haar midden zou hem, kwam het tot conflicten, in de hand kunnen houden. Een krachtige minister was van Lidth evenwel niet en de homogeniteit binnen de regering was ver te zoeken. Sterker nog: elke Chef

1370 [PDF]
VERSCHOVEN MACHTSVERHOUDINGEN

Staf die uit het Londense milieu afkomstig was, zou weten dat de koningin zich zo spoedig mogelijk van het kabinet-Gerbrandy wenste te ontdoen hij zou dus aan de verleiding blootstaan, de koningin tegen het kabinet uit te spelen, zoals de koningin aan de verleiding zou blootstaan, de Chef-Staf Militair Gezag uit te spelen tegen het kabinet. In die moeilijke situatie, draaiend om de vraag: 'Wie heeft het in het bevrijde deel des lands eigenlijk voor het zeggen?', zou het kabinet aileen zijn primaat kunnen handhaven wanneer de ministers onderling één lijn trokken. Was dat niet het geval (en het is inderdaad niet het geval geweest), dan zou het kabinct-Gerbrandy wel hebben weten te voorkomen dat zich boven het kabinet een opperbevelhebber van land- en zeemacht bevond, maar het zou in plaats daarvan geconfronteerd zijn met een niet wezenlijk gunstiger situatie: het functioneren naast het kabinet van een Chef-Staf Militair Gezag. Dat zou het gezag der ministers onvermijdelijk ondermijnen, anders gezegd: de macht van het kabinet aantasten en dus de macht van de koningin vergroten.

XCOver aile regelingen die getroffen waren, werd de bevolking in bezet gebied slechts spaarzaam ingelicht. Wel te verstaan: het besluit op de Bijzondere Staat van Beleg en het besluit inzake de Staf Militair Gezag met de daarbij behorende instructies (de instructie voor de Chef-Staf en die voor de Militaire Commissarissen) verschenen, gelijk vermeld, opseptember'in het Londense Staatsblad en werden ook gememoreerd in de Londense radiouitzendingen, maar van de betrokken nummers van het Staatsblad moest het Militair Gezag zelf exemplaren meenemen en er was in die septembermaand zoveel nieuws over het oorlogsverloop dat de luisteraars, voorzover zij daarin geïnteresseerd waren, uit de radio geen adequaat beeld kregen van wat de Bijzondere Staat van Beleg inhield en wat de functie en de bevoegdheden waren van het Militair Gezag.

4 44

XCDaarover was wèl in eerdere radio-uitzendingen gesproken - uitzendingen welke in bezet gebied van meet af aan tot onderling tegengestelde reacties hadden geleid.

XCHet begon met een passage in de toespraak die de koningin opapril'voor Radio Oranje hield. 'Ik weet', zei zij toen tot de luisteraars in bezet gebied, 137

24 43

1371 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

'dat ik uw weloverwogen overtuiging uitspreek, wanneer ik zeg: 'Bij het eerste vrijheidsgloren verrijst het nieuwe en herboren vaderland.' Er zal aanvankelijk een regering nodig zijn, die met krachtige hand het bewind voert, echter met vermijding van alles wat zweemt naar dictatuur. Ter handhaving van orde en rust, en niet in de laatste plaats ter bescherming van allen die van goeden wille zijn, zal de staat van beleg aanvankelijk noodzakelijk zijn'

XChoe rijmde zich dit alles met 'vrijheidsgloren' ? Vrij Nederland (van Randwijk) had tegen de staat van beleg geen bezwaar, 'integendeel', maar 'een militair bewind' wees hij volstrekt af, 'te lang reeds heeft ons volk', schreef hij, 'de macht in soldaten-uniform gezien, dan dat het deze in de dagen der nieuwe vrijheid nog zou kunnen verdragen.'! Niet anders Het Parool (van Heuven Goedhart)

XC'Hoezeer wij de noodzakelijkheid van krachtig optreden erkennen, niets ware noodlottiger dan het leggen van. 's lands zaken in militaire handent Het volk, eenmaal van de druk waaronder het nu leeft, bevrijd, zou zich waarlijk terecht bekocht gevoelen aan een dictatuur van enige, hoezeer ook Nederlandse, generaals !'2

XCBegin juli las Gerbrandy in een vergadering van de Commissie-Terugkeer deze en enkele andere passages uit dit artikel voor; van Angeren waarschuwde toen, 'niet al te veel waarde toe te kennen aan de mening van schrijvers van ondergrondse bladen. Men moet niet vergeten', zei hij, 'dat ... daarin persoonlijke ambities en tegenstellingen een rol spelen.' Zijn ambtgenoten waren het met hem eens, 'dat de schrijver van het artikel de moeilijkheden' (gedacht werd in de eerste plaats aan de wenselijkheid, de instelling van een Geallieerd militair gezag te voorkomen) 'niet voldoende overzien heeft.' 3

XCOp 2 september '43 (het wetsbesluit op de Bijzondere Staat van Beleg was inmiddels gereedgekomen) sprak de koningin opnieuwover de staat van beleg en nu ook over het Militair Gezag dat dan zou gaan optreden (dat was haar toespraak waarin zij tevens minister Burger introduceerde). 'Een aanzienlijk aantal landgenoten' , zei zij, 'is opgeleid voor de uitvoering van de reeds eerder door mij genoemde staat van beleg. Zij zullen, onder de leiding van een militair' (de koningin sprak niet van een 'opperbevelhebber van land- en zeemacht'), 'belast worden met de uitoefening van het militair gezag. Dit militair gezag zal op het uur der bevrijding aanwezig zijn. Het is voorzien van instructies omtrent de herleving van een gesaneerd burgerlijk gezag' (instructies voor de zuivering).

XC1 Vrij Nederland, III, II (5 juli 1943), p. 3. 2 Het Parool, 52 (10 mei 1943), p. 1. 3 Commissie- Terugkeer: Notulen, 2 juli

1372 [PDF]
RADIOTOESPRAKEN OVER HET MILITAIR GEZAG

'Gezien hun opleiding en hun geestesgesteldheid zullen zij in de ware zin des woords uw eerste bevrijders zijn ... Minister Burger is uitgenodigd zich te belasten met de bouw van een omlijsting, waarin Nederland in burgerlijke zin actief ingepast kan worden. Deze regeling zal met inbegrip vall uw deelname onmiddellijk in werking treden, waarbij tevens is voorzien de verwijdering van alle ongewenste elementen, die dadelijk afgezonderd moeten worden, opdat tot snelle doch rechtvaardige berechting der misdadigers kan worden overgegaan.

XCLandgenoten, ik vertrouw dat de omstandigheden zullen toelaten, dat zeer spoedig na de overkomst van het militair gezag, voor mij het grote ogenblik zal aanbreken dat ik in uw midden zal terugkeren'

XC'voor mij'! 'ik'! De ministers werden met geen woord genoemd, zulks terwijl vier maanden tevoren, in mei, de schriftelijke afspraak was gemaakt dat 'het kabinet als zodanig ... de gelegenheid (zou krijgen), zijn zaken in Nederland aan opvolgers over te dragen.' Het kabinet werd trouwens ook niet genoemd in relatie tot het Militair Gezag waarvan was komen vast te staan dat het onder de regering zou ressorteren, d.w.z. dat het, daargelaten wat de feitelijke invloed van de koningin zou zijn, volledig onder de ministeriële verantwoordelijkheid zou vallen. En dan de zin over de dragers van het Nederlands militair gezag! 'Gezien hun opleiding en geestesgesteldheid zullen zij in de ware zin des woords uw eerste bevrijders zijn' - niet de Britse, niet de Amerikaanse militairen die in gevechten met de bezetter voor die Nederlandse gezagsdragers het pad moesten effenen!

XCDe tekst die de koningin wilde uitspreken, had tevoren aanleiding gegeven tot een conflict. Drie ministers hadden de tekst gezien: Gerbrandy, van Kleffens en Burger. Burger had, voorzover bekend, geen bezwaren geuit, van Kleffens had op kleine, Gerbrandy op ingrijpende wijzigingen aangedrongen - Gerbrandy had zelfs aan van den Broek, chef van Radio Oranje, doen weten dat deze rekening moest houden met een situatie waarin hij instructie zou krijgen, de koningin niet tot de microfoon toe te laten. Daarna was Gerbrandy voor een korte vakantie naar Somerset vertrokken, de zaak overlatend aan van Kleffens. Van Kleffens had er in berust dat de koningin de belangrijkste wijzigingen die Gerbrandy gewenst had, naast zich had neergelegd; bij hem kwam enkele uren voordat de koningin voor de microfoon zou verschijnen, een brief binnen waarin de koningin hem deed weten dat zij ongeacht Gerbrandy's bezwaren haar tekst zou uitspreken, zij deelde mee, noteerde van Lidth enige tijd later, 'dat zij aan haar volk zou meedelen wat haar goeddunkt zonder tussenkomst van het kabinet. '1Lidth: 'Dagboek',okt.

1 Van I6 I943.

1373 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

Daags daarna, 3 september, zei van Kleffens tegen de koningin, 'dat', aldus zijn eigen aantekening terzake, 'indien zij radioredevoeringen wil uitzenden zonder dat die althans door de minister-president zijn goedgekeurd' (maar dat had in dit geval toegelaten!) 'er ernstige moeilijkheden zullen komen. '1

XCNu, die moeilijkheden deden zich meteen al voor. Van den Tempel kondigde, gelijk in het vorige hoofdstuk vermeld, zijn ontslag aan en het algemeen gevoelen van de ministerraad was dat deze zaak door van Kleffens en eigenlijk ook door Gerbrandy, die niet in Londen was gebleven, onjuist was behandeld. Gerbrandy bracht onder de aandacht van de koningin dat hij zich verplicht achtte aan de ministerraad mee te delen dat de koningin haar brief aan van Kleffens van 2 september als ongeschreven beschouwd wenste te zien; de koningin berustte daarin.ê

XCDaarmee waren de moeilijkheden niet ten einde - er kwamen nieuwe uit bezet gebied. Welte verstaan: Je Maintiendrai, Trouwen Geïllustreerd VrÜ Nederland konden zich met de komst van het Militair Gezag verenigen, maar Het Parool, Vrij Nederland, De Vonk, De Waarheid en De Oranjekrant uitten scherpe kritiek, waarbij bij Het Parool en Vrij Nederland een rol speelde dat zij wisten dat wat de koningin had gezegd, warm was toegejuicht door Six, de chef-staf van de OD, van wie aan beide bladen bekend was dat hij in de overgangstijd een autoritair regime wilde instellen. 'Een volk', schreef van Heuven Goedhart in Het Parool, 'dat drie à vier jaar door militairen en hun trawanten is geringeloord, terwijl het tevoren gewend was aan een strikt civiel bestuur, hunkert naar de terugkeer van zijn oude gezagsvannen en gevoelt nog minder dan van huis uit al voor een 'militair bestuur' dat doorgaans opvalt door tekort aan begrip voor vrijheid, en door een neiging tot 'afdoen' zonder enige rekenschap of overleg met instanties welke het volk vertegenwoordigen."

XCAl deze stemmen via Genève doorgevend, voegde Visser 't Hooft, die het van harte met deze kritiek eens was, toe dat zijn boodschapper JooP Bartels die begin september in bezet gebied was geweest, daar 'vele spontane reacties op de rede van Hare Majesteit' te horen had gekregen, 'bijvoorbeeld van iemand die veel met arbeiderstreinen reist, dat na de rede van Hare Majesteit

1 Van Kleffens: 'Dagboek', 3 sept. 1943. 2 Naar aanleiding van de capitulatie van Italië, 8 september, hield Gerbrandy bovendien op 9 september een korte toespraak voor Radio Oranje waarin hij tegenover de dictatuurstaten de 'volken' stelde, 'die georganiseerd zijn in de historisch geworden' (d.w.z. gegroeide) 'organisatie van een constitutionele staat.' 3 58 (27 sept. 1943), p. 1-2.

1374 [PDF]
KRITIEK UIT BEZET GEBIED

opmerkingen als: 'Als de koningin zo begint, kan ze wel wegblijven', niets ongewoons waren.'!

XCHet was de eerste keer dat zo felle kritiek geleverd was op een toespraak van de koningin. Via de Zwitserse Weg zond Gerbrandy eind oktober een door van Lidth opgestelde en door de koningin goedgekeurde uiteenzetting naar bezet gebied, inhoudend 'dat er niet de geringste vrees behoeft te bestaan voor een militaire dictatuur', waar de koningin trouwens 'ten zeerste (tegen) gekant' was; de Bijzondere Staat van Beleg zou zo kort mogelijk duren, over het apparaat van het Militair Gezag had de regering zeggenschap en dat apparaat, dat 'grotendeels uit gemilitariseerde burgers bestaat', was al nodig om 'decreteren' door Geallieerde autoriteiten te voorkornen.ê

XCOp 23 november sprak de koningin opnieuwover het Militair Gezag. 'Het zal u', zei zij tot de luisteraars in bezet gebied, 'ongetwijfeld duidelijk zijn dat er een korte spanne tijds zal moeten verlopen tussen het begin der bevrijding en het tijdstip waarop het leven weer in zijn gewone banen gaat lopen ... Ter overbrugging van die spanne tijds van enkele weken, enkele dagen misschien, is nu ontworpen het Militair Gezag, dat gehoorzaamt aan de regering en een plaatselijk burgergezag.

XCDe coördinatie die er moet zijn tussen de eisen die de oorlogvoering stelt, en de behoeften van het bewind in Nederland in de eerste dagen der bevrijding, vordert een opleiding en gezagsuitoefening in samenhang met de Geallieerde strategische organisatie. Niet minder noodzakelijk is het harmonisch verband dat er moet zijn tussen het nieuwoptredend gezag en het Nederlandse volk. Deze opzet is niet in de laatste plaats ontworpen teneinde u van den beginne af juist het ongestoord gebruik te waarborgen van die vrijheden, waarnaar gij thans zozeer terug verlangt.'

XCOok met deze tekst waren de ministers verre van gelukkig; de koningin, zo meenden zij, sloeg nu weer naar de andere kant door. Onjuist vonden zij vooral dat zij sprak van een 'spanne tijds van enkele weken, enkele dagen misschien', waarin het Militair Gezag zou moeten optreden (Gerbrandy had op een andere formulering aangedrongen, de koningin had geweigerd haar tekst te wijzigen), en wat moest men verstaan onder de woorden dat 'ontworpen (was) het Militair Gezag dat gehoorzaamt aan de regering en een plaatselijk burgergezag' ? Werd bedoeld dat er naast het Militair Gezag 'een plaatselijk burgergezag zou komen, of dat het Militair Gezag óók aan' een plaatselijk burgergezag zou gehoorzamen? Voor het een noch voor

XC1 W. A. Visser 't Hooft: 'Nota betr. het bezoek van J. Bartels aan Nederland' (eind sept. 1943), p. 2-3 (Zwitserse Weg A, I C, A 56). 2 Brief, 26 okt. 1943, van W. A. Visser 't Hooft aan de Politieke Commissie (a.v., 5 d, P 8 (2)).

1375 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

het ander waren voorzieningen getroffen. Kolonel Kruls, die al sinds januari bezig was, de Militair Gezag-organisatie op te bouwen, had het gevoel dat in bezet gebied (waar de gehele illegale pers positief op de toespraak van de koningin reageerde) alleen maar grote onduidelijkheid was geschapen.

XCNiet ten onrechte vonden Gerbrandyen van Lidth dat een correctie geboden was. Over datzelfde Militair Gezag sprekend \ zei Gerbrandy op 8 december' 43 voor Radio Oranje dat het instructie had, nauw met het burgerlijk bestuur samen te werken, dat het onder de regering stond, dat de regering 'tegelijk met het Militair Gezag ... , derhalve ... in Nederland, aanwezig of vertegenwoordigd (zou) zijn', en dat hij hoopte dat de tijdsduur van de bijzondere staat van beleg kort zou zijn, 'beloven kunnen wij dit echter niet, daar niemand alle moeilijkheden, die zich kunnen voordoen, met name die van uitwendige aard, volledig overziet.' Gerbrandy's tekst was goeddeels door van Lidth opgesteld; hij was door het kabinet goedgekeurd, maar de koningin vond dat háár toespraak van 23 november en Gerbrandy's tekst 'psychologisch ... ver uit elkaar (lagen)'. 2 Van Lidth kreeg' de indruk, dat zij niet gaarne ziet dat vanwege de regering mededelingen worden gedaan die de hare corrigeren." 'Maar haar beide redevoeringen hebben', noteerde hij, 'verwarring gesticht en juist daarom is deze nadere toelichting nodig."

XCDe enige die dat niet nodig vond, was Burger; hij had dat op 6 december schriftelijk aan de koningin meegedeeld - een daad van doorbreking van de solidariteit van het kabinet die hem door Gerbrandyen de meesten van zijn overige ambtgenoten ernstig werd kwalijk genomen. Met dat al had de bevolking in bezet gebied, althans diegenen die nog een radiotoestel bezaten, uit Gerbrandy's teespraak voor het eerst een duidelijk beeld gekregen van de plaats die de regering aan het Militair Gezag had toegedacht.aan de orde komen, zodra het leven weer in zijn gewone banen gaat lopen', opgelost zouden moeten worden. 4 Van Lidth: 'Dagboek', 29 nov.

1 Tekst: dl. Vb, p. 300-01. 2 'Blocnoot' van de koningin aan van Lidth (z.d.), door hem op 2 dec. I943 beantwoord (archiefkab. der koningin). 3 De correctie heeft de koningin niet verhinderd om in haar radiotoespraak van IO mei '44 opnieuw te spreken van 'de spanne tijds van enkele weken of enkele dagen wellicht, waarin de regering, geholpen door het plaatselijk burgergezag' (dat werd nu als eerste genoemd en er waren nog steeds geen voorzieningen voor getroffen) 'en het militair gezag', een toestand zou hebben geschapen waarin 'de vraagstukken die

1376 [PDF]

Het apparaat van het Militair Gezag

XC

XCEind januari '43 (in de dagen dus waarin de laatste resten van het Duitse Zesde Leger bij Stalingrad door de Russen werden opgeruimd) werd de majoor van de generale staf mr. H. J. Kruis, hoofd van de rste afdeling van het departement van oorlog, bij beschikking van minister van Lidrh benoemd tot hoofd van een nieuw bureau: het Bureau Militair Gezag; dat bureau werd, zo heette het in de ministeriële beschikking", 'belast met het verrichten van de voorbereidende arbeid met betrekking tot de uitoefening van het militair gezag in Nederland.'

XCHendrik Johan KruIs was in 1902 in Amsterdam geboren. Van jongsaf was het zijn wens, beroepsofficier te worden. Na een hbs doorlopen te hebben, werd hij in '19 tot de Koninklijke Militaire Academie toegelaten. Zijn wapen werd de artillerie; Utrecht werd zijn eerste standplaats als officier. Hij had er tijd over, legde het staatsexamen-bêta af en ging in zijn standplaats rechten studeren. In '3 I (hij was toen al op het departement geplaatst) behaalde hij de meesterstitel. Enkele jaren later volgde hij de lessen aan de Hogere Krijgsschool. Vervolgens werd hij weer bij het departement geplaatst waar hij in mei '38, in de rang van kapitein, landmacht-adjudant werd van de minister; eerst was dat dr. J. J. C. van Dijk, in augustus '39 werd het Dijxhoorn. Samen met deze stak Kruls op 13 mei '40 naar Engeland over. Daar was hij, toen hij met de opbouw van de Militair Gezag-organisatie werd belast, al aan zijn derde minister toe; op Dijxhoorn was van Boeyen gevolgd, op van Boeyen van Lidth. Voor geen van die drie koesterde Kruls veel waardering. Hij was zeer van zijn eigen capaciteiten overtuigd en die capaciteiten ontbraken ook niet; hij was, als hem een belangrijke taak werd toevertrouwd (dat was pas het geval toen hij hoofd van het Bureau Militair Gezag werd), een harde werker, volledig op zijn taak geconcentreerd. Voorts was hij een uitnemend organisator; hij dacht daarbij sterk in militaire begrippen. Hij was niet geneigd, met de gevoeligheden van andere mensen rekening te houden. 'Had hij', zo zei ons in '57 zijn naaste medewerker w. Chr. Posthumus Meyjes, 'de keus om de dingen een beetje diplomariek dan wel militair-schroB" te zeggen, dan koos hij het laatste." Hij had ook iets haastigs en ongeduldigs: hij overzag problemen snel, meende spoedig de juiste oplossing gevonden te hebben, en kon er zich dan aan ergeren dat anderen die oplossing niet onmiddellijk óók zagen. Hij had bepaald autocratische neigingen en kon derhalve weinig begrip, laat staan waardering, op

1 Tekst: dl. VIII b, p. 59. 2 W. Chr. Posthumus Meyjes, IS febr. 1957.

1377 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

brengen voor de gecompliceerde Nederlandse staatkundige verhoudingen. Het Londense kabinet kon in zijn ogen geen goed doen, in Gerbrandy, voor wiens moeilijke positie hij geen begrip had, zag hij niet veel meer dan een onbekwame scharrelaar.

XCDe hem in januari '43 toevertrouwde functie was eigenlijk een kolfje naar zijn hand: ze was evident belangrijk, ze gaf hem een grote mate van zelfstandigheid en hij kon tonen wat hij waard was. Werden in het Londense milieu veel zaken traag behandeld, hij zou er zorg voor dragen dat de Militair Gezag-organisatie snel van de grond kwam! Dat Militair Gezag zou het, hij besefte het, moeilijk krijgen; het zou met zo talrijke en zo moeilijke vraagstukken geconfronteerd worden, dat men er van moest uitgaall dat het object zou worden van kritiek van tal van kanten. Daar had hij geen bezwaar tegen; het was, meende hij, beter dat die kritiek zich zou richten op een tijdelijk orgaan als het Militair Gezag dan op de koningin en haar ministers. In toespraken tot de in Londen gevormde Staf Militair Gezag maakte hij, zo schreefhij in zijn memoires, 'wel eens een vergelijking ... met een spons, die al het vuile water moet opzuigen en dan uitgeknepen wordt, terwijl ook de vos die met een bosje stro in de bek het water ingaat in de hoop dat zijn vlooien zich geleidelijk naar het stro zullen verplaatsen, een van mijn voorbeelden was.'!

XCToen hij het Militair Gezag moest gaan opbouwen, vertrouwde hij van de aanvang af dat hij de leiding zou behouden van de organisatie als deze naar bevrijd gebied zou worden overgeplaatst. In zijn bevordering tot kolonel zag hij een bevestiging Vall dat vertrouwen. Hij wist niet dat de koningin nog steeds veel op hem tegen had. Begin februari '43 was zij, zo tekende van Lidth na een gesprek met haar dat hij op Stabbings House in Maidenhead had gevoerd, aan,

XC<wat geschrokken van de oprichting van een Bureau Militair Gezag. Zij moet niets meer van 'het militair' hebben, beschouwt hen (zonder uitzondering!) als gevaarlijke lieden die naar de macht grijpen en deze misbruiken. Natuurlijk zeer overdreven. Ook van mr. Kruls moet zij niets hebben; hij was destijds de man, die minister Dijxhoorn in zijn 'dwaze' plannen steunde" en hij is een man 'die praat'. Zij had het over 'apachen-naturen'! Maar toen ik de bekwaamheden en betrouwbaarheid van mr. KruIs prees, begon zij enigszins bij te draaien. Zij had geen bezwaar in zijn rangsverhoging toe te stemmen, indien ik deze nodig oordeelde, indien dit niet zou prejudiciëren op de keuze van het Hoofd Militair Gezag na

XC1 H. J KruIs: Generaal in Nederland. Memoires (I975), p. 82. 2 Wij nemen aan dat de 'terugkeer'-plannen bedoeld werden die Dijxhoorn begin '4I

1378 [PDF]

KRULS EN I-IET MILITAIR GEZAG terugkeer. Zij wenste daarvoor een burger aan te wijzen, indien zij de geschikte man kon vinden. In dit verband noemde zij mr. Einthoven te Rotterdam, doch deze was niet beschikbaar, want hij is gevangen genomen.'l

XCIn die tijd zag de Commissie-Terugkeer de zaak aldus dat onder de opperbevelhebber van landen zeemacht (prins Bernhard) een Hoofd Militair Gezag zou optreden. Begin mei '43 schreef van Lidth aan de koningin dat hij Kruls voor die functie wilde voordragen. Zij zei hem in het eerstvolgend gesprek, 5 mei, 'dat zij er niet over dacht zijn benoeming te aanvaarden Daarmee was ... elke discussie afgesneden. Een zeer onbevredigend verloop!', schreef van Lidth die avond, en dan, niet zonder zelfverwijt: 'en van mij een slappe houding als van een jongen, die een onverdiend standje krijgt en zijn mond moet houden ... Intussen is dit een hoogst ernstige zaak. Ik ben verantwoordelijk voor de gang van zaken, ik kan niet wegens onbekende reden mijn personeellaten wegtrappen en ik kan mij niet op de kop laren zitten, want dan zal telkens daarvan misbruik worden gemaakt, zodat mijn eerste opwelling is 'volhouden of aftreden'."

XCVan Lidth, II mei:

XC"s Morgens 10 uur Maidenhead. H. M. herhaalt dat zij niet bereid is, mr. Kruls te benoemen tot Hoofd Mil. Gezag. Zij wenst voor deze positie geen officier van het Ned. leger ... Alles wat ik zeg, is misschien heelmooi en heel waar, maar zij weet het beter! Amen.

XCIk wijs op de moeilijkheden, die hieruit voortvloeien, waarop zij zegt, mij een ander plan te willen voorleggen waarmee zij allang rondloopt en waarop ik niet dadelijk 'neen' mag zeggen. 'U moet het zelf doen! Ik heb behoefte aan iemand die in Nederland een goede naam heeft, die vaderlijk en humaan met de mensen weet om te springen en die algemeen vertrouwen geniet' ... Zij wil niet dat ik er in de ministerraad over spreek, maar ik kan overleg plegen met Beelaerts en met de prins, niet met Gerbrandy! wat ik natuurlijk (zij het dan onder geheimhouding) wel moet doen."

XCEen geheel nieuw denkbeeld! Van Lidth sprak er nog dezelfde dag over met zijn ambtgenoot van den Broek; die vond het 'lang niet verwerpelijk'. 4 Zo ook Gerbrandy. KruIs evenwel was 'niet enthousiast'. 5 Prins Bernhard daarentegen kon er zich heel wel in vinden. 'Moeder wenst', zei hij enkele dagen later tegen van Lidth, 'een 'vaderlijk' iemand, die toch weet door te

1 Van Lidth : 'Dagboek', 8 febr. 1943. 2 A.v., 5 mei 1943. 3 A.v., II mei 1943. 4 A.v. 5 A.v., 12 mei 1943.

1379 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

bijten en dat bent u!' 'Als dit moet doorgaan', schreef van Lidth's avonds, 'kom ik met vrijwel dictatoriale rnacht terug! Geen aanlokkelijk vooruitzicht. De schamppaal voor iedereen. Gelukkig maar van korte duur, maar de moeilijkste opdracht, die men verzinnen kan.'! Ruim twee weken later, 27 mei (er was, voorzover ons bekend, over de zaak geen woord in de ministerraad gewisseld), verklaarde van Lidth zich in een brief aan de koningin bereid, tezijnertijd de leiding van het Militair Gezag op zich te nemen; 'de eerstaanwezend officier van de militaire organisatie' (van Lidth dacht aan KruIs) zou dan kunnen worden aangeduid als 'Chef-Staf Militair Gezag'."

XCHet feit dat van Lidth zich ter beschikking gesteld had (de benoeming die hij, dunkt ons, maar al te graag had willen aanvaarden, is niet doorgegaan), bracht in de feitelijke gang van zaken geen wijziging. Wel was Kruls diep teleurgesteld en ook niet vrij van verbittering jegens zijn minister (hij ging van 'maarschalk van Lidth' spreken), maar hij was er geenszins zeker van dat er geen wijziging zou komen in de denkbeelden van de koningin: het zag er bovendien eind mei' 43 (de Geallieerden hadden kort tevoren Tunesië van Duitsers en Italianen gezuiverd) niet naar uit dat de bevrijding van Nederland binnen enkele maanden te verwachten was. Hoe dat zij, KruIs zette de opbouw van de nieuwe organisatie met onverzwakte energie voort.

XCZijn naaste medewerker werd, gelijk reeds vermeld, W. Chr. Posthumus Meyjes, een beleggingsadviseur, die zich tijdens de Meidagen van' 40 met zijn echtgenote, een Française, en twee kinderen in Parijs had bevonden en via Spanje en Portugal Londen had bereikt; hij was er in '4I benoemd tot Custodian. van de onder A I gevorderde onbeheerde vermogens" en in '42 tot secretaris van de Buitengewone Raad van Advies - een man van liberale beginselen maar die in Londen een fervent aanhanger was geworden van de 'vernieuwings' -denkbeelden van de koningin en derhalve bij haar (Beelaerts, voorzitter van de Buitengewone Raad van Advies, zal haar wel van zijn contacten met Posthumus Meyjes hebben verteld) in een goed blaadje stond. Niet Kruls, die niet tot haar toegelaten werd, maar Posthumus Meyjes droeg er toe bij dat de vrees van de koningin dat via het Militair Gezag een soort dictatuur van beroepsofficieren zou worden ingesteld, verdween.

XCUit hoeveel personen zou het Militair Gezag bestaan?

XCKruls dacht aanvankelijk voldoende te hebben aan dertig officieren (hoofd

1 A.v., 14 mei 1943. 2 Brief, 27 mei 1943, van van Lidth aan de koningin dl. Vb, p. 346). 3 Die functie werd in november' 43 opgeheven; het departement van financiën nam het beheer toen over.

1380 [PDF]
KRULS GAAT ORGANISEREN

zakelijk zouden dat in Engeland aanwezige burgers zijn die tot reserveofficier benoemd zouden worden) en zestig onderofficieren en minderen, maar in april' 43 had hij dat totaal van negentig krachten al tot tweehonderd verhoogd en een jaar later waren het er zevenhonderdveertig geworden: honderdvijf-en-zeventig officieren, vijfhonderdvijf-en-zestig onderofficieren en minderen. Die sterkte was officieelaanvaard door het Britse War Depart ment, hetgeen betekende dat de Civil Affairs-Dillision van Eisenhowers hoofdkwartier (met beide instanties had Kruls talrijke besprekingen gevoerd) er zorg voor moest dragen dat de organisatie van het Militair Gezag ter sterkte van zevenhonderdveertig man uit de militaire voorraden dan wel met andere militaire hulp alles kreeg wat zij nodig had: rantsoenen, brandstof, huisvesting (zolang zij niet in Nederland was) en vooral transportmateriaal (personenauto's en vrachtauto's) met benzine en faciliteiten voor onderhoud. Alleen op grondslag van die goedkeuring van het z.g. War Establishment zou de organisatie van het Militair Gezag, zodra dat nodig was, naar het Continent overgebracht kunnen worden en zich daar kunnen bewegen.

XCNaarmate zijn staf zich uitbreidde, moest Kruls de indeling wijzigen. In de zomer van '44 ressorteerden onder hem als Chef en Posthumus Meyjes als sous-Chef van de Staf Militair Gezag een stafbureau. een secretariaat, een bureau repatriëring, een bureau grensbewaking, en twaalf secties, waarvan verschillende nog sub-secties kenden: secties voor binnenlands bestuur, arbeidszaken, juridische zaken (o.m. belast met het interneren van alle 'foute' elementen), politie, brandweer en luchtbescherming, fmanciën, economische zaken, aanvoer en transport, volksgezondheid, openbare werken, radio- en lijnverbindingen, voorlichting, en P'I'T'-exploitatie.! De hoofden van deze secties waren Of luitenant-kolonel àf majoor geworden, de hoofden van de sub-secties in de regel majoor of kapitein, en de vele tientallen Militaire Commissarissen (die zouden o.m. in elke provinere en elke grote stad benoemd worden) op zijn minst kapitein."

XCWat had het apparaat als richtlijnen?

XCDie richtlijnen waren aangegeven in de wetsbesluiten voor de 'terugkeer'; het hoofd van de sectie-binnenlands bestuur moest het Zuiveringsbesluit gaan toepassen, het hoofd van de sectie-juridische zaken de wetsbesluiten die(Besluit op de Bijzondere Staat van Beleg) de afkorting was van 'Besluit tot Bevor

1 Begin' 44 werd ook aan een sectie buitenlandse zaken gedacht, maar die strandde onmiddellijk op het verzet van van Kleffens, 'omdat er', noteerde deze, 'maar één buitenlands beleid moet zijn, en wel dat van het departement of deszelfs hoofd.' (van Kleffens : 'Dagboek', 2 febr. r944) 2 Meyer Sluijser hield het er op dat BBSB

1381 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

van Angeren had voorbereid, enz. enz. Het apparaat als geheel diende zich natuurlijk te houden aan de regels die in het Besluit op de Bijzondere Staat van Beleg waren neergelegd. Dat besluit was vóór eind' 43 vastgesteld, maar een deel van de andere wetsbesluiten kwam tot Kruls' levendige ergernis pas in de zomer van '44 gereed, zodat hij en zijn staf lange tij d niet wisten, welke richtlijnen zij op bepaalde gebieden in het oog moesten houden. Dat kon er toe leiden dat die staf eigen oplossingen ging bedenken welke dan weer door de betrokken ministers, die het allerminst op prijs stelden dat het Militair Gezag op 'hun' terrein kwam, werdcri afgekeurd. Frictie was haast onvermijdelijk. Zodra de Staf Militair Gezag eenmaal bestond, ging hij tot op zekere hoogte een eigen leven leiden. Een grote m.oeilijkheid hierbij was nog dat die staf slechts een hoogst globaal inzicht had in de werkelijke toestanden en verhoudingen in bezet gebied. Ten aanzien van de illegaliteit was hij tot juni '44 zelfs van alle kennis verstoken, aangezien gegevens die op de werkzaamheid van illegale groepen betrekking hadden, door het Bureau Inlichtingen en het Bureau Bijzondere Opdrachten terecht als top-secret werdcri behandeld. Begin juni evenwel gaf Charles van Houten aan KruIs en Posthumus Meyjes een 'college' van twee uur 'over', zo noteerde van Houten, 'BI-zaken die van rechtstreeks belang zijn voor de leiding van het Militair Gezag'i! Kruls en Posthumus Meyjes staken er veel van op, maar het overzicht van de illegale groepen dat het Bureau Inlichtingen kon geven, was minder volledig dan het bureauzelf dacht.

XCAlle officieren van het Militair Gezag moesten natuurlijk enig begrip hebben van militaire vormen en gebruiken. Dat werd hun bijgebracht tijdens cursussen van een week die in het kamp van de Irene-brigade werden gehouden. 'Daar trachtten zij', aldus een hunner, 'onwennig in battle-dress, in de gauwigheid stengun. en handgranaat te leren hanteren; daar werden zij, als gewone recruten, gedrild door een met sardonisch genoegen toekijkende en bevelen brullende adjudant. Zo toegeschreeuwd te worden was ons echter liever dan uit een van zijn veelzeggende blikken te moeten opmaken, wat hij eigenlijk van ons meer of minder dikbuikige, amechtige, onhandige, stij£benige en kromgerugde gezelschap dacht."

XCNaast die 'militaire' cursussen waren er andere waarbij de Militair Gezagofficieren onderricht kregen in wat men de 'theorie' van het militair gezag zou kunnen noemen. Die lessen droegen een algemeen karakter. Kruis was

XC1 eh. H. J. F. van Houten: 'Dagboek', 5 juni 1944. 2 H. J. van den Broek: Hier Radio Oranje, p.

1382 [PDF]
HET MILITAIR GEZAG OEFENT

zich er evenwel terdege van bewust dat een theoretisch goed geschoold apparaat voor problemen zou komen te staan waarvoor de theorie geen of slechts een gedeeltelijke oplossing zou bieden. Hij besloot, zijn mensen te scholen door het houden van oefeningen; deze zouden ook het voordeel hebben dat Britse en Amerikaanse Civil Affairs-officieren ze zouden kunnen gadeslaan, hetgeen het vertrouwen in wat aan Nederlandse zijde werd voorbereid, zou kunnen vergroten.

XCEen eerste oefening vond in juli '43 in het kamp van de Irene-brigade plaats ('Engelse autoriteiten, daarbij aanwezig, vol lof over prestatie', tekendevanLidth aan-}; een maand later was er een tweede oefening, nu in Londen in het Netherlands House, het clubgebouw dat Bolkestein samen met de British Council had gesticht. In januari' 44 werd na een inleidende bijeenkomst in Netherlands House, waar van Lidth, Gerbrandyen Albarda aanwezig waren, een derde oefening gehouden in Arlington House, een als kantoorpand in gebruik genomen flatgebouw waarin o.m. van Lidths departement was gevestigd. De oefening begon op een zaterdagavond om negen uur en duurde vier-en-twintig uur. Gerbrandy kwam er zondagmiddag kijken, zo ook een Belgische minister. Britse Civil Affairs-officieren namen aan de oefening deel. De sectiehoofden en militaire cornmissarissen (die laatsten voorzover er ruimte was) zaten allen in aparte kamers die telefonisch verbonden waren met die van de Chef-Staf en van de oefeningsleiding. 'Die vier-en-twintig uur', aldus later Kruis, 'speelden zich de meest dramatische dingen af Een commissaris [van een provincie] en een burgemeester moesten worden geschorst ... , de politie diende te worden gezuiverd, het uitbreken van een besmettelijke ziekte de kop ingedrukt" voor het vervoer en het onderbrengen van Dp'S2 moest worden gezorgd, relletjes onderdrukt, de alarmklok ingesteld, de burgerbevolking geëvacueerd, prijsmaatregelen genomen, voorzieningen in de geldsomloop getroffen, arbeidsproblemen opgelost. Kortom, alles en ieder kreeg een beurt.'?

XCVoor de 'derde fase' van deze oefening was een lijst van 'incidenten' opgesteld 4 waarin de officieren van het Militair Gezag hun gedragslijn moesten bepalen. 'Incident' 68 bestond uit de 'aanvraag bij een burgemeester door de communistische partij om een vergadering te mogen beleggen. Titels der toespraken: 'Wat wij aan het communisme danken', 'Behoort de uitbuiting tot het verleden?' en 'Met Rusland voor de echte orde'.' Zo wasJ. Kruis: Generaal in Nederland, p. 87. 4 Exemplaar in archief MG, CSMG, doos 8,

1 Van Lidth: 'Dagboek', I4juli I943. 2 d.w.z. personen die zich op de dag van bevrijding niet in het land van hun domicilie bevonden. 3 H.

1383 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

ook no. 7 van de 'Algemene Opdrachten voor Sectie xr (Pelts sectievoorlichting)! : 'Welke richtlijnen dienen aan de pers omtrent de verhouding tot Rusland en het communisme te worden verstrekt?'

XCDe resultaten van deze eerste 'grote' oefening (zij zijn niet bewaard gebleven) werden na enige tijd met alle deelnemers besproken. Een tweede 'grote' oefening vond in de lente van '44 in het kamp te W olverhampton plaats dat toen door de Irene-brigade was ontruimd; hier konden, aldus Kruls, 'in de praktijk DP's worden opgevangen en verzorgd' en kreeg 'de grensbewaking de gelegenheid, infiltranten te ontdekken'2 - achtergebleven soldaten van de brigade speelden braaf als figuranten mee. Bij die tweede oefening waren voor het eerst ook Amerikaanse Civil Affairs-officieren aanwezig.

XCDe betekenis van die oefeningen, die uiteraard niet zonder hilariteit verliepen, was niet alleen dat de deelnemers een denkbeeld kregen van wat in bevrijd Nederland van hen verwacht zou worden, maar ook dat er een esprit de corps ontstond. Elkeen die in Londen hetzij op de regeringskantoren, hetzij in het bedrijfsleven nog zijn normale werk verrichtte, ging zich meer en meer instellen op de nieuwe taak die hem als officier van het Militair Gezag zou wachten; het werd als een groot voorrecht beschouwd om tot die Nederlanders te mogen behoren welke de Geallieerde bevrijdingslegers op de voet zouden volgen. Daarnaast gaf met name de waardering die door Britse en Amerikaanse Civil Affairs-officieren werd geuit, Kruls het gevoel dat hij zich naar behoren had gekweten van de opdracht die hem begin' 43 was verstrekt. Inmiddels waren evenwel bij enkele ministers, naarmate Militair Gezag zich duidelijker ging aftekenen, de weerstanden tegen de organisatie en tegen Kruls persoonlijk gegroeid.

XC1 A.v. 2

1384 [PDF]
WEERSTANDEN TEGEN HET MILITAIR GEZAG

de organisatie (groeiend doordat haar telkens nieuwe taken werden opgedragen), welker vorming deze en gene onder de ministers het gevoel gaf dat hij min of meer buiten spel werd geplaatst. Dezulken waren gauw geneigd, Kruis er van te verdenken dat hij alle touwtjes in handen wilde hebben. Die reacties waren Kruis ook niet onbekend. In april '43 (hij was toen pas twee-en-een-halve maand hoofd van het Bureau Militair Gezag) schreef hij aan Dijxhoorn in Washington: 'u kunt mij het beste vergelijken met een gummi olifant. Iedereen blaast hem op. Naarmate hij dikker wordt, roepen ze: pas op dat grote dier, hij wordt te groot en te dik (militaire dictatuur). Maar ondertussen gaat men door met blazen, vermoedelijk omdat de andere beestjes een beetje lek zijn ... Ondanks de vele moeilijkheden en wrijvingen tracht ik van deze zaak iets te maken ... Ik twijfel niet of het is een ondankbare taak met de grote risico voor het moment suprême weer aan de dijk te worden gezet en een ander met je arbeid te zien pronken."

XCBegin februari, kort nadat Kruis hoofd van het Bureau Militair Gezag was geworden, had van Lidth in de ministerraad zijn ambtgenoten gevraagd, hem de namen op te geven van personen die geschikt geacht werden om vooraanstaande functies binnen de Militair Gezag-organisatie te vervullen. Wij hebben er geen overzicht van wie toen genoemd zijn, maar voorzover de betrokkenen niet op de departementen werkzaam waren, bevonden zij zich in hoofdzaak in het bedrijfsleven. De sectiehoofden van het Militair Gezag kwamen bijna allen uit het regeringsapparaat (dat lag ook voor de hand: veel van die secties konden gezien worden als vooruitgeschoven posten van departementen) maar onder de militaire commissarissen bevond zich een aantal personen die functies hadden bij grote bedrijven, ook wel bij in Londen gevestigde concerns.ê Daar kwam bij dat Kruis bij alle vakbondsbestuurders die hij uitnodigde, bot ving; Oldenbroek, de invloedrijkste hunner (deze gaf tenslotte wèl adviezen aan de sectie-arbeidszaken van het Militair Gezag), zei hem zelfs dat hij principieel tegenstander was van een Nederlandse Militair Gezag-organisatie; hij 'gaf, aldus Kruis, 'als zijn oordeel, dat het Nederlandse volk vermoedelijk liever zag ingegrepen door Geallieerde militairen. '3 Het kan zijn dat op deze en gene onder die vakhonds

XCr Brief, II april 1943, van H. J. KruIs aan Dijxhoorn (Collectie-Dijxhoorn, map 'Persoonlijk generaal-majoor Dijxhoorn'). 2 Op een totaal van honderdvijf-entachtig officieren van het Militair Gezag waren er tenslotte vijf-en-twintig die, aldus Kruls in augustus' 44, 'bij het grootbedrijf rechtstreeks of indirect betrokken (waren), meegerekend zij die vóór de oorlog in het grootbedrijf werkten, doch daarvan thans los staan.' (bijlage I bij brief, 16 aug. 1944, van H. J. Kruls aan van Lidth, Enq., dl. V b, p. 354) 3 Brief a.v. (a.v., p.

1385 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

bestuurders de term 'militair gezag' al afschrikwekkend werkte: wie vóór de oorlog in de wereld van SDAP en NVV was opgegroeid, zag zich niet gemakkelijk als officier, belast met de uitoefening van militair gezag, naar Nederland terugkeren.'

XCHoe reageerden de uit socialistischekringen afkomstige ministers?

XCAan Burger leken de plannen van Kruls (zij werden hem, nog voor hij minister werd, door Kruls zelf uiteengezet) 'heel nuttig'", maar hij had als nieuweling in Londen weinig relaties in kringen die geschikte militaire commissarissen konden opleveren; Albarda stond tot in de zomer van '44lauw tegenover het Militair Gezag doch niet uitgesproken afwijzend. Van den Tempel daarentegen wilde er, hoewel hij wèl het wetsbesluit op de Bijzondere Staat van Beleg contrasigneerde, van meet af aan niets mee te maken hebben. Hij wilde zelf rechtstreeks bepalen wat in bevrijd gebied in eerste instantie op sociaal terrein aan maatregelen genomen moest worden; dat vertrouwde hij aan officieren van het Militair Gezag niet toe. Met verscheidene departementen kwam het Militair Gezag in de lente van '43 al tot een nuttig contact, maar niet met Sociale Zaken, en toen Posthumus Meyjes begin juli, pogend daarin verbetering te brengen, een gesprek voerde met van den Tempel, zei deze laatste, aldus het door Posthumus Meyjes gemaakte verslag, dat hij het gehele optreden van de Commissie-Terugkeer als 'anticonstitutioneel' beschouwde, dat 'sociale kwesties in Nederland ... door de minister zelf (zouden) worden behandeld', en dat 'de gehele opzet van het MG fout (was)."

XCMedio september werden de eerste Militair Gezag-officieren benoemd: zeventien tijdelijke reserve-majoors voor algemene diensten. Van Lidths candidaten waren door de Commissie-Terugkeer goedgekeurd - hij had vervolgens het koninklijk besluit, strekkende tot hun benoeming, laten ondertekenen, d.w.z. zonder overleg met de overige ministers. Dat gaf nieuw voedsel aan van den Tempels wantrouwen. KruIs van zijn kant deelde eind september schriftelijk aan van Lidth mee dat hij niet voornemens was, in bevrijd gebied een verantwoordelijke functie in het Militair Gezag te aanvaarden, wanneer door de traagheid van de regering belangrijke regelingen nog niet vastgesteld waren op het moment waarop MilitairP.148) 2 A.v. 3 Nota, 7 juli 1943, van W. Chr. Posthumus Meyjes aan van Lidth

1 Kruls persoonlijk vond de term 'Militair Gezag' ongelukkig; tegen Burger zei hij eens: 'Het is zo verdraaid vervelend dat ik geen beter woord weet dan Militair Gezag; dat ... maakt de mensen kopschuwen de term is veel beter, maar ik heb daarvoor geen Hollands woord.' (getuige Burger, a.v., dl. V c,

1386 [PDF]
WEERSTANDEN TEGEN HET MILITAIR GEZAG

Gezag zou moeten gaan opereren. Eind november, toen weer een nieuwe groep militaire commissarissen was benoemd, hield van den Tempel in de ministerraad een hele philippica tegen het Militair Gezag:

XC'dat onbekende ambtenaren, in Engeland aangesteld, in Nederland zullen moeten optreden, zal daar een onprettige indruk maken. Het zou een grote psychologische fout zijn, deze naast de in Nederland bestaande autoriteiten te doen optreden; beter is, het bestaande apparaat te doen functioneren. Een ander bezwaar van de minister van sociale zaken is, dat één groep van de Nederlandse samenleving in deze commissarissen geheel niet vertegenwoordigd is.'

XCAlbarda viel van den Tempel bij: er waren geen sociaal-democraten tot militair commissaris benoemd terwijl er, zei Albarda, 'beschikbaren' waren.

XCOp van Lidth maakte dit alles weinig indruk; hij wees er vooral op dat het Militair Gezag opgebouwd werd op een grondslag die in de ministerraad was goedgekeurd; zou de organisatie ooit haar bevoegdheid te buiten gaan, dan zou zij door de regering tot de orde geroepen kunnen worden, zij ressorteerde immers onder de regering. Hij wilde niet ontkennen dat de organisatie 'eenzijdig' was samengesteld, maar dat kwam doordat personen op wie KruIs in een vroeg stadium een beroep had gedaan, 'neen' hadden gezegd. Wat van den Tempel had voorgesteld: 'het bestaande apparaat', d.w.z. het in bevrijd gebied aanwezige bestuursapparaat, te doen functioneren, was onuitvoerbaar: dat apparaat moest eerst gezuiverd worden en het kon bovendien tevoren geen enkele afspraak maken met de Geallieerde instanties van welker hulp bevrijd gebied volstrekt afhankelijk zou zijn.!

XCVan den Tempelliet zich door van Lidth niet overtuigen en toen KruIs in februari '44 een litanie van klachten over gebrek aan medewerking van de zijde van de ministers aan van Lidth voorlegde, was het weer van den Tempel tegen wiens negatieve houding hij de meeste bezwaren uitte. Van den Tempels ontwerp-besluitwetten op sociaal gebied waren inmiddels door het kabinet goedgekeurd, notabene onder 'een applausje', welnu: zij gaven, in tegenstelling tot andere besluitwetten, het Militair Gezag geen enkele bevoegdheid om namens de regering op te treden. Ook tal van andere punten waren nog onvoldoende geregeld. 'Ik moge daarom', schreef KruIs, 'Uwer Excellentie eerbiedig verzoeken 0111. (indien het niet mogelijk mocht blijken op korte termijn de nodige wijzigingen in de positie van het Militair Gezag te brengen) mij niet te willen voordragen voor benoeming tot Chef van de Staf Militair Gezag of enige andere leidende functie in die organisatie.

XC1 Ministerraad: Notulen, 30 nov.

1387 [PDF]
STRIJD OM DB MACHT

In dat geval werd ik gaarne spoedig ontheven uit mijn tegenwoordige functie van Hoofd van het Bureau Militair Gezag.' Kruls stond met zijn ontslagaanvraag niet alleen; namens Posthumus Meyjes (die reserve-lui tenantkolonel was geworden) en reserve-majoor dr. J. H. de Boer, hoofd van de afdeling-repatriëring van het Militair Gezag, deelde hij aan van Lidth mee dat zij 'op overeenkomstige gronden als door mij ontwikkeld', Militair Gezag wilden verlaten."

XCVan Lidth interpreteerde Kruls' brief als een vorm van het uitoefenen van pressie (het gebeurde zou zich in augustus '44 herhalen - wij komen er in deel 10 op terug) en legde de verzoeken om ontslag, die trouwens voorwaardelijk geformuleerd waren ('indien het niet mogelijk mocht blijken, op korte termijn de nodige wijzigingen in de positie van het Militair Gezag te brengen'), naast zich neer. Intussen moeten wij op één vraag antwoord geven: waarom wilde juist het hoofd van de afdeling-repatriëring van het Militair Gezag er de brui aan geven?

Van den Tempel en de repatriëring

XC

XCUiteraard werd in Londen beseft dat zich, als Hitler verslagen was, in Duitsland en elders in Europa grote aantallen Nederlanders zouden bevinden die men zo spoedig mogelijk in de gelegenheid zou moeten stellen, naar Nederland terug te keren: dwangarbeiders, krijgsgevangenen, politieke gevangenen, gedeporteerde Joden. Al deze personen werden aangeduid met de term 'Displaced Persons' ('ontheemden'). Dat hun repatriëring een groot probleem zou vormen, was duidelijk - even duidelijk was, dat, wat Duitsland betrof, ten nauwste samengewerkt zou moeten worden met de Geallieerde militaire bestuursinstanties en dus, bij de voorbereiding, met de Geallieerde Civil Affairs-officieren. Met al die Nederlandse Displaced Persons moesten twee dingen gebeuren: zij moesten naar een Nederlandse grensplaats of een dicht bij de grens gelegen stad getransporteerd worden en vervolgens vandaar naar hun woonplaats. Welke instanties zouden daarvoor moeten zorgen?

XCTer beantwoording van deze vraag stelde van den Tempel in mei '43 (het Militair Gezag was toen al in voorbereiding) een commissie in, de Repatriëringscomrnissie, die hem begin '44 een uitgebreid rapport uit

XC1 Brief, 16 febr. 1944, van H. J. Kruls aan van Lidth, Enq., dl. Vb, p.

1388 [PDF]
REGERINGSCOMMISSARIAAT VOOR DE REPATRIËRING

bracht.' Zij stelde daarin de oprichting voor van een Regeringscommissariaat voor de Repatriëring dat, zo meende zij, 'principieel een civiel karakter (moest) dragen'; zij meende dat er 'repatriëringsofficieren' moesten worden aangesteld die 'waarschijnlijk althans voorlopig in militair verband (zouden) moeten optreden' ; een aantal van veertig van die officieren leek de commissie voor heel Duitsland voldoende. Die veertig zouden dan naar evenveel 'transport-concentratiepunten' vertrekken en daar contact opnemen met de te repatriëren Nederlanders. Er werd van uitgegaan dat die Nederlanders geruime tijd op hun repatriëring zouden moeten wachten. Zij moesten dan aan het werk gezet worden in de land- of tuinbouw dan wel als handwerkers, zij zouden daarvoor betaald moeten worden door Duitse werkgevers, de repatriëringsofficieren zouden voor hen filmvertoningen, lezingen en studiecursussen kunnen organiseren, de Unrra (de United Nations Relief and Reha bilitation Administration) zou zorg kunnen dragen voor aanvullende materiële hulp. Kwamen die Displaced Persons Nederland binnen via de hermetisch afgesloten grens (de commissie wilde de grensstrook 's nachts verlichten met 'op lorries gemonteerde zoeklichten'), dan zou men hen medisch moeten onderzoeken. Nadien moest dan een onder de directeur-generaal van het Rijksarbeidsbureau geplaatste 'Regeringscommissaris voor Gerepatrieerden' de Displaced Persons naar hun woonplaats doen vervoeren en hen daar 'snel en bevredigend in het economische bestel van Nederland ... doen opnemen.'

XCNog voordat dit (in tal van opzichten weinig reële) rapport aan hem uitgebracht was, had van den Tempel op 15 oktober '43 G. F. Ferwerda, gewezen directielid van de Unilever en gewezen bestuurslid van de Shipping, tot Regeringscommissaris voor de Repatriëring laten benoemen, en nadat hem het rapport van de Repatriëringscommissie had bereikt, bereidde hij een ontwerp-wetsbesluit voor dat, na de Buitengewone Raad van Advies gepasseerd te zijn, op 13 september '44 door de koningin werd ondertekend en door alle ministers, van Lidth inbegrepen, werd gecontrasigneerd. Dit wetsbesluit, E 81, sloot nauwaan bij de voorstellen van de Repatriëringscommissie, met dien verstande dat alle regelingen, voorzover zij in bevrijd Nederland zouden moeten worden toegepast, daar, zolang de Bijzondere Staat van Beleg van kracht was, uitgevoerd zouden kunnen worden door het Militair Gezag. Dat was ook logisch: het Militair Gezag had bijvoorbeeld een aparte sectie-grensbewaking welke de medische controle, de registratie en het veiligheidsonderzoek van alle Displaced Persons voor haar rekening zou nemen.

XC1 Tekst: Bijlage 2 bij G. F. Ferwerda: 'Verslag Repatriëring'(Enq., punten I en 111,

1389 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

XCKruls was van mening dat het, gegeven het feit dat zijn Militair Gezag al ten nauwste samenwerkte met de afdeling-Nederland van de Civil Affairs Division van Eisenhowers hoofdkwartier, verstandig was, hém op te dragen, ter regeling van de repatriëring uit Duitsland contact op te nemen met de afdeling-Duitsland van die Civil Affairs-Division, maar dat werd door van den Tempel pertinent geweigerd: zijn regeringscommissariaat moest voor die repatriëring zorgdragen. Het nadeel hiervan was dat er naast de organisatie van het Militair Gezag een tweede Nederlandse organisatie kwam, die (evenals het Militair Gezag) pas aan het werk zou kunnen gaan wanneer de gehele opzet door de Geallieerde autoriteiten was goedgekeurd en wanneer als uitvloeisel daarvan het rVar Establishment van die tweede organisatie (die dus ook geheel gemilitariseerd zou moeten worden) was vastgesteld.

XCFerwerda ging in de herfst van '43 aan het werk. Hij trok candidaten aan voor de functie van repatriëringsofficier, stelde allerlei schema's op schrift en liet vooral nagaan waar zich, naar vermoed moest worden, al die Nederlandse Displaced Persons zouden bevinden en hoevelen het er zouden zijn. Hij kwam begin mei '44 tot de schatting dat zich in Frankrijk en België ca. veertigduizend Nederlandse Displaced Persons bevonden, in Duitsland ca. driehonderdvijftigduizend en in Polen ca. zestigduizend; 'dit is', schreef hij, 'het aantal overlevenden' (overlevende Joden) 'dat ik bij mijn berekening heb aangenomen.'!

XCVan den Tempel was niet bevoegd, een overeenkomst met Eisenhowers hoofdkwartier te sluiten - dit was een zaak van de minister van oorlog, van Lidth. Inderdaad, op 1 september' 44legde deze de repatriëringsregeling zoals die door de Nederlandse autoriteiten wenselijk werd geacht, aan de inmiddels opgerichte Displaced Persons-Branch van Eisenhowers hoofdkwartier voor"; die regeling had nagenoeg uitsluitend betrekking op wat in Nederland met Displaced Persons zou geschieden, namelijk door de repatrieringsdienst van het Militair Gezag (verwacht werd dat, afgezien nog van de Nederlanders, meer dan een miljoen Displaced Persons van andere nationaliteit, hoofdzakelijk Fransen en Belgen, de Nederlandse grens zou passeren) - wat buiten Nederland moest gebeuren, werd slechts behandeld in één punt waar van Lidth namens de regering de volgende wens had geuit:

1 Rapport, 8 mei 1944, van G. F. Ferwerda aan van den Tempel (bijl. 5 bij a.v.). 2 Tekst van de brief in Afwikkelingsbureau Militair Gezag: 14 1946 (I947), p. 236-37·

1390 [PDF]
REGERINGSCOMMISSARIAAT VOOR DE REPATRIËRING

'[to] appoint liaison or consular officers to be accreditedto other Allied national authorities and to military authorities, designated by the Supreme Commander Allied Expeditionary Forces (in Germany or elsewhere) to identify and issue visas to their respective nationals, and tofacilitate their necessary care [and] movements,'

XCEind september werd die regeling door Eisenhowers hoofdkwartier goedgekeurd. Nadien werd de aandacht van Ferwerda's Regeringscommissariaat vrijwel volledig in beslag genomen door de problemen van de tienduizenden Nederlandse Displaced Persons die inderdaad in Frankrijk en België aangetroffen werden, maar toen Duitsland begin mei' 45 capituleerde, was er nog steeds geen War Establishment vastgesteld voor de Nederlandse 'liaison officers' oftewel 'repatriëringsofficieren' - een kategorie officieren die men in het Geallieerde militaire apparaat ook in het geheel niet kende. Evenmin beschikte het Regeringscommissariaat over vervoermiddelen, bijvoorbeeld om onmiddellijk hulp te bieden aan in de Duitse gevangenissen en coneentratiekampen bevrijde Nederlanders. Wij komen op dit alles in de delen 10 en 12 terug, maar willen er nu reeds op wijzen dat de Enquêtecommissie het naar ons oordeel terecht heeft afgekeurd dat het Regeringscommissariaat voor de Repatriëring niet is samengesmolten met de repatriëringsdienst van het Militair Gezag; 'voor het verzet van minister van den Tempel tegen deze militarisatie heeft de commissie', zo schreef zij, 'geen bewondering'i!

XCDe vraag rijst dan: waarom hebben de andere ministers aanvaard dat van den Tempel de zo belangrijke repatriëring uit 'Duitsland en Polen' op een volstrekt verkeerde basis plaatste?

XCEr zijn onder die andere ministers enkelen geweest, in de eerste plaats van Lidth en Gerbrandy, die hardnekkig hebben getracht, van den Tempel tot andere en betere gedachten te brengen. Vergeefs ! Wat had Gerbrandy toen moeten doen ? Van den Tempel aan de koningin om ontslag voordragen? Op zichzelf leek daartoe al onvoldoende aanleiding te zijn (zowel het Militair Gezag als het Regeringscommissariaat voor de Repatriëring waren een sprong in het duister), maar bovendien wilde Gerbrandy van den Tempel, voor wiens overige initiatieven veel waardering bestond, bepaald niet missen, en in de lente van '44 te minder omdat het met betrekking tot niet minder dan drie ministers: van Boeyen, van Angeren en Kerstens, hoogst onzeker was, of zij deel zouden blijven uitmaken van de regeringsploeg. Er stonden, placht Kerstens in die tijd te zeggen, 'drie lijken boven aarde'.2139

1 dl. a, p. 446-47. 2 Getuige Kerstens, a.v., dl. V c, p. 95.

1391 [PDF]

Conflict inzake de 'kwartiermakers'

XC

XCToen de koningin begin mei' 43 gezegd had dat zij er mee accoord ging dat de Londense ministers na de bevrijding hun portefeuilles in bevrijd Nederland naar behoren aan opvolgers zouden overdragen, kwam als vanzelf de vraag naar voren, welke ministers als eersten zouden oversteken, d.w.z. zouden gaan fungeren als 'kwartiermakers'. Moeilijke vraag! Behalve van Kleffens, Michiels en van Mook wilde ieder tot die eersten behoren. Allerlei jaloersheden gingen hierbij een rol spelen; er was ook sprake van vrees bij de 'achterblijvers' dat de 'kwartiermakers' talrijke beslissingen zouden nemen die niet op hun eigenlijke terrein lagen. Intussen werd men het er over eens dat men 'kwartiermakers' niet kon missen; hun overtocht werd óók wenselijk geacht omdat, zo werd vertrouwd, hun aanwezigheid in bevrijd gebied zou waarborgen dat er sprake zou zijn van effectieve ministeriële controle op het Militair Gezag.

XCEind november '43 werd door de Geallieerde autoriteiten aan van Lidth meegedeeld dat het mogelijk zou zijn, in de eerste vliegtuigen die na Duitslands eventuele ineenstorting naar Nederland zouden vertrekken (aan Geallieerde zijde werden niet alleen plannen gemaakt voor een grote veldtocht in Noordwest-Europa maar ook voor datgene wat men zou moeten doen als Hitler van de ene dag op de andere ten val zou komen), achttien plaatsen in te ruimen voor Nederlandse ministers en hen begeleidende ambtenaren. Op 7 december deed Gerbrandy hiervan mededeling in de ministerraad, het cijfer IS voorshands wijselijk verzwijgend. Vier dagen later stelde hij zijn ambtgenoten schriftelijk voor, de 'enkele ministers' die afgevaardigd zouden worden (hij noemde geen namen), te machtigen, 'mede namens de niet-aanwezige ministers zodanige handelingen te verrichten als hun in het belang des lands noodzakelijk zouden blijken', met dien verstande dat de 'kwartiermakers' zich 'voorzover mogelijk' zouden moeten houden aan letter en geest van de 'terugkeer'<wetgeving.!

XCMedio januari '44 was Gerbrandy niet verder dan dat de koningin in beginsel had goedgekeurd (althans dat had zij tegen hem gezegd) dat er 'minister-kwartiermakers' zouden komen, maar zij had zich haar vrijheid voorbehouden om candidaten af te wijzen; daarbij waren de koningin en Gerbrandy het er al over eens geworden dat van Boeyen (Binnenlandse en Algemene Zaken) reeds op grond van zijn ernstige doofheid niet tot de 'kwartiermakers' mocht behoren. Op IS januari kwam Gerbrandy met zijn voorstel op de proppen (er moest prompt op de volgende dag opnieuwover

XC1 Brief, II dec. 1943, van Gerbrandy aan alle overige ministers (a.v., ell. Vb, p. 196). 139

1392 [PDF]
VAN BOEYEN WIL HEENGAAN

vergaderd worden). Hij zei nu dat er achttien plaatsen te verdelen waren; hij wilde een delegatie maken van vier ministers en veertien ambtenaren. De ministers zouden zijn: hijzelf als minister-president ('als manifestatie van het regeringsgezag' , aldus de notulen') en de ministers van oorlog: van Lidth, van justitie: van Angeren ('om zijn grote kennis der wetgeving en bekendheid met vele personen'ê) en van financiën: van den Broek (op grond van zijn vermogen om snelle beslissingen te nemen). 'Politieke mannen' achtte Gerbrandy in het college van 'kwartiermakers' 'niet op hun plaats.f Er kwamen meteen woedende protesten van van den Tempel en van Boeyen van den Tempel 'zou het', zei hij, 'een ramp achten ... als hij te laat kwam', en van Boeyen noemde het achterblijven van de minister van binnenlandse zaken' onaannemelijk'. Trouwens, ook Kerstens vond dat hij onmiddellijk in bevrijd gebied aanwezig moest zijn en Burger bestreed de noodzaak om van den Broek onder de 'kwartiermakers' op te nemen. Er werd overigens van verschillende kanten gevraagd waarom er niet méér ministers zouden gaan dan vier; er waren toch achttien plaatsen! Gerbrandy sneed de discussie af en een beslissing werd niet genomen."

XCDie was er ook een maand later nog niet, maar toen was wel tot van Boeyen doorgedrongen dat hij in geen geval tot de 'kwartiermakers' zou behoren. Op 28 februari gaf hij Gerbrandy een voor de koningin bestemde brief 5 waarin hij schreef dat zijns inziens de minister van binnenlandse zaken persé 'kwartiermaker' diende te worden; achtte men hem physiek daartoe niet meer in staat, dan moest iemand anders dat ministerschap gaan vervullen. Gerbrandy legde deze beschouwing naast zich neer. Begin april ontving hij een nieuwe brief van van Boeyen"; deze vroeg nu, zijn taak te beperken tot de portefeuille van Algemene Zaken die dan evenwel uitgebreid zou kunnen worden met enkele aangelegenheden ten aanzien van welke hij zich bij uitstek competent achtte: ambtenarenzaken, pensioenen, de PTT ('zelfs zou de vraag kunnen rijzen of het niet verstandig zou zijn, de minister van algemene zaken op het ogenblik van de terugkeer even te belasten met het ambt van directeur-generaal van de PTT'), hulp aan oorlogsslachtoffers en zorg voor vluchtelingen en Engelandvaarders. Maar wie moest dan Binnenlandse Zaken krijgen? Van Boeyen stelde Burger voor - een candidatuur welke Gerbrandy, die voortdurend met Burger overhoop had gelegen, in

1 Ministerraad: Notulen, 18 en 19 jan. 1944. 2 Van Angeren: 'Moeilijkheden rondom het Politiebesluit en vertrouwen van H. M. in de huidige minister van justitie' (z.d.), p. 2 (Collectie-van Angeren, I) (RvO). 3 Ministerraad: Notulen, 18 en 19 jan. 1944. A.v. • Tekst van de brief: dl. Vb, p. 35. 6 Tekst van de brief d.d. 6 april 1944: a.v., p. 36-37.

1393 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

eerste instantie afwees. Dat droeg er alleen maar toe bij dat van Boeyens gegriefdheid jegens Gerbrandy voortdurend toenam; hij herinnerde zich hoe hij in' 41 vóór de komst van Kerstens Gerbrandy's speciale vertrouweling was geweest en nu gunde diezelfde Gerbrandy hem niet dat hij een bevredigende ministerspost behield!

XCWij komen straks nog op de crisis-van Boeyen terug maar willen hier reeds vermelden dat zij eind mei bezworen werd: Burger kreeg Binnenlandse Zaken en van Boeyen werd minister van algemene zaken met een conform zijn voorstellen verzwaarde portefeuille.

XCEn de 'kwartiermakers'?

XCBegin mei' 44, toen de teksten klaar waren van de overeenkomsten inzake o.m. het Militair Gezag welke met de Engelse regering en generaal Eisenhower gesloten zouden worden, zette van Lidth in de Commissie-Terugkeer uiteen dat Eisenhower in de z.g. eerste fase het bestuur volledig in handen zou hebben en dat dus het Militair Gezag zijn bevoegdheden zou uitoefenen 'als orgaan van dat opperbevel'; pas in de tweede fase zou het bestuur weer aan de Nederlandse regering overgedragen worden. Gerbrandyen Albarda vroegen zich toen af, aldus de notulen, 'of onder die omstandigheden het vooruitzenden van 'kwartiermakers' wel wenselijk (was)'; Burger had daar evenwel geen bezwaar tegen: hij hield aan de 'kwartiermakers' vast, nl. 'als symbolische vertegenwoordiging van het wettig gezag'. Dat deed ook prins Bernhard; deze wees er op, 'dat de regering ook wel maatregelen kan treffen, mits zij daarbij het oordeel van de Geallieerde opperbevelhebber inwint of er uit militair oogpunt geen bezwaar tegen bestaat."

XCEr werd met dit alles de grondslag gelegd voor een heilloze verwarring die wij in het volgende deel zullen weergeven: er zouden 'kwartiermakers' komen, maar met een hoogst onduidelijke positie. Wie die 'kwartiermakers' zouden zijn, was in juni, toen de Geallieerden in Normandië waren geland, nog een open vraag. 'Vanmorgen bij Gerbrandy', werd op de avond van de zzste door van Lidth (hèm had de koningin ruim een jaar tevoren min of meer de positie van Hoofd Militair Gezag beloofd) in zijn dagboek aangetekend

XC'hij vertelt mij dat HM voor de 'kwartiermakers' denkt aan van Mook en mr. Burger. de meest ongelukkige keuze, die zij zou kunnen doen! Op een vraag of de M[inister] v[an] O[orlog] dan niet mede moet gaan, merkt HM op: 'Maar hij is een kapitalist; die kan men toch niet naar Nederland zenden!' - een onbe

1 Commissie-Terugkeer: Notulen, 3 mei I944.

1394 [PDF]
DE POLITIE IN BEZET GEBIED

grijpelijke uitlating na al hetgeen ik daaromtrent met HM besproken heb! Niet zo plezierig om dit te horen."

XCMen ziet: voor de koningin waren, behalve van Lidth, tevens van Angeren en van den Broek als 'kwartiermakers' weggevallen. Wellicht zag zij van den Broek óók als 'een kapitalist' - van van Angeren wilde zij in elk geval niets meer weten en deze had bovendien ontslag als minister gevraagd.

Van Angeren en Ketstens nemen ontslag

XC

XCDat van Angeren het tweede kabinet-Gerbrandy verliet, had verscheidene oorzaken; één daarvan waren zijn denkbeelden ten aanzien van de bevoegdheden op politiegebied welke de minister van justitie in de overgangstijd diende te hebben. Hij was daarbij in een conflict gewikkeld geraakt met de koningin.

XCVoor wij daar nader op ingaan, heeft het zin eraan te herinneren dat de bezetter de organisatie van de Nederlandse politie ingrijpend had gewijzigd. Van die wijzigingen gaven wij een beeld in deel 4 (hoofdstuk IS, in de paragraaf 'Beleid van de politie') en deel 5 (hoofdstuk 5, in de paragraaf 'De politie'). Wij vatten die twee paragrafen samen.

XCNederland kende vóór de Duitse bezetting vijf verschillende soorten politie die onder drie verschillende departementen ressorteerden: de marechaussee (onder Defensie en Justitie), de gemeentepolitie (onder Binnenlandse Zaken), de rijksveldwacht (onder Justitie), de politietroepen (onder Defensie) en de rijksrecherche (onder Justitie). Generaties lang was er met name tussen Binnenlandse Zaken en Justitie over de vraag gestreden, wie het uiteindelijk over 'de politie' voor het zeggen zou hebben. Daarbij had Justitie gestadig terrein gewonnen op Binnenlandse Zaken.

XCVan alle soorten politie was de gemeentepolitie vóór de bezetting veruit de sterkste; zij telde ca. elfduizend man. Daarnaast waren er ruim twaalfhonderd marechaussees, een kleine veertienhonderd rijksveldwachters en ca. zestienhonderd man politietroepen. Voor de coördinatie van die formaties (behalve dan de politietroepen - zij hadden een militaire taak) dienden de vijf procureurs-generaal bij de gerechtshoven te zorgen; vandaar dat zij tevens 'fungerend directeur van politie' waren. In die functie waren aan hen rijksrechercheurs toegevoegd.

XC'Van Lidth: 'Dagboek', zz juni 1944.

1395 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

XCGeen terrein was er waarop Rauter, de Höhere SS- und Polizeijuhrer, zo precies wist wat hij wenste te bereiken als dat van de politie. Zijn ingrepen begonnen al in '40. De politietroepen werden goeddeels verdeeld over de marechaussee, de rijksveldwacht en de gemeentepolitie; de rijksveldwacht werd verenigd met de marechaussee die ook nog versterkt werd, en die uitgebreide marechaussee (vijf-en-veertighonderd man in plaats van ruim twaalfhonderd) werd van Defensie losgemaakt en onder Justitie geplaatst. Aan dat departement werd voorts een nieuwe functie geschapen: directeurgeneraal van politie; als zodanig werd benoemd mr. Brants, gewezen procureur-generaal bij het Haags gerechtshof. Rauter vestigde bovendien in een ontruimde militaire kazerne te Schalkhaar bij Deventer (later kwamen er nieuwe gebouwen) een speciale nationaal-socialistische opleidingsschool; aan de Nederlandse politie moest de ideologie van de ss worden bijgebracht.

XCAls onderdeel van het streven naar unificatie werd de gehele politie eind '42 rechtstreeks onder de directeur-generaal van politie geplaatst; de gemeentelijke politiekorpsen in de grootste gemeenten werden 'staatspolitie'. Brants was toen al verdwenen, tot 'waarnemend directeur-generaal van politie' werd de secretaris-generaal van justitie benoemd, de NSB' er mr. J. J. Schrieke (maart '43), die vijf 'gewestelijke politiepresidenten' onder zich had (de procureurs-generaal hadden hun politionele bevoegdheden verloren).

XCSchrieke noch de gewestelijke politiepresidenten kregen een volledige greep op het politie-apparaat. wel waren in talrijke korpsen 'foute' kernen tot stand gekomen (veel 'Schalkhaarders' behoorden daartoe), maar de gemiddelde politieman die in de eerste jaren van de bezetting, conform de orders van zijn superieuren, de Duitse bevelen nogal stipt had uitgevoerd (en, dat doende, een steen des aanstoots was geworden voor een groot deel van de bevolking), stelde zich van begin' 43 af veel passiever op. Eind' 43 telde de gecentraliseerde politie ca. twintigduizend man; daaruit werden in die tijd per maand tussen de drie- en vijfhonderd krachten wegens onbetrouwbaarheid ontslagen en door nieuwelingen, in de regel NSB' ers, vervangen.

XCVan die ontwikkelingen was in Londen lang niet alles bekend; velen realiseerden zich er onvoldoende dat de politie door haar pro-Duitse activiteiten haar gezag had verspeeld, dat het gros van de bevolking pas bereid zou zijn haar weer enig vertrouwen te schenken nadat zij eerst aan een grondige zuivering zou zijn onderworpen en dat die zuivering dus vrij veel tijd zou kosten.

XCDat laatste besefte ook van Angeren niet - dat wilde hij niet beseffen. Het paste namelijk niet in zijn conceptie. Hem was welkom dat de bezetter Binnenlandse Zaken en Defensie op de politiesector had uitgeschakeld; hij wilde de gehele politie niet alleen onder Justitie houden maar haar ook vrijwel onmiddellijk weer aan het werk zetten, zulks vooral ook daarom omdat hij

1396 [PDF]
V AN ANGE RENS POLITIEBESLUIT

geen moment bereid was aan te nemen dat militairen op een verstandige wijze gebruik zouden maken van hun politionele bevoegdheden; die bevoegdheden vertrouwde hij ook aan het Militair Gezag, het mocht dan uit in militair uniform gestoken burgers bestaan, niet toe, te minder omdat zij zeer vèrstrekkend waren - het Militair Gezag zou immers iedereen in hechtenis mogen nemen en overal huiszoeking mogen doen. Het leed voor van Angeren geen twijfel dat de overheid geruime tijd over die bevoegdheden zou dienen te beschikken, met name om woelingen van linkse extremisten tegen te gaan (geen 'november 'rS' l), maar als het dan al onvermijdelijk was dat die bevoegdheden enige tijd lang door het Militair Gezag zouden worden uitgeoefend, dan moesten zij in elk geval zo spoedig mogelijk belanden bij de burgerlijke overheid in de persoon van de minister van justitie onder wiens verantwoordelijkheid de vijf procureurs-generaal weer aan het werk zouden gaan. Die minister, meende van Angeren, mocht zich die bevoegdheden niet zèlf schenken; daartoe was een gemeenschappelijk besluit nodig van de minister-president, de minister van justitie en de minister van oorlog."

XCDeze denkbeelden legde van Angeren voor het eerst begin oktober' 42 aan de koningin voor, zulks zonder raadpleging van zijn ambtgenoten. Hij had toen bij haar al veel krediet verloren; hij had geweigerd, van 't Sant tot directeur-generaal van politie te benoemen en hij had, terwijl hij in de zomer van '42 de koningin gesteund had in haar streven, van 't Sant opnieuw hoofd te maken van de Centrale Inlichtingendienst, zich in de herfst ook tegen die benoeming verzet. Er was onder van Angerens denkbeelden, neergelegd in een 'concept-Politiebesluit', slechts één dat de koningin aansprak: dat alle politiezorg rijkspolitiezorg zou worden ('verstandig' schreef zij er naast), maar het concept-besluit als geheel wees zij af: dat moesten de Londense ministers aan het 'voorlopig bewind' overlaten! Haar oordeel over het concept vatte zij in één woord samen: 'vervalt'. 2

XC1 Wij vermelden in dit verband dat ook de opstellers van het 'Souverein Noodbesluit' voorstanders waren van de voorlopige handhaving van de eenwording der politie, maar zij deden geen keus tussen Justitie en Binnenlandse Zaken; bleef de politie tot Justitie behoren, dan diende zij naar hun mening onder een directeurgeneraal van politie geplaatst te worden, onder wie de vijf procureurs-generaal zouden ressorteren, en werd zij overgebracht naar Binnenlandse Zaken, dan zouden de commissarissen der koningin als fungerend directeur van politie moeten optreden, zij het dat zij in dat geval via de minister van binnenlandse zaken hun aanwijzingen zouden krijgen van een tot Justitie behorende directeur-generaal van politie. 2 Aantekeningen van de koningin bij de voorlopige'terugkeer'-ontwerpbesluiten, haar voorgelegd door Gerbrandy bij brief van 4 nov. 1942 (archief kab. der koningin).

1397 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

XCOf deze reactie van de koningin tot van Angeren is doorgedrongen, weten wij niet - in elk geval handhaafde hij zijn denkbeelden en in maart '43 werden zij in de vorm van een 'ontwerpbesluit-Buitengewone Politievoorziening' aan de Buitengewone Raad van Advies voorgelegd.! De Raad (april' 43) dacht er precies zo over als de koningin: de Londense ministers, meende hij (gelijk reeds vermeld), dienden die materie aan hun opvolgers in Nederland over te laten.

XCVan Angeren wees dat volstrekt van de hand.

XCBegin november legde hij een ontwerpbesluit aan zijn ambtgenoten voor waarin hij de bijzondere bevoegdheden voor de minister van justitie ietwat had beperkt: zij zouden niet gelden voor leden van het Koninklijk Huis, van de Hoge Colleges van Staat en van een eventuele volksvertegenwoordiging of van staatsconunissies, en evenmin voor de ministers en voor leden van de rechterlijke macht, 'De ministerraad was het gloeiend met mij eens', zei van Angeren later aan de Eng uêtecommissie. 2 Nu, aan die gloed ontbrak nogal wat, want blijkens de notulen bepleitte van Kleffens dat men de zaak aan 'een volgend kabinet' zou overlaten en maakte van den Tempel 'bezwaar tegen de buitengewoon grote bevoegdheden, aan de minister van justitie in dit besluit gegeven'; 'gaat dit ontwerp door, dan', aldus van den Tempel, 'krijgt de minister van justitie in Nederland een macht als nooit tevoren werd gekend'; waarom verklaarde hij zich niet bereid, 'het advies van een competent college in te winnen', voordat hij, notabene na opheffing van de Bijzondere Staat van Beleg, Nederlanders zonder vorm van proces ging opsluiten? Gerbrandy nam van Angeren in bescherming ('het gaat hier om de handhaving der openbare orde') en van Angeren zelf hield een betoog dat in de notulen aldus werd samengevat:

XC'Eerst na het optreden van het Militair Gezag treedt het burgerlijk gezag op. De openbare orde moet dan gehandhaafd worden door een verantwoordelijk minister. De deuren van gevangenissen en concentratiekampen gaan open. In die uittocht kunnen mensen voorkomen, gevaarlijk voor de openbare orde. Naast strafrechtspraak zijn dan administratieve maatregelen nodig. Daarbij kunnen wij het middel van mensen vastzetten niet missen. Spreker heeft bezwaar om in dezen weer colleges in te stellen; het is een zwakke regering die steeds maar colleges instelt. De uitvoering wordt in handen gelegd van de procureursgeneraal die gewoon zijn, zaken als deze te behandelen. Het is nodig dat het Militair Gezag niet langer dan nodig is, de macht in handen houdt; maar dan moet een opvolgend burgerlijk gezag ook handelend kunnen optreden"

XC1 Tekst: Enq., dl. V b, p. 131-33. 2 Getuige van Angeren, a.v., dl. V c, p. 87.

1398 [PDF]
VAN ANGERENS POLITIEBESLUIT

handelend tegen wie eigenlijk? Het lijkt aannemelijk dat met de 'mensen, gevaarlijk voor de openbare orde', voor wie 'de deuren van gevangenissen en concentratiekampen' zouden zijn opengegaan, mede communisten en andere extreem-linkse elementen bedoeld waren; zouden die de openbare orde overtreden, dan zouden zij op grond van de geldende wettelijke bepalingen met de 'strafrechtspraak' in aanraking komen - van Angeren kan bij zijn 'administratieve maatregelen' slechts gedacht hebben aan preventieve arrcstatie.'

XCHij deed één concessie: hij verklaarde zich bereid, zijn ontwerp in dier voege te wijzigen dat de minister van justitie bij de uitoefening van zijn bevoegdheden zoveel mogelijk zou handelen in overleg met zijn ambtgenoten van binnenlandse zaken en van oorlog. Dat werd algemeen een voldoende waarborg geacht en met instemming van al zijn ambtgenoten, althans niet tegen hun uitdrukkelijke wil, legde van Angeren zijn gewijzigd ontwerp aan de koningin voor. Eind november '43 zei zij in haar eerder weergegeven toespraak via Radio Oranje dat het Militair Gezag slechts 'enkele weken, enkele dagen misschien' in functie zou zijn - dat stimuleerde van Angeren, er aan vast te houden dat de minister van justitie na die korte periode over de bijzondere bevoegdheden zou beschikken welke, werd geen andere regeling getroffen, mèt het Militair Gezag zouden komen te vervallen.

XCWeer wees de koningin van Angerens opzet af. Haar leek het voldoende, zo stelde zij eind januari' 44 op schrift, wanneer onmiddellijk na de bevrij ding een 'tijdelijke directeur van politie' zou worden benoemd die onder verantwoordelijkheid van één ofmeer 'kwartiermakers'(als die zouden vertrekken!) en in samenwerking met het Militair Gezag de nodige maatregelen zou nemen; 'verdere maatregelen voor een daarop volgende periode' zou men moeten overlaten 'aan het beleid van het door mij te benoemen nieuwe kabinet'; wat de persoon van de 'tijdelijke directeur van politie' betrof, wenste de koningin (zij had die fnnctie lange tijd aan van 't Sant toegedacht), dat iemand gekozen zou worden, 'die de gehele ontwikkeling in N[ ederland]

1 Wij vermelden in dit verband dat de koningin het illegale werk der commu nisten als een wezenlijk onderdeel van het Nederlands verzet was gaan zien. Op I mei '44 zei zij tegen van Angeren dat zij in haar radiotoespraak van IQ mei (de toespraak waarin zij van 'een heldenvolk' had gesproken) 'de nadruk gelegd (had)', aldus van Angerens verslag, 'op de eenheid van allen die strijden. Ik heb daarbij ook een schoen gegeven die verschillende mensen zich kunnen aan trekken: a. de richtinggenoten van de heer Gerbrandy' (hiermee kunnen of de anti-revolutionairen of de gereformeerden bedoeld zijn geweest), 'b. zij die anti Joden zijn, c. zij die communisten als uitvaagsel beschouwen.' (van Angeren: 'On derhoud met HM de Koningin op IS mei '44', p. I (Collectie-van Angeren, III»

1399 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

gedurende de bezetting heeft meegemaakt.'! Dit alles betekende dat zij niet bereid was, van Angerens Buitengewoon Politiebesluit, al was de voordracht ook door alle ministers ondertekend, met haar handtekening te bekrachtigen. wel te verstaan: ook zij hield bijzondere bevoegdheden als door van Angeren aangevraagd, voor wenselijk, maar de uitoefening daarvan wilde zij onder geen beding aan van Angeren toevertrouwen, al omdat hij katholiek was (met de laatste katholieke minister van justitie, Geseling, had zij grote moeilijkheden gehad 2).

XCOp 15 februari deed van Angeren een beroep op zijn ambtgenoten, met hem vast te houden aan het ingediende ontwerp. Onjuist achtte hij het, de bijzondere bevoegdheden die hij voor de minister van justitie had aangevraagd, in handen te leggen van een directeur of directeur-generaal van politie; hij was er van overtuigd dat de minister en de procureurs-generaal van die bevoegdheden een veel verstandiger gebruik zouden maken. Gerbrandyen Burger waren het hiermee geheel eens. Burger, aldus van Angerens verslag van het kabinetsberaad, 'voelt niets voor de oplossing van H. M. Wij moeten', zei Burger, 'een rechtsstaat hebben en geen politiestaat. Voor Nederland is de benoeming thans van een directeur-generaal van politie psychologisch verkeerd, het is te Duits.P Besloten werd, dat de voltallige ministerraad terzake een nieuwe nota tot de koningin zou richten.

XCTien dagen later, op 25 februari, kwam het tot een pijnlijk incident. Op 20 februari was, zoals wij in hoofdstuk 2 vermeldden, Laneswood, het landhuis bij Reading, waarheen de koningin kort tevoren was verhuisd, bijna door een Duitse bom getroffen; twee marechaussees waren daarbij om het leven gekomen. Zij werden vijf dagen later begraven. Zowel de koningin als van Angeren was bij die begrafenis aanwezig. Hij werd door de koningin volstrekt genegeerd, hetgeen de andere aanwezigen uiteraard niet ontging. Die bejegening kwetste hem diep. In bewogen bewoordingen deed hij zijn beklag in de ministerraad (wij herinneren er aan dat Kerstens zich in die

1 Aantekening, eind jan. 1944, van de koningin voor de directeur van haar kabinet (archief kab, der koningin). 2 Die moeilijkheden vloeiden voort uit de zaak-Oss (door ons beschreven in hoofdstuk 16) waarbij Goseling de indruk gewekt had dat hij de in Oss geplaatste marechaussee-brigade, voor welker werk de konin gin grote waardering had (zij had de commandant persoonlijk gedecoreerd). had uitgeschakeld toen de brigade misdragingen van twee katholieke geestelijken op het spoor was gekomen. Deze affaire leidde in '39 tot de val van het vierde kabinet Colijn. S Van Angeren: 'Moeilijkheden rondom het Politiebesluit en vertrouwen van HM in de huidige minister vanjustitie', p. 3.

1400 [PDF]
CONFLICT MET DE KONINGIN

dagen ook al door de koningin beledigd achtte) - Gerbrandy wist vervolgens te bereiken dat van Angeren op 9 maart door de koningin werd ontvangen.

XCDat gesprek liep al heel ongelukkig af Wat het gebeurde op de begraafplaats betrof, zei de koningin dat zij geenszins de bedoeling had gehad, van Angeren onaangenaam te bejegenen. 'Ik heb', zei zij (aldus het onmiddellijk na het gesprek door van Angeren opgestelde verslag"), 'niet veel begrafenissen bijgewoond en ik was onder de indruk.' Die woorden schonken de gekwetste minister genoegdoening, maar voor het overige bereikte hij niets. 'Ik zal dat besluit van u niet ondertekenen', zei de koningin. 'De dictatuur die u voor u opeist, is in strijd met de constitutie en de gewoonten in Nederland.' Maar wilde zij, vroeg van Angeren, de bijzondere bevoegdheden dan wèl toevertrouwen aan een directeur-generaal van politie? De koningin: 'Dat kan mij niet schelen. Zodra wij in Holland zijn, benoem ik uw opvolger en die moet mij nader adviseren. Zij weten in Holland beter wat zij willen dan u.' 'HM herhaalt dat zij van een Roomse dictatuur ... niets weten wiP Ik ontken dictatuur, laat staan Roomse dictatuur.' Breedvoerig schetste van Angeren wat op de gebieden van politie en justitie allemaal nodig was, hij sprak over de wetsbesluiten voor de bijzondere rechtspleging en over het Tribunaalbesluie. De koningin: 'U bent niet veel beter dan zoveel andere ministers; u wilt wat te zeggen hebben na uw begrafenis. Ik zal met mijn berninde adviseurs in Nederland spreken en die weten het ... Hebt u nog wat te vragen?'

XCVan Angeren: 'Jawel, majesteit. Hebt u bezwaar mij mee te delen of u in mij als minister van justitie volle vertrouwen stelt?'

XCDe koningin: 'Vreemde vraag! Als ik u als minister van justitie niet vertrouwde, had u binnen een uur uw ontslag. Dat wil niet zeggen dat ik een besluit als het uwe zou willen ondertekenen. Ik denk er niet over.'

XCMet dit bericht kwam van Angeren in de ministerraad terug. Hij was, zei

1 Collectie-van Angeren, II. 2 Spoedig nadien heeft de koningin beseft dat zij deze woorden nooit had mogen uitspreken. Op 3 mei ontbood zij van Angeren 'om te verklaren', aldus diens verslag, 'hoezeer zij de moed en vaderlandsliefde van mijn geloofsgenoten in Nederland bewondert. 'Ik weet hoe trouw zij m.ij zijn.' Aangenaam is het te weten, dat de oude tegenstellingen verdwijnen, behalve misschien bij enkele steile protestanten. HM is onafhankelijk en voelt niets voor die tegenstellingen. 'Uw pastoors doen prachtig werk en velen zijn gedood of van hun vrijheid beroofd.' HM gaat op die wijze voort de lof te zingen over de 'Roomsen' 'U ziet, ik ben niet anti-Rooms en van enig conflict met u kan niet worden gezegd dat het mijnerzijds antipapisme is." (van Angeren: 'Moeilijkheden rond het Politiebesluit en vertrouwen van HM in de huidige minister vanjustitie', p. lO-II)

1401 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

hij er, bereid 'zo nodig' te overwegen, een aan de minister van justitie verantwoordelijke directeur-generaal van politie te benoemen (die dus de bijzondere bevoegdheden zou krijgen). Nee, zei Gerbrandy, zulk een directeur-generaal als door de koningin gewenst, zou 'het zuiverste fascisme' zijn. Ook Burger voelde er niet voor, en het gehele kabinet machtigde van Angeren vervolgens, 'voet bij stuk te houden'i!

XCVan Angeren schreef een nieuwe toelichting op zijn Buitengewoon Politiebesluit. Begin april werd het stuk na eenlange discussie in de ministerraad ('waarbij van Angeren', noteerde van Kleffens. 'voortdurend angstig om zich heen kijkt'2) goedgekeurd. Mèt die toelichting werd het ontwerpbesluit opnieuwaan de koningin voorgelegd. Zij vroeg nadere inlichtingen. Dat feit alleen alleidde er toe dat van Angeren medio april aan zijn ambtgenoten berichtte dat hij voornemens was af te treden. Een ieder vond dit dwaas en overtrokken. Of wenste van Angeren persé het kabinet te verlaten omdat hij er (het stond toen al vast dat Kerstens zou heengaan) niet zonder Kerstens wilde achterblijven? Maar wat dan met het Politiebesluit ? Gerbrandy (die van mening was dat het 'maar één procent waarschijnlijk' was dat van de bijzondere bevoegdheden gebruik zou worden gemaakt'') verklaarde zich begin mei in een gesprek met de koningin bereid, haar op een belangrijk punt tegemoet te komen: wèl zouden de door het kabinet gevraagde bevoegdheden aan de minister van justitie verleend worden (niet dus aan een directeur of directeur-generaal van politie), maar voor het in werking treden van die bevoegdheden zou niet een drievoudige ministeriële beschikking maar een koninklijk besluit nodig zijn - de koningin kreeg dus wat dat in werking treden betrof, een vetorecht. Geen der ministers had daar bezwaar tegen behalve Kerstens en van Angeren; deze laatste meende alle reden te hebben om aan te nemen dat de koningin hérn die bevoegdheden nooit zou verlenen. 'Zeer onbevredigende en onplezierige vergadering van de ministerraad waarin van Angeren', zo noteerde van Kleffens op 9 mei,

XC'zozeer ontoegankelijk bleek voor de meest redelijke voorstellen om het met de koningin eens te worden over het Politiebesluit dat hier blijkbaar boze opzet achter zit: hij houdt vast aan zijn geloofsgenoot Kerstens en wil met deze heenMinisterraad: Notulen,maartVan Kleffens: 'Dagboek',aprilAldus werden Gerbrandy's woorden nog geen twee weken later door de koningin aan van Angeren weergegeven. (van Angeren: 'Onderhoud metde Koningin opmeip.

1 14 1944. 2 4 1944. 8 HM 15 '44', 2)

1402 [PDF]
VAN ANGEREN WIL HEENGAAN

gaan of blijven, aldus een soort chantagepolitiek voerend.' Want het is voor Gerbrandy moeilijk de beide katholieken uit het kabinet overboord te zetten."

XCToen van Angeren tenslotte toch ontslag kreeg (wij komen hier straks op terug), noemde de koningin in zijn afscheidsaudiëntie, aldus zijn verslag", 'dat akelige besluit van u''onnodig en ongewenst'.

XCVan Angerens opvolger van Heuven Goedhart (maar hij kwam uit de illegaliteit voort l) wist de koningin er met weinig moeite van te overtuigen dat het Buitengewoon Politiebesluit zowel nodig als wenselijk was; zij ondertekende het besluit (E 123) eind september '44; het werd door alle ministers gecontrasigneerd op één na: Burger, en zulks om precies dezelfde reden als waarom deze als enige niet zijn handtekening had gezet onder het Tribunaalbesluit; hij vond het bij nader inzien niet juist dat de minister van justitie bijzondere bevoegdheden zou krijgen zonder dat voorzien was in een correctie door de onafhankelijke rechter.

XCNu de crisis-Kerstens.

XCWij herinneren er aan dat deze eind '42 het vertrouwen van de koningin en eind '43 dat van de meesten van zijn ambtgenoten had verloren; voorts dat hij, zoals wij in het vorige hoofdstuk beschreven, eind februari '44 zijn ontslag had aangekondigd omdat de koningin inzake de aankopen voor het naoorlogse Nederland (waarover hij zich via Radio Oranje onverantwoordelijk optimistisch had uitgelaten) wèl met Steenberghe maar niet met hèm had willen spreken - een aankondiging die hij pas na bijna twee weken had ingetrokken, zulks tot levendige teleurstelling van enkelen van zijn ambtgenoten. Drie hunner: van den Broek, van Kleffens en Michiels, deden Gerbrandy eind maart weten dat zij zijn kabinet zouden verlaten als Kerstens bleef. Gerbrandy besprak de zaak toen eerst met van Angeren; ook deze was toen van mening (hij kwam er spoedig van terug) dat Kerstens niet gehandhaafd kon worden. Elke ministeriële crisis onwenselijk achtend deed Gerbrandy een dringend beroep op van den Broek, van Kleffens en Michielstrapt.' (van Lidth: 'Dagboek', 12 mei 1944) 2 Van Kleffens: 'Dagboek', 9 mei 1944. 3 Verslag d.d. 19 juli 1944

1 Drie dagen later, op 12 mei, merkte Burger in de ministerraad 'niet onaardig' op, aldus van Lidth, 'dat van Angeren het geluid geeft, maar dat Kerstens het orgel

1403 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

om hun bezwaren te laten vallen - zij weigerden. Daar kwam bij, dat tot Gerbrandy doordrong dat ook enkelen van Kerstens' hoofdambtenaren (wij hebben hem in dit deel aangeduid als 'minister van economische zaken', maar hij beheerdeinfeite twee departementen: handel, nijverheid en scheepvaart, en landbouwen visserij) er zwaar aan tilden om onder een zo grillige bewindsman werkzaam te blijven; Gerbrandy verzocht die klachten op schrift te stellen en polste, nog voordat zulks geschied was, J. M. de Booy, een van de directeuren van de 'Koninklijke'J shell en bestuurslid van de Shipping, of deze bereid was, de portefeuille van een nieuw departement: scheepvaart en visserij, te aanvaarden - handel, nijverheid en landbouw zouden dan aan van den Broek toebedeeld worden; de Booy hield de uitnodiging in beraad maar zei niet 'neen'.

XCGerbrandy zette door: Kerstens moest weg bij Scheepvaart. Gegevens die hij van Kerstens' eigen departement had gekregen (vermoedelijk van zijn secretaris-generaal A. Th. Lamping), werden door Gerbrandy's secretaris de Beus samengevat in een lang stuk d.d. IS april 1944 1 dat niet ten onrechte door van Angeren, zodra hij er kennis van nam, als 'een deurwaardersexploit' werd gekwalificeerd.ê Het stuk, hoewel aangeduid als 'persoonlijk en zeer geheim', werd gestencild en een van die gestencilde exemplaren werd op 19 april (Gerbrandy stond op het punt, een korte vakantie in Schotland te nemen) bij Kerstens afgeleverd. Grote verontwaardiging maakte zich van deze meester; verbitterd luisterde hij vervolgens op 26 april in de ministerraad toe, toen Gerbrandy, uit Schotland teruggekeerd, zei dat hij de Booy als nieuwe minister van scheepvaart wenste, 'eenvoudig omdat spreker', aldus de notulen, 'het op deze wijze niet langer durft te laten doorgaan.' 'U spreekt over zaken', zei Kerstens, 'waarvan u de moeilijkheden niet beseft'; 'zodra ik de schepen gevorderd heb', zei Kerstens verder (dat was in juni '42 geschied), 'stond vast dat de reders mij wilden laten vallen.' Dan: de Booy was een van de reders, was directeur van de tot het concern van de 'Koninklijke'JShell behorende Bataafse Petroleum Maatschappij, was 'belanghebbende' ! 3 Dat laatste achtte ook van Angeren bezwaarlijk en, in mindere mate, Albarda (de zoveel strijdvaardiger van den Tempel was afwezig; hij bevond zich weer in Amerika voor het bijwonen van een conferentie van de International Labour Organisation); daarentegen verleenden van den Broek, van Kleffens en van Lidth steun aan Gerbrandy's voorstel. 'Het merkwaardige van deze uitvoerige discussie is', schreef' savonds van Lidth,

XC1 Tekst: Enq., dl. V b, p. 21-23. 2 Getuige van Angeren, a.v., dl. V c, p. 86. 3 Ministerraad: Notulen, 26

1404 [PDF]
KERSTENS TOT AFTREDEN GENOOPT

'dat het zwaartepunt eigenlijk ligt in de niet uitgesproken woorden. Kerstens is ijdel, speelt 'op het publiek', wordt niet vertrouwd en zo hij al de gaven heeft, hij mist de bekwaamheden voor een bewindsman. Hij is niet een gedegen, consciëntieuze regent, maar min of meer een charlatan, die zijn waar aanprijst ... Het is enerzijds jammer dat deze ambitieuze man moet stranden, anderzijds geloof ik dat het landsbelang er niet mede gediend is, hem te handhaven."

XCGerbrandy voegde de daad bij het woord: in een brief d.d. 29 april richtte hij tot Kerstens het verzoek, ontslag te vragen als minister van scheepvaart. Gelijk iedereen verwachtte, antwoordde Kerstens met de mededeling dat hij zijn beide portefeuilles wenste neer te leggen. Hij liet overigens niet na om begin mei aan zijn ambtgenoten mee te delen dat de Britse Minister of War Transport, Lord Leathers, zijn heengaan 'disastrous, irresponsible and a madness' had genoemd.ê Nu, zo dacht Albarda er niet over, maar hij was verre van gelukkig met Kerstens' vervanging en ging zich onder druk van enkelen van zijn partijgenoten in Londen, agressiever opstellen dan hij in eerste instantie had gedaan. 'De Booy', zei hij tegen Gerbrandy, 'is niet alleen reder; hij is ook directeur van de 'Koninklijke'. Soejono's plaats in het kabinet bleef ledig, maar een man van de olie en van de reders doet zijn intocht! Als er reeds onherroepelijke besluiten te dezen aanzien zijn genomen, dient er compensatie te komen, waardoor het de katholiek[en] en de sociaaldemocraten mogelijk wordt te blijven."

XCAls 'compensatie' voor de sociaal-democraten zag Albarda maar één mogelijkheid: dat Burger bij Binnenlandse Zaken de plaats van van Boeyen (de afgewezen 'kwartiermaker') zou innemen. Maar hoe konden de katholieken 'compensatie' krijgen? Gerbrandy stelde op 12 mei in de ministerraad voor, Kerstens na enige tijd de portefeuille van koloniën te geven; dat zou het voordeel hebben dat van Mook niet tegelijk als minister en als luitenantgouverneur-generaal zou behoeven op te treden. Vreemd voorstel! Men mocht niet verwachten dat Kerstens, beledigd als hij zich voelde, het zou aanvaarden - trouwens, van den Broek, van Kleffens en Michiels zeiden Gerbrandy opnieuw dat Kerstens volledig diende te verdwijnen.

XCBurger kreeg Algemene Zaken aangeboden. Hij weigerde; zou hij die weinig belangrijke portefeuille aanvaarden en daarmee de crisis helpen oplossen, dan zou hij, schreefhij aan Albarda, 'een pion ... zijn in datgeneLidth: 'Dagboek',aprilMinisterraad: Notulen,mei8 Albarda: 'Ministercrisesin april en mei 1944' (Collectie-Albarda, map 'Ministerraad. Moeilijkheden mei

1 Van 26 1944. 2 5 1944.

1405 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

wat men in verwijtende zin in Nederland thans 'politiek' noemt en waarvoor men terecht meent dat in deze tijd van gezamenlijke nood geen plaats is'; hij meende óók, dat uit Gerbrandy's handelwijze, met name uit het besluit om de portefeuille van Kerstens te verdelen onder de Booy en van den Broek, gewezen directeur van de Billiton-Maatschappij, bleek, dat 'de politiek van reactionaire en anti-democratische elementen zodanig wordt gevoerd dat vooruitstrevend en democratisch Nederland schaakmat wordt gezet." Dat kon men, dacht ook Burger, voorkomen door hem de zoveel zwaardere portefeuille van Binnenlandse Zaken te geven. Inderdaad, Gerbrandy moest zwichten en zijn bezwaren tegen Burger overwinnen: deze kreeg Binnenlandse Zaken; van Boeyen behield Algemene Zaken, waaraan, gelijk eerder vermeld, enkele taken werden toegevoegd. Eén voorwaarde stelde Burger: dat Gerbrandy zich zou houden aan zijn toezegging, er naar te zullen streven, 'dat', aldus Burgers formulering, 'in Nederland vóór en op het moment van de terugkeer daarom geen onzekerheid zal bestaan omtrent het herleven ener volksvertegenwoordiging omdat een wet tot herstel van het burgerlijk bestuur, houdende vorm, samenstelling en werkwijze zowel van lokale als centrale representatie, hier tijdig getekend en gepubliceerd zal zijn."

XCInderdaad, dat had Gerbrandy toegezegd, maar die toezegging (dat begreep Burger ook wel) bond de koningin niet.

XCWat de socialisten betrof, kwam Gerbrandy dus de moeilijkheden te boven, maar hij dreigde van de drie katholieken in het kabinet: v,U1Angeren, Kerstens en Michiels, slechts één over te houden: Michiels; twee, onder wie de meest geprofileerde: Kerstens, zouden heengaan. In november '4I was aan de twee vooroorlogse katholieke ministers: Steenberghe en Welter, ontslag verleend. Zou het op het katholieke volksdeel niet een deplorabele indruk maken dat nu Kerstens, de gewezen voorzitter van de Indische Katholieke Partij, als minister aftrad? Om dat mogelijk effect te verzwakken besloot Gerbrandy, de koningin (die niet z·onder hoop gedacht had dat Gerbrandy de crisis niet te boven zou kornen'') te adviseren, de ontslagaanvraag van van Angeren in beraad te houden.

XC1 Brief, 17 mei 1944, van Burger aan Albarda (Enq., dl. V a, p. 60). 2 Brief, 31 mei 1944, van Burger aan Gerbrandy (Collectie-Albarda, map 'Ministerraad. Moeilijkheden mei 1944'). 3 Wij citeren van Kleffens' dagboek d.d. 26 mei: "s Middags naar de koningin, die geneigd was het er voor te houden dat Gerbrandy zich had vastgewerkt, en nu betoogde dat ik minister-president moest worden, wat ik weigerde (I) omdat ik geen reputatie heb als kenner van binnenlandse vraag

1406 [PDF]
DE CRISIS OPGELOST

XCKerstens bleef het antwoord op het' deurwaardersexploit' dat hij medio april had ontvangen, niet schuldig. D.d. 25 mei (hij wist toen niet dat van Angerens ontslagaanvraag nog niet zou worden ingewilligd) richtte hij een uitzonderlijk lange brief, die van een wilde getergdheid getuigde, tot Cerbrandy.! Hij deed zijn best, de op hem uitgeoefende kritiek te weerleggen, en eindigde met een scherpe politieke aanval op de benoeming van de Booy en de 'promotie' van van den Broek, 'een man', schreef hij, 'die weinig of geen politieke footing in Nederland heeft en die men hoogstens kent als directeur der Billiton-Maatschappij.

XCMet zekerheid moet verwacht worden, dat een kabinetswijziging 'om vijf minuten voor twaalven', een wijziging die een kabinet zonder katholieke vertegenwoordiging betekent, tegelijk met een aanzienlijke versterking der grootkapitaal-posities, een zeer emstige schok in Nederland en Overzee zal veroorzaken .

XC. .. Voor mij persoonlijk is deze crisis en haar 'oplossing' een opluchting. Om wille van de Nederlandse belangen, de vaderlandse naam, om het vaderlands prestige naar binnen en naar buiten betreur ik ze diep, evenals om de onherstelbare schade, die de hoogheid der regering er bij haar beste dienaren door geleden heeft. Ik wijs er echter iedere verantwoordelijkheid voor af.

XC... Afschrift van deze brief zend ik aan H. M. de Koningin en aan alle ministers.'

XCDe ministerraad besloot Kerstens' brief, 'gezien de toon en vaak notoir onjuiste voorstelling van zaken', onbeantwoord te latenê, de koningin vond het voldoende om kennis te nemen van een samenvatting, gemaakt door de directeur van haar kabinet.

XCOp 2 juni verscheen eenlang communiqué van de Regeringsvoorlichtingsdienst" waarin bekend gemaakt werd dat J. M. de Booy, die ontslag genomen had als directeur van de 'Koninklijke'fShell en als lid van de Nederlandse Scheepvaarten Handelscommissie en van de Buitengewone Raad van Advies, minister van scheepvaart en visserij was geworden, dat van den Broek, minister van financiën, mede waarnemend minister was geworden van handel, nijverheid enlandbouw, en dat van Boeyen Algemene Zaken en Burger Binnenlandse Zaken had gekregen; 'ook de minister van justitie heeft', aldus het communiqué, 'ontslag gevraagd. Hare Majesteit de Koningin

voerige terugkeer-maatregelen die zijn voorbereid, en (3) omdat ik het onjuist vind, deze zuiver interne crisis door aanwijzing van mij als minister-president in de bnitenlandse sfeer te brengen. H. M. begreep de gegrondheid hiervan.'

XC1 Tekst: Enq., dl. V b, p. 25. 2 Ministerraad: Notnlen, 20 juni 1944. STekst: El1q., dl. V b, p.

1407 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

heeft evenwel dit verzoek in nadere overweging gehouden' - het werd tien dagen later geweigerd bij een door Gerbrandy gecontrasigneerd koninklijk besluit d.d. 12 juni (de zevende dag waarop de Geallieerden in Normandië streden)! hetwelk van Angeren belastte 'met het voortgezet beheer van het departement van justitie'. Dat was in Nederland nog nooit vertoond: een koninklijk besluit waarbij het ontslag van een minister werd geweigerd; het betekende dat deze volledig tegen zijn zin zijn ministeriële arbeid moest voortzetten. Van Kleffens vond het maar 'hocus-pocus'."

XC'Ware hier een ander die op enigszins vergelijkbare wijze uw taak zou kunnen vervullen', had Gerbrandy begin juni aan van Angeren geschreven (zonder van Heuven Goedharts naam te noemen, zinspeelde hij in zijn brief op de komst van deze, in wie hij een mogelijke opvolger zag), 'de zaak stond anders. Ik zie echter, althans op dit moment, alleen juristen die zelf een klap van de molen te pakken hebben. Zelfben ik geheel door de leiding van zaken in beslag genomen.

XCIk kan mij begrijpen, dat het kras aanpakken van de heer Kerstens, dat tot diens heengaan voerde, een onaangename gewaarwording bezorgde. Laat ik u zeggen, dat het mij als vriend van de heer Kerstens enorm veel heeft gekost om tot een krasse stap over te gaan. Ik gevoel deze stap als een der bitterste ervaringen van mijn presidium. Maar ik had, na zeer ernstige overweging, de overtuiging dat zakelijk rijksbelang boven vriendschap moest prevaleren .

XC. . . Het spel dat voor de ogen van insiders gespeeld wordt, hooggeachte collega, vertoont kenmerken van gedragingen, welke naar persoonlijke en partij-politieke motieven zich reguleren. In dit spel ... hoort u zeker niet thuis ... Het gaat er niet om wat u tegenover 'katholiek Nederland' kunt verantwoorden, het gaat er om wat u tegenover Nederland en het Nederlandse volk kunt verantwoorden. In laatste instantie, dat mag ik tegenover u als vriend en mede-Christen zeker zeggen, gaat het er niet om wat u tegenover mensen maar tegenover onze God en Maker kunt verantwoorden."

XCHet was een klemmend beroep op van Angeren geweest om zijn ontslagaanvraag in te trekken. Van Angeren had geweigerd. Hij bleef weigeren. Eind juni herhaalde hij zijn verzoek om ontslag: 'een minister', schreefhij, 'die na rijp beraad van oordeel is dat hij de verantwoordelijkheid niet verder kan dragen, kan niet wel gedwongen worden, toch zijn ambt voort te zetten.' 4 Op II juli werd hem ontslag verleend. Minister van justitie werd

1 Tekst: a.v. • Van Kleffens: 'Dagboek', 13 juni 1943. Brief,sjuni 1944, van Gerbrandy aan van Angeren (AOK, map 'rninisteriële crises, febr.-juni 1944'). • Brief, 30 juni 1944, van van Angeren aan de koningin (a.v.).

1408 [PDF]
DE CRI S IS OPGELOST

van Heuven Goedhart (op wiens persoon wij nog in dit deel terugkomen) van Angeren viel terug op de regeling die hij in februari '42 bij de aanvaarding van zijn portefeuille had bedongen: hij werd weer secretaris-generaal van het departement dat hij bijna twee-en-een-half jaar had geleid.

XCDe ontslagaanvraag van twee katholieke ministers en het optreden van de Booy leidden in bezet gebied alsook in Londen tot enkele publieke reacties. 'Wij kunnen', schreef het illegale Vrij Nederland,'over het Londense geval niet oordelen, omdat men ons de werkelijke aanleiding tot de ontslagaanvraag van Kerstens en van van Angeren blijkbaar onthoudt. Al met al blijft het een trieste vertoning en het Nederlandse volk zallater zeker opheldering vragen.'l De Waarheid aarzelde niet om te oordelen en viel het kabinet aan op het punt van de benoeming van de Booy:

XC'Zonder olie gaat het blijkbaar niet. Een zo rechtstreekse vertegenwoordiger van het grootkapitaal in het regeringscollege geeft te denken. De Bataafse Petroleum Maatschappij, gewichtig onderdeel van de 'Koninklijke'jShell, mag als een der typische voorbeelden worden beschouwd van het monopolistische en imperialistische grootkapitaal. Welk een invloed de opname van de directeur dezer maatschappij in de regering op de politiek van dit college moet uitoefenen, laat zich denken ... Men vraagt zich alleen af, waarom Albarda en van den Tempel wèl zitting blijven nemen in zulk een regering ... Voor ons, in het bezette gebied, (kan) slechts de vraag rijzen of het Londense college, aldus onder voogdij van het monopoliekapitaal gesteld, zich representatiefkan blijven achten voor strijdend Nederland."

XCAldus twee illegale bladen.

XCIn Londen richtten de vier katholieke leden van de Buitengewone Raad van Advies (dr. M. F. da Costa Gomez, mr. H. van Haastert, pater A. F. M. Monchen en ir. J. B. ridder de van der Schueren) een door da Costa Gomez en van Haastert opgestelde 'Open brief' tot de ministerraad 3 waarin zij, Michiels over het hoofd ziende, constateerden dat 'het katholieke element geheel en al verdwenen (was)' uit het kabinet. Zij vroegen zich af,

XC1 Vrij Nederland, IV, 13 (29 juni 1944), p. 4. 2 De Waarheid, 129 (za juni 1941), p. 2. 3 Tekst: Enq., dl. V b, p.

1409 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

'welke indruk dit moet maken op het katholieke volksdeel (dat niet alleen ongeveer 4.0 % van de bevolking uitmaakt doch, wat meer is, mee bovenaan staatin de algemene waardering voor zijn onwankelbare, principiële houding van verzet tegen de bezetter), temeer daar het thans reeds de tweede maal is, dat juist de katholieke ministers ... zich gedwongen zien hun ontslagaanvraag in te dienen.'

XCGerbrandy bood de opstellers van deze 'Open brief' aan, vertrouwelijk volledige opening van zaken te geven; het aanbod werd door hen geweigerd. Zij wilden door dik en dun aan Kerstens vasthouden: deze had minister moeten blijven, de Booy had hem nooit mogen vervangen.

XCJames Marnix de Booy was, toen hij minister werd, niet zo jong meer: negen-en-vijftig. Hij had een werkzaam leven achter de rug waarin zijn loopbaan in twee gedeelten was uiteengevallen: eerst bij de marine, daarna bij de 'Koninklijke' / Shell. Tot zijn vier-en-dertigste was hij bij de marine gebleven waar hij naam had gemaakt als een bekwaam officier, in '19 ging hij voor de Bataafse Petroleum Maatschappij naar Nederlands-Indië, in '21 voor de 'Koninklijke' / Shell naar Roemenië. Enkele jaren later werd hij in Venezuela general manager van de vestiging van de 'Koninklijke' / Shell. Hij gold als zeer kapabel en werd derhalve in ' 32 naar het hoofdkantoor in Den I-laag overgeplaatst, waar hij in '37 tot een der directeuren werd benoemd. Tijdens de Meidagen naar Engeland ontkomen, werd hij daar onmiddellijk lid van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie. Hij was, schreven wij in ons aan de koopvaardij gewijde hoofdstuk 10, een onafhankelijk man; eerder dan de regering stelde hij zich op het standpunt dat het beheer van de koopvaardijvloot onder de directe verantwoordelijkheid van de regering moest worden gebracht en dat dus de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie, het bestuur van de Shipping (een bestuur van particulieren, belast met een overheidstaak), vervangen moest worden door een college van ambtelijke bewindvoerders. Hij had zich in '42 bij het verzet van de reders tegen de vordering van de koopvaardijvloot en in '43 bij hun scherp verzet tegen de invoering van een bescheiden mate van medezeggenschap der vakbonden solidair betoond, maar zich innerlijk toch nooit volledig met het standpunt van zijn collega's vereenzelvigd. Daar had hij ook teveel sociaal gevoel voor. 'Bij de BPM stond hij', aldus Gerbrandy, 'bekend als een zeer rechtvaardig iemand die het vertrouwen van de schepelingen had en die tegelijkertijd

1410 [PDF]
MINISTER DE BOOY

zijn medereders wel aandurfde.'! 'Hij was' (wij citeren nu Kerstens) 'een man met sociaal gevoel ... Ik heb bij hem begrip gevonden, als ik pleitte voor verbetering in de sociale positie van de zeeman.P Er kwamen dan ook geen protesten van de zijde van de vakbonden toen Kerstens door de Booy vervangen werd - in hoofdstuk 10 wezen wij er trouwens reeds op dat de Booy het met de vakbonden heel wel kon vinden en dat hij allerlei moeilijke scheepvaartkwesties vlot en efficiënt wist te regelen zonder de weerstand welke zijn voorganger voortdurend had opgewekt.

XCDe Booy was een goed vakminister, maar hij was meer dan dat: óók een goed lid van de ministerraad. Al zijn ambtgenoten, de socialisten onder hen inbegrepen, gingen even gunstig over hem oordelen. Hij sprak niet veel, maar als hij het deed, was hij to the point, vaak geestig en steeds kort. 'Toen hij eens', vertelde ons later van Heuven Goedhart, 'de portefeuille van marine moest waarnemen, zei hij bij de rondvraag: 'Voorzitter, ik spreek anders altijd twee minuten; ik behoud me voor, er vier van te maken nu ik ook de marine behartig." 3 Hij had gezag, hij durfde dat gezag ook uitoefenen en hij deed dat op een verstandige, redelijke wijze waardoor verdere moeilijkheden voorkomen werden. Bij dat alles hield hij de zuivere constitutionele verhoudingen goed in het oog. Hij had respect voor de koningin maar hij was geenszins bevreesd voor haar - achtte hij het nodig prins Bernhard tot de orde te roepen (het is één keer nodig geweest - wij komen er in deel 10 op terug), dan deed hij dat, gedecideerd en onverzettelijk. Zijn toetreding tot het kabinet betekende een versterking van de ploeg waarmee Gerbrandy de regeringstaak voortzette.

XC1 Getuige Gerbrandy, a.v., dl. III c, p. 661. 2 Getuige Kerstens, a.v., p. 650. 3 Van Heuven Goedhart, 2 dec. 1955. 4

1411 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

het vreemde koninklijk besluit van 12 juni' 44 waarbij die ontslagaanvraag uitdrukkelijk niet werd ingewilligd, was de opinie van de Enquêtecommissie, dat men, 'in aanmerking nemende dat er niet direct een opvolger beschikbaar was, ... evengoed het verzoek om ontslag gedurende de tijd, die nodig was om een opvolger te vinden, onafgedaan (had) kunnen laten.'!

XCWij onderschrijven beide uitspraken en zijn bovendien van oordeel dat van Angeren van een zwakke houding blijk heeft gegeven; hij heeft zich door Kerstens, die hem kennelijk domineerde, op sleeptouw laten nemen.

XCWat het aan Kerstens verleende ontslag betreft: de Enquêtecommissie kwam er niet uit. Zij had krachtens de bepalingen van de Enquêtewet geen vragen mogen stellen over de beraadslagingen in de ministerraad. In haar conclusiemerkte de commissie op, dat 'blijkens de verklaring van de heer Gerbrandy een drietal ministers' zijn' afkeuring van het beleid van de heer Kerstens' had onderschrevenhaar was slechts bekend geworden dat van den Broek een van die drie was geweest. Gerbrand y evenwel had aan de Enquêtecommissie méér verklaard, nl. eerst: 'Ik kan u ... zeggen, dat ik de heer Kerstens niet kón handhaven, want de andere ministers zeiden mij, dat, als ik hem niet liet gaan, zij gingen':', en vervolgens: 'Er waren ... drie ministers die zeiden: 'Wij kunnen niet verder met de heer Kerstens werken.' 4 Combinatie van deze twee verklaringen had de Enquêtecommissie tot het (juiste) inzicht gebracht kunnen hebben dat er drie ministers waren geweest die veel verder waren gegaan dan alleen maar Kerstens' beleid af te keuren, ja die Gerbrandy hadden doen weten dat zij zouden heengaan, als Kerstens niet heenging.

XC'De commissie', zo schreef de Enquêtecommissie verder,

XC'acht het resultaat van haar onderzoek naar de oorzaken van het aftreden van de heer Kerstens niet in alle opzichten bevredigend. De heer Kerstens ziet ... een verband tussen zijn aftreden en de wrok, die de reders tegen hem koesterden. De heer Gerbrandy verklaart echter, dat het standpunt van de reders daarbij geen rol heeft gespeeld. Hij zegt, dat het heengaan van de heer Kerstens een zuiver interne kabinetskwestie was. Voorzover dit juist is, stuit de commissie echter op de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen in de ministerraad, nu blijkbaar bij een aantal ministers een zekere terughoudendheid bestaat om eigener beweging over deze aangelegenheid nadere verklaringen af te leggen."

XCNatuurlijk had Kerstens gelijk toen hij verklaarde dat de reders als groep wrok jegens hem koesterden, maar de drie ministers die tenslotte met het

1 A.v., p. 93. 2 A.v., p. 83. 8 Getuige Gerbrandy, a.v., dl. V c, p. 390. 4 A.v., p. 654. s A.v., dl. Va, p. 84.

1412 [PDF]
BEOORDELING DER MINISTERSWISSELINGEN

mes op tafel zijn ontslag eisten (van den Broek, van Kleffens en Michiels), waren er de mannen niet naar om aan eventuele inblazingen uit rederskring het oor te lenen. Veeleer was het zo dat Kerstens zelf zijn positie onhoudbaar had gemaakt: door met de reders een conflict aan te gaan dat hij, toen zij standhielden, moest verliezen, door belangrijke zaken als het Scheepvaartfonds onafgedaan te laten, door geloof te hechten aan te ver gaande Amerikaanse toezeggingen op het gebied van het naoorlogse relief, door te dien aanzien bij de bevolking in bezet gebied verwachtingen te wekken die niet gerealiseerd zouden kunnen worden, kortom: door los van zijn te waarderen intenties, een beleid te voeren waar niemand vertrouwen in kon stellen en dat, zoals bleek, ook zijn hoofdambtenaren tot wanhoop had gebracht.

XCAnders dan de ietwat bedeesde van Allgeren was Kerstens evenwel een ervaren politieke agitator en hij heeft dan ook aan het feit dat hij door de Booy, 'een belanghebbende', werd opgevolgd, een maximum aan profijt trachten te ontlenen.

XCAl van zijn Friese jaren uit duchtte Gerbrandy de invloed van het grootbedrijf, van de grote concerns. Niemand die uit die wereld afkomstig was, had hij in '40 en '4I in zijn kabinet willen opnemen. Hij had in de zomer van '42 aan van den Broek, directeur van de Billiton-Maatschappij, de portefeuille van financiën aangeboden omdat dat een voorwaarde was die van Lidth aan zijn eigen toetreding tot het kabinet had gesteld, en omdat hij wist dat van den Broek als voorzitter van de Netherlands Purchasing Com mission in Amerika slechts oog had gehad ,voor de belangen van de oorlogvoering (en, zoals wij in hoofdstuk 6 vermeldden, de naoorlogse belangen van zijn eigen maatschappij terwille van die oorlogvoering had geschaad). Gerbrandy had, toen eenmaal vaststond dat Kerstens zou heengaan, voor de zo uiterst belangrijke koopvaardij een kapabele bewindsman nodig. De Booy was marine-officier geweest - Gerbrandy had in het algemeen beleidsinzicht speciaal van marine-officieren veel vertrouwen; dat de Booy tot aan zijn benoeming als minister directeur was van de 'Koninklijke'[ Shell, beschouwde de minister-president als zakelijk irrelevant. In De Waarheid werd de Booy 'een rechtstreeks vertegenwoordiger van het grootkapitaal' genoemd; 'welk een invloed de opname van de directeur dezer maatschappij' (d.w.z. van de 'Koninklijke'! Shell)'op de politiek van dit college' (de Nederlandse regering) 'moet uitoefenen, laat zich denken.' Dat was een vermoeden dat er, waar ook geuit (het is ook in Londen geschied), bij velen inging als gesneden koek. Het is niet bewaarheid. Noch de toetreding van de Booy tot Gerbrandy's tweede kabinet, noch de eerdere van van den Broek heeft een effect gehad op het regeringsbeleid dat in welk opzicht ook in het belang

1413 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

Het met betrekking tot Indië te voeren beleid stond al vast voordat van den Broek in december '42 zijn portefeuille aanvaardde - hij heeft nadien dat beleid in geen enkel opzicht trachten te beïnvloeden, en voor de Booy geldt hetzelfde. Evenmin hadden zij invloed op het beleid dat inzake de 'terugkeer' werd gevoerd. Geen van beiden was lid van de CommissieTerugkeer die alle desbetreffende wetsbesluiten voorbereidde. De Booy, die nimmer lid was geweest van een politieke partij, had voor de 'terugkeer"vraagstukken, voorzover die van staatkundige aard waren, niet veel belangstelling - van den Broek wèl, maar hij is een van de ministers geweest die zich het felst tegen het machtsstreven van de koningin heeft verzet en deze gewezen directeur van de Billiton-Maatschappij heeft begin' 45 (gelijk reeds in hoofdstuk 6 vermeld) een plaats in het derde kabinet-Gerbrandy geweigerd omdat dat kabinet geen socialistische leden zou tellen.

XCNatuurlijk, het Indische beleid van het Londense kabinet, voorzover het gericht was op het behoud van de band van Nederland met Indië, leek in het belang van de Billiton-Maatschappij en van de 'Koninklijke'Shell; óók was het 'terugkeer--beleid van het kabinet, voorzover het gericht was op de bescherming van wat de 'inwendige veiligheid des rijks' was genoemd, en dus gericht tegen machtsstrevingen van de communisten en anderen waaruit een geheel ander maatschappelijk bestel had kunnen voortvloeien, in het belang van de ondernemerswereld als geheel, ondernemingen als de BillitonMaatschappij en de 'Koninklijke'Shell inbegrepen beide beleidslijnen evenwel waren uitgestippeld door het kabinet als geheel. In beide opzichten bleven alle ministers, de socialisten onder hen inbegrepen, vasthouden aan opvattingen die zich allang voor de ballingschap in Londen bij hen hadden gevormd. Wie hier een speciale directe invloed van de grote concerns meende te ontwaren, maakte een caricatuur van de werkelijkheid.

XCGoeddeels zijn dit allemaal conclusies achteraf Niet te ontkennen valt intussen dat de crisis van april-mei '44 wijziging bracht in het beeld dat het kabinet leek te bieden. Kerstens had de naam, een man van 'links' te zijn, en de Booy en van den Broek golden op grond van de functies die zij in het bedrijfsleven hadden bekleed, als mannen van 'rechts' - het zag er dus inderdaad naar uit of de Booys toetreding tot het kabinet en de versterking van van den Broeks positie een overwinning vormden voor wat Burger in zijn brief aan Albarda van 17 mei' 44 'de politiek van reactionaire en anti-democratische elementen' noemde. Wij achten die karakterisering, hoe begrijpelijk zij ook was in het perspectief van die weken, door het beleid dat het kabinet nadien met de volle steun van de Booy en van den Broek (en van Burger l) heeft gevoerd, weerlegd. Wèl hebben Albarda en Burger van die karakterisering een nuttig gebruik gemaakt: Gerbrandy, geenszins

1414 [PDF]
BEOORDELING DER MINISTERSWISSELINGEN

voor de veranderde optiek van de regeringsploeg, heeft de positie van de sociaal-democraten in het kabinet moeten versterken door Burger van minister zonder portefeuille minister van binnenlandse zaken te maken. Zo alleen lukte het hem trouwens, Albarda, Burger en van den Tempel binnen zijn ploeg te houden.

XCKwam de premier dus als overwinnaar uit de strijd te voorschijn? Neen. Hij had in de brief waarin hij een klemmend beroep op van Angeren deed om aan te blijven, geconstateerd dat 'persoonlijke en partij-politieke motieven' een merkbare rol waren gaan spelen. Zo was het. Al bevond men zich nog pas aan de vooravond van D-Day, de komende overwinning op Duitsland wierp haar schaduwen vooruit. Kerstens' ellenlange brief aan Gerbrandy d.d. 25 mei was niet alleen geschreven met het oog op het effect dat hij in Londen kon hebben buiten de kring der ministers (hij leidde tot de 'Open brief' van de vier katholieke leden van de Buitengewone Raad van Advies), maar vooralook met het oog op de publieke opinie in bevrijd Nederland, en met name Albarda, de gewezen politieke leider van de SDAP, liet zijn beleid meer en meer bepalen door wat hij na die bevrijding jegens zijn partijgenoten hoopte te kunnen verantwoorden. Zo gingen verwachtingen en strevingen die op de naoorlogstijd betrekking hadden, de eenheid van het kabinet en dus de kracht van het kabinetsbeleid aantasten. Gerbrandy begon er zijn greep op te verliezen. Dat betekende tegelijk, al tekende het zich niet onmiddellijk af, dat de macht van de koningin zou toenemen; datzelfde zagen wij trouwens ook al als een gevolg van de regeling die voor het functioneren van het Militair Gezag was getroffen.

Slot

XC

XC'Strijd om de macht' hebben wij als titel aan dit hoofdstuk meegegeven. Zijn wij daarmee te ver gegaan? Wij menen van niet. Natuurlijk, het is geen strijd geweest die tot uiterlijke manifestaties heeft geleid - vergaderingen, demonstraties, stakingen, om slechts deze te noemen, kwamen er niet aan te pas. Hij heeft zich afgespeeld in stilte, binnen de beslotenheid van de regeringskantoren en de werkvertrekken van de koningin, en er zijn geen andere middelen bij gebruikt dan woorden. Maar een strijd is het geweest, draaiend om de vraag wie het onmiddellijk na de bevrijding in Nederland voor het zeggen zou hebben.

XCKoningin Wilhelmina meende dat dat moest zijn. Dat antwoord welde

1415 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

komst van land en volk. Hoe typerend was haar aantekening na ontvangst van de nota welke Gerbrandy haar na het kabinetsberaad van 9 maart' 43 toezond (beraad waarin voor de ministers was komen vast te staan dat zij op zijn minst tot aan de bevrijding wensten aan te blijven): 'Nederland ploft neer in dezelfde afgrond als vóór de oorlog'! Het is een aantekening die onderstreept hoeveel wrevel de koningin koesterde jegens het vooroorlogse Nederland, jegens de 'verzuiling', de verdeeldheid, de trage werking van de parlementaire democratie. Zij was er van overtuigd dat wat zij wenste, door de massa des volks zou worden toegejuicht. Of vergiste zij zich daarin? Men lette op de beperking welke zij opnam in de uit april' 43 daterende 'Persoonlijke boodschap van Hare Majesteit de Koningin aan het Nationaal Comité', waarin zij meegedeeld had dat men in de tijd onmiddellijk na de bevrijding niet 'angstvallig' op de bepalingen van de Grondwet moest letten: 'Mededeling uwerzijds gevraagd indien in ontwikkelde denkbeelden iets niet op toestand slaat'; een mededeling in die geest! zou de koningin genoopt hebben, die denkbeelden al in '43 op zijn minst in heroverweging te nemen.

XCHaar drang om, zoals in de zomer van '40 het geval was geweest, aan het roer van het schip van staat te gaan staan, is, dat is duidelijk, de verhouding tussen haar en de ministers niet ten goede gekomen, vooral niet nadat Gerbrandy zich had losgemaakt van de opvattingen die hij er in '40-'41 op nahield, De ministers gingen de koningin wantrouwen; dat wantrouwen versterkte hun neiging om zelf de ontwikkelingen te bepalen, ja om, zoals de koningin het in maart '44 tegen van Angeren formuleerde, 'na hun begrafenis' nog iets te zeggen te hebben. Hoe irreëel was Gerbrandy's denkbeeld, in februari '43 geuit (zulks in afwijking van aan de koningin gedane toezeggingen), dat de Londense ministers nog 'ca. zes maanden' na de bevrijding zouden aanblijven, hoe overtrokken de behoefte van sommigen om tot de allereersten te behoren die als 'kwartiermakers' zouden mogen terugkeren! Men denke aan van den Tempel die het 'een ramp (zou) achten als hij te laat kwam.'

XCOver en weer, d.w.z. zowel door de koningin als door de ministers, werd, dunkt ons, de betekenis van die allereerste periode na de bevrijding schromelijk overschat. Men had te weinig historisch besef, te weinig inzicht in de constante factoren in de Nederlandse samenleving. Daardoor kon ook de beduchtheid voor een tweede 'november 'IS' een betekenis krijgen welke niet in overeenstemming was met de realiteit. Men heeft zich, anders gezegd,

1 De boodschap werd, gelijk vermeld, niet verzonden, maar wij twijfelen er niet aan dat, ware zulks wèl geschied, het Nationaal Comité elke wezenlijke wijziging in de constitutionele positie van de vorstin met klem zou hebben ontraden.

1416 [PDF]

TERUGBLIK teveel zorgen gemaakt. Men had daar ook teveel tijd' voor omdat er na de val van Indië op het terrein van de eigenlijke oorlogvoering weinig te verrichten viel. Menig punt van meningsverschil kon aldus uitgroeien tot een langdurig conflict; het Londense milieu, d.w.z. de overige daar wonende en werkende Nederlanders (in ons volgend hoofdstuk komen wij er nog op terug) heeft daarbij tot in de lente van '44 nauwelijks een rol gespeeld. Wat zich aan disputen voordeed, speelde zich af tussen enkele tientallen mensen: de koningin (ell' haar directe raadgevers), de ministers en de leden van de Buitengewone Raad van Advies (die, naar het ons voorkomt, bij wat wij tot dusver beschreven, slechts een beperkte invloed had) - er waren geen bindingen 'naar beneden': naar Kamerfracties, partijbesturen, partijkaders, publiciteitsmedia, kiezersgroepen; men zou kunnen zeggen dat het schip van staat mede daardoor zo is gaan stampen en slingeren omdat het te weinig lading had.

XCOpvallend achten wij voorts de mate waarin men is gaan denken in autoritaire begrippen (hetzelfde gebeurde, zoals wij in hoofdstuk 14 aantoonden, in bezet gebied). Wij zien hierin het effect van drie factoren: van de oorlogssituatie, die, zoals wij eerder betoogden, het volle accent deed vallen op de uitvoerende macht; van de ontevredenheid met het vooroorlogse Nederland waarin, zo meende men, de regering te weinig kracht had kunnen ontwikkelen; en van de beduchtheid voor revolutionaire woelingen na de bevrijding. Alle drie factoren hebben, tezamen met de verwachting dat er een Geallieerd militair gezagsapparaat zou komen als er geen Nederlands kwam, geleid tot de vorming van het Militair Gezag. Van den Tempel is de enige minister geweest die het optreden van een uit Engeland komend Militair Gezag ongewenst achtte: 'dat onbekende ambtenaren, in Engeland aangesteld, in Nederland zullen moeten optreden, zal daar een onprettige indruk maken', zei hij eind november '43 in de ministerraad, en: 'beter is, het bestaande apparaat te doen functioneren.' Toen wij die uitlating weergaven, wezen wij er al op dat juist dat 'bestaande apparaat' als zodanig bezwaarlijk onmiddellijk ingeschakeld zou kunnen worden: er zaten 'foute' figuren in die geïnterneerd, zwakke die (krachtens het Zuiveringsbesluit) 'gestaakt' zouden moeten worden; 'reorganisatie' van het Nederlandse overheidsapparaat was trouwens een verplichting welke de Nederlandse regering jegens de Engelse regering en jegens generaal Eisenhower was aangegaan - maar wie moest dan 'reorganiseren'? Met spoed zou dit slechts kunnen geschieden door uit Engeland komende gezagsdragers die van duidelijke instructies waren voorzien. Anderzijds was van den Tempels vermoeden dat het ingrijpen van die uit Engeland komenden in bevrijd gebied, waar men zelf de handen uit de mouw wilde steken, 'een onprettige indruk (zou) maken', gewettigd; die

1417 [PDF]
STRIJD OM DE MACHT

indruk zou alleen verzwakt kunnen worden, wanneer zo spoedig mogelijk een zo groot mogelijk aantal Nederlanders uit bevrijd gebied in het apparaat van het Militair Gezag zou worden opgenomen. In hoeverre dat is geschied, zullen wij in de delen 10 en 12 weergeven. Pas in die delen zullen wij het Militair Gezag in actie schetsen - elke nadere beoordeling van de opzet (over die opzet heeft ook de Enquetêcommissie geen oordeel uitgesproken) achten wij prematuur als niet eerst is uitgebeeld wat het Militair Gezag in werkelijkheid heeft gedaan.

XCWij maken nog enkele slotopmerkingen.

XCOnjuist achten wij het dat, zoals bleek, belangrijke onderdelen van wat tenslotte kabinetsbeleid moest worden, tevoren en zonder dat de ministerpresident er weet van had, door sommige ministers met de koningin besproken zijn. Wij denken aan Burgers contacten met de koningin in de eerste maanden na zijn benoeming, aan van Angerens werkwijze met zijn eerste denkbeelden inzake het Buitengewoon Politiebesluit en aan van Lidths afspraak dat hij Hoofd Militair Gezag zou worden; zulk een wijze van optreden betekende steeds een doorbreking van de kabinetssolidariteit (hetgeen, wat Burger betrof, niet onbegrijpelijk was, gezien de wijze waarop Gcrbrandy hem op afstand hield) en kon bij de koningin slechts de overtuiging versterken dat het in de eerste plaats op háár oordeel aankwam, anders gezegd: wat een minister voor zichzelf hoopte te winnen, verloor hij tegelijk voor de ploeg waarvan hij deel uitmaakte.

XCOnjuist achten wij het voorts dat enkele ministers getracht hebben, 'oorlogswinst' in de wacht te slepen met betrekking tot niet eens dringende onderwerpen waarvan men in Londen onvoldoende wist hoe er in bezet gebied over gedacht werd (enkele van die onderwerpen behandelden wij in vorige hoofdstukken); wij denken aan van Angerens streven, de gehele politie onder Justitie te brengen, aan van den Tempels besluit tot invoering van een algemene werkloosheidsverzekering en aan de voorbereidingen welke Gerbrandyen van Boeyen troffen om de vorming van een nationale omroep te forceren.

XCTenslotte willen wij nog even terugkeren naar de 'strijd om de macht',

XCWij begonnen dit hoofdstuk met er op te wijzen dat bij de koningin vier wensen een belangrijke rol waren gaan spelen: de wens om van Gerbrandy en zijn kabinet verlost te worden en een ander, meer 'koninklijk' kabinet te krijgen dat zich in sterker mate op een 'vernieuwings' -grondslag zou plaatsen; de wens om prins Bernhard benoemd te zien tot opperbevelhebber van land- en zeemacht; de wens om van 't Sant benoemd te zien tot directeurgeneraal van politie; en de wens om een vetorecht te krijgen met betrekking tot gezagsdragers die in het kader van de 'terugkeer' naar Nederland zouden 141

1418 [PDF]
TERUGBLIK

oversteken. Alleen die vierde wens van de 'koningin is ingewilligd. De benoeming van van 't Sant ging al wegens het jegens hem in bezet gebied bestaande wantrouwen niet door, de benoeming van de prins stuitte af op bezwaren bij generaal Eisenhower (die, veronderstellen wij, zijn veto zeker niet zonder overleg met andere Engelse en Amerikaa.nse autoriteiten uitgesproken heeft), en van Gerbrandy heeft de koningin zich niet kunnen losmaken, ja hij heeft vier jaar lang met succes weerstand geboden aan haar streven, de 'politieke' ministers uit het kabinet te verwij deren. In háár perspectief betekende dit alles dat er niet veel schot kwam in de 'vernieuwing'; dat kan slechts haar verlangen hebben aangewakkerd om de weg daartoe open te houden.

XCDat verlangen is, menen wij, de belangrijkste reden geweest waarom zij zich hardnekkig is gaan verzetten tegen een door het kabinet te treffen

1419 [PDF]

Hoofdstuk 18: De regering en de bestuursvoorziening

XC

XCDat de besluitwetgeving inzake de terugkeer ook op de bestuursvoorziening betrekking moest hebben, sprak vanzelf - de Duitse bezetter had immers op dat terrein drastisch ingegrepen. Injuni '40 had hij bepaald dat de werkzaamheden van de Staten-Generaal zouden blijven rusten en in september '41 had hij het z.g. leidersbeginsel ingevoerd in het bestuur van provinciën en gemeenten"; provinciale staten en gemeenteraden waren toen ontbonden. Die provinciale en gemeentelijke vertegenwoordigende lichamen waren in '39 door verkiezingen samengesteld - hWI mandaat was in '43 verlopen, hetgeen dus het mandaat insloot van de wethouders en de provinciale gedeputeerden.ê Het mandaat van de leden van de Tweede Kamer was in september '41 verlopen en dat van de helft van de leden van de Eerste (waardoor in die Eerste Kamer nadien geen quorum meer gevormd kon worden) zelfs al in september' 40. Daar kwam dan nog bij dat de bezetter de provinciale en gemeentelijke bestuurscolleges had volgepropt met 'foute' figuren. Van de elf vooroorlogse commissarissen der koningin (tijdens de bezetting heetten zij 'commissarissen van de provincies') waren aan het einde der bezetting nog slechts drie in functie: de commissarissen van Friesland, Gelderland en Noord-Brabant; van de acht overigen waren zeven 'fout' Zuid-Holland had een 'waarnemend commissaris' die niet 'fout' was. In de regellieten de 'foute' commissarissen zich bijstaan door benoemde 'bestuursraden' (nieuwe term voor 'gedeputeerden'), die eveneens 'fout' waren. Wat de burgemeesters aangaat: er waren er in Nederland tijdens de bezetting ruim negenhonderd (het land was in ruim duizend gemeenten verdeeld maar aan elkaar grenzende kleine gemeenten hadden veelal een-en-dezelfde burge

1 Dit beginsel betekende dat in de provinciale besturen de macht formeel kwam te liggen bij de commissaris, in de gemeentelijke bij de burgemeester. 2 Commissa rissen der koningin en burgemeesters werden door de Kroon provinciale gedeputeerden resp. wethouders door en uit de leden van de provinciale staten resp. de leden van de gemeenteraad wij willen in dit hoofdstuk de term 'gede puteerden' gebruiken voor de gekozen leden van de provinciale besturen (in de gemeenten sprak men van 'het college van burgemeester en wethouders', maar in de provincies van 'het college van gedeputeerde staten', hetgeen de commissaris der koningin insloot).

1420 [PDF]

TWEE PROBLEEMCOMPLEXEN meester) - onder die ruim negenhonderd bevonden zich in de zomer van '44 tweehonderdvijf-en-zeventig NSB' ers die vaak 'foute' wethouders naast zich hadden; 'foute' burgemeesters waren vooral benoemd in grote gemeentenbijna twee-derde van de bevolking had een burgemeester die 'fout' was.

XCUit dit alles resulteerden twee probleemcomplexen : hoe moesten de nieuwe colleges van gedeputeerden en van burgemeesters en wethouders samengesteld worden (dit werd in Londen de 'eerste bestuursvoorziening' genoemd) en hoe de nieuwe vertegenwoordigende lichamen (dit heette de 'tweede bestuursvoorziening') ? Wij zullen die twee complexen successievelijk behandelen.

Provinciale en gemeentelijke besturen

XC

XCHoe ten aanzien van de provinciale en gemeentelijke besturen gehandeld moest worden, leek naar verhouding eenvoudig: commissarissen der koningin en gedeputeerden alsmede burgemeesters en wethouders die om principiële redenen ontslag genomen hadden of door de bezetter waren ontslagen, hadden er een evident recht op, in eerste instantie in hun ambt hersteld te worden. Wàt evenwel als de commissarissen of burgemeesters niet beschikbaar waren, hetzij doordat zij waren overleden ofbij de bevrijding niet aanwezig zouden zijn in hun provincie of gemeente, dan wel, hoewel ontslagen, daden verricht hadden die tot veel kritiek aanleiding hadden gegeven? De koningin drong er in de herfst van '42 bij minister van Boeyen op aan dat hun plaatsen in dat geval voorlopig zouden worden ingenomen door de jongste in jaren van de beschikbare gedeputeerden of wethouders. Dat achtte ook van Boeyen, zo zeillij eindnovember '42 in de Commissie-Terugkeer, 'psychologisch' in overeenstemming met 'de geest des tijds'; de commissie was het daarmee eens' en ook de ministerraad ('in de colleges van gedeputeerden of wethouders zijn soms', zei van Boeyen daar, 'zeer oude heren aanwezig, van wie weinig te verwachten is') kon er zich mee verenigen.ê Het ontwerp besluitEerste Bestuursvoorziening (de koningin had in november voor zichzelf genoteerd dat zij deze regeling niet als wetsbesluit wenste doch dat zij haar 'per proclamatie' bekend wilde maken") werd vervolgens in februari en maart '43 in de ministerraad besproken; daarbij bleek dat de Commissie

1 Commissie-Terugkeer: Notulen, 25 nov. 1942. 2 Ministerraad: Notulen, 29 dec. 1942. 8 Aant. van de koningin op de brief, 4 nov. 1942, van Gerbrandy aan de koningin waarmee hij haar de 'voorlopige terugkeer-voorstellen' aanbood (archief kab. der koningin).

1421 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

Terugkeer in de provinciale resp. gemeentelijke besturen in zoverre het leidersbeginsel wilde handhaven dat bepaald zou worden dat alle beslissingen genomen zouden worden door de commissarissen der koningin resp. de burgemeesters die met de gedeputeerden resp. de wethouders slechts' overleg' zouden moeten voeren. Albarda en van den Tempel hadden hier beiden bezwaren tegen, niettemin werd het ontwerpbesluitlook met hun handtekening er onder eind maart aan de Buitengewone Raad van Advies voorgelegd; het ontwerp bevatte niet alleen een 'automatischc' regeling (vervanging van de afwezige commissaris der koningin of burgemeester door de jongste gedeputeerde of wethouder) maar bepaalde ook dat de minister van binnenlandse zaken en, vooruitlopend op diens beslissing, het Militair Gezag een commissaris der koningin of burge meester kon benoemen indien van de beschikbare functionaris gemeend werd dat deze niet zou voldoen (niet' de nodige waarborgen biedt voor de medewerking aan het herstel van de openbare orde en rust').

XCIn zijn in juni '43 uitgebracht advies- wees de Buitengewone Raad van Advies het 'automatisrne' af. Hij achtte het gevaarlijk; zou alleen maar een deel van het land zijn bevrijd en daar de Eerste Bestuursvoorziening worden toegepast, dan zou de bezetter (men nam aan dat deze een chaos begeerde achter te laten) weten wie hij in het nog bezette deel moest arresteren, zodat daar 'het gehele stelsel van de bestuursvoorziening ineen zou storten bij gebreke aan hen die aangewezen zouden zijn voor de vervulling van functies'; het leek de Raad beter om de commissarissen der koningin, voorzover door de koningin benoemd, in functie te laten (of in hun functie te herstellen) en de overigen 'bij persoonlijke keuze' te doen benoemen door de minister van binnenlandse zaken (eventueel voorlopig door het Militair Gezag), zo ook de burgemeesters voor gemeenten met meer dan honderdduizend inwoners (dat waren er zeven: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Groningen, Haarlem en Eindhoven) - elders moesten de burgemeesters, aldus de Buitengewone Raad van Advies, volgens vaste regels benoemd worden. Die vaste regels zouden inhouden dat burgemeesters die door de koningin benoemd waren, in functie zouden blijven (of daarin hersteld zouden worden) en dat, als de op 10 mei '40 aanwezige burgemeester niet beschikbaar was, de nieuwe burgemeester 'bij voorkeur' gekozen zou worden uit de op die datum in functie zijnde wethouders, 'waarbij de jongste in leeftijd het eerst in aanmerking komt.' Alle benoemingen

1 Tekst: dl. Vb, p. 129-30. 2 Tekst: a.v., p. 142-45.

1422 [PDF]

PLANNEN VOOR DE 'EERSTE BESTUURSVOORZIENING' dienden voorts, aldus de Raad (hij had een geheel nieuwontwerpbesluit opgesteld), te geschieden 'ingevolge Onze instructies', anders gezegd: de Raad wilde de koningin ook zeggenschap geven bij de benoemingen ingevolge de 'persoonlijke keuze' van de minister; dat sloot aan bij de vooroorlogse praktijk.

XCGerbrandyen van Boeyen deelden de bezwaren tegen het 'automatisrne' niet; zij achtten het primair van belang, 'dat', zo schreef van Boeyen begin oktober '43 aan de overige leden van de Commissie-Terugkeer- (onder wie zich nu ook Burger bevond), 'vanaf het eerste ogenblik waarop een bepaalde gemeente of provincie of een gedeelte van een provincie is bevrijd, zoveel mogelijk vaststaat wie de wettige vertegenwoordiger van het burgerlijk bestuur is.'

XCBurger was het noch met het 'automatisme', noch met het meer persoonlijke benoemingsstelsel van de Buitengewone Raad van Advies eens- hij vond dat de burgerij bij de zaak betrokken moest worden. Hij stelde derhalve voor, dat in elke gemeente een college zou worden bijeengeroepen, bestaande uit alle oud-gemeenteraadsleden (behalve de 'fouten'), een aantal door het Militair Gezag aan te wijzen gijzelaars (hen zag hij, hadhij injuni geschreven, als 'de zielvan het Nederlandse volk'") en telkens één vertegenwoordiger van de gemeentebedrijven, van de zittende en van de staande magistratuur; dat college (in november' 43 over een 'plaatselijk burgergezag' sprekend, zal de koningin stellig aan zulk een lichaam.gedacht hebben) diende om te beginnen een bindende voordracht op te maken voor een door het Militair Gezag of de minister te benoemen burgemeester. 3

XCDeze omslachtige procedure werd door de Commissie-Terugkeer verworpen.

XCNieuw denkbeeld, nu van Kerstens: ontbrak de burgemeester, dan zou ('het systeem dat ons volk kent', zei hij) niet de jongste maar juist de oudste wethouder zijn plaats innemen."

XCNa al die voorstellen en discussiesformuleerden van Boeyen, Albarda en Burger eind '43 een nieuw ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening (Eerste en Tweede gecombineerd)." Het werd, wat de provinciale en gemeentelijke besturen betrof, een curieus mengsel van een aantal der geopperde denkbeelden, waaruit overigens de handhaving van het 'leidersbeginsel' ver

1 Tekst van van Boeyens nota d.d. 5 okt. 1943: a.v., p. 173. 2 Burger: Notitie (eind juni) bij de toespraak van]. A. Veraart: 'Een waar parlement - en terstond!' (26 juni 1943) (Collectie-van den Tempel, I). 3 Tekst van Burgers voorstel: punten j en 0, gestenc. bijl. 484. 4 Brief, 5 nov. 1943, van Kersrens aan de Com missie-Terugkeer dl. Vb, p. 179). 6 Tekst: a.v., p. 189-93.

1423 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

dween: de 'oude' commissarissen der koningin zouden terugkeren, anders de jongste gedeputeerde - het Militair Gezag of de minister van binnenlandse zaken zou evenwel ook heel iemand anders kunnen benoemen; die minister zou verder tijdelijke colleges van gedeputeerden samenstellen en die zouden binnen veertien dagen de uitspraak moeten doen of de 'oude' cornmissaris gehandhaafd kon blijven. Zo ook op gemeentelijk niveau, met dien verstande dat de wethouders in de gemeenten met minder dan honderdduizend inwoners gekozen zouden worden door een college bestaande uit de leden van de 'oude' raad en alle gijzelaars uit de betrokken gemeente - in de zeven gemeenten met meer dan honderdduizend inwoners zouden de wethouders door het Militair Gezag of door de minister van binnenlandse zaken worden benoemd.'Het is mij gelukt', schreef Burger op 23 december' 43 aan de koningin, 'alle leden van de Commissie-Terugkeer' (hij maakte een uitzondering voor Gerbrandyen van Lidth) 'van de wenselijkheid om op deze wijze terstond de representatieve elementen der bevolking erkenning te doen geworden, te overtuigen'! - Burger meende blijkbaar dat de groep van de gijzelaars de beste benadering vormde van 'de representatieve elementen' ; zulks betekende dat hij in dat verband aan de illegalireit geen functie toekende. Dat werd door andere leden van de Commissie-Terugkeer, alsook door de koningin 2, onbillijk geacht. Twee dagen na Kerstmis was er weer een nieuw ontwerp": nu werd het kiescollege uitgebreid met personen 'die blijk hebben gegeven van trouwen moed', zulks ten getale van de helft van de eerste twee groepen ('oude' gemeenteraadsleden en gijzelaars) samen.

XCOp dat jongste ontwerp werd, toen het op II januari' 44 in de ministerraad in bespreking kwam, van verscheidene kanten kritiek uitgeoefend; de Commissie-Terugkeer kreeg opdracht, samen met van den Tempel wéér een nieuwontwerp te maken. De belangrijkste wijziging welke daarin werd aangebracht, was dat het verschil tussen de zeven gemeenten met meer dan honderdduizend inwoners en de overige gemeenten kwam te vervallen. Aldus werd het ontwerp aan de Buitengewone Raad van Advies voorgelegd.

XCUit dat ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening gaven alleen de artikelen die betrekking hadden op de vertegenwoordigende lichamen, de Tweedeming; daartoe moesten zij 'bekeerd' (d.w.z. 'vernieuwd') zijn. (archief kab. der koningin) 8 Tekst: Enq., dl. V b, p.

1 Brief, 23 dec. 1943, van Burger aan de koningin (Collectie-Burger, duplikaten) (RvO). 2 Beelaerts lichtte de koningin op 20 december per 'blocnoot' in hoe het er met Burgers 'college'-voorstel voorstond. De koningin tekende toen aan dat 'oude' gedeputeerden en wethouders als zodanig geen recht hadden op herbenoe

1424 [PDF]
DE 'EERSTE BESTUURSVOORZIENING' GEREGELD

Bestuursvoorziening dus, tot veel discussieaanleiding (daarover straks meer). Men kwam met die Tweede Bestuursvoorziening zelfs geheel vast te zitten doordat de koningin pertinent weigerde, buiten de illegaliteit om een regeling voor een noodparlement vast te stellen. In arren moede besloot het kabinet derhalve in juni de Eerste Bestuursvoorziening weer van de Tweede los te maken, maar het werd 'Dolle Dinsdag', 5 september '44, voor het besluit-Tijdelijke Voorziening Bestuur Provincies en Gemeenten, wetsbesluit E 86, aan de koningin werd voorgelegd; zij ondertekende het diezelfde dag. Het besluit werd twaalf dagen later uitgegeven en toen pas wist het Militair Gezag dus aan welke regels het zich te dien aanzien had te houden.

XCE 86 bepaalde dat de door de koningin benoemde, op 10 mei' 40 in functie zijnde commissaris der koningin bij koninklijk besluit opnieuwals commissaris kon gaan fungeren; een waarnemer kon door het Militair Gezag of de minister van binnenlandse zaken voorgesteld worden; alle 'oude' gedeputeerden zouden weer in functie treden, voorzover de betrokkenen niet 'fout' waren of voor 'zuivering' in aanmerking kwamen (Iller stond de eerder door ons bij de bespreking van het Zuiveringsbesluit bepleite formulering: 'dat deze persoon op grond van zijn houding tijdens de bezetting niet geacht kan worden het vertrouwen van de ingezetenen der provincie te hebben'). Burgemeester werd in beginsel wie op 10 mei' 40 burgemeester was geweest; was dat niet mogelijk of niet wenselijk, dan trad de oudste wethouder als burgemeester op, maar de commissaris der koningin, het Militair Gezag en de minister van binnenlandse zaken zouden ook heel andere personen als, waarnemend burgemeester kunnen aanwijzen; als wethouders zouden in beginsel de 'oude' wethouders optreden, met recht van ingrijpen louter van de commissaris der koningin.

XCHet was een simpele regeling. Ze had heel wat voeten in de aarde gehad (daar komen wij, wat het jaar '44 betreft, nog op terug). De moeilijkheden evenwel die bij de Eerste Bestuursvoorziening waren gerezen, waren kinderspel vergeleken bij die welke zich bij de Tweede voordeden.

Vertegenwoordigende lichamen

XC

XCBij de discussiein Londen ten aanzien van de terugkeer van vertegenwoordigende lichamen hebben de provinciale staten en de gemeenteraden slechts een ondergeschikte rol gespeeld - de zaak draaide in hoofdzaak om de Staten-Generaal; door hen zou immers, in samenspel met de regering, de landspolitiek bepaald worden. Het was, zoals wij in hoofdstuk 14 I42

1425 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING ALBARDA EN DE COMMISSIE-TERUGKEER

("Vernieuwd' Nederland ?') betoogden, in bezet gebied niet anders. Daar werd, om te beginnen, van vele kanten aangedrongen op afschaffingvan de Eerste Kamer. Wat de Tweede Kamer betrof (zij was de 'eigenlijke' volksvertegenwoordiging), tekende zich groot verschil van mening af. Het Politiek Convent, het college dat uit vertegenwoordigers van de zes grote democratische partij en bestond, bepleitte in ' 42 de terugkeer van het' oude' parlement, d.w.z. o.m. van de in'37 gekozen Tweede Kamer, als 'de beste benadering der legitimiteit' en hetzelfde deed in '43 de door prof. van Meurs samengestelde groep juristen die in de herfst van dat jaar het 'Souverein Noodbesluit' naar Londen doorgaf. Zowel het Politiek Convent als de groepvan Meurs beseften overigens dat dat 'oude' parlement weinig gezag zou hebben en zich dus grote zelfbeperking zou moeten opleggen. Sommigen waren er dan ook voorstander van dat er náást het 'oude' parlement vooreerst één of meer door de regering samen te stellen adviescolleges zouden komen, anderen meenden dat er voor de overgangstijd in plaats van dat parlement een college ad hoc gevormd moest worden: hetzij een geheel nieuw college, hetzij een combinatie van het 'oude' parlement met een aanvulling welke uit benoemde leden zou bestaan. Bij dat alles werd, zo schreven wij in het genoemde hoofdstuk, 'bij een deel van de illegaliteit een grote rol gespeeld door de beduchtheid dat, als niet méér zou geschieden dan dat het 'oude' parlement opnieuw zou bijeenkomen, de traditionele politieke partijen als het ware automatisch zouden herrijzen, zodat er op staatkundig , gebied van 'vernieuwing' geen sprake zou zijn' - dezelfde beduchtheid die zo sterk bij de koningin leefde. Legt men nu alle uitlatingen naast elkaar die in bezet gebied met betrekking tot de (of een) volksvertegenwoordiging gedaan zijn, dan valt op dat er in ,40 en '41 nauwelijks over geschreven werd, laat staan in positieve zin. Het kind werd met het badwater weggegooid: het parlementair-democratische Nederland had de strijd met Duitsland verloren, dus, zo redeneerden velen, deugde de parlementaire demoeratie blijkbaar niet. Wij herinneren aan de autoritaire denkbeelden die hier en daar binnen de Nederlandse Unie opgeld deden; herleving van de 'praatcolleges' werd afgewezen. Naarmate evenwel de bevrijding dichterbij kwam, ging men daar anders over denken; de discussies die terzake van de zomer van '43 af Î11 de illegale pers werden gevoerd, hadden betrekking op de vorm van een naoorlogse volksvertegenwoordiging - dat er in de overgangstijd een volksvertegenwoordiging moest komen, desnoods een geheel benoemde, stond voor alle illegale bladen vast. Precies dezelfde ontwikkeling heeft zich in Londen voorgedaan en bij niemand duidelijker dan bij Gerbrandy.

1426 [PDF]

XCDe terugkeer van de vertegenwoordigende lichamen werd in Londen het eerst aan de orde gesteld door Albarda die eind september '41 een nota richtte tot de leden van de Commissie-Terugkeer! (in die tijd: Gerbrandy, van Boeyen en Furstner) waarin hij bepleitte (wij zullen zijn denkbeeld het 'eerste Londense plan' noemen), dat parlement, provinciale staten en gemeenteraden, van alle 'foute' elementen gezuiverd, onmiddellijk na de bevrijding hersteld zouden worden en dat de terugkeer vall het wettig gezag zijn symbolische uitdrukking zou vinden in een bijzondere Troonrede: een toespraak door de koningin in de Ridderzaal in een verenigde vergadering van Eerste en Tweede Kamer. Twee weken later, begin oktober, liet Albarda op zijn eerste nota een tweede volgen" waarin hij schreef dat 'het Nederlandse volk van de dag der bevrijding af terstond herstel van de democratische staatsorde (zou) verlangen':

XC'Het zou het een heel wonderlijke uitkomst achten van de geweldige strijd, die onder de leuzen der demoeratie is gevoerd, als het, zij het ook slechts voor enige maanden, belandde in een autoritaire staat zonder parlement, zonder feitelijke ministeriële verantwoordelijkheid, zonder zelfbestuur ook in provincies en gemeenten. Het zou zich daarbij niet zwijgend neerleggen.'

XCAlbarda's denkbeelden werden door Gerbrandy, van Boeyen en Furstner radicaal afgewezen; Gerbrandyen van Boeyen waren er voorstander van dat de koningin het in de overgangstijd voor het zeggen zou hebben en Furstner had op zich genomen, de voorbereiding van de 'terugkeer' dusdanig te regelen dat de koningin de klaroenstoot zou kunnen geven waarmee het 'vernieuwde' Nederland een aanvang zou nemen. Begin december bracht de Commissie-Terugkeer een door Gerbrandy geschreven prae-advies over Albarda's voorstellen uit" waarin er op gewezen werd dat in de Eerste Kamer geen quorum meer gevormd kon worden en de Tweede 'in feite' niet meer bestond; verkiezingen zouden in bevrijd Nederland pas na een termijn van acht maanden tot een jaar kunnen worden gehouden. Moesten dan in die tijd de 'oude' vertegenwoordigende colleges optreden? Neen - wat Albarda wilde, was, aldus Gerbrandy, 'een fictie', die 'niet democratisch, zelfs niet eens gezond conservatief' was. Welmoest er volgens de Commissienota d.d. 2 okt. 1941: a.v., p. 102-03. 3 Tekst van het prae-advies d.d. 9 dec. 1941: a.v., p.

1 Tekst van Albarda's nota d.d. 20 sept. 1941: a.v., p. 101. 2 Tekst van Albarda's

1427 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

Terugkeer 'een publiek forum' komen, 'dat het volk inzicht geeft in wat het kabinet doet en hoe het dat doet' ; daarover had de co111l11Îssie 'wel gedachten' maar die wenste ze nog niet uit te spreken.

XCAlbarda klom onmiddellijk in de pen en schreef een derde notal waarin hij toornde tegen het feit dat er 'gedurende twaalf of meer maanden autoritair bestuur' zou zijn. 'Ik kan mij niet voorstellen', schreef hij, 'dat Hare Majesteit bereid zou zijn de klok anderhalve eeuw terug te zetten en daarmee een situatie in het leven te roepen die zich tot een revolutionaire kan ontwikkelen' - hij wilde intussen afwachten hoe de Commissie-Terugkeer haar 'gedachten' zou uitwerken.

XCDe Co111l11Îssie kwam daar pas na de maanden waarin in Indië gevochten werd, aan toe; zij legde eind maart' 42 een (vermoedelijk door van Angeren en van Boeyen samen geschreven) nota aan het kabinet voor" waarin gesteld werd dat het na de bevrijding taak was van de koningin, 'een zo zuiver mogelijke werking van de volksinvloed (te) bevorderen. Zij immers kan ministers ter verantwoording roepen en de uitslag daarvan kan blijken uit aanstelling en ontslag'; daarnaast zou (tweede Londense plan) 'een publiek forum' gevormd moeten worden, waarbij de Co111l11Îssie dacht aan 'oude volksvertegenwoordigers, gezagsdragers en vertrouwensmannen van grote volksgroepen die onder de vijand hebben geleden. Maar zij denkt tevens aan jongeren.' Er volgden veertiennamen, beginnend met die van vier socialisten (kennelijk om Albarda te paaien). 'De kern van het college, in hetwelk de regering haar gevoerde beleid zou moeten toelichten, zou', aldus de Commissie-Terugkeer, 'moeten bestaan uit een hier reeds bij geheim KB te benoemen commissie, die eventueel door de regering nodig geachte wijzigingen in de Grondwet zal bezien.'

XCOp 10 april' 42 werden deze nota en alle voorafgaande stukken door het kabinet besproken. Albarda verweet de Co111l11ÎssieTerugkeer dat zij 'in feite absolute monarchie of koninklijke dictatuur' voorstond - daarmee zou men alleen maar het communisme in de kaart spelen ('men zal misschien pogen sowjets te stichten; sowjets in steden en dorpen!'). Neen, zei Gerbrandy, 'de democratische regeringsvorm' zou terugkomen, maar 'voor een korte tijd' was 'een autoritaire regering het enig mogelijke.' In die geest sprak ook van Angeren. Van den Tempel achtte 'noodmaatregelen' onvermijdelijk, maar slechts 'gedurende enige weken'. Gerbrandy, opnieuw het woord voerend, betoogde 'dat er in elk geval een overgangstoestand zal moeten komen; deze zal uiteraard autoritair moeten zijn, wij zullen door een dicta

XC1 Tekst van Albarda's nota d.d. Ia dec. 1941: a.v., p. 106-<J7. 2 Tekst van de nota d.d. 31 maart 1942: a.v., p.

1428 [PDF]
DE KABINETSDISCUSSIE VAN APRIL '42

tuur heen moeten. Maar daarna zal er weer een Grondwet zijn, al behoeft deze niet congruent te zijn aan de vorige.' Ook Kerstens wees de denkbeelden van Albarda af en 'diens vrees voor sowjets in Nederland' noemde hij 'denkbeeldig'. Nadat nog van Kleffens op terughoudendheid had aangedrongen ('als regering hebben wij hier niet te bepalen wat gebeuren moet, mogen wij nauwelijks een opvatting hebben; enige vraag is: wat vindt het Nederlandse volk dat nu geschieden moet ?'), eindigde het debat min of meer in pais en vree: Gerbrandy zei dat de nota's die aan de Commissie-Terugkeer 'als het ware ontwrongen (waren), wat hem betreft ... onder de tafel (mochten) komen', en Albarda gaf toe, 'dat er tijdelijk een autoritair bewind zal moeten komen, maar dan in aanraking met de organen des volks.'! Wat die organen betrof: Albarda's denkbeeld, de 'oude' vertegenwoordigende lichamen te doen herleven, had van niemand steun ontvangen, ook van zijn partijgenoot van den Tempel niet ('ik werd', verklaarde deze later aan de Enquêtecommissie, 'geleid door deze gedachte: de stemming in de ministerraad is nu precies andersom; er is nu geen land mee te bezeilen'2)en Albarda liet het 'oude' parlement vallen. Eind juli schreefhij een beschouwing" waarin hij zich fel tegen' de kwade half-fascistische denkbeelden' keerde 'die in Nederlandse kringen hier en daar leven'; hij sloot zich nu aan bij de gedachte dat er 'een publiek forum' zou komen, maar dan als onderdeel van 'een toestand . .. die zoveel als de omstandigheden zullen toelaten, zal gelijken op die onzer oude parlementaire democratie.'

XCHet moest dus tot een nieuwe discussie in de ministerraad komen. Gerbrandy schreef er een 'Leidraad' voor.! 'Niemand in de kring der regering', stelde hij daarin,

XC'twijfelt ook nog zo lichtelijk aan het feit dat na de overgangstijd Nederland weer een normale constitutionele regering zal hebben. Mochten er mensen rondlopen, in Londen, die er anders over denken, dan kan men de opvattingen dezer mensen gerust verwaarlozen. Niet emigranten, maar het levende Nederlandse volk zelf, dat constitutioneel leeft en denkt, zal wel zorgen dat deze verhoudingen terugkeren. Ik acht het bedenkelijk, veel waarde te hechten aan het gebazel van mensen die het abc van het Nederlandse staatsrecht niet kennen.'

XCLouter voor de overgangstijd moest, schreef Gerbrandy, een 'project' opgesteld worden; zou dat project door het Londense kabinet aangenomen worden, dan zou het toch nog slechts 'het karakter hebben van een aanMinisterraad: Notulen,aprilGetuige van den Tempel,dl.c, p.Tekst van Albarda's nota d.d.julia.v., dl.b, p.• Tekstaug.a.v., p.

1 10 1942. 2 V 124. 3 24 1942: V llQ-12. (begin 1942): IIJ.

1429 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

beveling. Het bestaande kabinet treedt bij de terugkeer af. Het nieuwe zal de verantwoordelijkheid voor de overgangstoestand dragen.'

XCHoe de vertegenwoordigende lichamen er dan in die overgangstoestand uit konden zien, werd door Albarda in september '42 op papier gezet (derde Londense planr.! Er moesten colleges komen van benoemden: Tijdelijke Gemeenteraden (aantalleden: tweemaal het aantal wethouders, te benoemen door de commissarissen der koningin, en in de zeven grootste gemeenten door de Kroon), Tijdelijke Provinciale Raden (aantal leden: tweemaal het aantal leden van het college van gedeputeerde staten, te benoemen door de Kroon) en een Tijdelijke (a.h.w. centrale) Raad van veertig tot vijftig leden, te benoemen door de regering; in de overgangstijd zou de wetgevende macht door de koningin en de Tijdelijke Raad gezamenlijk uitgeoefend worden - Albarda's noodparlement zou dus een belangrijke functie krijgen.

XCDe gehele benadering van de socialistischeminister van waterstaat werd door de Commissie-Terugkeer afgewezen. Toen de Commissie (Gerbrandy, van Angeren, van Boeyen, Kerstens en van Lidth) medio oktober bijeen-kwam, betoogde Gerbrandy dat wat Albarda had voorgesteld, slechts 'een fopspeen' was, 'een pover surrogaat'; ook onder het Militair Gezag zouden er pers- en vergadervrijheid zijn: 'een belangrijker en waardevoller publiek forum dan Koninklijk-besluit-colleges'; 'waarachtig constitutionele verhoudingen' moesten er zo spoedig mogelijk na de opheffing van de Bijzondere Staat van Beleg komen.

XCGerbrandy's ambtgenoten waren het hiermee eens, zij het dat men van Angeren vrijheid gaf, zich nader te verdiepen in de problematiek van een Tijdelijke Raad.

XCHet denkbeeld zulk een Tijdelijke Raad in het leven te roepen, won terrein. Toen de Commissie-Terugkeer er eind december '42 opnieuwover vergaderde, bleek dat Gerbrandy de enige was die er niet aan wilde ('een tijdelijk sham-parlement 2 op te richten, wat geen parlement is, geen bevoegdheid noch enquêterecht heeft, is een dood paard aan een boom binden'), maar hij had er tenslotte geen bezwaar tegen indien de gedachte werd uitgewerkt; 'laat men dan in elk geval', zei hij, 'niets ongedaan laten om het zo representatief mogelijk te maken, opdat de werkelijkheid benaderd wordt.'3

XCVoor de Eerste en de Tweede Bestuursvoorziening werkten vervolgens van Angeren en van Boeyen nieuwe ontwerpbesluiten uit (vierde Londense plan) waarin het noodparlement 'Centraal College van Bijstand en Advies'143

1 Tekst van Albarda's nota d.d. 14 sept. 1942: a.v., p. II5-16. 2 Schijn-parlement. 3 Commissie-Terugkeer: Notulen, 23 dec. 1942.

1430 [PDF]
NIEUWE DENKBEELDEN VAN BURGER EN PROF. VAN EMBDEN

kwam te heten; het zou uit zestig leden bestaan: twintig te benoemen door de koningin op voordracht van de ministerraad, veertig te kiezen door de Provinciale Colleges van Bijstand en Advies (welke twintig tot vijf-en-dertig leden zouden tellen, allen te benoemen door de Kroon); er zouden ook Gemeentelijke Colleges van Bijstand en Advies komen (met zes tot achttien leden, allen te benoemen door de commissarissen der koningin). AI die colleges zouden in het openbaar vergaderen; zij zouden adviezen uitbrengen, maar de regering zou met steun van de Raad van State van het advies van het Centraal College kunnen afwijken.

XCDeze ontwerpen werden in februari '43 door het kabinet goedgekeurd (van den Tempel aanvaardde het Centraal College 'als de beste oplossing") en eind maart aan de Buitengewone Raad van Advies voorgelegd.

XCOp het ontwerpbesluit-Tweede Bestuursvoorziening had de Raad veel detailkritiek en hij achtte het bovendien niet juist dat dit ontwerp in Londen werd vastgesteld; tegen een verdere uitwerking, mede in het licht van adviezen uit bezet gebied, had de Raad geen bezwaar, maar het defrnitieve ontwerp moest in elk geval nog door het na de bevrijding optredende kabinet bezien worden. De Raad wenste tenslotte dat het Centraal College honderd leden zou tellen in plaats van zestig en dat het alle rechten en verplichtingen zou krijgen van de Tweede Kamer.

XCToen nu Burger in augustus '43 minister werd, kwam hij met het denkbeeld naar voren, in al die te benoemen colleges de nodige gijzelaars op te nemen - niet illegale werkers, want, zo had hij eind juli al aan Gerbrandy geschreven, dezen 'vormen een veel avontuurlijker element'. 2 Burgers denkbeeld ging werken als een complicerende factor; een tweede complicatie werd geschapen toen het Eerste Kamerlid prof van Embden (enig lid van het parlement dat zich in Engeland bevond) in september aan het kabinet een nota deed toekomen" waarin hij bepleitte, van de bevrijding af het 'oude' parlement te continueren, aangevuld met vooraanstaande illegale werkers; zou de regering het bijeenkomen van dat parlement willen verhinderen, 'dan is er', schreef van Embden, 'ook in Den Haag nog wel een Kaatsbaan te vinden."

XC1 Ministerraad: Notulen, 12 febr. 1943. Van den Tempel gaftenslotte niet zijn stem aan het ontwerp omdat hij het onjuist vond dat de uitvoerende macht in de provincies bij de commissarissen der koningin, in de gemeenten bij de burgemeesters werd gelegd. 2 Brief, 28 juli 1943, van Burger aan Gerbrandy (Collectie-van den Tempel, I). 3 Tekst: Enq., dl. V b, p. 165-67. Op zo juni 1789 kwam in Versailles de z.g. Derde Stand, deel van de in mei bijeengeroepen Staten-Generaal, in de Kaatsbaan bijeen en zwoer er niet uiteen te zullen gaan voordat er een Grondwet was opgesteld; ruim drie weken later, r a juli, werd de Bastille bestormd, waarmee men in de regel de Franse Revolutie laat beginnen.

1431 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

XCZijn nota werd medio oktober in de Commissie-Terugkeer besproken - Albarda die aan de bespreking deelnam, was de enige die 'geheervan Embdens standpunt deelde en ook Gerbrandy (die naliet, van Embden ook maar bericht van ontvangst van zijn beschouwing te sturen) voelde wel voor aanvulling van het 'oude' parlement maar vreesde, 'dat dit in de praktijk moeilijk uit te voeren zal zijn.'! Samen werkten Albarda en Gerbrandy daarna een nieuw voorstel uit (vijfde Londense plan): de tijdelijke raden {'Tijdelijke Centrale Raad', 'Tijdelijke Provinciale Staten', 'Tijdelijke Gemeenteraden') zouden voor de helft bestaall uit 'oude' leden, voor de helft uit nieuw-benoemden. 'Aldus heeft men', zei Gerbrandy in november in de Commissie-Terugkeer, 'een openbare tribune en een college waaraan het volk gewend is, waarin zowel het oude als het nieuwe aan het woord kunnen komen', waarop van Angeren opmerkte, 'dat het enige wat het z.g. parlement van de voorzitter ontbreekt, nl. de verkiezing door het volk, juist essentieel is.'2

XCDie opmerking weerhield Gerbrandy er niet van, het vijfde plan nader uit te werken." Medio november was het klaar: gemeenteraden, provinciale .staten en Staten-Generaal zouden onmiddellijk terugkeren. Van de vijftig personen die op 10 mei' 40 lid waren geweest van de Eerste Kamer en van de honderd die lid waren geweest van de Tweede (wij beperken ons tot Gerbrandy's voorstellen voor de Staten-Generaal) zouden respectievelijk vijf-en-twintig en vijftig door de Raad van State als 'nieuwe' leden aan de Kroon voorgedragen worden en de Raad van State zou respectievelijk tenminste vijftig en tenminste honderd niet-tonde' leden voordragen ('personen die het meest representatief moeten worden geacht voor het gehele Nederlandse volk') van wie de Kroon vijf-en-twintig respectievelijk vijftig in de Eerste resp. Tweede Kamer zou opnemen; 'de aldus samengestelde Kamers hebben', aldus artikel 2 van Gerbrandy's ontwerp, 'dezelfde taken en bevoegdheden als deze lichamen op 10 mei 1940 hadden.' De ministerpresident had dus een volledige volte-face uitgevoerd: had hij tot eind '42 een parlementsloze periode onvermijdelijk geacht, nu wilde hij een, zij het kunstmatig samengesteld, parlement volledig doen herleven; dat zag hij, daarvan zijn wij overtuigd, als tegenwicht tegen de koningin wier autoeratische neigingen hem maar al te goed bekend waren geworden. Bovendien was de kritiek die de illegale pers op het Militair Gezag had uitgeoefend (zulks naar aanleiding Vall de radiotoespraak van de koningin op 2 september '43), aan Gerbrandy niet spoorloos voorbijgegaan.

XC~ Commissie-Terugkeer: Notulen, 13 okt. 1943. 2 A.v., 10 nov. 1943. 3 Tekst van zijn ontwerp d.d. 16 nov. 1943: Enq., dl. Vb, p. 187-88. 143

1432 [PDF]
DISCUSSIES MET DE BUITENGEWONE RAAD VAN ADVIES

XCHet kwam op I9 november in de Commissie-Terugkeer tot een langdurig debat. Gerbrandy's denkbeeld, het parlement volledige bevoegdheid te geven, werd verworpen met alleen de stemmen van Gerbrandyen Burger vóór. Zij beiden waren ook de enigen die bij nader inzien de wens uitspraken dat de vertegenwoordigende colleges zich zelf zouden aanvullen.

XCEr was dus wéér een nieuwontwerp nodig. Dit ontwerp (zesdeLondense plan) werd door Albarda, van Boeyen en Burger opgesteld.' Voor alle gemeenteraden en provinciale staten, alsmede voor de Tijdelijke Centrale Raad werd de fifty-fifty-regel ingevoerd: de helft 'oude' leden, de helft 'nieuwe'. De Tijdelijke Centrale Raad zou zestig door de Kroon te benoemen leden tellen; hij kreeg weer louter adviserende bevoegdheid. Ook de provinciale staten zouden door de Kroon benoemd worden, de gemeenteraden daarentegen door de commissarissen der koningin; provinciale staten en gemeenteraden zouden evenwel niet onmiddellijk bijeenkomen, doch pas 'in de tweede periode' - vermoedelijk werd daarmee bedoeld: de periode waarin de regering het hoogste gezag zou hebben overgenomen van generaal Eisenhower.

XCDiscussie in de ministerraad op II januari '44. Van den Tempel sprak zich uit tegen het voorstel dat de leden der vertegenwoordigende lichamen benoemd zouden worden. De Commissie-Terugkeer kreeg opdracht, haar ontwerp nog eens met hem te bespreken. Hij nam vervolgens aan twee discussies deel waarin hij voor het (al eerder door Gerbrandyen Burger geopperde) denkbeeld opkwam dat de vertegenwoordigende lichamen zich zelf zouden aanvullen. Dat denkbeeld kwam in zoverre in het ontwerpbesluitBestuursvoorziening terecht (Eerste en Tweede gecombineerd) dat nu voorgesteld werd (zevende Londense plan) dat de leden van het 'oude' parlement zouden bepalen wie uit hun midden in de Tijdelijke Centrale Raad zouden worden opgenomen; voorts werd voorgesteld dat zich onder de door de Kroon te benoemen leden van die raad geen leden van de 'oude' StatenGeneraal zouden mogen bevinden - de 'vernieuwing' moest een kans krijgen.

XCHet ontwerpbesluit werd in februari aan de Buitengewone Raad van Advies voorgelegd en op I7 en 3 I maart door Albarda, van Boeyen en Burger met de Z.g.Eerste Commissie uit de Raad besproken.

XCIn de eerste bespreking" werd door leden van de Raad gevraagd waarom de uitgewerkte regeling eigenlijk nodig was. Van Boeyen antwoordde dat de bevolking dan zou merken, 'dat het Militair Gezag geen dictatuur is ...

XC1 Tekst d.d. 6 dec. 1943: a.v., p. 189---93. • Tekst van het verslag: CollectieSluijser, VII.

1433 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

Een soepel werkend Militair Gezag kan bij ons volk, dat in wezen antimilitaristisch is, het leger weer een goede naam bezorgen voor tientallen jaren'; Burger lichtte toe waarom de gijzelaars bij de verkiezing der wethouders zulk een belangrijke rol zouden spelen. Het werd een lange discussie. Zij leidde er toe dat de Raadsconunissie een memorandum opsteldel waarin uitgesproken werd dat de leden 'unaniem van oordeel (waren) dat zo spoedig mogelijk na de bevrijding des lands een Centraal College (moest) worden ingesteld dat uitgebreide bevoegdheden (diende) te bezitten'; hoe dat College moest worden gevormd, wilden 'alle leden' geregeld zien in een apart wetsbesluit, maar' de overgrote meerderheid' was van mening dat dat aparte besluit pas in Nederland moest worden vastgesteld. Eén lid evenwel, Sluijser, gaf er de voorkeur aan, 'bij de bevrijding onmiddellijk het in mei' 40 zittende parlement, op nader aan te geven wijze aangevuld, en bekleed met alle grondwettelijke bevoegdheden, in de gelegenheid te stellen, zijn functie te hervatten. '

XCMen ziet: Sluijsers voorstel was op het punt van de bevoegdheden conform Gerbrandy's voorstel uit november '43. Inderdaad, Gerbrandy had, hoewel ook hij het ontwerpbesluit met de Tijdelijke Centrale Raad er in, aan de Buitengewone Raad van Advies had voorgelegd, innerlijk op dat punt het ontwerpbesluit allerminst aanvaard; hij was, zei hij later aan de Enquêtecommissie, 'furieus tegen'i'' Met Sluijser had hij dan ook afgesproken dat deze zijn uiterste best zou doen om te bevorderen dat het gehele ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening door de Buitengewone Raad van Advies zou worden afgewezen.

XCIn de tweede bespreking die Albarda, van Boeyen en B urger met de Eerste Commissie uit de Raad voerden 3, zei Albarda dat de 'gemengde' samenstelling van de Tijdelijke Centrale Raad geen bezwaar behoefde te zijn. 'Indien men', betoogde hij, 'kan aannemen dat de Volksraad [in Indië] bevredigend heeft gewerkt, pleit dit voor het systeem van het regeringsontwerp; bij de Volksraad toch worden de leden gedeeltelijk benoemd en gedeeltelijk gekozen.' Van Boeyen zette voorts uiteen waarom de tijdelijke gemeenteraden niet onmiddellijk zouden kunnen bijeenkomen: dat zou voor de gemeentesecretarieën teveel werk betekenen en in uitgestrekte gemeenten zou het transport moeilijkheden kunnen opleveren; 'daarbij komt', zei hij ook nog, 'dat een soepele samenwerking tussen burgemeester en wethouders en het Militair Gezag zeer noodzakelijk is. Is er een gemeenteraad, dan zullen B. en W. zich herhaaldelijk aan het oordeel van de Raad hebben te refereren,

XC1 Tekst: a.v. 2 GetuigeGerbrandy, Enq., dl. V c, p. 407. Verslag d.d. 31 maart 1944: a.v., dl. Vb, p. 207-08.

1434 [PDF]

HET 'SOUVEREIN NOODBESLUIT' MAAKT INDRUK hetwelk een enorme vertraging van beslissingen ten gevolge zal hebben.'

XCNa deze besprekingen met de Buitengewone Raad van Advies legde het kabinet begin mei' 44 weer een gewijzigd ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening, ditmaalmet een conform de wensen van de Raad opgesteld ontwerpUitvoeringsbesluit Bestuursvoorziening (achtste Londense plan) aan de Raad voor 1; de voornaamste wijziging was dat de Tij delijke Centrale Raad, eenmaal gevormd, zich er in de eerste plaats over zou beraden of wellicht op andere wijze in de vervanging van de Staten-Generaalmoest worden voorzien. Over beide ontwerpbesluiten moest de Buitengewone Raad van Advies zich uitspreken.

XCInmiddels hadden de ministers het eind maart in Londen aangekomen 'Souverein Noodbesluit' kunnen bestuderen. Dat gaf wel te denken! 'Ik zag reeds', noteerde van Lidth medio april, 'dat men de Staten-Generaal wil bijeenroepen voor een gemeenschappelijke zitting waarin een wet wordt aangenomen, waarbij de nodige bevoegdheden aan de Kroon worden verleend. Mijn oude denkbeeld 2 dat mij meer lokt dan de door ons gekozen oplossing van de Tijdelijke Centrale Raad", maar mij dunkt er is wel een geschikte oplossing te vinden door beide denkbeelden te combineren.' 4

XCTwee weken later schreef van Lidth dat hem het 'Souverein Noodbesluit' 'in principe beter (beviel)' dan het ontwerpbesluit van het kabinet:

XC'Handhaving Staten en raden. Wij maken een fout, deze tijdelijk af te schaffen. In Nederland maakt men de fout deze (evenals Staten-Generaal) in oude vorm te herstellen. Een overgangsvorm ('oud en nieuw', d.i. adviserende lichamen, samengesteld uit de vroegere afgevaardigden met nieuwe elementen) lijkt de aangewezen oplossing. Ik zie op tegen het product, dat wij hier gebakken hebben, in overleg met de Raad van Advies.' 5

XCDe koningin reageerde op het 'Souverein Noodbesluit' geheel anders. Ze had het lange stuk met aandacht gelezen en pagina na pagina had haar min of meer verbijsterd. Maar welke waarde moest zij er aan hechten? Behoefte aan voorlichting door de ministers had zij niet - zij belegde op 25 april een bespreking met de kapiteins Homan, van Houten en Six en maakte ter voorbereiding daarvan voor zichzelf de volgende notitie gereed 6:

1 Tekst: a.v., p. 219-28. 2 Wij hebben nergens in de stukken gevonden dat van Lidth dat denkbeeld verdedigd heeft, maar willen dat feit zeker niet uitsluiten. 3 In de tekst staat 'Centrale Raad van Bijstand'. 4 Van Lidth: 'Dagboek', 13 april 1944. 5 A.v., 27 april 1944. 6 'Blocnoot' van de koningin, 25 april 1944 (archief kab. der koningin).

1435 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

XC'In hoeverre omzwaai in Ned. in de laatste 6 maanden wat betreft het tijdelijk terugkeren van het oude en welke drijfveren? Wie kan mij daaromtrent inlichten? In dit verband het rapport uit Ned. van de juristen. Vertegenwoordigen deze werkelijk het inzicht v.h. Ned. volk? Zij willen niet alleen tijdelijke terugkeer van de oude colleges en personen, doch alles weer herstellen tot de salarissen en kosten van het onderwijs toe (hiermede iedere mogelijkheid om tot vernieuwing te komen uitsluitend!!)'

XCde twee uitroeptekens zijn veelzeggend.

XCIn de bespreking met de drie genoemde officieren, alle drie van harte voorstanders der 'vernieuwing', vroeg de koningin of in plaats van de door het kabinet gewenste Tijdelijke Centrale Raad niet beter het Vaderlands Comité, 'desnoods met uitbreiding van het ledental', als noodparlement zou kunnen fungeren en of de gehele regeling voor dat noodparlement, 'gezien de stemming in Nederland', niet beter uitgesteld kon worden.' Wij nemen aan dat de drie officieren haar het laatste aanrieden; dat zou in elk geval conform de inzichten van de koningin zijn geweest. Het noodparlement had in haar visie namelijk een uiterst belangrijke functie: het zou, naar zij hoopte, het ontwerp voor een nieuwe Grondwet goedkeuren dat vervolgens, naar zij eveneens hoopte, met twee-derde meerderheid goedgekeurd zou worden door na verkiezingen tot stand gekomen Staten-Generaal; dat was de weg naar de 'vernieuwing' welke zij al eind '40 voor zichzelf uitgestippeld had. Die weg begeerde zij open te houden en in elk geval wenste zij, het noodparlement als het punt ziende waar alles om ging draaien, in Londen niet haar handtekening te plaatsen onder een wetsbesluit dienaangaande.

XCOp 10 mei' 44 sprekend voor Radio Oranje zei de koningin met betrekking tot' de vraagstukken die aan de orde komen zodra het leven weer in zijn gewone banen gaat lopen', het volgende:

XC'Waar ik nog niet in verbinding kan treden met de in Nederland aanwezigen om volledig ingelicht te worden omtrent de onder u levende wensen en verlangens, acht ik het ongewenst mij een oordeel daarover te vormen of een beslissing te nemen. Doch dit kan ik u nu reeds zeggen dat ik hoop mede te kunnen werken tot het instellen, zo spoedig mogelijk na de bevrijding, van een tijdelijke volksvertegenwoordiging, die haar taak zal moeten vervullen tot nieuwe verkiezingen zullen zijn gehouden. 2 Hierbij zullen wij ons moeten laten leiden door onzeJ.

1 'Vragen, opgesteld door H. M. de Koningin en besproken ... op 25 april 1944' (Collectie-Ch. H. F. van Houten, 'Londense tijd', no. 4). 2 In haar laatste concept voor deze toespraak hadden de woorden: 'tot nieuwe verkiezingen zullen worden gehouden', aldus geluid: 'tot de Grondwetsvoorziening of andere voorzieningen tot stand zijn gekomen.' Beelaerts had de correctie aangebracht (archief kab. der

1436 [PDF]
TOESPRAAK VAN DE KONINGIN OP 10 MEI '44

democratische beginselen en rekening houden met de bijzondere omstandigheden. Over de wijze van samenstelling en de taak van onze volksvertegenwoordiging zal een beslissinggenomen moeten worden, zodra het reeds door mij genoemde overleg met personen in Nederland mogelijk is.'

XCGerbrandy had deze toespraak tevoren goedgekeurd (hij voelde, gelijk gezegd, niets voor de Tijdelijke Centrale Raad en zag dus niet ongaarne dat de koningin aan dat project geen steun verleende), maar andere ministers waren er hoogst verontwaardigd over, met name Albarda, Burger en van den Tempel: huns inziens kon men in die toespraak slechts lezen dat de koningin in Londen nimmer een regeling voor een noodparlement zou ondertekenen. Gerbrandy deelde die opvatting niet; de koningin had aanvankelijk in het geheel niet van enig parlement willen weten en dat zij zich nu vastgelegd had op de instelling van 'een tijdelijke volksvertegenwoordiging', beschouwde hij als een belangrijke stap in de goede richtinger konden méér stappen volgen.

XCAlbarda was er niet gerust op. Via Gerbrandy vroeg hij toegang tot de koningin. Zij ontving hem op 30 mei. Hij betoogde breedvoerig hoe nuttig de Tijdelijke Centrale Raad zou zijn en drong er bij de koningin op aan dat zij de desbetreffende regeling zou goedkeuren, maar hij had geen succes. De koningin zei, aldus Albarda's verslag", dat zij 'het Nederlandse volk niets (wilde) opleggen. Zij noemde zich een voorstandster van vrijheid en was van oordeel dat ik mij een voorstander van dwang toonde te zijn' (een uitlating die de Fries Albarda bijzonder boos maakte). Zij had voorts, zei zij, 'voor zichzelf haar beleid reeds . . . bepaald'; de illegale bladen waren 'de stem der politieke partijen' (dat werd terecht door Albarda bestreden); zou nu uit die bladen of uit andere bronnen blijken dat de reacties in bezet gebied op haar toespraak van 10 mei negatief waren, dan zou zij haar beleid wijzigen maar zij verwachtte niet dat dat nodig zou zijn. Voor het noodparlement moest niet het Londense maar het bij de bevrijding te vormen kabinet zorgen, 'gij zijt niet verantwoordelijk over uw graf', kreeg Albarda te horen; óók, en 'herhaaldelijk', dat de koningin met betrekking tot het ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening, vooral op grond van wat daar met betrekking tot de Tijdelijke Centrale Raad in stond, zei: 'Dat gedrocht

XCkoningin). Gerbrandy had gewild dat de koningin had doen uitkomen dat er 'een heus parlement' zou komen (anders gezegd: dat de 'tijdelijke volksvertegenwoordiging' de bevoegdheden van de Staten-Generaal zou krijgen) (getuige Gerbrandy, Enq., dl. V c, p. 410) die toezegging kwam in de toespraak niet voor.

XC1 Exemplaar in Collectie-Albarda, map 'Ministerraad. Moeilijkheden mei 1944'.

1437 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

teken ik nooit.' Wel, dat liet aan duidelijkheid niets te wensen over.

XCVerontwaardigd bracht Albarda op 5 juni aan de ministerraad verslag uit. Hij ontving er krachtige steun, ook van Gerbrandy die twee dagen tevoren in een toespraak voor Radio Oranje- betoogd had dat' geen mens, op welke plaats van het nationale leven hij ook (was) gesteld' (dat doelde op de koningin) 'het recht (had) ... te tornen' aan 'gemeenteraden, provinciale staten en Kamers.' 'Er bestaat alleen het probleem', aldus de ministerpresident, 'hoe te handelen nu het bijeenkomen van op de gewone wettelijke wijze gekozen raden, staten en Kamers is verlamd ... Een goede oplossing moet het karakter dragen van een noodregeling die van het bestaan dezer constitutionele instellingen uitgaat.'

XCEen week na zijn verslag in de ministerraad, 12 juni, maakte Albarda zich in een brief aan Gerbrandy" los van de voorstellen die hijzelf in maart voor de Buitengewone Raad van Advies had verdedigd; hij keerde terug tot de regeling welke hij in '41 en '42 bepleit had: heroprichting van alle 'oude' vertegenwoordigende lichamen, 'welker beginsel', schreef hij nu, 'van de aanvang af het mijne is geweest.' Burger sloot er zich bij aan. Kwam het nu tot een nieuw Londens plan, het negende? Neen, het achtste, d.w.z. het uit februari daterende, in mei gewijzigde ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening lag nog steeds bij de Buitengewone Raad van Advies en de Raad moest daar een uitspraak over doen; deze werd, vooral gegeven de weigering tot medewerking welke de koningin in krachtige termen had geuit, door de naastbetrokken ministers met meer dan gewone belangstelling tegemoet gezien.

Oppositie

XC

XCDe uitspraak waartoe het van de zijde van de Buitengewone Raad van Advies kwam, willen wij in een wat ruimer kader plaatsen en wij menen dat het er ook tijd voor is dit ruimere kader aan te geven. Wij kunnen ons namelijk voorstellen dat toen wij in dit hoofdstuk en in de voorafgaande drie de gehele besluitwetgeving op het punt van de 'terugkeer' schetsten, bij menige lezer al de vraag gerezen is welke de invloed is geweest die van het Nederlandse milieu in Engeland is uitgegaan.

XCGeïnstitutionaliseerde invloed kon natuurlijk alleen uitgaan van de Buitengewone Raad van Advies; de Raad bracht overigens slechts adviezen uit die het kabinet niet bonden. Hij kan evenwel niet losgemaakt worden

XC1 Tekst: Enq., dl. Vb, p. 232. 2 Tekst: a.v., p.

1438 [PDF]
DE NEDERLANDSE PUBLIEKE OPINIE

van twee andere factoren: de Nederlandse pers en de Nederlandse publieke opinie in Engeland.

XCAan pers was er slechts het door dr. M. van Blankenstein als hoofdredacteur geleide weekblad Vrij Nederland: een competent geredigeerd blad, vol nuttige informatie met name over toestanden en gebeurtenissen in bezet gebied, maar van Blankensteins belangstelling ging in de eerste plaats naar het oorlogsverloop en de buitenlandse politiek uit en hij was niet iemand die op het terrein van de binnenlandse politiek met graagte geprononceerde standpunten innam; hij had bovendien de neiging om de regering (die van irritatie placht blijk te geven warmeer kritiek op haar werd uitgeoefend) in bescherming te nemen; hij stond jegens de regering ook niet geheel vrij, want zij nam een aanzienlijk deel van de oplaag van Vrij Nederland af Het weekblad was, wat het naoorlogse Nederland betrof, een waardevol forum voor de verkondiging van diverse opinies, maar het gaf in zijn hoofdartikelen op dat punt geen duidelijke eigen lijn aan. Van Blankenstein achtte het trouwens zijn taak om van Vrij Nederland een bindend element te maken en dus wat zich aan tegenstellingen in de publieke opinie in Nederlandse kringen aftekende, niet te verscherpen.

XCDie publieke opinie had geen duidelijke grondslag. De grootste twee eontingenten Nederlanders die zich in Engeland bevonden, althans daar hun basis hadden, speelden er geen rol in; dat waren de ca. zesduizend opvarenden van de Koninklijke Marine en de ca. twaalfduizend opvarenden van de Nederlandse koopvaardij - zij waren in de regel buitengaats. Misschien waren er naast deze groepen in totaal in '43-'44 in Engeland nog ca. achtduizend andere Nederlanders, maar van hen dienden enkele duizenden bij andere krijgsmacht-onderdelen dan de marine en waren de overigen over heel Engeland verspreid, zij het met een sterke eoncentratie in Londen. Zij waren, evenals veruit de meeste Nederlanders in bezet gebied, in de eerste plaats geïnteresseerd in het oorlogsverloop en brachten maar weinig actieve belangstelling op voor vraagstukken van naoorlogse politiek. Voorzover zij niet op de departementen en bij de Shipping werkzaam waren, hadden zij ook niet zoveelmet de regering te maken. Zij koesterden grote waardering voor koningin Wilhelrnina en hadden ook premier Gerbrandy als een strijdvaardig man leren kennen, maar voor het overige stond de regering nogal ver van hen af Zij lazen Engelse dagen weekbladen en luisterden naar de BBC - hun algemene levenssituatie dreef hen eigenlijk steeds verder van Nederland en zijn toekomstproblemen af

XCDat laatste werd al in een vroeg stadium als onwenselijk gezien door een van de meest dynamische figuren in die Nederlandse kringen: Paul Rijkens, voorzitter van de raad van beheer van het Uni/ever-concern. Hij meende

1439 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

dat de Nederlanders in Engeland in zoverre precies dezelfde taak hadden als de Nederlanders in bezet gebied dat ook zij er zich op moesten bezinnen wat er na de bevrijding in de Nederlandse samenleving verbeterd moest worden. Die bezinning zou er, zo vertrouwde hij, toe bijdragen dat er geen kloof kwam tussen bezet gebied en 'Londen' - bovendien zou de regering met de vruchten van die bezinning haar voordeel kunnen doen. Hij richtte in de zomer van' 4I na een gesprek met admiraal Furstner (in die tijd de voor de 'terugkeer' verantwoordelijke minister) de z.g. Studiegroep voor Reconstructieproblemen op - een groep die, in 24 commissies gesplitst, in de periode eind' 42-begin '44 een groot aantal rapporten opstelde over diezelfde 'terugkeer' -vraagstukken waarmee de regering zich bezighield. In die commissies hadden in totaal ca. tweehonderd Nederlanders zitting, van wie evenwel de meesten ambtenaren waren in nogal vooraanstaande posities; van sommige commissies maakten zelfs ministers deel uit.

XCRijkens was er, door de contacten die hij in de zomer van '40 o.m. met gezant Michiels en prins Bernhard had gehad, nauwkeurig van op de hoogte geweest dat de koningin persoonlijk in die tijd het schip van staat op koers had weten te houden. Begin '4I had hij de 'eerste' z.g. 'terugkeer'<nora te lezen gekregen die van Lidth, toen nog geen minister, twee maanden tevoren had geschreven; van Lidth had daarin bepleit dat 'de eerste daad na thuiskomst' van de koningin het uitvaardigen van een proclamatie zou zijn waarin zij op Grondwetsherziening zou aandringen, dat vervolgens een nieuw kabinet de door een commissie uit te werken voorstellen tot inzet zou maken bij algemene verkiezingen en dat bij deze gehele gang van zaken 'de koningin haar volle gezag in de schaal werpt.' Die nota had Rijkens, zoals wij al in hoofdstuk 6 vermeldden, getroffen als, zo had van Lidth genoteerd, 'in elk opzicht uitstekend'. Er waren er onder de leden van zijn Studiegroep meer die de 'vernieuwings' -denkbeelden van de koningin van harte aanhingen; trouwens, er bestonden talrijke contacten tussen prins Bernhard en Beelaerts enerzijds en vooraanstaande leden van de Studiegroep anderzijds; Beelaerts was lid van wat Rijkens voor de Enquêtecommissie 'de inner circle' van zijn Studiegroep noemdel : een groep van ca. vijftien personen die de onderwerpen bepaalde waaraan men aandacht zou besteden en die de commissies samenstelde.

XCDe Studiegroep was van harte voorstandster van een 'ontzuiling' van Nederland. In een van haar rapporten bepleitte zij dan ook de oprichting van een nationale omroep. Heeft dit rapport nu effect gehad op het beleid

1 Getuige P. Rijkens, dl. II c, p. 679.

1440 [PDF]
DE STUDIEGROEP VOOR RECONSTRUCTIEPROBLEMEN

van Gerbrandyen van Boeyen die datzelfde wilden bevorderen? Wij betwijfelen het. De denkbeelden van beide ministers stonden al vast, lang voordat de betrokken commissie aan het werk ging; ook gold voor beiden, trouwens ook voor enkele andere ministers, dat zij de werkzaamheden van de Studiegroep als een niet bijzonder te waarderen, ja eerder hinderlijke vorm van inmenging in hun beleid beschouwden.' Het lijkt ons dan ook niet noodzakelijk, Iller de rapporten van de Studiegroep nader te behandelen, maar wij maken een uitzondering voor het in '4-3 opgestelde rapport 'Problemen van het bewind in de overgangstijd'", aangezien dat rapport, in. concept geschreven door mr. J. L. Polak, lid van de raad van beheer van Uni/ever (en van de Corvo-Landen), in hoofdzaak op de vraag betrekking had die in dit hoofdstuk centraal staat: moest er na de bevrijding onmiddellijk een volksvertegenwoordiging komen en zo ja, welke?

XCDe commissie wees een terugkeer van de Staten-Generaal van mei '40 volstrekt af 'Het is', schreef zij, 'wel heel moeilijk staande te houden, dat een parlement van lang voor de oorlog nog geacht zou kunnen worden het volk te vertegenwoordigen.' Zijn wederoptreden zou 'bij het Nederlandse volk, waarin (indien de geruchten juist zijn) een sterk verlangen leeft naar vernieuwing, ook op staatkundig gebied, zelfs op heftige tegenstand stuiten.' Verkiezingen konden niet 'op korte termijn' gehouden worden;. die waren trouwens 'onmiddellijk na de bevrijding uitermate ongewenst'. Er was evenwel 'juist in de overgangsperiode' behoefte aan 'een orgaan dat de verbinding tussen regering en volk zal kunnen onderhouden': een 'Raad van Bijstand en Overleg', welks leden slechts bij koninklijk besluit zouden kunnen worden benoemd - een raad die 'althans in die zin representatief zou moeten zijn, dat groeperingen in het volk, ongeacht of deze zich op de oudepolitieke partijen dan wel op nieuwe grondslagen baseren, in ieder geval zouden moeten zijn vertegenwoordigd.' Die raad zou eenlouter adviserende functie krijgen en de regering dus ook niet tot aftreden kunnennopen, maar de comrnissie was 'de overtuiging toegedaan, dat geen regering, die haar verantwoordelijkheid in de gespalmen atmosfeer der overgangsperiode begrijpt, een weloverwogen beoordeling of veroordeling van haar beleid, door de Raad tot uitdrukking gebracht, lichtvaardig naast zich zal neerleggen.'

XCDit rapport werd eind maart '44 in het Londense Vrij Nederland gepubli

1 Op de oprichting van de Studiegroep had het kabinet aanvankelijk gereageerd met een rondschrijven aan alle ambtenaren waarin hun verboden werd, toe te treden tot commissies die onderwerpen zouden behandelen waarmee zij ambtelijk te maken hadden; dat strakke standpunt werd vrij spoedig verlaten. 2 Tekst: dl. V b, p. 205-06.

1441 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

ceerd, anders gezegd: in de periode waarin de gedachtenwisseling over het ontwerpbesluit-Bestul1tsvoorziening plaatsvond tussen het kabinet en de Buitengewone Raad van Advies.

XCDrukte zulk een rapport nu de Nederlandse publieke opinie in Engeland uit? Maar zeer ten dele. In Rijkens' Studiegroep waren geprononceerde aanhangers van de 'oude' politieke partijen nauwelijks opgenomen - men moet trouwens in het oog houden dat de Nederlanders die zich vóór de oorlog in Engeland hadden gevestigd (en zij vormden de kern van de permanent aanwezige Nederlandse groep), over het algemeen maar weinig bindingen hadden met de Nederlandse binnenlandse politieke stromingen. Velen hunner oefenden leidende, althans niet onbelangrijke functies in het bedrijfsleven uit; er waren onder hen maar weinig arbeiders en in het geheel geen boeren. Die permanent aanwezige Nederlandse groep vormde dan ook geen afspiegeling van het Nederlandse volk. Zag zij in vertrouwen naar het kabinet op? Allerminst. Velen waren bijzonder gevoelig voor negatieve berichten en geruchten, ergerden zich aan de ministerswisselingen (die niet bevredigend toegelicht konden worden) en hadden de neiging, verscheidene ministers als onbekwame bewindslieden te zien en het kabinet als geheel als de uitdrukking van vooroorlogse Nederlandse politieke stromingen die achterhaald heetten.

XCZo werd vooral ook door jongeren uit de groep gedacht; verscheidenen onder hen wilden met name van het socialisme niets weten en staken dat ook niet onder stoelen of banken. Op Koninginnedag' 41 (3 I augustus) had zulks tot een pijnlijk incident geleid. De in Engeland aanwezige leden en oud-leden van het Delfts Studenten Corps hadden die dag een borrel belegd in de Dutch Club en een gemeenschappelijke maaltijd in een nabijgelegen restaurant; er waren dertig aanwezigen, onder wie Albarda en van Lidth; deze laatste was toen nog geen minister, maar hij had, zoals in hoofdstuk 6 vermeld, enkele maanden tevoren, op 10 mei, op een door de vereniging Pro Patria (een vereniging van jongeren) belegde herdenkingsbijeenkomst van de Duitse invasie een luid toegejuichte toespraak gehouden - toejuichingen waaraan kritiek op het kabinet ten grondslag had gelegen. In het restaurant trad van Lidth als tafelpresident op. Hij voerde het woord, werd 'herhaaldelijk', zo schreef hij na afloop in zijn dagboek, 'door enthousiast gebrulonderbroken' en kreeg, toen hij uitgesproken had, 'het bekende studentenrefrein' toegezongen: 'Zonder onze Lidth kunnen wij niet leven!'l Voor Albarda, de enig aanwezige minister, was dat wellicht a! niet zo aanVan

1 Lidth: 'Dagboek', 3I augustus 1941.

1442 [PDF]

'WEG MET DE SOCIALEN' genaam, maar er gebeurde meer. Het lied 'Weg met de socialen, leve Willemien!' weerklonk. Albarda stond op en liep weg, en wel werden hem toen onmiddellijk verontschuldigingen aangeboden waarna hij terugkeerde, maar wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat het gebeuren op de socialistische minister de indruk maakte dat hier en daar in Nederlandse kringen een ouderwets anti-socialisme bon ton was - een anti-socialisme dat bij de betrokkenen vaak onder het mom van 'vernieuwing' schuil ging. 'Menig exponent dier beweging, vaak politieke nieuweling, begon al spoedig', schrijft van den Tempel in zijn Nederland in Londen 1,

XC'de drang naar vernieuwing te vertolken op een wijze, welke noch het zelfvertrouwen der massa, noch de kracht van de progressieve beweging kon versterken ... Zij veroordeelden het Nederland van vóór de oorlog in alle toonaarden ... In hun schema van denken en handelen scheen geen ruimte te zijn voor waardering ten aanzien van al hetgeen toenmaals in harde, opofferende strijd tegen conservatisme en hebzucht ... was gewrocht ... Deze geesteshouding had eigenaardige consequenties. Want hun afkeer en kritiek, hoewel voortkomende uit een geheel andere geaardheid, vonden nevens zich de afkeer en kritiek van andere N ederlanders, 'vernieuwers' van allerhande slag, voormalige aanhangers van Nationaal Herstel, fascistisch getinte oud-Indischgasten, militairen (ook jonge militairen) van de oude stempel, reactionairen van elke nuance. En ook van belijders van het geloof in een sociaal georiënteerd grootkapitalisme Allen waren voorstanders van een sterk gezag." Een duistere term! En klassenstrijd was een ouderwets, onvaderlandslievend idee."J.J.

1 van den Tempel: p. 244. 2 Van Lidth woonde in oktober '41 een vergadering bij van een commissie van de Studiegroep welke zich onder voorzitterschap van minister Furstner, de 'terugkeer' -minister, beried over 'het militaire bewind na terugkeer'. Wie er verder aanwezig waren, weten wij niet. 'Een tamelijk verwarde discussie', schreef van Lidth, 'waarbij ik de bevestiging verneem van mijn vermoeden, dat het uiterst moeilijk is deze vragen te bespreken met hen, die geen flauw benul hebben van staatkundige aangelegenheden. Daveren de stellingen worden vernomen: een opperbevelhebber die de bevoegdheid zou hebben in strijd met de Grondwet te handelen, en als een 'driemanschap' dat in de plaats zou treden van een kabinet!! Haal niet meer overhoop dan strikt noodzakelijk is! luidt mijn dringende advies.' (van Lidth: 'Dagboek', 4 okt. 1941) 3 Een bepleiten van een 'sterk gezag' en een afwijzen van de klassenstrijd waren tevens belangrijke elementen van een verhandeling die dr. G. de Beus in de periode zomer' 4o-zomer '42 schreef en die eind' 42 onder de titel door de in Londen werd gepubli ceerd, waarbij de Beus 'Boisot' als pseudonym gebruikte. Hij zag 'ons erfdeel' (hoofdstuk I) gebouwd op zeven grondslagen: 'vrijheid", 'Oranje', 'Christendom', 'het wezen der democratie', 'sociale rechtvaardigheid', 'ons overzeese rijk' en 'internationale oriëntering'. In de paragraaf 'Oranje' schreef hij: 'Wij hebben

1443 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

XCHet duurde met dat al tamelijk lang voordat zich in Londen de eerste groepjes vormden die zich van eigen 'vooroorlogse' beginselen uit op de naoorlogstijd gingen bezinnen (in Engeland begon de Labourparty ook pas in de herfst van '43 in het publiek een eigen program voor die naoorlogstijd te ontwikkelen). Meyer Sluijser, die vóór de bezetting binnen de SDAP zeer actief was geweest, had het al begin' 41 wenselijk geacht dat in Londen een correspondentieblad voor leden van die partij zou verschijnen - hij had toen op Albarda en van den Tempel een beroep tot medewerking gedaan; Albarda was daartoe bereid geweest, van den Tempel niet, en de zaak was

XCOranje nodig als leiders en als symbool.' In de paragraaf'Het wezen der democratie' klaagde hij over 'de al te ver doorgevoerde invloed der politieke partijen, de versplintering der politieke krachten, de onmogelijkheid om een parlementaire regering te vormen die op een hechte meerderheid stennde, het hieruit voortvloeiende gebrek aan regeerkracht, de traagheid der wetgevingsarbeid.' In de paragraaf 'Sociale rechtvaardigheid' kwam hij op voor 'bestaanszekerheid voor allen (behalve landverraders)', 'een nog gelijkere spreiding van inkomen en bezit' en 'gelijke kansen voor allen'. Hoofdstuk II droeg de titel: 'Geen terugkeer tot 9 mei 1940', waaronder hij begreep: 'Geen herstel van alle democratische vormen van 1939' (dit was in hoofdzaak een betoog tegen de 'verzuiling'), 'Geen aanmoediging van de klassenstrijd meer', 'Geen hernieuwde werkloosheid' en 'Geen derde wereldoorlog'. Wat was dan positief nodig? De Beus wijdde er zijn hoofdstuk III aan: 'Vernieuwing'. Nodig waren 'vernieuwing van de nationale geest' ('Het volk zal willen voelen dat het niet slechts geadministreerd, maar ook geregeerd wordt'), 'versterking van het overheidsgezag' (hij wenste o.m. meer bevoegdheden voor de regering, 'meer eenhoofdige leiding' en een versterking VaIl de macht van de minister-president), 'hervorming van de Staten-Generaal' (hij wilde vooral een heel ander soort Eerste Kamer, bijvoorbeeld een 'Kamer van verdienste' of een 'Rijkskamer'), beperking van het am tal politieke partijen, minder veelvuldige verkiezingen, op economisch gebied ordening door de overheid met de consumptie als uitgangspunt en 'een nieuwe conceptie van het Rijk' (met een 'Rijkskabinet' en een 'Rijksvertegenwoordiging') ; zijn laatste 'vernieuwings' -wens was 'een hechtere internationale rechtsorde' .

XCOp allerlei punten kwam de Beus met dit alles dicht bij de ideologie van de Nederlandse Unie. Gerbrandy (wiens secretaris de Beus in '42 werd) zei am de Enquêtecommissie dat in het geschrift 'dingen voor(kwamen), die ik niet voor mijn rekening wilde nemen' (getuige Gerbrandy, Ellq., dl. V c, p. 440) hij was het met de hoofdlijnen geheel eens.

XCHet boekje werd via Zweden naar bezet gebied gesmokkeld en daar niet minder dan zesmaal illegaal heruitgegeven; het boekje gaf kennelijk op overtuigende wijze uitdrukking aan de 'vernieuwings'-ideologie. Vrij Nederland wijdde er waarderende woorden aan, Johan Doorn schreef daarentegen in De Oranjekrant dat er 'ontstellende enormiteiten in de brochure van de Beus voorkwamen (De Oranjeierant, 22 (sept. I943),P' I) en De Vrije Katheder sprak van pogingen van 'reactionaire zijde om het Nederlandse volk een rad voor de ogen te draaien.'(De Vrije Katheder, IV, 3 (30 okt. 1943), p. 2)

1444 [PDF]
DE SOCIAAL-DEMOCRATISCHE CLUB

niet doorgegaan. Later evenwel, in de zomer van '43, toen van den Tempel, gelijk weergegeven, ernstige moeilijkheden met de koningin had en eigenlijk het gehele kabinetsbeleid met betrekking tot het Militair Gezag afwees, wijzigde deze zijn houding. Met zijn instemming werd toen door Sluijser, die er voorzitter van werd, een Sociaal-Democratische Club opgericht; de voornaamste bedoeling daarvan was, de eeuwige aarzelaar Albarda in het rechte spoor te houden. 'Ik wist', schreef Sluijser later, 'dat Albarda nooit met een duidelijk standpunt voor een partijcongres was gekomen, tenzij men hem van de partij uit stevig had geduwd. Ik zag in die partij-organisatie een pressure-group, in de eerste plaats en eigenlijk uitsluitend op Albarda gericht.'! Het groepje kreeg enkele tientallen leden.

XCEen overeenkomstige poging in katholieke kring was ruim een jaar eerder, in april '42, ondernomen door Veraart. Hij had een 'voorlopig comité' gevormd teneinde als onderdeel van de eind '40 in Engeland opgerichte International Christian-Democratic Union een 'Katholiek-Staatkundige Groep' te vormen; onder de zes katholieken die tot zijn comité waren toegetreden, bevond zich ridder de van der Schueren die korte tijd later lid werd van de Buitengewone Raad van Advies. De groep had in het Londense Vrij Nederland een circulaire laten invoegen met een oproep om aansluiting.ê 'Wij moeten', stond daarin, 'in deze tijd van scheiding de katholiek-staatkundige traditie handhaven, ons bezinnen op de lessen van onze grote mannen, ons voorbereiden op een nieuwe staatkundige werkzaamheid, die wij van stonde af aan nationaal willen zien en in samenwerking met allen die van goeden wille zijn ook buiten het katholieke erf, maar waarbij de kerngezonde gedachten van katholieke staatkunde en van katholieke maatschappijleer de welverdiende ereplaats zullen vinden.'

XCOok Veraart wilde een pressure-group vormen: tegen de 'anti-constitutionele mentaliteit', berichtte hij aan de Enquêtecommissie", maar de oproep van zijn 'Voorlopig Comité' leidde tot zo verontwaardigde reacties in Vrij Nederland, met name ook van katholieke zijde ('de opportuniteit van bedoelde actie leek ook ons twijfelachtig', voegde van Blankenstein aan de reacties toe+), dat slechts weinigen tot Veraarts groep toetraden. Zij kwam nadien

XC1 M. Sluijser: 'Enkele notities betreffende Londen' (sept. 1969), p. I (Collectie-M. Sluijser). 2 Tekst in J. A. Veraart: 'Internationaal werk in Londen, fragmenten uit mijn dagboek, 1940-1945', Katholiek Cultureel Tijdschrift, I (okt. 1946), p. 61. 3 J. A. Veraart: 'Rapport over de strijd in Londen, 1942-1945, voor de handhaving van de parlementaire demoeratie in Nederland en tegen de aanslagen, aldaar op onze constitutie voorbereid', bijlage bij de brief, IS juni 1948, van Veraart aan de Enquêtecommissie (Enq., dl. V b, p. 84). • Vrij Nederland, 9 mei 1942.

1445 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

van tijd tot tijd bijeen, in hoofdzaak om naar Veraart te luisteren die niet ophield te betogen dat na de bevrijding in Nederland weer onmiddellijk de 'oude' Staten-Generaal bijeen moesten komen.

XCVeraart was een overtuigd democraat, overtuigd aanhanger bovendien van het denkbeeld dat in een democratische staat het onbetwist primaat bij de volksvertegenwoordiging hoort te liggen (de Amerikaanse constitutionele praktijk had hem kunnen leren dat zulks niet persé noodzakelijk is), een man voorts met een brandende begeerte naar sociale rechtvaardigheid (hij verwachtte alle heil van een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie waar hij al jaren actie voor had gevoerd) - maar hij was een eenling die de neiging had, anderen te irriteren door steeds dezelfde stokpaardjes te berijden, en hij was wars van elk compromis dat in de politiek, en zeker in de Nederlandse, onvermijdelijk is. Hij had het in Londen van meet af aan moeilijk gehad. 'Met die man is geen land te bezeilen', was de opinie geweest van verscheidene ministers. Steenberghe had al in de zomer van '40 zijn ambtgenoten gewaarschuwd tegen, zo hoorde van Angeren, 'de lastpost Veraart' .1 Tenslotte had, gelijk reeds in hoofdstuk I vermeld, Gerbrandy met de hand over het hart gestreken en Veraart een aanstelling gegeven bij het departement van justitie waar deze onder van Angeren was komen te werken. Die twee lagen elkaar in het geheel niet - trouwens ook voor Gerbrandy koesterde Veraart niets dan minachting. Wij betwijfelen of de staatsrechtelijke opvattingen die de minister-president er in '40-' 4I op nahield, tot Veraart zijn doorgedrongen; zou dat wèl het geval zijn geweest, dan kan die minachting slechts zijn gegroeid. Hoe dat zij, toen Gerbrandy zich in later jaren tegen de koningin ging verzetten, stond voor Veraart al vast dat de 'terugkeer'<plannen van de regering het gevaar in zich borgen dat de Nederlandse parlementaire demoeratie blijvend zou worden vernietigd. In augustus '43 nodigde Kruls hem uit, in een lezing over staatsrecht de eerste groep officieren van het Militair Gezag op het hart te binden dat zij zich aan de Grondwet hadden te houden; Veraart nam de gelegenheid te baat om te betogen dat van het Besluit op de Bijzondere Staat van Beleg niets deugdeKruls, die aanwezig was, trachtte de zaken recht te zetten en schrapte Veraart van de lijst van inleiders: voor Veraart een nieuw bewijs dat een aanslag op de Grondwet werd beraamd."van een door Veraart geschreven en begin '45 door de Netherland Publishing Com pany uitgegeven Inleiding tot de Nederlandse

1 Van Angeren: 'Nederlandse regering in Londen', p. I2. 2 Niet onvermeld blijve dat het Militair Gezag in het bevrijde Zuiden bijna 900 exemplaren verkocht heeft

1446 [PDF]
VERAART EN DE KATHOLIEK-STAATKUNDIGE GROEP

XCSluijsers groepje en dat van Veraart waren maar klein en zij oefenden geen pressie op het kabinet als zodanig uit. Trouwens, wat zich binnen het kabinet, tussen de koningin en het kabinet en tussen de Buitengewone Raad van Advies en het kabinet bij de besluitvorming inzake de Bijzondere Staat van Beleg, het Militair Gezag en de bestuursvoorziening aan conflicten had voorgedaan en voordeed, was aan de buitenwacht onbekend; zij wist niet meer dan wat omtrent die onderwerpen in de radiotoespraken van de koningin en de minister-president was meegedeeld.

XCTegen die achtergrond kwam het in de loop van mei' 44 tot beraad van een aantal verontrusten die besloten, een rekest tot de ministerraad te richtenwaarin in feite aangedrongen werd op het onmiddellijk bijeenroepen, na de bevrijding, van de 'oude' Staten-Generaal; Veraart was een van de negen-endertig ondertekenaars van het rekest (ik had het stuk niet alleen mede-ondertekend maar er ook de administratieve arbeid voor verricht). Die ondertekenaars hadden, aldus de tekst, 'met grote voldoening kennis genomen van het feit, dat in brede kringen van het Nederlandse volk, nagenoeg eenstemmig, het verlangen leeft, in het bevrijde vaderland het grote goed van het parlementair stelsel, dat op 10 mei 1940 bestond, van meet af aan en ongeschonden te zien gehandhaafd.' Nu, dat zou 'van meet af aan' natuurlijk slechts mogelijk zijn indien de 'oude' Tweede en de 'oude' Eerste Kamer zouden gaan functioneren: een denkbeeld dat 'in brede kringen van het Nederlandse volk', en zeker in brede kringen van de Nederlandse illegaliteit, eerder afgewezen dan aangehangen werd.

XCMet dat al was het rekest (het werd op I juni verzonden) niet zonder politieke betekenis; het speelde namelijk Sluijser in de kaart die zich binnen de Buitengewone Raad van Advies grote moeite gaf om een meerderheid van dit college eveneens tot de uitspraak te brengen dat zij na de bevrijding een onmiddellijke terugkeer van de 'oude' Staten-Generaal wenste. Sluijser had daar aanvankelijk anders over gedacht; hij had in november '42 in VrÜ Nederland bepleit" dat 'de hoge autoriteit van Hare Majesteit Nederland over de zandbank heenhelpt' en dat een 'noodvolksvertegenwoordiging' zou worden gevormd ('een lichaam dat de volksvertegenwoordiging in rechten en plichten zoveel mogelijk nabijkomt'), en hij had in april' 43 een daartoe strekkend voorstel in de Buitengewone Raad van Advies ingediend (zijn denkbeeld was toen dat die 'noodvolksvertegenwoordiging' uit ten hoogste honderd leden van de 'oude' Eerste en de 'oude' Tweede Kamer zou bestaan) - hij was de enige geweest die vóór had gestemd; onder de tegen

XC1 Tekst: Enq., dl. Vb, p. 63. 2 Tekst van het artikel d.d. 3 nov. 1942 in a.v., P·47-48.

1447 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

stemmers was er één, de anti-revolutionair Chr. de Wit, die op het standpunt stond van Veraart: bijeenroeping van de 'oude' Staten-Generaal, na zuivering. Begin' 44 nam Sluijser dat standpunt over, daartoe gestimuleerd door wat hij om zich heen (door sonunige Engelandvaarders, ook door Posthumus Meyjes, de secretaris van de Buitengewone Raad van Advies en de rechterhand van kolonel Kruls-) aan autoritaire denkbeelden had horen verkondigen; 'het kabinet, de ministers', zo gafhij later aan de Enquêtecommissie weer wat tot hem was doorgedrongen, 'moeten in Londen blijven. Wat hebben wij met die kerels in Nederland te maken! Wie zou in Nederland gaan regeren? Antwoord: het M[ilitair] G[ezag] met een koninklijk kabinet zonder Kamers." Welnu, dan moest juist op de onmiddellijke terugkeer van die Kamers aangedrongen worden! Voor die opvatting vonden Sluijser en de Wit in de tweede helft van april en in mei steeds meer steun bij de katholieke leden van de Buitengewone Raad van Advies die toch al zoveel op het kabinet tegen hadden; zij waren immers benaderd door Kerstens met verontwaardigde verhalen hoe hij uit het kabinet was gezet om plaats te rnaken voor de Booy.

XCNa lange debatten kwam het begin juni tot een stemming in de Buitengewone Raad van Advies waarbij zowel de fractie die vond dat het ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening niet ver genoeg ging, als die welke van oordeel was dat het te ver ging, zich tegen het ontwerp uitspraken; het werd met tien tegen vijf stemmen verworpen. Maar wat dan? De Raad was bevoegd, een geheel andere constructie aan het kabinet voor te leggen. Sluijser, de Wit en de vier katholieke leden van de Raad wendden zich tot Veraart en deze formuleerde een motie waarbij aan de desbetreffende commissie van de Raad verzocht werd, een advies aan de regering op te stellen dat gericht was op onmiddellijke bijeertroeping van de gezuiverde 'oude' Kamers. Bij die motie bevond zich de tekst van een uitgebreid advies aan de regering- waarin zelfs het ceremonieel van het bijeenkomen dier Kamers (zij zouden zichzelf niet alleen moeten zuiveren maar ook aanvullen) werd beschreven. Sluijser, de Wit en drie van de vier katholieke leden vonden steun bij drie andere leden, onder wie de twee die het koopvaardijpersoneel vertegenwoordigden, Oldenbroek en Moret - acht stemmen werden vóór de motie en het daarbij behorend advies uitgebracht, zeven tegen. Van die zeven tegenstemmers gaven zes, onder wie voorzitter Beelaerts, prof Eggens, Paul Rijkens enkabinet-Gerbrandy af te danken. 2 Getuige M. Sluijser, Enq., dl. V c, p. 462. a Tekst: a.v., dl. Vb, p.

1 Wij herinneren er aan dat Posthumus Meyjes ca. april '44 betrokken was bij de actie van enkele Engelandvaarders die er de koningin toe trachtten te bewegen, het

1448 [PDF]
BESLISSENDE STEMMING IN DE BUITENGEWONE RAAD VAN ADVIES

kapitein Six hun stem aan een tegengesteld advies1, waarvan de kern was dat de regering pas na de bevrijding een regeling terzake van het parlement mocht treffen - precies wat de koningin wenste. Aangezien, van het kabinet uit gezien, de Buitengewone Raad van Advies in de regel meer steun verleend had aan de denkbeelden van de koningin inzake de 'terugkeer' dan aan die der ministers, waren enkelen van die laatsten, aldus Burger, 'stomverbaasd, toen uitgerekend de Raad van Advies zei: er moeten normale Staten-Generaal komen. De ministeriële oppositie' (Burger zelf, Albarda en van den Tempel) 'kreeg het gevoel: nu wordt het toch langzamerhand moeilijk om niet die kant uit te gaan'2 - gelijk eerder weergegeven, deed Albarda in die dagen aan Gerbrandy weten dat hij het ontwerpbesluitBestuursvoorziening niet langer voor zijn rekening nam.

XCWat dat besluit inhield en wat zich daaromtrent had afgespeeld, was inmiddels bekend geworden buiten de kring van het kabinet en de Buitengewone Raad van Advies en dat was gevolg geweest van het feit dat de publicist Jacques Gans er in was geslaagd, een kopie van het besluit en van de notulen van de commissievergaderingen van de Raad, waarin Albarda, van Boeyen en Burger het besluit hadden verdedigd, in handen te krijgen.

XCGans, geboren in 1907, was, zoals wij in Voorspel vermeldden, in '34, toen hij met andere communistische auteurs geprotesteerd had tegen de lasterlijke aantijgingen welke van communistische kant tegen Marinus van der Lubbe waren verspreid (de man die het gebouw van de Reiehstag in brand had gestoken), uit de communistische partij geroyeerd. Nadien had hij in Parijs gewoond en daar, van de hand in de tand levend, een klein jaar lang een litterair tijdschrift uitgegeven. Kort voor de tweede wereldoorlog was hij naar Amsterdam teruggekeerd waar hij zijn bohémien-bestaan voortzette.

XCTijdens de bezetting had Gans verscheidene illegale contacten. In '41 schreef hij een tijdlang artikelen voor Vrij Nederland, toen dat door van Randwijks voorganger, Édouard de Nève, die Gans uit Parijs kende, werd geredigeerd, in '42 en '43 stond hij in aanraking met de illegale groep CS-6, speciaal met een van de oprichters, P. A. M. Pooters, die evenals hij uit de communistische partij was geroyeerd. Toen Pooters in juli '43 gearresteerd was, besloot Gans naar Engeland te gaan. Hij kwam er in de herfst aan, nam

1 Tekst: a.v., p. 238-41. 2 Getuige Burger, a.v., dl. V c, p. I47.

1449 [PDF]
DB REGERING EN DB BESTUURSVOORZIENING

er deel aan enkele algemene discussies van Engelandvaarders die op verzoek van de koningin (zij was er bij aanwezig) door Posthumus Meyjes belegd waren en ergerde zich aan de autoritaire denkbeelden die daar verkondigd werden, bij één gelegenheid met name ook aan een betoog dat na de bevrijding de communisten terstond gearresteerd moesten worden. 'Toen ik', schreef hij een kleine anderhalf jaar later, 'tegen deze overweldigende domheid krachtig protesteerde, viel een pijnlijke stilte bij het merendeel der aanwezigen te constateren. Om deze stilte niet pijnlijker te maken, slikte ik toen maar in dat in dat geval misschien een kwart van de Nederlandse bevolking in de gevangenis of het concentratiekamp zou belanden'l

XCja hij was er van overtuigd dat veel meer dan 'misschien een kwart', nl. 'de overweldigende meerderheid van het Nederlandse volk''anti-kapitalistisch' was geworden.ê

XCHet bleek moeilijk te zijn, voor Gans passend werk te vinden. Pelt voegde hem in maart' 44 aan de redactie van De Vliegende Hollander, het door de lucht verspreide nieuwsblad, toe, maar toen Gans in april voor dat blad een tekst gereed moest maken inzake het Militair Gezag, vroeg hij ontslag in een brief aan Pelt waarin hij betoogde dat het volk terstond zou willen meespreken; naïef was het daar niet van uit te gaan, 'en wie', schreefhij, 'op deze naïveteit herstelplannen voor de bestuursvoorziening baseert, doet beter vast een visum voor een of andere Zuidamerikaanse achterlijke republiek aan te vragen, hoewel ook deze schaars worden." Van die brief stuurde hij afschriften aan vijf ministers, onder wie Gerbrandy, en aan de koningin; zij tekende op het door haar ontvangen exemplaar aan: 'Moet van anderen gehoord hebben, hoe ver zaak is, want uit mededelingen' (d.w.z. mededelingen via de radio) 'blijkt dat niet. Helder voor de geest hebben dat ontwerpen nog geen wetten of KB's zijn. Vele gaan in portefeuille mee, ook het onderhavige', d.w.z. het ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening waarin sprake was van een Tijdelijke Centrale Raad en dat in maart met de Buitengewone Raad van Advies was besproken. Omtrent dat ontwerpbesluit had Gans voldoende vernomen om er de koningin tegen te waarschuwen. Haar zei hij, schreef hij in april '45 ineen 'Open brief' aan Gerbrandy, 'datwarmeer deze absurde plannen doorgang zouden vinden, het volk zijn essentiële rechJ.J.

1 Gans: 'Open brief aan prof. mr. P. S. Gerbrandy' (25 april 1945), a.v., dl. V b, p. 81. 2 A.v.: 'Open brief aan minister van Heuven Goedhart' (3 sept. 1944), a.v. p. 78. 8 Brief, 22 april 1944, van Gans aan A. Pelt (archief kab. der koningin).

1450 [PDF]
COMITÉ VAN ACTIE TEGEN HET NEO-FASCISME

ten zou verliezen en daar ongetwijfeld tegen in opstand zou komen ... De rode mei daaraan volgend heeft H. M. daarop de door uw regering opgemaakte bestuursvoorziening in een radiotoespraak ongedaan gemaakt. De woede van Uwe Excellentie schijnt toen bijzonder groot te zijn geweest'! het tegendeel was het geval; Gerbrandy wilde immers van het ontwerpbesluit óók niet weten en had de toespraak van de koningin goedgekeurd.

XCIn dezelfde tijd waarin het rekest van de negen-en-dertig werd voorbereid, legde Gans (wij weten niet waar) de hand op het ontwerpbesluitBestuursvoorziening en op de notulen van de twee vergaderingen die de desbetreffende commissie van de Buitengewone Raad van Advies er in maart aan had gewijd. Niet alleen het ontwerpbesluit maar vooralook die notulen las hij met stomme verbazing. Albarda had de vorming van de Tijdelijke Centrale Raad aanbevolen omdat in Indië de Volksraad bevredigend had gewerkt, van Boeyen zich tegen het onmiddellijk bijeenkomen van tijdelijke gemeenteraden uitgesproken o.m. omdat dit voor de gemeentesecretarissen teveel werk met zich zou brengen en omdat zich in uitgestrekte gemeenten transportmoeilijkheden zouden kunnen voordoen. Wat werd daar in het kabinet nog meer gebrouwen? Hij liet via Wiessing, redacteur van Vrij Nederland, de door hem verzamelde stukken ten kantore van Vrij Nederland stencillen en gaf ze vervolgens aan een aantal personen te lezen van wie zes, onder wie Wiessing en drie redacteuren van Radio Oranje (den Doolaard, de Engelandvaarder L. Tas en ik) zich bereidverklaarden, een comité te vormen dat in Nederlandse kring, teneinde verdere protesten uit te lokken, zo groot mogelijke bekendheid zou geven aan de voornemens van het kabinet. Gans stelde vervolgens begin juni een 'Beginselverklaring' van een 'Comité van Actie tegen het Neo-fascisme' op met een daarbij behorende 'Resolutie'ê; gesteld werd daarin o.m. dat het ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening 'een doelbewuste onderrnijning (betekende) van de grondslag onzer volksvrijheden' ; het Comité plaatste zich 'met beslistheid aan de zijde van het ... Nederlandse volk dat ondanks zijn besef van de gebreken van de volksvertegenwoordiging-rçao toch de bijeenroeping van die volksvertegenwoordiging wenst, en dat ... noch openlijke, noch verkapte pogingen aanvaarden zal, die in de richting gaan van een autoritair bewind, ook al worden zij als tijdelijk voorgesteld.' Medio juni begon Gans exemplaren van de Beginselverklaring en de Resolutie (ook deze waren bij Vrij Nederland gestencild) in Nederlandse kringen rond te delen. Op 20 juni werd in de ministerraad meegedeeld dat er geheime stukken gestolen waren, een week

XC1 J. Gans: 'Open brief aan prof. mr. P. S. Gerbrandy', Enq., dl. Vb, p. 8r. 2 Tek

1451 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

later lagen er de gestencilde teksten op tafel. Er werd met verontwaardiging op gereageerd en die verontwaardiging steeg nog, toen spoedig bleek dat Gans de stukken van het Comité in het Engels had laten vertalen en er exemplaren van had doen toekomen aan Britse en Amerikaanse autoriteiten, ja hij was die persoonlijk gaan uitdelen bij de Amerikaanse ambassade. Op de Britse autoriteiten maakten de stukken geen indruk, maar op de Amerikaanse wel. In Washington werd door het State Department aan Loudon en in Londen door de Amerikaanse ambassade aan van Kleffens gevraagd, hoeveel NSB' ers er eigenlijk zitting hadden in het Nederlandse kabinet. Dat het Comité met zijn actie schade berokkend had aan de naam van Nederland, was evident. Twee leden van het Comité maakten er zich onder druk van de regering van los: de ene was Tas, de andere ikzelf die zo onnozel was geweest om, voor een korte vakantie vertrekkend toen de Beginselverklaring en de Resolutie nog niet opgesteld waren, met zekere bravour te zeggen: zet mijn naam er maar onder. Van die bravour bleef onder Gerbrandy's verwijten niet veel over. Ik liet mij door hem overtuigen dat het op de weg van het Comité lag, de aan Nederlands naam toegebrachte schade naar vermogen te herstellen, maar bleef met die opvatting, die door de resterende leden van het Comité niet zonder hoon ontvangen werd, alleen staan.

XCTegen twee van de leden van het Comité (het ging niet tot verdere actie over) werden na enige tijd maatregelen genomen: Gans die geweigerd had in Nederlandse militaire dienst op te komen en die op een 'Open brief' aan van Lidth- (daarin heette het Militair Gezag 'uit de bronnen van de Olie, de Unilever. Philips enz. omhoog gespoten') een had laten volgen aan de nieuwe minister van justitie, van Heuven Goedhart", werd in september ingelijfd in het Britse Pioneer Corps, waar men weinig vreugde aan hem beleefde, en bij Vrij Nederland nam van Blankenstein met instemming van de directie de technische hulp die Wiessing aan Gans had verleend, als aanleiding om hem met uitbetaling van drie maanden salaris te ontslaan.

XCOok Veraart bleef niet buiten schot. Eind augustus' 44, twee weken nadat bij het kabinet grote irritatie was gewekt door een scherp artikel in het links-socialistische weekblad The New Statesman and Nation", werd in145

1 Tekst: a.v., p. 64-65. 2 'Het is wel bedroevend', schreef hij over deze, 'dat iemand die . .. zulke verdienstelijke artikelen ... schreef als redacteur van in twee maanden tijd weer volkomen kans zag, de bedenkelijke allures van de dag te leggen.' (tekst: a.v., p. 78-79) 8 Een sindsjaren in Engeland gevestigde Nederlandse ingenieur, W. van Leer, had al in februari in de Nederlandse regering er van beschuldigd, de vestiging van een militaire dictatuur in Nederland voor te bereiden. Medio augustus

1452 [PDF]
MAATREGELEN TEGEN JACQUES GANS, WIESSING EN VERAART

Vrij Nederland een beschouwing van de hand van Veraart geplaatst waarin hij opnieuw betoogde dat het 'oude' parlement diende terug te keren; met instemming van alle ministers op één na (Albarda) werd hij vervolgens begin september door Gerbrandy persoonlijk op staande voet ontslagen en notabene zonder een cent op straat gezet; het duurde twee-en-een-halve maand voordat hij als vluchteling een bescheiden wekelijkse uitkering kreeg. Voordien was het Vrij Nederland geweest dat hem geholpen had, het hoofd boven water te houden. De Enquêtecommissie heeft nagelaten, dit optreden van de regering af te keuren; wij achten dat een omissie.

Conflict met de koningin

XC

XCWat was inmiddels ten aanzien van de vertegenwoordigende lichamen besloten?

XCInzake het noodparlement vond het kabinet niet dan met de grootste moeite, d.w.z. pas in zeven lange vergaderingen die in de periode midden juli-midden augustus' 44 werden gehouden, een nieuwe oplossing (negende Londense plan) waarmee alle ministers, behalve van den Tempel, zich konden verenigen. Bij de discussiesinzake die oplossing wierp de opinie van van Heuven Goedhart veel gewicht in de schaal; toen deze medio juli in het kabinet was opgenomen, was hij daar met klem gaan betogen (en met het prestige dat hij als gewezen hoofdredacteur van een prominent illegaal blad bezat) dat de Nederlandse bevolking of de illegale groepen niet in het minst een terugkeer van het 'oude' parlement verlangden. Nadat toen eerst een voorstel om er van uit te gaan dat dat 'oude' parlement wederom zou gaan optreden (minus de 'foute' leden natuurlijk) met nagenoeg algemene sternmen was verworpen (alleen Burger en van den Tempel stemden vóór), werd in de tweede helft van augustus een ontwerpbesluit-Tijdelijke Voorzie

verscheen in hetzelfde blad een anoniem artikel (tekst: a.v., p. 73-74) waarin beweerd werd dat de regering volstrekt gedomineerd werd door de de en de Billiton-Maatschappij en dat het haar bedoeling was, Gerbrandy ging tegen het artikel protesteren bij Churchills medewerker Morton; deze noemde de 'een tiende-rangs blaadje' en ried af, een contra-artikel aan te bieden (van Lidth: 'Dagboek', I4 aug. I944) het stuk werd toch geschreven, door van Heuven Goedbart namelijk (tekst: dl. V b, p. 74-75), en ook gepubliceerd, maar met een redactioneelonderschrift er bij dat het effect weer goeddeels teniet deed.

1453 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

ning Staten-Generaal opgesteld \ waarin om te beginnen bepaald werd dat 'de Staten-Generaal' hun werkzaamheden zouden hervatten (met al hun bevoegdheden dus) zodra zij 'samengesteld' waren; voor die samenstelling diende een commissie van elf personen te zorgen van wie tien binnen twee weken na de bevrijding van heel Nederland zouden moeten worden aangewezen 'door het ill overleg met Ons gevormde of door Ons erkende orgaan van de gecoördineerde groepen ill Nederland, die tijdens de bezetting aan het verzet tegen de vijand hebben deelgenomen'; vijf van die tien personen zouden leden van de 'oude' Staten-Generaalmoeten zijn en vijf niet; die tien zouden samen binnen een week een elfde persoon moeten kiezen.ê Wàt, als het 'orgaan van de gecoördineerde groepen in Nederland' niet bestond? Dan zouden de tien personen van de commissie-van-elf door de koningin aangewezen worden op voorstel van de ministerraad, 'nadat Wij Ons door personen of organen die geacht kunnen worden tijdens de bezetting het vertrouwen van het Nederlandse volk te hebben behouden of verkregen, hebben doen voorlichten.' Die commissie-van-elf zou de Kamerleden aanwijzen: vijftig voor de Eerste Kamer, honderd voor de Tweede, 'in de eerste plaats' leden van het 'oude' parlement, 'die geacht worden, het vertrouwen van de bevolking tijdens de vijandelijke bezetting te hebben behouden of verkregen.'

XCHet ontwerpbesluit bevatte nog een belangrijke restrictie:

XC'Wij onderwerpen ten spoedigsteaan het oordeel van de Staten-Generaaleen ontwerp van wet, strekkende tot al dan niet gewijzigde handhaving van de bepalingen van dit besluit, dan wel ter vervanging daarvan door andere bepalingen.'

XCNu de regeling voor de provinciale en de gemeentelijke besturen (wij schreven hier al over in dit hoofdstuk maar het is nodig, in dit bredere verband op de zaak terug te komen).

XCHet ontwerpbesluit-Tijdelijke Voorziening Bestuur Provincies en Gemeenten" hield ill dat, 'indien zulks uitdrukkelijk door Ons is bepaald', de 'oude' commissaris van de koningin in functie zou blijven of ill zijn functie hersteld zou worden; kwam de betrokkene daarvoor niet ill aanmerking of was hij overleden, dan zou bij koninklijk besluit een waarnemer benoemd worden; daarop vooruitlopend konden evenwel de minister van binnenTekst: a.v., p.Die commissiezou de Staten-Generaalmoeten 'zuiveren' - Albarda,Burger, van Lidth en van den Tempel waren van mening geweest dat de Staten-Generaalzichzelf moesten'zuiveren'.Tekst:Vb, p.

1 271-72. 2 3 dl. 269-70.

1454 [PDF]
DE ONTWERPBESLUITEN VAN 5 SEPTEMBER' 44

landse zaken of het Militair Gezag een commissaris benoemen. Alle 'oude' gedeputeerden zouden terugkeren tenzij zij 'fout' waren geweest of voor zuivering in aanmerking kwamen. Het college van gedeputeerde staten zou 'tot aan het tijdstip, waarop de Provinciale Staten voor het eerst in vergadering bijeenkomen', de bevoegdheden van die staten of van statencommissies uitoefenen. Krachtens een derde ontwerpbesluit: het ontwerpbesluitTijdelijke Voorziening Provinciale Staten en Gemeenteraden 1, zouden de Staten op dezelfde wijze samengesteld worden als de Staten-Generaal, namelijk door dezelfde commissie van elf personen, welke dan weer in de eerste plaats die 'oude' leden zou moeten aanwijzen, 'die geacht kunnen worden het vertrouwen van de ingezetenen der provincie ... te hebben behouden.'

XCOvereenkomstige bepalingen zouden voor de gemeentebesturen en de gemeenteraden gelden, met dien verstande dat de 'oude' burgemeester, zo hij niet kon optreden, door de oudste (niet door de jongste) wethouder vervangen zou worden. Nieuwe burgemeesters alsook, voorzover nodig, nieuwe wethouders (in beginsel zouden de 'oude' terugkeren) zouden benoemd worden door de commissarissenvan de koningin of door het Militair Gezag. Bij de colleges van burgemeester en wethouders kwamen alle bevoegdheden te liggen die tevoren door de gemeenteraden of de gemeentelijke commissies waren uitgeoefend, zulks 'tot aan het tijdstip, waarop de gemeenteraad voor het eerst in vergadering bijeenkomt.' Ook de gemeenteraden zouden door een commissie worden samengesteld; deze zou bestaan uit de commissaris van de koningin in de betrokken provincie, één lid van de commissie-van-elf die de Staten-Generaal zou moeten samenstellen, en een derde lid dat de eerste twee samen zouden kiezen.

XCBij schrijven van 5 september '44 ('Dolle Dinsdag'P legden Gerbrandy, van Boeyen en Burger de drie ontwerpbesluiten (inzake de Tijdelijke Voorziening Staten-Generaal, de Tijdelijke Voorziening Bestuur Provincies en Gemeenten en de Tijdelijke Voorziening Provinciale Staten en Gemeenteraden) aan de koningin voor; zij waren, stond in de brief van de ministers, door alle ministers, behalve door van den Tempel, goedgekeurd (van den Tempel had wèl zijn stem gegeven aan het ontwerpbesluit inzake de provinciale en de gemeentelijke besturen). Hoewel Gerbrandy, van Boeyen en Burger in hun brief geschreven hadden: 'Deze drie ontwerpen vormen tezamen één geheel en dienen als zodanig te worden beschouwd', zette de koningin op diezelfde yde september haar handtekening onder slechts één

1 Tekst: a.v., p. 271-72. g Tekst: a.v., 273.

1455 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

van de drie: het ontwerpbesluit inzake de provinciale en de gemeentelijke besturen, dat een kleine twee weken later als wetsbesluit E 86 werd gepubliceerd; voorts ondertekende zij, maar pas op 18 september, het ontwerpbesluit inzake de provinciale staten en de gemeenteraden, E 119, maar de voor de Staten-Generaal voorgestelde regeling wees zij af en daardoor kwam E 119 volledig in de lucht te hangen, aangezien voor de samenstelling van de provinciale staten en de gemeenteraden eerst de vorming nodig was van de commissie-van-elf die krachtens het ontwerpbesluit-Tijdelijke Voorziening Staten-Generaal in het leven geroepen zou worden.

XCWaarom had de koningin geweigerd, laatstgenoemd ontwerpbesluit te ondertekenen? Wij gaven haar motivering reeds weer: zij had voor zichzelf vastgesteld dat zij inzake de terugkeer van de Staten-Generaal (beter: de vorming van een noodparlement) pas haar handtekening zou geven aan een ontwerp waarover in bevrijd Nederland door haar uitgebreid overleg zou zijn gepleegd, in de eerste plaats met diegenen die zij als de dragers van de 'vernieuwing' zag: de vertegenwoordigers van de illegaliteit.

XCHet gevolg van deze gang van zaken is geweest, dat toen de zuidelijke provincies bevrijd werden, wèl uitvoerbare regelingen bestonden voor de provinciale en gemeentelijke besturen (die had het Militair Gezag ook dringend nodig), en ook voor de Raad van State (daaromtrent was bepaald dat op advies van de Raad bij koninklijk besluit Staatsraden in buitengewone dienst benoemd konden worden), maar niet voor de provincialc staten, de gemeenteraden en het noodparlemcnt. Wat de naoorlogse verkiezingen aangaat: daarvoor was een eerste administratieve grondslag gelegd in de vorm van een wetsbesluit (E 52) dat regels bevatte voor de reconstructie van de bevolkingsregisters.

XCWat de zaak van het noodparlement betrof, had de koningin zich publiekelijk min of meer vastgelegd met wat zij in haar radiotoespraak vanmei '« had gezegd: 'Ik hoop', aldus haar woorden, 'mede te kunnen werken tot het instellen zo spoedig mogelijk na de bevrijding van een tijdelijke volksvertegenwoordiging', maar over' de wijze van samenstelling en de taak' van dat noodparlement zou pas een beslissing genomen worden nadat 'overleg met personen in Nederland' mogelijk was geweest. Zoals de koningin (gelijk reeds uiteengezet) het zag, ging de zaak draaien om dat noodparlement; daarmee stond en viel de 'vernieuwing'. Als koningin zou zij na

10

1456 [PDF]
DE KONINGIN WIL ADVISEURS UIT BEZET GEBIED

zij hoopte vurig dat de adviezen die zij zou inwinnen, het haar mogelijk zouden maken, de formatie-opdracht aan een aanhanger van de 'vernieuwings' -ideologie te geven; zij hoopte óók dat deze in zijn kabinet voldoende dragers van diezelfde ideologie zou opnemen; zij hoopte tenslotte, dat dat nieuwe kabinet voorstellen zou ontwerpen tot het wijzigen van de Grondwet in de door háár wenselijk geachte geest - voorstellen die dan aan het noodparlement zouden worden voorgelegd. Meer en meer werd zij gedomineerd door wantrouwen jegens het kabinet-Gerbrandy dat er, zo voelde zij het, naar streefde haar de handen te binden en haar te dwingen iets te doen dat zij niet wilde: zich in Londen vastleggen. Voor het 'oude' parlement was in haar conceptie geen plaats, maar ook in een noodparlement dat 'in de eerste plaats' zou bestaall uit vertegenwoordigers van politieke partijen welke in haar visie geen recht van bestaall meer hadden, had zij geen grein vertrouwen - er was slechts één noodparlement denkbaar dat zij als 'geldig' kon erkennen: een parlement dat bestond uit de meest waardige representanten van haar 'heldenvolk' , te weten de illegale werkers, de helden bij uitstek. Maar de illegale groepen in Nederland vormden geen geheel, waren niet gecoördineerd! Hoe kon zij weten wie de voor de illegaliteit representatieve figuren waren?

XCMedio januari '44 had zij hierover al gesproken met kapitein van Houten van het Bureau Inlichtingen, aan wie zij toen opdracht had gegeven, een naamlijst op te stellen van leiders van de illegaliteit die onmiddellijk na de bevrijding per vliegtuig naar Engeland zouden worden overgebracht om haar in tal van zaken te adviseren; van Houten had die opdracht aanvaard en haar gezegd dat hij in samenwerking met Somer, Homan en Six een lijst zou maken van vijftien tot twintig personen, uit wie de koningin te gelegener tijd vijf of zes zou kunnen kiezen; zij was het die in dat gesprek met van Houten zei, 'dat zeker de ondergrondse pers' (van Houten had grote bezwaren tegen talrijke illegale bladen, met name tegen Vrij Nederland en Het Parool, om van De Waarheid maar te zwijgen) 'vertegenwoordigd zal moeten zijn.' 1

XCMaanden verliepen en de naamlijst werd niet opgesteld. Dat was ook geen urgente zaak, want de grote Geallieerde landing in West-Europa liet op zich wachten en een spoedige bevrijding Vall Nederland was dus niet in zicht. In de loop van mei evenwel vatte de koningin haar denkbeeld weer op en op 3 juni, vier dagen na het onderhoud met Albarda waarin zij met betrekJ.van

1 eh. H. F. Houten: 'Dagboek', 17jan. 1944.

1457 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

king tot het haar toen voorgelegde ontwerpbesluit-Bestuursvoorziening 'herhaaldelijk' had gezegd: 'Dat gedrocht teken ik nooit', liet zij van Houten bij zich komen voor een gesprek waaromtrent deze het volgende vastlegde:

XC'De koningin stelt zich het volgende voor: nu alvast een comité van 'Voormannen' te laten vormen in Nederland, vertegenwoordigende alle ondergrondse groepen. Hiervoor is nodig een coördinatie van het geheel. Dit comité, indien gevormd, wenst de koningin zich bij de terugkeer als adviescollege direct aan te trekken. En nu komt het kardinale punt: zij hoopt, dat dit college de kern zal vormen van, of zal bijdragen tot de keuze en samenstelling van een groter college, vormende het beoogde 'Noodparlement' en vertegenwoordigende alle groeperingen en stromingen in het Verzet, welke dan ook, op de meest brede basis! ... Dit is ongetwijfeld de enige juiste, de ideale oplossing, want uit serieuze rapporten, in de laatste tijd uit het vaderland ontvangen, blijkt wel overduidelijk dat met de samenbundeling van het verzet (hetzij actief, passief, militair, burgerlijk of politiek georiënteerd, hoe je het ook noemen wil), meteen alle wensen, oude en nieuwe politieke verhoudingen in het volk vrij goed vertegenwoordigd zijn. Dit is allemaal heel mooi, maar - daarvoor is noodzakelijk coördinatie! En hierin zit nu juist de grote moeilijkheid, want uit alles blijkt de laatste tijd, dat de groepen in Holland grote ruzie hebben onderling (echt-Hollands, zeggen sommigen - maar helaas! ... ) en niet tot elkaar willen komen. Erger, uit verschillende hoeken dringen bepaalde groepen zich naar voren, wensen bij de bevrijding haantje de voorste te zijn, kammen de anderen af, en beweren de enigen te zijn die het 'weten', eisen voor zichzelf of een bepaalde persoonlijkheid uit hun midden de leidende rol op, wensen nu al volmachten van Londen om als zodanig op te treden. Een treurig verschijnsel! ...

XCDe ministers zeggen tegen de koningin: 'Ziet u wel? Zij maken daar toch allemaal herrie. Waar blijft nu die mooie 'eenheid', waarover alle Engelandvaarders tot in den treure bij ons gezanikt hebben? Er is geen eenheid! Wij willen dus hier uitmaken, hoe dat 'Noodparlement' eruit zal zien, want als u wacht tot Nederland het moet beslissen, komt er niets van terecht. Het volk zal dan tenslotte helemaalniet vertegenwoordigd zijn en onrustig worden! Daarom hebben wij het plan vastgesteld, dat alvast 30 van de oude Kamerleden zullen optreden, die alweer 30 anderen zullen uitzoeken om hun gezelschap aan te vullen. Uw plan berust op chimères, het onze is practisch.'

XCDe koningin vraagt mij: 'Is dat zo? Is mijn plan werkelijk onuitvoerbaar, moet de onenigheid in Holland als hopeloos beschouwd worden zodat de ministers gelijk krijgen en ik van mijn gedachtengang geheel moet afstappen? Ik voel er toch helemaal niets voor!'

XCMijn antwoord is: 'Neen, uw plan is het enige juiste en Nederland zou het vermoedelijk toejuichen als men daar beter wist wat u in uw hoofd hebt. Maar conditio sine qua 110n is absoluut en ontegenzeggelijk: coördinatie! Daarmee staat en valt alles. Indien zij het niet uit eigen initiatief kunnen bolwerken, moet u het als uw wens

1458 [PDF]
MAJOOR VAN HOUTENS VERSLAG VAN 3 JUNI '44

wat uw eigenlijke bedoeling is. Als zij het dan toch niet willen, dan weet ik het ook niet!'

XCDe koningin zegt, dat zij in die richting wil doorwerken, wat het ook koste, omdat zij de overtuiging heeft, dat zij het bij het rechte eind heeft. Zij zegt voornemens te zijn een radiorede te houden, waarin met klem gewezen zal worden op de noodzaak tot eenheid en vraagt of zulks verstandig en nuttig zou zijn. Ik vind het van groot belang. Zij wenst ook een telegram voor Nederland te concipiëren, waarin haar wens en de achtergrond van haar bedoelingen beter tot uiting zullen komen. Zij verzoekt mij haar dit telegram à bout portani te dicteren, maar ik antwoord dat ik daar zeker niet knap genoeg voor ben! Ik wil niet verzwijgen, dat ik de zweetdruppeltjes bijna voel opkomen Allemachtig dit is maar eventjes een verantwoordelijkheid!! Tenslotte bespreken wij de hoofdzaken, die in het bewuste telegram opgenomen zouden moeten worden, dewelke Hare Majesteit ijverig op een blocnote noteert, met de mededeling, dat zij het de minister-president zonder tijd te verliezen onder de neus zal duwen! Zij voegt er tussen haakjes aan toe, dat zij prof. Gerbrandy officieel heeft laten weten, dat zij mij vandaag terzake om advies heeft laten komen.' 1

XCWij komen op het telegram dat na dit overleg tussen de koningin en van Houten uitging, in het volgende hoofdstuk terug. Hier is het van belang, te onderstrepen dat de koningin, toen zij er eenmaal op mocht vertrouwen dat in bezet gebied een voor de illegaliteit representatief lichaam gevormd zou worden, minder dan ooit bereid was haar handtekening te plaatsen onder een door het Londense kabinet uitgewerkte regeling voor een noodparlement.

XCZij had omtrent de vorming van dat representatieve lichaam nog geen enkel bericht ontvangen toen zij op 6 juli met van Heuven Goedhart sprak. Hem zei zij, dat zij na de bevrijding de koninklijke paleizen alleen voor officiële gelegenheden wilde gebruiken, zelf zou zij gaan wonen (aldus de aantekeningen die zij voor het gesprek gemaakt had) 'bij heldenfamilie' of als 'particulier in kleine woning'. Zij had voorts aangetekend:

XC'Kan ik slagen met een kab.opdracht te geven in geest van het Ned. volk, nl. een noodkabinet dat buiten politiek staat.

XCHoe is 't godsdienstig in verband met mij, welke roeping heb ik in dezen.

XCHoe is mijn roeping inzake ideaal vernieuwing bereiken.

XC. .. dat R[aad] v. advies voormannen verzet in de plaats treedt van het gedrocht in de bestuursvoorziening.

XCNu moet ik namen weten van toekomstige ministers.' 2

1 A.v., 3 juni 1944. 2 'Blocnoot' van de koningin d.d. 6 juli 1944 (archief kab. der koningin).

1459 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

XCWij weten niet, welke adviezen van Heuven Goedhart aan de koningin heeft gegeven, maar hij heeft haar, zo veronderstellen wij, op zijn minst gezegd dat de illegaliteit in een noodparlement een belangrijke plaats moest krijgen en dat het wenselijk was, daar reeds in Londen voorzieningen voor te treffen.

XCDat laatste bleef de koningin afwijzen. Tegen Jacques Gans die zij op 24 of 25 juli '« ontving (daarvoor vormde het feit dat in de door hem opgestelde stukken ook op haar radiotoespraak van IQ mei kritiek was uitgeoefend, geen bezwaar), zei zij dat hij van haar beleid niets begrepen had: zij was niet 'anti-constitutioneel', alle wijzigingen die zij begeerde, moesten juist langs constitutionele weg tot stand komen, 'omdat', zo tekende zij aan, 'mijn constit. instelling niet veranderd is.' 1

XCHoe kon dat blijken?

XCZij besloot omstreeks die tijd om, als het kabinet dat wenste, duidelijk te maken dat er van de bevrijding af weer vertegenwoordigende lichamen zouden zijn.

XCN u, die wens leefde in hoge mate bij het kabinet, want, zoals de koningin de ministers er van verdacht, door het haar opdringen van een onbevredigend noodparlement de weg naar de 'vernieuwing' te willen versperren, zo verdachten zij haar er van dat zij door haar weigering, de regeling voor een noodparlement te ondertekenen, de weg open wilde houden voor de invoering van een autocratisch regime. Uit die achterdocht der ministers vloeide op 12 juli '« (daags nadat van Heuven Goedhart minister van justitie was geworden) een ontwerpbesluit-Tijdelijke Bestuursvoorziening voort, waarin niet meer gezegd werd dan dat vastgesteld zouden worden 'nadere regelen omtrent de voorlopige voorziening in de vertegenwoordigende lichamen van Rijk, provincies en gemeenten en in het bestuur van provincies en gemeentes vanaf het tijdstip waarop het grondgebied des Rijks geheel of gedeeltelijk door de vijand is ontruimd.' Dit ontwerpbesluit werd door het voltallige kabinet, ook dus door van den Tempel, aan de koningin voorgelegd en op 31 juli door haar ondertekend (als wetsbesluit E 60 werd het op 4 september gepubliceerd) - het kan zijn dat zij haar aarzelingen overwon doordat inmiddels uit bezet gebied een telegram was ontvangen waaruit bleek dat de coördinatie der illegaliteit tot stand was gekomen. 'Wij wilden', zei Burger later aan de Enquêtecommissie, 'het beginsel getekend hebben en het is ook getekend. Wij wilden hebben dat men' (de koningin) 'onder die morele verplichting niet uit kon.' 2 Inderdaad, een verplichting - maar eenp.

1 Dagaantekeningen van de koningin, 24 of 25 juli 1944 (a.v.). 2 Getuige Burger, dl. V c, 144.

1460 [PDF]
WETSBESLUIT E 60

vage. E 60, aldus van den Tempel, was niet meer dan 'een lege dop. Het regelde niets. Het verwees alles naar een nadere regeling bij koninklijk besluit. Het was niet meer dan een verlegenheidsmaatregel.'l

XCWel, 'lege dop' gaat ons inziens te ver, maar meer dan een half ei was E 60 niet.

slot

XC

XCOns relaas van de worsteling tussen koningin en kabinet inzake de vorming van een noodparlement zullen wij in deel 10 voortzetten. Daarop vooruitlopend willen wij hier vermelden dat tegen het einde van '44 weer een nieuw ontwerpbesluit-Tijdelijke Voorziening Staten-Generaal (tiende Londense plan) aan de koningin werd voorgelegd en dat zij ook dat besluit weigerde te bekrachtigen; voorts, dat pas in april '45 een koninklijk besluit verscheen waarin althans de vorming van gemeenteraden geregeld werd; tenslotte, dat ook in bezet gebied het punt van het noodparlement tot aan de bevrijding toe onoplosbare moeilijkheden bleek te bieden - in het College van Vertrouwensmannen kon terzake geen overeenstemming bereikt worden, en wat de gebundelde illegaliteit betrof waarop de koningin al haar hoop had gevestigd: deze werd het al niet eens over de samenstelling van een delegatie die de koningin inzake de naoorlogse vraagstukken zou adviseren, laat staan dat zij het eens zou zijn geworden over de inhoud van de uit te brengen adviezen. De Londense ministers hebben dus op dit punt enkele jaren lang met een materie geworsteld waar men in bezet gebied ook niet is uitgekomen.

XCWij hebben die worsteling in haar ontwikkeling (tot begin september '44 toe) beschreven. In haar in '50 verschenen vijfde verslag heeft de Enquêtecommissie over die ontwikkeling, de lijn iets verder doortrekkend (nl. tot eind november' 45 toen de Voorlopige Staten-Generaal tot stand kwamen welke alle bevoegdheden bezaten van 'echte' Staten-Generaal), belangrijke kritische opmerkingen gemaakt. Zij wees er op dat in Frankrijk evenals in Nederland de historische continuïteit verbroken werd, niet evenwel in Noorwegen, waar de mandaten van de leden van de 'oude' volksvertegenwoordiging verlengd werden, en evenmin in België, waar, precies als na de eerste wereldoorlog, gesteld werd dat de zittingsduur van het parlement tijdens de bezetting onderbroken was geweest. Het was, erkende de Enquête

XC1 Getuige van den Tempel, a.v., p.

1461 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

commissie, voor de leden van de regering 'wel moeilijk ... , de juiste weg te vinden' \ temeer omdat zowel in bezet gebied als in Londen in de jaren ,40-' 42 door velen autoritair werd gedacht en omdat men in Londen in het geheel geen overzicht had van de kracht van de verschillende politieke strommgen ill bezet gebied. Daarbij mocht overigens, aldus de EnquêteCOmll1.lSS1e, 'nimmer uit het oog worden verloren, dat zelfs al zou de regering een volkomen exact beeld hebben kunnen krijgen van de staatkundige opvattingen van het Nederlandse volk tijdens de bezetting, het een uiterst moeilijk te beantwoorden vraag zou zijn geweest, in hoeverre deze onder de druk van de bezetting gegroeide opvattingen na de bevrijding stand zouden houden. Het is derhalve duidelijk dat de regering met grote moeilijkheden te kampen heeft gehad om in deze materie een bevredigende oplossing te vinden."

XCMet de oplossing die men voor de provinciale en de gemeentelijke besturen koos, toen men eenmaal het 'leidersbeginsel' had laten vallen, kwam de regering, aldus weer de Enquêtecommissie, op 'de juiste weg', maar inzake de vertegenwoordigende lichamen 'is', schreef zij, tot 'medio 1944 door de regering geëxperimenteerd in een verkeerde richting.' 3 Nadat de grootst mogelijke meerderheid van het kabinet in april '42 de alleen door Albarda verdedigde opvatting dat de zittingsduur der vertegenwoordigende lichamen door het feit der bezetting slechts onderbroken was, had afgewezen, 'heeft men ruim twee jaar zoekgebracht met alle mogelijke constructies voor de overgangstijd' 4 een arbeid welke de Enquêtecommissie achteraf overbodig achtte. Zij wees er op dat ongeveer een kwart van de leden der Tweede Kamer in gijzelaarsen concentratiekampen opgesloten was geweest en dat er, toen eind september' 45 de Tijdelijke Staten-Generaal bijeenkwamen (voorloper van de Voorlopige Staten-Generaal), in de Eerste Kamer zestien en in de Tweede vier-en-twintig lege plaatsen waren, anders gezegd: volgens de Enquêtecommissic was in beide colleges ruimte genoeg om er vertegenwoordigers van de illegaliteit en van nieuwe stromingen in op te nemen. Dat laatste was evenwel, merken wij op, in de visie der Enquêtecommissie slechts een gelukkige bijkomstigheid. Die visie werd het duidelijkst uitgedrukt in wat zij over Noorwegen schreef, waar het 'oude' parlement, minus de 'foute' elementen, onmiddellijk na de bevrijding in al zijn rechten werd hersteld, hoewel de houding welke een belangrijk deel van de leden in april' 40 (in de periode van de Duitse invasie dus) en in de eerste maanden

XC1 Enq., dl. V a, p. 257. 2 A.v., p. 189. 8 A.v., p. 257. 4 A.v., p.

1462 [PDF]
TERUGBLIK EN BEOORDELING

van de Duitse bezetting had aangenomen, tot gegronde kritiek aanleiding had gegeven; 'over dit bezwaar stapte men echter heen', schrijft de Enquêtecommissie, 'terwille van het beginsel dat geen regering behoort te regeren zonder een volksvertegenwoordiging tegenover zich te hebben."!

XCWij missen vóór dat woord 'volksvertegenwoordiging' één adjectief: 'gezaghebbende', en pas als de Enquêtecommissie dat adjectief ingevoegd had, zou het probleem waarvoor het kabinet stond, duidelijk zijn geworden. Dat probleem was reëel en wij geloven niet dat men de parlementaire demoeratie een dienst bewezen had door in '44 of '45 van Londen uit aan te kondigen dat Nederland onmiddellijk na de bevrijding een parlement zou hebben dat in hoofdzaak zou bestaan uit de 'oude' afgevaardigden. Trouwens, noch de Tijdelijke noch de Voorlopige Staten-Generaal hebben, menen wij, in Nederland veel indruk gemaakt, Het wachten was er op de algemene verkiezingen en wij achten het dan ook een sterker element in de kritische beschouwingen van de Enquêtecommissie dat zij het gelaakt heeft dat bij het uitstellen van die verkiezingen 'behalve technische overwegingen' (de bevolkingsregisters moesten opnieuw samengesteld worden) 'ook overwegingen van politieke aard' (verschillende politieke partijen, met name de Partij van de Arbeid, badden tijd nodig om zich te constitueren en velen waren bevreesd dat er meer communisten gekozen zouden worden naarmate men eerder verkiezingen hield) 'een rol hebben gespeeld.' 2

XCHoe dit alles zij, wij constateren dat het door de Enquêtecommissie verdedigde standpunt (terugkeer van het 'oude' parlement plus aanvulling daarvan) door geen der Londense ministers consequent verdedigd is, ook niet door Albarda, die het van de lente van '42 tot in de zomer van '44 uit het oog verloor, en evenmin door van den Tempel die in april '42 naliet Albarda te steunen en in februari '43 de vorming van een volledig door de regering benoemd Centraal College van Advies en Bijstand 'de beste oplossing' noemde. Men moet, dunkt ons, het beleid van de ministers beoordelen niet van de zekerheden uit die in ' 50 opnieuw bestonden, maar van de onzekerheden uit die zo typerend waren voor de oorlogsjaren en waarvan een der belangrijkste was dat niemand er een denkbeeld van had, hoe na de bevrijding de politieke scheidslijnen zouden lopen en welke politieke partijen zich dan zouden presenteren, zodat gevreesd werd dat men, als men het 'oude' parlement liet terugkeren, eenvoudig naast de politieke werkelijkheid zou komen te staan. Het feit dat men, door die vrees gedreven, andere oplossingen voor het noodparlement nastreefde, zien wij op zichzelf

XC1 A.v., p. 187. 2

1463 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

niet als een bewijs voor een ondemocratische gezindheid, laat staan voor een overwegende invloed van big business.

XCWat dat laatste betreft, valt het op, dat het kabinet, wat de voor de vertegenwoordigende lichamen te treffen regeling aanging, naar het oordeel der Enquêtecommissie pas in het goede spoor kwam in de zomer van '44 - maar dat was de periode waarin zich de meeste oud-directeuren van grote ondernemingen in het kabinet bevonden; de beschuldigingen zoals die geuit werden door het Comité van Actie tegen het N eo-fascisme ('een doelbewuste ondermijning van de grondslag onzer volksvrijheden' , 'pogingen die in de richting gaan van een autoritair bewind, ook al worden zij als tijdelijk voorgesteld') en in de New Statesman and Nation (een streven 'to replace German fascism by a new brand of Dutch' managerial' fascism') achten wij mèt de Enquêtecommissie (die het niet nodig achtte, er een uitspraak over te doen) geheel ongegrond. Geen enkele minister, ook koningin Wilhelmina niet, is ooit van mening geweest dat de toekomst van Nederland in autoritaire, laat staan fascistische richting lag. Definieert men een autoritair bewind als een bewind dat regeert zonder wezenlijke invloed van vertegenwoordigende lichamen, dan was het wel zo dat zulk een bewind, maar dan louter voor de overgangstijd, tot in '42 door het volledige kabinet als onvermijdelijk werd beschouwd (er was in april '42 eenstemmigheid onder de ministers dat er korte tijd 'autoritair' geregeerd zou moeten worden), maar men zag dit als consequentie van de noodzaak om de talrijke ernstige problemen waarvoor men zou komen te staan, snel en doeltreffend op te lossen. De vrees dat dat niet zou geschieden als er vertegenwoordigende lichamen waren, achten wij mèt de Enquêtecolmissie overtrokken-, doch in het perspectief van de oorlogsjaren niet onbegrijpelijk. In ieder geval was Gerbrandy, die in de periode ,40-' 43 het volle accent liet vallen op de noodzaak van 'autoritair' regeren in de overgangstijd, eind' 43 tot het inzicht gekomen dat gemeenteraden, provinciale staten en Staten-Generaal, zij het als benoemde colleges, onmiddellijk na de bevrijding met hun volle bevoegdheden dienden terug te keren - een standpunt dat hij er in die tijd bij zijn ambtgenoten (behalve bij Burger en van den Tempel) niet doorkreeg en dat bovendien door denemen dan aan het recht van medezeggenschap van het Nederlandse volk te tornen.'

1 'In de eerste tijd na de bevrijding was', zo schrijft zij (maar dat is weer een consta tering achteraf) 'de algemene tendens er veel meer op gericht om de regering vrije armslag en grote machtigingen te geven dan om haar scherp te controleren of te hinderen. In ieder geval (en dit is voor de commissie het beslissende argument) had men beter het risico van mogelijke moeilijkheden bij een conflict kunnen

1464 [PDF]
TERUGBLIK EN BEOORDELING

koningin, die de weg naar de 'vernieuwing' wenste open te houden, zou zijn afgewezen.

XCHet was aan de Enquêtecommissie bekend dat het koningin Wilhelmina is geweest die heeft verhinderd dat in Londen een regeling werd getroffen voor de terugkeer der vertegenwoordigende lichamen (behalve, maar dan pas in april '45, voor de terugkeer van gemeenteraden); dat feit, waarvan de commissie naar haar eigen normen geen melding had behoren te maken", blijkt uit enkele door haar gepubliceerde stukken en staat bovendien in het verslag van van den Tempels verhoor.ê Had de koningin in september '44 haar handtekening gezet onder de drie samenhangende ontwerpbesluiten die haar door alle ministers, behalve van den Tempel, waren voorgelegd, dan zou de terugkeer van gemeenteraden, provinciale staten en StatenGeneraal zijn geregeld. Wij hebben enkele malen op het autocratische element in de persoonlijkheid van de vorstin gewezen (een element waarvan zij zich ook heel wel bewust was toen zij zichzelf, zoals wij in hoofdstuk 2 aanhaalden, in een terugblik op haar bewogen leven karakteriseerde als 'iemand die altijd het laatste woord en altijd zijn zin wil hebben') en het is onloochenbaar dat zij in de Londense jaren vurig hoopte dat zij na de bevrijding een positie zou krijgen waarin van háár, overigens onder ministeriële verantwoordelijkheid, de beslissende impulsen in de Nederlandse samenleving zouden uitgaan. Dat zag zij als een wezenlijk onderdeel van de 'vernieuwing' en als een waarborg daarvoor, en de greep die dit gehele complex op haar denken had gekregen, blijkt wel uit geen bewoordingen duidelijker dan uit die welke zij begin juli '44 voor haar gesprek met van Heuven Goedhart vastlegde: 'Hoe is mijn roeping inzake ideaal vernieuwing bereiken' (d.w.z. inzake het bereiken van het ideaal der 'vernieuwing') - 'roeping': haar staatkundige wensen zag zij kennelijk als een uitvloeisel van haar geloof; reden te meer om met de geduchte kracht van haar persoonlijkheid aan die wensen vast te houden.

XCWij maken daar drie opmerkingen bij.

XCDe eerste is dat voor de koningin vaststond dat wat zij wilde bereiken,van haar motieven had kunnen vragen. 2 Getuige van den Tempel, Enq., dl. V c, p. 12

1 Er zijn aan de commissie wel vaker mededelingen gedaan of stukken verstrekt waaruit bleek wat het persoonlijk aandeel van de koningin was geweest aan het regeringsbeleid; de commissie heeft de betrokken passages steeds geschrapt uit de voor publikatie doorgegeven teksten. Wij zien het niet als toeval dat zij ten aanzien van het punt 'vertegenwoordigende lichamen' haar eigen normen overtreden heeft, en wij achten het niet correct dat dit is geschied, althans: dan had de commissie ook de opinie van de koningin dienen weer te geven aan wie zij om een uiteenzetting

1465 [PDF]
DE REGERING EN DE BESTUURSVOORZIENING

langs constitutionele weg bekrachtigd moest worden; die bekrachtiging hoopte zij in de overgangstijd onder verantwoordelijkheid van een nieuw kabinet ook persoonlijk naar vermogen te kunnen bevorderen - bevorderen, maar niet meer dan dat; aan opleggen dacht zij niet.

XCOnze tweede opmerking is dat de verwezenlijking van haar wensen (tegenhanger, dunkt ons, van de gefrustreerdheid waaronder zij sinds haar troonsbestijging meer dan veertig jaar lang had geleden) door haar beschouwd werd als iets dat in het hoogste belang was van het Nederlandse volk.

XCOnze derde opmerking is dat zij wel hoopte, ja vertrouwde, dat die wensen door de overgrote meerderheid van dat volk werden gedeeld, maar dat zij daar nimmer zeker van was, ja dat zij er met name in '44 bij tijd en wijle sterk aan ging twijfelen. Zij dorstte naar eenheid en die eenheid hoopte zij in de lente van '44 door de vorming van een uit de illegaliteit voortgekomen noodparlement te bevorderen, maar 'de ministers' hadden tegen haar gezegd (aldus haar woorden, als weergegeven in van Houtens verslag van zijn gesprek met de koningin op 3 juni '44): 'Zij maken daar' (d.w.z. in bezet gebied) 'toch allemaal herrie. Waar blijft nu die mooie 'eenheid' waarover alle Engelandvaarders tot in den treure bij ons gezanikt hebben? Er is geen eenheid!' - en de koningin vroeg aan van Houten: 'Is dat zo? Is mijn plan werkelijk onuitvoerbaar? Moet de onenigheid in Holland als hopeloos beschouwd worden, zodat ... ik van mijn gedachtengang geheel moet afstappen? Ik voel er toch helemaal niets voor!' De formulering: 'zodat ik van mijn gedachtengang geheel moet afstappen', onderstreept dat voor de koningin vaststond dat zij zich uiteindelijk had te eonformeren aan wat in Nederland door de politiek verantwoordelijke figuren gedacht zou worden.

XCDat heeft zij ook gedaan. Trouw blijvend aan de eed die zij als achttienjarige had afgelegd, heeft zij haar onvervulde wensen in haar hart begraven. Die wensen zijn, zoalswij al in hoofdstuk 2 ('Koningin en minister-president') constateerden, aan de geschiedenis van de Nederlandse constitutionele monarchie dan ook spoorloos voorbijgegaan, 'maar niet', zo schreven wij, 'aan die van de regering te Londen!' Integendeel, zij hebben er tot talloze moeilijkheden aanleiding gegeven, echter: binnenskamers, en uit het feit dat de vertegenwoordigende lichamen wat later zijn teruggekomen dan mogelijk ware geweest als de koningin haar medewerking zou hebben verleend, zijn, dunkt ons, geen reële nadelen voortgevloeid. De worsteling tussen koningin en kabinet heeft derhalve geen enkel blijvend effect gehad. Anders dan de Enquêtecommissie heeft gedaan en naar wij menen ook in overeenstemming met de wensen van de koningin-zelf(zij begeerde als eerste getuige

1466 [PDF]
TERUGBLIK EN BEOORDELING

beste vermogen weergegeven - ja moeten weergeven, want zij vloeide, wat de koningin betrof, uit de kern van haar wezen voort.

XCWie geneigd zou zijn, het feit van die worsteling te betreuren, bedenke dat uit diezelfde kern impulsen voortgevloeid zijn die de belangen van het koninkrijk in hoge mate gediend hebben: na een betrekkelijk lang leven dat waarlijk niet vrij was geweest van grote zorgen in het staatkundige en in het persoonlijke vlak, heeft de koningin de moed, de kracht en de fantasie opgebracht om in de zomer van '40 de naam en de positie van Nederland te redden, om de leiding van het kabinet aan een strijdvaardig premier toe te vertrouwen, om met allen die leden en streden, oprecht mee te leven, om een bron van inspiratie te zijn voor de Engelandvaarders en de mannen van de strijdkrachten en de koopvaardij, om de ministers te stimuleren tot het bieden van maximale steun aan de oorlogvoering en met name ook aan de Nederlandse illegaliteit en, vooral, om met een lange reeks radiotoespraken de Nederlanders waar ook ter wereld tot volhouden op te roepen in een strijd waarin de toekomst van de natie op het spel stond. Zij had dan ook, toen het land bevrijd werd, de aanhankelijkheid van die natie verworven in een mate als, na Willem de Zwijger, geen lid van het Oranjehuis ooit had gedaan. Heeft zij er zwaar aan getild dat zij haar bewind moest voortzetten in een staatsbestel dat niet 'vernieuwd' bleek te zijn maar integendeel de constitutionele verhoudingen kende die vóór de Duitse bezetting gegolden hadden? Wellicht. Van belang is dan alleen dat zij zich aan wat zij haar

Indextermen: Staten-Generaal
1467 [PDF]

Hoofdstuk 19: De regering en de illegaliteit

XC

XCIn deel 7 eindigden wij onze beschrijving van de ontwikkelingen in bezet gebied met weer te geven (in hoofdstuk 9: 'Coördinatie der illegaliteit ?') hoe op 8 juni' 44, twee dagen na de grote Geallieerde landingen in Normandië, van Bureau Inlichtingen een telegram uitging naar de geheime agent A. W. M. Ausems (de afgevaardigde van de Raad van Verzet, die eind '43 in Londen was aangekomen en in de nacht van 29 februari op I maart '44 in Noord-Brabant was gedropt) waarin 'namens koningin en ministerpresident' meegedeeld werd dat de koningin 'het als noodzakelijk ziet dat een coördinatie tot stand komt van alle ondergronds werkende groepen'; die groepen moesten een 'groep van voormannen' benoemen en deze voormannen zouden 'bij een eventueel vacuüm opdracht krijgen, één of meer personen aan te wijzen om op te treden als tijdelijke vertegenwoordiger(s) der regering tot handhaving van orde en rust, tot de aankomst van de vooruit te zenden ministers, die als kwartiermakers zijn te beschouwen, en van het Militair Gezag. De organisatie en technische uitvoering der ordehandhaving blijft echter opgedragen aan de daarvoor dezerzijds reeds aangewezen dienst' - daarmee werd de Ordedienst bedoeld. De groep van voormannen kreeg evenwel blijkens het telegram van 8 j LUll '44 nog een tweede belangrijke taak: zij zou 'in de eerste tijd na de bevrijding door de Kroon verzocht worden, Haar van advies te dienen.'

XCOp II juni had Ausems de gedecodeerde tekst van het telegram voor zich liggen, maar door allerlei moeilijkheden kon hij deze pas op 23 juni voorlezen in een vergadering van de z.g. Kern: een in februari '44 gevormde groep van leiders van een aantal illegale organisaties die de behoefte hadden gevoeld om over allerlei uit het illegale werk voortvloeiende praktische vraagstukken regelmatig overleg te plegen. Het initiatief tot oprichting van de Kern was genomen door Walraven van Hall, de leider van 'de bankier van de illegaliteit', het Nationaal Steunfonds, Behalve dat NSF waren in de Kern vertegenwoordigd de Ordedienst, het Nationaal Comité van Verzet (een in de lente van '43 opgerichte illegale organisatie die vooral in kringen van ambtenaren en ondernemers verzetsimpulsen doorgaf), de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (de grootste illegale organisatie die het land kende), de met die LO verbonden Landelijke Knokploegen,

1468 [PDF]
DE COÖRDINATIE-VERGADERING VAN 3 JULI '44

Persoonsbewijzencentrale, de Raad van Verzet, en de groep die Trouw produceerde en distribueerde (niet de redactie van dat verzetsblad).

XCGelijk gezegd: op 23 juni las Ausems de regeringsboodschap in de wekelijkse vergadering van de Kern voor; diezelfde dag of enkele dagen later werd de tekst doorgegeven aan enkele andere illegale organisaties, o.m. aan de redacties van Vrij Nederland, Het Parool en De Waarheid. Twee onderlinge besprekingen van vertegenwoordigers van deze redacties met die van enkele andere illegale bladen en een nieuwe bespreking in de Kern leidden niet tot overeenstemming, hoe ten aanzien van de regeringsboodschap te handelen. Er waren zoveel tegenstellingen binnen de illegaliteit (samenhangend met onderling wantrouwen tussen enerzijds de OD, anderzijds Het Parool en Vrij Nederland, met weerstanden tegen de te 'passief' geachte OD bij de bij uitstek actieve Knokploegen en de Raad van Verzet, met wrevel wegens de pretenties van het Nationaal Comité van Verzet) dat het duidelijk was dat het opstellen van een antwoord op het regeringstelegram geen simpele zaak was. Het leek het beste, die taak aan een kleine representatieve commissie toe te vertrouwen maar representatief zou zij slechts zijn indien zij benoemd was door afgevaardigden van een zo groot mogelijk aantal illegale groepen en van het door Drees in de lente van '43 gevormde Vaderlands Comité waarin, dat wist men, o.m. representanten zaten van drie grote geestelijkpolitieke stromingen: socialisten, katholieken en anti-revolutionairen mannen met politieke ervaring bovendien.

XCDe vergadering die de grondslag moest leggen voor de coördinatie van de illegaliteit vond op 3 juli in diep geheim in Amsterdam plaats. Aanwezig waren er, behalve Ausems, L. Neher, de voorzitter van het Nationaal Comité van Verzet die presideerde (en tevens optrad als vertegenwoordiger van het Nationaal Steunfonds, de Zeemanspot, het Medisch Contact, het Studentenverzet en de Persoonsbewijzencentrale), Drees (Vaderlands Comité), van Randwijk (Vrij Nederland), drs. J. Meijer (Het Parool), J. E. W. Wüthrich (je Maintiendrai, tevens vertegenwoordigend de illegale bladen Ons Volk, Christoioor en Katholiek Kompas), A. J. Koejemans (De Waarheid), J. A. H. J. S. Bruins Slot (Trouw, mede vertegenwoordigend het Schoolverzet), Johannes Post (Landelijke Knokploegen), G. Pruys (Landelijke Organisatie), Gerben Wagenaar (Raad van Verzet, tevens vertegenwoordigend De Vrije Katheder) en C. J. F. Caljé (de OD); ook het illegale blad De Vrije Kunstenaar was vertegenwoordigd, maar wij weten niet door wie. In totaal hadden dus twee-en-twintig groeperingen een representant ter vergadering. Er werd na lange discussie een voorstel van Drees aanvaard om een commissie van vijf personen, een Contact-Commissie, op te richten: één vertegenwoordiger van het Vaderlands Comité (Drees), één van de OD (Caljé)

1469 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

overige illegale groepen - die drie werden volgens een politieke indeling aangewezen, als vertegenwoordigers namelijk van een 'linker-', een 'midden-' en een 'rechter-sector', respectievelijk Meijer, Neher en Bruins Slot. Op 12 juli kwam die Contact-Commissie voor het eerst bijeen; zij koos Drees als haar voorzitter en verzond op 18 juli via Ausems haar eerste telegram naar Londen - telegram overigens, waaruit bleek dat er onenigheid was; wij komen er in ons volgende deel op terug.

XCIn het perspectief van Londen was de totstandgekomen bundeling van de illegaliteit van veel belang: voor de koningin omdat zij op gezaghebbende adviezen hoopte ten aanzien van de samenstelling van het noodparlement en bijvoorbeeld de aanwijzing van degeen die na de bevrijding het nieuwe kabinet moest formeren, en voor de koningin èn de ministers omdat zij nu durfden vertrouwen dat, als er een 'vacuüm' kwam, één of meer door de illegaliteit aangewezen personen de regering zouden vertegenwoordigen. Bezorgdheid voor wat in dat 'vacuüm' kon geschieden, had van eind' 41 af in Londen een rol gespeeld, met name omdat de regering wist dat de OD een soort militair gezag wilde gaan uitoefenen en andere groeperingen juist die 'greep naar de macht' van de OD wilden voorkomen.

Pro en contra de OD

XC

XCIn september '41 begonnen de pretenties van de OD in bezet gebied een merkbare rol te spelen. Bij de 'eerste' OD was dat niet het geval geweest doordat de toenmalige chef-staf, luitenant-kolonel J. Westerveld, een goed contact had onderhouden met het Politiek Convent: de groep van voormannen van de Rooms-Katholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij, de Christelijk-Historische Unie, de Liberale Staatspartij, de VrijzinnigDemocratische Bond en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, die regelmatig elandestien bijeenkwam. Westerveld was in april '41 samen met een groot deel van de door hem aangewezen districtsen plaatselijke commandanten van de OD gearresteerd. Ook zijn opvolger, de gewezen luitenant-kolonel van de marechaussee, Pierre Versteegh, die de 0 Dopnieuw was begonnen op te bouwen, had samenwerking gezocht met het Politiek Convent; in de door hem opgestelde 'Richtlijnen voor gewestelijke-, districtsen plaatselijke commandanten' had hij gestipuleerd dat de OD in een eventueel vacuüm (hij had eind augustus '41 gemeend zeker te weten dat Duitsland door een tekort aan aardolieproducten de oorlog nog maar enkele weken kon volhouden) gehoorzamen

1470 [PDF]
VORR1NK CONTRA SCH1MMELPENNINCK

Den Haag gevormde bewind'. De vorming van dat bewind had Versteegh aan de zes grote politieke partijen overgelaten, maar na zijn arrestatie (I2 september' 41) ging zijn opvolger, jhr. Joan Schinunelpenninck, systematisch naar een geheel ander doel toewerken: de OD-zelf zou dat bewind vormen een bewind van een Driemanschap, twee burgers en één militair (precies als het Driemanschap van 1813). Dat werden: Schimmclpenninck-zelf de oud-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië jhr. my. B. C. de Jonge, en Schinunelpennincks aangetrouwde oom luitenant-generaal b.d, jhr. W. Röell, de oud-commandant van het veldleger die van meet af aan als (nogalop de achtergrond blijvende) 'commandant' van de OD was opgetreden.

XCOok Schimmelpenninck ging er van uit dat de bevrijding spoedig zou komen. Dan wilde hij een proclamatie uitgeven 1 waarmee het 'voorlopig bewind' bekendgemaakt zou worden; er zou voorts in staan dat generaal Röell het militair gezag zou uitoefenen, dat vertegenwoordigende lichamen voorlopig niet zouden bijeenkomen, dat 'de oude staatkundige partijen zich van alle politieke uiting hebben te onthouden', en dat de pers zich 'grote zelfbeperking' moest opleggen. Hij sprak hierover met V orrink die hem 'een eerlijk en onnozel man' achtte 2 maar ook: niet ongevaarlijk. V orrink alarmeerde derhalve het Politiek Convent, hij vroeg begin september in een rapport dat hij aan de Engelandvaarder kapitein Broekman meegaP, 'enige autorisatie van de Nederlandse regering' aan opdat het Politiek Convent in het vacuüm de orde zou mogen handhaven, hij stuurde eind september een boodschapper naar Londen (ir. B. Springer - straks meer over diens missie) en hij bevorderde dat naast het Politiek Convent een veel bredere groep tot stand kwam, het Grootburgercomité, dat begin '42 een soort dagelijks bestuur kreeg in de vorm van het uit vijf personen bestaande Nationaal Comité: Jan Schouten (ARP), mr. T. J. Verschuur (RKSP), Vorrink (SDAP) en twee 'buitenstaanders': mr. E. E. Menten en ir. J. A. Ringers. In december' 41, nog voordat dit Grootburgercomité formeel opgericht was, gaven Schouten en Menten via de conrector van het Prinses Beatrix-Lyceum te Glion (Zwitserland), die in Den Haag besprekingen met Menten had moeten voeren, een bericht aan de regering door" waarin zij147

1 Tekst van het concept: punt f, bijl. 7 bij gestenc. bijl. 429. 2 Getuige K. Vorrink, dl. IV c, p. 1737. 3 Het auteurschap van het rapport werd in Londen aan dr. H. B. Wiardi Beckman toegeschreven. 4 Tekst in Politiebuiten dienst : 'Uittreksel uit rapporten van Engelandvaarders over het verzet, herfst 1940 herfst 1942', p. lal a (RvO).

1471 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

vroegen, het Grootburgercomité te machtigen, bij een vacuüm 'het tijdelijk bewind (ook op militair gebied) in Nederland te voeren, zulks ter vermijding van o.a. Bijltjesdag en andere chaotische rechtstoestanden.'

XCDie machtiging werd door de regering geweigerd. De koningin, Gerbrandy en Furstner (deze laatste was in die tijd verantwoordelijk voor de voorbereiding van de 'terugkeer') wisten niet nauwkeurig, wat allemaal achter dat Grootburgercomité schuilging, maar als zij inderdaad vermoed hebben, dat Schouten en Menten mede namens de andere grote politieke partijen gesproken hadden, dan kan dat hun weerstand om die machtiging af te geven slechts versterkt hebben. In '42 stond de koningin voor ogen dat zij met een eigen proclamatie, uit te geven op de bevrijdingsdag, een persoonlijk bewind zou instellen, en niet alleen zij, maar ook de beide genoemde ministers betwijfelden of de traditionele politieke partijen na de bevrijding zouden herleven; wenselijk leek hun dat geen van drieën. Vorrink ontving derhalve in april' 42 slechts bericht dat de regering met de vorming van het Grootburgercomité kon instemmen; een machtiging ontving hij niet.

XCIn de periode nu waarin (zoals in hoofdstuk II uiteengezet) overwogen werd, kapitein Broekman voor een soort terreinverkenning naar Nederland te sturen, arriveerde in Londen Gerard Dogger, de adjudant van Schimmelpenninck, die na diens arrestatie zo goed en zo kwaad als het ging getracht had, de OD in stand te houden - hij wist dat in het Driemanschap Schimmelpennincks plaats was ingenomen door de nieuwe chef-staf van de OD, majoor N. Tibo. 'Het Driemanschap stelt zich tot taak', schreef hij in zijn rapport d.d. 17 april' 42 (rapport waarin hij de regering vroeg, geld en wapens naar de OD te sturen), 'direct na de bevrijding van het Moederland voor Hare Majesteit de Koningin de regering in handen te nemen; te trachten orde en rust in het land te bewaren (zo nodig met kracht der wapenen) en, onmiddellijk nadat dit bereikt is, dit herboren Nederland aan Hare Majesteitaan te bieden en verder naar Haar wil te handelen'

XCde koningin tekende in de marge aan: 'zó lang wacht ik niet met thuiskomst.'l

XCBetekende zulks dat de koningin, Gerbrandyen Furstner er van uitgingen dat er in het vacuüm, hoe kort dat ook zou duren, in het geheel geen regeringsvertegenwoordigers behoefden te zijn? Neen. In het in april '42AantekeningopA. Dogger: Rapport,april(archiefkab.der koningin).

1 G. 17 1942

1472 [PDF]
DE REGERING EN HET GROOTBURGERCOMITÉ

samengestelde mei-nummer vanDe Wervelwind (vrij algemeen werd verwacht dat het in de zomer van '42 tot grote Geallieerde landingen in West-Europa zou komen) werd als mededeling 'van bevoegde zijde' o.m. het volgende opgenomen:

XC'Indien ... invasie-operaties op til zijn, zal het Nederlandse volk tijdig worden ingelicht en wel door middel van alle Engelse radiostations.

XC. . . Er zullen in Nederland mensen aanwezig zijn, die namens onze koningin hier voorlopig het gezag zullen uitoefenen. De daartoe aan te wijzen personen en instanties zullen via alle radiozenders door onze regering tijdig worden bekend gemaakt.'

XCAan wie de koningin, Gerbrandyen Furstner in april-mei '42 dachten, weten wij niet. Wenselijk leek hun in elk geval dat onderlinge strijd tussen de OD en de vertegenwoordigers van de politieke partijen voorkomen werd. Daartoe gaf Gerbrandy aan de SOE-agent [ambrces, die met de Ofr-leiding contact moest opnemen, eind juni de volgende eigenhandig geschreven en vervolgens gemicrofilmde boodschap mee 1:

XC'Koningin en regering Londen wensen eenheid in organisaties in Nederland, weshalve samenwerking OD en P[olitiekeJ P[artijenJ. Terugkeer tot constitutionele verhoudingen na bevrijding zal worden voorafgegaan door overgangstoestand met krachtig centraal bewind onder leiding koningin. Gemeenschappelijk advies wordt ingewacht, welke hoofdmaatregelen aanbevelenswaard onder meer in eventueel optredende vacuümperiode welke vermoedelijk zeer kort duurt. Dit teneinde vrijheid en gezag in overeenstemming wensen des volks doelmatig verzekeren.'

XCDeze boodschap kwam als uitvloeisel van het Englandspiel bij Giskes en Schreieder terecht - er kwam geen antwoord, ook geen gefantaseerd antwoord, want de twee Duitsers deden SOE weten dat Jambroes de volgens het Plan for Holland op te richten verzetsgroepen buiten de Ofr-leiding om zou vormen.

XCEind juli, een maand na het vertrek van Jambroes, kwam Vorrinks afgezant Springer in Londen aan. Vorrink had hem tien maanden tevoren, eind september '41, opgedragen, in Londen de koningin, Gerbrandy, Albarda, van den Tempel en eventueel andere ministers maar in elk gevalook Sluijser te waarschuwen dat de OD met zijn Driemanschap een greep naar de macht voorbereidde, en dat, als het daartoe bij de bevrijding kwam, onmiddellijk een algemene staking zou worden uitgeroepen. 'U zult in Londen door eenTekst:punten g engestenc. bijl.

1 h, 139.

1473 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

filter moeten breken', had V orrink gezegd, en: 'Laat u vooral niet van de koningin weghouden.' 1

XCVan Vichy-Frankrijk uit kon Springer begin november '41 een brief aan Sluijser sturen waarin hij liet doorschemeren dat hij contact met Vorrink had gehad, maar Sluijser vermoedde eenlist van de vijand, nam in elk geval Springer niet au sérieux en gaf zich dus geen moeite, diens overkomst te bevorderen. In april' 42 was Springer nog steeds niet verder gekomen dan Vichy-Frankrijk maar hij kon toen via een geheime agent van de Gaulle een telegram naar de minister van oorlog ad interim sturen, van Boeyen, bij wie hij zich present meldde als kapitein van de Amsterdamse Burgerwacht (dat was hij inderdaad geweest) en om hulp vroeg bij zijn overtocht. De Bruyne droeg daar zorg voor, maar toen was Springer al in Madrid dat hij met de hulp van Franse illegale werkers en (in Spanje) van de Britse geheime dienst had bereikt. Hij arriveerde, gelijk gezegd, eind juli '42 in Londen en stuitte daar op een muur van wantrouwen waarvoor Sluijser ijverig de stenen had aangesleept. Sluijser geloofde namelijk geen moment dat Springer inderdaad contact met Vorrink had gehad (van Looi en Vorrink hadden hem enkele malen brieven gestuurd maar daarin niet van een boodschapper gerept) - hij zag pas in dat hij het bij het verkeerde eind had toen Springer hem zei dat Vorrink hoopte spoedig weer te genieten van de verrukkelijke ganzesoep die Sluijsers vrouw van tijd tot tijd maakte; dat detail kon niet verzonnen zijn!

XCBegin augustus sprak Springer met Gerbrandy, enkele weken later ook met Albarda en van den Tempel (èn met Kerstens die hem een functie gaf op zijn departement). Vermoedelijk droeg zijn waarschuwing, neergelegd in een rapport d.d. 17 augustus' 422, er toe bij dat de al aan de geheime agent Jambroes meegegeven boodschap (inzake 'samenwerking OD en Politieke Partijen') eind september aan de geheime agent Jongelie opnieuw meegegeven werd - ook dit stuk kwam niet verder dan Giskes en Schreieder.

XCMet dat al werd Springer nog steeds (behalve nu door Sluijser en Kerstens) niet ten volle vertrouwd, speciaalniet door Lovink, die Springer kwalijk nam dat hij de oud-GG de Jonge (lid van het Driemanschap dat een greep naar de macht heette voor te bereiden) in zulk een kwaad daglicht plaatste, en evenmin door Warners die in die tijd zijn uiterste best deed, in de sector van het geheime werk alle touwtjes in handen te krijgen. Zij hielden Springer weg van de koningin - pas eind oktober kon hij met haar de eerste van vier gesprekken voeren omtrent welker verloop ons slechts bekend is dat Springer

1 Getuige B. Springer, dl. IV c, p. 902. 2 Tekst: a.v., dl. Vb, p. SII-I2.

1474 [PDF]
IR. B. SPRINGER IN LONDEN

er, aldus Albarda, 'zeer ingenomen' mee was! zij had dus met aandacht naar hem geluisterd.ê

XCHet lijdt voor ons geen enkele twijfel dat Springers missie in zoverre effectief is geweest dat de koningin en de minister-president gingen beseffen dat in de overgangstijd ernstige moeilijkheden tussen de OD en zijn tegenstanders verre van denkbeeldig waren. Dat versterkte beiden in hun overtuiging dat de regering, zo enigszins mogelijk, het gezag niet of slechts voor zeer korte tijd uit handen moest geven en voor de OD, zo enigszins mogelijk, niet méér moest reserveren dan een rol als helper van het militair gezag, niet als drager daarvan.

XCNu, dat was precies het tegendeel van wat ritmeester jhr, P. J. Six, de chef-staf van de 'derde' OD (niet te verwarren met de in Londen aanwezige kapitein mr. P. Th. Six l), begeerde! Hij was in de lente van '42 begonnen, de OD opnieuw op te bouwen en stelde in het begin van de herfst stukken op voor zijn gewestelijke commandanten (wij gaven ze al weer in deel 6) waarin stond dat onder een door de regering te benoemen opperbevelhebber van land- en zeemacht het militair gezag zouden uitoefenen (en zij zouden dan de politieke gevangenen alleen maar in vrijheid mogen stellen, 'voorzover hun vrijlating de openbare orde niet in gevaar brengt'). Six schreef voorts in oktober een voor de regering bestemd memorandum waarin hij stelde dat 'de omstandigheden het nodig (zouden) kunnen maken, de commandant-OD' (generaal Röell dus) 'met het opperbevel te belasten Door de grote spanning, waarin het volk gedurende jaren heeft geleefd, moet', zo waarschuwde Six, 'zeker rekening gehouden worden met een mentaliteit welke ontvankelijk is voor aanzetting tot plundering en derg. en zelfs voor aanhitsing tot revolutionaire acties' - de angst voor een herhaling van 'november "r S' had de kop weer opgestoken.

XCIn december' 42 ontving Six via Visser' t Hooft, aan wie hij zijn memorandum had toegezonden, bericht dat het stuk in Londen ontvangen was; er werd niet op gereageerd.

XCBvenmin werd gereageerd op een rapport dat Vorrink begin oktober '42 geschreven had en dat eveneens via Genève naar Londen werd gestuurd.

1 Getuige Albarda, a.v., dl. IV c, p. 1685. 2 Uit de gesprekken met Springer vloei de het verzoek van de koningin aan Sluijser voort, via stappen te ondernemen opdat zij met Vorrink rechtstreeks in contact kon treden. De koningin deed dat verzoek op 3 november' 42 en vervolgens werd door op 12 november aan de geheime agent van Hemert opdracht gegeven, door middel van het fotootje van Marijke Sluijser de kring rond Vorrink te benaderen. Gevolg was dat van der Waals diep in die kring doordrong.

1475 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

Vorrink meende (ten onrechte) dat de regering het Nation~al Comité als overgangsbewind had erkend en vroeg nu een schriftelijke bevestiging in een door de koningin of Gerbrandy dan wel door beiden ondertekende brief. Aan V orrinks rapport hadden, zoals wij al in deel 6 meedeelden, Six en van Randwijk samen een commentaar toegevoegd waarin het de regering bepaald ontraden werd, het Nationaal Comité ooit het bewind in het vacuüm toe te vertrouwen.

XCIn januari' 43 herhaalde Vorrink zijn verzoek, nu in een van de telegrammen die, zonder dat hij dat wist, Giskes en Schreieder aan SOB deden toekomen. Dat verzoek leidde tot beraad tussen Gerbrandy, van Lidth, van Haersma de With, kolonel de Bruyne en Broekman, nu majoor - deze laatste was inmiddels hoofd van het Bureau Inlichtingen geworden; de eerste geheime agent die zijn dienst zou uitsturen, H. G. de Jonge, stond op het punt te vertrekken. 'Aan de boodschapper naar Holland', noteerde van Lidth, 'zullen de vragen worden meegegeven, welke verhouding er bestaat tussen 'Grootburgercomité ' en 'Nationaal Comité" (de ministers hadden daar blijkbaar geen denkbeeld van), 'op welke grond het Nationaal Comité beweert, reeds door de regering te zijn erkend, en of samenwerking met de OD bestaat' (Gerbrandy had daar tweemaal op aangedrongen). 'Voorts de mededeling dat na bekomen antwoord op deze vragen nadere instructies zullen gegeven worden' (het punt van de machtiging werd dus aangehouden). 'Waardering wordt uitgesproken voor hun voorbereidende arbeid, die in het algemeen parallelloopt met de hier verrichte voorbereiding' (Kruls was begonnen met de opbouw van het Militair Gezag). 'De namen van het convent van vijf leden van het Nationaal Comité worden opgevraagd.' 1 Op dat laatste verzoek 2 reageerde Vorrink met de namen door te geven (die werden nu dus ook aan de Duitsers bekend): Menten, Ringers, Schouten, Verschuur, Vorrink, en hij voegde er de naam van dr. J. J. C. van Dijk aan toe, de anti-revolutionaire oud-minister van defensie die de militaire specialist was geworden van het Nationaal Comité. 'Ik ben zeer tevreden met het feit', schreef van Lidth na ontvangst van Vorrinks telegram, 'dat er nu eindelijk een 'representatieve' kern is en blijkbaar eenstemmigheid. Alleen moet nu nog de verhouding van dit Comité tot de OD worden duidelijk gemaakt. Het antwoord op dit zeer belangrijke telegram zal na overleg met Hare Majesteit moeten gegeven worden.' 3

XC1 Van Lidth: 'Dagboek', 9 maart 1943. 2 Wij hebben in deel 6 ten onrechte verondersteld dat Vorrink reageerde op een telegram dat door Giskes en Schreieder gefantaseerddan wel uitgelokt was; toen wij deel 6 schreven, was van Lidths dagboek ons nog onbekend. 3 Van Lidth: 'Dagboek', 16 maart

1476 [PDF]
DE REGERING EN HET NATIONAAL COMITÉ

XCWel, van Lidth en Gerbrandy hadden blijkbaar behoefte aan overleg met de koningin, maar de koningin had geen behoefte aan overleg met hen. Zij stelde, zoals wij al in hoofdstuk I7 deden uitkomen, een 'Persoonlijke' (wij cursiveren) 'boodschap van Hare Majesteit de Koningin aan het Nationaal Comité' op, waarin Vorrink o.m. dit zou kunnenlezen:

XC'Hare Majesteit dankt voor bericht. Vernam met instemming vorming Nationaal Comité. Verwacht daarvan nuttig werk ter voorbereiding bevrijding en voorkoming chaos. Verenigt zich daarom in beginsel gaarne met uw optreden bij bevrijding. Acht zoveel mogelijk samengaan met alle goede Nederlanders nodig en samenwerking van uw Comité met OD wenselijk.Na bericht hieromtrent volgt nader antwoord:

XCDeze boodschap was nog niet verzonden toen eind april via Genève de eerste berichten ontvangen werden dat alle leden van het Nationaal Comité waren gearresteerd. Een zware tegenslag voor de regering! De gesprekspartner in bezet gebied die zij als de meest gezaghebbende was gaan beschouwen, was weggevallen.

XCWas hij te vervangen?

XCVeel inzicht in de verhoudingen op de sector van de illegaliteit had de regering niet; zij legde eind mei aan Six de vraag voor of wellicht de 'groep Trouw' (een overwegend gereformeerde en anti-revolutionaire groep die zich begin' 43 met daverende ruzies van het te socialistisch geachte Vrij Nederland had losgemaakt) 'zodanig representatief gehele volk en zodanig geleid dat zij taak Nationaal Comité kan overnemen.' 1 Six antwoordde dat zulks niet het geval was. Maar er meldde zich later in' 43 via de Zwitserse Weg een vervanger van het Nationaal Comité: het door Drees gevormde Vaderlands Comité, waarin zitting genomen hadden mr. J. Donner (ARP), mr. H. A. M. T. Kolfschoten (RKSP), mI. K. P. van der Mandele en mr. H. J. Reinink.

XCDat Vaderlands Comité stelde zich veel bescheidener op dan het Nationaal Comité had gedaan; het zag zichzelf niet als een mogelijk bewind in een vacuüm, maar louter als een instantie die op eigen initiatief of op verzoek van de regering adviezen uitbracht, zulks veelal na raadpleging van specialisten. Dat betekende dat de tegenstelling tussen de OD en de vertegenwoordigers van de grote politieke partijen wegviel, maar daarvoor kwam een nieuwe tegenstelling in de plaats: die tussen de OD enerzijds en anderzijds Vrij Nederland, Het Parool en de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg, laat ons zeggen: de groep van Randwijk-van Heuven GoedhartTelegram,meivan de regering aanJ. Sixdl.a, p.

1 28 I943, P. VII I67).

1477 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

Slotemaker - een groep die krachtig werd gesteund door Visser' t Hooft in Genève. Die groep ging, zoals wij in hoofdstuk 17 beschreven, met name na de radiotoespraak van de koningin van 2 september' 43 bezwaar maken tegen het optreden van een militaire gezags-organisatie na de bevrijding en zij deed dat mede daarom omdat tot haar was doorgedrongen dat Six geenszins het denkbeeld had opgegeven dat zijn OD die gezagsorganisatie zou zijn en dat deze organisatie, kreeg zij er de kans toe, een straf regime zou invoeren. Zo kreeg van Randwijk begin september '43 van een van de adjudanten van Six te horen: 'Jullie burgers zuilen er aan moeten wennen dat wij militairen het voor het zeggen hebben!' 1 en jegens Visser 't Hoofts boodschapper Bartels deed Six-zelf in die tijd enkele uitspraken die door Visser 't Hooft aldus werden weergegeven:

XC'Dat een uitermate rigoureus gezag na de ommekeer noodzakelijk was, dat leed ... geen twijfel. Hij ging zo ver dat hij verklaarde, het de beste oplossing te vinden om het hele thans door de Duitsers opgebouwde economisch-sociale en bestuursapparaat intact te laten, en slechts de landsverraderlijke leidende personen door goede Nederlanders te vervangen. Hij zou voorts het liefste zien dat de staat van beleg duurde tot na de bevrijding van Indië.' 2

XCUitlatingen als deze deden bij de groep van Randwijk-van Heuven Goedhart-Slotemaker de wens ontstaan niet aileen om in de eigen bladen en in naar Londen te verzenden stukken krachtig stelling te nemen tegen de gehele conceptie van het Militair Gezag maar ook om, zo enigszins mogelijk, de autoritair denkende Six en zijn OD de pas af te snijden.

XCSix had, gelijk eerder vermeld, in oktober '42 via de Zwitserse Weg stukken naar Londen gezonden waarin hij om machtiging vroeg, in een vacuüm de OD onder een (door Londen te benoemen) opperbevelhebber van land- en zeemacht maar eventueel onder de eigen 'commandant' als militair-gezagsorganisatie te laten optreden; hij had toen slechts bericht van ontvangst gekregen. In maart' 43 stuurde hij dezelfde stukken, opnieuw via de Zwitserse Weg, aan de regering toe. Hij kreeg in die tijd zendverbinding met Londen (hij had via de Zweedse Weg een zendapparaat ontvangen) ; hij bleek nuttige

XC1 W. A. Visser 't Hooft: Concept voor de nota betr. het bezoek van J. Bartels in Nederland, sept. I943, p. 5 (Zwitserse Weg, I c, A 56). 2

1478 [PDF]
NIEUWE TEGENSTELLING

inforrnatie te kunnen doorgeven en zulks bevestigde de al door zijn stukken gewekte indruk dat de OD een reële organisatie was en dat 'Stella' (met die naam placht Six zijn telegrammen te ondertekenen) er de effectieve leiding van had. Die indruk werd ook niet geheel opgeheven toen Giskes en Schreieder in het kader van het Englandspiel begin mei' 43 in antwoord op een vraag 'aangaande contact met de topleiding-Of)", die de Bruyne gesteld had aan 'de meest vertrouwde en bekwame personen in Nederland' (vermoedelijk bedoelde hij daarmee Beukema toe Water, de leider van de Plan for Holla1'ld organisatie welke geheel gereed heette te zijn, en zijn naaste medewerkers) naar Londen een telegram geseind hadden dat de Bruyne in een brief aan van Lidth aldus weergaf:

XC'Ben bang dat gij een verkeerd idee hebt van haar [d.w.z. van de aD] eensgezindheid en mogelijke sterkte stop combinatie van zoveel mogelijk personen met verschillende programma's, zonder bepaalde autorisatie, leiding en doel ... Er zitten honderden scharrelaarsin, die niets positiefs uitvoeren, veel te veel weten en zichzelf airs geven door onnodige praatjes ... Nog gevaarlijker is dat vele Duitse verraders steeds alle bedoelingen van de organisatie te weten komen' dat alles vormde' de mening welke ook ik', schreef de Bruyne aan van Lidth \ 'steeds was toegedaan.' 2

XCOf dit bericht van Giskes en Schreieder in de vorm van de Bruyne's brief aan de koningin is doorgegeven, weten wij niet. Zij stond tegenover de OD nogal afwijzend (militairen beschouwde zij in het algemeen als onbekwaam om leiding te geven op civiel gebied) en zij wist dat in de organisatie telkens talrijke arrestaties waren verricht - Beelaerts schreef haar op 22 mei: 'Met Uwe Majesteit ben ik geheel eens dat in betrekkingen met de OD grote voorzichtigheid geboden is.' 3

XCHet radiocontact met Six bracht van Lidth in de tweede helft van mei en in begin juni tot het besluit dat zo spoedig mogelijk een geheime agent naar bezet gebied gezonden moest worden teneinde, als hij van 'Stella' en diens werk een goede indruk kreeg (er zou dan blijken dat de Bruyne te pessimistisch was geweest), een vaste verbinding met de O'D-leiding te leggen. De missie werd toevertrouwd aan de eerste luitenant der cavalerie G. A. van Borssum Buisman die, toen hij op 22 juni '43 gedropt werd, een uitvoerige 'Boodschap' bij zich had van de minister van oorlog, van Lidth, welke doorBrief,meivande Bruyne aan van Lidth (Kon. Instituut v. Ingenieurs, ColI. van Lidth deJeude,p.'Steeds'? En via diezelfdehad de Bruyne dewillen opbouwen!Notitie,meivan Beelaerts aan de koningin (archief kab. der koningin).

1 10 1943, M. R. 286, 236). 2 OD S 22 1943,

1479 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

deze in overleg met Gerbrandyen Beelaerts was opgesteld en door de koningin was goedgekeurd. In die 'Boodschap' (wij gaven de tekst al weer in deel 7, hoofdstuk 7, paragraaf 'Spionage') gaf van Lidth een uitgebreid beeld van het in Londen voorbereide Militair Gezag; de OD zou onder de 'rechtstreekse bevelen' van het Militair Gezag geplaatst worden en 'ODofficieren en tijdelijk te militariseren burgers' zouden in dat Militair Gezag opgenomen kunnen worden. 'Het ligt in de bedoeling', aldus de slotalinea, 'dat vertegenwoordigers wettige regering' (het Militair Gezag) 'en opperbevelhebber' (prins Bernhard) 'en diens staf onmiddellijk overkomen. Zou onverhoopt opperbevelhebber niet onmiddellijk aanwezig zijn, dan kunnen zijn instructies aan OD tot handhaving openbare orde van hier worden uitgegeven, doch aangenomen wordt, dat zulks slechts voor uiterst korte duur nodig zal zijn.'

XCDie laatste alinea was het welke voor Six, toen hij van van Borssum Buisman het stuk te lezen kreeg+, veruit de belangrijkste was. De regering kon, zo dacht hij, wel veronderstellen dat het vacuüm van 'uiterst korte duur' zou zijn, maar wie had daar zekerheid over? 'Door de grote spanning, waarin het volk gedurende jaren heeft geleefd, moet', zo had hij in oktober '42 op schrift gesteld, 'zeker rekening gehouden worden met een mentaliteit welke ontvankelijk is voor aanzetting tot plundering en derg. en zelfs voor aanhitsing tot revolutionaire actie' - activiteiten zouden dat zijn die zich, zo dacht hij, juist onmiddellijk na de bevrijding zouden kunnen manifesteren, bij uitstek tijdens een vacuüm. In augustus werd hem per codetelegram meegedeeld dat hij voor de elf provincies en de grootste steden, ter toevoeging aan het Militair Gezag, in totaal twintig (beroeps- of reserve-lofficieren of te militariseren burgers moest opleiden plus per provincie nog eens vier tot vijftien welke die twintig terzijde zouden staan (daarbij werd aangeduid dat die in bezet gebied gerecruteerde krachten zo spoedig mogelijk de taak van de uitEngeland overkomende Militair Gezag-officieren zouden overnemen)nu, met een zo bescheiden aantal krachten kon men natuurlijk in een eventueel vacuüm niet de orde handhaven; daar was een veel grotere organisatie voor nodig die zich ook met allerlei bekendmakingen onmiddellijk tot de bevolking moest kunnen richten; die grotere organisatie bleef Six voorbereiden mèt de nodige bekendmakingen.

XC1 Van Borssum Buisman had ook opdracht, na te gaan of er van het Nationaal Comité nog iets over was; kon hij die rest localiseren, dan zou aan de betrokkenen de 'Persoonlijke boodschap van Hare Majesteit de Koningin aan het Nationaal Comité', die in april niet was uitgegaan, alsnog toegezonden worden. Dit zou in dat geval geschieden onder ministeriële verantwoordelijkheid van Gerbrandyen

1480 [PDF]
ONDUIDELIJKE INSTRUCTIES AAN DE OD

XCZo had dus de OD door middel van de 'Boodschap' van van Lidth een dubbele taak gekregen: een beperkte (hulpverlening aan het Militair Gezag) en een algemene (ordehandhaving in een vacuüm). 'Het merkwaardige is nu', schreven wij in deel7 (hoofdstuk 9, paragraaf'De OD'), 'dat er, na die eerste 'Boodschap', van de regering geen enkel stuk naar de OD is uitgegaan dat uitdrukkelijk op de algemene taak betrekking had. Integendeel: er werd door Londen' (mede onder invloed van de waarschuwingen tegen de OD die van de groep van Randwijk-van Heuven Goedhart-Slotemaker binnenkwamen 1) 'steeds de nadruk op gelegd dat de OD niet zelfstandig mocht optreden, doch zich moest invoegen in het apparaat van het Militair Gezag.' Men vergat op het vacuüm te letten. Dat lag niet aan Six! In antwoord op een regeringstelegram van eind oktober' 43 dat uitsluitend op de beperkte taak betrekking had gehad, seinde hij begin december naar Londen: 'De OD is niets anders dan militaire organisatie tot handhaving orde onder OLZ' (opperbevelhebber van land- en zeemacht). 'Vertrouwen uwe en onze zienswijze volkomen in overeenstemming, waarover gaarne ... bericht.' 2 Dat bericht bleef uit - en Six zette zijn arbeid voort. Terwijl de regering bij 'ordehandhaving' kennelijk aan niets anders dacht dan aan het optreden van lieden die, met een armband om, als een soort politie zouden optreden, vatte hij het begrip veel ruimer op. Dat hield hij niet geheim - hij berichtte het aan Londen. Via de Zwitserse Weg B zond hij in april '44 een memorandum d.d. 20 maart aan de regering toe" waarin hij het vacuüm 'een tussentijd' noemde,

XC'een tussentijd echter die, hoe kort ook, van beslissendebetekenis kan zijn voor de orde en rust in ons land na de bevrijding. Slechts naarmate op het punt der ordehandhaving een sterk centraal gezag onmiddellijk leiding kan nemen ... , zal kunnen worden voorkomen dat de bevolking zich losgeslagen voelt en zal aan de ongetwijfeld aanwezige oververhitte gemoederen, aan de misdadige profiteurs en aan bepaald ongewenste politieke avonturiers ... de wind uit de zeilen genomen kunnen worden.'

XCDat 'sterk centraal gezag' moest derhalve, voegde Six toe, van alles voorbereid hebben: 'bevelen, regelingen, verordeningen, politievoorschriften,

XClOpnovemberhield de ministerraad, aldus de notulen, 'zich langdurig bezig ... met de in Nederland bestaande geheime organisatie de OD, die sterk fascistischeneigingen vertoont. Het is nodig, daartegenover geen twijfel te laten aan de opvatting der Nederlandse regering. Deze breke met de OD, tenzij de groep van richting verandert.' 2 Telegram, 1 en 2 dec. 1943, van P.]. Six aan de regering (Collectie-P.]. Six (RvO)). 3 Zwitserse Weg, 5 b (N

23 '43

1481 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

bekendmakingen' - concepten voor de belangrijkste van deze stukken had hij al in oktober' 42 en opnieuw in maart' 43 aan de regering doen toekomen en hij nam aan dat zij wel zou begrijpen dat hij die vorm van voorbereidende arbeid had voortgezet.

XCDat begreep de regering nu inderdaad - en zij stak er een stokje voor.

XCBegin juni kreeg Ausems opdracht, een bericht aan de OD over te brengen waarin erkend werd dat de OD een taak had voor 'herstel orde en rust', maar: 'Enige voorwaarde voor gebruikmaking diensten blijft dat OD zich onmiddellijk onder bevelen Militair Gezag stelt dat in eerste fase aanwijzingen Geallieerd opperbevel volgt' I (van een Nederlandse opperbevelhebber van landen zeemacht werd niet langer gerept); in diezelfde dagen kreeg de geheime agent mr. F. Th. Dijckmeester, die als vervanger van de in februari gearresteerde van Borssum Buisman aan het hoofdkwartier van de OD werd toegevoegd, een brief van Somer mee waarin eveneens stond dat Six gemachtigd bleef, de orde te handhaven, maar: 'In geen geval is het de taak van uw organisatie politieke leiding te geven' 2; voorts stond in de op 8 juni gegeven coördinatie-opdracht aan Ausems dat in een vacuüm 'orde en rust' gehandhaafd zouden worden door de 'één of meer personen' die door de alsnog te vormen 'groep van voormannen' benoemd zouden worden en dat aan de OD slechts 'de organisatie en technische uitvoering der ordehandhaving' was opgedragen, en tenslotte zond van Lidth eind j uni, om geen enkel misverstand te laten bestaan, vermoedelijk via de Zwitserse Weg Been uitvoerig bericht aan Six toe waarin o.m. stond:

XC'Bijzondere staat van beleg treedt in werking wanneer en naarmate grondgebied door vijand ontruimd Regering acht hoogst ongewenst dat gedurende daaraan voorafgaande vacuümperiode een ander militair gezag onder ander regime zou optreden

XCTaak OD in eventuele vacuümperiode moet zijn, zich plaatselijk organiseren en beschikbaar stellen aan betrouwbare plaatselijke overheid tot handhaving orde en rust. Voor zoverre plaatselijke en gewestelijke overheid onbetrouwbaar geacht, wordt plaatselijke en gewestelijke gezagsuitoefening voorlopig opgedragen aan vroegere burgemeesters en cernmissarissen of bij ontstentenis aan betrouwbare leden van college dagelijks bestuur of, indien ook deze niet beschikbaar, aan personen die algemeen vertrouwen in gemeenten en provincies genieten. Na aankomst Geallieerde autoriteiten en staf Militair Gezag moeten OD-functionarissen zich onmiddellijk te hunner beschikking stellen ... OD niet bevoegd, personen in militaire dienst roepen' 3

XC1 Telegramç y juni 1944, van Somer aan A. W. M. Ausems (in Enq., punten g en h, gestenc. bijl. 87). 2 Brief,sjuni 1944, van Somer aan P. J. Six (a.v., 78). 3 Brief, 27 juni 1944, van van Lidth aan P. J. Six (Collectie-P. J.

1482 [PDF]
DE OD KRIJGT EEN BEPERKTE TAAK

men ziet: hier werd aan de OD verboden, op te treden als organisatie voor het uitoefenen van een vorm van militair gezag, ja zelfs elk zelfstandig optreden werd aan de OD verboden; anders gezegd: de algemene taak was vervallen, alleen de beperkte was overgebleven. Het duurde overigens ca. anderhalve maand eer Six op 16 augustus het bericht van van Lidth onder ogen kreeg. Maakte het veel indruk op hem? Neen. Hij achtte het getuigen van een irreële visie; de regering sprak van een 'vacuümperiode' en een 'eventuele vacuümperiode' en liet, zo zag hij het, het gezag in de lucht hangen in dagen waarin, zo meende hij, de ernstigste dingen konden gebeuren! Hij had grote aantallen Ofr-armbanden laten vervaardigen en proclamaties laten drukken waarin stond dat de OD het gezag uitoefende. Die armbanden konden nog van nut zijn, maar in het licht van de nieuwe, beperktere instructies had Six de proclamaties eigenlijk moeten laten vernietigen.

XCHij bewaarde ze liever.

XCDat hij ze bewaard had, zou op 'Dolle Dinsdag', 5 september '44, blijken.

XCWij voegen toe dat toen later in die maand het Militair Gezag in Limburg en Noord-Brabant begon te Ïunctioneren, de gewestelijke en plaatselijke commandanten van de OD een grote teleurstelling wachtte: niet alleen mochten zij geen 'eigen' militair gezag uitoefenen, maar er was ook geen sprake van dat de in Engeland opgeleide Militaire Commissarissen plaats wilden maken voor OD' ers aan wie Six op grond van het bericht uit Londen dat hij in oktober' 43 had ontvangen, meegedeeld had dat zij van adviseurs van het Militair Gezag spoedig Militaire Commissarissen zouden worden.

De Staehle-zaak en haar gevolgen

XC

XCMet het voorafgaande zijn wij tot in de zomer van' 44 gekomen wij moeten nu weer tot het begin van dat jaar terugkeren om weer te geven wat zich in Londen heeft afgespeeld als gevolg van het contact dat eind' 43 tot stand was gekomen tussen de groep van Randwijk-van Heuven GoedhartSlotemaker en de Duitse Oberst Wilhelm Staehle, lid van een geheime Duitse organisatie welke Hitler uit de weg wilde ruimen. Wij schreven bier alover in deel 7 (namelijk in de paragraaf 'Val van het Naziregime?' van hoofdstuk 9) en herhalen daar nu uit dat Staehle, zoon van een Duitse vader en een uit Meppel afkomstige Nederlandse moeder, enkele dagen vóór Kerstmis '43 in Coevorden een bespreking had met van Heuven Goedhart en mr. J.

1483 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

van de Zwitserse Weg. Staehle onthulde hun toen dat er een grote samenzwering in Duitsland bestond, gaf hun de indruk dat de samenzweerders, hadden zij succes, onmiddellijk met Engeland en Amerika vrede wilden sluiten (en dus de oorlog met de Sowjet-Unie voortzetten), en zei dat de samenzweerders wilden weten waaraan zij, wat Nederland betrof, toe waren. Van Henven Goedhart antwoordde dat Cramer en hij elke toezegging die zij deden, aan de goedkeuring van de Nederlandse regering moesten onderwerpen, en hij somde vervolgens een lange reeks maatregelen op welke een Duitse Militärverwaltung, in de plaats komend van Seyss-Inquarts zivil verwaltung, onmiddellijk zou moeten nemen, bijvoorbeeld arrestatie van alle vooraanstaande NSB' ers, afzetting van de secretarissen-generaal, vrijlating van alle politieke gevangenen, opheffing van alle anti-Joodse bepalingen.

XCIn 'Holland' teruggekeerd, namen van Heuven Goedhart en Cramer slechts enkele personen in vertrouwen: van Randwijk, Slotemaker, de door de bezetter in '41 afgezette commissaris van de koningin in Utrecht mr. dr. 1. H. N. Bosch ridder van Rosenthal (een ervaren magistraat, actief in het verzet, goed bevriend met van Heuven Goedhart en door deze gezien als de ideale formateur van het eerste kabinet na de bevrijding) en een van Bosch' naaste relaties: jhr. mr. M.L.van Holthe tot Echten, de afgezette burgemeester van Zeist, die eveneens in het verzet werkzaam was geweest. Enkele dagen later, in de laatste week van december, ontving Cramer een gecamoufleerd bericht van Staehle: de Putsch die Hitler ten val moest brengen, zou medio januari '44 plaatsvinden. Van Heuven Goedhart (Cramer bleefvoor Vrij Nederland door het land reizen) pleegde nu onmiddellijk nieuwoverleg met van Randwijk, Slotemaker, Bosch en van Holthe. Zij concludeerden dat er, als de Putsch lukte, in Nederland althans in zoverre een vacuüm zou ontstaan, dat een Duitse Militärverwaltung (Staehle zou als hoofd daarvan optreden) niet onmiddellijk Nederlandse regeringsvertegenwoordigers of ook maar gesprekspartners tegenover zich zou hebben. Wie kon, zo overwogen zij, dat vacuüm opvullen? De OD? Uitgesloten. Het Vaderlands Comité? Neen, dat was geen 'echte' vertegenwoordiger van de illegaliteit. Nehers Nationaal Comité van Verzet? Neen, die groep had er het formaat niet voor. Zij kwamen tot de conclusie dat in de gegeven omstandigheden de regering eigenlijk het beste hen vijven kon machtigen voor regeringsvertegenwoordigers te zorgen.

XCEr kwamen nu drie stukken tot stand: een verslag d.d. 3 januari '44 van het contact met Staehle waarin bepleit werd dat, 'bij een eventuele Putsch', in Nederland 'een leiding van Nederlandse zijde optreedt (5 man bijvoorbeeld),

1484 [PDF]
WORDT HITLER TEN VAL GEBRACHT?

zij duidden die leiding aan als een 'college van bewindvoerders' en meenden dat in elk: geval een lid van het Vaderlands Comité in dat college moest worden opgenomen (gedacht werd aan Drees). Wat wenste de regering? Keurde zij het voortgezet contact met de Duitse samenzweerders goed? Haar werd 'met nadruk' verzocht, 'vooralsnog geen enkele andere Nederlandse groep' (van Heuven Goedhart c.s. doelde natuurlijk op de OD) in de zaak te mengen.

XCBij dit verslag d.d. 3 januari sloten twee brieven aan Visser 't Hooft d.d. 12 januari aan: een 'officiële' die opgesteld was door van Randwijk, van Heuven Goedhart en Slotemaker, en een voor Visser 't Hooft bestemde particuliere, die louter geschreven was door Slotemaker maar met instemming van van Randwijk en van Heuven Goedhart. In de 'officiële' brief werd er bij de regering op aangedrongen, 'één of meer personen te machtigen namens u, zelf of met anderen, het regeringsgezag in handen te nemen', en Slotemaker deed in de particuliere brief de mededeling dat de opstellers van de 'officiële' zich 'óók (prepareerden) op een eigen optreden' (d.w.z. een optreden zonder regeringsmachtiging), en schreef voorts dat 'BS' (Bosch van Rosenthal) formateur en voorzitter moest worden van het interimbewind (van het 'college van bewindvoerders' dus); 'wij zouden het funest vinden', voegde Slotemaker toe, 'wanneer Londen hier teveel eigen gedachten zou willen volgen.' Visser ' t Hooft werd gemachtigd, de naam van Bosch aan de regering door te geven.

XCWat in het verslag van 3 januari stond ('inhoud is alleen bestemd voor prof. Gerbrandy, eventueel ook Hare Majesteit, doch voor niemand anders', had Slotemaker er bij geschreven"), werd op de 14de in een codetelegram door Visser' t Hooft aan Gerbrandy doorgegeven. 'Gerbrandy toont mij', noteerde van Lidth een dag later, 'een telegram, door Genève toegezonden, met mededelingen uit Holland, volgens welke aldaar een paar mensen gepolst zouden zijn door Duitse militairen, die met Putsch-plalmen rondlopen. Zij hadden een samenkomst in Coevorden .

XC. . . De eerste vraag die zich voordoet is: moet hier niet aan verraad gedacht worden, aan een duivelse streek der Moffen om achter de ondergrondse erganisaties te komen?

XCDe tweede vraag: zijn inderdaad de Nederlanders, die aan deze besprekingen deelnamen, betrouwbaar?

XCDe derde vraag: is het zo aanlokkelijk, van het ene Duitse bewind in het andere te stappen, terwijl de oorlog nog voortduurt?

XC1 Notitie, z.d., vall G. Slotemaker aan W. A. Visser 't Hooft (Zwitserse Weg A,

1485 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

XCDe vierde vraag: kan men wel instemmen met een z.g. bewind van vertrouwenslieden?

XCDe vijfde vraag: kan men zich in dit avontuur begeven zonder overleg te plegen met de Britten? Deze laatste vraag is wel de belangrijkste' 1 zij was het ook daarom omdat Staehle had gezegd (dat bleek uit de doorgeseinde inhoud van het verslag d.d. 3 januari) dat de Engelse regering via Zweden al aan het onderhandelen was met de Duitse samenzweerders. Was dat zo? Gerbrandy legde die vraag aan Lord Selborne voor. Selbome antwoordde dat hij op informatie zou uitgaan.

XCNog voordat die informatie was binnengekomen, arriveerde in Londen op 22 januari een nieuw lang codetelegram van Visser 't Hooft met de voornaamste inhoud uit de twee brieven d.d. 12 januari; in dat nieuwe telegram werd duidelijk gemaakt dat de opstellers van de stukken in Nederland Bosch van Rosenthal zagen als de aangewezen formateur en voorzitter van een interim-bewind - 'waarvan ik niets moet hebben', noteerde van Lidth 2; 'hem kennende' (Bosch werd als zeer eerzuchtig beschouwd) 'heb ik', schreef hij twee dagen later, 'steeds gedacht dat hij op een of andere wijze op de voorgrond wilde treden.' 3

XCNiet anders dacht de koningin er over. Zij was jegens Bosch sinds lang niet vrij geweest van animositeit", maar dat hij nu zichzelf pousseerde (zij was er van overtuigd dat de twee brieven d.d. 12 januari met zijn instemming verzonden waren, hetgeen voor ons een open vraag is) en een positie begeerde die er vermoedelijk toe zou leiden dat hij formateur zou worden van het eerste kabinet na de bevrijding, beschouwde zij als een ongepaste aantasting van de vrijheid van keuze waarover zij juist op dat allerbelangrijkste moment wenste te beschikken."kan ik mijn matje wel oprollen!' (sic!!!) Ik heb groot respect voor Hare Majesteitmaar ook groot medelijden.' (eh. H. J. F. van Houten: 'Dagboek', 14 febr.

1 Van Lidth: 'Dagboek', jan. 1944. 2 A.v., 27 jan. 1944. 3 A.v., 29 jan. 1944. 4 Wij weten niet, waardoor dat kwam; het kan zijn dat er van niet meer sprake is ge weest dan van een botsing van karakters - ook Bosch was uitgesproken heerszuchtig. 5 In die geest sprak de koningin enkele weken later met kapitein van Houten, aan wie zij ook het denkbeeld voorlegde, in een vacuüm een interim-bewind te vormen dat uit alle 'oude' commissarissen van de koningin zou bestaan. 'Zij is soms', noteerde van Houten in zijn dagboek, 'erg zenuwachtig in haar uitlatingen en zegt zelfs op een gegeven moment, tot mijn niet geringe verbazing: 'Ik de goede oplossing voor al deze dingen vinden, maar er is hier bijna niemand die m.ij kan helpen. Ik wil geen grote fouten maken - als ik fouten maak, dan zijn wij veel verder van huis. Ik moet regeren - en als ik verkeerd regeer of het niet weet, dan

1486 [PDF]
CONTACT MET DE DUITSE OPPOSITIE VERBODEN

XCOp 29 januari, een week na de binnenkomst van het tweede telegram van Visser 't Hooft, deed Eden, tot wie Selborne zich had gewend, aan Gerbrandy weten dat de Engelse regering herhaaldelijk benaderd was door personen die beweerden Hitler ten val te zullen brengen; tot een Putsch was het evenwel nooit gekomen; de Engelse regering wantrouwde al die zogenaamde samenzweerders en haar standpunt was, nimmer op hun aanbiedingen in te gaan. Gerbrandyen van Lidth waren het daar beiden van harte mee eens. Visser 't Hooft kreeg opdracht, namens Gerbrandy het volgende bericht naar Nederland door te geven:

XC'Het document! heb ik zeer aandachtigbestudeerden ben daarbijtot de slotsom gekomen, dat de regering niets te maken wil hebben met deze opzet, die niet de onmiddellijke bevrijding van ons land zal betekenen. Het is bovendien niet gewenst, dat landgenoten zich daarmee inlaten. Na bespreking met de regering van Engeland ben ik in deze conclusie versterkt. Verschillendemalen werden in de laatste tijd Engelse groepen op soortgelijke wijzen benaderd. De regering hier te lande is van mening dat zulke Duitse démarcheszo al niet op insrigatievan de Duitse geheime dienst,toch niet zonder diensmedewerking geschieden."

XCDat dit bericht voor van Randwijk, van Heuven Goedhart, Slotemaker, Bosch en van Holthe teleurstellend was, spreekt vanzelf - zij waren trouwens ook al teleurgesteld door het feit dat het midden januari niet tot de door Staehle aangekondigde Putsch was gekomen. Intussen hadden zij uit alle gebeurtenissen die op het gesprek met Staehle in Coevorden waren gevolgd, wellessen getrokken, in de eerste plaats deze dat het wenselijk was, binnen de Nederlandse illegaliteit een zekere coördinatie tot stand te brengen, zodat die illegaliteit, indien er misschien nieuwe berichten van Staehle kwamen of indien Hitler geheel onverwachts ten val zou worden gebracht, een duidelijke vertegenwoordiging, althans een contactorgaan, zou hebben. Met instemming van de anderen ging Bosch zich daar moeite voor geven, waarbij één van zijn doelstellingen was, uitoefening van het militair gezag door de OD te voorkomen (eind '43 had een van de medewerkers van Six hem in een gesprek gezegd dat de OD van de regering een machtiging tot die uitoefening had ontvangen).

XCIn de periode van eind januari tot begin maart' 44 nam Bosch moeizaam contact op met vijftien of zestien illegale groeperingen; hij legde hun het denkbeeld voor, een uit drie buiten de illegaliteit staande, d.w.z. niet met een bepaalde groep geïdentificeerde personen opdracht te geven, een advies- en

XC! D.w.z. het stuk d.d. 3 januari. 2 Tekst in de brief, 3 febr. 1944 van W. A. Visser 't Hooft aan G. Slotemaker (En']., dl. VII a, p.

1487 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

contactcommissie te vormen (Bosch dacht daarbij aan een commissie, bestaande uit hemzelf, van Holthe en Slotemaker). Succes had Bosch niet, en zulks mede daarom niet omdat in de weken waarin hij door de een aan de ander werd doorgegeven, een aantalorganisaties die tezamen een veel groter terrein van de illegaliteit bestreken dan Vrij Nederland en Het Parool, samen (gelijk reeds vermeld) de z.g. Kern oprichtten ter bespreking van gemeenschappelijke praktische problemen.

XCUit de mislukking van de door Bosch ondernomen coördinatiepoging concludeerde de groep die bij het contact met Staehle betrokken was geweest, dat een effectieve impuls om de illegaliteit te bundelen blijkbaar alleen van de regering kon uitgaan. Die bundeling leek niet alleen noodzakelijk teneinde de OD de pas af te snijden, maar ook om te waarborgen dat de illegaliteit na de bevrijding als politiek-vormgevende kracht zou optreden. Alle leden van de groep waren voorstanders van een ingrijpende 'vernieuwing' van de Nederlandse samenleving - van Heuven Goedhart en van Randwijk legden de concrete denkbeelden die zij terzake koesterden, in de eerste helft van april in hun reeds meermalen aangehaald 'Manifest' neer.

XCWas dan niet de beste oplossing dat een lid van de groep Engeland trachtte te bereiken?

XCEind januari' 44 had Visser 't Hooft als eerste dat denkbeeld uitgesproken, nl. in een brief aan de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg. Die conunissie pleegde overleg met het Vaderlands Comité en deed eind februari mede namens dat VC aan Visser 't Hooft het voorstel, dat 'vooraanstaand representatief persoon uit weerstandsbeweging' naar Londen zou gaan. 'Stelt regering prijs op dit contact?' Op I maart legde Visser 't Hooft die vraag telegrafisch aan Gerbrandy voor. Wij nemen aan dat Gerbrandy inzake het antwoord overleg pleegde met de koningin en wij weten (uit van Lidths dagboek) dat er op 6 maart met deze over gesproken is. In dat beraad werden allerlei reserves geuit: men achtte de overtocht van een zo vooraanstaande figuur gevaarlijk, en gegeven het kanaal waardoor het aanbod gekomen was, werd bovendien gevreesd dat een 'vooraanstaand persoon uit weerstandsbeweging' zou komen die niet waarlijk 'representatief" was, d.w.z. wèl representatief voor de groep die in januari gevraagd had een interim-bewind te mogen vormen maar niet voor de 'weerstandsbeweging' als geheel. Het kan zijn dat die twee bedenkingen vooral bij de koningin leefden met wie wellicht slechts in een laat stadium gesproken is, althans: op 25 maart seinde Gerbrandy in antwoord op de gestelde vraag niet méér aan Visser' t Hooft dan dat de regering inderdaad op het aangeboden contact, d.w.z. op de overkomst van de representatieve persoon, prijs stelde (Visser 't

1488 [PDF]
VAN HEUVEN GOEDHART VERTREKT

dit antwoord prompt aan een koerier van de Zwitserse Weg mee) en twee weken later werd een tweede telegram uit Londen verzonden waarin op de gevaren van de reis werd gewezen en uitdrukkelijk gesteld werd dat een 'representatief persoon' verwacht werd, 'die de opvattingen van de leidende verzetsorganisaties' (een zeer duidelijk meervoud) 'kan vertolken, dus niet uitsluitend die van een bepaalde groep.' 1 Visser 't Hooft stelde Gerbrandy onmiddellijk gerust, hem schrijvend 'dat bedoelde persoon inderdaad namens alle belangrijke burgerlijke verzetsorganisaties komt' 2 een mededeling die alleen maar begrepen kan worden uit Visser 't Hoofts overtuiging dat de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg (Weg A!) met praktisch alle illegale organisaties en verzetsgroeperingen in contact stond (hetgeen niet het geval was).

XCWie zou uit bezet gebied naar Londen vertrekken?

XCDe groep van vijf dacht eerst aan van Holthe, maar deze was niet erg sterk van gestel, naar gevreesd werd in elk gevalniet sterk genoeg om de zware tocht over de Pyreneeën te maken. Dat was van Heuven Goedhart wèl; deze zat ook veel dieper in het illegale werk dan van Holthe en de 'SD' maakte met zo grote felheid jacht op hem (hij was lang van gestalte en had een markant gezicht, zodat hij eigenlijk dagelijks gevaar liep gearresteerd te worden) dat het wenselijk leek dat hij enige tijd uit Nederland verdween; hij was bovendien iemand die zijn opinies met grote kracht van overtuiging naar voren bracht.

XCOp 24 april' 44 vertrok hij uit Amsterdam; hij liet er zijn vrouwen twee dochters achter.

Van Heuven Goedhart

XC

XCAls zoon van een predikant was Gerrit Jan Goedhart in maart 1901 in Bussum geboren. Er waren vier zonen en het gezin had het bij tijd en wijle niet breed, vooral ook doordat de vader enkele malen van kerkgenootschap en standplaats wisselde. 'Van mijn tiende tot mijn veertiende ben ik', vertelde van Heuven Goedhart ons in '55, 'in armoede opgevoed.' 3 Na een gymnasium doorlopen te hebben ging hij in Leiden rechten studeren, in welke tijdBrief, 9 oho april I944, van A. G. van Tricht aanW.VisserHooft (Collectie]. G. van Niftrik, I (RvO».Brief,april I944, van W.Visser' t Hooft aan H. M. van Haersma de With (ZwitserseWeg A, I b, A 37 (I6». 3 Van Heuven Goedhart, 2

1 A. 't 2 IO A.

1489 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

hij de familienaam van zijn moeder aan die van zijn vader toevoegde. In Leiden vestigde hij zich als repetitor. In '26 promoveerde hij er op een dissertatie over de werkloosheidsverzekering, maar later in dat jaar verhuisde hij naar Amsterdam waar hij redacteur werd van De Telegraaf, eigendom van de autocratische krantenmagnaat H. M. C. Holdert die, het grootste deel van zijn tijd in Frankrijk wonend, er alleen maar in geïnteresseerd was dat zijn Amsterdan1.se bedrijf zoveel mogelijk winst maakte en aansluiting hield bij het 'burgerlijk' deel van de publieke opinie. Van Heuven Goedhart bleek een bij uitstek vlotte pen te hebben. Hij dacht in die tijd sterk nationalistisch (op het socialisme had hij vooral tegen dat het de arbeiders geen liefde voor het vaderland bijbracht), zijn artikelen en zijn denkbeelden vielen bij H. M. C. Holdert zeer in de smaak - per I januari '30 benoemde deze van Heuven Goedhart tot hoofdredacteur. Acht-en-twintig, en hoofdredacteur van zo al niet een van de gezaghebbendste dan toch een van de grootste Nederlandse dagbladen! Het leek het begin van een carrière die geen breuk zou kennen. In '33 evenwel kwamen er moeilijkheden, Op het terrein van de binnenlandse politiek waren Holdert en van Heuven Goedhart het er over eens dat De Telegraaf steun moest verlenen aan Colijn. Maar de buitenlandse? Van Heuven Goedhart stond niet zonder argwaan tegenover de NSDAP; toen hij in maart, nadat de Reichstag het z.g. Ermächtigungsgesetz had aangenomen waarbij Hitler machtiging had gekregen, vier jaar lang wetsdecreten af te kondigen, een artikel ontving van de Berlijnse correspondent van De Telegraaf, J. M. Goedemans, waarin ongeveer deze zin voorkwam: 'Waar Hitler zich tot dusver betoond heeft een belangrijk demagoog te zijn, staat nu ook vast dat hij als een groot staatsman moet worden beschouwd', weigerde hij dat stuk te publiceren. Goedemans reisde met de tekst naar Parijs en kreeg daar van Holdert gedaan dat hij zes maanden lang als tweede hoofdredacteur van De Telegraaf mocht optreden. Van Heuven Goedhart zond onmiddellijk een schriftelijk protest naar Holdert; antwoord kreeg hij niet. In mei '33 (de eerste anti-Joodse maatregelen waren in Duitsland genomen en de 'gelijkschakeling' was er in volle gang) streek Holdert, zoals hij van tijd tot tijd deed, in het American Hotel te Amsterdam neer. Van Heuven Goedhart vroeg een gesprek aan. De enige reactie was dat hij op 27 mei bij Holderts broer, F. H. J. Holdert, werd geroepen om er de mededeling te ontvangen dat hij per I juni was ontslagen.

XCEen maand later, I juli, werd hij hoofdredacteur van het Utrechts Nieuws blad. Hij was in die tijd niet vrij van sympathieën voor de NSB, ontmoette enkele keren Mussert (die in die jaren ook niets van Duitsland hebben moest) en hun gesprekken waren van dien aard dat de leider van de NSB, toen hij ging overwegen, een eigen dagblad uit te geven (Het Nationale Dagblad is pas I49

1490 [PDF]
VAN HEUVEN GOEDHARTS LEVENSLOOP

in november '36 begonnen te verschijnen), van Heuven Goedhart het hoofdredacteurschap aanbood. Dat aanbod werd geweigerd. Binnen de redactie van het Utrechts Nieuwsblad hadden inmiddels de sympathieën welke de hoofdredacteur voor de NSB koesterde, af en toe tot spanningen geleid. Die spanningen verdwenen, toen de hoofdredacteur tot het inzicht kwam dat de NSB met haar actie, gericht als deze was tegen de Nederlandse parlementaire democratie, Duitsland in de kaart speelde. Van '36 af werd het Utrechts Nieuwsblad onder van Heuven Goedharts leiding het meest uitgesproken anti-nationaal-socialistische dagblad onder de 'burgerlijke' bladen. Daaruit vloeiden moeilijkheden met de directie voort, 'het was in die tijd toch zo', aldus in mei '40, na de capitulatie, de procuratiehouder van het blad aan de raad van commissarissen, 'dat velen zich niet op het Utrechts Nieuwsblad wilden abonneren omdat de aggressieve sfeer onzer courant de huiselijke rust verstoorde'l (die velen prefereerden dan als plaatselijke krant het Utrechts Dagblad waarin Duitsland werd ontzien). Daar stond tegenover dat van Heuven Goedhart een inspirerend leider bleek te zijn van het redactionele team; hij wist dat team belangrijk te versterken. Dat leidde weer tot abonnéwinst; het ging het blad commercieel niet slecht. Van Heuven Goedhart beschouwde het vooral als een groot succes dat hij in '37 dr. M. van Blankenstein, de meest gezaghebbende Nederlandse commentator op het gebied van de buitenlandse politiek, met wie de Nieuwe Rotterdamse Courant alle banden had verbroken (Duitse druk had hierbij een rol gespeeld), aan het Utrechts Nieuwsblad wist te verbinden.

XCOp de rode mei kwam de Duitse aanval. In de middag van de rzde (' s morgens was officieel bericht dat de koningin en de ministers het land hadden verlaten) nam van Heuven Goedhart afscheid van de Utrechtse hoogleraar en historicus Geyl, van wiens hand hij verscheidene anti-Duitse artikelen had gepubliceerd. 'Tot weersziens in het concentratiekamp', zei Geyl 'je bent een optimist', antwoordde van Heuven Goedhart"; als zovelen achtte hij die dag zijn leven in omniddellijk gevaar. Samen met de directeur van het Utrechts Nieuwsblad vluchtte hij naar Den Haag, waar zij evenwel geen passage naar Engeland konden vinden.

XCEnkele dagen later werd de directeur door de raad van commissarissen van het Utrechts Nieuwsblad geschorst en werd van Heuven Goedhart ontslagen; dat ontslag had zijn instemming, 'Ik heb', schreef hij aan de raad, 'eerlijk149

1 Rapport, z.d. (tweede helft mei' 40), van de proc. houder van het aan de raad van cornrnissarissen (Doc II-8rr F). 2 Brief, aug. I942, van P. GeyI aan van Heuven Goedhart (Collectie-P. GeyI (RvO».

1491 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

mijn mening verdedigd. Nu daarvoor niet langer plaats is, strijk ik de vlag' r.. in een andere geest schrijven dan hij had gedaan, was hem onmogelijk.

XCZijn vriend van Holthe tot Echten droeg er zorg voor dat hij in het zwaargetroffen Grebbegebied als functionaris van de z.g. Grebbecommissie onbezoldigd (hij had in de jaren '30 een behoorlijk bedrag kunnen sparen) een taak kreeg bij de materiële hulpverlening aan de oorlogsslachtoffers: boeren wier bedrijven, burgers wier woonhuizen waren verwoest. Scherpenzeel werd er zijn eerste standplaats. 'Aldaar moest hij zich', aldus later van Holthe, 'gedurende de eerste tijd tevreden stellen met een onderdak in een oude boerenschool ... Temidden van kleren, matrassen, dekens en huisraad had hij zich een hoekje uitgespaard waar een gekregen matras hem tot legerstede diende ... Hij gaf zijn tijd, zijn raad, zijn arbeidskracht aan een ieder die zich tot hem wendde. Bij de inrichting der noodwoningen hielp hij (in de avonduren) persoonlijk en daadwerkelijk mee."

XCLater in '40 en in '41 werd hij, eerst in Scherpenzeel, vervolgens in Wageningen, de officiële vertrouwenspersoon voor de door de oorlog getroffenen in hun onderhandelingen inzake de schade-uitkeringen. Al dat werk werd door de Grebbecommissie beëindigd toen de Nederlandse overheid eind '41 onder Duitse druk onderscheid ging maken tussen Joodse en niet-Joodse gedupeerden.

XCBegin' 42 vroeg de raad van commissarissen van het Utrechts Dagblad, dat, tot ergernis van de raad, onder hoofdredactie van dr. J. G. Loohuis uitgesproken pro-Duits geworden was, van Heuven Goedhart of deze bereid was, na de bevrijding de nieuwe hoofdredacteur te worden. Hij aanvaardde dat aanbod en ontving nadien elke maand via tussenpersonen een bescheiden bedrag, maar die betalingen werden in augustus '42 gestaakt toen de raad van commissarissen de indruk had gekregen dat van Heuven Goedhart zich op het gevaarlijke terrein van de illegaliteit bewoog (hij trok toen van zijn kant de toezegging om hoofdredacteur te worden in). Die indruk was juist. Van Heuven Goedhart had van de herfst van' 41 af in direct contact gestaan met de toenmalige redactie van Het Parool waarin Frans Goedhart en Koos V orrink de opmerkelijkste figuren waren. Goedhart werd evenwel in

1 Brief, 21 mei 1940, van van Heuven Goedhart aan de raad van commissanssen van het (Doc II-8Il F). 2 M. L. van Holthe tot Echten in Stichting 'Het Parool': (1959), p. 41-42.

1492 [PDF]
VAN HEUVEN GOEDHARTS LEVENSLOOP

januari' 42 op het Scheveningse strand gearresteerd en Vorrink, die het niet eens was met de mate waarin Het Parool de vooroorlogse samenleving was gaan kritiseren, maakte zich korte tijd later van het blad los. Gevolg was dat de nogal jonge mensen (onder wie mr. C. H. de Groot, drs. 1. Meijer en drs. W. van Narden) die het blad redigeerden en produceerden, meer en meer een beroep deden op van Heuven Goedhart, en toen van hen door allerlei arrestaties in de herfst van '42 nog maar één over was, mr. C. H. de Groot, ontstond spoedig een situatie waarin van Heuven Goedhart in feite hoofdredacteur van Het Parool was; uit de kring van Bosch van Rosenthal en van Holthe tot Echten brachr hij talrijke relaties mee, en zo werd Het Parool in '43 een van de veelzijdigste illegale bladen.

XCHet sprak vanzelf dat van Heuven Goedhart van het moment af waarop hij regelmatig illegaal werk was gaan doen, zich een valse identiteit had aangemeten; hij vermomde zich bovendien vaak als priester. Eind '43 evenwel, toen de 'SD' door arrestaties in de kring van Het Parool niet alleen achter zijn naam maar ook achter enkele van zijn vaste onderduikadressen was gekomen, werd hij in een nacht waarin op al die adressen invallen werden gedaan, in Rotterdam bijna gearresteerd - slechts door een vlucht over de daken kon hij in vrijheid blijven. Hij stond toen al in het opsporingsregister van de 'SD' genoteerd en hij had via Arie Meijer-Schwencke (broer van drs. Meijer), de helper van Het Parool binnen de 'SD', gehoord dat een grote beloning was uitgeloofd voor degeen die hem zou weten binnen te brengen. Hij liep, gelijk reeds gezegd, door zijn uiterlijk zeer in het oog en aangezien de 'SD' zijn naam kende, nam hij terecht aan dat de Duitse politie en haar helpers, die toegang hadden tot de in '41 opgebouwde collectie On tvangstbewijzenPersoonsbewijs, niet alleen in het bezit waren van een foto van hem maar ook van een vingerafdruk.

XCIn de nacht van za op 25 april kwam le Jeune van Heuven Goedhart met een roeibootje afhalen aan de oever van de Maas bij Beek (Zuid-Limburg). Gebruikmakend van interlocale trams (die werden minder frequent gecontroleerd dan treinen), bracht hij 'Jean Hubert Bollen, landbouwer-eigenaar', naar Brussel. Daar was Weidner aanwezig toen van Heuven Goedhart overgedragen werd aan Chait. Deze ging, ook weer hoofdzakelijk van trams gebruikmakend, met hem naar de Belgisch-Franse grens, vanwaar zij, na op een stil punt bij Valenciennes over een brug met prikkeldraad geklommen te zijn, hun reis voortzetten, van Heuven Goedhart als 'Joseph Marcel Dugard', apotheker van beroep, woonachtig in Toulouse. Na drie of vier dagen was via Parijs (waar Veerman zich bij hen voegde) Toulouse bereikt. Weidner kwam er naar toe en bepaalde dat 'ZBM' niet in een groep over de Pyreneeën gestuurd zou worden maar, uiteraard door een gids begeleid (dat moest de beste gids zijn die er was), geheel alleen. Weidner zei ook (hij had dit van Visser' t Hooft vernomen) dat' ZBM', kwam hij eenmaal in Spanje met Britse autoriteiten in contact, zich bij hen had aan te dienen als 'Blake'.

XCVan Heuven Goedhart moest in Toulouse een week wachten (hij deed dat in een flat die door Dutch-Paris was gehuurd), maar op IO mei nam Veerman, die volgens zijn papieren een in Noord-Frankrijk woonachtige tandarts was, hem mee naar het plaatsje Foix (zie kaart VI op pag. 567). Veel dieper in de grensstrook lag een Franse fabriek die voor de Wehrmacht werkte, en Weidners groep had met de chauffeur van een der vrachtauto's van die fabriek die in Foix blokken houtskoolmoest ophalen, de regeling getroffen dat deze af en toe personen die Spanje wilden bereiken, tussen de blokken verborg. Van Heuven Goedhart stapte in de vrachtauto met zijn bagage in een rugzak. Veerman kreeg zijn koffer en bleef in Foix wachten tot hij bericht ontvangen had dat de vrachtauto zonder moeilijkheden de Duitse controleposten had gepasseerd (Veerman werd, Foix verlatend, door de 'SD' gearresteerd maar wist zich onder verwijzing naar een handboek voor tandartsen dat zich in de koffer bevond, vrij te praten).

XCBij het verlaten van de vrachtauto vond van Heuven Goedhart zijn gids. De tocht begon.

XC's Nachts om twee uur ging de gids er vandoor.

XC'Ik ben', vertelde van Heuven Goedhart in '48 aan de Enquêtecommissie, 'met veelmoeite weer teruggekeerd naar mijn punt van uitgang' (Foix, waar de chauffeur van de fabriek hem opnieuw hielp)

1494 [PDF]
VAN HEUVEN GOEDHARTS TOCHT

'en heb weer twee nieuwe gidsen gevonden, die mij in een veellater stadium in de steek hebben gelaten. Ik heb toen een tweetal dagen en een nacht helemaal alleen door de Pyreneeën gezworven en walmeer men dan ook niets te eten heeft, wordt dit een zeer onbehaaglijke situatie. Weer ben ik op mijn punt van uitgang teruggekeerd 1 en tenslotte... met twee smokkelaars de Pyreneeën overgelopen .

XC. . . Het was levensgevaarlijk. De Duitsers patrouilleerden daar altijd met twee man en een hond. Het was volstrekt onmogelijk, wanneer men niet heelnauwkeurig wist hoe menlopen moest. Alleen kon men dit niet doen. Ik heb dan ook de hoge route moeten volgen; deze ging 2500 meter omhoog en dan weer naar beneden, naar 500 meter, en toen over een gletsjer van 2700 meter; lager lopen bracht je vrijwel zeker in handen van een Duitse patrouille .

XC. . . Na ongeveer 22 uur lopen ben ik in Andorra aangekomen. Aan de Spaans-Andorraanse grens ben ik gevangengenomen en heb ik enige tijd in de Spaanse gevangenis gezeten; dit is geen vakantieverblijf en ik kan het u niet aanraden. Na drie à vier dagen ben ik toen met twaalf Fransen, die eveneens gevangen waren genomen, naar Lerida getransporteerd. Daar heb ik vanwege het feit dat ik boven de veertig was, een résidcnce forcée gekregen. Het verschil tussen een résidence forcée en een gevangenis bestaat doorgaans hierin dat men in een gevangenis geen licht en lucht heeft en slecht eten en in een résidence forcée wellicht en wat lucht en ook slecht eten.' 2

XCToen op 6 juni '44 het bericht van de invasie in Normandië kwam. zat van Heuven Goedhart nog steeds in Lerida vast. Van de ene dag op de andere wijzigde de Spaanse politie-inspecteur met wie hij te makenhad, zijn houding. Hij kreeg verlof naar Madrid te gaan, ontving daar van de vertegenwoordiger van het Bureau Inlichtingen, E. Hertzberger ('de enige man met wie men iets kon bereiken, want de rest', aldus van Heuven Goedhart, 'was niets'ê) een introductie bij de Britse handelsattaché, zei tegen deze dat hij 'Blake' was, en kreeg te horen: 'Well, we have been waiting for you since weeks and weeks!'4 Hij werd prompt naar een onderduikadres in Sevilla gebracht, verbleef daar drie dagen 'uitsluitend in het gezelschap van een niet te tellen aantal vlooien" en werd toen, verborgen in de schroeftunnel van een door de Engelsen gecharterd bootje, naar Gibraltar gesmokkeld.

XCHij was wat men een Einzelgänger noemt: alle beslissingen wilde hij zèlf nemen, zeer overtuigd als hij was van zijn bijzondere capaciteiten. Die had hij: hij had een formidabele werkkracht, schreef snel, sprak zeer overtuigend en placht met beslistheid op het doel af te gaan dat hij zich had gesteld. Er stak iets vulkanisch in zijn wezen. Samenwerking op gelijk niveau met anderen lag hem niet - hij wilde heersen. Geen enkele politieke partij had hem ooit wezenlijk aangetrokken. Hij beschouwde de vooroorlogse Nederlandse samenleving als ingedommeld en verouderd (die visie maakte hem geruime tijd tot een onkritisch bewonderaar van de Sowjet-Unie) en voelde de drang in zich om haar na de bevrijding grondig te 'vernieuwen'. Ware hij een geduldige figuur geweest, dan zou hij na de bevrijding de kracht van zijn persoonlijkheid en van zijn ideeën in dienst hebben gesteld van de politieke partij met wie hij zich het meest verbonden voelde, maar neen: met geen van die partijen had hij innerlijke banden en na de bevrijding had hij slechts één wens: ergens in den vreemde Nederland te mogen vertegenwoordigen als gezant of ambassadeur. Hij moest zich tevreden stellen (en was dat niet) met het hoofdredacteurschap van Het Parool. '[oumalistiek gezien', aldus de toenmalige redacteur-buitenland Sal Tas (een geharnast tegenstander van het communisme die dan ook voortdurend met van Heuven Goedhart overhoop lag),

XC'was van Heuven Goedhart ongetwijfeld de beste hoofdredacteur die Nederland bezat. Hij kende het vak als geen ander ; hij zat vol ideeën; hij was dynamisch en hij kon leiding geven. Ik heb zelden iemand zo snel (en met zoveel succes) beslissingen zien nemen. Hij was een grote kerel met het gezicht van een boekanier. Hij had een kolossaal zelfvertrouwen en dat gaf allure aan zijn gehele optreden. Hij durfde risico's te nemen en was volstrekt niet bang voor krachtige figuren om hem heen. Hij had geen ogenblik het gevoel dat ze hem de baas konden worden. Hij had een hekel aan mensen die bang voor hem. waren. Dat maakte

1496 [PDF]

VAN HEUVEN GOEDHARTS PERSOON hij een inspirerende chef. Politiek was hij echter een kind. Hij was een liberaal in de goede zin van het woord met open oog voor de sociale problemen Zijn zwakke punt was zijn ijdelheid. Hier was deze flinke en bekwame man merkwaardig kwetsbaar Als je hem persoonlijk geraakt had, was verdere discussie overbodig. Dan werd hij een woedend dier dat met volle kracht zijn klauw naar je uitsloeg.'!

XCHet heeft misschien zin dat ik hier in de oorspronkelijke vorm de eigen aantekeningen naast plaats die ik heb genoteerd na twee lange gesprekken welke ik in december' 55 in Brussel met hem kon voeren (van Heuven Goedhart fungeerde toen als de eerste Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de United Nations Organisation een ambt dat hem op het lijf geschreven was):

XC'Een zeer intelligent man. Gaat prat op het scherp onthouden van data. Wordt niet graag op een fout betrapt. Is scherp, strijdbaar en zonder twijfel moedig. Levendig en een man van actie. Er ontbreekt ergens een centrum van stabiliteit. Hij maakt soms de indruk, een condottiere te zijn. Teveel buitenkant. Je hebt geen echt gevoelscontact met hem. Hij is ambitieus en ingebeeld (dat uit zich in zinswendingen als: 'Toen sprak ik de klassieke woorden'). Ook is hij antagonistisch ingesteld met iets baasspelerigs. He loves to .fight for the underdog because he loves to .fight. Een Einzelgänger die door de politici wantrouwend moet zijn bekeken. Maar: een kerel. Daar is geen twijfelover mogelijk.'

XC'Hij wordt spoedig hier verwacht' - ja, maar dat ging niet zo eenvoudig! Engeland was ingevolge de speciale veiligheidsmaatregelen welke in verband met D-Day waren getroffen, potdicht. Met een beroep op Churchill kreeg Gerbrandy evenwel gedaan dat 'Mr. Blake' met prioriteit uit Gibraltar naar Engeland mocht vliegen; in Engeland hoefde hij ook niet de Patriotic School te passeren. Op zaterdag 17 juni bracht een auto hem naar Gerbrandy's weekend-huisje benoorden Londen. Zijn persoonlijkheid maakte onmiddellijk grote indruk op de premier. Het was niet voor het eerst dat Gerbrandy van aangezicht tot aangezicht stond met landgenoten die door hun deelneming aan het illegale werk hun leven op het spel hadden gezet, maar hier was iemand van een formaat als in Londen nog niet was aangekomen: niet een willekeurige illegale werker, maar de man die door Gerbrandy al als hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad was gewaardeerd en die nadien Het Parool geleid had op een wijze die het blad tot een van de beste Nederlandse illegale bladen had gemaakt. In Nederland had van Heuven Goedhart de afspraak gemaakt dat hij, na in Londen op de coördinatie van de illegaliteit te hebben aangedrongen alsmede op de vorming van een college dat tijdens een eventueel vacuüm namens de regering zou kunnen optreden, naar bezet gebied zou terugkeren (Gerbrandy hield deswege in de eerste tijd van van Heuven Goedharts aanwezigheid in Londen diens naam geheim en duidde hem aan als 'Colonel Blake'), maar door die terugkeer moest een streep worden gehaald; nu in Frankrijk de strijd tussen de Geallieerde legers en de Wehrmacht in volle gang was, leek het nauwelijks mogelijk zonder onoverkomelijke moeilijkheden België en van daaruit Nederland te bereiken, en van Heuven Goedhart was te oud om zonder onaanvaardbare risico's te leren parachutespringen. Niet lang duurde het of voor Gerbrandy kwam vast te staan dat deze nieuweling in het Londense milieu een belangrijke versterking van het kabinet zou vormen. Het lag voor de hand, welke post hem dan moest worden toevertrouwd: het ministerschap van justitie dat van eiud mei af door van Angeren als een vorm van dwangarbeid was beschouwd.

XCUiteraard werd van Heuven Goedhart ook ten spoedigste in contact gebracht met de koningin. Wetend dat hij uit de groep voortkwam die enkele maanden tevoren Bosch van Rosenthal had gepousseerd als formateur van een iuterimbewind, was zij jegens hem aanvankelijk niet vrij van

XC1 Van Lidth: 'Dagboek', 26 mei

1498 [PDF]
VAN HEUVEN GOEDHART IN LONDEN

reserve, maar ook op haar maakte hij spoedig grote indruk: hier had zij nu een van die 'helden' tegenover zich die haar zouden helpen, het 'vernieuwde' Nederland op te bouwen; bovendien: hij had geen banden met de wereld der politieke partijen maar stond daar vrij en kritisch tegenover èn hij was tegenstander van de terugkeer van het 'oude' parlement! Zij was geneigd, aan zijn oordeel en aan zijn adviezen buitengewoon grote waarde te hechten en ging er dan ook accoord mee dat hij enkele weken na zijn aankomst in Londen minister van justitie werd.

XCOp die benoeming komen wij in ons volgend deel terug.

XCWat wij hier nog willen onderstrepen is dat er twee personen in Londen waren die de waardering welke Gerbrandyen de koningin voor van Heuven Goedhart aan de dag gingen leggen, met lede ogen aanschouwden: majoor Somer, hoofd van het Bureau Inlichtingen, en zijn naaste medewerker van Houten, nu ook majoor. Zij hadden het al niet begrepen op Het Parool als 'links' illegaal blad dat actie had gevoerd tegen het Militair Gezag, evenmin op de nog steeds in onafhankelijkheid voortwerkende Visser 't Hooft die bij van Heuven Goedharts overkomst bemiddeld had; daar kwam dan nog bij dat zij pas Warendarf, die andere Parool-redacteur, die met SOB had samengewerkt en een eigen verbinding met bezet gebied via Portugal had trachten op te bouwen, volledig hadden weten uit te schakelen - zij beschouwden van Heuven Goedharts komst als een potentieel gevaarlijke aantasting van het bijzondere gezag dat het Bureau Inlichtingen zich had weten te verwerven.

XCHet meest bedreigd achtte zich van Houten. De man genoot van de vertrouwenspositie welke hij sinds eind' 43 bij de koningin had kunnen opbouwen; dat was hem gelukt niet zozeer doordat hij haar zakelijke toelichtingen gaf op de grote hoeveelheden documentatiemateriaal uit bezet gebied welke BI enkele malen per week distribueerde, maar vooral doordat hij haar voortdurend naar de mond had gepraat. Hij stijfde haar in haar verzet tegen het treffen van een regeling voor een noodparlement en dat kostte hem geen moeite: persoonlijk achtte hij de herleving, zo spoedig mogelijk, van vertegenwoordigende lichamen volmaakt overbodig en juichte hij het toe wanneer de koningin dwars tegende ministers inging.' Slechts in zoverre

1 Op 23 mei' 44 schreef van Houten in zijn dagboek het volgende: 'Het moge, zowel strikt formalistisch als praktisch, inderdaad waar zijn dat Hare Majesteit hier en daar wel eens verder gaat dan volgens de regels van de constitutionele verhoudingen en het principe van de ministeriële verantwoordelijkheid toegelaten is - maar wat dan nog?! Wij leven hier niet in Holland in de normale politieke en parlementaire

1499 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

nam hij zich jegens haar in acht dat hij zijn antisemietische neigingen (in zijn dagboek schrijvend over van Blankenstein en Sluijser zou hij nooit verzuimen, er bij te vermelden dat zij Joden waren) onderdrukte. Eigenlijk was hij weinig begaafd, ja beperkt, maar de koningin liet zich, mede doordat hij haar afkeer van het kabinet-Gerbrandy deelde, inpalmen door zijn vlotte manieren en charmant air van man-van-de-wereld. Onderdanig jegens haar optredend, was van Houten er voortdurend op uit geweest, zijn eigen positie te versterken door die van anderen af te breken. Notitie na notitie ontving de koningin van hem waarin hij insinuerende aanvallen deed op Gerard Rutten en Warendorf(zulks in de tijd waarin het 'B ureau Vernieuwing' nog bestond), op Burger, op van Lidth de Jeude (zijn eigen minister), maar ook op Homan en mr. P. Th. Six, met wie hij samen in het Korps Rijdende Artillerie had gediend en die enkele malen mèt hem (Homan ook wel zonder hem) de koningin in belangrijke kwesties hadden geadviseerd. En dan de groep die zich achter de candidatuur van Bosch van Rosenthal ('BS') had gesteld! Begin mei schreef van Houten de koningin dat hij 'de zekerheid (had) dat BS, het Vaderlands Comité, Vrij Nederland en Het Parool tot dezelfde groep behoren; dat deze groep zuiver politiek georiënteerd is en zich opwerpt als de enige groepering die de politieke oriëntering van Nederland kan beoordelen en beheersen; dat de heer BS zich weer op de voorgrond stele."

XCEr is weinig fantasie voor nodig, zich voor te stellen welke gevoelens van Houten bekropen toen de ster van van Heuven Goedhart in Londen snel ging rijzen. De koningin had hem niet meer nodig; veelliever sprak zij met de man die uit de hitte van het gevecht (en uit de voorste linie!) naar Londen was gekomen en kennelijk ook heel wat meer in zijn mars had dan hij. Jaloezie en achterdocht maakten zich van van Houten meester; het kwam in augustus zijnerzijds tot een woeste aanval op van Heuven Goedhart welke wij in deel 10 zullen beschrijven.

XCverhoudingen van de vooroorlogstijd, met allegevolgen en mogelijkheden van dien. Persoonlijk juich ik de opvatting en houding van Hare Majesteit luide toe! Laat haar maar meer vrijheden in eigen handen nemen, zij is de enige die de verlangens van het overgrote deel van het Nederlandse volk het beste aanvoelt en begrijpt! Laat haar hier en daar eens wat doen wat constitutioneel niet strikt in de haak is ... - wat zou dat?! Nederland kijkt naar de koningin, heeft alles op haar geconcentreerd, niet op het kabinet! Wat kunnen die ministers hun schelen, - geen laars! Het gaat bijna iedereen in Nederland 0111 onze koningin en om niemand anders! Zo voel ik er hier over, en met mij vele anderen.'

XC1 Notitie, 8 mei 1944, van eh. H. J. F. van Houten voor de koningin (archiefkab. der koningin).

1500 [PDF]

Het telegram van 8 juni' 44

XC

XCGelijk gezegd, had van Heuven Goedhart zich, toen hij op 24 april Amsterdam verliet, een dubbele taak gesteld: nu in bezet gebied de poging van Bosch van Rosenthal mislukt was, wilde hij ten eerste bereiken dat van de regering de impuls uitging om op het gebied van de illegaliteit een vorm van coördinatie tot stand te brengen, en ten tweede dat met inschakeling van het orgaan dat uit deze coördinatie zou voortvloeien, een college zou worden gevormd dat in een vacuüm, hoe kort het ook zou duren, de regering zou vertegenwoordigen en, op de bevrijding vooruitlopend, de regering zou kunnen adviseren met betrekking tot tal van maatregelen welke bij die bevrijding genomen zouden moeten worden (tot de vorming van dat college, het College van Vertrouwensmannen, werd in Londen in augustus besloten).

XCWat van Heuven Goedharts eerste taak betreft: toen hij op 17 juni in Engeland aankwam, hoefde hij er zich geen moeite voor te geven - het telegram waarin tot de coördinatie opdracht werd gegeven, was al uitgegaan.

XCBegin januari had van Lidth een Boodschap voor bezet gebied opgesteld, de Z.g. 'I9 punten', waarin hij op niet erg gelukkige wijze getracht had, een zekere taakverdeling binnen de illegaliteit aan te geven"; later in die maand

1 Van deze '19 punten' (definitieve tekst: dl. VII a, p. 285) citeren wij uit de concept-versie (welke 20 punten telde) de volgende: '4. Regering meent te bespeuren onderlinge naijver en vrees, dat één der groepen' (de OD) 'zou menen geroepen te zijn, te zijner tijd leiding te nemen, hetgeen voed sel geeft aan gedachten van voorlopig bewind of militaire dictatuur. 5. Regering verwerpt een en ander met grote nadruk ... 6. Regering onderscheidt drie hoofdgroepen, t.w.: op gebied van binnenlandse aangelegenheden' (hiermee werd het Vaderlands Comité bedoeld), 'OD op gebied van ordebewaring na bevrijding, en alsmede Raad van Verzet op gebied verzetsacties' (tot de talrijke organisaties die niet genoemd werden, behoorden de LO, de LKP en het Nationaal Steunfonds). '7. Daarenboven de wier actie het ganse gebied bestrijkt.' De OD moest zich, zo werd verder uiteengezet, 'onmiddellijk' onder de bevelen stellen van 'dezerzijds voorgenomen militaire organisaties' (de staf van de opper bevelhebber van land- en zeemacht en het Militair Gezag), het Vaderlands Comité kon adviezen geven en zou bij de terugkeer van de regering onmiddellijk inge schakeld worden, de verhouding tot het Nationaal Comité van Verzet en de Raad van Verzet was 'moeilijk te omschrijven' maar deze moesten, als zij 'tijdens terug trekking vijand' tot verzetsacties overgingen (daarvoor hadden zij nog in het geheel geen wapens ontvangen i), de instructies opvolgen van 'Nederlandse militaire instantie' in Londen (het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer), de 'leiders

1501 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

waren uit Zwitserland de telegrammen ontvangen die uit het contact met Staehle waren voortgevloeid, en wèl was toen door de koningin, Gerbrandy en van Lidth het denkbeeld afgewezen om in bezet gebied een 'college van bewindvoerders' te benoemen, maar met het desbetreffende voorstel was op een reëel probleem gewezen dat trouwens ook telkens door Six, de chef-staf van de OD, aan de orde was gesteld. De bezwaren tegen de OD maakten het ongewenst dat deze organisatie in een vacuüm politieke verantwoordelijkheid zou dragen, maar wie of welke groepering dan wèl? Midden februari gaf de koningin aan Gerbrandy het concept voor een via Genève naar bezet gebied te zenden bericht waarin de vorming van elk interimbewind werd afgewezen (pas als zich een vacuüm voordeed, wenste de koningin via de radio bekend te maken welke persoon of welke personen de

XCondergrondse pers' zouden ingeschakeld worden 'bij zuivering en reorganisatie perswezen', de regering vroeg zich af of OD'ers niet ook konden deelnemen aan 'verzetsacties tijdens de bezetting', en tenslotte heette het in de concept-Boodschap:

XC'18. De regering beveelt aan, gedragslijn in deze boodschap gegeven te volgen, deze te beschouwen als algemene instructies. Zij is gaarne bereid tot nader overleg omtrent uitwerking daarvan.

XC19. Maatregelen voorbereid, dat regering op tijdstip bevrijding spoedigst ter plaatse zal aanwezig zijn.

XC20. Deze Boodschap aan koningin voorgelegd die zich met de algemene strekking daarvan volledig kan verenigen.'

XCDit concept (een goedbedoeld stuk maar dat met de werkelijkheid van de illegaliteit in bezet gebied weinig te maken had) werd beginjanuari door van Lidth opgesteld; Gerbrandy vond, noteerde van Lidth, de 'uiteenzetting zeer goed en duidelijk', Homan ging er 'accoord' mee (van Lidth: 'Dagboek', 7 januari 1944) en Burger kreeg het stuk niet te zien. De koningin had twee bezwaren: zij wenste niet dat nu reeds, d.w.z. door het bij de bevrijding aftredende kabinet, bepaald zou worden dat het Vaderlands Comité bij de terugkeer ingeschakeld zou worden, en zij achtte punt 20, zo schreef zij, 'rninder gewenst in regeringsstuk' (aantekening van de koningin op van Lidths concept, archiefkab. der koningin). Met beide bezwaren hield van Lidth rekening: van een na de bevrijding door het Vaderlands Comité uit te voeren taak werd geen melding gemaakt en punt 20 werd geschrapt.

XCEen micro-opname van de door Gerbrandy ondertekende '19 punten' werd aan de geheime agent Ausems meegegeven, toen deze in de nacht van 29 februari op I maart' 44 gedropt werd. Zoals wij al in deel 7 beschreven, werd de opname door Ausems veiligheidshalve verbrand, nadat hij in de avond van 2 maart in Zaandam bijna door de 'SD' was gearresteerd - Auserns kon dus de inhoud slechts louter uit zijn geheugen meedelen aan diegenen met wie hij in contact kwam: Jan Thijssen, voorzitter van de Raad van Verzet, en enkele andere illegale leiders die hij via Thijssen ontmoette. Ausems vroeg in Londen een kopie van het stuk aan, maar toen hij die kopie begin mei ontving (de marconist-codist J. de Blooys nam haar mee), waren de '19 punten' nog verder van de realiteit verwijderd dan al in maart het

1502 [PDF]
NAAR DE COÖRDINATIE

regering zou of zouden vertegenwoordigen) maar waarin wel de hoop werd uitgesproken dat uit alle illegale groepen een adviserend comité kon worden gevormd. Gerbrandy achtte dat laatste nogalomslachtig; er waren adviezen nodig die in het staatkundige vlak lagen - waarom dan niet gebruik gemaakt van het Vaderlands Comité waarin (de namen van de vijf leden waren door Genève aan Londen doorgegeven) ervaren figuren zaten als Drees en Donner? De koningin voelde daar niet voor. Voor een bespreking met Homan tekende zij op 24 maart aan : 'Verzetsorganisaties komen op 't tweede plan indien G[erbrandy] het Com. v. 5 erkent als centrale instantie van advies. Het is moeilijk te beoordelen van hier of personen uit Com. 5 voldoende vertrouwen hebben van andere ondergrondse leiders.' 1

XCIn dit meningsverschil lag, menen wij, het gelijk aan de zijde van de koningin die niet ophield te betogen dat een de illegaliteit vertegenwoordigende instantie niet mocht samenvallen met één groepering doch door en uit alle groeperingen gevormd moest worden. Eind maart zond Gerbrandy dienaangaande aan Visser' t Hooft een telegram (de tekst 2 werd door deze onmiddellijk aan een koerier van de Zwitserse Weg meegegeven) dat aldus luidde:

XC'Hare Majesteit hoopt dat te zijner tijd een Comité van Advies zal samengesteld zijn door de samenwerking van Vaderlands Comité, OD, Vrije Pers en andere vertegenwoordigers van illegale bewegingen Het eventuele vacuüm wordt niet waarschijnlijk geacht ... Hare Majesteit behoudt zich voor, later een beslissing te nemen omtrent persoon die bij dit vacuüm moet optreden. Door de regering wordt voorgesteld 0111.met het oog op samenwerking met Londen te overwegen de vorming van een kleine groep uit voormannen verzetsorganisaties en vertegenwoordigers illegale bewegingen in overleg 111.etVaderlands Comité.'

XCIn april liet de koningin het denkbeeld om pas als zich een vacuüm zou voordoen, van Londen uit één of meer regeringsvertegenwoordigers te benoemen, vallen. 'Zij is wel bereid', tekende van Lidth in het midden van de maand aan, 'dat het Comité van Advies (Vaderlands Comité, uitgebreid met voormalmen van illegale en ondergrondse organisaties) één of meer lieden aanwijst' - Vall Lidth was daar 'niet zo keen op' 3 en Gerbrandy ook niet: beide ministers vreesden dat onduidelijke gezagsverhoudingen zouden ontstaan. Met dat al waren zij bereid, met de koningin mee te gaan, totdat zijzelf verwarring schiep door eind aprilopeens het standpunt in te nemen

XC1 Blocnoot-notitie van de koningin d.d, 24 maart 1944 (archiefkab. der koningin). 2 Enq., dl. VII b, p. 30. 3 Van Lidth: 'Dagboek', 17 april

1503 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

dat het Vaderlands Comité niet in de coördinatie mocht worden betrokken. Vreesde zij dat via dat VC de 'oude' politieke partijen weer teveel macht zouden krijgen? Wij weten het niet. In elk geval ontstond nu een situatie waarin Gerbrandyen van Lidth zich met des te meer kracht tegen de aanwijzing, in bezet gebied, van een of meer regeringsvertegenwoordigers gingen verzetten omdat zij het er bij de koningin niet konden doorkrijgen dat het Vaderlands Comité uitdrukkelijk zou worden genoemd als een van de groeperingen die bij die aanwijzing betrokken zouden zijn. De hele maand mei kwam de zaak geen stap verder. Dat hing samen met het feit dat niemand in Londen een ook maar enigermate volledig overzicht had van wat in bezet gebied aan illegale groeperingen bestond, laat staan dat men de betekenis van die groeperingen tegen elkaar kon afwegen. Vaderlands Comité, Nationaal Comité van Verzet, Raad van Verzet, Landelijke Organisatie (het eerste bericht omtrent het bestaan van die groepering werd eind april in Londen ontvangen en van Houten hield het toen niet voor uitgesloten dat zij identiek was aan het Vaderlands Comité), enzovoort, enzovoort - wat betekenden zij eigenlijk ter plekke? Hoe lagen de onderlinge verhoudingen? Het was een tasten in het duister; op 23 mei gaf de koningin jegens van Houten toe, 'dat zij er af en toe geen touw meer aan (kon) vastknopen.' 1

XCOmstreeks die tijd stelde zij van Houten een concept-telegram inzake het vacuüm ter hand dat zij zelfhad getypt." Blijkens de tekst zou 'de regering' meedelen, 'bij nadere beschouwing eventueel bereid te zijn' haar goedkeuring te hechten aan de aanwijzing van één of meer regeringsvertegenwoordigers; voor die aanwijzing moest dan zorg gedragen worden 'door de kleine groep voormannen van de verzetsorganisaties, deze in ruime zin genomen' (het Vaderlands Comité werd niet uitdrukkelijk genoemd), en men behoefde de naam of de namen van degeen of degenen die tot regeringsvertegenwoordigerts) aangewezen zou(den) worden, niet aan Londen te melden, als dat te gevaarlijk werd geacht.

XCGerbrandy wees dit voorstel af Hij betwijfelde of in bezet gebied een voldoende mate van eensgezindheid bestond. Maar er was méér: 'Ook indien', schreef hij op I juni aan de koningin, 'een groep voormannen als voorgesteld tot stand kwam, lijkt mij, bij nadere overweging, de voorgestelde procedure niet gewenst. Wat zou toch het geval zijn? Uwe Majesteit delegeert macht aan een groep mensen die Uwe Majesteit niet kent, en wel de macht om aan één persoon (of meerdere) het bewind,

XC1 eh. H. J. F. van Houten: 'Dagboek', 23 mei 1944. 2 Stuk z.d. in Collectieeh. H. J. F. van Houten, 'Londensetijd', no.

1504 [PDF]
GERBRANDY IN DISPUUT MET DE KONINGIN

ingeval van een vacuüm, over te dragen, waarbij genoemde groep niet eens verplicht zou zijn, de naam van de persoon (personen)aan Uwe Majesteitbekend te maken.'

XCGerbrandy vond dat 'hoogst gevaarlijk'; hij vreesde bovendien dat het telegram, als door de koningin voorgesteld, 'de helaas reeds bestaande onenigheid en naijver in niet geringe mate zou vergroten, daar er vermoedelijk velen zouden zijn, die de rnacht aan zich zouden willen trekken. Ik ben overtuigd, dat Uwe Majesteit de moeilijkheid zou oplossen door te gelegener tijd zelf de persoon aan te wijzen die als Hoogstderzelververtegenwoordiger ingeval van een vacuüm zal moeten optreden.' 1

XCWij nemen aan dat de koningin op I of 2 juni deze brief van de ministerpresident voor zich had liggen. Bij haar was intussen, zoals wij aan het slot van het vorige hoofdstuk onderstreepten, nog een heel andere factor een rol gaan spelen: zij had de bundeling van de illegaliteit nodig om, zo vertrouwde zij, sterker te staan bij haar verzet tegen het kabinetsplan voor de vorming van een noodparlement in de vorm van een Tijdelijke Centrale Raad.

XCOp 3 juni sprak zij hierover met majoor van Houten. Hèm zei zij (wij namen zijn verslag van het gesprek al aan het slot van het vorige hoofdstuk op) dat zij een 'comité van voormannen, vertegenwoordigend alle ondergrondse groepen', als 'adviescollege bij terugkeer' wilde inschakelen; zij zag er ook de kern in van een noodparlement. Van Houten noemde dat 'de enige juiste, de ideale oplossing' - alles stond of viel evenwel met de coördinatie; wilden de ministers daar niet van weten, dan moest, meende hij, de koningin duidelijk aangeven dat zij die coördinatie wenste. De koningin zei toen dat hij maar onmiddellijk een telegramtekst moest opstellen; van Houten antwoordde dat hij dat niet zomaar kon doen en aan het slot van het onderhoud somde de koningin toen de 'hoofdzaken' op die in het telegram moesten voorkomen.

XCDe volgende dag, 4 juni, besteedde van Houten geruime tijd aan het schrijven van een lange brief aan de koningin 2 waarin hij haar, dwars tegen de hem bekende opinie van de verantwoordelijke ministers in, aanspoorde de coördinatie door te zetten. 'Tenslotte bouwt Nederland', schreef hij, 'op het Koninklijk Huis en de leiding van Uwe Majesteit, niet op de ministers'; hij nam de gelegenheid te baat om te betogen dat niemand een traan had gelaten om het verdwijnen van het parlement, 'integendeel', en dat in bezetBrief,junivan Gerbrandy aan de koningin (AOK, map 'Voorbereiding GAC').Tekst:punten g en h, gestenc.bijl.

1 I 1944, 2 92.

1505 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

gebied 'de ridders van de pen', zij 'die het recht menen te mogen hebben kritiek uit te oefenen', 'schrikbarend (waren) toegenomen Zelfs enkele van de oorspronkelijke bladen' (van Houten doelde kennelijk op Vrij Neder land en Het Parool)'zijn naar mijn smaak 'geïnfecteerd'.'

XCIn de avond van 4 juni ontwierp hij samen met Somer het concept-telegram waarom de koningin had gevraagd.' In dat concept werd de 'coördinatie van alle ondergronds werkende groeperingen' aangeduid als 'de wens van de koningin'; in de tekst van het telegram dat op 8 juni naar de geheime agent Ausems uitging, stond een veel klemmender woord dan 'wens', namelijk: 'noodzakelijk'. Het concept ging voorts niet verder dan te stellen dat de groep van voormannen 'bij een eventueel vacuüm' 'al of niet onder leiding van een met instemming van allen aangewezen persoon of meerdere personen alle nodige voorzieningen (moest) treffen op aanwijzing van en in samenwerking met de regering'; in de tekst van 8 juni stond daarentegen dat de groep van voormalmen 'bij een eventueel vacuüm opdracht (zou) krijgen, één of meer personen aan te wijzen om op te treden als tijdelijke vertegenwoordiger(s) der regering tot handhaving van orde en rust' (de taak werd dus nauwkeurig aangegeven) en daaraan werd toegevoegd: 'tot de aankomst van de vooruit te zenden ministers, die als kwartiermakers zijn te beschouwen, en van het Militair Gezag.' De tekst van 8 juni liet daarop nog volgen: 'De organisatie en technische uitvoering der ordehandhaving blijft echter opgedragen aan de daarvoor dezerzijds reeds aangewezen dienst' de OD, welke door Somer en van Houten niet uitdrukkelijk was genoemd.

XC'Vervolgens', aldus weer het concept, 'zal bedoelde groep [van voormannen] na de bevrijding door de koningin verzocht worden, haar van advies te dienen. De koningin heeft de overtuiging dat door de coördinatie op deze grondslag de volkswens in al haar geledingen op de beste wijze vertegenwoordigd en gewaarborgd zal zijn.'

XCDe tekst van 8 juni luidde: 'In de eerste tijd na de bevrijding' (de tijdsduur werd dus beperkt) 'zal bedoelde groep door de Kroon' (koningin èn rninisters l) 'verzocht worden, haar van advies te dienen. De koningin heeft de overtuiging dat de coördinatie op deze basis naast andere een goed middel vormt om wensen en strevingen van het Nederlandse volk tot uiting te brengen in de tijd dat nog geen noodvolksvertegenwoordiging werkt' dat noodparlement kwam in het concept niet voor.

XCVan wie zijn deze wijzigingen en toevoegingen afkomstig geweest? Wij150

1 Tekst: a.v.

1506 [PDF]
HET TELEGRAM VAN 8 JUNI '44

weten het niet. Wellicht van de koningin, wellicht van Beelaerts, wellicht van Gerbrandy, wellicht van hen drieën samen. Eén ding staat vast: Gerbrandy is de enige minister geweest die tevoren van de verzending van het telegram weet had en er daarmee ook de staatkundige verantwoordelijkheid voor aanvaardde (de tekst van 8 juni begon met de woorden: 'namens koningin en minister-president'). Wij citeren wat van Lidrh, de voor het Bureau Inlichtingen verantwoordelijke minister, op de avond van 8 juni in zijn dagboek schreef:

XC'De kleine man bericht, dat hij zich heeft laten verleiden door H. M. een telegram naar Holland te zenden, zonder mijn voorkennis, op uitdrukkelijke wens van H. M. dit niet aan mijn oordeel te onderwerpen. Hij gevoelde zich daardoor bezwaard en achtte zich verplicht mij op de hoogte te stellen. Het ging om de aanwijzing van 'vertegenwoordigers' ingeval een vacuüm zou optreden. De boodschap is te onbeduidend en de strekking daarvan is mij zo voldoende bekend, dat deze geheimzinnigheid ietwat lachwekkend aandoet. Ik ben dan ook allerminst 'beledigd'. Noodgedwongen heeft H. M. de minister-president uit constitutionele overwegingen in deze zaak gekend, die zij liefst 'op eigen houtje' zou bedisseld hebben, maar daarmede moest het dan ook uit zijn en zij wenste geen andere ministers ('zelfs' mij niet!) daarin te kennen! Majesteit, gij speelt een gevaarlijk spel want telkens weer wilt gij roekeloos het schild van uw onschendbaarheid wegwerpen!"

XC1 Van Lidth: 'Dagboek', 8 juni

1507 [PDF]
DE REGERING EN DE ILLEGALITEIT

dat over hem heengelopen was (in eigen ogen redde hij zijn figuur door de boodschap die buiten hem om was uitgegaan, 'onbeduidend' te noemen, hetgeen zij bepaald niet was).

XCEn dan ten vierde het vreemde beleid van Gerbrandy die, menen wij, niet had mogen aanvaarden dat deze zaak buiten van Lidth om afgedaan werd, die zich daarover schaamde en die dan ook weer eerlijk genoeg was (wie Gerbrandy als sluwer zag dan wij doen, zal wellicht de woorden 'handig genoeg' bezigen) om van Lidth prompt te vertellen dat hij zich door de koningin had 'laten verleiden' iets te doen wat hij, wat de procedure betrof, niet had mogen toelaten.

XCEn wat de zaak zelf aanging?

XCHet zal de lezer opvallen dat Gerbrandy op 8 juni goedkeurde wat hij op I juni, nl. in zijn brief aan de koningin, afgekeurd had en 'hoogst gevaarlijk' had genoemd. Hoe is die omzwaai te verklaren?

XCOm te beginnen willen wij er op wijzen dat de coördinatie van de illegaliteit en de vorming van een daaruit resulterend adviserend college een moeilijke zaak vormden waarover men, gegeven het gebrekkige overzicht dat de regering had, op het ene moment heel wel anders kon denken dan op het andere; dat hebben dan ook zowel de koningin als Gerbrandyen van Lidth gedaan in al die maanden waarin de coördinatie overwogen werd.

XCVoorts is alleszins denkbaar dat de koningin tegen Gerbrandy gezegd heeft dat zij speciaal ten aanzien van het noodparlement behoefte had aan advies uit de kring van de illegaliteit - een advies waar ook Gerbrandy, die zelf tegenstander was van het ontwerpbesluit-Tweede Bestuursvoorziening en wist dat de Buitengewone Raad van Advies dat ontwerpbesluit op I juni met tien tegen vijf sternmen had verworpen, prijs op kan hebben gesteld.

XCDan willen wij onderstrepen dat de koningin en Gerbrandy op het terrein van de illegaliteit geenszins gelijkwaardige gesprekspartners waren; de koningin had tijd om de volledige illegale pers en alle op de illegaliteit betrekking hebbende rapporten te lezen - Gerbrandy had die tijd niet, liet de lectuur van de van het Bureau Inlichtingen ontvangen stukken meestal aan van Haersma de With over en stond dus nogal zwak in elke discussie met de vorstin welke de illegaliteit betrof

XCEn tenslotte had zich tussen I en 8 juni iets voorgedaan dat, zo leek het, in de gehele tweede wereldoorlog een nieuwe, beslissende fase had doen aanbreken: op 6 juni, D-Day, was het tot de grote Geallieerde landingen in Normandië gekomen welke de grondslag moesten leggen voor het verslaan van de Wehrmacht in West-Europa en daarmee voor de bevrijding van Nederland. Eindelijk! Vier jaren lang hadden de koningin en de ministerpresident naar die bevrijding toegeleefd. Beiden haakten naar de dag waarop

1508 [PDF]
GEALLIEERDE LANDINGEN IN NORMANDIË

de Duitse bezetter uit Nederland zou zijn verdreven. Zij wisten op die 8ste juni dat in Normandië een bruggehoofd was gevormd - verstoken als zij waren van nauwkeurige militaire inlichtingen verwachtten zij niet anders dan dat de Geallieerde krijgsmacht van Normandië uit spoedig haar triomfantelijke opmars zou inzetten. in de richting van Nederland. Mocht er dan nog langer mee gewacht worden om de Nederlandse illegaliteit te coördineren? 'Neen', zei de koningin - en 'neen' zei nu ook de minister-president.

XCWij zullen deel Ia beginnen met weer te geven hoe die strijd in Normandië

1509 [PDF]

Appendix

XC

Datumlijst

XC

XC20 Minister-president jhr. mr. D. J. de Geer houdt een weinig strijdvaardige toespraak voor de BBC (p. 10) 24 Afkondiging van het eerste wetsbesluit der regering (p. 16) 28 België capituleertJuni 1940

XC2 Prinses Juliana vertrekt met de prinsessen Beatrix en Irene naar Canada (p. 14) 17 De regering verleent machtiging aan de Nederlandse Scheepvaarten Handelscommissie (p. 42) 22 Frankrijk capituleertJuli 1940 19 Oprichting van de Centrale Inlichtingendienst onder leiding van F. van 't Sant (p. 60) 28 Koningin Wilhelmina opent met een eigen toespraak de reeks uitzendingen van Radio Oranje (p, 82) Augustus 1940 23 Koningin Wilhelmina zegt minister-president de Geer zijn ontslag aan (p. 87) September 1940 3 Bekendmaking van de formatie van het eerste kabinet-Gerbrandy (p. 93) 7 Begin van de Duitse 'Blitz' op Londen (p. ISO) 12 Japanse handelsdelegatie arriveert in Nederlands-Indië (p. 265) IS Climax van de 'Battle of Britain'

1511 [PDF]
DATUMLI]ST

Oktober 1940

XC

November 1940

XC

Februari 1941

XC

Maart 1941

XC

XCII In Washington wordt de Leen- en Pachtwet afgekondigd

April 1941

XC

Mei 1941

XC

XC1 Mr. dr. A. A. van Rhijn legt de portefeuille van Landbouwen Visserij neer en wordt voorzitter van de Buitengewone Algemene Rekenkamer (p. 176)

Juni 1941

XC

XCI2 A. Q. H. Dijxhoorn treedt af als minister van defensie (p. 194) 22 Duitse invasie van de Sowjet-Unie

Juli 1941

XC

Juli 1942

XC

Augustus 1942

XC

Oktober 1942

XC

November 1942

XC

December 1942

XC

Januari 1943

XC

Februari 1943

XC

Maart 1943

XC

Ap rill 943

XC

Maart 1944

XC

XC15 Oprichting van het Bureau Bijzondere Opdrachten (p. 963) 26 Het Rode Leger dringt Roemenië binnen

April 1944

XC

XCI De Duitsers sluiten het Eng landspie I af met een honend telegram (p. 1065)

Mei 1944

XC

XC16 Ondertekening van de bestuursovereenkomsten voor bevrijd Nederland (p. 1366)

Juni 1944

XC

Juli 1944

XC

Augustus 1944

XC

XCI De Nederlandse koopvaardij onder Directies van Bewindvoering geplaatst (p. 822) II Prof. dr. K. Schilder scheidt zich af van de Gereformeerde Kerken (p. 121 3)

September 1944'

XC

XCJHR. MR. D. J. DE GEER

XCMR. E. N. VAN KLEFFENS PROF. MR. P. S. GERBRANDY H. VAN BOEYEN G. BOLKESTEIN A. Q. H. DIJXHOORN IR. J. W. ALBARDA MR. M. P. L. STEENBERGHE MR. DR. A. A. VAN RHIJN DR. J. VAN DEN TEMPEL CH. J. 1. M. WELTER Ministerie - de Geer (tot 3 september 1940) Minister-president Financiën Algemene Zaken Buitenlandse Zaken Justitie Binnenlandse Zaken Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Defensie Waterstaat Handel, Nijverheid en Scheepvaart Landbouwen Visserij Sociale Zaken Koloniën

Eerste ministerie - Gerbrandy

XC

XCPROF. MR. P. S. GERBRANDY

XCMR. E. N. VAN KLEFFENS H. VAN BOEYENA. Q. H. DIJXHOORN IR. J. W. ALBARDA Minister-president Justitie Buitenlandse Zaken Binnenlandse Zaken Algemene Zaken a.i. Defensie (van 12 juni 1941 af) Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Defensie (tot 12 juni I 94I)

G. BOLKESTEIN

1517 [PDF]
DE LONDENSE MINISTERIES

MR. M. P. 1. STEENBERGHE

XCMR. DR. A. A. VAN RIllJN DR. J. VAN DEN TEMPEL CH. J. 1. M. WELTER Handel, Nijverheid en Scheepvaart a.i. Landbouwen Visserij (van I mei 1941 af) Landbouwen Visserij (tot I mei 1941) Sociale Zaken Koloniën a.i. Financiën

Tweede ministerie - Gerbrandy

XC

XCPROF. MR. P. S. GERBRANDY

XCMR. E. N. VAN KLEFFENS H. VAN BOEYEN

XCG. BOLKESTEIN IR. J. W. ALBARDA

XCMR. M. P. 1. STEENBERGHE

XCDR. J. VAN DEN TEMPELMinister-president Justitie (tot 21 febr. 1942) Koloniën (van 17 nov. 1941 tot 21 mei 1942) Algemene Oorlogvoering (van 21 mei 1942 af) Buitenlandse Zaken Algemene Zaken Binnenlandse Zaken (tot 3 I mei 1944 en a.i. van 27 jan. tot 23 febr. 1945) a.i. Oorlog (tot IS sept. 1942) Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Waterstaat a.i. Financiën (van 17 nov. 1941 tot dec. 1942) Handel, Nijverheid en Scheepvaart en Landbouwen Visserij (tot 17 nov. 1941) a.i. Financiën (tot 17 nov. 1941) Sociale Zaken a.i. Handel, Nijverheid en Scheepvaart en Landbouwen Visserij (van 17 nov. 1941 tot 8 jan. 1942) Koloniën (totnov.Marine zonder portefeuille (vandec.af) Handel, Nijverheid en Scheepvaart en Landbouwen Visserij (van 8 jan.tot 3mei

CH. J. 1. M. WELTER J. TH. FURSTNER JHR. MR. E. F. M. J. MICIDELS VAN VERDUYNEN P. A. KERSTENS 17 1941) 3 I 1941 1942 I 1944)

1518 [PDF]
DE LONDENSE MINISTERIES

MR. J. R. M. VAN ANGEREN DR. H. J. VAN MOOK Raden Adipati Ario SOEJONO

XCJHR. IR. O. C. A. VAN LIDTH

XCDE JEUDE IR. J. VAN DEN BROEK

XCMR. J. A. W. BURGER

XCJ. M. DE BOOY MR. DR. G. J. VAN HEUVEN

XCGOEDHART Justitie (van 21 febr. 1942 tot II juli 1944) Koloniën (van 21 mei 1942 af) zonder portefeuille (van 9 juni 1942 tot 5 jan. 1943) Oorlog (van 15 sept. 1942 af) Financiën (van dec. 1942 af) a.i. Handel, Nijverheid en Landbouw (van 3 I mei 1944 af) zonder portefeuille (van II aug. 1943 af) Binnenlandse Zaken (van 3 I mei 1944 tot 27 jan. 1945) Scheepvaart en Visserij (van 3 I mei 1944 af) Justitie (van II juli 1944 af)

1519 [PDF]

Appendix

XC

Overzicht van de gehein1.e agenten

XC

XCAlblas Ter Laak Taconis/Lauwers Van der Reyden De jonge/Radema Andringa SebesIJordaan Ras Kloos Emmer/Ortt Maassen Baatsen Dienst MI-6 MI-6 SOB MI-6 MI-6 SOB MI-6 MI-6 SOB Niermeyer MI-6 DeHaas SOB Steen SOB Parlevliet Van Rietschoten/

XCBuizer SOB Jambroes/Bukkens SOB Van Hemert SOB Beukema toe Water SOB Droog!. Fortuyn Jongelie Mooy Taak Aankomst Arrestatie spionage 5 juli' 41 org. Hazelhoff I okt. '41 sabotage 6 nov. '41 org. Hazelhoff 9 dec. '41 spionage 22 febr. '42 16 juli '42 13 febr. '42 9/6 maart '42 [lP 13 febr. '42 22 mei '42 sabotage 9 maart '42 28 april '42 9/3 mei '42 [2] I mei '42 1 mei '42 spionage 12 maart '42 30/23 mei '42 org. Hazelhoff 16 maart '42 16 maart '42 sabotage 27 maart' 42 bij aankomst spionage sabotage sabotage 29 maart '42 6 okt. '42 [S]" 9 april' 42 28 april' 42 [3] 29 mei '42 bij aankomst sabotage Plan Holland sabotage Plan Holland 22 juni '42 bij aankomst 27 juni '42 bij aankomst 24 juli' 42 bij aankomst 25 sept. '42 bij aankomst

1 Het cijfer tussen de rechte haken geeft het nummer aan van de 'lijn' die door de van als authentiek aanvaard werd (dit geldt niet voor no. 8, waarmee niet te maken had). 2 Deze 'lijn' werd door vrijwel onmid dellijk als vals onderkend.

Indextermen: Geheime agenten
1520 [PDF]
OVERZICHT GEHEIME AGENTEN

Naam Dienst TaaIe Aankomst Arrestatie

XCVan der Giessen SOB sabotage lokt. '42 bij aankomst Kamphorst SOB Plan Holland 22 okt. '42 bij aankomst Koolstra Pals [9] Hofstede(pouwels SOB Plan Holland 25 okt. '42 bij aankomst Steeksma/Macaré [II} Dane/Bakker SOB Plan Holland 28 okt. '42 bij aankomst De Kruyff/Ruseler SOB Plan Holland 29 nov. '42 bij aankomst Overes SOB Plan Holland 30 nov. '42 bij aankomst Ubbink Terwindt MI-9 escape-line 14 febr. '43 bij aankomst Van der Bor SOB sabotage 17 febr. '43 bij aankomst Van Hulsteyn Plan Hol/and Braggaar spionage [14) Kist/P. van der

XCWilden SOB escape-line 19 febr. '43 bij aankomst Van Os/W. van der

XCWilden [16] Dourlein SOB Plan Holland 10 maart '43 bij aankomst Boogaart Arendse [171 Rouwerd SOB Plan Hol/and 22 april '43 bij aankomst Uytvanck Wegner De Brey SOB Plan Holland 22 mei '43 bij aankomst Mink Punt [18) Grün SOB illeg. pers 3 okt. '43 3 jan. '44

Indextermen: Geheime agenten
1521 [PDF]

Appendix

XC

Lijst van illustraties

XC

XC75 Luitenant-generaal mr. H. J. Kruls 76-79 Oefening van het Militair Gezag in het kamp van de Irenebrigade 80 Het tweede kabinet-Gerbrandy begin 1943 81 Het tweede kabinet-Gerbrandy in de zomer van 1944 82 Mr. dr. G. J. van Heuven Goedhart na pag. 1376 1376 1488 1488 1488 BRON-OPGAVE DER ILLUSTRATIES

XCAlle afbeeldingen zijn afkomstig uit de collecties van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie behalve 34 (afkomstig uit de collecties van de Sectie krijgsgeschiedenis van de staf van de bevelhebber der Landstrijdkrachten) en 82 (afkomstig uit de fotocollecties van Het Parool).

XCHet copyright van de volgende afbeeldingen berust bij:

XC8: Cor Visser (adres onbekend)

XC23: Charles Breyer, van Kinsbergenlaan 39, Hilversum

XC29 en 30: F. Stoppelman, Vijzelstraat SI, Amsterdam

XC3 I: E. 1. Wolff (adres onbekend)

XC82:

1524 [PDF]

Appendix

XC

Lijst van kaarten

XC

XCII Japans opmars naar het zuiden, 1931-1941 231

XCIII Strijdtoneel in en bij Nederlands-Indië 289 IV Nederlandse Antillen 483

XCV Suriname 501 VI Frankrijk 567 VII Zwitserland 596 VIII Spanje en Portugal 605 IX De verdeling van Duitsland 663

XCX Engeland 7°7 De kaarten zijn getekend door P. Compaan Lijst van tabellen pag. I Regeringsuitgaven 1940-1945

XCII Engelandvaarders en Joodse vluchtelingen 453 6 2

1525 [PDF]

Appendix

XC

Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten

XC

XCAOK Departement voor Algemene Oorlogvoering van het Koninkrijk A.v. Als voren

XCBRvA Bureau Bijzondere Opdrachten Collectie fotokopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig uit het Berlin Document Center (SS-archieven) Bijzonder Gerechtshof Bureau Inlichtingen Bureau Nationale Veiligheid Buitengewone Raad van Advies BBO BDC

XCBG BI BNV

XCCSMG DBPN, C Chef-Staf Militair Gezag (Rijksgeschiedkundige publikaties, grote serie,Documenten betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1919-1945, Periode Cdl. Irnei-j r okt.dl. IInov.mei DBPN, C, selectie Documenten, uitgezocht voor volgende delen van vorengenoemde serie Doc Collectie Documentatie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Enq. Staten-Generaal, Tweede Kamer, Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid Ver slagen, bijlagen en verhoren, dl. I-VIII FO/SD Collectie fotokopieën van het Rijksinstituut

157) (IO I 940) (I976), (I 1940-3 I 194I) (I978) 1940-1945': (I949 1956)

1526 [PDF]
LIJST VAN AFKORTINGEN, GEBRUIKT IN DE VOETNOTEN

voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig uit het Foreign Office/State Department Document Cen ter, Berlijn (archieven van het Auswärtige Amt en de Reichskanzlei) P. S. Gerbrandy: Enige hoofdpunten van het regeringsbeleid in Londen gedurende de oorlogs jaren 1940-1945 (1946) Gerbrandy: Enige hoofdpunten

XCGwyer: Grand Strategy

XCMG NC Pakkettenrapport

XCPluvier: Overzicht

XCRVV Vollgraff: 'Overzicht telegrammen'

XCVolksraad II (United Kingdom, Cabinet Office) History of the Second World War, Military Series, J. M. A. Gwyer: Grand Strategy, dl. III, 1 (1964) Militair Gezag Nationaal Comité van Verzet (Nederlandse Rode Kruis) Rapport van de Commissie van onderzoek inzake het verstrekken Valt pakketten door het Rode Kruis en andere instanties aan Nederlandse politieke gevangenen in het buitenland gedurende de bezettingstijd als mede inzake het evacueren van Nederlandse gevangenen kort voor en na het einde van de oorlog (1947) Dr. J. M. Pluvier: Overzicht van de ontwik keling der nationalistische beweging in Indonesië in de jaren 1930 tot 1942 (1953) Raad van Verzet Mr. D. D. Vollgraff: 'Overzicht van telegrammen, afkomstig uit het archief van Bureau Inhchtingen (BI) en van de Ordedienst (OD)', Enq., punten g en h, gestenc. bijlage 94 (Historisch Genootschap, Commissie voor bronnenpublikaties betreffende de geschicdenis van Nederlands-Indiëno. 3) De Volksraad en de staatkundige ontu/ileeeling van Nederlands-Indië, Tweede stuk, (bewerkt door dr. S. 1. van der Wal)

1900-1942, (1965)

1527 [PDF]
LIJST VAN AFKORTINGEN, GEBRUIKT IN DE VOETNOTEN

Wigmore: The Japanese Thrust z.j. (Government of Australia, Australian War Memorial) Australia in the War of 1939-1945, Series I: Army, dl. 4, Lionel Wigmore: The Japanese Thrust (1957) zonder datum

1528 [PDF]

Appendix

XC

Register

XC

XCAalberse, P. J. M., 9511 Aan- en Verkoopbureau Akkerbouw

XCprodukten, 460 Aarau, 600 Aarts (directeur Offices Néerlandais], 582,

XC583 Abda-Command, 291, 292, 307-318, 321,

XC326n, 329, 333, 353, 652 Aben, F.J. M., 936-938,1051-1053 'Abraham Crijnssen', Zie: Koninklijke

XCMarine Abwehr, 127, 172n, 173n, 190, 517, 531n,

XC582,620,715,828,831,832,869,881,

XC882,886,897,898,929,965,966,968,

XC976-979, 992, 997, 1O00, 1014, 1016,

XC1024-1029, 1040, 1041, 1069-1071n,

XC1074-1077n, 1081, 1082, 1084;

XCAbwehr III P, 976, 1065, I07In AC-spionage-rapporten, 863, 867, 884 Achnacarry, 713 Aden, 307 'Admiral Scheer', 774 Admiralty, 6, 31, 32, 49, 237n, 238, 306,

XC307, 334, 388, 726, 727, 731, 736,

XC739, 742, 744, 779, 787, 829, 909, 1063, 1084, II19, 1120, II24, II42,

XCII45 Aerssen Beyeren van Voshol, F. C. van,

XC274n, 635, II53n Afrika-Korps, 198 Agde,603 Akkerman-Weber, E. P. A., 764n Albarda,J. W., 3, 4, 6,8, 8n, 18, 54, 67,

XC68, 7~ 73, 7~ 79, 81, 88, 8~ 9~ 98,

XC1O0,137, 138, 142, 144, 152-154, 159,

XC161,162,176,185,192,2°3,206,2°7,

XC218,219,222,223,224,278,283,326,

XC356-358,372,374,376,379,382, 392,

XC427,431,468,478,524,525,643,644, 651,667,668,670,671,679,805,809, 821, 822, 92~ 95~ 1103, 110~ 1109, r r r r, II29n, II78, 1284, 1285, 1288, 1290, 1306, 1322, 1341, 1348, 1352, 1368, 1369, 1386, 1387, 1394, 1404, 1405, 1409, 1414, 1415, 1422, 1423, 1427-1434, 1437, 1438, 1442-1445, 1449, 1451, 1453, 1454n, 1457, 1462, 1473-1475 Alblas, A. H., 874, 884, 885n, 898,927, 995n, 1029-1033, 1070, 1°72, 1075 Alexandrië, 733 Algemeen Censuurkantoor (Batavia), 24 1 Algemeen Handelsblad, 571, 1282, 1284 Algemeen Hoofdkwartier Nederlandse strijdkrachten, 949, 950, 1358 Algemeen Landbouw Syndicaat, 436 Algemeen Nederlands Persbureau (Anep), Londen, Zie: Regeringsvoorlichtingsdienst Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), Amsterdam, 79, 80, 1286n; Zie ook: Wetsbesluiten (E II7) Algemene Katholieke Werkgeversvereniging, 1256 Algemene Kunstzijde Unie, 48, 49n Algemene Rekenkamer, 21, 175, 450 454,467,1280,1316; Zie ook: Buitengewone Algemene Rekenkamer Algemene Werkloosheidsverzekering, 132° Alice, Princess, van Athlone, 383 Alkmaar, 1022, 1204 Allied High Command, 1352 Allied Military Governments, 1363 Allied Shipping Pool, 793 Allied Tonnage Replacement Scheme, 760,

1529 [PDF]

Almelo,875 Althoff, A. A. F., 907-909, 990, 1073 Ambassade,

XCZie: Gezantschap Ambon, 237, 274, 281, 291, 316, 337 Ambtenaren,

XCin bezet Nederland, 432-434;

XCin Londen, 6-9, 21,455, 456, 467;·

XCin Nederlands-Indië, 336-343;

XCZie ook: Zuivering na de oorlog Amelandç ççr American Banknote Company, 1315 American joint Distribution Committee,

XC512, 513, 541, 547-549, 557, 601, 629 Amerikaanse Congres, 1101 Amerikaanse Rode Kruis, 401, 402, 543 Amersfoort,

XCZie: Concentratiekampen Amery, L., 321 Amigoe di Curaçao, 494, 497 Amsterdam, 13, 14, 17, 351, 362, 378,

XC396n, 397, 4II, 522, 523, 537, 546n,

XC620, 1001, 1033, 1040, 1044, 1047,

XCII87, II97n, 1203, 1204, 1272, 1297,

XC1350, 1361, 1469 Amsterdamse Maatschappij voor J onge

XCmannen (AMVJ), II97 Andringa, L., 894, 912, 981, 989-991,

XC993, 1033, 1044, 1°72, 1073, 1075 Aneta, 160n, 472, 636, 886 Angeren, J. R. M. van, 6, 7, 18, 57, 59,

XC60, 61, II7, II8, 147, 209, 345, 353,

XC356, 358, 360-362, 376, 379, 382,

XC383n, 427, 428, 448, 469, 527, 613n,

XC647,667,694,8°5,810,84°,921,922,

XC924, 93°-932, 934, 972, 973, 1032n, 1096, II07, II87, 1271, 1275, 1278,

XC1280, 1287, 1292, 1295, 1329, 1330,

XC1348, 1354-1357, 1361, 1367, 1372,

XC1382, 1391, 1393, 1395-1418, 1430,

XC1432, 1446, 1498;

XClevensloop, 360- 361

XCZie ook: Ministerie-Gerbrandy; Koningin Wilhelmina Ankara, 541 'Anna, Huize',

REGISTER

XCZie: Geheime diensten, Nederlandse Annexatie van Duits gebied, 661-669 Anti-Revolutionaire Partij (ARP), 139,660n, 1189, 1216-1221, 1223, 1231, 1233, 1236, 1244, 1250, 1265, 1470 Antisemitisme, in Londen, 523-527, 548, 552, 566, 573, 616, 623, 710; in Nederland, 523, 524, 1343 Antwerpen, 419, 514, 588n, 621, 928, II85 ; bombardement,216 Anzio,742 Apeldoorn, 121 In April-Mei-stakingen, 407, 408, 423, 429, 1034, 1336 Aquin, W. J. M. J. d', 992, 993, 1073, 1°75 Arafoera-zee, 269 Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), 1217, 1226 Arbeiderspers, De, 1224n Arbeidsbureaus, Gewestelijke, 432, 1317 Arbeidsinzet, 430, 43 I, 468, 595, 1318 Archangel, 770 Arendse, P. A., 1026, 1027 Argentilllë, 239, 498, 512, 540, 546, 548, 1298-1300 Armgard, Prinses, 387n Arnhem, 135, 979, 1001, 1096n, 1272; bombardement, 4II Arnold, H., 4II Artsenverzet, 429 Aruba, Zie: Nederlandse Antillen Asch van Wijk, A. M. C. van, 6 Aschwin, Prins, 387n Ashridge Camp, 712 Asiatic Fleet, 271, 282, 288 Assen, 947, 1069, 1071, 1202 Association de secours aux réJugiés néerlan dais, 24, 568-572, 575, 625 'Athene'ç j jo Athlone, graaf van, 383 Atlantisch Handvest, 255, 274, 1090 Attlee, C., 152, 153, 321, II54 Aukes, H. W. F., II94, 1222 Aulnis de BourouilI, P. L. d', 6°4, 610, 6II, 620, 928n, 930, 931, 947, 948, 957n, 958, 98~ 1067 Auschwitz-Birkenau, Zie: Concentratiekampen

1530 [PDF]

Ausems, A. W. M., II6, II7, 120, 132,

XC351, 986, 1062, 1468, 1469, 1470,

XC1482, 1502n, 1506 Austin Friars, 84, 134, 15In Australië, 173, 267-345 passim, 354,

XC356, 369, 372, 44In, 456, 457, 460,

XC46In, 464, 474, 499, 509, 552, 638,

XC648, 657-659, 688, 689, 700, 724,

XC727-729, 1066, 1088-1090n, 1092,

XC1096, 1109, 1117-1127, 1130-1133,

XCII37, II39-II41, II43, II50-II55, II63, II65, II66, II68, II70, 1I72,

XC1I73, 1I75, 1I77 Auswartiges Amt, 97, 98, 168n, 171, 173,

XC174n, 355n, 399n, 444, 535n, 536,

XC538, 539, 1084 Avro, 344, 1251-1253, 1257, 1287-1289

XCBaanbreker, De, 1231 Baart, ]. W., 1306n, 1307n Baatsen, A., 912, 980, 987, 988, 996,

XC1003, 1018, 1075 Babo, 1I21 Badoglio, P., 655 830n Bagdad, 468n Bagehot, W., 103 Bakker, H. Th., 772n Bakker,]., 1020 Bali, 291, 292,320,330,331,728, 1093,

XC11I5 Balikpapan, 291, 337, 729 Balink, A., 85n Balluseck, D.]. von, 1233n Bandoeng, 66, 67, 73, 79,237,238,242,

XC285,291,293, 31~ 338-341, 344 Bank,]., 1221, 1234 Bank of Canada, 46In Bank of England, 17, 156, 443n, 461-463 Bankenmoratorium, 1310, 1313; Zie ook: Wetsbesluiten (E 28) Banning, W., 1I97, 1203n, 1224, 1233n,

XC1234 Barbastro, 608 Barcelona, 615, 617, 1059 Barge,]. A.]., 1233n Barneveld, 541 Barneveld-groep,

REGISTER

XCZie:JodenBartels,]., 939, 942n, 1374, 1478 Barth, K., 1I98 Bataan, 288, 309, 31I Batavia (Djakarta), 19, 39, 42, 65n, 71, 96, 164, 166-168, 173, 175, 226n, 229-345 passim, 363, 366, 370, 759n, 784, 1I36 'Battle of Britain', Zie: Slag om Engeland Bavinck, H., 1209 Bax,]. S., 743, 744, 749n, 1I20n Bayonneç z y Bazel, 401, 1035 'Béarn', 51 Beatrix, Prinses, I, 12, 382, 384 Bedell Smith, W., 1092n Bedrijfsleven, zuivering na de oorlog, 1289-1290 'Beekvliet' , Kleinseminarie, 1034, 1°35, 1I13, 1203n, 1218, 1220, 1231-1234 Beelaerts van Blokland, F., I, 16, 36, 59, 65, 67, 81, 82, 86, 88-91, 105, 1I9121,124,126,143,145,146,203,252, 296,360,374,375,392,396,464,650, 651n, 861, 868, 1099, 1325, 13291335, 1339, 1346, 1380, 1424n, 1440, 1448, 1479, 1480, 1507 Beelaerts van Blokland, G., 1346 Beelaerts van Blokland, ]. ]. G., 302304, 709, 1I85, 1328n, 1350 Beer Poortugael, D.]. H. N. den, 38, 39 Beets, C. M., 603n, 608n Beetsterzwaag, 1202 Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, Zie: Politie, Duitse Belastingen, Zie: Ministerie-Gerbrandy: regeringsfmanciën Belfast, 732 Belfort, 1055 Belgian Dutch Danish French Polish Central Transport Workers Organisa tion,798 België, 5, 8, 16,21-23,3°, 37, 53, 156158, 259, 262, 347, 387n, 398-4°0, 402,4°3,446,515,516,521,547,562, 586-589,629,630,639,640,646,651, 652, 657, 659n, 664, 667, 677-684,

1531 [PDF]

712, 713, 722, 789n, 797, 840, 856,

XC927, 928, 1022, 1029, 1040, 1045,

XClo71n, 1081, 1302, 1328n, 1342, 1364,

XC1390, 1391, 1461 Belgisch Comité tot steun aan vervolg

XCde Israëlieten, 589 Belgisch Kongo, 158n, 400, 474, 6II,

XC682 Belinfante, A. D., 1273, 1277, 1278 Belinfante, W. G., 20, 447-449 Bella, S. de la, 1256 Bellechasse, 600 Bene, 0., 98, 171, 399n Benelux, 681-684 Benesj, E., 639 Benghazi, 197 Bensink, G. J., 817 Berechting l1a de oorlog, II82, II83,

XC1267-1295 passim Berg, C. F. van den, 976-979 Berge, L. A. van den, 300, 304 Bergen (België), 1055 Bergen-Belsen,

XCZie: Concentratiekampen Bergen op Z00111,1023, 104911 Bergman, A., 956n Bermuda-eilanden, 779 Bernhard, Prins, I, 12, 13n, 14, 16n, 36,

XC59, 65n, 85, 93, 105, 108, 121, 122,

XC125,126, ISS, 187-189,210,3°3,352,

XC356,357,375,382-392,4°9,410,649,

XC7°9,714,715,717,840,868,896,901,

XC909, 910, 911, 93°-932, 934, 949, 962, 1163, 1165, 1185, 1267, 1290,

XC1300, 1327, 1328, 1345, 1348, 1350

XC1354, 136711,1368, 1370, 1379, 1394,

XC1411, 1418, 144~ 1480 'Bernisse', 563n Beukema toe Water, K. W. A., 1017

XC1019, 1021-1023, 1026, 1028, 1029,

XC1°31, 1032, 1036, 1037, 1°41-1°43,

XC1479 Beurs- en Nieuwsberichten (Curaçao), 28n,

XC2911 Beus, J. G. de (ps: 'Boisot'), 136, 355,

XC357, II 86n, I36In, 1404, I443n,

XC14441 1 Beveridge, W., 1318;

REGISTER

XCBeveridge-Report, 1318Bevolkingsboekhouding, II83, II84 Beyen, J. W., 21, 86, 94, 138, 238, 378, 379 Bezemer, K. W. L., 32n, 484n, 493n, 72511,727, 729, 730, 732n, 734,735, 74 In, 744, 747, 75211, 758n, 763n, 77311,775n, 781n Bezettingsmaatregelen, opheffmg na de oorlog, 1290, 1291; Zie ook: Rechtsherstel; 'Souverein Noodbesluit' ; Wetsbesluiten (E 93, E 94, E 96, E 121) Biallosterski, T., 965-967 Bilbao, 580, 606, 615, 620, 623, 631 Billiton, 38o Billiton-maatschappij, 176, 239, 380, 381,508,682, 1406, 1413, 1414, 1453n Bilsen, F. K. J. van, 1049, 1050, 1060 Bingham jr, S., 56, 838, 894, 920, 925, 961, 986, 994, 996, 997n, 1002, 1012 1066 passim, I080n, 1081, 1083-1085 Binnenlandse Strijdkrachten (BS), 59n, 387n, 423n, 843, 912, 960, 967, 992 'Bil1tang',775 Bircham Newton, 721 Bir111a,255, 288, 293, 304, 309-311, 315,321,323-326,329,330,334,346, 715, 1088, 1092 'Bismarck', 198, 199, 774 Bismarck-archipel, 288 Black-List-Commission, 448 Bland, N., 270n Blankenstein, H. van, 19 Blankenstein, M. van, 19,84, 85n, 200n, 396n, 419, 420, 422n, 524-526, 638, 654, 862, 1284, 1344, 1439, 1452, 1491, 1500 Blaricum, 1°42 Bleriek, I050n Blieck, P. A. de, II49 'Blitz', Zie: Slag 0111Engeland Blizard, Ch. C., 837, 838,912,918,920, 925,926,979-981,991,993,994,996, 99711,1002, 1010-1012, 1016, 1017, 1019, 1°32, 1044, 1047, I065n, 1080, 1081, 1085 Block, A. L. de, 1229 Blom, N. S., 343,369, 395, II27, II70

1532 [PDF]

Blooys,]. de, I502n Blum, L., I40n, 421 Blijdensteins Bank, 84ll Boas, W., 84n Bodens, W., 1040, 1°41 Boer,]. H. de, 397, 1388 Boer, M. H. de, 1223, 1248 Boer, S. H. de, 737n Boer, W. den, 13 I, I32n, 714, 863-865,

XC888, 889, 896n, 927, 952n, IOI9 Boerema, D., 937, 938, 1068 Boerstra, M., 165-17°, 172, 259, 1240,

XC1366 Boeyen, H. van, 3,4,6, 8n, 29, 55, 68,

XC70, 71, 73, 90-93, 97, 98, 128, 137,

XC138,14°-142,144,154,182,184-188,

XC192,201-209,211,219,222,278,283,

XC284, 299-303, 3I9n, 326, 356, 372,

XC374,376,377,382,427,428,431,434,

XC457, 468, 509, 525, 527, 547, 549,

XC551,558,559,565,668,688,699,706,

XC707, 717, 833, 834, 839n, 842, 873,

XC885n, 888, 890-891, 896, 909, 910,

XC916, 930, 962, 972, 974, 1078, Il07, 1267, 1278-1280, 1286-1290, 1320,

XC1326, 1330, 1348, 1350, 1351, 1354,

XC1361, 1366, 1367, 1377, 1391-1394,

XC14°5-14°7, 1418, 1421, 1423, 1427,

XC1428, 1430, 1433, 1434, 1441, 1449,

XC1451, 1455, 1774 Bohlken, L., 40, 42, 783, 784, 822 'Boisot' (ps van]. G. de Beus), 144311 Boissevain-van Lennep, A. M., 554 Bokhorst, M., 421, 437 Bolkestein, G., 3, 4, 6, 8n, 55, 67, 68,

XC70-74, 79, 83, 87, 92, 93, 95n, 105,

XC107, IlO, Il9, 120, 138, 148n, 154,

XC159,161,201,2°3,206-208,215,217,

XC219,222,223,278,283,326,357,359,

XC382,391,429,468,469,548,644,667,

XC668, Il07, Il28, Il29n, 1277, 1289,

XC1)22, 1330, 1348 Bolle, K., 898, 899, 917, 990, 1073 Bolle, M., 587 Bombardementen,

REGISTER

XCZie: Antwerpen, Arnhem, Den Haag, Enschede, Rotterdam, Velzen; Zie: Fokker-fabrieken; Nederlandse Seintoestellen Fabriek, Hilversum;Philips-fabrieken; Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters (Kleykamp); Wilton-Feyenoord; Zie ook: Ministerie-Gerbrandy en bombardementsbeleid Koningin Wilhelmina Bombay, 468, 767, 769n Bomber Command, 719, 720, 722, 1063 Bomli, E., 1253 Bonaire, Zie: Nederlandse Antillen Bond van Inheemse Binnenlandse Bestuursambtenaren, 242, 243 Boogaart, P. C., 1026, 1027, 1°34-1036 Booms,]. B. M., 787n Boon, G. A., 20, 619, 621 Booy, Th., 104, I09n, IlO, 521, 853n Booy, A. de, 6 Booy,]. M. de, 7, 42, 52, 66n, 85, 216, 356,357,381,382,393,395,482,531, 76m, 768n, 783, 786, 794, 799, 8°3, 8°4, Sr rn, 816-818, 822, 823, Il31, Il70, Il87, 1404-14Il, 1413, 1414, 1448; levensloop, 1410- 14II Booy, O. de, 739, 749 Booy, P. de, 739n Bor, K. van der, 1023, I075, 1078 Bordeaux, 16,25 Borneo, Nederlands, 229, 233, 275, 290,294,1091,1093,1115,1119,1270 Borssum Buisman, G. A. van, 414, 879, 947, 958, 959, 985, 986, 1035, I065, 1479, 1480, 1482 Bos, A., 343 Bos, H. C. van den, 490n Bos Verschuur, B. W. H., 5Il Bosch,]. W. T., 717n Bosch, I. van den, 414 Bosch van Rosenthal,].]. B., 593, 598, 633,941 Bosch van Rosenthal, L. H. N., 433, 434, 858n, 859n, 866, 940n, 1204, 12 1 9, 1248n, 1484-1488, 1493, 1498, 1500, 1501 Bosma, J., 702 Bottema, ]., 991, 992, 1073 Bouman, P.]., 1229 Boven, A. van (ps van A. van de Kamp),

1533 [PDF]

1207n Boven-Digoel, 341 Bovene, A. van, 344,420 Boxhall, E. R., I079n Braggaar, C. C., 1012, 1023, 1075 'Brandaris, De',

XCZie: Regeringsvoorlichtingsdienst Brandel, J. M., 542, 544 Brandenburg,]., 1227 Brants, A., 187, 1267, 1396 Brauw, R. de, 881 Brauw, W. M. de, 848, 850, 851 Brazilië, 16, 214, 239, 444, 474, 498,

XC512, 537, 621, 1299 Breckinridge Long, H., 26 Breda, 25n, 362, 570, 912, 966, 1050 Bredemeyer, mej. (Madrid), 6IIn Brernenç óóa Breskens,2 Brest, 198 Brett, G. H., 310 Bretton Woods, 481, 685 Breugel Douglas, C. van, 634, 638, 646,

XC647 Breunese, ]. N., 171 Brey, O. W. de, 1028 Brink, F. G., 310 Brink, C. H. van, 576, 577n, 884 Brinkman, A. ('Ab van Straten'),

XC1070n Brisbane, 724, 1122n, II35 Bristol, 34, 75911. British Broadcasting Corporation (BBC),

XC9,79,80, 151, 19~ 198, 387,415,418,

XC419, 422, 424, 435, 997, 1082n;

XCEuropean Service, 79, 415, 416, 419, 4 2 4; Dutch Section, 79, 416, 424, 425; Radio België, 416, 421;

XCHome Service, 415, 416, 471;

XCOverseas Service, 387 British Enka, 395 British Mission for Deep Sea Fishermen,

XC79011. Brits-Indië, 224-255, 310, 315, 321, 329,

XC334,341,343,5°9,535,538-54°,563,

XC659n, 689, 715, 762, 83 I, 836, 845,

REGISTER

XCII24, II52, II79 Brits-Indische Congres Partij, 1088Broek, H. ]. van den, 383n, 418-428, 1288, 128~ 1373, 1382n Broek, ]. van den, 137, 239, 316, 358, 364, 372, 376, 378-382, 427-431, 456,459,463,476,667,668,679,682, 683, 686, 820-822, 877, 1277, 1301, 13II, 1313-1315, 1328n, 1335, 1336, 1347, 1348, 1379, 1393, 1395, 14031407, 1412-1414; levensloop, 380-381 Broekert, P.]. de, II65, II67 Broekman, H. G., 840, 871, 889, 890, 891, 901--904, 915-917, 933-937, 943n, 945, 947, 948, 951, 970, 1471, 1472, 1476 Broeksz, ]. B., 1252-1254 Brons,]. C., 5II, 513, 514, 548 Brook, Colonel, 1078 Brooke, A., 3II, 320, 324, 914 Brouwer, ]., 992 Bronwer, M., 1083n Brugmans, H., 1231, 1234 Bruins Slot, ]. A. H. ]. S., 1248, 1469, 147° Bruna,].]. H. A., 1238 Bruyn, A. de, 782n Bruijn, A. C. de, 1257-1259 Bruyn Tengbergen, Th. de, 6°7, 610, 6II, 614-616, 631 Bruyne, M. R. de, 2II, 410-412, 430, 706n, 7II, 834, 837-84°, 864n, 872, 873, 876, 877, 891, 898-910,912-928, 930-932,947,957,962,963,966,97°972, 1017-1020, 1023, 1028, 1029, 1035-1038, 1°41, 1042, I049n, 10531059, 1061-1064, 1068n, 1077, 1078, II47, II49, 1352, 1353, 1474, 1476, 1479 Bruyning, C. F. A., soon Bruyning, F. H., 395 Bryant, A., 32411 Brijnen van Houten, P., 56,952, 1268 Buchenwald, Zie: Concentratiekampen Buenos Aires, 239n, 476n Buitengewone Algemene Rekenkamer, 176, 177, 396, 455, 456, 463-466, 47I11, 764n, 888, II29, 1318; Zie ook: Algemene Rekenkamer

1534 [PDF]

Buitengewone Raad van Advies, 352,

XC391-397,4°7,443,456,464,465,496,

XC497, 545, II29, II30n, II51n, II85,

XC1271, 1275, 1279, 1280, 1285, 1287,

XC1288, 1292, 13II, 1318, 1319, 1340,

XC1347, 1348, 1368, 1380, 1384, 1398,

XC1407, 1409, 1415, 1417, 1422-1424,

XC1431, 1433-1435, 1438, 1442, 1445,

XC1447-1451,15°8; Zie ook: Wetsbesluiten (C 26) Buitengewone Raad voor de Scheep

XCvaart, 769n, 782 Buitengewone rechtspleging, 1272,

XC1273; Zie ook: Wetsbesluiten (D 63) Buitengewoon Politiebesluit, 1368,

XC1369, 1398-1402, 14II, 1418;

XCZie ook: Wetsbesluiten (E 123) Buitengewoon strafrecht, II83, 1272,

XC1274; Zie ook: Wetsbesluiten (D 61) Buitenzorg (Bogor), 285 Buizer, J. J. C., 893, 913, 994, 1013,

XC1018, 1066, 1075 Bukkens, J., 913, 917-919, 923, 994, 995, 1017, 1018, 1020, 1022, 1030,

XC1°32, 1064n, 1068n, 1075, 1082 Bulgarije, 446, 634 Buquet, J., 787n, 797n, 799n Bureau Bijzondere Aangelegenheden,

XC186, 189, 191,210, 834, 899;

XCZie ook: Bureau Voorbereiding Te

XCrugkeer Bureau Bijzondere Opdrachten (BBO),

XCZie: Geheime diensten, Nederlandse Bureau central d' administration des Néer

XClandais. 584, 585 Bureau Inlichtingen (BI),

XCZie: Geheime diensten, Nederlandse Bureau Inlichtingen Nederlands-Indië,

XCZie: Geheime diensten, Nederlandse Bureau Militair Gezag,

XCZie: Militair Gezag Bureau Militaire Voorbereiding Terug

XCkeer,

XCZie: Bureau Voorbereiding Terug

XCkeer Bureau Organisatie Generale Staf, 305,

REGISTER

XCII50, 1287Bureau Vernieuwing (en Voorlichting). 1346, 1347, 1500 Bureau Voorbereiding Terugkeer, 2II, 834,837,891,898-9°0,9°2,9°9,912, 919,920,926,927,97°; Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer, 837, 838, 877, 920, 923, 926, 928, 947, 957, 962, 966, 970, 1019n, 1020, 1023, 1053, 1062, II40, 1501n; Militaire Inlichtingendienst (MID), 837, 839, 926, 947, 962n, 1038, I043n, 1054, 1058, 1061; Zie ook: Bureau Bijzondere Aangelegenheden; Commissie- Terugkeer; Geheime diensten, Britse, Nederlandse Bureau Wijsmuller, 779 Bureau of the Mint, 1314 Bureau tot behartiging van de belangen van Nederlanders in Zuid-Frankrijk, 584; Zie ook: Vluchtelingen Bureaux d' administration des Néerlandais, 583; Offices néerlandais, 569-583 passim Burgemeesters, 434; Zie ook: Provinciale en gemeentelijke bestuursorganen; Zuivering na de oorlog Burger, J. A. W., 8n, 106, ro-m, 129, 134.356.357.381.382.434.468,534, 839, II29n. II87, 1272, 1275, 1277, 1283-1285, 1290, 1313, 1339-1345. 1348• 1354, 1357, 1369. 1372, 1373. 1376, 1386, 1393, 1394, 1400. 14021404, 1406. 1407, 1414. 1415, 1418, 1423, 1424. 1431, 1433. 1434, 1436, 1437. 1449, 1453, 1454n• 1455, 1460. 1464. 1500. 1502n; levensloop. 1342-1345 Burgrneijer, J. J., 782n Buskes, J. J.. II91, II92 Butler. J. R. M., 321 Buuren, A. D. van. 58, 179-183 Bylandt, W. F. L. van. 4,7. 170. 260n, 526. 538n. 632. 633. 88~ 900 Bijzonder Gratie-adviesbesluit, Zie: Wetsbesluiten (D 64)

1535 [PDF]

Bijzondere gerechtshoven, Il83, 1271

XC1275, I290;

XCZie ook: Wetsbeslniten (D 62) Bijzondere gratieverlening, 1272, 1273;

XCZie ook: Wetsbesluiten (D 64) Bijzondere Raad van Cassatie, 1271

XC1273 Bijzondere rechtspleging, Il88, I267

XC1278, I295; Zie ook: Buitengewone rechtspleging; Buitengewoon strafrecht; Bijzondere gerechtshoven; Bijzondere gratieverlening ; Bijzondere Raad van Cassatie; Tribunalen; Wetsbesluiten (D 61, D 62, D 63, D 64, E 101);

XCZie ook: Illegaliteit, mening over Bijzondere Staat van Beleg, Il82, Il88,

XC1358, 1365-1376, 138rn, 1382, 1384,

XC1387, 1389, 1398, 1430, 1446, 1447; Zie ook: Militair Gezag; Wetsbesluiten (D 60)

XCC & A (Brenninkmeyer), 7, 902 Cadogan, A., 314, 326, 659n, l090n Cairo, 390, 468n, 646 Caljé, C.]. F., 1469 Campbell, R., 1090n Camrose, Lord, 470 Canada, 6, 12, 13n, 14, 20, 22, 32, 34,

XC37-39,65,71, 157, 183, 373, 382-384,

XC400, 46rn, 479, 481, 509, 563, 619,

XC635, 648, 657, 658n, 669, 680, 681,

XC689-700, 708, 717, 726n, 769n, 797,

XC868, 871,93 I, 1099, 1100, I298, 1299,

XC1339 Canadian Immigrant Service, 546n Canberra, Il33 Cardiff, 33 Caribbean Research Council, 497n Carp, W. Th., 695, 698-700 Celebes (Sulawesi), 237, 290, 291, 294,

XC316, 330, Il02 Celosse, ]. ]., 964-966, 98rn Centrale Bond van Transportarbeiders,

XC787n, 795, 797, 798 Centrale Inlichtingendienst (CID),

REGISTER

XCZie: Geheime diensten, NederlandseCentrale van Kapiteins en Officieren ter Koopvaardij, 493, 782, 798 Ceylon, 293, 304, 324, 330, 332, 334, 342, 344n, 354, 657, 688, 689, 704, 724,728,729,731,732,734,740-742, 1118-1123, 1125, 1126, 1143, 1165, Il70, !I72, Il73 Chait, E., 1493, 1494 Chase National Bank, 444, 461-463, 480 Chàteauneuf-Ies-Bains, 578, 581 Cherbourg, 13n Chicago, 481, 696 Chiefs of Staff (Britse), 272, 308, 3Il, 312,314,315,324,329,33°,333,388, 713, 835, 913, 914, 920, 981, 1063, 1064, 1088, !I53, Il54, Il73; Zie ook: Combined Chiefs of Staff Chili, 540, 546 China, 4, 229, 238, 239, 263, 279, 284n, 309,310,315,340,373,648,653,657659n, 675, Il75 Christelijk-Democratische Unie, 243, 1207, 1209 Christelijk Gereformeerde Kerk, Il95 Christelijk-Historische Unie, 99n, 120, 467, 660n, 1205, 1216, 1217, 12191221, 1231, 1233, 1236, 1244, 1250, I265, 1470 Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), Il90n, r rçrn, 1220, 1256I258 Christiansen, F. C., 407, 408, 429, 10Il, 1069, 1070, 1291 Christmann, R., 1029n Christofoor, 669, 1222, 1246, 1247, 1469 Churchill, W. S., 9, 10, 46, 48, 53, 55, 137,139,152,153,182,199,255,273, 274,281,291,292,294,3°7,3°8,310315,321,322,324,325,330,334,335, 346,348,399,4°3,4°4,4°9,479,652, 653,664,665,713,741, 829-831, 834, 868,869,9°4,913,920,927,971,973, 1088-1090, 1094, 1142, 1153, 1154, Il69, II72, II73, II79, 1237, 1276n, 1300, 1356, 1498; redevoeringen, 46, 198, 199 Cier de Luchon, 582 Citroen,]. en A., 612n Clarcns, 597

1536 [PDF]

Clark, G. N., 437 Clearing-verkeer, 1310;

XCZie ook: Wetsbesluiten (E 143) Cleeff, P. van, 587, 588 Cleveringa, R. P. (Comrnissie-), 593n,

XC615n, 616n Cnoops, A. J. M., 873, 964-966, 98In,

XC1044, 1°45 Coastal Command, 33, 717, 722, 731 Coevorden, 1483, 1485, 1487 Colditz, 745 College van Vertrouwensmannen,

XC858n, 958n, 959, 1249n, 1281, 1319,

XC1461, 1501 'Colombia',

XCZie: Koninklijke Marine Colombo, 293, 304, 306, 307, 330, 331,

XC34 2 ,732 Columbia, 759n Columbia-Camp (Australië), II22n, II35 Colijn, H., 139,233,234,243,361,373,

XC488, 647, 1217, 1219, 1244 Combined Boards:

XCCombined Food Board, 479, 480, 653;

XCCombined Munitions Assignment Board, 479, 480, 653; Combined Production and Resources Board, 479, 480, 653;

XCCombined Shipping Adjustment and Raw Materials Board, 479, 480, 653 Combined Chiefs of Staff, 196, 292, 308,

XC310, 3II, 317-335 passim, 348-350,

XC479, 653, 727, 728n, 913, 1090, 1°92,

XC1093, lII9, II39, 1144-II47, II52,

XC1154, 1156-1164, 1169, 1170, 1172,

XClI74, 1304;

XCZie ook: Chiefs of Staff (Britse) en Joint Chiefs of Staff (Amerikaanse) Comité Français de la Libération Nationale,

XC640, 641, 659, 1364 Comité National Français, 347, 639, 640 Comité tot steun aan Nederlandse

XCOorlogsslachtoffers in België, 588 Comité van Actie tegen het Neo

XCfascisme, 1451, 1452, 1464 Comité van Revolutionaire Marxisten,

XC1218, 1226 Commandos,

REGISTER

XCZie: Koninklijke LandmachtCommissarissen der koningin, Zie: Provinciale en gemeentelijke bestuursorganen; Zie ook: Zuivering na de oorlog Commissie herziening Wet op staat van oorlog en beleg, 196 Commissie Militaire Onderscheidingen, 910n Commissie-Oorlogvoering, 356, 357, 390, 406, 924, 1130n, 1137, 1138n, lI40-1143n, lI45, lI49, lI50, lI52, 1153n, 1156, 1157, 1160, 1161n, 1163. II 66-Il7In Commissie-Terugkeer (re), 185-189, 2°5-208,354, 885n, 1350, 1351; Zie ook: Bureau Voorbereiding Terugkeer Commissie-Terugkeer (ze), 356, 357,. 39°,921,924,931, 932n, 1124, II85,. II86, 1267, 1274, 1278, 1289, 1290,. 1321, 1340, 1341, 1345, 1352, 1353, 1363, 1367, 1372, 1379, 1386, 1394. 1414, 1421, 1423, 1424, 1427-143°,. 1432, 1433 Commissie-Visman, 247, 248, 253 Commissie van advies voor Joodse aangelegenheden, Zie: Joden Commissie voor Aangehouden Lading (Coval), 787, 788 Commissie voor Nederlands-Indië in Australië en Nieuw-Zeeland, 44In, II27, II30, Il33-lI35; Zie ook: Wetsbesluiten (C 18) Commissie voor Rechtsverkeer in Oorlogstijd (Corvo), 19,20,48, 343,445449, 557, 594n, 1292; Zie ook: Wetsbesluiten (A 6, E 75) Commonwealth Conference, ro88 Communisrenbond 'Spartacus', 1218, 1226 Communistische Partij Nederland (CPN), 396n, 662, III5, 1216, 1218, 1225, 1227, 1228, 1250, 1263, 1270, 1361, 1362 Concentratiekampen: Amersfoort, 714, 1270; Auschwitz-Birkenau, 513, 517, 538, 539, 545, 576;

1537 [PDF]

Bergen-Belsen, 537-539, 627;

XCBuchenwald, 156, 164, 174, 553, 587n, 1217, 1221, 1223;

XCGross-Rosen, 1071n, 1°72;

XCMajdanek, 545;

XCMauthausen, 1069, 1°71;

XCNatzweiIer, 517, 582;

XCNeuengamme, 588n, 876, 882, 1026;

XCRavensbrück, 1069;

XCSachsenhausen, 1221;

XCSchoorl, 714, 1362;

XCSobibor, 537, 989n;

XCTheresienstadt, 529, 540-543, 595;

XCVught, 541,992, 1270;

XCWesterbork, 522, 529, 540, 541, 543, 56In,627 Congleton, 39, 705, 706 Connally, T., IlOI Contact-Commissie der Illegaliteit, 351,

XCIl87, I249n, 1469, 1470 Contact-Commissie van Organisaties

XCvan Werknemers ter Koopvaardij,

XC798, 8Il-8I3, 817, 818, 822 Contra Signaal, Het, I050n, 1060 Convent van Kerken, 1193, I203n, 1213 Conventie van Genève, 542 Convooien, 767-771 Coppens, A. L. A., II 49-Il 51, Il65,

XCIl80 Cordeaux,]. K., 933, 934, 955 Corregidor, 288 Corver,]., 1253 Corvo,

XCZie: Commissie voor Rechtsverkeer in Oorlogstijd Cossonay, 599 Costa Gomez, M. F. da, 395, 456,

XC1409 Costa Rica, 497n, 759n Coster, F. W., 1125 Coval,

XCZie: Commissie voor Aangehouden

XCLading Coventry, 171 Craandijk, F. W., 634n Cramer, J, 433n, 939, 1483, 1484 Crena de Iongh, D., 343, 369, 479n,

REGISTER

XC496n, 1127 Creutzberg, H. W., lI96, lI97Cross, R., 760n, 1088n Cuba, 537, 619 Cunningham,]., 732, 744 Curaçao, Zie: Nederlandse Antillen Curaçao'se Radio Omroep, 422n Curaçao'se Scheepvaart-Maatschappij, 49 2 -494 Czech Relief Fund, 542 D-Day, III, 351, 640, 657, 744, 830n, 1060, 1082n, 1415, 1498, 1508 Daalder, H., 676 Daily Mirror, The, 889 Daily Telegraph, The, 470 Dalton, H., 834, 845, 867, 914, 1300 Dam, H. G. van, 569 Dam,]. van, 428, 540 Dane,]. C., 1020 Daniëls, W. A. A. M., 635 Darlan, F., 422n, 654, 655 Dartmouth, 745 Daubanton, F., 636, 703 Davids,]. C., 615, 616 Deane, ]. R., 349 Deckers, L. N., 1217, 1221 Défaitisme, 9,38,45, 51-55,63,7°,73, 83-85,91,98, lI8, 155, 162, 177, 181, 222,621,633,635 Deinse, B. S. van, 343 Deinum, H., 928n, 936, 947 Dejean, M., 640, 641 Deketh, A. H., 739n Delfzijl, 470, 509n, 562, 563, 935, 937, 938, 1038, 1053, 1054 Delprat, D. A., 785 'Dempo'i vvr Denemarken, 159, 347, 446, 515, 535, 563n, 634, 677, 797 Dentz, H., 544, 545, 556 Deppner, E., 1000, 1027, 1028, I068, 1069 Derksema, R. P.]., 206, 2Il, 833, 839, 888-890,896,900,904,930,970,972, 10 2 3 Dessing, G., 894, 904, 974, 990, 991, IOIO, I033

1538 [PDF]

Deutsche Lufthansa, 759 n Deutsche Reichspost, 829 Deviezen-Noodmaatregel 1944,

XCZie: Wetsbesluiten (E 144) Deviezenbezit, Nederlandse, 1309,

XC1310;

XCZie ook: Nederlands Deviezeninstituut; Wetsbesluiten (D 20, E 89, E 90, E 91, E 92, E 143, E 144) 'Diamond', 773'Dienst Wim', 414, 928, 936n, 956,

XC1023, 1024, 1034n, 1°42, 1067, 1074,

XC1°75 Dienstweigeraars,

XCZie: Strijdkrachten, Nederlandse Dieppe, 77In, 923 Dieters,]., 1218 Digoel-rivier, 242 Dill,]., 320, 349, 1093, II59, II62, II70 Dilly, 297-299 Directoraat Luchtstrijdkrachten,

XCZie: Luchtstrijdkrachten Displaced Persons (DP's), 1383, 1384,

XC1388-1391; Zie ook: Regeringscommissariaat voor de Repatriëring Distributiestamkaart, Tweede, 434,

XC10 58 Disrributiewet-rçjç, 13II;

XCZie ook: Wetsbesluiten (E 107 e.v.) Dito,]. K. M., 1253, 1288 Djajadiningrat, A., 370 Djajadiningrat, L., 343, 371, 372, 395,

XCII27, II35 Djeddah, II21n Djocjakarta, 366 Dobben,]. A. van, 572 Dobson, R. I., 838, 961, 967, 1014,

XC1062, I079n Doetinchem, 1202 Dogger, G. A., 129, 897, 905-908, 9II,

XC916-918, 1240n, 1472 Dogmersfield Park, 152 'Dolfijn',

XCZie: Koninklijke Marine Dominicaanse Republiek, 1299 Dominions, 334 Donker, L. A., 9In, 827, 867n, 889n,

REGISTER

XC946, 948, 954, 968, 986, 1002, 1004,II05, roo-m, 103 I, 1°32, 1043, 1064, 1080n, 1081, 1083 Donner, ]., 1249, 1274, 1278n, 1477, 15°3 Donovan, W., 841 Doolaard, A. den, (ps van C. Spoelstra), 418-420, 422n, 423, 428, 437, 438, 1451 Doorman, K., 291-293, 307, 328, 331333 Doorman, P. L. G., 926n, 962n, II49, II51 Doorn,]., 1246, 1444n Dordrecht, 863, 1040, 1275 Dorp,]. van, 13, 84, 15In, 705 Double Cross-Committee (XX- of Twenty Committee), Zie: Geheime diensten, Britse Dourlein, P., 838, 957, 1023n, 1026, 1027, 1034-1036, 1°42, 1043, 1045, 1047-1051, 1055-1057, 1°59-1061, 1069, 1080 Dover,745 Dozy, C. M., 539 Drees, W., 108n, II4, 122n, 351, 867n, 1217, 1221-1223, 1235, 1236, 1241, 1244, 1260, 1318, 1469, 1470, 1477, 1485, 1497, 15°3 Drente, 979, 980, 1002 Drexel Biddle, A.]., 213, 313, 314 Driebergen, 998n, 1000, 1001, 1025, 1027, 1046 Driel, C. W. van, 493n Driel, ]. van, 892 Drion, H., 1243, 1244, 1274, 1289 Drion,]., 1243, 1244, 1274, 1289 Droogleever Fortuyn, C., 8n, 1017, 1018, 1029, 103!, 1032, 1037, 1°411°43 Dubois, A., 1252, 1253, 1286, 1287 Duinoordkerk, Scheveningen, II96 Duisterwinkel, G., 867n Duitsland, 660-669, 829,949,95°, 1086, 1I0l, 1I04, 1I17, II36, II43, II55, 1I73, 1216, 1219, 1229, 1298, 1327, 1342,1359,1366,1388-1392; Duitslands toekomst: mening in bezet Nederland, 660663, 668, 669, 1241;

1539 [PDF]

mening Geallieerden, 664-665; mening ministerie-Gerbrandy, 665-666; mening koningin Wilhelmina, 665-666; Zie ook: Annexatie vall Duits gebied Dulm,]. F. van, 72In, 739, 740 Dumbarton Oaks, 659 Dundee, 32, 738, 739, 741, 742 Dunsfield. 722 Durban, 702, 76911. Dutch Communication Flight,

XCZie: Luchtstrijdkrachten 'Dutch-Paris', 518, 569n, 582, 583, 588,

XC602, 603, 939, 1059, 1493, 1494; Zie ook:]. H. Weidner Dutilh, C. C., 898, 938, 1016, 1054,

XC1°73 Duynstee, F.]. F. M. (ps 'Junior'), 1222 Dijckmeester, F. Th., 876, 1482 Dijk,].]. C. van, 1377, 1476 Dijkstra, P., 40, 42, 43, 783, 786, 804n,

XC805, 8IIn, 813, 817n, 823 Dijxhoom, A. Q. H., 3, 6, 8,9, 13n, 24,

XC31-81 passim, 84, 90, 91,93,107,122,

XC152, 153, 161, 162, 177-197,202,203,

XC209, 220, 238n, 349, 356, 374, 375,

XC377, 388, 407, 508n, 524-526, 553,

XC618,690,695,697,699,706,709,710,

XC716, 834, 837, 842, 860-862, 885, 892,

XC899,972,974, 1093, 1145, 1147, 1149,

XCII52, II54, II 56-II63n, II70, II74,

XC1267,1270,1358,1377,1378,1385; Zie ook: Ministerie-Gerbrandy

XCEaker, I. C., 4II Eastern Fleet (Britse), 287, 293, 294, 307,

XC330, 334, 732, I II9 Ecuador, 537 Eden, A., 273, 276, 281, 298, 314, 316,

XC321,539,653,656-658,665,679,868,

XC869,973, 1163, 1356, 1365, 1487 Eeghen,J.J. van, 570n Eendenburg, L. C. M. van, 40, 42, 43,

REGISTER

XC783, 798n, 823 Eenheid door Democratie, 952, 1232 Eenheidsvakbeweging, 1265 Effecten, 1294Egalisatiefonds, 156, 461, 462 Eggens, j., 343, 369, 446, 818n, II27, 1292, 1448 Egypte, 4, 701 Ein- und Ausreisestelle, Zie: Reichskommissariat Eindhoven, 135, 362,4°6,4°7,423, 529, 830n, 876, 953, 958, 1067, roçön, 1202, 1204 Einsatxgruppen, )28 Einthoven, L., 1035, 1218, 1233, 1234, 1238, 1240, 1379 Eisenhower, D. D., 390, 422n, 654, 926 1352, 1365, 1370, 1390, 1394, 1417, 1419, 1433 El Alamein, III, 42211, II48 Elias, E., 494 Elias,]., 529, 530, 627 Elzas-Lotharingen, 664 Embden, D. van, 395n, 396n, 1245, 1431, 1432 Emmer, ]., 897-899, 904, 990, 1070, 1°72, 1°75 'Emperor', 724 Engelandvaarders, 62, 106, I II, 126134, 183, 352, 360, 377, 389, 395, 397, 414,423,432,515-521,523,549,560 631 passim, 634, 690, 698, 705, 710, 840, 863-865, 867, 870, 871, 876, 886, 900-903, 906, 932, 934, 937, 943, II37, 1268, 1326, 1339, 1344, 1347, 1348, 1350, 1362n, 1448, 1450, 1466; 'Huize Florys', 128, 129; 'Oranjehaven', 129, 130. 131. 580, 90~ 91~ 911, 955, 963; Patriotic School, Zie: Geheime diensten. Britse; en koningin Wilhelmina. 129-134, 1326, 1339, 1347, 1348 Engels, Chr., 28n, 29n Engelsmanplaat, 991 'Enggano', 767. 770 Englandspiel. 129, 352, 413, 838, 839, 843, 864, 868, 870, 875. 883. 891. 894, 898,899,912,925.929.957,961.962. 970. 976-1085 passim, 1218, 1223, 1473. 1479; Zie ook: ]. Schreieder; H.]. Giskes; V-Miinner

1540 [PDF]

Enkhuizen, 1022 Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid

XC1940-1945', 29, 48, 53, 57n, 59n-6I,

XC72, 73, 75n, 9In, 101, 107, II3, 129,

XC177, I79n, I80n, 188, 196, 197, 202,

XC2°7,210,211,219,220,224,276,302,

XC305, 306, 338, 353, 361, 395n, 402,

XC442, 450, 456, 457n, 463, 466, 467,

XC470n, 471, 477, 481, 488, 493, 532,

XC533n, 536, 544, 550, 554-557, 559,

XC572n, 580, 585, 593, 594, 597-599, 615n, 616, 623, 627, 636, 690, 694,

XC699, 703, 726n, 733, 735, 737n, 743,

XC748, 751, 759n, 76411, 782, 784, 792, 797, 798n, 799, 804, 8II, 826-828,

XC843,860-862,864,867,870,873,874,

XC876, 877, 879, 881, 884, 888, 891-894,

XC9°4-9°7,911,915,918,920,937,938,

XC943n, 945, 946, 952, 954, 957, 960

XC964, 967, 968, 972--974, 98m, 985,

XC986, 999, 1003-1007, 1012, 1021,

XC1025, 1030-1033, 1036, 1037, 1041,

XC1044, 1045, 1049, I05In, 1054, 1056, I060n, 1064, 1067n, I068n, 1077,

XC1078, lO81, 1083, 1084, 1085, 1092

XC1094, 1113, 1120, 1123-1126, 1131,

XCII32n, II43, !I44, II46, II48, !I50,

XC1155, 1157, 1159, 1169, 1170-1174,

XCII80, II86n, 1288, 1298, 1302, 1305,

XC1314, 1316, 1323, 1344, 1353, 1358,

XCI4II, 1412, 1418, 1429, 1434, 1440,

XCI444n, 1445, 1448, 1453, 1460, 1461

XC1466, 1494. 1496 Enschede,

XCbombardement, 4II Enschedé en Zonen, Fa.Joh., Haarlem,

REGISTER

XC1058, 1°59 Enthoven, K. J L., 247 Episcopaat, II6n, 429, II93, II94, 1255 Erkel, G. B. M. van, 740 Erkens, N. 863 Estland, 528 Estoril,97 Eupen-Malmédy, 664 European Advisory Commission, 656, 665 European Seamen Committee, 763 Evatt, H. V., 1088n, lO89n Everts, F. E. C., 476 Eykman, J, II97, 1203, 1204, 1224Falmouth, 33, 728n Far Eastern Supply Council, 224 Farago, L., 830n 'Farmsum', 753-757, 761, 773, 775, 824 Februari-staking, 420, 1227 Federal Reserve Bank, 17, 439 Federatie van Omroepverenigingen, 1254, 1255 Feith, S., 14,383, 384, 385n Felderhof, H. H., 149n Feltz, W. R. E. van der, I22In Ferwerda, G. F., 42, 43, 543-545, 783, 786,787, 814, 815, 823n, 1389-1391 Festung Scheveningen, 1°52 Fighter Command, 34, 717, 720 Films, invoer van -, Zie: Wetsbesluiten (E 84) Fimmen, E., 798 Financieel Noodbesluit, 1313 Financiën en economie na de oorlog, 1309-1316; Zie ook: Bankenmoratoriurn ; Clear ing-verkeer; Deviezen-Noodmaatregel 1944; Deviezen-bezit; Distributiewet-rçjç ; Nederlands Deviezeninstituut; Prijsopdrijvingsen Harnsterwet-rçjo ; Spaarbewijzen en spaarzegels; Wetsbesluiten (D 20, E 17, E 28, E 73, E 80, E 90, E 91, E 92, E 107, E III, E II3, E 135, E 143, E 144) Finland, 446,565,643,676 Fischböck, H., 1291 Flaes, R., 558, 623, 886, 887 Flantua, L. A., 1053n Fleet Air Af/'l'l, 716, 720, 723, 731, 746, 1I65 Fleetwood, 789n, 790n Fleming, 1., 388 Flinterman, J, 719n 'Flitspuit, De', Zie: Regeringsvoorlichtingsdienst 'Flores', Zie: Koninklijke Marine 'Florys, Huize', Zie: Engelandvaarders Fock, C. L. W., 618, 885-887, 953, 967 Fokker-fabrieken, 393; bombardement, 4II

1541 [PDF]

Foot, M. R. D., 835n, 836, 875n, 877n,

XC1024, 1071n, 1079n, 1080 Foreign Economic Administration, 480 Fort Zeelandia, 507 Fortuin, H. B., ('Hendrik de Prater'),

XC4 16; Zie ook: British Broadcasting Corporation Franco, F., 604, 606 Frank, F., 1070n Frank, L., 1248 Frankfurter, F., 318 Frankrijk, 3, 5, 8, 13, 16,21, 23, 24, 37,

XC48, 51-53, 55, 66, 69, 70, 235, 349,

XC355n, 389, 398, 402, 418, 419, 446,

XC512-517, 521, 546, 547, 551, 554-558,

XC560, 566, 568-570, 574, 576, 578, 583,

XC585-590, 593n, 595, 624-626, 630,

XC64°,653,657,664,665,680,712,757,

XC797, 841, 856, 913, 967, 968, 969n, 1014, 1022, 1029, 1°42, 1045, 1064,

XC1074, 1075, 1081, 1082, 1090, IIOI,

XC1302, 1342, 1364, 1390, 1391, 1461 Frans-Algerië, 191,209n, 308,390,422,

XC549,55°,640,654,734,77° Frans-Guyana,212 Frans-Indo-China, 229, 230, 232, 235,

XC265,266,275,277,278,282,284,285,

XC287, 446, 664, 1090 Frans-Marokko, 308, 422n, 549, 550,

XC654, 734 Frans-Nederlandse Kamer van Koop

XChandelv yóç Frans-West-Afrika,664 Franse Antillen, 5I Frederiks, K. j., 432-434, 540, 903 Freetown, 779 Fremantle, 329 Fribourg, 595, 596 Friesland, 912, 1002, 1420 'Friso',Zie: Koninklijke Marine Fruin,]. A., 7 Fruytier, L. A., 488, 745 Funkabhör, 881, 983 Funhbeobaduungsstelle,

XCZie: Politie, Duitse 'Furious', 723 Furstner, ]. Th., 6, 7, 13n, 14, 31-34,

REGISTER

XC46-49, 52, 57, 62, 178, 184, 202-205,208-2II, 217, 220, 234, 237n, 238n, 260, 266, 267, 273n, 282-284, 306, 313, 314, 319, 320, 324, 326, 327n, 330-332, 337, 356, 382, 383n, 388, 410-413,437,465,490,491,510,667, 668, 679, 712, 721, 725, 727, 737n739n, 746, 750, 802, 834, 837, 842, 885, 89In, 894, 899, 900, 903, 905, 906,908,909,915-917,919,920,931, 971, 974, 1078, 1119, 1121, 1123, II24, II26, II31, II35-II37, II39, 1141-1148, 1164, 1165, 1174, 1175, 1340, 1348, 1350, 1352, 1366, 1367, 1427,144°, I443n, 1472, 1473; levensloop, 2IO-2II Gaag, ]. ]. van der, 858n Gaay Fortman, N. A. de, 1306 Gaboengan Politik Indonesia (Gapi), 246 Galapagos-eilanden, 774 'Van Galen', Zie: Koninklijke Marine Galle, D.]., 302, 304 Gander, 34, 649 Gankema, H., 892 Gans,]., 1348, 1449-1452, 1460 Gans, M. H., 592n, 598, 599 Gaulle, Ch. de, 347, 639, 640, 659n, 670, 726n, 1364, 1474 Geelkerken,]. G., 12IIn Geelkerken, C. van, 426 Geer, D.]. de, 3,4, 6-II, 17, 18,32,45, 46, 52, 55, 57, 59,61,63, 64ll, 66-101 passim, 104, II7, 126, 138, 352, 373, 382,396,418,647,973; Zie ook: Ministerie-de Geer Geersens, N. (Jan Moedwil'), 416, 420, 421; Zie ook: British Broadcasting Corpora tion: Radio België Geheime Dienst Nederland (illegale groep), 958n Geheime diensten, Amerikaanse, 841; Office of Strategic Services (055),841, 868, II21 Geheime diensten, Belgische, 1033 Geheime diensten,Britse, 827-975 passim; 154

1542 [PDF]

Double Cross-Committee (XX-), 832,

XC1076, 1°7711, 1083; Military Intelligence (MI),

XCMI-5, II, 55-63, 65, 80, 94, 96, 98,127,128,13111,155,179-182, 387, 388, 831, 832, 83311, 841, 883,889,1060,108011,1084,1085; Security Service, 829, 831;

XCMI-6, 56, 59,60,62,206,408, 831 845 passim, 861, 862, 870, 907 passim, 92111, 927--936, 954-957, 962, 969-974, 97611, 978, 979, 982, 986, 990, 1002, 1003, 1007, 1009, 1014, 1029, 1°31, 1°3311, 1035, 1063, 1067, 1069, 1070, 1072, 1075, 1078, 108311, 1084;

XCDutch Section, 832, 884, 917, 92793 1 ; Norwegian Section, 933n;

XCPassport Control Office 56, 94, 832, 845,935; Secret Intelligence Service, 829, 83 I, 832, 836;

XCMI-9, 841, 878, 959, 960, 1012, 1025, 1075;

XCMI-19, 871; Patriotic School, 127, 128, 703n, 843n, 863, 871, 905, 906, 1084, 1339, 1498; Zie ook: Engelandvaarders Naval Intelligence, 388; Political Intelligence Department (PID),

XC437; Political Warfare Department (PWD),

XC424,437; Political Waif are Executive, (PWE),

XC4I7, 424, 437,835, 841, 879; Zie ook: Luchtpamfletten; Regeringsvoorlichtingsdienst 'De Flitspuit'; Zwarte propaganda Special Operations Executive (SOE),

XC59n, 305, 397, 410, 412, 413, 417n,

XC834-843, 862n, 87°-883, 892n, 893,

XC898-900, 912, 914, 919, 921-929,

XC955-1084 passim, II20, 1362, 1473,

XC1476, 1499; Belgian Section, 838,927, 928, 962, 10 2 3;

REGISTER

XCDutch Section, 836-838, 862, 864,872,891,894,912,925,928,961, 976,979,980,986,987,991,993, loo7n, Io09-1014, 1019, 1023, 1039, 1040, 1047, 1062-1064, 1078-1081, 1083-1085; en Plan for Holland/Plan B, 837839, 843, 912-925, 972, 994, 995, 998, 1002, 1012, 10I71023, 1026, 1028, 1029, 1037, I040, 1053, 1057, 1075, 1082; French Section, Io07n, 1024, I071n, 1082; Italian Section, 838; Zie ook: Englandspiel Geheime diensten, Duitse, 845; Zie ook: Abwehr Geheime diensten, Nederlandse, 58-63, 827-975 passim Bureau Bijzondere Opdrachten (BBO), 59n, 210, 413, 466n, 716, 838, 842, 843, 870, 872, 873n, 874, 876, 880, 912, 960--968, 97°-972, 986, I063, I078n, 1382; Bureau Inlichtingen (BI), II6, 117, 149, 377, 408, 423, 4P, 433, 466n, 559, 565n, 606, 6I8, 8p, 84°-843, 866, 870-882 passim, 925, 933--986 passim, I023, 1035, 1036, 1049n 1067 passim, 1248, 1267, 1313,1333, 1334, 1347, 1382, 1468, 1476, 1499, 15°7; 'Huize Anna', 9I; Bureau Inlichtingen Nederlands-Indië, II20; Centrale Inlichtingendienst (CID), 60-63, 178, 179n, 181, 182, 206, 211,223, 361,467n, 558,614n, 833, 834, 836, 837, 839, 842, 86I, 862, 870, 874, 883-893, 896, 898-9°3, 906, 907, 909, 912, 921, 926, 927, 931,932,933,935,947,968,972, 973, 1032, 1084, 1355, 1356, 1397; GS-III, 6,59, 209n, 695,831,844,845, 883, 89111, 931, 948-95°, 952, 962; Netherlands Forces Intelligence Service (Nefis), II21, II22n Geheime diensten, Poolse, 545, 618 Geheime diensten, Russische, 841, 842 Geheime diensten, Zwitserse, 943

1543 [PDF]

Geïllustreerd Vrij Nederland, 522, I Il4,

XC1270, 1374 Geldens, J, r rön Gelderland, 1420 Geldzuivering, 1312-1316;

XCZie ook: Financieel Noodbesluit; Munt- en bankbiljetten; Zilvergeld <Gemeente-Opbouw',

XCZie: Nederlandse Hervormde Kerk Gemeenteraden,

XCZie: Provinciale en gemeentelijke bestuursorganen Genechten, R. van, 950 Genera/gouvernement, 446 Genève, 4, 22, 124, 404, 405, 421, 423,

XC470n, 542, 553, 561, 583, 587, 592n,

XC596,600,602,645,650,658, !O35 George VI, 2, 388 Gerbrands, P. R., 433, 947, 956, 959,

XC986 Gerbrandy, P. S.,

XClevensloop, 134-137;

XCen koningin Wilhelmina, 101-149 passim;

XCZie ook: Ministerie-Gerbrandy Gereformeerde Bond, Il95, Il96n,

XC12°3 Gereformeerde Kerken in Nederland,

XCIl89, Il95, Il96, 1206-1214, 1255;

XCkerkscheuring, 1206-1214;

XCZie ook: K. Schilder; Theologische Hogeschool, Kampen; De Refor matie Gerharts, L. D., 490n Gerretson, F. C., 940 Gestapo, 9Il, 991, !O33, !O53, Il9I Gestel,

XCZie: Sint Michielsgestel Geus, De, 522, 1243, 1244, 1274, 1289 Gevers Deynoot, W. A., I052n Gewestelijke Arbeidsbureaus, 432, 1317 Geyl, P., 1232, 1233, 1235, 1491 Gezagbataljons,

XCZie: Strijdkrachten, Nederlandse Gezanten, Nederlandse,

XCOordeel over -, 6]2-638 Gezantschappen:

XCBrits, in Nederland, 58;

REGISTER

XCBrits, in Spanje, 6!O;Deens, in Verenigde Staten van Amerika, 347; Duits, in Japan, 168,174; Duits, in Portugal, 97, 169, 418; Duits, in Zwitserland, 355; Japans, in Nederland, 261; Nederlands : in Australië, 274, 638; in België, 633, 848; in Canada, 695; in China, 638; in Denemarken, 634; in Duitsland, 7, 633; in Engeland, 50n, 348, 4Il, 633; in Frankrijk,24, 190, 191,568,633; in Griekenland, 634; in Hongarije, 634; in Italië, 635; in Japan, 165, 167, 235, 261, 284, 635,636; in Joegoslavië, 634; in Perzië, 635; in Portugal, 98, 169, 621, 635; in Roemenië, 634; in Sowjet-Unie, 638, 641, 644-647; in Spanje, 606, 6°7, 6Il, 612, 616, 617,633,635,646; in Turkije, 635; bij het Vaticaan, 638,641,647-651; in Verenigde Staten van Amerika, 348,350,402,475,530,626,627. 635,636; in Zuid-Afrika, 635, 701; in Zuid-Amerikaanse landen, 635; in Zweden, 563, 616, 634, 927. 1°52; in Zwitserland, 82, 578, 583, 585, 593, 594, 596, 598, 599, 600, 633, 9 0 3,9°5,931,941,943, 1334; van Sowjet-Unie, in Zweden, 563; Zweeds, in Portugal, 169 Gibbs, Wing Commander, 389 Gibraltar, 27, 562, 601, 618, 623, 734, 739, 759n Giebel, C.; IIl8, II39 Giessen, A. C. van der, 928, 929, !OI3. 1019, 1047, 1048, 1066-1069, 1072, !O75 Gilbert-eilanden, 288

1544 [PDF]

Ginneken, 362, 1050 Gips, A., 785 Gischler, C. C., 40, 42, 43, 783, 786, 787,

XC8°3, 8°4, 823 Giskes, H. J., 919, 976-1082 passim,

XC1473,1474,1476,1479; Zie ook: Englandspiel Gispen, J H., 1290, 1306 Glasgow, 16, 769n Glion, 468, 597 'Gneisenau', 774, Godfrey, W., 648, 651 Goedemans, J M., 1490 Goedewaagen, T., 1286 Goedhart, F., 897, 904,1230,1245,1266,

XC1269, 128 I, 1492 Goering, H., 44411 Goes,1204 Goes van Naters, M. van der, 1233n,

XC1235 Golf van Biscaye, 736, 9II Gomperts, H. Ch., 85n Goodfellow, F. T., 909 Gordijn, W., 484n, 500n Gorter, S. de, 526n Goseling, C. M. J F., 1221, 1400 Gouda, 1275 Goudriaan, J, 1307, 1348 Goulooze, D., 842n, 1218, 1227 Gouvernementspersdienst (Curaçao),

XC494 Graaf, K. de, 872, 961, 963-965, 967,

XC968, 1078n, 1084 Graaff, W. E. A. de, 645, 646, 1035,

XC1°44 Graeff, A. E. D. de, 366 Grasett, A. E., 1363 Gravemeyer, K. H. E., II95, II97,

XC1203n 's-Gravenhage, 1-3, 6, II, 39, 58, 187,

XC361, 584, 950, 979, 1001, 1002, 1046,

XC1067, 1213, 1272, 1362;

XCbombardement, 410, 412, 434; Zie ook: Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters Great Yarmouth, 747 Grebbelinie, I, 40 Griekenland, 198, 216, 239, 347, 400,

REGISTER

XC403, 446, 634, 659n, 1362Groenman, F. E. H., 635 Groep-'Albrecht', 958 Groep-'Barbara', 958n Groep-CS-6, 428, 964, 965, 98rn, 1449 Groep-'Fiat Libertas', 433n, 941, 942, 958n, 959 Groep-Grutingfd'Aquin, 992, 993, 1073, 1075 Groep-'Kees', 898, 958n, 1054 Groep-'Luctor et Emergo', 433, 959 Groep-'Packard', 928n, 947, 958 Groep-Pahud de Mortanges, 1016, 1073. 1075 Groep-'Sobenlader', 938, 1068 Groep-'Zwaantie',936 Grondwetswijziging, 121, 122, 141,143, 146, 253, 1239n, 1325, 1326, 1428. 1436, 1440, 1446, 1457 Groningen, provincie, 1002 Groningen, stad, 1202 Groot, C. H. de, 1493 Groot, 1. de, 1012 Groot, P. de, II3, 674n, II78, 1218, 1225 Grootburgercomité, 868, 903, 904, 907n, 940n, 1016, 1218, 1223, 1327, 1471, 1472, 1476; Zie ook: Nationaal Comité Grootseminarie Haaren, SD-Gefängnis, 838,957,999, 1005, 1021, 1023, 1028, 1034, 1035, 1037, 1046-1048, 1°51, 1056, 1063, 1066-1070, 1202n, 1208, 1218, 123 I, 1234, 1252 Grosheide, F. W., 1213 Gross-Rosen, Zie: Concentratiekampen Grosvenor House, 3, 4, 8, 9, 52, 80n Grote Adviescommissie der Illegaliteit, 949n Grün, J, 872, 873n, 882, 966, 1045, 105 In, 1054, 1055, 1074 'Gruno',Zie: Koninklijke Marine Gruting, A. van, 992, 993, 1073, 1075 GS-III, Zie: Geheime diensten, Nederlandse Guam,288 Gubbins, C., 836, 914, 915, 919, 923, 9 2 7

1545 [PDF]

Guelph, 699, 912 Guernsey, 6911 'Gurkha', 733 Gurs, 581 Gutt, C., 677, 678, 682, 683 Gwyer, ]. M. A., 3 r rn, 3 I 5n Gijzelaars, Zie: Grootseminarie Haaren; Kleinseminarie 'Beekvliet' ; 'De Ruwen berg';Zie ook: Interneringen: 'Indische' gijzelaars

XCHaagse Post, 85n, 852, 865 Haakon VII, 666 Haamstede, 30, 34, 688, 717 Haar, B. ter, 893 Haaren, SD-Gefängnis,

XCZie: Grootseminarie Haaren Haarlem, 380, 569,989, 1058, 1204 Haas, ]. H. M. de, 893, 989, 991, 993,

XC994,999,1000,1044,1046,1072,1075 Haastert, H. van, 397, 1409 Hacke, A. H. W., 1259 Haersma de With, H. M. van, 355, 633,

XC867, 868, 935, 940n 94Il1, 944, 951,

XC1336, I344n, 1476, I489n, 1508 Haifa,539 Hainan, 229 Haitjema, Th. L., 1I96 Halifax (haven), 14, 769n Halifax, Lord, 9, 46, 47, 50, 63, 64, 76

XC78,268n, 270n, 273, 280,495,1162 Hall, W. van, 1468 Hambro, Ch., 836, 914, 915, 919, 923 Hamburg, 664 Hamel, L. A. R. J. van, 62, 63, 178,

XC722n, 884, 885, 992 Hamer, P. M. c.]., I72n, I73n, 950, 979 Hammingh, E., 938 Harderwijk,437 Harinxma thoe Slooten, B. Ph. van,

XC30, 67, 194, 208, 404, 541, 542, 547,

XC549, 550, 553, 554, 556-558, 562, 568,

XC573,580,583,585,6°4,606,620-622,

REGISTER

XC633, 886 Harmsen, W., 21011,733-735, 751 Harster, W., 977, 999n, 1000, 1027,1028, 1°51, 1070 Hart, G. H. C., 9, 52-54, 7Il1, 74, 76n, 88, 89, t ron, 155, 158, 162, 172,262, 263, 266, 283, 296, 479, 1128, I297n Hart, Th. c., 288, 291, 317, 318, 319 Hartog, H. M., 848, 850 Hartog, Joh., 498 Harwich, 1,2,7, 33, 747 Hasselt, E. van, 588n Hatch, A., 389n Hattem,]. van, 992 Hauswaldt, Oberst, I070, 1°71 Havana,494 Haven, H. ten, 21, 94, 95n Haverford-West, 6, 36 Hawaii-eilanden, 230, 1I73 Hazelhoff Roelfzema, S. E., 1]2, 133, 413, 49511, 715, 71911, 827, 833, 837, 839,842,876,889,890,895-898,901, 902,905,906,908-912,916,921,926, 927,93~ 97~ 97~ 978,1338,1355 Heemskerk, Th., 846, 86711 Heeris, F. J., I03411 Heeroma, K. H. (ps Muus Jacobse), 1269 Helder,]., 73311, I026n, I059n Helder, Den, 565,728, 892, II45n Heldring & Pierson, 855, 859 Helfrich, C. E. L., 165, 282, 285, 291293,3°4,306,3°7,33°-332,334,335, 339, 342, 348, 741, 743, 744n, 748, 750, 1088, 1123-1126, 1132, 1135, II36, II39, 1I4I-II43, 1I47, II48, 1I69, 1I70, 1366 Hellevoetsluis, 20 Hellingman. C., 738, 739 Hemert, G. ]. van, 1010, IOI2-IOI8, 1040, 1044, I064, 1065, 1°71, 1073, 1075, I080, 147511 Hendrik, Prins, 846, 847, 853-856, 858, 859 Hengel,]. F. van, 42, 785, 812, 823 Hepp, V., 1209 'Hereu/ard', I, 2 's-Hertogenbosch, 1001, 1204, 1272 Hertzberger, E., 618, 1495 Hervormd (Gereformeerde) Staatspartij, 1236 Hervormd Nederland, II98n, 1203, 1204

1546 [PDF]

Herweyer, W. A., 1252 Hess, R., IIO Hettema, H. W., 767, 770 Heuven Goedhart, G. J. van, 8n, 137,

XC378, 381, 518, 608n, 638, 662, 674,

XC675,912, 946n, 948, 966n, II87, 1230,

XC1244, 1245, 1260, 1269, 1270, 1277,

XC1282-1285, 1295, 1344, 1349, 1372,

XC1374, 1403, 1408, 1409, I4II, 1452,

XC1453, 1459, 1460, 1465, 1477, 1478, 1481-15°1 passim;

XClevensloop, 1489-1497 Heydrich, R., 1002, 1020, 1069 Hilldring, J. H., 1302 Hillegom, 62 Hilversum, 406 Himmler, H., I73n, 531, 628, 830n, 988,

XC995, 1002, 10IIn, 1012, 1013, 1020,

XC1028, 1043, 1069, 1078 Hiroshima, II7I Hirschfeld, H. M., I9n, 164,432-434 Hitler, A., 10, 38, 45, 46, 53-55, 57n,

XC74-78, 81, III, 137, IS0, 151, ISS,

XC167,173,198-200,308,426,491,492,

XC514, 557, 561n, 604, 710, 830n, 861,

XC929, 949, 1012, 1013n, 1068, 1°71,

XC1078, 1217, 1392, 1483, 1484, 1487,

XC149° Hoek, J. S., 595, 596 Hoek van Holland, I, 3, 23n, 1001 Hoetink, H., 484n Hoevelaken, 997 Hoffman-La Roche, 401 Hofstede, J. Ch., 1020 Hofstee, E. W., 1229 Hoge Raad der Nederlanden, 1269n,

XC12 73 Hogescholen,

XCZie: Zuivering na de oorlog Holcomb, Th., 1146, II47 Holdert, F. H. J., 1490 Holdert, H. M. C., 1282, 1490 Holk, L. J. van, I202n Holland (Michigan, VS), 472 Holland-Afrikaen Holland- West

XCafrikalijnen, 40, 885 Holland-Amerika-Lijn, 553, 771, 784,

REGISTER

XC785 Hollandia, II19Holthe, E. J. van, 750, 751 Holthe tot Echten, M. L. van, 1484, 1487-1489, 1492, 1493 Holtrop, M. W., 1312 Holyhead, 747 Homburg, A., 892, 893, 989, 991 Home Fleet, 198 Honduras, 537, 619, 763n Hongarije, 446, 545, 634 Hongerwinterv aoo ; Zie ook: Relief Hongkong, 259, 266, 267, 271, 284n, 288, 346 Honig, P., 343 Honselaar, L., 721n 'Hood',198 Hoog Militair Gerechtshof, 950 Hooggerechtshof van Nederlands-Indië, 1I29 Hooglerarenverzet, 1223 Hoogstraten, J. E. van, 343, 369, 395n, 1I27, II33, II35, 1I39 Hooper, W., 56-58, 62, 832, 833, 884, 970 Hoorn,996 Hoorn, L. G. van, 634, 635 Hoover, H., 398, 399, 402 Hopkins, H., 239, 318, 759n, 913 Horn, F., 606n Hot Springs, 481 Houten, Ch. H. J. F. van, 106n, II7, 39°,414, 415n, 944n, 953, 963, 1037, 1038, 1054, 1058, 1061, 1062, 1347, 1348, 1382, 1435, 1457-1459, 1466, I486n, 1499, 1500, 15°4-15°6 Houten, J. A. van, 526n Hubrecht, J. E., 635 Hudig, D., 4°-42, 783, 786, 805, 806, 812-814, 816, 823 'Huize Anna', Zie: Geheime diensten, Nederlandse 'Huize Florys', Zie: Engelandvaarders Hull, C., 230, 232, 235, 278, 279, 640, 641, 1I10, 1364 Hulsteijn, G. van, 1023, 1026 Huntemann, G. G. E., 1017, I033n, 1065, I079n Huijer, P. J. G., 748, 749

1547 [PDF]

Huyssen van Kattendijke, H. W. G. M.,

XC634

XC'Ibis', 759n Idema, JA., 874n Idenburg, P. JA., 165, 166, 168, 226,

XC227, 244, 256n , 296 Idenburg, Ph. J, 1204 Ierland, 12, 390, 540, 546 Ierse Zee, 7P Ikor,

XCZie: Interkerkelijk Overleg in Radiozaken lllegaliteit,

XCen contacten met regering in Londen, 1468-1509; en financiële hulp van regering in Londen, 413-415;

XCmening over bijzondere rechtsplegingnade oorlog, 1269, 1270, 1274;

XCmening over vernieuwing StatenGeneraal, 1249, 1426, 1457, 1461;

XCorganisaties, Zie: Binnenlandse Strijdkrachten; Comité van Revolutionaire Marxisten; Communistenbond 'Spartacus' ; 'Dienst Wim'; Geheime Dienst Nederland; Groep-'Albrecht'; Groep-'Barbara'; GroepCS-6; Groep-'FiatLibertas'; GroepGrutingjd' Aquin; Groep-tKees"; Groep-'L14ctor et Emergo'; Groep-'Packard'; Groep-Pahud de Mortanges; Groep-'Sobenlader'; Groep-'Zwaantje'; Inlichtingendienst (ID); Kern, De; Landelijke Knokploegen; Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers; Legioen Oud-Frontstrijders; MarxLenin-Luxemburg-front (MLLfront); Nationaal Steunfonds; Oranjewacht; Ordedienst (OD); Persoonsbewijzencentrale ; Trouwgroep ; 'De Zeemanspot' ;

REGISTER

XCZie ook: AC-rapporten; College van Vertrouwensmalmen ; Contactcommissie der Illegaliteit ; Convent van Kerken;' D~ltch-Paris'; El1glandspiel; Grootburgercomité ; Grote Adviescommissie der Illegaliteit; Militair Gezag; Ministerie-Gerbrandy; Nationaal Comité; Nationaal Comité van Verzet; Pers, illegale; Politie, Duitse; Politiek Convent; Raad van Verzet; Vaderlands Comité; Koningin Wilhelmina; Zweedse Weg; Zwitserse Weg A en B 'Van Imhoff', 341 India Command, 1092, I093, lI24, lI72 Indische Katholieke Partij, 225, 363, IIp 'Indische' gijzelaars, Zie: Interneringen; Zie ook: Grootseminarie Haaren; Kleinseminarie 'Beekvliet''Indomitable', p8, 330, 331 Indonesisch nationalisme, 242-258 pas sim, 259, 313n 341" 344, I086-1lI6 passim, lI71 Indonesisch Politiek Verbond, 246 Indonesisch Verbond van Studerenden, 366 Inlichtingendienst (ID), 864, 884, 992 Institute of Jewish Affairs, 534 Instituut voor Arbeidersontwikkeling, 123In Instituut voor Rubberonderzoek, 343 Interkerkelijk Overleg in Radiozaken (Ikor), 1255 Internationaal Landbouw Instituut (Rome),397 International Bank for Reconstruction and Development, 685 International Christian-Democratic Union, 1445; Zie ook: Katholiek Staatkundige Groep International Labour Organisation, 692, 709, 1318, 1404 International Load Line Convention, 769 International Monetary Fund, 685 International Tin Commission, 682 Internationale Arbeids-Organisatie, 220 Internationale Brigade, 608, 6lI-613 Internationale Rode Kruis, 22, 399-402,

1548 [PDF]

677n, 77 In Internationale Transportarbeiders Fede

XCratie (ITF), 395, 418, 798, 892 Interneringen,

XCvan dienstplichtigen uit Zuid-Afrika, 506; van 'Indische' gijzelaars in Nederland, 156, 162-175, 538, 553, 627, 1217, 1219, 1221, 1232;

XCvan Nederlanders in Engeland, 57, 58, 181, 182;

XCvan NSB'ers in Nederlands-Indié, 341, 506,704;

XCvan NSB'ers in de West, 489, 490, 506, 507; van Rijksduitsers in Brits-Indië, 341, 535,538, 539; van Rijksduitsers in NederlandsIndië, 156, 162-175, 236, 259, 341, 535, 561,627; van Rijksduitsers op Jamaica, 490, 535; van Rijksduitsers in de West, 489, 490, 497, 506, 535; van zeelieden, 764 Irak, 198 Irene, Prinses, I, 12, 13, 383, 384, 709 Irene-Brigade, Zie: Koninklijke Landmacht Isaac, S., 598n 'Isaac Sweers',

XCZie: Koninklijke Marine Isle of Man, 182 Ismay, H. L., 315, 335, 1053 Istanboel, 539 Italië, 46-49, 153, 154, 229, 266, 267,

XC308, 382, 389, 446, 448, 582, 591,

XC592n, 625, 648, 651, 655, 656, 659,

XC685, 701, 711, 724, 729, 742, 758,

XC830n, 969n, 1I01

XCJackson (VS), 688, 689, 718, 724, l1I8,

REGISTER

XC1I39 Jacob van Heemskerck', Zie: Koninklijke Marine Jacquet, L. M., 578, 580, 582, 583n Jager, W. de, 443, 444 Jalta, Conferentie van, 665Jamaica, 29n, 490, 535, 539n, 549, 620, 6 2 9 Jambroes, G. L., 395, 397, 413, 913, 917-919,922,923,928,994-996,999, 1017-1022, 1027, 1030-1032, 1036, 1°42, 1043, 1064n, 1068n, 1075, 1082, 1473, 1474 'Jan van Brakel', Zie: Koninklijke Marine Janse, M. H. C., 584, 585 Jansen, L., 1218 Jansma, B., 753, 754, 756, 757 'janssens' ,Zie: Koninklijke Marine Japan, 47, 49, 50, 52 69, 71, 72, 159, 163, 164, 173n, 175, 200, 229-345 passim, 353, 446, 509, 528, 547, 562, 635, 644, 652, 653, 659n, 664, 685, 698, 724, 729, 759, 760n, 762, 829, 1086, 1087, 1089, 1°92, 1098, 1I0I, 1I04, l1I7, III9, II36, II43, II46, II50, 1I53, II55, 1I56, 1I58, 1I59, 1164, 1167-1173, 1175, 1176, 118o, 1298 Java, 237, 272, 291-294, 297, 304, 3°7, 322-333,335,336,339,369,645,653, 706, 732, 1087, 1089, 1090, 1°91, 1093, 1096, 1102, 1103, II15, II21, 1I3I, II47, II48, II69, 1I70, 1I74 'Java',Zie: Koninklijke Marine Java-China-Japan-Lijn, 77111, 785, 790 Javase Bank, 341, 343, II33 Javazee, 269, 291, 292, 330 Jebb, G., 836 'Jedburgh-teams', 961 je Maintiendrai, 669, 675, 676n, 94111, III4, 1II5, 1229, 1230, 1246, 1247, 1258, 1374, 1469 Jersey, 69n Jenne, J. G. Ie, 1493, 1494 jewish joint Committee, 541 Joden, 25-30, 85n, 404, 425, 426, 490, 513, 517, 520-631 passim, 710, 1I82, 1I83, II99, 1343, 1344, 1390; Barneveld-groep, 538, 540, 546,627; betalen van losgelden, 531, 532, 561; Commissie van advies voor Joodse Aangelegenheden, 532-534, 536,

1549 [PDF]

538,627,629,630;

XCdeportaties, 404, 513, 521, 529, 534, 538, 543-546n, 551, 566, 576, 590, 929, 1015, lI99;

XCJoodse Raad, 537;

XCen ministerie-Gerbrandy, 523-527, 626-629;

XCPalestina-certificates, 536, 537, 539;

XCuitwisselingsacties, 535-54°; Zie ook: Antisemitisme; American Joint Distribution Committee; Jewish Joint Committee; Joodse Coördinatie-Commissie; Lippmann-Rosenthal; Palestina Joden Savanne, 506, 507 Joegoslavië, Issn, 198, 216, 346, 446,

XC634, 640, 646, 656, 659n, 969n, 1064,

XC1082 Joekes, A. M., 1218, 1223, I233n 'Johan Maurits van Nassau', Zie: Koninklijke Marine j ohannesburg, 636, 702, 703 Johannsen, H., 998 Joint Chiefs of Staff (Amerikaanse), 271,

XC272, 308, 3lI, 312, 841, 913, lI47,

XClI73 Jones-Maks, M. H., 889 Jong, A. M. de, 528, 563-565, 631, 839,

XC927, 928n, 930, 935-938, 943n, 1038,

XC1°51 Jong,J. d~ 1193, 1253, 1260 Jong, L. de, 80n, 8In, I08n, I5In, 199,

XC200n, 285n, 422n, 423n, 438, 456, 630,

XC677n, II98n, I20In, I202n, I203n,

XC1205, I206n, 1451, 1452, 1497 Jongbloed, G. F.]., 37 Jonge, B. C. de, 366, 1471, 1474 Jonge, E. W. de, 412, 413, 495n, 715,

XC864, 897-899, 904, 907n, 909, 990, 1070, 1072, 1075, I240n, 1253 Jonge, H. G. de, 408, 423, 947, 958, 959,

XC1476 Jonge van Ellemeet, W. C. M. de, 865,

XC866 Jongejan, W. G. F., I65-I73n, 259,

XC1240, 1366 Jongclic, R., IOI7-IOI9, 1031, 1032,

REGISTER

XC1474 Jonkman,]. A., 366Joodse Coördinatie-Commissie (Zwitserland), 536n, 598n Joodse Raad, Zie: Joden Jordaan, H., 894, 981, 989, 990-994, 999-1001, 1005, 1008n, 1019, 1046, 1069, 1070, 1°72, 1075, 1079 Josephus Jitta, o. W. S., 1240n [udenreferat IV B 4, Zie: Politie, Duitse Juliana, Prinses, I, lI-I6, 22, I08n, IIIn, 126, 188, 215n, 352, 373, 382-386, 389, 390, 510, 648, 649, 709, lIOO, 1336; bezoek aan Nederlandse Antillen, 215; verblijfin Canada, 71, 382-386, 388n Julianakanaal, 964, 993, 994, I052 Julianaschool (Clarens, Zwitserland), Zie: Onderwijs Juten, A.]. L., 1023, 1024, I074 Kaam, B. van, 1207, 1214 Kaap de Goede Hoop, 301, 734, II23 Kaapstad, 702, 704, 750 Kaarsgaren. 1. P.]., 1253 Kadt,]. de, 54 Kalidjati, 293 Kalimantan, 234 Kaltenbrunner, E., 1020 Kamers van Koophandel, 1279, 1290 Kamp, A. van de (ps A. van Boven), 1207n Kampen (stad), 1207, 1209, 1210, 12lI Kampen, A. van, 507n Kamphorst. P., 1020 Kamphuis,]., 12IIn Kan, A. H. M. ]. van, 1248n Kanaal, Het, 8, 744, 745, 779, 9lI Kanaal-eilanden, Britse, 399, 446 Karnebeek, H. A. van, 82n, 642 Kasteel, P. A., 66, 97, 99, 135, 136, 138, 142, 180, 185, 217, 225, 286n, 355, 358,362,378,379,496,497,499,513, 550,647, 1355 Kate, A. G. B. ten, 587, 588 Katholiek Kompas, 1222, 1469 Katholiek Staatkundige Groep, 1445 155

1550 [PDF]

Katholieke Radio Omroep (KRO),

XC1251-1253, 1257, 128712 89 Kattegat, 5 I 5 Katwijk, 36o, 715 Katyn, 656n, 677n Kaukasus, 929 Keller, Ph., 456, 464, 476, 818-822 Kendari, 291, 316, 337 Kenya,293 Kerkelijk verzet, II89-I2I5 passim Kerken in Nederland,

XChouding t.o. v. het nationaal-socialisme, II89-I2I5 passim Kerkgenootschappen,

XCZie: Christelijke GereformeerdeKerk, Gereformeerde Bond; Gereformeerde Kerken in Nederland; Nederlandse Hervormde Kerk; Rooms-Katholieke Kerk; Zie ook: Convent van Kerken; Kerkelijk verzet Kerkpost, De, I202n Kern, De, 1468, I469, 1488 Kersten, A. E., on, 273n, 296n Kersten, F., I73n Kerstens, P. A., III, 137, 147, 225-228,

XC295-297,315,326,337,338,356-358,

XC362-365, 37In, 378-382, 4°2, 410,

XC421,427,454,478,479,496-498,644,

XC650, 667, 683, 784, 802-826, 1096,

XC1097, I099, II07, II35, II87, 1300

XC13°5, 1308, 1324, 1]26, 1330, 1348,

XC1354, 1367, 1369, 1391, 1393-1395,

XC1400, 14°2-1415, 1423, 1429, 1430,

XC1448, 1474;

XClevensloop, 362-363; Zie ook: Ministerie-Gerbrandy; Koningin Wilhelmina Kessler, ]. B. A., 393 Keuning, C. A., 1254 Kiek, M., 960 Kiel, 1053 Kielstra, ]. C., 212-214, 505, 508, 5°9,

XC5II, 513, 547 Kik, W, 100I11 Kinderuitzending-plan na de oorlog,

XC1320-1]23; Zie ook: Koningin Wil

REGISTER

XChelmina King, E. ]., 317, 332, 333, 335, II21,II22, II24 'Van Kinsbergen', Zie: Koninklijke Marine Kist,]. C., 129, 1022-I024, 1028, I034n, I042, 1075 Kist, W., 303 Kleffens, E. N. van, I, 2, 4n, 7-II, 18, 19, 23-25, 27, 30, 31, 40, 41, 46-50, 54, 61-101 passim, IlO, II9, 132, 137, 138, 149, 152, 154, 161-175 passim, 189, 195-2°7 passim, 2I4-225 passim, 235, 239, 248, 250, 260-326 passim, 350, 355, 356, 359, 364, 371, 382, 384n, 392, 402, 407n, 478, 482,494496, 513, 524, 527, 530, 531, 533n, 535-537,539,54°,546,548,549,556558, 564, 570, 594, 601, 611-617, 619n, 626-687 passim, 759n, 806, 820, 822, 833, 887, 931, 938, 951, 972, 1090-1II2 passim, II30, II4l, II42, 1152-1163, 1173, 1300, 1303, 1304, 1322, 1326, 1328, 1330, 1335, 1344, 1347-1351, 1362, 1363, 1365, 1373, 1374, 1381, 1392, 1398, 14°3-14°5, 1408, 1413, 1429, 1452 Kleinseminarie 'Beekvliec', 1034, I035, 1113, 1203n, 1218, 1220, 1231-1234 'Kleykamp', Zie: Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters Kloos, B., 894, 898, 912, 981, 989, 990, 1°72, 1073, 1075 Klijzing, F. ]., 839, 961, 967, 968, 972 Knickerbocker Weekly, The, 85n, 438n, 691, 886 Knoppers, H., I042, I043n, I078 Knulst, C., 937 Knuvelder, G., II94 Kobayashi, I., 264, 265, 270n, 277 Koch, A. B.]., 414, 617n, 952, 953 Koch, C. F., 70I11-704 Koch, D. M. G., 367 Koek, W. ]. C., 719n Koe, M. de, 779 Koejemans, A.]., 1191, II92, 1227, 1469 Koenraad, P., II25 Koeroesoe, 278, 279 Koersen, Th. ]. M., 948 155

1551 [PDF]

Koesoemo Oetojo, 370 Kohlbrugge, H. Ch., 939, 940, 945 Koiso, K., 264-266 Kolfschoten, H. A. M. T., 1222, 1477 Kolkman,]. W., 571, 572, 574, 575, 581,

XC583, 585 Kollontay, A., 563 Kom, C. G. A. de, 504, 505 Komintern, 675, 677n, 1218 'Koningin Emma'('Queen Emma'), 771 Koninklijk Nederlands-Indische Leger

XC(Knil), 195, 212, 213, 234, 237, 270,

XC287,290,293,299,300,319,34°-342,

XC367, 473, 491, 499n, 508, 509, 688, 689, 7°1, 1117-1126, 1129, 1151,

XCII54, 1I66, 1366;

XCin Australië, 342, 499n, 689, 1I17, 1I18, 1I22;

XCColumbia-Camp, 1I22n, 1I35;

XCKorps Insulinde, 304,5°9, 715n, 1I20, 1I22, 1I40;

XCMilitaire Luchtvaart van het Knil, 290,291,688. 716, 718, 724, 1I17, 11I8, 1I22, 1I65, 1166, II67n;

XC18(Netherlands East Indies) Squadron, 724, II 18, II65;

XC19(Netherlands East Indies} Squadron, 724,11I8;

XCt zot Netherlands East Indies) Squadron, 724, 1I18, 1I66;

XCPapoea-bataljon, II22n;

XCZie ook: Strijdkrachten, Nederlandse Koninklijke Hollandse Lloyd, 40, 783 Koninklijke Besluiten,

XCZie: Wetsbesluiten Koninklijke Landmacht,

XCIrene-Brigade (Koninklijke Nederlandse Brigade 'Prinses Irene'), 213, 299-305, 377, 506, 509, 526, 563, 574, 613n, 635, 689, 692, 693, 704711, 717, 750, 766n, 1120, 1129, 1I37, 1I47, II74, 1383, 1384; Commandos, 689, 712-716, 771n;

XCZie ook: Interna tionale Brigade;

XCKoninklijkeMarechaussee, 23, 31, 38, 3~ 61, 63, 68~ 708,1314; Koninklijke Militaire Academie, 58, 191;

REGISTER

XCMilitaire Luchtvaart der KoninklijkeLandmacht, 23, 688, 689, 716, 1I65, II66; 32Z(Dutch) Squadron, 718-720, II65; Nederlands Legioen, 37-39, 58, 84, 178, 179, 183, 192, 388, 690, 705, 888, 1366; Zie ook: Strijdkrachten, Nederlandse Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM), 468, 49In, 758, 759 Koninklijke Marechaussee, Zie: Koninklijke Landmacht Koninklijke Marine, 4, 5, 31-36, 47, 49, 184,210,211,234,237,238,3°6,307, 327n, 332, 367, SIS, 688, 725-752, 779n, 11I8-II20, 1I22, 1I35, 1I371I39; 1I41-1I48, 1I74, 1439; Marine-etablissement (Soerabaja), 473,688, 1I21; Marineluchtvaartdienst, 23, 3 I, 3336, 234, 237, 290, 342, 688, 689, 716,717,721-724,729, 1117, 1118, 1I22, 1I29, 1I42, 1I43, 1I65, II66, 1I67; 320(Dutch) Squadron, 34, 717, 721, 722, 1I65; 3Z1(Dutch) Squadron, 34, 717, 721, 724, 11I8, 1I41, 1I65; 8oo(Dutch) Squadron, 724; 86o(Dutch) Squadron, 723, 724; 1840(Dutch) Squadron, 723, 724; Motortorpedobootdienst, 745, 746; Motorgunbeats (MGB's), 745, 746; Motortorpedoboats (MTB's), 745, 746; Mijnenveegdienst, 746; Onderzeeboten: 'Dolfijn', 727, 736, 749n; '09',736; '0 10', 736, 752n; '0 13', 32, 736, 738; '0 14', 33, 726n, 736, 741; '015',33, 726n, 736, 741; '0 19', 728, 730; '021',306,729,736,738,739,740; '022',736,738; '023',306,725,726,729,730,736, 738-740,749n; 155

1552 [PDF]

'024',725,726,729,730,736,738, 739,749n; 'Tijgerhaai', 727, 736, 741, 749n, 1I19; 'Zeehond', 727, 736, 741; 'Zwaardvis', 727, 736, 741, 749n, II19;

XCOverige oorlogsschepen: 'Abraham Crijnssen', 342, 728, 729, 744n; 'Colombia', 304, 306, 727, 729, 11I9; 'Flores', 729, 742-744, 749n, 752n, 1120; 'Friso', 727, 742, 751n; 'Van Galen', 453n, 727, 729, 732, 733, lII9, II24, II45; 'Gruno', 742; 'Isaac Sweers', 32, 210, 238n, 306, 3°7,725,726,729,733-735,751, 779, 1I19; 'Jacob van Heemskerck', 13, 14, 32, 183, 237n, 306, 725, 726, 729, 731,75°,751, 1I19, II45; 'Jan van Brakel', 498; 'Janssens', 342; 'Java', 237, 292; 'Johan Maurits van Nassau', 727, 74 2; 'Van Kinsbergen', 32, 213, 489, 491, 725-727n; 'Queen Wilhelmina', 498, 727, 742; 'De Ruyter', 237, 292; 'Soemba', 728, 729, 743, 744, 748, 749n, 752n, lII9; 'Sumatra', 13, 14, 32, 47, 183,306, 342,725,726,728,731,742,744, 761, l1I8, 11I9, II44; 'Tjerk Hiddes', 727, 729, 732, 733, 1Il9, II24, II45; 'Tromp', 292, 331, 342, 728, 729, 73 I, I 1I8, II 19, 1I20, 1I24, 1I44, 1I45; 'Willem van der Zaan', 728, 729;

XCZie ook: Strijdkrachten, Nederlandse Koninklijke Militaire Academie,

XCZie: Koninklijke Landmacht Koninklijke Nederlandse Academie van

REGISTER

XCWetenschappen, 108Koninklijke Nederlandse Brigade 'Prinses Irene', Zie: Koninklijke Landmacht Koninklijke Nederlandse StoombootMaatschappij, 28, 29, 40, 43, 304, 771, 783-785, 790-792, 814n Koninklijke Paketvaart Maatschappij, 343, 771, 772n, 781n, 784, 790 'Koninklijke'/Shell, 5, 7, 42, 48, 49n, 84n, 358, 393,459, 486-488, 491-495, 505n, 723, 783, 791, 1404, 1407, 1409, 1410, 1413, 1414, 1452, 1453n Koolstra, M., 1020 Koopmans. J., II97 Koopmans. J. G., 1312 Koopvaardij, Nederlandse, 10, 39-44, 397,425,450-454,457,460,462,481, 566, 753-826, 1301, 1439; bemanningen, 761-764, 780, 781; en arbeidsvoorwaarden, 794-800; scheepsverliezen, 760, 761, 765, 772780; vordering/vaarplicht, 39-41,763,764, 787, 800-826 passim; Zie ook: Wetsbesluiten (A 5, C 19); Zie ook: Buitengewone Raad voor de Scheepvaart; Commissie voor Aangehouden Lading (Coval) ; Ministerie-Gerbrandy; Nederlands Scheepvaart-Comité; Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie (NSHC) ; Raad voor de Koopvaardij; Rijksbureau voor de Zeescheepvaart; Scheepvaartfonds ; Scheepvaartinspectie; Scheepvaartmaatschappijen; Stichting Weeken Maandbrievcn ; Stichting ZeenSlCO-1940; Vakcentrales; 'De Zeemanspot' ; Zeeschepenbesluit1942; Zeeschepenvorderingswet1939 Kootwijk (radiozender), 1010, 101In, 1032, 1042 Kop, H. J. E. van der, 722n Koraalzee, 293 Korps Insulinde, Zie: Koninklijk Nederlands-Indische Leger Kortenhoef 1253

1553 [PDF]

Kortenhorst, L. G., 1259 Korthals, H. A., 948 Kortlandt, A., 98911, 1073 Koster, H.]. de, 1299 Kota Baroe, 281, 282, 287 Koutrik, F. A. van, I084 Kra, Landengte van, 280, 281, 287 Kraaijenbrink. H., 437n Kraemer, H., II97, II98, 1202-1204,

XC1234 Kragt, D., 959, 960 Krediet, C., 896-898, 901, 902, 906

XC9II, 978 Krediet, G.]., 978, 979, I033n Kreta, 198, 772n, 773 Kriegsmarine, 746, 774, 839, 892, 897,

XClala, 1040, 1077n; Zie ook: 'Admiral Scheer'; 'Bismarck'; "Gneisenau"; 'Prinz Eugen"; 'Scharn horst'; 'Tirpitz' Kroese, A., 14n Kroon, F. van der, 1268 Kruls, H. ]., 6, 52, 209, 301, 306,

XC377,387, 697n, 710, 837, 952n, 1149,

XCII51, II63n, 1283, 1350, 1351, 1358,

XC1367-1388 passim, 1446, 1448, 1476;

XClevensloop, 1377-1378; Zie ook: Militair Gezag Kruyff A. ]. de, 1021 Kruyt,]. W., 841 Kruyt, N., 841, 842 Krijgsgevangenen, Nederlandse,

XCZie: Strijdkrachten, Nederlandse Kühn, B., 841, 842 Knibishew, 646 Kun, L. G. van der, II54 Kupers, E., 1224n, 1256-1260 Kuyper, A., 378, Il95, 1208 Kwakman, ]. Th. M., II92n Kwo-Min-Tang, 675 Kijzer,]. M. R. A., 599

XCLa Bourboule, 190 Laak,]. ter, 896-898, 978, 979, 1000,

REGISTER

XC1046, 1069-I072 Laan, G.]., 388n Laatsman, ]. H., 568 Labourparty, 152, 359Lacaune, 581 Lachman, E. G., 556, 557, 574 Lago Oil and Transport Company, 486 Lahr, 1021 Lambotte, L., 578 Laming, R. V., 836, 837, 840, 862-864, 867n, 885, 891-894,974,991, 1010 Lamping, A. Th., 1404 Landelijke Knokploegen (LKP), 423n, 1183,I468,I469,I50In Landelijke Organisatie VaaT Hulp aan Onderduikers (LO), 94I11, 1050n, 12I~ 1468, 146~ 150In, 1504 Landsman, F. H., II98n Landzaat, W. P., 1035 Lang, Sergeant, 1027 'Langley', 328, 330, 331 Larive, E. H., 745, 752 Lasham, 722 Lausanne, 599, 600 Lauwers, H. M. G., 417n, 864, 872, 874, 875n, 876, 879, 894, 976-981, 985, 987, 989, 990, 992, 994, IOOO-IOIl, 1013, 1014, 1029, 1032, I033n, 1043, 1046, 1064, 1067, 1069, 1070, 1072, 1073, 1078, 1080 Leahy, W. D., 308, II70 Leathers, Lord, 760n, 1405 Lebedew, A., 647 Lebon,]. W., 80, 419, 421, 422, 1253n Leer, W. van, 1452n Leeuw, A. de, 535, 537, 538 Leeuw-Gerzon, M. de, 535, 538 Leeuwarden, 1204, 1272 Legioen Oud-Frontstrijders, 863 Le Havre, 15, 778 Lehman, H., 481 Leiden, 365, 881 Lelie, gezusters, 894, 990 Lembang, 310 Lend-Lease-Act, 158n, 198, 239, 480, 759n, IlI8n; kredieten, 452n, 454, 455n; leveranties, 474 Leningrad, 258 Lennep, W. F. van, 635, 636, 701 Lentz, ]. L., 875 Leopold III, Koning, 156n, 346, 387n Lerida, 607, I059-I06I, 1495, 1497

1554 [PDF]

Lerwick, 736n Lessac, 574 Letland, 528 Leuchars, 34, 721 Leuven, 378 Levelt, H.J., 225, 226, 241, 246, 247n,

XC249, 254, 257 Levenbach, M. G., 1248 Levisson, R. A., 523 Liberale Staatspartij, 660n, 1216-1218,

XC1223, 1233n, 1236, 1244, 1470 Liberale Weekblad, 1223 Liby~ 197, 198, 258, 390 Lidth deJeude, O. C. A. van, 22, 29, 30,

XC78n, 81, 90, 105, 129, 176, 194, 356

XC358, 372-378, 380, 382, 38511, 390

XC414 passim, 427, 430, 472, 497, 547,

XC549-554, 558, 56In, 562, 613, 648,

XC667, 668, 678, 688-690, 699, 704n,

XC7°911, 710-712, 784, 806, 807, 815,

XC821, 837, 840, 842, 867, 868, 869,

XC87311, 895, 900, 91511, 923, 924, 92611,

XC932-934,945,948,95°,951,955,959, 962, 96611, 974, 1015n, 1018, I038n,

XC1°57-1°59, 1061, 1062, 1064, 1078,

XCII07, II24, II28, 1136, 1I37, 1I50,

XC1I57, 1I59, II60, 1I62, II64, 1I65,

XC1271, 1283, 1284, 1287, 1303, 1305,

XC1318, 1320, 1328-1330, 1333-1335,

XC1337-1339, 1348-1395 passim, 1405,

XC1414, 1418, 1424, 1430, 1435, 1440,

XC1442, 1443n, 1452, 1454n, 1476-1482,

XC1485-1487, 1497, 15°0-15°4, 1507, 15 0 8;

XClevensloop, 372-373 Lie, T., 677, 678 Lieftinck, H., 837, 838, 872, 873, 900,

XC90211, 907, 908, 916, 919, 920, 921,

XC926, 927, 957, 962n, 986, 1014, 1019,

XC1020, 1036n, 1038, 104311, 1°44,1°52

XC1054, 1056, 1058, 1061-1064, 1066,

XC1068n, 1077 Lieftinck, P., 1233, 1234 Limburg, 387n, 682, 993, 1002, 1217,

XC1483 Limburg Stirum, J. P. van, 242 Limburg Stirum, S. J. van, 753n, 757n,

REGISTER

XC758n, 776n, 77811, 781 Lindemans, C. A., 965, 1068Lindenburg, w. L. Chr., 937, 938, 1°51-1°53 Linthorst Homan, H. P., 414, 415, 559, 1348, 1349, 1353, 1435, 1457, 1500, 15°3 Linthorst Homan, J., 1218, 1238 Linzel, J., 713 Lippmann-Rosenthal (Sarphatistraat), 628, 1294 Litauen, 528 Little, Ch. J. C., 23811 Litwinow, M., 645 Liverpool, 34, 58, 395, 768, 769n, 1°42, lO77n Lodz (ghetto), 541 Logemann, J. H. A., 366, II13, II32, 1233, 1234 Logger, J. J., 747 London Committee oj the Netherlands Red Cross Society, 22, 30, 109n, 176, 181, 372,373,384,4°0-4°2,4°4,541,542, 543, 553, 559, 613 Lonen, 1317, 1318 Loohuis, J. G., 1492 Looi, L. van, 1015, 1038, 1039, 1474 Loon, H. W. van, 415n Looze, W. A. de, 745, 746 Los Angeles, 696 Loudon, A., 278, 279n, 312, 318-320, 402, 41In, 442, 480-482, 513, 539, 541, 635-637, 641, 644, 645n, 647, 657n, 667, 668n, 1090, 1093, 1I01, 1I10, 1I55n, II56, II58, 1I61, II63n, II73, 1303, 1452 Loudon, J., 568, 569, 633 Lovink, A. H. J., 343, 345, 354, 369, 638, 827, 839, 840, 862, 865-867, 910, 9II, 927, 930, 931, 1096, II06, 1474 Lowe, P., 280n Loyaliteitsverklaring studenten, 429 Lubbe, M. van der, 1449 Luchtpamfletten, Zie: De Luchtpost; De Vliegende Hol lander; De Wervelwind; Zie ook: Geheime diensten, Britse: Political Waif are Department Luchtpost, De, 437, 439 Luchtstrijdkrachten, II64-II68, II74; Directoraat Luchtstrijdkrachten,

1555 [PDF]

II66, II67; Dutch Communication Plight, II67;

XCMilitaire Luchtvaart (Afd. Ministerie van Oorlog), II65, II66;

XCOpkomstdepot Luchtstrijdkrachten, II68;

XCStafcommissie voor de Luchtstrijdkrachten, II64-II66, II74;

XCZie ook: Strijdkrachten, Nederlandse Ludwig, C., 589n, 590n, 591 Luftwaffe, 44, 150, 170, 406, 632, 717,

XC718, 721, 758n, 772, 773, 778, 997 Luidinga, Tj., 773 Luxemburg, 157, 347, 446, 578, 618,

XC639, 640, 659n, 682, 683, 1364 Luzon,271 Lydda (Lod), 759n Lynden, R. B. van, 594n Lyon, 578-580

XCMaas, H., 98n Maas,]. B. M.]., 737n, 739n Maas Geesteranus, H., 467n, 557, 558,

XC581, 614n, 617, 618, 886-888, 9lI Maasbode, De, 138, 378, 847 Maasbode, De (illegaal), 1222 Maasbracht, I052 Maassen, A. G. H., 715, 897 Maastricht, 1204 Maatschappelijk Hulpbetoon, II90n Maatschappij 'Zeeland', 771, 772 Macaré, H. M., 1020 MacArthur, D., 233, 239, 309, 310,

XC1089, 1090, 1092-1094, 1102, 1119,

XCII21-II24, II27, lI35, II4I, II42n,

XCII68-II70, II72-II74, lI77 Mackay, A. W. R., 17, 83 Mackenzie King, W. L., 694, 696 Madagascar.wj z Madeira, 498 Majdanek,

XCZie: Concentratiekampen Makkunl, 992, 1073, 1074 Malakka, 230, 232, 269, 275-277, 279

XC281,282,287,288,290,313,323,346,

REGISTER

XC1088, II2In, II48, II55, II68, lI81 Malta, 307, 733, 739, 770 Man, D.]. F. de, 379, 526Man, fL de, 42I,422n Manchester, 56rn, 871 Mandele, K. P. van der, 1477 Mandsjoerije, 229, 230, 284n Manheim, S., 128n Manila, 165-167, 268, 272, 288 Manning, A. F., çn, 273n, 407n Mans, K. A., 985 Marchant et d'Ansembourg, F. R. W. H. M. de, 639n Margriet, Prinses, 383, 384, 390 Mariënberg, 875 Marine-etablissement (Soerabaja), Zie: Koninklijke Marine Marineluchtvaartdienst, Zie: Koninklijke Marine Mariniersbrigade, Zie: Strijdkrachten, Nederlandse 'Marnix van St. Aldegonde', 77°-772 Marseille, 24, 191, 570-572, 601, 602 Marshall, G. C., 233, 272, 309n, 664, 913, II59-II6I, II73 Marsman, H., 25, 8In Marsman, R., 384, 389n Martens,]., 989 Martinique, 51 Marx-Lenin-Luxemburg-front (MLLfront), 1218; Zie ook: Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (RSAP) Masterman,]. C., I076n, I077n, I083n Matlotf, M., 309n, 664n Mauritius, 47 Mauthausen, Zie: Concentratiekampen May, E. G., 876, 978-980, 982, 983, 1001, 1027, 1028, 1030, 1046, 1047, 1068 Medisch Contact, 1469 Meer, A. van der, 1362n Meer van Maracaibo, 490, 492, 494 Meester, Th. de, 22 Melbourne, 468, II 22n, II27, II33II35 Menado, 237, 290, 337 Menist, A., 416n Menten, E. E., 1037, 1327, 1471, 1472, 1476 Mentink,]. P. F., 782,798,799,810, 8IS

1556 [PDF]

'Mentor', 473, 474 Menzies, S., 56, 831, 836, 861, 862, 866,

XC901, 934n, 962, 972, 1084 Metz,]., 720n Metz, M. de, 600 Meurs,]. H. van, 1247-1249, 1426 Mexico, 510 Meyer, A., 186, 1207, 1217, 1267 Meijer,]., 1469, 1470, 1493 Meijer, ]. C., 863 Meyer,]. K., 300, 507, 509-51I, 1I39 Meijer Ranneft,]. E., 319-321 Meijer Ranneft, J. W., 1233 Meijer-Schwencke, A., 1492 Meijers, E. M., 540 Meylink, E. A. C., 938 Michiels van Verduynen, E. F. M. J.,

XC3,~ ~ 12n, 13, 1~4~ 5~ 55, 84, 85,

XC94, 96, 1I9, 199, 203, 268n, 273, 276;

XC282-284,296,297,313,316,321,322,

XC324,326,355n-360,364,382,402,411,

XC442n, 632-634, 637, 641, 642, 644,

XC645n, 649, 656, 659, 667, 668, 682,

XC806, 820, 822, 861, 1088, 1094, 1099,

XC1I07, r r r r, II 29n, 1131, 1I53, II68,

XCII71, 1320, 1335, 1338, 1347, 1349,

XC1392, 1403, 1405, 1406, 1409, 1413,

XC144° levensloop, 358-359 Middelhoff, C. A. M., 149n Middellandse Zee, 49, 230, 306, 307,

XC330,733, 750n, 751,771, 772, 1120 Midden-Oosten, 322, 334 Middendorp, ]., 565 Midway, 293, 294 Miert, A. van, 743, 744 Mietes, ]., 510 Mihailowitsj, D.-D., 656 Milford Haven, 13, 14 Militärbefehlshaber [ur Belgien und Nord

XCfrankreieh, 107m;

XCZie ook: Abwehr III F-Referat Militärverwaltung, 1484 Militair Gezag, 351, 377,423,472, 543,

XC7II, 952n, 966n, 1140n, t r Sz, IIS3,

XCII86, 1I88, 1274, 1276, 1280, 1283

XC1285, 1287-1289, 1293, 1314, 1315,

XC1322, 1327, 1339, 1341, 1347, 1352,

REGISTER REGISTER

XC1353, 1359, 1365-1425 passim, 1430,1432-1434, 1445-1447, 1450, 1452, 1455, 145~ 1468, 147~ 1478, 14801483,1499, 150m, 1506; Bureau Militair Gezag, 1377, 1378, 1385,1388; Zie ook: H. ]. KruIs; MinisterieGerbrandy; Wetsbesluiten (E 43); Koningin Wilhelmina Militaire Inlichtingendienst (MID), Zie: Bureau Voorbereiding Terugkeer Militaire Luchtvaart der Koninklijke Landmacht, Zie: Koninklijke Landmacht Militaire Luchtvaart van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger, Zie: Koninklijk Nederlands-Indische Leger Militaire Willemsorde, 779n, 909, 910, 912,1I67n Military Intelligence (MI), Zie: Geheime diensten, Britse Millenaar, A., 355n Ministerie-de Geer, defaitisme, 9,51-55,63,83-85,98; goudreserves, 17; en koopvaardij, 39-45; en oorlogsverklaring aan Italië, 46-49; en oprichting van geheime diensten, 58-63; radio-uitzendingen, 79-82; en regeringsfinanciën, 20,21; en sluiten van compromisvrede, 7478,9m; en de strijdkrachten, 3°-38; en twijfel aan betrouwbaarheid, 10, 55-57, 63, 64n; en verplaatsing regeringszetel, 64-73, 78n, 79, 85, 86; en terugkeer minister de Geer naar Nederland, 82-93; en vluchtelingenbeleid, 25-30; Zie ook: Koningin Wilhelmina Ministerie-Gerbrand y, en 'Atlantisch plan', 677-680; en besluitwetgeving. inz. 'terugkeer' na de oorlog, 1182-II87, 12671323, 1324-1467: betr. de bestuursvoorziening, 1420

1557 [PDF]

1467 passim; betr. de bijzondere rechtspleging, zuivering en rechtsherstel, 1267I2 95; op economisch gebied, 1296-13°9;

XCop financieel gebied, I309-13 I6; op sociaal gebied, I3 I6-I323; en bestuursvoorziening na de oorlog,

XCI420-1467; en bezet Nederland:

XCarbeidsinzet, 429-43 I; houding hoofdambtenaren, 432434; materiële hulp, 398-405, I2961308; Mussert, leider van het Nederlandse volk, 426;

XCpolitieke liquidaties, 427, 428; terugvoering in krijgsgevangenschap van het Nederlandse leger, 430, 43 I; en bombardementsbeleid, 215-219,

XC405-4I2; en buitenlands beleid, 632-687; en de Bijzondere Staat van Beleg,

XCI3651 37 1 ; en Duitslands toekomst, 666-668; en economische missie naar Verenig

XCde Staten van Amerika, 478-482; en Engelandvaarders, 132, 133; en Englandspiel, 1017, 1038, 1057

XC1059, I077, I078; en financiële hulp aanEngeland, 156

XC158; en financiële hulp aan illegaliteit, 413

XC415; en Geallieerd beleid t.O.V. Neder

XClands-Indië, I092-II8I passim; en geldzuivering, 1312-1316; en gezagsuitoefening na de oorlog,

XC1324-1419 passim; en de illegaliteit, I468- 15°9; en de Joden, 521-56I, 626-629; betalen van losgelden, 53 I, 532, 561; uitwisselingsacties, 535-54°; kabinetswijzigingen, 92, 175-177,

XC183, 184, 193-I97, 202-2II, 215,

XC219-227,295-297, 345, 353, 14021415, 1499; en kleine mogendheden, 651-660; en koopvaardij, 800-826; en kritiek op kabinetsbeleid, 392, 393 ; en Militair Gezag, 1365-1388 passim; en militaire versterking van de West, 2II-215 en Nederlands-Indië, 229-345 passim, 1086-II81 passim; en de Nederlandse Antillen, 482-499; en ontslag minister van Angeren, 1395-I402, 1408; en ontslag minister Dijxhoorn, 177 197 passim; en ontslag minister Kersten, 140314°9; en ontslag minister Steenberghe, 219224; en ontslag minister Welter, 219-224; en opbouw Nederlandse strijdkrachten, II43-II68; en persbeleid, 1281-1286; en politiebeleid, 1395-14°3; en radiobeleid, 424-435, 1254, 12861289; en regeringen-in-ballingschap, 639, 640; en regeringsfinancién, 45°-466; Zie ook: Ministerie-de Geer; en reliif-beleid, 1296-1309 en de repatriëring, 1388-1391; en Rijksduitsersf'Indische' gijzelaars, 162-175 ; en de Sowjet-Unie, 199-201, 64I647; en staatkundige verhouding tot Nederlands-Indië na de oorlog, 1086-II81 ; en de 'zaak-Staehle', 1483-1488; en Suriname, 499-5I4; en de United Nations Organisation, 658-660; en het Vaticaan, 647-651; en vernieuwing staatsbestel, II4-II7, 120-126, 139-146, 242-258, 375, 386, II82-1467 passim; rijksconferentie na de oorlog, 252, 258, 336, 338, 1094, Il03, II07, II09,

1558 [PDF]

en vernieuwing Staten-Generaal, 1427-1467; en verplaatsing regeringszetel, lI9, 140,156,159-162,175, 350n, 525; Zie ook: Miniseerie-de Geer;

XCen vertrek minister de Geer naar Nederlandc ça-uoo ;

XCen vluchtelingenbeleid, 626-629;

XCZie ook: Benelux; Buitengewone Raad van Advies; Bureau Bijzondere Aangelegenheden; Commissie-Oorlogvoering; CommissieTerugkeer (re en ze) ; Militair Gezag; Wetsbesluiten ; Koningin Wilhelmina Ministry of Economic Waif are, 402, 542,

XC543, 835 Ministry of Information, 75, 80, 418, 424,

XC471, 834, 837, 927 Mink, A. B., I028 Miranda de Ebro, 606-615, 618, 959 Miskotte, K. H., 1197, lI99-I204,

XCI206n Missie voor Economische, Financiële en

XCScheepvaartaangelegenheden, 225,

XC442,478-482 MLL-front,

XCZie: Marx-Lenin-Luxemburg-front Mockler-Ferryman, E. E., I059 Moelia, T. S. G., 247 Moengo, 508 Moermansk, 646, 73611.,741, 770 Mohr, E. G., 171 Molenaar, A. N., 1259 Molenaar, F.]., 577, 7I2n, I064n Molenaar,]., 894, 981, 989, 106411. Moll van Charante, G. H., 1233, 1240 Mallinger, F., 209n, 300, 304, 509, 510 Molotow, W. M., 652 Molukken, IlI9 Mombasa, 293, 307, 331, 732, 734 Monchen, A. F. M., 396, 840, 932, 1409 Montagu, E., I076n, I077n, I083n,

XCI084 Montauban, 29 Montgomery, B. L., 390, 712 Montreux, 597, 598 Mook, H.]. van, 40, 7In, 226-228, 257,

REGISTER

XC261, 264-266, 295, 296, 316-318,339-345,353-357,365-372,382,431, 456, 478, 479n, 496, 510, 513, 548, 667, 668, I087-lI77 passim, 1347, 1348, 1355, 1392, 14°5; levensloop, 365-366 Moolenburgh, C., 216-218, 405, 406, 4°9-412, 436 Moor,]. M. de, 76411.,I276n Mooy, A., 1017, 1018, 1031, 1°32 Moret, C., 395, 1448 Morison, E., 332n Morton, D., 868, I453l1 Motorgunbeats (MGB' s), Zie: Koninklijke Marine Motortorpedoboats (MTB' s), Zie: Koninklijke Marine Mountbatten, L., 1092, 1093, III9, II22, lI24, lI4I, lI48, lI53, II55, lI58, lI7I, lI72, II77 Mouwen, G. A. S. 1., 585 Mühlenfeld, A., 496 Müller & Co., Wm. H., 8I5n Münching, L. L. von, 758n, 760, 771 Muiderkerk, Amsterdam, lI9I, 1192 Mulock van der Vlies Bik, P. A., 726n Munten bankbiljetten, 1313-1315; Zie ook: Geldzuivering; W etsbesl uiten (E 87) Mussert, A. A., 424, 426, 428, 432, 490, 673, 847, 1217, 1490 Mussolini, B., 46, 48, 58, 179, 308, 604, 635,648,830n 'Mijdrecht', 782n Mijnenveegdienst, Zie: Koninklijke Marine Nagasaki, II7I NagelI, ]. E. H. van, 563,564,566,634, 635 Nahas, G., 582 Namen, A. H. van, 940 Nantes, 25 Napels,656 Narbonne, 576 Narvik, 33, 563n Nationaal Comité, 958, 959, IOI6, I028, 1037, 1038, 1073, 1075, 1218, I22I, 1228, 1327, 1331-1334, 1367, 1416,

1559 [PDF]

1471, 1476, 1477, I480n;

XCZie ook: Grootburgercomité Nationaal Comité van Verzet, I055n,

XC1254, I288, 1468, 1469, 1484, 150m,

XC15 0 4 Nationaal Front, 186, 187, 1207, 1217,

XC1267, 1270 Nationaal Herstel, 2II Nationaal-Socialistische Beweging

XC(NSB), IS, 58, II4, 179, 18m, 186,

XC187,314,341,361,416,417,423,424,

XC426,432,489,490,5°6,507,672,673,

XC704, 847, 863, 869, 89 In, 964, 1043,

XC1047, II82, II83, II88, II92, 1207,

XC1209, 1228, 1264, 1267-1271, 1274,

XC1275, I277, 1279, 1292, 1359, 1491; Zie ook: Bijzondere rechtspleging; Interneringen; A. A. Mussert; Wetsbesluiten (E 102); Zuivering na de oorlog Nationaal-Socialistische Nederlandse

XCArbeiderspartij (NSNAP-Kruyt),186,

XC1267, 1270 Nationaal-Socialistische Nederlandse

XCArbeiderspartij (NSNAP-van Rap

XCpard), 186, 1267 Nationaal Steunfonds (NSF), 414, 589,

XC796n, 877, 1223, 1468, 1469, 150m Nationale Dagblad, Het, 1490 Nationale Unie, 2II NatzweiIer,

XCZie: Concentratiekampen Naumann, E., 1070 'Nautilus', 761, 789 Nauw van Calais, 8]2, I077n, I082n Naval Intelligence;

XCZie: Geheime diensten, Britse Neave, A., 1025 Nederlander, De, 1204, I205 Nederlands Arbeidsfront, 424, II84,

XC1249, 1257, 1316;

XCZie ook: Wetsbesluiten (E 71) Nederlands Beheersinstituut, II83,

XC1293, 1294;

XCZie ook: Raad voor het Rechtsherstel; Wetsbesluiten (E 133) Nederlands-Belgisch monetair accoord,

REGISTER

XC683, 684 Nederlands Deviezeninstituut (Londen),1310 Nederlands Deviezeni.nstituut (Nederland), 13Ia; Zie ook: Wetsbesluiten (E 144) Nederlands Hervormde Gemeente (Londen), 13, 84 Nederlands-Indië, I, II, 12, 19, 22, 27, 31, 34,37,39,40,42,47, 50-54, 64n, 65-76,78n, 83,94-97, 110, 125, 154 175 passim, 194n, I95n, 199, 2II, 225, 229-349 passim, 352, 362, 365-373, 379-382,392,394,395,397,436,441, 446, 452n, 46m, 472, 475-477, 479, 482,483, 505, 508, 52 8, 546, 547, 549, 552,553,557,561,620,621,624,625, 629,640,641,652,653,686,691,700, 704, 708, 712, 726, 791, 834, 845, I086-II81 passim, 1298, 1414; Amerikaanse en Britse politiek, m.b.t. toekomst van Nederlands-Indië, 1089-1091; oorlog met Japan, 287-336 passim; staatkundige verhouding tot Nederland na de oorlog, 247-257, 1086II 8 I passim; Zie ook: Pers, illegale; MinisterieGerbrandy: vernieuwing staatsbestel, verplaatsing regeringszetel; Wetsbesluiten (C 18, C 39, D 65, D66) Koningin Wilhelmina: 7-december-toespraak Nederlands-Indisch Deviezeninstituut, 343 Nederlands-Indisch Persbureau Aneta, 47 2 Nederlands-Indisch Rederscomité. 785n Nederlands-Indische Rode Kruis, 470n Nederlands Informatiebureau New Jrork, 160n, 269, 472, 47511, 636, 1236n Nederlands Instituut voor Onderwijs, Zie: Onderwijs Nederlands Legioen, Zie: Koninklijke Landmacht Nederlands Scheepvaart-Comité, 481, 762, 764, 783n-785, 794, 797, 799, 804, 806, 809, 810, 812, 818, 819, 822, 826n Nederlands Verbond van Vakvereni

1560 [PDF]

gingen (NVV), 892, 1220, 1224, 123 I,

XC1256-1258, 1387 Nederlandse Antillen, I, 19, 27-33, 37

XC47, So, SI, 64n, 65, 66, 109, 125, 135,

XC195,211,212,214,215,225,235,239,

XC256,3°1,318,352,355,379,382,384,

XC385,389,392,394,395,436,441,447,

XC460, 46In, 464, 474, 475, 479, 482

XC499,511-513,520,521,528,535,549

XC551,561,601,612,613,620,625,626,

XC657, 686, 688-690, 704, 708, 725, 727,

XC769n,789, SI3, 840, 1098, 1106, 1108,

XCII 14, I II6, II 17, II23, II40, II46,

XClISIn, 1292, 1309, 1355;

XCArub~2Sn, 33, 5~ SI, 211, 2I~2I~ 215, 235, 318, 484-492, 497, 499, 55°,727; Franse troepen op -,33, So, 51,235, 49°; Engelse troepen op -, SI, 2II, 212, 235,490;

XCBonaire, 28n, 484, 485, 486, 490, 497, 498,535; Curaçao, 19,27-29,33,37, So, 51,65, 66, I09n, 195, 2!I, 212, 214, 215, 235,239n, 301, 318, 379, 384, 394n, 395,447, 483n, 484-499, 5IIn, 512, 513, 520, 528, 535, 549, 550, 601, 612,613,725, 727, SI3, 840, !I40, II46, !ISIn; Corvo-Curaçao, 445, 449; Duitse aanval op raffinaderij, 491493; Engelse troepen op -, 33, So, SI, 211,212,214,235,490;

XCSaba, 28n, 484;

XCSint Eustatius, 28n, 484, 485;

XCSint Maarten, 28n, So, SI, 484, 485, 490, 498; Franse troepen op -, So, SI, 490;

XCZie ook: Ministerie-Gerbrandy en de Nederlandse Antillen Nederlandse Arbeidsdienst, 171, 1229,

XC129 2; Zie ook: Wetsbesluiten (E 95) Nederlandse Artsenkamer, 429, 1249 Nederlandse Bank,

REGISTER

XCgoudreserves, 17, 20, 156-158, 341, 439,442-445,684;goudverkopen, 156-158,460-462; wisselkoersen, 21; Zie ook: Egalisatiefonds; Ministeriede Geer, Ministerie-Gerbrandy: regeringsfinanciën ; Wetsbesluiten (A I en A 6) Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCRV), 1251-1254, 1257, 1287-1289 Nederlandse Commissie van advies inzake vrijstelling van dienstplicht, 697 Nederlandse Commissie voor Wetenschappelijke Documentatie, Zie: Onderwijs Nederlandse Hervormde Kerk, II941202, 1254, 1264, 1340; Gemeente-opbouw, 1201, 1224; herderlijk schrijven (I en II), II98 1201 ; Raad voor Kerk en School, 1204 'Nederlandse Kring', 469 Nederlandse Kultuurkamer, 1291 Nederlandse Kultuurraad, 1291 Nederlandse Kustvaartvereniging 'Oranje',784 Nederlandse Landstand, 424, 1249, 1291 Nederlandse Maatschappij voor Havenwerken,373 Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel, 1312 Nederlandse militaire missie, 6, 183, 210, 388, 389n Nederlandse Omroepzender Maatschappij n.v. (Nozema), 1286 Nederlandse Rode Kruis (Londen), Zie: London. Committee of the Nether lands Red Cross Society Nederlandse Rode Kruis (Nederland), 401,402,537,543,568,569 Nederlandse Rode Kruis (West-Indië), 4 02 Nederlandse Scheepvaarten Handelscommissie (NSHC), 4In, 42-44, 52, 64, 381, 393,443,457,473,477,481, 531, 543, 544n, 753, 757, 762-764n, 783-826, 1404, 1407, 1410 Nederlandsc Seintoestellen Fabriek, Hilversum, 406 Nederlandse Spoorwegen, 104In, 1280,

1561 [PDF]

1348 Nederlandse Stoomvaartmaatschappij

XC'Oceaan', 42, 783 Nederlandse Unie, 166, 669, 903, 94I!1,

XClII4, II89, 1207, 1215-1218, 1228

XC1230, 1233, 1238-1240, 1326, 1331,

XC1444n Nederlandse Vakcentrale (NVC), 1256,

XC1258 Nederlandse Volksbeweging, 1221n,

XC12p, 1234-1236, 1265, Ip6 Nederlandse Volksdienst, 424 'Neerlandia', Vereniging, 5 Neher, L., 1469, 1470, 1484 NeJis, H., 1212, 1213 Nelson, F., 836 Netherland Publishing Company, 84, 525,

XC54 2 Netherland Shipping and Trading Commit

XCtee ('Shipping'),

XCZie: Nederlandse Scheepvaarten Handelscomm.issie Netherlands E/llergency Committee, 22,553 Netherlands Forces Intelligence Service

XC(Nefis),

XCZie: Geheime diensten, Nederlandse Netherlands House, 469, 1383 Netherlands-Indies Civil Administration

XC(Nica), II22n, II26, II35, II41, II42,

XCII50, II54, II75 Netherlands Information Office New York,

XC1091 Netherlands Office for Relief and Rehabili

XCtation, 453, 456, 1297, 13°5-1308;

XCZie ook: Relief Netherlands Purchasing Commission, 239,

XC316,380,381,453,457,472-478,480,

XC508,949, 1307, 1413 Neuengarnme,

XCZie: Concentratiekampen Nève, E. de, 1449 New Delhi, P9 New Foundland, 34, 36, 317n New Orleans, 473 New Statesman and Nation, The, 1452,

REGISTER

XC1453n, 1464 New York Times, I091 Nice, 569 Nicholas, E., 1082nNiermeijer, W. J., 898, 927, 928, 929, 995n, 1019, 1067, 1070, 1072, 1075 Nierstrasz, V. E., 715n 'Nieuw Amsterdam', 771, 791n, 792n Nieuw Amsterdam (Suriname), 506 Nieuw-Guinea (Australisch), 293 Nieuw-Guinea (Irian), 242, 3 II, 1089, 1092, r r r y, II21, II63, 1268 Nieuw-Zeeland, 267-271, 273,314,317, 3 2 5, 441n, 657, 658n 'Nieuw-Zeeland', 734, 772n Nieuwe Koerier, De, 852 Nieuwe Nederlander, De, 12o5n Nieuwe Rotterdamse Courant, 1282, 1284, 1491 Nieuwkoop, Jac. van, 12Iln, 1212 Nieuws van de Dag, Het, 1283 Niftrik, J. G. van, 602, 603, 897, 943, 964n Noach, S., 128, 578, 579, 615 Nolet, W., Il94 Nomoera, K., 278, 279 Noord-Brabant, 1,667,948, 1420, 1468, 1483 Noord-Hollandv éö'z Noordelijke Ijszee, 760 Noordwijk. vr j Noorwegen, 76,156-159,347,446, SIS, 563,564,634,639,640,646,651-653, 658, 659n, 666, 678, 679, 713, 721, 760n, 783, 793n, 794, 797, 800, 806, 821, 921, 933n, 968, 1328n, 1359, 1364, 1461, 1462 Noothoven van Goor, G. B., 24, 38, 706n Norden, W. van, 1493 Nordpolspiel, 978n, I033n, 107411; Zie verder: Englandspiel Normandië, 412, 640, 7Il, 718, 729, 731, 76I, 8p, 9I3. I064, 1077n, 1082n, II42, 1353, 1468, 1495, 1508, 15 0 9 Norr, Zie: Netherlands Office for Relief and Rehabilitation Noteboom, j. W., 123311 Nuboer,j. F. W., 8n, 357, 92511, I092n, Il49 Nijkerk,

1562 [PDF]

Nijmegen, 135, 429, I096n, I202;

XCbombardementç a t r

XCOfferhaus, H. K., 401 Office of Strategie Services (OSS),

XCZie: Geheime diensten, Amerikaanse Ohnesorge, W., 830n Okma, N., 1233n Olav, kroonprins van Noorwegen, 666 Oldenbroek, J, 395,418, 798, 799, 810,

XC815,892,1319,1385,1448 Oliebataljon,

XCZie: Strijdkrachten, Nederlandse Olifiers, C. M., 7, 89m, 1268 Olyslager, J., 42, 784, 806, 812, 817, 823 'Omlandia', 778, 779 Ommen, concentratiekamp, 1270 Ommeren, Phs. van, 783, 8°3, 804, 813,

XC814, 823 Ommeren's Scheepvaartbedrijf, Phs.

XCvan, 40, 42, 43, 783 Ondernemersraad voor Nederlands

XCIndië, 165 Onderscheidingen,

XCZie: Commissie Militaire Onderscheidingen; Militaire Willemsorde Onderwijs, 468, 469, 12°4, 1233, 1234;

XCjulianaschool (Clarens), 597;

XCNederlands Instituut voor Onderwijs, 468;

XCNederlandse Commissie voor Wetenschappelijke Documentatie (Lon

XC- den), 468;

XCPrinses Beatrixlyceum (Glion), 468, 597,1471; Zie ook: Raad voor Kerk en School; Schoolverzet; Zuivering van universiteiten en hogescholen Onderzeeboten,

XCZie: Koninklijke Marine Ong Swan Yoe, 247 Onrust,547 Ons Volk, 1246, 1282, 1469 Ons Vrije Nederland, I I 14 Oorlogswet-r Sçç, 1358, 1367 Oorschot, J W. van, 6, 7, 23, 58, 59,

REGISTER

XC179, 18o, 183, 209, 388, 389n, 839,861, 900, 962, 963, 964, 967, 968, 972 00st-Afrika,334 Oost-Java, 247, 256 Oosten, F. C. van, 72In Oostenrijk, 522, 66m, 664 Oosterhuis, A. L., 563, 935-937, 947, 1°51, 1068; Zie ook: Groep-'Zwaantje''Oostinzet' , 544 Oostrom Soede, H. M. L. F. E. van, 74 1 Oostvoorne, 892 'Oranje', 77In Oranje, J., 864, 867, 1254, 1255, 1288 'Oranjehaven'Zie: Engelandvaarders 'Oranjehotel' , Cellenbarakken Scheveningen, 714, 987, 1033n, 1045, 1046 Oranjetaant. De, 1246, 1374, 1444n 'Oranjewacht', 863 Ordedienst (OD), 351, 409, 414, 423n, 431,840,863,868,882,897,903-905, 907n, 915-919, 923-925, 936, 939, 941,947,949,958,959,977,978,992, 995, 1017, 1019, 1020, 1030, T03I, I033n, 1°35, 1036, 1038, I053n, 1055, 1056, 1083n, 1331, 1332, 1350, 1367, 1368n, 1468-1488, 150m, 1502, 1503, 15 0 6; en bevoegdheden na de oorlog, 14681483 Ordnungspolizei, Zie: Politie, Duitse Organisation Todt (OT), I28, 1059 Organon fabrieken, 393 Ortt, F., 897, 898, 899, 904, 990, 1070, 1072, 1075 Os, C. van, 1022, 1023, 1°41, 1042, 1075 Osnabrück, 722 Oss, 393 Oss, S. F. van, 865 Ottawa, 383-385, 389, 390, 510, 546, 698 Otten, P. F. S., 23 Oud, P. J, 1224 Overeem, A. D. A. van, 189 Overeem-Ziegenhardt, L. H. H. A. van, 189 Overes, H.].,

1563 [PDF]

Overijssel, 1002, 1022 Oyen, L. H. van, 342-344, 369, II17,

XClIIS, 1125, II35, II50-1I52, II 67n,

XC1I80

XCPabst,]. C., 165, 168,261,284,635,636 Pacific Fleet, 230, 232, 271, 277, 287, 294 Pacific War Council, 315, 316, 321, 322,

XC324-327, 330, 335, 348, 353, 653, 1093, 1I01 Pahud de Mortanges, W., 1016, 1073 Palembang, 291, 292, 330 Palestina, 529, 535-540, 545, 546, 627,

XC629, 759n;

XC certificates, 536-540 Pallandt, F. C. A. van, 98, 190n, 556,

XC558,622,623, 635n, 639n Pals, M., 1020 Pall American Airways, 758 Panama, 619, 763n Panhuys, W. E. van, 61I, 612, 614, 615,

XC633 Papoea-bataljon,

XCZie: Koninklijk Nederlands-Indische Leger Paraat, 123 I Paraguay, 512, 537 ParlevIiet, H., 912, 993, 1018, 1075 Parmentier, K. D., 758n, 759n Parool, Het, 432, 522, 638, 662, 674, 675,

XC676, 897, 9°7, 912, 94 In, 946n, 966,

XC1°45, l1I5, 1I16, 1I79, 1230, 1244,

XC1245, 1247, 1266, 1269, 1281-1283,

XC1285, 1347, 1372, 1374, 1452n, 1457,

XC1469, 1477, 1488, 1492, 1493, 1496,

XC1498, 1499, 15°°, 1506 Partal Nasional Indonesia (PNI), 242 Partij van de Arbeid, 1463 Partijwezen, vernieuwing na de oorlog,

XC1215-1236;

XCZie oole: Politieke partijen Pasoeroean, 370 Passport Control Office (Den Haag),

XCZie: Geheime diensten, Britse Pathfinder Force, 720 Patriotic School,

XCZie: Geheime diensten, Britse;

REGISTER

XCZie ook: EngelandvaardersPearl Harbor, 48, 230, 232, 257, 276, 277,282,285,286,293,294,3°9,341, 342,493, 554, 1I08, 1I10 Peekema, W. G., 9, 52-54, 69n, 74, 76n, 155, 162, 169, 170, 172, 173n, 222, 243n, 440, Il03, 1I04, 1I05, 1I77 Peekema-Dibbets, D., 172n, 173n Peking, 638, 1I46 Pel, H. G. C., 300, 304 Pelder, F., 34411 Pelt, A., 4, 5, 9, 57n, 79, 8o, 8411, 85n, 99, 136, 160-162, 199, 215, 217-219, 249, 417-419, 421, 437n, 470, 472, 526,527,63411,1111,1284,1384,1450 Pemandangan, 241 Pembroke Dock, 33 'Pennland', 772 Perpignan, 190, 557, 571, 572, 574, 575, 581, 1029, 1°41, 1042 Pers, illegale, mening over: berechting, zuivering na de oorlog, 1269, 1270; bestuursvoorziening na de oorlog, 1439, I444 n, 1445, 1447; Militair Gezag, 1372-1374; perszuivering. 1281-1283; politieke partijen, 1229-123 I; Sowjet-Unie, 673-676; toekomst van Duitsland, 662, 668, 669; toekomst van Nederlands-Indië, III3-III6; vernieuwing sociaal bestel na de oorlog, 1260-1263; vernieuwing staatsbestel, 12431247; Zie: De Baanbreker; Christofoor; Het Contra Signaal; Geïllustreerd Vrij Nederland; De Geus; Je Maintien drai; De Maasbode; Ons Volk; Oranjekrant; Paraat; Het Parool; Signatementenolad; Slaet op den Trommele ; De Stem !Jan Vrij Nederland; Trouw; De Vonk; Vrij Nederland; Vrije Gedachten; De Vrije Katheder; De Vrije Kun stenaar; De Waarheid Zie: Algemeen Handelsblad; De Maas bode; Nieuwe Rotterdamse Courant; De Standaard; De Telegraaf/Het Nieuws van de Dag; Utrechts Dagblad; Utrechts Nieuwsblad; Het Vaderland; Het Volk; De Volkskrant; Het Vrije Volk;

1564 [PDF]

XCZie ook: Wetsbesluiten(E 69); Zuivering na de oorlog Person, B., 85n Persoonsbewijzencentrale, 1469 Peru, 537 Perzië, 298, 563,635, 646 Pétain, Ph., 45, 53, 229, 230, 524, 566,

XC633 Petrie, D., 56, 127, 83 I Phaff, H. J, 39, 192, 194, 210, 300, 706,

XC7II, 865, 866, 1353 Philippijnen, 165, 230, 2)2, 239, 268,

XC271-273, 275, 280, 284n, 288, 309,

XC1089, 1°92, II70 Philips, A. F., 23, 406, 407 Philips, F. J, 23n, lO34, 1035 Philips-fabrieken, Eindhoven, 23, 48,

XC49n, 84n, 397, 447, 572, 645, 1034,

XC145 2; bombardement, 406, 407 Piek, C., 584, 585n Pierlot, H., 156n Piller, J, 960 Pilotenhulp, 433, 959, 960, 1025;

XCZie ook: Geheime diensten, Britse: MI-9 Pinto, 0., 127, 843, 874 Pius XII, Paus, 66, 650 Plall for Holland/Plan B,

XCZie: Geheime diensten, Britse Plas, Ch. O. van der, 256, 343, 344, 369,

XC370, 395, 1089, 1102, 1120, 1132,

XCII33, II35, II39, II40n, II69, II70 Plassche, J G. M. van der, 7, 52, 57n,

XC59, 209, 900, 950, 95211 Pleijsier, A., 125311 Pluvier, J M., 244, 245, 248, 249, 25511 Poel, J Th. van de, 38n 'Poeloe Bras', 339n Polak, J L., 20, 176, 393, 394, 446, 5)2,

REGIS TE R

XC533, 535, 1319, 1441 Polen, 76, 157, 159, 347, 534, 544, 545,56m, 639, 640, 646, 656, 659n, 663, 664, 676, 797, 1359, 1390 Political Intelligence Department (PID), Zie: Geheime diensten, Britse Political Wa/Jare Department (PWD), Zie: Geheime diensten, Britse Political Waifare Executive, (P WE) , Zie: Geheime diensten, Britse Politie, Duitse, Bejehlshober der Sicherheitspolizei und des SD, 977, 1028, lO34, 1068, 1°7°; Abteilung IV (Gegnerbekämpfimg), 977, lO68; Aussenstellen, 977; [udenreferat IV B 4, 846n; Referat IV E (Spionage-Abwehr ), 977; Ordnungspolieei, 1001, 1016, 1050, 1068; Funlebeooachtungsstelle, 977, 978, 1000, 1001, 1005, 1030; Sicherheitsdienst, 413, 417, 863, 864, 869, 872, 875, 876, 881, 883, 890, 898, 899, 918, 936, 965, 977, 991, 992, 997, lOOO, 1016, 1026, 1028, 1039, 1044, 1047, 1050, 1052, 1068, 1212, 1213, 1489, 1493, 1494; Sicherheitspolizei, 519, 588, 829, 831, 929, 968, 978, 984, 985, Iooln, 1028, 1068, 1069, I070n, 1081, 1213; Zie ook: Gestapo Politie, Nederlandse, reorganisatie door bezetter, 13951396; Schalkhaar, 1396; Zie ook: Buitengewoon Politiebesluit Ministerie-Gerbrandy en politiebeleid Politieblad, 1023, 1078 Politiebuitendienst, 182n, 839n, 843n, 864, 1023, 1084, 1362 Politiek Convent, 660-662, 1216, 1218, 1223, 1224, 1241, 1243, 1247, 1248, 1426, 1470, 1471 Politiek en Cultuur, 1225 Politieke partijen

1565 [PDF]

en houding tijdens de bezetting, 1215-1236;

XCen mening over vernieuwd staatsbestel, 1237-1250;

XCZie: Anti-Revolutionaire Partij (ARP); Christelijk-Democratische Unie (CDU); Christelijk Historische Unie (CHU); Comité van Revolutionaire Marxisten (illegaal); Communistenbond 'Spartacus' (illegaal) ; Communistische Partij Nederland (CPN); Eenheid door Demoeratie (EDD); Hervonnd (Gereformeerde) Staatspartij; Liberale Staatspartij; MarxLenin-Luxemburg-front (MLLfront, illegaal); Nederlandse Unie; Nederlandse Volksbeweging; Radencommunisten; RevolutionairSocialistische Arbeiderspartij (RSAP); Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP); Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP); Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP); Trotzkistische Kommunistische Groep voor de Vierde Internationale; Vrijzinnig-Democratische Bond;

XCZie ook: Partijwezen, vernieuwing na de oorlog; Politiek Convent Poll, M. van, 1238, 1239, 1259 Polling, L., 621-623, 887 Pompe, W. P. J., 1233n Poole, 80n Poole, J. le, 898n, 1067 Poolse Nationale Raad, 545 Poolse regering in Londen, 543, 545,

XC656n, 664, 677 Poolse strijdkrachten, 571, 590 Poorten, H. ter, 293, 337-339, 341 Poos, L. A., 875, 898,979,988,989,991,

REGISTER

XC998, 999, 1025, 1028, 1073; Zie ook: Englandspiel Pooters, P. A. M., 1449 Port Darwin, 290, 292n, 329, 33 I, 724 Port Moresbay, 293 Port Talbot, 37 Portal, Ch., 835, 1064 Porthcawl, 36-39Porth mouth, 731, 732 Porto (Oporto), 621, 623, 887 Portugal, 12, 16, 20, 25-30, 62, 94-98, 128, 168-173, 186, 194, 199, 227, 297-300,400,4°1,418,419,47°,512, 516, 518-521, 523, 531, 539n, 546549,553-555,559,562,571,572,579582, 587, 593n, 595, 601-604, 607, 608,610-618,620,623-626,631,642, 763,884,886,887,897,911,943,966, 1015, 1057, 1058; en vluchtelingenbeleid, 619-623 Pos, H., 509, 699n Post, J., 1469 Post Uiterweer,J. E. A., 6, 52, 180,209, 837 Posthuma, S., 1312 Posthumus, C. V., 778, 779 Posthumus Meyes, W. Chr., 396, 443, 1348, 1377, 1379, 1386, 1388, 1448, 145° Postma, J., 1218, 1227, 1261, 1263 Postzegels; 13 I 511 Pot, J. B., 697, 698 Pot, L., 129, 377, 962n, 1054 Potsdam, !I54, !I55 Pouwels, Ch. Chr., 1020 Powell, M., 471 Praia das Maçäes, 622 Pressburger, E., 471 Prestwick, 317n Pretoria, 468, 702, 704 'Prince of Wales', 270, 287, 294, 331 Prins, P., 476n Prins, W., 939 Prins Bernhardfonds. 52 Prinsen, P. A., 767 'Prinses Beatrix'('PrincessBeatrix'), 771 'Prinz E~lgm', 980n 'Pro Patria', Vereniging (Londen), 374, 56rn, 670, 1442 Protestants-Christelijke Centrale voor Werklozenzorg, 1190n Provinciale en gemeentelijke bestuursorganen (vernieuwing na de oorlog), 1248, 1368, 1369, 1420-1424, 1427, 1430-1434, 1437, 1454, 1455, 1461, 1462; ontwerpbesluiten:

1566 [PDF]

Eerste Bestuursvoorziening, 1368, 1369, 1421-1423, 1425, 1433; Zie ook: Wetsbesluiten (E 86); Tijdelijke Voorziening Bestuur Provincies en Gemeenten, 1425, 1454, 1455, 1456; Zie ook : Wetsbesluiten (E 86); Tijdelijke Voorziening Provinciale Staten en Gemeentebesturen, 1455, 1456; Zie ook: Wetsbesluiten (E II9);

XCZie ook: Ministerie-Gerbrandy; 'Souverein Noodbesluit' Pruijs, G., 1469 Prijsopdrijvings- en Hamsterwet-rçjo,

XCI3II ; Zie ook: Wetsbesluiten (E 107 e.v.) Puchinger, G., 120n, II13, 1220n, 1221 Puister, W. F., 1218, 1227 Punt, L. M., I028 Putt, ]. van der, 1261, 1262 Putteç öoz Putten, ]. Th. A. H. van der, 57411 Pijnacker, 898, 916, 990, 1073 Pyreneeën, 518, 572, 574, 579-582, 586,

XC606, 610, 624, 1059, 1493, 1496

XCQuakers, 569, 584 Quarles van Ufford, C. G. C., I233n Quay,]. E. de, 1218, 1234, 1238 'Queen Elizabeth', 79In 'Queen Mary', 79In 'Queen Wilhelmina',

REGISTER

XCZie: Koninklijke Marine Quint, G., 389nRaad van Vakcentrales, 1258 Raad van Verzet, II6, 408-413, 423,430, 936, 958n, 964, 965, 1055, I062, lo70n, 1227, 1246, 1468, 1469, 150In, I502n, 1504 Raad voor Kerk en School, Zie: Nederlandse Hervormde Kerk Raad voor de Koopvaardij, 820, 822 Raad voor het Rechtsherstel, II83, 1267, 1292-1294; Zie ook: Nederlands Beheersinstituut Rabagliatti, C. E. C., 833, 837-840, 884, 888-891, 895-898, 901-909n, 912, 915,926,927,930,932,935,97°,978, 979, 999, 1030 Radcrna, ]., 715, 897-899, 904, 907n, 990, 1070, 1072, 1075 Radencommunisten. 1226 Radio, mening in bezet gebied over vernieuwing radiobestel, 1204, 1251-1255, 1265; radiobeleid ministerie-Gerbrandy, 424-435,1286-1288; Zie ook: British Broadcasting Corpora tion (BBC); Curaçao'se Radio Omroep; Radio 'Vrij Nederland', Parijs; Regeringsvoorlichtingsdienst ; Wrul-Station (Boston, VS); Zie ook: Avro; Federatie van Omroepverenigingen; Katholieke Radio Omroep (KRO); Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCR V); Radio Hilversum; Rijksradio-omroep ; Vara; Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (VPRO); Zie ook: Interkerkelijk Overleg in Radiozaken (Ikor) ; Zuivering na de oorlog Radio België, Zie: Zuivering na de oorlog

Raad van Bijstand voor Nederlands Indische zaken, 369, I099, II26 Raad van Nederlands-Indië, 247, 249, 256, 257, 295, 370, 371, 1089, 1129 Raad van State, 15, 16, 65, 374, 375, 392, lII4, II83, 1280, 1432,1456; Staatsbestel, vernieuwing na de oorlog Radio Hilversum, 163, 164, 407, 424, 426, 427, 470, 1268, 1280 Radio Oranje, Regeringsvoorlichtingsdienst Radio 'Vrij Nederland' (Parijs),418,4I9 Radiocommissie- Terugkeer,

1567 [PDF]

Zie: Regeringsvoorlichtingsdienst Radio-omroep Controle-Commissie,

XC1286 Radioraad, 1286 Rahusen, D., 42, 783, 786, 789n, 790n,

XC8 2 3 Ramaer, J, 167, 168 Randwijk, H. M. van, I3In, 433n, 673,

XC674, 676, 939, 946n, 1230, 1244, 1245,

XC1260, 1270, 1282, 1283, 1372, 1449,

XC1469, 1476-1478, 1481, 1483-1485,

XC1487, 1488 Ras, G. H. G., 894, 912, 981, 989, 990,

XC1072, 1075 Rauter, H. A., 988, 995, 997n, lOOO, ror rn, 10I2n, I013n, 1043, 1050,

XC1068, 1069, 1291, 1396 Ravensbrück,

XCZie: Concentratiekarnpen Rawitsch (tuchthuis), lO7I Rebel, J, 1045, 1074 Rechtsherstel, 1290-1295;

XCZie ook: Raad voor het Rechtsherstel; Wetsbesluiten (E 75, E 93, E 94, E 95, E 96, E 100, E 121, E 133) Rechtsverkeer in Oorlogstijd (besluit),

XCZie: Wetsbesluiten (A 6, E 75);

XCZie ook: Commissie voor Rechtsverkeer in Oorlogstijd (Corvo) Recife,776 Recrutering,

XCZie: Strijdkrachten, Nederlandse Reformatie, De, 1207, 1208, 1209, rz r rn Regeringsaankopen, 452, 453, 454,

XC1297-1309; Zie ook: Relief Regeringscodedienst, 194 Regeringscommissariaat voor de Repa

XCtriëring, 543, 545n, 823n, rr84, 1388,

XC1389,1391; Zie oak: Displaced Persons (DP's); Repatriëringscommissie ; Wets besluiten (E 81) Regeringscommissariaat voor de Vluch

XCtelingen, 544, 551-553,624,630, 886 Regeringsfinanciën,

REGISTER

XCZie: Ministerie-de Geer; MinisterieGerbrandy Regeringspersdienst, 9Regeringspersdienst (N ederlandsIndië), 271, 285 Regeringsvoorlichtingsdienst, 9, 57n, 79, 80, 99, 354, 395, 421, 426, 456n, 469-472, 526, 527, 862, 1284; en radiobeleid, 425-435; Algemeen Nederlands Persbureau (Anep), 79, 80, 419, 470, 657, 658, 886; 'Brandaris, De', 415-425, 802, 807, 997; 'Flitspuit, De', 415-418, 834; Radioluisterdienst, 62, 80, rr6, 470; 471, 892; Radio Oranje, 79-82, 93, 97, r rz, 131, 151, 169, 199, 200, 215-220, 227,2)2, 285n, 286, 344, 354,408, 415, 416, 419-435, 438, 524, 5)2, 533, 630, 637, 642, 646, 677n, 680, 869, 992, 993, 997, 1015, 1024, 1038-1040, 1073,1110,1188,1271, 1274, 1288, 145 I; 'Watergeus De', 420; Zie oak: Ministry of Information; Nederlands Informatiebureau New York Reichskommissariat, 97, 98, 168, 169, 171, 516, 584, 1212; Ein- und Ausreisestelle, 516; en hulp aan Nederlanders in Frankrijk, 584; en materiële hulp aan Nederlandse bevolking, 399, 400; Stimmungsberidue, 171, 172 Reichssicherheitshauptamt, 83 I, lOOO, 1002, 1020, 1051, 1071, 1078 Reinink, H. J, 1477 Reith, Lord, 80 Relief, 398-405, 1296-1309, 1413; Zie ook: Ministerie-Gerbrandy en relief-beleid; Netherlands Office for Relief and Rehabilitation; Voedselaankoopbureau Rens, J, 941n 'Van Rensselaer', 43 Rep, J, 1003-1005 Repatriëringscornmissie, 1388, 1389; Zie ook: Wetsbesluiten (E 81) 'Repulse', 280, 287, 294, 331

1568 [PDF]

Reuchlin, 0., 638 Reuter (Persbureau), 264, 470 Reuter, F., 1218, 1227 Revolutionair-Socialistische Arbeiders

XCpartij (RSAP), 416, 1216, 1218 Reyden, W. J. van der, 864, 897, 978,

XC979, 1030, 103311,1069, 1070, 1°72 Reydon, H., 427, 428 Rhijn, A. A. van, 3, 4, 6, 7, 19,46, 55,

XC64,67,7°,71,77,81,83,92,135,154,

XC157, 158, 162, 175-177, 249, 396,

XC445, 455, 463-467, 471, 524, 76411,

XC887, 1298, 1318 Ribbentrop,J. von, 173n, 355n Ridderhof, M. A. G., ('George van

XCVliet'), 897, 898, 976-980n, 988, 992,

XC1024, I041-1043, I045, 1055, 1073, I074, 1080;

XCZie ook: Englandspiel Riemsdijk, A. W. G. van, 697n Ries, L. A., 190 Rietschoten, J. van, 913, 994, I013,

XC1018, 1066-1069, 1°72, 1075 Riga, 528, 849, 850, 857, 858 Ringers, J. A., I037, IP7, 1471, 1476 Rio de Janeiro, 239n, 476n, 496 Riste, 0., 921n Ritrnan, J. H., 271, 285 Ritterbusch, W. F. A., 1291 Ritz, A., 38m Rivièra, 570 Robijns, R., 388n Rockefeller Center, 456'Rode Zee', 780 Rodrigues Lopes, L. A., 786n, 787n Röell, J. C. C., 884 Röell, Renée, 14, 383, 384 Röell, W. G., 383, 388, 916, 918, 1240n

XC1253, 1327, 1471, 1475 Röell-del Court van Krimpen, M., 14,

XC383 Roelvink, F. J. M., 1035 Roemenië, 446-448, 512,634 Roever, J. W. de, 767n, 769, 770, 772n,

REGISTER

XC775, 776n, 781 Remme, C. P. M., 1222, 1239n, 1259 Rommel, E., 198 Romijn, W., (ps. 'Montagnard'), 1225 Rooms-Katholiek Werkliedenverbond, (RKWV), 1220, 1256-1258 Rooms-Katholieke Kerk, II89, II92II94, 1255, 1264; Zie ook: Episcopaat Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP), 16, 203, 219, 225, 369n, 660n, 848, II89, 1216-1218, 1221, 1222, 1233, 1238, 1244, 1250, 1470 Rooms-Katholieke Universiteit, Nijmegen,429 Roos, R., II65 Roosegaarde Bisschop, W., 693, 694 Roosendaal, 1068 Roosevelt, F. D., 12, 158, 198,213-215, 230,232,255,265,267,271,272,274, 276,278,280-282,291,292,3°7-318, 321,326,328,334,335,348,349,385, 398,399,4°2,478,479,498,639,64°, 647,653,664,665,685,686,727,829, 830n, 841, 913, 1090, 1°91, 1094, 1099, IIOO-II03, II54, II56, II57, II61, II62, II69, II72, 1275n, 1302, 1364; en Koningin Wilhelmina, p8n, 665n, 667n, I099-Il03 Roossien, H., 936 Rosenman, S. I., I091n Roskill, S. W., 334 Rost van Tonningen, M. M., 1047, 1212, 1213, 1217, 1231n, 1252, 1253n, 1359 Rotary-clubs (Nederlands-Indië), 272 Rothmund, H., 589-592n, 595 Rotterdam, I, 844, 845, 929, 1001, 1057, 1073, Il45, 1203, 1224, 1297, 1361; bombardementen, 10, 216-219, 392, 407, 760, 1040, 1041 Rotterdammer, De, I025n Rotterdamse Lloyd, 771, 784, 785 Rouwerd, F. W., 1028 Royal Air Force, 31, 33, 34, 150, 152, 215-219,293,4°5-412,436-438,632, 638, 689, 716-720, 724, 871, 996, 1028, 1063, r t r S, Il65, Il66; Zie oak: Bomber Command; Coastal Command; Fighter Command; Path finder Force; Second Tactical Airforce; Royal Australian Air Force,

1569 [PDF]

716, 724,

XC1I65 Royal Institute of International Affairs, 80n Royalrvavy, 726, 727, 746, 778, 1165;

XCZie ook: Eastern Fleet; Fleet Air Arm; Home Fleet;

XCZie ook: 'Diamond'; 'Emperor'; 'Furious'; 'Gurkha'; 'Hood'; 'In domitable'; 'Langley'; 'Prince of Wales'; 'Repulse'; 'Speaker'; 'Wrynecle' Royal Netherlands Military Flying School

XC(Jackson, VS), 688, 689, 718, 724,

XCl1I8, 1I39 Royen,]. H. van, 1037, 1038 Royen, W. P.]. A. van, 190, 191 Ruhrbekken, 666, 667 Ruitenbeek, H. M., 1219n Ruller, E. van, 1219 Rundstedt, G. von, 1013 Ruseler, G. L., 1021 Rutgers, A. A. L., 1213 Rutgers,]., 1218, 1223 Rutgers, V. H., 1261, 1444n, 1497 Rutgers University, 468n Rutteman. M. H., 518, 519 Rutten, G., 130, 131n, 1346, 1348, 1500 'Ruwenberg, De', 538 Ruygers, G., 1229 'Ruys', 772n Ruys, L. P., 823 Ruys de Beerenbrouck, Ch.]. M., 847,

XC848 'De Ruyter',

XCZie: Koninklijke Marine Ruyter van Steveninck, A. C. de, 190,

XC191,304,706,708,711 Rijkens, P., 84l1, 85, 375, 393, 395, 525,

XC1439, 1440, 1442, 1448 Rijksarbeidsbureau, 1317, 1389 Rijksbureau voor de voedselvoorzie

XCning in oorlogstijd, 401, 568, 1296 Rijksbureau voor de zeescheepvaart,

XC79 1 Rijksduitsers,

XCZie: Interneringen Rijksfonds voor de Werkloosheidsver

REGISTER

XCzekering, 1317, 1320;Zie ook: Wetsbesluiten (E 72) Rijksinspectie van de Bevolkingsregissters, 875; bombardement (gebouw Kleykamp), 412,434 's Rijksmunt, 1315 Rijkspostspaarbank, 458 Rijksradio-ornroep, 1252, 1253, 1254 Rijksspaardienst, 457, 458, 461 Rijksuniversiteit, Groningen, 1I96 Rijksuniversiteit, Leiden, 1223 Rijn van Alkemade, T. van, 865 Rijnland, 667 Saba, Zie: Nederlandse Antillen Sabotage, 412, 413, 843, 875-883 Sachsenhausen, Zie: Concentratiekampen Saint Columba's Church of Scotland, 135 Saint Jean de Luz, 25 Saito, T., 264n Sajet, B. H., 397, 544 Salerno, 742, 744 Salm, G. B., 1121 San Francisco, 472, 660, 696, 769, 1I33 San Salvador, 537 Sanders, R. E., 887,947,948,963, lo55n Sant, F. van 't, I, 56-64n, 96, 98, 108, 109n, r r yn, r rsn, Il9-122, 129, 155, 177-185, 206, 209, 223, 361, 389n, 714, 833, 836, 837, 840, 844-870 passim, 883-886, 888, 894, 895, 896, 901,902,904-906,908,911,916,921, 930-933, 951, 968, 970, 972-974, 999, 1030, 1°32, 1039, 1047, 1084, IlOO, 1271, 1327, 1349, 1354-1356, 1397, 1399, 1418, 1419; Zie ook: Geheime diensten, Nederlandse; Koningin Wilhelmina Sas, G. j., 38, 104, 305, 689, 695, 698700, Il50, 1351 Sasjr., G.]., 104n, II50n Sasse van Ysselt, A. F. O. van, 847, 848, 1354 Sassen, E. M.]. A., 1233, 1234, 1240 Sastromoeljono, R., 240, 241 Sauveur,]. H., 569, 581

1570 [PDF]

Savornin Lohman, B. C. de, 847, 848 Schaepman, Th. F. M., 16, 94, 95n,

XC533n Schaik,J. R. H. van, 361, 848, 851,1221 Schalkhaar,

XCZie: Politie, Nederlandse Schaper, H., 722 'Schamhorst'ç rrrs: Scheepens, W. J., 300, 305 Scheepvaartfonds, 453, 454, 461, 79I11,

XC794, 804-806, 811, 821, 823, 1413 Scheepvaartinspectie, 468n, 481, 494 Scheepvaartmaatschappijen,

XCZie: Bureau Wijsmuller; Curaçao'se Scheepvaart-Maatschappij; Holland-Amerika-Lijn; HollandAfrikaen Holland- W estafrikalijnen ; Java-China-Japan-Lijn; Koninklijke Hollandse Lloyd; Koninklijke Nederlandse StoombootMaatschappij; Koninklijke Paketvaart Maatschappij; 'Koninklijke' / Shell; Maatschappij 'Zeeland'; Müller & Co. Wm. H.; Nederlandse Stoomvaartmaatschappij 'Oceaan'; Omrneren's Scheepvaartbedrijf, Phs. van; Rotterdamse Loyd; Smit & Co., Rederij L.; Stoomvaartmaatschappij 'Nederland'; Stoomvaartmaatschappij 'Oostzee'; Verenigde Nederlandse Scheepvaartmaatschappij Schelle, J. D. A. van, 966, 1045, 105In,

XCI055 Scheltus, G. A., 634n Scheps, J. H., 1225 Schermerhorn, W., 122, II54, 1232

XC1234 Scheveningen, I, 7, 413, 747, 827, 864,

XC876, 895-897, 978, 1028, 1338 Schilder, A., 1212, 1213 Schilder, K., 1206-1214;

XCZie ook: Gereformeerde Kerken in Nederland : kerkscheuring Schilp, K. H., 837, 838, 873, 900, 919,

XC920, 926, 957, 962n, 1014, 1033,

REGISTER

XCI043n, 1045, 1053, IOS4, 1057, 1058, 1062, I063, 1068, 1077 Schilthuis, J., 1224Schimmelpenninck, J., 863, 897, 905, 907n, 916, 918, 1240n, 1253, 1327, 1471, 1472 Schipper, J., II90n, II9In, 1258 Schlecht, P., 938 Schlichting, L. G. A., (ps 'Chr. J. Vrijwaert'), 1222 Schmidt, F., 1291 Schmutzer.T. A. M., 608n, 616, 617n Schmutzer, J. I.J. M., II32 Schöngarth, K. G. E., 1068 Scholten, P., 941n, 1193, 1194, II98, 1201, 1204 Schoolverzet, 1215, 1469 Schoonenberg, L. J. A., 7, 695 Schoorl, Zie: Concentratiekampen Schotlaud, 515,721 Schotte, J. W., 697n Schouten, J., 1037, 1218, 1219, 1231, 1327, 1331, 1471, 1472, 1476 Schrage, W. B., 884, 88sn, 893n Schreieder, J., 413, 864, 919, 929, 9s6n, 977, 978, 980, 982U, 988-1001, 1005, 1006, 1010-1012, 1014-1018, 1020, 1022, 1024, 1025, 1027-1033, 1040, 1042-1°47, 1049, 1051, 1065, 1069, 1075, 1078, 1080, 1082, 1473, 1474, 1476, 1479; Zie ook: Englandspiel Schreinemachers, W., 876, 956 Schrieke, J. J., 1396 Schueren,J. B. van der, 395,1319,1409. 1445 Schürmann, C. W. A., 764u, 813-815 Schuller tot Peursum, C. H.J., 6II, 614, 615,617,618,631,633,635,646 Schulze Bernett, G. W., 53In, 620 Schijndel, 718 Sebes, H., 894,912,981,989,990, 1072, 1°75 Second Tactical Airforce, 718 Secret Intelligence Service, Zie: Geheime diensten, Britse Security Service, Zie: Geheime diensten, Britse Selborne, Lord, 834, 914, 916, 927, 955, 962, 1058, 1059, 1064, 1486, 1487 Semaraug, 240, 363, 366 157

1571 [PDF]

'Sembilan',775 'Sernbilangan'ç ç-zj Seventer, A., 24, 29, 419, 568-570, 572,

XC573-577, 579-585, 631, 877 Seyben, J. H., 965, 966, 98rn Seyffardt, H. A., 427, 428 Seymour, Ch., 833, 839, 906,927,928,

XC930, 933, 955, 957n, 967, 970, 1019,

XC1°32 Seyss-Inquart, A., 21n, 97,163-165,399,

XC428, 660, 1188, 1208, 12Iln, 1212,

XC1217, 1219, 1239n, 1484 Shetland-eilanden, 5I 5 Sicherheitsdienst,

XCZie: Politie, Duitse Sicherheitspolizei,

XCZie: Politie, Duitse Sicilië, 7Il, 742, 749n Siedenburg, H., 607n Signalementenblad, I050n, 1060 Sillem, J. G., 98, 621, 622, 623, 635 Sillevis Smit, J. H., 752n Simlaç zaa Simonstown, 728n, 732, 741, 750 Singapore, 230, 232-234,260, 266,267,

XC268,27°,271-275,277-282,287,290,

XC291,293,294,305,308-311,316,320,

XC321, 323, 324, 327, 343, 346, 644, 759n, 1088, 1093, 1172 Singer, 509, 5 IO Singkep, 380 Sint Adalbertsvereniging, Il94 Sint Eustatius,

XCZie: Nederlandse Antillen Sint Maarten,

XCZie: Nederlandse Antillen Sint Michielsgestel, gijzelaarskampen,

XCZie: Kleinseminarie 'Beekvliet' ; 'De Ruwenberg' Sitsen, P. H. W., 343 Six, O. E. W., 163, 164 Six, P. J., 431-433, 868, 882, 924, 925,

XC939,940,945,1035-1039,1041,1042,

XC1044, 1053n, 1055, 1080, 1083n, 1374,

XC1475-1483, 1487, 1502 Six, P. Th., 397,1347-1349,1435,1449,

REGISTER

XC1457, 1475, 1500 Sjanghai, 167,528,885 Slaet op den Trommele, Il14, 1223, 1246Slag bij Arnhem, 960 Slag bij Midway, 293, 294 Slag in de ]avazee, 292, 304, 307, 331336, 342, 343n, 346, 728, 730, I086, II44 Slag in de Koraalzee. 293 Slag om Engeland, 23n, 150, 151, 152, 170, 171, 373, 436, 632, 637, 786 Slagter, M., 876, 979, 988, 998, 999, 1025, 1028; Zie ook: Englandspiel'Slamat', 772, 773 Slobbe, B. W. Th. van, 488 Sloet tot Everlo, R. J. A. D., 621n, 622n Slomp, F., 1214, 1215 Sloeg, T., 6IIn Slors, J. L., 616, 622n Slotemaker, B. C., 1259 Slotemaker de Bruïne, G. H., 433n, 438, 660,939,940, 946n, II13, 1478, 148r, 1483, 1484, 1485, 148~ 1488 Slotemaker de Bruïne, N. A. C.; 160n, 269, 636, 1°91, 1236n, 1237n Sloth Blaauwboer, L. C., 863 Sluizer, G., 438 Sluijser, M., 62, 80, 149n, 395, 417, 420, 426, 432, 471, 526, 527, 531-533, 544n, 545n, 578, 630, 682, 892, 894, 895,974,99°,1014, I015, 1038, 1039, II30n, 1319, 138m, 1434, 1444, 1445, 1447, 1448, 1473-1475n, 1500 Smit, A., 497n Smit, C. T. J., I025, I026, 1073 Smit, Th. F., 889n Smit & Co, Rederij L., 779 Smit, D. M. de, 41, 42, 783, 786, 8II, 814, 818, 823 Smits, R. E., 343, 1133, II35 Smuts, J. c., 335, 404, 635, 636, 658, 665, 680, 701, 702, 703 Sneek, 376 Sneevliet, H. J. F. M., 416n, 1218 Snell, E. M., 309n 'Snip' (KLM-vliegtuig), 49I11 Snouck Hurgronje, A. M., 82n, 163, 164, 170, 171 Sobels, H. P., II65 Sobibor, Zie: Concentratiekampen

1572 [PDF]

Sociaal bestel, vernieuwing na de oor

XClog,

XCbeleid ministerie-Gerbrandy, 1316IP3 ; mening in bezet gebied, 1256-1265;

XCmening illegale pers, 1260-1623;

XCZie ook: Stichting van de Arbeid; Vakcentrales; Werkgeverscentrales Sociaal-Democratische Arbeiderspartij

XC(SDAP), 203, 660n, 1I07, 1I09, 1216

XC1218, 1220, 1223-1226, 1230, 1233,

XC1235, 1244, 1250, 1253, I257, 1265,

XC1340, 1386, 1444, 1470 Sociaal-Democratische Club, 1445 Sociale Zekerheid (rapport), 1318, I319 Société de Banque Suisse, 462n Soeara Katholiek, 244n Soejono, R., 247, 256, 343, 358, 369

XC372, 382, 395, 478, 1I06, 1I07, 1I09,

XC1I26, 1I28, II77, II79, 1405;

XClevensloop, 369-370 Soekarno, A., 241, 242, 256, 1087,

XC1I30n Soemba, 292n 'Soemba',

XCZie: Koninklijke Marine Soembawa, 298 Soenda, 330 Soepomo, R., 247 Soerabaja, 237, 288, 292, 310, 312, 323,

XC330-332,342,365,473,506,688,728,

XC730, 744n, II21, II44 Soetardjo, M., 243, 244, 368, II03 Soldatensender Calais, 387n Somer, J. M., 149, 209n, 377, 408-410,

XC414,430,559,560,565,606,613-615,

XC618-620, 8p, 840, 842, 873n, 882,

XC887,888,928,933,937,945-960,963,

XC966, 972, 985-987, 1038, 1039, 1044,

XC1051-1058, 1060-1062, 1065, 1333,

XC1334, 1457, 1483, 1499, 1506 Somerville, J., 334, 732, 733 Sont, 515 Souburg, 30, 34,688, 717 South-East Asia Command, 1092, II58,

XCII72 South- West Pacific Command, 1092,

REGISTER

XCII58, 1I72 'Souverein Noodbesluit", 1248, 1249,1254n, 1289, 1290, I397n, 1426, 1435 Sowjet-Unie, 54, III, Il2, 163, 197201n, 229, 239, 254, 275, 278, 309, jzö, 393, 396n, 509n, 528, 533n, 562, 632,637,641-647,651,652,655-659, 662-664, 670-675, 677n, 679, 680, 681,686,829,841,842,885,886,929, 1086, 1217, 1225, 1349, 1484, 1496; erkenning door Nederland van, 199-201,641-647; mening illegale pers over, 673-677 Spaak, P. H., 156n, 678, 683 Spaanse Rode Kruis, 401 Spanje, 25, 26, 27, 29, 83, 128, 173n, 190,414,433,512,515,516,518-521, 523, 531, 539n, 546-549, 553-555, 559, 562, 571, 572, 579-582, 587, 593n, 595, 601-604, 607, 608, 610618,620,623-626,630,631,634,646, 733,840,856,887,897,928,940,943, 947, 956, 959, 966n, 967, 1014, lo41n, 1042, 1044, 1056-1060, 1068, 1494, 1495; en vluchtelingenbeleid, 603-619 Spartacus, 1226 Special Operations Executive, (SOE), Zie: Geheime diensten, Britse; Zie ook: Bureau Voorbereiding Terugkeer Speekenbrink, A. B., 41, 42, 783, 786n, 800-802, 809, 8Il, 814, 815 Speet, P. A. M., 1254 Spionage-Abwehr, Zie: Politie, Duitse Spit, H. J., 295 Spoelstra, C. (ps A. den Doolaard), 418-420, 422, 423, 428 Spoor, S. H., 344n, II21 Sporre, C., 892, 893, 991 Spratly-eilanden, 229 Springer, B., 566, 1368n, 1471, 14731475 Staa~ van Beleg, 1358, 1372 Staat van Oorlog, 1358, 1359, 1369 Staatkundig Gereformeerde Partij, 1236 Staatsbestel, vernieuwing na de oorlog, Zie: Ministerie-Gerbrandy ; Zie ook: Pers, illegale; Politiek Convent; Politieke partijen; 'Souve

1573 [PDF]

rein Noodbesluit' ; Wetsbesluiten Koningin Wilhelmina Staehle, W., 675, 946n, 1483-1488,

XC15°2; Zie ook: Ministerie-Gerbrandy Stafcommissie,

XCZie: Strijdkrachten, Nederlandse (naoorlogs opbouwplan) Stafcommissie voor de Luchtstrijd

XCkrachten,

XCZie: Luchtstrijdkrachten Stalin, J., 326, 385n, 650, 653, 664, 670,

XC673,675,686,1154 Stalingrad, III, 422n, 671, 673, Il48,

XC1235, 1377 Standaard, De, 1282, 1283 Standard Oil Company, 486, 488, 491,

XC492,493 Stapelkamp, A., Il90n, II9In, 1257

XC1259 Stark, H. E., 212 Staten-Generaal,

XCOntwerp besl uiten: Tweede Bestuursvoorziening, 1368 1369, 1423-1425, 1430, 1431, 1433, 1508; Tijdelijke Voorziening Staten-Generaal, 1453-1456, 1461; Tijdelijke Bestuursvoorziening, 1460; Zie ook: Wetsbesluiten (E 6o);

XCTijdelijke Staten-Generaal (Sept. '45), 1462, 1463;

XCVoorlopige Staten-Generaal (Nov. ,45), 1461, 1462, 1463;

XCZie ook: Illegaliteit (mening over -); Ministerie-Gerbrandy; Politiek Convent; 'Souverein Noodbesluit' ; Koningin Wilhelmina 'Statendam' , 760 Staveren, J. J. A. van, 339 Steeksma, H. R., 1020 Steen, H., 414 Steen, A. van, 912, 993, 1018, 1075 Steenberghe, M. P. L., 3, 4,6,9, 18,19,

XC40-43,45,54,57,58,63,66-7°,74,75n,

XC78, 87, 9°-92, 95n, 97, 100, III, 137,

XC138,142,144,147,152-155,157,158,

REGISTER

XC162, 166, 167, 175-208 passim, 213,2I5-2I7n, 219-227, 252n, 278, 358, 361,363,364,378,392, 402-405, 425, 427,442,453,457-459,463,477-481, 524, 529, 530, 533n, 627, 644, 760n, 766, 783, 786, 789n, 790, 79In, 796n, 802, 8Il, 818, 822, 833, 971, II34, 1297-1306, 1308, 1324, 1326, 1363, 1403, 1406, 1446; Zie ook: Ministerie-Gerbrandy Steengracht van Moyland, H. A. G., 1084 Steinmetz, F., 745 Stem van Nederland, De, 638n Stem van Vrij Nederland, De, 1050 Steman, J. A., 876, 965, 966, 967 Stenger, W., 927n, 936 Sterkenburg, J. J. M., 743 Steijns, M. J. E. M., 1034, 1035 Stichting Weeken Maandbrieven, 460, 796 Stichting Zeerisico-rçao, 795-798, 801 Stichting van de Arbeid, 1259, 1260, 1265, 1316, 1319 Stikker, D. U., 1259, 1260, 1319 Stimmungsberichte, Zie: Reichskommissariat Stöve, G. W., jzo, PI, 332, 349, 728n, 1093, 1144-1147, 1154, 1156, 1163, II 70 Stok, B. van der, 719, 863, 1039 Stok, H. van der, 1039, 1067n Stokman, S., Il93, II94 Stolk, C. van, 476, 477, 480, 1298-13°1, 13°5 Stoomvaartmaatschappij 'Nederland' 42,767, 769-77In, 78m, 784, 785 Stoomvaartmaatschappij 'Oostzee', 753 Straten, N. L. W. van, 299 Stratford, 698, 699 Stratton HOIJse, 7, 39, 52, 64, 134, 155, 178, 181, 201, 209, 389, 524, 543, 63911, 641 Struycken, A. A. M., 123311 Strijdkrachten, Nederlandse, 30-39, 47, 50, 38711, 688-752, III7-Il26, 11361181 passim; dienstweigeraars, 693-696; in krijgsgevangenschap, 408, 42943 1 ;

1574 [PDF]

na-oorlogs opbouwplan gezagbataljons, II48-II55, 1179II81, 1360; legerkorps, II 55-II63 luchtmacht, II64-1168 mariniersbrigade, II46-II48; vloot, II43-II48; Stafcommissie, II49-II52, II55, II56, II64, II73, II74, II79, II80;

XColiebataljon, II21, II22;

XCrecrutering, in Canada, 694-700, 708; in Engeland, 692-694; in Verenigde Staten van Amerika, 696-700; in Zuid-Afrika, 506, 700-706;

XCZie ook: Bureau Organisatie Generale Staf; Commissie-Oorlogvoering; Koninklijk Nederlands-Indische Leger; Koninklijke Landmacht; Koninklijke Marine; Luchtstrijdkrachten; Wetsbesluiten (A 10, E 36, E 45) Studentensanatorium (Laren), 29n Studentenverzet, 1469 Studiegroep voor Reconstructiepro

XCblemen, 1440-1442 Stufkens, N., 433n, 660, 939, II98 Stuw, De, 366 Stuw-groep, 226, 366, 1096, lII3, IIP 'S tuyvesant', 65 Suez, 769, 785n Sumatra, 242, 269, 270, 311, 320, 323,

XC341, 1090, 1092, 1093, 1102, II20

XCII23, II41, II58, II68, II72 'Sumatra',

XCZie: Koninklijke Marine Supreme Headquarters of the Allied

XCExpeditionary Forces (Civil Affairs

XCDivision), 453, 1308, 1363, 1364, 1381,

XC1383,1384,1388,1390 Surinaamse Bauxiet-Maatschappij, 508 Suriname, I, 19, 27, 29, 30, 64n, 195,

XC21I-215, 239n, 256, 300, 301, 314,

XC341,352,385,389,392,394,395,441,

XC447,460,464,474,475,479,499-514,

XC521, 535, 546-55~ 554, 561,620,626,

REGISTER

XC629, 657, 686, 689, 704, 708, 759n,84°,933,934, 949, 1098, 1I06, 1I08, lII4, II16, II23, 1I39, 1I40, 1I51n, 1269, 1292, 13°9; Zie ook: Ministerie-Gerbrandy Suriname-rivier, 506 Swart,]., 782n Swart,]. B. P. M. de, 1049 Sweet-Escott, B., 834n, 875 Sydney, 769n Taal, L., 747 Taconis, Th., 417n, 874, 876,912,976, 977, 979, 980, 989, 1002, 1010-1012, 1013, 1°42, 1064n, 1067, 1072, 1078 Tammes, J., 717n, II64n Tandjong Priok, 322, p6n, 330-3P, 547 Tarakan, 290, 291, 316, 337, II21 Tartakower, A., 544, 545 Tas, L., 1451, 1452, 1496, 1497n Tazelaar, P., 876, 896-898, 901, 905, 908,910,912,916,1338 'Tegelberg', 771 Teheran, 664 Telders, B. M., 1217, 1223 Telegraaf, De, 13In, 418, 421, 847-85°. 851n 852, 1204, 1282, 1283, 1285, 1452n, 1490 Telegraaf-, Telefoonen Radiobesluit (Tijdelijk), Zie: Wetsbesluiten (E 1I8) Tellegen, A. O. H., 1034, 1035 Tellegen, M. A., 109, 1I6n Teller, W., 976, 979 Tempel,]. van den, 3, 4. 6, 50, 54, 55, 67, 70, 73, 75n, 76n, 78, 79. 90, 93. 96, 100, 101, 1°5-1°7, 120, 138, 142, 144, 152-154, 158, 159, 161, 169, 183n, 197, 201, 203, 204, 206-208, 216,219-224,260,278,283,296,299, 300,316,326,337,357,374,382.392, 4°3,418,427,432,468,478,525,544, 545, 549, 55In, 56m, 644, 667, 668, 670, 674n, 679, 797, 806, 807, 809. 810, 815. 820, 822, 892, 952, 974, 1I07, 1I09, II29n, 1I78, 1I87, 1277, 1296, 1316-1324, 1330, 1340, 1341, 1347-1349, 1357, 1361, 1369, 1374,

1575 [PDF]

1386-1391, 1393, 1398, 1404, 1409,

XC1415-1418, 1422, 1424, 1428, 1429,

XC1431, 1433, 1437, 1443-1445, 1449,

XC1453, 145411,1455, 1460, 1461, 1463

XC1465,1473,1474;

XCZie ook: Koningin Wilhelmina Temperley, A. C., 865 Temperlev-van Oss, Mevrouw, 865

XC867 Teppema, P.E., 635 Termijtelen, J. W., 2II, 319-321, II49,

XClI65, II67 Terwindt, B. A. W. M., 959, 1023,

XC1025, 1026, 1046, 1069, 1070, 1072,

XC1073, 1075 Testers, J. C. A. M., 572, 575, 581, 582 Tets, W. van, 384, 510, 1357 Tets van Goudriaan, G. C. W. van,

XCI, 36, 65, 70, 72, 88n, 89, 105, II9,

XC120,123,132,201,223,224,254,360,

XC464, 465, 650, 810, 861, 933, 1099,

XCII52, II53, I297n, 1321, 1323 Texel. çrz "Texelstroorn' , 6n, I9n, 55 Thailand, 230, 232, 275-277, 279, 280,

XC284n, 287, 288, 446 Theologische Hogeschool, Kampen,

XC1207, I2II Theresienstadt,

XCZie: Concentratiekampen Thomassen, W., 1226 Thorne, Chr., I089n, I090n Thijssen, J., II6, 409n, 936, 1062, I502n Tibo, N., 916, 918, 1472 Tielens, P. M. H., 897,1338 Tilanus, H. W., III3, 1205, 1217, 1220,

XC1221, 1231, 1235, 1236 Tilburg, 1049, 1050 Times, The, 655-658n Timor (Ned. Ind.), 270, 274, 281, 291,

XC292n, 689, 729, I089n, III7 Timor (Port.), 291, 297-3°0 Timorzee, 269 Tinsley, R. B., 845, 846, 861, 867 "Tirpitz', 723 Tito, J. Broz, 969n, 1064 Tjarda van Starkenborgh Stachouwer,

XCA. W. L., 40, 6411,71, 96, II7, 123,

REGISTER

XC154, 159, 161-166, 168, 169, 173-175,206, 2I3n, 225-228, 229-345 passim, 353, 354, 363, 366-370, 636n, 833, 1095, 1096, 1326, 1366 'Tjerk Hiddes', Zie: Koninklijke Marine Tjeukemeer, 63, 722n Tjilatjap, 293, 307, 330-332, 339n, 342 'Tjitjalengka', 77m Tobroek, 733 Toorn, P. van den, 785, 812 Torres-straat, 330 Toulouse, 29, 57°-572, 574, 575, 577, 578, 58I-583n, 587, 602, 1059, 1494 Tous Girondes, J., 608 Touw, H. C., II98n, 1200, 1201 Transport Command, 720, II67 Trevor-Roper, H. R., 831 Tribunalen, lI83, 1275-1277, 1293; Zie ook: Wetsbesluiten (E 101) Tricht, A. G. van, 579-599, 601, 602, 606,63I,840,93I,932,941-943,964n, I049n, 1055, 1056, 1060, 1063, I489n Trincornalee, 293, 307 Trip, L.J.A., 17, 164,439,1312,1313 "Tromp', Zie: Koninklijke Marine Tromp, Th. P., 876, 956n Troostwijk, S. r., 598n Trotzkistische Kornmunistische Groep voor de Vierde Internationale, 1226 Trouw, 522, 669, 674, 676, 94I!1, III3, I II4, 1229, 1230, 1243, 1244, 1246, 1260, 1261, 1282, 1283, 1285, 1374, 1469 Trouw-groep, 1469, 1477 Truman, H. S., II54 Tsjechische Rode Kruis, 542, 543 Tsjechoslowakije, 46,76,156,157,159, 347, 446, 541, 639, 640, 658, 659n, 664, I082 Tsjiang Kai-sjek, 309, 638n, 675 Tsjoengking, 229, 309, 3IO, 354, 638, 646, 866 Turkije,7, 407, 540, 546,635 Twentè. aoê Twenty-Committee (XX-, Double Cross Committee), Zie: Geheime diensten, Britse Tijd, De,

1576 [PDF]

Tijdelijk Persbesluit,

XCZie: Wetsbesluiten (E 69); Zuivering

XCna de oorlog Tijdelijk Telegraaf- Telefoon- en Radio

XCbesluit,

XCZie: Wetsbesluiten (E II8) Tijdelijke Bestuursvoorziening (Ont

XCwerpbesluit),

XCZie: Staten-Generaal; Wetsbesluiten

XC(E 60) Tijdelijke Pilmkeuringscommissie,

XC1286n,

XCZie ook: Wetsbesluiten (E 84) Tijdelijke Voorziening Bestuur Pro

XCvincies en Gemeenten (Ontwerp

XCbesluit),

XCZie: Provinciale en gemeentelijke bestuursorganen;

XCZie ook: Wetsbesluiten (E 86) Tijdelijke Voorziening Provinciale Sta

XCten en Gemeenteraden (Ontwerp

XCbesluit),

XCZie: Provinciale en gemeentelijke bestuursorganen;

XCZie ook: Wetsbesluiten (E II9) Tijdelijke Voorziening Staten-Generaal

XC(Ontwerpbesluit),

XCZie: Staten-Generaal Tijen,]. E. van, 1016, 1073 'Tijgerhaai',

XCZie: Koninklijke Marine

XCU-Boote, 14, 44, 491-493, 550, 56 Ill, 723,73°,734,735,74°,741,753-755,

XC765, 768, 772n, 774, 775, 778, 782n, 791, 1010, I077n Ubbink, ]. B., 838, 874, 957, 1021,

XC1022n, 1043, 1045, 1°47-1°51, 1055

XC1061, 1069 Ulrum, 12IIn, 1212 Unie, De, 1229 Uni/ever, 5,20,21,25,42, 84n, 176, 378,

XC379, 392, 395, 543, 783, 1389, 1439,

XC1441, 1452, 1453n United Maritime Authority, 793n, II71 United Nations Commission for the Inves

REGISTER

XCtigation of War Crimes, 1275n, 1276n United Nations Monetary and FinancialConference,685 United Nations Organisation, 658-660, 667, 668, 793n, 1497 United Nations Relief and Rehabilitation Administration, (Unrra), 481, II41, 1301, 1302, 1308, 1389 United States Eighth Air Force, 4II, 437~ Special Leaflet Squadron, 437, 438 United States Marine Corps, 1146 United States Supreme Court, 318 Uni versiteiten, Zie: Zuivering na de oorlog Unrra, Zie: United Nations Relief and Reha bilitation Administration Urbina, R. S., 487 Uruguay, 1299 Utrecht (provincie), 667 Utrecht (stad), 360, 373, 433, 505, 1001 Utrechts Dagblad, 1491, 1492 Utrechts Nieuwsblad, 1490, 1491, 1498: Uytvanck, I., 1028 V-I, V-2, 134, 718, I077n V-Männer, 864, 897, 898, 918, 929, 936, 965, 976, 97~ 98~ 99~ 1011, 1014, 1024,1049,1052, I070n, 1083; Zie ook: A. Brinkman; C. A. Lindemans; L. A. Poos; M. A. G. Ridderhof; M. Slagter; A. van der Waals; Zie ook: Englandspiel Vaarplicht, Zie: Koopvaardij, Nederlandse; Zie ook: Wetsbesluiten (A 5 en C 19) Vader, M., 928n, 936, 947 Vaderland, Het, 361 Vaderlands Comité, II4, 351, 940n, 1075, 1221, 1224, 1249, 1254, 1274, 1288, 1353, 1356, 1436, 1469, 1477, 1484, 1485, 1488, 1500, 1501n, 1502n, 1503, 1504 Vakcentrales, 1256-1265; Zie: Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV); Eenheidsvakbeweging; Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV); Nederlandse Vakcentrale (NVC); Raad

1577 [PDF]

van Vakcentrales; Rooms-Katholiek Werkliedenverbond (RKWV); Zie ook: Sociaal bestel, vernieuwing na de oorlog; Stichting van de Arbeid; Wetsbesluiten (E 71) Valkenburg, A. M., 739n Valstar, S. M. D., 40,42, 85n, 785 Vandermeerssche, G., 927n, 928, 936 Vara, 80, 419, 1251, 1252, 1253, 1257,

XC1287-1289 Vaticaan, 66, 388, 401, 638, 641, 647

XC651, 686, 1349 Veen, G. van der, 964 Veer, W. van der, 713, 714n Veerman, P. Ph. 943n, 1493, 1494 Veiligheidsraad, 659, 660 Veld,]. in't, 1248n Velsen, 80;

XCbombardement, 410 Velthuis, H., 768n Veluwe, 996, 997 Venezuela, 214, 215, 318, 484, 487,

XC488, 493, 498, 537, 572n Venlo-incident, 6, 59, 831, 836, 900 Veraart, ]. A., 66, 74, 180, 379, 395n,

XC396n, 797, 1245, 1423n, 1444n-1448,

XC1452, 1453 Verbond van Nederlandse Journalisten,

XC12 91 Verbond van Nederlandse Werkgevers,

XC1256, 1259 Verbond van Protestants-Christelijke

XCWerkgevers, 1256 Verbrugge van 's-Gravendeel-Prisse,

XCL., 108, 148, 862n, 1I00 Verenigde Nederlandse Scheepvaart

XCmaatschappij, 40, 783, 79811, 814n Verenigde Staten van Amerika, 7, 12,

XC20, 22, 26, 27, 29, 39, 42, 47, 49, 50,

XC81, 96, 139-158, 169, 173, 195, 198

XC201n, 212, 225, 227, 229-351 passim,

XC367, 371, 380, 381, 384, 385, 389,

XC398-400, 402, 404, 405, 415n, 441,

XC452n, 454n, 456, 457, 463, 469, 472,

XC491, 497n, 498, 508, 509n, 513, 520,

XC529-531, 533n, 535, 537, 540, 542,

XC546-548, 553, 569, 572, 573, 604,

XC619-699 passim, 712, 760, 762, 763,

REGISTER

XC793, 797, 808, 809, 813, 820, 821,829, 830, 841, 1086, 1089, 1090, 1091, 1094, 1096, 1099, 1I09, r r ro, l1I8, 1121, 1I33, 1I34, 1I42, 1I46, 1I47, 1154, 1I56-1I58, 1I60, 1I61, 1I68, 1I72, 1I79, 1276n, 1298, 1299, 1301, 1307, 1339, 1363, 1364, 1484 Vereniging tot bevordering van de maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië, 366 Vereniging van Nederlandse Gezagvoerders en Stuurlieden ter Koopvaardij, 795 Vereniging van Palestina-immigranten uit Nederland, 535, 539, 541 Vereniging van Radiotelegrafisten ter Koopvaardij, 795 Vereniging van Scheepswerktuigkundigen,795 Verkiezingenna de oorlog, 1456, 1463; Zie ook: Wetsbesluiten (E 52) Verloop, D., 587, 588 Vermeulen, A., 1258-1260, 1319 Vermeulen,]. B., 1034n Vermogens, 1292-1294; Zie ook: Nederlands Beheersinstituut; Wetsbesluiten(E 100,E 133) Vermogensrecht, Zie: Wetsbesluiten (E 100) Vermogensregistratie, 13 13 Verniers van der Loeff, H.]. W., 1I60 Verordnungsblatt, 1247, 13l! Versailles, 661, 662, 674 Verschoor, A., 785 Verschuur, T.]., 1016, 1037, 1073, 1218, 1221, 1298, 132~ 1471, 1476 Versteegh, P., 1470, 1471 Verstellen, P., 77211 Verwey, R. A., 432-434 Verzijl. ]. H. W., 1248 Vet, T., 779 Vichy-Frankrijk, 29, 51, 53, 190, 212, 277, 514-517, 520, 529, 546-551, 553-555,557,561,562,566,568-585, 587,602,604,606,620,625,626,629, 631,654,656,660,732,877,897 Vila Real de San Antonio, 618, 623 Vinke-van der Liet, M. W.]., 388 Vinken, ]. C.

1578 [PDF]

Visman, F. H., 247, 248; Zie ook : Commissie-Visman Visser, F., 579n Visser, L. E., 526 Visser, M., 555n, 619n Visser, Ph. C., 541, 635 Visser, L. de, 848 Visser 't Hooft, W. A., 421, 423, 433,

XC438, 585, 587, 598, 599, 645, 646,

XC649, 650, 660, 68I11, 839, 842, 866n,

XC868, 930, 935, 939-946, 954, 964n,

XC1038, 1039, 1344n, 1374, 1475, 1478,

XC1485-1489, 1493, 1494, 1497, 1499,

XC15°3; Zie ook: Zwitserse Weg Vlaardingen, I050 Vleeschdrager, H., 587, 588 Vliegende Hollander, De, 438, 1450 Vluchtelingen, 22-30, 62, 189, 190, 419

XC489, 490, 497, 506, 512-63 I passim Voedselaankoopbureau New York, 453

XC476-479, 1296, 1297, 1299, 1308; Zie ook: Relief Vogt, W., 1253, 1254 Volk, Het, 848, 852, 1204, 1284, 1285 Volk en Arbeid, 1228 Volk en Vaderland, 847, 848, 869 Volkenbond, 4, 643, 658 Volkskrant, De, 847, 851, 852n Volksraad (Nederlands-Indië), 225, 226,

XC234, 241-246, 249, 253, 255-257, 338,

XC363, 366, 370, 371, I094, II13, IIP,

XC1434, 1451 Vonk, De, 1374 Voorbeytel, M., 526n Voorhoeve, ]., 500n Voorst Evekink, D. van, 23, 24, 186,

XC189-192, 194,210, 300-306, 706, 834,

XCII50n, II56, II57, II63, II64 Voorst tot Voorst, S. G. M. van, 25n,

XC611n Vorrink, ].]., 123,420, 560, 890, 894,

XC895,897,9°3,9°4,9°7,908,974,99°,

XC1001n, 1010, 1014-1016, 1°37-1°4°,

XC1044, I073, 1075, 1080, 1217, 1218,

XC1223-1225, 1230, 123 I, 1248, 1252,

XC1327, 1331, 13P, 1338, 1368, 1471

REGISTER

XC1476, 1492 Vos, H., 1261, 1262, 1263Vos, P.]. C., 393, 395, 722n, II65 VOS van Steenwijk, A. N. de, 725n, 727, 880 Vos van Steenwijk, C. de, 14, 384 Vos van Steenwijk, G. W. de, 634 Vredenburch, C. G. W. F. van, 848, 849, 856, 864n Vredenburch, H. F. L. K. van, 24-27, 29, 62, 189, 272n, 317n, 556, 856, 858, 900 Vredenburch,]. van, 849-852, 856-858 Vreemdelingenlegioen, 574, 613n Vries, A. de, 1253n Vrinten, A.]. J., 56, 1084 Vromans, A. G., 367 Vrij Nederland (illegaal), 13I11, 432, 438, 522, 673-676, 939, 94I11, 946n, II12, II13, r r t y, r r rö, II30n, 1230, 12431245, 1260, 1270, 1282, 1283, 1372, 1374, 1409, 1449, 1457, 1469, 1477, 1483, 1484, 1488, 1500, 1506 Vrij Nederland (Londen), 84, 85n, 87, 88n, 393, 395, 396n, 421,422n, 438n, 465n, 524-526, 542, 56I11, 638, 654, 691, 862, 886, 936, II79, 1245, 1284, 1344, 1439, 1441, 1445, 1447, 1451, 1452, 1453 Vrijberghe de Coningh, A. W. ]. van, 851, 852, 857n, 859 Vrije Gedachten, 123 I Vrije Katheder, De, 522, lII5, II78, 1444n, 1469 Vrije Kunstenaar, De, 522, 1246, 1247, 1469 Vrije Universiteit, Amsterdam, II95, 1207, 1209, 1213 Vrije Volk, Het, 388 Vrijwillig Vrouwen Hulpkorps, 69I11 Vrijwilligerslegioen Nederland, 427 Vrijzinnig-Democratische Bond, 660, 1216, 1218, 1223, 1233, 1244, 1470 Vrijzinnig-Protestantse Radio Omroep (VPRO), 1251-1254, 1287, 1289 Vught, Zie: Concentratiekampen Vijver,]. F. van der, 186, 191, 301, 306 Waag, De, 1258 Waal, M. W. van de, 876

1579 [PDF]

Waals, A. van der ('Baron van Lynden',

XC'Jan', 'Piet van de Velde', 'Anton de

XCWilde'), 929, 936, 956n, 977, 990, 992,

XC999, 1001n, ror r, 1014, 1015, 1019n,

XC1023, 1024, 1026, rojan, 1°37-1°4°,

XC1044, 1049, 1051-1053, 1073, 1074,

XC1080, 133 I, 1475n; Zie ook: Englandspiel Waarheid, De, 522, 662, 663n, 668, 673,

XC674n, 681, 941n, 1115, 1178, 1191,

XC1225, 1227, 1228, 1246, 1247, 1257,

XC1270, 1285, 1374, 1409, 1419, 1457,

XC1469 Wagenaar, G., 1227, 1469 Wake, 288 Wal, S. L. van der, 24I11 Walcheren, 716, 976 Wall Bake, G. W. St. van de, 7lIn Walsum, G. E. van, 99n, 1204, 1205,

XC1219-1221, 1261 War Cabinet (Brits), 273, 281, 314, 324,

XC346, 399, 914, 972 War Food Administration, 480 War Office, 6, 192-194, 323, 388, 389,

XC706,831,962, 1063, 1084, 1I63, 1363 War Refugee Board, 404, 543 War Shipping Administration, 791, 79411 Warendorf, ]. C. S., 966, 1045, 1283

XC1346, 1348, 1499, 1500 Warners, C.]., 343, 354, 369, 558, 581,

XC840, 862n, 863n, 865-867, 869, 910,

XC91I, 927, 930-933, 1474 Warning,]. H., 785 Washington, 385, 389, 472, 482, 495,

XC5°7 'Watergeus, De',

XCZie: Regeringsvoorlichtingsdienst Watson, M. S., 272n Watson-Watt, R., 23n Wavell, A., 291, 292, 303n, 310-314,

XC317,322-327,329,330,333,334 Weede, M.W. van,651 Weekblad van de Nederlandse Hervormde

XCKerk, 1I95 Wegner, A.]., 1028, 1066, 1067, 1069 Wehrmacht, Deutsche, 26, 51, 52, 198,

XC216,423,434,528,549,55°,554,558,

XC626,637,646,667,670,715,830,832,

REGISTER REGISTER

XC872, 914, 954, 978, 1000, 1086, 1I82,1212, 1359, 1494, 1498, 1508 Weidner, G., 56911 Weidner, ]. H., 518, 569n, 582-588, 602, 939, 1059, 1493, 1494; Zie ook: 'Dutch-Paris' Welles, S., 320, 350, 679 Welter, Ch.]. I. M., I, 6, 8, 9, 18, 19, 23, 28, 29, 48, 52-54, 57, 63-71, 74-76n, 78, 84, 88-92, 95n-lOo, 105, IlO, 1I8, 142, 152, 154-175 passim, 19411-225 passim, 238, 243, 246-297 passim, 392, 405, 440, 495, 496, 512, 513n, 521, 552,626,644, 1103, 113411, 1297n, 1366, 1406; Zie ook: Ministerie-Gerbrandy Wereldraad van Kerken, 421 Werkgeverscentrales, 1256-1265; Zie: Algemene Katholieke Werkgeversvereniging ; Verbond van Nederlandse Werkgevers; Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers; Zie ook: Sociaal bestel, vernieuwing na de oorlog; Stichting van de Arbeid Werkloosheidsverzekering, 1317, 1320; Zie ook: Rijksfonds voor de Werkloosheidsverzekering Werknemerscentrales, Zie : Vakcentrales Wertheim, W. F., 247 Wervelwind, De, 437-439, II13, 1473 Westerbork, Zie: Concentratiekampen 'Westerland', 65, 553 Westerschelde, 1029 Westerveld, J., 1470 Wet behoud scheepsruimte-rçjo, 39, 4° Wet op de Militaire Willemsorde, 910 Wet op de staat van oorlog en beleg, herziening van -, 196 Wetsbesluiten, 16, 1I85-II87; A I Nederlandse eigendommen in neutrale landen, 16-20, 41, 396, 439-445, 468, 477, 480, 530, 627, 628, 694, 788, 1309, 1310, 1380;

1580 [PDF]

Al);D20; A 2 Prijsreglement, 19n; l\. 3 Invoer van door Nederland gekochte goederen in het buitenland, 19n; A 4 Verplaatsing zetels N.V.'s, 19 n; A 5 Vaarplicht/Burgerdienstplicht, 19n, 44, 45, 757, 800; Zie ook: C 19; A 6 Rechtsverkeer, 19, 20, 48, 439, 440, 445-447, 468, 557, 594H, 694, II83, 1292; Zie ook: E 75; A 10 Militaire dienstplicht, 691, 693,694; C 17 Zeeschepenvorderingsbesluit1942, 802, 803, 807; C 18 Eigendommen van 111 bezet Indië gevestigde natuurlijke of rechtspersonen, 441n; C 19 Vaarplichtregeling, 802, 803, 807,816; C 26 Instelling van Buitengewone Raad van Advies, 394; C 34 Aanvulling op Al, 44m; C 39 Bestuur Nederlands-Indië, 1097,1123; C 65 Krijgstuchtelijke bevoegdheden marine-commandanten, 749n,75m; D 20 Deviezenregistratie, 1309, 1310; D 60 Bijzondere Staat van Beleg, 1369, 1372; D 61 Buitengewoon Strafrecht, 1272,1274,1295; D 62 Bijzondere Gerechtshoven, 1272, 1274; D 63 Buitengewone Rechtspleging, 1272, 1273, 1274; D 64 Bijzonder Gratie-adviesbesluit, 1272-1274; D 65 Overgangsbesluit Algemeen Bestuur Nederlands-Indië, 1128-II30, II35, II36; D 66 Overgangsbesluit Indische staatsregeling, II29, II30, II35, II36;E 14 Zuiveringsbesluit, 1279-1281, 1295, 1368n, 1381n, 1417, 14 2 5; E 17 Aangaan van leningen door minister van Financiën, 1310; E 28 Bankenmoratorium, 1310; E 36 Oproepen dienstplichtigen in werkelijke dienst, II5m; E 43 Staf Militair Gezag, 1370, 1371; E 45 Oproepen dienstplichtigen voor dienst in overzeese gebieden, II 5 In; E 51, E 79, E 88 Sociale verzekeringen, 1319; E 52 Reconstructie van de bevolkingsregisters, 1456; E 60 Tijdelijke Bestuursvoorziening, 1460, 1461; E 69 Tijdelijk Persbesluit, 1285; E 71 Herstel van vakcentrales; liquidatie van het Nederlands Arbeidsfront, 1316; E 72 Rijksfonds voor de Werkloosheidsverzekering, 1320; E 73 Uitgifte van spaarbewijzen en spaarzegels, 13II ; E 75 Verbod rechtsverkeer vijandelijk gebied, 1292; Zie ook: A6; E 80 Controle op buitenlandse handel, 13II; E 81 Repatriëringv rj So; E 84 Invoer van films; filmkeuring 1286n; E 86 TijdelijkeVoorzieningBestuur Provincies en Gemeenten, 1425, 1456; E 87 In omloop houden van zinken munten en munt- en bankbiljetten, 1314n; E 89 Blokkeren van deviezen, 1310; E 90 In- en uitvoer van geld, 1310; E 91 Registratie vreemd geld, 1310; E 92 Inleveren van vreemd geld, 1310; E 93 Besluit opheffing bezettings

1581 [PDF]

maatregelen, 1291, 1294;

XCE 94 Opnieuwaanstellen van door de bezetter uit overheidsdienst ontslagen personen, 1291;

XCE 95 Opheffing Nederlandse Arbeidsdienst, 1292;

XCE 96 Staking van executie van door de bezetter opgelegde straffen, 1291;

E IOO Vermogensrecht, 1292-1295; Wigmore, L., 232n, 326n, 329n

XCE 101 Tribunaalbesluit, 1275-1277, 1295, 1401, 1403;

XCE 102 Ontbindingsverklaring van NSB en andere nationaal-socialistische en fascistische organisaties, 1292;

XCE 107, E 108, E 109, E rIO, E III, E II3, Weer van kracht verklaren van uit 1939 daterende wetten, o.a. Prijsopdrijvingsen Hamsterwet, Distributiewet, 13IIn;

XCE II7 Bevoegdheid Perscommissie tot samenstellen van bestuur van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), 1286n;

XCE II8 Tijdelijk Telegraaf-, Telefoonen Radiobesluit, 1288;

XCE II9 Tijdelijke Voorziening Provinciale Staten en Gemeenteraden, 1456;

XCE 121 Bevoegdheden minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, 1291;

XCE 123 Buitengewoon Politiebesluit, 14°3; E 133 Overgaan in eigendom van de Staat der Nederlanden van vermogens van vijandelijke staten, 1293;

XCE 135 Berechting economische delicten, 13II;

XCE 143 Opschorting clearing-verkeer, 1310,I3II;

REGISTER

XCE 144 Deviezen-Noodmaatregel1944, 1310; Weijer, G. A. P., 1312 Weyerman, F. G. L., 319-321 Wiardi Beckman, H. B., 897, 904,1388, I47I11 Wichers, J. J., 730, 73I Wickel, F. W., 171 Wiedemann, O. M., 957n, 958 Wielen, H. G. van der, 1240 Wieringermeerpolder, 98In Wierings Weekblad, 848 Wiessing, H. P. L., 396n, 1451, 1452 Wight,778 Wigmore, L., 232n, 326n, 329n Wilden, P. van der, 1023, 1024, 1038, 1°42, 1073, 1075 Wilden, W. van der, I023, 1024, 1038, 1°41, 1°42, 1075, 1080 Wilhelmina, Koningin, Bureau Vernieuwing, 1346; en bestuursvoorziening na de oorlog, 1435-1467 passim: en bezoek aan Verenigde Staten van Amerika, I099-rI03; en bornbardementsbeleid ministerieGerbrandy, 4°5-412 passim; en Commissie-Terugkeer, 185-189, 205, 206; en conflict met minister van Angeren inz. politiewetgeving, 1395-1403; en conflict met minister Kerstens, inz. aankoopbeleid t.b.v. relief, 1300 1305; en conflict met minister van den Tempel inz. kinderuitzending na de oorlog, 1320-1323; en Engelandvaarders, 129-134. 183, 1326, 1339, 1347, 1348; en geheime diensten, 833, 834, 837, 840, 885, 896n, 901-9IO, 916, 921, 924,929,931-934, 940, 944, 949n951,953, 956, 967n, 971-973; Zie ook: F. van 't Sant; en minister Gerbrandy, 101-149 pas sim; en gezagsuitoefening na de oorlog, 1323-1467 passim; huisvesting in Londen, 12, 64, 108, 109, 152; en illegaliteit, IlO, rI4, 351, 413415, II87, 1326, 1327, 1331-1334, 1338, 1457-1460, 1463, 1464, 1468-1509 passim;

1582 [PDF]

en instellen van een 'voorlopig bewind' na de oorlog, 1324-1338; en de Joden, 521, 522, 527, 528n, 6 2 7; en Militair Gezag, 1365-1388 passim: en ministerie-de Geer, II, 36, 56, 57,

XC78, 79, 83-92, 1325; en ministerie-Gerbrandy, 93-202 pas sim, 1324-1467 passim; en Nederlands-Indië, 250-254, 257, 269, 270, 283, 286, 301, 327, 328, 335-339, 346, 1086, 1089-1°91, I096n-II03, II06, II08; Zie ook: Vernieuwing staatsbestel; 7 december-toespraak; en Prins Bernhard, 385, 389, 390, 1327, 1350, 1351-1354; proclamaties, 2, 101, 122, 124-126,

XC286, 375; radiotoespraken, 2, II, 81, 82, 84, III-II5, 199-201, 227, 245, 250,

XC251, 283, 327, 328, 335, 336, 346, 522, 637, 642, 869, 1086, 1101, II02, II08-III3, II88, 1271, I297n, 1322, 1323, 1341, 1345, 1349, 1371-1373, 1375, I376n, 1399,1436,1437,1456,1459,1460, 1478; en F. D. Roosevelt, 328n, 665n, 667n,

XCI099-II03 en mening over sabotage, 413; en F. van 't Sant, 843-870 passim,

XC1327, 1349, 1354-1357; en'Souverein Noodbesluit', 1435,

XC1436; en Sowjet-Unie, 199-201, 641-647,

XC1349; en toekomst van Dnitsland, 665, 666; en Vaticaan, 647-651, 1349; en vernieuwing staatsbestel, II4-II7,

XC120-126, 139, 142-146, 374, 375,

XC386, I086, I097, 1240, 1324-1358,

XC1371-1467 passim;

XCrijksconferentie, 250-258, 336,

XC1098, II03; en verplaatsing regeringszetel, 66-73,

REGISTER

XC78n, 79, II9, 140, 159, 350, 1324; vertrek uit Nederland, 1,2; 7 december-toespraak, II08-III3,III6, II26, II27, II3I, II35, II44, II56, II7I, II77-II8I Willem I, Koning, 103, 122, II95 Willem II, Koning, 65 Willem III, Koning, 103, II9 'Willem van der Zaan', Zie: Koninklijke Marine Willems, W.]. A., 470, 634n Willik, P. N. van der, 56 Wilmar, V. E., 918 Wilton-Fijenoord, 407 Wimmer, F., 1291 'Windsor', 3, 17,25 Winkelman, H. G., I, 3-6, 2In, 23, 3 I, 38, 79, 341, 758n, 950, 962, II66n, 1350, 1358 Wins, A., 1015, 1073 Winterhulp Nederland, 424, 584, 1229, 1291 Wistrand, T., 174 Wit, Chr. de, 395, 1449 Woelderen, C. A. van, 845, 846, 867n Wcensdrecht.vn S Wolff, A. B., 344n Wolters, A., 864n Wolting, A., 845n Wolverhampton, 300, 304, 706, 1314, 1320,1323,1385; Zie ook: Koninklijke Landmacht: Irene-Brigade Wood, K., 156-158 Woodburn Kirby, S., 329 World Jewish Congress, 544 Woudenberg, C., 1224, 1226 Woudenberg, H.]., 1256, 1257 Wouters, G.].]., 28, 29, 33, 51, 394n, 487-490,494-497,5°5,512,513,55°, 626 Wrui-Station, 4I5n, 563 'Wryneck, 773 Wttewaal van Stoetwegen, C. I., 948 Wi.ithrich, ]. E. W., 1469 Wijffels, F. C. M., 1234 Wijnbergen, S., 597 Wijnmalen, H. E., 300 Wijsmuller-Meijer, G., 544n Ijmuiden, 1,6, I9n, 36, 43, 54, 80, 396n,

1583 [PDF]

Yoshizawa, K., 265 'IJsselhaven', 775n Ijsselmeer, 947, 1208

XCZaandam 1248, 1502n 'Zaandam', 776, 777 Zaltbommel, 1202 Zanderij, 508 'Zeehond',

XCZie: Koninklijke Marine Zeeland, 3,4, 5, 23, 667, 1002, 1068 "Zeemanspot, De', 414, 796n, 1469 Zeeschepenbesluic-rcaz, 802, 803, 809;

XCZie ook: Wetsbesluiten (C 17) Zeeschepenvorderingswet-1939, 39, 40 Zeesleepboten, 779, 780 Zeeuws- Vlaanderen, 13n, 38n, 682 Zegers, J. W. G., 58, 59, 179-182 Zeist, 1484 Zembsch-Schreve, G., 1007, 1008 Zilvergeld, 1314, 1315; Zie ook: Geldzuivering Zimmerman, E. C., 476, 949 Zomer, J. J., 884, 885n Zoutkamp, 991, 992 Zuid-Afrika, 22, 39, 341, 404, 506, 509,

XC563, 635, 636, 658n, 665, 680, 690,

XC691, 7°°-7°5, 728, 741, 750, 871, 1033, lII9, II21 Zuid-Holland, 667, 1420 Zuidchinese zee, 269, 275, 282, 287, 290,

XC294, 346 Zuidijk, R., 129n Zuivering na de oorlog, II83, II88,

XC1278-1290, 1295;

XCBureau Zuivering, 1268, 1278;

XCvan ambtenaren, 1281n;

XCvan burgemeesters, 1278;

XCvan commissarissen der koningin, 1278; van bedrijfsleven, 1289-129°;

XCvan het perswezen, 1281-1286; Perscornrnissie, 1285; Tijdelijk Persbesluit, 1285, 1286;

XCvan de radio, 1279, 1280, 1286-1289; Radiocommissie-Terugkeer, 1287;

REGISTER

XCvan de universiteiten en hogescholen, 1289;Zie ook: Pers, illegale, mening over perszuivering; Wetsbesluiten(E 14, E 69, E II7) Zuivering (geldwezen), 1312-1316 Zuiveringsbesluit, Zie : Wetsbesluiten (E 14) Zutfen, 1202 'Zwaardvis', Zie: Koninklijke Marine Zwanenberg, S. van, 393, 532, 533n, 535, 552, 861 Zwarte markt, 1312, 1313 Zwarte propaganda, 417, 834, 841; Zie ook: Geheime diensten, Britse: Political Warfare Executive (PWE); Regeringsvoorlichtingsdienst : 'De Flitspuit''Zwarte Zee', 779 Zweden, 168, 28411,384, 400, 408,423, 424, 444, 452, 470, 509n, 515, 516, 521, 535n-538, 546, 553, 554, 562565, 624, 630, 631, 760, 789, 928n, 930, 935, 937, 938, 943, 982, 998, 1038, 1°53; en vluchtelingenbeleid, 562-566 Zweedse Rode Kruis, 400 Zweedse Weg, 422, 423, 563, 839, 928n, 935-938, 940, 959, 969, 992, 1035, I054, 1478 Zwitserland, 16, 17, 20, 163, 199,28411, 355,4°4,448,47°,516,517,520,521, 527, 532, 536n, 537, 541, 553, 554, 558, 560, 573, 576, 582-584, 586-603, 606,624,630,631,633,642,645,838, 84°,864,897,9°4,9°5,910,916,927, 939, 943, 944, 946, 982, 998, I027, I035, 1044, 1049n, 1055, 1060, 1067; en vluchtelingenbeleid, 589-603 Zwitserse Weg A en B, II4, 124, 423, 433, 537, 601, 660, 681n, 839, 842, 868, 935, 938-946, 959, 969, 1038, 1054, 1067, II98, 1245, 1248, 1296, 1344, 1375, 1477, 1478, 1481, 1482, 1493, 15°3; Politieke Commissie, 939-942n, 946n, II13, II98, 1375n, 1477, 1484, 1488, 1489;

1584 [PDF]