Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 8 – Gevangenen en gedeporteerden (2e band)
Alle delen:
XCSchoorl 581 Amersfoort 583 Ommen 627 Vught 637 Terugblik 692 Hoofdstuk 7 Gedeporteerde Joden 698
XCBarneveld 709 Judendurchgangslager Vught 712 Westerbork 725 Theresienstadt 767 Bergen-Belsen 774 Trein naar 'Polen' 784 De Kosel-groep 790 Auschwitz 802 Sobibor 865 Hoofdstuk 8 - Terugblik. 884 Hoofdstuk 9 Hulp van buiten 895
XCHulporganisaties 900 Hulp aan krijgsgevangenen 922 Hulp aan gijzelaars 926 Hulp aan gevangenen in gevangenissen 926 Hulp aan gevangenen in concentratiekampen in Nederland 929 Hulp aan gevangenen in concentratiekampen in Duitsland 935 Hulp aan gedeporteerde Joden 949 Slot 966
Bijlage - Overzicht van de SS-rangen Lijst van illustraties Lijst van kaarten Lijst van tabellen Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten Register ISBN 902472°77 x
XCAfgezien van de speciaal voor Joden bestemde kampen die in hoofdstuk 7 aan de orde komen, heeft bezet Nederland vier detentie-oorden gekend die wij 'concentratiekampen' mogen noemen: de kampen in Schoorl, Amersfoort, Ommen en Vught - wij plaatsen ze hier in de volgorde van oprichting. De kampen in Schoorl en Amersfoort ressorteerden onder de Befehlshaber der Sicherheitspoiizei und des SD, het kamp in Ommen dient men te zien als een creatie van Generaileommissar Schmidt en het kamp in Vught was, gelijk reeds in vorige hoofdstukken opgemerkt, het enige van de vier kampen dat onder het SS- Wirtschajts- und Verwaltungshauptamt viel; het was dan ook het enige kamp dat door de Duitsers zelf als 'Konzentrationsiager' ('KL') aangeduid werd: als 'KL Herzogenbusch' komt het in talrijke Duitse stukken voor. Het kamp in Ommen (wij zullen in dit hoofdstuk verder gemakshalve 'Ommen' schrijven, en zo ook 'Schoorl', 'Amersfoort' en 'Vught') heet in die stukken als regel ' das Lager Ommen' of' das Arbeitseinsatz lager Erika', het kamp in Schoorl, aanvankelijk gebruikt als interneringskamp van Fransen en Engelsen, werd, toen er al enige tijd Nederlandse gevangenen van de Sicherheitspoiizei in opgesloten waren, als 'Polizeiliches Durchgangslager' aangeduid en dit werd ook, toen Schoorl door Amersfoort vervangen werd, de aanduiding van het kamp Amersfoort: het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort, ofwel het PDA.
XCOmmen was eerst, d.w.z. van juni '42 tot mei '43, een kamp waarin gevangenen van de Nederlandse justitie opgesloten werden; toen het als gevolg van de protestactie van de Nederlandse rechterlijke macht (beschreven in hoofdstuk 8 van deel ö) die functie verloor, werd het een opsluitingsoord van personen die getracht hadden zich aan de arbeidsinzet in Duitsland te onttrekken: 'contractbrekers', 'weigeraars' van de arbeidsinzet en 'asocialen' - wij herinneren er aan dat Generalhommissar Schmidt als gemachtigde van Sauckel speciale bevoegdheden had op het gebied van die arbeidsinzet. Wat de kategorieën gevangenen aangaat, is Ommen dus een tamelijk eenvoudig kamp geweest.
XCDat laatste kan men van Schoorl, Amersfoort en Vught niet zeggen: dat waren drie vergaarbakken van allerlei soorten gevangenen en zulks was ook onvermijdelijk, gegeven het feit dat (zoals wij in de hoofdstukken I en 4
onderstreepten) de Sicherheitspolizei talloze personen om de meest verschillende redenen in arrest nam en in gevangenissen of concentratiekampen opsloot. Wat de ons in het bijzonder interesserende illegale werkers betreft: zij werden behalve in gevangenissen, ook wel in kampen als Schoorl, Amersfoort en Vught vastgehouden terwijl hun zaak bij de Sicherheits polizei nog in onderzoek was; dat onderzoek kon eindigen met vrijlating, met overdracht aan de Duitse justitie, of met Abtrennung, d.w.z. met het opleggen van Schutzhaft. Bij overdracht aan de Duitse justitie konden die illegale werkers, voor hun proces begon, nog heel wel een tijdlang in het concentratiekamp gedetineerd blijven (men denke aan de OD'ers in Amersfoort), en als Schutzhaft opgelegd was, werden zij, totdat in januari' 43 Vught in gebruik genomen was (Amersfoort werd toen ontruimd), steeds naar concentratiekampen in Duitsland overgebracht - van januari' 43 af geschiedde dat slechts met de 'zware' gevallen: de 'lichte' en 'middelbare' werden nadien in Vught opgesloten; dat kon geschieden voordat van het Reichssicherheits hauptamt het officiële Schutzhaftbefehl ontvangen was. Het kampcomplex te Vught, waarvan een Judendurchgangslager deel uitmaakte, kende dus een Schutzhaftlager en er kwam, zoals wij in hoofdstuk 4 memoreerden, in de zomer van '43 ook een Polizei of'SD'-Lager, dat uitsluitend gevuld was met Untersuchungshäftlinge.
XCIn hoofdstuk 4 wezen wij er ook op dat in de zomer van' 43, toen Amersfoort opnieuw met gevangenen gevuld werd, door Deppner, chef van de Abteilung IV (Gegnerbekämpfung) in de staf van de Bejehlshaber der Sicherbeits polizei und des SD, bepaald werd dat Amersfoort (door hem toen tot 'Er weitertes Polizeigefängnis' herdoopt) en Vught elk een eigen functie zouden krijgen: Amersfoort als detentie-oord van 'lichte' gevallen aan wie niet meer dan zes maanden Schutzhaft opgelegd zou worden (daaronder vielen, aldus Deppner, 'insbesondere Judenbegünstigung, Schurarzhandel und Arbeitsver tragbruch'), en Vught als detentie-oord van diegenen voor wie een langere periode van Schutzhaft aangevraagd zou worden.' Is die richtlijn in het oog gehouden? Wèl in zoverre dat ontduikers van de arbeidsinzet over het algemeen niet naar Vught gezonden werden, maar helpers van Joden, zwarthandelaren en clandestiene slachters kwamen daar wel degelijk als Schutzhäftlinge terecht: in het Schutzhaftlager dus. Gedeeltelijk had Vught dus precies dezelfde functie als Amersfoort.
XC'Los nog van het feit', schreven wij in hoofdstuk 4, 'dat de groeiende omvang van het verzet, van het illegale werk en, niet te vergeten, van de econo5
1 30 juli I943, van E. Deppner 53 a).
mische criminaliteit tot een overstelpend aantal arrestanten leidde, moet in het oog gehouden worden dat wie zich boven de wet stelt, er geen sterke behoefte aan heeft, regels, welke ook, in acht te nemen.' In onze nadere gegevens over de vier genoemde kampen komen dan ook hier en daar verwarrende elementen voor: de realiteit van de kampen is nu eenmaal chaotischer geweest dan men uit de voorschriften zou afleiden.
XCIn juni '40 werd door de bezetter besloten om de in ons land wonende Engelse, Franse en Belgische mannelijke staatsburgers van zestien jaar en ouder te interneren. Zij werden ondergebracht in een aan de rand van de duinen liggend barakkenkamp te Schoorl dat vóór de meidagen van '40 delen van een Nederlands infanterie-regiment gehuisvest had en na de capitulatie korte tijd in gebruik was geweest bij een onderdeel van de Wehrmacht. De Fransen en Belgen werden spoedig vrijgelaten, later ook de Engelsen, voorzover zij zestien tot achttien jaar waren - de overige Engelsen werden, vermoedelijk begin '41, naar een civiel interneringskamp in Opper-Silezië overgebracht (in Tost bij Gleiwitz), en aan die Engelse mannen werd in '42, toen de Verenigde Staten met Duitsland in oorlog waren gekomen, een aantal Amerikaanse staatsburgers uit Nederland toegevoegd die eerst enige maanden in het kamp te Amersfoort geïnterneerd waren geweest; de vrouwen onder hen werden met enkele Engelse vrouwen (die blijkbaar ook opgepakt waren) naar een apart interneringsoord overgebracht, ver van de mannen: in Liebenau aan het Meer van Konstanz. Het totaal aantal van deze geïnterneerden (mannen èn vrouwen, Engelsen èn Amerikanen) bedroeg in de zomer van '44, zoals uit Tabel VII bleek (zie pag. 226-27), ruim vierhonderd.
XCVermoedelijk is Schoorl aanvankelijk louter aangeduid als 'Internierungs lager'. Het ressorteerde, gelijk reeds gezegd, onder de Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, en had dan ook een SS-officier als Kommandant: aanvankelijk SS-Untersturmführer Joharm Stöver, later (van juni '41 af) SS-Hauptscharführer (een onder-officier dus) Karl Peter Berg. Het kamp werd bewaakt door manschappen van de Ordnungspolizei en kreeg, naar het schijnt, toen Stöver verdween, officieel ook de al genoemde nieuwe aanduiding: Polizeiliches Durchgangslager. In feite was het toen al vele maanden zulk een Durchgangslager geweest, beter misschien: een concentratiekamp, in zoverre namelijk dat het gebruikt was om er groepen personen in op te
sluiten die Min het kamp een korte straftijd ondergingen Mer vastgehouden werden in afwachting van hun transport naar een ander kamp.
XCEind februari '41 de bijna vierhonderd Amsterdamse Joden (mèt enkele uit Den Haag) die bij de razzia's in de hoofdstad op 22 en 23 februari '41 gegrepen waren (zij werden naar Buchenwald doorgezonden); begin maart een kleine tweehonderd achttien- tot dertigjarige inwoners van Sommelsdijk (Goeree-Overflakkee), die volgens de 'Meldungen aus den Niederlanden' gearresteerd waren 'als Vergeltungsmassnahme' (zij werden dus strafgijzelaars) 'fiir [ortgesetzie Beleidigungen und Belástigungen von Wehrmacht- und Polizei angehörigen'l (een maand detentie); begin mei bijna honderd officieren van het rste luchtvaartregiment, verdacht van samenwerking met drie hunner die met 2 Fokker G-1'S naar Engeland ontsnapt waren (zes weken detentie); medio mei ruim tweehonderd Nederlandse arbeiders die bij de Organisation Todt op een Duits vliegveld bij La Rochelle gewerkt hadden, daar last hadden veroorzaakt en onder geleide en bloc per trein naar Nederland teruggezonden waren (binnen een week vrijgelaten); begin juni ca. driehonderd bij een razzia in Amsterdam gegrepen Joden (spoedig doorgegezonden naar Mauthausen) ; eind juni negentig voormannen van de AntiRevolutionaire Partij en het Christelijk Nationaal Vakverbond (na twee maanden werden vijftig vrijgelaten en veertig aan de groep der Indische gijzelaars in Buchenwald toegevoegd), alsmede ruim vierhonderd preventief gearresteerde communisten (benevens enkele anarchisten en leden van de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij en van het Nationaal Arbeidssecretariaat), aan wie spoedig nog bijna tweehonderd andere cornmunisten toegevoegd werden (van die zeshonderd werden tweehonderd vrijgelaten, de overigen werden naar Amersfoort overgebracht); begin juli de burgemeester, drie plaatselijkepredikanten en zestien andere burgers van Maassluis, allen als strafgijzelaars gearresteerd omdat een in de gemeente teruggekeerde politieke gevangene een grootse huldiging ten deel gevallen was (ook die gijzelaars werden naar Amersfoort overgebracht); begin september dertig inwoners van Rijnsburg waar Koninginnedag-' 41 (31 augustus) met uitbundigheid gevierd was (naar Amersfoort) - en tenslotte zaten in die tijd, wegens demonstraties voor het vorstenhuis, in Schoorl ook nog vier-entwintig andere Nederlanders gevangen van wie wij niet weten, waar en wanneer zij gearresteerd zijn.
XCMen kan uit deze gegevens afleiden dat Schoorl, voordat het eind oktober
XC1 "Meldungerc aus den Niederlanden', 39 (31 maart
'4I opgeheven werd, afgezien van de geïnterneerde buitenlanders, in totaal ca. negentienhonderd gevangenen geteld heeft (nooit meer dan ca. zevenhonderd tegelijk); van hen zijn van medio augustus' 4I af ca. vierhonderdvijftig successievelijk overgebracht naar het kamp dat wij straks gaan beschrijven: Amersfoort. Onder die negentienhonderd gevangenen bevonden zich ca. vijf-en-twintig vrouwen (kaderleden van de CPN, voorzover wij weten) - zij werden niet naar Amersfoort gezonden maar via een van de Amsterdamse Huizen van Bewaring naar Ravensbrück. 'Daar is het niet zo prettig als hier', zei de Lagereonunandant van Schoorl, Berg, tegen een van die vrouwen.'
XCWas Schoorl dan zo 'prettig'? Bepaald niet, maar het regime was niet streng en er is, voorzover bekend, niet één gevangene gestorven. Zeker, de Joden en de communisten (en a fortiori de communisten die van Joodse afkomst waren) werdcri door Berg wel eens getreiterd en mishandeld of kregen van hem (evenwel nooit gedurende lange tijd) uitputtende straffen opgelegd, maar dergelijke voorvallen vormden uitzonderingen. Er werd in Schoor] geen zwaar werk verricht, er was genoeg te eten en men mocht brieven en pakketten ontvangen. 'Vergeleken met al mijn latere ervaringen hebben we in Schcorl', aldus een communist, 'een herenleven gehad. Berg die in Amersfoort uit een heel ander vaatje zou tappen' (hij werd er in maart' 42 tweede Schutzhaftlagerführeren een jaar later Kommandant) 'gedroeg zich hier in het algemeen als een heer. wel is hij zich hier ook zo nu en dan aan uitspattingen te buiten gegaari'ê: symptomen van de in hem sluimerende wreedheid die zich in Amersfoort duidelijk zou manifesteren.
XCWaarom het kamp in Schoorl als Po/izeiliches Durchgangslager opgeheven werd, weten wij niet; wij vermoeden dat de lSD' van oordeel was dat de ligging te excentrisch was en dat zij bovendien, zo dicht bij zee, teveel risico's inhield; wellicht bood de terreingesteldheid ook niet voldoende uitbreidingsmogelijkheden.
XCHet Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort (wij zullen de aanduiding 'Enueitertes Polizeigejángnis' maar laten rusten) heeft in totaal ruim vijf-en
XC1 Aangehaald in D . Walda: Terug in de tijd, p. 99. 2 'Verslag van mededelingen van W. J.
dertigduizend gevangenen geteld en een maximale bezetting gehad van ca. vierduizend gevangenen. De geschiedenis van het kamp valt in twee perioden uiteen: de periode van augustus '41 (oprichting) tot januari-maart '43 (ontruiming) en de periode van mei-juni '43 (heropening) tot aan de bevrijding. In die eerste periode vormde Amersfoort de enige grote vergaarbak van gevangenen die de 'SD' bezat - in de tweede had de 'SD' de beschikking over twee vergaarbakken: Amersfoort en Vught, en toen werd Amersfoort, althans tot september' 44 (de gebeurtenissen tijdens de hongerwinter en bij de bevrijding zullen wij pas in deel 10 beschrijven), hoofdzakelijk gebruikt om er ontduikers van de arbeidsinzet in op te sluiten die naar Duitsland doorgezonden werden. Het kamp heeft zijn aanduiding als Durengongslager ten volle verdiend: van de genoemde ruim vijf-en-dertigduizend gevangenen zijn ca. twintigduizend naar Duitsland op transport gegaan: in de eerste periode, afgezien nog van enkele honderden 'contactbrekers' , bijna twee-entwintighonderd gevangenen hoofdzakelijk naar Mauthausen, Neuengamme, Buchenwald en Sachsenhausen, in de tweede periode (van oktober '43 1 t.e.m. maart '45) een kleine achttienduizend naar de meest verschillende oorden: naar concentratiekampen (in de hongerwinter vooral naar Neuengarnme), naar Arbeitserziehungslager, maar ook naar tientallen, ja honderden ondernemingen in Duitsland.
de lente van '4I werd door de bezetter besloten, van 'De Boskarnp' een concentratiekamp te maken. Naar verhouding zou dat een klein kamp zijn: in de slaapbarakken, die van hout waren, was tezamen slechts plaats voor ca. zeshonderd gevangenen. Elke barak was gevuld met kribben en
XC1 In '43 hebben vanjanuari t.e.m. september uit Amersfoort geen transporten naar
kende geen apart dagverblijf: in de gangen tussen de kribben stonden wat tafels met banken; op die banken zou slechts één op de drie gevangenen kunnen zitten. Bij die vier barakken behoorden voorts waslokalen en wcruimten. Bij dat allesmerken wij nu reeds op dat het kamp in de loop van '42 aanzienlijk uitgebreid werd: het aannemersbedrijf G. B. van Hoek uit Delft bouwde er in opdracht van de 'SD' 10 grote stenen slaapbarakken bij en er kwamen ook talrijke andere nieuwe barakken en loodsen waarin werkplaatsen ondergebracht werden. Bij die uitbreiding en bij het leveren van de inventaris waren, van het genoemde aannemersbedrijf afgezien, meer dan twintig Nederlandse firma's betrokken. Erg deskundig werden die stenen barakken overigens niet gebouwd: de fundering was zo laag dat de vloeren beneden het niveau van de begane grond waren komen te liggen; het gevolg was dat bij regen zwarte modder naar binnen stroomde. Hoe dat zij, het kleine kamp werd uitgebreid tot een van ca. vierduizend slaapplaatsen. Dat grotere kamp was klaar toen alle gevangenen uit Amersfoort (op acht na die corveediensten verrichtten ten behoeve van de kamp-S S'ers die in Amersfoort achterbleven) in de eerste maanden van' 43 naar het volledig nieuw gebouwde kamp Vught overgebracht werden.
XCBij de uitbreiding nu van Amersfoort (en de aanleg van terreinen in de buurt) waren in de loop van' 42 de gevangenen die er toen opgesloten zaten, intensief ingeschakeld: voor het rooien van bomen, voor egaliseringswerk, voor allerlei sjouwwerk, om te metselen, te timmeren enz., enz. Met die uitbreiding hing uiteraard samen dat ook de omheining verplaatst werd. Die omheining bestond uit twee dubbele prikkeldraadversperringen van vier meter hoog; bij de binnenste versperring behoorden acht wachttorens die dag en nacht bezet waren. Tussen de binnenste en de buitenste versperring lagen de barakken van de kamp-SS alsmede een betonnen strafbunker die aan het oorspronkelijke legerkamp toegevoegd was. Er was ook nog, op enkele honderden meters afstand, een derde, lagere prikkeldraadomheining; in het gebied tussen de tweede en de derde omheining (gebied waar steeds gevangenen-Kommandos aan het werk waren) patrouilleerden SS'ers; zij vormden de äussere Postenkette. Dat het voor burgers verboden was, het gehele gebied te naderen en te betreden (dat verbod werd op waarschuwingsborden kenbaar gemaakt), spreekt vanzelf. Tussen de tweede en de derde omheining lagen dichte bospercelen: men kon van buiten af niet zien wat zich in en bij het kamp afspeelde.
XCIn tegenstelling tot wat met de concentratiekampen in Duitsland het geval was, werd het 'eerste', kleine kamp Amersfoort dus niet door gevangenen gebouwd; het zijn arbeiders, wellicht ook SS'ers geweest die van het legerkamp een concentratiekamp maakten, waartoe overigens niet veel
méér nodig was dan dat de prikkeldraadversperringen aangebracht werden.
XCTwee soorten SS'ers moeten wij nu opnieuwonderscheiden: de kampSS'ers en de bewakings-SS'ers. Wij willen met de bewakings-SS'ers beginnen.
XCIn april' 41 richtte Rauter een klein korps op dat op de SS-sector allerlei bewakingsen andere taken te verrichten kreeg: de Stabsleompanie beim hoheren SS- und Polizeijûhrer Nord-West. Er kwamen ca. zeventig Waffen SS'ers in terecht, hoofdzakelijk Duitsers die al lange tijd in Nederland gewoond hadden en die, na gekeurd te zijn, te horen gekregen hadden, velen stellig tot hun opluchting, dat zij niet voor de militaire dienst gebruikt zouden worden. Kommandant van die Stabseompanie werd een SS-officier: SS-Hauptsturmführer dr. Alphens Brendel. Deze werd in oktober '41 Kommandant van de SS-Schule Avegoor en toen in zijn functie bij de Stabs leompanie opgevolgd door een andere SS-officier: SS-Hauptsturrnjlihrer Paul Anton Helle, een in '98 iII Zuid-Tirol geboren Oostenrijker die in de jaren '20 relaties met Rauter onderhouden had en, evenals deze, in '34na de mislukte Putsch van de Oostenrijkse NSDAP naar Duitsland was gevlucht. Helle was later officier geweest bij de SS-bewakingseenheden van Dachau, Mauthausen en Sachsenhausen - hij was het die, stellig geheel conform Rauters wensen, de Stabsleompanie ging uitbreiden tot een bataljon: het SS-Wachbataillon Nord-West dat, bij besluit van Himmler, op I januari '42 opgericht werd. In dat Wachbataillon ging toen de eenheid op die vóórdien voor de buitenbewaking van het kamp Amersfoort zorggedragen had: het Wachleommando,
XCTot die eenheid waren o.m. veertig Nederlanders toegetreden die zich in de zomer van' 41 in Ommen hadden gemeld, in de verwachting, daar geschoold te worden voor leidinggevend werk in de Oekraïne; van die veertig legden, toen zij eenmaal begrepen wat de taak van het Wachleommando was, ca. vijftien hun werk neer - de overigen bleven. Zij werden aangevuld met uit Duitsland overgebrachte oud-militairen (leden van de Kyffhäuserbund) en met Nederlandse SS'ers. Dat alles ging geleidelijk, en hoe de samensmelting van Wachleommando en Stabsleompanie zich precies voltrokken heeft, weten wij niet - wèl, dat het Wachkommando van het concentratiekamp Amersfoort, zolang het bestond, onder bevel stond van de eerste Lagerkontmandant : SS-Obersturmführer Walter Heinrich, een politiefunctionaris uit Duitsland, en dat Helle, na eerst Kommandant van de Stabsleompanie geweest te zijn, Kommandant werd van het Wachbataillon.
XCDit Wachbataillon ging, zoals wij al in deel ö (hoofdstuk 5, in de paragraaf 'Duitse semi-militaire hulpdiensten') vermeldden, uiteindelijk zes compagnieën tellen: de rste bewaakte het concentratiekamp Amersfoort, de 3de en
ode bewaakten de gijzelaarskampen in Noord-Brabant, de 4de en sde het concentratiekamp Vught en de zde compagnie die van juli '42 af een half jaar lang het JudendurchgangslagerWesterbork bewaakt had, werd begin '43 in de 'Vesting Scheveningen' gelegerd. In totaal kwamen er in het Wach bataillon korte of lange tijd ca. drie-en-dertighonderd Nederlandse vrijwilligers terecht: NSB'ers, ex-NSNAP'ers, leden van de door de proDuitse avonturier Paul Kiès geleide voormalige Troelstra-beweging, en partijlozen; het werd een ongeregelde, bandeloze troep (de gemiddelde sterkte was ongeveer twaalfhonderd man) waarvan talrijke leden, afgezien nog van de kwalijke taak die zij verrichtten, zich schuldig maakten aan diefstal, oplichting, plundering, chantage en geweldpleging. Wij vermelden in dit verband dat de Britse luchtmacht op I3 februari '43 in het kamp Amersfoort (de meeste gevangenen waren toen alnaar Vught verplaatst) de barakken van de rste compagnie van het Wachbataillon aanviel; onder de SS'ers vielen toen zes doden en elf gewonden. 'Die engreijenden Plieger', werd in een rapport van de Wehrmacht opgemerkt, 'leannten also die genaue Lage und Bestimmung dieser Barackef'l - een veronderstelling die onjuist was: voor de RAP was het een toevalsdoel.2
XCToen Amersfoort in augustus '4I in gebruik werd genomen, werd, gelijk reeds vermeld, SS-Obersturmjuhrer Walter Heinrich Lagerkommandant. Als politiefunctionaris had hij nooit met de interne organisatie van een concentratiekamp te maken gehad: hij kon dus uit eigen ervaring geen scholing geven aan de ca. twintig leden van het Wachhommando die hij voor de kamp-SS uitkoos. Een van die twintig, Willy Engbrocks, een Duitser uit Limburg.ê wist later slechts weer te geven dat Heinrich tegen de kamp SS' ers zei: 'Dit wordt een verzamelplaats voor levensgevaarlijkeelementen.'4 Hoe men met die elementen moest omgaan, werd de Amersfoortse kampSS'ers niet door Heinrich duidelijk gemaakt maar door twee SS'ers uitte blijven, zeggend: 'Probeer een goed mens te zijn voor de gevangenen'. (R. Valkenburg: Een mens in haatuniform, p. 22). 4 A.v., p.
1 724: 2/43' (27 febr. 1943), p. 5 (CDr). 2 De aanval werd uitgevoerd door lange-afstandsjagers van het type die op 13 februari '43 opdracht hadden, boven Noord-Frankrijk, België en Nederland te vliegen en elk doel te bestoken dat daarvoor in aanmerking kwam; bij het concentratiekamp Amersfoort werd de aandacht van een eskader van getrokken doordat een aantalmilitairen van het voor hun barak opgesteld stond. 3 wilde, beweerde hij later, in een vroeg stadium onderduiken maar liet dat na, toen een geestelijke te Gemert hem aangeraden had
Dachau. Dezen vertèlden niet alleen hoe men in Dachau placht op te treden, maar tóónden dat ook: toen op I8 augustus' 4I de eerste groep gevangenen uit Schoorl (bijna tweehonderd communisten) in Amersfoort aankwam, 'gingen', aldus Engbrocks, 'de twee SS'ers er tussen, ik weet nog niet om welke aanleiding' (alsof een aanleiding nodig was!) 'en na IO minuten hadden verschillende gevangenen geen tanden meer in hun mond."
XCRuim twee weken later, begin september, werd een transport van bijna honderddertig gevangenen uit de Cellenbarakken in overvalwagens naar Amersfoort overgebracht. 'We zien', aldus een van die gevangenen, pater B. van Genuchten, 'zwoegende mannen ... die zwijgend zware bomen dragen. Dan breekt plotseling de hellos: 'Los, los, 'raus, 'raus, lau], lau]!' De deuren worden opengesmeten en we worden met stokslagen uit de wagens gedreven. De leider van de bende staat op een boomstronk. Daar wijst zijn stok in mijn richting, en enthousiast schreeuwt hij: 'Bin Pfaffe, ein Pfaffe!' Dan stormen een zevental SS'ers op me af en slaan en stompen me met alle geweld op hoofd en schouders ... Er wordt me gevraagd of ik ook een Jood ben.'
XCDe gevangenen moesten zich vervolgens midden op de appèlplaats ontkleden 'en tussen twee rijen SS'ers doorrennen. Ze zijn met stokken gewapend en slaan ons waar ze kunnen.P Die Empfangzeremonie bleef in de gehele eerste periode van Amersfoort in hoofdtrekken dezelfde, met dien verstande dat van mei' 42 af de twee toen nieuw benoemde Lagerältesten I en II (gevangenen dus), Jan Hurkmans en WillemEegdeman, af en toe, misschien wel vaak, het opjagen en mishandelen overnamen 'ringelpiesen' heette dat toen. 'Het begon', aldus een illegale werker die in juni '42 Amersfoort binnengevoerd werd, 'met Laujschriu, looppas, vallen, opstaan, hinlegen, aufstehen, zijdelings op de grond wentelen, opstaan, hinlegen, aufstehen, hinlegen, rollen, zonder onderbreking, uren achter elkaar in de brandende, felle zon. Zij die niet mee konden komen, werden onbarmhartig met de knuppels bewerkt ... Vanvelen waren rug en schouders zwart van geronnen bloed, vermengd met het sintelgruis van de appèlplaats."
XCDe twee ss-« uit Dachau (zij bleven geruime tijd in Amersfoort) hadden school gemaakt! Lagerkommandant Heinrich mocht tevreden zijn. Wàs hijVier jaren achterprikkeldraad, J.
1 A.v. 2 B. van Genuchten: p. 7-8. 3 H. Snijders: 'Verslag', p. 6 (GC).
dat ook? Wij weten het niet. 'Hij houdt niet van martelingen', schreef Dick Folmer, het lid van de Oranjewacht, wiens procesbeschrijving wij in hoofdstuk 4 citeerden, in zijn dagboek', 'hij wil ze in elk geval niet zien. Als een of ander Kommando te zwaar gemarteld wordt en hij loopt er toevallig langs, dan moeten meestal de beulen ophouden. '2 Maar die 'beulen' bleven in functie - en Heinrich wist dat. Hij koos de gemakkelijkste oplossing: hij bracht een groot deel van zijn tijd in Amsterdamse café's door, bemoeide zich maar weinig met het kamp en liet de zaken daar goeddeels aan de Schutzhaftlagerfl~hrer lover: Stöver, de eerste Kommandant van Schoorl, die spoedig zijn opvolger te Schoorl, Berg, als Schutzhaftlagerführer II naast zich kreeg. Naast zich of boven zich? Stöver 'misbruikt(e)', aldus J. F. Hunsche, een van de Amsterdamse strafgijzelaars (wij komen op die groep terug), 'bij het minste of geringste zijn grove knuisten, zijn hoge laarzen of zijn zweep", maar was toch, aldus Berg tegenEngbrocks, 'veel te week' ('en dan klonk er verachting in Bergs stem'") - tekenend is het dat, toen Heinrich begin '43 als Lagerkommandant verdween, niet Stöver maar Berg zijn opvolger werd, en Berg was het die Kotälla, in september '42 uit het Duitse personeel van de Cellenbarakken aangetrokken om in Amersfoort eerst hoofd van de Schreibstube (administratie) te worden, meer en meer feitelijke macht in handen gaf. Het systeem-zelf schoof de bruutsten onder de SS' ers naar voren; trouwens, Berg, die in Schoor! slechts zelden met wreedheid opgetreden was, maakte zich in Amersfoort bij uitstek berucht. Een van zijn specialiteiten was dat hij zich, gezeten op de rug van kruipende gevangenen, die hij uit alle macht schopte en met een zweep afranselde, dwars over de Appellplatz liet rijden.
XCGeen Schutzhaftlagerführer of Lagerkommandant van een kamp als Dachau, Buchenwald, Mauthausen zou zich ooit zo gedragen. Wij raken hiermee een punt aan dat kenmerkend is geweest voor Amersfoort. In de 'officiële' concentratiekampen in Duitsland bestond een onoverbrugbare afstand tussen de Komniandantur en de aan het systeem en aan de Kapo's prijsgegeven gevangenen; aan die gevangenen maakte geen Kommandant of andere SS officier zijn handen vuil- dat moesten de Kapo's doen. In Amersfoort daarentegen ging een groot deel van de karnp-SS'ers zich als Kapo's gedragen. Het werd, mede daardoor, aan SS-maatstaven gemeten een uitgesproken ongedisciplineerd kamp. Ook uit de staat van vervuiling waarin het kampringen van een gijzelaar (1947), p. 28. R. Valkenburg: Een mens in haatuniform,
1 Folmer werd op 20 maart' 42 Amersfoort binnengevoerd ; hij ontsnapte op 29 mei d.a.v. 2 D. W. Folmer: 'Dagboek', p. ro8. sJ. F. Hunsche:
spoedig kwam te verkeren (de barakken waren, anders dan in Duitsland, niet kraakhelder maar smerig en bovendien, zodra het warm werd, vergeven van vlooien en wandluizen), sprak dat gebrek aan discipline. Het kan wel niet anders of veel daarvan moet Ranter zijn opgevallen toen hij op 25 februari '42 en vervolgens wederom op I mei '42 Amersfoort inspecteerde en wij zouden ons kunnen voorstellen dat hij toen tot het inzicht kwam dat een tweede uitbreiding van Amersfoort veel minder wenselijk was dan de bouw van een nieuw, geheel volgens de SS-normen opgetrokken en ingericht kamp: het kamp in Vught. Geen van de vooraanstaande kampSS'ers van Amersfoort heeft daar een belangrijke leidende functie gekregen.'
XCWat nu die kamp-SS'ers betreft: Heinrich, Stöver en Berg hebben wij al genoemd; zo ook Kotälla, op wie wij nog terugkomen. Van de overigen, de Block- en Kommandojûhrer incluis (sommigen hunner waren Duitsers, anderen Nederlanders) zijn lang niet alle namen bekend. Wij willen wel aannemen dat enkelen hunner af en toe tersluiks sommige gevangenen hielpen, maar de meesten ranselden er op los waar zij konden. Sommigen waren aan de drank, een enkeling was een uitgesproken psychopaat. Eén kreeg van de gevangenen als bijnaam 'het Kerstmannetje', een tweede werd 'De dansende derwisj' genoemd, een derde 'Popeye the Sailormatï", een vierde 'Schuddckontje', een vijfde 'Mal herunter' (deze zei kennelijk vaak 'Komm ,mal herunter /'), een zesde 'De rooie'. Trouwens, Lagerkommandant Heinrich en Schutzhaftlagerführer I Stöver hadden ook bijnamen: 'Knipperoog' en 'Nelis' (Berg had géén bijnaam) - al die aanduidingen markeerden, dunkt ons, het gebrek aan 'afstand' tussen de kamp-SS'ers en de gevangenen. Op welke wijzen velen onder die kamp-SS'ers zich jegens de gevangenen misdragen hebben, zal uit het vervolg nog blijken.
XCTot welke kategorieën behoorden die gevangenen?
XCBijna tweehonderd preventief gearresteerde cornmunisten (wij verwaarlozen nu maar dat zich bij hen ook enkele leden van andere extreem-linkse groeperingen bevonden) waren, gelijk reeds gezegd, de eersten die uit Schoorl Amersfoort binnengevoerd werden. Nog tweehonderd communisten, eveneens uit Schoorl afkomstig", volgden, samen met de strafgijzelaars59
1 Toen aangekondigd was dat Himmler op tweede Pinksterdag, 25 mei '42, Amersfoort zou inspecteren, moesten de gevangenen twee dagen lang het gehele kamp schoonmaken. Daarbij werd niet of nauwelijks geranseld. Om het kamp een vriendelijk uiterlijk te geven, werden bij de barakken boompjes in de grond gesto ken, zonder wortels overigens. Himmlers bezoek ging niet door, de boompjes verdwenen en het ranselen werd onmiddellijk hervat. 2 In die tijd een bekende figuur uit een serie Amerikaanse tekenfilms. 3 Dit waren gearresteerde illegale werkers.
uit Rijnsburg en Maassluis en, uit de Cellenbarakken, bijna honderddertig gevangenen, onder wie pater van Genuchten wiens beschrijving wij citeerden. In september arriveerden tenslotte enkele tientallen smokkelaars, kermisgasten en woonwagenbewoners ('asocialen') uit Limburg, alsmede honderd Russische krijgsgevangenen (hûn lot komt straks aan de orde). November zag de komst van honderdveertig 'contractbrekers' die in verschillende steden als waarschuwend voorbeeld opgepakt waren. Op de Rijnsburger en Maassluisse strafgijzelaars volgden, in januari '42, vijf-entachtig strafgijzelaars uit Amsterdam (opgepakt o.m. wegens een aanslag op het Amsterdamse tehuis van het Studentenfront der NSB) - toen zij na bijna drie maanden vrijgelaten werden, hadden vele anderen het kamp al verlaten: de andere strafgijzelaars hadden naar huis kunnen terugkeren, de honderdveertig 'contractbrekers' waren naar een Arbeitserziehungsiager gestuurd, en ca. vierhonderd comrnunisten had men naar Neuengamme getransporteerd.' Amersfoort kende, als elk concentratiekamp, een voortdurend wisselende kampbevolking.
XCDe documentatie ontbreekt om nauwkeurig aan te geven, hoeveelleden van de verschillende kategorieën gevangenen in de loop van '42 in Amersfoort opgesloten werden. Er waren onder hen in elk gevalmeer dan duizend Joden die op overtredingen van de voor hen geldende bepalingen betrapt waren (of van wie dat beweerd werd), voorts Jehova's Getuigen, predikanten en priesters die tegen de bezetter geageerd hadden, talrijke illegale werkers die Of nog Untersuchungsháiiling Of al aan de Duitse rechtbanken overgedragen waren, vele honderden nieuwe' conrractbrekers' en, tenslotte, grote aantallen zwarthandelaren en clandestiene slachters - van die laatsten alleen al in november en december '42 ca. achthonderd die afkomstig waren uit de Cellenbarakken. Gemiddeld waren er tot juni '42 ca. zevenhonderd gevangenen tegelijk in Amersfoort opgesloten; dat aantal steeg tot ca. vier-entwintighonderd in december en klom nog iets verder want in de eerste maanden van '43 werden acht-en-twintighonderdvijftig gevangenen naar Vught verplaatst. Wij merken nog op dat de gevangenen in Amersfoort
1 Zij kwamen daar dus aan (bijna driehonderd medio november, ruim honderd medio december) in wat wij in hoofdstuk 1 de 'eerste fase' iu de geschiedenis der concentratiekampen in oorlogstijd genoemd hebben: de fase van de grootste 'hardheid'. Bovendien werd Neuengamme in december door een vlektyphus epidemie geteisterd. 'Die aldus een overzicht van Neuengamme met betrekking tot die maand, (1960), p. 4).
aanvankelijk niet de elders gebruikelijke driehoeken droegen; deze werden eerst medio april '42 (na acht maanden dus) ingevoerd. Voordien was slechts één kategorie gevangenen 'gemerkt' geweest: de Joden; zij droegen in Amersfoort een gele driehoek nog voordat de Jodenster in geheel bezet Nederland ingevoerd werd.
XCIn totaal zijn in Amersfoort tussen 18 augustus '41 en 8 maart '43 ruim achtduizendvij£honderd gevangenen ingeschreven; van hen zijn ruim achttienhonderd ontslagen, zeven met succes gevlucht (minder dan één op de duizend dus), acht-en-twintighonderdvijftig naar Vught overgebracht, bijna achthonderd Joden naar Mauthausen gedeporteerd, ca.veertienhonderd niet-Joden naar andere concentratiekampen in Duitsland, vele honderden Joden naar Westerbork (meer dan driehonderd alleen al in één transport op 16 juli' 42), enkele honderden 'contractbrekers' naar een Arheitserziehungs lager bij Essen dan wel naar de Hermann Goering- Werke te Heerte- en dan is voorts een onbekend aantal illegale werkers ter executie uit het kamp Amersfoort afgevoerd (de zes-en-negentig OD'ers naar Sachsenhausen, anderen werden op de Leusderhei gefusilleerd) en zijn, althans blijkens de Diensttagebucher van de Rapportfiihrer, tussen de twee genoemde data honderdtwee-en-veertig gevangenen in het kamp bezweken: één op de zestig. Wij hebben in dat alles de honderd Russische krijgsgevangenen niet meegeteld: zij zijn buiten de normale kampadministratie gehouden, er was van hen een aparte kartotheek aangelegd.
XCOnderling vertelden de SS'ers in Amersfoort dat het een denkbeeld van Himrnler geweest was, honderd uitgehongerde Russische krijgsgevangenen naar bezet Nederland te sturen; Himmler zou daarbij vertrouwd hebben dat de aanblik van dat (naar Nazi-begrippen) 'asiatische Unternienschentunï talrijke Nederlanders zou doordringen van de positieve waarde van de 'kruistocht' die het Derde Rijk in de Sowjet-Unie ondernomen had. Deze verklaring van de komst der Russen lijkt ons niet onaannemelijk (Himrnler had speciale belangstelling voor het 'Germaanse' Nederland en er zijn in elk geval geen Russische krijgsgevangen naar andere bezette landen in West-Europa gezonden), maar wij hebben geen zekerheid. Hoe dat zij, honderd Russische militairen, in leeftijd variërend van achttien tot vijf-endertig jaar, hoofdzakelijk afkomstig uit Oezbekistan, werden opseptemberna een treinreis die veertien dagen geduurd had, op het Amersfoortse 59
27 '41
station uitgeladen. Zij waren, schijnt het, aan de centrale sector van het Oostelijk front krijgsgevangen gemaakt en zagen er, uitgehongerd als zij waren (één viel al flauw op het perron) erbarmelijk uit. In optocht werden zij door de stad gevoerd, met een lange omweg: de bedoeling was dat zoveel mogelijk Amersfoorters van afgrijzen jegens dat 'Untermenschentum' vervuld zouden worden - afgrijzen kwàrn er, niet evenwel jegens de Russen maar jegens de Duitsers. 'Vrouwen en mannen', aldus De Waarheid op gezag van 'een ooggetuige', 'schaamden zich er niet voor, hun tranen de vrije loop te laten. Uit de huizen kwamen zij aanlopen met water, met fruit en brood'; zij kregen geen kans dat alles uit te reiken.'
XCDe Russen werden het kamp binnengevoerd en eerst op een met prikkeldraad omgeven veldje gedreven. Daar het men hen drie etmalen staan of liggen, wellicht zelfs veertien etmalen (volgens het Diensttagebuch van de Rapportführer werden zij pas op II oktober over de barakken verdeeld) en het is aannemelijk dat in die periode een gebeuren plaatsvond dat, zonder tijdsaanduiding, door verscheidene andere gevangenen gememoreerd is: een filmploeg kwam en er werd de Russen brood toegeworpen, zulks in de verwachting dat hun onderling vechten beelden zou opleveren die voor het filmjournaal geschikt waren. Niets daarvan: de Russen gedroegen zich gedisciplineerd, verdeelden het brood, en de filmploeg moest onverrichterzake vertrekken.
XCIn de barakken konden de Russen in persoonlijk contact komen met verscheidene Nederlandse communisten, onder hen Louis de Visser (voorzitter van de Tweede-Kamerfractie der CPN), die enig Russisch konden spreken; een andere vooraanstaande communist, mr. A. S. de Leeuw, die aldus een gevangeneê, 'volslagen vermagerd (was), maar nog zo vitaal als men zich denken kan ... (onder zijn matras had hij twee deeltjes Fichte en Schelling")', trad enige tijd als de officiële tolk der Russen op. Dat duurde niet lang. Eind december werden de Russen die even hard hadden moeten werken als de overige gevangenen en evenzeer afgerost waren, geïsoleerd: zij werden in een apart gedeelte van een der vier slaapbarakken ondergebracht; dat gaf de kamp-S S de gelegenheid, hen langzaam uit te hongeren. Er stierven er in januari '42 zes, in februari twaalf, in maart vier en begin april één. Joodse gevangenen moesten de gestorvenen begraven (bij één gelegenheid werd het lijk van een der Russen samenmet dat van een varken
1 28 (2 okt. 1941), p. 6. 2 'Verslag van mededelingen van N. Wij nen' (23 febr. 1948), p. 10. 3 Twee Duitse filosofen uit het begin van de rçde eeuw.
in een graf gegooid) en menigmaal klonken dan's avonds Russische klaagliederen over het kamp. Eens kreeg prof. dr. J. G. G. Borst, hoogleraar in de interne geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam (een der vijf-entachtig Amsterdamse strafgijzelaars), de gelegenheid, de barak der Russen te betreden waar zij zich, zo verklaarde hij later, 'in een niet te beschrijven toestand van ellende bevonden. Zij leden bijvoorbeeld aan dysenterie' (mogelijkerwijs door het eten van afval dat sommigen hunner, de karwatsslagen van Berg ten spijt, snel bijeen plachten te graaien) 'en bevuilden zodoende zichzelf. Acht of negen van hen, jongens van een jaar of achttien, lagen als poezen op elkaar op een hoop om nog enige warmte aan elkaar te hebben.I'
XCBegin april waren er volgens de aantekeningen in het Diensttagebuch van de Rapportführer drie-en-twintig gestorven (van één had Stöver met een stuk hout de schedel verbrijzeld) en 'leefden' er nog zeven-en-zeventig. In die fase kwam, schijnt het, bevel van het Reichssicherheitshauptamt (het kan heel wel een door de 'SD' in Den Haag uitgelokt bevel geweest zijn), die zeven-enzeventig te liquideren. Hun werd gezegd dat zij met het oog op hun slechte gezondheidstoestand naar een kamp in de buurt van Bordeaux gevoerd zouden worden. De Russen 'dolgelukkig, deze hel te mogen verlaten' (aldus Folmerê), beijverden zich toen, alles wat zij in Zuid-Frankrijk niet nodig zouden hebben, te ruilen tegen goederen die daar voor hen van waarde konden zijn. Op 8 april begaf Deppner zich persoonlijk naar het kamp te Amersfoort, samen met een van zijn medewerkers, de codespecialistvan de 'SD', Ernst Georg May, die, schijnt het, tegen het liquidatiebevel geprotesteerd had en, zo stellen wij ons voor, juist daarom door Deppner meegenomen werd. Diezelfde middag begonnen Berg en een SS-Oberscharführer op last van Lagerkommandant Heinrich op de Leusderhei een grote kuil te graven; zij waren er om half tien's avonds mee klaar. Enkele uren later, in de ochtendschemering van de ode, werden de zeven-enzeventig Russen naar de kuil gebracht (de zieken en zwakken werden door de overigen gedragen) en aan de rand daarvan in groepen van vier doodgeschoten door Deppner, May, Heinrich en Berg die elk een machinepistool hanteerden; in de kuil werden grote hoeveelheden ongebluste kalk geworpen. Bij terugkomst in Den Haag was May, aldus later een typiste van de 'SD', 'totaal overstuur." Heinrich zei tegen de SS'er die de aparte kartotheek der
1 BG-Amsterdam: p.v. van proces inz. K.P. Berg (16 nov. 1948), p. 18 (Doe 1-81, a-z). 2D.W. Folmer: 'Dagboek', p. 125. 3E.].B.: 'Herinneringen' (27 dec. 1945), p. 31 (Doc 1-245, a-r).
Russen bijgehouden had, 'dat ik', zo verklaarde de man na de oorlog, 'maar moest invullen dat de Russen op transport waren gesteld naar hetzelfde krijgsgevangenenkamp in Duitsland waaruit zij destijds naar Holland waren gekomen. Ik heb alzo de kartotheekkaarten ingevuld; ik wist ook niet beter.'! Dat laatste was een leugen: al op de ode wisten verscheidene gevangenen dat de Russen vermoord waren en Berg wist dat gevangenen dat wisten (Folmer hoorde hem tegen de Oberscharjuhrer zeggen: 'Derjenige, der die russische Geschichte weitererzählt, wird sofort nach Deutschland abtrans portiert'2) - wij twijfelen er niet aan of die moord was aan alle kamp-SS' ers bekend.
XCWat hun werk betreft, waren de gevangenen in Amersfoort over de z.g. 'binnen-' en 'buitencommando's' verdeeld; de eerste werkten binnen de grote prikkeldraadversperringen, de tweede in de regel daarbuiten. Tot de binnencommando's behoorden de schrijfkarner, de keuken, het kledingmagazijn, de smederij, de kleermakerij, de schoenmakerij, de houtzagerij, de timmerrnanswerkplaats, de garage en de slotenmakerij alsmede de commando's van de kappers (aile gevangenen werden kaalgeschoren), de aardappelschillers, de sokkenstoppers en de stenenbikkers ; de meeste van die binnencommando's bevonden zich overdag in loodsen. Hoeveel gevangenen in totaal tot de binnen-, resp. buitencommando's behoorden, weten wij niet, maar wij hebben de indruk dat de buitencommando's de grootste waren; zij waren bovendien zwaarder dan de binnencommando' s: er werd veel meer in geranseld en men was bij al die werkzaamheden in de openlucht (werkzaamheden die goeddeels met de uitbreiding van het kamp samenhingen) onbeschermd tegen de elementen (de winter van' 41 op' 42 was uitzonderlijk streng). Alle gevangenen waren trouwens ook onbeschermd bij het dagelijks op appèl staan. Elk appèl nam, ook als er geen ringelpiesen op volgde (een straf die herhaaldelijk opgelegd werd wanneer op de bevelen niet stipt en precies gelijktijdig gereageerd werd), gemakkelijk een uur in beslag. Men werkte negen uur per dag en er was een middagpauze van twee, later van één uur.
XCAls kleding droegen de gevangenen versleten en vervuilde uniformen van
1 Boom-Amsterdam: p.v. E. Alseher (18 mel 1947), p. 3 (Doe I-639, a-I3). 2 D. W. Folmer: 'Dagboek', p. 139.
het Nederlandse leger, van de PTT en van diverse trambedrijven; die kleding bood wel enige warmte, maar dat deden de twee dunne dekens waarmee de gevangenen het 's nachts moesten doen, niet.
XCDoor alles wat physiek van hen gevergd werd (dit afgezien nog van de mishandelingen), hadden de gevangenen in Amersfoort, en vooral de gevangenen in de buitencommando' s (in de binnencommando' s werd veel lijngetrokken) behoefte aan voldoend voedsel. Dat kregen zij niet. Amersfoort is van augustus '41 tot maart '43 een hongerkamp geweest.
XCIn het eerste halve jaar ontvingen de gevangenen per dag een stukje brood van ca. 7 cm ('de kunst was nu maar', schreef Gunning, 'er zoveel mogelijk boterhammen van te snijden en jezelf daarmee wat voor de gek te houden; sommigen brachten het tot 18 of 19 sneden") en bij het brood kregen zij twee of drie keer per week een klein blokje margarine, een miniem stukje kaas, soms wat jam en een heel enkele keer een stukje worst; het middageten was meestal een soort koolsoep, niet al te slecht van kwaliteit en in elk geval warm, maar de verstrekte hoeveelheid was gering: niet veel meer dan een halve liter, soms nog minder. De gevangenen vermagerden dan ook in een angstwekkend tempo: toen Borst eind januari '42 Amersfoort binnengevoerd werd, constateerde hij dat zich bij ongeveer dertig procent van de daar toen aanwezige gevangenen hongeroedemen ontwikkeld hadden. Met veel moeite wist de Amsterdamse hoogleraar vervolgens door te dringen tot de toenmalige kamparts, dr. N. van Nieuwenhuyzen, chirurg te Amersfoort en lid van de Nederlandse SS; hij ontving van deze de officiële voedingslijst van het kamp, becijferde dat de gevangenen per dag niet meer dan I 300 tot I 400 calorieën kregen en zei tegen van Nieuwenhuyzen dat dat, gegeven de inspanningen die van de meeste gevangenen gevergd werden, ca. 2 500 calorieën moest zijn, hetgeen, aldus Borst, 'voor van Nieuwenhuyzen volmaakt nieuw (was); hij hield er de theorie op na dat de gevangenen vermagerden door de zorgen." Borst wist van Nieuwenhuyzen er toe te bewegen, bij Lagerkommandant Heinrich op verhoging der rantsoenen aan te dringen; dit had wel enig succes (er kwamen per dag 250 calorieën bij)", maar ook die nieuwe rantsoenen waren onvoldoende, zij het dat, schijnt het,c.
1 P. Gunning: p. 2]. G. G. Borst in]. F. Hunsche: p. 3 Vermoedelijk heeft ook het bezoek van een Duitse militaire arts tot die verhoging bijgedragen; op de inspectie door zulk een arts was bij het aangedrongen door het Nederlandse Rode Kruis. Tijdens die inspectie, die medio mei '42 plaatsvond, had de kamp-SS er overigens voor gezorgd dat de arts gevangenen die sporen vertoonden van ernstige mishandelingen, niet te zien kreeg.
het aantaloedeempatiënten belangrijk verminderde. Daartoe droeg bij dat gevangenen die meer dan 30 % beneden hun normale gewicht gedaald waren, in een aantal gevallen (zij moesten gewogen worden en niet ieder kreeg daar de gelegenheid toe) extra-rantsoenen kregen.
XCPakketten ontvingen de gevangenen niet. Zij mochten eens in de vier weken een (gecensureerde) brief naar huis sturen en een (eveneens gecensureerde) brief van huis ontvangen en in die laatste brief mocht dan f 20 ingesloten zijn; met dat geld konden zij iets kopen in de kampcantine : leverpastei, fruit, vis in blik, koekjes of sigaretten. Als aanvulling op de rantsoenen waren die cantine-artikelen onvoldoende - de honger bleef. Menigmaal gebeurde het dat gevangenen muizen vingen en deze kookten en opaten.
XCHet uitdelen van vooral het warme voedsel ging onvermijdelijk met grote spanningen gepaard. 'Dat was', aldus ds. Overduin (hij zat van begin maart ,42 af drie maanden in Amersfoort opgesloten voordat hij naar Dachau getransporteerd werd),
XC'geen gezicht en geen gehoor. Zo'n paar honderd mensen met zenuwachtig rollende ogen in hun hoofd, uitgehongerd, bang een druppel m.inderte krijgen dan hun buurman, jaloers kijkend naar de portie van hun kameraad, die wat gunstiger uitgevallen was, in hun ogen tenminste. De vloeken knalden door de lucht, wanneer men elkaar in het gedrang even aanstootte; daar midden in de barak ineenseen vechtpartij met de ruwste verwensingen, omdat enkelen elkaar een plekje voor hun pannetje op de kachel betwistten, dat ze wilden voorverwarmen om zodoende wat meer 'calorieën' te krijgen, want ieder wist, dat hij per dag vele honderden 'calorieën' tekort kwam, en die moesten nu door de warmte van de kachel aangevuld worden. De brutaalsten schenen ook hier de helft van de wereld te zullen krijgen. Op onze kamer was het heel erg, omdat wij met een stelletjevan ongeveer dertig man uit de onderwereld van Amsterdam gezegend waren."
XCEen kwelling voor de gevangenen was het dat zij dagelijks de Duitse kok over het terrein zagen lopen met een groot presenteerblad waarop zich het overvloedige middagmaal van de Kommandant bevond. Deze en de overige SS'ers kwamen niets tekort - trouwens, de Lagerältesten, de Kapo's en de leden van het keuken-Kommando evenmin: zij zagen er allen dik en welgedaan uit; daarbij bood het keuken-Kommando nog het eminente voordeel dat wie er deel van uitmaakte, niet aan de dagelijkse appèls behoefde deel te nemen.J. Overduin: enDachau, p.
1 80.
XCIn het kamp in Amersfoort werden de zieken aanvankelijk niet allen in de ziekenafdeling, het Revier, opgenomen; zij mochten (ook in dat opzicht onderscheidde Amersfoort zich van een concentratiekamp in Duitsland) in hun barak op bed blijven liggen. De kamparts, de al genoemde chirurg van Nieuwenhuyzen, deed dagelijks in grote haast de ronde door die barakken, besteedde maar weinig aandacht aan de zieken (geneesmiddelen waren bovendien nauwelijks aanwezig) en liet alleen de ernstigste gevallen naar het Revier brengen; hij had daar een bureautje waar hij door twee gevangenen (twee communisten uit Deventer: vader en zoon Bannink) geassisteerdwerd: Bannink jr., een badmeester die als zodanig een diploma voor eerste-hulpbij-ongelukken bezat, trad als voorman-Sanitäter op, zijn vader hielp hem. Borst slaagde er in, als tweede hulpkracht aan de voorman-Sanitäter toegevoegd te worden; hij kon met zijn adviezen veel goeds bevorderen en bereikte bovendien door zijn overwicht op van Nieuwenhuyzen dat de staf van het Amsterdamse Willlelminagasthuis een grote hoeveelheid geneesmiddelen en instrumenten bij het Revier mocht afleveren: nadien kon Borst aan meer gevangenen medische hulp bieden of laten bieden. Hij werd evenwel in april met de overige Amsterdamse gijzelaars ontslagen. Van Nieuwenhuyzen was als kamparts toen al verdwenen (hij was met de z.g. Nederlandse Ambulance naar het Oostelijk front vertrokken) - als nieuwe kamparts trad een huisarts uit Amersfoort op, J. H. Klomp.
XCOok Klomp was 'fout': lid van de NSB. Van Nieuwenhuyzen had niet alleen door zijn gedesinteresseerdheid maar ook door het feit dat hij ruw tegen die gevangenen optrad welke hij als simulanten beschouwde (voor vrijstelling van werk, permanent of tijdelijk, was een briefje van de kamparts nodig), bij de gevangenen een bar slechte naam gekregen; er stond tegenover dat hij diegenen die geopereerd moesten worden, normaal behandelde in het ziekenhuis te Amersfoort waaraan hij als chirurg verbonden was, en dat hij, wanneer hij van mening was dat een bepaalde gevangene inderdaad een tijdlang geen werk mocht verrichten, jegens de kamp-SS'ers voet bij stuk hield. Dat laatste deed Klomp niet; deze was, wat zijn algemene houding jegens de gevangenen betrof (behalve jegens de Joden onder hen), menselijker dan van Nieuwenhuyzen, maar gevangenen die behoefte hadden aan Schonung, beschermde hij geheel onvoldoende. 'Hij deed wel zijn best voor de mensen', schreef Hunsche, 'maar was doodsbenauwd voor conflicten met de Duitsers. Veel beter werd de situatie door zijn komst dan ook niet."
XCBannink jr. werd als voorman-Sanitäter door Klomp gehandhaafd, maar behoorde tot de communistische gijzelaars die (zoals wij in hoofdstuk 3 vermeldden) medio oktober '42 geëxecuteerd werden (zijn vader verdween naar een Duits concentratiekamp). Voorman-Sanitäter werd toen een oudere gevangene, Petrus [ohannes Antonius ('Piet') Zeestraten, die volgens de arts E. A. Cohen (deze zat eind '42 enkele maanden in Amersfoort gevangen) 'heel veel mensen het leven heeft gered."
XCCohens mededeling onderstreept dat gevangenen die 'prominent' geworden waren, ook in Amersfoort, als zij dat wilden, veel voor hun medegevangenen konden bereiken. Helaas zijn onze gegevens over de Amersfoortse gevangenen-hiërarchie hoogst onvolledig. Het schijnt dat die hiërarchie aanvankelijk geheel uit communisten bestond; zij waren nu eenmaal de eersten die het kamp binnengevoerd werden. 'Zij trokken', aldus pater van Genuchten (deze verdween eind oktober '4I naar Dachau) 'één lijn met ons tegen de Nazi's. Nooit heb ik iets onaangenaams ondervonden of iets minderwaardigs gezien. Wij waren vrienden, en een van mijn beste vrienden was Lou de Visser, het Tweede Kamerlid.v Wie in die begintijd Lageráltester was, weten wij niet. Een volgende Lagerälteste, begin '42, was corrupt: hij liet zich zwaar betalen voor het uit het kamp smokkelen van clandestiene brieven; wij nemen aan dat hij die meegaf aan personeelsleden van firma's die bij de uitbreiding van het kamp betrokken waren - er zijn in elk geval verscheidene van dergelijke personeelsleden geweest die betrapt zijn op het bieden van clandestiene hulp aan de gevangenen en die deswege zijn gestraft: zij zijn steeds onmiddellijk in het kamp-zelf opgesloten, daar (al of niet na een verblijf in de 'bunker') aan zware commando's toegevoegd en onbarmhartig mishandeld.
XCMedio januari' 42 werden tien Nederlandse politieke gevangenen, allen 'Geuzen', uit Buchenwald naar Amersfoort overgeplaatst; zij werden er op grond van hun concentratiekamp-ervaring als Kapo's en Vorarbeiter aangesteld en één hunner, Christiaan Gerardus ('Chris') van der Putten, werd Lagerältester IJ. Toen de corrupte Lagerálteste I verdween, promoveerde hij tot die functie, maar die bleef hij niet lang uitoefenen: medio mei werd hij van de ene dag op de andere afgezet en op de (volgens Folmer volstrekt gefantaseerde) beschuldiging dat hij met de rantsoenen der gevangenen geknoeid zou hebben, in het [udenieommando geplaatst.
1 'Verslag van mededelingen van E. A. Cohen', I (29 jan. 1948), p. IS. 2 B. van Genuchten: p. IS.
Wij nemen aan dat Stöver en Berg hem niet 'hard' genoeg vonden.'
XCAls Lageraltester I werd van der Putten opgevolgd door een van de Blockältesten: de al genoemde Johannes Josephus Maria ('Jan') Hurkmans die de eveneens al genoemde Willem Eegdeman, zijn zwager, als Lagerältester II naast zich kreeg. Hurkmans die negen-en-dertig jaar was, was uitEindhoven, Eegdeman die acht-en-twintig was, uit Geldermalsen afkomstig; Eegdeman was in Geldermalsen gemeenteraadslid voor de CPN geweest, Hurkmans had in het begin van de jaren '30 het lidmaatschap van de CPN neergelegd maar dat kan samengehangen hebben met het feit dat hij employé van Philips was geworden (later werd hij bij Philips ontslagen en toen zette hij een garagebedrijf op) - hij was in elk geval, evenals Eegdeman en vele honderden andere communisten, in de zomer van' 4I preventief gearresteerd en hij onderhield van het kamp Amersfoort uit verbindingen met de leiding van de illegale CPN. Van zijn gedragingen in het kamp was die leiding niet op de hoogte. Beter kunnen wij overigens van 'misdragingen' spreken: Hurkmans liet zich voor gunsten die hij aan bepaalde gevangenen verleende, betalen (de familie van die gevangenen, door clandestiene briefjes ingelicht, stuurde dan geld aan Hurkrnans' vrouw) en Hurkmans èn Eegdeman werden door talrijke gevangenen als kwalijke knuppelaars beschouwd; daarbij tekenen wij aan dat Hurkmans veelal het uitvoeren van de mishandelingen aan zijn ruim tien jaar jongere zwager overliet die volledig door hem gedomineerd werd. Terzake verklaarde in '51 de communistische illegale werker Kornelis Hofman die in de herfst van' 42 Amersfoort binnengevoerd werd en later in Vught tot Blockältester werd benoemd (de problemen van de gezagsuitoefening in de kampen waren hem dus niet onbekend) :
XC'Als Hurkmans maar zei: 'Schop die vent voor zijn kloten', dan was Eegdeman zo gek dat hij het deed ook en hij dacht dan nog dat het goed was ook. Willem Eegdeman stond op een hem door Hurkmans ingeprent standpunt van: 'We leven hier met twaalfhonderd mensen, bestaande uit zeshonderd zwarthandelaars, schapenslachters en werkweigeraars en zeshonderd politieke gevangenen. Nu is het belangrijk dat die zeshonderd politieken ill leven blijven ten koste van die anderen.' Dat was een algemeen gangbaar standpunt in de kampen en Willem Eegdeman meende: 'Er moeten per dag tien man geslagen worden. Het is dan maar beter dat de klappen op de ruggen van de zwartlappen vallen dan op de ruggen van de anderen.' Ik kreeg niet de indruk dat hij sloeg uit sadisme en ik
XC1 Volgens van der Putten zelf was de reden van zijn val dat hij getracht had, Joodse gevangenen te beschermen.
geloof ook beslist dat hij bij zichzelf overwoog dat het beter was dat hij sloeg dan dat de Duitsers het deden."
XCHofman zelf wees het standpunt van Hurkmans en Eegdernan, als door hem weergegeven, af. Hofman heeft volgens ds. F. J. Kropê samen met o.m. een Geus die in Amersfoort Blockältester was, tot diegenen behoord die een complot van Hurkmans, Eegdernan en anderen verijdeld hebben om Krop, die vóór de oorlog in kerkelijke kringen fel tegen de Sowjet-Unie geageerd had, eerst in de bunker van Amersfoort te brengen en hem vervolgens daar te liquideren.ê Overeenkomstige ervaringen had Frans Goedhart, de oprichter van Het Parool, die in '34 uit de CPN geroyeerd was omdat hij zich tegen de laster verzet had die van communistische kant over van der Lubbe verspreid werd. 'Ik ben een keer', vertelde hij in '74, 'in Amersfoort op het randje van de dood geweest. Dysenterie. Dan loop je leeg en zonder medicijnen ben je gedoemd te sterven. De Kapo van het Revier' (Bannink jr., over wie door veel andere gevangenen gunstig geoordeeld is) 'was een communist. Toen ik naar hem toeging, zei hij: 'Wat doe je hier, vuile renegaat, we zullen j OLl wel [ertigmachen.' Later bracht de kamparts, een NSB' er' (Klomp) 'me naar de ziekenzaal. De Joodse arts Herman de Ia Parra uit Bussum heeft bij de ss opium gegapt en zo mijnleven gered.'4 Goedhart was overigens in Vught (waar Hurkmans na enige tijd opnieuw Lagerältester I werd en Eegdeman Kapo van de quarantaine-barak) zijn leven al evenmin zeker en volgens hem hebben in datzelfde kamp enkele communisten pogingen voorbereid om dr. H. B. Wiardi Beckman, vóór de oorlog hoofdredacteur van de bladen van de Arbeiderspers, uit de weg te ruimen, aangezien zij in hem, aldus Goedhart jegens de Enquêtecommissie, 'een klassevijand zagen, een reformist, een sociaal-fascist." Wiardi Beckman werd ook in Dachau, waarheen hij in mei '44 overgebracht werd, weer danig door communisten dwarsgezeten.
XCVaak gebeurde het dat die appèls langer duurden dan 'normaal', d.w.z. langer dan ongeveer een uur. Klopte de optelling niet, dan kwam er al spoedig een vol uur bij, en werden de voorgeschreven bewegingen niet precies gelijktijdig uitgevoerd, dan kon als straf volgen dat alle gevangenen geruime tijd moesten 'ringelpiesen', Hunsche vernam eind januari '42 dat de gevangenen op Sinterklaas (6 december' 41) 'spiernaakt' op appèl hadden moeten staan; een van de toen aanwezigen zei hern dat 'de commandant' (bedoeld zal wel zijn: Schutzhaftlagerfiihrer Stöver) hen bij die gelegenheid 'op de meest gevoelige delen met de bullepees' geslagen had.ê Toen Folmer op 29 mei '42 ontsnapt bleek te zijn," werd een strafappèl gehouden dat
1 A.]. van der Leeuw: 'Het kamp Schoor! en het in de eerste periode van zijn bestaan', p. 24 (Notitie 151 voor het Ge schiedwerk). Deze studie is in het Duits geschreven. 2]. F. Hunsche: p. 37. 3 Folmer had in Amersfoort veel geluk gehad: hij was er spoedig stoker geworden (dat schonk hem een zekere mate van bewegingsvrijheid) en had ook een tijdlang
bijna twaalf uur duurde. Een tweede strafappèl begon op zondag 2 augustus '42 om half vijf 's morgens (op dat uur was ontdekt dat in de nacht twee criminele gevangenen, die uit het kledingmagazijn burgerkleren ontvreemd hadden, ontsnapt waren) en werd de gehele dag voortgezet - dag overigens waarop uit alle delen des lands ca. tweehonderdvijf-en-veertig katholieke Jodenhetkamp werden binnengevoerd (een deel werdnaar Westerbork doorgezonden). Pas om half twee in de nacht van zondag op maandag werd dat
XCin het garage-Kommando gewerkt. Hij was, gelijk in hoofdstuk 4 vermeld, bij het proces tegen de Oranjewacht tot levenslange tuchthuisstraf veroordeeld, maar aangezien generaal Christiansen die straf niet bekrachtigd had, vreesde hij dat hij bij een nieuw proces terdoodveroordeeld zou worden. Van de eerste dag af dat hij in Amersfoort was, zon hij op middelen om te ontvluchten. In april kreeg hij via een corrupte SS'er die tuk was op de rookartikelen welke Folmer bij zich thuis, in Zeist, opgeslagen had, contact met zijn vrouw. Die SS'er werd begin mei naar Noord-Brabant overgeplaatst, maar zijn bezoeken hadden Folmers vrouw kennelijk de indruk gegeven dat zij ter plaatse wellicht iets kon bereiken: zij fietste op Hemelvaartsdag' 42 (14 mei) naar Amersfoort, betrad er brutaalweg het verboden gebied en liep daar tegen een bewakings-SS' er aan, Herman Verheijen, die haar zei, zich ten doel gesteld te hebben, van de SS uit de bezetter zoveel mogelijk tegen te werken. Verheijen werd tussenpersoon tnssen Folmer en zijn vrouwen werkte samen met die vrouween ontvluchtingsplan uit waarbij Folmer zich als stoker met een kruiwagen 's morgens vroeg en vóór de buitencommando's er gearriveerd waren, naar een punt buiten de tweede hoge prikkeldraadversperring zou begeven vanwaar hij in de bossen zou kunnen wegduiken. Verheijen nam op zich, de aandacht af te leiden van het lid van de Postenleetie dat Folmer zou kunnen zien voortkruipen; bij dat kruipen zou Folmer ook over een korte afstand zichtbaar zijn van een van de wachttorens af - dat risico aanvaardde hij. Hij kwam op 29 mei' 42 buiten het kamp, vond daar zijn vrouw die een fiets en burgerkleding bij zich had, en dook samen met haar bij een tuinder in de buurt van Amsterdam onder. Polmers beschrijving van wat zich op 29 mei '42 afgespeeld heeft, vindt men in Dagboekfraglnenten 1940-1945, p. 170-75. Folmer is, nadat hij zijn dagaantekeningen uitgewerkt had, onmiddellijk weer gaan deelnemen aan het illegale werk. Daarbij ontmoette hij bij sommigen wantrouwen omdat dezen achter zijn relaas over de onbaatzuchtige hulp van Herman Verheijen een vraagteken plaatsten. Tot diegenen die hem wèl vertrouwden, behoorden Gerrit van der Veen en de leiding van de Knokploegen. Folmer heeft deelgenomen aan de twee mislukte overvallen op het Huis van Bewaring I te Amsterdam, georganiseerd door, respectievelijk, Gerrit van der Veen (in de vroege uren van I mei '44) en Johannes Post (in de vroege uren van IS juli '44); bij beide gelegenheden wist hij te ontkomen. Hij werd evenwel kort na die r yde juli in Amsterdam gearresteerd; daarbij werd hij gewond. Op of omstreeks 'Dolle Dinsdag'(5 september '44) haalde de 'SD' hem, kennelijk ter fusillering, op een brancard uit de gevangenis op; waar en wanneer hij doodgeschoten werd, is niet bekend.
strafappèl beëindigd en mochten de gevangenen inrukken', verscheidenen van hen waren in de loop van het staan dat een-en-twintig uur geduurd had (de gevangenen hadden niets te eten of te drinken gekregen), flauwgevallen.
XCTwee weken later ontbrak een gevangene op het ochtendappèl. Hij werd na enig zoeken in de keuken ontdekt waar hij zich achter een ketel verstopt had. De man werd op de appèlplaats met knuppels afgeranseld en met laarzen getrapt, 'tegen het gezicht, in zijn zijde, ze stampen op zijn benen, in zijn buik - alles vóór de troep als afschrikwekkend voorbeeld. Velen van ons', aldus de in het kamp opgesloten predikanten H. L. Lieve en K. R. ter Steege'' in hun Predikant achter prikkeldraad 3, <kijken verbeten toe met strak gezicht en gebalde vuist. Moeten wij als Chrisrenen met pretesteren en er tussen springen? Mogen wij dit lijdelijk aanzien? - Maar waag het eens! Hefje hand eens op! Je bent een kind des doods ...
XCEr gaan nog heel andere stemmen op; hier en daar wordt halfluid geroepen: 'Laten ze hem doodslaan voor mijn part - hij brengt ons potje eten in gevaar, die smeerlap!' Er is zelfs geapplaudisseerd op het moment dat ze hem vonden. Een barakoudste dringt zich naar voren en beukt mee.'
XCDe meest spectaculaire ontvluchting uit Amersfoort is die van Gerrit Kleinveld geweest", een vriend van Thea Dobbe en een van diens medewerkers bij de eerste overval op een distributiekantoor: die te [oure in oktober '42. Kleinveld werd medio december '42 in de buurt van Amersfoort gearresde bunker, dat in 1946 werd gepubliceerd in opdracht van de LO-LKP-Stichting en
1 Tijdens dit appèl dreef, aldus ds. W. A. Zeydner, hervormd predikant te Rotter dam, 'de kampcommandant' (wij vermoeden dat dit Stöver geweest is) de spot met de Jehova's Getuigen die toen 'in grote getale' in het kamp aanwezig waren: 'De heer Jehova staat op het punt te verschijnen? Komt hij nog niet? Ha, ha - Voor Zeydner wist wat hij gezegd had, was het er uit: Stöver draaide zich met een ruk om en liep weg. (Wo A. Zeydner in Ned. Herv. Kerk, Classis Rotterdam: p.8I). 2 Zij hadden samenin Huizinge (Groningen), waar zij als predikant stonden, hulp geboden aan twee Joodse onderduikers. 3 H. L. Lieve en K. R. ter Steege: (z.j.), p. 70-71. Deze herinneringen zijn grotendeels in de ik-vorm geschreven; in de tekst zullen wij voortaan de geciteerde passages aan ds. Lieve toeschrijven. 4 Wij volgen het relaas van Kees Bauer:
teerd en na enkele dagen opgesloten in de bunker van het kamp. Hij lag daar in een donkere cel: het kleine, van zware spijlen voorziene venster was aan de buitenzijde met een houten luik afgesloten. Men had hem aan handen en voeten geboeid en de boeien zaten aan kettingen vast die in de betonnen muur van zijn cel bevestigd warenkettingen die hem overigens een zekere mate van bewegingsvrijheid lieten. In zijn cel werd Kleinveld veelvuldig mishandeld, hij kreeg er ook maar weinig te eten: 'herhaaldelijk kwam het voor', zo verklaarde hij in het naoorlogse proces tegen Berg, 'dat de voormannen' (gevangenen die in de bunker werkzaam waren en die op hun beurt 'door SS-bewakers achter de broek werden gezeten') 'de pan met eten in een hoek van de cel zetten en hem een schop gaven, waarop de pan omviel of te ver doorschoot, zodat ik er toch niet bij kon. '1 Maar Kleinveld was niet te breken.
XCDrie weken lang schuurde hij de boei van zijn rechterhand over de betonnen vloer (de afgeschuurde plekken werkte hij bij met de 'koffie' die hij kreeg) tot hij de veer die zijn boei bijeenhield, voldoende had verzwakt om, met een beddepoot als hefboom, de veer te kunnen uitbuigen: hij had de rechterhand vrij. Uiteraard moest hij er voor zorgen dat het er, telkens wanneer een bewaker of een voorman zijn cel betrad, zo uitzag alsof er niets aan zijn rechterboei ontbrak. Daarin slaagde hij. Hij ging vervolgens met een stevige lepel die hij in een hoek van zijn cel gevonden had, in het beton boren op de plaats waar een van de spijlen van het raampje bevestigd was het uiteinde van de spijl wrikte hij bijna los; dat nam hem twee weken. Vijf weken had hij nodig om met de zijkant van de lepel waarvan hij een primitieve zaag gemaakt had door er, gebruik makend van de scherpe kant van zijn ledikant, met zijn klomp 'tanden' in te slaan, het andere uiteinde van de spijl door te zagen. Op de donkere avond van I maart' 43 boog hij de boei van zijn linkerhand en zijn twee voetboeien op dezelfde wijze uit als hij met zijn rechterhandboei gedaan had: zijn handen en voeten waren nu vrij. Vervolgens liet hij eerst het verduisteringsluik dat niet erg stevig bevestigd was, voorzichtig buiten aan een 'touw' zakken dat hij uit repen van zijn handdoek gemaakt had. Daarna duwde hij de spijl weg. Hij kleedde zich uit, smeerde zich in met een mengsel van 'koffie' en 'zeep' en kwam met de grootste moeite door de smalle opening heen welke door het wegduwen van de spijl ontstaan was. Liggend trok hij zijn kleren weer aan en zo schoof hij naar de hoge prikkeldraadversperring toe (de bunker lag in het gebied tussen de twee
1 BG-Amsterdam: p.v. proces tegen K. P. Berg (IS nov. 1945), p. 14 A (Doe I-SI, a-z).
hoge prikkeldraadversperringen) die hij alleen maar kon passeren doordat hij 'in zijn cel twee plankjes losgemaakt had uit een houten bakje: met die plankjes die hij meegenomen had, maakte hij een opening in het prikkeldraad waar hij, niet zonder zich te verwonden, doorheen kon kruipen. Aldus passeerde hij ook de minder gecompliceerde prikkeldraadversperringen en kwam hij, voorzichtig kruipend, buiten het kampgebied. Midden in de nachtbereikte hij de stad Amersfoort waar hij, het magere lijf overdekt met wonden, door vrienden verborgen werd. Zodra hij hersteld was, ging hij weer aan het illegale werk deelnemen.
XCOp Kleinvelds ontsnapping kon geen strafappèl volgen: nagenoeg alle gevangenen waren in de maanden waarin hij zijn vlucht voorbereid had, naar Vught overgeplaatst.
XCHoeveel Joden zich bevonden hebben onder de ruim achtduizendvij£honderd gevangenen die in totaal tot begin'in het kamp Amersfoort ingeschreven zijn, weten wij niet precies; het zijn er in elk geval meer dan duizend geweest. Vast staat dat bijna achthonderd naar Mauthausen doorgezonden zijn (hun lot daar is de lezer al bekend) en vele honderden naar Westerbork, en wij nemen aan dat zich bovendien onder de honderdtwee-en-veertig gevangenen die in de eerste periode van Amersfoort ter plaatse omgekomen zijn, talrijke Joden bevonden hebben: Joden hadden het in Amersfoort het zwaarst.
43
XCZij vormden een zeer gemengde groep. Er waren Joden onder de illegale werkers die in afwachting van hun berechting in het kamp opgesloten waren (wij veronderstellen dat deze Joden niet opgenomen werden in het z.g. [udenkommando, aangezien de kamp-SS er niet voor voelde, gevangenen die evident ernstig mishandeld waren, voor de Duitse rechtbanken te laten verschijnen) - er waren ook Joden die zich aan de meest onbenullige overtredingen schuldig gemaakt hadden of van wie dat beweerd werd; er was de groep van de ca. dertig mannelijke Joden die eind maart '42 in Amsterdam gearresteerd waren omdat zij in ondertrouw waren met een nietJoodse vrouw, en die begin mei Amersfoort werden bitmengevoerd en daar een grote gele R (de R van 'Rassenschande'ï op hun kleding kregen; er waren tenslotte, aldus onze indruk, talrijke Joden die onder de kategorie 'economische gevangenen' vielen: Joden die op de een of andere wijze zwarte handel bedreven hadden, hetgeen, gegeven de mate van beroving waarvan
het Joodse bevolkingsdeel het slachtoffer was geworden, maar al te begrijpelijk was.
XCDe Joden in Amersfoort mochten geen correspondentie voeren en kregen dus ook niet de f 20 per maand die vele andere gevangenen van huis ontvingen en waarmee zij iets in de cantine konden kopen. Zij sliepen niet in aparte barakken en ontvingen in beginsel dezelfde (te geringe) hoeveelheden voedsel als de overige gevangenen, maar zij stonden (dat was de kern van de zaak) bloot aan veel ernstiger mishandelingen en moesten veel vaker 'am Tor' staan, zij mochten zich in het kamp (behalve van eind '42 af) niet laten scheren: zij waren er dus gemakkelijk herkenbaar nog voor zij de gele driehoek droegen. Tot de 'lichte'Kommandos werden zij niet toegelaten men concentreerde hen in het judenkommando dat steeds met de zwaarste werkzaamheden werd belast en waarvan de leden mishandeld werden door antisemietische scherpslijpers onder de SS' ers en de Kapo's. Tussen de twee hoge prikkeldraadversperringen werd een sintelweg aangelegd en op de appèlplaats werd een sintellaag aangebracht - het waren Joden die de grote wals die daarbij gebruikt werd, moesten voortzeulen ; die wals (honend 'de Palástlna-Express' genoemd) was nog verzwaard ook doordat in de bak die bovenop gemonteerd was, zand en brokken beton lagen. Er werd in de buurt van het kamp veel zand afgegraven: voor de uitbreiding van het kamp, voor de aanleg van een sportveld voor de SS en van een schietbaan (daartoe werd een brede sleuf gemaakt in een acht meter hoge heuvel) en in een kiezelgroeve - het waren Joden die het uitgegraven zand in loodzware bakken naar de plaatsen moesten brengen waar het gestort werd. Er moest met stenen en met lange rioolbuizen gesjouwd worden: dat werd aan Joden opgedragen. Bij al deze en dergelijke werkzaamheden werden zij voortdurend opgejaagd en veelvuldig met knuppels en zwepen geslagen; werkten Joden in de kiezelgroeve, dan hielden SS-bewakers zich onledig met stukken en stenen naar hen te gooien. 'Die juden mussen doch sterben, das macht nichts aus'; plachten Stöver en Berg te zeggen - in deze en dergelijke bewoordingen uitten zij zich althans herhaaldelijk tegen Chris van der Putten, de Lagerä/teste I, die aan het judenkommando toegevoegd werd"; in datzelfde Kommando kwamen ook de twee predikanten Lieve en ter Steege terecht en wij nemen aan dat anderen die wegens hulp aan Joden in Amersfoort opgesloten werden, eveneens in het [udeneommando moesten meezwoegen. Dat [udenkommando was bij tijd en wijle het officiële Strafkommando : ieder die
1 Boom, subcomm. Utrecht: p.v. inz. K. P. Berg (12 april 1947), p. 17 (getuige C. G. van der Putten) (Doe I-8I, a-r).
zich volgens de ss misdragen had, werd er in opgenomen maar kon dus ook, wanneer zijn straftijd verstreken was, er uit verdwijnen - de Joden bleven.
XCBerg en Stöver hebben herhaaldelijk leden van het judenkommando ernstig mishandeld, niet alleen trouwens tijdens het werk maar ook bij het 'ringel piesen' waaraan de Joden zich na menig avondappèl moesten onderwerpen; aan soortgelijke misdragingen hebben zich ook de twee Kapo's van het judenkommando schuldig gemaakt: Willem Eegdeman en Willem Z. of de Z. (de achternaam van die tweede kennen wij niet, maar wij weten wel dat hij, die tevens 'SD'-spion in Amersfoort geweest was, eind '43 in Vught door mede-gevangenen geliquideerd is"), alsmede de Geuzen die als Vorarbeiter van het judenkommando optraden ('virtuozen met hun knuppel' volgens ds. Lieve"): van die Vorarbeiter moeten wij speciaal Antonius ('Teun') van Es noemen, een van de Geuzen die in januari '42 uit Buchenwald gearriveerd waren."
XCTot speciaal vermaak van deze Jodenhaters diende steeds de z.g. 'cavalerie': was aan het einde van de ochtend of van de middag het werk afgelopen, dan moesten de leden van het judenkommando in looppas, een kar voortzeulend en daarbij op de gebruikelijke wijze met stok- en zweepslagen opgejaagd, de toegang tot de appèlplaats passeren; daar lag een scherpe bocht in de weg sommigen struikelden dan zodat vele anderen over hen heen tuimelden. Wie dan niet meer overeind kon komen, werd naar 'de Rozentuin' gesleept en daar neergekwakt. Enkele malen gebeurde het ook dat de Joden die de zware wals voorttrokken, opdracht kregen, dwars over andere Joden heen te rijden die bewusteloos ter aarde lagen - voorzover bekend, is die opdracht nooit uitgevoerd. Folmer heeft verscheidene van dergelijke scènes beschreven; wij kiezen er één uit: een gebeurtenis die zich op IS mei '42 afspeelde en waar de groep van de 'rassenschande'-Joden het slachtoffer was:
XC'Bij de SS-keuken was Berg bezig om met een paar gevangenen de slangen uit te rollen. Het ingewalste gedeelte moest zeker bespoten worden. Daar suisden twee krachtige stralen de lucht in. Altijd een fascinerend gezicht, dat omhoogsuizen van het water. Berg stond iets te brullen. Een van de slangen moest op de mensen voor de wals gericht worden ... 'Nee, niet zo, Sauhund; spuit dat ver dammte Vieh ook vol! vlak voor de wals spuiten, zeg ik je!' De gevangene die ditEen tweede 'SD'-spion uit Amerfoort isNatzweiIer geliquideerd.Lieve enter Steege:p.Na de bevrijdingvastgestelddat van Es verminderd toerekeningsvatbaar was.
1 in 2 H. L. K. R. 61. 3
moest doen, saboteerde kennelijk. Kijk, hij vertikte het gewoon! Daar liep Berg al op hem toe, een schop volgde en Berg corrigeerde de richting van de slang. Maar de gevangene liet zich niet dwingen, hij spoot vóór de Joden en niet er op. Een dappere kerel! Berg er weer op af, nog eens schoppen, nog eens corrigeren van de richting, maar hardnekkig veranderde de spuit van richting. Vol bewondering stond ik te kijken naar deze ongelijke strijd. Berg werd wild van drift: met een stok vloog hij op de man af en sloeg er uit alle macht op los. Deze liet nu de slang los, zodat het water naar alle kanten siste. Berg moest terug, anders werd hij nat. De gevangene nam de slang weer op, maar Berg brulde: 'Liegen lassen und hier kommen!' Overal stond nu vriend en vijand toe te kijken ... De gevangene meldde zich in correcte houding met zijn muts in de hand. Onze beul wist niets anders te doen dan zijn morele overwinnaar met een geweldige snelheid aan te vallen en toe te brullen: 'Am Tor! Am Tor!' De Jood liep de richting van de poort uit met Berg al schoppende achter zich aan. Bij de Bloek hut werd hem echter door een Blockfiihrer beentje gelicht; op de keien smakte hij neer. Langzaam krabbelde hij weer overeind, maar een schop deed hem opnieuw languit over de straat vliegen. Hij scheen niet meer op te kunnen staan, maar kroop op handen en voeten verder. Berg liep er omheen te draaien. Ze waren nu vlak bij de poort. Hoe zou hij het best zijn slachtoffer de genadeslag kunnen geven? Het was toch 'unerhort' om een bevel van een dapper Germaan niet op te volgen! Bij de schildwacht aan de poort zakte de arme kerel door zijn ellebogen en bleef liggen. God zij dank, misschien kwam hij er nu goed af! De schildwacht kreeg van Berg opdracht om met zijn bajonet eens te prikken, want misschien was alles maar gesimuleerd. Nee, de schildwacht deed het niet goed, Berg zou het wel eens doen. Maar wat was dat? De schildwacht gaf het geweer niet uit handen! Berg vloekte en tierde, maar de schildwacht wees naar de hoofdwacht. Heerlijk was dat, weer verloor die dierlijke beul. Ondertussen was de gevangene weer verder gekropen. Net zou hij de hoek omslaan om zo 'am Tor' te komen, of daar gafBerg hem een formidabele schop. Het was net of de man van de grond opgetild werd. Het slachtoffer kwakte neer, maar hij bleef niet liggen. Langzaam maar zeker kwam hij overeind, of hij deze strijd niet wilde verliezen, maar nauwelijks stond hij of daar viel hij weer voorover. Het was te zwaar geweest.'!
In beide maanden tezamen hebben, eveneens volgens het Diensttagebuch, vijf Joden door zelfmoord een einde gemaakt aan hun kwellingen. Medio oktober' 42 zijn voorts twee Joden die gevlucht maar binnen enkele uren opgespoord waren, doodgeslagen", en op een onbekend tijdstip zijn twee andere Joden die te laat op het avondappèl kwamen, eerst neergeknuppeld, toen naar de ingang van het kamp gesleept en in de daarop volgende nacht gewurgd.
XCTot de meer algemeen bekende Joden die in Amersfoort omkwamen, behoorden de Amsterdamse advocaat mr. M. L. Kan, voorzitter van de Nederlandse Zionistenbond (een van de twee Joden die om principiële redenen het lidmaatschap van de Joodse Raad neerlegden), de begaafde communistische voorman mr. A. S. de Leeuw (de man die in Amersfoort Fichte en Schelling las) en de Amsterdamse oud-wethouder S. Rodrigues de Miranda; alleen van de dood van deze laatste kennen wij nadere bijzonderheden.
XCEnkele tientallen jaren lang was de Miranda een van de meest vooraanstaande socialisten in Amsterdam geweest, tot hij aan het einde van de jaren '30 object werd van een venijnige Hetze van het dagblad De Telegraaf Die deed geen afbreuk aan zijn strijdbaarheid - in deel 4 gaven wij al weer dat de Miranda tijdens de Februari-staking' 4I, toen Asscher, een van de twee voorzitters van de Joodse Raad, een beroep op hem deed, de stakers tot werkhervatting te bewegen, hulp weigerde. De Miranda trok er later in dat jaar en in '42 herhaaldelijk op uit om het woord te voeren op geheime bijeenkomsten van SDAp'ers. Na de invoering van de Jodenster (begin mei' 42) deed hij dat met zijn ster op, voorzien overigens van een door de Joodse Raad afgegeven reisvergunning. Hij werd in oktober '42 gearresteerd en er is wel verondersteld dat hierbij een bericht van NSB-zijde dat men hem samen met anderen op een boerenkar gezien had, op weg naar een station in het oosten des lands, van betekenis of mede van betekenis is geweest. Hij werd toen eerst in het Huis van Bewaring II te Amsterdam opgesloten. 'Wat verder komt, weet ik niet!', schreef hij in een briefje dat hij zijn echtgenote wist toe te smokkelen. 'Terwijl het dag was, heb ik gewerkt, nu de avond bezig is te vallen' (hij was zeven-en-zestig) 'ben ik, wat het lot nu verder brenge, gerust. Mijn vertrouwen in de grote zaak is ongeschokt.P
1 Een van die twee was, trachtend naar Zwitserland te ontkomen, aan de Belgische grens gearresteerd. Zijn ouders boden de 'SD' f 60 000 in diamanten aan om hem vrij te krijgen; die diamanten werden geaccepteerd de zoon in Amersfoort om het leven was gebracht. 2 Brief, 22 okt. 1942, van S. R. de Miranda aan zijn echtgenote (Doe I-IIS6 A, a-I).
XCHurkmans en Eegdernan hitsten vooral Teun van 'Es tegen de Miranda op. 'Je leeft hier geen zeven dagen', beet van Es hem toe.! Wat vervolgens geschiedde, werd door twee rechercheurs die in die tijd in Amersfoort opgesloten waren geweest en na de bevrijding het gebeurde riader onderzocht hadden, tijdens het proces tegen Kotälla aldus weergegeven:
XC'Voor de Miranda in het kamp kwam, werd daar al stemming tegen hem gemaakt; hij was aan het hoofd gewond toen hij daar kwam. Hij is daarop uitgekleed en van boven tot onder met het cijfer 7 bestempeld, terwijl hem werd meegedeeld dat hij binnen zeven dagen 'jertig' zou zijn. I-lij heeft daarop o.a. kruiwagens met zand moeten rijden, waarbij hij tot steeds meer spoed werd aangezet, met slagen en schoppen, o.a. tussen de benen. !-lij is to en nag naar de ziekenbarak gebracht, maar daar weer uitgehaald en aan het werk gezet. !-lij is door een groot aantal personen geslagen, in een waterput gegooid en daarna is op hem een kruiwagen gegooid. Vervolgens is hij gestenigd. Daarna is hij nog naar het appèl gesleept, vervolgens naar de ziekenbarak, waar hij is afgespoten met een brandslang en daarna gestorven.
XCHet is niet mogelijk geweest, uit te maken wie de eigenlijke daders zijn geweest."
XCDe meeste andere gevangenen waren huiverig om zich met de Joden in het kamp in te laten, laat staan hun hulp te verlenen. Wie dat deed, maakte grote kans, in het gevreesde judenkommando terecht te komen of, als hij daar al in zat, extra gestraft te worden. 'De Jood', schreef ds. Lieve,
XC'krijgt geen cantine en dus geen appels en peren - zelf zit je met een sappige peer in je handen, vlak onder de begerige, hongerige ogen van een jodenman. Je màg hem niets geven en je móet met hem delen volgens de stem van je geweten, maar het komt er toch niet van en je voelt jezelf dan schuldig, een ellendeling. Al is het gedwongen, je doet dus mee aan dit smerig bedrijf De Jood draagt tien stenen en jij maar zes - waar blijft je solidariteit ?'3J. J.J. Predikant achter prikkel draad,
1 'Verslag van mededelingen van E. A. Cohen', I, p. ro. Cohen sprak van 'drie dagen', maar dat zal wel een vergissing geweest zijn. 2 EG-Amsterdam: p.v. van proces inz. Kotälla (16 nov. 1948), p. 5-6 (getuigen Knol en M. van Gulik) (Doe I'-957, C-1). 3 H. L. Lieve en K. R. ter Steege: p. 55.
XCVeel gevangenen maakten zich van dit probleem af door er van uit te gaan dat de Joden het ook niet waard waren dat men een vinger voor hen uitstak. Inderdaad, ze waren in het kamp als groep wel eens lastig of ongedisciplineerd, maakten veel ruzie (ook onderling) en droegen wel eens bij tot verlenging van het appèl, en er waren zonder twijfel onder hen ook personen die buiten het kamp in de harde strijd om het bestaan niet steeds geoorloofde middelen gebruikt hadden en dat binnen het kamp ook deden. 'En onwillekeurig', aldus weer ds. Lieve,
XC'scheld ik mee, neem soms ook een verachtelijke houding tegenover hen aan, alsof ik inderdaad mensen voor mij heb van een minder ras en lager allooi.
XCHoe onjuist en onbarmhartig! Zijn zij in werkelijkheid bijzonder slecht, veel slechter dan de niet-Joden? Onder alle groepen en standen, onder zwarthandelaren en intellectuelen wordt zeker niet minder gesjacherd in brood en tabak. Door hoe velen wordt er niet 'geklauwd', dominees incluis!
XC... Fijne mensen kon je onder de Joden in het kamp aantreffen; verschillende hebben me geholpen."
XCVolgens een tweede predikant, ds. C. N. Impeta uit Zwolle (deze zat van mei tot oktober '42 in Amersfoort gevangen wegens anti-Duitse passages in zijn preken), waren de Joden in het kamp
XC'over het algemeen moedig. Sommige ouderen en zwakkeren huilden wel, in diepe ellende, wanneer er van hen zoveel werd gevraagd dat ze het niet konden volbrengen ... In het algemeen echter, de jongeren - ze beten de tanden op elkaar en zeiden's avonds, als ze, na de strafexercitie doorstaan te hebben", doodmoe en afgepijnigd, niet zelden bemodderd en bevuild, de barak binnenkwamen: 'Wacht maar -later - dan zal het onze beurt zijn!' '3
XCVermelding verdient nog dat de communist Kees Hofman tegen Kerstmis '42 in Amersfoort een actie organiseerde waarbij hij bij diegenen die per maand f 20 van huis toegezonden kregen, f 450 inzamelde; van wat hij met dat geld in de cantine kocht en liet kopen, hoofdzakelijk fruit, ging in zijn barak een deel naar diegenen toe die nooit geld van huis ontvingen, de Joden onder hen inbegrepen; er zijn in andere barakken wel eens overeenkomstige initiatieven genomen.A.v., p.HetImpeta:
1 76, 78. t 8 C. N. p.16-17.
XCVoor Amersfoort gold, als voor alle concentratiekampen, dat het oorlogsnieuws voor de gevangenen van kardinale betekenis was. Uit Duitse bron kon men na enige tijd dat nieuws gemakkelijk volgen, tenminste als men Duits kon lezen: van de zomer van' 42 af hing in de gang van elke barak steeds het jongste nummer van de Deutsche Zeitung in den Niederlanden achter glas. Maar de Engelse radio? Diegenen die rechtstreeks naar Amersfoort gevoerd werden, wisten meestal wel wat de BBC in de jongste tijd bericht had. Bovendien beschikte men in de slotenmakerswerkplaats begin '42 over een radio die ter reparatie afgegeven was - dat toestel werd dagelijks aangezet en dan prompt weer onbruikbaar gemaakt. Begin maart werd dat spelletje door de SS doorzien. Vervolgens konden twee gevangenen die de SS-cantine moesten schoonhouden, een tijdlang van een daar aanwezig toestel gebruik maken, maar ook dat werd ontdekt. Nadien 'gingen', aldus Hunsche, 'de wildste geruchten rond.'!
XCTe bedenken valt bij dit alles dat de 'eerste periode' van Amersfoort (augustus '4I-maart '43) pas in de laatste maanden, d.w.z.na de grote ommekeer in de oorlog (de Geallieerde overwinningen in Noord-Afrika en de slag bij Stalingrad), opbeurend nieuws van blijvende betekenis kende. Tot eind oktober' 42 bleven grote Geallieerde of Russische overwinningen uit. Dat is een factor geweest die het bestaan van veel gevangenen bemoeilijkt heeft.
XCIn dat bestaan speelde bij menigeen opnieuw de levensovertuiging C.q. het geloof een rol van grote betekenis. Wat de levensovertuiging betreft, verdient het de aandacht dat in Amersfoort precies als in St. Michielsgestel kleine kringen tot stand kwamen waarin gevangenen van geheel verschillende politieke gezindte zich rekenschap gaven van hetgeen zij in de Nederlandse en de internationale samenleving wilden verbeteren. Theologische discussies waren evenmin zeldzaam. Wie uit een gevangenis Amersfoort binnengevoerd werd, had meestal al kennis gemaakt met kwalijke vormen van Duits optreden, maar dan toch nog niet met het brute geweld dat in het coneentratiekamp toegepast werd. Daardoor, en speciaal door het zien van de sadistische mishandelingen waarvan de Joden het slachtoffer werden, werden velen diep geschokt; zij hadden dan behoefte aan een theologischJ.
1 F. Hunsche: p. 148.
antwoord op de vraag die hen kwelde ('hoe kan God zo iets toestaan ?'), aan geestelijke steun. Die steun vonden zij ook: van figuren als Titus Brandsma, ds. D. A. van den Bosch (wij herinneren aan onze beschrijving in de aanhef van hoofdstuk 8 van deels) en ds. Lieve ging veel uit: zij hielden clandestiene gebedssamenkomsten en spraken ieder die zich tot hen wendde, moed in. Veel hulpmiddelen hadden zij daarbij niet. Bijbels waren in het kamp verboden - werden ze toch ontdekt, dan werden ze op een brandstapel gegooid en dan kreeg een Jehova's Getuige de opdracht, het vuur aan te steken. Ds. Lieve beschikte eerst over een bruikbaar boek, Korte verklaringen op de Bijbel (dat had hij in de smederij gevonden waar men de biblietheek van de in Amersfoort gevestigde Bond van Gereformeerde Jongelingsverenigingen welke geliquideerd was, op een hoop gesmeten had), later kon hij ergens een Bijbel bemachtigen. Hij was, schreef ons een ex-gevangene, 'najaar '42 de erkende evangelist van Amersfoort';' Floris Bakels oordeelde niet anders over deze Groninger predikant: 'Zijn hele wezen straalde een onoverwinnelijke kracht uit. Als hij met je bad, voelde je iets van die kracht in je overstromen."
XCLieve is zelf niet erg te spreken geweest over het gedrag van 'enkele predikanten' : dezen verstonden zijns inzien hun roeping niet, 'jammerend en klagend over de ellende en alsmaar denkend aan hun dierbaren thuis hebben zij' (zelfs) 'vergeten terdoodveroordeelden bij te staan."'Geestelijken hebben', aldus een andere ex-gevangene, G. Tuynenburg Muys, lid van de Leeuwengarde, juli' 42 het PDA binnengebracht, 'in Amersfoort criminele dingen gedaan, verscheidenen. Dat heeft ons eensdeels een beetje geschokt. Ik stelde mij er echter tegen in, zo: er is verschil tussen op de kansel staan en in een concentratiekamp zitten." Dezelfde, algemener:
XC'Notarissen, doctoren, dominees, kapelaans, ambtenaren, ze waren er in massa's ... Gaven zij geestelijke leiding en morele steun aan hun arme, gekwelde medemensen? Neen, deze heren stalen het brood van hun medegevangenen, dreven zwarte handel, kenden geen moraal en geen gemeenschapszin' Tuynenburg Muys wilde slechts een uitzondering maken voor 'een edele Joodse arts' (vermoedelijk dr. de la Parra) 'en twee nog jeugdige dominees' (een van die twee was ds. Lieve - wie met de tweede bedoeld is, weten wij niet).Brief,aug.van].vanB. Bakels:p.H.Lieve enR. ter Steege:p.'Verslag van mededelingen van G. Tuynenburg Muys'nov.p.(GC).
1 IS 1974, C. Dongen, 2 F. 69. 3 L. K. Is8. 4 (7 1947). 13
XCHet laatst weergegeven citaat van Tuynenburg Muys is, dunkt ons, in te generaliserende termen gesteld. Dat neemt niet weg dat hij de enige niet was die in Amersfoort teleurgesteld, ja geschokt werd door het egoïstisch gedrag van een groot deel der gevangenen, onder wie zich ook nog enkele verraders bevonden die, hopend aldus een betere behandeling te verkrijgen, alles wat voor de kamp-SS' ers van belang kon zijn, aan dezen overbriefden.
XCFolmer constateerde al op de eerste dag die hij in het kamp doorbracht: 'Het gehalte van de gevangenen is slecht" - veelvuldig zijn de klachten in zijn dagboek over de verwoede onderlinge strijd waarbij een boterham extra, de 'na-schep', een sigaret, ja enkele sigarettenpeukjes de inzet vormden. 'vlak onder mij', tekende Lieve aan,
XC'ligt iemand die destijds gevangen genomen is als lid van de een of andere ondergrondse beweging. Het is een zwaar geval en hij heeft niet de geringste kans om. voor het einde van de oorlog te worden vrijgelaten; hij vermoedt zelfs dat hij zal worden gefusilleerd. Hij ... houdt het hoofd moedig op, althans in het begin. Dan zinkt zijn moed en hij wordt neerslachtig en steeds somberder - diep ontgoocheld wanneer hij bemerkt hoe de mensen hier tegenover elkaar staan. 'Begrijp jij' - zegt hij eens ... - 'begrijp jij jouw mede-Nederlanders?! De meesten zitten hier gevangen om politieke redenen: als lid van een organisatie, als Jodenbegunstiger of als verspreider van een illegaal blad; en hoe kunnen zij zich nu toch zó onvaderlands en onsoeiaal gedragen? 't Is verschrikkelijk! Heb ik voor een stelletje als dit mijn leven over gehad? Had ik 't maar nooit gedaan, ik heb er meer dan spijt van!"2
XCZaten in Amersfoort inderdaad 'de meesten gevangen om politieke redenen'? Wij betwijfelen het. Vrijwel van meet af aan bevonden zich onder hen grote groepen zwarthandelaren en clandestiene slachters, bij wie geen spoor van idealisme een rol gespeeld had; het viel sommige politieke gevangenen op dat de komst van grote aantallen economische gevangenen telkens aan de geest in het kamp onmiddellijk afbreuk deed. Dat was bijvoorbeeld het geval toen in de herfst van '42 ca. achthonderd nieuwe zwarthandelaren en clandestiene slachters Amersfoort binnengevoerd werden. 'Het ergste was', aldus 1.W. Schmidt, een illegale werker die van september ,42 af in Amersfoort opgesloten zat, 'dat bij deze asocialen, zoals niet anders te verwachten viel, het gemeenschapsgevoel volkomen ontbrak. Zij brachten een mentaliteit mee, welke was doortrokken van egoïsme, lafheid, verraadD.Folmer: 'Dagboek', p.H.Lieve enter Steege:
1 W. 4. 2 L. K. R. p. IOO-OI.
en geniepige laster. .. Het gros bestond uit geboren oplichters en misdadigers, die niet anders verdienden dan te worden opgesloten, ook in een vrij Nederland.'!
XC'Geboren oplichters en misdadigers'? Ook dat betwijfelen wij. Waren niet eerder velen en misschien wel de meesten onder die zwarthandelaren en clandestiene slachters er pas door de omstandigheden der bezetting toe gebracht, strafbare handelingen te begaan? En stond niet ook, los nog van het feit dat de bezetter, die zelf gigantische aankopen op de zwarte markt verrichtte, het morele recht miste, die economische criminelen te vervolgen, de bestraffing zelve die zij in Amersfoort ondergingen, in een wanverhouding tot de vergrijpen waaraan zij zich schuldig gemaakt hadden? Het was, zoals wij in hoofdstuk 4 vermeldden, de Duitser Horak geweest, hoofd van het aan de Rijksrecherchecentrale toegevoegde Sonderkommando, die hen met één pennestreek drie, zes of twaalf maanden Schutzhaft in een kamp als Amersfoort opgelegd had - kamp waarin alle regels van het Nederlandse gevangeniswezen met voeten getreden werden en de gevangenen prijsgegeven waren aan een regime dat hun physieke weerstandskracht in de wortel aantastte. Tekenend is het dat talrijke gevangenen die in de periode augustus '4I-eind '42 uit Amersfoort naar de concentratiekampen Buchenwald en Neuengamme overgebracht werden, in eerste instantie die overgang als een verbetering voelden: in die twee Duitse kampen (welke in andere opzichten oneindig 'harder' waren) heerste toen niet de hongersnood die Amersfoort van augustus' 41 af gekenmerkt had.
XCHet kan geen verbazing wekken dat de bijna drieduizend gevangenen die in de eerste maanden van '43 uit Amersfoort naar het nieuwe eoncentratiekamp Vught overgebracht werden, in een deplorabele toestand verkeerden. Onder een zwaar geleide van SS' ers moesten zij zich op hun ongemakkelijke klompen in looppas naar het Amersfoortse station begeven, niet dwars door de stad (dat zou, zulks beseften de Duitsers, teveelopzien baren) maar om het centrum heen. Zij werden toch door velen gezien. Nieuw was zulk een transport voor de Amersfoorters niet. Het viel de gevangenen op dat de Amersfoortse bevolking nauwelijks van reacties deed blijken (wie openlijk protesteerde, liep kans, onmiddellijk meegenomen te worden), maar dat de inwoners van Vught, die zulk een strompelende stoet van vermagerde gevangenen nooit gezien hadden, van duidelijke emoties blijk gaven: de V ughtenaren 'waren helemaalontdaan, schreiden, en hier en daar kwam het gep.
1 L. W. Schmidt: (1945), 54.
woon tot opstootjes. Ik herinner mij nog goed', aldus een gevangene, 'dat toen wij zo snel moesten lopen, de commissaris van politie gekomen is en doorgezet heeft dat wij wat langzamer mochten lopen."
XCHet kamp Amersfoort stond nadien maanden leeg.
XCIn mei '43 werd Amersfoort opnieuw in gebruik genomen. Toen begon wat wij 'de tweede periode' uit de geschiedenis van het kamp hebben genoemd - een periode die een kleine twee jaar zou duren maar waarvan wij de laatste fase (het kamp in de hongerwinter) pas in deel IQ zullen beschrijven. In die tweede periode heeft Amersfoort in verscheidene opzichten een ander beeld geboden dan in de eerste: er kwamen veel meer gevangenen in het kamp terecht, de 'doorstroming' verliep sneller, het regime was (in aansluiting op de overgang van 'eerste' naar 'tweede fase' die zich bij de concentratiekampen in Duitsland voordeed) minder barbaars en er werd minder honger geleden, vooral doordat de gevangenen voedselpakketten mochten ontvangen.
XCTerwijl in Amersfoort in de eerste periode van zeventien maanden (medio augustus '4I-medio januari '43) in totaal ruim achtduizendvijfhonderd personen opgesloten werden, van wie ca. tweeduizendtweehonderd naar Duitsland op transport werden gesteld (26 %), werden er in de tweede periode van drie-en-twintig maanden (begin mei '43-begin april '45) bijna zes-entwintigduizendvijfhonderd personen gevangen gezet, van wie bijna achttienduizend naar het oosten werden gevoerd (68 %).2
XCToen het kamp in mei' 43 heropend werd, arriveerden er als eerste groep gevangenen ca. zeventig Joden uit hetJudendurchgangslager Vught en een kleine zeshonderd uit Westerbork die na een week of vier weer naar Vught resp.gevangenen geweest zijn die in de verwarring konden ontkomen. Er vielen bij die luchtaanvalonder
1 'Verslag van mededelingen van F. Steiner' (zz jan. 1948), p. z (GC). 2 Ook in die tweede periode bleef het aantal gevangenen dat onsnapte, zeer gering. Nauw keurige gegevens hebben wij overigens slechts voor het tijdvak 10 september '43 30 maart' 44 waaruit het van de bewaard gebleven is. In die bijna zeven maanden, waarin in totaal wellicht tienduizend gevangenen in het kamp aanwezig waren, ontsnapten er drie-en-dertig; bovendien (maar dat was een speciaal gebeuren) waren er na een Geallieerde luchtaanvalap het Duitse vliegveld te Soesterberg waar een van enkele honderden gevangenen werkzaam was, twee-en-vijftig vermisten en wij nemen aan dat dit grotendeels
Westerbork teruggezonden werden - dit waren Joden die zich beroepen hadden op het bezit van de Engelse, Amerikaanse ofHongaarse nationaliteit; het onderzoek van hun papieren werd blijkbaar in het kamp Amersfoort geconcentreerd. De eerste 'gevangenen van de arbeidsinzet' werden op ro juni Amersfoort binnengevoerd : 'contractbrekers' (personen die hifi werk in Duitsland in de steek gelaten hadden of die, met verlof in Nederland, niet naar dat werk waren teruggekeerd) en 'weigeraars' (personen die zich niet ter registratie voor de arbeidsinzet aangemeld hadden dan wel op een ander moment vóór hun vertrek ondergedoken waren). In augustus telde het kamp ca. vierhonderd gevangenen, maar dat aantal steeg tegen het einde van '43 tot bijna vierduizend, ging daarna weer dalen maar bleef tot in de hongerwinter boven de drieduizend liggen (bij de bevrijding lag het beneden de zeshonderd).
XCHet is niet mogelijk, de kategorieën gevangenen nauwkeurig aan te geven. 'De mensen', aldus ir. A. Lely, een illegaal werker die, zoals wij al in hoofdstuk 4 vermeldden, van begin augustus' 43 tot midden mei '44 in Amersfoort opgesloten was,
XC'zaten er voor alles en nog wat: politieken, onderduikers, Jodenbegunstigers en Joden-'klappers' (d.w.z. lui die Joods goed hadden verduisterd), zwarte handelaren, Belgen die tabak smokkelden, lui die een radio hadden of naar de Engelse zender luisterden, enz. enz., tot zelfs voor het bezitten van één zilveren rijksdaalder toe.' Toch was wel haast twee-derde Arbeitseinsatz ... Ook zaten er wel helemaal voor niets, dat waren de gijzelaars. Ergens was iets gebeurd en dan waren plotseling in zo'n plaats alle mannen van achttien tot vijf-en-twintig met sommige ouderen opgepikt en als gijzelaars naar Amersfoort gestuurd. Die gijzelaars zaten apart in een barak en liepen in hun eigen burgerkleding, voor zes tot acht weken, of langer ... Toen ik wegging, waren er, geloof ik, pl.m. vijfhonderd."
XCDaarenboven kwamen in de loop van '43 toch weer enkele tientallen Joden in het kamp terecht, daarnaast ook personen die uit de Waffen-SS en het Nationalsozialistische Kraftjàhr-Korps gedrost waren, en NSB' ers die overtredingen begaan hadden .
XC. Gelijk gezegd: van al die gevangenen werden bijna zeven op de tien op transport gesteld, tot begin september' 44 alleen al ca. twaalfduizend gevanniet
1 De bevolking had in september '42 al het zilvergeld moeten inleveren; daarbij was van de rijksdaalders meer dan 97% ingeleverd. 2 A. Lely: 'Herinneringen aan de tijd van za juni I943-I5 mei 1944', p. 76.
genen van de arbeidsinzet, d.w.z. gemiddeld twaalfhonderd per maand, want de transperten uit Amersfoort werden, zoals al vermeld, pas in oktober' 43 hervat. De gevangenen van de arbeidsinzet werden daarbij veelal in transporten opgenomen die hen naar een groot aantal plaatsen in Duitsland brachten: naar bedrijven en Arbeitsämter; zo werden bijna vierhonderd gevangenen van de arbeidsinzet die eind maart' 44 Amersfoort verlieten, over 84 oorden in Duitsland verdeeld. Een maand later werden daarentegen vijfhonderd gevangenen (wij wezen hier al op aan het slot van het vorige hoofdstuk), naar het concentratiekamp Buchenwald op transport gesteld, vermoedelijk omdat er op dat moment geen plaats was in de Arbeitser ziehungslager - uit Buchenwald werden de meesten na ca. een half jaar ontslagen. Enkele honderden anderen (maar dit waren niet alleen 'contractbrekers' en 'weigeraars') werden er in Amersfoort onder pressie toe gebracht, een verklaring te tekenen waardoor zij SS-Frontarbeiter werdcn+> nog anderen, 'velen, héél velen', aldus ir. Lely, weigerden zulks, hoewel dat betekende dat zij, in plaats van ongeveer twee maanden, wel een half jaar in Amersfoort vastgehouden werden alvorens aan het Duitse bedrijfsleven ter beschikking te worden gesteld.ê
XCZo waren er dus van eind' 43 af in Amersfoort telkens enkele duizenden gevangenen aanwezig. Er kwamen Kommandos die het kamp als zodanig in stand bielden, maar Kommandos voor de uitbreiding waren niet meer nodig. Enkele nieuwe Kommandos werden opgericht: twee buiten het kamp, t.w. in een speelgoedfabriek in Amersfoort en op het vliegveld van Soesterberg (op beide plaatsen werkten tezamen telkens ca. vierhonderdvijftig gevangenen), en één binnen het kamp: een afdeling van de Nederlandse SeintoestellenFabriek te Hilversum waar radiotoestellen gemonteerd werden. Het was een groot voordeel om in een van die drie Kommandos opgenomen te worden: men kreeg dan extra-eten. Het NSF-Kommando verwierf zich nog andere voorrechten: de ca. tweehonderd gevangenen die er telkens deel van uitmaakten, behoefden niet aan de algemene appèls deel te nemen, hadden een eigen barak-gedeelte en konden hun bestaan daar min of meer inrichten zoals zij dat zelf wensten. 'Wij waren', schreef ir. Lely, die in dat NSF Kommando opgenomen was, 'dwangarbeiders onder zéér redelijke condities."
XCAnderen hadden het veel moeilijker in het kamp: er was voor hen geen werk. Hoe hen bezig te houden? Berg, de nieuwe Lagerkommandant (Hein
1 Wij hebben de als groep beschreven in deel 6, in de paragraaf 'Oostinzet' van hoofdstuk 5. Amersfoort en Ommen hebben tezamen ca. zes honderd opgeleverd. 2 A. Lely: 'Herinneringen aan de tijd van za juni I943-I5 mei I944', p. 58. 3 A.v., p. 45.
rich en Stöver waren verdwenen), liet hen met zijn allen, soms ten getale van ca. vijftienhonderd,' s ochtends en's middags urenlang in formatie de Appellplatz rondlopen, 'alleen al als je het zag, werd je', aldus ir. Lely, 'er beroerd van: sjok, sjok, sjok, de hele dag, diep de handen in de zakken, petje over de oren en maar sjokken. '1 'Ze zien er grotendeels als boeven uit', schreef de student W. de Weerd die in april '43 de loyaliteitsverklaring niet had afgelegd, zich begin mei niet in Ommen gemeld had en begin februari '44 als onderduiker was gepakt. '(Ze zijn) ongeschoren en gehuld in lompen. Sommigen hebben pijnlijke voeten en strompelen achteraan'2 (die 'lompen' waren de oude, nu nog méér versleten uniformen die alle gevangenen, behalve de gijzelaars, als kleding droegen).
XCDe Weerd gaf weer wat hij in het kamp zag terwijl hij, samen met enkele honderden andere nieuwelingen in sneeuwen regen, en zonder eten of drinken, in 'de Rozentuin' stond te wachten om ingeschreven te worden. Hij vervolgde:
XC'Op een andere plaats wordt een stelletje 'zwaren' extra gedrild. Hurken, 1iggen, kruipen. Auf! Liegen! A~if! Het is een tragedie die wij ... nauwelijks kunnen aanzien.t">
XCja, het ringelpiesen werd nog steeds aan groepen gevangenen opgelegd; ook strafappèls kwamen nog veelvuldig voor. 'Vaak', aldus een gevangene,
XC'moesten wij' s avonds aantreden om voor straf enkele uren te staan ... Ook hebben we een week lang moeten staan van's morgens vier tot's avonds elf uur omdat er iets was gestolen uit afdeling 3 en de dader zich niet meldde hij het aantreden. Op de vijfde dag bleek dat een SS-soldaat dit gedaan had en toen konden we inrukken"
XCwij nemen aan dat deze straf slechts door de gevangenen van afdeling 3 (de Politische Abteilung) ondergaan moest worden.
XCBerucht raakte in deze tweede periode J. J. Kotälla die, zoals wij al eerder vermeldden, in september '42 in Amersfoort hoofd van de Schreibstube geworden was. Hij was psychisch niet geheel normaal: hij kwam uit een familie van alcoholici, had toen hij elf was een zo zware hersenschudding op
XC~ A.v., p.W. de Weerd in Studenten onder de bezetting p.A.v. • J.der Bel: Beruchte concentratiekamp Amersfoort ..• Een ex-gevangene vertelt p.
46. 2 (I946), I22. 3 P. van (I945 ?), 9·
gelopen dat hij anderhalf jaar verpleegd moest worden, werd met zijn veertiende enige tijd in een psychiatrische inrichting opgenomen, kreeg in '38, toen hij dertig was, een nieuwe zenuwinzinking en werd in december '42 nadat hij enkele maanden in Amersfoort huisgehouden had, opnieuw psychiatrisch patiënt: hij kwam toen in de Wehrmacht-afdeling van het Amsterdamse Wilhelminagasthuis terecht, waar men hem vijf maanden lang vasthield. Tekenend was het voor het Duitse systeem dat deze man, hoe gestoord hij ook was, onmiddellijk na zijn ontslag uit de bedoelde afdeling (van een werkelijke genezing was natuurlijk geen sprake geweest), weer aan de SS staf van Amersfoort toegevoegd werd; sterker nog: als Berg afwezig was, trad Kotälla als Lagerkommandant op. Hij was een bezeten werker, kon zich in perioden van hoogspanning overigens aileen op de been houden door pervitine te slikken en liters jenever te drinken - hij haatte de gevangenen omdat zij zijn gezag niet erkenden. 'Liever schiet ik ze allemaal kapot, dan heb ik er tenminste geen omkijken meer naar', hoorde men hem eens zeggen.' Hij hitste (dat deed Berg ook) honden tegen de gevangenen op, hij treiterde hen, bijvoorbeeld door hun maar vijf minuten tijd te geven om eten dat heet was opgediend, naar binnen te werken (hij stond er dan met zijn horloge bij en lachte als gevangenen hun mond brandden), hij sloeg hen met zijn knuppel of zijn karwats en hij deelde hun trappen uit, dat laatste bij voorkeur tussen de benen - een trap die in het kamp als 'de Kotälla-trap' aangeduid werd. 'Berg', zo verklaarde een oud-gevangene tijdens Kotälla's proces, 'was een heilige, vergeleken bij verdachte.P Daarbij merken wij op dat Berg zich van' 43 af inderdaad ietwat in acht ging nemen. Hij verbood op een gegeven moment het mishandelen van gevangenen; hij deelde zelfs onder de SS'ers wel eens straffen uit wanneer zij dat verbod overtreden hadden. Dat laatste gebeurde herhaaldelijk, vooral wanneer Berg afwezig was - en door Kotälla vervangen.
XCSpeciaal de Joodse gevangenen hadden onder Kotälla te lijden, maar niet onder hem alleen. In de tweede helft van '43 werden enkele tientallen Joden Amersfoort binnengevoerd, hetgeen betekende dat er weer een [uden kommando gevormd werd. Kotälla zocht er als bewakers enkele Nederlandse kamp-SS'ers voor uit van wie hij mocht aannemen dat zij de Joden met de gewenste 'hardheid' zouden behandelen. Aldus geschiedde. Bij het leegscheppen van de beerputten (werk dat steeds aan Joodse gevangenen opgedragen werd, als er Joden in het kamp aanwezig waren) werd eens een JoodJ. J.J.
1 BG-Amsterdam: p.v. van proces tegen Kotäl1a (20 nov. 1948), p. 10 (getuige van den Hoek). 2 A.v., p. 14 (getuige]. Driessen).
door twee van die bewakers neergeknuppeld, 'waarna zij hem', aldus een ooggetuige, 'met een spuit welke was aangesloten op een beerput, de drek in het gezicht en de mond spoten'! - zij lieten die gevangene de hele dag liggen, 's avonds stierf hij. Diezelfde twee bewakers plachten de Joden na werktijd ook in hun barakgedeelte te mishandelen: 'Onder razen en vloeken lieten zij ons' (wij citeren dezelfde ooggetuige) 'alle mogelijke oefeningen maken, zoals onder de bedden kruipen, op de bedden, en dit geruime tijd achtereen, zij draaiden met stokjes de baardharen uit' (Joden mochten opnieuw niet geschoren worden) 'en hielden bokswedstrijden met ons waarbij wij zwaar werden mishandeld.f Een andere Joodse gevangene werd eens met zijn gezicht in een wespennest gestopt. Het [udenleommando moest een tijdlang buiten het kamp werken, namelijk bij een afgraving waar men van de van Campenstraat te Amersfoort uitzicht op had. Voor de bewoners van die straat waren, aldus een hunner, 'de mishandelingen niet langer om aan te zien' ; zij deden de overgordijnen dicht. Hulpverlening werd niet toegestaan: wierp men de Joden pakjes met levensmiddelen toe, dan moesten zij die afgeven en werden zij prompt extra mishandeld."
XCGeschat wordt dat van de misschien veertig Joden die van juni '43 af Amersfoort binnengevoerd waren, daar vijf onder de mishandelingen zijn bezweken; de overigen zijn in november' 43 naar Westerbork overgebracht, vanwaar, zo veronderstellen wij, de meesten spoedig op 'straftransport' naar Auschwitz verdwenen.
XCIn het concentratiekamp Amersfoort is in de tweede periode wel honger geleden maar niet in dezelfde mate als in de eerste. Ir. Lely had 'in het begin', d.w.z. in augustus '43, 'wel in zekere zin echte honger (een rauwe aardappel vond ik bepaald lekkerj'", maar die 'echte honger' verdween: men kreeg meer warm eten en meer brood, bovendien meer margarine (of zelfs roomboter) en meer broodbeleg. Daar kwam nog bij dat het aan gevangenen, behalve aan de Joden onder hen, toegestaan was, voedselpakketten te ontJ.].
1 Boom, Amsterdam: p.v. inz.].]. Gombert (28 juli 1947). p. 5 (getuige M. Meents) (Doe 1-560, a-z). 2 A.v. S Politie Amersfoort, p.v. inz. Gombert (13 febr. 1948), p. 4 (getuige C. G. M. Drost) (Doe 1-560, a-a). 4 A. Lely: 'Herinneringen aan de tijd van 24juni 1943-15 mei 1944', p. II.
vangen. Wij nemen aan dat niet alle families van de Amersfoortse gevangenen over de geldmiddelen beschikten om regelmatig voor pakketten te zorgen (als particulier moest men daartoe veelal aankopen op de zwarte markt doen), maar in de zomer van '43 kwam een nieuwe vorm van hulp op gang die geen aankopen door particulieren vergde: de Rode-Kruispakketten werden tot het kamp toegelaten. Aanvankelijk arriveerden die zendingen met vrij grote tussenpozen, maar van oktober '43 af kwam er regelmaat in: eerst één pakket per week en van de lente van '44 af de ene week één pakket, de volgende week twee; elk pakket woog ongeveer anderhalfkilo en, afgezien nog van andere levensmiddelen, kregen de gevangenen aldus per week 12 tot 16 dikbelegde boterhammen die kennelijk buiten het kamp met veel zorg klaargemaakt waren. Elke vrijdag reed een auto van het Rode Kruis het kamp binnen - men zag mevrouw van Overeem uitstappen (veel gevangenen kenden spoedig haar naam) en men wist dan dat men diezelfde dag of een dag later de wekelijkse gave zou ontvangen. 'Het is haast niet te beschrijven', aldus weer ir. Lely, 'hoe alles voor de gewone Häftlinge om het Rode Kruis-pakketje draaide. Vrijdags was tachtig procent van alle gesprekken: 'Is het Rode Kruis al binnen?', en als het dan binnen was, wat of er in zou zitten."
XCMaar het Rode Kruis deed méér: er ging extra voedsel naar het Revier, er kwamen geneesmiddelen en instrumenten, ja sommige gevangenen vernamen zelfs dat Berg goedgekeurd had dat het Rode Kruis een eigen ziekenhuis in het kamp zou inrichten.ê Berg stond nog andere gunsten toe. Zo vond hij goed dat een Sinterklaas en een Zwarte Piet op Sinterklaasavond '43 de ronde deden in het kamp; op de vraag waarom hij daar terechtgekomen was, antwoordde Sinterklaas: 'Doodeenvoudig, ik kwam uit Spanje en had geen persoonsbewijs.' Ook maakte Berg het de in het kamp opgenomen predikanten en priesters minder lastig. Hij wist misschien niet dat van begin '44 af geconsacreerde hosties het kamp binnengesmokkeld werden die daar dan in stukjes werden verdeeld", en waarschijnlijk wist hij evenmin dat met Pasen' 44 de eerste primitieve mis in het dokterskamertje van het Revier opgedragen werd, maar het kan hem nauwelijks zijn ontgaan dat in elk Block een predikant of priester als kamerwacht aanwezig was; daar had hij geen bezwaar tegen.62
1 A.v., p. 64. 2 Begin '44 verklaarden de kerken zich bereid, daarvoor de nodige gelden ter beschikking te stellen; het ziekenhuis kwam pas na september '44 tot stand. 3 Later werden speciaal voor het kamp bestemde veel kleinere hosties gebakken.
XCOok wat de tweede periode uit het bestaan van Amersfoort betreft, zijn onze gegevens over de hiërarchie der gevangenen onvolledig. Wie bij de heropening van het kamp Lagerältester werd, weten wij niet. Onze gegevens beginnen pas eind' 43 toen de twee-en-twintigjarige student [ohannes Theodorus Wilkens ('Lange Jan') die, na medio oktober Amersfoort binnengevoerd te zijn, daar eerst Kapo van de Schreibstube geworden was, Lager ältester werd. Wilkens placht de nieuwe gevangenen na de inschrijving naar hun barak te brengen, 'onderweg vertelde hij ons', aldus zulk een nieuweling, 'dat we de moed niet moesten laten zakken en dat we onze hoofden niet moesten verliezen en vooral onszelve blijven. We konden veel doen om onze beulen te ontlopen, maar we moesten met open ogen en oren, en vaak met gesloten mond, de worsteling volhouden.'! Verstandige raad! Maar Wilkens zelf hield, in begrijpelijke verontwaardiging, zijn mond niet gesloten toen hij in februari '44 op een dag waarop een gevangene die daags daarna ontslagen zou worden, moedwillig door een SS'er doodgeschoten was, tijdens het avondappèl een minuut stilte vroeg voor de vermoorde kameraad. Het gevolg was dat hij vijf-en-twintig stokslagen toegediend kreeg en als Lagerältester afgezet werd.
XCWilkens had met zijn optreden de sympathie van veel gevangenen verworven, maar er waren anderen geweest die hem van meet af aan veel te jong gevonden hadden om in de wildernis van een concentratiekamp hoogste gezagsdrager onder de gevangenen te zijn. Toenhij die functie kreeg, bestond al een uit gevangenen bestaande 'kamppolitie' die met houten stokken gewapend was; 'ik kreeg in het algemeen de indruk', aldus een gevangene, 'dat deze mensen er op los sloegen warmeer het hun in de zin kwam.P Dat karl bezwaarlijk met Wilkens' opvattingen gestrookt hebben, maar het was hem niet mogelijk, jegens de overige leden VaIl de kamphiërarchie zijn gezag te doen gelden. Er werd in het kamp veel gestolen, mede door Blockältesten, zulks vooral uit de Rode Kruis-pakketten, maar ook daartegen kon Wilkens geen effectieve maatregelen nemen. Hij stelde zich nogal strak tegen de kamp-SS op en kreeg deswege van de SS'ers geen steun - hij kon bij hen ook weinig ten gunste van de gevangenen bereiken.
1]. P. van der Bel: p. 5. 2 POD-Hilversum: p.v. inz. F. H. M. van de Laar (II jan. 1946), p. I (getuige]. Veenis) (Doe I-994, a-5).
Door enkele van zijn naaste medewerkers werd hij op grond van dat alles als een ondeugdelijke Lagerálteste beschouwd.
XCWaren er onder die medewerkers die op zijn positie vlasten? Dan werden zij teleurgesteld, want Lagerdltester na Wilkens werd een gevangene die pas enkele dagen tevoren uit de Cellenbarakken in Amersfoort ingeleverd was: Franciscus Henricus Maria ('Frans') van de Laar. 'Het grootste deel van het Lager kon hem vermoorden, een ander deel ging voor hem door het vuur', schreef later een gevangene.'
XCVan de Laar, in Weert geboren in juli I9I3 (hij was dus, toen hij Lager ältester werd, dertig jaar), was voor de handel opgeleid. In '38 raakte hij wegens verduistering een tijdlang in de gevangenis, in '40 kwam hij, na de capitulatie, in contact met een Nederlander die op de zwarte markt in het groot goederen voor de Wehrmacht inkocht en in '4I ging hij in diezelfde zwarte groothandel zowel in Nederland als in België goederen inkopen voor het Ostministerium. Hij kreeg daartoe op een gegeven moment van de Duitsers de beschikking over f 300 000, liet bijna niets meer van zich heren, werd gearresteerd, door een van Harsters stafleden vrijgelaten, maar begin '43 opnieuw gearresteerd op verzoek van het Ostministerium en in de Cellenbarakken opgesloten. Begin '44 kwam bericht uit Berlijn dat van de Laar twee jaar Schutzhaft in een Duits concentratiekamp moest doorbrengen. De 'SD'-er die de zaak in Den Haag behandeld had, voelde daar niets voor van de Laar werd in februari' 44 naar het kamp Amersfoort weggewerkt en Berg kreeg opdracht, hem een bevoorrechte positie te geven." Prompt kreeg hij er de hoogste van alle: Lagerditester.
XCFrans van de Laar is als Lageraltester tegen de gevangenen vaak hardhandig opgetreden, heeft sommigen zelfs de 'Kotälla-trap' toegediend (dat alles gaf hem de bijnaam 'de beul van Amersfoort') en heeft ook de vluchtpoging van twee gevangenen verraden, maar daar staat veel tegenover: hij verwijderde de dieven uit de gevangenen-hiërarchie, liet bezwarend materiaal uit de dossiers van illegale werkers wegwerken, nam gevangenen die extra gevaar liepen, in Kommandos op waar zij een kans hadden te vluchten, zorgde er voor dat driehonderd gevangenen die voor werk in Duitsland afgekeurd waren, in vrijheid gesteld werden en slaagde er in, in het leven in het kamp meer afwisseling te brengen: hij verwierf o.m. verlof tot het houden van
1 S. C. van der Steen: 'Verslag' (z.j .), p. 5 (GC). 2 Kennelijk gebeurde dat om, als het er achter kwam, waar van de Laar zich bevond, te kunnen zeggen dat hij in Amersfoort onmisbaar was.
voetbalwedstrijden en tot fIlmvertoningen. Hij zocht en vond steun bij Berg - steun ook tegen Kotälla, tegen wie hij materiaal verzamelde op grond waarvan Kotälla, schijnt het, wegens het mishandelen van gevangenen door het SS- und Polizeigericht X zelfs tot gevangenisstraf veroordeeld werd (een straf die hij niet uitzat). Steeg het van de Laar ietwat naar het hoofd? Wij menen van wel. 'Langzaam werd de toestand zó', schreef hij in een naoorlogse apologie, 'dat ik inplaats van de Duitse leiding dictator in het kamp werd.'! Alsof de macht die hij uitoefende, ooit iets anders dan een afgeleide macht geweest was!
XCVan de Laars 'dictatuur' duurde zeven maanden: op Dolle Dinsdag (5 september '44) werd hij in vrijheid gesteld. Joep Schols uit Sevenum werd zijn opvolger zijn candidaat.
XCMet de 'officiële' Duitse concentratiekampen vergeleken, bleef Amersfoort ook in de tweede periode een wanordelijk en slordig kamp. Dat viel vooral diegenen op die in september '44 uit het ontruimde kamp Vught naar Amersfoort overgebracht werden: vijftien Indische gijzelaars die begin september uit Gestel naar Vught overgeplaatst waren, en, uit de overige gevangenen van Vught, enkele strafgijzelaars. Wat die vijftien in Amersfoort meteen al trof was dat in het Revier druk gerookt werd, terwijl dat verboden was ('toen we vroegen waar we de as moestenlaten, zeiden ze ons dat we die in een holle stijl van een der bedden moesten doen; als deze vol was, begon men aan een andere"), Een van de strafgijzelaars kwam in Amersfoort in barak IO terecht, 'bekend om zijn vlooien en luizen' (daar waren de andere barakken ook van vergeven!) 'En bij binnenkomst blijkt ons al direct het verschil in zindelijkheid: bij ons te Vught alles ordelijk, hier een chaos, ieder doet maar wat hij wil. Op de appèlplaats, blijkbaar hier de verzamelplaats van de gevangenen (ook weer geheel anders dan te Vught) een gebedel om peukjes sigaretten en geschooi om tabak. Het grote verschil van de soort gevangenen valt ons op, in doorsnee hier de meesten in vervuilde toestand, terwijl in Vught men er juist op gesteld was, erH.van de Laar: 'Kampervaringen' (jan. 1946), p.(Doe 1-994, a-6). 2 J. A. H. Rijshouwer in J. A. H. Rijshouwer en H. van Wermeskerken: Vier jaar
1 F. M. 3
zo zindelijk mogelijk uit te zien. Maar tot excuus moet hier dienen de meer dan onhygiënische toestand waarin het gehele kamp verkeert .
XC. . . Ook het soort mensen is hier anders, hier een allegaartje van alle mogelijke gestraften, in Vught het overgrote deel politieke gevangenen.'!
XC'Een allegaartje van alle mogelijke gestraften' - die constatering was niet onjuist. Het mag dan ook niet verbazen dat er onder de politieke gevangenen in de tweede periode van Amersfoort, als in de eerste, verscheidenen waren die een gevoel van teleurstelling over de houding van hun lotgenoten niet van zich afkonden zetten. Met betrekking tot de eerste periode citeerden wij de klacht van een illegale werker: 'Heb ik voor een stelletje als dit mijn leven over gehad?' Daarmee correspondeert uit de tweede de opmerking van de student de Weerd: 'Ieder gevoel van gemeenschap is gedood en de gevangenen bestelen elkaar. Er is nauwelijks een zweem van eendracht te bespeuren.P Lag dat alleen aan de gevangenen? Wij menen van niet: de omstandigheden waarin zij verkeerden, werkten in hoge mate het egoïsme in de hand.
XCIn het kamp te Ommen waren die omstandigheden niet anders.
XCDe geschiedenis van het concentratiekamp Ommen valt, anders dan die van Amersfoort, niet in twee maar in vier perioden uiteen: de eerste periode (herfst' 4I-juni '42) waarin het kamp bedoeld was als een soort opleidingskamp o.m. voor de Oostinzet; de tweede (juni '42-april '43) waarin het gebruikt werd als detentie-oord voor gevangenen van de Nederlandse justitie; de derde (van mei '43 tot februari '44) waarin ontduikers van de arbeidsinzet en 'asocialen' er in opgesloten werden, en de vierde (in de hongerwinter), toen het kamp detentie-oord onder de Crdnungspolizei geworden was. Die vierde periode zullen wij pas in deel 10 behandelen.
XCEerder in dit deel hebben wij Ommen aangeduid als een creatie van SeyssInquarts naaste politieke adviseur, de Generalkommissar zur besonderen Ver
XC1 P. Galis: Hel van Brabant. Acht maanden in gijzeling in het concentratiekamp te Vught (1946), p. 44-45. 2
urendung Fritz Schmidt. Inderdaad, Ommen ressorteerde onder hèm, niet onder de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD. Schmidt was, zoals wij hem in eerdere delen geschetst hebben, een even grillige als eerzuchtige figuur die met alles wat hij in bezet Nederland ondernam, bij de centrale machthebbers van het Derde Rijk in het gevlij trachtte te komen. Binnen zijn Generalkommissariat was de Duitser Werner Schwier, een oud-paardenslager die zich als 'Herr Doktor' liet aanspreken, hoofd van het Referat 'Internationale Organisationen'; in die functie had Schwier in de lente van ' 4I o.m. de organisatie van Nederlandse Theosofen opgeheven en daarbij was zijn begerig oog gevallen op een van de eigendommen van die organisatie: het Sterkamp te Ommen, een complex van gebouwen dat uit de jaren '20 dateerde. In juni '4I begon Schwier het Sterkamp uit te breiden, hij gafhet een nieuwe naam: "Arbeitseinsatzlager Erika' en hij trok via de Nederlander K. 1. Diepgrond (een oud-NSB'er, sinds de zomer van '40 tolk bij de "SD' in Amsterdam) die als Lagerführer van Ommen zou optreden, de nodige krachten aan; deze werden in oude uniformen van het Nederlandse leger gestoken.
XCWat voor soort Arbeitseinsatz zou van het kamp Ommen uit bedreven worden?
XCHet eerste plan was, schijnt het, er krachten op te leiden die in het bezette deel van de Sowjet-Unie in een bepaald gebied leidende functies zouden krijgen in de landbouw; onder diegenen die zich door Diepgrond lieten strikken om naar Ommen te komen, waren er verscheidenen die verwachtten, via het kamp 'kolonisator' in het Oosten te worden. Niets daarvan: het plan voor de Oostinzet ging niet door. Tweede plan: Ommen zou het kamp worden waar Joden geschoold zouden worden als voormannen voor werkkampen in West-Duitsland welke men met Joodse werklozen uit Nederland zou vullen. Uit dat tweede plan vloeiden belangrijke eonsequenties voort: de kolonisatoren-in spe zouden opleiders en bewakers van Joden wordenwij nemen aan dat het kamp toen pas een solide omheining kreeg: een palissade die met prikkeldraad bespannen was. Bewakers moeten kunnen schieten: de aangetrokken krachten werden daarin geschoold door een Nederlandse ss' er die spoedig assistentie kreeg van twee beroepssergeanten van het Korps Mariniers. Aan zijn verdere verwezenlijking kwam het tweede plan evenwel niet toe - het was (wij memoreerden dat feit al in deel 5) Hitler-zelf die er een streep door haalde. Ommen stond toen maanden leeg. de bewakers hadden niets te doen, een veertigtal hunner meldde zich, gelijk eerder vermeld, in Amersfoort aan bij Heinrichs Wachkommando, anderen (ca. honderdzestig) bleven in Ommen, streken hun loon op, stroopten de omgeving af en deden verder niets.
XCOmstreeks april '42 werd door het Reichskommissariat
een geheel andere bestemming te geven: het zou een detentie-oord worden van gevangenen van de Nederlandse justitie en tevens een Durchgangslager: veel van die gevangenen zouden namelijk naar kampen in Duitsland overgebracht worden van waaruit men hen tewerk zou stellen in de Duitse industrie. Er warennu in Ommen meer bewakers nodig; hun aantal groeide tot ca. tweehonderdvijflig. De Nederlandse autoriteiten, de secretarisgeneraal van justitie Schrieke voorop, verleenden de nodige medewerking en tussen midden juni en begin oktober' 42 werden in totaal ruim drie-entwintighonderd gevangenen van de Nederlandse justitie, c.q. veroordeelden die hun straf nog niet uitgezeten hadden, naar Ommen gezonden - ca. achthonderd hunner werden vandaar overgebracht naar een kamp in Heerte bij Wolfenbüttel in midden-Duitsland: zij moesten werken bij de Hermann Goering- Werke. Met die naar Heerte getransporteerde gevangenen gingen bewakers uit Ommen mee; zo ook met ca. vijfhonderd andere gevangenen die toen naar kampen bij Keulen en Siegburg overgebracht werden van waaruit ook zij arbeid moesten verrichten. Op die kampen in Duitsland komen wij straks nog terug, hier willen wij slechts vermelden dat eind november '42 uit Heerte al driehonderdvijftig gevangenen in deerniswekkende toestand naar Ommen teruggebracht waren. Ca. tweehonderd van die gevangenen werden in ziekenhuizen in het oosten des lands opgenomen - in hoofdstuk 8 van deel 6 beschreven wij hoe vervolgens de door Nederlandse medici gewaarschuwde Nederlandse rechterlijke rnacht in actie kwam, met als gevolg dat Ommen zijn functie als detentie-oord voor Nederlandse gevangenen verloor; uit Heerte en Keulen werden alle gevangenen teruggehaald, alleen in Siegburg bleef nog een groep zitten.
XCBegin mei' 43 deed Ommen dienst alsverzamelplaats van enkele duizenden Nederlandse studenten die geweigerd hadden de loyaliteitsverklaring te tekenen maar wier mening was geweest dat zij zich aan de door Rauter afgekondigde verplichte melding voor een inzet in Duitsland niet konden onttrekken. Schwier kwam in die tijd weer met zijn Oostinzet-plannen op de proppen. Begin juni keurde Generalkommissar Schmidt goed dat Ommen de basis zou worden van waaruit, onder auspiciën van het Arbeitsbereich der NSDAP in den Niederlanden (niet van de SS!) en voor rekening van het Ostministerium (niet van de Nederlandse Oostcompagnie !) een gebied in Roethenië, het meest westelijk deel van het Reichskommissariat Ukraine, met pro-Duitse Nederlanders gekoloniseerd zou worden; Schwier zou in dat gebied alle rnacht in handen krijgen, 'sodass", zo heette het hoopvol in een door hem opgesteld stuk, 'dieses Gebiet in etwa zwei [ahren als Musterbeispiel für eine gemeinsante germanische Erschllessung dienen kamt... Die Stamm Mannschaj: des Lagers' (Ommen) 'wird zum geschlossenen Einsatz nack dent 6 2
ill Aussicht genonimenen Gebiet ü.verfûhrt.'l Een maand later bleek, dat het gebied in Roethenië niet geschikt was, maar het Reichskommissariat Ostland stelde een ander gebied ter beschikking. Nogmaals een maand later, begin augustus, keurde Seyss-Inquart (Schmidt had inmiddels zelfmoord gepleegd) Schwiers opzet goed, daarbij bepleitend dat ook 'mehrere Ab teilungen des niederlándischen Arbeitsdienstes' naar het gebied in Ostland overgebracht zouden worden." Ook dit ging weer niet door: het Ost ministerium deed weten dat het bij nader inzien de bewakers van Ommen als gesloten groep hoogstens kon gebruiken voor een nieuw kamp in Ostland waarin "Asoziale, Arbeitsunwillige oder Strafgefangene dieses Gebiets' opgenomen zouden worden." Zou dàt het "Musterbeispiel fUr eine gemeinsome germanische Erschliessung' worden waarvan Schwier gedroomd had? Bepaald niet. Hij gaf zijn plan op.
XCIn Ommen waren inmiddels van mei' 43 af 'contractbrekers' , 'weigeraars' en 'asocialen' opgenomen. Die 'contractbrekers' en 'weigeraars' werden in de regel na een of twee maanden aan de Nederlandse of Duitse arbeidsbemiddelings-instanties ter beschikking gesteld'', de 'asocialen' hield men langer vast. Misschien werden van mei tot november' 43 ca. duizend personen die tot die drie kategorieën behoorden, successievelijk in Ommen opgesloten; in augustus '43 telde het kamp nog geen tweehonderd gevangenen - op ca. honderddertig bewakers! Die honderddertig waren maar een deel van de ca. tweehonderd helpers die Schwier en Diepgrond op dat moment nog bijeen hadden - zeventig waren ingezet als het Z.g. Kontroilleommando : zij waren aan de Duitse Fachberater bij de gewestelijke arbeidsbureaus toegevoegd met als taak het arresteren van 'contractbrekers' en 'weigeraars', die zij in hun woningen moesten trachten te vinden. Daar kwam niet veel van terecht: het adressenmateriaal van de Fachberater zat vol lacunes en talrijke burgemeesters lieten de leden van het Kantrollkommando niet tot de bevolkingsregisters toe.
XCHoeveel gevangenen in totaal korte oflange tijd in het kamp Ommen opgesloten zijn geweest, is niet bekend. Wij weten wel dat het er in de tweede periode ca. drieduizend waren (allen gedetineerden of veroordeelden van de Nederlandse justitie), maar voor de derde periode (ontduikers van de arbeidsinzet en 'asocialen') is nauwelijks een andere schatting mogelijk dan dat het2 A.v., p. 3. 3 A.v. • Wij herinneren er aan dat daarenboven enkele honderden er toe gebracht of geprest werden, zich als SS-Frontarbeiter
1 (I2 aug. 1943),p. I 9 d).
er enkele duizenden waren, misschien ca. tweeduizend. In het kamp zijn in totaal, de vierde periode inbegrepen, negen-en-dertig gevangenen omgekomen (dat blijkt uit gegevens van de gemeentesecretarie te Ommen) en van hen zijn minstens vijf door bewakers doodgeschoten.
XCHet kamp Ommen heeft veel op het kamp Amersfoort geleken: het was een wanordelijk kamp en talrijke bewakers (er waren onder hen nogal wat lieden uit de achterbuurten van de grote steden in het westen des lands) gedroegen zich als de ranselaars onder de Kapo's in de 'officiële' eoncentratiekampen. Schwier, de eigenlijke chef, was veelvuldig afwezig, maar als hij er was, nam hij vaak aan de mishandelingen deel. Voor de dagelijkse gang van zaken was Diepgrond verantwoordelijk; hij had, aldus het Bijzonder Gerechtshof dat hem na de oorlog vonniste, 'in het algemeen geen slechte naam bij de gevangenen'! (behalve, zo voegen wij toe, bij de Joden onder die gevangenen), maar hij was niet bij machte, tegen Schwier en de ranselaars zijn wil door te zetten, zij het dat sommige bewakers bij wangedrag wel door hem gestraft werden, Eén van die bewakers droeg de bijnaam van' de bandiet' (daar had hij het ook naar gemaakt), verscheidene van de overigen waren geen haar beter. Een gevangene die in '42 met een groep anderen Ommen binnengevoerd werd, kreeg bij de ingang omdat hij een paar woorden gefluisterd had, van de schildwacht een klap met de gummistok in zijn gezicht. 'Dat binne nou so onse methodes', zou de schildwacht daarbij gezegd hebben, 'we segge hier niet veel, we ramme alleenig.P
XC'Geramd' werd niet alleen met gummistokken, maar ook met knuppels en karwatsen. Een specialiteit van Ommen was 'de grammofoonplaat': een gevangene moest zijn linkerwijsvinger in zijn rechteroor steken en zijn rechterwijsvinger in de grond en dan onder stokslagen net zo lang om zijn eigen 'as' draaien tot hij er bij neerviel. Bij dat alles regende het liederlijke uitlatingen, speciaalook over koningin Wilhelmina - 'de hoer van Haile Selassie', zoals een van de ergste ranselaars, J. F. J. Boxmeer, placht te zeggen."a-z). 2 In de klauwen der SS, p. 6. 3 PRA-Den Haag: p.v. inz.]. F.]. Boxmeer (za juni 1946), p. I (getuige W.]. C. Peters) (Doe 1-198
1 BG-Arnhem: Sententie, 13 mei 1949, inz. K. L. Diepgrond, p. 21 (Doe 1-342,
Verscheidene van de Kapo's (ze werden, gelijk in hoofdstuk 5 al vermeld, in Ommen als 'Kapoets' aangeduid) traden overigens even hardhandig tegen hun medegevangenen op als talrijke bewakers, en 'de Ober-Kaput', aldus een gevangene, 'was nog gemener dan Boxmeer." De naam van die Ober Kaput is ons niet bekend.
XCVan Amersfoort verschilde Ommen doordat men er gemakkelijker uit kon ontvluchten en doordat er geen hongersnood heerste. Wat die ontvluchtingen betreft: er zijn er vele geweest maar wij kennen geen cijfers; vluchtelingen die weer gegrepen waren, kregen in de regel stokslagen en werden enige tijd in de bunker opgesloten: een klein betonnen bouwsel waarin bijna steeds water stond. Wat het voedsel betreft: er was in Ommen meer te eten dan in Amersfoort, maar de bewakers lieten voor het verorberen van de warme maaltijd bij voorkeur maar drie minuten tijd: dan werd in de etensbarak op een fluitje geblazen en dan 'moesten wij', aldus een gevangene, 'allen tegelijk naar buiten en wel zo snelmogelijk. Dat ging natuurlijk niet vlug, omdat ongeveer driehonderd mensen door een nauwe deur moesten. Boxmeer en zijn medewerkers sloegen ons dan met stokken letterlijk de deur '2 uit.
XCDe 'behuizing' was in Ommen nog iets slechter dan in Amersfoort: de gevangenen (zij werden door de bewakers meestal 'Knackers', duitendieven, genoemd) sliepen niet op britsen, maar in smerige hangmatten die tussen ijzeren stangen hingen. Bij aankomst in het kamp werden zij allen kaalgeschoren. Zij waren gekleed in oude en versleten legeruniformen (de z.g. 'stalkleding' van de Landmacht) en moesten dagelijks lang op appèl staan, in de ochtend en de namiddag telkens ongeveer een uur. Zij werkten meestal buiten het kamp: ten dele in de bossen, ten dele op het land. Gewapende bewakers gingen dan mee. Het werk was zwaar. In de bossen moest men met bomen sjouwen, op het land werd geploegd en geëgd, maar pleeg en eg werden dan door telkens vij f gevangenen getrokken. 'De eggen', aldus een hunner, 'werden met een blok verzwaard, waarop een bewaker ging zitten. Het parool was: trekken of die dag geen eten. Zo ging het, dag in, dag uit.'3 Zondag was een rustdag. Merkwaardig genoeg, werd dan gelegenheid gegeven tot kerkbezoek (Generalkommissar Schmidt wilde de kerken geen
1 Gemeentepolitie Zwolle: p.v. inz. J. F.J. Boxmeer (17 juli 1946), p. 2 (getuige G. Adolfsen) (a.v.). 2 PRA-Den Haag: p.v. inz. J. F.J. Boxmeer, p. I (getuige Th. Heins). • G. J. Krijgsman: 'Het leven van een Knacker is taai' in (1946), p. 28.
aanleiding geven tot protesten), zij het dat diegenen die, uiteraard onder bewaking, van de gelegenheid tot kerkgang gebruik maakten, er rekening mee moesten houden dat zij die dag in het kamp niets te eten kregen - gezegd werd dan dat zij al 'geestelijk voedsel' ontvangen hadden. Ook mochten de gevangenen, althans in de derde periode van Ommens bestaan, bezoek van familieleden ontvangen; die familieleden konden extra-voedsel meenemen. Het Rode Kruis werd tot Ommen niet toegelaten.
XCOok in Ommen zijn enkele Joden opgesloten geweest: twaalf, die deel uitmaakten van de groepen gevangenen en veroordeelden van de Nederlandse justitie die in de zomer en herfst van '42 door het Nederlandse justitiële apparaat zo bereidwillig overgedragen waren ter detinering in een door de bezetter opgericht kamp. Vermoedelijk arriveerden die Joden niet eerder dan de tweede helft van augustus' 42. In de eerste helft had men in Ommen namelijk alle beheerders van de Joodse werkkampen (kampen die in januari ,42 opgericht waren en waaruit alle bewoners op 2 oktober' 42 naar Westerbork zouden worden overgebracht) voor een verplichte 'scholingsweek' ontvangen en uit de beschrijving van die week door een der deelnemers blijkt dat toen nog geen Joden in Ommen aanwezig waren. De beheerders kregen wèl in de bunker een gevangene te zien (een bewaker die vermoedelijk op diefstal betrapt was) die daar opgesloten was, 'naakt, hangende in kettingen. Deze werd ons ten voorbeeld gesteld, voor het geval wij straks niet zouden handelen met de Joden zoals zij dat wensten. Naast de theorie 'hoe Joden te behandelen' en over het z.g. Jodenvraagstuk kregen wij een les over het communisme. . . Diepgrond is niet verder gekomen dan een vunzig verhaal te doen over de hoererijen van Katharina de Grote.'!
XCKorte tijd later kon men in het kamp de theorie in praktijk gaan brengen: er kwam een Judenkommando. Vermoedelijk gaf Schwier persoonlijk aanwijzingen hoe men de twaalf joden die er deel van uitmaakten, behandelen moest. Zij werden, gescheiden van de overige gevangenen, in een oude legertent ondergebracht en kregen maar eens in de twee of drie dagen enig voed
XC! H. Hoymann: 'De zwarte week ina.v., p.
25.
sel. Overdag moesten zij in die tent blijven, tenzij er werk voor hen was: het legen en schoonrnaken van de wc-tonnen. Werd dat niet nauwgezet gedaan, dan moesten zij met hun tong de verdere reiniging verrichten. Spoedig waren ze zo uitgehongerd dat ze boombladeren en ongekookte aardappelschillen aten - dysenterie was het gevolg. 'Verrekken zullen ze, dat vuil!' placht Diepgrond te zeggen, wanneer gevangenen hem (in strijd met het verbod, zich met de Joden bezig te houden) op de noodtoestand in de legertent wezen. 'Ik sta' (wij citeren de beschrijving door een niet-Joodse gevangene die later uit Heerte ontsnapte)
XC'op het appèl des middags op mijn eten te wachten met mijn gezicht naar meergenoemde tent gekeerd en zie een van de bewoners naar buiten komen met zijn hand op zijn buik geklemd. Het is Salomons, een klein Joodje. Ook hij heeft te veel aardappelschillen gegeten en moet dit nu berouwen. Maar wat doe je als je honger hebt?
XCIk zie hem in de richting van het privaat voortstuntelen, hij kan haast niet meer lopen. Van tijd tot tijd moet hij zich aan een boompje vasthouden. Dan gebeurt het en zijn tocht naar de bewuste plaats is al niet meer nodig. De SS-ploert die het ziet gebeuren-, loopt op hem toe. Het angstige Joodje kijkt en in zijn blik ligt een bede om vergiffenis, maar de schoft grijpt toe en laat Salomons het ontijdig verlorene oplikken door hem met zijn gezicht er door te wrijven. 'Vuile drekkige Jood', zegt hij, 'je zult je vuil zelf opvreten.' Het overige kader, dat bij het appèl aanwezig is, brult van het lachen. Een van hen zegt: 'Zullen we eens een geintje met die krengen uithalen?' Een algem_een 'hoera' is het antwoord op dit voorstel. Twee opzichters gaan reeds de tent binnen en met de gummistok worden de gemartelden naar buiten geslagen. Verschillenden smeken om genade, maar er wordt om gelachen en het bevel om zich naakt uit te kleden, hebben ze reeds ontvangen. Als het naar de zin van de SS'ers niet snel genoeg gaat, worden de lompen hun van het lijf gerukt. Daar staan ze voor ons, naakt en uitgeteerd tot op het been. 'Bestaat er dan geen God?' hoor ik achter mij fluisteren en het is de zoon van een predikant, die deze vraag in mijn oor lispelt. 'Op jullie knieën', is het volgende bevel en dan worden de geplaagde Joden zodanig met elkaar in aanraking gebracht, dat steeds de neus van de ene zich bevindt in de anus van de man die voor hem geknield ligt. Het is een dieptreurig gezicht en ik had het de allergewoonste zaak van de wereld gevonden als God op dat moment zelf had ingegrepen en de ellendelingen had verdelgd .
XC. . . 'En nu' (er volgde een knetterende vloek) 'kruipen, driemaal het kamp rond.' De man, aan het hoofd van twaalf Joden, zette zich in beweging en de droevige slang volgde hem ... Intussen ging het naar de zin van de organisatoren van deze misselijke vertoning niet snel genoeg en om beurten lieten ze de
1 Het begrip is hier ten onrechte gebruikt.
knuppels neerkomen op de zieke lijven van de slachtoffers. Dan gaat het signaal voor de keuken. 'Ze krijgen vandaag te vrete', zegt de Lagerführer, als hij van de vertoning verneemt, 'want ze hebben ons vandaag ontspanning gebracht in die dooie rotzooi hier."1
XCEr zijn in Ommen enkele Joden gestorven; hoevelen, weten wij niet. Wij nemen aan dat de overigen op een gegeven moment naar Westerbork getransporteerd zijn.
XCEerder vermeldden wij dat van de ca. achthonderd gevangenen die uit Ommen naar Heerte getransporteerd waren, eind november '42 ca. driehonderdvijftig in deerniswekkende toestand naar Ommen teruggebracht waren. Er waren in Heerte toen al velen omgekomen - het verblijf in dat kamp (een voorrnalig kamp van Russische krijgsgevangenen) en de tewerkstelling hebben ter plaatse aan ca. tweehonderdtachtig Nederlanders het leven gekost. In deel 6 citeerden wij reeds de gegevens die een van de illegale bladen, Het Parool, in september en oktober' 42 publiceerde - gegevens die bevestigd werden in het rapport dat begin februari' 43 door enkele vertegenwoordigers van de Nederlandse rechterlijke rnacht opgesteld werd. De gevangenen leden in hun smerig kamp honger, zij werden er voortdurend mishandeld door de uit Ommen meegekomen bewakers en Kapo's; enkele gevangenen hadden, werk weigerend, zich zelfs laten neerschieten om aldus een einde te maken aan hun lijden. Vele anderen waren in de ziekenbarak gestorven, nog anderen op het werk (er moest een spoorwegaftakking aangelegd worden) of bij strafexercities doodgeslagen. Strafexercitie vond steeds op zondagmorgen plaats. Zij werd, aldus een gevangene, 'opgelegd aan gevangenen die er op betrapt waren dat zij koolstronken of ander voedselafval dan wel sigarettenpeukjes hadden opgeraapt ... Ik zag bij die strafexercitie hoe die jongens moesten kopjeduikelen van het talud van de spoorbaan af; dit talud was bedekt met steenslag,kolengruis en andere scherpe voorwerpen.'
XCDeze zelfde gevangene werd in de Kerstnacht van '42 gedwongen 'om 's nachts te gaan kaarten in het lijkenhuisje als gezelschap van de doden die
daar lagen.'! Op eerste Kerstdag moest een andere gevangene die op bed was blijven liggen, zich spiernaakt uitkleden, buiten in de sneeuw knielen en daar roepen 'Kerstkindje, kom!'2
XCLet men op de cijfers: op achthonderd gevangenen in een maand of vier bijna driehonderd doden, dan mag geconstateerd worden dat het, wat de Nederlanders betrof, in Heerte even onmenselijk toeging als, in '42, in de 'officiële' concentratiekampen.
XCDe tewerkstelling van het tuchthuis Siegburg uit was ruinder zwaar. Er zijn eind oktober '42 ruim vijfhonderd gevangenen uit Ommen naar Siegburg getransporteerd en op hen volgden tot medio april nog ca. tweehonderdzeventig. Die gevangenen zijn over verschillende fabrieken verdeeld en werden daar dan in gesloten kampen ondergebracht. Onder hen waren velen die eerst in Heerte dwangarbeid hadden moeten verrichten en van de een-en-twintig gevangenen uit de Siegburg-groep die gestorven zijn, moeten wij vermoedelijk wel de meesten als slachtoffers van Heerte beschouwen. Schrieke heeft pas in de lente van '43 besloten, alle gevangenen van de Nederlandse justitie terug te halen, maar het werd begin november voor de laatsten zich inderdaad weer in Nederland bevonden. Van de bijna zevenhonderdtachtig gevangenen die successievelijk naar Siegburg overgebracht zijn, zijn negentien ontvlucht en van die negentien heeft men zes niet kunnen opsporen.
XCDe gegevens over Ommens 'derde periode' (na mei '43 dus) zijn schaars. De 'stationaire' bevolking van het kamp bestond in die tijd hoofdzakelijk uit 'asocialen' - de ontduikers van de arbeidsinzet die men Ommen binnenvoerde (slachtoffers dus van het Kontrollkommando), werden van de 'asocialen' gescheiden gehouden en in de regel spoedig naar de Arbeitsämter in Duitsland doorgezonden. De 'asocialen' hadden bij de ontduikers van de arbeidsinzet een slechte naam. 'Uit het feit dat er', aldus een dier ontduikers,
1 BG-Amsterdam: p.v. zitting inz. S. de Boer (12 maart 1948), p. 9 (getuige G. Knoop) (Doe 1-137, a-4). • A.v. (getuige A. S. Klapper).
'types onder waren die hun vrouwen met bewakers lieten uitgaan om iets van hen gedaan te krijgen, kan men opmaken dat er 'model-huisvaders' tussenzaten. En toen er op zekere dag vrijwilligers opgeroepen werden voor de Landwacht en de SS, liepen er minstensvijftig man naar voren om zich te melden ... Onder elkaar werd er gestolen als de raven.'!
XCOntvluchtingen kwamen vrij vaak voor. Verschilmet de 'tweede periode' was er in zoverre dat men de gevangenen niet langer kaalknipte, dat een priester en een predikant tot het kamp toegelaten werden, en dat, gelijk reeds vermeld, op zondag familiebezoek gepermitteerd was. Het werk bleef zwaar. Schwier, Diepgrond en anderen verloren daarbij hun eigen belangen niet uit het oog: sommige gevangenen moesten grote aantallen varkens en konijnen verzorgen waarvan het vlees voor de kampstaf en de bewakers bestemd was, andere vervaardigden, aldus een gevangene, 'allerlei fijne costuums en uniformen': 'alles van geroofd materiaal dat in de omgeving van Ommen in beslag was genomen.P
XCIn februari '44 werd het herenleventje dat de kampstaf en de bewakers leidden, plotseling wreed verstoord. Diepgrond had, schijnt het, eigener beweging een aantal 'asocialen' vrijgelaten, de 'SD' nam daar aanstoot aan en op zekere dag werd het kamp onverhoeds door een detachement van de Ordnungspolizei bezet, alle bewakers werden ontwapend en gevangengenomen, Diepgrond werd in de Cellenbarakken opgesloten en de gevangenen die zich in het kamp bevonden, werden naar Amersfoort overgebracht. welwerden de bewakers en Diepgrond door Schwiers bemoeienissen spoedig vrijgelatenmaar het kamp te Ommen werd, mèt die bewakers maar nu onder supervisie van de Ordnungspolizei, pas in de herfst weer in gebruik genomen. De bezetter had tussen februari en september' 44. aan het kamp ook niet zozeer behoefte gehad: er was Amersfoort, er was Vught.
XCHet concentratiekamp Vught is, gelijk reeds enkele malen vermeld, het enige Duitse concentratiekamp in ons land geweest dat rechtstreeks onder het SS Wirtschajts- und Veru/altungshauptamt ressorteerde. Wanneer precies tot deJ. Sypkens: 'Donkere dagen' inp.Vereiken: 'Zes maanden in het concentratiekampa.v., p.
1 74. 2 H. 61.
oprichting van dat nieuwe kamp besloten werd, is niet bekend, evenmin weten wij waarom er een terrein voor uitgekozen werd dat, enkele kilometers ten westen van het dorpscentrum van Vught, dicht bij het meertje 'De ijzeren man' lag; het kan zijn dat Rauter, die zich, zo vermoeden wij, van meet af aan sterk geïnteresseerd heeft voor alles wat met dat nieuwe kamp samenhing, er prijs op stelde dat het in de buurt van een Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD kwam te liggen (de Aussenstelle-Den Bosch in dit geval) en, Nederland als geheel gezien, niet te excentrisch. 'Das Lager', schreef PoW, chef van het SS-Wirtscha[ts und Verwaliungshauptamt, medio december '42 aan Himmler, eist vom Reichsleommissar als Durengangslager für die auszusiedelnden [uden erbaut worden.? Louter als [udendurchgangslager dus? Bepaald niet. Men moet, dunkt ons, Pohls mededeling in verband brengen met het feit dat de bouw van het gehele kamp gefmancierd was uit de kapitalen welke aan de Joden ontnomen waren; die bouw vergde ca. f IS mln. Het bedrag treft ons als hoog voor die tijd en wij vermoeden dan ook dat verscheidene aannemers en installateurs (wie dat geweest zijn, weten wij niet) stevig met hun afrekeningen geknoeid hebben; zij hebben trouwens ook ondeugdelijk werk afgeleverd: de stenen barakken waren slecht gebouwd.
XCEr werden uiteindelijk in Vught 36 woon- en slaap- en 23 werkbarakken opgetrokken. Het kamp was omgeven met betonnen palen waartussen een hoge prikkeldraadversperring aangebracht was (deze stond niet onder stroom); achter die prikkeldraadversperring lag een gracht waarvan de taluds ook al met prikkeldraad bespannen waren, en daarop volgde nog een tweede hoge prikkeldraadversperring. Om de 50 meter was er een wachttoren met daarop een SS'er die een zoeklicht en een mitrailleur tot zijn beschikking had. Die dubbele versperring vormde een van 24 wachttorens voorziene rechthoek die ca. 500 m. lang en ca. 200 m. breed was, maar een versperring was in het middengedeelte van een van de twee korte zijden niet nodig: daar lag het langgerekte gebouw van de Kommandantur, Buiten de prikkeldraadversperringen bevonden zich de kazernegebouwen van de 4de en yde compagnie van het SS- Wachbataillon Nord- West, daarbinnen (afgezien van de al gememoreerde barakken) een Appellplatz (roo m. lang, 50 m. breed), een groot magazijngebouw (met ontkleed- en badruimte), een keukengebouw, een wasserij en uiteindelijk ook een kampziekenhuis, een gevangenis (de 'bunker') en een crematorium. 'Uiteindelijk', schrijven wij, want dat kampziekenhuis werd pas medio' 43 en de 'bunker' en het crematorium werden pas eind '43 gebouwd; in die 'bunker' waren ISO cellen. Het
XC1 Brief, 17 dec. 1942, van O. Pohl aan Himmler (EDe,
crematorium had twee kleine ovens - tevoren waren de stoffelijke overschotten van diegenen die in het kamp bezweken waren, in de nabijheid van het kamp begraven. Er was geen gaskamer.
XCElke woon- en slaapbarak kon 'normaal' tweehonderdveertig gevangenen herbergen die dan over een A- en een B-vleugel verdeeld waren; elke vleugel had een eigen washok en eigen wc's, een 'eetzaal' met grauwe wanden en ongeverfde houten banken en tafels, en een 'slaapzaal' met, aldus de politieke gevangene J. Engels (wij citeerden hem al in hoofdstuk 4 - hij werd begin januari '44 in Vught opgesloten) 'rijen bedden (drie boven elkaar), harde stromatrassen, dito kussens, met jutebekleding, een slaapzak, een vieze deken (de mijne laat zien dat mijn voorganger onpasselijk is geweest, en wat-ie toen gegeten had). Geen lakens en slopen natuurlijk.'!
XCHet kamp Vught lag, evenals het kamp Amersfoort, midden in een gebied waar allerlei gevangenen-Ko/'lll1landos werkten. Om dat gebied patrouilleerden overdag de SS'ers van de äussere Postenkette met hun waakhonden. Er was daar ook nog een (lage) prikkeldraadversperring waaraan waarschuwingsborden aangebracht waren: burgers die geen speciaal doorlaatbewijs bezaten, mochten het gehele gebied niet betreden.
XCIn een toespraak in besloten kring die hij medio februari' 44 in Maastricht hield, beweerde Rauter dat het kamp Vught 'als Musterbetrieb der SS über haupt gelten kann.'2 Hij was er kennelijk trots op. Voordien had hij het kamp trouwens al drie- of viermaal geïnspecteerd." Intussen had hij over de keuze van diegenen die dat' Musterbetrieb' moesten leiden, weinig te zeggen gehad: dat was een zaak van het S S- Wirtschafis- und Verwaliungshauptamt geweest en door deze Berlijnse centrale was eind '43 aan Himrnler voorgesteld dat SS-Hauptsturmführer Karl Walter Chmielewski Lagerkommandant van Vught zou worden - Himmler had dat voorstel goedgekeurd.J.
1 Engels: p. 32. 2 GK (16 febr. 1944), p. 5 (Doe 1-1380, b-14). 3 Bij een van die inspecties, begin november '43, zei Rauter in de z.g. Joden-afdeling van het tegen een arbeidster die blond haar had, dat hij veronderstelde dat ze gevangen zat omdat ze aan Joden hulp had geboden. De aangesprokene zei dat ze een Jodin was. 'Rauter', zo vertelde zij later, 'wist niet hoe vlug hij moest wegkomen.' ('Verslag van mededelingen van R. Rood-van der Kar' (21 okt. 1947), p. 5 (GC)).
XCChmielewski, in 1903 in Frankfort aan de Main geboren, kwam uit de kleine Duitse middenstand; hij had zich in het ivoorsnijden bekwaamd, had in '28 in München een atelier gekocht, had dat atelier in '31 moeten sluiten, was handelsreiziger geworden en was in '32 tot de NSDAP en de SS toegetreden. In de SS begon hij carrière te maken, als kamp-SS'er wel te verstaan: in' 36 werd hij in een onderofficiersrang aan de staf van Sachsenhausen toegevoegd, in '40, tot officier bevorderd, naar Mauthausen overgeplaatst. Hij was daar als Schutzhaftlagerführer in functie toen er in '41 en '42 naast talloze anderen ook ca. tweeduizend uit Nederland afkomstige Joden geliquideerd werden - wij herinneren er aan dat Mauthausen niet alleen een van de wreedste concentratiekampen was, maar ook dat daar met de verzachting van regime welke eind '42 voorgeschreven was, in belangrijke mate getraineerd werd.
XCHeeft Chmielewski van Vught een tweede Mauthausen willen maken?
XCDaargelaten dat dit ten enenmale niet zou stroken met het beleid van de bezetter die de Nederlanders, en speciaal de Joden onder hen, zo weinig mogelijk wilde alarmeren, zou Chmielewski ook niet de kracht gehad hebben om zulk een vergaande opzet van de grond te krijgen. Hij was afgestompt en lui en er eigenlijk alleen maar op uit, zich een zo aangenaam mogelijk leven te verschaffen: hij dronk als een ketter, hij was omkoopbaar, hij stallinks en rechts, en hij had, hoewel getrouwd, het ene liefje na het andere. 'De hoofdzaak was', aldus later twee functionarissen van Philips die aan het Philips-Kommando leiding gaven, 'om hem maar aan de vrouw te brengen, dan was hij volkomen onschadelijk'ld.w.z. dat men dan veel van hem gedaan kon krijgen.
XCWij hebben niet de behoefte, van de overige kamp-SS' ers veel te vermelden, behoudens dan dat de 'tweede man' in hun hiërarchie, SS-Hauptschar führer Franz Ettlinger, Schutzhaftlagerführer tot hem in '44 wegens diefstal van Joodse eigendommen een proces werd aangedaan, in het burgerbestaan taxi-chauffeur in Berlijn was geweest, 'geboren en getogen', aldus een gevangene, 'in de modderpoel van de zelfkant ener wereldstad en die z'n emplooi in hoofdzaak vond bij gokkers, dieven en helers. De oorlog bood deze en dergelijke individuen een kans. Ze kropen uit hun moeras als maden uit rottend vlees'2 - een beeldspraak die bepaald niet alleen op Ettlinger van toepassing was.I948), p. IS (GC). 2 P.]. Ritmeester: 'Drukkers in Vught' in De Band, Orgaan voor het personeel van het Staatsdrukkerij en Uitgeverijbedrijj,
1 'Verslag van mededelingen van R. E. Laman Trip en C. H. Braakrnan' (9 april
XCOnder die overige kamp-SS'ers bevonden zich zowel Duitsers als Nederlanders. Dat geldt voor de mannen, maar ook voor de vrouwen onder hen V ughr kreeg namelijk een kampgedeelte waarin uitsluitend vrouwen opgesloten werden (daarover aanstonds meer) en daarin waren telkens een vijftiental SS-Aufseherinnen werkzaam. Er zijn in totaal vier-en-dertig van die Aujseherinnen in Vught geweest. De anteeedenten van de negentien Nederlandse vrouwen en meisjes onder hen zijn door A. Hiemstra-Timmenga onderzocht en blijkens haar studiel waren zij vrijwel allen onontwikkeld, hadden velen tevoren als schoonmaaksters voor de Wehrmacht, als dienstbode, winkeljuffrouw, ateliermeisje of fabrieksarbeidster gewerkt (als SS-Auf seherin gingen zij er financieel op vooruit: zij verdienden gemiddeld ca. f 30 per week), was meer dan de helft van huis uit katholiek (de meesten waren in Noord-Brabant gerecruteerd), kwamen van de zestien ongehuwde Nederlandse bewaaksters acht uit een onvolledig gezin en hadden de drie gehuwde alle drie een mislukt huwelijk achter de rug. Zij waren gehuisvest op de bovenste verdieping van de Kommandantur waar ook een deel van de kamp-SS' ers sliep - verscheidene SS-Allfseherinnen deden in '44 dienst in zwangere toestand.
XCWat de twee bij Vught gelegerde compagnieën van het Wachbataillon betreft: de meeste bewakings-SS'ers verrichtten slaafs de hun opgedragen taak, maar bij verscheidenen was toch wel sprake van weerzin tegen de hun opgelegde Kadavergehorsam.'Met verschillende van die kerels stonden we', aldus een gevangene, 'op goede voet. Zo mochten we overdag' (d.w.z. tijdens het werk) 'niet roken, maar we deden dat toch. Dan stopten we zo'n SS'er een pakje sigaretten toe en hij ging dan op de uitkijk staan. Kwam er een Duitser aan, dan riep hij: 'Jongens, daar heb je weer zo'n kelerelijer' en dan waren wij gewaarschuwd. Die SS'ers vraten van twee wallen.P Onder de misscbien vijfhonderd bij Vught gelegerde militairen van het Wachbatail 1011 waren er vijf of zes die zich in de loop van '44 bereid verklaarden, de gevangenen te helpen als dezen, bijvoorbeeld wanneer zij en bloc naar Duitsland gevoerd zouden worden, tot een opstand zouden kunnen overgaan.
XCVught begon met ongeveer tachtig Kapo's die door het SS-Wirtschafts und Verwaltungshauptamt uit verscheidene karnpen in Duitsland naar Vught overgeplaatst werden: ca. dertig uit Sachsenhausen, anderen uit Buchen
XC1 A. Hiemstra-Timmenga: 'De SS-Aufseheritmen van Vught' (1959) (GC). 2
wald, Mauthausen (die werden dus door Clunielewski meegenomen), zelfs uit Auschwitz-Birkenau. Het waren hoofdzakelijk Duitsers, maar onder hen bevonden zich ook enkele Polen en een Zig elmer. De uit Auschwitz-Birkenan afkomstige Kapo's waren uiteraard van de massale vergassingen aldaar op de hoogte en twee hunner, beiden politieke gevangene, hebben, zoals wij in ons vorige deel vermeldden (hoofdstuk 2, in de paragraaf: 'Wat wist men van Auschwitz en Sobibor ?'), daaromtrent mededelingen gedaan die in een door Frans Goedhart geschreven artikel eind september '43 in Het Parool verschenen zijn. Er waren onder die eerste tachtig Kapo's van Vught verscheidene van die politieke gevangenen, maar de meesten waren 'groenen' : misdadigers, 'veelal', aldus een gevangene, 'gepatenteerde boeven die moorden op hun geweten hadden. '1
XCWie van die Kapo's zou Lagerältester worden? Chmielewski hakte de knoop door: toen hij alle Kapo's bijeen had, ging hij na wie het langst in concentratiekampen gezeten had. Dat bleek de Duitse politieke gevangene Karl Lennertz te zijn: een drie-en-veertigjarige communist uit het Ruhrgebied die toen al bijna tien jaar in diverse concentratiekampen opgesloten was geweest, van '36 af in Sachsenhausen. Lennertz werd dus Lagerältester. Hij was een fatsoenlijke, moedige en ijzersterke kerel - hij was eind '38 zwaar gestraft (vijf-en-twintig stokslagen, vijf uur Baumhángen en zes maanden Strafkommando) omdat hij als Blockältester Joodse gevangenen in bescherming genomen had. In Vught deed hij, soms met succes en steeds met groot risico, zijn best om de ergste knuppelaars onder de Kapo's posities te geven waar zij minder kwaad konden doen; hij weigerde gezagsfuncties toe te vertrouwen aan de vroegere gevangenen-gezagsdragers uit Amersfoort onder wie Hurkmans, Eegdeman en van Es, van wie hij gehoord had hoe zij zich misdragen hadden, en hij deed nooit voorstellen om bepaalde gevangenen te straffen. Er werd als gevolg van dat alles stevig tegen hem geïntrigeerd. Na een maand of zes, vermoedelijk medio juli '43, gebeurde het volgende. De gevangenen hadden een voetbal bemachtigd, maar toen zij op een zondagmiddag (dan werd er niet gewerkt) daarmee aan het voetballen waren, pakte een SS' er de bal af: de SS' ers wilden er mee spelen. Lennertz liep op de SS'er af en nam hem de bal uit handen, zeggend dat deze voor gevangenen, niet voor SS'ers bestemd was. Na dit incident liet Schutzhaft lagerführer Ettlinger hem vallen (Lennertz werd prompt naar een als 'zwaar'
bekend staand Aussenieonuuando gezonden') - Hurkmans, de laatste Lager älteste van Amersfoort, werd zijn opvolger. Op hem komen wij nog terug.
XCVan de ca. tweehonderdvijf-en-tachtig gevangenen die in Vught (het]uden durchgangslager uitgezonderd) omgekomen zijn in de bijna twintig maanden waarin het kamp bestaan heeft, hebben tweehonderdnegen het leven verloren in de eerste vier maanden: vier-en-vijftig in januari' 43, honderddertien in februari, zes-en-twintig in maart, zestien in april. Die eerste periode is voor de gevangenen dus veruit de zwaarste geweest. Zij kwamen namelijk in een kamp terecht dat niet afgebouwd was: het keukengebouw was nog niet klaar en er kon dus maar weinig warm eten of drinken verschaft worden", in de meeste barakken waren de ramen nog niet aangebracht, er waren nog geen matrassen en dekens - die noodtoestand duurde ongeveer een week. Goed drinkwater was er ook al niet: er was een verkeerde boring verricht en het water dat opgepompt werd, zat vol ongerechtigheden. Douches ontbraken. Te bedenken valt dan verder, en vooral, dat de bijna drieduizend gevangenen uit Amersfoort die in grote transporten het Schutzhaftlager Vught binnengevoerd werden, ernstig verzwakt waren als gevolg van de honger die zij hadden geleden. Het eerste transport, ca. tweehonderdvijftig mannen, arriveerde op woensdag 13 januari, het tweede dat veel groter was (ca. tweeduizend rnannen) drie dagen later: op zaterdag 16 januari. "n Leger van lichamelijke en geestelijke wrakken strompelt', aldus de gevangene A. Santegoeds (een caféhouder uit SchijndeldiealelfmaandeninAmersfoort gevangen gezeten had), 'na een mars van drie kwartier vanafhet station, het kamp binnen. Velen worden door hun kameraden ondersteund, enkelen die niet meer kunnen, worden zelfs gedragen. Bij de ingang van het kamp slaan allen toch nieuwsgierig hun ogenschoenen in plaats van klompen. Dat zij steeds ook beter te eten hadden, niet hard
1 In het deed het gerucht de ronde dat Lennertz afgezet en in de 'bunker' gestopt zou zijn omdat hij op homosexuele handelingen zou zijn betrapt; de door ons weergegeven reden van zijn 'val' is op schrift gesteld door de politieke gevangene uit het die na de bevrijding in het kader van de bijzondere rechtspleging een rapport over Lennertz geschreven heeft. 2 Alleen de kregen toen voldoende warm eten: uit de keuken van de Zij hadden ook in Vught perrnanentc voorrechten: zij werdcn niet kaalgeknipt en zij droegen
op, om hWIverblijf in ogenschouw te nemen. De eerste aanblik is echter weinig hoopvol. Het kamp is nog niet voor één vierde afgebouwd.'
XCPas om half één in de nacht van zaterdag op zondag kregen die eerste gevangenen een portie Pellkartoffell1 uitgereikt: aardappelen in de schil; die aten ze (er waren in Vught nog geen etensschaaltjes) uit develdmutsen welke ze uit Amersfoort meegebracht hadden. Drie-en-een-half uur later, om vier uur, werden ze gewekt - zondagmorgen. Ze kregen niets te eten of te drinken.
XC"ArbeitenJ' is het commando.
XCIn groepen van honderd, in rijen van vijf, marcheren we de poort uit. vlakbij is 'n omgezaagd dennebos. Hier moet de appèlplaats komen. De dennen, ontdaan van hun takken, liggen er nog; sommige hebben 'n omtrek van anderhalve meter en zijn acht à tien meter lang. Deze zware bomen, die vijfhonderd meter weg op één hoop gedragen moeten worden, wegsjouwen, is ons eerste werk in 't Vughtse kamp. Maar dat gaat zo te langzaam. De mannenmet de knuppels weten raad. Ze slaan er duchtig op los en aldus komen zelfs de zwaarste bomen van de grond en op de schouders, en dan trekken onze beulen er zoveelmannen onder uit, dat de rest bijna onder hun last bezwijkt. Voortdurend aangevuurd door 'Los!' en stokslagen, komen ze ter bestemde plaats. De terugweg moet in looppas afgelegd worden, want dan behoef je immers niets te dragen. Overal hoort men schreeuwen, slaan en vloeken. Hard, wreed en beestachtig worden we voortgejaagd.'
XCTot twaalf uur werd gewerkt. Het middagmaal bestond uit een beker met koude PellkartofJell1 en, als 'jus', 'één vijfde liter warm water met koolblaadjes.'
XC'Tien minuten voor één gaat de bel: Aautreden voor werk!
XCHet gaat weer op dezelfde wijze als' s morgens: jagen, slaan en sjouwen door onze onvermoeibare beulen. 's Morgens hebben ze zich nog wat ingehouden voor de burgers, die op en om het kampterrein werkten, maar nu kijken ze nergens meer naar. Vooral de Joden moeten het deze middag ontgelden. Die gele ster werkt op hen als 'n rode lap op 'n stier. De dikste bomen worden voor hen uitgezocht. Eenmaal op de schouders trekken ze zo lang mannen er onder uit, tot de anderen er onder bezwijken, en beginnen weer van vooraf aan."
XCHet avondmaal bestond uit' 'n stukje brood met 'n beetje jam.'2
XC1 A. Santegoeds: De hel op de Vughtse helde (1946), p. 4, 9-10. 2 A.v., p.
XCIn de daaropvolgende nacht stierven de eerste gevangenen.
XCMaandagmorgen werden driehonderd gevangenen naar Den Bosch voortgedreven om daar stenen te lossen. Honderden Bosschenaren stroomden naar de haven om de gevangenen te helpen - zij werden door de SS'ers met schoten in de lucht verjaagd. Andere gevangenen werkten die tweede dag in het kamp; zij kregen van de arbeiders die bij de bouw ingeschakeld waren, veel toegestopt (sommige arbeiders hadden, aldus Santegoeds, 'dertig, zelfs veertig dubbele boterhammen' meegenomenl) ; verscheidene van die arbeiders smokkelden bovendien meteen clandestiene briefjes het kamp uit.
XCPas een week later werd een gedeelte van een barak als ziekenboeg in gebruik genomen. Het 'instrumentarium' bestond er uit één injectiespuit en één thermometer en als 'geneesmiddelen' waren een paar aspirines aanwezig. Die ziekenboeg was spoedig overvol. Door het slechte drinkwater brak een dysenterie-epidernie uit, 'de enige remedie was', aldus een gevangene, 'om takjes van de bomen mee te nemen, die in het waslokaal op de kachel te leggen en op die manier houtskool te maken en dat op te eten. Dat aten we dan bij wijze van Norit."
XCZoals uit de eerder weergegeven cijfers blijkt, stierven in januari en februari de meeste slachtoffers. Dat kan, wat februari betreft, samengehangen hebben zowel met de dysenterie-epidemie als met het feit dat de gevangenen in het midden van die maand hun uit Amersfoort meegenomen uniformen, die weliswaar versleten waren maar toch een zekere bescherming boden, hadden moeten inruilen tegen zebra-pakken, waarin zij rilden van de kou; menigeen liep er een longontsteking in op. In februari werd alleen de behuizing beter: de eerste woon- en slaapbarakken kwamen gereed. Ze waren spoedig vergeven van de luizen.
XCIets op ons relaas vooruitlopend vennelden wij hier dat het gehele Schutz haft lager begin aprilontluisd werd: alle zebra-pakken werden toen verbrand en personeel van de gemeentelijke reinigingsdienst uit Rotterdam rookte de barakken uit. Dat duurde drie-en-een-halve dag en al die tijd zaten de gevangenen die, na de inlevering van hun verluisde pakken, eerst een paar uur naakt in de kou hadden moeten staan, vervolgens opnieuw kaalgeschoren waren en tenslotte een nieuw zebra-pak gekregen hadden, op de betonnen vloer van barakken die nog niet in gebruik genomen waren.êA.v.,tekort aan zebra-pakken. Een deel van de gevangenen kreeg toen de pakken aan die de Joden van het Judendurchgangslager ca. 20 juli '43 hadden
1 p. 15. • K. Hofman: 'Verslag', p. 27. 3 In '44 had men ook in Vught een
XCOp de dag waarop ca. tweeduizend gevangenen uit Amersfoort in Vught aankwamen (r6 januari '43), werden ook ruim vierhonderdvijftig, uit de Hollandse Schouwburg te Amsterdam afkomstige Joden het nieuwe kamp binnengevoerd; hoofdzakelijk waren dat Rustungsjutlen : gezinnen die gesperrt geweest waren (voorlopig vrijgesteld van deportatie naar het oosten) op grond van de arbeid die de mannen verricht hadden, Nieuwe groepen volgden en eind februari was de bevolking van het judendurchgangslager al tot ruim drieduizenddriehonderd personen aangegroeid. De Joden die in dat judendurchgangslager ingeschreven waren, verkeerden er wel in erbarmelijke omstandigheden (er waren veel zieken, vooralonder de jonge kinderen, en medische verzorging ontbrak), maar zij werden over het algemeen niet mishandeld: er mochten geen alarmerende berichten de ronde gaan doen die in Joodse kringen de neiging om onder te duiken zouden versterken. Die beperking gold evenwel niet voor de Joden onder de uit Amersfoort overgebrachte gevangenen die zich in het Schutzha[tlager bevonden: dat waren Joden die overtredingen hadden begaan.
XCDie Joden dan uit het Schutzha[tlager ten getale van (in die periode) vermoedelijk enkele tientallen werden in Vught in februari' 43 bij twee gelegenheden aan extra kwellingen onderworpen.
XCOp zondag 7 februari werd de gevangenen opgedragen, een berkenbos te rooien, zulks onder toezicht van onder meer zestien SS'ers die elk een hond bij zich hadden. Die SS' ers concentreerden zich op de Joden. 'Links en rechts horen we', aldus Santegoeds, 'blaffen, kermen, schreeuwen en commando's aan mannen en honden ... Iedere hondenführer jaagt onafgebroken enige Joden na en kwelt hen op de meest bestiale wijze. Deze Joden weten niet waar ze het moeten zoeken, want hun gele ster werkt op de hondenführers als een rode lap op een stier. Spoedig zijn ze dan ook van onder tot boven met bloed besmeurd, enigen zijn zelfs bewusteloos.'!J.
ren (toen was aan hen zebrakleding uitgereikt). 'Daarbij werden', aldus Engels, 'uit de rug van het jasje en uit de pijpen van de broek grote ronde lappen geknipt, zo groot als etensborden, en de aldus onstane gaten werden weer dichtgenaaid met bonte lappen uit de eveneens gestolen zomerjurkjes der Jodinnen ... De aldus toegetakelde mannen ... maakten de eerste dagen de indruk, naar het Carnaval te gaan.' (J. Engels: p. 73).
XCBijna drie weken later, op zaterdag 27 februari, werden de Joden uit het Schutzhaftlager na het appèl gedwongen, de gracht die tussen de hoge prikkeldraadversperringen om het kamp heen liep, schoon te maken.
XCDe hondenführers stellen zich aan weerszijden van de gracht op en jagen de Joden, gekleed en wel, het water in dat ongelijk van diepte is. Soms gaan ze er tot hun knieën in, meestal tot aan de borst en op sommige plaatsen zijn er zelfs putten van twee meter diep. Zo moeten ze midden in de winter ... het koude water in. Allen tegelijk moeten ze er in en komen er niet meer uit voor ze deze lijdensweg hebben afgelegd.
XCDe diepe putten zijn nog de grootste kwellingen. Zo'n put wordt niet eerder gepasseerd voordat àlle Joden onder water zijn geweest. De hondenführers sturen hun honden het water in om de niet goedwilligen en de achterblijvers op te jagen. Als er een de verdrinkingsdood nabij is, steken ze hem 'n stok toe en trekken de drenkeling op het droge, om hem er 'n eindje verder weer in te trappen.
XCZo staan ze na afloop, doornat, rillend en afgenurteld op het appèl, dat ook nog drie kwartier duurt. Dan kunnen ze naar binnen en worden door ons zo goed mogelijk geholpen. Door wrijven brengen we ze weer enigszins op teu'lperatuur."
XCNog geen veertien dagen na dit tweede incident, nl. op IO maart '43 (er waren toen in het Schutzhaftlager in acht wekenhonderdtachtig gevangenen bezweken), bracht de secretaris-generaal van het departement van justitie, de NSB'er Schrieke, op uitnodiging van Rauter een bezoek aan Vught. 'Hij heeft', aldus de notulen van de vergadering van het college van secretarissen-generaal die op I I maart gehouden was, 'het kamp volledig gezien en geconstateerd dat, zo ver men daarvan bij een bezoek een indruk kan krijgen, de materiële verzorging, de huisvesting, het eten en de voedseltabellen in orde zijn. Volgens de voedseltabellen wordt de gedetineerden meer voedsel verstrekt dan in de burgermaatschappij. Uiterlijk zagen de mensen er goed uit. Hij heeft bij zijn bezoek uiteraard niet een indruk kunnen krijgen van de individuele behandeling. De Lagerfiihrung bestaat uit een klein aantalofficieren, die een zeer correcte indruk maken. Uit de geïnterneerden
1 A.v., p. 50-51.
worden ploegsgewijze Nederlandse voorma~nen aangewezen. Tussen deze voormalmen en de Lagerführung staat de Unterjûhrung, d.w.z. in Duitsland opgeleid personeel.l Ook dit personeel maakte een behoorlijke indruk. Hem is gevraagd of hij nog vragen wilde stellen. Hij heeft er ditmaal geen gebruik van willen maken.'
XCSecretaris-generaal Spitzen (Waterstaat) betwijfelde de juistheid van dit optimistische beeld; hij had 'vernomen dat de jongelui die's avonds in Vught aankwamen' (Spitzen bedoelde Of de ruim zeshonderd studenten uit Amsterdam, Delft, Utrecht en Wageningen die op 6 februari, Of de ca. twaalfhonderd 'plutocratenzoontjes' die in tal van steden op 9 en 10 februari gegrepen waren), 'in looppas over de hei naar het gevangenenkamp zijn gedreven. Zo zij vielen, werden zij met bajonetprikken gedwongen verder te lopen.' Secretaris-generaal Hirschfeld bevestigde dat alles 'op grond van verhalen uit de eerste hand' (enkele jongeren waren al vrijgelaten) en zei voorts dat 'deze jongelui onder de indruk gekomen (waren) van het feit dat politieke en Joodse gevangenen' (met die laatsten werden de bewoners van het Judendurchgangslager bedoeld) 'om eten kwamen bedelen.' De discussie afsluitend wees voorzitter Frederiks (Binnenlandse Zaken) Schrieke er op 'dat, zo zich bij een volgend bezoek een gelegenheid daartoe mocht voordoen, het wel nuttig zou zijn, gedetineerden eens onder vier ogen te spreken te krijgen'2 - een opmerking die weliswaar van goede wil getuigde, maar tegelijk aantoonde dat Frederiks geen flauw benul had van de druk die in een concentratiekamp op de gevangenen uitgeoefend werd.
XCWij hebben nu al melding gemaakt van drie groepen die in de eerste paar maanden in Vught opgesloten werden: de bijna drieduizend gevangenen uit Amersfoort, ruim drieduizend Joden en ca. achttienhonderd bij razzia's gegrepen jongeren. De gevangenen uit Amersfoort vulden het Schutzhaft lager dat, midden in het kamp gelegen en met een aparte prikkeldraadversperring omgeven, 9 woon- en slaapbarakken telde. In totaal werden in het Schutzhaftlager tot aan de ontruiming van Vught (begin september '44) ca. elfduizend mannelijke gevangenen ingeschreven: ca. negenduizendzes
XC1 Hiermee bedoelde Schrieke vermoedelijk de Kapo's. 2 Csg: Notulen, II maart
honderdvijftig Nederlanders en ca. dertienhonderdvijftig personen van andere nationaliteit.! De bevolking van het [uderulurchgangslager was, doordat zich in april enkele duizenden Joden 'uit de provincie' op bevel van Ranter naar Vught begeven hadden, begin mei tot bijna negenduizend zielen aangegroeid en daar kwamen tot september nog eens ruim drieduizend bij, maar uit dat totaal: ca. twaalfduizend Joden, werden in de zomer van '43 ca. tienduizendvijfhonderd naar Westerbork afgevoerd; het [udendurch gangs lager (wij gaan er in het volgende hoofdstuk dieper op in) kromp dus belangrijk in; het werd begin juni '44, toen de laatste Joden Vught verlieten, opgeheven.
XCWat de achttienhonderd bij razzia's gegrepen jongeren betreft: zij werden in aparte barakken ondergebracht (het Studentenlagen en veruit de meesten hunner werden vrij spoedig vrijgelaten; slechts een kleine groep van ca. veertig studenten werd in april '43 voor tewerkstelling naar Duitsland overgebracht. In de eerste dagen van mei '43 werd weer een geheel andere groep gevangenen het Schutzhaftlager Vught binnengevoerd: ca. driehonderd personen, hoofdzakelijk boeren, die aan de April-Meistakingen deelgenomen hadden - ook zij werden na enkele maanden vrijgelaten.
XCVan al deze groepen werden de jongeren en aanvankelijk ook de Joden niet als 'echte' concentratiekamp-gevangenen behandeld: ze werden niet kaalgeschoren, ze kregen geen zebra-kleding en ze kregen geen kampnummer; zebra-kleding werd aan de resterende Joden pas eind juli '43 uitgereikt en toen kregen zij ook kampnummers ; kaalgeschoren werden zij nog enkele maanden later.
XCIn mei' 43 kwam er in Vught naast het aparte kampgedeelte dat als [uden durchgangslager fungeerde, ook een apart gedeelte dat voor vrouwen (en jonge kinderen) bestemd was: het 'Prauenkonzentrationslagei' (wij zullen het, om niet de indruk te wekken dat dit een apart concentratiekamp was, als 'Frauen lager' aanduiden); hierin werden vrouwen opgenomen die Polizeihäjiling waren of aan wie Schutzhaft opgelegd was." Dat Frauenlager had dus dezelfde functie als het Schutzhaftlager maar het kreeg er nog twee functies bij: het werd verblijfplaats van de Joodse vrouwen en kinderen uit nog weer een nieuwe groep gevangenen: de gijzelaars.
XC1 Er zijn in Vught naar schatting ca. duizend Belgen, ca. tweehonderd Fransen en ca. honderd Duitsers ingeschreven en voorts negentien Polen, negen Italianen, vijf Joegoslaven, vier Hongaren, twee Spanjaarden, één Marokkaan, één Noor, één Rus, één Turk en één Chinees. Deze opgave is vermoedelijk niet geheel volledig. 2 Als kleding droegen die vrouwen niet zebra-pakken, maar blauwe overalls met een brede, rode strook op de rug; als hoofdbedekking hadden zij, anders dan de mannen, geen muts maar een blauwe doek met witte stippels.
XCGijzelaars kwamen er in Vught in twee soorten: represaille-gij zelaars (strafgijzelaars) en personen die, zoals dat heette, in Sippenhaft genomen waren.
XCRepresaille-gijzelaars waren mannen die door de bezetter in een bepaalde plaats of streek gearresteerd waren als wraak voor daden van de illegaliteit, Die strafgijzelaars werden in de regel enkele maanden vastgehouden (soms veel langer), in Vught in een aparte barak (het Geisellager); kaalgeknipt wetden zij niet en zij behielden hun eigen kleding. In Amersfoort bevonden zich, zoals eerder bleek, op een gegeven moment ca. vijfhonderd van die gijzelaars - hoeveel er in totaal in Vught zijn geweest, weten wij niet precies. Zij waren afkomstig uit Groningens Westerkwartier, uit de stad Groningen, verder uit Amsterdam, Delft, Echt, Heerenveen, Leiden, Nijmegen, Sliedrecht en Soest en vermoedelijk nog uit andere plaatsen, zelfs ook uit België. Begin februari '44 waren er in Vught ca. honderdvijftig van die strafgijzelaars en medio augustus' 44 waren er, zoals uit Tabel VII bleek (pag. 226-27), in totaal driehonderddrie gijzelaars: honderdtwee-en-negentig mannen en honderdelf vrouwen en kinderen, maar van die driehonderddrie zal wel een aantal (de vrouwen en kinderen om te beginnen) bestaan hebben uit personen die in Sippenhaj: genomen waren.
XCVan midden oktober '43 afhad de 'SD' ouders, vrouwen en kinderen van politiemannen die ondergedoken waren, in Vught in Sippenhaft opgesloten. De mannen kwamen dan in het Geisel/ager, de vrouwen en kinderen in het Frauenlager terecht. Midden december '43 waren er ca. honderdvijftig van die Sippenhäftlinge, hoofdzakelijk vrouwen en kinderen - zij werden begin februari '44 na een bezoek dat Rauter samen met Himmler aan Vught bracht (hierover later meer), vrijgelaten; wij nemen aan dat de vrouwen en kinderen die medio augustus '44 in Vught in gijzeling zaten, gezinsleden zijn geweest van illegale werkers die de 'SD' niet in handen had kunnen krijgen. Al bij allijkt het ons een aannemelijke schatting dat er in Vught in totaal ca. duizend gijzelaars zijn geweest: strafgijzelaars èn Sippenhajt gijzelaars. Naast gijzelaars kwamen er in Vught ook Untersuchungshäftlinge (Polizeihäftlinge).
XCAanvankelijk waren die er niet in Vught, wèl, zoals al bleek, in '42 in Amersfoort. Welnu, in juli '43 werd in Vught een terrein met enkele barakken die tevoren deel hadden uitgemaakt van het [udendurchgangslager, met prikkeldraad omgeven en er kwam daar ook een aparte 'poort': dit werd het Polizei (of 'SD'-) lager, aanvankelijk louter het kampgedeelte voor mannelijke Untersuchungshajtlinge. Ca. tweeduizend van die gevangenen werden in die maand het Polizeilager binnengevoerd; zij waren volgens
zij ook van elders), 'ze zijn bleek en mager, we lezende honger uit hun ogen." Die Untersuchungshäftlinge kregen wèl een kampnummer (met een P er voor: de P van Polizeihäftling), maar zij werden niet kaalgeschoren en kregen ook niet de gebruikelijke gekleurde driehoeken uitgereikt. Het spreekt vanzelf dat zij strikt geïsoleerd werden van de overige gevangenen; zij mochten bovendien niet corresponderen en kregen geen pakketten uitgereikt. Er werden aan hen later ook vrouwen toegevoegd; dezen kwamen in het Polizei lager in een aparte barak terecht.
XCEen nieuwe groep Polizeihäftlinge arriveerde begin juni '44: vijftienhonderd gevangenen uit de ontruimde Cellenbarakken. Met die gevangenen kwam Schweiger, de beruchte Kommandant van de Scheveningse 'SD'-gevangenis, mee en onder de hem vergezellende bewakers bevond zich de niet minder beruchte Weicke. Velen van de gevangenen werden niet in de barakken van het Polizeilager maar in de 'bunker' opgesloten; dat waren belangrijke illegale werkers. Dergelijke illegale werkers waren ook vóór i uni '44, als zij in Vught waren afgeleverd, in de regel in de 'bunker' opgesloten die daar met zijn ISO cellen ook ruim gelegenheid toe bood. Uit de groep van de vijftienhonderd uit de Cellenbarakken werden in augustus en in de eerste dagen van september enkele honderden personen zonder enig gerechtelijk vonnis (de berechting van illegale werkers was immers door Hitler opgeheven) op last van de 'SD' gefusilleerd. Medio augustus '44 ressorteerden in Vught onder het Polizeilager tweehonderdzeven mannen en tachtig vrouwen; die cijfers sluiten de in de 'bunker' opgesloten illegale werkers in.
XCIn totaal zijn in de verschillende 'afdelingen' van Vught de volgende aantallen mannen opgesloten geweest: ca. elfduizend in het Schutzhaftlager, ca. achttienhonderd in het Studentenlager. wellicht zeshonderd in het Geisel lager en ca. drieduizendzeshonderd in het Polizeilager; aan vrouwen waren er ca. vijftienhonderd in het Prauenlager (dat sluit wellicht vierhonderd vrouwen en kinderen onder de gijzelaars in) en wellicht driehonderd in het Polizeilager. Die cijfers mag men niet zomaar bij elkaar optellen: het is nl. naar schatting in twee op de drie gevallen gebeurd dat aan gevangenen van het Polizeilager Schutzhaj: opgelegd werd; zij werden dan naar het Schutz haft/ager overgebracht, anders gezegd: zij komen in onze opgave tweemaal voor. Dit leidt tot een reductie met ca. tweeduizendvierhonderd mannelijke en ca. tweehonderd vrouwelijke gevangenen. Daarentegen moet men bij de cijfers ten aanzien van de totale kampbevolking de ca. twaalfduizend Joden
XC1 A. Santegoeds: De hel op de Vughtse helde, p.
uit het [udendurchgangslager meetellen - wellicht vierduizend mannen en achtduizend vrouwen en jonge kinderen. Dit geeft een totaal aan gevangenen dat in de buurt komt van de acht-en-twintigduizendtweehonderd: omstreeks achttienduizendzeshonderd mannen en omstreeks negenduizendzeshonderd vrouwen en jonge kinderen. Van de ca. twaalfduizend Joden zijn in het kamp bijna honderd overleden en van de ca. vijftienduizendtweehonderd overige gevangenen ca. tweehonderdvijf-en-tachtig - wij rekenen daarbij de vele honderden gefusilleerden niet mee en evemnin zeven-entwintig Belgische illegale werkers die, in drie groepen, in september en oktober '43 in Vught opgehangen werden: de eerste keer waarbij in ons land voor de executie van tegenstanders van het Naziregime (de betrokkenen waren door Duitse militaire rechtbanken in België ter dood veroordeeld) gebruik gemaakt werd van de galg. Zo geheim mogelijk! De galg stond niet in het kamp-zelf opgesteld, zelfs niet op de binnenplaats van de bunker, maar in een bos buiten de omheining.
XCDe totale kampbevolking van Vught heeft uiteraard in de bijna negentien maanden waarin het kamp bestaan heeft, sterk gefluctueerd, waarbij dan nog bedacht moet worden dat van de lente van '43 af enkele duizenden gevangenen uit het Schutzhaft en het [udendurchgangslager buiten het kamp verbleven, nl. in diverse Aussenkomrnandos. In totaal bevonden zich in Vught medio augustus' 44 ruim tweeduizend gevangenen; de driehonderd gijzelaars onder hen zijn, op een kleine groep na die naar Amersfoort gebracht werd, begin september' 44 vrijgelaten, maar alle Schutz en Polizeihäjt/inge (hun aantal was door de komst van o.m. enkele honderden Franse en Belgische gevangenen belangrijk gegroeid) zijn in de 'Dolle-Dinsdag' -crisis van die dagen naar Duitsland afgevoerd: ca. tweeduizendachthonderd mannen .naar Sachsenhausen, ruim zeshonderdvijftig vrouwen naar Ravensbrück.
XCEr zijn ook voordien uit Vught transporten geweest naar de eoncentratie.kampen, steeds louter van Schutzhäjtli1'lge: in diverse kleine transporten verdwenen ca. zestig gevangenen naar Sachsenhausen, in twee transporten tweehonderdtwintig naar Neuengamme (van wie honderdzestig recht.streeks naar een van de Aussenhommandos van dat concentratiekamp gevoerd werden: Fallersleben) en dan was er tenslotte op 24 mei' 44 één groot trans.port naar Dachau waarmee zeshonderdvijf-en-vijftig gevangenen uit het kamp Vught verdwenen.
XCDe meeste van die gegevens verstrekten wij al aan het slot van het vorige hoofdstuk. Hier willen wij onderstrepen dat al deze transporten in de periode lente' 43-lente '44 groce bezorgdheid wekten bij de achterblijvende Schutz häftlinge: zouden zij óók op transport gesteld worden? Zouden zij óók uit Nederland verdwenen zijn warmeer daar straks (dat was de verwachting
van waaruit men leefde) de Geallieerden na een geslaagde landing hun triomfantelijke intocht zouden doen?
XCOntslagen zijn uit Vught de 'studenten', de April-Meistakers en nagenoeg alle gijzelaars, maar bovendien talrijke Schutz en Polizeihäftlinge. Zij telden tezamen ca. dertienduizendvierhonderd mannen en vrouwen; van hen zijn ca. tweehonderdvijf-en-tachtig overleden, ca. driehonderdveertig omstreeks augustus' 44 gefusilleerd, bijna vierduizendzevenhonderdtien naar concentratiekampen in Duitsland op transport gesteld, wellicht vierhonderd afgevoerd om elders berecht te worden en, tenslotte, enkele tientallen ontsnapt, meestal van de Aussenkommandos uit - onze slotsom is dat ca. zevenduizendnegenhonderddertig Schutz en Polizeihäftlinge ontslagen zijn: bijna drie op de vijf. Ook in dit opzicht vertoont Vught een beeld dat wezenlijk van de concentratiekampen in Duitsland verschilt.
XCEvenals in Amersfoort het geval was, zaten in het Schutzhaftlager van Vught allerlei soorten gevangenen opgesloten: illegale werkers, 'contractbrekers' en 'weigeraars' van de arbeidsinzet, personen die naar de Engelse radio hadden geluisterd, die op verboden gebied aangetroffen waren of die de spertijd overtreden hadden, zwarthandelaren en clandestiene slachters', personen die de Wehrmacht bestolen hadden en personen die hulp geboden hadden aan onderduikers, vooralook aan Joodse onderduikers; van die 'Jodenbegunstigers' waren evenwel, zo stond in een uit het kamp gesmokkelde brief te lezen die in januari '44 in Het Parool verscheen, 'de meesten' 'ordinaire parasieten die bijv. voor f 500 per maand een Jood in huis gehad hebben'2 wij zijn er geenszins zeker van dat de woorden' de meesten' terecht gebruikt zijn. Dat neemt niet weg, dat diegenen die om bonafide redenen in het Schutzhaftlager-Vught belandden, vaak onaangenaam getroffen werden door het gehalte van hun medegevangenen.
1 Er bevonden zich onder deze groepen verscheidene tientallen wier zaken in de laatste maanden van '42 door de 'SD' aan de Nederlandse justitie overgedragen waren. Het kostte de betrokken officieren van justitie veel moeite, die gevangenen uit Vught vrij te krijgen. Was dat gelukt, dan werden hun zaken soms onmiddellijk geseponeerd, soms werd hun een vrijheidsstraf opgelegd, gelijk aan de tijd in detentie doorgebracht, zodat de betrokkenen meteen in vrijheid gesteld werden. 63 (IO jan. 1944), p. 5.
XCHet Frauenlager in Vught was apart met prikkeldraad omgeven - mannelijke gevangenen mochten dat kampgedeelte niet betreden, maar zij konden aanvankelijk de vrouwen wel zien. Dat veroorzaakte, aldus de politieke gevangene L. W. Schmidt, 'van de eerste dag af' (wij herinneren er aan dat het Frauenlager in mei' 43 geopend werd), 'een geweldige beroering." Er bevonden zich toen al wel enkele duizenden Joodse vrouwen en meisjes binnen het kamp, maar die waren van Joodse mannen en jongens vergezeld, als het ware niet 'vrij' - als zodanig werden wèl de vrouwen beschouwd die als eersten in het Prauenlager terechtkwamen. 'De onmiddellijke nabijheid van zoveel honderden vrouwen zette', schreef Schmidt, 'ons kamp in weinige dagen in vuur en vlam. De invloed op de Kapo's was zo enorm, dat het zelfs een verandering in hun psyche teweegbracht Ik kan mij voorstellen dat het zien van vrouwen na tien of twaalf jaren KZ deze mensen' (verscheidene Kapo's hielden er toen in Vught homosexuele relaties op na met jeugdige gevangenen)
XC'volkomen uit hun evenwicht wierp ... Zodra Feierabend was aangebroken, snelden zij naar het draad dat de afrastering vormde van mannenen vrouwenkamp. Daar hurkten zij neer, in de hoop een glimp op te vangen van het vrouwelijk schoon. Er ontstond een drukke briefwisseling. 'Ik heb je gezien toen je vanmorgen met het Kommando uitrukte naar de keuken', schreven zij, 'en ik wist niet dat je zó mooi was. Ik wil tien jaren van mijn leven geven om slechts één nacht bij je te mogen zijn. Als ik uit het kamp kom, wil ik met je trouwen. Houd je ook zoveel van mij als ik van jou? Laat spoedig iets van je horen, want ik brand van verlangen. Je bent geen moment uit mijn gedachten en voor ik ga slapen, kus ik je honderdduizend keer."2
XCNa enige tijd werd de 'inkijk' in het Frauenlager onmogelijk gemaakt: men bevestigde rietmatten aan het prikkeldraad. Dat stimuleerde alleen maar de belustheid. In het inmiddels gereedgekomen kampziekenhuis (de Krankenbau) was het niet anders: daar vond tussen de mannen en vrouwen die er verpleegd werden, zoveel contact plaats dat voor de vensters van de vrouwenafdeling tralies aangebracht werden. 'Alsof dat iets zou geven!', aldus Schmidt.
XC'De gesprekken, bedekte uitroepen, namen flitsten heen en weer en de brutaalsten
1 L. W. Schmidt: p. 106. a A.v., p. 107-08.
onder de mannen lieten zich uit de vensters zakken om beduimelde briefjes door de tralies te schuiven. Men maakte gedichten, minnezangen of tekende obscene prentjes. Overal juichte de liefde, des te begeerlijker waar ze zo moeilijk te bereiken viel. De vrouw scheen opnieuwontdekt. Het kwam tot avonturen bij wie Casanova vergeleken een kleine jongen was geweest. 's Nachts smeten de mannen matrassen over het prikkeldraad en drongen het vrouwenkamp binnen, waar zij tot zonsopgang bleven toeven."
XCToen dat ontdekt was, werd voor de prikkeldraadversperring een nieuwe afsluiting aangebracht die men praktisch niet kon passeren. Geen nood: dwars onder de versperring en de afsluiting door werden gangen gegraven. Trouwens, overdag werkten mannelijke en vrouwelijke gevangenen in barakken en loodsen en in die ruimten kwamen ook kamp-SS'ers en SS Aujseheriunen. Een paar dat zich wilde afzonderen, kon daar met niet zo heel veel moeite de gelegenheid toe vinden.
XCBij dit alles moet bedacht worden dat er in Vught na de eerste maanden geen sprake meer was van honger en dat de gevangenen in hun angst voor wat de toekomst hun nog zou brengen (de Joodse gevangenen speciaal in hun angst om naar het onbekende oosten gedeporteerd te worden), een verhoogde behoefte hadden aan de spanning van een 'verhouding' en aan de roes van het physieke contact en van het orgasme. Vught kreeg op dit gebied een losgeslagen karakter. SS-Aufseherinnen hadden er verhoudingen, niet alleen met kamp-SS' ers en bewakings-SS' ers maar ook met gevangenen (enkele Auiseherinnen die op een verhouding met een gevangene betrapt waren, werden prompt zelf gevangengezet). 'Op het moment', zo tekende een jonge bewoner van het Judendurchgangslager, David Koker, begin november '43 in zijn dagboek aan, 'is het in het vrouwenkamp een volmaakt krols paradijs' (een lege barak van het Frauenlager werd toen als nachtelijke ontmoetingsplaats gebruiktï.ê Anderhalve maand later noteerde hij: 'In het FKL' (het Frauenlager)'rollen's nachts de meiden en vrouwen met de SS over de vloer." Twee dagen later: 'In de barakken van het FKL moet men's nachts in de eetzaalover de vrouwen heen stappen die daar met SS en Kapo's liggen.î" wel werd in Vught een bordeel gebouwd (de bouw werd door de gevangenen vertraagd omdat zij zulk een bordeel, aldus een hunner, als 'een belediging voor het Nederlandse volk' beschouwden"), maar hetA.v., p.David Koker:p.nov.A.v., p.dec.A.v., p.dec.'Verslag van mededelingen vanMaliepaard' (z.VIII,!.
1 109. 2 (1977), 190 (7 1943). 3 209 (29 1943). 4 2II (31 1943). 5 P. j.),
bouwsel werd nimmer in gebruik genomen, 'vermoedelijk ook', zo verklaarde dezelfde gevangene, 'omdat de sexuele mogelijkheden zo uitgebreid waren dat er geen behoefte aan was." Inderdaad, er ontstond in Vught van de zomer van '43 af een door de sexualiteit bepaalde conspiratieve sfeer waarin het verschil tussen kamp-SS'ers en SS-Aufseherinnen enerzijds en talrijke Kapo's en sommige andere gevangenen anderzijds haast opgeheven was. Vond er op de Kommandantur een uitgelaten feest plaats, dan waren die gevangenen daarvan op de hoogte. Ze hielpen wel eens een handje - zo werd in september door hen voor zulk een feest een gestencilde feestkrant vervaardigd met allerlei scabreuze teksten; onder de afbeelding van een der SS-Aufseherinnen stond geschreven: 'Pûr eine Nacht voller Seligkeit und Genever geb' ich alles hint'
XCDie feestkrant leidde tot de val van Lagerkommandant Chmielewski.
XCAl in de zomer van '43 hadden Ranter allerlei klachten over Chmielewski's optreden bereikt - Ranter had toen als Höherer SS und Po/izeifohrer en Gerichtsherr over allen die in Nederland op de SS-sector werkzaam waren, een SS-Richter naar Vught gezonden. Diens bevindingen zijn onbekend. Via welk kanaal Ranter van de feestkrant kennis gekregen heeft, weten wij al evenmin, maar hij kreeg het blaadje in handen en nam aan dat het bestaan ervan buiten het kamp bekend zou worden (talrijke gevangenen wisten van die krant af en er werden regelmatig gevangenen ontslagen), ja dat de kans groot was dat de Londense radio door een van de spionagegroepen ingelicht zou worden en het gebeurde propagandistisch zou uitbuiten. Begin oktober '43 werden Chmielewski en zijn adjudant gearresteerd en een maand of acht later veroordeelde het te Berlijn gevestigde SS und Polizeigericht I Chmielewski tot vijftien jaar tuchthuisstraf (de aan de adjudant opgelegde straf is niet bekend). Rimmler nam de zaak niet zo zwaar op: hij weigerde het vonnis te bekrachtigen. Chmielewski werd begin '45 zelfs volledig gerehabiliteerd -- Lennertz, de eerste Lageralteste van Vught, zag hem eind april' 45 nog in Mauthausen rondlopen 'in volornaat als Hauptsturmführer.'2
XCDe tweede Lagerkommandant van Vught werd SS-Sturmbannführer Adam GrÜllewald - weer een mislukkeling die, zijn gebrek aan leidinggevende capaciteiten ten spijt, in de concentratiekamp-sector tot verantwoordelijke posities kon opklimmen.
XCGrunewald was in 1901 bij Würzburg geboren en had het in '31, toen hij uit de Reichswehr (het kleine beroepsleger van de Weimar-republiek)
XC1 A.v. 2 PRA-Den Bosch: p.v. K. Lennertz (6 juni 1947), p. 6 (Doe 1-1043 B,
ontslagen werd, tot de laagste sergeantsrang gebracht. Weliswaar kreeg hij in '34 in de SS de rang van Hauptsturmjuhrer (kapitein), maar de leiding van de SS-Führerschule die hem in '38 examen afnam, concludeerde terecht dat hij, dom en beperkt als hij was, hoogstens deugde voor 'Ausbilder kleinerer Einheiten' : voor sergeant dus.! Desondanks werd hij in september' 38 Schutzhaftlagerführer II in Dachau. Ruim een jaar later werd hij Kommandant van de bakkers-compagnie van de SS-Totenkopf-divisie (hij was na de lagere school twee jaar bakkersleerling geweest) - in '41 kreeg hij zelfs de gehele ravitaillering van die divisie onder zich, maar dat was kennelijk teveel gevergd: in de herfst van '42 zond de Waffen-SS hem naar Duitsland terug. Dat stond zijn promotie tot Schutzhaftlagerführer I in Sachsenhausen niet in de weg. En deze botterik was het die in oktober' 43 tot Lagerkontmandant van Vught benoemd werd: een klein concentratiekamp, zeker, maar gelegen in een roerig land waar de bezetter er nog steeds op uit was (zij het vergeefs), zo min mogelijk aanstoot te wekken - dat laatste werd met alle nadruk door Rauter persoonlijk onder Grünewalds aandacht gebracht.
XCDe nieuwe Lagerkommandant begon met op sommige punten een wat scherper regime in te voeren: hij stelde een Strafkommando in dat in een apart omheinde barak gehuisvest werd, liet een Bock vervaardigen waarop voortaan de 'fünf-und-zwanzig auf dem Arseh' in het publiek, d.w.z. tijdens de appèls, toegediend werden, gaf opdracht de inhoud van alle pakketten scherp te controleren op geheime briefjes e.d. (broden die zich in de pakketten bevonden, werden door midden gesneden) en hij bepaalde tenslotte dat mannen en vrouwen geen enkel verboden contact meer mochten hebben; op overtreding stelde hij zware straffen. Met dat laatste bereikte hij niets; misschien namen de betrokken SS'ers en gevangenen zich wel enige tijd in acht, maar na twee maanden was de situatie weer als door Koker beschreven: 'in het FKL rollen 's nachts de meiden en vrouwen met de SS over de vloer.'
XCVan ongeveer april-mei '43 af werd in Vught geen honger meer geleden. Dat lag niet aan het verstrekte voedsel dat aan de krappe kant bleef en nauwelijks aangevuld werd door de artikelen die de gevangenen af en toeapril
1 8
met het kampgeld dat l1LU1 verstrekt werd, in hun cantine konden kopen', maar het was gevolg van het feit dat de hulp in de vorm van voedselpakketten binnen enkele maanden een grote omvang aannam.
XCOp grond van de in Duitsland geldende regeling had elke gevangene het recht, eens per week een pakket van 3 kilo toegezonden te krijgen - het is evenwel de vraag of die regeling in de maanden januari en februari '43 aan de gevangenen bekend was en in elk geval kwam een groot deel hunner uit gezinnen die niet bij machte waren, voor dat wekelijks pakket zorg te dragen. Niettemin kwamen eind januari en in februari al pakketten binnen, sommige als pakketpost afgezonden (dat waren dus 'familie-pakketten'), andere zonder post-aanduiding", en enige tijd later, vermoedelijk reeds in februari, raakte het aan de gevangenen bekend dat in Vught een dame woonde, mevrouw van Beuningen-Pentener van Vlissingen, die in staat was, hun pakketten toe te zenden als zij hun namen en 'adressen' maar kende; veel gevangenen gingen er toen toe over, aan arbeiders van aannemers en installateurs hun naam, hun kampnurnmer en het nummer van hun barak op te geven met verzoek er zorg voor te dragen dat mevrouw van Beuningen die gegevens in handen kreeg. Inderdaad, er arriveerden steeds meer pakketten die van haar afkomstig waren.
XCVan nog een tweede inwoonster van Vught, mevrouw E. TimmengaHiemstra (háár naam was aan de meeste gevangenen niet bekend) kwamen van april af pakketten binnen, Mevrouw Timmenga was zich al in februari moeite gaan geven om transporten van gevangenen die, door Nederlandse politie-agenten begeleid, aan het station van Vught aankwamenê, daar op te vangen en menigmaal hadden die agenten goedgevonden dat zij de namen(J.agenten hadden in de regel toegelaten dat de gevangenen op de stations en in
1 Geld dat gevangenen bij hun inlevering in het kamp bij zich hadden, vormde een tegoed dat aangevuld kon worden door hun familie en vrienden, maar zij kregen slechts met tussenpozen verlof, ten laste van dat tegoed voor f 10 kampgeld te kopen. In de cantine konden zij zich nu eens augurken, 'koeken van aardappel schillen' en bier aanschaffen (L. W. Schmidt: p. 79), dan weer 'een bosje radijs, soms een paar uien, soms een portie mosselen, een heel enkele keer een flesje cider' Engels: p. 59). Tandpasta was ook soms te koop, evenals drie artikelen die, gegeven het feit dat men de mannelijke gevangenen kaalgeschoren had, althans voor dezen volmaak tzinloos waren: haarkammen, haarshampoo en briljantine. De 10 sigaretten die de gevangenen wekelijks uit de cantine konden betrekken, waren de meesten hunner steedsbijzonder welkom. 2 Die laatste pakketten waren afkomstig van mevr. Ie Cosquino de Bussy-van der Lelie, de die wij al in hoofdstuk 4 noemden. Meer over de achtergrond van haar actie in hoofdstuk 9. S Die Nederlandse politie
en woonadressen van die gevangenen noteerde - mevrouw Timmenga lichtte dan hun familie in (soms deden de agenten dat zelf). Bleek haar nu, dat die familie (aan wie het 'adres' van de gevangene uit zijn correspondentie bekend was) niet voor de toezending van voedselpakketten kon zorgen, dan nam zij die taak over; daarmee begon zij in april.
XCTot omstreeks die tijd kregen de gevangenen van de hun toegezonden pakketten slechts een klein deel in handen. Die pakketten werden in een van de barakken uitgedeeld waar, aldus Kornelis Hofman, 'meestal het halve kamp stond te dringen.'Kapo's en SS'ers stonden er bij. 'Zat er bijvoorbeeld een half pond boter in, dan werd dit doorgesneden en was een van de helften voor de ss. De Kapo sneed het dan nog eens door en zo kreeg de gevangene maar een kwart pakje boter. Met de sigaretten ging het net zo. Voor de suiker stond een grote bus klaar, waar de suiker uit de pakketten ingegooid werd. Zo ging het met tachtig procent van de artikelen. Op het laatst kon de gevangene met het overblijfsel van het pakket naar zijn barak gaan waar dan op hun beurt de Blockälteste en de Stubenälteste weer een deel opeisten."
XCDe situatie veranderde, toen ongeveer van mei' 43 af elke week, en wel op donderdag, een vrachtauto van het Rode Kruis het kamp Vught binnenreed die grote aantallen pakketten meebracht, afkomstig van mevrouw vanOvereems organisatie en van mevrouw van Beuningen - Rode Kruispakketten. Er werd toen in het kamp voor die pakketten een aparte Paketen stelle ingericht 'en in juli was het wel zo', schreefHofman later, 'dat je van de 5 kilo 4900 gram in handen kreeg." Het Kommando dat in die Paketenstelle werkzaam was, bestond hoofdzakelijk uit Nederlandse gevangenen en de Kapo van dat Kommando, de politieke gevangene H. P. J. van Ketwich Verschuur, had er vooral predikanten en geestelijken in opgenomen. Wel werd af en toe door de Kommandantur een Paketensperre afgekondigd en als er dan enkele weken lang geen pakketten meer binnenkwamen, keerde de honger onmiddellijk in het kamp terug, maar dan toch slechts tijdelijk. 'Ja, dat eerste pakket!', aldus over de eerste gave die hij persoonlijk uitgereikt kreeg, Henri Cap petti, de illegale werker uit Ulft die wij in hoofdstuk 4 reeds citeerden (hij werd in de zomer van '44 samen met andere gevangenen Vught binnengevoerd)
XC'Ik zie ze nog binnenbrengen in onze barak, de grote lichtbruine papieren zakken'Verslag', p.A.v., p.
1 K. Hofman: 28. 2 29.
met het bemoedigende rode kruisje en het stralende 'Nederlandse Rode Kruis, Dienst voor speciale Hulpverlening'. Wij moesten allen aan tafel gaan zitten en toen werden de zakken rondgedeeld. U had de gezichten moeten zien van al die grote kerels ... Ik zag in vele ogen tranen blinken en dat waren waarachtig geen valse.
XCDeze heerlijke en toch zo simpele Rode Kruis-pakketten! Zij waren voor ons méér dan een noodzakelijke aanvulling van het zeer schrale officiële rantsoen, méér dan een erg welkome afwisseling in het menu van zure droge kuch en eeuwige koolsoep. Méér, want zij waren het tastbare bewijs dat wij steeds bleven leven in de gedachten van ons dierbare Nederlandse volk, voor welks toekomst de meesten onzer gevangen zaten. Zij brachten telkens weer de boodschap: 'Houdt moed! Wij vergeten u niet!' '1
XCDe situatie in Vught was toen al enkele maanden deze dat nagenoeg alle gevangenen dank zij de pakketten (de Rode Kruis-pakketten, de pakketten van mevrouw Timmenga en de 'familie-pakketten') geen honger meer leden; een groot deel van de gevangenen werkte bovendien in het Philips Kommando en de directie van Philips had verlof gekregen, alle leden van dat Kommando op de zes werkdagen een warme maaltijd extra te verschaffen. Bij het kampziekenhuis hield men dagelijks zoveel voedsel over, vooral met boter besmeerde boterhammen met dik spek er op (die kwamen uit de Rode Kruis-pakketten), dat een in het ziekenhuis werkzame gevangene dagelijks een mand vol van die boterhammen buiten de deur zette, 'zodat iedereen die honger had, er bij kon. Maar over het algemeen kon ik de hele mand met brood en al weggooien.' Toen in het ziekenhuis eens een hele gamelmet warm eten over was, bracht diezelfde gevangene haar naar het Strafbloek.'Ik kan u zeggen', vertelde hij na de oorlog, 'dat ik er ben uitgedonderd, mèt mijn hele ketel. Of zij dàt moesten eten! ... Daarom houd ik ook vol: wie in die tijd in Vught honger heeft geleden, was te lui om te lopen.P
XCWij tekenen bij dit alles aan dat de gevangenen die in de Aussenhommandos van het kamp opgenomen waren, er veel ongunstiger aan toe waren: zij kregen wel eens hulp van de bevolking van de streek waar zij werkten, maar zij vielen buiten de regelmatige pakketten-uitdeling van niet op naam gestelde pakketten in het kamp zel£ Vandaar ook de angst om bij zulk een Aussen kommando te worden ingedeeld. Ook de gevangenen in de 'bunker' (datH. Cappetti inp.'Verslag van mededelingen van Chr. Bakker'aug.p.
1 54. 2 (ra 1947), 3-4 (GC).
konden er enkele honderden zijn) kregen geen pakketten, soms wèl enkele uit die pakketten afkomstige gaven.
XCHet moge dan waar zijn dat in Vught van april-mei' 43 af geen honger meer werd geleden, het bestaan der gevangenen was en bleef moeilijk. Afgezien nog van de angst voor hetgeen in de toekomst kon gebeuren (zouden, als de Geallieerde legers naderden, aile gevangenen naar Duitsland getransporteerd of zelfs afgemaakt worden ?), waren de gevangenen onderworpen aan een regime dat, zo al niet door zware dan toch door lange werkdagen gekenmerkt werd.
XCMen werd om kwart voor vijf (in de wintermaanden een half uur later) gewekt. Had men zich gewassen en aangekleed en waren de bedden opgemaakt (de Bettenbau werd minder rigoureus gecontroleerd dan in de coneentratiekampen in Duitsland), dan kreeg men een beker 'koffie' en dat was veelal het enige wat men tot na het werk te drinken kreeg (tegen het drinken van water uit de waterleiding werd gewaarschuwd). Te eten kreeg men 's morgens niets, maar veel gevangenen hadden dan nog wat brood van de vorige avond of iets eetbaars uit 111m pakketten bewaard. Om zes uur werd men uit de barak gejaagd. Men stond dan een uur lang buiten, veelal in de kou - regende het, dan werd men kletsnat. Om zeven uur vond het ochtendappèl plaats; waren alle bevelen precies tegelijk uitgevoerd (het gebeurde wel dat ze, als dat niet gelukt was, tien of meer keren achter elkaar gegeven werden), dan klonk het 'Arbeitsleonimandos [ormierent' en de gevangenen op de Appellplatz liepen kris-kras door elkaar, elk naar de plaats waar het Kommando opgesteld werd, waartoe hij behoorde. Elk Kommando marcheerde vervolgens naar de plaats waar gewerkt moest worden, hetzij binnen, hetzij buiten het eigenlijke kamp. Tegen half acht begon men te werken. Dat werk duurde tot twaalf uur. Dan werden de rijen weer geformeerd en marcheerde men naar de woon- en slaapbarak terug. Daar had men een half uur tijd om te eten (warm eten) en het etensschaaltje af te wassen - om één uur stond men weer op de Appellplatz opgesteld. In de regel begon men dan om half twee weer te werken en tenzij de duisternis eerder inviel, werkte men door tot half zeven. Het avond-appèl was om zeven uur. De duur daarvan varieerde: 'normaal' van een kwartier tot een uur. In de woon- en slaapbarak teruggekeerd trachtte men zich dan te reinigen ('om daarna', aldus Engels, 'te constateren dat het niet heeft geholpen, omdat je mest, machine-olie
en modder met koud water en kleizeep niet uit je handen krijgt'") en vervolgens kreeg men het avondeten: een halve liter pap en een stukje brood (vier dagen in de week droog brood, op de resterende dagen werden wat boter en broodbeleg verstrekt) - 'gelukkig', schreef Engels, 'kunnen de meesten van ons dit armzalige rantsoen aanvullen met steviger kost die vrouw, ouders en vrienden' (èn het Rode Kruis) 'zenden.P Om kwart voor negen moest men in bed liggen. Men had dan in totaal op zijn klompen meer dan vijftien uren moeten staan of lopen - voor veel gevangenen een pijnlijke aangelegenheid: zij kregen, gelijk al vermeld, wonden aan hun voeten die gingen zweren.
XCZo ging het zes dagen in de week; op de zondag werd er 's middags niet gewerkt, maar werd op die dag een 'luizencontrole' gehouden, dan was men de gehele vrije middag kwijt. Diegenen die in de loop van de week een 'strafmelding' hadden gekregen ('bijvoorbeeld voor eten of roken onder het werk, wat nagenoeg elkeen natuurlijk deed, of voor'staan praten' of voor 'gaan zitten onder het werk"3), moesten op zondagmiddag straf-exerceren: 'ringelpiesen' , zoals het in Amersfoort heette.
XCDit gehele regime was, hoe strak ook, wezenlijk minder hard dan in de concentratiekampen in Duitsland het geval was. De gevangenen permirteerden zich trouwens vrijheden die dáár ondenkbaar waren. 'Elke morgen en avond kon men er', aldus weer Engels, 'op het appèl op rekenen dat zodra het commando 'Riegtuig' klonk' (een verbastering van 'Richtet Eueh') 'een grappenmaker riep: 'Vliegtuig? Waar?' en allen naar boven stonden te staren'4 (zulk een 'grappenmaker' zou in Duitsland onmiddellijk neergeknuppeld zijn). Werden de commando's door een Nederlander gegeven, bijvoorbeeld door Lagerältester Hurkmans, dan werd 'Vordermann!''vertaald' tot 'Voddeman!' en 'Seiterichtung!' tot 'Zijkinrichting l'.
XCVan groot belang was voorts dat moorddadige Kommandos als de granietgroeven in Natzweiler, Mauthausen en Gross-Rosen (om slechts deze te noemen) ontbraken en dat, al vonden er wèl mishandelingen plaats, het [ertigmachen door Kapo's, voorzover bekend, niet voorkwam.fJ.
1 Engels: p. 46. 2 A.v. 3 A.v., p. 52. 4 A.v., p. 37. 5 Mishan deld werden vooral de Joodse die in de opgenomen waren. Bij één gelegenheid in de zomer van '43 werden op een zondag de ca. honderd Joden die zich in het bevonden, samen met twintig jongens en mannen uit het tot een speciaal verenigd. Dit geschiedde omdat een SS'er gehoord had dat daags tevoren een Jood uit het tijdens het stenensjouwen tegen een medegevangene spottend iets
XCVught heeft een groot aantal Aussenuommandos gekend, waarvan evenwel slechts één, dat in december '43 gevormd werd, het karakter gedragen heeft dat wij in hoofdstuk I bij de behandeling van de Aussenkommandos der concentratiekampen in Duitsland signaleerden: werk in de industrie. Het was een Kommando van vrouwen die in Den Bosch tewerkgesteld waren in de 'Continental' -fabriek en daar gasmaskers maakten. Dit was het enige uit vrouwen bestaande Aussenleommando, de overige bestonden uit mannen.
XCEen overzicht van A. Hiemstra- Timmenga volgend", zouden wij die uit mannen bestaande Aussenleommandos van Vught in drie groepen willen indelen: Aussenleommandos voor dienstverlening, voor werk op de Duitse vliegvelden en voor werk aan de Duitse versterkingen.
XCAussenleommandos voor dienstverlening waren toegevoegd aan de Brabantse gijzelaarskampen (dat waren de in hoofdstuk 3 al vermelde communisten uit Amersfoort die in januari '43 naar Vught 'overgeschreven' waren) en aan de bureaus van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD; het laatste Kommando bestond maar uit een man of tien.
XCVeel groter waren de Aussenleommandos op de Duitse vliegvelden Deelen",aantal Fransen, is pas op 12 september '44 via Vught naar Sachsenhausen getrans
gezegd had als 'Duitsland wint op alle fronten'. Het marcheerde het kamp uit. 'Toen riep', zo vernam op maandag een vrouwelijke gevangene uit het van haar vriend die bij het ingedeeld was, 'de ene SS'er tegen de andere: 'Gaje naar de bioscoop vanavond?' 'Nee', antwoordde de andere, 'we gaan zelf bioscoop maken.' ' De Joden kwamen op een open plaats in het bos. Daar werden zij door de honden van de opgejaagd en gebeten. 'Een oude man van vijf-en-zestig jaar moest in een boom klimmen en zingen 'Hollands vlag, je bent mijn glorie!' Eenjongen moest een kikker uit de sloot vangen en in zijn mond steken' (hij moest het beest opeten, maar dat weigerde hij). 'Toen moesten ze op een grote plek van zand, waar niets op lag, hout gaan zoeken, ze moesten met iets terugkomen. Ten einde raad namen ze maar paardenvijgen mee die langs de rand lagen.' ('Verslag van mededelingen van R. Corper-Blik' (24 april 1947), p. 6 (GC)). Er zijn op die zondag twee Joodse gevangenen doodgeschoten en zestien of zeventien anderen, met wonden overdekt, moesten in het kampziekenhuis opge nomen worden. 1 Brief, 27 nov. 1968, van A. Hiemstra-Timmenga aan het RvO (GC). 2 Dit dat uiteindelijk minder dan honderd gevangenen telde, onder wie een
Venlo, Welschap en Gilze-Rijen. Die vliegvelden moesten uitgebreid worden. I Het was zwaar werk, maar ook riskant doordat al die vliegvelden aan aanvallen door de Geallieerde luchtmacht blootstonden. Verscheidene van die Kommandos bestonden aanvankelijk uit Joden, maar dezen werden later door niet-Joodse Schutzhäftlinge vervangen. Van het Aussenhommando Gilze-Rijen weten wij nog dat het in oktober '43 (het was in augustus gevormd) bijna geheel uit zwarthandelaren bestond; de SS'ers en Kapo's traden er hard op, maar de gevangenen werden er door LuftwaEè-militairen bewaakt die, aldus de politieke gevangene dr. Fritz Steiner (een 'half-Jood' die wegens hulp aan Joden eind '42 in Amersfoort opgesloten was), 'zeer soepel waren en werkelijk dag en nacht van sS-bewakers verschilden; zij hadden geen notie van wat concentratiekampen eigenlijk waren ... Dank zij hun soepele houding is een groot aantal van die jongens gevlucht."
XCInderdaad, het was in het algemeen eenvoudiger, uit een Aussenkommando te vluchten dan uit Vught-zelf. Wij willennu derhalve eerst enkele gegevens over die ontvluchtingen vermelden en zullen nadien de resterende groep Aussenkonunandos behandelen, met name het grootste: het Aussenkommando Moerdijk.
XCEr zijn in totaal van januari '43 tot en met juli '44 (de precieze gegevens over de maand augustus en de eerste dagen van september '44 ontbreken) van de in Vught ingeschreven mannelijke gevangenen een-en-tachtig gevlucht (van wie vijftien weer gegrepen zijn) en van de vrouwelijke negen (van wie drie weer gegrepen zijn). Van de een-en-tachtig mannen zijn achttien uit het kamp-zelf ontkomen, drie-en-zestig uit de kamp-Komma11dos buiten de dubbele omheining, uit de Aussenkommandos of tijdens hun transport, en van die drie-en-zestig zijn twee-en-twintig bij het Aussenleom mando-GilzeRijen weggekomen. De negen vrouwen zijn allen gevlucht uit het Aussenleommando-Dcs: Bosch. Deze gegevens sluiten de in het [uden durchgangslager ingeschreven gevangenen in. Hoevelen van hen ontvlucht zijn, weten wij niet, wèl dat één Joodse gevangene uit het Aussenkommando Moerdijk tweemaal gevlucht en tweemaal weer gegrepen is; de tweedeLeeuwarden; daarop komen wij in ander verband terug. 2 F. Steiner: 'Verslag'
1 In februari' 44 kwam er korte tijd ook nog een op het vliegveld
maal vluchtte hij tegelijk met twee andere Joden; alle overige gevangenen moesten toen r6 uur lang op strafappèl staan.
XCVoor de 'officiële' concentratiekampen gold, gelijk in hoofdstuk 5 vermeld, een voorschrift van Himmler dat ontvluchte gevangenen die gegrepen waren, tijdens een appèlopgehangen moesten worden. In Vught ging het anders toe: de vluchtelingen werden in de 'bunker' opgesloten en, als het onderzoek afgelopen was (wie had hen geholpen ?), in het Schutzhaftlager aan het Strafkommando toegevoegd.
XCNu de derde groep Aussenieommandos: werk aan Duitse versterkingen.
XCDie Kommandos waren er in Roosendaal en bij het dorp Moerdijk - in Roosendaal een Kommando van Joden, slechts korte tijd (van eind februari tot midden april '43), maar het Aussenkommando-Moerdijk bestond veel langer: bijna veertien maanden (van eind maart '43 tot medio mei '44). In eerste instantie werden in het Judendurchgangslager ca. vijfhonderd mannen voor dit Aussenkommando uitgekozen"; zij werden naar een kamp op enkele kilometers afstand van het dorp Moerdijk overgebracht waar barakken stonden die oorspronkelijk door de waterpolitie gebruikt waren; die barakken waren klein en smerig en men had er spoedig last van luizen en vlooien. Er moest hard gewerkt worden, hoofdzakelijk bij de aanleg van tankgrachten in de noordwest-hoek van Noord-Brabant, op het Eiland van Dordrecht en in Zuid-Beyerland (naar de verafgelegen plaatsen werden de gevangenen in volgepropte vrachtauto's vervoerd). Aanvankelijk was er in het kamp bij Moerdijk ook een Kommando van Joodse kleermakers die niet anders deden dan kleding vervaardigen voor de veertig tot vijftig SS' ers die zich als kamp-SS'ers en bewakers bij het Aassenkommando bevonden. De Joden werden in oktober naar Vught teruggehaald (en in november gedeporteerd) en toen werden ook meer niet-Joden naar het Aussenkom mando-Moerdijk gezonden dat tenslotte ca. duizend gevangenen ging tellen; voor die niet-Joden had men van meet af aan veelal politieke gevangenen uitgekozen die wegens Jodenhulp in Vught terechtgekomen waren.
1 De sterkte van het heeft nogal gewisseld en bovendien werden zieke Joodse gevangenen menigmaal naar Vught teruggezonden waarna de lege plaatsen door andere Joden ingenomen werden. Wellicht hebben in de periode maart-oktober '43 in totaal duizend Joden van het deel uitgemaakt. Wij komen op deze Joodse groep in hoofdstuk 7 nog terug.
XCIn '43 werd in het Aussenkol'mnando-Moerdijk aanvankelijk honger geleden maar na enige tijd mocht de vertegenwoordiging van de Joodse Raad in Breda voor enige aanvulling zorgen. De hygiënische toestand was bedroevend (de gevangenen werkten en sliepen dertien weken lang in dezelfde kleren) en de medische verzorging was uitermate slecht; zulks kostte aan enkele gevangenen het leven.! In '44, toen de Joden uit het Kommando verdwenen waren, kregen de arbeidsploegen die in de streken werkten die wij noemden, extra-voedsel van diverse autoriteiten. Zo ontving de groep die in Dordrecht werkte, dagelijks een liter warm eten uit de centrale keuken van de gemeente - de leden van die groep konden ook veel contact hebben met hun familie: zij hadden de ss' ers met jenever en sigaretten omgekocht. 'Een van de Kapo's', aldus dr. Steiner (hij was van Gilze-Rijen naar Moerdijk overgeplaatst) 'heeft het zelfs klaargespeeld om met een stel gevangenen van zijn Kommando naar Rotterdam te rijden, waar ze met z'n allen naar de kroeg zijn gegaan."
XCIn de eerste maanden van' 43 moesten de gevangenen van Vught (dat bleek al uit onze beschrijving van het lot van de eerste transporten die er inA",ssenkommando-Moerdijk.
1 Een van degenen die omkwamen, was de econoom drs. Jan Carmiggelt, die als gevolg van door drs. F. Weinreb gepleegde celspionage, medio juli' 43 in Den Haag gearresteerd werd als lid van een groep die Joodse onderduikers hielp; hij stierf eind september in het 'Mijn schoonzusje', zo vertelde in '72 zijnjongere broer Simon Carmiggelt, tijdens de bezetting medewerker van de groep van 'werd toen ontboden bij de Ze was zeer zwanger en toen zei ik: 'Nou ik ga wel metje mee.' En toen kwamen we daar op het Binnenhof en er was een vent, een portier, die zei: '0 ja, gaat u maar naar dat gebouw.' Ik zei tegenmijn schoonzusje: 'Ga daar maar zitten.' Dus bleef ze op de gang en ik ging die kamer binnen. God, wij dachten, we krijgen een mededeling dat-ie naar een ander kamp is, hè. En daar zat dus een vent en die zat achter een bureau en d'r liepen daar van die goedkope meissies die bij de 'SD' werkten, weet je wel, en een van die juffrouwen komt naar me toe met een papier in d'r hand en die las mij voor dat hij dus dood was, terwijl mijn schoonzusje op de gang zat. Die las het gewoon voor. Nou, toenmoest ik het dus aan haar vertellen, daar op die gang. En toen moest ik naar huis en moest ik het aan mijn vader vertellen. En ik weet nog dat mijn vader' (hij had grote verwachtingen gekoesterd van de toekomst van zijn oudste zoon) '... toen zei: 'Alles tevergeefs." Hij stierf een maand later. (Ischa Meijer: 'Een eindje om. Portret van Simon Carmiggelt', 20 dec. I972), 2 F. Steiner: 'Verslag', p. 29.
januari binnenkwamen) allerlei werk verrichten dat samenhing met de opbouw van het kamp, de SS-barakken inbegrepen: het rooien van bomen, het egaliserenvan terreinen, en sjouwwerk - men kan er metselen, timmeren enz. aan toevoegen. In mei en juni werd door de gevangenen ook nog een brede nieuwe klinkerweg naar het kamp aangelegd; de vrouwen en meisjes van het Frauenlager werden daarbij ingeschakeld. Vught had ook een eigen boerderij en de nieuwelingen kwamen veelal eerst in het Bauernhoj-Kom mando terecht dat in de regel honderdvijftig man telde. Het was een onaangenaam Kommando.'Goede boeren', aldus een gevangene die er in de winter van' 43 op '44 in opgenomen was, 'regelen hun werk naar het weer. Hier niet. Dat ging door onder hevige hagel- en sneeuwbuien. Zonder sokken, in klompen of klompschoenen met geïnfecteerde wonden, onvoldoende gekleed en rillend van kou.'! Was er voor dat Kommando geen werk - geen nood: 'een groep werd aan het graven van sloten gezet die later door een andere groep werden dichtgegooid.f
XCDaarnaast waren er in Vught de 'normale'Kommandos die er toe dienden, het kamp zelf in stand te houden. Er werd veellijngetrokken. Zo moest het Kommando-Lagerreinigung er voor zorgen dat alles in het kamp schoon bleef. 'De groep', aldus de illegale werker P. J. Stavast die eind juni '43 in Vught opgesloten werd,
XC'was veel te groot in verhouding tot het werk dat gedaan moest worden ... Toch werd verlangd dat men voortdurend werkte. Men mocht niet stilstaan, men mocht niet met lege handen worden aangetroffen.De krankzinnigstesituaties ontstonden hierdoor. Tientallen keren werd eenzelfde straatje dat reeds kraakschoonwas, opnieuwaangeveegd. Tientallen keren werd een pad, waarop geen blad of stokje meer te vinden was, opnieuw geharkt ... Natuurlijk ... stonden we vaak te niksen, steeds uitkijkend of er geen SS'ers in aantocht waren'"
XCwant die SS'ers kenden maar één devies: 'Bewegungl Weiter arbeitenl' Dat waren ook de woorden die een krankzinnig geworden gevangene, een Chinees die men binnen het kamp liet rondlopen, tegen iedere groep uitstiet welke hij tegenkwam.
XCVught had ook een drukkers-Kommando - wij vermeldden het al in deel v (hoofdstuk 7, in de paragraaf 'Illegale pers'). Het was in de zomer van '43 op last van Rauter gevormd opdat de bezetter, die tijdens de April-Mei
XC1 Keesvan Dordt: Achter prikkeldraad (z.j.), p. 24. 2]. Engels: Bij de Kapo's, p. 54. 3 P.]. Stavast: Een doodgewone KP'er(I965), p.
stakingen op tegenwerking gestuit was bij de Algemene Landsdrukkerij, steeds de beschikking zou hebben over de nodige krachten voor het vervaardigen van aanplakbiljetten. Het Kommando bestond uit gevangen typografen en drukkers en zij werkten met machines die men uit enkele drukkerijen welke gesloten waren, naar Vught had getransporteerd. Het Kommando drukte eerst allerlei kamp-drukwerk, o.m. het kampgeld, maar werd eind' 43 tot een man of twaalf verkleind die in de 'bunker' ondergebracht werden en daar en bij hun werk van de overige gevangenen geïsoleerd werden. Het Kommando moest toen o.m. nagemaakte illegale bladen vervaardigen - het zette en drukte die zo perfect dat het verschil met de in de regel nogal slordig gedrukte echte illegale bladen onmiddellijk in het oog sprong.
XCDe grootste twee Kommandos in Vught waren het Luftwaffe-Kommando en het Philips-Kommando.
XCHet over acht werkbarakken verdeelde LuftUJaffe-Kommando telde ongeveer vijfhonderd gevangenen. Het deed niet anders dan Duitse, Engelse en Amerikaanse vliegtuigen slopen die in Nederland neergeschoten of neergestort waren. Al het sloopmateriaal werd gesorteerd en afgevoerd; of dit geschiedde in opdracht en ten profijte van een van de SS-ondernemingen die wij in hoofdstuk I vermeldden, weten wij niet - het kan ook een andere onderneming geweest zijn die het sloopmateriaal overgenomen heeft.
XCHet Philips-Kommando was nog groter dan het LuftUJajJè-Kommando, d.w.z. het nam wel evenveel werkbarakken in beslag, maar er werkten meer gevangenen, tot ca. twaalfhonderd toe.
XCToen aan ir. Frits Philips begin '43 op verzoek van Berlijn de vraag voorgelegd was of hij er voor voelde, de gevangenen in Vught voor de n.v. Philips te laten werken, was zijn eerste reactie, zo schreefhij in '76, 'volstrekt afwijzend. Ik dacht er niet aan!'! Maar de Verwalter van Philips bleef aandringen en de feitelijke president-directeur van het Nederlandse deel van de ondernemingê beloofde, er nog eens over na te denken; hij besprak de zaak met enkele directeuren alsook met prominente Eindhovense illegale werkers en hij besloot tenslotte, aan het Duitse verlangen tegemoet te komen, mits aan enkele voorwaarden voldaan werd: de in Vught op te richten werkplaats moest onder toezicht van Philips staan en haar toezichthouders moesten dus vrij toegang hebben tot het kamp; die toezichthouders zouden bepalen
1 F. Philips: (1976), p. 164. 2 Zijn vader, dr. Anton Philips, had zich op 13 mei '40 samen met zijn schoonzoon ir. P. F. S. Otten en enkele vooraanstaande medewerkers uit Hoek van Holland naar Engeland kunnen begeven; de groep reisde door naar de Verenigde Staten - wij komen er in deel 9 op terug.
welke gevangenen in het te vormen Kommando opgenomen zouden worden, Philips zou al die gevangenen een warme maaltijd extra verschaffen en zij zou ook arbeidsloon aan de families van de gevangenen uitkeren. Die voorwaarden werden aanvaard, behalve de laatste. Enige tijd later kreeg Philips wèl verlof, de gevangenen-zelf een financiële tegemoetkoming uit te keren, maar die regeling werd na enkele weken (of maanden) afgeschaft, 'omdat', aldus ir. Philips, 'de werkers bij Philips dan tegenover de anderen te zeer zouden worden bevoorrecht. '1
XCBevoorrecht waren zij toch al. Misschien waren er aanvankelijk wel gevangenen die het afkeurden dat een Nederlandse onderneming Nederlandse concentratiekamp-gevangenen liet werken aan opdrachten die, zo werd aangenomen, in het kader van de Duitse oorlogsinspanning pasten, maar toen ir. Philips eenmaal over het bezwaar heengestapt was dat hij geen eigenlijk loon mocht uitkeren en 'Philips Speciale Werkplaats Vught' dus in bedrijf gesteld werd (dat was medio februari '43 het geval), bleek de gevangenen al spoedig dat zij voor een aanmerkelijke bijdrage aan de Duitse oorlogsinspanning niet bevreesd hoefden te zijn en dat uit het bestaan van die Speciale Werkplaats tal van voordelen voor hen voortvloeiden. De extramaaltijd was vooral in de periode maart-mei '43 toen de gevangenen slechts een miniem deel uit de inhoud van hun pakketten in handen kregen, van grote betekenis, maar was hun natuurlijk ook nadien welkom. Twee andere aspecten waren nog belangrijker: wie bij het Philips-Kommando werkte, vond daar vaak lange tijd bescherming tegen doorzending naar Duitsland (of, in het geval van Joden, naar Westerbork vanwaar men verder gedeporteerd kon worden), en het bestaan van die Speciale Werkplaats maakte een ruime mate van geheim contact met familieleden, vrienden en illegale relaties mogelijk.
XCWat is er voor werk verricht?
XCPhilips begon met grote hoeveelheden administratieve bescheiden die door het bombardement van de Philips-fabrieken op 6 december' 42 in wanorde geraakt waren, naar de Speciale Werkplaats over te brengen: zij moesten gesorteerd worden. Voor dat werk (het werd tot in de zomer van '44 gerekt) waren geen speciale werktuigen of machines nodig. Het insralleren van zodanige werktuigen en machines vergde enige tijd; toen zij er waren, werd in de Speciale Werkplaats allerlei reparatiewerk verricht en werden handdynamo's ('knijpkatten'), scheerapparaten, dooscondensators, (civiele) radiotoestellen en later ook radiobuizen geassembleerd. Het assembleren
XC1 F. Philips: VijJtigjaar met Philips, p.
van de radiobuizen, die ook in militaire toestellen ingebouwd konden worden, was het moeilijkst, maar ook voor de Duitsers het belangrijkst: daarvoor werden door Philips Joodse gevangenen aangetrokken die de bescherming tegen deportatie het meest nodig hadden. Tot die Joodse gevangenen behoorde een groep Joodse employés van Philips die de firma van eind '41 af verenigd had in een z.g. Speciale Opdrachten Bureau, als gevolg waarvan zij allen mèt hun gezinsleden (de z.g. Sobu-groep) beschermd waren tegen deportatie. Philips had zich in '42 en '43 ook veel moeite gegeven, de gehele groep van ruim honderd personen voor rekening van de onderneming legaal naar Spanje of Portugal te doen emigreren; dat was mislukt en in augustus '43 moest het overgebleven deel van de groep (sommigen waren ondergedoken) zich naar het Judendurchgangslager Vught begeven: vier-en-dertig mannen, een-en-veertig vrouwen, zeventien kinderen. Zij werden in het [udendurchgangslager in aparte barakgedeelten ondergebracht en wie hunner tot werken in staat was, kwam in de Speciale Werkplaats terecht.
XCAanvankelijk had de leiding van de Speciale Werkplaats niet verder gekeken dan tot het Schutzhaftlager: zij wilde de niet-Joden aan wie Schutz haft opgelegd was, en speciaal dan diegenen die naar Duitsland op transport gesteld konden worden, bescherming bieden; de houding van de Duitsers jegens Joden kennend, vreesde zij dat zij de bescherming van die Schutzhäft linge in gevaar zou brengen als zij het Kommando een 'gemengd' karakter gaf - die vrees bleek ongegrond. De Joden die ongeveer van mei-juni af in het Kommando opgenomen werden, maakten het de leiding van de Speciale Werkplaats overigens niet gemakkelijk: nagenoeg ieder hunner poogde voor zijn eigen relaties eenzelfde beschermde plaats te veroveren. Maar ook voor de niet-Joden gold, dat er altijd veel meer candidaten voor het Philips Kommando waren dan plaatsen in dat Kommando. Er moest geselecteerd worden. Welnu, de leiding hield zwarthandelaren, clandestiene slachters en dergelijken buiten de deur; ze trok nieuwe krachten aan op grond van de inlichtingen die zij vooral verkreeg van de Kapo van het Faketen-Kommando, van Ketwich Verschuur, en ze koos bij voorkeur bonafide illegale werkers uit, misschien evenwel met deze beperking dat gevangenen die als communisten bekend stonden, een geringere kans hadden dan anderen om in het Philips-Kommando opgenomen te worden.
XCEen belangrijk onderdeel van het Kommando werd nog de z.g. Rekenkamer: een afdeling waar een man of dertig, hoofdzakelijk academici (onder hen bevonden zich enkele gegijzelde hoogleraren uit Leiden, maar ook de politieke gevangene prof. Telders), aan het werk gezet werd voor de oplossing van vraagstukken die (maar dat werd natuurlijk gecamoufleerd) geen enkel
XCHoeveel de Speciale Werkplaats in totaal geproduceerd heeft, is niet bekend, maar vast staat dat er op enorme schaallijngetrokken is (het arbeidstempo was volgens rapporten van Philips niet veel meer dan 40% van normaal), hetgeen kennelijk de instemming had van de directie van Philips en de leiding van de Speciale Werkplaats.' Gegevens over het financiële aspect van de Werkplaats hebben wij niet - Philips heeft aan de Lagerkom mandantut de gebruikelijke bedragen betaald die elke onderneming voor de inschakeling van concentratiekamp-gevangenen betalen moest; daar stond dan tegenover dat, voorzover er reparatie- en assemblage-arbeid verricht werd, goederen afgeleverd werden die verkocht konden worden. Een groot deel van de werktuigen en de machines die in de Werkplaats geïnstalleerd waren, raakte Philips overigens kwijt als gevolg van de evacuatie van het kamp Vught: zij werden naar Duitsland getransporteerd, en volgens mededeling (1948) van jhr. ir. R. E. Laman Trip bij wie de algemene leiding van de SpecialeWerkplaats berustte, en van C. H. Braakman, de Philips-functionaris die de dagelijkse leiding had, bleek na de bevrijding, toen men de rekening opmaakte, dat de Werkplaats aan Philips een verlies had doen lijden van meer dan f 1 mln.ê
XCLaman Trip kwam slechts af en toe in de Speciale Werkplaats maar Braakman was daar voortdurend aanwezig met o.m. nog twee andere Philips-employés: H. Maarschalk en G. H. Peuscher; bij Maarschalk berustte de organisatorische, bij Peuscher de technische leiding. Alle vier gedroegen zij zich zo dat de gevangenen steeds het gevoel hadden: zij staan aan onze kant. 'De heer Braakman', zo schreef ons in '76 een oud-gevangene die in het Philips-Kom/'nando gezeten had, 'zou, als hij 's morgens in het kamp was, nooit zijn hoed afzetten, als de kampcommandant hem niet eerst gegroet had met een militair saluut. Daar keken wij elke morgen weer met spanning naar uit. '3
XCIn tweeërlei opzicht werd de eerste helft van juni '44 voor het Philips Kommando een dramatische periode: het raakte op 3 juni al zijn Joodse werkkrachten en op II juni de gehele Philips-leiding kwijt.
XCWat het eerste betreft: als laatste groep verdwenen uit het [udendurch gangs/ager op 3 juni alle Joodse werkkrachten van Philips: bijna vierhonderdhaalden. 2 'Verslag van mededelingen van R. E. Laman Trip en C. H. Braakman' , p. 19. 3
1 Door de Joodse werkkrachten (meest vrouwen en meisjes) die radiobuizen ver vaardigden werd wèl stevig aangepakt: de algemene opinie was dat zij alleen dan niet gedeporteerd zouden worden wanneer zij een normale wekelijkse produktie
vrouwen en bijna honderd mannen; zij werden met de zeventien 'Sobu'; kinderen naar Auschwitz gedeporteerd, rechtstreeks. Maar de Philipsbescherming bleef effectief. De directie van Philips had via de Verwalter weten te bewerkstelligen dat Telefunken alle werkkrachten zou overnemen. In Auschwitz, waar juist toen in verband met de deportatietransporten uit Hongarije de gaskamers maximaal in werking waren, werden de ca. vijfhonderd gedeporteerden ingeschreven; zij kregen een kampnummer, geen hunner werd naar de gaskamers gevoerd. In twee transporten (IO juni en 23 augustus) belandden zij in een fabriek van Telefunken bij Reichenbach; bij het transport van 23 augustus bleven echter wèl ca. vijftig ouderevrouwen, zieken en moeders van kinderen in Auschwitz achter. Zij zijn omgekomen met, later (in de 'derde fase'), vele anderen, doch van de oorspronkelijke groep zijn honderdzestig in leven gebleven, met inbegrip van negen kinderen: veertig mannelijke, honderdtwintig vrouwelijke personen.'
XCNu de 'va1' van de Philipa-lei ding.
XCOp 9 juni, zes dagen na de deportatie van de Joodse groep, pleegde een Nederlandsegevangene sabotage door in de Speciale Werkplaats een drijfriem door te snijden. De riem werdhersteld en Braakman sprak met de Vorarbeiter van het Philips-Kommando, de Duitse gevangene Erich Beck, af dat zij het gebeurde niet aan de Kommandantur zouden melden. Beek hield zich niet aan die afspraak en het gevolg was dat de gevangene onmiddellijk ter dood veroordeeld en gefusilleerd en dat Braakman (II juni) gearresteerd werd.ê De gehele leiding van de Speciale Werkplaats werd afgezet en door een Duitse ingenieur vervangen, 'het werd toen', aldus een gevangene, 'een tirannie zoals ook in de andere Kommandos'"; er moest dus hard gewerkt worden - voor het eerst.
XCWij vermeldden dat door het Philips-Kommando radio's geassembleerd werden. Natuurlijk werd daarmee naar de BBC en Radio Oranje geluisterd. Dat liep eind juli '43 in de gaten, en toen moest het gehele Kommando ('das [aulste, vollgefressenste, deutschfeindlichste Kommando', zoals een SS'er het toen genoemd zou hebben") twee zondagen achter elkaar stenen sjouwen.getransporteerd maar overleefde de oorlog. 8 P. Galis: Hel van Brabant, p. 30. 4 D. Koker: Dagboek geschreven in Vught, p.
lOok de elfhonderdnegen-en-veertig Joden die op IS november '43 van Vught naar Auschwitz werden gedeporteerd, werden bij aankomst niet geselecteerd, maar velen uit deze groep werden in januari '44 bij twee grote 'normale' selec ties in het kamp naar de gaskamer gezonden. Er zijn slechts acht-en-dertig overle venden: twee-en-dertig mannen, zes vrouwen. 2 Braakman werd eerst in Vught in de 'bunker' opgesloten en medio juli in het ingeschreven waar hij in het terechtkwam. Hij werd begin september naar Duitsland
Van een SS'er kreeg het daarbij te horen: 'Wir werden euch lernen nach dent englischen Rundfunk zu horen und zu sagen' (de Geallieerden waren toen met succes op Sicilië geland) 'dass wir in zwei Wochen weg sind.'1 Het luisteren naar de Engelse uitzendingen werd nadien voortgezet, naar wij aannemen iets voorzichtiger. Misschien was het soms te riskant, maar dan konden Braakman, Maarschalk en Peuscher steeds aan enkele vertrouwde gevangenen vertellen wat de Engelse radio de vorige avond bericht had. Het was bill óók mogelijk, waarschuwingen aan personen buiten het kamp door te geven; of zij ook zelfbriefjes buiten het kamp gesmokkeld hebben, weten wij niet - lagere Philips-employés (een man of tien) die eveneens dagelijks naar de Speciale Werkplaats kwamen, hebben dat in elk geval wèl gedaan. Dat waren, aldus een der gevangenen, 'bijna zonder uitzondering geschikte lui die genegen waren, mondelinge en soms ook schriftelijke berichten mee te nemen.' De schriftelijke werden veelal op de binnenkant van een sigarettenpapiertje geschreven waarmee vervolgens een sigaret gerold werd. 'Soms ook konden we langere brieven meegeven; deze werden in de blikken doos van een dooscondensator ... gesoldeerd en met de Philips-auto die dagelijks in het kamp kwam om materialen te brengen en afgewerkte produkten mee te nemen, naar buiten gevoerd."
XCIn nog een ander opzicht was de aanwezigheid van Philips voor de gevangenen van positieve betekenis: toen in het kamp eenmaal het 'ziekenhuis' (de Krankenbau) klaar was, schonk Philips een röntgen-installatie, verlichtingsapparatuur en tal van andere apparaten en droeg de firma zorg voor ontbrekende instrumenten die zij niet zelf vervaardigde; 'ook de tandarts hebben wij', aldus Laman Trip en Braakman, 'geholpen en voor de apotheek hebben wij van alles bij elkaar gekregen."
XCToen het concentratiekamp Vught in januari '43 in gebruik genomen werd, was er, gelijk reeds vermeld, praktisch niets aanwezig waarmee men zieke gevangenen kon helpen; mede daardoor maakte de dysenterie-epidemiep.
1 A.v. • F. M. Gescher: 1944 (z.j .), 93. S 'Verslag vall mededelingen van R. E. Laman Trip en C. H. Braakman', p. 19.
zoveel slachtoffers. Er bevonden zich toen onder de gevangenen wel al geschoolde medici, maar Lagerkommandant Chmielewski verbood hun, als arts op te treden en zij kwamen het barakgedeelte waarin zieke gevangenen opgenomen werden, niet binnen. Er was een officiële Lagerarzt, een jeugdige SS'er, SS-Unter later Obersturmführer dr. Meyer, maar diens grootste zorg was dat de zieken op hun britsen (later: in hun bedden) 'in de houding lagen', d.w.z. met perfect gestrekte armen boven de deken en hij keek verder nauwelijks naar hen am; hun 'behandeling' liet hij aan een gevangene over die kapper van beroep was.
XCEind februari' 43 werd in de ziekenbarak een student naar binnen gebracht, die een gecompliceerde beenfractuur had (hij was door een bewakings-Sé''er aangeschoten). De kapper kon bezwaarlijk als chirurg optreden, maar Lager arzt Meyer, die internist was, kon dat ook niet. De kapper haalde er de chirurg dr. H. Wamsteeker bij, een van de leidende figuren uit het artsenverzet die begin februari '43 als strafgijzelaar Vught binnengevoerd was, en deze wist, gedecideerd optredend, bij de Lagerarzt te bereiken dat hij de student mocht onderzoeken, nadien (er waren geen middelen om een operatie uit te voeren) dat de student naar het ziekenhuis in Den Bosch overgebracht werd; bij dat laatste had ook een rol gespeeld dat mevrouw de Bussy, die van de zaak gehoord had, in ongezouten bewoordingen haar mening geuit had tegen Chmielewski. Wamsteeker, eenmaal tot de ziekenbarak toegelaten, bleef daar werkzaam tot hij in mei uit Vught vrijgelaten werd; hij had toen zowel via mevrouw de Bussy als via de leiding van de Speciale Werkplaats enkele instrumenten gekregen; hij moest overigens opereren in een hok waar nauwelijks licht was, en zonder assistentie van wie dan ook.
XCDe situatie veranderde drastisch toen de Krankenbau klaar was: een klein 'echt' ziekenhuis met een mannen- en een vrouwen-afdeling (wij maakten daar al melding van) en met een kleine èn een grote operatiezaal. De Kranken bau was, mede door de medewerking die Philips verleend had, goed geequipeerd en de Lagerkommandant en de Hauptlagerarzt (een nieuwe functionaris), SS-Hauptsturmführer dr. Wolter, had den goedgevonden dat er een equipe kwam van Nederlandse gevangenen: huisartsen, specialisten (tezamen ongeveer twaalf) en geschoolde verplegers. De bedden waren schoon, de dekens nieuw, de lakens zindelijk, er was een aparte keuken die ook voor dieet-maaltijden kon zorgen, 'en wat een heerlijk zaaltje was dat, die chirurgische afdeling', schreeflater een oud-patiënt. 'Altijd zon en frisse lucht."
XCIn oktober' 43 werd dr. Steijns, wiens hulp aan de Brabantse gijzelaars
1 K. van Dordt: p. 42.
door de 'SD' ontdekt was, Vught binnengevoerd. Wat de hulp aan gevangenen betrof, betekende dit voor hem slechts een verplaatsing van werkterrein. Hij werd in de Krankenbau hoofd van de vrouwenafdeling, kreeg zoveel invloed op Hauptlagerarzt Wolter dat hij tweemaal per week de in het 'Continental'-Kommando in Den Bosch opgenomen vrouwelijke gevangenen mocht bezoeken, nam dan boodschappen en clandestiene brieven mee en hernieuwde zijn contacten met de aan het Bossche ziekenhuis verbonden medici en hun secretaressen: zij gaven die boodschappen en brieven door. Meer nog. Via ir. Th. ph. Tromp, een van de directeuren van Philips, kon dr. Steijns de afspraak maken met de directeur van het Centraal Laboratorium van Volksgezondheid te Utrecht dat als daar uit Vught buisjes arriveerden, bijvoorbeeld met bloed of urine die onderzocht moesten worden om vast te stellen of bepaalde gevangenen aan bepaalde ziekten leden, altijd gerapporteerd zou worden dat die ziekten inderdaad waren geconstateerd indien de om die buisjes geplakte leukoplast-bandjes met de kampnummers der gevangenen aan de achterzijde niet geheel aansloten; 'op deze wijze gelukte het ons', aldus later dr. Steijns, 'aan iedere willekeurige patiënt iedere ziekte te bezorgen, zonder dat er ook maar een ogenblik verdenking bij de Lager arzt ... kon opkomen.'! In de röntgenafdeling van de Krankenbeu werden weer andere trucs toegepast: men had daar een hele techniek ontwikkeld om op röntgen-opnamen die niets verdachts toonden, vlekken aan te brengen die bijvoorbeeld op pleuritis wezen. Men kon er een 'patiënt' ook een Z.g. maagzweer bezorgen: de 'patiënt' kreeg bariumpap te slikken en dan werd, aldus de gevangene die als röntgen-fotograaf optrad, 'net zo lang op de buik gedrukt tot de situatie goed was voor een maagzweer. Ik riep dan 'Ja!', drukte af en de maagzweer was volmaakt! Dit lukte vrijwel altijd.'2
XCEvenals bij het Philips-Kommando ging ook 11Ïerde kruik zolang te water tot ze barstte.
XCEind januari' 44 was in Vught een illegale werker opgesloten, Arie Smits, een marechaussee die in een vuurgevecht met de 'SD' een versplinterd bovenbeen opgelopen had. Hij werd in de Krankenbau met succes geopereerd, was ook al spoedig zo ver dat hij, als hij dat wilde, weer goed kon lopen, maar dat camoufleerde hij: hij deed het voorkomen of hij nog volstrekt hulpbehoevend was. Toen zijn proces in Utrecht voorkwam, werd hij daar op een brancard heengebracht; hij werd er terdoodveroordeeld en weer per brancard naar Vught getransporteerd: het vonnis moest nog bekrachJ.p.
1 M. E. M. Steijns in 0 dl. I, 658-59. 2 'Verslag van mededelingen van C. Fels' (21 okt. 1947), p. II.
tigd worden. Enkele andere politieke gevangenen wisten daarop Smits' burgerkleren, die bij de Lagerverwaltung lagen, de Krankenbau binnen te smokkelen en toen enkele dagen later, op de gebruikelijke donderdag (6 april), de pakketten-auto van het Rode Kruis verscheen die in aanwezigheid en onder de ogen van de hoogste kamp-SS'ers ontladen werd, klom Smits in zijn eigen kleren een wc-raampje van de Krankenbau uit, liet zich zakken en werd, door enige gevangenen geholpen, in de Rode Kruis-auto achter lege emballage verstopt - zo kwam hij het kamp uit.
XCEr volgde een strafappèl van drie uur, alle politiemannen die zich onder de gevangenen bevonden, werden in de 'bunker' opgesloten (zij zaten daar zes weken vast) en ook in de Krankenbeu werd ingegrepen: de kamp-SS die er van overtuigd was dat Smits vooral daar veel hulp gevonden had (dat was in zoverre niet juist dat vrijwel niemand er wist dat hij weer goed kon lopen), sloot alle Nederlandse artsen in de 'bunker' op; zij kregen, toen zij daaruit ontslagen werden, het verbod opgelegd, ooit weer de Krankenbau te betreden. Daar waren zij door artsen onder de Belgische gevangenen vervangen, die, aldus dr. Steijns, 'medisch zeker even goed werkten, maar niet meer in staat waren, sabotagedaden te plegen of aan ontsnapping en correspondentie van gevangenen mee te werken."
XCDat de Krankenbau in Vught, wat de behandeling van zieke gevangenen betreft, fundamenteel verschild heeft van wat in de concentratiekampen in Duitsland 'Revier' of 'Kra11kenbau' heette, is duidelijk. Medische experimenten zijn er bovendien niet uitgevoerd.
XCWij schreven eerder dat het concentratiekamp Vught begon met ca. tachtig uit de kampen in Duitsland afkomstige Kapo's van wie de oudste in coneentratiekamp-jaren, de Duitse politieke gevangene Karl Lennertz, tot Lager ältester benoemd werd; wij vermeldden ook dat Lennertz medio juli '43 ten val kwam en dat hij door Jan Hurkmans werd opgevolgd. Lennertz had Hurkmans. van wiens misdragingen in Amersfoort hij had gehoord, opzettelijk geen verantwoordelijke positie gegeven. Van die misdragingen wisten alle gevangenen af die als eersten Vught binnenkwamen: zij waren immers uit Amersfoort overgebracht. Zij hielden die kennis niet onder zich en toen Hurkmans als Lagerältester ging optreden, werd aan hem en aan zijn zwager
XC1 M. J. E. M. Steijnsin 0 en V, ell. I, p.
Willem Eegdeman met nadruk door verscheidene gevangenen, vooralook door maatschappelijk vooraanstaanden onder de strafgijzelaars. gezegd dat zij beiden na de bevrijding ter verantwoording zouden worden geroepen en dat men hun doen en laten in Vught nauwlettend zou gadeslaan. Die waarschuwingen hadden effect: Hurkmans en Eegdeman lieten in Vught over het algemeen de mishandelingen na waarvoor zij in Amersfoort berucht waren geweest, zij het dat Eegdeman, toen hij eenmaal Blockältester geworden was", nog wel eens trappen uitdeelde.
XCLennertz had, nog voor hij afgezet werd, een deel van de Duitse Kapo's door Nederlandse vervangen; hij had dat kunnen doen doordat de kamp-SS gevoelig was voor zijn argument dat die Kapo's zich door him nachtelijke escapades in het Prauenlager onmogelijk hadden gemaakt - vermoedelijk heeft die vervanging dus in juni of begin juli '43 plaatsgevonden, want het Prauenlager werd pas in mei in gebruik genomen. Na enige tijd werden de afgezette Kapo's (zij hadden zich als groep bijzonder gehaat gemaakt) in een aparte barakvleugel geconcentreerd. 'Zij hadden echter', aldus K. Hofman, 'inmiddels in Vught zoveel 'georganiseerd' dat er hele wagens nodig waren om hen te verhuizen. Kasten, stoelen, gebedskleden van de Joden, ja van alles hadden zij verzameld'2 - die goederen hadden de Joden 'uit de provincie' bij zich gehad die in april in het [uderulurchgangslager opgenomen waren.
XC'Hurkmans' (wij willen wat David Koker eind september' 43 over hem. schreef, hier aanhalen") 'is ... een fraaie figuur. Een lange gezette man, met een grote roodgestoofde kop, die hij altijd als een geknakte bloemknop omlaag laat hangen. Daarin donkere spleetoogjes en taal die geen Hollands en geen Duits is. Hollands zijn de uitspraak, de obsceniteiten en de 'geest' erachter, Duits een groot deel van zijn woorden. 'En doen jullie dat niet, dan wordt in de toekomst alles beslagnaamt. Die blokoudsten dienen op te letten dat het aantreden bij het appèlonder roehe gaat. Jullie doen jullie bekken open alsje ze dicht moet houden en houdt ze dicht als je ze open moet doen. Alsjullie op appèl staan, dan staje niet te roken en niet te praten, dan sta je niet met die handen aan je kloten, dan kijk je je voorman in zijn nek enje houdt je smoel. Begreupen ?''r wohl', zegt het koor van heftelingen. Je moet maar eens begrijpen, dat je hier niet voor je plezier bent.' Nu jubelt de vergadering, of 'goed zo Jan', of 'zet hem op'. En Jan heeft groot plezier als er niemand kijkt.' Soms, wanneer we 's avonds één stonde staan, zoals hij het noemt,Hij werd eind meivan de quarantaine-barak. aHofman: 'Verslag', p. 46. 3 Enkele aanhalingstekenshebben wij ter verduidelijking ingevoegd. 4
1 '44 K.
acht hij het raadzaam één Block te laten hurken, maar men doet het graag voor hem.'!
XCVan de veranderingen die zich, na juli '43 nog, bij de Kapo's hebben voorgedaan, bezitten wij geen volledig overzicht. Wij weten wèl dat eind februari '44 de meeste resterende Duitsers onder de Blockältesten en overige Kapo's plotseling door Nederlanders vervangen werden ('wat een weelde, wat een genot', schreef een gevangene, 'er werd tenminste niet (meer) geranseld en geslagen'ê) - die Duitsers kregen op het vliegveld Leeuwarden de taak om opgegraven 'blindgangers' te demonteren; strafvermindering zou hun beloning zijn. In hoeverre zij beloond zijn, is niet bekend, maar in elk geval kwamen zij begin maart weer in Vught terug. Daar gingen zij in juni onverwachts weer de Nederlanders vervangen. Er waren nadien nog maar twee barakken met een Nederlandse Blockältester: de quarantaine-barak en de barak van de gijzelaars."
XCHet spreekt vanzelf dat de meeste Nederlandse gevangenen de herbenoeming van de Duitse Kapo's als een ernstige verslechtering van hun eigen positie beschouwden. Welnu, die 'Moffen' moesten niet denken dat ze zich alles konden permitteren! De Nederlanders 'gingen terugslaan als een Kapo mepte en was deze oersterk, dan boden we hulp. Dan werd ook zo'n Kapo eens flink afgedroogd', aldus een gevangene die, volgens zijn relaas, zelfs eens het oog van een Kapo met een stoffer dichttimmerde en er toen op de Kommandantur met een berisping afkwam- - een gebeuren dat opnieuw onderstreept hoezeer de situatie in Vught verschilde van die in de concentratiekampen in Duitsland.
XCGelijk gezegd, kennen wij van de meeste Nederlandse gevangenen die vanD. Koker:p.sept.K. van Dordt:p.Wij houden het voor mogelijk dat de vervanging van de Nederlandse door de Duitsegevolg geweest is van het gebeurde met Braakman, de dagelijkse leider van Philips' SpecialeWerkplaats. Het is denkbaar dat deer nadien van uitging dat zij op de meeste Nederlandseniet langer staat kon maken. Ook het feit dat de Geallieerden vanjuniaf op Westeuropese bodem streden, kan van betekenis zijn geweest. • K. van Dordt: Achter prikkeldraad, p.
1 I72 (24 I943). 2 50. 3 6 '44
de zomer van '43 af tot in juni '44 in Vught gezagsfuncties bekleedden, de namen niet, maar uit herinneringen van gevangenen blijkt dat zij in overwegende mate cornmunisten waren, hetgeen trouwens, gegeven het feit dat Lagerältester Hurkmans zich weer als communist was gaan beschouwen, niet zo verwonderlijk is. Het optreden van velen van die communisten trof de socialist J. Engels als een 'raadsel': 'Communisten of wie zich zo noemen, aanvaarden', schreef hij,
XC'een baantje als Kapo of Blokoudste, aanvaarden dat niet alleen maar streven er naar, doen hun best het te krijgen, trappen en vernederen politieke gevangenen, spelen handjeplak met de SS en tegelijk beroemen ze zich er op, dat 'wij communisten' de eigenlijke leiding van het kamp in handen hebben. Als er 'wat gebeurt' (als er bijv. een invasie komt), zijn het de communisten (volgens hun eigen beweringen tenminste) die in de dan optredende chaos in het kamp (wie zegt, dat die komt?) de leiding in handen nemen; zij zullen zich dan van wapens weten te voorzien; zij zullen beslissen, welke 'revolutionaire' gevangenen dan naar huis en welke 'reactionaire' gevangenen in Vught blijven, onder toezicht dan van - cornmunisten!"
XCIr. J. Gerber, directeur van gemeentewerken in Bussum (hij werd begin juli '44 Vught binnengevoerd, in een periode dus toen de Nederlanders de meeste gezagsposities weer verloren hadden), trof het, hoezeer de (Duitse) Kapo's 'in het algemeen op de intellectuelen gebeten (waren). Dat was ook het geval met de communisten en daar waren er veel. Willem (Eegdeman) was er één. In een gesprek zei hij dat het zo goed was dat allerlei leiders en directeuren van bedrijven' (als ir. Gerber zelf) 'nu eens dit leven moesten meemaken. Hij bedoelde natuurlijk, dat hij het zo mooi vond om deze mensen te trappen, zelfs in daadwerkelijke zin. 't Was merkwaardig hoeveel communisten er waren, die zich van hun minst gunstige zijde toonden jegens hun mede Häftlinge, allerlei onrechtvaardigheden begingen, hun medecommunisten voortrokken."
XCDat dit laatste (het voortrekken van gelijkgezinden) in de eoncentratiekampen een algemeen verschijnsel geweest is, onderstreepten wij in het vorige hoofdstuk en-wij willen, wat Vught betreft, herinneren aan het door ons uitgesproken vermoeden dat het voor cornmunisten moeilijk was, in het veruit beste Kommando, het Philips-Kol1lmando, opgenomen te worden.
XC1 J. Engels: Bij de Kapo's, p. 34. 2 J. Gerber: Mijn verblijf in gevangenis en coneen
Er zijn overigens in het kamp verscheidene communisten geweest die op grond van hun menselijke houding een uitstekende naam hadden bij hun medegevangenen; wij denken daarbij speciaal aan Piet Maliepaard, een communist en oud-Spanjestrijder die van begin februari '43 af goed werk gedaan had in de primitieve 'zieken-barak' en via een functie in de Schonungs barak (de barak van diegenen die een korte periode niet behoefden te werken) in juli '43 Blockältester in de quarantaine-barak geworden was.' Maliepaard nam het initiatief tot een' solidariteitsbeweging' , in welk kader hij en anderen hun best deden, nieuwelingen zo goed mogelijk op te vangen en een maximum aan hulp te geven aan gevangenen die over het algemeen of een tijdlang weinig pakketten kregen; daartoe werden soms ook wellevensmiddelen gestolen uit de keuken van de SS.
XCMaliepaard was het ook die er, samen met anderen (hoofdzakelijk communisten, naar wij aannemen), rekening mee hield dat de SS'ers op een kritiek moment alle gevangenen zouden trachten weg te voeren of zelfs af te maken. Deze verzetsgroep knoopte eind' 43-begin '44 contacten aan (het schijnt dat vooral Eegdernan ze gelegd heeft) met Nederlandse leden van het Wachbataillon die zich ergerden over de wijze waarop zij door de Duitsers gekoejeneerd werden; de verzetsgroep vond, gelijk reeds vermeld, vijf of zes hunner bereid, de gevangenen daadwerkelijk te helpen. In de loop van' 44 kon de verzetsgroep een kleine hoeveelheid wapens in handen krijgen die in een van de werkbarakken onder de vloer verborgen werden, Maliepaard persoonlijk had ook nog een nuttige relatie met een Nederlandse kamp-Sé''er die werkzaam was op de Politische Abteilung waar de dossiers van alle Schutzhäftlinge binnenkwamen en bijgehouden werden; die SS'er gafhem inlichtingen uit de dossiers en zag door de vingers dat twee Nederlandse gevangenen die op de Politische Abteilung tewerkgesteld waren, hetzelfde deden. Dit soort inlichtingen leidde er menigmaal toe dat gevangenen van wie men op grond van hun dossier aannam dat zij op transport gesteld zouden worden, haastig in de Krankenbau opgenomen werden waar men hen dan op grond van de (fictieve) bevindingen van het Centraal Laberatoriurn van Volksgezondheid zo lang mogelijk trachtte vast te houden - een tactiek die helaas na de verwijdering van de Nederlandse artsen uit de Krankenbau (begin april '44) niet langer gevolgd kon worden; was dat wèl mogelijk geweest, dan had men wellicht verschillende gevangenen buiten het grote transport kunnen houden dat op 24 mei '44 naar Dachau vertrok. Maliepaard was een van die gevangenen; hij overleefde de oorlog.
XC1 Nadat Maliepaard eind mei '44 naar Dachau getransporteerd was, wist Hurkmans die functie aan Eegdeman toe te schuiven.
XCOfficieel mochten de gevangenen uit Vught eens per veertien dagen een brief naar huis schrijven, steeds op een formulier (dat kostte hun 12t cent) met briefhoofd van het kamp. De eerste brief was steeds van bijzonder belang: ze was niet alleen een levensteken maar ook een aanwijzing waar de gevangene zich bevond; die gevangene gaf dan tevens zijn kampnummer en het nummer van zijn barak op en naar dat 'adres' konden vervolgens 'familiepakketten' gezonden worden. Brieven naar en van huis werden steeds gecensureerd op de z.g. Poststelle. De brieven bleven daar vaak geruime tijd liggen: er waren per dag telkens een paar honderd die gelezen en afgestempeld moesten worden, 'van mijn brieven', aldus Engels, 'was de kortste besteltijd twaalf dagen, de langste zeventien dagen.'!
XCDe censuur was aanvankelijk scherp: de SS' er die de Poststelle leidde, las alle brieven. Dat ging hem na enige tijd vervelen. Hij maakte het zich gemakkelijk: was van een stapeltje brieven de bovenste in orde, dan liet hij alle brieven van dat stapeltje afstempelen door de politieke gevangene die hem na enige tijd assisteerde, Bernardus ('Ben') Meyerink (deze was begin februari' 43 Vught binnengevoerd), en stond in die bovenste brief iets dat niet door de beugel kon, dan werd het hele stapeltje weggegooid. De post werd in het kamp afgehaald en er gebracht door een postbode uit Vught; deze nam spoedig, d.w.z. vermoedelijk al eind februari' 43, enkele elandestiene brieven van Meyerink mee, kon Meyerink na korte tijd tersluiks een paar gouden voorwerpen overhandigen waarom deze gevraagd had, en die voorwerpen misten hun uitwerking niet: de SS'er die ze in ontvangst nam, liet de zaken volledig lopen, Meyerink stopte het poststempel in zijn zak en ieder die daarvan wist, kon zijn brieven door Meyerink laten afstempelen, welke vervolgens geheel buiten de SS' er om het kamp verlieten. Na omstreeks mei '43 werd geen enkele brief meer door de SS'er gelezen. Enige tijd later (wij weten niet precies warmeer dat geweest is) flapte de man er in een dronken bui uit dat hij de hele briefcontrole aan Meyerink overliet het gevolg was dat hijzelf onmiddellijk afgezet werd en dat Meyerink in een zwaar Kommando terechtkwam.
XCWij nemen aan dat het kanaal via Meyerink aan lang niet alle gevangenen bekend was en dat zij die er weet van hadden, in de brieven die aldus ongeJ. Engels:p.
I 30.
censureerd het kamp verlieten, toch een zekere voorzichtigheid in acht namen: het kanaal kon elk ogenblik ontdekt worden. Maar er waren nog andere, door ons al genoemde, wegen om brieven het kamp uit te smokkelen: via de Philips-employé's van de Speciale Werkplaats en via dr. Steijns die zich tweemaal per week naar Den Bosch mocht begeven. Meer nog. In de Krankenbau stond een röntgen-installatie; deze moest van tijd tot tijd nagekeken worden door een firma in Amsterdam; dat deden twee technici die dan telkens holle voorwerpen mee uit het kamp namen die aan de beide uiteinden dichtgesoldeerd waren maar waarin zich clandestiene brieven bevonden - deze smokkelmethode was een vinding van een der in de Krankenbau werkzame gevangenen, Cornelis Fels, een in '41 ondergedoken socialist die sinds oktober' 43 in Vught gevangen zat.
XCOp dezelfde wijze waarop brieven naar buiten gesmokkeld werden, werden zijnaar binnen gesmokkeld. Bij dat laatste maakte zich in '43 ook een opperwachtmeester van de gemeentepolitie uit Den Bosch, L. M. A. Hermse, verdienstelijk. Hij had als taak, allerlei stukken van de Aassenstelle Den Bosch aan de Kommandantur van Vught af te geven; die stukken had hij dan in een fietstas bij zich maar tussen die stukken zat steeds ook een pakje clandestiene brieven. Hermse zette zijn fiets bij de Kommandantur neer, nam de 'SD'-stukken mee naar binnen en liet het pakje brieven in zijn fietstas achter - die werden er door een gevangene die er van wist, uit gegraaid. Die gevangene werd evenwel op 3 augustus '43 op heterdaad betrapt door een SS' er. Hermse werd meteen zelf in Vught opgesloten (hij zat er een jaar gevangen), maar andere gevangenen die op de Kommandantur werkzaam waren, wisten de daar naar binnen gebrachte clandestiene brieven zo snel weg te werken dat Lagerkommandant Chmielewski er van overtuigd was dat SS'ers het hadden gedaan - een hele groep SS'ers moest een middag lang strafexerceren.
XCIn onze paragraaf over Amersfoort vermeldden wij dat er bij sommige gevangenen een intensief geloofsleven bestond en dat daarnaast in het kamp, hoeveel honger er ook geleden werd, lezingen werden gehouden en discussiegroepen tot ontwikkeling kwamen. Het was in Vught niet anders, met dien verstande dat, toen de honger er eenmaal verdwenen was, de gevangenen aan al datgene wat zij bruten werkuren wensten te doen, meer energie konden besteden dan in Amersfoort.
XCVerscheidene priesters en predikanten waren in Vught opgesloten. Soms had de ss het speciaal op hen gemunt! en in elk geval was het hun verboden, in hun functie op te treden. Menigeen onder die priesters en predikanten trok zich van dat verbod niets aan. Arbeiders smokkelden af en toe speciale kleine hosties, zoals ze ook voor Amersfoort gebakken werden, het kamp binnen en die werden dan aan priesters gegeven die ze aan gevangenen die wilden biechten, uitreikten. Menigmaal vonden voorts, maar steeds met de nodige voorzichtigheid, gebedsdiensten plaats, zowel van katholieken als van protestanten - men had in het kamp de beschikking over enkele bijbels (hoe die naar binnen gesmokkeld zijn, weten wij niet). Op 25 december '43 vond voorts in een van de barakken een 'echte' kerkdienst plaats (ze was als cabaret-voorstelling aangekondigd - cabaret was toegestaan) die min of meer een oecumenisch karakter droeg: een hervormde ouderling las het
XC1 Zo schreef in juni '43 de vader van de schrijver Bert Voeten, Adrianus Johannes Voeten, die van midden maart tot midden augustus wegens hulp aanjoodse onderduikers in Vught gevangen zat, een clandestiene brief aan zijn familie waarin hij o.rn. het volgende berichtte: 'Ze hebben het speciaal op de geestelijken gemunt. Het komt bijvoorbeeld voor, dat er, onder het eten, opeens een SS-Fiihrer binnenkomt. Alles bliksemsnel in de houding natuurlijk. (Voor elk gemeen soldaat moet je in de houding springen enje muts afnemen). Hij zegt, dat hij op luizen komt controleren. Maar in plaats dat hij de rij afgaat, pikt hij er een pater Dominicaan uit. (Dit gebeurde bij mij op de Stubev. Die moet zich in aanwezigheid van alle gevangenen ontkleden, waarna de SS-boef de behaarde delen van zijn lichaam op luizen onderzoekt. Meestal vindt hij er wel een. De pater wordt dan met kaakslagen en trappen naar buiten gejaagd en wat ze tegen hem roepen, wil ik hier liever niet herhalen. De laagste scheldwoorden zijn niet laag genoeg.
XCEnkele dagen geleden - het was op zondag - lagen we voor de barak in het zand, vuil, zwetend en luizen vangend. Precies een stel dieren. De meesten lagen zich te schurken, want bijna driekwart heeft schurft. Ik krijg er ook last van. Maar ze laten je lopen alsof het gezond voor je is. (Mijn hemd heb ik twee maanden aan!) Ik praatte wat met kapelaan van N. uit Den Haag, die hier al acht maanden is, omdat hij geweigerd had het huwelijk van een SS-man en zijn liefje in te zegenen ... Plotseling komt er een van de beruchtste 55-Führer, 'de Drecksack" ('de smeerlap' - zo bijgenaamd omdat hij elke gevangene met dat scheldwoord aansprak), 'op ons a£ 'Hei daar,jij', riep hij tegen de priester, 'jij kunt toch zingen, niet?' 'Ja', zei de kapelaan rustig. 'Nou vooruit dan, zing ons een stuk uit de Mis voor. Vlug!' De priester werd bleek, maar schudde vastberaden van neen. 'Je wilt niet, Drecksack?' brulde de boef 'Ik mag alleen de Heilige Mis zingen als ik voor het altaar sta', zei de kapelaan kalm. Op hetzelfde ogenblik had hij een klap in zijn gezicht te pakken. 'Dan bidden', cornmandeerde de sadist. 'Dat wil ik wel, voor u ook', zei de priester en hij begon langzaam het Onze Vader te zeggen. Toen verdween de ploert. Wij zijn hier wat gewend, maar ik vertel je, dat we allemaal de tranen in onze ogen kregen.' (Aangehaald in Bert Voeten: Doortocht. Em oorlogsdagboek 1940-1945
Kerstevangelie voor, een gereformeerde predikant sprak over een van de teksten daaruit en een kapelaan hield een lezing - er werd ook nog gedeclameerd en gemusiceerd en er trad een zangkoor op.
XCGemusiceerd, ja. De Lagerleitung had in de zomer van '43 goedgevonden dat zij die een instrument bespeelden, dat instrument lieten opsturen. Ook enkele piano's werden opgescharreld en tenslotte ontstond een uit twintig gevangenen bestaande muziekkapel die onder leiding van de dirigent Piet van den Hurk (wegens anti-Duitse uitlatingen in februari '43 gearresteerd en begin april Vught binnengevoerd) de gevangenen, aldus een hunner, 'onvergetelijke avonden en zondagmiddagen' bezorgde.' Ook kleinere ensembles kwamen tot stand. Er werden in een van de barakken, waar een podium gebouwd was, cabaret-uitvoeringen gegeven die in de regel eindigden met community-singing. Als die een aanvang nam, dan 'sprong', aldus dezelfde gevangene, 'voorman Dolf, een grote zware kerel, op het podium om de geladenheid op te voeren', en was dan als laatste lied 'Waar de blanke top der duinen' gezongen (met de steeds hartstochtelijk onderstreepte laatste regel: "k Heb u lief, mijn Nederland!'), dan was het slot 'de roep uit tientallen monden: 'En Dolf, wanneer is de oorlog afgelopen?' en het stereotiepe antwoord van Dolf: 'Over drie weken, jongens, dan gaan we naar huis !'2
XCEvenals in Amersfoort werd in Vught gediscussieerd over de toekomst van Nederland, soms zelfs in een barak voor een belangstellend publiek; illegale werkers van geheel verschillende signatuur namen er deel aan. Af en toe mocht voorts het Rode Kruis een film vertonen. Er werd ook wel gevoetbald en er vonden hele schaak- en bridge-competities plaats. Het spel-element werd soms extra onderstreept. Zo gebeurde het wel, aldus Maliepaard, 'dat de ene barak de andere de oorlog verklaarde. Daar gingen de mensen helemaal in op en het gebeurde erg officieel. Op een bepaald moment kreeg je bijvoorbeeld een officieel schrijven waarin de oorlogsraad van barak die-en-die opheldering vroeg over dat-en-dat feit, waar ze het niet mee eenswaren; en of j e maar even antwoord wilde geven. Danliet je ook een stuk opmaken en dikwijls draaide het erop uit, dat daar dan een oorlogsverklaring op volgde. Dan moestje goed zorgen, uit handen van de bewoners van de andere barak te blijven, want anders konden er rare dingen met je gebeuren'·
XCzo is eens een 'krijgsgevangene' van zulk een barakken-'oorlog' spiernaakt uitgekleed, geteerd en geveerd en in een doodkist naar het Krematorium
XC1 P. J. Ritmeester in De Band (nov. 1948), p. 12. 2 A.v. 8 'Verslag van mededelingen van P. Maliepaard', Xl, p.
reden, een Blockältester met de hoge hoed voorop. 'Misschien was het een reactie op het hele kampleven', zei Maliepaard later.! Stellig. Maar waar in de kampen in Duitsland zou zulk een reactie mogelijk zijn geweest? Daar was de dood geen spel, maar ernst.
XCEen strafmaatregel van Chmielewski's opvolger, Lagerkommandant Grünewald, heeft in januari' 44 aan tien vrouwen het leven gekost. Wij bedoelen het gebeuren dat als 'het bunkerdrama' bekend geworden is.
XCEen vrouwelijke Duitse gevangene schreef begin januari '44 een brief aan de Oberaufseherin waarin zij deze verzocht, Grünewald er aan te herinneren dat hij haar (de Duitse gevangene) beloofd had, na te zullen gaan of zij in vrijheid gesteld kon worden; zij had zich in die brief negatief over sommige medegevangenen uitgelaten. De brief kwam ter kennis van een van die medegevangenen, Leonora Fernanda ('Non') Verstegen", en onder haar leiding werd de Duitse gevangene het slaapgedeelte van haar barak uitgewerkt - ze moest in het dagverblijf overnachten. De volgende dag slaagde de Duitse er in zich bij Grünewald persoonlijk te beklagen. Die zond haar naar haar barak terug. Daar werden haar door Non Verstegen bij wijze van straf haar vlechten afgeknipt. De Duitse gevangene zocht toen GrÜl1ewald opnieuw op - de Lagerkommandant liet nu N on Verstegen in de 'bunker' opsluiten maar stuurde de Duitse gevangene voor de tweede maalnaar haar barak terug. Deze voelde zich daar ernstig bedreigd (ze had het er ook naar gemaaktl) - in de daarop volgende nacht kroop ze door het prikkeldraad teneinde zich bij een bewakings-SS' er aan te melden. De bewakings-SS' er loste twee waarschuwingsschoten, de Duitse gevangene liep door en werd door het derde schot dodelijk getroffen.
XCDe volgende dag besloten de vrouwen in de betrokken barak dat zij, teneinde N on Verstegen vrij te krijgen, gezamenlijk de schuld voor het gebeurde op zich zouden nemen. Er werd een stuk opgesteld waarin stond dat zij als groep gehandeld hadden, en daaronder kwamen de kampnummers te staan van negen-en-tachtig vrouwen. Grünewald beschouwde dat stuk als muiterij en gaf op suggestie van zijn adjudant, SS-Obersturl11}Uhrer Hermannin
1 A.v., p. 22. 2 Deze was december '42 wegens illegaal werk gearresteerd en in augustus '43 in het van Vught opgesloten.
Wicklein, die tot de kamp-SS van Ravensbrück behoord en daar wel eens soortgelijke gebeurtenissen meegemaakt had, opdracht de negen-en-tachtig vrouwen te straffen door hen één nacht staande te laten doorbrengen in een van de cellen van de 'bunker'. Doordat twee van de vrouwen inmiddels naar het Aussenkommando-Den Bosch overgebracht waren en één vrouw vrijgelaten was, waren het er zes-en-tachtig die, met Non Verstegen als zeven-en-tachtigste, op zaterdagavond IS januari' 44 over twee cellen van de 'bunker' verdeeld werden. Daarbij werd eerst één cel, cel IIS, volgepropt (Grünewald duwde persoonlijk mee) en in die ene cel kwamen ca. zeventig vrouwen terecht. Het was een ruimte met een vloeroppervlak van 9 vierkante meter en een hoogte van 2.37 meter en er bevonden zich maar twee kleine vensters in die op zichzelf een handbreedte geopend konden worden maar gesloten waren toen de cel volgepropt werd en, aldus Grünewald, gesloten moesten blijven. De celdeur ging dicht.
XCDe vrouwen in cel lIS kregen het spoedig benauwd. Na een paar uur wrikken kon men een van de twee raampjes open krijgen, maar dat hielp niet voldoende. Enkele vrouwen vielen flauw, sommige van dezen kwamen niet meer bij en halverwege de nacht werd geconstateerd dat al één vrouw overleden was. Er werd om hulp geroepen, vruchteloos. 'Op het laatst', aldus A. Hiemstra- Timmenga die het gebeurde nauwkeurig onderzocht heeft, 'stonden degenen, die nog niet bewusteloos of gestorven waren, allen achter elkaar met een schouder tegen de muur, terwijl de andere vrouwen in twee hopen, waarvan de grootste een meter hoog was, in het midden van de cel opgestapeld lagen."
XCToen de deur van cel IIS op zondagochtend 16 januari geopend werd, bleken tien vrouwen gestorven te zijn. Consternatie bij Grünewald! Hij begreep heel wel dat wat zich afgespeeld had, buiten het kamp bekend zou raken en de haat tegen de Duitsers zou doen toenemen. Notabene, Rauter persoonlijk had hem opgedragen, terdege rekening te houden met de moeilijke positie van de bezetter! Op zondagmiddag wendde zijn adjudant, Wicklein, zich tot Hauptlagerarzt Wolter en vroeg deze ofhij ter vermijding van een schandaal valse overlijdensverklaringen kon afgeven. Dr. Wolter weigerde. De tien stoffelijke overschotten werden gecremeerd, Grünewalds superieuren in Den Haag en Berlijn werden niet ingelicht.
XCMaar wat Grünewald gevreesd had, geschiedde. Al op zondag waren velen in het kamp ervan op de hoogte wat zich in cel IIS afgespeeld had. Een
1 A. Hiemstra-Timmenga in III, 6 (nov.-dec. 1948), p. 7.
Nederlandse die als 'SD'-telefoniste in de Kotnmandantur werkzaam was, uitte haar verontwaardiging, werd door Wicklein op staande voet ontslagen en met twee jaar concentratiekamp bedreigd als ze haar mond niet hield, trok zich daar niets van aan en reisde op donderdag de zoste naar Den Haag waar zij van wat zij wist, proces-verbaalliet opmaken ten burele van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD. Deppner belde Grünewald op. Grünewald zei dat de telefoniste zwaar overdreven had, werd naar Den Haag ontboden om rapport uit te brengen en diende daar op maandag 24 januari een verslag in waarin niet eens stond hoeveel vrouwen overleden waren.
XCEen dag later wist Deppner meer.
XCZowel mevrouw van Beuningen als mevrouw van Overeem hadden spoedig van het gebeurde vernomen. Mevrouw van Beuningen reisde naar Den Haag en lichtte het hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis in. Hetzelfde deed, mede op verzoek van dr. Wolter, mevrouw van Overeem. Het hoofdbestuur achtte het niet verstandig zich met de zaak in te laten; het vreesde blijkbaar dat het, dat doende, de pakkettenhulp in gevaar zou brengen. Daarop wendde mevrouw van Overeem zich tot ds. Gravemeyer. Die adviseerde haar, Naumann, de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, in te lichten. Tot Naumann kon zij niet doordringen maar wèl, op dinsdag 25 januari, tot Deppner. Deze vertelde zij wat er gebeurd was. Deppner lichtte Naumann en Rauter in. Rauter zond onmiddellijk de chef van het SS- und Polizeigericht X naar Vught; gehoord diens telefonisch rapport, gaf hij opdracht, Gri.inewald en Wicklein te arresteren; zij werden in de Scheveningse Cellenbarakken opgesloten. Onder de gevangenen in Vught deden toen al opgewonden geruchten de ronde over de indruk die het gebeurde in de buitenwereld gemaakt zou hebben. 'Men vertelt', noteerde David Koker, 'dat er bij R(auter) in Den Haag 16000 brieven zijn binnengekomen ... Het Internationale Rode Kruis heeft geprotesteerd te Berlijn."
XCMet dat al had Rauter ingegrepen in het ressort van Pohl, de chef van het S S- Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt, en Pohl, die omtrent de arrestatie van Grünewald en Wicklein pas ingelicht was nadat zij had plaatsgevonden, was op zijn tenen getrapt en vond het bovendien absurd om zoveel ophef te maken over de dood van tien vrouwen. Maar een proces kon hij niet voorkomen.
XCEind januari-begin februari bracht Himmler een bezoek aan Nederland, Rauter nam hemmee naar Vught, 'das Musterbetrieb der SS überhaubt' (aldus
Rauterj.! en Ranter zal de door hem aanbeden Reichsführer-SS tijdens die inspectie wel duidelijk gemaakt hebben dat hij er op stond dat Grünewald en Wicklein berecht zouden worden. Ondanks Pohls geïrriteerdheidê gaf Himmler daar verlof toe. Grünewald en Wicklein werden begin maart '44 door het SS- und Polizeigericht X veroordeeld, de eerste tot drie-en-een-half jaar, de tweede tot zes maanden gevangenisstra£ Dat vonnis was een wassen neus. Pohl had voldoende invloed bij Himmler om de tenuitvoerlegging te voorkomen. Grünewald meldde zich na een verlofperiode die hij thuis mocht doorbrengen, weer bij de Waffen-SS-divisie die hij in '42 verlaten had, en aan Wicklein werd in het concentratiekamp Flossenbürg precies dezelfde functie toevertrouwd die hij in Vught uitgeoefend had: adjudant van de Lagerieommandant.
XCTot nieuwe Lagerkommandant van Vught werd SS-Sturmbamtführer Hans Hüttig benoemd.
XC1 Met groot gevolg kwamen Himmler en Ranter op 3 februari '44 in Vught. 'Eindelijk komen ze', schreef David Koker, die toen werkzaam was in Philips Speciale Werkplaats. 'H(immler) voorop. Een klein, onaanzienlijk, nogal goedmoedig uitziend mannetje. Hele hoge pet, snorretje en een kleine bril ... Daaromheen allemaal kerels met abgelebte gezichten. Heel grote, zwaar geklede lui, ze zwenken m.ee waar hij gaat, als een zwerm vliegen, onderling rondstappend (ze staan geen moment stil) en bewegend als één geheel. Het maakt een fatale beangstigende indruk.' Aan verscheidene gevangenen stelde Himmler vragen. Aan een mannelijke gevangene, zekere de Wit, vroeg hij ofhij een afstammeling was van Johan deWitt. 'Een klein blond germaans vrouwtje, waarvoor zit zij: wegens 't verspreiden van De Waarheid ... Of ze communiste is? Ja. Nu nog? Nu nog. En Himmler gaat maar verder.' (A.v., p. 234-35).
XCTot Laman Trip, de algemeen leider van de Speciale Werkplaats, zei de Reichs führer-55 dat, aldus Laman Trip, 'de Nederlanders en Duitsers best konden samengam, wij hoorden immers allen tot het Germaanse ras! . .. Overigens maakt hij op ons een zeer intelligente indruk, een man met ontegenzeggelijk een ontzaglijk snel begrip, iemand van goed en vlug doordenken.' Laman Trip wist gedaan te krijgen dat vijf strafgijzelaars uit Groningen onmiddellijk in vrijheid gesteld zouden worden en dat alle Joodse vrouwen uit Westerbork die daarvoor in aanmerking kwamen, in het Philips-Kommando zouden worden opgenomen, maar dat werden er in de praktijk niet meer dan enkele tientallen. ('Verslag van mededelingen van R. E. Laman Trip en C. H. Braakman', p. 1-4). 2 Die geïrriteerdheid uitte zich o.m. hierin dat Pohl aan Himmler voorstelde dat Vught van I mei '44 af onder Rauter zou ressorteren. Himrnler keurde dat goed en Pohl deelde eind maart aan Ranter mee dat hij alle kamp-SS'ers uit Vught zou terugtrekken ('Ieh benötige sie [ûr neu zu errichtende Lager') (brief, 29 maart 1944, van Pohl am Rauter, BDe, 3649). Rauter zond noodkreet op noodkreet aan HimmIers secretaris Rudolf Brandt 'idi kann doch', klaagde hij, 'das KL Vught nicht mit NSB'ern [ühren' (brief, IS april 1944, van Rauter aan R. Brandt, a.v., 3651). Alles bleef bij het oude.
XCOok hij had zich pas via de SS en louter op de concentratiekamp-sector een goede maatschappelijke positie kunnen opbouwen. Hij was in '94 in Dresden geboren, had een opleiding voor drogist gevolgd, was in '14 naar Duits Oost-Afrika (Tanganjika) geëmigreerd, had daar aan Duitse kant meegevochten in de eerste wereldoorlog en was er door de Engelsen krijgsgevangen gemaakt. In '19 keerde hij naar Duitsland terug. Hij bezat in Dresden enige tijd een drogisterij annex fotohandel maar moest die sluiten. In '32 werd hij lid van de NSDAP en van de SS. In de SS, waarin hij, in tegenstelling tot Grunewald, door zijn superieuren steeds gunstig beoordeeld werd, ging hij carrière maken: adjudant van de Lagerkommandant eerst van Buchenwald, nadien van Flossenbürg. Begin '41 kreeg hij de taak als Lagerkommandant het concentratiekamp Natzweiier op te bouwen; 'er führt es zu meiner Zuiriedenheit', rapporteerde Glücks, de Inspekteur der Konzen trationslager, in de herfst van '41. 1 Tot eind '42 bleefHüttig in Natzweiler, maar het jaar '43 bracht hij in Noorwegen door als Kommandeur van het Wachbataillon 'Oslo' dat o.m. belast was met de bewaking van het ('nietofficiële') concentratiekamp Grini. Eind '43 werd Hüttig naar Berlijn teruggeroepen: hij zou Lagerkommandant worden van een groot nieuw concentratiekamp bij Lodz. Dat plan ging niet door. Dat toen het SSi-Wirtschajts und Verwaliungshauptamt besloot, juist hem naar Vught te sturen, lag voor de hand: hij was een ervaren Lagerkommandant en hij was beschikbaar.
XCHiittig werd evenals zijn voorganger Grunewald door Rauter persoonlijk nog eens extra geïnstrueerd. Rauter vertelde hem toen van het bezoek dat Himmler aan Vught gebracht had en onderstreepte dat door Himmler, aldus Hüttig in '45, 'bevel gegeven (was) dat niemand mocht geslagen worden. Vught was geen concentratiekamp in de gewone zin van het woord.P
XCOp een van de twee Nederlandse gevangenen die werkzaam waren op de Politische Abteilung, de Rotterdammer }. Aarse (een van de twee dus die regelmatig gegevens uit de dossiers doorgaven") maakte HUttig de indruk van 'een boerse baas, die zich persoonlijk veel minder liet gelden dan zijn voorgangers, maar die als zorgvuldig administrateur, doorkneed in het beheer van vernietiillegale politieke activiteit in januari '43 in Rotterdam gearresteerd en in maart
1 inz. H. Hüttig (z.d.) 10738-39). 2 p.v. H. Hüttig (28 aug. 1945) (Ge, c(61)7). Van dit stuk is slecht de Nederlandse vertaling beschikbaar. 3 Aarse was wegens
gingskampen in Duitsland, van achter zijn massieve schrijfbureau zijn ondergeschikten aanspoorde tot de toepassing van vele f~ne kneepjes, zoals het dichtnaaien van alle broekzakken, en het dwars over de schedel scheren van een haarloze baan. Hij was bovendien een in hoge mate vasthoudend type, die bereid was blindelings uit te voeren wat van hem verlangd werd.'!
XCHet was dus Hiittig die begin april '44 alle Nederlandse artsen uit de Krankenbau wegjoeg, begin juni de Nederlandse leiding van het Philips Kommando door een Duitse ingenieur verving, nadien nagenoeg alle Nederlandse Kapo's weer voor Duitsers liet plaatsmaken, in augustus in functie was toen honderden vooraanstaande illegale werkers op grond van Deppners beslissingen gefusilleerd werden, en begin september de supervisie had bij het gebeuren dat talrijke gevangenen van meet af aan gevreesd hadden en dat zowel zijzelf als de Nederlandse illegale groepen onmachtig waren te voorkomen; de afvoer van bijna drieduizendvijfhonderd gevangenen naar concentratiekampen in Duitsland.
XCMeer dan de helft hunner is daar bezweken.
XCWij moeten nog even op het 'bunkerdrama' terugkomen. De illegale pers namelijk, die in het algemeen tijdens de bezetting niet zo veel heeft kunnen berichten over wat zich in de concentratiekampen in Nederland afspeelde, heeft juist over het 'bunkerdrama' bijzonderheden gepubliceerd; dit geschiedde in drie illegale bladen die tezamen in die tijd een oplaag hadden welke vermoedelijk deoverschreed: Vrij Nederland, De Waarheid en Trouw. De eerste twee schreven er medio februari over, Trouween maand later.
250 000
XC'Men vermoedt zes doden en zes zwaargewonden', berichtte Vrij Neder land. De Waarheidsprak met stelligheid van 'elf doden' (en 'vijftien vrouwen zijn waarschijnlijk krankzinnig geworden'). Vrij Nederland gaf de aanleiding tot het gebeuren (het conflict rond de Duitse gevangene die zich deloyaal gedragen had) beknopt maar juist weer, De Waarheid was minder goed ingelicht: 'Naar wij vernemen vinden er in het vrouwenconcentratiekamp
XC1 J. Aarse in 0 en V, dl. I, p. 652. 2 Vrij Nederland, IV, 9 (15 febr. 1944), p.
herhaaldelijk acties plaats ... tegen het slechte eten enz. Kort geleden werd er wederom geagiteerd, omdat een der vrouwen gestraft was." Trouw bracht in een door een van de gevangenen, de journalist J. S. Hoek-, geschreven en via het Philips-Kol'/1rnando buiten het kamp gesmokkeld artikel een uitgebreide berichtgeving die slechts op ondergeschikte punten niet i uist was. Merkwaardig was het dat de redactie van Trouw zich genoopt achtte, aan Hoeks artikel een soort verontschuldiging toe te voegen: 'Wij zijn in het algemeen tegen de verspreiding van gruwelberichten, doch wij moeten een uitzondering maken voor het relaas der gebeurtenissen, die zich de r sde januari in het kamp te Vught hebben afgespeeld. Wij geven dit relaas weer, omdat wij geloven dat het goed is dat het Nederlandse volk weet, wie de Duitsers zijn ... Maar al te velen ... denken dat het zo erg nog niet is. Laten zij dit lezen en verschrikt worden.' Wel schreef Trouw ook nog dat het 'bunkerdrama''de op zichzelf staande uitbarsting van de perversiteit van één man' geweest was en dat deze, Lagerkommandant Grünewald, 'inmiddels verwijderd' was", maar wij zijn er niet zeker van dat deze relativering alle lezers van Trouwovertuigd heeft; trouwens, Vrij Nederland en De Waarheid hadden niets van dien aard gepubliceerd en het lijkt ons dan ook aannemelijk dat bij talrijke lezers van de genoemde illegale bladen en bijwij de oorsprong van de Zwitserse Weg beschreven, maar zijn missie was ons toen nog onbekend. 3 Trouw, II, 3 (medio maart 1944), p.
1 IlO (17 febr. 1944), p. 3. 2 Hoek, geboren in 1910, was een tijd lang redacteur van geweest maar was in de lente van' 42 naar Zwitser land uitgeweken. Hij keerde eind november' 42 in opdracht van Visser 't Hooft en van generaal-majoor A. G. van Tricht (de Nederlandse militaire attaché in Bern) als geheim agent naar bezet gebied terug; de hem door van Tricht mee gegeven boodschap kon hij niet overbrengen doordat de 'SD' arrestaties verricht had in de kring waarmee hij contact moest opnemen. Voor Visser 't Hooft wist Hoek meer te bereiken; met hem had Hoek overigens moeilijkheden gehad: Visser 't Hooft had gewild dat Hoek alleen contact zou opnemen met de kring van maar Hoek, die de voorlichting via die kring eenzijdig vond, had dat geweigerd en Visser 't Hooft had hem toen een ruimer mandaat gegeven. Hoek trad in bezet gebied niet alleen in verbinding met van Randwijk en de zijnen (door wie hij, meende hij, tegengewerkt werd) maar ook met de groep van met Jan Schouten en met het Nationaal Comité. Hij had een microfilm met 400 opnamen bij zich, toen hij half maart' 43 naar Zwitserland terugkeerde. Vlak bij de Zwitserse grens werd hij door de Duitsers gearresteerd. De microfilm wierp hij tijdens een opzettelijk daartoe geprovoceerde vechtpartij weg, maar deze werd enige tijd later door de Duitsers gevonden. Hoek zat enkele maanden in de Cellen barakken gevangen en werd in september '43 Vught binnengevoerd. Wij hadden van Hoeks missie eigenlijk melding moeten maken in deel 6 waarin
allen die verder van de zaak hoorden, de herinnering aan het 'bunkerdrama' bleef hangen als iets dat typeerde hoe het in het concentratiekamp Vught toeging. En als de Duitsers daar vrouwen zo behandelden', hoe zouden ze dan wel tegen mannen optreden!
XCVia de Zwitserse Weg kwam het nummer van Trouweind juli in Londen aan; Hoeks artikel werd toen in het Londense weekblad Vrij Nederland integraal weergegeven. Tot de Engelse pers drong het gebeuren pas door, toen Engelse correspondenten eind oktober, na de bevrijding van Vught, hadden kunnen spreken met personen uit de omgeving die ook van de executies in augustus gewaagden. Het concentratiekamp Vught was, aldus toen de veelgelezen Daily Mirror, 'essentially a place of death' geweest: drieduizend personen zouden er zijn doodgeschoten en wat het 'bunkerdrama' betrof, haalde het blad er 'the Black Hole ojCalcutto' bij. Daar waren in 1756 honderdzes-en-veertig Europeanen een nacht lang opgesloten geweest in een cel, hetgeen honderddrie-en-twintig had doen bezwijken. Doch de Daily Mirror wist uit het 'bunkerdrama', dat tien mensenlevens gevergd had, toch nog een druppeltje propaganda te persen: 'The Indians gave each prisoner about two square feet of space. The Huns thought that one and a quarter square feet was enough.'2
XCHet is, menen wij, uit dit hoofdstuk vooral duidelijk geworden dat de vier concentratiekampen die wij er in behandelden, wezenlijk verschild hebben van de concentratiekampen in Duitsland die wij in hoofdstuk I in het perspectief van de ss en in hoofdstuk 5 in dat van de gevangenen beschreven. Hoe dat verschil verklaard moet worden, is, dunkt ons, duidelijk: het is een zaak van beleid geweest en het had met de mensen die dat beleid uitvoerden, weinig te maken. Wij zien Seyss-Inquart en Rauter niet als zachtzinniger persoonlijkheden dan Generalgouverneur Frank en de Hohere SS- und Polizei führer in het Generalgouvernement waarin de vernietigingskampen Belzec,(Mussert: 'De NSB in oorlogstijd' (1945), p. 44-45 (Strafdossier Mussert, map J)). 2
1 Mussert schreef in '45 in de gevangenis dat hij, toen hij van het 'bunkerdrama' vernomen had, Seyss-Inquart zou hebben meegedeeld, 'dat alles ophield'; Rauter zou Mussert toen gezegd hebben, dat Grünewald gefusilleerd zou worden.
Sobibor en Treblinka en het vernietigings- en concentratiekamp Majdanek lagen, - niet als zachtzinniger dan de Höhere SS- und Polizeiführer in de Wehrkreis-Breslau in wiens gezagsgebied zich het vernietigings- en concentratiekamp Auschwitz-Birkenau bevond. De kern van de zaak was dat Seyss-Inquart en Rauter het Nederlandse volk moesten trachten te winnen voor de 'Germaanse' samenwerking; zulks vergde dat zij, vergeleken met een man als Frank, met matiging moesten optreden; zij dienden, zo enigszins mogelijk, alles te vermijden wat de anti-Duitse stemming in Nederland zou versterken. Dat was Hiders opdracht - het was ook geheel conform de inzichten van Himmler. De Reichsjûhrer-SS die, zoals wij in de aanvang van dit deel vermeldden, samen met de Hö'/tere SS und Polizeifuhrer en de Gauleiter van Oberschlesien medio juli '42 met eigen ogen gezien had hoe in Auschwitz-Birkenau vierhonderdnegen-en-veertig uit bezet Nederland afkomstige Joodse mannen, vrouwen en kinderen vergast werden, was dezelfde man die ten aanzien van het in datzelfde Nederland gelegen concentratiekamp Vught begin februari '44 de instructie gaf dat niemand er ook maar geslagen mocht worden. Inderdaad, 'Vught', aldus de derde Lagerleomman dant, Hüttig, 'was geen concentratiekamp in de gewone zin van het woord.'
XCWat een 'concentratiekamp in de gewone zin van het woord' was, wist Hûttig die in '41-'42 duizenden gevangenen bij de opbouw van Natzweiier had zien sterven, heel wel. Zijn voorganger Grünewald wist het uit Sachsenhausen, diens voorganger Chmielewski uit Mauthausen. Berg, Lagerkom mandant van Schoorl en Schutzhaftlagerjuhrer I van Amersfoort, wist het: hij zei, met een welhaast klassiek te noemen understatement, tegen de vrouwelijke gevangenen uit Schoorl die naar Ravensbnick op transport gingen, dat het daar 'niet zo prettig was als hier'. Haubrock, een in dit opzicht willekeurige Sachbearbeiter van de 'SD', wist het: hij zei, zoals wij in hoofdstuk 4 vermeldden, tegen mr. E. E. Menten die gevaar liep naar Natzweiier gezonden te worden: 'Dat houdt u niet op uw leeftijd.' Hoe het in Mauthausen toeging, wisten Seyss-Inquart, zijn vier Generalkommissare, de vertegenwoordiger van het Auswártige Ami (Bene), de Befehlshaber der Ordnungs polizei, Wehrmachtsbeiehlshaber Cbristiansen, het hoofd van de Rüstungs inspektion Niederlande en alle topfunctionarissen van de 'SD' in ons land: zij hadden krullen zien dat althans volgens de "Meldungen aus den Nieder landen', die zij wekelijks ontvingen, van de vele honderden Nederlandse Joden die in de loop van '41 Mauthausen waren binnengevoerd, aan het einde van dat jaar nog maar acht in leven waren. Dat men voorts aan de top van het Reichsleommissariat en in de hogere regionen van het 'SD' -apparaat, speciaal op de sector van IV B 4, wist dat de Joden in het oosten uitgeroeid werden, hebben wij in ons vorige deel aangetoond.
XCZo is dus de matiging die naar verhouding in de concentratiekampen in Nederland betracht is (zie Tabel VIII op pag. 695), opzet geweest. SeyssInquart en Rauter waren zich bewust hoe ver zij konden gaan ten aanzien van het algemene karakter van die kampen. Persoonlijke belangstelling voor die karnpen heeft de Reichskommissar overigens niet getoond: hij is er nimmer verschenen; hetzelfde geldt voor de Generalleomniissar jur Verwaltung und [ustiz, Wi111l11er. Ranter en Harster hebben de kampen wèl bezocht: Rauter is tweemaal in Amersfoort geweest en drie- of viermaal in Vught (eenmaal samen met Himrnler) en Harster heeft omstreeks eind november' 41 een inspectiebezoek aan Amersfoort gebracht, speciaal, zo beweerde hij, om te zien hoe het er met de Russische krijgsgevangenen voorstond. 'Ongeveer twee maanden na hun aankomst, ... in de tijd dat ik', aldus Harster, 'deze inspectie hield, was reeds een groot aantal van hen gestorven en gezien het feit dat de overigen bijvoorbeeld kalk en teer aten, heeft de mening post gevat, dat zij een geheime ziekte hadden." Wij tekenen hierbij aan dat eind november '41 nog geen enkele Russische krijgsgevangene gestorven was. Pas later zijn de eersten bezweken, door de honger - een vorm van liquidatie die niet minder moedwillig is geweest dan de massale executies waartoe het begin april '42 kwam. Allen die bij dit gebeuren betrokken zijn geweest, zijn in hun rol gebleven - de enige die uit zijn rol viel, was Harsters naaste medewerker Deppner, de Schreiotischmorder, die in dit geval zich van zijn bureau losmakend, een van de vier feitelijke moordenaars is geweest, en blijkbaar ook heeft willen zijn.
XCWanneer een overheid de gelegenheid biedt tot crimineel optreden, ontbreekt het nimmer aan personen die het bedrijven van criminele daden als de gewoonste zaak van de wereld gaan beschouwen. Dat geldt ook voor Nederlanders. Ommen had een Nederlandse Lagerjûhrer en louter Nederlandse bewakers. In Amersfoort en Vught zijn de Nederlandse gevangenen bewaakt door hetwaarvan de manschappen nagenoeg allen Nederlandse vrijwilligers waren. In Amersfoort en Vught bestond ook de kamp-SS gedeeltelijk uit Nederlanders, in Vught waren devoor bijna een derde Nederlandse vrouwen en meisjes. Dat voorts in
XC1 Boom-Amsterdam: p.v. W. Harster (24 okt. 1947), p.
Tabel VIII: Aantallen ingeschreven en omgekomen gevangenen in zeven coneen tratiekampen in Duitsland en de vier in Nederland Ingeschreven Omgekomen
XChausen, Dachau, Buchenwald! I 522 000 657 000 of 43% of 698 000 46% Schoorl 1900 0% Amersfoort, aug. 194Imaart 1943 85002 1423 I,7% Amersfoort, mei 1943april 1945 26500 ca. lOa 0,4% Ommen 4500 (?)4 39 5 0,9% Vught (zonder Judendurch gangs lager) IS 600 285 I,8%
1 Cijfers ontleend aan Tabel op pag. II7. 2 De cijfers voor Amersfoort, Ommen en Vught in deze kolom sluiten dubbeltellingen in en mogen dus niet opgeteld worden. 3 De 100 Russen niet meegeteld; de geliquideerde Russische krijgsgevangenen zijn ook in de cijfers voor de zeven kampen in Duitsland niet meegeteld. 4 De ca. 3 800 'Ommen-gangers' onder de studenten (mei '43) niet meegeteld. 5 De ca. 300 omgekomenen in de Heerte- en Sicgburg-groepen niet meegeteld.
XCOmmen, Amersfoort en Vught sommige Nederlandse gevangenen, die een zekere mate van gezag over de Nederlandse medegevangenen uitoefenden, een sombere bladzij aan de geschiedenis van die karnpen toegevoegd hebben, is uit onze beschrijving gebleken.
XCGebleken is ook dat de Joodse gevangenen in de vier karnpen die wij behandelden, onderworpen zijn geweest aan extra-mishandelingen waarin, met name in Amersfoort, Ommen en Vught, een primitief sadisme uitgeleefd werd.
XCOver de reacties van het Nederlandse volk op het bestaan van, en over die van de gevangenen op het bestaan in de karnpen willen wij nog iets schrijven.
XCAllereerst merken wij op dat ook hier, zoals wij al vaker constateerden, het historische perspectief wezenlijk van het belevingsperspectief verschilt, en dit al daarom omdat de vergelijking die achteraf met de concentratiekampen in Duitsland gemaakt kan worden, in de jarenniet mogelijk was.
'40-'45
XCWat dan de reacties van het Nederlandse volk betreft: de meeste mensen hebben tijdens de bezetting maar een heel vage voorstelling gehad van wat in Schoorl, Amersfoort, Ommen en Vught gebeurde. Zeker, er zijn uit die karnpen vele duizenden gevangenen vrijgelaten en wij nemen aan dat de meesten hunner zich niet gehouden hebben aan de hun bij hun ontslag opgelegde verplichting, volstrekt te zwijgen over wat zij ondergaan en gezien hadden, maar dat betekent nog niet dat mededelingen over de kamptoestanden regelmatig tot brede kringen doordrongen. Veler kennis bleef beperkt tot het weten dàt er concentratiekampen waren. Overigens was alleen al die term verbondenmet het begrip 'wreedheid', en van het smachten naar de bevrijding (een permanent smachten dat wij juist omdat het permanent was, niet voortdurend in ons werk kunnen signaleren) is de hartgrondige wens om aan die concentratiekarnpen een einde te maken, een wezenlijke component geweest. Daarenboven zijn sommigen, zoals ook uit dit hoofdstuk bleek, in staat geweest de gevangenen hulp te bieden, vooral de gevangenen in Vught. Men zou kunnen zeggen dat het Nederlandse milieu langs tal van kruip- en sluipwegen het concentratiekamp Vught binnengedrongen is - het heeft dan ook speciaal voor de gevangenen in Vught een immens verschil gemaakt dat zij in een concentratiekarnp op Nederlandse, niet op Duitse bodem opgesloten waren, De achtergronden van de geboden hulp, speciaal in de vorm van de voedselpakketten, zullen wij in het laatste hoofdstuk van dit deel behandelen.
XCWat de reacties van de gevangenen aangaat: het zou, dunkt ons, onjuist zijn het zo voor te stellen alsof, gegeven de zoveel grotere verschrikkingen die zich in de concentratiekampen in Duitsland voorgedaan hebben, het bestaan van de gevangenen in de kampen in Nederland, met uitzondering wellicht van Schoorl, niet óók een verschrikking geweest is. Niemand mag er licht over denken wat het betekende, maandenlang in Amersfoort, Ommen of Vught opgesloten te zijn, onderworpen aan een ruwen hard regime, overgeleverd aan de willekeur van bewakers ('we ra111111e alleenig , zoals een bewaker van Ommen zei) en soms ook van medegevangenen. Voor de meeste opgeslotenen was dat de eerste confrontatie met bruut physiek geweld, met een dagelijks dwangsysteem, met onrecht in zijn meest directe vorm - een confrontatie ook met hun eigen volstrekte machteloosheid.
XCEr zijn onmiddellijk na de oorlog enkele publikaties geweest van herinneringen van gevangenen uit Vught (sobere geschriften, geenszins overdreven), in welker titel het begrip 'de hel' voorkomt.' Zo hebben de gevangenen het
gevoeld: het bestaan in Vught (en voor het bestaan in Amersfoort en Ommen gold hetzelfde) was hun een hel. Maar ook de hel kent gradaties. Toen in mei' 42 ca. honderdvijftig Nederlandse politieke gevangenen uit Buchenwald naar Gross-Rosen getransporteerd waren, was er, zoals wij in ons vorige hoofdstuk citeerden, na een week 'niemand die niet op blote knieën de 400 kilometer terug naar de hel van Buchenwald' (weer 'de hel'I) 'zou willen kruipen.' Is het anders gevoeld door de gevangenen uit Ommen die naar Heerte en door de gevangenen uit Amersfoort die naar concentratiekampen als N atzweiler en N euengamme overgebracht werden, speciaalook door de bijna drieduizendvijfhonderd gevangenen uit Vught die in september' 44, toen de 'derde fase' zich al ging aftekenen, in Ravensbrück en Sachsenhausen belandden? Er zijn er onder hen geweest die toen Vught als een soort sanatorium gingen zien.
XCAlles is relatief en er is geen grens aan wat mensen elkaar kunnen aandoen; wat de in dit deel te beschrijven verschrikkingen betreft, kunnen wij slechts opmerken dat wij (en onze lezers) het zwaarste nog voor de boeg hebben: 'de laatste trede', zoals wij het in de aanhef van dit boek formuleerden, 'van de gang in de diepte die de feiten ons hebben opgelegd.'
XCHet deporteren van Joden is in ons land begonnen eind februari '41 en heeft voortgeduurd tot september '44: eind februari '41 zijn bijna vierhonderd Joden, die nagenoeg allen gearresteerd waren bij de razzia's welke op 22 en 23 februari in de Amsterdamse Jodenhoek plaatsgevonden hadden, uit het concentratiekamp Schoorl naar Buchenwald getransporteerd, en in de eerste helft van september '44 zijn uit het Ju-dendurchgangslager Westerbork nog deportatietreinen vertrokken naar drie kampen: Auschwitz, Bergen-Belsen en Theresienstadt.
XCLaat ons eerst het deportatieproces als geheel weergeven, zulks vooral aan de hand van de onderzoekingen van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis.'
XCDe Amsterdamse razzia-slachtoffers zijn, voorzover zij niet in Buchenwald bezweken waren, in Mauthausen terechtgekomen en naar datzelfde kamp zijn in '41 nog meer razzia-slachtoffers gevoerd: ca. driehonderd uit Amsterdam in juni en ca. tweehonderd uit het oosten des lands in september en oktober. Ook uit het concentratiekamp Amersfoort zijn, vermoedelijk van eind' 41 af, Joden naar Mauthausen gevoerd, in totaal ca. achthonderdvijftig. Deze transporten uit Amersfoort hebben plaatsgevonden tot eind november '42 (nadien werden de Joden die in Amersfoort terechtkwamen, via Westerbork naar Auschwitz of Sobib or gedeporteerd). Hoe nagenoeg al die Joden in Mauthausen afgemaakt zijn, beschreven wij in hoofdstuk 5 - wij komen er in dit hoofdstuk niet op terug. Er zijn evenwel in de periode' 40-' 42 ook nog Joden uit ons land naar andere concentratiekampen in Duitsland gevoerd: o.m. vijf-en-twintig vrouwen en meisjes naar Ravensbrück (de z.g. Rassen schande-gevallen waarvan de mannen via Amersfoort in Mauthausen belandDe afvoertransporten uit Auschwitz en omgeving naar het noorden en het westen, en de grote evacuatietransporten (1952);
1 Van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis zijn van 1947 af de volgende studies verschenen: (1947); 15 1942 24 (28 12 1942) (1952); 1944 (1953);
den) en een aantal mannen, wellicht enkele tientallen, naar Buchenwald, Dachau en Neuengamme. Voorzover zij nog in leven waren, zijn al deze Joden, naar vage schatting ca. honderd(onder hen ook enkelen uit Mauthausen), in de herfst van '42 naar Auschwitz getransporteerd. Himmler had toen namelijk bepaald dat de Joden uit alle concentratiekampen naar Auschwitz en Majdanek overgebracht moesten worden. De uit Nederland a£komstigen zijn, voorzover bekend, louter in Auschwitz terechtgekomen. Het aantaloverlevenden is niet bekend.
XCNog twee andere groepen Joden uit Nederland waarvan wij de omvang niet precies weten, zijn in Auschwitz beland: Joden die in gevangenissen of tuchthuizen in Duitsland zaten en krachtens de regelingen die Reichsjustiz
XC1 Toen wij in deel 6 (hoofdstuk 4, aan het slot van de paragraaf 'Hulp aan Joden') een schatting maakten van het aantal Joodse onderduikers (omstreeks vijf-entwintigduizend), hebben wij in onze becijfering een gegeven opgenomen dat wij ontleenden aan een brief die Zöpf, chef van het Referat IV B 4 in Den Haag, op 27 april '43 gestuurd heeft aan Eichmanns bureau in Berlijn. Daarin vermeldt Zöpf dat tot die datum, 'Ziffern abgerundet'. vierduizend Joden uit Nederland naar 'reichsdeutsche Konzentrationslager' overgebracht en acht-en-vijftigduizend 'in 60 Sonderziigen ZUI11 Arbeitseinsatz nach dem Osten' getransporteerd waren. Inderdaad hadden t.e.m. 20 april' 43 zestig deportatietransporten uit Nederland plaatsgevonden en daarmee waren, om precies te zijn, acht-en-vijftigduizendacht-en-twintig personen gedeporteerd. Zijn er nu inderdaad daarenboven vierduizend Joden naar 'reichsdeutsche Konzentrationslager' overgebracht?
XCIn tegenstelling tot wat wij aannamen toen wij deel 6 schreven, is ons antwoord nu: neen. Wat Zöpf geschreven heeft, kan, mede in het licht van onze gegevens over het concentratiekamp Amersfoort, niet juist zijn.
XCZöpf is, zo veronderstellen wij thans, tot het cijfer vierduizend gekomen door bij elkaar te tellen: de slachtoffers van de razzia's uit '41 in Amsterdam: zeshonderdnegentig, en in het oosten des lands: ca. tweehonderd, de rechtstreeks uit Amersfoort naar Mauthausen gedeporteerden: ca. achthonderdvijftig, ca. driehonderdtwintig gevangenen uit Amersfoort die op 16 juli '42 als deel van het tweede deportatietransport (het gold als een apart transport) naar Auschwitz gezonden werden (die mannen zijn niet in Westerbork geweest) en, uit Westerbork, bijna negentienhonderdvijftig z.g. strafgevallen die met prioriteit en bij wijze van 'straf' naar Auschwitz gezonden werden dat immers óók een van de 'reichsdeutsche Konzen trationslager' was. Men komt, deze vaststaande groepen optellend, tot een totaal van vierduizendtien.
XCOnze conclusie is dat in Zöpfs overzicht een dubbeltelling voorkomt: hij heeft de negentienhonderdvijftig strafgevallen (wier aantallen hem door de Lagerkommandant van Westerbork steeds apart opgegeven werden) meegeteld zowel in de vierduizend die naar 'reichsdeutsche Konrentrationslager' als in de acht-en-vijftigduizend die "zum Arbeitseinsatz nack dem Osten' verdwenen waren. Hier vloeit uit voort dat wij eigenlijk onze schatting van het aantal Joodse onderduikers met tweeduizend zouden moeten verhogen. Er steken evenwel in die schatting zoveelonzekere elementen dat wij het maar bij de ca. vijf-en-twintigduizend onderduikers laten.
minister Thierack in september '42 en april '43 met Hirnmler getroffen had, naar Auschwitz (of Majdanek) overgebracht moesten worden (misschien waren ook dit er uit ons land omstreeks honderdï-, en Joden die in bezet België en bezet Frankrijk gegrepen waren: bij razzia's, als vluchtelingen die naar Zwitserland of Spanje onderweg waren, als deelnemers aan het illegale werk of als personen die wegens overtreding van voor Joden geldende bepalingen gearresteerd waren. In België en Frankrijk werden de meesten van die om welke reden ook gepakte Joden in de tegenhangers van Westerbork geconcentreerd: in België was dat een oude militaire kazerne in Mechelen, in Frankrijk de kazerne van de Gendarmerie Nationale te Draney bij Parijs. Er hebben zich dus in de transporten die van juli '42 af Mechelen en Draney met bestemming Auschwitz en Sobibor verlieten, Joden uit Nederland bevonden: bij elkaar wellicht omstreeks tweeduizend.ê Het aantal overlevenden is niet bekend.
XCWij hebben tot dusver over naar verhouding kleine groepen geschreven: veruit de meeste Joden zijn uit ons land gedeporteerd via Westerbork. De eerste deportatietrein heeft Westerbork3 verlaten op IS juli' 42 en er hebben met inbegrip van dat eerste transport, om te beginnen, met grote regelmaat tot 23 februari '43 SI transporten naar Auschwitz plaatsgevonden. Die regelmaat werd alleen in de periode van 12 december' 42 tot II januari '43 onderbroken doordat de Deutsche Reichsbahn toen alle treinen nodig had voor het vervoer van Duitse militairen die met Kerstverlof naar de Heimat gingen. Afgezien van die periode van ruim vier weken vertrokken er uit Westerbork dus gemiddeld bijna twee deportatietreinen per week. Naast deze transporten uit Westerbork is er, op 22 januari' 43, het aparte transport7
1 Seyss-Inquart is Himmler en Thierack nog voor geweest: hij gaf in juni '42 als richtlijn aan dat Joden die door een Duitse rechtbank tot een gevangenisstraf van drie maanden oflanger veroordeeld waren, onmiddellijk aan de 'SD' overgedragen moesten worden, 25 juni 1942, p. 4 3 h)). hielden in dat de betrokkenen als 'strafgevallen' naar Westerbork gezonden en vandaar met prioriteit naar het oosten gedeporteerd werden. a Er zijn uit België ca. zes-en-twintigduizend Joden gedeporteerd; onder hen hebben zich een kleine duizend Joden bevonden die uit Nederland afkomstig waren. De cijfers voor Frankrijk zijn minder volledig doordat van ca. dertigduizend van de ruim zeventigduizend gedeporteerde Joden niet bekend is, welke nationaliteit zij hadden. Onder diegenen van wie de nationaliteit wèl bekend is, bevonden zich bijna zeshonderd uit Nederland afkomstige Joden en het lijkt verantwoord, het cijfer 600 tot lOOO te verhogen. 3 Eigenlijk: Hooghalen.
geweest, hoofdzakelijk van Joodse krankzinnigen, uit Apeldoorn - ook toen was Auschwitz de bestemming. In totaal zijn van midden juli' 42 tot eind februari '43 met 52 transporten bijna zes-en-veertigduizendvijfhonderd Joden uit ons land naar Auschwitz op transport gegaan. Zij zijn niet allen in Auschwitz aangekomen. Men heeft narnelijk in de periode 28 augustus t.e.m, 8 december '42 18 van de 28 deportatietreinen uit Westerbork laten stoppen in Kosel (zie kaart VII op pag. 792), ca. 80 km. voor Auschwitz (hetzelfde is in die tijd met deportatietreinen uit Mechelen en Draney geschied) en daar heeft men de jongens en malmen tussen ca. vijftien en ca. vijftig jaar gedwongen uit te stappen; zij zijn in eerste instantie in werkkampen in de buurt van Kosel terechtgekomen die pas anderhalf jaar later, op I april '44, Aussenkommandos werden VallAuschwitz (t.w. van Auschwitz III: Monowitz) of van Gross-Rosen. Men dient de ca. drieduizendvijfhonderdveertig jongens en mannen die in Kosel moesten uitstappen, dus als een aparte groep te zien: de 'Kosel-groep' - wij zullen de lotgevallen van die groep ook apart beschrijven, waarbij wij nu reeds opmerken dat ook daaruit velen gestorven zijn in wat wij in hoofdstuk I de 'derde fase' genoemd hebben (de fase van de evacuatie-transporten, de evacuatie-marsen en de epidemieën) : in de laatste oorlogsmaanden dus. Volgens de onderzoekingen van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis zijn honderdeenen-tachtig leden van de Kosel-groep in leven gebleven.'
XCVan midden juli '42 tot eind februari '43 zijn in Auschwitz bijna drie-enveertigduizend gedeporteerden uit Nederland aangekomen; er waren in '45 vijf-en-tachtig overlevenden.
XCNa begin maart '43 werd niet Auschwitz het bestemmingsoord van de regelmatige transporten uit Westerbork, maar het Vernichtungsiager Sobibor (zie kaart II op pag. 57). Gemmeker, de Lagerkommandant van Westerbork, heeft na de oorlog verondersteld dat die wijziging zou hebben plaatsgevonden omdat toen in Auschwitz vlektyphus heerste ('en wanneer Auschwitz weer klaar was, zouden de mensen weer daarheen gaan'ê) - inderdaad, er heeft in Auschwitz-Birkenau van februari tot april '43 een vlektyphus
1 Wanneer wij hier en elders in dit hoofdstuk spreken van 'overlevenden', bedoelen wij diegenen die in' 45 en volgende jaren aan het Informatiebureau van het Neder landse Rode Kruis bekend waren als 'teruggekeerden'. Dat begrip sloot diegenen in die zich, voorzover aan het Rode Kruis bekend, na de oorlog in andere landen dan Nederland gevestigd hadden, maar het is denkbaar dat er overlevenden geweest zijn omtrent wie het Rode Kruis in '45 en volgende jaren geen inlichtingen ontving; hun aantal moet dan zeer gering zijn geweest. 2 Boom, subcommissie Drente: p.v. inz. A. K. Gemmeker (a juni 1948), p. 39 (Doe I-52°, a-r). Verder aan te halen als: Verhoren inz. Gemmeker.
epidemie geheerst, maar deze en de beide andere vlektyphus-epidemieën die er gewoed hebben, hebben geen enkel effect gehad op de frequentie van de deportatietreinen die er uit tal van landen aankwamen. Er moet dus een andere reden zijn geweest voor de aangegeven wijziging. Men moet, dunkt ons, die reden niet zoeken binnen het ressort van de Deutsche Reichsbahn (Sobibor lag anderhalve dag reizen verder dan Auschwitz) maar binnen dat van het organisatorische centrum van de Endlösung: Eichmanns Referat IV B 4, dat er bij uitstek op bedacht was, de gaskamer-capaciteit die in zes kampen ter beschikking stond (Chelmno, Belzee. Sobibor, Treblinka, Majdanek en Auschwitz-Birkenau) zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Hoe dat zij, van begin maart tot eind juli' 43 zijn uit Westerbork 19 treinen naar Sobibor vertrokken (één trein per week) met in totaal ruim vier-en-dertigduizenddriehonderd gedeporteerden. Er waren negentien overlevenden.
XCVan augustus '43 tot september '44 was Auschwitz weer de bestemming van de deportatietreinen uit Nederland: 14 uit Westerbork, 2 uit Vught. Wat de Westerbork-transporten betreft: van za augustus t.e.m. 21 september ,43 vertrok één trein per week, in oktober en november vertrok er één per maand en de deportaties stonden stil van 16 november '43 tot 25 januari '44 omdat toen in het kamp kinderverlamming heerste en in verband met de Kerstverlof-transporten. Op 25 januari, 8 februari, 3 en 23 maart en 5 april vertrokken weer deportatietreinen, maar nadien vonden nog maar twee transporten plaats: op 19 mei en op 3 september. In totaal zijn van 24 augustus '43 t.e.m. 3 september '44 ruim twaalfduizend personen uit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd, onder wie zich op 19 mei '44 tweehonderdvijf-en-veertig Zigeuners bevonden. Er waren onder de Zigeuners ca. vijf-en-vijftig overlevenden, onder de Joden vijfhonderdacht-en-tachtig, De twee transporten uit Vught vonden plaats op IS november '43 en 3 juni '44; er waren uit het eerste transport, dat elfhonderdvijftig personen telde, acht-en-dertig overlevenden, uit het tweede, het 'Philips-transport', gelijk reeds in ons vorige hoofdstuk vermeld, honderdzestig overlevenden op bijna vijfhonderd gedeporteerden.
XCUit Westerbork, Apeldoorn en Vught tezamen zijn dus ruim vier-ennegentigduizendvierhonderd Joden naar Kosel, Auschwitz en Sobibor gedeporteerd! en van hen hebben duizendeen-en-zeventig (ruim elf op de
XC1 Er hebben zich onder hen enkele niet-Joden bevonden. Wij weten dat zich begin augustus '42 uit Meppel Willem KeI, een niet-Joodse jongeman, bij zijn Joodse verloofde in Westerbork voegde om samen met haar gedeporteerd te worden (beiden zijn omgekomen) - er kunnen zich nog enkele gevallen van dien aard voorgedaan hebben; ook enkele niet-Joden die in ofbij Westerbork op het bieden van clandestiene hulp aanjoden betrapt zijn, zijn bij wijze van straf wel in een depor7
duizend) de oorlog overleefd; trekt men de Kosel-groep en het 'Philipstransport' af, die beide buiten het 'normale' beeld vallen, dan zijn er op bijna negentigduizendvierhonderd gedeporteerden zevenhonderddertig overlevenden: acht op de duizend.
XCNu hebben wij tot dusver alleen geschreven over de deportaties naar Mauthausen, Kosel, Auschwitz en Sobibor, maar wij mogen Theresienstadt en Bergen-Belsen niet vergeten. Bij de functie van beide kampen stonden wij reeds stil in deel ö (hoofdstuk 4, in de paragrafen 'Candidaten voor emigratie' en 'Bestemd voor Theresienstadt') - wij komen er later in dit hoofdstuk op terug.
XCNaar het Altersghetto Theresienstadt zijn in april '43 uit Amsterdam bijna driehonderd Duitse Joden gedeporteerd (hoofdzakelijk hoog gedecoreerden en zwaargewonden uit de eerste wereldoorlog, samen met hun gezinnen, behoudens de kinderen die vijftien jaar of ouder waren) en daarop zijn, maar nu uit Westerbork, nog zes transporten gevolgd: één in september '43 (dat eerst in Bergen-Belsen belandde - vandaar zijn de meesten in januari '44 naar Theresienstadt overgebracht) en vijf in '44, het laatste op 4 september. Daarenboven zijn in november '44 nog acht-en-veertig uit ons land afkomstige Joodse weeskinderen met drie begeleiders uit Bergen-Belsen naar Theresienstadt getransporteerd. In totaal zijn direct of via Bergen-Belsen uit ons land bijna vierduizendnegenhonderd Joden Theresienstadt binnengevoerd.
XCWaarom zijn niet ook zij onmiddellijk naar Auschwitz of Sobibor gedeporteerd?
XCEen antwoord op die vraag geeft, bij wijze van voorbeeld, de bewaardgebleven groepsindeling van het Theresienstadt-transport van 18 januari' 44 dat achthonderdzeventig personen telde. Daartoe behoorden, blijkens die indeling (een stuk van IV B 4-Den Haag), dertien Duitse ex-militairen uit de eerste wereldoorlog met hun gezinsleden (honderdachttien personen), 'Juden mit Verdiensten um das Reich nebst ihren Angehorigen' (drie-en-vijftig personen), 'Geltungsjuden' (half-Joden die wegens hun huwelijk oflidmaatschap van een Joodse kerkelijke gemeente als Volljuden golden), "Angehorige von [uden die in deutscher Kriegsgejàngenschaft sind, Juden deren Angehorige ins neutrale Ausland
XCtatietrein gestopt. Zo zouden op 29 mei '43 in de z.g. strafbarak van Westerbork drie niet-joden opgesloten zijn, 'voorzien', aldus Ph. Mechanicus in zijn dagboek, 'van Jodenster en s(traf)-band. Een hunner kwam zijn Joodse vrouween pakje brengen en is met twee zijner vrienden in het kamp doorgedrongen. Zij gaan als Jodenvrienden op transport naar het oosten. Pikant detail: een hunner is een NSB'er; hij had zijn speldje op.' (Ph. Mechanicus: In dép8t. Dagboek uit Westerbork (I964), p. I8). Is het verhaal juist, dan is het natuurlijk heel wel mogelijk dat de man
geu/andert sind, Mischehenpartner usur, (zeventig personen), 'Jüdische Elternteile aus nicht ntehr bestehenden Misenehen mit halbarischen Kindem' (vijf-en-veertig personen), 'Kinder deren E/tern sich in Theresienstadt befinden' (acht-en-vijftig personen) - en dan komen tenslotte twee groepen welker omschrijving bijzondere aandacht verdient: 'Eltern von Personen die sich um die Entjudung der Niederlande und das Lager Westerbork verdient gemacht haben' (honderdeen-enveertig personen) en 'Juden die sidi um den Aujbau und den Lagerbetrieb von Westerbork verdient gemacht haben, nebst ihren Angehorigen' (driehonderdvijf-entachtig personen); bij die laatste twee groepen staat nog aangetekend dat het transport geschiedde krachtens de 'münd/iche Zusage von SS-Obersturmbarm führer Eichmann anlásslich seiner Anu/esenheit in Den Haag'l - Eichmann was daar in november' 43 geweest. Wij constateren dat Eichmann persoonlijk de bevordering van de 'Entjudung der Niederlande''beloond' heeft met deportatie naar Theresienstadt - een 'gunst' die, menen wij, door hem als tijdelijk bedoeld was.
XCBehalve andere leden van de bovengenoemde groepen zijn met de overige transporten naar Theresienstadt ook o.m. afgevoerd 'Personen' (niet dus hun ouders) 'die sich um die Entjudung der Niederlande und das Lager Westerbork verdient gemacht haben' (onder wie prof Cohen, die diegenen die op zijn persoonlijke lijst stonden, mocht meenemen), ca. driehonderd Portugese [oden", ruim vierhonderd Protestantse Joden, en een groot deel van de ca. zeshonderdzestig Joden die tot eind september '43 in twee gebouwen in Barneveld geïnterneerd geweest en toen naar Westerbork overgebracht waren. De leden van die 'Barneveld-groep' dankten hun bevoorrechte positie aan het feit van hun inschrijving op de door de secretarissen-generaal Frederiks en van Dam bij de bezetter ingediende lijsten.
XCHet is met de meeste naar Theresienstadt gedeporteerde Joden slecht afgelopen: er zijn daar, kennelijk op uitdrukkelijke wens van Seyss-Inquart (die zijnerzijds toezeggingen gedaan had aan de protestantse kerkgenootschappen en aan de secretarissen-generaal Frederiks en van Dam) twee groepen blijvend beschermd: de protestantse groep en de Barneveld-groep''
XC1 Brief, 24jan. 1944, van IV B 4-Den Haag aan de Kommandantur des Lagers There sienstadt (HSSuPF, 182 d). 2 Dit was de groep waaromtrent Zöpf en Herbert Aust, de vertegenwoordiger van het SS-Rasse- und Siedlungshauptamt in Rauters staf, op 20 februari '44 bij een inspectie in Westerbork geconstateerd hadden dat zij, aldus Aust, uit 'rassisches Untermenschentum 'bestond. a Injuni '44 hadden Frederiks en van Dam vernomen dat Rauter van plan was, de Barneveld-groep naar Theresienstadt over te brengen. Beiden protesteerden daartegen (er was hun in '42 de toezegging gedaan dat de groep in Nederland zou blijven) en Frederiks drong er in zijn brief van 17juni '44 bovendien op aan dat aan de Barneveld-groep, die toen in Westerbork
(beide behoudens de Duitse emigranten onder hen, tezamen ongeveer honderd personen). Uit alle andere groepen zijn evenwel, voorzover zij niet (als prof. Cohen) in Theresienstadt een nieuwe bescherming hadden kunnen vinden, velen naar Auschwitz gedeporteerd: voorzover bekend, ca. drieduizendtien personen; dezen zijn nagenoeg allen omgekomen - er zijn driehonderddrie-en-twintig overlevenden. Wat de overige naar Theresienstadt gedeporteerden betreft: er zijn (naar schatting) tweehonderddertig in het Altersghetto overleden, ruim vierhonderddertig mochten tot hun stomme verbazing begin februari' 45 plaatsnemen in een trein die hen naar Zwitserland bracht (de achtergrond van dit transport zullen wij in deel IQ weergeven) en twaalfhonderdtwee-en-twintig zijn in Theresienstadt bevrijd.
XCDit kamp was een Austausch-Lager : detentie-oord van Joden die uitgewisseld konden worden tegen Duitse staatsburgers die in den vreemde woonden of daar geïnterneerd waren. Daarenboven achtte het Auswdrtige Amt het van belang om in Bergen-Belsen Joden te concentreren die men als burgers van overzeese staten niet naar die staten terug kon zenden maar ook niet naar de vernietigingskampen kon sturen, of die belangrijke relaties in den vreemde hadden waarvan Duitsland te eniger tijd zou kunnen profiteren. Alle verwikkelingen die zich daarbij voorgedaan hebben, zullen wij hier niet weergeven! - van belang is hoofdzakelijk dat uit ons land in Bergen-BelsenBuchenwald (de maunen) resp. Ravensbrück (de vrouwen en jonge kinderen) gedeporteerd zijn; het aantaloverlevenden
antwoordde Frederiks op 20 juni dat hij, als Frederiks en van Dam met de over brenging naar Theresienstadt accoord waren gegaan, gepoogd zou hebben van Himmler gedaan te krijgen, Rauter (die dus wist dat men uit Theresienstadt verder oostwaarts gedeporteerd kon worden) gaf daarmee te verstaan dat hij zich, gegeven het protest van de twee Nederlandse secretarissen-generaal, geen moeite bij Himrnler zou geven in werkelijkheid is, zo coneluderen wij uit de feiten, wel degelijk op zijn of op Seyss-Inquarts, of op hun beider initiatief aan de van Theresienstadt bericht dat de leden van de protestantse en van de Barneveld-groep in Theresienstadt dienden te blijven; of daarbij óók bericht is dat men met de Duitse Joden die zich onder beide groepen bevonden, geen eonsideratie behoefde te betrachten, weten wij niet. Wat de drie Joden betreft die Frederiks aan zijn lijst wilde toevoegen: die toe voeging kwam, aldus Rauter, na Frederiks' protest (Brief, 20 juni 1944, van Rauter aan Frederiks, weergegeven in Th. Delle man: p. 643-44). 1 Wij herinneren er aan dat, zoals wij al in deel 7 vermeldden, in oktober '43 ca. honderdvijftig Hongaarse, Roemeense en Turkse Joden uit Westerbork naar
vijf groepen Joden belandden: honderd tot tweehonderd houders van paspoorten (sommige echt, de meeste vals) van Ecuador, Honduras, Paraguay en San Salvador; ca. twaalfhonderd Joden voor wie tegen inlevering per persoon van f 20 000 tot f 30 000 aan diamant, juwelen of goud het Z.g. I20 ooo-stempel gekocht was; ca. achthonderd Joden die op grond van hun dubbele nationaliteit (Nederlands en Engels) voor vertrek naar Engeland in aanmerking kwamen"; bijna vierhonderdvijftig Joden die in aanmerking kwamen voor een uirwisselingsaccoord met de Engelse mandaatsregering in Palestina; ca. driehonderdvijftig Joden (gezinsleden inbegrepen) die, zo werd gehoopt, in Bergen-Belsen een diamantslijperij zouden kunnen oprichten (onder hen Cohens medevoorzitter van de Joodse Raad, A. Asscher) - en er zijn nog andere, kleinere groepen geweest. In totaal zijn met acht transporten tussen II januari en I3 september '44 uit Westerbork ca. drieduizendzevenhonderdvijftig Joden naar Bergen-Belsen gedeporteerd.ê
XCVan de bijna vierhonderdvijftig uit Nederland afkomstige houders van visa voor Palestina of van Palestina-certificates (bewijzen dat men voor de verlening van een visum geregistreerd stond) werden eind juni '44 ruim tweehonderdtwintig in de gelegenheid gesteld, per trein naar Istanboel en vandaar per schip naar Haifa te reizen, en voorts werden in de laatste oorlogswinter de Joden met dubbele nationaliteit naar het interneringskamp Liebenau overgebracht. Dat waren twee 'goede' transporten uit BergenBelsen, maar er waren ook 'slechte': in september '44 werden ca. honderdtien uit Nederland afkomstige Joden naar Auschwitz gevoerd (onder hen bevond zich de journalist Mechanicus wiens dagboek wij in de paragraaf over Westerbork veelvuldig zullen citeren) - deze groep is, na anderhalve dag wachten in een van de Krematoria van Birkenau, in het Krematorium II doodgeschoten. Voorts zijn begin december alle leden van de Diamantgruppe (behalve de leden van twee families: die van Asscher en van een andere voorPersonen im [eindlichen Ausland haben';
1 In deel ç vermeldden wij dat begin '43 ca. tachtigjoden die burgers waren van de Verenigde Staten, of van Engeland en de of van de Sowjet-Unie, of van een aantal Latijns-Amerikaanse staten die met Duitsland in oorlog waren, uit ons land naar interneringskampen in Vittel en Tittmoning hadden kunnen vertrekken. 2 De uit Nederland naar Bergen-Belsen overgebrachte groepen komen niet geheel overeen met de vier kategorieën die opgesomd zijn in de d.d. 31 augustus 1943, welke door het o.m. aan Harster in Den Haag toegezonden zijn (exemplaar in 193 a). Die vier waren: 1.
XC2. '[uden, die unter Zugmndelegung eines gü/tStigen Schlüssels'
aanstaande diamantair, A. Soep) op transport gesteld: honderdvijf-enzeventig mannen naar Sachsenhausen (er zijn vier of vijf overlevenden), honderdvijf-en-zestig vrouwen en kinderen naar een gevangenenkamp in Beendorf bij Maagdenburg (aantaloverlevenden niet bekend). Tenslotte hebben de epidemieën in Bergen-Belsen en de evacuatietransporten uit het kamp ook onder de uit Nederland afkomstige Joden talrijke slachtoffers gevergd. Van de ca. drieduizendzevenhonderdvijftig naar Bergen-Belsen gedeporteerden zijn naar schatting tweeduizendvijftig in leven gebleven.
XCIn Tabel IX (zie pag. 708) vatten wij met betrekking tot alle in het voorafgaande weergegeven transporten of groepen transporten de precieze cijfers van de gedeporteerden en van de overlevenden onder hen (voorzover bekend) samen.
XCWij maken bij deze tabel de volgende opmerkingen.
XCIn totaal zijn ca. honderdzevenduizend Joden gedeporteerd. De aantallen overlevenden uit de groepen 2, 3 en I I zijn niet bekend, maar dit kunnen slechts zeer weinigen geweest zijn. Het aantaloverlevenden uit groep 4 schatten wij op ca. IOO. De overlevingskans is het geringst geweest voor de groepen6 en 7: van de in de periode juli '42februari '43 in Auschwitz aangekomen gedeporteerden zijn twee op de duizend in leven gebleven en van de in de periode maart - juli '43 naar Sobibor gedeporteerden nog minder dan dat: zes op de tienduizend.
XCWij hebben in het voorafgaande tal van groepen genoemd welker lotgevallen wij nu, afgezien van de periode die pas in deel IO aan de orde komt, te beschrijven hebben. In welke volgorde?
gunstig)
XCZoals reeds bleek, zijn uit ons land de '[üdische Spitzenfunleuonäre' in beginsel niet naar Bergen-Belsen getransporteerd
Tabel IX: Aantallen gedeporteerde Joden en aantallen overlevenden Gedeporteerden Overlevenden
XCI. Uit Nederland naar Mauthausen (1941 en 1942) ca. 175 0 I 2. Uit Nederland naar andere concentratiekampen in Duitsland (1940-1942) ca. 100 (?) ? 3· Uit gevangenissen in Duitsland naar cone. kampen in Duitsland (1940-1942) ca. roo (?) ? 4· Uit België en Frankrijk naar Auschwitz (1942-1944) ca. 2000 (?) ca. 100 (?) 5· Uit Westerbork naar Kosel (28 aug. - 8 dec. 1942) ca. 3450 I8r 6. Uit Westerbork en Apeldoornnaar Auschwitz (15 juli 1942-23 febr. 1943) 42945 85 1 7· Uit Westerbork naar Sobibor (maart-juli 1943) 34313 19 2 8. Uit Westerbork naar Auschwitz (24 aug. 19433 sept. 1944) II 985 588 3 9· Uit Vught naar Auschwitz (ry nov. 1943,3 juni 1944) 1646 1984 10. Uit Amsterdam en Westerbork naar Theresienstadt (1943-1944) 4894 ca. 1980 rI. Uit Westerbork naar Buchenwald en Ravensbrück (okt. 1943) 150 12. Uit Westerbork naar BergenBelsen (1944) 3751 ca. 2050
176 mannen, 9 vrouwen. 23 mannen, 16 vrouwen. 8278 mannen, 310 vrou well. 4 72 mannen, 126 vrouwen.
XCWij willen aansluiten bij de oorden waarin die groepen vóór en onmiddellijk na hun deportatie terechtkwamen; dat waren drie oorden in Nederland : het kamp Barneveld! en de twee [udendurchgangslager Westerbork en Vught en vijf buiten Nederland: Kosel, Auschwitz, Sobibor, Theresienstadt en Bergen-Belsen. Wat de Nederlandse oorden betreft, willen wij beginnen met het kleine kamp Barneveld en vervolgens het Judendurchgangslager Vught vóór Westerbork beschrijven omdat Westerbork de passende aansluiting geeft op de deportaties. Wat de oorden buiten Nederland aangaat, beschrijven wij eerst de twee karnpen waarin kleine groepen terechtkwamen: Theresienstadt en Bergen-Belsen, en dan de twee waarin de grote groepen werden binnengevoerd: Auschwitz (met daarvóór de Kosel-groep) en Sobibar. Ons relaas zal aldus steeds dieper afdalen in een wereld van onvoorstelbare demonie.
XCOver 'Barneveld', t.w. over het verblijf aldaar van Joden ill het kasteel 'De Schaffelaar' alsmede in het vroegere werkverschaffingskamp 'De Biezen', willen wij kort zijn: er hebben slechts enkele honderden Joden vertoefd, niemand langer dan een maand of negen, sommigen maar een maand of twee, drie. Grotendeels waren dit maatschappelijk of cultureel mill of meer vooraanstaande Joden, met hun gezinsleden. Het kamp stond onder leiding van een Nederlandse commandant, een oud-officier, die zes 'controleurs' (die tegelijk als bewakers fungeerden) tot zijn beschikking had. Die staf werd niet betaald door Binnenlandse Zaken maar uit het kampfonds dat gevormd was doordat de Joden die zich van eind december '42 af naar Barneveld begeven hadden, bij binnenkomst al het geld hadden moeten inleveren dat zij bij zich hadden. Begin mei '43, toen de Barneveld-groep in totaal bijna vijfhonderdveertig leden telde, was f 58 000 ingeleverd; dat geld was toen bijna op (het was gebruikt om er ook de overige onkosten van het kamp mee te dekken en om de Joden een maandelijks zakgeld te geven dat van vijf tot tien gulden opliep) - de nodige bedragen (wij weten nietde paragraaf 'De Joodse werkkampen leeggehaald'. Ook op de toestanden in die
1 Aan de beschrijving van het kamp te Ellecom dat van begin september tot eind november '42 bestaan heeft en waar driejoden overleden zijn, hebben wij niets toe te voegen. Wij namen die beschrijving op in deel 6, hoofdstuk 4, aan het begin van
hoe groot zij waren) zijn toen geput uit de geroofde Joodse vermogens waarover Lippmann-Rosenthal (Sarphatistraat) de beschikking had.
XCJoden die zich naar Barneveld begaven, mochten 11Lll gehele inboedel meenemen. In 'De Schaffelaar' en 'De Biezen' waren dus voldoende meubels aanwezig (de rest was in de Eierhal opgeslagen) en ieder die in die kampen opgenomen was, had ook tal van welgevulde koffers bij zich. Men leed in Barneveld geen materieel gebrek en hoefde er niet hard te werken (er bestonden slechts corveeploegen) - men was er wel matig of slecht behuisd (de meesten sliepen op overvolle slaapzalen), men was er overdag nooit alleen en men was er zijn vrijheid kwijt. 'Er heerste', aldus mr. P. J. Idenburg, de afgetreden secretaris van het college van curatoren van de Leidse Universiteit die in de eerste maanden van '43 tweemaal Barneveld kon bezoeken, 'een nerveuze stemming. Men trachtte tevergeefs zich een waardige houding te verschaffen. slechts weinigen vonden de geestkracht zich boven de omstandigheden te verheffen. Velenliepen voortdurend in de vertrekken dooreen en spraken over gewone dingen van de dag, terwijl men toch telkens de dreiging, die ieder hunner op de achtergrond gevoelde, bespeurde; prof Meijers vormde op dat alles een uitzondering. Aan een hoek van de tafel zat hij rustig te werken aan zijn wetenschappelijke arbeid. Hij zei mij, dat hij het de beste wijze vond om zijn zorgen te verclrijven.P
XCIdenburg kwam speciaal Meijers opzoeken en het beeld dat hij vastgelegd heeft, dunkt ons wat ongenuanceerd. Er zijn naast Meijers ook anderen geweest die zich in de maanden die zij in Barneveld doorbrachten, in redelijke mate hebben kunnen concentreren. Er zijn veel lezingen gehouden en recitals gegeven, er is veel energie gestoken in het onderwijs aan de kinderen - dit alles op een grondslag aan welks bestendigheid bij tijd en wijle door welhaast een ieder getwijfeld werd. Intussen was die twijfel niet zo sterk dat men er toe kwam, contacten te leggen waardoor men zou kunnen onderduiken. Stellig, het bestaan in Barneveld was onzeker, maar (zo dacht men blijkbaar) was het onderduikersbestaan dat niet óók, of zelfs in versterkte mate? Men bleef in Barneveld en dat doende werd men een gemakkelijke prooi voor de bezetter.
XCBinnen het Reichsieommissariat was begin' 43 al komen vast te staan dat de Bameveld-groep te gelegener tijd naar Westerbork overgebracht zou worden.7
1 P.]. Idenburg: 'Aantekeningen betr. het Leids universitair verzet' (z.j.), p. 57 (Doc 1-798 A, a-y),
Langzaam draaiden de Duitsers de schroef aan. De bewegingsvrijheid van de geïnterneerden, die zich eerst nog wel eens naar het dorp Barneveld hadden mogen begeven, werd geleidelijk ingeperkt, eind juni werd aan niet-loden (behalve aan de partners van geïnterneerde gemengd-gehuwden) verboden, het kamp te bezoeken en op 29 september '43, de dag waarop de slachtoffers van de laatste grote razzia uit Amsterdam weggevoerd werden, kwam het einde: de Grdnungspolizei rukte 'De Schaflelaar' en 'De Biezen' binnen en ondanks de protesten van de commandant, van de burgemeester en van secretaris-generaal Frederiks werd de Barneveld-groep naar Westerbork overgebracht; van de ca. zeshonderdtachtig leden ontsnapten er toen tweeen-twintig.
XCAllen hadden hun meubilair en hun koffers in Barneveld moeten achterlaten. Het meubilair verdween naar Duitsland, uit de koffers werd, niet slechts door de Duitsers maar ook door honderdtwintig leden van de Westerborkse Ordedienst, die in Barneveld moesten opruimen, alles gestolen wat van enige waarde was: kleding, schoenen, levensmiddelen, enz. Dat bleek de Barnevelders toen hun in Westerbork na een week de koffers weer uitgereikt werden. Zij waren toen in het [udendurchgangslager in een speciale barak ondergebracht welke, aldus Mechanicus, 'een vuile beestenstal om van te kotsen' was. Dáár zaten zij, de geprivilegieerden, 'met één slag tot dezelfde paupers verlaagd als het projanum vulgus, dat geen bijzondere verdiensten kon doen gelden en rechtstreeks uit zijn huizen was gesleurd en in de modder gestoten.'!
XC'Van meer dan een kant heet het', schrijft Presser, 'dat de kamp-commandant hen onaangenaam bejegende'2 - dat zal wel waar zijn, maar die Duitser deed dat niet als enige: velen in Westerbork waren tevoren al intens jaloers geweest op de bevoorrechte groep en aangezien deze nog steeds hopen mocht, niet uit Nederland gedeporteerd te worden, werd zij, ook toen zij zich in Westerbork bevond, fel benijd; 'men stond', aldus een van de Barrievelders, 'bevooroordeeld tegenover al wat zij deden en nalieten, men trachtte hen ... achter te stellen, zoals bij het eten uitdelen, het repareren van schoenen en kleren, maar anderzijds wilden velen bij hen in de gunst komen, want je kon nooit weten of zij niet later toch eens meer macht in het kamp zouden krijgen."J.7
1 Ph. Mechanicus: p. 175. 2 Presser: (1965), dl. I, p. 446. 3 D. Dresden: (1946), p. 207.
XCBevoorrecht zijn zij gebleven, de Barnevelders (behalve de Duitsers onder hen): geen hunner is naar Auschwitz gedeporteerd. Zo bleef de groep het lot bespaard dat het veruit grootste deel trof van het 'prof anum vulgus' hetwelk de twee judendurchgangslager Westerbork en Vught passeerde.
XCHet judendurchgangslager Vught (afgekort: het jDL Vught) is, zoals uit ons vorige hoofdstuk bleek, een onderdeel geweest van het gelijknamige concentratiekamp en wij hebben, toen wij dat kamp beschreven, van het judendurchgangslager al het een en ander meegedeeld. Ronden wij dat beeld nu af, dan merken wij allereerst op dat de oprichting van het Judendurch gangs lager een van de vele door de bezetter toegepaste middelen geweest is om bij een deel van de Joden valse hoop te wekken dat zij, in tegenstelling tot anderen, niet gedeporteerd zouden worden - een van de middelen dus ook om de verdeeldheid in Joodse kring aan te wakkeren. Wat die valse hoop betreft: de voorzitters van de Joodse Raad, Cohen en Asscher, deelden op I maart' 43 na een gesprek met Lages en andere Duitsers aan de leidende functionarissen van de Joodse Raad mee: 'De bedoeling van de Duitse autoriteiten is nu duidelijk: er zullen drie ghetto's komen: één te Vught, één te Westerbork en tenslotte één te Auschwitz."'Vught stond voorop', schreven wij, toen wij deze passage in deel 6 aanhaalden. Geen wonder! Vier dagen eerder, op 25 februari, was in de vergadering van de Joodse Raad uitdrukking gegeven aan de verwachting dat het Joodse kamp te Vught (dat het als doorgangskamp bedoeld was, werd niet beseft) 'misschien tot vijftigduizend uit te breiden (zou) zijn'2 - vijftigduizend bewoners.
XCEr zijn nooit meer dan ca. negenduizend Joden tegelijk in het]DL Vught geweest. Dit aantal werd beginmei '43 bereikt. Men was van midden januari af het jDL (die aanduiding willen wij in deze paragraaf aanhoudenê) gaan vullen met Rüstungsjuden: Joden die mèt hun gezinsleden gesperrt geweest waren, d.w.z. voorlopig van deportatie gevrijwaard, op grond van hun werk aan Duitse orders. In april '43 kwamen daar ca. vierduizend Joden 'uit de pror.r.
1 ]R-CC: Notulen, I maart 1943, p. 2 ]R: Notulen, 25 febr. 1943,P. 3 Westerbork kunnen wij in ons werk zonder bezwaar als 'Westerbork' weergeven, maar als wij het Vught zouden weergeven met 'Vught', zou verwarring met het concentratiekamp Vught kunnen ontstaan.
vincie' bij en in de maanden mei tot september' 43 werden nog eens ca. drieduizenddriehonderd Joden het JDL binnengevoerd - van die laatsten weten wij niet, uit welke plaatsen of delen des lands zij afkomstig waren. Nagenoeg van meet af aan was het JDL evenwel niet alleen een oord waar Joden binnenkwamen maar ook een waaruit zij weggevoerd werden: eind januari '43 al meer dan vierhonderd naar Westerbork, eind februari bijna tweehonderd, ook alnaar Westerbork, en dan vonden er, na nieuwe transporten in maart en april, van mei tot september vele kleine en enkele grote transporten naar Westerbork plaats die tezamen tienduizendvijfhonderd Joden telden. Er waren per I oktober '43 nog maar ca. achttienhonderd Joden in het JDL aanwezig. Tot die achttienhonderd behoorden de Diamantgruppe (Joden van wie sommige Duitsers wensten dat zij in het JDL een diamantslijperij zouden bemannen: met hun gezinsleden ca. tweehonderd personen) en de in het Philips-Ko11'lmando opgenomen groep die omstreeks die tijd, gezinsleden inbegrepen, ca. vierhonderd personen telde. Dat waren de enige twee groepen die in het JDL mochten blijven toen op IS november' 43 een groot transport van elfhonderdvijftig Joden rechtstreeks naar Auschwitz vertrok. De Diamantgruppe is later naar Westerbork overgebracht - de ietwat uitgebreide Philips-groep bleef over; haar deportatie naar Auschwitz (3 juni' 44) heeft het einde van het JDL betekend.
XCWat de Duitse kampleiding betreft: de Joden in het JDL hadden met dezelfde SS' ers (en SS-Aufseherilmen) te maken als de andere gevangenen in Vught. Er was die SS'ers voorgeschreven dat zij in het gehele kamp met matiging moesten optreden en dat heeft zijn invloed gehad op de situatie in het JDL; omgekeerd kan de matiging in de niet-Joodse delen van het kamp bevorderd zijn door het feit dat ook in dat JDL met matiging moest worden opgetreden; toen het gevormd werd, was in Westerbork al gebleken dat het deportatieproces vlotter verliep naarmate de bezetter mishandelingen achterwege liet. Inderdaad kwamen mishandelingen in het JDL maar zelden voor - een van de SS-onderofficieren, een Scharführer, wordt in herinneringen zelfs beschreven als een 'keurige, correcte baas, die werkelijk respect voor de Joden had': deze man keurde goed dat in het JDL Joods Pasen gevierd werd en bleef bij die hele viering aanwezig, waarbij het verhaal van de uittocht uit Egypte gedeelte na gedeelte voor hem vertaald moest worden.' Wij
XC1 VHght, poort van de hel! Oorlogsherinneringen van 'n Jood (1945), p. 48,
hebben geen behoefte, verdere gegevens over die SS'et: te vermelden: de persoonlijke opvattingen en de houding van elk hunner waren slechts van uiterst ondergeschikte betekenis; tezamen maakten zij deel uit van een grote organisatie tot het deporteren van Joden welke met opmerkelijke vlotheid opereerde.
XCDoor die SS'ers nu was de inteme leiding van het ]DL ll ageráltesten, Blocháuesten, enz.) aan Joden opgedragen. De positie van Lageroltester I was daarbij aan een Duitse Jood toevertrouwd (wellicht omdat dat de Duits sprekende SS goed gelegen kwam): Richard Süsskind, een oud-zakenman op textielgebied; onder hem fungeerde een tweede Duitse Jood, de jurist dr. Arthur Lehmann, als Leiter der inneren Verwaltung und Lagerschreibet 1. Süsskind werd (wij weten niet als gevolg van welke gebeurtenissen) eind oktober '43 ten val gebracht. 'De almachtige', noteerde David Koker, 'die een privé-privaat had ... die uitdrukkelijk rookte, als het anderen verboden was ... , die hier uberhaupt in een soort Urvater-positie leefde (hij beschermde het kamp, maar het kamp was hem ook dienstbaar, hij kon van alle JRl zendingen zijn deelnemen, omdat eigenlijk alles van hem was), hij sjouwt op het ogenblik stenen.I"
XCDr. Lehmann werd Süsskinds opvolger.
XCDe functie van SUsskind en Lehmann verschilde in zoverre van die van de Joodse kampleiding van Westerbork dat door hen niet, zoals in Westerbork geschiedde, bepaald werd, wie naar het oosten gedeporteerd zouden worden: in het JDL deelde de SS mee welke groepen moesten verdwijnen. Er was dan ook in het JDL minder animositeit tegen Süsskind en vooral minder tegen de bij uitstek menselijk optredende Lehmann dan in Westerbork tegen de aldaar fungerende kampleiding. Maar Süsskind en Lehmann bezaten belangrijke privileges en waren Duitsers wier 'militaire manieren' (Koker zag ze als 'noodzakelijk'") van de aanvang af bij veel Nederlandse Joden aanstoot wekten. Toen een in het JDL opgesloten gemengd-gehuwde Jood in juli '43 ontslagen werd op grond van zijn toezegging dat hij zich in Amsterdam zou laten steriliseren, werd hem voor zijn vertrek door, zo schreefhij, 'tientallen Joden ... verzocht, onmiddellijk na de wapenstilstand contact te zoeken met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie, teneinde aan te dringen op een verblijfsverbod voor Duitse Joden in Nederland.'<lJoodse Raad.Koker:p.nov.A.v., p.febr.p.7 1
1 2 D. 187 (1 1943). 3 47 (23 1943). 4 76.
XCWat de onder de Lagerältesten werkzame Blockältesten in het JDL betreft, willen wij ons beperken tot de vermelding dat één hunner, Ben Bril, een bekend bokser, geweigerd heeft, een bevel om gevangenen op de 'Duitse' wijze af te ranselen op te volgen (Bril werd deswege niet gestraft) en dat de laatst overgebleven groep in het JDL, de Philips-groep, bepaald te lijden heeft gehad onder hun Blockälteste die, aldus een niet-Joodse gevangene, 'op de appèlplaats enige malen een paar Joden zo ranselde dat ze kropen van angst en pijn'! - deze Blockälteste, een Pool, was een van de tachtig Kapo's waarmee Vught begonnen was.
XCPrecies als in het kamp als geheel waren de levensomstandigheden in het JDL in de eerste maanden het ongunstigst. Er werd honger geleden totdat de Joodse Raad na enige tijd verlof kreeg, voor voedselzendingen te zorgen. Er was geen medische verzorging en hiervan werden vele tientallen zuigelingen en kleuters het slachtoffer (er hebben zich in totaal in het JDL bijna honderd sterfgevallen voorgedaan) - die zuigelingen en kleuters lagen tot wanhoop van de ouders weg te kwijnen in een barak waar de ene besmettelijke ziekte na de andere uitbrak. De toestand werd daar pas iets beter, toen de Amsterdamse kinderarts dr. S. van ereveld er op voorspraak van de Joodse Raad van begin mei tot begin juni een tiental bezoeken aan kon brengen. Er werd toen ook een aparte barak voor lijders aan besmettelijke ziekten ingericht; kinderen en vol wassenen lagen daar overigens 'kriskras dooreen; schurftlijders naast patiënten met andere afschuwelijke eczemen. Myriaden vliegen gingen van bed tot bed, kussenslopen en lakens verkeerden in een onbeschrijfelijk vuile staat ... Het verplegend personeel bestond uit jongelui met niet meer dan een eerste-hulp-diploma, er was zegge en schrijve één gediplomeerd ziekenverpleger.P
XCHet wekte natuurlijk grote verontwaardiging bij de Joden in het JDL, dat door de willekeur van de ss zoveel zieken, ja doodzieken. nauwelijks medische verzorging kregen terwijl de Joodse ziekenhuizen in Amsterdam nogp.p.
1 P. Galis: 33. 2 61.
functioneerden. Maar dat was niet het enige. Het gezinsverband was, wat de behuizing betrof, in het JDL verbroken: er waren aparte barakken voor de mannen (mèt de jongens van dertien jaar en ouder), voor de vrouwen (mèt de meisjes van dertien en ouder, de zuigelingen en de kleuters) en voor de kinderen tussen de vier en de dertien, en tussen die verschillende soorten barakken was nauwelijks contact mogelijk: de mannen konden hun vrouwen niet eens zien. Wèl hoorden zij medio april tot hun diepe ergernis dat bij de ontluizing van de vrouwen en meisjes (het gehele JDL werd toen ontluisd en alle bewoners hadden zich naakt voor de kappers en kapsters moeten opstellen) talrijke SS' ers belust hadden staan toekijken. Gewerkt werd, schijnt het, de eerste maanden uitsluitend door een deel van de vrouwen en meisjes (ze moesten de oude uniformen van de uit Amersfoort overgebrachte gevangenen verstellen) - de mannen en jongens liepen maar wat rond, dedens morgens gymnastiek en's middags vonden voetbalwedstrijden plaats tussen Joodse elftallen waarbij alle andere mannelijke Joden als toeschouwers aanwezig moesten zijn.
XCDe situatie veranderde ongeveer van april af Vele honderden mannelijke Joden werden toen naar Aussenkommandos van Vught gezonden (in mei alleen al vijfhonderd naar het Aussenkommando-Moerdijk) en bovendien werden Joden in het kamp in bedrijven tewerkgesteld die Of, als het Philips- en het Luftwaf{e-Kommando, een 'gemengd' karakter droegen of louter Joodse werkkrachten kenden: enkele duizenden in een confectie-, ca. achthonderd in een bont-atelier, nog anderen (onbekend is, hoevelen) in een lompensorteerderij. Er arriveerden ook 'molens' voor een diamantslijperij, maar die werdenniet in bedrijf gesteld. Tegen de arbeid in de Aussenleommandos werd door velen opgezien (de rnannen waren er, voorzover gehuwd, volledig van hun gezin gescheiden, de ontberingen waren er groter, er werd meer geranseld en het werk op vliegvelden en aan versterkingen gold als riskant) - tegen de arbeid in Vught waren geen bezwaren (behoudens dan dat men 'voor de .Moffen moest werken'), integendeel: nagenoeg een ieder hoopte dat die arbeid een effectieve bescherming zou bieden tegen deportatie.
XCNadat, gelijk eerder vermeld, in januari en februari' 43 al ruim zeshonderd Joden uit het JDL naar Westerbork gezonden waren, gingen er in maart minstens driehonderdveertig naar dat kamp op transport en in april minstens zestig (de beschikbare gegevens zijn niet volledig). Van mei tot september kwam het tot transporten waardoor in totaal, gelijk eveneens al eerder vermeld, ca. tienduizendvij£honderd Joden naar Westerbork afgevoerd werden. De eerste twee Vall die transporten (8 en 9 mei) bestonden uit ouden van dagen en gezinnen met meer dan drie kinderen: tezamen meer dan
tweeduizend personen. "s Middags treden ze aan', aldus Kokers beschrijving,
XC'oude mensen, gesteund tussenjonge ... , gebogen onder bagage allen, op rug en schouders, maar ook dekens in hun armen, alsof ze van de ene barak naar de andere gingen en niet naar Polen. Ouders met hun kinderen rondom, en zorgvol om hun kinderen en hun bagage, die toch ook voor de kinderen is ... Zij zeggen niets, niet omdat zij energie moeten opbrengen, maar omdat ze de mond niet meer kunnen openen. De ouders zijn de kinderen tot vloek geweest. Ze hebben de kinderen meegesleept. En nu worden de kinderen de ouders tot vloek: ze slepen ze mee naar Polen. En dit alles is van zo een ellende, dat niets meer te zeggen is."
XCMaar vier weken later, nadat (nog in mei) opnieuw duizend personen naar Westerbork verdwenen waren, was de ellende nog groter.
XCOp zaterdagochtend 5 juni werden Susskind en Lehmann er van in kennis gesteld dat alle kinderen tot ca. zestien jaar, ook de zieken, ook de doodzieken, het kamp zouden moeten verlaten, en wel nagenoeg onmiddellijk: op zondag 6 juni de zuigelingen en kleuters die door hun moeders vergezeld moesten worden, op maandag 7 juni de kinderen van vier tot ca. zestien, en met hen mocht Of de vader èf de moeder meegaan, beide ouders alleen dan walmeer zij in het kamp geen werk hadden. Dat laatste kwam slechts in een beperkt aantal gevallen voor en dit betekende dat in de regel Of de man zijn vrouwen kinderen of de vrouw haar man en kinderen alléén moest laten vertrekken. Erger nog: met de mannen die kinderen beneden de ca. zestien jaar hadden en die zich in de Aussenkommandos bevonden, was geen enkel overleg mogelijk, van hen kon men niet eens afscheid nemen. Ja, Süsskind en Lehmann maakten in een mededeling aan alle Joden in hetjDL2 op gezag van de ss wel bekend, 'dat de goede hoop bestaat, dat de kinderen hier in het land ondergebracht zullen worden en de ouders kunnen dan, indien zij dit wensen, nog terugkeren', maar wie geloofde dat? Door de Lagerälteste en zijn naaste medewerker werd in diezelfde mededeling acht dagen rouw afgekondigd - dat gaf aan hoe zij de transporten van zondag en maandag beschouwden: 'Polen' was de bestemming van de ruim drieduizend personen (grotendeels kinderen) die het kamp moesten verlaten.
XCOp zaterdagavond riepen Süsskind en Lehmann de barakleiders bijeen. Hun vertelden zij wat er te geschieden stond, zij kregen elk een exemplaar van de mededeling mee. In de barak waar Koker haar te horen kreeg, konD, 'Koker:p.meiTekst: a.v., p.7 1
1 II3-14 (13 1943). 2 128.
de barakleider af en toe niet verder van het huilen, 'de mensen', schreef Koker, 'reageerden er op met een gebrul zoals ik niet licht weer zal heren" het was of hun het hart uit het lijf gereten werd. Zondagochtend verdrongen honderden zich op de Schreibstube: 'schreeuwen, dreigen, huilen, alles om maar weg te komen", d.w.z. dat mannen en vrouwen die volgens de afgekondigde regels moesten achterblijven, hemel en aarde bewogen om toch in de twee transporten te worden ingedeeld. Vergeefs.
XCEr was aan Süsskind en Lehmann gezegd dat als zij niet voor een ordelijk vertrek konden zorgen, de SS' ers zelf de zaak zouden regelen. Dat leidde er toe dat in het JDL haastig een speciale Ordedienst (OD) gevormd werd, bestaande uit vijftig mannen die geen kinderen hadden; zij kregen rode armbanden om - 'bloedbanden' zei men en men sprak ook van de 'BloedOD'. Ieder was er van overtuigd dat het (in 'Polen') 'mis zou gaan', aldus een gevangene,
XC'en de mensen hebben toch gevochten, vreselijk, om mee te komen. Dit is niet laf, alleen een andere vorm van heldenmoed, en een betere, dan van een soldaat die vijfhonderd vijanden doodschiet. Bij Joden is het gezin juist zo belangrijk, zodat zij getracht hebben, ook onder de ergste omstandighedensamen te blijven"
XC- vergeefs bij de transporten van 6 en 7 juni.
XCToen de Joodse mannen in de Aussenkommandos, voorzover zij gezinnen met jonge kinderen hadden, een of twee dagen later hoorden dat hun vrouwen en kinderen naar 'Polen' doorgezonden waren, 'ontstond er', aldus een lid van het Aussenkommal1do-Moerdijk, Arthur Pop, 'een ontzettend tumult: dáár lag er een te huilen, dáár een te schreeuwen - het was ontzettend; dit was een van de ergste dagen van mijn gevangenschap'4 een gevangenschap welke Pop nog uit de verschrikking van Birkenau naar de verschrikking van een van de zwaarste Aussenkommandos van het Auschwitz-complex gebracht heeft: de steenkolenmijn van Jawischowitz. En toch: die dag waarop in het Aussenkommando-Moerdijk het onheilsbericht binnenkwam, was 'een van de ergste dagen' geweest.
XCMet ontzetting hadden ook de andere gevangenen in Vught gehoord wat ten aanzien van het Judendurchgangslager bepaald was. Ze zagen op zondag 6 juni de grote stoet voorbijtrekken: 'moeders met zuigelingen op
XC1 A.v. 2 A.v., p. 129. 31. de Leeuw: 'Verslag' (16 jan. 1951), p. 42 (GC). • 'Ver
de armen', schreef een politieke gevangene, mr. J. H. van Wijk,
XC'soms gewikkeld in dekens, soms nauwelijks in iets gewikkeld, soms hangend in manden; dreinende kleuters, luchtig huppelende kleuters , hollende OD' ers, hollende verpleegsters, alles haastig, gejaagd, opgejaagd Deze situatie kan niemand verwerken, zelfs de ruwste door jarenlange mishandeling versteende Kapo's kunnen het niet aan: 'Wir sind wieder weidt geworden, das ist herzlos; was wetden unsere Frauen und Kinder ertragw mussen, wenn dies alles bekann: wird' En dat leidt er toe dat het gehele kamp probeert, zich duidelijk wenst, te désolidariseren met de organisatoren van dit bedrijf en allerlei levensmiddelen gaan door en over het draad naar de ongelukkige deportanten."
XCOp de transporten van 6 en 7 juni volgde al op II juni een nieuw transport naar Westerbork: gehuwde vrouwen, al of niet met hun oudere dochters, ca. vijfhonderd allen bijeen. Het transport werd in drie uren samengesteld. Gelegenheid om afscheid te nemen werd niet gegeven. 'Vaders' (met oudere kinderen) 'zien nu', aldus Santegoeds, 'hun vrouwen, en sornmigen hun vrouwen en grote dochters èn hun moeder vertrekken, en blijven alleen_'2
XCMedio juli werd aan alle Joden die nog in het JDL opgesloten zaten (enkele duizenden, maar wij weten niet precies, hoevelen het er waren), gelast hun kleding in te leveren": zij kregen zebra-kleding uitgereikt, zij kregen ook kampnummers. Maar uit het feit dat zij nu de status van 'echte' concentratiekamp-gevangenen gekregen hadden, vloeiden nog andere eonsequenties voort; al hun eigendommen werden hun (op f xo, twee dekens en één handdoek per persoon na) afgenomen: geld, horloges, ringen, dasspelden, portefeuilles, sigarenen sigarettenkokers, enz. Op één punt bleef er verschil bestaan met de gevangenen in het Schutzhaftlager: de mannelijke Joden werden niet kaalgeschoren. Dat verzuim werd in oktober door de nieuwe Lagerkommandant, Griinewald, hersteld.
XCGaven de maatregelen die het uiterlijk verschil tussen de Joden en de Schutzhäftlinge in Vught ophieven, de resterende Joden het gevoel dat zij minder bevreesd behoefden te zijn om gedeporteerd te worden? Wellicht. Maar dat optimisme was, als steeds, ongerechtvaardigd. In september en oktober kwam het tot nieuwe transporten en met uitzondering van deJ. op 7 1
1 H. van Wijk, aangehaald in a.v., p. 130--31. 2 A. Santegoeds: De p. 100. 3 Dejassen en mantels had men al eerder moeten inleveren.
Diamantgruppe en de Philips-groep werden op 15 november '43 alle Joden die zich toen nog in het JDL bevonden, op transport gesteld: elfhonderdvijftig, ongeveer de helft mannen en de helft vrouwen en kinderen." Hun kampkleding mochten zij niet meenemen, de mannen kregen, Santégoeds zag het, 'een hemd en onderbroek van de hoop die als onherstelbaar is weggegooid', en een versleten en gekrompen 'boevenpak' - klompen 'moesten zij kiezen uit voorraden die 'totaal mismaakt' waren. Dat moesten ook de vrouwen doen; zij kregen hetzelfde waardeloze ondergoed, voorts een zebra-jurk, 'geen kousen'. Verder mochten zij niets meenemen: geen haarkammen, geen corsetten. In groepen van vijftig werden mannen en vrouwen in vrachtauto's naar het station Vught gereden waar een goederentrein van de Franse spoorwegen gereedstond - eerst de mannen. Met hen gingen enkele Schutzhäftlinge mee om bij het inladen te helpen. 'Als alle mannen ingeladen zijn, zien we', aldus Santegoeds, 'de eerste vrachtwagens met vrouwen en meisjes de losplaats oprijden. Hun loshangende haren fladderen in de wind. Allen schreien."
XCTot diegenen die op die I5de november gedeporteerd werden, behoorde ook de afgezette Lagerälteste Süsskind. Aan het station schreef hij Koker een kort briefje dat kennelijk door een Schutzhäftling meegenomen is: '60 Leute in einem Wagon. Alles sieht senr trostlos aus. Sei [roh, dass du nicht dabei bist.'3
XCBijna zes maanden later, op 3 juni '44, was ook Koker 'dabei': de gehele Philips-groep verliet als laatste het JDL. 'Bij het vertrek ... naar Duitsland waren', aldus een getuige, 'zowel de vrouwen als de kinderen gekleed in ... zomerjaponnen met korte mouwen, waaronder totaal geen andere kleding. En dat terwijl het in die maand zó ontzettend koud was. Men heeft de stakkers laten staan van's avonds 8 uur tot de volgende morgen 5 uur op de appèlplaats' (de temperatuur was die nacht ca. acht graden) 'om ze daarna in veewagons te vervoeren, waarin ze eveneens moesten staan.'4 Die wagons vertrokken overigens pas's avonds laat.
XC'Er zijn in het JDL maar zeer weinigen geweest die enig denkbeeld hadden7
1 Bij de transporten van 6 en 7 juni '43 was een klein aantal kinderen in het kamp achtergebleven. 2 A. Santegoeds: p. I25-27. 3 D. Koker: in p. I98. 4 P. Galis: p. 33-34·
van wat hun in 'Polen' boven het hoofd hing. Koker behoorde tot die kleine groep, maar ook hij had zich aanvankelijk aan illusies vastgeklampt, steeds toch met een grote angst voor 'Polen' op de achtergrond. 'Wat al eerder begonnen is', schreef hij in april' 43, 'laat mij niet meer los, zo hevig is het geworden: angst voor Polen, angst voor de dood. Tenslotte spreekt men' (de SS)
XC'de laatste maand niet van AuIfanglager, maar van Durchgangslager. Wij hebben daar wel allemaal verklaringen voor en die zouden zeer geruststellend zijn, wanneer we ze geloofden, maar we geloven ze alleen niet. En zo spreken we er aldoor weer met elkaar over en zo schrik ik elke keer opnieuwals ik bij de appèls dat woord Durchgangslager hoor. De mensen overigens zijn vast overtuigd er hoe en waar dan ook het leven van af te brengen. Terwijl het geen dolle optimisten zijn. Ik laat me door hen troosten. Ik ben in angstmomenten een erbarmelijk kind. Als ik schrijf aan of brieven ontvang van de vrienden, denk ik soms, het is alles voor niets. Want contact nu heeft alleen zin als het oude directe contact in de toekomst weer kan worden opgevat. En kan dat? Soms denk ik: zeker. Soms: misschien niet.'!
XCRuim zes maanden later, begin november, schreef Koker weer over 'Polen', t.w. over 'Auschwitz, waarheen de industries' (de in het JDL gevestigde bedrijven) 'als geheel zouden gaan.' Een Verwalter van een van die bedrijven had van Auschwitz verteld, in gelijke geest als een kampSS'er 'in het begin' (in de eerste maanden van '43) gedaan had: 'verhalen ... die min of meer zonnig aandoen. Joodse kampleiding. Veellandbouw, het kamp is voor een goed deel selfsupporting. Kunstrubberfabriek' (de fabriek van de IC Parben in Monowitz). 'Het laat zich daar, als je 't mij vraagt, wel Ïeveri." Maar eind november, kort dus na het vertrek van het grote transport van de ryde, kreeg Kokers vertrouwen een zware schok: een kampgenoot las hem een gedeelte uit een 'uit Polen' ontvangen brief voor en daarin stond dat de verloofde van die kampgenoot en haar ouders 'wonen bij Mowes!' (Hebreeuws voor de dood).
XC'Ik lees het over en over. Zelden zag ik zo iets duidelijks geschreven staan en bleek ik het vergeten te zijn als ik het gelezen had. Onze optimistische berichten over Polen zijn niet onjuist. Ze zijn alleen maar onvolledig geweest. Een (waarschijnlijk relatief kleine) groep werkt en heeft het redelijk. En de rest: erledigt. De wereld is veranderd."
XClD. Koker:in p.aprilA.v., p.nov.a A.v., p.nov.
101 (17 1943). 2 187-88 (I 1943). 201 (27 1943).
XCHoe dan 'de rest' (de meerderheid) 'erledigt' was, wist Koker niet - hij schreef er althans niet over.
XCDe kennis omtrent de gaskamers in Auschwitz die bij de uit Auschwitz naar Vught overgeplaatste Kapo's en, via hen, bij enkele Nederlandse gevangenen bestond, is tot een enkeling in het JDL doorgedrongen, bijvoorbeeld tot de arts I. van der Hal; deze heeft er in Westerbork, waarheen hij in maart' 44 overgebracht werd, met enkele collega's over gesproken. Wellicht heeft hij ook in het JDL zijn kennis niet volledig voor zich gehouden, maar het is de vraag of iemand er geloof aan heeft gehecht. Een van de Nederlandse SS-Aufseherinnen kwam, vermoedelijk in september, toen op een middag een transport naar Westerbork zou vertrekken, een barak binnen waar vrouwelijke Joodse gevangenen werkten, 'en zei', aldus in '47 een van die gevangenen,
XC'dat ze een paar van ons die hun mond konden houden, wilde spreken. Wij spraken af achter barak 9 te zullen komen. Tussen de middag gingen we daarheen. Ze zei:' 'Luisteren jullie, in Auschwitz is een crematorium. Probeer daar niet heen te komen, daar worden jullie allemaal verbrand. Wees liever lief tegen de commandant of een SS' er. Je kunt beter een Duitser lief aankijken dan daarheen te gaan.' Onder elkaar vertelden we het verder. Het ging het hele Lager door, de een zei het tegen de ander. Wij dachten dat ze ons bang wilden maken en geloofden het niet.' 1
XCPrecies als in Westerbork namen de Joden in het JDL aan, dat men in 'Polen' hard zou moeten werken en weinig te eten zou krijgen, dat ouden van dagen en zieken het er erg zwaar zouden hebben, maar dat men, mede doordat de gezinnen bij elkaar zouden blijven, elkaar zou kunnen helpen en zodoende een kans had om de verschrikkingen van de deportatie te doorstaan. Verschrikkingen, dat toch wel. De angst om naar 'Polen' gezonden te worden, was groot en die angst is een bepalend element geweest in het gehele bestaan in het JDL.
XCEr werd, na de eerste maanden, gewerkt door ieder die werken kon; er werd onderwijs gegeven, met veel toewijding; er kwamen een biblietheek en een kamporkest, er trad soms een kamp-cabaret op (SS'ers kwamen graag luisteren) - het nam alles de angst voor de deportatie niet weg en het vormde maar een zwak tegenwicht tegen de misère waarin men zich bevond. De gezinnen waren losgemaakt van hun achtergrond, gescheiden, uiteenge7
1 'Verslag van mededelingen van R. Corper-Blik' (24 april 1947), p. 7 (GC).
slagen. Ouden van dagen liepen verdoofd en passief rond (zij waren, schreef Koker in april '43, 'door alles wat er gebeurt te verbijsterd om er menselijk op te reageren"), kinderen gedroegen zich verschillend: velen verwilderden, anderen trokken zich geheel in zichzelf terug - er was een tijd dat men de kleuters onder toezicht in een aparte barak samengebracht had, 'sommige kinderen', aldus een toezichthouder, 'zaten daar rechtop in hun bed te huilen, onophoudelijk, zonder tot bedaren te brengen, zich dooden doodongelukkig voelend dat zij van vader en moeder afgesneden waren.P
XCEn waren, in wezen, niet ook de volwassenen' dood- en doodongelukkig'? En op wie anders konden zij hun besef, in een miserabel bestaan terechtgekomen te zijn, en vooral hun angst, afreageren dan op hun mede-opgeslotenen in het JDL?'Ruzies', aldus de in juli' 43 ontslagen gemengd-gehuwde,
XC'vaak ontaardend in formele veldslagen, braken om de kleinste kleinigheden uit; ik zag eens een vrijwel algemene 'knokpartij' in onze barak met als inzet een broodplankje ter waarde van hoogstens een dubbeltje! En hoe veelvuldiger en onmenselijker de transporten naar Polen plaats grepen, hoe sterker ieders zenuwen gespannen waren, zodat men zich op het laatst in een gekkenhuis waande, waarin men elkaar om de kleinste kleinigheid te lijf ging.'"
XCWaaraan trachtte men zich vast te houden? In de eerste plaats aan de hoop dat de oorlog miraculeus vlug zou eindigen (ook door hetJDL vloog het ene optimistische gerucht na het andere) - daarnaast was het contact met de buitenwereld velen tot grote steun: de brieven, de met zoveel zorg en liefde samengestelde pakketten die men van niet-Joodse vrienden ontving. De Brief und Paleetsperren die van tijd tot tijd door de SS afgekondigd werden, wekten telkens weer angst en radeloosheid: 'angst voor honger, maar radeloosheid' (en zij vrat dieper) 'om hetverdwenen contact", schreef David Koker.
XCHij, de een-en-twintigjarige, begaafde, vooralook gevoelsbegaafde, student is het geweest die in zijn dagboek het zuiverst uitdrukking gegeven heeft aan wat men de sfeer van het kamp zou kunnennoemen
XC14 februari (hij is er dan twee dagen, overgebracht uit Amsterdam):
XC'Wij leven hier in een ijle sfeer. Ijl door het vele en zinneloze gepraat (dat zieke7 2
1 D. Koker: in p. 99 (17 april 1943). 2 M. Hakkert: 'Verslag' (14 dec. 1950), p. I (GC). ·D. Koker: in p. 158 (23 aug. 1943).
gevoel dat je hebt watmeer je veel praten hoort om je heen). Maar ijl bovenal vanwege alle zinloze specolaties op de toekomst. Bij alles wat de mensen hier doen, zeggen ze: thuis doe ik dit, thuis doe ik dat. Iemand doet een das om: thuis ~leb ik vier-en-twintig dassen, minstens.'! , 15februari:
XC'Leeg, leeg de dagen. Gevulde tijd is reeds een ondenkbaarheid geworden. Geen enkel vast punt in de dag. Want ook de dingen die in het andere leven als .yaste punten golden, zijn hier vliedend. Het eten duurt lang, de ene tafel moet nog hebben als de andere al klaar is. Bovendien: men eet de hele dag door als men wat heeft. De enige vaste punten misschien: de appèls. Maar daarbij is men zo passief dat het geen eigenlijke betekenis heeft."
XC'Er is hier niets om de tijd te meten. Mijn hoofd is ingekapseld in pijn. De dagen zijn leeg en vol. Ongedifferentieerd: vol. Vergruisd in lawaai, in je eigen spreken, in heen en weer lopen. Het duurt urenlang en het is niet geweest."
XC'Onbegrijpelijk hoe vlug en hoe langzaam zo een dag gaat. Men kan de tijd aanniets meten. Daarom is alles van een afmattende leegheid."
XC'De geheugenloosheid is een algemene trek hier. Er zijn mensen die zich plotseling de namen van met wie ze dagelijks omgaan niet herinneren. Iedereen klaagt .geen gezichten te kunnen herinneren. Ik kan het ook absoluut niet. .. Die geheugenloosheid hoort ook alweer tot de verdoving van dit leven. Het denken gaat aldoor in dezelfde kring. Onze ontvankelijkheid ligt open en verschraalt en verhardt aan de oppervlakte. En ons denken, en ons hele innerlijk leven wordt door niets meer gedreven."
XC'De onmacht tot beleving - van herinneringen zowel als van actuele omstandigheden - is iets waarover door de meest verschillende mensen op de meest verschillende wijze geklaagd wordt ... De mensen verglazen hier als het ware. Zij behouden alles wat ze vroeger hadden, maar als het ware in een museum.'"
XC1 A.v., p. 27. 2 ·A.v., p. 31.. 3 A.v., p. 44. A.v., p. 106-07. 6 A.v., p. 121. G A.v.; p.
XCDe observaties, de zelf-observaties ook, zijn even scherp als de formuleringen veelal subliem. De geciteerde passages (men treft er elementen in aan waarop wij reeds in de hoofdstukken 4 en 5 wezen) zijn overigens niet alleen voor het Judendurehgangslager Vught tekenend geweest: zij hadden in Westerbork geschreven kunnen zijn.
XCHet kamp te Westerbork dat in oktober' 39, in de neutraliteitsperiode dus, in gebruik was genomen, was gedurende de bezetting in de eerste twee jaar louter een verblijfskamp voor Duits-Joodse vluchtelingen, het 'Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork'. Het ressorteerde aanvankelijk onder Binnenlandse Zaken maar werd in juli '40 onder Justitie geplaatst. Er verbleven in '41 ca. elfhonderd vluchtelingen, onder hen honderd katholieke en ruim honderd protestantse Joden alsmede enkele tientallen 'weeskinderen', d.w.z. kinderen wier ouders nog in Duitsland waren. Die elfhonderd vluchtelingen waren gehuisvest in ruim 200 nieuwe woningen welke in langgerekte groepen aan elkaar gebouwd waren; elke woning had twee of drie kleine kamers, een keukentje en een wc. Het kamp was niet met prikkeldraad omgeven. Er was ook geen bewaking. De Nederlandse overheid was er vertegenwoordigd in de persoon van een 'commandant': de reserve-kapitein van het Nederlandse leger, J. Schol. Deze oefende een zekere mate van toezicht uit en moest bijvoorbeeld verlof geven wanneer een bewoner het kamp wilde verlaten. Schol trad bij dat alles menselijk op. Van speciale, tegen Westerbork gerichte maatregelen van de bezetter merkte men niets. Slechts heel af en toe kwam een Duitse autoriteit in het kamp een kijkje nemen, zo in augustus '41 de Referent für soziale Fragen van Seyss-Inquarts Beaujtragter in Assen - nu, deze had heel wat aanmerkingen! 'Ich habe den Eindruek', rapporteerde hij,
XC'dass die [uden hier viel zu human behandelt werden und dass sich die [uden durd: das Verhalten des Lagerkommandanten sehr wahllühlen. .. Nötig wäre hier var allen anderen Dingen, dass ein anderer Lagerkommandant eingesetzt wetden musste.»
XCAlleen maar een andere commandant? Aan de top van het Reichsleornmis sariat vond men nog veel méér noodzakelijk.
XC1 Rapport, 16 aug. 1941, van de Referent [ûr sozlale Fragen aan de Beauftragte des R-eichskommissars in Assen (Vu], HA Inneres,
XCAan het einde van de zomer van' 41 was komen vast te staan dat in de loop van '42 begonnen zou worden met de Entjudung van heel Nederland: ca. honderdveertigduizend Volljuden moesten, transport na transport, naar het oosten gedeporteerd worden. Dat vergde een Durchgangslager. Maar waarom zou men eennieuw kamp bouwen als Westerbork er al was? Welte verstaan, Westerbork was te klein maar wat er was, leek een bruikbare kern te bieden voor een Durchgangslager; dat dat kamp dan ver van het grote Joodse centrum Amsterdam zou komen te liggen, leek alleen maar een voordeel zo ook, dat het al bewoond was. Wij achten het namelijk waarschijnlijk (bewijzen zijn er niet voor, maar het lag in de lijn van het Duitse beleid) dat de bezetter al in een vroeg stadium vertrouwde dat hij een aantal Duitse Joden die in Westerbork verbleven, in ruil voor bepaalde privileges (uitstel van deportatie bijvoorbeeld), bereid zou vinden, een groot deel van het werk te doen dat een in vol bedrijf zijnd Durchgangslager met zich zou brengen.
XCIn de laatste maanden van' 41 werd binnen het ressort van de Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, Harster (hij zou in ons land de direct verantwoordelijke zijn voor het vlotte verloop van de deportaties), afgesproken dat Westerbork belangrijk uitgebreid zou worden; zo werd begin december op verzoek van Harster door de Rûstungs-Inspeluion Niederlande en de Zentralaujtragsstelle bepaald dat in het eerste kwartaal van '42 250 ton en in het tweede ca. 180 ton ijzer en staal 'au Lasten des hall. Versorgungs-Koniin gentes' (niet dus ten laste van de eontingenten voor Duitse opdrachten - dat was een beslissing van Seyss-Inquart geweest) ter beschikking gesteld zouden worden om er 'fi:ir Emigrantenlager Westerborg' '19 000 Bettstellen' mee te vervaardigen.' Begin '42 kregen voorts het Delftse aannemersbedrijf G.B. van Hoek (de lezer kwam dit bedrijf al tegen in de paragraaf over het concentratiekamp Amersfoort) en de Ede'se aannemersfirma van de gebroeders Modderkolk opdracht, voor Westerbork 24 grote houten barakken te vervaardigen, en wij nemen aan dat andere Nederlandse firma's korte tijd later tal van opdrachten kregen op installatiegebied. De vervaardiging van de barakken geschiedde in de werkplaatsen van de genoemde aannemersbedrijven, ver van Westerbork dus - de barakken zouden, als zij klaar waren, in Westerbork alleen maar gemonteerd behoeven te worden. De kosten van de uitbreiding van Westerbork, en trouwens ook van de exploitatie, werden door de bezetter geput uit de inbeslaggenomen Joodse vermogens: in '42 en' 43 samen (gegevens over' 44 en '45 ontbreken) ruim f IQ mln,
1 II dec. 1941, van de en de (GC, C (64) 013).
XCToen tussen eind maart en begin mei '42 (op 3 mei werd de Jodenster ingevoerd) de Joden een reeks plaatsen in Noord-Holland en voorts heel zeeland en Delfzijl moesten verlaten, werd een aantal hunner, vermoedelijk hoofdzakelijk Duitse Joden en aile Joden uit Delfzijl, naar Westerbork overgebracht. Daar kwamen eind mei nog groepen andere Duitse Joden binnen alsmede Joden van Tsjechische, Slowaakse, Poolse en Roemeense nationaliteit. De kampbevolking steeg tot vijftienhonderd personen; met veel moeite werden zij allen in de ruim tweehonderd woningen (beter: woninkjes) ondergebracht.
XCOp I juli (de bezetter wist dat ca. twee weken later de eerste deportatietreinen zouden vertrekken) trad een belangrijke wijziging in: de supervisie van het departement van justitie werd beëindigd, het kamp werd onder de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD geplaatst en deze zond een van zijn topfunctionarissen: Deppner, chef van de afdeling Gegnerbekäl'/lpjimg in zijn staf, naar Westerbork om als Kommandant te fungeren van wat nu het Judendurchgangslager Westerbork zou zijn; 'commandant' Schol bleef wel ter plaatse maar hij mocht zich, binnen Deppners richtlijnen, slechts met de interne kampaangelegenheden bezig houden.! Wij nemen aan dat onmiddellijk met het monteren van de nieuwe barakken begonnen werd en dat die arbeid voortgezet werd nadat Rauter op 4 juli ter inspectie verschenen was. Het kamp werd nu ook met een ca. 2 meter hoge prikkeldraadversperring omgeven, er werden zeven wachttorens gebouwd en er verscheen de zde compagnie van het SS- Wachbataillon om voor de 'buiten-bewaking' zorg te dragen - binnen het kamp moest, zo nodig, de orde gehandhaafd worden door Nederlandse marechaussees. Zo werd alles in gereedheid gebracht om de eerste transporten Joden uit Amsterdam te ontvangen. En door te zenden.
XCTwee maanden lang, tot I september '42 namelijk, is Deppner Lagerkom mandant van Westerbork gebleven; hij is toen opgevolgd door S S-Obersturnl führer Josef Hugo Dischner, die in oktober '39 wegens zijn nerveuze aanlegvan deportatie te vrijwaren. Op aandrang van Lagerkommandant Gemmeker werd
1 Dat Schol veel invloed gehad heeft op wat na I juli' 42 in Westerbork geschiedde, betwijfelen wij. Hij gaf zich herhaaldelijk, meestal vergeefs, moeite, bepaalde Joden of groepen Joden (bijvoorbeeld diegenen die in militaire dienst geweest waren)
uit de SS-Verfügungstntppen ontslagen was en van '40 af administratieve functies vervuld had in het Generalgouvernement, eerst in Warschau, vervolgens in Lemberg (het kan wel niet anders of deze heeft weet gehad van de uitroeiing der Joden), maar Dischner die zich als een bruut en alcoholist ontpopte, links en rechts om zich heen sloeg en daardoor een onrust wekte welke Seyss-Inquart, Rauter en Harster juist wilden voorkomen, werd na zes weken afgezet en naar Lemberg teruggezonden (9 oktober), en nadat toen eerst nog een derde figuur drie dagen als waarnemer opgetreden was, deed op I2 oktober de man zijn intrede die tot het einde toe Lagerkommandant van Westerbork zou blijven: Gemmeker - over hem straks meer.
XCVoor wij verder gaan, willen wij er nu eerst op wijzen dat het feit dat Deppner de eerste Lagerkommandant van Westerbork geworden was, onderstreept hoezeer die functie op dat moment door Seyss-Inquart, Rauter en Harster gezien werd als een van kardinale betekenis. Eind juni '42 hield de bezetter rekening met de mogelijkheid dat het in de zomer tot een grote Geallieerde landing op de Nederlandse kust zou komen (men denke aan de overplaatsing van de Deutsche Untersuchungs- und Strafgefä1'lgnis en van de Kriegswehrmachtgefängnis uit Scheveningen naar Utrecht). De bestrijding van de illegale groepen was dus van vitaal belang; ook was het Englandspie] in volle gang - en nu werd de man die de direct verantwoordelijke was voor de bestrijding der illegaliteit en die met het Englandspiel veel te maken had, als Lagerkommandant in het verre Westerbork ingezet! Kennelijk achtten Seyss-Inquart, Rauter en Harster het essentieel dat de zaken daar geregeld werden op een wijze die een vlot verloop van de Entjudung zou waarborgen en van de bezetter zo weinig mogelijk energie zou vergen. Hinderlijk was alleen dat Westerbork geen treinverbinding had - het dichtstbijzijnde station, Hooghalen, lag op vijf km afstand. Die afstand viel evenwel te voet af te leggen. Trouwens, op I5 juli' 42 (de dag waarop de eerste deportatietrein Hooghalen verliet) ontving de Dienst van Weg en Werken van de Nederlandse Spoorwegen opdracht van de bezetter om van Hooghalen uit zo spoedig mogelijk een enkelvoudige spoorwegaftakking aan te leggen tot midden in het kamp W-esterbork; die aftakking was op 2 november gereed.
XCWij weten van het begin van de periode waarin Deppner Lagerkommandant van Westerbork was, maar weinig af Helaas! Juist die allereerste tijd is namelijk ons inziens van grote betekenis geweest. Er kwam in vast te staan
dat daar een louter uit Joden bestaande staf zou worden gevormd om, onder supervisie van de Lagerleommandant, het kamp een ordelijk karakter te geven, wellicht óók al dat, als er méér Joden in het kamp waren dan er plaats was in de deportatietreinen, die staf, binnen het door de Lagerleontmandant genoemde aantal, zou bepalen welke Joden zouden moeten vertrekken (en dus ook: welke zouden mogen blijven). De beloning welke die staf zou ontvangen, lag voor de hand: uitstel van deportatie. Deppner besefte dat die staf een chef moest krijgen die niet alleen een goed organisator was maar ook met de nodige Rücksichtslosigkeit zou kunnen optreden. Zulk een man was beschikbaar: een negen-en-dertigjarige Duitse Jood, Kurt Schlesinger, die in januari '39 met zijn vrouw legaal naar Nederland was geëmigreerd, in februari '40 met haar in Westerbork was geplaatst en daar in februari' 42 door Schol was aangesteld als Oberdienstleiter.
XC'In juni' 42', zo verklaarde Schlesinger na de oorlog, 'kwam de Sturmbann führer Deppner. Hij was van plan, een SS-kamp uit Westerbork te maken; alleen omdat wij zelf een z.g. Persona/stab konden oprichten, nam hij hiermee genoegen." Heeft Deppner inderdaad in eerste instantie gezegd dat de SS de zaken in Westerbork volledig zou gaan regelen? Het is mogelijk: mannen als hij wisten welke dreigementen effect hadden. Wij willen dan ook wel aannemen dat Schlesinger en zijn medewerkers hun taak ter hand namen in het vertrouwen dat zij aldus de te deporteren Joden, zolang dezen in Westerbork vertoefden, leed zouden besparen; wij houden het zelfs voor mogelijk dat hun aanvankelijk niet scherp voor ogen stond dat en hoe zij voor hun taak beloond zouden worden, maar wat die taak inhield en wat er het effect van was, moet hun van de I sde juli af duidelijk zijn geweest: hulp verlenend bij de deportatie Vall andere Joden bleven zij zelf in Westerbork, sterker nog: zij bleven er doordat zij die hulp verleenden.
XCOp 13 juli werden alle gemengd-gehuwde echtparen uit Westerbork ontslagen. Deppner had instructie, er zorg voor te dragen dat met het eerste transport tweeduizend Joden uit Nederland in Auschwitz zouden aankomen: één trein zou op IS juli, een tweede op 16 juli Hooghalen verlaten en die twee treinen zouden ergens in Duitsland samengevoegd worden. Hij wist7 2
1 'Verslag van mededelingen van K. Schlesinger' (28 febr. 1946), p. I (GC).
dat in Amsterdam tweemaal veertienhonderd Joden opgeroepen waren, zich op de avond van de rade, resp. de r yde juli aan het Centraal Station aan te melden voor vertrek naar Westerbork. Dat was Deppner niet genoeg; hij besloot, het de Joden die in Westerbork woonden, duidelijk te maken dat ook zij heel wel gedeporteerd konden worden: op de rade liet hij ruim honderd hunner meedelen dat zij met de eerste deportatietrein mee moesten gaan (het kan wel niet anders of Schlesinger en enkele van zijn stafleden moeten bij die eerste selectie betrokken zijn geweest); dat zou een 'overschot' aan Amsterdammers geven van ruim negenhonderd in plaats van achthonderd, maar dat achtte Deppner geenszins bezwaarlijk. Amsterdam leverde evenwel geen overschot: laat op de avond van ·de rade vernam Deppner dat zich aan het Centraal Station slechts negenhonderdtwee-enzestig Joden aangemeld hadden. Onmiddellijk greep hij in: omstreeks middernacht bepaalde hij dat de 'weeskinderen' van Westerbork met het eerste transport mee moesten. Grote opwinding ontstond, Schols echtgenote smeekte Deppner de kinderen te ontzien; volgens haar antwoordde hij: 'In Auschwitz gibt es bessere Waisenhäuser als hier. 1 Dat Deppner van 'Auschwitz' gesproken heeft, betwijfelen wij - in elk geval was hij onverbiddelijk: de weeskinderen moesten op transport (hun jeugdige leraar Salo Carlebach sloot zich, hoewel hij vrijgesteld was, bij hen aan), en in de vroege ochtend van IS juli togen ca. honderdvijftig kampbewoners naar Hooghalen. Zij kwamen de eerste groep uit Amsterdam tegen die op weg was naar Westerbork om daar geregistreerd te worden. Zo kwamen uiteindelijk ruim elfhonderd personen in Hooghalen in de eerste deportatietrein terecht, een trein van de Deutsche Reichsbahn die uit goederenwagons bestond - voor de tweede trein waren dus negenhonderd personen voldoende. Maar Amsterdam leverde in de vroege ochtend van de röde juli nog geen zeshonderd opgeroepenen af (meer dan achthonderd hadden zich niet aan het Centraal Station aangemeld). De ruim driehonderd ontbrekenden waren spoedig gevonden: in het concentratiekamp Amersfoort bevonden zich ca. driehonderdtwintig Joden. Zij werden die rode juli haastig in een trein van de Nederlandse Spoorwegen gestopt, naar Hooghalen gereden, daar op het perron door Schlesingers staf geregistreerd, overgeladen in de gereedstaande Duitse trein - en de twee treinen, in Duitsland aaneengekoppeld, leverden in de nacht van 17 op 18 juli tweeduizenddertig personen in Auschwitz af
XC1 J. Presser: Ondergang, dl. II, p. 377.
In totaal zijn tot de rzde oktober '42 waarop Gernmeker in Westerbork zijn intrede deed, uit het kamp met 24 treinen bijna drie-en-twintigduizendzevenhonderd Joden gedeporteerd: per week bijna tweeduizend. Zij kwamen uit alle delen des lands. Aannemelijk lijkt ons dat veruit de meesten, alvorens doorgezonden te worden, slechts korte tijd in Westerbork verbleven. Wij nemen voorts aan dat het in het kamp in die periode ongeregeld toeging: elke organisatie heeft tijd nodig om zich in te werken. Bovendien bleek al spoedig (vooral van eind augustus af, toen het systeem van de oproepingen was komen te vervallen en avond na avond in de steden speciale ophaalploegen de ronde gingen doen om Joden naar centrale verzamelplaatsen over te brengen als de Hollandse Schouwburg in Amsterdam) dat er Joden Westerbork binnengevoerd werden die men volgens de geldende regels voorlopig niet mocht deporteren: gemengd-gehuwden, protestantse [odcn+, Joden die bijvoorbeeld de Engelse of Amerikaanse nationaliteit bezaten, Joden die bij de Duitser Calmeyer een aanvraag ingediend hadden om niet langer als Jood te gelden, enz. Al die Joden drongen in Westerbork op een nader onderzoek aan - daar kwam het SOlTlS wèl, soms niet toe.
XCEr werd van de aanvang af in Westerbork veel gedaan om diegenen die naar 'het oosten' op transport gingen, materieel zoveelmogelijk te helpen: een inzameling werd gehouden om levensmiddelen en kleding mee te geven aan de eerste transporten; ook geld werd bijeengebracht dat in Assen met veel moeite tegen Reichsmarken werd ingewisseld. Maar er was veel méér nodig, en de ruim dertienhonderd alte Kampinsassen die nog in Westerbork over waren, konden daar niet voor zorgen - wèl de Joodse Raad in Amsterdam. Met de bureaus van die Joodse Raad kwam dus een intensief contact tot stand, speciaalmet de afdeling 'Hulp aan vertrekkenden'. De organisatie werkte vlot: elke week moesten er volgens de aanwijzingen, eerst van Deppner, vervolgens van Dischner, ca. tweeduizend Joden vertrekken - elke week vertrokken er ca. tweeduizend. Dat betekende dat zich tweemaal per week een lange stoet van Westerbork naar Hooghalen begaf om daar in de73
1 Op 2 augustus waren in het gehele land tweehonderdvijf-en-veertig katholieke Joden opgehaald en naar het concentratiekamp Amersfoort overgebracht - wraak van de bezetter op het Episcopaat dat een week tevoren in de katholieke kerken voorlezing had laten doen van het telegram waarmee tien Nederlandse kerkgenoot schappen op II juli tegen de Jodendeportaties geprotesteerd hadden; dat telegram was in de hervormde kerken niet, in de overige protestantse kerken wèl voorge lezen, maar dit leidde niet tot strafmaatregelen tegen protestantse Joden. Van de katholieke Joden werden in augustus twee-en-negentig uit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd.
goederenwagons van een Duitse trein ingeladen te worden. Goederenwagons! Prof Cohen, die ze bij een bezoek aan Westerbork en Hooghalen zag, protesteerde bij Deppner ('een man', aldus Cohen, 'die door ieder in het kamp steeds geprezen werd") - de bezetter kwam hem tegemoet: na enige tijd werden het personenrijtuigen. Voor het tweede transport naar Sobibor, dat van 10 maart '43, werden overigens weer goederenwagons gebruikt en de personenrijtuigen kwamen niet terug.
XCOf zich bij de transporten in juli, augustus en september '42 veel onrust voorgedaan heeft, weten wij niet (de lezer gelieve bij dit gehele hoofdstuk te bedenken dat veruit de meeste getuigen van de gebeurtenissen die wij beschrijven, geliquideerd of anderszins omgekomen zijn), behoudens dan dat het bij het transport van 21 augustus tot een incident kwam: in Westerbork poogde een van de ruim duizend Joden die klaarstonden om naar Hooghalen te lopen, iets uit zijn koffer te halen voor zijn kind (de bagage werd apart op wagens naar Hooghalen vervoerd); een SS' er schopte de man weg. Een tweede Jood vloog de SS'er aan. Fischer van IV B 4-Den Haag die bij dit transport aanwezig was, zei volgens een getuige: 'Was passiert da? Das macht ein Stinkjude. Fertigmachenl' - de tweede Jood werd prompt door de SS' er doodgeschoren.ê Voorts weten wij dat het r yde transport (vijfhonderdzestig Joden) dat tien dagen later, op 3 I augustus (Koninginnedag), vertrok, op het station van Hooghalen het Wilhelmus aanhief.
XCIn september werd het roerig. Dat was aan Dischner te wijten. Bij elk transport waggelde hij dronken rond en sloeg hij er op los, hetgeen uiteraard bij de te deporteren personen bange voorgevoelens wekte voor wat hun in 'Polen' te wachten stond, 'dikwijls werd er verschrikkelijk gehuild', aldus een lid van de Fliegende Kolonne: de groep die uit het kamp telkens naar Hooghalen liep om de vertrekkenden behulpzaam te zijn. Behulpzaam toonden zich overigens uit die groep niet allen. Er waren, aldus dit lid, 'bij ons commando ook mensen die zich heel slecht gedroegen. Zij zeiden in Hooghalen: 'Stap maar vast in, dan breng ik de bagage welna.' Maar ze wachtten dan net zo lang tot de trein wegreed's en pikten de bagage in.
XCBegin oktober liep de zaak Dischner, maar ook Schlesinger en zijn staf, uit de hand. Als gevolg van het feit dat op vrijdag 2 oktober alle Joden uit de werkkampen en in de daaropvolgende nacht in het gehele land nagenoeg alJ.J.73
1 Proc.-fiscaal Amsterdam, rijksrecherche: p.v. D. Cohen (I dec. 1947), p. 28 (Doe II-366 A, a-r), • PRA-Den Haag: p.v. inz. F. Fischer (r4 mei 1948), p. 4 (getuige Baas) (Doe I-479, a-r). 8 'Verslag van mededelingen van Opden berg', p. 2 (GC).
hun gezinsleden opgehaald waren, werden op zaterdag 3 oktober aan de ca. tweeduizend Joden die zich in Westerbork bevonden, meer dan twaalfduizend toegevoegd. Er was geen eten genoeg, er waren niet genoeg slaapplaatsen. Voor de barakken waarin tezamen in die tijd vermoedelijk slechts ca. 5000 ledikanten aanwezig waren (de 19000, waartoe eind '41 besloten was, zijn er nooit aanwezig geweest), kwam het tot grote opstoppingen. 'Daar komt reeds', aldus in zijn herinneringen de Amsterdamse kleermaker CoenRood,
XC'de marechaussee die ... dienst doet als politie en sommeert ons naar binnen te gaan. Wanneer dit niet gaat, haalt hij de gummistok te voorschijn en begint daar onze ruggen mee te bewerken. Dit helpt, want nu zijn ook wij hardhandiger op gaan treden en boksen ons naar binnen. Er zijn in deze barak minstens vierduizend man samengedreven, die door de marechaussee en de OD steeds heen en weer worden gejaagd, waarom, ja dat weet niemand."
XCDe meesten van die ruim twaalfduizend nieuwelingen waren per trein in Hooghalen aangekomen - de weg vandaar naar Westerbork lag bezaaid met koffers en bundels die men niet langer had kunnen dragen. Veel werd gestolen, ook in het kamp. 'Wij beleven hier', noteerde het al geciteerde lid van de Fliegende Kolonne in zijn dagboek, 'de grootste desorganisatie die maar mogelijk is ... De mensen voelen zich volstrekt hulpeloos en verlaten En wij staan er bij en willen helpen. Je kunt net zo goed proberen, de Zuiderzee met een zeepdoosje leeg te scheppen.P
XCOp maandag 5 oktober werden ca. zeventienhonderd Joden, die persoon voor persoon op de gebruikelijke wijze geregistreerd waren, door de marechaussee naar de in Hooghalen gereedstaande deportatietrein gedreven, de zjste al. De trein was langer dan gewoonlijk (de Deutsche Reichsbahn was er kennelijk van verwittigd dat grote transporten uit Westerbork op komst waren) - er konden, werd in Hooghalen gemeend, tweeduizend mensen in gepropt worden. Dischner werd er van in kennis gesteld. Die ochtend waren in Westerbork ca. driehonderd vrouwen en kinderen uit Amsterdam aangekomen die daar pas in de loop van zaterdag uit hun woningen gehaald waren, sommigen zo haastig dat ze nog op pantoffels liepen en een zomerjurk aan hadden, allen in de hoop dat zij in Westerbork althans met hun uit de werkkampen opgehaalde man of vader herenigd zouden worden. Niets daarvan.J.
1 C. Rood: 'Herinneringen', p. 7. 2 Aangehaald in Presser: dl. II, P·299-30 0•
Dischner gaf bevel, de driehonderd snel te registreren, en toen dat geschied was, kwam zijn tweede bevel: het kamp uit! Toen nu bleek dat men naar Hooghalen moest teruglopen, werd er gegild en werd ook verzet geboden: enkele vrouwen snelden weer naar het kamp. Dischner sloeg met een rijzweep op de overblijvende menigte in en ook enkele marechaussees gingen trappen en duwen. Zo werd de stoet van jammerende, wanhopige vrouwen en huilende kinderen naar de trein gedreven. Dichtbij het station werkte een aantal Joden uit Westerbork aan een wegverbetering, onder hen ook enkele Amsterdammers die op vrijdag uit de werkkampen Westerbork binnengevoerd waren; sommigen hunner zagen daar plotseling hun vrouwen en kinderen weggevoerd worden. Zij doorbraken de afzetting, ze wilden mee - het kan Dischner slechts aangenaam zijn geweest. Zo vol werden tenslotte de wagons dat een deel van de bagage door de Fliegende Kolonne uit de trein gegooid werd. 'Na het vertrek', aldus de FK-man in zijn dagboek,
XC'was de gehele weg waarlangs de trein gestaan had, bezaaid met koffers, rugzakken, kinderwagens en andere voorwerpen. Wij waren blij (het is gemeen dit te zeggen, maar ik ben van plan om alles precies op te tekenen) toen de trein eindelijk weg was, want dat was teveel zelfs voor onze stalen zenuwen. Een gewoon transport raakt ons nauwelijks meer, dit was echter iets veel ergers."
XCDischners dagen waren geteld. De man had nog steeds niet begrepen dat methoden die bij de Duitse bezetter in het Generalgouvernement schering en inslag waren, in Nederland ontactisch geacht werden. Hij verdween, en op 12 oktober '42 nam, gelijk reeds vermeld, Gemmeker, beter: SS-Obersturm [uhrer Albert Konrad Gemmeker, de teugels van Westerbork in handen - hij zou tonen dat hij bij uitstek de capaciteiten had om Schlesinger en zijn staf te mennen op een wijze die precies bij het beleid van het Reichskommissariat paste.
XCGemmeker was in 1907 in Düsseldorf geboren. Twintig jaar oud, had hij zich voor de politie aangemeld. In '35 had hij een administratieve functie gekregen bij de Gestapo hij was toen nog niet eens lid van de NSDAP of van de
1 A.v., p. 30!.
SS, maar hij gold kennelijk als betrouwbaar. In augustus' 40 kreeg hij een functie in Den Haag: Personalrejereni bij de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, en een kleine twee jaar later, in juni' 42, werd hij, gelijk reeds in hoofdstuk 3 aangestipt, Kommandant van het gijzelaarskamp 'Beekvliet' in Gestel. Hoe een der gijzelaars, de journalist R. Peereboom, hem zag, vermeldden wij ook al: 'een slaaf, een benauwd handlangertj e: hij kan niet eens keffen en schnauzen' Was Gemmeker in 'Beekvliet' inderdaad 'benauwd' voor de gijzelaars geweest? In Westerbork behoefde hij dat niet te zijn voor de Joden, en dat hij zelden kefferig optrad (hij kon het well), bood voor de bezetter alleen maar voordelen. Esther Hillesum, dochter van de Joodse rector van het Hilversums gymnasium (wij komen op haar twee treffende 'brieven' uit Westerbork nog terug), ontging het overigens niet dat Gemmeker zich martialer voordeed dan hij was: 'hij heeft iets in zijn type', schreef zij, 'dat het midden houdt tussen een verzorgde kappersbediende en de stamgast van een artistenkroeg. Maar de verbetenheid en de geforceerde' (wij cursiveren) 'stramheid overwegen.'!
XCGemmeker stelde er een eer in, het Durchgangslager Westerbork perfect, d.w.z. zonder wrijving, zonder incidenten, geruisloos als het ware, te doen ftillctioneren. Hij was er de keurige, ietwat artistiek angehauchte SS-officier die zonder stemverheffmg, maar daardoor des te beslister, aan Schlesinger zijn orders gaf. Schlesingers persoonlijkheid was veel krachtiger dan de zijne, maar Schlesinger was een Jood, en in de omstandigheden van Westerbork een slaaf - SS-Obersturm{ührer Gemmeker was de Lagerkommandant en in diezelfde omstandigheden de absolute heerser. Zo deed hij zich ook voor: pratend met deze en gene onder Schlesingers Dienstleiter, even op het perron in Westerbork (na begin november dus), terwijl zijn hond om hem heen dartelde, een kijkje nemend bij het zoveelste transport, rustig beslissingen treffend over de allerlaatste twijfelgevallen die hem daar voorgelegd werden, dan weer, als de trein vertrokken was, terugkerend naar de Kommandantur waar koffie en cognac op hem stonden te wachten - ach, hij had een leven als een vorst. Met zijn secretaresse en geliefde, Elisabeth Helena Hassel (Gemmeker was in die tijd bezig van zijn tweede echtgenote te scheiden), bewoonde hij een riante nieuwe villa vlak bij de ingang van het kamp (in drie andere villa's woonden de paar SS'ers die zijn staf vormden), hij had Joods dienstpersoneel, hij genoot van alles wat het kamp hem te bieden had, tot eersterangs cabaret-uitvoeringen toe, hij had een rustig en afwisselend
1 E. Hillesum: (1962), p. 70 (illegale uitgave, p. 37).
bestaan en hij hoefde zich met het kamp zelf nauwelijks bezig te houden: dat wist hij bij Schlesinger en zijn Dienstleiter in capabele en vooral gewillige handen. slechts zelden greep hij persoonlijk in en gelastte hij dat een bepaalde Jood of Jodin die zich brutaal had uitgelaten of van wie hem een overtreding gerapporteerd was, onmiddellijk op de lijst voor het volgende transport geplaatst moest worden waarvan hij de samenstelling verder graag aan Schlesinger en zijn staf overliet - nog zeldzamer waren de gelegenheden waarbij hij, menend niet met voldoende eerbied behandeld te zijn, zijn rijzweep gebruikte. Want hij eiste absolute gehoorzaamheid, en gehoorzaamd wèrd hij. De macht van de bezetter stond achter hem.
XCHeeft Gemmeker geweten wat het lot van de onder zijn directe supervisie gedeporteerde Joden was? Heeft hij geweten dat er in Auschwitz en Sobibor gaskamers waren? Hij heeft het ontkend (daarbij zelfs bewerend dat hij nooit van Sobibor gehoord had) en noch de Nederlandse, noch de Duitse justitie heeft het tegendeel kunnen bewijzen. Maar is het wel aannemelijk dat nooit iets tot hem doorgedrongen is van wat menig lid van de Begleitmann schaften der Ordnungspolizei die 65 treintransporten in Auschwitz aan de ss overdroegen, ter plaatse moet hebben opgepikt: dat de Joden er vergast en dat hun lijken er verbrand werden (men kon het ruiken)? Is het wel plausibel dat Gemmeker bijna vijf maanden lang 19 treintransporten met meer dan vier-en-dertigduizend Joden naar Sobibor heeft laten vertrekken, zonder ooit te informeren wat de bestemming van al die treinen was? Wij menen van niet. Het is een beginsel van de rechtspraak dat de rechter slechts een veroordeling mag uitspreken wanneer zijn overtuiging naar strikte bewijsregels is gevormd, zodat twijfel steeds in het voordeel van de beklaagde uitgelegd wordt - wij menen als historicus iets meer vrijheid te hebben en leggen hier dan ook als onze overtuiging vast (wij komen nog op dit punt terug) dat Gemmeker wel degelijk geweten heeft wat de Endlösung inhield. Maar zou hij minder schuldig zijn als hij het niet zou hebben geweten? Ons inziens slechts in beperkte mate: hij die keer op keer zag hoe ouden van dagen die diep in de tachtig of zelfs in de negentig waren, kreupelen, mismaakten en blinden moeizaam de wagons van de deportatietrein bestegen, hij die er verlamden, doodzieke kinderen en doodzieke volwassenen op brancards in naar binnen zag dragen - hij moet op zijn minst beseft hebben dat al die mensen, althans duizenden hunner, hun ondergang tegemoet gingen. Hij heeft, voorzover bekend, aan zijn superieuren nimmer kritische vragen gesteld, hij heeft niet geprotesteerd, hij is voor geen enkele groep Joden ooit opgekomen - hij heeft zijn werk simpelweg voortgezet.
XCZo ingenomen was hij in '43 met wat in Westerbork onder zijn leiding
aankomst- en deportatie-transporten incluis, liet vervaardigen. Hij verwierf in '44 het Kriegsverdienstlereux mit Schwertern; die onderscheiding is hem, naar Nazi-maatstaven, terecht verleend: want onder de bescherming eerst van een compagnie van het SS-Wachbataillon en van de Nederlandse marechaussee, van eind' 42 af louter van die marechaussee, en van midden '44 af van een compagnie van het Politiebataljon Amsterdam, heeft Gemmeker, samen met niet veel meer dan een handvol andere SS' ers, leiding gegeven aan een deportatie-machinerie waarin Schlesinger, zijn Dienst/eiter en een groot aantallager geplaatste Joodse helpers vitale assistentie verleenden bij het selecteren en ordelijk op transport stellen van meer dan honderdduizend andere Joden.
XCWesterbork verschilde in zoverre van het [udendurchgangslager Vught, van het kamp Vught en van de overige Duitse concentratiekampen dat de gevangenen (want gevangenen waren zij) de 'kamp-SS'ers', als wij die term hier mogen herhalen, maar zelden te zien kregen. In herinneringen van oud-gevangenen komt men herhaaldelijk Gemmeker (en Frau Hassel) tegen, maar zelden een andere ss:«. Die waren er wèl: leden van Gemmekers kleine staf (wij weten niet eens, hoeveelleden die staf telde), maar zij vertoonden zich blijkbaar maar weinig in het kamp, vermoedelijk met uitzondering van de man die Gemmeker krachtens zijn functie vergezelde: zijn adjudant. Er waren, ook na het aan kapitein Schol verleende ontslag, nog wel enkele niet-Joodse Nederlanders in het kamp werkzaam: afgezien van de 'foute' roof ploeg van Lippmann-Rosenthal (Sarphatistraat) en enkele distributie-ambtenaren (daarover straks meer), een hoofd van de landbouw, een chef-boekhouder, een chef-kok, een magazijnchef, enkele typistes en telefonistes en, later, leiders van diverse werkplaatsen, maar nagenoeg al het organisatorische werk werd door de Joodse staf van het kamp verricht.
XCBewaakt werd het kamp aanvankelijk door militairen van het SS- Wach bataillon. Zij bleven ca. een half jaar ter plaatse, in die tijd geassisteerd door een afdeling van de marechaussee. Die marechaussees waren voornamelijk uit Friesland, Groningen en Drente afkomstig; zij werden telkens voor twee maanden in Westerbork gedetacheerd (ze waren dan, evenals trouwens de compagnie van het SS- Wachbataillon, ondergebracht in een voormalig werkverschaffingskamp dat een kwartier lopen van Westerbork lag) - wij zien dat rouleringssysteem als een aanwijzing dat de bezetter vreesde dat die marechaussees, bleven zij langer ter plaatse, relaties met de kampbevel
king van Westerbork zouden aanknopen die onwenselijk geacht werden. Het zegt intussen veel dat de militairen van het SS-Wachbataillon na ca. een halfjaar teruggetrokken werden en dat marechaussees hun taak overnamen: nadien waren dus ook de wachttorens om het kamp door marechaussees bemand. Onder hen bevonden zich 'fouten' en dienstkloppers, maar 'het grootste gedeelte', zo noteerde de journalist Philip Mechanicus begin juni '43, was 'goedgezind en mild'": eind juni schreefhij over 'marechaussees die er bars en streng uitzien, maar zachtmoedig zijn in hun optreden, blijk geven van deernis met de gevangen Joden, van afkeer van de speciale functie, die hun door een dwingende macht is opgelegd." Het feit dat het detachement marechaussee per I juni '44 vervangen werd door een compagnie van het hoofdzakelijk uit 'Schalkhaarders' bestaande Politiebataljon Amsterdam, dient men ons inziens als een aanwijzing te zien dat de bezetter op dat moment in de Schalkhaarders meer vertrouwen had dan in de marechaussees. Inderdaad, verscheidene marechaussees hadden toen Joden hulp verleend bij het ontvluchten.
XCEr zijn in totaal tweehonderdtien Joden uit Westerbork gevlucht: honderddrie-en-vijftig in de periode juli '42-september '43, zeven-en-vijftig nadien. Daarmee bedoelen wij dan Joden die het kamp binnengevoerd waren om gedeporteerd te worden. Er waren anderen die, bijvoorbeeld in opdracht van de Joodse Raad, in het kamp werkzaam waren en dan van tijd tot tijd naar hun woonplaats konden terugkeren: zij konden, als zij dat wensten, wegblijven en dat deden verscheidenen (hoevelen, weten wij niet). Dat wegblijven of anderszins het kamp verlaten was voor dergelijke 'functionarissen' niet zo moeilijk: zij bezaten nog hun geld en hun distributiebescheiden, maar aan allen die ter deportatie Westerbork waren binnengevoerd, werden het geld en de distributiebescheiden onmiddellijk ontnomen. Vlucht was dus nauwelijks mogelijk als men geen adres had of spoedig een adres vertrouwde te vinden, waar men hulp zou ontvangen. Dat veruit de meeste volwassenen niet tot een vluchtpoging besloten, is begrijpelijk: zij waren getrouwd, zij hadden kinderen bij zich. Geen enkele vluchtpoging is dan ook, voorzover ons bekend, ooit door een gezin ondernomen - wie dat wèl deden, waren in de regel jonge mensen of oudere alleenstaanden.
XCLos van de problemen die de vlucht op zichzelf al met zich bracht, was er daarbij het probleem van de represailles.
XCOp II februari '43 (er waren toen van midden juli '42 afin totaal acht-enzestig Joden gevlucht, van wie elf op de 8ste februari) bepaalde Gemmeker
XC1 Ph. Mechanicus: In dépot, p. 33. 2 A.v., p.
bij zijn Lagerbejehl Nr. 5 dat, als een vlucht gelukte, tien bewoners van de barak waarin de vluchteling gehuisvest was geweest, op 'strafiransport' gesteld zouden worden. Dat betekende dat die tien dan onmiddellijk opgesloten zouden worden in een van de Z.g. strafbarakken (barakken waarin ook de gepakte onderduikers terechtkwamen) en dat zij met het eerstvolgend deportatie-transport naar het oosten zouden verdwijnen, zulks mèt de aanduiding (zij stonden dan op een aparte lijst die met de complete naamlijst van het transport meeging) dat zij 'strafgevallen' waren; algemeen werd aangenomen dat die strafgevallen na aankomst in 'Polen' harder behandeld zouden worden.
XCGenuneker beweerde na de oorlog dat hij niet meer dan één keer de bedoelde represaille zou hebben gelast. Dat was ver bezijden de waarheid. wel gingen lang niet na elke geslaagde ontvluchting tien personen (of een veelvoud van tien) op straftransport, maar van tijd tot tijd werd het dreigement wel degelijk uitgevoerd (het zou anders ook al zijn kracht verloren hebben), zo eind maart '43 toen een eerste groep Joodse Schutzhäftlinge uit Vught Westerbork binnengevoerd was, vervuild, uitgehongerd, onder de luizen en velen overdekt met wonden welke door hondenbeten veroorzaakt waren. Die Schutzhäftlinge werden in een aparte barak ondergebracht en daar zo goed mogelijk verzorgd. Velen hunner waren ziek, hetgeen in Westerbork betekende dat men niet op transport ging. In de nacht voor er weer een deportatietrein zou vertrekken, ontvluchtten twee Schutzhäftlinge uit de betrokken barak. Woedend stormde Gemmeker naar binnen. 'Ik heb', aldus de barakleider, 'met eigen ogen gezien dat hij persoonlijk enige ziek in de barak liggende mensen uit de bedden sleurde en aanwees voor transport. Door andere SS-personen' (leden van Gemmekers staf) 'en Ordedienstmensen' Goden dus) 'zijn de ongelukkigen' (twintig in totaal) 'zo in hun pyama naar de trein ... gebracht." Bij één gelegenheid, 24 augustus '43, liet Gemmeker na een notabene mislukte vluchtpoging van slechts één jongeman zelfs vijftig Joden als 'stratgevallen' vertrekken.
XCMen kan zich indenken dat het represaille-dreigement er veel Joden van weerhouden heeft te vluchten. Het gewetensprobleem was niet gering. Begin juni '43 liep een Joodse jongeman uit Leiden, mr. R. A. Levisson, er in Westerbork, schreefhij later, 'zeker een dag' mee rond - hij kwam er niet uit en legde het probleem aan een oom voor, 'een wijs en intens gelovig man'; deze zag kennelijk de toekomst welke de gedeporteerden in 'Polen' wachtte, somber in. 'Hij antwoordde direct met een zin uit Prediker: 'Beter
XC1 Boom, subcomm. Drente: p.v. inz. A. K. Gemmeker, p. 137 (getuige M. K. Löwenberg).
is een levende hond dan een dode leeuw.'! Begin januari' 44 kwam Levisson als Engelandvaarder in Londen aan.
XCSlechts van weinig ontvluchtingen kennen wij bijzonderheden. Uit die bijzonderheden blijkt dat sommigen in een donkere nacht zich onder het prikkeldraad doorgroeven, anderen zich verstopten wanneer zij buiten het kamp bijvoorbeeld op het land moesten werken - daarbij werden zij door marechaussees bewaakt, maar er was begin februari' 43 onder die marechaussees één (een opperwachtmeester die de bij de ingangvanhetkamp geplaatste politiepost bemande) die zich als een felle antisemiet voordeed maar, als hij de groep tellen moest welke voor werk het kamp verliet, telkens een cijfer riep en opschreef dat twee of drie te laag was, zodat hij twee of drie Joden de gelegenheid gaf te vluchten zonder dat zulks bij terugkomst van de groep in het kamp onmiddellijk ontdekt zou worden. Soms kwamen Joden het kamp uit door zich te verbergen in vrachtauto's die goederen waren komen afleveren; de Joodse acteur Rob de Vries, lid van de illegale groep 'Fiat Libertas', wist eens de machinist van een trein die Westerbork moest binnenrijden, over te halen dicht bij het kamp zijn plaats af te staan - op diezelfde locomotief smokkelde de Vries zijn vriendin het kamp uit. Een aantal andere Joden kwam het kamp uit doordat zij in een lorrie of in een jutezak, Z.g. als lijk, naar het buiten het prikkeldraad gelegen kleine crematorium gebracht werden - daar werden zij dan opgevangen door iemand die een vals persoonsbewijs en geld bij zich had (die ontvluchtingen waren voorbereid door G. van Reemst-de Vries die, gepakt wegens illegaal werk, eind '42 als 'strafgeval' Westerbork binnengevoerd was en in de zomer van '43 zelfhet kamp wist te verlaten). In de periode herfst' 43-maart '44 slaagde voorts de groepWesterweel (de groep die talrijke Z.g. Palestina-pioniers naar Spanje wist over te brengen) er in, enkele tientallen Joden uit Westerbork te bevrijden, hoofdzakelijk doordat de groep hun nagemaakte papieren in handen speelde waardoor zij buiten het kamp kwamen; daar werden zij dan door personen die extra fietsen bij zich hadden, opgewacht en onmiddellijk naar onderduikadressen gebracht.
XCTwee of drie keer hebben illegale groepen plannen beraamd voor de ontvluchting van grote groepen Joden tegelijk - al die plannen zijn door verschillende oorzaken niet tot uitvoering gekomen. Het is bij tweehonderdtien ontvluchtingen gebleven. Op meer dan honderdduizend gedeporteerden vormen zij slechts een zeer bescheiden percentage: minieme haperingen van een gestadig doorwerkende deportatie-machinerie,
1 R. A. Levisson: 'Verslag' (z.j.), p. 7 (Doe II-217. a-I9).
XC'Power corrupts, absolute power corrupts absolutely', aldus de Engelse staatsman Lord Acton. De Joodse kampstaf van Westerbork was in zijn relatie met Gemmeker en de overige SS' ers van alle rnacht verstoken, maar ten opzichte van die Joden die het kamp binnengevoerd waren en zich niet op bepaalde uitsluitingsgronden konden beroepen (Joden dus die, zoals dat heette, 'transportjrei' waren: vrij voor transport), was zijn macht totaal: zich houdend aan het door Gemmeker genoemde cijfer bepaalde die staf wie wel, wie niet met het eerstvolgend transport mee zouden gaan. Over de 'speciale groepen' (in het algemeen de groepen van welke wij in de aanhef van dit hoofdstuk vermeldden dat zij naar Theresienstadt of Bergen-Belsen gedeporteerd werden) had de Joodse kampstaf geen zeggenschap: wat met de leden van die groepen geschiedde, was zaak van IV B 4-Den Haag. Deze instantie had ook goedgevonden dat in Westerbork een Stammliste opgesteld werd met daarop de namen van allen die aan het kamp intern leiding gaven of er andere belangrijke werkzaamheden verrichten; in de regel betekende zulks dat de naaste familierelaties van de betrokkenen (echtgenoten, kinderen, ouders) óók op de Stammliste geplaatst mochten worden. In '42 en '43 was het de bedoeling van de bezetter, die hele Stamm-Mmmschaft na gedane arbeid naar Theresienstadt te deporteren, maar toen in september '44 de laatste deportatietreinen naar Auschwitz, Theresienstadt en Bergen-Belsen vertrokken waren, werd aanvaard dat diegenen die zich toen nog in Westerbork bevonden (ca. zeshonderd personen, onder wie een deel van hen wier namen oorspronkelijk op de Stammliste voorkwamen), in Westerbork bleven; zij zijn daar samen met ruim driehonderd na september' 44 gegrepen en Westerbork binnengevoerde Joden in april '45 bevrijd.'
XCUit deze situatie vloeide voort dat wie op de Stammliste geplaatst was, met hand en tand die plaats verdedigde; dat tallozen hemel en aarde bewogen om óók op de Stammliste geplaatst te worden, d.w.z. een Ïunctie in het kamp te krijgen, al was het maar als lid van de Fliegende Kolonne of van de Ordedienst (de 'kamppolitie') ; dat anderen hun uiterste best deden om, toen eenmaal van de lente van' 43 af bepaalde 'bedrijven' in Westerbork opgericht werden, als werkkracht te worden aangenomen"; en dat bij elk transport diegenen74
lOp die bevrijdingsdag (12 april '45) waren in Westerbork negenhonderdachttien Joden aanwezig. 2 De volgende bedrijven zijn ons uit Westerbork bekend: een lompensorteerderij, een naai-atelier, een atelier voor het vervaardigen van 'nieuwe' schoenen (uit oude die gesloopt werden), een bedrijf voor het sorteren van erwten
die vreesden er voor aangewezen te worden, zo enigszins mogelijk contact zochten met de Joodse machthebbers die de samenstelling van het transport bepaalden. Deze situatie en de allesbeheersende angst om naar 'Polen' gezonden te worden, leidden onvermijdelijk tot corruptie. In de visie van elke Tranportjreie waren Schlesinger en zijn Dienstleiter meesters zo al niet over leven en dood dan toch over blijven en gedeporteerd worden. Zijn er Joodse functionarissen geweest die zich hebben laten omkopen met geld, met juwelen, met beloften dat men hun later hoge beloningen zou uitbetalen? Het is mogelijk, zelfs waarschijnlijk, maar bewijzen ontbreken. Het aannemen van wat men 'kleine geschenken' zou kunnen noemen (dingen die van thuis meegenomen waren: een fles cognac, een flesje parfum, 'echte' koffie, 'echte' thee, delicatessen), kwam, schijnt het, vaak voor, en niet zeldzaam waren ook de gevallen waarin vrouwen en meisjes bereid waren, met een van de Dienst leiter of successievelijk met verscheidenen (dezen hadden allen een van de tweehonderd woninkjes tot hun beschikking) de nacht door te brengen of zich met hen af te zonderen, tegen de gebruikelijke 'betaling' : minstens vrijstelling van transport gedurende enige tijd, zo mogelijk plaatsing op de Stammliste of handhaving daarop - dat was dan een bescherming die zich ook tot de allernaaste relaties van de betrokken vrouw of het betrokken meisje uitstrekte. Van één Dienstleiter is bekend dat hij vrouwen en meisjes die hem aantrekkelijk leken, trachtte te dwingen tot sexueel contact waarbij hij vrijstelling van transport beloofde.
XCAanvankelijk had de Joodse Raad een eigen vertegenwoordiging in Westerbork, en het sprak vanzelf dat Cohen en Asscher en hun Amsterdamse apparaat via die vertegenwoordiging zoveel mogelijk invloed in Westerbork trachtten te verkrijgen, ja de topfiguren van de Joodse Raad achtten het74
en bonen, een atelier voor het bewerken van afval (er werden o.m. batterijen gesloopt) en een metaalsloperij (daar werden, precies als in het concentratiekamp Vught, Geallieerde of onherstelbaar beschadigde Duitse vliegtuigen gesloopt). Westerbork had voorts een vrij groot dat overdag buiten het kamp werkzaam was op land- en tuinbouwgronden (p ha) waarop een deel van het voedsel geteeld werd dat het kamp nodig had. De rijksbureaus van handel en nijverheid die met de werkzaamheden van de bovengenoemde bedrijven te maken hadden (bijvoorbeeld doordat zij vergunningen moesten afgeven om voorraden afvalstoffen naar het kamp te dirigeren), hebben zich over het algemeen ingespannen om zoveel mogelijk hulp te bieden: ieder die er van wist, hoopte dat diegenen die in de bedrijven werkten, niet gedeporteerd zouden worden. In de regel is in die bedrijven overigens zeer langzaam gewerkt. Pogingen om in Westerbork een diamantbedrijf te vestigen (ze waren in Vught mislukt), zijn niet van de grond gekomen.
eigenlijk absurd dat, waar hun de leiding over de in Nederland wonende Joden toevertrouwd was, zij niet óók hun gezag konden uitoefenen in die kleine Joodse enclave Westerbork. Daar kwam nog iets bij. In de leiding van Westerbork domineerden Duitse Joden - waarom niet Nederlandse? Gemmeker evenwel die over Schlesinger en zijn Dienstleiter alleszinstevreden was, had geen enkele behoefte aan inmenging van 'Amsterdam'; begin '43 werd de vertegenwoordiging van de Joodse Raad opgeheven (er bleven wèl enkele functicnarissen werkzaam die er oorspronkelijk door de Joodse Raad gedetacheerd waren) en nadien werden alle kwesties die contact met 'Amsterdam' vergden, behandeld door vier Duitse Joden die tezamen de 'Contact-Commissie' vormden (in het kamp sprak men spoedig, en veelzeggend, van de 'Cognac-Commissie').
XCBelangrijker dan deze commissie waren Schlesinger en de Dienstleiter eigenlijk zouden wij moeten zeggen: Schlesinger en de overige Dienstleiter. Schlesinger was namelijk, al was hij aanvankelijk niet hun superieur, van meet af aan Dienstleiter van het veruit belangrijkste Z.g. Dienstbereich : de administratie waar de transportlijsten samengesteld werden. Pas in augustus' 43 mocht hij zich de titel 'Erster Dienstleiter' aanmeten; in feite had hij die functie van juli' 42 af bekleed. Hij was de baas. In juli' 43 beschreef Mechanicus (die toen al bijna acht maanden in Westerbork verbleef) hem als een 'zwaargebouwde, vierkante kerel, kogelronde kop met smal toelopend, kaal voorhoofd, sensueel gezicht, rode lippen, fosforiserende ogen. Dictatortype: hij heft de arm driftig gestrekt recht vooruit als groet.'!
XCMerkwaardig (en tekenend!) is het, dat Gemmekers Lagerleommandantur en alle Dienstbereiche op papier één geheel vormden: de Lagereommandantur was Dienstbereich I en daarbij sloten de overige Dienstbereiche aan: II de administratie (met de Antragstelle: het bureau dat bijvoorbeeld naging of men bij een van de voor Theresienstadt of Bergen-Belsen bestemde groepen ingedeeld kon worden of ten onrechte het kamp binnengevoerd was - dat leidde dan tot verzoekschriften aan Gemmeker) ; III de Ordedienst en de Fliegende Kolonne; IV de medische dienst; V de binnendienst (o.m, verdeling van binnenkomenden over de barakken); VI de buitendienst (boerderij, tuinderij); VII de bouwtechnische dienst; VIII de reparatiebedrijven ; IX de keuken; X de sociale dienst (hulp aan vertrekkenden); XI de 'vrouwendienst' (vorming van de keuken-Ko/11mandos en dergelijke) en XII de 'industriële' bedrijven.
XCPresser heeft in deel II van Ondergang (in het gedeelte over Westerbork inp.
1 Ph. Mechanicus: 78.
hoofdstuk 7, paragraaf 'Organisatie') een nogal uitgebreide beschrijving van deze Dienstbereiche gegeven waarnaar wij verwijzen; op verschillende van hun werkzaamheden komen wij nog terug - hier willen wij ons tot de opmerking beperken dat de Joodse kampleiding er kennelijk naar gestreefd heeft, zoveel mogelijk Joden een functie (of functie-tje) te verschaffen (Gemmeker had er geen bezwaar tegen); overigens willen wij slechts het volgende vermelden.
XCDe taken van Ordedienst en Fliegende Kolonne bleken hier en daar al uit het voorafgaande; wij voegen toe dat de in groene overalls geklede Ordedienst (de Fliegende Kolonne had bruine aan) o.m. de strafbarakken bewaakte en er bij elk transport op toezag dat niemand ontsnapte. Die OD begon klein: een man of twintig in juli '42, maar in april '43 waren het er meer dan honderdtachtig (de Pliegende Kolonne telde gemiddeld een man ofhonderd). Dienstleiter van III was een oud-officier uit het Oostenrijkse leger, Arthur Pisk - het vermogen tot keffen en schnaüzen dat dan wellicht bij Gemmeker maar zwak aanwezig was, was bij Pisk rijk ontwikkeld: ook hij was een kleine dictator in zijn optreden. Hij wist precies wie hij in zijn twee korpsen moest opnemen van welke de Ordedienst een taak had die hardheid vergde. 'Een gedeelte van de OD'ers', aldus weer Mechanicus,
XC'Duitsers èn Nederlanders, is getrokken uit de heffe der Joden, ruwe, grove kerels, zonder beschaving, zonder gevoel, zonder mededogen; die slechts leven voor de sigaret en het gemakkelijke avontuurtje met vrouwelijke soortgenoten. Zij dragen, evenals de Grûne Polizei, groene uniformen en hoge kaplaarzen. Zij vinden voor hun botte manieren een voorbeeld in die van hun Duitse collega's, die kwistig met de vuist en snel en hard met de kaplaars zijn. De Joden in het kamp duiden hen aan met: de Joodse SS. Zij zijn gehaat als de pest, men zou menigeen hunner levend kunnen villen, als men zou durven.' 1
XCDr. F. Spanier, Dienstleiter IV (medische dienst), kwam evenals Gemmeker uit Düsseldorf, 'Zij waren', aldus de arts E. A. Cohen die, totdat hij naar Auschwitz gedeporteerd werd, onder Spanier gewerkt heeft,
XC'goede bekenden en Spaniers macht was absoluut. Als hij een handtekening zette dat iemand niet transporifähig was, ging deze persoon beslist niet weg", maar omgekeerd was dit ook het geval, had hij het ook in zijn macht mensen wegp.Daar waren uitzonderingen op: men denke aan de zieken onder deuit Vught. Wij zullennog van meer uitzonderingen melding maken.
1 A.v., 22. 2
te werken ... Ik weet niet of hij het vroeger goed heeft gehad, maar hier droeg hij de mooiste kleren, kreeg het beste eten en had vrouwen te kust en te ketlr. Hij was een goed arts . . . Heel veel mensen zullen goed en heel velen zullen kwaad van hem vertellen. Hij is een mens die zijn vriendinnen heeft beschermd en gediplomeerde krachten op transport heeft gesteld. Hij kon verschrikkelijk hardvochtig zijn en heel week."
XCSchlesinger, Pisk, Spanier - drie Dienstleiter (de drie belangrijkste), drie 'Duitse' Joden (Pisk kwam uit Oostenrijk) en er waren er onder de Dienst Zeiter meer. Wel te verstaan: er waren onder hen en de overige hogere functionarissen van Westerbork ook Nederlandse Joden, 'niets beter', aldus dr. J. Melkman, 'dan hun Duitse collega's, noch bij het samenstellen van de transporten, noch in de soms verkwistende en stuitende leefwijze', 2 maar dat nam niet weg dat de meeste machtsposities in handen van Duitse Joden waren en dat het wel voorkwam dat wie zich negatief over hen uitliet, prompt zijn bescherming (en die van zijn gezin) verloor en op transport gesteld werd." 'De Duitse Joden', schreef Mechanicus,
XC'spelen Iller de baas, precies zoals de Duitse Ariërs gewend zijn de baas te spelen daar waar zij komen. Zij menen dat zij daar recht op hebben. velen stellen hun Nederlandse rasgenoten de vraag: wat hebt gij u eigenlijk van ons aangetrokken toen wij hier door het lot werden neergesmakt ... ? Zij richten tot hen het verwijt: gij zijt tekortgeschoten in uw mensenplicht."
XCDaaraan valt nog wel iets toe te voegen, n1. dat de Nederlandse Joden die van de Joodse Raad deel uitmaakten, de numeriek geenszins onbelangrijke Duits-Joodse groep (bijna een tiende van alle bedreigde Volljuden) geen enkele stem in de Raad gegeven hadden; dat de Raad, toen hij eind februari '42 van de bezetter vernomen had dat deze voornemens was, alle Joden vanJ.
1 'Verslag van mededelingen van E. A. Cohen', II, p. 7. 2 Melkman in 21 mei 1965, p. 5. 3 E. A. Cohen 'woonde' met zijn vrouw en zoontje samen met een Duits-joodse arts in het voorkamertje van een van de woninkjes in Westerbork. Die Duits-Joodse arts was een hinderlijk punctuele man. 'Jij bent een typisch Duitse Jood', zei Cohens vrouw hem eens. 'Alles moet bij jou geregeld zijn, want anders ben je in paniek.' De uitlating werd aan Spanier over gebracht die meende dat Cohens vrouw 'de Duitse Joden beledigd' had; 'vanaf dit moment', zei Spanier tegen Cohen, 'is mijn bescherming voor jou afgelopen.' (E. A. Cohen: p. 44-45). Het gezin Cohen werd kort nadien, op 14 september '43, naar Auschwitz gede porteerd waar Cohens vrouwen zoontje onmiddellijk vergast werden. • Ph. Mechanicus: p. 25.
niet-Nederlandse nationaliteit 'naar Westerbork te vervoeren' (en dus te deporteren);' daaromtrent geen enkel bericht gegeven had aan wie dan ook van de betrokkenen, en dat hij er zich bij had neergelegd dat in de eerste transporten uit Amsterdam vooral Duitse Joden, onder hen veel jongeren, opgenomen waren. Hoe dat zij, de animositeit in Westerbork tegen de Duitse Joden was groot: ze commandeerden teveel. 'Het euvel', aldus Mechanicus,
XC'schuilt in hoofdzaak bij het ondergeschikte personeel, bij barakkenleiders, portiers, keukenbazen, bedrijfsleiders - mannen van wie de meesten voor het eerst in hunleven iets te zeggen hebben gekregen, deel nemen aan de macht en daarvan een apert misbruik maken.l"
XCWas het alleen een kwestie van wijze van optreden? Zeker niet: wie in Westerbork was, constateerde dat er naar verhouding veel meer Duitse dan Nederlandse Joden aanwezig waren, begin augustus '43 (kort voor het einde van de periode van frequente deportaties) ca. zesduizend Nederlandse en ca. vierduizend Duitse [oden." Het was evident dat die Duitse Joden in de eerste plaats zichzelf en de hunnen beschermd hadden. Geen lid en geen functionaris van de Joodse Raad mocht hun dat overigens verwijten: zij hadden hetzelfde gedaan.
XCAlwie in Westerbork een functie had, was niet alleen in feite ververheven boven het te deporteren 'plebs', maar voelde het veelalook zo en gedroeg zich dus dienovereenkomstig: gewende aan zijn taak, stompte af (men denke aan wat een lid van de Fliegende Kolonne schreef: 'Een gewoon transport raakt ons nauwelijks meer'), werd een gevoelloze machine die louter voortgedreven werd door de drang tot zelfbehoud. Dezulken, aldus een jonge Haagse Jood, 1. Spetter (voor wie een korte periode van werkzaamheid in het kamp voldoende was 0111 tot het besluit te komen naar Zwitserland te vluchten"),
XC'stapten als pedante potentaten door het ontzaglijke leed met hoge glimmendeJR: Notulen,febr.p.Ph. Mechanicus:p.A.v., p.Spetter is samen met zijn vrouwen mijn tweelingbroer en schoonzusje in maart'door de Zwitserse grensautoriteiten, als zovelen, niet toegelaten. Deze vier jonge mensen bevonden zich enige tijd later in een groep die via een van de escape-lines uit Brussel naar Spanje trok. Er was in de groep een verraadster. De
1 25 1942, 1. 2 29. 3 121. 4 43
rijlaarzen, weggedoken in elegante regenjassen ... Zij maanden de mensen tot rust en spoed aan bij het vertrek, zij voelden zich ingeschakeld bij 'de macht'. Deze groep had het zich in het kamp gemoedelijk gemaakt, er waren hoekjes in de barakken van de damesfunctionarissen die meer op een boudoir leken. Er werden grammofoonplaten gedraaid, het rook er naar parfum, er waren romantische kaarslantaarntjes, terwijl op vijftien meter afstand hun broeders en zusters wachtten op deportatie naar Auschwitz in overvolle zalen, slapend op rugzakken.' 1
XCEen van de leden van die geprivilegieerde Joodse groep, van die 'kamparistocratie' , voegde begin juli '43 een man die om uitstel van deportatie vroeg, toe: 'Was wollen Sie, Sie sind reines Transportmatetial', een tweede man die op de transportlijst stond maar aan een maagkwaal leed, kreeg van een andere geprivilegieerde te horen: 'Des te beter voor je, des te eerder ben je dood.'2 'Wij waren ook wel Joden', vertelde na de oorlog E. A. Cohen die meer dan negen maanden lang tot die bevoorrechte groep behoord had, 'maar toch eigenlijk een beetje Ober-Joden.' Kwam een transport binnen, dan maakten die 'Ober-Joden' zich klaar om het te ontvangen: ze kleedden zich netjes aan, rookten sigaretten, 'er werd', aldus Cohen,
XC'geflirt, er werden afspraakjes gemaakt, de nieuwtjes werden verteld. Wij hadden toch allemaal een stempel! Er kon ons toch niets gebeuren! Als Schlesinger binnenkwam, stond je te buigen; er heerste een Duitse sfeer: het hakkenklappen en schmeicheln. Je deed er aan mee en je noemde het 'soepelheid'. Je was verschrikkelijk soepel 011'1 te proberenje leven te redden'3
XCdaar draaide het gehele bestaan in Westerbork om, en om niets anders. Doodsangst domineerde het kamp en bepaalde de gedragingen van velen.
XCBinnen het prikkeldraad mat Westerbork ongeveer vijfhonderd bij vijf
groep werden naar Auschwitz gezonden, waar Spetters vrouwen mijn schoonzusje spoedig bezweken in de misère van het Van de vier was Spetter de enige die de bevrijding haalde. 1 I. Spetter: (1945), p. 5 (GC). 2 Ph. Mechanicus: p. 78. 3 'Ver slag van mededelingen E. A. Cohen', II, p. 17-18.
honderd meter. Het kamp lag midden in een in die tijd verlaten en eenzame streek. Er stond vaak wind die zand opwoei - oogontstekingen kwamen er veelvuldig voor. In de zomer had men er grote last van vliegen. In '43 waren er in doorsnee een tienduizend mensen samengepropt. Over het algemeen stond de voeding (het drinkwater was er slecht) op een voor die tijd redelijk peil: de Nederlandse instanties van de voedselvoorziening droegen zorg voor ruime toewijzingen. Bovendien kon men er pakketten laten komen - die kwamen er van particulieren in groten getale, althans voor diegenen die niet onmiddellijk of spoedig doorgezonden werden. 'Beschermde groepen' ontvingen extra steun, de protestantse Joden (wier positie in het kamp niet gemakkelijk was) bijvoorbeeld van de hervormde kerk die daartoe samenwerkte met mej. van Tongerens 'Groep 2000'. Deze groep zond intussen ook veel pakketten aan anderen; mevrouw Wijsmuller-Meyer uit Amsterdam (meer over haar in hoofdstuk 9) verzette Iller veel arbeid voor - ze vergat de Zigeuners niet.
XCHet kamp bezat, in vier grote barakken, een ziekenhuis met meer dan I 700 bedden. Dat ziekenhuis had een personeel van meer dan duizend krachten (allen voorlopig gesperrt!), onder wie zich uiteindelijk honderdtwintig artsen bevonden. Er was een goedgevulde cantine, er was een nog beter gevuld 'Lager Warenhuis' , waar men inkopen kon doen met het kampgeld dat men bij de inlevering van het courante geld gekregen had. Hoogst onvoldoende was alleen de behuizing. Ze was dat al voor de paar honderd bevoorrechten die de woninkjes deelden (alleen de Dienstleiter hadden elk een geheel woninkje tot hun beschikking: in de omstandigheden van Westerbork paleizen van de hoogste adel) - ze was dat in nog veel sterker mate voor de duizenden die in de grote barakken huisden.
XCDie barakken waren in tweeën gedeeld: de ene helft voor mannen, de andere voor vrouwen. Tot's avonds half tien mocht men vrij 'oversteken', nadien niet meer. In elke barakhelft stonden complexen van twaalf ledikanten: tweemaal twee op de vloer en dan drie boven elkaar. Eetruimten waren er niet, evenmin kasten. 'Alles hing aan de muren, stond op de balken, bengelde aan lijnen, was opgestapeld op de bedden', aldus G. van Tijn-Cohn, hoofd van de afdeling 'Hulp aan vertrekkenden' van de Joodse Raad. 'Koken was verboden maar werd toch algemeen gedaan, en wel op kleine draagbare stellen. Koken op de twee grote wandkachels die in de winter brandden, was wèl toegestaan; daar werd dan ook steeds om gevochten."
XC1 G. van Tijn-Cohn: 'Bijdrage tot de geschiedenis der Joden in Nederland van 10 mei 1940
Elke barakhelft had voorts een ruimte waar men zich kon wassen en een wc, soms twee of drie, maar steeds te weinig, gegeven de volte: 'Om zes uur 's morgens stond er al reeds een lange queue op hun beurt te wachten; de stank en de gehele toestand was dan natuurlijk al ondragelijk."
XCDat bleef die toestand de gehele dag door.
XCMaar erger was nog dat men geen plekje had om zich terug te trekken, dat er geen rust was, geen stilte, dat velen dag in, dag uit doelloos rondliepen.
XCDie ene donderdag 5 augustus '43 die Mechanicus in bijzonderheden beschreven heeft,2 begint's morgens om 6 uur met 'gedrang en geduw' om de wc's en om de waskranen. Nergens kan hij iets neerleggen, 'bij gebrek aan ruimte' moet hij zich aankleden op de bedden bij een 'onophoudelijk va-et-vient in de gangen tussen de bedden van de bewoners, van hun vrouwen die in de andere vleugel der barak huizen. Om 8 uur: geschreeuwd bevel: iedereen uit de barak! schoonmaak!' Twee uur 'doelloos gelummel' volgen. Om 10 uur gaat de barak weer open. De schoonmaak ten spijt is 'alles wat men aanraakt smoezelig, vies, vet: de tafels, de banken, de bedden ... Een kluitje mensen komt aan tafel zitten: veel en luid gekwek, stevig heen-en-weer geschud van de gammele tafel: schrijven onmogelijk. Waar moet ik me opsluiten, waar vind ik privacy? Zo gaat het de hele dag door. Naar buiten: wandeling' - maar 'iedereen kent na een zekere tijd iedereen in het kamp. Om de tien passen een vriend: 'Hebt u nieuws? Hoe lang denkt u dat de oorlog nog duurt?' Tegen de een: is morgen afgelopen. Tegen de ander: nog een jaar, minstens ... De meesten denken, dat er niets anders is om over te praten, dan de oorlog.' 12 uur, warm eten halen
XC'Afwas, met koud water. Potjes, pannetjes, mes, vork, lepel, alles blijft vettig. Middagdutje. Dacht u maar ... Rechts en links gekwek, van een vrouw die nog naraast over een ruzietje van gisteren of een nieuw ruzietje begint, van twee zogenaamd zieken, die van bed tot bed een gespek liggen te schreeuwen, van een jongeman en zijn verloofde, die boven op bed is geklauterd en liggen te giechelen, van een groepje mensen die politiseren, of kaartspelen en temperamentvol nakaarten. Of iemand is ergens bezig met het inslaan van spijkers. Of iets anders dat lawaai maakt. Het lawaai is permanent'
XCpermanent tot des avonds half twaalf, dag na dag. En permanent was dus deA.v.Mechanicus:p.en
1 2 Ph. IlO, P·330-P·
geïrriteerdheid - even permanent als de angst om op transport gesteld te worden.
XCWat wist men van 'Polen'? Niets concreets. De arts van der Hal die in Vught gehoord had dat er in Auschwitz gaskamers waren, vertelde dat na zijn aankomst in Westerbork (maart' 44) aan enkele collega's (die hem niet geloofden), maar wist zich na de oorlog niet eens te herinneren dàt hij het hun verteld had. Soms vond de schoonmaakploeg in de trein die uit Auschwitz of Sobibor terugkwam, briefjes waarop, aldus E. A. Cohen-, stond: 'We gaan hier uitstappen, we zien kampen, en we zien mensen in streepjespakken.f Bij de keukenbarak hingen in oktober '42, aldus Coen Rood, 'brieven, zogenaamd ontvangen uit Auschwitz en Birkenau, waarin staat dat het daar goed is, mits je behoorlijk werkt, en dat de behandeling en voeding er ook behoorlijk is. Maar toch gelooft niemand iets van die brieven.f Vage berichten deden de ronde dat men behalve naar Auschwitz ook naar een ander oord gedeporteerd kon worden: 'Zorbubo'4 - in' 43 werd zelfs opdracht gegeven, brieven in het Duits te schrijven die voor de naar 'het oosten' gedeporteerde families bestemd waren. Leefden ze dan nog? Hoe ging het eigenlijk na de deportatie toe? Hoe zou het in 'Polen' zijn? Dat men van '40 af vervolgd was, geïsoleerd binnen Nederland, beroofd van wat men had bezeten, uit de eigen woning gesleurd, overgebracht naar een kampement op de Drentse hei, daar in een barak geperst met wildvreemden - dat alles werd terecht door de meesten die Westerbork binnengevoerd waren, als bewijs gezien dat de Duitser, de Nazi, de vijand, voor de Joden slechts kwaads in de zin had. Men kon zich wel moed inspreken, voornemen zich in 'Polen', vooral ter wille van de kinderen, tot het uiterste in te spannen, voornemen, zoals sommige jeugdige Zionisten deden, daar iets van Joodse opbouw te realiseren, maar al dat denken verhinderde niet dat in diepere lagen van het bewustzijn een besef aanwezig was van onmetelijk onheil dat na de deportatie kon dreigen. Hoe anders te verklaren dat men zo desperaat worstelde om in Westerbork te mogen blijven en dat elke pauze die zich bij75
1 E. A. Cohen: p. 2 Wti betwijfelen of de woorden 'we zien kampen' ooit in die briefjes voorkwamen: in Sobibor kon men bij aankomst het kamp niet zien maar alleen een bord dat de naam van het kamp vermeldde, in Auschwitz stapte men tot april-mei '44 op een perron uit van waaraf men noch Auschwitz I noch Auschwitz II kon zien. Wel waren in Auschwitz gevangenen ('mensen in streepjespakken') op het perron aanwezig: dezen waren in Sobibor in blauwe overalls gekleed. 3 C. Rood: 'Herinneringen', p. 24. 4 S. van den Bergh: p. 18.
de deportatie-transporten voordeed, geïnterpreteerd werd als aankondiging dat die transporten definitief gestaakt waren?
XCWij ontkennen niet dat sommigen, velen misschien, in Westerbork op allerlei terreinen een arbeid verricht hebben die zij, zolang zij er mee bezig waren, als zinvol hebben beschouwd: bij het sociale en medische werk, bij het onderwijs, op godsdienstig en nog op zo menig ander gebied en toch: al die arbeid was omgeven door dreiging en angst. Angst sprak uit de mate waarin men zich vastklampte aan die arbeid, ja aan alles dat geëigend was, de angst te verdringen: de frequente sexuele verhoudingen, de sportbeoefening (Gemmeker had haar gepermitteerd), de uitvoeringen van het kampkoor en het kampballet (Gemmeker kwam graag luisteren en kijken), de even 'geslaagde' als macabere voorstellingen van het kamp-cabaret (Gemmeker woonde alle premières bij) - ja, toen blijkens de zorgvuldig bijgehouden statistieken de veertigduizendste Jood uit Westerbork gedeporteerd was (dat moet geweest zijn: eind januari '43), werd in de van een eersterangs-lichtinstallatie voorziene toneelen concertbarak op het toneel dat opgetrokken was uit houten planken welke men uit de synagoge te Assen gebroken had, een speciale revue-voorstelling gegeven. Gemmeker had er gasten voor laten overkomen uit Den Haag, Joden hadden de barak versierd, Joodse artisten traden op, veertig knappe [odinnetjes, zonder Jodenster, bedienden de Lagerkommandant en zijn gezelschap en achter de eerste rijen vulden Joden de ruimte allen, allen slechts met één hoop: langer, zo mogelijk tot de bevrijding, in Westerbork te mogen blijven.
XCDe registratie van een binnengekomen transport vond plaats in de toneelen concertbarak. Eerst werden daar de personalia van de betrokkenen opgenomen en zij kregen dan in de regel ook meteen te horen, in welke barak zij ondergebracht waren. Vervolgens moesten zij bij enkele ambtenaren van het Centraal Distributiekantoor hun distributiebescheiden afgeven - niet hun persoonsbewijs: dat mochten zij behouden.' Daarna passeerden de nieuw-binnengevoerden enkele tafels waar door functionarissen van de Antragstelle nagegaan werd of zich onder hen Joden bevonden die op omstandigheden konden wijzen waaruit zou voortvloeien dat zij niet transport [rei waren; al die gegevens werden genoteerd. Ell tenslotte kwam de 'controle' door enkele medewerkers van de roofbank Lippmann-Rosenthal (Sarphatistraat) : men moest al zijn courant geld binnen het toegestane maximum (geen Joods gezin mocht meer dan f 250 in bezit hebben) inwisselen tegen kampgeld - de rest werd in beslag genomen, samen met eventuele waardevoorwerpen die men nog bij zich had; de fouillering was even grondig als vernederend: overal werd gezocht, vaak tot in de anus toe.
XCDe aanvoer-treinen kwamen menigmaal pas in de avond aan en de registratie en de daarop aansluitende werkzaamheden begonnen dan terwijl het buiten al donker was. 'Het kwam vaak voor', aldus S. van den Bergh, die van juli' 42 tot februari' 44 als functionaris van de Joodse Raad in het kamp werkzaam was,
XC'dat de requisieten van de revue nog op het toneel stonden, als de eerste verbaasde, vaak van angst en moeheid verwrongen gezichten vanuit het donker plotseling aan de helle verlichting van de zaal moesten wennen ... Eerst keken (de mensen) in de felle lichten en dan naar de lange tafels met tikkende typewriters en registrerend personeel. Daarachter, in de verte bij het toneel, stond meestal Gemmeker in volle glorie ... Meestal droeg hij een gloednieuwe chroomleren regenjas ••• De Erste Dienstleiter Kurt Schlesinger stond (ook al) in een dure chroomleren jas, wijdbeens en even onberoerd als Gemmeker, op enkele passen afstand van deze en maande op barse, vaak ruwe toon het doortrekkend publiek aan, zich te haasten. Iedere stagnatie wekte zijn wilde woede. Gemmeker bleef slechtsstaan en keek toe ... Nooit heb ik zoveel tranen zien vergieten, nooit zoveel wanhopige gezichten gezien."Er zijn in Westerbork bovendien aparte identiteitsbewijzen, ('kampkaarten'), uitgereikt; de pb's waren dus strikt genomen overbodig. Wij nemen aan dat het een weloverwogen beslissingvan de bezetter geweest is, de binnengevoerde Joden niet hun pb te ontnemen: dat versterkte de illusie dat men in 'Polen' in leven zou blijven.S. van den Bergh:p.Wij hebben de volgorde van enkele zinnen veranderd. 75
1 2 14-16.
XCDe belangrijkste constatering die bij binnenkomst gemaakt werd, was of men transportjrei was: in dat geval liep men kans, al in het eerstvolgend transport opgenomen te worden. Intussen behoefde wie bij binnenkomst als transportjrei aangemerkt was (dat betekende dat zijn persoonskaart in de kartotheek van Westerbork in de meestal grote groep 'transportjrei' terechtkwam), niet transportjrei te blijven, en omgekeerd: wie door de Aniragstelle beschouwd was als bonafide 'uitzonderingsgeval', kon, ook als dat inzicht van de Antragstelle door de Lagerleommandantur aanvaard was (hetzij op grond van algemene regels, hetzij na overleg met IV B 4-Den Haag), heel wel weer in de groep der Transportfreien geduwd worden.
XCWat het eerste betreft: menig gezinshoofd dat wist dat hij en de zijnen transportjrei waren, klampte links en rechts relaties aan en deed zijn uiterste best om een baantje in het kamp te verwerven. Het kon ook zijn dat een lid van zijn gezin ziek werd; wie in de ziekenbarakken lag, mocht in beginsel niet gedeporteerd worden - een zieke vader of moeder of een ziek kind betekende dan dat het gehele gezin voorlopig gesperrt was.
XCWat het tweede aangaat: er waren onder de Gespenten hele groepen wier bescherming bepaald was door het feit dat hun namen op bepaalde lijsten genoteerd stonden, maar die lijsten konden, zoals dat heette, plotseling 'platzen' ('springen'), hetgeen betekende dat de betrokkenen vrij waren voor transport naar Auschwitz of Sobibor. Dat 'platzen' was meestal gevolg van een door IV B 4-Den Haag genomen beleidsbeslissing en zulk een beslissing betekende telkens opnieuw dat vele honderden Joden die zich soms al maandenlang in Westerbork bevonden, er van de ene dag op de andere, zo voelden zij het, in de afgrond stortten.
XCOf weer een transport vertrekken moest, waarheen, en met hoeveel Joden, waren punten waarmee de Joodse kampleiding niets te maken had: dat was een zaak van IV B 4, d.w.z. van IV B 4-Berlijn en IV B 4-Den Haag, waarbij alle belangrijke beslissingen door IV B 4-Berlijn (Eichmann en zijn staf) genomen werden: alleen daar kon men de totale transportbewegingen die in het kader van de Endlösung wenselijk waren, overzien, en nagaan in hoeverre zij enerzijds in overeenstemming gebracht konden worden met de capaciteit van de diverse gaskamers, anderzijds met de capaciteit van de Deutsche Reichsbahn om op de trajecten naar de diverse vernietigingsen concentratiekampen de nodige treinen ter beschikking te stellen.'
1 Zoals de Nederlandse Spoorwegen betaald werden (uit de geconfisceerde Joodse vermogens) voor het vervoer vm Joden naar Westerbork, zo ontving de betaling voor hun vervoer naar Auschwitz, enz. De Amerikaanse hoog leraar R. Hilberg, auteur van het grote werk
XCDe gang van zaken was nu als volgt: IV B 4-Berhjn lichtte IV B 4-Den Haag (Zöpf en zijn staf) in, hoeveel Joden uit Westerbork naar Auschwitz c.q, Sobibor (voor de drie transporten uit Apeldoorn en Vught en voor de transporten naar Theresienstadt en Bergen-Belsen gold mutatis mutandis hetzelfde) op bepaalde data of in een bepaalde periode vervoerd dienden te worden. Daarmee werd, schijnt het, een minimum aangegeven dat IV B 4 Den Haag onder alle omstandigheden moest trachten te bereiken. Uit Nederland, Frankrijk en België samen moesten bijvoorbeeld van midden juli '42 af elke dag duizend Joden naar Auschwitz getransporteerd worden. De in Duitsland samengevoegde eerste twee transporten uit Westerbork (IS en 16 juli) telden, gelijk reeds vermeld, samen tweeduizenddertig Joden; bij het derde transport (21 juli) bracht men het tot negenhonderdeen-endertig, bij het vierde (24 juli) tot precies duizend, bij het vijfde (27 juli) tot duizendtien, bij het zesde (31 juli) tot duizendzeven, bij het zevende (3 augustus) tot duizenddertien, bij het achtste (7 augustus) totnegenhonderdzeven-en-tachtig - nadien gingen in augustus de aantallen dalen, maar dat kan gevolg zijn geweest van het door ons in deel ö gesignaleerde feit dat van de Joden die in de periode midden juli-eind augustus' 42 opgeroepen werden, zich ter deportatie aan de stations van de Nederlandse Spoorwegen of de bureaus van de 'SD' aan te melden, landelijk ongeveer de helft weigerde zulks te doen. Hoe dat zij, het is wat de eerste acht transporten betreft, opmerkelijk dat maar één transport precies duizend Joden telde en dat de grens van duizend bij vijf transporten overschreden werd.
XCEen 'normale' transport-opdracht van IV B 4-Den Haag aan Gemmeker (een opdracht die per telex gegeven werd: Gemmekers Kommandantur had een telexverbinding met Den Haag) hield in, dat op een bepaalde datum een bepaald aantal Joden (stel: duizend) gedeporteerd moest worden.' In de regel werden in die telexberichten dan ook beslissingen kenbaar gemaakt ten aanzien van Joden die (als gevolg van directe interventie door derden bij IV B 4 Den Haag of krachtens de beslissingen die IV B 4-Den Haag op hun via de Antragstelle ingediend verzoekschrift genomen had) voorlopig niet gedeporteerd mochten worden, en werd aangegeven, welke zich in Westerbork bevindende Joden persé bij het eerstvolgend transport moesten worden
XC(1961), deelde ons in april '77 in Jeruzalem mee, dat de Deutsche Reichsbahn per gedeporteerde Jood het halve passagierstarief in rekening mocht brengen; mede daarom werden, aldus Hilberg, de transportlijsten zo zorgvuldig opgesteld: de Deutsche Reichsbahn moest het precieze aantal passagiers kennen. Die aantallen werden aangetekend op een z.g. Wehrmacht-Fracntbrief. 1 Gemrneker heeft soms rechtstreeks contact opgenomen met de Deutsche Reichsbahn,
ingedeeld - dat laatste geschiedde in individuele gevallen, bijvoorbeeld van Joodse illegale werkers die gearresteerd en in de strafbarak van Westerbork opgesloten waren. Stel nu dat zich tien illegale werkers onder die duizend te deporteren Joden bevonden, dan moest Gemmeker negenhonderdnegentig andere Joden op de transportlijst laten plaatsen. Transportjrei waren in beginsel steeds allen die zich in de Westerborkse strafbarak bevonden; gedeeltelijk waren dat gegrepen Joodse onderduikers.' De negenhonderdnegentig kon Gemmeker evenwel nooit uit de strafbarak putten: er was aanvulling nodig uit de overige Transportfreien. Wie dat dan zouden zijn, werd pas enkele uren voor het transport definitief beslist (bepaalde men eerder welke personen op transport moesten, dan zou dat slechts onrust veroorzaken) - die beslissingwas het welke Gemmeker aan Schlesinger en de overige Dienstleiter overliet. Stel dat zich in de strafbarak honderd Joden bevonden te wier behoeve door niemand geïntervenieerd werd (diegenen bij wie dat wèl het geval was, kregen voorlopig uitstel), dan moesten Schlesinger en zijn Dienstleiter, in overleg met de leden van de Contact-Commissie (Zü wisten welke gevallen via de Joodse Raad of, nadat deze eind september '43 opgeheven was, via anderen aan Duitse instanties voorgelegd waren), bepalen, van welke achthonderdnegentig Joden de namen op de transportlijst geplaatst zouden worden. Welte verstaan: Schlesinger en zijn Dienstleiter kregen in de regel bevel van Gemmeker, de persoonskaarten van méér dan achthonderdnegentig Joden uit de kaartenbakken te lichten. De ervaring had namelijk aangetoond dat vaak op het laatste of zelfs op het allerlaatste moment weer personen van de transportlijst geschrapt moesten worden (als gevolg van interventie door derden bij IV B 4-Den Haag of doordat de Antragstelle bijvoorbeeld nog juist op tijd voor een bepaald gezin het Palestina-certificate ontvangen had of het bewijs dat het gezinshoofd inderdaad óók de Engelse nationaliteit bezat) - Genuneker wilde geen risico nemen: moest hij duizend Joden deporteren, dan gafhij opdracht, de deportatie van enkele tientallen méér voor te bereiden.
XCVan de zijde van de Joodse kampleiding is daarbij vaak sprake geweest van
1 Naar Auschwitz en Sobibor zijn in totaal uit Westerbork deportatietreinen vertrokken en in den lande zijn volgens onze in deel 6 opgenomen schatting ca. achtduizend Joodse onderduikers gepakt. Hoeveel Joden in totaal van Westerbork uit op straftransport gesteld zijn, is niet bekend - in elk geval veruit de meesten van die onderduikers (sommigen hebben zich uit de strafbarak kunnen vrijkopen), maar daarnaast ook Joodse illegale werkers, Joden die uit diverse gevangenissen afkomstig waren, en Joden die de in Westerbork geldende regels overtreden hadden. Overigens viel wie in '42 als strafgeval in Auschwitz arriveerde, daar buiten de selectie op het perron-van-aankomst.
een zwakke (en tot mislukken gedoemde) poging tot tegenwerking. 'Vele nachten' (nachten vóór een transport) 'heb ik', aldus S. van den Bergh, 'tot 's morgens 8 uur in de transportkartotheek gestaan ... Meest's morgens in de vroegte om 5 of 6 uur, soms later, kwam Gemmeker persoonlijk binnenstappen om het meestal dan nog inkomplete transport' (wij cursiveren)
XC'aan te vullen tot het vereiste aantal. Met energieke, zelfbewuste stappen schreed hij door de lange gang die naar de kartotheek leidde. Het Joodse personeel drukte zich eerbiedig tegen de wanden. Zijn gevolg bestond uit een of twee Dienstleiter die zich heftig inspanden de tred van hun baas na te bootsen.
XC. . . Na een paar woorden met de toegesnelde Dienstleiter (van de registratie) te hebben gewisseld, begon Gemmeker persoonlijk wat kaarten uit de bakjes te nemen, achteloos met gehandschoende hand, de sigaret schuin in de mondhoek, als stond hij aan de grabbelton van eenfal1cy-fair"
XCen dan waren tenslotte de kaarten van alle te deporteren personen gelicht: duizend plus enkele tientallen.
XCDe lijst met de personalia werd in allerijl getypt: er gingen kopieën naar de Lagereommandantur, naar IV B 4-Den Haag, naar de Zentralstelle far jüdische Ausuranderung te Amsterdam, naar de Joodse Raad (zolang deze bestond), naar de Aniragstelle (zou er nog bericht komen inzake het Palestina-certificate van A en de Engelse nationaliteit van B ?), en ook de Kommandant van de Begleiunannschajt moest een paar exemplaren van de deportatielijst krijgen. Intussen werden, ook al in allerijl, de op de deportatielijst voorkomende namen uitgesplitst naar de barakken waar de betrokkenen gehuisvest waren. Per barak werd een baraklijst getypt, in drievoud: één exemplaar voor de administratie, één voor de barakleider, één voor Pisk, het hoofd van de Ordedienst. Pisk kreeg dus alle baraklijsten in handen: zijn taak was het, uit barak na barak de mensen op te laten halen wier namen op de baraklijsten stonden.
XCMidden in het kamp (wij hebben het over de situatie na begin november '42) stond de deportatietrein in de regel dan al te wachten; die was de avond tevoren aangekomen.
XCIn de grote barakken waarin de Transportjreien sliepen, had in de nacht na aankomst van de trein vrijwel niemand een oog dichtgedaan. Angst waarde er rond: wie zou morgenochtend moeten vertrekken, wie zou mogen blijven? Sommigen lagen of zaten te zwijgen, anderen praatten onophoudelijk, enkelen baden van tijd tot tijd. Het werd licht. De barakleider werd
XC1 S. van den Bergh: Deportaties, p.
weggeroepen, hij kwam terug, de lijst in de hand. Die ging hij voorlezen, in alfabetische volgorde. 'De reactie', aldus een ooggetuige, 'was altijd dezelfde. Toevallen en huilbuien van de ene, de anderen pakten hun boeltje en volgden gedwee de bevelen op, weer anderen waagden nog een laatste keer een poging om teruggesteld te worden, maar vaak ook werd men getroffen door de trotse houding van mensen, die door hun waardigheid de jammerlijke handlangers' (de functionarissen van Westerbork) 'en de Nazi's beschaamden en hen vol verachting bejegenden.'!
XCDe Ordedienst droeg er zorg voor, dat uit elke barak de aangewezenen met hun bagage naar de trein gebracht werden; hij zette, terwijl de voorlopig gespaarden in de barakken moesten blijven, de wegen naar de trein af en vormde een cordon om het 'perrori' heen, soms ook om elke te deporteren groep apart. Militairen van het SS-Wachbataillon en marechaussees (van eind' 42 af alleen marechaussees) hielden de wacht; zij waren gewapend.
XCWij hebben in de delen 6 en 7 van ons werk de feitelijke medewerking beschreven die (naast die van talrijke Nederlandse overheidsinstanties) door de Joodse Raad aan het deporteren van Joden verleend is, onder Duitse druk uiteraard; wij constateerden daarbij dat de Raad slechts bij één gelegenheid, nl. bij de crisis die zich eind mei '43 in Amsterdam voordeed (er was toen geëist dat zevenduizend houders van Joodse Raad-stempels zich ter deportatie aan het Muiderpoortstation zouden aanmelden), Joden aangewezen heeft die dienden te vertrekken. Welhad de Raad, door zich moeite te geven voor een klein deel van de Joden (het werden er zeventien-en-een-halfduizend) stempels te verwerven, het grootste deel van de overige Joden (bepaalde groepen daaruit waren door andere stempels tijdelijk beschermd) als het ware prijsgegeven, maar de Raad koesterde de overtuiging dat hij door zijnerzijds persoon voor persoon aan te wijzen wie vertrekken moesten, een grens zou overschrijden die ook in de opperste nood van de vervolging in het oog gehouden moest worden; bij de crisis in mei '43 werd dan ook bedongen dat de oproepen, zich naar het Muiderpoortstation te begeven, uitdrukkelijknamens de Zentrolstelle für jüdische Ausuranderung zouden uitgaan.
XCVoor de Joodse kampleiding van Westerbork heeft de bedoelde grens nietOndergang,
1 Aangehaald in]. Presser: dl. II, p. 376-77.
bestaan en in zoverre moet de door haar verleende feitelijke collaboratie als ernstiger beschouwd worden dan die van de Joodse Raad: zij heeft van den beginne af joden voor vertrek geselecteerd; zij heeft hen tot volgzaamheid aangespoord; zij heeft het hun met haar 'politie', de Ordedienst, zo moeilijk mogelijk gemaakt om zich aan de deportatie te onttrekken. Enerzijds mag daarbij erkend worden dat de positie van de Dienst/eiter en 111111 medewerkers in zoverre moeilijker was dan die van de Joodse Raad dat zij achter prikkeldraad zaten, gevangenen waren - anderzijds ging hun collaboratie veelalmet een corruptie gepaard waarvan de Joodse Raad grosso modo vrij was, en had de door hen toegepaste selectie een onheilspellend onmiddellijk gevolg: het vertrek naar onbekende oorden in 'Polen'. Wanneer wij eerder schreven dat Gemrneker kon zien hoe ouden van dagen, kreupelen, mismaakten en blinden de wagons van de deportatietrein bestegen en hoe verlamden, doodzieke kinderen en doodzieke volwassenen er op brancards naar binnen gedragen werden (waarnemingen waaraan hij, schreven wij, op zijn minst de conclusie had moeten verbinden dat al die mensen, althans duizenden hunner, hun ondergang tegemoet gingen), dan voegen wij nu toe: de kampleiding van Westerbork en al haar medewerkers hebben hetzelfde waargenomen en er dezelfde slotsom uit moeten trekken.
XCEr heeft zich evenwel, voorzover ons bekend, in hun kring nirnmer een geval van weigering voorgedaan.
XCWij willen nu naar Etty Hillesum luisteren. Zij, de dochter van de rector van het Hilversums gynmasium (feit dat wij reeds vermeldden), had rechten gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Ze was met het eerste transport uit de hoofdstad vrijwillig naar Westerbork gegaan om daar, hoofdzakelijk in de ziekenbarakken, hulp te bieden. Vanhet· kamp uit schreef ze, buiten de censuur om, twee brieven aan relaties uit de kring van het illegale blad De Vrije Katheder: de eerste in december' 42, de tweede op dinsdag 24 augustus '43. 1 In de ochtend van die 24ste was, midden uit het kamp, de 37ste deportatietrein vertrokken (de 37ste dus sinds begin novem100 exemplaren. Ze zijn in '62 opnieuw uitgegeven door Bert Bakker (Daarnen's
1 Beide brieven werden door David Koning, die ze uit de kring van ontvangen had, in de herfst van '43 illegaal uitgegeven in een oplaag van
ber '42): duizendtwintig Joden hadden deze gevuld, onder hen verscheidene zieken. Het transport van 24 augustus '43 gold namelijk als 'straftransport' en dat betekende dat Joden uit de strafbarak die in de ziekenbarakken opgenomen waren, óók meemoesten. Etty Hillesums beschrijving van de nacht vóór het vertrek en van het vertrek zelf biedt een 'moment-opname' van unieke kracht en zuiverheid. Wij citeren:
XC'De middag te voren liep ik nog een keer door mijn ziekenbarak, gaande van bed tot bed. Welke bedden zouden er morgen leeg zijn? Het bekendmaken der transportlijsten gebeurt pas op het allerlaatste ogenblik, maar sommigen weten toch al van te voren of ze moeten gaan. Een jong meisje roept me. Ze zit kaarsrecht overeind in haar bed met wijd opengesperde ogen. Het is een meisje met dunne polsen en een doorschijnend smal gezichtje. Ze is gedeeltelijk verlamd, ze was juist weer begonnen opnieuw te leren lopen tussen twee verpleegsters in, voetje voor voetje. 'Heb je het gehoord, ik moet weg?' We kijken elkaar een poosje sprakeloos aan. Ze heeft helemaal geen gezichtje meer, ze heeft alleen nog maar ogen. Eindelijk zegt ze met een effen grauw stemmetje: 'En zo jammer hè? dat nu alles wat je in je leven geleerd hebt, voor niets is geweest', en 'wat is het toch moeilijk 0111. dood te gaan, hè?' Plotseling wordt de onnatuurlijke starheid van haar gezichtje doorbroken van tranen en de kreet: 'Oh, dat ik nu uit Holland weg moet, dat is het ergste van alles', en 'oh, dat een mens, toch niet eerder heeft mogen doodgaan.'
XCLater, in de nacht, zie ik haar nog, voor de laatste keer.
XCIn het washok staat een vrouwtje, een bak met druipend wasgoed op haar arm. Ze pakt me beet. Ze ziet er een beetje verwilderd uit. Ze giet een stroom van woorden over mij heen: 'dat kan toch niet, hoe kan dat nou, ik moet weg en krijg niet eens mijn wasgoed meer droog voor morgen. En mijn kind is ziek, het heeft koorts, kunt u er niet voor zorgen, dat ik niet weg hoef? En ik heb niet eens genoeg kleertjes voor het kind, ze hebben me pas de kleine slobbroek gestuurd in plaats van de grote, oh, ik word er nog gek van. En één deken mag je maar meenemen, lekker koud zullen we het dan hebben, of denk je soms van niet? Ik heb hier een neef, hij is tegelijk met mij gekomen en die hoeft niet weg, want hij heeft goede papieren. Denkt u, dat dat voor mij ook zou kunnen helpen, zegt u toch, dat ik niet weg hoef, wat denkt u, zouden ze de kinderen bij de moeder laten, ja, komt u vannacht weer terug, kunt u me dan helpen, wat denkt u, zouden die papieren van mijn neef. . .'
XCWanneer ik zeg: die nacht was ik in de hel, wat druk ik daarmee nog voor jullie uit? Ik heb het één keer midden in de nacht hardop tegen mezelf gezegd, het met een zekere nuchterheid geconstateerd: 'Zo, nu ben ik dus in de hel.' Men kan niet onderscheiden, wie er wel en wie er niet weg moeten, haast iedereen is op, de zieken helpen elkaar met aankleden. Er zijn er meerderen, die geen enkel kledingstuk hebben, wier bagage is weggeraakt of nog niet aangekomen. Er lopen dames van de Fürsorge rond, ze delen kleren uit, of ze passen of niet, het
doet er niet toe, als je maar wat aan je lichaam hebt. Sommige oude vrouwen gaan er lachwekkend toegetakeld uitzien. Er worden flesjes melk klaargemaakt om mee te geven voor de zuigelingen, wier erbarmelijk gekrijs door alle naden van de barakken heen dringt. Een jong moedertje zegt bijna verontschuldigend tegen me: 'Mijn kind huilt anders nooit, het is net of het voelt, wat er gaat gebeuren.' Ze neemt het kind, een heerlijke baby van acht maanden, uit een primitieve wieg en lacht het toe: 'Als je nu niet zoet bent, dan mag je niet met mammie mee op reis!' Ik kom langs het bed van het verlamde meisje, ze is al gedeeltelijk, met behulp van anderen, aangekleed. Ik zag nooit zulke grote ogen in zulk een klein gezichtje. 'Ik kan het niet verwerken', fluistert ze me toe. Op een paar passen afstand staat mijn kleine gebochelde Russin, ik vertelde jullie al eerder over haar. 1 Ze staat daar als ingesponnen in een web van droefheid. Het lamme meisje is een vriendin van haar. Later klaagde ze tegen me: 'Ze had niet eens een bord, ik heb haar mijn bord mee willen geven, maar ze wilde het niet hebben, ze zei: Ik ga toch in tien dagen dood en dan hebben die akelige Duitsers mijn bord maar.' Ze staat voor me, een groen zijden kimono om haar kleine, mismaakte gestalte. Ze heeft heel wijze, zuivere kinderogen. Ze kijkt me eerst lange tijd zwijgend en onderzoekend aan: 'Ik zou wel, 0, ik zou zo wel in mijn tranen willen wegzwemmen.' En: 'ik heb zo'n verschrikkelijk heimwee naar mijn goede moeder.' (Deze goede moeder is enige maanden geleden hier aan de kanker gestorven, in het washok bij de wc. Daar was ze tenminste een ogenblik alleen om te kunnen sterven). Ze vraagt me met haar eigenaardig accent op de toon van een kind, dat om vergeving vraagt: 'De lieve God zal mijn twijfel toch wel kunnen begrijpen, in een wereld als deze?' Dan wendt ze zich van me af, in een bijna liefelijk gebaar van oneindige droefenis en de hele nacht door zie ik een mismaakte, groenzijde gestalte zich bewegen tussen de bedden, kleine handreikingen verrichtende voor de vertrekkenden. Zelf hoeft ze nog niet weg, tenminste dit keer nog niet ...
XCIk zit tomaten uit te persen, om sap voor de baby's mee te geven in flessen. Naast me zit een jonge vrouw, ze ziet er ondernemend, reisvaardig uit, en zeer verzorgd. Het klinkt haast als een kreet van bevrijding, wanneer ze met een wijd armgebaar uitroept: 'Ik ga de grote reis aanvaarden, misschien vind ik m'n man.' Ze lacht uitdagend: 'Al vervuilen en versmeren we, wij komen er doorheen!' Ze kijkt naar de huilende baby's om ons heen: 'Ik zal goed werk doen in de trein, ik heb nog moedermelk.'
XC'Wat, u ook?' roep ik opeens ontzet. Tussen de omgewoelde bedden der onrustige en klagende zuigelingen komt een hoge vrouwengestalte aangezwenkt, de handen grijpen in de lucht om een houvast. Ze is gekleed in een lange, zwarte, ouderwetse japon. Ze heeft een aristocratisch voorhoofd en een spierwit, golvend,
XC1 Etty Hillesum had zich enkele keren uit Westerbork naar Amsterdam kunnen
hoog-opgemaakt kapsel. Haar man is voor enige weken hier gestorven. Ze is ver over de tachtig, maar ziet er uit, alsof ze nog geen zestig is. Ik bewonderde haar altijd om de vorstelijke wijze, waarop ze op haar armoedige brits lag. Haar antwoord komt in een schorre kreet: 'Ja, ik mocht niet bij mijn man in het graf liggen.'
XC'Ach, daar heb je haar ook.' Het is het pittige ghetto-vrouwtje, dat altijd zo hongerig in haar bed lag, omdat ze nooit pakjes kreeg. En zeven kinderen had ze hier. Verschrikkelijk kordaat en bezig dribbelt ze rond op korte benen. 'Ja, wat denkt u wel, ik heb zeven kinderen en die moeten toch zeker een flinke moeder met zich mee hebben.' Ze propt een jute-zak vol met goed met rappe gebaren. 'Ik laat hier niks achter, mijn man is eenjaar geleden doorgestuurd en mijn twee oudste jongens zijn ook al weg.' Ze straalt: 'M'n kinderen benne toch zulke schatte voor me!' Ze dribbelt, ze pakt, ze doet, ze heeft voor iedereen in het voorbijgaan een bemoedigend woord. Een klein, lelijk ghetto-vrouwtje, met zwarte vettige haren, een zwaar onderlichaam en korte benen. Ze heeft een armoedige jurk aan met halve mouwen, ik denk, dat ze daarmee nog achter de wastobbe in de Jodenbreestraat gestaan heeft. Nu trekt ze in dezelfde jurk naar Polen, drie dagen reizens, met zeven kinderen. 'Ja, wat denkt u wel, ik ga met zeven kinderen en die moeten toch zeker een flinke moeder met zich mee hebben!'
XCAan dat jonge vrouwtje daar kan men nog zien, dat ze eens een luxe-vrouwtje was en heel mooi. Ze is nog maar kort in het kamp. Ze was ondergedoken terwille van haar baby. Nu is ze hier door verraad, zoals vele ondergedokenen. Haar man is in de strafbarak. Haar aanblik is jammerlijk. Door het geblondeerde haar breekt hier en daar de oorspronkelijke zwarte kleur met groenachtige glans door. Ze heeft verschillende stellen ondergoed en kleren over elkaar aangetrokken. Men kan toch niet alles dragen, vooral niet als men ook nog een klein kindje bij zich heeft. Nu ziet ze er misvormd en ridicuul uit. Haar gezicht ziet vlekkerig. Ze kijkt iedereen met omfloerste, vragende ogen aan, als een volkomen weerloos en overgeleverd jong dier. Hoe zal deze vrouw, die nu al helemaalontredderd is, er uitzien, als ze na drie dagen uitgeladen wordt uit de overvolle goederenwagon, waar mannen, vrouwen, kinderen, zuigelingen ingeperst worden, samen met de bagage, met als enig meubilair een ton in het midden? Men zal waarschijnlijk weer in doorgangskampen komen, van waaruit men weer verder verladen zal worden. Wij worden doodgejaagd dwars door Europa heen ...
XCIk zwerf nog wat verloren door andere barakken. Ik ga door taferelen, die voor mijn ogen opstaan in vele kleine kristalheldere details en die tegelijkertijd zijn als vervagende, eeuwenoude vizioenen. Ik zie een doodzieke oude man wegdragen, sjeimes' zeggende over zichzelve ... Ik zie een vader, die voor het vertrek zijn vrouwen kind zegent en die zich laat zegenen door een oude rabbijn, met een sneeuwwitte baard en een vurig profetenprofiel. Ik zie. .. ach, ik kan het immers toch niet beschrijven .. .'
XCAan het voorlezen van de baraklijst heeft Etty Hillesum geen aandacht besteed, wèl aan wat nadien geschiedde:
XC'Het is langzamerhand zes uur in de ochtend geworden. De trein zal om elf uur vertrekken, men begint met het inladen van mensen en rugzakken. De wegen naar de trein zijn door mannen van de Ordedienst afgezet. Allen, die niets met het transport te maken hebben, moeten van het terrein verdwijnen en in de barakken blijven. Ik glip een barak binnen, die vlak tegenover de trein ligt. 'Het is hier altijd een riant uitzicht op de in- en uitgaande transporten geweest', hoor ik een cynische stem zeggen. Al vanaf gisteren deelt die trein ons kamp in twee helften: een troosteloze reeks verveloze, lege goederenwagons vooraan en achteraan een personenwagen voor het begeleidingspeloton. In sommige wagens liggen papieren nutrassen op de grond, deze zijn voor de zieken. Er komt steeds meer beweging op de asfaltweg langs de trein. Mannen van de Pliegende Kolonne, in bruine overalls, rijden bagage aan op kruiwagens
XCDaar zwermen plotseling vele groen-geüniformeerde kerels uit over het asfalt, Ik begrijp niet, waar ze zo plotseling vandaan komen. Ransels en geweren op de rug. Ik neem de gestalten en gezichten op, ik probeer ze onbevooroordeeld te bekijken.
XCBij vorige transporten waren er dikwijls nog onbedorven, goedmoedige typen bij, met die verbaasde ogen, die een pijpje liepen te roken door het kamp en een onverstaanbaar dialect spraken en met wie men er niet tegenop zou zien de reis te aanvaarden. Dit keer slaat er een grote schrik dwars door me heen. Botte, honende koppen, die men tevergeefs afzoekt om er nog een restje van menselijkheid op te ontdekken. Aan welke fronten zijn deze lieden grootgebracht? In welke strafkampen zijn ze geoefend? Maar het is dit keer immers ook een straftransport ! Enkele jonge vrouwtjes zitten al in de goederenwagen. Ze houden hun zuigelingen op schoot, hun benen bungelen naar buiten, ze willen nog zo lang mogelijk van de frisse lucht genieten. Zieken worden voorbijgedragen op brancards. Het is een straftransport. Ik moet haast lachen, de wanverhouding tussen bewakers en bewaakten is te ridicuul. M'n metgezelnaast me achter het venster huivert even. Maanden geleden is hij hier uit Amersfoort in stukken en brokken binnengedragen. 'Ja, zo zijn die kerels', zegt hij, 'zo zien ze er uit.'
XCEen paar jonge kinderen staan met hun neuzen tegen de ruiten gedrukt. Ik volg hun ernstige conversatie: 'Waarom dragen zulke vuile, gemene kerels groen? waarom dragen ze geen zwart? Zwart is toch ook slecht?' 'Iqjk, daar heb je een zieke!' Een pluk grijs haar boven een dooreengewoelde deken op een brancard. 'Kijk eens, weer een zieke .. .' En wijzende op de 'groenen': 'Kijk eens, nou beginnen ze te lachen.' 'Kijk eens, daar is er al één dronken!' Steeds meer mensen vullen de lege ruimtes der goederenwagons. Daar komt een eenzame, lange figuur aangewandeld over het asfalt, een actetas onder de arm, het is de chef der zogenaamde Antragstelle. Tot op het laatste ogenblik tracht hij mensen los te krijgen uit de handen van de commandant.
vertrek van de trein. Uit de trein weet men dikwijls nog mensen te bevrijden. De man met de actetas heeft het voorhoofd van een jonge kamergeleerde en vermoeide, zeer vermoeide schouders. Een oud, gebogen vrouwtje, met een zwart ouderwets hoedje op grijze piekharen verspert hem de weg, ze gesticuleert en zwaait met vele papieren onder zijn neus. Hij hoort haar een poosje aan, schudt afwijzend het hoofd en wendt zich vervolgens af, de schouders nog iets dieper gebogen dan anders. Men zal dit keer niet veel mensen op het laatste nippertje uit de trein kunnen halen. De commandant is boos. Een jonge Jood heeft het gewaagd weg te lopen, een ernstige weglooppoging kan men het niet eens noemen, hij ontsnapte in een moment van verwarring uit het ziekenhuis, een lusterjasje over zijn blauwe pyjama, en verborg zich op een kinderlijk-onhandige wijze in een tent, waar hij al gauw gevonden werd na een drijfjacht door heel het kamp. Maar als Jood heb je niet weg te lopen en ook niet in verwarring te geraken. Het oordeel van de commandant is onverbiddelijk. Tientallen anderen moeten als represaille onverwachts mee op transport, daaronder verschillenden. die meenden hier vast voor anker te liggen. Dit systeem werkt nu eenmaal met collectieve straffen. Die vele vliegmachines boven onze hoofden! zullen ook niet veel goeds bijgedragen hebben tot de stemming van de commandant, maar daarover spreekt hij zich niet zo openlijk uit.
XCDe goederenwagens zijn nu al wel, wat je vol zou kunnen noemen. Dat dacht je maar. Allemachtig, moeten die er ook nog allemaal bij in? Er verschijnt een nieuwe grote groep mensen. De kinderen staan nog steeds met hun neuzen tegen de ruiten geplakt, ze leven alles precies mee. 'Kijk eens, daar komen alweer mensen naar buiten, ze vinden het zeker te warm in de trein.' Plotseling roept een der kinderen: 'De commandant!'
XCHij verschijnt aan het begin van de asfaltweg, zoals de beroemde ster, die pas opkomt in de grote finale van een revue .
XC. . . Hij loopt langs de trein, in een militaire pas, een nog betrekkelijk jonge man, die een voorspoedige carrière gemaakt heeft, zo zou men het tenminste kunnen noemen. Hij is heer en meester over leven en dood van Hollandse en Duitse Joden op de Drentse hei; een jaar geleden zal hij nog niet geweten hebben, dat er zo een hei bestond. Ik trouwens ook niet. Hij stuurt vanochtend vijftig Joden meer mee op transport, omdat een jongen in een blauwe pyjama zich verstopte in een tent. Hij loopt langs de trein, zijn grijze, keurig geborstelde haren komen van achteren onder zijn platte lichtgroene pet te voorschijn. Met dat grijze haar, dat zo romantisch afsteekt tegen een nog betrekkelijk jong gezicht, dwepen vele onnozele bakvissen hier, al durven ze daar niet zo openlijk voor uit te komen. Zijn gezicht is op deze boze ochtend bijna ijzerkleurig. Het is een gezicht dat ik nog lang niet ontcijferen kan, het komt me soms voor te zijn als een smal lidteken, waarin verbetenheid, vreugdeloosheid en onoprechtheid met elkaar vergroeid zijn ... In militaire pas loopt hij langs de goederenwagens, die
uitpuilen van de mensen. Hij inspecteert zijn troepen: zieken, zuigelingen, jonge moeders en kaalgeschoren mannen.! Er worden nog enige zieken aangedragen op brancards, hij maakt een ongeduldig gebaar, het gaat niet vlug genoeg.
XCAchter hem loopt zijn Joodse secretaris, elegant gekleed in een beige rijbroek en een bruin sportjasje. Hij heeft het correcte, sportieve, doch nietszeggende uiterlijk van een Engelse whisky drinker. Er komt plotseling een mooie, bruine jachthond aangesprongen, waar vandaan mag de hemel weten, de beige secretaris stoeit met hem met gracieuze gebaren, het is net een plaatje uit een Engels society blad. Het groene peleton staat te glotzen uit botte ogen. Misschien denken ze wel - hoewel, 'denken' is een groot woord - dat de Joden Iller er heel anders uitzien dan ze in hun opvoedkundige blaadjes worden afgebeeld. Verschillende Joodse kopstukken uit het kampleven lopen langs de trein. 'Die maken zich ook wichtig', mompelt iemand achter me. "Transportboulevard' zeg ik hardop. 'Zal men de buitenwereld ooit kunnen beschrijven, wat er zich hier allemaal heeft afgespeeld?' vraag ik mijn metgezel. De buitenwereld denkt misschien aan ons als een grauwe, gelijkvormige massa van Joden, ze weet niets van de kloven en afgronden en de schakeringen die er zijn tussen de enkelingen en de groepen, zij zal dat misschien niet eens kunnen begrijpen. Bij de commandant heeft zich nu de Oberdienstleiter van het kamp gevoegd. De commandant lijkt plotseling smal en nietig. De Oberdienstletter is een Duitse Jood met een machtige gestalte. Zwarte kaplaarzen, zwarte pet, zwart soldatenwambuis met gele ster. Hij heeft wrede lippen en een heersersnek ... De lichtgroene, stramme commandant, de beige onbewogen secretaris, de zwarte geweldenaarsgestalte van de Oberdienstleiter paraderen langs de trein. Men maakt ruimte om hen heen, maar aller ogen gaan in hun richting.
XCMijn hemel, gaan die deuren werkelijk allemaal dicht? Ja, dat gaan ze. De deuren worden gesloten over de opeengeperste, achteruitgedrongen mensenmassa's in de goederenwagens. Door de smalle openingen aan de bovenkant ziet men hoofden en handen, die later wuiven, wanneer de trein vertrekt. De commandant rijdt nog een keer op een fiets de hele trein langs. Dan maakt hij een kort gebaar met de hand, als een vorst uit een operette en een klein ordonnansje komt aangevlogen om hem eerbiedig de fiets af te nemen. De fluit slaakt een doordringende kreet, een trein met I 020 Joden verlaat Holland.'
XCZo ging het toe bij het transport van 24 augustus' 43.
XCTwee weken later, op dinsdag 7 september '43, werd ook Etty Hiliesum naar Auschwitz gedeporteerd in een transport van negenhonderdzeven-entachtig Joden. Er waren acht overlevenden - zij kwam om.
XC1 Joodse gevangenen, hetzij uit Amersfoort, hetzij uit het Schutzhajtlager
Wij hebben aan haar beschrijving slechts twee details toe te voegen.
XCHet eerste is dat veelal, aldus Mechanicus, het personeel van LippmannRosenthal (Sarphatiscraat) de te deporteren Joden 'op de voet' in de trein volgde; het wrong nog 'de laatste bezittingen uit hen, klein bankpapier, vulpenhouders, horloges, onder intimidatie en bedreiging.'!
XCHet tweede, dat ten behoeve van de Joodse Dienstleiter en hun naaste medewerkers de douches na elk transport extra lang aanbleven. Douchten zij op dagen dat er geen transport plaatsvond, dan kregen ze maar een paar minuten warm water, maar na het vertrek van een deportatietrein mochten zij zich zo lang wassen als zij maar wensten. In onschuld? Wij zijn er niet zeker van dat allen het zo gevoeld hebben.
XCN a elk vertrek daalde een vreemde rust over het kamp: rust door uitputting. Een duidelijk wekelijks ritme ging zich pas aftekenen van dinsdag 2 februari '43 af Met een enkele afwijking vertrok namelijk van die datum af tot en met 21 september '43, bijna acht maanden lang dus, de deportatietrein telkens op dinsdag. Van de woensdag af ging de spanning dan langzaam stijgen om op zondag en maandag (men wist dat in de nacht van maandag op dinsdag de deportatielijst definitief samengesteld werd) een climax te bereiken.
XCSlechts bij één transport willen wij nog stilstaan: dat van 8 februari '44.
XCVier dagen tevoren, op 4 februari dus, had Gemmeker een telexbericht ('dringend, sofort vorlegen') aan Zöpf, de chef van IV B 4-Den Haag, gezonden.ê Er waren, aldus Gemmeker, nog maar zesduizendvijfhonderd Joden in Westerbork (in werkelijkheid waren er blijkens de officiële kampstatistiek ruim achthonderd méér), onder wie 'etwa 900 kranke [uden", en daarom hield hij het 'für dringend notu/endig, ohne Rüeksieht auf Injeletions- und Fieberlaanls heiten. den Abtransport der kranken [uden durehzuführen' ; men kon dan ook het aantal Sperren, aan het personeel in de ziekenbarakken verleend, verminderen.
XC'Ieh schlage deshalb vor, ausser den Transportjreien alle kranken [uden, die nicht zur
XC1 Ph. Mechanicus: In dépêt, p. 23. 2 Tekst in Boom, subcornm. Assen: p.v. inz. A. K. Gemmeker, P:
Bameveld-, Protestantengruppe und zur Stammliste gehören, nacli Auschwitz auf Transport zu stellen.
XCAu.! diese Weise würde das Krankenhans sicherlicli um 400-500 kranke [uden entlasiet.
XCFür den Transport mil Dienstag, den 8.2.1944, habe ich den Abtransport sdmtlicher trensportireien [uden einschliesslicli der Il?fektionskranken (Schar/ach, Diphterie, in.fektiöse Gelbsudu, Tbc) uorgesehen und elne entsprechend grössere Anzahl von Waggons angeJordert. Dem Lagerarzt' habe ich. erklärt, dass es .!ür den Transport am Dienstag keine Tral1sportun.!ähigkeit gibt, es sei denn, dass der zu transpottierende kranke Jude mit Sicherheit in den nächsten 3-8 Stunden. sterben wurde.
XCUm baWge Entscheidung dar.f ieh bitten.'
XCDie beslissing kwam: voorstel goedgekeurd.
XCWij beschouwen het weergegeven telexbericht als een sterke aanwijzing dat Gemmeker wist wat de Endlosung inhield. Dat het transport met de zieken Auschwitz als bestemming had, was hem blijkens zijn telexbericht bekend; bekend was hem ook dat Auschwitz een groot concentratiekamp was, waar vele honderden SS' ers dagelijks in contact kwamen met gevangenen; hij meende zelfs te weten, beweerde althans na de oorlog (wij gaven dit eerder weer), dat in Auschwitz begin' 43 Transportsperre was geweest in verband met epidemieën. Moet, wie dàn lijders aan roodvonk, difterie, geelzucht en tbc naar Auschwitz deporteert, er niet zeker van zijn geweest dat al die patiënten onmiddellijk, d.w.z. voordat zij ook voor de SS'ers gevaarlijke nieuwe epidemieën zouden kunnen veroorzaken, geliquideerd zouden worden? Wij beantwoorden die vraag bevestigend - een conclusie die, menen wij, niet slechts op Gemmeker betrekking heeft, maar ook op Zöpf en op allen die bij IV B 4-Den Haag met Gemmekers telexbericht te maken hebben gehad.
XCAls gevolg van Spaniers interventie lukte het Gemmeker overigens niet, viertot vijfhonderd zieken op transport te stellen: het werdcri er tweehonderdacht-en-zestig. Mechanicus (9 februari) :
XC'Het transport van de zieken van de ziekenbarakken naar de trein gisteren tart elke beschrijving. Om twee uur in de nacht zijn de verplegers reeds begonnen met het aankleden van de voor transport aangewezenen. OD' ers, die met paard en open wagen voorreden, hebben de zieken op bedden naast en op elkaar in de wagons geschoven, zoals men lijkkisten in een lijkwagen schuift. Terwijlnatte sneeuw uit de donkere hemel droop en alles met een klam, klef wit waas over
dekte, in het donker van een wintermorgen. Zo zijn ze ook naar de beestentrein gereden, hobbelend en hotsend, waar zij ook onder de blote hemel stonden, wachtend op hun inlading, zoals men lijken schuift in een lijkwagen. Kinderen met roodvonk en difterie zijn huilend naar de slang gedragen'1
XC'de slang' was de langgerekte rij goederenwagons.
XCDuizendvijftien Joden werden op die 8ste februari '44 naar Auschwitz gedeporteerd. Er waren dertig overlevenden.
XCMen kan, als over elk onderdeel van het gebeuren dat wij in ons werk behandelen, over Westerbork een heel boek schrijven - wij hebben ons tot de aspecten beperkt die ons wezenlijk leken en daarbij, naar wij menen: terecht (veruit de meeste Joden die het kamp binnengevoerd werden, zijn er slechts korte tijd geweest), het accent Ïatcn vallen op de deportatie-machinerie die er in werking was, op het kamp als Durchgangslager.
XCWij gaan nu verder: wat gebeurde er na Westerbork?
XCVan elke honderd Joden die in het kamp ingeladen werden, zijn (in afgeronde cijfers) drie in Kosel uitgestapt, vier-en-vijftig in Auschwitz, vier-endertig in Sobibor, vijf in Theresienstadt en vier in Bergen-Belsen.
XCDe volgorde aanhoudend die wij reeds toegelicht hebben, willen wij nu eerst beschrijven wat geschied is met diegenen die naar Theresienstadt en Bergen-Belsen vertrekken moesten.
XCTheresienstadt, in de noordoost-hoek van Bohemen gelegen (zie kaart IV op pag. I09), had een dubbele functie: het was tegelijk Durchgangslager voor de meeste in het Protektorat Bohemen en Moravië (Slowakije was sinds maart '39 een Duitse satellietstaat) wonende Joden èn een z.g. Altersghetto. ThereMechanicus:p.ontlenen een groot deel van onze algemene gegevens aan het werk van H. G. Adler: Theresienstadt 1941-1945. Das Antlitz einer Zwangsgemeinschaft
1 Ph. 274. 2 Wij
sienstadt was een kleine vestingstad (de afmetingen waren 700 bij 500 meter), in 1780 gesticht door de Habsburgse keizer Josef II en genoemd naar zijn moeder Maria Theresia. Binnen de vestingwallen en de hen omgevende gracht stonden nagenoeg uitsluitend r Sde-eeuwse kazernegebouwen. In '41 lag er een Duits garnizoen en woonden er ca. drieduizend burgers.
XCAls Durchgangslager begon Theresienstadt te functioneren in januari '42: de eerste transporten Tsjechische Joden kwamen er toen aan om grotendeels doorgezonden te worden. Enkele maanden later verdween het garnizoen en werden alle oorspronkelijke bewoners geëvacueerd. In juni arriveerden er grote Jodentransporten uit Berlijn, München, Keulen en Wenen: het Altersghetto nam vaste vorm aan. De bedoeling van de Duitsers was namelijk, Joden die vijf-en-zestig jaar of ouder waren, of die in de eerste wereldoorlog hoge militaire onderscheidingen gekregen hadden, of die zich in andere opzichten voor Duitsland verdienstelijk hadden gemaakt (allen mèt hun echtgenoten en eventuele jonge kinderen) niet onmiddellijk naar de vernietigingskampen te sturen, maar in een Altersghetto op te nemen: Theresienstadt. Dat had evidente voordelen: de Joden zouden onderling strijd gaan voeren om naar Theresienstadt, niet naar het onbekende oosten, gedeporteerd te worden, men kon de leidingen van wat wij nu maar 'de Joodse Raden' zullen noemen een beloning in het vooruitzicht stellen (vertrek naar Theresienstadt), men kon bij voorkomende gelegenheid het Altersghetto aan buitenstaanders tonen, en men mocht voor het overige vertrouwen dat de bejaarden in Theresienstadt spoedig te gronde zouden gaan. Dat, zoals wij in deel 6 reeds vermeldden, Zöpf in oktober' 42 in een notitie welke hij na een met Eichmann gevoerd telefoongesprek schreef, Theresienstadt als een 'Propaganda lager' aanduidde;' geeft precies aan, hoe het kamp door de organisatoren van deEl1dlös~mg gezien werd.
XCAan de Joden uit Duitsland die in '42 in Theresienstadt aankwamen, was door de Gestapo gezegd dat zij een onbezorgde oude dag tegemoet gingen in een soort Kurort; allen hadden daartoe hun eigendommen moeten overdragen en er waren er onder hen die een half miljoen Rm betaald hadden teneinde tot hun overlijden in Theresienstadt verpleegd te worden. Bedrog! Zij kwamen in stinkende en vochtige kazematten terecht of, in de kazernegebouwen, in benauwde hokjes ('kamertjes') die zij met velen moesten delen, of op stoffige zolders, zij kregen er bitter weinig te eten en zij stierven bij honderden, duizenden. In '42 waren er op elke duizend 'inwoners' bijna tweehonderd zieken, in '43 en '44 bijna tweehonderdveertig. Van de hon
XC1 Notitie, 5 okt. 1942, van W. Zöpf(HSSuPF,
derdeen-en-veertigduizend Joden die in totaal uit het Protektorat, Gross deutschland, Nederland en Denemarken naar Theresienstadt zijn gestuurd, zijn ter plaatse drie-en-dertigduizend (23%) gestorven; zeven-en-tachtigduizend (62%) zijn naar andere oorden gedeporteerd, van oktober '43 af nagenoeg steeds naar Auschwitz.
XCIn '42 waren de omstandigheden in Theresienstadt het slechtst: alleen al in september stierven er bijna vierduizend mensen - eind van die maand was het stadje (van afmetingen niet veel groter dan Westerbork) met meer dan drie-en-vijftigduizend Joden volgepropt. In de loop van '43 (in april arriveerde het eerste transport uit Nederland) werden de toestanden, uiteraard steeds op een basis van onmenselijkheid, een tikje 'normaler', mede omdat er gewerkt moest worden, maar dat betekende louter dat er naar verhouding minder mensen stierven. De strijd om het bestaan bleef er verwoed en de tegenstellingen waren er even scherp als in de 'gewone' eoncentratiekampen.
XCEr hokten in die tijd in Theresienstadt een veertigduizend Joden, van wie ruim de helft productief werkzaam moest zijn en tegen de drieduizend de een of andere functie uitoefenden. Voldoende eten was er alleen voor ca. vijfduizend arbeiders in de belangrijkste bedrijven, voorts, uiteraard, voor ieder die iets met de toebereiding of de verdeling van het schaarse voedsel te maken had, en tenslotte voor de 'aristocratie' van Joodse gezagsdragers die een uit Joden bestaande Altestenrat aan de top hadden, alsmede voor (uiteindelijk) een tweehonderd andere officiële 'prominenten', Elk lid van de Altestenrat bewoonde voorts met zijn gezin een eigen kamer; hij werd niet naar elders gedeporteerd en had dertig personen op een eigen lijst mogen plaatsen die gelijke bescherming zouden genieten als hijzelf - hetzelfde privilege was in bezet Nederland aan Cohen en Asscher, de twee voorzitters van de Joodse Raad, verleend. Door de aanwezigheid van die 'aristocratie' vormde zich in Theresienstadt, aldus Adler (die er van februari' 42 tot oktober' 44 'gewoond' heeft'), 'cine Art van Hafstaat ... Man scheute sick nicht, Peste und Tanxabende in den Herrschajtszimmem ader hergerichteten Kanzleien zu veranstalten. Sagar Maskenbälle gab es, und einer zumindest wurde am Vorabend var der Abfahrt eines Transpartes abgehalten.'2
XCBij dat laatste tekenen wij aan dat, in tegenstelling tot de leiding van de Joodse Raad in Nederland en de Joodse kampleidingen van Westerbork en Vught, enkele leden van de Altestenrat van Theresienstadt van februari '43 af
XC1 Hij werd toen naar Auschwitz gedeporteerd, d.w.z. kort voor het einde der vergassingen. 2 H. G. Adler: Theresienstadt 1941-1945, p.
Opzijn minst driemaal nogal gedetailleerde berichten ontvangen hebben over de gaskamers in de vernietigingskampen - één bericht was van een Tsjechische Jood afkomstig die uit Theresienstadt naar Birkenau (Auschwitz II) gedeporteerd was, daaruit was ontvlucht en zich enkele malen door Tsjechische gendarmes (de buitenbewaking van Theresienstadt was aan de Tsjechische gendarmerie toevertrouwd) het ghetto had laten binnensmokkelen teneinde de Lagerälteste te waarschuwen. Dat alles speelde zich overigens mijlenver boven de hoofden van de tienduizenden af die, tot een schijnbestaan veroordeeld, temidden van een ondragelijke volte en in een peilloze misère (die twee factoren versterkten elkaar) in leven trachtten te blijven, desperaat hopend dat niet ook zij, als zovelen, na selectie door de Ältestenrat verder oostwaarts gedeporteerd zouden worden.
XCUit ons land zijn bijna vijfduizend Joden naar Theresienstadt gezonden - de eersten die gingen (het transport uit april' 43) hadden in Amsterdam van Aus der Fünten, de dagelijkse leider van de Zentralstelle für [udische Ausu/anderung, te horen gekregen dat zij zich geen zorgen behoefden te maken: ze zouden in Theresienstadt vrij zijn, de ss zou voor voldoende voedsel zorgen, er was zelfs een bioscoop. 'Die Domen'; had Aus der Fünten gezegd, 'sollen gutes Schuhu/erle mitnehmen, weil man Ausfiiige mathen kann.'l
XCWij nemen aan dat dat eerste uit Nederland afkomstige transport (een kleine driehonderd personen) zich in het Altersgheuo, voorzover er integratie mogelijk was, ook heeft kûnnen integreren; het transport bestond immers uit Duitse Joden die in Theresienstadt aan andere Duitse Joden toegevoegd werden. Met de latere transporten (die uit' 44) lag het anders: toen voegden zich (men denke aan wat wij dienaangaande in de aanhef van dit hoofdstuk schreven) grote groepen Nederlanders bij een ghetto-bevolking die nagenoeg uitsluitend uit Duitsers en Tsjechen bestond; die Nederlanders waren 'vreemdelingen' : in normale omstandigheden al zeldenwelkom, in abnormale nog minder. Daar kwam nog iets bij. Ten behoeve van het eerste grote transport dat in januari '44 rechtstreeks uit Westerbork aankwam, moest een kazerne, die door ca. vierduizend Tsjechische vrouwen bewoond werd, in grote haast ontruimd worden - die vrouwen kregen een nog poverder77
1 E. Dormitzer, aangehaald in a.v., p. 726.
behuizing dan zij al hadden. Dit gebeuren gaf de Nederlanders de naam, 'bevorzugt' te zijn"; het maakte hen bij velen onpopulair. 'Deze kloof', aldus s. van den Bergh (hij maakte deel uit van het transport dat in juli' 44 uit Westerbork naar Theresienstadt ging), 'is nooit meer geheel overbrugd en bij de uitgaande transporten naar Polen ... heeft ons dat veel kwaad gedaan." Toen namelijk in opdracht van de Ältestenrat (die op zijn beurt bevelen van de Lagerleemmandant kreeg) van eind september '44 af vele duizenden voor vertrek naar Auschwitz geselecteerd moesten worden (in een maand daalde de ghettobevolking van dertigduizend tot elfduizend), werden onder hen naar verhouding veel Nederlanders opgenomen; met uitzondering van de groep Barnevelders en de protestantse groep (beide groepen waren pas in september '44 Theresienstadt binnengevoerd), golden namelijk alle Nederlanders als transportjrei en in totaal werden, gelijk in de aanhef van dit hoofdstuk vermeld, van de bijna vijfduizend uit ons land naar Theresienstadt gedeporteerden ruim drieduizend naar Auschwitz doorgezonden." Dat de ghettobevolking in een maand tijd tot bijna een derde teruggebracht was, wekte uiteraard bij de weinigen die blijven mochten, bange voorgevoelens dat het Derde Rijk hen in zijn ondergang zou meeslepen. Zij voelden zich machteloos - dat wáren zij ook.
XCAdler is over de houding van de Nederlanders in Theresienstadt niet erg te spreken: 'In ihrem Arbeitswillen, zo schrijft hij, 'liessen sie viel zu wiinschen übrig ... Al/es, auch die }iir das Lager notige Arbeit, galt als bloss lächerlich und u/urde sabotiert ... Wohltätig VOl'll Durchschnitt stach eine hochleultivierte Minder heit ab' (Adler zal wel in hoofdzaak op de Barneveld-groep gedoeld hebben), 'darunter manche, die zu den vorzûglichsten Menschen in Theresienstadt gekorten.":
XCInderdaad, het blijkt ook uit andere gegevens: de Nederlanders zijn in het Altersghetto opgevallen door een opmerkelijke mate van passief verzet tegen alles wat hun niet zinde. Werkelijke invloed kregen zij er pas in de laatste oorlogswinter (de deportaties naar Auschwitz waren toen gestaakt); prof. Meijers werd toen in de Ältestenrat opgenomen.
XCHet was van de herfst van' 42 af toegestaan, pakketten naar Theresienstadt te zenden. De Denen (enkele honderden Deense Joden waren eind '43 het ghetto binnengevoerd) waren de enigen die in dat opzicht ruim voorzien werden: voor hen zorgden het Deense en het Zweedse Rode Kruis. VoortsDeportaties, 77
1 A.v., p. 165. 2 S. van den Bergh: p. 37. 3 Er waren onder hen ook enkele Joodse NSB'ers die in ons land aanvankelijk in Doetinchem geïnterneerd waren geweest; van die Joodse NSB'ers is minstens één in Auschwitz door andere Nederlandse Joden doodgeslagen. • H. G. Adler: 1941-1945, p. 305-06.
kregen de Tsjechen nogal veelvuldig pakketten toegezonden en dan volgden aldus Adler, 'in weitem Abstand Österreicher und Reichsdeutsche, während die Holländer sehr u/enig erhielten." Inderdaad liet uit ons land het Rode Kruis niets van zich horen; het was alleen de Groep-2000 die pakketten naar Theresienstadt zond (werk van mevrouw Wijsmuller-Meyer), maar die verzending kwam in september '44 als gevolg van de Spoorwegstaking tot stilstand. Nadien kwamen in de eerste maanden van '45 alleen van de Stockholmse vertegenwoordiger van de Londense Repatriëringsdienst nog enige pakketten voor Nederlanders binnen: druppels op een gloeiende plaat. Van het Nederlandse Rode Kruis te Londen (The London Committee of the Netherlands Red Cross Society) werd niets ontvangen. Het gevolg van dit alles was dat de 'aristocratic' van pakketten-ontvangers geen Nederlanders onder haar leden telde. Die 'aristocratic' was, dat spreekt vanzelf, bijzonder bevoorrecht; enkele malen trachtte de Ältestenrat dan ook te bereiken dat diegenen die regelmatig pakketten ontvingen, van een deel van hun rantsoenen afstand zouden doen, maar die pogingen mislukten, hoofdzakelijk doordat de pakketten-ontvangers de middelen bezaten om functionarissen van het ghettobestuur om te kopen. 'Nur u/enige der mit Paketen reichlich Versorgten waren sich', schrijft Adler, 'ihrer sozialen Pfiichten bewusst. Kein Wunder, dass sich Neid und Hass regten. In den Zimmern und auf den Gangen wurden leekere Mahle genossen. und daneben wühlten verhutzelte Greise im Abfall.'2
XCTwee gebeurtenissen die zich in '44 in Theresienstadt afgespeeld hebben, dienen wij nog kort te beschrijven: het bezoek van een delegatie van het Internationale Rode Kruis en de vervaardiging van een documentaire film van het Altersghetto.
XCIn de lente van '44 kon het Internationale Rode Kruis (op het beleid van deze organisatie gaan wij in hoofdstuk 9 dieper in) verlof krijgen van de Duitsers, een inspectiebezoek aan Theresienstadt te brengen. Het vond plaats op verzoek van het Deense Rode Kruis; de delegatie die tot Theresienstadt toegelaten werd, bestond uit twee Denen (hoofdambtenaren van de departementen van buitenlandse en van binnenlandse zaken) en een Zwitser (een77
1 A.v., p. 367. 2 A.v.
functionaris van het Internationale Rode Kruis). In de weken voor zij in Theresienstadt verschenen (het bezoek vond plaats op 23 juni), werden alle straten van het ghetto schoongemaakt, er werd een parkje met banken en rozenstruiken aangelegd, er verrees een houten muziekpaviljoen en er kwamen een speelplaatsvoor kinderen, een crèche en een 'Gemeinschaftshaus', Op tal van plaatsen in het stadje werden voorts wegwijzers opgericht die van bloembakken en houtsnijwerk voorzien waren. De Lagerkommandant had tevoren bepaald, welke 'woningen' hij aan de delegatie zou tonen: die werden keurig ingericht - wat de overige 'woningen' betrof, beperkte hij zich er toe, te gelasten dat de onderste verdiepingen er in de straten die de delegatie zou passeren, aan de buitenkant keurig moesten uitzien: nette gordijnen, hier en daar bloemen in de vensters. Daags voor de z.jste juni werden in die straten de trottoirs met groene zeep gewassen. Wat de ghettobevolking tijdens het bezoek van de delegatie doen moest, was toen al zorgvuldig gerepeteerd: er zou een concert gegeven worden en er zouden een toneelvoorstelling en een sportmanifestatie plaatsvinden. Op de z jste juni had de ghettopolitie overigens instructie, ghettobewoners die er ziek of vervallen uitzagen, met geweld van de straten te verwijderen. In de dagen vóór de z jste verscheen tenslotte de Lagerálteste in elke kazerne om er mee te delen dat niemand verlofhad, op eigen initiatief ook maar een woord met de delegatie te wisselen, elke overtreding van dat verbod zou tot zware straffen voor het gehele ghetto leiden - naast de Lagerälteste stond dreigend de SS-officier die Lagerkommandant was.
XCHet bezoek van de delegatie verliep geheel volgens de plannen van deze regisseur. Slechts één Jood, de Lagerälteste, mocht de twee Denen en de Zwitser vergezellen; de Lagerkommandant had hem daags tevoren, ietwat onvoorzichtig, een blauwoog geslagen, maar hij had een jacquet aan en een auto tot zijn beschikking - en hij kon geen woord met de delegatie wisselen zonder dat er een SS'er bij stond. Enkele Deense Joden beperkten zich tot de bedeesde mededeling dat de toestanden het laatste halve jaar verbeterd waren. De delegatie constateerde dat de ghettobevolking onder een zekere 'psychische druk' stond (dat vermeldde zij ook in haar rapport), maar zij werd overigens volledig misleid.
XCEen veel grondiger misleiding van de buitenwereld was het doel van de documentaire film (ze is, in tegenstelling tot de in opdracht van Gemmeker vervaardigde Westerbork-fihn, verloren gegaan) die kort na het bezoek van de delegatie van het Internationale Rode Kruis in voorbereiding werd genomen - geen wonder ook: de 'coulissen' die voor dat bezoek opgetrokken waren, konden voor de film ('Hitler schenkt den Juden eine Stadt') gebruikt worden. Het draaiboek werd samengesteld door een Praagse architect, door
de Berlijnse regisseur Kurt Gerron en door de Nederlandse tekenaar Jo Spier; Gerron en Spier waren uit Westerbork naar Theresienstadt overgebracht. De opnamen (ze werden gemaakt door een Tsjechische filrnmaatschappij) vonden plaats van midden augustus tot begin september '44: opnamen van opgewekt dagelijks leven, van toegewijd werken in de bedrijven en op het land (de Tsjechische gendarmes moesten zich bij dat laatste achter bomen en struiken verbergen), van een vrolijk zwemfestijn. van een uitgelaten bal, enzovoort. Na afloop van de opnamen kregen allen die er zich voor hadden ingespannen, geschenken van de SS enkele weken later werden zij, met uitzondering van Spier, naar Auschwitz gedeporteerd.
XC'Propagandalager' hoe juist was de term die Zöpf gebezigd had!
XCIs Bergen-Belsen óók een 'propagandakamp' geweest? Dat niet. Het kamp dat op de Li.ineburger heide lag (men zou kunnen zeggen: tussen Hamburg en Hannover - zie kaart III op pag. 79) werd door de Duitsers voor Joden ingericht omdat zij dat als in hun belang zagen: zij wilden er Joden laten verblijven (officieel heette het kamp een 'Aufen.tha/tslager', een 'verblijfskamp') die tegen Duitsers in den vreemde uitgewisseld konden worden, of die in neutrale dan wel Geallieerde staten belangrijke relaties hadden waarvan Duitsland te gelegener tijd hoopte te profiteren. In zoverre had BergenBelsen een serieuze opzet - volmaakte onverschilligheid aan Duitse kant heeft er evenwel toe geleid dat die opzet in een ellendige toestand ontaardde en dat het in de laatste maanden van de oorlog ook in Bergen-Belsen tot een massaal sterven kwam. In het bestaan van een 'normaal' kamp was namelijk wèl het Auswärtige Auu geïnteresseerd, maar Bergen-Belsen ressorteerde als alle 'officiële' concentratiekampen onder het SS-Wirtschafts und Verwal tungshauptamt het kon dat SS-departement geen zier schelen of de Joden in Bergen-Belsen verkommerden of stierven, en de belangstelling van het Auswärtige Amt was niet zo levendig dat het ook maar poogde, nauwlettend te volgen wat in Bergen-Belsen geschiedde.
XCEr was in Bergen-Belsen in '35 een barakkenkamp voor arbeiders gebouwd die op enkele kilometers afstand een groot oefenterrein voor de Wehrmacht moesten aanleggen en er een groot aantal kazernes en andere
1 Wij ontlenen de meeste van onze algemene gegevens aan de studie van E. Kolb: 1942-1945 (1962).
gebouwen moesten optrekken. Dat barakkenkamp was in '40 gebruikt voor het onderbrengen van Belgische en Franse krijgsgevangenen. In' 41 werd het met Russische krijgsgevangenen gevuld; zij stierven nagenoeg allen in de winter van '41 op '42 als gevolg van een vlektyphus-epidemie. Er was toen bij het krijgsgevangenenkamp een ziekenkamp ingericht - dat ziekenkamp bleef in de jaren' 43 en '44 voor krijgsgevangenen van allerlei nationaliteiten in gebruik; het was de rest van het oorspronkelijke krijgsgevangenenkamp dat door de Chef des Kriegsgefangenemvesens aan het SS- Wirtschafts und Verwaltungshauptauü afgestaan werd, en naar die rest (vervuilde en verwaarloosde barakken zonder riolering en met maar enkele kranen) werden eind april '43 tweehonderdvijftig gevangenen uit Buchenwald overgebracht teneinde er een dragelijk verblijfskarnp (wij zullen het krachtens zijn functie als "Austauschlager','uirwisselingskamp', aanduiden) van te maken. Dat mislukte ten enenmale (er waren geen materialen), maar zulks verhinderde het SS- Wirtschajts- und Verwaltungshauptamt niet om begin juli mee te delen dat het Austauschlager voor tienduizend Joden gereed was.
XCKort tevoren waren naar Bergen-Belsen ruim tweeduizend Poolse Joden overgebracht die (echte of nagemaakte) passen van Paraguay en Honduras dan wel certificates voor Palestina bezaten! - de meeste bezitters van de Latijns-Amerikaanse passen werden, nadat het Auswärtige Amt geconstateerd had dat hun papieren vals waren, in september '43 naar Auschwitz overgebracht en van de resterende zevenhonderd Poolse Joden volgden er nog eens driehonderdvijftig naar datzelfde kamp, teneinde in Bergen-Belsen ruimte te maken voor het eerste transport uit Westerbork. De ca. driehonderdvijftig Polen die in Bergen-Belsen bleven, hoofdzakelijk houders van certificates, werden in een kampgedeelte ondergebracht dat het 'Sonderlager' heette. In een tweede kampgedeelte. het' Grieclienlager', kwamen in '43 ca. vierhonderdvijftig Griekse Joden terecht: bijna driehonderdzeventig uit Saloniki, de overigen uit Athene en andere Griekse steden. Tot die Griekse Joden behoorden de leden van diverse 'Joodse Raden', maar de groep uit Saloniki bestond hoofdzakelijk uit Joden wier voorvaderen uit Spanje gekomen waren, die de eeuwen door een aan het Spaans verwante taal gesproken hadden en in de jaren twintig de Spaanse nationaliteit hadden verworven. Deze Z.g. Spagniolen hadden zich sinds begin' 42 moeite gegeven, tot Spanje
1 Enkele honderden andere Poolsejoden die Amerikaanse passen bezaten, waren in de maanden voordien naar de Vittel en Tittmoning getransporteerd en uit Vitte] zijn er zestig toegevoegd aan de groep van tweehonderdtwee-en twintig Joden uit Nederland die, gelijk eerder in dit hoofdstuk vermeld, eind juni '44 uit Bergen-Belsen naar Palestina mochten vertrekken.
toegelaten te worden - het werd februari '44 voor zij daarin slaagden: toen werden zij uit Bergen-Belsen naar Spanje overgebracht.
XCIn het 'algemene' deel van Bergen-Belsen, het Z.g. Stern lager, kwamen uiteindelijk behalve ca. drieduizendzevenhonderdvijftig Nederlandse (en Duitse) Joden uit Westerbork ook terecht: ruim tweehonderd Joden uit Libye en Tunesië (zij zijn weggevoerd en spoorloos verdwenen) en twee groepen die in Bergen-Belsen bleven: ca. tweehonderd Joodse vrouwen uit Frankrijk (echtgenoten van Franse niet-Joodse krijgsgevangenen) en enkele honderden Joden uit Joegoslavië en Albanië. Eind juli' 44 bevonden zich in het Sternlager in totaal ca. vierduizend Joden, van wie toen ca. drieduizendtweehonderdvijftig uit Westerbork afkomstig waren.'
XCNaast het Sonderlager, het Griechenlager en het Stern lager kende het BergenBelsen-complex nog drie andere kampen: het 'Neutralenlager', het 'Ungarn lager' en het 'Häftlingslager'. In het Neutralenlager werden ca. tweehonderd Joden opgesloten die de Spaanse, Portugese of Argentijnse nationaliteit bezaten, en in het Ungarnlager kwamen in juli '44 een kleine zeventienhonderd Hongaarse Joden terecht; zij konden in december '44 naar Zwitserland vertrekken (wij komen er in deel 10 op terug), maar werden toen door andere Hongaarse Joden vervangen. Het Häftlingslager had niets met de Jodenvervolging te maken: het was een tentenkamp waarheen eerst uit diverse kampen concentratiekamp-gevangenen overgebracht werden om, evenals de tweehonderdvijflig eersten uit Buchenwald, het Bergen-Belsencomplex op te bouwen en waarin nadien zieken uit diverse concentratiekampen en hun Aussenleommandos opgenomen werden. Niet dat zij er medische verzorging kregen! Maar men was hen dan in de oorspronkelijke karnpen kwijt. Uit de onderaardse tunnels van het kamp Dora in de Harz kwamen in maart' 44 de eerste duizend zieke gevangenen dat Häftlingslager binnen (er waren zeven-en-vijftig overlevenden), begin januari '45 waren er in totaal ('gezonden' en zieken bijeengeteld) ruim achttienhonderd concentratiekamp-gevangenen (onder wie zestien Nederlanders) opgesloten - in februari, maart en april werden het er veel meer.
XCHet Stern lager en het Neutralenlager in Bergen-Belsen vormden het eigenlijke Austauschlager. En het Sonder/ager dan? Daarin zaten toch Poolse Joden die houders waren van geldige Palestina-certificates! Inderdaad, maar die Poolse Joden, die hoofdzakelijk uit Warschau afkomstig waren, wisten dat het overgrote deel van de Poolse Joden in gaskamers uitgeroeid was: daarom
1 Eind juni hadden ruim tweehonderd uit Westerbork afkomstige Joden naar Palestina kunnen vertrekken en na eind juli arriveerden er uit Westerbork nog bijna driehonderd met het laatste transport (13 september' 44).
waren zij in een apart, streng geïsoleerd kampgedeelte opgesloten en daarom bevond zich onder de houders van certificates die eind juni '44 naar Haifa afreisden, geen enkele Poolse [ood.' Het Auswärtige Amt dat die reis voorbereid had, wist heel wel, welke personen men zonder al te veel risico te lopen naar het Geallieerde buitenland kon laten vertrekken en welke men, al hadden zij ook de beste papieren ter wereld, moest vasthouden.
XCVan de vijf Joodse kampgedeelten die Bergen-Belsen gekend heeft (het Sonderlager, het Griechenlager, het Stern lager, het Neutralenlager en het Ungarn lager), waren de levensomstandigheden in het Griechenlager, het Neutralenlager en het Ungarnlager minder ongunstig dan in de twee resterende; in het Griechen- en Neutralenlager omdat voorzien werd dat deze Joden binnen afzienbare tijd naar neutrale landen zouden mogen vertrekken, en in het Ungarnlager omdat, toen daar in juli '44 de kleine zeventienhonderd Hongaarse Joden binnengevoerd werden, al met Joodse en Amerikaanse instanties in Zwitserland onderhandeld werd over hun vrijlating. In deze drie kampgedeelten vonden geen appèls plaats en behoefde niet gewerkt te worden, in de twee andere wèl, maar van die twee is er maar één waarmee wij ons thans moeten bezighouden: het Stern lager waarin de uit Westerbork afkomstigen opgesloten werden.
XCBiedt het voorafgaande met al die verschillende kampgedeelten en al die verschillende groepen Joden een wat verwarrend beeld? Wij kunnen het niet helpen. Bergen-Belsen is nu eenmaal het complex geweest waarin, terwijl in het kader van de Endlösung miljoenen Joden naar de gaskamers gezonden werden, enkele duizenden, uit een half dozijnlanden van Europa afkomstig, bijeengebracht en onder de dagelijkse supervisie van SS'ers geplaatst waren, in afwachting van het moment waarop zij nog de belangen van het Aus wdrtige Amt en die van Duitsland in het algemeen konden dienen.
XC'Bergen-Belsen was', aldus mr. Abel J. Herzberg die op II januari '44 uit Westerbork het Stern lager binnengevoerd werd, 'een platgebrand stuk grond, ver van de weg, met een aantal in rechte rijen opge
XC1 De Vernichtungslager waar de Joden uit de Poolse ghetto's vergast werden, lagen betrekkelijk dicht bij die ghetto's en na enige tijd siepelden er dan ook berichten door wat in die Vemichtungslager gebeurde. Het was de in de ghetto's geïsoleerde Joden onmogelijk, die berichten door te geven aanjoden in andere delen van bezet Europa.
trokken, grauw-groene barakken. Sommige waren van steen en hadden in haar goede dagen dienst gedaan als paardenstallen, andere waren van hout. De meeste waren verzwakt, bouwvallig, slecht afgedekt en tochtig. Verschillende daken waren zó slecht, dat de regen naar binnen kletterde, zodat de bovenbedden onbruikbaar waren en de vloer bedekt was door plassenwater.
XCDe grond in het kamp was dor, in de winter modder of ijs, in de zomer zand en stof en bezel. Er wentelde geen worm doorheen, er fladderde geen vlinder, er vloog geen libel. Geen mus kwam er een zaadje zoeken, geen vogel viel het in, ergens neer te strijken op een paal of een plank en er 'piep' te zeggen, 'geemorgen'. Alleen buiten het prikkeldraad, achter een andere rij prikkeldraad, werd wat boerenkool verbouwd of groente voor de SS.'l
XCHet Sternlager dat zich op dat troosteloos stuk Lüneburger heide bevond, leek in zoverre op Westerbork en op het [udendurchgangslager Vught in zijn eerste periode, dat de Joden hun kleding, hun dekens en enige bagage mochten behouden, dat zij niet kaalgeschoren werden en dat de gezinnen bij elkaar bleven. Wel te verstaan: de mannen en de vrouwen (die laatsten met de jonge kinderen bij zich) waren in aparte barakken ondergebracht'' - zij konden elkaar in het begin van de avond een uur ontmoeten: om kwart voor acht moest elk naar zijn eigen barak terug.
XCIn elke barak (afmetingen: 40 bij st meter) waren aanvankelijk honderdvijftig personen ondergebracht, van juli' 44 af werden het er ca. driehonderd. Er was een woongedeelte en een slaapgedeelte; in het slaapgedeelte stonden de bedden twee boven elkaar. In elke barak was voorts maar één wc - vijf barakken samen hadden één Waschraum, Aanvankelijk was het kamp, aldus Herzberg, 'kraakhelder'3 en men had het er, zij het met veel narigheid, kunnen uithouden als er een dragelijk regime had geheerst, als men niet buitensporig lang had moeten werken en als men voldoende te eten had gekregen.
XCWat het regime betreft: er was de SS' ers voorgeschreven dat zij deze Joden die in beginsel voorbestemd waren, Duitsland te verlaten, niet mochten mishandelen, laat staan doden - gevallen van ernstige mishandeling zijn schaars geweest en er is in Bergen-Belsen slechts één Jood neergeschoten, bij vergissing. Maar de SS' ers die in de regel uit de kampstaven van andereA.]. Herzberg:p.hebben de tweede alinea in de verleden tijd gesteld.de loop vankwamen er ook twee aparte barakken voor ouden van dagen: de boven vijf-en-zestigjarigen. s A.]. Herzberg in 0 en V, dl. III, p.
1 (1946), 45. Wij 2 In '44
concentratiekampen afkomstig waren, konden zich niet losmaken van wat zij daar als normaal waren gaan zien, en als er dan in Bergen-Belsen niet naar hartelust geranseld mocht worden, dan behoefde dat het chicaneren niet in de weg te staan. 'De appèls' (bij het ochtendappèl moesten ook alle zieken verschijnen) 'waren', aldus Herzberg, 'een zich steeds herhalende kwelling met hun getreiter en gesar om iedere kleinigheid' (er zijn appèls geweest die negen, zelfs twaalf uur duurden). 'Om de haverklap regende het straffen. Dan werd van deze, dàn van gene, dàn van bepaalde groepen en Blocks, dàn van sommige Arbeitskommandos, en dàn weer van het gehele kamp het brood, de boter, de jam of de kaas Of het hele eten ingehouden, één, twee en zelfs drie dagen achtereen." Veelvuldig gebeurde het voorts dat de Lager führer van het Stem lager tientallen, soms zelfs enkele honderden mensen gedurende de gehele middagpauze of's avonds na het werk 'am Zaun' (aan het prikkeldraad) liet staan, in weer en wind - en zonder eten.
XCDat eten was schaars. Precieze gegevens over de rantsoenen hebben wij niet (ook Kolb heeft ze niet kunnen verzamelen), maar uit alle beschrijvingen van het Stemlager blijkt dat er spoedig honger geleden werd (anders dan in Westerbork verdween dan ook de sexualiteit). Slechts heel af en toe arriveerde voor deze of gene een pakket uit Nederland, steeds door particuliere relaties afgezonden." Hoe kon men de rantsoenen aanvullen? De beste bron daarvoor werd gevormd door het Griechenlager: de Griekse Joden voorzover zij tot de 'Joodse Raden' behoord hadden, hadden namelijk al hun bezittingen kunnen meenemen, tot kachels en ledikanten toe, maar ook zó grote hoeveelheden gedroogd en ingeblikt voedsel dat zij in Bergen-Belsen van hun rantsoenen veel overhielden; zij waren bereid te ruilen. RenataLaqueur kon blijkens haar dagboek in april' 44 voor een jurk twee porties brood krijgen ('of hij van de 'Bonneterie' is of van C & A zien de koopsters, de Griekse 'rijke' dames, meestalniet') - haar leren jas was toen door 'een expert in ruilen''getaxeerd op 20 cm brood" Door de honger werd onderling veel gestolen, ook al voordat begin '45 de allerzwaarste periode in Bergen-Belsen aanbrak.p.
1 A.v., p. 229. 2 Van het Rode Kruis werd niets ontvangen en van de Londense regering en haar instanties merkte men pas iets in de eerste maanden van' 45: toen kwam een zending pakketten binnen van de Stockholmse vertegenwoordiger van de Nederlandse Repatriëringsdienst. Post Nederland kwam tot september' 44 (Spoorwegstaking!) af en toe in Bergen-Belsen aan, post die men Nederland zond, werd daar nimmer ontvangen - kennelijk is die post door de kamp-SS'ers eenvoudig vernietigd. 3 Renata Laqueur: 1945 (1965), 39·
Wat het werken aangaat: alle mannen tussen de vijftien en de vijf-enzestig en alle vrouwen tussen de vijftien en de vijf-en-vijftig moesten tot Arbeuskommandos toetreden. Een deel van die Kommandos diende er toe, het kamp in stand te houden (wie in het keuken-Kommando opgenomen werd, had geluk: men kreeg er meer voedsel en de SS-Scharführer, die er de leiding had, stak gunstig bij zijn collega's af door zijn menselijkheid), maar de meeste gevangenen kwamen in kampbedrijven terecht, zoals zij ook in Westerbork bestonden.! Zo werkten in het Stern lager ca. zeshonderd mannen en vrouwen 'in de schoenen', zoals dat heette. In de vroegere paardenstal waar het schoenen-Kommando ondergebracht was, 'hing', aldus weer Renata Laqueur,
XC'een benauwde lucht en het stof woei in gore wolken op, boven de tafels waar de vrouwen, gebogen op de ongemakkelijke harde krukjes, de schoenen uit elkaar tornden. Onze taak: veertig paar oude schoenen per dag naadje voor naadje uit elkaar peuteren en de stukken leer in daarvoor bestemde oude Wehrmacht helmen, die op de tafel stonden, deponeren ... Wij zorgden dat ieder stukje 'goed' leer een stuk afvalleer werd, door het bijvoorbeeld ongemerkt in kleine onbruikbare stukjes te snijden. Textiel, een veel te mooie naam voor de vieze versleten stukjes schoenvoering, werd door ons gebruikt als nodig artikel op de latrine.'
XCZwaar was het werk niet, 'maar. ruim elf uur zitten op een houten wankel krukje, hongerig en koud, gebogen over de stoffige, smerige schoenen, IS heel lang.Pmet hun gezinnen in Bergen-Belsen gebleven, niet in het Stemlager. maar in het Neutratenlager, 2 Renata Laqueur: Dagboek uit Bergen-Belsen, p.
1 De bedoeling was, in Bergen-Belsen ook een diamantslijperij te vestigen, maar deze kwam niet van de grond. De 'diamantgroep' uit Westerbork werd in mei '44 naar het overgebracht. De mannen uit de groep mochten er niet werken: ze mochten niet het risico lopen, hun handen te beschadigen. De twee diamantairs die in Bergen-Belsen de slijperij moesten organiseren: A. Asscher en A. Soep, arri veerden pas met het laatste transport uit Westerbork, 13 september' 44. Er waren toen naar Bergen-Belsen ook enkele 'molens' getransporteerd (ze kwamen uit het Vught), maar er was geen ruwe diamant die men kon slijpen. Eerder gaven wij al weer dat de mannelijke leden van de 'diamant-groep' in decem ber '44 naar Sachsenhausen getransporteerd werden en de vrouwen naar een gevangenenkamp bij Maagdenburg (in Beendorf). Nagenoeg alle mannen zijn uit Sachsenhausen naar Bergen-Belsen geëvacueerd en daar in het gestor ven; hun vrouwen hadden in verschillende bedrijven moeten werken en van hen zijn sommigen in leven gebleven. A. Asscher en A. Soep waren in december '44
XCRuim elf uur! Men werd in het Sternlager namelijk om kwart voor vijf gewekt, moest dan na het ochtendappèl van zes uur, voorzover men binnen de genoemde leeftijdsgrenzen viel, eerst van half zeven tot half twaalf werken en vervolgens wederom van half één tot half zeven. Was dan het avondappèl gehouden, waar men voor de zoveelste maal geteld was ('het klopt nooit, je wordt stapelgek van het getel"), dan kwam, schreef Renata Laqueur,
XC'het uurtje, waarin je even tracht 'mens' te zijn en je te herinneren dat niet alles op de wereld bestaat uit trappen, schelden, bevelen en vloeken. Dat is het uur, waarin je tracht niet aan de kwellende honger te denken en waarin je vast overtuigd bent dat alles goed komt en er een spoedig einde aan de oorlog komt"
XCja maar die oorlog duurde lang, eindeloos lang, en men wist er zo weinig van af! Dat de Geallieerden op 6 juni '44 in West-Europa geland waren, was in het Stern lager pas twee dagenlater bekend, en dat nog alleen maar volgens geruchten die, wat de landingsplaatsen betrof, onjuist waren: in Calais, Duinkerken en Ostende.
XCEvenals in de twee [udendurchgangslager in Nederland en in Theresienstadt was er in het Stern lager een Joodse kamphiërarchie: een Lagerältester, een Ältestenrat, Blockaltesten en, bij de Arbeitskommandos, Kapo's. Dat de Kapo's in het bij Bergen-Belsen behorende Häftlingslager er op los ranselden, konden de Joden in het Stern lager zien, maar, noteerde Abel Herzberg eind augustus ,44 in zijn dagboek,
XC'bij ons ... is door Joodse Kapo's ... nooit geslagen ... Bij ons hebben zij zich tot het alleruiterste beperkt en innerlijk nooit de partij der Duitsers gekozen. Ze moesten van tijd tot tijd wel optreden, maar dit heeft nimmer de vormen van verraad aangenomen. Tegenover de Duitser bestond er een algehele en absolute solidariteit. Nooit (tenzij dit in het belang van allen volstrekt onvermijdelijk was) is er rapport gemaakt. En ternauwernood zijn er gevallen voorgekomen, waarin een Kapo of een ander zich ten koste van een medegevangene een wit voetje trachtte te maken bij de SS. Achteraf lijkt dat vanzelfsprekend. Toen, onder de druk van het regime, getuigde het van zedelijke moed."
XCTot het in acht nemen van bepaalde normen droeg bij, dat namens alle
XC1 A.v., p. 50. 2 A.v., p. 36. 8 A.]. Herzberg: Tweestromenland. Dagboek uit Bergen-Belsen (I950), p.
gevangenen in het Stern lager ook op de Joodse gezagsdragers een zekere mate van controle uitgeoefend werd: het Stern lager is het enige ons uit de tweede wereldoorlog bekende kamp geweest waarin een 'vaste' gevangenen-rechtbank bestond waarbij men bij misdragingen door Joodse mede-gevangenen een klacht kon indienen; van dat college was Herzberg een van de leden.
XCZo was, althans tot begin '45, de algemene situatie in het Stemlager in wezenlijke opzichten aanzienlijk beter dan in de 'officiële' concentratiekampen. En toch! 'Dor, dor, dor is het leven hier', noteerde Herzberg medio september,
XC'het is of de levens-elixer verdroogd is en alleen de honger is overgebleven ... Geen liefde is hier, geen eros ... Er zijn geen verhoudingen en wat er is, bepaalt zich tot oppervlakkige bewondering. De kinderen begrijpen niet meer, dat mannen en vrouwen anders dan afzonderlijk in barakken slapen. Zij hebben de slaapkamer van hun ouders vergeten. Zij weten ternauwernood nog wat een huis is ... En toch: de man en de vrouw sluiten zich hechter aaneen, ze leggen het hoofd op elkanders schouder, uit een huiveringwekkende angst voor de eenzaamheid.
XC'Oh, laat me niet alleen', schijnen ze te bedoelen'
XCen dan volgt een passage, hier en daar haast woordelijk gelijk aan wat David Koker in Vught schreef:
XC'Spookachtig is het leven geworden. Het vuur brandt, maar het is koud. En het licht werpt geen schaduw. Het is alsof we van glas zijn, even doorzichtig, even broos. De liefde heeft ons verlaten.'!
XCEr waren in het Stem lager, gelijk eerder vermeld, bijna vierhonderdvijftig uit Westerbork afkomstige Joden opgesloten die in het bezit waren van hetzij visa voor Palestina, hetzij bewijzen (certificates) dat zij door de Engelse mandaatsregering voor de verlening van een visum genoteerd waren. In totaal zaten er in de lente van '« in Bergen-Belsen ca. dertienhonderd personen die de rnandaatsregering tot Palestina wilde toelaten, maar de Duitsers wilden niet al die personen laten gaan: om te beginnen de Poolse
Joden niet, maar ook de mannen niet die van een leeftijd waren waarop men hen nog voor de militaire dienst kon oproepen.
XCIn eerste instantie kregen eind april '44 tweehonderdtwee-en-zeventig personen, hoofdzakelijk vrouwen en kinderen, te horen dat zij naar Palestina zouden mogen vertrekken; zij werden toen in een aparte barak naast het Stemlager ondergebracht, onder hen mr. Herzberg en zijn vrouw (hun kinderen waren in Nederland ondergedoken). 'Zes weken' (het waren er in werkelijkheid vijf) 'hebben we', aldus Herzberg, 'daar gezeten, dag na dag uitziende naar de verlossing ... We behoefden er niet te werken. De SS kwam eenmaal per dag appèl afnemen, Na 5 minuten was ze weer weg. Geen gescheld, geen geschreeuw." Eind mei werden om onbekende redenen vijftig personen van de uitwisselingslijst geschrapt, hoofdzakelijk bekende Zionisten onder wie de Herzbergs. Een week later, I juni, werden de resterende tweehonderdtwee-en-twintig met hun bagage naar het dichtstbijzijnde station (Celie) overgebracht, maar binnen een paar uur waren ze weer in Bergen-Belsen terug waar zij nu notabene weer in het Stern lager opgesloten en onmiddellijk weer aan het werk gezet werden. Maar op 29 juni was het zo ver: een trein stond klaar en hij bracht hen (èn zestig Joden uit Vittel) via Wenen naar Istanboel waar een schip voor Haifa gereed lag. Op 10 juli zetten zij daar voet aan land.
XCVan diegenen die wij in de verschillende delen van ons werk genoemd hebben, behoorden tot dit transport Gertrud van Tijn-Cohn die sinds '33 een van de naaste medewerksters van prof. Cohen was geweest, en de socialistische theoreticus s. de Wolff. Het transport uit Bergen- Belsen bestond uit honderdtien Nederlandse en honderdéén Duitse Joden alsmede uit elf Joden die op dat moment een Latijns-Amerikaanse nationaliteit bezaten: vijf van Paraguay, vier van Honduras, twee van Ecuador. Er waren zesen-zeventig mannelijke en honderdzes-en-veertig vrouwelijke personen, onder hen zeven-en-dertig kinderen beneden de achttien; vier-en-zestig mannen en vrouwen waren zestig jaar of ouder.
XCHerzberg in zijn dagaantekeningen
XC'Een groep Joden gaat naar Palestina, die voor het grootste deel niets met Palestina te maken heeft, noch er iets mee te maken wil hebben. Ze gebruiken de uitwisseling om uit de ellende te komen. Als ze uit de ellende zijn, zullen ze weer op de Zionisten gaan schelden, voorzover ze het niet nu al doen. En onder
hen die gaan, zijn de meesten volstrekt onbruikbaar.' Oud, ziek, gebrekkig. Een troep halve lijken wordt uigewisseld."
XCEen verbitterde passage, geheel begrijpelijk. Het had voor Herzberg en ook voor allen die Of niet op de uitwisselingslijst geplaatst Of daar wel op geplaatst maar er van geschrapt waren, een haast niet te aanvaarden teleurstelling betekend, in het Stern lager te moeten blijven: in de honger en de misère en (dàt vooral) in de macht van de vijand. Zij konden toen nog niet eens voorzien dat zij in de allerlaatste fase van de oorlog in een noodsituatie zouden belanden, niet wezenlijk verschillend van die waarin zich toen de overlevenden bevonden van de tienduizenden die uit Westerbork en Vught naar 'Polen' op transport waren gesteld.
XCEr zijn uit ons land 68 treinen naar Auschwitz vertrokken (65 uit Westerbork, I uit Apeldoorn, 2 uit Vught) en 19 naar Sobibor. Behalve in de periode van september of oktober' 42 tot begin maart '43 waren dat steeds treinen die uit gesloten (d.w.z.: niet-open) goederenwagons bestonden - in de bedoelde periode waren zij uit personenrijtuigen samengesteld die aparte coupé's hadden. Goederenwagons boden voor de leden van de Ordnungspolizei die de Begleitmatmschaft vormden, een groot voordeel: zij hadden geen coupé's met raampjes waaruit men kon ontsnappen (de deuren van die coupé's waren steeds op slot) en men kon die wagons op een simpele wijze afgrendelen zodat ze van binnen uit niet geopend konden worden. De reis in de personenrijtuigen was natuurlijk minder oncomfortabel dan in de goederenwagons: men kon op de banken zitten - in de goederenwagons moest men dat op de vloer doen. In totaal zijn van de ruim vier-en-negentigduizend Joden die uit ons land naar Auschwitz en Sobibor op transport gesteld werden, tussen de ca. vijf-en-twintigen de ca. twee-en-dertigduizend in personenrijtuigen vervoerd": meer dan twee op de drie, wellicht zelfs bijna drie op de vier gedeporteerden hebben dus de reis in goederenwagons gemaakt - wij zullen straks vooral over die goederenwagons schrijven, maarvoor het Zionistischeopbouwwerk in Palestina.A.v., p.Ca. vijf-entwintigduizend als de personenrijtuigen begin oktober '42 ingevoerd zijn, ca.
1 NI. 2 27. 8
niet dan na eerst opgemerkt te hebben dat het alle gedeporteerden een raadsel was, waarom de spoorlijn Hooghalen-Nieuweschans (later: Westerbork-Nieuweschans) nooit door de Geallieerde luchtmacht gebombardeerd werd en waarom geen enkele illegale groep ooit sabotage pleegde aan de talrijke kleine spoorbruggen die op Nederlands grondgebied in het traject lagen (wij komen hierop in hoofdstuk 9 terug). Wèl stonden op dat traject vooral in het eerste halfjaar van de deportaties menigmaal veel mensen Goden die nog niet 'opgehaald' waren, en niet-joden) bij de spoorwegovergangen te wuiven - een gebaar dat de gedeporteerden steeds diep ontroerde. Uit de personenrijtuigen konden zij het steeds allen zien, in de goederenwagons kon het slechts waargenomen worden door diegenen die voor de luchtopeningen stonden. Menigmaal werden dan ook afscheidsbriefjes uit de trein geworpen en deze hebben vaak hun bestemming bereikt.
XCDe treinreis naar Auschwitz nam tussen de 36 en 44 uur in beslag - de treinen uit Nederland kwamen er veelal tussen middernacht en vier uur 's morgens aan, in het pikdonker dus (behalve in de zomer). De reis naar Sobibor, via Lublin (zie kaart II op pag. 57), was ca. 36 uur langer: men zat dan drie volle etmalen in de goederenwagons. Het kwam echter wel voor dat ook de reis naar Auschwitz zoveel tijd in beslag nam.
XCDe Begleitmannschaji van de Ordnungspo/izei, die steeds in een personenrijtuig meereed, bestond meestal uit een man of vijftien onder leiding van een officier. Zij waren er, zo was in Westerbork meegedeeld, verantwoordelijk voor dat alle gedeporteerden te bestemder plaatse afgeleverd werden; dat was pure intimidatie: noch bij de aankomst in Auschwitz, noch bij die in Sobibor zijn de gedeporteerden ooit geteld. Sporadisch kwamen ontvluchtingen voor; er zijn ons twee gevallen bekend uit de periode waarin de trein met personenrijtuigen reed, en twee uit de latere periode (die laatste twee deden zich in Saksen voor toen daar het Vught-transport van IS november '43 passeerde) - er zullen er wel méér geweest zijn, maar toch maar tot een hoogst beperkt aantal, ook omdat veelal nog in Westerbork Joodse Z.g. Wagon/eiter benoemd waren die van Gemmeker te horen hadden gekregen dat zij zouden worden doodgeschoten als iemand uit hun wagon ontsnapte een dreigement dat de Wagon/eiter uiteraard aan hun medepassagiers kenbaar maakten.
XCBij vertrek kreeg men in Westerbork levensmiddelen en water mee; er was in de goederenwagons een tonnetje waarin men zijn behoeften kon doen. In de periode waarin de trein uit personenrijtuigen bestond, werden, schijnt het, alle levensmiddelen voor de gedeporteerden aan de Begleitmannschajt meegegeven (die zag men dan soms op stations in Duitsland aan Duitsers brood uitdelen), later werden de levensmiddelen in Westerbork
wagons verdeeld. Vermoedelijk zullen wel velen, vooral wanneer de reis enkele dagen duurde, dorst geleden hebben. Ook koude? In de winter wèl, al had men dekens bij zich. Het regime dat tijdens de transporten werd toegepast, werd, als men op de schaarse bewaardgebleven beschrijvingen afgaat, steeds scherper. 'De treinreis', aldus een beschrijving van het derde transport naar Auschwitz waarbij zich veel jongeren bevonden (21 juli' 42), was, aldus een der gedeporteerden,
XC'gezellig; we hebben haast allemaal gezongen en we waren optimistisch. Er waren wel enkele kinderen bij en wat die zouden moeten doen, begrepen we niet erg. We reisden in veewagons waarvan de deuren openstonden, zodat we met onze benen er buiten konden zitten, en bij elk station, waar de trein stopte, mochten we water gaan drinken. Veertig man zaten in iedere wagon, dus dat ging wel.'
XCMet het openstaan van die deuren was het, vermoeden wij, spoedig afgelopen en er zijn nadien transporten geweest waarbij de gedeporteerden niet eenmaal de gelegenheid kregen de wagons te verlaten om water te drinken. Werd dat dan van tijd tot tijd rondgebracht? Wij weten het niet. Een nadere beschrijving bezitten wij alleen van het z.g. Philips-transport uit het [uden durchgangslager Vught. 'Uit Vught zijn we', aldus een van de gedeporteerde jonge vrouwen, Sara Goslinski,
XC"s avonds 3 juni 1944 vertrokken." Dit ging zeer kalm onder militaire en SS bewaking. We werden met vijf-en-vijftig personen in een veewagon gestopt waarin stro lag. De deuren werden gegrendeld. Iedereen kon ongeveer liggen of zitten. We wisten toen nog niet hoe opvouwbaar een mens is en hadden het dus vrij ongemakkelijk. We reisden vier dagen en vier nachten" en waren erg gedeprimeerd toen we merkten, dat we niet naar Westerbork gingen. De mannen gingen ook mee en zaten in aparte wagons. We kregen éénmaal per dag een stuk kuch met bloedworst en na veel geschreeuw zo nu en dan een emmer drinkwater, wat ons de laatste dagen in de toiletemmer werd gebracht. De meesten hadden zo'n dorst dat ze het toch dronken. De laatste dag hadden we geen eten. Weverlangden toen we aankwamen alleen nog maar naar water en een bed; gelukkig wisten we toen nog niet, dat deze zeer menselijke en bescheiden wensen niet verhoord zouden worden. 's Avonds om II uur kwamen we in Auschwitz aan. We hadden geen bagage, daar we in een hemd, broek en jurk uit Vught vertrokken. We konden dus zonder meer uitgeladen worden. Tegenover onze
XC• 'Verslag van mededelingen van S. Boeken' (I sept I947), p. I (GC). 2 Er staat in de tekst z juni, maar dat moet 3 juni zijn. 3 In werkelijkheid drie dagen en drie nachten: het transport is op 6
trein stond een heel lange trein met oude Hongaren en kinderen. We moesten na aankomst nog een uur in de trein blijven zitten. Toen we er uit mochten lag het perron vol bagage, kleren, levensmiddelen, enz. De mensen waren weg.'!
XCVooral in '43 en '44 werden menigmaal de gedeporteerden onderweg gedwongen, eigendommen aan de leden van de Begleitmannschajt af te geven. 'Eerst waren ze', aldus een gedeporteerde van het transport van 27 juni '44,
XC'gekomen met de mededeling, dat er briefkaarten uit de trein waren geworpen; iedereen moest zijn vulpotlood en vulpen afgeven. Daarna bleek dat er mensen uit een wagon waren ontvlucht. Daarom moest ieder al zijn geld en sieraden afgeven. Als er niet voor een bedrag van flo 000 bij elkaar kwam, zouden alle mannen worden doodgeschoten.' 2
XCZo ging het ook bij het laatste transport uit Westerbork toe (3 september ,44): de trein remde plotseling - 'wij staan stil', schreef een gedeporteerde,
XC'de deuren worden opengesmeten, de Grüne Polizei? komt schreeuwende binnen. 'Allen 'gen die Mauer!' Wie nog goud, horloges of vulpennen heeft, afgeven, anders de doodstraf' Bevend voldoen we aan dat bevel, grijnzend, met petten vol, trekken ze af.'4
XCDit soort berovingen vond niet altijd plaats; er zijn althans enkele beschrijvingen van de reis waarin er geen melding van gemaakt wordt. Dat die berovingen de gedeporteerden een zware schok toebrachten, spreekt vanzelf: zij wekten angst voor hoe de Duitsers zich in 'Polen' zouden gedragen, en men raakte steeds eigendommen kwijt die men als onmisbaar beschouwde.
XCGelijk reeds vermeld, werd de arts E. A. Cohen, wiens vrouw in Westerbork een Duitse Jood 'beledigd' had, in september' 43 naar Auschwitz op transport gesteld. 'Wat ik die twee dagen gedaan heb', vertelde hij kort na de oorlog,
XC'weet ik niet precies meer. Ik heb geprobeerd te lezen, maar dat ging niet, en ik heb een beetje met mijn kind gespeeld. We zeiden tegen elkaar: 'Wij zullen ers.tekst staat: SS, maar dat is een vergissing. 4 R. de Winter-Levy: Aan de gaskamer ontsnapt! (1945), p.
1 Gaslinski: 'Bevindingen onzer Sobu-vrouwen' (14 mei 1945), p. 2 (GC). 2 M. Stoppelman en E. van Gelder: p. 7. 8 In de
wel doorkomen!' ... Mijn vrouw zei ook wel: 'Misschien zien weje ouders wel en wie weet trefje je vader daar in een of ander Stube-dienstje!' Je bracht de dag door met speculaties maken. Je zei elkaar dingen, die je elkaar bijna nooit zei, enje nam elkaar beloften af om toch maar vol te houden ... Ik herinner me dat we een kleine balans opmaakten van ons leven.
XC. . . Velen zullen de nacht als verschrikkelijk beschrijven, omdat er bijna niet te slapen was. Ik lag op de bagage en vond dat niet zo erg.
XCOpmerkelijk was, hoe weinig er gegeten werd, terwijl ieder vrij veel proviand bij zich had; deze werd bijna niet gebruikt. De spanning was er te groot voor. Ook werd de stemming vrij gauw geprikkeld ... Ieder was bang en wilde er toch niet voor uitkomen.'!
XC'Ieder was bang' - ja, dat gold voor veruit de meesten, en het kan welniet anders of die angst moet het sterkst zijn geweest bij diegenen die een physiek gebrek hadden, en bij de zieken. Wat zou de naaste toekomst brengen? Zou men Nederland ooit terugzien? Tegenover een Joodse vrouw die in februari '44 naar Auschwitz gedeporteerd werd, zat in de goederenwagon een ouderpaar met twee kleine kinderen. 'Mammie, waar gaan we nu heen?' hoorde ze een van die kinderen vragen: het oudste, dat ongeveer vier jaar was. 'Die vraag', schreef ze, 'deed mij pijn. Ik zag dat de moeder van het kind afwezig staarde en zachtjes antwoordde: 'Dat zul je wel zien, lieveling. Probeer maar wat te slapen.' '2
XCWanneer er, zo stellen wij ons voor, één factor was die veel gedeporteerden de hoop deed koesteren dat zij de beproevingen die in 'Polen' wachtten, zouden doorstaan, dan was dat wel het vertrouwen dat de gezinnen bijeen zouden blijven, zoals in Westerbork het geval was geweest, ja dat zij wellicht familieleden die eerder gedeporteerd waren, in de 'werkkampen' opnieuw zouden ontmoeten. In bezet Nederland hadden de Duitse autoriteiten enkele malen publiekelijk beloofd dat het gezinsverband bij 'de arbeidsinzet in Duitsland' gehandhaafd zou worden. Dat leek ook logisch. Men zou moeten werken, en hoe kon men van de mannen verwachten dat zij tot een normale arbeidsprestatie zouden komen, als zij niet voor hun vrouwen en kinderen konden zorgen? Het wekte dan ook in de periode van eind augustus tot
XC1 'Verslag van mededelingen van E. A. Cohen', III, p. 8-9. 2 J. Hamburger-Belle: 'Verslag' (z.d.), p.
begin december '42 diepe ontsteltenis bij de ruim zestienduizend inzittenden van 18 deportatietreinen, toen zij, onverwachts in het duister tot stilstand gekomen op het station van Kosel (Opper-Silezië), te horen kregen dat alle jongens en mannen tussen de vijftien en veertig à vijftig jaar onmiddellijk moesten uitstappen, en toen bleek dat de trein zonder hen ging doorrijden. Soms was daarbij een list toegepast. Eén transport kreeg in Kosel te horen dat de trein tegen een lange helling moest oprijden en dus ontlast moest worden - vandaar dat al die jongens en mannen, met medenemen van zoveel mogelijk bagage, moesten uitstappen; zij zouden dan spoedig, werd gezegd, door een andere trein verder vervoerd worden. 'Toen we er uit waren, hoorden we', aldus een van diegenen die uitgestapt waren, 'de vrouwen gillen: 'Het is niet waar! Het is niet waar!' Er heerste een ontzettende consternatie. '1
XCVaker, schijnt het, werd geen enkele toelichting gegeven, zelfs geen valse. In de trein waarmee Coen Rood op 2 november '42 Westerbork verlaten had (een trein met personenrijtuigen dus) werden in Kosel onverwachts de coupédeuren opengerukt,
XC'en schreeuwt men dat alle Joden tussen IS en 50 jaar uit moeten stappen. Wij kijken elkaar beduusd aan, daar wij niet begrijpen waarom alleen de malmen uit moeten stappen. Maar veel tijd om na te denken is er niet, want buiten wordt geschreeuwd van 'schnell, sdmell', en aan het gegil en gehuil merken wij wel dat er behoorlijk geslagen wordt. Max' en zijn vrouw kunnen elkaar niet loslaten en niemand van ons durft de veilige beschutting van de coupé te verlaten. Nu springt er een geüniformeerde kerel de coupé in en al slaande met zijn gummiknuppel smijt hij ons op het perron. Plotseling word ik erg helder en voordat hij de kans krijgt om mij te slaan, ben ik gewapend met rugzak en plunjezak al op het perron gesprongen. Ik kom hierbij op een stuk ijzer terecht, waardoor ik kom te vallen en nauwelijks sta ik weer of er komt weer zo'n kerel op mij af. Waarheen ik ren weet ik niet, maar ik schijn aangetrokken te worden door een sterke verlichting, waar ik de anderen ook heen zie lopen. Het blijkt de verlichting te zijn van een stuk terrein, dat omgeven is door drie meter hoog prikkeldraad, waarbinnen wij ons moeten begeven. Wonder boven wonder ben ik nog niet geslagen en ook thans lukt het mij, in tegenstelling met vele anderen, ongeslagen de opening te bereiken, waarna ik onmiddellijk in het gelid word geduwd. De meeste mannen zijn volkomen de kluts kwijt. Gelukkig sta ik in het midden van de troep, terwijl degenen die aan de kanten staan, steeds worden geslagen door de bewakers, die brullend en schreeuwend er om heen lopen. Daartussen
XC1 'Verslag van mededelingen van A. Philip' (16 juni 1947), p. 1 (GC). a Een
door horen wij het kennen van de vrouwen, die dit hele vreselijke schouwspel duidelijk kunnen zien. Terwijl de laatste mannen nog uit de trein worden geslagen, trekt de trein alweer op onder het voortdurend geschreeuw van de vrouwen, die hun mannen moeten achterlaten."
XCSoms moest het uitstappen in Kosel zo snel geschieden dat zoons niet eens de mogelijkheid hadden, van hun ouders, mannen van hun vrouwen afscheid te nemen. Twee broers moesten zich onmiddellijk met hun groep
XC'met vijven opstellen. Na telling bleek dat het aantal uitgestapte mannen ongeveer driehonderd bedroeg. Toen de trein goed en wel uit het gezicht verdwenen was, kregen de Moffen het in hun kop om met ons gymnastiek te doen, hetgeen uit de volgende oefening bestond. Op commando moesten we met tussenpozen van ongeveer I seconde steeds een hele benenbuiging maken en dan weer opstaan. Toen we dit een half uur volgehouden hadden, mochten we even uitblazen. Er waren er natuurlijk bij, hoofdzakelijk onder de ouderen, die de oefeningen niet naar wens van de Moffen uitvoerden en dezen werden op een vreselijke manier geslagen en mishandeld, door ze steeds met de kolf van het geweer te stompen. Het was een verschrikkelijk schouwspel en we kregen het erg benauwd en begonnen er aan te twijfelen, of we dit zouden kunnen volhouden en ooit weer eens van dit Moffenpak bevrijd zouden worden. De oefeningen werden weer voortgezet en we zouden beslist allemaallam geslagen zijn, als er niet drie vrachtauto's voor ons stopten. Er werd bevel gegeven de bagage op te nemen, en in groepen van honderd man op te stellen. Degenen die geen bagage hadden, moesten een doodgeslagene voor hun rekening nemen en zo werden we op de vrachtwagens gepropt.'2
XCAldus de eerste ervaringen van hen die tot 'de Kosel-groep' behoord hebben.
XCIn de herfst van I940, toen Duitsland al een tekort had aan arbeidskrachten, was men er in Opper-Silezië toe overgegaan, werkloze mannelijke Joden, soms ook Joodse meisjes, op te roepen voor werk waarbij zij in werkkampen geconcentreerd werden. In elk van die kampen werd een [udenaltester aangesteld die 3 Rm per dag ontving, de overige Joden kregen 2 Rm. Lagen die werkkampen dicht bij Joodse ghetto's, dan mochten de Joden de nacht ook
XC1 C. Rood: 'Herinneringen', p. 42-43. 2 'Verslag van mededelingen van R. Leefsma' (s febr. 1947), p. 6-7 (GC).
wel thuis doorbrengen.' Wij hebben geen overzicht van alle plaatsen waar zich werkkampen bevonden, evenmin van alle projecten waaraan gewerkt werd, maar tot die projecten behoorden in elk geval de bouw van een grote fabriek voor synthetische benzine te Blechhammer (zie kaart VII op pag. 792) en de aanleg van nieuwe spoorlijnen en van eennieuw traject van de Reichsautobahnen. In de bouwsector zijn er evenwel nog tal van andere projecten geweest; ook werd er gewerkt in de metaalindustrie. veelal werden de Joden voor al dat werk in de jaren '40 en '41 eerst grondig geschoold, hetzij als betonvlechter, hetzij als metaalbewerker. De karnpen waarin zij ondergebracht waren en ook, toen de bevolking uit de ghetto's van Opper-Silezië in de gaskamers van het nabije Auschwitz-complex uitgeroeid werd, ondergebracht bleven (maar nu zonder betaling), heetten 'Zwangsarbeitsiager für [uden': Er waren er tientallen, daaronder, schijnt het, aanvankelijk twee die als Durchgangslager fungeerden (centra voor de verdeling der werkkrachten): een in Sosnowitz, een in Gogolin; later kwamen er méér Durchgangslager. De gehele organisatie van deze Zwangs arbeitslager en Durengangslager had met het SS- Wirtschajts- und Verwaitungs hauptamt en de 'officiële' concentratiekampen niets te maken: zij ressorteerde onder de Regierungsprásident van het district Oppeln, SS-Brigadeführer Albrecht Schmelt, die zich sieren mocht met de titel van 'Sonderbeaujtragter des Reichsführers-SS für fremdvo"lkische Arbeit in Oberschlesien' (in feite strekte zijn organisatie zich tot geheel Silezië uit), anders gezegd: Himmler had goedgekeurd dat Schrnelt náást PoW, de chef van het SS Wirtschajts und Verwaitungshauptamt, een organisatie van dwangarbeiders opgebouwd had, en dat waren er niet zo weinigen: in '41 vermoedelijk meer dan vijftigduizend.
XCIn Schmelts Zwangsarbeitslager vond men geen SS'ers: geen kamp-SS'ers en geen bewakings-SS' ers. Hun plaats was er ingenomen door Iunctionarissen en manschappen van de Ordnungspolizei en van de SA, ook wel door oudmilitairen van de Wehrmacht, en, wat de organisatie van het werk op de projecten betrof, door personeel van de bedrijven of organisaties te welker behoeve gewerkt werd; soms was dat de Organisation Todt. In verscheidene van deze Zwangsarbeitslager waren, ook toen het uitroeien der Joden al begonnen was, de omstandigheden nog redelijk, soms werden zelfs de zieken in aparte kampen bijeengebracht waar zij konden herstellen. Er waren echter ook werkkampen waar veel Joden stierven of van waaruit (van begin '42 af) zieken naar de gaskamers van Auschwitz op transport gesteld werden.
XC1 In '42 is bij de Joodse werkkampen in ons land hetzelfde systeem gevolgd. 79
VII. De kampen van de Kosel-groep Rode lijnen: spoorwegen. Namen van steden en plaatsen waarin, voorzover bekend, gedeporteerden van de Kasel-groep terechtgekomen zijn, zijn rood gedrukt. Van de in de tekst genoemde plaatsen konden twee niet op deze kaart aangegeven worden (Riesa aan de Elbe, ten noordwesten van Dresden, en Cräditz, 60 km. ten noorden van Liegnitz ) en konden wij van vier (Fürstengrube, Cross-Same, Niederkirch en Tränke) niet de ligging vaststellen.
XCSchmelt kreeg eind '41 (de precieze datum is niet bekend) opdracht, al zijn Zwangsarbeitslager te liquideren. Dat schijnt met vele inderdaad gebeurd te zijn want in april '42 had hij in de 40 kampen die toen nog bestonden, nog maar zevenduizend Joden bijeen. Wij nemen aan dat hij bij zijn verzet tegen de volledige opheffing van zijn organisatie gesteund werd door invloedrijke Duitse ondernemingen welke vooral de geschoolde Joodse arbeiders niet wilden missen. Hij kreeg ook steun van Speer, de Reicks minister für Bewaffnung und Munition: Speer wist in de zomer van '42 van Himmler gedaan te krijgen dat deze Schmelt machtigde, tienduizend aanvullende Joodse arbeidskrachten te putten uit de transporten welke van Westerbork, Mechelen en Drancy onderweg waren naar Auschwitz. Het schijnt dat Schmelts functionarissen veel meer dan tienduizend aanvullende 79
arbeidskrachten in handen trachtten te krijgen - in elk geval wekte hun optreden grote wrevel bij het Reichssicherheitshauptamt dat zoveel mogelijk Joden wilde uitroeien en de overigen in Auschwitz en Majdanek (en hun Aussenkommandos) wenste te concentreren. Het gehele jaar' 43 door vond achter de schermen een groot touwtrekken plaats met Schmelts resterende Zwangsarbeitslager als inzet; het Reichssicherheitshauptamt won die strijd: per I april '44 werd de Organisation-Schme1t geheel opgeheven en werden die resterende kampen hetzij aan het Auschwitz-complex, hetzij aan GrossRosen toegevoegd.
XCWat wij in het voorafgaande uiteenzetten-, was eertijds aan nagenoeg allen van de ruim drieduizendvijfhonderd uit Westerbork gedeporteerden die in Kosel moesten uitstappen, onbekend. Zij merkten slechts dat zij, na al of niet in Kosel mishandeld te zijn, in een kamp belandden van waaruit zij in de regel korte tijd tewerkgesteld werden (dat was dan een Durchgangslager], voordat zij naar andere karnpen overgebracht werden waar zij hun 'definitieve' bestemming als werkkracht kregen. Overplaatsingen kwamen evenwel frequent voor en na enige tijd belandden bijna duizend van de uit Westerbork afkomstige Joden in het kamp te Blechhammer van waaruit zij bij de bouw van de al genoemde fabriek voor synthetische benzine ingezet werden.
XCHet kamp te Blechhammer droeg, zou men kunnen zeggen, een 'internationaal' karakter, maar in de Zwangsarbeitslager waarin de leden van de Kosel-groep eerst terechtkwamen, troffen zij hoofdzakelijk Joden uit Opper-Silezië aan: Ostjuden, Poolse [oden." Die Poolse Joden spraken Jiddisj, waren meestal hun leven lang straatarm geweest, hadden zich aan
1 Hoofdzakelijk op grond van gegevens in H.G. Adler: (1974), p. 229-30, en in het p. XXV-VI, van de (1969), aangevuld door gegevens uit het 'Verslag' (29 april 1948) van Paul Herz; deze, die op 28 september '42 uit Westerbork werd gedeporteerd, klom op tot de positie van in Gogolin waardoor hij, ook doordat dit een was, veel meer inzicht kreeg in de organisatie het geheel dan de meeste overige leden van de Kosel-groep. 2 In geografische zin waren het Duitse Joden geworden: Opper-Silezië was in september '39 door Duitsland geannexeerd; wij zullen desondanks de benaming 'Poolse Joden' aan houden.
het bestaan in de Zwangsarbeitslager min of meer knnnen aanpassen, bezaten er bovendien alle machtsposities - en daar verschenen nu ineens enkele duizenden Joden uit Nederland, die in de regel (althans in het begin) geen woord [iddisj spraken of verstonden, die afkomstig waren uit een maatschappij waarin zij niet als paria's behandeld waren, ja soms zelfs goede posities hadden gehad, en die grote moeite hadden, aan de moeilijkheden in de Zwangsarbeitslager het hoofd te bieden. 'Als de Ostjuden wel eens met ons spraken', aldus een lid van de Kosel-groep, 'dan zeiden ze: 'Jullie hebben nooit gewerkt.' De een van ons had een fabriek bezeten, de ander een winkel en dat beviel hun niet. Ook hadden wij goede kleren bij ons, sommigen zelfs nog een kamerjas, en waren wij goed gevoed. Dat droeg er allemaal toe bij om de verhouding slecht te maken." Veel van die Poolse Joden beschouwden de Nederlandse niet of nauwelijks als Joden: daar waren die Nederlandse te geassimileerd voor. In veel kampen waren maar twee zinnetjes Nederlands die door de Poolse Joden, niet zonder minachting, herhaald werden: 'Kan niet lopen' en 'Eten halen' - en het bleef niet bij minachting: waren Nederlandse Joden er op de objecten waar zij werkten, in geslaagd, relaties aan te knopen bijvoorbeeld met de 'normale' Duitse arbeiders die er óók werkten (die konden voor extra levensmiddelen zorgen), dan deden de Poolse Joden vaak hun best, de Nederlandse die relaties zo snel mogelijk afhandig te maken, 'ze (zaten) ons', aldus Coen Rood, 'op alle mogelijke manieren dwars.l''
XCDe gegevens over de kampen waarin de leden van de Kosel-groep, na eerst Gogolin gepasseerd te zijn, terechtkwamen, zijn niet volledig. Er waren er minstens vier: Bobrek, Neukirch, Seibersdorf en Schoppinitz (zie kaart VII op pag. 792), van waaruit zij, toegevoegd aan de werkploegen van diverse aannemers, werk moesten verrichten ten behoeve van de Deutsche Reichsbahn.
XCBobrek was een relatief 'goed' kamp omdat het pas eind oktober '42 opgericht werd met hoofdzakelijk uit Westerbork afkomstige Joden; daardoor bestond ook het kamp-'personeel' hoofdzakelijk uit Nederlanders. Wel werd er een jaar lang door de Duitse Lagerführer veel uit de rantsoenen gestolen, maar toen deze man verdwenen was, kreeg men ruim voldoende te eten; van de vier aannemersfirma's waaraan Nederlandse Joden ter beschikking gesteld waren, was, aldus een van die Joden, één 'zeer slecht' voor hen (enkele Joden bezweken tijdens het werk), één 'tamelijk goed', één 'goed',p.
1 'Verslag van mededelingen van A. Philips', p. 3. 2 C. Rood: 'Herinneringen', 13 I.
één zelfs 'prima'." Er werden in Bobrek regelmatig 'feestavonden' gehouden, waarbij, aldus een ander, 'zelfs gedanst werd, natuurlijk met de Joodse meisjes die in het kamp waren' (Pools-Joodse meisjes), 'we dachten bijna dat het vrede was.'?
XCIn de drie andere kampen van waaruit voor de Reichsbahn gewerkt werd, waren de toestanden veel ongunstiger. In N eukirch kwamen in eerste instantie ca. honderdtwintig Joden uit Westerbork terecht, maar van hen waren na een half jaar nog maar enkelen in leven. 'Je mocht', vertelde na de oorlog een van die overlevenden, 'niet eerder op bed blijven liggen of je moest 41 graden koorts hebben. 's Morgens waren er altijd wel een twintig man die praktisch niet meer konden en degenen van hen die helemaal niet konden uitmarcheren, werden door de Wachthebende doodgeknuppeld Het Luftwaffe-personeel dat ons bewaakte, was heel slecht/" In Seibersdorf moest, evenals in Bobrek, een nieuw kamp gebouwd worden. 'Overdag', aldus een lid van de Kosel-groep, 'moesten wij aan de spoorbaan werken en 's avonds aan de opbouw van het kamp. Water was er haast niet. De mensen' (uit Westerbork ca. driehonderddertig) 'stierven er als ratten De bevolking van Seibersdorf was overigens heel goed voor ons. De doden werden door onze eigen jongens begraven en als we naar de begraafplaats liepen, was de hele weg bezaaid met brood en kaas.'?'De spoorbeambten' , aldus een tweede, 'droegen revolvers; er waren enkele goeden onder hen, maar de meesten waren bandieten. Als de jongens niet goed genoeg naar hun zin werkten, werden ze doodgeschopt of doodgeslagen." In Schoppinitz kwamen eind oktober '42 ca. vierhonderd uit Westerbork afkomstigen terecht; daar waren de bewakers Volksduitsers 'die niet onderdeden voor de ss ... Het ene Kommando was hier al even erg als het andere ... Het werk kostte dagelijks de nodige slachtoffers' - het kwam voor dat Joden die hier werkten (aan de spoorlijn Berlijn-Krakau), zich uit wanhoop voor een locomotief of een trein wierpen. 'Handschoenen hadden wij niet ... Er moest hier gewerkt worden, al kleefde het ijzer als het ware aan je handen van de kou."
XCAan een nieuw traject van de Autobahn Breslau-Krakau werd gewerkt van Ottmuth, Niederkirch en Gross-Same uit. Van Ottmuth uit werd ook gewerkt in een schoenenfabriek waar de directeur, aldus een der gedeporteerJ.
1 'Verslag van mededelingen van H. Soep' (13 maart 1947), p. 2-3 (GC). 2 P. Herz : 'Verslag', p. 29. 3 'Verslag van mededelingen van A. Philips', p. 3-5. • 'Verslag van mededelingen van G. Aardewerk' (18 febr. 1947), p. 2 (GC). 5 'Verslag van mededelingen van Pampe!' (12 sept. 1947), p. 2 (a.v.) 6 'Verslag van medede lingen van W. Polak' (21 maart 1947), p. 4-6 (a.v.).
den, 'heel goed voor ons was' - wie ziek werd, werd op kosten van de fabriek verpleegd; ook in dit kamp werden feestavonden gehouden, 'de Kapo's vroegen of de Hollanders ook eens iets wilden zingen, wij hebben toen 'Piet Hein' gezongen, wat ze erg mooi vonden." Niederkirch, een oud kamp van de Hitlerjugend, fungeerde tevens als Durchgangslager: hier kwamen ca. tweehonderd uit Westerbork gedeporteerden terecht, 'wij waren', aldus een hunner, 'de eerste Joden die er aankwamen. De twee commandanten waren SA-mmen, vreselijke honden', en aan de Autobahn werd 'vreselijk geslagen'. Uit dit kamp werden in september' 42 ca. vijfhonderd Joden naar Laurahütte overgebracht waar zij bij de hoogovens een nieuwe fabriekshal moesten bouwen, 'er stierven in de tijd van drie weken negentig man van uitputting.P Van Gross-Same uit, waar in september '42 ca. honderdvijftig Joden uit Gogolin naar toe gebracht werden (de helft uit Westerbork, de helft uit Drancy afkomstig), moest terwille van de Autobahn een spoorlijntje afgebroken worden; het werk was zwaar, het kamp was totaal vervuild, en de mannen mochten er geen onderkleding dragen - velen stierven er aan longontsteking. Op Grote Verzoendag (2I september) had men er overigens 's avonds een dienst mogen houden; velen 'vielen toen flauw', aldus een der uit Westerbork afkomstigen, 'en er werd erg gehuild, daar men steeds met de gedachten bij de familie en thuis was.'3
XCDan was er een groep van enkele tientallen Westerborkers die in Malapane een dijk moesten opwerpen; ook hier stierven velen (de Lagerälteste, 'een geslepen Belgische advocaat, was', aldus een dier Westerborkers, 'een bandiet'). De overlevenden uit deze groep moesten later cementzakken dragen bij de bouw van een fabriek, 'er vielen hier weer veel gevangenen a£'4 Van zeventig andere Westerborkers daarentegen die bij Tränke een houtzagerij moesten opbouwen, stierven slechts drie, maar in een al bestaande houtfabriek bij Bunzlau was, zo vertelde later een der Westerborkers, 'het werk ontzettend zwaar. Er waren in het kamp onder de bewakers ook Hollandse SS'ers'(Waffen-SS-vrijwilligers die voor de militaire dienst niet langer geschikt waren) 'en van hen hadden we veel meer last dan van de Duitsers.' Dit kamp werd per I april' 44 een Aussenkommando van Auschwitz - 'toen werd alles veel beter, werkelijk prima, we kregen op zondag zelfs vlees ... Demededelingen R. Leefsma' (5 febr. 1947), p. 12 (a.v.). 4 'Verslag van mededelingen
1 'Verslag van medelingen van N. de Vries' (4 juli 1947), p. 3-4 (a.v.). 2 'Verslag van mededelingen van L. Waterman' (24 febr. 1947), p. 1-2 (a.v.). 8 'Verslag van
wc's werden in die tijd betegeld en van trekkers voorzien. En dat in een kamp!'!
XCIn het Durchgangslager Annaberg kwamen in september '42 ca. driehonderd Joden terecht (niet allen Westerborkers), die eerst naar Anhalt overgebracht werden, waar zij onder redelijke omstandigheden wegen moesten aanleggen, maar toen naar de mijnen van Fürstengrube en daar stierven in drie maanden tijd van ca. negenhonderd gevangenen ca. zeshonderd. In Gräditz, waar de nog in leven zijnde Westerborkers uit deze groep vervolgens terechtkwamen, 'was het nog erger'; van daaruit kwam men in Langenbielau in een fabriek van de fa. Flechner te werken en dat was nu weer 'een Dorade'." Anderen die uit Gräditz naar een fabriek van de Allgemeine Elektrizitäts-Gesellschaft te Freiburg overgebracht werden, hadden het eveneens 'naar omstandigheden goed ... We werkten met Duitsers samen en er zijn er velen onder geweest die behoorlijk waren.f
XCMen ziet: de ruim drieduizendvijfhonderd leden van de Kosel-groep hebben onder heel verschillende omstandigheden moeten werken, soms in slechte, soms in goede kampen. Wij moeten intussen wel aannemen (omtrent talrijke kampen ontbreken alle gegevens) dat velen in de periode tot I april' 44 omgekomen zijn. 4 Met ingang van die datum werden, gelijk reeds vermeld, nagenoeg alle kleine Zwangsarbeitslager für [uden opgeheven - de resterende werden hetzij onder Auschwitz, hetzij onder Gross-Rosen geplaatst. Voor diegenen die gevangenen van Auschwitz werden (ze kregen een kampnummer en kampkleding en werden kaalgeschoren), betekende die overgang (dit bleek al uit het gebeurde te Bunzlau) vaak een verbetering, kennelijk omdat de SS'ers die de nieuwe kampstaven gingen vormen, de belangen van de Duitse oorlogsproductie in het oog hielden. In de kampen evenwel die onder Gross-Rosen kwamen te vallen, was het effect wisselend. Twee van die kampen zijn ons bekend: Riesa, waar de toestand merkbaar verbeterde, en Kittlitzstreben waar hij nog slechter werd dan hij al was.
XCKittlitzstreben was een kamp waarin ca. tweeduizend Joden gehuisvest waren. Men werd er zwaar mishandeld enleed er bittere honger, 'alleen de
1 'Verslag van mededelingen van A. van Spier' (21 april 1948), p. II (a.v.). 2 'Ver slag van mededelingen van M. Schenkkan' (19 febr. 1947), p. 3 (a.v.). 3 'Verslag van mededelingen van P. Arpels' (21 febr. 1947), p. 4 (a.v.). 4 Dat geldt ook voor een onbekend aantalleden van de Kosel-groep die in de herfst van '43 uit Annaberg overgebracht werden naar een van de 'zwaarste' van Auschwitz: Warschau. Hierop komen wij nog terug.
angst voor het sterven', aldus de beschrijving door een lid van de Koselgroep, 'houdt de meesten nog staande. Aan vrouw, kinderen of verwanten wordt reeds lang niet meer gedacht. De enige woorden die het brein nog kan voortbrengen, zijn 'koude', 'honger' of 'God, hoe lang nog?' Denken kost ontzaglijke inspanning, spreken doen de meesten niet meer. Er is toch niemand die luistert Het werk is zwaar, dagelijks brengen de kolonnen doden mee naar huis Hele nachten wordtsport' beoefend en tientallen doden en gewonden zijn hiervan het gevolg."
XCTot de kampen die per I april' 44 aan het Auschwitz-complex toegevoegd werden, behoorden een kamp in Gleiwitz en het grote kamp in Blechhammer.
XCIn Gleiwitz kwamen in de herfst van '42 de eerste Westerborkers terecht zij merkten er meteen al dat zij er per dag slechts '400 gram brood en koolraapstronken-soep' kregen. 'Het blijkt', schreef Coen Rood, 'dat er erg veel pessimisten onder ons zijn. Wij optimisten houden vol dat het nog hoogstens zes weken zal duren voor de oorlog ten einde is, doch de pessimisten denken het die zes weken niet meer te kunnen uithouden" - het werden, alleen al in Gleiwitz (waar hoofdzakelijk gewerkt werd in een fabriek voor roet-producten), twee jaar. In het begin kwamen er veel sterfgevallen voor, maar begin' 43 werden er oud-militairen als bewakers aangesteld en van hen namen volgens Coen Rood 'velen' 'elke dag' brood voor de gevangenen mee." Per I april '44 werden die oud-militairen door SS'ers vervangende gevangenen die toen nog in leven waren, hadden zich in de regel aan de omstandigheden kunnen aanpassen. In september '44 kreeg men het moeilijker: er kwam toen een sadistische SS-Scharführer als Lagerführer:'Avond aan avond wordt er geslagen, en hard! Veertig op de aars is heel gewoon geworden na een paar weken. . . Het is duidelijk en iedereen weet het: deze man is gek.'?
XCBlechhammer had (en naar het schijnt: van een vroeg stadium af) het grootste Zwangsarbeitslager.ê Volgens de onderzoekingen van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis bevonden zich hier in de lente van '« bijna duizend Westerborkers, van wie een deel pas kort voor de rstep. 199. 5 Wij ontlenen onze algemene gegevens in hoofdzaak aan de verhandeling van F. Piper: 'Das Nebenlager 'Blechhatnmer' , (HeJte von
1 H. N. Andriesse: 'Herinneringen aan de jaren 1942-1945' (maart-okt. 1947), p. 62-63, 65, 87. 2 C. Rood: 'Herinneringen', p. 64. 8 A.v., p. 114. 4 A.v.,
april naar Blechhammer overgebracht was. Er werd hier een groot industrieel complex gebouwd dat een ultramodeme fabriek voor synthetische benzine, de Oberschlesische Hydrienuerke, als kern had; bij die fabriek moest evenwel o.m. ook een electrische centrale opgetrokken worden.
XCHet werk in Blechhammer begon in '40; er waren toen slechts Duitse arbeiders bij ingeschakeld, maar later werden daar 'gewone' Poolse gevangenen, gevangenen uit een Arbeitserziehungslager, gestrafte militairen van de Wehrmacht, Geallieerde krijgsgevangenen en Joden aan toegevoegd (in totaal werkten tenslotte op de uitgestrekte Baustelle in Blechhammer meer dan veertigduizend werkkrachten). Die Joden waren in een "[udenlager' gehuisvest waarin zich in oktober '42 ca. achthonderd Joden bevonden, onder wie zeshonderd Westerborkers (de overigen waren Poolse Joden: ca. tweehonderd van de bijna vierhonderd met wie het [udenlager in april' 42 begonnen was); later werden het er twaalfhonderd Westerborkers op een totaal van meer dan vierduizend Joden - Joden die toen niet alleen uit OpperSilezië, Nederland,